summaryrefslogtreecommitdiff
diff options
context:
space:
mode:
authorRoger Frank <rfrank@pglaf.org>2025-10-15 04:51:43 -0700
committerRoger Frank <rfrank@pglaf.org>2025-10-15 04:51:43 -0700
commit1ffe9815a1c530c92d29444075207573875f72ff (patch)
tree934b65731b7453eb920c08ca21aeec907f1e8800
initial commit of ebook 17706HEADmain
-rw-r--r--.gitattributes3
-rw-r--r--17706-8.txt24092
-rw-r--r--17706-8.zipbin0 -> 496300 bytes
-rw-r--r--17706-h.zipbin0 -> 506279 bytes
-rw-r--r--17706-h/17706-h.htm24314
-rw-r--r--17706.txt24092
-rw-r--r--17706.zipbin0 -> 495639 bytes
-rw-r--r--LICENSE.txt11
-rw-r--r--README.md2
9 files changed, 72514 insertions, 0 deletions
diff --git a/.gitattributes b/.gitattributes
new file mode 100644
index 0000000..6833f05
--- /dev/null
+++ b/.gitattributes
@@ -0,0 +1,3 @@
+* text=auto
+*.txt text
+*.md text
diff --git a/17706-8.txt b/17706-8.txt
new file mode 100644
index 0000000..1259787
--- /dev/null
+++ b/17706-8.txt
@@ -0,0 +1,24092 @@
+The Project Gutenberg EBook of Ferdinand Huyck, by J. Van Lennep
+
+This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
+almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or
+re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
+with this eBook or online at www.gutenberg.org
+
+
+Title: Ferdinand Huyck
+
+Author: J. Van Lennep
+
+Release Date: February 7, 2006 [EBook #17706]
+
+Language: Dutch
+
+Character set encoding: ISO-8859-1
+
+*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK FERDINAND HUYCK ***
+
+
+
+
+Produced by Marc D'Hooghe.
+
+
+
+
+FERDINAND HUYCK
+
+Door
+
+Mr. J. VAN LENNEP.
+
+
+ * * * * *
+
+
+BRIEF VAN DEN HEER P. AAN DEN UITGEVER, TOT INLEIDING DIENENDE.
+
+
+ Amsterdam, den....
+
+Ik weet niet, of gij van nabij bekend zijt geweest met de oude Juffrouw
+Stauffacher, die nu ruim twaalf jaren geleden in den ouderdom van
+ongeveer drieëntachtig jaren hier ter stede ontslapen is: zoo niet, acht
+ik zulks uiterst jammer voor iemand als gij, die een liefhebber zijt van
+onderzoek te doen naar min bekende bijzonderheden, het leven, het
+karakter, of de lotgevallen betreffende van vermaarde personen; want zij
+was een levend repertorium van dergelijke aardigheden. Ofschoon zelve,
+voor zooverre mij bewust is, nooit eenige buitengewone avonturen
+hebbende gehad, was zij, door de omstandigheden van haar levensloop, in
+betrekking geweest met een groot aantal van die personaadjes, welke zich
+in de vorige eeuw in verschillende opzichten vermaardheid hebben
+verworven: velen hunner had zij zelfs van nabij gekend.
+
+ Quiconque a beaucoup vû
+ Peut avoir beaucoup retenu,
+
+zegt La Fontaine; en zij had een uitmuntend geheugen. Zij was
+tegenwoordig geweest, toen Voltaire in den schouwburg bekroond werd, en
+had Lodewijk XV zien uitrijden met Madame Dubarry: zij had Necker zijn
+financieel stelsel hooren ontwikkelen en den Graaf de Saint-Germain het
+toilet beschrijven van de keizerin Helena en de inneming van Akkaron
+door Richard Leeuwenhart. Er was, in Frankrijk vooral, bijna geen
+adellijke familie, waarvan zij niet de vertakkingen en opvolging kende,
+zoo goed en beter misschien dan die van haar eigen geslacht; (want ik
+heb nooit kunnen uitvorschen, of zij van den medestichter der
+Zwitsersche vrijheid al dan niet vermeende af te stammen) en zij ware in
+staat geweest aan de Pseudo-Marquise de Créqui menige dwaling aan te
+wijzen in de gedenkschriften, die op haar naam zijn uitgevent. Zij kende
+ook al de kleine anecdoten, die omtrent de merkwaardige personen van het
+Fransche hof te boek gesteld zijn; en menige daarbij, die niet gedrukt
+staat, en welke zij onder vier oogen aan de uitverkorene vrienden met
+zooveel bijzonderheden en locale kleur wist te vertellen, dat men aan de
+echtheid daarvan niet dorst twijfelen, en dikwijls overtuigd bleef, dat
+zij hetgeen zij mededeelde had bijgewoond of althans uit de eerste hand
+vernomen. Wat onze Nederlandsche familiën betreft, hoewel zij ruim
+vijftig jaren hier af en toe had doorgebracht, was zij daarmede wel eens
+in de war: niet, dat men haar ooit op misslagen betrapte, wanneer het de
+afkomst of vermaagschapping gold; maar zij was, gelijk zulks bij oude
+lieden meer het geval is, op het laatst van haar leven altijd geneigd,
+een geslacht te verspringen: zoodat zij mij en mijne tijdgenooten tot de
+zonen onzer grootvaders en de broeders onzer tantes verhief, 't is waar,
+dat een glimlach van hem, wien de misslag gold, doorgaans genoeg was, om
+haar te herinneren, dat zij zich vergiste, en om tot rectificatie
+aanleiding te geven.
+
+Gij moet echter niet denken, dat zij geene andere verdiensten bezat als
+die van veel gezien en opgemerkt te hebben:--hoewel ook deze minder
+algemeen gevonden wordt dan men wel denken zoude. Zij paarde aan een
+gezond oordeel veel _solide_ kennis, en was in de gelegenheid geweest,
+daarvan voor haar zelve en voor anderen een nuttig gebruik te maken.
+Ettelijke jonge dames uit onze aanzienlijkste huizen waren aan haar
+onderwijs en leiding toevertrouwd geweest: en menig verdienstelijk
+staatsman of geleerde, thans in hooge betrekking geplaatst, getuigt nog
+heden van het nut, dat hij als jongeling uit haar omgang of lessen
+getrokken heeft. En bij die verstandelijke gaven voegde zij,--in weêrwil
+van haar vroegere bekendheid met vrijgeesten en filosofen, met
+kwakzalvers en _roués_, in weêrwil zelfs van het zwak, dat haar was
+bijgebleven voor verscheidene geschriften, die men thans uit de boekerij
+eener vrouw verbannen zoude,--een vromen, godsdienstigen zin: en haar
+werken zoowel als haar woorden getuigden, dat haar geloof vast was en op
+een onwankelbaren grondslag gebouwd.
+
+Haar karakter was vrolijk en opgeruimd: en tot haar einde toe bleef haar
+het levendige, ja, ik zoû zeggen, het kinderlijke van een jong meisje
+bij. Vandaar dat zij zich somtijds op een kluchtige wijze recht boos kon
+maken: bij voorbeeld, wanneer zij iets gelezen of gehoord had, dat niet
+strookte met hetgeen zij begreep en volhield waar te zijn: of wanneer
+iemand een regel uit een dichtwerk verkeerd aanhaalde, of dien niet aan
+den rechten maker toeschreef, of wel zijn onkunde aantoonde omtrent het
+juiste getal kinderen, door Lodewijk XIV bij Mevrouw de Montespan
+verwekt. Maar de lieden, op wie zij het voornamelijk geladen had, waren
+onze hedendaagsche boekverkoopers, met hun flikkerende stereotypen, hun
+miniatuur-uitgaven en hun compleete werken in een deel. Zij nam het zeer
+kwalijk, dat men aan oude lieden, wier gezicht begon te verzwakken, en
+die toch buiten lectuur weinig anderen troost konden vinden, juist die
+eenige uitspanning zoo moeilijk maakte. Zij bleef dus de 4e edities
+voorstaan: en, behalve den huisbijbel, kon men ook doorgaans op haar
+tafel een Cats in dat formaat aantreffen, of wel de fraaiste en
+duidelijkste uitgaven der Fransche puikdichters. Ook met onze
+hedendaagsche muziek kon zij het maar niet vinden: zij haalde de
+schouders op bij de roulades en fioritures, die tegenwoordig bij geen
+aria ontbreken: en beweerde dat men alle lieflijkheid, alle gevoel had
+verbannen en opgeöfferd aan de zucht om te schitteren en moeilijkheden
+te overwinnen; terwijl daar-en-tegen, gelijk zij volhield, de muziek,
+die men in hare jeugd maakte, tot het hart sprak en verstaanbaar was,
+en tot bewijs van haar stelling gebeurde het wel eens, dat zij den
+redetwist besloot door met een nog vaste en zuivere, hoewel verzwakte
+stem, een aria uit _Blaise et Babet_ of _Les trois Fermiers_ te zingen,
+of liedjes te neuriën, welke zij van haar grootmoeder gehoord had, en
+die dus, behalve de overige verdiensten, ook die der nieuwheid
+bezaten;--voor zooverre immers in de muziek hooge oudheid het nieuwste
+is dat men hooren kan.
+
+Haar huishouding bestond uit twee oude meiden en een kat: maar er was
+geen papegaai, die de menschen met zijn dom gesnater in de rede viel;
+noch kanarievogel, die alle conversatie met zijn schel gezang onmogelijk
+maakte. Ik herinner mij echter, dat zij langen tijd een goudvink bezat,
+die twee of drie van haar lievelingsdeuntjes floot; maar het was een
+welopgevoede muziekant, die zich, even als alle verdienstelijke
+virtuosen, niet hooren liet, tenzij hij eerst eenige malen daartoe was
+aangespoord.
+
+Wat de kat betreft, het was geen oude, dikke, logge, vetgemeste
+pannelikker, zooals men die gewoonlijk bij bejaarde vrijsters plaatst,
+die den dag doorbracht met op een kussen te slapen en met de lekkerste
+beetjes gevoed werd; maar het was een jong vlug, geestig diertje, met
+een glinsterende zwarte vacht, en een uitzicht, zoo schrander en
+vernuftig als dat van den wijdberoemden kater _Murr_ kan geweest zijn:
+en zijn meesteres bedierf hem volstrekt niet, maar behandelde hem gelijk
+men een dartel spelend kind doet, aan hetwelk men gepaste toegevendheid
+bewijst, doch dat men tevens in ontzag weet te houden. Het was een lust
+om te zien, hoe aardig ons poesje uren lang met het kluwgaren van zijn
+meesteres of met den rotting of de handschoenen van den bezoeker wist te
+spelen en welk een pret het vond in dergelijke vermaken: hoe het over
+den schoorsteenmantel, tusschen al de flacons, kopjes en vaasjes door,
+heen en weder liep, zonder iets aan te raken, laat staan te beschadigen;
+het zoû de kunstenaren, die op eieren danst, beschaamd hebben gemaakt.
+Men kon dus met een gerust geweten, en zonder beschuldigd te worden van
+zich aan vleierij over te geven, met de lofspraken instemmen, welke
+Mejuffrouw Stauffacher aan haar lieveling gaf, en ook gaarne had, dat
+er door anderen aan gegeven werden. Ik zal hier nog bijvoegen, dat poes
+geen legaat heeft gehad: de goede juffrouw wist wel, dat het, ook na
+haar dood en zoo lang haar beide oude getrouwe dienstmaagden leefden,
+aan niets gebrek zoû hebben.
+
+Maar gij zult mij vragen, wat u dit alles aangaat, en waarom ik u uwen
+tijd ontroof, door u over de kunstjes van de poes mijner oude vriendin
+te onderhouden? Ik zal er u openhartig de reden van zeggen: het is mij,
+uit hetgeen ik zoo dagelijks lees, genoegzaam gebleken, dat het door
+alle schrijvers van naam en gezag als een vereischte wordt aangemerkt,
+nimmer terstond plomp weg met de deur in huis te vallen: maar eerst
+eenige omschrijving en inleiding te bezigen, bestemd om de
+nieuwsgierigheid te prikkelen en voorts ongeveer dezelfde dienst te
+doen, welke de pastijtjes en _croquettes_ bewijzen wanneer zij het
+gebraad voorafgaan.
+
+Het voorbeeld dier doorluchtige schrijvers wilde ik volgen, en u daarom
+met Mejuffrouw Stauffacher en haar _alentours_ bekend maken, alvorens ik
+er toe overging om u het onderhoud te verhalen, hetwelk ik eens met haar
+had en waaraan dit geschrijf zijn oorsprong verschuldigd is.
+
+Het was op een voorjaars-achtermiddag: ik had, gelijk ik meermalen deed,
+wanneer beroepsbezigheden mij in de stad hielden, het middagmaal bij
+haar genomen en zat, in afwachting der koffie, tegen-over haar voor het
+open raam een pijp te rooken, waartoe zij mij altijd aanspoorde, er
+bijvoegende, dat de tabakslucht zulke aangename herinneringen bij haar
+opwekte, dewijl zij dan aan haar vader dacht, die kapitein bij het
+Regiment Waldeck was geweest, en die zooveel van rooken hield, dat hij
+de pijp zelfs niet uit den mond nam, wanneer hij een schoon hemd
+aantrok. De oude Juffrouw zat over mij, de een weinig van de jicht
+gezwollen voeten op een met groen baai overtrokken bankje houdende,
+en knorde van tijd tot tijd op de nieuwerwetsche filtreerkannen en de
+koffie, die niet lekken wilde. De kat was op de tafel gesprongen en
+vermaakte zich met den sleutelbos, die aan het tinnen koffietrommeltje
+hing: een uitspanning, welke zij nu en dan staakte om naar buiten te
+zien en aan de vogeltjes, die den pereboom voor het raam op en af
+vlogen, een blik toe te werpen, die zoo veel aanduidde, als dat, indien
+zij het fatsoenshalve niet liet, zij wel eens jacht op hen zoude willen
+maken.
+
+Wij hadden een poos stilzwijgend over elkander gezeten, in die
+aangename, rustige gemoedsgesteldheid, welke zoo bevorderlijk is aan de
+goede spijsvertering, en waarin men, zonder de hersens met eenig bepaald
+onderwerp te vermoeien, de schakel der gedachten volgt, die zich van
+zelve ongezocht in het brein ontwikkelen. Ik _recapituleerde_ bij mij
+zelven hetgeen zij mij aan den disch had verteld, betreffende de
+misslagen en logens voorkomende in zekere onlangs uitgekomene
+gedenkschriften, welke ik haar geleend had, en die mij in de gelegenheid
+hadden gesteld, opnieuw haar zaakkennis en geheugen op te merken.
+
+"Weet gij, wat mij verwondert?" zeide ik eindelijk, uit mijn mijmering
+ontwakende.
+
+"Wat?--Dat ik niet liever de koffie kook, gelijk ik vroeger placht te
+doen, dan een filtreerkan te gebruiken?--Gij hebt volkomen gelijk."
+
+"Neen, lieve vriendin! Ik heb niets betreffende uw koffie aan te merken,
+die reeds zulke aangename geuren begint te verspreiden, dat, naar mijn
+overtuiging, het plechtig oogenblik van inschenken niet ver meer
+verwijderd kan zijn; maar ik wilde u mijn bevreemding te kennen geven,
+dat iemand, die zooveel gezien en gehoord heeft, waarvan wij ons niet
+dan door valsche of gedeeltelijke opgaven een denkbeeld kunnen maken,
+die zulk een uitmuntend geheugen heeft, en de pen bovendien zoo goed
+te hanteeren weet als gij, er nimmer aan gedacht heeft, zelve eens
+gedenkschriften te schrijven."
+
+"In waarheid, mijn beste P....! ik heb in mijn vroegere betrekkingen wel
+wat anders te doen gehad als memoriën te schrijven: en op mijn jaren
+betaamt het eer, dat men zich met de toekomst, dan met het verledene
+bezig houde."
+
+"Nu ja!--Maar nu doet gij zulk een grooten sprong. Zoo gij op uw
+vijftigste jaar begonnen waart, zoudt gij ruim den tijd hebben gehad,
+eenige boekdeelen te vullen."
+
+"Hoor! ik heb nooit verlangd, mij een naam te maken: en al wat ik begeer
+is, na mijn dood vergeten te worden."
+
+"Foei! Gij weet te goed, dat er menschen genoeg zullen zijn, bij wie gij
+in gezegend aandenken zult blijven: en het zoû u zelfs leed doen te
+denken, dat die u vergeten konnen."
+
+"Kom! kom! gekheid! Gij weet wel, dat ik het in dien zin niet meen; maar
+wil ik u eens zeggen, waarom het dwaas in mij zoû geweest zijn, als
+schrijfster op te treden?--Zoo als gij mij nu kent, houdt gij er van,
+mij te hooren keuvelen en somtijds misschien wat doorslaan: en later
+als ik dood ben, zult gij, vertrouw ik, wel eens aan de oude Juffrouw
+denken, als aan iemand, die nog al wat van den ouden tijd wist te
+vertellen; en mogelijk gebeurt het, dat gij nu en dan aan dezen of
+genen, die verkeerd onderricht is; toevoegt, hoe Juffrouw Stauffacher,
+die het wel wist, dat verhaalde; maar zoo ik gedenkschriften had
+uitgegeven, dan ware ik niet langer de oude Juffrouw meer, die men op
+haar woord geloofde, maar een schrijfster; die elk het recht zoude
+hebben met aanmerkingen en kritieken op 't lijf te vallen.--Spreek mij
+niet tegen," vervolgde zij, ziende, dat ik het hoofd schudde, als
+iemand, die niet overtuigd is: "ik weet het beter:--en dit ware niet
+alles; maar ik zoû geen genoeglijk uur meer met u of mijn andere goede
+vrienden hebben. Thans mag ik u nog de eene of andere anecdote
+vertellen, die gij tien of meermalen gehoord hebt; maar waar gij de
+beleefdheid hebt naar te luisteren, als of zij u geheel nieuw
+voorkwam;--maar stond die eens gedrukt, dan zoû ik immers den mond niet
+meer durven opendoen om over oude zaken te praten, uit vrees, dat iemand
+mij op mijn boterham zoû geven: "ja! dat hebben wij gelezen bladz. 58
+van het Eerste Deel." Neen! neen! dat niet. En dan is er nog iets: ik
+heb met heel wat rare potentaten en stoethaspels omgegaan, en hen in hun
+dagelijks bedrijf gezien: en ofschoon ik er géén kwaad in zie, over hen
+te praten, en het zelfs gaarne doe, zoo heb ik er nooit van gehouden,
+om datgene publiek te maken, wat tot het private leven van personen
+behoort. Het komt mij altoos voor, dat noch Necker, noch Delille, noch
+Madame Du Deffant, zich in mijne tegenwoordigheid zoo zouden hebben
+uitgelaten als zij deden, wanneer zij vermoed hadden, dat ik hunne
+gezegden later openbaar zoude maken. Er is iets heiligs, naar mijn
+oordeel, in een gemeenzaam onderhoud: en daarvan mag geen misbruik
+gemaakt worden."
+
+"Dat ben ik niet met u eens. Beroemde mannen behooren tot de
+nakomelingschap, en zij zijn er zelfs over 't geheel mede gestreeld,
+wanneer men aan hetgeen zij gezegd of gesproken hebben waarde genoeg
+hecht om het bekend te maken: zelfs dan, als het hun niet tot eer
+verstrekt. Zij hebben allen een weinig van de ijdelheid van Herostratus
+weg, en wanneer men slechts van hen spreekt, kan het hun minder schelen,
+hoe."
+
+"Ieder heeft zijne inzichten; maar ik heb mij niet geroepen geacht, om
+iets te doen, waar mijn gevoel tegen opkwam."
+
+"Dan is het jammer, dat gij geen roman geschreven hebt, waar gij uw
+kennissen met verandering van naam, tijd, enz. in te pas had gebracht."
+
+"Mijn lieve P.! gij vergeet, dat die kleine bijzonderheden, die thans
+aan u en anderen belangrijk voorkomen, omdat zij belangrijke personen
+betreffen, of wel omdat ik er zelve in gemoeid ben, al haar aardigheid
+zouden missen, indien zij betrekking hadden op onbekenden. Er zijn zeer
+weinige zoogenaamde vernuftige gezegden, zeer weinige merkwaardige
+voorvallen, die hun waarde niet grootendeels ontleenen aan de namen,
+die er mede gemoeid zijn. Zoû iemand zich b.v. de moeite ooit getroost
+hebben om de zoutelooze kwinkslagen op te teekenen of na te schrijven,
+die men aan Cicero toekent, indien gij of ik die gezegd hadden?--En
+echter vinden wij die in al de schoolboeken.
+
+"Ik beken gaarne, dat gij dagelijks betere dingen voortbrengt, dan al
+wat wij van dien aard in de klassieke oudheid aantreffen: en juist
+daarom verbeeld ik mij, dat gij, gebruik makende van de bouwstoffen die
+gij hebt, een zeer onderhoudend boek zoudt hebben kunnen schrijven.
+
+"'t Is mogelijk: ik heb het nooit beproefd: en in allen gevalle weet ik
+niet, of het mij gelukt zoû zijn langs den door u aangewezen weg. Want
+het is niet genoeg steen en kalk te hebben, men moet ook de bekwaamheid
+bezitten van die aan-een te voegen, indien men er een huis van wil
+bouwen: en al heb ik nog zulk een voorraad anecdoten en grappen, ik
+diende een lijst te hebben om die in te plaatsen; want gij zoudt toch
+niet begeeren, dat ik een boek schreef alleen om de menschen aan 't
+lachen te maken: en er diende toch wel een zekere zedeleer bij te
+komen."
+
+"Hm!" zeide ik, glimlachende: "die zedeleer van de romans!"
+
+"Ja! ik weet wel, dat men daar tegenwoordig niet meer om geeft: en dat
+althans de Fransche boeken van dien aard zijn, dat men zich bijna
+schaamt, die gelezen te hebben; nu--voor mijn part, ik lees ze niet:
+ik hou mij bij 't oude."
+
+"Er valt zeker niet veel op te roemen" zeide ik, mij vermakende met de
+drift, waarmede zij sprak: "maar," vervolgde ik, haar willende plagen
+door een van haar lievelingsschrijvers aan te vallen: "daar is Fielding,
+met wien gij nog al ophebt: die is dan toch ook niet bij uitstek kiesch
+in zijn tooneelen."
+
+"Dat weet ik wel, en ik zoû u ook niet zeggen, dat gij _Tom Jones_ aan
+uw dochter ter lezing moest geven; maar indien gij beweert, dat het boek
+geen goede zedeleer heeft, dan zeg ik, dat gij het nooit met aandacht
+gelezen hebt. Indien Fielding zijn held nu en dan laat struikelen, en
+daardoor in de noodzakelijkheid vervalt van beschrijvingen te geven,
+waar sommigen zich aan ergeren, dan dient hij zijn lezer later het
+tegengift voor, door hem de rampzalige gevolgen aan te toonen, die
+onvermijdelijk uit het inwilligen onzer verkeerde neigingen ontstaan:
+daarom acht ik het boek zoo hoog, omdat het bestendig strekkende is,
+om de groote en nooit genoeg herhaalde waarheid te verkondigen, dat het
+kwade altijd zijn meester loont."
+
+"Ziedaar een waarheid, lieve Juffrouw! die zoo oudbakken is, dat men er
+aan begint te twijfelen: en, rechtuit gezegd, ik behoor onder die
+twijfelaars; want wordt niet door de stelling, dat deugd en misdrijf
+beide reeds hier op aarde vergolden worden, de leer der vergelding hier
+namaals merkelijk verzwakt?--En leert ons eene, misschien ook wat
+oudbakken, ondervinding niet, dat de booze dikwijls, ongestoord, de
+rijkste zegeningen geniet, terwijl de brave in armoede en ellende zucht
+en met allerlei tegenspoeden te kampen heeft?"
+
+"Tot op zekere hoogte geef ik dit toe; maar ik verzoek u, wel op te
+letten, dat ik geenszins beweerd heb, dat het goede zoowel als het kwade
+hier beneden beloond of gestraft wordt in den zin, dien gij er aan
+hecht:--verre van dien: dat geschiedt eerst in een volgend leven; maar
+alleen, dat elke daad, die wij verrichten, haar natuurlijke,
+onvermijdelijke gevolgen met zich brengt, die somtijds, wel is waar,
+geheel anders zijn, dan men die zich voorstelt; maar die niet-te-min
+leerzaam zijn en blijven voor den opmerkzamen beschouwer. Het moge den
+booze--want ik wil uw redeneering eens volgen; ofschoon ik anders niet
+houde van die peremptoire manier om de menschen in twee deelen te
+scheiden, goeden en slechten;--ik heb nooit zulk een volslagen schelm
+gekend, of hij had ook zijn goede zijde: en de beste mensch
+daar-en-tegen zondigt ook nog dagelijks--het moge, zoo als ik zeide, den
+booze welgaan: hij moge zelfs de stem van het geweten smoren ('t geen ik
+ook al met geloof, want daar is poes; die kan ik het altijd aanzien als
+zij gesnoept heeft, aan de schuwe en verlegene houding die zij dan
+aanneemt: en zoo poes een conscientie heeft, dan heeft een mensch er een
+_à plus forte raison_); maar het gedane kwaad zal niet-te-min gevolgen
+hebben, die hem, soms na jaren en op 't onverwachtst, voor 't aangezicht
+zullen springen en lastige oogenblikken bezorgen. Met het goede, dat men
+verricht, is het, of liever, schijnt het niet volkomen zoo gelegen;
+maar, behalve dat zich bij het beste dat wij verrichten altijd iets
+menschelijks paart, en wij eigentlijk niets wezentlijks goeds kunnen
+uitrichten, maar altijd, als onnutte dienstknechten, zeer achterlijk
+blijven, zoo leert ons de ondervinding, dat men het goede om zich zelf
+moet doen en niet om het loon, dat er uit voortkomt, en dat miskenning,
+ondankbaarheid, terugzetting, enz. er menigmalen de gevolgen van zijn.
+Nog meer: men kan wel dadelijk bepalen, en men doet het ook genoeg,
+welke daad verkeerd is geweest; maar evenmin als men de drijfveeren
+kent, welke iemand tot zondigen aangezet hebben en hem tot verschoning
+kunnen strekken, evenmin kan men beöordeelen, of de ogenschijnlijk goede
+daden altijd even zuiver in haar oorsprong zijn: en of die zoogenaamde
+lijdende deugd haar tegenspoeden niet veelal aan zich zelve te wijten
+heeft. Ik voor mij geloof niet aan die heel brave lieden, die tevens zoo
+heel ellendig zijn: wanneer men hun geschiedenis wel kende, zoû men
+dikwijls vinden dat de rampen, waarmede zij te worstelen hebben, haar
+oorsprong hebben, in verkeerde, en vooral in domme streken, vroeger
+gepleegd."
+
+"Ik ben het in vele opzichten met u eens; maar ik bid u, zeg het niet
+overluid; want wat werd er van het medelijden en van de liefdadigheid,
+indien men zich gerechtigd achtte, elken behoeftige toe te voegen, dat
+hij door eigen schuld ongelukkig ware?"
+
+"Wel! mij dunkt, dat hij daardoor juist een dubbele aanspraak op ons
+medelijden heeft."
+
+"Ja; maar daar heeft hij weinig aan, zoo er de liefdadigheid niet bij
+komt; doch--om tot ons onderwerp terug te keeren. Gij zoudt dus denken,
+dat wanneer men haarklein iemands geschiedenis wist, men de bron der
+wederwaardigheden, die hem treffen, altijd daarin zoû kunnen
+terugvinden, even als men op een landkaart den oorsprong eener rivier
+kan opsporen."
+
+"Hou wat, gij keert mijn stelling om: en dat is mis. Even als de
+oorsprong, dien gij zoekt, soms buiten de kaart gelegen zijn, even-zoo
+kan de aanleiding van een ramp, die ons treft, van buiten komen; maar
+ik heb beweerd, dat elke daad, die wij verrichten, tot de minste
+onvoorzichtigheid toe, ons of onmiddellijk, of later, opbreekt, en dat
+elke levensgeschiedenis, mids naar waarheid geschreven, ons daarvan
+getuigenis geven zoude."
+
+"Nu! ik zoû gaarne een zoodanige geschiedenis zien."
+
+"Ik zoû gemakkelijk aan uw verlangen kunnen voldoen: wilt gij de
+goedheid hebben, even aan de schel te trekken."
+
+De meid kwam. "Fremmetje!" zeide Mejuffrouw Stauffacher, haar den
+Sleutelring gevende: "ga eens op de boven-achterkamer. In de tweede kast
+van het raam af, op de vijfde plank van onderen af, ligt een pakket, met
+rood band omwonden: haal mij dat eens hier: maar denk er aan, de knippen
+te sluiten, als gij de kast weer dicht-doet: en neem het koffiegoed maar
+weg: Mijn Heer drinkt toch niet meer."
+
+"Ziehier," vervolgde zij, toen zij het gevraagde uit de handen der
+dienstmaagd bekomen had, "de geschiedenis, waar ik u van sprak. Hij, die
+de hoofdpersoon er van uitmaakt, beging een kleine, zeer verschoonbare
+onvoorzichtigheid, die voor hem een bron was van verdrietelijkheden en
+ongenoegen: anderen, daarin voorkomende, begingen grootere dwaasheden;
+en ook zij moesten er de gevolgen van dragen."
+
+"En--de geschiedenis van de geschiedenis?"
+
+"Gij weet, dat ik vroegere jaren eenigen tijd bij de familie A. als
+gouvernante heb doorgebracht. Wij zagen dikwijls den Heer X., die aan
+het hoofd stond van een bloeiend huis van negotie. Hij was daarbij een
+groot minnaar en voorstander der letterkunde en hield er veel van, met
+mij over de daartoe betrekkelijke onderwerpen te redeneeren. Eens dat
+wij van romans spraken en ik mij ergerde over het onwaarschijnlijke der
+meeste voorvallen, die ons in dat slag van werken worden opgedischt:
+"_où trouvera-t-on le romanesque, si ce n'est dans les romans_," vroeg
+hij lachende. "Ja!" zeide ik: "dat is even als de boef, die vroeg, waar
+de valsche eeden toe dienden, als men ze niet gebruiken mocht?"--"Maar,"
+vervolgde hij: "ik beweer, dat vele dingen, die ons in het dagelijksch
+leven gebeuren, zoo vreemd, toevallig of zonderbaar zijn, dat zij, in
+een roman vermeld, met den naam van onwaarschijnlijkheden zouden
+bestempeld worden."
+
+"_Le vrai peut quelquefois n'être pas vraisemblable_," zeide ik, maar
+voegde er bij, dat het niet om een enkele onwaarschijnlijkheid, maar om
+de opeenstapeling van onwaarschijnlijkheden was, dat ik de meeste romans
+veroordeelde. "Nu!" zeide hij: "zoo ik op uw discretie staat kon maken,
+zoû ik u een handschrift kunnen doen zien, eenige voorvallen behelzende,
+die mijn eigen grootvader zijn overkomen, en waarin zoovele
+toevalligheden en vreemde ontmoetingen voorkomen, als men die naauwlijks
+in een roman zoû aantreffen."--Ik betuigde hem mijn verlangen om dat
+handschrift te lezen: hij voldeed aan mijn wensen, en ik moest hem, na
+de lezing, toestemmen, dat hij de waarheid gesproken had. Ik verzocht
+hem afschrift er van te mogen nemen. "Daar heb ik niet tegen," zeide
+hij: "op voorwaarde, dat gij het aan niemand laat lezen, althans in de
+eerste veertig jaren niet; want er zijn te veel personen in gemoeid,
+wier kinderen of kleinkinderen nog leven. Wat later gebeurt, kan mij
+niet schelen: al wil men het uitgeven; want dan zullen de daarin
+voorkomende portretten wel niet meer dan antiquiteiten zijn."
+
+"Ik beloofde zulks en deed nog meer: ik veranderde al de namen, ten
+einde niemand, die bij toeval het stuk in handen kreeg, zoû weten of het
+waar, dan wel verzonnen ware. Nu zijn die veertig jaren om, en ik wil
+niet, dat men het na mijn dood onder mijne papieren vinde: men mocht
+eens denken, dat het eigen compositie ware. Neem het dus en handel er
+meê naar welgevallen."
+
+Ik aanvaardde met gretigheid het aangeboden geschenk, en las het, zoodra
+ik te huis was, met belangstelling. Of echter de veranderingen, welke
+het oorspronkelijke heeft ondergaan, zich alleen tot de namen bepaald
+hebben, en of Mejuffrouw Stauffacher er niet hier en daar een weinig uit
+haar eigen brein heeft tusschen gevoegd, wil ik niet beslissen. Het
+laatste meen ik vooral daarom te moeten gelooven, omdat, schoon haar
+naauwgezetheid zooverre is gegaan, dat zij alle jaartallen en _data_
+heeft weggelaten, er hier en daar, bij toespelingen op bekende
+gebeurtenissen, bij het schetsen van sommige zeden, gebruiken,
+kleederdrachten enz., ja bij het doen van enkele aanhalingen, het een
+of ander voorkomt, dat mij toescheen niet tot het tijdvak, waarin het
+verhaalde voorvalt, maar iets vroeger of iets later te huis te behooren.
+Ik had echter geene gelegenheid Mejuffrouw Stauffacher deswege nader te
+onderhouden; daar ik haar niet weder alleen aantrof, en zij kort daarop,
+tot bittere droefheid van haar vrienden, tot een beter leven werd
+opgeroepen.
+
+Ik was het geheele Handschrift vergeten, toen het mij, dezer dagen, bij
+het opruimen van oude papieren onder de oogen kwam. Bij de herlezing
+scheen het mij toe, dat wellicht diezelfde vreemde avonturen, met welker
+lezing ik mij vermaakt had, ook bij anderen eenig belang zouden kunnen
+wekken, en dat, na verloop van zoo vele jaren, geene zwarigheid meer
+bestond, om de geschiedenis van den Heer Ferdinand Huyck (gelijk hij
+door Mejuffrouw Stauffacher herdoopt is), wereldkundig te maken. Daar uw
+naam echter meer dan de mijne in de letterkundige wereld bekend is, wend
+ik mij tot u, met de vraag of gij de peetschap over het papieren kind
+wilt op u nemen, overtuigd dat enz....
+
+ Uw vriend
+ P.
+
+ * * * * *
+
+Dat ik aan het verlangen van mijn vriend voldeed, blijkt uit de
+navolgende bladzijden. Ik beken echter, dat ik niet zoo volkomen gerust
+ben omtrent de echtheid van het werk, als mijn vriend schijnt te zijn.
+Ook heb ik Mejuffrouw Stauffacher niet zoo van nabij gekend als hij, en
+durf dus niet beslissen, of haar waarheidsliefde zooverre ging, dat zij
+nooit knollen voor citroenen verkocht: en somtijds rijst bij mij het
+vermoeden op, of zij, ondanks haar betuigingen van het tegendeel, niet
+eens in haar leven tot de verzoeking vervallen is van een roman te
+schrijven en, hoewel huiverig om dien bij haar leven uit te geven,
+echter heeft willen zorgen, dat hij na haar dood het licht zage. Wat
+hiervan zij, ik geef het boek zoo als ik het ontvangen heb: en heb er
+niets aan veranderd, zelfs de spelling niet; waaromtrent ik moet doen
+opmerken, dat Mejuffrouw Stauffacher overal de klanklooze _e_ achter het
+onbepalend lidwoord en veelal ook achter de _possessiva_ weglaat, tenzij
+wanneer het eerste een telwoord wordt of wanneer de laatsten bijzonderen
+nadruk vereischen. Zij schreef misschien niet volgens vaste regelen;
+misschien meer dan zij zelve wist; maar zij volgde in allen gevalle haar
+gehoor: en, voor zooverre men schrijven moet gelijk men spreekt, geef ik
+haar daarin geen ongelijk.
+
+ DE UITGEVER.
+
+
+
+ * * * * *
+
+
+
+EERSTE HOOFDSTUK.
+
+WAARIN, ONDER MEER ANDERE WETENSWAARDIGE ZAKEN, HET PORTRET VAN DEN HELD
+DEZER GESCHIEDENIS GEVONDEN WORDT.
+
+
+Dikwijls, mijn kinderen! wanneer wij na afloop van den avond-disch een
+naauwer kring om den haard sloten, en ik nog een laatste pijp stopte,
+terwijl uw lieve grootmoeder, half wakend, half slapend, nieuwe hieltjes
+aan de versletene kousjes der kleintjes breide, en een van u mij met een
+vleiende stem toeriep: "och, grootvader! vertel ons nog eens wat van den
+Carnaval te Venetiën, of van den Landgraaf van Hessen, of van de
+Frankforter mis!" heb ik aan uw nieuwsgierigheid voldaan en u eenige der
+belangrijkste episoden verteld van die reis, welke ik als jongeling door
+Duitschland en Italiën deed: ja, zoo menigmalen hebt gij naar het
+gepraat van den ouden man geluisterd, dat gij op het laatst mijn
+ontmoetingen en wederwaardigheden zoo goed en beter kendet dan ik zelf,
+en vaak, wanneer mijn door ouderdom eenigszins verzwakt geheugen te kort
+schoot, mij de kleine bijzonderheden herinnerdet, welke tot aanvulling
+mijns verhaals moesten strekken. Nimmer echter heeft een uwer mij
+ondervraagd betreffende hetgeen mij na mijn terugkomst van die reize
+overkomen is; waarschijnlijk omdat gij, wetende hoe kalm en gerust ik,
+sedert mijn huwelijk, de dagen mijns levens in den schoot mijns
+huisgezins gesleten heb, verondersteldet, dat ik, te huis komende, zoo
+maar dadelijk een vrouw en een aanzienlijk vermogen gevonden had, en dat
+geene zorg noch wederwaardigheid die dagen van kalmte was voorafgegaan.
+Intusschen bedriegt gij u zeer: en het tijdvak, dat onmiddellijk op mijn
+reis volgde, was het gewichtigste en, in zijn bijzonderheden, het
+belangrijkste mijns levens. Dat ik er tot heden nimmer over gesproken
+heb, en ik ook thans, in plaats van u de voorvallen, die daarin plaats
+vonden, bij monde mede te deelen, die in geschrifte stel, ten einde gij
+die na mijn dood zoudt kunnen te weten komen, moet gij niet aan een
+dwaze gril toeschrijven: ik had daar een gezonde reden toe. De
+gebeurtenissen, waarbij mij de omstandigheden een werkzame rol deden
+spelen of wier invloed zoo krachtdadig op mijn volgenden levensloop
+werkte, waren van dien aard, dat zij deels uw jeugdig verstand te boven
+gingen, deels voor uw grootmoeder te droevige herinneringen opwekten:
+ja, ik zou die geheel aan de vergetelheid opgeofferd hebben, ware het
+niet, dat gij, naar ik mij voorstelde, bij het vorderen in jaren,
+daaruit nutte les en leering zoudt kunnen trekken. Ik heb derhalve mijn
+herinneringen, zooveel in mij was, bijeenverzameld, ten einde niets te
+vergeten van hetgene in verband staat met de lotgevallen, welke de
+navolgende bladen zullen behelzen. Ofschoon ik voor u schreef, en u
+steeds gedurende mijn arbeid voor oogen had, heb ik, ter vermijding der
+verwarring, welke door het gebruik der tweede persoon zoo licht ontstaan
+kon in een verhaal, waarin zoovele samenspraken zijn ingelascht, dat
+verhaal zoodanig ingericht, als schreef ik voor dat groote publiek,
+jegens hetwelk men, uit eerbied, altijd de derde persoon moet bezigen,
+en welks welwillendheid ik, (die niet weet hoe het t' avond of morgen
+dit geschrijf onder de oogen krijgen kan) bij dezen inroep.
+
+ * * * * *
+
+Het was in den zomer van het jaar 17.., dat ik, na een afwezigheid van
+twee jaren, den vaderlandschen grond weder betrad. Een oudoom van mij,
+die te Leiden woonde, bij wien ik, gedurende mijn academiejaren,
+dagelijks aan huis verkeerde, en die voor het einde mijner studiën
+overleed, had mij een vrij aardig sommetje gelegateerd, onder
+voorwaarde, dat ik daarvoor een reis naar Italiën zoude doen, iets
+hetwelk bij bij zijn leven altijd hoogstnoodzakelijk placht te stellen
+om de jeugd te vormen. Hij zelf was nooit verder dan den Haag geweest en
+zeide altijd, dat het hem speet; ofschoon ik de reden nog niet begrijp,
+welke hem, die ongehuwd en onafhankelijk was, heeft kunnen terughouden
+van datgene te doen, wat hij anderen aanprees.
+
+Verschillende oorzaken hadden medegewerkt om mij langer te doen
+uitblijven, dan ik oorspronkelijk van meening geweest was, en onder die
+oorzaken waren de navolgende de voornaamsten. Tusschen het handelshuis
+van Bempden van Baaien en Co. te Amsterdam en een ander huis te Livorno,
+hadden, sedert een geruimen tijd, over een netelige handelsquaestie,
+briefwisselingen bestaan, welke tot geen beslissing leidden. Daar nu een
+mijner Tantes in het eerstgenoemde Huis een groot gedeelte van haar
+vermogen had zitten, schreef zij mij, of ik ook kans zou zien, de zaak
+gedurende mijn verblijf in Italiën in het effen te brengen. Ik had, hij
+geluk, juist kennis gemaakt met een der deelgenooten der Livornoosche
+firma en, bij nog grooter geluk, zijn gunst en vertrouwen gewonnen;
+zoodat ik, minder ten gevolge mijner bekwaamheden als gevolmachtigde,
+dan omdat ik met een rekkelijk man te doen had, die rede wist te
+verstaan, volkomen mocht slagen in het ter stand brengen eener
+schikking, waarmede beide partijen tevreden waren.--Hiermede echter
+was, hoe vlot het ook ging, toch altijd een vrij lange tijd verloopen.
+
+Mij een paar maanden later te Napels bevindende, ontmoette ik den Jonker
+van Ypendael, een hoogst beminnelijk jongeling, die, even als ik, voor
+zijn genoegen reisde en wiens kennismaking mij ten uiterste welkom was.
+Wij vormden het besluit, onze reis gezamentlijk voor te zetten. In
+Siciliën overviel hem een kwaadaardige ziekte, welke van langen duur
+werd en waaruit hij slechts langzaam herstelde. Het spreekt van zelf
+dat ik mijn vriend en reisgenoot niet verliet en hem, zoo trouw ik kon,
+oppaste en verzorgde; maar dit onvoorziene toeval vertraagde mijn
+terugkomst opnieuw.
+
+Des te zoeter was, na een zoolang uitblijven, ons beider gevoel, toen
+wij voor het eerst weder, over Munsterland teruggekeerd, de moedertaal,
+al was het dan ook met den Overijselschen tongval, hoorden spreken; en
+met aandoening was ik een dag later getuige van de heuglijke vereeniging
+mijns reisgenoots met zijn familie, die een Ridderhofstad aan gene zijde
+van Amersfoort bewoonde. Ondanks mijn vrij natuurlijke begeerte om mijn
+weg zonder oponthoud te vervolgen, ten einde hetzelfde geluk te smaken,
+dat mijn vriend was te beurt gevallen, kon ik zijn dringend aanzoek niet
+weêrstaan, om nog dien dag met hem te blijven doorbrengen en deel te
+nemen in het vrolijke familiefeest, waarop zijn behouden terugkomst
+gevierd werd en hetwelk volgens de uitdrukking der blijde ouders, niet
+volkomen zou zijn, indien de reisgenoot van hun zoon er aan ontbrak en
+zij de gelegenheid moesten missen om mij te bedanken voor de trouwe
+verzorging van hun Eduard. Ik kan niet anders zeggen of,
+niettegenstaande mijn gedachten meestal te Amsterdam waren, ik deed eer
+aan het maal en vergastte mij recht op de zoo lang ontbeerde
+dorperwtjes, op het heerlijk rundvleesch en de geurige fruit, die mij
+werden toegediend; want welke voordeelen ook de Hoogduitsche keuken moge
+hebben, ik gaf toch aan den Hollandschen pot de voorkeur en groette
+elken mondvol, dien ik nam, met hetzelfde vermaak, waarmede ik een lang
+gemisten vriend de hand zou gedrukt hebben.
+
+"Kom, nog een glas borgonje!" riep mij de oude, dikke landedelman toe,
+terwijl zijn bolle wangen gloeiden van het geluk dat hem de wederkomst
+van zijn zoon verschafte, en van de herhaalde offers, aan Bacchus
+gebracht: "Deze wijn kan u geen kwaad: hij is van het echte merk en niet
+van die zure clairetwijnen, waar men in mijn jongen tijd niets van af
+wist, en waarmede men ons nu in de kleêren wil steken. Kom, mijn jongen!
+de gezondheid van uw vader! Lang moge hij leven, tot heil van Amstels
+burgerij, en tot handhaving der goede Justitie!"
+
+"Van harte gaarne!" zeide de oudste broeder mijns vriends, zijn glas
+vullende: "en dat hij er spoedig in moge slagen, dien gevreesden Zwarten
+Piet meester te worden, die, gelijk men zegt, de verstrooide bende van
+wijlen Jaco heeft vereenigt en er het Sticht mede afloopt.
+
+"Wel zoo!" zeide lachende Eduard, "wilt gij die eer aan onze Stichtsche
+Baljuwen niet gunnen? Is dat nu een wensch voor den erfgenaam eener
+Heerlijkheid, welke het recht van hooge en lage jurisdictie bezit?--maar
+genoeg daarvan: Moeder schudt het hoofd en Leentje wordt bleek, wanneer
+wij zoo van dieven spreken. Ik laat den Hoofdschout daar, Ferdinand! en
+drink de gezondheid uws vaders."
+
+"En dezen dronk," vervolgde de Baron, zijn geledigd glas weder vullende,
+"wijde ik uwer brave moeder!"
+
+Het was reeds de derde reis, dat de goede man al de leden mijner familie
+met zijn toasten (gelijk men die thans noemt) was rondgegaan: en ik
+begon te vreezen, dat de gezondheid van de mijnen mij nog ziek zoude
+maken: ik verzocht dus, zoodra ik mijn glas geledigd had, om verlof, van
+mij naar mijn kamer te mogen begeven, tot verschooning bijbrengende, dat
+ik den volgenden dag, wilde ik nog met den avond te huis zijn,
+vroegtijdig vertrekken moest.
+
+"Het blijft dan uw vast besluit ons morgen te verlaten?" vroeg de oude
+Heer.
+
+"UEd. kan zelve beöordeelen, of ik mijn vertrek langer mag uitstellen."
+
+"De jonge heer heeft gelijk," zeide mevrouw van Ypendael: "en hoe gaarne
+wij langer zijn gezelschap zouden willen genieten, mogen wij hem echter
+niet tegen zijn zin hier houden; daar wij aan ons eigen hart kunnen
+gevoelen, hoezeer zijn familie naar zijn terugkomst verlangen moet. Wij
+zonden het ook niet aardig gevonden hebben, indien men onzen Eduard
+langer van huis gehouden had."--Met deze woorden drukte zij de hand van
+haar teruggekeerden lieveling.
+
+"Gij hebt wel gelijk, moeder!" zeide deze, haar omhelzende: "ik vind mij
+nu zoo gelukkig: en zou ik dan mijn vriend beletten, dat zelfde geluk
+zoo spoedig mogelijk te smaken?"
+
+"En hoe denkt gij de reis te doen?" vroeg mij de Baron.
+
+"Mijn voornemen is, te voet tot Naarden, en verder per schuit te gaan."
+
+"Te voet!" zeide de oude Heer, lachende: "gij zijt, dunkt mij, ook van
+de leer: haast u langzaam. Verbruid! ware ik in uwe plaats, en de zoon
+van een rijken Amsterdammer, ik nam te Amersfoort een wagentje bij Jan
+Stoffelsz, die rijdt flinke paarden: en dan: voort koetsier! den zweep
+er over gelegd en dubbel drinkgeld zoo gij dubbelen spoed maakt."
+
+"Ik geloof," merkte glimlachende de oudste zoon aan, "dat onze vriend
+Ferdinand een kleine huichelaar is, en als een apostel bij zijn vader
+te huis wil komen, om hem te doen denken dat hij op zijn gansche reis
+altoos zoo zuinig op zijn _équipage_ geweest is."
+
+Ik glimlachte en zweeg; want ik achtte het onnoodig, de ware reden
+mijner handelwijze bloot te leggen, namelijk dat ik geen geld genoeg
+meer bij mij had, om de onkosten van een rijtuig te dragen; want van den
+laatsten mij gezonden wissel op Munster had ik geen gebruik gemaakt, in
+den waan, dat hetgeen ik nog aan contanten overig had, toereikende zoude
+zijn om mij tot Amsterdam te brengen. Het bleek mij echter dat ik mij
+verrekend had; maar ik was nu te trotsch of te beschroomd om geld van
+mijn gastheer ter leen te vragen, en evenmin wilde ik een rijtuig op
+crediet nemen en bij mijn thuiskomst beginnen met mijn vader te
+verzoeken, het rijtuig te betalen: iets, dat hem voorzeker slechte
+denkbeelden van mijn wijze van huishouden zou hebben ingeboezemd; want
+hij was geen vriend van onnutte geldverteringen; en ofschoon ik geloof,
+dat hij bij deze gelegenheid de kosten van een rijtuig zou verschoond
+hebben, wilde ik echter geen gevaar loopen van een vermaning. Bovendien
+kende ik den zandigen weg van Amersfoort tot Naarden; en ondanks den
+lof, door den Heer van Ypendael aan de paarden van Jan Stoffelsz
+gegeven, wist ik zeer wel, dat wij de grootste helft stappende zouden
+afleggen, en dat ik te voet omtrent even spoedig, en zeker op een veel
+aangenamer wijze, mijn doel bereiken zou.
+
+"Nu," zeide de Baron: "een mensch zijn zin, een mensch zijn leven;
+--maar het eind is toch wat ver om geheel te loopen: wij zullen u van
+hier naar Amersfoort laten brengen!... ik denk dat Eduard zich daarmede
+wel zal willen belasten, zoo ik er hem vriendelijk om verzoek."
+
+Dit aanbod was te heusch om afgeslagen te worden. Na het drinken van een
+afscheidsdronk, en nog, tot slotte, van een glas cognacq, hetwelk de
+Heer van Ypendael zijn slaapmutsje noemde, werd het mij vergund den
+aftocht te blazen.
+
+Den volgenden morgen te vijf ure, terwijl het geheele huisgezin nog in
+de armen der rust lag gedompeld, zat ik reeds met Eduard in een
+wagentje, met twee vlugge hitten bespannen, die ons met een prijselijken
+spoed naar Amersfoort brachten. Na elkanderen herhaalde reizen
+gezondheid te hebben toegewenscht en onder belofte van briefwisseling,
+namen wij afscheid: hij keerde met zijn voertuig terug, in de hoop van
+de familie aan het ontbijt te vinden, en ik zette eenzaam mijn weg voort
+tusschen de bevallige bosschaadjen, aan weêrskanten van den weg gelegen.
+
+Het was een heerlijke morgen; ja zelfs, voor een voetganger, al te fraai
+weêr. Er was weinig of geen wind: de lucht begon, naarmate het verder op
+den dag werd, meer heet en drukkend te worden, en was met die soort van
+spakerige nevelachtigheid bezwaard, welke niet zelden het voorteeken is
+van een verandering in den dampkring. Ten noordwesten stapelden zich
+dikke wolken op elkander, en eenige zeevogels, die krijschende
+rondzwierden, schenen zoovele boden, uitgezonden om zwaar weêr aan den
+landbouwer te verkondigen. De zon was bloedrood, en haar stralen,
+stekend als breinaalden, hadden het zand van het rulle voetpad als in
+gloeiende asch herschapen. Groote zweetdruppels biggelden tappelings
+langs mijn wangen af, en, wanneer ik het oog op de verwijderde buien
+vestigde, zag ik met welgevallen den regen te gemoet, die de dorstige
+aarde laven en mijn pad wat gemakkelijker maken zoude. In afwachting
+daarvan, stapte ik echter rustig voorwaarts, en ik geloof zonder
+ijdelheid te kunnen zeggen, dat ieder landman, die mij met een vasten en
+gelijken tred zijn hoeve zag voorbijgaan, wel dadelijk bespeuren kon,
+dat een voetreis geen ongewone zaak voor mij was, en dat ik niet tegen
+de ongemakken opzag, die haar gemeenlijk vergezellen. Ik vergat dan ook
+de moeielijkheden van den weg, zoo dikwijls ik herdacht, dat elke stap,
+dien ik nederzette, mij nader bracht bij de voorwerpen mijner
+kinderlijke liefde, bij mijn welbeminde broeders en zusters, bij de
+vrienden mijner kindsheid en bij dat dierbare Amsterdam, hetwelk ik in
+zulk een geruimen tijd niet aanschouwd had. Aangename gedachten brengen
+bij den onbedorven mensch altijd welwillendheid voort: ik althans voelde
+mij hoe langer hoe meer gestemd om alles, wat mij ontmoette of
+bejegende, met hartelijkheid te behandelen: ik had een blijden groet
+over voor elken boer of daglooner, die langs den weg zijn zomerarbeid
+verrichtte, een paar duiten voor ieder kind, dat op de bloote voeten
+voor mij uitliep en over de greppen duikelde om mijn liefdadigheid op te
+wekken, en een scherts voor het frissche landmeisje, dat mij tegenkwam
+en soms nog, lang nadat ik voorbij was, het hoofd omwendde, met dien
+half verwonderden, half spottenden lach, welken alle eenigszins vreemde
+kleederdacht bij onze landgenooten gewoonlijk verwekt. En in de daad, ik
+moet bekennen dat mijn uiterlijke tooi niet van dien aard was, dat ik er
+hoog op roemen kon, en in het oog van de zoodanigen, die alleen naar het
+gewaad de lieden beöordeelen, zeer moest afsteken tegen de nette en
+zwierige kleedij der stedelingen van dien tijd: ja, dat ik bij de eerste
+beschouwing veel had van een eenvoudigen marskramer. De stoffaadje van
+mijn gewaad was fijn, maar helaas! door lang gebruik zoodanig versleten,
+dat niets van hetgeen ik droeg de blijken toonde van ooit nieuw te zijn
+geweest. Mijn hoed, op zijn Spaansch, met breede slappe randen voorzien,
+die mij ten zonnescherm strekten, was van leder, dat eenmaal zwart
+geweest was, maar door zon en regen met een roze-roode kleur begiftigd
+geworden, en hier en daar met enkele bruine en gele vlekken getijgerd.
+Mijn rok, van uitlandsch fatsoen en zonder eenig galon of borduursel,
+had insgelijks van den invloed der luchtgesteldheid geleden, en droeg
+bovendien de kenmerken van lange en trouwe diensten; want menige knoop
+had zijn post verlaten: en aan de ellebogen en opslagen zag men kale
+plekken van een geheel andere kleur dan die, welke den grond der
+stoffaadje uitmaakte. Het kamizool, dat van witte zijde was, met groene
+vlaszijde geborduurd, had volkomen het aanzien, als ware het van een
+verkooping op de Noordermarkt afkomstig; maar daaronder blonk hetgeen ik
+altijd gewoon ben geweest als het echte kenmerk eens beschaafden mans te
+beschouwen, namelijk het heldere hemdslinnen dat, dank zij mijn moeder,
+die het uit twintig stukken uitgezocht had, zoo fijn was, als men ergens
+bekomen kon, en zoo blank, als het stuivende stof toeliet, dat reeds
+mijn witte kousen en hooge schoenen bedekt had met die roodaardige
+kleur, welke aan het zand in die streken eigen is.
+
+Een plunje als de mijne was niet geschikt om eenigen struikrover in
+verzoeking te brengen: ik had dan ook de pistolen en den degen, die mij
+op onze uitstapjes in Duitschland trouw vergezelden, bij mijn bagaadje
+gelaten, welke met den bolderwagen van Deventer op Naarden reisde, en
+meende tegen de gevaren, die ik van Amersfoort tot Naarden te vreezen
+mocht hebben, en waaronder ik de ontmoeting van een dollen hond als de
+ergste rekende, genoegzaam beveiligd te zijn door den kneppel, dien ik
+over den rechterschouder droeg en waar aan een pakje bungelde, bestaande
+uit mijn nachtgoed en eenige andere onontbeerlijke benoodigdheden, in
+een bonten doek te zamen geknoopt.
+
+Ik sta met opzet bij deze bijzonderheden stil, die wellicht onbeduidend
+zullen schijnen; maar die mij toch voorkwamen vermeld te moeten worden,
+tot beter verstand van hetgeen verder volgen zal. Ik durf er (want op
+mijn leeftijd kan het aan geen ijdelheid worden geweten) nog dit
+bijvoegen, dat, zoo mijn uitlandsche en sobere opschik aan de meisjes
+een lach afdwong, het mij somtijds toescheen, als of mijn persoon zelve
+haar anders niet mishaagde: ik was groot en sterk van gestalte: mijn
+kloeke lichaamsbouw gaf mij, ofschoon ik werkelijk jonger ware, het
+voorkomen van reeds boven de vijf-en-twintig jaren te zijn; mijn gelaat,
+ofschoon geroost door den invloed van zon en lucht, prijkte met den
+frisschen blos van jeugd en gezondheid: mijn tanden, die ik tot heden
+toe goed bewaard heb, hadden toen bovendien het voorrecht, van blank en
+welgeplaatst te zijn: en, naar de getuigenis van anderen, waren mijn
+lichtbruine oogen geheel niet van levendigheid ontbloot en
+onderscheidden zich ten minste door een niet onaangename uitdrukking van
+goeden luim en welwillendheid. Wat mijn haren betreft, zij waren blond,
+en ofschoon helaas! bestemd om bij mijn komst te Amsterdam door de
+schaar des kappers te worden afgemaaid, en voor een gekrulde paruik
+plaats te maken, zij golfden nog op dien ochtend in hun natuurlijken
+staat over mijn schouders en deden mij konnen als een onverbasterden
+afstammeling van het echte Noordsche ras.
+
+Ik stapte dan, gelijk ik gezegd heb, vroolijk vooruit, met de vrij
+zekere overtuiging van tijdig genoeg binnen Naarden te zullen komen,
+om met de laatste schuit van daar naar Amsterdam te kunnen vertrekken.
+Immers het was vroeg in den morgen, en de afstand naar genoemde vesting
+was zoo groot niet, of ik kon dien op mijn gemak afleggen, zelfs al
+dwong mij een regenbui, of vermoeidheid, of honger, hier en daar
+onderweg een uurtje te vertoeven.
+
+Wat de laatste der drie genoemde redenen van oponthoud betreft, deze
+begon zich alreeds bij mij te doen gevoelen. Ik had bij mijn vertrek
+van de Ridderhofstad niets gebruikt, omdat het mij nog te vroeg was,
+en te Amersfoort had ik mij vergenoegd, een hartsversterking tegen de
+morgenlucht te nemen. Het was dus niet zonder eenig innig genoegen, dat
+ik de torenspits van Zoest in het vizier kreeg, en dadelijk was mijn
+besluit genomen, om in dat dorp een oogenblik uit te rusten en eenige
+verversching te gebruiken.
+
+Weldra vergunde mij een bocht, welke de weg daar ter plaatse maakt,
+om het geheele lichaam der kerk te zien, en mij te verlustigen in den
+aanblik van het lachende en bevallige schouwspel, dat zij vooral van
+dien kant oplevert. Oogverblindend stak de grijze en eerwaardige
+vierkante toren, met zijn hooge spits, door het schelle licht der
+morgenzon beschenen, tegen de donkere lucht daar achter af, en tegen
+de groene hoornen, die het gebouw omringden; terwijl de heuvelachtige
+grond, die mij nog van het dorp scheidde, met goudgeel koren of
+sneeuwwitte boekweit bedekt, niet weinig toebracht om de bekoorlijkheden
+van dit landgezicht te vermeerderen. Ik was nimmer een enthusiast; maar
+de aanblik der schoone, eenvoudige natuur heeft altijd een diepen indruk
+op mij gemaakt en thans ook gevoelde ik mij getroffen, zonder zelf te
+weten waarom: ik geraakte in een stille, eerbiedige stemming en ik
+wischte mij een traan uit het oog, toen ik het dorp binnentrad.
+
+Deze gemoedsgesteldheid was echter spoedig geweken, toen ik de
+voornaamste herberg in het oog kreeg: deze bevond zich op den hoek van
+een driesprong, welke de hoofdstraat met een zijweg vormt, en was
+kenbaar aan een vooruitstekend uithangbord van ijzer, rijkelijk met
+krul- en snijwerk voorzien, en tot leuze een geschilderden zwaan
+voerende, met het gebruikelijk onderschrift: _vrij wijn en meê_. Eenige
+krebben, die tegenover den ingang stonden, en een houten stalling, die
+naast het huis was opgeslagen, gaven bovendien te kennen, dat men hier
+zoowel te voet als te paard welkom was en verversching bekomen kon. Ook
+zag ik in de daad een niet gering aantal boerewagens en karren
+uitgespannen op het plein staan, terwijl een magere oude knol bezig was
+zijn honger te stillen met het frissche gras, dat hem in eene der
+voorgezette krebben werd toegediend. Genoemd dier was gespannen voor een
+ouderwetsche koetskar, met linnen huif, tegen welk voertuig een groot
+manspersoon aanleunde, wiens gelaat van mij was afgewend en bovendien
+overschaduwd door een hoed met afhangende randen, die eenige
+familietrekken had met den mijnen. Een lange roode mantel met opstaanden
+kraag dekte zijn ledematen en schitterde in de zon, gelijk een vurige
+oven. Hij scheen zachtjes te praten met iemand die zich binnen in de kar
+bevond, maar dien ik niet zien kon, vermids ik het rijtuig van achteren
+naderde. Voor 't overige kan ik niet zeggen, dat ik er zeer nieuwsgierig
+naar was, daar mijn gedachten voor het oogenblik meer bezig waren met
+het ontbijt, hetwelk ik mij had voorgesteld _binnen_ de herberg te
+gebruiken, dan met den reiziger, die zich daar _voor_ bevond, en ik
+verwaardigde dezen dan ook met niet meer dan een oppervlakkigen blik,
+terwijl ik mij haastte de hand aan de klink van de deur te slaan, en de
+herberg binnen te treden.
+
+
+ * * * * *
+
+
+TWEEDE HOOFDSTUK.
+
+WAARIN MEN LEZEN ZAL, WAT IN EN VOOR DE HERBERG TE ZOEST VOORVIEL.
+
+
+Ik vond hier meer personen bijeen, dan ik reden had op dat uur van den
+dag te verwachten. Immers, de kerkklok had slechts even negen geslagen
+en er moest dus een bijzondere reden bestaan, welke de in de herberg
+aanwezige lieden derwaarts had gelokt op een tijdstip, dat men hen
+veeleer aan hun arbeid zou verwacht hebben. Het was dus natuurlijk dat
+ik, na een algemeenen "goeden morgen samen!" in 't rond gewenscht te
+hebben, naar de toonbank stapte en aan de aldaar post houdende dochter
+des huizes (een frissche, knappe deerne van ongeveer twintig jaren, die
+blijkbaar in haar zondagspak was uitgedost, met zilveren oorijzers en
+een halssnoer van dikke bloedkralen) de aanmerking maakte, dat er al
+vroeg volk in de herberg was.
+
+"Dat 'eleuf ik wel, koopman!" antwoordde het meisje, terwijl zij, zonder
+naar mij om te zien, voortging met voor haar gasten een paar hooge
+glazen met schuimend bier te vullen: "je zult het ook wel 'eroken
+hebben, wat hier van daag te doen is."
+
+Ik was op het punt van mijn volslagene onbewustheid van de oorzaak der
+vereeniging te kennen te geven, toen een papier mijn oogen trof, hetwelk
+tegen den gemenieden wand aan een spijker hing en waarop een schoof als
+titelvignet en de woorden: _segt het voort_ in groote letteren als
+onderschrift prijkten: ik begreep dus, dat hier een graanveiling of iets
+diergelijks plaats moest hebben, en, mijn onderzoekingen niet verder
+voortzettende, eischte ik een boterham met kaas en een glas koude
+karnemelk: vervolgens, mij omwendende, zette ik mij, in afwachting van
+het bestelde, aan het benedeneinde eener lange tafel, die tegen het raam
+geplaatst was, en nam de aanwezigen in oogenschouw.
+
+Naauwlijks echter had ik den tijd gehad om op te merken, dat het
+boveneinde der tafel was ingenomen door een dikken, wel doorvoeden
+landman, wiens groen damasten vest met bloemen, ruim gesneden rok van
+bruine sergie en zilveren broeksknoopen aantoonden, dat hij tot de
+vermogendsten van zijn stand behoorde; terwijl mijn overbuurman
+daar-en-tegen er vrij schraal en verloopen uitzag,--toen mijn ooren
+gekweld werden door een piepend geschreeuw, van: "phijpedoppies!
+deursthekers! zoek thoch maar huit, khoopman! Hik 'ep nog gheen 'andgift
+ghehad vandhaag, zoo waar zelje ghesond blijven!"
+
+Ik wendde mij om en zag een Joodschen kramer achter mij staan, dien ik
+nog niet had opgemerkt. Waarschijnlijk had hij in een hoekje of bij den
+haard gezeten, en was hij bij mijn komst opgerezen, om te zien of hij
+iets aan mij slijten kon.
+
+"Ik dank u, vriendje!" zeide ik, na hem ter loops te hebben aangezien:
+"ik heb niets noodig!" en om hem zooveel mogelijk te toonen, dat ik geen
+plan had mij verder met hem op te houden, draaide ik mij van hem af, en,
+de ellebogen op de tafel plaatsende, ondersteunde ik mijn hoofd met
+beide handen, in de houding van iemand, die niet verlangt gehinderd te
+worden.
+
+"Nha doch!" zeide de Jood, de dunne, magere vingeren zijner
+rechterhand, welke de kettinkjes van een dozijn pijpedopjes vasthield,
+door de opening tusschen mijn hoofd en mijn arm heenstekende en mij vlak
+voor den neus brengende: "laat ik je toch maar een dhozijntje verkoopen.
+Gheen deit rijk, zoowaar zelje ghezond blijven: en ik mot vandhaag nog
+ver reizen."
+
+Wetende uit ondervinding, hoe weinig het baat zich over dergelijke
+onbescheiden aanzoeken boos te maken of er tegen in te spreken,
+vergenoegde ik mij met mijn voorarm te buigen en door een soort van
+_contramanoeuvre_ tusschen mijn gezicht en de hand des kramers te
+brengen, waardoor ik de pijpedopjes weder van mij verwijderde.
+
+"Nha! al duwje me therug, dhaarom zelje toch ghesond blijven," hernam de
+Jood, met de vasthoudendheid aan lieden van zijn beroep eigen: "motje
+gheen halmenakkie 'ebben? gheen scharen, messen of photloodjes?"--En, in
+de plaats van zijn hand, wist hij nu het geheele marsje, dat hij voor
+hem droeg, tegen mijn borst aan te werken, zoodat ik mij wel genoodzaakt
+zag, mij geheel naar hem toe te keeren en hem vriendelijk te verzoeken,
+mij met vrede te laten. "Waarlijk, goede vriend!" zeide ik: "ik heb
+niets van uw kraam noodig: ik ben immers zelf maar een arme reiziger, en
+zal nog werks genoeg hebben, om met het beetje gelds, dat ik bij mij
+heb, toe te komen en de stad te bereiken."
+
+Onder het uiten dezer woorden had ik den Jood naauwkeuriger beschouwd,
+en meende mij nu flaauw te herinneren, dat ik hem vroeger,
+waarschijnlijk wel te Amsterdam, had ontmoet. Ik was weldra zeker, dat
+ik dien man, met dat olijfkleurige gelaat, dat hooge, smalle voorhoofd
+en dien bruinen gelapten tabberd van saai meer gezien had, maar nooit te
+voren had ik acht gegeven op de zwarte en levendige oogen, die op het
+hooren mijner taal een kluchtige uitdrukking van ongeloof aannamen,
+terwijl zijn dunne lippen zich vertrokken tot iets dat op een glimlach
+geleek.
+
+"Khom!" zeide hij: "Je spot immers er meê: je zoudt gheen gheld, 'ebben:
+nha doch! 'et dhoet er niet toe. Khijk, ep je gheen gheld, je ept
+krediet: en dat's veel gheseid in dhesen tijd van de hactie'andel! Daar
+ep je een dhozijntje: je zelt me morghe of overmorghe wel bethalen, as
+je in de stad zult sthaan te zijn gekhomen, dat weet ik ommers best.
+Simon heit krediet voor je vhaders zhoontje."
+
+"Vandaag of morgen is 't zelfde," zeide ik, de pijpedopjes, die hij op
+tafel gelegd had, weder naar hem toeschuivende: "ik rook niet."
+
+"Niet, koopman?" vroeg de waard, een dikke, stevig gebouwde kaerel, met
+een vrolijk aangezicht, die, even naar den kelder geweest zijnde, juist
+weder binnen was gekomen, en met een pijp in de hand naar mij kwam
+toegetreden: "ik woû je juist een pijp aanbieden."
+
+"Ik dank je," zeide ik, (want ofschoon ik later die gewoonte weder heb
+aangenomen, ik was op mijn reis, bij mangel aan goeden tabak, het rooken
+afgewend): "maar ik heb wat eten en drinken besteld, zou dat haast klaar
+zijn?"
+
+"Toe dan, Mientje!" zeide de waard, zich omkeerende, "waar blijft het
+ontbijt voor den koopman?"
+
+"Zoo aanstonds," antwoordde de dochter: "wil je er beschuit op hebben,
+koopman? of verkies je nagelhout?"
+
+"Wel!" hernam ik: "laat ons van allebei eens proeven: maak er mij maar
+twee."
+
+"Messen!--scharen!--khurkhetrekkers!--khammen!" vervolgde de Jood, met
+een pause tusschen elk voorwerp, dat hij opnoemde: "of... wil je liever
+kurieuser whaar: je bent toch een ghesthudeerd jong mensch... hik 'ep
+hook mooie poekkies: 'ier is de Arlekhijn Haksinischt!... 't plijspel
+van Khinkampoeis![1] de leste woorden van Saco, toen ie op 'et schavot
+stond."
+
+Er was geen middel van hem af te komen, zonder in de beurs te tasten. Ik
+liet mij dus overhalen om mij een kurketrekker aan te schaffen, al ware
+het maar om te kunnen zeggen, dat ik een Grieksch testament[2] van een
+Jood gekocht had. De koop was spoedig gesloten, en ik betaalde zonder
+afdingen den gevraagden prijs, ofschoon de innerlijke waarde van het
+voorwerp verre te bovengaande, onder de uitdrukkelijke voorwaarde, dat
+mij de kramer met geene verdere aanbiedingen zou lastig vallen.--Mijn
+edelmoedigheid was mij niet nadeelig, gelijk men terstond zal
+gewaarworden.
+
+"Ghelik er meê!" zeide Simon, terwijl hij mij het gekochte voorwerp ter
+hand stelde: "maar phas op," voegde hij er fluisterend bij, "dat je een
+mhes vraagt bij je hontbijt en je niet bhedient van 't ghenige dat dhaar
+sthaat."
+
+"Hoe!" zeide ik met eenige verbazing,--maar, toen ik met de oogen den
+blik des raadgevers volgde, vielen zij op een mes, hetwelk mijn
+overbuurman, van wiens ongunstig uitzicht ik zoo even gewag maakte, kort
+te voren met de punt midden in de tafel had gestoken. Te gelijker tijd
+herinnerde ik mij, meermalen gehoord te hebben, hoe sommige liefhebbers
+van het edele bekkesnijden, bijzonder in Eem- en Gooiland, gewoon waren
+hun messen in herbergen en kroegen op een zichtbare plaats op te hangen,
+of in de tafel te steken, en den onkundigen of onvoorzichtigen
+vreemdeling, die er zich van bedienen wilde, of er slechts even naar
+keek, tot een gevecht te dagen. Ik dankte dus met een bijna onmerkbaar
+knikje den goeden Jood voor zijn tijdige waarschuwing, welke mij
+toescheen ruim op te wegen tegen den voor den kurketrekker betaalden
+prijs: en ik gevoelde daarvan het dubbel belang, toen ik, na mijn
+ontbijt uit de handen van Mientje te hebben bekomen en een mes daarbij
+te hebben gevraagd, op het gelaat van mijn overbuurman een trek van
+ontevredenheid zag oprijzen. Ik heb het afbeeldsel van dezen kwant nog
+niet gegeven: en echter verdient hij wel, dat ik een oogenblik daarbij
+stilsta: hij had, gelijk ik reeds met een enkeld woord aanstipte, een
+afzichtelijk voorkomen: lange, sluike haren, wier kleur men raden moest,
+hingen hem van onder een ruige muts op de schouders: zijn oogen hadden
+den gluipenden blik der hyena en waren van wenkbraauwen en ooghaartjes
+bijna geheel onvoorzien; zijn wijde mond, die, door de gewoonte van een
+kort pijpje bestendig aan denzelfden kant tusschen de lippen te klemmen,
+geheel scheef was getrokken, opende zich nu en dan tot een grijnzenden
+lach, die een alleronaangenaamsten indruk verwekte; of onze maat een
+neus had of niet, kon met reden tot het onderwerp eener weddingschap
+gestrekt hebben, zoovele naden en kruislijnen van lidteekens
+(overblijfselen van vroegere gevechten) vereenigden het vormelooze
+stompje boven den mond met de wangen en de bovenlip. Dit beminnelijk
+wezen was half op zijn boersch, half op zijn zeemans gekleed, met een
+blaauw duffelsch buis, vol lappen en winkelhaken, een vest zonder
+knoopen, hetwelk den ruig bewassen boezem geheel bloot liet, een wijde
+visschersbroek, opgehouden door een zwart lederen gordelriem, waarin een
+messcheede van robbevel stak, wollen kousen, en holsblokken aan de
+voeten.
+
+Waarschijnlijk had hij verwacht, dat ik hem de gelegenheid tot ten klein
+snijpartijtje zoude verschaft hebben, en reeds, als een tijger in zijn
+hinderlaag, zitten loeren, of ik ook onbedachtzaam het voor hem geplante
+wagentuig zoude aangrijpen. Zijn teleurstelling althans, toen hier niets
+van kwam, bleek mij te groot te zijn, dan dat hij zou kunnen gezwegen
+hebben: de uitdrukking, die zijn gelaat aannam, wekte mijn
+opmerkzaamheid en trok mijn aandacht af van het gesprek, dat baas
+Roggeveld voerde, die juist bezig was te verhalen, hoe hij van Peer de
+Groot tien lakenveldsche koeien gekocht had voor fl 80 het stuk. De
+varensgast nam het pijpje uit den mond, blies een dikke rookwolk weg,
+sloeg het glaasje brandewijn, dat hij voor zich had staan, in eene teug
+naar binnen, en vroeg mij, na deze voorbereiding, waarom ik mij niet
+bediend had van het mes, dat voor mij stond.
+
+"Ik had het niet gezien," zeide ik op een onverschilligen toon: "en
+bovendien heb ik gaarne een mes voor mij alleen."--Dit gezegd hebbende
+ging ik met eten door, zonder den kwant verder aan te kijken.
+
+"Niet gezien!" herhaalde hij met een gemeenen vloek: "en waar hieldje
+dan zoo even je kluisgaten op gericht? 't is mijn mes, voor den d....!"
+vervolgde hij, met de geslotene vuist op de tafel slaande, en zijn stem
+hoe langer hoe meer uitzettende, als dacht hij mij daarmede schrik aan
+te jagen: "en wie er naar kijkt, die kan met mij aan den gang komen,
+daar valt niet van, voor den....! Jij hebt er naar gekeken, en as je
+boterham binnen is, dan zullen we eens zien, of je voor je boeg kunt
+zorgen."
+
+Deze forsche uitdaging verwekte een plotslinge stilte bij de aanwezige
+boeren, die, in goede eendracht bijeen zittende, bezig waren over den
+prijs der granen en andere onderwerpen van hun gading te spreken. Aller
+oogen vestigden zich op den matroos (want daarvoor moest ik hem aan zijn
+taal houden) en vervolgens op mij, met die belangstelling, welke een
+twist als deze nimmer nalaat te verwekken: ja, ik geloof, dat menigeen
+zich reeds streelde in de verwachting van het genoegen, dat een echt
+nationaal messengevecht hun verschaffen zoude, ik moet echter tot hun
+eer zeggen, dat ik hier en daar een blik van welwillend medelijden
+ontmoette, en op menig gelaat kon lezen, dat men mij niet bestand achtte
+tegen den geöefenden kamper, die mij had uitgedaagd. Wat mij betreft, ik
+was, gelijk men denken kan, niet zeer op mijn gemak: ik begreep echter
+zoo bedaard mogelijk te moeten blijven en den storm door rustige
+onverschrokkenheid afkeeren. Ik ledigde eerst mijn glas en zeide toen,
+op een toon, zoo kalm mogelijk, dat ik geene reden hoegenaamd tot een
+gevecht zag, daar ik niet wist, iemand met woorden of daden beleedigd te
+hebben. Mijn woorden werden wel opgenomen door de aanwezige boeren:
+althans er ontstond een goedkeurend gemurmel: de landman, die aan het
+boveneinde zat, knikte mij vriendelijk toe, en zich vervolgens tot den
+zeeman wendende: "wat heit jou die koopman 'edaan, Andries Matthijssen!"
+vroeg hij, "dat je met hum voor 't mesje wilt?"
+
+"Wel! baas Roggeveld!" zeide Andries, zijn taal met vloeken
+doormengende, welke ik, om geene kiesche ooren te kwetsen, slechts met
+een () zal aanduiden: "die koopman kijkt naar mijn mes en geeft een
+bretaal antwoord daar te boven (). Mot ik me van zoo'n
+loop-in-'t-lijntje laten op den kop zitten? () Maar omdat hij nog maar
+een loeris van een jongen is, zal ik hem () niet te hard behandelen en,
+met een enkeld half maantje over zijn hakkebord, laten waaien;--maar
+opstaan mot hij."
+
+En met-een oprijzende, trad hij naar mij toe en wilde mij in den kraag
+grijpen:--ik was echter op mijn hoede, en, zoowel een vuist- als een
+messengevecht willende vermijden, schoof ik bij zijn nadering met mijn
+bankje achteruit, "Pas op!" zeide ik, de armen kruisende en hem stijf in
+'t gezicht ziende: "raak mij niet aan of het zou slecht met u kunnen
+afloopen. Ik zoek geen twist; maar het zou u rouwen, zoo ge mij eenig
+leed deedt."
+
+"Wat zou me rouwen, jou beroerde zandhaas?" snaauwde Andries, terwijl
+hij hoe langer hoe driftiger werd, mij toe: "ik zel je leeren,
+ordentelijk vlag te strijken. Op! zeg ik jou: nou je zoo spreekt zel ik
+eens zien, of ik geen frikkedellen van je voorgebergte kan snijen."
+
+Onder het uiten dezer bedreiging stak hij nogmaals de hand uit, om mij
+te dwingen mijn plaats te verlaten en met hem aan 't snijen te gaan. Ik
+moet bekennen, dat ik mijn toestand hoogst onaangenaam begon te vinden;
+want ik zag niets aardigs in het denkbeeld van zonder neus bij mijn
+ouders te keeren: en waar ik de blikken heen wendde, ik bespeurde bij de
+boeren geen zucht om zich met den twist te bemoeien: zij waren daartoe
+of te lui, of te nieuwsgierig hoe het af zoude loopen, en bleven met een
+fatale koelbloedigheid hun pijpjes rooken en hun drank opslorpen.
+
+Er kwam echter hulp van een anderen kant. Simon de Jood had zich, bij de
+eerste woorden van Andries, met een angstig gelaat naar een der hoeken
+van het voorhuis teruggetrokken en was, toen de twist hooger begon te
+loopen, langs den muur naar de toonbank geschoven, waar hij aan Mientje,
+die, ofschoon aan dergelijke tooneelen waarschijnlijk gewoon, eenigszins
+onthutst keek, eenige woorden in 't oor had gefluisterd. Het meisje was
+hierop terstond haar vader te gemoet geloopen, die juist uit den kelder
+kwam met eenige versch getapte kruiken. Hoewel deze zich anders
+waarschijnlijk zelden over een dergelijke rusie bekommerde, waar hij wel
+wist dat meestal een goed gelag op volgde, scheen hij toch eenigszins
+versteld over de geheimzinnige mededeeling, welke zij hem deed.
+
+"Hoe zegje?..." vroeg hij halfluid: "de zoon van...."
+
+Het antwoord van Mientje werd op zulk een flaauwen toon gegeven, dat ik
+alleen de woorden: "Hoofdschout, Amsterdam" verstaan kon, waaruit ik
+opmaakte, dat Simon haar verhaald had wie ik was.
+
+"En zeit die Smous dat?" vroeg de waard weder: "die koopman daar de zoon
+van...." en hij zag Simon aan, die, bevend bij den haard gedoken, met
+een herhaalden hoofdknik de waarheid van het gezegde bevestigde.
+
+"Dat vereischt overleg," zeide de waard, zich den kop krabbende, en de
+kruiken aan Mientje overhandigende; "die Sinjeurs in Amsterdam hebben
+armen, die ver reiken, en zij zouden het mij inpeperen, zoo ik een van
+hun broedsel in den pekel liet steken. Hei wat, vrind Andries!" riep hij
+op eens, zijne breede hand op den schouder des twistzoekers leggende, op
+het oogenblik, dat deze, na mij verlaten te hebben om even aan een
+buurman te vertellen waar hij mij raken zoude, zich opnieuw in postuur
+stelde om mij aan 't lijf te komen.
+
+"Wel! wat wouje?" vroeg Andries, zich onwillig omkeerende.
+
+"Wat ik woû? herhaalde de waard, zijn zwaarlijvige gedaante tusschen ons
+beiden instellende: "ik woû, dat je dut heerschap daar met vrede liet.
+De man heit jou ommers geen stroobreedte in den weg 'eleid! Ga zitten en
+drink je zoopje: je ziet ommers dat het je portuur niet is."
+
+"De kastelein spreekt als een verstandig man," zeide baas Roggeveld,
+zijn pijp even omdraaiende: "je zoudt er, in dat geval, geen eer meê
+inleggen, met teugen dien koopman te vechten: en ik beloof het je ook,
+we hadden het nooit zooverre laten komen, in dat geval. Ik was maar
+'ereis nieuwsgierig hoe hij zich houen zou; maar ik mot zeggen, hij was
+niet bang ook, in dat geval!" en bij deze loftuiting voegde hij een
+vleiend knikje.
+
+"Ei! ei!" zeide Andries, den waard schamper aanziende: "jij zelt ook
+zooveel klanten krijgen as er op het spil van den bramtop kunnen staan,
+as je 't zoo anleit; en een man, die, zoo als ik, een echt Gooierskind
+ben en nog bovendien al de eilanden van de Westinjes zoo goed ken as jij
+den weg naar je kelder, beletten wilt een klein, eerlijk vechtpartijtje
+te hebben. 's Lands wijs, 's lands eer! zeg ik maar: en ik beloof je,
+dat je mijn gezicht ook voor 't laatst ziet as het zoo mot gaan."
+
+Deze bedreiging deed mij in mij zelven lachen; want ik dacht, dat de
+waard juist niet zeer gesteld moest zijn op een klant als Andries, wiens
+uiterlijk geene zeer gevulde beurs verraadde. Ik bedroog mij echter,
+althans naar hetgeen de kastelein volgen liet.
+
+"Kom! kom!" zeide hij, Andries gulhartig op den schouder tikkende: "zoo
+motje nou ook niet spreken. Je weet, dat ik een eerlijke snijpartij al
+zoo graag zie als een aêr; maar dan mot het over en weer goedwillig in
+zijn werk gaan, zoodat Schout of Baljuw er niets in te zeggen heit. Je
+weet ommers zelf best hoe 't gaat, as de eene partij niet wil vechten en
+de aêre al; dan schuren naderhand allebei hun piek en de kastelein wordt
+in de boete geslagen."
+
+"Ei wat! denk er niet meer over," riep Roggeveld Andries toe, die norsch
+voor zich heen keek: "er zel nog wel gelegenheid kommen vandaag om te
+toonen wat een kaerel je bent, in dat geval. Drink nou de quaestie af
+met den koopman en laat het daarbij blijven, in dat geval."
+
+"Dat is niet kwaad gedacht," zeide ik, hopende op deze wijze de zaak 't
+best te sussen: "geef dan een glaasje brandewijn, vrijster! en laat er
+niet meer over de quaestie gesproken worden, _Zwik_!" zeide ik, mijn
+mond aan het zoopje zettende, dat Mientje mij bracht en het daarna aan
+Andries toestekende.
+
+"_Zwak_!" zeide deze, het glas ledigende: "en ik wensch je toe dat je
+nooit meer in mijn vaarwater komen meugt."
+
+Ik zag eenigszins vreemd op bij dezen zonderlingen wensch: de toon,
+waarop die werd uitgesproken, zoowel als de schuinsche blik waarmede hij
+vergezeld ging, deed bij mij een onwillekeurigen schroom ontstaan,
+waarover ik mij zelven verwonderde. Ik wilde nu heengaan; maar ik weet
+niet welk een valsche schaamte mij beduidde van nog een oogenblik te
+blijven, om niet door een overhaast vertrek de boeren in den waan te
+brengen, dat ik mij uit vrees verwijderde. Ik bleef dus nog een poos bij
+de toonbank draaien, en keek van tijd tot tijd naar buiten, waar de man
+met den rooden mantel zich nog altijd bevond en thans met zijn voerman
+praatte, die hem, naar het mij voorkwam, scheen te beduiden, dat het
+paard opnieuw beslagen moest worden; althans, na eenige oogenblikken
+werd het beest naar den smid aan de overzijde gebracht.
+
+"Is het waar," hoorde ik intusschen baas Roggeveld aan een zijner buren
+vragen, "dat Aafje Jansz gisteravond op het Larensche veen is afgezet
+eworden?"
+
+"Naakt uit'eschud, meugje wel zeggen," was het antwoord: "'t is veul,
+zoo die schelmen heur een hemd an 't lijf hebben elaten. Zij waren met
+er drieën, as ik hoor."
+
+ "'k Sou zoo garen om een roompje
+ Met jou eens naar buiten gaan,
+ Rusten onder 't lindeboompje;
+ Dat je 't maar eens dorst bestaan."
+
+zong Andries er tusschenbeide.
+
+"Ja nog erger," zeide een andere boer: "zij hebben de weuning van Klaas
+Tymensz te nacht op'ebroken en zijn met al den bult gaan strijken."
+
+"'t Is de bende van Zwarten Piet," zeide een derde.
+
+"Ei wat!" bromde Andries tusschen de tanden, en terstond weêr
+voortzingende:
+
+ "Margriet! maar ziet,
+ Besjen is te kwaad,
+ Als men eventjes bij jou staat,
+ Maar ziet, besjen is te kwaad.
+ Als men maar eens met jou praat."
+
+"Jij, die van alle markten te huis bent en op zooveel zeeën gezwalkt
+hebt," zeide de waard, Andries aanstootende! "jij hebt zeker Zwarten
+Piet wel 'ekend ook?"
+
+"Wat bruit mijn jou Zwarte Piet," zeide Andries, een scheel gezicht
+zettende: "och! 't is allemaal lanterluien, wat dat volk vertelt. Een
+goeien vetten koopvaarder van zijn overtolligen ballast te ontlasten,
+dat was werk voor Zwarten Piet: denk jij, dat een echte zeebonk as hij
+zich zou ophouen met een oud wijf op den grooten weg te onttakelen?"
+
+"Wie weet?" zeide de waard: "tot een tijdverdrijfje ondershands."
+
+"Gekheid!" zeide Andries: en hij begon opnieuw zijn gezang.
+
+Ik weet niet, hoe het kwam; maar het scheen mij toe, als of hij daardoor
+afleiding aan het gesprek wilde geven: en het was of een geheime stem
+mij influisterde, dat, zoo die diefstallen al niet op rekening van
+Zwarten Piet moesten geschoven worden, Andries althans daar meer van af
+wist dan hij zeggen wilde.
+
+Het was echter niet meer dan een vermoeden; en daar ik begreep, nu lang
+genoeg te zijn gebleven, wierp ik een gulden op de toonbank en verzocht
+om geld terug.
+
+Terwijl Mientje nog bezig wat een dubbeltje uit haar tasch te halen,
+trad de man met den rooden mantel de deur binnen en stapte, zonder
+eenige notitie van iemand te nemen, naar de toonbank toe.
+
+"Vrijster!" zeide hij: "geef spoedig een paar sneden wittebrood en
+boter. Wij moeten voort, zoodra ons paard beslagen is."
+
+Mientje zette zich dadelijk in postuur om aan het verzoek te voldoen: en
+de onbekende bleef met de armen over elkander geslagen voor de toonbank
+staan, zonder te bespeuren, dat hij het voorwerp der beschouwing was van
+al de aanwezigen, maar vooral van mij, die nog altijd stond te wachten
+op het geld, dat ik terug moest hebben.
+
+En in de daad, hij was wel geschikt om de opmerkzaamheid tot zich te
+trekken: zijn gestalte was ongemeen hoog, zonder echter het onbevallige
+te bezitten, hetwelk meestentijds eigen is aan uit hun kracht gegroeide
+personen en hun het hoofd doet gebogen houden of den rug krommen.
+In-tegendeel, de stand van den reiziger was vrij en ongedwongen en de
+roode mantel zelf, die hem bijna geheel bedekte, was met een achteloozen
+zwier omgeslagen, welke iets edels, iets schilderachtigs bijzette aan
+elke houding, welke hij verkoos te nemen. Over de gelaatstrekken viel
+het echter moeilijker eenig oordeel te vellen. Een slechts los
+omgeknoopte das van zwarte zijde verborg de onderste helft van het
+aangezicht, en de slappe rand van den hoed viel op het voorhoofd neder;
+zoodat men weinig meer kon onderscheiden, dan den eenigszins
+voorovergebogen neus en den zwaren peperen en zoutkleurigen knevel, die
+de bovenlip overschaduwde.
+
+Simon was bij het binnentreden des vreemdelings nog dieper in zijn
+hoekje teruggekropen, als had hem die reusachtige gedaante schrik
+aangejaagd; maar, even als de vos, die in 't eerst voor den leeuw
+vluchtte, doch langzamerhand aan zijn uitzicht begon te wennen, en
+eindelijk gemeenzaam met hem werd, zoo scheen ook onze marskramer, na
+gedurende een poosje den roodmantel te hebben aangegluurd, zijn schroom
+te laten varen en vrijmoedigheid te verkrijgen: hij rees langzaam op,
+en, den onbekende naderende, begon hij hem zijn koopwaren aan te bieden.
+
+"Dheursthekers!--messen!--scharen!--brillen!--photloodjes! khoop wat,
+Meneer! gheen deit rijk, zoowaar God leeft." De vreemdeling vergenoegde
+zich, den Jood met een langzaam hoofdschudden af te wijzen, zonder eenig
+antwoord op zijn aanzoeken te geven.
+
+"Laat ik wat an jou verdienen," vervolgde Simon, hem bij den mantel
+trekkende: "halmenakkies! snijfdoozen! Thraktaatjes hover de pholetiek
+van den dag!--mooi om te leggen loopen lezen hover den weg. Of wilje
+liever een khommediepoekkie?--of de leste woorden van Saco, met zijn
+sententie er achter. Nha! hik zeg hummers gheen kwaad?..."
+
+"Hm!" bromde de vreemdeling en ontwrong, met een beweging van
+verontwaardiging, zijn mantel aan de handen van den Jood, en te gelijk
+het bord met broodjes, dat Mientje hem toereikte, aannemende, wendde hij
+zich om, en ging weder naar de voordeur. Onderweg echter bedacht hij
+zich, keerde terug, keek rond, als zocht hij iets, nam toen het mes van
+Andries, (die, juist opgestaan zijnde, bezig was een pijp aan te steken
+en de daad des onbekenden niet terstond bemerkte), sneed het eene
+broodje in dunne reepjes en stapte toen de deur uit, gevolgd door Simon,
+die niet afliet, hem zijn waren aan te prijzen. Andries ging weêr naar
+zijn plaats en ontdekte terstond dat men aan zijn mes geraakt had. Ik
+had inmiddels mijn geld terugontvangen, en, een nieuwen twist
+voorziende, mij, na een goeden dag aan 't gezelschap te hebben
+gewenscht, weder naar buiten begeven, toen de arme Simon plotseling naar
+binnen en mij tegen 't lijf werd geworpen. Hij had, niet tevreden van
+zijn prullen den vreemdeling aan te prijzen, ook in de kar willen
+kijken, waarschijnlijk om te zien of hij daar ook een kooper zou vinden,
+toen de reiziger hem op deze vrij onzachte wijze belette, zijn voornemen
+ten uitvoer te brengen.
+
+"Hawaai! hawaai!" riep de arme drommel, zijne, over den grond
+verstrooide kramerijen stuk voor stuk oprapende: "hik ben heen bedurven
+man. Wat zhijn dat nou voor menieren? mag een heerlijke khoopman op 's
+Eeren straten zoo be'andeld worden? Leelijke sthraatschender dhat je
+bent met jen schavotkleerden mantel. Je ben men phortuur niet; maar
+gheef me hen kleinen jonge bij me hen ik shla je tot greizelementen.
+Mhag jij de menschen zoo molestheren?"
+
+Er waren eenige voorbijgangers en werklieden uit de buurt op het rumoer
+komen aanloopen. Ik had de dienst, mij door Simon bewezen, nog niet
+erkend, en naar hem toetredende, stopte ik hem een zesthalf in de hand.
+
+"Daar," zeide ik, "dankje voor uw waarschuwing van zoo even! Wacht! daar
+liggen nog een paar messen! en hier een kam!"
+
+Dit zeggende raapte ik eenige van zijn koopwaren op, die onder de kar
+geraakt waren, en stelde hem die ter hand, terwijl hij mij duizendmaal
+"God loonje!" toewenschte. De vreemdeling bleef intusschen in een
+onverschillige houding tegen de kar leunen en zijn snede brood opeten,
+zonder zich over ons te bekommeren.
+
+Op dit oogenblik stoof Andries de deur uit, met zijn mes in de hoogte,
+door den waard en al de boeren gevolgd.
+
+"Weêr en wind!" riep hij den vreemdeling toe: "jij zelt er zoo
+gemakkelijk niet afkomen als dat loop-in-'t-lijntje daar. Wie heitje
+gehieten van an men mes te komen?"
+
+"Hawaai! hawaai!" riep Simon, Andries met een smeekenden blik aanziende:
+"elp mij toch theugen dien Filisthijn, dien langen schlingel dhaar, die
+me eelemaal heit bedhurven."
+
+"Hoorje niet, dat je gepraaid wordt," vervolgde Andries tegen den
+vreemdeling, die, zonder zich zijn woorden aan te trekken, onbeweeglijk
+stil bleef staan: "wat hadje met men mes noodig?"
+
+De onbekende gaf geen antwoord; maar het ledige bord aannemende, dat de
+persoon die in de kar gezeten was hem aanreikte, stak hij het den
+kastelein toe en vroeg, wat hij schuldig was. Ik had mij intusschen
+willen verwijderen; maar ik beken dat de nieuwsgierigheid, hoe dit alles
+zou afloopen, mij ook terughield.
+
+"Geef dan voor den () antwoord, kaerel!" bulderde Andries, den
+vreemdeling bij den mantel grijpende.
+
+"Hebt gij lust denzelfden weg op te gaan als die Jood daar?" vroeg deze:
+"ik hinder niemand; maar niemand moet mij aanraken."
+
+"Hoor reis, ventje!" zeide Andries: "jij mot zooveel praats niet hebben:
+al benje nog zoon lange spriet, ik heb er wel grooter als jou voor
+derlui frontwerk getrommeld. Heb je lust? dan zal ik je een rood lintje
+over je bakkes halen."
+
+De vreemdeling verwaardigde zich niet eenig antwoord te geven; maar,
+zich tot zijn voerman wendende, die juist met het beslagen paard
+terugkwam, riep hij hem toe, zich wat te haasten. Dit bevel werd door de
+omstanders natuurlijk als een bewijs van vrees aangezien, en de waard,
+niet ontevreden, van nu eens aan Andries zijn trek tot een messengevecht
+te gunnen, wendde zich verheugd tot Roggeveld: "ziezoo!" zeide hij: "nou
+zellen we toch nog een grapje hebben: en onze vriend Andries zal
+trakteeren; want dat doet hij altijd roiaal, mot ik zeggen, as hij er
+een troef heit 'egeven."
+
+"Ik 'eleuf het niet," zeide Roggeveld: "die lange spier is ook al niet
+van 't echte soort en 't kon wel 'ebeuren dat hij zonder neus verder
+most reizen, in dat geval!"
+
+"Wat () is dat?" hernam Andries tegen den onbekende, terwijl hij, de
+beenen wijd uiteenzette, de linkerhand in de zijde bracht, en met de
+rechterhand zijn mes op- en nederwierp: "ben ik je nou geen antwoord
+waardig? En zou je zoo schoot gaan zonder te brassen? Neen mannetje! je
+zelt me, zoo lang as je bent, op je knieën ekskuus motten vragen of--op
+het mesje!"
+
+"Welnu! waar wacht gij op?" vroeg de man, wien de uitdaging gold, aan
+den voerman, die met wijd opgespalkte oogen dit tooneel stond aan te
+gapen: "Span in, en stoor u niet aan de praat van dien dronken lap
+daar."
+
+"Dronke lap! ik dronken!" brulde Andries, wiens woede nu ten top was
+gestegen: "wacht! ik zelje leeren!"--En terstond sprong hij op den
+reiziger los, die juist bezig was, den voerman aan het inspannen te
+helpen. Ik was op het punt van tusschen beiden te schieten, daar ik
+vreesde dat de onbekende zou worden aangevallen op een oogenblik dat hij
+niet op tegenweer bedacht was; maar Simon hield mij, onder een angstig
+gefluister van: "hawaai! bhemoei er je niet meê! Wat zel 'et wezen?" bij
+mijn rokslippen vast: en de vreemdeling toonde meer op zijn hoede te
+zijn dan ik meende; want, zich eensklaps omkeerende, gaf hij den
+twistzoekenden gast een stoot in de borst, dat deze achterover tuimelde,
+en, naar zijn adem hijgende, op den grond bleef liggen.
+
+"De drommel! die kwam an!" zeide baas Roggeveld: "dat is ook geen kat om
+zonder handschoenen aan te vatten."
+
+"Wel vriend Andries!" zeide de waard, hem weder op de been helpende:
+"benje nou een zandruiter 'eworden?"
+
+"t Is () ongehoord!" vloekte Andries, met moeite opstaande: "en nou neem
+ik jelui allen tot getuigen, of hij niet met mij vechten moet."
+
+"Vechten moet hij!" riepen de boeren: "er is geen bidden voor."
+
+"En ik neem u allen tot getuigen," zeide de vreemdeling, op een strengen
+toon, "dat ik het niet ben, die aanleiding tot twist gegeven heb: en
+dat, zoo de justitie deze zaak onderzoekt, zij eerder hen zal straffen,
+die een vreedzamen reiziger aanranden of zulks gedoogen, dan hem die
+zich verdedigt, wanneer hij aangevallen wordt."
+
+"Dat helpt allemaal niet!" riepen de boeren: "jij hebt zijn mes
+an'eraakt en hum 'eslaogen: vechten motje."
+
+Ik zag, dat de zaak een slechte wending voor den reiziger begon te
+nemen: ik weet niet welke goede geest mij nu op eens den zotten logen
+ingaf, dien ik verzon om hem uit den brand te helpen.
+
+"Laten zij oppassen, wat zij doen," fluisterde ik Roggeveld, die naast
+mij stond, in 't oor. "Ik bedrieg mij niet: het is Tsaar Peter! de Tsaar
+van Rusland, weet gij?"
+
+"Wat je zeit!" zeide Roggeveld, den vreemdeling verbaasd aanziende: "wel
+kijk is 't mogelijk! in dat geval!" en hij deelde zijnen buurman het
+sprookje mede, dat nu van mond tot mond vloog.
+
+Het verdichtsel vond des te meer geloof, omdat de Tsaar, weinige jaren
+geleden, insgelijks zonder gevolg en _incognito_ naar Amsterdam gereisd
+was, en dat de vreemdeling, door zijn hooge gestalte, zijn gebiedenden
+toon, en zelfs door de geduchte wijze waarop hij van zich afgeslagen
+had, niet kwalijk beantwoordde aan het denkbeeld, dat men zich van den
+Russischen Vorst vormde. Kluchtig was het nu, den indruk gade te slaan,
+welken de tijding, die ik had medegedeeld, op de aanwezigen maakte. Al
+de mutsen en hoeden gingen een voor een af, en de boeren bleven als
+beteuterd den vreemdeling aangapen. Vooral de waard was verlegen, en
+zocht door menigvuldige buigingen en strijkaadjen het weder goed te
+maken, dat hij bij den twist de zijde van Andries gekozen had. Andries
+zelf, schoon het aan zijn gelaat te zien was, dat hij het vertelsel
+betwijfelde, dorst echter den aanval niet hernieuwen, en bleef in het
+midden van den kring als besluiteloos staan, de blikken met een norsche
+uitdrukking nu eens op den gewaanden Tsaar, dan weder op de omstanders
+wendende. Slechts twee personen waren er, die blijkbaar niets van de
+zaak begrepen: de eene was Simon, die zich op eenigen afstand
+teruggetrokken had en de plaats hebbende verandering met blikken van
+verbazing beschouwde; want niemand gaf zich de moeite, hem eenige
+opheldering te geven: de andere was de onbekende zelf, die, blijkbaar
+verbaasd over de op eens zoo beleefde houding der boeren, al de
+omstanders beurtelings in 't gezicht zag, totdat zijn oog eindelijk op
+mij viel, en ongetwijfeld den glimlach waarnam, dien het welgelukken
+mijner list bij mij verwekte. Ik begreep zijn vragenden blik, en
+aanstonds, met den hoed in de hand hem naderende, maakte ik de beweging,
+als of ik hem in het rijtuig helpen wilde, en fluisterde hem in 't oor:
+"men houdt u hier voor den Tsaar; maak maar spoedig, dat gij verder
+komt."
+
+"Ik dank u!" zeide hij, op de kar stappende: "rij nu maar voort,
+koetsier!"
+
+De voerman liet het zich geen tweemaal zeggen, maar sprong op het krat
+en lei de zweep over het paard, dat terstond, met meer vlugheid dan ik
+het oordeelde te bezitten, zijn weg vervolgde.
+
+De gansche vergadering bleef het rijtuig eenige oogenblikken in stomme
+verbazing naöogen: totdat de waard de stilte brak met den uitroep: "wel
+wie heit zijn leven zoo iets 'ezien? Wie kon nou denken, dat die
+Roodmantel de Tsaar zou wezen?"
+
+"De Tsaar!" riep Simon, weder toeschietende: "nha doch! 't is zooveel de
+Tsaar, as dat hik Vader Abraham ben. Lhoop khijken! 'Eb ik den Tsaar
+niet menigmalen ghezien, toen 'ij te Zerdam wherkte as een gemeene
+krijer en den naam droeg van Phieterbhaas. Ze 'ebbe je dhan holik bheet
+ge'ad, khastelein!"
+
+"Wat! hoe! was dat de Tsaar niet? Wie heeft dat dan verteld?" mompelden
+de ontevredene omstanders: en aller oogen vestigden zich op mij, met een
+uitdrukking van wrevel en toorn.
+
+"Is hij het, die jelui bedot heit?" vroeg Andries, op mij wijzende:
+"jelui bent ook een hoop gekken, die je een barkas voor een brik laat
+verkoopen!"
+
+"Kom! kom!" zeide ik, "Tsaar of niet, gijlieden moogt blij zijn, dat de
+zaak geen verdere gevolgen heeft gehad; want die man zag er mij wel naar
+uit, om het hooger op te zoeken, zoo men hem een haartje gedeerd had: en
+ik twijfel er niet aan, of de Heeren van Eemland hadden het u duur doen
+betalen.--Goeden morgen samen!"
+
+Met dezen groet begaf ik mij op weg, en haastte mij met groote schreden
+het dorp te verlaten, en het dof en dreigend gemompel te ontgaan, dat
+van verre achter mij klinken bleef: ik was echter niet bevreesd, dat
+men mij vervolgen zoude; want ik had in Simon een trouwen bondgenoot
+achtergelaten, die mij kende, en het hun, vleide ik mij, wel uit het
+hoofd zoude praten, mij verder lastig te vallen.
+
+
+NOTEN:
+
+[1] _Arlequin Actionist_; _Quincampoix of de Windhandelaars_: blijspelen
+van Langendyk.
+
+[2] Men weet, dat studenten gewoon zijn een kurketrekker met dien naam
+te bestempelen.
+
+
+ * * * * *
+
+
+DERDE HOOFDSTUK.
+
+WAARIN WORDT BEWEZEN, HOE GEVAARLIJK HET IS ZONDER PARAPLUIE UIT TE
+GAAN, EN DE BESCHRIJVING GEVONDEN VAN EEN MOOI MEISJE EN EEN MOOIEN
+KOEPEL.
+
+
+Naauwlijks was ik buiten Zoest gekomen, of ik zag de huifkar een goed
+eindweegs voor mij uit, doch nu weder stapvoets door het zware zand
+gaande. Ik gevoelde geene roeping om haar in te halen, maar bleef, met
+denzelfden rustigen stap, dien ik tot nog toe gehouden had, mijn weg
+vervolgen, en wel niet langs de gewone heirbaan van Amersfoort op
+Naarden, door de Hilversumsche heide, maar oostelijker afhoudende met
+het voornemen, over Eemnes te gaan, als welke weg wel wat om was, maar
+daar-en-tegen meer belommerd en minder eenzaam.
+
+Niets merkwaardigs gebeurde mij gedurende het begin mijner hernieuwde
+wandeling; maar toen ik het Princelijke lusthuis Zoestdijk ongeveer een
+half uur achter den rug had, begon ik wederom uit te zien naar een
+herberg; niet omdat ik eenige vermoeidheid of behoefte aan spijs of
+drank gevoelde, maar omdat de staat der luchtgesteldheid mij hoe langer
+hoe meer vrees deed koesteren voor het op handen zijn van een fiksche
+regenbui, die ik oordeelde dat na de lange droogte met dubbel geweld
+zoude neêrkomen. De zon, die, sedert eenigen tijd, nu en dan door een
+voorbijdrijvend wolkje was beneveld geworden, had zich eindelijk geheel
+verscholen achter een driedubbel gordijn van grijze en witte en zwarte
+wolken, die, tegen den wind opkomende, haar talrijke ronde koppen als
+veelhoofdige reuzen verhieven en over elkander schoven als opeengekruide
+ijsschotsen. Geen vogeltje deed zich hooren uit de hooge dennen, die aan
+de eene zijde van den landweg haar graauwe kruinen verhieven, noch in
+het eiken hakhout, dat aan den overkant groeide; daar-en-tegen zag ik,
+aan een bruggetje komende, hoe, beneden mij, de zwaluwen onverpoosd en
+met druipende vlerken heen en weder snorden over de oppervlakte der
+daaronder vloeiende beek, en boven mij hoorde ik nog altijd het
+krijschen der rondzwierende meeuwen. Ik verhaastte mijn tred en zag
+rechts of links uit naar een bekwame schuilplaats tegen den stortregen.
+Dan, ofschoon ik nu eens tegen de helling der onbebouwde heide een open
+schaapskooi gewaarwerd, dan weder een arbeiderswoning of pachtershoeve
+aan het einde der dwarslanen, welke het bosch doorsneden, ik bleef mijn
+weg voortzetten, ongezind, even als de meeste lieden in mijn geval
+zouden zijn, mij op te houden en ergens in te gaan voor en aleer de nood
+werkelijk daar ware; want ik dacht boven alles, veld te moeten winnen,
+zoolang zulks nog zonder hindernis geschieden kon, vooral daar ik altijd
+op de mogelijkheid hopen bleef, dat de bui, als zij meer doen, zeewaart
+trekken zou en zich niet op mijn hoofd, maar in de wateren van de
+Zuiderzee ontlasten zou.
+
+Maar deze hoop werd weldra verijdeld. Een onstuimige wervelwind, die op
+eenmaal uit de diepte van het bosch scheen los te breken, verving de
+doodsche stilte, die tot nog toe in de natuur had geheerscht, zweepte de
+dorre bladeren over den landweg heen, waar zij in onophoudelijke
+wielingen ronddraaiden, bracht fluitend en gonzend elke twijg van het
+kreupelbosch in beweging, deed de kruinen van het geboomte zich naar
+alle richtingen wenden en overal stuivende zandwolken opstijgen. Te
+gelijker tijd scheen een schitterende bliksemstraal, die onmiddellijk
+door het ratelen des donders gevolgd werd, het sein te geven dat de
+strijd der elementen, en wel vlak boven mijn hoofd, een aanvang had
+genomen. Naauwlijks was ik tien schreden verder gegaan, of de wolken
+ontlastten zich in dikke regendroppelen, met zware hagelsteenen
+doormengd. De duisternis bedekte het aardrijk, bij wijlen vervangen door
+de schrikverwekkende verlichting van het weêrlicht: groote plassen,
+waarin de nederstortende regen blinkende waterbellen vormde, en witte
+hoopen hagelsteenen vulden in een oogenblik de rijsporen en andere
+oneffenheden van den weg, en maakten mij het voortgaan hoe langer hoe
+moeilijker. Ik had, zoodra de bui begon, mijn haastigen stap in een
+vluggen draf veranderd, om de eerste schuilplaats de beste te bereiken,
+en zooveel ik kon zorg gedragen de droge plekken uit te kippen, om er
+mijn voet op te zetten; maar weldra was mij dit niet langer mogelijk;
+want de gansche weg werd week als pap: en toen eenmaal mijn schoenen
+doornat waren, draafde en klotste ik door dik en dun, door plassen en
+modder heen; alle andere gedachten latende varen, buiten die van vooruit
+te komen, en op mij zelven vloekende, dat ik van geene der gelegenheden,
+welke zich vroeger hadden aangeboden, had gelieven gebruik te maken, om
+de bui voor haar aanvang te vermijden; want juist nu zag ik niets, dat
+naar huis of schuur geleek, ja zelfs geen ezelsstal, (waar ik van
+oordeel was, dat mijn dwaasheid mij wel een plaats in had doen
+verdienen): ja, ik begon te gelooven, dat de orkaan, die om mij heen
+loeide, alle mogelijke gebouwen van de aarde had weggerukt, toen ik, bij
+het omslaan van een hoek, dien de landweg maakte, eindelijk een verblijf
+gewaarwerd, waar binnen ik, althans eenige, zoo geen volkomene,
+schuilplaats hoopte te vinden.
+
+De landweg namelijk slingerde, ter plaatse waar ik mij nu bevond, door
+een aanzienlijk landgoed heen, waarvan mij echter de regen niet toeliet
+op dat oogenblik al de schoonheden op te merken. Ter rechterzijde
+verhief zich een statig beukenbosch, welks breede en diepe lanen zoovele
+prachtige gothische gewelven schenen, waarvan de hooge, rechte en
+blinkende stammen de kolommen,--de dikke zuigers, van weerszijden
+opspruitende en zich aan den top vereenigende, de bogen en
+schoorbalken--en de met loof bedekte kruinen het dak uitmaakten. Aan de
+overzijde bevond zich een fraaie lusthof, naar den nieuwsten Franschen
+smaak aangelegd, met sterre-bosschen, geschoren lanen en slingerende
+_berceaux_, met beeld- en grotwerk, bloemtuin en diergaarde, vijvers en
+fonteinen, zonnewijzers en koepeltjes. Een groot en sierlijk hek van
+gegoten ijzer, op een kwistige wijze met krullen en strikken begiftigd,
+en hangende tusschen twee zeshoekige pilasters, waarboven marmeren vazen
+prijkten, geleidde tot de oprijlaan: deze was als bemuurd tusschen twee
+geschoren beukenhagen van een reusachtige hoogte, en over haar geheele
+lengte belegd met twee evenwijdige, glad afgemaaide en gerolde
+grasstrooken, waartusschen de rijweg liep, en langs welken aan
+weerskanten de met lekzand bedekte voetpaden liepen, van afstand tot
+afstand met zonnebloemen en stokrozen beplant. Aan het einde dezer laan,
+welke volkomen recht doorliep, lag een steenen brug, wier leuningen met
+beelden voorzien waren: en daarachter de Ridderhofstad zelve: een ruim
+en deftig gebouw, met een vrij hooge torenspits boven den ingang, en
+twee vooruitspringende vleugels, wier beide gevels trapsgewijze opliepen
+en met bloemplanten begroeid waren;--terwijl het plein voor het huis nog
+bovendien tusschen twee mindere gebouwen besloten was, tot stalling en
+tuinmanswoning strekkende. Men beseft duidelijk, dat ik op dien tijd
+alles zoo nauwkeurig niet opnam, en dat het slechts een latere
+bekendheid met deze lustplaats is, welke mij in staat stelt daarvan deze
+beschrijving te geven: met dat al, ofschoon de regen en de spoed dien ik
+maakte mij niet vergunden alles aandachtig te beschouwen, een vluchtige
+blik was genoeg, om mij de voordeeligste gedachte te doen opvatten van
+den rijkdom en van den goeden smaak des eigenaars of bewoners dezer
+hofstede. Vooral merkte ik in dat zelfde snelle oogenblik met genoegen
+op, dat hij een minnaar van bloemen wezen moest (een smaak, die mij
+altijd eigen was); want ik zag heerlijke oranjeboomen in menigte op het
+plein, en de trappen van de dubbele stoep schenen mij (zoover de afstand
+mij toeliet zulks te zien) met uitheemsche bloemgewassen in fraaie vazen
+voorzien te zijn.
+
+Het was echter niet in het heerenhuis, dat ik, arme wandelaar, een
+schuilplaats hoopte te vinden. Mijn uiterlijke tooi, vooral nu ik
+doornat en druipende was, maakte mij ongeschikt om mij in zulk een
+aanzienlijk verblijf te vertoonen; maar bovendien stond dat gebouw nog
+te ver van mij af en zag ik naderbij een gelegenheid, waarvan ik mij
+vleide ongestoord en onverhinderd gebruik te mogen maken. Het hek (ik
+heb nog vergeten te zeggen dat het in gouden letteren den naam van
+GULDENHOF voerde) was open, en kort daarbij stond, half rustende in de
+moddersloot, die de plaats van den weg afscheidde, een achtkante koepel
+van witten steen. Ziedaar alles wat ik er toen van zag; ik kan er echter
+te dezer gelegenheid bijvoegen, dat het een sierlijk gebouw was, met
+vier breede en vier smallere zijden: drie van de eerstgenoemde waren met
+kruisramen voorzien (want men kende toen nog bijna geene andere), die
+het uitzicht op den landweg hadden: de vierde, meest binnenwaarts
+geplaatste zijde bevatte den ingang, waartoe men door een prachtige
+stoep met marmeren trappen en leuningen geraakte. Niet slechts waren
+deur en vensters door pilasters en loofwerk omsloten, maar ook prijkten
+de smallere zijden met vakken van groen marmer, waarop in wit _bas
+relief_ de gewone kenteekenen van handel, zeevaart, jacht en schoone
+kunsten prijkten, als moest daarmede te kennen gegeven worden, dat de
+eigenaar, zijn geld in het eerstgemelde vak gewonnen hebbende, het
+tweede voorstond, het derde uit liefhebberij beoefende en het vierde
+beschermde. Onder de ramen bevonden zich kleine ronde vensters met
+ijzeren dwarsbouten, om licht en lucht in den kelder te geven. Het dak
+was rond en met lood belegd en eindigde in een sport van gedraaiden
+kogel, van boven met een vergulden bol versierd.
+
+Deze verblijfplaats nu lachte mij aan. Met drift snelde ik het hek
+binnen, geene andere vrees koesterende, dan die van den koepel gesloten
+te vinden; maar ook in dat geval meende ik tegen de deur post te vatten
+en onder de vooruitspringende lijst eenige beschutting te vinden. Ik
+werd echter niet teleurgesteld; want nauwelijks, was ik de marmeren
+trappen genaderd, of ik zag, dat de deur half openstond: en, zonder mij
+te bedenken, liep ik, na alvorens, om den vloer van het gebouw niet te
+bezoedelen, mijn beslikte schoenen op den ijzeren krabber te hebben
+afgeschrapt, de stoep op, trad ruggelings binnen en veegde nogmaals mijn
+voeten af op de net gevlochten matten, die zoo buiten als binnen de deur
+lagen. Nauwelijks had ik deze bezigheid verricht en mijn hoed afgenomen,
+waarvan de slappe randen, die een tijdlang mijn schouders beschut
+hadden, nu geheel doorweekt waren, of ik wendde mij om en zag, hetgeen
+ik in het eerste oogenblik niet had opgemerkt... dat ik namelijk niet
+alleen was.
+
+Op eene der diep inspringende vensterbanken en half achter de sponning
+verscholen, was een jonge juffer gezeten, die, blijkens het boek dat zij
+in de hand hield, met lezen bezig was, toen haar mijn onverwachte
+verschijning daarin stoorde. De eerste blik, dien ik op haar sloeg, deed
+mij zien dat zij een wit morgengewaad droeg, hetwelk een bevalligen
+zwier bijzette aan haar slanke gestalte: de tweede, dat zij een
+allerliefst gezichtje had: en de derde, dat zij, geheel niet gesticht
+scheen over mijn vrijpostig binnentreden, en ik mij haasten moest daar
+grondige redenen van verschooning voor in te brengen, of mij ten
+spoedigste te verwijderen.
+
+Ik deed echter in den beginne noch het een noch het ander; want ik was
+van verrassing niet in staat een woord te spreken: ik zag dat zij ook
+onthutst was: het geraas der buien had haar waarschijnlijk belet, mij te
+hooren aankomen: bovendien zat zij met den rug naar de deur gekeerd en
+had mij dus niet opgemerkt, dan voordat ik reeds binnengetreden was en
+mijn hoed op den grond geworpen had, om de fraaie stoelen van rood hout
+met gevlochten zittingen en zijden kussens niet vuil te maken. Zij
+herstelde zich echter terstond van haar plotselingen schrik, zoodra zij
+mij met een vluchtigen blik had verwaardigd: misschien ontdekte zij in
+mij 't een of 't ander, 't geen haar, in weerwil van mijn ongunstig
+uiterlijke, deed oordeelen, dat ik tot den fatsoenlijken stand behoorde:
+in allen gevalle behoefde zij geene groote mate van verbeeldingskracht
+te bezitten om de aanleidende oorzaak mijner verschijning te bevatten.
+
+En hier ondervond ik, hoeverre de jonge lieden van ons geslacht bij
+zoodanige ontmoetingen achterlijk zijn bij die eener zwakkere kunne; 't
+geen voorzeker daaruit voortspruit, dat de vrouwen een vlugger vernuft
+bezitten en spoediger haar tegenwoordigheid van geest hervinden dan wij.
+Immers, zoo een van ons beiden een allerzotst figuur maakte, dan zeker
+was ik het. Blozende en als op de plaats vastgenageld bleef ik
+standhouden achter eene, tusschen ons beiden in staande, tafel van
+ongemeene grootte, doch uit slechts ééne plank vervaardigd, en waarop
+een werkmand, een tuinhoed en een paar handschoenen lagen, en stamelde
+ik ettelijke onsamenhangende woorden van verontschuldiging, over het
+slechte weer, over mijn leedwezen van de Juffer gestoord te hebben enz.,
+waarna ik, al achteruitschuivende, mijn hoed wederom opraapte en te
+kennen gaf, dat ik door een onmiddellijk vertrek mijn onbescheidenheid
+zoude verbeteren.
+
+"O! 't is niets, Mijnheer!" zeide zij, met een vrij stijve hoofdbuiging:
+"gij hindert mij niet en het is waarlijk zulk een geweldige bui, dat men
+alle plichtplegingen wel mag ter zijde stellen."
+
+Ik maakte een diepe, vrij onhandige buiging: waarschijnlijk bracht mijn
+zotte houding haar in een goede luim; want haar gelaat klaarde op, en
+zij vervolgde met een vriendelijken glimlach:
+
+"Ik heb eigenlijk niets over dezen koepel te zeggen; maar mijn oom zal
+het mij niet ten kwade duiden, zoo ik voor een oogenblik in zijne
+rechten trede en u een schuilplaats vergunne."
+
+Ik had langzamerhand moed gevat, en bij deze minzame toespraak was mijn
+beschroomdheid geheel geweken. "In waarheid," zeide ik, "het weer is zoo
+boos, dat ik niet aarzel om van uwe beleefdheid gebruik te maken, al
+mocht het onbescheiden geacht worden." Dit zeggende maakte ik weder een
+buiging, min gedwongen dan de vorige, leide hoed, stok en pakje bijeen
+en bleef op denzelfden eerbiedigen afstand achter de tafel staan.
+
+De jonge juffer zag mij nogmaals terloops aan, vroeg mij of ik niet
+wilde zitten, nam haar boek weder op en ging stil met lezen voort,
+zonder zich verder met mij te bemoeien. Ik bleef eenige oogenblikken
+weifelen, als wachtte ik een herhaling van haar aanbod; maar toen deze
+niet kwam, zeide ik, dat ik vreesde door mijn vochtig gewaad de fraaie
+meubelen te zullen bederven. Ik bekwam geen antwoord op deze aanmerking;
+waarop ik, een weinig geraakt, het kussen van een der stoelen nam en op
+tafel leide en mij op de naakte zitting plaatste. Zoo zaten wij nu een
+tijdlang, gedurende welken mij de oogenblikken uren toeschenen: en
+waarin ik mijn toestand, dien anderen hoogst benijdbaar zouden geacht
+hebben, hoe langer hoe lastiger begon te vinden. Ik had, wel is waar,
+mij aangenaam kunnen bezig houden met de beschouwing van het
+fijngevormde neusje, de aardig gekuilde koontjes en rozeroode lipjes,
+die het bevallige aangezichtje mijner nieuwe halvekennis
+versierden;--maar ik begreep dat betamelijkheid mij verbood, haar zoo
+gedurig aan te staren. Ik zocht dus mijn troost met nu en dan eens naar
+buiten te zien, of de regen ook ophield, iets waarop althans voor 't
+oogenblik, geen uitzicht scheen,--en met de binnenzijde van het
+zomerhuis te beschouwen. Ik kon niet nalaten, hierbij den goeden smaak
+des bouwmeesters te prijzen, die, zoo hij aan de buitenzijde misschien
+wat al te kwistig met versierselen en krullen was te werk gegaan, van
+binnen een edele eenvoudigheid tot leidsvrouw scheen gekozen te hebben.
+De wanden en het gewelf waren wit gepleisterd: maar de kroonlijst,
+zoowel als de pilasters, waar zij op rustte, bootsten zoo natuurlijk het
+roode marmer na, dat men die moest voelen om zich te overtuigen dat zij
+slechts uit hout vervaardigd waren. De vier vakken, die zich tusschen de
+deuren en de vensters bevonden, schenen elk tot een bijzonder gebruik
+bestemd, hetwelk werd aangeduid door vierregelige opschriften, in gouden
+letteren daarop gesteld. Het eene vak was opengeschoven en bevatte een
+verzameling van nette boeken, naar den laatsten smaak ingebonden. Met
+behulp van een weinigje verbeeldingskracht giste ik nu, dat het vak
+daartegenover met glazen en kopjes zou gevuld zijn; dat het derde een
+fontein verborg, en men in het vierde
+
+ _een verholen trap, die uitquam in een kelder_,
+
+zoude vinden. Wat den vloer betreft, deze was geheel samengesteld uit
+marmersteenen van onderscheidene kleur, zoodanig ingericht, dat zij een
+groote ster binnen drie breede randen voorstelden;--echter waren alleen
+de uiterste punten dier ster zichtbaar, daar het midden door een groote
+Moskovische mat bedekt was, waar de tafel op stond, en waar ik mijn
+voeten over uitstrekte, ten einde zoo weinig mogelijk de blijken mijner
+aanwezigheid op de gladde steenen achter te laten.
+
+Ik had dit alles nu eenige reizen en tot verzadiging toe bezichtigd en
+inmiddels, wanneer ik een zijdelingschen blik op mijn schoone gastvrouw
+sloeg, bemerkt, dat zij nu en dan van haar boek opzag, om naar het weer
+te kijken; welke beweging ik niet kon nalaten, toe te schrijven aan haar
+verlangen naar mijn vertrek. Mijn toestand werd mij nu zoo
+onverdraaglijk, dat ik oprees. Den blik naar buiten slaande, zeide ik op
+een toon, die in weerspraak was met mijn woorden:
+
+"Ik geloof, dat de bui nu wat begint te bedaren: en dat ik best zal doen
+met u onder dankbetuiging te verlaten."
+
+"Ik zou nu maar wachten tot het opgehouden had met regenen," zeide zij,
+haar heldere blauwe oogen eerst eventjes op mij en toen zeer lang op de
+zwarte wolken gevestigd houdende: "het is waarlijk nog geen wandelweer."
+
+En een nog geweldiger kletteren van den stortregen tegen de ruiten
+bevestigde de waarheid van haar woorden.
+
+"Mejuffrouw is al te goed," hernam ik: "er zou mij anders minder aan
+gelegen liggen; maar ik had gehoopt heden nog voor 't poortsluiten
+binnen Naarden te zijn, en ik zal frisch moeten aanstappen om mijn
+oogmerk te bereiken."
+
+Mijn schoone gaf geen antwoord op deze aanmerking: ik gevoelde, dat zij
+alle aanleiding tot een onderhoud wilde vermijden, met iemand die haar
+geheel onbekend was.
+
+"'t Is noodweer!" vervolgde ik, eenigszins geraakt, en haar aan 't
+praten wenschende te krijgen: "het koren dat te veld staat zal er zeker
+vrij wat door lijden."
+
+Het koren was zeker geen onderwerp, dat de Juffer toescheen gelukkig
+gekozen te zijn: althans zij bewaarde het stilzwijgen.
+
+"Ik beklaag de arme visschers, die zich op de Zuiderzee bevinden," zeide
+ik, in den waan, dat, zoo het minste gevoel haar boezem bewoonde, zij
+mijn aanmerking niet onbeantwoord laten kon; maar jawel! zij beet op de
+lippen en keek in haar boek.
+
+"Dit schijnt eene fraaie hofstede te zijn: ik heb zelden, zelfs
+buitenslands, schooner boomen gezien dan die beuken in het overstuk."
+
+Er was wederom geen antwoord.
+
+"Voor den drommel!" dacht ik: "is het preutschheid, trotschheid of
+domheid, dat zij mij niet te woord wil staan?" Ik kon het haar echter,
+bij nader inzien, niet erg kwalijk nemen, dat zij, een steedsche,
+misschien wel een hoofsche juffer, in geen gemeenzaam onderhoud verkoos
+te treden met iemand, die er uitzag als een landlooper. Ik wilde echter
+weten waar ik mij aan houden moest, en ontdekken of een lief gezichtje
+de eenige gift was, die zij van de natuur ontvangen had, en of onwil dan
+wel ongeschiktheid tot spreken haar tong boeide. Ik besloot dus een
+duidelijk vraagteeken achter mijn volgende woorden te plaatsen:
+
+"Mag ik vragen," zeide ik, "of dit goed niet toebehoort aan den Heer
+Blaek van Amsterdam? Ik meen wel gehoord te hebben, dat hij in deze
+omstreken een fraaie hofstede bezat."
+
+"Ja, Mijnheer! de Heer Blaek is mijn oom," was het antwoord, waarvan de
+koele toon mij niet afschrikte; want ik bevond mij nu op een vast
+terrein, waarvan ik mijn aanval kon beginnen, zonder vrees van
+teruggedreven te worden.
+
+"Dat is mij bijzonder aangenaam," zeide ik: "ik herinner mij niet den
+Heer Blaek ooit gezien te hebben."
+
+Hier zweeg ik bot stil: en zij keek mij eenigszins verwonderd aan, als
+wilde zij te kennen geven, dat zij niets van mijn gezegde begreep, maar
+dat het haar voorts ten eenenmale onverschillig was of ik haar oom al
+dan niet kende. Nu vervolgde ik:
+
+"Maar den broeder van den Heer Blaek heb ik voor vele jaren wel eens ten
+huize mijns vaders ontmoet... Hendrik Blaek, zoo ik mij wel herinner."
+
+"Hij was mijn vader," zeide de jonge Juffer, terwijl haar gelaat opeens
+een meer vriendelijke en tevens weemoedige stemming bekwam: "ik heb voor
+twaalf jaren reeds het ongeluk gehad hem te verliezen."
+
+"Het is waar," zeide ik: "ik spreek van den tijd, toen ik nog een knaap
+was: de Heer Blaek kwam somtijds bij mijn vader: beiden hadden toen
+betrekkingen bij de Oost-Indische Compagnie.... Mijn vader is thans
+Hoofdschout te Amsterdam."
+
+"De Heer Huyck uw vader!" zeide Mejuffrouw Blaek, op een uiterst
+minzamen toon, haar boek sluitende: "o! ik ken hem zeer goed; en vooral
+uw moeder en uw zuster: voor veertien dagen heb ik ze nog allen
+gesproken en ik hoop ze eerstdaags weer te zien, daar wij morgen naar
+Amsterdam vertrekken."
+
+"En zij waren wèl, hoop ik?... indien ik zoo vrij mag zijn daarnaar te
+vernemen?"
+
+"O! zeer wel!" antwoordde zij, haar boek op de vensterbank leggende en
+geheel ongedwongen: "en zij waren zeer verlangende u weer te zien. UEd.
+wordt met ongeduld en smart verwacht, dat kan ik u beloven."
+
+"Nu! het verlangen is wederkeerig," zeide ik: "het doet mij
+ondertusschen recht veel genoegen goede tijdingen van hen te hooren en
+vooral uit zulk een beminnelijken mond."
+
+Mejuffrouw Blaek kreeg een kleur en zweeg. Ik begon terstond uit een
+anderen toon, uit vrees, dat zij het gesprek niet zou willen vervolgen.
+
+"En is waarlijk mijn lieve moeder zoo wèl als UEd. zegt? Volgens de
+laatste berichten, die ik van haar ontving, had die lastige kwaal, de
+hoofdpijn, haar weer gekweld."
+
+"Zij scheen nu volkomen gezond, de zachte, lieve vrouw," zeide
+Mejuffrouw Blaek: "ik weet echter, dat de schijn ten haren opzichte
+niets bewijst; want zij klaagt nooit, en is altijd even lijdzaam en
+geduldig; maar uw zuster Suzanna heeft mij verzekerd, dat zij in lang
+zoo wel niet geweest was."
+
+"En hoe maakt Santje het? Ik begrijp waarlijk niet, hoe zij het zoolang
+heeft kunnen uithouden zonder mij; want toen ik nog in huis was, leefde
+zij slechts half, wanneer zij mij niet driemalen in 't uur de les kon
+lezen."
+
+"Dan denk ik, dat er na uw lange afwezigheid al heel wat voor u in 't
+zout is gelegd," zeide Mejuffrouw Blaek, lachende: "nu, gij zult het
+toch van Santje wel willen hooren?--waar zijn de oudste zusters voor,
+zoo niet om haar broeders wat in toom te houden?...--ofschoon ik vrees,
+dat gij nu haar plak wel ontwassen zult wezen."
+
+"Ontwassen! daar twijfel ik aan: zij zal mij zoo lang bruien, tot zij
+een man heeft, om dien te regeeren.... _Apropos_, weet UEd. ook of er
+zich al één voor haar heeft opgedaan?"
+
+"Zoo ik haar vertrouweling ware," zeide mijn nieuwe kennis met een
+fijnen glimlach, "zoude ik mij wel wachten, u iets te zeggen van hetgeen
+ik weet:--en in allen gevalle wil ik haar van het genoegen niet
+versteken om zelve u dienaangaande de noodige mededeelingen te doen."
+
+"O hemel!" hernam ik, "dan zal ik niets vernemen, voor en aleer de
+voorzanger in de Oude Kerk, met zijn neusstem, aan de gansche gemeente
+verkondigt, dat er trouwbeloften bestaan, tusschen den Heer N.N. en
+Mejuffrouw Suzanna Aletta Huyck."
+
+"Ik vlei mij, dat zij wel wat vertrouwelijker met u zal wezen. Ten
+minste, zoo ik oordeelen moet naar den toon, waarop zij altijd over u
+sprak, mag ik besluiten dat zij niet weinig van u houdt."
+
+"Zij heeft u dus over mij gesproken," zeide ik met levendigheid: "dat
+verheugt mij recht; want dan ben ik u niet geheel onbekend."
+
+"UEd. schijnt derhalve te gelooven, dat zij u in uwe afwezigheid niet
+benadeeld heeft," zeide Mejuffrouw Blaek: "en dat gij meer verplichting
+aan haar hebt, dan men uit uwe woorden van zooeven zoude opgemaakt
+hebben."
+
+"Wel, daarvan ben ik overtuigd," zeide ik: "verre van mij, zal zij niets
+dan goeds van mij zeggen;--maar wee mij, wanneer ik weer voor haar oogen
+verschijn."
+
+"Dat is de ware vriendschap," zeide Mejuffrouw Blaek: "iemand zijn
+fouten in 't aangezicht te zeggen en achter zijn rug hem te
+prijzen:--maar wees slechts niet te hoovaardig. Zij wist uw brieven soms
+op zulk een kluchtige wijze te ontleden en met aanmerkingen te
+versieren, dat gij er meer dan eens deerlijk afkwaamt."
+
+"Hoe!" herhaalde ik, terwijl ik een gemengd gevoel van blijdschap en
+spijt ondervond: "zij heeft u mijn brieven laten lezen?"
+
+"Immers uittreksels daarvan ... beschrijvingen van landen en steden,
+zeden en gewoonten, en uw aanmerkingen daarover: ik kan niet ontkennen,
+dat zij mij dikwijls vermaakt hebben."
+
+"Helaas!" riep ik uit, een bedrukten toon aanwendende: "vermaakt!
+wellicht ten koste van den armen schrijver, die zich na de
+vermoeienissen van den dag uitsloofde om met vakerige oogen en een
+slaperig brein aan de schrijftafel te gaan en ter liefde zijner familie
+halve nachten doorbracht met papier te bekladden, terwijl hij veel
+liever op zijn bed had liggen droomen.--Nu voorwaar! nu zal ik toch ook
+op mijn beurt eens klagen over een misbruik van vertrouwen."
+
+"Ik dank u voor de beleefdheid," zeide Mejuffrouw Blaek: "UEd. denkt
+dus, dat het vertrouwen slecht geplaatst was."
+
+Ik stond een oogenblik verzet en voelde dat ik rood werd: ik herstelde
+mij echter, toen ik bespeurde dat Mejuffrouw Blaek, misschien
+oordeelende dat zij te vrij gesproken had, insgelijks een kleur kreeg:
+en ik ging dus schertsende voort:
+
+"Het was verre van mijn bedoeling u een slecht compliment te maken:
+integendeel! daar ik niet geloof, dat Santje met mijn brieven rondloopt,
+beschouw ik die mededeeling daarvan aan u als een blijk dat gij beiden
+zeer nauw verbonden zijt: en dewijl de vrienden onzer vrienden ook de
+onzen zijn...."
+
+"Dat spreekwoord gaat niet door," zeide Mejuffrouw Blaek, droog weg:--en
+als willende zij mij te kennen geven, dat zij niet van plichtplegingen
+hield, vroeg zij mij op een kouden toon of ik ook wist, hoe laat het
+ware.
+
+"Dat zou ik u moeilijk kunnen zeggen," antwoordde ik: "want mijn uurwerk
+heeft mij de poets gespeeld van stil te gaan staan. Naar mijn gissing
+moet het echter niet verre van halféén zijn."
+
+"Reeds zoo laat! dan vrees ik, dat zij mij reeds door de geheele plaats
+zoeken; want ik had al lang te huis moeten zijn. Het is etenstijd en ik
+ben nog niet aangekleed."
+
+"Wilt gij, dat ik naar uw huis ga, en om een regenscherm voor u vrage?"
+
+"Wel neen," zeide zij lachende: "dit is de meening niet: gij zit hier
+droog; waarom zoudt gij u nogmaals aan de bui blootstellen?"
+
+"Indien dit uw eenige reden is," zeide ik, "snel ik er dadelijk heen. Ik
+ben toch reeds doornat, en, buitendien, zou men niet desnoods door een
+water loopen, om u van dienst te zijn."
+
+"Neen! neen! ik dank u," zeide zij, eenigszins ongeduldig; "er zal
+straks wel iemand komen, om mij te halen ... of liever ... zoodra de bui
+bedaart, gaan wij beiden elk zijn weg."
+
+Wij zwegen een oogenblik, gedurende hetwelk ik aan de deur post vatte,
+gereed om naar het heerenhuis te snellen, zoodra zij, mij daar verlof
+toe gaf. Ondertusschen kon ik in haar oogen lezen, dat zij mij nog iets
+wilde zeggen, doch aarzelde het uit te brengen. Eindelijk scheen zij
+haar beschroomdheid overwonnen te hebben, en vervolgde, voor zich
+ziende:
+
+"Hoor eens, Mijnheer Huyck! ik heb waarlijk liever, dat UEd. niet gaat.
+UEd. is de broeder mijner vriendin! ik kan het u dus wel zeggen ... ik
+ben bang dat mijn oom misschien kwalijk zou nemen dat...."
+
+"Dat een wensch, door u geuit, dadelijk vervuld wordt, zoo ras hij
+gehoord is?" viel ik in de rede.
+
+"Luister!" hernam zij, terwijl zij dreigend den vinger ophief: "ik moet
+u waarschuwen, laat alle complimenten varen, of ik zwijg bot-stil, daar
+ik u toch niet ontloopen kan."
+
+"Op mijn woord," hernam ik met vroolijkheid: "ik kan niet gelooven, dat
+UEd. de nederigheid zoover zoudt drijven, om elk vriendelijk woord, dat
+u gezegd wordt, dadelijk voor een plichtpleging en niets meer te houden.
+Indien UEd. uitdrukkingen, welke niets dan waarheid behelzen, als
+vleierij wilt opnemen, zult gij mij dwingen anders te spreken als ik
+denk."
+
+"Hoe langer hoe mooier!" zeide zij: "in welk van de door u bezochte
+landen hebt gij die hoofsche taal geleerd? Uw gesprek gaat het bereik
+van een onnoozel Hollandsch meisje als ik ben ver te boven: en ik weet
+er niet naar behooren op te antwoorden."
+
+"Het is dan toch waarlijk al te erg," hervatte ik, "dat al mijn gezegden
+zoo verkeerd door u worden opgenomen. Ik zal nog moeten eindigen met u
+allerlei onaangename dingen te zeggen, na vooraf verzocht te hebben dat
+gij wel zoo goed wilt zijn, al mijn uitdrukkingen letterlijk in den
+tegenovergestelden zin op te vatten. In 's hemels naam!" voegde ik er
+haastig bij, ziende, dat een wolkje van ongenoegen op het blanke
+voorhoofd der jonge schoone begon samen te trekken: "wees niet boos,
+maar oefen lankmoedigheid uit jegens iemand, die nu twee jaren buiten de
+gelegenheid is geweest een meisje in 't Hollandsch aan te spreken: en
+zoo ik iets zeg, dat u mishaagt, schrijf het daaraan toe, dat mijn
+blijdschap over de eerste ontmoeting met een stadgenoot mij 't hoofd op
+hol brengt. Moet ik het niet als een gelukkig voorteeken opvatten, ja
+zelfs er het onweder voor dank weten, dat gij die persoon zijt en niet
+de een of andere...." hier schoot ik onwillekeurig uit in schaterend
+gelach; want mijn ontmoeting met Simon kwam mij voor den geest.
+Mejuffrouw Blaek keek mij eenigszins verbaasd aan, niet wetende wat die
+ongemeene vroolijkheid beduidde.
+
+"Ik bid u duizendmaal om vergeving," vervolgde ik: "maar juist
+herinnerde ik mij, dat ik reeds hedenmorgen een stadgenoot ontmoet heb,
+en wel een Joodje met negotie: dat denkbeeld in verband met hetgeen ik
+zeide, kwam mij zoo zot voor, dat ik niet kon nalaten er om te lachen...
+UEd. is er toch niet boos over?"
+
+"Niet in het minste! Het spijt mij maar om uwentwil, zoo UEd. aan
+voorteekenen hecht; want nu ligt het gansche gebouw uwer hoop in
+duigen."
+
+"Nog niet! Op mijn eerste ontmoeting is een geweldige regenbui gevolgd,
+en dus heb ik het leed, dat zij mij aanbrengen moest, al beet, maar deze
+tweede kan mij niets dan goeds voorspellen."
+
+"Zij voorspelt u een duchtige verkoudheid," zeide het schalksche meisje:
+"of kunt gij nogal tegen een nat pak?"
+
+"O ho!" zeide ik: "daar vrees niet ik voor: straks loop ik mij weer
+warm?"
+
+"Wel mogelijk!" zeide zij, met een goedaardigen blik: "maar het ware
+toch niet kwaad, zoo gij iets naamt om u wat te verwarmen. Het zou mij
+voor de eer van mijn oom spijten, indien gij op Guldenhof geweest waart
+en niets gebruikt hadt om u te verkwikken. Ik zal zien wat de kast
+bevat."
+
+Met deze woorden sprong zij op, nam een bos sleutels, die aan de
+boekenkast hing, er af en opende, niettegenstaande mijn betuiging, dat
+ik niets behoefde, eene der andere kasten, welke, gelijk ik al vermoed
+had, tot buffet diende en waar, behalve eenig Japansch en Chineesch
+porselein, een zilveren tabakskomfoor, een kistje en verder toebehooren,
+zich ook een likeurkeldertje bevond, hetwelk ik er uitnam en op de tafel
+zette.
+
+"Ziehier!" zeide zij: "wat zult gij; nemen? cognac, rum, rosolis,
+ratafia! wat gij begeert."
+
+Ik nam een glas cognac aan en voelde inderdaad dat het mij goeddeed.
+Intusschen had ik, terwijl mijn schoone gastvrouw in de kast schommelde,
+het opschrift gelezen, hetwelk daarboven prijkte en luidde als volgt:
+
+ "Gij, die in dit verblijf wilt toeven met gemak,
+ Gij vindt in deze kast pijp, vuurtest en tabak:
+ Ook keurig porselein van China's verre kust
+ En goeden morgendrank, zoo u geen koffie lust."
+
+"Een zeer goede terechtwijzing voor de dieven, die altemet hierbinnen
+mochten dringen," zeide ik, "om niet verlegen te zijn, waar zij iets
+naar hun gading kunnen vinden."
+
+"O!" zeide Mejuffrouw Blaek: "de koepel wordt goed gesloten: en het
+weinige, dat zich hier bevindt, is de moeite van 't inbreken niet
+waardig."
+
+"Het schijnt hier vol rijmpjes te zijn," zeide ik, mij omdraaiende, en
+het opschrift der boekenkast lezende, 't welk van dezen inhoud was:
+
+ "Men streele en voede 't lijf; maar beter nog den geest,
+ Is voor eene eeuw de les van Vader Cats geweest;
+ Zoo gij begeerig zijt om onderricht te zoeken,
+ Hier binnen vindt gij keur van goede en nutte boeken."
+
+"'t Is jammer van 't goud, dat aan de letters verspild is," dacht ik bij
+mijzelven; maar te gelijk mompelde ik overluid: "hm! zeer aardig!"
+
+"Thans, heer waarheidspreker," zeide de schalksche plaagster, "ben ik
+overtuigd, dat gij niet meent zooals gij spreekt."
+
+"Wat zal ik zeggen," hernam ik, de schouders ophalende: "hoog dravende
+poëzie is het juist niet: maar het zijn rijmen, die doel treffen, en dat
+kan men juist van alle niet zeggen. Ook moet ik u bekennen, dat ik
+hoegenaamd geen gevoel voor, noch kennis van dichtkunde bezit."--En dit
+was waar.
+
+"Mag ik eens verder lezen?" vervolgde ik, en hief nu aan met het
+opschrift, boven het derde vak geplaatst:
+
+ "De leeuw, dien Simsons vuist ter neder heeft geveld,
+ Had honing in den muil, gelijk de Schrift vermeld:
+ Maar zoo deez' kast almeê een leeuwenkop besluit,
+ Daar vliet nooit anders dan gezuiverd water uit."
+
+"Voorwaar!" zeide ik: "ik dacht niet dat ik Simson bij deze gelegenheid
+zou aantreffen."
+
+"Wat zal men veel zeggen over een fontein?" zeide Mejuffrouw Blaek, de
+schouders ophalende: "onze koepeldichter heeft zelfs kans gezien om op
+de wenteltrap te rijmen, die achter dit beschot loopt, en er onze
+stamvaders bij te pas te brengen."
+
+Ik wendde mij om en las het vierde opschrift:
+
+ "Nieuwsgierigheid heeft vaak den mensch gebracht in 't leed,
+ Gelijk zij 't Adam en zijn bedgenoot al deed.
+ Bedenkt dit, eer gij 't waagt, ook deze deur te ontsluiten;
+ Gij mocht licht tuim'len en u arm of been verstuiten."
+
+"Brr! dat mag hoogdravend, of liever laagvallend heeten," zeide ik: "hoe
+jammer, dat de vervaardiger van al die kunstgewrochten de zedigheid
+heeft gehad van zijn naam nergens onder te plaatsen."
+
+"O! wat zijn naam betreft," zeide Mejuffrouw Blaek, "die staat buiten
+boven den ingang, onder een vijfde opschrift, waarbij hij in brommende
+woorden vertelt, dat dit gebouw een koepel is, even of de lieden het
+voor een kippenhok zouden aanzien. Het is anders een goede man, die
+Lucas Helding; maar het nageslacht zal er weinig aan missen, al zet hij
+nimmer weer een pen op het papier."
+
+"Ik houd mij toch overtuigd," zeide ik, dat hij betere dingen maken kan,
+wanneer hij waardiger onderwerpen heeft dan een koepel en een
+wenteltrap. In zijn hoedanigheid als dichter van Guldenhof heeft hij
+ongetwijfeld uwe begaafdheden meer dan eens bezongen: en het kan niet
+anders, of het onderwerp moet zijn dichtgeest hebben aangeblazen."
+
+"UEd. raadt wel," zeide zij: "ik heb nog nooit mijn verjaardag gevierd,
+zonder een berijmden gelukwensch van hem te ontvangen: en er is geene
+godin op den Olympus, waar ik niet bij vergeleken ben geworden.
+Ongelukkig had hij verleden jaar zijn stof wat uitgeput; want toen was
+ik niet alleen Venus, dat sprak vanzelf, maar Juno, Vesta, Ceres,
+Minerva, weet ik wat al meer: 't is waar, ik had hem ook een degenstrik
+geborduurd; maar dit jaar kwam ik er slecht af en was niet meer dan
+Atalante! dat was een leelijke val."
+
+"Zeker waart gij dezen of genen minnaar ontloopen," merkte ik lachende
+aan: "maar komaan! dan wil ik u weder op den Olympus terugbrengen en u
+mijn dank als Hebe toebrengen," en ik dronk mijn glaasje uit.
+
+"Hebe bediende alleen de goden, mijnheer!" zeide zij, spottende.
+
+"Ik bid u om vergeving," zeide ik: "zij gaf ook Hercules, die maar een
+halve god was, nu en dan wat te drinken, als hij nat te huis kwam."
+
+"'t Is mogelijk!" hernam zij: "ik zal mij niet vermeten te twisten met
+iemand die gestudeerd heeft. Wilt gij nog een glaasje?... o hemel! daar
+luidt de etensbel! nu zal ik er wel door moeten, regen of geen regen."
+
+"Maar welke barbaren wonen er dan toch op het Huis," vroeg ik, "dat niet
+een van hen de beleefdheid heeft u te komen zoeken?"
+
+"Ik durf niet langer blijven," zeide het jonge meisje, met blijkbare
+verlegenheid: en haar boek in de kast geplaatst hebbende, nam zij haar
+werk op; maar de breikluw ontviel haar en rolde onder de tafel. Ik bukte
+juist om die op te rapen, toen opeens de kreet van: "gevonden!
+gevonden!" mijn ooren trof, en drie mij onbekende aangezichten zich
+gelijktijdig op de stoep vertoonden.
+
+
+ * * * * *
+
+
+VIERDE HOOFDSTUK.
+
+'T GEEN VERHAALT WAT ME VERDER IN DEN KOEPEL VOORVIEL.
+
+
+De voorstanders der nieuwe school, welke sedert eenigen tijd in de
+letterkunde het hoofd begint op te steken, schijnen, met verwerping der
+oude eenvoudigheid, welke wij van de Grieken en Romeinen hadden
+ontvangen, in hunne voortbrengselen, vooral in die van dramatischen
+aard, machtig veel prijs te stellen op treffende en ongehoorde
+tegenstellingen en contrasten, en op alles, wat vreemde en door hun
+onverwachte verschijning sterk schokkende uitwerkingen teweegbrengt.
+Hiertoe behooren voornamelijk de zoogezegde _coups de théatre_, welke
+tegenwoordig bij onkundigen, ja zelfs (ik zeg het met leedwezen) bij
+ettelijken, die beter moesten weten, meer indruk maken en meer
+toejuichingen verwerven dan de fraaiste gezegden of de schilderachtigste
+beschrijvingen onzer beste dichters. Wat mij betreft, wellicht komt het
+daar vandaan, dat ik op mijn ouden dag mijn smaak niet weet te plooien
+naar dien des hedendaagschen tijds; maar ik kan maar van mijzelven niet
+verkrijgen, dat verschrikkelijk bonte, dat sterke licht en bruin, al die
+schuddende en schokkende contrasten te bewonderen: en zoo ik al in
+enkele gevallen vrede heb met die _coups de théatre_, welke mij
+doorgaans eer een lach van medelijden dan een kreet van genoegen
+afpersen, het is in een blij- of kluchtspel, waarin ik oordeel dat zij
+te huis behooren.
+
+Men vergeve mij deze uitweiding, welke sommigen misschien zal ergeren en
+aan allen waarschijnlijk ongepast en misplaatst zal voorkomen; maar het
+is een voorrecht van den ouderdom, bij ettelijke gelegenheden wat lang
+van stof te worden, en wat te beuzelen, 't geen soms bazelen wordt. Tot
+mijn verdere verschooning moet ik zeggen dat de aanleiding daartoe zich
+zeer natuurlijk verklaren laat uit den toestand, waarin Mejuffrouw Blaek
+en ik, zoowel als de drie nieuwe personages, die ons kwamen verrassen,
+ons aan het slot van het voorgaande hoofdstuk bevonden, en welke
+toestand over en weder een der aardigste _coups de théatre_ opleverde,
+die immer in de gefingeerde tooneelwereld kan worden uitgedacht.
+
+Verbeeld u slechts, aan de eene zijde, den schrijver dezer
+gedenkwaardige geschiedenis, in den fraaien dos, die vroeger beschreven
+is en die door den regen niet beter van aanzien geworden was, op handen
+en voeten onder de tafel liggende om de kluw op te rapen van Mejuffrouw
+Blaek, die op het geroep het blonde hoofdje had omgewend, en zoodra zij
+de aankomenden herkende, met neergeslagen oogen en bloedroode wangen,
+als op haar plaats genageld bleef staan, gelijk iemand, die op een
+schuldige daad wordt betrapt:--en, aan den anderen kant, de drie
+nieuwaangekomenen, verbaasd en als versuft op den drempel staande om dit
+tooneel aan te gapen, en zeker alle drie in den waan verkeerende, dat
+het hier niet zuiver toeging, en dat Mejuffrouw Blaek een vrijer had,
+die zich onder de tafel zocht te verbergen. Waarlijk, dit leverde een
+tooneel op, het penseel van mijn ouden kennis Troost, of een hem
+gelijken schilder overwaardig. En opdat het niemand, die zich mocht
+opgewekt gevoelen, deze ontmoeting op het paneel te vereeuwigen, aan de
+vereischte bijzonderheden ontbreken moge, welke hem in staat kunnen
+stellen alles als naar 't leven af te beelden, wil ik hier de
+beschrijving bijvoegen van de drie personen, door welke ons tête-a-tête
+zoo onverwachts gestoord werd.
+
+De voorste van hen was niemand minder, dan de eigenaar zelf der
+hofstede, de Heer Jacobus Blaek, een man van middelbare lengte, schraal
+en ongezond van uitzicht, en voorzien met een gelaat, waarvan men de
+kleur gevoeglijkst bij die van een glas zuiver Amsterdamsch grachtwater
+zou kunnen vergeleken hebben. De rimpels, die zijn voorhoofd groefden,
+de ziekelijke uitdrukking van zijne, diep in de kassen weggezonken
+oogen, de ver vooruitstekende kin en magere wangen, en het gemis van de
+grootste helft zijner tanden, gaven hem het voorkomen eens afgeleefden
+grijsaards; ofschoon hij werkelijk niet ouder was dan drie en vijftig
+jaren. Zijn houding echter was altijd afgemeten en deftig; ja, in
+sommige gevallen niet van waardigheid ontbloot, en zijn voorkomen dat
+van een fatsoenlijk man. Zijn gewaad bestond in een effen zomerrok van
+gevlochten zilverdraad. Van uit de breede omslagen der mouwen, die tot
+even onder de ellebogen reikten, viel een aanzienlijk pak lubben op den
+voorarm neer. Het kamizool was van zwart gebloemd damast, evenals de
+wijde broek; en tusschen beide in blonk een hagelwit linnen. De zijden
+kousen staken in groote vierkante schoenen met hooge roode hakken
+voorzien. Hij droeg thans geen degen, maar een kostbaren hartsvanger op
+zijde, aan een zilveren ketting, in een scheede van robbevel, en waarvan
+het gevest van ivoor was vervaardigd, ingelegd met goud. Een touwen
+pruik en daarboven een witte lakensche pet met een breede ver
+vooruitstekende klep, bedekten het hoofd: en een das met kantwerk aan de
+tippen, waarover rijkelijk snuif gestrooid was, omstrikte den hals. In
+de rechterhand hield hij een langen bruinen rotting met barnsteenen
+knop, en in de linker een regenscherm.
+
+Rechts achter hem bevond zich zijn eenige zoon, de Heer Lodewijk Blaek,
+een rijzig, kloek gebouwd jonkman, met groote bruine oogen, een
+welgevormden mond en regelmatige trekken, welke hem een allergunstigst
+uiterlijk zouden geschonken hebben, indien er niet in zijn schuinschen
+blik en in de wijze, waarop hij gewoon was den neus en de onderlip op te
+halen, iets ware gelegen geweest, dat van hoogmoed en verachting sprak
+en een onaangename uitdrukking over zijn gelaat verspreidde: en indien
+niet enkele roode vlekjes, op zijn fletse wangen verspreid, te duidelijk
+heur herkomst hadden geopenbaard van de menigvuldige brasserijen en
+nachtwaken, die toen, wat ook een _laudator temporis acti_ moge zeggen,
+meer in zwang waren dan tegenwoordig. Zijn kleeding was rijker en meer
+nieuwmodisch dan die van zijn vader, ofschoon insgelijks die van een
+buitenman; maar zijn rok was van groen laken, als bezaaid met een
+onnoemelijk getal kleine ronde knoopjes, en met wingerd-ranken van
+groene vlaszijde om de zakken en op de naden geborduurd. Zijn broek,
+waarboven een driedubbele gouden horlogeketting bungelde, was van geel
+leder: zijn gerolde bovenkousen van gele zijde, en de onderkousen van
+geweven touwwerk; van onder een ouden hoed, dien hij zeker in de haast
+had opgezet, golfde een fraaie pruik van kastanjebruin haar in sierlijke
+krullen naar beneden, en deelde zich op den nek in twee zoogenaamde
+_marteaux_, waarvan slechts de eene zijn weg over den rug vervolgde,
+terwijl de andere, naar den toen heerschenden smaak over den
+linkerschouder naar voren was gebracht. Hij droeg degen noch jachtmes;
+maar een klein hondenzweepje met een gouden fluitje aan den steel stak
+hem onder den arm uit, terwijl ook zijne hand zooals die zijns vaders
+gewapend was met een regenscherm; het zijne echter was van rood taf met
+gelen rand, bloemen en gewerkte franje: dat van zijn vader van grof
+linnen en meer ouderwetschen vorm.
+
+Wat de derde personage betrof, die meer achterwaarts bleef en de
+slinkerhand hield, deze was niemand anders dan de Heer Lucas Helding, de
+voortbrengselen van wiens vernuft ik in het vorige hoofdstuk heb
+medegedeeld. Men had den goeden man slechts aan te zien om gewaar te
+worden, dat hij door de beide Heeren, in wier gezelschap hij zich
+bevond, slechts geduld was en niet meer, en er verre van af was, die
+onafhankelijkheid te bezitten, waarop de Muzenzonen gewoon zijn zich te
+laten voorstaan. En waarlijk, het was, in die dagen zooals nu, een
+beklagenswaardig lot voor een inboorling van ons Gemeenebest, wanneer
+hij, niet door de fortuin bedeeld zijnde, zijn brood met de beoefening
+der schoone kunsten en wetenschappen verdienen moest: vooral in
+Amsterdam, waar men weinig of geene achting koesterde voor al wie aan de
+begaafdheden, welke hem de natuur geschonken had, het gewicht niet wist
+bij te zetten van eenige goede zakken met dukaten en eenige liassen
+schuld- en kustingbrieven;--maar meer dan één schilder, wiens
+voortbrengselen thans duizenden gelden, in een gasthuis stierf; waar
+meer dan één plaatsnijder zich uit armoede verdronk en menige geleerde
+op een vliering woonde.
+
+Er was er echter onder de begunstigden van Apollo en het negental, aan
+wien wel geen rijkdom te beurt viel, maar toch een zeker bestaan werd
+verschaft,--zeer draaglijk voor alledaagsche geesten; maar voor
+hoogvliegende vernuften meer onverduurbaar wellicht dan de ellende
+zelve. Hoewel onze Amsterdamsche Patriciërs (ik spreek hier in 't
+algemeen: er bestonden enkele en treffelijke uitzonderingen) weinig met
+de beoefenaars der kunst ophadden, zij konden, bij de steeds klimmende
+weelde, de kunst zelve hoe langer hoe minder missen. Men bouwde overal
+nieuwe en prachtige huizen: goed: men betaalde de bouwmeesters wel; maar
+dan moesten er ook beelden en vazen zijn in de voorportalen en gangen;
+schilderijen op de behangsels; basreliefs boven de deuren; allegoriën,
+beeldspraken en deviezen aan de gevels, stoepen, tuin- en
+zomerhuizen.--Men had fraaie rijtuigen;--maar de paneelen moesten met de
+wapens des eigenaars en met keurig schilderwerk prijken. Men had
+sierlijk aangelegde lusthoven; maar dit moest een ieder weten, en daarom
+moesten die in een "deftig dicht", gelijk men 't noemde, bezongen
+worden. Men had boekerijen;--maar het was niet altijd de zaak des
+eigenaars om die zelf te verzamelen. Eindelijk, men had van Augustus en
+Mecenas hooren spreken, van de aanmoediging en bescherming, door hen aan
+de kunst verleend, en hoe zij, ter wedervergelding, door dichters en
+kunstenaars werden geëerd en geprezen: en nu moest ieder, die geld had,
+een Augustus of Mecenas worden en ten minste aan een paar schilders of
+dichters zijn hooge gunst doen blijken. Dat bij sommige aanzienlijke
+ingezetenen een wezenlijk gevoel voor het schoone en goede bestond, kan
+niet geloochend worden; en ik zal de eerste zijn om hulde te doen aan
+mannen, gelijk ik er velen gekend heb, die met den luister hunner
+geboorte en het aanzien, dat stand en rijkdom hun gaven, vernuft,
+geleerdheid, goeden smaak en echten kunstzin wisten te vereenigen; maar,
+dat het bij de meesten een zaak van mode was, zal evenmin weersproken
+worden door iemand, die van den toenmaligen tijdgeest slechts een flauwe
+kennis draagt:--en zoo gebeurde het, dat schilders van den eersten rang
+hunne goddelijke kunst moesten verlagen om die te doen strekken tot het
+versieren van vertrekken of staatsiekoetsen, of het teekenen van
+perspectieven aan het einde eener laan en op de wanden eener oranjerie:
+of wel, tot het afbeelden van hun beschermer en zijn huisgezin, in de
+door hen gekozen, vaak belachelijke gewaden en houding;--dat de dichter
+zijn vlucht beperken moest binnen de enge grenzen van het lofdicht, ter
+eere van den rijkaard, die hem betaalde, en van het beschrijvend
+gedicht, ter verheffing van de buitenplaats, waar hij nu en dan het
+onwaardeerbaar voorrecht genoot een paar dagen door te brengen: wanneer
+er namelijk geene meer aanzienlijke gasten waren dan de jongste
+boekhouder en diens familie.--Want, waagde hij het, hooger tonen te
+slaan, hij kon van te voren berekenen, dat zij hem geen stuiver zouden
+opbrengen.
+
+Zoodanig een lot was ook dat van Lucas Helding, wien de Heer Blaek zich
+had aangetrokken, niet omdat deze eenig gevoel voor de dichtkunst bezat,
+maar omdat gezegde Lucas Helding hem eenige jaren vroeger, door zijn
+zoon Lodewijk (die er zijn redenen voor had) was aanbevolen geworden tot
+het bezingen der schoonheden, welke de hofstede Guldenhof opleverde.
+Ettelijke honderden van exemplaren in 4° formaat, met fraaie lederen
+banden en goud op snede, onder de vrienden en kennissen van den Heer
+Blaek rondgedeeld, getuigden, hoe treffelijk zich de hofdichter van zijn
+taak gekweten had; en deze, hierdoor onder het patronaat van den
+eigenaar der door hem bezongen hofstede gekomen, genoot sinds de
+benijdbare onderscheiding, van somtijds bij zijn beschermer eenige dagen
+te mogen doorbrengen en nu en dan met een kleine _douceur_ in geld, of
+wel met een ouden rok of hoed te worden vereerd. Hij had het in waarheid
+slechter kunnen treffen, want op Guldenhof waren geen kinderen, die men
+te vergezellen had, wanneer zij in een bokkenwagentje reden (een
+bezigheid, die gewoonlijk anders aan zulke logeergasten werd
+opgedragen): geen Fransche gouverneur, met wien men uitgestuurd werd ter
+wandeling en wien men niet verstaan kon: geen vrouw des huizes, die de
+portiën aan tafel zelve voordiende en zorg droeg, dat een gast als deze
+niet meer kreeg dan zijn bekomst;--het gansche huisgezin bestond er
+slechts uit drie personen, waarvan twee zich weinig of niet met hem
+bemoeiden, en de derde--een engel was. Lucas Helding sleet dus, zoo
+dikwijls hij op Guldenhof kwam, daar werkelijk gulden dagen; at en dronk
+zooveel hem lustte, wandelde waarheen hij wilde, mocht ongemoeid in de
+boekerij snuffelen, en vond Mejuffrouw Blaek altijd gereed en genegen om
+een praatje met hem te maken en hem te plagen.
+
+Met dat al, men behoefde, gelijk ik reeds heb gezegd, onzen Muzenzoon
+slechts aan te zien, om zich overtuigd te houden, dat zijn financiën
+zich geenszins in een voordeeligen staat bevonden, en Plutus hem evenmin
+gunstig was geweest als zoovelen anderen, die voor en na Lucas Helding
+de lier van Apollo getokkeld hebben.
+
+Mijn bemerking geldt echter alleen het uiterlijke voorkomen van den man;
+want niettegenstaande zijn soberen opschik, schenen zijn ronde buik en
+blozende wangen van een betere keuken en meer voorzienen spijskelder te
+gewagen dan hem gewoonlijk ten deel viel: en de goede moeder natuur had
+het vergoedingsstelsel te zijnen opzichte in zooverre gevolgd, dat zij
+hem bij zijn armoede een gelukkig humeur en een blijde vroolijkheid had
+geschonken, welke hem de nukken der fortuin trots den besten wijsgeer
+deden tarten, en alleen, gelijk uit het vervolg zal blijken, nu en dan
+voor smarten van een meer treffenden aard moesten zwichten. Zijn rond en
+open gelaat, zijn kleine, maar geestige oogen, zijn lachende roode
+lippen, hadden, om voordeelig uit te komen, een betere lijst verdiend
+dan het magere pruikje, waaruit eenige grijze haren ontsnapten, die te
+kennen gaven, dat hun eigenaar de zes kruisjes reeds achter den rug had.
+Wat het overige van 's mans kleeding betrof, om met een dichter van zijn
+slag te spreken,
+
+ Zijn kamizool, schoon 't van damast was,--
+ Was 't slechtste stuk, dat aan zijn bast was,
+
+en miste reeds lang de grootste helft der knoopen, waarmede het vroeger
+versierd was geweest en wier plaats tegenwoordig vervuld werd door een
+menigte spelden, zoo hoog opgestoken, dat zij het vraagpunt in 't midden
+lieten, of er al dan niet eenig linnengoed onder dat vest verborgen was.
+De rok was bij uitstek fraai ... geweest, maar de kleur der gele, blauwe
+en oranje ruiten, welke daarop te zien waren, was lang verschoten en het
+fatsoen ten eenenmale ouderwetsch geworden: ook was hij niet ruim
+genoeg, om dichtgeknoopt te kunnen worden over den vooruitpuilenden
+buik, die met moeite geborgen werd in een groen fluweelen broek, welk
+laatste kleedingstuk, nog zoogoed als nieuw zijnde, merkelijk tegen de
+rest afstak. Witte geweven kousen, welke tot boven de dijen reikten en
+onder de knie met een paar marokijnen kousebanden opgehouden werden,
+omsloten de korte en met fraaie kuiten voorziene beenen, waarmede hij
+angstig op en neder trippelde, om een paar groote honden van den Heer
+Blaek te ontwijken, die er vermaak in schenen te vinden om hem in
+verlegenheid te brengen. Wanneer men zich nu bij dit alles een klein
+degentje met tinnen gevest, onder het rokspand half verborgen, en een
+paar lomp gemaakte schoenen voorstelt, zal men zich een klaar denkbeeld
+kunnen maken van den persoon van Lucas Helding. Ook hij droeg een
+regenscherm; maar het zijne was zoo bedekt met lappen en zetstukken, dat
+de oorspronkelijke aard en kleur der stoffage niet langer te onderkennen
+was.
+
+De drie personages, waarvan wij de beschrijving hebben gegeven, bleven
+dan, als gezegd is, in stomme verbazing op de stoep staan en herinnerden
+Helding, gelijk deze naderhand beweerde, aan soldaten, die,
+
+ Verdadight met een dack
+ Van schilden (_regenschermen_) dicht gevoeght,
+
+een bres beklimmen en halverwegen worden gestuit.
+
+De verbazing, welke zich op de drie onderscheidene troniën vertoonde,
+leverde een kluchtig en veelbeteekenond contrast op. Bij den ouden Heer
+Blaek scheen zij vermengd met een gevoel van angst en toorn, 't welk hem
+den mond wijd deed openen en den knop van zijn rotting krampachtig
+vastknijpen. Zijn zoon wierp het hoofd in den nek, en trok den neus en
+de wenkbrauwen naar boven: en op de lippen van Helding rees een
+glimlach, dien hij zich haastte met de hand te bedekken, in de
+onzekerheid, hoe een scherts met dit voorval zou kunnen worden
+opgenomen.
+
+Het stilzwijgen, door de wederzijdsche verrassing veroorzaakt, duurde
+echter niet lang: de drie Heeren traden binnen, voorafgegaan door de
+beide honden, die dadelijk al blaffende en grommende toeliepen naar den
+ongelukkigen indringer, die ondertusschen, met de kluw in de hand, van
+onder de tafel voor den dag gekomen was: en de jonge juffrouw ging haar
+oom een schrede te gemoet.
+
+"Wij kwamen u halen, Mejuffer!" zeide de Heer Blaek, op een toon van
+ontevredenheid, welken de omstandigheid eenigszins wettigde, en zonder
+eenige de minste notitie van mij te nemen: "niemand wist waar gij
+heengestoven waart."
+
+"Ik was ... ik zat hier te lezen. Oom!" antwoordde het lieve meisje,
+beurtelings rood en bleek wordende: "het regende zoo, en...."
+
+"Wij waren bang dat gij u verveeld zoudt hebben," zeide Lodewijk Blaek
+met een schamperen lach, terwijl hij tevens een schuinschen blik op mij
+wierp: "maar wij wisten niet, dat gij gezelschap hadt."
+
+De Heer Blaek wierp op zijn zoon een eenigszins onvergenoegden blik en
+wendde zich tot mij, als om mij te vragen, wie ik was, toen ik,
+verlangende mijn lieve gastvrouw uit de verlegenheid te redden,
+vooruittrad en hem voorkwam.
+
+"Ik hoop, Mijnheer Blaek," zeide ik, "dat gij het mij niet ten kwade
+zult duiden, zoo ik hier voor eenige oogenblikken een schuilplaats tegen
+den regen heb gezocht."
+
+"Het staat voor de deur," mompelde Helding halfluid:
+
+ Zoo gij voor regen vreest of gure noordenwinden,
+ Gij kunt in dit verblijf een zoete schuilplaats vinden...."
+
+"Gij waart zeker bang," voerde Lodewijk Blaek mij spottende te gemoet,
+"dat het dak lekte, en dat gij slechts onder de tafel tegen den regen
+beveiligd zoudt zijn."
+
+"Ik raapte deze kluw op, die de juffer had laten vallen," zeide ik, zoo
+bedaard mogelijk, en reikte meteen het garen aan mijn bekoorlijke
+gastvrouw toe, die het met een beleefde nijging aannam.
+
+"En waart gij ook al aan 't borrelen, Nichtje?" vroeg Lodewijk, naar de
+tafel gaande en een der fleschjes opnemende: "mij dunkt gij hieldt hier
+open hof. Wat zeg je, poëet!" (tegen Helding) "heeft de maag ook een
+prikkel noodig, voor wij aan tafel gaan?"
+
+Helding naderde met eenige strijkages, en, het glas opnemende, dat
+Lodewijk voor hem had ingeschonken, hield hij het zoolang in de hand,
+totdat de zoon van zijn beschermer het zijne geledigd had, waarna hij
+met kleine teugjes de fijne likeur begon in te slorpen.
+
+"En heeft mijn nicht U genoodigd, hier te koomen schuilen, vriendje?"
+vroeg mij de Heer Blaek op een vrij knorrigen toon, tegelijkertijd zijn
+parapluie aan Helding overhandigende, die, reeds zijn handen vol
+hebbende, zich haastte zijn glas op tafel te zetten en de beide
+regenschermen neder te slaan.
+
+"Het is hier anders een besloten plaats," vervolgde de eigenaar van
+Guldenhof, een zware gouden snuifdoos voor den dag halende en er drie
+vingers van zijn rechterhand in dompelende: "en geen herberg, waar
+iedereen zoo maar vrij mag inloopen." Dit gezegd hebbende, bracht hij de
+lading snuif, tusschen zijn vingers bevat, naar haar bestemmingsoord, en
+stak de doos aan Helding toe, die, deze beleefdheid niet durvende
+weigeren, spoedig de beide natte regenschermen onder den linkerarm
+bracht, tot groot nadeel voor zijn kleed, en met de rechterhand van het
+aangeboden gunstbewijs gebruik maakte.
+
+"Mejuffrouw is zoo vriendelijk geweest, mij niet van hier te jagen,"
+antwoordde ik, eenigszins bedremmeld over de barsche toespraak van den
+Heer Blaek: "overigens is het schrikkelijke weer mijn verschooning, zoo
+ik onbescheiden geweest ben. Mijn naam is...."
+
+"Ik vraag u niet naar uw naam," viel mij de oude Heer in de rede.
+Eenigszins hardhoorend, en buitendien ontevreden zijnde, verstond hij
+slechts ten halve hetgeen ik vrij zachtjes gezegd had; "maar mij dunkt,
+het weer is nu al heel wat bedaard en gij kost nu wel weer opkuieren,
+vriendje!"
+
+Tegen dezen wenk, of dit bevel, was niets in te brengen: ik trad
+derhalve naar Mejuffrouw Blaek, en haar mijn dank betuigende voor haar
+vriendelijk onthaal, vroeg ik, of zij mij ook eenige bevelen te geven
+had voor Amsterdam.
+
+"Ik dank u, Mijnheer Huyck!" zeide zij, met nadruk mijn naam doende
+hooren: "ik denk zelve eerstdaags daar te komen en hoop misschien van de
+week nog Mevrouw uw moeder en Santje te komen bezoeken."
+
+Het hooren dezer woorden bracht geen geringe verandering in de
+gelaatstrekken der aanwezigen teweeg. De Heer Blaek zag op, gelijk men
+zegt, alsof hij het te Keulen had hooren donderen: Lodewijk begon te
+lachen; doch op een wijze, die mij nog onbeleefder toescheen dan zijn
+trotsche blik van kort te voren, en Helding liet van verbazing de beide
+regenschermen op den grond vallen.
+
+"O ho! is het een kennis van u, Jetje?" vroeg Lodewijk, na een oogenblik
+zwijgens! "wel, had je dat maar terstond gezeid, meidlief! daar was
+vader, die zich al verbeeldde dat Mijnheer een medegenoot was van de
+bende van Jaco."
+
+"Huyck! Huyck!" herhaalde de Heer Blaek, zijn nicht en mij beurtelings
+aanziende: "is Mijnheer van de familie van den Hoofdofficier van dien
+naam?"
+
+"Ik ben zijn zoon," antwoordde ik, met een buiging: "heeft Mijnheer ook
+eenige boodschappen?"
+
+"Ik wist niet, dat UEd. in kennis waart met mijn nicht," vervolgde hij,
+zonder op mijn aanbiedingen te letten: "Mijnheer is, geloof ik,
+uitlandig geweest?.... anders zou Mijnheer weten, dat het de gewoonte in
+Holland niet is, dat jonge dames, wanneer zij; alleen zijn, bezoeken van
+Heeren ontvangen."
+
+"Ik kom van de reis," hervatte ik, eenigszins geraakt: "en zie
+Mejuffrouw Blaek heden voor de eerste maal. Ik wist niet, dat er zich
+iemand in den koepel bevond, waarin ik schuilen kwam; anders ware ik zoo
+onbescheiden niet geweest."
+
+Het scheen mij toe, alsof deze mijne verklaring den Heer Blaek een pak
+van het hart nam: en, als wilde hij zijn onbeleefdheid vergoeden, vroeg
+hij mij, of ik niet tot zijnent wilde komen en iets gebruiken. Ik sloeg
+zijn aanbod af, zeggende dat ik mij spoeden moest, daar ik gaarne voor
+poortsluiten binnen Naarden wilde wezen."
+
+"Welnu! steek dan ten minste een pijp op voor uw vertrek," zeide de Heer
+Blaek: "Lodewijk zal wel een tondeldoos bij zich hebben."
+
+"Ik heb mijn vuurslag vergeten," zeide Lodewijk, zich met
+onverschilligheid omwendende. "Helding! neem eens de moeite van die
+glaasjes wat om te spoelen en in het likeurkeldertje te bergen."
+
+"Foei!" zeide Henriëtte (ik wist nu haar naam): "dat is dameswerk: dat
+zal ik wel bezorgen."
+
+"Ik ben het rooken buitenslands verleerd," zeide ik, en groette nogmaals
+het gezelschap. Op de stoep gekomen, hoorde ik Lodewijk overluid zeggen:
+
+"Nu ja: geloof maar vrij, Jetje! dat het de zoon van den Heer Huyck zou
+wezen. 't Is een verkleede fielt, die zien komt of er iets van zijn
+gading is."
+
+Ik hield mij niet op om te weten of de bevallige Henriëtte mijn
+verdediging op zich zou nemen, maar stapte, niet weinig ontevreden over
+de handelwijze zoo van vader als zoon, de hofstede af. Dewijl de koepel,
+wanneer men van den kant van Amersfoort kwam, voorbij het hek was, moest
+ik, den landweg vervolgende, dien nogmaals langs gaan. Toen ik zulks
+deed, lichtte ik beleefdelijk den hoed tot afscheid. De Heer Blaek
+beantwoordde mijn groet op een koele, doch gepaste wijze: zijn zoon zag
+mij aan met een onbeschaamden blik, dien ik hem met woeker teruggaf. Wat
+zijn nicht betrof, 't zij; uit verlegenheid, 't zij uit
+onverschilligheid, 't zij omdat zij aan de inblazingen van Lodewijk
+gehoor had gegeven, zij bleef met den rug naar het venster gekeerd met
+Helding praten: en mijn hoop, om nog een enkelen blik als vaarwel te
+erlangen, was in rook vervlogen.
+
+De bui was nu geheel over en de lucht aangenaam verfrischt door het
+onweder; slechts enkele waterlooze wolkjes dreven nog in het zwerk rond.
+Vroolijk zweefden de vogels om mij heen, als om de wederverschijning van
+het zonlicht te begroeten. De weg daarentegen was, als te denken is, nog
+glibberig en vol plassen; alleen het voetpad was redelijk;--maar ik had
+zeker al een geruimen tijd doorgestapt, eer ik, 't zij op het fraaie
+weer, 't zij op den slechten weg begon te letten; zoo geheel waren mijn
+gedachten van de zonderlinge ontmoeting op Guldenhof vervuld. Een
+onbeschrijfelijke en mij toen nog onbegrijpelijke mengeling van hoogst
+genoeglijke en alleronaangenaamste gewaarwordingen hield mij bezig. Met
+verrukking dacht ik aan het lieve gezichtje, aan de zoete, welluidende
+spraak, aan het spelend vernuft der beminnelijke Henriëtte; maar met
+wrevel en misnoegen aan de zotte rol, die ik, naar mijn meening,
+tegenover haar gespeeld had. Ik ging al de woorden na, die ik had
+uitgesproken, de geheele houding, die ik had aangenomen, en ik vond al
+wat ik gezegd en gedaan had, zot en onverstandig. De oude Heer Blaek had
+mij in den aanvang, de zoon bij voortduring, onbeleefd behandeld! doch
+hunne bejegening trok ik mij minder aan dan die van Henriëtte, welke
+mij, ik kon het mijzelven niet ontkennen, tot afscheid den rug had
+toegedraaid. Ongetwijfeld, dacht ik, was zij mijn gezelschap lang reeds
+moede, en blijde daarvan eindelijk ontslagen te worden: ongetwijfeld had
+ik het onderhoud, dat zij wel met mij heeft willen voeren, alleen te
+danken aan het slechte weer, dat haar dwong met mij te blijven, aan haar
+beleefdheid en aan haar vriendschap voor mijn zuster--en geenszins aan
+eenig behagen dat zij er in schepte.--Dan weder vroeg ik mij af, wat mij
+toch eigenlijk hare welwillendheid of tegenzin aanging, en hoe ik mij
+zoo verlegen kon maken over de gevoelens, te mijnen opzichte gekoesterd
+door een juffer, die ik voor de eerste maal mijns levens zag. Ik had
+toch op mijn reizen vele vrouwen en meisjes ontmoet, zoo schoon en
+misschien nog schooner dan deze: maar nooit had eene daarvan zulk een
+indruk op mij gemaakt. Was die teweeggebracht door het verrassende, het
+romaneske (gelijk men het thans zou noemen) der ontmoeting?--Maar
+zooveel ik mijzelven kende, was mijn karakter kalm en bedaard; zelden of
+nooit nam mijn ziel haar vlucht naar het gebied der verbeelding, en
+niemand had ooit uit zijn aard minder aanleg dan ik om zich idealen te
+scheppen, die met ingebeelde hoedanigheden te versieren, de
+wezenlijkheid aan den schijn op te offeren: in 't kort, een romanheld te
+worden. Ik verwonderde mij dus zelf over de onrustige beweging, die ik
+in het hoofd voelde, en over de ongewone heftigheid, waarmede mij het
+hart in den boezem klopte: ja, ik was er ten laatste niet verre af, om
+die toe te schrijven aan den invloed van den brandewijn, dien ik
+genuttigd had, en die misschien van beter en sterker allooi was dan de
+geestrijke dranken, welke men in andere landen tapte.
+
+Wat hiervan wezen mocht, de gespannen stemming, waarin ik mij bevond,
+verliet mij niet eer, dan toen ik, met natte voeten en een hongerige
+maag, mij voor de herberg van Eemnes bevond, alwaar ik mijzelven had
+voorgesteld het middagmaal te houden.
+
+
+ * * * * *
+
+
+VIJFDE HOOFDSTUK.
+
+HETWELK BANGE LIEDEN BIJ AVOND NIET MOETEN LEZEN.
+
+
+"Wel dat treft nou ongelukkig!" riep de waardin, na mijn schoenen bij
+het vuur in de keuken geplaatst, en mij in een opkamertje te hebben
+gelaten, waar zich een tafel bevond, beladen met de overblijfselen van
+een aldaar gehouden middagmaal: "dat is jammer, koopman! dat je nou geen
+amerijtje vroeger 'ekomen waart! dan had je mee kunnen anzitten met twee
+passeziers, die hier 'egeten hebben en bijkans al de proviand uit mijn
+huis hebben met 'epakt."
+
+"Zoo!" zeide ik, niet zeer gesticht over deze onwelkome mededeeling, en
+voorziende, dat mij de overgeblevene spijzen nu dubbel zouden worden
+aangerekend: "waren dat zulke schrokkers?"
+
+"Dat wil ik nou justement niet zeggen," antwoordde de vrouw des huizes,
+terwijl zij de overgeschoten kliekjes ontweldigde aan de duizend en eene
+vlieg, die er op aasden: "de jonge vrijster althans heit bijkans geen
+mond vol 'egeten; maar zij hebben al wat ik nog overhad an vleisch en
+nog een brood, dat ik van den bakker heb laten halen, in een groote
+blikken trommel 'estopt, die zij met zich hadden, puur as gingen zij
+naar het onbekende Zuien, en of er te Naarden of te Weesp, waar zij dan
+ook heentrokken met 'erlui huifkar, geen sikkepitje te krijgen ware."
+
+Het woord huifkar herinnerde mij terstond aan den man, dien ik tot Czaar
+verheven had: en ik vroeg aan de waardin of de reiziger niet een rooden
+mantel droeg?
+
+"Een kerel as een boom," antwoordde zij: "en dien ik niet graag alleen
+in een bosch zou ontmoeten. Ja kijk! as de vrijster niet zoo'n hupsche
+deern was 'eweest, en as ze niet alles pront betaald hadden en nog een
+fooi an de meid 'egeven toe, dan zou ik bij mijn zondige ziel 'edacht
+hebben, dat het Zwarte Piet zelvers was. Ik had warentig medelijen met
+het arme schaap, zoo bedrukt as ze keek,... maar met dat al mot je geen
+honger lijen, koopman! en ik zou deur al dat praten wel heelendal
+vergeten van je te bedienen. Nou! ik zeg, je heit ook al een weertje op
+weg 'ehad! 't Zel de boeren ook rouwen, die 'erlui hooi nog niet binnen
+'ehaald hebben. Het onze is deur Gods zegen al in de schuur, op een paar
+wagens na van een kampje, dat ver leit, heel onder Eembrugge; maar er
+zijn lui, die het altoos op het laatste laten ankomen. Heb je nog ergens
+'eschuild, koopman?"
+
+Niet ongenegen om aan mijn praatzuchtige gastvrouw de gelegenheid te
+verschaffen, haar tong te vieren over een belangrijker onderwerp dan
+haar hooibouw, vertelde ik haar, dat ik op Guldenhof den regen ontvlucht
+was.
+
+"Op Guldenhof!" herhaalde zij, eenigszins vreemd opziende: "een mooie
+plaats, hè? Ken je meneer Blaek? Hij houdt er anders niet veul van, dat
+men zoo bij hem oploopt."
+
+"Ik ken hem slechts van aanzien," antwoordde ik: "ook heb ik niet in
+huis, maar op den koepel geschuild."
+
+"Nou kijk! dat had hij eensjes motten weten!--Niet, of 't is een
+weldoend Heer, die veul an de arme lui geeft, dat mot ik zeggen: lest
+heit hij nog twee dikketonnen en een flesch wijn 'ezonden an Lijs, de
+vrouw van Tymen den varkenslachter, die een kwaje kraam 'ehad
+heit;--maar ik wil maar zeggen--hij ziet niet graag menschen bij zich:
+hij leeft zoo wat eenigjes met zen nicht en zen zeun, en een mild heer,
+dat beloof ik je.--Men zeit zoo, ze zullen een paartje worden
+samen:--Volle neef en volle nicht! 't is niet zoo as 't hoort!"
+
+Ik kon niet nalaten innerlijk deze uitboezeming der waardin te beamen,
+schoon niet uit dezelfde beweegreden als de goede vrouw, die, tot den
+Roomschen godsdienst behoorende, gelijk uit het gouden kruis op haar
+boezem te bemerken was, een dergelijk huwlijk af moest keuren, als met
+de kerkwetten in strijd. Intusschen had haar aanmerking mijn
+nieuwsgierigheid opgewekt.
+
+"En zou dat huwelijk al spoedig doorgaan?" vroeg ik.
+
+"Dat 'loof ik niet, koopman!--Dat jonge Heerschap is zoo wat los en
+liber, zooals ik zei: en houdt te veul van zijn vrijheid om van nou af
+aan den ketting te liggen."
+
+Het bericht, dat Lodewijk Blaek zijn nicht waarschijnlijk trouwen zoude,
+was mij hoogst onaangenaam geweest;--doch de gedachte, dat hij zulk een
+verbintenis niet op den waren prijs zou stellen en die als een lastigen
+band beschouwen, maakte hem volkomen hatelijk in mijn oogen.
+
+"Nou!" vervolgde de waardin: "ik ken 't me wel begrijpen: het meisje
+heit van der aigen niet veul, zeggen ze: en 't is maar een schraal
+poppie: hij kan wel wat beters krijgen!"
+
+Ik keek de waardin aan, die de slanke, bevallige Henriëtte een schraal
+popje dorst noemen: het was een dikke, gezonde zus, met wangen of zij de
+hel had aangeblazen: zij scheen mij op dat oogenblik zoo afschuwelijk
+toe, dat ik niet verkoos, verder een woord met haar te wisselen; maar
+slechts verzoekende, dat zij wat spoed maken zonde, mij voor het venster
+plaatste en haar den rug toekeerde. Of zij uitgepraat had, weet ik niet:
+althans zij had de tafel opgeruimd en verliet mij, met de belofte in een
+ommezientje met het eten terug te wezen.
+
+Niets beters te doen hebbende, vermaakte ik mij gedurende haar
+afwezigheid met uit het raam te zien, hetwelk het uitzicht had op de
+niet verre van daar aan de overzijde van den weg gelegene kerk, een
+kloek gebouw, met twee verdiepingen en transen en van een tamelijks
+spits voorzien. Meer nabij en vlak tegenover mij stond een koepeltje,
+wat minder prachtig dan dat van Guldenhof, en het uitzicht hebbende over
+een tuintje, hetwelk geen ander plantsoen bevatte, dan eenige
+heestergewassen, in dier voege geschoren, dat zij allerlei figuren op
+een wanstaltige wijze nabootsten.
+
+Ik bekeek deze voorwerpen, welke mij eigenlijk bijzonder weinig belang
+inboezemden, zoo lang, totdat de wasem, welken mijn adem op de
+glasruiten had teweeggebracht, die aan mijn oog onttrok, en bleef toen
+kijken, totdat ik bespeurde, dat mijn gedachten ergens anders waren: ik
+bespeurde zulks, zeg ik, en wel aan een onwederspreekbaar teeken: ik had
+namelijk met den vinger een H en een B in krulletters op de ruit
+getrokken.
+
+Ik werd, toen ik dit ontdekte, eenigszins wrevelig tegen mijzelven, en
+haastte mij, deze vruchten mijner afgetrokkenheid van gedachten uit te
+wisschen, als ware ik bang geweest, dat iemand die lezen zoude en een
+geheim raden, dat ik mijzelven nog niet bewust was.
+
+Deze daad bracht mij opeens van het rijk der verbeelding tot het
+werkelijke leven terug: want het nu weder heldere glas deed mij iemand
+zien, die, een weinig zwaaiende, althans met geen vasten stap, van den
+kant van Soest kwam aangetreden:--en terstond herkende ik in dien
+persoon denzelfden Andries, die zulk een opschudding te Soest had
+verwekt.
+
+Reeds wenschte ik mijzelven geluk, dat ik niet op den weg door dien
+lastigen kwant was ingehaald geworden, toen ik tot mijn spijt
+gewaarwerd, dat onze matroos, die ongetwijfeld niet gewend was een
+kapelletje voorbij te gaan zonder eens aan te leggen, naar de huisdeur
+stevende en binnentrad. Hoe blijde was ik, dat ik in een afzonderlijk
+kamertje gezeten was! "Mits nu maar," dacht ik, "de waardin dien niet
+hier brengt om met mij te eten, gelijk zij mij met dien vreemdeling en
+zijn dochter had willen doen spijzigen!"
+
+Doch dit liep beter af: na een geruime poos kwam de vrouw des huizes
+terug met eenig brood en spek en een kan bier. Ik haastte mij, haar mede
+te deelen, dat ik 's morgens te Soest eenig ongenoegen gehad had met den
+man, die beneden zat, en liever niet met hem opnieuw in aanraking
+wenschte te komen.
+
+"Nou! ik 'eloof het wel!" zeide de waardin: "'t is een ongemakkelijke
+kompeer ook as hij begint, die eigenste Andries;--maar hij zel zich nou
+stil houen hoop ik; hij zit althans heel bedaard een glaasje bier te
+drinken, en een praatje te maken met een kennis van hem, die juist
+beneden was:--zij spreken ondertusschen een rare taal: maar die ik
+liever niet hoor dan al: 't is Duitsch [3] en toch geen Christenziel kan
+'t verstaan: 't is net dieventaal."
+
+Ik maakte geen aanmerkingen op dit gezegde der waardin, hetwelk zoo
+volkomen strookte met de slechte gedachte, die ik reeds van den knaap
+had opgevat. Alleen verzocht ik haar, mij te zullen waarschuwen, zoodra
+Andries vertrokken was, daar ik niet op zijn gezelschap langs den weg
+gesteld was. Na dezen maatregel van voorzorg zette ik mij aan tafel en
+begon niet zonder graagte, op de mij voorgezette spijzen aan te vallen.
+Zoodra echter mijn eerste honger gestild was, ging ik met meer
+bedaardheid te werk, ten einde mijn maal ten minste zoo lang te rekken,
+totdat Andries de herberg zoude verlaten hebben: doch, spek en brood
+waren reeds van het bord naar mijn maag verhuisd en de stem van den
+lastigen matroos deed zich nog in het onderhuis hooren. Ik stond op,
+liep wrevelig de kamer op en neder, begon ma eindelijk verwijtingen te
+doen, dat ik voor den twistzoeker vreesde en bloosde een oogenblik over
+mijzelven.
+
+"Kom!" dacht ik: "waarom niet moedig de deur uitgestapt?--Misschien ziet
+mij de kerel niet eens: en, zoo hij mij al opmerkt, 't is niet gezegd,
+dat hij nu juist weer twist zou zoeken."
+
+"Maar neen!" vervolgde ik bij mijzelven, de deurklink, die ik reeds had
+aangevat, weder loslatende: "schoon hij mij hier al met vrede liet, hij
+zou mij op den weg kunnen volgen: en hoewel ik hem alleen wel zou durven
+staan, er steekt geene eer in, om zich zonder noodzakelijkheid bloot te
+stellen aan de aanrandingen van iemand, die zijn beroep van 't vechten
+schijnt te maken. Wie een dollen hond ontmoet en niet uit den weg gaat,
+handelt dwaas: en die dronkaard beneden is niet veel beter dan een dolle
+hond."
+
+Na door deze fraaie redeneering mijzelven overtuigd te hebben, dat geen
+vrees, maar hooge wijsheid mijn handelwijze bestuurde, bleef ik bij mijn
+besluit, om niet te vertrekken, dan voordat Andries vooruitgegaan was.
+Het leed echter nog een goed half uur, gedurende hetwelk ik vrij
+verdrietig het kamertje op en neer ging, al brommende over al de
+tegenspoeden, die mij beletteden mijn weg voort te zetten, en zelfs de
+aangename kennismaking van Henriëtte Blaek op den achtergrond stelden:
+het leed een half uur, zeg ik, eer ik de banken in het benedenhuis
+hoorde verschuiven, en, aan het raam glurende, zag ik nu weldra Andries
+met nog een man, die oogenschijnlijk beter gekleed was dan hij, de
+herberg verlaten. Zij liepen met groote schreden voort, als menschen,
+die hun tijd verpraat, en haast hebben. Ik toefde hierop nog eenige
+oogenblikken, ten einde hun gelegenheid te gunnen, om zich ver genoeg te
+verwijderen, betaalde vervolgens de vertering, en vertrok, mijn weg
+links af naar Laren nemende.
+
+Ik ging echter in den aanvang niet dan langzaam voort, zoowel omdat de
+slechte staat van de wegen na den regen het loopen moeilijk maakte, als
+ten einde zeker te zijn van mijn twee wandelaars niet op zijde te komen,
+en keek ondertusschen, zooveel de slingers van den bochtigen weg mij
+zulks toelieten, voor mij uit, om te zien of ik hen ook ergens ontdekte.
+Ik had echter wel een goed kwartieruurs geloopen, eer ik iets bespeurde,
+dat op hen geleek, maar nauwelijks was ik den grenspaal voorbijgetreden,
+die Eem- van Gooiland scheidt, en zuchtte ik bij het overzien der
+schade, door den hagel teweeggebracht in de korenvelden, welke deze
+anders zoo lachende heuvelen bedekten, of ik kreeg rechts van mij af
+zeer in 't verschiet, twee personen in 't oog, die een paadje volgden,
+dat door de bouwlanden heen slingerde, en wier uiterlijk voorkomen mij
+voorkwam in allen deele gelijk te zijn aan dat van Andries en zijn
+makker.
+
+Ik was nu geheel gerustgesteld, en wandelde onbezorgd voort. Te Laren
+hield ik mij niet op, maar trad integendeel met dubbele schreden voort,
+daar de tijd reeds, bij al het door mij ondervonden oponthoud, verder
+was verstreken dan ik gedacht had, en de allengskens dalende zon mij
+vreezen deed, Naarden niet voor poortsluiten te zullen bereiken, hetgeen
+toenmaals in die vesting te zes uren plaats had. Wel is waar, er bestond
+nog altijd mogelijkheid om daar binnen te komen: doch hiertoe werden
+meer formaliteiten vereischt, dan ik lust had af te leggen. Terwijl ik,
+met die onaangename gewaarwording, welke ons eigen is, wanneer wij nog
+een goed eind weegs af te leggen hebben en vreezen te laat te komen, den
+heuvel beklom, die zich tusschen het bevallige Laren en de grijze
+vesting, waar ik zooeven van sprak, bevindt, zag ik een rijtuig mij van
+de hoogte af te gemoet komen, hetwelk ik, bij het naderen, voor de
+huifkar herkende, die ik des morgens te Soest had gezien, en die thans
+ledig terugkeerde. De voerman, het pijpje, dat hem tusschen de lippen
+stak, hebbende laten uitgaan, zat te dommelen en te knikkebollen op het
+krat, terwijl zijn zweep hem ontvallen, maar gelukkig was blijven
+vasthaken aan het wiel en daarmede langzaam voortslingerde.
+
+Ik achtte het betamelijk, den man te waarschuwen: "hei! ho hè wat! goede
+vriend!" riep ik: "gij zult een goede zweep verspelen, zoo gij niet
+oppast."
+
+"Wat is er?" riep de voerman, met schrik ontwakende, en door een
+natuurlijke beweging naar zijn zweep tastende: "wat wou je?"
+
+Het paard, dat waarschijnlijk reeds zijn bekomst van den tocht had, was
+op mijn geroep al dadelijk blijven staan, en ik wees nu aan den voerman,
+waar zich zijn onmisbaar wapentuig bevond.
+
+"Sta, Kees!" zeide hij tot zijn knol, die deze vermaning niet behoefde;
+want het beest had volstrekt geen plan op den loop te gaan: "dankje wel,
+koopman!" vervolgde hij, afstijgende en zijn zweep niet zonder moeite
+loswurmende.
+
+In weerwil van mijn haast om voort te komen, kon ik niet nalaten een
+oogenblik stil te staan, om naricht in te winnen omtrent den Roodmantel
+en de Juffer die met hem was, en vroeg ik den voerman, of hij zijn volk
+al naar Naarden gebracht had.
+
+"Dat weet ik niet, waar ze 'estoven zijn," antwoordde hij: "ik heb ze
+aan deuzen kant van Naarden of'ezet op een plek, daar huis noch pad te
+zien was. Waar ze wezen mosten, weet Joost: en ik vertrouw het werk maar
+half: ze lekenen allebei zoo bang om 'ezien te worden.--Maar, wat
+scheelt het mijn ook? ze hebben mijn een goeie fooi 'egeven en dus, ik
+heb niks op ze te prittendeeren. Nou, ajus koopman, en je wordt bedankt
+veur je beleefdheid."
+
+Met deze woorden steeg hij op; doch voor hij wegreed, riep hij mij nog
+toe: "je meugt wel voorzichtig wezen; want ik hou 't er veur, dat het
+niet pluis is buiten Naarden: ik heb een paar keeren in 't bosch hooren
+fluiten; zoodat ik blij was dat ik hier weer op den open weg kwam. Hi
+Kees! vort pért!"
+
+De huifkar verwijderde zich en ik vervolgde mijn weg, slechts weinig
+gesticht over de tijding, mij door den voerman medegedeeld. Ik poogde
+mij wel wat gerust te stellen met de gedachte, dat men het niet wagen
+zoude, iemand op den helderen dag aan te randen en wel zoo nabij een
+vesting, terwijl bovendien mijn bagage noch mijn uitrusting van dien
+aard waren, dat zij een roover in de verzoeking konden brengen;--maar de
+veronderstelling alleen, dat het geval van roof mogelijk ware, was alles
+behalve aangenaam.
+
+Op het hoogste punt van den heuvel gekomen, wendde ik mij even om, ten
+einde het verrukkelijk landtooneel te beschouwen, hetwelk men van daar
+geniet, over het bekoorlijk gelegen Laren, welks kerkspits en daken,
+thans fonkelend in den gloed der zon, heerlijk afstaken tegen het
+lommerlijk geboomte en de uitgestrekte akkers daarom heen;--over
+Blaricum, de beide Eemnessen, Soest, Baarn en Amersfoort: over het
+boschrijke landschap daar tusschen, en over de blauwe zee, de Stichtsche
+bergen en de grauwe heide, welke dat alles omsloten: ja, ik zuchtte
+onwillekeurig, toen ik herdacht aan den voortsnellenden tijd, die mij
+niet vergunde mij langer in dat schouwspel te verlustigen:--en aan den
+vervelenden weg, dien ik nog had af te leggen.
+
+Immers, wanneer men eens die hoogte over is, neemt de weg een geheel
+ander aanzicht. Geen welig groeiend geboomte, geen vruchtbare
+bouwlanden, geen landhoeven meer: aan weerszijden een dorre,
+wijduitgestrekte heide, over welke het uitzicht ten Noorden op enkele
+bosschen kreupelhout, en ten Zuiden op het donkere groen der
+'s-Gravenlandsche lusthoven stuit. Ik kon niet nalaten van, zoo dikwijls
+ik den blik naar deze laatste zijde sloeg, een vergelijking in te
+stellen tusschen de woestenij, welke ik doortrok, en die, slechts een
+uur of anderhalf van mij gelegen, oase, waar de Amsterdamsche rijkdom al
+zijn weelde en schatten ten toon spreidt. "Voorwaar!" dacht ik, "mijn
+goede tante Van Bempden, die ginds haar buitenplaats altijd vol gasten
+heeft, denkt thans weinig, dat haar neef hier eenzaam door de heide
+kuiert ... ik ben ook wel dwaas geweest, dat ik haar niet geschreven
+heb: de goede vrouw had mij zeker haar koets te Amersfoort gezonden, en
+dan was ik vrij wat meer op mijn gemak en vrij wat royaler de provincie
+binnengekomen;... maar dan had ik ook Henriëtte Blaek niet ontmoet."
+
+Het hoofd alzoo vol hebbende van Henriëtte Blaek, van mijn tante Van
+Bempden, van Andries en van de rooversbende van Zwarten Piet, kwam ik
+langzamerhand verder. De grond langs den weg, hoezeer nog altijd dor en
+zandig, droeg, naarmate ik de vesting naderde, eenige meerdere sporen
+van bebouwing: hier en daar vond ik een versch ontgonnen hoekje, en nu
+en dan kleine kampjes met peulvruchten beteeld: wat verder op groeiden
+heestergewassen langs de kanten van den weg en belemmerden al meer en
+meer het uitzicht, totdat ik eindelijk aan mijn rechterzijde een vrij
+dicht geplant boschje kreeg, hetwelk tot deze of gene rustplaats scheen
+te behooren.
+
+Het was op die hoogte ongeveer, dat de flauw gehoorde tonen van een klok
+of bengel, welke allengskens duidelijker in mijn ooren klonken, mij
+aankondigden, dat ik Naarden al vast naderde, doch tevens, dat ik mij
+zou moeten reppen om er nog tijdig te zijn. Terwijl ik alzoo met
+verhaasting voorttrad, kwam ik aan een plaats, waar kort te voren,
+gelijk aan het wielspoor te zien was, een wagen had omgedraaid:
+waarschijnlijk de meer vermelde huifkar. Dit zou echter mijn
+opmerkzaamheid niet bijzonder hebben getrokken, ware het niet geweest,
+dat ik, juist te dier plaatse, in 't voorbijgaan iets zag liggen,
+hetwelk ik, bij nadere beschouwing, voor een groene beurs herkende.
+
+Ik raapte die op en bleef eenige oogenblikken besluiteloos staan.
+Waarschijnlijk was deze beurs, welke redelijk wel voorzien scheen, aan
+een der personen, die in het rijtuig gezeten hadden en wier voetstappen
+nog bij het spoor te zien waren, bij het uitstappen ontvallen: maar hoe
+die weer aan de eigenaars terugbezorgd? de voerman was mij onbekend en
+kende zelfs, volgens zijn voorgeven, zijn passagiers niet, die hem niet
+aan een huis of plaats, maar midden op weg hadden verlaten.
+
+Al overpeinzende, wat mij te doen stond, opende ik onder het
+voortwandelen de beurs, ten einde te onderzoeken of zich daar ook iets
+in bevond, hetwelk mij eenig licht zou kunnen verschaffen. Ik ledigde
+het daarin beslotene in mijn hand: het was een goede som in gouden
+rijders en dukaten, en bovendien een gouden zegelring, met een fraaien
+koralijn, waarop een wapen zeer kunstig gesneden was. Terstond liet ik
+het goud weder in de beurs glijden en vestigde al mijn aandacht op het
+wapen, in de hoop dat mij dit op den goeden weg zoude helpen om den
+eigenaar terug te vinden; maar nauwelijks had ik gezien, dat het in een
+Sint-Andrieskruis met omgekrulde punten bestond en bovendien met
+talrijke sieraden omslingerd was, waarvan ik de beteekenis niet zoo
+spoedig kon ontcijferen, of ik hoorde opeens in de nabijheid een gefluit
+en te gelijk een geritsel van takken, alsof iemand zich een weg door de
+struiken baande. Ik verschrikte, zag om: en ziet! daar sprong een kerel
+van den hoogeren boschkant op den weg en klopte mij op den schouder met
+den uitroep "_annemekanneme meêsamen_!
+
+Ik stond verzet: ik wist dat deze woorden, wier rechte samenhang of
+beteekenis ik nooit heb kunnen uitvorschen, zooveel moesten te kennen
+geven, als: "wij deelen het gevondene te zamen:"--en, wat mijn
+ontsteltenis niet weinig vermeerderde, was de omstandigheid, dat ik in
+den man, die mij zoo vrijpostig op zijde kwam, mijn vriend Andries
+herkende, en de overtuiging, dat hij mij de beurs had zien oprapen.
+
+Ik zag terstond in, dat een onverschrokkene houding alleen in staat
+ware, den vent van mij af te houden, en, mijn stok met kracht
+omvattende, zag ik hem scherp in 't gezicht en vroeg, wat hij begeerde.
+
+"Wat ik begeer!" herhaalde hij met een hoonenden lach: "wel! niet meer,
+hoop ik, dan wat mij van rechtswege toekomt. Ik heb die beurs net even
+gauw gezien als jij: en ik wou er juist op an laveeren, toen jij er zoo
+vlak voor-de-wind op aanschoot: je moet niet denken, dat jij alleen
+recht heit, om die geeltjes bij moeder Kee te gaan verzwendelen: ik heb
+ze al zoo noodig als jij."
+
+Ik was staande deze redeneering van Andries met hem vooruitgewandeld,
+maar hield hem niettemin in het oog, gereed hem voor te komen bij de
+minste verdachte beweging die hij maakte: "al wat gij zegt moge waar
+zijn," zeide ik: "maar hetgeen ik gevonden heb, behoort noch aan u noch
+aan mij, en ik ben voornemens het den rechten eigenaar terug te
+brengen!"
+
+"Ei! ei!" zeide Andries, een spottend gezicht zettende: "terugbrengen!
+wel dat bedenk je fijn! denk je dat ik je uitvluchten niet merk en geen
+lont ruik? Je wilt met ongebroken lading wegzeilen; maar dat gaat zoo
+niet: je zult bijdraaien, kameraad! of we zullen jou enteren."--En dit
+gezegd hebbende, floot hij ten tweedenmale.
+
+De zin der geuite woorden was te duidelijk om kwalijk verstaan te
+worden: ik was nu overtuigd dat Andries niet slechts een twistzoeker,
+maar een struikroover was, en dat ik mij van hem moest ontslaan eer hij
+hulp kreeg: met vaardigheid lichtte ik mijn knuppel op en deed dien op
+een niet zachte wijze op zijne, reeds naar mij uitgestoken handen
+nederkomen, waarna ik het met allen spoed op een loopen zette, in de
+hoop van alzoo den medehelpers van Andries, zoo hij die al had, te
+ontkomen.--De vlucht was mij echter van geen nut; want nauwelijks was ik
+tien passen verder, of twee andere kerels sprongen van weerszijden uit
+de struiken voor den dag: en terwijl de een mij den pas afsneed, greep
+mij de ander in den kraag.
+
+"Pas op, Haentje! dat hij je de loef niet afsteekt," riep Andries,
+toesnellende: "hij wou het mij draaien, maar hij zel er voor bloeien,
+nou hij voor drie ankers leit."
+
+"Verroer u niet, of het gaat er door," duwde mij Haentje te gemoet, in
+wien ik den man herkende, met wien Andries uit Eemnes vertrokken was: en
+meteen zette hij mij een mes op den strot.
+
+"Kom Koopman!" zeide toen de derde roover, met veel bedaardheid een
+pistool voor den dag halende, hetwelk hij mij voorhield: "laat u raden:
+alle tegenstand ware onnut: overhandig ons goedschiks hetgeen gij aan
+goud en zilver bij u mocht hebben: gij zult daarna eens zoo luchtig
+voortwandelen."
+
+Ik zag dezen man, terwijl hij sprak, in 't gezicht. Hij was iemand van
+een allergunstigst uiterlijk, dat merkelijk afstak tegen het hatelijke
+voorkomen van Andries en de bruine, fielterige tronie van Haentje. Zijn
+gelaatstrekken waren, ja, eenigszins verschroeid en verhard, als die van
+iemand, die in verre landen gereisd heeft; maar toch regelmatig en
+innemend; geestigheid fonkelde in zijn gitzwarte oogen: en krullende
+lokken van dezelfde kleur versierden zijn schedel. Zijn gewaad
+daarenboven, dat uit een deftigen zwarten rok en broek bestond, zoude
+aan niemand in hem den struikroover hebben doen vermoeden.
+
+Alle weerstand was vruchteloos: ik lag letterlijk, zooals Andries zich
+had uitgedrukt, voor drie ankers vast. "Indien het niet anders kan,"
+zeide ik, "neem dan hetgeen ik bezit: voor geweld moet ik zwichten."
+
+"Ziet! dat is gesproken, gelijk een verstandig man betaamt," zeide de
+Zwartrok, op den vriendelijken toon, welken een grootvader zonde
+aannemen ter aanmoediging van zijn kleinzoon, die hem een
+verjaringsgedicht was komen opzeggen: "en daar gijzelf niet rijk
+schijnt, zullen wij ook matig in onze eischen zijn en u nog een paar
+dubbeltjes overlaten om te Naarden een slok te koopen en van den schrik
+te bekomen."
+
+"Niet rijk!" herhaalde Andries: "zoo meteen is hij nog op onze eigene
+kust komen kapen en heeft een beurs vol goud van den weg opgevischt--ik
+heb hem net bijtijds gepraaid, anders was hij er mede schoot gegaan;
+want dat doet er niet toe ... wou jij hem laten loopen, Pieterbaas? ik
+heb hem hedenmorgen al gewaarschuwd, dat hij niet weer in mijn vaarwater
+zou komen ... en mijn woord moet ik houen, weet je.".
+
+Deze woorden boezemden mij geen geringe bezorgdheid in, en ik sloeg het
+oog met ongerustheid op den in 't zwart gekleeden roover, tot wien
+Andries zijn rede wendde. Ik sidderde, toen ik hem de wenkbrauwen zag
+samentrekken en op een korten gebiedenden toon hoorde zeggen: "kent gij
+hem?--In 't bosch dan met hem!"
+
+Dit bevel was nauwlijks geuit of de schelmen namen mij op en sleepten
+mij tegen de hoogte op en door de struiken.
+
+Een koude rilling liep mij door de aderen; want welk ander oogmerk kon
+men hebben met mij van den weg af te voeren, dan dat van mij uit te
+schudden en te vermoorden? Ik vormde intusschen het vast besluit, mijn
+leven niet dan ten duurste te verkoopen, en alle middelen, welke list of
+geweld mij aan de hand mochten doen, ter ontkoming aan te wenden. Voor
+het oogenblik echter viel er aan geen wederstand te denken; want ik
+bleef het koude staal tegen mijn nek en den mond van het pistool op de
+borst voelen; maar, toen wij allengskens wat verder in het kreupelbosch
+geraakten, waar ik mij met opzet als een levenloos lichaam doorheen liet
+sleuren, vonden zich de roovers genoodzaakt hunne moordtuigen een
+oogenblik van mij af te houden: Haentje om een tak af te snijden, die
+hem in den weg was, en de Zwartrok, om zijn hoed op te rapen, die aan
+een struik was blijven haken. Ik oordeelde, dat nu het gunstige
+oogenblik ter mijner verlossing gekomen was; ik rees eensklaps weder op,
+en mij van Andries, die mij nog vasthield, losrukkende, maakte ik
+rechtsomkeert, sprong over de mij in den weg staande struiken heen en
+liep nu al wat ik loopen kon om den heirweg weder te bereiken. Het bleek
+mij echter daarna dat ik een verkeerden kant had ingeslagen: weldra
+bevond ik mij, bijna gelijktijdig met de drie knapen, die mij onder de
+afgrijselijkste vervloekingen achtervolgd waren, op een klein open
+kampje, met mislukte rogge beteeld, en waar een voetpad dwars
+doorheenliep. Mijn krachten waren uitgeput: ik bemerkte, dat ik weldra
+zou ingehaald worden, en keerde mij derhalve als wanhopend om.
+
+"Waagt het niet, mij te naderen," riep ik, mijn stok, dien ik altijd was
+blijven behouden, met gezwindheid om mij heen zwaaiende.
+
+Mijn houding boezemde den schurken eenig ontzag in. Hij, die de hoofdman
+der bende scheen, haalde den haan van zijn pistool over.
+
+"Laat die gekheid varen," zeide hij, op mij aanleggende, "of het gaat er
+door."
+
+"Maak maar gerucht," hernam ik: "de justitie is u al op 't spoor."
+
+"Hij heeft voorden duivel gelijk ook," hernam de Zwartrok, lachende, en
+stak meteen zijn pistool, dat waarschijnlijk ongeladen was, weder bij
+zich: "maar, het zal hem weinig baten." Dit zeggende, haalde hij een
+kort rapier van onder zijn kleederen voor den dag, trok zijn rok uit, en
+kwam met het ontbloote staal op mij af. Ik verdedigde mij een korte
+poos, onder het aanhoudend geschreeuw van: "moord! moord! dieven!" maar
+het gelukte eindelijk aan den knaap, die den naam van Haentje droeg,
+mijn arm te vatten op het oogenblik dat ik daarmede een stoot van den
+hoofdman afweerde: en te gelijkertijd voelde ik mij door Andries bij de
+beenen grijpen en van den grond lichten. Ik stortte voorover, en achtte
+mijn laatste uur geslagen te zijn, toen ik op het onverwachts een
+krachtigen vuistslag op het hoofd van een mijner bespringers hoorde
+klinken en Andries naast mij op 't gras zag neertuimelen. Ik rees op, en
+ziet! de vreemdeling met den rooden mantel stond met opgeheven hand aan
+mijn zijde. Hij droeg geene wapens en toch schenen zijn forsche houding,
+zijn onverwachte verschijning en de krachtige wijs, waarop hij Andries
+het gewicht van zijn arm had leeren kennen, diens makkers met
+verbijstering te hebben geslagen: althans zij bleven een wijl
+besluiteloos staan. Echter vatteden zij weldra weder moed: en terwijl
+Haentje zijn mes opraapte, dat hem bij de worsteling ontvallen was, liep
+de hoofdman met opgeheven staal mijn redder tegemoet.
+
+"Hoe is het, Zwarte Piet? Kent gij mij niet meer?" vroeg deze, zonder
+zich te verroeren, en hem strak aanziende.
+
+"Is het wel mogelijk!" zeide Zwarte Piet, met verbazing, terwijl hij
+zijn rapier zakken liet, en zijn hoed haastig afnam: "zijt gij het zelf,
+Kapitein! of is het uw geest?"
+
+De andere roover wilde toespringen, maar de hoofdman deed hem door een
+wenk op zijn plaats blijven.
+
+"Is dat uw handwerk tegenwoordig?" vervolgde de Roodmantel, op een
+verwijtenden toon: "moest ik zoo iets verwachten van iemand, die onder
+mij gediend heeft?"
+
+"Ja, Kapitein!" zeide Zwarte Piet, met een deemoedig gezicht, en zijn
+hoed tusschen de handen wrijvende: "wat zal ik u zeggen? 't Is een
+slechte tijd, en...."
+
+"Geen woord meer!" hernam de vreemdeling: "neem uwen makker op, zoo hij
+niet loopen kan: en zorgt, dat gij voor den nacht alle drie den omtrek
+van Naarden verlaten hebt, of gij zult de galg niet ontsnappen, dat
+beloof ik u."
+
+De roover zette, zonder een letter te antwoorden, den hoed weder op het
+hoofd, stak zijn rapier in de scheede, trok zijn rok aan, en gelastte
+Andries op te staan en hem te volgen. De schelm, die intusschen weder
+was bijgekomen, voldeed terstond aan het eerste gedeelte van het
+verzoek, maar had naar het tweede geen ooren.
+
+"Voor den d....!" zeide hij, den vreemdeling en mij met een woedenden
+blik aanziende: "zullen wij vlag strijken, zonder die schooiers nog eens
+de volle laag te geven?"
+
+"Ja!" zeide Haentje, zijn hoofdman met bevreemding aanziende: "ik
+begrijp niet...."
+
+"Gij begrijpt niet?... Gij behoeft ook niets te begrijpen, domme ezels
+die gij zijt," zeide Zwarte Piet, hen elk bij een arm nemende: "gij ziet
+den man, die daar staat: zoo hij mij gelastte u beiden op te hangen, ik
+zou het doen ook, voelt gij. Kom! kom! geen praatjes meer. Gij weet,
+waar wij elkander terugvinden en maakt dat gij van hier komt, of ik zal
+u beenen maken."
+
+Hoewel de twee schelmen vrij wat forscher uiterlijk hadden dan hun
+hoofdman, schenen zij echter gewoon van voor den zedelijken invloed des
+laatsten hetzelfde ontzag te voeden, als deze wederkeerig aan den
+vreemdeling betoonde: en, schoon eenigszins brommende en schoorvoetende,
+trokken zij langs verschillende kanten het bosch in en weldra uit ons
+gezicht.
+
+"Is er nog iets van uw dienst, Kapitein?" vroeg de roover, zoodra zij
+vertrokken waren, den vreemdeling beleefd naderende.
+
+Deze vergenoegde zich met van neen te schudden.
+
+"Indien gij mijn diensten noodig mocht hebben," vervolgde hij: "mijn
+adres is altijd te bevragen bij Maaike Katers, in den Duivelshoek, te
+Amsterdam."
+
+Hier zweeg hij plotseling en sloeg een argwanenden blik op mij:
+
+"Ik heb mij daar mooi verpraat," zeide hij: "maar!" hier werd de toon
+zijner stem, die, zoodra hij tegen den vreemdeling sprak, beleefd en
+welluidend was, weder kort en scherp: "Mijnheer! gij zijt gewaarschuwd,
+voorzichtig te zijn."
+
+"Ik zal dat alles wel schikken," zeide mijn redder. "Maak maar, dat gij
+nu van hier komt, en gij zult niets te vreezen hebben."
+
+De roover glimlachte op eene wijze, welke zien liet, dat hij geheel
+tevreden gesteld was, boog zich en was spoedig uit ons gezicht.
+
+
+NOOT:
+
+[3] Zoo noemde men indertijd de taal, welke men sedert Hollandsch of nog
+verkeerdelijker Nederlandsch genoemd heeft. Zoo zegt ook Krelis Louwen
+in net blijspel van dien naam, II Bedrijf 10 tooneel.
+
+ We praeten ummers allemael Oprechte zuivre Duitsche tael.
+
+Noot van den Uitgever.
+
+
+ * * * * *
+
+
+ZESDE HOOFDSTUK.
+
+WAARIN ONZE HELD VOOR DE TWEEDE REIS OP DENZELFDEN DAG GEVAAR LOOPT VAN
+ZIJN HART TE VERLIEZEN.
+
+
+Ik had dit gansche tooneel met een stomme verbazing beschouwd, onbekwaam
+om de betrekking te verklaren, welke er tusschen mijn redder en den
+hoofdman der roovers bestond, en dezen zoo gedwee het veld voor hem
+ruimen deed. Was de ontzagwekkende vreemdeling misschien ook zelf het
+hoofd geweest eener meer uitgebreide bende? en moest ik zijn invloed op
+Zwarten Piet, en den naam van Kapitein, dien deze hem gaf, daaruit
+afleiden? Wat hiervan wezen mocht, ik voelde mij van eerbiedige
+bewondering doordrongen voor den man, die, wapenloos, en, bijna alleen
+door het vermogen van zijn wil, mij uit de handen van drie boosdoeners
+verlost had: en, zoodra het geritsel der struiken, waardoor zich Zwarte
+Piet een weg baande, en waarnaar de vreemdeling aandachtig scheen te
+luisteren geheel had opgehouden, begon ik, in de warmste bewoordingen,
+mijn erkentenis aan hem uit te drukken voor den dienst, dien hij mij
+bewezen had.
+
+Hij ontving mijn betuigingen met koelheid: "al genoeg," zeide hij, na
+een poos zwijgens: "ik was u wederkeerig een dienst schuldig, ter
+vergelding van dien, welken gij mij hedenmorgen bewezen hebt."
+
+"Geloof, Kapitein!" zeide ik, hem den titel gevende, welken Zwarte Piet
+omtrent hem gebezigd had, "dat mijn dankbaarheid...."
+
+"Verschoon mijl!" viel hij mij kortaf in de rede: "ik heb thans geen
+tijd om al het fraais aan te hooren dat gij mij zeggen wilt. Ik heb iets
+op den weg verloren en moet mij haasten het op te zoeken; want het is
+allemans gading, en...."
+
+"Een groene beurs!" riep ik uit, verheugd over de gelegenheid, welke
+zich aanbood van hem op mijn beurt een dienst te bewijzen.
+
+"Hebt gij haar gevonden?" vroeg hij, terwijl hij al rechts en links van
+het pad langs den grond keek.
+
+"Zij bevatte goudstukken," vervolgde ik: "en bovendien...."
+
+"En een ring met een stempel," zeide hij, den volzin besluitende.
+
+"Hier is zij," hernam ik, de beurs voor den dag halende, en met
+blijdschap aan den eigenaar ter hand stellende, "door mij te redden hebt
+gij meteen uw eigendom gered"--en ik verhaalde hem, hoe die beurs de
+voorname aanleiding was geweest mijner ontmoeting met de roovers.
+
+"Het is als ik gedacht had," zeide de Kapitein: "ik heb den voerman op
+den weg betaald en toen zeker de beurs naast mijn zak in de plaats van
+er in gestoken. Gij hebt mij inderdaad een gewichtigen dienst bewezen.
+Te oordeelen naar uw wezen en uw spraak," vervolgde hij, terwijl hij mij
+met opmerkzaamheid beschouwde: "schijnt gij tot een deftigen stand in de
+maatschappij te behooren en zou ik u misschien met een aanbieding
+beleedigen. Daar echter uw plunje geen weelde aanduidt, meen ik niet
+onbeleefd te handelen, door u een geringe _douceur_ voor de genomene
+moeite te schenken." En terzelfder tijd nam hij een paar goudstukken
+tusschen de vingers en stak mij die toe.
+
+"Ik dank u," zeide ik: "uw aanbieding is zoo bescheiden gedaan, dat zij
+mij niet beleedigen kan. Ik behoef geen belooning, ik ben de zoon van
+den Heer Huyck, den Hoofdschout van Amsterdam, en zoo ik u van eenigen
+dienst kan zijn...."
+
+"Zoo!" zeide hij, terwijl zijn gelaat zich op een zonderlinge wijze
+samentrok: "de zoon van den Hoofdschout moest zich, minder dan iemand,
+alleen wagen op onveilige wegen."
+
+Hier zweeg hij een poos, deed het geld weder in de beurs en vervolgde op
+deze wijze:
+
+"Het was ongetwijfeld uw voornemen heden tot Naarden te gaan."
+
+"Ik vrees," zeide ik, "dat het te laat zal zijn de stad nog voor
+poortsluiten te bereiken: ook hoor ik de klok niet meer luiden; echter
+zou ik van meening zijn, dat ik derwaarts behoor te gaan, om rapport te
+maken van de ontmoeting, die mij is overkomen ... en zoo UEd. mij wildet
+vergezellen...."
+
+"Dat noem ik spreken, gelijk den waardigen zoon eens Hoofdschouts
+betaamt," zeide de vreemdeling, met een gemaakten lach: "maar ik voor
+mij gevoel geene roeping om aan de bruggen mijn keel heesch te
+schreeuwen en bij elken schildwacht een half uur te wachten tot de
+korporaal der ronde komt, en dan van de beleefdheid van dezen af te
+hangen om teruggezonden te worden of den halven nacht in het wachthuis
+door te brengen, ten einde de zotte verhooren te ondergaan, welke bij
+een zoodanige gelegenheid nooit missen."
+
+"Zooals UEd. wil," zeide ik: "doch ik meen dat er aan deze zijde buiten
+de poort een vrij goede herberg is, _Jan Tabak_ of een dergelijken naam
+voerende;--zoo wij daarheen gingen en iemand zonden, om...."
+
+"Niets van dat alles," zeide de vreemdeling, met de hand een ongeduldige
+beweging makende: "laat Zwarte Piet met zijn bende elders gaan om zich
+te doen ophangen: ik wil de koord daartoe niet spinnen. Wat u betreft,
+handel zooals gij het goedvindt: ik schrijf u geene wetten voor; maar
+zoo gij mij gelooft, en er eenigszins prijs op stelt om mij genoegen te
+geven, zult gij hedenavond niet naar stad gaan; integendeel stel ik u
+voor tot mijnent te vernachten: en zoo gij de eenvoudige huisvesting
+voor lief nemen wilt, welke een eenvoudige boerenwoning u kan
+verschaffen, zal ik mij aan u verplicht rekenen."
+
+Ik beken, dat ik eenigszins over deze aanbieding verzet stond, en
+aarzelde, hoe die te beantwoorden. Juist de schijnbare gulheid en
+openhartigheid, waarmede zijn voorslag gedaan werd, boezemden mij
+wantrouwen in; want ik wist die niet te rijmen met de geheimzinnigheid,
+welke zijn overige daden en gezegden tot nog toe omsluierd had, en het
+kwam mij onverklaarbaar voor, dat iemand, die zich voor 't overige
+gedroeg, als wilde hij alle nasporing en onderzoek ontwijken, de
+onvoorzichtigheid zou hebben, een hem onbekenden jongeling, en dat nog
+wel den zoon eens Hoofdschouts, in zijn verblijf toe te laten, ja te
+noodigen. Met dat al, ik gevoelde weinig trek om alleen stadwaarts te
+kuieren en mij nogmaals bloot te stellen aan een ontmoeting met de
+lieden, uit wier handen ik zooeven verlost was: nieuwsgierigheid spoorde
+mij aan, om nader uit te vorschen, wie toch mijn redder wezen mocht: en
+dit een en ander te zamen gevoegd deed mij besluiten het gedane voorstel
+te aanvaarden, onder de betuiging mijner erkentelijkheid en tevens van
+de hoop, dat ik door mijn verblijf geen ongelegenheid aan mijn gastheer
+zoude veroorzaken.
+
+"Volstrekt niet," zeide deze, terwijl hij met haast het voetpad weder
+insloeg, hetwelk hij was langs gekomen: "alleen door hier te blijven
+draaien, zou ik in ongelegenheid kunnen geraken."
+
+"In dat geval vergezel ik u terstond," zeide ik, en volgde hem op het
+ingeslagen spoor. Het paadje geleidde ons weldra op een hollen dwarsweg,
+aan weerszijden dicht begroeid met doornestruiken, en door de gevallene
+regens op vele plaatsen zoo vol water staande, dat men werk had voort te
+komen.
+
+"'t Is hier slecht wandelen, Kapitein!" zeide ik, mijn voet losrukkende,
+die in de modder was blijven steken.
+
+"Dat kan ik niet ontkennen," antwoordde hij: "maar mag ik vragen, waarom
+gij mij den titel van Kapitein toekent?"
+
+"Ik heb u door een dier lieden van zooeven aldus hooren noemen," hernam
+ik.
+
+"Wel mogelijk!" zeide hij, met een spottenden blik naar mij omziende:
+"maar omdat die gekken mij zoo noemen, moet daarom een verstandig
+jongmensch hun voorbeeld volgen? Ik heb op dien naam thans even zoomin
+aanspraak als op dien van Czaar, waarmede gij mij van morgen vereerd
+hebt. Gij kunt alle titels met mij sparen, vervolgde hij op een vrij
+hoogen toon: "ik heet eenvoudig Bos ... althans voor het tegenwoordige."
+
+Ik zweeg en volgde, gelijk een hond, die een kastijding ontvangen heeft,
+zonder verdere woordenwisseling mijn geleider, wiens groote stappen ik
+moeite had bij te houden. Ik dacht, dat die fatale holle weg nimmer
+zoude eindigen, toen wij ten laatste aan een klein boerenhekje kwamen,
+hetwelk de Heer Bos openstootte en waar wij doortrokken. Een vrij smal
+pad, hetwelk door een dichtvallend hekje gesloten was, bracht ons weldra
+van achteren op een moestuin, aan welks einde ik een landhoeve
+gewaarwerd, welke ik veronderstelde dat het doel onzer wandeling zijn
+zoude.
+
+Ik bedroog mij niet. Op het geblaf van een naast de deur aan een ketting
+gelegen mopshondje, ging de voordeur open, en een zwarte gedaante, van
+welke de meer en meer vallende duisternis mij alleen toeliet de vormen
+te onderkennen, trad haastig naar buiten en fluisterde van verre: "Zijt
+gij het, Vader?"
+
+"Stil! stil!" antwoordde deze: "ik kom niet alleen ... dezen weg op,
+Mijnheer!... waar is de oude Martha?"
+
+"Bezig met het avondeten te bereiden," antwoordde de dochter op een nog
+flauweren toon, terwijl ik meende te bespeuren, dat zij met weinig
+verwonderd was over de aankomst van een zoo onverwachten gast als ik.
+
+"'t Is wel!" antwoordde haar vader, binnentredende: "breng Mijnheer in
+het opkamertje: hij zal van nacht hier blijven: ik ga even met Martha
+overleggen, waar wij hem huisvesten zullen."
+
+Dit zeggende, opende hij de deur van een soort van keuken, alwaar ik een
+oude vrouw zag nedergehurkt en bezig met koeken te bakken. Hij trad
+binnen en, de deur achter zich sluitende, liet hij mij met zijn dochter
+alleen, beiden voorzeker evenzeer met onze figuur verlegen. De jonge
+Juffer althans oogde haar vader met verbazing na en wendde vervolgens de
+vragende blikken op mij.
+
+Ik begreep dat de welvoeglijkheid eenige verontschuldiging vorderde.
+
+"Mejuffer!" zeide ik: "ik vrees, dat ik hier ongelegenheid zal
+veroorzaken; maar Mijnheer uw vader heeft gewild, dat...."
+
+"Wat mijn vader begeert, moet volbracht worden," antwoordde zij, met een
+vaste stem en een deftige hoofdbuiging: "wees zoo goed mij te volgen."
+Dit gezegd hebbende, keerde zij zich om en besteeg een trapje, dat naar
+een klein vertrekje geleidde, waar binnen ik haar volgde.
+
+Zij schoof mij een stoel toe: ik nam echter geen plaats; maar bleef met
+de eene hand op de leuning rusten: mijn hoofd was zoo vol en al mijn
+denkbeelden door de vreemde ontmoetingen van den dag zoo verward, dat ik
+nauwelijks wist of ik droomde, dan of ik waakte. Intusschen bleef mijn
+geleidster over mij staan, in de houding van iemand, die een opheldering
+verwacht, en ik achtte het mijn plicht, haar die te geven.
+
+"Uw Heer vader," zeide ik, "heeft mij zooeven het leven gered. Zonder
+zijn grootmoedige tusschenkomst had het er slecht met mij uitgezien.
+
+"Is u eenig ongeval overkomen?" vroeg zij, op een deelnemenden toon.
+
+Ik was op het punt, haar mijn wedervaren te verhalen, toen het denkbeeld
+mij opeens voor den geest kwam, dat mijn gastheer het wellicht niet zou
+goedkeuren, zoo zijn dochter van het voorgevallene onderricht en alzoo
+noodeloos verontrust werd. Ik vergenoegde mij dus met te antwoorden: "uw
+Heer vader zal u voorzeker wel zelf willen mededeelen, op welke wijze
+hij zich een eeuwige aanspraak op mijn dankerkentenis verworven heeft."
+
+"Maar neem toch plaats, Mijnheer!" hernam zij, na eenige oogenblikken
+zwijgens, waarschijnlijk bespeurende, dat ik niet genegen was, haar
+verder bescheid te geven. "Mijn vader zal ongetwijfeld dadelijk hier
+zijn. Vergun mij u een oogenblik hier alleen te laten. Ik ga eens zien,
+of ik hem ook van dienst kan zijn."
+
+Met deze woorden zweeg zij en vertrok, de deur zorgvuldig achter zich
+sluitende.
+
+Mijn eerste beweging, zoodra ik mij alleen bevond, was, op mijne knieën
+te vallen en den innigen dank mijns harten te brengen aan den
+Almachtigen God, die mij zoo genadiglijk uit het doodsgevaar verlost
+had. Niet slechts om mijnentwille dankte ik Hem, maar ook voor mijn
+ouders en dierbaarste betrekkingen; want ik ijsde op het bloote
+denkbeeld van hun ontsteltenis en rouw, indien zij eens vernomen hadden,
+dat die zoon, wiens leven op een zoo langdurige reis en in vreemde
+landen in gezondheid was gespaard gebleven, in zijn eigen vaderland en
+zoo nabij het doel zijner bestemming door het moordend staal van roovers
+ware gevallen. Ik bleef een geruimen tijd in die gestalte; want mijn
+gemoed was vol en mijn ziel in een staat van hooge spanning: een
+natuurlijk gevolg van mijn toestand. Toen ik oprees, voelde ik mij
+vermoeid en afgemat, en zonk met gesloten oogen en gevouwen handen op
+mijn stoel neder.
+
+Langzamerhand begonnen mijn denkbeelden op te klaren: de ontmoeting met
+de dieven speelde mij nog wel voor den geest; maar meer nog trof mij de
+zonderlinge gril van het noodlot, die mij tweemalen op eenen dag, en
+telkens op een zoo vreemde wijze, in kennis met een onbekende Juffer
+bracht. Ik gevoelde thans echter minder opgewektheid dan des morgens om
+mijn hof aan mijn gastvrouw te maken en bij haar den galanten ridder te
+spelen; de doorgestane nattigheid, vermoeienis en schrik, en een zekere
+ongerustheid, welke ik voedde omtrent hetgeen nog volgen moest, zouden
+mij daartoe buiten staat hebben gesteld.
+
+De jonge Juffer bleef intusschen weg, en ik moet tot mijn schaamte
+bekennen, dat mij dit eenige ongerustheid begon te baren: vooral in
+aanmerking der omstandigheid, dat zij den grendel op de deur geschoven
+had, en dat ik mij dus in het kamertje opgesloten en gevangen bevond.
+"Wie weet," dacht ik nu, "of die Heer Bos, of zooals hij heeten mag,
+niet eenig voornemen omtrent mijn persoon koestert? Het is duidelijk,
+dat hij onbekend wil zijn: zou hij ook de verspieder zijn van deze of
+gene vreemde mogendheid, en geheime plannen vormen, verderfelijk voor
+het Gemeenebest? Ik ben lang uitlandig geweest en dus niet op de hoogte,
+om goed met onzen politieken toestand bekend te zijn. Er is misschien
+een omwenteling, een oorlog ophanden. Deze man kan een avonturier zijn,
+een hoofd van kwalijkgezinden, die mij gevangen wil houden, uit vreeze
+dat ik zijn aanwezigheid alhier aan mijn vader verklikken zal."
+
+Ik bleef bij dit laatste vermoeden staan, hetwelk mij, alles overdacht
+hebbende, het aannemelijkste voorkwam, en hield mij intusschen bezig met
+het opnemen van het kamertje, dat ik nu oordeelde mij ten kerker te
+verstrekken.
+
+Dit onderzoek was spoedig volbracht. De meubelen bestonden uit een
+vermolmd, wormstekig noteboomhouten kabinet, op gedraaide pooten,
+hetwelk naast de deur stond en met drie porseleinen vazen pronkte, in
+eene van welke een ruiker van verlepte goudsbloemen geplaatst was.
+Daartegenover bevond zich de kleine, met gewast taf bedekte tafel,
+aangeschoven tegen het venster, dat in lood was gezet en met drie
+ijzeren bouten voorzien, welke alle gedachte op ontkoming van die zijde
+verijdelden. Bij de tafel stonden drie gemeene houten stoelen: de beide
+vakken rechts en links waren betimmerd met dubbele deuren, die
+vermoedelijk bedsteden verborgen.
+
+De avond begon te vallen, en ik ongeduldig te worden: juist wilde ik
+beproeven of ik de deur niet kon openen en onder het een of ander
+voorwendsel naar beneden gaan, toen ik een bedaarden stap op de trappen
+hoorde. De grendel week en de dochter mijne gastheers stond voor mij,
+met een glas water in de hand.
+
+"Mijn vader heeft mij alles verhaald," zeide zij, met een eenigszins
+ontstelde stem; "wij ook zijn u dank verschuldigd: ik heb gedacht, dat
+gij wellicht zoudt verlangen, iets te drinken ... en ik geloof, niet ten
+onrechte: maar ga toch zitten: gij beeft er, dunkt mij, nog van."
+
+Zij reikte mij het glas toe: ik wilde het aan den mond brengen, maar
+juist toen zag ik, dat het troebel was: de gedachte, of er ook een
+slaapdrank in gemengd was, kwam mij pijlsnel voor den geest.
+
+"Neem het maar," vervolgde zij: "'t is klaar water, waarin ik eenige
+droppels spiritus heb gedaan. Ik zou u gaarne wijn aanbieden; maar dien
+hebben wij niet."
+
+Ik schaamde mij nu over mijn argwaan: en het meisje, dat zoo minzaam en
+hartelijk tegen mij sprak, geen minder vertrouwen waardig achtende dan
+Alexander aan zijn geneesheer betoonde, dronk ik het glas in langzame
+teugen ledig.
+
+"Te veel goedheid!" zeide ik, terwijl mijn tanden tegen het glas
+kletterden: "inderdaad! gij komt mijn verlangen voor; want ik schaam mij
+niet te erkennen, dat mij dat geval van zooeven eenige ontsteltenis
+veroorzaakt heeft."
+
+"Men zou van iets minder kunnen ontstellen," zeide zij; "althans wanneer
+men aan dergelijke schriktooneelen ongewoon is; maar helaas! men went
+aan alles," voegde zij er op een droefgeestigen toon bij.
+
+"Hoe, Mejuffer!" zeide ik, eenigszins verwonderd, en hopende door mijn
+vraag den draad van het geheim machtig te worden: "is u ooit iets
+dergelijks overkomen?"
+
+"Er zijn droevige omstandigheden van verschillenden aard," antwoordde
+zij: "het tooneel, dat hedenmorgen te Soest plaats had, was reeds genoeg
+om iemand schrik aan te jagen."
+
+"'t Is waar ook! Gij moet u toen in die huifkar niet op uw gemak
+bevonden hebben. Weinig dacht ik, zoo spoedig en op zulk een vreemde
+wijze, kennis te zullen maken met de persoon, die zich daarbinnen aan
+ieders oog onttrokken hield."
+
+"Ach!" zeide zij, op een weemoedige wijze het hoofd schuddende: "mijn
+vader heeft geglimlacht, toen hij mij verhaalde met welk een kluchtigen
+vond gij ons een veiligen aftocht bezorgd hebt. Hij had dit sedert jaren
+niet gedaan."
+
+"Hij schijnt vele wederwaardigheden ondergaan te hebben," zeide ik.
+
+"Gave God," hernam zij, "dat wij daarvan slechts in den verleden tijd
+mochten spreken!"
+
+Hier zweeg zij, en zich omwendende, wischte zij een traan uit het oog.
+Ik wist ook niet, hoe het gesprek weder te beginnen: het innige
+zielelijden, hetwelk haar scheen te beheerschen, boezemde mij eerbied
+in, en in de stemming, waarin zij zich bevond, vreesde ik een gezegde te
+wagen of een uitdrukking te bezigen, die haar gemoed op dezelfde
+onaangename wijze zou kwetsen als een valsche toon de ooren eens
+kenners. Van een anderen kant, dacht ik, zou het misschien onbeleefd
+kunnen geacht worden, het gesprek geheel te laten vallen: en ik waagde
+derhalve de volgende vraag:
+
+"Deze hoeve is ongetwijfeld uw gewone huisvesting niet."
+
+"Helaas! Mijnheer!" antwoordde zij op een toon, die mij tot in de ziel
+roerde: "wij hebben geen huisvesting, die wij de onze kunnen noemen."
+
+"Niet, Mejuffer!" zeide ik: "dan moet ik des te meer mijn vrijpostigheid
+beschuldigen, van u door mijn bijzijn nog grooteren last te
+veroorzaken."
+
+"Verschoon mij," hervatte zij, zich herstellende: "mijn vader heeft u,
+geloof ik, reeds gezegd, dat die last niet noemenswaardig is.
+Integendeel," voegde zij er fluisterend bij, "ik ben overtuigd, dat hij
+u niet herwaarts zoude gebracht hebben, indien hij niet van oordeel ware
+geweest, dat zulks niet tevens het raadzaamst ware voor onze
+veiligheid."
+
+Dat was wel juist hetgene, waar ik ook van overtuigd was; maar toch
+klonk het mij eenigszins vreemd, de openhartige bekentenis daarvan uit
+haren mond te vernemen. Ik meende dan ook te moeten te kennen geven, dat
+ik geenszins de _dupe_ der uitnoodiging van den Heer Bos geweest was.
+
+"Het spijt mij, Mejuffer!" zeide ik, "dat uwe woorden mij bevestigen in
+een vermoeden, hetwelk ik reeds als onwaardig had onderdrukt, dat
+namelijk uw Heer vader mij verdenken kon van hem te zullen verraden."
+
+"Verraden!" herhaalde zij, terwijl ik haar oogen, niettegenstaande de
+duisternis, welke reeds in het vertrek begon te heerschen, zag
+schitteren van verontwaardiging: "indien hij u daartoe bekwaam had
+geacht, zou hij u dan hier gebracht en vrijwillig met zijn schuilplaats
+bekend gemaakt hebben? Wat wist gij van hem, dat gij zoudt kunnen
+verraden?... maar vergeef mij, Mijnheer, ik spreek als een onverstandig
+meisje over zaken, waarover het zwijgen mij beter voegde. Erger u niet
+over de woorden, die ik mij ontvallen liet: de zonderlinge, de valsche
+toestand, waarin wij ons bevinden, vergunt mij niet, u duidelijker uit
+te leggen wat ik meene en gevoele. Gij zult geen misbruik maken van een
+uitdrukking, die mij onbedacht ontsnapte. Een woord van u zou ons niet
+alleen, maar ook de arme vrouw, die deze hoeve bewoont, in 't ongeluk
+atorten. Zeg mij, dat ik in u hetzelfde vertrouwen mag stellen, hetwelk
+mijn vader toont jegens u te voeden: zeg mij, dat gij de wetten der
+gastvrijheid eerbiedigen zult."
+
+"Mejuffer!" antwoordde ik, getroffen en verbaasd over deze uitboezeming
+van schijnbaar onsamenhangende woorden, welke mij per slot even wijs
+lieten als ik bij den aanvang was: "gij zegt wèl, dat ik, al wilde ik
+ook, omtrent uw vader of u niets zou kunnen verraden; want niet alleen,
+dat mij niets ten uwen opzichte bekend is; maar ook de plaats van uw
+tegenwoordig verblijf zal niemand van mij vernemen, indien dit althans
+uw verlangen is;--zou ik iets kunnen weigeren aan hem, die mij het leven
+gered heeft?--Het smart mij maar, dat iemand, van uwe kunne en jaren,
+genoodzaakt is zich schuil te houden, in stede van zich met opgeheven
+hoofd in de samenleving te vertoonen, waarvan zij zeker een sieraad zou
+uitmaken."
+
+Deze laatste woorden sprak ik op een zeer koelen toon uit, opdat zij er
+niet den minsten zweem eener plichtpleging in zou bespeuren. Haar
+antwoord toonde mij ook, dat zij die niet als zoodanig had opgevat.
+
+"Men kan niet betreuren, wat men nooit gekend heeft," zeide zij,
+weemoedig het hoofd schuddende: "en voorzeker zou ik mij kwalijk
+geplaatst vinden in die samenleving, welke gij bedoelt. Het weinige
+echter, dat ik daarvan gezien heb, is mij niet uitlokkelijk genoeg
+voorgekomen om mijn gedachten lang bezig te houden of die af te trekken
+van de roeping, die mij hier op aarde is aangewezen."
+
+Ik bleef eenigszins verlegen staan, niet wetende wat te antwoorden op
+haar betuiging, toen gelukkig voor mij, en ook voor haar, zoo ik mij
+niet bedrieg, de Heer Bos de kamer binnentrad. Hij had zich van zijn
+rooden reismantel ontdaan en vertoonde zich nu aan mij in het eenvoudige
+gewaad van een land-edelman of gegoeden pachter.
+
+"Ik vraag u om verschooning, zoo ik u wat lang heb laten wachten," zeide
+hij, zich tot mij wendende op een wijze, die wel hoffelijk was, maar
+toch altijd als die welke men in acht neemt jegens iemand, die een sport
+lager op de maatschappelijke ladder staat: "ik had beneden nog iets te
+verrichten: mijn dochter heeft het u, hoop ik, aan niets laten ontbreken
+... immers, aan niets van hetgeen wij u hier kunnen verschaffen," voegde
+hij er met een bitteren lach bij.
+
+"Ik weet niet, wat ik voor het oogenblik zou kunnen verlangen," zeide
+ik, "of het zou een gelegenheid moeten zijn om mijn aangezicht en mijn
+kleederen te ontdoen van het slijk en de modderspatten, die ik op weg
+heb opgedaan."
+
+"Ga een waschkom halen, Amelia!" zeide de Heer Bos: "en een
+kleerborstel, indien hier een dergelijk meubel te vinden is ... of, hoe
+kan ik zoo dwaas wezen? ik heb den mijnen immers in den zak."
+
+De jonge juffer vertrok en ik begon mijn plunje een weinig op te
+knappen, met behulp van den zakborstel, dien mij de Heer Bos had
+toegestoken. Onder het schuieren trof iets blinkende op de keerzijde van
+den borstel mijn oogen: ik bezichtigde dien van naderbij en zag, dat het
+een koperen plaatje was, waarop hetzelfde wapen gesneden stond, dat ik
+op den zegelring ontdekt had. Mijn beweging ontging mijn gastheer niet
+en, naar het mij voorkwam, maakte die hem eenigszins onvergenoegd;
+immers, zoodra zijn dochter terug was en het waschwater, dat zij bracht,
+op de tafel had nedergezet, nam hij den borstel terug, bezag dien en
+reikte hem toen aan haar over: "verbrand dit meubel," zeide hij.
+
+"Hoe Papa! dien borstel, dien gij zoovele jaren gebruikt hebt en die u
+nooit verliet!" riep zij, hem verbaasd aanziende.
+
+"Verstaat gij niet, wat ik zeg? Mijzelven kost het, van een ouden
+dienaar te scheiden, al is het maar een borstel;--maar wij moeten niets
+overhouden, dat ons verraden kan. Ga mijn kind! en doe wat ik u gelast
+heb: blijf verder Martha maar wat helpen: ik heb, gelijk gij weet, nog
+wat met dien Heer te spreken."
+
+Amelia zuchtte en vertrok, het hoofd schuddende en den borstel
+beschouwende.
+
+"Zij is er niet in gesticht," zeide haar vader, haar naoogende: "en ik
+kan het klaar begrijpen; want mijzelf hindert het ook. Men moge het een
+kinderachtig zwak noemen; maar er bestaat toch bij ons een stellige
+gehechtheid aan voorwerpen, die wij lang gebruikt hebben en waar wij aan
+gewoon waren; en er is iets onaangenaams in het verlies daarvan gelegen:
+hoeveel te lastiger is het dan niet, wanneer men door de
+noodzakelijkheid gedrongen wordt, die op te offeren ... ja te
+vernietigen;... maar dat daargelaten. Zoodra gij u genoegzaam
+opgefrischt zult hebben en op uw gemak bevinden, zal ik u een oogenblik
+gehoor verzoeken."
+
+Ik verlangde niets liever; want ik hoopte nu eindelijk al het
+geheimzinnige opgeklaard te zien, hetwelk tot nog toe de gedragingen en
+woorden van vader en dochter verzeld had. Ik haastte mij dus zooveel
+mogelijk met mijn toilet en plaatste mij toen recht over den Heer Bos in
+de gemakkelijkste houding die ik nemen kon. In hoeverre aan mijn
+verwachting voldaan werd, zal men in het volgende Hoofdstuk beschreven
+vinden.
+
+
+ * * * * *
+
+
+ZEVENDE HOOFDSTUK.
+
+VERMELDENDE, WAT DE HEER BOS AAN FERDINAND VERTELDE, EN HOE DEZE PER
+SLOT NOG EVEN WIJS BLEEF, GELIJK OOK HET GEVAL MET DEN LEZER ZAL ZIJN.
+
+
+"Ik ben overtuigd, Mijnheer Huyck!" zeide mijn gastheer na eenige
+oogenblikken stilte, "dat gij u al vreemde gedachten van mij gevormd
+hebt, en uw geest gedurende de laatste twee uren vruchteloos op de
+pijnbank hebt gezet om uit te vorschen, wie ik toch eigenlijk ben en wat
+ik met u voorheb."
+
+"Indien dit al zoo ware," zeide ik, "geloof ik van mijn kant te mogen
+zeggen, dat al wat ik in die twee uren gezien en gehoord heb, niet
+weinig gestrekt heeft om de denkbeelden en pogingen, die UEd. mij
+toeschrijft, te rechtvaardigen."
+
+"Dat stem ik u toe. Zelfs de zoodanigen, die zich het minst aan de
+handelingen hunner medemenschen gelegen laten liggen, zouden, in een
+geval als het uwe, hunne nieuwsgierigheid geprikkeld gevoelen. Het spijt
+mij slechts, dat mijn eigene veiligheid mij verbiedt, aan uw weetlust
+naar vereischten te voldoen."
+
+Ik keek niet weinig op mijn neus; want nu bleef ik even ver als te
+voren: "wat drommel kan de vent van mij willen?" dacht ik bij mijzelven;
+"zoo hij mij anders niets te zeggen heeft, waartoe dan die plechtstatige
+voorbereiding en die inleiding, die meer dan een foppage is?"
+
+"Mijnheer!" zeide ik: "ik eerbiedig uw geheim en begeer niets daarvan te
+weten, zoodra UEd. begrijpt het te moeten voor u houden. Indien het
+echter de vrees is voor mijn onbescheidenheid, welke u zou weerhouden,
+mij uw vertrouwen te schenken, zoo moet ik u mijn leedwezen betuigen,
+dat gij geen betere gedachten omtrent mij koestert."
+
+"Nu spreekt gij als alle jonge lieden, die het in hun verheven waan
+hoogst kwalijk nemen, wanneer men hen niet beschouwt als van een andere
+klei gevormd dan de overige kinderen van Eva. Neen, Mijnheer Huyck! ik
+geloof en vertrouw, dat gij een braaf, rechtschapen jongeling zijt, die
+mij de volstrektste geheimhouding zoudt beloven, en dat wel ter goeder
+trouw.--Het zou slechts te bezien staan, of gij u altijd in de
+mogelijkheid zoudt bevinden, dia te bewaren."
+
+"Ik begrijp niet," zeide ik, "wat mij zou kunnen verhinderen, mijn woord
+gestand te doen."
+
+"O! Ik begrijp dit des te beter!" hernam hij: "en het zal u straks
+wellicht mede duidelijk worden;--doch ter zake:--want het is niet om u
+bloot te vertellen dat ik u niets zeggen wil, dat ik dit onderhoud
+begonnen ben. Ik heb van u twee diensten te vragen: en de betuigingen
+van erkentenis, die u straks ontvallen zijn, geven mij den moed,
+daarmede onbeschroomd voor den dag te komen."
+
+"Ik zal de vrijheid nemen," zeide ik, "UEd. te doen opmerken, dat die
+betuigingen mij niet ontvallen zijn, maar welgemeend waren.--Wat verder?"
+
+"Gij zijt een letterknecht," zeide de Heer Bos; "intusschen, uw
+opheldering bevalt mij; want zij toont, dat gij niet behoort tot dat
+slag van menschen, die veel beloven en weinig geven. Dan, gij wildet nog
+iets zeggen."
+
+"Slechts dit wilde ik er bijvoegen," zeide ik: "dat ik bereid ben UEd.
+alle diensten te betoonen, welke niet buiten mijn vermogen liggen of
+tegen mijn plicht strijden."
+
+"Ziedaar een hoogst voorzichtige en prijzenswaardige _restrictie_,"
+zeide de Heer Bos, zich de kin wrijvende: "Jammer maar, dat men, wanneer
+het er op aankomt, zoo oneindig veel onder die rubriek van plicht kan
+brengen, terwijl de perken van het vermogen somtijds zoo bijster eng
+worden;--doch, wij zullen zien, hoe gij over mijn verzoeken denken zult.
+Luister!--In de eerste plaats zal het mij aangenaam zijn, dat gij bij
+niemand, wie het ook wezen moge, iets van onze ontmoeting te Soest, noch
+van die historie met Zwarten Piet en zijn maats, noch van uw
+nachtverblijf alhier, eenig en het minste gewag maakt."
+
+"Maar," vroeg ik, "welke voldoende redenen zal ik dan kunnen geven van
+het oponthoud, dat mij belet heeft, heden mijn reis naar Amsterdam voort
+te zetten, gelijk mijn stellig voornemen was?"
+
+"Daar hebben wij al zwarigheden," zeide mijn gastheer, niet zonder
+eenige bitterheid: "kunt gij het slechte weer, de vochtige wegen, het
+misloopen der schuit en honderd andere redenen, die gij zelf beter kunt
+uitdenken dan ik, niet opgeven aan hen, die recht hebben u daarnaar te
+vragen?"
+
+"Ik ben niet gewoon de dingen anders te vertellen, dan zij zich hebben
+toegedragen," zeide ik, droogweg: "doch in dit bijzonder geval wil ik u
+de belofte doen, te verklaren, dat zoowel het weer, 't geen waar is, als
+andere omstandigheden, die ik niet noemen kan, mijn reize vertraagd
+hebben; onder dit enkele beding echter, dat ik aan mijn vader, voor wien
+ik nooit iets verborgen hield, al wat mij is overkomen, onbewimpeld
+verhale."
+
+"Aan uw vader!" herhaalde de Heer Bos met eenige drift, en terwijl hij
+zijn stoel verzette. "Het aan uw vader verhalen?--Is dit kinderpraat of
+mannentaal?--Aan uw vader! opdat hij zijn rakkers uitzende en zoowel
+Zwarten Piet en zijn bende als mij en mijn arme dochter in triomf binnen
+Amsterdam doe sleepen?--Meent gij het oprecht? of hoe heb ik het met u?"
+
+"Geloof, Mijnheer!" zeide ik, "dat ik mijn vader genoeg ken, om te
+weten, dat ik hem iets van dezen aard vertrouwen kan, zonder dat hij er
+eenig misbruik van maken zal. Denkt gij, dat ik anders de veiligheid van
+mijn redder in de waagschaal zou willen stellen, of zelfs het leven van
+dien roover, die, om welke reden dan ook, van zijn opzet heeft
+afgezien."
+
+"Gij zijt een braaf mensch," hervatte de Heer Bos, na eenige
+oogenblikken te hebben nagedacht: "ik weet, ik kan u niet beletten aan
+uw vader, ja aan iedereen, te vertellen wat gij wilt. Dit _dilemma_ wil
+ik u slechts ter overweging voorhouden:--uw vader is Hoofdschout, en als
+zoodanig heeft hij, dit weet ik, last bekomen, mij overal op te sporen,
+en, zoo hij mij vinden kan, mij uit te leveren aan hen, die mijn verderf
+zoeken. Zoo gij hem dus op het spoor brengt van mijn tegenwoordig
+verblijf, zult gij dan bij hem, die, zoo ik weet, een gemoedelijk man
+is, niet, hetgeen gij rechtsgeleerden een _pugna officiorum_ noemt, doen
+ontstaan? Zal hij dan volgens zijn eed niet gehouden zijn den man te
+doen vatten, dien hij, als de redder zijns zoons, uit dankbaarheid
+liever sparen zou?"
+
+Hier zweeg hij een oogenblik, als om de uitwerking zijner redeneering af
+te wachten. Ik gevoelde daarvan het gewicht: want ik wist, hoe gestreng
+en nauwgezet mijn vader was in het betrachten zijner plichten, en hoe
+het hem zou hinderen, in het bezit te wezen van een geheim, waar hij
+niet dat gebruik van mocht maken, hetwelk zijn ambt en plicht hem
+voorschreven.
+
+"Daarentegen," vervolgde de Heer Bos: "zoo gij zwijgt, blijft uw geweten
+en--dat uws vaders in rust. Hij zal te mijnen opzichte de ontvangene
+bevelen trachten ten uitvoer te leggen en zulks meer onbekommerd doen,
+daar hij niet weten zal dat hij eenige verplichting aan mij heeft: en
+gij van uw kant, zult u noch het verwijt behoeven te doen, de oorzaak
+mijner gevangenneming geweest te zijn, noch dat, van uw vader belet te
+hebben zijn plicht te volbrengen."
+
+Ik had niets tegen deze redeneering in te brengen; en ofschoon het mij
+altijd een hinderlijk denkbeeld bleef, iets voor mijn vader te moeten
+verzwijgen, achtte ik echter in dit bijzonder geval aan het verlangen
+van mijn gastheer te moeten voldoen.
+
+"Het is wel," zeide ik: "ik beloof u, geen melding van het voorgevallene
+te maken aan wien het ook zij; doch onder een uitzondering, welke, zoo
+ik meen, geheel in uw voordeel is. Indien het u eens niet gelukt, de
+handen der justitie te ontsnappen, sta mij dan toe, door mededeeling van
+het gebeurde, mijn vader een gunstige gedachte jegens u te doen
+opvatten. Misschien kan hij u alsdan van dienst zijn, en zeker zal hij
+dat, indien het in zijn vermogen is."
+
+"Deze voorwaarde is zoo billijk," zeide de Heer Bos, "dat ik die niet
+slechts volkomen goedkeure, maar u tevens machtig, om ingeval ik eens
+buiten gevaar geraak (waarvan ik u alsdan de tijding zal doen geworden),
+hem insgelijks omtrent het gebeurde in te lichten.--Dit punt alzoo
+afgesproken zijnde, ga ik over tot mijn tweede verzoek, waartegen ik
+overtuigd ben, dat gij minder bedenkingen zult opperen, hoezeer de
+vervulling daarvan u waarschijnlijk meer last zal veroorzaken, dan die
+van het eerste."
+
+"Ik ben verzekerd," dacht ik bij mijzelven, "dat deze Heer Bos een
+bankroetier is en mij geld te leen gaat vragen."
+
+"Na hetgeen ik vroeger gezegd heb," vervolgde hij, "zal ik u niet
+behoeven te vertellen, dat ik mij niet in Amsterdam kan vertoonen,
+zonder gevaar te loonen van in de knip te geraken. Hier in den omtrek
+kan ik mij uithoofde van oude betrekkingen beter schuilhouden en de
+spionnen van den Baljuw van Gooiland, die ook wellicht nog geen bevelen
+omtrent mij ontvangen heeft, beter misleiden. Intusschen kan ik mijn
+arme dochter niet bij mij houden: zij moet in mijn zwervend leven niet
+deelen; en hare tegenwoordigheid zoude slechts strekken om mijn
+schuilhoek des te eerder te doen ontdekken. Bovendien moet ik te
+Amsterdam eenig geld en eenige oude papieren ontvangen: een commissie,
+waarmede niemand zich zou kunnen of willen belasten, en die ik alleen
+aan mijn Amelia kan opdragen. Een zekere notaris Bouvelt, die in uwe
+stad woont, en wien gij misschien wel zult hebben hooren noemen, zal
+haar tot zijnent huisvesten en voor een nicht van hem laten doorgaan. Is
+zij eens daar, dan ben ik niet langer omtrent haar bekommerd;--doch de
+groote zwarigheid is: hoe komt zij in Amsterdam?"
+
+Ik keek eenigszins vreemd op. "Wel Mijnheer Bos!" zeide ik; "er vaart
+immers om de twee uren een volksschuit van Naarden op Amsterdam: en er
+zijn rijtuigen genoeg te krijgen, zoodat...."
+
+"Dat weet ik," hernam hij: "maar ik weet ook, dat huurkoetsiers en
+schippers gehouden zijn bericht te geven aan den Hoofdschout van al de
+passagiers, die hun verdacht voorkomen."
+
+"Een jonge Juffer als zij zal toch niet onder de verdachte personen
+gerangschikt worden," zeide ik.
+
+"Gij bedriegt u.--Ik ben zeker, dat men mijn aankomst wachtende was en
+mij te Soest en te Eemnes reeds bespiedde. Door onderweg af te stappen,
+heb ik die krabben wel voor een poos het spoor bijster kunnen maken:
+maar zij zullen het spoedig hervinden. Zij weten, dat ik mijn dochter
+bij mij heb. Zien zij nu een Juffer, die alleen van Naarden naar
+Amsterdam reist en in beschrijving met Amelia overeenkomt, dan weten zij
+al genoeg, om meer uit te vorschen. Neen! mijn kind moet de reis doen op
+een wijze, welke hun alle vermoedens ontneemt: en ter bereiking van dat
+doel wilde ik u voorslaan, haar onder uwe bescherming derwaarts te
+brengen."
+
+Ik wist niet of ik wel gehoord had, zoo verbaasde mij deze voorslag. Had
+de Heer Bos mij dien eenvoudig weg gedaan, ik had dien zonder bedenking
+aanvaard; maar juist de inleiding, welke hij had doen voorafgaan om alle
+zwarigheden af te snijden, deed er eene menigte bij mij oprijzen.
+Bemerkende, dat hij op een antwoord wachtte, haastte ik mij zulks te
+geven, de eerste moeilijkheid, die zich aan mij voordeed, daarbij
+aangrijpende.
+
+"Mijnheer!" zeide ik, "het ware mij natuurlijk veel eer en genoegen, het
+aangenaam gezelschap uwer dochter op de reis te genieten! maar heeft UEd
+wel nagedacht, dat juist ik de minst geschikte persoon ben om haar tot
+leidsman te strekken? Wanneer men te Amsterdam, wanneer mijn vader
+verneemt, dat ik met een onbekende Juffer aldaar ben aangekomen, zal
+zulks dan niet juist die vermoedens teweegbrengen, die UEd. wenscht te
+voorkomen?"
+
+"Ik zei," zeide de Heer Bos, zich in een ontevredene houding achterover
+op zijn stoel werpende, "dat gij Amsterdammers allen volkomen dezelfden
+zijt en honderd redenen tegen eene hebt wanneer het er op aankomt iets
+te doen, hetwelk met uw gewone sleur van denken en handelen niet
+volkomen strookt. Zeg liever ronduit: "ik doe het niet," dan weet men
+waar zich aan te houden."
+
+"Verschoon mij," Mijnheer!" hernam ik, een weinig verlegen en denkende
+hem te bevredigen: "wat mij betreft, zal ik het gaarne doen, en mij niet
+storen aan hetgeen de kwade tongen mij wellicht mochten nageven;
+maar...."
+
+"De kwade tongen!" riep de Heer Bos, opspringende, met een heftige stem,
+welke mij deed bespeuren hoezeer ik mij versproken had: "wie heeft die
+meer te vreezen, mijn dochter of gij?--Wie zal er een jonkman te minder
+om achten, zoo hij, op reis zijnde, zich liever in de roef bij een jonge
+Juffer voegt, welke hij bij toeval ontmoet, dan dat hij met den gemeenen
+hoop in het ruim gaat zitten? Neen, indien de laster zich aan een van
+beiden hechten moet, zij is het, tegen wie hij zijn pijlen scherpen zal.
+Hoe! een vader bewijst genoeg vertrouwen te stellen in uwe braafheid, om
+zijn eenigen schat op aarde, zijn brave, engelreine dochter onder uw
+bescherming te stellen, en gij acht, dat zulk een bescherming uw goeden
+naam in gevaar zoude brengen? of denkt gij misschien, omdat ik mij niet
+in 't openbaar vertoonen mag, het recht te hebben, van mijn dochter als
+een gelukzoekster te beschouwen, als een verworpene, een melaatsche,
+wier gezelschap besmetting aanbrengt? Mijnheer! gij doet mij op een
+wreede, op een bittere wijze het rampzalige van mijn toestand en van
+dien mijner onschuldige, mijner dierbare Amelia gevoelen. Het is
+mogelijk, dat uw stijve Amsterdamsche kooplieden, uw afgepaste
+Patriciërs, een handelwijze als de uwe zouden toejuichen ... wat mij
+betreft, wanneer mij iemand een dienst vraagt, zeg ik ja of neen; maar
+kom niet met gezochte voorwendsels voor den dag."
+
+"Mijnheer!" zeide ik, toen die vloed van woorden voorbij was, dien het
+onmogelijk zonde geweest zijn te stuiten: "ik herhaal u, dat ik bereid
+ben u den gevraagden dienst te bewijzen, en tevens de beschuldiging
+verre van mij verwijder, als had ik u door eenig gezegde of gedachte
+willen beleedigen. Omtrent het in de waagschaal stellen van mijn tot
+heden onbevlekten naam, zal ik niet met u twisten; ofschoon UEd. mij
+vergunnen zult, daaromtrent mijn eigene meening te bewaren:--en, vergun
+mij dit er bij te voegen, het kan niet anders dan u gerustheid
+inboezemen, wanneer gij bespeurt, dat gij uw dochter toevertrouwt aan
+iemand, die zelf meer nauwgezet omtrent dat punt denkt dan gij. Indien
+ik dus zwarigheden gemaakt heb, deze golden niet mij, maar uw eigene
+veiligheid en de reputatie van Mejuffrouw Bos."
+
+"Geef mij de hand!" zeide hij, naar mij toekomende: "gij zijt een braaf
+jongeling, en hebt volkomen gelijk. Ik heb verkeerd gedaan, mij driftig
+tegen u te maken; want uw bezwaren doen u eer aan. Ik hoop, dat deze
+rondborstige bekentenis u vergenoegen zal;--ik ben nooit gewoon geweest,
+verschooning te vragen: en het zou mij spijten, u op een andere wijze
+voldoening te moeten geven."
+
+Ik verzekerde hem, dat ik volkomen tevreden was over zijn gulle
+bekentenis, en kon niet nalaten, onderwijl in mijzelven te lachen over
+de zotte veronderstelling, dat ik, om al de avonturen van den dag, die
+bijna met een messengevecht begonnen waren, waardiglijk te bekronen, die
+zoude sluiten met een geregeld _duel_ tegen mijn bevrijder.
+
+"Om verder op uw bedenkingen nog eens terug te komen," zeide hij:
+"vergun mij u te herhalen, dat het alleen van hier tot aan de poort van
+Amsterdam is, dat mijn dochter u lastig zal vallen. Eens daar zijnde,
+zal zij haar weg wel vinden. De schipper zal u kennen of niet, dit doet
+tot de zaak niets af: in het eerste geval zal hij niet noodig achten aan
+den Hoofdschout eenig rapport te geven, dat zijn zoon met of zonder dame
+van de reis terug is: in het tweede zal hij insgelijks geen vermoeden
+tegen Amelia koesteren; want hij zal u beiden voor broeder en zuster
+aanzien, en, daar gij niet aan de beschrijving beantwoordt, die van mijn
+persoon gegeven is, ook verder geen acht op u slaan.--Mocht men eens
+naderhand van u willen weten, met welke Juffer gij gereisd hebt, zoo
+kunt gij den onbescheiden vrager het antwoord schuldig blijven: en aan
+hem, die recht heeft de vraag te doen, eenvoudig zeggen, dat gij aan een
+Juffer, wier naam u onbekend was, die kleine diensten en beleefdheden op
+reis bewezen hebt, welke ieder welopgevoed man aan de zwakkere sekse
+verschuldigd is."
+
+Ik had nu niets te doen dan toe te stemmen, en ik deed dit ook, hoewel
+een geheime stem mij te kennen gaf, dat ik mij op een maalstroom van
+draaierijen en verwarringen inscheepte, waaruit ik mij niet dan met
+moeite zou redden.
+
+"Mag ik nog eene vraag doen?" zeide ik ten slotte: "is Mejuffrouw Bos
+reeds van het gemaakte plan onderricht?--en stemt zij er gaaf in toe,
+zich aan een onbekende te vertrouwen?"
+
+"Mijn dochter heeft nooit een anderen wil gehad dan die haars vaders,"
+antwoordde hij: "en in dit geval heeft zij met mij de noodzakelijkheid
+dezer schikking ingezien;--doch gij zult het haar zoo aanstonds zelf
+kunnen vragen; want ik hoor haar komen. 't Is of zij geraden had, dat de
+zaak juist beklonken was."
+
+"Mag men binnenkomen?" klonk nu de stem van Amelia, buiten de deur.
+
+"Brengt gij het licht met u?" vroeg haar vader.--Wij hadden het wel
+noodig, want het was gedurende ons gesprek stikdonker geworden.
+
+"Het licht en het avondeten," antwoordde zij.
+
+"Wacht dan een oogenblik," hernam de Heer Bos: "dan zal ik eerst de
+blinden sluiten. Men mocht ons van buiten bespeuren: en men kan geen
+genoegzame voorzorgen nemen."
+
+Dit gezegd hebbende, sloot hij het luik en liet vervolgens Amelia in.
+Zij droeg in de eene hand eene flesch, waarop een aangestoken kaars
+stak, op den arm een servet, en in de andere hand een blikken trommel,
+welke ik giste gevuld te zijn met de eetwaren, te Eemnes gekocht. De
+oude Martha volgde met een kruik bier, en een bord, waarop zich een
+bierglas, een wijnkelkje, een kommetje, een papiertje met zout, een
+peperbos, twee stalen vorken, een tinnen lepel en drie messen van
+verschillend fatsoen bevonden.
+
+"'t 'Zelschap zal zich motten behelpen," zeide laatstgenoemde, terwijl
+zij Mejuffrouw Bos hielp aan het dekken der tafel en het uitpakken van
+de trommel. "We kunnen het zoo op zijn elfendertigste niet bezorgen:
+niet, of er bennen hier wel wat fijne glazen en borden ook, dat beloof
+ik; maar die heit Mevrouw achter 't slot."
+
+"Aha!" dacht ik bij mijzelven: "'t is dus een Mevrouw, aan wie deze
+woning behoort. 't Is nu de vraag, of zij weet, aan welke gasten in dit
+oogenblik op haar erf huisvesting verleend wordt."
+
+Onder dit alles nam ik de oude vrouw eenigszins nauwkeuriger in
+oogenschouw: ik meende mij te herinneren, haar nogmaals gezien te
+hebben, ofschoon waarschijnlijk jaren geleden: daar echter die grauwe
+oogen met roode randen voorzien, die puntige neus, dat gelaat, waarop de
+sporen des ouderdoms die der kinderziekte begonnen te vervangen, die
+ingevallen, tandelooze mond en scherpe kin, die gebogen gang en bevende
+stem, onder de kenmerken behoorden, welke aan meer dan eene bedaagde
+boerin passende zijn, ontgaf ik mij dit. Een vrij eenvoudig toeval wekte
+echter nieuwe vermoedens bij mij op. Martha liet namelijk, onder het in
+orde brengen van den disch, een mes van de tafel vallen. Ik was er
+spoediger bij dan zij, om het op te rapen, en overhandigde het haar.
+Toen zij het van mij aannam, zag zij mij in 't gezicht en opeens begon
+zij over al haar leden te beven.
+
+"Heilige Maagd!" zeide zij: "is het mogelijk!..."
+
+"Wat is mogelijk?" vroeg de Heer Bos: "kent gij dien Heer?"
+
+"Waarlijk!" antwoordde zij: "ik weet niet ... maar die Heer lijktent zoo
+sprekend op een neefje van Mevrouw, die wel eensjes bij ons kwam, jaren
+geleden.... Maar het kan toch niet wezen. Immers...."
+
+"Kom, oudje!" viel de Heer Bos in, wien kennelijk de wending van het
+gesprek niet beviel: "gij kunt Mijnheer niet kennen, die hier vandaag
+voor 't eerst in 't land komt. Ga maar naar de keuken en stel die dwaze
+denkbeelden uit uw gedachten."
+
+"Nou!" zeide Martha, terwijl zij zich met Amelia weder naar beneden
+begaf: "er is meer gelijk als eigen; maar toch indien het niet sprekend
+de jonge Heer...."
+
+Mijn gastheer, de deur weder sluitende, belette mij de juistheid der
+gissing van de oude vrouw te beoordeelen, ofschoon ik er wel wat onder
+had durven verwedden, dat zij geen ongelijk had in haar vermoeden,
+zoomin als ik in het mijne. Ik wist haar echter niet te huis te brengen.
+Iets meer nopens haar wenschende te vernemen, waagde ik de volgende
+vraag:
+
+"Woont deze oude ziel hier alleen? dan loopt zij, dunkt mij, nog al
+gevaar, een bezoek van Zwarten Piet te ontvangen."
+
+"Zij had haar man tot haar bescherming," antwoordde de Heer Bos: "en
+sedert deze onlangs overleden is,... gij ziet zij draagt nog den rouw
+over hem ... woont haar zoon, een afgedankte varensgezel, bij haar in.
+Wel is waar, aan dezen heeft zij weinig hulp; want, naar zij mij
+vertelt, is hij meestal, en ook thans, van huis en verdoet zijn tijd in
+de kroegen en dobbelhuizen."
+
+"Mijn hemel!" zeide ik: "wie weet of haar zoon niet dezelfde knaap is,
+die heden tweemalen zoo geducht door u begroet is geworden."
+
+"Licht mogelijk!" zeide de Heer Bos, al lachende: "in dat gevat heb ik
+hem den dienst slecht betaald, dien zijn moeder mij bewijst: doch dan
+mogen wij ons tevens geluk wenschen, dat hij van huis is; want een
+soortgelijken knaap acht ik tot alles in staat. Ik zal hedenavond nog
+eens onderzoek doen, of uw vermoedens gegrond zijn."
+
+Op dit oogenblik kwam Amelia terug met een schotel pannekoeken, dien zij
+op de tafel nederzette. "Ziezoo!" zeide zij: "als de Heeren nu maar
+plaats willen nemen; het avondeten is opgedaan."
+
+Wij namen plaats, en ik vond nu voor het eerst gelegenheid, om de
+Juffer, die tot mijn reisgenoote voor den volgenden morgen bestemd was,
+eenigszins nauwkeuriger op te nemen, dan het flauwe daglicht mij bij
+onze eerste kennismaking vergund had te doen. Haar gestalte, vooral
+wanneer zij zat, was eer rijzig, dan gemiddeld te noemen; maar al haar
+ledematen waren volkomen aan elkander geëvenredigd en evenmin van
+grofheid als van te groote rankheid te beschuldigen: alleen moest men
+haar handen uitzonderen, die, hetgeen juist niet als een gebrek kon
+beschouwd worden, zoo tenger en smal waren als die van een aankomend
+meisje. Wat haar gelaat betrof, ofschoon het den strengsten vitter
+moeielijk zoude gevallen zijn, er iets aan te berispen, bezat het echter
+niet die soort van schoonheid, welke mij het meeste geviel. Misschien
+kwam zulks hierdoor, dat ik niet kon nalaten in mijn geest gestadig
+vergelijkingen te maken tusschen haar en Henriëtte Blaek, wier
+uiterlijke, ofschoon minder regelmatig fraai te noemen, een zeker iets
+bezat, hetwelk mij meer behaagde. Deze laatste had mij bij den eersten
+aanblik geheel ingenomen; wat Amelia betrof, ik gevoelde, wanneer ik den
+droefgeestigen trek beschouwde, die haar groote donkerbruine oogen
+benevelde, een beweging van medelijden, van hartelijke welwillendheid,
+van dienstvaardigheid; maar niets, dat naar liefde zweemde. Misschien,
+ik erken het gaarne, ontsproot dit verschil van gewaarwording uit
+dezelfde Amsterdamsche afgepastheid en tegenzin in het buitengewone,
+waartegen de Heer Bos zoozeer (en naar mijn begrip ten onrechte) was
+uitgevaren, en verflauwde de zonderlinge aard der omstandigheden, waarin
+ik Amelia ontmoet had, de uitwerking, welke anders haar bevalligheden
+hadden kunnen teweegbrengen:--ik twijfel er echter niet aan (want zoo
+loopen de opvattingen en gewaarwordingen uiteen), of een ander
+jongeling, met een meer romanesken of ondernemenden geest begaafd dan
+ik, zou, juist om dat zonderlinge, des te eerder op haar verliefd zijn
+geworden. Wat hiervan zij, de waarheid is, dat Mejuffrouw Bos heerlijk
+schoone oogen had, met lange, sierlijk naar boven gekrulde pinkers
+voorzien, en bekranst met zuivere, net gevormde, blinkende wenkbrauwen,
+even gitzwart als haar lokken, die in natuurlijke krullen het hoofd
+bedekten. De vorm van het gelaat was volkomen eirond; en gelijk ik reeds
+gezegd heb, het was onmogelijk eenige feil te vinden in het beloop van
+den een weinig gebogen neus (die hoewel zachter van vorm, echter
+volkomen op dien haars vaders geleek), van de fijne lippen en van de
+gladde kin, die zich op den schoonen hals eenigszins verdubbelde. Alleen
+op de kleur van het vel zoude men hebben kunnen aanmerken, dat die niet
+volkomen blank was, maar eerder overdekt met die tint, welke men bij
+Spaansche of Italiaansche vrouwen ontmoet; doch, behalve dat het mij nog
+onbewezen was, welke landstreek of welke moeder haar het licht
+geschonken had, zoo kon ik bij een _brunette_ de melkwitte blankheid
+niet vorderen, welke de eigenschap eener schoone _blondine_ uitmaakt.
+
+Het was niet alleen over de oogen, dat een waas van zwaarmoedigheid
+verspreid was. Ook in een paar rimpels, die nu en dan het anders gladde
+voorhoofd plooiden, en in een eenigszins pijnlijken trek, welken de mond
+vertoonde, meende ik de sporen van een diep, in 't hart geworteld leed
+te ontdekken. Een oogenblik van vroolijkheid zou gewis een geheel
+nieuwen, verrukkenden glans over haar wezen hebben verspreid; maar het
+scheen dat de vreugde en Amelia elkander voor eeuwig hadden
+vaarwel-gezegd; slechts zeer enkel kwam een lichte blos zich op haar
+wangen vertoonen; en wanneer zij glimlachte, was die glimlach eer
+geschikt om droevige, dan om blijmoedige gedachten te verwekken.
+
+Wat haar gewaad betrof, het was geheel zwart en duidde niet den minsten
+zweem van opschik aan, terwijl men kon zien, dat het reeds eenigen tijd
+gedragen was geweest: echter was alles, wat zij aanhad, niet alleen van
+de fijnste stoffage, maar getuigde bovendien de snede van keurs en
+mouwen, dat een modemaakster daaraan had gewerkt, die voor haar vak bij
+uitnemendheid berekend was en haar taak vervuld had op een wijze, het
+voorwerp waardig, waaraan zij haar arbeid had besteed.
+
+Het afbeeldsel van den Heer Bos heb ik reeds gegeven, althans zooverre
+als ik er bij onze eerste ontmoeting van had kunnen oordeelen. Ik zal er
+thans slechts bijvoegen, dat zijn dochter veel op hem geleek; doch zijn
+gelaat, hoewel mede bruin van verf, scheen eer door den invloed van het
+weer die kleur te hebben aangenomen, dan die aan de natuur dank te
+weten. Hij droeg een blonde pruik, die waarschijnlijk een deel zijner
+vermomming uitmaakte; want zijn haar was zwart met enkele grijze plekken
+doormengd. Wijders was zijn linnen van de fijnste soort: en een keurige
+netheid op zijn persoon kenmerkte den welopgevoeden man. Zijn handen
+waren fraai, volkomen aristocratisch van vorm, en met spiegelgladde
+nagels voorzien: terwijl geen vlekje of spatje rok of vest ontsierde.
+
+De wendingen en manieren van vader en dochter beiden waren gemakkelijk
+en wellevend: men behoefde slechts een oogenblik met hen in gezelschap
+te zijn geweest, om te bespeuren dat zij fatsoenlijke lieden waren en
+met fatsoenlijke lieden verkeerd hadden. Het eenige wat mij hinderde in
+den Heer Bos was de toon van meerderheid, welken hij zich gedurig jegens
+mij aanmatigde, en die niet van dien aard was dat hij door zijn meerdere
+jaren gewettigd konde worden. Het was licht te zien, dat hij in
+omstandigheden verkeerd had, welke hem het recht gaven, te bevelen, en
+dat hij zich niet dan met moeite in een minderen toestand wist te
+schikken. Wat de dochter betrof, al wat zij deed of zeide, was even
+beleefd en gepast; maar insgelijks van dien aard, dat het nimmer tot
+eenige gemeenzaamheid aanleiding geven kon.
+
+
+ * * * * *
+
+
+ACHTSTE HOOFDSTUK.
+
+WAARIN MEER GEREDENEERD DAN GEDAAN WORDT.
+
+
+"De Heer Huyck zal de vriendelijkheid hebben, u naar Amsterdam te
+brengen, Amelia!" zeide mijn gastheer, nadat wij eenige oogenblikken in
+stilte gegeten hadden.
+
+Amelia antwoordde niets, maar zij zag mij aan met een beleefde
+hoofdbuiging, waaruit men evengoed kon opmaken, dat zij zich mijn
+geleide wel getroosten wilde, als dat zij er mede vereerd was.
+
+"Het zal namelijk zijn," voegde ik er bij, "indien de Juffer er niet
+tegen heeft. Intusschen moet ik niet vergeten u verlof te vragen, om
+morgenochtend, te Naarden, even aan de herberg te vernemen, of de
+postwagen aangekomen is, waarmede ik mijn reisbagage verwacht. Het zal
+een gering oponthoud zijn en u, hoop ik, geen hinder veroorzaken."
+
+"In het minste niet," zeide Amelia: "wij zullen dan maar wat vroeger van
+hier gaan."
+
+"Het zal," zeide ik, "aan u, of aan uw Heer vader staan, het uur van
+vertrek te bepalen: want daar ik bekennen moet, niet recht te weten waar
+wij zijn, kan ik slecht berekenen hoeveel tijd wij noodig hebben om van
+hier naar Naarden te wandelen."
+
+"0!" zeide de Heer Bos, "in een klein half uur kunt gij er op uw gemak
+zijn: reken er dan nog een half uur bij, voor het inwinnen der
+berichten, die gij hebben moet en voor het gaan naar de schuit, dan is
+het vroeg genoeg zoo gij hier tegen halfzes vandaan gaat."
+
+"En moeten wij," vroeg ik lachende, "dien fraaien hollen weg dan weer
+door, dien wij hedenavond gekomen zijn? dan beklaag ik Mejuffrouw Bos."
+
+"Dat behoeft juist niet," antwoordde hij: "wij hadden dien heden ook
+niet behoeven te nemen; maar ik was van oordeel dat de modderige landweg
+den indruk mijner stappen niet zoo lang bewaren zonde als het zandpad
+door het bosch, hetwelk bovendien langs bewoonde huizen loopt."
+
+"Hoe!" riep ik uit: "heeft Mejuffrouw dien afschuwelijken weg mede
+moeten doortrekken?"
+
+"Dat niet alleen," zeide de Heer Bos; "maar nog wel, evenals ik, beladen
+met pak en zak;--want wij gevoelden geen trek om onze bagage in de
+huifkar te laten, noch om die te laten dragen door dezen of genen
+arbeider, en ons aan zijn bescheidenheid te wagen. En dan wilde Amelia
+nog wel op het voorbeeld van Esopus, den spijskorf dragen, schoon die
+het zwaarst van alles was, en niet, als in het geval van den Phrygiër,
+gaandeweg geledigd werd."
+
+"'t Is waar," zeide Amelia, terwijl zij haar fijne handjes wreef: "mijn
+vingers dragen nog de sporen van den ring, waaraan ik de trommel hield."
+
+"Gij zoudt mij waarlijk het maal bederven," zeide ik, "wanneer ik denk
+aan het ongemak, dat u het dragen dier spijzen veroorzaakt heeft."
+
+"Mijn vriend!" zeide de Heer Bos tot mij, met meer innig gevoel, dan
+waarvoor ik hem vatbaar oordeelde: "indien de gedachte aan het leed
+mijner dochter mij verhinderen moest te eten, zou ik sedert lang geene
+spijs meer genuttigd hebben."--Dit gezegd hebbende, stak hij over tafel
+de hand aan Amelia toe en drukte de hare met een warmte, welke mij zien
+deed, dat, wat overigens de man zich te verwijten mocht hebben,
+hartelijke verkleefdheid aan zijn dochter hem was bijgebleven.
+
+"Kom!" zeide hij eindelijk: "wij moeten hopen, dat deze bedroevende
+staat van zaken niet duren zal. Nog eenige weinige slechte dagen,
+Amelia! en wij zullen, zoo mijn voorgevoel waarheid spreekt, van al de
+zorg en kwelling, die ons thans drukken, ontslagen zijn en blijder dagen
+te gemoet zien....; wij moeten nu aan onzen gast het tooneel niet
+aanbieden eener weekhartigheid, waar hij te minder in deelen kan, daar
+hij er de aanleiding niet van verstaat."
+
+En, terstond van toon en stoffe veranderende, begon hij mij over mijn
+reizen te ondervragen: een onderzoek, gelijk men weet, altijd aangenaam
+aan hem tot wien het gericht wordt. Het gesprek, hetwelk hieruit geboren
+werd, gaf mij gelegenheid om op te merken, dat de Heer Bos de meeste
+landstreken van Europa bezocht had niet alleen, maar ook een grondige
+kennis bezat van de zeden, gewoonten en staathuishoudkunde der
+onderscheidene volkeren; ja, dat hij vele en belangrijke bijzonderheden
+wist, welke hij niet kon hebben vernomen dan door eene nauwe betrekking
+en omgang met die personen, welke in hun vaderland het meeste gezag of
+den voornaamsten invloed uitoefenden. Ongevoelig bracht ons de loop van
+het onderhoud ook op het punt onzer koloniale bezittingen, en ik stond
+versteld over de kennis, welke hij ook te dien opzichte ten toon
+spreidde. Daar de mijne dienaangaande gering was, was ik niet in staat
+met volkomen zekerheid over de juistheid zijner opgaven en narichten te
+oordeelen; maar toch had de op mijn reizen verkregene gewoonte van met
+allerlei slag van lieden om te gaan, mij niet geheel buiten een zekeren
+graad van menschenkennis gelaten, zoodat ik de logenachtige versieringen
+van den sprookjesverteller eenigszins wist te onderscheiden van de
+onopgesmukte verhalen des zaakkundigen reizigers: en, hoewel ik ten deze
+begreep geen onbepaald krediet te moeten verleenen, veelmin mijn zegel
+te kunnen hechten aan de stoute beslissingen en beoordeelingen, welke de
+Heer Bos zich betreffende de handelingen zoo der Compagnie als van hare
+dienaren veroorloofde, zoo wist hij die echter met zulke schijnbaar
+gegronde en afdoende redenen te omkleeden, dat het, in mijn oog althans,
+geen geringe moeite en bekwaamheid zou vereischt hebben, die met een
+goed gevolg te wederleggen. Van de Oost en West kwamen wij op Czaar
+Peter te huis en op de stoute hervormingen, door hem in Rusland
+ondernomen: en de naam van dien grooten Alleenheerscher, ons aan de grap
+van dien morgen herinnerende, bracht ons als vanzelf op het Soester
+avontuur en op de onweersbui terug. Gevraagd zijnde hoe ik het gedurende
+den regen gesteld had, verhaalde ik, dat ik geschuild had op de hofstede
+Guldenhof, toebehoorende aan den Heer Blaek.
+
+"Guldenhof!" herhaalde Amelia: "is dat niet die fraaie plaats aan de
+andere zijde van Eemnes? Ik heb het even gewaagd, toen wij die
+voorbijgingen, mijn hoofd buiten de huifkar te steken en dat prachtige
+goed te beschouwen, hoewel het mij bijkans een stijven nek had gekost."
+
+"De Heer Blaek!" herhaalde van zijn kant mijn gastheer, bijna
+terzelfdertijd: "is Jacobus Blaek de eigenaar van dat vorstelijk
+buitengoed?... Het moet hem dan wel zijn medegeloopen, sedert ik hem
+gekend heb: want toen zag het er sober uit met zijn tijdelijke
+goederen:... dan: waarover verwonder ik mij?" vervolgde hij, als tegen
+zichzelven sprekende en terwijl hij met zijn mes op de tafel speelde:
+"ik heb minder recht dan iemand om over de wisseling der fortuin eenige
+verbazing te toonen."
+
+"Zoo ik wel onderricht ben," zeide ik, "heeft de Heer Blaek een
+aanzienlijk vermogen in de Oost-Indiën gewonnen."
+
+"Hij?" zeide de Heer Bos: "gij verwart hem met zijn broeder, die
+werkelijk zeer rijk kon genoemd worden; want het toeval was hem even
+gunstig geweest, als het den eigenaar van Guldenhof, in dien tijd
+althans, tegenliep. Nu! zoo eenig mensch de gaven der fortuin verdiende,
+het was dezelfde Hendrik Blaek; want een meer edelmoedig hart, en meer
+geneigd hetgeen hij bezat met anderen te deelen, heb ik nooit gekend. De
+arme drommel heeft niet lang genot gehad van hetgeen hij met zooveel
+zorg vergaard had. Hij is een der weinige menschen, wier dood mij een
+wezenlijke smart veroorzaakt heeft."
+
+"Gij hebt hem dan zeer van nabij gekend?" vroeg ik, niet zonder
+deelneming: want een gesprek over den vader der bevallige Henriëtte kon
+mij niet anders dan belangrijk zijn.
+
+"Hij was een braaf en beminnelijk mensch," zeide mijn gastheer,
+blijkbaar een rechtstreeksche beantwoording mijner vraag wenschende te
+ontwijken: en terstond vervolgende: "hij heeft een dochter nagelaten:
+leeft zij nog?"
+
+Ik voelde, dat ik op deze vraag tot over de ooren toe rood werd:
+misnoegd op mijzelven, dat ik mij, ofschoon onwillekeurig, zou
+blootstellen aan verdere onderzoekingen, trachtte ik mijn verwarring
+onder den schijn van luchthartigheid te bemantelen en antwoordde met een
+gemaakten lach: "voorzeker leeft zij: althans toen ik haar van morgen
+sprak, was zij nog in blakenden welstand."
+
+"En is zij nog niet gehuwd?" vroeg de Heer Bos al verder: "mij dunkt
+eener goede partij als haar moet het niet aan vrijers ontbreken."
+
+"Gehuwd is zij niet," antwoordde ik: "en meer weet ik er niet van, daar
+ik eerst heden van mijn buitenlandsche reize terugkeer;--maar ik stem
+volkomen met u in, dat zij geen gebrek aan aanzoeken hebben kan."
+
+"De hemel schenke haar wijsheid, om een goede keuze te doen," zeide mijn
+gastheer: "maar komaan! de avond is gevorderd: en het is tijd, dat gij
+beiden u ter ruste begeeft, om morgen weer vroeg bij de hand te kunnen
+zijn. Het hindert mij toch," vervolgde hij, de kruimels van zijn
+roksmouw afknippende, "dat ik mijn ouden borstel moet missen."
+
+"Zou UEd. hem zóó niet kunnen gebruiken?" zeide Amelia, terwijl haar
+wangen voor een oogenblik door een zachten glans van genoegen werden
+bestraald! en meteen haalde zij het betreurde voorwerp van onder haar
+bouwen voor den dag en stak het over de tafel aan haar vader toe. Deze
+beschouwde het met een blik van verrassing: het plaatje met het wapen
+was er afgerukt en de spijkergaatjes, die nog van het vroeger bestaan
+daarvan hadden kunnen getuigen, met den rug van een mes zooveel mogelijk
+gelijkgewreven.
+
+"Ik dank u, Amelia!" zeide de Heer Bos, met aandoening: "waarlijk! het
+is kinderachtig van mij, aldus aan een nietig meubel te hechten; maar
+... gij weet het, melieve! dat ik bij wezenlijke rampen mijn
+gemoedskalmte niet verloren heb: en gij zult mij deze zwakheid ten goede
+houden.--Waarlijk!" vervolgde hij, den borstel aandachtig beschouwende:
+"ziedaar wel een evenbeeld, dat ik op mijzelven toepasselijk kan maken.
+Ben ik niet evenals hij, na jaren wrijvens en schurens, van mijn glans
+beroofd, toen ik oud werd, en thans in het oog der wereld even weinig
+meer waard als dit meubel den Jood zou wezen, dien wij hedenmorgen
+ontmoet hebben?"
+
+"UEd. zal mij de opmerking vergunnen," zeide ik, "dat, gelijk deze
+borstel nog evengoed dienst kan doen, al is hij van zijn pronk beroofd,
+datzelfde voorrecht ook u kan vergund blijven. Onze waarde berust immers
+niet in uiterlijke praal, maar in het nut dat wij stichten."
+
+Ik dacht met deze aanmerking en voorzeker alles behalve nieuwe
+vergelijking mijnen gastheer een verplichtend gezegde toe te voegen;
+maar de zonderlinge uitdrukking, die zijn gelaat aannam, toen ik met
+spreken geëindigd had, trof mij zoodanig, dat ik mij wel wachtte op
+denzelfden toon voort te gaan. Gedurende het gesprek over de Heeren
+Blaek hadden, naar 't schijnt, oude herinneringen een uitdrukking van
+zachte droefgeestigheid op zijne trekken verspreid, welke ik niet
+gedacht had, daar immer te zullen aantreffen, en welke nog vermeerderd
+werd door het hervinden van zijn borstel en de gedachten, welke de
+beschouwing daarvan in zijn boezem had opgewekt:--maar nu was opeens die
+uitdrukking verdwenen: het gansche gelaat had de strenge, terugstootende
+plooi hernomen, die het gewoonlijk kenmerkte: en een bittere lach kwam
+het nog meer ontsieren."
+
+"Hoor!" zeide hij, op een schamperen toon, terwijl hij een blik op mij
+wierp, die mij onwillekeurig sidderen deed: "de diensten, welke ik
+gewoon ben geweest te bewijzen, waren niet altijd van dien aard, dat men
+er mij veel dank voor wist."
+
+"Vader!" zeide Amelia, met een bevende stem, terwijl zij oprees en hem
+bleef aanzien met een weemoedigen blik, die hem zijn rasch gezegde
+scheen te verwijten.
+
+"Gij hebt gelijk, mijn kind!" zeide hij: "en ik handel dwaselijk, door
+aan zulke denkbeelden toe te geven... zoo de Heer Huyck het goedvindt,
+zal ik hem zijn slaapstede toonen."
+
+Deze laatste woorden sprak hij weder op een zeer natuurlijken en
+hoffelijken toon uit en liet die met een buiging van het bovenlijf
+vergezeld gaan. Ik boog insgelijks ten bewijze van toestemming: en na
+gedane dankzegging rezen wij gezamenlijk op. Ik wenschte aan Amelia een
+gerusten nacht, en volgde den Heer Bos, die, na zich half bij zijn
+dochter verontschuldigd te hebben, dat hij haar in het donker liet de
+kaars opnam en mij in een klein vertrekje bracht, hetwelk op dezelfde
+trap, doch eenige treden hooger, uitkwam.
+
+"Ik denk niet," zeide hij, mij op een nauwe bedstede wijzende, die zich
+aldaar bevond, "dat u dit nachtverblijf machtig zal aanstaan: maar gij
+zult het moeten nemen zooals gij het vindt."
+
+"O! zeide ik: "maak daarover geene verontschuldigingen; ik ben lang
+genoeg op reis geweest om mij te hebben leeren behelpen: en een nacht is
+gauw doorgebracht. Maar wat ik u bidden mag, neem het licht met u:
+Mejuffrouw Bos bevindt zich alleen en in het duister. Ik heb geen licht
+noodig om mijn slaapstede te vinden."
+
+"Zoo gij niets meer noodig hebt, en u in 't donker kunt uitkleeden, zal
+ik aan uw verzoek voldoen," zeide mijn gastheer, en mij een goede
+nachtrust toegewenscht hebbende, verliet hij het vertrek. Ik had
+intusschen den eenigen stoel, die zich daarin bevond, voor mijn
+slaapplaats geschoven en, mij van mijn bovenkleederen ontdaan hebbende,
+kroop ik met de rest te bedde; want in de onzekerheid hoe de gesteldheid
+daarbinnen zou wezen, was ik eenigszins huiverig om mij geheel te
+ontkleeden.
+
+En inderdaad, mijn ligplaats was noch slechter, noch beter dan ik reden
+had mij voor te stellen. Het bed bestond uit een harde peul, waarvan men
+de opvulsels niet behoefde te raden; want van alle zijden staken mij de
+puntige stroohalmen in de leden, zoo vaak ik mij omwendde. Het laken was
+van dien aard, dat het mij, welke houding ik aannam, nooit geheel
+bedekte; lag ik recht uitgestrekt, dan staken mijn voeten er buiten:
+haalde ik deze binnen en ging ik krom liggen, dan waren mijn knieën
+ongedekt:--en wat het ware, dat mij tot hoofdkussen diende, kon ik
+volstrekt niet uitvinden en moest eerst den volgenden morgen ontdekken,
+dat het uit een oud stel vischnetten bestond, in een meelzak gewikkeld.
+De vinding was niet onaardig en ik ben nooit te weten gekomen, of ik
+haar aan het vernuft van den Heer Bos, van zijn beminnelijke dochter of
+van de oude Martha moest toeschrijven.
+
+Het was echter niet het min gemakkelijke mijner ligging, dat mij zou
+verhinderd hebben, na een zoo vermoeienden dag, een zoete rust te
+genieten. Integendeel waren het die vermoeienissen zelven en de
+onderscheidene schokken, welke ik naar lichaam en geest ontvangen had,
+die mij beletteden, den slaap te vatten, waar ik zoo vurig naar
+verlangen moest. Duizend verschillende en verwarde denkbeelden maalden
+mij door het brein en deden dat brandend en koortsig gevoel in mijn
+hoofd ontstaan, hetwelk aan elke sluimering vijandig is. Al de
+ontmoetingen van den dag kwamen mij beurtelings voor den geest zweven,
+gelijk de schimmen eener fantasmagorie. Ik zag weder den twist in de
+herberg: ik hoorde den hatelijken Andries vloeken en den Jood zijn
+kramerijen venten: ik onderscheidde het lieve gezichtje van de bevallige
+Henriëtte Blaek: ik bestreed opnieuw de drie struikroovers en dankte
+weer mijn redding aan mijn geheimzinnigen gastheer, die zich aan de
+oogen mijner verbeelding in een nog majestueuzer gestalte voordeed dan
+in de wezenlijkheid. Dan weder stelde ik mij de belofte voor den geest,
+welke ik den Heer Bos gedaan had, en de moeilijkheden, welke voor mij
+zouden kunnen ontstaan zoo uit de verplichting, die ik op mij genomen
+had, om Amelia naar Amsterdam te brengen, als uit die, van het op dien
+gevaarvollen avond voorgevallene voor elk geheim te houden. Bij dit
+alles voegde zich nog een zeker gevoel van ongerustheid, dat ik niet van
+mij af konde werpen, en hetwelk was toe te schrijven aan de onzekerheid,
+waarin ik verkeerde, zoo omtrent de plaats waar ik mij bevond, als
+omtrent hetgeen mij nog kon te wachten staan. Wel is waar, ik voedde
+geen vrees meer voor den Heer Bos, die er naar allen schijn belang bij
+had, mij te vriend te houden; maar ik was niet zonder zorg omtrent
+Andries, die, naar mijn innige overtuiging, niemand anders wezen kon dan
+de zoon der weduwe, in wier woning ik mij bevond: het onaangename
+vermoeden begon mij te bekruipen, of ik niet altemet de legerstede van
+dien booswicht betrokken had: en ik kon de benauwende gedachte niet
+verbannen, dat hij wellicht te huis komen en mij de weinig gewenschte
+eer van zijn bezoek geven zou.
+
+Ik had, kort nadat ik mij te bedde begeven had, den luchtigen voetstap
+van Amelia eenige reizen op de trappen gehoord, en veronderstelde dat
+zij de overblijfselen van ons avondmaal naar de keuken bracht. Daarop
+had zij een vrij langdurig onderhoud met haar vader gehad, waarvan ik
+echter niets dan bloote klanken verstaan kon, en zich toen ter ruste
+begeven. De Heer Bos was vervolgens naar beneden gegaan; naar mijn
+gedachten, om aan de oude Martha eenige onderrichtingen te geven: het
+duurde wel een uur eer hij terugkwam en zich in de bedstede, tegenover
+die, waarin zijn dochter sliep, begaf. Een zwaar gesnork kondigde mij
+weldra aan, dat, welke zijn zorgen voor de toekomst ook wezen mochten,
+die echter niet in staat waren, hem het slapen te beletten.
+
+Wat mij betreft, er verliepen uren achtereen, eer de slaap mijn oogen
+sloot, en toen zelfs bracht die noch rust, noch verkwikking mede.
+Benauwende, pijnlijke droomen kwelden mij, en deden mij ieder oogenblik
+met schrik uit mijn sluimering ontwaken. Ik zag het ouderlijk huis in
+vlammen staan: gewapende roovers, waaronder zich Andries en, vreemd
+genoeg, ook de poëet Helding bevonden, stormden ter plundering binnen,
+en werden aangevoerd door den Heer Jacobus Blaek, die zijn regenscherm
+als een staf van commando rondzwaaide. Ik zag mijn moeder, doodsbleek en
+met bloed bedekt, door twee dier boosdoeners voortsleepen: ik hoorde het
+noodgeschrei mijner zusters en broeders, die in de vlammen omkwamen: en
+dan zag ik opeens boven het vlammend puin, Henriëtte, Amelia, en een
+talrijken stoet bevallige, in feestgewaad uitgedoste jonge meisjes
+luchtig en onbezorgd ronddansen, en rozen strooien op de vonken, die
+onder haar voeten opspatteden. Opeens deed Andries, die een ijzeren
+geldkist uit den brand had gesleurd, welke hij met geweld op straat
+sleepte, een afgrijselijken vloek hooren: alles verdween voor mijn
+oogen, en ik ontwaakte.
+
+Maar, schoon wakker, nog dreunde mij die stem in de ooren, en nog
+herklonken die slagen, welke echter niet op een ijzeren kist, maar op de
+deur der woning nederkwamen. Ik ging recht overeind zitten. Er kon geen
+twijfel meer aan zijn: het was Andries, die weder te huis kwam.
+
+De morgenschemering was aangebroken: ik liet mij zoo zachtjes als ik kon
+uit mijn bed zakken, kleedde mij aan, omklemde mijn knuppel met beide
+handen en bleef toen, op den stoel gezeten, angstig luisteren, wat er
+volgen zou. Weldra hoorde ik de oude Martha naar het voorhuis
+schoffelen. Ik rees op, en overlegde of het ook zaak zoude wezen, den
+Heer Bos te gaan wekken, toen ik Martha met een heesche stem haar zoon
+hoorde toeroepen: "daar slaapt van nacht familie van Mevrouw hier in
+huis: ik mag je niet opendoen: zie maar dat je in de schuur terecht
+komt."
+
+Ofschoon mij deze woorden eenigszins geruststelden ten opzichte der
+voornemens van de moeder, bleef ik echter niet zonder zorg, of zich de
+zoon wel daaraan zoude storen. Mijn onzekerheid was intusschen spoedig
+voorbij; want na eenige vruchtelooze pogingen om de deur open te
+krijgen, ging Andries al brommende en vloekende weg, en Martha haastte
+zich, haar bed weder op te zoeken, hetgeen mij ten blijk strekte, dat
+zij geen vrees voor zijn terugkomst koesterde.
+
+Dit tooneel had mij echter allen slaap ontnomen. Ik bleef nog een
+geruimen tijd stilzitten, toen naderde ik het venster, opende het met
+zoo weinig gerucht mogelijk, en ademde de verkwikkende morgenlucht in,
+die mij van buiten tegenstroomde.
+
+Dan, was die frissche ochtendkoelte welkom aan mijn verhit gestel, niet
+minder aangenaam werd ik verrast door het heerlijke schouwspel, dat zich
+voor mijn oogen opdeed en hetwelk ik verre was te verwachten. Het
+uitzicht, dat ik den avond te voren van de kamer, waar wij ons toen
+bevonden, had gehad, was beperkt: het raam, waar ik nu voorstond, opende
+zich aan eene andere zijde van het gebouw en vergunde mij het gezicht
+van een natuurtooneel, het penseel eens schilders waardig. Ter
+linkerzijde en achter een schuur, een duiventil en een paar andere
+kleine gebouwen, tot de hoeve behoorende, verhief zich een fraaie groep
+eeuwenheugende eikeboomen, wier kruin wel door den zeewind was
+ontbladerd, doch wier knoestige met breede takken voorziene stammen zich
+donker afteekenden tegen den nog kleurloozen hemel en tegen de
+Zuiderzee, over wier grauwe oppervlakte een aantal kleine vaartuigen
+elkander kruisten. Iets meer nabij verhief zich een oude, met mos en
+heesters overdekte bouwval, de strenge stijl van welks bouworde scheen
+aan te kondigen, dat ik de overblijfselen van een klooster voor mij had:
+een muurtje, dat waarschijnlijk voorheen een kerkhof omheind had,
+verbond dit gedenkstuk van vroegere dagen aan de hoeve, waarin ik mij
+bevond. Ter rechterzijde liep de grond glooiend opwaarts, en werd het
+verschiet hier en daar belemmerd door golvende heuvelen, deels met koren
+en boekweit beteeld, deels met heesters en kreupelhout begroeid, deels
+bedekt met de paarskleurige heide, waarlangs de witgewolde kudde reeds
+hun ochtendmaal kwamen gebruiken. De stilte van den morgen werd alleen
+nu en dan afgebroken door het dof geloei der runderen in den stal en het
+gekraai van den wakkeren haan, die met zijn kakelbonten harem over het
+erf kuierde en het rijzend zonnelicht begroette, dat allengskens aan dit
+natuurtooneel leven en beweging kwam bijzetten. Opeens trof mij de
+gedachte: ik had dit bevallig geheel nog éénmaal beschouwd: wanneer of
+in welk gezelschap, dit wist ik mij niet te binnen te brengen; maar het
+kwam mij voor, als ware het niet de eerste reize, dat ik mij hier
+bevond. Ik kon uit den weg, dien ik den vorigen avond genomen had, en
+uit de nabijheid der zee, het besluit opmaken, dat ik mij ten Oosten en
+niet verre van Naarden moest bevinden en wel omtrent de plaats, waar
+vroeger een stad van denzelfden naam in de Hoeksche en Kabeljauwsche
+twisten was te gronde gegaan; maar ik had, zooverre ik wist, nooit eenig
+uitstapje naar dien kant gemaakt. Eindelijk gaf ik het op: en daar ik
+meermalen het naburige Muiderberg bezocht had, waar het landschap veel
+overeenkomst had met datgene, hetwelk ik nu voor oogen had, maakte ik
+het besluit op, dat ik door die gelijkheid van natuurtooneel misleid,
+mij ten onrechte verbeeldde, hier vroeger geweest te zijn.
+
+De morgenstond had zijn weldadigen invloed op mij uitgeoefend en met het
+daglicht waren die kwellende droombeelden en onrustige gedachten
+verdwenen, die mij gedurende den nacht hadden beziggehouden. Ik aarzelde
+dus niet om mij weer naar mijn legerstede te begeven, en de natuur, haar
+rechten hernemende, welke zij te lang aan de verbeelding had afgestaan,
+deed mij een weldadigen slaap genieten, waaruit ik niet ontwaakte, dan
+toen de stem mijns gastheers mij riep, en ik, de vakerige oogen
+wrijvende, den Heer Bos, reeds geheel gekleed, zag voor mij staan.
+
+"Het is tijd!" zeide hij: "het spijt mij zulk een aangename rust te
+storen; maar gij zult ongetwijfeld de eerste schuit niet willen
+misloopen."
+
+"Gij ziet," zeide ik, opstaande, "dat mijn toilet geene groote moeite
+zal vereischen. Ik heb niets anders te doen als mij te wasschen, en ik
+ben tot uw dienst."
+
+"Ik heb u gebracht wat gij noodig hebt," zeide de Heer Bos, mij op de
+tafel wijzende, waar hij een kom met water en een handdoek had
+neergeplaatst. "Ik behoef niet te vragen of gij goed geslapen hebt."
+
+"Daar kan ik niet volmondig ja op zeggen," antwoordde ik, en verhaalde
+hem tevens hoe mijn nachtrust gestoord was geweest. Gedurende mijn
+verhaal bleef ik de wezenstrekken van mijn gastheer zorgvuldig
+gadeslaan. Geen verwondering noch ontroering was daarop zichtbaar:
+alleen zag ik hem een paar reizen de wenkbrauwen samentrekken.
+
+"Ik verwachtte niet anders," zeide hij, toen ik met mijn mededeeling
+geëindigd had: "en ik had dienaangaande het noodige onderricht aan de
+oude Martha gegeven. Ondertusschen, die schurk moet u noch mij hier
+zien: de gevolgen zouden te gevaarlijk kunnen wezen. Ik moet mij
+daarover nog met de oude onderhouden. Wees zoo goed, zoolang bij mijn
+dochter te vertoeven."
+
+Wij verlieten het vertrek, en begaven ons weder naar datgene, waar wij
+den vorigen avond hadden doorgebracht. Ik vond hier Amelia, in hetzelfde
+gewaad als den vorigen dag gekleed, behalve dat zij nu een muts droeg en
+een falie daar over heen: ook was zij met een zonnescherm voorzien. De
+Heer Bos liet ons alleen, en na een korten morgengroet, bleven wij,
+beiden zwijgend en eenigszins met onze houding verlegen, voor ons zien.
+
+Het leed niet lang, of de Heer Bos kwam terug: "alles is in orde," zeide
+hij: "Andries ligt in de hooischuur zijn roes uit te slapen, en, eer hij
+wakker is, zijn wij ver van hier. Ik heb bovendien zijn moeder
+gewaarschuwd, dat de justitie hem opspoorde; en een kleine wenk van dien
+aard zal, vlei ik mij, genoegzaam zijn, om hem verre van hier te
+zenden.--Niets verhindert ons dus langer, de reis aan te vangen."
+
+"Ik weet niet," zeide Amelia, zich met minzaamheid tot mij wendende, "of
+Mijnheer ook nog vooraf iets verlangt te gebruiken."
+
+"Het is mij nog vroeg genoeg," zeide ik: "en daar ik toch genoodzaakt
+ben, mij te Naarden een oogenblik op te houden, zullen wij evengoed daar
+eenig ontbijt kunnen nuttigen."
+
+"Welaan dan!" zeide de Heer Bos, en trad meteen, door ons gevolgd, de
+kamer uit.
+
+In het voorhuis stond de oude Martha, die, nijgende, en de handen
+drukkende van den Heer Bos en van Amelia, afscheid van ons nam.
+
+"Wij danken u voor uw herbergzaamheid," zeide de Heer Bos: "vergeet
+niet, hetgeen ik u omtrent uw zoon gezegd heb, en neem dit aan, voor den
+omslag, dien wij u veroorzaakt hebben. Mijn goed zal ik nader laten
+halen. Bedenk, dat alles van uw stilzwijgendheid afhangt."
+
+"Ach!" zeide zij: "met wie spreekt de oude Martha ooit? Geen haan zal er
+na kraaien, dat UEd. hier 'eweest is: en in een kwartier tijds zijn al
+de kamers weer dicht 'esloten en het beddegoed uit de bedsteden 'enomen,
+en kan niemand merken, dat ik hier volk heb 'ehad."
+
+Ik kon mij niet weerhouden van te glimlachen: "zoo al de slaapplaatsen
+zoogoed gestoffeerd zijn als de mijne," dacht ik, "zal zeker het
+opredderen niet veel tijd kosten."
+
+Intusschen naderde ik ook op mijne beurt de oude vrouw en stelde haar
+onder dankbetuiging voor het nachtverblijf eene kleine fooi ter hand.
+Toen ik mij omwendde, zag ik dat de Heer Bos een koffer had opgenomen,
+die waarschijnlijk het goed van zijn dochter bevatte.
+
+"Mag ik u niet van die moeite ontslaan?" vroeg ik hem; "daar toch
+Mejuffrouw nu onder mijn geleide komt, is het niet meer dan billijk, dat
+ik haar goed drage."
+
+"Wij zullen het ieder een gedeelte van den weg dragen," zeide de Heer
+Bos: "ik ga niet met u tot Naarden."
+
+De toon, waarop hij deze woorden uitsprak, was zoo beslissend, dat ik
+het ongeraden vond, verder aan te dringen. Wij begaven ons dan op reis,
+de Heer Bos den tocht geleidende, en even wakker doorstappende, alsof
+hij, in stede van een koffer, een pak veeren onder den arm had. Ik heb
+nog verzuimd te zeggen, dat hij thans zijn rooden mantel niet omhad, en
+zijn Spaanschen hoed tegen een meer gewonen verwisseld had.
+
+Amelia liep zwijgend achter haar vader; en ik sloot den tocht. Wij
+namen, in stede van den modderigen hollen weg, een zandpad door de
+eikenstruiken, hetgeen op een driesprong uitkwam, waar onze geleider
+stilhield.
+
+"Hier moeten wij scheiden," zeide de Heer Bos: "dit voetpad links brengt
+u aan de poort van Naarden. Vaarwel Amelia! God behoede u en schenke u
+het noodige beleid om de moeilijke taak te volbrengen, die gij op u
+genomen hebt."
+
+Dit zeggende drukte hij een hartelijken kus op 't voorhoofd zijner
+dochter. Wat haar betrof, zij schreide niet; zij stortte geen ijdele,
+doch bij zulk een scheiding toch niet berispelijke klachten uit: maar de
+doodelijke bleekheid, welke zich over haar gelaat verspreidde, toonde
+niettemin hoezeer haar hart op dit oogenblik leed.
+
+"Wat u betreft, Mijnheer!" zeide de Heer Bos, mij de hand drukkende:
+"ontvang mijn voorloopigen dank voor den dienst, dien gij mij bewijzen
+wilt. Ik vertrouw u mijn dochter: en gij zult, hiervan houde ik mij
+overtuigd, u dat vertrouwen niet onwaardig betoonen."
+
+"Is er niets anders dat ik voor u doen kan?" vroeg ik hem terwijl ik
+zijn handdruk beantwoordde.
+
+"Voor het oogenblik niet:--ik heb reeds te veel van u gevorderd;
+wellicht meer dan gij zult kunnen volhouden;... doch het zij zooals het
+wil!... alleen dit nog!... mocht mij het lot eens treffen, dat mijn
+vijanden mij toewenschen, ontferm u dan over mijn ongelukkige
+dochter:--wees dan haar voorspraak.... Zorg dan, dat zij in staat
+gesteld worde, zich een wijkplaats volgens haar wensen te kiezen."
+
+Ik gaf door een buiging mijn toestemming in dit verzoek te kennen en nam
+nu den koffer op, dien de Heer Bos had neergezet en die mij zwaarder
+voorkwam dan ik gedacht had, waarop hij na Amelia nogmaals vaarwel
+gezegd te hebben, zich met rassche schreden rechtsaf en naar den zeekant
+begaf. Wij oogden hem een poos na en sloegen toen zwijgend het
+aangewezen pad in, dat ons weldra op den heirweg in de nabijheid van
+Naarden bracht. Buiten de poort nam ik een knaap aan, om den koffer te
+dragen; bood mijn arm Amelia aan, en bevond mij met haar na verloop van
+eenige minuten in de herberg te Naarden.
+
+
+ * * * * *
+
+
+NEGENDE HOOFDSTUK
+
+BEHELZENDE HET VERHAAL EENER SCHUITREIS VAN NAARDEN NAAR AMSTERDAM.
+
+
+In de herberg gekomen zijnde, werden wij door den waard in een
+zijkamertje gewezen, waar ik terstond voor Amelia en voor mij een paar
+kop koffie en boterhammen bestelde; en de vraag deed, of er ook goed met
+den vrachtwagen van Deventer was aangekomen aan het adres van Mr. F.
+Huyck. De waard beantwoordde deze vraag toestemmend en gaf mij te
+kennen, dat het goed zich in de groote kamer aan de overzijde bevond.
+Ik vroeg hierop verlof aan Amelia van haar een oogenblik alleen te mogen
+laten, en begaf mij naar de aangewezen plaats, waar ik werkelijk, na
+eenig zoekens, de mij behoorende koffers, doozen en verdere voorwerpen,
+uit onderscheidene andere goederen, welke aldaar in heerlijke eendracht
+en verwarring door en op elkaar gestapeld waren, terugvond; waarop ik
+den waard verzocht, die gezamenlijk met den koffer van Amelia naar de
+schuit op Amsterdam te laten brengen, en de roef voor mij te huren.
+
+Terwijl ik met dit alles bezig was, had ik wel opgemerkt dat er paarden
+voor het logement hadden stilgehouden: doch in de drukte van het
+oogenblik daar geen bijzondere acht op geslagen. Toen mijn bestelling
+echter was afgeloopen, en ik mij weder naar het zijkamertje terug zoude
+begeven, sloeg ik het oog, in 't voorbijgaan, door de gang naar buiten
+en zag een paar fraaie, kostelijk getoomde en gezadelde rijpaarden, die
+reeds een goeden rit schenen te hebben gedaan, naar men kon opmaken uit
+het schuim, dat hun breede borst bedekte, en die door den staljongen
+voor de deur gevoederd werden, terwijl een rijknecht, in zwierige
+livrei, daarnevens stond. Ik hield mij echter niet op met die te
+beschouwen, daar ik Amelia niet langer wilde alleen laten,--maar men
+verbeelde zich mijn verwondering en mijn misnoegen tevens, toen ik, de
+zijkamer binnentredende, iemand, in rijgewaad uitgedost, over Amelia aan
+de tafel zag zitten, met den hoed op het hoofd, het rijzweepje in de
+hand en de beenen uitgestrekt, en in dien persoon dengenen herkende,
+dien ik minst van allen hier verwacht of gewenscht zoude hebben, den
+Heer Lodewijk Blaek. "Daar beginnen de wederwaardigheden al!" dacht ik
+bij mijzelven: en mijn spijt was zoo groot, dat ik als sprakeloos aan de
+deur bleef staan.
+
+"Komt het glaasje haast, dat ik besteld heb?" vroeg Lodewijk, mij
+slechts terloops aanziende: "o vergeef mij!" voegde hij er bij, mij
+herkennende: "ik dacht dat het de kastelein was.--Mijnheer Huyck! ik
+wensch u goeden morgen."--Hier lichtte hij even zijn hoed, en zich
+terstond naar Amelia wendende, met wie hij reeds in onderhoud scheen te
+zijn getreden: "en reist de Juffrouw zoo alleen?" vroeg hij: "in
+waarheid! het zou mij tot bijzondere eer strekken u te mogen brengen,
+waar UEd. wezen wilde.--Men treft soms onwelkom gezelschap op reis aan,"
+(dit laatste was ik volkomen met hem eens) "en het is ridderplicht, de
+dames, die alleen en verlaten zijn, daartegen te beschermen."
+
+Ik was nog niet recht bekomen van mijn verbazing. Ik zag, hoe Amelia
+bleek en ontsteld was geworden door de gemeenzame toespraak van den
+vrijpostigen losbol: en ik wist nog niet, welke houding ik moest
+aannemen. Het eenvoudigste ware zeker geweest, terstond aan Lodewijk te
+verklaren, dat de Juffer geene bescherming behoefde, daar zij zich reeds
+onder de mijne bevond; maar ik huiverde op de gedachte, daardoor
+verkeerde vermoedens op te wekken bij iemand, op wiens bescheidenheid ik
+mij niet kon verlaten. "Waar zal Henriëtte Blaek mij voor houden," dacht
+ik bij mijzelven, "wanneer zij van haar neef verneemt, dat ik met een
+mooi jong meisje op reis ben geweest?" Deze gedachte belette mij te
+handelen gelijk de edelmoedigheid mij eigenlijk zoude hebben
+voorgeschreven, en ik besloot, mij te vergenoegen met aan Lodewijk het
+voortzetten zijner aanbiedingen te beletten, door zelf een gesprek met
+hem aan te knoopen.
+
+"Is UEd. hedenmorgen reeds van Guldenhof aan komen rijden? UEd. moet het
+warm hebben, ofschoon de ochtendstond altijd het best geschikt is tot
+dergelijke tochten. En hoe vaart de familie op Guldenhof? Het is een
+fraai paard, dat UEd. daar heeft," enz. enz. Lodewijk antwoordde slechts
+met enkele woorden op deze en dergelijke toespraken, welke ik tot hem
+richtte: en, geene de minste gedachte voedende, dat ik tot Amelia in
+eenige betrekking stond, bleef hij haar gedurig aanstaren, lonkte en
+knipoogde, en scheen haar door zijdelingsche wenken te kennen te willen
+geven hoe onaangenaam hem de stoornis was, welke ik in hun _tête-a-tête_
+had aangebracht.
+
+Wat Amelia betrof, zij beantwoordde hem op dezelfde wijze, als hij mij
+deed, namelijk met niet veel meer dan "ja Mijnheer!" of "neen Mijnheer!"
+Zij hield de oogen gedurig voor zich geslagen op het kopje, dat zij in
+de hand hield en waaruit zij nu en dan een langzame teug nam. Ik kon
+niet nalaten van met een gevoel van diepe beschaming op te merken, dat
+zij, na mij toen ik binnenkwam even te hebben aangezien, geen oog meer
+op mij wendde, als wilde zij mij de bescherming niet afvergen, welke ik
+haar niet uit eigen beweging verleende. Deze bescheidenheid van hare
+zijde overwon weldra mijn voornemen om mij te houden, alsof wij elkaar
+niet kenden, en ik was op het punt, van aan Lodewijk te verzoeken, de
+Juffer, die ik de eer had gezelschap te houden, niet langer lastig te
+vallen, toen de waard, met een glaasje likeur binnentredende, mij de eer
+der bekentenis kwam ontnemen.
+
+"Mijnheer!" zeide hij tegen Lodewijk: "een glaasje cognac als 't UEd.
+belieft: Mijnheer!" (tegen mij) "als UEd. naar de schuit moet zal het
+tijd worden."
+
+"Hoeveel ben ik u schuldig?" vroeg ik, terwijl Amelia intusschen was
+opgestaan.
+
+"Sta mij ten minste toe, u tot aan de schuit te brengen...." zeide
+Lodewijk, insgelijks opstaande en Amelia zijn arm aanbiedende.
+
+"Zeven gulden vijftien stuivers, wegens betaalde vracht voor UEds.
+goed," antwoordde mij de waard: "twee kommetjes koffie en twee
+boterhammen....?"
+
+"Twee!" herhaalde Lodewijk, een oog op de tafel werpende, en vervolgens
+Amelia en mij aanziende met een blik, die mij deed ontwaren, dat hij
+lont begon te ruiken, en die ook den waard deed opkijken.
+
+"Wel ja!" zeide deze: "Mijnheer betaalt immers ook voor de Juffrouw?"
+
+"Voorzeker!" zeide ik, hem twee dukaten ter hand stellende, met verzoek
+van mij geld terug te geven: "als UEd. gereed is!" vroeg ik, mij tot
+Amelia wendende.
+
+"Nu begrijp ik het!" zeide Lodewijk, met een boozen lach, die mij
+machtig veel lust gaf hem op zijn gezicht te trommelen.
+
+"_Heureux mortel!_" voegde hij er bij, het hoofd schuddende en mij
+schamper aanziende. "Ik vraag u om verschooning, Mejuffer! Maar waarom
+heeft de Heer Huyck mij niet terstond gewaarschuwd, dat ik vergeefsche
+moeite deed?"
+
+Ik voelde dat ik rood werd; want ik kon de juistheid dezer aanmerking
+van Lodewijk niet ontkennen: "Mijnheer!" zeide ik, op een toon, dien ik
+trachtte zoo natuurlijk mogelijk te maken: "ik heb niets over deze
+Juffer te zeggen. Een gelukkig toeval heeft mij haar doen ontmoeten: en
+haar _familie_ (met nadruk op het woord _familie_) heeft mij verzocht,
+daar wij toch éénen weg gingen, wel te willen zorg dragen, dat haar op
+reis niets ontbrak. Ik dacht, dat UEd. haar kende, anders zou ik niet
+geweten hebben, waaraan uw voorslagen toe te schrijven. Ik heb de eer uw
+dienaar te zijn."
+
+"Goede reis samen," zeide Lodewijk: "en ik hoop dat de _familie_ van de
+Juffer alle reden zal hebben, over haar keuze tevreden te zijn," voegde
+hij er bij, op een toon, die mij verstaan deed, dat hij geen woord
+geloofde van al wat ik hem, ik moet bekennen vrij onhandig, verteld had.
+
+Ik antwoordde verder niets; maar, den arm aan Amelia gevende, verliet ik
+met haar de herberg. Nauwelijks waren wij de stadspoort uit, toen
+Lodewijk ons, met zijn lakei achter zich, voorbijreed. Hij deed zijn
+groet vergezeld gaan met een spotachtigen glimlach, en bleef langzaam
+voor ons uit rijden. Toen wij de laatste brug der vestingwerken hadden
+verlaten en de trekschuit in 't gezicht kregen, zag ik hem weder
+ophouden en eenige woorden wisselen met iemand, die zich nabij de klep
+van de schuit hield; waarna hij in vollen draf verder reed.
+
+Wij waren spoedig aan de plaats der afvaart, waar de kruier zich met
+mijn goed bevond en mij het roefbriefje ter hand stelde. Amelia ging
+dadelijk naar binnen; wat mij betreft, ik bleef een oogenblik de
+oplading der goederen gadeslaan, toen mij de persoon naderde, met wien
+ik Lodewijk had zien spreken en dien ik terstond voor Simon herkende.
+Hun onderhoud deed bij mij een vermoeden ontstaan, hetwelk zich later
+bevestigde; doch dat ik mij wel wachtte aan Amelia mede te deelen, ten
+einde haar niet nutteloos te verontrusten.
+
+"Whelkom, meneer Hijk!" zeide Simon: "phen je nog 'ier? Me dacht, je zat
+hal 'oog en droog te Hamsterdam? Ken ik thoch niks an je kwijt worden?
+Niet?--Nou! dhaarom zei je thoch ghezond blijven. Has ik je dan reis
+weerzie met ghezondheid?"
+
+Het vertrek der schuit maakte een einde aan de rede van Simon, die een
+plaats nam op de voorplecht, terwijl ik met Amelia in de roef ging
+zitten.
+
+Ik zag aan de koele en gestrenge uitdrukking van haar gelaat, dat mijn
+gedrag eenige verontschuldiging vereischte, en ik moest bij mijzelven
+erkennen, dat zij reden had, ontevreden over mij te zijn. Ik sprak haar
+dus, eenigen tijd nadat de schuit van wal had gestoken, op de volgende
+wijze aan:
+
+"Ik vrees, Mejuffrouw, dat gij mij beschuldigt, van weinig te
+beantwoorden aan het vertrouwen, door uw Heer vader in mij gesteld."
+
+"Mijnheer!" antwoordde zij, "ik heb het recht niet, u eenige
+verwijtingen te doen. Ik gevoel zeer wel, hoe moeilijk de toestand was,
+waarin de ontmoeting van een bekende u moest brengen; en het doet mij
+van harte leed, dat gij u om mijnentwille wellicht onaangenaamheden op
+den hals haalt."
+
+"Uwe goedheid," zeide ik, "behandelt mij meer grootmoediglijk dan ik
+verdien; maar waarlijk, gij hadt recht gehad, een andere handelwijs van
+mij te verwachten. Geloof echter, dat, zoo ik niet terstond den Heer
+Blaek voor zijn onbeschaamdheid bestrafte, zulks slechts daarom was,
+omdat ik hoopte dat hij vóór ons vertrekken zoude: en ik was bezorgd,
+dat zoo hij, gelijk nu geschied is, ontdekte dat wij te zamen reisden,
+hij nasporingen in 't werk zou stellen, welke het geheim van uw Heer
+vader in gevaar mochten brengen."
+
+Deze reden was nu wel niet de ware; maar zij had toch zooveel grond van
+waarschijnlijkheid voor zich, dat Amelia, naar mijne meening, niet kon
+nalaten, die voor volkomen geldig te houden. Zij scheen er zich dan ook
+mede te vergenoegen.
+
+"Ik hoop," zeide zij, "dat gij geen last meer zult hebben van deze
+ontmoeting, en dat de Heer Blaek zich met de door u gegeven inlichtingen
+zal tevreden stellen.--Is hij de zoon van den Heer Blaek, over wien wij
+gisteravond spraken? Hij schijnt mij toe geen gelukkig toonbeeld op te
+leveren van de Amsterdamsche Heeren. Wellicht echter," voegde zij er
+bij, "moet ik zijn vrijpostigheid alleen toeschrijven aan den verlatenen
+toestand, waarin ik mij bevind."
+
+"Het was gisteren voor het eerst, dat ik dien Heer ontmoette," was mijn
+antwoord: "maar het zou mij grieven, indien UEd. onze Amsterdamsche
+jongelingschap naar hem wilde beoordeelen. Er zijn er onder, die, zooals
+hij, hoovaardig op hun rijkdom en aanzien, zich een toon aanmatigen, die
+hun vrij kwalijk voegt, en zich, vooral tegen een kunne, die zij
+eerbiedigen moesten, alles veroorloven, op het voorbeeld der Fransche
+windbuilen, die zij naäpen, zonder tevens die welgemanierde bevalligheid
+te bezitten, welke bij onze naburen de onbescheidenheid eenigszins
+vergeeflijk maakt. Maar gij zult, naar ik hoop, te Amsterdam ook
+jongelieden vinden, die zich door een ordentelijk, zedelijk gedrag
+onderscheiden, nauwgezet zijn in het betrachten hunner maatschappelijke
+plichten, zich aanbevelen door een heuschen beschaafden omgang, en niet
+van oordeel zijn, dat drinken, rossen en rijden, grof spelen en
+dergelijke uitspattingen tot de kenmerken eens fatsoenlijken mans
+behooren."
+
+"Ik twijfel er niet aan," zeide zij: "het zal te Amsterdam zijn, als
+overal, dat men er veel kaf onder 't koren vindt. Helaas! wat mij
+betreft, ik zal er niet in de gelegenheid zijn om zulks bij ondervinding
+te leeren, en mijn toestand zal mij wel dwingen, mij afgezonderd te
+houden van alle gezelschappen. Hoe gelukkig zijt gij, Mijnheer! aan wien
+deze reis niets dan vreugde en blijdschap voorspelt. Gij gaat een
+beminde familie terugvinden en moogt u thans reeds verheugen in die
+zalige ontmoeting.... terwijl ik!... maar verschoon mij, ik heb geen
+recht u met mijne klachten op te houden. Verhaal mij eens, bid ik u, hoe
+groot is het huisgezin van uw Heer vader?"
+
+Ik beantwoordde deze vraag, en, van het eene op het andere komende,
+geraakten wij van lieverlede in een belangrijk en levendig onderhoud, in
+den loop waarvan ik telkens meerdere redenen vond om het gezond verstand
+en het edel hart van mijn reisgenoote te bewonderen. Wij brachten alzoo
+bijna ongemerkt de lange en vervelende vaart van Naarden tot Muiden ten
+einde. Aan die stad gekomen, moet men, gelijk bekend is, de schuit
+verlaten om zich in een andere in te schepen. Wij trokken dan te zamen
+en gearmd Muiden door, toen een nieuwe gebeurtenis mij stof gaf tot
+nieuwe bekommernis over de taak, die ik op mij genomen had, en waarmede
+ik mij reeds begon te vereenigen. Onder het voortwandelen hoorde ik
+achter ons het klappen van een zweep en het rollen van een rijtuig over
+de straatsteenen. Ik zag om: daar reed ons een prachtige koets voorbij,
+met vier witte paarden bespannen, en twee lakeien achterop: en, eer ik
+nog den tijd had om na te denken, aan wien dit rijtuig behoorde,
+herkende ik daarbinnen den ouden Heer Blaek, met zijn hofdichter over--,
+en--o spijt!--zijn schoone nicht naast hem. Ik bloosde tot achter de
+ooren toe: ik groette:--de Heer Blaek had mij niet opgemerkt;--maar
+Henriëtte had mij gezien, en de koele blik, welken zij bij het
+teruggroeten op ons beiden nederwierp, drong mij door de ziel heen.--Zij
+had mij herkend: daar was geen twijfel aan;--en wat toch moest zij nu
+van mij denken? Ik had haar gezegd, dat ik _alleen_ naar Amsterdam
+reisde; en nu had zij mij met een onbekende Juffer gearmd gezien:--en ik
+zou mij misschien nimmer in de mogelijkheid bevinden, haar de aanleiding
+mijner handelwijze te verklaren.--Zelfs ook dan, al ontsloeg mij de Heer
+Bos van alle geheimhouding, wie zou de zonderlinge ontmoetingen, die mij
+in deze weinige uren overkomen waren, op mijn woord af verkiezen te
+gelooven.
+
+Doch, wat deed het er eigenlijk toe, of Henriëtte Blaek ons al of niet
+gezien had? Haar neef had ons immers gezien en ik hield mij genoeg van
+zijn minzame gezindheid te mijwaart verzekerd, om tevens overtuigd te
+zijn, dat hij zulks niet verzwijgen zou, althans niet aan zijn
+nicht.--En bovendien, welk groot belang stelde ik toch in de gedachten,
+die een meisje, dat ik slechts eenmaal gezien had, omtrent mij
+koesterde? Ik was immers niet op haar verliefd! Iemand van mijn koel en
+bedaard gestel, wien de Franschen zelfs den naam van _le phlegmatique
+Hollandais_ gegeven hadden, zou zoo op een bof
+verlieven!--Onmogelijk--en echter....!
+
+Deze en dergelijke denkbeelden vlogen, als vuurkogels, die zich
+doorkruisen en tegen elkaar horten, mijn geest door, zoolang ik de stad
+Muiden doorliep, ja beletteden mij eenige aandacht te schenken aan
+Amelia, die zwijgend aan mijn zijde ging. Alleen had ik opgemerkt dat
+zij, toen het rijtuig ons voorbijsnorde en ik een kleur kreeg, mij
+terloops had aangekeken, en vervolgens terstond haar falie dichter over
+haar gelaat had neergetrokken. Zelfs meende ik mij naderhand te
+herinneren, dat ik haar arm op dat oogenblik tegen den mijnen had voelen
+trillen.--Hoe dit zij, ik sloeg, gelijk ik zeide, weinig acht op haar,
+en, zoo zij mijn gedachten al bezighield, was het, om haar, op een vrij
+onedelmoedige wijze... voor Sint-Felten te wenschen.
+
+Zoodra wij echter buiten Muiden en weder in de roef gezeten waren, namen
+mijn gedachten een geheel anderen loop en vergat ik mijn eigen spijt
+geheel, om slechts aan het leed mijner reisgenoote te denken; want
+nauwelijks was de schuit van wal gestoken, of ik zag haar in tranen
+uitbersten.
+
+Hoewel ik nooit heb kunnen begrijpen, hoe de dichters en
+romanschrijvers, van een weenende schoone sprekende, durven beweren, dat
+"haar tranen haar schoonheid nog verhoogden," en hoewel ik een rooden
+neus en gezwollen oogen, welke daarmede doorgaans vergezeld gaan, niet
+onder de bevalligste verschijnsels tel, zoo kan ik toch niet ontkennen,
+dat de aanblik eener schreiende vrouw altijd een innig gevoel van
+mededoogen en deelneming in mijn borst heeft opgewekt, en dat ik nooit
+tranen langs haar kaken zag vloeien zonder den wensch te voeden, dat het
+in mijne macht mocht zijn, die te drogen. Maar hoeveel smartelijker
+moest mij dus niet dit schouwspel vallen, nu ik mij geheel buiten de
+mogelijkheid bevond, niet alleen van de bron des leeds te stoppen, maar
+zelfs van een enkel gepast troostwoord toe te spreken. Ik gevoelde
+terstond, wat bij Amelia die diepe droefheid ontstaan deed: welke kracht
+die aandoeningen moesten bezitten, die in staat waren een ziel, zoo
+sterk als de hare, met zulk een hevigheid te schokken.
+
+Ik gevoelde, dat ik toch iets moest zeggen, al ware het slechts om den
+schijn van hardvochtigheid te vermijden. "In 's Hemels naam,
+Mejuffrouw!" voegde ik haar toe, terwijl ik, over haar gezeten, de
+handen op het tafeltje der roef smeekenderwijze samenvouwde: "wat ik u
+bidden mag, bedaar! Het is mij zoo grievend, u te zien weenen."
+
+"Vergeef mij,... o vergeef mij,... Mijnheer Huyck...." zeide zij al
+snikkende: "ik gevoel, dat ik mij dwaas aanstelle... maar het zal ras
+weder over zijn.... Ach! misschien doet het mij goed:--ik heb in jaren
+niet geschreid."
+
+Ik wist bij ondervinding, dat niets weldadiger is voor hen die lijden,
+dan den oorsprong van hun leed te kunnen mededeelen: en met dat oogmerk
+waagde ik het, de volgende vraag te doen:
+
+"Maar, indien het niet onbescheiden is zulks te willen weten, wat heeft
+dan nu die bittere droefheid bij u kunnen verwekken?... Is er van mijne
+zijde eenige aanleiding daartoe gegeven, zoo bid ik u, uit den grond
+mijns harten, om vergiffenis.--Maar o! laat mij toch niet in de
+onzekerheid. Schenk mij uw vertrouwen! bedenk, dat uw vader mij tot uw
+beschermer heeft uitgekozen:--laat dien titel, waarop ik mij
+verhoovaardig, u aansporen, mij als uw broeder te beschouwen, en mij
+mede te deelen, wat u thans op het hart drukt."
+
+"O neen! vraag het mij niet," zeide zij, de oogen afwisschende en het
+gelaat in haar fraaien ronden arm, die op de tafel rustte, half
+verbergende: "gij zoudt mij te dwaas, te kinderachtig vinden;... en
+toch!" vervolgde zij, na eene korte stilte, het hoofd weder opheffende
+en mij met waardigheid aanziende: "waarom zou ik het verzwijgen, daar
+gij het wel zult geraden hebben. Ik heb met kalme onverschrokkenheid de
+rampen en wederwaardigheden doorgestaan, die mijn nog zoo korten
+levensloop gekenmerkt hebben: ik heb aan geéne hartstochtelijke
+bewegingen toegegeven, zoo dikwerf de fortuin, het leven of de vrijheid
+mijns vaders en de mijne tevens in gevaar stonden: maar dat ik, die
+vroeger ... ik schaam mij bijkans het nu te zeggen ... door honderden
+gediend en vereerd werd... die den geringsten smaad mij aangedaan door
+den dood des beleedigers zou hebben zien straffen ... dat ik, die tot nog
+toe nooit het oog voor iemand heb behoeven neder te slaan, en voor niets
+te blozen heb ... dat ik tot zulk een laagte gedaald ben, om te moeten
+ondervinden, dat een fatsoenlijk man, wanneer hij zich in mijn
+gezelschap bevindt en een kennis ontmoet ... vergeef mij ... zich schaamt,
+gelijk een schuldige zou doen ... dit treft mij tot in het binnenste van
+mijn gemoed: het is een contrast, dat geschikt ware om mij ijlhoofdig te
+maken!"
+
+Ik bloosde opnieuw, zag voor mij en zweeg: want wat kon ik aanvoeren
+tegen hetgeen zij gezegd had? O! hoe nietig en laf schenen mij thans de
+strijd en wrevel, bij mij ontstaan, in tegenstelling met de diepe smart,
+die haar gemoed vervulde! Hoezeer beklaagde ik haar, en welk een eerbied
+gevoelde ik niet voor de maagdelijke kieschheid, welke haar zulk een
+gewicht deed hechten aan een omstandigheid, die in het oog van anderen
+misschien onopgemerkt ware gebleven of althans slechts als een beuzeling
+beschouwd geworden.
+
+Er ging een geruim tijdsverloop voorbij, eer ik den moed tot spreken
+wedervond; Amelia was intusschen weder bedaard geworden en zat
+aandachtig de toppen van hare (zeker buitengemeen fraaie) vingeren te
+bekijken: iets dat, gelijk ik den vorigen avond reeds had opgemerkt,
+meer haar gewoonte was, wanneer zij niet bezig was of sprak, en waaruit
+ik reeds had opgemerkt dat zij geen Hollandsche opvoeding had genoten en
+zich op het breien of kousenstoppen niet verstond.
+
+"Ik beken u," zeide ik, "dat ik min of meer onthutst was, toen ons die
+koets voorbijreed en ik Mejuffrouw Blaek daarin herkende."
+
+"Mejuffrouw Blaek!" herhaalde Amelia, een doordringenden blik op mij
+vestigende: "ik dacht zoo;--maar, ik ben u in de rede gevallen:
+verschoon mij: ga voort, bid ik u."
+
+"Ik was dit te meer," vervolgde ik, eenigszins bedremmeld, omdat ik haar
+gisteren, gelijk ik de eer had u te zeggen, heb gesproken, omdat zij een
+groot vriendin mijner zuster is, en dat het voor ons beiden licht
+onaangename gevolgen kan hebben, indien het ruchtbaar wordt dat...."
+Hier bleef ik steken.
+
+"Dat gij dit alles overdacht hebt, betwijfel ik niet," zeide Amelia:
+"maar vergun mij op te merken, dat uw denkbeelden al zeer vlug op
+elkander volgen, indien zij bij u een zoo onmiddellijke ontsteltenis
+konden veroorzaken op het oogenblik dat de oogen dier Juffer u
+ontmoetten."
+
+De juistheid dezer opmerking leverde mij een nieuw bewijs, dat het mij
+gemakkelijker zou vallen, mijzelven dan Amelia te misleiden.
+
+"Mejuffrouw!" zeide ik, een meer vroolijke wending aan ons gesprek
+willende geven: "gij verstaat u bij uitnemendheid in het ontleden der
+menschelijke gedachten: en ik betuig: dat ikzelf misschien niet zoo goed
+in staat zou zijn te beslissen, wat er straks in mijn hart is omgegaan.
+Dit is zeker, dat mijn beweging onwillekeurig was, en als zoodanig ben
+ik daarvoor niet verantwoordelijk. Misschien heb ik eene
+onvoorzichtigheid gedaan, door aan het verlangen van uw Heer vader te
+voldoen, want ik had moeten berekenen, dat men niet straffeloos de taak
+op zich neemt, van aan een schoone Jonkvrouw tot leidsman te
+verstrekken."
+
+"Ik heb nog liever, Mijnheer!" zeide Amelia, "dat zich de spijtige
+uitdrukking van zoo straks op uw gelaat vertoont, dan dat gij mij door
+plichtplegingen zoekt tevreden te stellen, die ik, helaas! te wel weet
+dat niet meer kunnen zijn dan ijdele klanken. Wat mij betreft, ik spreek
+ernstig: en ik verzeker u, het doet mij innig leed, dat mijn vader het
+noodig geoordeeld heeft, u een last op den hals te laden, welke u geene
+andere dan onaangename gevolgen berokkenen kan. Want, ach! zoo is het
+altijd gegaan. Het is de vloek, die op ons huis ligt, dat elke dienst,
+daaraan bewezen, het ongeluk bewerkt van hem, die dezen dienst bewijst."
+
+"Mejuffrouw!" hernam ik: "ook ik spreek ernstig, en ik betuig u uit den
+grond mijns harten, dat, zoo de dienst, welken ik u thans poog te
+bewijzen, aan de verwachting van uw vader beantwoordt, mij die nimmer
+ongelukkig zal kunnen maken; want welke gevolgen die ook hebbe, ik zal
+het bewustzijn behouden van den plicht der dankbaarheid volbracht en
+naar de inspraak van mijn geweten gehandeld te hebben."
+
+"Gij zijt een braaf mensch, Mijnheer Huyck," zeide Amelia, mij met
+aandoening de hand reikende: "en mijn vader, door zijn vertrouwen op u
+te stellen, heeft mij een nieuw bewijs gegeven, met hoeveel juistheid
+hij bij den eersten oogopslag de menschen weet te beoordeelen.--Dan,
+laat ons thans niet meer spreken over hetgeen toch niet meer te
+veranderen is:
+
+ _La plainte ni la peur ne changent le destin,_
+
+zegt de goede Lafontaine, wiens geestige werken u misschien niet
+onbekend zijn."
+
+"En hij heeft gelijk ook," zeide ik: "ofschoon gij den regel, dien hij
+er op volgen laat, wel niet zult toestemmen; noch erkennen willen dat
+
+ _le moins prévoyant est toujours le plus sage_."
+
+"Vergeet niet," hernam zij, "dat hij vooraf laat gaan: quand _le mal est
+certain_. Gij moet geene plaatsen uit haar verband halen, gelijk, naar
+ik wel vernomen heb, de ketters gewoon zijn te doen, ter staving van
+hunne anders onbewijsbare gevoelens."
+
+Dit antwoord der bekoorlijke zwerfster bevestigde een vermoeden, hetwelk
+ik reeds den vorigen avond, uit sommige van haar uitdrukkingen, omtrent
+haar geloofsbelijdenis had opgevat: ik verlangde echter geen
+theologische wending aan ons gesprek te geven en ving dus aan, over
+andere onderwerpen te spreken: daar ik mij echter weinig meer herinner
+van hetgeen wij verder afhandelden en zulks ook voor mijn lezers
+waarschijnlijk even vervelend zoude zijn als indien ik hen dwong de reis
+in de trekschuit zelve te maken, zal ik slechts datgene vermelden,
+hetwelk Amelia mij toevoegde, toen wij Amsterdam bijna bereikt hadden.
+
+"Hier," zeide zij op een plechtigen toon, "moet onze korte kennis
+eindigen.--Zoodra wij uit het oog des schippers zijn, verlaten wij
+elkander, waarschijnlijk voor altijd. God doe u de betrekkingen, die u
+dierbaar zijn, in welstand en vreugde ontmoeten!--Hij loone u met zijn
+rijksten zegen, voor hetgeen gij zoo grootmoedig ten gevalle mijns
+vaders hebt verricht,--en waarvan de herinnering, hoop ik, weldra geheel
+bij u uitgewischt moge worden."
+
+"Uitgewischt!" herhaalde ik: "en waarom dat? Zoo ik in den beginne al
+eenigen weerzin tegen den mij opgedragen last gevoelde, ik ondervind
+thans slechts een innig leedwezen, namelijk van te denken dat ik u
+wellicht nooit wederzie."
+
+"Dit leedwezen zal u niet lang bijblijven," hernam zij, met
+droefgeestigheid het hoofd schuddende: "en het is ook beter, dat gij
+onze korte ontmoeting vergeet. Gij bevindt u, door geboorte en stand, in
+betrekkingen, welke u niet veroorloven, u verder in te laten met
+ongelukkigen, zooals wij, die door het lot genoodzaakt zijn het daglicht
+te schuwen en sluipwegen te bewandelen. Op ieder van ons beiden rust een
+verschillende plicht, dien wij naar onze beste pogingen zullen trachten
+te vervullen: de zoon van den Hoofdschout heeft reeds genoeg voor mij
+gedaan: meer te doen zou ons niet baten en hem misschien strafbaar
+maken. Ik geloof, dat gij mij verstaat, zonder dat ik een verdere
+verklaring aan mijn woorden behoef te geven."
+
+"Ik weet niet," zeide ik, "wat de zoon van den Hoofdschout aan uw vader
+of u mag zeggen, en in hoeverre ik altemet, door u een goeden uitslag
+met zijn bedoelingen toe te wenschen mijn plicht als burger zou te kort
+doen; maar niets verbiedt mij toch, de hoop te uiten, dat het u steeds
+welga, en dat, na de rampen en wederwaardigheden, die u getroffen
+hebben, ik u eenmaal moge terugvinden, in dien maatschappelijken
+toestand geplaatst, waar uw geboorte, opvoeding en begaafdheden u
+ongetwijfeld toe bestemd hebben."
+
+Amelia dankte mij met een handdruk voor dezen wensch, en wij spraken
+geen woord verder, totdat de schipper, zijn hoofd naar binnen stekende,
+ons "welkom te Amsterdam!" deed hooren.
+
+"Hoe zullen wij het nu aanleggen met ons goed?" vroeg Amelia.
+
+"Laat dat aan mij over," antwoordde ik, die reeds mijn plan gemaakt had:
+"en blijf stil in de roef zitten, tot ik u roep. Hei! ho!" riep ik, naar
+buiten springende: "is daar ook een kruier?"
+
+"Zal ik het goed van Mijnheer niet te huis brengen?" vroeg de
+schippersknecht, de muts even aflichtende.
+
+Dit was juist wat ik wilde: "wanneer heb ik het dan?" vroeg ik.
+
+"Binnen het half uur is het bij u. UEd. is immers de zoon van den Heer
+Hoofdschout, wel bekend?"
+
+"Goed!" was mijn antwoord: "alleen dat stuk," vervolgde ik, op het
+koffertje van Amelia wijzende: "moet ik terstond medenemen, omdat ik er
+iets uit moet nemen en het dan verder opzenden."
+
+"Heel wel, Mijnheer! als Mijnheer dan daarvoor maar een van die menschen
+wil nemen...."
+
+Ik zag om: een aantal knapen en sjouwerlieden had zich om mij heen
+gedrongen. Ik koos een hunner uit, aan wien ik het koffertje
+overreikte.--"Zuster!" riep ik toen: "als het u maar belieft."
+
+Amelia kwam terstond voor den dag, en wij begaven ons, naast elkander,
+doch niet gearmd, en met den jongen achter ons, langs den Binnen-Amstel
+verder. Wij hadden het geluk, niemand van mijn kennis te ontmoeten. Aan
+de Amstelstraat gekomen, hield ik stil.
+
+"Wij gaan hier van elkander," zeide ik: "jongen! gij volgt de Juffrouw
+en brengt haar bij den Heer Bouvelt op den Buitenkant bij de
+Peperstraat."
+
+Amelia en ik drukten elkander de hand tot afscheid: zij ging met den
+knaap de lange houten brug naar de Muiderstraat op, terwijl ik mijn weg
+langs den Binnen-Amstel vervolgde. Toen ik ongeveer honderd schreden
+verder gegaan was, wendde ik het hoofd nog, eens naar haar om: maar hoe
+groot was mijn verwondering en tevens mijn spijt, toen ik bemerkte, dat
+niet langer dezelfde knaap, maar Simon de marskramer achter haar ging
+met het koffertje op zijn rug. Ik waande een oogenblik, dat het mij
+schemerde; maar ik kon geen twijfel meer voeden; het was Simon zelf, en
+de andere knaap liep op een drafje met het marsje van den Jood weg. Mijn
+maatregelen van voorzorg, naar mij dacht met zooveel overleg gekozen,
+waren dus verijdeld! en dat wel door de schalkheid van een listigen
+marskramer, en die het nu in zijn macht had, althans gedeeltelijk,
+achter het geheim te komen. Maar het was te laat om er iets aan te doen;
+en elke nieuwe bemoeienis van mijn kant zoude, in den tegenwoordigen
+stand der zaken, meer na- dan voordeel hebben aangebracht. Voor 't
+overige wist ik bij geruchte, dat de Heer Bouvelt een geschikt man was,
+die de achting zijner medeburgers genoot en onder wiens bescherming
+Amelia zoo veilig mogelijk wezen moest; deze gedachte stelde mij weder
+enigszins gerust, en het denkbeeld, dat elke schrede, die ik nu deed,
+mij dichter bij de mijnen bracht, nam weldra mijn geest zodanig in, dat
+het alle andere, ook dat van mijn laatste avonturen, ten eenenmale
+verdrong.
+
+
+ * * * * *
+
+
+TIENDE HOOFDSTUK,
+
+WAARIN VERHAALD WORDT, HOE FERDINAND TE HUIS KWAM EN HOE HIJ INSLIEP,
+WELK VOORBEELD DE LEZER MAG VOLGEN, ZOO HET HEM GOEDDUNKT.
+
+
+O! wie kan naar eisch dien stroom van gewaarwordingen beschrijven, die
+ons overstelpt, wanneer wij, na een lange afwezendheid, het ouderlijk
+huis weder naderen, en de oogenblikken tellen, die ons nog scheiden van
+hen, die ons dierbaar zijn. Welk een vreemde mengeling van blijdschap,
+van hoop, van angstvalligheid, van geluk, van vrees, komen ons gemoed
+vervullen!--Welk een aantal verwarde en verschillende vragen stellen
+zich aan onze verbeelding voor!--Zullen al de leden van het huisgezin
+gezond en bij elkander zijn?--Zal er geen lastig bezoek wezen van
+onverschillige derden, wier tegenwoordigheid die zoete stonden des
+wederziens belemmert en ons het warme gevoel des harten dwingt te
+smoren?--Heeft men wellicht juist dezen dag tot een pleiziertocht
+uitgekozen? of is men om een andere reden afwezig, zoodat wij bij onze
+terugkomst slechts ledige en verlatene kamers, en niemand vinden om aan
+het hart te drukken?--Leven de oude dienstboden nog, waaraan wij van
+kindsbeen af gewend waren, of zullen wij op ons aanschellen deze of gene
+onbekende neepmuts zien verschijnen, die, alleen de bovendeur openende,
+en met een verbaasd gelaat de ontroering bespeurende, die op het onze te
+lezen is, ons begroet met de ijskoude vraag: "wat is er van je dienst,
+Sinjeur?"--Zal het huisraad nog in elk vertrek dezelfde plaats
+bekleeden, waar het vroeger stond, en waar het, naar ons begrip, behoort
+te zijn gebleven? Zullen de kamers zelve dezelfde bestemming bewaard
+hebben?--Ach! wij herinneren ons alles, zooals het zich bij ons vertrek
+bevond, en wij weten, dat elke verandering, die wij vinden zullen, ook
+die ten goede is aangebracht, ons een gevoel van leedwezen zal doen
+ondervinden.
+
+Ook in mijn geest speelden en verdrongen zich al die vragen, terwijl ik
+met haastige schreden mijn weg langs den Binnen-Amstel vervolgde. Nu
+bereikte ik de Erwtenmarkt, de Doodkistemakersgracht: ik zag den
+Regulierstoren voor mij; deze was een herkenningspunt; want men kon hem
+evenzeer zien van het huis mijns vaders:--ik kwam op den Singel: in het
+hoekhuis woonde nog dezelfde bakker, waar ik als knaap gewoon was
+drieduitskorstjes te koopen, en de bakkerin zat nog op haar oude plaats
+achter de toonbank: ik knikte haar goeden dag;--maar ik wachtte niet af,
+of zij mij herkende: ik had den gevel van mijns vaders huis gezien: en
+ik verdubbelde mijn tred. Eenige onzer buren zaten voor het raam: ik
+groette hen met dien blijden blik, die te kennen geeft: "ja, ik ben het
+wèl; kijkt maar goed: het is Ferdinand, die te huis komt:"--ik snelde de
+stoep op en het was mij, of mijn voetzolen minder luid op de blauwe
+zerken klonken dan het hart mij in de borst bonsde: ik keek in de
+zijkamer:--ja waarlijk! daar zat mijn moeder met mijn oudste zuster,
+beiden op de gewone plaats:--het was mij, als werden mijn oogen
+beneveld: en terwijl ik met de eene hand tegen het raam tikte, trok ik
+met de andere aan de schel alsof het huis in brand stond.
+
+Mijn goede moeder, die wat bijziende was, had mij niet herkend; en
+Suzanna zat met den rug naar mij toe. Ik had haar wel zien oprijzen;
+doch zij kwam niet aan het raam dan op hetzelfde oogenblik, waarin ik de
+voordeur intrad. En het was geen nieuw aangezicht, het was wel degelijk
+onze getrouwe Aagt de werkmeid, die voor mij; stond, en die onder den
+uitroep: "wel is het mogelijk!" mij om den hals viel: "goeden morgen
+Aagt!" zeide ik, haar omhelzing beantwoordende: "is alles wel?"
+
+Maar zij dacht er niet aan om mij te antwoorden: zij had mij reeds weder
+losgelaten, en riep nu, terwijl de tranen langs haar dorre wangen
+liepen, met luider stemme: "Mevrouw! Juffrouw! daar is de jonge Heer
+Ferdinand!"--En tegelijkertijd bijna vloog de deur der zijkamer open, en
+drukte ik mijn lieve moeder en zuster aan het hart: en toen was het
+_klos! klos! klos!--trip, trap, trip_ van alle zijden: en kwamen mijn
+jonger broeders en zusters van boven en de overige dienstboden van
+beneden de trappen af- en opgestormd: en het was een gedruisch, en een
+gekus, en een gelach, en een geween en een gevraag, en een geroep door
+elkaar, dat hooren en zien er bij vergingen. Eenige oogenblikken later
+zat ik in de zijkamer naast mijn moeder, die mijn handen tusschen de
+hare geklemd, en uit wier vriendelijke, hemelsblauwe oogen, nu en dan
+een traan langs het zachte, engelachtige gelaat nedervloeide: terwijl al
+haar overige kinderen in een blijden kring om ons heen stonden.
+
+"Wij hadden u zoo spoedig niet verwacht, Ferdinand!" zeide Suzanna:
+(want moeder en ik waren bijna niet in staat een woord te spreken) "ik
+mag niet beginnen met te knorren:--maar ik dacht, dat gij in Westfalen
+verliefd waart geworden en met deze of gene moeffrikaansche pottedeern
+zoudt terugkomen, daar wij in veertien dagen geen tijding van u hadden."
+
+"Hoe!" zeide ik: "ik verklaar u, dat ik geen zes dagen geleden uit
+Munster geschreven heb: dan is de brief verloren geraakt."
+
+"Licht mogelijk," zeide zij: "men gebruikt tegenwoordig, hoor ik, enkel
+slakken en schildpadden tot postboden:--nu, in allen gevalle zijt
+gijzelf ons nog welkomer dan een brief en spaart het mij de moeite, uw
+hanepooten te ontcijferen."
+
+"Pas op, Santje!" hernam ik: "ik weet van goeder hand dat gij mijn
+brieven zoo laag niet schat en die zelfs aan uw vriendinnen lezen laat."
+
+"Hoe weet je dat!" zeide zij, een weinig rood wordende: "Qui te l'a dit?
+Zeker heeft papa u dat geschreven."
+
+"Neen! dat heeft papa mij niet geschreven: maar dat weet ik toch van
+zeer goeder hand:--pas maar op! ik zal u daarover onder vier oogen de
+les eens lezen; en dan zult gij er niet gemakkelijk afkomen."
+
+"Zie toch eens, mama!" zeide Santje, terwijl moeder tusschen haar tranen
+om ons harrewarren lachte; "wat is het reizen toch een heerlijk ding, om
+jongelieden te vormen. Daar verbeeldt zich Ferdinand nu, omdat hij
+eenige landen en steden bezocht heeft en misschien niets anders geleerd
+heeft dan te liegen als een courant, dat hij mijne plak ontwassen is en
+durft zich een meesterachtigen toon aanmatigen tegen zijn oudste zuster.
+Neen mannetje!" vervolgde zij, mij met den vinger dreigende: "ik zie wel
+dat het hoog tijd is, dat gij te huis komt en u weder onder
+_subordinatie_ begeeft. Dat komt er van, wanneer die heertjes zoo lang
+hun eigen meesters geweest zijn."
+
+"Kinderen!" zeide moeder, het hoofd schuddende: "gij zijt waarachtig nog
+altijd dezelfde. Gij ziet elkander eerst sedert een paar minuten terug,
+en het oude geplaag is weder aan den gang,"
+
+"Wel! lieve moeder!" zeide ik, haar nogmaals omhelzende: "ik hoop
+waarlijk wel dat gij mij niet veranderd vinden zult."
+
+"Hoe verwaand!" zeide Suzanna: "net alsof de jonge Heer volmaakt was,
+toen hij heenging. O hemel! wat zal ik daar nog aan te ontbolsteren
+hebben:--maar zeg mij? Wat zal Mijnheer na de reis gebruiken? Zal ik wat
+koffie zetten of verkiest gij een glaasje wijn? En hoe staat het met den
+eetlust? Is die nog zoogoed als voor vijf jaren? Dan kan ik mijn vingers
+weder lam maken van het boterhammen snijden; of lust u wellicht onzen
+Hollandschen kost niet meer?"
+
+"Wel foei!" zeide ik: "zou mij een boterham niet smaken, met echte
+Delftsche boter en Beemster kaas?--En dat nog wel door mijn zuster
+bereid!"
+
+"Dat is wel gezegd, Ferdinand! En nu begin ik nogal hoop op u te voeden.
+Maar kom! gij vertelt ons niets:--hoe hebt gij uw reisgenoot gelaten? en
+waar komt gij nu het laatst vandaan?"
+
+"Dat zijn te veel vragen opeens," zeide ik, het tijdstip, waarop ik met
+mijn leugens zou moeten beginnen, zoolang mogelijk wenschende te
+verschuiven.
+
+"Neen Santje!" viel mijn moeder in, mij zonder het te weten uit de
+verlegenheid helpende: "eerst moet de goede jongen wat te eten hebben:
+ofschoon ik u niet raad veel te gebruiken; want uw zuster en ik gaan
+naar de avondkerk en wij eten vroeg vandaag."
+
+"Wel dat treft nu óók!" zeide ik: "zóó ben ik te huis, en zóó laat gij
+beiden mij weer alleen. Dat gij nu juist in de weekbeurt gaan moet? kan
+die kerkgang niet tot aanstaanden Zondag uitgesteld worden?"
+
+"Had ik geweten, lieve jongen! dat gij heden thuis zoudt komen,"
+antwoordde mijn moeder, "dan was ik liever gisteravond gegaan; maar het
+is nu eens zoo geschikt en uw tante Letje rekent er op, dat wij haar
+komen afhalen. Gij zult misschien wel met ons mede willen gaan,
+nietwaar? want het zal u ook aangenaam zijn, weder in een Hollandsche
+kerk te komen en den goeden God voor uw behoudene terugkomst te danken."
+
+"Waarlijk ja, Ferdinandje!" zeide Suzanna: "dat moogt ge wel doen; want
+ik vrees dat gij wel een vrome toespraak noodig zult hebben, en dat het
+hoognoodig zal zijn, dat gij den catechismus weder eens opvat; gij hebt
+mooi tijd gehad om dien te verleeren."
+
+"Wees maar gerust," hernam ik: wij zullen morgen eens zien, wie van ons
+beiden het best zijn vraagboekje in 't geheugen heeft."
+
+Gedurende het laatste gedeelte van dit gesprek, hadden mijn moeder en
+Suzanna eenig ontbijt uit de kast gekregen en mij voorgezet. Terwijl ik
+bezig was, daarvan te nuttigen, met dien smaak, welken men na een lange
+afwezigheid ook aan de eenvoudigste vaderlandsche spijze vindt, en
+intusschen de menigvuldige vragen beantwoordde, mij door het jongere
+deel der familie gedaan, kwam mijn bagage te huis: en nu stoven allen,
+meisjes zoowel als knapen, naar het voorhuis, om de dienstboden te
+helpen in het naar boven slepen mijner koffers. Ik wilde mij insgelijks
+daarmede bemoeien; doch Suzanna weerhield mij.
+
+"Wees maar bedaard," zeide zij: "gij zijt van daag de held van 't stuk
+en moogt geen hand uitsteken. Wij zullen wel oppassen, dat alles
+voorzichtig de trappen opga, zonder dat er iets breke van al de kostbare
+kristalwerken en fraaie porseleinen, die gij ons ten geschenke
+medebrengt, en zonder dat de keurige stoffage beschadigd worde, welke
+gij mij vereeren wilt om een danskleed van te maken.... Tusschen twee
+haakjes, ik hoop, dat gij nog eenige nieuwe rokken en vesten voor u
+zelven hebt liggen in een van die koffers; want zoo dat smerige pakje,
+'t geen gij nu aanhebt, uw eenige gewaad is, mogen wij wel terstond naar
+den kleêrmaker sturen en u, zoolang hij bezig is, achter slot houden;
+want een vreemde zou schrikken, zoo hij u zag."
+
+Ik begon te lachen en keek op de huisklok; want het moest, dacht mij,
+haast de tijd wezen, dat mijn vader te huis kwam; en ik brandde van
+verlangen om hem te omhelzen. Men begrijpt, dat ik terstond bij mijn
+komst naar hem gevraagd had. Het antwoord was geweest, dat hij zich
+welvarend, en, als naar gewoonte, op het stadhuis bevond.
+
+Het leed ook niet lang, of ik zag den waardigen man de stoep opkomen en
+aanschellen. "Wacht!" riep Suzanna: "blijf gij hier! wij moeten even een
+grap hebben met vader," en zij snelde naar de voordeur, die zij opende.
+
+"Goeden dag, Santje," hoorde ik mijn vader zeggen.
+
+"Goeden dag, papa! Wat ziet UEd. er bedrukt uit. Is er iets gebeurd?"
+
+"Neen, kind!" was het antwoord: "maar zeg mij, is er nog geen brief van
+Ferdinand?"
+
+"Neen, papa! die loopt zeker in Twente de ganzen na om een pen te
+krijgen."
+
+"'t Is onbegrijpelijk," hernam mijn vader, terwijl hij, gelijk Suzanna
+mij naderhand vertelde, bedenkelijk het hoofd schudde en met een
+angstigen blik opwaarts zag.
+
+"Maar kom toch hier, lieve Willem!" riep mijn moeder, die het niet
+langer uit kon houden: "hier is veel beter dan een brief."
+
+"Vader! beste vader!" riep ik, den braven man tegensnellende en hem
+omarmende.
+
+"Zoo! zijt gij er dan toch?" zeide hij, mij met hartelijkheid aan zijn
+borst drukkende: "laat mij u eens aanzien," vervolgde hij, mij zachtjes
+van zich verwijderende en aandachtig met zijn doordringende blikken
+beschouwende: "gij ziet er wat verhit en vermoeid van de reis uit,"
+hervatte hij, na een korte stilte, op een langzamen toon: "maar anders
+voldoet mij uw uitzicht wel en gij brengt mij terug hetgeen gij bij uw
+vertrek bezat: _mentem sanam in corpore sano_. Gij hebt ons zeker willen
+verrassen en ons daarom niet geschreven, wanneer gij te huis dacht te
+zijn. Maar gij hadt waarschijnlijk vergeten dat uw vader Hoofdschout
+was, en dat ik op mijn avondrapport van gisteren de tijding hebben
+zoude, dat men u dien ochtend te Soest gezien had. Ik had u gisteravond
+reeds hier verwacht."
+
+"Waart gij daarom gisteravond en heden aan het ontbijt zoo stil en
+afgetrokken?" vroeg mijn moeder: "en waarom hier niets van gezegd?"
+
+"Ik wilde geen van u allen ongerust maken," antwoordde mijn vader: "maar
+zoo ik Ferdinand thans niet gevonden had, zou ik onmiddellijk een
+koerier naar Naarden gezonden hebben; want dan had ik gedacht, dat er
+een ongeluk had plaats gehad,--Gij hebt ongetwijfeld te Naarden
+gelogeerd, Ferdinand?"
+
+Ik zat op heete kolen; want ik begreep, dat nu de ondervragingen zouden
+beginnen, en ik begon de moeilijkheid al te gevoelen van een verhoor,
+afgenomen door een vader, dien men niet misleiden wil, en een
+Hoofdschout, dien men niet licht misleiden kan. De woorden, die mijn
+vader tot mijn moeder gericht had, hadden mij ondertusschen den tijd
+gegeven om mij te herstellen: mijn antwoord luidde eenigszins
+ontwijkend:
+
+"Ik ben door het slechte weer verhinderd geweest hier gisteren reeds te
+zijn, lieve vader! Het heeft hard geregend aan gene zijde van Naarden.
+Hebt gij hier geen bui gehad?--Ik heb onderweg moeten schuilen en ben nu
+met de eerste schuit van Naarden gekomen."
+
+Er was niets anders dan volkomen waarheid in hetgeen ik zeide, en toch
+kromp mij het hart, alsof ik een samenweefsel van logens verteld had.
+Mijn vader nam echter volkomen genoegen met deze opheldering.
+
+"'t Is juist zooals ik dacht," zeide hij: "ja, wij hebben hier ook wel
+wat regen gehad; maar toch niet zoo erg:--dan, naar ik hoor, moet de bui
+in Gooiland veel schade hebben gedaan:--nu, gij zult ons van dezen
+middag alles wel wat meer omstandig verhalen."
+
+"Ja!" voegde mijn goede moeder er bij: "gij zult nu ook wel verlangen u
+wat op te frisschen. Kom! wil ik u eens naar uw kamer brengen?"
+
+"Wil ik hem den weg niet wijzen, mama?" vroeg Suzanna: "ik zal hem op
+geen doolpad brengen."--"Of ik!--of ik!" riepen Letje en Keetje.
+
+"Neen! neen!" zeide moeder, het hoofd schuddende: "gij ijdeltuiten kunt
+naar uwe kamers gaan en u kleeden om bijtijds klaar te zijn voor den
+eten. Ik zal mijn jongen te recht helpen: 't is lang geleden, dat hij
+niet door moeder is naar boven gebracht, nietwaar Ferdinand?"
+
+Ik voelde, dat mijn oogen vochtig werden; en, de lieve vrouw onder den
+arm nemende, ging ik met haar de trappen op.
+
+"Hoe, mama!" vroeg ik, toen zij mij binnenleidde in een ruim en luchtig
+vertrek, dat te voren tot logeervertrek had gediend voor zoodanige
+bekenden van buiten, als ons nu en dan bezochten: "is deze fraaie kamer
+voor mij alleen?"
+
+"Ja Ferdinand," antwoordde zij, terwijl haar trekken het genoegen
+aantoonden, dat haar mijne vreugde over deze schikking verschafte: "mij
+dacht, gij waart nu oud genoeg om een kamer voor n zelven te hebben,
+waar gij onverhinderd kunt werken, en nu en dan dezen of genen
+ontvangen. Maar mij dunkt, de meiden hadden, nu gij eens hier zijt, de
+ramen wel kunnen sluiten." Dit zeggende, maakte de zorgvuldige moeder
+die zelve toe, keek vervolgens het beddegoed na, de waschtafel en het
+linnenkabinet, om te zien of er ook iets ontbrak, en wreef met haar
+zakdoek de bijna onzichtbare stofdeeltjes weg, die zich op het
+spiegelglas of op de gladde tafel bevonden.
+
+"Waarlijk, mama!" zeide ik, diep getroffen over de blijken van haar
+zorgvolle liefde: "al de vrienden, die mij bezoeken, zullen mij deze
+kamer benijden, en vooral de lieve moeder, die ze voor mij in orde
+bracht."
+
+"Ik ben blijde, dat zij u gevalt," zeide mijn moeder: "maar zeg mij
+eens, Ferdinand!" vervolgde zij, mij naderende, en met mijn lokken
+spelende: "hebt gij, toen gij op reis waart, wel eens gedacht aan de
+laatste belofte, die gij mij deedt op den avond voor uw vertrek?--Hebt
+gij nooit iets volbracht, dat gij u schamen zoudt mij te vertellen?"
+
+"O! geloof mij," antwoordde ik, haar omhelzende: "altijd is mij de
+gedachte voor den geest gebleven: ik mag een zoo goede moeder als de
+mijne in niets bedroeven."
+
+"Beste jongen!" hernam zij: "het besef der vreugde, die gij mij thans
+doet smaken, moet u zoeter genot schenken dan eene van die genietingen,
+welke gij om mijnentwille hebt opgeofferd, u had kannen aanbieden. O!
+wat zal het mij zalig zijn hedenavond mijn Schepper te danken, dat Hij u
+wedergebracht heeft, zoo rein en zoogoed als toen gij mij verliet.
+
+En wederom rustten hare blikken, die niets dan liefde en teederheid
+ademden, op mij en speelde er een hemelsche glimlach tusschen de tranen
+die haar ontrolden. Een geruimen tijd bleven wij beiden, in stilte en
+zonder te spreken, de zaligheid genieten, die onze harten doorstroomde.
+O! dacht ik bij mijzelven, had die goede moeder gisteren kunnen weten
+welk gevaar zij geloopen heeft, dien zoon, dien zij zoo liefheeft, te
+verliezen, haar moederhart had die angsten niet doorgestaan!
+
+Het schijnt den mensch ingeschapen, zich, zoodra de eerste opwelling
+voorbij is, ook voor de beminnelijkste zwakheden te schamen. Mijn moeder
+liet mijn hand los en veegde de oogen af.
+
+"Kom!" zeide zij: "wij zijn kinderachtig:--maar zeg mij, Ferdinand, is
+al die bagage van u? En zijn al deze koffers vol? dat goed zal weder
+gepakt zijn, gelijk de Heeren dat gewoonlijk doen, alles door en op
+elkander gesmeten, zonder te passen of te schikken. Ik wed, dat ik wel
+kans zou gevonden hebben, met de helft dier koffers toe te komen."
+
+"Wel mama! nu maakt gij het al te grof," zeide ik: "denkt gij dat ik
+gedurende mijn reizen geen pakken geleerd heb? Neen voorwaar, die
+beschuldiging is onverdiend. Maar ik heb onderweg mijn bagage niet
+weinig zien vermeerderen: en wanneer men bedenkt, dat ik geen klein
+getal broeders en zusters heb, die allen een geschenk verwachtende
+waren, zal het u niet verwonderen, dat ik mij in de noodzakelijkheid heb
+bevonden, de middelen van vervoer eenigszins te vermeerderen."
+
+"Nu, wij zullen eens zien wat het geeft," zeide mijn moeder: "ik zal u
+niet langer ophouden: kleed u maar aan, en zoo gij iets noodig hebt,
+moet gij maar schellen."
+
+Met deze woorden verliet mij de goede vrouw en bleef ik alleen in het
+bezit van mijn prachtig vertrek. Ik kon echter niet terstond voldoen aan
+haar laatste verzoek: mijn gemoed was vol: ik zonk half in een leunstoel
+neder en stortte mijn ziel uit in vurige dankgebeden tot Hem, die mij
+den zegen had doen smaken, van hereenigd te worden met al die panden,
+welke mij zoo dierbaar waren. Na het volbrengen dezer behoefte van mijn
+hart, rees ik op, haastte mij, al wat ik aan het lijf had af te leggen
+en met een gevoel van walging in een hoek te smijten, en schoone
+kleederen en linnengoed uit mijn koffer te krijgen: ja een gevoel van
+verkwikking en wellust vervulde mij, toen ik, nu van top tot teen in een
+nieuwen dos gestoken, mij met welgevallen in den spiegel beschouwde. Er
+ontbrak nog wel is waar een pruik om mijn toilet te volmaken; maar
+dewijl het weldra etenstijd zou wezen, en, ook, al ware de kapper bij de
+hand geweest, de plechtigheid van het haarsnijden en het passen van een
+nieuw hoofdtooisel te lang zoude hebben aangehouden, begreep ik die
+gevoeglijk tot den volgenden morgen te kunnen uitstellen. Ik haastte mij
+naar beneden en zat weldra met de mijnen op mijn oude plaats, tusschen
+moeder en Santje aan het middagmaal: waar ik van vragen bestormd werd
+door het jongere deel van het huisgezin, zoodat mijn vader meer dan eens
+stilte moest gebieden, en mijn moeder de kinderen beknorren en hun
+verzoeken, mij toch te laten uitblazen en in vrede mijn eten nuttigen.
+
+Daar mijn moeder en zuster, gelijk ik reeds gezegd heb, voornemens waren
+naar de kerk te gaan, liep het middagmaal nog al haastig af: 't geen mij
+niet speet; want ik was weinig tot praten gestemd en begon de gevolgen
+der vermoeienissen van den vorigen dag te ondervinden, en wel op een zoo
+blijkbare wijze, dat ik dienaangaande het verwijt van mijn zuster
+Suzanna moest ondergaan.
+
+"Wat maakt het reizen de jonge lieden toch wellevend," zeide zij: "is
+het te Weenen of te Genua dat gij zoo hebt leeren gapen?--Ik dacht zoo
+meteen, dat de geheele soepterrine er aan moest gelooven. Gij kunt u
+gerust bij den drogist op het Rokin verhuren, indien hij zijn gaper
+verliest. Dominee Best krijgt een beroerte op 't lijf als hij u ziet."
+
+"Ik geloof, dat ik hem niet in de gelegenheid zal stellen," zeide ik:
+"ik ga niet naar de kerk om te slapen: en ik ben overtuigd, dat mij
+hedenavond de Apostel Paulus zelf niet wakker zoude houden."
+
+"Neen waarlijk, gij ziet bleek van de vaak," zeide mijn moeder,
+eenigszins ongerust: "vindt gij ook niet, schat!" (zich tot mijn vader
+wendende) "dat Ferdinand er, sedert hij aan tafel is gekomen, niet best
+uitziet."
+
+"Dat is zeer natuurlijk," zeide Suzanna: "straks was zijn gezicht beter
+dan zijn gewaad, en nu is het omgekeerd."
+
+"Ik geloof ook," zeide mijn vader, "dat hij maar wijzer zal handelen met
+te huis te blijven en wat rust te nemen. Hij zal vermoeid zijn, en daar
+is niets vreemds in:
+
+_Multa tulit fecitque puer, sudavit et alsit._
+
+Ware ik in zijn plaats, ik ging een paar uren te bed liggen; of anders
+kan hij in mijne kamer in den grooten armstoel wat gaan dutten, tenzij
+hij liever verkieze, wat met mij te praten."
+
+"Ziedaar een alternatief, dat ik gaarne aanneem," zeide ik: "ik beken,
+dat ik heden maar een half mensch ben en zelfs buiten staat, mij met
+fatsoen uit een schermutseling met Santje te redden."
+
+"Dan zal ik ook maar geen kruit en lood op u verschieten," zeide
+Suzanna: "want er steekt geen eer in de overwinning, wanneer de vijand
+zich niet verweert: _A vaincre sans péril, on triomphe sans gloire_."
+
+"Zeer goed," zeide ik: "zoo gij slechts niet vergt, dat ik u voor deze
+edelmoedigheid bedanke; want gij weet zoogoed als ik, dat de tijd om mij
+te plagen u toch ontbreken zou, daar het rijtuig binnen een paar minuten
+voor de deur zal staan."
+
+Ik bedroog mij niet; nauwelijks had ik uitgesproken, toen er gescheld
+werd en men het rijtuig kwam aankondigen. De beide dames vertrokken: het
+jongere gedeelte van het gezelschap ging uit elkander, en ik trok met
+mijn vader naar zijn kamer. Wij spraken een wijl over onverschillige
+zaken; maar ziende, dat ik vruchtelooze pogingen deed om de
+aanvechtingen van den slaap te bestrijden, gaf mij op nieuw den raad
+daaraan geen langer weerstand te bieden. Ik begreep, dat zulks ook het
+wijste zoude zijn, en plaatste mij zoo gemakkelijk mogelijk in den
+grooten armstoel, dien ik in den donkersten hoek van het vertrek had
+geschoven. Mijn vader ging bij het raam zitten en eenige schrifturen
+nazien: en het leed niet lang of ik lag in een gerusten slaap gedompeld.
+
+
+ * * * * *
+
+
+ELFDE HOOFDSTUK.
+
+HETWELK ETTELIJKE POLITIE-GEHEIMEN AAN DEN DAG BRENGT.
+
+
+Ik had ongeveer een half uur in dezen aangenamen, zorgeloozen toestand
+doorgebracht, toen ik half wakker gemaakt werd door drie kleine slagen,
+op een bijzondere wijze tegen eene der deuren gegeven.
+
+"Daar wordt geklopt," zeide ik, de armen uitrekkende en willende
+opstaan.
+
+"Hou uw gemak," zeide mijn vader: "het is niemand anders als Heynsz, die
+mij zijn rapport komt doen. Slaap maar door," vervolgde hij lachende:
+"dan geraakt gij niet in de verzoeking van de geheimen der Justitie te
+verklappen."
+
+Dit gezegd hebbende stond hij op, haalde een bos met sleutels uit zijn
+zak, opende daarmede een deur, welke zich in een hoek van het vertrek
+bevond, en liet den zooeven genoemden persoon binnenkomen. Daar deze
+geen geringe rol gespeeld heeft in de avonturen, welke ik nog te
+verhalen heb, zal men het mij niet kwalijk afnemen, dat ik, tot recht
+verstand van het volgende, eenige meer omstandige beschrijving van den
+man ter neder stelle.
+
+Het is mij onbewust of Zacharias Heynsz een afstammeling was van zijn
+naamgenoot, den dichter, wiens voortbrengselen onze vaderen een tijdlang
+bewonderden, maar die, sedert Vondel en Hooft hunne onsterfelijke werken
+uitgaven, al spoedig vergeten werd, schoon hij nog lang bij den
+Duitschen nabuur als een voorbeeld ter navolging werd aangemerkt. Zeker
+is het, dat de Zacharias Heynsz, dien ik gekend heb, niet misdeeld was
+van die begaafdheden, welke, zoo hij tot een andere loopbaan ware
+bestemd geweest, hem een meerdere vermaardheid zouden hebben gegeven dan
+hem nu ten deel viel. Intusschen, uit hetgeen mij bij onderscheidene
+gelegenheden van hem ter ooren kwam, ware stoffe genoeg te vergaren
+geweest, om een levensloop te beschrijven, die om het avontuurlijke zeer
+lezenswaardig had kunnen geacht worden, ja met den _Gil Blas_ of _Guzman
+d' Aifarache_ wedijveren, indien zich slechts een even bekwame pen als
+die van Le Sage tot de samenstelling daarvan had aangeboden. Wat mij
+betreft, die verre van het denkbeeld ben verwijderd zulk een schrijver
+zelfs op eenigen afstand te willen nastreven, ik zal mij vergenoegen met
+een korte opgave van het merkwaardigste, dat deze persoon, tot op den
+tijd dat ik hem in mijns vaders vertrek terugzag, was overkomen.
+
+De vader van onzen Heynsz, indien hij dan al van den ouden dichter
+afstamde, was van de voorouderlijke deftigheid ontaard, als vervullende
+hij geene hoogere betrekking dan die van lakei bij een onzer
+aanzienlijkste Regenten, wien hij, bij gelegenheid dat deze als afgezant
+het Fransche hof bezocht, naar Parijs volgde. Aldaar wisten zijn breede
+schouderen, zijn kloeke gedaante en blozende wangen, aan welke
+begaafdheden de fraai gegalonneerde rok voorzeker niet weinig luister
+bijzette, het hart te winnen der dienstmaagd uit de herberg, waar de
+gezant zijn intrek had, en welke aannam onzen borst Fransch te leeren
+spreken. Of haar leerling goede vorderingen onder haar opzicht maakte,
+weet ik niet; zooveel is zeker, dat hij, als een tweede Alcibiades, het
+zooverre bracht in de minnekunst, dat zijn meesteres na verloop van een
+paar jaren als zijn echte vrouw met hem in Holland terugkeerde. Het was
+een wakkere tas, die vrouw Heynsz, en zij had voor haar huwelijk al vrij
+wat rondgezworven: ja men beweerde, dat zij, evenals de moeder van Campo
+Weyerman, in oorlogsvuur ontstoken, het schortekleed voor het musket
+verwisseld, ja den veldslag van Senef en de verovering van Namen had
+bijgewoond. Zelfs wilden kwade tongen wel verhalen, dat zij tot Sergeant
+bevorderd zoude geweest zijn, indien niet de Luitenant, verwonderd over
+de omstandigheid, dat haar figuur op een wijze uit begon te puilen,
+welke hem bij het behoorlijk _aligneeren_ zijner Compagnie eenigszins
+hinderlijk voorkwam, de zaak nader onderzocht en het geheim ontdekt had.
+Wat er van zij, de vader van onzen Zacharias had geene reden zich over
+zijne echtverbintenia te beklagen. De ondersteuning van zijn vermogenden
+beschermer had hem in staat gesteld een herberg te Amsterdam te
+aanvaarden, voornamelijk ingericht voor de landgenooten zijner
+huisvrouw, die het talent had, hun de uien en magere soep, waaraan zij
+in het moederland gewoon waren, bijna evengoed, althans op dezelfde
+wijze toebereid, te doen terugvinden. Zacharias, de eenige spruit,
+waarmede hun echt gezegend werd, had dus al vroeg gelegenheid, om met
+menschen van allerlei slag te leeren omgaan, 't geen hem later, gelijk
+men zien zal, niet weinig te stade kwam. Te dier tijd echter maakte hij
+daarvan geenszins het behoorlijke gebruik en was zijn ouders tot weinig
+dienst, daar hij zich meer met lanterfanten en slenteren langs de straat
+geneerde, dan met het verrichten der boodschappen of bezigheden, welke
+hem werden opgedragen. Daarenboven gevoelde onze Heynsz een
+onweerstaanbare neiging voor de teekenkunst, welke slechts eenige
+meerdere opleiding en beschaving zou hebben noodig gehad, om hem in dat
+vak tot geene geringe hoogte op te voeren. Zijn ouders echter waren
+alles behalve in hun schik met deze begaafdheid van hun zoon: en hunne
+ontevredenheid had niet weinig kracht verkregen, toen zij van meer dan
+een reiziger klachten bekwamen, dat de onbeschaamde knaap zich verstout
+had, afbeeldingen van hun persoon, welke hen op een belachelijke wijze
+voorstelden, op hunne kamerdeur te plakken. Hierover ernstig bestraft
+zijnde, beloofde bij wel beterschap; maar de liefhebberij was te diep
+bij hem ingeworteld, dan dat hij die geheel zou hebben laten varen.
+Intusschen verwierf hem deze de gunst van een Franschen schilder, die,
+bij zijn ouders zijn intrek genomen hebbende, zoo getroffen werd door de
+beschouwing van sommige voortbrengselen van des jongelings
+kunstvermogen, dat hij aan de ouders den voorslag deed, hem met zich te
+nemen, en in de geheimen der kunst in te wijden, ter wedervergelding
+waarvan Zacharias hem eenigen dienst op reis zoude bewijzen. Dit werd
+met gretigheid toegestaan: en de ouders, nu geheel van inzicht
+veranderd, zagen reeds in 't vooruitzicht hun zoon, gelijk een tweeden
+Rubbens, met goud en ridderkruisen behangen, tot hen terugkeeren. Dan
+helaas! hoe ijdel was deze hoop!--De kennismaking met den Heer De Vieux
+(zoo heette de Franschman) moest den armen knaap, in stede van voordeel,
+louter schande en tegenspoed aanbrengen. In den beginne ging alles goed;
+en meester en leerling beiden wenschten elkander met hunne onderlinge
+betrekking geluk;--maar eensklaps vervielen voor Zacharias alle
+uitzichten voor de toekomst; daar zijn meester, zich met hem in
+Zwitserland bevindende, van waar zij voornemens waren naar Italië te
+trekken, in een herberg werd vermoord, na van al hetgeen hij aan goud en
+kostbaarheden bij zich had, beroofd te zijn geworden. Dewijl de
+misdadigers onbekend waren, vielen de vermoedens natuurlijk op
+Zacharias, die zich in de gevangenis zag werpen, zonder steun, zonder
+iemand, die hem kende of voor hem in de bres wilde springen. Hij raakte
+wel is waar, na een detentie, welke bijna een jaar duurde, wegens mangel
+van bewijzen op vrije voeten; maar werd nu ook, zoo kaal als de verloren
+zoon, in een vreemd land, en waar niemand zich zijner aantrok, op straat
+gezet. Hij besloot, al bedelende naar Parijs te gaan en aldaar te
+beproeven, of hij de familie zijner moeder vinden en door deze in staat
+gesteld zoude kunnen worden, de terugreize naar Amsterdam op eene meer
+behoorlijke wijze voort te zetten. Verscheidene malen gebeurde het hem,
+als vagebond te worden vastgezet, en de reis van Genève naar Lyon werd
+door hem niet in eenige dagen, maar in maanden volbracht: daar hij tot
+drie keeren toe weder over de grenzen teruggebracht werd. Eindelijk Lyon
+bereikt hebbende, deed hem een zonderling toeval met den beruchten
+Cartouche in kennis komen: een ontmoeting, welke hij later veelal
+behagen schepte te verhalen en waarvan de uitslag was, dat hij van dien
+Kapitein der gauwdieven een beurs met _louis d'or_ bekwam. Dit maakte de
+uitvoering van het plan, dat onze reiziger gemaakt had, merkelijk
+lichter. Te Parijs trof hij den broeder zijner moeder in redelijke
+omstandigheden aan, en werd door hem wèl ontvangen. Dan, in stede van
+naar Amsterdam terug te keeren, keurde hij beter, zich eerst nog te
+Parijs in de schilderkunst te blijven oefenen, en ondertusschen den kost
+te verdienen met het maken van portretten, waarin hij, althans wat de
+gelijkenis betrof, zeer wel slaagde.--Dan het was hem voorbeschikt, dat
+de kunst hem altijd, in de plaats van eer en goud, ellende en schande
+berokkenen moest. Eens het afbeeldsel van een Edelman uit de provincie
+hebbende vervaardigd, stak hij in diens bijzijn de daarvoor ontvangene
+belooning in de beurs, welke hij van Cartouche bekomen had, en om haar
+fraaiheid gewoon was bij zich te dragen. De Heer zeide niets, maar den
+volgenden dag werd Heynsz voor het gerecht geroepen, en gevraagd, waar
+hij die beurs vandaan had, welke, gelijk van achteren bleek, te Lyon aan
+gezegden Edelman ontstolen was. Onze schilder, niet durvende bekennen,
+dat hij die van Cartouche ontvangen had, verklaarde stoutweg, dat hij
+die van een reizenden marskramer gekocht had. Men deed onderzoek, en,
+ongelukkig voor hem, bevond men, dat hij zich, juist tijdens den
+diefstal, nabij Lyon en wel in zeer bekrompene omstandigheden bevonden
+had; terwijl hij later op eens in een deftig gewaad was verder gereisd.
+De aanklacht wegens den moord van De Vieux werd mede ter sprake gebracht
+en was althans niet geschikt de gemoederen der Rechters voor hem in te
+nemen. Kortom, hij werd tot de galeien verwezen en bracht aldaar een
+tiental jaren door. Zijn gedrag was echter zoo gunstig onderscheiden van
+dat der overige boeven, dat hij er die verzachting in zijn lot genoot,
+welke met de reglementen van den dienst strookende waren, en zelfs
+eenigszins met het opzicht over de anderen werd belast. Eindelijk kwam
+toevallig zijn onschuld uit aan de beide wanbedrijven, welke hem te
+laste waren gelegd geweest. Hij werd ontslagen, en, Frankrijk nu
+vaarwelzeggende, trok hij, met het weinige geld dat hij van zijn familie
+te Parijs bekwam, en met een pas van den gezant van Hunne Hoog Mogenden,
+naar zijn vaderland terug. Te Amsterdam gekomen, vond hij zijn ouders
+overleden en de herberg in andere handen. Hij zette zich hierop in den
+Haag neder en vatte het schildersberoep weder bij de hand.--Maar de
+jaren van studie en genie waren intusschen jammerlijk vervlogen, en
+schoon hij nog altijd gelukkig in het treffen der gelijkenis was, zijn
+afbeeldingen misten die kracht van uitdrukking en die levendigheid van
+coloriet, welke den meester kenmerken, en zijn hulp werd dus niet
+ingeroepen dan door lieden van den minderen stand, uitgelokt door den
+matigen prijs, dien zij voor zijn voortbrengselen betaalden.
+
+Terwijl hij aldus zich op een sobere wijs geneerde, werd hij voor de
+derde reize beschuldigd van een misdaad welke hij niet gepleegd had. Hij
+had namelijk de vrouw van een juwelier ten haren huize geportretteerd in
+een kamer, waarin zich verscheidene voorwerpen van hooge waarde
+bevonden. Kort na zijn vertrek werd er een prachtige garnituur gemist,
+en bij gedane nasporing bleek het, dat een man, die naar de beschrijving
+vrijwel op Heynsz geleek, gemelde juweelen verpand had. Hij werd opnieuw
+verhoord en gevangengezet; deze laatste gevangenis was echter de
+kortste. Hij had in den kerker het vertrouwen gewonnen eener aldaar met
+hem opgesloten dievenbende, door hunne afbeeldingen welgelijkend met
+kool op den wand te schetsen. Deze schelmen maakten hem deelgenoot van
+een plan ter ontkoming, dat vernuftig uitgedacht was en zeker zou gelukt
+zijn, indien hij, voorziende dat zulks hem geen ondienst zoude doen, het
+geheim niet aan de Justitie verklapt had. Tevens was het hem gelukt,
+door listige vragen, bij zijn medegevangenen uit te vorschen, wie den
+diefstal bij den juwelier had begaan: en het was hem gebleken, dat het
+de zoon des huizes zelf was, die zijn vader bestolen had. Zijn dubbele
+ontdekking had ten gevolge, dat hij niet alleen werd vrijgesteld, maar
+zelfs een belooning ontving.
+
+Dan hierbij bleef het niet. De geschiedenis van onzen Heynsz trok de
+aandacht van den toenmaligen Hoofdschout van Amsterdam, mijns vaders
+voorganger, die zich te dier tijd toevallig in den Haag bevond. Hij deed
+onderzoek naar den schilder, en, na een met hem gehouden gesprek,
+oordeelde hij, dat deze de geschiktste persoon was, om te Amsterdam een
+bediening te vervullen, welke kort te voren was opengevallen.
+
+Bekend is het, dat de Hoofdschout alhier in deze betrekking door vijf
+Onderschouten en door twee Klerken wordt geassisteerd, die van stadswege
+aangesteld worden en als stedelijke ambtenaren op de betaalsrollen
+verschijnen. Maar minder algemeen bekend en toch onontbeerlijk zijn de
+geheime agenten, welke het Hoofd der Justitie hunne diensten verleenen.
+Ontelbaar zijn de draden, waarmede het beleid van dien magistraat als
+met een kunstig geweven spinneweb niet alleen het geheele land
+overspant, maar welke, ook naar buiten verlengd, met al de voorname
+steden van Europa in betrekking staan. Het heir van spionnen en
+verklikkers, dat zich in die uitgebreide sfeer beweegt en tot welks
+bezoldiging de Hoofdschout jaarlijks aanzienlijke sommen ontvangt, kan
+echter uit den aard der zaak niet met hem noch zelfs met de
+ondergeschikte ambtenaren in onmiddellijke aanraking komen. Die onder
+hen, welke van een zoogenaamden fatsoenlijken stand zijn, zouden geen
+nut meer kunnen doen, zoodra het publiek kennis droeg dat zij met de
+Justitie in betrekking stonden; terwijl andere verklikkers van een
+minderen rang onderling onbekend blijven, en soms elkander moeten
+gadeslaan. Ten einde de zaken dus een behoorlijken gang zouden gaan is
+er een tusschenpersoon noodig, die, niet als ambtenaar bekend, zich
+belast met het overbrengen van des Hoofdschouts bevelen aan de geheime
+handlangers der Justitie, en hunne berichten wederkeerig te zijner
+kennisse brengt: een trechter waar alles doorheen gaat, of liever een
+totebel, die uit het slijk en de modder, waarin hij wordt nedergelaten,
+alleen datgene ophaalt, wat den meester van dienst is. Zoodanig een man
+wordt, of werd althans in dien tijd, uit de geheime fondsen betaald; hij
+had het oppertoezicht over de geheime agenten, knoopte de noodige
+betrekkingen aan bij de kollegiën der Admiraliteiten, bij de Bank, bij
+de lands- en stadsinrichtingen, in de koffiehuizen, enz., wierf de
+geschiktste voorwerpen aan of stelde de zoodanigen af, die hem geen
+genoegzaam vertrouwen inboezemden. Niet met de Onderschouten, maar
+onmiddellijk met den Hoofdschout stond hij in betrekking; en kwam bij
+deze tweemalen daags zijn rapport doen[4]. Deze bediening was
+opengevallen en nu sloeg de Hoofdschout, gelijk ik gezegd heb, de oogen
+op Heynsz, om die te vervullen. Hij oordeelde niet ten onrechte, dat
+iemand, die zoovele jaren van zijn leven in gezelschap van boeven en
+schelmen had doorgebracht, al de loopjes moest kennen, welke zij te baat
+nemen (en hiervan had Heynsz reeds een bewijs gegeven door de schrandere
+wijze waarop hij, op de Gevangenpoort zittende, den dief der juweelen
+had opgespoord): dat wijders Heynsz dit voor zich had, dat hij te
+vertrouwen was, en niet besmet door het gezelschap, waarmede hij zoo
+lang verkeerd had: en eindelijk, dat hij verscheidene talen sprak en een
+beroep dreef, hetwelk hij oogenschijnlijk kon blijven uitoefenen en 't
+geen hem overal den toegang bezorgde. Het akkoord was spoedig gemaakt,
+want, behalve dat de bezoldiging niet gering was, gevoelde Heynsz in
+zich juist die hoedanigheden leven, welke hem voor het aangeboden vak
+geschikt maakten. Hij verhuisde dan ook naar Amsterdam en was sedert,
+tot zijn dood toe, de getrouwe rechterhand der Justitie. Voor de wereld,
+die van deze schikking onkundig was, bleef hij de schilder van beroep,
+en voegde bij de winstjes, welke zijn portretten hem bezorgden, nog
+deze, dat hij gestoffeerde kamers te zijne huizen verhuurde: 't welk hem
+dikwijls in de gelegenheid stelde, verdachte personen op een
+gemakkelijke wijze in 't oog te houden, hun bedoelingen te leeren
+kennen, en, wanneer het noodig was, hen over te leveren.
+
+Het huis mijns vaders stond, gelijk men reeds vernomen heeft, op den
+Cingel, en had van achteren gemeenschap met een gang, in het Klooster
+uitkomende. Door deze gang sloop Heynsz tweemalen daags ongemerkt binnen
+en kwam (gelijk ook thans geschiedde) aan het kabinet mijns vaders
+tikken.
+
+Op den tijd, dat ik hem terugzag, kan hij ongeveer zestig jaren oud zijn
+geweest; maar, niet-tegenstaande zijn jaren en de veelvuldige
+wederwaardigheden, die hij had doorgestaan, was hij nog wakker en vlug:
+en men had hem slechts aan te zien, om te oordeelen, dat hij een dier
+lieden was, welke men, om zoo te spreken, met stokken moet doodslaan.
+Van postuur was hij klein en schraal, altijd zindelijk, ofschoon naar
+zijn stand en eenvoudig gekleed. Zijn gelaatstrekken hadden niets
+buitengemeens; maar zijn kleine graauwe oogen, die immerdoor in beweging
+waren, duidden aan, dat het hem niet aan vlugheid en scherpzinnigheid
+ontbrak. Niettegenstaande de post, door hem bekleed, in de oogen van
+velen verachtelijk zou schijnen, genoot hij in zekere mate de achting
+mijns vaders: een voorrecht, dat over het algemeen niet zoo licht te
+verkrijgen was. Want, behalve dat mijn vader hem wegens zijn bekwaamheid
+en trouwe dienst waardeerde, even als een jager zijn besten drijfbrak of
+staanden hond op prijs stelt, zoo was er in de daad niets op den man te
+zeggen, en vereerde hij, wel aangemerkt, een bediening, welke te voren
+doorgaans vervuld was geworden door voormalige dieven, verhelers van
+gestolen goed, of andere ter kwader faam staande personen: naar de oude
+leer, dat men dieven met dieven vangen moet. De gunst, waarin Heynsz
+wist dat hij bij mijn vader stond, deed hem dan ook wel eens zich in
+zijne tegenwoordigheid vrijheden veroorloven, die den eerbied, aan de
+achtbaarheid van den Hoofdschout verschuldigd, te buiten gingen, en
+noodzaakten mijn vader hem het zwijgen op te leggen, wanneer hij aan
+zijn historietjes zonder einde over Cartouche en de Fransche boeven
+begon.
+
+Daar men de persoon van Heynsz niet altijd aan de oogen der huisgenooten
+onttrekken kon, had men eerst aan mijn zuster en mij, en voorts aan al
+de overige kinderen, van onze vroegste jeugd af ingescherpt, dat wij
+nooit aan iemand iets moesten laten blijken van 's mans verschijning ten
+onzen huize. Hiervan was het gevolg, dat wij hem altijd hadden aangezien
+als een geheimzinnig wezen, dat geëerbiedigd en ontweken moest worden:
+ja wij koesterden een heilige vrees voor hem, niet ongelijk aan die,
+welke ik mij voorstel dat de kinderen eens vromen Bramins gevoelen voor
+den ondergeschikten geest, die, volgens de Hindoosche fabelen, de
+huishouding in orde brengt.--Wat de dienstboden betrof, deze kregen
+Heynsz nooit te zien; want aan geen hunner werd de toegang tot mijns
+vaders studeervertrek vergund, dan bij de gelegenheid der maandelijksche
+schoonmaak: en alleen de gerechtsdienaar, die in de benedengang beidde,
+vermocht daar, schoon nooit dan na getikt te hebben, binnenkomen.
+
+Na deze inlichtingen, voor wier wijdloopigheid ik verschoning verzoek,
+keer ik tot mijn verhaal terug.
+
+Ik had mij, toen Heynsz, gelijk ik zeide, op de gewone wijze werd
+binnengelaten, met zijn stoel zoodanig omgekeerd, dat ik door de hooge
+leuning geheel voor zijn oog verborgen was: en, niet nieuwsgierig zijnde
+naar de geheimen der Justitie, de gemakkelijkste houding gekozen om
+weder in te slapen; maar, gelijk het veeltijds gaat, zoodra men moeite
+om te slapen doet, gelukt zulks het minst. Dit ondervond ik ook nu, en
+in weerwil van mij zelven moest ik luisteren naar een gesprek, hetwelk
+mij in de beginne onverschillig was, doch naderhand des te belangrijker
+werd.
+
+"Welnu Heynsz!" vroeg mijn vader, zich weder aan de tafel plaatsende,
+waar de ander met betamelijken eerbied voor bleef staan: "wat brengt gij
+voor goeds?"
+
+Ik hoorde Heynsz de bladeren omslaan van een zakboekje, waarin hij
+gewoon was op te teekenen hetgeen aan de orde van den dag was.
+
+"N°. 1," zeide hij; terwijl zijn stijl en tongval den Hollander
+verrieden, die, reeds jong zijn land verlaten hebbende, de taal zijner
+ouderen wel niet geheel verleerd heeft, maar toch somtijds moeite heeft
+het rechte woord te vinden en den volzin behoorlijk te rangschikken: n°
+1: de Koning van _Corse_ logeert in het wapen van Emden en heeft bij
+Kuyt een cabriolet besteld, waarmede hij plan heeft morgen naar
+Rotterdam te rijden."
+
+"Hij zal zijn reis nog wat dienen uit te stellen," merkte mijn vader
+aan, die insgelijks zijn zakboekje ter hand had genomen, en
+aanteekeningen maakte, naarmate de beambte sprak: "wij zullen hem heden
+voor zonnenondergang een logement in de gijzeling bezorgen."
+
+"Een Koning in de gijzeling!" dacht ik:--en ik herinnerde mij niet
+zonder een sombere gewaarwording, dat ik op mijn reis dien zelfden
+Theodoor, met al de eerbewijzingen aan zijn rang verschuldigd, op het
+plechtigst in Corsika had zien huldigen en met de kroon vercieren, welke
+hij slechts eenen zomer gevoerd had.
+
+"Ma foi!" hernam Heynsz, "indien zijn crediteuren hem laten plakken, zij
+zullen lang wachten eer zij blaauw tellen hunne vingers aan zijn geld,
+en het zal hen wel verveelen, hem te geven de kost.--Ik weet de _science
+certaine_, dat hij kaal is als de oude Heer Job."
+
+"Kent gij den kleêrmaker Melisz, ter wiens rekwisitie hij vervolgd is?"
+vroeg mijn vader.
+
+"Of ik hem ken? Ik heb geschilderd het portret van hem, zijn vrouw, en
+zijn dochter: 't was jammer van de schoone coleuren, besteed aan die
+leelijke bakkes."
+
+"Welnu! tracht hun dan te beduiden, dat zij het arrest opheffen, en
+geduld hebben. Ik zal zorgen, dat de debiteur zich niet verwijdere: en
+ik vlei mij, dat hij een goeden borg zal vinden. De man is ongelukkig:
+en, hoewel een gewezen Koning zijn schulden behoort te betalen gelijk
+een gewoon burger, dient men toch medelijden te hebben met iemand, die
+van zulk een hoogte gevallen is. Maar laat ons voortgaan.--Wat is er
+verder?"
+
+"N°. 2. De diefstal bij den Juwelier Levi Samuëlz, is gecommitteerd door
+Mozes Abramsz, alias Mortje la Hayne, thans resideerende in den
+Duvelshoek, n°. 110."
+
+"Mozes Abramsz!--Een oude kennis:
+
+ _extenuata gerens veteris vestigia poenae;_
+
+maar zijt gij daar zeker van?"
+
+"Zeer zeker. UEd. Achtbare weet dat ik vanouds heb een fijnen neus om te
+attrapeeren dieven van juweelen. Karel de Speelman, die hem assistentie
+heeft gegeven in het uitsnijden der glasruiten, en het goed op straat
+heeft aangenomen, is de man die hem heeft verklapt; ik geloof dat zoo
+Abramsz bij het deelen als een bonnette dief had gehandeld, de Speelman
+wel zou gehouden hebben den mond."
+
+"Best! Gij geeft vier dukaten aan Karel den Speelman en waarschuwt hem,
+dat hij binnen vierentwintig uren de stad moet verlaten, of dat ik hem
+anders als complice zal laten pakken. Verder!"
+
+"N°. 3. Campo Weyerman heeft de Loge der Vrijmetselaren in de Stilsteeg
+geopend met een heerlijke aanspraak en een fraai poême, waarin hij hun
+heeft geschilderd het groote belang van deugd en moraal. Alles is
+afgeloopen in complete orde."
+
+"Zeer wel; doch wat mij minder moreel en deugdzaam voorkomt, is, dat die
+zelfde Campo een fatsoenlijke burgerdochter uit 's Hage, buiten weten
+van haar ouders, te zijnen huize heeft getroond. Waarom heb ik daar niet
+eer tijding van gehad?"
+
+"Het is gebeurd in mijn absentie. Ik kom het heden eerst te vernemen en
+ging juist aan UEA. dit verhalen."
+
+"Genoeg! draag zorg, dat de ouders ondershands bericht bekomen van het
+verblijf hunner dochter, en hou intusschen den knaap in 't oog. Het is
+de eerste reis niet, dat hem iets dergelijks gebeurt; hij is
+onverbeterlijk en behoort onder diegenen, _qui hostili more matrimonia
+student sibi conjungere_.--Wat meer?"
+
+"N°. 4. Wij hebben het adres gevonden van dien Jean Albert, welken de
+Fransche politie vruchteloos door geheel Europa opspoort."
+
+"Voortreffelijk! dat vergoedt uw verzuim met Campo. En waar houdt hij
+zich op?"
+
+"Hij heeft niet gequitteert Parijs een oogenblik en logeert er nog
+altijd in de kleine straat du Bac. Ah! 't was een _rusé compère_, die
+zelfde Jean Albert: ik heb hem gekend heel wel aan het Bagne. Hij heeft
+nog eens aan mijn Heer d' Argenson geschreven, dat zoo hij hem wilde
+aanstellen als _chef de la Police Secrète_, er binnen zes maanden geen
+straatroof meer in Parijs zoude plaats hebben."
+
+"'t Is wel! Gij zult mij de bewijzen opgeven die ter zake dienstig zijn,
+opdat ik deze tijding aan mijn ambtgenoot te Parijs schrijve. Wat is er
+meer?"
+
+"N°. 5. Ziehier het lijstje der sedert gisteravond aangekomen personen."
+
+"Hm! hm!" zeide mijn vader: en hij begon halfluid een soort van
+vreemdelingslijst te lezen, welke hij met aanmerkingen verzeld deed
+gaan:
+
+"_Donderdag morgen_: de Heer _Du Bourg_: (hm! die komt hier zien, of hij
+het geld, dat hij aan de Bank te Aken verspeeld heeft met de acties op
+de Zuid terug kan winnen:--_Iusus res antiqua ... sed pro tempore abiit
+in lacrimas_....) met twee bedienden, logeert in den gouden Bal.--(De
+kastelein is een jong beginner. Gij zorgt, dat hij gewaarschuwd worde,
+niet te veel krediet te verleenen aan dien avonturier, ondanks zijn
+fraaien stoet:)--de heer Peperkorrel uit Hoorn: Jacob Jansz en familie
+uit Alkmaar: Nathanaël Rosen uit Berlijn, bij Levi den uitdrager in de
+Muiderstraat:--(die komt zeker een collecte doen:--) Peer, de Manke,
+Joost Roelifs en Symen de Beer, ketelboeters, in de Drie Verrotte
+Kamizooltjes:--(gij zult onderzoeken waar dat volkje den tijd
+doorbrengt:--) De heer Blaek en familie van buiten.--(Ik heb u reeds
+meer gezegd, dat het heen en wedertrekken der lieden naar hunne
+buitenplaatsen en terug niet behoeft vermeld te worden:) Jan Cornelisz,
+koekebakker van Haarlem enz. enz. Volgen de lieden die met de schuiten
+gekomen zijn."
+
+Ik gevoelde een vreemde gewaarwording, toen ik den Heer Blaek en de
+zijnen zoo zonderling verzelschapt zag. Mijn vader vervolgde:
+
+"In de schuiten van Haarlem niemand die suspect was dan alleen de knecht
+uit het groote koffiehuis in 's Hage die door zijn meester wegens
+diefstal verjaagd is. (Men houde dien man in 't oog.) Met de schuiten
+van Utrecht:" hier zweeg mijn vader een oogenblik en scheen met zijn
+potlood eenige namen aan te schrappen, als van personen, die hij der
+bewaking aanbeval: "met de schuit van Weesp: twee officieren van 't
+Oranje Regiment: twee deserteurs uit Hanover: (aangeschrapt!)--enz.--Met
+de schuiten van Muiden...."--werd ik dubbel aandachtig:
+
+"Met de schuiten van Muiden: hm! hm! de Heer Ferdinand Huyck."
+
+"Ik vat deze gelegenheid aan, UEA. mijn gelukwenschingen aan te bieden,
+over de voorspoedige terugkomst van uw Heer zoon."
+
+"Ik dank u.--Wie is die juffrouw Bos: die ik op de lijst vinde?"
+
+Ik begon over al mijn leden te beven: het antwoord van Heynsz stelde mij
+echter gerust.
+
+"De dochter van den tabakskooper op den hoek van de Leliegracht."
+
+"Er zijn dan twee Juffrouwen Bos van Muiden gekomen," dacht ik bij mij
+zelven: "of het vernuft van Heynsz is verschalkt."
+
+"En die Juffrouw Van Beveren? vervolgde mijn vader: "waar neemt die haar
+intrek?"
+
+"Bij uwen onderdanigen dienaar," antwoordde Heynsz: "een aardig meisje
+uit Deventer, dat mij door deftige lieden is aanbevolen...."
+
+"'t Is wel!" zeide mijn vader: "Vervolg: wat geven de tijdingen van
+buiten?"
+
+"N°. 6. De bende, welke weder eenige dieverijen en huisbraken onder
+Gooiland heeft bedreven, bestaat uit drie personen, indien namelijk mijn
+informatiën juist zijn."
+
+Hier werd ik opmerkzaam, gelijk men denken kan. "Het zou nog al kluchtig
+zijn, dacht ik, "indien ik den aanval, op mij zelf gedaan, hoorde
+vertellen."
+
+"De een," vervolgde Heynsz, "is een Bohémien, een Heiden, met name Peer
+Hendriks, alias 't Haentje, en op zijn Heidensch Baerlo. Hij is heden
+morgen, zoo ik hoor, door den veldwachter van Bussem geapprehendeerd
+geworden:--de tweede is Andries Mathyssen gewezen matroos, de zoon van
+een boerin, nabij Oud-Naarden."
+
+"Ik ken hem en zijn moeder," zeide mijn vader: "hij stond vanouds in het
+kladboek aangeschreven: _atro carbone notatus_."
+
+"Uw Heer zoon," vervolgde Heynsz, "zal UEA. kunnen vertellen, hoe die
+Andries gister-morgen den beest heeft gespeeld in de herberg te Zoest.
+Hij is vandaar naar zijn woning gekeerd; maar, toen heden-morgen de
+dienaars hem kwamen opsporen, was de vogel gevlogen."
+
+"Hij zal wel in het net komen," zeide mijn vader. "En de derde?" "De
+derde, en die zooveel als de voornaamste der bende is, schijnt na al
+hetgene men van hem vertelt, niemand anders te wezen als de beruchte
+Zwarte Piet, die vroeger in de West-Indien heeft geexcerceerd het
+bedrijf van zeeroover, en nu, bij gebrek van beter, zich met
+straatschenderij geneert. Wat dien betreft, hij is geen vogel om zich
+zoo gemakkelijk te laten knippen; maar Tys de Blindeman zal zien of hij
+hem niet op kan loopen en mij bericht sturen van zijn gangen."
+
+"Goed!--maar nu het belangrijkste van allen: de Vliesridder?--Het gij
+eenig bericht omtrent hem?"
+
+"N.° 7. De Vliesridder is met zijn dochter gisteren-morgen om half acht
+ure uit Amersfoort gereden met een huifwagen van De Geus: te Zoest heeft
+hij stilgehouden en, aldaar onbescheiden behandeld zijnde door dien
+zelfden Andries Matthijssen, van wien ik zoo even sprak, hem een stoot
+gegeven, die bijna bespaard had aan den scherprechter de moeite, hem van
+dienst te kunnen zijn:--althans zoo vertelt kleine Simon de marskramer."
+
+"Goed!--Verder!" zeide mijn vader.--Men kan licht beseffen met welk een
+aandacht ik luisterde naar een opgave, welke voor mij zoo belangrijk
+werd.
+
+"Zij hebben te Eenmes het middagmaal gebruikt, zijn bij Naarden beiden
+uit de kar gestapt ... en sedert heeft men niets van hen vernomen."
+
+"Niets!" herhaalde mijn vader, op een toon, die de hoogste
+ontevredenheid te kennen gaf: "is Simon hen dan niet achtervolgd?"
+
+"Ed. Achtb.! Simon had last Andries mede in het oog te houden, en het is
+hem gegaan gelijk den man, waarvan spreekt vader Cats, die vangen wilde
+twee hazen te gelijk."
+
+"Hij had zich aan den Vliesridder moeten houden.--Andries begaat voor
+alsnog zijn diefstallen buiten onze judicatuur, en het is meer uit
+beleefdheid voor onze Gooische naburen, en uit voorzorg, dat wij de
+moeite op ons nemen, zijn gangen na te gaan.--Maar de Vliesridder!
+Iemand tegen wien het hooge landsbewind een bevel van apprehensie heeft
+uitgevaardigd!--dat is een man van meer beteekenis, zou ik denken.
+
+"Mag ik UEA. doen opmerken, dat alle kasteleins en voerlieden tusschen
+hier en Arnhem hebben zijn portret, en dat hij gevat moet worden, zoodra
+hij zich op het rechtsgebied vertoont."
+
+"Dat is nog niet genoeg! Hij moet gevat worden, eer hij in staat zij, of
+zelf, of door anderen, papieren te lichten, die zich hier te Amsterdam
+moeten bevinden en van het hoogste belang zijn. Het is geen gewoon
+mensch met wien gij te doen hebt: hij kent de zaken en zal list tegen
+list stellen. Bovendien heeft hij nog vrienden en betrekkingen, die hem
+de behulpzame hand zullen bieden. Er moet hier dus een dubbele
+waakzaamheid plaats hebben. Kunt gij niet nagaan, met wien hij hier ter
+stede korrespondentie voert?"
+
+"Nog niet, Ed. Achtbare!--doch zoo UEA. verkiest, zou men kunnen
+waarschuwen de post, en dan zijn er middelen genoeg om te komen achter
+het geheim."
+
+"Hij zal zijne brieven zelf niet schrijven.--Wist ik hier maar iemand,
+met wien hij betrekkingen heeft onderhouden."
+
+Mijn goede vader dacht weinig, dat de persoon, die in staat was, hem de
+meest voldoende narichten te geven, zich als derde in het vertrek
+bevond. Het gehoorde had mij intusschen zoo sterk aangegrepen, dat ik
+geen acht meer kon geven op het laatste gedeelte van het onderhoud
+tusschen mijn vader en Heynsz, hetwelk over voor mij onverschillige
+zaken liep en slechts korten tijd duurde, waarna de ondergeschikte
+ambtenaar, op dezelfde geheime wijze als waarop hij gekomen was, het
+vertrek weder verliet. Deze oogenblikken van respijt kwamen mij wel te
+stade. Ware hij terstond vertrokken, ik zoude, geloof ik, in weerwil van
+mijn beloften aan den Heer Bos (of aan den Vliesridder, gelijk ik hem
+had hooren betitelen) alles aan mijn vader bekend hebben! want dan ware
+ik zeker geweest, dat zijn doordringend oog een geheim op mijn gelaat
+zou gelezen hebben. Mijn toestand was met dat alles kwellend: ik
+begreep, dat eenmaal mijn geheim zoude moeten uitkomen, dat dan wellicht
+het _crimen reticentiae_ mij ten laste zou gelegd worden: dat bovendien
+mijn vader zelf beticht zoude kunnen worden, der zake niet onkundig te
+zijn geweest:--en dan, al ware het maar alleen de gedachte van mijn
+vader onvergenoegd te zien, dat hij zijn ambtsplicht niet volbrengen kon
+gelijk hij wenschte: het middel te bezitten, om hem daartoe in staat te
+stellen, en gedwongen te zijn, dit voor mij te houden: O dit viel mij
+hard! En toch! ik zou mij zelven veracht hebben, indien ik in staat ware
+geweest, den man, die mij het leven gered had, aan hen, die zijn
+vrijheid belaagden, te kunnen verraden.
+
+Ik veinsde derhalve door te slapen, en rees niet eerder uit mijn
+schuilplaats op, dan nadat Heynsz reeds een poos vertrokken was.
+
+
+NOOT:
+
+[4] Men herinnere zich, dat de steller van het Handschrift de zaken
+voordraagt zoo als die in zijnen tijd bestonden.
+
+Noot van den uitgever.
+
+
+ * * * * *
+
+
+TWAALFDE HOOFDSTUK,
+
+WAARIN MEN NADERE KENNIS MAAKT MET DE LEDEN DES FAMILIE EN WAARIN TANTE
+LETJE EEN CONFITUURVLEK OP HAAR HALSDOEK BEKOMT.
+
+
+"Welnu!" vroeg mijn vader, die nog altijd te schrijven zat: "zijt gij
+wel voldaan van uw slaapje? mij dunkt, gij waart ook in het geval van
+Argus: _Succubuisse oculos, ad opertaque lumina somno_.
+
+Ik voelde dat ik een kleur kreeg, toen ik antwoordde dat mij de rust
+verkwikt had.
+
+"Dat verheugt mij," zeide mijn vader: "ik had al half berouw, dat ik u
+bij mijn gesprek met Heynsz had laten assisteeren: maar gij sliept zoo
+gerust, dat de stads-omroeper zelf u niet wakker geschreeuwd zoude
+hebben. En is er altemet iets geweest dat u het eene oor is ingekomen,
+zoo vertrouw ik, dat zulks het andere oor weer is uitgegaan, en verzoek
+u althans er niemand, zelfs mij niet, iets van te laten blijken."
+
+Dit was juist hetgeen ik zelf ook verlangde, en ik verzekerde mijn
+vader, dat ik van ganscher harte aan zijne aanbeveling voldoen zoude.
+
+"'t Is wel!" zeide hij: "neem nu een stoel en ga bij mij zitten. Wij
+moeten een onderhoud hebben, dat ik liefst niet te lang wilde
+uitstellen: wij hebben nu den tijd: en in de volgende dagen zullen wij
+over weinige oogenblikken kunnen beschikken: want men zal u wel komen
+bezoeken en het zal zijn:
+
+ Salutant, ad coenam vocant, adventum gratulantur,
+
+gelijk Terentius zegt. Of zijt gij nog te slaperig om naar mij te
+luisteren?"
+
+Ik betuigde, dat ik volkomen bereid was hem aan te hooren; waarop hij
+aldus begon:
+
+"Gij zijt nu weder terug: en ik vertrouw dat zulks niet zal zijn om uw
+dagen in ijdele ledigheid door te brengen, en een straatslijper te
+worden."
+
+"In-tegendeel, vader! Niets zal mij aangenamer zijn, dan mijn tijd op
+een nuttige en werkzame wijze door te brengen."
+
+"Zeer goed! ledigheid is een duivelsoorkussen. Gij weet, wat Ovidius
+zegt:
+
+ _Quaeritur, Aegisthus quare sit factus adulter. In promptu est
+ ratio: desidiosus erat._
+
+En welk beroep zoudt gij u liefst verkiezen?"
+
+"Ik beken u," antwoordde ik, "dat ik daaromtrent mijn keus niet zoude
+weten te bepalen."
+
+"Hm!" zeide mijn vader, het hoofd schuddende: "daar houde ik niet van.
+Een jong mensch moet altijd voor dit of dat vak een voorkeur hebben. Ik
+haat onverschilligheid in dat geval: die is niet natuurlijk op uwe
+jaren, tenzij bij domkoppen en losbollen, onder geene van welke
+categoriën ik u rangschik.
+
+"UEd. weet, dat ik het verwijt van onverschilligheid niet verdien, en
+dat ik als kind een bijzondere geneigdheid had tot den zeedienst, welke
+echter vroeger om gegronde redenen niet heeft kunnen ingewilligd worden,
+en mij thans ook weinig zou baten, daar ik te oud ben om te beginnen. Ik
+heb intusschen, zoo vaak ik over het onderwerp nadacht, te recht of te
+onrecht gemeend, dat de reden, waarom UEd. geweigerd hebt mijn
+liefhebberij ten deze in te willigen, daarin gelegen was, dat UEd. iets
+anders voor mij op het oog hadt. UEd. heeft mij laten studeeren en zult
+misschien verlangen, dat ik advocaat worde:--doch ik beken, tot mijn
+leedwezen, dat ik op reis veel verleerd heb, en mij weêr druk zal moeten
+oefenen, wil ik der balie geen schande aandoen."
+
+"Dat laat zich alles wel hooren," zeide mijn vader, met een glimlach:
+"bovendien, hoezeer ik voor mij de betrekking van advocaat, _nobile
+illud officium_, boven alle andere stel, en u, wat mij betreft, gaarne
+gezien had onder de zoodanigen,
+
+ qui iuris nodos et legum aenigmata solvunt,
+
+levert echter dat ambt, althans in de eerste jaren, weinig verdiensten
+op: en, hoezeer ik niet in een bekrompen stand leef, is mijn vermogen te
+gering en mijn huisgezin te groot, om u, zoo gij het trouwen eens in 't
+hoofd kreegt, een behoorlijk uitzet te geven. Ik zou u wel door mijn
+invloed aan dezen of genen post kunnen helpen: maar ieder heeft zijn
+eigene inzichten, en, schoon ik die van anderen eerbiedig, heb ik voor
+mij een tegenzin aan het uitdeelen van bedieningen. Gij moet door uw
+eigene bekwaamheid protectie verdienen, en niet door gunst alleen
+voortkomen. Intusschen, ik moet u thans gulweg zeggen, dat het mij in
+zekere opzichten niet spijt, dat uw keus nog niet gevestigd is; want nu
+vlei ik mij, dat gij te meer geneigd zult zijn te doen hetgeen u
+voordeeligst zijn kan.--Wat zoudt gij van den handel denken?"
+
+"De handel is een heerlijk iets," antwoordde ik, eenigszins verwonderd
+over deze plotslinge vraag: "maar dat men niet zonder fondsen beginnen
+kan."
+
+"Niet! En hoe doen dan zoovelen, die hier met een paar schellingen in
+den zak (God weet waar vandaan!) komen aanwaaien, menschen,
+
+ quorum nemo queat patriam monstrare parentis,
+
+en die, eer men hun rechten naam nog weet, aan het hoofd van een huis
+van negotie staan?--Doch gij hebt gelijk.--Gij moet ook met iets
+beginnen en daartoe doet zich eene gunstige gelegenheid op. Gij weet,
+het huis Van Bempden, Van Baalen en Comp. heeft, sedert den dood van uw
+oom, onder die zelfde firma, maar alleen onder de directie van
+laatstgemelde blijven bestaan. Uw tante heeft haar geld daarin gelaten;
+maar haar oogmerk was en is nog, u, bij uw terugkomst, mede in die zaak
+te plaatsen en deelgenoot der firma te maken. De gelukkige uitslag uwer
+pogingen te Livorno aangewend, om bij de liquidatie van de firma Bertini
+nog een deel terug te bekomen van hetgeen dat huis aan uw tante schuldig
+was, heeft haar goede gedachten omtrent uw bekwaamheid ingeboezemd."
+
+"Ik ben mijn tante zeer verplicht voor den goeden dunk, dien zij van mij
+heeft, en herken haar vriendschap te mijwaart."
+
+"Gij hebt ook elders op uw reizen persoonlijke kennis gemaakt met
+verscheidene Correspondenten van het huis, en, naar eenige uitdrukkingen
+te oordeelen, welke sommigen hunner in hun brieven omtrent u hebben
+gebezigd en welke uw tante mij medegedeeld heeft, komt het mij voor, dat
+gij hun wel bevallen zijt. Dit kan nooit kwaad en zal bij hen het
+crediet voor het huis niet doen dalen, wanneer gij daar associé van
+wordt. Wel is waar,
+
+ omnia non pariter rebus sunt omnibus apta,
+
+en gij zijt niet van jongs af tot den handel opgeleid; maar ik vlei mij,
+dat eenige inspanning, gevoegd bij de op uw reizen verkregen
+ondervinding, en vooral de leiding van den Heer Van Baalen, u weldra op
+de hoogte zullen brengen, waar gij op wezen moet. Het komt er nu slechts
+op aan om te weten, of gij geen tegenzin in het beroep zelf hebt."
+
+"Ik geloof, dat ik mijn fortuin met voeten zou stooten, indien ik zulk
+een aanbod niet dankbaar aannam; maar is de Heer Van Baalen insgelijks
+met deze schikking volkomen tevreden? En ziet hij er niet tegen op, een
+onbedrevene als mij tot compagnon te nemen?"
+
+"Hij Heeft geene zwarigheden gemaakt; en de drie ton, welke uw tante in
+het huis heeft gelaten, wegen ook nog al tegen eenige bedenkingen
+op.--Nu! ik wensch u geluk, en ik hoop, dat gij u zoowel zijne achting
+als het vertrouwen uwer tante zult waardig maken."
+
+Ik kan niet ontkennen, dat mijn eigenliefde zeer gestreeld werd met het
+vooruitzicht, dat zich voor mij opende. Ik was nu geen ledigganger meer,
+die zonder bepaald doel in de wereld voortleefde, neen, ik zag mij, als
+deelgenoot in een bloeiende zaak, geplaatst in een betrekking, waarin
+het slechts van mij afhing een ruim bestaan en de achting mijner
+medeburgers te verwerven. Ik kon niet nalaten mijn blijdschap aan mijn
+vader te betuigen: de geheele geschiedenis van den vorigen dag was voor
+mij op den achtergrond teruggeplaatst, en, alleen denkende aan hetgeen
+mij thans was medegedeeld, deed ik dienaangaande een menigte vragen,
+welke mijn goede vader het zich een genoegen maakte, te beantwoorden.
+Ons onderhoud deed den tijd met snelheid vervliegen; en nog waren wij
+aan 't redeneeren, toen het ophouden van een rijtuig voor de huisdeur en
+het klinken der schel ons verwittigden, dat onze dames uit de kerk
+terugkwamen.
+
+Wij gingen naar de zijkamer. Er stonden niet slechts eene, maar twee
+koetsen voor de deur. Uit de eerste kwam mijn moeder met Susanna en
+tante Letje: uit de tweede tante Van Bempden: en weldra traden de vier
+dames de kamer in: tante Letje, in haar effen violetkleurig taffen
+gewaad, met haar stijve neepmuts, zonder eenig cieraad, dan haar
+prachtigen kerkbijbel met schildpadden band en gouden sloten: en tante
+Van Bempden met hare fontanges, Brusselsche kanten, en honderden van
+linten en kwikken:--twee volkomen kontrasten; maar beide, elk in haar
+soort, voortreffelijke menschen.
+
+Tante Letje, welke nu eene eerbare vrijster was van ongeveer
+vijfenveertig jaren, ging bij de booze wereld door voor hetgeen men eene
+fijne kwezel noemt. Men weet, het is geen ongewoon verschijnsel, dat in
+groote familiën, vooral in die, waar verscheidene zusters zijn, zich
+eene daarvan reeds vroeg begint te onderscheiden, door het dragen van
+een stemmig, onopgesmukt, gewaad, door het afzweren van alle wereldsche
+vermaken, door den schier uitsluitenden omgang met predikanten,
+zielverzorgers, en zoogenaamde vromen, door het spreken der tale Kanaans
+(gelijk men het bezigen van veelvuldige Bijbelsche uitdrukkingen noemt),
+door het getrouw ter kerke gaan en het houden of bijwonen van oefeningen
+ter onderlinge stichting. In de kerk kan men haar spoedig herkennen aan
+den deemoedigen gang, waarmede zij naar hare plaats: aan den eerbied,
+welken de plaatsbewaarsters voor haar koesteren, zoodat zij alleen
+nimmer gedwongen zijn, in te schikken: aan de groete des voorzangers:
+aan het lange gebed, dat zij, zoodra zij gezeten zijn, van achter den
+breed uitgeslagen waaier doen: eindelijk aan de wijze, waarop zij den
+leeraar aanzien en den blik vol hemelvreugde (anderen zeggen: vol
+hoogmoed) opwaarts slaan, zoo vaak in de predikatie gewag gemaakt wordt
+van uitverkorenen, waaronder zij zich bij uitsluiting achten te
+behooren. Gewoonlijk zijn het noch de mooisten, noch de geestigsten der
+familie, welke tot deze caste behooren, en verslijten zij haar leven in
+den vrijsterstaat, doch er is geen regel zonder uitzondering, en men zou
+onbillijk handelen, door de aanleidende oorzaak van haar gedrag altijd
+te willen toeschrijven aan hare vrees van in de wereld geen opgang te
+zullen maken. Er zijn er enkelen, ja, bij wie die reden veel moge
+gegolden hebben, zelfs buiten haar weten: er zijn er, die, hoovaardig op
+hare vermeende godsvrucht, in Fariseeuwschen hoogmoed op hare
+mede-Christenen als op de Tollenaren en Zondaren nederzien, alles, wat
+anderen goeds en loffelijks verrichten, met den naam van blinkende
+zonden bestempelen, en die alle Christelijke deugden bezitten, maar
+alleen de hoogste, de voornaamste, de liefde, ontberen;--maar al moge
+dit met enkelen het geval zijn, ik houde mij overtuigd, dat verreweg de
+meesten van haar, niet-tegenstaande de kleine gebreken, waarmede zij
+behebt mogen zijn, vaak als voorbeelden verdienen te worden aangeprezen,
+boven de zoodanigen, die haar gedrag bespotten en beschimpen.
+
+Zoodanig althans was het oordeel, hetwelk mij de omgang met mijn tante
+Letje over de personen van haar slag heeft doen vellen. Bij haar
+voorzeker bestond de godsvrucht niet enkeld in uiterlijke vertooning,
+maar woonde die in naar rein menschlievend hart. Men mocht dan haar
+stijve, smakelooze kleeding berispen: de bijbeltaal, waarin zij sprak,
+mocht niet altijd evenzeer ter snede worden aangebracht: zij velde
+wellicht nu en dan een te gestreng oordeel over schuldige vermaken; maar
+niemand kon haar te laste leggen dat zij niet in oprechtheid wandelde.
+Haar kennis was niet uitstekend; maar zij bezat, wat oneindig meer
+geldt, een vast en onverzettelijk geloof; en zonder aan andersdenkenden
+de zaligheid te willen ontzeggen, blikte zij die met vromen Christenzin
+als haar wettig erfdeel te gemoet. Zij vooral was wars van
+kwaadsprekendheid en voer altijd tegen de zonde, nimmer tegen den
+zondaar uit: en wanneer zij zich met kracht tegen de leer der goede
+werken verklaarde, moest men niet vergeten, dat in haar volkomen
+bewaarheid werd hetgeen onze Katechismus leert, dat het onmogelijk is,
+dat een waarachtig geloof niet zou voortbrengen vruchten der
+dankbaarheid; want nimmer was haar hart of haar beurs voor den lijdenden
+natuurgenoot gesloten, en wanneer zij gaf, vervulde zij letterlijk het
+voorschrift des Heilands, en wist haar slinkehand niet, wat naar rechte
+uitdeelde. Haar gebrek aan genoegzaam doorzicht en haar zucht tot
+liefdadigheid waren oorzaak, dat zij somtijds haar gaven ook aan
+onwaardigen wegschonk; doch zij verklaarde meer dan eens, dat zij liever
+honderdmalen door slechte lieden bedrogen wilde zijn, dan dat een vrome
+noodlijdende ongetroost van haar af zoude gaan.
+
+Een geheel andere vrouw was haar zuster, Mevrouw Van Bempden. Nog zeer
+jong gehuwd zijnde met een schatrijken echtgenoot, die, geen naaste
+betrekkingen hehbende, haar hij zijn vroegtijdig afsterven aan het hoofd
+van een kolossaal vermogen had achtergelaten, had zij zich door haar
+maatschappelijke positie gedwongen gezien in de groote wereld te leven,
+en haar geneigdheid had zich daar niet tegen gekant. Haar rustelooze,
+nimmer lang met hetzelfde voorwerp bezige geaardheid, dreef haar aan,
+gedurig nieuwe voorwerpen van belangstelling en verstrooiing te zoeken:
+haar dagen rolden voort in eene bestendige afwisseling van gastmalen,
+feesten, comediepartijen, speelreisjes, enz. Zij las ook; maar zonder
+keus of onderscheid: stichtelijke boeken, romans, brieven, verhalen,
+zedekundige werken, poëzij, al wat maar gedrukt werd; doch zij faalde
+meestal, wanneer zij iets van het gelezene te pas zou brengen en moest
+alsdan de hulp inroepen van mijn zuster Susanna, die, zelve een
+liefhebster van lezen en in het bezit van een ijzervast geheugen, zelden
+bij die gelegenheid te kort schoot.
+
+Men moet echter uit het bovenstaande niet afleiden, dat Tante Van
+Bempden in den slechten zin des woords een wereldsche vrouw was. Schoon
+in 't algemeen geen _laudator temporis acti_, durf ik zeggen, dat in die
+dagen een ongodsdienstige vrouw iets onbekends was. Tante Van Bempden
+ging trouw ter kerke, kende haar Catechismus op een haar, wist zoo goed
+als iemand, zelfs met tante Letje, een gesprek over geloofspunten te
+voeren en zich zeer dapper te verdedigen, wanneer deze haar berispte,
+dat zij nu en dan bij de Remonstranten ter kerke ging: zij was
+mededeelzaam, zelfs mild;--maar haar godsdienst was, gelijk men wel
+eens zegt, zonder verzuim van affaire. Intusschen, wie haar recht kende,
+vond zich gedwongen te verklaren, dat haar gebreken, zoo zij al dien
+naam verdienden, uit den maatschappelijken toestand voortvloeiden,
+waarin zij geplaatst was, terwijl haar goede hoedanigheden uit haar hart
+voortkwamen. Voor mij althans, die nimmer dan weldaden van haar ontving,
+ik zou schandelijk doen, indien ik een andere getuigenis van haar gaf,
+dan dat zij, alles wel gewogen, eene uitmuntende vrouw was.
+
+"Wees van harte welkom, waarde Neef!" zeide tante Letje, terwijl zij mij
+omhelsde: "alzoo sullen de vrijgekochten des Heeren wederkeeren:"
+vervolgens zich tot mijn vader wendende: "wel moogt gij, waarde Broeder!
+den Profeet nazeggen: brengt mijn soonen van verre, ja van het eynde der
+aerde."
+
+De verdere wenschen die zij uitte werd ik verhinderd te verstaan; want
+tante Van Bempden had zich voor mij geplaatst en drukte mij, met tranen
+in de oogen aan haar hart:
+
+"Goeden dag! beste Ferdinand!" riep zij: "wèl, zijt gij eindelijk daar?
+ja, ik durf niets te voegen bij de vrome gezegden van Zuster: anders
+zoude ik zeggen met Racine ... hoe zegt Racine ook weêr, Santje?"
+
+ Thésée est arrivé, Thésée est en ces lieux,
+
+declameerde Susanna.
+
+"Tusschen twee haakjes," vervolgde Tante, "hebt gij de nieuwe uitgave
+van Racine medegebracht, welke ik verzocht had dat gij bestellen
+zoudt?... Hoe gelukkig was het, dat ik juist heden in de stad moest zijn
+om een comparitie te houden met den Heer Van Baalen, die geloof ik, vrij
+raar op zijn neus zal kijken wanneer hij u ziet: want hij verwacht zich
+op een klein jongetje met een dik hoofd, een rooden neus en groote
+ooren, die niets anders kan dan wat cijferen en wat pennen vermaken, en
+gij zijt voorwaar omtrent zoo groot als hij:... gij moet nog niet bij
+hem gaan, zoo gij er nog niet geweest zijt; want ik wil uw eerste
+ontmoeting met hem volstrekt bijwonen en mij met zijn verbazing
+vermaken."
+
+"En nu gij hier zijt, Zuster!" zeide mijn vader, "zult gij ons wel het
+genoegen doen van uw rijtuig weg te zenden en hier den avond te blijven
+doorbrengen, om de terugkomst van Ferdinand met ons te vieren."
+
+"Eigentlijk," antwoordde Tante, "was ik voornemens geweest, terstond
+weêr naar buiten te vertrekken, maar de omstandigheid dat Neef terug is,
+verandert mijn plan. Ik zal dan heden-avond blijven: op de voorwaarde
+alleen, dat nicht Santje nu haar woord houde en een week of drie bij mij
+op Heizicht kome doorbrengen; ik heb haar een kleine verrassing bestemd,
+die haar niet ongevallig zijn zal:--en Neef moet ook mede, al ware het
+maar voor een paar dagen."
+
+"Hoe!" zeide mijn moeder, mij bij de hand nemende als vreesde zij mij te
+verliezen: "hij is pas terug en wilt gij hem ons weder ontnemen?"
+
+"Wel zeker! Bovendien heb ik hem over zaken te spreken. Van Balen komt
+Zondag bij mij eten.... Broeder heeft immers al verteld wat het plan
+is:--maar ik laat hem zelf oordeelen of ik iets onbillijks vorder?"
+
+"Volstrekt niet," zeide mijn vader: "en het zou de plicht van Ferdinand
+wezen, een paar dagen bij u door te brengen, indien het niet veeleer een
+genoegen voor hem ware."
+
+"Natuurlijk!" merkte zijn Zuster aan: "het lieve jongetje zou anders ook
+te veel van zijn stuk raken, indien hij zoo op een bof het reizend leven
+tegen de eentonigheid der stad verwisselde. 't Is beter dat hij zoetjes
+aan de verandering wenne.--En bovendien hij mag niet nalaten op Heizicht
+te komen: want, zoo als Addison in the fair Rosamond zegt:
+
+ The bower and lady both are drest,
+ And ready to receive their guest."
+
+"Wil ik dan zeggen, dat het rijtuig van Tante Van Bempden maar weg moet
+rijden?" vroeg ik.
+
+"Als 't u belieft," antwoordde Tante: "en laat Joris om tien uren
+terugkomen."
+
+"En de koets van Tante Letje?"
+
+Wat deze betrof, zij maakte zwarigheid om te blijven; daar het met hare
+gewoonte streed, den avond uit te gaan, wanneer zij ter kerke geweest
+was; echter werden de bedenkingen, welke zij opperde, zoo heftig
+bestreden, en verzocht mijn moeder, aan wier bede zij zelden weerstaan
+kon, haar zoo dringend, voor deze reis een uitzondering te maken, dat
+zij eindelijk toegaf.
+
+Wij plaatsten ons dan om de theetafel, en ik moet hier tusschen twee
+haakjes de bekentenis afleggen, dat onder al de genietingen, welke mijn
+terugkomst bij de mijnen mij opleverde, die, van wederom een lekker
+kopje van dien goddelijken drank, in echt Sineesch porcelein geschonken,
+te mogen smaken, op verre na de minste niet was.
+
+"Nu moet gij ons recht veel vertellen van uw reizen," zeide Tante Van
+Bempden: "hoe zegt Lafontaine ook weer van de zwaluw?"
+
+ _"Quiconque a beaucoup vû,
+ Peut avoir beaucoup retenu,"_
+
+zeide Susanna, haar te recht helpende.
+
+"Van harte gaarne," zeide ik: "indien UEd. mij slechts vragen wilt, ben
+ik tot antwoorden bereid:" en ik schoof mijn stoel dichter naar den
+haren. Maar nu schoven ook de overigen hunne zetels bij en ik zag, dat
+mijn taak niet zoo gemakkelijk was, als ik mij die had voorgesteld; want
+ik werd van vier of vijf kanten bestormd met vragen van geheel
+verschillenden aard; en daar het mij minder gemakkelijk viel, die
+gelijktijdig te beantwoorden, dan aan de overigen, om die gelijktijdig
+te doen, moest ik wel verzoeken, of men ordelijk wilde te werk gaan, en
+ik stelde voor, dat, ten einde niemand redenen tot beklag zoude hebben,
+elk der aanwezigen, te beginnen met Tante Van Bempden, die rechts van
+mij zat, op zijn beurt mij eene vraag zoude doen. Dit vond goedkeuring,
+en nu werd ik beurtelings over de meest uiteenloopende onderwerpen
+ondervraagd. Aan Tante Van Bempden, moest ik een beschrijving geven van
+het Carnaval, dat ik te Napels had bijgewoond, terwijl Susanna mij over
+de kleeding der Oostenrijksche dames ondervroeg: mijn vader stelde er
+meer belang in, iets van de gedenkstukken van het Oude Rome te hooren,
+en tante Letje wilde weten, hoe ik het toch in dat Heidensche land had
+aangelegd om mijn godsdienstplichten uit te oefenen. Toen de beurt aan
+mijn goede moeder kwam, drukte de vraag, welke zij deed, haar
+moederlijke teederheid volkomen uit; want zij verlangde een volkomen
+beschrijving van alle zoodanige personen, die mij op reis van dienst
+geweest waren of beleefdheid hadden betoond, en van welke ik in mijn
+brieven gesproken had: en zij schepte er een zichtbaar genoegen in, van
+hen te hooren gewagen, die in haar Ferdinand hadden belang gesteld.
+
+Toen de eerste nieuwsgierigheid bevredigd was, werd langzamerhand het
+gesprek meer algemeen: en Tante Van Bempden, wier gedachten zich zelden
+lang bij het zelfde onderwerp bepaalden, en die er van hield de
+gelegenheid bij de haren te vatten, nam mijn vader onderhanden, om zijn
+oordeel, waarop zij, en met recht, niet weinig prijs stelde, over eenige
+nieuw uitgekomen werken te vragen, over welke hij haar echter
+grootendeels antwoordt schuldig moest blijven door zijn
+beroepsbezigheden slechts zeer weinig tijd tot lezen had, en in de
+weinige ledige oogenblikken, die hem overschoten, liever zijn oude
+_classici_ bij de hand nam, dan de voortbrengselen van den dag. Toen nu
+Tante bemerkte, dat zij omtrent deze punten weinig troost erlangen kon,
+begon zij over politiek te redeneeren: een onderwerp, waaromtrent mijn
+vader geen ignorantie kon pretendeeren, en welke behandeling hij zich
+dus getroostte, hoezeer dat duidelijk op te merken was, dat zulks alleen
+uit inschikkelijkheid geschiedde; want vooreerst was hij geen vriend van
+met dames over dergelijke stoffen te redekavelen, en ten andere dwong
+zijn ambt hem reeds genoeg daarover te hooren en wilde hij, in
+gezelschap zijnde, ter ontspanning van zijn geest wel eens over iets
+anders praten.
+
+Gedurende het onderhoud van mijn vader met Tante Van Bempden, gaf mijn
+moeder, voor wie die onderwerpen veelal te uitheemsch en te hoogdravend
+waren, mij een vrij breedvoerig, doch zeer duidelijk verslag van de
+gehoorde predikatie, en voegde er nogmaals de betuiging bij van haar
+leedwezen dat ik haar niet vergezeld had: Tante Letje zat stil voort te
+arbeiden, en vergenoegde zich, met nu en dan een aanmerking betreffende
+het een of ander, dat haar meer bijzonder gesticht had, te voegen bij
+hetgeen mijn moeder verhaalde: terwijl Suzanna, die, zoo lang het
+verslag duurde, zich alleen met haar trekpot en schoteltjes bemoeid had,
+na het eindigen daarvan het woord nam en mij vertelde, wie er al in de
+kerk geweest was, en met wie zij al in het uitgaan gesproken had.
+
+"Ik ben er gek afgekomen," zeide zij: "ik had mij gevleid, aan mijn
+buren in het doophek en aan al wie ik ontmoeten zou, in echten
+courantenstijl te vertellen: heden is hier met lang span (alias de
+Muiderschuit) gearriveerd de Heer Ferdinand Huyck, zoon van den Ed.
+Gestr. Heer Hoofdofficier en broeder van de beminnelijke Juffrouw
+Suzanna Alette Huyck;--maar jawel:--pas ben ik op mijn plaats gekomen,
+of daar haalt mijn buurvrouw, het dikke wijf van den koperslager, haar
+loddereintje uit de tasch en na mij driemalen te hebben aangekeken, als
+wilde zij zeggen: "ik weet wat ik weet," en driemalen aan het mooie
+zilveren doosje geroken te hebben, steekt zij het mij toe en vraagt: "is
+Mijnheer uw broeder ook in de kerk? Wel! wel! dat moet een vreugde
+geweest zijn!--Ja, ik heb het al gehoord van de krantenvrouw. En heeft
+Mijnheer een goede reis gehad? Wel! wel!"--En eer ik haar kon
+antwoorden, daar tikt Betje Du Fay, die aan de andere zijde zat, mij op
+den arm. (Je herinnert je Betje Du Fay wel, Ferdinand? de dochter van
+Schepen Du Fay met dien haviksneus?) en begint met een schor stemmetje:
+"ik feliciteer je wel Santje! met de terugkomst van je broer:" en te
+gelijk voel ik de dorre vingers van Mevrouw Muysvaal, mijn
+achterbuurvrouw, mijn schouder grijpen als met een arendsklauw, en gonst
+het in mijn ooren: "ik heb met veel genoegen vernomen dat uw broeder
+terug is. Ik feliciteer u wel:"--en meteen piept het en bromt het voor
+en achter mij al de rijen langs, als waren er overal echo's: "ik
+feliciteer je wel. Juffrouw Huyck, ik feliciteer je wel:"--zoodat ik
+blij was, dat het gezang werd aangeheven, want mijn nek begon mij zeer
+te doen van het knikken en buigen.--En bij het uitgaan was het nog
+erger; want toen dacht ik, dat ik nooit den dorpel, veelmin de koets zou
+bereikt hebben, zoo drong men zich om mij heen: "Is het waar wat ik
+gehoord heb? Is Ferdinand waarlijk terug?--Ik kom eerstdaags uw broeder
+zien. Hartelijk geluk!" enz. En zoo ging het voort, zoodat mijn ribben
+bont en blauw zijn van de stompen en duwen, die ik gekregen heb van al
+de lieden, die uit loutere deelneming op mij afkwamen."
+
+"Santje overdrijft weer, volgens haar gewoonte, zeide mijn moeder; "ik
+heb maar een paar menschen gesproken die er iets van schenen te weten;
+maar Santje schijnt er van te houden, diergelijke opschuddingen in de
+kerk te maken."
+
+"De menschen moesten wat meer denken," zeide Tante Letje, "dat de kerk
+is een bedehuis, en niet een plaats voor ijdelen klap en onnut gesnap;
+maar het is als de profeet zegt: zelfs in mijnen huyze vindt ik haar
+boosheyt.--Ik wilde wel, Nicht! dat gij over deze stofte gelezen hadt
+een dierbaar boekske, dat geschreven is door de eerzame Weduwe
+Knijpduim, en dat ten titel draagt: "over de onchristelijke opschuddinge
+in Gods Kerke," waarin dat alles uitvoerig betoogd wordt. 't Is niet
+gedrukt; maar zij heeft het ons eens op de oefening bij den zielbezorger
+Zoutbrand voorgelezen. Ik zal het u wel eens bezorgen, Santje! het kan u
+nuttig zijn."
+
+"Spreek mij niet van Juffrouw Knijpduim, Tante!" zeide Santje: "die kan
+mij nooit door woorden of werken meer stichten, sedert ik haar laatst in
+de Oude Kerk met een andere oude Juffer een kwartier lang heb zien
+kijven en knorren over haar plaatsen, dat geen vischwijven het erger
+hadden kunnen doen. En wat mij het meest ergerde, was dat, toen zij
+gezeten waren, zij dadelijk de waaiers uitsloegen om te gaan bidden.
+Maar de oude Heer Slyper, die achter haar in de ouderlingenbank zat,
+tikte haar op de schouders en zeide: "wacht daar liever nog wat mede,
+tot gij bekoeld zijt, en denk inmiddels om Matth. V: 24."
+
+"Hoe is het, Santje! krijgen wij geen thee meer?" vroeg mijn vader, die,
+ofschoon luisterende naar de redeneeringen van Tante Van Bempden, echter
+genoeg van Santjes vertelling gehoord, en te goed den onvergenoegden
+blik van Tante Letje bespeurd had, om niet te begrijpen, dat het gesprek
+een andere wending moest nemen. Santje begreep dien wenk en haastte
+zich, terwijl zij de kopjes vulde, mij te vragen, welke der plaatsen,
+die ik bezocht had, ik het liefst tot mijn verblijf zoude kiezen. Van
+mijn kant willende medewerken om het gesprek zoo ver mogelijk van het
+vorige onderwerp te verwijderen, gaf ik een ontwijkend antwoord, en
+begon de voor- en nadeelen op te tellen van al de voornaamste steden,
+waar ik eenigen tijd had doorgebracht. Mijn vader moest zich staande dit
+gesprek voor eenigen tijd verwijderen om ambtsbezigheden, en nu viel
+Tante Van Bempden, die mij van Rome hoorde spreken, mij plotseling in de
+rede, om mij te vragen of ik de fresco's in het Vaticaan gezien had.
+
+Ik antwoordde toestemmend en wilde een uitgebreide beschrijving van deze
+kunststukken geven; maar kwam er deze reis vrij van; want Tante scheen
+de gelegenheid alleen te willen waarnemen, niet om van mij iets te
+vernemen, maar om mij een redetwist te vertellen tusschen den
+Kunstkooper Tempermes en den Makelaar Mosselzalf, betreffende een haar
+toebehoorende schilderij, welke de eerste beweerde dat een origineele
+Carlo Dolce was, de andere daarentegen voor een kopie hield. De
+behandeling van dit punt gaf aanleiding tot een omslachtige uitweiding
+over de Italiaansche school, welke gevolgd werd door een vertoog over
+het voortreffelijke der keurslijven v. Douillié, en besloten met een
+aanbeveling van den pasteibakker Jakobsz.
+
+De verschijning der jongere leden van de familie, die nu uit de
+verschillende scholen terugkwamen, gaf een nieuwe wending aan het
+gesprek, door aan Tante een andere bezigheid te bezorgen; want, aan mijn
+broeder Frits verzocht hebbende, haar een groot pak aan te reiken, met
+grauw papier omwonden, dat uit het rijtuig gekomen en in een hoek der
+kamer gelegd was, opende zij het, en vertoonde aan de verheugde kinderen
+een menigte prentenboekjes, welke zij onlangs gekocht had en hun ten
+geschenke aanbood, aan elk in 't bijzonder de uitlegging op den koop
+toegevende van het onderwerp, dat in de boekjes behandeld of op de
+plaatjes afgebeeld was, met vele aanwijzingen daarbij, op welke wijze en
+ten welken einde zij een en ander best zouden kunnen gebruiken. De
+milddadigheid van Tante bracht mij te binnen, dat ik ook geschenken had
+rond te deelen, en, zoodra het theegoed van tafel was genomen verzocht
+ik Frits en Jakob mij even naar mijn kamer te willen volgen. Zij
+voldeden slechts schoorvoetende aan mijn verzoek; want het kostte hun
+moeite de geschiedenis van Robinson Crusoë met fraaie houtsneeplaten, en
+de galerij van uitheemsche kleederdrachten neder te leggen;--maar des te
+hooger steeg hun blijdschap, toen ik, hen in mijn kamer gebracht
+hebbende, mijn koffers opende en daaruit een talrijken hoop pakjes,
+doozen en andere snuisterijen haalde, waarmede ik hen belaadde, terwijl
+ik mijzelf belastte met die voorwerpen, welke het meest gevaar liepen
+van te breken of beschadigd te worden.
+
+"Mijn hemel! Ferdinand! waar moet dat alles heen?" vroeg mijn moeder,
+toen ik, vergezeld van mijn twee helpers, de zijkamer instapte.
+
+"Zij gelijken wel de drie koningen, die met giften en gaven uit het
+Oosten komen," fluisterde Suzanna Tante Van Bempden in 't oor.
+
+"Stil!" zeide deze met een bestraffenden blik: "laat Tante Letje u niet
+hooren."
+
+"Mijn tijd! zijn dat allemaal presenten?" riepen mijn zusters Letje en
+Keetje, terwijl zij, haastig opstaande, een hoektafeltje bijschoven om
+er mijn waren op uit te stallen: de twee jongsten, Karel en Truitje,
+klapten in de handen en dansten van vreugde.
+
+"Wel Ferdinand! Ik geloof, dat gij u arm gekocht hebt," zeide mijn
+moeder, haar breiwerk neerleggende: "komt toch nergens aan, kinderen! uw
+broeder zal het u immers wel wijzen."
+
+"Ik hoop dat er voor mij ook wat bij is," zeide Suzanna, insgelijks
+oprijzende en zich nevens mij vervoegende. Zelfs Tante Letje kon haar
+nieuwsgierigheid niet bedwingen en ik vond mij weldra door de geheele
+familie omringd.
+
+Het was een plechtig oogenblik. Daar stonden zij allen om mij heen in
+gespannen verwachting: en de stilte werd alleen afgebroken door
+halfgesmoorde uitroepen, als: "wat zou ik toch krijgen? hé! wat ben ik
+nieuwsgierig!--Ik weet wel wat ik zou verlangen! Stil toch! hinder uw
+broeder niet! Heden! wat een boel dingen!"--Wat mij betreft, ik liet mij
+geen woord ontvallen, maar een der zes of zeven scharen, om niet te
+gewagen van even zoovele knipmesjes, welke mij werden overgereikt,
+aannemende, maakte ik mij gereed om over te gaan tot het lossnijden der
+pakjes, toen ik mijn hand plotseling weder ophief.
+
+"Wat is er? wat is er?" vroegen onderscheidene stemmen.
+
+"Zullen wij niet wachten, tot vader weer terug is?" vroeg ik.
+
+Daar keken zij elkander zwijgend en zuchtend aan.
+
+"Wel foei!" zeide Suzanna: "dat is niet mooi, ons ongeduld eerst op de
+proef te stellen en dan niet te voldoen."
+
+"Ja! maar mij dunkt dat Ferdinand gelijk heeft," zeide mijn moeder: "'t
+Zal vader zeker genoegen doen, de uitpakking bij te wonen, en daar
+moeten wij hem niet van berooven. Zijt nu verstandig kinderen!"
+vervolgde zij, ziende, dat deze en gene de lip liet hangen. "Uw vader
+zal wel zoo aanstonds terugkomen."
+
+"Daar is Papa! daar is Papa!" riepen opeens een paar stemmen: en
+terstond liepen al de kinderen de kamer uit en kwamen terug, mijn vader,
+die uit zijn studeervertrek juist terugkwam, bij zijn gebloemde
+avondjapon voortsleurende.
+
+"Ik geloof, dat ik ter goeder ure terugkom," zeide mijn vader, wien een
+blik, op de tafel geworpen, nog meer dan het door elkander roepen der
+kinderen, de toedracht der zaak deed begrijpen.
+
+Nu ging de schaar haar gang: en het kleine Truitje was uitgelaten van
+vreugd, toen de losgemaakte papieren haar een fraai gekleeden pop deden
+aanschouwen.
+
+"Ik hoop," zeide Kareltje, mij met zijn blauwe oogen vragend aanziende:
+"ik hoop...." hij durfde toch niet te zeggen wat hij hoopte; want hij
+begreep, dat het anders kon uitvallen; maar toen ik hem het voor hem
+bestemde toereikte, zag hij dat zijn wensch naar een verfdoos toch
+verwezenlijkt was.
+
+Het zou bij u, waarde lezers! weinig belang wekken, indien ik stuk voor
+stuk de voorwerpen ging opnoemen, waarmede ik de jongere leden der
+familie beschonk; ofschoon gij,--voor zooverre gijzelven ooit in het
+geval zijt geweest, dergelijke geschenken na uw terugkomst van een
+buitenlandsche reis rond te deelen, of in uw jongere jaren die van
+anderen ontvangen hebt,--u de gewaarwordingen nog wel levendig zult
+kunnen voorstellen, welke men alsdan gevoelt, en welke te streelender
+zijn, naarmate het geschonkene meer de behoefte of den wensch van het
+oogenblik bevredigt. Wat mij betreft, ten dezen opzichte slaagde ik zeer
+gelukkig; want al wat ik uitdeelde was ook juist hetgeen men verlangde:
+en mijn broeders en zusters begonnen reeds te denken dat ik de gaaf had,
+op verren afstand iemands gedachten te raden, toen een glimlach mijner
+moeder aan de oudsten althans deed gissen, dat de goede vrouw mij in
+haar laatste brieven eenige wenken gegeven had omtrent hetgene meest
+welkom zijn zou.
+
+Toen nu het kleine volkje beschonken, of, om niet dubbelzinnig te
+spreken, begiftigd--was, kwam de beurt aan de grooteren, en Suzanna
+zette groote oogen op toen ik haar met een sluier vereerde (men zou
+thans zeggen: een voile) die, in aanmerking mijner bekrompen middelen,
+als een kostbaar geschenk kon worden aangemerkt. Voor mijn moeder had ik
+een netgewerkt zakhorloge medegebracht en voor Tante Letje een
+eenvoudigen, doch sierlijk gesneden ivoren waaier, die haar bijzonder
+behaagde, omdat hij fraai en toch niet opzichtig was. Tante Van Bempden,
+die alles had of kom laten komen, wat de weelde verlangen kon, ontving
+een kleine antieke urn, welke ik te Rome had gekocht:--dit geschenk
+bracht een langdurige vergelijking teweeg tusschen den antieken en
+hedendaagschen smaak in bouw- en beeldhouwkunst.--Eindelijk was mijn
+vader niet weinig in zijn schik, toen ik, een doos openschuivende, hem
+een kleine verzameling aanbood der Romeinsche munten, die vóór den tijd
+der Keizers in gebruik waren, door mij gedurende mijn verblijf te Rome
+bijeengebracht. Mijn vader was, ondanks de bezigheden, welke zijn ambt
+hem opleide, een minnaar gebleven der classieke oudheid en van alles,
+wat daarmede in verband stond: en het was hem de zoetste verpoozing van
+zijn arbeid, wanneer hij, in de weinige uren van uitspanning, die hem te
+beurt vielen, zich in de lezing en beoefening zijner geliefkoosde
+schrijvers verlustigen kon. De brokken uit de Latijnsche dichters,
+waarmede hij gemeenzaam was, werden dan ook, gelijk men uit de
+vorenstaande bladzijden heeft kunnen zien, niet minder dikwijls in het
+dagelijksch gesprek door hem te pas gebracht dan de aanhalingen uit het
+_Corpus Iuris_: ja somtijds ontvielen hem die, wanneer hij tegen mijn
+moeder sprak, hetgeen dan bij deze, en vooral bij mijn zuster, niet
+zelden een glimlach of vroolijke scherts deed ontstaan. Maar niet alleen
+de werken der Ouden waren mijn vader dierbaar: al wat zich, al ware het
+slechts zijdelings, aan de dagen van Athene of Rome's grootheid hechtte,
+was hem welkom: en die geldstukken, wier gehalte of innerlijke waardij
+voorzeker van weinig beduidenis was, en die hun meeste waarde daaruit
+ontleenden dat het stel vrij volledig scheen, werden door hem met te
+meer opgetogenheid beschouwd, naarmate der grootsche herinneringen, die
+zij bij hem opwekten.
+
+Allen waren dus recht vergenoegd en tevreden: en de vroolijkheid werd
+niet weinig vermeerderd, toen een groote taart, ter viering mijner
+terugkomst gebakken, op de tafel verscheen en de zintuigen door de
+aangenaamste geuren streelen kwam. Witte broodjes, schoteltjes met
+kalfsvleesch en ossetong, en heerlijke vruchten, zooals in Europa de
+stookkasten van ons land alleen kunnen opleveren, omringden den
+hoofdschotel: en de sleutel des wijnkelders werd mij toevertrouwd om een
+flesch te halen van den wijn, die mij het best beviel. De kinderen
+kregen allen verlof, tot tien uren op te blijven: en de avond liep zoo
+genoeglijk af als men bij mogelijkheid verlangen kon: ja de algemeene
+vreugde werd door geen ander toeval gestoord, dan dat Tante Letje door
+het afbrokkelen van een stuk taart, een confituurvlek op haar
+hagelwitten halsdoek kreeg, en dat Jakob een half glas wijn stortte over
+eene der prenten, welke hij van Tante Van Bempden gekregen had: twee
+ongevallen, die echter, zooverre mij gebleken is, geen blijvenden indruk
+bij de lijdende partijen achterlieten.
+
+
+ * * * * *
+
+
+DERTIENDE HOOFDSTUK.
+
+BEHELZENDE, HOE SUZANNA EN FERDINAND HARREWARREN, EN HOE DE LAATSTE IN
+EEN WELKOMSTDICHT VERHEERLIJKT WORDT.
+
+
+"Ferdinand!" zeide mijn zuster Suzanna, toen zij zich den volgenden
+morgen alleen bij mij op mijn kamer bevond, waar zij mij hielp, mijn
+kleedingstukken en linnengoed in de kasten te schikken: "gij weet, dat
+gij mij nog rekenschap schuldig zijt wegens een gezegde, dat gij u
+gistermorgen hebt laten ontvallen."
+
+"Santje!" zeide ik, terwijl ik haar een zijden vest overreikte: "gij
+weet, dat ik nog de vierschaar over u moet spannen wegens een misdrijf,
+door u begaan."
+
+"Boe! boe! denk niet, dat gij mij met uw groote woorden zult
+afschrikken!--Tusschenbeide gezegd, daar zal heel wat speksteen noodig
+zijn, om de vlekken uit dit vest te krijgen:--ter zake: wie heeft u
+verteld, dat ik uw brieven heb laten lezen?"
+
+"Wat knaagt dat geweten! Wie heeft u verlof gegeven, de gedenkwaardige
+memoriën, die ik u toezond, onder het oog van anderen te brengen?"
+
+"Komaan! daar hebben wij een formeele _accusatie_, gelijk mijn vader zou
+zeggen: alleen is zij nog, zoo ik mij niet bedrieg, wat _vaag_ en
+_ongedetermineerd_: ja--ik kan ook wel stadhuiswoorden samenflansen: ik
+weet zeer goed, dat men iemand niet condemneert wegens toegebrachte
+slagen, tenzij men eerst wete, op wiens rug de slagen neergekomen zijn.
+Vrage: aan wie heb ik uw prulschriften medegedeeld?"
+
+"Antwoord: aan Mejuffrouw Henriëtte Blaek.--Schuldig bevonden! Gij
+krijgt een kleur--spoedig tot de _confessie_."
+
+"Wie heeft u dat gezegd?" vroeg Suzanna, terwijl zij uit loutere
+verbazing een batisten hemd, dat zij opgevouwen had, weder open liet
+rollen.
+
+"Een _irreprochabele_ getuige, Mejuffrouw Blaek zelve."
+
+"Gij hebt haar dan gesproken?--En hoe vindt gij haar?"
+
+"Een zeer aardig meisje!--maar dat doet niets tot het poinct in
+quaestie."
+
+"Zeer aardig! Beken maar, dat gij op haar verliefd zijt. Gij krijgt een
+kleur--spoedig tot de _confessie_.
+
+"Verliefd! op een meisje, dat ik maar eens in mijn leven gezien heb?
+Denkt gij, dat ik zoo spoedig vlam vat?"
+
+"Als wist ik niet, dat de jonge Heeren op uw leeftijd verlieven, wanneer
+zij slechts een vrouwenmuts op een bezemsteel zien."
+
+"Altemaal praatjes om van den tekst af te dwalen. Vrage nogmaal, of gij
+genegen zijt, buiten pijn en banden, de _confessie_ af te leggen, van te
+hebben geperpetreerd het enorme en in een land van goede justitie
+intolerabele feit, van aan gezegde Juffer Henriëtte Blaek en de hemel
+weet aan wie nog meer te hebben gegeven communicatie van zoodanige
+schrifturen en geheime stukken, als u waren toegezonden door den
+weledelen Heere Ferdinand Huyck, _juris Romani neo non canonici Doctor_,
+en welhaast, _Deo volente_, compagnon in het huis Van Bempden, Van
+Baalen en Co?"
+
+"En zoo ik dat nu al bekenne, wat dan?"
+
+"Dan zal ik u verder interrogeeren en vragen wat gij tot uw defensie
+hebt te _allegueeren_."
+
+"Dat uw schrift onleesbaar is, zoodat de Heer Van Baalen de handen van
+schrik in elkander zal slaan, wanneer hij het ziet: en dat ik de hulp
+van Mejuffrouw Blaek, die zich volkomen verstaat op het ontcijferen van
+allerlei hiëroplyphen en manuscripten, heb moeten inroepen, om er uit
+wijs te worden."
+
+"Die defensie gaat mank; want mijn schrift is net en leesbaar genoeg, en
+zoo ik, om het papier te besparen, wat klein geschreven heb, uw oogen
+zijn jong en goed, en er zijn overal brillen te koop."
+
+"Ik heb ten minste geen bril noodig om te zien, dat er al heel wat aan
+uw kousen zal te mazen zijn, en dat, zoo gij nog een paar dagen langer
+op reis waart gebleven, gij hier blootsvoets hadt kunnen aankomen:--doch
+laat ons een speldje bij die gekheid steken: en vertel mij eens zonder
+omwegen, wanneer, waar, en ter welker gelegenheid gij Henriëtte
+gesproken hebt."
+
+"Gij verdiendet, dat ik uw nieuwsgierigheid onbevredigd liet; maar kom!
+ik ben een goede broeder en zal medelijden met u hebben; want gij zoudt
+misschien barsten van ongeduld, en dat ware ongelukkig voor uw zijden
+keurs."
+
+Ik voldeed dan aan haar verlangen, en gaf haar een vrij omstandig
+verhaal van mijn wedervaren op Guldenhof, waarmede zij zich niet weinig
+vermaakte.
+
+"Maar dat is waarachtig een roman," ving zij aan, nadat ik mijn verhaal
+had geëindigd: "en al hadt gij er nog zoo tegen, gij zijt nu toch, naar
+de schoone orde der dingen, verplicht op haar te verlieven;--maar gij
+ziet, dat uw verhaal mijn vrijspraak medebrengt; want hoe zoudt gij het
+mij nu ten kwade kunnen duiden, dat ik uw brieven aan Henriëtte heb
+laten lezen? Hadt gij anders wel zulk een heerlijke stof tot onderhoud
+gehad? Gij zijt mij veeleer groote dankbaarheid verschuldigd, dat ik in
+uw afwezigheid mijn best gedaan heb, om aan een lief meisje goede
+gedachten van u te doen opvatten".
+
+"Ik geloof, dat ik dit als een compliment moet opnemen, waarmede gij
+zoekt goed te maken hetgeen gij verbruid hebt."
+
+"Ei kom! gij hebt veel te grooten dunk van uw eigene bekwaamheden, om
+iets voor mijne complimenten te geven: en ik ben overtuigd, dat de
+betuiging van Henriëtte, dat zij gelachen heeft om uw gekke
+uitdrukkingen, en uw beschrijvingen bewonderd, uw eigenliefde bijzonder
+gestreeld heeft. Ja zelfs, biecht maar zuiver op, hebt gij niet juist
+daarom van mijn misbruik van vertrouwen melding gemaakt, ten einde de
+gelegenheid te hebben, u met mij over Henriëtte te onderhouden?
+
+ Car pour un amoureux
+ Il est doux de causer de l'objet de ses feux."
+
+Ik glimlachte; want er was veel waars in hetgeen zij zeide.
+
+"Maar pas op!" vervolgde zij: "en hou uw hart achter dubbel slot, immers
+vooralsnog: de Heer Blaek zou u toch de hand zijner nicht niet
+toestaan."
+
+"Wie denkt er aan hem die te vragen?--maar toch, stel eens, dat ik zulks
+deed, mag ik dan weten, wat hij tegen mijn persoon zou hebben."
+
+"Tegen uw persoon?--Niets ter wereld. Maar hij zal allen vrijers den zak
+geven, enkel in de hoop, dat het zijn zoon eens behagen zal op zijn
+nicht te verlieven."
+
+"Dat komt overeen uit met hetgeen mij de waardin te Eemnes vertelde;
+maar zoo die jonge Heer nu niet wil?"
+
+"Spreek er niet van: er schuilt iets achter, ik begrijp niet wat:
+slechts eens heb ik eenige dagen op Guldenhof doorgebracht, en toen heb
+ik met eigen oogen gezien, dat de oude Heer, voor zijn zoon, het hof
+maakte aan zijn nicht. 't Is in allen gevalle zeer edelmoedig van hem;
+want dat lieve brokje van een Lodewijk zal zeer rijk worden, en zijn
+nicht heeft niets en hangt alleen van ooms goedertierenheid af."
+
+"Hoe!" riep ik uit met eenige verbazing; want deze mededeeling strookte
+niet met hetgeen mij door den Heer Bos nopens Henriëttes vader verhaald
+was: "ik meende...." hier zweeg ik stil; want ik kon mijn autoriteiten
+niet noemen.
+
+"Geloof mij," vervolgde Suzanna: "het is genoeg bekend, dat zij niets
+heeft. En haar oom, dit valt niet te ontkennen, heeft recht christelijk
+met haar gehandeld."
+
+"Dat is wel mogelijk: en toch staat de man mij in sommige opzichten
+tegen: waarom weet ik zelf niet."
+
+"Dat zeide Tante Van Bempden ook, toen hij haar voor een paar jaren ten
+huwelijk vroeg."
+
+"Wat! heeft hij zich op zijn ouden dag nog aan een blauwtje gewaagd?"
+
+"Hij is zoo oud niet als hij wel lijkt: zeker is hij in de laatste jaren
+merkelijk afgevallen;--maar jawel! hij heeft het beproefd, niet lang
+nadat gij van hier vertrokken waart. Zij heeft hem, gelijk aan meer
+anderen, geantwoord:
+
+ Prince, je chéris trop ma chère liberté,
+
+en heeft ons de vreugd niet willen ontzeggen van in haar een erftante te
+blijven beschouwen. Echter zijn zij goede vrinden gebleven, en daardoor
+ben ik in kennis geraakt met Henriëtte, voor welke Tante Van Bempden een
+bijzondere affectie heeft opgevat, en van wie zij dikwijls getuigt, dat
+zij het eenige meisje is, dat welopgevoed van een kostschool
+teruggekomen is."
+
+"Maar hoe komt het toch," vroeg ik, na een poos te hebben nagedacht,
+"dat die Heer Blaek zoo machtig rijk is, en dat zijn nicht, die toch de
+eigen dochter is van zijn broeder, niets bezit? Heeft de Heer Blaek van
+zijn vrouw die schatten geërfd?"
+
+"Hoor eens, hoe die jonge heer, die niet verliefd is, zich naar de zaken
+informeert! Maar denkt gij dan, dat ik de geschiedenis van die menschen
+zoo op mijn duimpje ken?--Of zijn vrouw geld had, weet ik niet; ik
+geloof dat hij gelukkig in den handel geweest ia en bovendien ergens een
+aardige erfenis gehad heeft: terwijl de vader van Henriëtte daarentegen
+den boel er door gelapt heeft en ellendig gestorven is. Hoe dit zij, de
+slotsom blijft altijd, dat men haar evenals mij, om onze goede
+hoedanigheden zal moeten nemen; want dat wij anders groot gevaar loopen,
+als vrijsters te sterven."
+
+Hier werd het gesprek afgebroken door mijn moeder, die mij kwam
+onderhouden over de noodzakelijkheid om mij eenige nieuwe
+kleedingstukken, als hemden, kousen, enz. aan te schaffen: een
+onderwerp, dat, voor 't oogenblik althans, nog belangrijker en zeker
+meer spoed vereischende was, dan mijn vrijerij naar een Juffrouw zonder
+geld. Daar mijn waarde lezers wellicht niet van deze meening zullen
+zijn, zal ik hun dit onderhoud schenken, en evenmin gewag maken van
+ettelijke bezoeken van goede vrienden en kennissen, die mij dien morgen
+met mijn behoudene aankomst geluk kwamen wenschen.
+
+Wij waren, op den namiddag van denzelfden dag, aan het nagerecht
+gezeten, toen men aan mijn vader een gezegeld pakket overhandigde,
+hetwelk hij werktuiglijk opendeed, wanende dat het in betrekking tot
+zijn ambtsbetrekkingen stond. Maar nauwelijks had hij er een vluchtig
+oog in geslagen, of verbaasdheid vertoonde zich op zijn trekken: zijn
+deftig gelaat ontplooide zich, en hij barstte uit in een luid gelach.
+
+"Dat gaat u meer aan dan mij, Ferdinand!" zeide hij, mij den brief
+overreikende: "ja! lees maar overluid; het zijn geen geheimen!"
+
+Ik nam den brief op en las niet zonder verbazing hetgeen volgt:
+
+
+ "Edelgestrenge Heer!
+
+"Gelijk het vanouds de gewoonte is geweest, dat alle braven zioh
+verheugen over het geluk, dat aan vrome en aanzienlijke luiden te beurt
+valt, zoo moet de stoffe van blijdschap, welke aan UEG. en geëerde
+familie geschonken is, door de behoudene terugkomst van UEGs.
+uitmuntenden Heer zoon, ook bij alle rechtschapene ingezetenen dezer
+stad een billijke vreugde doen ontstaan.
+
+"Bij mij althans is die vreugde zoo levendig geweest, dat ik mijn gevoel
+deswege niet heb kunnen noch willen bedwingen, maar hetzelve in
+hoogdravende klanken lucht heb moeten geven, welke ik toevertrouwd heb
+aan het nevensgaand papier.
+
+"Mocht UEG. op dit zwakke voortbrengsel mijner nederige zanggodinne een
+gunstig oog laten vallen, niets zoude aangenamer zijn aan hem, die onder
+ootmoedige aanbeveling in UEGs. protectie, de eer heeft te zijn met den
+diepsten eerbied.
+
+ UEG. dienstvaardige en gehoorzame
+ Dienaar en Hoogschatter
+ LUCAS HELDING."
+
+ Mijn adres is op de
+Raamgracht, ten huize van
+ Heynsz, portretschilder.
+
+Het "nevensgaand papier" droeg tot opschrift:
+
+
+ JUBELZANG,
+
+"Uitgegalmd ter gelegenheid der voorspoedige wederkomste van den
+Weledelen Heer Ferdinand Huyck, Zoon enz."
+
+Daarop volgde een gedicht van ruim honderd regelen, vrij net geschreven,
+en niet beter noch slechter dan de meeste verzen, die men in dien tijd
+maakte: ik werd daarin bij Theseus vergeleken, die behouden te Athene
+terugkwam. Gelukkig kende de poëet mijn avonturen van Woensdag-avond
+niet, anders had hij den Heer Bos als Minos, Amelia als de verlatene
+Ariadne en Andries als den Minotaurus kunnen laten optreden. Overigens
+werd ik overladen met loftuitingen en afgebeeld als
+
+ "Een jongeling, de bloem der Amstellandsche knapen,
+ Zoo kloek van lijf en leen, van inborst zoo rechtschapen,
+ Die zedigheid aan moed en geest aan vroomheid paart,
+ En in des levens bloei reeds toont een mannenaard."
+
+terwijl mijn vader de rijkste _epitheta ornantia_ ontving, die uit te
+denken, of bij de oude dichters te stelen waren.
+
+Wij vermaakten ons allen met dit fraaie stuk en ten koste van den armen
+vervaardiger, uitgenomen mijn moeder, voor wie het genoeg was, dat
+Helding mijn vader en mij lofspraken gaf, welke zij ons in haar hart
+waardig keurde, en die beweerde dat het een zeer zoet versje was,
+ofschoon hier en daar wat al te hoogdravend voor haar verstand.
+
+"'t Is een heerlijk denkbeeld, om Papa bij Egeus te vergelijken," zeide
+Suzanna: "had hij nu maar geweten, hoe Papa 's morgens in verlegenheid
+was, toen Ferdinand niet terugkwam, dan had hij die vergelijking nog
+verder kannen uitwerken..., ofschoon vader de dwaasheid niet zou gehad
+hebben van in 't water te springen."
+
+"Foei Santje! Wat zijn dat voor malle gezegden?" vroeg mijn moeder, die
+de geschiedenis van Egeus en Theseus niet volkomen helder voor den geest
+had.
+
+"Wel! laat Frits u die historie eens verhalen," zeide mijn vader. "_Age
+puer! incipias!_"
+
+En Frits, recht in zijn schik, de op de Latijnsche School verkregen
+kunde te mogen luchten, verhaalde nu het geval in al zijn kleuren,
+hetgeen ik niet doen zal, teneinde aan de mama's, die in het geval
+mijner moeder verkeeren mochten, gelegenheid te laten, zich daaromtrent
+door haar in de mythologie onderwezen zoontjes te doen inlichten en zich
+in het geheugen der veelbelovende knaapjes te verblijden.
+
+"Verbeeld u nu," zeide Suzanna, nadat het verhaal geëindigd was, dat
+Papa, die eergistermorgen niet anders dacht, of Ferdinand was door den
+Minotaurus ingeslokt, uit pure wanhoop denzelfden _coup_ had willen doen
+als wijlen de Heer Egeus, en gij over hem stondt, als Badeloch
+uitroepende:
+
+ "Waar wilt gij heen? u zelf verdrinken in de gracht?
+
+Wat zou dat een treffend schouwspel hebben opgeleverd."
+
+"Nu! ik vind dat malle aardigheden," zeide mijn moeder.
+
+"Maar hoe komt die zotte vent van uw terugkomst af te weten?" vroeg mijn
+vader.
+
+"Ik heb hem bij den Heer Blaek op Guldenhof ontmoet," antwoordde ik, en
+gaf nu opnieuw, ofschoon ditmaal in weinige woorden, een kort verslag
+van mijn oponthoud aldaar.
+
+"'t Is een arme duivel," zeide mijn vader: "_poëta famelicus_: en dat
+gedicht hebben wij niet voor niet; maar het zij zoo!"
+
+"Wij mochten hem toch wel ten eten vragen," zeide mijn moeder.
+
+"Niet te haastig, beste schat!" hernam mijn vader: "ik verbuig hem niet
+tot gastvriend te hebben: wanneer wij zoo terstond bijten aan het eerste
+aas, dat hij ons toewerpt, dan hebben wij kans dat hij ons niet loslaat,
+maar onze geheele familie lid voor lid bezingt."
+
+"Wel dat ware niet onaardig," zeide Suzanna: "ik ben nog wel ouder dan
+Jetje Blaek, en er is nog nooit een vers ter mijner eere gemaakt. Het
+wordt hoog tijd, dat ik ook eens uit mijn vergetelheid rake. Ik zou van
+mijn kant zeer hartelijk wenschen, dat die poëet eens verzocht werd. Ik
+wilde wel zien, of ik hem niet tot mijn aanbidder maken kon."
+
+"Santje! wat zijn dat voor zotheden, die u door 't hoofd malen?" zeide
+mijn moeder.
+
+"Ik bedank er hartelijk voor om den man in huis te halen," zeide mijn
+vader, "en ik wilde dat hij op zijn Pegasus naar China reed."
+
+"Dat is een verwénsching en een vérwensching tevens," zeide Suzanna.
+
+"Intusschen," vervolgde mijn vader, "zijn beleefdheid moet betaald
+worden, en daarmede dient Ferdinand zich te belasten, als zijnde ten
+deze de geconcerneerde partij, _heros celebratus_. Zie daar twee
+dukaten: die zult gij naargelang van zaken hem aanbieden of op de tafel
+laten liggen. Ik geloof, dat die hem nog beter te pas zullen komen dan
+een uitnoodiging aan onzen disch, die hem nog een fooi aan de meid
+kost.--Hij is met dat al een eerlijke kerel, die veel wederwaardigheden
+gehad heeft: en hij verdient een aalmoes, zoo niet voor het goede, dat
+hij doet, dan ten minste voor het kwade, dat hij nalaat: en dat zegt,
+helaas! al veel."
+
+"En onder welke van die twee categorieën schikt UEd. zijn verzen?" vroeg
+Suzanna.
+
+"Onder geene, zottinnetje! dat is een gepatenteerde bedelarij, waartegen
+geene plakkaten bestaan."
+
+"Die toch wel noodig waren," hernam Suzanna: "want ik ben van de meening
+van den Misanthrope, en zeg als hij, met betrekking tot slechte verzen:
+
+ _Qu' un homme est pendable après les avoir faits_."
+
+"'t Is toch zonderling," merkte mijn vader aan, "dat de vrouwen altijd
+zoo crimineel zijn. Zoo men u tot Hoofdofficier aanstelde, zou er binnen
+de veertien dagen een oproer zijn."
+
+
+ * * * * *
+
+
+VEERTIENDE HOOFDSTUK.
+
+WAARIN FERDINAND OP COGNAC ONTHAALD EN TEGEN WIL EN DANK IN NIEUWE
+AVONTUREN GESLEEPT WORDT.
+
+
+Ik wandelde dan, niet lang nadat wij van tafel waren opgestaan, naar de
+Raamgracht, en vond weldra het huis dat ik zocht, en hetwelk kenbaar was
+aan het, vrij slecht geschilderd, doch sprekend gelijkend afbeeldsel
+eener in Amsterdam te dier tijd welbekende groenvrouw, 't welk achter de
+glasruiten der zijkamer geplaatst was, nevens een bordje, waarop in
+gekleurde letteren te lezen stond: ZACHARIAS HEYNSZ, _Portretschilder_.
+Het was een ouderwetsch gebouwde woning, drie verdiepingen hoog behalve
+den zolder, met twee kruisramen naast elkander en een vrij hooge, recht
+opgaande stoep. Ik schelde aan, de bovendeur ging open, en wel, evenals
+zulks alleen in de toovergeschiedenissen en in sommige Amsterdamsche
+huizen plaats heeft, zonder dat men kon gewaar worden door welk middel:
+eerst toen ik opzag, ontdekte ik, aan het bovenste einde van een vrij
+steile, van de voordeur door een kort portaal afgescheiden trap, iets
+dat zich in de duisternis bewoog en naar een vrouwelijke gedaante
+zweemde.
+
+"Wat is er van je dienst, Sinjeur?" klonk de stem uit de hoogte.
+
+"Ik wilde Monsieur[5] Helding spreken."
+
+"Kom maar op!" antwoordde de stem: "en wees zoo goed, de deur weer
+achter je te sloiten."
+
+Ik ontsloot op dit verzoek de deur geheel, en na die weder behoorlijk
+gesloten te hebben, trad ik tastende naar boven, mij tot meerdere
+zekerheid vasthoudende aan de koord, welke langs den muur liep, en
+waarmede de vrouw, die boven stond, de deur had opengetrokken.
+
+"Nou dat trappie op," zeide zij mij, zoodra ik bij haar stond: "en dan
+de derde deur aan je rechterhand: maar pas op! het is wat doister hier."
+
+En inderdaad, het was zoo donker, dat ik werk had, mijn voeten op de
+rechte plaats neder te zetten. "Voorwaar," dacht ik: "_per ardua ad as
+tra!_ zoo onze dichter nooit den top van den Helicon bestegen heeft, het
+is niet, dat hij de gewoonte mist om te klimmen."
+
+Ik vond eindelijk de deur, welke ik zocht, en klopte aan.
+
+"Binnen!" riep een stem, die mij toonde dat ik te recht was.
+
+Ik trad in: het was een achterkamertje met één raam, waarvan de ruiten
+voor de helft gebroken waren: de vloer was met roode tichelsteenen
+belegd, hetgeen in heete zomerdagen zeer frisch, maar 's winters wat
+koud moet geweest zijn; terwijl ook de bedstede zonder gordijnen geen
+zeer behaaglijk aanzien had. Voor 't overige bestond de geheele inboedel
+uit eene tafel en twee stoelen. Op den eenen zat de bewoner zelf, met
+een blauwe bakkersmuts op het hoofd, een rood baaien buis aan 't lijf en
+kousen van touwwerk aan de beenen. De andere stoel was met de
+_garderobe_ des goeden mans beladen: zijn degen stond er tegen aan: zijn
+pruik versierde den eenen en zijn hoed den anderen knop.
+
+Het vereischte geen geringe mate van voorzichtigheid om den bewoner te
+naderen: daar de vloer grootendeels bedekt was met boeken, wier
+versletene, bemorste en gescheurde banden wel getuigden, dat de eigenaar
+meer hun innerlijke waarde dan hun uiterlijken tooi op prijs stelde.
+
+"Wel, Mijnheer Huyck!" zeide Helding, oprijzende en zijn kort, zwart
+gebrand, pijpje uit den mond nemende: "neemt UEd. waarlijk zelf de
+moeite? Waarom heeft UEd. de meid niet boven gestuurd: ik ware wel
+afgekomen en vriend Heynsz had ons zijn zijkamertje wel afgestaan."
+
+"'t Is misschien wat vrijpostig, dat ik zoo op kom loopen," zeide ik:
+"maar de meid zeide mij, ik moest maar bovengaan. Ik kon niet nalaten,
+mijn dank te betuigen voor de beleefdheid,..."
+
+"Te veel eer, te veel goedheid," zeide Helding, terwijl hij mij zijn
+stoel aanbood en den anderen ontdeed van de daarop geplaatste
+kleedingstukken, die hij gezamenlijk op den bultzak in de slaapstede
+wierp: maar wat ik UEd. bidden mag, neem toch eerst plaats, ik ben
+geheel verlegen en confuus van de moeite die UEd. neemt om zoo tot de
+hanebalken op te klimmen.--Ik woon hier wat hoog."
+
+"Wel! dat is als het behoort," zeide ik, lachende: "een poëet kan niet
+te dicht bij de Goden huizen."
+
+"UEd. gelieft te schertsen," antwoordde hij: "maar waarlijk, het is hier
+te hoog. Voor mij is dit niets: ik ben dit gewend: alleen 's winters kan
+het hier wel wat bar zijn; doch ik blijf er gezond bij en vroolijk. En
+waarmede zal UEd. gediend zijn? Nectar of ambrozijn is hier niet te
+bekomen; maar ik heb toch nog een paar flacons echten cognac, die mij
+overgebleven zijn van een vereering, mij gedaan door den waardigen Heere
+Willem De Bron, toen ik een dichtstuk gemaakt had op zijn gouden
+bruiloft."
+
+Ik kon niet nalaten bij mij zelven te lachen over de niet onaardige
+wijze, waarop Helding, terwijl hij mij beleefdheid aandeed, tevens de
+gelegenheid te baat nam, om mij te kennen te geven, dat hij gewend was,
+zijn liederen met een _cadeau_ betaald te zien. Ik zocht mij met dat al
+jegens hem te verontschuldigen, zeggende, dat ik, zooeven van tafel
+komende, niets verlangde; maar het was vruchteloos praten; de gulle man
+kreeg een der kostbare fleschjes van onder zijn bedstede voor den dag en
+vulde daar twee kleine kelkjes mede, waarna hij mij zwijgend aanzag, als
+wilde hij zeggen: "nu ben ik gereed uw lofspraken aan te hooren."
+
+Ik liet hem ook niet lang in verlegenheid: en wetende, dat de menschen
+in 't algemeen en de dichters in 't bijzonder nog liever gevleid dan
+geprezen worden, zwaaide ik aan het flauwe voortbrengsel zijner Muze
+meer lof toe dan ik aan de beste verzen van Vondel zou geschonken
+hebben. Ik schaamde er mij wel wat over, maar wat zoude ik doen? de man
+had mij zulke onverdiende loftuitingen op rijm vereerd, dat ik hem wel
+met gelijke munt in proza diende te betalen. Hij hoorde mij zwijgend
+aan, met een glans van genoegen op het gelaat, nu en dan het bovenlijf
+buigende, en bij poozen een slokje uit zijn glaasje nemende, hetgeen hij
+met zooveel welgevallen scheen te proeven, dat het mij twijfelachtig
+voorkwam, wat hem beter aanstond, de lofspraak of de brandewijn.
+
+"Ach Mijnheer!" zeide hij, toen ik mijn kraam van complimenten had
+uitgeput: "dachten alle menschen in Holland zooals UEd. en legden zij
+allen zulk een juist oordeel en zulk een fijnen smaak aan den dag, het
+zou er wat beter met ons Muzenzonen uitzien. Maar helaas! daar is in de
+zeven Provinciën geen liefhebberij voor de dichtkunst meer."
+
+"De Heer Blaek," zeide ik, "schijnt u nogal te beschermen."
+
+"De Heer Blaek," antwoordde Helding, "is een waardige schutsheer der
+letteren en ik ben hem groote dankbaarheid verschuldigd. Jammer maar,"
+vervolgde hij, een weinig bijschuivende, "dat hij zooveel zaken in het
+hoofd heeft en daardoor somtijds zoo stil is, zoo afgetrokken. Soms
+gebeurt het, dat ik hem de beste regels voorlees, die ik ooit
+vervaardigd heb, en wanneer ik aan het einde ben en een klein compliment
+verwacht, dan schijnt hij ais uit een droom te ontwaken, en vraagt aan
+zijn zoon, hoe de wisselkoers op Genua is, of welken prijs de koffie op
+de laatste veiling gehaald heeft."
+
+"Maar zijn zoon dan?" zeide ik, zoetjes aan het gesprek op Henriëtte
+wenschende te brengen.
+
+"Zijn zoon is een knap jong mensch! vol vernuft en geest; maar zoo wild!
+nu, de jeugd mag wel wat los zijn: hij schept er altijd vermaak in, den
+ouden Helding wat te plagen. Soms fluit hij een deuntje, terwijl ik aan
+'t voorlezen ben, of maakt proppen en broodballetjes en knipt mij die
+tegen den neus. Ja! er zijn geen poetsen, die hij mij niet speelt. Heeft
+hij mij laatst niet buiten mijn weten een scharlaken lap op den rug
+gespeld en _quasi_ om een boodschap aan den pluimgraaf, naar de
+menagerie gestuurd, waar de kalkoenen mij aanvlogen als dol? En een
+andere reize, toen ik een lichtkleurige broek aanhad, stuurde hij zijn
+honden een moddersloot in en liet die vervolgens tegen mij opspringen,
+zoodat ik, geen andere kleding bij mij hebbende, den gansenen avond voor
+het keukenvuur heb moeten zitten om mij te drogen, en zeker niet weer in
+de zaal had durven verschijnen, indien Mejuffrouw Henriëtte, van mijn
+ongeval gehoord hebbende, zich mijner niet ontfermd had en mij uit de
+oude plunje van haar oom een ander kleedingstuk had opgeschommeld.
+Zooals ik zeg: het is een vroolijk Heer; maar ik moet het van hem wel
+verdragen! wij zijn zulke oude kennissen: en hij heeft soms wilde buien
+ook."
+
+Ik schudde het hoofd en beklaagde bij mijzelven den armen man, die op
+zijne jaren om een aalmoes zulke vernederingen dulden moest. "En
+Mejuffrouw Blaek," zeide ik toen: "zij althans schijnt u zeer genegen."
+
+"O Mijnheer! Een engel is zij. Wel is waar, zij vat niet altijd de fijne
+knepen der poëzie! maar anders, een hart heeft zij ... zooals geen
+meisje uit de stad. Ja! zoo dat eens een huwelijk geeft, de Heer
+Lodewijk zal dan een juweeltje van een vrouw aan haar hebben, dat
+verzeker ik u."
+
+"Is dat huwelijk reeds bepaald?" vroeg ik, eenigszins onrustig.
+
+"De oude Heer zou het gaarne zien; maar, tusschen ons gezegd," vervolgde
+hij op een vertrouwelijken toon: "de Heer Lodewijk wil, geloof ik, zijn
+vrijheid nog wel wat behouden: ja! ja! dat geeft somtijds onpleizierige
+tooneelen; maar, ik mag niet uit de school klappen. Eergisteren onder
+anderen, toen UEd. Guldenhof verlaten hadt, was het er vrij onstuimig
+... ja! de oude Heer heeft niet gaarne dat andere jongelieden hun hof
+aan Juffrouw Jetje maken. Zoo ik mij op uwe bescheidenheid verlaten kon,
+zou ik UEd. kunnen verhalen, wat er bij die gelegenheid voorviel."
+
+Ik antwoordde niets; want, ofschoon vrij nieuwsgierig, wilde ik den man
+niet aanmoedigen om familietwisten, waarvan het toeval hem getuige had
+gemaakt, aan mij te openbaren. De brandewijn had intusschen op Helding
+zijn invloed uitgewerkt en hem spraakzaam, of liever, openhartig
+gemaakt. Hij nam mijn stilzwijgen op als een bewijs van toestemming en
+ging aldus voort:
+
+"Pas was UEd. uit het oog, of daar begon het lieve leven. De Heer Blaek
+zette een gezicht, zooals hij alleen bij feestelijke gelegenheden doet:
+"past het een fatsoenlijk, welopgevoed meisje," vroeg hij, "met een jong
+Heer alleen te zitten en drank met hem te gebruiken?" Toen sloeg mijn
+lieve Flora (ik ben schertsenderwijze gewoon haar Flora te noemen) haar
+oogjes neder en zeide: "Oom! ik heb geen drank geproefd: ik heb zelfs
+geen woord met den Heer Huyck gesproken, eer hij zich bekend gemaakt
+had."--Dat lieve stemmetje had de gewone uitwerking: en de
+omstandigheid, die zijn nicht hem mededeelde, scheen den ouden Heer een
+pak van 't hart te nemen. "Zoo!" zeide hij, "had je hem nooit meer
+gezien? Maar hoe weet je dan, of hij u geen knollen voor citroenen in
+handen gestopt heeft: gij deedt beter, niet meer zoo alleen naar den
+koepel te gaan; er zwerft zooveel slecht volk tegenwoordig langs den
+weg, en een gauwdief neemt alle namen aan. Baas Roggeveld heeft ons
+immers nog verteld van die inbraak. 't Is zeker volk van de bende van
+Zwarten Piet. En dan kleeden zich die schelmen soms als Heeren en
+sluipen in de huizen, om te zien, of er iets van hun gading is."--"Ja!"
+zeide de Heer Lodewijk: "en wanneer zij niets anders vinden, pakken zij
+de mooie meisjes ook al mede."--Ik kan u zeggen, Mijnheer Huyck, het
+denkbeeld deed mij schrikken! verbeeld u, mijn aanbiddelijke Flora,
+
+ Een pronkstuk dat het oog van ieder kan betooveren
+ Ontschaakt door 't gruwzaam feit van goddelooze rooveren,
+ Gelijk de schoone, die Alcides had geroerd,
+ Bij ('k weet niet welken) stroom door een Centaur ontvoerd.
+
+En zoo vroeg ik, of het ook zaak ware, al het fraais, dat de koepel
+bevatte, naar huis te voeren: "want," zeide ik:
+
+ "Want, Heer! geloof mij, volle kasten
+ Zijn niet vertrouwd bij zulke gasten."
+
+"Maar meisje! meisje!" zeide de oude Heer al wederom: "hoe kon je toch
+zoo onvoorzichtig zijn, dien man hier binnen te laten?"--
+
+"Wel," zei Juffrouw Jetje: "ik heb hem niet binnengelaten: hij is hier
+vanzelf gekomen. Ik kon hem toch niet wegjagen: of had ik naar huis
+moeten vluchten en kletsnat worden en den koepel open laten staan voor
+een iegelijk? Maar ik kon immers wel zien, dat hij een fatsoenlijk man
+was."--"Taratata!" zei toen de oude Heer: "wat gaat dat mondje weer rad.
+Nu geef mij maar een zoen, Jetje! wij zullen er niet meer over spreken.
+Het is eigenlijk de schuld van Lodewijk: die had hier al lang moeten
+zijn om u af te halen, maar hij heeft zijn tijd met Helding op het
+biljart verbeuzeld. Kom Lodewijk, geef je nicht een arm."--"Neen," zei
+mijn lieve Flora: "ik weet wel, dat Lodewijk liever alleen loopt.
+Helding zal mijn cavalier zijn, zoo hij wil, en zijn regenscherm hem
+niet hindert."
+
+"Wel," zei ik, "al had ik er duizend te dragen, en nog als Atlas een
+wereldbol bovendien op mijn schouders, ik zou mijn last niet tellen om
+zulk een eer te mogen genieten:"--en zoo streek ik met de Juffrouw naar
+huis: terwijl de oude Heer niets deed als Lodewijk zuur aankijken, en
+Lodewijk een deuntje floot.--En och heden! ik kan het u wel zeggen,
+Mijnheer Huyck! UEd. zal er toch geen misbruik van maken: ik weet heel
+goed, wat het liedje was, daar hij de wijs van neuriede, en waarom de
+oude Heer er zoo korzelig over was. Het is omtrent zoo:
+
+ Ja! Zij is aardig, jong en teer;
+ Maar 'k min de gulde vrijheid meer.
+ Ik wil, ik wil haar niet.
+ Een breidel knelt, ofschoon van goud:
+ Te vroeg getrouwd, te laat berouwd.
+ Ik wil, ik wil haar niet.
+
+En dat maakte ook, dat de oude Heer geen woord sprak over tafel en dat
+zij 's avonds vrij wat woorden hadden met elkaar. 't Was goed, dat zij
+beiden gistermorgen ieder op zijn eigen gelegenheid naar de stad
+keerden, en daardoor de twist niet hervat kon worden.--Intusschen: de
+oude Heer is danig op die verbintenis gesteld, en als de Heer Lodewijk
+wat wijzer en bedaarder is geworden, zal hij zijns vaders zin toch wel
+doen.--'t Is maar niet pleizierig, dat het zooveel gehaspel geeft;--maar
+in 's hemels naam: mondje dicht, Mijnheer Huyck!"
+
+"Geen woord zal er van over mijn lippen komen," zeide ik:--"maar mij
+dunkt, dergelijke tooneelen en een dergelijk vooruitzicht moeten voor
+Mejuffrouw Blaek allesbehalve aangenaam zijn."
+
+"Dat is waar," hernam Helding: "maar zij heeft het anders kostelijk bij
+haar oom. 't Is hartje wat lust je, mondje wat begeer je? De oude Heer
+heeft haar lief als den appel van zijn oogen. En zij verdient het; want
+zij is een engel. Och! als ik haar zoo aanzie!..." hier hield hij ineens
+op, schudde het hoofd, zag voor zich: en een paar tranen rolden den
+ouden man langs de wangen.
+
+"Wat schort er aan?" vroeg ik, eenigszins verbaasd over deze verandering
+in 's mans gemoedsgesteldheid, en niet wetende, waar ik zulk een
+plotseling opgekomen droefgeestigheid aan had toe te schrijven.
+
+"Och!" hernam hij met een zucht: "als ik haar aanzie, dan herinner ik
+mij altijd mijn Klaartje:... dat was ook zulk een lief vroom kind, en
+had ook zulk een paar groote vriendelijke oogen, evenals zij.--Och ja!
+zoolang zij bij mij was, ging het mij nog goed en leefde ik niet in
+ellende en eenzaamheid zooals thans: en schoon wij het niet breed
+hadden, wij waren tevreden: alles was altijd netjes en knap om mij heen:
+Klaartje verdiende ook wat voor de huishouding: en als zij dan te huis
+was van den winkel, en over mij zat om een muts of hoed op te maken, en
+luisterde naar mijn verzen,--kijk! dan was ik zoo gelukkig, dat ik het
+met geen Burgemeester zoude geruild hebben; maar nu is dat alles
+voorbij; ik leef alleen en verlaten en niemand bekommert zich over den
+armen Helding.--'t Is waar, ik heb den naam van een vroolijke snaak te
+zijn:--en dat ben ik ook, in gezelschap; omdat ik van aard gezellig hen
+en die droevige gedachte dan uit het hoofd stel. Maar als ik alleen ben,
+och! dan heb ik soms bange oogenblikken." "Gij hebt dus het ongeluk
+gehad, uw dochter zoo jong te verliezen?" vroeg ik deelnemend.
+
+"Te verliezen, juist Mijnheer!" antwoordde hij, somber voor zich ziende.
+
+"Zulk een verlies is zeker onherstelbaar," zeide ik: "maar de
+herinnering aan de goede hoedanigheden der afgestorvene zal hij u toch
+niet louter pijnlijke, maar ook wel zachte en streelende aandoeningen
+verwekken."
+
+"Der afgestorvene!" herhaalde hij: "gave de hemel dat zij gestorven
+ware!... ofschoon het mogelijk is ... ik weet het niet.--Neen, Mijnheer,
+zij is mij niet door den dood ontvallen. Zij heeft mij verlaten, mij,
+haar vader, die haar zoo liefhad. Zij is de wijde wereld ingegaan:--en
+wat is de wijde wereld anders voor een jong meisje als zij was, dan de
+verderfenis?--Doch ik moest daarover niet spreken:--het is alles
+wellicht mijn schuld: ik had haar beter gade moeten slaan. Vergeef mij,
+Mijnheer! het past mij niet, u over mijn eigen leed te onderhouden."
+
+"En waarom niet?" vroeg ik, een innig medelijden met den man gevoelende:
+"het geeft altijd troost, zijn pijnlijke gedachten te kunnen uitstorten
+bij iemand, die het wel met ons meent."
+
+"Neen, Mijnheer!" zeide hij, met meerdere waardigheid dan ik gedacht
+had, dat hij kon aannemen: "er zijn rampen van dien aard, dat haar
+mededeeling geen troost kan aanbieden.--Er is slechts één ding, dat mij
+opbeuring zou kunnen geven, en dit zou het bericht zijn, dat zij van den
+slechten weg, dien zij bewandelt, ware teruggekeerd. Och! dat het
+verloren schaap berouwhebbend weder bij mij kwame! Ik zou haar immers
+weer aan mijn hart drukken en alles zou vergeten en vergeven zijn: zij
+zou mijn armoedje deelen: en misschien beleefden wij nog gelukkige
+dagen."
+
+"Maar, zoo ik vragen mag, hebt gijzelf geene pogingen gedaan om haar op
+te sporen en van het doolpad af te brengen?"
+
+"Och Mijnheer!" antwoordde hij, de schouders ophalende: "tot zulke
+nasporingen is geld noodig: en dat heb ik niet. Ik ben al meer dan eens
+bij den Onderschout over de zaak geweest; maar die wil er niets aan
+doen, en zegt, dat hij wel dagwerk zou kunnen krijgen van al de meisjes
+op te zoeken, die de Breeveertien op zijn."
+
+"Nu," zeide ik, "zoo de Onderschout u niet wil voorthelpen, waarom zijt
+gij dan niet tot mijn vader gegaan?"
+
+"Tot den Ed. Gestr. Heer Hoofdofficier! Ho! dat durfde ik zoo niet: dat
+ware te onbescheiden geweest."
+
+"Onbescheiden!" herhaalde ik: "onbescheiden om mijn vader in zijn
+ambtsbetrekking te spreken?--Zoo gij daarvoor vreest, dan wil ik uw
+boodschap wel doen."
+
+"Wel! ik zou UEd. de moeite niet hebben durven vergen; maar och ja! doe
+dat, Mijnheer Huyck! Ik zal er u levenslang voor dankbaar zijn."--En de
+tranen glinsterden den man in de oogen, terwijl hij mijn handen drukte:
+"Och!" vervolgde hij, "wat heb ik een gelukkige ingeving gehad, van UEd.
+dat gedicht te zenden; anders ware ik nooit met UEd. in kennis
+gekomen.--Ik was eerst al huiverig, of UEd. het niet te gebrekkig zoudt
+vinden; want ik had het nog niet in mijn vriendenkrans voorgelezen en
+het was dus nog onbeschaafd."
+
+"Is dat anders uw gewoonte?" vroeg ik, eenigszins verwonderd, want ik
+was niet op de hoogte van de manier, die onder onze zoogenaamde dichters
+heerschte.
+
+"Welzeker, Mijnheer!--Wij hebben een vereeniging om de veertien dagen,
+waar de braafste dichtgeesten der stad leden van zijn: daar lezen wij
+onze verzen voor en ieder maakt zijn aanmerkingen: en dan worden de
+zwakke regels naar het gevoelen der meerderheid verbeterd.--O! het is
+een zeer vermakelijk gezelschap! Mijn eenig leedwezen is, dat ik de
+vrienden niet tot mijnent kan ontvangen; want helaas! dat gedoogen mijn
+omstandigheden niet. Anders, wij mogen een gast inleiden: en ik zou mij
+het tot eer rekenen,... maar het ware al te onbescheiden, zoo iets te
+durven hopen."
+
+"Wel, waarom dat?" zeide ik lachende, en in de veronderstelling, dat
+daarvan wel nooit iets komen zou: "ik zou zeer gaarne dien krans eens
+bijwonen.--Maar het wordt mijn tijd, Mijnheer Helding! en ik zal u
+verlaten.--Nu! ik beloof u, ik zal uw zaak ter harte nemen."
+
+Helding hernieuwde zijn betuigingen van dankbaarheid en van vreugde over
+de eer van mijn bezoek: en, na de twee dukaten behendig in mijn kelkje
+te hebben laten vallen, wilde ik mij verwijderen; maar, ondanks mijn
+tegenzeggen, begeerde hij volstrekt mij uitgeleide te doen en mij op de
+trap voor te gaan, waarvan hij door dagelijksche gewoonte best in staat
+was mij de afgesleten treden aan te wijzen. Halverwegen gekomen, waar
+een klein zijportaaltje naar de deur eener voorkamer geleidde, hield hij
+stil en luisterde.
+
+"'t Is of men het daarbinnen niet eens is," zeide hij, op de gesloten
+deur wijzende.
+
+"Inderdaad," zeide ik: "mij dankt, er vallen hooge woorden." En ik stond
+insgelijks stil; want de stemmen kwamen mij bekend voor.
+
+"Het is, zoo waar ik leve, de Heer Lodewijk Blaek!" zeide Helding:
+"misschien zocht hij mij en heeft hij zich eene verdieping vergist."
+
+"Stil!" zeide ik, met drift, terwijl ik aandachtig luisterde:--ik hoorde
+een vrouwenstem, welke ik verre was van hier te verwachten, met kracht
+de navolgende woorden zeggen:
+
+"Nog eens, Mijnheer! ik verzoek u dit vertrek te verlaten, of gij zult
+mij dwingen om hulp te roepen."
+
+"Is het wel mogelijk!" riep ik: en terstond, door een onwillekeurige
+gemoedsbeweging voortgestuwd en zonder over de gevolgen na te denken,
+stootte ik de deur open en trad binnen. Ik had mij niet bedrogen. Midden
+in het vertrek stond Amelia, met vlammende oogen en in een houding,
+eener vorstin waardig, en wees met uitgestrekten arm de deur aan
+Lodewijk Blaek, die volstrekt niet genegen scheen aan den wenk te
+voldoen.
+
+Mijn binnenkomst veroorzaakte geen geringe uitwerking. Amelia herkende
+mij terstond; zij kleurde even: en haar arm latende vallen, deed zij een
+schrede zijwaarts naar mij toe, als wilde zij zich onder mijn
+bescherming stellen.
+
+"Wie is daar?" vroeg Lodewijk, die met den rug naar ons toe stond en
+zich eensklaps omkeerde: hij herkende mij, verschoot van kleur, maar
+herstelde zich dadelijk en zag beurtelings Amelia en mij aan met een
+schamperen glimlach.
+
+"Aha!" zeide hij: "ziedaar een welkomer gast! Nu zie ik inderdaad, dat
+ik het veld zal moeten ruimen."
+
+Ik gevoelde de noodzakelijkheid, een poging aan te wenden, om zijn kwade
+vermoedens weg te nemen.
+
+Mijnheer!" zeide ik, "gij bedriegt u. Ik verklaar u als man van eer: ik
+was onbewust dat deze Juffer hier woonde, en, van een bezoek bij den
+Heer Helding terugkomende, vond ik mij genoopt binnen te treden, omdat
+ik mij verbeeldde, dat hier iemand onbehoorlijk behandeld werd."
+
+"Mijnheer!" zeide Lodewijk: "zoo ik het ben, wien gij een onbehoorlijke
+handelwijze toeschrijft, dan zult gij mij rekenschap van die uitdrukking
+geven."
+
+"Ik zeide alleen, dat ik mij zulks verbeeldde," hernam ik, ongezind mij
+een noodeloozen twist op den hals te halen: "Mejuffrouw alleen kan hier
+beslissen of mijn vermoeden ongegrond was."
+
+"O! _Mademoiselle_ zal u wel gelijk geven," hernam Lodewijk, met
+bitterheid: "want dat gij, die met haar in de stad zijt gekomen, niet
+zoudt weten, waar zij zich ophield, dat zult gij mij toch niet
+wijsmaken."
+
+"Wees voorzichtig!" zeide ik, gevoelende dat ik warm werd: "ik ben niet
+gewoon, dat iemand aan de waarheid mijner gezegden twijfelt."
+
+"Om 's Hemels wil! Mijnheer Lodewijk! Mijnheer Huyck! bezit uw zielen
+toch in lijdzaamheid:" riep Helding, angstig tusschen ons intredende;
+"verstaat elkanderen:
+
+ En laat geen dwaze drift u beider ziel doen blaken!"
+
+"Gij hebt mij geaffronteerd!" zeide Lodewijk, de hand aan zijn degen
+slaande: "en gij zult er mij rekenschap van geven."
+
+"Wanneer gij wilt," hernam ik in drift: "maar wij zullen eerst beiden
+dit huis verlaten en aan Mejuffrouw het bijwonen van zulke ergerlijke
+tooneelen besparen."
+
+"Tot uw dienst," zeide Lodewijk, zich den hoed in de oogen drukkende, en
+Helding, die hem bij den arm hield, ter zijde schuivende.
+
+"Een oogenblik!" riep Amelia, zich snel bij de deur plaatsende:
+"Mijnheer! vervolgde zij tot Lodewijk: "ik heb u zooeven verzocht mij te
+verlaten: thans begeer ik, zoo gij prijs stelt op den naam van een
+fatsoenlijk man, dat gij mij nog een oogenblik aanhoort. Deze Heer heeft
+de waarheid gesproken. Hij wist niet, hij kon niet weten, dat ik mij
+hier in huis bevond. Hoe gij mij hebt weten uit te vorschen, is een
+raadsel, dat ik niet verlang te onderzoeken. Ik weet niet, welke
+gedachten gij omtrent mij koestert en wil die ook niet kennen; maar dit
+verklaar ik u, dat alle beleedigende uitlegging, welke gij aan mijne
+korte kennis met den Heer Huyck zoudt willen geven, op verkeerde gronden
+berust."
+
+"Dacht ik het niet?" zeide Lodewijk: "_Mademoiselle_ is te beleefd om
+Mijnheer tegen te spreken."
+
+"UEd. ziet het, Mejuffer!" zeide ik: "deze Heer wil geen rede verstaan
+en heeft vast besloten om uit al wat hij ziet of hoort, valsche
+gevolgtrekkingen te maken."
+
+"Waarlijk, Mijnheer Lodewijk!" zeide Helding: "UEd. is in dwaling: het
+was wel degelijk aan mij, dat de Heer Huyck een bezoek kwam geven! en
+ZEd. zou deze deur stilletjes zijn voorbijgeloopen, indien ik ZEd. niet
+op het gerucht opmerkzaam had gemaakt."
+
+"Mijnheer!" zeide Amelia, zich tot den dichter wendende: "gij zijt een
+man van jaren: ik bid er u om: vereenig u met mij, om dezen Heeren te
+verzoeken, mij te verlaten, en te vergeten dat zij mij ooit gekend
+hebben."
+
+"Kom Helding! gij hoort het," zeide Lodewijk, spottende: "neem mij dan
+bij den arm en gooi mij de deur uit."
+
+"Het is genoeg, Mijnheer!" zeide ik: "gij hebt verstaan, dat Mejuffrouw
+alleen wenscht te zijn: en gij zult haar verlangen eerbiedigen zoowel
+als ik: en zoo gij daaraan niet vrijwillig voldoet, zal ik zoo vrij zijn
+te doen, wat gij aan Monsieur Helding voorstelt."
+
+Onder het uitspreken dezer woorden nam ik hem bij den arm, an er ware
+ongetwijfeld een tooneel van geweld op gevolgd, toen de deur weder
+openging en Heynsz, de huisheer, in eigen persoon binnentrad.
+
+"Mij dunkt," zeide hij, "dat men het hier niet eens is, en dat hier meer
+leven gemaakt wordt, dan betaamt in een fatsoenlijk huis. Ik wist niet,
+_Mademoiselle_! dat UEd. ontving zulke drukke visites. Had ik kunnen
+raden dat dit was uw habitude, ik had u niet verhuurd deze
+appartementen; want ik ben niet gewoon... maar wat zie ik? Mijnheer
+Blaek! gehoorzame dienaar. Hoe vaart uw Heer vader? mijn goede vriend
+Helding ook al hier! Mijnheer Huyck! welkom in 't Vaderland! Maar mag ik
+weten, wat dit alles heeft te beduiden?"
+
+"O! niets ter wereld!" zeide Lodewijk: "ik kwam aan de Juffer een bezoek
+geven; en Mijnheer begrijpt dit kwalijk te moeten nemen."
+
+"Monsieur Heynsz," zeide Amelia met waardigheid: "ik heb deze kamer van
+u gehuurd en dit geeft mij recht om te vorderen, dat ik er mijn vrijheid
+op moge genieten."
+
+"Uw vrijheid! _Certainement_!" zeide Heynsz, die haar verkeerd begreep:
+"niemand kan u verbieden, te ontvangen _visites_; maar dit huis heeft
+altijd _gejouisseerd_ van een _honnetten_ naam: en ik logeer geene
+dames, die ... die meen ik ... Heeren bij zich ontvangen. UEd. verstaat
+mij?"
+
+"Neen, Mijnheer! ik versta u niet," antwoordde Amelia, terwijl zij
+kleurde van schaamte en verontwaardiging: "en gij verstaat mij nog
+minder: "ik begeer juist vrij te zijn om _niemand_ te ontvangen: en als
+Heer des huizes zult gij mij verplichten, zorg te dragen, dat niemand
+mijne kamer kome oploopen alsof ... het een herberg ware. Ik wil alleen
+zijn, en zoo mij dit niet vergund wordt, zal ik naar een ander verblijf
+moeten uitzien."
+
+"Mij dunkt," zeide ik, Heynsz aanziende, "dat Mejuffer niets onbillijks
+vordert."
+
+"Integendeel!" zeide hij: "zij spreekt als een boek: ik was in erreur.
+Allons! Mijne Heeren: gij hebt gehoord de intentie van Mejuffer. Kom,
+vriend Helding! opgemarcheerd."
+
+"Ik heb de eer nederig mijn compliment te maken aan het geëerd
+gezelschap," zeide Helding, terwijl hij rondboog met de blauwe muts in
+de hand, en vertrok.
+
+Gerustgesteld door de tegenwoordigheid van Heynsz, in wiens bijzijn ik
+begreep, dat Amelia geene beleediging te vreezen had, maakte ik
+insgelijks een buiging en verliet de kamer, doch bleef in 't portaal
+staan, daar ik Blaek niet wilde ontloopen.
+
+"Vaarwel, fiere schoone!" zeide deze, die nu wel inzag, dat hij voor het
+oogenblik alle hoop moest opgeven: "het doet mij recht leed, dat ik u
+misschien gedwongen heb te veinzen, dat gij met dien Heer niets
+uitstaande hadt. Nu! ik begrijp, dat hij de oudste brieven heeft, en zal
+u heden niet meer lastig vallen.--Mijnheer Huyck! gij gaat nog niet
+heen! Ik heb u twee woorden te zeggen."
+
+"Ik wachtte u," zeide ik, langzaam voor hem uit de trappen afdalende.
+
+"_Eh bien_! wat zal dat zijn?" riep Heynsz, ons achternavolgende: "de
+Heeren zullen immers zoo dwaas niet zijn, op straat te maken rusie!
+Indien zij nog quaestie samen hebben, mag ik dan verzoeken, dat zij
+komen in mijn zijkamer en daar bedaard met elkander spreken over deze
+_affaire_."
+
+Onder het uiten dezer woorden was hij ons reeds voorbijgeschoten, en,
+terwijl hij de voordeur met de eene hand dichtsloot, opende hij met de
+andere die van de zijkamer. Er zat dus niets anders op dan aan zijn
+verzoek te voldoen. Ik ging dadelijk binnen en bleef tegen den rug van
+een stoel leunen, in afwachting van hetgeen volgen zoude. Lodewijk trad
+mij eenigszins schoorvoetende en mompelende na, en hield zich, als ware
+hij verdiept in de beschouwing van eenige portretten, die aan den wand
+hingen. Toen trad Heynsz binnen, sloot voorzichtig de deur achter zich
+toe, schoof stoelen aan en zette zich in een armstoel, met al de
+deftigheid van een Turkschen Pacha: en ik kon niet nalaten van bij
+mijzelven te lachen om de vergelijking, welke ik maakte tusschen den
+gehoorzamen ambtenaar, die de bevelen van den Hoofdschout staande en
+zonder tegenspraak aanhoorde, en den deftigen huisheer, die des
+Hoofdschouts zoon in 't verhoor ging nemen.
+
+"Mijne Heeren!" zeide hij, zoodra wij alle drie gezeten waren: "ik weet
+bij eigene experientie, waartoe jeugdige passie kan vervoeren ons allen.
+Ik heb daar exempels van gezien bij menigten. De Heeren weten, dat ik al
+wat _traversen_ en _recontres_ heb gehad." "Met verlof," zeide Lodewijk,
+de beenen over elkander kruisende, en op zijn horloge ziende: "kunt gij
+het niet wat kort maken? want ik moet te zes uren bij La Place zijn om
+een paar harddravers te probeeren, en het is nu al kwartier."
+
+"Het is verre van mij, UEd. te willen ophouden," hernam Heynsz: "alleen,
+mag ik zoo vrij zijn van u te vragen, wat het motief is van de
+quaestie?"
+
+"Ik ben niet gewoon," zeide Lodewijk, "bij een zaak van eer andere
+lieden in te halen, dan Cavaliers van mijn stand."
+
+"Wat mij betreft," zeide ik, "ik wil gaarne Sinjeur Heynsz tot
+scheidsman nemen: zijn stand of de onze doet hier niets toe: hij heeft
+recht te onderzoeken, wat er in zijn huis is voorgevallen: en, oprecht
+gesproken, ik acht het voor alle partijen verkieslijker, dat over deze
+zaak buiten af geen gewag gemaakt worde. Ik ben dus bereid, alles,
+zooals het zich heeft toegedragen, te verhalen: en dan zal de Heer Blaek
+zelf bespeuren, dat er eigenlijk geen reden tot geschil bestaat."
+
+"Zoo gij mij liever verschooning wilt vragen, dan met mij een wandeling
+buiten de poort te doen, dan zeker is alles spoedig gevonden," zeide
+Lodewijk, mij spotachtig aanziende.
+
+"Ziedaar, wat wij nader zien zullen," zeide ik: "laat mij, als 't u
+belieft, eerst uitspreken. Ik begin met te bekennen, dat UEd.,
+oordeelende naar de omstandigheden, voor zooverre zij bekend zijn,
+misschien aanleiding hebt kunnen vinden, om te denken, dat de Juffer
+geen weerstand aan uw voorstellen zou bieden; maar, vergun mij UEd. te
+zeggen, dat, toen zij u met nadruk verzocht, haar te verlaten, en UEd.,
+in weerwil daarvan, haar met uw bijzijn lastig bleeft vallen, uw gedrag
+niet langer te rechtvaardigen was."
+
+"Voor den duivel!" riep Lodewijk driftig, "neemt gij het op dien
+toon?--Bah!" vervolgde hij, lachende: "ik heb er wel honderd gekend, die
+eerst zoo koppig waren als stieren en naderhand zoo mak als lammetjes,
+zoodra ik de geeltjes liet klinken."
+
+"Wel mogelijk!" hernam ik op een koelen toon: "maar dat zou niet licht
+het geval worden met de Juffer hierboven. UEd. hebt haar door uw gedrag
+beleedigd: en ik, door op het gerucht toe te snellen en haar partij te
+nemen, heb niets anders gedaan dan hetgeen elk ander en UEd. zelf in
+mijne plaats verricht zoudt hebben."
+
+"Wel, niets was natuurlijker," zeide Lodewijk: "gij wildet gaarne uw
+lief voor u alleen houden."
+
+"Ik herhaal nogmaals, en op het plechtigst," vervolgde ik, "dat mijne
+kennis aan haar slechts toevallig en zeer gering is, en dat ik verder
+niets met haar uitstaande heb. Wat ons betreft, Mijnheer! wij hebben
+elkander een paar woorden toegevoegd, waartoe de warmte van het gesprek
+aanleiding heeft gegeven. Gold het ons alleen, ik zou niet aarzelen, u
+voldoening te schenken: maar bedenk, dat wij in dit geval, om een
+armhartig punt van eer, de reputatie van een fatsoenlijk meisje in de
+waagschaal stellen: en dit betaamt noch u, noch mij."
+
+"Braaf gesproken!" zeide Heynsz: "een fatsoenlijk meisje is het: haar
+papa woont te Deventer: Van Beveren heet hij: zij is een nicht van den
+Notaris Bouvelt, en had moeten logeeren bij hem; maar de man, hij is
+heel ziek, en had daarom hier een kamer voor haar gecommandeerd."
+
+"'t Is zeker wat verhevens! de nicht van een Notaris!" zeide Lodewijk,
+zijn das ophalende en een gezicht zettende alsof hijzelf de neef ware
+van den Grooten Mogol.
+
+"Dat is hetzelfde, Mijnheer!" zeide Heynsz: "ik ben maar een
+portretschilder; maar voordat iemand affronteere die Juffer, ik zelf
+zoude opnemen haar defensie: ik heb ook de kling leeren maniëeren in
+Frankrijk, en geëchangeerd kogels met luiden van goede _noblesse_. Wat u
+betreft, Mijne Heeren! ik laat u niet van hier gaan, maar zal zenden een
+boodschap aan uw ouders, zoo gij niet belooft aan mij, de zaak te
+termineeren in goeden vrede."
+
+"Gij zijt een onbeschaamde vlegel," zeide Lodewijk, driftig opstaande.
+
+"Neen, Mijnheer! ik hen een portretteur," zeide Heynsz: "maar ik heb
+genoeg experientie, om te weten hoe te handelen met lieden, die
+_volontair_ zijn, als UEd."
+
+"Ik wou wel eens zien, dat iemand mij hier hield," zeide Lodewijk, de
+hand aan zijn degen slaande: "wat u betreft, Mijnheer Huyck! ik zie wel,
+dat alle praatjes niet helpen. Ik zal u hedenavond nog een briefje
+schrijven en u een plaats aanwijzen, waar wij de zaak kunnen vereffenen.
+En nu, Heer Portretkladder: ruim baan! en maak de deur open, of ik rijg
+u aan mijn degen."
+
+"Bah!" zeide Heynsz, bedaard opreizend: "ik ben niet de waard uit het
+Hagendoornsche Bosch."
+
+"Wat bedoelt gij daarmede?" vroeg Lodewijk, terugdeinzende, terwijl zijn
+gelaat zoo wit werd als papier.
+
+"Ik bedoel daarmede, dat er geschieden dingen, die men waant niet te
+zijn bekend, en die het resultaat zouden kunnen hebben, dat zekere
+lieden, _bon gré mal gré_, op de binnenplaats van het stadhuis, onder
+den blauwen hemel, zouden kunnen hooren voorlezen zeer onaangename
+dingen."[6]
+
+"Gij zult mij die woorden nader ophelderen," zeide Lodewijk, Heynsz bij
+den arm nemende en ter zijde trekkende, als vreezende, dat ik iets van
+het antwoord verstaan zoude.
+
+"Direct!" zeide Heynsz: en tegelijk de deur openende, ging hij het
+portaal in, waar Lodewijk hem volgde als een hond, die slagen heeft
+bekomen. Heynsz fluisterde hem iets in het oor: en na een kort en
+driftig gesprek, keerde de onstuimige jongeling terug en zeide, met een
+heesche stem en zonder mij aan te zien:
+
+"Wij zullen de zaken maar blauw blauw laten, Mijnheer Huyck! Ik ben wat
+driftig geweest, en Sinjeur Heynsz heeft mij alles opgehelderd."
+
+"Ik verlang niets liever," antwoordde ik, met een stijve buiging.
+Lodewijk moffelde even aan zijn hoed, 't geen voor een groet moest
+doorgaan, en vertrok.
+
+"Door welke tooverspreuk hebt gij hem zoo mak gemaakt?" vroeg ik aan
+Heynsz, zoodra deze terugkeerde.
+
+"Ziedaar wat ik zou vertellen aan UEd., maar aan geen ander," zeide
+deze: "die Sinjeur Blaek heeft onlangs met eenige _Compagnons, mauvais
+garnemens comme lui_, den boel opgeschept in een nachthuis en den waard
+gegeven een _coup d'épee_, waar de man van heeft moeten houden een maand
+lang het bed. Die zaak is _geäpaiseerd_ omdat het waren jongelieden van
+den fatsoenlijksten stand, en dat een van hen is geweest royaal genoeg
+om te geven een goede som gelds. Maar deze Sinjeur Blaek, die eigenlijk
+was het meest _coupabel_, heeft niets van zich doen hooren, en dacht,
+dat niemand hem had verklapt. Nu heb ik hem gegeven te kennen, dat ik
+die _affaire_ wist, haarklein."
+
+"En schroomt gij niet," vroeg ik, "dat hij daardoor uw betrekkingen tot
+de Justitie zal leeren kennen?"
+
+"Geen nood: hij zal niet, al _soupçonneerde_ hij iets, daarvan spreken
+durven. Ik heb hem gezegd, dat, zoo hij u molesteerde, het muisje zou
+hebben een staartje."
+
+"Ik ben u dankbaar voor de genomene moeite; maar toch ongaarne zoude ik
+zien, dat hij mij voor een lafbek hield."
+
+"Hoor Mijnheer Huyck! doe wat gij wilt op een andere plaats: dat kan ik
+niet verhinderen; maar te mijnen huize zal, zoo ik helpen kan, uws
+vaders zoon niet betrokken worden in eenige _querelles_. Voelt UEd.? Wat
+behoeft dat _tumult_?"
+
+"Het was niet uit vrees voor dien Heer Blaek, maar om den wille van de
+Juffer, dat ik gerucht vermijden wilde."
+
+"Bah!" zeide Heynsz, terwijl hij lachende den vinger omhooghief: "ik heb
+te veel _experientie_ om mij te laten foppen. UEd. zal mij geen loer
+draaien, zooals UEd. gedaan heeft den Heer Blaek. Ik
+weet ook wel, dat UEd. op een beteren voet staat met die mamsel dan UEd.
+wel weten wil."
+
+"Wat!" zeide ik, onthutst: "gij weet...."
+
+"Dat UEd. met haar van Naarden gearriveerd zijt! Of ik het weet ... maar
+wees niet bang: ik weet wat ik moet zeggen of zwijgen. Ik zal het niet
+oververtellen aan Papa."
+
+Men kan zich licht voorstellen, welk een onaangenaam gevoel ik
+ondervond, op de gedachte, dat ik van de bescheidenheid diens mans
+afhing. Maar tevens begon ik vrees te voeden, of Heynsz ook van mijne
+bekendheid met Amelia's vader bewust ware.
+
+"Nu ja!" zeide ik op een onverschilligen toon: "ik heb met haar in de
+Naarder schuit gezeten. Wat zou dat?"
+
+"_Juste_! maar UEd. heeft niet gepasseerd den nacht te Naarden: evenmin
+als zij."
+
+Ik hield mijn oogen strak op hem gevestigd; maar ik kon niet doorgronden
+of hij mij wilde toonen, dat hij het geheim wist, dan wel of hij het
+integendeel zocht uit te vorschen. Ik begreep in allen gevalle zeer
+voorzichtig en op mijn hoede te moeten zijn, en zeide, zoo bedaard als
+in mijn vermogen was:
+
+"Gij, die alles weet, gij weet toch niets, dat ten nadeele van die
+Juffer kan strekken?"
+
+"In het minste niet," antwoordde hij: "ware het anders, ik zou haar niet
+logeeren in mijn huis. Ho! Ho! Men bedriegt niet Heynsz: ik badineerde
+maar: doch _franchement_, indien het een ander ware geweest als UEd.,
+die met haar had gemaakt de reis, ik zou toch nemen de moeite van mij te
+informeeren, hoe gij beiden u zoo à _l'improviste_ bevondt te Naarden,
+zonder dat iemand weet, hoe en vanwaar gij daar zijt gearriveerd."
+
+Ik herleefde; want nu bleek mij, dat hij niets bepaalds wist. "Welnu!"
+zeide ik, "daar wij geen van beiden verdachte personen zijn, noch
+Mejuffrouw Van Beveren, noch ik, zoo raad ik u maar, u daarover niet
+verder te bekommeren. Er zijn zaken van meer belang, die uw onderzoek
+kunnen bezig houden."
+
+Met deze woorden rees ik op, nam mijn afscheid en verliet het huis, niet
+weinig ontevreden over het noodlot, dat mij scheen te vervolgen en tegen
+wil en dank van het eene avontuur in het andere te halen en een rol te
+doen spelen in allerlei zaken, waarmede ik niet verlangde iets te doen
+te hebben.
+
+
+NOTEN:
+
+
+[5] De titel van Mijnheer werd in die dagen alleen aan aanzienlijken
+gegeven: deftige leden uit den burgerstand heetten _Sinjeur_: en men
+zeide _Monsieur_ tegen den zoodanige, voor wien bovenstaande benamingen
+nog te verheven waren. Met _Mevrouw_, _Mejuffrouw_ en _Mademoiselle_ was
+het ongeveer hetzelfde.
+
+Noot van den uitgever.
+
+[6] Aldaar werd voorheen het vonnis aan de ter dood veroordeelden
+gelezen.
+
+Noot van den Uitgever.
+
+
+ * * * * *
+
+
+VIJFTIENDE HOOFDSTUK.
+
+VERMELDENDE, HOE FERDINAND EN SUZANNA UIT LOGEEREN GINGEN EN WAT ER OP
+HEIZICHT GEBEURDE.
+
+
+Indien mijn waarde lezers het bovenstaande nauwkeurig hebben gelezen en
+onthouden, zullen zij zonder veel moeite kunnen uitrekenen, dat de dag,
+volgende op dien, waarop mijn ontmoeting ten huize van Heynsz plaats
+had, een Zaterdag was, en wel die, waarop Tante Van Bempden mijn zuster
+en mij zou komen afhalen om ons naar haar buitengoed te begeven. Niet
+veel later dan negen uren hield haar koets voor onze deur stil, terwijl
+Suzanna en ik reeds een geruime poos in de zijkamer hadden staan
+draaien, onze zakuurwerken met de staande klok vergeleken, over den
+juisten tijd gekibbeld, en het oneens waren geweest of de Muntklok voor-
+of achteruitgezet was, en voor de tiende maal aan onze moeder haar
+tienmaal herhaalde vraag, of wij niets hadden vergeten van hetgeen wij
+buiten noodig hadden, beantwoord, en gegaapt en opgestaan en weer gaan
+zitten en alle dergelijke belangrijke handelingen meer bedreven, die men
+niet doet dan alleen wanneer men wacht en zich verveelt. Na afscheid
+genomen te hebben van mijn moeder, die ons tot op de stoep vergezelde,
+hielp ik Suzanna in het rijtuig, van waar mijn Tante haar reeds het
+welkom toeriep. Ik hoorde mijn zuster een kreet van verbazing uiten,
+stapte na naar het portier binnen, en, vond mij _nez-à-nez_ met ...
+Mejuffrouw Henriëtte Blaek.
+
+Intusschen gaven Govert en Aagt de kleine pakjes aan, die wij mede
+moesten nemen: er was vrij wat drukte en bereddering: en ieder sprak te
+gelijk.
+
+"Wel, Jetje-lief! hoe vaar je? wel Tante! wat is dat een lieve
+verrassing," zeide Suzanna.
+
+"Hoe! gaat Juffrouw Blaek ook mede?" riep mijn moeder, van de stoep af,
+terwijl zij minzaam goeden dag knikte: "wel Zuster! dat is een recht
+aangenaam gezelschap, dat gij aan Santje bezorgt."
+
+"Nietwaar, Zuster!" riep Tante weerom: "ja! ik wist wel, dat Santje niet
+aarden kan zonder een kornuitje: en ik denk altijd: hoe meer zielen, hoe
+meer vreugd."
+
+"Goeden dag, Mevrouw Huyck!" riep Henriëtte: "is het niet een recht
+lieve attentie van Mevrouw Van Bempden, dat zij mij wel mee wil hebben?"
+
+"'t Is klaar Joris!" zeide de knecht, het portier sluitende.
+
+"Vaartwel! Adieu!" klonk het over en weer: en het langzaam voortrollen
+der koets maakte een einde aan de afscheidsgroeten.
+
+Nauwelijks waren wij onderweg, of er ontstond eene oogenblikkelijke
+stilte: en de verschillende _contenances_, die wij hielden, zouden zeker
+niet onbelangrijk geweest zijn in de oogen van een derde, die met onze
+innerlijke gevoelens ware bekend geweest. Wij zagen elkander beurtelings
+aan: Tante Van Bempden met een blik van zegepraal over het welgelukken
+van haar verrassingsplan: Suzanna met een paar oogen, waarin ik, bij de
+vreugde over de ontmoeting van haar vriendin, tevens een schalksche
+nieuwsgierigheid las, om te zien hoe wij ons zouden houden: Henriëtte,
+die mij eerst vrij stijfjes gegroet had, met een eenigszins verlegen
+blik. Wat mij betreft, ik was zoo uit het veld geslagen, dat ik niet
+wist waarheen te kijken en de zotste figuur mogelijk maakte.
+
+"Komaan!" zeide Tante: "Jetje-lief! nu moet ik u mijn neef Ferdinand
+voorstellen. Ferdinand! Mejuffrouw Blaek."
+
+"Ik heb reeds de eer van Mijnheer te kennen," zeide Henriëtte, met een
+zoo korte hoofdbuiging en op een zoo drogen toon, dat ik geheel en al
+van mijn stuk geraakte en kleurde tot achter de ooren toe.
+
+"Hoe! kent gij mijn neef al?" vroeg Tante, met verbazing: "en hoe is dat
+mogelijk? hij komt pas uit verre landen terug."
+
+Ziende, dat Henriëtte op haar beurt een kleur kreeg en dat Suzanna op
+haar zakdoek beet om niet te lachen, vatte ik eenigszins moed:
+"Mejuffrouw," zeide ik, "is de eerste stadgenoot geweest, die ik op den
+vaderlandschen grond ontmoet heb: en UEd. zal bekennen, dat ik het niet
+gelukkiger treffen kon."
+
+"Hoe varen Letje? en Keetje?" vroeg Henriëtte, zich naar Suzanna
+wendende, als wilde zij mij de gelegenheid afsnijden om verder over onze
+ontmoeting op Guldenhof uit te weiden.
+
+"Wel! zeer wel!" zeide Suzanna, ons beurtelings met een verwonderden
+blik aanziende: "zij zijn recht in haar schik met het moois, dat
+Ferdinand haar gebracht heeft," (men ziet, dat zij mij met geweld in het
+_discours_ wilde sleepen:) "wat mij betreft, ik ben maar half tevreden
+over hem. Ik had gehoopt, dat zijn tochten hem wat zouden verbeterd
+hebben; maar och! hij is te huis gekomen zooals hij gegaan is, behalve
+dat hij deze reis geen pruik ophad."
+
+"Welnu! wat wildet gij dan?" vroeg Tante, met haar gewone levendigheid,
+en het gezegde van Suzanna voor goede munt opnemende: "hadt gij liever
+gewild, dat hij terug ware gekomen als een vervreemde knaap, die zijn
+eigen taal verleerd was en met medelijden of verachting op zijn
+landgenooten en familie neerzag? Wij hebben, sedert de revocatie van het
+Edict, al genoeg Fransche poedeljassen in het land gekregen: en het is
+wel zaak, dat wij ten minste de vaderlandsche gewoonten blijven
+voorstaan."
+
+"Recht zoo Tante!" zeide Suzanna: "hoe is u de laatste preek van Talard
+bevallen?"
+
+"Santje! Santje!" zeide Tante, den vinger dreigend opheffende: "is dat
+geoorloofd, aldus met uw tante te gekscheren, omdat ik nu van den
+preektrant van Talard houde, waar onze predikanten wel een voorbeeld aan
+mochten nemen. Ik geloof, dat ik mijn vaderland daarom even liefheb, al
+ga ik nu en dan eens naar de Walekerk, waar zulk een onstichtelijk
+gedrang niet is als in onze kerken."
+
+"Neen; maar integendeel een zeer stichtelijk gesprek bij het uitgaan,
+over alles behalve de preek. Laatst vroeg mij een diaken, dien ik niet
+noemen zal, juist op het oogenblik, dat ik bij 't uitgaan, mijn gift in
+'t zakje deed, of ik veel engagementen had voor het bal van Mevrouw
+Stoppelaar."
+
+"Zoo, ja!" hernam Tante: "maar daar mij zulke vragen niet gedaan worden,
+heb ik geen stof tot ergernis en blijf ik evengoed Hollandsch-gezind al
+hoor ik nu en dan een Fransche predikatie."
+
+"Zijn dat de fontanges, die UEd. uit Parijs hebt laten komen, Tante?"
+vroeg mijn onverbeterlijke zuster, die evenals een echte visscher, nooit
+kon nalaten de angelroede uit te werpen, waar zij er gelegenheid toe
+zag.
+
+"Dat is hetzelfde onbeschaamde meid!" zeide Tante, glimlachende: "ik
+laat mijn fontanges uit Parijs komen, omdat zij hier niet goed gemaakt
+worden, en ik zou er u haast naar toe sturen, om school te gaan en wat
+eerbiediger te leeren worden jegens menschen van meer jaren."
+
+"'t Is den moriaan geschuurd," zeide ik: "of UEd. haar al de les leest."
+
+"Zoo! komt gij ook uit den hoek?" zeide Suzanna: "neen! dan is het geen
+gelijke partij meer! want of ik Jetje al te hulp roep, die weet ik te
+voren, dat mij altijd afvalt."
+
+"Die overtuiging bewijst niet veel voor de deugdzaamheid van uwe zaak,"
+zeide Henriëtte.
+
+"Zeer nederig aangemerkt," zeide Suzanna.
+
+"En ontegenzeggelijk waar," voegde ik er bij: "want Mejuffrouw Blaek kan
+zeker nooit een zaak voorstaan dan die billijk en rechtvaardig is."
+
+"'t Is jammer Jetje! dat wij in een rijtuig zitten," zeide Suzanna:
+"anders zoudt gij zeker opstaan en nijgen, om voor zulk een fraai
+compliment te bedanken."
+
+"O! ik weet bij ondervinding, dat Mijnheer zeer mooie complimenten kan
+maken," antwoordde Henriëtte, den toon van terughouding hernemende, die
+mij zoozeer griefde.
+
+"Waarlijk!" zeide Suzanna: "nu dan hebt gij, niettegenstaande uw korte
+kennismaking, al meer goede hoedanigheden in mijn broeder ontdekt dan
+ik: want ik had er hem nog niet op betrapt; maar dat geeft hoop op de
+toekomst."
+
+"Maar vertel mij toch," zeide Tante, die half naar dit laatste gedeelte
+van het onderhoud geluisterd had en half gesnuffeld in een paar nieuwe
+Engelsche boeken, die zij mede naar buiten nam: "waar en hoe hebt gij
+elkander meer gezien? en laat dat gehakketeer toch eens varen."
+
+Ik voldeed met weinige woorden aan haar verzoek; maar, in weerwil van
+Tantes vermaning en hoe kort mijn verhaal ook ware, het haalde mij
+ettelijke zetten en spotternijen van Suzanna op den hals, die nu eens
+beweerde, dat ik een mannetje van zout ware en voor een klein
+regenbuitje vreesde; dan weder, dat ik den regen slechts als een
+voorwendsel had aangegrepen, om te zien; welke Juffer in den koepel zat;
+dan, dat ik al zeer vrijpostige manieren had opgedaan om mij zoo in te
+dringen op een plaats, waar ik niets te maken had, enz. Wat Henriëtte
+betrof, deze scheen te lijden onder dit gesprek en antwoordde slechts
+met ja en neen op de vragen, welke te dier gelegenheid tot haar gericht
+werden, zoodat Tante haar houding begon op te merken en haar vroeg of
+haar iets deerde, of het haar ook tochtte, of zij ook van plaats wilde
+ruilen enz. Suzanna, die wel bemerkte, dat het hem daar niet zat, doch
+de reden van Henriëttes handelingen volstrekt niet verklaren kon, werd
+van zelf stil en zag mij zijdelings met eenige ongerustheid aan. Ik was
+zelf ook lang niet op mijn gemak; maar, al mijn vermogens inspannende,
+trachtte ik het zooverre te brengen, dat ik een andere wending aan het
+onderhoud gaf en begon het een en ander over mijn reizen te vertellen.
+Suzanna, die mijn oogmerk raadde, hielp mij dezen keer trouw voort.
+Tante begon belang te stellen in hetgeen ik mededeelde: haar verbeelding
+raakte met haar tong aan het wedrennen: en Henriëtte zelve, schoon
+altijd min of meer schoorvoetende, mengde zich nu en dan in het gesprek,
+glimlachte zelfs bij wijlen, doch verviel, telkens wanneer ik haar
+bepaaldelijk toesprak, weder in haar afgepaste, koel beleefde houding.
+Zoo duurde het, totdat wij aankwamen te 's Gravenland en het hek van
+Heizicht binnenreden.
+
+"Komt kinderen!" zeide Tante, zoodra het rijtuig had stilgehouden voor
+de prachtige stoep, waarvan elke trede met kostelijke bloemgewassen
+prijkte: "nu moet gij u zien te vermaken tot den etenstijd: want ik zie
+daar al dezen en genen, met wien ik het een en ander te behandelen heb:
+en ik vrees, dat mij de tijd zal ontbreken, om voor den eten met u op
+den dril te gaan."
+
+Wij zagen, dat zij gelijk had; want het voorhuis stond vol lieden, die,
+met den hoed in de hand en onder beleefde buigingen, de eigenares van
+Heizicht opwachtten. Daar was de timmerman van het dorp, met wien zij in
+onderhandeling moest treden over den aanbouw van eenige nieuwe hokken
+voor de pauwen en fazanten: de metselaar, die een steenen wal voor den
+nieuwen achthoekigen vijver maken zou: de schilder, die een nieuwe verf
+zou geven aan het zomerhuisje, zonder nog te gewagen van eenige
+leveranciers uit Utrecht en Weesp, die zij besteld had en te woord moest
+staan. Zij trad dan ook terstond in een zijvertrek, zonder zich den tijd
+te gunnen van zich van hoed en mantel te ontdoen, en wenkte een der
+aanwezige personen toe, haar te volgen. Wat de jonge dames en mij
+betrof, wij begaven ons naar de kamers, welke wij betrekken moesten, en
+waar de dienstboden ons goed brachten, en maakten ons toilet in
+behoorlijke orde. Ik althans besteedde daaraan meer tijd en zorg dan
+ooit te voren mijn geval was geweest: 't zij, dat ik verlangde wat knap
+voor de oogen van Mejuffrouw Blaek te verschijnen, en een beter figuur
+te maken, dan toen ik in mijn nat en versleten gewaad op Guldenhof voor
+haar opdaagde, 't zij, dat de onaangename gewaarwording, die haar
+koelheid bij mij verwekt had, mij belette den noodigen spoed te maken.
+Zooveel is zeker, dat, toen ik geheel gekleed en in orde voor den dag
+kwam en het huis uittrad om de balsemende buitenlucht te genieten, ik
+mijn zuster reeds kant en klaar vond en druk bezig om een ruiker te
+maken.
+
+"Te deksel!" zeide Suzanna: "dat toilet heeft lang geduurd. Gij ziet er
+uit, of gij uit een doosje kwaamt. En dat alles ter eere van Jetje
+Blaek? Dan vrees ik, dat gij vergeefsche moeite doet; want ... maar zeg
+mij toch, Ferdinand! zonder gekscheren, is er iets tusschen u beiden
+voorgevallen? want ze wilde u nauwelijks te woord staan, en keek bij
+wijlen zoo zuur, gelijk ik haar nog nooit heb zien doen." Dit zeggende
+hadden de oogen mijner zuster, anders zoo spotacbtig en vroolijk een
+uitdrukking van belangstelling, die mij wel bewees, hoe lief zij mij
+innerlijk had, en hoe het haar hinderen zoude, indien ik door haar
+vriendin niet naar verdiensten behandeld werd.
+
+"Hoor eens, Santje!" antwoordde ik: "ik kan u thans niet alles zeggen;
+maar zoo gij mij verplichten wilt, doe dan uw best en maak, dat ik, al
+ware het maar een paar minuten, haar alleen spreke: en ik twijfel niet,
+of alles zal wel in 't effen komen. Ikzelf gevoel insgelijks behoefte om
+op een goeden voet met haar te blijven."
+
+"Maar Ferdinand!" zeide zij, groote oogen opzettende: "nu! gij zult mij
+dat wel nader ophelderen ... mij dunkt, dat gij in dat uurtje, op
+Guldenhof doorgebracht, uw tijd niet verloren hebt."--En zij keek weer
+even schalksch als gewoonlijk.
+
+Op hetzelfde oogenblik werd ons gesprek afgebroken door de verschijning
+van Henriëtte aan de voordeur, waar zij staan bleef, als in beraad of
+zij zou naderen of terugkeeren; maar mijn zuster riep haar toe, of zij
+niet mede eens rond zou wandelen: en met langzame schreden kwam zij de
+stoep af.
+
+"Kom! "zeide Suzanna, haar onder den arm nemende: "wij zullen ruim den
+tijd hebben, de plaats rond te gaan, eer Tante heeft afgedaan. Laat ons
+dit laantje ingaan: ik heb u heel veel te vertellen, en Ferdinand mag
+meeloopen, mits hij niet luistere."
+
+Wij draaiden een zijlaan in, en de twee jonge dames begonnen met
+elkander te fluisteren, terwijl ik er naast liep, al bij mijzelf
+peinzende, wanneer de gelegenheid, waar ik naar verlangde, zich zou
+opdoen. Eensklaps stond Suzanna stil: "Wat ben ik toch een loszinnige
+meid," zeide zij: "daar heb ik mijn zakdoek op het toilet laten liggen:
+wacht! ik ben dadelijk terug." En zonder meer keerde zij zich om, en
+liep, vlug als een hinde, weder huiswaarts, ons toeroepende, dat wij
+maar langzaam zouden opwandelen, dat zij ons wel zoude inhalen.
+
+"Maar Santje!... wil ik niet met u gaan?" riep Henriëtte haar achterna,
+en was reeds van zins haar te volgen.
+
+"Blijf maar! Ferdinand zal u niet opeten," zeide Suzanna van verre: en
+Henriëtte, ziende, dat er niets anders opzat, bleef stilstaan en trok
+met de punt van haar zonnescherm figuren in het zand.
+
+Ik stond een poos als versteend: en nu de list van mijn goede zuster
+mij de gelegenheid verschafte, naar welke ik een oogenblik te voren
+reikhalzend uitzag, was het mij, alsof ik nooit in staat zoude zijn,
+daar een goed gebruik van te maken. Ik was als met botheid en stomheid
+geslagen en ik voelde, dat ik beefde. Eindelijk zamelde ik al mijn moed
+bijeen en met een flauwe stem stamelde ik de navolgende woorden uit:
+
+"Mejuffrouw! ik weet niet of ik mij bedrieg; maar ik geloof, dat ik
+onwillekeurig uw ontevredenheid heb opgewekt."
+
+Zij zag mij eenigszins verrast aan; doch haar vorige houding weder
+hernemende, antwoordde zij op een onverschilligen toon:
+
+"Ik weet niet, Mijnheer! welk recht ik zou hebben om ontevreden op u te
+zijn."
+
+Het ijs was gebroken en ik moest voortgaan, wilde ik niet als een
+botmuil worden aangemerkt: "Ik geloof," zeide ik, "dat Mejufvrouw Blaek
+verheven is boven hetgeen men grilligheid noemt.... Heb ik mij slechts
+ingebeeld, dat UEd. heden, nu ik bij u bekend ben, in het gezelschap van
+mijn betrekkingen, mij ... kortom ... mij minder vriendelijk behandelt,
+dan toen ik mij op Guldenhof bevond?"
+
+"UEd. kan het oogmerk niet hebben om mij te beleedigen?" zeide zij, mij
+ernstig aanziende.
+
+"God weet, dat dit de laatste mijner gedachten zoude zijn: en ik verwerp
+alle dergelijke uitleggingen mijner woorden. Maar ik bedrieg mij niet:
+er is iets voorgevallen ... men heeft mij bij u in een kwaad daglicht
+doen voorkomen."
+
+"Mijnheer!... ik weet niet ... maar het schijnt of ik een verhoor moet
+ondergaan," zeide zij, kennelijk ontevreden.
+
+Ik begon te begrijpen, dat zij toch niet voor de reden van de
+verandering in haar gedrag te mijwaart zou uitkomen, en besloot er dus
+zelf op te zinspelen, terwijl ik, nu eens aan den gang zijnde en mijne
+eer op het spel ziende, met meerderen moed en warmte aldus voortvoer:
+
+"Hoe kunt gij mij dus kwellen en een ongunstige wending geven aan al
+wat ik zeg? Laatstleden Woensdag op Guldenhof hadden wij op zulk een
+aangename wijze kennis gemaakt en waren op zulk een gullen, vroolijken
+voet van gemeenzaamheid gekomen, die mij zooveel zoets en genoeglijks
+voor de toekomst beloofde: en thans wilt gij mij nauwelijks met een
+antwoord verwaardigen.... Wat zeg ik? reeds toen UEd. mij eergisteren
+te Muiden voorbijreed, was uw groet zoo kort...."
+
+"Mijnheer!" riep zij verrast uit, terwijl ik in haar oogen haar
+verontwaardiging las en haar verbazing, dat ik van die ontmoeting gewag
+durfde maken.
+
+"Of is het wellicht die ontmoeting zelve," vervolgde ik, "welke bij u
+tot verkeerde oordeelvellingen omtrent mij heeft aanleiding
+gegeven?--UEd. zwijgt!"
+
+"Inderdaad, ik weet niet, wat ik antwoorden zal," zeide zij, na eenige
+aarzeling: "ik ben uwe zedenmeesteresse niet, het is mij natuurlijk
+onverschillig met wie UEd. omgaat...."
+
+Het hooge woord was er uit, en ik zegende mijn besluit om een verklaring
+uit te lokken.
+
+"Veroorloof mij, de overtuiging te behouden," zeide ik, "dat die
+ontmoeting alleen u niet tegen mij zoude hebben ingenomen, en dat uw
+Heer Neef, wien ik te Naarden ontmoette, en die zelf wellicht te mijnen
+opzichte door den schijn misleid werd, UEd. gedachten heeft ingeboezemd,
+die het mijn plicht is, u te ontnemen."
+
+Henriëtte werd bleek en een traan glinsterde in haar oog: ik zag, dat ik
+juist geraden had.
+
+"Ik ben eerst een paar dagen bij de mijnen terug," vervolgde ik, "en er
+ligt mij veel aan gelegen, dat mijn goede naam ongekrenkt blijve. Vooral
+stel ik er prijs op, dat UEd. mij niet verkeerd beoordeele. Zoude UEd.
+weigeren, aan mijn woorden geloof te slaan, wanneer ik u als man van eer
+verklaar, dat ik de Juffer, met wie ik mij toen bevond, geheel bij
+toeval heb ontmoet, dat zij mij niets is, en dat er tusschen haar en mij
+geene andere betrekking bestaan heeft, dan die de gestrengste
+zedelijkheid zoude kunnen veroorloven? Ware dit anders, zou ik dan
+schaamteloos genoeg zijn geweest om dit gesprek te beginnen? Had ik niet
+veeleer gezwegen en gebloosd?"
+
+"Mijnheer!" hernam zij, na eenige oogenblikken zwijgens: "er rustte
+hoegenaamd geen verplichting op u, mij rekenschap van uwe daden te
+geven. Het is waar, men heeft mij verteld ... ik heb gedacht ... om 't
+even wat. Ik beken, ik heb u niet beleefd behandeld..., en dat was
+verkeerd van mij, ik verzoek verschooning daarvoor."
+
+"In 's hemelsnaam!" riep ik verheugd uit: "spreek toch niet van
+verschooning vragen, de schijn was tegen mij ... en ik ben het, die u
+vergiffenis moet afsmeeken voor de onbescheidenheid, waaraan ik mij heb
+schuldig gemaakt."
+
+"Welaan!" zeide zij, met een bekoorlijken glimlach, "dan zullen wij ons
+maar over en weer _quitte_ rekenen en over dat lastige geval niet meer
+denken."
+
+"Gij geeft mij het leven weder," riep ik: en tevens de lieve hand
+aanvattende, waarmede zij zich steelsgewijze de oogen had afgedroogd,
+drukte ik er een eerbiedigen kus op.
+
+"Ei zoo!" riep Suzanna, die huppelende en in de handen klappende kwam
+aangeloopen: "uit welk land hebt gij die manieren medegebracht?"
+
+"Wel Santje!" zeide Henriëtte, rood wordende: "ik dacht, dat gij nooit
+terug zoudt komen."
+
+"Hoort gij, Broertje!" zeide Suzanna: "gij schijnt het talent nog niet
+te bezitten om iemand den tijd kort te doen vallen."
+
+"Wie zegt, dat Mejuffrouw mij vergunnen wil, zulks te beproeven," zeide
+ik lachende.
+
+Suzanna keek mij zijdelings aan en trok uit de opgeruimdheid van mijn
+gelaat de juiste gevolgtrekking, dat ik naar wensch geslaagd was:
+terwijl zij hiervan nog nader de zekerheid bekwam, toen zij op onze
+verdere wandeling bespeurde, dat Henriëtte een zeer minzamen toon jegens
+mij aannam, als wilde zij haar koelheid van dien morgen weder goedmaken.
+Wat mij betrof, ik was door dezen aangenamen omkeer zoo verrast en
+gevoelde mij zoo innerlijk gelukkig, dat ik er stil van werd en mij
+zelfs kwalijk verdedigde tegen de plagerijen van Suzanna, die mij
+beschuldigde een druiloor te zijn, en een zeer slecht gezelschap voor
+jonge dames. Ik begon op het laatst zelf te gelooven, dat zij gelijk
+had, en dat ik een mal figuur maakte. Ik bedroog mij echter: en met een
+weinig meer ondervinding in liefdezaken zoude ik geweten hebben, dat een
+welopgevoed en weldenkend jong meisje zich meer gestreeld gevoelt,
+wanneer iemand, die haar zijn hof maakt, zich in haar tegenwoordigheid
+bedeesd en ingetogen betoont, dan wanneer hij zijne gewone luchthartige
+vroolijkheid bewaart. In het laatste geval toch kan zij wanen, dat hij
+slechts aan zich zelven denkt: in het eerste, dat haar tegenwoordigheid
+hem in ontzag houdt: en het kan niet missen, of deze gedachte moet
+streelend zijn voor haar eigenliefde,
+
+Doch er was nog een reden, welke mij stil maakte en, zelfs in het
+bijzijn van de bevallige Henriëtte, stof gaf tot overdenkingen, die haar
+niet betroffen. Al pratende en wandelende waren wij tot aan het
+achterste gedeelte der hofstede geraakt. Wij volgden een smal en net
+opgeharkt laantje, dat rondliep om een vrij aanzienlijk stuk weiland,
+waarvan het door een doornenhaag was afgescheiden, terwijl aan de andere
+zijde een elzenschering en greppel de uiterste grenzen afteekenden, die
+het buitengoed scheidden van de onbebouwde heide, tusschen de niet
+overal even dichte takken dier elzen kreeg men nu en dan den toren van
+Naarden en de omgelegen bosschen in 't oog: en het gezicht van het een
+en ander bracht, gelijk zich begrijpen laat, herinneringen bij mij
+teweeg, nog te versch en te krachtig, om die zoo opeens te kunnen
+verbannen. Aan het einde van dit laantje bevond zich een bergje (gelijk
+men een kleine onevenheid van den grond noemde, door het aanbrengen van
+plaggen opgehoogd) en daarop een groote groen geschilderde zitbank, die
+in den vorm eener halve maan rondliep, en gelegenheid gaf, om onder het
+lommer van een fraaien treur-esch uit te rusten en een niet onbevallig
+landgezicht te beschouwen. Immers, wanneer men naar de buitenzijde zag,
+weidde het oog over de uitgestrekte heide, met paarse bloemen overdekt
+en waarboven die dunne wasem golfde, die zich altijd bij heeten
+zonneschijn vertoont. Kortbij was een gedeelte van den barren grond
+afgezand en terwijl het bovenste gedeelte van den daardoor ontstanen
+heuvel, op het tijdstip, toen wij daar ter plaatse kwamen, met eene
+kudde lammeren bedekt was, die aan het landschap eenige levendigheid
+bijzette, stuitten de heete zonnestralen op den benedenkant en deden
+het witte zand schitteren met een verblindenden glans. Wanneer men de
+vermoeide oogen van daar afwendde, kon men die binnenwaarts laten
+uitrusten op het hooge dennenbosch, dat aan den voet van het bergje
+begon en waar onderscheidene paden en watertjes op een schilderachtige
+wijze doorheen kronkelden,--of op de nog donkerder beuken, die, verder,
+hun zware en weelderige takken spreidden over een vrij breed water,
+hetwelk aan de eene zijde van het weiland liep. Heerlijk was de
+terugspiegeling van het loof in het heldere nat, waarvan de kalme
+oppervlakte niet verbroken werd dan door de kringen, welke nu en dan
+daarin gevormd werden door den koning onzer binnenwateren, den vratigen
+snoek, of door eenige schoone lakenveldsche koeien, die met een statigen
+tred het weiland verlieten om koelte en schaduw in den frisschen plas te
+zoeken; maar, eens daarin gekomen, zoo stil en onbeweeglijk bleven,
+alsof zij een bekwamen schilder stonden af te wachten, die hem met zijn
+kunstpenseel op het doek zoude vereeuwigen. Maar wat geen penseel zoude
+hebben kunnen teruggeven, was de verrassende uitwerking der
+zonnestralen, die, hier en daar zich een weg banende tusschen de breede
+takken, door de oppervlakte des waters heen op den zandigen bodem
+afstuitende, al de kleuren van den regenboog in ontelbare mengelingen te
+voorschijn riepen.
+
+Terwijl wij, op ons gemak neêrgezeten, ons in deze beschouwing
+verlustigden, en het verkwikkende genot van de vrije natuur, gepaard met
+de aangename gewaarwording van uit te rusten na eene vrij verhittende
+wandeling, ons alle drie in een stille en weldadige stemming gebracht
+had, hoorden wij opeens in de nabijheid roepen en praten en herkenden
+weldra de stem van Tante Van Bempden, die zich beurtelings uitzette om
+hop! hop! te roepen en dan weder een min schellen toon aansloeg en een
+onderhoud scheen voort te zetten met iemand, die haar vergezelde. Wij
+stonden op, ofschoon slechts langzaam; want ik geloof, dat geen van ons
+tevreden was van in zijn mijmeringen gestoord te worden: wij
+beantwoordden het hop! hop! met al de kracht onzer longen en begaven ons
+intusschen naar het dennenbosch, waaruit het geluid scheen voort te
+komen, en waar wij weldra Tante gewaarwerden, in gesprek met een kloeken
+landman, wien ik terstond herkende voor den man, dien ik in de Soester
+herberg ontmoet had en onder den naam van Baas Roggeveld heb ten
+tooneele gevoerd.
+
+"Zoo! eindelijk gevonden?" zeide Tante, terwijl zij ons naderde, "gij
+laat mij ook mooi loopen. Kunt gij _nog_ verder gaan?"
+
+"Wel Tante-lief!" zeide Suzanna: "wie had ooit kunnen denken, dat UEd.
+ons zoudt komen opzoeken? Er stonden zooveel menschen om u heen, dat ik
+mij overtuigd hield, al bleven wij een uur weg, u nog bezig te vinden."
+
+"Neen! dat hebben wij spoediger afgehandeld," zeide Tante: "en dan, de
+meeste dier _besognes_ zijn gaandeweg geschied. Daar is Baas Roggeveld,
+die had ook al lang afgedaan gehad, indien hij zoo stijf niet op zijn
+stuk stond, om mij zijn koeien eens zoo duur aan te willen smeren als
+het vorige jaar."
+
+"Mevrouw dolt er altijd mee," zeide Roggeveld, grinnikende en het hoofd
+schuddende: "eens zoo duur! nou kaik! in dat geval! twaalfhonderd gulden
+de tien! 't is twintig gulden meer per stut dan in 't leste jaer, dat 's
+waer; maer in dat geval, wil ik ereis zeggen, het binnen er ook biestjes
+naer. Die van verleden zeumer vielen een beetje mager; maar deuze mostje
+ereis voelen, in dat geval! zoo modderig als klinkklare butter: ik wed,
+je heit ze in je hiele land zoo niet staen, wil ik er ereis zeggen."
+
+"Neen! dat geloof ik ook," zeide Suzanna: "dat kan Tante niet
+tegenspreken."
+
+"Hoe heb ik het met u, Santje!" zeide Tante: "wat weet gij van koeien
+af?"
+
+"Ik weet alleen dat de man letterlijk gelijk heeft," zeide Suzanna:
+"want in uw heele land staan geen koeien: zij staan alle in 't water."
+
+"Nou kaik! in dat geval, wü ik ereis zeggen," zeide Baas Roggeveld,
+recht in zijn schik met deze aardigheid: "daar het de Juffer Tante toch
+ereis beet 'ehad."
+
+"Of jou, Baas Roggeveld," zeide Tante, "maar dat is hetzelfde: ik betaal
+toch niet meer dan verleden jaar. Gij weet, ik ben een vaste klant van
+u: en 't vee is anders van 't jaar niet duur."
+
+"Dat is 't net niet," antwoordde de landman; "ofschoon het er dan naer
+is ook: jae kaik, als je ander slag van biesten hebben wou, die kon je
+krijgen te kust en te keur: en veur weinig geld ook; maer, in dat geval,
+wil ik ereis zeggen, 't is maer omdat je op 't soort bent 'esteld, van
+niet as lakenveldsche te willen hebben: en dan had je reis motten zien,
+hoe weinig er van te krijgen zijn. 't Is niet, as of ie ze veur een
+vasten merktprijs kunt koopen: maar je mot ze zoo bij een occasie
+treffen: en wil je wel eleuven, dat ik er heel veur naer Alfen heb
+motten rijen, omdat ik hoorde dat er een boer weunde, die er een paer
+'efokt had? Jao! vraeg het maer aan Meneer, die zal ook wel weten, dat
+het zoo gemakkelijk niet is, in dat geval."
+
+"Wat ik er van weet," zeide ik, mij met mijn hoed in 't aangezicht
+waaiende, opdat hij mij niet herkennen zou, "is, dat gij ze voor fl 80
+'t stuk gekocht hebt van Peer de Groot en er dus een aardig sommetje aan
+verdient."
+
+"Wel haegels kaik ereis!" zeide Roggeveld, groote oogen opzettende:
+"nou in dat geval wil ik ereis zeggen...."
+
+Maar hij zeide niets; doch bleef mij verbaasd staan aangapen.
+
+"Hoe kunt gij dat weten, Neef?" vroeg Tante, insgelijks niet weinig
+verwonderd.
+
+"Ja Tante! ik ben zoo wat half een toovenaar," zeide ik, lachende, "maar
+laat hij het maar ontkennen, als hij durft." En, niet verlangende mij
+aan een herkenning bloot te stellen, welke tot het weder ophalen van
+vroegere tooneelen aanleiding geven kon, draaide ik mij om en haalde
+voor Henriëtte, die, waarschijnlijk weinig belang stellende in dit
+gesprek, een eind vooruitgeloopen was en begeerig opzag naar eenige
+hoogwassende kamperfoelie, den tak naar beneden, dien zij niet bereiken
+kon.
+
+Wij waren langzamerhand een uithoek der plaats genaderd, waar een open
+hek op een buitenweg bracht. Deze plek was bijzonder wild, en met een
+menigte heestergewassen begroeid; maar wat er den meesten roem aan gaf,
+waren twee eikeboomen van ongemeene grootte, die aan weerskanten eener
+vervallene schaapskooi stonden. De eene, door storm of onweder van zijn
+kruin beroofd, scheen door zijn dikte te vergoeden, wat hij aan hoogte
+verloren had, en zijn zware armen waren met het dichtste loof bedekt;
+de andere droeg minder bladeren, en had een holte in den tronk; maar
+verhief zich nog altijd statig naar boven. Tante Van Bempden had, niet
+oneigenaardig, dezen met den naam van _Philemon_, en genen met dien van
+_Baucis_ gedoopt.
+
+Op deze plek hield Tante stil en voegden wij ons bij haar.
+
+"Nu, zooals gezegd is, Baas Roggeveld!" zeide zij: "vijftien gulden meer
+dan in 't voorleden jaar wil ik voor 't stuk wel geven; maar ook niet
+meer."
+
+"'t Is warentig wat te krap," antwoordde hij: "maer in dat geval, wil ik
+ereis zeggen, as het zoo mot, dan mot het. Maer dat ik er op verdienen
+zou, zoo as die jonge Heer daer zeit, dat heit ook al niet over; maer 't
+is net krek of ik jou ken," vervolgde hij, mij aanziende en zich den kop
+krabbende.
+
+"Dat is mijn neef," zeide Tante: "misschien hebt gij hem hier wel
+ontmoet voor een jaar of wat."
+
+"Dat kan wel 'ebeuren," zeide Roggeveld, terwijl hij nogmaals den blik
+op mij sloeg en de uitdrukking van zijn gelaat bewees, dat hij niet
+volkomen met deze verklaring tevreden was: "maer zeg ereis Mevrouw!"
+vervolgde hij, alsof hem eensklaps iets te binnen schoot: "mag ik wel
+zoo vrij zijn, in dat geval, om je ietwes te vragen?"
+
+"Wat is er van uw dienst?" vroeg Tante.
+
+"Ik zou wel ereis vragen, in dat geval, wil ik zeggen, of de Czaar van
+Rusland weer in het land is."
+
+"Wel neen!" was het antwoord: "hoe komt gij daar aan?"
+
+"Nou kaik! Hoe kunnen zij de menschen dan zoo foppen?" en hij gaf een
+verhaal van 't voorgevallene te Soest, hetwelk ik achterlaat, daar het
+niemand vermaken zoude, dit tweemaal te hooren, doch waarin onze dames
+ongemeen veel behagen schepten.
+
+"Men heeft u een kool gestoofd," zeide Tante: "maar het schijnt met een
+goed oogmerk te zijn geschied."
+
+"Ja! dat mag wel zoo!" zeide hij; "in dat geval. Maer is het waer, dat
+zij het huisje, waar Czaar Peter te Zaandam in 'ewoond heit, niet meer
+verhuren, maar laten het leeg staan?"
+
+"Wel natuurlijk," zeide Tante.
+
+"Nou kaik! hoe kan een mensch zoo teugens zen aigen zelvers wezen?" riep
+hij in verbazing uit: "geen geld te trekken van een huisje! Neen! as het
+zoo most wezen met de weuning, die ik hier op 's Gravenland heb staen,
+die ik van mijne vrouws mortje geürven heb, weet je, of aigenlijk men
+vrouw dan, wil ik ereis zeggen, dan verkoft ik het gauw, in dat geval."
+
+"En gij zoudt gelijk hebben," zeide Tante: "maar die menschen te Zaandam
+hebben ook gelijk; daar zij meer verdienen met het huisje te laten zien
+dan er huur van te trekken."
+
+"Wel kaik! ze kosten het iene doen en het aêre niet laten," zeide
+Roggeveld: "maer ik wou toch wel ereis weten, in dat geval, wat er aan
+zoo'n huisje meer te zien is as an en aêr."
+
+"Maar _à propos_!" zeide Tante: "wie is die Monsieur Weerglas, aan wien
+gij uw huisje verhuurd hebt?"
+
+"Wattie doet, weet ik niet, maer hij heit splint en betaelt op zen tijd.
+'t Is nog een jong gezel en hij weet aerdig te praeten. Hij gaet wat
+deftig 'ekleed ook Zundags."
+
+"Een jong gezel, die deftig gekleed gaat en geen handwerk uitoefent!"
+zeide Tante, het hoofd schuddende: "ik hoop maar, dat daar niets achter
+schuilt."
+
+"Ja! in dat geval, wil ik ereis zeggen," zeide Roggeveld eenigszins
+onthutst: "as er ietwes after school, had ie gauw bij mij afedaan: maar
+dat's tot darentoe. Nou Mevrouw! zoo as 'ezeid is; morgenavond kom ik
+toch hier met de vrouw om de kermis te zien, in dat geval zal ik de
+koeien Maandagavond of Dinsdag-ochtend hier bezurgen."
+
+"In dat geval zal ik ze hier verwachten," zeide Tante: en de landman
+wandelde na herhaalde groete het hek uit, terwijl wij den terugtocht
+aannamen, daar de bengel reeds voor den eten luidde. Wij spoedden ons
+naar huis, waar wij weldra aan den disch een paar heerlijke tarbotten
+zagen rooken. Na het middagmaal nam Tante mij ter zijde, om mij te
+onderhouden over de nieuwe betrekking, welke ik in het huis Van Bempden,
+Van Baalen & Co. ging vervullen. Daar dit gesprek echter van een geheel
+mercantiëelen aard was, zal ik er hier geen gewag van maken, zoomin als
+van hetgeen verder dien avond voorviel, en waarvan ik mij alleen
+herinner, dat ik smoorlijk verliefd naar bed ging.
+
+
+ * * * * *
+
+
+ZESTIENDE HOOFDSTUK.
+
+WAARIN VERHAALD WORDT, WIEN FERDINAND IN DE KERK ZAG: EN WELKE GASTEN OP
+HEIZICHT KWAMEN ETEN.
+
+
+Het ontbijt vond ons den volgenden morgen allen kant en klaar om ons
+naar de kerk te begeven. Hetzij, dat de dorpsklok verzet was, hetzij dat
+de koetsier te laat met het rijtuig voor was gekomen, de Predikant was
+reeds op stoel, toen wij het Godshuis binnentraden. Geheel vervuld door
+de troostrijke gedachte, dat ik, na zoolang uitlandig te zijn geweest,
+mij weder voor het eerst in een Vaderlandsche kerk bevond, hield ik mij
+alleen met den plechtigen eeredienst bezig, zonder, gelijk wellicht
+geschied zou zijn, indien ik vroegtijdig, bij het aangaan, of minder
+opgewekt ter kerke gekomen ware, mij met de aanwezigen te bemoeien. Toen
+echter de Predikant het eerste deel zijner rede ten einde had gebracht,
+en de gemeente van deze gelegenheid gebruik maakte om naar gewoonte te
+hoesten en zich te snuiten, liet ik even den blik over de vergadering
+weiden en werd ik in een der meer verwijderde mansbanken iemand gewaar,
+dien ik verre was te dezer plaats te verwachten, en dien ik tot mijn
+verbazing herkende voor het hoofd der drie struikroovers, die mij hadden
+aangerand: den zoo gevreesden Zwarten Piet, nog deftiger gekleed dan
+toen ik hem op den weg zag. Zijn oogen ontmoetten de mijne:
+waarschijnlijk had hij mij reeds vroeger opgemerkt: hij knikte mij,
+vriendelijk, doch bijna onmerkbaar, toe, lei den vinger op den mond, als
+wilde hij mij stilzwijgendheid aanbevelen, en zag toen weder aandachtig
+den leeraar aan.
+
+Deze zonderlinge ontmoeting bracht, gelijk men denken kan, geen kleine
+ontroering bij mij te weeg, en ik raakte geheel uit de stemming, waarin
+ik mij bevond: zoodat ik in het eerst buiten staat was, eenige
+oplettendheid te schenken aan de woorden van den Predikant, die mij als
+ijdele klanken in de poren gonsden, zonder dat mijn hart die gevoelde of
+mijn verstand die bevatte: ik kon niet nalaten het oog gedurig op den
+straatroover te werpen, die het zijne daarentegen onafgebroken op den
+Predikant bleef vestigen, als ware hij bevreesd geweest, dat hem een
+woord zou ontsnappen. In den beginne schreef ik zijn houding aan
+goddelooze huichelarij toe; maar weldra bleek mij, dat ik verkeerd
+oordeelde. Het zou dien avond, gelijk ik reeds met een woord heb doen
+verstaan, kermis zijn op 's-Gravenland: en, als men weet, zijn de
+Predikanten bij die gelegenheid gewoon, zoodanige stoffen te kiezen, als
+welke zij geschikt achten om er gepaste vermaningen en waarschuwingen
+uit te putten tegen alle soort van losbandigheid, dronkenschap en
+ontucht, waartoe dergelijke volksfeesten niet dan te vaak aanleiding
+geven. Zoodanige kermispreeken, hoe nuttig en betamelijk ook, voor
+zooverre zij bestemd zijn om indruk te maken op de dorpelingen, ten wier
+behoeve zij worden opgesteld, boeien doorgaans minder de aandacht der
+meer aanzienlijken onder de toehoorders, die de kermis niet of slechts
+terloops bezoeken en zeker minder gevaar loopen van aldaar tot die
+zonden te vervallen, waartegen de stem des leeraars zoo ernstig
+waarschuwt: te meer, daar de Predikanten bij zoodanige gelegenheden nog
+wel eens gewoon zijn een oud paard van stal te halen.
+
+Dit was echter thans het geval niet: de leeraar was eerst sedert kort
+beroepen, en men had dus de zekerheid van, zoo niet iets
+voortreffelijks, althans iets nieuws te hooren. Doch bovendien was ik
+reeds bij den aanhef aangenaam verrast geweest door den ernst en de
+sierlijkheid zijner voordracht, en door de verstandige wijze, waarop hij
+zijn onderwerp behandelde. Het leerstellige en uitlegkundige slechts
+even aanroerende, legde hij er zich voornamelijk op toe, om indruk te
+verwekken en zijn toehoorders door treffende voorbeelden, door
+ontzettende schilderingen en door krachtige toespraken te schokken,
+overtuigd, dat zoo de leer, welke bij gewone gelegenheden wordt
+gepredikt, meer duurzaam werken moest, die, welke hij thans verkondigde,
+meer dadelijk uitwerkselen moest teweegbrengen.
+
+Het was dan, toen in het tweede deel zijner rede de Predikant een
+treffend tafereel ophing van de vreeselijke gevolgen, welke, zoo in dit
+leven als hiernamaals, de zonde met zich sleept, dat ik de duidelijkste
+bewijzen zag, hoe de aandacht van den struikroover geen veinzerij was.
+Zijn oogen begonnen in tranen te zwemmen, zijn boezem hijgde, en hij
+scheen zoodanig door zijn aandoeningen overstelpt, dat hij eindelijk het
+gelaat op den voor hem liggenden bijbel voorover boog en het, hoorbaar
+snikkende, met beide handen bedekte. O! dacht ik bij mijzelven, indien
+eens het goede zaad bij dezen man in vruchtbaren akker gevallen ware, en
+hij zich bekeeren mocht van den slechten weg, dien hij is ingeslagen!
+Welk een zegepraal zou dit voor den vromen leeraar zijn, en hoe zou hij
+juichen over het afgedoolde schaap, dat hij door Gods bijstand tot den
+eenigen Herder had teruggebracht!--en bij het nagebed zond ik ook het
+mijne op voor den armen boeteling.--Intusschen was ik niet weinig
+verwonderd, toen ik in het uitgaan opmerkte, dat onderscheidene
+notabelen van het dorp, waaronder de timmerman en de schilder, den man
+heuschelijk groetteden, en zelfs deze en gene hem een woord in 't
+voorbijgaan toesprak.
+
+Te huis gekeerd, vereenigden wij ons in de zijkamer, om aldaar de gasten
+af te wachten, die Tante ten eten genoodigd had, bestaande, behalve uit
+de beide Heeren Blaek, uit mijn nieuwen compagnon, den Heer Van Baalen,
+en uit zekeren Kapitein Pulver, die voor de firma voer. Niet lang duurde
+het, of de koets van den Heer Van Baalen kwam het hek binnenrijden.
+Ik had dezen Heer vroeger meermalen ontmoet; maar hem nooit met die
+belangstelling gadegeslagen, welke hij thans bij mij moest opwekken, nu
+het bepaald was, dat ik met hem in een nauwe betrekking zou komen en
+dagelijkschen omgang hebben. Ik was evenals de zoodanige, die, een verre
+zeereis zullende ondernemen, den persoon, die hem toevallig aan de haven
+voorbijgaat, slechts met een onverschilligen blik beschouwt, maar weldra
+hem met de grootste opmerkzaamheid gadeslaat, nu hij verneemt, dat de
+onbekende zijn reisgenoot zal wezen: en alsdan uit zijn houding, woorden
+en gebaren tracht op te maken, of hij in hem een aangenamen, dan wel een
+lastigen makker zal aantreffen.
+
+Op dezelfde wijze keek ik den Heer Van Baalen aan, toen ik hem, met de
+dienstvaardigheid, welke ik hem uithoofde zijner meerdere jaren en onzer
+aanstaande betrekking verschuldigd was, uit het rijtuig hielp. Ik kan
+niet zeggen, dat de eerste indruk, dien hij op mij maakte, zeer gunstig
+voor hem uitviel. Wel wist ik uit oude herinnering, dat hij een man was
+van meer dan gewone lengte, mager en droog en van geen innemend
+voorkomen; maar het scheen mij toe, als ware hij nog in lengte
+toegenomen en in vleesch verminderd: zijn bleeke, dorre tronie had een
+nog onvriendelijker uitdrukking dan voorheen: ja, toen hij, uit de koets
+gestapt, voor mij stond, deed hij mij volkomen aan een gekleed cadaver
+denken. Hij beantwoordde ternauwernood mijn eerbiedigen welkomstgroet
+en buiging, keek mij aan, alsof hij zich bij geene mogelijkheid konde
+voorstellen, wie ik toch wezen mocht, wendde zich vervolgens tot den
+koetsier, en riep dezen toe:
+
+"Reinier! gij zorgt dat gij precies te zeven uren weer voor zijt:
+precies te zeven uren: en gij ziet het rijtuig goed na; want ik vrees
+dat het heel wat te lijden heeft gehad: en gij brengt het bijdehandsche
+paard naar den smid en laat het opnieuw beslaan."
+
+Op de beide eerste bevelen had de koetsier eenvoudig: "jawel Mijnheer!"
+geantwoord; tegen het laatste vermeende hij evenwel te moeten opkomen.
+
+"Mijnheer!" zeide hij: "het beest is gisteren pas beslagen."
+
+"Ik herhaal u, gij brengt het naar den smid," zeide Van Baalen, "'t is
+of ik altijd bedienden aantref, die mij tegenspreken: ik heb duidelijk
+gehoord, dat een van die ijzers los zit: en gij komt precies te zeven
+voor," enz. Hier herhaalde bij zijne bevelen in dezelfde orde.
+
+"De man is punctueel," dacht ik: "en het schijnt moeilijk hem tevreden
+te stellen: in allen gevalle zal het mijne schuld zijn indien ik zijn
+begeerte niet begrijp."
+
+Intusschen was Kapitein Pulver, die door zijn patroon was medegenomen,
+de koets uitgesprongen ongeveer als een bom, die uit den ketel vliegt.
+Zoo de Heer Van Baalen een contrast had willen uitzoeken om met hem te
+reizen, had hij er geen beter kunnen aantreffen. Kapitein Pulver was een
+kort, dik, rond ventje, zoo zwaarlijvig, dat men zich op een afstand van
+hem plaatsen moest om zijn beenen te zien: en boven het ronde lichaam
+was een klein, rond hoofdje geplaatst, evenals een knop op een
+Delftschen trekpot.
+
+Beide gasten begaven zich onder mijn geleide naar de zijkamer, waar
+Tante hen verwelkomde. De Heer Van Baalen maakte bij het inkomen een
+buiging in het rond; doch zonder iemand bepaaldelijk aan te zien of toe
+te spreken, en schijnbaar geheel andere zaken in 't hoofd hebbende.
+Vervolgens haalde hij zijn horloge uit, vergeleek het met het uurwerk,
+dat in het vertrek stond, en schudde wrevelig het hoofd.
+
+"'t Is fataal!" zeide hij: "ik had gedacht, zoo goed op mijn tijd gepast
+te hebben: en nu is het reeds kwartier over twaalven. Maar mijn horloge
+zal wel weer mis zijn. 't Is of mij dit altijd gebeuren moet."
+
+"Ik weet dat UEd. een man van de klok is," zeide Tante. "Zoo uw horloge
+en deze klok verschillen, zal het wel aan de laatste haperen."
+
+"Of aan de wegen, die mij belet hebben, genoegzaam spoed te maken.
+'t Is of ik altijd...."
+
+"Hoe gaat het, Kapitein Pulver?" vroeg Tante, zonder verder naar de
+Jobsklachten van Van Baalen te luisteren, aan den goeden Schipper, die
+achter zijn patroon buigingen stond te maken en zich met een bonten
+zakdoek het zweet af te drogen, dat hem tappelings langs het voorhoofd
+liep.
+
+"Ik hoop dat ik geen belet doe, (zooals het mes tegen den oester zei),"
+zeide Pulver, zijn buigingen herhalende: "maar UEd. had mij zoo
+vriendelijk laten noodigen, dat...."
+
+"In 't geheel niet; gij zijt mij altijd welkom," zeide Tante, en zich
+wederom tot Van Baalen wendende en mij aan hem voorstellende: "ziehier
+mijn neef Ferdinand," vervolgde zij.
+
+"Zoo!" zeide de Heer Van Baalen, mij met een doffen en verstrooiden blik
+aanziende: "het zal mij aangenaam zijn, kennis te maken. Mag ik vragen,
+of UEd. reeds iets aan de negotie gedaan heeft?"
+
+"Wel Mijnheer Van Baalen! dat is een vraag!" zeide Tante: "Hoe zegt
+Rodrigue ook, Nichtje?"
+
+"UEd. wilt Ferdinand toch niet grootsch maken," zeide Suzanna: "door van
+hem te zeggen:
+
+ _Ses pareils à deux fois ne se font pas connoitre
+ Et pour des coups d' essai veulent des coups de maître_."
+
+"Is UEd. dan vergeten, hoe wij de voordeelige schikking onzer zaak met
+het huis Bertini te Livorno aan hem te danken hebben?" hernam Tante.
+
+"'t Is waar!" zeide Van Baalen, als uit een droom ontwakende. "Dat was
+een meesterstuk! Een zaak die mooi ingewikkeld was ook, en dat nog wel
+in een vreemd land. Gij hebt er u goed uit gered, Mijnheer Huyck!--Maar
+daar kwam eigenlijk meer rechtsgeleerdheid dan handelskennis bij te
+pas."
+
+"Ik twijfel niet," zeide ik, wenschende zooveel mogelijk de goede gunst
+van den man te verwerven, "of, niettegenstaande mijn mercantiëele kennis
+gering is, mijn goede wil en de voorlichting van den Heer Van Baalen
+zullen mij wel in staat stellen om geen geheel onwaardig figuur aan zijn
+zijde te maken."
+
+"Wel gezegd!" zeide hij: "de practijk moet het hem doen: ofschoon, het
+is thans ook al de goede tijd niet meer: de zaken zijn slap en de
+verdiensten verminderen bij den dag: althans het is of het mij altijd
+moet tegenloopen. Wanneer ik eens een speculatie doe, die anderen tonnen
+gouds in den zak jaagt, moet ik mij met eenige percenten vergenoegen."
+
+"Gij kooplieden zijt evenals de boeren," zeide Tante: "altijd klagen, al
+gaat het nog zoo voor den wind. Zal de balans van dit jaar een zooveel
+minder voordeelig saldo opleveren dan die van het vorige?"
+
+"Daar valt nog niets van te zeggen," zeide Van Baalen: "maar," vervolgde
+hij met een zucht: "het saldo zou eens zooveel moeten bedragen, wanneer
+wij den tegenwoordigen koers van het geld in aanmerking nemen, en
+nagaan, hoe anderen profiteeren.--En dan die fatale oorlog tusschen
+Rusland en Zweden!"
+
+"Ik dacht in mijn onnoozelheid," zeide Suzanna, "dat het best visschen
+was in troebel water."
+
+Wij waren intusschen gaan zitten: eenige ververschingen werden
+toegediend en aan Pulver werd een pijp aangeboden: ofschoon het anders
+de gewoonte niet was, dat er bij Tante aan huis gerookt werd. Maar zij
+was, en terecht, van oordeel, dat men aan gasten van een minderen rang
+nog meerdere oplettendheden moet bewijzen dan aan hen, die met ons
+gelijkstaan, en alles aanwenden, om hen op hun gemak te stellen: daar
+zij anders zich lichtelijk verbeelden dat men hen uit de hoogte
+behandelt of hun niet geeft wat hun toekomt.
+
+"De weg van Diemerbrug naar Weesp wordt bij uitstek slecht onderhouden,"
+zeide Van Baalen: "of liever in 't geheel niet. Ik heb somwijlen
+gedacht, dat ik er niet levend af zoude komen: en ik hen overtuigd, dat
+mijn rijtuig er van gelust heeft."
+
+"Er bestaat een twist tusschen de Ingelanden en het Zandpad," zeide
+Tante, "wie van beiden den weg herstellen moet."
+
+ "Et le peuple pâtit de leurs tristes débats,"
+
+zeide Suzanna.
+
+"O Mevrouw!" zeide Pulver, die nu zijn pijp had aangestoken: "indien de
+Patroon een reisje op Java gedaan had, of slechts door Zweden, dan zou
+hij voorwaar zoo niet klagen. Ik herinner mij Schonen, Smaland,
+Ostrogotland en Sundermanland te zijn doorgereisd, zonder dag of nacht
+op te houden, schrijlings zittende op een plank op wielen, 't geen men
+daar nog wel gelieft een kariool te noemen, en tot voerman een meisje
+van vijftien jaren, over dik en dun."
+
+"Dan moet hij veel hebben gehad van een bierton, die vervoerd wordt,"
+fluisterde Suzanna mij in.
+
+"Ja!" vervolgde Pulver, terwijl hij een wolkdamp wegblies, "dat was een
+benauwde reis, die mij al mijn leven heugen zal: van Rostok af tot aan
+Stokholm toe niets als ellende met zuur bier, tweemalen storm, eens door
+een Russisch fregat nagezeten, dat ons voor Zweden aanzag: en dan die
+wandeling op een plank?"
+
+"Ja!" zeide Van Baalen met een zucht: "gij hebt altijd tegenspoeden
+gehad, zoo dikwijls gij voor ons gereisd hebt. En als ik niet wist dat
+het uwe schuld niet is, en dat gij een knappe kerel zijt ... hm! hm!"
+
+"Wel Mijnheer!" zeide Pulver: "UEd. doet mij blozen (als de kreeft zei
+tegen de braadpan), maar, wat ik zeggen wou, dat alles kwam toch niets
+bij hetgeen ik uitgestaan heb toen ik voor de West-Indische Compagnie
+voer. Heb ik dat wel eens aan Mevrouw verteld? ik geloof al."
+
+"Welzeker," antwoordde Tante: "maar daar is Neef en de jonge Juffers,
+die zouden het misschien wel eens willen hooren."
+
+"O ja! als 't u belieft, Kapitein?" riepen Henriëtte en Suzanna, als uit
+éénen mond: en ik betuigde insgelijks, dat ik zeer verlangende was naar
+het verhaal.
+
+"Nu ja!" zeide Tante: "straks op de wandeling: dan kunnen de Heer Van
+Baalen en ik onze zaken terwijl eens bepraten."
+
+Er was hier niets tegen in te brengen: en zoodra onze lichamen
+behoorlijk versterkt waren en Kapitein Pulver, door zijn kopje om te
+keeren, getoond had, dat hij genoeg koffie gebruikt had, verlieten wij
+gezamenlijk het huis: Tante nam Van Baalen onder den arm en was spoedig
+met hem in een druk onderhoud gewikkeld; en wij jonge lieden drongen ons
+om Pulver heen, ten einde hem aan zijn belofte te herinneren. Dit was
+echter niet noodig; want de man brandde reeds van verlangen om zijn
+verhaal te plaatsen.
+
+"Komaan! (zooals de man tegen de nauwe laars zei)" zeide Pulver: "dan
+zullen wij met de vertelling maar van wal steken: 't is nog al een
+aardigheid voor jongelui, die nooit den neus buitengaats gestoken
+hebben, zoo ereis te vernemen, hoe het op het groote vaarwater toegaat,
+en dat het niet altijd meeloopt; maar dat zullen wij weldra hooren, zei
+doove Tijs. Je moet dan weten, dat het zoo omme ende bij een goeje vijf
+jaar geleden is, dat ik voor de Compagnie voer op het Brikschip: "de
+Prins te Paard", naar Curaçao bestemd. Wij hadden altijd voor-de-wind en
+geen rakje in 't zeil gehad, totdat wij zoo naar mijn beste geheugenis
+op vijftien graden N.B. waren gekomen. Het woei een bramzeilskoelte,
+genoeg om het schip aan den gang te houden; meer niet: ik was naar kooi
+gegaan: en pas had ik naar de gis een uur geslapen, en droomde, dat
+moeder Pulver, die ik te huis gelaten had in de blije verwachting, met
+al onze zeven kinderen voor me stond, en dat mijn kleine Maarten, die nu
+ook al het zeegat uit is, een rateltje in de hand hield en een
+vervaarlijk leven maakte, zoodat ik hem een labberdoedas om zijn ooren
+gaf, en verzocht of hij op wou houen, toen ik een stem boven mijn hoofd
+hoor: "omlaag hou! Schipper! omlaag hou!"
+
+"Wat is er?" vroeg ik, met een schrik opspringende: "wie roept daar?"
+En het was of ik nog altijd dat rateltje boven mijn hoofd hoorde.
+
+"'t Is Sander," zei hij.
+
+"Wat nieuws?" vroeg ik weer.
+
+"Hoor je 't niet?" vroeg hij: "zwaar weer ophanden."
+
+Ik sprong de kooi uit: en nu merkte ik, dat hetgeen ik voor het rateltje
+van Maarten hield, het kletteren van den regen op het dek was; klik
+klakkerdeklak! ging het, puur of zij met zakken vol erreten over de
+planken strooiden.
+
+"Heb je ooit meer zoo'n regen gehoord?" vroeg Sander. Sander was mijn
+tweede stuurman, een jongen als een vlag, daar ik op rekenen kon als op
+mijn zelvers, die zijn werk goed verstond; maar ik was toch eerst wat
+knorrig, omdat hij mij in mijn rust stoorde.
+
+"Wel" zei ik zoo: "al regende het handspaken en oude wijven! ben je nou
+bang voor een beetje regen, man?" maar ik schoot mijn duffel toch aan,
+zette mijn zuidwester op en kwam boven."
+
+"Wel wat zeg je van dat weertje, Schipper?" vroeg Sander.
+
+Ik keek ereis rond: "wat zal ik zeggen?" zei ik zoo: "'t is mooi donker
+en ik hou niet van zoo'n hooge zee zonder dat men wind voelt."
+
+"De zee is den gansenen nacht al hooger geworden," zei Sander: "en het
+zwerk hangt laag."
+
+Ik keek op mijn klok: het was al vijf uren, en ofschoon de zon al haast
+moest opkomen, er was nog geen witte streek in het oosten te zien. De
+regen bleef ondertusschen met geweld vallen, en de lucht was zwart als
+een inktflesch; maar wat vreemd was, op het water was het helder als de
+dag.
+
+"Schip in lij!" riep de Uitkijk, terwijl ik met den stuurman en Sander
+bij het roer stond.
+
+Ik haalde mijn kat-oog voor den dag, en jawel: daar zag ik duidelijk een
+galjoen, kennelijk van Spaansch makelei: ik kon masten en tuigage klaar
+onderscheiden. Maar lang keek ik er niet naar; want ik was niet op mijn
+gemak met het weer. De regen had opgehouden; maar de wolken zonken al
+lager en lager en begonnen te wervelen en te draaien, als zwarte rook
+die naar beneden slaat: en zoover als men zien kon, waren in het
+zuidoosten de golven met wit schuim bedekt, en wij hoorden een dof
+gerommel onder het water alsof er een aardbeving op volgen moest. "Is
+dat donder?" vroeg Sander: "ik wou dat het waar was," zei ik.
+Ondertusschen was in de verte de dichte regen loodrecht blijven vallen;
+maar na een kwartier ongeveer begon de wind er van onderen tusschen te
+spelen en de stralen van den regen zwaaiden heen en weer, eerst lang,
+vervolgens hooger op, naarmate de wind klom, tot eindelijk de gansche
+watermassa een schuinsche richting kreeg, ik reken zoo van een hoek van
+dertig graden met den horizon. Ik had onderwijl alle zeilen laten
+bergen; want ik mistrouwde het weer, zooals ik zeide: en ik had geen
+ongelijk, als gij hooren zult. De regen viel gedurende eenige minuten
+dicht als een gordijn naar beneden: toen hij opeens zich verspreidde
+alsof hij weggeblazen werd en in rook verdween. Recht op ons af echter
+kroop een witte streep over het water als stof op den grooten weg,
+wanneer het lang droog is geweest. Wij hoorden het doffe geluid al
+sterker en sterker, en mijn schip begon te kraken en te zuchten, of het
+zijn lot voorzag. Bof! daar kwam de orkaan: een golf als een berg sloeg
+over het dek en het was mij, of ik met honderd dozijn natte handdoeken
+in mijn facie geslagen werd: en eer ik nog: "berg je!" roepen kon, daar
+kwam er een tweede, die mij oplichtte alsof ik een stuk kurk ware
+geweest, zoodat ik, met al wat er op het dek was, goedschiks kwaadschiks
+overboord werd gespoeld: en plof! daar dook ik kopje onder, eer ik den
+tijd had om een schietgebedje aan onzen Lieven Heer te prevelen. Toen ik
+weer boven kwam, zag ik mijn schip reeds op een goeien afstand: en met
+recht droeg het zijn naam van: "de Prins te Paard"; want het huppelde en
+hobbelde over de golven als een ruin, die den kolder in den kop heeft,
+en ik zag wel in, dat ze met dat booze weer geen sloep konden uitzetten
+om mij op te zoeken.--Pulvertje maat! dacht ik bij mijzelven: 't is met
+je gedaan: bid een Onze Vader en daarmee uit. Maar krek als ik zoo
+dacht, en op het punt stond van weer te zinken, daar voel ik mij op een
+stevige manier in mijn wammes pakken en achteruit sjorren. Dat's een
+haai! meende ik zoo, die mij voor zijn ontbijt wil nemen, en ik dorst
+niet omkijken van schrik, maar jawel! "Hier ouwe!" hoorde ik achter mij
+zeggen: en wie was het? niemand anders dan Sandertje, die, juist als ik,
+overboord gedwaald was. Maar hij was gelukkig net te land gekomen...."
+
+"Gij meent, te water gekomen," viel Suzanna in.
+
+"Juist, als de Juffer recht aanmerkt: net te water gekomen naast het
+groote varkenshok, dat ook overboord gegaan was, en hij had het handig
+beetgepakt. Ik moet zeggen, door een bijzondere bestiering Gods, was hij
+naar mij toegedreven en wel zoo dicht dat hij mij grijpen kon, zoodat ik
+nu ook kon aanklampen. Daar zaten wij nu op onze kist, als twee kikkers
+op een kluitje, en dreven al verder van ons vaartuig af; maar ik zei:
+"Sandertje! hou maar goeien moed: Onze Lieve Heer heeft ons tot dusverre
+bewaard; Hij zal ons nog wel verder bewaren." "De droes ouwe!" zei
+Sander, een beetje later: "je kijkt al uit naar "den Prins te Paard",
+alsof die naar ons toe kan komen rijen; maar draai liever je hoofd ereis
+om: daar is de Spanjool, die is dichter in de buurt." Ik keek naar dien
+kant uit, waar Sander heen wees; en hij had gelijk ook; daar danste onze
+logge Don als een bruinvisch op en neer. "Ja!" zei ik: "hij zal mij
+welkom zijn (zooals de spinnekop van de vlieg zei); maar 't is duizend
+tegen een, dat hij ons te zien krijgt." Ondertusschen, het ergste van de
+bui was over: en het begon al mooi licht te worden, zoodat het niet lang
+duurde, of ik kon de manschap van het vreemde schip onderscheiden: en,
+wat nog grooter geluk was, wij naderden het al meer en meer. Zij zouden
+ons echter nog niet bespeurd hebben; maar daar voel ik, dat er iets op
+mijn borst drukte: ik tast er naar, en ik merk, dat ik mijn roeper, dien
+ik aan boord nog gebruikt had, en dien ik tusschen mijn duffel en mijn
+ondergoed had ingestoken, bij geluk behouden had. Heb ik jou daar! dacht
+ik, en meteen zette ik hem aan mijn mond en schreeuwde alsof er vijf en
+twintig speenvarkens gekeeld werden, totdat ik geen asem meer in mijn
+longen had. Toen was de beurt aan Sander: en toen weer aan mij, totdat
+zij eindelijk aan boord van den Spanjool opmerkzaam werden en den kijker
+op ons richtten. Zij zagen ons:--het weer was bedaard: er werd een sloep
+uitgezet, en om kort te gaan, het leed geen half uur of wij stonden op
+het dek van het galjoen. Ik keek terstond uit, of ik "den Prins te
+Paard" ook zag; maar die was schoot gegaan, en ik moest alle gedachten
+opgeven, om hem vooreerst terug te zien, daar de Spanjool een
+verschillenden koers hield. Het galjoen kwam van Cadix en was voor
+Carthagena bestemd, waar het, geloof ik, geld moest brengen. Het was nog
+al wel gebouwd, voerde twaalf stukken en was redelijk bemand ook. Daar
+voer ik nu met den Don op genade mede en kon mee poot aan spelen voor de
+sobere victualie, en in plaats van zelf te commandeeren was het
+_siveplei_ en _besolosmanos_, zonder andere belooning dan vrij licht bij
+dag en een schoteltje linzen nu en dan, daar Ezau geen halve penning,
+laat staan zijn eerstgeboorterecht, voor zou gegeven hebben; maar dat
+was het minste, en ik was blij, dat ik er met fatsoen van afkwam (zooals
+de edelman zei, toen hij tot den strop veroordeeld was en de gratie
+verkreeg van onthoofd te worden). Wat mij het meeste hinderde, was, dat
+ik nu zoo uit mijn koers werd gestuurd, en al bij mijn eigen
+prakkezeerde, hoe ik van Carthagena weer terug zou komen; want gij
+voelt, naar Carthagena moest ik mee: 't is op zoo'n vaart niet als met
+de trekschuit, waar men de lieden onderweg uit kan zetten."
+
+"Gij hadt echter," zeide ik, "een vaartuig kunnen ontmoeten, hetwelk u
+overnam en nader tot de plek uwer bestemming bracht?"
+
+"Jawel degelijk ontmoetten wij een vaartuig," antwoordde Pulver: "en dat
+was juist ons ongeluk. Gij moet dan weten, dat zoo ongeveer op 12 graden
+N.B., zes dagen nadat wij bij den Don aan boord waren, wij een groot
+vaartuig boven den wind in 't vizier kregen, dat met alle zeilen
+bijgezet op ons afkwam. Het was een korvet, en zooverre wij konden
+oordeelen, sterk en stevig gebouwd, en met een manschap, die haar
+ambacht goed verstond, aan boord; want het voerde een takelage en ging
+door het water dat het een lust was om te zien. Maar hoe mooi wij het
+vonden, wij hadden toch niet veel zin in het voorkomen van onzen maat;
+want hij voerde geen kleuren en had zoo iets over zich, alsof hij zeggen
+wou: "wat doe jelui in mijn vaarwater?" Nu, de Don dacht er ook zoo
+over: want hij schudde het hoofd en liet van zijn kant alle zeilen
+bijzetten om uit het gezicht van onzen vriend te geraken. Maar deze
+scheen alzoo gesteld op ons gezelschap als een boer op een doedelzak, en
+hij bleef zoo netjes achter ons voortzeilen als een rijknecht achter
+zijn heer. De Don keek mooi zuinig; hij zag wel, dat hij van die
+beleefdheid niet verschoond zou blijven en hij keek zijn equipage eens
+rond, om te weten of hij staat op hen zou kunnen maken, indien de
+vreemdeling eens kwade voornemens had. Toen riep hij mij bij hem, want
+ik slenterde ook al wat heen en weer over boord, en hij vroeg mij, wat
+ik wel van dat andere schip dacht?--"Wat zal ik zeggen," zei ik in
+zoogoed Spaansch als ik spreken kon: "ik hou niet van die nieuwsgierigen
+(zooals de bakker zei, toen de broodwegers bij hem aan huis kwamen): ik
+geloof, dat die korvet daar meer lust heeft om kennis te maken met ons
+dan wij met haar."--"Zoo denk ik er ook over," zei hij, "en ik wou dat
+hij zijn eigen weg ging. Maar in allen gevalle zal hij toch aan mijn
+dubloenen niet komen, zonder er om te bakkeleien," zei Don Ricardo,
+terwijl hij zijn knevels opzette. "Kan je een stuk bedienen?" vroeg hij.
+"Dat zou ik hopen," zei ik, "en een handspaak zwaaien ook."--"Best!" zei
+hij: "dan zal ik ereis kijken, of je de kost verdient, dien ik je geef."
+En met liet hij al het volk op het dek komen en klarigheid maken om te
+vechten. De stukken werden geladen, de musketten opgebracht, handspaken
+uitgehaald, de kogels bij de mortieren geplaatst en ieder met kortjan in
+zijn gordel voorzien. Maar terwijl wij nog bezig waren, daar zagen wij
+op het vreemde schip een vlammetje voor den dag komen, en br....r! daar
+vloog ons een kogel door het want en viel de heele bramsteng over het
+dek. "Dat 's een onbeleefde vent!" zei ik zoo: "maar hij weet ook goed
+te mikken."
+
+"Wij kunnen hem toch niet ontzeilen!" zeide Don Ricardo: "maar wij
+zullen hem toonen, dat wij ook wat durven."--Met gaf hij last om zeil te
+minderen, en dat iedereen zich klaar zou houden. Ondertusschen kwam de
+korvet statig aanzeilen en was weldra zoo dicht bij, dat wij de manschap
+op het dek konden zien--en onvriendelijk genoeg zagen zij er uit: want
+het waren al handspaken en korte pieken en enterbijlen die men blinken
+zag. "'t Is een vrijbuiter!" zei ik zoo tegen Don Ricardo, terwijl ik
+met de lont in de hand stond. Hij knikte van ja, en wees meteen op een
+rooden lap, die op het roofschip in top werd gehaald. Toen liet hijzelf
+de koningsvlag van Spanje waaien, en dadelijk bij den wind stekende,
+vertoonde ons vaartuig de bakboordzij aan den roover. "Vuur!" zeide toen
+Ricardo: en: pan! pan! daar gingen zes schoten achter elkander af, den
+vrijbuiter vlak in den boeg, dat de witte splinters uit het zwarte
+gangboord vlogen. Maar op hetzelfde oogenblik loefde het roofschip mee
+en gaf ons de volle laag. Krak! krak! daar lag onze fokkemast met want
+en tuigage en al in zee. Maar door de plotselinge beweging van het
+schip, dat niet zoo gauw stoppen kon, waren wij uit elkander geraakt en
+wij hadden misschien, daar het nog al hard woei, gelegenheid gehad om te
+ontsnappen, indien het tijdig genoeg ons gelukt ware een noodmast op te
+krijgen; maar eer wij daarmee klaar waren, liep de roover ons achterom
+en herhaalde zijn beleefden groet van daar even, dat de boeilijn over de
+nok kwam en niemand zich kon herkennen; terwijl hij nu zijn zeil
+geborgen had en de enterhaken bij ons aan boord smeet. Daar zaten wij nu
+aan elkander vast en in een oogenblik kwamen er uit den rook en damp wel
+vijftig lieve jongens op ons dek te voorschijn, ook met een ander
+voornemen als om een pijp met ons te rooken. Nu schaarden wij ons om den
+Don, en ik moet zeggen, de Spanjolen hielden zich als wakkere kerels en
+lieten de onbeleefdheid niet onbeantwoord: en Sandertje en ik wij
+toonden ook, dat wij meer konden doen dan linzen eten, en wij sloegen er
+op, dat het een aard had. Maar daar sprong in eens de Kapitein van de
+roovers op ons af: en een kerel, die er meer uitzag om bang voor te
+worden, heb ik nooit ontmoet."
+
+"Ja!" zeide Henriëtte: "ik geloof dat die Heeren er zelden vriendelijk
+uitzien."
+
+"En dan," voegde Suzanna er bij, "als men recht benauwd is voor nommer
+één, dan lijkt alles nog leelijker."
+
+"Leelijk was hij juist niet, Juffertje!" hervatte Pulver: "'t was een
+groote, schoone vent met een houding als een Admiraal en oogen als
+glimmende kolen. "_Caracho_!" zeide hij, dat, geloof ik, in 't Spaansch
+zooveel wil zeggen als: "geef u over!"--Nu! hij had niet veel
+welsprekendheid noodig om het ons te beduien; want de grootste helft van
+onze Senhores lag al met Don Ricardo op het dek naar de wolken te
+kijken: en de andere helft was zoo toegetakeld en zoo in de war, dat zij
+de maan niet van een Edammerkaas zouden hebben kunnen onderscheiden."
+
+"En waart gij zelf onbeschadigd?" vroeg ik.
+
+"Er was een kogel door mijn hoed gekomen," antwoordde Pulver, "die mij
+zoo netjes had doen groeten alsof er een Schout-bij-Nacht monstering
+kwam houen; maar anders, wonden had ik niet."
+
+"Wel, dat noem ik zonderling," zeide Suzanna, het dikke lichaam van den
+schipper glimlachende aanziende.
+
+"Je wilt zeggen, Juffertje! mijn buik was nogal een mooi wit geweest om
+op te mikken? Maar zoo gaat het: er lag een Senhor naast mij, die drie
+kogels gekregen had en toch maar een vent was niet veel dikker dan mijn
+linkerarm. Maar ieder kogel heeft zijn opschrift, weet je? Nu, om weer
+op ons verhaal te komen (zooals mijn eerste stuurman placht te zeggen
+als hij 's ochtends zijn oorlam nam), de rooverkapitein was op het dek
+gesprongen en zwaaide een blanke sabel in zijn vuist, die niet van stroo
+was. Ik dacht bij mijzelven: Pulvertje, mijn man, daar is je leste uur
+geslagen: te meer toen ik zoo rondkeek en zag, dat ik op degenen, die
+nog leefden al zooveel kon rekenen als op een gekauwden kabel. Wat zou
+ik doen? Ik lei mijn handspaak neer, en wachtte af, wat het geven zou.
+Maar daar was Sandertje, die had maar in 't geheel geen trek om zich
+over te geven, en net zooals een van die ongenoode gasten hem bij de
+lurven wou pakken, daar sprong hij als een ondernemende durf-al die hij
+was, recht op den rooverkapitein aan en hieuw naar hem als een dolleman!
+"Hier weerlichtskind!" zeide hij: "hou daar, beroerde bl....."
+
+"Nu ja!" zeide ik: "wij behoeven die uitdrukkingen zoo nauwkeurig niet
+te vernemen."
+
+"Integendeel, Sinjeur!" zeide Pulver: "want zonder die uitdrukkingen zou
+het met Sander en mij er slecht hebben uitgezien, gelijk je op zijn tijd
+zult hooren (zooals de dief, die zijn vonnis beethad, tegen zijn maat
+zei, die het nog krijgen moest). Sander sloeg dan in 't wilde op den
+roover; maar daar waren er aanstonds vijf of zes van die lieve jongens
+bij, die hem in zijn baaitje namen en hem op het dek haalden: en juist
+was er een, die zijn bijl oplichtte om hem met de complimenten naar zijn
+grootje te sturen, toen de rooverkapitein in 't Spaansch gelastte, dat
+zij hem sparen zouden: en ik, die ook begreep, dat de jongen beter deed
+zich stil te houden, ik riep uit al mijn macht: "Sandertje, mijn vriend!
+Ben je mal? Wat wil je toch uitvoeren?" En zoo meteen als ik dat zei,
+keek de Kapitein mij aan en, naar mij dacht, iets vriendelijker dan de
+overigen: en toen fluisterde hij iets in de ooren aan een kameraad van
+hem. Sandertje en ik werden aan mekaar gebonden, en zoo werden wij,
+namelijk allen die nog leefden, op het roofschip overgebracht en
+tusschendeks gesmeten."
+
+"Dat was zeker al heel vriendelijk," merkte Suzanna aan.
+
+"Zooals je zult komen te hooren," vervolgde Pulver: "wij gingen onder
+zeil en het duurde zoo wat ongeveer vier of vijf etmalen dat wij in dat
+Satansche hok bleven opgesloten zonder zon of maan te zien: alhoewel,
+dit moet ik tot eer van den vrijbuiter en van zijn kok zeggen, wij
+kregen, ofschoon gevangenen, beter eten dan op het Spaansche schip.
+Eindelijk, den zesden dag geloof ik, liet men ons op het dek hijschen.
+Ik keek ereis rond om de hoogte te nemen; maar Joost haal me zoo ik de
+plaats herkende, waar wij ons bevonden: en dat was nogal natuurlijk,
+daar ik er nooit geweest was. Wij lagen voor anker in een zeestraat;
+althans voor zooverre ik in dien korten tijd heb kunnen bespeuren: het
+was zout water, en zoo helder, dat men het zand van den bodem en al de
+visschen, die er heen en weer zwommen, onderscheiden kon. Rechts en
+links een muur van rotsen, die naar mijn gissing wel vijfhonderd voet
+uit het water oprezen, en zoo steil, dat men zou gedacht hebben, zij
+waren den dag te voren van elkander gespleten: overal groeiden er boomen
+en struiken op, waar maar een beetje aarde en een scheur in de rots was
+om zich op vast te hechten: terwijl het kanaal op sommige plaatsen zoo
+smal was, dat de takken van weerskanten elkander ontmoetten bijwijze van
+een _berceau_, zoo als men dat op zijn Fransch heet, geloof ik; en dan
+had men er vogels in van alle soort, duiven en spechten en eenden, en
+nachtegalen, die zongen, dat het een lust was, en witte kraanvogels, en
+zwarte kraanvogels, en grijze kraanvogels, die hier en daar stonden te
+kijken, met een verwaandheid als een diender voor een Sinterklaaswinkel.
+Maar ik had niet lang tijd om alles nauwkeurig op te nemen: wij werden
+in de jol neergelaten en een eindweegs van het schip gevoerd, tot wij
+ons op een stee bevonden, waar het water een inham in de rotsen maakte.
+Hier was een landingsplaats en een natuurlijke trap in de rots, die wij
+op moesten: het was er bijwijlen mooi donker: want het hing er zoo dicht
+van takken en struiken, dat de zon geen gelegenheid had om er door te
+schijnen; en er liepen overal hagedissen, zoo vlug en zoo glinsterend
+als ik ze mijn leven niet gezien heb.--Nu! toen wij boven op de hoogte
+waren, moesten wij er aan de andere zijde weer af, en kwamen zoodoende
+in een vallei, waar dan eigenlijk het ware verblijf van de zeeroovers
+was: en een goede schuilplaats was het, want wie den ingang tot de
+zeestraat en het pad over de rots niet kende, zou er jaren naar gezocht
+hebben. Hier bracht men ons in een groote schuur, waar dag en nacht
+schildwachten met geladen vuurroeren voor stonden: 't geen mooi onnoodig
+was; want al hadden wij willen en kunnen wegloopen, ik weet niet waar
+wij heen waren gegaan. Alle dagen kwam men een van de met ons gevangen
+Senhores halen en die kwam dan niet weerom. "Die is er om koud", zei
+Sander dan. Maar ik zei: "neen! dan zouden zij ons zoo lang den kost
+niet gegeven hebben; maar zij geven hun de keus om gehangen te worden of
+dienst bij hen te nemen; dat is zoo zeerooversmanier."--Wij dachten al,
+wanneer zal de beurt aan ons komen? toen eens op een dag een allerliefst
+Juffertje binnenkwam, een meisje zoo van veertien of vijftien jaren,
+naar ik gis, met een recht vriendelijk gezichtje en een heel net kleedje
+aan: "zijn er hier geen Hollandsche zeelui?" vroeg zij in zuiver
+Nederduitsch. Sander en ik wij keken elkander aan, alsof wij het te
+Keulen hadden hooren donderen. "Tot je dienst," zeiden wij allebei: "wat
+is er van je believen?"--"Wilt ge zoo goed zijn, mij te volgen?" zei zij
+toen weer, met een allerliefst stemmetje. "Niets liever dan dat,"
+antwoordden wij; want wij hadden mooi onze bekomst van in die stinkende
+schuur te zitten. Zij ging vooruit; de schildwachten presenteerden het
+geweer voor haar, krek of zij een prinses ware geweest, en zoo wandelden
+wij achter haar over het veld, totdat wij aan een heel aardig zomerhuis
+kwamen, dat tusschen hooge kokosboomen gelegen was. Hier stond weer een
+kerel op schildwacht, die ons met haar doorliet. Zij stootte een zijdeur
+open en wij zagen een man zitten met een sitsen gebloemden japanschen
+rok aan zijn bast, druk bezig met schrijven.--"Hier zijn de twee
+Hollanders. Papa!" zeide het Juffertje. De vreemde Heer keek op: het was
+warentig de rooverkapitein.--"Hoe heet je?" vroeg hij, terwijl hij mij
+strak aankeek.
+
+"Harmen Pulver," zei ik:--"Wat duivel spreekt UEd. ook al Duitsch?"
+
+"Gij komt hier om te antwoorden: en niet om vragen te doen," zei hij,
+met een barsche stem, terwijl hij de wenkbrauwen samentrok. "Hoe oud
+zijt gij?"
+
+"Vijf en veertig jaar," zei ik weer, terwijl ik mijn kop krabde.
+
+"Hoe kwaamt gij op dat Spaansche schip verzeild?" vroeg hij alweer.
+
+"Wel!" zei ik: "dat wil ik wel ereis vertellen:"--en zoo zei ik hem de
+gansche waarheid, van stukje tot beetje. Hij luisterde heel aandachtig
+toe en vroeg mij vervolgens, hoe lang ik ter zee gevaren had, of ik
+vrouw en kinderen te huis had en zoo al meer. Toen draaide hij zich naar
+Sandertje, die ook zijn naam en zijn jaren op moest biechten.--"Sander
+Gerritz!" zei hij toen, "gij zult vooreerst in mijn dienst blijven, tot
+zoolang ik een andere bestemming voor u vinde. Amelia! breng dien knaap
+naar achteren en zeg aan Diego, dat hij hem een stel kleederen bezorge
+en in zijn werk onderrichte."
+
+Bij dit gedeelte van Pulvers verhaal kon ik niet nalaten, verwonderd op
+te zien. "Amelia," herhaalde ik: "heette zijn dochter Amelia?"
+
+"Wel ja, Amelia!" hernam Pulver: "een mooie naam voor de dochter van een
+rooverkapitein. Nu, dat is tot daar aan toe. Het meisje was in allen
+gevalle een lief en vriendelijk ding: zij wipte de kamer uit en Sander
+volgde haar, niet recht zeker of hij wel of kwalijk deed, geloof ik;
+want hij keek mij een keer of drie aan in 't heengaan, als een
+tolgaarder zou doen, wien ze onzuivere munt in de hand gestopt hebben.
+"Nu komt mijne beurt," dacht ik.--"En gij, Harmen Pulver!" zei de
+Kapitein, "gij zult Onderstuurman bij mij worden, overmits ik den mijnen
+in het laatste gevecht heb verloren."--"Ik bedank u hartelijk," zei
+ik.--Toen zette hij een gezicht, alsof hij mij op wou vreten. "Wat," zei
+hij, "en waarom niet?" vroeg hij, alsof het een Admiraalsbaantje was,
+dat hij mij gepresenteerd had.
+
+"Wel!" zei ik weer: "omdat...." en meteen snuffelde ik in mijn broekzak,
+waar ik nog, spijt schipbreuk en roovers en al, een klein zakbijbeltje
+had bewaard, en ik sloeg het open: "kijk!" zei ik, en wees hem op het
+achtste gebod."
+
+"Dat was braaf gehandeld," zeide Henriëtte: en Suzanna zag den dikken
+man met eenigen eerbied aan, alsof zij een innerlijke gelofte deed, van
+ten minste de eerste tien minuten den spot niet met hem te drijven.
+
+"En hoe nam de zeeroover dat op?" vroegen wij allen als uit éénen mond.
+
+"Wel dat viel mee (zooals de dronken bottelier zei, toen hij met de
+gangtrap in zee rolde).--Hij keek wel eerst wat stuursch, maar het
+maakte toch indruk, merkte ik: "ik wil geen theologisch dispuut met u
+beginnen," zei hij: "anders zou ik u kunnen overtuigen, dat dit artikel
+(hij noemde het een artikel: de man was ook niet vast in de leer!) dat
+dit artikel," zeide hij, "op mijn beroep niet toepasselijk is. Ik ben
+hier zooveel als Souverein, geloof ik," zei hij: "en in oorlog met alle
+natiën: alleen heb ik nog een gekkelijk zwak voor Hollanders, ofschoon
+zij het niet aan mij verdiend hebben.--Ik geef u nog een uur om te
+bedenken," zei hij; en meteen vouwde hij heel bedaard het papier dat hij
+geschreven had, dicht, en stond op om heen te gaan.--"En zoo ik het nu
+niet aanneem," zei ik: "wat dan?"
+
+"Dan wordt gij gehangen," zei hij, op denzelfden toon, alsof hij mij de
+keus had gelaten tusschen een slok brandewijn of een glas rood, en hij
+stapte de deur uit."
+
+"Uw toestand moet alles behalve vroolijk zijn geweest," merkte ik aan.
+
+"Om den drommel niet," zeide Pulver: "maar ik had er mij al zoo half en
+half op verwacht en mijn besluit was genomen; want ik dacht: men moet
+toch eenmaal dood en dan nog liever als een Christenmensch gestorven.
+Zoo ging ik zitten en dacht: ik zal mijn laatste uurtje toch zoo goed
+mogelijk besteden en lezen een kapitteltje uit de Schrift: en met dat ik
+daaraan bezig was, zoo komt mij dat Juffertje weer binnentrippelen. "Och
+Kapitein!" zei ze zoo: "vertel mij toch ereis wat van Holland: ik hoor
+zoo graag van Holland spreken."--"Lief Juffertje!" zei ik, "dat zou ik
+met plezier doen, waarom niet; maar ik heb nu zoo slecht den tijd, want
+over een uur, weet je, moet ik gehangen worden: en daarom dien ik mijn
+leste oogenblikken wel te besteden met mijn ziel in een staat van genade
+te brengen, en nog eens aan mijn arme vrouw en zes bloeien van kinderen
+te denken, die ik ik huis heb gelaten." En met voelde ik dat mijn oogen
+overliepen. "Wat!" zei zij: "hebt gij vrouw en kinderen?" en zij begon
+ook mee te schreien, de goede medelijdende ziel. "En wie wil u laten
+hangen?" vroeg zij: is het Papa?--Ja?--In dat geval, zal ik hem zoo lang
+smeeken en bidden, tot hij u genade geeft."--"Juffertje!" zei ik: "het
+hangt van mij af, om te blijven leven; maar dan moet ik dienst nemen bij
+uw vader; en zie je, dat kan ik nu zoo maar niet met mijn geweten
+overeenbrengen."--"En waarom niet?" vroeg zij, met een heel natuurlijk
+stemmetje. "Ja!" zei ik zoo, "om dat rooversbedrijf, dat strijdt zoo wat
+tegen goddelijke en menschelijke wetten." Toen keek zij mij heel strak
+in 't gezicht, omtrent even strak als haar vader gedaan had. "Ik weet
+het," zei zij toen, snel sprekende, net alsof zij bang was voor hetgeen
+zij zeide: "ik weet het:--spreek daar niet meer over. Gij hebt gelijk:
+ik ben het slechts ontwend, dergelijke waarheden te hooren. Lees voort
+en ik zal u niet storen: maar ik wil hier blijven: ik moet met mijn
+vader spreken: dat zal zoo niet afloopen."
+
+"Zonderling!" zeide Henriëtte, zich een traan uit het oog wisschende:
+"en hoe kwam de vader van een meisje, dat zoo sprak, aan het hoofd van
+een roofschip?"
+
+"Dat is wat ik ook dikwijls gedacht heb, Juffertje!" zeide Pulver: "maar
+UEd. zal nog meer hooren. Juffrouw Amelia dan ging over mij zitten, met
+de armen gekruist en terwijl zij stipt voor zich keek. Het uur was
+nauwelijks verloopen, of daar stapte haar vader weêr binnen: "Wie heeft
+u geheeten, hier te komen?" vroeg hij aan zijn dochter: "laat ons
+alleen."--"Neen!" zei zijn dochter: "dat doe ik niet, of gij moet mij
+eerst beloven, dien man vrij te laten. Hij heeft vrouw en kinderen," zei
+zij, terwijl zij de handen vouwde. "Laat hem gaan, vaderlief, gij zult
+het immers aan uwe kleine Amelia niet weigeren?" en zoo ging zij voort,
+terwijl ze hem allerlei lieve woordjes gaf, en hij wrevelig voor zich
+bleef kijken. Eindelijk scheen hij eenigszins tot andere gedachten te
+komen: hij nam haar bij de hand, zei iets tot haar in 't Spaansch, en
+bracht haar, half willig, half onwillig de kamer uit. Ik hoorde echter
+dat hij haar buiten de deur een zoen gaf: dat dacht mij een goed
+voorteeken te zijn. Toen kwam hij weer tot mij: "Wel!" zeide hij: "hebt
+gij uw besluit genomen!"--"Ja," zei ik. "En wat is het, kort en goed,
+zonder teksten?" vroeg hij, "ja of neen?"--"Neen!" zei ik. "Dus hangen?"
+vroeg hij weer.--"Neen! ook niet," zei ik, "immers niet met mijn
+wil."--"Gij begrijpt toch," zei hij, "dat er geen derde keus overblijft.
+Ik kan toch niet iemand, die eenmaal hier geweest is, levend laten
+vertrekken om, als hij te huis is, mijn schuilplaats te
+verklikken."--"Hoor, weet je wat, Kapitein!" zei ik: "laat mij gerust
+gaan, al ware het op dezelfde manier waar ik op gekomen ben, van mijn
+bezoeken zal je geen last meer hebben, dat beloof ik u: en om aan
+anderen den weg te wijzen, dan moest ik hem eerst zelf kennen. 't Is
+waarachtig beter, dat gij mij het leven schenkt: gij weet niet hoe het u
+naderhand nog kan te pas komen: als b.v. de Heeren van de Compagnie u
+eens bij de kladden krijgen, dan zal het u meer goed doen, als ik in uw
+voordeel spreken kan, dan dat ik nu aan een van die gindsche hoornen
+bungelde."--Hij scheen even na te denken: "gij kunt onze levenswijs nog
+niet beoordeelen," zei hij: "een man moet weten, wat hij kiest of wat
+hij verlaat." Met floot hij en er kwam een aardige jongen in een
+matrozenpakje binnen, aan wien hij in 't Spaansch zijn bevelen gaf.
+"Volg dien knaap!" zei hij toen: "die zal u brengen, waar gij wezen
+moet!" Wat zou ik doen? Ik maakte een strijkage en ging ons maatje
+achterna, die mij buitenshuis bracht en naar een ander gebouw, waar de
+bende gewoon scheen te zijn haar middagmaal te nemen. Hier kwam er een
+hoop bij elkander alsof zij van den toren van Babel gestuurd waren, volk
+van alle natiën en tongen: er waren er Portugeezen, Spanjolen,
+Engelschen, Italiaanders, Françoisen, Hollanders ook, schande genoeg! En
+ik moest mee aanzitten en zien hoe het er toeging. Ik moet zeggen, die
+schelmen hadden een tafel of het voor een Burgemeester was: vleesch en
+gevogelte van allerlei soort: en wijn, zooveel hun lustte en van den
+besten ook. Ik dacht: Pulvertje! dat is allemaal om u te verleien; maar
+deze reis zal het hun niet lukken.--Ondertusschen waren er een paar
+naast mij gaan zitten, die vertelden mij, hoe goed zij het hadden onder
+Don Manoël, zoo noemden zij den Kapitein, en wat een dwaasheid ik doen
+zou, indien ik niet met hen bleef: en onderwijl schonken zij mij al in,
+den eenen kroes voor, den anderen na. Maar ik lachte in mijn vuist: en
+dacht: als het op pooieren aankomt, dan ben ik nog niet bang: ik heb een
+bast, die kan er tegen, zooals Thomasvaer in de klucht zeit. En
+bovendien had ik van al het praten een keel gekregen, zoo droog of ze
+van een weverswammes gemaakt was. En ziet, mijn buren raakten allebei
+zoo mooi bezorgd, dat zij van de bank rolden. Toen kwam er een ander,
+die wou mij een papier laten teekenen; maar ik smeet het wat deftig over
+de tafel heen: waarop er een was, die mij te lijf wou: maar ik gaf hem
+een muilpeer, dat hij naar de tweede niet vroeg. Toen vielen zij
+allemaal op mij aan; en bonden mij en smeten mij in een hok, waar ik
+tijd had om uit te slapen. Den volgenden morgen kwamen er vier kerels
+mij halen, en begonnen mij met een doek over mijn kluisgaten te binden,
+dat ik niet zien zou wat zij in 't vizier hadden. Ik kreeg slechte
+gedachten, toen zij mij naar buiten brachten, en meende, nu was mijn uur
+gekomen, en ik moest maar mijn best doen om als een vroom Christenmensch
+te sterven; maar jawel! ik had pas een eindweegs opgekuierd, of ze
+smeten mij in een sloep, en na een tijdlang roeiens, merkte ik aan den
+wind, die op mijn frontwerk speulde, dat wij kort aan zee waren. Opeens
+werd ik aan boord van een schip geheeschen: "zouden zij mij nu naar
+zeemansmanier aan de ra hangen?" dacht ik; maar ook al niet: ik werd
+tusschendeks gelaten, ik hoorde het anker lichten, en wij staken van
+wal. Het duurde zeker wel twintig dagen, eer de reis ten einde was, en
+ik bleef al dien tijd beneden, zonder eens op het dek te mogen komen, en
+zonder dat iemand boe of ba tegen mij zei: gij kunt denken, of ik ook
+het land had. Eindelijk liet men het anker vallen: ik werd weer
+geblinddoekt, in de sloep gelaten en aan wal gebracht. Toen mij de doek
+werd afgenomen, zag ik, dat ik in een klein boschje was, doch waar, wist
+Joost. Een van de roovers, die Hollandsch sprak, stond naast mij en
+stelde mij een geldzakje ter hand. "Houdaar!" zei hij: "en maak dat je
+naar den bl---- komt. Gij hebt slechts het eerste pad het beste te
+volgen, om menschen te vinden. Maar zoo gij ons altemet mocht herkennen
+t'avond of morgen, draag zorg dan ons niet te verklappen, noch ons na te
+volgen, of...," hier maakte hij een beweging, die ik best begreep. "Geen
+nood," zei ik, "en goeie reis (zooals de man, die zich baadde, tegen de
+haaien zei.)" Weg liepen zij: en ik stond alleen te kijken als malle
+Piet. Maar ik dacht, ik zal den anderen weg kiezen: en zoo liep ik dwars
+door het boschje heen, mooi nieuwsgierig waar ik zou aanlanden, tot ik
+aan een soort van huisje kwam, waar ik een paar negers vond, die mij te
+recht hielpen, en mij naar de Havannah brachten, want daar was ik geen
+twee geweerschoten van verwijderd. Ik kuierde de stad binnen en vond al
+gauw een plaats om onder dak te komen, bij een ouden landsman, dien ik
+er wonen wist. "Wel Kapitein Pulver," zei die, toen hij mij zag: "hoe
+kom je zoo uit de lucht vallen?" "Patientie!" zei ik, "dat zal ik u
+naderhand wel eens vertellen." Den volgenden dag ging ik ereis op mijn
+kuier, maar, schoon ik in een paar kooplieden, die ik onderweg
+ontmoette, twee van Don Manoëls volk meende te herkennen, en schoon er
+een net getuigd en gekoperd brikje onder Portugeesche vlag in de haven
+lag, dat al rare vermoedens bij mij deed ontstaan, ik paste wel op, mijn
+mond dicht te houden, zoo lang ik er bleef: 't geen gelukkig korter was
+dan ik eerst vreesde: want er kwam eenige dagen daarna gelegenheid om
+naar Curaçao te varen, waar ik "de Prins te Paard" bij geluk nog vond,
+die juist het anker zou lichten, en je kunt denken, hoe zij allen te
+kijken stonden, toen zij mij in levenden lijven weerom vonden; want zij
+dachten niet anders, of ik had uit de groote spoelkom gedronken. Nu
+vraag ik u, of Kapitein Pulver al rare ondervinding heeft opgedaan?"
+
+"Mij dunkt zij hebben nogal wat met u gesold," zeide Suzanna: "doch het
+schijnt u geen kwaad gedaan te hebben, en gij zijt tegen de verdrukking
+aangegroeid.--En hebt gij naderhand nooit iets van dien rooverkapitein
+vernomen?"
+
+"Neen," antwoordde Pulver: "en ik heb ook nooit verlangd de kennis te
+hernieuwen (zooals de dief tegen den beulsknecht zei). Maar ik meen dat
+hij, zoo wat een jaar nadat ik hem gezien heb, verdwenen is:--althans
+later heb ik niet meer van hem hooren spreken, maar wel van een anderen
+zeeroover, die onder den naam van Zwarten Piet doorging, en geen haar
+beter was dan zijn voorganger."
+
+"Zwarte Piet!" herhaalde Henriëtte: "is dat dezelfde, wien men beweert,
+dat hier in den omtrek rondzwerft en de wegen onveilig maakt."
+
+"Foei! laten wij niet over dieven spreken, die zoo in de buurt huizen,"
+zeide Suzanna: "dat geeft maar slapelooze nachten. Maar van uw vriend
+Sander, hebt gij daar nooit tijding meer van gehad, Kapitein?"
+
+"Neen!" antwoordde hij: "en ik vrees, dat hij smaak in 't rooversleven
+gekregen heeft; want hij was altijd een ondernemende gast; 't zou jammer
+van den jongen bol geweest zijn; doch het bloed kruipt waar 't niet gaan
+kan."
+
+De dames gingen voort, den Kapitein nog over vele bijzonderheden te
+ondervragen. Wat mij betreft, ik was stil geworden. Het weinige, dat de
+verhaler zoo van het uiterlijke voorkomen als van de handelwijze van Don
+Manoël en zijn dochter gezegd had, en de naam van Amelia, aan deze
+laatste gegeven, hadden zonderlinge vermoedens bij mij doen ontstaan,
+waaraan ik hechten bleef, in weerwil van mijzelven. Wenschende,
+hieromtrent nader onderricht te ontvangen, wachtte ik het oogenblik af,
+dat de jonge meisjes met haar ondervragingen hadden afgedaan en zich
+vermaakten om in de _menagerie_, waar wij waren aangekomen, de
+goudlakensche faisanten te voederen, terwijl Pulver zijn versch gestopte
+pijp door middel van een brandglas aanstak, om dezen laatste te vragen,
+mij nader te beschrijven, hoe die zeeroover er toch wel uitzag.
+
+"Wel! zooals ik UEd. gezegd heb," zeide hij: "een groote forsche kerel
+met een _sombrero_ op het hoofd, een plantersbuis en een zeemansbroek,
+een koppel pistolen...."
+
+"Ja," viel ik in: "en naderhand een japansche rok; maar zijn gelaat?"
+
+"Een knap slag van een vent: een paar fiksche oogen ... wat zal ik er
+meer van zeggen?"
+
+"En zijn dochter?"
+
+"Ja! een aardig meisje, of zij zwart of blond was weet ik niet meer: een
+goed gezicht ... en zoo groot als een meisje van veertien, vijftien
+jaren."
+
+Met deze opheldering moest ik mij voor het oogenblik wel tevreden
+stellen: en de klank van den bengel, die ons de aankomst van nieuwe
+gasten verkondigde, deed ons spoedig weder den weg huiswaarts nemen. Wij
+vonden den eigenaar van Guldenhof en zijn zoon op de stoep met Tante en
+Van Baalen in gesprek. De Heer Blaek was de eerste, die naar ons
+toekwam. Zijn kleeding was vrij wat keuriger, zijn gelaat vriendelijker
+en zijn toon beleefder, dan toen ik hem in zijn koepel ontmoette. Hij
+groette ons op een zeer heusche wijze, zeide iets zeer vleiends aan
+Suzanna, kuste Henriëtte, en zich vervolgens tot mij wendende, drukte
+hij mij de hand en vroeg mij om verschooning, zoo mijn onthaal op
+Guldenhof niet was geweest gelijk het behoorde. "Maar mijn lieve Heer
+Huyck!" zeide hij: "alles werkte ook samen om mij verkeerde vermoedens
+jegens u te doen opvatten: uw kleeding, de verrassing van het oogenblik,
+het verhaal van dieverijen in de buurt gepleegd, en zoo voort. Nu! doe
+mij vermaak en toon mij, dat UEd. mij geen kwaad hart toedraagt, door
+mij eens te komen bezoeken.--Gij zult mij altijd welkom wezen, en het
+zal mijn zoon ongetwijfeld aangenaam zijn, nadere kennis met u te maken.
+Sta mij toe, u aan elkanderen voor te stellen. Lodewijk was niet in zijn
+schik," vervolgde hij, zich tot Henriëtte wendende, "dat gij, zoo zonder
+hem daar iets van te zeggen, herwaarts getrokken waart. Gij weet, dat in
+uwe afwezigheid Gildenhof weinig bekoorlijks voor hem oplevert."
+
+"Dat wist ik niet, Oom!" zeide Henriëtte: "en zoo ik hem niet gezegd
+heb, dat ik hierheen ging, het is, omdat hij zich in de laatste twee
+dagen niet te huis heeft laten zien."
+
+Ondertusschen was Lodewijk op den wenk zijns vaders ons genaderd, echter
+niet met die haast, welke de Heer Blaek wilde doen gelooven, dat hem
+naar zijn nicht dreef.
+
+"Komaan Lodewijk!" zeide zijn vader: "ik weet, gij zult verlangen om
+Jetje wat te beknorren; maar eerst moet ik u aan den Heer Huyck
+voorstellen, en u gelegenheid geven, om, evenals ik reeds deed, hem voor
+onze misvatting en onbeleefdheid verschooning te vragen."
+
+Lodewijk en ik groetten elkanderen met die uiterlijke beleefdheid, welke
+de samenleving voorschrijft ook aan hen, die elkanderen niet lijden
+mogen.
+
+"Wij hebben de kennis reeds hernieuwd," zeide ik.
+
+Lodewijk zag mij schuins aan, en vervolgens, zich tot de dames wendende,
+begon hij, waarschijnlijk om mij te vermijden, een druk gesprek met
+Henriëtte, zoodat zijns vaders gelaat van tevredenheid blonk, en deze
+nauwelijks de buigingen opmerkte, waarmede Kapitein Pulver hem
+begroette.
+
+Niet lang daarna kwam de boodschap, dat het middagmaal was opgedischt,
+en begaven wij ons naar de eetzaal. Tante plaatste zich tusschen de
+beide oude Heeren: naast Van Baalen kwam Kapitein Pulver te zitten,
+vervolgens mijn onwaardig ik, dan Henriëtte, en Lodewijk werd tusschen
+haar en Suzanna geschikt. Ik maakte, gelijk men denken kan, van de
+gelegenheid gebruik, om aan mijn buurjuffer alle mogelijke kleine
+oplettendheden te bewijzen, zonder juist op te merken, of liever zonder
+er mij aan te storen, dat haar oom dit vrij zuur aanzag, en zich
+waarschijnlijk reeds beklaagde, dat hij mij den toegang tot zijn huis
+had opengezet. De afgetrokkenheid van den Heer Blaek ontsnapte echter
+niet aan Suzanna, noch zelfs aan Tante, die hem er over begon te plagen.
+
+"Ach Mevrouw!" fluisterde hij eindelijk, glimlachende: "er was een tijd,
+waarin ik niet afgetrokken was in uw bijzijn, en het zoude van u
+afhangen, dien tijd te doen herleven."
+
+"Ei kom! Het is een hoofdstuk uit de oude geschiedenis, dat gij
+voordreunt," zeide Tante, lachende.
+
+"Hoe maakt UEd. het toch, om zulke heerlijke doperwtjes te bekomen?"
+vroeg Van Baalen haar: "uit _mijn_ tuin in den Diemermeer kan ik die
+maar zoo smakelijk niet krijgen."
+
+"Zeg dat niet," zeide Tante: "ik herinner mij zeer goed, er bij u tot
+laat in September te hebben gegeten, als de mijne reeds lang gedaan
+hadden."
+
+"Ja! bij mijn vorigen baas; maar mijn tegenwoordige tuinman heeft er
+geen verstand van. 't Is of ik het altijd moet treffen, dat ik mij met
+lieden behelpen moet, die geen kennis bezitten van hun vak."
+
+"Hoe bevallen UEd. de bruine langstaarten, die UEd. op de Palmmarkt van
+Govert Sperwer gekocht hebt?" vroeg Lodewijk aan Van Baalen.
+
+"Hm!" antwoordde deze, het hoofd schuddende: "wat zal ik UEd. zeggen? De
+beesten loopen hard genoeg: maar 't is mij wat moeilijk in 't haar te
+blijven. Ik zal er moeten uitscheiden. Op de Palmmarkt waren er nog meer
+te krijgen geweest; maar juist toen ik er op afkwam waren zij verkocht.
+'t Is of ik altijd te laat moet komen. Maar daar bedenk ik iets: het
+spannetje dat ik heden hier heb, heeft UEd. dat reeds gezien? Dat was
+juist een kolfje naar uw hand."
+
+"Ik dank u," zeide Lodewijk: "ik heb nog paarden genoeg, en dan een
+boeier bovendien; maar ik recommandeer mij, om ze straks eens te zien,"
+enz.
+
+Het gesprek werd na langzamerhand meer algemeen. Pulver, die niet naliet
+den goeden wijn van Tante te prijzen en te betuigen, dat hij zulke waar
+niet geproefd had, sedert hij bij de roovers had gevangen gezeten,
+vermaakte ons nu en dan met zijn kluchtige uitvallen, en Van Baalen
+perste ons menigen glimlach af, door zijn manie van zich over al wat hij
+had te beklagen. Hetgeen de oude Heer Blaek zeide, was meestal gepast en
+verstandig; en hij beviel mij in alle opzichten beter dan toen ik hem
+voor 't eerst zag. Echter was het mij toch, als drukte dien man iets
+bezwarends op het hart, dat hem midden onder het vroolijk gesprek zijn
+goede stemming ontnemen kwam, en zich tusschen hem en zijn
+blijgeestigheid plaatste als een wolk voor een heldere zomerzon. Hij zag
+er niet uit als iemand, die iets kwaads in 't zin had of een misdrijf
+zou begaan; maar wel als iemand die iets bedreven had, dat hem tot
+naberouw verstrekte. Tante praatte wakker door, en maakte allerlei
+plannen van vroolijke partijen voor de toekomst. Suzanna wierp er
+bijwijlen een grap tusschen in: en Lodewijk scheen meer werk van zijn
+nicht te maken dan gewoonlijk.
+
+Wij waren aan 't nagerecht, en de Heer Blaek was juist bezig over de
+onbeschaamde diefstallen te spreken, die onlangs in de buurt hadden
+plaats gehad, toen de knecht mij in het oor kwam fluisteren, dat er een
+Heer buiten stond, die mij wenschte te spreken.
+
+"Een Heer om mij te spreken!" herhaalde ik, met eenige verwondering:
+"dat hebt gij zeker verkeerd. Wie kan mij hier iets te zeggen hebben?"
+
+"Er is toch geen zwarigheid?" vroegen de dames, als uit éénen mond.
+
+"Waar komt hij vandaan? Is het iemand uit Amsterdam?" vroeg Tante.
+
+"Ik weet niet," zeide de knecht: "'t Is een Monsieur in 't zwart, en,
+zoo ik mij niet bedrieg, dezelfde, die in het huisje van Baas Roggeveld
+woont."
+
+"En komt die om mij te spreken?" vroeg ik: "ik kan niet begrijpen...."
+
+"Gij moest toch eens gaan zien," zeide Tante: "en kom ons dan daarna
+verslag doen. Joris! laat dien Monsieur in de zijkamer."
+
+"Met het verlof van het gezelschap," zeide ik: en oprijzende begaf ik
+mij naar de zijkamer; maar wie schetst mijn verbazing, toen ik zag, dat
+de man, die op mij wachtte, niemand anders was dan Zwarte Piet, _in
+propria persona_.
+
+
+ * * * * *
+
+
+ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.
+
+VERHALENDE, HOE ZWARTE PIET FERDINAND MET EEN COMMISSIE BELASTTE EN HOE
+SUZANNA EEN GROOTEN KOEK TROK.
+
+
+"Hoe!" riep ik uit, terwijl ik den struikroover aanstaarde: gij waagt
+het!..."
+
+"Ik waag niets, Mijnheer Huyck!" zeide hij: "want ik weet, dat UEd. de
+man niet zijt, die mij verraden zult."
+
+"Maar toch!" hernam ik: "ik kan niet beseffen, wat gij mij kunt te
+zeggen hebben."
+
+"In de eerste plaats moet ik mij van mijn schuldigen plicht komen
+kwijten en u mijn dank betuigen voor het stilzwijgen, dat UEd. aangaande
+onze ontmoeting hebt bewaard."
+
+"En hoe weet gij," vroeg ik, eenigszins verwonderd, "dat ik gezwegen
+heb!"
+
+"O ho!" zeide hij met een glimlach: "dat kan ik genoeg uit de gevolgen
+opmaken. Zoo UEd. maar een woord gesproken, maar een sein gegeven had,
+waren de landhaaien mij reeds aan boord geweest, on zou ik hier thans
+niet voor u staan, zoo gerust als een Admiraal op zijn dek; want
+ofschoon men altijd nog naar Zwarten Piet zoekt, het is in den blinde en
+zonder dat men weet, welken koers te houden. Niettemin! ik wil het
+gevaar niet loopen van 't avond of morgen te verzeilen en denk deze
+haven te verlaten."
+
+"Gij deedt beter," zeide ik, "uw geheele professie te verlaten, *welke u
+toch nooit tot een gelukkig einde brengen zal."
+
+"Helaas, Mijnheer!" hernam hij, met een treurigen blik en een diepe
+zucht: "hangt het wel van onszelven af, die met vrijen wil te kiezen?
+Kan ik tegen wind en stroom opvaren? en moet men niet, als het tij
+verloopt, de bakens verzetten? Hoe zou ik, na al het gebeurde, in staat
+zijn, mijn wandel te verbeteren en onder een betere vlag te zeilen dan
+die ik tot heden gevolgd ben? Zoo ik b.v. Mijnheer voorstelde, mij als
+lakei in zijn dienst te nemen, zou zulks UEd. aanstaan?"
+
+"Gij weet," antwoordde ik, om de veronderstelling glimlachende, "dat men
+geen lakei huurt zonder attestatiën van goed gedrag te zien: en ik
+twijfel, of de uwe van dien aard zijn, dat zij mij voldoen zouden."
+
+"Daar moest UEd. niet op zweren," hervatte hij, terwijl hij een
+zwartlederen _portefeuille_ uit den zak haalde, en daaruit eenige
+papieren nam, die hij op de tafel uitspreidde: "ik heb hier een menigte
+getuigschriften van de deftigste inwoners van Batavia en de Kaap, alle
+bewijzende dat de persoon Joachim Waarglas hen in de betrekking van
+kamerdienaar, schrijver en hofmeester met de meeste nauwgezetheid
+gediend heeft. Lees ze maar eens, Mijnheer! zij zijn zoo voldoende
+als...."
+
+"Als zij valsch zijn," viel ik in: "wat hebt gij te maken met
+certificaten van eenen Joachim Weerglas, die wellicht nooit bestaan
+heeft?"
+
+"Zeer zeker heeft de man bestaan," antwoordde hij, de papieren wederom
+naar zich toestrijkende: "maar de goede ziel heeft die niet meer noodig;
+daar hij sedert lang onder de groene baren slaapt, om welke reden ik er
+des te minder conscientiewerk van gemaakt heb, mij zijn naam toe te
+eigenen, en zijn papieren evenzeer, die toch voor niemand meer waarde
+hebben en mij daarentegen zeer nuttig zijn, wanneer deze of gene
+hapscheer mij komt praaien en verzoeken mijn kleuren te wijzen.--Maar
+ook op mijn eigen naam heb ik zeer goede certificaten, die wellicht
+beteren indruk op UEd. zouden maken."
+
+Dit zeggende, opende hij een verborgen gedeelte van zijn brieven-tasch
+en haalde daaruit wederom eenige papieren voor den dag.
+
+"Wat dunkt u van dit certificaat?" vroeg hij, mij een der bewijsstukken
+overhandigende.
+
+Ik nam het op en las niet zonder verbazing een geschrift in de Spaansche
+taal, geteekend door den Graaf van Talavera, en getuigende, dat Sander
+Gerritz, geboortig van Amsterdam, hem met onkreukbare trouw en ijver
+gediend had.
+
+"Dat kan wel zoo valsch zijn als de rest," zeide ik, het hem
+teruggevende.
+
+"Ho! ho! men kent aan onze kantoren zoowel als aan de landssecretarie de
+naamteekening van den Graaf van Talavera.--Doch hier zijn nog meer
+stukken, alle van bekende en nog levende personen: als hier is de
+attestatie van Schipper Slingertouw, met wien ik als halfwassen brasem
+drie reizen naar de Oost heb gedaan, van Schipper Blauwketting, bij wien
+ik twee jaren stuurmansleerling geweest ben, van Kapitein Wijdwimpel,
+daar ik onderstuurman bij was, van Kapitein Pulver, waar...."
+
+"Diens handteekening zouden wij terstond kunnen doen erkennen," zeide
+ik: "want de man bevindt zich in de eetzaal."
+
+"De duiker, doet hij," riep Sander, zijn papieren snel verbergende: "ik
+zou, wel is waar, den ouden pekbroek nog gaarne eens terugzien; maar
+och! door kennis krijgt men kennis en men mocht op zulk een wijze dingen
+van mij te weten komen, welke ik liever achterbaks houde."
+
+"Mag ik u eens vragen," hernam ik, "of er onder die certificaten geen is
+van zekeren Don Manoël, onder wien gij waarschijnlijk ook gediend hebt?"
+
+Sander zag mij een wijl aan met doordringenden blik: "UEd. vraagt mij
+naar den bekenden weg," zeide hij vervolgens, "en weet zoogoed als ik,
+dat de man er ook bij is, al luidt zijn naam wat deftiger.--Maar dit
+daargelaten, UEd. kan uit dit alles besluiten, dat ik onder mijn eigen
+vlag niet durf varen en dus wel valsche kleuren dien te wijzen. Hoe wil
+ik nu mijn weg beteren, daar ik, 't ga, hoe 't ga, gedwongen ben de
+lieden of te bedriegen, of te bestelen?"
+
+"Mijn vader," zeide ik, "is een rechtschapen man: zoo gij u bij hem
+begaaft, hem rondborstig uw levensloop verhaaldet, en hem ware begeerte
+toondet om uw doolpad te verlaten, zou hij waarschijnlijk in staat zijn,
+u kwijtschelding voor uwe begane misdrijven te bezorgen en een beter
+vooruitzicht voor de toekomst te openen."
+
+"Al is," zeide Sander, "het schip nog zoo lek en de branding nog zoo
+fel, zoo zal de matroos, om zijn leven te redden, niet overboord
+springen, wanneer hij haaien voor den boeg ziet. Ik dank u, Mijnheer
+Huyck! maar ik heb mijn nek te lief om uw voorslag aan te nemen. Mijn
+oogmerk is naar Rusland of Noorwegen te gaan en te zien, of men mij daar
+gebruiken kan: want dat loeren achter de struiken, en dat openveteren
+van nachtsloten is geen werk voor iemand, die een korvet gecommandeerd
+heeft."
+
+"De hemel geleide u," zeide ik: "maar hebt gij mij nu nog verder iets te
+zeggen? Het gezelschap wacht mij, en...."
+
+"En dat van een boef, gelijk ik, begint u lastig te worden: dit begrijp
+ik. Ik zal het kort maken. Deze kleinigheid verzoek ik u aan te nemen
+als herinnering aan onze ontmoeting en als een bewijs mijner
+erkentelijkheid."
+
+Dit zeggende, bood hij mij een ring aan, met fraaie _brillanten_ omzet.
+
+"Ik dank u," antwoordde ik, het geschenk afwijzende: "ik heb geen
+waarborg, dat gij recht hebt, dien ring weg te geven, en bovendien
+verlang ik geen verplichting aan u te hebben."
+
+"De ring behoort mij," zeide Sander, "ik heb dien met het zwaard genomen
+van een kaper, die in onze jacht was komen stroopen en wien wij zijn
+buit deden overgeven. Doch, begeert gij hem niet, het is wel, zoo blijf
+ik uw schuldenaar. Tweemalen hebt gij mij ontmoet: ook deze reis
+vertrouw ik op uwe bescheidenheid te kunnen rekenen."
+
+"Nog vier en twintig uren," zeide ik, "wil ik u die beloven; maar zijn
+die verstreken, dan acht ik het mijn plicht als burger, uw verblijf te
+ontdekken."
+
+"Over vier en twintig uren moogt gij, wat mij betreft, op de daken
+schreeuwen, dat Sander Gerritz, Joachim Weerglas en Zwarte Piet slechts
+één persoon zijn."
+
+"'t Is wel! maar maak nu, dat gij voortkomt. Ik hoor de gasten reeds
+opstaan."
+
+"Nog één verzoek; misschien kent UEd. in Amsterdam zekeren armen poëet,
+Lucas Helding, bij name."
+
+Ik knikte toestemmend.
+
+"Welnu! zou ik u mogen belasten met hem dit geld ter hand te stellen. De
+man is behoeftig, en ik weet, dat zulks hem niet te onpas komen zal."
+
+Dit zeggende, haalde hij een geldzakje voor den dag, en stak het mij
+toe.
+
+"Wat nu!" riep ik verbaasd. "Behoort Helding ook al tot de bende?"
+
+"Neen Mijnheer!"--Maar ik heb den man vroeger gekend; ik weet, dat hij
+broodsgebrek lijdt en leven moet van de brokken, die rijke lieden hem
+toewerpen, gelijk zij aan hun hof hond zouden doen. Ik heb genoeg om de
+reis te ondernemen. Dit geld kan ik missen."
+
+"Verschoon mij", zeide ik: "maar zoo de goede man den oorsprong van dit
+geld kende, zou hij het nimmer willen aannemen."
+
+"De henker hale die nauwgezetheid!" zeide Sander, op de lippen bijtende:
+"de man, wien ik dat sommetje afhandig heb gemaakt, was een vreemdeling,
+die wellicht te Moskou of te Weenen te huis behoort en wien ik het niet
+kan terugzenden. Ik wil er mij van ontdoen: kan ik beter handelen, dan
+door het aan aalmoezen te besteden? En heb ik dan geen recht, iemand
+daarmede te bevoordeelen, die arm en braaf is?"
+
+"Gij zoudt althans rechtvaardiger handelen," antwoordde ik, "door het
+aan de lieden terug te geven, die gij bestolen hebt, en die gij kent.
+Vergoeding gaat boven aalmoezen."
+
+"Vergoeding!" riep hij ongeduldig uit: "en wat heb ik hem niet te
+vergoeden? Hoor eens, Mijnheer! en beoordeel mij. Zes jaren geleden,
+voor ik met Kapitein Pulver uitzeilde, had ik kennis aan de dochter van
+Helding: een engel van braafheid, de lust van haar vader en van al wie
+haar kende. Wij hadden elkander lief: zij zou mijn vrouw worden, zoodra
+ik Stuurman was. 's Avonds voor mijn vertrek, daar wij met ons beiden
+alleen waren...." Hier begon Sander te snikken.
+
+"Ik versta u," zeide ik, getroffen over de ontroering van den man, bij
+wien in weerwil zijner wanbedrijven het goede zaad nog niet geheel
+verstikt scheen te zijn: gij waart ondernemend en zij wellicht te
+zwak...."
+
+"Ja Mijnheer!--Ik ging op reis. Wij hadden met tegenspoeden van allerlei
+aard te kampen. Wij werden door zeeroovers gevangen: en, door nood
+gedwongen, trad ik bij hen in dienst. Ik verwierf mij het vertrouwen en
+de gunst van het opperhoofd, die mij al spoedig tot zijn Luitenant
+verhief. Hoe hij ons verliet en hoe ikzelf na zijn vertrek het bevel
+bekwam, en den naam van Zwarten Piet niet minder beroemd maakte dan die
+van Don Manoël geweest was, ware te lang om hier te vertellen. De
+fortuin liep ons eindelijk tegen: ik werd gevangengenomen, doch
+ontsnapte en kwam op een Hollandsch schip terug. Te Heivoet echter werd
+ik herkend door een Kapitein, wiens vaartuig ik geplunderd had: ik
+ontsnapte den rakkers, die mij zochten, en leidde sinds een zwervend
+leven. Van zeeschuimer werd ik struikroover; maar, zooals ik u zeide,
+dit laatste beroep begon mij tegen te staan. Ik trachtte intusschen
+narichten in te winnen omtrent Klaartje; want, ofschoon ik in de
+West-Indiën, en toen ik geen gedachten had haar ooit weer te zien, haar
+beeld zoo wat op den achtergrond had gezet, bij mijn terugkomst in mijn
+vaderland was het of mijn liefde met dubbele kracht herleefde;--maar
+och, Mijnheer! wat moest ik hooren? Zij was weg, zij had haar vader
+verlaten, was van kwaad tot erger geraakt, en leidde nu hier, dan daar,
+een ongebonden leven.--Ik weet, het is slechts gedeeltelijk mijne
+schuld: en echter is het mij, als had ik al die ellende
+veroorzaakt.--Ben ik nu den ouden man vergoeding schuldig of niet?"
+
+De gelaatstrekken van Sander hadden gedurende dit verhaal, hetwelk hij
+onder gedurig snikken en met een bevende stem gedaan had, dezelfde
+bleekheid en ontroering vertoond, welke mij in de kerk des morgens
+getroffen hadden. Ik besefte nu, waarom het tafereel, door den Predikant
+gemaald, zulk een indruk op hem gemaakt had.
+
+"Helding zal, indien dit alles waar is, van u althans niets willes
+aanvaarden," hernam ik, zelf niet wetende, wat te zeggen.
+
+"Dat behoeft ook niet, Helding weet niet, mag niet weten, van wien dit
+komt. Nog eens, wat ik u bidden mag, bezorg dit aan den goeden man."
+
+"Hebt gij geen andere gelegenheid?" vroeg ik, eenigszins bedremmeld;
+want ik hoorde het gezelschap, dat door de gang kwam en de stoep aftrad.
+
+"Ik heb," antwoordde hij, "onder mijn kennissen geen eerlijke lieden
+genoeg, om hun zulk een boodschap op te dragen:--hier ligt het geld: ik
+neem het niet weer op: gij zult--gij moet het bezorgen."
+
+"In waarheid!" hernam ik: "het is een commissie, die ik met mijn geweten
+niet kan overeenbrengen. Gij maakt mij tot heler van gestolen goed."
+
+"Uw dienaar, Mijnheer! God zegene u." En zich buigende, opende bij de
+deur om te vertrekken, toen hem iemand, die juist binnenkwam, met een
+vaart tegen 't lijf kwam aanloopen.
+
+"Vergeving! vergeving!" zeide Kapitein Pulver! want deze was het: "ik
+kwam mijn hoed zoeken, dien ik hier gelaten heb....; maar wat deksel! de
+droes is zoo niet!" en hij bleef Sander met een open mond aanstaren.
+Deze was een oogenblik onthutst; maar, zich herstellende, wendde hij het
+gezicht naar mij toe en van Pulver af en wilde het vertrek verlaten.
+
+"Maar voor den duiker!" riep Pulver, die al om hem heen gedraaid had:
+"heb ik het mis of heb ik het wis? Is UEd., als ik mag vragen...."
+
+"Uw dienaar, Sinjeur!" zeide Sander, zich haastig door de gang naar de
+voordeur begevende.
+
+"Maar met uw verlof! een amerijtje geduld!" riep Pulver, hem navolgende:
+"Sander! ben je 't? of ben je 't niet? Sandertje! ken je Kapitein Pulver
+niet meer?"
+
+Sander zag waarschijnlijk, dat alleen onbeschaamdheid hem uit dezen pas
+kon redden. Hij draaide zich aan de voordeur om, trad met een vasten
+stap naar Pulver toe en zag hem stijf in 't gezicht.
+
+"Sinjeur!" zeide hij: "hier heeft een misverstand plaats. UEd. heeft den
+verkeerde voor. Mijn naam is Joachim Weerglas. Ik heb de eer u te
+groeten."
+
+Dit gezegd hebbende, maakte hij rechtsomkeert, liet Pulver bedremmeld
+staan, stapte de stoep af, en, in het voorbijgaan het gezelschap, dat op
+het voorplein stond, deftig groetende, wandelde hij zonder overhaasting
+de plaats af.
+
+"Nu! ik mag lijden dat mijn fokkemast in een nachtkaars verandert,"
+zeide Pulver, hem verbaasd naoogende: "indien ik ooit zulk een
+gelijkenis meer gezien heb."
+
+"Ik moet zeggen, "Neef!" zeide Tante, toen ik, na den geldzak op mijn
+kamer gebracht te hebben, weder buiten gekomen was; "die Monsieur is
+lang van stof. Wat had die met u te verhandelen?"
+
+"O! heel wat," zeide ik: "meer dan ik thans vertellen kan."
+
+"Wie was die Heer?" vroeg Suzanna: "mij dunkt, ik heb hem hedenmorgen in
+de kerk gezien."
+
+"Gij hadt beter gedaan," zeide ik, een andere wending aan het gesprek
+wenschende te geven, "den Predikant aan te zien, dan de jonge Messieurs
+te begluren."
+
+"Kan ik het helpen?" hernam Suzanna: "die man dwong mij wel hem aan te
+kijken; want hij snikte zoo luid, dat iedereen het hoorde."
+
+"Inderdaad," zeide Henriëtte: "nu gij 't zegt, herinner ik mij ook, hem
+te hebben opgemerkt. Hij scheen zeer getroffen door de predikatie."
+
+"Gekheid!" hernam Suzanna: "hij huilde van verdriet bij de gedachte, dat
+hij bij gebrek aan contanten al de kermisvermaken zou moeten missen,
+welke Dominee zoo treffend afschilderde, zoodat hij als zijn meisje hem
+van avond vraagt:
+
+ Jan! koop mij een kermis,
+
+zal moeten antwoorden:
+
+ Mooi meisje! ik heb er geen geld."
+
+"Nu zijt gij er toch niet achter, Zusje!" zeide ik: "want hij kwam mij
+juist verlof verzoeken om met u ter kermis te gaan."
+
+"Zoo! En ik hoop dat gij gezegt hebt; als 't u belieft."
+
+"Ik zeide, wij waren al Heeren genoeg."
+
+"Wel foei! zoo zal ik nooit een vrijer krijgen, als gij die op zulk een
+manier afscheept.--Maar, Kapitein Pulver! Hoe is het? Gij kijkt dien
+Monsieur nogal na, schoon hij reeds lang uit het gezicht is. Ik heb wel
+gehoord, dat de zeelui door oefening een scherp gezicht krijgen! maar
+toch! of gij hem zoo door de bladeren heen kunt ontdekken, dat zou mij
+verwonderen."
+
+"Kapitein Pulver meende, geloof ik, dat hij den man kende," zeide ik.
+
+"Ja waarlijk!" zeide Pulver, als uit een droom ontwakende: "en ik geloof
+het nog."
+
+"Kent gij Monsieur Weerglas?" vroeg Tante, hem naderende: "want ik meen,
+dat hij het was."
+
+"Monsieur Weerglas!" herhaalde Pulver: "ik heb nooit een weerglas gekend
+dan hetgeen ik aan boord gebruik en gemaakt is door Michiel Blut op den
+Zeedijk. De waarheid is, dat de man als twee druppelen water gelijkt op
+mijn Onderstuurman Sander Gerritz, daar ik heden van verteld heb."
+
+"De Kapitein," zeide Suzanna tegen Tante, "dacht als Phocas bij
+Corneille:
+
+ _Tombai-je dans l'erreur ou si j'en vais sortir?_
+
+"Ja Juffertje! als ik Fransch verstond," zeide Pulver, "dan zou ik dat
+misschien gedacht hebben; maar ik heb dien _kornoelje_ nooit gekend."
+
+"Kom!" zeide Tante: "laat ons maar niet meer aan dien man denken, en
+onze wandeling voortzetten. Daar is Van Baalen al een eind vooruit met
+den Heer Blaek, en zij zijn zoo druk over den wissel op Londen aan den
+gang, dat zij niet bespeuren, dat wij achterblijven. En de Heer
+Lodewijk, waar is die?"
+
+"Ik geloof naar stal," zeide Henriëtte: "om de paarden van den Heer Van
+Baalen te zien."
+
+"Aha! zoo hij die boven ons gezelschap verkiest," zeide Suzanna, "dan
+zie ik wel, dat ik op hem ook niet zal moeten rekenen, om mij hedenavond
+ter kermis te brengen, en ik zal Kapitein Pulver wel te vriend mogen
+houden: anders ben ik geheel zonder vrijer."
+
+"Tante heeft wel gelijk," zeide ik stil tegen Henriëtte: "wanneer zij
+zegt, dat wij dien Monsieur Weerglas moeten daarlaten. Hij heeft mij ten
+minste lang genoeg onttrokken aan een gezelschap, dat mij boven alles
+aangenaam is."
+
+"Mijnheer!" antwoordde Henriëtte: "gij herinnert u onze afspraak op den
+koepel wel? Wij zouden alle complimenten daarlaten."
+
+"Ik kan het waarlijk niet helpen," zeide ik, "dat gij geen onderscheid
+weet te maken tusschen waarheid en complimenten."
+
+Op deze wijze pratende, wandelden wij voort, terwijl Suzanna den zeeman
+had beetgenomen, wien zij allerlei vragen deed, en Tante nu rechts dan
+links liep, om bloemen te plukken, welke zij alsdan aan de jonge meisjes
+kwam aanbieden. Na eenigen tijd vervoegde zich Lodewijk weder bij ons,
+of liever bij Van Baalen, met wien hij, na lang loven en bieden, den
+koop eens werd over de harddravers, onder beding, dat hij die nog eens
+zoude probeeren.
+
+Te huis gekeerd, vonden wij de theetafel, die ons wachtte: en terwijl
+wij het geurige kruid dronken, liet ik, mij van alle onzekerheid
+wenschende te ontslaan, het gesprek vallen op de Spaansche
+aangelegenheden: waarna ik, bij mijn neus langs, de vraag deed, of
+iemand den Graaf van Talavera ooit had hooren noemen.
+
+Het kwam mij voor, of de Heer Blaek bij deze vraag eenigszins van kleur
+veranderde: hij hield zich althans, of hij dien nooit geboord had; maar
+Van Baalen haastte zich te antwoorden:
+
+"Den Graaf van Talavera! wel zeker! wie kent dien niet? Hij was
+Vlies-Ridder, Grande van Spanje, Admiraal van Castilië, gunsteling des
+Konings; in één woord, een troetelkind van 't geluk;--maar 't kan
+verkeeren, zegt Bredero: en met hem is het ook mal afgeloopen. Hij is in
+ongenade geraakt, heeft zich uit de voeten gemaakt en niemand weet, wat
+er van hem geworden is."
+
+"'t Is waar ook," hervatte ik: "nu herinner ik mij, vroeger wel van den
+man gehoord te hebben."
+
+"Stil! stil toch!" zeide Tante, terwijl zij Van Baalen met den elleboog
+aanstootte.
+
+"Ik mag er dan toch wel bij vertellen," vervolgde hij, niets van de
+geheime wenken van Tante begrijpende, "dat hij eigenlijk een
+Gelderschman van geboorte was en zijn loopbaan in 's lands dienst
+begonnen is. De Heer Blaek zal zich Baron Van Lintz wel herinneren?"
+
+"Ik, Mijnheer?" vroeg de Heer Blaek, terwijl hij moeite had, om het
+theekopje, dat in zijn hand beefde, aan den mond te brengen: "met uw
+verlof ... neen ... ik herinner mij niets van hem."
+
+"Niets! Is dan niet.... O! hoe kan ik zoo dom zijn?" zeide Van Baalen,
+terwijl hij zichzelven met de vuist voor het hoofd sloeg: "Ik was
+waarlijk uw betrekking tot dien man vergeten. Ik verzoek verschooning:
+ik heb mij schandelijk voorbijgepraat. Zoo iets kan slechts mij alleen
+gebeuren. Ik ben de ongelukkigste man van de wereld."
+
+Nu was ik nog even wijs. Ik keek rond: de Heer Blaek was van zijn
+ontsteltenis nauwelijks teruggekomen. Van Baalen ging voort met
+_excuses_ te maken. Henriëtte zag met haar groote en fraaie oogen
+iedereen beurtelings aan als om opheldering te vragen. Tante bood
+theerandjes en confituren aan, en deed haar best om de aandacht af te
+trekken. Lodewijk neuriede een Fransch liedje en Suzanna mompelde in
+zich zelve:
+
+ _"Et jamais dans Larisse un lâche ravisseur
+ Me vint-il enlever ou ma femme ou ma soeur?"_
+
+Wat Pulver betreft, hij was in zulk een rookwolk gehuld, dat het mij
+onmogelijk was zijn gelaat te onderscheiden.
+
+Het gesprek werd nu, zooals meestal het geval is na een dergelijk
+_incident_, koud en onbeduidend: ja, het was met een waar genoegen, dat
+iedereen het theegoed zag wegnemen, waarna wij gezamenlijk een wandeling
+in 't dorp gingen doen. Dewijl de kermisvermakelijkheden, welke wij daar
+bijwoonden, niet van dien aard waren, dat de beschrijving daarvan
+eenigszins belangrijk voor den lezer zoude zijn, maar slechts dienen
+zoude, om mijn verhaal nutteloos te verlengen, zal ik hier alleen
+vermelden, dat Suzanna, bij het gooien aan een koekkraam, door de
+fortuin begunstigd werd en het geluk had van een grooten koek te
+trekken, waarop met gouden letters te lezen stond:
+
+ DIT IS
+ VOOR
+ MIJN
+
+Wij keerden tegen negen uren huiswaarts, waarna de vier genoodigde
+Heeren, wier rijtuigen reeds een poos gewacht hadden, hun afscheid namen
+en Heizicht verlieten.
+
+
+ * * * * *
+
+
+ACHTTIENDE HOOFDSTUK,
+
+WAARIN FERDINAND OP ZIJN KANTOOR GEÏNSTALLEERD, EN, ALS KRELIS LOUWEN,
+OP EEN POËTENMAAL WORDT GENOODIGD.
+
+
+Het was met een beklemd hart, dat ik den volgenden morgen de sjees van
+Tante zag voorkomen, om mij naar Amsterdam terug te brengen, en mij een
+plaats te doen verlaten, waar ik een voorwerp achterliet, dat mij
+ondanks onze korte kennismaking, onuitsprekelijk dierbaar geworden was.
+Ik mocht echter mijn verblijf niet langer rekken; want ik moest dien dag
+bij den Heer Van Baalen zijn om mijn nieuwe betrekking te aanvaarden: en
+ik wil niet ontkennen, dat de gedachte mij streelde, van niet langer,
+gelijk voor vijf dagen, te Amsterdam aan te komen, als een berooide
+straatslijper, die niets te verdienen heeft, maar als medechef van een
+geaccrediteerd handelshuis. Deze betrekking gaf mij dan ook tevens
+eenigen waarborg om met meer vrijmoedigheid aanzoek te kunnen doen naar
+de hand van een meisje, hetwelk ik niet zoude ten huwelijk durven
+vragen, zonder het vooruitzicht te hebben, van haar eerlang een
+maatschappelijke positie te verschaffen, geëvenredigd aan die, waaraan
+zij gewoon was. Deze en dergelijke gedachten beurden mij onderweg
+zoodanig op, dat ik in eene recht opgeruimde stemming te huis kwam. Na
+mijn moeder omhelsd, en de jonge leden der familie verheugd te hebben
+met een grooten koek, dien Suzanna mij voor hen had medegegeven, begaf
+ik mij naar het huis van Van Baalen, die mij uiterst minzaam ontving en
+terstond naar zijn kantoor geleidde, waar ik met alle behoorlijke
+plechtigheid aan de boekhouders, bedienden en loopers werd voorgesteld.
+
+"Ik heb dezen hoek voor u bestemd," zeide Van Baalen: "hopende dat de
+plaats en het licht u gevallen--en dien lessenaar geledigd, dien UEd.
+gebruiken kan, zoolang er geen nieuwen vervaardigd is.--Wijdveld! haal
+de boeken eens, dat Mijnheer Huyck eenig denkbeeld moge bekomen, hoe de
+zaken staan en op wat hoogte wij zoo wat zijn.--Zoo UEd. eenige kopieën
+of notitie van 't een of 't ander verlangt, heeft UEd. maar te spreken:
+en, heeft UEd. eenige inlichtingen noodig, Wijdveld of ikzelf zijn
+altijd bereid u die te geven."
+
+Gedurende deze minzame toespraak van mijn nieuwen compagnon, had
+Wijdveld, de tweede boekhouder, al de boeken aangebracht, voor mij op de
+schrijftafel nedergelegd en aan het laatst beschreven folio opgeslagen,
+waarna hij zich weder naar zijn lessenaar begaf. Ik riep nu al mijn
+opmerkzaamheid, en hetgeen mij van de theoretische kennis van het
+Italiaansch boekhouden uit mijne schooljaren was bijgebleven, te hulp,
+om mij met den staat der zaken bekend te maken. Van Baalen had, naar het
+mij dien dag voorkwam, overal het oog, en gelijk mij later bleek, ook
+liet hoofd in: en, zonder zijn plaats of werk te verlaten, wist hij dat
+zijner ondergeschikten zorgvuldig na te gaan, hun zijn bevelen te geven,
+hen, waar 't noodig was, te recht te wijzen, en op mijn gezicht te
+lezen, wanneer ik hier of daar zwarigheden ontmoette.
+
+"Mijnheer Karelsz!" zeide hij, na eenen der ontvangen brieven gelezen te
+hebben, tot den eersten boekhouder: "Heinrich Haspel en Co. te Hamburg
+schrijven ons hun te remitteeren a 33 1/2 st. per daalder van 32 ß lubs
+of op Frankfort a 85 & per florijn van 65 kreutzers".
+
+"Ik geloof," zeide Karelsz, "dat wij a 84 & op Frankfort kunnen
+remitteeren."
+
+"Ja," zeide Van Baalen: "en tot 33 st. op Hamburg, hetgeen hun nog
+voordeeliger uitkomt. Laat Pietje Van Lingen het juiste verschil eens
+opmaken:--en tevens, hoeveel wij in courant geld moeten uittellen om de
+1024000 reis aan Isodore Perez te Lissabon te remitteeren a 110 & per
+dukaat, de agio 3 ½ percent. Hier is een advies van John Smith te
+Londen, dat hij 480 stuks Blok-tin voor onze rekening heeft ingekocht en
+te Cadix geconsigneerd om aldaar voor onze rekening te verkoopen ... die
+factuur loopt hoog genoeg: 496 £ sterling; maar de ongelden schijnen
+grooter geweest te zijn dan gewoonlijk:--Monsieur Snijders! wanneer gij
+er in geslaagd zult zijn, uw pen te vermaken, waaraan gij sedert een
+half uur bezig zijt, wees dan zoo goed, deze factuur eens over te
+brengen, en te zien hoe onze rekening met dat huis staat:--het
+verwondert mij, dat hij niets schrijft over die vier balen Beathilies
+Ternatanes, die hem in de vorige week gezonden zijn; het heeft wel is
+waar nogal gestormd op zee: en de beurtman kan te laat zijn
+aangekomen:--aan die Suiker van Harry Harding op Sint-Christoffel
+behoeft geen rekening gegeven te worden, Mijnheer Wijdveld! Ik heb van
+dien man geen goed meer te wachten.--Ik zie al, waar UEd. naar zoekt,
+Mijnheer Huyck! UEd. is waarschijnlijk verwonderd, dat de agio niet bij
+iederen wissel genoteerd staat: maar het is mijne gewoonte, dat op zijn
+beloop te laten en bij 't sluiten der rekening het bedrag der agio op
+Rekening van Agio te brengen, en de rest op Winst en Verlies.--Mijnheer
+Karelsz, hebt gij al een nota van De Wijs over den verkoop van die 36
+Ceroenen Indigo Lauro?--Wees anders zoo goed hem daaraan te herinneren:
+en zeg hem, dat, zoo hij die niet dadelijk inlevert, ik mij van een
+anderen makelaar zal bedienen;--en denk toch, om Van Erkeles te
+waarschuwen wegens de assurantie voor de "Fortuin". Pulver heeft zich al
+beklaagd, dat men het schip nog niet is komen opnemen. Ziedaar, Mijnheer
+Huyck! hier is een circulaire, die ik gesteld heb, om bericht van onze
+compagnieschap te geven: UEd. gelieve uw oordeel daarover te zeggen. Nu
+zie! dat is mis," vervolgde hij, een anderen brief lezende, en dien aan
+Karelsz overreikende, die bleek werd als een doek.
+
+"Hemel!" zeide deze, met een zachte stem, zoodat geen der bedienden het
+hooren kon: "dat is een ongeval! wie had dat kunnen droomen?"
+
+"'t Zijn veertig duizend gulden in 't water," zeide Van Baalen, de
+schouders ophalende, doch zonder een gezicht te vertrekken.
+
+"Paulus Leyster insolvent!" hernam Karelsz, zuchtende: "ik had zooveel
+vertrouwen in zijn soliditeit."
+
+"Stil!" zeide Van Baalen: "men behoeft niet precies te weten, wat wij
+daaraan verliezen. Bovendien, zonder schade hier of daar gaat de negotie
+nooit. Tracht intusschen berichten in te winnen, of er wat van te recht
+komt. Mijnheer Huyck! ik zal u dit later wel vertellen. 't Valt
+gelukkig, dat UEd. hier nog niets mede te maken heeft; doch UEd. kan er
+uit zien, dat het ons niet altijd voor den wind gaat."
+
+Dit was het eenige beklag, dat hij zich veroorloofde. Ik kon van mijne
+verbazing niet terugkomen. Was deze dezelfde man, wien ik den dag te
+voren zoo morrende en klagende had leeren kennen. Hij had zich den
+ongelukkigsten man der wereld genoemd, omdat zijn tuinbaas hem geen
+doperwtjes kon leveren, en hij droeg met gelatenheid een verlies van
+veertig duizend gulden. Hoe verkeerd, dacht ik, zijn de oordeelvellingen
+der menschen bij een slechts oppervlakkige kennis! Wie den Heer Van
+Baalen alleen in de gewone samenleving ontmoet had, zou hem niet anders
+hebben beschouwd dan als een verdrietigen, gemelijken, verstrooiden
+knorrepot, die zichzelven en anderen tot last leefde;--en ook alzoo had
+ik hem beoordeeld, en reeds het denkbeeld mij beangst, van in zijn
+gezelschap mijn dagen te moeten slijten. Hoezeer had ik mij bedrogen! en
+hoe aangenaam vond ik mij verrast, nu ik hem in zijn waarde leerde
+kennen; en, dat ik het hier bijvoege, hoe meer tijd ik in het vervolg
+met hem sleet, hoe meer ik zijn rustelooze werkzaamheid, zijn helder
+inzicht in de zaken, zijn geest van orde, zijn kordaatheid in 't
+handelen en zijn gelijkheid van gemoed bij voor- en tegenspoed leerde
+bewonderen. Slechts op ééne wijze heb ik mij dat verschil tusschen Van
+Baalen op 't kantoor en Van Baalen in de wereld kunnen verklaren. Hij
+was van de natuur tot handelaar bestemd, en door zijn stand in de
+maatschappij tot uitgaan gedwongen. In zaken was hij op zijn plaats; in
+de wereld speelde hij een rol. Maar zijn ziel was bij zijn _affaire_ en
+bleef er bij, al was zijn lichaam in de dagelijksche kringen aanwezig;
+hij gevoelde zich aldaar niet op zijn gemak: en verveling, zucht om
+zonderling te schijnen, wrevel, of al deze aandoeningen te zamen
+genomen, bedierven alsdan zijn luim en vormden hem tot den man, dien ik
+vroeger geschilderd heb.
+
+Terwijl ik mij nog op het kantoor bevond, kwam mijn boodschap aan
+Helding mij in de gedachten. Ik was eerst voornemens geweest, die aan
+Heynsz op te dragen: maar de vrees om vermoedens te wekken had mij dit
+plan doen verwerpen: en ik begreep, dat het beter ware en meer
+overeenkomstig met het doel des zenders, het geld op een zoodanige wijze
+in de handen des dichters te spelen, dat men nimmer kon nagaan van wien
+het kwam. Toen dus, bij het sluiten van het kantoor, de bediende kwam
+hooren, of de patroon nog iets te zeggen had, verzocht ik verlof aan Van
+Baalen, dien man met een commissie te belasten: dit toegestaan zijnde,
+nam ik den looper ter zijde, deelde hem mijne instructiën mede, en
+stelde hem vervolgens het geld ter hand, dat ik, om op alle gelegenheden
+gewapend te zijn, bij 't van huis gaan bij mij had gestoken. Ik bleef
+toen nog eenigen tijd met Van Baalen alleen, ten einde al wat onze
+compagnieschap betrof op een behoorlijken voet te regelen, en keerde
+recht tevreden naar huis.
+
+Op den avond van dien dag zat mijn familie in onze huiskamer vereenigd.
+Tante Letje was bij ons te bezoek en ik was naar mijn kamer gegaan om
+eenige plaatwerken te krijgen, die ik aan de mijnen wilde laten zien,
+toen ik hoorde, dat er iemand aangediend en na eenig toevens
+binnengelaten werd. Ik kwam weder beneden, mijn platen onder den arm
+houdende, en was niet weinig verbaasd en teleurgesteld, toen ik ontdekte
+dat de bezoeker niemand anders was dan vriend Helding, die, zoodra hij
+mij zag, naar mij toekwam, en met de meeste eerbiedigheid mij zijn dank
+betuigde voor de weldaad, die ik hem bewezen had.
+
+Ik stond als van den donder getroffen en verwenschte het toeval, dat ik
+juist uit de kamer was, toen hij zich had laten aandienen: daar ik in
+het tegenovergestelde geval naar hem had kunnen gaan en hem afzonderlijk
+spreken: en nu, vreesde ik, zou de bommel losbreken.
+
+"Maar mijn waarde Monsieur Helding!" zeide ik eindelijk: "ik weet, niet
+waar UEd. van spreekt: ik betuig u, dat uw dankzeggingen mij zoo vreemd
+voorkomen...."
+
+"Wel ja!" zeide mijn vader, die van meening was, dat Helding, voor de
+twee dukaten bedanken kwam: "UEd. behoefde waarlijk niet de moeite te
+doen, van daarvoor hier te komen. Het gedicht, waarmede UEd. ons vereerd
+hebt, is slechts weinig betaald met zulk een bagatelletje."
+
+"Een bagatelletje, Ed.-Gestr. Heer!" riep Helding: "waarlijk! zoo UEd.
+honderd Zeeuwen een bagatelletje noemt! voor UEd. is 't mogelijk, maar
+voor mij waarachtig niet."
+
+"Honderd Zeeuwen!" herhaalde mijn vader: "hier moet een misverstand
+plaats hebben: dat geld komt van mij niet: en ik betwijfel, of mijn zoon
+ook genoeg bij kas is om zulke _munera_ weg te geven."
+
+"Eilieve, Ed.-Gestr. Heer!" hervatte de poëet: "UEd. drijft het al te
+verre. Zulk een edele wijze van schenken verhoogt de waarde van het
+geschonkene."
+
+"Dat uw slinkerhand niet wete wat uw rechter geeft," mompelde Tante
+Letje.
+
+"Maar het is vruchteloos," vervolgde Helding, "de zaak te willen
+verbloemen. Hoe fijn het werk ook bestoken was, ik ben er toch achter
+gekomen."
+
+"Eilieve! Geef ons de _historia facti_ eens," zeide mijn vader, "want ik
+ben nieuwsgierig te weten hoe de vork in den steel zit."
+
+"Met genoegen, Edel-Gestr. Heer. Ik zat daar op mijn bovenkamer en had
+een veldzang ter gelegenheid der verjaring van den Heere Smethof voor
+mij, terwijl Heynsz, mijn huisheer, juist bij mij zat en mij een
+quitantie schreef voor drie maanden huur, die ik hem voldeed uit de twee
+dukaten, die UEd. laatst bij mij gelaten hadt. Daar wordt aan mijn deur
+geklopt: ik zeg "binnen!" daar komt een Monsieur binnen: "Monsieur Lucas
+Helding"--"Dezelfde," zeg ik. "Dan moet ik u dit zakje overhandigen,"
+zegt hij: "wees zoo goed, mij quitantie daarvoor te geven." Met begon
+hij het geld op de tafel uit te tellen: alle gerande Zeeuwsche
+Rijksdaalders. Ik was zoo buiten mijzelf, dat ik beefde als een rieten
+blad. "Maar man!" zeg ik: "UEd. is zeker abuis. Ik ben geen geld te
+wachten."--"Geen abuis ter wereld," zegt hij, terwijl hij het geld al
+vast voortelde: "zoo UEd. Lucas Helding is: 29, 30, 81."--"Maar van wie
+komt het toch?" vroeg ik.--"Ja! dat mag ik niet zeggen: 45, 46,
+47."--Het was mij alsof alles mij draaide voor de oogen! zulk een som
+gelds te zien.--"Wel!" zeide Heynsz: "ik zou het maar opsteken. Men moet
+zoo geen koren van den molen sturen."--zeide ik: "Sinjeur Heynsz! wees
+zoo goed en schrijf mij de quitantie eens. Gij zijt nu toch bezig: en ik
+zou niet in staat zijn, een letter op 't papier te stellen, zoo confuus
+ben ik."--"Daar heb ik niet tegen," zeide hij: "hoe groot is de
+som?"--Tweehonderd zestig gulden," zei de vreemde persoon.--Nu, Heynsz
+schreef het reçu: ik teekende, en de man kuierde weg. "Begrijp je daar
+iets van, Sinjeur Heynsz?" vroeg ik. "Neen," zei hij: "maar 't is een
+buitenkansje, daar ik u geluk mee wensch...." "Ken je dien man?" vroeg
+ik weer. "Jawel!" zeide hij:"'t is een kantoorknecht bij Van Baalen."
+
+"Dat die drommelsche verklikker ook tegenwoordig moest zijn," dacht ik,
+bij dit gedeelte van Heldings verhaal. Deze vervolgde:
+
+"Dat was aan geen doove gezeid. Ik gaf mijn geld aan Heynsz om te bergen
+en liep naar den Heer Van Baalen. Maar jawel! Ik had pas een paar
+woorden gezegd, of ik merkte, dat het alweer mis was. "Ik geef mijn geld
+zoo niet weg," zeide hij, en liet daarop den kantoorknecht roepen, die
+juist aan huis was. Toen kwam het hooge woord er uit: hij had het van
+UEd. gekregen om het mij te bezorgen."
+
+Hier zette mijn geheele familie groote oogen op en ik sloeg de mijne
+neder, mijn noodlottig gesternte verwenschende.
+
+"Ik wist niet, dat uwe middelen zoo ruim waren," zeide mijn vader met
+bevreemding.
+
+"Het spijt mij, dat het ontdekt is," hernam ik: "maar ik kan u
+verklaren, Monsieur Helding! dat uw dankbetuigingen niet aan mij
+behooren gericht te zijn. UEd. is het geld evenmin aan mij verschuldigd
+als aan den kantoorknecht, die het u gebracht heeft; want beiden hebben
+wij het van een derde ontvangen: en de hand, die 't mij ter hand stelde,
+wil niet genoemd zijn."
+
+Mijn toon was zoo ernstig, dat Helding overtuigd scheen. Nu keek hij
+mijn vader aan; maar deze schudde het hoofd, en mompelde: "_Etiam per
+interpositam personam donatio consummari potest_; maar ik begrijp er
+niets van."
+
+"En mag ik er volstrekt niet naar raden, wie de zender is?" vroeg
+Helding.
+
+"Ik verzeker u," was mijn antwoord, "dat gij daar vergeefsche moeite toe
+zoudt doen. Het is mij bovendien volstrekt verboden u iets dienaangaande
+te vertellen."
+
+Helding zuchtte en haalde de schouders op: "in dat geval ben ik UEd.
+toch altijd dankbaar voor de bezorging," zeide hij: "en hetzij UEd. de
+zender zijt of niet, zoo wil ik toch niet nalaten, UEd. het tweede
+oogmerk mijner komst mede te deelen, zijnde om UEd. te noodigen op een
+klein partijtje, dat ik sedert lang aan eenige mijner kunstvrienden
+schuldig ben en nu eindelijk in staat ben gesteld, hun te geven."
+
+"Mijn waarde Monsieur Helding!" zeide ik: "ik ben volstrekt niet op de
+hoogte, om met geleerde lieden om te gaan, en zal bovendien thans
+drukten genoeg aan de hand krijgen, die mij dergelijke partijen wel
+zullen beletten."
+
+"Ja! dat vind ik ook," zeide mijn moeder, mij met bezorgdheid aanziende:
+"dergelijke partijen duren somtijds laat: men gebruikt er meer dan
+gewoonlijk, de gezondheid lijdt er door."
+
+"Och! UEd. meent het niet," zeide Helding: "de Jongeheer kan immers naar
+huis gaan wanneer hij verkiest, en behoeft niet meer te drinken dan hem
+lijkt; een glas roode wijn kan op zijne jaren zooveel kwaad niet: en dan
+bovendien, de Jongeheer heeft het mij beloofd."
+
+"Het zij verre van mij, hier, ongeroepen, wijsheid te willen
+verschaffen," zeide mijn vader: "maar ik geef u, Monsieur Helding!
+vriendschappelijk in bedenking, of gij weldoet de verkregene som zoo
+dadelijk te gebruiken om uwe vrienden te trakteeren. Ik weet wel, gij
+poëten acht het geld als slijk en denkt met Horatius:
+
+ _Nullus argento color est avaris abdito terris_:
+
+maar toch, ik denk, dat het oogmerk des zenders geweest is, dat gij er
+u-zelven mede te goed deedt, en niet, dat anderen het verbrasten."
+
+"UEd.-Gestr. spreekt zeer waar," zeide Helding: "maar wat is het geval?
+Ik ben nu al zoovele jaren lid van een vriendenkring ter onderlinge
+oefening in de dichtkunst. Volgens de instellingen van ons genootschap
+moeten wij maandelijks bij een der leden vergaderen, die de overigen
+ontvangt en hun een glas wijn schenkt naar zijn vermogen. En daar zij nu
+weten, dat ik geen kelder heb, wisten zij het altijd zóó te schikken,
+dat mijne beurt werd overgeslagen. Ik heb nu zoovele jaren altijd op
+hunne kosten wijn gedronken, en nu wilde ik wel voor eens in mijn leven
+hunne beleefdheid te mijnen opzichte vergelden."
+
+"Dat is edelmoedig gedacht," zeide mijn vader: "maar toch, draag zorg,
+dat gij niet alles aan den wijn verdoet: en bepaal u dan bij hen, aan
+wien gij een traktement schuldig zijt."
+
+"Nu ja!" zeide Helding: "of er een paar meer of minder zijn, dat zal er
+zooveel niet toe doen: en aan den jongen Heer, die mij in staat gesteld
+heeft mijn huishuur te voldoen, wilde ik toch ook wel toonen, dat ik
+niet ondankbaar ben. 't Is zeker wel wat vermetel van mij, te durven
+hopen, dat iemand als de Jongeheer Huyck mij de eer aan zoude doen mijn
+arme woning te bezoeken."
+
+"Volstrekt niet," hernam mijn vader: "en ik heb er niet tegen, dat mijn
+zoon van uw uitnoodiging gebruik make, indien zijn kantoordrukten het
+niet beletten en hij voor dien avond niet verzeid is."
+
+"Maar lieve engel!" zeide mijn moeder, vreemd opziende: "gij; meent het
+immers niet?"
+
+"Kom, Keetje-lief!" zeide mijn vader: "wees maar tevreden: _indulge
+veniam puero_."
+
+"Ja!" zeide zij, de schouders ophalende: "als ge Latijn begint te
+praten, zal ik maar zwijgen," en zij schudde het hoofd, terwijl haar
+geheele wezen te kennen gaf, dat zij die partij niet goedkeurde.
+
+"Ziezoo! dat is treffelijk," zeide Helding, terwijl hij zich tot mij
+wendde, en de handen wreef: "UEd. zal zien, het zal in orde zijn. Heynsz
+heeft mij veroorloofd, de gasten op zijne kamer te ontvangen, dan
+behoeven zij zoovele trappen niet te klimmen...."
+
+"En hebben minder gevaar er af te rollen," dacht ik.
+
+"En ik zal de Juffrouw, die beneden mij woont, verzoeken koffie te
+schenken: dan heeft het goede mensch ook reis een verzet: want zij zit
+den geheelen dag te kniezen en te zuchten."
+
+"En zal die Juffrouw dan alleen met al die Heeren zitten?" vroeg Moeder.
+
+"Wel neen, Mevrouw!" antwoordde Helding, lachende! "zij zal op haar
+kamer blijven en ons de koffie sturen.--Och! het is een lief meisje, zoo
+vriendelijk, zoo zachtzinnig: nietwaar Mijnheer?" vroeg hij, mij tot
+getuige nemende.
+
+"Zoo Ferdinand! Kent gij die Juffrouw ook al?" vroeg mijn moeder, half
+schertsend, half bestraffend.
+
+"Dat is te zeggen, ja, ik heb haar in 't voorbijgaan gezien, toen ik
+Monsieur Helding bezocht," antwoordde ik.
+
+"Nu ja, gezien," zeide Helding: "en een grooten dienst gedaan
+bovendien.--Nu zij is ook altijd recht dankbaar; want zoo dikwijls ik
+haar op de trap ontmoet en een praatje met haar maak, vertel ik haar van
+UEd. en dan glinsteren haar oogen als twee sterretjes."
+
+"Wat is dat voor een juffer?" vroeg op zijn beurt mijn vader, met een
+strakken blik: "en wat zijn dat voor diensten, die Ferdinand haar
+bewezen heeft?"
+
+"Och! een zedig meisje," zeide Helding, "die geen Christenziel bij haar
+ziet, en nooit uitgaat: en vroom ook;--maar zij woont dan bijster alleen
+en verlaten. Daar heb je den Notaris Bouvelt, daar ik geloof dat het een
+stuk van een nicht af is, die komt niet eens naar haar omzien. De man is
+ziek, dat is mogelijk; maar kon hij niet eene van zijn dochters zenden?
+al was het maar om haar naar de kerk te brengen, waar zij nu niet alleen
+naar toe durft gaan. Gisteren nog vroeg ik haar, zoo bij manier van
+spreken, waar zij ter kerke geweest was: en zij antwoordde mij, dat zij
+sedert haar komst te Amsterdam nog geen voet over den drempel heeft
+gehad, omdat zij niet alleen durfde uitgaan. En toen vroeg zij mij, of
+ik geene zuster of nicht had, die op jaren ware, en haar derwaarts zou
+kunnen geleiden."
+
+"Arme ziel!" zeide Tante Letje, met deernis: "zij is gelijk aan den
+geraakte, die de genezende wateren van Bethesda niet kon genaken, omdat
+er niemand was om hem op te nemen."
+
+"Maar dat heldert nog niet op, wat Ferdinand met haar te maken had,"
+zeide mijn vader.
+
+"Anders niet," zeide ik, "dan dat ik haar bevrijd heb van iemand, wiens
+bezoek haar lastig was; doch Monsieur Helding weet, dat wij den naam des
+onbescheiden indringers niet voegzaam kunnen noemen."
+
+Mijn vader zweeg en nam een snuifje. Ik wist, wat dit beteekende; want
+de snuifdoos kwam slechts bij bepaalde gelegenheden uit den zak:
+namelijk wanneer hij hoofdpijn had, in de pleitzaal bij lange
+pleidooien, in de kerk bij vervelende predikatiën, wanneer hij iets
+zwaarwichtigs op te stellen had, of wanneer hij misnoegd was. Hij bleef
+echter dien gansenen avond even vriendelijk jegens mij: ik vermoedde
+derhalve, dat zijn ontevredenheid alleen op Heynsz zoude nederkomen, die
+hem van het voorgevallene tot zijnent onkundig had gelaten.
+
+Na een onbeduidend gesprek nam Helding zijn afscheid van het gezelschap,
+mij meldende, dat de bijeenkomst, waarop hij mij genoodigd had, den
+volgenden Donderdag te zes uren zoude plaats hebben, terwijl ik van mijn
+kant beloofde intijds aanwezig te zullen zijn. Toen ik den man
+uitgeleide deed naar de voordeur, vroeg hij mij, of ik reeds, ingevolge
+mijn belofte, hem de vriendschap gedaan had van met mijn vader over zijn
+dochter te spreken. Ik antwoordde, gelijk de waarheid was, dat ik zulks
+terstond had verricht: doch dat er met de verlangde nasporingen wel
+eenige tijd zoude verloopen, vermits het verloren schaap zich sedert
+lang niet meer in Amsterdam bevond en waarschijnlijk van naam was
+veranderd. Helding toonde zich hoogst erkentelijk en maakte nog
+verscheidene verschooningen over de moeite, welke hij mijnen vader en
+mij veroorzaakte, waarna hij vertrok.
+
+Bij het gezelschap terugkeerende, vond ik mijn moeder bezig mijn vader
+minzaam te beknorren, dat hij mij naar dat poëtenmaal liet gaan.
+
+"Ik hoop," zeide mijn vader, "dat Ferdinand oud en wijs genoeg is, en
+zich weet te matigen. Gij wilt toch niet, Keetje-lief, dat wij een
+knaap, die nu ruim twee jaren op zijn eigen wieken gedreven heeft, weder
+als een schooljongen gaan behandelen? En hoewel ik niet verlang, dat hij
+Helding tot een huisvriend make, zoo heeft mij de dankbaarheid des mans
+toch getroffen en wil ik niet, dat hij ons van hoovaardij beschuldige.
+Had ik echter vooraf geweten," voegde hij er glimlachend bij, "dat zich
+zulk een innemende koffieschenkster daar bevond, ik had mij nog eens
+bedacht."
+
+Men kan zich voorstellen, dat ik bij dit alles niet zeer op mijn gemak
+was en met schrik opzag tegen het losbersten der donderbuien, die zich
+van alle kanten boven mijn hoofd samenpakten. Maar mijn ongerustheid
+moest nog vermeerderd worden. Den volgenden dag kwam er een mand van
+Tante Van Bempden, met groenten en vruchten, welke zij aan mijn moeder
+stuurde, en een brief er bij van Suzanna aan mij, van den volgenden
+inhoud:
+
+"Sinjeur Ferdinand!
+
+Gij hebt voorwaar mooie stukjes uitgevoerd! daar zijn nu al mijne
+profetiën uitgekomen, dat gij nooit zoudt deugen. Ja! Ferdinand werd
+altijd in de familie als een achtste wonder beschouwd, en ik, die wat
+beter inzicht in de zaken had, al zoo weinig geloofd als wijlen
+Mejuffrouw Cassandra. Maar zoo gaat het: als de wijsheid op de straten
+schreeuwt, blijft ieder thuis; en als de dwaasheid maar even fluit, is
+er dadelijk een toeloop. Pas maar op, dat er geen toeloop kome om u te
+zien ophangen. Denk eens! de zoon van den Hoofdschout het stadhuisraam
+te zien uitsteken: dat zou een aandoenlijk schouwspel wezen. Nu ja! kijk
+maar zoo vreemd niet op; de bommel is uitgebroken. Daar komt van morgen
+Baas Roggeveld met zijn lakenveldsche koeien aanzetten en vertelt aan
+Tante, dat die Monsieur Weerglas, die in zijn huisje woonde, met de
+noorderzon vertrokken is, niemand weet waarheen: ofschoon iedereen
+gissen kan, dat hij niet spoedig terug zal komen: overmits zich
+hedenmorgen de Baljuw in eigen hoogen persoon aan het ledige huisje
+vervoegd heeft, bewerende, dat gemelde Monsieur Weerglas niemand anders
+was als ... nu raad eens, zoo gij kunt;--of liever, zoo gij 't niet
+weet:--niemand anders als Zwarte Piet, en de bedrijver van ettelijke
+diefstallen, huisbraken en rooverijen op den publieken weg. Nu behoef je
+niet te vragen, hoe of Tante opkijkt, dat gij met den Sinjeur op zulk
+een intiemen voet waart, dat hij u visites kwam doen. Zij wilde er eerst
+aan Papa over schrijven: maar ik heb haar beduid, dat zij den man maar
+verdriet aan zoude doen, en dat het beter ware, dat ik u eerst
+kapittelde over het aangaan van dergelijke _liaisons_. Ik kan u zeggen,
+dat ik er van ril en beef: en dan, hoor ik, heeft Pulver verteld, dat
+gij een zakje met geld van dien fielt hebt ontvangen. Is UEd. altemet
+een compagnon van Cartouche en Jaco?
+
+ _On apprent a hurler, dit l'autre avec les loups_.
+
+En ik mag Van Baalen wel waarschuwen; anders gaat gij nog met de kas
+strijken, en dan zou hij inderdaad de ongelukkigste man der wereld
+worden. Ik heb al aan Jetje Blaek geraden, haar koffertje na te kijken,
+om te zien of gij haar niets ontstolen hebt.--Ten haren opzichte zou ik
+het u vergeven; want dat ware volgens het recht van wedervergelding
+(_jus talionis_, zou Papa zeggen: ja ik weet ook wel een mondvol
+Latijn): overmits zij, zoo 't mij voorkomt, zich aan de dieverij van uw
+hart heeft schuldig gemaakt.--Nu! op haar hart zult gij wel alle
+aanspraak verbeuren, zoo gij er dergelijke kennissen op nahoudt. 't Is
+toch jammer! laatstleden Zondag scheen zij u zoo genegen, en toen gij
+aan tafel met den Heer Van Baalen aan 't redetwisten waart over het
+tarief, keek zij, ofschoon zij er wel niets van begrepen zal hebben, u
+met zulke aandachtige oogen aan, dat het mij den schijn had, als had zij
+haar toilettafel tegen een gebroken bloempot willen verwedden, dat gij
+gelijk hadt.--Nu! rechtvaardig u, zoo gij kunt, want Tante is ernstig
+boos: en er is een zilveren suikerstrooier zoek, dien zij zich
+verbeeldt, dat door dien vagebond tijdens zijn bezoek is meegepakt: of
+hebt gij hem misschien in den lommerd gezet?--Gij zijt er niet te goed
+toe; dit, weet gij, is het oordeel van
+
+ Uwe Zuster
+ SUZANNA."
+
+De mededeeling van dit alles was niet geschikt om mij bijzonder gerust
+te stellen, en ik had reden genoeg om mijn rassche belofte tot
+stilzwijgendheid te verwenschen. Ik kon den brief echter niet
+onbeantwoord laten en zag in, hoe noodig het ware, Tante te bevredigen.
+Ik schreef derhalve aan Suzanna en dankte haar voor den dienst, dien zij
+mij bewezen had, door mij zoo tijdig van het gebeurde te onderrichten,
+en vooral, door Tante te doen afzien van haar voornemen om aan mijn
+vader te schrijven. Wat de ontmoeting van Zwarten Piet betrof, zoo
+verhaalde ik haar alleen, dat de man mij werkelijk geld had gelaten, met
+het verzoek het aan een derde over te brengen; doch dat het een geheim
+was, waarin personen betrokken waren, die ik niet noemen mocht. "Geloof
+mij," dus eindigde ik, "dat ik niet min dan gij verwonderd ben geweest
+over de eer van 's mans bezoek, en dat ik wel gewild had, dat hij aan
+een ander deze lastige commissie had opgedragen. Ik heb die echter niet
+geweigerd, omdat het werkelijk een vergoeding was, welke de man deed, en
+dat hij, naar ik mij vleie, op weg is om zijn schandelijk bedrijf te
+verlaten. Bidden wij liever voor den ongelukkige, dan dat wij hem
+veroordeelen, en vergeten wij niet, dat, welke zijn misdrijven ook
+geweest mogen zijn, de poort der genade voor den berouwhebbenden zondaar
+nimmer gesloten blijft."
+
+Ik was nog een bezoek schuldig aan Tante Letje en besloot den avond te
+baat te nemen om aan deze verplichting te voldoen. Ten haren huize
+gekomen, verzuimde ik niet, aan de dienstmaagd, die mij de deur opende,
+te vragen, of Tante ook belet had; want ik wist dat zich niet zelden
+eenige vromen ter onderlinge stichting ten harent verzamelden, en ik was
+niet bijzonder op het gezelschap van de weduwe Knijpduim of den
+catechiseermeester Zoutbrand gesteld.
+
+"De Juffrouw is alleen," zeide de meid, "met nog een Juffertje, dat
+zooeven met een sleetje hier gekomen is."
+
+Op deze verzekering begaf ik mij naar boven in de verwachting van de
+eene of andere mij onbekende neepmuts over Tante te zien zitten, maar
+wie schildert mijn verbazing, toen ik, in Tantes achterkamer gekomen,
+gewaarwerd, dat de Juffer, die tegenover haar bezig was een kopje thee
+te drinken, al te wel bij mij bekend, in één woord niemand anders was
+als Amelia Bos! Wat deze betreft, zij was niet minder verrast door mijne
+verschijning en het kopje ontgleed bijna haar vingers.
+
+"Zoo Neef!" zeide Tante: "ik was u hedenavond niet te wachten. Gij kent
+de Juffer, naar ik meen."
+
+"Ja Tante!" antwoordde ik: "maar ik was er verre af van te denken, dat
+de Juffer ook bij u bekend ware."
+
+"Behoeft men dan zijn naaste te kennen, om hem een dienst te bewijzen?"
+vroeg Tante: "kende de weduwe van Zarpath den man Gods, dien zij bij
+zich ontving? En staat er niet geschreven: vergeet de herbergzaamheid
+niet: want hierdoor hebben sommigen onwetend Engelen geherbergd?"
+
+"'t Is verre van mij," zeide ik, "dat ik aan uw goeden wil jegens uwe
+naasten zoude twijfelen: maar toch vind ik mij verrast, door Mejuffer
+hier te zien, en kan ik niet nagaan, op welke wijze uwe kennismaking
+heeft plaats gehad."
+
+"Dit laat zich, dunkt mij, nogal raden," zeide Tante: "de woorden ten
+huize uws vaders door den liedjesmaker gesproken, heb ik bewaard, die
+overleggende in mijn herte, en het was alsof er een stem in mijn
+binnenste sprak: "zie! ik moet handelen met deze maagd gelijk Hanna
+handelde met Samuel haren zoon, hem opbrengende tot het huis des
+Heeren."--Maar ik zoude toch geene vrijmoedigheid gehad hebben, zoo maar
+tot haar te gaan en te zeggen: "zie: hier ben ik," ware het niet, dat
+ik, hedenmorgen in den kousenwinkel bij Van Vlerken zijnde, haar aldaar
+had aangetroffen met den ouden man, ja, dienzelfden Helding, die haar
+geleidde, en haar aan mij voorstelde: en, hebbende bevonden, dat zij is
+gelijk eene Maria, en gaarne luistert naar de waarheid, die uit de
+godzaligheid is, zoo heb ik haar genoodigd om hedenavond bij mij te
+komen en deel te nemen in de stichtelijkt onderwijzing, die ik naar mijn
+vermogen poog te geven aan wie dorst heeft naar de wateren des levens."
+
+Ik kon van mijn verbazing niet terugkomen. "Hoe!" dacht ik, "zal ik dan
+eeuwig, want ik ga, uit of thuis, aan ontmoetingen worden blootgesteld,
+die aanleiding geven tot nieuwe verwarring? Is mijn geboortestad sedert
+mijn afwezigheid betooverd geworden of ben ik het zelf? Of is alles een
+benauwde droom?--En dan, Amelia is immers den Roomschen godsdienst
+toegedaan? Heeft zij Tante Letje, die zoo sterk op haar geloof staat,
+opzettelijk misleid? Of heeft hier een misverstand plaats?--En hoe
+deerlijk zal dat dan uitkomen!"
+
+Wat Amelia betrof, ofschoon zij in het eerste oogenblik niet minder
+verlegen scheen dan ik, herstelde zij zich spoedig: zij had het voordeel
+boven mij, dat mijne tegenwoordigheid, als die van een bekende, haar
+gerustheid inboezemde, terwijl de hare mij zorg verwekte.
+
+"De Juffrouw heeft mij verteld," zeide Tante, na eenig zwijgen, "dat gij
+haar een gewichtigen dienst hebt bewezen."
+
+"Zoo!" antwoordde ik, Amelia eenigszins verwonderd aanziende en
+onbewust, hoe verre zich haar mededeelingen hadden uitgestrekt.
+
+"Ja, Mijnheer Huyck!" zeide Amelia, mij uit de verlegenheid helpende:
+"ik heb aan Mejuffrouw uw Tante kenbaar gemaakt, dat UEd. zoo
+vriendelijk geweest zijt om mij van dien lastigen Heer te ontslaan."
+
+"Ik heb alleen mijn plicht gedaan," zeide ik: "en ieder fatsoenlijk man
+zou in mijn plaats evenzoo gehandeld hebben."
+
+"En de Juffrouw heeft u zeker ook verteld," zeide Tante, "hoe het komt,
+dat zij dus alleen en verlaten is, gelijk Ruth de Moabitische, zonder
+zelfs een schoonmoeder te hebben, tot wie zij zeggen kan: uw volk is
+mijn volk en uw God mijn God?"
+
+Ik wist niet, wat te antwoorden: "Wat dunkt u, lieve Tante!" vroeg ik,
+om er mij uit te redden: "ziet gij mij aan voor een raadsman, deftig
+genoeg om het vertrouwen eener jonge Juffer te verdienen?"
+
+Amelia scheen terstond mijn oogmerk met dit ontwijkend antwoord te
+bevroeden, en haastte zich te zeggen: "ja Mejuffer, ik heb aan uw Heer
+Neef verhaald, gelijk aan u, dat ik er ongelukkig aan toe ben, daar de
+Heer Bouvelt mij niet kon ontvangen, en ik niet terug kan keeren naar
+Deventer, uithoofde mijn familie van huis is: zoodat ik mij alleen
+bevind."
+
+"Had men u ten minste maar bij een ordentelijke burgervrouw Besteed,"
+zeide Tante: "maar, mij dunkt, Amsterdam is groot genoeg, en ik zal
+zelve aan dien Sinjeur Bouvelt schrijven, en hem voorstellen, u een
+ander logies te bezorgen."
+
+"Santa Maria! doe dat niet," riep Amelia ontsteld uit: "de Heer Bouvelt
+ligt ziek te bed en is buiten staat zich met eenige zaken te bemoeien."
+
+"Wat zeidet gij daar voor een vreemd woord?" vroeg Tante, terwijl ik op
+mijn lippen beet: "dat luidde even of het een vervloeking ware: en daar
+staat geschreven: gij en zult ganschelijk niet vloeken."
+
+Amelia keek eenigszins bedeesd over deze bestraffing: en, naar het hooge
+rood te oordeelen, dat haar wangen bedekte, geloof ik, dat zij zich
+bovendien verwijtingen deed, van aan de goede vrouw, die haar bij zich
+ontving, een sprookje op de mouw gespeld te hebben: want aan die
+Deventersche historie begreep ik wel, dat geen woord waar was. Maar nog
+grooter werd de verwarring van het arme meisje, toen Tante haar, na een
+korte stilte, de vraag deed, welken Predikant te Deventer zij gewoon was
+te volgen.
+
+De eene dienst, dacht ik, is den anderen waard: en ik poogde op mijne
+beurt Amelia het antwoord te besparen. "Gij maakt misschien, zeide ik,
+"geen onderscheid tusschen hen, en hoort allen even gaarne."
+
+"Inderdaad," zeide Amelia: "ik geloof...."
+
+"Hoe!" viel Tante in: "mij dunkt, er is toch nogal onderscheid tusschen
+den godvreezenden Klarebron,--die zijn naam te recht draagt; want hij is
+als eene fonteijne der hoven, een put der levende wateren,--en den
+ijdelen Zevenslinger, die besmet is met Pelagiaanschen zuurdeesem en die
+slechts woorden zonder wetenschap voortbrengt, waarmede hij den raad
+verduistert en de kortzichtigen verblindt."
+
+"Och Mejuffer!" zeide Amelia, verbaasd over dezen uitval, waar zij niets
+van begreep: "ik heb daar zoo weinig verstand van, en...." "Maar bij
+wien hebt gij uw belijdenis dan gedaan?" vroeg Tante: "of behoort gij
+wellicht tot de zoodanigen, die talmende zijn met die af te leggen, niet
+indachtig, dat de tijd voortgaat, en dat wij niet weten, wanneer de ure
+des oordeels komen zal."
+
+"Ik weet het niet recht," antwoordde Amelia: "ik was elf jaar oud, toen
+ik het sacrament ontving, en ben vergeten welken naam de Priester droeg,
+bij wien ik mijn cathechismus geleerd heb."
+
+"O wee! o wee!" dacht ik: "nu is het geheel en al mis."
+
+Maar welke woorden zouden in staat zijn, de verbazing, de ergernis uit
+te drukken, welke op het gelaat van Tante Letje te lezen stonden, toen
+zij, uit hetgene ter kwader ure aan Amelia ontvallen was, de waarheid
+inzag, en ontdekte, wie zij bij zich in huis ontvangen had. Met open
+mond staarde zij Amelia aan: zij liet de kous, waar aan zij breide, op
+den grond vallen, sloeg de handen in elkander en herhaalde halfluid den
+gesprokenen volzin, als wilde zij zich overtuigen, of zij wèl verstaan
+had. Wat de arme Amelia betrof, zij begreep niets van het kwaad, dat zij
+gesticht had: in den Roomsch-Catholieken Godsdienst opgevoed en in
+vreemde landen gewoond hebbende, wist zij, gelijk mij naderhand bleek,
+op zijn best, dat hier te lande eene andere wijze van godsvereering, dan
+de hare, als de heerschende bestond: haar vader had het hoofd te zeer
+vervuld gehad met andere zaken of wellicht de gelegenheid gemist van
+haar te onderrichten, hoe zij zich omtrent dat stuk in Holland te
+gedragen had. Zij had dan ook al wat Tante vroeger gezegd had, op haar
+eigen kerkleer toegepast en die uitdrukkingen, welke haar duister of
+ongewoon voorkwamen, daaruit verklaard, dat er wellicht eenig verschil
+bestond tusschen den vorm van den eeredienst in dit land en in dat harer
+vroegere inwoning; terwijl de verwarring, veroorzaakt door de vragen,
+welke Tante haar deed omtrent de plaats, van waar zij voorgaf gekomen te
+zijn, haar nog minder had doen nadenken over den vorm, dan over het
+zakelijke van haar antwoorden. Ik zag intusschen, dat het zaak werd,
+tusschen beiden te treden.
+
+"Tante-lief!" zeide ik: "hier heeft een misverstand plaats. UEd. schijnt
+niet begrepen te hebben, en ik heb er u niet van kunnen onderrichten,
+dat de juffer tot de Roomsche kerk behoort."
+
+"De Heere beware ons!" zeide Tante, na een diepe zucht haar stem wederom
+krijgende, en beurtelings Amelia en mij aanziende: "dat zoo iets
+gebeuren moest! Hadde ik dat kunnen vermoeden, zoo bad ik mij wel
+gewacht de Juffer te noodigen, indachtig dat de Schrift zegt: indien
+iemand dese leere niet en brengt, en ontfangt hem niet in uw huys."
+
+"Tante is Gereformeerd," zeide ik tegen Amelia, die nu begon te
+beseffen, waar de schoen wrong.
+
+"Gij zult niet langer last van mij hebben, Mejuffer!" zeide zij met
+waardigheid, terwijl zij oprees en haar boeltje bijeenpakte: "ik dank u
+voor uw goeden wil, aan mij, verlatene, betoond; en terwijl ik een
+erkentelijk aandenken aan uw welwillendheid bewaren zal, zal ik het
+steeds betreuren, dat een verschil in de vormen des geloofs u beletten
+moest, de opwelling van uw edel hart in te volgen."
+
+Tante trok bij het hooren dezer toespraak een gezicht, alsof zij een
+leelijk drankje innam: echter stond zij insgelijks op, en, mij
+aanziende, mompelde zij: "Ja! de Juffer kon het niet helpen: 't is een
+abuis, 't is een misverstand, zooals Neef wèl zegt."
+
+"Inderdaad" hernam ik: "maar, Tante-lief, hoewel dit nu oorzaak zijn
+zal, dat gij uw goede voornemens om met de Juffer naar de kerk te gaan,
+niet zult kunnen ten uitvoer brengen, noch haar op uwe oefeningen
+noodigen, zoo zie ik niet in, dat gij daarom de inspraak van uw
+voortreffelijk hart niet jegens haar zoudt kunnen involgen en haar op
+een andere wijs behulpzaam zijn of haar uw gezelschap schenken."
+
+"Er zijn Paapsche vrouwen genoeg in de stad," bromde Tante: "en
+bovendien, wat zegt de Apostel: wijckt van desulcke af."
+
+"En wat heeft een nog wijzer mond geantwoord," vroeg ik, "op de vraag,
+wie onze naaste was?"
+
+Het was inderdaad opmerkenswaardig, den indruk gade te slaan, dien deze
+vraag op het vroom en medelijdend hart mijner goede Tante teweegbracht.
+Zij zag mij een wijl verrast en verlegen aan, bekeek toen met aandacht
+de toppen van haar vingeren, als overpeinsde zij mijn gezegde,
+schommelde een tijdlang zonder spreken in haar zak, om haar neusdoek te
+krijgen, veegde een paar tranen weg, die in haar pogen opkwamen, drukte
+mij de hand en trad eindelijk naar Amelia, die nog altijd, met haar werk
+in de hand, en de oogen op den grond gevestigd, midden in de kamer
+stond, als gereed om te vertrekken.
+
+"Neen!" zeide Tante, haar de handen drukkende en op het voorhoofd
+kussende: "al waart gij Heidensch of Turksch, men zal niet zeggen, dat
+ik u verlaten heb en voorbijgegaan, gelijk de Priester en de Leviet, die
+den gewonden reiziger voorbijgingen. Het is toch uwe schuld niet, dat
+gij met de afgoderijen van het Pausdom besmet zijt. Waar ik kan, zal ik
+u van dienst wezen en u bijstaan in wat zake gij mij zoudt mogen van
+doen hebben: en wij zullen over geene punten des geloofs spreken, tenzij
+gij opgewekt wordt om naar de leer der waarheid te hooren."
+
+"Helaas! Mejuffrouw!" zeide Amelia, terwijl zij langzaam weder haar
+plaats innam, waar Tante haar heen geleidde: "hoe grieft het mij, dat ik
+u onwillekeurig dit verdriet, deze ergernis veroorzaakt hebbe. Ik was
+zoo blijde met uwe bescherming: want het was zoo lang geleden, dat een
+beschaafde eerwaardige vrouw een woord van vriendschap en deelneming tot
+mij gesproken had: en ik verheugde mij zoozeer op de gedachte, dat ik
+onder uwe schuts weder mijne zoolang verzuimde godsdienstplichten, zoude
+kunnen vervullen. "Waarom hebben wij elkanderen niet terstond verstaan?
+Waarom heb ik niet dadelijk geweten, dat ik van uwentwege niets hopen of
+verwachten kon?--want ach! in geen ander opzicht kunt gij mij, arme
+verlatene, troost of hulp verschaffen."
+
+"Niet?" vroeg Tante: "wel dat zou wel ongelukkig zijn. Het is niet
+zonder wijze oogmerken, dat God ons tot elkander gevoerd heeft: en, ik
+zie het nu duidelijk in, ik mag niet weigeren, den plicht te vervullen,
+die mij wordt opgelegd. Zeg mij dan, lief kind! hebt gij raad
+noodig?--of wellicht geldgebrek?--Of schroomt gij misschien, u in het
+bijzijn van mijn neef te verklaren?"
+
+"Ik geloof, dat ik beter doe u te verlaten," zeide ik, zelf verlangende
+buiten deze netelige zaak te blijven.
+
+"Uwe goedheid is grooter dan ik verdien," hernam Amelia, schreiende,
+"maar ziedaar juist mijn ongeluk, dat ik niemand, ook u niet Mejuffrouw!
+mijn vertrouwen schenken mag, hoe gaarne ik dit wilde. Ik heb u wellicht
+reeds te veel gezegd. O! ik had hier niet moeten komen."
+
+Tante Letje zag Amelia met medelijden, doch tevens met bevreemding aan:
+en ik kon bespeuren, dat zij verlegen was, hoe verder te handelen. In
+haar stille en afgezonderde levenswijze had zij weinig gelegenheid gehad
+om menschenkennis te verzamelen: en schoon zij dagelijks ongelukkigen
+bezocht en met raad en daad bijstond, waren de rampen die zij lenigde,
+doorgaans van meer dagelijkschen aard en had zij zelden zoodanige lieden
+aangetroffen, wier leed, evenals dat van Amelia, een meer buitengewonen,
+afzonderlijken oorsprong had. Zij zag mij vragend aan; want ondanks mijn
+aanbod om te vertrekken, bleef ik nog altijd met den hoed in de hand
+staan, onzeker of ik weldeed, beide vrouwen alleen te laten, en te
+wagen, dat Amelia haar geheel vertrouwen schonk aan Tante, die het wel
+niet verraden zou, maar die mij toch ongeschikt voorkwam om met ware
+deelneming naar zulke zaken te luisteren, als de dochter van een buiten
+de wet gestelden zwerver ongetwijfeld verhalen zoude, en die haar
+althans geen goeden raad zou verschaffen. "Mij dunkt", zeide ik
+eindelijk, met een gemaakten glimlach, "dat gij beiden, mijne dames!
+beter zoudt doen met een speldje te steken bij het gebeurde en eenvoudig
+over kousen en borduurpatronen te spreken.--Zie! ik ben overtuigd, dat
+zoo Mejuffer zich in haar eenzaamheid verveelt, het voornamelijk daar
+vandaan komt, dat zij niets omhanden heeft; Tante zoude haar stellig
+geen grooteren dienst kunnen bewijzen dan door haar wat werk te
+verschaffen; en, dank zij den behoeftigen, die hulp vereischen, dat
+ontbreekt nooit bij Tante."
+
+"Mijnheer uw neef raadt mijn gedachten," zeide haastig Amelia, die mijn
+bedoeling begreep. "O! zoo UEd. mij daaraan helpen konde:--ik zou zoo
+gaarne werken voor hen die het behoeven.
+
+"Gij zult werk hebben," zeide Tante: "gij zult mij bijstaan om kleederen
+te vervaardigen voor de nooddruftigen:--Neef! wees zoo goed en zeg aan
+Truitje, dat zij mij de mand krijgt, die in het zijkamertje staat, waar
+die lijst op ligt. Gij zult mij helpen, mijn kind! en wij zullen
+arbeiden, gelijk Tabitha, gezegd Dorcas, voor weduwen en weezen."
+
+Ik zag, dat alles nu in 't effen zoude komen, en de boodschap van Tante
+aan de meid gedaan hebbende, nam ik afscheid en liet de beide dames aan
+haar vrome bezigheid.
+
+
+ * * * * *
+
+
+NEGENTIENDE HOOFDSTUK.
+
+BEVATTENDE 'T GEEN ER OP DE DICHTERLIJKE SAMENKOMST BIJ HELDING
+VERHANDELD WERD.
+
+
+Het was niet dan met een soort van huivering, dat ik den Donderdag-avond
+zag naderen, waarop ik volgens afspraak den vriendenkring van Helding
+moest bijwonen; want nadat ik Amelia bij Tante Letje, waar ik verre was
+van haar te verwachten, had ontmoet, had ik een voorgevoel, dat ik wel
+niet zou kunnen vermijden om haar ten huize van Heynsz tegen te komen,
+waar ik ten minste zeker was, dat zij zich bevinden zou. Tienmalen was
+ik willens om het een of ander voorwendsel uit te denken en nog voor de
+uitnoodiging te bedanken; maar al kon ik Helding met een
+schoon-schijnende reden afschepen, ik begreep, dat ik toch ook reden zou
+moeten geven aan mijn vader: en ik had reeds genoeg mijn bekomst aan 't
+veinzen, dan dat ik nieuwe uitvluchten zoude gaan uitdenken. Bovendien,
+en in weerwil van al de onaangenaamheden, welke mijn kennismaking met
+den Heer Bos en zijn dochter mij berokkend had en waarschijnlijk nog
+berokkenen zoude, er bleef toch altijd een zekere nieuwsgierigheid bij
+mij huisvesten, wat er toch eigentlijk van hunne zaak ware en hoe het
+met hen af zou loopen: en ik vertrouw, dat mijn lezers die
+nieuwsgierigheid niet slechts in mij verschonen, maar ook met mij deelen
+zullen; anders deden zij gewis beter dit geschrift maar niet verder door
+te lezen. Ik was, men vergeve mij deze platte vergelijking, niet
+ongelijk aan een knaap, die in het Oude Doolhof op de Princegracht
+rondloopt en die, ofschoon het heen en weer dwalen hem verveelt en hij
+zeer wel in staat is over de heggen heen er dadelijk buiten te geraken,
+echter op het ingeslagen pad voort blijft draven, in de verwachting dat
+hij alzoo eindelijk den waren uittocht zal vinden.
+
+Ik ging dan, ten bepaalden dage en na afloop mijner werkzaamheden aan
+het kantoor, naar de Raamgracht, waar ik, overeenkomstig de gemaakte
+schikking, in de achterkamer van Heynsz werd binnengelaten. De mij te
+gemoet komende tabaksdamp verkondigde mij reeds aan de deur, dat de
+vrienden, immers gedeeltelijk, al vergaderd waren: en werkelijk vond ik
+er ettelijken aanwezig, aan wie ik nu met alle plechtigheid werd
+voorgesteld door Helding, die hen insgelijks bij de rij af aan mij
+opnoemde. Heynsz was, gelijk dit trouwens wel behoorde, insgelijks
+genoodigd, en zat in een hoek te gluren en allen beurtelings in
+oogenschouw te nemen, als ware hij door zijn ambt verplicht geweest ook
+deze onschadelijke zielen te bespieden. De overigen, ook zij die na mij
+kwamen, waren mij persoonlijk onbekend: alleen herinnerde ik mij de
+namen van dezen of genen onder hen wel eens vroeger te hebben ontmoet
+aan den voet van een dier lof- of klinkdichten, waarmede het toen smaak
+was alle uitkomende werken, vooral dichtbundels, bij wijze van
+aanbeveling op te pronken, komplimenten, welke men elkander over en
+weder toekaatste en waarvan men zich zoomin ontslaan kon als van het
+beantwoorden van een beleefdheidsbezoek.
+
+"Spreek! opdat ik u kenne," zeide de oude Wijsgeer, en zoo begon ik,
+toen langzamerhand het onderhoud levendiger werd, van lieverlede te
+bespeuren, met welke menschen ik te doen had. Het waren allen lieden van
+één slag; want over hunne betrekkelijke waarde als dichters wil ik, die
+nog wel eens een manegepaard, maar nimmer den Pegasus bereden heb,
+liever geen oordeel vellen: het eenige onderscheid, dat er tusschen hen
+scheen te bestaan, was, dat de eene meer in den verhevenen, de andere in
+den beschrijvenden, een derde in den boertigen dicht- of rijmtrant
+uitblonk:--ten minste zij schroomden niet, elkander den ruimsten wierook
+over elkanders talenten in elks bijzonder vak toe te zwaaien, en dat met
+zoo weinig terughouding, dat bij mij de gedachte oprees, of zij niet al
+hun loftuitingen bij zulke gelegenheden verspilden, om in het tijdvak
+tusschen de bijeenkomsten en buiten de tegenwoordigheid van het
+geprezene voorwerp er des te kariger mede te kunnen zijn. De eene (de
+treurpoëet) werd een _hoogdravende Muzenzoon_, een _sieraad van den
+Pindus_ genoemd, die de _Agrippijnsche Zwaan_ (hiermede bedoelden die
+Heeren Vondel) _groothartig_ op zijde _streefde_, bijna had men gezegd:
+_overtrof_. De tweede was: _sierlijker dan Maro_, en vereenigde de
+_liefelijke weelderigheid_ van Flaccus met de _zinrijkheid_ en _kracht_
+van Juvenalis. De derde (de boertige dichter) bekwam zulke verhevene
+eernamen niet; maar werd met andere titels begiftigd, niet minder
+streelend voor zijn eigenliefde. Hij heette een _kluchtige ziel_, een
+_koddige duivel_, een _drollige koopman_, een _malle weerga_: en hij kon
+de onnoozelste dingen niet voortbrengen, ja nauwlijks zijn mond opendoen
+en zijn neus snuiten, of een algemeen gelach, een grinnikend
+hoofdknikken, een verdoovend handgeklap, begroette zijn vermeende
+geestigheid of bespaarde hem de moeite die uit te kramen. Overigens
+muntte ieder van het gezelschap uit door een, mijns bedunkens wat al te
+gemaakte nederigheid, die mij deed denken aan de vlucht van een jong
+meisje, dat achterhaald wenscht te worden, en die derwijze werd
+aangewend, dat zij zelden haar uitwerking miste, maar altijd nieuwe
+complimenten afdwong; 't geen ten laatste zoo vervelend en walgelijk
+werd, dat ik mij begon te schamen over mannen, die, in leeftijd reeds
+gevorderd, de achtbaarheid van hun stand en jaren zoozeer uit het oog
+verloren, dat zij een vleitaal uitkraamden en aanhoorden, die zelfs
+onder jonge lieden van verschillende kunne ongepast zou zijn geweest. Ik
+moet echter een enkelen van dezen hoop uitzonderen: deze was een
+jongeling van een schrander, doch eenigszins droefgeestig voorkomen, en
+blijkbaar van een zwak en teringachtig gestel. Hij was eerst sedert kort
+als medelid in het gezelschap opgenomen, sprak weinig en zelden; doch
+wat hij zeide was juist en gepast; en hij onthield zich van aan een der
+anderen hoogeren lof te geven dan de burgerlijke beleefdheid vorderde:
+'t zij dat hij nog te kort met hen had omgegaan om zich de onder hen
+gebruikelijke complimenten-kraam eigen te hebben gemaakt, 't zij dat hij
+van nature de waarheid te zeer beminde dan dat hij tegen zijn gemoed
+zoude spreken. Misschien kwam er ook bij, dat hijzelf, als de jongste
+van 't gezelschap, wel aanmoediging, maar minder lof genoot, en dat hij
+zijne medeleden met gelijke munt betalen wilde.
+
+Men moet met dat al niet denken, dat Heynsz en ik, ofschoon niet tot de
+_offeraars_ op den Pindus behoorende, ons aandeel van den honig misten.
+Wat mij betreft, daar ik van den beginne af betuigd had een oningewijde
+te zijn, die bovendien, door mijn uitlandigheid, niet op de hoogte was
+om den tegenwoordigen stand der dichtkunst in ons vaderland te
+beoordeelen, ik werd dadelijk een Mecenas, een Messala gedoopt: en al
+die verstandelijke gaven, welke iemand geschikt maken om als
+kunstrechter op te treden, werden mij ruimschoots toegekend. Heynsz
+verwierf nog hoogeren lof: en, daar hij de eenige schilder in 't
+gezelschap was, scheen het aan de overigen een des te geschikter
+gelegenheid toe om te zijnen opzichte hun gewoon thema van eerbenamingen
+te kunnen variëeren. Hij was een _Duitsche Apelles_: zijn kunstgenooten
+waren niets bij hem: de werkjes, die men van hem onder 't oog had (zes
+of acht onafgehaalde portretjes, die aan den wand hingen) waren
+kunstjuweeltjes, welke Rembrandt noch Van Dijk in staat zouden geweest
+zijn te vervaardigen:--NB. dit laatste stemde ik met een gerust geweten
+toe.
+
+Heynsz betoonde in 't geheel die valsche nederigheid niet, welke aan de
+overigen eigen was: hij wist hoe zwaar die verplichtende uitdrukkingen
+wogen, en was, geloof ik, weinig genoeg door de eigenliefde verblind, om
+wel te weten, wat er aan de voortbrengselen zijner kunst ontbrak. Hij
+hoorde dan ook al die lafheden met een effen gelaat aan, terwijl hij den
+spreker met uitroepingen als: "ei! ei!--wel zoo!--nu ja!--" in de rede
+viel, totdat hij ten laatste, dat gereutel waarschijnlijk moede, de pijp
+uit den mond nam, een dikke rookwolk wegblies en zich aldus uitdrukte in
+zijn zonderling Hollandsch:
+
+"'t Is maar jammer, Mijne Heeren! dat al de ingezetenen onzer stad niet
+denken over mij zooals gij hebt de goedheid van te doen. Dan zou ik
+ongetwijfeld wat meer hebben de occasie van te maken goed geld voor mijn
+werken. Want, wat denkt gij wel, dat mij rapporteert het meeste, met den
+tijd, die voortgaat?"
+
+De poëten keken elkander aan. "Waarschijnlijk het behangsel-schilderen,"
+zeide Velters eindelijk (zoo was de jongste van het gezelschap
+geheeten): "want dat is tegenwoordig aan de orde van den dag."
+
+"Niet kwaad gegist," hervatte Heynsz: "maar voor dat moet men zijn een
+Lairosse of een Moucheron. Neen, Mijne Heeren! 't is almede een
+speculatie op de vaniteit:--ik verdien het meeste geld met te schilderen
+wapens op de rijtuigen."
+
+"Dat kan ik getuigen," zeide Helding: "onze vriend Heynsz heeft laatst
+al de rijtuigen van den Heer Blaek, mijn hooggeachten patroon, en van
+zijn Heer zoon met wapenborden van zijn maaksel verrijkt: men kan
+voorwaar niets sierlijkers uitdenken."
+
+"Dat moet zeker nogal wel geven," zeide de beschrijvende dichter:
+"want," voer hij declameerende voort:
+
+ "Nooit zag men rijker glans van zilveren blazoenen,
+ En gouden wapenen en paarsen, gelen, groenen."
+
+Ik kon mij niet onthouden te meesmuilen over deze twee regels,
+die, behalve dat zij vermoedelijk weinig dichterlijke waarde bezaten,
+zoo duidelijk bewezen, dat de dichter geen woord van zijn onderwerp
+verstond.
+
+"Ja," voegde de treurpoëet er op zijne beurt bij: "althans tegenwoordig,
+
+ Nu elk, gelijk voorheen verwaande Phaëton,
+ Die trotsche voerman van de kleppers van de zon,
+ Of als Salmoneus, die den Dondergod braveerde,
+ De zweep in handen neemt, schoon hij nooit mennen leerde.
+
+"Heerlijk! fraai gezegd!" riepen allen om strijd.
+
+"Nou! 't zel mijn hard ontgaan," zeide de _grappige duivel_, in zijn
+plat Amsterdamschen tongval, "of Jaap de aschkarreman zel mettertijd ook
+nog een wapen op zijn kar motten hebben."
+
+Deze snedige zet werd met het gewone gejuich ontvangen.
+
+"'t Is juist zooals gij zegt," zeide Heynsz: "de klanten, bij wie ik
+verdien het meest, zijn niet de adellijke of patricische familiën, maar
+die champignons van fortuin, die, zoodra zij hebben overgewonnen geld
+genoeg om te houden rijtuig, zijn van begrip, dat een geschilderd wapen
+is even onmisbaar daarop als een L op de deur van een Lidmaat of een
+klopper op die van een Haarlemmer kraamvrouw."
+
+"Maar," vroeg Velters: "hebben zij recht, die wapenen te voeren? Ik
+dacht dat dit alleen den adel toekwam."
+
+"Wel _mon ami_!" antwoordde Heynsz: "leven wij niet in een vrije
+republiek? En wat bekreunen zich daarover de Heeren Staten, of er
+inwoners zijn, die gelieven aan te stellen zich als gekken? En dan, men
+weet hier in 't generaal zoo weinig af van blazoen" (hier sloeg hij een
+zijdelingschen blik op den beschrijvenden dichter), "dat de domme
+menigte bewondert en slechts enkele verstandigen ophalen de schouders."
+
+"t Moet ons toch tot spot doen strekken bij den vreemdeling," zeide
+Velters: "ik ging van den winter eens op een Zondag met een Franschman
+rond, die de handen van verbazing ineensloeg, toen wij den Dam over en
+de Nieuwe Kerk voorbijgingen, waar hij al de koetsen zag, die daar
+stonden te wachten. "J'avais toujours cru," zeide hij, "que les
+Hollandois étaient un peuple de commerçans et de bourgeois; mais, voyant
+toutes ces armoiries, je m'aperçois qu'il y a des nobles ici comme à
+Venise."--Maar hoe vermeerderde zijn verwondering, toen hij, naderbij
+komende, sommige dier wapenen met grafelijke en hertogelijke kronen zag
+prijken, en eindelijk zelfs een paar helmen gewaarwerd, met negen
+viziergaten, gelijk alleen een Koning die voeren mag. Toen keek hij mij
+aan, als wilde hij mij vragen of de menschen hier mal waren geworden: ik
+haalde de schouders op. Wat zou ik gezegd hebben?"
+
+"Doet er dat wat toe, hoe zoo'n helm er uitziet?" vroeg de beschrijvende
+dichter aan zijn buurman.
+
+"Niet lang geleden," hervatte Heynsz, "kreeg ik een grasmof bij mij, die
+met twee zesthalven in zijn zak is gekomen naar dit land en
+bijeengeschraapt heeft een fortuin zooals weinige lieden bezitten: die
+bestelde mij een wapen op zijn koets: "maar 't zol schön wèzen moeten",
+zeide hij: "kijk! zoo in dezen _art_," en meteen rolde bij uit een
+perkament, dat hij gevonden had, op de een of andere verkooping, en op
+'t welk blonk, met al zijn quartieren en ornamenten het wapen des
+Konings van Spanje. Ik wilde den man niet geheel laten rijden voor mal,
+en zeide hem, dat ik niet volgen kon precies het model dat hij mij gaf,
+omdat zulks afbeeldde het wapen van een koninklijk persoon, doch dat hij
+zoude zijn content. Ik verhakstukte dan de ruiten en lieren zoo wat en
+maakte een wapen, waar Ménetrier niets van zou hebben begrepen. Onze
+maat was wonderwel in zijn schik; maar toch had ik vergeten een ding!
+"die goldene ketten," zeide hij: "die fehlde daaran." Ik begreep in 't
+eerst niet wat hij meende; maar naderhand werd het mij klaar, dat hij
+bedoelde de orde van 't Gulden Vlies, die versiert het Spaansche wapen
+en welke hij zich voorstelde, te zullen maken op het zijne geen
+onaardige uitwerking. Ik had alle moeite om te beduiden aan hem, dat de
+Keizerlijke en Spaansche gezanten beiden zouden reclameeren tegen zulk
+een aanmatiging, en voldeed hem eindelijk, door hem te beloven, dat ik
+zoude vergoeden dit gemis door het bijschilderen van twee wildemannen
+als _tenants_, welgewapend met knotsen."
+
+"Je hadt ze liever _zeisen_ in derlui pooten motten geven," zeide de
+_koddige snaak_: "dat ware naar den aard geweest."
+
+Onder dit praten was de tijd gekomen, waarop de eigenlijke werkzaamheden
+moesten aanvangen. Het bleek mij nu, dat het de gewoonte bij deze Heeren
+was, om beurtelings een soort van prijsstof op te geven, welke door
+anderen beantwoord werd. De antwoorden werden door den opgever
+beoordeeld en daarna door de vergadering onderzocht, geanatomiseerd,
+gelikt, beschaafd en ten slotte onkenbaar gemaakt.
+
+De prijsstof, waarover thans geschreven was, luidde als volgt:
+
+ "Wat doet in Hollands tuin het best de boomen groeien?
+ Het mesten of het snoeien?"
+
+Ofschoon mij, hoewel geen poëet zijnde, de zin dezer vraag zeer
+duidelijk voorkwam, waren er, tot mijn verwondering, slechts twee onder
+deze vernuften, die begrepen hadden, dat de opgever door boomen de
+ingezetenen van ons Gemeenebest had bedoeld en dat de tweede zin in
+denzelfden figuurlijken zin moest worden opgevat. Doch met dat al ware
+het nog maar te wenschen geweest, dat deze twee liever de vraag
+letterlijk hadden verstaan; want hunne redeneering, in slechte rijmen
+vervat, toonde genoegzaam aan, dat de goede lieden geen de minste
+denkbeelden hadden van hetgeen tot de huishouding van den Staat behoort.
+
+De opgever had zijn taak insgelijks vervuld, door elke oplossing in een
+bijzonder versje te recenseeren; terwijl zijn conclusie was, dat hij,
+uithoofde der treffelijke verdiensten, welke al de antwoorden bezaten,
+het voorstel deed, den prijs te deelen tusschen de twee medeleden, die
+zijn vraag het best begrepen hadden. Dit vond algemeene goedkeuring: te
+meer daar de prijs uit een schellingskoek bestond en dus zeer deelbaar
+was. Ik was intusschen eenigszins verwonderd, dat Velters, naar het
+scheen, niet medegedongen had; maar hij gaf kort daarna te kennen, dat
+hij zich met zulke fijne dichtgeesten niet in een wedstrijd had durven
+wagen en dus eerst nu, na de bekroning, voor den dag zoude komen met
+zijn beantwoording. Hij las ons hierop een stukje voor, hetwelk mij
+althans beter beviel dan al wat ik van de overigen gehoord had. Hij gaf
+bij den aanhef te kennen, dat hij den zin der vraag wel verstaan, doch
+het eenigszins ongepast geoordeeld had, met zijn weinige ondervinding,
+over politieke zaken te schrijven, en dus verkozen had, de vraag in dien
+geest op te vatten, als ware die op de dichtkunst toepasselijk: in
+welken zin hij een, naar mijn oordeel, zeer aardige uitwijding had
+gemaakt, waarin hij de dichters bij boomen vergeleek, die gemest en
+gevoed moeten worden met kennis en studie, en slechts dan gesnoeid
+moeten worden, wanneer hun al te groote weelderigheid aan het behoorlijk
+rijpen hunner dichtvruchten nadeel sticht, of wanneer zij anderen in hun
+groei of wasdom hinderlijk zijn, enz. Het werk van Velters werd echter,
+misschien omdat het veel beter was dan de rest, minder toegejuicht en
+alleen met een soort van aanmoediging beloond, welke in mijn oog iets
+vernederends had.
+
+Vervolgens ging men aan het beoordeelen en schiften der uitdrukkingen,
+in de voorgedragen verzen gebezigd: elk gezegde werd op drie of vier
+wijzen omgezet en bijna elk bijvoeglijk naamwoord door een ander
+vervangen, totdat langzamerhand alle zweem van oorspronkelijkheid
+verdwenen was. Ik kon mij niet onthouden bij deze gelegenheid gedurig te
+denken aan het briefje in den _Bourgeois gentilhomme_, en ik kwam,
+evenals deze, tot de slotsom _que la première façon de dire est sans
+contredit toujours la meileure_.
+
+Daarna werd er gevraagd, of geen der aanwezigen iets bij zich had, waar
+hij het gezelschap op vergasten kon. Deze vraag was overbodig, want
+ieder had de zakken vol en zat slechts op een gunstig sein te wachten om
+zijn kinderen aan 't licht te brengen, schoon zelfs dan niet als
+schoorvoetende en onder herhaalde betuigingen, dat het niet de moeite
+waardig ware er de aandacht van zulke fijne vernuften mede te vermoeien.
+Het eerst was onze heldendichter aan de beurt, die, na de pijp
+neergelegd, gehoest en zich gesnoten te hebben, eenige vrij groote
+vellen uit zijn zak haalde, en aan de vergadering mededeelde, dat hij
+een lijkzang zoude voordragen, "op het noodlottig verscheiden van
+zekeren krijgsoverste, die kort te voren (schoon niet op het veld van
+eer, want het was aan een maaltijd) het offer van den dood geworden
+was." Na een vrij lange voorafspraak, ving hij aan. In zijn gedicht, dat
+ongemeen hoogdravend was, versierde hij zijn held, die, zooverre ik
+weet, nooit kruit geroken had, maar zijn rang alleen door _ancienneteit_
+verworven had, met alle militaire verdiensten, en stelde hem met
+Turenne, Marlborough en Prins Eugenius gelijk.
+
+Na dit fraaie stuk, hetwelk de algemeene goedkeuring verwierf, brak de
+stroom los, en regende het van alle zijden lijk-, geboorte-, huwelijks-
+en verjaardichten; terwijl onze boertige poëet mede niet achterbleef,
+maar ons nu en dan een epigram van zijn maaksel opdischte, waar men al
+om lachte eer hij nog iets gezegd had, ofschoon er niets aan ontbrak als
+de punt, welke hij echter vergoedde, door op de plaats, waar die
+behoorde te vallen, zelf in een schaterend gelach uit te barsten. Een
+staaltje van deze voortbrengselen zij hier genoeg om de rest te
+beoordeelen.
+
+ _Aan een Burgemeester_.
+
+ Al wordt gij _achtbaar_, ja ook _zestienbaar_ geheeten,
+ Toch wordt u, zijt gij dood, slechts _ééne baar_ gemeten.
+
+Toen elk zijn beurt had gehad, werden Heynsz en ik evenzeer uitgenoodigd
+om tot het algemeen genoegen bij te dragen. Vergeefs verschoonde ik mij:
+men stond er op: ik moest mijn gelag betalen zoowel als de anderen: ik
+zoude ongetwijfeld ook wel eenmaal in mijn leven aan de Zanggodinnen
+geofferd hebben, enz. Terwijl ik, met de zaak verlegen, niet wist, hoe
+ik er mij uit redden zoude, schoot mij een vierregelig versje te binnen,
+dat ik in een Hoog-duitsch boek gelezen had, en waaraan zin noch slot
+was. Ik weet niet welke goede of booze geest mij inblies, dat dit stukje
+een goede uitwerking zou doen, en na het, met verbazing over mijn eigen
+vlugheid, bij mijzelf in 't Nederduitsch vertaald te hebben (waartoe het
+zich gereedelijk voegde) dreunde ik het op:
+
+ _Snedig antwoord:_
+
+ "Zeg Piet, hebt gij dat nieuwe werk gelezen
+ Van Bonifaas? Men zegt het wordt geprezen."
+ Dus vroeg eens Hein. Toen sprak de spotter Piet:
+ "Neen beste Hein! gelezen heb ik 't niet."
+
+"Dat is verduiveld aardig!--wat is dat fijn!--daar zit wat in!--nu, die
+kan menigeen in zijn zak steken!"--en honderd andere loftuitingen meer
+begroetten dit epigram, waarin ieder overtuigd was, dat een bijtende
+satyre lag opgesloten; ofschoon geen van allen natuurlijk wist waar,
+maar elk hield zich, of hij die begreep. Alleen de _drollige kwant_, 't
+zij uit jaloezie, 't zij dat hij gemerkt had, dat ik spotte, voegde zijn
+lof niet bij die der overigen, maar zag mij aan of hij mij had willen
+verslinden.
+
+Wat Heynsz betrof, deze bleef ernstig volhouden, dat hij geene verzen
+kon voordragen; doch, zoo men zich daarmede tevreden wilde stellen, wel
+een avontuur uit zijn merkwaardigen levensloop kon mededeelen. Dit
+voorstel werd aangenomen en nu deed hij de vraag:
+
+"Hebben de Heeren wel ooit gehoord van mijn zonderlinge ontmoeting met
+den beroemden Cartouche?"
+
+"Neen! neen!" klonk het als uit éénen mond: en allen zwegen en schoven
+hunne stoelen bij en zagen met aandachtige belangstelling naar den man,
+die op het voorrecht bogen mocht, van Cartouche te hebben gezien.
+
+"Wel!" zeide Heynsz: "het is nu een goede dertig jaar geleden, ik reisde
+van Lyon naar Parijs, in vrij berooid equipage en met schraal voorziene
+beurs of liever met in 't geheel geen beurs en levende van hetgeen de
+goede lieden mij schonken om Gods wille, etende (als de papa van
+Uilenspiegel) als ik wat had en vastende als ik net niet had: en
+meestentijds slapende onder den blauwen hemel. Eens op een nacht
+gebeurde het, ik weet niet in welk dorp, dat ik genomen had mijn
+legerstede op een mesthoop aan den weg, (hetgeen in _parenthése_ gezegd,
+het warmste bed is, dat men hebben kan), en dat ik sliep heel gerust,
+toen ik wakker werd van een groot licht, dat mij scheen in de oogen, en
+recht over mij zag ik een huis staan in brand, een groot huis voor een
+dorp: ik geloof, dat daarin woonde de Notaris of de Schout:--nu dat's
+_égal_. Ik stond op: er was al volk op de been: en spoedig bood iedereen
+hulp met water dragen, met brandspuiten, etcetera. De bewoner van het
+huis zat al op straat met een gebranden voet, in zijn nachtjak en zonder
+dat hij had gehad den tijd te redden een kleinigheid of zelfs meer
+aandoen dan een oude pantoffel ... nu, 't was zomernacht en het vuur
+maakte ons heet genoeg: hij zal niet gevat hebben kou, hoewel hij beefde
+als een juffershondje. Bij hem stond zijn vrouw, of liever lag zijn
+vrouw; want zij kreeg gedurig toevallen. 't Eene was pas over of 't
+andere kwam op. De man deed niets als te wringen zijn handen en te
+roepen_ mon Dieu! mes enfans!_--want zijn kinderen waren nog in het
+brandende huis; maar zoowel hij als zijn vrouw waren te veel in de war
+om te zeggen waar zich de arme wichten bevonden, en niemand had de
+courage om te gaan in het groote huis en te zoeken daar in den blinde.
+Terwijl wij daar waren bezig, daar komt een Heer, welgekleed met een
+karmozijnen rok aan, en berijdende een fraai zwart paard, en hoorde den
+papa, en ook de mama, zoo dikwijls zij weer bijkwam, schreeuwen om haar
+arme kinderen. "Allons!" riep hij: "twintig _louis d'or_ voor dengenen,
+die toont de courage en redt die arme kinderen."--Er waren er terstond
+een stuk vijf zes, die wilden naar binnen; maar de vlam sloeg er uit met
+zulk een geweld, dat zij terugsprongen van schrik. Toen vroeg de vreemde
+Heer weder aan den kermenden papa: "zeg eens," zeide hij: "is er geene
+andere deur en waar zitten die kinderen ergens?"--"_Ah ma foi!_" zeide
+de arme vader, die weer bij zijn positieven kwam: "er is de tuindeur;
+maar die is gesloten van binnen: en nu ik mij bezin, _pauvre malheureux
+que je suis!_ ik heb ook opgesloten die arme schapen in hun kamer: omdat
+de eene is _somnambule_,"... slaapwandelaar, zeggen wij, geloof
+ik.--_N'est-ce que ça?_" vraagt de vreemdeling. "_Qui m'aime me suive_."
+En klets! springt hij met paard en al over de hegge in den tuin: en ik
+hem achterna, met wel tien anderen. Maar daar stort een brandende balk
+en een stuk van het dak tusschen ons naar beneden, dat de meesten het
+opgaven, althans ik was de eenige, die met den ruiter aan 't achterhuis
+bij de tuindeur kwam. "_Vous êtes un brave_," zeide hij: "zult gij mij
+assisteeren?"--zal ik," zeide ik: "maar hoe zullen wij openkrijgen die
+huisdeur, die van binnen gesloten is?"--"Bah!" zeide hij: en hij keek
+mij aan, alsof ik gedaan had de onnoozelste vraag van de wereld, terwijl
+hij meteen tastte in zijn zak en daaruit waarschijnlijk haalde een
+breekijzer: althans in een oogenblik waren de hengsels uit de deur en de
+deur omgehaald. Toen sprong hij van 't paard, trok uit rok en vest en
+liep naar binnen en ik hem achterna. Dit gedeelte van 't huis was nog
+ongedeerd door het vuur; maar er was rook genoeg om gevaar te loopen van
+te stikken: en wij zouden niet geweten hebben waarheen ons te wenden,
+hadden wij niet gehoord de stem van een kind, dat huilde en om hulp
+schreeuwde: "_C'est ici!_" zeide de vreemdeling en één, twee drie had
+hij opengeveterd eene kamerdeur: wij traden binnen en al tastende in het
+donker op het geluid af vonden wij eerst een jongetje: en toen werd het
+vertrek verlicht door de vlam en zagen wij ook een meisje, dat half
+gestikt op den grond lag. Maar nu moesten wij terug en dat was een
+moeielijker geval. De tocht, die woei door de opene achterdeur, had
+weder erger gemaakt den brand en de toegang was ons versperd van dien
+kant. Nu haastten wij ons open te maken het raam: ik sprong er uit en
+mijn kameraad gooide mij eerst de kinderen één voor één toe en volgde
+toen mijn voorbeeld. Ik dacht, wij zouden nu terugkeeren bij de ouders;
+maar de vreemdeling hield mij staande en vroeg wie ik was. "Een arme
+drommel," zeide ik, "een vreemde zwerver, die niets bezit."--"_Tant
+mieux_," zeide hij: "haast u, eer iemand komt: ik moet vluchten om een
+_affaire d'honneur_. Trek mijne kleederen aan en geef mij uw kiel. In
+mijn zakken vindt gij geld genoeg." En zonder er iets bij te voegen, had
+hij mij mijn kiel van 't lijf gehaald, vlugger dan zoude doen de beste
+kamerdienaar, die aan zijn lijf getrokken, was op het paard gesprongen,
+en voort, den tuin door, en weg. Wat zou ik doen? Ik trok rok en vest
+aan; en pas had ik dat gedaan of er kwam een geheele zwerm menschen
+opdagen: zij hadden uit den weg geruimd het gevallen puin en een vrijen
+doortocht tot ons verkregen. Ik bracht de kinderen bij papa en mama: zij
+zagen mij allen aan voor den vreemden Cavalier: niemand kende mij, en ik
+hield mij goed en lamenteerde slechts, dat mijn paard mij ontstolen was,
+terwijl ik mij bevond in het brandende huis. Terwijl wij daar bezig
+waren, kwamen er een stuk of zes dienaars van de wacht aan te paard van
+Lyon en in vollen draf. "Aha!" zeide de voorste, zoodra hij mij in 't
+oog kreeg: "daar hebben wij onzen maat. Nu zult gij ons niet ontsnappen,
+monsieur Cartouche!"--Met pakten zij mij aan, maar een hunner, die
+Cartouche waarschijnlijk kende, zeide, toen hij mij nader aanschouwde,
+dat zij zich bedrogen en dat Cartouche veel ouder was:--Ik was toen even
+over de twintig. Zij wilden mij echter meepakken, onder voorwendsel dat
+ik bij mij had geene papieren; maar ik zeide, die waren in mijn
+_portemanteau_ met mijn paard voort: en al de dorpelingen namen mijn
+partij, omdat ik mij zoo goed had geweerd: en 't scheelde niet veel of
+de dienaars hadden gekregen braaf slaag.--De pastoor van 't dorp kwam
+mij vragen bij hem te blijven dien nacht: ik nam aan en toen ik mij
+uitkleedde vond ik in mijn karmozijnen rok een beurs met tweehonderd
+_louis d'or_. Ik verstopte mijn broek, die niet _à l'unisson_ was, met
+de rest van mijn toilet, leende een andere van den pastoor, onder
+voorgeven dat de mijne was gezengd en vol gaten en verliet het dorp den
+volgenden dag, nagevolgd door de zegeningen van iedereen."
+
+Ik dacht, dat Heynsz er nog bij zou voegen, hoe diezelfde beurs (gelijk
+ik hooger verhaald heb) hem naderhand noodlottig werd; doch hij hield
+hier op, keek op zijn horloge en sloop, zoodra het gesprek weder
+algemeen werd, schier onopgemerkt uit het vertrek.
+
+Intusschen was de koffie, die eerst rondgediend was geweest, sedert lang
+door den wijn vervangen; en onder de gasten begon een vroolijkheid te
+heerschen, welke hoe langer hoe luidruchtiger werd. Alle aanmatiging
+zoowel als valsche zedigheid was geweken, ieder schertste en spotte
+zonder zich meer te bedwingen; er werden vroolijke liedjes gezongen; de
+rokken gingen uit: de bedaardsten werden snapachtig en de druksten
+werden stil: in 't kort, het druivennat begon zijn invloed uit te
+oefenen, en ik te denken dat het voor mij ook welhaast zaak zou worden,
+het voorbeeld van Heynsz te volgen en mij stil te verwijderen, toen
+Helding, die een oogenblik naar buiten was geweest om wijn te halen,
+weder binnenkwam met het bericht, dat er een Heer in 't portaal was om
+Heynsz te spreken. Deze was echter zoek: en de meid, geroepen zijnde,
+verklaarde niet te weten, waar Sinjeur gestoven of gevlogen was. Haar
+verlegen toon bij dit bescheid, deed mij echter vermoeden, dat de Heer
+des huizes niet verre af was, maar wellicht met dezen of genen over
+politie-zaken redeneerde.
+
+"Wij kunnen dien Heer toch niet op de trap laten staan", zeide Helding:
+"'t schijnt een deftig man: en Heynsz zal wel terugkomen. Wat dunkt u,
+dat ik hem binnenroepe?"
+
+"Wel ja!" zei de treurpoëet, met de vuist op de tafel slaande, dat al de
+roemers er van dansten: "hoe meer zielen, hoe meer vreugd."--Ook de
+overigen keurden goed wat de traktant voorstelde, die dan ook vertrok en
+na een kort vertoeven terugkeerde, een vreemdeling inleidende met een
+karmozijnen rok, een zwaar gepoederde pruik, een bril met groote glazen,
+een stok met een amberen knop en een deftig voorkomen.
+
+"Kom binnen, mijn waarde Heer!" zeide Helding, hem als 't ware
+binnendringende met een ongemeene drukte: "'t is immers beter in een
+warme kamer te wachten dan op een tochtig portaal. Een stoel voor
+Mijnheer. Wees zoo goed en neem plaats. Maak, bid ik u, geen
+complimenten. Hier! een pijp voor Mijnheer! en een schoonen roemer."
+
+De onbekende beantwoordde al deze beleefdheden met stille buigingen;
+doch sprak zoo weinig of hij stom ware. Hij vlijde zich in den
+leunstoel, die hem werd aangeschoven, sloeg beleefdelijk met een
+beweging der hand de aangeboden pijp af, zag met een vluchtigen blik het
+gezelschap rond, en haalde toen een zijden doek uit, die waarschijnlijk
+met welriekende wateren doortrokken was; want hij bracht dien dadelijk
+voor 't gezicht en berook hem met zooveel welbehagen, dat het wel te
+bespeuren was, dat hij geen liefhebber was van den tabakswalm.
+
+Zijn komst en nog meer de weinige voorkomendheid van zijn manieren
+brachten die stilte te-weeg, welke doorgaans op dergelijke bezoeken
+volgt en niet ongelijk is aan die, welke op een school, waar alles
+lustig en vrolijk toegaat, bij de komst des meesters ontstaat. Helding
+bespeurde deze onwelkome stemming, en, als een plichtmatig traktant,
+deed hij zijn best om de vreugd weder aan te wakkeren.
+
+"Komaan, mijn Heer!" zeide hij, den roemer des onbekenden boordevol
+schenkende: "sta mij toe, dat ik uwe gezondheid drinke. Misschien is
+UEd. beteren wijn gewend dan deze; maar wij burgerlui doen het ermede,
+en wij kunnen u niet meer aanbieden dan wij hebben."
+
+"Dat zei Lys Morsebel ook," zeide de _poëta comicus_, "en zij smeet haar
+buurvrouw een handvol vlooien naar 't hoofd."
+
+"Uwe gezondheid, Messieurs!" zeide de vreemdeling, met een schorre stem,
+zich buigende en zijn glas naar de hoogte brengende, dat hij vervolgens
+bij kleine tusschenpoozen ledigde.
+
+"Wel!" zeide de _grappige duivel_, met die gemeenzaamheid, welke onzen
+burgerstand veelal eigen is: "mijn Heer is, geloof ik, ook bang, dat er
+hoorntjes en schelpen in zitten."--En, om te toonen, dat hij dezelfde
+vrees niet koesterde, ledigde hij zijn glas in ééne teug.
+
+"Komt!" zeide Helding: "hoe zit gijlieden allen zoo stil? mijn Heer
+Huyck! laat ik u eens inschenken. Waar waren wij ook gebleven? Komt!
+lustig aan en leve de pret!"
+
+Maar de pret laat zich niet gebieden: en allen bleven even stemmig
+kijken, alsof de glazen voor des vreemdelings oogen de uitwerking van
+Medusaas hoofd bezaten.
+
+"'t Is of wij hier bij de Kwakers zitten," zeide de _drollige vent_:
+"hoe is het? getuigt de geest niet, Pietje?" (dit was de voornaam van
+den _tragicus_) "Je zoudt een liedje zingen."
+
+"Wel ja! komaan! een liedje!" zeide Helding;--maar de Treurpoëet was
+schor of verklaarde althans het te zijn.
+
+"Kom!" zeide eindelijk de _koddige kwant_: "'t is of gijlieden bang
+zijt, dat mijn Heer u op zal eten: mijn Heer is geen bullebak. Jelui
+kijkt hem aan, of het Cartouche was, daar Heynsz zoo even van vertelde
+... en pots seldrementen! dat is nog al grappig! mijn Heer heeft ook een
+karmozijnen rok aan."
+
+Deze onhebbelijke uitdrukking, in stede van, gelijk anders de
+kwinkslagen des _geestigen duivels_, de vreugd te doen herleven, maakte
+op de aanwezigen een onaangename uitwerking: en velen, wier gedachten
+niet meer helder waren, keken den vreemdeling zoo angstig aan, als of
+zij werkelijk meenden, dat Cartouche uit de andere waereld onder die
+gedaante te voorschijn kwam. Wat den man zelf betrof, ik zag dat zijn
+voorhoofd zich fronste: maar hij zeide niets. Ik begreep inmiddels, dat
+het meer dan ooit tijd voor mij werd om af te trekken; doch wenschte een
+tijdstip af te wachten, dat mijn vertrek niet bemerkt zoude worden: en
+daartoe moest het onderhoud weder levendig worden: ik bood derhalve aan,
+zelf een liedje te zingen, daar al de overigen dit weigerden: en dit met
+gretigheid aangenomen zijnde, dreunde ik een barcerolla op, die ik te
+Venetië van de Gondeliers had gehoord en waarvan ik verzocht, dat men
+het refrein in koor herhalen zou. Dit had de gewenschte uitwerking: nu
+raakten de tongen weer los: de een zong voor, de andere na en eindelijk
+zong alles door elkander, behalve alleen de karmozijngekleede Heer, die,
+gelijk de _malle weerga_ het uitdrukte, er bij bleef zitten als
+_Ducdalf_ in 't _Doolhof_. Ik maakte van de drukte gebruik en sloop
+onopgemerkt de deur uit
+
+
+ * * * * *
+
+
+TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
+
+WAARIN VERHAALD WORDT, WIE DE HEER IN 'T KARMOZIJN WAS, EN HOE DEERLIJK
+FERDINAND ER ZICH IN WERKTE.
+
+
+Terwijl ik, in mijn zak schommelende, de meid riep om haar een fooi te
+geven, hoorde ik mij zachtjes bij mijn naam noemen. Ik keerde mij om en
+zag Amelia op de trap staan, die naar haar kamer geleidde.
+
+"Hebt gij een oogenblik tijd voor mij?" vroeg zij, met een gesmoorde,
+eenigszins bevende stem.
+
+"Kan ik u van dienst zijn?" stamelde ik, insgelijks onthutst en kwalijk
+tevreden van opnieuw in hare zaken bemoeid te worden.
+
+"Volg mij!" zeide zij, op een toon, die meer gebiedend dan smeekend was:
+en mij bij de mouw vattende, als wilde zij mij den weg wijzen op de
+donkere trap, ging zij mij voor naar boven. Ik volgde werktuiglijk: en
+de Hemel vergeve mij de dwaze gedachten, die op dat oogenblik mijn brein
+vervulden, en den verkeerden dunk, dien ik van hare voornemens opvatte.
+
+Wij kwamen in haar kamer, waar een licht op de tafel brandde. Zij zette
+de deur aan, zonder echter de kruk om te draaien, nam toen achter de
+tafel plaats en wenkte mij tegenover haar te gaan zitten, terwijl zij
+een stoel, die bij haar stond, wegschoof, als wilde zij zorg dragen dat
+ik niet naast haar zou komen. Deze voorzorgen en nog meer de
+waardigheid, over haar geheele wezen, in weerwil van haar blijkbare
+ontsteltenis verspreid, deden mij blozen over mijn ongepaste vermoedens.
+
+"Ik ben recht verheugd," zeide zij op een haastigen toon, "dat ik u nog
+aantref. Ik had al een poos op de trap vertoefd en vreesde zoo dat er
+een ander kwame. En ik moet u zoo noodwendig spreken: ik heb hier toch
+niemand buiten u in de geheele stad, waar ik op vertrouwen kan."
+
+"Ik hoop," zeide ik, met de meeste koelheid, die ik voor kon wenden: "ik
+hoop, dat ik in staat zal zijn, uw bezwaren weg te ruimen; maar uw
+toestand is van zulk een ingewikkelden aard...."
+
+"Om u niet op te houden dan.... Ik moet van hier. Ik kan niet langer in
+dit huis blijven."
+
+"En welke reden noopt u tot dat besluit?"
+
+"Hoor toe: ik begin te vreezen, dat het een afgesproken werk is ... dat
+mij hier een strik wordt gespannen ... dat men mij met opzet hierheen
+gebracht heeft. Die Heynsz ... o, 't is afschuwelijk...! Hij is een
+verklikker: een geheime dienaar der Justitie."
+
+"Dat wist ik," zeide ik, "maar ik wilde u door de mededeeling daarvan
+geene ongerustheid baren."
+
+"Hoe! gij wist dit? Hebt gij dan zelf misschien?... maar neen! uw
+aangezicht is te eerlijk ... foei mij, dat ik zulke gedachten van u
+voeden zou!--Maar hoor verder en oordeel over mijn angsten. Ik was
+straks op de trap, om...." hier kleurde zij hevig en zweeg plotseling
+stil.
+
+"Welnu? om...."
+
+"Niets.--Ik hoorde u juist zingen.--In 't kort, ik was op de trap: daar
+is een reet in 't beschot:--ik keek er door--en ziet: in een vertrekje,
+waarvan ik het bestaan niet kende, stond de huisheer, die Heynsz, in
+gesprek met denzelfden Jood, die mij hier bracht."
+
+"Dien Simon?--Gelukkig kent hij u niet, en weet alleen, dat gij met mij
+hier gekomen zijt. Hij heeft u niet met uw vader gezien."
+
+"Ach! Gij zoekt mij gerust te stellen," zeide zij, het hoofd schuddende:
+"maar luister verder: in den beginne verstond ik niets van hun discours;
+maar langzamerhand merkte ik, dat de Jood aan Heynsz berichten gaf
+omtrent zekere dievenbende, die zich te Naarden heeft opgehouden. Dit
+ontstelde mij reeds; maar verbeeld u mijn schrik, toen de Jood, op een
+vraag, hem door Heynsz gedaan, hem vertelde, dat iemand, wien zij alle
+moeite deden om te ontdekken, en dien ik aan de beschrijving voor mijn
+vader herkennen moest, in Zuid-Holland had rondgezworven, zich in
+'s-Hage had opgehouden en morgen, volgens zijne berichten, met de schuit
+van Utrecht hier te Amsterdam moest komen."
+
+"Hier! in den muil des leeuws?"
+
+"Oordeel, hoe ik te moede was? Ik hoop nog, dat het niet waar moge zijn:
+want o! mijn vader is verloren, zoo hij herwaarts komt. Alleen uit zijn
+bezorgdheid omtrent mij zou ik een zoo onvoorzichtigen stap in hem
+kunnen verklaren. Doch, hoe dit zij, heb ik niet te vreezen, dat men hem
+naar dit huis wil lokken om hem in de gespreide netten te vangen? Moet
+ik mij niet uit deze gevaarlijke plaats verwijderen?"
+
+"Met uw verlof?" vroeg ik, na een oogenblik te hebben nagedacht: "hebt
+gij voor u-zelve iets te vreezen voor de nasporingen der Justitie?"
+
+"Ik!" antwoordde zij, blijkbaar verwonderd: "wat zou ik met haar hebben
+uit te staan? of strekt men in dit land vijandschap tegen den vader tot
+zijn kinderen uit."
+
+"Dat juist niet," hernam ik: "maar er worden soms maatregelen van
+voorzorg genomen.... Ik zou u afraden, deze kamer vooralsnog te
+verlaten. Weet men nog niets, dan zou dit alleen argwaan wekken en
+oorzaak zijn, dat men uwe gangen bespiedde:--is men reeds achter de
+waarheid gekomen, dan is het toch een onnutte voorzorg en geen
+verwijdering kan u meer baten. Bovendien: gij schijnt zelve onbewust,
+waar zich uw vader bevindt. Zoudt gij, ingeval gij van hier gaat, hem
+kunnen verwittigen, waarheen gij u begeeft? De Heer Bouvelt, die de
+eenige tusschenkomst schijnt te zijn, is ongesteld: zóó zelfs, dat hij
+voor niemand te spreken is;--ik weet u geen anderen raad te geven, dan
+de toekomst met gelatenheid af te wachten."
+
+"Met gelatenheid!" herhaalde zij, oprijzende, en de kamer op en neer
+gaande: "God! Is dat een mogelijkheid in mijn toestand?--o! het ergste
+lot ware minder onlijdelijk dan deze verschrikkelijke onzekerheid.--En
+dat is de eenige troost, dien gij mij bieden kunt?"
+
+"Helaas!" zeide ik, zuchtende: "wat wilt gij, dat ik voor u doe? Wanneer
+zelfs mijn betrekking als zoon van den Hoofdschout mij niet verbood,
+krachtdadig voor u werkzaam te zijn, zou niet de zorg voor ons beider
+goeden naam mij van alle dadelijke bemoeiingen in deze moeten doen
+afzien, ten einde den laster geen stof te geven om iets schuldigs in
+mijn deelneming te vinden?"
+
+Dit gezegde van mij was hard en zij gevoelde het diep; want, opeens
+stilstaande, zag zij mij aan met oogen, waarin zich bij eene hevige
+verontwaardiging eene diepe smart liet lezen.
+
+"Men had het mij voorspeld," zeide zij met bitterheid, "dat ik in dit
+land slechts koele harten vinden zou. De laster ... ja voorzeker!
+--Ziedaar de voorwendselen, waarachter men zich verschuilt, wanneer het
+er op aankomt zijn naasten een dienst te bewijzen; men zou een mensch
+zien verdrinken, eer men een vooroordeel opofferde.--Is het niet, omdat
+de Godsdiensten verschillen, dan is het omdat men voor zijn reputatie
+vreest.--Maar ik zal u niet langer lastig vallen, Mijnheer Huyck. Ik
+vraag u om verschooning voor de moeite, die ik u veroorzaakt heb."
+
+"Mejuffrouw!" zeide ik, niet zonder verlegenheid: "ik heb u onwillig
+beleedigd:--en, God weet het, dat was verre van mijn voornemen.--Gij
+hebt, en hier in dit vertrek, en ten huize mijner tante, naar ik geloof,
+kunnen bespeuren, dat ik, zoodra het in mijn vermogen stond, bereid was
+u van dienst te zijn. Waarlijk ik heb een innig medelijden met uw
+toestand en wenschte slechts, dat iemand mij kon zeggen, wat mijn plicht
+ware, en hoe ik tot uw voordeel handelen kan?"
+
+"Gij hebt gelijk," zeide zij, zich een traan uit de oogen wisschende:
+"en ik ben het, die onbillijk en ondankbaar ben. Gij hadt, na al wat gij
+voor mij gedaan hebt, iets beter dan verwijtingen van mij verdiend. En
+uw tante ook, zij is zoo goed, zoo minzaam jegens mij geweest.--Ach! zoo
+mijn vader het mij slechts veroorloofde ... hoe gaarne zou ik haar de
+vertrouwde van mijn lijden maken.--Zij zou mij bijstaan, daar ben ik
+zeker van, mij uit dit huis helpen, waar alles mij doet beven: mij
+verlossen van de onbescheidene aanzoeken van den Heer Blaek, die mij
+geen oogenblik met rust laat."
+
+"Hoe!" riep ik uit: "heeft hij opnieuw pogingen gedaan om u te spreken?"
+
+"'t Is vruchteloos," zeide zij, "of ik hem zijne brieven en geschenken
+terugzend: den volgenden dag vind ik die weder op mijne kamer liggen:
+hij moet hier in huis medeplichtigen hebben. Zie wat hij mij durft
+zenden."
+
+Dit zeggende, rukte zij met drift een lade open en haalde er een fraai
+garnituur uit, hetwelk zij voor mij op tafel neerlei: "En dan zijne
+brieven," vervolgde zij, "waarin hij mij voorslagen doet, die ik mij
+schamen zou te herhalen! O! ik ben diep ongelukkig."
+
+Hier zegevierde de droefheid over haar kracht van geest: zij bracht den
+zakdoek voor de oogen en snikte luide. Ik was opgestaan om de juweelen
+te bezichtigen. Zij stond naast mij en boog onwillekeurig het hoofd
+voorover, zoodat het op mijn schouder te rusten kwam. Mijn toestand werd
+netelig: en ik wist niet, hoe ik best daar vandaan zoude geraken, toen
+wij opeens menschen de trap hoorden opkomen.
+
+Amelia trad sidderend ter zijde. "Mijn God!" riep zij: "zou men hier
+komen? op dit uur!"
+
+"Hierheen, Mijnheer Van Beveren!" zeide de stem van Heynsz; de deur ging
+open en de gepoeierde Heer met den karmozijnen rok trad binnen, door
+Heynsz gevolgd.
+
+"Ik ben het, Amelia!" zeide de Heer Bos (want hij was het zelf): "ik
+wist niet," voegde hij er op een gestrengen toon bij: "dat gij
+gezelschap hadt."
+
+Amelia stond als verplet. Zij wrong de handen en zag haar vader aan, met
+oogen, waarin een onbeschrijfelijke angst was uitgedrukt. Wat Heynsz
+betrof, hij meesmuilde achter den rug van den Heer Bos en hief
+spotachtig dreigend den vinger tegen mij op; maar ik was onzeker, of de
+vroolijke uitdrukking van zijn gelaat teweeggebracht was door zijn
+blijdschap, dat hij den man, dien hij zocht, in de knip had, of wel
+alleen uit zekere schalksche vreugde ontstond, dat ik door Amelia's
+vader zoo te onpas verrast werd.
+
+"Ja mijn kind!" vervolgde de Heer Bos, waarschijnlijk om haar gerust te
+stellen: "gij hadt mij zoo vroeg niet verwacht; maar ik heb mijn zaken
+spoediger gedaan gekregen dan ik gehoopt had: en daarenboven is mij,
+gelijk ik den Heer Heynsz verteld heb, een onaangenaam avontuur
+overkomen, dat mij wel noodzaakte mijn komst alhier niet langer uit te
+stellen. Ik merk ook," vervolgde hij met een verheffing van stem en
+terwijl hij mij scherp aanzag, "dat het tijd werd dat ik kwame."
+
+"Met uw verlof," zeide Heynsz, tusschen beiden tredende: "deze Heer is
+de Heer Huyck, zoon van onzen achtbaren Hoofdofficier en een eerlijk
+cavalier, wien Mejuffer zich niet behoeft te schamen van te kennen."
+
+"Met uw verlof," zeide Bos, zich naar Heynsz keerende en op een hoogen
+toon sprekende, welke mij vreemd genoeg voorkwam jegens iemand, van wien
+hij zooveel te duchten kon nebben: "ik ben zelf de beste beoordeelaar
+der kennissen, welke het mijne dochter betaamt te onderhouden: en,
+terwijl hetgene ik deswege met haar te spreken heb best zonder getuigen
+wordt afgehandeld, zal ik de vrijheid nemen u te verzoeken...." hier
+wees hij op de deur met een gebiedenden wenk.
+
+"Niets is billijker," zeide Heynsz, eenigszins overbluft: "ik zal u niet
+storen:" en meteen verliet hij het vertrek. Ik stond onzeker of ik hem
+volgen of blijven zoude.
+
+"Blijf Mijnheer!" zeide Bos: "ik heb een woord met u te spreken."
+
+"O God! mijn vader!" zeide Amelia, met een gesmoorde stem, terwijl zij
+hem omklemde: "wat hebt gij verricht? Weet gij welke onvoorzichtigheid
+gij begaat? wie de man is, die de kamer daar verlaten heeft?"
+
+"Ik weet alles," antwoordde Bos: "en ik geloof, dat ik niet de
+onvoorzichtigste ben van ons drieën. Slechts toen was ik het, toen ik op
+het eerlijke gelaat van Mijnheer vertrouwde." Hier zag hij mij ernstig
+aan.
+
+"Mijnheer!" zeide ik, geraakt: "ik heb uwe geheimen bewaard, zelfs ten
+koste van mijne rust. Maar spreek zacht, bid ik u. Men kon ons
+beluisteren, en...."
+
+"En men zou nog niets verstaan," viel Bos in, "zoolang de vrienden
+beneden zoo luidruchtig blijven, dat onze woorden door hun gezang
+gesmoord worden. Ik spreek niet van het bewaren mijner geheimen;--ik
+vraag, wat uw bezoek op een zoo ongelegen uur, wat de juweelen te
+beduiden hebben, die ik op de tafel zie?"
+
+"De Heer Huyck is onschuldig, mijn vader!" zeide Amelia, eer ik
+antwoorden kon: "hij is hier op mijn verzoek gekomen ... hij heeft met
+deze juweelen niets te maken."
+
+"Hoe!" herhaalde de vader, meer en meer verstoord: "op uw verzoek? En
+waart gij dan...? o ik onnoozele!" riep hij, zich voor het hoofd
+slaande.
+
+"De geheele toedracht der zaak is doodeenvoudig," zeide ik, op een toon,
+zoo kalm als mij maar eenigszins mogelijk was aan te nemen: "indien UEd.
+aan Mejuffer of mij vergunt, u te verhalen al wat sedert onze komst te
+Amsterdam heeft plaats gehad, zal het u niet bevreemden dat zij, door
+den uitersten angst gedreven, mijn raad heeft ingenomen, als van den
+eenigste, op wien zij wist te kunnen vertrouwen. Door eenige andere
+uitlegging aan mijne tegenwoordigheid te geven, zou UEd. en haar en mij
+onbillijk beoordeelen."
+
+"Welaan!" zeide de Heer Bos, terwijl hij plaats nam: "ik luister: het
+zou mij al te veel kosten, mijn achting en liefde te moeten verliezen
+voor het eenige voorwerp, dat mij nog aan het leven hechtte."
+
+Hier stak hij de hand aan zijn dochter toe, die ze met vurigheid kuste.
+Daarop gaven wij hem een beknopt verslag van het voorgevallene. Hij
+maakte niet een enkele aanmerking, noch gedurende, noch na den afloop
+van het verhaal, maar vergenoegde zich met nu en dan bedenkelijk het
+hoofd te schudden en zich het poeder van den rok te schuieren. Hij
+eindigde met de hand zijner dochter, die nog altijd in de zijne lag,
+minzaam te drukken; hetgeen mij ten bewijze strekte, dat hij met de
+gegeven opheldering voldaan was.
+
+"En thans, Mijnheer!" hervatte ik na een korte pauze; "thans moet ik u
+bekennen, dat de Juffer zich mijns inziens niet zonder recht ongerust
+maakt, en dat uwe komst alhier niet wel geschikt is, die ongerustheid te
+doen ophouden."
+
+"Ik ben er zelf evenzeer over verwonderd van mij hier te zien,"
+antwoordde hij, "als de Doge was, toen hij zich aan het hof van Lodewijk
+XIV bevond: maar ik heb door de ondervinding geleerd, dat onbeschaamde
+stoutheid soms beter in staat is, de menschen te bedriegen, dan de
+fijnst gesponnen list. Ik was, Amelia! sedert uw vertrek, hoogst
+ongerust, geen brief van u te ontvangen, vooral nadat ik reeds een paar
+reizen onder couvert van den Notaris Bouvelt geschreven had, dat ik mij
+in 's-Hage bij den Russischen Gezant ophield...."
+
+"Welke brieven," zeide ik, "waarschijnlijk nog ongeopend bij Bouvelt
+liggen, die gevaarlijk ziek is."
+
+"Ik had intusschen bemerkt," vervolgde de Heer Bos, "dat mijn gangen
+gevolgd werden door datzelfde Joodje, hetwelk te Soest zoo ongenadig
+door mij begroet werd. Bekommering over uw lot kwelde mij: ik kon niet
+langer aan de begeerte weerstaan om iets van u te vernemen. Aan Mijnheer
+dorst ik niet schrijven: hij had reeds last genoeg van ons gehad: en ik
+wilde hem geen nieuwe onaangenaamheden veroorzaken. Eindelijk kon ik
+mijn geduld niet langer bedwingen en ik besloot hierheen te reizen. Maar
+ik moest eerst mijn lastigen verspieder verschalken. Gisteren was ik te
+Utrecht: daar zat hij mij weder op te hielen. Ik had mijn plan gevormd
+en toen ik hem op de straat tegenkwam, vroeg ik hem, of hij een
+boodschap voor mij wilde doen. Ik zag zijne oogen van blijdschap
+fonkelen. Toen gaf ik hem geld om de roef af te huren naar Amsterdam
+voor de schuit van morgenmiddag, niet twijfelende of hij zou de
+heuglijke tijding van mijn overkomst dadelijk aan zijn betaalmeester
+overbrengen. Hem dus van 't spoor geleid hebbende, wandelde ik de poort
+uit, nam te Zeist een rijtuig, dat mij naar Amersfoort bracht, en
+wachtte daar de komst van den Deventerschen wagen, die mij hier voerde.
+Onderweg had ik mijn kleeding stuk voor stuk veranderd, mijn haar
+gepoederd en mij door het opzetten van een bril nog meer onkenbaar
+gemaakt. Hier gekomen, nam ik mijn intrek in het beste logement, onder
+den naam van Van Beveren, begaf mij dadelijk naar Bouvelt en vernam daar
+uw verblijf. Zoodra ik den naam van Heynsz hoorde, was mijn besluit
+gevormd. Ik kende, om 't even hoe, de geheime betrekkingen, die deze
+Sinjeur vervult: en wetende, dat niets beter in staat is om ook de
+schranderste personen te misleiden, dan het streelen hunner ijdelheid,
+begaf ik mij naar hem toe. Reeds hier beneden had ik aanvankelijk het
+genoegen van te zien, dat mijn vermomming gelukt was, daar zelfs de Heer
+Huyck mij niet herkende. Kort na uw vertrek, Mijnheer Huyck! kwam Heynsz
+binnen. Ik verzocht hem alleen te spreken. Ik meldde hem dadelijk, dat
+ik de vader was van Amelia, de Overijselsche koopman, waar hem Bouvelt
+over gesproken had. Voorts verhaalde ik hem, dat ik opgelicht was door
+zekeren schelm, wien ik zoo juist beschreef, dat zijn portret volkomen
+overeenkwam met dat van den man, die u bij Naarden heeft aangerand: en
+zeide, dat hij, Heynsz, mij was aan de hand gedaan als de bekwaamste man
+om dergelijke fielten te doen opsporen. Ik eindigde mijn verhaal met een
+fatsoenlijk present en oordeel nu den man gewonnen te hebben. Dat hij
+mij met dat al te slim is, is mogelijk; doch, naar zijn houding te
+oordeelen, geloof ik, dat hij niets vermoedt."
+
+"Maar Papa!" zeide Amelia: "al misleidt gij Heynsz, zijt gij niet
+beducht, dat er hier te Amsterdam nog vele lieden zijn, die u herkennen
+zullen?"
+
+"En wie zou thans in mij den cadet der marine herkennen, die voor vijf
+en twintig jaren hier over straat slenterde of den galant speelde bij de
+jonge schoonen?"
+
+"Bij den eersten opslag niet;--maar, wanneer men weet dat gij u hier in
+de buurt bevindt?--En dan, vloeit deze stad niet over van vreemdelingen,
+die u vroeger, in andere landen, hebben kunnen ontmoeten?"
+
+"Ook denk ik mij niet meer dan noodig is op straat te vertoonen. In
+allen gevalle, ik heb besloten, het te wagen. Hier is toch eene betere
+gelegenheid dan elders, om mij naar de plaats onzer bestemming in te
+schepen. Bovendien, ook buiten deze stad was ik niet langer veilig: want
+ik weet, dat de Spaansche Ambassadeur op mijn uitlevering aandringt, en
+dat de Staten-Generaal, die anders zoo prat zijn om de vrijheden des
+lands te bewaren, in dat geval hunnen bondgenoot ter wille zullen
+zijn.--Wij moeten dus voort: en wel zoodra ik in het bezit ben dier
+noodlottige papieren."
+
+"En zal ik hier blijven?" vroeg Amelia.
+
+"Ik zie daarin geene zwarigheid. Integendeel, ik heb Heynsz gevraagd of
+hij mij insgelijks huisvesting verleenen kan: en daar er, zoo hij zegt,
+bij deze kamer nog een kabinetje is, waar een ledikant gezet kan worden,
+zal zich dit zeer goed schikken. Voor dezen nacht keer ik naar mijn
+logement. Wat die juweelen betreft, berg die maar weer: ik zal voor de
+terugzending zorg dragen."
+
+Ik wilde nu mijn afscheid nemen. De Heer Bos verzocht mij, daar hij toch
+éénen weg met mij op moest, hem mijn gezelschap te schenken; waarop wij,
+na Amelia vaarwel gezegd te hebben, het huis verlieten.
+
+Wij gingen eenige oogenblikken zwijgend naast elkanderen. De Heer Bos
+was de eerste, die het gesprek aanving:
+
+"Ik ben u groote dankbaarheid verschuldigd," zeide hij: "maar ik wensch
+mijn schuld niet te vermeerderen. Of liever--ik zal u nog erkentelijker
+zijn, indien UEd. voor het vervolg uwe bezoeken staken wilt."
+
+"Mijnheer!" antwoordde ik, op een koelen toon: "ofschoon ik medelijden
+met u en met uwe dochter heb, verlang ik niets liever, dan dat ik niets
+meer van u hoore: de zaak heeft mij reeds kwelling genoeg veroorzaakt."
+
+"Dan verstaan wij elkander volkomen.--Intusschen, wij scheiden in
+vriendschap. Ik ben u de betuiging schuldig, dat mijn vermoedens mij
+leed zijn, en dat ik u voor een eerlijk man houde. Het is alleen, omdat
+ik weet hoe gevaarlijk het is, wanneer jonge lieden elkander vaak,
+vooral op zulk een geheimzinnige wijze, spreken, dat ik als vader eenige
+zorg gevoel."
+
+.Mijnheer! Ik schroom niet, u te zeggen, dat mijne affecties elders
+geplaatst zijn."
+
+"'t Is mogelijk," zeide hij: "maar het hart mijner dochter is nog vrij:
+en--zonder u een compliment te willen maken--het is niet voor u, het is
+voor haar, dat ik mij bekommer, en dat ik een dergelijke gemeenzaamheid
+noodlottig zou achten."
+
+"Mijnheer!" hernam ik: "uw dochter is een beminnenswaardige Juffer, aan
+wie ik het hoogste geluk toewensch; doch zoo weinig verlang ik, eenige
+genegenheid voor mij onwaardige bij haar op te wekken, dat ik het als
+een der aangenaamste tijdingen zal rekenen, wanneer ik verneem, dat zij
+met u in veiligheid van hier is."
+
+Dit gezegde was niet beleefd, maar het scheen hem echter tevreden te
+stellen: en hij sprak niet weder, tot wij de deur van de herberg
+genaderd waren. Toen zeide hij, terwijl hij mij de hand op den schouder
+legde, op een plechtigen toon: "jongeling! mijn leven ia tot nog toe een
+afwisseling geweest van hoogheid en tegenspoeden, van macht en
+vernedering, van weelde en gebrek; maar mocht ik mij ooit weder in de
+gelegenheid bevinden wèl te doen aan anderen, wees dan verzekerd, dat
+mijne dankbaarheid jegens u zich met meer dan ijdele woorden toonen zal,
+en dat ik u door daden het verdriet zal pogen te vergoeden, dat ik u
+thans onwillig veroorzaakt heb."
+
+Met deze woorden verliet hij mij, en ik vervolgde mijn weg, door deze
+nieuwe ontmoeting in een vrij onaangename stemming gebracht, mijn
+gesternte verwenschende, dat mij met dien Bos, Van Beveren, of wat namen
+hij verder voeren mocht, in kennis gebracht had; en toch begeerig te
+weten, hoe het met hem en zijn beminnelijke dochter zoude afloopen. Wat
+mij het meest kwelde, was de valsche stelling, waarin mij deze lastige
+historie tegenover mijn ouderen geplaatst had. Ik was bijna zeker, dat
+mijn vader reeds vermoedens koesterde en dat het tot een onderhoud zoude
+moeten komen, waaruit ik niet wist, hoe mij te redden, daar het aan de
+eene zijde tegen mijn gemoed en kinderplicht streed, de waarheid voor
+hem te verbergen, en aan de andere zijde mijn belofte mij het zwijgen
+opleide. O! hoe folterde mij de gedachte, dat het onderling vertrouwen,
+hetwelk altijd tusschen mijn ouders en mij had geheerscht, en waar ik
+zoo grooten prijs op stelde, wellicht voor langdurigen tijd stond
+verbroken te worden: en dat, al werd mijn gedrag later eenigszins
+gerechtvaardigd, de eens gegeven indruk niet zoo ras zoude worden
+uitgewischt. Had iemand mij veertien dagen vroeger gezegd, dat ik, eene
+week na mijn terugkomst in het ouderlijke huis, met looden schoenen zou
+derwaarts gaan en zelfs opzien tegen een ontmoeting met mijn vader, hoe
+buitensporig, ja onmogelijk zoude mij de vervulling eener dergelijke
+voorspelling zijn voorgekomen. En echter: zoo stonden thans de
+zaken!--Ik trok met een bevende hand aan de huisschel: ik wenschte, dat
+mijn ouders, daar het reeds laat was, zich ter ruste mochten begeven
+hebben, en ik gevoelde een angstige gewaarwording, toen de dienstbode
+mijn vraag, of mijn ouders nog op waren, toestemmend beantwoordde.
+
+Met een kloppend hart trad ik de eetzaal in, waar de goede lieden mij
+wachtende waren, beiden in hun nachtgewaad, bij het licht van een paar
+kaarsen, die reeds dreigden in de pijp te branden. Het gewone avondmaal,
+brood, kaas en vruchten, stond nog op de tafel: en mijn zorgvolle moeder
+had een waterkaraf voor zich, met een fleschje _spiritus_, voor het
+geval dat ik te veel gebruikt mocht hebben.
+
+"Zoo Ferdinand! ben je eindelijk daar?" vroeg mijn moeder, terwijl ik
+haar omhelsde: "is dat nu vroeg te huis komen, gelijk gij beloofd hadt?
+Hoe is het, ben je nuchteren of niet? Laat ik u eens in de pogen zien.
+Ja: uw oogen staan goed; maar anders zie je er geweldig ontdaan uit. 't
+Is goed voor eens; anders deugen u die slemppartijen en dat nachtbraken
+niets."
+
+"Ik hoop," zeide mijn vader, mij bij de hand nemende, en mij insgelijks,
+doch met een ernstigen blik, aanziende, "dat de slemppartijen en het
+nachtbraken nog maar de eenige redenen zijn van uw verbleekte kleur en
+ontstemde pols. Maar mag ik u vragen, is Helding verhuisd? of zijt gij
+de nachthuizen nog rondgeloopen met uw poëten? Ik weet, dat zulks wel
+eens de gewoonte is ... een gewoonte, die de zoon van den Hoofdofficier
+niet moest navolgen."
+
+"Hoe meent UEd. dat?" vroeg ik, niet weinig verlegen: "ik begrijp
+niet...."
+
+"Reeds eens uur geleden heb ik, op aandrijven uwer moeder, die bezorgd
+was dat gij de gracht voor den wal zoudt aanzien, Joris met de lantaren
+naar het huis van Heynsz gezonden: en hij is teruggekomen met de
+boodschap, dat de Jongeheer reeds vertrokken was."
+
+Ik begreep terstond, dat de knecht daar gekomen was toen ik mij bij
+Amelia bevond en toen ieder beneden mij vertrokken waande.
+
+"Ik heb," zeide ik stamelend, "een der gasten, met wien ik een zeer
+belangrijk gesprek voerde, te huis gebracht en ben wat lang met hem
+blijven staan praten. Maar ik kan u verklaren, dat ik niets gedaan heb,
+waarover ik mij behoef te schamen."
+
+"Dan behoeft gij ook niet te kleuren," zeide mijn vader: "hoe heette die
+nieuwe vriend, die zoo belangrijk sprak?"
+
+Deze vraag bracht mij deerlijk in 't nauw; want, in omstandigheden als
+de mijne waren, zijn de eenvoudigste doorgaans het moeilijkst te
+beantwoorden. Nu moest de draaierij wel een logen worden: "Velters," zei
+ik, bevende.
+
+"Velters?--Nu ja, wat schort er aan, dat gij zulk een moeite schijnt te
+hebben om een zoo eenvoudigen naam uit te spreken? Ik ken Velters bij
+reputatie. Hij is een braaf jong mensch, die vlijtig oppast, en wel
+voort zal komen, indien zijn gezondheid zijn goeden wil evenaart. Maar
+het belangrijkste gesprek had u niet moeten doen vergeten, dat uw moeder
+ongerust was en gij haar wakende hieldt."
+
+"Nu," zeide die goede moeder: "wij moeten ook denken, Ferdinand is zoo
+lange jaren buitenshuis geweest en de gewone sleur wat ontwend. Hij zal
+vergeten hebben, dat wij lieden van de klok zijn. Ik hoop maar, dat
+dergelijke invitaties niet te dikwijls zullen komen.--Nu! Ik ga naar
+bed: want ik heb werk dat ik uit mijn oogen zie. Blijft gijlieden nu ook
+niet langer plakken."
+
+Dit zeggende kuste zij ons goeden nacht en verliet de kamer. Mijn vader
+rees ook op, en, zich tot mij wendende: "slaap wel!" zeide hij: "maar
+voor gij u ter ruste begeeft, bid God, dat Hij u vertrouwen inboezeme in
+een vader, die u liefheeft."
+
+De tranen ontsprongen mijn oogen op het hooren dezer toespraak: "Lieve
+vader!" riep ik, de hand des braven mans tusschen de mijne drukkende en
+die aan mijn mond brengende: "God weet het, ik zou niets liever
+verlangen, dan dat ik spreken mocht; maar...."
+
+"Ik zal geduld hebben en de ure des vertrouwens afwachten," zeide mijn
+vader, bedaard: "Gij zijt geen kind meer en ik wil u niet tot spreken
+dwingen, wanneer gij beter acht te zwijgen. Dit slechts wensch ik, dat
+de Alwijze uw geest verlichte en u leere wat uw plicht medebrengt."--Met
+deze woorden drukte hij mij nogmaals de hand en vertrok, terwijl ik mij
+zuchtende naar mijn slaapkamer begaf. Zoo had ik dan voor 't eerst mijn
+ouderen VOORGELOGEN!--Ach! ik gevoelde te wel de behoefte, om het
+voorschrift mijns vaders na te volgen: en in angstige verzuchtingen
+smeekte ik den Almachtige, mijn gangen te bestieren en mij licht te
+geven op mijn donkeren weg. Dit besluit nam ik echter, om, wat er ook de
+gevolgen van wezen moesten, mijn vader te overtuigen, dat ik, hoezeer
+misschien verkeerdelijk mijn woord gegeven hebbende, door hem zelfs niet
+van mijn belofte ontslagen kon worden.
+
+Het was dan ook met dit oogmerk, dat ik den volgenden dag na den eten,
+en toen ik wist, dat Heynsz zich verwijderd had, mijn vader kwam
+opzoeken. Ik had dit oogenblik verkozen, omdat ik wenschte uit te
+vorschen, of Heynsz den Heer Bos ook verklapt had, in welk geval mijn
+verplichting tot geheimhouding ophield en ik, door voor de zaak uit te
+komen, dezen laatste misschien dienst kon doen. Mijn vader bespeurde wel
+aan mijn houding, dat ik iets op het hart had, en, zijn papieren ter
+zijde schuivende, vroeg hij met een ongemeene vriendelijkheid:
+
+"Hebt gij iets met mij te spreken? Dan zal ik die stukken wel even laten
+rusten. Echter heb ik niet lang tijd," vervolgde hij, op zijn uurwerk
+ziende: "want waarschijnlijk zal er straks een bezoek komen."
+
+"Ik heb u slechts weinige woorden te zeggen, Vader!" zeide ik, "maar ik
+wenschte wel, dat ons gesprek langdurig zijn kon."
+
+"Wat meent gij? Dat klinkt eenigszins raadselachtig en duister. _Fallax
+sollertia nobis_."
+
+"Helaas!" zeide ik. "UEd. heeft te recht opgemerkt, dat er iets is,
+hetwelk mij als een pak op het hart ligt. Ik ben soms afgetrokken,
+verstrooid: mijn gangen, zoo UEd. die had doen nasporen, zouden wellicht
+zonderlinge vermoedens bij u hebben doen ontstaan: ik heb, zeer mijns
+ondanks, vreemde avonturen gehad sedert ik terug ben:--en hetgeen mij
+het meest nog hindert, is, dat ik de reden van dat alles aan u niet
+ontdekken mag."
+
+"Ik kan," zeide mijn vader, de schouders ophalende, "niet oordeelen over
+uw verplichting tot zwijgen, daar ik de aanleiding niet ken, welke u die
+heeft doen aangaan. Alleen zoude ik u, in 't afgetrokkene, willen
+oplettend maken op het gevaarlijke om zich tot iets dergelijks te
+verbinden. Er zijn slechts weinige zaken, welke een kind aan zijn
+ouderen niet zoude mogen openbaren. Dan alleen, wanneer het geheimen van
+derden geldt, kan er een uitzondering bestaan; doch een geheim, dat u
+niet persoonlijk betreft, kan, dunkt mij, zulk een invloed niet op u
+gehad hebben, gelijk aan dien, welken uw houding en gedrag mij doen zien
+dat bij u is teweeggebracht."
+
+"Het is een geheim van derden," zeide ik, niet weinig verheugd, dat mijn
+vader zelf mij alzoo vrijheid tot zwijgen gaf: "maar een geheim, waar ik
+door een samenloop van omstandigheden ben ingewikkeld."
+
+"En...." vroeg mijn vader, na zich een wijl bedacht te hebben: "betreft
+dit geheim ook zekeren Zwarten Piet? Ik vraag u dit als vader, niet als
+Hoofdschout."
+
+"Slechts zeer zijdelings," antwoordde ik, uit deze vraag de
+gevolgtrekking makende, dat mijn vader omtrent de wezenlijke oorzaak nog
+niets wist: "doch, vergun mij ook een vraag, mijn vader! indien deze
+Zwarte Piet mij het leven gered had en ik zijn verblijf kende, zoude
+UEd. dan oordeelen, dat ik verplicht ware, het aan den Hoofdschout te
+openbaren, bijaldien deze er naar vroeg?"
+
+"Gij weet waar Zwarte Piet is?" vroeg mijn vader met drift.
+
+"Neen", antwoordde ik, glimlachende: "en ik heb ook aan hem geene
+verplichting; maar ik stel dit slechts als een voorbeeld."
+
+"Gij weet te goed," zeide mijn vader, "dat, ofschoon de dankbaarheid
+slechts een _officium inperfectum_ is, en het inlichten der Justitie een
+_officium perfectum_, als zijnde dit laatste bij Keuren en Ordonnantiën
+voorgeschreven, de tweede plicht in dezen voor den eersten zoude moeten
+wijken, aangezien de dankbaarheid door een hoogere dan de aardsche
+wetgeving is voorgeschreven. Dan, dit daargelaten: zoo gij een geheim
+bezit, hetwelk gij mij niet vertrouwen moogt, waarom er mij dan over
+gesproken? want nu kan ik niet nalaten, te gaan gissen en raden."
+
+"Slechts daarom, mijn vader! omdat mij het denkbeeld onverdraaglijk is,
+dat gij mij van gebrek aan vertrouwen beschuldigen zoudt: omdat ik u
+smeeken wilde, uw oordeel over mij slechts zoolang op te schorten, tot
+ik in staat zal wezen, u de noodige opheldering van mijn gedrag te geven
+en te openbaren wat u thans onverklaarbaar moet voorkomen?"
+
+"Gij hebt welgedaan, mijn zoon! En ik zou een slecht rechter zijn,
+indien ik u condemneerde, zonder u den tijd te laten om aan te voeren,
+wat tot uwe defensie dienende kan zijn. Dit slechts moet gij mij
+verzekeren, dat gij niets hebt beloofd, wat tot nadeel van dezen lande
+zoude kunnen strekken. Gij weet, dat wanneer het de veiligheid van den
+Staat geldt, het _crimen reticentiae_ hem, die het begaat, tot
+medeplichtige maakt aan het gesmede landverraad."
+
+"De veiligheid van dezen lande loopt zoo weinig gevaar," zeide ik
+glimlachende, "dat UEd. zelf mijn stilzwijgen zult billijken."
+
+"Dan ben ik tevreden," zeide mijn vader.
+
+Op dit oogenblik werd hard aan de voordeur gebeld en hield er een
+rijtuig stil.
+
+"Is het reeds zoo laat?" vroeg mijn vader, op zijn horloge ziende: "ja
+waarlijk! nu moet gij voort, want ik verwacht een deftig bezoek: of
+blijf hier: ik zal in de zijkamer gaan: hij, wien ik verbeid, is een man
+van gewicht en dient als zoodanig ontvangen te worden."
+
+Dit zeggende, haastte hij zich naar de zijkamer; maar de persoon, dien
+hij verwachtte, verscheen niet: en, gelijk mij later bleek, was het
+alleen de Onderschout, die met een koets aan de Beerebijt de aankomst
+der Utrechtsche schuit had staan wachten, ten einde den Heer Bos bij het
+uitstappen te knippen. Daar deze niet was komen opdagen, en de schipper
+verklaarde, dat de gehuurde roef ledig gebleven was, kwam de Onderschout
+alsnu eenvoudig verslag geven van het mislukken der hem opgedragen
+commissie, en de zaak liep voor 't oogenblik af met een schrobbeering,
+die Simon ontving, omdat hij zich had laten verschalken.
+
+
+ * * * * *
+
+
+EEN-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
+
+WAARIN EENIGE OUDE KENNISSEN WEDER OP HET TOONEEL VERSCHIJNEN EN EEN
+PAAR NIEUWE WORDEN INGEVOERD.
+
+
+Den volgenden morgen (Zaterdag) begaf ik mij, volgens de met Tante
+gemaakte afspraak, weder naar Heizicht, waar ik met een kloppend hart
+mijn Dulcinea terugvond en door Tante ter verantwoording werd geroepen
+over mijn ontmoeting met Zwarten Piet. Dewijl ik op haar vragen
+voorbereid was, kostte het mij minder moeite, die te beantwoorden: en
+zonder haar de geheele waarheid te vertellen, wist ik haar omtrent de
+reden van het bezoek des roovers zoodanige opheldering te geven, dat ik
+haar tevreden stelde en haar ongerustheid wijken deed. Wij aten dien dag
+zeer vroeg en zeer overhaast, vermits het oogmerk van Tante was, met ons
+naar een boerderij te rijden, welke zij eenigen tijd geleden in de
+omstreken van Oud-Naarden gekocht had, om daar met wandelen en
+koffiedrinken den avond door te brengen. Wij reden tegen twee uren af:
+trokken over de heide naar Laren en van daar over Blarikum den Tafelberg
+langs, waar wij een zijweg insloegen, die ons in korten tijd aan het
+doel van onzen tocht voerde. Hier hielden wij voor een schuur stil,
+welke tot stalling diende, stapten af, en wandelden naar het woonhuis;
+en niet weinig keek ik op, toen de vrouw, welke ons aan de deur
+verwelkomde, niemand anders bleek te zijn dan de oude Martha, en haar
+woning dezelfde, waarin mij de Heer Bos ontvangen had. Zoo ik de
+gelegenheid niet dadelijk herkend had, het was omdat wij deze reis langs
+een anderen weg waren gekomen. Nu werd mij duidelijk, waarom de oude
+vrouw mij op dien noodlottigen avond zoo had aangekeken: en ik
+verwonderde mij, haar toen reeds niet herkend te hebben, daar zij
+vroeger tuinvrouw bij mijn Oom Van Bempden geweest was.
+
+De oude vrouw ontving Tante met de gebruikelijke _formules_ van:
+
+"Wel Mevrouw? hoe vaart Mevrouw? Mevrouw is hier in lange niet 'eweest.
+Ik kan niet zeggen, dat Mevrouw 'er uitzien er op 'ebeterd is!"--een
+compliment, waar schier alle lieden van die klasse gewoon zijn hunne
+meesters op te vergasten, als ware het de uitgezochtste vleierij. Mij
+herkennende, geraakte zij min of meer in verlegenheid en zocht mijn blik
+te vermijden. "Ik heb het koffiegoed boven klaar gezet," ging zij voort.
+
+"Ja! dat is wel," zeide Tante: "maar het is zulk mooi weer. Wat zeggen
+de meisjes er van? Zonden wij de koffie niet liever buiten de deur
+gebruiken?"
+
+Dit voorstel werd toegejuicht en de bevelen dienvolgens gegeven.
+
+"Is uw zoon niet hier?" vroeg Tante, ziende, dat Martha zelve met een
+tafel en stoelen kwam aandragen.
+
+De oude vrouw zuchtte en haalde de schouders op: "och Mevrouw!" zeide
+zij, "men zoon is men kruis: sedert acht dagen heb ik hem niet 'ezien:
+waar hij zit, God weet het."
+
+Ik kan niet ontkennen, dat deze gemankte of schijnbare ongerustheid der
+moeder mij genoegen deed, want ik beschouwde de tegenwoordigheid van
+Andries aan de hoeve niet slechts als hoogst gevaarlijk voor de
+nabuurschap, maar ook als zeer schadelijk voor de belangen mijner Tante;
+en ik nam voor, om, het mocht kosten wat het wilde, haar in te lichten
+omtrent de hoedanigheid van dien persoon. Intusschen, onder den schijn
+van de vrouw te willen helpen in het aandragen der benoodigdheden,
+volgde ik haar naar binnen. Zoodra wij in de keuken waren, tikte ik haar
+op den schouder: "Is het stellig waar," vroeg ik, "dat uw zoon verdwenen
+is?"
+
+"Zoo waar ik leef Meneer!" zeide zij, al bevende: "om Gods wil! maak ons
+niet ongelukkig."
+
+"Ik geloof ook," vervolgde ik, "dat het raadzaam voor hem zijn zal, zich
+niet weer hier te vertoonen: want het is genoegzaam bekend bij de
+Justitie, dat hij met Zwarten Piet en zijn makkers heult, en, zoo men
+hem krijgt, zal hij den dans van de ladder niet ontspringen."
+
+"O, Meneer Huyck!" zeide zij: "je weet niet, wat ik van den jongen te
+lijen heb. Och! hij heit nooit willen deugen; maar ik kan het warentig
+niet helpen: ik heb hem vermaningen genoeg 'egeven."--Vervolgens den
+toon latende zakken: "UEd. heit toch niet 'esproken met Tante, van dat
+UEd. hier laatst 'eslapen heit, en van de menschen, die UEd. hier heit
+'ezien?"
+
+"Volstrekt niet," antwoordde ik: "maar zeg mij, hoe kent gij die
+lieden?"
+
+"Hoe ik hen ken?" vroeg zij: "heb ik den jonker niet an men aigen borst
+'evoed?--en toen Kapitein Reefzeil op 's-Gravenland weunde, was het toen
+niet bij mijn an huis, dat hij altijd met Keetje Reefzeil, dat zoete
+hartje, spreken kwam? Maar kom an, ik mot het theewater buiten brengen,"
+en meteen zich omwendende ging zij naar voren. Ik wilde haar volgen,
+toen toevallig mijn blik in den tuin viel en ik twee oogen ontmoette,
+die op mij gevestigd waren.
+
+Ik heb vroeger gezegd, dat de achterdeur, door welke ik de eerste reis
+in deze woning gekomen was, in de keuken opende en op den tuin uitkwam.
+Naast deze achterdeur was een openstaand raam: en voor dat raam, op het
+tuinpad, stond een man, in havelooze lompen gekleed, mij aan te gluren.
+Zoodra hij merkte, dat ik hem van mijnen kant gezien had, begon hij op
+een smeekenden toon:
+
+"Meneertje! zoo waar God leeft, gheen dijt rijk! Hik 'eb nog gheen
+'andgift gead van dhaag: geen dijt rijk, zoowaar zei je ghezond
+blijven."
+
+"Gij hier Simon!" riep ik, den man herkennende: "wat komt gij hier
+zoeken? En waar is de negotie?"
+
+"Neghoossie? Och! was ik mhaar zoo gelikkig, dat hik een klein beetje
+neghoossie thoen kon:--mhaar een vrouw met zeuven kinderen! Je mot
+dhenken, dat kan wat an:--gheen dijt rijk...."
+
+"Foei!" zeide ik: "is het geld al op, dat de Jongeheer Blaek u gegeven
+heeft om de gangen van eerlijke meisjes te bespieden?"
+
+"Heerlijke meissies! Na doch!" zeide Simon, het hoofd schuddende.
+
+"Ja zeker eerlijk! En zoo ik mijn vader dergelijke stukjes van u
+verhaal, zal hij u afleeren, u met zulke knoeierij op te houden."
+
+"Khom! word dan thoch maar niet boos. Khan ik 't 'elpen? Een bhoodschap
+is een bhoodschap! As Meneer Blaek theugens me zeit: "Shimon: ga en
+khijk waar die Jiffrouw blijft: je zelt een ghilden van mier 'ebben--nou
+khijk! wat mot Shimon dan doen? der steekt gheen kwaad hin, dat Meneer
+Blaek weet, waar die Jiffrouw whoont, en der stheekt veul goeds hin, dat
+Shimon voor een dhag of wat den kost heit mit zen hijshouwen.--Maar je
+vraagt men of het vertheerd is sinds dien thijd?--Och! hik eb sedert
+gheen dijt verdiend: gheen penning! khan men dhaar van leven hacht
+dhagen mit 'en hijshouwen? zoowaar zei je ghezond blijven."
+
+"Misschien zult gij mij ook zoeken wijs te maken, dat Heynsz u de reis
+niet betaalt, die gij heden doet."
+
+"Nou khijk Meneer Hijk! 't Ishomdat je de zeun van dan Oofd-hoffiesier
+bent--God zegen hem--'t is een schraal loon dat hik van 'Eynsz
+ontvang.--Hik khan er waarachtig niet van bestaan.--En hik 'eb ommers
+gheen woord er van ghesproken, dat je met die Jiffrouw in de Naarder
+schijt 'eb gheseten?"
+
+"Denkt gij," zeide ik wrevelig, "dat ik mij bekommer over hetgeen gij
+van mij vertelt? Maar wat doet gij nu hier? Wie valt hier bespieden? Het
+is hier geen publieke grond; en zoo Tante hoort, dat gij op haar erf
+zijt, zou zij er u wel eens door den koetsier kunnen doen afjagen."
+
+"Na doch! je weet wel, wien hik ier zoeken khom: 't his ommers je papha,
+die 'et ghelast 'eeft, Shimon is ommers gheen dhief, die wat wegnemen
+zal."
+
+"Ik geloof, dat gij vergeefsche moeite doet," zeide ik, wel gissende
+wien hij zocht: "maar wees gewaarschuwd, en pak u weg; want zoo iemand
+anders u ziet, gij zult niet vriendelijk ontvangen worden."
+
+Met deze woorden wendde ik mij van hem af en keerde terug bij de dames,
+die reeds onder de breede takken der eiken om de theetafel gezeten
+waren.--"Wel!" zeide Suzanna, zoodra zij mij zag: "waar heb je nu weer
+gestoken? Ik dacht, gij waart uitgegaan om de oude Martha te helpen, en
+gij komt met ledige handen weer. Gij slacht de poes wat, die men naar
+Rome zendt en die _miaauw_ zeit, als zij terugkomt. Nu! daar hebben wij
+ook veel aan, aan zoo'n cavalier, die ons alleen laat zitten: en dat nog
+wel in een tijd, dat het van dieven en struikroovers grimmelt. Maar
+zeker! aan uwe hulp zouden wij weinig hebben, daar gij toch ook maatjes
+zijt met de bende."
+
+"Ik dacht, Santje! wij zouden daar niet meer over spreken," zeide Tante,
+die niet hield van scherts over zulk een onderwerp.
+
+"Gij ziet hoe mijn lot is," zeide ik tegen Henriëtte, "en hoe ik door
+mijn zuster behandeld word. Gij, die zoo goed zijt, zoo gij een broeder
+hadt, zoudt hem zeker niet zoo kwellen."
+
+"Hoe weet gij, of ik goed ben," zeide zij lachende: "vraag maar aan
+Lodewijk, hij zal u wel zeggen, dat ik er hem ook van langs kan geven."
+
+"Ja kom!" zeide Suzanna; "maar daar heb je geen pleizier van; want
+Lodewijk wordt boos als men hem kwelt: en dat moet ik tot eere van mijn
+broeder zeggen, hij neemt het altijd nogal wel op." Hier klopte zij mij
+op den schouder.
+
+"Dat is nu het beste, dat gij in lang gezegd hebt," zeide ik: "daarvoor
+moet ik u omhelzen."
+
+"Weg! weg!" zeide Suzanna, mij afwerende: "_jeux de mains, jeux de
+vilains_. Gebruik uw mond en niet uw handen."
+
+"Wel, 't is ook juist mijn mond, dien ik gebruiken wil," zeide ik, haar
+kussende.
+
+"Och Jetje! help mij toch!" zeide Suzanna: "gij blijft daar maar zitten
+en trekt u het lot niet aan van uw mishandelde vriendin."
+
+"Ik zal wel deugdelijk oppassen, van er mij mede te bemoeien," zeide
+Henriëtte.
+
+"Integendeel!" zeide ik: "Santje heeft gelijk: en gij zoudt mij een
+bijzonder genoegen doen, zoo gij er u mede wildet bemoeien."
+
+"Wat is het toch, kinderen?" vroeg Tante, die intusschen met Martha
+geredeneerd had: "op deze wijze krijgen wij geen koffie."
+
+"Och! 't is Ferdinand, die mij plaagt," zeide Suzanna.
+
+"Men plaagt wie men liefheeft," zeide Tante.
+
+"Zoo dat waar is, dames!" zeide ik, terwijl ik, hoewel in 't algemeen
+sprekende, het oog bepaaldelijk op Henriëtte gevestigd hield, "hoe meer
+gij mij dan plaagt, hoe aangenamer het mij zijn zal."
+
+Met deze en dergelijke praatjes, welke toen voor de belanghebbenden
+vermakelijk waren, maar wier mededeeling den lezer vervelen zoude,
+hielden wij ons bezig gedurende het koffiedrinken, waarna Tante een
+wandeling voorsloeg, bij welke gelegenheid ik niet verzuimde alle
+pogingen aan te wenden om meer en meer de gunst mijner schoone te
+verwerven. Eindelijk maakte ik het zoo bont, dat zij den arm van Suzanna
+nam en vooruitholde, bewerende niet meer naar mij te willen luisteren.
+
+Ik was zelf bang wellicht te ver te zijn gegaan, en bleef dus een wijl
+met Tante achter, aan wie ik, zoowel bijwijze van gesprek als uit
+nieuwsgierigheid, de vraag deed, of de oude Martha niet vroeger
+tuinvrouw op Heizicht geweest was.
+
+"Ja!" antwoordde zij: "tot den dood van haren man. Toen heeft zij een
+woning op het dorp gehad: en naderhand, toen ik deze hoeve kocht, heb ik
+haar daarop gezet,"
+
+"Heeft zij," vervolgde ik, "niet eerst bij Kapitein Reefzeil gewoond?"
+--Ik wist wel beter, doch wilde zoodoende het gesprek op die familie
+brengen.
+
+"Dat geloof ik niet," antwoordde Tante: "het is echter mogelijk; want
+toen ik met uw oom Van Bempden trouwde, was zij reeds op Heizicht; maar
+hoe vraagt gij dat zoo?"
+
+Daar zat ik vast. "Och! dat weet ik zelf niet," zeide ik: "daar lag mij
+iets in 't hoofd, betreffende die Reefzeils."
+
+"De moeder van Jetje was een Reefzeil," zeide Tante: "was het dat, wat
+gij meendet?"
+
+"Inderdaad?" zeide ik: "neen, dat wist ik niet. Maar was er met nog een
+zuster?"
+
+"Ja voorzeker!--Keetje Reefzeil! zij waren beiden mooi. Keetje en Letje:
+de eene was een blonde en de andere een bruinet. Jetje, de blonde,
+trouwde met den Heer Hendrik Blaek: en de goede man had er niet veel
+pleizier van; want zij stierf in 't kraambed. Keetje, ja, die heeft het
+niet best laten liggen: zij is het pad opgegaan met den Baron Van Lintz.
+Dat is indertijd een fameuze historie geweest."
+
+"Mochten zij dan niet trouwen?" vroeg ik, meer en meer belang stellende
+in het verhaal.
+
+"Zij had, geloof ik, weinig of niets," zeide Tante: "en Van Lintz ook
+niet veel meer dan zijn gage als Luitenant bij de Marine. Bovendien was
+hij Roomsch; maar dat alles hielp niet: hij wist haar te bepraten en
+trok met haar het land uit. De familie zoude wel weer bijgedraaid zijn;
+maar hij was deserteur: en dat was erger. Hij heeft zich een poos
+sobertjes moeten generen, nu hier, dan daar--en vervolgens maar dat weet
+gij zoogoed als ik--vervolgens is hij in Spaanschen zeedienst gekomen en
+een groot Heer geworden: en nu is hij, geloof ik, dood of weg: althans
+men heeft rare dingen van hem verteld. Hij is in ongenade vervallen, dat
+is zeker, en toen verdwenen. De hemel weet: hij is misschien Turksch
+geworden en Pacha met een half dozijn paardenstaarten; want ik geloof
+dat hem de godsdienst ook wel om 't even zijn zoude, mits hij maar
+voortkwame. Ik had laatst werk genoeg, om Van Baalen te beletten van
+door te slaan, toen hij in tegenwoordigheid van den Heer Blaek en Jetje
+over dat onderwerp begon. Zij heeft met de _folies_ van haar Tante niet
+noodig. 't Was anders een aangenaam mensch, die Van Lintz: ik herinner
+mij nog zeer goed, met hem menigmalen gedanst te hebben. Hij was _la
+pluie et le beau temps_ in zijn tijd."
+
+"Zijn dwaze stap verdient, dunkt mij, eenige verschooning," merkte ik
+aan. "Er zijn zoovele van die adellijke Heeren uit de land-provinciën,
+die alleen te Amsterdam komen om een rijk huwelijk te doen, en enkel op
+geld zien. Hij werd ten minste door liefde gedreven en niet door zucht
+naar schatten."
+
+"Neen! die waren bij de Reefzeiltjes niet te zoeken," hernam Tante: "nu,
+Hendrik Blaek is er ook om gebrouilleerd geraakt met zijn familie; want
+hij was ook slecht bij kas en is te Cadix, of te Lissabon, weet ik het,
+arm gestorven. Gij weet zeker, dat Henriëtte geheel afhangt van de
+goedheid van haar oom ... en zij heeft wel reden om dankbaar jegens hem
+te zijn; want al ware zij zijn eigene dochter, hij kon haar niet
+teederder liefhebben en beter behandelen. Zij zal ook wel eindigen, denk
+ik, van zijn wensch te vervullen en met haar neef te trouwen.--Waarom
+zegt gij _hm_?"
+
+"Heb ik _hm_ gezegd, Tante?"
+
+"Ja neef! _Gij_ hebt gezegd _hm_! En waarom? Zoudt gij het zoo
+bespottelijk vinden, dat zij Lodewijk nam of Lodewijk haar?"
+
+"Wat zal ik u zeggen? Ik bespeur niet, dat zij veel werks van elkander
+maken: en ik weet althans wel iemand, aan wien ik haar liever zoude
+gunnen."
+
+"_Quel est donc ce héros ou bien ce téméraire?_" vroeg Tante, mij scherp
+aanziende: "gijzelf toch niet, hoop ik?"
+
+"En al ware ik het zelf, Tante? Wat zou UEd. daartegen hebben?"
+
+"Ferdinand!" zeide Tante: "gij jaagt mij een schrik op het lijf.--Niet,
+of het is een lief meisje, maar wat zouden uw vader en moeder wel van
+mij denken:--alsof ik u beiden had samen willen brengen. En uw vader zou
+het zeker maar half goedkeuren; want zij heeft niets. Neen! dat zou ik
+vooralsnog maar uit mijn hoofd stellen."
+
+Hier werd ons onderhoud, hetwelk voor mij geene zeer troostrijke wending
+begon te nemen, afgebroken door Suzanna, die van een hoogte, welke zij
+met Henriëtte beklommen had, ons toeriep:
+
+"Komt toch hier; men heeft hier zulk een heerlijk uitzicht."
+
+Wij versnelden onzen tred en stonden welhaast bij de jonge dames, om met
+haar het bevallige natuurtooneel te bewonderen, dat zich beneden ons
+vertoonde. Aan de eene zijde strekte zich, zoover het oog kon reiken,
+als een gebloemd tapijt, de golvende vlakte uit, waarvan de eentonigheid
+werd afgebroken door enkele partijen eikenhakhout, dat reeds hier en
+daar de gele najaarskleur bij net malsche groen van het Augustusloof
+vertoonde. Ten Zuidwesten vertoonden zich de torens van Naarden, en
+verder op die van Weesp en Muiden; terwijl Amsterdam slechts even door
+een grauwen nevel zichtbaar was. Oostwaarts lag het bevallige Huizen en
+daarachter het netgebouwde Blarikum; en ten Noorden liep de heuvel
+glooiend af tot de plek, waar de Zuiderzee zijn voet kwam bespoelen:
+verscheidene vaartuigen van allerlei grootte en soort kruisten
+elkanderen en in de verte over de stille oppervlakte der wateren:
+naderbij lagen eenige visschersbooten en kon men de visschers
+onderscheiden, die hun netten in zee wierpen. Eindelijk, kort aan den
+wal, lag een rijk verguld en nieuw opgeschilderd speeljacht ten anker,
+waarvan de rijzige mast en de nette tuigage zich scherp en luchtig
+afteekenden tegen het groene water en de heldere lucht daarachter.
+
+"Ik geloof waarlijk, dat daar het jacht van Lodewijk is," zeide
+Henriëtte, na eenigen tijd daarop gestaard te hebben.
+
+"Is hij een liefhebber van zeilen?" vroeg ik.
+
+"O! Lodewijk heeft alle liefhebberijen van dien aard," antwoordde zij:
+"maar het zeilen is een hartstocht bij hem. Hij blijft somwijlen dagen
+achtereen op het water."
+
+"Het schijnt een aardig gebouwd vaartuig," zeide ik: "zeker gaat het er
+goed door."
+
+"O! het moet een eerste snelzeiler zijn: althans volgens het zeggen van
+Lodewijk."
+
+"Hoe! Zijt gij er zelve nooit op geweest?--Of houdt gij niet van
+zeilen?"
+
+"Hij heeft mij nooit verzocht om mede te gaan."
+
+"Dat geloof ik wel," zeide Suzanna: "die Heeren hebben veel te veel pret
+onder elkander, dan dat zij er dames zouden bij vragen."
+
+"Het schijnt, dat hijzelf aanboord is," hernam ik: "althans daar komt
+iemand op het dek."
+
+"Inderdaad! ik herken hem," zeide Henriëtte; "maar hij heeft nog een
+paar Heeren bij zich. Zie eens: zij richten hun kijker op ons."
+
+"Wel! dat is niet het gekste, dat zij doen kunnen," zeide ik.
+
+"Wat gaan zij nu uitrichten?" vroeg Tante, een groote drukte aan boord
+gewaarwordende.
+
+"Zij maken de sloep los," zeide ik: "pas op! zij komen ons nog
+verrassen."--En inderdaad, wij zagen drie personen achtereen in de sloep
+springen en met kracht naar wal roeien.
+
+"Kijk! zou Lodewijk waarlijk eens galant worden en ons komen verzoeken,
+zijn bodem te bezichtigen?" vroeg Henriëtte.
+
+"Inderdaad!" zeide Suzanna:
+
+ _".... et jusqu' aux bords que la mer vient laver
+ Sur son vaisseau tout pret il vient nous retrouver;_
+
+
+Ik herken uw neef; maar wie zijn die twee andere Heeren?"
+
+"Ik weet het waarlijk niet," antwoordde Henriëtte: "hij heeft somtijds
+zulke rare kennissen. Maar ja: de een is, geloof ik, de Heer Weinstübe,
+een associé van een Duitsch kantoor: den anderen ken ik niet."
+
+Wij waren intusschen den heuvel afgegaan en naar de zeezijde
+opgewandeld. De drie Heeren sprongen op het strand, maakten hun sloep
+vast en kwamen met haastige schreden naar ons toegetreden.
+
+"Hoe, zijt gij het?" riep Lodewijk, toen hij, dichterbij gekomen, ons
+herkende.
+
+"Zoo! Het is dan geen bezoek, dat gij ons kwaamt geven?" vroeg
+Henriëtte.
+
+"Wij hadden dames gezien," antwoordde Lodewijk, "en kwamen hooren, of
+zij ook lust hadden eens aan boord te komen."
+
+"Gij zult zien," zeide Suzanna zachtjes, "dat zij ons onbekend zouden
+verzocht hebben, en ons niet willen hebben, nu zij weten wie wij zijn."
+
+"Maar was hiendert das?" vroeg een van Lodewijks kameraden in zijn
+platduitschen tongval, terwijl hij de jonge meisjes beurtelings op een
+vrij onbescheiden wijze aanzag: "zoo je ze kent, kottorie! tes te peter,
+dan oef je te kennisch niet te machen."
+
+"Stil, zeide Lodewijk, hem aanstootende: "Mevrouw Van Bempden, uw
+dienaar: ik stel u den Heer Weinstübe voor, en den Heer Reynhove.--Mijne
+Heeren! Mevrouw Van Bempden, mijn nicht Blaek, Mejuffrouw Huyck."
+
+"Mefrouw fon Pempten!" herhaalde Weinstübe, terwijl hij dadelijk een
+zeer nederigen toon aannam en een menigte strijkages maakte: "ick pin
+zeer verheugd, die eere te heppen. Wie faart de familie?"
+
+"Ik hoop," zeide Reynhove, terwijl hij insgelijks, doch op een meer
+hoffelijke wijze zijn compliment maakte, "dat de dames ons toilet zullen
+excuseeren. Wij konden ons op deze charmante rencontre niet verwachten.
+Ik ben waarlijk gedesespereerd er zoo genegligeerd uit te zien."--Onder
+het uiten dezer laatste woorden maakte hij de bovenste knoopen los van
+zijn net gemaakte visscherskiel en vertoonde daardoor een keurig hemd,
+met prachtige kanten gegarneerd; terwijl hij de andere hand aan zijn das
+bracht, als wilde hij de aandacht vestigen op een kostbaren ring, die
+zijn vinger versierde, en op den juweelen gesp, waarmede de strop was
+vastgemaakt.
+
+"Ach noe ja!" zeide Weinstübe: "die dames sollen ons kenadik bardon
+schenken wollen: 't is waraftig onze schuld nicht. Herr Plaek sagte: "da
+sind tamen: wollen wir ons combliment machen kaan." Aber wier woesten
+nicht, dat er eine so achtbare keselschaft da ware."
+
+"Dat valt u dan tegen," zeide Suzanna.
+
+"Hoe vaart uw vader, Mijnheer Blaek?" vroeg Tante.
+
+"Klagend en hypochonder, Mevrouw! de oude deun. Hebben de dames ook
+trek, om mijn vaartuig eens te zien?" vroeg hij vervolgens, op een toon,
+die wel te kennen gaf, dat hij deze uitnoodiging alleen deed, omdat hij
+niet wel anders kon.
+
+"Dat zal ons wat lang ophouden, vrees ik," zeide Tante: "wij moeten naar
+de boerderij terug en dan naar huis."
+
+"Wel Mevrouw!" zeide Reynhove: "'t zou immers een al te groote cruauteit
+in u zijn, ons niet te permitteeren van zulk een aangename sociëteit te
+profiteeren."
+
+"'t Is solk aen schones wetter," zeide Weinstübe: "en Plaek kan oe
+immers weer afzetten waar je woelt. We motten toch weer nach Amsterdam
+mit ten abend."
+
+"Welnu! wat zeggen de jonge dames er van?" vroeg Tante: "ik ben wit
+papier."
+
+Ik vleide mij, dat zij bedanken zouden; maar het scheen, dat beiden een
+groot verlangen hadden om het jacht te zien (een begeerte, die ik toen
+allerbespottelijkst vond) en na elkander een wijl aangekeken en met de
+oogen geraadpleegd te hebben, gaven, eerst Henriëtte en toen Suzanna te
+kennen, dat zij niet ongenegen waren, om van het vriendelijk aanbod van
+den Heer Blaek gebruik te maken.
+
+"Komaan dan maar, hoe eer hoe beter," zeide Lodewijk, terwijl hij den
+arm aan Tante Van Bempden bood; en eer ik nog gereed was, het voorbeeld
+te volgen, had zich die hatelijke Mof van Henriëtte, en Reynhove van
+Suzanna meester gemaakt, terwijl ik volgde, het jacht en zijn geheele
+equipage voor Sint-Felten wenschende.
+
+Wij stapten in de sloep, die ternauwernood groot genoeg was, om ons
+allen te bevatten, en werden door Lodewijk en Reynhove met kracht naar
+het vaartuig geroeid. Alvorens wij dit echter betreden, zij mij een
+korte uitweiding vergund over de twee nieuwe personages, met wie ik bij
+deze gelegenheid kennis maakte.
+
+Caspar Weinstübe was, gelijk ik naderhand kwam te weten, een gelukzoeker
+geweest, gelijk Westfalen die jaarlijks overzendt naar Amsterdam. Hij
+had die groote stad als een knaap van vijftien jaren betreden met een
+schraal voorziene beurs, maar met het onverzettelijk voornemen, om die
+te vullen: en hij had zijn doel bereikt langs die middelen, welke,
+ofschoon toen meer zeldzaam, thans helaas! van jaar tot jaar meer
+algemeen worden. Vijf jaar lang had hij op een klein kantoor gewerkt,
+gekropen en honger geleden. Toen was hem een gering deel in de winsten
+toegekend geworden en weldra bekwam hij, als loon voor zijn onvermoeiden
+arbeid, de teekening _per procuratie_. Van deze had hij zich bediend om
+zaken voor zichzelven te beginnen; de actiehandel was hem te stade
+gekomen: het huis, waar hij deelgenoot in was, had tot tweemalen toe
+moeten ophouden met betalen: maar hij zelf was na elk bankroet rijker
+voor den dag gekomen, en bevond zich nu aan het hoofd van een
+aanzienlijk vermogen en van een winstgevende zaak. Maar het was hem niet
+genoeg, zijne wenschen bereikt en schatten verworven te hebben: hij
+verlangde nu ook in de groote wereld ontvangen te worden: en dit was
+voor hem te Amsterdam, waar de lijn van afscheiding tusschen de
+verschillende kringen misschien scherper afgeteekend is dan in eenige
+stad ter wereld, geen gemakkelijke zaak. Hij vond zich dan ook overal
+teruggedrongen, zoo vaak hij het beproefde, de uitsluitende
+gezelschappen der patriciërs binnen te dringen; maar hij gaf daarom den
+moed niet verloren. Het spreekwoord zegt, dat de Arragoneezen, om een
+spijker te slaan, geen hamer behoeven, maar hun hoofd gebruiken: en
+Caspar Weinstübe deed voor de Arragoneezen niet onder. Hij wist zich aan
+te sluiten bij jonge lieden, die, zooals Lodewijk Blaek, er minder op
+zagen, met wie zij omgingen, mits het slechts liefhebbers waren van
+rijden, rossen en geld verteren: en door middel van dezulken hoopte onze
+Westfalinger langzamerhand met hooger standen in betrekking te geraken.
+Dit middel was hem wel is waar vrij kostbaar; doch hij had sinds lang
+vaarwelgezegd aan die taaie zuinigheid en ontbering, die hem tot ladders
+hadden verstrekt om tot de fortuin te geraken: en hij wist thans zijn
+geld even schoon te verkwisten, alsof hij het van zijn vader geërfd had.
+Ofschoon niet misdeeld van eenige schranderheid, en zelfs vlug van
+geest, zoo vaak het zijn geldelijk belang betrof, was hij in alle andere
+zaken dom en onkundig gebleven, bezat geen manieren ter wereld, en was,
+gelijk de meeste gelukzoekers, even trotsch en lomp tegen hen, die hij
+als beneden zich beschouwde, als laag en kruipend tegen zijn
+meerderen.--Het was voor hem om dit in 't voorbijgaan aan te merken, dat
+Heynsz dat fraaie blazoen geschilderd had, waarvan vroeger gesproken is.
+
+Wat den Heer Reynhove betreft, hoewel zijn onderhoud wat veel doorspekt
+was met Fransche woorden, zijn toon en manieren waren echter die van een
+fatsoenlijk man: en hetgeen hij zeide, zoo niet altijd even belangrijk,
+was echter nooit dom of ongepast: ja, schoon hij vaak over beuzelingen
+sprak, wel voorgedragen beuzelingen zijn, gelijk men weet, door de bank,
+meer dan gesprekken over gewichtige onderwerpen geschikt, om in gemengde
+gezelschappen aan iemand den naam van een aangenaam mensch te doen
+verwerven. Hij was bovendien welgemaakt van persoon, keurig op zijn
+kleeding, en dus in vele opzichten welkom bij de schoone kunne. Wat zijn
+maatschappelijke positie betrof, hij had noch beroep noch affaire: doch
+het had slechts van hem afgehangen in deze of gene politieke betrekking
+geplaatst te wezen; daar zijn vader in zijne woonplaats 's-Gravenhage
+een der hoogste ambten van de Republiek bekleedde. Hij had Lodewijk op
+de paardenmarkten leeren kennen, waarvan beiden trouwe bezoekers waren,
+en was op de uitnoodiging van dezen eenige dagen bij hem komen
+doorbrengen.
+
+
+ * * * * *
+
+
+TWEE-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
+
+HETWELK AANTOONT, DAT MEN NIET NAAR DE OOST-INDIEN BEHOEFT TE VAREN, OM
+SCHIPBREUK TE LIJDEN.
+
+
+Zoodra wij het jacht hadden bestegen, liet Lodewijk het anker lichten en
+alle zeilen bijzetten, ten einde gebruik te maken van een flauw zuchtje,
+dat uit het zuiden woei en ons langzaam de kust langs tegen den stroom
+opdreef. Lodewijk, die recht als een schipper uitgedost en met een kort
+pijpje in den mond aan het roer post hield, scheen zich weinig over onze
+tegenwoordigheid te bekreunen en liet aan zijn vrienden de zorg over om
+ons de _honneurs_ van zijn vaartuig te doen. Reynhove had dadelijk met
+voorkomende beleefdheid al de vouwstoelen uit de kajuit gehaald en zette
+die op het dek neder, ten einde de dames plaats konden nemen, terwijl
+Klaas, de schippersknecht, een tafel aanbracht en Weinstübe een paar
+flesschen opentrok en de glazen inschonk. Waarschijnlijk wist hij niet
+hoe anders het gesprek op een betamelijke manier aan te vangen en
+begreep hij, dat het aanbod van een glas wijn daartoe de geschiktste
+gelegenheid zoude verschaffen.
+
+"Wol de Jiffrouw nicht een klaasje nemen?" vroeg hij aan Henriëtte, die
+in stille aandacht de kust zat te beschouwen, die langzaam voorbijgleed:
+"ik kan 't wel anpefielen: ofschoon ik an Plaek kezegd ep, dat hij nicht
+aan 't peste gandoor isch. Niet of die witwe Pieter Plutz en Soonen
+iesch ein gnappe fent; maar ie heeft keen koete gorrespondens: en wie
+wil er nou mienderen wein trinken, as men de peste kriegen kan? Da iest
+Peter Trauketropf, die hat koeten wein: und nicht meliert:--wel tierder,
+ja!--dat ist waar; aber was kan das schelen, wie tier die wein iest as
+tie maar goet iest?--fooral foor soon reike blitz als Plaek iest."
+
+"Ik bid u, accepteer toch een glaasje, Mevrouw!" zeide Reynhove, zich
+overeenkomstig de betamelijkheid eerst tot Tante wendende: "aan boord
+mag zulk een offerte niet gerefuseerd worden; wanneer men zooveel water
+om zich heen ziet, mag men wel wat wijn gebruiken om een _contrepoids_
+te geven."
+
+"Mijnheer schijnt wel te huis in de gewoonten aan boord," zeide Suzanna.
+
+"Ja! ik heb altijd, van mijne jeugd af, veel van de marine gehouden, en
+was er eigenlijk voor gedestineerd; maar ik had er dit tegen, dat de
+meeste zeelieden zoo ruw en ongemanierd zijn, en het zou mij wat al te
+veel gegeneerd hebben, mij naar hunne vormen te pliëeren."
+
+"Maar dat zie ik volstrekt niet in," zeide Tante: "het is toch niet
+noodzakelijk, dat men juist de manieren van het scheepsvolk aanneemt: ik
+herinner mij zeer goed den Graaf Tromp, onzen gewezen buurman op
+'s-Gravenland: die had zeer beschaafde en hoffelijke manieren: en zooals
+ik van mijn vader dikwijls gehoord heb, de Admiraal De Ruyter, die toch
+uit een minderen stand was, had insgelijks een zeer ordentelijken toon
+en was een vijand van vloeken en drinken."
+
+"Tante heeft gelijk," zeide ik: "ik heb veel bulderbasten gekend, onder
+de zeelieden; maar ook anderen, die tot een voorbeeld van; wellevendheid
+hadden kunnen verstrekken en op wie het pek geen smet had
+achtergelaten."
+
+"O! dat wil ik niet niëeren," hernam Reynhove: "maar UEd. gevoelt, als
+eenige stamhouder van mijn familie...."
+
+"O! nu vat ik het," hernam Suzanna: "UEd. was van te goeden huize
+misschien om met Jan en alleman om te gaan. Maar, om niet van zoovele
+anderen te spreken, daar hadt gij b.v. den Heer Van Obdam, die was nogal
+van een redelijk goede familie."
+
+"Mejuffer schept er behagen in, mij niet te willen verstaan," zeide
+Reynhove: "ik bedoel mijn stand niet, maar mijn betrekking als eenigen
+zoon. Het zou een te groot _chagrin_ voor mijn ouders geweest zijn,
+indien ik mij aan de gevaren van den zeedienst had geëxposeerd."
+
+"Ja, dat is zeker waar," hernam Suzanna: "maar gelooft UEd. niet, dat
+men op het land evenveel gevaar kan loopen, van 't hoekje om te gaan?
+b.v. bij slempmalen, harddraverijen, en andere vermakelijkheden?"
+
+Ik zag, dat Reynhove een kleur kreeg. Suzanna had juister getroffen, dan
+zijzelve wist.
+
+"En dan," vervolgde zij: "sterft men aan een galziekte tengevolge van
+het lekker eten of drinken of breekt men zijn nek door van zijn
+harddraver af te tuimelen, er is niemand die u beklaagt: maar dan is het
+_tu l'as voulu George Dandin_: boontje komt om zijn loontje, enz;
+terwijl men, in een zeeslag sneuvelende, ten minste sterft met het
+bewustzijn van nuttig geweest te zijn en nog een lofspraak in de courant
+bekomt bovendien."
+
+"Dat is zeker zeer troostrijk voor de erfgenamen," zeide Reynhove,
+lachende: "ik moet echter avoueeren, dat UEd. volkomen waarheid spreekt;
+doch UEd. zult mij toestaan te observeeren, dat men ook op andere wijzen
+zijn Vaderland dienen kan, en dat, wanneer men, zooals ik, eenige zoon
+is, men beter doet een betrekking te kiezen, welke ons niet obligeert
+onze familie gedurig en soms voor zeer langen tijd te quiteeren."
+
+"En in welke betrekking dient UEd. het Vaderland dan?" vroeg Suzanna.
+
+"Tot nog toe in geene," antwoordde hij, half lachende, half beschaamd:
+"maar ik zal met genoegen de carrière volgen, welke gij mij aan wilt
+wijzen."
+
+"Ik vrees, dat ik een slechte raadgeefster zoude zijn," zeide Suzanna:
+"en ik zou u beklagen, zoo UEd. in dezen den raad van een ander noodig
+had."
+
+Terwijl zij aldus voortging met hem tot het doel te nemen van haar
+plagerijen, welke hij echter wel opnam, ja, waarin hij zelfs behagen
+scheen te scheppen, overlaadde Weinstübe Henriëtte met een vloed van
+zoutelooze vleierijen, waar ik bijna tevergeefs een woordje poogde
+tusschen te voegen. Tante, die ongaarne een gelegenheid liet voorbijgaan
+om zich te onderrichten, had zich bij Lodewijk gevoegd, wien zij met
+hare gewone levendigheid allerlei vragen deed betreffende de zeevaart en
+stuurmanskunst, welke hij nu en dan beantwoordde, zoo dikwijls hij zijn
+pijpje uit den mond nam, om een teug uit de nevens hem staande flesch te
+nemen.
+
+Wij waren onder dit alles een goed eind verder gekomen en bevonden ons
+reeds op de hoogte van Muiderberg, toen Tante, die al pratende niet
+vergat dat de tijd voortging, aan Lodewijk vroeg, of hij niet welhaast
+terug zoude keeren, en haar, volgens belofte, aan de hoeve afzetten.
+Niettegenstaande het beklag van Reynhove en van Weinstübe, dat de dames
+hen zoo spoedig weder verlaten wilden, begon Lodewijk, die misschien in
+zijn hart wel van ons ontslagen wenschte te zijn, bereids klarigheid te
+maken om den steven te wenden, toen Henriëtte hem een vraag deed, welke,
+hoe onschuldig ook, de gewichtigste gevolgen had.
+
+"Aan wien behoort die fraaie boeier," vroeg zij, "die daar achter ons
+komt aanzetten?"
+
+"Te deksel ja!" zeide Lodewijk: "aan wien behoort die boeier, Klaas?"
+
+"Dat is de nieuwe boeier van Jan Pergens," antwoordde de knecht: "die
+ons vooruit wil: hij heit er al 'ang op 'eloerd."
+
+"Ons vooruit!" riep Lodewijk: "neen voor den d.....! dat zullen wij hem
+anders leeren. Je mot het mij niet kwalijk nemen, Mevrouw! maar dat laat
+ik mij niet doen."
+
+"Maar Mijnbeer Blaek!" zeide ik: "het wordt laat en de dames wenschten
+wel, aan wal te zijn. Wat gaat het u aan, of hij vooruit komt, daar hij
+toch op de stad aanzeilt, en wij op Oud-Naarden moeten aanhouden?"
+
+"Wat het mij aangaat?" herhaalde Lodewijk, met het geheele gewicht van
+zijn lichaam over het roer buigende: "Klaas! man! pas op je tellen.--Wat
+het mij aangaat?--Zet het zwaard nog wat neer, Klaas!--Wat het mij
+aangaat?--Wel! zoo ik op den wal aanhield, zou hij denken, dat ik voor
+hem loopen ging."
+
+"Maar Mijnheer Blaek!" zeide Tante, na mij eenigszins verlegen te hebben
+aangezien; "wij wenschten gaarne te huis te wezen: en UEd. is te beleefd
+om aan het verzoek van dames geen gehoor te geven."
+
+"'t Is waarachtig mijn eer te na, Mevrouw!--Klaas! haal de fokkeschoot
+nog wat aan." Hier zag hij achter zich om, met een angst op het gelaat,
+als ware de boeier een roofschip geweest: "'t Is maar voor tien minuten,
+Mevrouw! om hem mijn meerderheid te toonen; en dan zeilen wij in een
+ommezien weer terug naar de hoeve."
+
+"O! nu gaat het recht pleizierig, Mevrouw! Dat mag zeilen heeten,
+Tante!" zeiden Henriëtte en Suzanna, die er juist zooveel kwaads niet in
+zagen of zij een uurtje later te huis waren, en er beiden vermaak in
+schepten, om te zien, met welk een snelheid het vaartuig, daar de wind
+nu was aangewakkerd, de golven kliefde.
+
+Wat mij betreft, ik was minder voldaan met het antwoord van Lodewijk;
+want ik berekende, dat, hoe meer de wind thans in ons voordeel was, hoe
+meer moeite wij zouden hebben om weer naar de hoeve te zeilen: en mijn
+ongerustheid werd niet verminderd door een leelijke wolk, die uit het
+noordwesten tegen den wind kwam opzetten.
+
+"Ziet gij die bui daar opkomen?" vroeg ik, zoo zachtjes mogelijk, om de
+dames niet te verontrusten, aan den schippersknecht: "het zou mij
+ontgaan, indien wij daar geen regen uit kregen."
+
+"Wij zullen geducht sop hebben," antwoordde Klaas: "maar wat wil je der
+an doen? Meneer kan den boeier toch niet laten voorbijzeilen?"
+
+"Mijnheer Reynhove!" zeide ik, den Hagenaar naderende: "heeft UEd. ook
+invloed genoeg op den Heer Blaek, om hem te beduiden, dat hij aan het
+verlangen der dames gehoor geve?"
+
+"_Comment_!" vroeg hij: "UEd. heeft zelf gehoord, dat het zeilen de
+dames amuseert en dat zij prefereeren, nog niet aan wal te gaan."
+
+"Wel mogelijk! maar," beet ik hem in 't oor: "daar is zwaar weer
+ophanden: en wij zeilen de bui vlak in 't vizier."
+
+"_Vous croyez?_" vroeg hij, eenigszins van zijn stuk geraakt; "_ja en
+effect!_ maar wij kunnen immers terstond ergens binnenloopen:
+--intusschen! ik zal het hem vragen.--Zeg eens, Blaek!"
+
+"Uit den weg!" riep Lodewijk, zonder op zijn woorden acht te slaan: "sta
+mij niet in 't gezicht."
+
+"Maar kijk dan voor u," zeide Reynhove, knorrig: "zie je de bui niet,
+die daar aankomt?"
+
+Maar Lodewijk, in stede van naar de bui te kijken, wendde keer op keer
+het oog naar het andere vaartuig, dat, hetzij het scherper zeilde,
+hetzij het beter bestuurd werd, ons meer en meer naderkwam.
+
+"Is het waar? Vreest UEd. een bui, Mijnheer?" vroeg Tante, met
+bezorgdheid, aan Reynhove: "ik smeek u, Mijnheer Blaek: laat ons dan
+terugkeeren."
+
+Maar Lodewijk antwoordde niets. Hij stond, bleek van spijt, op den
+boeier te turen, die hem reeds op zijde was. Eenige jonge lieden, daarop
+gezeten, wuifden met de hoeden ten teeken van overwinning, en de
+eigenaar, die aan het roer stond, hief een glas wijn op en dronk
+spottenderwijze onze gezondheid.
+
+"Wacht! Ik zal u weerom salueeren met een flesch," schreeuwde Lodewijk,
+woedend, en, naast zich tastende, greep hij de ledige wijnflesch en
+smeet die met kracht naar het zegevierende vaartuig. Het werptuig
+bereikte echter zijn bestemming niet; maar viel halverwegen in het
+water; terwijl een schaterend gelach van den anderen boeier oprees en
+deze mislukte poging eener machtelooze woede bespotte: al hetwelk
+Lodewijk nog gramstoriger maakte.
+
+"Foei Lodewijk!" zeide Henriëtte: "is dit nu handelen gelijk een
+fatsoenlijk man betaamt?"
+
+"Zij moeten niet denken, dat zij 't gewonnen hebben," zeide Lodewijk,
+zonder acht te slaan op de afkeuring, welke zijn gedrag bij ons allen
+gevonden had: "zie eens! zij minderen al zeil. Klaas! hou je goed! Wij
+zullen hen wel weer voorbijraken."
+
+"Zij minderen zeil," zeide ik: "en zij hebben gelijk ook; want zij
+willen niet door de bui verrast worden. Het is onvergeeflijk van u,
+Mijnheer Blaek! de dames aldus bloot te stellen om doornat te worden."
+
+"Gekheid!--Wij keeren terstond terug.--Klaas! haal de kluiffok nog wat
+aan. Hoezee! Wij halen hen in! Wij halen hen in, zeg ik. Hij heeft er
+niet op gelet dat de wind gekrompen is.--Ja, voor-de-wind kan hij
+zeilen; maar hij verstaat er niets van om met halvewind vooruit te
+komen. Is dat een zeiler? Kijk, wat doet hij nu? Hij gaat ver... nog een
+zeil strijken!--Hoezee! Wij zijn hem al voorbij!--Hij erkent zijn
+minderheid! Lacht hem uit vrienden! nu is het onze beurt."
+
+Vreemd genoeg, hoe weinig de jonge meisjes ook met Lodewijk ophadden, en
+hoe ontrust zij een oogenblik te voren waren, scheen haar echter de nu
+behaalde zegepraal te streelen, als deelden zij daarin: en zij schreven
+aan Lodewijks bekwaamheid een overwinning toe, welke alleen aan de
+meerdere voorzichtigheid van den bestuurder des boeiers te danken was.
+Het was mij duidelijk, dat deze, tevreden met het bewijs zijner
+meerderheid gegeven te hebben, en de bui ziende aankomen, zijn
+voorzorgen genomen had: en de schippersknecht versterkte mij in deze
+opvatting, door mij te verklaren, dat, zoo zijn Heer niet spoedig alles
+bergen liet, het te laat zou zijn.
+
+"En waarom zegt gij het niet?" vroeg ik, niet zonder ontsteltenis over
+dit bericht.
+
+"Wel ja!" zeide hij: "dan was mijn paspoort geschreven: je kent Meneer
+niet."
+
+"Dan zal ik het zeggen," zeide ik: "Mijnheer Blaek! ik weet niet, of gij
+al dan niet een weerkenner zijt; maar ik vraag u nogmaals, of gij die
+opkomende bui niet bemerkt? Laat toch strijken. Wilt gij de dames aan
+gevaar blootstellen?"
+
+"Gevaar!" riepen allen, onthutst zich naar achteren dringende.
+
+"Och! wat gevaar!" zeide Lodewijk: "wij zullen eenvoudig terugkeeren:
+en, voor de bui er is, zijt gij aan de hoeve terug.--Wenden Klaas!"
+
+Maar het was te laat! Toen hij wenden wilde, weigerde het vaartuig aan
+de beweging van het roer te gehoorzamen en bij-de-wind te draaien. Op
+ditzelfde oogenblik deed zich een dof gegons hooren over de oppervlakte
+van het water: de zee, nog kort te voren zoo helder, werd zwart en vuil
+van kleur, alsof een onderaardsche beweging het water beroerd had:
+donkere, laaghangende wolken sloten zich aan het zwerk ineen, en de
+beide oevers waren in een oogenblik achter een dicht gordijn van regen
+verborgen, terwijl de wind, plotseling omschietende, met zulk een geweld
+in de zeilen voer, dat het vaartuig over één kant ging en stellig zou
+omgeslagen zijn, indien niet de sterk gespannen touwen aan stukken waren
+gesprongen. Een algemeene kreet van ontsteltenis deed zich hooren.
+Lodewijk werd bleek als een laken en een krachtige vloek bestierf op
+zijn lippen.
+
+"Ach! mein Kot!" zeide Weinstübe: "set mihr aus: ich wil er aus. Ich wil
+nicht langer hier pleiben."
+
+"'t Is niets!" zeide ik, de dames wenschende gerust te stellen; "wij
+hebben het ergste al geleden. Alle man aan 't werk: dames! gaat in de
+kajuit!"--En, te gelijk mijn best doende, hielp ik Klaas om de einden
+touw te kappen waar de gescheurde zeilen in smalle reepen en strooken
+nog aan bleven fladderen. Reynhove, die bij ongeluk een verkeerd touw
+had aangegrepen, werd door den schippersknecht op zijde gestooten en
+liep heen en weder, met de verlegen houding van iemand, die gaarne van
+dienst wil zijn, maar niet weet op welke wijze.
+
+De bui was intusschen meer en meer genaderd, en weldra viel de
+stortregen op het dek. De dames, hoewel in de kajuit geborgen, waren ook
+daar niet veilig voor het water, dat als een cascade de trappen
+afstroomde. Weinstübe was insgelijks naar binnen gevlucht en prevelde al
+de gebeden, die hij in zijn leven geleerd had. Lodewijk stond in sombere
+verslagenheid bij het roer en Reynhove zag mij aan alsof ik er wat aan
+doen kon. Wij waren allen tot het hemd toe nat; ofschoon Lodewijk het
+voordeel had van een duffelsche jas, die hij dadelijk had aangeschoten.
+
+"Wat zoudt gij nu denken, dat het beste ware?" vroeg ik aan Klaas, op
+wiens doorzicht ik in dit geval meer vertrouwen stelde dan op dat van
+zijn meester.
+
+"Ja!" zeide bij, om zich heenziende: "te Muiden kunnen wij niet komen.
+'t Zal best wezen, dat wij aan de overzij een opperwal zoeken en daar
+ten anker blijven tot het opklaart."
+
+Tot mijn genoegen keurde Lodewijk het voorstel goed. Wij heeschen een
+fokje op, en het gelukte ons, na een paar gangen te hebben gedaan, een
+goede ligplaats te bereiken, waar wij het anker uitwierpen en nu aan het
+eind van onzen kabel slingerden, dat het een lust was om te zien.
+
+Dit alzoo geschikt zijnde, ging ik naar de deur der kajuit, om te
+vernemen, hoe de dames het maakten: "hoe is het daar binnen gesteld?"
+vroeg ik.
+
+"Kom in," riep Suzanna: "'t is hier een lief huishouentje."
+
+Ik trad af. Een akelig en tevens walgelijk schouwspel wachtte mij. De
+tafel was omgeworpen met alles wat er opstond, en de vloer met pot- en
+glasscherven bedekt. Tante zat, of liever lag op den grond uitgestrekt,
+bleek als een doek van zeeziekte, met de kleederen bemorst door het
+instroomende water. Henriëtte zat naast haar op een voetenbankje en
+ondersteunde haar het hoofd, terwijl Suzanna een paar servetten had
+samengefrommeld, die zij als een dweil bezigde om den vloer wat te
+boenen. Wat den Duitscher betrof, deze had, sedert wij ten anker lagen
+en dus oogenschijnlijk buiten gevaar waren, met bidden opgehouden en lag
+zoolang hij was op de rustbank, met het gezicht in een stapel kussens
+gedompeld.
+
+"Wat zou onze Aagt wel zeggen, als zij mij zoo aan 't werk zag?" vroeg
+Suzanna: "maar hoe is het? liggen wij ten anker? En waar ergens zijn
+wij?"
+
+"Wij liggen bezuiden Durgerdam, kort bij den dijk," antwoordde ik: "is
+Tante niet wel?"
+
+"Tante mag wel zeggen: _Qu' allais-je faire dans cette galère?_" zeide
+Suzanna: "en dat nog wel om onzentwil."
+
+"Welk een ongelukkige reis!" zeide Henriëtte: "is UEd. niet doornat,
+Mijnheer Huyck?"
+
+"Zooals UEd. ziet, Mejuffer!" zeide ik: "en ik ben waarlijk eenigszins
+beschaamd, mij aldus aan u te vertoonen."
+
+"Net alsof het de eerste reis ware, dat Jetje u met een nat pak ziet,"
+zeide Suzanna. Henriëtte glimlachte even: maar haar lach had iets
+droefgeestigs en de blik, dien zij op mijn zuster wierp, scheen aan deze
+te verwijten, dat zij in zulk een oogenblik schertsen kon.
+
+"Maar lieve Ferdinand!" vervolgde Suzanna, bij wie de spotzucht geen
+hartelijkheid uitsloot: "gij zult waarlijk ziek worden. Moet gij nu in
+die doornatte kleederen blijven?"
+
+"_Comme c'est malheureux!_" zeide Reynhove, die nu insgelijks
+binnentrad: "en dat wij de dames zulk een fataal moment geprecupeerd
+hebben."
+
+"Mijnheer Blaek weet allerliefste partijtjes te geven," zeide Suzanna:
+"jammer maar, dat zij zoolang duren."
+
+"Maar wat doet gij dan toch, Mejuffrouw?" vroeg Reynhove. "Permitteer
+mij, dat ik den knecht roepe om den boel hier wat in orde te
+brengen."--En weg was hij.
+
+"Die is ten minste beleefd," zeide Suzanna, en wierp een zijdelingschen
+blik op Weinstübe.
+
+"Ja! dat is ook waar," zeide ik, den onbeschoften knoet naderende:
+"Mijnheer!" zeide ik, hem op den schouder tikkende: "zoudt gij zoo goed
+willen zijn, uwe plaats aan de dames af te staan?--Mijnheer!"
+
+Eerst op de tweede uitnoodiging gaf Weinstübe teekenen van leven. Hij
+lichtte even het hoofd op en zag mij aan met een versuften blik en een
+open mond.
+
+"Kom Mijnheer!" zeide ik: "als er dames in 't gezelschap zijn, zult gij
+toch wel de beleefdheid hebben, de rustbank niet voor u alleen te
+nemen."
+
+"Ach Kot! ich pin so krank," zuchtte hij, met de oogen draaiende als een
+schelvisch, die op het strand ligt.
+
+"Dat is wel mogelijk, zeide ik: "maar die dames zijn ook niet wel:" en
+zonder meer plichtplegingen te maken, nam ik hem bij de kraag met de
+eene en om het midden met de andere hand en wentelde hem van de bank af;
+waarna ik, mijn natten rok uittrekkende en mijn mouwen opstroopende,
+Tante optilde en op de ontruimde plaats nederleide, nadat de jonge
+meisjes de kussens weer wat hadden opgeschud. Beiden namen nu naast haar
+plaats en poogden haar toestand zoo gemakkelijk mogelijk te maken. Wat
+Weinstübe betrof, hij bleef liggen waar hij neergekomen was, met de
+ongevoeligheid van een zeeziek mensch. Weldra keerde Reynhove met Klaas
+terug, welke laatste nu knaphandig den boel opredderde.
+
+"Waar is de Heer Blaek?" vroeg ik, eenigzins verwonderd, dat Lodewijk
+niet opdaagde.
+
+"Die zit in 't vooronder," antwoordde Reynhove, "zijn pijp te rooken en
+een glaasje brandewijn te drinken: en, in 't passant gezegd, wij mochten
+ook wel iets nemen tegen de nattigheid. Ik geloof, dat onze vriend wat
+confuus is over hetgene gearriveerd is en zich niet aan de dames durft
+presenteeren."
+
+"Hoelang zullen wij hier nog moeten blijven?" vroeg Suzanna.
+
+Ik haalde de schouders op: "zoolang de storm duurt, kunnen wij hier niet
+vandaan," zeide ik: "en vooreerst schijnt het weer niet te zullen
+bedaren."
+
+"Neen," zeide Klaas: "en als wij hier vroeger vandaan kwamen, zou het
+fout wezen; want dan gingen wij zoo zeker tegen den overkant als
+tweemaal twee vier is: en dan bleef er geen spaander van het heele jacht
+over. Ja! Ja! daar zijnder hier wel met een minder windje naar den
+kelder 'egaan."
+
+"Een aangename consolatie," zeide Reynhove.
+
+"Ziezoo!" vervolgde Klaas tegen de dames: "nou doe jelui zelvers k
+'ereis ondervinding op, dat het niet allemaal pleizier is aan boord. Nou
+dat's tot daaraantoe.--Ja, nou wou jelui wel een zoopie brandewijn
+hebben (dit tegen ons:) Ik 'loof dat er nog wel wat in 't
+lakkeurkeldertje wezen zei."
+
+Dit zeggende haalde hij een fleschje voor den dag: en Reynhove en ik
+verkwikten ons met een paar goede teugen.
+
+"Mot je ook niet wat hebben, Sinjeur!" vroeg Klaas, Weinstübe
+schuddende: "of ben je er vies van?"
+
+Weinstübe poogde op te staan; maar nauwelijks had hij zich half
+opgericht, of het vaartuig onderging zulk een schok, dat hij weder
+achterover tuimelde; terwijl Klaas, onder den uitroep van: "God help
+ons! het anker:" de kajuit uitvloog. Reynhove en ik snelden hem na. Het
+was maar al te waar: wij waren van ons anker geslagen en dreven nu voort
+waar de wind en de golven ons heenvoerden.
+
+Op het dek ontmoette ik Lodewijk: en nooit zal ik de uitdrukking
+vergeten, welke zijn verwilderde oogen en bleeke gelaatstrekken in dit
+oogenblik vertoonden: "vervloekte boeier!" riep hij: "wij zijn naar de
+w....!" En staroogende bleef hij vooruit zien, zonder eenig bevel te
+geven.
+
+Op dit oogenblik voelde ik een hand, die mij op den schouder gelegd
+werd. Ik keerde mij om. Het was Suzanna, die met Henriëtte de kajuit had
+verlaten: en sprakeloos van angst schenen zij mij met de oogen omtrent
+de hoegrootheid van het gevaar te ondervragen. Ik drukte aan beiden de
+handen: mijn antwoord bestond uit een schouderophalen: waarna ik mij tot
+Klaas wendde, die tegen zijn Heer stond te spreken, zonder dat deze
+eenige acht op zijn woorden scheen te geven.
+
+"Klaas!" riep ik: "wat moet er gedaan worden?"
+
+"Lensen op 't fokje," antwoordde hij: "en zooveel mogelijk van wal houen
+en in 't open vaarwater trachten te komen."
+
+"Welnu! doe dat," zeide ik: "en ik zal terwijl op het roer passen."
+
+Maar het was te laat: de wind had ons reeds te dicht op de kust
+gedrongen: nauwelijks had Klaas de fok geheschen en ik de roerpen
+losgemaakt, of het vaartuig raakte grond, en het roer, de zandbank
+ontmoetende, gaf mij een slag tegen de beenen, dat ik op het dek
+nederkwam.
+
+"Ferdinand! Mijnheer Huyck!" riepen de beide meisjes, met een angstigen
+gil toeschietende; en ik voelde vier zachte handjes, die mij poogden op
+te helpen.
+
+"Hebt gij u bezeerd?" was beider gelijktijdige vraag.
+
+"'t Is niets," zeide ik, opkrabbelende: "maar ik houd het ervoor, dat
+wij aan den grond zitten."
+
+"Vier voet!" zeide Klaas, den peilstok uitwerpende: "wij zitten secuur
+vast ook: Mijnheer Blaek! zouden wij niet een schot doen?"
+
+Lodewijk gaf geen antwoord; maar in zijn zakken tastende, scheen hij den
+sleutel van de kruitkast te zoeken. Eindelijk, na eenige oogenblikken,
+welke zoovele uren schenen, bracht hij een sleutelring te voorschijn en
+begon, met bevende handen, sleutel voor sleutel te hanteeren. Ik zag,
+dat het hem nooit zoude gelukken, dien, dien hij hebben moest, van de
+overige te onderscheiden, en, hem den geheelen bos uit de handen
+rukkende, zeide ik tegen Klaas: "volg mij! waar bewaart Mijnheer zijn
+kruit?"
+
+Klaas bracht mij in de kajuit. "Het kruit zit in het kastje onder die
+bank," zei hij.
+
+"Tante!" zeide ik: "het spijt mij, dat ik u moet lastig vallen; maar wij
+moeten hier binnen wezen:" en meteen lichtte ik Tante met kussens en al
+op en ontsloot het kastje.
+
+"Zijn wij aan wal?" vroeg zij met een flauwe stem.
+
+"Ach! jounge! kellner!" riep Weinstübe, die weder wat bijgekomen zijnde,
+in een hoek tegen den wand aanzat: "pring mij wat matera en een
+pescheitje. Ich pin zoo vlauw."
+
+"Wij hebben wel tijd, om Mijnheer madera en beschuitjes te bezorgen,"
+zeide ik, wrevelig, terwijl ik de ammunitie voor den dag kreeg. Van het
+noodige voorzien, keerde ik met Klaas op het dek terug, die zich hierop
+met Reynhove (welke laatste daarvoor beter berekend was dan ik) met het
+laden van het geschut belastte. Toen verzocht ik de meisjes dringend,
+weder naar binnen te gaan, daar zij onnoodig in den weg stonden en zij
+bij Tante meer van dienst konden zijn dan op het dek. "Ikzelf zal u het
+voorbeeld geven," zeide ik: "mijne hulp zoude hier toch niets baten en
+ik moet Tante waarschuwen tegen hetgeen er gebeuren zal."
+
+Wij keerden dan terug in de kajuit. "Tante!" zeide ik, haar weder op de
+rustbank helpende: "schrik niet: er zal meteen geschoten worden; wij
+moeten een sein geven, dat wij aan den grond zitten."
+
+"O God!" zeide zij, even het hoofd oplichtende: "moeten wij hier
+omkomen?"
+
+"Ik hoop voorwaar van neen," antwoordde ik, mijn best doende om een
+opgeruimd gezicht te zetten: "wij bevinden ons hier niet op een
+onbekende kust noch bij een onbewoond land. Er zwerven hier altijd
+zooveel visschers rond, dat het wel wonder zoude zijn, indien men ons
+niet bespeurde."
+
+"Ach Kot! 't zal wel de laatste maal seijn, dat ich op 't water kom,"
+zeide Weinstübe.
+
+"Kom," zeide ik: "Sinjeur Weinstübe! Wees een man. Wat drommel! als het
+niet was om het ongerief, dat zulks aan de dames veroorzaakt, zoude ik
+mij, wat mijzelven betreft, niet verlegen maken."
+
+"Vloek maar niet," zeide Suzanna: "daar is het nu geen tijd toe."
+
+"Meent gij dat oprecht, hetgeen gij zegt, Mijnheer Huyck!" fluisterde
+Henriëtte, terwijl zij mij ernstig aanzag: "meent gij stellig, dat er
+geen gevaar is?"
+
+Ik werd rood en sloeg de pogen neder, terwijl ik op Tante wees.
+
+"Er is gevaar," ging zij voort, altijd op denzelfden toon sprekende, "en
+gij wilt het maar verbloemen om ons niet ongerust te maken. Maar!" en
+hier blonk een traan in haar oog: "wanneer een oogenblik ons de
+eeuwigheid kan doen ingaan, is het dan geoorloofd een ijdele gerustheid
+voor te wenden, en ons af te trekken van die gedachten, welke ons op
+zulk een gewichtig tijdstip betamen."
+
+Ik gevoelde mij beschaamd en diep getroffen. "Mejuffrouw!" zeide ik,
+haar bij de hand nemende: "ik handelde om bestwil. Maar gij doet mij
+mijn ongelijk gevoelen. Wat er ook gebeure, laat mij ten minste dezen
+troost, dat gij niet ontevreden op mij zijt."
+
+Zij antwoordde mij niet, maar drukte mij met aandoening de hand, en
+toen, de hare wegtrekkende, veegde zij zich de oogen af en wendde het
+gelaat om.
+
+Op dit oogenblik ging het schot af.
+
+"Mein Kot!" riep Weinstübe, opspringende: "Was ist das?"
+
+"Dames!" zeide Reynhove, die terstond daarna binnentrad: "ik kom u
+vragen, of gij ook prefereert in 't vooronder te zitten: niet, omdat het
+_séjour_ daar zeer gerechercheerd is, maar omdat aldaar vuur aan ligt,
+en gij er u warmer zult bevinden dan hier."
+
+De dames zagen elkander aan: "wij danken u wel voor uwe attentie," zeide
+eindelijk Suzanna: "maar wij zullen liever bij Tante blijven."
+
+"Is er vuur aan?" vroeg Tante, met vaardigheid opstaande: "dan ga ik er
+stellig heen, want ik verga hier van de koude."
+
+"Ja!" zeide Weinstübe: "dan ka ich er auch heen: denn ich pin sehr
+kaut."
+
+"Met verlof," zeide ik tegen Tante: "dan moeten wij zien, dat wij u
+tegen den regen beveiligen. De overtocht is wel kort; maar toch lang
+genoeg om nat te worden."
+
+Dit zeggende nam ik de tafellakens en hing die aan de dames als
+regenschermen om. Weinstübe liep vooruit, zeker met het oogmerk om de
+beste plaats voor zich te nemen. Reynhove en Suzanna ondersteunden Tante
+en ik volgde met Henriëtte. Dan nauwelijks waren wij op het dek, of een
+windvlaag kwam met zooveel geweld tegen ons aan, dat wij werk hadden om
+ons op de been te houden. Te gelijk bespeurden wij dat het vaartuig op
+zijde ging.
+
+"O God!" zeide ik, Henriëtte aan mij vastklemmende: "indien ik u slechts
+kon redden."
+
+"Wij zijn in Gods hand," zeide zij met een onbeschrijfelijke
+uitdrukking: "en toch," voegde zij er fluisterend bij: "het is mij,
+alsof ik, met u zijnde, niets te vreezen had."
+
+Een nooit te voren gekend gevoel doorstroomde mijn aderen op het hooren
+dier woorden en vooral van den toon, waarop die werden uitgesproken: en,
+midden in het ijselijke van onzen toestand, gevoelde ik mij gelukkig,
+bij de gedachte dat ik weder bemind werd. En toch--want tot langdurige
+overdenkingen bestond thans geen tijd--toch verzuimde ik tevens niet,
+voor onze veiligheid te zorgen en klemde mij, op het voorbeeld der
+anderen, aan het gangboord vast; in sprakelooze verwachting bleven wij
+allen een oogenblik staan, en staarden op een geweldige golf, die op ons
+afkwam als wilde zij het geheele vaartuig overstelpen. De uitwerking was
+echter anders. De golf lichtte het jacht, als ware het een stuk kurk
+geweest, van de zandbank af: wij werden bespat en gedurende eenige
+seconden verblind van het schuimende water; en toen wij onze oogen weder
+konden openen en voor ons uitzagen, bespeurden wij den dijk op geen
+twintig voet afstand.
+
+"'t is gedaan!" riep een stem uit ons midden.
+
+Suzanna scheurde zich los van Tante en viel mij om den hals: ik drukte
+haar en Henriëtte tegen mij aan. Een nieuwe golf nam ons op. Er was
+weder een oogenblik, dat wij niets als water zagen.
+
+Toen voelden wij, dat het vaartuig een beweging onderging, als werd het
+door een weeke zelfstandigheid heengevoerd: en plotselings hield het
+stil, met een schok, die ons allen op het dek wierp. Wij hoorden het
+zeenat als grommende van rondom wegloopen;--maar toen wij, wanende dat
+ons laatste uur gekomen was, weder oprezen, zagen wij nergens water
+meer.
+
+Het jacht was over den dijk heengeslagen en lag tegen de binnenste
+helling in het slijk vast.
+
+
+ * * * * *
+
+
+DRIE-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
+
+VERMELDENDE HOE DAMES VOOR SPOKEN WORDEN AANGEZIEN, EN WAT DE
+SCHIPBREUKELINGEN AL ZOO VERDER DEDEN OM EEN VERKOUDHEID TE VOORKOMEN.
+
+
+Het gadeslaan der verschillende aandoeningen, welke ons na een zoo
+wonderbare redding bezielden, zou aan den zoodanige, die, zonder in onze
+gevaren gedeeld te hebben, eensklaps in het gestrande vaartuig
+verplaatst ware geweest, een niet onbelangrijk schouwspel hebben
+opgeleverd. In de eerste oogenblikken, en wel voordat men recht wist,
+hoe men het had, heerschte er een soort van verbijstering, en waren wij
+gelijk aan lieden, die, op een vreemde plaats geslapen hebbende, bij hun
+ontwaken in de war zijn en eenig herinneringsvermogen moeten aanwenden,
+alvorens zij zich kunnen bezinnen, waar zij eigenlijk zijn. Daarbij, het
+was avond geworden: de wind en regen bleven aanhouden, en alles om ons
+heen was in nevel en duisternis gehuld.
+
+Voor zooverre ik mij herinner, was ik de eerste, die sprak: en de oogen
+om mij slaande, om de dames te zoeken, die door den schok van mij
+afgeraakt waren, riep ik in vervoering uit: "God lof! wij zijn gered!"
+
+"Dat mag wel 'ezeid worden, bij 't walletje langs," zeide Klaas: "op
+zoo'n rare manier ben ik nooit aan wal 'ekomen."
+
+"Goddank! dat was boven verwachting!" riep Lodewijk; maar met deze
+uitboezeming scheen hij zijn geheelen voorraad dankbaarheid te hebben
+uitgeput; want, op het dek heen en weer loopende, begon hij bij
+zichzelven te mompelen: "'t is een mooie winkel! hoe d.... krijgen wij
+het jacht hier weer vandaan?"
+
+De drie dames zeiden niets. Henriëtte en Suzanna hielden Tante omvat en
+alle drie schenen in stille, eerbiedige overpeinzing verzonken.
+
+Wat Reynhove betrof, zijn blijdschap was de luidruchtigste. Hij sprong
+en danste over het dek rond, drukte Lodewijk, mij, de dames, zelfs den
+schippersknecht, de handen, beurtelings lachende, zingende en weenende,
+tot eindelijk zijn voet op de natte planken uitgleed en hij achterover
+rolde, "'t Is niets," zeide hij, terstond weder opspringende: "het
+gevaar is voorbij en wij zijn allen gesauveerd:" en hij begon van voren
+af aan handjes te geven en elk in 't bijzonder geluk te wenschen met een
+hartelijkheid en een uitbundigheid, welke merkelijk afstaken bij zijn
+gewone geaffecteerde vormen, en bewezen, hoeveel guller en beter hij in
+den grond zijns harten was dan hij oppervlakkig scheen te zijn.
+
+"Maar waar zijn wij toch eigenlijk?" vroeg Tante.
+
+"Op een veilige plaats, Tante-lief!" was mijn antwoord: "en waar wij op
+de vreemdste manier ter wereld zijn aangekomen."
+
+"Nu zal ik nooit meer lachen over den vreemden Jood, die zich
+verbeeldde, dat hij met trekschuit en al over de brug heen getrokken zou
+worden", zeide Suzanna, die haar vroolijkheid terugbekomen had.
+
+"Mevrouw," zeide Lodewijk, die toch scheen te gevoelen, dat hij eenige
+apologie noodig had, terwijl hij zich bij Tante vervoegde, "dat is
+waarlijk gelukkig afgeloopen. Het doet mij recht leed, dat UEd. er zoo
+ongelukkig bij te pas zijt gekomen."
+
+"Ja Mijnheer!" zeide Suzanna: "Tante mocht u wel toevoegen, gelijk
+Athalia tot Abner:
+
+ dans quel piège as-tu conduit mes pas?"
+
+"Het schijnt," zeide Tante, met reden eenigszins gevoelig over de
+handelwijze van Lodewijk, "het schijnt, dat Mijnheer Blaek weinig gewend
+is dames aan boord te hebben."
+
+"Ja Mevrouw!" vervolgde Lodewijk, eenigszins verlegen: "tegen 't weer
+kan niemand; en wie had zich op zulk een onvoorzienen en geweldigen
+storm kunnen verwachten?--Al had ik niet met dien boeier om 't hardst
+gezeild, wij waren toch niet vrijgekomen."
+
+"Mocht de drommel!" zeide Klaas, wiens zeemansrondheid deze logenachtige
+verontschuldiging niet verdragen kon: "Jan Pergens lag warm en wel
+binnen Muiden, toen het zware weer begon: en dat hadden wij ook kunnen
+doen."
+
+"Wat reutel je Klaas?" zeide Lodewijk, zich omkeerende, op een barschen
+toon: "bemoei je met je werk en niet met ons discours, of je krijgt je
+paspoort op staanden voet."
+
+"Mijn paspoort!" herhaalde Klaas, zich ter zijde begevende: "hm! er zal
+op 't jacht in de eerste weken toch niet veul te verdienen vallen."
+
+"Nu Mijnheer Blaek!" zeide Tante: "gedane zaken hebben geen keer, en het
+beste is, dat wij alle verwijtingen maar daarlaten."
+
+"Te meer," zeide Henriëtte, "daar Lodewijk al genoeg gestraft is: want
+hij zal zijn jacht ook niet even gemakkelijk aan de overzijde van den
+dijk krijgen als het aan deze zijde gekomen is."
+
+"Neen!" zeide Reynhove: "tenzij er een aardbeving kome, die het weder
+teruglanceert."
+
+"Ja!" bromde Lodewijk: "jelui hebt goed spotten. Hoe ik het hier vandaan
+krijg, weet Joost."
+
+"Mij dunkt," zeide ik: "wij moesten liever zien, hoe wij zelf hier
+vandaan komen. Op wat hoogte zijn wij zoowat?"
+
+"Wij zullen een heel eind beoosten Muiden zijn," zeide Lodewijk: "wij
+konden verd.... nergens ongelukkiger te land komen: wij zijn een half
+uur van alle bewoonde plaatsen af: en het wordt zoo donker, dat men niet
+zien kan welken weg men op moet."
+
+"Dat is zeker ongelukkig," zeide ik: "maar wij kunnen toch niet hier
+blijven: en ik geloof zelfs, dat eenige beweging goed zal doen aan de
+dames en de slechte gevolgen voorkomen, die koude en nattigheid
+teweegbrengen."
+
+"Ik zal gaarne de dames accompagneeren," zeide Reynhove: "maar ik moet
+alleen remarqueeren, dat het in de kajuit droog is, en dat zij buiten
+geëxponeerd worden om nog meer doornat te worden."
+
+"Ja dat mag zoo zijn," zeide Henriëtte: "maar ik voor mij zal van harte
+gaarne loopen:--indien echter Mevrouw Van Bempden het afkeurt...."
+
+"Ik doe alles liever, dan langer in dit noodlottige jacht te blijven,"
+zeide Tante: "Kom! terstond maar opgewandeld! Wij zullen toch wel ergens
+te land komen."
+
+"Vergezelt gij ons?" vroeg ik aan Lodewijk, "of blijft gij aan boord?"
+
+"Ik heb altijd gehoord," zeide Lodewijk, "dat de kapitein het laatst aan
+boord moet blijven; maar zoo gijlieden ergens aankomt, stuur mij dan in
+'s hemels naam wat vertrouwd volk, om hier den boel te bewaken."
+
+"Ik zou u gaarne van dienst zijn," zeide ik: "maar gij gevoelt, dat ik
+de dames niet verlaten kan."
+
+"En ik evenmin," zeide Reynhove: "eerst moeten de dames en _lieu de
+sureté_ zijn: zij hebben waarlijk bij nacht niet te veel aan de
+assistentie van ons beiden: en zoo gij ons Klaas met de lantaren wildet
+medegeven, ware zulks, geloof ik, niet te veel geëxigeerd."
+
+"En wie zal mij dan volk gaan halen en hier brengen?"
+
+"Wel, stuur Weinstübe op kondschap uit," zeide Reynhove: "maar dat is
+waar ook:_ où diantre est-il?_"
+
+"Ja! waar is Weinstübe?" riepen wij allen, onszelven het verwijt doende,
+dat wij hem niet eerder gemist hadden.
+
+"De hemel beware ons!" zeide Tante: "ik hoop niet dat hij overboord is
+gevallen!"
+
+Weinstübe werd overal gezocht: doch vruchteloos: nergens, noch in de
+kajuit, noch in 't vooronder was hij te ontdekken. Sommige onder ons
+meenden zich te herinneren, dat zij hem, een oogenblik voordat wij over
+den dijk geraakten, nog aan de voorplecht hadden zien staan: en wij
+konden niet nalaten de gevolgtrekking op te maken, dat hij te dier
+gelegenheid over boord was geslagen en zijn dood in de golven gevonden
+had. Hoe gek en lastig de vent ook ware, het was toch een schrikkelijke
+gedachte, onzen reisgenoot verloren te hebben door een zoo noodlottig
+toeval, hetwelk evenzeer elk onzer had kunnen treffen. Er was echter
+niets aan te herstellen: en deze gebeurtenis versterkte zelfs de
+begeerte der dames om hoe eerder hoe beter het tooneel van zooveel
+treurigs te verlaten. Ten einde zij echter een geschikte plaats zouden
+vinden om af te stappen, liet ik mij overboord glijden en zocht nu welke
+plek de droogste ware en tevens de naastgelegene om den weg te bereiken,
+die beneden langs den dok liep. Nauwelijks echter had ik een oogenblik
+rondgeloopen, of ik hoorde een flauwe stem kort bij mij, die
+erbarmelijke klaagtonen aanhief, welke ons de wind en de regen tot nog
+toe waarschijnlijk hadden belet te hooren.
+
+"Wie is daar?" riep ik, zonder in de duisternis eenig voorwerp te kunnen
+onderscheiden: "Klaas! licht eens bij. Hier in de buurt is iemand, die
+angstig kermt."
+
+"God beware ons!" riep Klaas, die niet geheel vrij was van bijgeloovige
+denkbeelden: "als het de geest maar niet is van dien armen mof."
+
+"Om 't even!" zeide ik: "wij moeten het toch onderzoeken."
+
+Klaas vatte echter moed en, met een brandende lantaren gewapend, liet
+hij zich naast mij afzakken. Wij vernamen nu nog duidelijker het gesteen
+en een flauwe stem liet deze woorden kort bij ons hooren:
+
+"Ach lieber Gott! zum hulfe! Iek pin todt."
+
+"'t Is wel Weinstübe zelf en niet zijn geest," zeide ik, op het geluid
+afgaande: en weldra ontdekten wij, met behulp der lantaren, den armen
+Duitscher in eigen persoon, die ongeveer tien passen van het vaartuig af
+tot aan den hals toe in een moddersloot was gezakt en ontwijfelbaar
+gestikt ware bij gebrek aan spoedige hulp. Hoe hij daar kwam was ons een
+raadsel; maar dewijl het niet te vergen was, dat hij ons in zijn
+tegenwoordigen toestand daarvan de oplossing geven zoude, staken wij hem
+een roeispaan toe en trokken wij hem uit de sloot, waaruit hij deerlijk
+toegetakeld voor den dag kwam en nu aan den kant te beven stond als een
+juffershondje, buiten staat om eenig antwoord te geven. Wij raadden hem,
+zoo het hem zijn krachten toelieten, met ons mede te gaan en zich warm
+te loopen, daar er toch aan boord geen gelegenheid was, om hem van
+andere kleederen te voorzien.
+
+Nu werd de trap uitgezet op de geschikst bevondene plaats: en de dames
+verlieten het vaartuig; waarna wij Lodewijk, hoezeer tegen zijn zin,
+alleenlatende, ons gezamenlijk op weg begaven, vooruitgelicht door
+Klaas, die in de eene hand de lantaren droeg, en in de andere een
+roeispaan om den grond te polsen en te zorgen, dat wij niet van den weg
+afdwaalden. Na hem volgden Henriëtte en Suzanna: dan ik, Tante
+geleidende: en vervolgens Reynhove met een tweede lantaren: terwijl
+Weinstübe hompelend en strompelend zich achterna sleepte. Het was geen
+gemakkelijk noch aangenaam werk, alzoo door de modder te ploeteren,
+ofschoon de wind tot ons geluk merkelijk verminderd was en de dijk ons
+eenigszins beschutte; maar het was stikdonker; terwijl een fijne regen
+den grond zoowel als onze kleederen doorweekte.
+
+Wij hadden ongeveer een kwartieruurs voortgesukkeld, en ik bemerkte, dat
+Tante, hoe goed zij zich ook poogde te houden, hoe langer hoe minder in
+staat was om voort te gaan en al zwaarder op mijn arm leunde. Zij was
+uitgeput van angst en vermoeidheid en liep slechts werktuiglijk voort.
+Eindelijk bleef zij geheel staan met den uitroep: "o wee! daar verlies
+ik mijn schoen!"
+
+"Hou op!" riep ik, tot hen die voor mij waren:--en de trein stond stil.
+
+"Tante is haar schoen kwijt," zeide ik: "waarachtig, de weg is al te
+slecht. Is er hier geen woning in de nabijheid?"
+
+"Als je nog een amerijtje geduld heit," zeide Klaas: "daar gunter aan
+den weg zie ik een lichtje."
+
+"Is 't nog ver?" vroeg Tante: "ik kan waarachtig niet verder voort en ik
+zal u liever hier tegen den dijk blijven wachten."
+
+"Dat zal ik nooit dulden," zeide ik: "'t ware om te besterven. Maar zoo
+de Heer Reynhove mij zijn rotting wil toesteken, zie ik wel kans om u
+voort te helpen."
+
+Reynhove was dadelijk bereid en gaf zijn licht aan Weinstübe, waarop
+wij, ieder een einde van den rotting nemende, Tante verzochten daarop te
+gaan zitten en haar armen om onze schouders te slaan. Op deze
+geïmproviseerde draagbaar, die zeker niet van de gemakkelijkste was,
+droegen wij haar verder voort, niet zonder vrij wat te struikelen en
+dikwijls op te houden. Nog kan ik het mijzelf niet verklaren, hoe het
+mogelijk was, dat wij op den smallen weg, waar wij telkens tot de enkels
+toe inzakten en gedurig uitgleden of afweken, niet honderdmalen met onze
+vracht zijn omgerold: en ik beken, dat ik recht in mijn schik was, toen
+wij eindelijk voor een boerenhek stonden, hetwelk naar een boerderij
+geleidde, en dat ik het ongastvrij hondengeblaf met welgevallen
+begroette.
+
+Nu hielden wij allen stil voor het geslotene hek, en Klaas, een
+stentorstem opzettende, begon uit al zijn macht te schreeuwen: "heidaar!
+boer! boer!"
+
+Wij ontvingen echter op dit eerste geroep geen ander antwoord dan een
+nog gevaarlijker gehuil en gejank van de honden. Wij begonnen dus allen
+eenparig mede te schreeuwen, elk zijn best, en de honden des te harder
+te blaffen, alsof wij wedijverden, wie hei meeste leven kon maken: en
+het was een geweld, dat men op een uur afstands had kunnen hooren.
+
+Eindelijk werd er een deur in de boerenwoning ontsloten en zagen wij
+licht door de opening schemeren. Wij zwegen allen, als door een
+gelijktijdig gevoel van hoop en verwachting overvallen,
+
+"Wat wil jelui? Wat is er?" vroeg een stem.
+
+"Schipbreukelingen!" riep de een. "Kunnen wij opkomen?" vroeg een ander.
+"Eilieve hoor eens!" schreeuwde een derde. "Goed volk!" riepen wij
+eindelijk, allen te gelijk.
+
+De persoon, die in de deur stond en wiens donkeren omtrek alleen wij
+tegen den verlichten muur achter hem konden onderscheiden, deed geene
+beweging om te naderen en scheen besluiteloos. Toen verzocht ik mijn
+tochtgenooten wat stil te wezen, en, mijn stem verheffende: "kom eens
+hier, goede vriend!" riep ik: "gij kunt een goede fooi verdienen, zoo
+gij ons helpen wilt."
+
+Het woord fooi maakte blijkbaar indruk: de persoon kwam naar buiten, en,
+ofschoon wij hem door de duisternis weder uit het oog verloren, hoorden
+wij aan het geklos zijner klompen, dat hij ons naderde. Maar toen hij,
+naar onze gissing, halverwegen den afstand tot het hek gekomen was,
+bemerkten wij, tot onze bittere teleurstelling, dat hij eensklaps met
+een vervaarlijken kreet terugkeerde en vrij wat sneller dan bij zijn
+aankomst den weg naar huis nam, en de deur achter zich toesmeet.
+
+"Dat zal hem de duivel leeren," zeide Klaas: "wij motten er toch
+binnen."
+
+"Kan dit hek niet geforceerd worden?" vroeg Reynhove.
+
+Het hek was wel voorzien en de sloot te breed om er over te springen;
+maar bij onderzoek bemerkten wij, dat er kans was om op zijde van het
+hek om te klimmen en ik stelde voor aan Klaas, dit gezamenlijk te doen.
+
+"Om Gods wil, doe het niet, Ferdinand!" zeide Tante: "zoo de honden u
+eens aanvielen."
+
+"Geen nood Tante! zoo wij in Friesland waren, waar de honden altijd
+losloopen op de werf, dan zou ik weinig zin in de expeditie hebben; maar
+in dit gewest liggen zij meestal vast."
+
+Dit zeggende, was ik reeds aan de andere zijde, en, door Klaas gevolgd,
+wandelde ik op het woonhuis aan; doch nauwelijks hadden wij eenige
+schreden gedaan, of het bleek ons, dat men van binnenshuis deze schennis
+van het grondgebied had bespeurd; want een raam werd opengeslagen en een
+hoofd kwam voor den dag.
+
+"As jelui niet gauw maakt, dat je wegkomt," werd ons toegeschreeuwd,
+"zel ik er op losbranden, in dat geval!"
+
+"Maar hoor dan toch eens!" riep ik: "wij zijn geen dieven: wij...."
+
+Hier werd mijn rede op een zeer onaangename wijze afgebroken door het
+afgaan van een vuurroer, dat de man aan het venster in de hand hield.
+Gelukkig trof het schot geen van ons beiden; maar het baarde niettemin
+een grooten schrik bij ons gezelschap, dat een angstig gegil aanhief. Ik
+besloot echter nog eene poging te doen, en, mij achter een boom
+stellende, waar ik schootvrij meende te zijn, riep ik wederom:
+
+"Wees toch voorzichtig. Het is Mevrouw Van Bempden van Heizicht, die aan
+het hek staat: en ik ben Huyck van Amsterdam."
+
+"Wat zeg je?" hernam de stem van boven: "Mevrouw Van Bempden! scheer je
+ze wat? ja, in dat geval, wil ik ereis zeggen...."
+
+"Ken je mij niet, Roggeveld!" riep ik; want ik herkende nu duidelijk de
+stem, die mij al in den beginne niet vreemd was voorgekomen: "ik ben
+Huyck! geloof mij toch: Mevrouw Van Bempden staat daar buiten."
+
+"Wel, wie heit van zijn leven!" riep hij "verakskeseer mijn
+onbeleefdheid. Ik kom zoo bij je."
+
+"'t Is warempel 'elukkig ook, dat de man je kent," zeide Klaas: "aêrs
+hadden wij nog werk 'ehad het hum aan zijn domme verstand te brengen."
+
+Ondertusschen riep ik hun die buiten stonden toe, dat zij maar gerust
+zouden wezen en dat er hulp zoude komen opdagen. Niet lang duurde het
+ook of de voordeur ging weder open en Roggeveld trad te voorschijn en
+kwam naar ons toe, terwijl zijn vrouw, zijn knecht en een paar meiden
+nieuwsgierig aan de deur hieven staan.
+
+"Wel wie heit van zijn leven!" herhaalde Roggeveld, naar ons toekomende,
+"ik heb jelui ummers niet 'eraekt?--Nou! 't was maer los kruit, wil ik
+ereis zeggen; maer ik dacht niet aêrs, of het dieven waren, in dat
+geval."
+
+"Dat had uw knecht wel anders kunnen gewaarworden, indien hij niet was
+gaan loopen."
+
+"Jae! Kees dacht, 'et waren spoeken: en jelui ziet er ook al pover uit,
+hoor."
+
+Ik kon den man geen ongelijk geven; want op den afstand, waarop wij ons
+bevonden, leverden zij, die buiten stonden, vooral de dames, die, zooals
+ik vroeger verhaald heb, tafellakens hadden omgeslagen, bij het
+twijfelachtige licht der lantaren een vrij kluchtige vertooning op, en
+de schrik van Kees kwam mij vrij natuurlijk en verschoonhaar voor.
+
+Het hek werd ontsloten, en terwijl wij ons ongeval in korte bewoordingen
+aan Roggeveld mededeelden, bracht deze ons naar zijn woning. Ik laat aan
+mijn lezers over zich de uitroepen voor te stellen van: "wel kijk ereis:
+Heere bewaar ons! lieve tijd! wel jemenie! wie heit zoo iets meer
+beleefd!" en diergelijke, die het Roggeveldsche gezin deed hooren bij
+het vernemen dezer wederwaardigheden.
+
+"Nou vraag ik je reis," zeide de vrouw van den huize, terwijl zij haar
+best deed om een goed vuur aan den gang te krijgen, "wat of die rijke
+lui zich al in gevaar begeven, en op zee gaan uit plezier, wanneer zij
+warm en wel te huis kunnen zitten."
+
+Intusschen werd de breede raad gespannen, wat er te doen stond. Ik
+stelde voor, dat, indien Roggeveld de noodige ligging bezorgen kon, de
+dames zich hoe eerder hoe beter te bedde zouden begeven, terwijl wij
+Heeren den nacht bij het vuur zouden doorbrengen. Tante had niets in te
+brengen tegen het eerste gedeelte van mijn voorstel; maar vroeg of er
+intusschen niet iemand zoude kunnen gaan naar Heizicht of naar de hoeve
+van de oude Martha, om haar rijtuig te zoeken en te zeggen dat men haar
+afhalen kwam.
+
+"O!" zeide ik, "er valt nog veel bovendien te beredderen: maak maar
+eerst, dat gij in bed komt: dat is nu het voornaamste."
+
+De dames begrepen, dat dit inderdaad de verkieslijkste partij was en
+verwijderden zich met de vrouw en de dochters van den huize: terwijl wij
+ons, zoodra het vuur goed brandde, om den haard sloten en op Engelsche
+wijze, naar een recept van Reynhove, die er zich goed op verstond, van
+brandewijn, water en suiker ons een verwarmenden drank bereidden,
+terwijl wij ons langzamerhand van schoenen en bovenkleederen ontdeden en
+die op de warme plaat voor het vuur lieten drogen.
+
+"Nu hebt gij ons nog niet verhaald, Weinstübe!" zeide Reynhove, toen wij
+een poos gezeten hadden, "hoe gij daar in die sloot zijt gearriveerd."
+
+"Wat sol ich er lang ofer braten?" zeide Weinstübe: "ich stond an de
+foorblecht, und da kingen wir den dijk ober: und ich dacht zo, wir
+kingen nach de blitz: und ich fiel und ich hield mihr selbst an ein tauw
+fest: und die tauw schlingerde mit mir, und ich fiel pijten poord: und
+ich dacht das ich versaufen waar: aber nein: ich lag in 't gras. Und ich
+stund op und ich dacht: dat tijfelsche schip komt ofer mich hin, und so
+lief ich voraus, und ich sakte bis de oren in eine modderschloot und da
+lag ich zu sportelen, und zu dreien, und zu schreien; aber da waar
+niemand, die mihr achtte."
+
+"Ik geloof inderdaad," zeide Reynhove, "dat uw positie verre van amusant
+was; maar laat u raden, Weinstübe, en vertel dat gedeelte uwer
+lotgevallen aan niemand over. Het is waarlijk al te vernederend, om,
+wanneer men zulk een schoone kans heeft geloopen in de open zee te
+verdrinken, slechts in een stinksloot te land te komen."
+
+Terwijl Reynhove op deze wijze voortging met Weinstübe te plagen, wendde
+ik mij naar Roggeveld, en vernam of er ook gelegenheid ware, iemand,
+zoowel naar het gestrande vaartuig, als naar Oud-Naarden of
+'s-Gravenland te zenden: en op deze punten ingelicht zijnde, vroeg ik
+aan de beide Heeren, wat hunne verdere voornemens waren. Nadat ieder
+zijn meening en verlangen geuit had, werd alles dienovereenkomstig
+geregeld en bepaald, en ik wilde juist de vrouw van Roggeveld roepen om
+van het afgesprokene aan de dames kennis te geven, toen zij de keuken
+binnenkwam en mij berichtte dat Tante mij wenschte te spreken. Ik volgde
+haar naar een opkamertje met twee bedsteden: in de eene zag ik Tante
+zitten, die het nachtgewaad der boerin aan 't lijf had en bezig was een
+kandeeltje te drinken. Op de andere bedstede, waarvan de gordijnen waren
+dichtgeschoven, durfde ik slechts een zijdelingschen blik te slaan.
+
+"Hoe bevindt gij u, Tante?" vroeg ik, mij tot haar begevende.
+
+"Dat schikt wel," antwoordde zij: "en ik ben blijde, dat ik in bed lig.
+Maar hoor eens, Ferdinand! Ik vrees, dat men op Heizicht doodelijk
+ongerust zal wezen."
+
+"Dat vrees ik ook, Tante!"
+
+"En ik ben bang, dat men boodschappen naar Amsterdam en naar Guldenhof
+en de Hemel weet waar verder zal sturen, en overal alles in rep en roer
+brengen."
+
+"Dat is niet onwaarschijnlijk."
+
+"Ik wenschte daarom wel," vervolgde Tante, "dat Baas Roggeveld of iemand
+van zijnentwege kon gaan zeggen, dat wij ons allen wel bevinden."
+
+"Ik ben bereid er heen te rijden," zeide ik.
+
+"Neen! dat wil ik volstrekt niet: gij behoeft u niet op nieuw aan
+nattigheid en koude bloot te stellen."
+
+"Laat dat aan mij over, lieve Tante! Gij zult toch niet langer verkiezen
+hier te blijven dan tot morgenochtend, en wel eenig schoon goed willen
+hebben, om behoorlijk gekleed te huis te komen."
+
+"'t Is gelukkig juist Zaterdagavond," zeide de stem van Suzanna van uit
+de andere bedstede: en zij liet er een half gesmoord gelach op volgen,
+terwijl een ander stemmetje "st! stil!" fluisterde.
+
+"Stil wat, meisjes!" zeide Tante: "wel foei!"
+
+"Wilt gij eens weten, wat wij hebben afgesproken, onder uw welnemen,"
+zeide ik: "Roggeveld zal zijn boerewagen inspannen, en daarmede zullen
+Reynhove, Weinstübe en ik naar Muiden vertrekken."
+
+"_Beau trio de baudets_," mompelde Suzanna.
+
+"De Heeren zullen van daar hun weg wel vinden naar Amsterdam: en ik den
+mijnen naar 's-Gravenland, vanwaar ik iemand naar de hoeve zal sturen,
+om te zien of uw rijtuig zich daar nog bevindt."
+
+"Goed overlegd," zeide Tante.
+
+"En wat Klaas betreft, die zal, met al wie hier in de buurt kan
+opgeloopen worden, naar zijn meester terugkeeren, ten einde hem de hulp
+te bewijzen, die hij noodig mocht hebben."
+
+"'t Zou ook jammer zijn, dat zij den armen jongen wegstalen," zeide
+Suzanna.
+
+"Nu! ik vind alles zeer goed geschikt," zeide Tante, "als gij dan maar
+met Kaatje de kamenier overlegt: die weet, wat ons gezonden moet
+worden."
+
+"Dit zoo zijnde, wensch ik u een goeden nacht," hernam ik. Ik bleef
+echter nog een oogenblik staan, en vroeg met een bevende stem:
+
+"Hebben de jonge dames ook nog iets te gelasten?"
+
+Ik bekwam in het eerst geen antwoord; maar er was eenige beweging, en
+een dof gemompel achter de bedgordijnen. Ik stond zelf eenigszins
+verlegen, niet wetende of ik gaan of blijven zoude. Opeens vertoonde
+zich net hoofd van Suzanna tusschen de gordijnen door.
+
+"Henriëtte vraagt, of gij niet een boodschap aan haar oom zoudt kunnen
+zenden, die anders in ongerustheid zou wezen over zijn lieve zoontje."
+
+"Ik was bevreesd om onbescheiden te wezen," fluisterde het lieve
+stemmetje van Henriëtte: "maar UEd. zou mij zeer verplichten, Mijnheer
+Huyck, indien het in uw vermogen ware."
+
+"Ik neem dit stellig op mij," zeide ik, mij buigende.
+
+"En dan verder," vervolgde Suzanna, "verzoekt Henriëtte, dat gij aan
+Kaatje haar kapsel met rozeroode strikken vraagt, en haar kleed met de
+fontanges en haar zijden keurs, en haar Brusselsche schoenen en...."
+
+"Ik verzoek om verschooning, Mijnheer Huyck," zeide Henriëtte: "ik heb
+niets van dat alles gezegd; zooals Kaatje 't schikt, is 't mij wel. Foei
+Santje...."
+
+"Foei Santje!" zeide ik op mijne beurt: en het schelmachtige gelaat
+mijner zuster verdween weder achter de gordijnen;--waarop ik, de dames
+nogmaals een goede nachtrust wenschende, mij naar beneden begaf.
+Welhaast was nu de boerewagen ingespannen en schokten en hotsten wij
+naar Muiden, waar wij de halve stad in opschudding brachten. Ik zond
+eenig volk aan Lodewijk tot bewaking van het gestrande vaartuig, en een
+man te paard naar de hoeve van de oude Martha: ik nam afscheid van mijn
+reisgenooten, terwijl Reynhove op zich nam mijne familie te Amsterdam
+gerust te stellen, en, een fourgon nemende, reed ik naar 's-Gravenland,
+waar, als men denken kan, niemand te bed was gegaan. Ik deelde aan de
+kamenier de bevelen van Tante mede, schreef een briefje aan den Heer
+Blaek, om hem in korte woorden met de toedracht der zaken bekend te
+maken, en begaf mij vervolgens ter ruste. Ofschoon het gebeurde van den
+avond wel geschikt was geweest, om mijn ziel te ontstemmen, en mij, in
+het begin, de beeltenis van de verbolgen zee en het geteisterde vaartuig
+en daartusschen dat van de beminnelijke Henriëtte gedurig voor de oogen
+speelden, en hare liefdevolle woorden mij tusschen het geruisch der
+golven en het gegier der winden in de ooren suisden, zoo zegevierde toch
+eindelijk de vermoeidheid over deze kinderen van het brein en viel ik in
+een diepen slaap, waaruit ik niet eerder ontwaakte, dat toen de bediende
+mij kwam waarschuwen, dat het rijtuig van Heizicht teruggekomen en weder
+met versche paarden bespannen was. Ik kleedde mij spoedig aan, ging naar
+beneden, en vond de kamenier reeds met een half dozijn doozen, gereed om
+mij te vergezellen. Wij begaven ons terstond op weg naar de boerderij
+van Roggeveld: van waar de dames, na een haastig toilet, met ons
+terugkeerden. Alle drie waren naar tijdsomstandigheden vrij welvarende,
+alleen Tante klaagde over hoofdpijn, en ging dus, zoodra zij op Heizicht
+kwam, weder naar bed; terwijl wij jonge lieden onze krachten poogden
+terug te bekomen door het gebruik van een stevig ontbijt.
+
+
+ * * * * *
+
+
+VIER-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
+
+HETWELK OVER 'T GEHEEL VAN EEN VRIJ SENTIMENTEELEN AARD IS; DOCH VRIJ
+SLAPERIG EINDIGT.
+
+
+"Ik hoop," zeide Henriëtte tegen Suzanna: "dat de gezondheid van die
+goede Mevrouw Van Bempden maar geen slechte gevolgen moge ondervinden
+van dezen ongelukkigen tocht."
+
+"Ik hoop het met u," zeide ik: "maar ik durf denzelfden wensch koesteren
+met betrekking tot allen, die van de partij zijn geweest."
+
+"Wel ja!" zeide mijn zuster: "neem den wensch zoo algemeen mogelijk: 't
+zou jammer zijn u-zelf te vergeten. Gij doet zooals nicht Bender, die,
+als zij gasten heeft, nooit zegt; "ik hoop dat het den vrienden," maar:
+"ik hoop dat het ons wel zal smaken."
+
+"Wat mij betreft," zeide ik, "ik ben niet van zout of van kraak
+porselein en zal aan een nat pak of aan een weinigje vermoeienis niet
+sterven."
+
+"Ei kom!" zeide Suzanna: "gij praat als een held, en ondertusschen,
+laatst, toen gij terugkwaamt van de reis, waart gij ook mooi ziek van de
+bui, die gij op uw dak hadt gehad."
+
+"Inderdaad?" vroeg Henriëtte, op een toon van bezorgdheid, die mij
+verrukte: "dan zou het u toch waarlijk wel kwaad kunnen doen, Mijnheer
+Huyck! van zoo kort daarna opnieuw aan zulk een weer te zijn
+blootgesteld."
+
+"Het zou hem kwaad doen," zeide Suzanna, haar napratende: "wel Jetje!
+gij zoudt mijn broeder in den grond bederven. 't Is goed, dat gij mijn
+zuster niet zijt."
+
+"Dat zeg ik ook," zeide ik, Henriëtte aanstarende met een
+veelbeteekenenden blik, die haar de oogen neer deed slaan.
+
+"Ik moet zeggen, 't is al zeer beleefd," hernam Suzanna: "waar heb je
+die fraaie complimenten leeren maken?"
+
+"O!" zeide ik: "Mejuffrouw Blaek houdt niet van complimenten: en ik durf
+hetgeen ik zeg staande houden, zonder wegens onwellevendheid veroordeeld
+te worden."
+
+"Dat loopt mij te hoog," zeide Suzanna.
+
+"Ja, mij ook," zeide Henriëtte: "en wij zullen Mijnheer de verklaring
+zijner woorden maar niet afvergen. Zie!" zeide zij, na eenige
+oogenblikken zwijgens en met het blijkbaar inzicht om van gesprek te
+veranderen: "'t is mij nog even of ik de beweging van het vaartuig
+voel."
+
+"Een gewone sensatie wanneer men op het water is geweest," zeide ik: "en
+die van zelve wel slijten zal."
+
+"Nu!" zeide Suzanna: "ik begeer die van mijn leven, noch in schijn, noch
+inderdaad weder te ondervinden: ik denk als Poot: 't Is _varen_, maar
+met groot _gevaar_: en zoo ik ooit trouw, zal ik de voorwaarde maken,
+dat mijn man er geen boeier op nahoude. Ik zou geen oogenblik gerust
+zijn."
+
+"Dan moogt gij evenzeer de voorwaarde maken," zeide ik, "dat hij geen
+rijtuig houde; want ik geloof, dat men, alles bijeenrekenende, meer
+ongelukken met rij- dan wel met vaartuigen tellen zal."
+
+"Dat leert mijne ondervinding niet," zeide Suzanna: "want ik heb wel
+honderdmalen in een rijtuig gezeten en nog nooit eenig ongeluk gehad: en
+voor de eerste reis dat ik op het water ben, loopt het zoo deerlijk af."
+
+"Lodewijk zou u een tegenovergestelde ondervinding voorwerpen," zeide
+Henriëtte: "hij is wel twintigmaal van 't paard gevallen en heeft, de
+hemel weet hoe dikwijls, met de sjees omgelegen; terwijl deze rampspoed
+de eerste is, die zijn jacht overkomt."
+
+"'t Is dan zeer gracieux van zijnentwege," zeide Suzanna: "dat hij die
+juist voor ons bewaard heeft."
+
+Op dit oogenblik kwam de kamenier van Tante binnen, en verzocht, of
+Mejuffrouw Suzanna even bij Mevrouw wilde komen.
+
+"Ohé!" zeide Suzanna: "ik voorzie het al: de beschikkingen van den
+maaltijd zullen mij worden opgedragen. Wat eet gij liefst, Jetje?--En
+gij, Ferdinand?"
+
+"Kom!" zeide ik: "maak maar dat gij boven komt: Tante wacht u immers."
+
+"Aha!--Mijnheer wil gaarne van mij ontslagen worden! Nu! ik zal u
+verlossen van mijn overtollig gezelschap: ik ga al."--En, een
+spotachtigen blik op ons slaande, verliet zij het vertrek en liet ons
+samen.
+
+Wij bleven, gelijk veelal in dergelijke gevallen plaats heeft, een
+geruimen tijd zwijgende over elkander zitten: ik, vast besloten
+hebbende, mijn zielsverlangen te uiten, maar verlegen, hoe best het
+onderhoud aan te vangen: zij, ten gevolge van dat fijne voorgevoel,
+hetwelk aan alle vrouwen eigen is, vermoedende wat er in mij omging, en
+ijverig voortwerkende met het hoofd voorovergebogen en de oogen stijf op
+haar borduurwerk gevestigd; terwijl echter haar kleursverandering en het
+zwoegen van haar boezem de onrust van haar gemoed verrieden.
+
+Ik wilde beginnen mijn hartsgeheim te ontdekken, maar wist niet hoe: mij
+dacht, ik kon toch niet zoo plompweg met de deur in huis vallen en in de
+plaats van: "'t is mooi weer," tegen haar zeggen: "ik bemin u." Ik
+vergat, dat tusschen twee gelieven, al spreekt men geen woord, het
+onderhoud zijn loop vervolgt, de geest dezelfde gedachtenreeks bij
+beiden doorloopt en langs dezelfde schakels voortgaat, zoodat indien
+beiden na een uur zwijgens den mond opendeden, men tien tegen één zou
+kunnen wedden, dat beiden hetzelfde woord zouden uitspreken; evenals
+twee gelijkgestemde harpen, die hetzelfde akkoord uitslaan.
+
+Eindelijk, toen de pauze een geruimen tijd had geduurd, en ik reeds
+bedacht begon te worden dat Suzanna terug zou komen eer ik nog een woord
+gesproken had, hervatte ik het gesprek daar, waar wij het gelaten
+hadden.
+
+"Wij spraken daar van ongelukken met rijtuigen en schepen.--Daar ligt al
+een zeer troostrijk denkbeeld voor mij in opgesloten."
+
+"Voor u? en hoe dat?" vroeg zij, zonder de oogen op te slaan, terwijl
+mijn onbeduidend gezegde haar een kleur als bloed aanjoeg.
+
+"Omdat," zeide ik, "ik geen rij- noch voertuig houd, en dus minder dan
+anderen in de gelegenheid ben om ongelukken daarmede te krijgen."
+
+Nu had die fraaie, zoogenaamde troostgrond, wel beschouwd, noch zin noch
+slot: want, ofschoon geen speeljacht hebbende, had ik niettemin den
+vorigen avond tot het getal der schipbreukelingen behoord; en ik reed
+dikwijls genoeg, zoo niet in mijn eigen, dan toch in eens anders
+rijtuig; maar het ging mij, zooals het zelfs verstandiger lieden bij
+dergelijke gelegenheden gaat, ik sprak, zonder dat het mij schelen
+konde, wat ik zeide, mits ik maar aanleiding vond om tot het punt te
+komen waar ik wezen wilde: en deed evenals de jager, die, het wild
+navolgende, er weinig om geeft, of hij een gebaand pad inslaat en
+veeltijds door heggen en struiken kruipt of over slooten en dammen
+springt om zijn doel te bereiken. Henriëtte nam dan ook de moeite niet,
+mijn argument tegen te spreken; maar deed er het zwijgen toe: zoodat ik
+mij genoodzaakt zag, op denzelfden toon voort te gaan.
+
+"En ik geloof niet, dat ik ooit een speeljacht of een rijtuig bezitten
+zal."
+
+Dezelfde stilte.
+
+"Ik geloof, dat men zeer gelukkig kan zijn zonder een van beide."
+
+Dezelfde stilte: maar haar lieve vingertjes begonnen te beven, alsof zij
+bespeurde, dat ik weldra duidelijker spreken zoude.
+
+"En gij, Mejuffer!" vervolgde ik, niet minder bevend: "gelooft gij
+insgelijks ... ik meen: zoudt gij gelukkig kunnen zijn ... zonder
+rijtuig ... zonder al die gemakken, waaraan gij thans ... aan het huis
+van uw oom ... gewoon zijt geraakt?"
+
+Dit was een vraag: en hier diende een antwoord op. Dit antwoord was
+echter datgene, hetwelk altijd gegeven wordt, wanneer men schroomt of
+zich ongehouden acht, rechtstreeks of onbewimpeld te antwoorden.
+
+"Dat weet ik niet ... dat is _betrekkelijk_."
+
+"Vergeef mij," zeide ik: "mijn vraag was misschien onbescheiden. Maar,"
+vervolgde ik, opstaande, en mij nevens haar plaatsende, met de eene hand
+op de tafel en de andere op den rug van haar stoel: "indien ik die vraag
+doe, 't is omdat bijaldien uw hart gehecht ware aan die genoegens, welke
+de rijkdom alleen kan verschaffen, ik schromen zoude, u een verklaring
+te doen, die...." hier zweeg ik een oogenblik en begon nog harder te
+beven. Zij bleef stip op haar werk zien, beurtelings, rood en bleek
+wordende.
+
+"Gij hebt mij gisteren," vervolgde ik, "toen wij ons in levensgevaar
+bevonden, eenige woorden toegesproken, welke ik nimmer vergeten zal en
+die mij ook thans nog als hemelmuziek in de ooren ruischen. Ik zou
+echter geene gevolgtrekkingen durven maken uit hetgeen wellicht
+aanleiding vond in de ontroering van het oogenblik en in den staat van
+opgewondenheid, waarin wij toen verkeerden. Maar zoudt gij thans, bij
+bedaarder zinnen, mij vergunnen, aan die woorden een uitlegging te
+geven, welke mij voordeelig ware?"
+
+Hier lichtte Henriëtte de oogen op en zag mij aan met een engelachtigen
+blik, maar terstond weder voor zich ziende: "ik durf mij vleien," zeide
+zij, "dat ik toen bedaard was en geen bewijs van opgewondenheid gegeven
+heb. Wat ik dus toen zeide...."
+
+"Blijft gij dat ook thans gestand doen?" vroeg ik, in verrukking, haar
+bij de hand vattende en mij over haar schouders neerbuigende.
+
+Zij beantwoordde mijn handdruk en liet terzelfder tijd het hoofd tegen
+mijn arm nedervallen. Maar weldra richtte zij zich weder op, en, het
+hoofd schuddende, zeide zij met een weemoedigen blik: "Kom! ik ben een
+zottin. Verschoon mij, Mijnheer Huyck! Het is beter, dat wij dit
+onderwerp niet verder aanroeren ... en zelfs, dat wij elkanders
+gezelschap vermijden."
+
+"Hoe!" riep ik uit, verbaasd en terneergeslagen: "gij geeft mij de
+zoetste hoop en tegelijker tijd, in één adem, wilt gij mij die weer
+ontnemen.
+
+"Ik gevoel dat ik verkeerd heb gehandeld," zeide zij: "maar ik beschouw
+u als edelmoedig genoeg om geen misbruik te maken van een oogenblik van
+zwakheid. Uw woorden hadden mij verrast...." (Met allen eerbied
+gesproken, ik geloof dat dit een weinig bezijden de waarheid was) "en ik
+heb niet welgedaan die zoo onbedachtzaam te beantwoorden."
+
+"Niet welgedaan," herhaalde ik: "door aan de inspraak van uw gevoel
+gehoor te geven liever dan aan die van de koele rede? Doch, ik zie niet
+in, waarom deze beide in dit geval in tegenspraak behoeven te zijn. Zoo
+uw hart, door de beantwoording mijner liefde, mij tot den gelukkigsten
+der stervelingen maken wil, begrijp ik niet, welke gewichtige gronden de
+rede daartegen kan inbrengen."
+
+"Ik ken u nog sinds zeer kort," zeide zij: "en niet genoeg, om te weten
+of het gevoel van ... voorkeur, dat ik u toedraag, behoorlijk te
+rechtvaardigen is!"
+
+"Indien dit zoo is, wil ik de hoop niet opgeven," zeide ik: "want ik ben
+overtuigd, dat de narichten, die men over mij zoude willen inwinnen,
+niet zoo geheel tot mijn nadeel kunnen uitloopen."
+
+"Ik geloof u, Mijnheer!" hernam zij, het hoofd schuddende, met een
+droefgeestige uitdrukking op het gelaat, die mij bewees, dat zij de ware
+reden van haar terughouding niet vermeldde: "maar toch!..."
+
+"Welnu!" wat kan er meer zijn? Ik bid u, verzwijg uwe zwarigheden niet:
+ik vlei mij, dat, zoo gij mij slechts wederliefde schenken wilt, ik in
+staat zal zijn alle andere bedenkingen te overwinnen."
+
+"Ik hang van mijn oom af," zeide zij, de oogen nederslaande: "en ik
+twijfel, of hij...."
+
+"Hoe!" zeide ik: "zou hij iets tegen mijn persoon of familie kunnen in
+te brengen hebben? Of is het mijn gebrek aan fortuin, dat mij in den weg
+zoude staan? 't Is waar, rijk ben ik niet; maar ik ben thans deelgenoot
+eener bloeiende firma en hoop weldra in staat te zijn, eene vrouw, wel
+niet op een weelderigen, maar toch op een ordentelijken voet te kunnen
+onderhouden."
+
+"Mijn oom zal dat nimmer willen," herhaalde zij: "en ook dan zelfs,
+wanneer ik mondig en mijn eigen meesteresse ware, zou ik nimmer iets
+doen, hetgeen hem mishagen kon, hem aan wien ik alles verschuldigd ben
+en dien ik eeren moet als een vader, ja meer dan een vader: want hij
+heeft mij welgedaan, zonder daartoe gehouden te zijn."
+
+"Men kan het hem ten minste vragen," zeide ik: "geef mij slechts uwe
+toestemming om mijn vader te verzoeken met den Heer Blaek te spreken:
+dat is al wat ik verlang."
+
+"Hoor! ik wil oprecht met u zijn," zeide zij, "en u niets verzwijgen.
+Mijn oom heeft zich vast in 't hoofd gezet, dat Lodewijk mij trouwen
+moet. Tot nog toe (moet ik zeggen gelukkig voor mij?) stemmen vader en
+zoon niet overeen in hun wenschen: anders weet ik waarlijk niet, wat ik
+zou moeten doen. Zoolang Lodewijk dus nog ongehuwd blijft, zal mijn oom
+zijn hoop niet laten varen, en ieder aanzoek afwijzen, dat hem om mijn
+hand gedaan wordt."
+
+"Dus zou ik dan moeten wachten, tot Mijnheer Lodewijk goedvindt, zich in
+den echten staat te begeven, of op te stappen?--Mij dunkt toch, dat uw
+oom, bespeurende, dat gij over en weer geen geneigdheid gevoelt om zijn
+plannen te bevorderen, niet dwaas genoeg zal zijn, om die vol te willen
+houden. Hij heeft u en zijn zoon beiden lief: en zal uw beider ongeluk
+toch niet willen. Mij dunkt, ik zou mij sterk maken, hem zulks aan zijn
+verstand te brengen."
+
+"Ik vrees, ik vrees," zeide Henriëtte; "maar ik heb er in zooverre niets
+tegen, dat gij het beproeft," voegde zij er bij met een betooverenden
+lach.
+
+"Heb dank voor deze vergunning," zeide ik, haar hand met vurigheid aan
+mijn lippen brengende: "laat nu gebeuren wat wil, eenmaal toch zullen
+wij vereenigd zijn."
+
+Op dit oogenblik ging de deur open. Wij stoven verschrikt uit elkander
+en zagen, tot onze niet geringe ontsteltenis, de Heeren Blaek, vader en
+zoon, binnentreden. De eerstgemelde scheen onze verwarring niet te
+bespeuren; althans hij toonde daar niets van: maar terstond naar
+Henriëtte toegaande, omhelsde hij haar hartelijk en vroeg haar of zij
+reeds van den schrik bekomen was, en of zij zich niet ongesteld
+gevoelde.
+
+"O!" zeide zij: "ik ben zoo wel, of er niets gebeurd was."
+
+"Ik weet niet, Nichtje!" zeide Lodewijk, die intusschen ons beiden met
+een spotachtigen blik beschouwd had; "maar mij dunkt als men u wel
+aankijkt, gij ziet er toch wel wat ontdaan uit. Laat eens zien,"
+vervolgde hij, haar hand nemende: "gij beeft er waarlijk nog van."
+
+"In allen gevalle," zeide ik, niet zonder eenige verontwaardiging: "zou
+het geen wonder zijn, indien Mejuffrouw de gevolgen van dien
+noodlottigen avond nog ondervond."
+
+"Zoo, vriend Huyck," zeide Lodewijk, als zag hij mij eerst nu: "wel
+gerust?--Ja! 't was een ongelukkig geval. Maar wie drommel kan het
+helpen? Ik lij er het meest bij! En hoe heeft die stoffel van een
+Weinstübe het toch gemaakt? Jongens! wat zat de vent in de benauwdheid!"
+
+"Ik ben uw dienaar, Mijnheer!" zeide de oude Heer Blaek zich buigende:
+"wij waren eens komen vernemen naar de gezondheid van de dames: en
+tevens moet ik u mijn dank betuigen voor de spoedige mededeeling.
+Lodewijk dient ook zijne verontschuldigingen te maken:--hij heeft gewis
+wat onvoorzichtig gehandeld; doch, zooals hij zegt, hij lijdt er het
+meeste bij: want het zal geen kleintje kosten om het jacht weer in 't
+water te krijgen:--en er zullen wel wat reparatiën aan moeten gedaan
+worden ook."
+
+"En verhaal ons eens," zeide Henriëtte, "hoe is het u verder gegaan?"
+
+"O!" antwoordde Lodewijk: "men heeft mij wel lang genoeg laten wachten;
+maar eindelijk kwam er toch volk opdagen, en toen heb ik Klaas bij 't
+jacht gelaten en ben naar Guldenhof getrokken en terstond, zoodra ik
+gekleed was, was het wederom inspannen om hierheen te rijden."
+
+"Gij gevoelt," zeide de Heer Blaek tegen Henriëtte, "dat Lodewijk zich
+geen oogenblik rust wilde gunnen, voor hij vernomen had, hoe het met
+zijn lieve nicht was gesteld."
+
+Onder dit praten kwam Suzanna weder binnen, met de boodschap aan de
+Heeren, dat Tante eenigszins vermoeid was, doch meende op te staan om
+hen te ontvangen. Het ontbrak nu niet aan stof tot gesprek, waartoe al
+de gebeurtenissen van den vorigen avond weder werden opgehaald. Na
+verloop van eenigen tijd kwam Tante ook beneden, en kort daarna reden
+mijn ouders, die vroeg in den morgen door Reynhove bericht van het
+gebeurde bekomen, en, niet weinig bekommerd, dadelijk rijtuig besteld
+hadden, Heizicht binnen. Ik zal hier van de blijdschap des wederziens
+niet gewagen, die men zich licht kan voorstellen: en even van de
+gesprekken, welke dien dag gevoerd werden en waarvan de reeds verhaalde
+gebeurtenis het hoofdonderwerp uitmaakte. Ik was vermoeid en verveeld
+van zoo dikwijls over hetzelfde te hooren praten, en bovendien belette
+mij de verliefde stemming, waarin ik mij bevond, behoorlijk aandacht te
+schenken aan hetgeen er gesproken werd.
+
+Het was mijn oogmerk geweest, met Suzanna den volgenden morgen
+vroegtijdig weder naar Amsterdam te vertrekken: de komst mijner ouders
+bracht echter eenige verandering in ons plan teweeg: en, daar zij twee
+plaatsen in hun rijtuig open hadden, werd er goedgevonden dat wij beiden
+na den eten met hen zouden terugkeeren; een schikking, waar niet veel
+tegen in te brengen viel; hoezeer Tante zich bitter beklaagde, dat men
+haar juist nu, nadat zij zulk een schrik had gehad, zoo alleen liet
+(want Henriëtte zoude ook den volgenden dag vertrekken); dat dit niet
+vriendelijk of beleefd was, enz. Intusschen wisten wij allen zeer goed,
+dat zij van den schrik reeds genoeg bekomen was, en inderdaad liever
+alleen wenschte te zijn, om op haar gemak al de toebereidselen te kunnen
+maken voor de feestviering, welke zij voornemens was, veertien dagen
+later ter gelegenheid van den jaardag mijner moeder, op Heizicht te
+geven, en waarmede haar levendige verbeelding reeds sedert lang werkzaam
+was geweest.--De tweede persoon, die reden had om zich over de
+bespoediging van ons vertrek te beklagen, was ikzelf: want ik zag mij
+daardoor teleurgesteld in het aangenaam vooruitzicht om nog dien avond
+in het gezelschap door te brengen van haar die ik liefhad. Men begrijpt
+echter, dat ik mijn verlangen om te blijven niet aan den dag dorst
+brengen, vreezende, zoo ik daarvan sprak, mijn zielsgeheim te verraden,
+hetwelk ik, gelijk verliefden gewoonlijk doen, mij verbeeldde, dat ieder
+reeds in mijn oogen lezen kon. Alleen een droevige blik, op Henriëtte
+geworpen, en een handdruk, die meer dan gewoonlijk beteekende, bij ons
+vertrek, moesten haar doen weten, hoeveel mij dit afscheid kostte:--en
+ik geloof mij niet bedrogen te hebben, zoo ik, toen wij reeds in het
+rijtuig gezeten waren en het laatst vaarwel over en weder klonk, een
+traan in hare oogen meende te zien glinsteren.
+
+In het naar huis gaan was ik stil en afgetrokken, zoo zelfs dat Suzanna
+mij daarover bespotte; ik had echter twee zeer goede verschooningen
+gereed, namelijk: slaap en vermoeienis, welke mijn goede moeder
+alleszins geldig vond: en ik bekwam alzoo verlof om niet te spreken en
+mij tot slapen te zetten. Suzanna, die, niettegenstaande zij er mij mede
+gebruid had, zelve toch eenigszins de uitwerking der doorgestane
+vermoeienissen voelde, begon weldra te gapen en te knikkebollen, en
+raakte, zoodra het donker was, in een diepe rust; zoodat ik nu volle
+vrijheid bekwam, om, met geslotene oogen en in een hoek van het rijtuig
+gedoken, mij over te geven aan mijn verliefde droomen, welke
+langzamerhand in werkelijke droomen overgingen; zoodat ik, toen wij de
+Weesperpoort binnenreden, in een gerusten slaap lag gedompeld.
+
+
+ * * * * *
+
+
+VIJF-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
+
+HETWELK EEN VERVOLG IS OP HET VIER-EN-TWINTIGSTE.
+
+
+"Dat zijt gij gelukkig ontkomen," zeide de Heer Van Baalen, toen hij mij
+den volgenden morgen op het kantoor begroette: "gij hadt waarlijk tot
+spijs voor de visschen kunnen verstrekken;--belieft het u dezen brief in
+te zien, die gisteren met de Hamburger post is aangekomen."
+
+"In waarheid," antwoordde ik, den brief aannemende: "het is eene
+bijzondere bewaring Gods!" en ik doorliep vluchtig het blad, dat ik in
+handen had.
+
+"Men wil wel zeggen," vervolgde hij, "dat die Jongeheer Blaek de rechte
+man niet is, om een jacht te besturen!--Is UEd. niet van oordeel, dat
+wij die commissie zeer goed kunnen volbrengen?"
+
+"Mij dunkt, dat de risico niet groot is," antwoordde ik op de laatste
+vraag. "Ja Mijnheer! Het is eigenlijk een gewaagde onderneming, met hem
+te gaan zeilen," was mijn bescheid op de eerste.
+
+"Neen voorwaar!" hernam hij: "ik heb ook in mijn jongen tijd een boeier
+gehad; maar ik ben er vroeg mede uitgescheiden: ik trof nooit goed weer:
+de spullen waren altijd onklaar: ik kon nooit een geschikten helper
+krijgen: ik was altijd ongelukkig in al dat soort van ondernemingen.
+Maar, om die commissie te volvoeren, wenschte ik gaarne een meer
+ijverigen makelaar te nemen dan die De Wijs is:--ik heb nogal die nota
+niet ontvangen, waar ik laatst over sprak.--Bovendien ben ik stellig
+onderricht, dat hij somtijds zaken voor zichzelf doet: en de zoodanigen
+wil ik niet gebruiken. Zij, die zaken voor zich doen, moeten die van hun
+patroon noodwendig verwaarloozen."
+
+"Wat dunkt UEd.," zeide ik, mij mijn vriend van de dichteren-vereeniging
+herinnerende: "zoo wij Velters gebruikten?"
+
+"Hm! hm! Hij is niet onknap, en heeft een goeden wil, maar hij is wat
+jong."
+
+"Des te ijveriger zal hij zijn en des te minder eigenwijs."
+
+"Dat moet ik u toegeven;--maar er is nog iets anders:--hij rijdt te
+paard:--en ziedaar iets ongehoords voor een makelaar."
+
+"Niet anders als zeer vroeg in den morgen," zeide ik: "en op voorschrift
+van zijn dokter;--maar ik geloof niet, dat iemand hem ooit in gezelschap
+met anderen heeft zien rijden."
+
+"En dan," vervolgde Van Baalen: "wat het ergst van alles is, hij maakt
+rijmpjes.--Hoe wil er nu ooit een degelijk en bruikbaar mensch van
+groeien?"
+
+"Wel!" zeide ik: "dat bewijst alleen, dat hij te veel ledigen tijd
+heeft. Hij is waarlijk niet onknap: en, zoo ik er eenigszins over durf
+oordeelen, dan heeft hij veel kennis van zaken en een helder, gezond
+verstand. Verschaffen wij hem werk, dan zal hij dat rijmen vanzelf wel
+laten varen."
+
+"Nu, _fiat_! UEd. heeft zijn zaak zoowel bepleit, dat ik er niets verder
+tegen kan inbrengen. Zijn vader was bovendien een braaf man, aan wien ik
+veel verplichting heb gehad.--Wij kunnen het beproeven.--Zien wij
+verder: Willem Bartelsz. en Co. te Enkhuizen schrijven, dat zij op ons
+trekken zullen. Eilieve! Mijnheer Wijdveld! Hoe staat onze rekening met
+dat huis?--Mij dunkt, wij moeten reeds in avans voor hen zijn."
+
+"Zoo is het, Mijnheer!" zeide de Boekhouder, het folio opslaande.
+
+"Daar zal over geschreven dienen te worden," zeide Van Baalen: "dat kan
+zoo niet gaan."
+
+"Heeft UEd. geen vertrouwen op de lieden?" vroeg ik.
+
+"Hoor, mijn waarde Heer Huyck! Vertrouwen is een goede zaak en buiten
+die kan men geen handel drijven: maar _ne quid nimis_! zooals wij op de
+school plachten te zeggen. In de negotie moet men zelfs zijn eigen vader
+niet te veel vertrouwen schenken: dat is een vaste regel: hou u daaraan.
+Niet of de firma Willem Bartelsz en Co. staat ter goeder naam en faam:
+en ik zou gaarne een dik pak wissels op haar bezitten, door een solide
+huis getrokken;--maar alles kan mee- en tegenloopen: en ik heb er
+zoovelen in mijn leven zien vallen, die zoo vast schenen te staan als
+het stadhuis.--Monsieur Snijders! zijt gij bij den Notaris Bouvelt
+geweest?--En hoe luidde de boodschap?"
+
+"Ja, Mijnheer!" antwoordde de kantoorbediende: "En het briefje was meer
+geruststellend: de patiënt heeft een redelijken nacht gehad en bevindt
+zich iets beter."
+
+"Nu! dat verheugt mij," zeide Van Baalen: "zou hij er waarlijk bovenop
+komen? Er zou ook veel aan den man verloren zijn geweest.--Hij bezit het
+vertrouwen van de halve stad, ja van menigeen buiten de stad:--ik geloof
+zelfs, dat men weinig handelskantoren zoude vinden, die zulke
+uitgebreide relatiën hebben als hij."
+
+"De Hemel geve dat hij spoedig herstelle!" dacht ik bij mijzelf: "dan is
+het te verwachten, dat mijn geheimzinnige vriend Bos ook spoedig klaar
+komt en opdrost."
+
+Die naam van Bouvelt had intusschen opnieuw een snaar aangeroerd, welke
+een reeks van herinneringen deed ontstaan, en ik had werk om behoorlijke
+aandacht te schenken aan hetgeen mijn Compagnon mij verder mededeelde.
+En toen ik eindelijk, aan mijn lessenaar gezeten, mij tot den arbeid
+zoude begeven, zag ik mij opnieuw buiten staat om een behoorlijke
+oplettendheid te wijden aan datgene, waar ik mij mede bezig moest
+houden, en schenen de letters, die ik voor mij had, zich telkens te
+vereenigen om geen anderen naam aan mijn oogen voor te stellen, dan dien
+van Henriëtte Blaek.
+
+Ik schaamde mij echter, niet over mijn liefde, maar over den invloed,
+dien een hartstocht over mij uitoefende: en ik vormde het besluit om
+niet langer uit te stellen mijn ouders met het gebeurde bekend te maken.
+"Het is," dacht ik, "alleen de onzekerheid, welke mij het werk moeielijk
+maakt. Is eens mijn lot op deze of gene wijze beslist, dan zal ik kalmer
+zijn en weer in staat mijn plichten naar behooren te vervullen."
+
+Hoe zegende ik het geluk, een moeder te bezitten. Want men gevoelt het,
+het was voor haar, dat ik in de eerste plaats mijn hart wenschte te
+ontboezemen. Zij, dit wist ik, zou mij met verschoonende deelneming
+aanhooren; zij zou wat in mijn hart omging op rechten prijs stellen: zij
+zou mij ten voorspraak strekken bij een vader, dien ik liefhad en eerde,
+maar die wellicht mijn liefde af zou keuren, of als een voorbijgaande
+neiging aanzien, bestemd om even spoedig te verdwijnen als zij was
+opgekomen.
+
+Ik nam dan ook nog dienzelfden middag de gelegenheid waar, dat mijn
+vader in zijn kamer aan 't werk zat, en dat Suzanna met de jongere
+kinderen een grachtje rondging, om de lieve vrouw over mijn
+huwelijksplannen te onderhouden, en haar te bidden, mijn vader te
+bewegen, om een bezoek bij den Heer Blaek af te leggen en hem voor mij
+de hand zijner nicht te vragen. Mijn moeder luisterde naar mij met de
+belangstelling, waarop ik wist te kunnen rekenen: maar toch kon ik aan
+de eenigszins ontevredene uitdrukking van haar gelaat bemerken, dat het
+medegedeelde haar niet volkomen welkom was. Ik was echter op zwarigheden
+voorbereid en wist met de welsprekendheid eens verliefden al de
+bedenkingen op te lossen, welke zij, zoowel uit de kortstondigheid
+mijner kennismaking met Henriëtte, als uit ons gebrek aan fortuin wist
+te putten. Het viel mij echter zwaarder dan ik gedacht had, haar te
+overreden om mij haar hulp te beloven ter bereiking van een oogmerk,
+dat, naar ik duidelijk gewaar werd, hare meer verhevene verwachtingen
+teleurstelde. Want, welke moeder, zij moge overigens de nederigste en
+verstandigste vrouw zijn, koestert geen inzichten en wenschen omtrent
+haar kinderen, hooger en grootscher dan de wezenlijkheid kan
+teweegbrengen? Eindelijk echter, toen zij vernam, dat ik mijn liefde
+reeds verklaard had, en dat de zaak tusschen Henriëtte en mij zoo goed
+als beklonken was, deed zij, zooals alle moeders zouden gedaan hebben:
+zij omhelsde mij, en beloofde, mijn belangen te zullen voorstaan en bij
+mijn vader bepleiten.
+
+Den volgenden namiddag riep mijn vader, die aan tafel buitengewoon stil
+en afgetrokken was geweest, mij met hem naar zijn kamer. Ik volgde
+bevende als een misdadiger, die in het verhoor zal gaan; want zijn
+gelaat stond strak en ernstig en voorspelde weinig goeds. Hij wees mij
+zwijgend een stoel aan en zette zich over mij. Na een snuifje te hebben
+genomen, begon hij aldus:
+
+"Uw moeder heeft mij gezegd dat gij huwelijksplannen in 't hoofd hebt."
+
+"Inderdaad, Vaderlief! En ik zou mij hoogstgelukkig achten, indien zij
+uwe goedkeuring konden wegdragen."
+
+"Gij hebt altijd een bedaard oordeel gehad, Ferdinand! en waart nooit
+gewoon u te overijlen. Des te meer bevreemdt het mij, dat gij, nu het
+den gewichtigsten stap uws levens geldt, u blootstelt, wegens
+onberadenheid veroordeeld te worden."
+
+"Ik hoop," zeide ik, "dat mijn keus mij voor een dergelijk vonnis
+vrijwaart.
+
+"Rechtuit gesproken, dat doet zij niet. Ik heb altijd veel goeds van de
+bedoelde Juffer gehoord:" ('t is zonderling, dat vaders in een dergelijk
+geval nooit den naam uitspreken, als waren zij bang dat daarin een
+mystieke kracht lag opgesloten), "zij ziet er lief uit, en ik kan klaar
+begrijpen, dat een jongmensch haar naar zijn zin vindt;--maar toch! een
+meisje, dat gij nog den tijd niet hebt gehad te leeren kennen, zoo
+opeens tot de gezellin uws levens te kiezen, dat is wat vlug, wat wild
+geprocedeerd, en, zooals ik zeide, dat had ik niet van u verwacht."
+
+"Ik moet bekennen," zeide ik, "dat uw beschuldiging veel grond heeft;
+maar ik neem de vrijheid, u te doen opmerken, dat ik, door een samenloop
+van toevallige omstandigheden, gelegenheid heb gehad, haar karakter te
+leeren kennen en waardeeren. Toen ik haar voor het eerst ontmoette op
+den koepel van Guldenhof, trof mij haar beschaafde toon, haar
+ingetogenheid en minzaamheid: later op Heizicht vond ik een nieuw
+behagen in haar ongedwongen en toch recht fatsoenlijken omgang:--en op
+het jacht, in de ure des gevaars, kreeg ik eerbied voor haar
+beradenheid, haar kalmte van geest en godsdienstzin. UEd. zult mij
+toestemmen, dat die weinige dagen mij beter hebben in staat gesteld, een
+oordeel over haar te vellen, dan dat ik haar jaren lang op gastmalen en
+danspartijen ontmoet had."
+
+"Daar is wat van aan:--en met welk oog ziet zij u aan?"
+
+Ik verhaalde aan mijn vader de omstandigheden van mijn onderhoud met
+Henriëtte.
+
+"Ik had niet verwacht," hernam hij, "dat gij een dergelijken stap zoudt
+doen, alvorens uwe ouders daarover te raadplegen."
+
+"Ik betuig u, mijn vader!" zeide ik, "dat het volstrekt mijn voornemen
+niet was, toen ik naar Heizicht vertrok, mijn liefde te verklaren; doch
+na hetgeen op het jacht was voorgevallen, kon ik niet nalaten te
+spreken."
+
+"Intusschen zie ik niet, dat gij nog ver gevorderd zijt."
+
+"Niet!--daar ik de zekerheid heb, dat mijn aanzoek aan Henriëtte niet
+onverschillig is?"
+
+"Goed! maar zij heeft u te kennen gegeven, dat haar oom zijn toestemming
+waarschijnlijk zal terughouden:--en ik moet u betuigen dat ik niet
+anders zeggen kan, of de man zal gelijk hebben ook. Zoolang zij nog
+minderjarig is, zou hij zeer verkeerd handelen, alle meer schitterende
+uitzichten, die zich voor haar zouden kunnen opdoen, te vernietigen,
+door haar weg te geven aan iemand, wiens fortuin slechts in
+verwachtingen bestaat;--want gij weet het, wat ik u kan medegeven is
+weinig of niets."
+
+"Ik verlang ook niet," zeide ik, "dat de Heer Blaek terstond in een
+huwelijk toestemme. Zoo hij slechts verlof geeft, dat ik zijn nicht
+oppasse, en zoo 't heet, nadere kennis met haar make: ziedaar alles, wat
+ik voor het oogenblik vergen kan."
+
+Mijn vader haalde de schouders op. "Na hetgeen gij met de Juffer
+gesproken hebt," zeide hij, "hebt gij mij in een zekeren zin wel in de
+noodzakelijkheid gebracht om acces voor u te verzoeken. Ik zal den Heer
+Blaek belet doen vragen."
+
+"Vader!" riep ik, uitgelaten van blijdschap: "uw goedheid is grooter dan
+ik verdien. Hoe zal ik dat vergelden?"
+
+"Stil," zeide hij: "verheug u niet te spoedig en bouw geen
+luchtkasteelen; want het antwoord van den Heer Blaek kon die wel opeens
+vernietigen.--Intusschen, ik moet het u zeggen, de mededeeling van uw
+liefde heeft mij in zeker opzicht genoegen gedaan. Ik was inderdaad
+bezorgd, dat gij andere dingen in uw schild voerdet, en dat uw
+afgetrokkenheid in de voorgaande week een andere, min verschoonbare
+oorzaak had.--Doch ik hoor Heynsz de trap opkomen:--_ianitor ante
+fores_: ga nu heen:--ik beloof u, hedenavond nog zal ik aan den Heer
+Blaek schrijven."
+
+Ik kuste vurig de hand mijns goeden vaders, en na aan mijn moeder en
+Suzanna den stand van zaken te hebben medegedeeld, snelde ik met een
+opgeruimd gemoed naar het kantoor. Bij mijn terugkomst in den
+familiekring, verhaalde mijn vader mij, dat hij aan den Heer Blaek had
+geschreven, en dat deze geantwoord had, hem den volgenden avond te
+zullen afwachten.
+
+"Nu hoop ik, Papa!" zeide Suzanna, "dat UEd. toch niet vergeten zult, al
+de goede hoedanigheden van Ferdinand op te tellen, ten einde den Heer
+Blaek te overtuigen, dat hij aan niemand anders zijn nicht beter kan
+besteden, dan aan hem."
+
+"Gij zoudt weldoen, mij die op een lijstje te geven," zeide mijn vader:
+"misschien mocht ik er sommige vergeten."
+
+"UEd. zoudt kunnen beginnen, hem het lofdicht van Helding te laten
+lezen," zeide Suzanna."
+
+"_Carminibus confide bonis_," zeide mijn vader: "maar Ovidius *beweert
+nergens, dat men ook op prulverzen vertrouwen moet."
+
+"Nu!" hernam Suzanna: "dan most UEd. het over een anderen boeg wenden en
+vooreerst hem prijzen wegens het buitengewoon doorzicht, dat hij aan den
+dag legt door zoo, in vier of vijf dagen, welke hij met haar heeft
+doorgebracht, zich in staat te bevinden om al de voortreffelijke
+hoedanigheden te ontdekken, waarmede Jetje Blaek begiftigd is."
+
+"Ik zou die snaar maar niet aanroeren," zeide mijn moeder, het hoofd
+schuddende: "ik vrees, dat de Heer Blaek al wel uit zichzelven de
+opmerking zal maken, dat die liefde al vrij spoedig is opgekomen."
+
+"In de tweede plaats," vervolgde Suzanna: "moet UEd. hoog opgeven van
+Ferdinands zelfvertrouwen, hetwelk hem vrijmoedigheid geeft om, hoewel
+hijzelf niets bezit, een Juffer te vragen, die ook niets heeft, in de
+vaste overtuiging, dat hij spoedig fortuin zal maken."
+
+"Och, gij maakt weer paskwillen," zeide mijn moeder, "maar al heeft
+Ferdinand nu niet veel, hij is toch niet geheel zonder vooruitzichten:
+en, zooals ik mijn schoonzusters ken, vlei ik mij, dat zij wel iets
+zullen bijbrengen, om hem in staat te stellen, zijn huishouding te
+beginnen."
+
+"Wel ja!" zeide Suzanna: "wat zou men niet voor zulk een lief neefje
+doen?--Nu! ik zal eens zien, of ze in de bos voor hem blazen; want zij
+zullen voor mij vast niet minder doen, en dan weet ik, ingeval ik eens
+gevraagd worde, waar ik op rekenen kan;--maar laten wij niet
+afdwalen:--UEd. moet verder zijn standvastigheid roemen in het bewaren
+van 't geheim, 't geen zich daaruit bewijzen laat, dat hij aan niemand,
+zelfs aan mij niet, die hem toch nog met goeden raad had kunnen dienen,
+iets van zijne liefde heeft laten blijken."
+
+"Dat was juist zoo lofwaardig niet," zeide mijn moeder.
+
+"Ga maar voort," zeide ik tot Suzanna: "ik ben nu best gestemd om
+geplaagd te worden."
+
+"Wel, gij zoudt mij haast doen zwijgen," hernam zij: "want in dat geval
+heb ik er weinig eer van.--Voorts moet Papa breed uitweiden over de
+welsprekendheid, die gij bezit, en waarmede gij zoo in een wip het hart
+van een onschuldig maagdelijn veroverd hebt, zoodat gij zeggen kunt als
+César: ik kwam, zag en overwon."
+
+"Ik weet niet," zeide mijn vader: "of het juist veel voor het oordeel
+van de Juffer bewijst, dat zij haar jawoord zoo spoedig aan dien Sinjeur
+gegeven heeft."
+
+"Foei Willem!" zeide mijn moeder: "hoe kunt gij zoo iets zeggen."
+
+"Och! 't is maar één paar bedorven," zeide Suzanna: "maar gij moet
+denken, Papa, dat Jetje ook niet te streng veroordeeld moet worden. Zij
+kan haar vrijers wel tellen: en dewijl haar neef, die bullebak, haar
+toch niet hebben wil, doet zij zoo mal niet, de gelegenheid bij de haren
+te pakken. Ik weet, helaas! zelve bij ondervinding, dat de liefste,
+beminnelijkste, aardigste, geestigste meisjes, zonder geld, vruchteloos
+op den uitkijk zitten, en als Mevrouw Blauwbaard roepen: Anna! zuster
+Anna! ziet gij niets komen?"
+
+"Ei zoo, Santje!" zeide ik: "ik wist niet dat gij er zoo over dacht.
+Hebt gij zulk een haast om getrouwd te zijn?"
+
+"Oho! hadt gij hoop, mij als een oude vrijster te zien sterven, en
+rekent gij al op mijn erfenis voor uwe kinderen?
+
+ Op potgeld, rente, kustinghbrieven;
+ En schimmelpenningh, lang vergaert,
+ En spaerpot uyt myn mont gespaert?--
+
+zooals Vondel zegt:--Och jongenlief! Stel dat maar uit uw zinnen: het
+zou de bloeien toch uit de hand vallen: en ze zouden hun vingers aan
+Tantes geld wel niet blauw tellen. Maar Vaderlief! zeg mij toch eens,
+wij hebben er laatst ook over gesproken, Ferdinand en ik: hoe komt de
+oude Heer Blaek toch zoo schrikkelijk en geweldig rijk en zijn nichtje
+zoo arm?--heeft Jetjes vader er den boel wezenlijk doorgelapt, gelijk
+men verhaalt?"
+
+"Gij vraagt mij meer dan ik u zeggen kan," antwoordde mijn vader: "Ik
+ben ambtshalve genoeg gedwongen om in de geheimen van anderen te
+dringen, zoodat ik mij daar uit nieuwsgierigheid zelden over bekommer.
+Wel weet ik, dat zoowel Jacobus als Hendrik Blaek weinig vermogen
+bezaten: zoo zelfs, dat zij beiden, eens weduwnaars zijnde, het
+vaderland hebben verlaten om hun fortuin elders te beproeven. Den eenen
+is dit gelukt: de andere is gestorven eer hij tijd had gehad, iets te
+vergaderen."
+
+"Hij moet wel schrikkelijk veel geld hebben, die oom Blaek," zeide
+Suzanna: "althans zijn zoontje maakt nogal vertering, zonder dat het hem
+schijnt te hinderen."
+
+"Lodewijk Blaek heeft geld van zijn eigen," zeide mijn moeder "maar wat
+bekommert ge u daarover kinderen! het geld maakt iemand immers niet
+gelukkiger: uw vader en ik zijn nooit lieden van vermogen geweest en wij
+hebben toch genoeglijke dagen te zamen gesleten. Ik heb, dat beken ik,
+wel eens gewenscht, dat uw vader niet verplicht ware, een zoo drukke
+bediening waar te nemen als hij doet, en dat hij wat meer tijd overhad;
+maar zonder werkzaamheden zou hij zich ook ongelukkig voelen."
+
+De komst van mijn jongere broeders en zusters, die zooeven door den
+cijfermeester verlaten waren en nu het vertrek binnenstoven, deed het
+gesprek hier afbreken, en er werd dien avond over dat onderwerp niet
+meer gerept.
+
+Men kan licht beseffen, dat ik den daaropvolgenden dag weinig rust of
+duur had en den Hemel dankte, toen de werkzaamheden aan het kantoor des
+avonds waren afgeloopen, en ik, hoewel met een beklemd gemoed, mij naar
+huis kon spoeden, alwaar ik mijn moeder en zuster, benevens tante Letje,
+die mede in 't geheim was, gezeten vond, insgelijks in pijnlijke
+verwachting de terugkomst mijns vaders verbeidende.
+
+Er verliep echter nog een goed half uur, alvorens wij de bekende schel
+hoorden overgaan. Ons aller hart klopte hevig bij zijn binnentreden;
+maar toen wij hem aanzagen, stond zijn gelaat zoo strak, dat de vraag:
+"wel! hoe is het afgeloopen?" ons op de lippen bestierf en wij elkander
+zuchtend aankeken.
+
+Mijn vader plaatste zijn hoed op de tafel en nam zwijgend plaats.
+
+"Ik zie het al," zeide ik: "het aanzoek is niet gunstig opgenomen."
+
+"Ziehier in substantie waarop het antwoord is nedergekomen. De Heer
+Blaek heeft mij zeer beleefd ontvangen, en betuigd, dat een verbintenis
+met onze familie hem zeer zou vereeren. Maar, volgens zijne meening
+rustte er, ten opzichte zijner nicht, een nog zwaardere verantwoording
+op hem dan er bestaan zoude, ingeval de Juffer zijn dochter geweest
+ware.--Zoolang zij nog minderjarig was, kon hij, als haar voogd, zijn
+toestemming niet geven tot een huwelijk met iemand zonder middelen: zij
+was nog te jong en te onbedreven om zelve te kiezen: hij kende u
+volstrekt niet;--en hij moest u dus verzoeken alle verdere pogingen om
+zijn nicht te zien of te spreken te laten varen, tot zij meerderjarig
+was en zelve gerechtigd een keus te doen."
+
+"Hoe! mag ik zelfs de kennis niet onderhouden?--Dat is toch wat hard en
+onbillijk."
+
+"Veroordeel den Heer Blaek niet," zeide mijn vader: "ik kan hem zoo
+groot ongelijk niet geven: hij is aan God verantwoording schuldig van
+het lot zijner nicht, en hij behoort voor haar te waken. Gij hebt haar
+reeds alleen gesproken, uw liefde verklaard en antwoord van haar
+ontvangen; hij mag, nu hij het aanzoek afslaat, de hernieuwing van
+dergelijke pogingen niet toestaan."
+
+"Hij bewaart haar zeker voor zijn lieven Lodewijk," zeide Suzanna
+wrevelig: "maar zoo zij dien neemt, wil ik haar nooit meer zien."
+
+"Kom! omhels mij, Ferdinand! en troost u," zeide mijn goede moeder: "de
+tijd baart rozen: zoo gij haar wezenlijk blijft liefhebben en gij haar
+mede niet onverschillig zijt, kan alles nog terecht komen."
+
+"Rechtuit gezegd," zeide mijn vader: "is het misschien beter zoo:--gij
+zult nu gelegenheid hebben om uw hart te beproeven en te ontdekken of
+het alleen een voorbijgaande neiging dan wel een duurzame, oprechte
+liefde is, die u bezielt. Het is voor u, ik beken het, een
+teleurstelling; maar het is nuttig en heilzaam voor ons, zwakke
+stervelingen, beproevingen te ondervinden en die standvastig te leeren
+dragen."
+
+Ik zweeg en zag voor mij; want hoe waar en verstandig ook de woorden
+mijns vaders waren, het was van mij toch op het oogenblik niet te
+vergen, dat ik er mede instemde. Ik zette mij mistroostig neder: ook de
+overigen waren weinig tot vroolijkheid gestemd: en de avond zou vrij
+treurig zijn afgeloopen, had niet een onvoorzien bezoek ons eenige
+afleiding geschonken.
+
+Het was namelijk Reynhove, die zich liet aandienen: wij konden niet
+nalaten, hem te ontvangen, daar men hem reeds gezegd had, dat wij te
+huis waren; ofschoon wij, althans in de eerste oogenblikken van
+gedachten waren, dat hij zijn tijd al zeer verkeerd uitkoos. Hij werd
+dan binnengelaten, en zijn ongedwongen, vroolijke zwier leverde een zoo
+sterk contrast op met de donkere, betrokkene gezichten der aanwezigen,
+dat hij in het eerst geen aangenaam denkbeeld van onzen huiselijken
+kring kan hebben opgevat.
+
+"Ik kan niet mankeeren," zeide hij, na eenige strijkages, mij te komen
+informeeren naar de gezondheid van Mejuffrouw Huyck. Ik hoop, dat UEd.
+geene _suites_ van die fatale historie hebt ondervonden.
+
+"Volstrekt geene," antwoordde Suzanna: "en het eenige, wat er mij van
+bijblijft, is een vast voornemen om niet weder met zulke wilde zeilers
+scheep te gaan."
+
+"En tevens kwam ik mij de eer procureeren," vervolgde Reynhove, "van
+kennis te formeeren met den Heer en Mevrouw Huyck: een satisfactie,
+welke ik mij tot nog toe had moeten refuseeren, en welke het gunstigste
+resultaat is van dat facheus geval."
+
+"Wij zijn zeer verplicht voor uwe goedheid," zeide mijn vader,
+glimlachende: "het doet ons echter leed, dat er een zoo gewichtig
+voorval noodig was, om ons de eer van uw bezoek te verschaften."
+
+"De Heer Reynhove," merkte Suzanna aan, "kan met recht zeggen, dat hij
+hier is komen aanwaaien; vermits hij zonder den storm niet hier zou
+geweest zijn."
+
+"Mejuffrouw drijft er den spot mede," zeide Reynhove, een weinig
+verlegen: "en ik beken, dat ik mij verkeerd exprimeerde. Ik heb tegen
+mijn eigen belang gehandeld, dat ik hier niet vroeger een visite ben
+komen brengen; maar, ik declareer oprecht, dat zoodra ik aan Mejuffrouw
+Huyck gepresenteerd was, ik het project geformeerd had, dat ik thans
+effectueer." Dit zeggende, keek hij Suzanna zoo veelbeteekenend aan, dat
+zij een kleur kreeg en dat mijn moeder enigszins bezorgd opzag.
+
+"Men kan wel zien, dat Mijnheer uit Den Haag komt," zeide Suzanna, en
+zag te gelijk haar moeder aan, als wilde zij zeggen: "heb geen
+zorg."--"Wat mij betreft," vervolgde zij tot Reynhove: "ik blijf nooit
+achterlijk, wanneer ik complimenten ontvang, en ik zal op mijne beurt
+avoueeren, dat ik, hoewel eerst na den storm, het plan geformeerd had,
+Mijnheer te bedanken voor de attenties, ons bij gelegenheid van het
+ongeval getemoigneerd."
+
+"Foei Santje!" zeide mijn moeder: "gij moet dit niet als een compliment
+doen voorkomen. Het is niet meer dan plichtmatig dat gij Mijnheer
+bedankt, en wij, als ouders, doen hetzelfde."
+
+"Het weinige, dat ik verrichtte, meriteert geen _eloges_," zeide
+Reynhove: "ik ben te gelukkig van in de occasie te zijn geweest, om de
+dames eenige geringe diensten te kunnen bewijzen, en heb niets gedaan
+als hetgeen ieder, die eenig gevoel van compassie en betamelijkheid
+bezit, in mijne plaats zoude verricht hebben."
+
+"Dat is een mooi compliment voor Weinstübe," zeide Suzanna.
+
+"Ik kan het niet helpen," zeide Reynhove, "zoo hij geen beter
+meriteert."
+
+"Nu!" zeide mijn moeder, altijd geneigd om alles van de beste zijde te
+zien: "hij is verschoonbaar: ik kan nog al vergeven, dat men bij een
+storm anderen vergeet en alleen om zich zelven denkt. Aan wal zou hij
+waarschijnlijk beleefder geweest zijn."
+
+"Ik twijfel er aan," zeide Suzanna, het hoofd schuddende.
+
+"En dan," voegde Tante Letje er bij: "ik ken den mensche niet; maar, een
+zondaar zijnde, gelijk wij allen, zal hij misschien, toen hij de stemme
+Gods hoorde spreken op de wateren, gedacht hebben, dat de ure des
+oordeels over hem gekomen was, en zijn ziele hebben gewend tot boete en
+bekeering."
+
+"Dat is wel mogelijk," zeide Reynhove: "want hij heeft dien avond meer
+gebeden gereciteerd, dan hij anders, geloof ik, in een jaar doet."
+
+"Welnu," hernam Tante: "UEd. ziet, dat ik gelijk heb:"--en alzoo acht ik
+het vergeeflijk niet alleen, maar zelfs betamelijk en lofwaardig in dien
+Weinstübe, dat hij, vervuld zijnde van die dingen, welke dienstig zijn
+tot de zaligheid, zich alleen bezighield met het noodige, en die
+kleinigheden verwaarloosde, welke de wereld voorschrijft, maar die in
+een zoo plechtig oogenblik niet meer zijn dan asch en drek."
+
+Reynhove keek eenigszins zuinig bij het aanhooren van deze taal; maar
+hij was te wellevend om er iets op te antwoorden; Suzanna beet zich op
+de lippen, als wilde zij het stekelige antwoord bedwingen, dat haar op
+de tong zweefde. Wat mij betreft, ofschoon hulde doende aan de
+gevoelens, welke de woorden mijner Tante hadden ingegeven, ik kon niet
+verdragen, dat Weinstübes gedrag op het jacht als lofwaardig voorgesteld
+of ten koste van dat van Reynhove geprezen zoude worden, en vatte daarom
+het woord op.
+
+"Tante!" zeide ik: "neem mij niet kwalijk; maar ik moet een opmerking
+maken. UEd. hebt menigmalen, in mijn bijzijn, die kluizenaars
+veroordeeld, die wanen den hemel te zullen winnen, door zich af te
+zonderen en hun leven met bidden te slijten, zonder van eenig nut voor
+hun medemenschen te zijn."
+
+"Dat heb ik," zeide Tante: "want er staat geschreven: Niet zij, die
+roepen: "Heere: Heere!" maar zij die den wille des Vaders doen, zullen
+het koninkrijk Gods beerven.
+
+"Welnu," vervolgde ik: "op de groote levensreis zijn wij verplicht ons
+leven zoodanig in te richten, dat het niet slechts tot onze heiligmaking
+strekke, maar ook aan den naaste nut en voordeel aanbrenge. Is dit in
+het algemeen waar, zoo is het zulks ook in bijzondere gevallen als op
+onzen tocht met het jacht, dien ik een afschaduwing der levensreis durf
+noemen, in zooverre als wij, reisgenooten zijnde, met moeilijkheden en
+wederwaardigheden te kampen hadden. Nu, op dien kleinen tocht handelde
+Weinstübe juist zoo, als de kluizenaars, die UEd. veroordeelt. Hij
+vergat, dat er anderen met hem waren, zwakker en meer hulpbehoevend dan
+hij, en in de plaats van hun nood te verlichten, bemoeide hij zich niet
+met hen, maar strekte hun tot last en maakte hun toestand nog moeilijker
+en onaangenamer. De Heer Reynhove daarentegen, die voorzeker, zoowel als
+ik, met ernstige gedachten bezig was, bleef echter in het oog houden,
+dat zijn welbegrepen plicht niet medebracht om op een bank te liggen
+zuchten, maar wel om zijn reisgenooten te ondersteunen en op te beuren:
+en zoo wij in die ure vergaan waren, zou hij met de zelfvoldoening
+gestorven wezen, dat hij bij het opontbod werkzaam gevonden was."
+
+"Zoo gij het op die wijze beschouwt, Neef!" zeide Tante, "dan hebt gij
+gelijk: en dan had zeker die Duitsche Heer beter gedaan, zoo hij niet
+alleen zelf gebeden had, maar ook de overigen in een lofwaardige
+stemming had pogen te brengen."
+
+"Mijnheer!" zeide Reynhove, mij met warmte de hand drukkende: "ik
+declareer u op mijn eer, dat UEd. een perfect Advocaat zoudt zijn! maar
+waarlijk! ik meriteer niet, dat UEd. met zulken lof spreekt van de
+stemming, welke mij toen bezielde. Ik had een pressentiment, dat wij er
+wel zouden afkomen; en dacht daardoor zeer weinig aan die zaken,
+waarover ik had moeten denken, gelijk Mejuffrouw mij zeer juist doet
+inzien. Ik schaam mij wel een weinig, dat te avoueeren; maar ik begeer
+geene louanges, die mij niet toekomen."
+
+"Dat is braaf van u gedacht, Mijnheer Reynhove!" zeide mijn vader, "en
+doet u in mijne opinie rijzen. UEd. zal het misschien onbeleefd vinden,
+dat ik u de eerste reis, dat UEd. ons met een bezoek vereert, zoo
+onbewimpeld de waarheid zeg; maar ik moet u ronduit verklaren, naar het
+weinigje, dat ik van u gezien heb, oordeelende, dat het van u afhangt,
+een voortreffelijk mensch, en wat meer zegt, een godvreezend Christen te
+worden."
+
+"En ik, Mijnheer!" zeide Reynhove, "kan u van mijne zijde declareeren,
+dat ik niets meer ambitionneer dan uwe goede opinie te meriteeren."
+
+"Is UEd. niet een zoon van den Heer Ambrosius Reynhove, die lid is van
+HH. Hoogmogenden?" vroeg mijn vader.--Reynhove boog.
+
+"Wel! dat verheugt mij. Wij zijn nog te zamen aan de academie geweest.
+Hij was een mijner beste vrienden."
+
+"Hij heeft mij ook met hooge achting over UEd. gesproken," zeide
+Reynhove, "en mij gechargeerd, UEd. zijne complimenten te brengen."
+
+"Wij zeiden dikwijls onder ons," vervolgde mijn vader: "Reynhove zal nog
+eens een aanzienlijk persoon worden; want toen reeds was hij de _primus
+inter pares_ en de geboren Voorzitter van alle mogelijke
+Studenten-commissiën.--En UEd., Mijnheer Reynhove! bekleedt zeker ook
+reeds deze of gene betrekking?"
+
+"Tot nog toe niet. Ik kan niet zeggen, dat ik die ooit zeer
+geambitionneerd heb."
+
+"Des te erger, Mijnheer!--Iemand van uwe jaren, die niet geheel van
+bekwaamheden ontbloot is, behoort werkzaam te zijn, en niet te vergeten,
+dat de Staat recht heeft op zijn arbeid en talenten:
+
+ _Hos ante effigies maiorum pone tuorum,_
+
+Bovendien, de ledigheid is een duivelsoorkussen."
+
+"Spreek toch niet zoo, Papa!" zeide Suzanna, die ik alreeds wegens haar
+langdurig stilzwijgen bewonderd had: "'t Is uit klinkklare
+edelmoedigheid, dat Mijnheer niets uitvoert."
+
+"Uit edelmoedigheid, Mejuffrouw!" herhaalde Reynhove verbaasd.
+
+"Wel ja," hernam zij: "er zijn zoovele arme slokkers, die niets bezitten
+en naar een postje hunkeren, om er van te bestaan, dat de Heer Reynhove,
+die rijk genoeg is, geen hunner daarvan berooven wil."
+
+"UEd. is te goed, Mejuffrouw!" zeide Reynhove: "maar ook dezen lof moet
+ik refuseeren; want ik beken, dat mij dit excuus nimmer voor den geest
+is gekomen."
+
+"Het zou bovendien geene verschooning zijn," zeide mijn vader: "zoolang
+er eereposten genoeg zijn, die werk verschaffen en die men zonder
+bezoldiging waarneemt. Ik ben overtuigd, Mijnheer Reynhove! dat uw vader
+er over denkt gelijk ik."
+
+Reynhove boog, niet wel wetende wat hij zeggen zoude.
+
+"Maar ik vergeet," vervolgde mijn vader, "dat UEd. mij niet zonder reden
+zoudt kunnen betichten mij te bemoeien met hetgeen mij niet aangaat.
+Schrijf dit toe aan mijn post van Hoofdschout, die mij in de
+noodzakelijkheid brengt van mij met eens andermans zaken te bemoeien."
+
+"Ik schrijf," zeide Reynhove, "dit liever toe aan UEd. belangstellende
+vriendschap en neem in die suppositie uwe raadgevingen met dankbaarheid
+aan, gepersuadeerd, dat UEd. mij niets kunt zeggen dan hetgeen door mij
+verdient gemoditeerd en betracht te worden."
+
+"UEd. neemt het recht heuschelijk op," zeide mijn moeder: "mag ik
+vragen, waar UEd. gelogeerd is?"
+
+"Bij den Heer Blaek," antwoordde Reynhove: "ik heb zijn zoon op de
+paardenmarkt leeren kennen en heb niet kunnen weerstaan aan zijn
+pressante invitatie, om eenigen tijd bij hem te komen passeeren."
+
+Mijn vader keek eenigszins strak; maar hervatte spoedig met minzaamheid:
+"ik twijfel niet, Mijnheer! of uw verblijf bij den Heer Blaek is genoeg
+berekend om u allerlei genoegens te doen smaken: ook wil ik hem zijn
+gasten niet aftroggelen. Intusschen, zoo UEd. eens een dag vrij zijt en
+den gewonen pot bij ons voor lief wilt nemen, wees dan zoo goed daarvan
+gebruik te maken. UEd. zult ons altijd welkom zijn."
+
+"O ja, Mijnheer!" zeide mijn moeder: "maar vergeet niet, dat het geen
+Haagsche festijnen zijn, welke wij u kunnen verschaffen."
+
+"UEd. heeft te veel goedheid," zeide Reynhove: "zijt geassureerd dat ik
+er met het grootste plaisir van profiteeren zal, en mij feliciteer, van
+zoo wèl in eene estimabele familie als deze geaccueilleerd te zijn."
+
+Na eenig verder onderhoud stond Reynhove op en nam afscheid. Toen hij
+vertrok, deed ik hem uitgeleide. Zoodra wij in de gang waren, nam hij
+mij bij de hand: "Ik had nog een verzoek aan u," zeide hij: "maar ik
+dorst er daarbinnen niet mede voor den dag komen: uw ouders zijn zulke
+deftige lieden: ik was bang, dat zij mij railleeren zouden. Ik zal u
+zeggen, wat het geval is. Ik beweerde gisteren tegen Blaek, dat ik met
+mijn Engelschman naar Haarlem en terug zoude rijden in zeven kwartier;
+hij pretendeert hetzelfde te kunnen doen met de harddravers, die hij van
+den Heer Van Baalen gekocht heeft: en daaruit is een pari ontstaan, wie
+onzer het eerst den weg heen en weder zoude afgelegd hebben. Wij moeten
+dit morgennamiddag beslissen: te vijf uren rijden wij af aan de
+_Tweehonderd Roe_. Hebt gij lust om het te komen zien en naderhand een
+glas wijn te blijven drinken?"
+
+"Ik dank u," antwoordde ik, "ik moet aan 't kantoor zijn. Er is een
+schip van ons, dat op zijn vertrek staat, en dat geeft mij veel
+drukten."
+
+"Het spijt mij," zeide hij: "nu, _au revoir_ dan."
+
+Hij vertrok en ik keerde in de huiskamer terug, bij mijzelven denkende
+dat Reynhove wel gedaan had, zijn voorstel niet te doen in
+tegenwoordigheid mijner ouders, bij wie een harddraverij contrabande
+was. Toen ik binnentrad was mijn moeder bezig, mijn vader in 't
+vriendelijke te beknorren, dat hij dien vreemden Heer, bij zijn eerste
+bezoek, zoo de les gelezen had.
+
+"Kom! kom!" zeide mijn vader: "ik zou het niet gedaan hebben, indien ik
+niet de overtuiging bezat, dat bij dien knaap een goede grond ligt en
+dat de kern beter is dan de schil. 't Is maar jammer, dat hij met dien
+Lodewijk Blaek omgaat."
+
+"En dat hij zooveel Fransche woorden bezigt," zeide mijn moeder.
+
+"Dat is Haagsche stijl," zeide ik: "en hij doet het niet erger dan
+anderen."
+
+"Hij zal nog veel te leeren hebben, eer hij de tale Kanaäns spreekt,"
+zeide Tante Letje.
+
+"En gij Santje! Hoe denkt gij over onzen nieuwen kennis?" vroeg ik,
+bemerkende dat Suzanna, tegen haar gewoonte, stil was: "hoe bevalt hij
+u?"
+
+"O! ik vind hem zeer naar mijn zin," antwoordde zij: "gij weet, ik hou
+veel van kapellen, en duizendschoonen, en gouden torren, en palmpaschen-
+en pinksterbloemen en al wat blinkt en sierlijk is."
+
+"Dat is geen bepaald antwoord op mijn vraag," zeide ik: "hij verdient
+volgens de getuigenis van vader, niet verward te worden met die
+pronkers, wier eenige verdiensten in hun mooien rok bestaat."
+
+"Volstrekt niet," hernam zij: "want hij draagt bovendien een bijzonder
+nette pruik en keurige lubben en een schitterenden diamant aan zijn
+das.--Het portret van den saletjonker uit den _Verliefden Poëet_ van
+Buysero is volkomen op hem toepasselijk:
+
+ 'k Zag nooit netter van mijn leven:
+ Wel driemaal op een dag werd hem schoon goed gegeven.
+ Geen kreukje zag men in zijn kleeren, en, om recht
+ Te gaan, 't was in dien tijd een keuning van een knecht.
+ Hij wou zijn handen maar in rozewater wasschen.
+ Men heeft zijn leven zoo geen man een pruik zien passen.
+ En zijn handschoenen, ho! die waren klaar Jasmijn."
+
+"Santje! Santje!" zeide ik: "biecht zuiver op; want ik bedrieg mij zeer,
+of die Hagenaar heeft een goed oog op u; en zoo gij iets tegen hem hebt,
+is het beter, dat hij maar spoedig daarvan kennis bekome; anders zal hij
+het u nog lastig genoeg maken."
+
+"Santje heeft volkomen gelijk, dat zij het met een Jantje van Leiden
+afmaakt," zeide mijn moeder: "een jong meisje moet zich nooit uitlaten
+over een Heer: het mocht haar naderhand berouwen."
+
+"Juist zoo!" voegde mijn vader er bij: "want de oude spreuk zegt
+terecht, dat men met zijn spot naar bed gaat."
+
+Met deze grap was het onderhoud over Reynhove besloten en wij vervielen
+langzamerhand weder tot de zwaarmoedige stemming en de stilte, waaruit
+zijn bezoek ons voor een poos gered had.--Mijn zuster zelfs, anders zoo
+levendig en opgeruimd, deed geen moeite om het gesprek gaande te houden,
+en zat in gepeinzen verdiept: 't zij dat haar genegenheid voor mij haar
+de slechte uitkomst van mijns vaders pogingen evendiep had doen gevoelen
+alsof het haar eigene zaak geweest ware: 't zij dat werkelijk het bezoek
+van Reynhove een bijkomende aanleiding tot overdenking had opgeleverd.
+Eindelijk vroeg mijn moeder, onder andere onverschillige zaken, aan
+Tante Letje, of zij de Juffer nog gezien had, die bij Heynsz aan huis
+woonde?
+
+"Wel ja!" antwoordde Tante: "heeft Neef u niet verhaald, dat hij haar
+tot mijnent ontmoet heeft?"
+
+Allen zagen mij aan en mijn vader zelfs met een ernstigen blik. Ik
+gevoelde terstond, hoe verkeerd ik gedaan had, van deze toevallige
+ontmoeting niet te reppen; daar ik nu van achteren den schijn op mij
+laadde, als had ik die opzettelijk verzwegen.
+
+"'t Is waar!" zeide ik: "ik had het vergeten ... ik had het hoofd zoo
+vol. Ook heb ik niet gedacht, dat er iemand belang in stelde."
+
+"Nu! die jonge Juffer stelt dan wel belang in u," zeide Tante in haren
+eenvoud des harten: "zij is nog tweemalen sedert dien tijd bij mij
+geweest, en heeft mij telkens naar u gevraagd, Neef!--Een zoet meisje,
+dat moet ik zeggen: jammer maar, dat zij Roomsch is. Haar vader had mij
+heden ook bezocht, om mij te bedanken voor de vriendelijkheid, die ik,
+zoo hij zeide, voor zijn dochter gehad had. Een beleefd mensch die Heer
+Van Beveren, dat moet ik zeggen."
+
+"Van Beveren!" herhaalde mijn vader, die met aandacht naar de woorden
+zijner zuster geluisterd had: "waar hoort die man te huis?"
+
+"Te Deventer!" antwoordde Tante: "doch hij schijnt hier welbekend;
+althans hij heeft mij over vele lieden gesproken en wist bijna aller
+betrekkingen."
+
+"Te Deventer! zoo!" herhaalde mijn vader, nadenkend: "en heeft u die
+Heer Van Beveren geen geld ter leen gevraagd?"
+
+"Neen Broeder! En hij zag er ook niet uit als iemand, die geld behoefde.
+Hij was goed gekleed en had het geheele voorkomen van een man, die in de
+groote wereld leeft."
+
+"Ik behoef u niet te vertellen, Zuster?" zeide mijn vader, "dat de
+duivel zich somtijds in een engel des lichts verkleedt, om zijn
+oogmerken te bereiken. Ik zou u aanraden, wat voorzichtig met die lieden
+te zijn."
+
+"Hoe dan: weet gij eenig kwaad van hen, Broeder?" vroeg Tante, met
+eenige bezorgdheid.
+
+"Niet het minste; maar ik wil dat toch eens onderzoeken ... er is toch
+iets, dat mij vreemd voorkomt."
+
+"Gij zult toch niet denken, Willem!" zeide mijn moeder: "dat Heynsz
+verdachte lieden zal herbergen?"
+
+"'t Is zeker, dat zulks nogal grappig zoude wezen," hernam mijn vader:
+"maar gij hebt gelijk en uw aanmerking is juist.--En Zuster! sprak de
+dochter van dien Heer zoo belangstellend over Ferdinand?"
+
+"Och Vader!" zeide ik, alle vermoedens wenschende af te wenden: "Tante
+zal de zaak waarschijnlijk een weinig vergrooten. Zij en ik zijn
+misschien de eenigen, die Amelia behalve haar huisgenooten kent."
+
+"Ei! heet zij Amelia?" vroeg mijn vader: "gij schijnt reeds vrij
+familiaar met haar te zijn, om haar zoo bij haar doopnaam te noemen!"
+
+Ik zag, dat Suzanna bleek werd en ik merkte dat ikzelf een kleur over
+mijn onvoorzichtige uitdrukking kreeg. Mijn Zuster, waarschijnlijk om
+mij uit de verlegenheid te redden, zei met een gemaakten lach:
+
+"'t Zal een prinses zijn, die incognito reist; en prinsessen worden
+nooit anders als bij haar voornamen genoemd."
+
+"Dat is zeker," zeide ik, moed vattende, "dat ik haar doopnaam beter
+weet, dan haar familienaam; maar overigens is onze kennis al zeer gering
+en ik verlang die niet nader aan te knoopen, hoe lief zij ook wezen
+moge."
+
+"Niet?" zeide Tante: "en gijzelf, Neef! hebt haar zoozeer tot voorspraak
+gestrekt, toen ik haar wilde verstooten."
+
+"Wel Tante! Wat zal ik u zeggen? Uw goedheid spoorde u aan, haar, die u
+onbekend was, bij u te ontvangen: en mijn hart zeide mij dat de leer,
+die zij beleed, haar aanspraak op uwe bescherming niet verminderde. Dat
+is alles."
+
+Mijn vader zag mij aan, schudde bedenkelijk het hoofd, nam een snuifje
+en verwijderde zich om in zijn vertrek te gaan arbeiden: zoodat, zeer
+tot mijn genoegen, het gesprek over Amelia en haren vader hierbij rusten
+bleef.
+
+
+ * * * * *
+
+
+ZES-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
+
+WAARIN GELEERD WORDT, HOE MEN BEST OUDE PAARDEN VERKOOPT, EN JONGE
+BEDERFT.
+
+
+Het was gelukkig voor mij, bij de stemming, waarin ik mij bevond, dat
+het ophanden zijnde vertrek van Kapitein Pulver mij vrij wat bezigheid
+aan 't kantoor verschafte en daardoor buiten de mogelijkheid stelde om
+mij over te geven aan mijn leedwezen over de ondervonden teleurstelling.
+Al had de arbeid geene andere nuttigheid als deze, dat hij den geest
+bezig houdt en belet het verdriet te gevoelen, dan nog zou hij als een
+weldaad voor het menschdom moeten beschouwd worden. En boven alle andere
+zijn, in gevallen, wanneer de ziel ontroerd en geschokt is, de
+zoogenaamde dorre eentonige werkzaamheden, welke ons beroep verschaft,
+verkieslijk boven die, welke een meer aanlokkende zijde hebben en
+waarbij de verbeelding mede in 't spel gebracht wordt. Wijsbegeerte en
+fraaie letteren mogen op den duur kalmte en vertroosting aan den geest
+bieden: haar beoefening zoude ik vergelijken bij die van de
+gezondheidskuur, waarvan de invloed, hoe heilzaam ook, eerst later
+gevoeld wordt; beroepsbezigheden zijn als de pijnstillende opium of de
+blaartrekkende pleister, welke de kwaal niet wegnemen, maar ons beletten
+die te gevoelen.
+
+Maar toen ik, na afloop van het kantoor, weder te huis kwam, en de avond
+te schoon was, om dien op mijn kamer door te brengen, terwijl de dames
+uit waren, keerde mijn zwaarmoedigheid. "Kom!" dacht ik, na een wijl
+gepeinsd te hebben: "ik heb op dit oogenblik geen grooter vijand dan mij
+zelf en mijn gedachten: ik moet of werk hebben of bezigheid zoeken.
+Waarom zou ik niet naar den Haarlemmerweg gaan en zien hoe de
+weddenschap is afgeloopen?"
+
+Dit besluit gevormd hebbende, begaf ik mij dadelijk op weg, wandelde de
+singels om naar de Haarlemmerpoort en kwam ongeveer tegen half zeven ure
+aan de Tweehonderd Roe; waar ik weldra vernam, dat de beide wedders te
+vijf uren precies waren afgereden, en dus, bijaldien er geen ongeluk had
+plaats gehad, welhaast moesten terug wezen. Een vrij talrijk gezelschap
+zat in den tuin en voor de deur der herberg bijeen, met de wijnflesch of
+bierkan voor zich, naarmate de staat hunner geldbeurs meerdere of
+mindere uitgaven gedoogde: anderen wandelden langzaam den weg op en
+neder, blijkbaar den uitslag des wedrens verbeidende; terwijl enkelen,
+te paard of in hun chaisen gezeten, met hetzelfde oogmerk stapvoets op
+en neder reden. Daar waren, onder dien toevloed van menschen, lieden van
+elken rang of stand, vermogende renteniers, deftige kooplieden,
+beunhazen, pikeurs, stalhouders en voerlieden; doch allen, op weinige
+uitzonderingen na, _ridders van de zweep_: en de onderscheidene
+gesprekken, welke hier en daar gevoerd werden, hadden overal slechts één
+onderwerp, de edele rijkunst. De verdiensten der paarden van Lodewijk
+Blaek, die bij allen bekend waren, werden overwogen: de groote feiten,
+door hen verricht, in ai hun kleuren opgevijzeld; hun betrekkelijke
+waarde vergeleken: de prijs, dien zij gegolden hadden, genoemd, enz.
+enz. Wat het paard van Reynhove betrof, daarover dorst men een minder
+beslissend oordeel vellen, vermits het slechts aan weinigen bekend was;
+doch men was van gedachten, dat het, ofschoon uiterlijk van weinig
+apparentie, echter droog en fraai was, en tot die soort van paarden
+behoorde, welke niet bij uitstek snel loopen, maar een gestadigen gang
+hebben en het lang uithouden zonder zich te vermoeien.
+
+Ik keek ondertusschen rond, of ik niet hier en daar onder de menigte een
+gezicht van een kennis zoude aantreffen; maar ofschoon ik met dezen en
+genen, die mij van de beurs of van elders bekend was, een groet, of een
+kort: "hoe vaart Mijnheer?" wisselde, zag ik niemand, met wien ik het de
+moeite waardig achtte, een bepaald gesprek aan te knoopen. Daar ik eerst
+aan de Academie, en toen buitenslands geweest was, had ik weinig
+bekenden, althans onder dat slag van lieden, hetwelk zich hier
+bevond.--Eindelijk, mij langs een hoopje begevende, dat nog
+luidruchtiger en drukker was dan de rest, hoorde ik mij eensklaps bij
+mijn naam noemen: en, mij omwendende, herkende ik Weinstübe, die met een
+grooten roemer in de eene en een zweep in de andere hand, den redetwist,
+waarin hij gewikkeld was, afbrak om mij aan te spreken.
+
+"Huyck" riep hij: "foor wien wed jij?"
+
+"Voor geen van beiden," antwoordde ik, mijn hoed even aflichtende, als
+wilde ik mijn wandeling vervolgen.
+
+"Nein! Pots tit und tat! Je komt er zoo nicht af! Je solt seggen voor
+wien je pint. Wed jij tegen mich. Ik heb een sakkie sesthalven kewed op
+de plessen van Plaeck: en er is niemand, die meer dan een sakkie
+toepeltjes teugen houdt. Toe jij me nou de frundschap und neemt de
+rest."
+
+"Ik zou u gaarne dat genoegen doen," zeide ik: "maar ik wed niet zoo
+maar in den wilde: de blessen van Blaek ken ik ternauwernood en het
+paard van Reynhove in 't geheel niet: zoodat ik over hunne vergelijkende
+waarde niet kan oordeelen."
+
+Ik dacht er hiermede af te zijn; maar weldra had ik berouw, van maar
+niet ronduit verklaard te hebben, dat ik in 't geheel niet wedde; want
+nu kreeg ik terstond het loon voor mijne valsche schaamte.
+
+"Laat je dat niet afschrikken, Mijnheer!" zeide een dikke vent, wien ik
+naderhand vernam, dat een kastelein van den Overtoom, en een beroemd
+paardenkenner was: die beestjes van Blaek loopen drommels goed, dat 's
+waar; 't bennen poppetjes, daar niks aan mankeert: zoo rond as appeltjes
+en as een zij zoo zacht in den bek, daarom niet; maar kijk! daar hebje
+dien anderen: heb ik jou daar? het biest mag zoo mager wezen as het wil:
+des te minder zit hem zijn vet in den weg:--en as je 't zoo ziet
+afrijen, je zoudt zeggen: het slaat zien beenen deur mekaêr of het mal
+was;--maar laat hem gerust zijn gang gaan: hij zal het uithouen op den
+langen weg--en ze alle achter hem laten. Kijk!--het zakkie dubbeltjes
+durf ik op hem resikeeren; en het past mijn en mijns gelijken niet om
+meer te doen;--maar hou jij gerust de rest: 't zei je geen schaê doen;
+zoowaar ik Krijn Jaspersz hiet."
+
+"Ik wil het best gelooven," zeide ik: "maar in zoodanige gevallen ga ik
+niet op goed geloof af, en dat zult gij mij niet kwalijk nemen. Gij
+zoudt ook niet gaarne een paard koopen of er op wedden, zonder het
+alvorens gezien te hebben."
+
+"Nou, dat 's waar ook," zeide hij: "maar anders!... Ik heb de eer niet,
+van Meneer parteklier te kennen, en ik weet niet, of Meneer verstand van
+paarden heit; want anders ben je nog niet sekuur al heb je ze gezien:
+dat heit die makelaar ondervonden, die laatst bij ons was, daar Blaek
+die ouwe knol van hem an verkocht heit."
+
+"Ja!" zeide Weinstübe, grinnikende: "dien heeft hij oud peet kehad."
+
+"Zoo! heb je ook al gehoord van den moord van Parijs?--Nou! die goeie
+man had het paard ook gezien en geprobeerd: en hij docht, dat hij wonder
+wat kocht; maar jawel!--hij liet zich royaal weg een ouwen blinden knol
+in de handen stoppen en mag den hemel danken, zoo hij er den volgenden
+dag den nek niet mee gebroken heeft."
+
+"Maar dat is niet veel beter dan stelen," zeide ik: "op deze wijze van
+eens anders onnoozelheid partij te trekken."
+
+"Hei ho! daar komen zij! daar komen zij!" riepen eenige stemmen. Alles
+stoof op en keek den weg op; hoewel er nog niets te zien was, dan een
+stofwolk, die aan deze zijde van het tolhek opsteeg.
+
+Ongeduld, verwachting, hoop en vrees, waren op de aangezichten te lezen,
+en men staroogde, alsof men den blik door het stof heen had willen laten
+dringen, om te ontdekken, wie de overhand had. Het duurde echter niet
+lang, of beide rijtuigen waren naast elkander zichtbaar, zonder dat men
+nog door den afstand kon onderscheiden welk het eerste was.
+
+"Zij zijn er waarachtig allebei!" riep de een,--"zij hebben mekaar goed
+bijgehouen!" riep een ander.--"Nou! wat braatje nou van uithouen?" vroeg
+Weinstübe aan Krijn Jaspersz.: "je ziet immers, dat de peesten an mekaar
+kewaagd zijn. Heb je ook perauw? Sol je 't afmaken wille voor de helft."
+
+"Patientie!" zei de kastelein: "de laatste loodjes wegen het zwaarst."
+
+"De ruin is voor!" riep opeens een stem.
+
+"Neen! neen!" zeide een ander: "de blessen winnen het."
+
+"De blessen winnen het!" riepen onderscheidene stemmen. En inderdaad zag
+ik nu ook, dat de twee paarden een eind dichter bij waren dan het eene;
+ofschoon het rijtuig, dat door de eerstgemelden getrokken werd, wild
+over den weg heen en weder slingerde, terwijl de sjees van Reynhove met
+een gelijken gang vorderde.
+
+"Hoera!" riep Weinstübe, met den hoed zwaaiende: "had je nu mijn
+foorschtel maar aannemen willen. Het sakkie toeppeltjes is mein."
+
+"Hoezee!" riep de menigte, en opende zich voor het rijtuig van Blaek,
+die, met purper aangezicht, schreeuwende en juichende kwam aangereden.
+Maar nauwelijks had hij de plek bereikt, als de uiterste grens van den
+wedren bepaald, of een zijner paarden stortte en hij zelf tuimelde uit
+de sjees. Hij was echter dadelijk weder op de been en werd nu door de
+toestroomende liefhebbers met luid gegalm als overwinnaar begroet.
+Reynhove was intusschen insgelijks aangekomen, mede vrij verhit en
+ontdaan; doch zijn paard toonde slechts weinige blijken van vermoeidheid
+en wettigde daardoor de lofspraak, daaraan door Krijn Jaspersz gegeven.
+Alleen het schuim, waarmede het bedekt was, een korte hoest en een
+trillende beweging van het lichaam, toen het stilstond, gaven bewijs dat
+het hard geloopen had. Een lakei van Reynhove schoot dadelijk toe, dekte
+het met een warm kleed en bracht het op stal met behulp van den
+kastelein der _Tweehonderd Roe_. Ofschoon nu onze Hagenaar het onderspit
+gedolven had, bleek mij echter dat de oordeelvelling van den
+Overtoomschen kastelein juist geweest was; want de paarden van Blaek
+hadden zich overloopen: het eene lag, zooals ik gezegd heb, op den grond
+en scheen meer dood dan levend; het andere stond nog, doch hijgende als
+een juffershondje en zoo onvast op de beenen, als ware het op het punt
+van neer te storten. Met veel moeite deed men het gevallene opstaan, en
+bracht men beide opstal.
+
+"Jongen! dat is jammer!--Ik hoop, dat het den beestjes geen kwaad zal
+doen! Zij hadden zich zoo mooi gekweten!--Je bent den ander toch
+vooruitgebleven!--'t Mag wezen hoe 't wil: 't is beter, dat ze
+crepeeren, dan dat die magere knol je voorbij ware gereden, enz.
+enz."--Zoo klonken de troostredenen, die nu in ruime mate aan Lodewijk
+werden toegevoegd; maar waar hij geen oor naar had, zoo grootsch was hij
+op zijn overwinning; ofschoon hem die waarlijk een paar goede paarden
+kosten zoude.
+
+"Ik ben toch de baas gebleven!" riep hij Reynhove toe, met een
+zegevierenden blik.
+
+"Dat geloof ik wel," zeide deze, met spijtige bedaardheid: "gij waart
+schier aan 't hollen geslagen: en ware uw paard niet gestort, dan zoudt
+gij ze niet gearrêteerd hebben. Op zoo'n wijze zoude ik niet willen
+triomfeeren."
+
+"Heb ik het niet gezeid?" zeide Krijn Jaspersz: "'t is een bloot toeval
+en meer niet, zoo de blessen eerst an zijn; maar ik vraag maar an
+iedereen, of die prijs mooi gewonnen is? Ik heb gezeid, en ik blijf er
+bij, dat de ruin op den langen weg beter loopt: en as Meneer hem niet
+had willen sparen, was hij nog de baas gebleven."
+
+"As! As!" herhaalde Weinstübe: "asch is verbrante tourf: en je pint toch
+je toeppeltjes kwijt, man."
+
+"Dat ben ik," zeide Krijn: "heb daarover geen zorg; maar dat belet niet,
+dat ik op zoo'n manier geen weddenschap zou willen winnen."
+
+Onder dit praten waren Reynhove en Lodewijk, door de omstanders heen, de
+herberg binnengedrongen: en geen trek hebbende, om mij in dien wilden
+boel te mengen, noch om langer naar de klaagliederen van Krijn Jaspersz
+te luisteren, begaf ik mij naar den tuin, zette mij neder en bestelde
+een roemer wijn, met oogmerk om na het gebruik daarvan huiswaarts te
+keeren. Ik had nauwelijks eenige minuten gezeten en was, bij de algemeen
+heerschende drukte, nog niet geholpen geworden, toen de waard in persoon
+naar mij toekwam en mij uit naam van Reynhove vroeg, of ik hem en aan de
+overige Heeren de eer aan wilde doen, mij bij hen te vervoegen.
+
+"Ik bedank Mijnheer wel voor zijn beleefdheid," antwoordde ik: "het is
+mij daarbinnen te vol en ik ga zoo aanstonds heen."
+
+"Vol! Mijnheer!" herhaalde de waard: "wel neen! zij zitten maar metter
+zessen daar gunter in den koepel: 't is zeker anders wel de gewoonte,
+datter meer van de partij zijn, maar die Heer uit Den Haag valt nogal
+grootsch en wil niet graag met anderen als met zijns gelijken
+converseeren. Nou! 't is mij wel wat scha; maar wat zal ik zeggen?"
+
+Ik keek in de richting, welke hij mij aanwees, en zag inderdaad, dat
+Reynhove, Blaek, Weinstübe en een drietal Officieren, zich in een der
+bij de herberg behoorende koepeltjes bevonden, dat voor hen was
+vrijgehouden: en het gaf mij juist geen kwaden dunk van Reynhove, dat
+hij niet verlangde met Jan en alleman te zitten.
+
+"Nou, wat mot ik zeggen?" vervolgde de waard.
+
+Ik had voorzeker wijzer gedaan, en mij vrij wat verdriet bespaard,
+indien ik bij mijn voornemen gebleven ware en de Heeren alleen had
+gelaten; maar eensdeels deed een misschien kwalijk gepaste schaamte mij
+vreezen, dat Reynhove het euvel zoude opnemen, indien ik het voorstel
+afsloeg; te meer, daar ik mij den vorigen dag verschoond had en nu toch
+was komen kijken: en daarbij dreef een dwaze ijdelheid mij aan, om mij
+geroepen te wanen, ten einde aan die liefhebbers een nuttige les te
+geven. Kortom, ik stond op en volgde den waard naar het koepeltje, waar
+onze Heeren onder de flesch bijeenzaten.
+
+"Wel! ik moet zeggen," zeide Reynhove. toen hij mij zag: "het kost niet
+weinig moeite de eer van Mijnheers gezelschap te bekomen. Gisteravond
+verzoek ik u, en gij refuseert: vandaag verandert gij van idee, en dan
+laat gij u nog bij de ooren trekken, om ons uw sociëteit te schenken."
+
+"Ik houd niet van mij in te dringen," zeide ik: "en blijf slechts een
+oogenblik."
+
+"Wel, ik hoop van beter," hernam hij: "maar neem plaats: ik weet niet of
+gij deze Cavaliers kent: de Heeren Contour, Reekalf Van Ranst,
+officieren te Naarden in garnizoen." '
+
+Ik boog mij en nam plaats.
+
+"Wat is dat voor een bocht van wijn?" riep Lodewijk, die mij slechts
+even met een hoofdknik had begroet: "Jan! haal anderen wijn: denk je,
+dat wij zulke vergifte kost willen zuipen? Haal van den Klooster
+Baserac: immers zoo de baas er nog van dezelfde heeft als laatst."
+
+"Het heeft weinig gescheeld," zeide ik tegen Reynhove, "of gij hadt den
+prijs behaald."
+
+"'t Heeft genoeg gescheeld," zeide Lodewijk: "ja! laten zij maar komen,
+die het tegen de blessen uithouden."
+
+"Nu ja," zeide Reynhove, niet zonder wrevel over het bluffen van
+Lodewijk: "indien ik mijn paard had willen ambimeeren, zooals gij uwe
+beesten gedaan hebt, dan had ik u op Halfweg al vooruit kunnen zijn."
+
+"Nu vraag ik aan elk verstandig mensch," zeide Lodewijk, met een luiden
+lach, "of zulk een verschooning wel iets anders als een uitvlucht
+is?--Wat duivel! die zijn paarden sparen wil moet niet wedden.--Wat zegt
+gij er van, Weinstübe?..."
+
+"Das ist recht," antwoordde deze: "onze freund Reynhove sol het auch
+gaar nicht meinen wollen. Maar met dat al, zijn rein is ein gnap peestje
+und loopt blaisierig: ich sol hum er nog een sakkie koeltens voor pieten
+wollen."
+
+"Wacht eerst, tot het te koop is," zeide Reynhove; "intusschen ben ik
+gereed, zoo vriend Blaek wil, morgen weer tegen hem te rijden, tot aan
+Guldenhof toe: en voor het dubbele geld."
+
+"Of ik mal ware," zeide Lodewijk: "kom over veertien dagen eens weer,
+dan zullen wij er nader over spreken."
+
+"Over veertien dagen," zeide Reynhove: "zullen de blessen wel denzelfden
+weg zijn opgegaan als de witvoet."
+
+"Dat ware altijd een laatste uitkomst," zeide Lodewijk, lachende: "ja!
+van dat ouwe dier ben ik zeker wél afgekomen."
+
+"Van den witvoet?" herhaalde Reynhove, met verbazing.
+
+"Wat was dat?--Eilieve vertel eens!" vroegen de Officiers: "heb je nog
+geld aan dat oude beest verdiend?"
+
+"Ja kottorie!" zeide Weinstübe: "laat Plaek dat eens vertellen: je houdt
+waaraftig je pijk fast fan 't lachen, as je 't hoort."
+
+"Wel, luistert dan," zeide Lodewijk, zijn glas inschenkende, waarna hij
+zich, met de handen in de vestzakken, achterover in zijn stoel wierp en
+de houding aannam van een ouden gediende, die een treffelijke krijgsdaad
+gaat verhalen: "Gijlieden kent Jan Velters van de Leliegracht, die in de
+wandeling Jan Rijstenbrij wordt genoemd?"
+
+"Een best goed kalf van een jongen," zeide Contour: "'t is nog zoowat
+een brok van een neef van mij: wij plachten hem altijd te foppen, toen
+hij klein was: maar er was geen eer met hem te behalen; de sul liet zich
+alles doen."
+
+"Ik heb hem een paar reizen ontmoet," zeide ik: "hij kwam mij voor een
+beleefd, werkzaam mensch te zijn, wien niets ontbreekt als een betere
+gezondheid en wat ruimer middelen."
+
+"Ja!" zeide Weinstübe: "recht zoo! 't is een khale rot; maar hij werkt
+koet: hij petient ons wel als makelaar: en ik moet zeggen, hij is altijd
+bront en oblizant."
+
+"Juist zoo!" zeide Lodewijk: "welnu!--Gij hebt allen dien witvoet van
+mij gekend: een goed en deugdzaam paard in zijn tijd; maar die nu mooi
+oud, gebroken en hardademig was, en zoo blind, dat ik al last had
+gegeven om hem dood te schieten.--Maar of ik blij ben, dat ik het niet
+gedaan heb.--Verleden week, moet gij weten, zit ik bij den ouwe in zijn
+kamer; daar komt mij die Jan Rijstenbrij met zijn bleeke tronie
+aangewandeld, met een pak papieren onder den arm, van een graf, dat de
+ouwe in de Westerkerk voor zich had laten koopen."
+
+"Jongen!" viel de luitenant Reekalf in: "heeft de ouwe plan om op te
+stappen? Dat zou je goed komen, vriendje?"
+
+"Dat zou het net," zeide Lodewijk, terwijl Reynhove een blik van
+verontwaardiging op den Officier wierp: "nu:--de knaap zag er zoo
+ontdaan uit van de kleine wandeling, die hij gemaakt had, dat de ouwe
+hem verzocht te gaan zitten en hem vroeg, hoe hij het al zoo maakte:
+"niet te best," was het antwoord: "ik ben verleden week naar Leiden
+geweest om Professor Boerhave te raadplegen: en die heeft mij het
+paardrijden aanbevolen."--"Zoo!" zeide mijn vader: "en heb je zijn raad
+al gevolgd?"--"Ja Mijnheer!" was het antwoord van Velters: "ik heb al
+een tochtje of wat gedaan met paarden uit de rijschool: ik wenschte wel,
+dat ik een goed mak beestje in eigendom kon krijgen; doch ik weet niet
+hoe er aan te komen. Veel geld er voor uit te geven schikt mij niet: en
+ik ben bang, dat zij mij in den nek zullen zien; want ik heb er geen
+verstand van."--Toen kwam mij de witvoet voor den geest: ik trok af,
+liet onzen maat zijn zaakjes met den ouwe af handelen en wachtte hem aan
+de voordeur af: "Zeg eens, Sinjeur Velters!" zeide ik, toen hij aftrok:
+"jij woudt gaarne een mak beestje hebben, nietwaar?"--"Jawel, Mijnheer
+Blaek!" zeide hij.--"Nu man! zoo weet ik er een voor je," zeide ik. "Er
+staat er nog een bij Jaspersz op stal: dat is net je gading. Zij zullen
+er misschien wat veel voor vragen; maar met loven en bieden komt men
+ver: en ik zal je de vriendschap doen, en gaan met je om te zorgen, dat
+je niet beetgenomen wordt.--Daar was onze man over de huizen, gelijk gij
+denken kunt. Wel tienmalen zeide hij, hij wist niet, waar hu zooveel
+beleefdheid aan verdiend had: _enfin_! 't was aandoenlijk om zijn
+dankbaarheid te zien.--Ik sprak met hem af, hij zou den volgenden morgen
+tegen zeven uren bij Jaspersz op stal komen, om het beestje te zien, en
+dan zou ik er ook wezen. Nu! gij kunt denken, wat er gebeurde: ik
+dadelijk naar stal, stuur den witvoet bij Jaspersz, ga zelf den man
+spreken en zeg hem zijn les voor. Den volgenden morgen kom ik met opzet
+wat later: daar stond onze maat al sedert een kwartier bij het beest,
+met Jaspersz, die hem er al de fraaie hoedanigheden van aanprees, alsof
+er nooit een beter een zadel op den rug had gedragen. Jongens! ons
+Veltersje was zoo blij, dat ik kwam; want hij wist niet meer wat te
+zeggen.--"Zoo!" zeide ik: "vriend Velters! heb je den knol al eens
+geprobeerd?"--"Neen Mijnheer!" antwoordde hij: "en ik weet niet, of hij
+mij wel lijken zou; want, naar Jaspersz zegt, moet het beest al mooi
+wild en vurig wezen: en dat lijkt mij niet; maar Mijnheer!" vervolgde
+hij, terwijl hij mij zachtjes ter zijde trok' "heeft het paard niet een
+ingezonken rug? dat is immers een gebrek?"--"Hm!" zeide ik: "dat
+hindert, niet, wanneer het gezadeld is; anders, mooi staat het niet,
+daar hebt gij gelijk in;--maar wij zullen eens zien. Haal het beestje
+maar eens uit, Jaspersz!--Jongens!" fluisterde ik Velters in, terwijl
+Jaspersz het beest liet opzadelen: "zie je wel hoe zuur of Jaspersz
+kijkt, dat ik meegekomen ben? hij weet wel, dat hij je nu niet kan
+foppen, al wou hij."--Dat alles slikte vriend Rijstenbrij op als zoeten
+koek. Toen het paard nu buiten stond, ik er op en reed er wat mede de
+laan op en neder, nu stappende, en dan weer op een hand galopje:--want
+ik was bang dat hij er in 't geheel niet mede voort zou komen, zoo ik
+het hem eerst berijden liet. Toen het beest wat los en lenig was
+geworden, verzocht ik hem mijn plaats te nemen. "Wel! wat zeg je er
+van?" vroeg ik, toen hij een keer of wat heen en weer was geweest. "Mij
+dunkt, het loopt vrij aardig," zeide hij: "maar zou het niet wat te gauw
+moe zijn? Het zweet staat hem een duim dik op het lijf."--"Ja!" zeide
+ik, "dat dunkt mij ook, Jaspersz!"--"Och Mijnheer!" zeide deze, terwijl
+hij een groote pruim tabak in den mond stak, om niet te lachen: "dat is
+van de heetigheid; het beest is in geen zes dagen van stal
+geweest."--"Maar!" zei Velters wederom, die toch minder onnoozel was dan
+ik dacht: "struikelt het niet nu en dan wel eens?"--"Dan heb je hem niet
+goed op den toom gehouden," zeide ik: "toen ik hem reed heeft hij niet
+gestruikeld."--"En hoe oud is het beest wel?" vroeg hij alweer. "Ja,"
+zei Jaspersz: "piepjong is hij niet meer; maar Monsieur Velters verkiest
+ook geen heel jong beestje; meer dan een jaar of acht zal hij toen wel
+niet halen."--"En," vroeg ik, "wat moet dat juweel nu gelden?"--"Honderd
+dukaten," antwoordde Jaspersz: "en daar valt niets af te dingen. Ik heb
+er nog gisteren vijfhonderd gulden voor geweigerd aan Mijnheer
+Zadelhoff, dien Mijnheer kent."--"Honderd dukaten!" herhaalde ik op een
+toon van verontwaardiging, terwijl ik bij mijzelven lachen moest om het
+scheef gezicht, dat Velters zette: "wel dat zou de duivel!--Neen man!
+mij dunkt fl 400 is een mooi bod--of althans--Monsieur Velters moet het
+weten: maar ik voor mij zoude niet gaarne meer geven."--"Neen zeker!"
+zei Velters, die bleek van angst was: "en zelfs fl 400 is wel een
+honderd gulden boven mijn prik; ik ben geen man van de Nieuwe
+Heerengracht, zooals Mijnheer Blaek." Toen trok ik hem op zij; "hoor,"
+zeide ik, "'t is wel wat duur; maar in uwe plaats betaalde ik liever wat
+meer voor een goed paard, dan dat je een knol koopt, die u in den steek
+laat." Hij zat er deerlijk in, maar dorst niet teruggaan:--en om het
+maar in korte woorden te vertellen, na veel over en weer praten werd de
+koop voor fl 450 gesloten: en onze vriend trok af, na herhaalde
+dankbetuigingen voor al de moeite, die ik mij gegeven had; terwijl
+Jaspersz hem achternariep, dat hij nu een beest had, waar hij de wereld
+mee uit zou rijden. 't Kan wel waar zijn ook; want vandaag of morgen
+rijdt de blinde knol den Amstel met hem in."
+
+"Nu! die was heerlijk!" riepen de Officieren; "vierhonderd vijftig
+gulden voor een knol, die het doodschieten nauwelijks waard is.--Nu! dat
+verdient zoo'n beunhaas. Wat behoeft hij ook te rijden? Je hebt je dan
+recht dapper gehouden."
+
+Ik zag met genoegen, dat Reynhove niet instemde met den lof, welken de
+overigen Lodewijk toezwaaiden; maar, evenals ik, stilzweeg en het hoofd
+schudde. Wat mij betrof, ik was verontwaardigd over een zoo schandelijk
+bedrog, te minder verschoonbaar, omdat het gepleegd was tegen iemand,
+die er zich bij geen mogelijkheid tegen hoeden kon: en, wat mij nog meer
+ergerde, was de onbeschaamde wijze, waarop men zich nog dorst
+verhoovaardigen en lofspraak vergen op een daad, die mijns oordeels een
+geeseling waardig geweest ware. Ik kon mij eindelijk ook niet meer
+bedwingen; maar, niet gezind mijn gedachten ongevergd te uiten, bij
+lieden, die mij niet verstaan zouden, vergenoegde ik mij met de vraag,
+wat de arme Velters toch wel gezegd had, toen hij naderhand ontdekte,
+hoe deerlijk hij bedrogen was geworden.
+
+"Bedrogen!" herhaalde Lodewijk, mij schuins aanziende: "vergun mij u te
+zeggen, Mijnheer Huyck! dat dit een uitdrukking is, welke ten dezen niet
+te pas komt. Gij meent ongetwijfeld--toen hij bemerkte, dat ik hem bij
+den neus had gehad."
+
+"Indien gij oordeelt, dat deze laatste uitdrukking zachter is," zeide
+ik, koeltjes, "dan heb ik er vrede mee: de beteekenis blijft toch
+dezelfde."
+
+"Toen hij het bemerkte," vervolgde Lodewijk, zonder schijnbaar aan mijn
+woorden te hechten, "toen zag hij, dat hij zijn geld kwijt was, en daar
+bleef het bij. Denk je, dat hij zoo gek is, zich te beroemen, dat men
+hem beet heeft gehad?--Of dat hij zou durven klagen over mij? en gevaar
+loopen mijns vaders gunst en de mijne te verbeuren?"
+
+"Des te erger," zeide Reynhove, met warmte: "ik zou het u pardonneeren,
+indien gij dezen of genen maquignon had gedupeerd, of wel een cavalier,
+gelijk gij zijt, die u satisfactie kon vragen; maar dat gij abuseert van
+de goede trouw eens mans, die van de affaire geheel ignorant is en
+bovendien van u dependeert, dit is geen nobele manier van ageeren."
+
+Ik knikte goedkeurend bij deze redeneering, die mij zeer behaagde, al
+was zij in onzuivere taal gesproken. Wat Lodewijk betrof, hij toonde
+zich ten hoogste gebelgd over hetgeen hij een beleediging noemde: en er
+zou twist ontstaan zijn, indien de overigen er zien niet tusschen
+gevoegd hadden en verzocht, het onderwerp daar te laten.
+
+"Hei ho!" riep nu opeens Lodewijk: "wie komt daar aan?--Lucas Helding,
+zoo waar ik leef! blazend en zweetend als een narrepaard. Hier!"
+schreeuwde hij, tegen de ruiten tikkende: "hier vriend Helding! hier
+moet gij wezen! Toe vrienden! ziedaar een heerlijk voorwerp om ons mede
+te vermaken. Wij moeten hem binnenroepen en besissen."
+
+Ik keek uit! en inderdaad, daar kwam Helding voorbij, met den hoed in de
+hand, en het gezicht zoo rood als een kalkoensche haan, terwijl hem het
+zweet tappelings langs de wangen droop. Zoodra hij hoorde dat er getikt
+werd, draaide hij het hoofd om, en zijn gelaat helderde op, bij den
+aanblik van een volgeschonken roemer, dien Lodewijk hem voorhield. Ik
+had den goeden man wel willen waarschuwen, tegen het gevaar, dat hem
+bedreigde, maar het was te laat: hij was den tuin ingewandeld en stond
+reeds op den drempel van den koepel te buigen.
+
+"Wel poëet, kom binnen!" riep Lodewijk: "waar komt dat zoo vandaan? Maar
+drink, eer gij antwoordt. Gij schijnt warm en hebt wat verfrissching
+noodig."
+
+"Veels te veel goedheid," zeide Helding, nadertredende en het hem
+aangeboden glas met nieuwe buigingen aannemende: "uwe gezondheid
+Heeren!--Ik was de slatuintjes eens rondgekuierd; ik dacht niet, dat ik
+op weg naar huis nog kennissen zoude vinden."
+
+"_Allons_! ga zitten," zeide Lodewijk, hem bij de schouders vattende en
+op een stoel plakkende: "en drink nog reis. Zeker ben je weer aan 't
+verzenmaken geweest onderweg. Toe! laat hooren; wat heb je bij je?"
+
+"Is Mijnheer een dichter?" vroeg Contour, een blij gezicht zettende.
+
+"Een dichter!" herhaalde Lodewijk: "_puf nou poëetjes! 't is de baas van
+'t gansche land!_ Is dat een vraag, of Lucas Helding een dichter is?"
+
+"Is UEd. waarlijk die vermaarde Lucas Helding, wiens verzen mij zoovele
+aangename uren hebben doen doorbrengen?" vroeg Contour, met een gemaakte
+verbazing: "wel, ik had nooit durven droomen, dat ik het geluk ooit zou
+hebben mogen smaken, van uwe kennis te maken. Gun mij, uwe gezondheid te
+drinken."
+
+"Te veel goedheid," zeide Helding, zijn glas op nieuw ledigende: "maar
+hoe kan Mijnheer zoo bekend zijn met mijne gedichten, als ik vragen mag?
+want ik heb nog nooit iets laten drukken, als eenige...."
+
+"O Mijnheer!" zeide Reekalf, zijn kameraad in verlegenheid ziende:
+"alsof wij geen kopieën van uw werken hadden;--maar mijn vriend is mij
+vooruit geweest: gun mij thans ook de eer...." En er werd op nieuw
+geklonken.
+
+"Ik ben niet minder gecharmeerd van uwe kennis te maken," zeide
+Reynhove. "Ich wil auch een klaasje wein mit UEd. trinken," zeide
+Weinstübe. "Ik mag mij mede dat genoegen niet ontzeggen," riep Van
+Ranst:--en Helding, hoezeer zich tegen die al te groote eer verzettende,
+zag zich genoodzaakt met elk afzonderlijk een glas te ledigen. Zeker
+deed hem de wijn naar meer smaken; want toen hij de ronde gedaan had,
+verzocht hij mij uit zichzelven, de eer te mogen hebben, van ook met mij
+te klinken.
+
+"Ik kan u zeggen, mijn waarde Monsieur Helding!" zeide Contour, "dat er
+geen dichter is, wiens verzen meer bij ons regiment bewonderd worden,
+dan de uwe."
+
+"Het gaat zooverre," zeide Reekalf, "dat twee Luitenants, een Vendrig en
+drie Kornetten in arrest zijn gezonden, omdat het lezen uwer gedichten
+hen het parade-uur had doen verzuimen."
+
+"Wat praat gij van arrest," zeide Van Ranst: "ik ken er verscheidenen,
+die zich moedwillig naar de provoost laten brengen, om op hun gemak uw
+voortreffelijke dichtwerken te kunnen bestudeeren.
+
+"'t Gaat zooverre," hernam Contour, "dat onze Kolonel laatst, in stede
+van het commando te geven, een regel uit een uwer werken opzeide."
+
+"Wij hadden bij ons een Cadet," zeide Reekalf, "wiens dood gij op uwe
+rekening hebt."
+
+"Zijn dood!" riep Helding in verbazing uit: "UEd. spot er mee."
+
+"Volstrekt niet: hij wilde uw schrijftrant navolgen en heeft zich, uit
+wanhoop over het mislukken zijner pogingen, een kogel door 't hoofd
+gejaagd."
+
+"Wel! is het mogelijk?" hernam Helding, de handen van verbazing in
+elkaar slaande: "ik ben er waarachtig van ontsteld."
+
+"Toe geschwind! trink tan tegen den schrik," zeide Weinstübe, hem
+inschenkende.
+
+"Voor den drommel," zeide Van Ranst: "ik, die hier zit, heb al zes
+officieren van de Garde in tweegevecht overhoop gestoken, omdat zij
+ontkenden, dat Helding de eerste dichter van het gemeenebest was."
+
+"Hemel beware ons!" riep de goede Helding uit, verschrikt op zijde
+schuivende; want Van Ranst, die een groote zwaarlijvige kerel was met
+dikke knevels en bakkebaarden, zag er inderdaad vervaarlijk uit.
+
+"UEd. is immers," hervatte Contour, "de maker van dat lieve dichtstukje
+op ... hoe heet het ook?... "Eilieve, Reekalf! help mij eens op den
+weg."
+
+"Wel ja! van dat geestige gedichtje, dat wij te zamen lazen," zeide
+deze.
+
+"Welk bedoelt UEd.?" vroeg Helding, zijn oogen beurtelings van den eenen
+naar den anderen kant wendende: "ik kan niet nagaan...."
+
+"Wel! dat verliefde stukje," zeide Van Ranst: "ik heb het den vijfden
+van mijn weerpartijders nog in de ooren geschreeuwd, toen ik hem den kop
+gekloofd had: maar nu ben ik het waarachtig vergeten."
+
+"Dat waar eine frolijke manier om hum naar de eeuwigkeit te promenieren
+laten," zeide Weinstübe.
+
+"Misschien," zeide Helding, "meent UEd. dat gedichtje op het kuiltje in
+het kinnetje van Phyllis!"
+
+"Juist!" antwoordde Contour: "'t geen aldus begint ... och! hoe begint
+het ook weer?"
+
+"Lief kuiltje!..." hief Helding aan.
+
+"Juist: lief kuiltje.... Stilte, Mijne Heeren! Ga voort, mijn waarde
+Heer Helding!"
+
+"Ja! maak dat wij uit dat kuiltje komen," zeide Lodewijk.--En Helding,
+die alles voor goede munt opnam, hief op deze wijze aan:
+
+ "Lief Kuiltje! waar de God der liefde in ligt verscholen,
+ Als in een zacht satijnen bed!...."
+
+"Een satijnen bed.--Juist! recht poëtisch!"--viel Reekalf in.
+
+ "Van waar hij pijltjens schiet, die in het wilde dolen,
+ Maar treffen steeds, en gloeiend zijn als kolen,
+ Wier vier elk hart in vlammen zet."
+
+"Precies!" zeide Contour: "er kwam van kolen in."
+
+"Die kolen maken een _lumineux_ effect," zeide Reynhove.
+
+ "Wier vier het hart in vlammen zet."
+
+herhaalde Reekalf: "wat is het aardig uitgedacht en geestig volgehouden:
+_gloeiende kolen_ en _een vlammend hart_! Laten wij eens drinken, om
+dien geweldigen brand te blusschen. Uwe gezondheid, Monsieur Helding!"
+
+"Om u te bedanken, Mijne Heeren!" vervolgde hij: "maar het zal mijn tijd
+worden, om huiswaarts te keeren."
+
+"Ja!" zeide ik: "ik begin ook te vinden, dat het laat genoeg wordt. Wij
+zullen een eindweegs samen gaan, vriend Helding!"
+
+"Wel ja! Waarom niet den geheelen weg," zeide Lodewijk, mij spottend
+aanziende: "dan kunt gij nog in 't voorbijgaan een bezoek afleggen bij
+uw Dulcinea, die beneden hem woont.--Neen, neen! Wij gaan allen samen
+heen."
+
+"Ik heb geen Dulcinea, die beneden Helding woont," zeide ik, op een
+ernstigen toon: "en gij, mijnheer Blaek! weet dat zoogoed als iemand."
+
+"Nu! wij blijven ook niet lang meer," zeide Reynhove: "en wij gaan samen
+heen; maar wij moeten toch het vervolg van het gedicht hooren."
+
+"Kottorie neen!" zeide Weinstübe: "wou je nu al opkrassen? het mooie
+moet nog ankomen."
+
+"Wel, het zij zoo!" hernam ik: "maar dan gaan wij ook."
+
+"Als de Heeren het dan zoo verkiezen," zeide Helding: en hij vervolgde
+aldus met zijn gedicht:
+
+ "Lief Kuiltje! zeg mij toch, indien gij 't kunt verhalen,
+ En prent het mij ter dege in,
+ Hoe zijt gij toch ontstaan? en wat toch deed u pralen,
+ Zoo schoon, als geen Apèl het beter konde malen,
+ In 't midden van die ronde kin?"
+
+"Bravo! bravo!--Maar drink eens, Helding! dat opzeggen moet u vermoeien
+na een zoo lange wandeling."
+
+"In 't minste niet:--nu antwoordt het Kuiltje, Mijne Héeren!"
+
+"Een sprekend Kuiltje! hoe geestig!"
+
+ "Toen Venus zelf 't gelaat, waarin men mij ziet prijken,
+ Door hare gunst te voorschijn bracht,
+ Deed zij haar eigen merk in alle trekken blijken.
+ Zij schiep die schoone verf, waarvoor de roos moet wijken,
+ Die oogen, vol van tooverkracht."
+
+"'t Is onnavolgbaar!" galmde Reekalf uit.
+
+ "Dat geestig kopje, rijk versierd met blonde lokken,
+ Dien fijnen neus, zoo wel besneên,
+ Dien wenkbrauwboog, om 't oog zoo zuiver heengetrokken,
+ Dat mondje, slechts bestemd tot kussen en tot jokken."
+
+"Foei! Jokte Phyllis?" merkte Reynhove binnensmonds aan.
+
+"'t Komt zoo in 't rijm te pas," fluisterde ik hem toe.
+
+"Jokken beteekent hier zooveel als schertsen," zeide Helding, aan wiens
+nauwluisterend oor de aanmerking niet ontsnapt was. Hij vervolgde:
+
+ "Die tandjes, wit als elpenbeen,"
+ Toen zei zij: "aan mijn werk mag heden niets ontbreken.
+ En, als de moeder van de min,
+ Wil ik, hetgeen ik schiep, doen prijken met het teeken,
+ Dat elk herken." Zoo sprak ze, en drukte, al onder 't spreken,
+ Haar duimpjen in de kin."
+
+Hier werd dit kreupele rijm vervangen door een algemeen concert van
+toejuichingen, en zoovele gezondheden den maker gebracht, dat ik berouw
+begon te gevoelen, van hem niet vóór het einde van het gedicht te hebben
+medegevoerd, daar ik wel voorzag, dat hij den hem gespreiden strik niet
+ontgaan zou. Vreezende bovendien, dat ook de overigen, terwijl zij hem
+de laag gaven, zelven mede hun bekomst zouden krijgen, rees ik op en
+wenschte nu de eerste gelegenheid te baat te nemen om te vertrekken, en,
+zoo mogelijk, Helding mede te krijgen, toen het gesprek opeens een
+wending begon te nemen, welke mij blijven deed.
+
+"Wat ik bovenal admireer," zeide Reynhove, terwijl hij den dichter bij
+zijn knoopsgat hield, "is de variëteit, respireerende in de differente
+poësies, die gij aan Mejuffrouw Blaek hebt gedediëerd. Zeker heeft u het
+sujet geïnspireerd."
+
+"Ongetwijfeld, Mijnheer!" zeide Helding: "wie zou niet in heilig vuur
+ontstoken raken, wanneer hij zulk een engel moet bezingen? Zouden wij
+hare gezondheid niet eens drinken, Mijne Héeren?"
+
+Ik gevoelde een hoogst onaangename gewaarwording, en het was mij, of de
+naam van Henriëtte ontheiligd werd, dat men dien bij een gelegenheid als
+deze dorst uitspreken. Dan ik had spoedig meer gegronde reden tot
+ontevredenheid.
+
+De gezondheid van Mejuffrouw Blaek werd gedronken, en die ellendige
+Weinstübe voegde er bij: "dat is een gonditie, die onze frund Plaek zich
+vooral wel zal aantrekken wollen. Immers; hoe staat es? Pin je al
+keënkacheerd met haar? En wanneer sollen wir op je prijloft tansen?"
+
+"Niet zoo mal," antwoordde Lodewijk: "zij is geen onaardig bekje en zou
+wel willen, geloof ik; maar wij zullen er niet aan doen."
+
+Ik gevoelde een innigen trek, om den pochhans op zijn gezicht te
+trommelen--en bedwong slechts met moeite mijn toorn.
+
+"Maar toch, Plaek!" zeide Weinstübe: "man sagt, der Her papa wil mit
+alle kraft und keweld, dat je haar trauwen solt."
+
+"Ja! dat heeft de ouwe zich in 't hoofd gezet, Joost weet waarom!
+althans hij gunt haar aan geen andere."--Hier zag hij mij aan met een
+schampere uitdrukking, die mij het bloed in 't gezicht deed stijgen:
+"doch," vervolgde hij: "als ik ooit zoo gek worde om mijn vrijheid te
+verkoopen, zal ik ten minste een half millioentje in ruil moeten hebben,
+en geen kale rot, die op haar best," enz. Hier bezigde hij eenige
+uitdrukkingen, te gemeen om herhaald te worden, maar die door Weinstübe
+en de officieren met een luid gelach werden aangehoord.
+
+Er had een hevige strijd in mijn binnenste plaats. Ik had te veel
+eerbied voor Henriëtte, om haar op zulk een tijd en plaats en in een
+dergelijk gezelschap tot onderwerp van een twist te doen strekken, en
+haar partij te trekken tegen haar eigen bloedverwant: maar aan een
+anderen kant was het in mijn oogen een ellendige laagheid, te dulden,
+dat zij in mijn bijzijn tot onderwerp moest strekken van zulk
+nietswaardig gesnap. Terwijl ik mijn denkbeelden zocht in orde te
+schikken, ten einde aan Blaek mijn ongenoegen op een betamende wijze te
+kennen te geven, kwam Reynhove mij voor en gaf mij daardoor de gezochte
+aanleiding, om mij, zonder stof tot opspraak te geven, in het onderhoud
+te mengen.
+
+"Vriend Blaek!" zeide Reynhove: "gij doet verkeerd, aldus over uw
+cousine te spreken: zij is een charmant meisje, en zou ook zonder geld
+in staat zijn, iemand gelukkig te maken, die haar wist te appreciëeren:
+en daar zijt gij de man niet naar."
+
+"Dunkt u dat?" vroeg Lodewijk: "welnu! trouw haar dan zelf: en geluk er
+mede."
+
+"Het verwondert mij," sprak ik nu op mijn beurt, "dat de Heer Blaek op
+een zoo losse wijze spreekt van een naastbestaande, die wellicht door
+geene onzer jonge dames overtroffen wordt, en wier zedigheid althans
+boven alle lofspraak verheven is."
+
+"Wat weet gij daarvan?" vroeg Lodewijk: "omdat gij een paar keeren
+alleen met de meid geweest zijt, en zij tegen u misschien de preutsche
+gespeeld heeft, denkt gij, dat zij tegen een iegelijk zoo zijn moet.
+Loop heen! wij weten, wat wij weten."
+
+"Ik weet," zeide ik, "dat ik in twijfel sta, of ik uwe taal met den naam
+van laster of met dien van kinderpraat moet bestempelen."
+
+"Wat!" riep Lodewijk uit, terwijl hij opstoof van zijn stoel: "weet gij
+wel wat gij zegt?"
+
+"Niet alleen, dat ik het weet; maar ik ben bereid, het te herhalen, en
+geen woord meer te verdragen ten nadeele van Mejuffrouw uwe nicht."
+
+"En wie duivel heeft u opgedragen haar ridder te zijn?" vroeg Lodewijk:
+"maar dat is hetzelfde: wij zullen elkander nader spreken, Mijnheer
+Huyck!"
+
+"Ik ben uw seconde, Blaek!" zeide Van Ranst, zich oprichtende, en de
+breede borst omhoogzettende.
+
+"Ja kottorie! dat kun je niet onder je laten, Plaek!" zeide Weinstübe.
+
+"Wees toch zoo dwaas niet, Blaek! zeide Reynhove, tusschen beiden
+tredende: "onze vriend Huyck heeft perfect gelijk. Gij hebt op een
+impardonnable wijze van uwe nicht gesproken: en gij zoudt de zaak niet
+amelioreeren, door er verdere suites aan te geven. Laat alles liever en
+_état_ blijven, haar naam niet meer geprononceerd, en de quaestie
+afgedronken worden."
+
+"Ja!" mompelde Heldring: "dat is naar mijn hart gesproken, laat de
+quaestie afgedronken worden."
+
+"De Heer Reynhove heeft volmaakt gelijk," zeide Contour tegen Lodewijk:
+"gij kunt niet vechten tegen iemand, die het opneemt voor uwe eigene
+nicht."
+
+"Ja! das ist auch waar," zeide Weinstübe: laten wij er maar nicht meer
+over spreken und ein klaasje von frundschap trinken."
+
+"Met genoegen," zeide Lodewijk: "indien Huyck mij naar behooren excuus
+wil vragen voor de onbehoorlijke taal, die hij zich tegen mij heeft
+veroorloofd."
+
+"Ik geloof," zeide ik, "dat mijne uitdrukkingen gematigd genoeg zijn
+geweest, en kan geene verschooning vragen voor hetgeen ik op goede
+gronden gezegd heb. Dit alleen wil ik verklaren, dat ik geen oogmerk
+had, u te beleedigen, maar alleen de eer van Mejuffrouw uwe nicht tegen
+alle blaam te handhaven."
+
+"Die reparatie moet u genoeg wezen, Blaek!" zeide Reynhove: "kom! wees
+geen kind en begin geen dispuut, waardoor gij u-zelf een ridicule zoudt
+geven.--De eer van een jong meisje is een teeder punt en behoort niet
+zoo lichtvaardig onder een glas wijn gecompromitteerd te worden."
+
+"Ach ja!" zeide Helding, terwijl Lodewijk, hoezeer onwillig, het glas
+aannam, dat Contour hem opdrong: "de eer van een meisje is een teeder
+punt. Och! mijn Klaartje! mijn Klaartje! wanneer men zoo los over u
+sprak, niemand zou het voor u willen opnemen!"--Hier liepen de tranen
+den man, wien de wijn in een aandoenlijke stemming gebracht had, langs
+de wangen.
+
+"Wat ist das!" vroeg Weinstübe: "wat hebje te hijlen und te lamenteeren?
+Trink liever een schlok, dan dat je zoo staat te balken."
+
+"Och! mijn waarde Heer!" zeide Helding, terwijl hij den aangeboden
+roemer al snikkend ledigde: "Ik kan nooit over een lief meisje hooren
+spreken, of ik denk om mijn arme dochter, die ook eens zoo braaf en goed
+was, en thans ... och! och!--Mijnheer Lodewijk zal zich wel herinneren,
+welk een braaf, beminnelijk schepseltje het was, alvorens een schelm
+haar ... och! och!"
+
+"Ik!" zeide Lodewijk, terwijl hij bleek werd, hetzij door de uitwerking
+van den wijn, of uit eenige andere oorzaak: "wat weet ik van uw dochter
+af?... Doch ja!... ik herinner mij ... zij is het pad opgegaan,
+nietwaar?"
+
+"Ja Mijnheer!" antwoordde Helding, blijkbaar door de woorden van
+Lodewijk beleedigd, en hem aanziende met een vrijmoedigen blik; want de
+kracht des wijns had de afstanden tusschen hen gelijkgemaakt: "zij is
+het pad opgegaan: en ik kan het zonder blozen zeggen; want ik heb haar
+altijd het goede voorgehouden en liefgehad:--en haar schande komt
+alleen op den schelm neer, die haar bedorven heeft. Ziet Mijne Heeren!
+ik ben maar een oude, afgeleefde vent; maar indien ik den verleider
+wist, die mijn geluk verstoord heeft: ik zou hem opzoeken en in 't
+aangezicht slaan. Neemt het mij niet kwalijk, Mijne Heeren! Gij zijt
+allen nog jong en neemt het misschien zoo nauw niet; maar indien gij
+nadacht, hoe uwe onbezonnenheid iemands geluk voor eeuwig kunnen
+verstoren, gij zoudt over zulke onderwerpen niet schertsen. Och! Ik zou
+al die verzen, welke UEd. geprezen hebt, met vermaak op het vuur gooien,
+indien ik daardoor slechts mijne arme dochter terughad."
+
+Helding had op dit oogenblik iets ernstigs, iets waardigs in zijn
+houding: het gevoel van eigenwaarde, dat anders bij hem sluimerde en hem
+elken hoon lafhartig deed slikken, was opgewekt geworden nu het zijne
+dochter gold: de wijn had hem vrijmoedigheid geschonken om zich te
+uiten, en de beschroomde, laffe, kruipende tafelschuimer had in mijn oog
+iets eerbiedwekkends verkregen.--Het was echter niet meer dan een
+flikkervlam, bestemd om even spoedig te zijn uitgedoofd als zij ontstaan
+was.
+
+Het scheen, dat zijn zedenpreek Lodewijk en zijn vrienden weinig
+aanstond; althans de eerste deed weldra het voorstel, om de paarden te
+gaan zoeken: en ik nam deze gelegenheid waar, om den dichter te
+beduiden, dat wij nu lang genoeg gebleven waren en het tijd werd om naar
+huis te gaan. Na een korte tegenstribbeling liet hij zich gezeggen, en,
+afscheid van het gezelschap genomen hebbende, verlieten wij de herberg.
+
+
+ * * * * *
+
+
+ZEVEN-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
+
+WAARIN ONZE HELD IN NIEUWE ONAANGENAAMHEDEN WORDT GEWIKKELD.
+
+
+Ik had nog nauwelijks twintig stappen stadwaarts gedaan, toen die zelfde
+Helding, die even te voren zoo verstandig gesproken had, mij plotseling
+bij den arm nam: "het is toch zonde en jammer," zeide hij: "te moeten
+aftrekken, zoolang er nog zulke goede wijn in de flesch is."
+
+Ik zag hem aan: de oogen puilden hem uit het hoofd: en een misstap, dien
+hij op dat oogenblik deed, en waardoor hij bijkans tegen mij
+aantuimelde, deed mij overtuigend zien, dat hij dronken was, althans
+door den plotselingen overgang uit den warmen koepel in de lucht,
+bevangen geraakt.
+
+"Hou u maar bedaard, vriend Helding!" zeide ik: "en laat ons
+voortstappen, zonder de menschen te dwingen van naar ons te kijken."
+
+Wij wandelden verder op, en ik deed mijn best, den sukkel voort te
+krijgen, die bij elken stap tegen mij aankwakte en met de beenen al de
+bewegingen maakte van een schaatsenrijder. Het begon gelukkig al te
+schemeren, en er waren weinig menschen meer voor de herbergen; maar ik
+schaamde mij toch om met een dronken man de poort in te komen. Reeds had
+ik een paar keeren stilgestaan en rondgezien naar iemand om een rijtuig
+te bestellen, toen tot mijn blijdschap Reynhove met twee der Officieren
+ons achterop kwam geloopen. Ik wenkte hen toe en zij hadden niet veel
+moeite om te zien hoe de zaak geschapen stond. De Hagenaar bood mij
+terstond zijn hulp aan; doch de beide anderen, die waarschijnlijk haast
+hadden, wenschten ons in 't voorbijgaan pleizierige wandeling en stapten
+voort, zonder zich wijders over ons te bekommeren. Reynhove nam nu
+Helding bij den anderen arm en op die wijze gelukte het ons, hem tot in
+de poort te krijgen. Op het Haarlemmerplein gekomen, bestelden wij een
+slede en pakten onzen maat, die zoo gedwee als een schaap was en nergens
+meer besef van had, daarin, terwijl wij gearmd naast het voertuig voort
+bleven wandelen. Ik vroeg aan Reynhove, hoe het met zijn paard gesteld
+was.
+
+"O!" zeide Reynhove: "het is zoo gezond als een visch. Ik laat het uit
+precautie op stal staan; moest hij morgen weer aan den gang, hij zou aan
+de blessen van Blaek desnoods een zeshonderd roe vooruit geven; want,
+wat die betreft, ik geloof niet, dat hij er ooit weer mede zal kunnen
+rijden."
+
+"Dit is dan," zeide ik, "een weddenschap geweest, waar niemand bij
+gewonnen heeft: gij zijt het geld kwijt, en Blaek een paar brave
+paarden."
+
+"Hij verliest er meer bij dan ik," zeide Reynhove, lachende.
+
+"Ik zie niet, dat zulks u eenigen troost kan geven, dat twee edele
+schepselen buiten gebruik raken en het wellicht met den dood bekoopen;
+terwijl zij buiten deze dwaasheden den eigenaar tot nut en genoegen
+hadden kunnen strekken."
+
+"_Ma foi!_ het is hun lot! waar zijn de harddravers voor, anders als om
+te loopen? Gij zult toch een echt nationale gewoonte als de
+harddraverijen niet willen condemneeren?"
+
+"Volstrekt niet," hernam ik: "maar de paarden, welke men daartoe bezigt,
+worden er uitdrukkelijk toe bestemd, en door een gestadige oefening
+bekwaam gemaakt om het lang uit te houden en sterke beweging te doen
+zonder nadeel voor hun gezondheid: en bovendien bereden door lieden, die
+de noodige zorg dragen, dat zij zich niet boven hunne krachten
+inspannen. Wat ik veroordeel, zijn die bijzondere weddenschappen,
+waarbij welopgevoede lieden zich met rostuischers gelijk stellen, hun
+paarden slaan, mishandelen en bederven, en per slot slechts een schralen
+roem inoogsten. Ik geloof, dat ik mij des te vrijer jegens u aldus mag
+uitlaten, omdat ik bespeurd heb, dat gij, uit liefde voor uw beest, en
+om het niet te bederven, de kans der overwinning verspeeld hebt. Doch
+juist dit toont aan, dat gij althans voor dergelijke grappen de man niet
+zijt. Om die mede te doen, moet men beginnen met alle gevoel van deernis
+uit te schudden."
+
+"Ik geloof, dat gij gelijk hebt," zeide Reynhove: "_mais que
+voulez-vous_?"
+
+"Gij althans," vervolgde ik, "zoudt niet handelen, gelijk Blaek gedaan
+heeft ten opzichte van Velters. Gij ziet waar die
+paardekoopers-zedenkunde toe brengt."
+
+"Ik verzeker u," zeide Reynhove, "dat, toen ik kennis maakte met
+Lodewijk, ik hem voor een bon _compagnon_ aanzag, die wellicht zijn
+gebreken had, maar rond en voor de vuist was;--maar hij is mij erg
+tegengevallen:--en dan de manier, waarop hij over zijne _cousine_
+spreekt!--foei!--_Apropos_! is het een indiscretie, u te vragen, of gij
+_vues_ op haar hebt?"
+
+"'t Is nu de tijd niet, daarover te spreken," antwoordde ik, ongenegen
+hem tot mijn vertrouweling te maken.
+
+"Integendeel!" hernam hij: "en gij behoeft voor mij niet te vreezen:--er
+zal tusschen ons geen rivaliteit bestaan.--Maar wat kan de reden zijn,
+dat haar oom zoo geweldig op een huwelijk tusschen haar en Lodewijk
+gesteld is, en zich daar zoo zonderling en dringend over uitlaat?"
+
+"Heeft hij dat in uw bijzijn gedaan?" vroeg ik, verrast.
+
+"Aha!--die vraag is een antwoord op hetgeen ik zooeven vroeg:--In mijn
+bijzijn? _mieux que ça_, tegen mijzelven, vriendlief!"
+
+"Hoe dat?"
+
+"Luister eens. In den gepasseerden nacht lag ik gerust op mijn bed, toen
+opeens de deur van mijn slaapkamer wordt opengedaan: "wie is daar?"
+vraag; ik.--Geen antwoord.--Ik ga overeind in mijn bed zitten, en zie:
+daar nadert mij een lange gestalte, blootsvoets en 't lijf in een
+nachtjapon gewikkeld, met een slaapmuts op au een kaars in de hand, die
+naar mij toetreedt. Het was de oude Heer Blaek."
+
+"Inderdaad! En wat kwam die u vertellen?"
+
+"Daarnaar was ik niet minder nieuwsgierig dan gij. "Mijn God! Mijnheer
+Blaek! Wat is er gebeurd?" vroeg ik.--Maar hij, zonder mij te
+antwoorden, zette de kaars op de tafel, en, een stoel nemende, plaatste
+hij zich aan het hoofdeneind van mijn bed. Toen bemerkte ik eerst, dat
+hij een slaapwandelaar was."
+
+"En hij sprak met u?"
+
+"Hij nam mijne hand tusschen de zijne, en toen, mij met een gelaat vol
+angst aanziende: "om Gods wil, Lodewijk!" zeide hij: "maak uw ouden
+vader niet ongelukkig. Heb medelijden met mij. Geef mij de rust mijner
+ziel weer en neem Henriëtte tot vrouw. Ik heb heden weer een aanzoek
+voor haar afgeslagen.""
+
+"Hij zeide dit?"
+
+"Ik herhaal u zijn eigen woorden: "O! Wist gij," vervolgde hij, "wat het
+zegt, jaren lang de folteringen des gewetens te gevoelen, en slechts één
+middel tot herstel van het misdrijf te kennen. Het is in uwe macht mijn
+Lodewijk! mij de rust terug te geven. Ik heb u altijd uwen wil laten
+doen;--ik heb u wellicht te veel liefgehad: ja! God weet het: veel te
+veel:--doe gij dan het eenige, wat gij voor mij doen kunt.""
+
+"Onbegrijpelijk! En welk geheim kan het zijn, dat hem zoo zwaar op het
+hart ligt?"
+
+"Ik weet het niet; en ik was liever de kamer uitgeloopen dan op een
+zoodanige wijze de confident te worden van iemand, aan wiens huis ik
+hospitaliteit geniet.--De slapende vervolgde: ""gij weet het niet,
+waarom ik zoo sterk op dat huwelijk insisteer. En gij zult het ook nooit
+weten dan in de ure mijns doods. En die zal niet ver meer verwijderd
+zijn, indien gij aldus voortgaat, mijn beden te weerstreven.""
+
+"Schrikkelijk! En wat toch kan het zijn, dat hier achter schuilt."
+
+"Het tooneel begon mij te vervelen. Ik trok mijn hand los, en kroop zoo
+dicht tegen den wand, dat ik buiten zijn bereik lag. Hij tastte nog
+eenige oogenblikken naar mij, zuchtte toen diep, rees op, nam den
+kandelaar en trok af gelijk hij gekomen was."
+
+"Ik zou dit geval maar niet rondvertellen," zeide ik: "hetgeen u gezegd
+is, was niet voor uwe ooren bestemd, en openhartig gezegd, steekt er
+niet een soort van misbruik van vertrouwen in, het aan derden mede te
+deelen?"
+
+"Dat zegt gij nu gij 't weet," zeide Reynhove, lachende: "maar gij hebt
+gelijk, en ik zou het u ook niet verhaald hebben, dacht ik niet, dat het
+u interesseeren kon en u den sleutel geven van het refus, dat gij
+geleden hebt. Aan Lodewijk echter heb ik gemeend het te moeten zeggen,
+die er hartelijk om heeft gelachen, en gezegd, dat hem dergelijke
+bezoeken zoo dikwijls gebeurden, tot hij eindelijk de resolutie had
+genomen, van zijn deur te sluiten, wanneer hij naar bed ging. Ik geloof,
+dat ik zijn voorbeeld volgen zal voor de weinige dagen, die ik nog denk
+te blijven; want ik ben niet op de herhaling dier visites gesteld en zou
+wellicht meer hooren dan mij aangenaam was."
+
+"Denkt gij spoedig weer naar Den Haag te gaan?"
+
+"Ik geloof van ja: ik verlang met die Blaeken niet intiem te worden: en
+bovendien, uw vader heeft mij een goeden raad gegeven: en het zal den
+mijnen aangenaam zijn, indien ik mij in deze of gene carrière begeef.
+Voor mijn vertrek echter, kom ik stellig nog eens ten uwent aan."
+
+Wij spraken nu over onverschillige zaken, totdat wij ons aan de deur der
+woning van Heynsz bevonden. Mijn oogmerk was om, ten einde de
+gelegenheid te vermijden van Amelia opnieuw te ontmoeten, onzen patiënt
+aan Heynsz over te leveren, en dezen de verdere bezorging op te dragen.
+Doch de huisheer was uit: en daar de meid natuurlijk geen kans zag, om
+Helding, die gevoelloos als een blok in de slede lag, naar de derde
+verdieping te sjouwen, zagen wij ons wel genoodzaakt deze taak zelven te
+aanvaarden. Juist op het oogenblik, dat wij den poëet uit de slede
+tilden, kwam Lodewijk aangeloopen, gevolgd van zijn bediende. "Zoo!"
+zeide hij: "zijt gij daar eindelijk? Ik heb mij in 't zweet geloopen, om
+u in te halen. Gij vergeet, dat ik ook bij de grap hoor."
+
+Dit zeggende, pakte hij mede een been van Helding aan; doch ik bemerkte
+dadelijk, dat zijne hulp ons weinig baten zoude, want hij waggelde zelf,
+en had allen schijn van onder den invloed van den wijn te handelen. Ook
+liet hij, zoodra wij den beschonkene de benedentrappen opgesjouwd
+hadden, dezen los, en ging op het portaal zitten. Intusschen sleepten
+wij Helding hooger op; maar ik had in 't voorbijgaan gemerkt, dat de
+deur van Amelia's kamer even was geopend geworden, en dat haar vader,
+waarschijnlijk ongerust over het buitengewoon gedruisch, om het hoekje
+gekeken had. Lodewijk, die misschien ook niet zonder doel was
+achtergebleven, had hem ook bespeurd, was weder opgestaan en de kamer
+van Amelia binnengetreden. Ik zag dit met een zwenk.
+
+"O wee!" zeide ik tegen Reynhove: "laten wij ons haasten: anders komt er
+gekheid daar beneden."
+
+Wij legden dan ook, zonder verderen omslag te maken, den snorkenden
+Helding op zijn bed, en stoven de trappen weer af. De deur van Amelia's
+kamer stond open: zijzelve zat aan haar werktafel, bleek van schrik en
+met de handen krampachtig saamgevouwen. Haar vader stond midden in het
+vertrek, met de armen over elkander geslagen, en staarde Lodewijk aan,
+die nauwelijks op de beenen staan kon en al vloekende uitriep:
+
+"Nu zie ik het eindelijk, Juffertje!--Al wil je mij niet tot galant, gij
+ontvangt toch visites van Heeren.--Voor Huyck blijft de deur niet
+gesloten, en wie is deze snaak? Zeker de betaalmeester en chef! He?"
+
+"Blaek!" riepen Reynhove en ik, hem van weerszijden bij de hand nemende:
+"Stel u toch zoo niet aan.--Ga met ons!"
+
+"Met uw verlof!" zeide Bos: "is deze de Heer Blaek, die de
+onbeschaamdheid heeft gehad, aan mijne dochter schandelijke voorstellen
+te doen?"
+
+"Uw dochter!" herhaalde Lodewijk, een oogenblik verrast: "nu ja! wat
+doet het er toe?" vervolgde hij met zijne gewone onbeschaamdheid: "ik
+heb haar rijk willen maken: en zoo gij een verstandig man zijt, zul je
+er niets tegen hebben. Er steekt immers geen kwaad in, op een mooi
+meisje te verlieven?--En zij neemt ook presenten aan, al houdt zij zich
+fijn."
+
+"Wacht!" zeide Bos: en meteen, een lade openhalende, kreeg hij het
+doosje met juweelen voor den dag en stak het Lodewijk tusschen vest en
+hemd; waarna hij, zonder er een woord bij te voegen, hem met de andere
+hand een heftigen slag in 't aangezicht gaf.
+
+"Mijnheer!" zeide Reynhove, onthutst: "wij zullen wel zorgen, dat hij u
+niet incommodeert: maar zoo gij hem slaat, laten wij hem los."
+
+"Mijne Heeren!" zeide Bos, op een bedaarden toon: "hij bekomt niet als
+het honderdste deel van hetgeen hij verdient; en het is hoog noodig, dat
+hij eens leere, hoe hij hier in 't vervolg ontvangen zal worden."
+
+"Gij zult het mij betalen," brulde Lodewijk, pogingen aanwendende om
+zich los te rukken: "houdt mij niet vast, lamme, valsche vrienden die
+gij zijt! Pieter! mijn zweep! ik wil dien schoft mores leeren."
+
+En Pieter, die geen haar beter was dan zijn Heer, stormde binnen en kwam
+met opgeheven zweep op Bos aan. Ik sprong tusschen beiden; maar zag mij
+hierdoor genoodzaakt, Lodewijk los te laten, die, zich nu ook van
+Reynhove bevrijdende, als een razende Roeland op Bos toeschoot. Maar
+deze, hem zonder schroom afwachtende, greep hem met de eene hand in de
+das en met de andere in den gordel, droeg hem, ondanks zijn
+tegenspartelen, de deur uit en smeet hem toen van al de trappen af.
+
+"O God! wat zal het gevolg van dit alles zijn?" riep Amelia: "Mijnheer
+Huyck! in 's Hemelsnaam!--Help hem toch aan 't bedaren."
+
+"Ga uw Heer oprapen," zeide Bos, terugkeerende, tegen Pieter: "of ik zal
+u denzelfden weg wijzen."
+
+Pieter, hoewel anders een onbeschofte, ruwe kerel, en voor geen kleintje
+vervaard, scheen echter ongenegen een nieuw bewijs uit te lokken van de
+kracht des forschgespierden mans, die voor hem stond, en begaf zich,
+zonder een tweede bevel af te wachten, naar beneden. Reynhove trad
+nader: "is dit niet wat hard geprocedeerd, Mijnheer?" vroeg hij: "onze
+vriend is een weinig beschonken, en...."
+
+"En ik behandel hem als zoodanig," zeide Bos: "gij zult mij genoegen
+doen, hem te volgen: ik verlang vrij op mijne kamer te zijn en van
+bezoeken verschoond te blijven.--Mijnheer Huyck! een woord met u eer gij
+gaat."
+
+"Ik verlaat u, Mijnheer!" zeide Reynhove: "want ik erken, dat gij hier
+meester zijt: maar permitteer mij om u te zeggen, dat ik hier toevallig
+ben ingekomen, en wel, om een dispuut, dat ik vreesde, te preveniëeren:
+en dat ik uwe forsche manier van ageeren jegens iemand, die zich niet
+wel defendeeren kan, nimmer zal approbeeren."
+
+"Al genoeg!" hernam Bos, met een beweging van ongeduld, en terwijl hij
+hem de deur wees. Reynhove haalde de schouders op, boog zich voor
+Amelia, gaf Bos zijn trotschen blik terug en vertrok.
+
+"Wat is de aanleiding van dit tooneel?" vroeg Bos, zoodra hij weg was:
+"ik had niet verwacht dat dergelijke onaangenaamheden herhaald zouden
+worden."
+
+Ik gaf hem een kort verslag van de oorzaak onzer komst en betuigde,
+hoezeer het mijzelf speet, zonder opzet opnieuw in een geschil als dit
+gewikkeld te zijn geweest.
+
+"'t Is wel!" zeide hij: "ik geloof u: en ik ben overtuigd, dat ik niets
+van den Heer Huyck te wachten had, als wat betamelijk en voegzaam is."
+
+"De Hemel geve," zeide Amelia, "dat deze ontmoeting geene onaangename
+gevolgen voor u hebbe."
+
+"Dat ware van weinig aanbelang," zeide ik: "maar zij kan de aandacht der
+Justitie trekken: en zoo Blaek, om zich te wreken, een beklag inlevert,
+vrees ik, dat UEd. wellicht niet langer hier veilig zult zijn."
+
+"Het is zeker, dat ons alles te duchten staat," zeide Bos: "maar het
+baat mij niet, of ik angstig de toekomst inzie; ik heb mij in erger
+gevaren bevonden, en mijn gestarnte heeft mij immer daaruit gered. Tot
+nog toe schijnt men geen achterdocht tegen mij te voeden: en wellicht
+heb ik slechts twee dagen meer noodig, om mijn zaken hier af te doen en
+voor altijd dit land te verlaten."
+
+"Vlei u niet te veel," zeide ik, het hoofd schuddende: "UEd. begaat
+onvoorzichtigheden.--Of is het geene onvoorzichtigheid, aan de zuster
+van den Hoofdschout een bezoek te geven?"
+
+"Integendeel!" zeide hij: "niets is meer geschikt, om de vermoedens af
+te wenden;--maar ik wil u niet langer ophouden. Vaarwel! En dat de Hemel
+met u zij."
+
+Ik vertrok. Op straat gekomen, zag ik de slede vertrekken, met den
+bediende van Lodewijk er naast, terwijl Reynhove mij nog stond af te
+wachten.
+
+"Ik heb Blaek aangeraden, om van die équipage gebruik te maken," zeide
+hij: "maar verhaal mij, bid ik u, wie is toch die Sinjeur daarboven, die
+een paar vuisten heeft als een smidsgezel, en een houding als een
+Burgemeester? Gij schijnt hem te kennen."
+
+Ik was op deze vraag voorbereid, en antwoordde zonder aarzelen: "dien
+Heer heb ik laatst op een dichterskrans bij Helding ontmoet: zijn
+rechten naam weet ik u niet te zeggen."
+
+"_Ma foi!_ hij heeft een schoone dochter, en ik begrijp licht, dat
+Lodewijk er een kansje op wagen wilde;--maar in allen gevalle heeft de
+oude Heer het toch wat erg gemaakt en ik zal het Lodewijk niet kwalijk
+nemen, indien hij hem satisfactie vraagt wegens de geledene
+injurie;--zoo namelijk die heer een man is, aan wien men, zonder zich te
+compromitteeren, een uitdaging zenden kan."
+
+"Lodewijk zal, hoop ik, verstandiger zijn," zeide ik, beschroomd over de
+gevolgen, welke een zoodanige handelwijze, ook voor mij, zoude kunnen
+met zich brengen: "hij is de oorspronkelijke beleediger geweest: en
+niemand zou het toch kunnen goedkeuren, dat hij den vader voor den degen
+eischte, omdat deze het voor zijn verongelijkte dochter had opgenomen."
+
+"Dat is waar ook," zeide Reynhove: "en gij moet niet denken, dat ik het
+gedrag van Lodewijk approuveer;--maar die andere, met zijn rooden rok,
+heeft het toch ook wat erg gemaakt.... Enfin! het is zooals het is:--en
+nu zult gij mij niet kwalijk nemen, dat ik u verlaat en naar mijn logies
+ga: Lodewijk zou anders met reden klagen, dat ik hem geheel aan zijn lot
+abandonneer: en ik zal toch al werks genoeg hebben, om hem te
+apaiseeren.--Vaarwel!"
+
+Wij namen afscheid: Reynhove volgde den weg, dien de slede gegaan was,
+en ik trok naar huis. Waarschijnlijk droeg mijn gelaat eenige blijken
+van de gemoedsaandoeningen, door het gebeurde bij mij verwekt; althans
+mijn vader zag mij ernstig en mijn moeder enigszins bezorgd aan, terwijl
+Suzanna, toen ik, zonder van de laatste ontmoeting te reppen, in korte
+woorden verhaalde, dat ik in gezelschap met Blaek, Reynhove enz. geweest
+was, mij verklaarde, dat zij mij op mijn verjaardag een zweepje en een
+bokaaltje zoude present doen, aangezien ik bij mijn overige beminnelijke
+hoedanigheden die van een rostuischer en een drinker scheen te willen
+voegen. Mijn moeder zuchtte, en mijn vader zeide bij het scheiden:
+"Ferdinand! teleurgestelde liefde kan somtijds tot dwaze stappen
+vervoeren. Neem u in acht!"
+
+
+ * * * * *
+
+
+ACHT-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
+
+WAARIN LEELIJKE DONDERBUIEN BOVEN HET HOOFD VAN FERDINAND SAMENPAKKEN.
+
+
+Den volgenden dag op de beurs zijnde, werd ik aangesproken door den
+makelaar Velters, die, na met mij eenige woorden gewisseld te hebben
+over de commissies, welke hij voor ons kantoor te verrichten had, mij
+vergunning verzocht, mij een eind weegs huiswaarts te vergezellen. Ik
+verbeeldde mij, dat er deze of gene verkooping ophanden was, waarbij hij
+in aanmerking wenschte te komen en deswege mijn voorspraak verlangde: en
+ik was niet weinig verwonderd toen hij, zoodra wij de beurs verlaten
+hadden, mij vroeg of het mij hetzelfde was, de Pijpenmarkt om te loopen,
+dewijl wij daar minder gedrang zouden vinden en meer ongestoord kunnen
+spreken, dan op het Rokin of in de Kalverstraat.
+
+"Is het zoo belangrijk?" vroeg ik, verwonderd over deze geheimzinnige
+handelwijze: "waarom komt UEd. dan niet liever bij mij aan huis?"
+
+"Verschoon mij," was zijn antwoord: "maar het is beter, dat ik met UEd.
+spreek, voordat UEd. te huis zijt."
+
+"Er is toch geen samenzwering ophanden," vroeg ik lachende, terwijl ik
+aan zijn verzoek voldeed en met hem den stillen weg ging, dien hij
+verkozen had. Nauwelijks waren wij op de Pijpenmarkt, of hij ving het
+gesprek aan door mij met warmte te danken, voor hetgeen ik ten zijnen
+behoeve gedaan had.
+
+"Gij meent mijn voorspraak bij den Heer Van Baalen," zeide ik: "maar
+lieve vriend! daarvoor hebt gij mij gisteren immers reeds aan de beurs
+uw dank betuigd."
+
+"Daarvoor kan ik nooit dankbaar genoeg zijn," zeide hij: "maar ik bedoel
+een dienst van een anderen aard ... in die zaak over dat paard van den
+Heer Blaek:--niemand als UEd. kan mij die hebben bewezen."
+
+"Gij zijt misleid," zeide ik, "of ik begrijp u niet. Ik verklaar u, dat
+ik eerst gisteravond kennis ontvangen heb van de geheele geschiedenis."
+
+"Nu! dat is om 't even," zeide hij: "dat bewijst mij alleen, dat UEd.
+niet rust, zoodra UEd. het onrecht verneemt, om het ook te herstellen."
+
+"Gij spreekt raadsels," hernam ik, "en wekt mijn nieuwsgierigheid op.
+Wat is er dan gebeurd? En welk onrecht is er hersteld?--In allen gevalle
+is het buiten mijn toedoen geschied."
+
+"Wel!" zeide Velters: "UEd. weet dan, op welke lage wijze de Heer
+Lodewijk Blaek mij misleid heeft. Hij dacht voorzeker, dat, omdat ik in
+zekere opzichten van zijn vader afhankelijk ben, hij met mij zou kunnen
+handelen gelijk de leeuw met zijne jachtgezellen; maar, toen ik de ware
+toedracht der zaak vernam, zegevierde mijn verontwaardiging boven alle
+andere bedenkingen en liep ik naar een Advocaat om raad te vragen. Deze
+stelde mij voor oogen, hoe dwaas het zou zijn tegen een vermogend man te
+procedeeren, ik, de aarden pot tegen den ijzeren. Zijn taal overreedde
+mij: ik besloot, hoe ongaarne ook, mijn wraakzucht op te geven, en dacht
+aan de zaak niet meer; dan, hedenmorgen vroeg ontving ik een
+uitnoodiging om mij aan het kantoor van den Heer Hoofdschout te
+vervoegen. Ik kwam daar op den bepaalden tijd, meldde mij aan en werd
+terstond bij uw Heer vader binnengelaten, waar ik ook den schelmschen
+Jaspersz vond, die nu, door de scherpe ondervragingen van den Heer
+Hoofdschout gedrongen, alles moest opbiechten. Uw Heer Vader vroeg mij
+toen, of ik mijn geld terugbegeerde, dan of ik vreesde, dat zulks mij
+nadeel in mijne betrekking zoude doen. Ik aarzelde een oogenblik; doch
+de zucht om te toonen, dat geene vrees voor geldelijke schade mij
+verhinderde mijn recht te zoeken, en de hoop, dat alle eerlijke lieden
+mijne partij nemen, en mij daarom hunne klandizie niet ontzeggen zouden,
+deden mij besluiten, aan Z.-Ed.-Gestr. te antwoorden, dat ik mijn geld
+gaarne terug zou bekomen. Toen Z.-Ed.-Gestr. dit hoorde, gelastte hij,
+dat de Heer Lodewijk, die mede ontboden was en in een ander vertrek
+toefde, zou worden binnengeroepen. Hij kwam en stond eenigszins
+beteuterd geloof ik, van mij en Jaspersz daar te zien. Uw Heer vader
+stelde hem op een treffende wijze het schandelijke van zijn gedrag voor
+oogen en besloot met hem te zeggen, dat hij de som terug moest geven of
+de gevolgen van een proces wegens oplichterij afwachten. De jonge Heer
+bromde en pruttelde wel wat; doch beloofde eindelijk zulks te doen. Hij
+liet zich bij die gelegenheid ontvallen, dat UEd. het zeker waart, die
+den Heer Hoofdschout tegen hem had opgezet door de zaak te
+verdraaien.--Daaruit nam ik aanleiding om UEd. te houden voor dengenen,
+die mijne voorspraak bij Z.-Ed.-Gestr. waart."
+
+"Gij hadt het beiden mis," zeide ik: "de Hoofdschout behoeft niet door
+zijn zoon onderricht te worden, om te weten, wat er omgaat: en er is
+geene voorspraak bij hem noodig om hem rechtvaardig te doen handelen."
+
+"Maar dit is niet alles," vervolgde Velters: "in 't heengaan herhaalde
+de Heer Lodewijk, dat hij zeer wel wist, aan wien hij dit alles te
+danken had, en dat niets dergelijks hem verwonderde van iemand, die hem
+in een vreemd huis lokte, om hem te mishandelen."
+
+"Hoe! meende hij mij?" riep ik uit, ontsteld en verontwaardigd tevens.
+
+"De Heer Hoofdschout vroeg hem terstond, wat die woorden te beduiden
+hadden, en zeide, dat, zoo hij een klacht had in te brengen, al ware die
+tegen zijn eigen zoon gericht, hij daarmede dan terstond voor den dag
+moest komen. De Heer Blaek scheen zich nu een wijl te bedenken, en zeide
+vervolgens, dat hij de zaak liever blauw blauw zoude laten."
+
+"Dat geloof ik wel," hernam ik: "hij kan door laster mij meer nadeel
+doen dan door een loyale aanklacht."
+
+"Vervolgens," zeide Velters: "vroeg hem Z.-Ed.-Gestr., wie hem
+gisteravond, ten huize van den Portretteur Heynsz van de trappen
+gesmeten had, en of UEd. dat gedaan had."
+
+"Hoe mijn vader wist dit reeds?----maar waarover verwonder ik mij?"
+
+"Mijnheer!" zeide Blaek toen: "ik beschuldig voor alsnog niemand; maar
+uw zoon heeft zich niet zoo gedragen, gelijk ik van een fatsoenlijk man
+verwachtende was. Zoo UEd. mijn knecht verkiest te hooren, zal deze u
+zeggen, dat uw zoon hem verhinderde mij ter hulpe te komen, terwijl een
+ander mij in de borst greep en mishandelde."
+
+"Die ellendige!" riep ik: "voorzeker, als de zaak op die wijze wordt
+voorgedragen, moet mijn handelwijze vreemd en berispelijk schijnen."
+
+"Z.-Ed.-Gestr. antwoordde niet; maar, na zich een korten tijd bedacht te
+hebben, zeide hij: "Mijnheer Blaek! wij zullen deze zaak nader
+onderzoeken: en hoe dat onderzoek afloope, wees verzekerd, dat wij UEd.
+recht zullen doen wedervaren."--Daarmede kreeg de Jongeheer zijn
+afscheid.--Maar toen kwam er nog wat, en ik vrees daarbij verkeerd
+gehandeld te hebben. Uw Heer vader vroeg mij, zoodra wij alleen waren,
+of ik UEd. kende. Ik antwoordde toestemmend." "Ja!" zeide Z.-Ed.-Gestr.:
+"ik weet, gij hebt te zamen een avond bij Monsieur Helding doorgebracht.
+Vergun mij, u eene vraag te doen. Is UEd. het niet, dien hij naar huis
+heeft gebracht?"--"Ed.-Gestrenge!" antwoordde ik, eenigszins verwonderd;
+"die eer heb ik niet gehad: uw zoon is vroeger vertrokken."
+
+"Ach!" zeide ik: "daar begint de straf van mijn logen."
+
+"Het ernstig gelaat van uw Heer vader," vervolgde Velters, "liet geen de
+minste verandering bespeuren: en toch was het mij, toen hij mij zeide,
+dat ik afgedaan had, alsof zijne stem mij te kennen gaf, dat hij
+ontevreden was: en ik gevoelde, dat ik UEd. een kwaden dienst gedaan
+had, door de waarheid te spreken. Dit smertte mij:--maar ik mocht toch
+niet liegen:--en nu meende ik, ware het best, UEd. vooraf te waarschuwen
+van het voorgevallene, ten einde UEd. in staat te stellen, van naar
+bevind van zaken te handelen."
+
+"Het is waar," zeide ik, na eenig stilzwijgen, "gij hebt mij een
+slechten dienst gedaan; maar God beware mij van te wenschen, dat gij om
+mijnentwille aan de waarheid zoudt hebben te kort gedaan. Ik heb,
+ofschoon om bestwil, mij met een logen moeten behelpen, en dien er thans
+de gevolgen van te dragen.--Maar wij naderen ons huis! laten wij hier
+afscheid nemen: het zou ook u in onaangenaamheden kunnen wikkelen, zoo
+men ons thans bijeen zag. Geloof, dat ik u dankbaar blijf voor den
+dienst, mij door u bewezen:--al is die dienst genoegzaam geweest, om mij
+mijn eetlust voor dezen middag te benemen."
+
+Velters verliet mij en ik kwam in een vrij onaangename stemming te huis.
+Nauwelijks dorst ik de oogen opslaan toen ik binnentrad: mijn vader was
+ernstig en sprak weinig: mijn moeder zuchtte, zag mij nu en dan met een
+weemoedigen blik aan, en ik kon duidelijk aan haar gezwollen oogen
+bemerken, dat zij geweend had. Mijn zuster Suzanna deed in den beginne
+eenige pogingen om het gesprek gaande te houden; doch zij bemerkte
+alras, dat zij zich vruchtelooze moeite gaf, en onze afgetrokkenheid,
+althans die van mijn moeder en de mijne, waarschijnlijk toeschrijvende
+aan verdriet over het mislukken mijner vrijage, hield zij af en zweeg;
+zoodat ons middagmaal, zonder de kinderen, die nu en dan hun stem
+verhieven, veel op een Trappisten-vergadering zoude geleken
+hebben.--Zoodra het nagebed was gedaan, rees mijn vader op en zeide tot
+mij, dat het hem aangenaam zoude zijn, mij een oogenblik te spreken,
+indien namelijk mijn kantoorzaken--"of andere bezigheden," voegde hij er
+op een schamperen toon bij, "mij den tijd tot een kort onderhoud
+vergunden."
+
+Ik betuigde, dat ik tot zijn dienst was en volgde hem met een kloppend
+hart naar zijn studeervertrek. Aldaar gekomen, nam hij plaats en
+verzocht mij te gaan zitten, met een plechtigheid, die mij tot een
+slecht voorteeken strekte van hetgeen volgen zoude. Zijn gelaat stond
+strak als gewoonlijk: maar, behalve dien trek van ernst, was er in de
+bijna onmerkbare beweging van het oog en in de opgetrokken hoeken van
+den mond een uitdrukking van droefheid te lezen, die getuigde, dat zijn
+ziel meer leed, dan hij verlangde dat zou opgemerkt worden.
+
+"Mijnheer!" zeide hij, na mij gedurende eenige oogenblikken te hebben
+aangezien, als had hij in het diepste mijns gemoeds willen lezen: "ik
+begin zeer goed te begrijpen, dat de Heer Blaek uwe verdere kennismaking
+met zijn pupil niet heeft willen toelaten: en het doet mij leed, dat ik
+mij door de gebeden uwer goede moeder tot den dwazen stap, dien ik deed,
+heb laten bepraten."
+
+"Hoe dat, Vader?" vroeg ik, bevende: "een dwaze stap!... Ik begrijp u
+niet."
+
+"Ik prijs den voorzichtigen man," vervolgde mijn vader, "die het hem
+toevertrouwde pand niet wil overgeven aan iemand, wiens gedrag niets dan
+ongunstige waarborgen oplevert voor het toekomstig geluk zijner gade."
+
+"Mijn gedrag!" herhaalde ik, verblijd over de gedachte, dat ik mij ten
+minste van die zijde onschuldig gevoelde: "wat kan de Heer Blaek mij te
+verwijten hebben?"
+
+"Hoe, Mijnheer!--Iemand, die zich niet schaamt, op den dag zijner
+terugkomst bij zijn ouderen, den dag, waarop zijn hart alleen vervuld
+behoorde te zijn met reine en betamende gedachten aan het geluk, dat hem
+te beurt viel, van zijns vaders huis en zijne betrekkingen in gezondheid
+terug te zien, die, zeg ik, op zulk een dag zich niet schaamt, een
+_maitres_ met zich te brengen en te kameren! die gedoogt, dat zijn vrome
+en niet ergdenkende Tante in kennis komt met een slecht voorwerp: die,
+om zijn bezoeken bij haar te bewimpelen, mij wijs maakt, dat hij
+nachtwandelingen met Velters doet: die, van een dronkenmanspartij
+terugkeerende, een mede-vrijer van de trappen laat smijten!...
+
+ quem frangere postes
+ Non pudet, et rixas inseruisse iuvat.
+
+Gij ziet dat ik van alles onderricht ben... en die, onder de bedrijven,
+zich nog inbeeldt, dat hij aanspraak op de hand van een fatsoenlijk
+meisje kan maken!--Ferdinand! Ferdinand! hoe diep zijt gij gevallen!
+
+ Tantane te, fallax! cepere oblivia nostri?"
+
+"Vader!" zeide ik, met zooveel bedaardheid als ik machtig kon blijven:
+"Van al wat UEd. daar opnoemt is er slechts ééne aantijging, waarop ik
+schuld bekennen moet:--namelijk, dat ik u voorgelogen heb betreffende
+mijn wandeling met Velters.--Wat mijn kennis betreft aan de Juffer, die
+bij Heynsz logeert,--deze schaam ik mij niet. UEd. hadt mij beloofd,
+daarnaar niet meer te vragen."
+
+"Dit had ik gedaan, omdat ik een vast vertrouwen stelde in uw
+oprechtheid en in uw godsdienstig gevoel.--Maar nu gij eenmaal, en gij
+bekent het zelf, mij bedrogen hebt in één punt, hoe wilt gij dan, dat
+ik, in het overige, staat make op de woorden van iemand, _quem non
+periuria terrent_? Is het nu mijn plicht niet, als vader, die zijn zoon
+moet terughouden, wanneer hij hem met rassche schreden den weg ten
+verderve ziet inslaan, en als Hoofdschout, die voor de goede orde in de
+stad moet waken, een perk te stellen aan dergelijke ongeregeldheden?"
+
+"Ik ben wel te beklagen," zeide ik: "te meer, omdat mijn verdediging zoo
+gemakkelijk mogelijk zou zijn, indien mij niet een heilige, maar
+noodlottige plicht het spreken verbood."
+
+"Het is genoeg, Mijnheer!" zeide mijn vader, oprijzende: "ik weet
+dergelijken kinderpraat op zijn waarde te schatten. Voortaan zullen uwe
+gangen worden nagegaan, daar kunt gij op rekenen. Als vader zal ik zorg
+dragen, dat gij mijn eerlijken naam geen verdere schande aandoet: als
+Hoofdschout zal ik waken, dat gij de goede orde in deze stad niet weder
+verstoort.--Gij hebt afgedaan: ik wil u niet langer ophouden."
+
+"Neen, mijn vader!" riep ik uit, oprijzende en hem de hand drukkende,
+die hij niet gaf noch terugtrok, maar bewegingloos in de mijne liet:
+"zoo kunnen wij niet scheiden: ik moet ten minste de hoop medenemen, dat
+UEd. eenmaal mijn gedrag beter beoordeelen zult."
+
+Hier werd aan de geheime deur getikt: het was het sein van Heynsz.
+
+"Wacht een oogenblik!" riep mijn vader, snel het hoofd omwendende: "maar
+neen!" vervolgde hij, zich bezinnende: "het is beter zoo!--binnen!"
+
+Hij ging weer zitten. Heynsz trad de kamer in en zag mij eenigszins
+verwonderd aan.
+
+"Ga gerust uw gang," zeide mijn vader: "gij kent mijn zoon. Welk nieuws
+is er?"
+
+Heynsz nam zijn boekje en begon te lezen:
+
+"N°. 1. De zielverkoopers op den Zeedijk hebben opgelicht twee knapen,
+die bezopen kwamen uit een nachthuis. Het zijn lichtmissen, daar niets
+aan is bedorven en die geteekend zijn met een zwarte kool."
+
+"Om 't even!" zeide mijn vader: "er moet huiszoeking gedaan worden bij
+dat volkje, en de beide knapen zoowel als de zielverkoopers morgen voor
+mij gebracht worden.--Verder!"
+
+"N°. 2. De zoon van de Weduwe Lette is geprest door de zielverkoopers
+van de O.-I. Compagnie. 't Is wel jammer! Zulk een oppassende
+jongen:--de eenige kostwinner zijner moeder!"
+
+"'t Is jammer!" herhaalde mijn vader, het hoofd schuddende: "maar hier
+valt niets aan te doen. Zorg mij de woonplaats der Weduwe en hare
+bestaansmiddelen te doen weten. Het is niet meer dan billijk, dat de
+O.-I. Compagnie haar onderhoude, nu zij haar haren zoon neemt."
+
+Ondanks de kwellingen, die mij bezig hielden, kon ik niet nalaten, een
+onaangename gewaarwording te gevoelen bij de gedachte, dat gewone
+zielverkoopers streng gestraft werden, terwijl de menschenroof, voor
+rekening der Compagnie gepleegd, onverhinderd zijn gang mocht gaan: en
+ik had een zucht over voor de arme Weduwe, aan wie men het verlies van
+een zoon met een geldelijke schadeloosstelling zoude denken te
+vergoeden.--En dan nog was ik verzekerd, dat het niet de Compagnie, maar
+mijn vader zoude zijn, van wien zij die aalmoes zoude bekomen.
+
+Heynsz vervolgde zijn lijst:
+
+"N°. 3. Men is voornemens te bestelen hedenavond het pakhuis van de Wed.
+Pietersz en Comp. Een der dieven heeft zich laten opsluiten daarin, en
+zal de klokke 12 uren zijn makkers daar binnenlaten."
+
+"Wij zullen zorgen," zeide mijn vader, "dat zij er niet alleen hun maat,
+maar ook nog een behoorlijk aantal dienaars in vinden."
+
+"N°. 4. Het gouden horloge van den slachter Fleischhauer is terugbekomen
+bij Mozes Nathans. Hij had het van Fleischhauers eigen zoon gekocht, die
+van zijn vader zeker te weinig ontvangt om te verslempen."
+
+"De Jood en de jongeling beiden zullen een plaats in 't Spinhuis
+bekomen. Geen genade voor een zoon, die zijn vader bedriegt.--Is er
+niets meer?--Niets van den Vliesridder?"
+
+"Niets: ofschoon hij zich naar alle gedachten nog hier, of in de buurt
+moet ophouden; want er is weer geld voor hem uit de Bank gelicht, gelijk
+onze spion bij de Bank mij verteld heeft. Het is onbegrijpelijk, dat wij
+hem niet op het spoor komen."
+
+"Vrij onhandig zeker: en zoo ik u niet beter kende, Heynsz, zou ik
+waarachtig denken, dat de Vliesridder u omgekocht heeft.--Is er niets
+meer?"
+
+"Niets, Ed.-Gestrenge! buiten eenige zakkenrollerijen op den
+Haarlemmerweg gisteravond gepleegd, bij gelegenheid eener harddraverij."
+
+"Niets anders?"
+
+"Waarlijk niets," antwoordde Heynsz, zijn zakboekje naziende.
+
+"Niets?--Ei! Ei! dan is het mijne beurt," zeide mijn vader, hem scherp
+aanziende: "N°. 1. Er heeft gisteravond ten huize van Zacharias Heynsz
+een twist plaats gehad, ten gevolge waarvan de Heer Lodewijk Blaek van
+al de trappen is gesmeten.--Monsieur Heynsz, die zoo goed bekend is met
+al wat in de stad omgaat, schijnt dus niet te weten, wat er in zijn
+eigen huis gebeurt."
+
+"Edel-Gestrenge!" stamelde Heynsz, terwijl hij mij verlegen aanzag: "met
+uw permissie. Die zaak heeft gehad geen gevolgen. Ik achtte het niet
+waardig de moeite, daarvan te spreken."
+
+"Dat staat u niet te beoordeelen. Wie heeft aanleiding tot dat rumoer
+gegeven? Nu! kijk mijn zoon maar niet aan.--Antwoord zonder omwegen."
+
+"Edel Gestrenge! Ik weet waarachtig weinig of niets van de zaak af. Ik
+was niet te huis, en dacht, toen ik vernam wat er had plaats gehad, het
+ware best, dergelijke gevalletjes, waar jongelieden van de eerste
+familiën in betrokken zijn, maar niet te fijn uit te pluizen."
+
+"Zoo! dus denkt uwe wijsheid, dat er een andere schaal bestaat, waarin
+de eerste, als waarin de mindere klasse behoort gewogen te worden?--Maar
+ik ben nog niet ten einde.--N°. 2. De gezegde Zacharias Heynsz geeft
+huisvesting aan verdachte personen, en schaamt zich niet oogluikend te
+dulden, dat zekere Juffer, die een kamer tot zijnent betrokken heeft,
+bezoeken ontvangt van jonge losbollen."--Hier zag mijn vader mij
+veelbeteekenend aan.
+
+"Met uw verlof, Edel-Gestrenge! kan ik kwaad denken van een Juffer, die
+is vereerd geworden door UEd. Gestrengen zoon met zijn bezoeken, en
+bekend is bij Mejuffer uwe zuster? En bovendien, wat heb ik er mede te
+maken, sedert haar eigen vader gekomen is en mede bij mij inwoont? Laat
+elk zorgen voor de zijnen. Ik kan den man geven geen ongelijk, zoo hij
+gooit den Heer Blaek van de trappen, omdat die dringt in zijne kamer.
+Elk moet wezen vrij in zijn huis."
+
+"Voorzeker!" zeide mijn vader. "Hoe heet uw logeergast ook?"
+
+"De Heer Van Beveren uit Deventer."
+
+"N°. 3. Zacharias Heynsz huist iemand, die zich Van Beveren uit Deventer
+noemt, zonder te onderzoeken, of er een zoodanige persoon bestaat.
+Intusschen kan ik hem verzekeren, dat, volgens mijn berichten, zoodanige
+naam en zoodanige persoon te Deventer onbekend zijn."
+
+"Onbekend!" herhaalde Heynsz, met verbazing: "en de Notaris Bouvelt
+heeft mij nog wel aanbevolen die lieden."
+
+"Pas maar op," zeide mijn vader: "is, _qui fugitivum celavit, fur est_.
+Maar misschien zal mijn zoon u den waren naam van die personen wel
+kunnen aan de hand doen."
+
+"Ik ben geen verklikker," zeide ik, wrevelig: "en al wist ik de geheimen
+van dien vreemdeling, het zou een laagheid zijn, die te openbaren. Dit
+kunt gij niet eischen, mijn vader!"
+
+Mijn vader zag mij lang en scherp in 't gezicht;--maar omtrent dit punt
+althans was mijn geweten zuiver en wist ik, dat ik naar behooren
+handelde en de oogen niet behoefde neder te slaan. Na een langdurig
+stilzwijgen hervatte hij:
+
+"Er schuilt hier iets achter, dat ik niet begrijp.--Intusschen,
+Ferdinand! ofschoon ik vooralsnog wil gelooven, dat gij minder schuldig
+zijt, dan ik waande, mag ik niet nalaten, zoodanige maatregelen te nemen
+als de omstandigheden vorderen. Heynsz! gij zorgt, dat ik in alles van
+de gangen uwer huisgenooten onderricht worde, en tevens houdt gij ook
+mijn zoon in 't oog. Zoodra gij iets bespeurt, dat u verdacht voorkomt,
+zult gij er mij van onderrichten. Bemerk ik, dat gij voor mij de minste
+kleinigheid verzwijgt, dan heb ik voor 't vervolg uwe diensten niet meer
+noodig."
+
+"Hoe, mijn vader!" riep ik uit: "het is op een blooten schijn, dat UEd.
+mij gelijkstelt met misdadigers, waarvan het ergste te wachten is. Ik
+bid u, laat Heynsz nog een oogenblik blijven. Hij kan getuigen, of ik
+meer dan driemalen te zijnen huize ben geweest, en of niet telken reize
+Helding de oorzaak mijner komst was, terwijl slechts toevallige
+omstandigheden mij met dien vreemdeling of zijn dochter in betrekking
+gebracht hebben."
+
+"Ik heb u reeds te kennen gegeven, dat ik mijn oordeel wederom
+opschort," zeide mijn vader: "zoo gij onschuldig zijt, hebt gij niets
+van een onderzoek uwer daden te vreezen: en zoo gij verkeerd gehandeld
+hebt, welnu! gij zijt gewaarschuwd voor het vervolg.--Maar ik houd u
+niet langer op: men zal u reeds wachten aan het kantoor."
+
+Hier viel niets op te antwoorden: ik groette, verwijderde mij met een
+beklemd hart en ging naar het kantoor.
+
+"Aha!" zeide de Heer Van Baalen, zoodra hij mij gewaarwerd: "ik wachtte
+u reeds met ongeduld. Gij moet mij en u zelf een dienst bewijzen, en
+even naar den Notaris Bouvelt wandelen. Hij is beter, en ik weet, dat
+hij reeds menschen gesproken heeft. Gij moet u niet laten afschrikken
+door een afwijzende boodschap en u vooral niet tevreden stellen, zoo men
+u zegt, dat de eerste Klerk u wel helpen zal."
+
+"Naar den Notaris Bouvelt!" herhaalde ik: "en wat moet ik hem
+vertellen?"
+
+"Ziehier de zaak: hij heeft altijd onze volmachten opgemaakt op onze
+vrienden van over zee. Heden heb ik die wederom als naar gewoonte
+ontvangen: maar zoo het mij voorkomt zijn er abuizen in, en is men
+althans, ik weet niet om welke reden, van het gewone formulier
+afgeweken. Ziehier de stukken. Gij, die gestudeerd hebt, zult mij wel
+kunnen zeggen, of ik gelijk heb."
+
+"Dat is nog niet zeker," antwoordde ik: "want tusschen theoretische en
+practische kennis bestaat een groot verschil. Een rechtsgeleerde, al is
+hij een Bijnckershoeck, zal somtijds in dergelijke stukken een flater
+over 't hoofd zien, die een kantoorklerk ontdekken zal.--Maar laten wij
+de volmachten eens doorloopen."
+
+Ik zette mij naast Van Baalen neder, terwijl deze mij, onder 't lezen,
+de verkeerdheden aanwees, welke hij in de opgemaakte stukken meende te
+vinden. Ik kon niet nalaten, mij, in de meeste opzichten, met zijn
+gevoelen te vereenigen.
+
+"Ik begrijp zeer goed, waaraan die abuizen moeten worden toegeschreven,"
+zeide Van Baalen: "gedurende de ziekte van den Notaris heeft zijn eerste
+Klerk die stukken gesteld, en Bouvelt, te zwak van hoofd om dat alles
+over te lezen, heeft maar op goed geloof geteekend. Intusschen moet dit
+geredresseerd, en wel spoedig; want Pulver wacht er op en kan zonder dat
+niet vertrekken. Eilieve! wees dus zoo goed, en ga zelf naar den
+Notaris. Het is beter dat UEd. er heengaat, dan ik of een ander; want uw
+titel als Meester in de Rechten zal nog eenigen invloed bij hem hebben,
+ingeval hij eens koppig ware en geen ongelijk wilde erkennen."
+
+"Ik ga," zeide ik, "ofschoon ik geloof, dat hij nog meer deferentie
+zoude hebben voor uwe opinie dan voor de mijne.--Maar UEd. zal mij een
+parapluie moeten leenen: want ik zie, dat het frisch is begonnen te
+regenen, sedert ik hier ben."
+
+"Van harte gaarne.--Wil ik anders de koets ook laten inspannen."
+
+"Ik dank u wel," zeide ik: "dat houdt maar op.--Tot straks; want ik zal
+u bescheid komen brengen."
+
+Ik ging dan op weg, bij mijzelven de zonderlinge grillen van mijn lot
+overdenkende, waardoor alles, wat ik hoorde of verrichten moest, zich op
+deze of gene wijze in verband stelde met den Heer Bos of zijne dochter.
+Ik was niet ongelijk aan iemand, die zich in een sterrebosch bevindt,
+en, welke laan hij ook insla, altijd den grooten boom of het standbeeld
+voor oogen heeft, waar al de lanen op uit loopen. Met dat al gevoelde ik
+eene zekere nieuwsgierigheid, om dien Notaris te zien, wiens naam ik in
+de laatste dagen zoo dikwerf had hooren noemen, en aan wien ik niet
+denken kon, zonder mij een machtigen toovenaar voor te stellen, die den
+sleutel bezat der ingewikkelde geheimenissen, welke mij zooveel kwelling
+veroorzaakten, en door zijn wil in staat zoude zijn, de ontknooping te
+bewerken dier voor mij zoo lastige raadsels. Want dat dit bezoek,
+hoezeer ten gevolge van zeer prozaïsche en alledaagsche
+beroepsbezigheden afgelegd, wederom aanleiding zoude geven tot nieuwe
+verwarring in het drama, 't welk ik onwillig medespeelde, daar aan
+twijfelde ik geen oogenblik: en de uitkomst deed zien dat mijn
+voorgevoel mij niet bedroog.
+
+
+ * * * * *
+
+
+NEGEN-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
+
+VERMELDENDE WAT ER TEN HUIZE VAN DEN NOTARIS BOUVELT VOORVIEL.
+
+
+De kantoorbediende van den Notaris, die mij de deur opendeed, liet mij,
+nadat ik mijn naam en betrekking genoemd, en hem verklaard had, dat ik
+zijn Patroon persoonlijk spreken moest, een zijvertrek binnen, hetwelk
+tot spreekkamertje diende, en waar hij mij verzocht mijne beurt af te
+wachten. Ik vond aldaar slechts één persoon aanwezig, wien ik aan zijn
+duffelsch gewaad, aan zijn vierkanten lichaamsbouw, aan de stevige
+wijze, waarop hij met de knieën wijd van elkander en de handen op de
+knieën gezeten was, en vooral aan het in een bont geruiten doek geknoopt
+pakje, dat tusschen zijn beenen lag, voor een Zaankanter, althans voor
+iemand van de overzijde van het IJ herkende. Hij beantwoordde mijn groet
+als een Chineesche Mandarijn, namelijk met een hoofdknik: en
+vermoedende, dat er geen heil uit een onderhoud met dit lomp stuk
+vleesch te halen ware, ging ik voor het raam staan, en keek, zooveel de
+tegen de ruiten kletterende regen zulks gedoogde, naar de
+voorbijgangers. Nauwelijks had ik eenige minuten aldaar doorgebracht, of
+een rijtuig hield voor de deur stil, waarvan ik de kleur en livrei
+spoedig genoeg herkende. Ik zag, nadat er gebeld en opengedaan was, den
+Heer Jacobus Blaek uit het portier stijgen en een oogenblik later het
+vertrek binnentreden.
+
+Er zijn weinige ontmoetingen lastiger, dan die tusschen twee personen,
+waarvan de een kort te voren den anderen een gewichtig verzoek heeft
+afgeslagen. Beiden maken bij die gelegenheid een gek figuur, vooral
+wanneer zij overigens van denzelfden stand in de maatschappij zijn en
+elkander vroeger op een gemeenzamen voet gezien hebben, zoodat er
+althans eenige woorden van beleefdheid gewisseld moeten worden. De een
+is dan bang, dat er op het verzoek zal teruggekomen, en dat hem
+verklaring of uitlegging zijner handelwijze zal afgevergd worden: hij
+vreest, zoo hij te beleefd is, bij den anderen hoop te verwekken op
+iets, dat toch niet verwezenlijkt kan worden, en hij wil toch niet, door
+lomp te zijn, nieuwe en onnoodige reden tot misnoegdheid verwekken:--de
+ander is evenmin op zijn gemak; want bij den wrevel, dien men in hem
+over de geleden weigering veronderstellen moet, wil hij niet te beleefd
+zijn, uit angst dat men hem van laagheid verdenken zal, en toch wil hij
+ook niet, door gebrek aan beleefdheid, de goede kansen, die hij
+misschien nog hebben mocht, ten eenenmale verspelen. In mijn geval kwam
+hier nog de onaangename omstandigheid bij, dat ik niet wist, of den Heer
+Blaek het geval met zijn zoon ten huize van Heynsz bewust was, en zoo
+ja, op welke wijze hem zulks voorgesteld was en of ik mij deswege al of
+niet moest verontschuldigen.
+
+Hoe dit ware, het bleek mij duidelijk, dat mijn tegenwoordigheid hem
+alles behalve aangenaam was. Hij beantwoordde mijn groet met een stijve
+buiging, nam geen notitie van den Zaankanter, zette zich, haalde een
+zakboekje voor den dag en doorliep eenige papieren, welke hij daaruit
+nam. Dit gold zooveel als een wenk, dat hij in geen onderhoud verlangde
+te treden: en ik hervatte dus mijn vorige houding, zonder acht op hem te
+slaan.
+
+Op deze wijze verliep er een vrij onaangenaam kwartieruurs, en ik
+voorzag, dat mijn toestand nog lastiger zou worden, wanneer de derde
+man, die zich in 't vertrek bevond, en wiens tegenwoordigheid ons
+wederzijdsch stilzwijgen nog eenigszins wettigde, zou binnengeroepen
+worden, en ik mij alzoo met den Heer Blaek alleen bevinden. Weldra
+scheen dat oogenblik te zullen komen. Ik hoorde de schel van den Notaris
+klingelen, den Klerk de trappen ophollen en kort daarop weder beneden
+komen, om dengenen, wiens audiëntie was afgeloopen, uitgeleide te doen,
+en een nieuwen bezoeker op te roepen. Werkelijk werd de deur van het
+vertrek geopend en de stem van den Klerk noodigde Kneel Poppes uit, hem
+te volgen.
+
+De Zaankanter rees op, mompelde een goeden avond tegen ons en volgde den
+Klerk naar boven. Terzelfder tijd hoorde ik den man, die van boven
+gekomen was, zeggen: "met uw verlof! ik heb mijn parapluie in de
+zijkamer laten staan."--De spreker trad binnen: en tot mijn spijt
+herkende ik in hem niemand anders dan Amelia's vader, met zijn
+scharlaken rok en zijn bril.
+
+Hij herkende mij insgelijks, gelijk ik uit een schier onmerkbaar
+gefronsel zijner wenkbrauwen opmaakte. Om zijn parapluie te krijgen, die
+in een hoek van het vertrek stond, moest hij den Heer Blaek voorbij, die
+nog altijd in dezelfde houding was blijven zitten en geen acht op hem
+scheen te slaan. Voor hem gekomen, bleef de Heer Bos even staan, hield
+het oog op hem gevestigd, deed een stap achteruit en zeide toen met een
+duidelijke, doch zachte stem:
+
+"Jacobus Blaek!"
+
+"Frederik Van Lintz!" riep deze, verbleekende, terwijl hij opsprong en
+zijn bekende van vroegere jaren met een blik van verbazing en schrik
+aanstaarde.
+
+"Ikzelf!" zeide Van Lintz: "ik zie dat gij, in spijt mijner vermomming,
+mijn stem nog herkent."
+
+"Maar hoe durft gij...? Lieve God!... bedenk toch...." en de Heer Blaek
+scheen hem door een zijdelingschen blik te willen doen opmerken, dat zij
+zich niet alleen bevonden.
+
+"O! dat is niets!" zeide Van Lintz, met een glimlach: "de Heer Huyck zal
+mij niet verklappen:--en bovendien, ik heb geene keuze en moet de
+gelegenheid, nu zij zich voordoet, bij de haren vatten. Er kon voor mij
+geene gelukkiger ontmoeting zijn dan deze; want ik had al op de middelen
+gepeinsd om een onderhoud met u te hebben."
+
+"Met mij! en wat kunt gij mij toch te zeggen hebben?... Maar spreek toch
+zacht om 's Hemels wil! Bedenk, dat uwe veiligheid...."
+
+"Die hangt van u af. Gij alleen kunt mij helpen: gij zult dit doen om
+onzer oude vriendschaps wille: om den wille van onzen braven broeder,
+die in den Hemel is."
+
+Ik zag, dat de Heer Blaek opnieuw van kleur verschoot. "Zwijg toch, bid
+ik u," fluisterde hij: "ik wil u immers gaarne helpen; maar laten wij
+ergens anders gaan dan hier!" En hij haalde zijn zakdoek voor den dag om
+de zweetdroppelen af te vegen, die langs zijn voorhoofd dropen.
+
+Ik trad nader. "Vergeeft mij, Mijne Heeren!" zeide ik: "ik wil niet
+onbescheiden zijn. Ik zal wel even in het voorhuis gaan en u gelegenheid
+geven, te zamen te praten. Men zal mij wel zoo aanstonds roepen."
+
+"Ach! wat helpt dat?" vroeg de Heer Blaek, terwijl hij zijn angstige
+blikken beurtelings van mij op Van Lintz liet wandelen: "Mijnheer Huyck
+heeft toch reeds te veel gehoord!--Hoe kan men zoo onvoorzichtig zijn!"
+
+"En wat is er toch," vroeg Van Lintz, terwijl hij met gekruiste armen
+tegen den wand stond, "waarover gij u bekommert? Wie toch in de wereld
+kan het u kwalijk nemen, dat gij eenige woorden wisselt met een ouden
+kennis, met den zwager van uw broeder? De Heer Huyck weet, zoogoed als
+gij, dat ik vogelvrij verklaard ben: en het had slechts van hem
+afgehangen, het had hem slechts één woord gekost, om mij mijn vrijheid,
+en bijgevolg mijn leven te doen verliezen: maar hij heeft dat woord niet
+gesproken, en zal het ook niet spreken.--Van zijnentwege heb ik dus
+niets te vreezen: en ik vertrouw, dat hij het u ook niet kwalijk zal
+nemen, indien gij mij hoe eerder hoe beter hier vandaan helpt."
+
+"Integendeel!" zeide ik, met overhaasting--"het verblijf van den Heer
+Van Lintz, of zooals Mijnheer heeten mag, en dat vervloekte geheim,
+hebben mij reeds last en onaangenaamheden genoeg veroorzaakt, en ik zal
+den Heer Blaek uiterst dankbaar zijn, indien zijne bemoeiingen daar een
+einde aan maken."
+
+"Alzoo," zeide Van Lintz, glimlachende: "zoudt gij u van het bewaren van
+ons geheim ontslagen rekenen, wanneer ik eens van hier ware."
+
+"Ongetwijfeld!" antwoordde ik: "dat was immers de afspraak?"
+
+"Voorzeker!" zeide Van Lintz: "maar het zou den Heer Blaek wellicht
+onaangenaam zijn, indien men wist, dat hij eenig aandeel in mijn
+ontkoming had."
+
+"Waarom zou ik dit uitbrengen?" vroeg ik: "ik hoop, dat de Heer Blaek te
+goede gedachten van mij heeft, dan dat hij mij voor een verklikker zoude
+aanzien."
+
+"Voorzeker!" zeide Blaek, in blijkbare verwarring: "ik heb uitmuntende,
+ik heb de beste gedachten ter wereld van den Heer Huyck; maar,"
+vervolgde hij tegen Van Lintz: "is het hier een plaats, om over uwe
+zaken te spreken? Kom met mij, naar mijn huis, of...."
+
+"Naar uw huis?" herhaalde Van Lintz: "neen dat niet! Het zou wellicht uw
+zoon niet zeer aangenaam zijn, mij te ontmoeten, na de les, die ik hem
+gisteravond gegeven heb."
+
+"Hoe! wat!--Zijt gij die Heer Van Beveren, met wien hij die affaire
+gehad heeft?... doch gij hebt gelijk; mijn huis is ongeschikt;... maar
+ga toch met mij: ik zal een veilige schuilplaats voor u uitdenken. Wij
+zullen dat in het rijtuig overleggen. Mijnheer Huyck zal wel zoo goed
+willen zijn, mij bij den Notaris te willen verontschuldigen, door hem te
+zeggen, dat ik geen tijd had ... of wat hij verkiest."
+
+"Wel! het zij zoo!" hernam Van Lintz: "Mijnheer Huyck! Ik zeg u nog geen
+vaarwel; want het schijnt, dat ons noodlot ons, 't zij wij willen of
+niet, telkens weder in aanraking wil brengen: en wij zullen elkander
+waarschijnlijk nog wel eens ontmoeten."
+
+"Nog slechts één raad neb ik u te geven," zeide ik: "haast u! want een
+uur verwijl kan u noodlottig zijn: en daarvan althans kan ik u de
+verzekering geven, dat het huis van Heynsz voor u tegenwoordig een
+onveilige schuilplaats is."
+
+"En UEd. belooft mij, van deze ontmoeting niet te zullen spreken," zeide
+Blaek, zich naar mij toewendende en mij de hand krampachtig drukkende,
+terwijl Van Lintz mij met een hoofdknik voor mijn raad bedankte.
+
+"Ik heb u reeds gezegd, dat ik geen verklikker ben," antwoordde ik met
+eenigen trots: "en ik herhaal u, wat ik eenmaal aan den Heer Van Lintz
+zeide, dat ik slechts dan zal spreken, wanneer mijn plicht het gebiedt."
+
+Ik weet niet of de Heer Blaek zich met deze belofte volkomen tevreden
+stelde; doch hij diende er wel genoegen mede te nemen: de beide Heeren
+vertrokken en ik zag hen een oogenblik daarna gezamenlijk wegrijden:
+waarheen, was mij onbewust.
+
+Weinige oogenblikken daarna kwam de Zaankanter de trappen weder af en
+werd ik bij den Notaris binnengelaten.
+
+Ik zal mijn geschrijf niet nutteloos vermeerderen met een verslag te
+geven van hetgeen ik met den Heer Bouvelt verhandelde: want hoe dikwijls
+zijn naam ook in den loop mijns verhaal genoemd is, en welken invloed
+hij onwetend en middellijk uitoefende op de gebeurtenissen, welke ik te
+boek stel, zijn deel daaraan was echter van een ondergeschikten of
+liever van een verwijderden aard, en hij was in zekere opzichten te
+vergelijken met den kaarsenmaker van den Schouwburg, die de verlichting
+bezorgt en zonder wien het spel niet vertoond, althans niet gezien zoude
+worden; maar die zelf nimmer ten tooneele treedt.--Voor hen echter, wier
+nieuwsgierigheid eenigszins door het voorafgaande geprikkeld en thans
+teleurgesteld is, wil ik er wel bijvoegen, dat de Notaris Bouvelt een
+klein, schraal ineengedrongen ventje was van ongeveer zestig jaren, met
+een ziekelijke, saffraangele tronie, een baard van zes dagen en een
+knijpbril op den neus, een slaapmuts op het hoofd en een servet daarover
+heen; een gebloemde japon met een roode sjerp aan 't lijf, dat lijf
+gedoken in een met sits bekleeden leunstoel en de in pantoffels gestoken
+voeten rustende op een koperen stoof: dat hij gezeten was achter een
+breede tafel, vol schrifturen, akten, drankfleschjes, contracten,
+cachoutdoosjes, schepenkennissen en likkepotjes: en dat hij na een vrij
+langdurig gesprek, hetwelk hij door herhaalde hoestbuien meer dan eens
+gedwongen was af te breken, erkende, dat zijn oudste klerk gedwaald had,
+en de akten naar mijn zin of liever naar dien van den Heer Van Baalen
+veranderde.
+
+
+ * * * * *
+
+
+DERTIGSTE HOOFDSTUK.
+
+HETGEEN LANGER DAN HET VOORGAANDE, EN NIET MEER OF MINDER BELANGRIJK
+WEZEN ZAL.
+
+
+Ik was met een eenigszins luchtiger gemoed van den Notaris teruggekeerd
+dan ik bij het heengaan bezat; want de aanwezigheid van Van Lintz daar
+ter plaatse had mij doen vermoeden, dat hij de papieren, in welke hij
+zooveel belang scheen te stellen, en waarom hij eerst zijn dochter naar
+Amsterdam gezonden had en vervolgens zelf gekomen was, eindelijk had
+ontvangen en dus geene reden meer bezat om langer in een stad te
+vertoeven, waar zijn verblijf hem aan gevaar blootstelde; terwijl aan
+een anderen kant de weinige woorden, tusschen hem en den Heer Blaek
+gewisseld, mij alle hoop gaven, dat deze zich het lot zijns voormaligen
+bekenden zou aantrekken en de noodige middelen in het werk stellen, om
+hem over de grenzen te helpen: en, hetzij dit gelukte, hetzij Van Lintz
+betrapt werd, ik voorzag, dat in beide gevallen het oogenblik niet verre
+meer af was, waarop het mij vergund zou zijn te spreken. Hierbij nog
+kwam, dat, even gelijk een minnaar in de kleinste zwarigheid reden vindt
+tot bittere ongerustheid en angst, zoo ook de geringste straal van hoop
+door hem als de morgenstond eener blijde toekomst verwelkomd wordt: en
+de omstandigheid alleen, dat de Heer Blaek mij om geheimhouding verzocht
+had van hetgeen er tusschen hem en Van Lintz was voorgevallen, een
+omstandigheid, welke hem alzoo in zekere opzichten aan mij verplichtte,
+was genoegzaam om mij met de hoop te streelen, dat hij goede gedachten
+van mij opvatten zoude, en zich, ingevalle Lodewijk en Henriëtte
+afkeerig bleven van het door hem gewenschte huwelijk, niet langer
+ongenegen zoude toonen, mijn zielswensch te vervullen. De ondervinding
+had mij toen nog niet geleerd, dat verplichtingen van dien aard bij hem,
+die ze aangaat, geene genegenheid, maar enkel vrees en zelfs een zekere
+afkeerigheid ten opzichte van den verplichter doen ontstaan.
+
+Den achtermiddag van den volgenden dag zat ik op mijn kamer te werken,
+toen Helding bij mij werd aangediend. Wrevelig, dat opnieuw iemand uit
+dat noodlottige huis van Heynsz zich bij mij vervoegde en door zijn
+komst versche aanleiding tot vermoedens wekken kon, beknorde ik de meid,
+die hem gezegd had, dat ik thuis was, en stond een oogenblik in beraad,
+haar met de boodschap weg te sturen, dat ik bezigheden had en niemand
+kon afwachten. Bij eenig verder nadenken echter en gedreven door de
+hoop, dat Helding wellicht een welkome tijding zoude brengen, veranderde
+ik van besluit en gaf last, hem bij mij te laten.
+
+Hij verscheen dan ook weldra, nam, na eenige buigingen, plaats, en
+verhaalde mij, dat hij, vernomen hebbende op welke wijze ik hem thuis
+had gebracht, mij daarvoor zijn dank kwam betuigen.
+
+"Wat zal ik u zeggen, Mijnheer Huyck!" zeide hij, eenigszins verlegen en
+zijn hoed tusschen de handen draaiende: "ik had wat diep in 't glaasje
+gekeken; maar _insanivimus omnes_, gelijk wij op de Latijnsche school
+zeiden. Intusschen, ik kan het haast niet verklaren, hoe ik zoo weinig
+_compos mentis_ was. 't Is waar, ik had wat hard geloopen: en dan wil
+men wel zeggen, dat men daardoor vatbaarder is voor den invloed van
+Bacchus.--En dus: van den wijn alleen kan het niet gekomen zijn."
+
+Ik kon niet nalaten, te glimlachen, want ik kende de waardij van
+dergelijke verschooningen. Aan welke reden men ook de dronkenschap,
+waarin men verkeert, toeschrijve, de wijn heeft er nooit geen schuld
+aan.
+
+"Troost u, Monsieur Helding!" zeide ik: "wij waren allen min of meer
+onder den invloed van Bacchus."
+
+"Ja," hernam hij: "dat is wel mogelijk: 't was anders goede wijn:
+misschien wel wat sterker dan ik gewoon ben. Het spijt mij intusschen
+recht; want ik heb daardoor wellicht aanleiding gegeven, dat het
+gezelschap spoediger opgebroken is, dan anders het geval zou geweest
+zijn. Het was jammer! wij zaten zoo genoeglijk bij elkaar, en die
+Officieren waren aardige Heeren en schenen vrij wat kennis en smaak te
+hebben in de poëzie.--Zij wisten wat iemand toekwam."
+
+"Dat hebben zij ten uwen opzichte getoond," zeide ik.
+
+Hij zag dit als een compliment aan en lachte witjes--"O verblinding der
+vleierij!" dacht ik bij mijzelven.
+
+"Maar," vervolgde hij: "ik heb tot mijn leedwezen gehoord, dat de Heer
+Lodewijk bij ons aan huis zoo leelijk is te pas gekomen!"
+
+"Dat is hij," antwoordde ik: "maar het zal beter zijn, dat onderwerp
+maar niet aan te roeren."
+
+"UEd. heeft gelijk," zeide hij: "ja, het is wat onbegrijpelijk: er
+gebeuren buitendien meer rare dingen bij ons aan huis. Wie had het ooit
+kunnen denken? Die Heer Van Beveren...."
+
+"Welnu?" vroeg ik, nieuwsgierig om te vernemen, wat er nu weer gebeurd
+was.
+
+"Wel," vervolgde hij: "om met Vader Vondel te spreken:
+
+ Hy trock al heimlijck af en zonder eenigh teecken
+ Van wapen of trompet."--
+
+"Hij trok weg!" riep ik: "Goddank!"
+
+"Met de noorderzon verhuisd," hernam hij, eenigszins verwonderd over den
+uitroep van blijdschap.
+
+"En zijn dochter?"
+
+"Neen die is er nog," antwoordde hij: "maar zij zal niet lang meer
+blijven: althans Heynsz wil haar niet in huis houden."
+
+"Niet? En wat is er dan voorgevallen?" vroeg ik, eenigszins minder in
+mijn schik met dit tweede bericht.
+
+"Dat zal ik UEd. verhalen. Ik was gisteravond bij mijn buurjuffer op een
+kommetje koffie genoodigd; want UEd. moet weten, zij verzoekt mij nog
+wel eens 's avonds ... en ik heb er altijd vrij entrée ... een eer, die
+aan alle Heeren niet gegund wordt. He! he! he!"
+
+"Ja!" zeide ik: "ik begrijp, dat zij zwak voor u heeft."
+
+"Nu! dat is tot daar aan toe," hernam hij: "maar het is in allegevalle
+niet in haar te misprijzen, dat zij niet te ijdel is om met een oud man,
+als ik ben, wat te keuvelen en zij vindt er smaak in, als ik haar nu en
+dan eens een versje voorlees."
+
+Ik was eenigszins verwonderd over dezen smaak van Amelia: maar bij
+verder nadenken begreep ik, dat zij, in de afwezigheid haars vaders, na
+het voorgevallene liever niet alleen was, en dat het gezelschap van
+Helding, al was het niet onder de belangrijkste te stellen, haar toch
+altijd eenige gerustheid moest inboezemen.
+
+"En was haar vader niet te huis?" vroeg ik.
+
+"Dat is het mooie," antwoordde hij, glimlachende: "ik zat moerziel
+alleen met haar, in _viezevie_, zooals de Franschen zeggen, en ik had
+een pijp opgestoken:--ik zou haar juist mijn gedichtje op het Kuiltje
+gaan voorlezen, dat aan de Messieurs zoo beviel, weet UEd.?"
+
+"Ik weet al?--En toen?"
+
+"Daar kwam net haar Papa thuis. "Wel Papa!" vroeg zij zoo: "is UEd.
+geslaagd in uw bezoek?"--"Ja!" zeide hij: en toen haalde hij een dik pak
+pampieren uit zijn rokzak en lei het op tafel. "Ik begon al ongerust te
+worden over uw lang wegblijven," zei zij. "Ja!" zei hij, "ik heb nog een
+ontmoeting gehad."--En toen keek hij mij zoo schuins aan van onder zijn
+bril, alsof hij wilde zeggen: "pak je biezen."--"Ik was juist
+voornemens," zeide ik, "aan de Juffer een gedichtje te gaan
+voorlezen."--"Ga uw gang," zeide hij. "Monsieur Helding! en laat ik u
+niet storen." Ik dacht, de man wil het toch eens hooren; maar daar kwam
+niet van: hij haalde een _cassette_ voor den dag, opende het pak, dat
+hij medegebracht had, nam eenige pampieren daaruit, die hij weder bij
+zich stak, en verborg de rest in de _cassette_, zonder bij dat alles de
+minste acht te geven op hetgeen ik voorlas."
+
+"Dat was niet beleefd," zeide ik: "maar inderdaad, het scheen mij dien
+avond op uw kransje reeds toe, dat die Heer geen rechten smaak vond in
+de poëzie."
+
+"Allesbehalve!--En toen ik gedaan had, in de plaats van toen het een of
+ander te zeggen over mijn werk, of mij ten minste voor de genomene
+moeite te bedanken, daar draait hij zich op eenmaal naar mij toe, en
+zegt: "Monsieur Helding! als UEd. nog van een kommetje koffie gediend
+blieft, zoo is het u gegund; maar drink het dan spoedig op: want ik heb
+het een en ander met mijn dochter te onderhandelen."--"Och!" zeide ik:
+"ik ben niet gaarne tot overlast; dan ga ik liever direct heen.--Want ik
+was knorrig. Zie, ik ben doodgoed, maar ik heb niet graag, dat iemand
+mij affronteert."
+
+"En ging UEd. toen heen?"
+
+"Nog niet: als UEd. hooren zal. Het mooiste moet nog komen. Terwijl ik
+mij gereed maakte om te vertrekken en nog een kommetje aannam, dat
+Mejuffrouw Amelia, die het, geloof ik, weer goed wou maken, mij
+toereikte, daar komt Heynsz binnen en begint een praatje. "Zoo, Sinjeur
+Heynsz!" zei de Heer Van Beveren: "UEd. komt juist van pas: ik moet
+hedenavond nog de stad uit," ("ei! ei!" dacht ik) "en wilde u betalen,
+hetgeen ik u tot heden schuldig ben, en u meteen verzoeken, zorg te
+dragen, dat mijn dochter geene bezoeken meer tegen haar zin
+ontvangt."--"Wel! wel!" zei Heynsz: "gaat UEd. heden nog op reis? Zeker
+naar Deventer?" voegde hij er bij, met een spotachtig gezicht. De Heer
+Van Beveren keek hem aan, als wilde hij zeggen: "dat zijn uwe zaken
+niet."--"Wees maar zoo goed," zei hij: "mij uw briefje van verschotten
+te geven: dan zal ik u betalen en de maand uit meteen."--"Hm! hm!"zeide
+Heynsz: "mag ik u vragen of er nog meer Heeren van uw naam te Deventer
+zijn?"--"Gij zijt nieuwsgierig van avond, Sinjeur Heynsz!" zeide de Heer
+Van Beveren, met een gezicht alsof hij hem van de trappen wilde gooien,
+"'t Is maar," vervolgde Heynsz: "omdat er lieden zijn, die beweren, dat
+er nooit iemand van dien naam binnen Deventer bestaan heeft."--"Dat zou
+al toevallig zijn," zei de andere: "men vindt die anders overal. Maar
+Sinjeur Heynsz! wacht tot gij ten minste Onderschout geworden zijt,
+alvorens mij met dergelijke onbescheidene vragen lastig te
+vallen."--Daar had UEd. het gezicht van Mejuffer Amelia moeten zien: het
+arme schaap werd zoo bleek als een doek. En Heynsz keek ook zuur, dat
+beloof ik u; "Mijnheer!" zei hij: "gij moogt dan Van Beveren heeten of
+niet, maar al ben ik geen Onderschout, zoo zou er toch een Onderschout
+kunnen komen en u vragen doen, die u niet aangenaam waren."--"Sinjeur!"
+zei de ander: "als er een Onderschout komt, zal ik hem antwoorden. Aan u
+ben ik geen rekenschap verschuldigd. Indien gij werkelijk een zoo knap
+verklikker waart als gij voorgeeft te zijn, zoudt gij mij terugbezorgd
+hebben hetgeen Zwarte Piet mij ontstolen heeft, of mij althans
+aanwijzing daarvan gedaan hebben." Ik sloeg de handen in elkander.
+"Heynsz een verklikker!" dacht ik. "Hadt UEd. daar ooit gedachten op
+gehad, Mijnheer Huyck?"
+
+"Zoo eenigszins," antwoordde ik glimlachende: "en hoe liep dit af?"
+
+"Wel! Heynsz werd zoo rood als een kalkoensche haan en antwoordde vrij
+vinnig, en ik voorzag nog het oogenblik, dat Van Beveren, of zooals de
+man dan heeten mag, hem bij de kladden zou krijgen. Maar hij scheen
+opeens te bedaren, ging zitten, haalde een schuiertje uit den zak en
+begon zich het poeier van den rok te borstelen of er niets gebeurd ware,
+zonder verder eenig antwoord te geven. Toen zag Heynsz in, dat hij met
+zijn drift niets won en begon een toontje lager: "hoor Mijnheer!" zeide
+hij: "ik moet u waarschuwen dat gij een verdacht persoon zijt: en
+daarom, zeg mij oprecht, wat gij hier verrichten komt. Als eigenaar van
+dit huis, heb ik toch wel eenig recht, dit te vragen."--"Hoor, Monsieur
+Heynsz!" zeide de andere: "ik betaal u als een eerlijk man de huur uwer
+kamers, en ik weet niet, dat er iets tot mijn last is: en aangezien wij
+in een vrij land leven, zoo zie ik niet, dat gij recht hebt, mij te
+beletten te gaan, waar ik wil. Bovendien, mijn dochter blijft hier,
+althans zoolang zij niet beter vinden kan. Ik ga dus hedenavond heen, en
+gij kunt gerust uw spionnen uitzetten en mijn gangen laten nagaan; maar
+thans, verzoek ik, van uw verder bijzijn ontslagen te worden. Gij zult
+dan wel met mijn dochter afrekenen."--Heynsz scheen nu te begrijpen, dat
+hij niet verder komen zou, mompelde wat binnensmonds en ging heen,
+zoowel als ik:--en, zooveel als ik hedenmorgen vernomen heb, is die Van
+Beveren met de nachtschuit naar Utrecht vertrokken."
+
+"Ik wensch hem goede reis," zeide ik, eenigszins verbaasd over de
+stoutheid en ondoorzichtigheid van Van Lintz, dat hij aldus vertrokken
+was, met een gelegenheid, waarbij hij niet kon missen bespied en
+achtervolgd te worden.
+
+Het overige van ons gesprek was onbeduidend; althans het verdient hier
+niet opgeteekend te worden. Voor Helding vertrok, bad hij mij, mijn
+vader nog eens te willen herinneren aan de hem beloofde nasporingen
+omtrent het lot zijner ongelukkige dochter.
+
+"Dat wil ik gaarne doen," zeide ik: "maar het behoeft niet. Wat mijn
+vader eens voorneemt en belooft, dat vergeet hij niet: heb dus maar
+geduld, vriend Helding! gij zult de verlangde narichten bekomen. God
+geve, dat zij tot een gelukkig einde mogen strekken."
+
+Nauwelijks had Helding mij verlaten, en nog zat ik te peinzen over het
+medegedeelde nieuws, toen de deur mijner kamer zachtjes openging en ik
+in den tegenover mij geplaatsten spiegel mijn moeder herkende, die bleek
+en bezorgd van uitzien, met langzame schreden naar mij toekwam.
+
+"Was het Monsieur Helding niet, die daar uitging?" vroeg zij, terwijl
+zij met de eene hand, waarin zij een open brief hield, op den rug van
+mijn stoel leunde, en met de andere zich een traan uit het oog wischte.
+
+"Dezelfde, Moederlief!" zeide ik, rood wordende.
+
+"Wat had die nu weer te vertellen?" vroeg zij, met een ontevreden blik.
+
+"Hij kwam mij bedanken, omdat ik hem laatst te huis gebracht heb, toen
+hij te veel gedronken had."
+
+"En was deze de eenige reden zijner komst?" vroeg zij, het hoofd
+langzaam buigende: "Ferdinand! Ferdinand! wat hebben uw ouders u gedaan,
+om hen zoo te misleiden? wat beteekenen die gestadige gangen en
+boodschappen naar en van dat huis van Heynsz? O! zoo gij wist, hoeveel
+tranen gij mij kost, en hoe ik om uwentwille reeds twee nachten
+slapeloos heb doorgebracht! zoo gij wist, hoe uw brave vader zijn leed
+verkropt, en, wanneer ik vraag, wat hem deert, het hoofd schudt, en
+alleen met een zucht antwoordt. Hoe zijt gij veranderd, Ferdinand! gij,
+wien wij eens oprecht en vroom gekend hebben! Ach! het was niet zonder
+reden dat ik opzag tegen die verre reize, die gij nog zoo jong en zonder
+opzicht ondernomen hebt. Wij steunden op de vastheid van karakter en de
+brave grondbeginselen, die wij, in onzen ouderlijken hoogmoed, ons
+verbeeldden dat gij bezat. Maar bitter zijn wij voor onzen eigenwaan
+gestraft. Helaas! gij waart nog te jong en onervaren! en gij zijt tegen
+de verleiding niet bestand geweest. Het gebed, dat ik dagelijks tot God
+voor u opzond, is niet verhoord geworden. Zeg mij, Ferdinand! zeg mij
+toch, heb ik mijn zoon verloren?--Ach! ik was zoo innig verblijd over
+uwe terugkomst: ik had mij zooveel genoegen van u voorgesteld:--en thans
+zie ik, dat mijn blijdschap droefheid had moeten zijn."--Onder het uiten
+dezer laatste woorden boog zij haar hoofd op mijn schouder neder en
+weende bitterlijk.
+
+Haar innige smart verscheurde mij de ziel, en ik was zelfs zoo onthutst
+en ontroerd, dat ik in de eerste oogenblikken vruchteloos naar woorden
+zocht, en niet anders doen kon, dan haar koude hand in de mijne te
+klemmen, den arm om haren hals te slaan, haar bleek gelaat te kussen en
+tranen van weemoed aan haar boezem te schreien. "Moeder!" zeide ik
+eindelijk: "lieve moeder! matig uw verdriet."
+
+"Ik zie ten minste," zeide zij, terwijl zij zich langzaam uit mijn
+omhelzing losmaakte en zich naast mij nederzette: "ik zie, dat gij nog
+niet geheel verdorven zijt, dat er nog hoop is op uw behoud; want uw
+hart is nog vatbaar om getroffen te worden. O! beloof mij, dat gij den
+verkeerden weg zult verlaten, dien gij zijt ingeslagen, dat gij alle
+banden, die u aan dat slechte voorwerp verbinden, zult losscheuren: en
+alles, alles zal vergeven en vergeten zijn: ik zal juichen en zeggen met
+den vader uit de gelijkenis: "ziet! mijn zoon was verloren en hij is
+wedergevonden."
+
+"Maar," zeide ik: "ik betuig u, dat er geene banden te verbreken vallen:
+dat ik door u, door mijn vader verkeerd word beoordeeld: dat...."
+
+"En waarom dan uw gedrag niet opgehelderd? Wie heeft recht op uw
+vertrouwen, op uw openhartigheid, zoo uw vader dit niet heeft? Hoe kunt
+gij vergen, dat hij of ik geloof zouden slaan aan de ongerijmde en
+nietige uitvluchten, waarmede gij uwe verkeerdheden poogt te bemantelen.
+Ferdinand! wees niet verstokt in het kwade. Een gulle bekentenis, een
+oprecht berouw zouden uws vaders rechtmatigen toorn ontwapenen; maar een
+hardnekkigheid als de uwe moet hem verbitteren."
+
+"Maar vader," zeide ik, "had mij beloofd zijn oordeel te zullen
+opschorten, tot zich het oogenblik zoude opdoen, waarin ik hem een
+volkomene, geheel voldoende opheldering zoude kunnen geven. Dat
+oogenblik nadert met rassche schreden. En dan, geloof mij, dan zal mijn
+gedrag u in een ander licht voorkomen, dan het thans doet. Waarom dan
+ook niet een weinig op mij vertrouwd, wanneer ik u mijn onschuld betuig
+en u verzeker, dat gij zonder billijke oorzaak tranen stort?"
+
+"Is dat geheim dan zoo diep, zoo vreeselijk," vroeg mijn moeder, "dat
+gij het ook aan mijnen boezem niet kunt uitstorten? Ach! het zou u
+goeddoen, en mij ook, Ferdinand! want, hoe fraai uw woorden ook zijn, ik
+ben nog niet gerust. Misschien misleidt gij uzelf: er moet stellig eenig
+kwaad, iets verkeerds zijn bij een geheimenis, die men aan eene moeder
+niet kan openbaren."
+
+"Lieve moeder!" zeide ik, de hand drukkende, die zij mij vleiende
+toestak: "geloof mij, mijn vurigste wensch op dit oogenblik zoude wezen,
+om mij aan uw hart te storten en u alles te ontdekken.--Ja, ik gevoel,
+dat zoo gij langer bleeft aandringen, ik de kracht niet zoude hebben, u
+weerstand te bieden: dat ik, tot welken prijs dan ook, de bron uwer
+tranen zoude willen drogen. Maar zoo ik nu sprak, zou ik een
+woordbreker, en bijgevolg een schurk zijn;--en dat toch wilt gij van uw
+zoon niet maken?"
+
+"Het kan dan niet anders," zuchtte mijn moeder: "neen, een woordbreker
+moet gij niet worden:--alleen maar begrijp ik niet, waartoe dergelijke
+dwaze geheimen dienen. Ik zie niet, dat iets, dat goed en ordentelijk
+is, behoeft verborgen te blijven. Misschien dwaal ik, en heb ik geen
+ondervinding genoeg, maar ik kan het mij maar niet voorstellen."
+
+Zij sprak wel waarheid, die goede moeder, want nooit had haar geest of
+haar verbeelding eene gedachte gekoesterd, welke zij niet zou hebben
+durven openbaren; en haar reine ziel was een spiegel, waarin zij ieder
+vergunde te lezen.
+
+"In allen gevalle," vervolgde zij, "hoop ik, dat die oplossing spoedig
+moge plaats hebben; want ik zou ziek worden van die onzekerheid; en
+dan," terwijl zij mij den brief toereikte, "hier is een uitnoodiging van
+uw Tante Van Bempden tegen Zaterdag over acht dagen, om mijn verjaardag
+op Heizicht te komen vieren: ik had mij veel genoegen van die partij
+voorgesteld;--maar nu weet ik waarachtig niet of ik het wel aanneem; ik
+kan met geen opgeruimd hart aan tafel zitten en de gelukwenschingen der
+gasten ontvangen, zoolang dit geval niet is opgehelderd."
+
+"Gij zijt onbillijk, lieve moeder!" zeide ik: "waarlijk, gij zijt
+onbillijk tegen mij. Ik kan beseffen, dat deze zaak u hindert; maar
+dewijl ik u mijn woord heb gegeven, dat uw bezorgdheid ijdel is, mocht
+ik toch hopen, dat gij nog vertrouwen genoeg in mij zoudt bezeten
+hebben, om met eenige kalmte den loop der gebeurtenissen af te
+wachten.--Voorheen, lieve Moeder! was het genoeg, dat ik u eenmaal iets
+verzekerde, om er u de vaste overtuiging van te geven. Heugt het u nog,
+toen eens de _girandolle_ in de zaal aan gruis was gevallen, en iedereen
+beweerde, ik moest het gedaan hebben; want ik had den ganschen morgen in
+de kamer gezeten en niemand buiten mij was er geweest, dat gij toen
+zeidet: "neen! Ferdinand heeft het niet gedaan; hij zegt het zelf"--En
+zou ik sedert dien tijd zoo veranderd zijn, dat er op mijn woord geheel
+niet meer te bouwen ware?"
+
+"Ja Ferdinand!" zeide, zij, mij met aandoening omhelzende: "ik geloof u;
+want het zou al te afschuwelijk zijn, indien ook deze betuigingen valsch
+waren: en echter," vervolgde zij, mij met een weemoedigen blik
+aanziende: "gij hebt onlangs een weinig ... gedraaid." Het goede mensch
+wilde niet zeggen: _gelogen_. "Maar spreken wij daar niet over," voegde
+zij er bij, ziende, dat ik rood werd en haar smeekend aanzag: "dat was
+voor het eerst en voor het laatst, nietwaar? O! zeg mij, dat het voor 't
+eerst en voor 't laatst was: ik heb er behoefte aan, dit te
+gelooven.--Ach! zonder die noodlottige misleiding had ik u nooit
+verdacht."
+
+"Moeder!" zeide ik: "gij beschaamt mij te recht: ja! dat was voor 't
+eerst, en, God is mijn getuige, het zal ook voor 't laatst zijn. Daar!
+deze kus moge u tot bevestiging strekken dat ik deze belofte heilig
+houden zal."
+
+"Dat wensen ik," zeide zij: "nu, wij zullen dan het geval laten zooals
+het is, en ik zal trachten, mijne bekommernissen te overwinnen. Zoo ik u
+verkeerd beoordeeld heb, gij zult het mij niet kwalijk nemen, nietwaar?
+Ach! gij weet niet, hoe teeder een moeder aan haar kind gehecht is, en
+hoe vele angsten haar hart benauwen, wanneer zij slechts veronderstelt,
+dat het van den rechten weg zoude kunnen afwijken."
+
+Hier droogde de beste vrouw haar tranen af, en verliet mij, meer gerust
+te mijnen opzichte, dan toen zij gekomen was.
+
+Dienzelfden avond ontvingen wij een afscheidsbezoek van Reynhove, die
+aan mijn vader meer omstandig kwam mededeelen hetgeen hij mij reeds met
+een paar woorden gezegd had, dat hij naar Den Haag ging en moeite zoude
+doen om _geëmployeerd_ te worden.
+
+Er was, had hij gehoord, een bediening opengekomen, waaraan geen
+onbelangrijke werkzaamheden verbonden waren, en hij hield zich
+overtuigd, dat zijn vader, zijn besluit vernemende, zich daarover
+verheugen zou en alle pogingen in het werk stellen, om hem zijn doel te
+doen bereiken. "Ik heb," zoo eindigde Reynhoves verhaal, "lang genoeg
+als een _oiseux_ meubel rondgeslenterd en UEd. heeft mij doen zien dat
+het tijd wordt, iets degelijks bij de hand te nemen."
+
+Het behoeft niet vermeld te worden, dat het voornemen van Reynhove door
+mijn vader hoogelijk goedgekeurd werd: mijn moeder wenschte hem
+insgelijks allen voorspoed op zijne voornemens: Suzanna zeide lachende:
+
+"Ik weet niet, Mijnheer Reynhove! maar mij dunkt, het zal u vreemd
+voorkomen, den dag op een bureau door te brengen met over allerlei
+vervelende schrifturen te gapen, en
+
+ Omschanst te zitten met papieren,
+ Die door de slaafsche zinnen zwieren.
+
+Mij dunkt ik zie u daar zitten met een groote pen achter 't oor, een
+morslap vol inktvlakken op de rechtermouw, en een aschgrauwen overrok
+aan, waar de kantoorlucht niet meer uit te kloppen is."
+
+"Ik zie wel, dat gij nooit naar Den Haag geweest zijt, Santje!" zeide
+ik: "gij stelt u de kantoren aldaar voor, gelijk dat van een
+Amsterdamsen koopman, waar het licht door de lantaren van de
+binnenplaats invalt en men te drie uren al bij de kaars moet zitten.
+Neen! ginds gaat het vroolijker toe: men zit in ruime, luchtige kamers,
+en de groote bezigheid bestaat er, in de courant te lezen, en te praten
+over de nieuwtjes van den dag en om het uur eens een pen te versnijden."
+
+"Wel! hoor mij dat jongmensch eens aan," zeide Suzanna: "die praat over
+kantoren en maakt vergelijkingen, en denkt, dat hij het recht heeft om
+aardigheden te zeggen, omdat hij een blauwen Maandag in den handel is.
+Denk je dan, Ferdinand! dat men in Den Haag niets uitvoert, omdat men er
+juist niet den geheelen dag lettertjes zit te kladden en sommetjes zit
+te maken, trots den besten schooljongen?"
+
+"Mejuffrouw neemt het zoo goed voor Den Haag op," zeide Reynhove, "dat
+ik er niets weet bij te voegen. Maar is het mogelijk, dat UEd. daar
+nooit geweest is?--Mij dunkt, de familie moest daar eens eenige dagen
+komen passeeren: het zoude mij een innige volupteit zijn, u rond te
+leiden en het interessantste te laten zien."
+
+"Ja, indien UEd. dat van papa gedaan kon krijgen," zeide Suzanna, "dan
+zou ik u voor den welsprekendsten man uit de Zeven Provinciën houden:
+maar daar is geen kijk naar."
+
+"Wacht maar," zeide mijn vader: "als ik eens oud word, en op mijn
+muiltjes ga leven, dan zullen wij eens zien wat wij doen."
+
+"Ja!" hernam Suzanna: "als ik zoo lang moet wachten, dan zal ik zelve al
+wel te hokvast geworden zijn, om nog uit te vliegen. Wat zijn de mans
+toch gelukkig! daar heb je Ferdinand, die is half Europa al rond
+geweest, en ik, die evenzoo goed recht had iets anders te zien, ik zal
+misschien mijn leven ten einde zien loopen, zonder ooit in Den Haag te
+zijn geweest."
+
+"Den Haag zou er het meeste bij verliezen," zeide Reynhove, "maar, als
+ik vragen mag: waarom zoude uw broeder u daar niet heenbrengen? dan had
+UEd. een Mentor van ondervinding bij u."
+
+"Een mooie Mentor!" riep Suzanna uit: "ik bedank u hartelijk. Wel ja!
+met een Broeder te reizen is ook wel een laatste toevlucht! Weet UEd.
+dan niet, Mijnheer Reynhove! dat van al de meisjes op den aardbodem er
+geene is, waarover men zich minder bekommert, dan over eene zuster?"
+
+"Daar laat gij u onvoorzichtig uit, Santje!" zeide ik; "ik wilde u juist
+voorstellen, u in het volgende voorjaar eens derwaarts te brengen; maar,
+nu ik dat hoor, zal ik er wel deugdelijk op passen."
+
+"O! Mejuffrouw meent het niet," zeide Reynhove: "ik recommandeer u
+ernstig aan, bij die goede intentie te volharden. Het zal u wel
+bevallen, en wij zullen alles in 't werk stellen om u een goed accueil
+te procureeren."
+
+"Gij ziet, Mijnheer wil ons volstrekt in Den Haag hebben," zeide ik.
+
+"Dat wil ik," zeide Reynhove: "of liever, want het zoude inconvenant
+zijn, van mijn wil te praten, ik wensch het vurig."
+
+"Ja," zeide Suzanna: "om als een berenleider met ons rond te loopen en
+ons aan de menschen te toonen als iets nieuws, al roepende: "_kijkt!_
+menschen! _kijkt!_ Hier heb je den nieuwbakken Amsterdamschen koopman
+van het mannelijk geslacht, met zijn zusje, een onnoozel ding, dat nog
+van geen toeten of blazen weet. Ja! denk je, dat ik niet weet, hoe men
+ginds met onze kleeding en manieren den spot drijft?"
+
+"UEd. is het toch niet, die voor spotternij beducht kan zijn?" vroeg
+Reynhove.
+
+"Die kan je in uw zak steken, Santje!" zeide ik.
+
+"Volstrekt niet," zeide Reynhove, eenigszins verlegen over de
+uitlegging, die ik aan zijn woorden gaf, "ik bedoelde alleen te zeggen,
+dat Mejuffrouw boven alle bespotting verheven is."
+
+"Wat zeggen de Heeren Blaek toch wel over uw spoedig vertrek?" vroeg
+mijn moeder, een andere wending aan het gesprek willende geven.
+
+"O!" antwoordde Reynhove: "den ouden Heer heb ik weinig gezien, en die
+zal over mijne absentie niet treuren:--en wat Lodewijk betreft...." hier
+zweeg hij opeens, en zag mij zijdelings aan.
+
+"Wel!" zeide mijn vader: "ik hoop toch niet, dat gij kwade vrienden
+scheidt?--ofschoon ik erken, dat gij beter gezelschap kunt kiezen."
+
+"Neen," antwoordde Reynhove: "'t is maar: ik dacht, dat ik hem goed
+kende, en ik zie alweder, dat ik mij in hem bedrogen heb.... ofschoon
+deze reis strekt het niet tot zijn schande:--maar ik wil daar liever
+hier over zwijgen.--Heeft UEd. al gehoord, dat zijn jacht weer in 't
+water is gewerkt, ik zoude het voor een mirakel gehouden hebben; er zijn
+toch knappe werklieden hier ter stede:--er is bijna niets aan het
+vaartuig beschadigd en het zal met een kleine reparatie weer zoo goed
+wezen, als ware er niets gebeurd".
+
+"Er zijn lieden, wien alles medeloopt, tot zij eindelijk het lid op den
+neus krijgen," zeide mijn vader.
+
+Na nog een wijl gezeten te hebben, vertrok Reynhove. "Ik weet niet,"
+zeide hij, toen ik hem uitliet, "wat ik van Lodewijk denken moet. Hij
+was dezen middag louter attentie en beleefdheid jegens zijn cousine, die
+heden voor een paar dagen in de stad is, en zeide haar meer _douceurs_,
+dan zij anders in een jaar van hem hoort. Zij scheen er zelve verbaasd
+over: wat dit voorspelt, weet ik niet; maar het zou mij niet
+verwonderen, indien hij eens begon te beseffen, dat het tijd werd, wijs
+te worden.--Men bemerkt de waarde van een schat ook nooit beter, dan
+wanneer men gevaar geloopen heeft, dien te verliezen."
+
+"In waarheid!" zeide ik: "wat gij mij daar vertelt bevreemdt mij. Ik kan
+toch niet denken, dat hij inderdaad oogmerken op haar heeft."
+
+"Noch ik," hernam Reynhove: "maar de zaak is waar en gij kunt er uw
+profijt mede doen. Adieu."
+
+Den volgenden dag had ik toevallig, door het afspringen eener
+comparitie, welke ik had moeten bijwonen, een uurtje voor den eten vrij,
+en Suzanna, die zich reeds menigmalen beklaagd had, dat zij niets aan
+mij had, nam die gelegenheid waar om mij met haar naar Tante Letje te
+tronen.
+
+"Wel!" zeide deze, toen ze mij zag: "het is goed, dat gij komt, Neef! Ik
+had u anders al een boodschap willen sturen. Ik wenschte u eens onder
+vier oogen te spreken, wanneer het u gelegen komt."
+
+"Ei! ei!" zeide Suzanna: "mag ik er niet bij wezen? "Nu! dan zal ik zoo
+aanstonds maar optrekken: 't is toch hard, dat ik mijn cavalier zoo
+spoedig weder verliezen moet: men heeft al moeite genoeg om hem te
+krijgen."
+
+"Neen! dat is juist de bedoeling niet," zeide Tante: "maar van avond of
+morgen, als 't u belieft."--En zij zette daarbij zulk een statig gezicht
+tegen mij, dat ik alweder ook van dien kant een donderbui voorzag.--Ik
+was echter gedwongen mijn nieuwsgierigheid op te schorten, en wij zaten,
+na eenig onderhoud over verschillende zaken, te luisteren naar het
+verslag dat Tante ons gaf van een dierbare predikatie, welke zij in de
+weekbeurt een paar dagen te voren gehoord had, toen wij een koets
+hoorden stilhouden. Er werd aan de huisdeur gescheld: er kwam iemand de
+trappen op: de deur ging open:--en Henriëtte Blaek stond voor onze
+oogen. Zij was bevallig gelijk altijd: maar zag toch eenigszins
+betrokken van uitzicht, en bleef, toen zij ons bemerkte, onthutst en
+verlegen aan de deur staan.
+
+"Kom binnen, Jetje-lief!" zeide Tante Letje: "daar doet gij wel aan,
+kind! van mij eens te komen opzoeken."
+
+"Uw dienaresse, Juffrouw Huyck!" zeide Henriëtte, terwijl zij nader trad
+met het voorkomen van iemand, die een kloekhartig besluit neemt:
+"verschoon mijn vrijpostigheid: de meid zeide, ik zou maar boven gaan:
+ik wist niet, dat UEd. bezoek had. Ik kwam u het boek terugbrengen, dat
+UEd. mij geleend heeft. Goeden morgen, lieve Santje! hoe gaat het u?" En
+zij drukte met minzaamheid de hand van Suzanna. Wat mij betrof, ik
+bekwam geen enkel woord: een nijging, zoo stijf en afgepast alsof zij
+een onbekende gold, was alles, waarmede zij te kennen gaf, mijne
+tegenwoordigheid te hebben opgemerkt: en hoewel een lichte blos haar
+wangen kleurde, haar oogen teekenden koele onverschilligheid en geen
+trek in haar gelaat veranderde. Suzanna en ik keken elkander aan: wij
+wisten niet, waaraan die stijfheid toe te schrijven.
+
+Ik ging een stoel voor haar krijgen; maar zij hield zich, of zij zulks
+niet opmerkte en nam plaats op een anderen, die nevens haar stond.
+
+"En hebt gij er smaak in gevonden?" vroeg Tante, het boek aannemende:
+"heeft u de lezing nogal gesticht?"--Het waren predikatiën, ik weet niet
+meer van wien.
+
+"O ja! mijn waarde Juffrouw!" antwoordde zij: "het is een uitnemend
+schoon werk: en mijn oom heeft de goedheid gehad er een exemplaar van
+voor mij te koopen."
+
+"Zoo! dat is goed. En hoe maakt het uw Heer oom?--Wèl?--Dat verblijdt
+mij hartelijk. En hoe maakt gij het zelve, lieve Jetje? Mij dunkt, niet
+zoo wel, als toen ik u de laatste reize zag."
+
+"Integendeel, Mejuffrouw!" antwoordde zij: "ik ben wel, volkomen wel!"
+en zij beet zich op de lippen.
+
+"Neen waarlijk!" vervolgde Tante: "UEd. ziet er niet te best uit. Ik kan
+het nogal begrijpen: de schrik van dat ongeval op zee bij dien storm zal
+u nog door de leden zitten.--Nu! dat is al een gezegende bewaring
+geweest! En wel mocht gij zeggen: "laet mij de watervloet ende laet de
+diepte mij niet verslinden.""
+
+"Gij hebt er toch geen nadeelige gevolgen van gehad, Mejuffrouw?" vroeg
+ik.
+
+"Neen Mijnheer!" antwoordde zij, op een koelen toon: "en ik doe mijn
+best, om die gebeurtenis met al haar gevolgen uit mijn geheugen te
+wisschen."
+
+Ik was geheel uit de lijken geslagen door deze verklaring, waarvan ik
+den zin maar al te wel begreep; en Suzanna keek haar vriendin aan, als
+wilde zij zeggen: "hoe heb ik het met u?"--doch Tante, die de bedoeling
+van Henriëttes woorden niet opmerkte, nam weder het woord:
+
+"Dat is niet goed, Jetje-lief! Een zoo verschrikkelijke gebeurtenis en
+welke zoo duidelijk aantoont, dat de Heere hen niet verlaat, die in nood
+tot Hem roepen, moet gij niet moedwillig vergeten; maar zij moet u tot
+een spoorslag strekken om uw leven toe te wijden aan Hem, die u behouden
+heeft."
+
+"UEd. heeft volkomen gelijk, Mejuffrouw!" zeide Henriëtte: "ik heb mij
+slechts verkeerd uitgedrukt: ik gevoel zeer wel, welk een plicht van
+dankbaarheid op mij rust en hoop dat nimmer te vergeten."
+
+"Ja!" vervolgde Tante: "dat zware weer heeft al wat schade gedaan: daar
+is, hoor ik, bij Colhorn een gat in den dijk geslagen en ik weet niet,
+hoe vele duizenden dat aan herstellen kosten zal. Wel is dit wederom een
+bezoeking des Heeren en een straf der ontrouwe gemeente, dat zij zulke
+ongeloovige en bedrieglijke leeraars en herders beroept, gelijk nog
+onlangs heeft plaats gehad in de verkiezing van den Sociniaanschen
+Boterbloem, die mede een van dezulken is, "die ydelheyt spreecken ende
+leugen sien, ende seggen: de Heere heeft gesproken; daer de Heere haer
+niet gesonden en heeft: en daarom zeyt de Heere: ik zal hen door eenen
+grooten stormwint in mijne grimmigheyt splijten ende daer sal een
+overstelpende plasregen zijn in mijnen toorn, ende groote hagelsteenen
+in mijne grimmigheyt, om dien te verdoen.""
+
+"Heden Tante!" zeide Suzanna, met een onnoozel gezicht: "is het de
+schuld van Ds. Boterbloem, dat de dijk doorgebroken is? Vader zeide, het
+was de schuld van het Dijkcollege, dat met de Vijf Steden overhoop lag."
+
+"En wat is dit anders," vroeg Tante, het gezegde mijner zuster ernstiger
+opnemende dan het verdiende: "dan een bevestiging van hetgeen ik zeide?
+Zijn dezen niet de mannen, "die ongerechtigheyt bedengken, en die quaden
+raet raden in de stadt?--En zijn zij geen blinde leidslieden der
+blinden, die de gemeente is haar afval voorgaan?"
+
+"Ik geloof wel, dat UEd. gelijk heeft," zeide Suzanna: "want daar is de
+Dijkgraaf Mr. Coenraad van Vlingerhoed, die draagt een bril: de
+Secretaris, Jonker van Bitterenvleugel, is zoo bijziende, dat hij mij
+laatst op een salet voor Tante Van Bempden aanzag: van de Heemraden
+heeft er een de grauwe staar, de tweede is eenoogig, de derde is scheel,
+en nummer vier is alle namiddagen zoo dronken, dat hij den weg naar zijn
+huis niet alleen kan vinden.--UEd. zegt dus wel te recht, dat het een
+blind college is."
+
+"Nichtje!" zeide Tante, eenigszins geraakt: "hoe lange sult gij de
+slechtigheyt beminnen, ende de spotterye begeeren." Wat gij zegt, is
+bijwijlen zeer aardig; maar wanneer men ernstig spreekt, is het
+gekscheren ongepast en onwelvoeglijk. Gij weet zeer wel, dat ik
+geestelijke blindheid bedoel en met geene lichaamsgebreken spot, zooals
+gij doet."
+
+Suzanna keek eenige oogenblikken vrij zuur: ik zelf was een weinig
+verwonderd geweest over haar uitdrukkingen; want, hoe geneigd ook om met
+alles te schertsen, was zij nooit gewoon den spot te drijven met
+ernstige zaken, of door hare gezegden iemand te ergeren en te
+ontstichten. Ik schreef dan ook haar woorden aan de ware oorzaak toe:
+namelijk aan wrevel over de koele handelwijze van Henriëtte jegens mij,
+dien zij achter een voorgewende luchthartigheid wilde verbergen: en
+waardoor zij, gelijk doorgaans in diergelijke gevallen plaats heeft,
+scherp in stede van geestig werd. Zij gevoelde echter haar ongelijk:
+"Tante!" zeide zij, na een oogenblik zwijgens opstaande en haar een kus
+gevende: "vergeef mij: ik sprak zonder nadenken, gelijk mij wel meer
+gebeurt. Ik ben ... ik heb iets dat mij hindert."--Hier begon zij te
+schreien en zag Henriëtte aan met een verwijtenden blik.
+
+"Neen!" zeide Tante, haar omhelzing beantwoordende: "ik weet het ook
+wel, gij behoort niet tot de "spotters onreyne," waarvan in den eersten
+Psalm gesproken wordt, noch ook tot de zoodanigen, die de bestraffinge
+niet hooren."
+
+"Zullen wij den Heer Blaek ook op het feest bij Tante Van Bempden zien?"
+vroeg ik aan Henriëtte: ik dorst haar niet vragen, of zijzelve komen
+zoude.
+
+"Ik weet het niet, Mijnheer!" antwoordde zij, op de klok ziende, als
+iemand, die vertrekken wil, maar het bezoek toch niet korter wil maken
+dan de betamelijkheid vordert.
+
+"UEd. komt toch, Tante?" vroeg Suzanna.
+
+"Ik heb de noodiging aangenomen," antwoordde Tante, "ofschoon ik wel
+gewenscht had, dat zuster Van Bempden een anderen dan den dag van
+Zaterdag tot deze feestviering had uitgekozen. Het wordt somtijds laat:
+en dan is men minder gestemd, den dag des Heeren behoorlijk te vieren."
+
+"Ja! lieve Tante!" zeide ik: "dat is waar; maar UEd. zal met mij
+instemmen, dat Mama niet wel haar verjaardag verzetten kon, en dat Tante
+bovendien gebruik maakt van de gelegenheid, dat Papa eens uit kan gaan,
+daar hij altijd in het midden van de week zoo bezet is."
+
+"Ja dat weet ik," hernam Tante: "maar, naar mijn begrip ware het
+voegzamer geweest, dat de plechtigheid ten huize uwer ouders had plaats
+gehad; er zouden dan wel zooveel gasten niet hebben kunnen zijn; maar
+mij dunkt, op een verjaarfeest behoort ook niemand buiten de naaste
+bloedverwanten: en die had moeder wel kunnen bergen."
+
+"Zeg dat maar niet, dat Mama het hoort," zeide Suzanna: "het goede
+mensch treurt er al genoeg over, dat er om harentwille zooveel omslag
+gemaakt wordt; maar Tante was er zoo op gesteld: en men begreep, dat de
+groote en kleine kinderen zich buiten meer dan in de stad zouden
+vermaken, enz."
+
+Hier stond Henriëtte op. "Mejuffrouw Huyck!" zeide zij, na een wijl te
+hebben geaarzeld, "UEd. zal mij verschoonen; maar ik mag niet langer
+blijven: het is later dan ik dacht, en...."
+
+"Wel heden! wilt gij nu reeds vertrekken?" vroeg Tante: "gij zit pas."
+
+"Mijn oom wacht mij: wij eten vroeg, en na den middag weder naar buiten
+te rijden: ik durf niet vertoeven."
+
+"Rijdt gij naar huis, Jetje?" vroeg mijn zuster, opstaande, met de
+houding van iemand, die een besluit neemt.
+
+"Ja lieve!" antwoordde Henriëtte: "het is wat laat en uit den weg:
+anders zou ik u voorstellen om u te huis te brengen; maar ik durf aan de
+paarden van oom zulk een omweg niet te laten doen."
+
+"Neen! dat behoeft ook niet," hernam Suzanna: "maar ik wil toch gaarne
+een eind met u rijden: ik moet bij Carlin wezen om lint te koopen: dat
+is toch in uw weg en gij kunt mij daar afzetten."
+
+"O! zeer gaarne!" zeide Henriëtte, op een toon, die aanduidde, dat zij
+het gezelschap van haar boezemvriendin voor deze reis wel zou kunnen
+gemist hebben.
+
+"Gij blijft toch nog wat, Neef!" zeide Tante: "dan kan ik u dadelijk
+zeggen wat mij op het hart ligt."
+
+"Ik ben tot uw dienst," zeide ik, terwijl Henriëtte afscheid nam en
+Suzanna mij in 't heengaan een blik toewierp, die zooveel zeggen wilde,
+als dat zij voor mijn belangen zoude waken. Met een zucht zag ik beiden
+vertrekken.
+
+"Wel neef! dat trof ongelukkig," zeide Tante, toen wij alleen waren:
+"maar verbeeld u, daar dacht ik in het eerst geheel niet aan uw mislukt
+aanzoek bij den Heer Blaek. Ik verwonderde mij reeds, dat gij alle drie
+zoo stil en zoo zonderling waart. Maar om u de waarheid te zeggen, ik
+zou haast denken, dat zij nogal instemt met de meening van haar oom:
+want ik kan niet vinden, dat zij u bijzonder voorkomend behandelde."
+
+"Dat heeft mij ook getroffen," zeide ik: "en ik was er verre af, mij op
+zulk een koelheid te verwachten. Ik weet niet, waarmede ik haar
+welwillendheid zoo op eenmaal verbeurd heb; en dat kwelt mij."
+
+"Ik wil het wel gelooven," hernam zij: "maar gij moet u in deze
+beproeving troosten met de gedachte, dat alles naar Gods wijzen wil
+geschiedt en dat elke kleine teleurstelling tot bevordering van uw
+eeuwig heil moet strekken. Maar om te komen tot hetgeen ik u zeggen
+wilde: uw vader is gisteren bij mij geweest en heeft mij gewaarschuwd
+tegen die lieden, die bij Heynsz wonen. Hij zegt, dat de man onder een
+valschen naam bij mij gekomen is: en de dochter is, naar hij gelooft,
+ook van dezulken, tegen wie ik op mijn hoede moet wezen. Het rechte
+wilde hij niet zeggen; maar hij verwees mij tot u om nadere uitlegging
+van zijn woorden. Wat is daarvan? Is dat Juffertje wezenlijk zoo slecht?
+dan heb ik mij in haar bedrogen; want ik zag haar aan voor zulk eene
+"die rein van harte was ende yverig in alle goede wercken.""
+
+"Ik weet van haar niets kwaads," antwoordde ik, verheugd van te
+ontwaren, dat mijn vader zijn vermoeden omtrent mij ten minste niet aan
+Tante had medegedeeld: "en wat haar vader betreft," vervolgde ik,
+"Helding heeft mij verhaald, dat hij vertrokken is."
+
+"Ja," hernam zij: "dat heeft mij uw vader ook verteld: doch dat is ook
+al wonderlijk in zijn werk gegaan; want hij is, volgens het zeggen van
+uw vader, eergisteravond met de nachtschuit heengegaan en te
+Nieuwersluis er uitgestapt en er niet weder ingekomen: maar verdwenen,
+niemand weet waarheen.--Dus wil ik maar zeggen, ofschoon ik mijn naaste
+niet veroordeelen mag, dat daar toch iets achter schuilt. 't Is een
+wonder, zooals uw moeder laatst aanmerkte, dat Heynsz zulke lieden bij
+zich heeft ontvangen."
+
+"Inderdaad!" zeide ik: "maar zooals ik zeide: ik weet van beiden geen
+kwaad: ofschoon ik beken, dat het mij aangenaam zijn zal, niets meer van
+hen te hooren; want sedert mijn terugkomst alhier kan ik mij niet
+bewegen of ik ben gedwongen, over hen te hooren spreken; het is of zij
+mijn booze geesten zijn, die mij in wezenlijkheid of in verbeelding
+altijd en overal vervolgen."
+
+Ik had deze woorden nauwelijks geuit, of zij werden bevestigd. De deur
+ging open, en Amelia trad binnen.--Men moet weten, zoo men het niet
+reeds heeft opgemerkt, dat mijn goede Tante altijd voor iedereen te huis
+was: en dat haar meiden dus nooit iemand aandienden; maar elk, wiens
+gezicht zij eenmaal gezien hadden, dadelijk naar boven stuurden.
+
+Wij waren alle drie onthutst. Amelia was echter de eerste, die de
+verrassing te boven kwam: en zelfs geloof ik, dat mijne tegenwoordigheid
+haar bemoedigde.
+
+"Mejuffrouw!" zeide zij, zich tot Tante wendende, eer deze nog het
+vermogen had van haar toe te spreken: "ik kom als smeekeling tot u. Ik
+heb, in deze groote volkrijke stad, niemand op wiens goedwilligheid ik
+staat kan maken, buiten u--en uw Heer Neef," voegde zij er blozende bij:
+"ik weet, dat mijn komst en mijn verzoek onbescheiden zijn:--en ik zal
+het u niet euvel duiden, zoo UEd. mij ongetroost terugzendt; maar u
+niettemin dankbaar blijven voor het goede, mij bewezen."
+
+"Ga zitten, Juffertje!" zeide Tante, die aan de buitengewone ontroering,
+welke op Amelia's wezenstrekken zichtbaar was, wel bespeurde, dat zij
+door geen onbeduidende oorzaak tot haar gedreven werd: "ik help gaarne,
+wie ik kan: want dat is ons voorgeschreven: maar wilt gij ook iets
+drinken? Gij ziet er zoo ontdaan uit. Is u een ongeluk overkomen?"
+
+"Wil ik mij niet liever verwijderen?" vroeg ik, weinig trek gevoelende
+van opnieuw in Amelia's belangen gemoeid te worden: "Mejuffrouw heeft u
+wellicht iets in 't geheim te zeggen."
+
+"Neen, blijf nog wat hier, Neef!" zeide Tante, die, geloof ik, bevreesd
+werd om zich met Amelia alleen te bevinden: "en krijg dat fleschje met
+die droppeltjes eens uit het hoekkastje, en de waterkaraf.--Toe! drink
+eens, arme ziel! gij zijt waarlijk geheel van uw stuk."
+
+"Ik dacht niet, dat ik nog vatbaar was voor een diergelijke ontroering,"
+zeide Amelia: "ik heb grootere tegenspoeden en bekommernissen, dan die
+ik heden ondervind, moedig doorgestaan; maar nooit ook, neen, nooit te
+voren had ik een vernedering ondergaan als deze. Ik heb de
+wederwaardigheden der wereld met gelatenheid gedragen;--maar ik was niet
+geboren om mij door een ellendige spion te zien beleedigen, als ware ik
+een schandvlek mijner kunne."
+
+"Wat is er gebeurd?--Wie heeft u beleedigd?" vroegen Tante en ik, bijna
+gelijktijdig.
+
+"Wat hij gezegd heeft," zeide Amelia, "doet er niets toe: zijne
+uitdrukkingen zijn misschien te verschoonen: hij is niet gewend met
+beschaafde lieden om te gaan: hij kon mij zijn huis uitzetten: hij is er
+meester in en heeft daar het recht toe; maar het is laag en
+onverschoonlijk van hem mij te beleedigen, op een oogenblik, dat ik
+alleen en van elk verlaten ben.--Ik kan, ik mag niet langer onder zijn
+dak blijven;--maar waarheen zal ik mij wenden?--Gij alleen Mejuffrouw,
+gij kunt mij helpen. O! ik bid u, wijs mij een wijkplaats aan bij
+eerlijke lieden, waar ik mijn intrek nemen kan. Ik zal er niet lang
+vertoeven, ik beloof het u.--Geld ontbreekt mij niet: ik verlang niet
+als een verblijf, hoe klein ook, waar ik rust kan vinden en voor alle
+bezoeken veilig mag zijn."
+
+"Ja!" zeide Tante: "dat is nu goed en wel; maar er worden zooveel rare
+dingen van uw vader en u verteld, dat ik eerst nog wel wat naders van u
+dien te vernemen, eer ik u bij anderen recommandeer."
+
+"Daar zult gij gelijk aan hebben, Zuster!" zeide een stem achter ons.
+Wij wendden alle drie het hoofd om:--en mijn vader trad de geopende deur
+binnen. Hij was, gelijk ik naderhand vernam, naar de woning van Heynsz
+gegaan om met Amelia te spreken; doch, daar zij juist vertrokken was,
+haar op den voet gevolgd, en kort na haar de opene voordeur bij Tante
+ingetreden.
+
+Geheel verschillend was de indruk, welke zijn plotselinge verschijning
+op ons waakte. Tantes gelaat helderde op: en het was te zien, dat de
+komst van haar broeder haar uit een machtige verlegenheid redde: Amelia
+zag hem aan zonder schrik, maar met verwondering en ongerustheid, en als
+vermoedde zij, dat het van dien man afhing hoe haar lot zou beslist
+worden. Wat mijzelf betreft, ik was geheel uit het veld geslagen; want
+ik voorzag niet slechts nieuwe onaangenaamheden voor mij, en verkeerde
+uitleggingen van mijn tegenwoordigheid daar ter plaatse; maar ook beefde
+ik voor Amelia; en alleen de kennis, die ik van mijns vaders strikte
+eerlijkheid bezat, boezemde mij eenige hoop in.
+
+Mijn vader zag eerst Amelia, en vervolgens mij met een navorschenden
+blik aan. Zij sloeg de oogen niet neder; maar rees op, en haar gelaat
+nam die uitdrukking van hoogmoed aan, welke haren vader zoo eigen was en
+die ik ook vroeger in haar had opgemerkt. Zij was blijkbaar geraakt over
+hetgeen zij als een onbeleefdheid beschouwde. Tante was de eerste, die
+het stilzwijgen brak: "Gij komt juist bijtijds, Broeder!" zeide zij:
+"deze is de Juffer, waarover ik u gesproken heb."
+
+"Ik zie het," zeide mijn vader: "jonge dochter!" vervolgde hij, zich tot
+Amelia wendende: "het smart mij, in iemand van uw jaren en voorkomen
+zooveel verstoktheid te vinden. Hoe hebt gij u kunnen verstouten, u in
+te dringen bij een eerbiedwaardige Juffer, terwijl gij bij u zelve
+bewust moest zijn, dat uw ware plaats in het spinhuis is."
+
+"Mijnheer!" riep Amelia, op een toon van hevige verontwaardiging,
+terwijl zij het hoofd ophield met een waardigheid, die een koningin eer
+zoude hebben aangedaan: en toen, zich naar mij toekeerende: "wie is die
+man?" vroeg zij.
+
+"Het is mijn vader!" fluisterde ik: "om Godswil...."
+
+"Welnu!" ging zij voort: "zeg dan aan uwen vader, dat ik van zijnentwege
+een andere behandeling had verwacht. Zoo iemand zonder opvoeding, gelijk
+Heynsz, mij beleedigde, ik dacht niet, dat de Heer Huyck een dergelijke
+handelwijze zou navolgen."
+
+"Ik zoude u aanraden, een toon lager te zingen," hernam mijn vader: "ik
+ben heusch jegens een met lompen bedekte vrouw, wanneer haar gedrag
+betamelijk is; maar ik zou ook aan een Vorstin mijn verachting toonen,
+wanneer zij handelde zooals gij."
+
+"Vaarwel Mejuffrouw!" zeide Amelia, even met het hoofd buigende en zich
+willende verwijderen.
+
+"Blijf!" zeide mijn vader, op dien toon van gezag, dien elk wie hem
+hoorde gedwongen was te eerbiedigen: "en wees liever dankbaar jegens
+mij, dat ik u niet door mijn dienaars voor mij op het Stadhuis heb laten
+brengen, maar hier ben gekomen om u te ondervragen: en bedenk, dat een
+rondborstige bekentenis u meer nut zal doen dan het aannemen eener
+ongepaste fierheid."
+
+Amelia bleef midden in het vertrek staan, de armen over elkander
+geslagen, de oogen vlammende van spijt en de lippen stijf gesloten;
+terwijl haar geheele houding aanduidde, dat zij alleen toegaf aan dwang,
+maar besloten had, geen antwoord op de tot haar gerichte vragen te
+geven.
+
+"Ik weet zelfs niet," vervolgde mijn vader, eenigszins verwonderd over
+een dergelijke minachting van zijn gezag, waaraan hij weinig gewend was,
+"of ik nog wel zooveel inschikkelijkheid jegens u betoond zoude hebben,
+indien het niet ware geweest om den wille van dien onrechtvaardige
+daar!" (hier wees hij op mij:) "ik moet bekennen, hij heeft zijn
+affecties wèl geplaatst."
+
+"Hoe!" riep Amelia uit, terwijl de uitdrukking van haar wezen opeens
+veranderde en zij mij met een blik van verwondering aanzag.
+
+"Ik versta u niet," vervolgde zij, mijn vader met angstvalligheid
+aanziende.
+
+"Gij verstaat mij niet?" vroeg mijn vader, zelf verwonderd over de
+plotselinge verandering in haar gelaat.
+
+Ik achtte het oogenblik geschikt om er tusschen in te komen: "Mejuffrouw
+kan u niet verstaan," zeide ik: "want er is hier geen quaestie
+hoegenaamd van affecties."
+
+"Wacht tot men u het woord geeft, eer gij u in het gesprek mengt," zeide
+mijn vader, met een gestrengen blik: "is uw samenkomst hier ook
+toevallig, evenals al het vroegere? Gij hebt voor altijd mijn vertrouwen
+verbeurd."
+
+"Vader!" zeide ik: "ik verzeker u...."
+
+"Vertrek!" zeide hij: "ik wil niets meer hooren."
+
+Ik zuchtte en maakte mij gereed om aan dit bevel te gehoorzamen; toen
+Amelia, die, gedurende deze woordenwisseling, ten prooi was geweest aan
+eene hevige gemoedsbeweging en beurtelings rood en bleek geworden was,
+zich tusschen mij en de deur in plaatste: "Toef een oogenblik!" zeide
+zij; "Ik weet niet," vervolgde zij, tot mijn vader sprekende: "waar ik
+van beschuldigd worde; maar slechts dit moet ik voor den alwetenden God
+betuigen, dat uw zoon zich de geringe kennis, die hij aan mij heeft,
+noch de diensten, welke hij mij bewees, behoeft te schamen: dat zijn
+handelwijze edel, menschlievend en onberispelijk was, en dat alleen
+vuige laster een valsche uitlegging aan zijn gedrag kan geven."
+
+Er lag zulk een toon van waarheid in de woorden, die zij gesproken had:
+het geluid van haar stem, thans ontdaan van die bitterheid, welke er te
+voren in lag, had iets zoo treffends en overtuigends: een zoodanige
+edelaardigheid was over haar wezen verspreid, dat mijn vader er van
+getroffen werd. Gewoon, om in de geheime plooien door te dringen,
+waarachter het bedrog zich verbergt, en het ware van het valsche te
+onderscheiden, twijfelde hij niet, of Amelia, al ware zij dan in zekere
+opzichten schuldig, was echter niet de vrouw, welke men had
+afgeschilderd. Hij dacht een oogenblik na, wenkte mij toe, dat ik
+blijven kon, en vroeg toen snel aan Amelia:
+
+"Hoe is uw naam?"
+
+"Amelia," antwoordde zij, haar vorige houding van behoedzamen argwaan
+hernemende.
+
+"Uw familienaam?"
+
+"Voor het oogenblik draag ik geen anderen naam dan Amelia."
+
+"En uw vader dan?--Hij heeft zich Van Beveren doen noemen; maar dat is
+zijn naam niet: hoe heet hij?"
+
+"Hijzelf zal best in staat zijn u daarop te antwoorden."
+
+"Goed! Maar hij is hier niet. Waar bevindt hij zich thans?"
+
+"Ik heb mij altijd gewacht zijne gangen na te gaan," antwoordde Amelia:
+"ik laat zulks aan anderen over," voegde zij er bij op een scherpen
+toon.
+
+"Gij schijnt dit onderwerp niet te willen behandelen," zeide mijn vader:
+"en ik kan het in u niet misprijzen, dat gij uw vader niet verraden
+wilt. Maar gij zult niet aarzelen, hoop ik, mij te antwoorden
+betreffende hetgene u-zelve aangaat. Waar hebt gij mijn zoon leeren
+kennen?"
+
+Amelia zag mij even zijdelings aan, en antwoordde toen op een bedaarden
+toon: "hij zal het u waarschijnlijk zelf verhaald hebben."
+
+Ik dacht één oogenblik, maar ook slechts één oogenblik, dat mijn vader
+het gewone hulpmiddel zoude bezigen om aan beschuldigden een _confessie_
+af te dwingen; namelijk: door hen te doen gelooven, dat hun
+medeplichtige reeds bekend heeft. Maar, hetzij dat hij te oprecht van
+harte was, om tot dergelijke listen zijn toevlucht te nemen, hetzij dat
+hij begreep er geen baat bij te zullen vinden, na de gevatheid, waarvan
+Amelia reeds blijken gegeven had, hij schudde het hoofd en zeide:
+
+"Jonge dochter! Ik moet u vaderlijk en met nadruk tevens herhalen, dat
+gij uw zaak slechts verergert door uw hardnekkigheid. Gij komt met mijn
+zoon, niemand weet van waar, in de Naarderschuit: gij verlaat hem te
+Amsterdam: doch ontvangt later herhaaldelijk bezoeken van hem: uw vader
+komt en verdwijnt weder van hier gelijk een schim, en draagt een naam,
+die blijkbaar valsch is. Er hebben ten uwent onbetamelijke tooneelen
+plaats:--moet dit niet geschikt zijn, om vermoedens tegen u op te
+wekken?"
+
+Van deze gansche toespraak had Amelia blijkbaar slechts één punt met
+opmerkzaamheid aangehoord, namelijk: dat ik haars vaders geheim had
+bewaard,
+
+"O!" zeide zij: "Mijnheer! uw zoon heeft edel, heeft braaf gehandeld!
+Hoe! Hij heeft zich aan verdenking blootgesteld! Hij heeft zich het
+misnoegen der zijnen op den hals gehaald! Hij heeft zich den laster
+prijsgesteld om onzentwille!--Ach!" vervolgde zij, zich tot mij
+wendende: "beschuldig mij niet van onedelmoedigheid, van ondankbaarheid,
+zoo ik in mijn zwijgen volharde en u niet zuivere van de blaam, die men
+op u ... en ook op mij geworpen heeft. Maar God weet het--ik mag niet
+spreken."
+
+"Gij zult des Heeren naam niet ijdelyck misbruycken!" mompelde Tante
+Letje, het hoofd schuddende.
+
+"En nu, Mijnheer!" zeide Amelia tot mijn vader: "laat mij naar de
+gevangenis, naar het spinhuis brengen: gij hebt er de macht toe en ik
+ben buiten staat u te weerstaan. Maar ik verklaar het u, ik heb geen
+kwaad bedreven; en het zal u eenmaal, als gij later van mijne onschuld
+overtuigd zult zijn, in de ziel grieven, dat gij mij hard en
+onrechtvaardig behandeld hebt. Ziedaar dan die Nederlanden, die
+gewesten, geheel de wereld door als de zetel der Burgervrijheid beroemd.
+Men vervolgt, men bespiedt, men vonnist zonder reden een onschuldig
+meisje, wier eenige misdaad is, dat zij haar ongelukkigen vader
+liefheeft en niet aan zijn vijanden verraden wil."
+
+"Neen Mejuffer!" zeide mijn vader op een zachten toon: "zoo gij
+onschuldig zijt, hebt gij ook voor geen straf te schromen. Ik zal u geen
+vragen meer doen. Verre zij het van mij, een dochter te willen gebruiken
+tot werktuig om haar vader in de handen der Justitie te leveren. Maar
+zulke vreemde en geheimzinnige omstandigheden hechten zich aan uw
+verblijf alhier, dat ik u niet kan vergunnen, deze stad te verlaten,
+alvorens die zijn opgehelderd. Gij kunt zelve uw verblijf kiezen en zult
+daar tegen alle u onaangename bezoeken beveiligd worden. Het zal dus van
+uw vader zelf afhangen, den duur van dat verblijf te verlengen of te
+verkorten."
+
+Op dit oogenblik trad de dienstmaagd binnen en gaf mijn vader een
+briefje, hetwelk een onbekende gebracht had, met last om het
+onmiddellijk aan Z.-Ed.-Gestr. te overhandigen. Hij las het: zijn gelaat
+teekende verwondering; hij zag Amelia oplettend aan en zeide toen op
+halfluiden toon:
+
+"Hoe is het mogelijk, dat ik niet vroeger op dat denkbeeld gekomen ben?
+Zij is haars vaders evenbeeld. Lees dit briefje, Ferdinand! Misschien
+zult gij, na de inzage daarvan, u onbezwaard vinden van te spreken."
+
+Ik las het briefje, dat van den volgenden inhoud was:
+
+"Wel-Edel-Gestrenge Heer: zooeven geeft kleine Simon mij de stellige
+verzekering, dat de Heer Van Beveren niemand anders is als de Graaf van
+Talavera, dien wij zochten. Te denken, dat die persoon zoolang bij mij
+aan huis gewoond heeft, zonder dat ik vermoeden op hem had! Hij moet
+echter in 't net loopen; want er zijn overal wakers uitgezet.--Ik
+verblijve met diepen eerbied
+
+ Uw Ed.-Gestr. Nederige Dienaar
+ HEYNSZ."
+
+"Ik vermoedde dit," zeide ik, hem het geschrift teruggevende: "maar ook
+deze mededeeling verleent mij nog geene vrijheid, om u de aanleiding
+onzer kennismaking te verhalen. Eerst als hij of gevangen, of in
+veiligheid is, zal ik mogen spreken."
+
+"Zoo!" zeide mijn vader op een koelen toon: en toen zich omwendende, nam
+hij Amelia opeen hoffelijke wijze bij de hand.
+
+"Zuster!" zeide hij tegen Tante Letje: "ik stel u de Freule Van Lintz
+voor, de dochter van Keetje Reefzeil, die gij u herinneren zult."
+
+"Mijnheer!" riep Amelia uit, verbleekende en mijn vader vol angst
+aanziende.
+
+"Verschoon mij," vervolgde mijn vader: ik had wellicht moeten zeggen:
+Donna Amelia de Talavera.--Het smart mij, dat ik gedwongen ben, uw
+vader, aan wiens groote verdiensten ik in vele opzichten hulde doe, te
+moeten vervolgen. Maar de plicht, dien ik jegens hem te vervullen heb,
+zal mij niet beletten, jegens u die menschlievendheid in acht te nemen,
+waarop uw ongeluk aanspraak heeft. Waarin kan ik u van dienst zijn? Gij
+hebt hier nog bloedverwanten van moeders zijde? Begeert gij dat ik u bij
+hen breng en u aan hunne bescherming vertrouwe?
+
+"Helaas!" zeide Amelia: "wie hunner zou zich willen ontfermen over de
+rampzalige dochter des zwervers?--Neen! het is niet bij hen, die
+wellicht mijn vader haten of verachten, dat ik een toevlucht zoeken zal.
+Wijs mij een afgelegene, een veilige woonplaats aan, het zal slechts
+voor weinig tijds zijn ... aan geld ontbreekt het mij niet:--en ik zal u
+danken, Mijnheer!--maar niet bij bloedverwanten, die mij een genade
+zouden meenen te doen."
+
+"Hoor!" zeide Tante Letje, terwijl zij Amelia bij de hand nam: "gij zult
+niet bij vreemden gaan, en ook niet bij Heynsz terugkeeren. Ik heb nog
+plaats in huis: blijf bij mij inwonen: "gy sult bevinden, dat mijne
+tente in vrede is:" gij kunt hier zoo stil leven als gij wilt en op uw
+eigen kamer blijven, waar gij zon noch maan behoeft te zien, als gij
+niet verkiest. Ik zal het aan de meiden zeggen, dat zij niemand bij u
+laten, zonder hem aan te dienen."
+
+"Bij u, mijn goede Juffrouw," zeide Amelia, zich schreiende over Tante
+heenbuigende en haar omhelzende: "Ach! waaraan heb ik zooveel goedheid
+verdiend?"
+
+"Wel!" zeide Tante: "staat er niet geschreven: "ik was vreemdeling en
+gij hebt mij geherbergd?" Gij neemt dus aan, nietwaar?"
+
+"Bij wie zou ik liever komen, dan bij u, Mejuffrouw!" hernam Amelia:
+"zijt gij de eenige niet, die u mijner hebt aangetrokken?"
+
+"Dat is te zeggen," zeide Tante: "daar komt Neef de meeste eer van toe:
+heugt het u nog, Neef?"
+
+"Maar neen!" zeide Amelia, zich opeens bezinnende: "neen! dat kan toch
+niet. In een onbedachte opwelling van erkentenis vergat ik, dat uwe
+familie reeds onaangenaamheden genoeg om mijnentwille heeft gehad.
+Neen!--dat kan waarlijk niet."
+
+"En waarom dat niet?"--vroeg Tante: "van de familie zult gij geen last
+hebben, noch de familie van u: ik heb u immers gezegd dat gij stil op uw
+kamer kunt blijven."
+
+"Ik eerbiedig de nauwgezetheid van de Freule," zeide mijn vader: "en
+toch geloof ik, dat zij niet beter kan doen, dan uw voorstel aan te
+nemen.--De wereld zal daaruit kunnen opmaken, dat de nadeelige
+geruchten, die omtrent haar geloopen hebben en waaraan ikzelf geloof
+hechtte, logenachtig zijn.--Voor 't overige zult gij Freule! hier geheel
+vrij leven en niemand zal u kwellen met vragen of bezoeken."
+
+"Neen!" zeide Amelia: "ook om uwentwille, Mijnheer Huyck! moet ik niet
+bij uwe zuster blijven.--Zouden de menschen, die altijd liefst genegen
+zijn het ergste te denken, u niet beschuldigen van te heulen met iemand,
+dien gij vervolgen moet, door aan zijne dochter huisvesting bij uwe
+naastbestaande te verleenen?"
+
+"Uwe bedenking is vol juistheid," antwoordde mijn vader: "en zij doet
+mijn achting voor u rijzen; want na de wijze, waarop ik u behandeld heb,
+is het meer dan grootmoedig in u, bezorgdheid voor mijnen goeden naam te
+toonen. Maar in dit geval zal ik de lieden, laten spreken en mij niet
+storen aan wat zij verhalen. Uw goede naam is van niet minder gewicht
+dan de mijne; en ik zie geen beter middel om dien te herstellen en alle
+zotte praatjes te doen zwijgen, dan door het aannemen van het voorstel
+mijner zuster."
+
+Ofschoon met moeite, gaf Amelia eindelijk toe, en Tante gaf terstond
+last, dat haar goed zoude gehaald worden; terwijl mijn vader een briefje
+aan Heynsz schreef, met machtiging om het te laten volgen. Daarna namen
+wij ons afscheid en lieten de beide dames alleen.
+
+"Zij bezit denzelfden onafhankelijken geest, die haar vader altijd!
+gekenmerkt heeft," zeide mijn vader, nadat wij een wijl zwijgend! over
+de straat hadden geloopen: "ik beklaag haar; want, de Graaf moge zich
+nog een wijl aan onze nasporingen onttrekken: hij moet toch eindelijk in
+de val loopen: en wat zal dan haar lot zijn?"
+
+"Gij zijt niet meer ontevreden op mij, Vader!" zeide ik, hem bij de hand
+vattende.
+
+"Ik begin te begrijpen, dat gij in een moeielijk praedicament hebt
+gezeten; maar nog vat ik niet recht, waarom gij in uw zwijgen volharden
+blijft, nu alles toch ontdekt is."
+
+"Verschoon mij," zeide ik: "maar, zoo ik u zeide, hoe en waar ik met den
+Graaf heb kennis gemaakt, zoude UEd. dan ook niet weten, hoe en waar hem
+te vinden?"
+
+"Daar is wat aan," antwoordde mijn vader, lachende: "welnu! ik zie uw
+nadere ophelderingen te gemoet. Het doet mij in allen gevalle genoegen,
+dat gij niet op dit meisje verliefd zijt."
+
+
+ * * * * *
+
+
+EEN-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.
+
+WAARIN HET GEDRAG VAN MEJUFFROUW BLAEK TEN OPZICHTE VAN FERDINAND WORDT
+VERKLAARD EN DE VADER VAN AMELIA WEDER OP DE PROPPEN KOMT.
+
+
+Na het middagmaal riep ik Suzanna ter zijde: "wel!" vroeg ik: "zijt gij
+iets te weten gekomen?"
+
+"Ja voorzeker!" antwoordde zij: "ik heb schoone dingen van u gehoord,
+Sinjeur! waarlijk, mijn vriendschap voor u heeft mij een zotte rol laten
+spelen."
+
+"Namelijk!"
+
+"'t Lijkt zeker wel goed om twee koorden aan zijn boog te hebben; maar
+in sommige gevallen is 't noch voorzichtig, noch verstandig; en zooals
+Cats zegt:
+
+ "Twee op eenen tyt te vryen
+ Siet men selden wel gedyen."
+
+"Wat wilt gij zeggen? Kom toch ter hoofdzaak!"
+
+"En vertel mij eens, Ferdinand! die mamsel, die gij van uw reizen hebt
+medegebracht, is zij een Hoogduitsche of een Italiaansche? Zij zingt
+zeker heel fraai? En wat kost haar toilet u wel in de maand?"
+
+"Oho!" zeide ik: "ik zie al, waar de knoop ligt. De laster is aan 't
+werk geweest en heeft waar en valsch zoo fijn dooreengeklutst, dat zelfs
+de Engelen aan het twijfelen zouden raken."
+
+"Nu, antwoord dan!" zeide Suzanna: "ik, die een onnoozele Amsterdamsche
+burgerdochter ben, heb geen verstand van die nieuwerwetsche Fransche
+beschaafdheid. Zeg mij toch, hoe zoudt gij, indien de oude Heer Blaek uw
+aanzoek had aangenomen, het hebben aangelegd, om zonder fortuin twee
+huishoudens te verzorgen?"
+
+"En hebt gij ook al aan die dwaasheden geloofd?" vroeg ik.
+
+"Welke gronden zou ik kunnen aanvoeren, om het tegen te spreken.--Wat
+deedt gij in dat huis?
+
+ _Prince, quelques raisons que vous me puissiez dire_,
+ _Votre devoir làbas n'a point du vous conduire_.
+
+Maar het ergst van alles is, dat gij de onbeschaamdheid hebt gehad, dat
+schepsel met een vroom onschuldig mensch als Tante Letje in kennis te
+brengen: zoo die eens hoort, welk een lief persoontje zij aangehaald
+heeft, dan geef ik geen duit voor uw aandeel in de erfenis."
+
+"Dat zal zulk een vaart niet loopen," zeide ik glimlachende: "Tante weet
+alles wat haar betreft en is best met haar tevreden."
+
+"Dan heeft zij plan om haar te bekeeren," zeide Suzanna: "anders vat ik
+het niet.--Foei! dat gij zoo slecht zijt geworden! Het spijt mij, dat ik
+mij om uwentwille heb boos gemaakt op Henriëtte, die toch wel degelijk
+gelijk had, dat zij u schuins aanzag."
+
+"Maar wat heeft zij u dan gezegd?"
+
+"Ik weet haast niet, waarom ik mij de moeite geve van het u over te
+vertellen; want zij heeft mij niets gezegd dan hetgeen gij zeker zoogoed
+weet als iemand. Ja! ik heb moeite genoeg gehad, om haar de woorden uit
+de keel te halen: en toen zij eens sprak, had ik haar wel willen doen
+zwijgen. Wel! zij heeft mij verteld, hoe gij bezoeken aflegt bij een
+jonge juffer, die bij Heynsz woont, en die gij van uw reis hebt
+medegebracht.--(Zij zou het zelve nooit geloofd hebben, indien zij u
+niet te Muiden gearmd met die Juffer had zien loopen:) en hoe gij haar
+daaromtrent met mooie praatjes gepaaid had:--en hoe Lodewijk van de
+trappen gesmeten was en gij zijn knecht belet hadt hem bij te staan--en
+nog heel veel, te lang om te vertellen: zoodat ik met een mond vol
+tanden ben blijven zitten en de koets heb verlaten, zonder een woord ter
+uwer verdediging te hebben kunnen uitbrengen."
+
+"Het is gelijk ik dacht," zeide ik: "nu! de tijd zal mij wel
+rechtvaardigen, al ben ik daar thans niet toe in staat."
+
+"Ja! maar intusschen gaat Lodewijk met haar strijken en dan helpt u uwe
+rechtvaardiging wat!"
+
+"Dat is ook waar!" zeide ik, nadenkend: "en het is gek genoeg!--Want wat
+baat het, of ik haar slechts een gedeeltelijke opheldering geef, en of
+ik haar al vertelle, dat die Juffer, waarover zij zich bekommert, haar
+eigen nicht is, en zoo weinig een ergerlijk gedrag leidt, dat mijn
+godvreezende Tante zelve haar, met voorkennis mijns vaders, huisvesting
+verleent?"
+
+"Wat vertel je daar?" vroeg Suzanna, ten toppunt van verbazing.
+
+"De loutere waarheid."
+
+"Nu! dat gaat mijn begrip te boven: heb je nu niet alleen Tante, maar
+ook Papa zelf een rad voor de oogen weten te draaien?"
+
+"Waarlijk niet," antwoordde ik: en ik gaf haar een kort verslag van de
+zaak, zooals die zich had toegedragen, alleen voor haar, gelijk voor
+mijn vader, de aanleiding mijner kennismaking met den Heer Van Lintz
+verbergende, daar ik die niet kon openbaren zonder te spreken van zijn
+verblijf in de boerderij, die ik van gedachte was, dat hem wellicht
+nogmaals tot toevlucht verstrekken kon.
+
+"'t Is een raar avontuur," hervatte zij: "'t lijkt wel een roman. Maar
+met dat al weet ik niet, of Henriëtte er wel volkomen door tevreden
+gesteld zoude worden. Al is die Juffer haar nicht en de dochter van een
+Graaf, daarom kon zij wel uw liefste zijn: 't is misschien een reden te
+meer om haar jaloezie op te wekken. Ferdinand--man! ik kan u maar
+slechten troost geven.--Ik wilde gaarne het zesdubbele parelsnoer, dat
+ik van Grootje geërfd heb, tegen een streng breikatoen verruilen, dat
+gij u niet in die malle historie gemengd hadt, die ons niets dan
+verdriet veroorzaakt heeft. Papa heeft er al een week zoo zwart van
+gekeken als de Reus in 't Doolhof: Mama is er ziek van: mijn geheel
+humeur is er door bedorven: want wie heeft het hart om te schertsen met
+zielsbedroefde lieden: gijzelf hebt een gezicht van een el lang en
+Henriëtte zal misschien uit _desperatie_ met haar neef trouwen en haar
+leven lang ongelukkig zijn.--Ik wenschte dat die Heer Van Lintz of van
+Talavera, zooals hij heeten mag, op den heeten rooster zat."
+
+"Dat juist niet," zeide ik: "ik ware dubbel tevreden, zoo hij maar
+Staatsminister in Spanje gebleven ware, zoodat ik nooit van den man
+gehoord had als uit de couranten. Gij hebt gelijk intusschen; maar het
+is niet genoeg te weten, hoe mal het er voor mij uitziet, wij dienen ook
+op een middel te peinzen, om de kwade gedachten weg te nemen, die men
+van mij heeft. Met Vader en Moeder zal dit wel schikken: gij hebt kunnen
+zien dat zij mij over tafel weder vriendelijk behandelden, als
+vanouds;--maar hoe of ik Henriëtte van mijn onschuld overtuig, weet ik
+waarachtig niet. Ik ben bij haar belasterd: en de laster is als de
+houtskool; verbrandt hij niet, hij maakt toch zwart.--Alleen spreken kan
+ik haar niet en zoo ik haar schrijf, ben ik niet zeker, dat mijn brief
+in hare handen komt:--en al kon ik haar spreken of schrijven, hoe zal ik
+mijn gedrag kunnen rechtvaardigen, zoolang ik haar de drijfveeren mijner
+handelingen niet geheel kan blootleggen?--'t Is voorwaar om ...
+tureluursch te worden: Ik weet niet waarom ik, die alles behalve
+_singulier_ of _excentriek_ verlang te schijnen, en nooit eenigen smaak
+in romans heb gehad, tot mijn beproeving in zulk een maalstroom van
+avonturen moet geslingerd worden, die zoo romanesk zijn en zoo verward
+door elkander woelen, dat ik er mij op 't laatst niet meer weet uit te
+helpen, en somtijds denk, dat alles maar een benauwde droom is, waaruit
+ik t' avond of morgen ontwaken zal."
+
+"Ja! dat is alles heel onaangenaam," zeide Suzanna: "maar het baat niets
+of gij daar over redeneert en gij verspilt alzoo den kostelijken tijd
+althans tegen mij, die toch niet kan beoordeelen of het al dan niet uw
+schuld is, dat gij er zoo in zit.--Wat nu Henriëtte betreft, ik zou haar
+wel kunnen schrijven;--maar gij dient mij voor te zeggen, wat.--Of nog
+beter, schrijf gij haar:--dan zal ik het adres op den brief zetten;
+anders loopt gij nog gevaar, dat hij u ongeopend terug wordt gezonden."
+
+"Ja! zeide ik: "gij hebt gelijk: schrijven moet ik: en waarom zoude ik
+er tegen opzien? Ik heb mij niets te verwijten en behoef slechts tijd te
+vragen om mij te verantwoorden. Men weigert dit aan een misdadiger voor
+de rechtbank niet: en waarom zou mij dit verzoek worden afgeslagen?--Ik
+weet wat ik te schrijven heb."
+
+"Zoudt gij niet eerst een kladje maken," vroeg Suzanna: "eer gij Mama's
+beste papier gebruikt?" (zij zag, dat ik een voor mij staande
+portefeuille opnam) "en wil ik ook heen gaan?"
+
+"Neen Santje! blijf maar;--wanneer men een minnebrief te schrijven
+heeft, dan zal men dralen en peinzen en kladjes maken en vreezen nog,
+dat stijl en uitdrukking ongenoegzaam zullen zijn om de liefde te
+schetsen, die men gevoelt, en het hart der beminde te vermurwen; maar
+wanneer het er op aankomt, zijn naam als eerlijk man te handhaven, dan
+behoeft men slechts ronde, onbewimpelde waarheid: dan heeft men geen
+fraaie keus van woorden, geen sieraden noodig. Geef mij dat papier; ik
+zal u laten lezen, wat ik geschreven heb."
+
+Ik plaatste mij aan de tafel en schreef den navolgenden brief, waar ik
+geen woord van veranderde:
+
+"Mejuffrouw! uwe meening was gegrond, en uw oom heeft mijn aanzoek om
+uwe hand afgeslagen. Het voegt mij niet de redenen zijner handelwijs te
+onderzoeken; maar zoo deze mij getroffen heeft, nog sterker trof mij
+hedenmorgen uwe koele houding te mijwaarts, welke ik, vergeef mij mijn
+openhartigheid, verre was van te verwachten, omdat ik weet, die niet te
+verdienen. Toen ik op Heizicht afscheid van u nam, streelde ik mij met
+de gedachte, dat UEd. mijn oprechte liefde niet hadt versmaad; deze
+gedachte maakte mijn hoogste geluk uit en deed mij ook het antwoord van
+den Heer Blaek met meer gelatenheid dragen; daar ik mij troostte met het
+denkbeeld, dat de tijd en mijn standvastige trouw eenmaal over zijne
+weigering zouden zegevieren, wanneer UEd. bij dezelfde gevoelens bleeft,
+welke UEd. omtrent mij koesterdet. Thans echter vind ik u geheel te
+mijnen opzichte veranderd: en wel, gelijk ik van mijn zuster verneem,
+ten gevolge van omtrent mij loopende geruchten, welke UEd. voor waarheid
+aanneemt. Uw oom zou het mij ten kwade duiden, indien ik tegen zijn wil
+u over mijn liefde onderhield; doch hij kan nimmer wraken, dat ik de pen
+opneme ter verdediging van mijn goeden naam. Ik mag vooralsnog, daar het
+mij niet vrijstaat, geheimen van derden te openbaren, u de aanleiding
+niet ontvouwen mijner kennismaking met zekere Juffer, met welke UEd. mij
+eens te Muiden gezien hebt: ik kan u alleen herhalen, dat mijn
+betrekking met haar geheel onschuldig is, en dat ik voor haar geen ander
+gevoel heb, dan achting voor haar zielshoedanigheden en medelijden met
+haar ongeluk. Die Juffer is thans, met voorkennis mijns vaders, bij mijn
+Tante Huyck gehuisvest, die stellig geene lieden bij zich zoude
+ontvangen, wier gedrag berispelijk was.--Wat verder den laster betreft,
+dien men omtrent mij heeft geuit, ik weet, aan wien ik dien moet
+toeschrijven, en tevens, dat alleen de eer van uw naastbestaande te
+zijn, den lasteraar beveiligt voor de welverdiende straf, welke ik hem
+anders had toegedacht.
+
+"Nog eene vraag, Mejuffrouw! Zoo UEd. nog argwaan tegen mij mocht
+voeden, schort, bid ik u, slechts veertien dagen lang uw oordeel op: als
+die verstreken zijn, houd ik mij overtuigd, dat het mij licht zal
+vallen, mij van alle blaam te zuiveren, en u te overtuigen, dat ik niet
+onwaardig ben mij te noemen enz."
+
+"En denk je, dat dit stuk veel zal uitwerken?" vroeg Suzanna, toen ik
+haar den brief had laten lezen: "mij dunkt in hare plaats zoude ik niet
+bijzonder gesticht wezen met die achting en dat medelijden, die gij voor
+uwe _protégé_ gevoelt. Dat is wel geen liefde; maar het grenst er toch
+machtig na aan."
+
+"Aan u zou ik misschien anders schrijven," zeide ik, lachende: "maar
+Henriëtte zal, naar ik vertrouw, het op zijn waren prijs weten te
+stellen, dat ik de _reputatie_ van een onschuldig meisje zoowel als de
+mijne verdedig.--Heeft zij mij lief, dan zal zij mij gelooven en nadere
+ophelderingen afwachten: doet zij dit niet, dan is het ook een teeken,
+dat zij mij niet bemint:--en dan zal ik haar miskenning met meerdere
+gelatenheid dragen."
+
+Suzanna nam nu de verzending van den brief op zich, en ik begaf mij naar
+het kantoor.
+
+In de dagen, welke er tusschen dit gesprek en den jaardag mijner moeder
+verliepen, viel niet veel voor, dat des lezers belangstelling waardig
+is. Van drie omstandigheden echter moet ik melding maken: de eerste was,
+dat de Kapitein Pulver uitzeilde en mij door zijn vertrek wat meer
+ruimen tijd liet: de tweede, dat Heynsz, wiens betrekking tot de
+Justitie nu door het babbelen van Helding spoedig algemeen bekend was
+geworden, en die alzoo niet langer in 't geheim van dienst kon zijn, een
+openbare bediening verkreeg. Een der Onderschouten was kort te voren
+gepensionneerd geworden en Heynsz werd benoemd om dien post voorloopig
+te vervullen, met toezegging, dat hem een dadelijke aanstelling geworden
+zoude, zoodra het hem gelukt zoude zijn den zich nog altijd
+schuilhoudenden Graaf van Talavera aan de Justitie over te leveren.
+Eindelijk, ten derde, Suzanna ontving een briefje van haar vriendin,
+waarin deze, in zeer korte bewoordingen, te kennen gaf, dat zij mijn
+brief ontvangen had, en wel gelooven wilde, dat men mijn gedrag in een
+ongunstiger licht stelde dan het verdiende; doch dat, wetende hoezeer
+haar oom, wien zij alles verschuldigd was, tegen onze nadere
+kennismaking was, plichtmatig begreep te moeten handelen door mij te
+doen verzoeken, alle verdere moeite ten haren opzichte te staken en mij
+mijn woord teruggaf. Deze harde taal sloeg mij geheel ter neder; maar ik
+begreep, dat er voor 't oogenblik niets tegen te doen was: en dat ik
+moest afwachten of wellicht de tijd in de gezindheid van den Heer Blaek,
+om mij zijn nicht te ontzeggen, of in hare gezindheid om zijn wil op te
+volgen, eenige verandering teweeg mocht brengen.
+
+Een dag vroeger dan dien, waarop het verjaarfeest te Heizicht zou
+gevierd worden, vertrok ik derwaarts, ten einde mijn Tante Van Bempden,
+op haar verzoek, in het maken van eenige voorloopige schikkingen
+behulpzaam te zijn.--Ik vond Tante in blakenden welstand, en, als naar
+gewoonte, het zeer volhandig hebbende. Nauwelijks gunde zij zich den
+tijd mij welkom te heeten, maar liep het huis op en neder en in en uit,
+en riep, nu de keukenmeid, om nog eenige veranderingen in de ordonnantie
+van het maal te maken: dan weder de linnenmeid, om met haar de
+benoodigde tafellakens en servetten te krijgen en af te tellen: dan de
+kamenier, om haar de bloemen te helpen schikken, die hijgende
+tuinknechts rusteloos in potten en manden aanbrachten: dan weder de
+werkmeid, om de stoeptrappen nog eens over te doen, die de tuinknechts
+met hun beslikte schoenen hadden vuilgemaakt. En dan liep zij weder naar
+den moestuin om den tuinman te zoeken, en hem nog eenige bevelen te
+geven of te vernieuwen: er moest nog hulst wezen voor guirlandes, en nog
+spergetakken voor de vazen, en nog ijs uit den ijskelder: en er moesten
+paden geschoffeld, waar het gezelschap door wandelen zou: en het plein
+moest opgeharkt worden: en de haag van de groote allee gesnoeid, en het
+water van den achthoekigen vijver schoongemaakt:--en dan ging zij naar
+den stal en onderzocht of de leidsels wel wit en de paarden wel gerost
+en het koper en zilver der tuigen wel glanzend waren: en of er niets aan
+de rijtuigen haperde, en of de zadelmaker de kussens der zittingen nieuw
+opgevuld en de nieuwe zweepen had gezonden: en of het galon om de hoeden
+der koetsiers en der palfreniers was vernieuwd:--en dan werd zij weder
+binnengeroepen om een twist te beslechten tusschen haar tegenwoordigen
+knecht en haar vroegeren, die getrouwd, maar voor dit feest overgekomen
+was om zijn hulp te verleenen: en waarvan de eene beweerde, dat het oude
+olie- en azijnstel met de drakenkoppen, en de andere, dat het nieuwe met
+de laurierbladen moest gebruikt worden: en dan was het weer wat anders,
+dat haar tegenwoordigheid vereischte.
+
+"Wel Neef!" zeide zij, toen zij eindelijk een weinig door de drukte heen
+was, of liever, toen het koffie-uur der boeren en de schofttijd der
+werklieden, een _parenthesis_ in de beslommeringen van den dag
+daarstelden: "het verheugt mij dat gij komt. Mijn hoofd loopt om: en ik
+weet niet hoe ik met alles nog klaarkomen zal. Wat hebben wij een weer
+gehad in den verloopen nacht. Ik heb geen oog toegedaan en dacht, dat
+het heele huis omwoei. Het is dan vrij buiig en onstuimig van 't jaar:
+gelukkig, dat het nu wat bedaard is, anders zou de partij geheel
+mislukken! want uw ouders komen zoo zelden buiten, dat, als zij mij eens
+de eer aandoen van op Heizicht te verschijnen, het ook niet is om den
+geheelen dag in huis te zitten."
+
+"Ja lieve Tante!" zeide ik: "het heeft boos gewaaid: het ziet er erg
+genoeg uit voor Pulver, die pas is uitgezeild: en hij kon wel een
+geduchte averij krijgen."
+
+"Spreek daar niet van," hernam Tante: "gij zoudt mij al het genoegen,
+dat mij dit feest belooft, gansch en gaar bederven:--niet, dat ik over
+de schade zoozeer treuren zoude; maar te denken, dat wij hier warm en
+wel zitten en ons vermaken, terwijl die arme zeelieden, die hun leven
+wagen om ons schatten te bezorgen, met stormen en golven kampen! Sedert
+dien akeligen tocht met Blaek heb ik een dubbel medelijden met die arme
+zielen.--Maar met dat al moeten wij onzen tijd niet verwaarloozen. Gij
+kunt, als gij eerst koffie met mij gedronken hebt, mij een groot
+genoegen doen; zoo het namelijk niet te veel van u gevergd is."
+
+"Ik kom hier om u behulpzaam te zijn," zeide ik: "en het spreekt dus
+vanzelf dat UEd. vrijelijk over mij kunt beschikken."
+
+"Best!" zeide zij: "Welnu: mijn plan was, het gezelschap hier te
+ontvangen en dan terstond met ons allen naar de hoeve bij de oude Martha
+te rijden, aldaar een _collation_ te gebruiken en voorts hier terug te
+komen om te eten."
+
+"Ziedaar een zeer goed plan," zeide ik: "en dat gehos heen en weder over
+de heide zal het best geschikt zijn om aan het gezelschap een goede
+digestie van het ontbijt en een vernieuwden appetijt voor het middagmaal
+te geven."
+
+"Juist! nu wenschte ik wel, dat gij eens naar de hoeve reedt en een oog
+liet gaan over de daar gemaakte toebereidselen: want de timmerman, die
+het bezorgen zoude, is een wijsneus, die alles zeker naar zijn kop en
+niet naar mijne verkiezing zal willen doen."
+
+"Naar de hoeve!" herhaalde ik, met een gevoel van onaangename
+teleurstelling.
+
+"Ja Neef!" hervatte zij, zonder zulks te bemerken: "gij kunt het bruine
+sjeespaard nemen: dat is _à deux mains_; ik zou u wel laten brengen;
+maar ik kan niemand missen. Gij zijt toch niet bang voor struikroovers?
+Het is tegenwoordig hier volkomen veilig, heeft de Schout mij verzekerd:
+en bovendien," voegde zij er schertsende bij: "de Kapitein van de bende
+is immers een intieme van u?--Het verwondert mij nog, dat die vent niets
+uit de zijkamer heeft medegenomen, toen hij u dat bezoek kwam geven, dat
+gij mij nooit geheel hebt opgehelderd."
+
+"En wat moet ik aan de hoeve verrichten?" vroeg ik, om Tante maar
+spoedig van het onderwerp, dat zij aanroerde, af te brengen.
+
+"O! heel wat. Ik heb het alles opgeschreven, vooreerst opdat ik, en ten
+tweede opdat gij het niet vergeten zoudt. Ziehier de lijst. Ik hoop dat
+er niets aan ontbreken zal.--Maar zeg mij toch even, wat is dat voor een
+geschiedenis met dat Juffertje, dat Tante Letje bij zich aan huis heeft
+genomen? Is dat werkelijk een Freule van Lintz?"
+
+"O Tante-lief!" antwoordde ik: "dat is een geschiedenis, veel te lang om
+u thans te verhalen: vraag mij daar eens over, als wij geheel op ons
+gemak zijn."
+
+"Ook al goed! dan zal ik geduld hebben.--Maar Ferdinand-lief! wat hebt
+gij u gehaast met die vrijerij met Jetje Blaek. Ik had u immers ook
+gezegd, dat daar nooit iets van zou komen.--Hadt gij mijn raad maar
+gevolgd en haar intijds uit uw zinnen gezet, dan hadt gij u die
+onaangename teleurstelling bespaard. Het spijt mij wel van achteren, dat
+ik u te zamen in kennis gebracht heb.
+
+"Ik herinner mij niets van uwe waarschuwingen, Tante-lief!"
+
+"Niet! weet gij ons gesprek niet meer op het strand, eer wij Lodewijk
+Blaek ontmoetten? Toen zeide ik immers reeds: zet dat uit uwe gedachten.
+Maar goeden raad vergeet men gauw."
+
+Nu herinnerde ik mij dit gesprek zeer wel; ofschoon ik die enkele
+woorden, bij die gelegenheid aan Tante ontvallen, niet zwaar geteld had;
+dewijl zij geene redenen ter wereld had aangevoerd, om aan haar advies
+eenige klem bij te zetten. Ik vond echter beter, ook dit punt te laten
+rusten, en na een haastig ontbijt gebruikt te hebben, spoedde ik mij
+naar stal, zadelde den bruin en draafde de heide over en den weg op naar
+de mij te welbekende boerderij.
+
+Ik vond ook daar geene geringe drukte. Overeenkomstig de bevelen van
+Tante was men er bezig met latten te slaan, die van boom tot boom liepen
+en waarover zeildoek gespannen moest worden om een tent te vormen, in
+welke het gezelschap den volgenden dag zou onthaald worden en tegen de
+ongestadige luimen van het najaarsweer beveiligd zijn. Na aan den
+opzichter over dit werk den wil van Tante, gelijk ik dien op de
+medegebrachte lijst vond uitgedrukt, nogmaals herhaald, en mij overtuigd
+te hebben, dat de man haar bedoelingen volkomen begrepen had en geheel
+niet van plan was om, gelijk zij vreesde, alleen zijn eigen hoofd te
+volgen, zag ik het tweede artikel na, dat ik te volbrengen had. Het
+luidde, dat ik aan de oude Martha moest vragen, of de stal genoeg
+opgeruimd was om al de paarden in te bergen, die er den volgenden dag
+zouden komen. Ik riep de oude vrouw dus, die al dadelijk met een
+bedremmeld gelaat naar mij toe kwam geloopen, en mij blijkbaar onthutst
+vroeg wat er van mijn dienst was.
+
+"O!" zeide zij, zoo ras zij verstaan had, wat ik van haar verlangde:
+"daar kan Mevrouw gerust op wezen: de stal is kant en klaar: en ik heb
+schelen Thijs en Peer Govertz al besproken om een handje te kommen
+helpen, want nou men zeun weg is en weg blijft, zit ik, och arm!
+allienig voor het werk.--Heit Meneer nog wat te belasten?"
+
+"Wacht!" zeide ik, mijn lijst bij de hand nemende: "nummer drie: zien of
+de tafels en de banken gekomen zijn.--Ja! die staan ginder
+reeds:--_nummer vier: vragen aan Martha, wie haar helpen zal, koeken te
+bakken?_--Ja wie zal dat doen?"
+
+"O! heere men tijd! maakt Mevrouw zich daar ook al verlegen om? Wel! dat
+zou ik allienig wel of kennen, al kwam jelui met je vijftigen. Maar daar
+is rooie Els van Crailo en 'er zuster, die hebben men al beloofd, als
+dat ze kommen zellen. O! an hulp zel het niet ontbreken, er zel volks
+'enoeg wezen. Als er zoo wat rijkdom bij mekaar is, hoeft men nooit om
+menschen verlegen te zijn.--En kostelijke koeken zel ik bakken, dat
+beloof ik je."
+
+"Dat behoeft gij mij niet te verzekeren," zeide ik, lachende: "ik heb
+die immers al eens bij u geproefd en weet hoe ze smaken."
+
+"'t Is waar ook," zeide zij met een bezorgd gelaat: "Meneer heit men
+toch niet verklapt, hoop ik?"
+
+"Wees niet bang,"--zeide ik: "mits het maar niet weder gebeure.
+--_Nummer vijf: nazien hoeveel stoelen er op de boerderij zijn, en of
+die nog bruikbaar zijn._--Dat zullen wij eens gauw gaan kijken," zeide
+ik, naar de woning snellende, terwijl ik in mijzelf lachte om de tot in
+alle kleinigheden afdalende voorzorgen van Tante. Nauwelijks was ik
+echter in de keuken, of Martha kwam mij, met zooveel snelheid als haar
+oude beenen het haar vergunden, achterop geloopen:
+
+"Wat wil Meneer?" vroeg zij: en zij sloeg onwillekeurig een angstigen
+blik naar het trapje, dat naar het opkamertje leidde.
+
+"Juist!" zeide ik, haar blik volgende: "daar boven moet ik wezen. Ik
+meen, dat daar stoelen staan."
+
+"Om Gods wille: Meneer! maak mij niet ongelukkig!" zeide zij, met een
+gesmoorde stem en de handen wringende: "hij is weer hier."
+
+"Wat!" mompelde ik: "is hij dan dwaas?"--En, schier onwillekeurig, maar
+toch met behoedzaamheid, besteeg ik het trapje en zag door het
+sleutelgat naar binnen, waar ik niet slechts Van Lintz, maar nevens hem
+den ouden Heer Blaek herkende.
+
+"Ik weet er waarachtig geen ander middel op om u hier ongemerkt vandaan
+te krijgen," zeide de laatstgenoemde.
+
+"Wij zullen er dan toe moeten besluiten," zeide Van Lintz: "in de hoop,
+dat men mij voor dien tijd niet gevangenneemt."
+
+"En gij belooft mij," hernam de Heer Blaek, "dat, ook al mocht dit
+gebeuren, gij ...die ... de zaak ... niet zult uitbrengen."
+
+"En waarom zou ik dat? Gij zegt immers, dat uw zoon en uw nicht elkaar
+beminnen."
+
+Ik had mijn hoofd reeds terug willen trekken; want ik schaamde mij den
+luistervink te spelen; maar deze laatste vraag prikkelde mijn
+nieuwsgierigheid te zeer, dan dat ik den trek kou weerstaan om het
+antwoord af te wachten.
+
+"Zij beminnen elkaar ... zij zullen een paar worden," zeide de Heer
+Blaek: "gij zijt aan niets verbonden, zoo ik u bedrieg. Ik verzeker het
+u. Vernietig toch dat ... dat noodlottige stuk.--Het kon in vreemde
+handen komen ... geef het mij liever ... ik zal...."
+
+"Neen! dat niet, Jacobus Blaek!" zeide Van Lintz, met een spotachtigen
+lach: "als ik in veiligheid ben--en niet eer--zult gij het bekomen--en
+het zelf kunnen verbranden. Ik weet, waaraan ik de hulp, die gij mij
+bewijzen zult, dank moet weten--en ken mijn voordeel te goed om er
+afstand van te doen, nu het mij dienen kan."
+
+"Ach!" hernam Blaek: "gij zult er geen misbruik van maken: gij zult mij
+niet met schande ten grave doen dalen. Ik help u immers zooveel in mijn
+vermogen is ... ik heb zelfs meer gedaan dan ik u beloofd had: ik heb
+naar Den Haag geschreven ... al mijn invloed zal ik aanwenden om de
+vervolgingen te doen staken ... om onzer oude vriendschaps wille, maak
+mij niet ongelukkig."
+
+"Gij hebt mijn woord," zeide Van Lintz: "en dat moet u genoeg wezen:
+morgen zal ik u verwachten. Tracht nu ongemerkt van hier te komen en de
+plaats te bereiken, waar uw rijtuig u wacht. Ik zal Martha bellen om te
+hooren of de uittocht veilig is."
+
+Na het uiten dezer woorden verhief hij zijne stem om Martha te roepen:
+ik aarzelde een oogenblik; doch bedenkende, dat Van Lintz toch van haar
+zoude vernemen, dat ik er geweest was, besloot ik, zelf binnen te gaan,
+wenkte der oude vrouw, die bevende achter mij stond, toe, dat zij wel
+terug kon blijven, en opende de deur.
+
+"De Heer Huyck!" riepen beiden, de een op een toon van verwondering, de
+andere met een uitdrukking van schrik.
+
+"Vergeeft mij, Mijne Heeren!" zeide ik, glimlachende: "zoo ik uw
+bijeenkomst stoor. Maar ik ben hier door Mevrouw Van Bempden gezonden om
+eenige toebereidselen te maken voor het feest van morgen, en ik had ook
+in dit vertrekje iets te doen:--weinig dacht ik, dat het bewoond was."
+
+"Ik beken," zeide Van Lintz, "dat ik mijn tijd slecht gekozen heb."
+
+"Zoo de Heer Blaek," vervolgde ik, dezen aanziende, die vast beefde,
+"zich wenscht te verwijderen, zonder dat het opzien bare, zal ik hem
+gaarne een eindweegs vergezellen."
+
+"UEd. is al te goed. Mijnheer Huyck," zeide Blaek, stotterende: "ik neem
+uw vriendelijk aanbod dankbaar aan."
+
+"Ik hoop u nog te zien als gij terugkomt," zeide Van Lintz, mij met zijn
+doordringende oogen aanstarende.
+
+Ik boog en verliet het vertrek. De Heer Blaek volgde mij, en beiden
+traden wij de achterdeur uit, den tuin door, waar zich niemand bevond,
+en het boschpad op. Ik bemerkte, dat mijn tochtgenoot moeite had om
+voort te wandelen, zoozeer was hij van zijn stuk, en bood hem
+dienvolgens mijn arm aan, in mijzelven lachende om het zonderlinge spel
+des noodlots, dat mij tot den geleider maakte van iemand, die aan mijn
+vurigste wenschen den bodem had willen inslaan.
+
+Gaarne had ik hem nadere uitlegging gevraagd van de woorden, die mij het
+toeval had doen hooren; maar de zaak was van een te teederen aard, dan
+dat ik die snaar dorst aanroeren, zonder daartoe een voegzame aanleiding
+te hebben. Ik bemerkte, dat hij van zijn kant iets op het hart had, maar
+niet wist, hoe het gesprek aan te vangen. Ettelijke reizen opende hij
+den mond als om mij een vraag te doen: maar de woorden bleven hem in de
+keel steken. Eindelijk scheen hij moed te vatten: en na een zwaren
+zucht, bracht hij met een flauwe stem en nedergeslagen oogen het
+navolgende uit:
+
+"Ik kan niet van mijn verwondering terugkomen, dat ik den Heer Huyck,
+den zoon van den Heer Hoofdofficier ... in betrekking zie met iemand,
+die ... die...." hier scheen hij naar zijn woorden te zoeken.
+
+"Onze verwondering is wederkeerig, Mijnheer!" zeide ik met een glimlach.
+
+"O!" zeide hij, mij zijdelings aanziende, alsof hij op mijn gelaat wilde
+uitvorschen of ik geloof hechtte aan zijne woorden: "met mij is het een
+geheel ander geval. Ik heb ... hem vroeger gekend ... en zaken met hem
+uitstaande gehad."
+
+"Mijne kennis aan hem is niet van een oude dagteekening," zeide ik: "hij
+kan echter gerust zijn wat mij betreft: ik zal hem niet verraden ... en
+ook niet ongevraagd van uw bezoek spreken, indien UEd. dit eenige
+gerustheid kan verschaffen."
+
+"Neen! dat is ook beter," zeide hij, blijkbaar opgeruimd door mijne
+betuiging: "ik heb deze _démarche_ om bestwil moeten doen.--Ik blijf
+UEd. intusschen zeer verplicht:--het doet mij recht leed, dat ik mij in
+de noodzakelijkheid gezien heb ... het vereerend aanzoek van Mijnheer
+... af te slaan ... maar ... het geluk mijner nicht ... UEd.
+gevoelt...."
+
+"UEd. zal niet vergen," onderbrak ik hem, "dat ik juist de man zal zijn,
+die gevoelen moet, dat uw nicht met een ander gelukkiger zal zijn dan
+met mij."
+
+"Geenszins," hervatte hij: "ik bedoelde maar ... ziet UEd ... ik kan mij
+vooralsnog moeielijk over dit onderwerp uitlaten.--Over een paar jaren,
+als zij mondig zijn zal, en dan nog vrij is, zal ik zeer gaarne uw
+voorspraak bij haar zijn; maar vooralsnog...."
+
+"Ik wil u niet verbergen," zeide ik, "dat ik zooeven in het opkamertje
+hoorende spreken, een oogenblik aan de deur heb geluisterd en UEd. bij
+die gelegenheid heb hooren zinspelen op een huwelijk tusschen uw zoon en
+uw nicht."
+
+"Gij hebt ons beluisterd!" zeide hij, sidderende en bleek van toorn
+zoowel als van angst: "dat was zeer verkeerd van u, Mijnheer! ofschoon,"
+voegde hij er bij, waarschijnlijk bedenkende dat ik meer kon gehoord
+hebben dan hem lief was, en dat hij mij dus te vriend moest houden: "ik
+kan het u niet kwalijk nemen; want UEd. hadt recht een weinig verwonderd
+te zijn van ons daar te vinden. Nu ja! 't Is waar! Ik wilde u zulks
+zooeven niet zeggen, om u niet te bedroeven. Dat huwelijk is altijd mijn
+vurigste wensch geweest: en het zal, vleie ik mij, weldra voortgaan."
+
+"Onmogelijk!" riep ik uit, geheel ternedergeslagen door deze
+mededeeling.
+
+"'t Is stellig waar: de jonge lieden beminnen elkander: en ik verlang
+niets zoozeer als hun beider geluk. Geloof mij, mijn waarde Heer Huyck!
+stel die neiging uit uw hoofd. Er zijn genoeg schoone meisjes in onze
+Nederlanden, en die beter door de fortuin bedeeld zijn dan mijn
+nicht.--Maar ik bid u, doe geen verdere moeite: ik zal nu zelf mijn weg
+wel vinden."
+
+Wij waren op dit oogenblik het hakhout uit en aan een binnenweg gekomen,
+waar ik op eenigen afstand het rijtuig van den Heer Blaek zag staan: en,
+zelf oordeelende dat hij mijn geleide niet verder noodig had, keerde ik,
+na wederzijdsche groete, langs den weg terug dien ik gekomen was.
+
+"Gij ziet," zeide Van Lintz, toen ik bij hem in het opkamertje was
+teruggekeerd, "dat ik, bij gebrek aan een betere, mijn oude schuilplaats
+weder heb moeten opzoeken."
+
+"Ik zie het," antwoordde ik, het hoofd schuddende: "maar ik vrees, dat
+zij niet lang meer veilig zijn zal. Gij behoeft het hoofd aan de andere
+zijde slechts buiten te steken, om u te overtuigen dat het hier geen
+eenzame plaats meer is: en morgen komen hier nog meer gasten."
+
+"Ik zal hunne komst niet afwachten," zeide Van Lintz.
+
+"En hoopt gij waarlijk ongemerkt te ontkomen?" vroeg ik: "Heynsz heeft
+ongetwijfeld uw gangen laten nagaan: en zoo hij u niet eerder heeft doen
+vasthouden, is het, omdat hem nog onbekend was, dat de Heer Van Beveren
+en de Graaf Van Talavera één persoon waren; maar thans weet hij dit: en
+ik twijfel er niet aan, of hij zal zijn onbedachtzaamheid hersteld
+hebben en geene middelen verwaarloozen om u niet weder te laten
+ontsnappen."
+
+"Ik weet het," hernam hij somber: "ik speel een schaakpartij met tien
+kansen tegen ééne, dat ik mat gezet worde; en toch, zoolang mijn Koning
+nog één vak open vindt, zal ik het spel niet gewonnen geven. Zoo echter
+mijn vervolgers niet voor morgen hier zijn, loopen zij groote kans van
+het nest ledig te vinden:--en dan tart ik hunne nasporingen."
+
+"Gij verlaat dus dit land?"
+
+"Voor altijd, zoo ik hoop. Ik heb er waarlijk geen genoegzame
+verplichtingen aan om het te betreuren."
+
+"En uw dochter?"
+
+"Zij zal ... mij volgen, hoop ik," antwoordde hij zuchtende.
+
+"Weet gij, waar zij zich tegenwoordig ophoudt?"
+
+"Ik weet dit; en, wanneer gij het eenmaal oorbaar vinden zult, dank dan
+uw waardige tante uit mijnen naam voor hetgeen zij aan een ongelukkige,
+verlatene wees heeft gedaan.--Wat u betreft, Mijnheer Huyck! ik ben u
+ook grooten dank verschuldigd, want ik weet het, mijn verblijf, en dat
+mijner dochter vooral is u de bron geweest van vele onaangenaamheden. Ik
+wenschte ook eenmaal iets voor u te kunnen doen."
+
+Ik zweeg eenige oogenblikken. Ik had hem willen vragen, welk groot
+belang hij toch stelde in het huwelijk van Henriëtte met haar neef,
+welke laatste hem toch geene redenen had gegeven om zijne partij te
+nemen; maar een gevoel van bescheidenheid weerhield mij. Ik begreep dat
+er onder dit alles een geheimenis school, waar Henriëtte in gemoeid was,
+maar tevens dat ik daarmede niets te maken had. Terwijl ik aldus stond
+te peinzen, hielp Van Lintz zelf mij op den weg:
+
+"Gij hebt ongetwijfeld zooeven het een en ander van ons gesprek
+gehoord?"
+
+"Dat heb ik," antwoordde ik: "ik beken het tot mijn schande; maar ik was
+zoo verbaasd van u te zien; dat...."
+
+"Gij behoeft u niet te verschoonen: vromer lieden dan gij zijt zouden de
+verzoeking niet weerstaan hebben. En wat hebt gij vernomen?"
+
+"Niet veel," antwoordde ik: "het was mij omtrent, of gij Chaldeeuwsch
+spraakt, zoo geheimzinnig waren uw woorden."
+
+"Niet veel, maar toch wat, nietwaar?"
+
+Ik was op het punt van hem mijn verwondering te kennen te geven over
+hetgene Blaek hem verteld had nopens de wederzijdsche liefde van
+Lodewijk en Henriëtte: maar eene bedenking wederhield mij. Zooveel had
+ik uit het gesprek opgemaakt, dat daarvan het stilzwijgen scheen te
+zullen afhangen van Van Lintz omtrent iets, hetwelk Blaek bedreven had
+en dat het licht niet zien mocht: en met dat stilzwijgen moest weder de
+hulp gekocht worden, die Blaek hem bewees. Ik achtte dus mij zelven
+ongeroepen, mijne meening omtrent die voorgewende _inclinatie_ der
+jongelieden te uiten en daardoor de bedoelingen van Blaek bij Van Lintz
+verdacht te maken, en misschien aanleiding te geven tot een twist, die
+voor beiden noodlottig zijn konde. Dit stilzwijgen van mijne zijde,
+hoewel het uit een edelmoedige oorzaak voortsproot (want ik behoefde
+noch Blaek noch zijn zoon te ontzien), was echter in het vervolg de
+middellijke oorzaak van het verlies van twee menschenlevens.
+
+"Ik herhaal u," zeide ik, "dat ik niets van ulieder gesprek heb
+begrepen. Alleen heeft het mij verwonderd, den anders vrij hooghartigen
+Heer Blaek zoo beangst te zien."
+
+"Nietwaar?" vroeg Van Lintz: "Ja voorwaar! het moet al een vreemd
+schouwspel zijn geweest voor een derde, den rijken Heer van Guldenhof,
+den trotschen Amsterdamschen koopman, wiens woord meer gewicht heeft dan
+de manifesten van een half dozijn Duitsche Mogendheden, te zien blozen
+en sidderen voor den blik van een armen zwerver, die reeds in zes of
+zeven Staten ter dood veroordeeld is, wien de speurhonden der Justitie
+nazitten, of hij een huisbreker ware, en die nauwelijks een plek kan
+vinden, waar hij het hoofd ter ruste kan leggen. Maar hij weet het, de
+rijke man, dat ik slechts één woord heb te spreken om hem ellendiger te
+maken dan de arme zwerver ooit worden kan.--Genoeg hiervan: het is niet
+mijne hand, die zonder noodzaak het gordijn zal opentrekken wanneer
+alles tot nog toe samengeloopen heeft om het dichtgeschoven te houden.
+Daarom, mijn jonge vriend! vergeet wat gij gezien--en ook wat gij mocht
+gehoord hebben."
+
+"Ik wilde, dat ik alles kon vergeten, wat mij in de laatste weken
+gebeurd is," zeide ik zuchtende: "maar het wordt laat: ik moet
+vertrekken, mijne tegenwoordigheid alhier zoude tot vermoedens kunnen
+aanleiding geven:... vertoon u toch niet buiten--en hou zelfs, zoo ik u
+raad schuldig ben, u ver van het raam: er kon zoo licht een oog van uit
+dien tuin naar binnen dringen.--Wat zeide ik u?"
+
+Beiden hadden wij gelijktijdig in den tuin gekeken: en beiden hadden wij
+de gluipende oogjes van Simon den marskramer op ons gevestigd gezien van
+achter de heining, waar hij tegen leunde. Wij traden terug en zagen
+elkanderen aan. Toen ik nogmaals aan 't raam kwam, was hij verdwenen.
+
+"Gij behoeft er niet meer aan te twijfelen," zeide ik: "morgen, wellicht
+dezen avond nog is het huis omringd."
+
+"Ik heb hem herkend," zeide Van Lintz: "het is dezelfde Jood, die mij
+vroeger te Utrecht achtervolgd heeft en wien ik toen verschalkt heb.
+Welnu! waarom zoude het wij thans niet weer gelukken?--Dan ik ben wars
+van nieuwe listen in 't werk te stellen. Ware het niet om mijn dochter,
+ik had mij reeds overgeleverd aan hen, die mij zoeken."
+
+"Ik kan u," zeide ik, "bij ons afscheid dan niets beters toewenschen,
+dan dat ik u morgen hier niet meer vinden moge."
+
+"Het zal zijn, gelijk het noodlot over mij beschikt heeft," antwoordde
+hij, de schouders ophalende, en mij hartelijk de hand schuddende, knikte
+hij mij een vriendelijk vaarwel toe, zonder er een woord meer bij te
+voegen. Waarschijnlijk begreep of voorzag hij, dat wij ook thans niet
+voor het laatst zouden afscheid nemen. Ik beantwoordde zijn handdruk,
+en, de woning daarop verlatende, zette ik mij weder te paard en draafde
+met dubbelen spoed naar Heizicht terug.
+
+
+ * * * * *
+
+
+TWEE-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.
+
+WAARIN OVERTUIGEND BEWEZEN WORDT, DAT DE BEHENDIGSTE VOGELAAR OOK WEL
+EENS VOGELS LAAT ONTSNAPPEN.
+
+
+De gasten, die Tante Van Bempden verwachtte, waren den volgenden morgen
+op hun tijd aanwezig: het waren, behalve mijn ouders met al hun kroost,
+Tante Letje en een half dozijn neven en nichten uit de stad, waarvan het
+onnoodig zou zijn hier de afbeeldingen te geven, daar zij op alle
+mogelijke neven en nichten geleken. De Heer Blaek (wiens nicht mede
+genoodigd was, maar zich wegens onpasselijkheid had laten verschoonen),
+Lodewijk Blaek, Van Baalen en eenige andere bijzondere vrienden van
+Tante, zoo uit de stad als uit de nabuurschap, zouden onmiddellijk aan
+de hoeve komen, zonder alvorens Heizicht aan te doen. Na de gewone
+plichtplegingen en gelukwenschingen, welke de lezer zich best zal kunnen
+voorstellen, kwamen de noodige rijtuigen voor. Aan elk werd volgens de
+vooraf gemaakte regeling onzer gastvrouw, zijn plaats aangewezen, en zoo
+begaven wij ons te gader naar de hoeve, waar wij, onder begunstiging van
+een uitmuntend weer, ongeveer tegen twaalf uren met vrij hongerige magen
+aankwamen. De Heer Blaek was bereids verschenen en wandelde in een
+blijkbaar vrij onrustige gemoedsbeweging onder de eikeboomen op en
+neder. Mijn vader bejegende hem zeer beleefdelijk; waarschijnlijk wilde
+hij de koelheid goedmaken mijner moeder, die hem nog de slechte
+ontvangst van mijn aanzoek niet wel vergeven kon. Terwijl men aan de
+plichtplegingen bezig was, kon ik niet nalaten den blik nu en dan op de
+woning te slaan, alsof ik op de muren lezen kon, of het den vervolgden
+zwerver reeds gelukt ware te ontsnappen. Het was echter niet wel
+doenlijk daaruit iets op te maken en het gelukte mij evenmin, uit de
+gelaatstrekken van de oude Martha, die ik met twee meehelpsters door de
+keuken op en neder zag trekken, iets anders te lezen, als dat zij het
+zeer druk had met het bakken der beloofde koeken en het aanbrengen van
+hetgeen verder noodig was voor het ontbijt.
+
+"Ik heb u het leedwezen mijner nicht te betuigen, dat zij door een
+lichte ongesteldheid verhinderd wordt, hier te verschijnen," zeide de
+Heer Blaek tegen Tante Van Bempden, terwijl mijn ouders zich met eenige
+nieuw aangekomene gasten onderhielden.
+
+"Ik hoop dat die geene gevolgen zal hebben," antwoordde Tante, die zeer
+wel begreep, hoe het met die voorgewende ongesteldheid gelegen was:
+"maar mijn waarde Heer Blaek! ik hoor daar van; mijn koetsier, dat UEd.
+uw rijtuig teruggezonden hebt. Het had immers hier zeer goed kunnen
+blijven. Ik heb met opzet mijn neef gisteren nog hierheen gezonden, om
+te zorgen dat er plaats gemaakt werd voor al de paarden, die er te
+wachten waren."
+
+"Ik wilde niet onbescheiden zijn," zeide Blaek, op halfluiden toon, als
+vreesde hij, dat deze op zichzelf weinig beteekenende woorden zouden
+verstaan worden: "ik heb het rijtuig naar ... Huizen gezonden: het is
+daar ook zeer goed...." en tevens wierp hij mij een smeekenden blik toe,
+die mij bevroeden deed, dat er meer achter deze schijnbaar nietige
+omstandigheden zat en dat hij mijne hulp wenschte om hem uit de
+verlegenheid to redden.
+
+"Wel Tante!" zeide ik: "hoe staat het er mede? Ik geloof, wanneer ik de
+aangezichten van uw jongere gasten aanzie, dat zij zeer verlangende
+zijn, om zich te overtuigen of de smaak uwer Gooische koeken beantwoordt
+aan den aangenamen reuk, die uit gindsche keuken tot ons overwaait."
+
+"Ja! ik wensch niets liever dan te beginnen," zeide Tante: "maar al de
+gasten zijn nog niet aangekomen. Ik mis den jongen Blaek nog en den
+vriend Van Baalen."
+
+"O! wat mijn zoon betreft," zeide Blaek: "ik bid, dat UEd. om hem geen
+complimenten maakt. 't Is zijn eigen schuld, indien hij niet op zijn
+tijd past; en al komt hij wat later, er zal nog wel altijd iets voor hem
+overschieten."
+
+"Nu ja!--maar Van Baalen!" zeide Tante: "UEd. weet, dat indien wij
+begonnen eer hij er was, hij zich den ongelukkigsten man van de wereld
+zoude vinden."
+
+"O!" zeide Suzanna, naderende: "dat zal hij in allen gevalle, 't zij gij
+op hem wacht of niet."
+
+"Het zou mij slecht staan het hem kwalijk te nemen, zoo hij wat later
+kwam," zeide ik: "want er kunnen zoo licht kantoorzaken opgekomen zijn,
+die hem beletten, zoo vroeg te vertrekken als hij had voorgenomen, en ik
+heb hem vandaag alleen aan 't werk laten zitten."
+
+"In dat geval," zeide Tante, "ware het misschien best, hem maar te
+wachten, als de koetjes in de wei, etende en drinkende:--te meer, daar
+ik den Heer Lodewijk ook zie aankomen."
+
+Lodewijk reed inderdaad op dit oogenblik de werf op en trad ons weldra
+met zijn gewone onbeschroomdheid nader. Hij bloosde niet, toen hij mijn
+vader groette, maakte slechts een flauwe verontschuldiging bij Tante,
+dat hij zoo laat kwam, sprak terloops een paar woorden met Suzanna, en
+zeide mij vrij koeltjes goeden dag. Ik beken, dat mijn wedergroet ook
+allesbehalve beleefd was; doch ik kon niet veinzen tegen iemand, die mij
+zooveel verdriet berokkend had en wiens tegenwoordigheid mij al de
+genoegens van het feest vergalde.
+
+Daar de tijd van vertrek bepaald was en men niet om éénen genoodigde al
+de overige kon laten wachten, liet Tante nu de koeken en het verdere
+gedeelte van het ontbijt op tafel brengen. Wij namen onze zitplaatsen
+onder het zeil en begonnen met graagte de smakelijke voortbrengselen van
+Gooiland te betwisten aan de vliegen, die, door de strooplucht verlokt,
+als echte tafelschuimers haar aandeel in ons maal kwamen opeischen. En
+het waren niet alleen de vliegen; maar weldra kwamen ook de meer
+gevaarlijke wespen, als de Harpijen vanouds, schrik en angst onder de
+aanwezigen verspreiden: vooral hadden zij het op een mijner nichten
+voorzien, die, van natuur van alle insecten afkeerig, elk oogenblik,
+wanneer slechts eene dier onwelkome gasten haar bord of wijnglas
+genaakte, gillende opsprong en zich vergeefs met haar servet van de
+vervolging dier lastige wezens zocht te ontslaan. Suzanna zocht haar te
+troosten, en beweerde, dat Tante die lieve diertjes alleen besteld had
+om aan te toonen, dat de buitenvermakelijkheden ook haar schaduwzijde
+hadden, en om aan de zoodanigen, die door de omstandigheden genoodzaakt
+waren in de stad te leven, tevredenheid met hun lot in te boezemen. Op
+deze kleine onaangenaamheden na, ging het maal vroolijk zijn gang en was
+het gesprek vrij levendig geworden, toen een der bedienden mijn vader
+naderde en hem zachtjes iets in het oor fluisterde, bij het vernemen
+waarvan deze eenigszins donker keek, gelijk men doorgaans doet, wanneer
+men uit een aangenaam gezelschap wordt opgeroepen tot de lastige
+beslommeringen, die ambtsbetrekkingen met zich brengen.
+
+"Is er eenige zwarigheid?" vroeg Tante Van Bempden, terwijl mijn moeder
+angstig mijn vader aanzag, die oprees om zich te verwijderen.
+
+"Ik ben dadelijk terug," antwoordde hij: "ik bid u, laat niemand zich
+over mij bekommeren."--En hij ging naar den kant van de schuur.
+
+Ik oogde hem bekommerd na; want een geheim voorgevoel, of liever de
+opsomming van het vroeger voorgevallene, zeide mij, dat het opontbod
+mijns vaders in verband stond met het opsporen van Van Lintz. En ik werd
+niet weinig in mijn vermoedens versterkt toen dezelfde bediende mij een
+oogenblik later kwam zeggen, dat mijn vader mij liet roepen.
+
+"Wel zoo! vertrekt gij ook al?" vroeg Tante Van Bempden.
+
+ "_Le combat finira faute de combattans_,"
+
+voegde Suzanna er bij: "de Heeren willen ons zeker een verrassing
+bezorgen."
+
+"'t Zou mij niet verwonderen," zeide ik, "indien er werkelijk een
+verrassing plaats had." En ik wierp in 't heengaan een blik op den Heer
+Blaek, die, met een gelaat zoo bleek als een doek, onbeweeglijk op zijn
+plaats zat en de eene teug water voor, de andere na opdronk.
+
+Ik vond mijn vader in de schuur, en bij hem een ander Heer, die mij
+naderhand bleek Onderschout van Naarden te zijn: tegen over hen stond
+Heynsz, die aan een hevige gemoedsbeweging ten prooi scheen.
+
+"Mijnheer!" zeide mijn vader, zoodra hij mij zag, op een gestrengen
+toon: "kunt gij mij ook zeggen, waar zich de persoon bevindt, met wien
+gij gisteren in de boerenwoning een geheim onderhoud hebt gehad?"
+
+"Neen, vader!" antwoordde ik: "ik heb den man, dien UEd. waarschijnlijk
+bedoelt, bij toeval hier ontmoet, daar ik een boodschap voor Tante
+verrichtte, en weet niet waar hij gebleven is."
+
+"Ik zeg Uw Ed.-Gestr., dat hij nog moet zijn hier," zeide Heynsz: "al
+mijn maats, die hier in den omtrek de wacht hebben gehouden,
+declareeren, dat zij hem niet hebben zien uitgaan: en de dienaars van
+Gooiland declareeren het ook ... had ik maar kunnen vermoeden, wie die
+Heer Van Beveren was!... maar wie kon ook veronderstellen, zoo iets?--Te
+denken, dat de man, dien wij zochten, heeft gewoond veertien dagen lang
+te mijnen huize! 't Is om te worden ijlhoofdig!--Maar hij moet gevonden
+worden!"--En de goede man liep stampvoetende heen en weder, beurtelings
+gekweld door de gedachte, dat men hem zoo had beetgenomen, en bemoedigd
+door de hoop van den zwerver in zijn macht te krijgen.
+
+"Juist! indien hij niet van hier is, moet hij zich hier nog bevinden,"
+zeide de Naarder Onderschout, deze alleszins logische redeneering met
+een veelbeteekenend hoofdknikken verzeld doende gaan: "wat dunkt u er
+van, Heer Hoofdschout?"
+
+"Ik ben het volkomen met u eens," antwoordde mijn vader: "en wij zullen,
+geloof ik, best doen, het huis en de aanhoorigheden nog eens te
+onderzoeken, terwijl de dienaars al de uitgangen blijven bewaken."
+
+"_Hunc procul obscura latitantem parte videbis_. Wat u betreft," zeide
+hij, mij aanziende: "gij zult ons vergezellen. Wij kunnen beginnen met
+deze schuur."
+
+De schuur werd van alle kanten doorsnuffeld: er was aldaar weinig
+gelegenheid om iemand te verbergen. De ronde hield ons dus niet lang
+bezig.--Van daar gingen wij de woning binnen. Martha, die voor het vuur
+tusschen haar medehelpsters zat neergehurkt, liet van ontsteltenis den
+inhoud van haar koekenpan over de plaat druipen, toen zij den
+Onderschout met een barsche stem hoorde roepen: "waar heb je dien vent
+verstopt, die hier dezer dagen gehuisd heeft?"
+
+"Ik Meneer!" antwoordde zij, bevende: "ach God! ik ben een arme
+weduwvrouw en leef hier eenzaam en alleenig, sinds men zeun mij verlaten
+heit: zou ik hier iemand in huis 'ehad hebben?"
+
+"Wij zullen deze trap op moeten," zeide, zonder zich aan haar taal te
+bekreunen, mijn vader, die mij al dien tijd in 't oog gehouden had en
+bespeurd, dat ik bij 't binnenkomen een blik naar dien hoek had
+geslagen.--Wij liepen allen naar boven; maar het opkamertje was ledig.
+
+"Doorzoekt de bedsteden!" zeide mijn vader.
+
+Heynsz ontsloot de deuren; maar daar achter was niemand te einden. Het
+beddegoed was opgerold en de kussens in 't midden er boven op gelegd,
+gelijk gewoonlijk geschiedt, wanneer men van de slaapplaats geen gebruik
+maakt. Met dit oppervlakkig onderzoek echter niet voldaan, haalde Heynsz
+den ganschen toestel over den vloer.
+
+"'t Is een mooie boel, dien je maakt," zeide Martha, die ons gevolgd
+was: "als je 't maar allemaal weer in orde brengt. Ik heb vandaag
+warentig al drukten genoeg."
+
+"Deze lakens hebben gediend," zeide Heynsz, met een zegevierenden blik,
+terwijl hij aan de beide hoofdbeambten de kreukels deed opmerken.
+
+"Nou jae," zeide Martha: "wat zou dat? Die lakens zijn ook 'ebruikt
+'eweest; niet lang 'eleden, met kermis, heit men zuster in 't iene bed
+'eslapen en men zusters zeun in het aere. Maar vertel het toch niet an
+Mevrouw; ze mocht het temet kwalijk nemen."
+
+Ondertusschen had Heynsz, al snuffelende onder de dekens, een
+geëmailleerden gesp opgeraapt, gelijk die bij een stropdas gebruikt
+worden.
+
+"En deze gesp," vroeg hij: "behoort die ook al aan uw zuster?"
+
+"Neen, an men zuster niet, maar an der zeun," antwoordde Martha, die
+niet licht van haar stuk te brengen was: "die heittie op de Uitersche
+kermis 'ekocht. Wat zel ie blij wezen as ie hem weerom heit."--En zij
+stak de hand uit om dien terug te nemen.
+
+"Hei! hei wat! dat gaat zoo niet," zeide Heynsz, terwijl hij den gesp
+nader beschouwde: "dat is geen versiersel voor een boerenknaap. Wat zegt
+Uw Ed.-Gestr. er van?"
+
+"Het is als gij zegt," zeide mijn vader: "de boerenknapen zijn meer op
+plomper fatsoen gesteld.--Intusschen, hier is de man niet, dien wij
+zoeken. Zijn hier geen andere vertrekken in huis?"
+
+Wij begaven ons verder. Alle kamers, zolders, kelders en hokken, zelfs
+de hooibergen en houtstapels werden doorzocht; maar alles vruchteloos:
+en wij bevonden ons weder op het plein, met de overtuiging, dat het
+voorwerp der nasporing ontsnapt was.
+
+"Ik dacht, dat uw dienaars beter wacht zouden gehouden hebben," zeide
+mijn vader tegen zijn ambtgenoot.
+
+"Sapperloot!" zeide deze: "Mijnheer Huyck! zij hebben het werk gedeeld
+met uw eigen volk: en wie zijn plicht heeft verzuimd is moeilijk uit te
+maken. En was die Jood, die hem gisteren hier zag, het mij maar terstond
+komen zeggen, in de plaats van naar Amsterdam te gaan om het den Heer
+Heynsz te vertellen, dan had ik hem gisteravond reeds laten pakken. Maar
+dat helpt nu niet.--Jij, vrouwtje! hoor eens. Biecht nu eens oprecht,
+anders zul je kennis met de boeien maken. Waar is de vent gebleven?"
+
+"Och, mijn goeie Heer! Wat zal ik zeggen? Ik ben een arme weduwvrouw en
+weet niets van 't geval af."
+
+"Je kunt toch niet ontkennen, dat die Heer Van Lintz, of zooals hij
+heeten mag, bij u gehuisvest heeft."
+
+"Wat zou het mij baten," hernam zij: "al wou ik het ontkennen? Uw
+Ed.-Gestr. gelooft mij toch niet. Maar al zei ik nou: ze binnen naar
+Amsterdam: dan zou Uw Ed.-Gestr. ommers toch denken dat ik je foppen
+wou."
+
+"Zij heeft gelijk, collega!" zeide mijn vader: "maar gij, Ferdinand!
+zult ge mij nu nog niet verklaren, welk belang gij stelt in den Graaf
+Van Talavera, waarom gij u gestadig met hem in gezelschap bevindt, en of
+gij niet wellicht ook thans zijn vlucht begunstigd hebt?"
+
+Ik oordeelde, dat de tijd tot spreken gekomen was, en dat een
+rondborstig verhaal van de toedracht der zaak den Graaf niet meer
+schaden, maar wellicht van dienst kon zijn. "Onze ontmoetingen," zeide
+ik, "zijn altijd toevallig geweest; maar Vader kon toch niet verlangen,
+dat ik den man verraden zou, die mij het leven gered heeft?"
+
+"Het leven! En wanneer?"
+
+"Ziedaar, wat ik u thans kan openbaren."--En ik was op het punt van een
+verslag van het gebeurde te geven, toen Tante, gevolgd van de overige
+gasten, naar ons toekwam, ongerust over ons lang wegblijven en over het
+zien der gerechtsdienaars, die zich van tijd tot tijd op verschillende
+punten vertoonden.
+
+"Wat is er toch aan de hand?" vroeg Suzanna: "Tante klaagt al:
+
+ _d'armes et d'ennemis je suis environnée_."
+
+"Wat wil men?" vroeg Tante: "wie van het gezelschap moet er gepakt
+worden."
+
+"Van het gezelschap niemand," antwoordde de Naarder Onderschout: "maar
+het zal UEd. niet weinig bevreemden van te vernemen, dat die vrouw daar
+goedvindt uw hoeve tot een logies voor verdachte lieden te bezigen.
+
+"Het is zoo, Zuster!" zeide mijn vader: "de Baron Van Lintz, dien gij u
+nog wel herinneren zult, heeft hier gisteren, en zoo ik mij niet
+bedrieg, ook vroeger nog, zijn intrek gehad."
+
+"Nu ja!" zeide Martha, de zwijgende ondervraging van Tantes blik
+beantwoordende: "hij is hier 'eweest, en zijn dochter ook: en nou binnen
+zij Goddank weg en vrij ook, naar ik hoop. En al moest Mevrouw men er op
+men ouwen dag voor op straat zetten, ik kon niet aêrs doen als ik 'edaan
+heb. Wie zou nou zoo barbaarsch wezen, om as iemand, dien men met zijn
+eigen melk het 'evoed, bij je komt en zeit: moeder Martha! ze zitten men
+overal op het lijf, en ik kan nergens een veilige schuilplaats vinden,
+om dan te zeggen: scheer je van mijn deur weg."
+
+"Daar is wat van aan," zeide Tante: "en ik kan toch ook niet vinden, dat
+mijn erf er door onteerd is, dat er een Grande van Spanje op gelogeerd
+heeft.--En wat is er van hem geworden?--Die arme Van Lintz! hij is zoo
+dikwijls mijn Cavalier geweest."
+
+"Dat is juist de vraag, wat er van hem geworden is," zeide de Naarder
+Onderschout: "hij heeft, ondanks al onze voorzorgen, weten te
+ontsnappen."
+
+"Dat verblijdt mij," zeide Tante Letje: "want het zal tot een
+vertroosting strekken voor zijn arme dochter, die hedenmorgen, toen ik
+haar verliet, bittere tranen schreide, uit ongerustheid over het lot
+haars vaders."
+
+"Hoe? Is het dan werkelijk zijn dochter, die ten uwen huize is? Gij zult
+mij dat alles nader vertellen, Zuster!" zeide Tante Van Bempden.
+
+"Zij behoeft niet voor de misslagen haars vaders te boeten," zeide mijn
+vader: "en ik vlei mij, dat zij bij mijn zuster een meer betamend
+verblijf heeft gevonden, dan bij Heynsz, en er althans aan geen lastige
+bezoeken zal blootgesteld worden." Dit zeggende zag mijn vader Lodewijk
+aan, die verbaasd een stap achteruit deed.
+
+"Hoe!" riep hij: "was die Juffer...?" Hij eindigde den volzin niet, met
+reden begrijpende, dat de wijze, waarop hij haar kennis gemaakt had, hem
+niet tot eer verstrekte.
+
+"Ed.-Gestrenge!" zeide Heynsz, mijn vader ter zijde trekkende: "ik heb
+nog eens geïnterrogeerd al die lieden: zij hebben niemand zien gaan van
+hier, als alleen den koetsier van den Heer Blaek met het rijtuig."
+
+"Dat rijtuig zou te Huizen stallen," zeide mijn vader zachtjes: "Haast u
+derwaarts en hoor of het er werkelijk geweest is. De Heer Blaek en de
+Graaf zijn oude bekenden."
+
+Dit gezegd hebbende, begaf mijn vader zich met zijn ambtgenoot ter
+zijde, ten einde de meest geschikte maatregelen te beramen: waarop deze
+laatste zich verwijderde, en ook Heynsz met de dienaars in verschillende
+richtingen aftrokken. Dit voorval had intusschen de genoegens der partij
+gestremd: tot zelfs de kinderen toe dorsten zich niet aan hunne gewone,
+vroolijke luidruchtigheid overgeven, bij het zien der opschudding, die
+plaats vond, en der ontsteltenis, welke op veler gelaat te lezen was.
+Tante Van Bempden bemerkte dit, en oordeelende dat alleen de verandering
+van tooneel de gemoederen weder tot rust zoude brengen, gaf zij last om
+in te spannen. Terwijl dit plaats had en de dames zich weder met de
+gewone toebereidselen ter afreize bezig hielden, deed ik aan mijn vader
+het verhaal van mijn kennismaking met den Graaf.
+
+"Indien gij verkeerd gehandeld hebt," zeide hij, na mij met bedaardheid
+te hebben aangehoord, "zult gij genoeg gestraft zijn door de kwellingen,
+die gij deze laatste weken hebt ondergaan. Ik zal u geene verwijten
+doen: uw toestand was moeilijk: en sterkere hoofden dan het uwe zouden
+er van aan 't malen zijn geraakt. Ik zal intusschen blijde zijn indien
+de Freule gelegenheid vindt om Tante te verlaten. Ik weet niet of het
+wel goed voor u en voor haar is, dat zij daar langer blijft."
+
+"Ik verzeker u," zeide ik, "dat ik voor haar alleen deelneming en niets
+meer gevoel."
+
+"'t Is mogelijk! Maar zij--zij is ongelukkig: en dan hecht men zich
+lichtelijk aan hen die ons diensten bewijzen:--en wanneer dan hij, die
+den dienst bewezen heeft, een knappe jongen is, en zij, die dien dienst
+ontvangt, een meisje met een niet ongevoelig hart, dan deugt zulks voor
+geen van beiden, en is de laatste vooral te beklagen.--Dan, nu geen
+woord meer over dat onderwerp."
+
+Ik kon niet nalaten van bij mijzelven te glimlachen over de
+samenstemming van hetgeen Amelia's vader mij vroeger had te kennen
+gegeven en hetgeen thans de bekommering van den mijnen wekte. Ik had
+echter geene zoo groote inbeelding van mijzelven, om te gelooven, dat ik
+nu juist de persoon zoude zijn, op wien Amelia verlieven zoude.
+
+Een oogenblik daarna kwam het rijtuig van den Heer Blaek terug: een
+schijnbaar onbeduidende wenk, door dezen aan den koetsier gegeven, en
+welken de laatste met een hoofdknik beantwoordde, bevestigde mij in mijn
+vermoedens omtrent de wijze, waarop de Graaf ontsnapt was.
+
+Wij reden nu allen weer naar Heizicht, alwaar wij met een wandeling door
+de plaats den tijd poogden te korten en nieuwen eetlust op te doen tot
+het middagmaal. Nauwelijks had de bel het teeken hiertoe gegeven, of wij
+zagen het rijtuig van den Heer Van Baalen oprijden en hijzelf met een
+bezorgd gelaat daaruit stappen.
+
+"Wel, mijn waarde Van Baalen! riep Tante hem toe: "hebt gij zoovele
+drukte aan het kantoor gehad? Wij rekenden al niet meer op u."
+
+"Wat helpt het klagen!" zeide hij, de schouders ophalende: "het is mijn
+lot, en ik tref het altijd ongelukkig, dat, zoo vaak ik uit verzocht
+word, er iets in den weg moet komen. Vriend Huyck! ik moet u even
+spreken, met verlof van het gezelschap."
+
+"Is er zwarigheid?" vroeg ik, met hem ter zijde gaande.
+
+"Niet gering!" antwoordde hij: "de _Fortuin_ is door den storm op de
+Terschellingsche banken geslagen. De equipage is gered, en men is bezig
+de lading te lossen; maar het schip zal, vrees ik, verloren zijn."
+
+"Dat is voorwaar een Jobstijding!" zeide ik ontroerd: "en is UEd. zeker
+dat niemand er het leven bij ingeschoten heeft?"
+
+"Niemand," zeide Van Baalen: "en dat is waarlijk een wonder te noemen.
+Nu ik hoop maar, dat Pulver wijs genoeg zal zijn om een spoedige
+gelegenheid te vinden, om de goederen verder te zenden: vooral de thee;
+want daar is nog een kapitaal op te winnen; en wordt dat nu verzuimd,
+dan is binnen een maand de markt overhoopt. Het is drommels uit den
+koers; anders ware het nog altijd wel zaak, er iemand heen te zenden, om
+te zien hoe de zaken staan en wat er nog van te halen is, eer de
+strandvonders en kustwaarders met alles gaan strijken."
+
+"Dan is het misschien best, dat ik er zelf maar heen zeile," zeide ik.
+
+"Ik dorst het u niet voorstellen," zeide Van Baalen: "maar dat zou
+voorzeker een brave daad van u zijn.--Wanneer zoudt gij in staat zijn te
+vertrekken?"
+
+"Wel! dadelijk, als het noodig is."
+
+"Neen! Heden zoudt gij toch geene gelegenheid meer vinden: en wij dienen
+vooraf nog dezen en genen te spreken; want ik kon dezen morgen, met de
+Zaterdag, slechts de helft aantreffen van hen, die ik noodig had. Zoo
+gij morgen met den Harlinger beurtman vertrekt, en verder een
+visschersvaartuig naar Terschelling neemt, zal het toch altijd het beste
+middel van overtocht zijn; want de gewone _route_ met de postschuit kan
+ik u niet erg aanraden."
+
+Dit punt alzoo geregeld hebbende, begaven wij ons weder bij het
+gezelschap, waar wij natuurlijk geen geheim maakten van het voorval, en
+de betuigingen van deelneming der aanwezigen erlangden. Een en ander was
+echter weinig geschikt om de genoegens, die men zich van het feest had
+voorgesteld, te verhoogen.
+
+"Wel lieve moeder!" zeide ik, de beste vrouw bij de hand nemende: "uw
+jaardag wordt onder geen blijde voorteekenen gevierd."
+
+"O!" zeide zij, mij een kus op het voorhoofd drukkende: "beklaag mij
+niet: ik gevoel mij gelukkig; want ik heb op dezen dag de zekerheid
+bekomen, dat wij u onschuldig verdacht hebben gehouden; en zou ik dan
+nog over iets anders kunnen bedroefd zijn?"
+
+De gebeurtenissen van den dag waren echter nog niet ten einde geloopen:
+op het nagerecht ontving mijn vader met de 's-Gravenlandsche schuit een
+pakket uit Amsterdam. Behalve eenige berichten voor hem, bevatte het een
+brief voor Tante Letje, dien hij haar ter hand stelde. Zij opende dien:
+hij was van Amelia, die haar, onder warme dankbetuigingen voor het haar
+verleende verblijf, kennis gaf, dat zij vertrokken was, om haar vader
+terug te vinden en met dezen de Vereenigde Provinciën voor altijd te
+verlaten, terwijl zij verschooning verzocht, van zich dus zonder
+afscheid te verwijderen, hetgeen men toch vooral aan geen gebrek aan
+hartelijkheid moest toeschrijven: maar alleen aan de gebiedende
+noodwendigheid, welke haar gedwongen had, op een zoo verhaaste wijze van
+de zich opdoende gelegenheid gebruik te maken.
+
+"Zij maakte zich op en ginck heenen," zeide Tante Letje: "maar ik zegge:
+de Heere beeft haar laten gaen; want zij volgt haar vader wien zij
+verplicht is te eeren en te gehoorzamen, ofschoon hij een man Belials
+zij, vol van twistzoeking en ongerechtigheid!"
+
+ "Ik sloeg haar 't heilig kruis, naardien zij optrock, na."
+
+zeide Suzanna.
+
+"Ja! ik ben ook maar blijde, dat zij weg is," zeide mijn moeder: "want
+zij moge dan zoo mooi en verstandig zijn als men wil, ik hou niet van
+die vreemde floddermadammen, die zoo geheel anders zijn, als wij gewend
+zijn."
+
+Ik kon mij niet weerhouden, te glimlachen over dezen uitval van mijn
+anders zoo goede moeder; maar ook zij was niet vrij van het
+verschoonbare vooroordeel, hetwelk gemeenlijk door al de zoodanigen, die
+aan een ordelijke, afgepaste, alledaagsche sleur gewoon zijn, wordt
+opgevat tegen hen, die daarvan met voordacht of onschuldig afwijken. Ik
+gevoelde geen trek om als Amelia's verdediger op te treden, daar ik zelf
+innerlijk over haar vertrek verheugd was en niet verlangde verder over
+haar te praten; en ten andere verhinderde ook de tegenwoordigheid van
+Lodewijk, voor wien het onderwerp mede niet aangenaam kon zijn, zoowel
+mij als de overige Heeren, iets meer betreffende haar in 't midden te
+brengen. Al het gebeurde had echter eenige stilte bij de aanwezigen
+teweeggebracht, en maakte dat het feest, wat althans de vroolijkheid
+betreft, niet volkomen aan Tantes verwachting beantwoordde: vooral de
+Heeren Blaek, vader en zoon, waren afgetrokken van gedachten, en het
+kwam mij voor, dat het beiden een verlossing scheen, toen hun rijtuig
+werd aangemeld, waar zij dan ook niet vertoefden gebruik van te maken,
+maar zich dadelijk verwijderden: terwijl ik kort daarna met den Heer Van
+Baalen den terugtocht naar Amsterdam ondernam.
+
+
+ * * * * *
+
+
+DRIE-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.
+
+VERMELDENDE, WIE FERDINAND IN DEN BEURTMAN AANTROF, HOE HIJ OP
+TERSCHELLING AANKWAM EN WELKE ZONDERLINGE ONTMOETING HIJ ALDAAR HAD.
+
+
+De volgende morgen werd door mij besteed om van mijn compagnon en een
+paar andere, bij de zaak belanghebbende lieden, de laatste instructiën
+te ontvangen, mijn goed te pakken en daarbij uit mijns vaders boekerij
+eenige werken te voegen, handelende over het strandrecht; welker lezing
+mij eenigszins in staat zoude kunnen stellen om met meer kennis van
+zaken de mij opgedragen taak te volvoeren en tevens eenig tijdverdrijf
+aan boord zou bezorgen. Na afscheid genomen te hebben van mijn ouders,
+die, ofschoon het noodzakelijke mijner reis inziende, echter (en vooral
+mijn moeder) niet konden nalaten eenige bekommering deswege te gevoelen,
+te meer na de slechte ondervinding, die ik kort te voren van een
+zeetochtje had opgedaan, en de rampen, welke de Texelsche lijst
+vermeldde, trok ik tegen zes uren naar den beurtman. Het was nog vroeg
+toen ik aankwam, en er bevonden zich nog maar weinige passagiers aan
+boord; doch wier getal van lieverlede aangroeide. Eindelijk ging de bel,
+welke de leuteraars en achterblijvers waarschuwen moest, dat het vertrek
+ophanden was; doch niet weinig stond ik verwonderd, toen ik, den steiger
+langs kijkende naar de passagiers, die nu hijgende en blazende aan
+kwamen geloopen, onder hen vriend Lucas Helding herkende, het lijf in
+eene dichte overjas gewikkeld en met een mantelzak onder den arm.
+
+"Welzoo!" riep ik, toen hij aan boord stapte: "gij hier, vriend Helding?
+Gij waart wel de laatste man, dien ik tot reisgenoot verwachtte."
+
+"Is het mogelijk!" riep hij van zijn kant uit: "Mijnheer Huyck! wel dat
+is een aangename verrassing! ik kon niet hopen zulk een vereerend
+gezelschap aan boord te vinden. En gaat UEd. ook naar Harlingen, als ik
+vragen mag?"
+
+"Dat zal wel waar, zijn," antwoordde ik lachende: "want ik geloof niet
+dat de schipper ons ergens anders zal aan wal zetten: althans dat zou
+een slecht teeken zijn;--maar in zooverre is uw vraag zoo onjuist niet,
+ingeval gij het doel mijner reis beoogt, want die moet zich nog verder
+uitstrekken dan Harlingen. Maar wat jaagt u naar Frieslands kust?"
+
+"Och Mijnheer! een treurige reden; maar die ik zoo niet vertellen kan,"
+en hier zag hij om zich heen, als wilde hij mij te kennen geven, dat hij
+zich in tegenwoordigheid van zoovelen niet vrij kon uitlaten. Later
+echter, toen wij onder zeil waren en de meeste passagiers zich naar
+beneden hadden begeven, deelde hij mij in 't vertrouwen de reden zijner
+reis mede. Hij had namelijk van Heynsz, wiens, op last mijns vaders, in
+'t werk gestelde nasporingen eindelijk van uitwerking geweest waren, het
+bericht bekomen, dat zijn dochter Klaartje, na lang her- en derwaarts te
+hebben rondgezworven, eindelijk was te land gekomen te Harlingen en
+aldaar als meid diende in een kroeg, welke juist niet in den besten reuk
+stond en gewoonlijk door varensgezellen bezocht werd. Bij het ontvangen
+dier mededeeling had Helding, zonder lang beraad, het besluit genomen
+dadelijk op reis te gaan om het verdoolde schaap op te zoeken en zoo
+mogelijk weer terug te brengen. Het was aandoenlijk op te merken, hoe
+hij, aan de eene zijde, huiverde tegen de ontmoeting en zich schaamde
+over haar, die zijn onberispelijken naam onteerd had, en, aan de andere
+zijde, verlangde haar terug te zien en, kon het zijn weder tot zich te
+nemen. "Och!" zeide hij: "ik weet het wel, Mijnheer Huyck; zij heeft
+gezondigd: maar zij is toch mijn dochter, mijn eenig kind, en was
+eenmaal het sprekende beeld van haar nu zalige moeder--en Goddank! dat
+deze niet geleefd heeft, om haar schande te zien--ofschoon, indien de
+brave vrouw was blijven leven, zij wellicht ons kind weerhouden had van
+den slechten weg op te gaan; want daartegen kan een vader toch zoo niet
+waken als een moeder doet;--och! het is misschien grootendeels ook mijne
+schuld, omdat ik het kind niet genoeg heb gadegeslagen of te mal met
+haar geweest ben:--ik had haar zoo lief: en als ik haar maar eens weer
+bij mij heb en zij berouw toont, dan zal zich alles wel weer schikken en
+wij zullen nog blijde dagen samen beleven."
+
+Deze en dergelijke redenen had Helding overvloedig de gelegenheid mij te
+herhalen, gedurende onzen overtocht, die ruim vier en twintig uren
+duurde, daar wij den wind vlak tegen hadden en dus genoodzaakt waren
+gedurig te laveeren: en, ofschoon zijn stof tot onderhoud dus noch
+gevarieerd noch opbeurend was, hoorde ik hem echter liever over dit
+onderwerp spreken, hetwelk ten minste van zijn goed hart getuigde, dan
+dat ik gedwongen ware geweest, hem over poëzie te hooren redekavelen of,
+wat erger was, naar het opzeggen zijner dichterlijke voortbrengselen te
+moeten luisteren.
+
+Het was ongeveer 's namiddags zeven uren toen wij Harlingen bereikten.
+Reeds gedurende den overtocht had ik aan Helding den raad gegeven, om
+zich dadelijk bij de Overheid te vervoegen en van deze assistentie te
+verzoeken tot het doen zijner nasporing: daar ik met reden beducht was,
+dat de lieden, bij wie zijn dochter inwoonde, zwarigheid zouden maken in
+haar vertrek te bewilligen, en misschien voorgeven, dat zij nog schulden
+had, of andere dergelijke voorwendselen oprapen, of ook haar verborgen
+houden: en daar ik dien avond toch niets beters te doen had, bood ik aan
+hem te vergezellen; een voorstel, 't welk hij dankbaar aannam,
+overtuigd, dat mijn naam en tegenwoordigheid meer klem aan zijn verzoek
+zouden bijzetten. Na alvorens met een visschersman, dien ik had doen
+ontbieden, een akkoord getroffen te hebben om mij den volgenden morgen
+met het krieken van den dag naar Terschelling over te brengen, verliet
+ik met Helding de herberg, waarin wij onzen intrek genomen hadden, en
+vergezelde hem bij den Schout, die zich dadelijk tot medewerking geneigd
+betoonde en ons een dienaar medegaf, met last om ons behulpzaam te zijn
+in onze nasporing en zoo men zwarigheid maakte, partijen voor hem te
+brengen. Minder gunstig echter viel ons bezoek in het wijnhuis uit, waar
+wij tot bescheid bekwamen, dat de persoon, die wij zochten, wel sedert
+drie weken daar aan huis had verkeerd, doch sedert een paar dagen met
+een varensgezel, die een oude bekende scheen, was afgetrokken. Deze
+tijding sloeg, gelijk men denken kan, den armen Helding geheel ter
+neder; want behalve de teleurstelling in zijn verwachting, was het voor
+hem bij den bekrompen staat zijner geldmiddelen, geheel geen aangenaam
+vooruitzicht, om, ter verdere nasporing zijner dochter, nieuwe uitgaven
+te moeten maken, die wellicht even vruchteloos zouden besteed zijn als
+die, waartoe hij reeds was verplicht geweest. Ik gaf echter den moed
+niet zoo ras verloren, maar ging voort met de lieden in het wijnhuis te
+ondervragen, en gaf hun zelfs te kennen, dat ik nog eenigszins de
+echtheid hunner berichten bleef wantrouwen.
+
+"Zoo jou me niet 'elooven wilt," zeide eindelijk de waard, terwijl hij
+op een der lieden wees, die in zijn voorhuis onder hun gelag
+bijeenzaten: "daar zit Janke Sikkes, die heeft hen zelf met zijn schuit
+weg 'ebracht."
+
+Ik zag om en herkende den visschersman, dien ik voor den overtocht had
+besproken. Deze, hoorende wat het geval was, rees op en bevestigde de
+verklaring van den waard, er bijvoegende, dat hij de jongelui naar
+Terschelling had overgebracht.
+
+"Indien dit zoo is, vriend Helding!" zeide ik: "dan behoeft gij den moed
+nog niet te laten zakken: en daar het gelukkig toeval wil, dat ik juist
+denzelfden weg op moet, dien onze vluchtelingen hebben genomen, zoo kunt
+gij de reis kosteloos met mij maken; en tenzij de vluchtelingen het
+zeegat uit zijn, kan het niet missen, of wij moeten het verloren schaap
+terugvinden."
+
+"Och!" zeide Helding, op een zwaarmoedigen toon: "ik vrees, het zal wel
+weer vruchteloos zijn;... maar desniettemin zal ik met dankbaarheid van
+UEds. vriendelijk aanbod gebruik maken;... want ik heb juist op zoo een
+verre reis niet gerekend, en het zou mij licht aan geld ontbreken om
+verder te gaan. Hoever licht dat land wel, daar zij is heengegaan?"
+
+"O!" antwoordde ik, met moeite een glimlach onderdrukkende over de
+geographische kennis, welke de man ten toon spreidde: "wij hebben wel
+geen voordeeligen wind; maar toch, morgen met den namiddag zullen wij er
+wel zijn."
+
+Wij verlieten de kroeg en gingen na het nuttigen van een goed avondmaal
+vroegtijdig ter ruste, ten einde den volgenden morgen op het afgesproken
+uur bij de hand te zijn. Wij waren dan ook op den bestemden tijd aan
+boord en hadden weldra aan de haven van Harlingen vaarwelgezegd. Janke
+Sikkes was met het vaarwater bekend sedert zijn geboorte af; en,
+aangevuurd door de hoop op een goede belooning, deed hij zijn uiterste
+best om ons op de spoedigst mogelijke wijze naar ons bestemmingsoord te
+voeren. Onderweg poogden wij nog eenige berichten bij hem in te winnen
+omtrent den persoon, die Klaartje op reis vergezeld had; hij wist ons
+weinig dienaangaande te vertellen; alleen zeide hij, dat de jonkman een
+knap slag van een kerel was, die de zeemanskunst goed scheen te verstaan
+en zelf eens mede een hand aan 't werk geslagen had; maar dat hij zich
+over zijn naam of betrekking niet had willen uitlaten, en dat het
+meisken ook weinig gesproken had, maar den geheelen overtocht zeer
+bedroefd en _mankeliek_ was geweest.
+
+Het was ongeveer middag, toen wij het eiland in het gezicht kregen. Het
+was een dier schoone, warme dagen, welke men meermalen in de eerste
+helft van September geniet; en hoewel de wind nog uit den Noorderhoek
+woei, was hij echter eenige streken meer naar het Oosten geloopen, en
+deden alle voorteekenen zich op, dat wij meer bestendig weer zouden
+krijgen, dan wij tot dusver hadden gehad. Niet onbevallig deed zich
+weldra het dorp West-Terschelling, met zijn hoogen Brandaris, aan ons
+voor: en zijn roode, door de zon beschenen daken, tusschen het groen der
+lindeboomen, staken vroolijk af tegen de witte duinen, die ten Noorden
+aan het eiland ten bolwerk verstrekken; terwijl een menigte loods- en
+visschersschuiten, die in de haven lagen, of af- en aangingen, het
+tooneel verlevendigden. Ten Noordwesten liet zich, op eenigen afstand,
+tusschen de ver vooruitstekende zandbanken, een half op zijde liggend
+wrak zien, dat reeds van masten en tuigage ontdaan was, en hetwelk ik
+aan den nieuwgeschilderden, naar ons toegekeerden spiegel, voor de
+(ditmaal zoo _onfortuinige_) _Fortuin_ herkende.
+
+Aan de haven gekomen zijnde, zagen wij, hoe reeds een groot gedeelte der
+jeugdige bevolking, welke ons van verre had zien aankomen, ons van het
+strand en van het havenhoofd stond te verbeiden met de nieuwsgierigheid,
+welke de komst van vreemdelingen vooral op zeedorpen pleegt te
+verwekken, en nu met de handen in den zak onze ontscheping aangaapte. Ik
+zag echter onder den hoop ook enkele meer bejaarde inwoners, en het was
+tot een dezer laatsten, dat ik mij wendde om te vernemen, of zij ook
+wisten waar Kapitein Pulver te vinden was.
+
+"Wijs deuzen Heeren den weg eens naar Geurt Reynszen," zeide de man
+tegen den naastbijstaanden knaap: en deze, na ons nog even te hebben
+aangekeken, sloeg zonder overhaasting den gullen zandweg in, die naar
+het dorp bracht. Wij volgden onzen wegwijzer, geleid door de gansche
+jonge bevolking, die zich om ons heen drong, als had zij in last bekomen
+ons op te brengen. Enkelen draafden vooruit om bericht van onze komst te
+brengen, en dit had ten gevolge, dat wij weldra Kapitein Pulver in
+persoon ons te gemoet zagen komen.
+
+"Wel patroon!" riep de man uit, toen hij mij gewaarwerd: "ben je daar
+warempel zelf komen aanwaaien: dat is een leelijke _interval_ met ons
+schip!--Het spijt mij danig van de ouwe _Fortuin_: en ze heeft 'er naam
+slecht gedragen: 't Is jammer van de kostelijke verf, die er nog aan
+gespendeerd is; maar, niemand kan 't helpen, zooals de man zei, toen hij
+zijn vrouw van de trappen gegooid had. 't Is dan ook een boos weertje
+geweest: een wind, dat geen vier heerenknechts een mand met bruidsuikers
+tegen een sluis zouden opgetrokken hebben; en raakt men in dat gindsche
+vaarwater maar eenmaal grond, dan is het: zie er van af, en wij mogen
+nog onzen Lieven Heer wel danken, dat er niemand bij omgekomen is, als
+twee geiten, die verzopen zijn. Ondertusschen, patroon! 't Is mij lief,
+je wel te zien."
+
+"En hoe staat het met het schip en de lading?" vroeg ik. "Is er veel
+schade."
+
+"O! wat de lading betreft," antwoordde Pulver: "die is grootendeels
+geborgen; maar het schip,--kijk er van af, zeg ik:--dat woelt al gedurig
+meer in het zand: en ofschoon UEd. het vandaag nog hebt kunnen zien, zal
+het morgen wel heelendal naar den kelder zijn."
+
+"Zoo! dan is de lading toch in zekerheid:--dat doet mij genoegen."
+
+"Wel mag het u genoegen doen; maar wat helpt het? zooals de man zei toen
+hij klontjes te huis bracht en de koffie al gedronken was. Ik heb,
+sedert de boel hier in 't pakhuis (en 't is er een pakhuis naar!) is
+opgeslagen, er al zooveel over te zeggen, als een koksmaatje over de
+kluifjes, die de kat benaderd heeft. Ik had anders zulk een schoone
+gelegenheid om de thee, waar een kapitaal op te winnen is, verder te
+zenden; maar 't is maar goed, dat UEd. hier is om een oog in 't zeil te
+houden; want zij zullen wel wat meer respect voor UEd. hebben dan voor
+mijn persoontje.--En wie is Mijnheer? als ik vragen mag? want onbekend
+maakt onbemind." Hier wees hij op Helding.
+
+Ik gaf hem zulks in korte woorden te verstaan, terwijl wij vervolgens
+gezamenlijk de woning binnentraden van den hierbovengenoemden Geurt
+Reynszen, die bij de hoedanigheid van Onderstrandvonder ook, gelijk mij
+naderhand bleek, die van voorzittend Schepen bekleedde en dus een der
+gewichtigste personages van het eiland was. Het bovenlijf van een dikken
+zeegod, met roode bolle wangen en een blauwen baard, hetwelk vroeger den
+voorsteven van een schip had versierd, en volgens de daaronder
+geplaatste aanwijzing den God Neptuin verbeeldde, prijkte boven de
+voordeur, en scheen in zijn voorover gebogen houding de voorbijgangers
+uit te noodigen om binnen te treden en den brandewijn van vriend
+Reynszen te proeven, terwijl de woorden _goed logies_ op den deurpost
+nog verder het bedrijf van dezen nuttigen eilander aankondigden.
+
+Het was dus met dezen Reynszen voornamelijk, dat ik over het doel mijner
+komst zoude moeten spreken: terwijl ik mij tevens vleide, dat hij beter
+dan iemand in staat zoude zijn eenig bericht aangaande de dochter van
+Helding te verschaffen.
+
+Reynszen, een man van ongeveer zestig jaar, maar nog wakker en sterk, en
+wiens grauwe kat-oogen sluwheid en overleg verraadden, ontving ons met
+een voorkomende vriendelijkheid, die echter eenigszins verflauwde, toen
+Pulver hem mijn naam en betrekking als reeder van het gestrande schip
+deed kennen: en het viel mij niet moeilijk, uit de wijze, waarop hij mij
+opnam, te gissen, dat hij trachtte zijn oordeel op te maken, in hoeverre
+ik vatbaar was om mij te laten blinddoeken of bepraten. Zijn gelaat
+klaarde echter weder op, toen ik voor Helding en mijzelven logies bij
+hem bestelde: waarschijnlijk begreep hij, dat twee Heeren uit Amsterdam
+in allen gevalle goede vertering bij hem zouden maken, en dat hij als
+kastelein wel datgene aan mij zou terugverdienen, wat hij als
+Strandvonder door mijn komst zou moeten missen. Hij bood ons pijpen aan
+en begon een praatje over weer en wind, terwijl zijn dochter stoelen
+bijschoof en op onzen last eenige boterhammen ging smeren; want de
+zeelucht en de reis hadden ons honger gegeven. Pulver begon hierop het
+verhaal van zijn geleden schipbreuk, hetwelk men mij verschoonen zal,
+zoo ik het niet in zijn geheel geve, daar in dit geschrift reeds
+tweemalen een diergelijke ramp vrij omstandig beschreven is. Het bleek
+mij echter reeds toen, en later werd het ook door de getuigenis van de
+equipage van de _Fortuin_ bevestigd, dat Schipper en stuurman hun plicht
+tot het uiterste hadden volbracht en dat de geleden wederwaardigheid
+alleen aan het geweld van den storm te wijten was, die het vaartuig op
+de Robbeplaat had gesmeten, waarvan het niet mogelijk was af te komen.
+
+Het ontging mij niet, dat Helding, gedurende het vrij lange en door
+allerlei aanmerkingen en uitweidingen afgebroken verhaal van den
+Schipper, al op heete kolen zat, en gedurig rondkeek, als wilde hij
+vragen, wanneer de beurt toch eens aan hem komen en over de zaak zoude
+gesproken worden, welke hem op Terschelling riep. Juist wilde ik
+daarover beginnen, toen een nieuw personage de herberg binnentrad. Deze
+was een dor schraal kereltje, wiens onbeduidende lichaamsbouw sterk
+afstak tegen de kloeke gestalte van Reynszen en van de Terschellingsche
+visschers, die ik aan de haven gezien had. Ook was hij niet in 't duffel
+en baai gekleed, gelijk de overige dorpelingen: en zijn rok en hoed,
+hoewel ouderwetsch fatsoen, kenmerkten meer de dracht van den vasten wal
+of een nabootsing daarvan. Zijn door de kinderziekte sterkgeschonden
+gelaat had weinig behaaglijks; terwijl de omgekrulde onderlip en
+vooruitgezette borst geen geringe mate van zelftevredenheid en
+verachting van anderen schenen aan te kondigen.
+
+"Zoo Drost! ben je daar?" vroeg Reynszen, den nieuwaangekomene de
+broederhand toestekende. Deze scheen blijkbaar het niet te durven wagen,
+zijn mager handje aan den krachtigen aangreep des kasteleins bloot te
+stellen, en stak hem slechts een vinger toe.
+
+Ik stond een oogenblik in twijfel, of de naam van Drost, aan den
+onbekende gegeven, 's mans eigen naam of een verkorting van den titel
+van Drossaard moest beteekenen. Ik wist, dat deze laatste
+ambtsbetrekking door een der Burgemeesteren van Enkhuizen werd bekleed:
+en ik kon te minder gelooven, dat ik dezen voor mij zag, daar de toon en
+houding van Reynszen jegens den nieuwgekomene die gemeenzaamheid
+aanduidden, welke tusschen goede bekenden plaats heeft.
+
+"Zel je een pijp rooken?" vervolgde Reynszen tegen den onbekende, die
+ons van ter zijde bekeek:--"dat zijn Amsterdamsche Heeren, die komen
+hier vanwege de _Fortuin_!" en toen, zich naar ons keerende: "dat is de
+Drost," zeide hij.
+
+_A tous seigneurs tous honneurs_. Ik rees op, en groette den Dignitaris,
+die, na mij kortaf goeden dag te hebben gewenscht, zich tot Reynszen
+wendde, in de navolgende afgebroken bewoordingen:
+
+"Niet rooken ... weinig tijd ... zieken bezoeken ... Raad bijeengeweest
+... hoe is de patiënt?"
+
+"Niet te bestig," antwoordde Reynszen: "ik wou dat zij weg waren
+gebleven."
+
+"Hebt gij hier een zieke in huis?" vroeg ik.
+
+"Ja," antwoordde Reynszen: "een vrouwken van den vasten wal: de Dokter
+heit er ook al geen zinnigheid in." Hier wees hij op den Drost: en nu
+werd het mij opeens duidelijk, dat deze niet de Drossaard zelf, maar
+zijn Substituut moest wezen, die, tevens met dit ambt, de hoedanigheid
+van geneesheer bekleedde. Ik dacht echter over dit punt slechts vluchtig
+na; want het gezegde had mijn aandacht getrokken.
+
+"Van den vasten wal?" herhaalde ik: "en wanneer aangekomen?"
+
+"Eerst sedert drie dagen van Harlingen, 'eloof ik."
+
+Helding was doodsbleek en keek beurtelings mij en den kastelein aan.
+
+"En haar naam?"
+
+"De vent, die met haar is--haar man wil ik hopen--noemt haar Klaartje;
+en dat is al wat ik er van weet."
+
+"O mijn dochter! mijn Klaartje!" riep Helding, terwijl hem dikke tranen
+langs de wangen rolden. "Waar is zij? Breng mij bij haar!"
+
+"Bedaar, mijn goede Helding!" zeide ik: "gij hoort, dat zij ongesteld
+is: uw onverwachte verschijning zou nadeelige uitwerkselen kunnen
+teweegbrengen. Wat zegt er de Dokter van?"
+
+"Hm!" zeide deze: "ontstoken hersenen ...galachtig bloed ... raaskallen
+... aandoeningen te vermijden ... _abstinentia et quies_."
+
+"UEd. denkt dus," hernam ik, "dat haar vader, wien zij in lang niet
+gezien heeft, niet zonder eenige voorbereiding bij haar behoort te
+worden toegelaten?"
+
+"Hm! hm!--nog niet--eerst zien--oordeel opschorten--straks beslissen,"
+antwoordde de geneesheer.
+
+Het kostte mij eenige moeite om Helding te overtuigen, dat hij zijn
+ongeduldig verlangen naar zijn dochter bedwingen moest; doch na eenigen
+tegenstand gaf hij toe en beloofde zich bedaard te zullen houden,
+terwijl ik op zijn verzoek aannam, den Dokter bij zijn bezoek te
+vergezellen en hem nauwkeurig kondschap te brengen aangaande den
+toestand zijner dochter. Reeds vreesde ik, daar de woning mij toescheen
+niet zeer groot te zijn, dat de lijderes zich misschien in een
+nabijgelegen kamer bevond en van daar iets van ons gesprek gehoord of de
+stem haars vaders herkend zoude hebben: maar deze vrees bleek mij
+ongegrond te zijn; want het ziekvertrek, waarheen ik mij thans met den
+Dokter begaf, bevond zich in een afzonderlijk huisje, mede aan Reynszen
+toebehoorende, en waarmede men door een achterdeur en binnenplaats of
+tuintje gemeenschap had.
+
+Wij vonden bij het inkomen de zieke in een vrij zindelijke bedstede
+gelegen, voor welke iemand gezeten was, met den rug naar ons toegekeerd,
+die haar hand in de zijne hield, terwijl hij, voorovergebukt, met het
+hoofd op de andere hand leunde. Hij had zijn buis uitgetrokken en dit,
+waarschijnlijk om de lijderes te verwarmen, op het voeteneinde
+neergelegd. Bij onze nadering zag hij op, en ik herkende--hoewel niet
+geheel onverwachts--Sander Gerritsz--of, anders gezegd Zwarten Piet.
+
+"Plaats maken!" zeide de Dokter: "Wat gerust?--Nog ijlende?"
+
+"Zij is bedaarder, maar doodzwak," zeide Sander, met een zucht; "zij
+ligt geheel wezenloos en heeft mij nog geen woord toegesproken," en
+toen, mij herkennende: "Mijnheer Huyck!" riep hij verbaasd uit.
+
+"Ongelukkige! gij hier?" zeide ik, het hoofd schuddende; "maar kom even
+ter zijde, en laat den Dokter bij de patiënt."
+
+De Dokter nam de plaats in, welke Sander ledig liet, en voelde den pols
+van Klaartje, die nog geen bewijs had gegeven dat zij onze komst
+bespeurd had en met het gelaat naar het schot gekeerd lag. Ik nam
+onderwijl Sander in een hoek van het vertrek en fluisterde hem in 't
+oor:
+
+"Haar vader is gekomen."
+
+"God! ook dit nog!" zeide hij, en bedekte zich het gelaat met beide
+handen.
+
+"Zou zij in staat zijn, hem te zien?"
+
+"Ach! wat zou het baten? zij kent niemand--zelfs mij niet."
+
+"Koorts af!" zeide de Dokter, opstaande: "bedaarder ... _meliora
+symptomata_ ... gerstewater drinken ... citroensap ... likkepot zenden
+... morgen weerkomen...."
+
+"Zou 't mogelijk zijn!" riep Sander uit, verheugd toetredende: "bevindt
+zij zich inderdaad beter?"
+
+"Nog zwak," zeide de Dokter: "versterking ingeven.--Recept
+schrijven!"--Dit gezegd hebbende, haalde hij een papier uit den zak en
+ging zijn voorschrift opschrijven.
+
+"Klaartje!" hernam Sander, zich over het bed heenbuigende: "herkent gij
+mij niet?"
+
+Klaartje lichtte bij deze toespraak even het hoofd op en keek om, zoodat
+ik haar vlak in het aangezicht zag. Zij had nog schoone en regelmatige
+trekken; maar de fletsheid der wangen en de lichtroode strepen en
+vlekken onder de oogen en langs den neus getuigden dat een ongebonden
+leefwijze, nog meer dan de ziekte, haar vroegere bekoorlijkheden vóór
+den tijd had doen vervallen.
+
+"Waar ben ik?" vroeg zij met een flauwe stem, zich met de vlakke hand
+over het voorhoofd wrijvende: "hoe kom ik hier? Ik ben hard ziek
+geweest, geloof ik:--maar nu is het beter: ik wilde wel wat drinken."
+
+"Hier hebt gij drinken," zeide Sander, haar een kommetje aan den mond
+brengende: "bevindt gij u waarlijk beter, mijn liefste?"
+
+"Zoo! zijt gij daar nog, Sander?" hernam zij: "dat is goed:--maar hoe
+kom ik toch hier?--Ik ben wat in de war geweest en heb veel geleden ...
+maar 't is zonderling: ik voel nergens pijn meer."
+
+Niettegenstaande de verklaring van den geneesheer, kon ik niet deelen in
+de betere hoop, die hij Sander had ingeboezemd. Dat ophouden van alle
+pijn, gevoegd bij den strakken blik der half gebroken oogen, scheen mij
+een onrustbarend kenteeken te zijn, en ik begon te duchten, dat Helding
+zijn dochter slechts zou terugvinden om haar terstond weder te
+verliezen.
+
+"Wie is die Heer?" vroeg zij, op mij wijzende.
+
+Ik beschouwde deze vraag als geschikt om er aanleiding uit te ontleenen,
+ten einde haar op het bezoek haars vaders voor te bereiden, en voorkwam
+dus het antwoord, dat Sander geven wilde.
+
+"Ik kom uit Amsterdam," zeide ik, "en heb een boodschap voor u, van
+iemand, die u van harte liefheeft."
+
+"Iemand in Amsterdam ... die mij liefheeft!" herhaalde zij met een
+uitdrukking van twijfel en smart: "wie is er, die mij liefheeft in
+Amsterdam?--O God! er is wel een geweest, die het mij gezegd heeft ...
+maar hij was een verleider ... hij was de oorzaak van mijn verderf en
+ellende."
+
+"Hij, van wien ik spreek," vervolgde ik, "is iemand, die nooit als uw
+welzijn beoogd heeft. Bedenk eens wel: is er niemand in Amsterdam, wien
+natuur en plicht beide u voorschrijven lief te hebben en het verdriet te
+vergoeden, dat gij hem veroorzaakt hebt?"
+
+"Wat!" zeide zij, met verheffing van stem: "van mijn vader komt gij! van
+mijn vader!... hoort gij Sander?... die Heer komt van mijn ongelukkigen
+vader!--en denkt hij nog aan zijn slechte, nietswaardige dochter, die
+hem zooveel verdriets heeft gekost?--En weet hij, dat ik nog leef?--O!
+het ware immers veel beter, dat ik dood ware,--dan behoefde hij geen
+leed meer te gevoelen over een schepsel, dat niets dan schande over zijn
+eerlijken naam heeft gebracht."
+
+"Meisje!" zeide ik: "onze Vader in de Hemelen is lankmoedig jegens hen,
+die berouw toonen: en moet uw aardsche vader dat voorbeeld niet volgen?
+Gij zijt nooit uit zijn gedachten geweest en hij verlangt niets vuriger,
+dan u aan zijn hart te drukken en alles te vergeven." Zij
+weende:--Sander weende: ik was mede diep ontroerd, de Dokter borg zijn
+recept in een groot lederen zakboek en zeide, terwijl hij opstond: "geen
+gevaar ... ouden Heer roepen ... gerust hier komen."
+
+"Wie? welke oude Heer?" vroeg Klaartje met levendigheid.
+
+"Zoo uw vader zich hier bevond," zeide ik: "zoudt gij dan kracht genoeg
+bezitten om hem terug te zien?"
+
+"Mijn vader!--Hier? O God! laat ik hem nog eenmaal vergeving bidden en
+dan sterven.--Maar neen: dat is niet mogelijk."
+
+"Zie of het mogelijk is," zeide ik, terwijl op hetzelfde oogenblik de
+Arts terugkwam, gevolgd door Pulver, die Helding geleidde, daar deze
+werk had om zich staande te houden, zoo beefde hij.
+
+"Waar is zij? Waar is mijn kind?" riep de oude man, terwijl hij met
+uitgestrekte armen en wankelende knieën het vertrek binnentrad. Zij was
+half opgerezen in haar bed, en het was slechts met moeite, dat Sander
+haar kon terughouden er uit te springen, om zich aan de voeten haars
+vaders te werpen. Helding viel haar om den hals en snikte luid.
+
+"Vergeving, mijn vader!" was alles wat zij uit kon brengen, terwijl
+Sander, van aandoening overstelpt, zijn gelaat in de handen verborg.
+
+"Verduiveld!" zeide Pulver, zich een traan uit het oog wisschende, "ik
+zit liever een heelen nacht bij slecht weer in de bramzaling, dan dat ik
+zoo iets bijwoon."
+
+"Hou u maar bedaard, kindlief!" zeide Helding, terwijl zijn eigen stem
+beefde: "God zij geloofd, dat ik u weerom heb: wij zullen over het
+verledene niet meer spreken en alleen over de toekomst denken: maak maar
+spoedig weer beter te worden, dan gaat gij met mij weer naar Amsterdam
+en wij zullen een stil en genoeglijk huishouwentje hebben, als vanouds."
+
+"Neen Vader!" zeide zij, treurig het hoofd schuddende: "naar Amsterdam
+terugkeeren, dat zal niet gaan--ik voel hier iets" (op haar hart
+wijzende) "dat mij zegt, dat het met mij niet lang meer zal duren. O!
+wie had mij ooit dien onverdienden zegen durven voorspellen, dat ik nog
+voor mijn dood mijn vader zou terugzien en dat hij zich mijner ontfermen
+zou? Helaas!" vervolgde zij, hem beschouwende: "uw haren waren niet
+grijs toen ik u verliet.--Wee mij! ik heb dat verdriet u
+veroorzaakt!--Maar vaderlief! Gij moet ook een vriendelijk woord tot
+Sander spreken: hij heeft mij te Harlingen teruggevonden en, ondanks al
+mijn slechtheid, had hij mij nog lief en wilde mij met zich nemen,
+hoewel ik hem zeide, dat ik zijn liefde door mijn wangedrag verbeurd
+had: en hij heeft mij in mijn ziekte niet verlaten, maar zoo trouwhartig
+opgepast, als geen baker beter had kunnen doen."
+
+"Sander Gerritsz!" riep Helding verbaasd uit, toen de jongeling hem met
+een treurigen blik aanzag.
+
+"Sander Gerritsz!" herhaalde Pulver, niet minder verwonderd.
+
+"Sandertje! wat drommel!..." Hier zweeg hij, daar ik hem toewenkte, dat
+hij zich niet met de zaak bemoeien zoude.
+
+"Sander Gerritsz!" herhaalde ook de Dokter, als scheen hij zich dien
+naam insgelijks te herinneren: en te gelijk een andere portefeuille, dan
+die, waarin hij zijn recepten borg, voor den dag halende, begon hij in
+de daarin vervatte papieren te snuffelen.
+
+"Ach! mijn goede Monsieur Helding!" zeide Sander: "UEd. weet, ik heb
+haar altijd lief gehad. Ik zou haar ook gaarne tot vrouw genomen hebben,
+niettegenstaande al wat er gebeurd is;--maar de Heer Huyck weet, dat ik
+hier niet kan blijven, dat ... in 't kort, dat het beter voor haar is,
+dat zij met haar vader naar Amsterdam terugkeert."
+
+"Ja mijn hartje!" zeide Helding: "keer met mij naar huis: wij zullen wel
+wat voor u vinden: ik heb nog veelvermogende beschermers, die ons niet
+in den brand zullen laten: daar is de waardige Heer Huyck ... daar zijn
+de Heeren Blaek...."
+
+"Blaek!... Blaek!..." herhaalde Klaartje, met een uitdrukking van
+afgrijzen: "liever leed ik het ergste, wat een mensch kan overkomen, dan
+dat ik aan iemand, die Blaek heette, iets te danken had."
+
+"Hoe!" riep Helding: "wat hebben die Heeren u toch gedaan?"
+
+"O! spreek er mij niet van," hernam Klaartje: "is niet Lodewijk Blaek de
+bewerker van mijn ongeluk? Heeft hij niet, toen de goede Sander het
+zeegat uit was, mij met een zoet praatje verleid, en mij overreed om
+mijn braven, besten vader te verlaten? Heeft hij mij niet, arm en naakt,
+in schande verlaten en gedwongen, daar ik niet te huis durfde keeren, om
+... O God!"
+
+"En waarom durfdet gij niet tot mij terugkeeren?" vroeg Helding: "wist
+gij dan niet, dat het hart van den ouden man altijd voor u openstond?"
+
+"Lodewijk Blaek!" mompelde Sander: "was hij de schurk die u bedierf?--O!
+dat ik hem hier had, om hem zijn laagheid betaald te zetten!"
+
+"Ach! ik schaamde mij zoo, terug te keeren," zeide Klaartje: "en
+daardoor ben ik van kwaad tot erger gevallen ... en zoo is het dat ik
+sterven moet, zoo jong nog en door mijn eigen schuld!--Maar ik heb
+vergiffenis ontvangen van die twee, die ik het meest beleedigd heb, van
+mijn vader en van mijn goeden Sander--en dit vertroost mij.--Ween niet,
+Sander! het is zoo beter:--toen ik, op uw verzoek, Harlingen verliet,
+was ik nog loszinnig en dacht alleen om het geluk van weer met u te
+zijn; maar thans heb ik een beter inzicht verkregen ... ik was niet
+waardig, uw vrouw te zijn--en ik moest geen schande brengen in het huis
+mijns vaders:--het is voor mij, voor u beiden beter, dat ik sterve."
+
+"Foei! zoo moet gij niet spreken," zeide Helding: "nietwaar Dokter?"
+
+"Wel neen!" antwoordde deze, zijn papieren weder bergende: "niet
+sterven--weder gezond worden--niet zooveel praten!--_femina animal
+loquax_--te veel vermoeien.--Hm! Zonderling--Sander Gerritsz--dien naam
+meer gehoord--hm!--brief van den Drost--zeeroof--inbreken--Jaco--niet
+vinden--thuis liggen--hm!" Deze laatste woorden sprak hij slechts
+halfluid en mompelend uit, zoodat zij door de meesten, die te veel met
+Klaartje bezig waren om op hem te letten, niet of slechts half verstaan
+werden.
+
+"Kom!" zeide ik tegen de zieke: "gij moet u zoo ongerust niet maken,
+noch u het ergste voorstellen: tracht wat te slapen; want gij hebt rust
+nodig. Wat dunkt U, kapitein! zoo wij die goede lieden eens
+alleenlieten. Ons bijzijn is hier toch overbodig."
+
+"Ja, zeide de Dokter: "hier te vol--rust noodig--ik ook weg--veel
+drukten--likkepot bereiden--archief nazien--zieken bezoeken--twee
+klisteeren--aderlating--twee boeren overhoop liggen--brief aan den Drost
+schrijven--Maaike Jansz linkerarm gebroken--heengaan."
+
+Met deze woorden vertrok hij: ik volgde hem met Pulver, en weldra
+vervoegde zich ook Sander bij ons, die waarschijnlijk gevoelde, dat de
+bescheidenheid hem gebood vader en dochter een wijl alleen te laten. Op
+de opene plaats echter, die de twee woningen vaneenscheidde, hield
+Pulver hem staande.
+
+"Nu zel je mij toch niet ontkennen," zeide hij: "dat je Sander Gerritsz
+bent en dat ik je op het buiten van Mevrouw Van Bempden heb gepraaid."
+
+"Stil wat!" fluisterde ik, bevreesd, dat de Dokter, die juist de herberg
+intrad, hem hooren zoude.
+
+"Neen voorwaar niet, mijn goede Schipper!" antwoordde Sander, hem de
+hand toestekende: "maar laat het tusschen ons blijven. Ik heb dien naam
+sedert lang, en om billijke redenen, laten varen."
+
+"Daar heb je verkeerd aangedaan," hernam Pulver: "men moet zich de vlag
+nooit schamen, daar men jaren onder gevaren heeft. Wel man! dat
+verhoopte ik niet, toen ik je daar onder die zeeroovers aan twee ankers
+vastliet, dat ik je ooit weer in ons land aan boord zou komen: nu!
+bergen en dalen ontmoeten mekaar niet; maar menschen wel. En waar heb je
+al gezworven, zooals de ouwe vloo tegen de jonge zei?"
+
+"Ja Schipper! dat zal ik u naderhand wel reis vertellen," antwoordde
+Sander; "waar ik geweest ben, komt er minder op aan," vervolgde hij met
+een zucht: "het zal eerder te bezien staan, waar ik heen moet: hoewel ik
+verklaar, dat het mij in deze treurige oogenblikken vrij onverschillig
+is."
+
+"Ja!" zeide ik, hem terzijde trekkende: "gij moet op uwe hoede zijn. Die
+Dokter is tevens Substituut van den Drost, en, voor zooveel uit 's mans
+woorden te verstaan is, maak ik op, dat hij reeds berichten omtrent u
+heeft, en dat dit eiland u geen veilige schuilplaats biedt."
+
+"Ik wijk niet van hier, zoolang Klaartje in dezen toestand blijft,"
+zeide Sander; "en wat dien meester Doedes aanbelangt, ik ben juist niet
+erg voor hem beschroomd: ik weet nog wel een huismiddeltje, om hem de
+oogen te doen dichtknijpen."
+
+Dit zeggende opende hij de deur der herberg, waar wij binnentraden en
+den Dokter reeds vertrokken vonden.--Ik verzocht Reynszen, zorg te
+dragen voor een goede waakster om de zieke op te passen; waarop hij mij
+verzekerde, dat zijn vrouw en dochter zich reeds bereid hadden
+verklaard, die taak op zich te nemen, en dat overigens niets ontbreken
+zou om haar toestand zooveel mogelijk te verzachten.
+
+Niet ongenegen een weinig lucht te scheppen, sloeg ik aan Pulver een
+wandeling voor, waarop wij onze zaken zouden kunnen bepraten. Wij
+begaven ons, na van Sander afscheid genomen te hebben, het strand langs,
+en ik vroeg hem, wat er al zoo geëischt werd en hoe wij best ons goed
+terug zouden krijgen en geschillen of processen vermijden.
+
+"Ja!" antwoordde hij: "wat zal ik veel zeggen? Wie in de schuit is, moet
+meevaren: en het helpt niet of men tegen dat volkje hier met grof
+geschut aan boord komt en hen bedreigt met de Commissarissen tot de
+Pilotage of met Gecommitteerde Raden; want daar geven zij al zooveel om
+als een walvischhaalder om een dooie schelvisch. Ze liggen hier buiten
+schoots, weet je! en storen er zich niet aan, of zij brieven en bevelen
+krijgen: hebben is hebben, denken zij: en wil je niet naar hun pijpen
+dansen, dan leeren zij het je tot je schade: ik heb nog liever met
+royale zeeroovers te doen dan met zulk slag van volk. Daar ligt nu de
+Hyson en Souchong in het pakhuis: en ik heb niet later dan van morgen
+een kattebelletje ontvangen van Schipper Holmfeld, die op de ree van 't
+Vlie ligt; dat hij die met alle gemak bergen kon en ze meenemen naar
+Kopenhagen: een gelegenheid, zoo schoon als men wenschen kon; maar nu
+wil die verbruide Strandvonder de waren niet laten volgen dan tegen een
+derde van de waarde voor bergloon; terwijl hem volgens alle ordonnantiën
+en costuymen niet meer dan zes twintigsten kunnen toekomen."
+
+"Zoo hij al eens recht heeft op zooveel," zeide ik: "want er is hier
+minder quaestie van geredde, dan wel van geborgen goederen; daar gij met
+de equipage bijna alles gedaan hebt.--Intusschen, indien het daarmede
+gedaan ware ... het is ons veel waard, ons goed terug te bekomen."
+
+"Dan is er," vervolgde Pulver: "nog een klein bagatelletje bij van
+anderhalf percent voor den Strandvonder, en nog een rekening van
+onkosten, voor gebruikte schuiten en wagens en gegeven fooien, daar een
+mensch de oogen van overloopen."
+
+"Dat is toch wat grof," zeide ik: "want waar vraagt men het eenderde
+bergloon voor, indien men nog een extra-rekening maakt voor
+onkosten?--Maar kunnen wij, de quaestie over het bedrag daarlatende, de
+goederen niet loskrijgen onder borgstelling?"
+
+"Wel ja! zeide Pulver: "reken daarop (zooals de schoolmeester zei, toen
+hij den jongen een schellingskoek in plaats van een lei in de hand
+stopte). Zij zullen geen goed laten volgen, voor en aleer er een
+volkomen afrekening heeft plaats gehad."
+
+"Dat zullen wij dan zien," hernam ik. "Wanneer vertrekt die Deensche
+schipper?"
+
+"Zoo ras er goede gelegenheid is: en, gelijk ik het weer aanzie, schiet
+de wind al meer en meer uit en zal hij niet lang meer op zijn ligplaats
+blijven. Hij heeft mij zelfs bericht, dat, zoo hij eenigszins kon, hij
+naar Maklijk-Oud zou opzeilen en dan onze thee in 't voorbijgaan
+innemen."
+
+"Voortreffelijk! zorg dan, dat gij in allen gevalle morgenochtend een
+vaartuig bespreekt, om de lading in te schepen en over te brengen: ik
+zal ondertusschen met den Strandvonder spreken, en zien, wat ik van den
+vent gedaan kan krijgen."
+
+Aldus ons plan gemaakt hebbende, zetteden wij onze wandeling nog een
+eindweegs voort, over onverschillige zaken pratende, tot wij het
+dienstig vonden terug te keeren. Nauwelijks waren wij het dorp weder
+binnengetreden of ik zag den gewichtigen man, die de betrekkingen van
+Substituut-Drossaard en Geneesheer vereenigde, uit een der huizen voor
+den dag komen, en, zoodra hij ons gewaarwerd, zijn koers tot ons
+richten.
+
+"Als UEd. dien man tot vriend kunt maken, zal alles goed gaan," zeide
+Pulver: "hij is hier zooveel als de admiraalswimpel, waar alles naar
+kijkt, die meester Doedes: en zij moeten wel ontzag voor hem hebben:
+want zetten zij hem den voet dwars, en knijpt hij ze niet als Drost, dan
+pepert hij het hun in als Dokter."
+
+"Gevonden!" zeide Doedes (gelijk ik nu vernomen had dat 's mans naam
+was), zoodra hij ons zag: en meteen klopte hij op zijn zak: "goed
+geheugen--Monsieur Weerglas--Sander Gerritsz--struikroover
+--zeeschuimer--brief van den Drost--knevelen--naar den vasten wal
+zenden--hm!"
+
+"Wat zegt UEd.?" vroeg Pulver, eenigszins verschrikt: "Is Sandertje een
+roover?--Och! dan heeft die verbruide Don Manoël het op zijn rekening;
+want beter kalf van een jongen heb ik nooit aan boord gehad: maar zoo
+gaat het: wie met pek omgaat, wordt er mee besmet."
+
+"En zijn uw orders zoo gestreng?" vroeg ik, niet zonder eenig leedwezen
+te gevoelen over het lot, dat Sander boven 't hoofd hing.
+
+"Orders, hm! hm!--Terschelling een vrijplaats--_refugium_--Staten niet
+achten--vervallen _privilegium_--orders gestreng."
+
+Ik zweeg en begreep dat het beter voor mij was, dit punt niet verder aan
+te roeren. Vooreerst had ik er overvloedig mijn bekomst van, om mij met
+eens andersmans zaken te bemoeien: en, ten tweede kwam het mij voor, dat
+meester Doedes, ondanks zijn beslissenden toon, het nog maar half met
+zichzelven eens was, of hij het oude recht van vrijplaats, waar
+Terschelling aanspraak op maakte, al dan niet zou eerbiedigen, en achtte
+ik het, als Zoon van den Hoofdschout, ongepast, mij in een geschil van
+zoo teederen aard te mengen, 't welk mij later waarschijnlijk kwalijk
+zoude genomen worden. Ik vond het dus verkieslijker, den man over mijn
+eigen zaken te onderhouden, en deelde hem in korte woorden de redenen
+mijner komst en den onhebbelijken eisch des Strandvonders mede.
+
+"Hm!" zeide hij, het hoofd schuddende: "gaat den Strandvonder aan--mij
+niet--u voor Schepens beklagen--goed recht uitspreken!"
+
+"Ja," zeide ik, "maar ik zou liever de zaak zonder vonnis in den minne
+zien te vinden, en daarom wenschte ik uwe tusschenkomst in deze in te
+roepen."
+
+"Hm!--mij niet in moeien--mijne zaken niet--maar--als de zaak in orde is
+niet vergeten:--tiende penning mij betalen--ten profijte der
+gemeente--oud recht van Terschelling--hm!"
+
+"Hoe," riep ik: "nog meer exacties! dat recht is immers afgeschaft bij
+een besluit van HH. Staten?"
+
+"Hm! edict van 12 December 1663--gekheid--Staten hun macht te buiten
+gegaan--hm!--volhouden."
+
+"Hoe!" riep ik: "gij, die hier den Drossaard vertegenwoordigt, zoudt u
+kanten tegen een edict der Staten, waarbij een middeleeuwsche vexatio
+paal en perk gesteld is?"
+
+"Hm!--Drost--Enkhuizen--nooit hier komen--geld trekken--niets
+uitvoeren--Doedes al het werk doen--Staten oude wijven--het eiland niet
+kennen--makkelijk besluiten nemen in Den Haag--Terschelling zware
+lasten--vele rampen--schrale verdiensten--leven wagen bij
+schipbreuken--_qui onera_--_etiam fructus_."
+
+"Ik wil gaarne toegeven," hernam ik, "dat de brave lieden, die het hunne
+hebben gedaan om bijstand te bieden aan de manschap van de _Fortuin_, of
+die tot het bergen der lading hebben medegewerkt, aanspraak hebben op
+belooning: en die zal hun ook geworden, maar ik zal nooit toestemmen in
+de verplichting om zulke hooge bergloonen te betalen als van ons
+gevorderd worden, noch recognitiegelden, die afgeschaft zijn; en zoo de
+Strandvonder geen rede verstaat, dunkt mij, dat gij, Mijnheer! mij recht
+moet verschaffen, en althans niet, bij reeds bestaande, een nieuwe
+exactie voegen."
+
+"Hm!--Zaak van den Strandvonder--geen belang er bij--_negotium a me
+alienum_--voor de Rechtbank--zeven Schepenen--goed recht--naar huis
+gaan."--Met dit bescheid verliet hij ons en begaf zich binnen zijn
+woning waar wij op dit oogenblik voorstonden.
+
+"Goed recht!--Ja, dat kan UEd. denken," zeide Pulver: "wij komen bij den
+duivel te biecht. Met dat al, ik geloof, dat zoo UEd. den man een kleine
+fooi voor zijn beleefdheid beloofd hadt...."
+
+"Dat in eeuwigheid niet," zeide ik: "denkt gij, dat ik de Justitie om
+wil koopen?"
+
+"Nu!" hernam Pulver: "wij zullen zien wat er van wordt, zei de blinde,
+en hoe UEd. met Reynszen varen zult...; maar, dat Sandertje een roover
+geworden is, dat spijt mij tot in mijn ziel."
+
+Hier waren wij aan de herberg terug, en ik trad nu met den Strandvonder
+in onderhandeling; doch ook hier vond ik het onmogelijk om den man af te
+brengen van zijn eisch, die, volgens hem, op goed recht en oude
+herkomsten steunde: zoodat ik, daar ik toch verlangde de thee te
+verzenden, per slot nog blijde was, hem in mijn voorstel te zien treden,
+om het gevorderde, gelijk ook de 10 pct. recognitie, onder protest te
+betalen, terwijl Pulver, die inmiddels volgens afspraak een schuit was
+gaan bestellen, terugkwam met de tijding, dat de hoeker _Kjöbenhavn_,
+Schipper Holmfeld, zich reeds in het Maklijk-Oud bevond.
+
+
+ * * * * *
+
+
+VIER-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.
+
+WAARIN VERHAALD WORDT, HOE DE THEE AAN BOORD VAN DE KJÖBENHAVN WERD
+GEBRACHT, EN DEN LEZER VELE VERRASSINGEN WORDEN VOORBEREID.
+
+
+De toestand der zieke, waarvan Helding mij van tijd tot tijd bericht
+kwam geven, was intusschen niet verbeterd: zij scheen van uur tot uur
+zwakker geworden en de kenteekenen eener spoedige ontbinding begonnen
+zich te vertoonen. Haar geest bleef echter helder en opgeklaard, en zij
+had zich met meer kalmte dan zich verwachten liet, met den Predikant
+onderhouden, die op haar verlangen haar was komen bezoeken. Sander, die
+bij den Drost was ontboden geweest, was van daar teruggekeerd en week
+niet van haar sponde; terwijl de vrouw en dochter van Reynszen bij
+afwisseling bij haar waren en met alle hartelijkheid die diensten
+bewezen, welke een vrouw meer dan een man in staat is waar te nemen: ja
+zelfs aangeboden hadden den nacht bij haar op te zitten.
+
+Hoewel voor Helding een bed in een afzonderlijk vertrek gereedgemaakt
+was, verkoos hij, gelijk niet te verwonderen was, den nacht in de
+ziekekamer door te brengen. Wat mij betreft, ik begaf mij met Pulver,
+nadat wij het avondeten gebruikt hadden, in de ons aangewezen
+slaapkamer, waar wij ons in twee tegenover elkander geplaatste bedsteden
+ter ruste schikten. Ik was echter ook thans niet bestemd, die ongestoord
+te genieten: althans, nauwelijks was ik onder de dekens gekropen, of een
+luid gepraat, gevloek, gezang en geloop, dat mij zoo duidelijk in de
+ooren klonk alsof het in mijn slaapvertrek plaats had, schonk mij de
+onaangename overtuiging, dat mijn bedstede allernaast den zoogenaamden
+gemeenen haard gelegen en daarvan slechts door een dun beschot was
+afgescheiden. Voorts bleek het mij, dat de herberg bezocht was door een
+aantal varensgezellen en visschers, die zich vrij luidruchtig aanstelden
+en wier gemeene taal verward dooreen klonk. Onder die stemmen was er
+een, welke het mij voorkwam meer te hebben gehoord; doch ik kon mij niet
+te binnen brengen, waar en wanneer zulks had plaats gehad. Dit alles
+hield mij uit den slaap, en ik kon niet nalaten, het lot van Pulver te
+benijden, die, meer verwijderd van het gedruisch, of beter daaraan
+gewoon, was ingeslapen zoodra hij de veeren geroken had, en met een
+luide basstem lag te snorken. Ik troostte mij echter met de gedachte,
+dat die drukke gasten niet den geheelen nacht in mijn nabijheid blijven
+maar ook weldra hun kwartier zouden zoeken, en besloot inmiddels geduld
+te nemen.
+
+En inderdaad, langzamerhand dropen de gezellen één voor één af, en
+hoorde ik Reynszen elk op zijn beurt een goeden avond wenschen: zij
+waren allen op één na weg, toen de laatst overgeblevene, dezelfde, wiens
+stem mij bekend voorkwam, tot den waard begon te spreken:
+
+"Wel! hoe is 't? Is die vent met zijn duffelsch buis hier niet meer, die
+met die bleeke meid is komen andwalen?"
+
+"Jawel!" antwoordde Reynszen: "maar ik weet niet, of hij jou nu wel te
+woord zal staan; want zen liefste is dan maar erg ziek. 't Zal krap an
+zijn, as ze den morgen haalt."
+
+"Dat d.... niet. Zeg hem, dat hij hier komt, dat Andries er is, en hem
+spreken moet."
+
+"Andries!" herhaalde ik bij mijzelven, terwijl het koude zweet mij over
+het lijf liep, en ik verwonderde mij niet langer, dat mij de stem bekend
+was voorgekomen. Ik ging recht overeind zitten en spande mij nu zoozeer
+in om te luisteren en geen woord te verliezen, als ik vroeger mijn best
+gedaan had om niet naar het gepraat te hooren.
+
+"Nu, ik wil hem wel roepen," zeide de waard: "maar toch ik twijfel, of
+hij hier zal komen. Met deze woorden verliet Reynszen het voorvertrek.
+Andries bleef met de vingers op tafel trommelen en een liedje neuriën,
+terwijl ik geheel ontroerd over het zonderlinge toeval, dat mij opnieuw
+in de nabuurschap bracht van een zoo gevaarlijken fielt, bij mijzelven
+overdacht, of het ook raadzaam zou wezen, hem aan te geven. Spoedig
+echter hoorde ik de deur, welke naar het achterhuis leidde, weder
+opengaan.
+
+.Wel!" klonk de stem van Andries den binnenkomende te gemoet: "lag je
+vertuid, dat je zoolang noodig hadt het anker te winden?"
+
+"Wat wilt gij?" vroeg Sander met een sombere stem.
+
+"Wat ik wil?--Wel nu nog fraaier! Hebben wij geen afspraak gemaakt om
+mekaar hier te praaien! En waarvoor ben je anders hier angeland?"
+
+"'t Is waar!" antwoordde Sander met een diepen zucht: "maar het is al
+verklikt, dat ik hier zou komen. Ik ben bij den Drost ontboden
+geweest...."
+
+"Welnu! En hij heeft u weer laten afzeilen; anders zou je nu niet hier
+met mij spreken:--wat wou hu?"
+
+"Hij heeft mij te kennen gegeven, dat hij in last ontvangen had, mij in
+verzekering te nemen: maar tevens dat dit eiland vanouds een vrijplaats
+was voor zoodanigen, die hier stil verkozen te leven en borg stellen
+voor hun goed gedrag."
+
+"Bij ()," zeide Andries: "wij zouden borg voor elkaar kunnen wezen."
+
+"Ik heb hem een goeden borg op tafel gelegd," hernam Sander: "en die
+heeft hij ter griffie gedeponeerd: zoodat wij als beste vrienden
+gescheiden zijn."
+
+"Bij mijn zolen," zeide Andries: "ik zou hem ook zulk een borg willen
+geven; maar, dan is het eerst noodig, dat ik die zelf ga koopen:--en
+daarover moeten wij nu samen scheepsraad beleggen."
+
+"Ik dank u," zeide Sander: "ik heb reeds genoeg op mijn rekening, en
+begeer mijn zondenregister niet te vergrooten.
+
+"Hoe! wat!" riep Andries uit; "is de man een kind geworden? Zet () die
+grillen uit den kop: neem een glas brandewijn en verzuip daar alle
+viezevazen in. Ga zitten vent! Denk je, dat ik hier ben ten anker
+'ekomen om bot te vangen?"
+
+Er was een oogenblik stilte: ik hoorde stoelen verschuiven, en bemerkte,
+dat beiden zich aan de andere zijde van het beschot, dat ons scheidde,
+hadden geplaatst.
+
+"Jongen!" zeide Andries: "er is zulk een schoone zaak voor ons te doen.
+Dat pakhuis ... ik ben er heen gelaveerd ... met eenen trap ligt de deur
+in ... kostelijke thee man, en geen averij: en Joosje ligt met zijn aak
+in de haven. In een ommezien is het voort, zonder dat iemand lont ruikt
+of vermoedens op ons heeft."
+
+"Dat zal nooit gebeuren!" zeide Sander: "die Huyck is een braaf slag van
+een kerel, en ik zal niet dulden, dat iemand de hand slaat aan 't geen
+hem toekomt."
+
+"Huyck zeg je? Welke Huyck?" vroeg Andries, blijkbaar verwonderd.
+
+"De zoon van den Hoofdofficier," antwoordde Sander: "hij is gisteren
+gekomen en logeert hier in de herberg."
+
+"Te droes! doet hij?--Wel dan zou ik een dubbelen trek in de zaak
+hebben; want ik heb met dien verbrusten zandhaas nog een ouwe afrekening
+te houen--en zoo ik hem op de eene of andere wijze averij bezorgen kan,
+ik zal het, de d.... haal mij, niet laten."
+
+"Gij zult wel," zeide Sander: "of wij worden kwade vrienden."
+
+"Nu! dan wat anders," hernam Andries: "ik bedank om mij hier te
+vertuien: en dien meester Doedes vertrouw ik zooveel als een verrotte
+plank en heb ook geen plan hem anders als het voormarszeil te betalen.
+Hij zal, als hij onze borgtochten beetheeft, er net zooveel
+consciëntiewerk van maken om ons uit te leveren, als ik om dit glas
+brandewijn te drinken. Hoor! ik weet iets dat ons er uit helpt. De pleit
+is hier toch van het schip en wij moeten zien hoe wij verder komen. Nou
+is er van avond een hoeker op Maklijk-Oud voor anker gekomen, die wel
+niet voor overmorgen het zeegat uitgaat. Wat dunkt je, zoo wij die eens
+een bezoek brachten en de reis op eigen gelegenheid deden?"
+
+"Hoor Andries!" zeide Sander: "Ik ben hier gekomen, 't is waar, om met u
+en de overige makkers te overleggen, wat ons te doen stond; maar ik ben
+van gedachten veranderd: wat gij voorhebt is mij om 't even: ik zal u
+geen stroobreed in den weg leggen; maar reken niet op mij om u te
+helpen."
+
+"Wel die en dat, hoe heb ik het met je? Ben je bekeerd of heb je een
+schat opgevischt?--En zou je ons nou verraaien, nou we je hulp het meest
+noodig hebben?"
+
+"Ik herhaal, dat ik u niet verraden zal, maar stil uw gang laten gaan:
+dit moet u genoeg zijn. De reden, waarom ik mij niet, ais vanouds, aan
+uw hoofd stel, is u, dunkt mij, tamelijk onverschillig. Ik wil niet, en
+daarmee uit."
+
+"Brui naar de pomp," zeide Andries, wrevelig: "heeft die sloerie je
+omgepraat: 't is er ook een lievertje naar!--En hoe wil je, dat ik zulk
+een boodschap an de maats overbreng? Zij zullen het immers niet
+'elooven. En wat koers zel je dan verder houen? Of ben je een stille
+verklikker 'eworden."
+
+"Wat ik doen wil, of doen zal, is mijne zaak," zeide Sander: "ik heb
+gehoord, wat gij te zeggen hadt, en wensch u goeden nacht:--ik kan mij
+thans niet langer met u ophouden: vaarwel."--Dit zeggende stond hij op.
+
+"Maar wat deksel! Is het Zwarte Piet, dien ik spreken hoor? of is hij 't
+niet?" vroeg Andries, oprijzende en hem volgende: "bedenk toch: een
+spiksplinternieuw vaartuig,--en een rijke vracht--je bent nou zeker wat
+dingsig onder je baaitje om de ziekte van die seldrementsche meid: maar
+denk er reis over na, en zoo je er nog toe besluit, geef er mij dan
+morgen met den dag maar sein van. Wij ankeren zoolang bij...." Hier
+veranderde zijn stem in een zacht gefluister, hetwelk ik niet verstaan
+kon. Sander scheen echter geen voldoend antwoord te geven; want ik
+hoorde ten slotte Andries met een zwaren vloek van hem gaan onder den
+uitroep van: "je verdijt het? wel ga dan en laat je opknoopen!"--Een
+oogenblik later hoorde ik hem de voordeur uitgaan, die hij met geweld
+achter zich toetrok, terwijl ook Sander zich van zijnen kant
+verwijderde.
+
+Ik bleef de zaak overpeinzen. Naar het weinige, dat ik begrepen had, te
+oordeelen, kwam het mij niet onwaarschijnlijk voor, dat Andries en zijn
+makkers het oogmerk hadden, om het Deensche vaartuig te verrassen en
+prijs te maken: doch het denkbeeld boezemde mij eenige gerustheid in,
+dat zij die onderneming te gewaagd aanzagen om die zonder de leiding of
+medehulp van Sander te doen. Ik achtte het ondertusschen mijn plicht,
+zoowel den Kapitein van het schip als de Overheden op Terschelling te
+waarschuwen van het gesmeede ontwerp, en het deed mij leed, dat ik het
+adres van de plaats, waar de booswichten bijeenkwamen, niet had kunnen
+verstaan. Ook was ik niet geheel zonder bezorgdheid over de koopwaren,
+die in het pakhuis lagen; doch ik vleide mij, dat daar vooreerst geen
+aanslag op gedaan zou worden en dat ik in allen gevalle aan Sander een
+steun zoude hebben om die goederen, al werden zij gestolen, weder terug
+te bekomen. Lang nog hielden de ontroering over het gebeurde en de
+overpeinzingen, die daarvan het gevolg waren, mij uit den slaap, totdat
+eindelijk de vermoeidheid zegevierde en ik het geluk had in te
+sluimeren. Toen ook was mijn slaap zoo vast, dat de zon reeds hoog aan
+den hemel stond eer ik ontwaakte. Ik bemerkte dat Pulver reeds was
+opgestaan, en waarschijnlijk uit bescheidenheid, het vertrek verlaten
+had zonder mij te wekken. Ik kleedde mij spoedig aan en haastte mij naar
+het voorhuis, ten einde hem op te zoeken. Ik vond echter noch hem, noch
+Reynszen; maar op mijn geroep kwam de vrouw van laatstgemelde
+aangeloopen.
+
+"Zoekt Mijnheer mijn man en den Schipper?" antwoordde zij op mijn
+vragen: "o heden! die zijn al sedert drie uren aan het pakhuis. Zij
+wilden Mijnheer niet wakker maken: Mijnheer sliep zoo gerust."
+
+"Een fraaie reden!" zeide ik, eenigszins ontevreden: "denken zij, dat ik
+hier op Terschelling gekomen ben om te slapen?--En hoe staat het met de
+zieke?"
+
+"Slapjes!" antwoordde vrouw Reynszen: "het arme schaap zal het niet lang
+meer maken: och! 't is stichtelijk om te hooren, zoo onderworpen en
+gelaten als zij is; en de ouwe man is dan danig en danig bedroefd, en de
+andere ook, zoodat het met geen droge oogen is bij te weunen. Gisteren
+gaf de meester nogal hoop, dat het schikken zou; maar hedenmorgen had
+hij er ook al geen zinnigheid in."
+
+"Hoe!--is de Dokter ook al reeds hier geweest?" vroeg ik, hoe langer hoe
+meer ontevreden op mijzelven, dat ik mij verslapen en op Pulver, dat hij
+mij niet gewekt had en de noodzakelijkheid gevoelende, van mij terstond
+naar het pakhuis te begeven: ik legde echter vooraf een kort bezoek af
+bij de zieke, verzocht aan Helding alles te bestellen, wat hij tot gemak
+of lafenis mocht noodig oordeelen: en, Sander ter zijde nemende, gaf ik
+dezen te kennen, dat ik hem een oogenblikje afzonderlijk wenschte te
+spreken.
+
+"Ik heb gisternacht uw gesprek met Andries gehoord," zeide ik, zoodra
+wij ons alleen bevonden.
+
+Hij bloosde en zag een wijl voor zich neder: "welnu!" zeide toen, het
+hoofd met eenige fierheid opheffende, "dan zal UEd. ook gehoord hebben,
+dat ik genoten weldaden weet te erkennen."
+
+"Dat heb ik," zeide ik "en ik dank u voor de ridderlijke wijze, waarop
+gij voor mijn thee in de bres zijt gesprongen. Ik beklaag u, arme man,
+want gij wilt den goeden weg op, en gij weet slechts niet hoe zulks aan
+te vangen: is het zoo niet?"
+
+"Ach Mijnheer! moet ik het u bekennen?" zeide Sander, terwijl hij weder
+voor zich zag en het hoofd met weemoed schudde: "UEd. hebt betere
+gedachten van mij dan ik verdien. Toen ik op dit eiland aanlandde, was
+het niet met het voornemen om mij te beteren. Het is waar, dat het
+leven, hetwelk ik in Gooiland leidde, mij tegen de borst stuitte; want
+ik was niet in de wieg gelegd om een gemeene straatroover te zijn. Neen!
+het leven en bedrijf in de West-Indien, dat was meer voor mij geschikt:
+en echter: zelfs daartoe ware ik nooit gekomen, had mij het voorbeeld
+van Don Manoël niet aangevuurd. Maar hij had aan mijn tot dien tijd toe
+sluimerende verbeeldingskracht een nieuwen weg aangewezen; hij had mij
+geleerd, datgene als iets grootsch en verheven te beschouwen, hetgeen ik
+voorheen zondig en schandelijk gerekend had. Hem te volgen, met hem op
+den Oceaan te strijden, dood en vernieling aan te brengen, was mij een
+wellust, een verdienste geworden. Zijn vijanden waren ook de mijnen: en
+zoo het mij reeds een onvolprezen voorrecht toescheen, als zijn
+Luitenant zijn manschap aan te voeren, hoe moest mijn hoogmoed dan niet
+stijgen, toen ik, na zijn vertrek, mij zelf tot opperhoofd verheven
+zag!--Ik weet, dat het handwerk, dat ik dreef, onwettig en ongeoorloofd
+was; dat de dood mijn loon was, indien ik gevangen werd:--maar aan een
+anderen kant: ik was machtig, onafhankelijk, zonder iemand, die mij te
+bevelen had: ik schatte mij hooger dan een Admiraal; want deze moge de
+eerste op de vloot zijn, hij mag die vloot toch niet voeren, dan waar
+Heeren Staten het hem gelasten. Welnu!--het was dat leven, het was die
+hooge rang, waar ik naar reikhalsde, dien ik weder herwinnen wilde: en
+ik wilde er Klaartje in doen deelen: want ondanks haar ontrouw, en
+ondanks al wat er gebeurd is, heb ik haar altijd blijven liefhebben, en
+de gedachte aan haar was de eenige, die mij soms kwelde, toen ik in de
+West-Indien was. Het was daarom, dat ik Andries en zijne makkers hier
+had ontboden: mijn voornemen was--en hij weet het goed die schoelje--om
+zoo mogelijk een goed zeebouwend vaartuig weg te kapen:--en eenmaal in
+het ruime sop gekomen, zou ik den weg naar het meer van Maracaibo en
+mijn oude makkers wel weder hebben teruggevonden."
+
+"En," zeide ik, "om aan uw dwazen, doemwaardigen wensch te voldoen,
+zoudt gij in koelen bloede de manschap vermoord hebben van het schip,
+dat gij behoefdet?"
+
+"Dat alles is voorbij," vervolgde Sander, zonder mijn vraag te
+beantwoorden. "Ik heb Klaartje teruggezien: ik ben getuige van haar
+lijden, van haar berouw geweest: ik heb gevoeld, dat ik nog te
+weekhartig was om ... vergeef mij ... een rol vol te houden, die een
+hart van staal vereischt. Ik heb van mijn voornemen afgezien:--en ik
+ken mijn makkers genoeg: zij zullen het zonder mij niet durven
+ondernemen, veelmin ten uitvoer brengen:--zij zullen zich
+verstrooien:--en de hemel geve, dat ik nooit weer van hen hoore."
+
+"En gij," vroeg ik: "welke zijn uw verdere plannen?"
+
+"Kan ik aan de toekomst denken, zoo lang zij ginds ligt te sterven?"
+vroeg hij op een eenigszins verwijtenden toon,
+
+"Ja, dat kunt en moet gij," antwoordde ik, na een oogenblik geweifeld te
+hebben: "gij moet uw leven beteren en dat moogt gij geen oogenblik
+uitstellen. Gij moet dit land verlaten, waar gij niet langer als een
+eerlijk man kunt leven, maar de wereld staat voor u open. Ga naar
+Rusland: daar worden wakkere gezellen als gij, die het zeemanswerk
+verstaan, met open armen ontvangen: bied daar uw diensten aan en gij
+zult door de wereld komen: is het al niet in een hooge betrekking, dan
+althans in zulk eene, welke gij u nimmer behoeft te schamen."
+
+"Gij meent het wel met mij, Mijnheer Huyck!" zeide Sander, met
+aandoening: "en ik zal uw woorden overdenken; maar verg mij niet, thans
+reeds eenig besluit te nemen. Ik moet eerst aan Klaartje de oogen
+sluiten: dan misschien.... God zegene u, Mijnheer Huyck!"
+
+Met deze woorden wendde hij zich af en keerde naar het ziekvertrek
+terug. Zijn verhaal had een diepen indruk op mij gemaakt.
+
+"Al weder een slachtoffer van kwalijk geplaatste eerzucht," dacht ik bij
+mijzelven, terwijl ik de herberg verliet: "die Sander had een braaf en
+nuttig mensch kunnen worden, indien zijn ongelukkig gesternte hem niet
+het al te verleidelijke voorbeeld van Don Manoël had voor oogen gesteld:
+en deze zal eens, op den dag des oordeels, behalve zijn eigen schuld,
+ook de wandaden te verantwoorden hebben, waaraan zich deze ongelukkige
+heeft schuldig gemaakt."
+
+Aldus peinzende, was ik weldra de bergplaats der gestrande goederen
+genaderd, en zag van verre den braven schipper, die zweetende en
+zwoegende zijn matrozen bevelen gaf, terwijl zij onder zijn opzicht de
+kisten thee op een paar wagens laadden, en Reynszen hen voor de open
+deur van het pakhuis stond aan te zien. Zoodra Pulver mij in 't oog
+kreeg, liep hij naar mij toe, roepende:
+
+"'t Is al afgewasschen Patroon! zooals de kajuitsjongen zei, toen hij de
+hemden van den kapitein overboord had laten vallen: ik heb den
+deurwaarder van morgen al uit zijn bed getrommeld, en hij heeft een
+exploit aan Reynszen gedaan, je leven zoo niet ... en het geld betaald
+ook: en nou gaan wij den boel naar de _Kjöbenhavn_ brengen. Kijk eens,
+Patroon! 't is een lust om te zien, zoo kurkdroog als de kisten gebleven
+zijn; er is geen druppel water bij de thee gekomen:--nu in allen
+gevalle, dat zou aan hem, die ze drinken moet, de moeite van 't zetten
+bespaard hebben."
+
+"En drink jelui waarachtig dat goed nou te Amsterdam?" vroeg Reynszen,
+nader tredende: "'t is bylo een rare kost: ik heb 't eens gezien: maar
+ik zou 't niet lusten."
+
+"Kom! kom!" zeide ik: "mettertijd zult gijlieden er ook wel smaak in
+krijgen, als 't wat algemeener wordt. Maar wat ik zeggen wilde,
+Kapitein! gij hebt mij een leelijke poets gebakken, met mij zoo te laten
+slapen. Ik weet, gij deedt het om bestwil; maar anders: ik ben daar niet
+op gesteld."
+
+"Och Patroon! je sliep zoo gerust: ik wou je niet wakker maken, zooals
+de dief zei, toen hij het horloge van den huzarenofficier van het
+beddetafeltje nam en de officier hem bij de lurven pakte:--en wij konden
+dat alles immers best afdoen, Reynszen en ik?"
+
+"Met verlof!" zeide ik tegen dezen: "kendet gij de lieden, die
+gisteravond laat ten uwent waren?"
+
+"Neen!" antwoordde Reynszen: "het is eerst sedert een paar dagen, dat
+zij bij mij aankomen: de eene, zooals hij zegt, wil veulens koopen: de
+andere heeft weer een negotietje van snuisterijen: en een derde is een
+matroos, die verlof heeft: en een vierde is voor plezier mee, maar wat
+verscheelt het mij? zoolang zij betalen, vraag ik niet, wie zij zijn, of
+hoe zij heeten:--en bovendien, Terschelling is een vrijplaats vanouds:
+al hadden zij wat uitgericht, dan mag niemand hen hier molesteeren."
+
+"Ik weet niet," zeide ik, "of de Heeren Staten veel om uw vrijplaats
+zouden geven; maar zoude het u aangestaan hebben, indien zij, gelijk hun
+eerste voornemen was, dit pakhuis leeg gestolen hadden?"
+
+"De duiker haal me!" zeide Reynszen, verbaasd: "voerden die lieve
+jongens zulke dingen in hun schild?"
+
+"Of wat zoudt gij er van denken," vervolgde ik, met genoegen den indruk
+bespeurende, dien mijne redenen maakten: "indien zij eens in den
+volgenden nacht het vaartuig beklommen, dat ginds op de reede ligt, de
+manschap afmaakten en overboord smeten en met het schip gingen
+strijken?"
+
+"Met onze thee gaan strijken!" riep Pulver, opstuivende.
+
+"Zoudt gij dan wel in uw schik zijn," vervolgde ik, "van dat voorgewende
+recht van vrijplaats te hebben volgehouden, en daardoor aanleiding te
+hebben gegeven tot den moord van die ongelukkigen, die zich ginder
+veilig wanen, en het vast vertrouwen koesteren dat een goede Justitie
+voor hen waakt."
+
+"O die schelmen!" riep de waard, met vuur: "hebben zij zulke voornemens?
+Wacht! daar zullen wij toch even met den Drost over dienen te spreken;
+want voel je, die dient de zaak toch te beslissen.--En hebben zij zoo
+openhartig en luidruchtig over hun plannen gesproken, dat UEd. het
+hooren kon? Maar wanneer hebben zij dat toch gedaan? want, zoolang ik in
+de kamer was, is er geen woord over gevallen."
+
+Ik bedacht mij een oogenblik, alvorens te antwoorden; want ofschoon ik
+het hoogst noodig oordeelde, dat Andries en zijn makkers gepakt werden,
+wenschte ik Sander wel te sparen. "Hoor eens!" zeide ik eindelijk: "hoe
+ik er achter gekomen ben is hetzelfde, en dat zal ik op zijn tijd wel
+aan de Justitie ontdekken. Draag gij intusschen zorg, dat men een wakend
+oog over die kerels houde en hun gangen naga: dat moet, dunkt mij, hier
+op 't eiland niet moeilijk wezen."
+
+"Neen voorwaar!" zei Pulver lachende: "zij moesten in een konijnshol
+kruipen; anders weet ik niet, waar zij zich hier zouden verstoppen."
+
+"Een goed verstaander heeft aan een half woord genoeg," zeide Reynszen:
+"en Mijnheer wordt voor zijn inlichting bedankt. Jawel, Terschelling is
+een vrijplaats; maar 't behoeft daarom geen boevennest te worden. Nu! ik
+kuier op en zie of ik den Drost kan vinden. Tot straks dan."--Dit gezegd
+hebbende, verwijderde hij zich, mij met Pulver bij de vrachtwagens
+latende.
+
+"Wat dunk je, Patroon?" vroeg Pulver, toen hij weg was: "zou UEd. ook
+lust nebben om met de schuit mee te gaan naar de _Kjöbenhavn_, voor een
+veranderingetje? Er is hier toch niet veel raars te zien. Kapitein
+Holmfeld is een hupsche vent, die ons goed onthalen zal, wees daar zeker
+van: en dan kan UEd. hem de kisten zelf aanbevelen. Dat heeft altijd
+meer klem, dan dat ik het doe."
+
+Ik omhelsde dit voorstel met genoegen: daar het verblijf op Terschelling
+toch niet zoo vermakelijk was, of het kon wel eenige variatie gedoogen;
+ik liet mijn mantel door een der matrozen halen, en weinige minuten
+waren er verloopen, toen ik, met Pulver en een gedeelte der manschap van
+de _Fortuin_, mij in het vaartuig bevond, hetwelk de theekisten naar het
+Deensche schip moest overvoeren. In een klein half uur tijds waren wij
+de haven uit en op de reede gekomen, en zag ik Kapitein Holmfeld aan de
+trap staan, onze komst verbeidende. Niet verre van hem stonden twee in
+mantels gewikkelde personen, die insgelijks naar ons uitkeken.
+
+"Het schijnt dat er passagiers aan boord zijn," zeide ik tegen Pulver.
+
+"Dat dunkt mij ook," zeide Pulver: "ja, dat is geen wonder: er trekken
+tegenwoordig heel wat lieden dien koers uit. Nu! wij zullen zien."
+
+Weldra lagen wij naast de kof: "alles wel! alles wel" klonk het nu over
+en weer. "Hier breng ik je een heele winterprovisie", riep Pulver zijn
+confrater toe: "zoo geurig, dat je schip er wel een jaar naar rieken
+zal."
+
+"'t Is mij welkom," gaf Kapitein Holmfeld, een stevige vierkante Deen,
+hem in goed Hollandsch ten antwoord. "Maar gij komt immers ook aan
+boord, met dien Heer, dien gij bij u hebt?"
+
+"Wel gewis!" zeide Pulver, terwijl hij de ladder besteeg: "dat is een
+van mijn patroons, dien ik meebreng: hij zal u, hoop ik, ook geen belet
+doen."
+
+"In 't minste niet," antwoordde Holmfeld; terwijl twee matrozen van zijn
+manschap aan die van ons vaartuig een paar handspaken toestaken, die mij
+bij het opstijgen tot een leuning verstrekken moesten.
+
+"Nu blijft gijlieden toch eten?" vervolgde de Kapitein: "ik ga toch niet
+voor morgen het zeegat uit. Stuurt uw schuit maar weg, en laat die u
+t'avond terug komen halen; of anders, ik zal u wel met de sloep aan wal
+laten brengen; want de wind gaat toch liggen: wij krijgen stilte."
+
+"Wat mij betreft," zeide ik, na Pulver even te hebben aangezien: "ik
+neem gaarne uw aanbod aan: te liever, daar ik betere gedachten van uw
+keuken heb, dan van den Terschellingschen pot."
+
+"Nu! dat is mij lief," hernam Holmfeld: "wel! wel! 't is een macht van
+kisten, die gij mij aanbrengt: als ik ze alle maar plaatsen kan:--en
+staat gij er voor in, Schipper! dat er geen averij aan is?"
+
+"Gij kunt ze zelf bezien," zeide Pulver: "er is geen drop water bij
+gekomen."
+
+De kisten, die intusschen aan boord waren overgebracht, werden met de
+vereischte nauwkeurigheid bezichtigd en voorloopig op het dek
+bijeengezet en met een zeil bedekt, terwijl men bezig was er
+tusschendeks een geschikte bergplaats voor gereed te maken.
+
+"Ik behoef u de zorg voor de waren, die ik meebreng, niet aan te
+bevelen," zeide ik tegen Holmfeld: "maar wat ik u in de eerste plaats op
+het hart moet drukken, is de zorg voor uw eigen schip; want het kon wel
+gebeuren, dat gij in den volgenden nacht een bezoek ontvingt, dat u
+alles behalve welkom ware."--En ik verhaalde hem in korte woorden het
+plan, waar ik onderricht van bekomen had: er bijvoegende, dat het
+bestuur van Terschelling, naar mijne gedachten, wel de noodige
+maatregelen zou nemen om een aanslag te voorkomen.
+
+"Dat wensch ik," zeide Holmfeld: "maar in allen gevalle dank ik Mijnheer
+voor de waarschuwing: en zoo zij het in den kop kregen, zoo iets te
+beproeven, zouden zij ook ondervinden, dat Kapitein Holmfeld handen aan
+'t lijf en fiksche gasten aan boord heeft. Maar zij zullen het niet
+zooverre laten komen.--Wees zoo goed en zeg er maar niets van dat de
+passagiers het hooren. Die menschen mochten zich maar noodeloos ongerust
+maken: ofschoon, wat den ouden Heer betreft, ik niet bang zoude wezen,
+dat hij mij in den steek liet zitten. 't Is een kerel als een boom, en
+die mee in zijn leven den plankenvloer heeft beloopen: dat zag ik direct
+wel toen hij aan boord kwam: geen landrot zou zoo op zijn gemak over het
+dek gekuierd hebben."
+
+"Dat is waar ook," zeide ik: "gij hadt, dunkt mij, passagiers aan boord,
+waar zijn die gebleven? Ik hoop niet, dat zij bang voor mij zijn."
+
+"Wel neen!" zeide Pulver, zich in het gesprek mengende: "wij zullen ze
+niet opeten, zooals de matrozen zeiden, toen zij de vaatjes rum van den
+bottelier hadden gekaapt."
+
+"Zij zijn naar beneden gegaan," zeide Holmfeld: "'t schijnen hupsche
+menschen; waar wat schuw van vreemde aangezichten. Wij zullen hun echter
+laten vragen, of zij niet mede een kopje koffie komen drinken. Toe
+Melis! loop eens gauw naar beneden, en vraag, of Mijnheer en de Juffer
+ons met hun gezelschap willen vereeren. Zeg dat er niemand vreemds is
+als de Kapitein van de Fortuin en Mijnheer Huyck."
+
+Wij begaven ons hierop in de kajuit, waar koffie, brood en boter werd
+aangebracht: en nauwelijks had Pulver zijn koperen tabaksdoos
+uitgehaald, en een pijp met een geweldige pruik gestopt, of de deur ging
+open en ik herkende in de binnentredende passagiers--Amelia en haar
+vader. Ik stond eenigszins verzet; echter was mijn verwondering over hun
+onverwachte verschijning minder groot dan bij vorige gelegenheden; ik
+geloof, dat ik reeds aan dergelijke verrassingen gewoon was geworden.
+Niet wetende, in hoeverre hun ware naam en betrekking aan den kapitein
+bekend waren, vergenoegde ik mij, hen beleefdelijk te groeten, terwijl
+alleen een glimlach, dien ik niet weerhouden kon, aan een derde zoude
+hebben kunnen doen gelooven, dat ik hen vroeger gekend had: en ik
+besloot mijn handelwijze naar de hunne te regelen; daar zij toch van den
+kajuitsjongen bericht hadden ontvangen, wien zij boven zouden vinden, en
+zich dus konden voorbereiden, hoe zich jegens mij te gedragen. Maar zoo
+ik al zweeg en mij goed hield, er was iemand in ons gezelschap, op wien
+de komst van de nieuwaangekomenen een indruk maakte, die zich niet zoo
+licht bedwingen liet. De goede Pulver namelijk had hen nauwelijks in 't
+aangezicht gekeken, of hij sprong van de bank, waar hij op gezeten was,
+zoodat de versch gestopte pijp in stukken vloog en, met een goed deel
+tabak, asch en vuur daarnevens, op den grond rolde, staarde vader en
+dochter met open mond beurtelings aan en sloeg toen de handen ineen, dat
+het klapte:
+
+"Wat drommel!" riep hij eindelijk uit: "heb ik het mis, of heb ik het
+wis?"
+
+"Hoe zoo?" vroeg Holmfeld: "kennen de vrienden mekaar?"
+
+"Dezen Heer ken ik," zeide Van Lintz, met een onveranderd gelaat: en
+naar mij toetredende, drukte hij mij de hand.
+
+"Neen maar...." hernam Pulver: "bij mijn zaligheid zou ik er op durven
+zweren:--en toch is het niet wel mogelijk.--Maar zoo ik niet wist dat
+het geen droom is, en dat wij hier werkelijk in 't Maklijk-Oud bij
+Terschelling lagen, op den hoeker _de Stad Kjöbenhavn_, Kapitein
+Holmfeld, dan zou ik denken, dat wij ons in de zee van de Antilles
+bevonden."
+
+"Dat is wat ver van hier," zeide Van Lintz, met het onnoozelste gezicht
+van de wereld, terwijl hij eenige vonken uittrapte, die de pijp van
+Pulver op de vloermat gestrooid had.
+
+"Wel! Wel!" vervolgde Pulver: "hadden wij nu Sandertje maar hier:--die
+kon getuigen, of er ooit zoo'n gelijkenis bestaan heeft.--En de Juffer
+ook--net datzelfde vriendelijke bakkesje, schoon wat grooter en bleeker
+dan toen:--neen! nu kan ik er toch niet meer aan twijfelen."
+
+"Er bestaat geen onmogelijkheid, dat wij elkander vroeger gezien
+hebben," zeide Van Lintz, op een koelen toon: "maar uw gezicht staat mij
+niet voor."
+
+"Wel mogelijk!" zeide mijn metgezel: "Kapitein Pulver, tot uw
+dienst--vroeger schipper van de Compagnie op de _Prins te Paard_, thans
+van het huis Van Bempden, Van Baalen en Comp. op de _Fortuin_, die, God
+beter 't, ginds in 't zand ligt bedolven.--En heeft UEd. alzoo het ...
+handwerk vaarwelgezeid?--Nu! dat is prijselijk:--er was toch weinig eer
+mede te verdienen."
+
+Amelia zag beangst en bevende, eerst haar vader, vervolgens mij aan met
+een smeekenden blik. Eerstgemelde bleef echter op denzelfden koelen toon
+tegen Pulver voortgaan:
+
+"Ik weet niet," zeide hij: "wat gij bedoelt. Mijn naam is: Bos: en ik
+ben op de Antilles nooit geweest."
+
+"Uw herinneringsvermogen bedriegt u, vriend Pulver!" zeide ik: "ik ken
+dien Heer zeer wel: en de gelijkenis, die gij vindt, kan niet streelend
+noch aangenaam voor hem zijn."
+
+"Nu! ik ontgeef het mij dan," zeide Pulver: "ik vraag verschooning, zoo
+ik den verkeerde voorhad, gelijk de soldaat zei, die zijn Kornel
+overhoop schoot: er is meer gelijk als eigen: maar die ontmoeting, op
+twaalf graden Noorderbreedte, ligt mij altijd door het hoofd te malen.
+Ik moet u die toch eens vertellen," zeide hij, terwijl hij een versche
+pijp stopte.
+
+"Straks!" zeide ik, het gesprek willende afleiden: "wij zitten pas en
+wij hebben den tijd nog.--Gij hebt het goed getroffen, Kapitein
+Holmfeld! Waart gij een paar dagen vroeger van Amsterdam gezeild, dan
+hadt gij den storm ook niet misgeloopen."
+
+"Ik had niet verwacht, u hier aan te treffen, Mijnheer Huyck!" zeide Van
+Lintz, die inmiddels met zijn dochter had plaats genomen: "het is
+waarschijnlijk de ramp, aan uw schip overkomen, die u herwaarts gevoerd
+heeft.--Wanneer is UEd. van huis gegaan?" Ik voldeed aan zijn vraag en
+gaf hem een vrij omstandige beschrijving van mijn reis, minder uithoofde
+van de belangrijkheid mijner ontmoetingen als om te voorkomen, dat het
+gesprek tot het vroegere onderwerp terugkeerde. Toen ik gedaan had,
+vroeg Amelia: "Gij hebt dus Mejuffrouw uw tante nog vóór uw vertrek
+gesproken?"
+
+"Ja!" antwoordde ik, beseffende, waar deze vraag op doelde: "zij was
+zeer wel en had bericht van u ontvangen."
+
+"Ik verzoek u, haar minzaamst van mij te groeten," hernam zij "eenmaal
+ter plaatse mijner bestemming gekomen, zal ik niet verzuimen haar te
+schrijven en nogmaals voor al haar goedheid te danken."
+
+"Gij verhaaldet zooeven," zeide Van Lintz, "van de moeite, die gij gehad
+hebt, om uw eigendom, en dan nog wel tegen betaling van schandelijke
+bergloonen, uit de handen van den Strandvonder terug te bekomen, maar
+gij moogt nog van geluk spreken, dat uw vaartuig niet gestrand is op een
+plaats waar heerlijke rechten op de zeedriften en strandvonden worden
+uitgeoefend; want dan hadt gij wel geheel onverrichterzake kunnen
+terugkeeren."
+
+"Of op een plaats, waar zeeroovers wonen," zeide Pulver er bij: "want
+dan ware niet alleen schip en lading, maar ook leven of vrijheid er mede
+gemoeid geweest."
+
+"Ik heb," vervolgde Van Lintz, zonder zich aan de aanmerking van Pulver
+te storen, "van nabij voorbeelden gezien, tot welk een uiterste die
+afknibbelingen en gewelddadigheden gedreven worden, welke men zich tegen
+hulpelooze schipbreukelingen veroorlooft, en hoe in een land, hetwelk
+roem draagt op vrijheid en verlichting, de winzucht ook te dezen
+opzichte alle menschelijkheid uitdooft, ik was in mijn jeugd zeer bekend
+en zelfs nauw verwant met een Heer, wiens waren naam ik verzwijgen zal,
+daar een zijner zonen nog heden een aanzienlijk staatsambt bekleedt, en
+dien ik dus gemakshalve Murél zal noemen. Deze Heer van Murél woonde op
+zijn voorvaderlijk slot aan de noordkust van ons land gelegen; doch van
+het gezag, hetwelk zijn voorgeslacht had uitgeoefend, was hem slechts
+weinig bijgebleven, en het ontbrak hem bovendien aan middelen om zijn
+stand behoorlijk op te houden. Wel had hij grond genoeg in eigendom, en
+de afnemende zee vergrootte jaarlijks zijn grondgebied; maar om dit te
+bebouwen had hij de kosten eener indijking moeten dragen: en daartoe was
+hij niet in staat; te meer, daar hij geen slag, of geen lust had om van
+zijn inkomsten iets ter zijde te leggen; maar die verteerde naarmate hij
+die ontving; ja eer hij die ontvangen had. Wat hem nog het meest
+opbracht, was het strandrecht: wat op zijn wadden aan kwam spoelen of
+aan den grond raakte, was goede prijs; en daar kraaide nooit een haan
+naar; en wee den armen schipbreukelingen, die hulp of herbergzaamheid
+bij hem kwamen zoeken; want zij mochten zich gelukkig achten, indien zij
+vrij kwamen met opoffering van al hun geredde plunje, en indien hij hen
+niet de zee weer instuurde, waar zij pas uit gered waren.--Maar het was
+niet altijd stormweer: en niet altijd raakten er vaartuigen in het
+gezicht van het slot te Murél aan den grond; doch mijn bloedverwant
+zaliger had een vrij zonderlinge en geheel eigene manier om te zorgen
+dat dit gebeurde, en de kans zoo voordeelig mogelijk voor hem te maken.
+Hij was niet ongelijk aan sommige spelers, die, wanneer de fortuin hun
+niet gunstig is, raad weten om haar een weinig in de hand te werken en
+een zetje vooruit te geven. Zoo had hij b.v. altijd een loodsboot in
+zee, die bereid was haar diensten den voorbijvarenden schippers aan te
+bieden; doch wee dengenen, die ze aanvaardde, want hij kon zeker zijn,
+dat zijn vaartuig op het droge raakte en dat de lading in de bergplaats
+van den Heer van Murél overging. Langen tijd was dit middel met een goed
+gevolg bekroond geworden; doch ten laatste kregen de schippers het in
+den neus en bedankten den Heer van Murél voor zijn loodsen:--en nu moest
+er op een andere wijze raadgeschaft. Een zestal kloeke en welgewapende
+kerels werd den loods toegevoegd, en wanneer dan een voorbijzeilend
+vaartuig aan boord werd geklampt, was het wel genoodzaakt zich aan hun
+bedrieglijke leiding over te geven, en den gevorderden tol te betalen."
+
+"Onbegrijpelijk!" riep ik uit: "en werd dit geduld?"
+
+"Ik zoude het niet gelooven, veelmin verhalen," ging Van Lintz voort,
+"indien ik het niet had gezien; maar ik heb zelf, ik durf het thans wel
+te bekennen, meer dan een dier tochten bijgewoond: ik was toen nog zeer
+jong, had geen recht besef van het mijn en dijn, en het kwam niet in mij
+op, dat mijn oom iets onbetamelijke of onwettigs zoude gelasten: te meer
+daar hij mij dikwijls onderhield over zijn voorvaderen, die, naar hij
+beweerde, tot de Noordsche zeekoningen hadden behoord, wier leus was, op
+den Oceaan geen vrienden te kennen."
+
+"Dan heeft UEd. toch zoo een beetje aan de zeerooverij gedaan," zeide
+Pulver: "en ik was straks niet zoo geheel buiten koers, dat ik u voor
+dien anderen aanklampte, die een effectieve zeeroover was."
+
+"En liet het Landsbestuur zulke gruwelijke dingen ongestoord heur gang
+gaan?" vroeg Holmfeld met een verbazing, welke ik deelde.
+
+"Wat zal ik u zeggen," hernam van Lintz: "de Heer van Murél was geen
+gemakkelijke patroon, en zeker geen kat om zonder handschoenen aan te
+vatten. Zijn schuldeischers betaalde hij niet en hij lachte er wat mede,
+of zij hem voor de Rechtbanken citeerden. Eens kwam er een gerechtsbode
+uit Groningen, met voornemen van beslag op gijn goederen te leggen, zoo
+roerend als onroerend; maar nauwelijks was hij het slot genaderd, of de
+Heer van Murél liet de brug ophalen en weigerde hem den toegang: toen de
+gerechtsbode hierop aandrong, binnengelaten te worden en met luider stem
+zijn mandaat begon te ontvouwen, liet de Heer van Murél hem aanzeggen,
+dat hij zich spoedig van zijn grondgebied had te verwijderen, en dat hij
+hem in het tegenovergesteld geval zonder eenigen vorm van proces zou
+doen ophangen. De ambtsdienaar liet zich deze waarschuwing niet herhalen
+en dankte den Hemel, toen hij zich weder buiten de grenzen der
+Heerlijkheid bevond. En die zelfde Heer van Murél zat in de vergadering
+van H. E. Mogenden en was een van 's Lands bestuurders. Prijs wie lust
+heeft, na dit voorbeeld, de vrijheid, welke men in dit Gemeenebest
+geniet," voegde de Heer Van Lintz er met een schamperen glimlach bij.
+
+"Met verlof" zeide ik: "juist de omstandigheid, dat UEd. dit bijzonder
+geval aanhaalt en en als iets schier ongeloofelijks vertelt, bewijst,
+dat het eenig in zijn soort is en daaruit alzoo geene gevolgtrekking ten
+nadeele onzer staatsinrichting in 't algemeen kan getrokken worden."
+
+Pulver als een goed patriot, rangschikte zich bij mijn gevoelen; terwijl
+Holmfeld daarentegen beweerde dat zijn passagier gelijk had en dat in de
+Vereenigde Provinciën eigenlijk niemand van die zoo hooggeroemde
+vrijheid genot had, buiten eenige bevoorrechte familiën. Hieruit
+ontstond een vrij langdurige woordenwisseling; waaraan Van Lintz een
+einde maakte, door mij voor te stellen, zijn verblijf beneden eens te
+bezichtigen; ik nam dit gereedelijk aan, te meer, daar ik bemerkte, dat
+Amelia zeer naar de vrije lucht begon te verlangen: en, inderdaad, de
+damp, welke de beide schippers uitbliezen, had het vertrek zoodanig
+vervuld: dat men er den rook kon snijden.
+
+
+ * * * * *
+
+
+VIJF-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.
+
+WAARIN DE GESCHIEDENISSEN VAN DE HEEREN BOS, VAN BEVEREN, DEN
+VLIESRIDDER, DEN BARON VAN LINTZ, DEN GRAAF VAN TALAVERA, DEN ZEEROOVER
+DON MANOËL ENZ. ENZ. WORDEN VERHANDELD, EN HETGEEN EVENWEL, WAT DE
+LENGTE BETREFT, MEE ZAL VALLEN.
+
+
+Ik begreep, dat het bezoeken van zijn verblijf aan boord slechts een
+glimp was, door den Heer Van Lintz aangewend, om gelegenheid te vinden,
+mij alleen te spreken. Wij liepen dan ook de nauwe slaapplaatsen slechts
+even door en langs een andere trap weder op het dek komende, begaven wij
+ons naar de voorplecht.
+
+"Het verheugt mij" zeide ik, "dat ik u hier beiden in veiligheid en van
+alle vervolging ontslagen zie."
+
+"Ja Mijnheer!" zeide Van Lintz, terwijl hij met den vinger de blanke
+streep aanwees, die, van Vlieland naar Terschelling loopende, de grenzen
+tusschen het ruime sop en de binnenzee scheen af te teekenen: daarginds
+is het open vaarwater en de weg der vrijheid."
+
+"Droevig genoeg," zeide ik, "wanneer men dien buiten zijn vaderland moet
+zoeken."
+
+"Mijn vaderland!" herhaalde hij, met een bitteren lach: "wat noemt gij
+mijn vaderland? Is het dat rampzalige Graafschap, waar ik geboren ben en
+waar de eenzelvigheid van een onbeduidend plantenleven alleen gevarieerd
+wordt door buurt- of familietwisten? Zijn het die Zeven Provinciën, die
+verdeeld in zeden en belang, gestadig met elkander overhoop liggen, en
+waar eenige laatdunkende kooplieden, die men in andere landen nauwelijks
+de tafel der lakeien zoude waardig keuren, onbeschaamd het meesterschap
+voeren en de wereld willen regeeren? Is het dat Spanje, dat mij
+vogelvrij verklaard heeft?--Ik ben een wereldburger, Mijnheer!"
+
+Ik achtte het onnoodig, dezen onbillijken en onbetamelijken uitval te
+beantwoorden, welke ik overigens zag, dat door Amelia niet werd
+goedgekeurd: want zij schudde het hoofd en zag haar vader met weemoed
+aan.
+
+"Ik versta u, mijn dochter!" zeide hij, zich tot haar wendende: "ik
+weet, wat gij denkt, schoon gij het schroomt te zeggen; gij beschuldigt
+mij in uw hart, dat ik menschen en staten onrechtvaardig beoordeel, en
+dat ikzelf in vele opzichten de rampen, die u en mij troffen, door mijn
+handelwijze heb verwekt. Het is mogelijk: ik heb nooit willen buigen
+voor onrechtmatig gezag, noch voor wetten, door willekeur
+ingesteld.--Maar hierover genoeg; de oogenblikken zijn kostbaar en
+behoeven niet verbeuzeld te worden: ik ben den Heer Huyck schuldig zijn
+weetgierigheid te voldoen en hem die omstandigheden uit mijn levensloop
+mede te deelen en op te helderen, welke hem nog duister mochten
+voorkomen. Ik had gedacht, dit bij brief te doen: onze wederontmoeting
+biedt mij een gemakkelijker gelegenheid aan, om mij van die taak te
+kwijten."
+
+Ik betuigde hem mijn genoegen over zijn toezegging: en zich op een
+affuit gezet hebbende, begon hij zijn verhaal:
+
+"Ik ben geboren uit een adellijk geslacht van het Graafschap Zutfen, de
+jongste en thans eenig overgeblevene van een aantal kinderen. Mijn
+vader, de Baron Van Lintz, bracht zijn dagen op zijn afgelegen landgoed
+door, daar hij geen eigen middelen bezat om in de groote wereld eenig
+figuur te maken, en de Roomsche godsdienst, welken hij beleed, hem van
+het bekleeden eener winstgevende bediening uitsloot. Ik scheen dan ook
+bestemd om, gelijk mijn broeders, stil en onopgemerkt als een
+boeren-edelman voort te leven; maar het was anders door het lot beslist.
+Mijn moeder, die tot de heerschende Kerk behoorde, had in 's-Hage en
+elders vele en aanzienlijke bloedverwanten: en dezen, een meer dan
+gewonen aanleg in mij meenende te bespeuren, beduidden haar, aan mijn
+opvoeding een meerdere zorg ten koste te doen leggen, dan mijn broeders
+ten deel viel; terwijl zij met elkanderen de daartoe vereischte uitgaven
+op zich namen. Ofschoon ik door mijn vorderingen aan hun verwachting
+vrij wel beantwoordde, en een kennis van zaken en personen verkreeg,
+welke mij in mijn volgende loopbaan wel te stade kwam, had ik echter
+geen trek, om, gelijk zij verlangden, een geleerde te worden. Ik helde
+meer tot den zeedienst over, waartoe ik--'t geen zeker vreemd genoeg
+scheen in iemand, die als ik, in een landprovincie geboren was--een
+bijzondere neiging gevoelde, welke nog versterkt was geworden door de
+tochtjes, die ik jaarlijks, staande mijn verblijf bij mijn oom te Murél,
+op de Noordzee deed en waarvan ik u zooeven het een en ander verhaalde.
+Deze, mijn oom Van Murél was de eenige, die mijn neiging billijkte.
+Tegen den zin mijner overige bloedverwanten, die het belachelijk vonden,
+dat ik een loopbaan in zou treden, waar ik het, uithoofde mijner
+kerkleer, nooit, ver in kon brengen, werd ik, door zijne bemoeiingen als
+adelborst aangesteld: en na een paar jaren dienst zag ik mij, 't zij
+door toedoen mijner beschermers, 't zij omdat ik het werkelijk wel
+maakte, tot Luitenant bevorderd. Dit was nu zeer goed en wel; maar nu
+was ik ook tot dien rang gestegen, waar de slagboom neerviel: en
+kleingeestige staatsinstellingen moesten mij beletten, hier te lande
+ooit hooger op te klimmen.
+
+Ik leerde ondertusschen, te Amsterdam zijnde, de dochters van den op
+pensioen gestelden Kapitein Reefzeil kennen. Ik werd verliefd op de
+jongste, en zag mij weldra gelukkig door haar wedermin. Het verschil van
+Godsdienst was echter een hinderpaal, waartegen mijn ouders minder
+zouden hebben opgezien (daar, gelijk ik zeide, mijn moeder insgelijks de
+hervormde leer beleed), doch die voor den ouden streng rechtzinnigen
+Reefzeil onoverkomelijk was. Bij de teleurstelling, welke ik hierdoor
+ondervond, voegden zich de verdrietelijkheden, welke mij dagelijks
+kwelden, wanneer ik jongere of min bekwame officieren mij over 't hoofd
+zag stijgen, alleen omdat zij der heerschende Kerk waren toegedaan. Ik
+had dit vroeger, bij 't aanvaarden mijner loopbaan minder geteld; doch
+nu ik het ondervond, werd het mij onverdraaglijk. Ik was, daar mijn
+geboorte mij den toegang tot de hoogste kringen verschafte, in kennis
+geraakt met den Spaanschen Gezant en deze opende mij de gunstigste
+vooruitzichten, indien ik konde besluiten, in den dienst van Z.
+Katholieke Majesteit te treden. Dit voorstel kwam mij te aanlokkelijker
+voor, nademaal ik begreep, dat ik op deze wijze mijn twee vurigste
+wenschen, het bezit mijner dierbare Cornelia en een hooger stand in de
+maatschappij, zoude kunnen bereiken. Ik haalde haar over, met mij te
+vlieden, zond mijn ontslag in, trouwde heimelijk in de kapel van den
+Gezant en vertrok, door hem van goede brieven van aanbeveling voorzien,
+met mijn echtgenoote naar Spanje. Ik werd aldaar goed ontvangen. Men had
+juist bekwame zee-officieren noodig; en het leed niet lang of ik zag mij
+aan boord van een oorlogsbrik geplaatst. Alles liep mij in den aanvang
+mede: ik had het geluk gewichtige diensten aan mijn nieuw vaderland te
+bewijzen en genoot een snelle bevordering. Door toevallige
+omstandigheden geraakte ik ook in diplomatieke betrekkingen: en een
+voordeelig tractaat met Portugal gesloten, deed mij in de gunst des
+Konings klimmen. Ik werd Admiraal, Grande van Spanje, Vlies-ridder,
+Graaf van Talavera, in één woord, ik zag weinigen mij gelijk en alleen
+den Koning boven mij verheven. Mijn eenige smart was, dat mijn gade de
+mij beschoren eer niet had kunnen deelen: zij was kort na mijn aankomst
+in Spanje overleden, na mij een dochter geschonken te hebben.
+
+Mijn voorspoed (en hoe kon dit anders?) had den nijd van velen opgewekt,
+en men zocht mij van de hoogte, waartoe ik was opgestegen, te doen
+nedertuimelen: dagelijks kwamen den Koning geheime inblazingen ter oore:
+men klaagde mij aan van geldverspilling, van misbruik van gezag, in 't
+kort van tallooze wandaden, welke ik, zoo ze mij openlijk waren verweten
+geweest, met gemak had kunnen wederleggen; doch waar ik mij, zoolang ik
+die niet kende, niet tegen verdedigen kon. Langen tijd weerstond de
+Koning de kuiperijen mijner haters; maar eindelijk begon hij te
+wankelen, en zijn vertrouwen op mij verminderde. Ik ontving een zending
+naar Mexico. Ik begreep, dat deze verwijdering met een ballingschap
+gelijkstond; maar er viel niet anders te doen dan te gehoorzamen. Ik
+oordeelde echter, mij tegen de omstandigheden te moeten dekken en zond
+daarom verscheidene papieren van waarde, ook eenige bescheiden, welke
+tot mijn justificatie konden strekken, en bij sommige waarvan
+aanzienlijke lieden uit Spanje gecompromitteerd waren, met een zekere
+gelegenheid naar Holland, met last om die bij een Notaris te deponeeren,
+onder voorwaarde van die aan niemand, dan op mijn schriftelijke
+vergunning, ter hand te stellen. Ik vertrok dan naar Mexico en nam mijn
+dochter mede, die na den dood van haar moeder in een klooster was
+opgebracht geweest. Mijn afwezigheid gaf ruim baan aan mijn
+beschuldigers, en zij verzuimden de gelegenheid niet. Een half jaar had
+ik in de nieuwe wereld doorgebracht, toen een vaartuig de tijding kwam
+brengen dat ik naar Spanje teruggeroepen werd om mijn gedrag te
+verantwoorden. Ik moest gehoorzamen; maar nauwelijks was ik met mijn
+dochter aan boord van het transportschip gekomen, of mijn degen werd mij
+afgeëischt, en ik zag mij als gevangene behandeld. Op de terugreis werd
+ons vaartuig door zeeroovers aangerand en genomen. Alles werd over de
+kling gejaagd en ik had mijn behoud en dat mijner dochter alleen te
+danken aan de omstandigheid, dat een der roovers, die vroeger onder mij
+gediend had, mij herkende. Terwijl men mij naar de schuilplaats der
+vrijbuiters voerde, kwam mijn oom Van Murél met zijn verhalen mij voor
+den geest. Ik vormde het besluit mij op het ondankbare Spanje te wreken
+en voortaan als een Noordsche Zeekoning te leven. Ik liet mijn voornemen
+aan mijn beschermer bemerken: deze juichte het toe: en toen hij, aan wal
+gekomen, mijn naam, de smadelijke behandeling, die ik tot loon mijner
+diensten ondergaan had, en mijn besluit om mij bij hen te voegen, aan de
+zeeroovers openbaarde, werd ik met algemeene stemmen tot hun opperhoofd
+verkoren. Wat in de jaren, die ik in het Meer van Maracaibo doorbracht,
+door mij verricht is, ga ik liefst voorbij: genoeg zij het, dat ik
+geduchte wraak op Spanje nam van de beleediging mij aangedaan; en de
+goede Kapitein, die ginds zijn pijp zit te rooken, kan u verhalen hoe
+gevreesd de naam van Don Manoël in den Mexicaanschen zeeboezem en in de
+Zee der Antilles was."
+
+Hier viel ik den verhaler in de rede.--Gij wildet wraak op Spanje
+nemen," zeide ik: "maar kwam die wraak over beleedigingen u door de
+Rijksgrooten aangedaan, niet op het hoofd neder van onschuldige
+kooplieden en schippers, die wellicht te voren uwen naam met eerbied
+genoemd en uw bestuur gezegend hadden?--moest op deze wijze niet de
+onschuld het gelag betalen?"
+
+"Ik erken, dat uw aanmerking juist schijnt," zeide Van Lintz: "maar is
+dit niet bij elken oorlog het geval? Boeten de soldaten, die in den
+veldslag sneuvelen, de arme landlieden, wier oogst vernield en
+weggeroofd wordt, de burgers, die hun woningen geplunderd en verwoest
+zien, niet voor het vergrijp der vorsten, in wier raadsvertrek de krijg
+besloten is? Ik ook, ik had den oorlog aan Spanje verklaard en aan al
+wie met Spanjaards heulde; en ik strafte den ondankbaren vorst in zijn
+onderdanen. Gij zult mij wellicht tegenwerpen, dat ik--naar het gewone
+gevoelen, een roover was en geen vorst door Gods genade; maar ik erken
+het onderscheid niet, dat door een partijdige beschouwing gemaakt is! ik
+was Souverein: ik heerschte met onbepaalde macht over de mijnen, en het
+eenige verschil tusschen mijn tegenpartij en mij bestond daarin, dat ik
+slechts over vijfhonderd, hij over vijftig millioen onderdanen
+gebood--maar des te grootscher scheen het mij, zijn overmacht te
+tarten."
+
+"Ik zal hierover in geen woordentwist treden, die ons te verre zoude
+leiden," zeide ik, glimlachende over de drogredenen, waarmede Van Lintz
+zijn handelingen zocht te vergoelijken: "ik acht het met dat al
+gelukkig, dat niet iedereen zich geroepen voelt, om een dusdanige nieuwe
+maatschappij te stichten en op roof en doodslag te gronden. Intusschen
+schijnt die tijdelijke heerschappij, hoe grootsch ook, u verdroten te
+hebben. UEd. heeft die, meen ik, vrijwillig verlaten."
+
+"Vrijwillig!" herhaalde Amelia, zich aan haar vader klemmende: "ja
+gewis, Mijnheer Huyck! Vrijwillig, en uit weerzin tegen de leefwijze,
+die wij leidden. O! geloof toch niet, dat mijn vader in ernst het
+gevoelen voorstaat, dat hij zooeven uitte. Neen! de omstandigheden, de
+dwang der roovers, in wier macht wij ons bevonden, noodzaakten hem, in
+het eerst, hun opperhoofd, of hun slachtoffer te worden; en een gevoel
+van wraakzucht kan zich daarmede gemengd hebben;--maar ik heb te vaak
+gezien, met deelneming bijgewoond, hoe dat lijden van onschuldigen, hoe
+die buit, op ongelukkigen verworven, hem bittere uren en slapelooze
+nachten gekost hebben, hoe de omgang met zijn woeste gezellen hem
+tegenstond, en hoe het besef, dat hun handwerk strafbaar in Gods oogen
+was, hem ieder oogenblik den boezem benauwde. Vergeef mij, mijn vader,
+zoo ik te vrijmoedig spreek;--maar uw hart was beter dan uw daden: en
+vaak hebt gij ook naderhand het uur gezegend, waarin gij het besluit
+volbracht, om aan die leefwijze voor eeuwig vaarwel te zeggen."
+
+"Ik zal ten minste altijd het uur blijven zegenen, dat mij u tot dochter
+gaf," zeide Van Lintz, Amelia vriendelijk over de wangen streelende: "en
+ik wil gaarne bekennen, dat ik zonder u, dat besluit, waar gij van
+spreekt, niet zoo licht zoude genomen hebben;--want, hetzij mijn beroep
+schuldig ware of niet, ik was er in vele opzichten aan gehecht: en men
+moet zeeman geweest zijn, Mijnheer Huyck! om zich het alles overwinnende
+genot voor te stellen, dat men smaakt, wanneer men, met een goed schip
+onder de voeten en aan 't hoofd eener stoutmoedige en voor niets
+vervaarde manschap, de zeeën beheerscht en geen meester erkent:--doch
+genoeg hierover: welke dan ook mijn beweegreden mogen geweest zijn, ik
+verliet mijn nieuwe onderzaten en droeg het bevel over de bende aan een
+jongeling over, die met dienzelfden Kapitein Pulver, die mij straks
+herkende, in mijn handen geraakt is. Gij hebt den knaap gezien: hij was
+het, die aan den weg nabij Naarden, op dien avond...."
+
+"o!" riep ik uit: "ik heb hem sedert genoeg weder gezien: en wat meer
+is, hij bevindt zich op dit oogenblik hier geen half uur vandaan: UEd.
+zoude hem desnoods met een gewonen kijker kunnen zien.--Doch daarover
+nader: laat ik uw verhaal niet storen."
+
+"Het overige," hernam Van Lintz, "heeft weinig te beteekenen. Ik trok
+weder naar Europa en kwam behouden in Frankrijk aan. Daar bood ik mijn
+dienst aan verschillende hoven; maar reeds had zich het gerucht, althans
+het vermoeden verspreid, dat de Graaf van Talavera en de Zeeroover Don
+Manoël één persoon waren: en ik ontving allerwegen afwijzende
+beschikkingen op mijn voorslagen. Eindelijk slaagde ik er in,
+betrekkingen aan te knoopen met het Russische hof. Het werd echter
+noodig geoordeeld, opdat de zaak haar beslag krege, dat ik een
+persoonlijke samenkomst had met den Gezant van den Czaar te 's-Hage en
+zijn agent te Amsterdam. Ik kwam derhalve naar de Nederlanden: doch werd
+reeds aan de grenzen gewaarschuwd, dat men mij in Holland als deserteur
+beschouwde, omdat ik indertijd zonder verlof was weggereisd, en dat
+bovendien de Spaansche Gezant mij opeischte. Men raadde mij dus, zoo ik
+het wagen wilde, onder een bedekten naam over te komen. Ik had in het
+Graafschap mijn ouden vader teruggezien; maar helaas! het was alleen om
+hem de oogen te sluiten: mijn moeder, al mijn broeders waren reeds lang
+gestorven.--Niemand van al mijn naaste betrekkingen was meer in leven,
+dan Martha, mijn oude voedster, welke ik vernam, dat thans de hoeve
+nabij Naarden bewoonde. Ik vormde toen het plan mij aldaar schuil te
+houden, tot ik bericht ontving, of ik mij in Amsterdam mocht wagen, en
+inmiddels mijn dochter derwaarts te zenden, om de gewichtige papieren te
+lichten, welke onder den Notaris Bouvelt berustende waren. Het overige
+is u bekend."
+
+"Omtrent," antwoordde ik: "alleen weet ik niet, hoe gij beiden u thans
+hier bevindt, noch welke uw uitzichten voor de toekomst zijn."
+
+"Gij weet," hernam Van Lintz, "dat mij de heer Blaek, om redenen voor u
+van geen belang, zijn dienst had toegezegd. Op den morgen, toen het
+feest aan de hoeve zoude plaats hebben, zorgde hij een half uur voor de
+andere gasten aanwezig te zijn: en, in zijn koets verscholen, reed ik
+naar Huizen, waar mij een boot wachtte, die mij naar den boeier bracht
+van den Heer Blaek, met welken ik naar dit vaartuig werd gesmokkeld,
+hetwelk gedeeltelijk door hem bevracht is, en waar hij voor mij en mijn
+dochter plaatsen had besproken. Amelia, in stilte van ons plan
+verwittigd, was in Amsterdam reeds scheep gegaan; en het gelukte ons
+alzoo ten einde toe de vervolging en de list van uw Heers vaders agenten
+te ontduiken. Thans vlei ik mij, op de plaats onzer bestemming gekomen,
+gelegenheid te vinden om mij naar Rusland te begeven, alwaar de Hemel
+mij vergunne, mijn dagen, na zooveel wisselvalligheden, in vrede te
+slijten en aan mijn arme dochter die rust te bezorgen, welke haar
+geschokt gestel behoeft.--Neem gij intusschen, Mijnheer Huyck! nogmaals
+mijn dankbetuiging aan. Ik weet, dat het bewaren van ons geheim u een
+bron van verdriet is geweest."
+
+"Neen, mijn vader!" zeide Amelia: "gij weet nog niet alles:--ach! gij
+weet niet, welk leed wij den Heer Huyck onwillekeurig veroorzaakt
+hebben. Zijn zoetste hoop, zijn vurigste zielswensch hebben gevaar
+geloopen, van door onze noodlottige kennismaking voor altijd verstoord
+te worden.--Ja!" vervolgde zij met klimmende aandoening, ziende dat ik
+zwijgend voor mij staarde, terwijl haar vader ons beurtelings met eenige
+verwondering beschouwde: "een paar woorden, aan Mejuffrouw Jetje Blaek
+ontvallen, hebben een lichtstraal bij mij doen geboren worden, en ik heb
+niet gerust voordat mij alles was opgehelderd.--ik heb vernomen, hoe
+gij, Mijnheer Huyck! Mejuffrouw Blaek bemindet: hoe zij u met
+wederliefde loonde, hoe haar oom deze verbintenissen tegen was, en hoe
+lastertongen, die haar onze betrekking als misdadig voorstelden, haar
+hadden doen besluiten, u alle verdere aanspraak op haar te ontzeggen."
+
+"Hoe!" riep Van Lintz uit, mij met een blik aanziende, waarin zich de
+uiterste verbazing teekende: "bestond er een teedere betrekking tusschen
+u en Mejuffrouw Blaek?... de nicht van den ouden Blaek?"
+
+"Ik kan het niet ontkennen," antwoordde ik: "maar thans, daar uw vertrek
+mijn gelofte heeft opgeheven, vlei ik mij, mijn gedrag ook bij haar te
+zullen kunnen rechtvaardigen."
+
+"Voor uwe rechtvaardiging zal ik zorgen," zeide Van Lintz, terwijl hij
+opstond en onstuimig heen en weder op het dek wandelde: "vervloekt zij
+de belofte, die mij de oude zondaar heeft afgeperst!--Maar ben ik er dan
+aan gehouden, nu het blijkt, hoe hij mij misleid heeft?--Hij heeft mij
+verhaald dat het huwelijk tusschen zijn zoon en zijn nicht een stellig
+bepaalde zaak was."
+
+"Ik weet," zeide ik, "dat zulks zijn verlangen was; en men gelooft
+gaarne wat men wenscht; maar tot nog toe is het mij niet gebleken, dat
+de beide jonge lieden genegen waren, de door hem gekoesterde hoop te
+vervullen. Wat echter de reden betreft, waarom hij zoo sterk op die
+verbintenis gesteld is, deze kan ik niet gissen."
+
+"Maar ik des te beter," riep Van Lintz: "hij heeft mij misleid, ik
+herhaal het; maar hij moet niet denken, dat men mij straffeloos tot
+speelbal neemt. Ik zal hem schrijven:--hij zal u zijn nicht geven--en
+een goeden bruidsschat bovendien, of ik zal hem het masker afrukken en
+aan de kaak stellen, den schijnheiligen bedrieger; ik heb er de middelen
+toe: en hij weet dit."
+
+"Hoe!" vroeg ik, op mijne beurt verbaasd: "UEd. zou in staat zijn...."
+
+"Ik ben de oorzaak van uw verdriet," zeide Van Lintz: "en het is niet
+meer dan billijk, dat ik goedmake, wat ik bedorven heb. Wees gerust: het
+hart van een jong meisje laat zich niet dwingen; doch, zoo het slechts
+aan de toestemming van Jacobus Blaek mangelt--hij zal die geven, dat
+zweer ik u. De zwarigheid zal alleen daarin bestaan, om zijn nicht van
+de verkeerdheid harer vermoedens te overtuigen."
+
+"O!" zeide Amelia, terwijl zij mij met een betooverenden glimlach
+aanzag, en tevens eenige tranen afwischte, van welke ik mij geen
+rekenschap wist te geven: "een vrouw slaat zoo gaarne geloof aan de
+onschuld van hem, dien zij liefheeft. Laat de Heer Huyck geen moed
+verliezen; hij zal, vlei ik mij, bij zijn terugkomst geen moeite hebben,
+om zijn Henriëtte te overtuigen, dat hij nooit iemand buiten haar bemind
+heeft."
+
+"Hoe!" zeide ik, aangenaam gestreeld door de hoop, die zij mij gaf, en
+tevens verrast door het stellige van haar belofte: "gij gelooft
+waarlijk...."
+
+"Ik ben er zeker van," zeide zij: "maar," vervolgde zij, zich half
+omwendende: "nu niet meer over dit onderwerp."
+
+"Neen!" zeide Van Lintz, ziende dat ze hevig ontroerd was: "over iets
+anders gesproken.--Gij zeidet mij zooeven, dat gij mijn voormaligen
+Luitenant Sander Gerritsz, of Zwarten Piet, zooals hij zich naderhand
+noemen liet, op Terschelling hadt gelaten?"
+
+Ik voldeed op dit punt aan de nieuwsgierigheid van Van Lintz. Mijn
+verhaal wekte zijne deelneming en die zijner dochter: en beiden gaven
+den wensch te kennen, dat Sander hen op de reis vergezellen mocht en
+evenals Van Lintz zelf, gelegenheid zoeken om in dienst des grooten
+Czaars een nieuwe en meer eerlijke loopbaan te beginnen. Aan de
+toestemming van Sander viel niet te twijfelen; want het was bij mij
+zeker, dat hij nog de oude gehechtheid voor zijn voormaligen meester
+koesterde, en ik maakte mij sterk hem te overtuigen, dat, al bleef
+Klaartje in 't leven, zij toch voor hem verloren was. Er bleef dus
+alleen over, door Kapitein Holmfeld het innemen van een nieuwen
+passagier te doen goedkeuren: en wij waren juist voornemens hem deswege
+te gaan spreken, met verzwijging natuurlijk der omstandigheden, waarmede
+het raadzaam was niet voor den dag te komen, toen de beide Kapiteins
+naar ons toekwamen.
+
+"Wel zoo! zijn de vrienden een luchtje gaan scheppen?" vroeg Pulver, en
+zich toen tot Van Lintz wendende, die op wilde staan: "blijf zitten,
+Mijnheer! hou uw gemak, zooals de havik tot de duif zei terwijl hij haar
+plukte: ja, wou jelui zien, waar de _Fortuin_ gebleven is?--naar den
+kelder, Mijnheer! en de visschen zitten er misschien al in de
+kajuitskamer een kaartje te spelen."
+
+"Inderdaad!" zeide ik, den blik naar de zandbank wendende, waar ik den
+dag te voren het wrak nog herkend had en nu niets meer te zien was: "zij
+is verdwenen! Hoe kan in zulk een korten tijd....?"
+
+"O!" zeide Pulver: "het zand is hier in eeuwigdurende beweging, en een
+Loods behoeft geen drie weken ziek te zijn om het vaarwater te
+verleeren. Wij liggen hier nu goed en wel op Maklijk-Oud en hebben water
+in overvloed; maar Joost weet, hoe het over ettelijke jaren zal wezen,
+als die verwenschte Robbeplaat nog verder kuiert."
+
+De vrees van Pulver werd bewaarheid; want, op dit oogenblik dat ik
+schrijf, is sedert lang die reede voor gewone vaartuigen ontoegankelijk
+geworden en biedt zij alleen bij hoog water den visscher een tijdelijke
+schuilplaats aan.
+
+"Bedrieg ik mij?" vroeg Schipper Holmfeld, die middelerwijl met zijn
+kijker naar den kant van het Vlie had uitgezien: "of is het de boeier,
+die den Heer Bos aan boord gebracht heeft, die ginds komt opzeilen?
+Gelieft UEd. eens te zien?"
+
+"Inderdaad!" zeide Van Lintz, na op zijne beurt te hebben uitgekeken:
+"ik heb er niet veel opgelet; maar nu gij 't zegt, hij heeft er veel
+van."
+
+"UEd. heeft toch niets vergeten?" vroeg Pulver.
+
+"Niets van zoo groot belang, dat men het mij zou komen nabrengen:--ja
+waarlijk ... hoe meer ik hem beschouw:--zie zelf eens, Mijnheer
+Huyck...."
+
+"Het is het jacht van Lodewijk Blaek!" riep ik uit, door den kijker
+ziende, en den groenen voorsteven met verguld beeldwerk herkennende,
+waar het zilveren schuim tegen opspatte:--en vervolgens, Van Lintz ter
+zijde trekkende: "was hij mede in 't geheim van uw vertrek?" vroeg ik
+hem.
+
+"Dat gewis niet," antwoordde Van Lintz; "en al wist hij er van, hij
+althans zoude de onbeschaamdheid niet hebben, mij opnieuw onder de oogen
+te komen."
+
+"Het zou toch nogal toevallig zijn," zeide ik, "indien hij juist in den
+zin gekregen had, ook dezen koers uit te komen. In allen gevalle zullen
+wij geduld dienen te hebben, en afwachten wat het geeft."
+
+Wij bleven aldus een geruimen tijd uitkijken, zonder dat het vaartuig
+ons merkbaar naderde, daar het door den tegenwind genoodzaakt was te
+laveeren, en ons, nu zijn voorplecht, dan zijn, met sierlijk, in den
+zonneglans fonkelend loofwerk pronkenden spiegel vertoonde. Eindelijk
+kwam men ons van onze beschouwing afroepen met het bericht, dat de
+maaltijd was opgedischt, en begaven wij ons in de kajuit. Aan tafel
+gezeten, had Pulver nauwelijks een mondjevol soep binnen, of hij begon
+weder over de groote gelijkenis tusschen den Heer Bos en zijn ouden
+kennis den Zeeroover; en wij moesten met of tegen dank, het verhaal
+zijner ontmoeting in de Zee van de Antilles hooren, en tevens hoe hij op
+Terschelling zijn ouden kennis Sander teruggevonden had. Ik nam hieruit
+aanleiding om den Heer Van Lintz, na hem een geheimen wenk te hebben
+gegeven, de vraag te doen, of hij niet een bediende noodig had, en hem
+Sander als zoodanig aan te bevelen.
+
+"Wat drommel, Patroon!" riep Pulver uit: "wou UEd. nou van Sander een
+huisknecht maken? Is dat een werk voor een jongen, die het zeegat uit
+geweest is, en als Stuurman heeft rondgezwalkt?"
+
+"Daarom zou hij mij des te liever zijn," antwoordde Van Lintz. "Ik heb
+iemand noodig, die de zeevaart verstaat; want tusschen ons gezegd: mijn
+reis staat met de zeevaart in betrekking ... ik ben in mijn leven verder
+dan op moeders bont boezelaar geweest:--en zoo die Sander Gerritsz...."
+
+"UEd. heeft zijn naam goed onthouden," zeide Pulver, wiens vermoedens
+weder bovenkwamen en versterkt werden door de zeemansuitdrukking, welke
+Van Lintz gebezigd had: "en ik wil mijn leven op een vermolmde ra
+doorbrengen, zoo het heden de eerste reis is, dat UEd. dien heeft hooren
+noemen. Nu!--dat daargelaten: Harmen Pulver is ook niet mal: en ik weet
+wat ik denk, zooals de vent in 't dolhuis tegen den oppasser zei."
+
+Van Lintz wilde antwoorden, en ik zag het oogenblik komen, waarin een
+verklaring onvermijdelijk werd, toen wij opeens een groote drukte aan
+boord vernamen, en een geluid als van een vaartuig, dat het onze langs
+zeilde; terwijl het over en weer roepen en praten ons gissen deed, dat
+er iemand aan boord gekomen was.
+
+"Ik hoor vreemd volk, Kapitein Holmfeld!" zeide ik: "pas maar op: men
+zou uw boeier prijsmaken eer gij er op verdacht waart."
+
+"'t Zal misschien die Don Manoël wezen, daar de Schipper zooeven van
+vertelde," zeide Holmfeld, lachende, terwijl hij opstond.
+
+"Neen: daar wil ik mijn kop wel op verbeuren van neen," zeide Pulver:
+"ofschoon, een kennis van hem, dat ware mogelijk:" en hij zag Van Lintz
+wantrouwend van ter zijde aan, terwijl Holmfeld de kajuit verliet om te
+gaan zien, wat het wezen kon.
+
+"Het is, zoo waar ik leve, het jacht van den Heer Blaek, dat van ons
+afgaat;" zeide Van Lintz, uit het raam ziende: "wat kan dat beduiden?"
+
+Nog had hij niet uitgesproken, toen de deur openging. Kapitein Holmfeld
+trad binnen, deed een stap zijwaarts en liet iemand door, wiens bijzijn
+wij er verre af waren te verwachten of te wenschen--Lodewijk Blaek.
+
+
+ * * * * *
+
+
+ZES-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.
+
+WAARIN ZICH HET OUDE SPREEKWOORD BEVESTIGD VINDT, DAT MEN GEEN HEI MOET
+ROEPEN, EER MEN OVER DEN DAM IS.
+
+
+De aankomst van dezen onwelkomen gast bracht geen geringe ontsteltenis
+teweeg bij de personen, die zich in de kajuit bevonden Amelia werd
+doodsbleek, haar knieën knikten en zij hield zich aan den rug van haar
+stoel met beide handen vast om niet te vallen. Haar vader stond verrast
+en wierp op Lodewijk een blik vol toorn en verontwaardiging: en ik zag
+met bezorgdheid de toekomst te gemoet, overtuigd, dat de verschijning
+van dezen laatsten niets goeds voorspelde, en tot ergerlijke tooneelen
+zoude aanleiding geven; temeer, toen ik den glimlach bespeurde, die op
+zijn lippen zweefde.
+
+"Ik heb de eer het gezelschap nederig te groeten, zeide hij, een
+spottenden blik op Van Lintz werpende; maar de uitdrukking van zijn
+gelaat veranderde en zijn kleur verschoot, toen hij mij herkende.
+
+"Ga zitten, Mijnheer Blaek!" zeide Holmfeld: "waarlijk, wij waren er
+verre af, van ons op uw bezoek te verwachten: dat is hupsch van u."
+
+"En waarom niet?" zeide hij, zijn onbeschroomdheid terugvindende, en
+plaatste zich meteen op den hem aangeboden stoel naast Amelia, die den
+haren verschoof: "ik ben immers een liefhebber van op het water rond te
+zwalken. Maar laat ik niemand storen. Houdt uw gemak, Mijne Heeren! Ik
+hou, zooals ik zeide, veel van een speelreisje; en bovendien, ik
+wenschte Mijnheer (zich tot Van Lintz wendende) te bedanken voor de eer,
+die hij mijn jacht heeft aangedaan, door het tot zijn overtocht te
+gebruiken. En de Heer Huyck ook hier! maar dat verwondert mij minder:
+men ziet den rook, waar het vuur is:--en als men zulke trekpleisters
+heeft...." hier zag hij, schamper lachende, naar Amelia.
+
+"Mijnheer!" zeide Van Lintz, met nadruk: "ik ben hier slechts passagier
+aan boord, en de Kapitein kan toelaten wie hij verkiest; maar ik moet u
+zeggen, nu het mij blijkt, dat gij bewust waart van onze
+tegenwoordigheid alhier, dat uw ongewenscht bezoek de maat vult van al
+uw onbescheidenheden te mijwaarts."
+
+"Kom Heer Graaf! of welken naam UEd. thans verkiest te dragen," zeide
+Lodewijk: "UEd. kan het zoo kwaad niet meenen: er is, zoo ik wel
+onderricht ben, ook een tijd geweest, dat UEd. ongewenscht aan boord
+kwaamt bij dezulken, die u voor St.-Felten wenschten. Daar is Kapitein
+Pulver, die weet er een geschiedenis van te vertellen."
+
+"'t Is bij mijn zolen niets anders als ik dacht," zeide Pulver: "ja! ja!
+Pulver laat zich geen brik voor een barkas verkoopen, zooals ik zei."
+
+"En gij, Kapitein Holmfeld!" vervolgde Lodewijk tegen den verbaasden
+Schipper: "gij moogt ook wel toezien, of uw geëerde passagier zou uw
+schip wel eens naar de Baai van Venezuela kunnen sturen."
+
+"Ellendeling!" riep Van Lintz, bleek van woede en zich met moeite
+bedwingende: "Wat hebt gij voor? Wat beduidt uw komst, en de taal, die
+gij voert?"
+
+"Ik begrijp er niets van," zeide Holmfeld: "uw eigen vader, Mijnheer
+Blaek! heeft mij deze lieden aanbevolen en aan boord doen ontvangen."
+
+"Mijn vader is, met verlof gezegd, een oude suffer," zeide Lodewijk:
+"maar hij had wel anders gehandeld, indien hij geweten had, dat gindsche
+Heer, die zulk een hoogen toon voert, een deserteur is en een
+zeeroover."
+
+Er volgde een oogenblik van algemeene stilte op deze woorden. De oogen
+van Van Lintz rolden hem vreeselijk in 't hoofd, het schuim stond hem op
+de lippen, en hij ware Lodewijk ongetwijfeld aangevlogen, had niet
+Amelia, eene uitbarsting willende voorkomen, zich voor haar vader
+geplaatst en hem omvat.
+
+"Mijnheer mag wezen wie hij wil," zeide Holmfeld, na zich een wijl
+bedacht te hebben: "hij is mijn passagier: ik heb geld voor den
+overtocht ontvangen en ik versta niet, dat hij aan mijn boord beleedigd
+worde."
+
+"Goed gesproken!" zeide Pulver: "of hij een deserteur is geweest weet ik
+niet; maar, zoo hij al een zeeroover was, kan ik getuigen, dat hij mij
+op een bescheiden wijze behandeld heeft en mij ongemolesteerd heeft
+laten gaan, toen hij mij zonder genade had kunnen opknoopen."
+
+"Met u praat ik niet," zeide Lodewijk, "en wat Kapitein Holmfeld
+betreft, hij mag zich tweemaal bedenken over hetgeen hij zegt; want het
+zou wel kunnen gebeuren, dat hij anders geen zaken meer te doen kreeg
+voor ons kantoor."
+
+"Hoor eens," zeide Holmfeld, op zijn beurt warm wordende: "Mijnheer Bos,
+of zoo hij heeten mag, is onder bescherming van de Deensche vlag en
+niemand zal hem hier verder affronteeren. En wat u betreft, Sinjeur! die
+hier twist komt zoeken, ik raad u, maak maar gauw, dat gij van mijn
+bodem afkomt, of ik laat u tusschendeks smakken en pak u mede naar
+Denemarken. Wat hagels! ik ben baas op mijn schip."
+
+Lodewijk beet op zijn lippen: "Ik ga," zeide hij, op een sarrenden toon:
+"en zal te Amsterdam bericht brengen, dat Kapitein Holmfeld misdadigers
+laat ontsnappen en dat de zoon van den Hoofdschout een afscheidsglaasje
+met hen drinkt."
+
+Ik had mij voorzichtigheidshalve niet in den twist gemengd; maar deze
+persoonlijke beleediging begreep ik niet voorbij te kunnen laten gaan:
+"Mijnheer Blaek!" zeide ik: "ik heb tot nog toe gezwegen: maar ik moet u
+zeggen, dat gij hier een ellendige rol speelt."
+
+"Met u heb ik thans niets te schaffen," zeide hij; "maar later zult gij
+mij voldoening voor die woorden geven."
+
+"Ik had u die reeds lang afgevergd," zeide ik: "indien de eerbied voor
+uw vader en nicht mij niet weerhouden hadden."
+
+"Mijn nicht!" hernam hij, schamper lachende: "het voegt u wel van mijn
+nicht te spreken, wanneer ik u met uw maitres in gezelschap vind."
+
+"Dat is te veel!" riep ik uit: "zoodra wij aan wal zijn...."
+
+"Gij hebt gehoord, wat ik gezegd heb," zeide Holmfeld, terwijl hij
+Lodewijk in den kraag vatte: "nog één woord en ik smijt u in den
+kelder."
+
+"Een oogenblik!" zeide Van Lintz, die inmiddels zich geweld had
+aangedaan om bedaard te blijven: "indien hier iemand beleedigd is, zoo
+ben ik het. Ik had wellicht, uit aanmerking van den dienst, welken mij
+des jonkmans vader gedaan heeft, zijn onbezonnen uitvallen kunnen
+verschoonen; maar het is de eer mijner dochter, welke hij aanrandt, en
+bij den Hemel! hij zal niet naar Amsterdam terugkeeren om daar haar
+goeden naam door zijn schandelijke lastertaal te bezwalken. Welke
+wapenen verkiest gij, Mijnheer Blaek?
+
+Aller oogen waren op Lodewijk gevestigd; hij sloeg even de zijne neder
+onder den ontzagwekkenden blik van Van Lintz; maar zijn gelaat bleef
+dezelfde spotachtige uitdrukking behouden, welke het van zijn
+binnentreden af niet verlaten had.
+
+"O ho!" zeide hij: "begint Mijnheer eindelijk te begrijpen, dat er een
+fatsoenlijker wijze is om tusschen cavaliers een twist te beslechten dan
+met de vuist, gelijk gemeene kruiers?--Wat zal ik u antwoorden? De
+wapens zijn mij vrij onverschillig; maar liefst vecht ik op den vasten
+wal; ik heb nooit het ambacht van zeeroover uitgeoefend: en schoon ik
+redelijk vast sta op de planken van mijn jacht, ben ik nooit gewend
+geweest--zooals andere lieden--het rapier of de pistool aan boord te
+bezigen!"
+
+"Het zij zoo!" zeide Van Lintz: "wij zijn in 't gezicht van
+Terschelling, en daar zal zich wel een eenzaam plekje bevinden waar wij
+onze zaak kunnen afdoen. Gij zult er zeker niet tegen hebben, dat de
+Heer Huyck en Kapitein Pulver ons tot getuigen strekken."
+
+"Ik zie niet, dat wij getuigen noodig hebben," zeide Lodewijk; "maar,
+wat mij betreft, ik heb er niets tegen.--Hoewel de duinkant eenzaam zij,
+is het verkieslijk, zoomin geruchts mogelijk te maken: en alzoo stel ik
+voor, den degen te gebruiken."
+
+Van Lintz boog het hoofd ten teeken van goedkeuring. De Kapiteins en ik
+zagen elkander met verwonderde blikken aan; want de keus van Lodewijk
+scheen ons vreemd en gewaagd toe: immers, al had hij ook den naam van
+een geoefend schermer te zijn, hij kon, op 't oog af, niet gerekend
+worden zijn forsch gespierden weêrpartijder in kracht of behendigheid te
+evenaren: en een gevecht met pistolen, had, naar onze meening, meer
+gelijkheid tusschen partijen gevormd. Er viel echter niets aan te
+veranderen, daar Lodewijk het zelf zoo gewild had; doch de achtelooze,
+onverschillige wijze, waarop hij zijn keuze gedaan had, bleef ons,
+evenals die keuze zelve, onverklaarbaar.
+
+Droevig was echter de uitwerking, welke de afloop van den twist op
+Amelia deed. Schoon haar oog geen traan ontvloot, teekenden al haar
+gelaatstrekken hevige ontroering en bezorgdheid. "O God!" riep zij, de
+handen angstig wringende: "moet er om mijnentwil een tweegevecht plaats
+hebben?--Heb ik niet reeds genoeg uitgestaan, mijn Vader! en moet de
+laatste stap, dien gij op uw geboortegrond doet, met bloed geteekend
+worden?--Kunt gij dat niet beletten, Mijnheer Huyck?"
+
+Ik haalde de schouders op: en in waarheid, welk een afkeer ik van nature
+ook tegen die onmenschelijke en onchristelijke gewoonte koester, om
+elkander als wilde dieren naar het leven te staan, ik zag niet, hoe er
+in dit geval aan een vergelijk of verzoening kon gedacht worden: "al wat
+ik kan voorstellen," zeide ik, "is om zelf de plaats van uw Heer vader
+te nemen en den Heer Blaek, voor zijn lastertaal de straf te geven, die
+hij verdiend heeft."
+
+"Is het op die wijze, dat gij mijn zorg denkt te verminderen? en is deze
+de eenige troost, dien gij mij geven kunt?" zeide Amelia met een
+verwijtenden blik.
+
+"Wees vooralsnog niet voor uw lief bekommerd, Mejuffrouw!" zeide
+Lodewijk: "ik hoop later mij met den Heer Huyck te meten en hem zijn
+smadelijke woorden te doen opslikken:--eerst moet de zaak met uw vader
+afgedaan zijn."
+
+"Wees toch bedaard Amelia!" zeide Van Lintz, eenigszins ontevreden over
+den twijfel, welken zijn dochter over den uitslag van het tweegevecht
+scheen te voeden: de Heer Blaek verlangt een les: hij heeft die noodig:
+en ik ben bereid, hem die te geven: zou UEd. de goedheid willen hebben,
+Kapitein Holmfeld! van de sloep vaardig te doen maken. Ik vlei mij, dat
+wij niet lang zullen wegblijven."
+
+"Te drommel!" fluisterde Pulver mij in 't oor: "wie had dat kunnen
+vermoeden? Zou UEd. den Heer Lodewijk niet kunnen raden alsnog zeil te
+minderen? Hij mag groot en sterk zijn: maar tegen dien driedekker van
+een Don Manoël is hij niet opgewassen."
+
+"Het heeft zoo moeten zijn," zeide ik: "en het ligt er nu eenmaal toe;
+maar ik had wel gewenscht, dat die thee op den bodem van de zee lage en
+dat wij hier nooit aan boord waren gekomen; want de hemel weet, hoe men
+dit geval ten onzen nadeele zal uitleggen."
+
+Wij waren intusschen de kajuit uitgetreden: Holmfeld was zijn bevelen
+gaan geven tot het klaarmaken der sloep: Van Lintz was naar beneden om
+zijn degen en mantel te gaan halen, en Lodewijk, tegen het gangboord
+leunende, stond een deuntje te fluiten en naar wal te zien. Nu naderde
+mij Amelia en zeide:
+
+"Gij belooft mij, toe te zien, Mijnheer Huyck! dat alles naar behooren
+toega. Ik kan het niet helpen, maar ik mistrouw dien Heer Blaek."
+
+"Ik heb nooit de beste gedachten van hem gehad," zeide ik: "maar wij
+zullen zorgen, dat alles volgens de regels geschiede. Ban uw vrees: het
+zal beter afloopen, dan gij denkt. Uw vader is zich zijner kracht bewust
+en de jaren voorbij, waarin men onbesuisd te werk gaat en zonder
+nadenken handelt. Ik bedrieg mij zeer, of zijn voornemen is alleen, dien
+onbedachtzamen knaap een aandenken aan zijn meerderheid te
+geven.--Intusschen, ik wenschte met u, dat dit alles geen plaats had
+gehad."
+
+De sloep was nu gereedgemaakt en Kapitein Holmfeld verzocht ons, den
+meesten spoed aan onze verrichtingen bij te zetten, daar hij zijn
+manschappen niet langer dan noodig ware wilde missen. Lodewijk steeg
+eerst af: vervolgens de Heer Van Lintz, na zijn dochter hartelijk
+vaarwelgekust te hebben. Ik drukte haar zwijgend de hand tot afscheid en
+volgde met Pulver; maar nog waren wij niet allen gezeten, toen Amelia
+boven aan de trap verscheen en, eer iemand het verhinderen kon, zich
+naar beneden liet glijden.
+
+"Wat wilt gij? En welke dwaasheid is deze?" vroeg haar vader, op een
+strengen toon.
+
+"Ik wil met u naar wal gaan," zeide Amelia: "niet dan door dwang zal ik
+u verlaten: mijn besluit is onverzettelijk: en gij weet, mijn vader, dat
+ik, wat vastheid van wil betreft, uw waardige dochter ben--vrees niet
+dat ik uw opzet storen of verhinderen zal. Ik zal bij de sloep blijven:
+gebeurt er eenig ongeval--'tgeen de Heiligen verhoeden--dan ben ik
+immers bij de hand, en er behoeft niet naar het schip gezonden te worden
+om mijn hulp te vorderen."
+
+Er viel hier niets tegen in te brengen. Wij staken af en roeiden naar de
+haven; terwijl wij allen, en zelfs Pulver, wien het moeilijk viel, het
+zwijgen bewaarden. Het jacht van Lodewijk, dat minder diep ging dan het
+Deensche vaartuig, lag tusschen dit en het dorp in ten anker: alles was
+stil aan boord: slechts een enkel persoon stond onbeweeglijk aan de
+voorplecht. Eerst toen wij naderbij kwamen, bespeurde ik, dat die man
+een kijker in de hand en op ons gevestigd hield. Opeens verdween hij: en
+nu zag ik, dat de jol aan bak-boordzijde gehaald werd. Ik veronderstelde
+eerst, dat de knecht van dat jacht, Lodewijk in ons midden herkennende,
+zijn bevelen kwam vragen; maar niet weinig verwonderd was ik, toen, één
+voor één, een viertal personen op het dek van het jacht verschenen en in
+de jol afdaalden, die nu met alle kracht van riemen naar wal word
+geroeid. Ik zag Lodewijk aan, en ik bemerkte, dat ook zijne
+oplettendheid op deze manoeuvre gevestigd was, en dat een echt
+duivelsche lach zich op zijn lippen vertoonde. In andere omstandigheden
+zou ik hem gevraagd hebben, wie die personen waren, die hij op zijn
+vaartuig had; thans echter schroomde ik het stilzwijgen te breken, dat
+in onze sloep heerschte, en wellicht een onhebbelijk antwoord uit te
+lokken. Weldra was de jol tusschen de in de haven liggende
+visschersschuiten en achter het paalhoofd verdwenen. De Heer Van Lintz
+had haar niet bespeurd of er geen acht op geslagen, en zijn dochter was
+te zeer in haar droevige gepeinzen verdiept, om te letten op iets, wat
+rondom ons gebeurde. Wat Pulver betreft, hij was juist bezig met vuur te
+slaan en zijn pijp aan te steken, toen de jol van het jacht afging, en
+zij had dus ook zijne opmerkzaamheid niet getrokken.
+
+Wij waren eindelijk aan het paalhoofd gekomen, hetwelk wij beklommen,
+uitgenomen Amelia, die zich tegen de koele zeelucht in haars vaders
+mantel wikkelende, in de sloep bleef zitten. Wij drongen door de hier
+wederom verzamelde menigte heen en bevonden ons weldra op het gulle zand
+voor het dorp.
+
+"Dunkt u niet best," vroeg ik aan Van Lintz, "dat wij eerst naar de
+herberg gingen en ons van daar, quasi om een wandeling te maken, naar
+het duin begaven?--Dat zou minder opziens baren en geen argwaan
+verwekken."
+
+"Die wandeling zal u wel bespaard worden," mompelde Lodewijk; en, op
+hetzelfde oogenblik trad iemand, die uit den volkshoop te voorschijn
+kwam, naar Van Lintz toe en legde hem de hand op den schouder met de
+woorden: "Gij zijt mijn arrestant."
+
+"Uw arrestant!" riep Van Lintz, verbaasd terugtredende en de hand aan
+zijn degen slaande.
+
+"Wij bidden u, niet te bieden eenige resistentie," zeide Heynsz:--want
+hij was het zelf:--"mijn dienaars zijn gewapend en ik heb slechts te
+vertoonen mijn mandaat, om te verkrijgen de noodige assistentie."
+
+"Geef in 's Hemels naam toe," zeide ik tegen Van Lintz: "alle weerstand
+zou voor het oogenblik nutteloos zijn."
+
+"Heer Graaf van Talavera!" zeide Lodewijk Blaek, met een hoonenden lach,
+tegen Van Lintz: "gij zijt een fijne diplomaat; maar de kunstgreep, dien
+ik thans gebezigd heb om u van het Deensche schip te lokken, was toch
+nieuw."
+
+"Gij zijt de verachtelijkste mensch, dien ik ken," zeide ik, over zulk
+een helsche list verontwaardigd.
+
+"En de onvoorzichtigste," zeide Van Lintz: "want zijn fieltestreek kan
+hem zijn halve vermogen kosten.--Maar dat daargelaten! Ik moet zwichten.
+Hier is mijn degen. Monsieur Heynsz! waar is het uw plan mij heen te
+voeren? Ik wensche vooraf nog mijn dochter eens te spreken en afscheid
+van haar te nemen."
+
+"Om Godswille! Wat is er gebeurd?" riep Amelia, die, door een der
+matrozen ten halve onderricht, angstig kwam toesnellen.
+
+"Niets, lief kind!" zeide Lodewijk: "als alleen dat het plan veranderd
+is, en dat gij met uw vader en mij in vrede naar Amsterdam terugkeert."
+
+"Is dit noodzakelijk?" vroeg ik aan Heynsz; "en moeten die lieden
+gedwongen worden, het gelaat van dien schoft op de terugreis voor oogen
+te hebben?"
+
+"Ik zal u verzoeken, liever een vaartuig te mijnen koste te nemen,"
+zeide Van Lintz.
+
+"Ziedaar een billijk voorstel," zeide ik tegen Heynsz: "gij zijt
+bovendien afgezonden, om Mijnheer gevangen te nemen, en niet om hem te
+pijnigen door den aanblik van iemand, die hem met reden hatelijk is."
+
+"Er is geen zwarigheid ter wereld," antwoordde Heynsz: "wij willen den
+Heer Graaf niet jagen op kosten: wij willen huren een vaartuig en
+bedanken den Heer Blaek voor zijn verder konvooi. Zoo de Heer Graaf
+verlangt, wij zullen aan de roeiers, die hem gebracht hebben hier, last
+geven, van boord te gaan halen zijn bagage."
+
+"Die bagage zal zeker onderzocht worden?" vroeg Van Lintz, hem met een
+doordringenden blik aanziende: "doch om 't even:--ik verlang er zelfs
+naar; want daardoor zal de wraak volkomen worden, die ik van dezen Judas
+nemen moet."
+
+"Wat ... wat beduidt dat toch?" vroeg Lodewijk, enigszins ongerust: "wat
+hebben uw bagage en mijn vermogen onderling uitstaande?" Hij ontving
+geen antwoord en bleef enigszins beteuterd staan. Het was mij duidelijk,
+dat hij gaarne naar zijn jacht zou zijn teruggekeerd, doch dat de zoo
+stellige woorden van Van Lintz indruk op hem hadden gemaakt: hij bleef
+dus, schoon op enigen afstand, om ons draaien.
+
+"Zouden wij niet inmiddels naar de herberg gaan?" vroeg ik aan Heynsz;
+"wij hebben hier zoveel bekijks."
+
+Deze voorslag werd te gereeder door dezen aangenomen, daar hij de
+Overheid van Terschelling toch verwittigen wilde van het op haar
+grondgebied gedaan arrest; en terwijl een paar dienaars met de sloep
+naar den hoeker voeren om de bagage te halen, begaven wij ons naar den
+herberg; Heynsz ging vooruit met den goeden Pulver, die onophoudelijk
+zijn verbazing te kennen gaf over den zonderlingen loop dien de zaak
+genomen had; Van Lintz volgde, den arm aan zijn dochter gevende, terwijl
+ik aan zijn andere zijde liep en twee dienaars den trein besloten; de
+halve bevolking klotste achter en om ons heen, en Lodewijk, blijkbaar
+met zijn figuur verlegen, liep aan de andere zijde van de straat. Hij
+volgde ons in de herberg, eischte een glas brandewijn, dat hij dadelijk
+naar binnen sloeg, en zette zich in een donkeren hoek, terwijl Van Lintz
+en aan een andere zijde plaats namen.
+
+"Waar woont de Drost?" vroeg Heynsz aan Reynszen: "ik wenschte hem
+dadelijk te spreken."
+
+"Waar hij woont kan ik u makkelijk beduien," antwoordde de waard: "maar
+gij zult hem thans niet aan zijn huis vinden, vermits hij hier is."
+
+"Hier!--Welnu! wees dan zoo goed hem te roepen." "Hij zal zoo aanstonds
+terug zijn," hernam Reynszen: "hij is hier achter bij een zieke; want
+hij is tevens Dokter, moet je weten."
+
+"Ja! dat is ook waar," zeide Pulver: "hoe maakt het die arme meid?"
+
+Reynszen schudde het hoofd en gaf ons te kennen, dat zij op het uiterste
+was. Ik begaf mij aan het raam, bij mijzelven nadenkende over het
+zonderlinge noodlot, dat in dit oogenblik zooveel verschillende
+personen, doch die allen in zekere betrekking tot elkander stonden,
+bijeenverzameld had. Nu vervoegde zich Heynsz bij mij en ik vroeg hem in
+stilte, hoe hij te weten was gekomen dat de Heer Van Lintz zich op het
+Deensche vaartuig bevond. Het geval had zich, gelijk hij verhaalde, op
+de navolgende wijze toegedragen: Lodewijk Blaek had van zijn
+schippersknecht vernomen tot welk einde zijn vader het jacht buiten zijn
+weten had doen dienen. Hij had terstond vermoed dat de ontsnapte persoon
+niemand anders als Amelia's vader kon zijn, en zulks dadelijk aan Heynsz
+te kennen gegeven, die nog altijd in de omstreken van Naarden naar den
+voortvluchtige zocht. De vermoedens stegen bij verdere nasporing tot
+zekerheid, en nu had Lodewijk, die zich waarschijnlijk op deze wijze op
+Van Lintz en Amelia wilde wreken, zijn jacht aan Heynsz aangeboden, ten
+einde daarmede den vluchteling te achterhalen. Dit was hun, gelijk wij
+gezien hebben, gelukt; maar daar Heynsz eenige zwarigheid maakte om
+zonder specialen last een onder vreemde vlag zeilend vaartuig aan te
+doen en te doorzoeken, had Lodewijk op zich genomen, bij Holmfeld aan
+boord te gaan en den Heer Van Lintz weder van het vaartuig en op
+Hollandsch grondgebied te troonen.
+
+"Het doet mij leed," zeide ik, "dat gij in uw plan zoo wel geslaagd
+zijt; de Heer Van Lintz heeft mij het leven gered en het zou, geloof ik,
+ook mijn vader innig verheugd hebben, indien de man ontkomen ware."
+
+"Ik mag ook best lijden," zeide Heynsz: "dat Zijne Excellentie er
+behouden af kome;--maar toch! onze reputatie, van uw Heer papa en de
+mijne, zoude geweest zijn naar de maan, indien hij ware ontsnapt; bedenk
+eens, hoe zij konden hebben uitgelachen Monsieur Heynsz, als zij gehoord
+hadden, daarna, dat de man, dien hij zocht, gewoond had in zijn eigen
+huis en hij hem had laten echappeeren!... maar die Dokter blijft lang
+weg ... ha! hier is hij."
+
+En op dit oogenblik trad de Heer Substituut-Drossaard en Geneesheer
+Doedes door de achterdeur binnen.
+
+
+ * * * * *
+
+
+ZEVEN-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.
+
+WAARIN TREURIGE EN INDRUKWEKKENDE TOONEELEN VOORKOMEM, GELIJK MEN DIE
+SOMTIJDS IN HET DAGELIJKSCHE LEVEN, MAAR ZEER DIKWIJLS IN ROMANS EN
+VERSIERDE GESCHIEDENISSEN AANTREFT.
+
+
+"Hm!" zeide Doedes, verwonderd rondziende: "groot gezelschap--veel
+vreemde gezichten--dienders met stokken!--hm!"
+
+"Hoe is het met de arme lijderes?" vroeg ik, naar hem toegaande.
+
+"Hm!--zooeven afgeleid--_omnes mortales aumus_--_affectio
+pulmonaris_--mijn taak afgeloopen--naar huis gaan--rekening
+schreven--hm!"
+
+"Heb ik het genoegen, den Heer Drost te zien?" vroeg Heynsz, terwijl hij
+groette en zijn naam en hoedanigheid bekend maakte: "ik wenschte UEd.
+even te spreken."
+
+"Hm!--dieven zoeken--pakhuis bedreigd--aanslag op het Deensche
+schip--reeds vier gepakt--deze Heer mij gewaarschuwd."
+
+"Met uw verlof!" zeide Heynsz: "ik weet niet wat UEd. bedoelt; maar
+mijne komst heeft een andere oorzaak."
+
+Dit zeggende, trok hij den Dokter naar het venster, waar beiden zich een
+wijl onderhielden. Ik bespeurde intusschen uit de gelaatstrekken van den
+Drost, dat de hem gedane mededeeling hem niet bijzonder naar den zin
+was.
+
+"Hm!" mompelde hij eindelijk: "Terschelling een vrijplaats--oude
+privileges--inbreuken genoeg--volhouden--hm?"
+
+"Hoe!" riep Heynsz uit, twijfelende of hij wel gehoord had: "wat bedoelt
+gij?"
+
+"Niet toelaten--Schepensbank bijeenroepen--zaak van gewicht--violatie
+van jurisdictie--hm!"
+
+"Wat meent gij toch?" vroeg Heynsz: "acht gij het noodig te roepen
+bijeen een Schepensbank om te beslissen een zaak zoo eenvoudig als deze?
+Gij ziet immers mijn orders: die zijn duidelijk en peremptoir. Gij kunt
+lezen, hoop ik."
+
+"Orders--hm!" zeide Doedes, het hoofd schuddende en het hem aangeboden
+bevelschrift afwijzende: "hier niet geldig--Amsterdamsche Hoofd-Officier
+te huis regeeren--hier niet den baas spelen."
+
+"Maar ziet gij dan niet, dat het is een bevel van de Staten," hernam
+Heynsz onverduldig.
+
+"Hm!--jawel--maar dit een exceptioneel geval--voorrecht--hm!
+Terschelling een vrijplaats--apprehensie zonder jurisdictie--Schepenen
+beslissen."
+
+Heynsz bleef met open mond staan, een oogenblik buiten staat tot
+spreken, zoo verbaasd was hij, dat een gerechtelijk ambtenaar een bevel
+dorst weerstaan, waar zelfs de Amsterdamsche Regeering aan had
+toegegeven. Terwijl hij, zijn gewone gevatheid en tegenwoordigheid van
+geest voor een wijl verliezende, scheen te overpeinzen, hoe hij best den
+koppigen Drost tot toegeeflijkheid zoude brengen en van zijn ongelijk
+overtuigen, wendde hij, 't zij toevallig, 't zij uit vrees van hem uit
+het oog te verliezen, den blik naar Van Lintz: en de angst, dat deze het
+zonderling beweren van den Terschellingschen overheidspersoon gehoord
+zou hebben en daarvan partij trekken, deed hem het zweet op het
+aangezicht stijgen; terwijl zijn gelaat een zoo kluchtige uitdrukking
+aannam, dat ik, in weerwil van mijzelf niet kon nalaten te glimlachen.
+
+Ook Van Lintz glimlachte: want, schoon op een afstand gezeten, had hij
+de woorden van den Drost zeer goed verstaan: hij was geen man om die
+onopgemerkt of ongebruikt voor bij te laten glippen. Hij rees op en naar
+de beide rechtsbeambten toetredende: "mij dunkt, vriend Heynsz!" zeide
+hij: "dat gij u een weinig vergaloppeerd hebt, althans naar het oordeel
+van dezen Heer."
+
+"Niet in het minste," zeide Heynsz, zijn spijt vruchteloos zoekende te
+bedwingen: "ik heb mijn orders om u te apprehendeeren waar ik u
+vinde,--orders, geëmaneerd van onze Heeren Staten--en het is maar een
+plaisanterie dat die Heer zich zou opposeeren daartegen:--of behoort
+Terschelling niet langer aan de Heeren Staten van Holland en
+West-Friesland? _par exemple!_"
+
+"Ongetwijfeld!" antwoordde Van Lintz: "sedert het door Karel, Hertog van
+Aarschot aan H.H.M.M. is verkocht en overgedragen; maar die koop kan hun
+geen recht geven de priveleges te vernietigen, welke dit eiland bevorens
+van zijn wettige Heeren verkregen bad en sedert onheuglijke jaren
+bezat."
+
+"Dat geloof ik," zeide Heynsz, met een smalenden lach;--"zoo onheuglijk,
+dat niemand zich kan herinneren, door wien of wanneer die ooit gegeven
+zijn."
+
+"Hm!" bromde Doedes er tusschen in: "de geapprehendeerde heeft
+gelijk--_privilegium rite concessum_--Schepenen uitwijzen--morgen
+partijen hooren--beiden cautio praesteeren--hm!"
+
+"Morgen!" herhaalde Heynsz, met de uiterste verbazing: "denkt gij, dat
+ik hier kom om mij te amuseeren en dat mijne praesentie zoo maar kan
+gemist worden te Amsterdam dagen achtereen."
+
+"Het is voorwaar wat erg," zeide Van Lintz, glimlachende, "ik wed, dat
+de dieven reeds illumineeren wegens uwe afwezigheid: en, zonder
+gekscheren gesproken, het doet mij oprecht leed dat gij zooveel moeite
+om mijnentwille hebt gedaan."
+
+"Parbleu!" riep Heynsz": "in welk wespennet ben ik gevallen? Mijnheer
+Huyck! Schipper Pulver!--Zijt toch zoo goed en helpt mij dien Drost, of
+wat hij wezen mag, te brengen tot rede. Beduidt hem toch, dat hij zich
+blootstelt te worden gesuspendeerd, gecasseerd, ja exemplaarlijk met
+boete en aan den lijve gestraft als rebel, zoo hij niet obtempereert aan
+de instructiën en bevelen van H. H. Staten, onze hooge Souverein.
+
+"Hm!" zeide Doedes--"cautie stellen--Terschelling een vrijplaats en
+daarmede uit--hm!"
+
+"Voor den duivel!" schreeuwde Heynsz: "Terschelling zal geen vrijplaats
+zijn voor u, dat beloof ik u: en ik zal een relaas opmaken waar het
+behoort;--maar al deze praatjes hebben niets te beduiden: geef mij een
+behoorlijke sententie of andere legale afwijzing, en ik zal zien wat ik
+te doen heb."
+
+"Gij kunt dat niet weigeren," zeide ik tegen den Drost: "en in allen
+gevalle moet ik u dringend aanraden, te bedenken wat gij doet, en of de
+gronden, waarop gij uw beweren bouwt, eenige kracht hebben;--bedenk, dat
+gij moeielijk iets tegen 's Lands Hooge Regeering kunt volhouden,"
+
+"Mij dunkt!" zeide Reynszen, die geheel niet van oordeel ontbloot was
+en, als zelf Lid van Schepensbank, begreep, zich in de zaak te moeten
+mengen: "wat Mijnheer daar zeit, is zoo gek niet: en je meugt wel
+bedenken wat je doet, Meester Doedes; want wat gij verricht, dat moet
+het eiland naderhand ontgelden, zooals gij weet."
+
+"Hm!--Zelf Schepen--daarom meepraten--Drost beter weten--hm!"
+
+"Juist!" hernam Reynszen: "ik ben zelf Schepen en een geboren
+Terschellinger daarenboven: en ik dien de oude herkomsten dus al zoo
+goed en beter te weten dan iemand, die hier van den vasten wal gekomen
+is."
+
+"Hoe!" riep Heynsz, deze omstandigheid in zijn voordeel aangrijpende:
+"is de Drost geen Terschellinger? dan mag hij dubbel voorzichtig zijn,
+hoe hij het aanlegt in deze zaak."
+
+Twee of drie andere personen, die gedurende het gesprek waren
+binnengekomen en, gelijk mij naderhand bleek, tot de Notabelen van het
+dorp behoorden, vereenigden zich met de gevoelens van Reynszen en
+drongen bij den Drost aan, dat hij Schepensbank zou beleggen, en niet,
+om een onzeker privilege vast te houden, de ontevredenheid wekken van
+het hooge Landsbestuur. Terwijl al de aanwezigen met het behandelen van
+dit vraagpunt bezig waren, naderde mij de vrouw des huizes, en
+fluisterde mij in het oor, dat de oude Heer, die met mij op Terschelling
+gekomen was, mijn terugkomst vernomen hebbende, mij liet verzoeken even
+bij hem te komen.
+
+Ik gevoelde een oogenblik berouw, den goeden Helding in het midden der
+drukte vergeten te hebben en te gelijk kwam het denkbeeld bij mij op,
+dat het raadzaam ware, Sander te waarschuwen, eer hij binnenkomen en
+Heynsz met zijn dienaars in den mond mocht loopen. Ik begaf mij dus naar
+achteren, waar mij een treurig schouwspel wachtte. Helding zat naast de
+bedstede, en hield de hand der ontslapene tusschen de zijne, terwijl hem
+de stille tranen langs de wangen liepen: en zijn blikken waren met een
+uitdrukking van diepe, maar gelatene droefheid naar den hemel gewend.
+Tegenover hem stond Sander tegen den wand te leunen; zijn oogen waren
+strak en stijf op het lijk gevestigd; maar het hevige zwoegen van zijn
+boezem verried de innerlijke gemoedsbeweging die hem kwelde.
+
+Zwijgend drukte ik de hand van den goeden Helding: "Het heeft zoo moeten
+wezen," zeide de arme man: "en ik zal in Gods wijzen wil berusten; maar
+het is hard voor een vader, te _moeten_ zeggen haar dood was beter dan
+haar leven."
+
+"Ik beklaag u," zeide ik: "ook u, Sander Gerritsz! maar"--vervolgde ik,
+laatstgemelde ter zijde trekkende: "wees voorzichtig; want ook uw eigen
+leven loopt gevaar: Heynsz en zijn dienaars bevinden zich hiernaast."
+
+Hij zag mij aan met een verwilderden blik, die mij nauwelijks deed
+gelooven, dat hij mij verstaan had.
+
+"Ik herhaal het," hernam ik: "vertoon u niet: blijf hier, tot ik u
+waarschuwe. Er is misschien gelegenheid voor u, om met Kapitein Holmfeld
+te vertrekken. Ik zal u een brief voor hem medegeven. Het is hier voor u
+te gevaarlijk:"--en meteen sloeg ik het raam open, dat een uitgang naar
+den duinkant opende. Hij zag mij een wijl als sprakeloos aan, en toen,
+zich bezinnende, knikte hij, dat hij mij begreep.
+
+"Wat is er?" vroeg Helding, opstaande en hem verbaasd aanziende.
+
+"Onderzoek het niet," antwoordde ik: "hij is hier in gevaar: ik zal u de
+opheldering later geven. Spreken wij thans over de schikkingen, die er
+in deze treurige omstandigheden te maken zijn."
+
+Hiertoe werd ons echter weinig tijds gegund: wij hadden slechts even het
+punt der begrafenis aangeroerd, toen de vrouw van Reynszen weder
+aankwam.
+
+"Die vreemde Heer," zeide zij, zich tot mij wendende, "heeft mij gezeid,
+hij wilde u nog gaarne eens spreken, aleer hij naar boord keerde."
+
+"Welke Heer? Wien bedoelt gij?" vroeg ik, eenigszins verwonderd.
+
+"Hij zeit dat hij....--ja... wie kan al die vreemde namen onthouen...?
+Blaek hiet hij, 'eloof ik."
+
+"Blaek!" herhaalde Sander, plotseling opspringende met een uitdrukking
+van hevige drift.
+
+"Bedwing u," zeide ik, voor een uitbersting bevreesd: "denk aan de
+gevolgen! Wees bedaard."
+
+"Blaek!" zeide Helding: "Wie? Lodewijk Blaek? Komt hij hier, om den
+ouden man te tergen, wiens kind hij bedorven, wiens grijze haren hij met
+schande bedekt heeft?--Hou mij niet tegen, Mijnheer Huyck! Ik wil hem
+spreken!--Gij zult het een vader niet beletten, den moordenaar zijner
+dochter op te zoeken."
+
+Ik zag het oogenblik, dat beiden zich naar het voorhuis zouden begeven,
+en daar ik beiden niet kon tegenhouden, achtte ik het raadzaam den
+onstuimigen Sander, wiens drift ik het meest vreesde, bij den arm te
+nemen en den doortocht te beletten. Helding was mij intusschen ontsnapt;
+maar nauwelijks was hij met vrouw Reynszen de deur uit, of ik volgde
+hen, stootte Sander naar binnen, sloeg de deur dicht en schoof er den
+grendel op, waarna ik mij in de herberg spoedde.
+
+Hier was men gedurende mijn afwezigheid tot een besluit gekomen, in den
+zin als door Reynszen was voorgesteld, en had men rondgezonden om de
+Schepenen bij elkander te roepen. Lodewijk, die tot dien tijd getoefd
+had, om te zien of hij kon te weten komen, wat de raadselachtige
+uitdrukking van Van Lintz bedoelde, had eindelijk, bemerkende, dat het
+nog lang kon duren, eer deze vervoerd werd, besloten naar boord te
+keeren; doch mij eerst willende spreken, stond hij alsnu mij midden in
+de herberg af te wachten, toen Helding, wien ik op den voet volgde,
+eensklaps voor zijn oogen stond.
+
+"Helding!" riep hij verbaasd: "hoe drommel komt gij hier verzeild,
+poëet?"
+
+"Komt gij uw werk zien, moordenaar van mijn kind?" riep de verbolgen
+vader uit, zich voor hem plaatsende: "ha! gij dacht, omdat gij gewoon
+waart den ouden man te bespotten, dat het u ook vrijstond, de dochter te
+misbruiken. Maar kom!--volg mij, en zie wat gij hebt uitgericht."
+
+"Wat beduidt dit?" vroeg Lodewijk, wrevelig: "vertoont gij een treurspel
+van uw maaksel?--Of is het een klucht?"
+
+"Neen! God weet het," zeide Helding: "het is wel een wezenlijk en
+waarachtig treurspel, en wee, driewerf wee u, die er de stoffe toe
+geleverd hebt. Mijn kind is _dood_: _dood_, verstaat gij? en van hier
+kunt gij haar beschouwen. Zie of zij u nog bekoren zal."
+
+"Wat heb ik met uw dochter uitstaande?" mompelde Lodewijk, op wien door
+dit voorval de algemeene oplettendheid gevestigd was.
+
+"Hebt gij een dochter verloren?" vroeg Amelia, den ouden man met
+deelneming naderende.
+
+"En UEd. ook hier!" riep Helding, haar de hand drukkende: "O Mejuffrouw!
+gij hebt welgedaan, dien man daar uw kamer te ontzeggen. Hadt gij aan
+zijn verleidelijken praat gehoor gegeven, wellicht ware ook uw lot aan
+dat van mijn arme Klaartje gelijk geworden. O! waarom heb ik ook niet,
+evenals uw vader, den slang van mijn kamer geworpen, in stede van z'n
+verfoeilijke geschenken aan te nemen!--Maar kom! volg mij!" vervolgde
+hij, Lodewijk bij den arm grijpende: "gij moet, gij zult uw slachtoffer
+zien."
+
+Het was voorwaar voor iemand, die, als ik, deze beide personen te voren
+gekend had, een opmerkelijk schouwspel om den geheelen omkeer gade te
+slaan, die er in hun onderlinge betrekking had plaats gevonden. Helding,
+de anders zoo kruipende, vreesachtige, afhankelijke slaaf van de grillen
+zijner meerderen, dwong thans, met het hoofd omhoog, den arm gebiedend
+uitgestrekt, zijn voormaligen patroon hem te volgen; terwijl deze, de
+trotsche, rijke, laatdunkende jongeling, met neergeslagen oogen en
+bevende stappen zijn geleider, voor wiens zedelijk overwicht hij
+zwichtte, naar het achterhuis volgde.
+
+Ik, en verscheidene onder de aanwezigen met mij, vergezelden hen naar de
+kamer, waar Klaartje op het doodsbed lag uitgestrekt en waar zich, tot
+mijn blijdschap, Sander niet meer bevond. Waarschijnlijk had hij zich,
+op het hooren der naderende voetstappen, door het open venster
+verwijderd. Aan de bedstede gekomen, sloeg Helding het dekkleed op, en
+de ziellooze gelaatstrekken zijner dochter aan Lodewijk vertoonende,
+zeide hij: "aanschouw uw slachtoffer!"
+
+Lodewijk stond een oogenblik als verplet: zijn gelaat was doodsbleek,
+zijn lippen blauw, en zijn oogen rolden hem wild door 't hoofd. Hij
+vermande zich eindelijk, en, mij een woedenden blik toewerpende, zeide
+hij: "het is aan u, dat ik dat alles verschuldigd ben. Maar ik zal het u
+betaald zetten."
+
+"Aan wie wilt gij mij overleveren?" vroeg ik, hem met verachting
+aanziende.
+
+"Vervloekt!" riep hij, stampvoetende: en zich met een heftige beweging
+van den arm van Helding losrukkende, verliet hij de kamer en herberg.
+
+Na zijn vertrek bleef ik insgelijks niet langer, dan noodig was om met
+Helding en de vrouw des huizes de noodige schikkingen voor de begrafenis
+te maken, en begaf mij toen naar het Raadhuis, waar de Schepensbank
+reeds vergaderd en Heynsz met zijn gevangene heengetrokken was. Terwijl
+men alhier beraadslaagde, kwam de bagage van Van Lintz van het vaartuig
+terug: en kort daarna meldde zich iemand bij Heynsz aan, dien ik
+terstond voor een der boden van mijn vader herkende.
+
+"Gelukkig, dat ik u vinde, Sinjeur!" zeide hij, zich met Heynsz een
+weinig ter zijde begevende: "UEd. kon nauwelijks Pampus uit zijn, toen
+Z.-Ed.-Gestrenge, ten gevolge van berichten, uit Den Haag ontvangen, mij
+gelastte u te gaan opzoeken. Hier is de brief."
+
+Heynsz had dien nauwelijks gelezen, of hij riep mij terzijde: "dit
+verandert de zaak merkelijk," zeide hij: "Z.-Ed. Gestr. gelast mij, zoo
+ik in handen krijge den Heer Van Lintz, hem te houden in custodie tot
+nader order, en alleen op te zenden de papieren, die bij hem gevonden
+worden."
+
+"Dat is een goed teeken voor den Heer Van Lintz," zeide ik: "het
+bewijst, dat men het in Den Haag nog niet eens is, of men hem houden
+wil."
+
+Heynsz ging terstond den bekomen last aan Schepenen mededeelen, en hun
+verzoeken, hem in het uitvoeren daarvan behulpzaam te zijn. Zij
+bewilligden gereedelijk in den voorgestelden maatregel van bewaking,
+waardoor hun voorgewend privilege vooralsnog ongeschonden bleef, en er
+werd een tijdelijke verblijfplaats voor den Heer Van Lintz en zijn
+dochter aangewezen: terwijl diens bagage onderzocht en zijn papieren, na
+behoorlijk verzegeld te zijn, met een geleidenden brief van Heynsz aan
+mijn vader, waar ik er zelf een bijvoegde, aan den bode ter hand werden
+gesteld, die een paar uur later weder onder zeil ging.
+
+Het eerste voornemen van den Drost was geweest, Van Lintz in de gewone
+gevangenis van Terschelling te doen bewaren; maar Heynsz, de middelen
+van voorzorg en bewaking, die het eiland aan mocht bieden, weinig
+vertrouwende, had beter geoordeeld, den gevangene zijn woord als edelman
+af te nemen, dat hij niet ontsnappen zoude, en op deze belofte gerust,
+hem met zijn dochter logies bezorgd bij een der gegoedste ingezetenen,
+waar wij nu dien dag gezamenlijk het avondeten gebruikten. Op het
+nagerecht ontving ik een geschreven briefje van Sander, waarin deze mij
+verzocht, mijn belofte ten aanzien van den brief van aanbeveling aan
+Holmfeld gestand te doen, zeggende, mij den volgenden morgen te zeven
+uren bij de meest noordelijke lantaarn te zullen wachten.
+
+Ik verscheurde dit briefje terstond na de lezing en bleef eenige
+oogenblikken in gedachten.--"Ik hoop," zeide Van Lintz, "dat dit geen
+cartel van den Heer Blaek is?--Wacht u voor dien man; hij ware niet te
+goed om u zonder waarschuwing overhoop te schieten."
+
+"Neen," zeide ik: "dit briefje is niet van hem; maar echter vordert het
+van mij, dat ik mij iets vroeger van hier verwijdere, ten einde het
+antwoord gereed te maken."
+
+Dit gezegd hebbende rees ik op en verliet het vertrek. Aan de voordeur
+gekomen zag ik, dat Amelia mij volgde. "Doe geen moeite," zeide ik, "ik
+zal er wel uitkomen."
+
+"Mijnheer Huyck!" zeide zij, met een bevende stem: "Vergeef mij mijn
+vrijpostigheid; maar ik ben zoo gewoon geraakt, altijd het ergste te
+vreezen. Is dit briefje wezenlijk niet van den Heer Blaek?"
+
+"Ik ben gevoelig voor uwe belangstelling," zeide ik: "maar ik verzeker
+u, dat uw vrees zonder grond is:" en ik gaf haar in korte woorden te
+kennen, wat het geval was.
+
+"De Hemel zij gedankt!" hernam zij: "ik herinner mij dien Sander wel, en
+den noodlottigen naam van Pedro Negro, dien wij hem gaven, en dien hij
+naderhand, hoor ik, maar al te berucht heeft gemaakt. Er zat een goede
+aard in den man: en God geve, dat hij zijn vroegere verkeerdheden door
+een verbeterd levensgedrag uitwissche."
+
+Ik keerde naar de herberg en schreef den brief, dien ik Sander beloofd
+had, waarna ik mij ter rust begaf, met last dat men niet verzuimen zou
+mij te wekken. Den volgenden morgen was ik dan ook vroegtijdig op de
+been, en de aanbiedingen afslaande van Pulver en van Helding, die mij
+vergezellen wilden, begaf ik mij naar de bestemde plaats.
+
+Het was een fraaie morgen: de wind was naar het Zuiden omgeloopen, en
+deze gelegenheid werd te baat genomen, zoowel door enkele koppels vinken
+en bonte kraaien, die mij over 't hoofd vlogen, aankondigende dat het
+najaar gekomen was, als door ettelijke vaartuigen, die, de ree van 't
+Vlie verlaten hebbende, noordwaarts opstevenden; maar niet weinig was ik
+teleurgesteld, toen ik bemerkte, dat ook de _Kjöbenhavn_ het anker
+gelicht had en met uitgespannen zeilen het zeegat uitstevende. Kapitein
+Holmfeld had zeker niet langer durven vertoeven, en nam ook de laatste
+hoop van Sander met zich mede.
+
+Welhaast had ik het duin bereikt, waarop zich de vuurbaak verhief: een
+eenvoudige, van ruwe balken saamgestelde toestel, en welken men beklom
+langs een op verscheidene plaatsen van sporten ontbloote ladder. Ik zag
+om mij heen, of ik Sander ook ergens gewaarwerd; maar hij kwam niet
+opdagen. Langen tijd wandelde ik op en neder; eindelijk werd ik
+ongeduldig: ik begon te vermoeden, dat ook hij het Deensche schip had
+zien wegzeilen, en, geen trek hebbende, den morgen hier door te brengen,
+besloot ik, weder naar het dorp te keeren.
+
+Ik had ongeveer de helft van den terugtocht afgelegd, toen het mij
+voorkwam, dat ik in de nabijheid een geluid hoorde als van iemand, die
+angstig steunde. Ik zag rond en ontdekte, in een laagte tusschen de
+duinen, een voorwerp, dat mij, voor zooveel de struiken mij toelieten te
+zien, een menschelijk lichaam toescheen. Ik snelde derwaarts heen, en
+nog na zoovele jaren gaat er een huivering door mijn leden, bij de
+gedachte aan het schouwspel, dat zich aan mijn oogen voordeed.
+
+Op het naakte zand lagen twee lichamen uitgestrekt: het eene was dat van
+Sander: hij lag op den rug: de doodskleur was op zijn gelaat verspreid,
+en zijn bloed, dat tappelings uit een aan 't hoofd bekomen wond vloeide,
+vormde een rooden plas op den barren grond. Dwars over hem heen lag
+Lodewijk Blaek, met het aangezicht in het zand en een pistool naast hem
+op den grond.
+
+Met een kreet van ontzetting trad ik nader en keerde het lichaam van
+dezen laatste om. Zijn hemd en vest waren stijf van bloed, en zijn
+trekken als die eens dooden; maar een pijnlijke zucht, die hem bij deze
+beweging ontsnapte, kondigde mij aan, dat het leven hem nog niet
+verlaten had en redding misschien mogelijk was. Ik rukte hem het hemd
+open, zag dat hij een diepe wond in de borst had en hield er mijn
+zakdoek voor, om de bloedvloeiing zoo mogelijk te stelpen. Wat Sander
+betrof, hij was reeds koud en had blijkbaar den adem uitgeblazen. Het
+bebloede mes, waarmede hij zijne weerpartij; waarschijnlijk verwond had,
+was aan zijn hand ontvallen.
+
+Onwetend wat te doen, den gewonde niet willende verlaten, en toch buiten
+staat, hem zonder hulp te vervoeren, sloeg ik de oogen rond om te
+ontdekken, of zich ook een levend wezen in de nabijheid opdeed, toen ik
+plotseling op een kleinen afstand, vlak voor mij iemand gewaarwerd, die
+mij met aandacht scheen gade te slaan. Zijn aanblik verwekte in het
+eerste oogenblik dien indruk op mij, welken het staroogen der slang op
+den onschuldigen vogel teweeg-brengt: ik had Andries herkend. Mijn
+volgende beweging was, het mes van Sander op te vatten, om mij des noods
+tegen een aanval van dien schelm te verdedigen. Maar wat hem betrof, hij
+keerde zich om, zonder een woord te spreken, en liep, onder het
+geschreeuw van "moord! moord!" naar den kant van het dorp toe. Ik stond
+op: en zag terzelfder tijd Pulver en Helding, die met drift kwamen
+aanloopen.
+
+"God beware ons! Wat is hier geschied?" vroeg de laatste.
+
+"Wij zijn toch nog niet tijdig genoeg gekomen om een ongeval te
+verhoeden," zeide Pulver: "ben je ook gekwetst, Patroon?"
+
+"Raak de doode lichamen niet aan, Mijnheer Huyck!" riep Helding, die op
+dit stuk met het gewone vooroordeel behept was: "daar komt nooit eenig
+goeds van."
+
+"Maar wie heeft dat toch gedaan?" vroeg Pulver.
+
+"Ja! Wie heeft dat gedaan?" vroegen nu onderscheidene stemmen: en eenige
+eilanders, wier getal meer en meer aangroeide, verzamelden zich om de
+plek, doch altijd, ten gevolge van hetzelfde vooroordeel, op zekeren
+afstand blijvende. Ik zag, dat sommigen het hoofd schudden, mij schuins
+aanzagen en elkander met den elleboog aanstootten of toewenkten.
+
+"Helpt mij toch deze ongelukkigen naar het dorp te brengen," zeide ik:
+"de eene leeft nog."
+
+"Wij zullen wachten, tot de Drost komt--wij zullen er geen hand aan
+slaan--of wij mal waren? om een lijk aan te raken en zoodoende den
+boedel te aanvaarden," mompelden de omstanders.
+
+"Zij hebben elkander vermoord, zeide ik, den vragenden blik van Pulver
+beantwoordende: "dat lijdt geen twijfel."
+
+"Nu ja!--dat zal de Drost wel beslissen," hernamen de dorpelingen: en ik
+zag, dat hun blikken gevestigd waren op het mes, dat ik in de hand
+hield.
+
+"Hij doet wel, dat hij de schuld aan de dooien geeft," mompelde Andries,
+die mede onder den hoop was teruggekeerd: "dooien spreken niet tegen,"
+denkt hij: "hij is zoo leep als het hout van de galg."
+
+Ik zag, dat ik algemeen van den moord verdacht werd gehouden: mijn
+toestand was alles behalve aangenaam: ik begreep echter, alvorens mij te
+verdedigen, nogmaals een beroep op hun menschlievendheid te moeten doen.
+"Vrienden!" riep ik, Lodewijk half oprichtende: "deze leeft nog. Wilt
+gij hem zonder hulp laten sterven?"
+
+"Wacht!" zeide Pulver: "ik zal u helpen. Patroon. Als hij nog niet naar
+zijn grootje is, is er geen gevaar bij."
+
+"En ik ook," zeide Helding: "ofschoon hij het juist aan mij niet
+verdiend heeft, maar ik heb te veel verplichting aan Mijnheer Huyck, om
+hem alleen in den steek te laten."
+
+Op dit oogenblik kwam Doedes met Reynszen en eenige andere notabelen
+aanloopen.
+
+"Hm!" riep de eerste: "twee lijken?--Moord gepleegd?--door wien?"
+
+Allen zwegen: een der aanwezigen wees op Andries en zeide: "die man is
+ons komen roepen."
+
+"Ja!" zeide Andries, mij aanziende: "ik zal geen grooteluis-kinderen
+betichten, zoomin als met een kotter een Admiraalsschip aanzeilen;--maar
+wanneer men een bebloed mes in de hand houdt...."
+
+"Menschen!" riep ik, met een krachtige stem: "gelooft dien man niet: hij
+is een schelm, een straatroover, van wien gij u verzekeren moest. Ik ben
+hier gekomen, toen zij beiden op den grond lagen:--dit mes behoorde aan
+den doode,--doch verliest geen tijd in onnut gepraat: de Heer Blaek is
+misschien nog te redden."
+
+"Hm!" zeide Doedes, het hoofd schuddende: "de Heer Blaek uw vriend
+niet--vroeg uitgegaan--tweegevecht--hm!--nog te redden?" en te gelijk
+naderende, onderzocht hij de wond: "hm!" zeide hij: "snijdend werktuig
+diep ingedrukt," en toen mij aanziende: "dat mes, hm!"--Ik gaf het hem:
+"wond met dit mes toegebracht--_vena jugularis_--kraakbeen
+gekwetst--langzame genezing--spoedig vervoeren."--Onder het spreken
+haalde hij zijn gereedschappen voor den dag en legde een haastig
+verband; waarna hij zich bij Sander begaf en diens wond peilde: hm!"
+zeide hij "kogel in 't hersenvlies--dood als een pier--hm!--_vulnus
+letale_."
+
+Hiermede besloot hij zijn lijkschouwing en begaf zich met Reynszen en
+nog twee of drie andere der met hem gekomen notabelen op zijde. Hun
+gesprek was kort en levendig: ik zag, aan de blikken, die zij naar mijn
+kant wierpen, dat ik daarvan het onderwerp was. Na den afloop daarvan,
+trad Doedes naar mij toe en zeide:
+
+"Gij ons volgen--verantwoorden."
+
+"Dat wil ik gaarne doen," zeide ik: "maar gij zult toch geen geloof
+hechten...."
+
+"Ja!" zeide Reynszen, het hoofd schuddende: "'t zou mij van Mijnheer
+spijten: maar er is een zware praesumtie--UEd. was geen vriend van den
+gewonde."
+
+"Ben je dol?" vroeg Pulver: "Mijnheer Huyck voor een moordenaar aan te
+zien!"
+
+"Goed recht geven," zeide Doedes: "geen aanziens des persoons--hei wat!"
+vervolgde hij, ziende dat Andries zich verwijderde: "die man
+blijven--meegaan--getuigenis afleggen."
+
+"Zorg, dat hij niet ontsnappe," zeide ik: "hij is de vent, waar ik met
+den kastelein over sprak,--de man, die plan had het pakhuis te
+berooven."
+
+Men verzekerde zich van Andries en plaatste Lodewijk op een burrie, die
+inmiddels was aangebracht. Terwijl dit geschiedde, opende hij de oogen,
+zag rond en vroeg met een nauwelijks hoorbare stem: "waar ben ik?"
+
+"Nu zult gij allen de waarheid hooren!" riep ik verheugd uit. "Blaek, om
+'s hemels wil! zeg ons: wie was uw moordenaar?"
+
+De gewonde zag mij een poos sprakeloos aan, als wilde hij zich bedenken,
+terwijl zich de omstanders in gespannen verwachting om ons heen drongen,
+ten einde de woorden van zijn lippen op te vangen. Opeens scheen hij
+zich te bezinnen, een boosaardige glimlach vertoonde zich op zijn
+gelaat, en mij scherp aanziende: "gij," zeide hij.
+
+"Ellendige!" riep ik: "wilt gij met een leugen de eeuwigheid ingaan?"
+
+Een diepe stilte volgde bij de aanwezigen. Reynszen zag mij met een
+medelijdenden blik aan, terwijl hij de schouders ophaalde als wilde hij
+zeggen: "gij hoort het." Pulver zuchtte en beet op zijn vingers; Helding
+stond als versuft: hij drukte mij de handen, terwijl hem de tranen uit
+de oogen sprongen. Wat mij betreft, ik was zoodanig door de
+beschuldiging verplet, dat ik geen woord meer kon uitbrengen en
+werktuiglijk mij op weg begaf in den trein, die nu met den gekwetste en
+den doode langzaam naar het dorp trok.
+
+
+ * * * * *
+
+
+ACHT-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.
+
+WAARIN ONZE HELD ZICH VOLSTREKT NIET OP ZIJN GEMAK BEVINDT.
+
+
+De maar van het gebeurde was ons reeds vooruitgeloopen en het was niet
+dan met moeite dat wij ons een weg konden banen door de gansche
+bevolking van het dorp, welke dit voorval op de been bracht. Geen oud
+wijf was aan 't spinnewiel en geen kind op school gebleven: en alles was
+nieuwsgierig om te zien, hoe een Amsterdamsch rijkeluiskind werd
+opgebracht, omdat hij een andere Heer had overhoop gestoken. Lodewijk
+werd in het huis van Doedes gevoerd, alwaar hij de noodige verpleging
+onderging, terwijl men Andries en mij op het Raadhuis bracht. Hier
+moesten wij wachten, tot de bijeengeroepen Schepenen in genoegzamen
+getale vergaderd waren om mij een voorloopig verhoor af te nemen.
+Eindelijk werd ik tusschen twee gerechtsdienaars binnengebracht en vond
+de Schepensbank vergaderd, aan wier hoofd vriend Heynszen in volle
+achtbaarheid gezeten was: die mij nu gelastte een verhaal van mijn
+wedervaren te doen.
+
+Toen ik dit naar waarheid verricht had, werd Andries binnengeroepen.
+
+"Hebt gij iets op dezen getuige aan te merken?" werd mij gevraagd.
+
+"Zeer veel!" zeide ik: "hij is een erkende straatroover: en zoo men
+Heynsz laat roepen zal deze mijn gezegde bevestigen."
+
+"Wel mogelijk!" bromde Doedes, die, aan het einde der tafel gezeten,
+zich vast in de handen wreef van blijdschap over de belangrijke
+beschuldiging, die hij te vervolgen had:; Heynsz een bemoeial--geen
+bewijs tegen dien getuige--voortgaan!"
+
+"Wij zullen den geaccuseerde akte verleenen van zijn wraking," zeide
+Reynszen, met een deftigheid, die mij verbaasde: "en inmiddels voortgaan
+met den getuige te examineeren. Andries Matthijsen! wat hebt gij te
+deposeeren?"
+
+Andries gaf hierop een verhaal, hetwelk niet dan een aaneenschakeling
+van leugens behelsde: hij had, zeide hij, een pistoolschot gehoord en
+was daarop komen aangieren: bij het naderen had hij Sander op den grond
+zien liggen en mij bezig gevonden met den Heer Blaek te worstelen,
+welken laatste hij na een kort gevecht had zien vallen; waarop hij
+dadelijk hulp was gaan roepen.
+
+Ik maakte geen aanmerking op deze getuigenis; maar vergenoegde mij de
+schouders op te halen en bij mijn vroegere verklaring te volharden. Nu
+werd Pulver binnengeroepen en insgelijks ondervraagd.
+
+"Ja!" zeide hij: "ik weet van het geval niets anders te vertellen, als
+dat, toen ik er met Sinjeur Helding bijkwam, wij Sandertje achterover op
+den grond zagen liggen, alsof hij zonshoogte nemen wou, en den Heer
+Blaek, dwars over hem heen, terwijl de Patroon er bijstond, als iemand
+die geen raad weet. Maar dat hij part of deel aan het geval zou hebben,
+dat kan ik op al de wereld niet begrijpen."
+
+"Hm!" zeide Doedes: "uw opinie niet gevraagd--deposeeren--meer niet."
+
+"Maar," vroeg Reynszen aan Pulver: "hoe kwaamt gij daar aan het duin met
+uw makker?"
+
+"Wij waren uitgegaan om den Heer Huyck te zoeken, over wiens lang
+wegblijven wij ongerust begonnen te worden," antwoordde Pulver in zijn
+eenvoudigheid.
+
+"Er was dus reden, om ongerust te wezen? Gij hadt dus vermoedens, dat
+zijn afwezendheid met verkeerde oogmerken gepaard ging?"
+
+"Dat is te zeggen," antwoordde de goede Schipper, verlegen: "de Patroon
+had gisteren een kattebelletje ontvangen: en wij waren bang of het ook
+van den Heer Blaek ware en of er altemet ... in één woord--wij waren wel
+bang, dat zij mekaar reis in 't vaarwater zouen zitten."
+
+Ik voelde een koude rilling door mijn leden varen; want ik begreep welke
+gevolgtrekking men uit deze verklaring trekken zoude.
+
+"Hm! hm!" zeide Doedes, met een zegepralenden blik rondziende: "de zaak
+opgehelderd--klaar als de dag--hm!"
+
+Helding, die na Pulver optrad, verklaarde in substantie hetzelfde, en
+voegde er tevens het een en ander bij, betreffende de redenen van veete,
+welke Sander tegen Lodewijk Blaek kon voeden; en welke het niet
+onwaarschijnlijk maakten, dat er tusschen deze beiden een gevecht had
+plaats gehad. Zoowel hij als de Schipper werden ondervraagd of zij het
+ten processe overgelegde mes herkenden, als mij behoord te hebben.
+Beiden betuigden, het nooit te hebben gezien.
+
+De laatste getuige, die gehoord werd, was schijnbaar in mijn voordeel.
+Het was een visschersknaap, die deponeerde, dat hij den avend te voren,
+van iemand, die naar zijn beschrijving volkomen met Sander overeenkwam,
+een briefje had ontvangen, met verzoek het aan mij te overhandigen, voor
+welke boodschap hij een stuiver genoten had.
+
+"De Heeren zien dus," zeide ik, "dat deze depositie met mijn verhaal
+overeenkomt, en dat ik naar het duin was gegaan om Sander Gerritsz te
+zoeken. Hier is bovendien de brief, dien ik te zijnen behoeve aan
+Kapitein Holmfeld geschreven had."
+
+"Hm ja!" zeide Doedes: "afspraak met den gedecodeerde--den Heer Blaek
+aan te vallen--aan Sander een brief--hem uit de voeten helpen na
+perpetratie van het feit--slim overlegd--hm!"
+
+"Als men aan al mijn daden een verkeerde uitlegging wil geven," zeide
+ik, terwijl mij het bloed naar 't aangezicht steeg.
+
+"Hm!" hernam Doedes, een boek, 't welk hij had medegebracht, opnemende
+en aan Schepenen toonende: "gelijkstaande casus--Consultatiën en
+Advysen, Deel I, bladz. 650--depositie van den gekwetste--getuige bij
+avonture reprochabel--de geculpeerde gezien met een mes in de hand--_quo
+visi rixari et unus vulneratus_--concurreerende _indicia_--in alles
+gelijkstaande--en dus: Gerechtigheid te contendeeren,"--hier rees hij
+op, en zeide met meerdere stemverheffing, als iemand die ambtshalve een
+eisch doet: "dat de gevangene zal worden getorqueerd ter discretie van
+den Rechter ende alzoo tot scherper examen gebracht."
+
+"Getorqueerd!" herhaalde ik, terwijl mij het bloote denkbeeld sidderen
+deed: "gij wilt mij toch niet ter pijnbank brengen op deze bloote
+presumtie;--want, Mijne Heeren! de getuigenis van den gekwetste is
+_extra judicium_ gegeven en kan in dit oogenblik niet tegen mij worden
+aangevoerd; hij moet zich bedrogen hebben, en niet geweten, wat hij
+zeide. Hij zal, zoo hij geneest, hetgeen God geve, zijn verklaring
+herroepen, daar is geen twijfel aan."
+
+"De geïnculpeerde heeft gelijk," zeide de Voorzitter: "en bovendien,
+Heer Drost! wij weten nog niet, waar gij hem van beschuldigt, van moord
+of van bloote verwonding.--Wij zullen daarom de zaak voor alsnog
+suspendeeren en bevel geven, den geïnculpeerde te incarcereeren, tot hij
+nader gemandeerd wordt. Ook de getuigen moeten zoo lang hier blijven,
+tot zij nader gehoord kunnen worden."
+
+Met deze woorden werd de zitting opgeheven, en ik naar de gevangenis
+gebracht. Dergelijke lokalen zijn zelden zeer geriefelijk en de
+Terschellingsche kerker maakte geen uitzondering op den algemeenen
+regel: het was een klein en vochtig vertrek, met naakte wanden, en dat
+tot eenig ameublement een tafel had, waar slechts drie pooten meer van
+in wezen waren, een stoel met gebroken zitting en een houten brits, die
+alle blijken droeg van veeljarigen dienst.
+
+Alleengelaten zijnde, ging ik zitten en zocht mijn denkbeelden bijeen te
+zamelen; want de doorgestane ontroering, schrik en angst hadden mij in
+een staat van verwarring gebracht, waarin mij al hetgeen mij was
+overkomen als een bange vreeselijke droom toescheen; maar het duurde een
+geruime poos, eer ik tot recht besef van mijn toestand geraakte.
+Eindelijk echter gelukte het mij te bedaren: en nu stond de
+verschrikkelijke waarheid mij in al haar naaktheid voor de oogen. Ja! ik
+was het zelf, ik, Ferdinand Huyck, de zoon van den Hoofdschout, op wien
+het gewicht eener kapitale beschuldiging rustte: tegen wien zich zulke
+ontzettende verdenkingen verhieven: en, had ik in den aanvang de zaak
+licht geteld en vertrouwd op het bewustzijn mijner onschuld, ik zag nu
+in, dat er krachtige gronden zouden moeten bijgebracht worden om de
+tegen mij aangevoerde bewijzen te ontzenuwen. En dan dacht ik aan mijn
+ouders: aan mijn brave moeder, wier zwak gestel de tijding niet zou
+weerstaan, dat haar zoon van zulk een misdaad verdacht werd gehouden:
+aan mijn vader, die zijn leed met het Stoïcisme, dat hem kenmerkte,
+verkroppen, maar later des te meer bezuren zoude: en dan, de kwellende
+gedachte, dat ik hen zelfs niet van mijn onschuld overtuigen kon!--dat
+zij door een derde, die de zaak wellicht vergrooten of in een ongunstig
+daglicht stellen, van het gebeurde onderricht zouden worden; dat zij
+wellicht den naam zouden vloeken van den zoon, die hun grijze haren met
+schande bedekte ... dat alles was schrikkelijk: het deed mij het bloed
+in de aderen terugkrimpen en het koude zweet door alle poriën
+uitbersten.
+
+Nu wilde ik schrijven; maar daartoe ontbraken mij de middelen en niemand
+beantwoordde mijn geroep: ik was alleen en--verlaten--zonder toegang.
+Ik zag mij verplicht, te wachten, tot mijn verzoek zoude worden
+ingewilligd; want ik hing van de grillen van Meester Doedes af en ik had
+reeds genoeg bespeurd, dat hij er verre af was van mij genegen te zijn.
+
+Eindelijk, na uren, pijnlijk doorgebracht, zag ik de deur van mijn
+kerker opengaan en werd ik aangenaam verrast door het binnentreden van
+Heynsz. "Goddank!" riep ik, zoodra ik hem zag: "ik ben dan nog niet
+geheel verlaten."
+
+"Mijnheer Huyck! Mijnheer Huyck!" zeide hij, zoodra ons de sluiter
+alleengelaten had, met een bedenkelijk gezicht: "dat is een geval voor
+mij, te zien den zoon van uw vader in zulk een ongelegenheid!"
+
+"Nietwaar?" vroeg ik, hem de hand toestekende: "gij gelooft niet aan
+mijn schuld?"
+
+"_Ma foi!_" antwoordde hij, "alle presumtie is tegen u; en er zouden in
+waarheid zijn termen, om op u te appliceeren de torture; maar ik begrijp
+niet, waarom UEd. niet bekent; want ik veronderstel, gij hebt
+toegebracht die wond in cas van zelfdefensie."
+
+"Hoe! ook gij zijt tegen mij?" riep ik, met bittere teleurstelling.
+
+"Wat zal ik zeggen? Twee getuigen tegen u!"
+
+"Waarvan de eene mijn vijand, en de andere een schurk is."
+
+"Ja, die Andries!--nu die zal er niet afkomen zeer gemakkelijk; want,
+vrijplaats of niet, hangen zal hij; maar waarom, uit wat reden, zou hij
+u bezwaren?"
+
+"Redenen genoeg: vooreerst uit ingeboren kwaadaardigheid: ten tweede
+omdat ik een zoon van den Hoofdofficier ben: ten derde, omdat hij een
+oude veete tegen mij heeft;--want zonder den Heer Van Lintz had ik eens
+zijn mes in mijn ribben gevoeld."
+
+"Goed!--de Heer Van Lintz kan gehoord worden:--maar nu de Heer Blaek,
+zou die zoover drijven de slechtheid om u valsch te betichten van hem
+vermoord te hebben.... 't Is mogelijk; maar dat is gruwzaam!"
+
+"Ik moet nog gelooven," zeide ik, "dat zijn beschuldiging het gevolg is,
+of van een verzinning, of van een onwillekeurige gemoedsopwelliug, en
+dat hij, zoo hij in 't leven blijft, die wel weder zal intrekken."
+
+"Dat geloof ik niet," zeide Heynsz: "want hij is beter en heeft toch
+niet ingetrokken zijn verklaring: maar integendeel die bevestigd met
+nadere omstandigheden."
+
+"Welnu!" hernam ik: "in dat geval ben ik overtuigd, dat zijne depositie
+met die van Andries moet variëeren."
+
+"Dat doen zij ook," zeide Heynsz: "ik heb die gelezen, allebei; want,
+gezegd tusschen ons, Reynszen is een verstandig man, die wel hooren wil
+naar raad en niet is een dwarshoofd als die Doedes: en hij heeft in dit
+geval geraadpleegd mijne ondervinding: ook heb ik te danken aan hem, dat
+ik heb bekomen permissie om u te bezoeken; want de Drost wilde u houden
+buiten _accès_; hij is wat in de drukte, die Meester Doedes: een
+belangrijk casus als deze: doodslag en verwonding: en tot patiënt om te
+verzorgen een rijken Amsterdammer, dat is te veel plaisier op éénen tijd
+voor een man als hij."
+
+"Ik geloof het wel," zeide ik: "maar nu de depositiën?"
+
+"Aha ja!--Wel dan: de Heer Blaek vertelt, dat hij van u ontvangen heeft
+een cartel om te vechten in duel op het duin: dat hij, daar gekomen
+zijnde, is geattaqueerd door u en Sander, en dat hij ontvangen heeft van
+u een steek met een mes, op het oogenblik dat hij om te defendeeren zijn
+leven, door het hoofd schoot Sander:--of liever Zwarten Piet:--want het
+blijkt, dat het deze gevreesde gauwdief is geweest, die te dezer
+gelegenheid is omgekomen.--Andries vertelt daarentegen...."
+
+"Ik heb de depositie van dezen laatste gehoord," viel ik in: "maar in
+allen gevalle volgt uit beider verklaring dat Sander door Blaek is
+gedood, en dan is deze laatste insgelijks als getuige reprochabel, daar
+hijzelf ter verantwoording over een doodslag zal geroepen moeten
+worden."
+
+"'t Is _juste_! en dat heb ik al gezegd aan Reynszen. 't Is doodjammer,
+dat UEd. zijt getreden in de negotie en niet zijt geworden Advocaat:
+want UEd. saisiseert de punten van defensie juist als 't behoort, maar
+_ma foi!_ al had UEd. in drift of anderszins overhoopgestoken dien
+_canaille_ van een Blaek, ik zoude er UEd. niet te minder om achten."
+
+"Maar ik herhaal u, dat mijn handen zuiver zijn van zijn bloed; en...."
+
+"Ik geloof u, Mijnheer Huyck! Ik geloof u--en zoo ik straks sprak
+anders, het is, omdat ik zoo ben gewend: wanneer men tegen een
+geculpeerde spreekt, moet men altijd beginnen te veronderstellen de
+schuld: anders komt men nooit achter de waarheid ... maar dat
+daargelaten. Hoe kan ik van eenigen dienst zijn aan UEd.?"
+
+"Kan ik geen schrijftuig bekomen? Ik wenschte zoo gaarne mijn vader
+kennis te geven van dit ongelukkige voorval, eer hem zulks van een
+andere zijde ter ooren komt."
+
+"Ik vrees, dat men u daartoe niet zal geven de permissie", zeide Heynsz,
+het hoofd schuddende: "maar laat mij over, te verrichten die onaangename
+taak. Ik zal Z.-Ed.-Gestr. voorbereiden op eene voorzichtige wijze en
+het voorstellen bij provisie als een zaak, waar UEd. slechts in gemoeid
+zijt of waarbij het onzeker is of UEd. als getuige of als geculpeerde
+zult paraisseeren. Ik zal wel geven een goede kleur aan de zaak: wees
+gerust."
+
+Helaas! Ik was zeer verre van gerust te zijn, of een onbepaald
+vertrouwen te bezitten op den gelukkigen briefstijl van Heynsz en op
+zijn voorzichtigheid en zijne wijze van de zaak voor te dragen. Ik moest
+echter wel berusten: er was niets anders aan te doen.
+
+"UEd. is hier slecht gelogeerd," zeide hij, nadat wij het voormelde punt
+hadden afgehandeld, "ik zal daarover spreken met Reynszen. Er is geen
+reden om te behandelen als een slechten boef iemand, die wel in staat is
+te betalen een goed logies.--Maar _à-propos_!" zeide hij: "eer ik het
+vergeet, ik moet UEd. de groete doen van den Heer Van Lintz, van zijn
+dochter en van den armen Helding. Ik weet niet, wie bedroefder is van de
+twee over uw geval, de oude poëet of de jonge Juffer. De eerste doet
+niets als schelden en razen, en de laatste is als een wanhopig mensch en
+beschuldigt zichzelve van de oorzaak te zijn van al deze ellende."
+
+"Amelia?--Zij is toch waarlijk geheel onschuldig aan het voorgevallene."
+
+"_Ma foi!_" zeide Heynsz, glimlachende: "niet zoo geheel en al. Had zij
+niet in de oogen gestoken den Heer Blaek, deze haar niet had achterna
+gevolgd en was niet aangekomen hier:--enfin! het eene is een gevolg van
+het andere."
+
+"En Kapitein Pulver?" vroeg ik.
+
+"O ho! die ware al gegaan naar Amsterdam om zich te beklagen over de
+regeering van Terschelling, dat zij had de brutaliteit van u vast te
+zetten; maar ik heb hem gelukkig teruggehouden daarvan; te meer daar
+zijn getuigenis u wellicht kan zijn van dienst.--Maar ik moet u
+verlaten; want ik dien de gelegenheid waar te nemen, om te
+schrijven:--ik zal zorg dragen, dat UEd. ontvangt betere meubelen."
+
+Heynsz verliet mij en was zoogoed als zijn woord: want een uur later
+bezorgde men mij een bed met zijn toebehooren, benevens een tafel,
+stoelen, die, schoon niet nieuwerwetsch, echter bruikbaar waren, en mijn
+bagage. Ik zal hier geen beschrijving geven van de treurige nachten en
+vervelende dagen, welke ik sleet, zonder dat zich eenige verandering in
+mijn toestand of eenig uitzicht voor de toekomst opdeed. De eenige
+verstrooiing, welke ik had, bestond in de bezoeken van Heynsz, die mij
+tijdingen bracht van hetgeen er voorviel en van den toestand van
+Lodewijk. De wond van dezen scheen minder gevaarlijk dan men in den
+aanvang gedacht had; maar de gestadige koortsen, welke hem teisterden,
+hadden hem zeer verzwakt. Men vleide zich echter, dat zijn jeugd en
+sterk gestel de kwaal zouden te boven komen. Ten opzichte van het
+gepleegde feit bleef hij echter dezelfde depositie staven; zoodat mijn
+zaak nog geen betere wending scheen te nemen.
+
+Het was op den zesden ochtend na mijn gevangenneming, dat, terwijl ik
+mijmerend voor mijn tafel zat en aan de mijnen dacht, ik de grendelen
+van mijn kerkerdeur hoorde openschuiven. Ik rees op, eenigszins
+verwonderd; want dit was het uur niet, waarop ik eenig bezoek
+verwachtende was: de deur ging open: iemand trad met drift binnen: en ik
+deed van verbazing een stap terug op het zien van Reynhove.
+
+"Reynhove!" riep ik: "u was ik wel het minst te verwachten.
+
+En ik had niet verwacht, ooit Terschelling te zullen zien," antwoordde
+hij: "en voorwaar niet om zulk een reden.--Arme vriend! Gij zijt mager
+en bleek geworden: dit logies deugt u mets.
+
+"En mijn ouders!... weet gij iets van hen?... Vanwaar komt gij?" vroeg
+ik, in gespannen verwachting.
+
+"Allen wel:--een half uur geleden hier gearriveerd--rechtstreeks van
+Amsterdam--en met commissiën van allerlei _genre_--rechts en links."
+
+"Gij komt van Amsterdam?--Hebt gij mijn vader gezien?--Weet hij, weet
+mijne goede moeder?..."
+
+"Stil.... Een oogenblik! Gun mij den tijd adem te halen, zeide Reynhove,
+zich nederzettende en zijn paruik in orde schikkende: "_ma foi_,"
+vervolgde hij, rondziende: "gij zijt hier niet te best gelogeerd:
+--nu--dat is te begrijpen.--Uw vader is wel, ik ben bij hem geweest: hij
+poogt zich goed te houden en voor uw moeder te verbergen wat hier is
+gepasseerd; maar het goede mensch is toch in doodelijke _inquiétude_,
+want zij merkt wel, dat er iets gaande is.--_Enfin_, het is een mal
+geval: en ik wilde wel om duizend kronen, dat gij hier nooit
+heengetrokken waart."
+
+"Mijn arme ouders!... en zij houden mij toch niet voor schuldig,
+Reynhove?"
+
+"Gij vergeet wat ik u zeide, dat niemand iets van de ware toedracht der
+zaak _soupconneert_, behalve alleen uw vader ... maar laat mij u alles
+toch ordelijk verhalen."
+
+"En mijn zuster?... En ... de andere betrekkingen?'
+
+"Uw zuster is wel, en uwe Tantes ook, en Mejuffrouw Blaek ook--ofschoon
+zeer gesaisisseerd van dat fatale geval."
+
+Ik wil wel gelooven," hernam ik, "dat de toestand van Lodewijk...."
+
+"Ja! en dan de dood van haar oom...."
+
+"Hoe!" riep ik uit: "is de oude heer Blaek dood?"
+
+"De wereld geabandonneerd" zeide Reynhove: "en wel zonder het appèl af
+te wachten.--Maar zoo gij mij niet aan het woord laat, zult gij nooit
+iets naar behooren vernemen.--Antwoord mij eerst: wien denkt gij in mij
+te zien?"
+
+"Een vriend, naar ik hoop," zeide ik, eenigszins verwonderd over deze
+vraag.
+
+"Dat spreekt vanzelf;--maar, hehalve dat? Gij raadt het niet?"
+
+"Ach!" zeide ik: "denk toch in welke omstandigheden ik mij bevind, en
+hoe weinig ik, zelfs tot onschuldige scherts, gesteld ben."
+
+"'t Is waar: gij hebt gelijk.--Welnu! gij ziet in mij een gedelegeerde
+van Hunne Hoogmogenden _pas moins que-ça_. Ik ben hier op een missie uit
+en begin mijn diplomatieke _carrière_."
+
+"Ik wensch u geluk," zeide ik, zuchtende: "maar in 's Hemels naam...."
+
+"Uw vader had gelijk," vervolgde Reynhove: "het werd tijd, dat ik eens
+iets anders deed als rijden en mij amuseeren. Ik heb zijn raad gevolgd
+en ben in politieke betrekking gekomen.--Hoor nu verder: een paar dagen
+na uw vertrek van Amsterdam, werd door de Heeren in den Haag, ten
+gevolge der voorspraak van den Russischen Gezant, met wien men gaarne
+goede vrienden wilde blijven, van een dringend advies van de
+Amsterdamsche regeering, en van de _démarches_, door ettelijke lieden
+van _influentie_ gedaan, werd er goedgevonden, zeg ik, om _primo_ den
+Heer Van Lintz, dien gij kent, niet uit te leveren aan Spanje, en
+secundo, om hem niet als deserteur te beschouwen; waartoe dan ook bleken
+geene termes aanwezig te zijn, daar zijn akte van ontslag reeds, op een
+paar formaliteiten na, was opgemaakt voor zijn escapade met Mejuffrouw
+Reefzeil:--kort en goed: alle difficulteiten waren weggeruimd en het
+bevel van apprehensie moest gecontramandeerd worden. Ik werd door mijn
+vader gechargeerd, die goede tijding aan de Amsterdamsche regeering te
+brengen:--ronduit gezegd: ik had mijzelven geoffreerd om die boodschap
+te doen: ik wist, dat de tijding uw vader welkom zoude zijn--en
+bovendien--waarom zoude ik het _niëeren_?--er was nog een trekpleister,
+die mij naar Amsterdam en wel naar uw huis deed verlangen."
+
+"Hoe!" viel ik Reynhove in de rede: "hebt gij zulke gedachten in 't
+hoofd?"
+
+"Uw zuster Suzanna is een plaaggeest," antwoordde hij lachende: "maar
+met dat al, ik zou mij hoogst gelukkig rekenen, indien zij mij
+levenslang tot het doel van haar plagerijen wilde nemen: wij zouden
+zien, wie het langst het uit zoude houden.--Maar dat daargelaten, want
+ik heb ernstiger zaken te behandelen. Ik vond uw vader aan 't Stadhuis:
+de Heer Blaek ging juist van hem vandaan en scheen alles behalve
+opgeruimd. Uw vader wilde, toen hij mij gesproken had, terstond een
+tweede expres naar Terschelling sturen om bevel te geven, den Heer Van
+Lintz te libereeren:--één had hij er reeds weggezonden, op een vroegere
+tijding dat de zaak goed stond;--maar terwijl wij nog aan 't praten
+waren, daar kwam de brief aan van Heynsz, waarbij werd gemeld, hoe
+Lodewijk was gewond en hoe men u als getuige bij de zaak hield ... ik
+zag den man verbleeken toen hij den brief las, en merkte terstond, dat
+er onraad moest zijn. Hij vermande zich echter en reikte mij met een
+kalm gelaat den brief toe. Ik ontstelde insgelijks over den inhoud: maar
+zag niet terstond alles door. "Die tijding zal den ouden Heer Blaek
+geweldig frappeeren," zeide ik: maar ik begrijp niet, hoe uw zoon daarin
+geïmpliqueerd is."--"Ik maar al te wel," antwoordde hij: "zij hebben
+elkander geprovoceerd--de eene is als het slachtoffer gevallen van dat
+noodlottig punt van eer; en de andere ... (o God! mijn zoon!...) heeft
+de wraak der wet te duchten. "O! Mijnheer ben een ongelukkig
+vader!""--Ik had innig medelijden met den braven man en bood hem aan,
+zelf als expres naar Terschelling te gaan en te onderzoeken hoe het met
+de zaak geschapen stond. Hij aarzelde eenige oogenblikken: maar nam
+eindelijk mijn propositie met dankbaarheid aan. Daar ik toch niet voor
+den avond vertrekken kon, ging ik eerst naar den Heer Blaek om hem het
+ongeval zijns zoons te verhalen--mede voorwaar geen aangename commissie;
+ik vernam, dat hij niet te spreken was, maar mij verzocht een uur later
+te komen. Ik voldeed aan het verzoek;--toen ik op den bepaalden tijd
+weder aan zijn huis kwam, was hij een lijk.--Hij had, naar men vermoedt,
+zich met vergif om 't leven gebracht."
+
+"Ontzettend! en wat kan de reden zijn?..."
+
+"Die is nog een raadsel: droefheid over het ongeval zijns zoons kan het
+niet geweest zijn; want dat kon hem nog niet bekend wezen;--maar dat zal
+zich wellicht later openbaren. Henriëtte was radeloos en onwetend wat te
+doen. Ik stuurde naar uw vader. Hij kwam, uw moeder kwam, Mejuffrouw
+Suzanna kwam----in 't kort--het was een tooneel vol desolatie en drukte.
+Op de schrijftafel van den overledene lag een toegelakte brief aan zijn
+zoon: dien vermoeden wij, dat licht over het geval zoude
+verspreiden:--_enfin!_ hij moest kennis van het gebeurde dragen en ik
+zeilde dus naar dit eiland af met een driedubbele missie."
+
+"En...? Mejuffrouw Blaek...?"
+
+"Zooals ik u gezegd heb, zij is violent geschrikt--bedroefd.... _enfin_;
+zooals men bij dergelijke gevallen gesteld is.--Om kort te gaan: ik heb
+mij bij mijn komst alhier geadresseerd aan zekeren vent, die den naam
+van Doedes draagt, en een _quibus_ in _folio_ is,
+
+"Ik ken hem, tot mijn ongeluk," zeide ik.
+
+"Welnu! Ik ben begonnen met aan hem en aan Heynsz het bevel voor te
+lezen, om den Heer Van Lintz te libereeren:--vervolgens heb ik mij naar
+Lodewijk begeven, en hem, met permissie van dienzelfden Doedes, die mij
+zoowel een zotte Dokter als een zotte Drost toeschijnt, na behoorlijke
+preparatie, het overlijden van zijn Heer Papa gecommuniceerd. Hij was,
+'t is zonde dat ik het zeg, meer verbaasd dan bedroefd--enfin! hij
+scandaliseerde mij en ik ben maar spoedig van hem afgeloopen, na hem den
+brief te hebben gelaten, die, hoop ik, meer _impressie_ op hem zal
+maken. Toen heb ik aan dien Doedes gezegd, dat ik u moest zien en
+spreken, en de vent heeft, met al zijn wijsheid en waan, het niet durven
+weigeren aan iemand, die zulk een mooien rok aan had, die hem een bevel
+van H.H.M.M. bracht en die op zulk een hoogen toon tegen hem sprak.--En
+nu ben ik hier--en recht verdrietig, van u in zulk een gek parquet te
+zien; want ik hoor, dat het hier geen quaestie van een duel is, maar dat
+Lodewijk u van moord beschuldigt."
+
+"Hij liegt, Reynhove! bij al wat heilig is, hij liegt."
+
+"In dat geval is het een heel gemeene leugen, en hoop ik, dat hij tot
+inkeer zal komen.--Maar...."
+
+Op dit oogenblik werd ons gesprek gestoord door een groote drukte aan de
+deur, die met gedruisch openging; terwijl Reynszen, Pulver, Helding,
+Heynsz en de Stokbewaarder bijna allen gelijktijdig binnendrongen, en
+allen dooreen schreeuwden.
+
+
+ * * * * *
+
+
+NEGEN-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.
+
+HETWELK BEKENTENISSEN EN STERFBEDDEN AFSCHETST: ZEER MELANCHOLIEK OM TE
+LEZEN.
+
+
+"De Heer Blaek verlangt u te spreken," riep Reynszen mij toe.
+
+"Hij zal bakzeil inhalen!" schreeuwde Pulver.
+
+"Hij wil met geen leugen de eeuwigheid ingaan," zeide Helding.
+
+"De Heer Van Lintz is al gewaarschuwd," riep Heynsz.
+
+"Mijne Heeren!" zeide ik, opstaande: "wij kunnen wel allen te gelijk
+zingen, maar niet te gelijk spreken; mag ik vragen, wat er is
+voorgevallen, of welke tijding gij brengt?"
+
+"Stil! stil!" zeide Reynszen, tegen de overigen, die opnieuw vooraan
+drongen: "ziehier het geval. De Heer Blaek heeft een brief van zijn
+vader ontvangen, die, God vergeve het hem, zichzelven verdaan heeft. Wat
+het geval recht is, weet ik niet; maar hij heeft verlangd, den
+geïnculpeerde, benevens den Heer Van Lintz en dien Heer" (op Reynhove
+wijzende) "te spreken. Ik wensch van harte, Mijnheer Huyck! dat het tot
+uw voordeel zij: doch ik mag u nog met niets vleien. Wees zoo goed mij
+te volgen."
+
+Er was geen bevel, waaraan ik met meer bereidwilligheid voldoen kon: ik
+kleedde mij, en eenige oogenblikken later waren wij allen aan het huis
+van Doedes, die ons aan de voordeur ontving.
+
+"Hoe is het met den lijder?" vroeg hem Reynszen.
+
+"Hm!" antwoordde hij: "slechte _symptomata_--brief gelezen--flauwten
+gehad--gisteren nog druk en woelig--met alles ontevreden--harde
+bedden--slechte bediening--rijkeluisklachten,--en nu--stil--gedwee--mak
+als een lam--geen koorts--erger--zwakte--vriendelijkheid--mis--slecht
+afloopen."
+
+Wij volgden den Drost naar het vertrek van den zieke, alwaar zich de
+Heer Van Lintz en zijn dochter reeds bevonden, die bij onze komst
+oprezen en mij zwijgend de hand kwamen drukken. Na een stillen
+wedergroet, wendde ik de oogen naar de bedstede des gewonden, en ik kon
+niet nalaten, ondanks de redenen van wrevel, die ik tegen hem voedde,
+een diep medelijden te gevoelen met den toestand, waarin ik hem
+terugvond. Dat kort te voren nog zoo forsch en moedig gelaat was geheel
+ingevallen. Door het strakke vel schenen de beenderen heen, een akelige
+bleekheid was over het geheele wezen verspreid en de in hun kassen
+weggezonken oogen van allen glans beroofd. Hij lag achterover, en zoo
+onbeweeglijk, dat ik hem in het eerste oogenblik voor dood hield: hij
+scheen echter mijn nadering te bespeuren, draaide het hoofd even naar
+mij toe en herkende mij: een licht rood bedekte even zijn gelaat: hij
+wendde het hoofd nog verder om, totdat hij Doedes in 't oog kreeg, en
+vroeg, met een flauwe stem, of de Notaris nog niet gekomen was.
+
+"Notaris naar Midland"--antwoordde Doedes: "boodschap gestuurd--komen
+als hij terug is."
+
+Dit verwijl scheen den lijder te hinderen: hij deed eenige moeite om
+zich in 't bed op te richten: zijn bedoeling bemerkende, trad de
+oppasster, die hem verzorgde, toe, en met behulp van deze gelukte het
+hem een zittende houding aan te nemen. Wij stonden intusschen allen met
+pijnlijk ongeduld te verbeiden, wat de uitslag zijner mededeeling zoude
+wezen.
+
+"Mijne Heeren!" zeide hij, met een flauwe en bevende stem, die
+langzamerhand in kracht en vastheid toenam: "ik heb u verzocht, hier te
+komen. Ik voel, dat het spoedig ... met mij gedaan zal wezen ... en ik
+wil ... zooveel in mij is, herstellen, wat ik bedorven heb."
+
+Hier hield hij een oogenblik stil, als om nieuwe kracht tot spreken te
+vergaderen. Allen bleven wij hem zwijgend aanstaren, in gespannen
+verwachting.
+
+"Het eerste wat ik doen moet," vervolgde hij, "is, hier in
+tegenwoordigheid van den Voorzitter van Schepenen en van den Drost, te
+verklaren, dat ik den Heer Huyck valschelijk heb beticht ... en dat hij
+geheel onschuldig is aan de wond, die mij het leven kost."
+
+"God zij gedankt!" hoorde ik Amelia, met een flauwe stem achter mij
+uitroepen, en mijn hart zeide haar dien uitroep na.
+
+"Hm!" zeide Doedes: "_confessio in articulo mortis_: eerst zóó
+spreken--nu weer anders--moord toch gepleegd--dader op 't kerkhof?"
+
+"Dat zou je wel kunnen raden," mompelde Heynsz, "want Zwarte Piet is
+begraven, en zoo die het niet gedaan heeft, weet ik niet wie er aan
+zoude zijn coupabel."
+
+"Och ja!" zuchtte Helding: "op het kerkhof ligt hij naast mijn arm
+kind!--verleden Maandag heb ik hen beiden ter aarde besteld. Zij zijn in
+den dood vereenigd, die levend van elkaar gescheiden waren."
+
+"Indien het den zieke niet te veel vermoeide," zeide Reynszen: "zou hij
+wel eenige nadere inlichtingen aan de Justitie dienen op te geven, dan
+konnen wij daar acte van opmaken."
+
+Lodewijk knikte met het hoofd ten teeken van goedkeuring, en Reynszen,
+zich aan een tafel zettende, maakte zich gereed zijn verklaring op te
+teekenen.
+
+"De Heer Van Lintz," zeide Lodewijk, "zal zich herinneren, mij eenige
+woorden te hebben toegevoegd, nopens papieren, onder hem berustende, en
+welke invloed op mijn fortuin konden maken. Ik weet thans, dat die
+bedreiging niet ijdel was:--maar hierover nader. Genoeg, zij
+verontrustte mij--en dit was de oorzaak, dat ik hier bleef, ten einde te
+zien, wat het gevolg daarvan zoude kunnen zijn.--Ik was ongerust,
+ongedurig, als gejaagd--ik begreep, dat ik in de bewuste zaak een weinig
+voordeelige rol gespeeld had:--ik had uit blinde wraakzucht tegen den
+Heer Van Lintz, uit haat en liefde (want ik weet niet hoe het gevoel te
+bestempelen, dat zijn dochter mij inboezemde) mij verlaagd om een
+handlanger der Justitie te worden--en zag te laat in, hoe verachtelijk
+mij zulks in aller oogen maken zoude: kortom! ik was wrevelig en vol
+spijt; maar, gelijk het gaat, ik beschuldigde iedereen behalve
+mijzelven, en vloekte op den Heer Van Lintz, op mijn dwazen hartstocht,
+op Heynsz--maar bovenal op den Heer Huyck, wien ik als mijn doodvijand
+beschouwde. Ik was naar mijn jacht gekeerd! maar bracht den nacht
+slapeloos door, en keerde, zoodra het dag werd, naar wal, met een koppel
+pistolen voorzien, en van zins den Heer Huyck tot een tweegevecht uit te
+dagen. Hem niet aan de herberg vindende, liep ik het duin in, met het
+oogmerk van hem op te zoeken, toen ik den persoon van Sander Gerritsz op
+zijde kwam. Nauwelijks had deze mij aangeblikt, of hij kwam in drift op
+mij af, en schold mij in hevige bewoordingen voor den moordenaar zijner
+liefste uit. Weinig lijdzaam van natuur, en wrevelig bovendien wegens al
+wat er gebeurd was, gaf ik hem een slag in 't aangezicht; waarop hij mij
+in de borst greep en er een worsteling tusschen ons beiden ontstond, aan
+welke ik een einde maakte door een pistool uit mijn zak te halen en hem
+door 't hoofd te schieten. Hij wankelde, maar zijn laatste krachten
+bijeenzamelende, trok hij zijn mes, stootte het, eer ik het verhinderen
+kon, mij in den strot, en viel toen stijf achterover, terwijl ik te
+gelijker tijd bedwelmd nederstortte en niet weer bijkwam, dan toen ik,
+in 't leven teruggeroepen, den Heer Huyck nevens mij herkende. Toen was
+het, of mij een helsche geest influisterde, dat ik hem van den moord
+betichten moest. Ik voldeed aan die inblazing; later deden wraakzucht,
+haat, valsche schaamte, mij bij mijn verklaring volharden. Maar de
+ontzettende tijding, die ik heden bekomen heb, en de mededeelingen, mij
+door mijn ongelukkigen vader gezonden, hebben mij de oogen geopend. Ik
+heb de hand van God herkend, die het kwaad niet ongewroken laat.--Ik heb
+van mijzelven geijsd:--en van al de ongerechtigheden, die ik bedreven
+heb. Gave de Heer, dat ik die alle kon herstellen, gelijk ik deze doe
+... en gij, Mijnheer Huyck!... Mejuffrouw!... mijn goede Helding!...
+vergeeft mij ... opdat God mij vergeve."
+
+Bij het uiten dezer laatste woorden verzwakte zijn stem merkbaar en hij
+zakte in elkander, als iemand die een poging boven zijn krachten gedaan
+heeft. Wij traden dichter aan zijn legerstede om hem die geruststelling
+te schenken welke hij verlangde.--"Ik vergeef u," zeide Van Lintz: "want
+ik weet bij eigen ondervinding te wel, tot welke uitersten gekrenkte
+eigenliefde en toomelooze zucht ter inwilliging onzer neigingen ons
+kunnen voeren. Gij hebt u willen wreken ... ik ken dat gevoel ... ik heb
+het ook eenmaal ... en te vreeselijk ... ingewilligd." Dit gezegd
+hebbende, trad hij terug en bleef in sombere gepeinzen staan.
+
+Helding drukte den lijder zwijgend de hand; maar was buiten staat zijn
+vol gemoed uit te storten. "Ik betuig oprecht Mijnheer Blaek!" zeide ik,
+op mijne beurt naderende, dat bij mij geen greintje wrok tegen u
+overblijft; en moge de Algoede u niet alleen zoo volkomen vergeven als
+ik u vergeef;--maar u behouden om door een oprechten wandel zijn naam te
+verheerlijken."
+
+"Hm!" zeide Doedes, naderende, en zijn patiënt den pols voelende:
+"zwak--_lassitudo_--niet allen hier blijven--heengaan--hm!"
+
+"Wel ja!" zeide Reynszen: "mij dunkt, het is nu alles beklonken: ik heb
+de verklaring opgemaakt, die de gewonde heeft afgelegd, zoo hij die nog
+verkiest te hooren en in staat is, die te teekenen, dan zie ik geen
+zwarigheid, den Heer Huyck onder handtasting te ontslaan; want de
+depositie van Andries Matthijssen is bij mij ook geen oortje waard en
+naar hetgeen onze vriend Heynsz vertelt, loopt hij meer kans zelf de
+galg te kussen, dan er anderen aan te helpen."
+
+Lodewijk, eenigszins bijgekomen zijnde, toonde zich bereid, de
+verklaring te hooren lezen, en te teekenen, een daad, welke hij, schoon
+met moeite, ten einde bracht. Toen wilden wij afscheid van hem nemen en
+ons verwijderen, maar hij gaf te kennen, dat zijn gemoed nog niet geheel
+ontlucht was en dat hij nog iets met den Heer Van Lintz had af te
+handelen, waarbij echter alleen Reynhove en ik getuigen mochten zijn,
+weshalve hij verzocht, dat al de overigen het vertrek zouden verlaten.
+
+Toen men aan zijn verlangen voldaan had, bleef hij nog een wijl op de
+deur staren, als vreezende, dat iemand het in zijn hoofd mocht krijgen,
+terug te keeren, en zich tot Reynhove wendende: "schuif den grendel
+dicht!" zeide hij met een ongeduldige beweging: "en gij, Huyck! schenk
+mij dat glas nog eens vol ... mijn lippen branden."
+
+Ik bood hem het gevulde glas aan: hij dronk het met langzame teugen
+ledig, terwijl wij elkander aanzagen, niet zonder nieuwsgierigheid, waar
+dit alles op zoude uitdraaien. Eindelijk zette hij het glas neder,
+haalde van onder zijn dek een papier voor den dag, hetwelk hij tusschen
+de vingers frommelde en, Van Lintz aanziende, begon hij in dezer voege:
+
+"Gij hebt mijn vader vroeger gekend, Mijnheer?"
+
+Van Lintz beantwoordde deze vraag met een koele buiging.
+
+"Gij hebt waarschijnlijk vernomen, hoe zijn uiteinde is geweest,"
+vervolgde Lodewijk: "maar wat gij noch iemand weet, hetgeen ik zelf
+eerst op dit oogenblik vernomen heb, is het zielelijden, waarmede hij
+zoovele jaren geworsteld heeft, en dat hem thans het leven gekost heeft.
+Het is echter nuttig, dat gij drieën hiermede bekend zijt, opdat gij ten
+minste bij anderen, die geneigd mochten zijn, over hem een onbarmhartig
+vonnis te vellen, de getuigenis zoudt kunnen afleggen, dat hij meer te
+beklagen dan te veroordeelen was. Lees dezen brief overluid, Huyck!--en
+gij zult beseffen, welke uitwerking hij op mij maken moest."
+
+Ik nam het papier van hem aan en las. Het was de brief, dien Reynhove
+had medegebracht, en de inhoud luidde als volgt:
+
+"Wanneer gij dezen brief ontvangt, mijn zoon! zal uw vader voor den
+rechterstoel des Allerhoogsten verschenen zijn:--en, zoo de wroeging van
+een sedert vijftien jaren gefolterd geweten mij dringt, dit leren te
+verlaten, gij, ongelukkige! gij, die alleen in staat zoudt geweest zijn,
+mij de rust terug te geven, en mij met het leven te verzoenen, gij
+verhaast den stap, die mij de eeuwigheid invoert.
+
+"O! dat ik vroeger gesproken had! Wellicht zoudt gij aan mijn raad, aan
+mijn wensch hebben gehoor gegeven en het hart pogen te winnen van haar,
+die ik voor u bestemde. Een huwelijk tusschen u en uwe nicht had alles
+vereffend!--maar wat zeg ik?--Het heeft zoo moeten zijn. Gij waart een
+zoo beminnelijke, zoo deugdzame gade niet waardig; en ik was bestemd, de
+straf voor mijn misdrijf te ontvangen en de schande, die mij wacht, in
+het graf te ontvlieden.
+
+"Dan, de tijd is te kort:--en ik moet mij haasten, de laatste
+levenskrachten, die mij nog overblijven, te besteden. Luister
+dan:--beklaag mij: vloek mij niet: en laat mijn voorbeeld u tot leering
+strekken.
+
+"Gij zult wel gehoord hebben, dat mijn broeder en ik, in vroegere jaren,
+veel moeite hadden om behoorlijk rond te komen, en dienvolgens onze
+fortuin buitenslands gingen beproeven. Men heeft er u bij verteld, dat
+ik gelukkig slaagde, terwijl het hem tegenliep. Hoor thans voor 't eerst
+de zuivere waarheid:
+
+"Van mijn jeugd af had een onverzadelijke dorst naar schatten mij de
+ziel beheerscht. Ik zag zooveel rijkdom en weelde om mij heen, dat ik
+het denkbeeld niet verdragen kon, voor anderen, die mij in stand en
+geboorte gelijk waren, te moeten onderdoen. En echter scheen ik daartoe
+bestemd; want mijn vader bezat weinig buiten hetgeen zijn ambt hem
+schonk, en zijn levenswijze was niet van dien aard, dat hij veel kon
+sparen. Ik besloot dus, toen ik tot jongelingsjaren gekomen was, dat een
+goed huwelijk het eerste middel zoude zijn, om mijn doel te bereiken. Ik
+slaagde naar wensch;--immers ik dacht zoo:--ik zag niet naar schoonheid
+of zielsgaven: ik zocht slechts een rijke vrouw en trouwde haar
+schatten. Mijn eerste straf was het noodlottige leven, dat ik met uw
+moeder leidde;--ik wil daarover niet uitweiden. Zij stierf en toonde mij
+den haat, dien zij mij toedroeg, door bij uitersten wil te bepalen, dat
+haar vermogen op u zou komen, zonder dat ik daarvan eenige vruchten zou
+mogen trekken. Ik was nu even ver als ik te voren was: ik besloot naar
+de West te gaan en daar mijn fortuin te beproeven, terwijl ik u bij de
+meervermogende familie uwer moeder achterliet.
+
+"De uitkomst beantwoordde wederom niet aan mijn verwachtingen. Na jaren
+vol tegenspoeds keerde ik terug en kwam te Lissabon aan. Daar ontmoette
+ik den Graaf van Talavera, die er voor de belangen van het Spaansche hof
+aanwezig was; en ik hernieuwde met hem de kennis, die ik vroeger met hem
+als Baron Van Lintz had gemaakt. Van hem bekwam ik tijding van mijn
+Broeder, die tevens zijn zwager was (zij hadden elk eene Juffrouw
+Reefzeil getrouwd) en vernam, hoe deze, die insgelijks zijn fortuin
+buitenslands was gaan beproeven, en zaken in de Levant had verricht, te
+Lissabon werd verwacht. Ik nam voor, zijn komst te verbeiden: en
+werkelijk, hij kwam weldra opdagen; maar zijn uiterlijk verried geen
+rijkdom. Nauwelijks was hij een paar dagen met ons geweest, of hij werd
+door een hevige ziekte overvallen, die hem, na een korte ongesteldheid,
+aan den rand des grafs bracht. De Graaf van Talavera deelde met mij de
+zorgen zijner verpleging en was de eerste, die hem waarschuwde, dat hij,
+naar het oordeel des geneesheers, weinige dagen levens meer overig had,
+en orde op zijn zaken stellen moest. Mijn broeder glimlachte op een
+droevige wijze. "Dit laatste zal mij weinig moeite kosten," zeide hij:
+"Ik had gehoopt mijn dochter, mijn eenigst pand, te zullen terugzien en
+haar de welvaart, die ik voor haar vergaarde, zelf te brengen: nu zal
+mijn broeder zich met die taak dienen te belasten."--Wij zagen elkander
+verwonderd aan, de Graaf en ik; want wij begrepen niet, waar die
+welvaart schuilen kon. Toen haalde mijn broeder een dikken rotting voor
+den dag, die aan zijn voeteneinde lag, en waarmede wij, wegens haar lomp
+fatsoen, meermalen den spot hadden gedreven. Hij verzocht mij den knop
+er af te draaien en hetgeen zich daarin bevond op de tafel uit te
+schudden. Ik deed zulks, en nu ontdekten wij met verbazing, dat de stok
+hol en geheel gevuld was met edelgesteenten van een onschatbaren prijs.
+Mijn broeder nam er eenige van af, en mij die ter hand stellende, zeide
+hij: "deze zijn voor u, en zullen u, zoo gij die met overleg verkoopt,
+in staat stellen uw fortuin weder op te bouwen. De overige zult gij aan
+mijn dochter brengen, als haars vaders erfdeel...."--Toen gelastte hij,
+dat men een juwelier zou roepen: er werd een inventaris opgemaakt,
+waarop de prijzen volgens taxatie genoteerd werden: en daarvan een
+afschrift aan mij en een aan den Graaf ter hand gesteld; terwijl wij
+beide stukken teekenden en de bestemming der juweelen daarop vermeldden.
+Weinige dagen later stierf mijn broeder in mijn armen, en terwijl zijn
+stervende mond mij zijn dochter aanbeval. Ik bleef niet langer te
+Lissabon dan voor de begrafenis noodig was, en zeilde af naar Amsterdam.
+
+"Ondertusschen was ik weinig tevreden, wanneer ik de fortuin, die mijn
+broeder gemaakt had, met de mijne vergeleek; en zonder te bedenken, dat
+hij geen genot van zijn moeizaam verkregen schatten had gehad, terwijl
+ik de toekomst nog voor mij had, dacht ik er slechts aan, om mijn nicht
+te benijden, die zoo gemakkelijk aan een erfenis kwam, waarop ik, zonder
+haar, alleen aanspraak zoude gehad hebben. Nu fluisterde mij de duivel
+in: waarom zoudt gij dien schat aan uw nicht brengen? behoud hem voor
+u-zelf, drijf er handel mede, en maak het op een andere wijze goed met
+de dochter uws broeders. Geen haan zal er naar kraaien, en de Graaf van
+Talavera zal er zich in Spanje niet over bekommeren, of gij aan het
+vertrouwen uws stervenden broeders beantwoord hebt. Ik was te Amsterdam,
+zonder tot een besluit gekomen te zijn: men was aldaar reeds van den
+dood mijns broeders onderricht, en te gelijk overtuigd (zoozeer had hij
+zijn winsten bedekt gehouden), dat hij arm gestorven was. Nu had ik de
+zwakheid, of noem het de laagheid, de lieden niet uit den droom te
+helpen: ik verkocht mijn juweelen, of liever die mijner nicht niet op
+eens, maar langzamerhand, en begon een handel, dien ik meer en meer
+uitbreidde. Ik was voorspoedig. Het scheen alsof het onrechtvaardig
+verkregen geld in mijne handen moest gezegend worden; dan innerlijk was
+ik verre van mijn voorspoed te genieten.
+
+"Eenige jaren waren verloopen, toen ik (nog sidder ik bij de
+herinnering) een brief van den Graaf van Talavera ontving. Hij had,
+schreef hij, vernomen, dat ik zeer vermogend was geworden, terwijl men
+van mijn nicht niets af wist: kortom de brief gaf niet onduidelijk te
+kennen, dat hij iets van de zaak vermoedde. Hij eindigde met mij te
+melden, dat hij het duplicaat van den inventaris naar Amsterdam zou
+overzenden en bij den Notaris Bouvelt doen deponeeren. Dit bericht
+ontzette mij: om tegen den dreigenden slag gewapend te zijn, liet ik
+terstond mijn nicht van de school komen, waar zij zich bevond, nam haar
+bij mij en behandelde haar als mijn eigen kind, voornemens zijnde om,
+zoo ik aangeklaagd werd, dadelijk rekening en verantwoording te doen.
+Maar nu bekwam ik de tijding, dat de Graaf in ongenade en naar Amerika
+was--en een jaar daarna verspreidde zich het gerucht van zijn dood. Ik
+was thans van mijn grootste zorg ontslagen; want ik hoopte altijd, dat
+hij zijn bedreiging om dat papier over te zenden, niet had ten uitvoer
+gelegd. Intusschen had ik Henriëtte als een dochter liefgekregen, en hoe
+meer ik haar leerde kennen en waardeeren, hoe feller verwijtingen ik mij
+deed van haar een vermogen te hebben onthouden, dat haar rechtmatig
+toebehoorde. Toen kwam het denkbeeld bij mij op, dat een huwelijk
+tusschen u beiden alles in 't gelijk, zoude brengen: en ik behoef u mijn
+streven naar dat doel niet voor den geest terug te brengen; het is u
+genoeg bekend.
+
+"Verbeeld u mijn schrik, toen ik eenige dagen geleden, den man, dien ik
+dood waande, ten huize van den Notaris Bouvelt ontmoette en van hem
+hoorde, dat de bewuste inventaris zich onder andere papieren bevond, die
+hij indertijd, wel verzegeld, naar Amsterdam had overgezonden en nu was
+komen terugeischen; terwijl hij tevens dreigde, mijn gedrag openbaar te
+zullen maken. Ik had ook toen nog mijn volslagen schande kunnen
+voorkomen, door aan mijn nicht haar vermogen uit te keeren en er bij te
+voegen, dat ik haar om wijze redenen tot nog toe verborgen had gehouden,
+hoe rijk zij: was; maar valsche schaamte belette mij, dien stap te doen,
+daar ik vreesde, dat de ware toedracht der zaak bekend zoude worden. Ik
+smeekte derhalve den Heer Van Lintz, mij mijn goeden naam niet te
+ontrooven: ik stelde hem uw huwelijk met Henriëtte als een bepaalde zaak
+voor: ik bood hem mijn invloed bij onze bewindslieden, mijn hulp ter
+ontvluchting aan. Door mijn gebeden verwonnen, nam hij aan om, zoodra
+hij in veiligheid zou zijn en de tijding van uw huwelijk bekomen had,
+mij het noodlottig duplicaat te zenden.
+
+"Uw onberaden daad, om den man, van wien ik alles te vreezen had, in
+handen der Justitie te leveren, heeft al mijn pogingen verijdeld. Het
+bewuste stuk is daardoor, met de overige bij hem gevonden papieren, in
+beslag genomen, naar Amsterdam gezonden, en in handen van den Heer
+Hoofdofficier. Zooeven kom ik van zijn kantoor. Hij had mij laten roepen
+om te vernemen, wat het opschrift: _Inventaris der juweelen enz.,
+toebehoord hebbende aan den Heer Hendrik Blaek en thans het eigendom
+zijner dochter Henriëtte Blaek_, te beduiden had. Wat ik geantwoord heb,
+weet ik niet, maar ik weet wat het gevolg zal zijn, indien dit stuk
+geopend wordt: en de schande, die mij wacht, wil ik niet beleven. God
+vergeve mij de misdadige wijze, waarop ik dit leven verlaat: Hij vergeve
+mij de slechte tucht, waaronder ik u gehouden heb, en doe u tot inkeer
+komen, opdat gij van den verkeerden weg terugtreedt, dien gij tot nog
+toe bewandeld hebt, en u spiegelt aan het vreeselijk voorbeeld van
+
+ Uw ongelukkigen vader
+ JACOBUS BLAEK."
+
+"Gij ziet het, Mijne Heeren!" zeide Lodewijk, toen ik ten einde gelezen
+had, terwijl hij zijn hoofd in de handen verborg: "ik ben de oorzaak van
+mijns vaders dood.--Maar thans vraag ik u om raad, u, die tot nog toe
+alleen met het geheim bekend zijt, is er niets aan te doen om zijn
+nagedachtenis te sparen.--Wat Henriëtte betreft, zij zal hebben wat haar
+toekomt, en meer dan dat."
+
+"Mijnheer!" antwoordde Van Lintz: "de Heer Reynhove heeft mij de mij
+ontnomen papieren teruggebracht: indien het bewuste stuk zich daarbij
+bevindt, zal ik het aan uw nicht zenden. Zij alleen kan beslissen, wat
+daarmede gedaan moet worden."
+
+Hier werd aan de deur getikt en de Notaris aangediend, met wien wij den
+lijder alleen lieten: twee dagen later, gedurende welke ik hem vaak
+bezocht had, blies hij den laatsten adem uit. Na het lijk te hebben doen
+kisten, nam ik, met dat overschot, en onze Hollandsche vrienden, de
+terugreis aan naar Amsterdam.
+
+Het was te Harlingen, dat ik afscheid nam van den Heer Van Lintz en zijn
+dochter, die nu voornemens waren hun reis te land voort te zetten. "Nu!
+mijn vriend!" zeide de eerstgenoemde, terwijl hij mij de hand schudde:
+"nu zal het toch eindelijk wel voor goed zijn, dat ik u vaarwel zeg.
+Veel zegen op uw ondernemingen. Ik draag u de belangen mijner nicht
+Blaek op, want ik verwijt mij half en half, dat ik er niet beter voor
+gezorgd heb; doch, zoo iemand, zult gij die behartigen: gij hebt er
+dubbele reden toe."
+
+"Ik vrees maar," zeide ik, "dat zij nog te veel tegen mij zal ingenomen
+zijn, om mij tot haar zaakwaarnemer te benoemen."
+
+"Heb ik u niet van het tegendeel verzekerd?" zeide Amelia, langzaam het
+hoofd schuddende en op een toon van weemoedig verwijt: "ga tot haar, en
+vrees niet, haar de geheele, onbewimpelde waarheid te verhalen; zij zal
+u geloven;--wees daar overtuigd van: en wanneer gij haar ziet, stel haar
+dan uit naam van haar nicht dit aandenken ter hand, en verzoek haar, het
+uit liefde voor mij te willen dragen."
+
+Dit zeggende, reikte zij mij een halsband toe, dien zij gedurende haar
+verblijf op Ter-Schelling van haar eigen schoone haren gevlochten had,
+en aan welks uiteinde zij uiteinde zij een effen gouden kruisje had
+vastgemaakt.
+
+"En zult gij mij geen aandenken laten?" vroeg ik, terwijl ik haar met
+hartelijkheid de hand drukte.
+
+"Thans niet: ik zal u wellicht er een zenden, wanneer wij op de plaats
+onzer bestemming zullen zijn:--en dan wacht ik er een van u--en van uwe
+vrouw."
+
+Met deze woorden beantwoordde zij mijn handdruk, sloeg zich den sluier
+over 't gelaat en stapte haastig in den wagen, die haar wachtte. Haar
+vader nam plaats nevens haar: de zweep des voermans klapte en het
+rijtuig voerde beiden uit mijn gezicht. Ik heb hen nimmer teruggezien.
+
+Achttien uren later was ik te huis, in de armen mijner moeder. Ik zal
+niet beproeven de gewaarwordingen te beschrijven, welke ons allen bij
+dit wederzien bezielden.
+
+Den volgenden dag kwam Reynhove mij afhalen, om naar Mejuffrouw Blaek te
+gaan, die naar zijn zeggen, verlangd had, ons beiden te spreken. Wij
+vonden haar alleen, in een voegzaam rouwgewaad, bevallig als altijd,
+maar bleek, afgemat en diep bedroefd. Zij bloosde even, toen zij mij
+wederzag, maar herstelde zich terstond, bood ons stoelen aan en zette
+zich over ons.
+
+"Gij beiden, mijne Heeren!" ving zij aan, "zijt getuigen geweest van het
+overlijden van mijn rampzaligen Neef...?
+
+"Ja Mejuffrouw!" antwoordde ik, naar eenige papieren tastende, die ik in
+mijn rokzak had: "en ik ben belast...."
+
+"Een oogenblik!" hernam zij: "aleer wij over iets anders spreken,
+wenschte ik te weten, of iemand buiten u en den Heer Van Lintz kennis
+draagt van zekeren brief, door mijn oom aan Lodewijk geschreven?"
+
+"Niemand," antwoordde ik: "ik heb dien brief en zal u dien, zoo UEd.
+verlangt, ter hand stellen, benevens...."
+
+"Ik zal dien afwachten," zeide zij: "maar vooraf moet ik u nog zeggen,
+dat ik een brief heb van mijn oom Van Lintz, waarin hij mij de
+aanleiding mededeelt, welke mijn ongelukkigen oom Blaek tot den stap,
+dien hij deed, bewogen heeft, en mij tevens een stuk zendt, volgens
+hetwelk ik recht op een aanzienlijk vermogen zou hebben. Ik heb geweend
+bij het zien van mijns vaders naamteekening, en bij de gedachte aan al
+de moeite, die de brave man zich gegeven heeft, om voor mij een vermogen
+te vergaderen;--ik heb die naamteekening er uitgesneden en het stuk zelf
+verbrand."
+
+"Hoe!" riep Reynhove verbaasd uit:, een zoo _précieux_ document!..."
+
+"Ik ben te veel aan mijn oom verschuldigd, ik heb te veel bewijzen van
+zijn liefde ontvangen, om tot loon daarvan, nu hij dood is, zijn goeden
+naam aan te randen. Niemand dan ons is het geheim bewust. Lodewijk heeft
+het in het graf medegenomen: mijn oom Van Lintz zal zwijgen, indien ik
+het hem verzoek: ook van u, mijne Heeren! wacht ik hetzelfde: men
+schrijft den dood mijns ooms aan een beroerte toe:--de ware toedracht
+der zaak kan dus voor elk verborgen blijven."
+
+"Maar weet UEd. wel, Mejuffer!" zeide Reynhove, "dat gij een _important_
+kapitaal hebt opgeofferd, ten gerieve van een paar dozijn collateralen,
+die er u geen dank voor zullen weten?"
+
+"Mejuffrouw offert niets op," zeide ik: "en, hoewel de verdiensten van
+haar handelwijze even groot blijven, de nadeelen daarvan worden geheel
+weggenomen door het stuk, dat ik de eer heb haar te overhandigen. Het is
+het testament van den Heer Lodewijk Blaek, natuurlijken erfgenaam zijns
+vaders, waarbij hij, op eenige legaten na, zijn nicht, Mejuffrouw
+Henriëtte Blaek, aanstelt tot zijn universeele erfgename."
+
+Henriëtte nam bevende het papier aan, dat ik haar ter hand stelde. Haar
+ontroering belette haar te spreken en zij antwoordde niets op de
+gelukwenschingen van Reynhove.
+
+"Mejuffrouw!" vervolgde ik, toen zij weder wat bedaarder was geworden:
+"de overledene heeft in de laatste uren zijns levens verlangd, dat ik de
+man zou zijn, die u dit afschrift van zijn uitersten wil aanbood: hij
+voegde er bij, dat het u wellicht ... aangenaam zou zijn ... dat stuk
+uit mijne handen te ontvangen. Mag ik mij vleien, dat hij waarheid
+gesproken heeft?"
+
+"Mijn Heer!" antwoordde zij, terwijl een hoogrood haar gelaat overdekte:
+"het is u ongetwijfeld bekend, dat ik, op den morgen van haar vertrek
+uit Amsterdam, een bezoek heb gehad van mijn nicht Amelia."
+
+Ik zag verbaasd op. Zoo had die brave ziel niet geschroomd zich aan een
+wellicht onaangename ontvangst te wagen, om mijne voorspraak te zijn.
+Het stellige der verzekering, die zij mij gegeven had, was mij thans
+opgelost.
+
+"En mag ik hopen," zeide ik, "dat dit bezoek u gunstiger gedachten van
+mij heeft doen opvatten?"
+
+"Amelia is een engel," zeide Henriëtte, "en ik vergeef het u nooit, dat
+gij niet smoorlijk op haar verliefd zijt geraakt. Wat zij zeide ... hoe
+zij ... in 't kort, ik ben verplicht u verschooning te vragen voor de
+verkeerde gedachten, die ik van U had opgevat."
+
+ * * * * *
+
+Zes maanden later kondigde de Voorzanger in de Oude Kerk met zijn
+neusstem (waarvan in het derde Hoofdstuk dezer geschiedenis gesproken
+is), werkelijk aan, dat er trouwbeloften bestonden tusschen Willem
+Andries Reynhove, Heer van Wijdeplas, Groenewoud en Binnengeest,
+Jonkman, met Mejuffrouw Susanna Aletta Huyck, Jonge Dochter; maar liet
+daarop een gelijke aankondiging volgen, betreffende Meester Ferdinand
+Huyck en Mejuffrouw Henriëtte Blaek.
+
+ * * * * *
+
+ Hier eindigt het verhaal van den heer Huyck. Daarachter stond, met
+ de hand van Mejuffrouw Stauffacher, het navolgende geschreven:
+
+Indien het bovenstaande verhaal een roman ware, zoû men den schrijver
+met recht te laste kunnen leggen, dat hij den lezer in 't onzekere laat
+omtrent het lot van sommige personen, die in zijn lotgevallen een
+merkwaardige rol spelen. Daar het echter zijn doel schijnt geweest te
+zijn, naar waarheid te vertellen wat hem overkomen is, moet men hem
+veeleer prijzen, dat hij niet meer heeft te boek gesteld, dan hij met
+zekerheid wist. Vreemd intusschen komt het mij voor, dat hij niet met
+een woord melding maakt van hetgeen er verder geschied is met den Baron
+Van Lintz en zijne beminnelijke dochter. Wellicht was hun latere
+levensloop aan zijne kinderen, voor wie hij zijn opstel vervaardigde,
+genoegzaam bekend. Wat mij betreft, ik wil niet ontveinzen, dat ik mij
+zeer teleurgesteld vond, toen ik, aan het slot komende, niet te weten
+kwam, of hij met den zwerver en zijn lieve dochter later nog door
+briefwisseling of anderszins de betrekking onderhouden bleef. Gelukkig
+echter kende ik den waren naam des mans, die in het Handschrift onder
+zooveel verdichte namen voorkomt, en wist ik uit de geschiedenis, hoe
+hij den Russischen Tsaar belangrijke diensten bewees en tot hooge
+waardigheden opklom, zonder echter ooit de bijzondere vriendschap des
+Alleenheerschers te verwerven. Dezelfde onbuigzaamheid van karakter, die
+hem vroeger reeds zooveel vijanden en tegenspoeden berokkend had, en die
+er met de jaren niet op verbeterd was, maar veeleer in balsturige
+hoofdigheid en wrevel ontaard, was niet geschikt om hem bemind te maken
+bij een Vorst, die zelf een onverzettelijken wil bezat, waarnaar hij
+alles wilde doen buigen. Er ontstonden vaak hoogloopende verschillen
+tusschen hen beiden: en alleen het nut, dat hij begreep van den Baron
+Van Lintz te kunnen trekken, om zijn Moskoviten in bedwang te houden,
+weerhield Peter, hem naar Siberiën te bannen. Wat Amelia betreft,
+ziehier de narichten, die ik omtrent haar bekomen heb van lieden, die
+zich harer nog herinnerden. Zij leidde, in de eerste jaren van haar
+verblijf in Rusland, een stil en afgetrokken leven, en wederstond al
+dien tijd het verlangen haars vaders, dat zij zich ten hove zoude
+vertoonen. Eindelijk echter gaf zij toe, en schonk zelfs haar hand aan
+een gunsteling des Tsaars, een beschaafd en waardig edelman, maar die
+tweemaal hare jaren had. Onzeker is het, of zij dit huwelijk alleen
+aanging om haar vader te believen: misschien was zij werkelijk den
+vreemdeling genegen en had zij de ongelukkige neiging, die zij in
+Holland had opgevat, overwonnen, welke haar handelingen bestuurde, meer
+dan de woorden van het verhaal doen vermoeden. Hoe dit zij, zij leidde
+een voorbeeldig leven, verspreidde weldaden om zich heen en stierf in
+hoogen ouderdom, gezegend door al wie haar gekend had.
+
+De Heer Hoofdofficier Huyck en zijn brave gade hadden het geluk, meest
+al hun kinderen en zelfs ettelijke hunner kleinkinderen gehuwd en in
+goeden doen te zien. Uit den aanvang van het Handschrift kan men zien,
+dat het Ferdinand en den zijnen voorspoedig was gegaan: en nog zijn hun
+nakomelingen in Amsterdam en elders geacht en gezien. Ook Mevrouw
+Reynhove leefde zeer gelukkig met haar man, die, gelijk men heeft kunnen
+opmerken, innerlijk veel beter was dan hij zich oppervlakkig had doen
+kennen. Zij wist hem met verstand te leiden en tot een nuttig en
+werkzaam leven op te wekken: hij zeide dan ook, na zijn huwelijk, of
+reeds vroeger aan alle slempmalen en wilde partijen vaarwel, klom tot
+hooge eereambten op en bewees den Staat belangrijke diensten.
+
+Caspar Weinstübe, na vruchteloos gepoogd te hebben, zich toegang te
+verschaffen tot de hoogere kringen der maatschappij, en zich daar een
+echtvriendin te zoeken, toch niet ongehuwd willende sterven, trouwde met
+zijn keukenmeid, bij wie hij ettelijke kinderen verwekte, die, betere
+opvoeding ontvangende dan hem te beurt was gevallen, hun geringe afkomst
+langzamerhand deden vergeten: ook zij wonnen geld, en hun nageslacht
+verkeert thans dagelijks met die familiën, wier _bekäntschafft_ de
+wellust van Caspar zoû hebben uitgemaakt.
+
+Van den Makelaar Velters heb ik weinig kunnen vernemen. Alleen blijkt
+mij uit een oud adresboekje, dat hij in de laatste helft der vorige eeuw
+Kerkmeester van de Ooster Kerk en dus nog in leven was. Hij schijnt
+wijselijk de poëzie voor meer winstgevende werkzaamheden te hebben laten
+varen: althans gedichten van hem zijn mij nooit voorgekomen. De
+_Mengelingen_ van Helding kan men nog in sommige boekerijen van deftige
+lieden, en ook nu en dan, hoor ik, op stalletjes aantreffen: ik twijfel
+echter, of zij ooit veel lezers vinden. Gerustelijk mag men aannemen,
+dat hij het dubbele huwelijk, waar het verhaal mede sluit, zal bezongen
+hebben, en dat Tante Van Bempden niet achterlijk gebleven zal zijn, om
+te dier gelegenheid een luisterrijk feest te geven.
+
+Zacharias Heynsz ging ijverig voort met aan de Justitie trouwe diensten
+te bewijzen: met de aanvaarding zijner nieuwe betrekking zeide hij het
+schilderen vaarwel: en de kunst heeft er niet bij verloren.
+
+Eindelijk kan ik hier nog bijvoegen, dat, volgens getuigenis mijner
+vrienden, een afstammeling van kleinen Simon den Marskramer, die sterk
+verdacht wordt gehouden van, op het voetspoor zijns voorvaders, der
+Politie bijwijlen ten dienste te staan, nog dagelijks op het
+Schapenplein te zien is, 's winters met een vuurtest, 's zomers met een
+schoenenbak, al roepende: "gheen dijt rijk, zoo waar solje ghesond
+blijven."
+
+Marie Stauffacher.
+
+
+ * * * * *
+
+
+INHOUD
+
+
+INLEIDING
+
+HOOFDSTUK 1.
+
+Waarin, onder meer andere wetenswaardige zaken, het portret van den held
+dezer geschiedenis gevonden wordt.
+
+HOOFDSTUK 2.
+
+Waarin men lezen zal, wat in en voor de herberg te Zoest voorviel.
+
+HOOFDSTUK 3.
+
+Waarin wordt bewezen, hoe gevaarlijk het is zonder parapluie uit te
+gaan, en de beschrijving gevonden van een mooi meisje en een mooien
+koepel.
+
+HOOFDSTUK 4.
+
+'t Geen verhaalt wat me verder in den koepel voorviel.
+
+HOOFDSTUK 5.
+
+Hetwelk bange lieden bij avond niet moeten lezen.
+
+HOOFDSTUK 6.
+
+Waarin onze held voor de tweede reis op denzelfden dag gevaar loopt van
+zijn hart te verliezen.
+
+HOOFDSTUK 7.
+
+Vermeldende, wat de heer Bos aan Ferdinand vertelde, en hoe deze per
+slot nog even wijs bleef, gelijk ook het geval met den lezer zal zijn.
+
+HOOFDSTUK 8.
+
+Waarin meer geredeneerd dan gedaan wordt.
+
+HOOFDSTUK 9.
+
+Behelzende het verhaal eener schuitreis van Naarden naar Amsterdam.
+
+HOOFDSTUK 10.
+
+Waarin verhaald wordt, hoe Ferdinand te huis kwam en hoe hij insliep,
+welk voorbeeld de lezer mag volgen, zoo het hem goeddunkt.
+
+HOOFDSTUK 11.
+
+Hetwelk ettelijke politie-geheimen aan den dag brengt.
+
+HOOFDSTUK 12.
+
+Waarin men nadere kennis maakt met de leden des familie en waarin tante
+Letje een confituurvlek op haar halsdoek bekomt.
+
+HOOFDSTUK 13.
+
+Behelzende, hoe Suzanna en Ferdinand harrewarren, en hoe de laatste in
+een welkomstdicht verheerlijkt wordt.
+
+HOOFDSTUK 14.
+
+Waarin Ferdinand op cognac onthaald en tegen wil en dank in nieuwe
+avonturen gesleept wordt.
+
+HOOFDSTUK 15.
+
+Vermeldende, hoe Ferdinand en Suzanna uit logeeren gingen en wat er op
+Heizicht gebeurde.
+
+HOOFDSTUK 16.
+
+Waarin verhaald wordt, wien Ferdinand in de kerk zag: en welke gasten op
+Heizicht kwamen eten.
+
+HOOFDSTUK 17.
+
+Verhalende, hoe Zwarte Piet Ferdinand met een commissie belastte en hoe
+Suzanna een grooten koek trok.
+
+HOOFDSTUK 18.
+
+Waarin Ferdinand op zijn kantoor geïnstalleerd, en, als Krelis Louwen,
+op een poëtenmaal wordt genoodigd.
+
+HOOFDSTUK 19.
+
+Bevattende 't geen er op de dichterlijke samenkomst bij Helding
+verhandeld werd.
+
+HOOFDSTUK 20.
+
+Waarin verhaald wordt, wie de heer in 't karmozijn was, en hoe deerlijk
+Ferdinand er zich in werkte.
+
+HOOFDSTUK 21.
+
+Waarin eenige oude kennissen weder op het tooneel verschijnen en een
+paar nieuwe worden ingevoerd.
+
+HOOFDSTUK 22.
+
+Hetwelk aantoont, dat men niet naar de Oost-Indien behoeft te varen,
+om schipbreuk te lijden.
+
+HOOFDSTUK 23.
+
+Vermeldende hoe dames voor spoken worden aangezien, en wat de
+schipbreukelingen al zoo verder deden om een verkoudheid te voorkomen.
+
+HOOFDSTUK 24.
+
+Hetwelk over 't geheel van een vrij sentimenteelen aard is; doch vrij
+slaperig eindigt.
+
+HOOFDSTUK 25.
+
+Hetwelk een vervolg is op het vier-en-twintigste.
+
+HOOFDSTUK 26.
+
+Waarin geleerd wordt, hoe men best oude paarden verkoopt, en jonge
+bederft.
+
+HOOFDSTUK 27.
+
+Waarin onze held in nieuwe onaangenaamheden wordt gewikkeld.
+
+HOOFDSTUK 28.
+
+Waarin leelijke donderbuien boven het hoofd van Ferdinand samenpakken.
+
+HOOFDSTUK 29.
+
+Vermeldende wat er ten huize van den notaris Bouvelt voorviel.
+
+HOOFDSTUK 30.
+
+Hetgeen langer dan het voorgaande, en niet meer of minder belangrijk
+wezen zal.
+
+HOOFDSTUK 31.
+
+Waarin het gedrag van Mejuffrouw Blaek ten opzichte van Ferdinand wordt
+verklaard en de vader van Amelia weder op de proppen komt.
+
+HOOFDSTUK 32.
+
+Waarin overtuigend bewezen wordt, dat de behendigste vogelaar ook wel
+eens vogels laat ontsnappen.
+
+HOOFDSTUK 33.
+
+Vermeldende, wie Ferdinand in den beurtman aantrof, hoe hij op
+Terschelling aankwam en welke zonderlinge ontmoeting hij aldaar had.
+
+HOOFDSTUK 34.
+
+Waarin verhaald wordt, hoe de thee aan boord van de Kjôbenhavn werd
+gebracht, en den lezer vele verrassingen worden voorbereid.
+
+HOOFDSTUK 35.
+
+Waarin de geschiedenissen van de heeren Bos, Van Beveren, den
+Vliesridder, den Baron van Lintz, den Graaf van Talavera, den Zeeroover
+Don Manoël enz. enz. worden verhandeld, en hetgeen evenwel, wat de
+lengte betreft, mee zal vallen.
+
+HOOFDSTUK 36.
+
+Waarin zich het oude spreekwoord bevestigd vindt, dat men geen hei moet
+roepen, eer men over den dam is.
+
+HOOFDSTUK 37.
+
+Waarin treurige en indrukwekkende tooneelen voorkomem, gelijk men die
+somtijds in het dagelijksche leven, maar zeer dikwijls in romans en
+versierde geschiedenissen aantreft.
+
+HOOFDSTUK 38.
+
+Waarin onze held zich volstrekt niet op zijn gemak bevindt.
+
+HOOFDSTUK 39.
+
+Hetwelk bekentenissen en sterfbedden afschetst: zeer melancholiek om te
+lezen.
+
+BESLUIT
+
+
+
+
+
+End of the Project Gutenberg EBook of Ferdinand Huyck, by J. Van Lennep
+
+*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK FERDINAND HUYCK ***
+
+***** This file should be named 17706-8.txt or 17706-8.zip *****
+This and all associated files of various formats will be found in:
+ https://www.gutenberg.org/1/7/7/0/17706/
+
+Produced by Marc D'Hooghe.
+
+Updated editions will replace the previous one--the old editions
+will be renamed.
+
+Creating the works from public domain print editions means that no
+one owns a United States copyright in these works, so the Foundation
+(and you!) can copy and distribute it in the United States without
+permission and without paying copyright royalties. Special rules,
+set forth in the General Terms of Use part of this license, apply to
+copying and distributing Project Gutenberg-tm electronic works to
+protect the PROJECT GUTENBERG-tm concept and trademark. Project
+Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if you
+charge for the eBooks, unless you receive specific permission. If you
+do not charge anything for copies of this eBook, complying with the
+rules is very easy. You may use this eBook for nearly any purpose
+such as creation of derivative works, reports, performances and
+research. They may be modified and printed and given away--you may do
+practically ANYTHING with public domain eBooks. Redistribution is
+subject to the trademark license, especially commercial
+redistribution.
+
+
+
+*** START: FULL LICENSE ***
+
+THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE
+PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK
+
+To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free
+distribution of electronic works, by using or distributing this work
+(or any other work associated in any way with the phrase "Project
+Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full Project
+Gutenberg-tm License (available with this file or online at
+https://gutenberg.org/license).
+
+
+Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg-tm
+electronic works
+
+1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm
+electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to
+and accept all the terms of this license and intellectual property
+(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all
+the terms of this agreement, you must cease using and return or destroy
+all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your possession.
+If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a Project
+Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound by the
+terms of this agreement, you may obtain a refund from the person or
+entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8.
+
+1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be
+used on or associated in any way with an electronic work by people who
+agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few
+things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works
+even without complying with the full terms of this agreement. See
+paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project
+Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this agreement
+and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm electronic
+works. See paragraph 1.E below.
+
+1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the Foundation"
+or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection of Project
+Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual works in the
+collection are in the public domain in the United States. If an
+individual work is in the public domain in the United States and you are
+located in the United States, we do not claim a right to prevent you from
+copying, distributing, performing, displaying or creating derivative
+works based on the work as long as all references to Project Gutenberg
+are removed. Of course, we hope that you will support the Project
+Gutenberg-tm mission of promoting free access to electronic works by
+freely sharing Project Gutenberg-tm works in compliance with the terms of
+this agreement for keeping the Project Gutenberg-tm name associated with
+the work. You can easily comply with the terms of this agreement by
+keeping this work in the same format with its attached full Project
+Gutenberg-tm License when you share it without charge with others.
+
+1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern
+what you can do with this work. Copyright laws in most countries are in
+a constant state of change. If you are outside the United States, check
+the laws of your country in addition to the terms of this agreement
+before downloading, copying, displaying, performing, distributing or
+creating derivative works based on this work or any other Project
+Gutenberg-tm work. The Foundation makes no representations concerning
+the copyright status of any work in any country outside the United
+States.
+
+1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg:
+
+1.E.1. The following sentence, with active links to, or other immediate
+access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear prominently
+whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work on which the
+phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the phrase "Project
+Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, performed, viewed,
+copied or distributed:
+
+This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
+almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or
+re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
+with this eBook or online at www.gutenberg.org
+
+1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is derived
+from the public domain (does not contain a notice indicating that it is
+posted with permission of the copyright holder), the work can be copied
+and distributed to anyone in the United States without paying any fees
+or charges. If you are redistributing or providing access to a work
+with the phrase "Project Gutenberg" associated with or appearing on the
+work, you must comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1
+through 1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the
+Project Gutenberg-tm trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or
+1.E.9.
+
+1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted
+with the permission of the copyright holder, your use and distribution
+must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any additional
+terms imposed by the copyright holder. Additional terms will be linked
+to the Project Gutenberg-tm License for all works posted with the
+permission of the copyright holder found at the beginning of this work.
+
+1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm
+License terms from this work, or any files containing a part of this
+work or any other work associated with Project Gutenberg-tm.
+
+1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this
+electronic work, or any part of this electronic work, without
+prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with
+active links or immediate access to the full terms of the Project
+Gutenberg-tm License.
+
+1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary,
+compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any
+word processing or hypertext form. However, if you provide access to or
+distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format other than
+"Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official version
+posted on the official Project Gutenberg-tm web site (www.gutenberg.org),
+you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a
+copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon
+request, of the work in its original "Plain Vanilla ASCII" or other
+form. Any alternate format must include the full Project Gutenberg-tm
+License as specified in paragraph 1.E.1.
+
+1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying,
+performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works
+unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9.
+
+1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing
+access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works provided
+that
+
+- You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
+ the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method
+ you already use to calculate your applicable taxes. The fee is
+ owed to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he
+ has agreed to donate royalties under this paragraph to the
+ Project Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments
+ must be paid within 60 days following each date on which you
+ prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax
+ returns. Royalty payments should be clearly marked as such and
+ sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the
+ address specified in Section 4, "Information about donations to
+ the Project Gutenberg Literary Archive Foundation."
+
+- You provide a full refund of any money paid by a user who notifies
+ you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he
+ does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm
+ License. You must require such a user to return or
+ destroy all copies of the works possessed in a physical medium
+ and discontinue all use of and all access to other copies of
+ Project Gutenberg-tm works.
+
+- You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of any
+ money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the
+ electronic work is discovered and reported to you within 90 days
+ of receipt of the work.
+
+- You comply with all other terms of this agreement for free
+ distribution of Project Gutenberg-tm works.
+
+1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg-tm
+electronic work or group of works on different terms than are set
+forth in this agreement, you must obtain permission in writing from
+both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and Michael
+Hart, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the
+Foundation as set forth in Section 3 below.
+
+1.F.
+
+1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable
+effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread
+public domain works in creating the Project Gutenberg-tm
+collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm electronic
+works, and the medium on which they may be stored, may contain
+"Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate or
+corrupt data, transcription errors, a copyright or other intellectual
+property infringement, a defective or damaged disk or other medium, a
+computer virus, or computer codes that damage or cannot be read by
+your equipment.
+
+1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right
+of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project
+Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project
+Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project
+Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all
+liability to you for damages, costs and expenses, including legal
+fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT
+LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE
+PROVIDED IN PARAGRAPH F3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE
+TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE
+LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR
+INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH
+DAMAGE.
+
+1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a
+defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can
+receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a
+written explanation to the person you received the work from. If you
+received the work on a physical medium, you must return the medium with
+your written explanation. The person or entity that provided you with
+the defective work may elect to provide a replacement copy in lieu of a
+refund. If you received the work electronically, the person or entity
+providing it to you may choose to give you a second opportunity to
+receive the work electronically in lieu of a refund. If the second copy
+is also defective, you may demand a refund in writing without further
+opportunities to fix the problem.
+
+1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth
+in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS' WITH NO OTHER
+WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO
+WARRANTIES OF MERCHANTIBILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.
+
+1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied
+warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages.
+If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the
+law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be
+interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted by
+the applicable state law. The invalidity or unenforceability of any
+provision of this agreement shall not void the remaining provisions.
+
+1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the
+trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone
+providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in accordance
+with this agreement, and any volunteers associated with the production,
+promotion and distribution of Project Gutenberg-tm electronic works,
+harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees,
+that arise directly or indirectly from any of the following which you do
+or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg-tm
+work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any
+Project Gutenberg-tm work, and (c) any Defect you cause.
+
+
+Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm
+
+Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of
+electronic works in formats readable by the widest variety of computers
+including obsolete, old, middle-aged and new computers. It exists
+because of the efforts of hundreds of volunteers and donations from
+people in all walks of life.
+
+Volunteers and financial support to provide volunteers with the
+assistance they need, is critical to reaching Project Gutenberg-tm's
+goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will
+remain freely available for generations to come. In 2001, the Project
+Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure
+and permanent future for Project Gutenberg-tm and future generations.
+To learn more about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation
+and how your efforts and donations can help, see Sections 3 and 4
+and the Foundation web page at https://www.pglaf.org.
+
+
+Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive
+Foundation
+
+The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit
+501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the
+state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal
+Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification
+number is 64-6221541. Its 501(c)(3) letter is posted at
+https://pglaf.org/fundraising. Contributions to the Project Gutenberg
+Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent
+permitted by U.S. federal laws and your state's laws.
+
+The Foundation's principal office is located at 4557 Melan Dr. S.
+Fairbanks, AK, 99712., but its volunteers and employees are scattered
+throughout numerous locations. Its business office is located at
+809 North 1500 West, Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887, email
+business@pglaf.org. Email contact links and up to date contact
+information can be found at the Foundation's web site and official
+page at https://pglaf.org
+
+For additional contact information:
+ Dr. Gregory B. Newby
+ Chief Executive and Director
+ gbnewby@pglaf.org
+
+
+Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg
+Literary Archive Foundation
+
+Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide
+spread public support and donations to carry out its mission of
+increasing the number of public domain and licensed works that can be
+freely distributed in machine readable form accessible by the widest
+array of equipment including outdated equipment. Many small donations
+($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt
+status with the IRS.
+
+The Foundation is committed to complying with the laws regulating
+charities and charitable donations in all 50 states of the United
+States. Compliance requirements are not uniform and it takes a
+considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up
+with these requirements. We do not solicit donations in locations
+where we have not received written confirmation of compliance. To
+SEND DONATIONS or determine the status of compliance for any
+particular state visit https://pglaf.org
+
+While we cannot and do not solicit contributions from states where we
+have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition
+against accepting unsolicited donations from donors in such states who
+approach us with offers to donate.
+
+International donations are gratefully accepted, but we cannot make
+any statements concerning tax treatment of donations received from
+outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff.
+
+Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation
+methods and addresses. Donations are accepted in a number of other
+ways including including checks, online payments and credit card
+donations. To donate, please visit: https://pglaf.org/donate
+
+
+Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic
+works.
+
+Professor Michael S. Hart was the originator of the Project Gutenberg-tm
+concept of a library of electronic works that could be freely shared
+with anyone. For thirty years, he produced and distributed Project
+Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of volunteer support.
+
+
+Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed
+editions, all of which are confirmed as Public Domain in the U.S.
+unless a copyright notice is included. Thus, we do not necessarily
+keep eBooks in compliance with any particular paper edition.
+
+
+Most people start at our Web site which has the main PG search facility:
+
+ https://www.gutenberg.org
+
+This Web site includes information about Project Gutenberg-tm,
+including how to make donations to the Project Gutenberg Literary
+Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to
+subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.
diff --git a/17706-8.zip b/17706-8.zip
new file mode 100644
index 0000000..f50a123
--- /dev/null
+++ b/17706-8.zip
Binary files differ
diff --git a/17706-h.zip b/17706-h.zip
new file mode 100644
index 0000000..005f64c
--- /dev/null
+++ b/17706-h.zip
Binary files differ
diff --git a/17706-h/17706-h.htm b/17706-h/17706-h.htm
new file mode 100644
index 0000000..5ed61c8
--- /dev/null
+++ b/17706-h/17706-h.htm
@@ -0,0 +1,24314 @@
+<!DOCTYPE html PUBLIC "-//W3C//DTD XHTML 1.0 Strict//EN"
+ "http://www.w3.org/TR/xhtml1/DTD/xhtml1-strict.dtd">
+
+<html xmlns="http://www.w3.org/1999/xhtml">
+ <head>
+ <meta http-equiv="Content-Type" content="text/html;charset=iso-8859-1" />
+ <title>
+ The Project Gutenberg eBook of Ferdinand Huyck, by Jacob van Lennep.
+ </title>
+ <style type="text/css">
+/*<![CDATA[ XML blockout */
+<!--
+ p { margin-top: .75em;
+ text-align: justify;
+ margin-bottom: .75em;
+ }
+ h1,h2,h3,h4,h5,h6 {
+ text-align: center; /* all headings centered */
+ clear: both;
+ }
+ hr { width: 33%;
+ margin-top: 2em;
+ margin-bottom: 2em;
+ margin-left: auto;
+ margin-right: auto;
+ clear: both;
+ }
+
+ table {margin-left: auto; margin-right: auto;}
+
+ body{margin-left: 10%;
+ margin-right: 10%;
+ background: #FAEBD7;}
+ }
+
+ .pagenum { /* uncomment the next line for invisible page numbers */
+ /* visibility: hidden; */
+ position: absolute;
+ left: 92%;
+ font-size: smaller;
+ text-align: right;
+ } /* page numbers */
+
+ .linenum {position: absolute; top: auto; left: 4%;} /* poetry number */
+ .blockquot{margin-left: 5%; margin-right: 10%;}
+ .sidenote {width: 20%; padding-bottom: .5em; padding-top: .5em;
+ padding-left: .5em; padding-right: .5em; margin-left: 1em;
+ float: right; clear: right; margin-top: 1em;
+ font-size: smaller; color: black; background: #eeeeee; border: dashed 1px;}
+
+ .bb {border-bottom: solid 2px;}
+ .bl {border-left: solid 2px;}
+ .bt {border-top: solid 2px;}
+ .br {border-right: solid 2px;}
+ .bbox {border: solid 2px;}
+
+ .center {text-align: center;}
+ .smcap {font-variant: small-caps;}
+ .u {text-decoration: underline;}
+ .inh {margin-left: 10%; text-decoration: none;}
+ .p-one {margin-top: 2em;}
+
+ .caption {font-weight: bold; margin-left: 25%; margin-bottom: 2em;}
+
+ .figcenter {margin: auto; text-align: center;}
+
+ .figleft {float: left; clear: left; margin-left: 0; margin-bottom: 1em; margin-top:
+ 1em; margin-right: 1em; padding: 0; text-align: center;}
+
+ .figright {float: right; clear: right; margin-left: 1em; margin-bottom: 1em;
+ margin-top: 1em; margin-right: 0; padding: 0; text-align: center;}
+
+ .footnotes {border: dashed 1px;}
+ .footnote {margin-left: 10%; margin-right: 10%; font-size: 0.9em;}
+ .footnote .label {position: absolute; right: 84%; text-align: right;}
+ .fnanchor {vertical-align: super; font-size: .8em; text-decoration: none;}
+
+ .poem {margin-left:10%; margin-right:10%; text-align: left;}
+ .poem br {display: none;}
+ .poem .stanza {margin: 1em 0em 1em 0em;}
+ .poem span.i0 {display: block; margin-left: 0em; padding-left: 3em; text-indent: -3em;}
+ .poem span.i2 {display: block; margin-left: 2em; padding-left: 3em; text-indent: -3em;}
+ .poem span.i4 {display: block; margin-left: 4em; padding-left: 3em; text-indent: -3em;}
+ .poem span.i1 {display: block; margin-left: 1em; padding-left: 3em; text-indent: -3em;}
+ .poem span.i10 {display: block; margin-left: 10em; padding-left: 3em; text-indent: -3em;}
+ .poem span.i12 {display: block; margin-left: 12em; padding-left: 3em; text-indent: -3em;}
+ .poem span.i14 {display: block; margin-left: 14em; padding-left: 3em; text-indent: -3em;}
+ .poem span.i17 {display: block; margin-left: 17em; padding-left: 3em; text-indent: -3em;}
+ .poem span.i18 {display: block; margin-left: 18em; padding-left: 3em; text-indent: -3em;}
+ .poem span.i5 {display: block; margin-left: 5em; padding-left: 3em; text-indent: -3em;}
+ .poem span.i6 {display: block; margin-left: 6em; padding-left: 3em; text-indent: -3em;}
+ .poem span.i7 {display: block; margin-left: 7em; padding-left: 3em; text-indent: -3em;}
+ .poem span.i8 {display: block; margin-left: 8em; padding-left: 3em; text-indent: -3em;}
+ .poem span.i9 {display: block; margin-left: 9em; padding-left: 3em; text-indent: -3em;}
+ // -->
+ /* XML end ]]>*/
+ </style>
+ </head>
+<body>
+
+
+<pre>
+
+The Project Gutenberg EBook of Ferdinand Huyck, by J. Van Lennep
+
+This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
+almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or
+re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
+with this eBook or online at www.gutenberg.org
+
+
+Title: Ferdinand Huyck
+
+Author: J. Van Lennep
+
+Release Date: February 7, 2006 [EBook #17706]
+
+Language: Dutch
+
+Character set encoding: ISO-8859-1
+
+*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK FERDINAND HUYCK ***
+
+
+
+
+Produced by Marc D'Hooghe.
+
+
+
+
+
+</pre>
+
+
+
+<h1>FERDINAND HUYCK</h1>
+
+<h3>Door</h3>
+
+<h2>Mr. JACOB VAN LENNEP.</h2>
+
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p><a href="#inhoud">Inhoud</a></p>
+<h4><a name="brief" id="brief"></a>BRIEF</h4>
+
+<h4>VAN DEN HEER P. AAN DEN UITGEVER, TOT INLEIDING DIENENDE.</h4>
+
+
+<p class="p-one"><span style="margin-left: 45em;">Amsterdam, den....</span></p>
+
+<p>Ik weet niet, of gij van nabij bekend zijt geweest met de oude Juffrouw
+Stauffacher, die nu ruim twaalf jaren geleden in den ouderdom van
+ongeveer drie&euml;ntachtig jaren hier ter stede ontslapen is: zoo niet, acht
+ik zulks uiterst jammer voor iemand als gij, die een liefhebber zijt van
+onderzoek te doen naar min bekende bijzonderheden, het leven, het
+karakter, of de lotgevallen betreffende van vermaarde personen; want zij
+was een levend repertorium van dergelijke aardigheden. Ofschoon zelve,
+voor zooverre mij bewust is, nooit eenige buitengewone avonturen
+hebbende gehad, was zij, door de omstandigheden van haar levensloop, in
+betrekking geweest met een groot aantal van die personaadjes, welke zich
+in de vorige eeuw in verschillende opzichten vermaardheid hebben
+verworven: velen hunner had zij zelfs van nabij gekend.</p>
+
+<div class="poem"><div class="stanza">
+<span class="i1">Quiconque a beaucoup v&ucirc;<br /></span>
+<span class="i0">Peut avoir beaucoup retenu,<br /></span>
+</div></div>
+
+<p>zegt La Fontaine; en zij had een uitmuntend geheugen. Zij was
+tegenwoordig geweest, toen Voltaire in den schouwburg bekroond werd, en
+had Lodewijk XV zien uitrijden met Madame Dubarry: zij had Necker zijn
+financieel stelsel hooren ontwikkelen en den Graaf de Saint-Germain het
+toilet beschrijven van de keizerin Helena en de inneming van Akkaron
+door Richard Leeuwenhart. Er was, in Frankrijk vooral, bijna geen
+adellijke familie, waarvan zij niet de vertakkingen en opvolging kende,
+zoo goed en beter misschien dan die van haar eigen geslacht; (want ik
+heb nooit kunnen uitvorschen, of zij van den medestichter der
+Zwitsersche vrijheid al dan niet vermeende af te stammen) en zij ware in
+staat geweest aan de Pseudo-Marquise de Cr&eacute;qui menige dwaling aan te
+wijzen in de gedenkschriften, die op haar naam zijn uitgevent. Zij kende
+ook al de kleine anecdoten, die omtrent de merkwaardige personen van het
+Fransche hof te boek gesteld zijn; en menige daarbij, die niet gedrukt
+staat, en welke zij onder vier oogen aan de uitverkorene vrienden met
+zooveel bijzonderheden en locale kleur wist te vertellen, dat men aan de
+echtheid daarvan niet dorst twijfelen, en dikwijls overtuigd bleef, dat
+zij hetgeen zij mededeelde had bijgewoond of althans uit de eerste hand
+vernomen. Wat onze Nederlandsche famili&euml;n betreft, hoewel zij ruim
+vijftig jaren hier af en toe had doorgebracht, was zij daarmede wel eens
+in de war: niet, dat men haar ooit op misslagen betrapte, wanneer het de
+afkomst of vermaagschapping gold; maar zij was, gelijk zulks bij oude
+lieden meer het geval is, op het laatst van haar leven altijd geneigd,
+een geslacht te verspringen: zoodat zij mij en mijne tijdgenooten tot de
+zonen onzer grootvaders en de broeders onzer tantes verhief, 't is waar,
+dat een glimlach van hem, wien de misslag gold, doorgaans genoeg was, om
+haar te herinneren, dat zij zich vergiste, en om tot rectificatie
+aanleiding te geven.</p>
+
+<p>Gij moet echter niet denken, dat zij geene andere verdiensten bezat als
+die van veel gezien en opgemerkt te hebben:&mdash;hoewel ook deze minder
+algemeen gevonden wordt dan men wel denken zoude. Zij paarde aan een
+gezond oordeel veel <i>solide</i> kennis, en was in de gelegenheid geweest,
+daarvan voor haar zelve en voor anderen een nuttig gebruik te maken.
+Ettelijke jonge dames uit onze aanzienlijkste huizen waren aan haar
+onderwijs en leiding toevertrouwd geweest: en menig verdienstelijk
+staatsman of geleerde, thans in hooge betrekking geplaatst, getuigt nog
+heden van het nut, dat hij als jongeling uit haar omgang of lessen
+getrokken heeft. En bij die verstandelijke gaven voegde zij,&mdash;in we&ecirc;rwil
+van haar vroegere bekendheid met vrijgeesten en filosofen, met
+kwakzalvers en <i>rou&eacute;s</i>, in we&ecirc;rwil zelfs van het zwak, dat haar was
+bijgebleven voor verscheidene geschriften, die men thans uit de boekerij
+eener vrouw verbannen zoude,&mdash;een vromen, godsdienstigen zin: en haar
+werken zoowel als haar woorden getuigden, dat haar geloof vast was en op
+een onwankelbaren grondslag gebouwd.</p>
+
+<p>Haar karakter was vrolijk en opgeruimd: en tot haar einde toe bleef haar
+het levendige, ja, ik zo&ucirc; zeggen, het kinderlijke van een jong meisje
+bij. Vandaar dat zij zich somtijds op een kluchtige wijze recht boos kon
+maken: bij voorbeeld, wanneer zij iets gelezen of gehoord had, dat niet
+strookte met hetgeen zij begreep en volhield waar te zijn: of wanneer
+iemand een regel uit een dichtwerk verkeerd aanhaalde, of dien niet aan
+den rechten maker toeschreef, of wel zijn onkunde aantoonde omtrent het
+juiste getal kinderen, door Lodewijk XIV bij Mevrouw de Montespan
+verwekt. Maar de lieden, op wie zij het voornamelijk geladen had, waren
+onze hedendaagsche boekverkoopers, met hun flikkerende stereotypen, hun
+miniatuur-uitgaven en hun compleete werken in een deel. Zij nam het zeer
+kwalijk, dat men aan oude lieden, wier gezicht begon te verzwakken, en
+die toch buiten lectuur weinig anderen troost konden vinden, juist die
+eenige uitspanning zoo moeilijk maakte. Zij bleef dus de 4e edities
+voorstaan: en, behalve den huisbijbel, kon men ook doorgaans op haar
+tafel een Cats in dat formaat aantreffen, of wel de fraaiste en
+duidelijkste uitgaven der Fransche puikdichters. Ook met onze
+hedendaagsche muziek kon zij het maar niet vinden: zij haalde de
+schouders op bij de roulades en fioritures, die tegenwoordig bij geen
+aria ontbreken: en beweerde dat men alle lieflijkheid, alle gevoel had
+verbannen en opge&ouml;fferd aan de zucht om te schitteren en moeilijkheden
+te overwinnen; terwijl daar-en-tegen, gelijk zij volhield, de muziek,
+die men in hare jeugd maakte, tot het hart sprak en verstaanbaar was, en
+tot bewijs van haar stelling gebeurde het wel eens, dat zij den
+redetwist besloot door met een nog vaste en zuivere, hoewel verzwakte
+stem, een aria uit <i>Blaise et Babet</i> of <i>Les trois Fermiers</i> te zingen,
+of liedjes te neuri&euml;n, welke zij van haar grootmoeder gehoord had, en
+die dus, behalve de overige verdiensten, ook die der nieuwheid
+bezaten;&mdash;voor zooverre immers in de muziek hooge oudheid het nieuwste
+is dat men hooren kan.</p>
+
+<p>Haar huishouding bestond uit twee oude meiden en een kat: maar er was
+geen papegaai, die de menschen met zijn dom gesnater in de rede viel;
+noch kanarievogel, die alle conversatie met zijn schel gezang onmogelijk
+maakte. Ik herinner mij echter, dat zij langen tijd een goudvink bezat,
+die twee of drie van haar lievelingsdeuntjes floot; maar het was een
+welopgevoede muziekant, die zich, even als alle verdienstelijke
+virtuosen, niet hooren liet, tenzij hij eerst eenige malen daartoe was
+aangespoord.</p>
+
+<p>Wat de kat betreft, het was geen oude, dikke, logge, vetgemeste
+pannelikker, zooals men die gewoonlijk bij bejaarde vrijsters plaatst,
+die den dag doorbracht met op een kussen te slapen en met de lekkerste
+beetjes gevoed werd; maar het was een jong vlug, geestig diertje, met
+een glinsterende zwarte vacht, en een uitzicht, zoo schrander en
+vernuftig als dat van den wijdberoemden kater <i>Murr</i> kan geweest zijn:
+en zijn meesteres bedierf hem volstrekt niet, maar behandelde hem gelijk
+men een dartel spelend kind doet, aan hetwelk men gepaste toegevendheid
+bewijst, doch dat men tevens in ontzag weet te houden. Het was een lust
+om te zien, hoe aardig ons poesje uren lang met het kluwgaren van zijn
+meesteres of met den rotting of de handschoenen van den bezoeker wist te
+spelen en welk een pret het vond in dergelijke vermaken: hoe het over
+den schoorsteenmantel, tusschen al de flacons, kopjes en vaasjes door,
+heen en weder liep, zonder iets aan te raken, laat staan te beschadigen;
+het zo&ucirc; de kunstenaren, die op eieren danst, beschaamd hebben gemaakt.
+Men kon dus met een gerust geweten, en zonder beschuldigd te worden van
+zich aan vleierij over te geven, met de lofspraken instemmen, welke
+Mejuffrouw Stauffacher aan haar lieveling gaf, en ook gaarne had, dat er
+door anderen aan gegeven werden. Ik zal hier nog bijvoegen, dat poes
+geen legaat heeft gehad: de goede juffrouw wist wel, dat het, ook na
+haar dood en zoo lang haar beide oude getrouwe dienstmaagden leefden,
+aan niets gebrek zo&ucirc; hebben.</p>
+
+<p>Maar gij zult mij vragen, wat u dit alles aangaat, en waarom ik u uwen
+tijd ontroof, door u over de kunstjes van de poes mijner oude vriendin
+te onderhouden? Ik zal er u openhartig de reden van zeggen: het is mij,
+uit hetgeen ik zoo dagelijks lees, genoegzaam gebleken, dat het door
+alle schrijvers van naam en gezag als een vereischte wordt aangemerkt,
+nimmer terstond plomp weg met de deur in huis te vallen: maar eerst
+eenige omschrijving en inleiding te bezigen, bestemd om de
+nieuwsgierigheid te prikkelen en voorts ongeveer dezelfde dienst te
+doen, welke de pastijtjes en <i>croquettes</i> bewijzen wanneer zij het
+gebraad voorafgaan.</p>
+
+<p>Het voorbeeld dier doorluchtige schrijvers wilde ik volgen, en u daarom
+met Mejuffrouw Stauffacher en haar <i>alentours</i> bekend maken, alvorens ik
+er toe overging om u het onderhoud te verhalen, hetwelk ik eens met haar
+had en waaraan dit geschrijf zijn oorsprong verschuldigd is.</p>
+
+<p>Het was op een voorjaars-achtermiddag: ik had, gelijk ik meermalen deed,
+wanneer beroepsbezigheden mij in de stad hielden, het middagmaal bij
+haar genomen en zat, in afwachting der koffie, tegen-over haar voor het
+open raam een pijp te rooken, waartoe zij mij altijd aanspoorde, er
+bijvoegende, dat de tabakslucht zulke aangename herinneringen bij haar
+opwekte, dewijl zij dan aan haar vader dacht, die kapitein bij het
+Regiment Waldeck was geweest, en die zooveel van rooken hield, dat hij
+de pijp zelfs niet uit den mond nam, wanneer hij een schoon hemd
+aantrok. De oude Juffrouw zat over mij, de een weinig van de jicht
+gezwollen voeten op een met groen baai overtrokken bankje houdende, en
+knorde van tijd tot tijd op de nieuwerwetsche filtreerkannen en de
+koffie, die niet lekken wilde. De kat was op de tafel gesprongen en
+vermaakte zich met den sleutelbos, die aan het tinnen koffietrommeltje
+hing: een uitspanning, welke zij nu en dan staakte om naar buiten te
+zien en aan de vogeltjes, die den pereboom voor het raam op en af
+vlogen, een blik toe te werpen, die zoo veel aanduidde, als dat, indien
+zij het fatsoenshalve niet liet, zij wel eens jacht op hen zoude willen
+maken.</p>
+
+<p>Wij hadden een poos stilzwijgend over elkander gezeten, in die
+aangename, rustige gemoedsgesteldheid, welke zoo bevorderlijk is aan de
+goede spijsvertering, en waarin men, zonder de hersens met eenig bepaald
+onderwerp te vermoeien, de schakel der gedachten volgt, die zich van
+zelve ongezocht in het brein ontwikkelen. Ik <i>recapituleerde</i> bij mij
+zelven hetgeen zij mij aan den disch had verteld, betreffende de
+misslagen en logens voorkomende in zekere onlangs uitgekomene
+gedenkschriften, welke ik haar geleend had, en die mij in de gelegenheid
+hadden gesteld, opnieuw haar zaakkennis en geheugen op te merken.</p>
+
+<p>"Weet gij, wat mij verwondert?" zeide ik eindelijk, uit mijn mijmering
+ontwakende.</p>
+
+<p>"Wat?&mdash;Dat ik niet liever de koffie kook, gelijk ik vroeger placht te
+doen, dan een filtreerkan te gebruiken?&mdash;Gij hebt volkomen gelijk."</p>
+
+<p>"Neen, lieve vriendin! Ik heb niets betreffende uw koffie aan te merken,
+die reeds zulke aangename geuren begint te verspreiden, dat, naar mijn
+overtuiging, het plechtig oogenblik van inschenken niet ver meer
+verwijderd kan zijn; maar ik wilde u mijn bevreemding te kennen geven,
+dat iemand, die zooveel gezien en gehoord heeft, waarvan wij ons niet
+dan door valsche of gedeeltelijke opgaven een denkbeeld kunnen maken,
+die zulk een uitmuntend geheugen heeft, en de pen bovendien zoo goed te
+hanteeren weet als gij, er nimmer aan gedacht heeft, zelve eens
+gedenkschriften te schrijven."</p>
+
+<p>"In waarheid, mijn beste P....! ik heb in mijn vroegere betrekkingen wel
+wat anders te doen gehad als memori&euml;n te schrijven: en op mijn jaren
+betaamt het eer, dat men zich met de toekomst, dan met het verledene
+bezig houde."</p>
+
+<p>"Nu ja!&mdash;Maar nu doet gij zulk een grooten sprong. Zoo gij op uw
+vijftigste jaar begonnen waart, zoudt gij ruim den tijd hebben gehad,
+eenige boekdeelen te vullen."</p>
+
+<p>"Hoor! ik heb nooit verlangd, mij een naam te maken: en al wat ik begeer
+is, na mijn dood vergeten te worden."</p>
+
+<p>"Foei! Gij weet te goed, dat er menschen genoeg zullen zijn, bij wie gij
+in gezegend aandenken zult blijven: en het zo&ucirc; u zelfs leed doen te
+denken, dat die u vergeten konnen."</p>
+
+<p>"Kom! kom! gekheid! Gij weet wel, dat ik het in dien zin niet meen; maar
+wil ik u eens zeggen, waarom het dwaas in mij zo&ucirc; geweest zijn, als
+schrijfster op te treden?&mdash;Zoo als gij mij nu kent, houdt gij er van,
+mij te hooren keuvelen en somtijds misschien wat doorslaan: en later als
+ik dood ben, zult gij, vertrouw ik, wel eens aan de oude Juffrouw
+denken, als aan iemand, die nog al wat van den ouden tijd wist te
+vertellen; en mogelijk gebeurt het, dat gij nu en dan aan dezen of
+genen, die verkeerd onderricht is; toevoegt, hoe Juffrouw Stauffacher,
+die het wel wist, dat verhaalde; maar zoo ik gedenkschriften had
+uitgegeven, dan ware ik niet langer de oude Juffrouw meer, die men op
+haar woord geloofde, maar een schrijfster; die elk het recht zoude
+hebben met aanmerkingen en kritieken op 't lijf te vallen.&mdash;Spreek mij
+niet tegen," vervolgde zij, ziende, dat ik het hoofd schudde, als
+iemand, die niet overtuigd is: "ik weet het beter:&mdash;en dit ware niet
+alles; maar ik zo&ucirc; geen genoeglijk uur meer met u of mijn andere goede
+vrienden hebben. Thans mag ik u nog de eene of andere anecdote
+vertellen, die gij tien of meermalen gehoord hebt; maar waar gij de
+beleefdheid hebt naar te luisteren, als of zij u geheel nieuw
+voorkwam;&mdash;maar stond die eens gedrukt, dan zo&ucirc; ik immers den mond niet
+meer durven opendoen om over oude zaken te praten, uit vrees, dat iemand
+mij op mijn boterham zo&ucirc; geven: "ja! dat hebben wij gelezen bladz. 58
+van het Eerste Deel." Neen! neen! dat niet. En dan is er nog iets: ik
+heb met heel wat rare potentaten en stoethaspels omgegaan, en hen in hun
+dagelijks bedrijf gezien: en ofschoon ik er g&eacute;&eacute;n kwaad in zie, over hen
+te praten, en het zelfs gaarne doe, zoo heb ik er nooit van gehouden, om
+datgene publiek te maken, wat tot het private leven van personen
+behoort. Het komt mij altoos voor, dat noch Necker, noch Delille, noch
+Madame Du Deffant, zich in mijne tegenwoordigheid zoo zouden hebben
+uitgelaten als zij deden, wanneer zij vermoed hadden, dat ik hunne
+gezegden later openbaar zoude maken. Er is iets heiligs, naar mijn
+oordeel, in een gemeenzaam onderhoud: en daarvan mag geen misbruik
+gemaakt worden."</p>
+
+<p>"Dat ben ik niet met u eens. Beroemde mannen behooren tot de
+nakomelingschap, en zij zijn er zelfs over 't geheel mede gestreeld,
+wanneer men aan hetgeen zij gezegd of gesproken hebben waarde genoeg
+hecht om het bekend te maken: zelfs dan, als het hun niet tot eer
+verstrekt. Zij hebben allen een weinig van de ijdelheid van Herostratus
+weg, en wanneer men slechts van hen spreekt, kan het hun minder schelen,
+hoe."</p>
+
+<p>"Ieder heeft zijne inzichten; maar ik heb mij niet geroepen geacht, om
+iets te doen, waar mijn gevoel tegen opkwam."</p>
+
+<p>"Dan is het jammer, dat gij geen roman geschreven hebt, waar gij uw
+kennissen met verandering van naam, tijd, enz. in te pas had gebracht."</p>
+
+<p>"Mijn lieve P.! gij vergeet, dat die kleine bijzonderheden, die thans
+aan u en anderen belangrijk voorkomen, omdat zij belangrijke personen
+betreffen, of wel omdat ik er zelve in gemoeid ben, al haar aardigheid
+zouden missen, indien zij betrekking hadden op onbekenden. Er zijn zeer
+weinige zoogenaamde vernuftige gezegden, zeer weinige merkwaardige
+voorvallen, die hun waarde niet grootendeels ontleenen aan de namen, die
+er mede gemoeid zijn. Zo&ucirc; iemand zich b.v. de moeite ooit getroost
+hebben om de zoutelooze kwinkslagen op te teekenen of na te schrijven,
+die men aan Cicero toekent, indien gij of ik die gezegd hadden?&mdash;En
+echter vinden wij die in al de schoolboeken.</p>
+
+<p>"Ik beken gaarne, dat gij dagelijks betere dingen voortbrengt, dan al
+wat wij van dien aard in de klassieke oudheid aantreffen: en juist
+daarom verbeeld ik mij, dat gij, gebruik makende van de bouwstoffen die
+gij hebt, een zeer onderhoudend boek zoudt hebben kunnen schrijven.</p>
+
+<p>"'t Is mogelijk: ik heb het nooit beproefd: en in allen gevalle weet ik
+niet, of het mij gelukt zo&ucirc; zijn langs den door u aangewezen weg. Want
+het is niet genoeg steen en kalk te hebben, men moet ook de bekwaamheid
+bezitten van die aan-een te voegen, indien men er een huis van wil
+bouwen: en al heb ik nog zulk een voorraad anecdoten en grappen, ik
+diende een lijst te hebben om die in te plaatsen; want gij zoudt toch
+niet begeeren, dat ik een boek schreef alleen om de menschen aan 't
+lachen te maken: en er diende toch wel een zekere zedeleer bij te
+komen."</p>
+
+<p>"Hm!" zeide ik, glimlachende: "die zedeleer van de romans!"</p>
+
+<p>"Ja! ik weet wel, dat men daar tegenwoordig niet meer om geeft: en dat
+althans de Fransche boeken van dien aard zijn, dat men zich bijna
+schaamt, die gelezen te hebben; nu&mdash;voor mijn part, ik lees ze niet: ik
+hou mij bij 't oude."</p>
+
+<p>"Er valt zeker niet veel op te roemen" zeide ik, mij vermakende met de
+drift, waarmede zij sprak: "maar," vervolgde ik, haar willende plagen
+door een van haar lievelingsschrijvers aan te vallen: "daar is Fielding,
+met wien gij nog al ophebt: die is dan toch ook niet bij uitstek kiesch
+in zijn tooneelen."</p>
+
+<p>"Dat weet ik wel, en ik zo&ucirc; u ook niet zeggen, dat gij <i>Tom Jones</i> aan
+uw dochter ter lezing moest geven; maar indien gij beweert, dat het boek
+geen goede zedeleer heeft, dan zeg ik, dat gij het nooit met aandacht
+gelezen hebt. Indien Fielding zijn held nu en dan laat struikelen, en
+daardoor in de noodzakelijkheid vervalt van beschrijvingen te geven,
+waar sommigen zich aan ergeren, dan dient hij zijn lezer later het
+tegengift voor, door hem de rampzalige gevolgen aan te toonen, die
+onvermijdelijk uit het inwilligen onzer verkeerde neigingen ontstaan:
+daarom acht ik het boek zoo hoog, omdat het bestendig strekkende is, om
+de groote en nooit genoeg herhaalde waarheid te verkondigen, dat het
+kwade altijd zijn meester loont."</p>
+
+<p>"Ziedaar een waarheid, lieve Juffrouw! die zoo oudbakken is, dat men er
+aan begint te twijfelen: en, rechtuit gezegd, ik behoor onder die
+twijfelaars; want wordt niet door de stelling, dat deugd en misdrijf
+beide reeds hier op aarde vergolden worden, de leer der vergelding hier
+namaals merkelijk verzwakt?&mdash;En leert ons eene, misschien ook wat
+oudbakken, ondervinding niet, dat de booze dikwijls, ongestoord, de
+rijkste zegeningen geniet, terwijl de brave in armoede en ellende zucht
+en met allerlei tegenspoeden te kampen heeft?"</p>
+
+<p>"Tot op zekere hoogte geef ik dit toe; maar ik verzoek u, wel op te
+letten, dat ik geenszins beweerd heb, dat het goede zoowel als het kwade
+hier beneden beloond of gestraft wordt in den zin, dien gij er aan
+hecht:&mdash;verre van dien: dat geschiedt eerst in een volgend leven; maar
+alleen, dat elke daad, die wij verrichten, haar natuurlijke,
+onvermijdelijke gevolgen met zich brengt, die somtijds, wel is waar,
+geheel anders zijn, dan men die zich voorstelt; maar die niet-te-min
+leerzaam zijn en blijven voor den opmerkzamen beschouwer. Het moge den
+booze&mdash;want ik wil uw redeneering eens volgen; ofschoon ik anders niet
+houde van die peremptoire manier om de menschen in twee deelen te
+scheiden, goeden en slechten;&mdash;ik heb nooit zulk een volslagen schelm
+gekend, of hij had ook zijn goede zijde: en de beste mensch
+daar-en-tegen zondigt ook nog dagelijks&mdash;het moge, zoo als ik zeide, den
+booze welgaan: hij moge zelfs de stem van het geweten smoren ('t geen ik
+ook al met geloof, want daar is poes; die kan ik het altijd aanzien als
+zij gesnoept heeft, aan de schuwe en verlegene houding die zij dan
+aanneemt: en zoo poes een conscientie heeft, dan heeft een mensch er een
+<i>&agrave; plus forte raison</i>); maar het gedane kwaad zal niet-te-min gevolgen
+hebben, die hem, soms na jaren en op 't onverwachtst, voor 't aangezicht
+zullen springen en lastige oogenblikken bezorgen. Met het goede, dat men
+verricht, is het, of liever, schijnt het niet volkomen zoo gelegen;
+maar, behalve dat zich bij het beste dat wij verrichten altijd iets
+menschelijks paart, en wij eigentlijk niets wezentlijks goeds kunnen
+uitrichten, maar altijd, als onnutte dienstknechten, zeer achterlijk
+blijven, zoo leert ons de ondervinding, dat men het goede om zich zelf
+moet doen en niet om het loon, dat er uit voortkomt, en dat miskenning,
+ondankbaarheid, terugzetting, enz. er menigmalen de gevolgen van zijn.
+Nog meer: men kan wel dadelijk bepalen, en men doet het ook genoeg,
+welke daad verkeerd is geweest; maar evenmin als men de drijfveeren
+kent, welke iemand tot zondigen aangezet hebben en hem tot verschoning
+kunnen strekken, evenmin kan men be&ouml;ordeelen, of de ogenschijnlijk goede
+daden altijd even zuiver in haar oorsprong zijn: en of die zoogenaamde
+lijdende deugd haar tegenspoeden niet veelal aan zich zelve te wijten
+heeft. Ik voor mij geloof niet aan die heel brave lieden, die tevens zoo
+heel ellendig zijn: wanneer men hun geschiedenis wel kende, zo&ucirc; men
+dikwijls vinden dat de rampen, waarmede zij te worstelen hebben, haar
+oorsprong hebben, in verkeerde, en vooral in domme streken, vroeger
+gepleegd."</p>
+
+<p>"Ik ben het in vele opzichten met u eens; maar ik bid u, zeg het niet
+overluid; want wat werd er van het medelijden en van de liefdadigheid,
+indien men zich gerechtigd achtte, elken behoeftige toe te voegen, dat
+hij door eigen schuld ongelukkig ware?"</p>
+
+<p>"Wel! mij dunkt, dat hij daardoor juist een dubbele aanspraak op ons
+medelijden heeft."</p>
+
+<p>"Ja; maar daar heeft hij weinig aan, zoo er de liefdadigheid niet bij
+komt; doch&mdash;om tot ons onderwerp terug te keeren. Gij zoudt dus denken,
+dat wanneer men haarklein iemands geschiedenis wist, men de bron der
+wederwaardigheden, die hem treffen, altijd daarin zo&ucirc; kunnen
+terugvinden, even als men op een landkaart den oorsprong eener rivier
+kan opsporen."</p>
+
+<p>"Hou wat, gij keert mijn stelling om: en dat is mis. Even als de
+oorsprong, dien gij zoekt, soms buiten de kaart gelegen zijn, even-zoo
+kan de aanleiding van een ramp, die ons treft, van buiten komen; maar ik
+heb beweerd, dat elke daad, die wij verrichten, tot de minste
+onvoorzichtigheid toe, ons of onmiddellijk, of later, opbreekt, en dat
+elke levensgeschiedenis, mids naar waarheid geschreven, ons daarvan
+getuigenis geven zoude."</p>
+
+<p>"Nu! ik zo&ucirc; gaarne een zoodanige geschiedenis zien."</p>
+
+<p>"Ik zo&ucirc; gemakkelijk aan uw verlangen kunnen voldoen: wilt gij de
+goedheid hebben, even aan de schel te trekken."</p>
+
+<p>De meid kwam. "Fremmetje!" zeide Mejuffrouw Stauffacher, haar den
+Sleutelring gevende: "ga eens op de boven-achterkamer. In de tweede kast
+van het raam af, op de vijfde plank van onderen af, ligt een pakket, met
+rood band omwonden: haal mij dat eens hier: maar denk er aan, de knippen
+te sluiten, als gij de kast weer dicht-doet: en neem het koffiegoed maar
+weg: Mijn Heer drinkt toch niet meer."</p>
+
+<p>"Ziehier," vervolgde zij, toen zij het gevraagde uit de handen der
+dienstmaagd bekomen had, "de geschiedenis, waar ik u van sprak. Hij, die
+de hoofdpersoon er van uitmaakt, beging een kleine, zeer verschoonbare
+onvoorzichtigheid, die voor hem een bron was van verdrietelijkheden en
+ongenoegen: anderen, daarin voorkomende, begingen grootere dwaasheden;
+en ook zij moesten er de gevolgen van dragen."</p>
+
+<p>"En&mdash;de geschiedenis van de geschiedenis?"</p>
+
+<p>"Gij weet, dat ik vroegere jaren eenigen tijd bij de familie A. als
+gouvernante heb doorgebracht. Wij zagen dikwijls den Heer X., die aan
+het hoofd stond van een bloeiend huis van negotie. Hij was daarbij een
+groot minnaar en voorstander der letterkunde en hield er veel van, met
+mij over de daartoe betrekkelijke onderwerpen te redeneeren. Eens dat
+wij van romans spraken en ik mij ergerde over het onwaarschijnlijke der
+meeste voorvallen, die ons in dat slag van werken worden opgedischt:
+"<i>o&ugrave; trouvera-t-on le romanesque, si ce n'est dans les romans</i>," vroeg
+hij lachende. "Ja!" zeide ik: "dat is even als de boef, die vroeg, waar
+de valsche eeden toe dienden, als men ze niet gebruiken mocht?"&mdash;"Maar,"
+vervolgde hij: "ik beweer, dat vele dingen, die ons in het dagelijksch
+leven gebeuren, zoo vreemd, toevallig of zonderbaar zijn, dat zij, in
+een roman vermeld, met den naam van onwaarschijnlijkheden zouden
+bestempeld worden."</p>
+
+<p>"<i>Le vrai peut quelquefois n'&ecirc;tre pas vraisemblable</i>," zeide ik, maar
+voegde er bij, dat het niet om een enkele onwaarschijnlijkheid, maar om
+de opeenstapeling van onwaarschijnlijkheden was, dat ik de meeste romans
+veroordeelde. "Nu!" zeide hij: "zoo ik op uw discretie staat kon maken,
+zo&ucirc; ik u een handschrift kunnen doen zien, eenige voorvallen behelzende,
+die mijn eigen grootvader zijn overkomen, en waarin zoovele
+toevalligheden en vreemde ontmoetingen voorkomen, als men die naauwlijks
+in een roman zo&ucirc; aantreffen."&mdash;Ik betuigde hem mijn verlangen om dat
+handschrift te lezen: hij voldeed aan mijn wensen, en ik moest hem, na
+de lezing, toestemmen, dat hij de waarheid gesproken had. Ik verzocht
+hem afschrift er van te mogen nemen. "Daar heb ik niet tegen," zeide
+hij: "op voorwaarde, dat gij het aan niemand laat lezen, althans in de
+eerste veertig jaren niet; want er zijn te veel personen in gemoeid,
+wier kinderen of kleinkinderen nog leven. Wat later gebeurt, kan mij
+niet schelen: al wil men het uitgeven; want dan zullen de daarin
+voorkomende portretten wel niet meer dan antiquiteiten zijn."</p>
+
+<p>"Ik beloofde zulks en deed nog meer: ik veranderde al de namen, ten
+einde niemand, die bij toeval het stuk in handen kreeg, zo&ucirc; weten of het
+waar, dan wel verzonnen ware. Nu zijn die veertig jaren om, en ik wil
+niet, dat men het na mijn dood onder mijne papieren vinde: men mocht
+eens denken, dat het eigen compositie ware. Neem het dus en handel er
+me&ecirc; naar welgevallen."</p>
+
+<p>Ik aanvaardde met gretigheid het aangeboden geschenk, en las het, zoodra
+ik te huis was, met belangstelling. Of echter de veranderingen, welke
+het oorspronkelijke heeft ondergaan, zich alleen tot de namen bepaald
+hebben, en of Mejuffrouw Stauffacher er niet hier en daar een weinig uit
+haar eigen brein heeft tusschen gevoegd, wil ik niet beslissen. Het
+laatste meen ik vooral daarom te moeten gelooven, omdat, schoon haar
+naauwgezetheid zooverre is gegaan, dat zij alle jaartallen en <i>data</i>
+heeft weggelaten, er hier en daar, bij toespelingen op bekende
+gebeurtenissen, bij het schetsen van sommige zeden, gebruiken,
+kleederdrachten enz., ja bij het doen van enkele aanhalingen, het een of
+ander voorkomt, dat mij toescheen niet tot het tijdvak, waarin het
+verhaalde voorvalt, maar iets vroeger of iets later te huis te behooren.
+Ik had echter geene gelegenheid Mejuffrouw Stauffacher deswege nader te
+onderhouden; daar ik haar niet weder alleen aantrof, en zij kort daarop,
+tot bittere droefheid van haar vrienden, tot een beter leven werd
+opgeroepen.</p>
+
+<p>Ik was het geheele Handschrift vergeten, toen het mij, dezer dagen, bij
+het opruimen van oude papieren onder de oogen kwam. Bij de herlezing
+scheen het mij toe, dat wellicht diezelfde vreemde avonturen, met welker
+lezing ik mij vermaakt had, ook bij anderen eenig belang zouden kunnen
+wekken, en dat, na verloop van zoo vele jaren, geene zwarigheid meer
+bestond, om de geschiedenis van den Heer Ferdinand Huyck (gelijk hij
+door Mejuffrouw Stauffacher herdoopt is), wereldkundig te maken. Daar uw
+naam echter meer dan de mijne in de letterkundige wereld bekend is, wend
+ik mij tot u, met de vraag of gij de peetschap over het papieren kind
+wilt op u nemen, overtuigd dat enz....</p>
+
+<p>
+<span style="margin-left: 28em;">Uw vriend</span><br />
+<span style="margin-left: 30em;">P.</span><br />
+</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Dat ik aan het verlangen van mijn vriend voldeed, blijkt uit de
+navolgende bladzijden. Ik beken echter, dat ik niet zoo volkomen gerust
+ben omtrent de echtheid van het werk, als mijn vriend schijnt te zijn.
+Ook heb ik Mejuffrouw Stauffacher niet zoo van nabij gekend als hij, en
+durf dus niet beslissen, of haar waarheidsliefde zooverre ging, dat zij
+nooit knollen voor citroenen verkocht: en somtijds rijst bij mij het
+vermoeden op, of zij, ondanks haar betuigingen van het tegendeel, niet
+eens in haar leven tot de verzoeking vervallen is van een roman te
+schrijven en, hoewel huiverig om dien bij haar leven uit te geven,
+echter heeft willen zorgen, dat hij na haar dood het licht zage. Wat
+hiervan zij, ik geef het boek zoo als ik het ontvangen heb: en heb er
+niets aan veranderd, zelfs de spelling niet; waaromtrent ik moet doen
+opmerken, dat Mejuffrouw Stauffacher overal de klanklooze <i>e</i> achter het
+onbepalend lidwoord en veelal ook achter de <i>possessiva</i> weglaat, tenzij
+wanneer het eerste een telwoord wordt of wanneer de laatsten bijzonderen
+nadruk vereischen. Zij schreef misschien niet volgens vaste regelen;
+misschien meer dan zij zelve wist; maar zij volgde in allen gevalle haar
+gehoor: en, voor zooverre men schrijven moet gelijk men spreekt, geef ik
+haar daarin geen ongelijk.</p>
+
+<p>
+<span style="margin-left: 24em;">DE&nbsp; UITGEVER.</span>
+</p>
+
+
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+
+
+<h3><a name="chap1" id="chap1"></a>EERSTE HOOFDSTUK.</h3>
+
+<h4>WAARIN, ONDER MEER ANDERE WETENSWAARDIGE ZAKEN, HET PORTRET VAN DEN HELD
+DEZER GESCHIEDENIS GEVONDEN WORDT.</h4>
+
+
+<p class="p-one">Dikwijls, mijn kinderen! wanneer wij na afloop van den avond-disch een
+naauwer kring om den haard sloten, en ik nog een laatste pijp stopte,
+terwijl uw lieve grootmoeder, half wakend, half slapend, nieuwe hieltjes
+aan de versletene kousjes der kleintjes breide, en een van u mij met een
+vleiende stem toeriep: "och, grootvader! vertel ons nog eens wat van den
+Carnaval te Veneti&euml;n, of van den Landgraaf van Hessen, of van de
+Frankforter mis!" heb ik aan uw nieuwsgierigheid voldaan en u eenige der
+belangrijkste episoden verteld van die reis, welke ik als jongeling door
+Duitschland en Itali&euml;n deed: ja, zoo menigmalen hebt gij naar het
+gepraat van den ouden man geluisterd, dat gij op het laatst mijn
+ontmoetingen en wederwaardigheden zoo goed en beter kendet dan ik zelf,
+en vaak, wanneer mijn door ouderdom eenigszins verzwakt geheugen te kort
+schoot, mij de kleine bijzonderheden herinnerdet, welke tot aanvulling
+mijns verhaals moesten strekken. Nimmer echter heeft een uwer mij
+ondervraagd betreffende hetgeen mij na mijn terugkomst van die reize
+overkomen is; waarschijnlijk omdat gij, wetende hoe kalm en gerust ik,
+sedert mijn huwelijk, de dagen mijns levens in den schoot mijns
+huisgezins gesleten heb, verondersteldet, dat ik, te huis komende, zoo
+maar dadelijk een vrouw en een aanzienlijk vermogen gevonden had, en dat
+geene zorg noch wederwaardigheid die dagen van kalmte was voorafgegaan.
+Intusschen bedriegt gij u zeer: en het tijdvak, dat onmiddellijk op mijn
+reis volgde, was het gewichtigste en, in zijn bijzonderheden, het
+belangrijkste mijns levens. Dat ik er tot heden nimmer over gesproken
+heb, en ik ook thans, in plaats van u de voorvallen, die daarin plaats
+vonden, bij monde mede te deelen, die in geschrifte stel, ten einde gij
+die na mijn dood zoudt kunnen te weten komen, moet gij niet aan een
+dwaze gril toeschrijven: ik had daar een gezonde reden toe. De
+gebeurtenissen, waarbij mij de omstandigheden een werkzame rol deden
+spelen of wier invloed zoo krachtdadig op mijn volgenden levensloop
+werkte, waren van dien aard, dat zij deels uw jeugdig verstand te boven
+gingen, deels voor uw grootmoeder te droevige herinneringen opwekten:
+ja, ik zou die geheel aan de vergetelheid opgeofferd hebben, ware het
+niet, dat gij, naar ik mij voorstelde, bij het vorderen in jaren,
+daaruit nutte les en leering zoudt kunnen trekken. Ik heb derhalve mijn
+herinneringen, zooveel in mij was, bijeenverzameld, ten einde niets te
+vergeten van hetgene in verband staat met de lotgevallen, welke de
+navolgende bladen zullen behelzen. Ofschoon ik voor u schreef, en u
+steeds gedurende mijn arbeid voor oogen had, heb ik, ter vermijding der
+verwarring, welke door het gebruik der tweede persoon zoo licht ontstaan
+kon in een verhaal, waarin zoovele samenspraken zijn ingelascht, dat
+verhaal zoodanig ingericht, als schreef ik voor dat groote publiek,
+jegens hetwelk men, uit eerbied, altijd de derde persoon moet bezigen,
+en welks welwillendheid ik, (die niet weet hoe het t' avond of morgen
+dit geschrijf onder de oogen krijgen kan) bij dezen inroep.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Het was in den zomer van het jaar 17.., dat ik, na een afwezigheid van
+twee jaren, den vaderlandschen grond weder betrad. Een oudoom van mij,
+die te Leiden woonde, bij wien ik, gedurende mijn academiejaren,
+dagelijks aan huis verkeerde, en die voor het einde mijner studi&euml;n
+overleed, had mij een vrij aardig sommetje gelegateerd, onder
+voorwaarde, dat ik daarvoor een reis naar Itali&euml;n zoude doen, iets
+hetwelk bij bij zijn leven altijd hoogstnoodzakelijk placht te stellen
+om de jeugd te vormen. Hij zelf was nooit verder dan den Haag geweest en
+zeide altijd, dat het hem speet; ofschoon ik de reden nog niet begrijp,
+welke hem, die ongehuwd en onafhankelijk was, heeft kunnen terughouden
+van datgene te doen, wat hij anderen aanprees.</p>
+
+<p>Verschillende oorzaken hadden medegewerkt om mij langer te doen
+uitblijven, dan ik oorspronkelijk van meening geweest was, en onder die
+oorzaken waren de navolgende de voornaamsten. Tusschen het handelshuis
+van Bempden van Baaien en Co. te Amsterdam en een ander huis te Livorno,
+hadden, sedert een geruimen tijd, over een netelige handelsquaestie,
+briefwisselingen bestaan, welke tot geen beslissing leidden. Daar nu een
+mijner Tantes in het eerstgenoemde Huis een groot gedeelte van haar
+vermogen had zitten, schreef zij mij, of ik ook kans zou zien, de zaak
+gedurende mijn verblijf in Itali&euml;n in het effen te brengen. Ik had, hij
+geluk, juist kennis gemaakt met een der deelgenooten der Livornoosche
+firma en, bij nog grooter geluk, zijn gunst en vertrouwen gewonnen;
+zoodat ik, minder ten gevolge mijner bekwaamheden als gevolmachtigde,
+dan omdat ik met een rekkelijk man te doen had, die rede wist te
+verstaan, volkomen mocht slagen in het ter stand brengen eener
+schikking, waarmede beide partijen tevreden waren.&mdash;Hiermede echter was,
+hoe vlot het ook ging, toch altijd een vrij lange tijd verloopen.</p>
+
+<p>Mij een paar maanden later te Napels bevindende, ontmoette ik den Jonker
+van Ypendael, een hoogst beminnelijk jongeling, die, even als ik, voor
+zijn genoegen reisde en wiens kennismaking mij ten uiterste welkom was.
+Wij vormden het besluit, onze reis gezamentlijk voor te zetten. In
+Sicili&euml;n overviel hem een kwaadaardige ziekte, welke van langen duur
+werd en waaruit hij slechts langzaam herstelde. Het spreekt van zelf dat
+ik mijn vriend en reisgenoot niet verliet en hem, zoo trouw ik kon,
+oppaste en verzorgde; maar dit onvoorziene toeval vertraagde mijn
+terugkomst opnieuw.</p>
+
+<p>Des te zoeter was, na een zoolang uitblijven, ons beider gevoel, toen
+wij voor het eerst weder, over Munsterland teruggekeerd, de moedertaal,
+al was het dan ook met den Overijselschen tongval, hoorden spreken; en
+met aandoening was ik een dag later getuige van de heuglijke vereeniging
+mijns reisgenoots met zijn familie, die een Ridderhofstad aan gene zijde
+van Amersfoort bewoonde. Ondanks mijn vrij natuurlijke begeerte om mijn
+weg zonder oponthoud te vervolgen, ten einde hetzelfde geluk te smaken,
+dat mijn vriend was te beurt gevallen, kon ik zijn dringend aanzoek niet
+we&ecirc;rstaan, om nog dien dag met hem te blijven doorbrengen en deel te
+nemen in het vrolijke familiefeest, waarop zijn behouden terugkomst
+gevierd werd en hetwelk volgens de uitdrukking der blijde ouders, niet
+volkomen zou zijn, indien de reisgenoot van hun zoon er aan ontbrak en
+zij de gelegenheid moesten missen om mij te bedanken voor de trouwe
+verzorging van hun Eduard. Ik kan niet anders zeggen of,
+niettegenstaande mijn gedachten meestal te Amsterdam waren, ik deed eer
+aan het maal en vergastte mij recht op de zoo lang ontbeerde
+dorperwtjes, op het heerlijk rundvleesch en de geurige fruit, die mij
+werden toegediend; want welke voordeelen ook de Hoogduitsche keuken moge
+hebben, ik gaf toch aan den Hollandschen pot de voorkeur en groette
+elken mondvol, dien ik nam, met hetzelfde vermaak, waarmede ik een lang
+gemisten vriend de hand zou gedrukt hebben.</p>
+
+<p>"Kom, nog een glas borgonje!" riep mij de oude, dikke landedelman toe,
+terwijl zijn bolle wangen gloeiden van het geluk dat hem de wederkomst
+van zijn zoon verschafte, en van de herhaalde offers, aan Bacchus
+gebracht: "Deze wijn kan u geen kwaad: hij is van het echte merk en niet
+van die zure clairetwijnen, waar men in mijn jongen tijd niets van af
+wist, en waarmede men ons nu in de kle&ecirc;ren wil steken. Kom, mijn jongen!
+de gezondheid van uw vader! Lang moge hij leven, tot heil van Amstels
+burgerij, en tot handhaving der goede Justitie!"</p>
+
+<p>"Van harte gaarne!" zeide de oudste broeder mijns vriends, zijn glas
+vullende: "en dat hij er spoedig in moge slagen, dien gevreesden Zwarten
+Piet meester te worden, die, gelijk men zegt, de verstrooide bende van
+wijlen Jaco heeft vereenigt en er het Sticht mede afloopt.</p>
+
+<p>"Wel zoo!" zeide lachende Eduard, "wilt gij die eer aan onze Stichtsche
+Baljuwen niet gunnen? Is dat nu een wensch voor den erfgenaam eener
+Heerlijkheid, welke het recht van hooge en lage jurisdictie bezit?&mdash;maar
+genoeg daarvan: Moeder schudt het hoofd en Leentje wordt bleek, wanneer
+wij zoo van dieven spreken. Ik laat den Hoofdschout daar, Ferdinand! en
+drink de gezondheid uws vaders."</p>
+
+<p>"En dezen dronk," vervolgde de Baron, zijn geledigd glas weder vullende,
+"wijde ik uwer brave moeder!"</p>
+
+<p>Het was reeds de derde reis, dat de goede man al de leden mijner familie
+met zijn toasten (gelijk men die thans noemt) was rondgegaan: en ik
+begon te vreezen, dat de gezondheid van de mijnen mij nog ziek zoude
+maken: ik verzocht dus, zoodra ik mijn glas geledigd had, om verlof, van
+mij naar mijn kamer te mogen begeven, tot verschooning bijbrengende, dat
+ik den volgenden dag, wilde ik nog met den avond te huis zijn,
+vroegtijdig vertrekken moest.</p>
+
+<p>"Het blijft dan uw vast besluit ons morgen te verlaten?" vroeg de oude
+Heer.</p>
+
+<p>"UEd. kan zelve be&ouml;ordeelen, of ik mijn vertrek langer mag uitstellen."</p>
+
+<p>"De jonge heer heeft gelijk," zeide mevrouw van Ypendael: "en hoe gaarne
+wij langer zijn gezelschap zouden willen genieten, mogen wij hem echter
+niet tegen zijn zin hier houden; daar wij aan ons eigen hart kunnen
+gevoelen, hoezeer zijn familie naar zijn terugkomst verlangen moet. Wij
+zonden het ook niet aardig gevonden hebben, indien men onzen Eduard
+langer van huis gehouden had."&mdash;Met deze woorden drukte zij de hand van
+haar teruggekeerden lieveling.</p>
+
+<p>"Gij hebt wel gelijk, moeder!" zeide deze, haar omhelzende: "ik vind mij
+nu zoo gelukkig: en zou ik dan mijn vriend beletten, dat zelfde geluk
+zoo spoedig mogelijk te smaken?"</p>
+
+<p>"En hoe denkt gij de reis te doen?" vroeg mij de Baron.</p>
+
+<p>"Mijn voornemen is, te voet tot Naarden, en verder per schuit te gaan."</p>
+
+<p>"Te voet!" zeide de oude Heer, lachende: "gij zijt, dunkt mij, ook van
+de leer: haast u langzaam. Verbruid! ware ik in uwe plaats, en de zoon
+van een rijken Amsterdammer, ik nam te Amersfoort een wagentje bij Jan
+Stoffelsz, die rijdt flinke paarden: en dan: voort koetsier! den zweep
+er over gelegd en dubbel drinkgeld zoo gij dubbelen spoed maakt."</p>
+
+<p>"Ik geloof," merkte glimlachende de oudste zoon aan, "dat onze vriend
+Ferdinand een kleine huichelaar is, en als een apostel bij zijn vader te
+huis wil komen, om hem te doen denken dat hij op zijn gansche reis
+altoos zoo zuinig op zijn <i>&eacute;quipage</i> geweest is."</p>
+
+<p>Ik glimlachte en zweeg; want ik achtte het onnoodig, de ware reden
+mijner handelwijze bloot te leggen, namelijk dat ik geen geld genoeg
+meer bij mij had, om de onkosten van een rijtuig te dragen; want van den
+laatsten mij gezonden wissel op Munster had ik geen gebruik gemaakt, in
+den waan, dat hetgeen ik nog aan contanten overig had, toereikende zoude
+zijn om mij tot Amsterdam te brengen. Het bleek mij echter dat ik mij
+verrekend had; maar ik was nu te trotsch of te beschroomd om geld van
+mijn gastheer ter leen te vragen, en evenmin wilde ik een rijtuig op
+crediet nemen en bij mijn thuiskomst beginnen met mijn vader te
+verzoeken, het rijtuig te betalen: iets, dat hem voorzeker slechte
+denkbeelden van mijn wijze van huishouden zou hebben ingeboezemd; want
+hij was geen vriend van onnutte geldverteringen; en ofschoon ik geloof,
+dat hij bij deze gelegenheid de kosten van een rijtuig zou verschoond
+hebben, wilde ik echter geen gevaar loopen van een vermaning. Bovendien
+kende ik den zandigen weg van Amersfoort tot Naarden; en ondanks den
+lof, door den Heer van Ypendael aan de paarden van Jan Stoffelsz
+gegeven, wist ik zeer wel, dat wij de grootste helft stappende zouden
+afleggen, en dat ik te voet omtrent even spoedig, en zeker op een veel
+aangenamer wijze, mijn doel bereiken zou.</p>
+
+<p>"Nu," zeide de Baron: "een mensch zijn zin, een mensch zijn leven;
+&mdash;maar het eind is toch wat ver om geheel te loopen: wij zullen u van
+hier naar Amersfoort laten brengen!... ik denk dat Eduard zich daarmede
+wel zal willen belasten, zoo ik er hem vriendelijk om verzoek."</p>
+
+<p>Dit aanbod was te heusch om afgeslagen te worden. Na het drinken van een
+afscheidsdronk, en nog, tot slotte, van een glas cognacq, hetwelk de
+Heer van Ypendael zijn slaapmutsje noemde, werd het mij vergund den
+aftocht te blazen.</p>
+
+<p>Den volgenden morgen te vijf ure, terwijl het geheele huisgezin nog in
+de armen der rust lag gedompeld, zat ik reeds met Eduard in een
+wagentje, met twee vlugge hitten bespannen, die ons met een prijselijken
+spoed naar Amersfoort brachten. Na elkanderen herhaalde reizen
+gezondheid te hebben toegewenscht en onder belofte van briefwisseling,
+namen wij afscheid: hij keerde met zijn voertuig terug, in de hoop van
+de familie aan het ontbijt te vinden, en ik zette eenzaam mijn weg voort
+tusschen de bevallige bosschaadjen, aan we&ecirc;rskanten van den weg gelegen.</p>
+
+<p>Het was een heerlijke morgen; ja zelfs, voor een voetganger, al te fraai
+we&ecirc;r. Er was weinig of geen wind: de lucht begon, naarmate het verder op
+den dag werd, meer heet en drukkend te worden, en was met die soort van
+spakerige nevelachtigheid bezwaard, welke niet zelden het voorteeken is
+van een verandering in den dampkring. Ten noordwesten stapelden zich
+dikke wolken op elkander, en eenige zeevogels, die krijschende
+rondzwierden, schenen zoovele boden, uitgezonden om zwaar we&ecirc;r aan den
+landbouwer te verkondigen. De zon was bloedrood, en haar stralen,
+stekend als breinaalden, hadden het zand van het rulle voetpad als in
+gloeiende asch herschapen. Groote zweetdruppels biggelden tappelings
+langs mijn wangen af, en, wanneer ik het oog op de verwijderde buien
+vestigde, zag ik met welgevallen den regen te gemoet, die de dorstige
+aarde laven en mijn pad wat gemakkelijker maken zoude. In afwachting
+daarvan, stapte ik echter rustig voorwaarts, en ik geloof zonder
+ijdelheid te kunnen zeggen, dat ieder landman, die mij met een vasten en
+gelijken tred zijn hoeve zag voorbijgaan, wel dadelijk bespeuren kon,
+dat een voetreis geen ongewone zaak voor mij was, en dat ik niet tegen
+de ongemakken opzag, die haar gemeenlijk vergezellen. Ik vergat dan ook
+de moeielijkheden van den weg, zoo dikwijls ik herdacht, dat elke stap,
+dien ik nederzette, mij nader bracht bij de voorwerpen mijner
+kinderlijke liefde, bij mijn welbeminde broeders en zusters, bij de
+vrienden mijner kindsheid en bij dat dierbare Amsterdam, hetwelk ik in
+zulk een geruimen tijd niet aanschouwd had. Aangename gedachten brengen
+bij den onbedorven mensch altijd welwillendheid voort: ik althans voelde
+mij hoe langer hoe meer gestemd om alles, wat mij ontmoette of
+bejegende, met hartelijkheid te behandelen: ik had een blijden groet
+over voor elken boer of daglooner, die langs den weg zijn zomerarbeid
+verrichtte, een paar duiten voor ieder kind, dat op de bloote voeten
+voor mij uitliep en over de greppen duikelde om mijn liefdadigheid op te
+wekken, en een scherts voor het frissche landmeisje, dat mij tegenkwam
+en soms nog, lang nadat ik voorbij was, het hoofd omwendde, met dien
+half verwonderden, half spottenden lach, welken alle eenigszins vreemde
+kleederdacht bij onze landgenooten gewoonlijk verwekt. En in de daad, ik
+moet bekennen dat mijn uiterlijke tooi niet van dien aard was, dat ik er
+hoog op roemen kon, en in het oog van de zoodanigen, die alleen naar het
+gewaad de lieden be&ouml;ordeelen, zeer moest afsteken tegen de nette en
+zwierige kleedij der stedelingen van dien tijd: ja, dat ik bij de eerste
+beschouwing veel had van een eenvoudigen marskramer. De stoffaadje van
+mijn gewaad was fijn, maar helaas! door lang gebruik zoodanig versleten,
+dat niets van hetgeen ik droeg de blijken toonde van ooit nieuw te zijn
+geweest. Mijn hoed, op zijn Spaansch, met breede slappe randen voorzien,
+die mij ten zonnescherm strekten, was van leder, dat eenmaal zwart
+geweest was, maar door zon en regen met een roze-roode kleur begiftigd
+geworden, en hier en daar met enkele bruine en gele vlekken getijgerd.
+Mijn rok, van uitlandsch fatsoen en zonder eenig galon of borduursel,
+had insgelijks van den invloed der luchtgesteldheid geleden, en droeg
+bovendien de kenmerken van lange en trouwe diensten; want menige knoop
+had zijn post verlaten: en aan de ellebogen en opslagen zag men kale
+plekken van een geheel andere kleur dan die, welke den grond der
+stoffaadje uitmaakte. Het kamizool, dat van witte zijde was, met groene
+vlaszijde geborduurd, had volkomen het aanzien, als ware het van een
+verkooping op de Noordermarkt afkomstig; maar daaronder blonk hetgeen ik
+altijd gewoon ben geweest als het echte kenmerk eens beschaafden mans te
+beschouwen, namelijk het heldere hemdslinnen dat, dank zij mijn moeder,
+die het uit twintig stukken uitgezocht had, zoo fijn was, als men ergens
+bekomen kon, en zoo blank, als het stuivende stof toeliet, dat reeds
+mijn witte kousen en hooge schoenen bedekt had met die roodaardige
+kleur, welke aan het zand in die streken eigen is.</p>
+
+<p>Een plunje als de mijne was niet geschikt om eenigen struikrover in
+verzoeking te brengen: ik had dan ook de pistolen en den degen, die mij
+op onze uitstapjes in Duitschland trouw vergezelden, bij mijn bagaadje
+gelaten, welke met den bolderwagen van Deventer op Naarden reisde, en
+meende tegen de gevaren, die ik van Amersfoort tot Naarden te vreezen
+mocht hebben, en waaronder ik de ontmoeting van een dollen hond als de
+ergste rekende, genoegzaam beveiligd te zijn door den kneppel, dien ik
+over den rechterschouder droeg en waar aan een pakje bungelde, bestaande
+uit mijn nachtgoed en eenige andere onontbeerlijke benoodigdheden, in
+een bonten doek te zamen geknoopt.</p>
+
+<p>Ik sta met opzet bij deze bijzonderheden stil, die wellicht onbeduidend
+zullen schijnen; maar die mij toch voorkwamen vermeld te moeten worden,
+tot beter verstand van hetgeen verder volgen zal. Ik durf er (want op
+mijn leeftijd kan het aan geen ijdelheid worden geweten) nog dit
+bijvoegen, dat, zoo mijn uitlandsche en sobere opschik aan de meisjes
+een lach afdwong, het mij somtijds toescheen, als of mijn persoon zelve
+haar anders niet mishaagde: ik was groot en sterk van gestalte: mijn
+kloeke lichaamsbouw gaf mij, ofschoon ik werkelijk jonger ware, het
+voorkomen van reeds boven de vijf-en-twintig jaren te zijn; mijn gelaat,
+ofschoon geroost door den invloed van zon en lucht, prijkte met den
+frisschen blos van jeugd en gezondheid: mijn tanden, die ik tot heden
+toe goed bewaard heb, hadden toen bovendien het voorrecht, van blank en
+welgeplaatst te zijn: en, naar de getuigenis van anderen, waren mijn
+lichtbruine oogen geheel niet van levendigheid ontbloot en
+onderscheidden zich ten minste door een niet onaangename uitdrukking van
+goeden luim en welwillendheid. Wat mijn haren betreft, zij waren blond,
+en ofschoon helaas! bestemd om bij mijn komst te Amsterdam door de
+schaar des kappers te worden afgemaaid, en voor een gekrulde paruik
+plaats te maken, zij golfden nog op dien ochtend in hun natuurlijken
+staat over mijn schouders en deden mij konnen als een onverbasterden
+afstammeling van het echte Noordsche ras.</p>
+
+<p>Ik stapte dan, gelijk ik gezegd heb, vroolijk vooruit, met de vrij
+zekere overtuiging van tijdig genoeg binnen Naarden te zullen komen, om
+met de laatste schuit van daar naar Amsterdam te kunnen vertrekken.
+Immers het was vroeg in den morgen, en de afstand naar genoemde vesting
+was zoo groot niet, of ik kon dien op mijn gemak afleggen, zelfs al
+dwong mij een regenbui, of vermoeidheid, of honger, hier en daar
+onderweg een uurtje te vertoeven.</p>
+
+<p>Wat de laatste der drie genoemde redenen van oponthoud betreft, deze
+begon zich alreeds bij mij te doen gevoelen. Ik had bij mijn vertrek van
+de Ridderhofstad niets gebruikt, omdat het mij nog te vroeg was, en te
+Amersfoort had ik mij vergenoegd, een hartsversterking tegen de
+morgenlucht te nemen. Het was dus niet zonder eenig innig genoegen, dat
+ik de torenspits van Zoest in het vizier kreeg, en dadelijk was mijn
+besluit genomen, om in dat dorp een oogenblik uit te rusten en eenige
+verversching te gebruiken.</p>
+
+<p>Weldra vergunde mij een bocht, welke de weg daar ter plaatse maakt, om
+het geheele lichaam der kerk te zien, en mij te verlustigen in den
+aanblik van het lachende en bevallige schouwspel, dat zij vooral van
+dien kant oplevert. Oogverblindend stak de grijze en eerwaardige
+vierkante toren, met zijn hooge spits, door het schelle licht der
+morgenzon beschenen, tegen de donkere lucht daar achter af, en tegen de
+groene hoornen, die het gebouw omringden; terwijl de heuvelachtige
+grond, die mij nog van het dorp scheidde, met goudgeel koren of
+sneeuwwitte boekweit bedekt, niet weinig toebracht om de bekoorlijkheden
+van dit landgezicht te vermeerderen. Ik was nimmer een enthusiast; maar
+de aanblik der schoone, eenvoudige natuur heeft altijd een diepen indruk
+op mij gemaakt en thans ook gevoelde ik mij getroffen, zonder zelf te
+weten waarom: ik geraakte in een stille, eerbiedige stemming en ik
+wischte mij een traan uit het oog, toen ik het dorp binnentrad.</p>
+
+<p>Deze gemoedsgesteldheid was echter spoedig geweken, toen ik de
+voornaamste herberg in het oog kreeg: deze bevond zich op den hoek van
+een driesprong, welke de hoofdstraat met een zijweg vormt, en was
+kenbaar aan een vooruitstekend uithangbord van ijzer, rijkelijk met
+krul- en snijwerk voorzien, en tot leuze een geschilderden zwaan
+voerende, met het gebruikelijk onderschrift: <i>vrij wijn en me&ecirc;</i>. Eenige
+krebben, die tegenover den ingang stonden, en een houten stalling, die
+naast het huis was opgeslagen, gaven bovendien te kennen, dat men hier
+zoowel te voet als te paard welkom was en verversching bekomen kon. Ook
+zag ik in de daad een niet gering aantal boerewagens en karren
+uitgespannen op het plein staan, terwijl een magere oude knol bezig was
+zijn honger te stillen met het frissche gras, dat hem in eene der
+voorgezette krebben werd toegediend. Genoemd dier was gespannen voor een
+ouderwetsche koetskar, met linnen huif, tegen welk voertuig een groot
+manspersoon aanleunde, wiens gelaat van mij was afgewend en bovendien
+overschaduwd door een hoed met afhangende randen, die eenige
+familietrekken had met den mijnen. Een lange roode mantel met opstaanden
+kraag dekte zijn ledematen en schitterde in de zon, gelijk een vurige
+oven. Hij scheen zachtjes te praten met iemand die zich binnen in de kar
+bevond, maar dien ik niet zien kon, vermids ik het rijtuig van achteren
+naderde. Voor 't overige kan ik niet zeggen, dat ik er zeer nieuwsgierig
+naar was, daar mijn gedachten voor het oogenblik meer bezig waren met
+het ontbijt, hetwelk ik mij had voorgesteld <i>binnen</i> de herberg te
+gebruiken, dan met den reiziger, die zich daar <i>voor</i> bevond, en ik
+verwaardigde dezen dan ook met niet meer dan een oppervlakkigen blik,
+terwijl ik mij haastte de hand aan de klink van de deur te slaan, en de
+herberg binnen te treden.</p>
+
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+
+<h3><a name="chap2" id="chap2"></a>TWEEDE HOOFDSTUK.</h3>
+
+<h4>WAARIN MEN LEZEN ZAL, WAT IN EN VOOR DE HERBERG TE ZOEST VOORVIEL.</h4>
+
+
+<p class="p-one">Ik vond hier meer personen bijeen, dan ik reden had op dat uur van den
+dag te verwachten. Immers, de kerkklok had slechts even negen geslagen
+en er moest dus een bijzondere reden bestaan, welke de in de herberg
+aanwezige lieden derwaarts had gelokt op een tijdstip, dat men hen
+veeleer aan hun arbeid zou verwacht hebben. Het was dus natuurlijk dat
+ik, na een algemeenen "goeden morgen samen!" in 't rond gewenscht te
+hebben, naar de toonbank stapte en aan de aldaar post houdende dochter
+des huizes (een frissche, knappe deerne van ongeveer twintig jaren, die
+blijkbaar in haar zondagspak was uitgedost, met zilveren oorijzers en
+een halssnoer van dikke bloedkralen) de aanmerking maakte, dat er al
+vroeg volk in de herberg was.</p>
+
+<p>"Dat 'eleuf ik wel, koopman!" antwoordde het meisje, terwijl zij, zonder
+naar mij om te zien, voortging met voor haar gasten een paar hooge
+glazen met schuimend bier te vullen: "je zult het ook wel 'eroken
+hebben, wat hier van daag te doen is."</p>
+
+<p>Ik was op het punt van mijn volslagene onbewustheid van de oorzaak der
+vereeniging te kennen te geven, toen een papier mijn oogen trof, hetwelk
+tegen den gemenieden wand aan een spijker hing en waarop een schoof als
+titelvignet en de woorden: <i>segt het voort</i> in groote letteren als
+onderschrift prijkten: ik begreep dus, dat hier een graanveiling of iets
+diergelijks plaats moest hebben, en, mijn onderzoekingen niet verder
+voortzettende, eischte ik een boterham met kaas en een glas koude
+karnemelk: vervolgens, mij omwendende, zette ik mij, in afwachting van
+het bestelde, aan het benedeneinde eener lange tafel, die tegen het raam
+geplaatst was, en nam de aanwezigen in oogenschouw.</p>
+
+<p>Naauwlijks echter had ik den tijd gehad om op te merken, dat het
+boveneinde der tafel was ingenomen door een dikken, wel doorvoeden
+landman, wiens groen damasten vest met bloemen, ruim gesneden rok van
+bruine sergie en zilveren broeksknoopen aantoonden, dat hij tot de
+vermogendsten van zijn stand behoorde; terwijl mijn overbuurman
+daar-en-tegen er vrij schraal en verloopen uitzag,&mdash;toen mijn ooren
+gekweld werden door een piepend geschreeuw, van: "phijpedoppies!
+deursthekers! zoek thoch maar huit, khoopman! Hik 'ep nog gheen 'andgift
+ghehad vandhaag, zoo waar zelje ghesond blijven!"</p>
+
+<p>Ik wendde mij om en zag een Joodschen kramer achter mij staan, dien ik
+nog niet had opgemerkt. Waarschijnlijk had hij in een hoekje of bij den
+haard gezeten, en was hij bij mijn komst opgerezen, om te zien of hij
+iets aan mij slijten kon.</p>
+
+<p>"Ik dank u, vriendje!" zeide ik, na hem ter loops te hebben aangezien:
+"ik heb niets noodig!" en om hem zooveel mogelijk te toonen, dat ik geen
+plan had mij verder met hem op te houden, draaide ik mij van hem af, en,
+de ellebogen op de tafel plaatsende, ondersteunde ik mijn hoofd met
+beide handen, in de houding van iemand, die niet verlangt gehinderd te
+worden.</p>
+
+<p>"Nha doch!" zeide de Jood, de dunne, magere vingeren zijner
+rechterhand, welke de kettinkjes van een dozijn pijpedopjes vasthield,
+door de opening tusschen mijn hoofd en mijn arm heenstekende en mij vlak
+voor den neus brengende: "laat ik je toch maar een dhozijntje verkoopen.
+Gheen deit rijk, zoowaar zelje ghezond blijven: en ik mot vandhaag nog
+ver reizen."</p>
+
+<p>Wetende uit ondervinding, hoe weinig het baat zich over dergelijke
+onbescheiden aanzoeken boos te maken of er tegen in te spreken,
+vergenoegde ik mij met mijn voorarm te buigen en door een soort van
+<i>contramanoeuvre</i> tusschen mijn gezicht en de hand des kramers te
+brengen, waardoor ik de pijpedopjes weder van mij verwijderde.</p>
+
+<p>"Nha! al duwje me therug, dhaarom zelje toch ghesond blijven," hernam de
+Jood, met de vasthoudendheid aan lieden van zijn beroep eigen: "motje
+gheen halmenakkie 'ebben? gheen scharen, messen of photloodjes?"&mdash;En, in
+de plaats van zijn hand, wist hij nu het geheele marsje, dat hij voor
+hem droeg, tegen mijn borst aan te werken, zoodat ik mij wel genoodzaakt
+zag, mij geheel naar hem toe te keeren en hem vriendelijk te verzoeken,
+mij met vrede te laten. "Waarlijk, goede vriend!" zeide ik: "ik heb
+niets van uw kraam noodig: ik ben immers zelf maar een arme reiziger, en
+zal nog werks genoeg hebben, om met het beetje gelds, dat ik bij mij
+heb, toe te komen en de stad te bereiken."</p>
+
+<p>Onder het uiten dezer woorden had ik den Jood naauwkeuriger beschouwd,
+en meende mij nu flaauw te herinneren, dat ik hem vroeger,
+waarschijnlijk wel te Amsterdam, had ontmoet. Ik was weldra zeker, dat
+ik dien man, met dat olijfkleurige gelaat, dat hooge, smalle voorhoofd
+en dien bruinen gelapten tabberd van saai meer gezien had, maar nooit te
+voren had ik acht gegeven op de zwarte en levendige oogen, die op het
+hooren mijner taal een kluchtige uitdrukking van ongeloof aannamen,
+terwijl zijn dunne lippen zich vertrokken tot iets dat op een glimlach
+geleek.</p>
+
+<p>"Khom!" zeide hij: "Je spot immers er me&ecirc;: je zoudt gheen gheld, 'ebben:
+nha doch! 'et dhoet er niet toe. Khijk, ep je gheen gheld, je ept
+krediet: en dat's veel gheseid in dhesen tijd van de hactie'andel! Daar
+ep je een dhozijntje: je zelt me morghe of overmorghe wel bethalen, as
+je in de stad zult sthaan te zijn gekhomen, dat weet ik ommers best.
+Simon heit krediet voor je vhaders zhoontje."</p>
+
+<p>"Vandaag of morgen is 't zelfde," zeide ik, de pijpedopjes, die hij op
+tafel gelegd had, weder naar hem toeschuivende: "ik rook niet."</p>
+
+<p>"Niet, koopman?" vroeg de waard, een dikke, stevig gebouwde kaerel, met
+een vrolijk aangezicht, die, even naar den kelder geweest zijnde, juist
+weder binnen was gekomen, en met een pijp in de hand naar mij kwam
+toegetreden: "ik wo&ucirc; je juist een pijp aanbieden."</p>
+
+<p>"Ik dank je," zeide ik, (want ofschoon ik later die gewoonte weder heb
+aangenomen, ik was op mijn reis, bij mangel aan goeden tabak, het rooken
+afgewend): "maar ik heb wat eten en drinken besteld, zou dat haast klaar
+zijn?"</p>
+
+<p>"Toe dan, Mientje!" zeide de waard, zich omkeerende, "waar blijft het
+ontbijt voor den koopman?"</p>
+
+<p>"Zoo aanstonds," antwoordde de dochter: "wil je er beschuit op hebben,
+koopman? of verkies je nagelhout?"</p>
+
+<p>"Wel!" hernam ik: "laat ons van allebei eens proeven: maak er mij maar
+twee."</p>
+
+<p>"Messen!&mdash;scharen!&mdash;khurkhetrekkers!&mdash;khammen!" vervolgde de Jood, met
+een pause tusschen elk voorwerp, dat hij opnoemde: "of... wil je liever
+kurieuser whaar: je bent toch een ghesthudeerd jong mensch... hik 'ep
+hook mooie poekkies: 'ier is de Arlekhijn Haksinischt!... 't plijspel
+van Khinkampoeis!<a name="FNanchor_1_1" id="FNanchor_1_1"></a><a href="#Footnote_1_1" class="fnanchor">[1]</a>
+de leste woorden van Saco, toen ie op 'et schavot
+stond."</p>
+
+<p>Er was geen middel van hem af te komen, zonder in de beurs te tasten. Ik
+liet mij dus overhalen om mij een kurketrekker aan te schaffen, al ware
+het maar om te kunnen zeggen, dat ik een Grieksch testament<a name="FNanchor_2_2" id="FNanchor_2_2"></a><a href="#Footnote_2_2" class="fnanchor">[2]</a>
+van een
+Jood gekocht had. De koop was spoedig gesloten, en ik betaalde zonder
+afdingen den gevraagden prijs, ofschoon de innerlijke waarde van het
+voorwerp verre te bovengaande, onder de uitdrukkelijke voorwaarde, dat
+mij de kramer met geene verdere aanbiedingen zou lastig vallen.&mdash;Mijn
+edelmoedigheid was mij niet nadeelig, gelijk men terstond zal
+gewaarworden.</p>
+
+<p>"Ghelik er me&ecirc;!" zeide Simon, terwijl hij mij het gekochte voorwerp ter
+hand stelde: "maar phas op," voegde hij er fluisterend bij, "dat je een
+mhes vraagt bij je hontbijt en je niet bhedient van 't ghenige dat dhaar
+sthaat."</p>
+
+<p>"Hoe!" zeide ik met eenige verbazing,&mdash;maar, toen ik met de oogen den
+blik des raadgevers volgde, vielen zij op een mes, hetwelk mijn
+overbuurman, van wiens ongunstig uitzicht ik zoo even gewag maakte, kort
+te voren met de punt midden in de tafel had gestoken. Te gelijker tijd
+herinnerde ik mij, meermalen gehoord te hebben, hoe sommige liefhebbers
+van het edele bekkesnijden, bijzonder in Eem- en Gooiland, gewoon waren
+hun messen in herbergen en kroegen op een zichtbare plaats op te hangen,
+of in de tafel te steken, en den onkundigen of onvoorzichtigen
+vreemdeling, die er zich van bedienen wilde, of er slechts even naar
+keek, tot een gevecht te dagen. Ik dankte dus met een bijna onmerkbaar
+knikje den goeden Jood voor zijn tijdige waarschuwing, welke mij
+toescheen ruim op te wegen tegen den voor den kurketrekker betaalden
+prijs: en ik gevoelde daarvan het dubbel belang, toen ik, na mijn
+ontbijt uit de handen van Mientje te hebben bekomen en een mes daarbij
+te hebben gevraagd, op het gelaat van mijn overbuurman een trek van
+ontevredenheid zag oprijzen. Ik heb het afbeeldsel van dezen kwant nog
+niet gegeven: en echter verdient hij wel, dat ik een oogenblik daarbij
+stilsta: hij had, gelijk ik reeds met een enkeld woord aanstipte, een
+afzichtelijk voorkomen: lange, sluike haren, wier kleur men raden moest,
+hingen hem van onder een ruige muts op de schouders: zijn oogen hadden
+den gluipenden blik der hyena en waren van wenkbraauwen en ooghaartjes
+bijna geheel onvoorzien; zijn wijde mond, die, door de gewoonte van een
+kort pijpje bestendig aan denzelfden kant tusschen de lippen te klemmen,
+geheel scheef was getrokken, opende zich nu en dan tot een grijnzenden
+lach, die een alleronaangenaamsten indruk verwekte; of onze maat een
+neus had of niet, kon met reden tot het onderwerp eener weddingschap
+gestrekt hebben, zoovele naden en kruislijnen van lidteekens
+(overblijfselen van vroegere gevechten) vereenigden het vormelooze
+stompje boven den mond met de wangen en de bovenlip. Dit beminnelijk
+wezen was half op zijn boersch, half op zijn zeemans gekleed, met een
+blaauw duffelsch buis, vol lappen en winkelhaken, een vest zonder
+knoopen, hetwelk den ruig bewassen boezem geheel bloot liet, een wijde
+visschersbroek, opgehouden door een zwart lederen gordelriem, waarin een
+messcheede van robbevel stak, wollen kousen, en holsblokken aan de
+voeten.</p>
+
+<p>Waarschijnlijk had hij verwacht, dat ik hem de gelegenheid tot ten klein
+snijpartijtje zoude verschaft hebben, en reeds, als een tijger in zijn
+hinderlaag, zitten loeren, of ik ook onbedachtzaam het voor hem geplante
+wagentuig zoude aangrijpen. Zijn teleurstelling althans, toen hier niets
+van kwam, bleek mij te groot te zijn, dan dat hij zou kunnen gezwegen
+hebben: de uitdrukking, die zijn gelaat aannam, wekte mijn
+opmerkzaamheid en trok mijn aandacht af van het gesprek, dat baas
+Roggeveld voerde, die juist bezig was te verhalen, hoe hij van Peer de
+Groot tien lakenveldsche koeien gekocht had voor fl 80 het stuk. De
+varensgast nam het pijpje uit den mond, blies een dikke rookwolk weg,
+sloeg het glaasje brandewijn, dat hij voor zich had staan, in eene teug
+naar binnen, en vroeg mij, na deze voorbereiding, waarom ik mij niet
+bediend had van het mes, dat voor mij stond.</p>
+
+<p>"Ik had het niet gezien," zeide ik op een onverschilligen toon: "en
+bovendien heb ik gaarne een mes voor mij alleen."&mdash;Dit gezegd hebbende
+ging ik met eten door, zonder den kwant verder aan te kijken.</p>
+
+<p>"Niet gezien!" herhaalde hij met een gemeenen vloek: "en waar hieldje
+dan zoo even je kluisgaten op gericht? 't is mijn mes, voor den d....!"
+vervolgde hij, met de geslotene vuist op de tafel slaande, en zijn stem
+hoe langer hoe meer uitzettende, als dacht hij mij daarmede schrik aan
+te jagen: "en wie er naar kijkt, die kan met mij aan den gang komen,
+daar valt niet van, voor den....! Jij hebt er naar gekeken, en as je
+boterham binnen is, dan zullen we eens zien, of je voor je boeg kunt
+zorgen."</p>
+
+<p>Deze forsche uitdaging verwekte een plotslinge stilte bij de aanwezige
+boeren, die, in goede eendracht bijeen zittende, bezig waren over den
+prijs der granen en andere onderwerpen van hun gading te spreken. Aller
+oogen vestigden zich op den matroos (want daarvoor moest ik hem aan zijn
+taal houden) en vervolgens op mij, met die belangstelling, welke een
+twist als deze nimmer nalaat te verwekken: ja, ik geloof, dat menigeen
+zich reeds streelde in de verwachting van het genoegen, dat een echt
+nationaal messengevecht hun verschaffen zoude, ik moet echter tot hun
+eer zeggen, dat ik hier en daar een blik van welwillend medelijden
+ontmoette, en op menig gelaat kon lezen, dat men mij niet bestand achtte
+tegen den ge&ouml;efenden kamper, die mij had uitgedaagd. Wat mij betreft, ik
+was, gelijk men denken kan, niet zeer op mijn gemak: ik begreep echter
+zoo bedaard mogelijk te moeten blijven en den storm door rustige
+onverschrokkenheid afkeeren. Ik ledigde eerst mijn glas en zeide toen,
+op een toon, zoo kalm mogelijk, dat ik geene reden hoegenaamd tot een
+gevecht zag, daar ik niet wist, iemand met woorden of daden beleedigd te
+hebben. Mijn woorden werden wel opgenomen door de aanwezige boeren:
+althans er ontstond een goedkeurend gemurmel: de landman, die aan het
+boveneinde zat, knikte mij vriendelijk toe, en zich vervolgens tot den
+zeeman wendende: "wat heit jou die koopman 'edaan, Andries Matthijssen!"
+vroeg hij, "dat je met hum voor 't mesje wilt?"</p>
+
+<p>"Wel! baas Roggeveld!" zeide Andries, zijn taal met vloeken
+doormengende, welke ik, om geene kiesche ooren te kwetsen, slechts met
+een () zal aanduiden: "die koopman kijkt naar mijn mes en geeft een
+bretaal antwoord daar te boven (). Mot ik me van zoo'n
+loop-in-'t-lijntje laten op den kop zitten? () Maar omdat hij nog maar
+een loeris van een jongen is, zal ik hem () niet te hard behandelen en,
+met een enkeld half maantje over zijn hakkebord, laten waaien;&mdash;maar
+opstaan mot hij."</p>
+
+<p>En met-een oprijzende, trad hij naar mij toe en wilde mij in den kraag
+grijpen:&mdash;ik was echter op mijn hoede, en, zoowel een vuist- als een
+messengevecht willende vermijden, schoof ik bij zijn nadering met mijn
+bankje achteruit, "Pas op!" zeide ik, de armen kruisende en hem stijf in
+'t gezicht ziende: "raak mij niet aan of het zou slecht met u kunnen
+afloopen. Ik zoek geen twist; maar het zou u rouwen, zoo ge mij eenig
+leed deedt."</p>
+
+<p>"Wat zou me rouwen, jou beroerde zandhaas?" snaauwde Andries, terwijl
+hij hoe langer hoe driftiger werd, mij toe: "ik zel je leeren,
+ordentelijk vlag te strijken. Op! zeg ik jou: nou je zoo spreekt zel ik
+eens zien, of ik geen frikkedellen van je voorgebergte kan snijen."</p>
+
+<p>Onder het uiten dezer bedreiging stak hij nogmaals de hand uit, om mij
+te dwingen mijn plaats te verlaten en met hem aan 't snijen te gaan. Ik
+moet bekennen, dat ik mijn toestand hoogst onaangenaam begon te vinden;
+want ik zag niets aardigs in het denkbeeld van zonder neus bij mijn
+ouders te keeren: en waar ik de blikken heen wendde, ik bespeurde bij de
+boeren geen zucht om zich met den twist te bemoeien: zij waren daartoe
+of te lui, of te nieuwsgierig hoe het af zoude loopen, en bleven met een
+fatale koelbloedigheid hun pijpjes rooken en hun drank opslorpen.</p>
+
+<p>Er kwam echter hulp van een anderen kant. Simon de Jood had zich, bij de
+eerste woorden van Andries, met een angstig gelaat naar een der hoeken
+van het voorhuis teruggetrokken en was, toen de twist hooger begon te
+loopen, langs den muur naar de toonbank geschoven, waar hij aan Mientje,
+die, ofschoon aan dergelijke tooneelen waarschijnlijk gewoon, eenigszins
+onthutst keek, eenige woorden in 't oor had gefluisterd. Het meisje was
+hierop terstond haar vader te gemoet geloopen, die juist uit den kelder
+kwam met eenige versch getapte kruiken. Hoewel deze zich anders
+waarschijnlijk zelden over een dergelijke rusie bekommerde, waar hij wel
+wist dat meestal een goed gelag op volgde, scheen hij toch eenigszins
+versteld over de geheimzinnige mededeeling, welke zij hem deed.</p>
+
+<p>"Hoe zegje?..." vroeg hij halfluid: "de zoon van...."</p>
+
+<p>Het antwoord van Mientje werd op zulk een flaauwen toon gegeven, dat ik
+alleen de woorden: "Hoofdschout, Amsterdam" verstaan kon, waaruit ik
+opmaakte, dat Simon haar verhaald had wie ik was.</p>
+
+<p>"En zeit die Smous dat?" vroeg de waard weder: "die koopman daar de zoon
+van...." en hij zag Simon aan, die, bevend bij den haard gedoken, met
+een herhaalden hoofdknik de waarheid van het gezegde bevestigde.</p>
+
+<p>"Dat vereischt overleg," zeide de waard, zich den kop krabbende, en de
+kruiken aan Mientje overhandigende; "die Sinjeurs in Amsterdam hebben
+armen, die ver reiken, en zij zouden het mij inpeperen, zoo ik een van
+hun broedsel in den pekel liet steken. Hei wat, vrind Andries!" riep hij
+op eens, zijne breede hand op den schouder des twistzoekers leggende, op
+het oogenblik, dat deze, na mij verlaten te hebben om even aan een
+buurman te vertellen waar hij mij raken zoude, zich opnieuw in postuur
+stelde om mij aan 't lijf te komen.</p>
+
+<p>"Wel! wat wouje?" vroeg Andries, zich onwillig omkeerende.</p>
+
+<p>"Wat ik wo&ucirc;? herhaalde de waard, zijn zwaarlijvige gedaante tusschen ons
+beiden instellende: "ik wo&ucirc;, dat je dut heerschap daar met vrede liet.
+De man heit jou ommers geen stroobreedte in den weg 'eleid! Ga zitten en
+drink je zoopje: je ziet ommers dat het je portuur niet is."</p>
+
+<p>"De kastelein spreekt als een verstandig man," zeide baas Roggeveld,
+zijn pijp even omdraaiende: "je zoudt er, in dat geval, geen eer me&ecirc;
+inleggen, met teugen dien koopman te vechten: en ik beloof het je ook,
+we hadden het nooit zooverre laten komen, in dat geval. Ik was maar
+'ereis nieuwsgierig hoe hij zich houen zou; maar ik mot zeggen, hij was
+niet bang ook, in dat geval!" en bij deze loftuiting voegde hij een
+vleiend knikje.</p>
+
+<p>"Ei! ei!" zeide Andries, den waard schamper aanziende: "jij zelt ook
+zooveel klanten krijgen as er op het spil van den bramtop kunnen staan,
+as je 't zoo anleit; en een man, die, zoo als ik, een echt Gooierskind
+ben en nog bovendien al de eilanden van de Westinjes zoo goed ken as jij
+den weg naar je kelder, beletten wilt een klein, eerlijk vechtpartijtje
+te hebben. 's Lands wijs, 's lands eer! zeg ik maar: en ik beloof je,
+dat je mijn gezicht ook voor 't laatst ziet as het zoo mot gaan."</p>
+
+<p>Deze bedreiging deed mij in mij zelven lachen; want ik dacht, dat de
+waard juist niet zeer gesteld moest zijn op een klant als Andries, wiens
+uiterlijk geene zeer gevulde beurs verraadde. Ik bedroog mij echter,
+althans naar hetgeen de kastelein volgen liet.</p>
+
+<p>"Kom! kom!" zeide hij, Andries gulhartig op den schouder tikkende: "zoo
+motje nou ook niet spreken. Je weet, dat ik een eerlijke snijpartij al
+zoo graag zie als een a&ecirc;r; maar dan mot het over en weer goedwillig in
+zijn werk gaan, zoodat Schout of Baljuw er niets in te zeggen heit. Je
+weet ommers zelf best hoe 't gaat, as de eene partij niet wil vechten en
+de a&ecirc;re al; dan schuren naderhand allebei hun piek en de kastelein wordt
+in de boete geslagen."</p>
+
+<p>"Ei wat! denk er niet meer over," riep Roggeveld Andries toe, die norsch
+voor zich heen keek: "er zel nog wel gelegenheid kommen vandaag om te
+toonen wat een kaerel je bent, in dat geval. Drink nou de quaestie af
+met den koopman en laat het daarbij blijven, in dat geval."</p>
+
+<p>"Dat is niet kwaad gedacht," zeide ik, hopende op deze wijze de zaak 't
+best te sussen: "geef dan een glaasje brandewijn, vrijster! en laat er
+niet meer over de quaestie gesproken worden, <i>Zwik</i>!" zeide ik, mijn
+mond aan het zoopje zettende, dat Mientje mij bracht en het daarna aan
+Andries toestekende.</p>
+
+<p>"<i>Zwak</i>!" zeide deze, het glas ledigende: "en ik wensch je toe dat je
+nooit meer in mijn vaarwater komen meugt."</p>
+
+<p>Ik zag eenigszins vreemd op bij dezen zonderlingen wensch: de toon,
+waarop die werd uitgesproken, zoowel als de schuinsche blik waarmede hij
+vergezeld ging, deed bij mij een onwillekeurigen schroom ontstaan,
+waarover ik mij zelven verwonderde. Ik wilde nu heengaan; maar ik weet
+niet welk een valsche schaamte mij beduidde van nog een oogenblik te
+blijven, om niet door een overhaast vertrek de boeren in den waan te
+brengen, dat ik mij uit vrees verwijderde. Ik bleef dus nog een poos bij
+de toonbank draaien, en keek van tijd tot tijd naar buiten, waar de man
+met den rooden mantel zich nog altijd bevond en thans met zijn voerman
+praatte, die hem, naar het mij voorkwam, scheen te beduiden, dat het
+paard opnieuw beslagen moest worden; althans, na eenige oogenblikken
+werd het beest naar den smid aan de overzijde gebracht.</p>
+
+<p>"Is het waar," hoorde ik intusschen baas Roggeveld aan een zijner buren
+vragen, "dat Aafje Jansz gisteravond op het Larensche veen is afgezet
+eworden?"</p>
+
+<p>"Naakt uit'eschud, meugje wel zeggen," was het antwoord: "'t is veul,
+zoo die schelmen heur een hemd an 't lijf hebben elaten. Zij waren met
+er drie&euml;n, as ik hoor."</p>
+
+<div class="poem"><div class="stanza">
+<span class="i0">"'k Sou zoo garen om een roompje<br /></span>
+<span class="i2">Met jou eens naar buiten gaan,<br /></span>
+<span class="i0">Rusten onder 't lindeboompje;<br /></span>
+<span class="i2">Dat je 't maar eens dorst bestaan."<br /></span>
+</div></div>
+
+<p>zong Andries er tusschenbeide.</p>
+
+<p>"Ja nog erger," zeide een andere boer: "zij hebben de weuning van Klaas
+Tymensz te nacht op'ebroken en zijn met al den bult gaan strijken."</p>
+
+<p>"'t Is de bende van Zwarten Piet," zeide een derde.</p>
+
+<p>"Ei wat!" bromde Andries tusschen de tanden, en terstond we&ecirc;r
+voortzingende:</p>
+
+<div class="poem"><div class="stanza">
+<span class="i2">"Margriet! maar ziet,<br /></span>
+<span class="i2">Besjen is te kwaad,<br /></span>
+<span class="i0">Als men eventjes bij jou staat,<br /></span>
+<span class="i0">Maar ziet, besjen is te kwaad.<br /></span>
+<span class="i0">Als men maar eens met jou praat."<br /></span>
+</div></div>
+
+<p>"Jij, die van alle markten te huis bent en op zooveel zee&euml;n gezwalkt
+hebt," zeide de waard, Andries aanstootende! "jij hebt zeker Zwarten
+Piet wel 'ekend ook?"</p>
+
+<p>"Wat bruit mijn jou Zwarte Piet," zeide Andries, een scheel gezicht
+zettende: "och! 't is allemaal lanterluien, wat dat volk vertelt. Een
+goeien vetten koopvaarder van zijn overtolligen ballast te ontlasten,
+dat was werk voor Zwarten Piet: denk jij, dat een echte zeebonk as hij
+zich zou ophouen met een oud wijf op den grooten weg te onttakelen?"</p>
+
+<p>"Wie weet?" zeide de waard: "tot een tijdverdrijfje ondershands."</p>
+
+<p>"Gekheid!" zeide Andries: en hij begon opnieuw zijn gezang.</p>
+
+<p>Ik weet niet, hoe het kwam; maar het scheen mij toe, als of hij daardoor
+afleiding aan het gesprek wilde geven: en het was of een geheime stem
+mij influisterde, dat, zoo die diefstallen al niet op rekening van
+Zwarten Piet moesten geschoven worden, Andries althans daar meer van af
+wist dan hij zeggen wilde.</p>
+
+<p>Het was echter niet meer dan een vermoeden; en daar ik begreep, nu lang
+genoeg te zijn gebleven, wierp ik een gulden op de toonbank en verzocht
+om geld terug.</p>
+
+<p>Terwijl Mientje nog bezig wat een dubbeltje uit haar tasch te halen,
+trad de man met den rooden mantel de deur binnen en stapte, zonder
+eenige notitie van iemand te nemen, naar de toonbank toe.</p>
+
+<p>"Vrijster!" zeide hij: "geef spoedig een paar sneden wittebrood en
+boter. Wij moeten voort, zoodra ons paard beslagen is."</p>
+
+<p>Mientje zette zich dadelijk in postuur om aan het verzoek te voldoen: en
+de onbekende bleef met de armen over elkander geslagen voor de toonbank
+staan, zonder te bespeuren, dat hij het voorwerp der beschouwing was van
+al de aanwezigen, maar vooral van mij, die nog altijd stond te wachten
+op het geld, dat ik terug moest hebben.</p>
+
+<p>En in de daad, hij was wel geschikt om de opmerkzaamheid tot zich te
+trekken: zijn gestalte was ongemeen hoog, zonder echter het onbevallige
+te bezitten, hetwelk meestentijds eigen is aan uit hun kracht gegroeide
+personen en hun het hoofd doet gebogen houden of den rug krommen.
+In-tegendeel, de stand van den reiziger was vrij en ongedwongen en de
+roode mantel zelf, die hem bijna geheel bedekte, was met een achteloozen
+zwier omgeslagen, welke iets edels, iets schilderachtigs bijzette aan
+elke houding, welke hij verkoos te nemen. Over de gelaatstrekken viel
+het echter moeilijker eenig oordeel te vellen. Een slechts los
+omgeknoopte das van zwarte zijde verborg de onderste helft van het
+aangezicht, en de slappe rand van den hoed viel op het voorhoofd neder;
+zoodat men weinig meer kon onderscheiden, dan den eenigszins
+voorovergebogen neus en den zwaren peperen en zoutkleurigen knevel, die
+de bovenlip overschaduwde.</p>
+
+<p>Simon was bij het binnentreden des vreemdelings nog dieper in zijn
+hoekje teruggekropen, als had hem die reusachtige gedaante schrik
+aangejaagd; maar, even als de vos, die in 't eerst voor den leeuw
+vluchtte, doch langzamerhand aan zijn uitzicht begon te wennen, en
+eindelijk gemeenzaam met hem werd, zoo scheen ook onze marskramer, na
+gedurende een poosje den roodmantel te hebben aangegluurd, zijn schroom
+te laten varen en vrijmoedigheid te verkrijgen: hij rees langzaam op,
+en, den onbekende naderende, begon hij hem zijn koopwaren aan te bieden.</p>
+
+<p>"Dheursthekers!&mdash;messen!&mdash;scharen!&mdash;brillen!&mdash;photloodjes! khoop wat,
+Meneer! gheen deit rijk, zoowaar God leeft." De vreemdeling vergenoegde
+zich, den Jood met een langzaam hoofdschudden af te wijzen, zonder eenig
+antwoord op zijn aanzoeken te geven.</p>
+
+<p>"Laat ik wat an jou verdienen," vervolgde Simon, hem bij den mantel
+trekkende: "halmenakkies! snijfdoozen! Thraktaatjes hover de pholetiek
+van den dag!&mdash;mooi om te leggen loopen lezen hover den weg. Of wilje
+liever een khommediepoekkie?&mdash;of de leste woorden van Saco, met zijn
+sententie er achter. Nha! hik zeg hummers gheen kwaad?..."</p>
+
+<p>"Hm!" bromde de vreemdeling en ontwrong, met een beweging van
+verontwaardiging, zijn mantel aan de handen van den Jood, en te gelijk
+het bord met broodjes, dat Mientje hem toereikte, aannemende, wendde hij
+zich om, en ging weder naar de voordeur. Onderweg echter bedacht hij
+zich, keerde terug, keek rond, als zocht hij iets, nam toen het mes van
+Andries, (die, juist opgestaan zijnde, bezig was een pijp aan te steken
+en de daad des onbekenden niet terstond bemerkte), sneed het eene
+broodje in dunne reepjes en stapte toen de deur uit, gevolgd door Simon,
+die niet afliet, hem zijn waren aan te prijzen. Andries ging we&ecirc;r naar
+zijn plaats en ontdekte terstond dat men aan zijn mes geraakt had. Ik
+had inmiddels mijn geld terugontvangen, en, een nieuwen twist
+voorziende, mij, na een goeden dag aan 't gezelschap te hebben
+gewenscht, weder naar buiten begeven, toen de arme Simon plotseling naar
+binnen en mij tegen 't lijf werd geworpen. Hij had, niet tevreden van
+zijn prullen den vreemdeling aan te prijzen, ook in de kar willen
+kijken, waarschijnlijk om te zien of hij daar ook een kooper zou vinden,
+toen de reiziger hem op deze vrij onzachte wijze belette, zijn voornemen
+ten uitvoer te brengen.</p>
+
+<p>"Hawaai! hawaai!" riep de arme drommel, zijne, over den grond
+verstrooide kramerijen stuk voor stuk oprapende: "hik ben heen bedurven
+man. Wat zhijn dat nou voor menieren? mag een heerlijke khoopman op 's
+Eeren straten zoo be'andeld worden? Leelijke sthraatschender dhat je
+bent met jen schavotkleerden mantel. Je ben men phortuur niet; maar
+gheef me hen kleinen jonge bij me hen ik shla je tot greizelementen.
+Mhag jij de menschen zoo molestheren?"</p>
+
+<p>Er waren eenige voorbijgangers en werklieden uit de buurt op het rumoer
+komen aanloopen. Ik had de dienst, mij door Simon bewezen, nog niet
+erkend, en naar hem toetredende, stopte ik hem een zesthalf in de hand.</p>
+
+<p>"Daar," zeide ik, "dankje voor uw waarschuwing van zoo even! Wacht! daar
+liggen nog een paar messen! en hier een kam!"</p>
+
+<p>Dit zeggende raapte ik eenige van zijn koopwaren op, die onder de kar
+geraakt waren, en stelde hem die ter hand, terwijl hij mij duizendmaal
+"God loonje!" toewenschte. De vreemdeling bleef intusschen in een
+onverschillige houding tegen de kar leunen en zijn snede brood opeten,
+zonder zich over ons te bekommeren.</p>
+
+<p>Op dit oogenblik stoof Andries de deur uit, met zijn mes in de hoogte,
+door den waard en al de boeren gevolgd.</p>
+
+<p>"We&ecirc;r en wind!" riep hij den vreemdeling toe: "jij zelt er zoo
+gemakkelijk niet afkomen als dat loop-in-'t-lijntje daar. Wie heitje
+gehieten van an men mes te komen?"</p>
+
+<p>"Hawaai! hawaai!" riep Simon, Andries met een smeekenden blik aanziende:
+"elp mij toch theugen dien Filisthijn, dien langen schlingel dhaar, die
+me eelemaal heit bedhurven."</p>
+
+<p>"Hoorje niet, dat je gepraaid wordt," vervolgde Andries tegen den
+vreemdeling, die, zonder zich zijn woorden aan te trekken, onbeweeglijk
+stil bleef staan: "wat hadje met men mes noodig?"</p>
+
+<p>De onbekende gaf geen antwoord; maar het ledige bord aannemende, dat de
+persoon die in de kar gezeten was hem aanreikte, stak hij het den
+kastelein toe en vroeg, wat hij schuldig was. Ik had mij intusschen
+willen verwijderen; maar ik beken dat de nieuwsgierigheid, hoe dit alles
+zou afloopen, mij ook terughield.</p>
+
+<p>"Geef dan voor den () antwoord, kaerel!" bulderde Andries, den
+vreemdeling bij den mantel grijpende.</p>
+
+<p>"Hebt gij lust denzelfden weg op te gaan als die Jood daar?" vroeg deze:
+"ik hinder niemand; maar niemand moet mij aanraken."</p>
+
+<p>"Hoor reis, ventje!" zeide Andries: "jij mot zooveel praats niet hebben:
+al benje nog zoon lange spriet, ik heb er wel grooter als jou voor
+derlui frontwerk getrommeld. Heb je lust? dan zal ik je een rood lintje
+over je bakkes halen."</p>
+
+<p>De vreemdeling verwaardigde zich niet eenig antwoord te geven; maar,
+zich tot zijn voerman wendende, die juist met het beslagen paard
+terugkwam, riep hij hem toe, zich wat te haasten. Dit bevel werd door de
+omstanders natuurlijk als een bewijs van vrees aangezien, en de waard,
+niet ontevreden, van nu eens aan Andries zijn trek tot een messengevecht
+te gunnen, wendde zich verheugd tot Roggeveld: "ziezoo!" zeide hij: "nou
+zellen we toch nog een grapje hebben: en onze vriend Andries zal
+trakteeren; want dat doet hij altijd roiaal, mot ik zeggen, as hij er
+een troef heit 'egeven."</p>
+
+<p>"Ik 'eleuf het niet," zeide Roggeveld: "die lange spier is ook al niet
+van 't echte soort en 't kon wel 'ebeuren dat hij zonder neus verder
+most reizen, in dat geval!"</p>
+
+<p>"Wat () is dat?" hernam Andries tegen den onbekende, terwijl hij, de
+beenen wijd uiteenzette, de linkerhand in de zijde bracht, en met de
+rechterhand zijn mes op- en nederwierp: "ben ik je nou geen antwoord
+waardig? En zou je zoo schoot gaan zonder te brassen? Neen mannetje! je
+zelt me, zoo lang as je bent, op je knie&euml;n ekskuus motten vragen of&mdash;op
+het mesje!"</p>
+
+<p>"Welnu! waar wacht gij op?" vroeg de man, wien de uitdaging gold, aan
+den voerman, die met wijd opgespalkte oogen dit tooneel stond aan te
+gapen: "Span in, en stoor u niet aan de praat van dien dronken lap
+daar."</p>
+
+<p>"Dronke lap! ik dronken!" brulde Andries, wiens woede nu ten top was
+gestegen: "wacht! ik zelje leeren!"&mdash;En terstond sprong hij op den
+reiziger los, die juist bezig was, den voerman aan het inspannen te
+helpen. Ik was op het punt van tusschen beiden te schieten, daar ik
+vreesde dat de onbekende zou worden aangevallen op een oogenblik dat hij
+niet op tegenweer bedacht was; maar Simon hield mij, onder een angstig
+gefluister van: "hawaai! bhemoei er je niet me&ecirc;! Wat zel 'et wezen?" bij
+mijn rokslippen vast: en de vreemdeling toonde meer op zijn hoede te
+zijn dan ik meende; want, zich eensklaps omkeerende, gaf hij den
+twistzoekenden gast een stoot in de borst, dat deze achterover tuimelde,
+en, naar zijn adem hijgende, op den grond bleef liggen.</p>
+
+<p>"De drommel! die kwam an!" zeide baas Roggeveld: "dat is ook geen kat om
+zonder handschoenen aan te vatten."</p>
+
+<p>"Wel vriend Andries!" zeide de waard, hem weder op de been helpende:
+"benje nou een zandruiter 'eworden?"</p>
+
+<p>"t Is () ongehoord!" vloekte Andries, met moeite opstaande: "en nou neem
+ik jelui allen tot getuigen, of hij niet met mij vechten moet."</p>
+
+<p>"Vechten moet hij!" riepen de boeren: "er is geen bidden voor."</p>
+
+<p>"En ik neem u allen tot getuigen," zeide de vreemdeling, op een strengen
+toon, "dat ik het niet ben, die aanleiding tot twist gegeven heb: en
+dat, zoo de justitie deze zaak onderzoekt, zij eerder hen zal straffen,
+die een vreedzamen reiziger aanranden of zulks gedoogen, dan hem die
+zich verdedigt, wanneer hij aangevallen wordt."</p>
+
+<p>"Dat helpt allemaal niet!" riepen de boeren: "jij hebt zijn mes
+an'eraakt en hum 'eslaogen: vechten motje."</p>
+
+<p>Ik zag, dat de zaak een slechte wending voor den reiziger begon te
+nemen: ik weet niet welke goede geest mij nu op eens den zotten logen
+ingaf, dien ik verzon om hem uit den brand te helpen.</p>
+
+<p>"Laten zij oppassen, wat zij doen," fluisterde ik Roggeveld, die naast
+mij stond, in 't oor. "Ik bedrieg mij niet: het is Tsaar Peter! de Tsaar
+van Rusland, weet gij?"</p>
+
+<p>"Wat je zeit!" zeide Roggeveld, den vreemdeling verbaasd aanziende: "wel
+kijk is 't mogelijk! in dat geval!" en hij deelde zijnen buurman het
+sprookje mede, dat nu van mond tot mond vloog.</p>
+
+<p>Het verdichtsel vond des te meer geloof, omdat de Tsaar, weinige jaren
+geleden, insgelijks zonder gevolg en <i>incognito</i> naar Amsterdam gereisd
+was, en dat de vreemdeling, door zijn hooge gestalte, zijn gebiedenden
+toon, en zelfs door de geduchte wijze waarop hij van zich afgeslagen
+had, niet kwalijk beantwoordde aan het denkbeeld, dat men zich van den
+Russischen Vorst vormde. Kluchtig was het nu, den indruk gade te slaan,
+welken de tijding, die ik had medegedeeld, op de aanwezigen maakte. Al
+de mutsen en hoeden gingen een voor een af, en de boeren bleven als
+beteuterd den vreemdeling aangapen. Vooral de waard was verlegen, en
+zocht door menigvuldige buigingen en strijkaadjen het weder goed te
+maken, dat hij bij den twist de zijde van Andries gekozen had. Andries
+zelf, schoon het aan zijn gelaat te zien was, dat hij het vertelsel
+betwijfelde, dorst echter den aanval niet hernieuwen, en bleef in het
+midden van den kring als besluiteloos staan, de blikken met een norsche
+uitdrukking nu eens op den gewaanden Tsaar, dan weder op de omstanders
+wendende. Slechts twee personen waren er, die blijkbaar niets van de
+zaak begrepen: de eene was Simon, die zich op eenigen afstand
+teruggetrokken had en de plaats hebbende verandering met blikken van
+verbazing beschouwde; want niemand gaf zich de moeite, hem eenige
+opheldering te geven: de andere was de onbekende zelf, die, blijkbaar
+verbaasd over de op eens zoo beleefde houding der boeren, al de
+omstanders beurtelings in 't gezicht zag, totdat zijn oog eindelijk op
+mij viel, en ongetwijfeld den glimlach waarnam, dien het welgelukken
+mijner list bij mij verwekte. Ik begreep zijn vragenden blik, en
+aanstonds, met den hoed in de hand hem naderende, maakte ik de beweging,
+als of ik hem in het rijtuig helpen wilde, en fluisterde hem in 't oor:
+"men houdt u hier voor den Tsaar; maak maar spoedig, dat gij verder
+komt."</p>
+
+<p>"Ik dank u!" zeide hij, op de kar stappende: "rij nu maar voort,
+koetsier!"</p>
+
+<p>De voerman liet het zich geen tweemaal zeggen, maar sprong op het krat
+en lei de zweep over het paard, dat terstond, met meer vlugheid dan ik
+het oordeelde te bezitten, zijn weg vervolgde.</p>
+
+<p>De gansche vergadering bleef het rijtuig eenige oogenblikken in stomme
+verbazing na&ouml;ogen: totdat de waard de stilte brak met den uitroep: "wel
+wie heit zijn leven zoo iets 'ezien? Wie kon nou denken, dat die
+Roodmantel de Tsaar zou wezen?"</p>
+
+<p>"De Tsaar!" riep Simon, weder toeschietende: "nha doch! 't is zooveel de
+Tsaar, as dat hik Vader Abraham ben. Lhoop khijken! 'Eb ik den Tsaar
+niet menigmalen ghezien, toen 'ij te Zerdam wherkte as een gemeene
+krijer en den naam droeg van Phieterbhaas. Ze 'ebbe je dhan holik bheet
+ge'ad, khastelein!"</p>
+
+<p>"Wat! hoe! was dat de Tsaar niet? Wie heeft dat dan verteld?" mompelden
+de ontevredene omstanders: en aller oogen vestigden zich op mij, met een
+uitdrukking van wrevel en toorn.</p>
+
+<p>"Is hij het, die jelui bedot heit?" vroeg Andries, op mij wijzende:
+"jelui bent ook een hoop gekken, die je een barkas voor een brik laat
+verkoopen!"</p>
+
+<p>"Kom! kom!" zeide ik, "Tsaar of niet, gijlieden moogt blij zijn, dat de
+zaak geen verdere gevolgen heeft gehad; want die man zag er mij wel naar
+uit, om het hooger op te zoeken, zoo men hem een haartje gedeerd had: en
+ik twijfel er niet aan, of de Heeren van Eemland hadden het u duur doen
+betalen.&mdash;Goeden morgen samen!"</p>
+
+<p>Met dezen groet begaf ik mij op weg, en haastte mij met groote schreden
+het dorp te verlaten, en het dof en dreigend gemompel te ontgaan, dat
+van verre achter mij klinken bleef: ik was echter niet bevreesd, dat men
+mij vervolgen zoude; want ik had in Simon een trouwen bondgenoot
+achtergelaten, die mij kende, en het hun, vleide ik mij, wel uit het
+hoofd zoude praten, mij verder lastig te vallen.</p>
+
+
+<div class="footnote"><p><a name="Footnote_1_1" id="Footnote_1_1"></a><a href="#FNanchor_1_1"><span class="label">[1]</span></a> <i>Arlequin Actionist</i>; <i>Quincampoix of de Windhandelaars</i>:
+blijspelen van Langendyk.</p></div>
+
+<div class="footnote"><p><a name="Footnote_2_2" id="Footnote_2_2"></a><a href="#FNanchor_2_2"><span class="label">[2]</span></a> Men weet, dat studenten gewoon zijn een kurketrekker met
+dien naam te bestempelen.</p></div>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+
+<h3><a name="chap3" id="chap3"></a>DERDE HOOFDSTUK.</h3>
+
+<h4>WAARIN WORDT BEWEZEN, HOE GEVAARLIJK HET IS ZONDER PARAPLUIE UIT TE
+GAAN, EN DE BESCHRIJVING GEVONDEN VAN EEN MOOI MEISJE EN EEN MOOIEN
+KOEPEL.</h4>
+
+
+<p class="p-one">Naauwlijks was ik buiten Zoest gekomen, of ik zag de huifkar een goed
+eindweegs voor mij uit, doch nu weder stapvoets door het zware zand
+gaande. Ik gevoelde geene roeping om haar in te halen, maar bleef, met
+denzelfden rustigen stap, dien ik tot nog toe gehouden had, mijn weg
+vervolgen, en wel niet langs de gewone heirbaan van Amersfoort op
+Naarden, door de Hilversumsche heide, maar oostelijker afhoudende met
+het voornemen, over Eemnes te gaan, als welke weg wel wat om was, maar
+daar-en-tegen meer belommerd en minder eenzaam.</p>
+
+<p>Niets merkwaardigs gebeurde mij gedurende het begin mijner hernieuwde
+wandeling; maar toen ik het Princelijke lusthuis Zoestdijk ongeveer een
+half uur achter den rug had, begon ik wederom uit te zien naar een
+herberg; niet omdat ik eenige vermoeidheid of behoefte aan spijs of
+drank gevoelde, maar omdat de staat der luchtgesteldheid mij hoe langer
+hoe meer vrees deed koesteren voor het op handen zijn van een fiksche
+regenbui, die ik oordeelde dat na de lange droogte met dubbel geweld
+zoude ne&ecirc;rkomen. De zon, die, sedert eenigen tijd, nu en dan door een
+voorbijdrijvend wolkje was beneveld geworden, had zich eindelijk geheel
+verscholen achter een driedubbel gordijn van grijze en witte en zwarte
+wolken, die, tegen den wind opkomende, haar talrijke ronde koppen als
+veelhoofdige reuzen verhieven en over elkander schoven als opeengekruide
+ijsschotsen. Geen vogeltje deed zich hooren uit de hooge dennen, die aan
+de eene zijde van den landweg haar graauwe kruinen verhieven, noch in
+het eiken hakhout, dat aan den overkant groeide; daar-en-tegen zag ik,
+aan een bruggetje komende, hoe, beneden mij, de zwaluwen onverpoosd en
+met druipende vlerken heen en weder snorden over de oppervlakte der
+daaronder vloeiende beek, en boven mij hoorde ik nog altijd het
+krijschen der rondzwierende meeuwen. Ik verhaastte mijn tred en zag
+rechts of links uit naar een bekwame schuilplaats tegen den stortregen.
+Dan, ofschoon ik nu eens tegen de helling der onbebouwde heide een open
+schaapskooi gewaarwerd, dan weder een arbeiderswoning of pachtershoeve
+aan het einde der dwarslanen, welke het bosch doorsneden, ik bleef mijn
+weg voortzetten, ongezind, even als de meeste lieden in mijn geval
+zouden zijn, mij op te houden en ergens in te gaan voor en aleer de nood
+werkelijk daar ware; want ik dacht boven alles, veld te moeten winnen,
+zoolang zulks nog zonder hindernis geschieden kon, vooral daar ik altijd
+op de mogelijkheid hopen bleef, dat de bui, als zij meer doen, zeewaart
+trekken zou en zich niet op mijn hoofd, maar in de wateren van de
+Zuiderzee ontlasten zou.</p>
+
+<p>Maar deze hoop werd weldra verijdeld. Een onstuimige wervelwind, die op
+eenmaal uit de diepte van het bosch scheen los te breken, verving de
+doodsche stilte, die tot nog toe in de natuur had geheerscht, zweepte de
+dorre bladeren over den landweg heen, waar zij in onophoudelijke
+wielingen ronddraaiden, bracht fluitend en gonzend elke twijg van het
+kreupelbosch in beweging, deed de kruinen van het geboomte zich naar
+alle richtingen wenden en overal stuivende zandwolken opstijgen. Te
+gelijker tijd scheen een schitterende bliksemstraal, die onmiddellijk
+door het ratelen des donders gevolgd werd, het sein te geven dat de
+strijd der elementen, en wel vlak boven mijn hoofd, een aanvang had
+genomen. Naauwlijks was ik tien schreden verder gegaan, of de wolken
+ontlastten zich in dikke regendroppelen, met zware hagelsteenen
+doormengd. De duisternis bedekte het aardrijk, bij wijlen vervangen door
+de schrikverwekkende verlichting van het we&ecirc;rlicht: groote plassen,
+waarin de nederstortende regen blinkende waterbellen vormde, en witte
+hoopen hagelsteenen vulden in een oogenblik de rijsporen en andere
+oneffenheden van den weg, en maakten mij het voortgaan hoe langer hoe
+moeilijker. Ik had, zoodra de bui begon, mijn haastigen stap in een
+vluggen draf veranderd, om de eerste schuilplaats de beste te bereiken,
+en zooveel ik kon zorg gedragen de droge plekken uit te kippen, om er
+mijn voet op te zetten; maar weldra was mij dit niet langer mogelijk;
+want de gansche weg werd week als pap: en toen eenmaal mijn schoenen
+doornat waren, draafde en klotste ik door dik en dun, door plassen en
+modder heen; alle andere gedachten latende varen, buiten die van vooruit
+te komen, en op mij zelven vloekende, dat ik van geene der gelegenheden,
+welke zich vroeger hadden aangeboden, had gelieven gebruik te maken, om
+de bui voor haar aanvang te vermijden; want juist nu zag ik niets, dat
+naar huis of schuur geleek, ja zelfs geen ezelsstal, (waar ik van
+oordeel was, dat mijn dwaasheid mij wel een plaats in had doen
+verdienen): ja, ik begon te gelooven, dat de orkaan, die om mij heen
+loeide, alle mogelijke gebouwen van de aarde had weggerukt, toen ik, bij
+het omslaan van een hoek, dien de landweg maakte, eindelijk een verblijf
+gewaarwerd, waar binnen ik, althans eenige, zoo geen volkomene,
+schuilplaats hoopte te vinden.</p>
+
+<p>De landweg namelijk slingerde, ter plaatse waar ik mij nu bevond, door
+een aanzienlijk landgoed heen, waarvan mij echter de regen niet toeliet
+op dat oogenblik al de schoonheden op te merken. Ter rechterzijde
+verhief zich een statig beukenbosch, welks breede en diepe lanen zoovele
+prachtige gothische gewelven schenen, waarvan de hooge, rechte en
+blinkende stammen de kolommen,&mdash;de dikke zuigers, van weerszijden
+opspruitende en zich aan den top vereenigende, de bogen en
+schoorbalken&mdash;en de met loof bedekte kruinen het dak uitmaakten. Aan de
+overzijde bevond zich een fraaie lusthof, naar den nieuwsten Franschen
+smaak aangelegd, met sterre-bosschen, geschoren lanen en slingerende
+<i>berceaux</i>, met beeld- en grotwerk, bloemtuin en diergaarde, vijvers en
+fonteinen, zonnewijzers en koepeltjes. Een groot en sierlijk hek van
+gegoten ijzer, op een kwistige wijze met krullen en strikken begiftigd,
+en hangende tusschen twee zeshoekige pilasters, waarboven marmeren vazen
+prijkten, geleidde tot de oprijlaan: deze was als bemuurd tusschen twee
+geschoren beukenhagen van een reusachtige hoogte, en over haar geheele
+lengte belegd met twee evenwijdige, glad afgemaaide en gerolde
+grasstrooken, waartusschen de rijweg liep, en langs welken aan
+weerskanten de met lekzand bedekte voetpaden liepen, van afstand tot
+afstand met zonnebloemen en stokrozen beplant. Aan het einde dezer laan,
+welke volkomen recht doorliep, lag een steenen brug, wier leuningen met
+beelden voorzien waren: en daarachter de Ridderhofstad zelve: een ruim
+en deftig gebouw, met een vrij hooge torenspits boven den ingang, en
+twee vooruitspringende vleugels, wier beide gevels trapsgewijze opliepen
+en met bloemplanten begroeid waren;&mdash;terwijl het plein voor het huis nog
+bovendien tusschen twee mindere gebouwen besloten was, tot stalling en
+tuinmanswoning strekkende. Men beseft duidelijk, dat ik op dien tijd
+alles zoo nauwkeurig niet opnam, en dat het slechts een latere
+bekendheid met deze lustplaats is, welke mij in staat stelt daarvan deze
+beschrijving te geven: met dat al, ofschoon de regen en de spoed dien ik
+maakte mij niet vergunden alles aandachtig te beschouwen, een vluchtige
+blik was genoeg, om mij de voordeeligste gedachte te doen opvatten van
+den rijkdom en van den goeden smaak des eigenaars of bewoners dezer
+hofstede. Vooral merkte ik in dat zelfde snelle oogenblik met genoegen
+op, dat hij een minnaar van bloemen wezen moest (een smaak, die mij
+altijd eigen was); want ik zag heerlijke oranjeboomen in menigte op het
+plein, en de trappen van de dubbele stoep schenen mij (zoover de afstand
+mij toeliet zulks te zien) met uitheemsche bloemgewassen in fraaie vazen
+voorzien te zijn.</p>
+
+<p>Het was echter niet in het heerenhuis, dat ik, arme wandelaar, een
+schuilplaats hoopte te vinden. Mijn uiterlijke tooi, vooral nu ik
+doornat en druipende was, maakte mij ongeschikt om mij in zulk een
+aanzienlijk verblijf te vertoonen; maar bovendien stond dat gebouw nog
+te ver van mij af en zag ik naderbij een gelegenheid, waarvan ik mij
+vleide ongestoord en onverhinderd gebruik te mogen maken. Het hek (ik
+heb nog vergeten te zeggen dat het in gouden letteren den naam van
+GULDENHOF voerde) was open, en kort daarbij stond, half rustende in de
+moddersloot, die de plaats van den weg afscheidde, een achtkante koepel
+van witten steen. Ziedaar alles wat ik er toen van zag; ik kan er echter
+te dezer gelegenheid bijvoegen, dat het een sierlijk gebouw was, met
+vier breede en vier smallere zijden: drie van de eerstgenoemde waren met
+kruisramen voorzien (want men kende toen nog bijna geene andere), die
+het uitzicht op den landweg hadden: de vierde, meest binnenwaarts
+geplaatste zijde bevatte den ingang, waartoe men door een prachtige
+stoep met marmeren trappen en leuningen geraakte. Niet slechts waren
+deur en vensters door pilasters en loofwerk omsloten, maar ook prijkten
+de smallere zijden met vakken van groen marmer, waarop in wit <i>bas
+relief</i> de gewone kenteekenen van handel, zeevaart, jacht en schoone
+kunsten prijkten, als moest daarmede te kennen gegeven worden, dat de
+eigenaar, zijn geld in het eerstgemelde vak gewonnen hebbende, het
+tweede voorstond, het derde uit liefhebberij beoefende en het vierde
+beschermde. Onder de ramen bevonden zich kleine ronde vensters met
+ijzeren dwarsbouten, om licht en lucht in den kelder te geven. Het dak
+was rond en met lood belegd en eindigde in een sport van gedraaiden
+kogel, van boven met een vergulden bol versierd.</p>
+
+<p>Deze verblijfplaats nu lachte mij aan. Met drift snelde ik het hek
+binnen, geene andere vrees koesterende, dan die van den koepel gesloten
+te vinden; maar ook in dat geval meende ik tegen de deur post te vatten
+en onder de vooruitspringende lijst eenige beschutting te vinden. Ik
+werd echter niet teleurgesteld; want nauwelijks, was ik de marmeren
+trappen genaderd, of ik zag, dat de deur half openstond: en, zonder mij
+te bedenken, liep ik, na alvorens, om den vloer van het gebouw niet te
+bezoedelen, mijn beslikte schoenen op den ijzeren krabber te hebben
+afgeschrapt, de stoep op, trad ruggelings binnen en veegde nogmaals mijn
+voeten af op de net gevlochten matten, die zoo buiten als binnen de deur
+lagen. Nauwelijks had ik deze bezigheid verricht en mijn hoed afgenomen,
+waarvan de slappe randen, die een tijdlang mijn schouders beschut
+hadden, nu geheel doorweekt waren, of ik wendde mij om en zag, hetgeen
+ik in het eerste oogenblik niet had opgemerkt... dat ik namelijk niet
+alleen was.</p>
+
+<p>Op eene der diep inspringende vensterbanken en half achter de sponning
+verscholen, was een jonge juffer gezeten, die, blijkens het boek dat zij
+in de hand hield, met lezen bezig was, toen haar mijn onverwachte
+verschijning daarin stoorde. De eerste blik, dien ik op haar sloeg, deed
+mij zien dat zij een wit morgengewaad droeg, hetwelk een bevalligen
+zwier bijzette aan haar slanke gestalte: de tweede, dat zij een
+allerliefst gezichtje had: en de derde, dat zij, geheel niet gesticht
+scheen over mijn vrijpostig binnentreden, en ik mij haasten moest daar
+grondige redenen van verschooning voor in te brengen, of mij ten
+spoedigste te verwijderen.</p>
+
+<p>Ik deed echter in den beginne noch het een noch het ander; want ik was
+van verrassing niet in staat een woord te spreken: ik zag dat zij ook
+onthutst was: het geraas der buien had haar waarschijnlijk belet, mij te
+hooren aankomen: bovendien zat zij met den rug naar de deur gekeerd en
+had mij dus niet opgemerkt, dan voordat ik reeds binnengetreden was en
+mijn hoed op den grond geworpen had, om de fraaie stoelen van rood hout
+met gevlochten zittingen en zijden kussens niet vuil te maken. Zij
+herstelde zich echter terstond van haar plotselingen schrik, zoodra zij
+mij met een vluchtigen blik had verwaardigd: misschien ontdekte zij in
+mij 't een of 't ander, 't geen haar, in weerwil van mijn ongunstig
+uiterlijke, deed oordeelen, dat ik tot den fatsoenlijken stand behoorde:
+in allen gevalle behoefde zij geene groote mate van verbeeldingskracht
+te bezitten om de aanleidende oorzaak mijner verschijning te bevatten.</p>
+
+<p>En hier ondervond ik, hoeverre de jonge lieden van ons geslacht bij
+zoodanige ontmoetingen achterlijk zijn bij die eener zwakkere kunne; 't
+geen voorzeker daaruit voortspruit, dat de vrouwen een vlugger vernuft
+bezitten en spoediger haar tegenwoordigheid van geest hervinden dan wij.
+Immers, zoo een van ons beiden een allerzotst figuur maakte, dan zeker
+was ik het. Blozende en als op de plaats vastgenageld bleef ik
+standhouden achter eene, tusschen ons beiden in staande, tafel van
+ongemeene grootte, doch uit slechts &eacute;&eacute;ne plank vervaardigd, en waarop
+een werkmand, een tuinhoed en een paar handschoenen lagen, en stamelde
+ik ettelijke onsamenhangende woorden van verontschuldiging, over het
+slechte weer, over mijn leedwezen van de Juffer gestoord te hebben enz.,
+waarna ik, al achteruitschuivende, mijn hoed wederom opraapte en te
+kennen gaf, dat ik door een onmiddellijk vertrek mijn onbescheidenheid
+zoude verbeteren.</p>
+
+<p>"O! 't is niets, Mijnheer!" zeide zij, met een vrij stijve hoofdbuiging:
+"gij hindert mij niet en het is waarlijk zulk een geweldige bui, dat men
+alle plichtplegingen wel mag ter zijde stellen."</p>
+
+<p>Ik maakte een diepe, vrij onhandige buiging: waarschijnlijk bracht mijn
+zotte houding haar in een goede luim; want haar gelaat klaarde op, en
+zij vervolgde met een vriendelijken glimlach:</p>
+
+<p>"Ik heb eigenlijk niets over dezen koepel te zeggen; maar mijn oom zal
+het mij niet ten kwade duiden, zoo ik voor een oogenblik in zijne
+rechten trede en u een schuilplaats vergunne."</p>
+
+<p>Ik had langzamerhand moed gevat, en bij deze minzame toespraak was mijn
+beschroomdheid geheel geweken. "In waarheid," zeide ik, "het weer is zoo
+boos, dat ik niet aarzel om van uwe beleefdheid gebruik te maken, al
+mocht het onbescheiden geacht worden." Dit zeggende maakte ik weder een
+buiging, min gedwongen dan de vorige, leide hoed, stok en pakje bijeen
+en bleef op denzelfden eerbiedigen afstand achter de tafel staan.</p>
+
+<p>De jonge juffer zag mij nogmaals terloops aan, vroeg mij of ik niet
+wilde zitten, nam haar boek weder op en ging stil met lezen voort,
+zonder zich verder met mij te bemoeien. Ik bleef eenige oogenblikken
+weifelen, als wachtte ik een herhaling van haar aanbod; maar toen deze
+niet kwam, zeide ik, dat ik vreesde door mijn vochtig gewaad de fraaie
+meubelen te zullen bederven. Ik bekwam geen antwoord op deze aanmerking;
+waarop ik, een weinig geraakt, het kussen van een der stoelen nam en op
+tafel leide en mij op de naakte zitting plaatste. Zoo zaten wij nu een
+tijdlang, gedurende welken mij de oogenblikken uren toeschenen: en
+waarin ik mijn toestand, dien anderen hoogst benijdbaar zouden geacht
+hebben, hoe langer hoe lastiger begon te vinden. Ik had, wel is waar,
+mij aangenaam kunnen bezig houden met de beschouwing van het
+fijngevormde neusje, de aardig gekuilde koontjes en rozeroode lipjes,
+die het bevallige aangezichtje mijner nieuwe halvekennis
+versierden;&mdash;maar ik begreep dat betamelijkheid mij verbood, haar zoo
+gedurig aan te staren. Ik zocht dus mijn troost met nu en dan eens naar
+buiten te zien, of de regen ook ophield, iets waarop althans voor 't
+oogenblik, geen uitzicht scheen,&mdash;en met de binnenzijde van het
+zomerhuis te beschouwen. Ik kon niet nalaten, hierbij den goeden smaak
+des bouwmeesters te prijzen, die, zoo hij aan de buitenzijde misschien
+wat al te kwistig met versierselen en krullen was te werk gegaan, van
+binnen een edele eenvoudigheid tot leidsvrouw scheen gekozen te hebben.
+De wanden en het gewelf waren wit gepleisterd: maar de kroonlijst,
+zoowel als de pilasters, waar zij op rustte, bootsten zoo natuurlijk het
+roode marmer na, dat men die moest voelen om zich te overtuigen dat zij
+slechts uit hout vervaardigd waren. De vier vakken, die zich tusschen de
+deuren en de vensters bevonden, schenen elk tot een bijzonder gebruik
+bestemd, hetwelk werd aangeduid door vierregelige opschriften, in gouden
+letteren daarop gesteld. Het eene vak was opengeschoven en bevatte een
+verzameling van nette boeken, naar den laatsten smaak ingebonden. Met
+behulp van een weinigje verbeeldingskracht giste ik nu, dat het vak
+daartegenover met glazen en kopjes zou gevuld zijn; dat het derde een
+fontein verborg, en men in het vierde</p>
+
+<div class="poem"><div class="stanza">
+<span class="i0"><i>een verholen trap, die uitquam in een kelder</i>,</span>
+</div></div>
+
+<p>zoude vinden. Wat den vloer betreft, deze was geheel samengesteld uit
+marmersteenen van onderscheidene kleur, zoodanig ingericht, dat zij een
+groote ster binnen drie breede randen voorstelden;&mdash;echter waren alleen
+de uiterste punten dier ster zichtbaar, daar het midden door een groote
+Moskovische mat bedekt was, waar de tafel op stond, en waar ik mijn
+voeten over uitstrekte, ten einde zoo weinig mogelijk de blijken mijner
+aanwezigheid op de gladde steenen achter te laten.</p>
+
+<p>Ik had dit alles nu eenige reizen en tot verzadiging toe bezichtigd en
+inmiddels, wanneer ik een zijdelingschen blik op mijn schoone gastvrouw
+sloeg, bemerkt, dat zij nu en dan van haar boek opzag, om naar het weer
+te kijken; welke beweging ik niet kon nalaten, toe te schrijven aan haar
+verlangen naar mijn vertrek. Mijn toestand werd mij nu zoo
+onverdraaglijk, dat ik oprees. Den blik naar buiten slaande, zeide ik op
+een toon, die in weerspraak was met mijn woorden:</p>
+
+<p>"Ik geloof, dat de bui nu wat begint te bedaren: en dat ik best zal doen
+met u onder dankbetuiging te verlaten."</p>
+
+<p>"Ik zou nu maar wachten tot het opgehouden had met regenen," zeide zij,
+haar heldere blauwe oogen eerst eventjes op mij en toen zeer lang op de
+zwarte wolken gevestigd houdende: "het is waarlijk nog geen wandelweer."</p>
+
+<p>En een nog geweldiger kletteren van den stortregen tegen de ruiten
+bevestigde de waarheid van haar woorden.</p>
+
+<p>"Mejuffrouw is al te goed," hernam ik: "er zou mij anders minder aan
+gelegen liggen; maar ik had gehoopt heden nog voor 't poortsluiten
+binnen Naarden te zijn, en ik zal frisch moeten aanstappen om mijn
+oogmerk te bereiken."</p>
+
+<p>Mijn schoone gaf geen antwoord op deze aanmerking: ik gevoelde, dat zij
+alle aanleiding tot een onderhoud wilde vermijden, met iemand die haar
+geheel onbekend was.</p>
+
+<p>"'t Is noodweer!" vervolgde ik, eenigszins geraakt, en haar aan 't
+praten wenschende te krijgen: "het koren dat te veld staat zal er zeker
+vrij wat door lijden."</p>
+
+<p>Het koren was zeker geen onderwerp, dat de Juffer toescheen gelukkig
+gekozen te zijn: althans zij bewaarde het stilzwijgen.</p>
+
+<p>"Ik beklaag de arme visschers, die zich op de Zuiderzee bevinden," zeide
+ik, in den waan, dat, zoo het minste gevoel haar boezem bewoonde, zij
+mijn aanmerking niet onbeantwoord laten kon; maar jawel! zij beet op de
+lippen en keek in haar boek.</p>
+
+<p>"Dit schijnt eene fraaie hofstede te zijn: ik heb zelden, zelfs
+buitenslands, schooner boomen gezien dan die beuken in het overstuk."</p>
+
+<p>Er was wederom geen antwoord.</p>
+
+<p>"Voor den drommel!" dacht ik: "is het preutschheid, trotschheid of
+domheid, dat zij mij niet te woord wil staan?" Ik kon het haar echter,
+bij nader inzien, niet erg kwalijk nemen, dat zij, een steedsche,
+misschien wel een hoofsche juffer, in geen gemeenzaam onderhoud verkoos
+te treden met iemand, die er uitzag als een landlooper. Ik wilde echter
+weten waar ik mij aan houden moest, en ontdekken of een lief gezichtje
+de eenige gift was, die zij van de natuur ontvangen had, en of onwil dan
+wel ongeschiktheid tot spreken haar tong boeide. Ik besloot dus een
+duidelijk vraagteeken achter mijn volgende woorden te plaatsen:</p>
+
+<p>"Mag ik vragen," zeide ik, "of dit goed niet toebehoort aan den Heer
+Blaek van Amsterdam? Ik meen wel gehoord te hebben, dat hij in deze
+omstreken een fraaie hofstede bezat."</p>
+
+<p>"Ja, Mijnheer! de Heer Blaek is mijn oom," was het antwoord, waarvan de
+koele toon mij niet afschrikte; want ik bevond mij nu op een vast
+terrein, waarvan ik mijn aanval kon beginnen, zonder vrees van
+teruggedreven te worden.</p>
+
+<p>"Dat is mij bijzonder aangenaam," zeide ik: "ik herinner mij niet den
+Heer Blaek ooit gezien te hebben."</p>
+
+<p>Hier zweeg ik bot stil: en zij keek mij eenigszins verwonderd aan, als
+wilde zij te kennen geven, dat zij niets van mijn gezegde begreep, maar
+dat het haar voorts ten eenenmale onverschillig was of ik haar oom al
+dan niet kende. Nu vervolgde ik:</p>
+
+<p>"Maar den broeder van den Heer Blaek heb ik voor vele jaren wel eens ten
+huize mijns vaders ontmoet... Hendrik Blaek, zoo ik mij wel herinner."</p>
+
+<p>"Hij was mijn vader," zeide de jonge Juffer, terwijl haar gelaat opeens
+een meer vriendelijke en tevens weemoedige stemming bekwam: "ik heb voor
+twaalf jaren reeds het ongeluk gehad hem te verliezen."</p>
+
+<p>"Het is waar," zeide ik: "ik spreek van den tijd, toen ik nog een knaap
+was: de Heer Blaek kwam somtijds bij mijn vader: beiden hadden toen
+betrekkingen bij de Oost-Indische Compagnie.... Mijn vader is thans
+Hoofdschout te Amsterdam."</p>
+
+<p>"De Heer Huyck uw vader!" zeide Mejuffrouw Blaek, op een uiterst
+minzamen toon, haar boek sluitende: "o! ik ken hem zeer goed; en vooral
+uw moeder en uw zuster: voor veertien dagen heb ik ze nog allen
+gesproken en ik hoop ze eerstdaags weer te zien, daar wij morgen naar
+Amsterdam vertrekken."</p>
+
+<p>"En zij waren w&egrave;l, hoop ik?... indien ik zoo vrij mag zijn daarnaar te
+vernemen?"</p>
+
+<p>"O! zeer wel!" antwoordde zij, haar boek op de vensterbank leggende en
+geheel ongedwongen: "en zij waren zeer verlangende u weer te zien. UEd.
+wordt met ongeduld en smart verwacht, dat kan ik u beloven."</p>
+
+<p>"Nu! het verlangen is wederkeerig," zeide ik: "het doet mij
+ondertusschen recht veel genoegen goede tijdingen van hen te hooren en
+vooral uit zulk een beminnelijken mond."</p>
+
+<p>Mejuffrouw Blaek kreeg een kleur en zweeg. Ik begon terstond uit een
+anderen toon, uit vrees, dat zij het gesprek niet zou willen vervolgen.</p>
+
+<p>"En is waarlijk mijn lieve moeder zoo w&egrave;l als UEd. zegt? Volgens de
+laatste berichten, die ik van haar ontving, had die lastige kwaal, de
+hoofdpijn, haar weer gekweld."</p>
+
+<p>"Zij scheen nu volkomen gezond, de zachte, lieve vrouw," zeide
+Mejuffrouw Blaek: "ik weet echter, dat de schijn ten haren opzichte
+niets bewijst; want zij klaagt nooit, en is altijd even lijdzaam en
+geduldig; maar uw zuster Suzanna heeft mij verzekerd, dat zij in lang
+zoo wel niet geweest was."</p>
+
+<p>"En hoe maakt Santje het? Ik begrijp waarlijk niet, hoe zij het zoolang
+heeft kunnen uithouden zonder mij; want toen ik nog in huis was, leefde
+zij slechts half, wanneer zij mij niet driemalen in 't uur de les kon
+lezen."</p>
+
+<p>"Dan denk ik, dat er na uw lange afwezigheid al heel wat voor u in 't
+zout is gelegd," zeide Mejuffrouw Blaek, lachende: "nu, gij zult het
+toch van Santje wel willen hooren?&mdash;waar zijn de oudste zusters voor,
+zoo niet om haar broeders wat in toom te houden?...&mdash;ofschoon ik vrees,
+dat gij nu haar plak wel ontwassen zult wezen."</p>
+
+<p>"Ontwassen! daar twijfel ik aan: zij zal mij zoo lang bruien, tot zij
+een man heeft, om dien te regeeren.... <i>Apropos</i>, weet UEd. ook of er
+zich al &eacute;&eacute;n voor haar heeft opgedaan?"</p>
+
+<p>"Zoo ik haar vertrouweling ware," zeide mijn nieuwe kennis met een
+fijnen glimlach, "zoude ik mij wel wachten, u iets te zeggen van hetgeen
+ik weet:&mdash;en in allen gevalle wil ik haar van het genoegen niet
+versteken om zelve u dienaangaande de noodige mededeelingen te doen."</p>
+
+<p>"O hemel!" hernam ik, "dan zal ik niets vernemen, voor en aleer de
+voorzanger in de Oude Kerk, met zijn neusstem, aan de gansche gemeente
+verkondigt, dat er trouwbeloften bestaan, tusschen den Heer N.N. en
+Mejuffrouw Suzanna Aletta Huyck."</p>
+
+<p>"Ik vlei mij, dat zij wel wat vertrouwelijker met u zal wezen. Ten
+minste, zoo ik oordeelen moet naar den toon, waarop zij altijd over u
+sprak, mag ik besluiten dat zij niet weinig van u houdt."</p>
+
+<p>"Zij heeft u dus over mij gesproken," zeide ik met levendigheid: "dat
+verheugt mij recht; want dan ben ik u niet geheel onbekend."</p>
+
+<p>"UEd. schijnt derhalve te gelooven, dat zij u in uwe afwezigheid niet
+benadeeld heeft," zeide Mejuffrouw Blaek: "en dat gij meer verplichting
+aan haar hebt, dan men uit uwe woorden van zooeven zoude opgemaakt
+hebben."</p>
+
+<p>"Wel, daarvan ben ik overtuigd," zeide ik: "verre van mij, zal zij niets
+dan goeds van mij zeggen;&mdash;maar wee mij, wanneer ik weer voor haar oogen
+verschijn."</p>
+
+<p>"Dat is de ware vriendschap," zeide Mejuffrouw Blaek: "iemand zijn
+fouten in 't aangezicht te zeggen en achter zijn rug hem te
+prijzen:&mdash;maar wees slechts niet te hoovaardig. Zij wist uw brieven soms
+op zulk een kluchtige wijze te ontleden en met aanmerkingen te
+versieren, dat gij er meer dan eens deerlijk afkwaamt."</p>
+
+<p>"Hoe!" herhaalde ik, terwijl ik een gemengd gevoel van blijdschap en
+spijt ondervond: "zij heeft u mijn brieven laten lezen?"</p>
+
+<p>"Immers uittreksels daarvan ... beschrijvingen van landen en steden,
+zeden en gewoonten, en uw aanmerkingen daarover: ik kan niet ontkennen,
+dat zij mij dikwijls vermaakt hebben."</p>
+
+<p>"Helaas!" riep ik uit, een bedrukten toon aanwendende: "vermaakt!
+wellicht ten koste van den armen schrijver, die zich na de
+vermoeienissen van den dag uitsloofde om met vakerige oogen en een
+slaperig brein aan de schrijftafel te gaan en ter liefde zijner familie
+halve nachten doorbracht met papier te bekladden, terwijl hij veel
+liever op zijn bed had liggen droomen.&mdash;Nu voorwaar! nu zal ik toch ook
+op mijn beurt eens klagen over een misbruik van vertrouwen."</p>
+
+<p>"Ik dank u voor de beleefdheid," zeide Mejuffrouw Blaek: "UEd. denkt
+dus, dat het vertrouwen slecht geplaatst was."</p>
+
+<p>Ik stond een oogenblik verzet en voelde dat ik rood werd: ik herstelde
+mij echter, toen ik bespeurde dat Mejuffrouw Blaek, misschien
+oordeelende dat zij te vrij gesproken had, insgelijks een kleur kreeg:
+en ik ging dus schertsende voort:</p>
+
+<p>"Het was verre van mijn bedoeling u een slecht compliment te maken:
+integendeel! daar ik niet geloof, dat Santje met mijn brieven rondloopt,
+beschouw ik die mededeeling daarvan aan u als een blijk dat gij beiden
+zeer nauw verbonden zijt: en dewijl de vrienden onzer vrienden ook de
+onzen zijn...."</p>
+
+<p>"Dat spreekwoord gaat niet door," zeide Mejuffrouw Blaek, droog weg:&mdash;en
+als willende zij mij te kennen geven, dat zij niet van plichtplegingen
+hield, vroeg zij mij op een kouden toon of ik ook wist, hoe laat het
+ware.</p>
+
+<p>"Dat zou ik u moeilijk kunnen zeggen," antwoordde ik: "want mijn uurwerk
+heeft mij de poets gespeeld van stil te gaan staan. Naar mijn gissing
+moet het echter niet verre van half&eacute;&eacute;n zijn."</p>
+
+<p>"Reeds zoo laat! dan vrees ik, dat zij mij reeds door de geheele plaats
+zoeken; want ik had al lang te huis moeten zijn. Het is etenstijd en ik
+ben nog niet aangekleed."</p>
+
+<p>"Wilt gij, dat ik naar uw huis ga, en om een regenscherm voor u vrage?"</p>
+
+<p>"Wel neen," zeide zij lachende: "dit is de meening niet: gij zit hier
+droog; waarom zoudt gij u nogmaals aan de bui blootstellen?"</p>
+
+<p>"Indien dit uw eenige reden is," zeide ik, "snel ik er dadelijk heen. Ik
+ben toch reeds doornat, en, buitendien, zou men niet desnoods door een
+water loopen, om u van dienst te zijn."</p>
+
+<p>"Neen! neen! ik dank u," zeide zij, eenigszins ongeduldig; "er zal
+straks wel iemand komen, om mij te halen ... of liever ... zoodra de bui
+bedaart, gaan wij beiden elk zijn weg."</p>
+
+<p>Wij zwegen een oogenblik, gedurende hetwelk ik aan de deur post vatte,
+gereed om naar het heerenhuis te snellen, zoodra zij, mij daar verlof
+toe gaf. Ondertusschen kon ik in haar oogen lezen, dat zij mij nog iets
+wilde zeggen, doch aarzelde het uit te brengen. Eindelijk scheen zij
+haar beschroomdheid overwonnen te hebben, en vervolgde, voor zich
+ziende:</p>
+
+<p>"Hoor eens, Mijnheer Huyck! ik heb waarlijk liever, dat UEd. niet gaat.
+UEd. is de broeder mijner vriendin! ik kan het u dus wel zeggen ... ik
+ben bang dat mijn oom misschien kwalijk zou nemen dat...."</p>
+
+<p>"Dat een wensch, door u geuit, dadelijk vervuld wordt, zoo ras hij
+gehoord is?" viel ik in de rede.</p>
+
+<p>"Luister!" hernam zij, terwijl zij dreigend den vinger ophief: "ik moet
+u waarschuwen, laat alle complimenten varen, of ik zwijg bot-stil, daar
+ik u toch niet ontloopen kan."</p>
+
+<p>"Op mijn woord," hernam ik met vroolijkheid: "ik kan niet gelooven, dat
+UEd. de nederigheid zoover zoudt drijven, om elk vriendelijk woord, dat
+u gezegd wordt, dadelijk voor een plichtpleging en niets meer te houden.
+Indien UEd. uitdrukkingen, welke niets dan waarheid behelzen, als
+vleierij wilt opnemen, zult gij mij dwingen anders te spreken als ik
+denk."</p>
+
+<p>"Hoe langer hoe mooier!" zeide zij: "in welk van de door u bezochte
+landen hebt gij die hoofsche taal geleerd? Uw gesprek gaat het bereik
+van een onnoozel Hollandsch meisje als ik ben ver te boven: en ik weet
+er niet naar behooren op te antwoorden."</p>
+
+<p>"Het is dan toch waarlijk al te erg," hervatte ik, "dat al mijn gezegden
+zoo verkeerd door u worden opgenomen. Ik zal nog moeten eindigen met u
+allerlei onaangename dingen te zeggen, na vooraf verzocht te hebben dat
+gij wel zoo goed wilt zijn, al mijn uitdrukkingen letterlijk in den
+tegenovergestelden zin op te vatten. In 's hemels naam!" voegde ik er
+haastig bij, ziende, dat een wolkje van ongenoegen op het blanke
+voorhoofd der jonge schoone begon samen te trekken: "wees niet boos,
+maar oefen lankmoedigheid uit jegens iemand, die nu twee jaren buiten de
+gelegenheid is geweest een meisje in 't Hollandsch aan te spreken: en
+zoo ik iets zeg, dat u mishaagt, schrijf het daaraan toe, dat mijn
+blijdschap over de eerste ontmoeting met een stadgenoot mij 't hoofd op
+hol brengt. Moet ik het niet als een gelukkig voorteeken opvatten, ja
+zelfs er het onweder voor dank weten, dat gij die persoon zijt en niet
+de een of andere...." hier schoot ik onwillekeurig uit in schaterend
+gelach; want mijn ontmoeting met Simon kwam mij voor den geest.
+Mejuffrouw Blaek keek mij eenigszins verbaasd aan, niet wetende wat die
+ongemeene vroolijkheid beduidde.</p>
+
+<p>"Ik bid u duizendmaal om vergeving," vervolgde ik: "maar juist
+herinnerde ik mij, dat ik reeds hedenmorgen een stadgenoot ontmoet heb,
+en wel een Joodje met negotie: dat denkbeeld in verband met hetgeen ik
+zeide, kwam mij zoo zot voor, dat ik niet kon nalaten er om te lachen....
+UEd. is er toch niet boos over?"</p>
+
+<p>"Niet in het minste! Het spijt mij maar om uwentwil, zoo UEd. aan
+voorteekenen hecht; want nu ligt het gansche gebouw uwer hoop in
+duigen."</p>
+
+<p>"Nog niet! Op mijn eerste ontmoeting is een geweldige regenbui gevolgd,
+en dus heb ik het leed, dat zij mij aanbrengen moest, al beet, maar deze
+tweede kan mij niets dan goeds voorspellen."</p>
+
+<p>"Zij voorspelt u een duchtige verkoudheid," zeide het schalksche meisje:
+"of kunt gij nogal tegen een nat pak?"</p>
+
+<p>"O ho!" zeide ik: "daar vrees niet ik voor: straks loop ik mij weer
+warm?"</p>
+
+<p>"Wel mogelijk!" zeide zij, met een goedaardigen blik: "maar het ware
+toch niet kwaad, zoo gij iets naamt om u wat te verwarmen. Het zou mij
+voor de eer van mijn oom spijten, indien gij op Guldenhof geweest waart
+en niets gebruikt hadt om u te verkwikken. Ik zal zien wat de kast
+bevat."</p>
+
+<p>Met deze woorden sprong zij op, nam een bos sleutels, die aan de
+boekenkast hing, er af en opende, niettegenstaande mijn betuiging, dat
+ik niets behoefde, eene der andere kasten, welke, gelijk ik al vermoed
+had, tot buffet diende en waar, behalve eenig Japansch en Chineesch
+porselein, een zilveren tabakskomfoor, een kistje en verder toebehooren,
+zich ook een likeurkeldertje bevond, hetwelk ik er uitnam en op de tafel
+zette.</p>
+
+<p>"Ziehier!" zeide zij: "wat zult gij; nemen? cognac, rum, rosolis,
+ratafia! wat gij begeert."</p>
+
+<p>Ik nam een glas cognac aan en voelde inderdaad dat het mij goeddeed.
+Intusschen had ik, terwijl mijn schoone gastvrouw in de kast schommelde,
+het opschrift gelezen, hetwelk daarboven prijkte en luidde als volgt:</p>
+
+<div class="poem"><div class="stanza">
+<span class="i1">"Gij, die in dit verblijf wilt toeven met gemak,<br /></span>
+<span class="i1">Gij vindt in deze kast pijp, vuurtest en tabak:<br /></span>
+<span class="i1">Ook keurig porselein van China's verre kust<br /></span>
+<span class="i1">En goeden morgendrank, zoo u geen koffie lust."<br /></span>
+</div></div>
+
+<p>"Een zeer goede terechtwijzing voor de dieven, die altemet hierbinnen
+mochten dringen," zeide ik, "om niet verlegen te zijn, waar zij iets
+naar hun gading kunnen vinden."</p>
+
+<p>"O!" zeide Mejuffrouw Blaek: "de koepel wordt goed gesloten: en het
+weinige, dat zich hier bevindt, is de moeite van 't inbreken niet
+waardig."</p>
+
+<p>"Het schijnt hier vol rijmpjes te zijn," zeide ik, mij omdraaiende, en
+het opschrift der boekenkast lezende, 't welk van dezen inhoud was:</p>
+
+<div class="poem"><div class="stanza">
+<span class="i1">"Men streele en voede 't lijf; maar beter nog den geest,<br /></span>
+<span class="i1">Is voor eene eeuw de les van Vader Cats geweest;<br /></span>
+<span class="i1">Zoo gij begeerig zijt om onderricht te zoeken,<br /></span>
+<span class="i1">Hier binnen vindt gij keur van goede en nutte boeken."<br /></span>
+</div></div>
+
+<p>"'t Is jammer van 't goud, dat aan de letters verspild is," dacht ik bij
+mijzelven; maar te gelijk mompelde ik overluid: "hm! zeer aardig!"</p>
+
+<p>"Thans, heer waarheidspreker," zeide de schalksche plaagster, "ben ik
+overtuigd, dat gij niet meent zooals gij spreekt."</p>
+
+<p>"Wat zal ik zeggen," hernam ik, de schouders ophalende: "hoog dravende
+po&euml;zie is het juist niet: maar het zijn rijmen, die doel treffen, en dat
+kan men juist van alle niet zeggen. Ook moet ik u bekennen, dat ik
+hoegenaamd geen gevoel voor, noch kennis van dichtkunde bezit."&mdash;En dit
+was waar.</p>
+
+<p>"Mag ik eens verder lezen?" vervolgde ik, en hief nu aan met het
+opschrift, boven het derde vak geplaatst:</p>
+
+<div class="poem"><div class="stanza">
+<span class="i1">"De leeuw, dien Simsons vuist ter neder heeft geveld,<br /></span>
+<span class="i1">Had honing in den muil, gelijk de Schrift vermeld:<br /></span>
+<span class="i1">Maar zoo deez' kast alme&ecirc; een leeuwenkop besluit,<br /></span>
+<span class="i1">Daar vliet nooit anders dan gezuiverd water uit."<br /></span>
+</div></div>
+
+<p>"Voorwaar!" zeide ik: "ik dacht niet dat ik Simson bij deze gelegenheid
+zou aantreffen."</p>
+
+<p>"Wat zal men veel zeggen over een fontein?" zeide Mejuffrouw Blaek, de
+schouders ophalende: "onze koepeldichter heeft zelfs kans gezien om op
+de wenteltrap te rijmen, die achter dit beschot loopt, en er onze
+stamvaders bij te pas te brengen."</p>
+
+<p>Ik wendde mij om en las het vierde opschrift:</p>
+
+<div class="poem"><div class="stanza">
+<span class="i1">"Nieuwsgierigheid heeft vaak den mensch gebracht in 't leed,<br /></span>
+<span class="i1">Gelijk zij 't Adam en zijn bedgenoot al deed.<br /></span>
+<span class="i1">Bedenkt dit, eer gij 't waagt, ook deze deur te ontsluiten;<br /></span>
+<span class="i1">Gij mocht licht tuim'len en u arm of been verstuiten."<br /></span>
+</div></div>
+
+<p>"Brr! dat mag hoogdravend, of liever laagvallend heeten," zeide ik: "hoe
+jammer, dat de vervaardiger van al die kunstgewrochten de zedigheid
+heeft gehad van zijn naam nergens onder te plaatsen."</p>
+
+<p>"O! wat zijn naam betreft," zeide Mejuffrouw Blaek, "die staat buiten
+boven den ingang, onder een vijfde opschrift, waarbij hij in brommende
+woorden vertelt, dat dit gebouw een koepel is, even of de lieden het
+voor een kippenhok zouden aanzien. Het is anders een goede man, die
+Lucas Helding; maar het nageslacht zal er weinig aan missen, al zet hij
+nimmer weer een pen op het papier."</p>
+
+<p>"Ik houd mij toch overtuigd," zeide ik, dat hij betere dingen maken kan,
+wanneer hij waardiger onderwerpen heeft dan een koepel en een
+wenteltrap. In zijn hoedanigheid als dichter van Guldenhof heeft hij
+ongetwijfeld uwe begaafdheden meer dan eens bezongen: en het kan niet
+anders, of het onderwerp moet zijn dichtgeest hebben aangeblazen."</p>
+
+<p>"UEd. raadt wel," zeide zij: "ik heb nog nooit mijn verjaardag gevierd,
+zonder een berijmden gelukwensch van hem te ontvangen: en er is geene
+godin op den Olympus, waar ik niet bij vergeleken ben geworden.
+Ongelukkig had hij verleden jaar zijn stof wat uitgeput; want toen was
+ik niet alleen Venus, dat sprak vanzelf, maar Juno, Vesta, Ceres,
+Minerva, weet ik wat al meer: 't is waar, ik had hem ook een degenstrik
+geborduurd; maar dit jaar kwam ik er slecht af en was niet meer dan
+Atalante! dat was een leelijke val."</p>
+
+<p>"Zeker waart gij dezen of genen minnaar ontloopen," merkte ik lachende
+aan: "maar komaan! dan wil ik u weder op den Olympus terugbrengen en u
+mijn dank als Hebe toebrengen," en ik dronk mijn glaasje uit.</p>
+
+<p>"Hebe bediende alleen de goden, mijnheer!" zeide zij, spottende.</p>
+
+<p>"Ik bid u om vergeving," zeide ik: "zij gaf ook Hercules, die maar een
+halve god was, nu en dan wat te drinken, als hij nat te huis kwam."</p>
+
+<p>"'t Is mogelijk!" hernam zij: "ik zal mij niet vermeten te twisten met
+iemand die gestudeerd heeft. Wilt gij nog een glaasje?... o hemel! daar
+luidt de etensbel! nu zal ik er wel door moeten, regen of geen regen."</p>
+
+<p>"Maar welke barbaren wonen er dan toch op het Huis," vroeg ik, "dat niet
+een van hen de beleefdheid heeft u te komen zoeken?"</p>
+
+<p>"Ik durf niet langer blijven," zeide het jonge meisje, met blijkbare
+verlegenheid: en haar boek in de kast geplaatst hebbende, nam zij haar
+werk op; maar de breikluw ontviel haar en rolde onder de tafel. Ik bukte
+juist om die op te rapen, toen opeens de kreet van: "gevonden!
+gevonden!" mijn ooren trof, en drie mij onbekende aangezichten zich
+gelijktijdig op de stoep vertoonden.</p>
+
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+
+<h3><a name="chap4" id="chap4"></a>VIERDE HOOFDSTUK.</h3>
+
+<h4>'T GEEN VERHAALT WAT ME VERDER IN DEN KOEPEL VOORVIEL.</h4>
+
+
+<p class="p-one">De voorstanders der nieuwe school, welke sedert eenigen tijd in de
+letterkunde het hoofd begint op te steken, schijnen, met verwerping der
+oude eenvoudigheid, welke wij van de Grieken en Romeinen hadden
+ontvangen, in hunne voortbrengselen, vooral in die van dramatischen
+aard, machtig veel prijs te stellen op treffende en ongehoorde
+tegenstellingen en contrasten, en op alles, wat vreemde en door hun
+onverwachte verschijning sterk schokkende uitwerkingen teweegbrengt.
+Hiertoe behooren voornamelijk de zoogezegde <i>coups de th&eacute;atre</i>, welke
+tegenwoordig bij onkundigen, ja zelfs (ik zeg het met leedwezen) bij
+ettelijken, die beter moesten weten, meer indruk maken en meer
+toejuichingen verwerven dan de fraaiste gezegden of de schilderachtigste
+beschrijvingen onzer beste dichters. Wat mij betreft, wellicht komt het
+daar vandaan, dat ik op mijn ouden dag mijn smaak niet weet te plooien
+naar dien des hedendaagschen tijds; maar ik kan maar van mijzelven niet
+verkrijgen, dat verschrikkelijk bonte, dat sterke licht en bruin, al die
+schuddende en schokkende contrasten te bewonderen: en zoo ik al in
+enkele gevallen vrede heb met die <i>coups de th&eacute;atre</i>, welke mij
+doorgaans eer een lach van medelijden dan een kreet van genoegen
+afpersen, het is in een blij- of kluchtspel, waarin ik oordeel dat zij
+te huis behooren.</p>
+
+<p>Men vergeve mij deze uitweiding, welke sommigen misschien zal ergeren en
+aan allen waarschijnlijk ongepast en misplaatst zal voorkomen; maar het
+is een voorrecht van den ouderdom, bij ettelijke gelegenheden wat lang
+van stof te worden, en wat te beuzelen, 't geen soms bazelen wordt. Tot
+mijn verdere verschooning moet ik zeggen dat de aanleiding daartoe zich
+zeer natuurlijk verklaren laat uit den toestand, waarin Mejuffrouw Blaek
+en ik, zoowel als de drie nieuwe personages, die ons kwamen verrassen,
+ons aan het slot van het voorgaande hoofdstuk bevonden, en welke
+toestand over en weder een der aardigste <i>coups de th&eacute;atre</i> opleverde,
+die immer in de gefingeerde tooneelwereld kan worden uitgedacht.</p>
+
+<p>Verbeeld u slechts, aan de eene zijde, den schrijver dezer
+gedenkwaardige geschiedenis, in den fraaien dos, die vroeger beschreven
+is en die door den regen niet beter van aanzien geworden was, op handen
+en voeten onder de tafel liggende om de kluw op te rapen van Mejuffrouw
+Blaek, die op het geroep het blonde hoofdje had omgewend, en zoodra zij
+de aankomenden herkende, met neergeslagen oogen en bloedroode wangen,
+als op haar plaats genageld bleef staan, gelijk iemand, die op een
+schuldige daad wordt betrapt:&mdash;en, aan den anderen kant, de drie
+nieuwaangekomenen, verbaasd en als versuft op den drempel staande om dit
+tooneel aan te gapen, en zeker alle drie in den waan verkeerende, dat
+het hier niet zuiver toeging, en dat Mejuffrouw Blaek een vrijer had,
+die zich onder de tafel zocht te verbergen. Waarlijk, dit leverde een
+tooneel op, het penseel van mijn ouden kennis Troost, of een hem
+gelijken schilder overwaardig. En opdat het niemand, die zich mocht
+opgewekt gevoelen, deze ontmoeting op het paneel te vereeuwigen, aan de
+vereischte bijzonderheden ontbreken moge, welke hem in staat kunnen
+stellen alles als naar 't leven af te beelden, wil ik hier de
+beschrijving bijvoegen van de drie personen, door welke ons t&ecirc;te-a-t&ecirc;te
+zoo onverwachts gestoord werd.</p>
+
+<p>De voorste van hen was niemand minder, dan de eigenaar zelf der
+hofstede, de Heer Jacobus Blaek, een man van middelbare lengte, schraal
+en ongezond van uitzicht, en voorzien met een gelaat, waarvan men de
+kleur gevoeglijkst bij die van een glas zuiver Amsterdamsch grachtwater
+zou kunnen vergeleken hebben. De rimpels, die zijn voorhoofd groefden,
+de ziekelijke uitdrukking van zijne, diep in de kassen weggezonken
+oogen, de ver vooruitstekende kin en magere wangen, en het gemis van de
+grootste helft zijner tanden, gaven hem het voorkomen eens afgeleefden
+grijsaards; ofschoon hij werkelijk niet ouder was dan drie en vijftig
+jaren. Zijn houding echter was altijd afgemeten en deftig; ja, in
+sommige gevallen niet van waardigheid ontbloot, en zijn voorkomen dat
+van een fatsoenlijk man. Zijn gewaad bestond in een effen zomerrok van
+gevlochten zilverdraad. Van uit de breede omslagen der mouwen, die tot
+even onder de ellebogen reikten, viel een aanzienlijk pak lubben op den
+voorarm neer. Het kamizool was van zwart gebloemd damast, evenals de
+wijde broek; en tusschen beide in blonk een hagelwit linnen. De zijden
+kousen staken in groote vierkante schoenen met hooge roode hakken
+voorzien. Hij droeg thans geen degen, maar een kostbaren hartsvanger op
+zijde, aan een zilveren ketting, in een scheede van robbevel, en waarvan
+het gevest van ivoor was vervaardigd, ingelegd met goud. Een touwen
+pruik en daarboven een witte lakensche pet met een breede ver
+vooruitstekende klep, bedekten het hoofd: en een das met kantwerk aan de
+tippen, waarover rijkelijk snuif gestrooid was, omstrikte den hals. In
+de rechterhand hield hij een langen bruinen rotting met barnsteenen
+knop, en in de linker een regenscherm.</p>
+
+<p>Rechts achter hem bevond zich zijn eenige zoon, de Heer Lodewijk Blaek,
+een rijzig, kloek gebouwd jonkman, met groote bruine oogen, een
+welgevormden mond en regelmatige trekken, welke hem een allergunstigst
+uiterlijk zouden geschonken hebben, indien er niet in zijn schuinschen
+blik en in de wijze, waarop hij gewoon was den neus en de onderlip op te
+halen, iets ware gelegen geweest, dat van hoogmoed en verachting sprak
+en een onaangename uitdrukking over zijn gelaat verspreidde: en indien
+niet enkele roode vlekjes, op zijn fletse wangen verspreid, te duidelijk
+heur herkomst hadden geopenbaard van de menigvuldige brasserijen en
+nachtwaken, die toen, wat ook een <i>laudator temporis acti</i> moge zeggen,
+meer in zwang waren dan tegenwoordig. Zijn kleeding was rijker en meer
+nieuwmodisch dan die van zijn vader, ofschoon insgelijks die van een
+buitenman; maar zijn rok was van groen laken, als bezaaid met een
+onnoemelijk getal kleine ronde knoopjes, en met wingerd-ranken van
+groene vlaszijde om de zakken en op de naden geborduurd. Zijn broek,
+waarboven een driedubbele gouden horlogeketting bungelde, was van geel
+leder: zijn gerolde bovenkousen van gele zijde, en de onderkousen van
+geweven touwwerk; van onder een ouden hoed, dien hij zeker in de haast
+had opgezet, golfde een fraaie pruik van kastanjebruin haar in sierlijke
+krullen naar beneden, en deelde zich op den nek in twee zoogenaamde
+<i>marteaux</i>, waarvan slechts de eene zijn weg over den rug vervolgde,
+terwijl de andere, naar den toen heerschenden smaak over den
+linkerschouder naar voren was gebracht. Hij droeg degen noch jachtmes;
+maar een klein hondenzweepje met een gouden fluitje aan den steel stak
+hem onder den arm uit, terwijl ook zijne hand zooals die zijns vaders
+gewapend was met een regenscherm; het zijne echter was van rood taf met
+gelen rand, bloemen en gewerkte franje: dat van zijn vader van grof
+linnen en meer ouderwetschen vorm.</p>
+
+<p>Wat de derde personage betrof, die meer achterwaarts bleef en de
+slinkerhand hield, deze was niemand anders dan de Heer Lucas Helding, de
+voortbrengselen van wiens vernuft ik in het vorige hoofdstuk heb
+medegedeeld. Men had den goeden man slechts aan te zien om gewaar te
+worden, dat hij door de beide Heeren, in wier gezelschap hij zich
+bevond, slechts geduld was en niet meer, en er verre van af was, die
+onafhankelijkheid te bezitten, waarop de Muzenzonen gewoon zijn zich te
+laten voorstaan. En waarlijk, het was, in die dagen zooals nu, een
+beklagenswaardig lot voor een inboorling van ons Gemeenebest, wanneer
+hij, niet door de fortuin bedeeld zijnde, zijn brood met de beoefening
+der schoone kunsten en wetenschappen verdienen moest: vooral in
+Amsterdam, waar men weinig of geene achting koesterde voor al wie aan de
+begaafdheden, welke hem de natuur geschonken had, het gewicht niet wist
+bij te zetten van eenige goede zakken met dukaten en eenige liassen
+schuld- en kustingbrieven;&mdash;maar meer dan &eacute;&eacute;n schilder, wiens
+voortbrengselen thans duizenden gelden, in een gasthuis stierf; waar
+meer dan &eacute;&eacute;n plaatsnijder zich uit armoede verdronk en menige geleerde
+op een vliering woonde.</p>
+
+<p>Er was er echter onder de begunstigden van Apollo en het negental, aan
+wien wel geen rijkdom te beurt viel, maar toch een zeker bestaan werd
+verschaft,&mdash;zeer draaglijk voor alledaagsche geesten; maar voor
+hoogvliegende vernuften meer onverduurbaar wellicht dan de ellende
+zelve. Hoewel onze Amsterdamsche Patrici&euml;rs (ik spreek hier in 't
+algemeen: er bestonden enkele en treffelijke uitzonderingen) weinig met
+de beoefenaars der kunst ophadden, zij konden, bij de steeds klimmende
+weelde, de kunst zelve hoe langer hoe minder missen. Men bouwde overal
+nieuwe en prachtige huizen: goed: men betaalde de bouwmeesters wel; maar
+dan moesten er ook beelden en vazen zijn in de voorportalen en gangen;
+schilderijen op de behangsels; basreliefs boven de deuren; allegori&euml;n,
+beeldspraken en deviezen aan de gevels, stoepen, tuin- en
+zomerhuizen.&mdash;Men had fraaie rijtuigen;&mdash;maar de paneelen moesten met de
+wapens des eigenaars en met keurig schilderwerk prijken. Men had
+sierlijk aangelegde lusthoven; maar dit moest een ieder weten, en daarom
+moesten die in een "deftig dicht", gelijk men 't noemde, bezongen
+worden. Men had boekerijen;&mdash;maar het was niet altijd de zaak des
+eigenaars om die zelf te verzamelen. Eindelijk, men had van Augustus en
+Mecenas hooren spreken, van de aanmoediging en bescherming, door hen aan
+de kunst verleend, en hoe zij, ter wedervergelding, door dichters en
+kunstenaars werden ge&euml;erd en geprezen: en nu moest ieder, die geld had,
+een Augustus of Mecenas worden en ten minste aan een paar schilders of
+dichters zijn hooge gunst doen blijken. Dat bij sommige aanzienlijke
+ingezetenen een wezenlijk gevoel voor het schoone en goede bestond, kan
+niet geloochend worden; en ik zal de eerste zijn om hulde te doen aan
+mannen, gelijk ik er velen gekend heb, die met den luister hunner
+geboorte en het aanzien, dat stand en rijkdom hun gaven, vernuft,
+geleerdheid, goeden smaak en echten kunstzin wisten te vereenigen; maar,
+dat het bij de meesten een zaak van mode was, zal evenmin weersproken
+worden door iemand, die van den toenmaligen tijdgeest slechts een flauwe
+kennis draagt:&mdash;en zoo gebeurde het, dat schilders van den eersten rang
+hunne goddelijke kunst moesten verlagen om die te doen strekken tot het
+versieren van vertrekken of staatsiekoetsen, of het teekenen van
+perspectieven aan het einde eener laan en op de wanden eener oranjerie:
+of wel, tot het afbeelden van hun beschermer en zijn huisgezin, in de
+door hen gekozen, vaak belachelijke gewaden en houding;&mdash;dat de dichter
+zijn vlucht beperken moest binnen de enge grenzen van het lofdicht, ter
+eere van den rijkaard, die hem betaalde, en van het beschrijvend
+gedicht, ter verheffing van de buitenplaats, waar hij nu en dan het
+onwaardeerbaar voorrecht genoot een paar dagen door te brengen: wanneer
+er namelijk geene meer aanzienlijke gasten waren dan de jongste
+boekhouder en diens familie.&mdash;Want, waagde hij het, hooger tonen te
+slaan, hij kon van te voren berekenen, dat zij hem geen stuiver zouden
+opbrengen.</p>
+
+<p>Zoodanig een lot was ook dat van Lucas Helding, wien de Heer Blaek zich
+had aangetrokken, niet omdat deze eenig gevoel voor de dichtkunst bezat,
+maar omdat gezegde Lucas Helding hem eenige jaren vroeger, door zijn
+zoon Lodewijk (die er zijn redenen voor had) was aanbevolen geworden tot
+het bezingen der schoonheden, welke de hofstede Guldenhof opleverde.
+Ettelijke honderden van exemplaren in 4&deg; formaat, met fraaie lederen
+banden en goud op snede, onder de vrienden en kennissen van den Heer
+Blaek rondgedeeld, getuigden, hoe treffelijk zich de hofdichter van zijn
+taak gekweten had; en deze, hierdoor onder het patronaat van den
+eigenaar der door hem bezongen hofstede gekomen, genoot sinds de
+benijdbare onderscheiding, van somtijds bij zijn beschermer eenige dagen
+te mogen doorbrengen en nu en dan met een kleine <i>douceur</i> in geld, of
+wel met een ouden rok of hoed te worden vereerd. Hij had het in waarheid
+slechter kunnen treffen, want op Guldenhof waren geen kinderen, die men
+te vergezellen had, wanneer zij in een bokkenwagentje reden (een
+bezigheid, die gewoonlijk anders aan zulke logeergasten werd
+opgedragen): geen Fransche gouverneur, met wien men uitgestuurd werd ter
+wandeling en wien men niet verstaan kon: geen vrouw des huizes, die de
+porti&euml;n aan tafel zelve voordiende en zorg droeg, dat een gast als deze
+niet meer kreeg dan zijn bekomst;&mdash;het gansche huisgezin bestond er
+slechts uit drie personen, waarvan twee zich weinig of niet met hem
+bemoeiden, en de derde&mdash;een engel was. Lucas Helding sleet dus, zoo
+dikwijls hij op Guldenhof kwam, daar werkelijk gulden dagen; at en dronk
+zooveel hem lustte, wandelde waarheen hij wilde, mocht ongemoeid in de
+boekerij snuffelen, en vond Mejuffrouw Blaek altijd gereed en genegen om
+een praatje met hem te maken en hem te plagen.</p>
+
+<p>Met dat al, men behoefde, gelijk ik reeds heb gezegd, onzen Muzenzoon
+slechts aan te zien, om zich overtuigd te houden, dat zijn financi&euml;n
+zich geenszins in een voordeeligen staat bevonden, en Plutus hem evenmin
+gunstig was geweest als zoovelen anderen, die voor en na Lucas Helding
+de lier van Apollo getokkeld hebben.</p>
+
+<p>Mijn bemerking geldt echter alleen het uiterlijke voorkomen van den man;
+want niettegenstaande zijn soberen opschik, schenen zijn ronde buik en
+blozende wangen van een betere keuken en meer voorzienen spijskelder te
+gewagen dan hem gewoonlijk ten deel viel: en de goede moeder natuur had
+het vergoedingsstelsel te zijnen opzichte in zooverre gevolgd, dat zij
+hem bij zijn armoede een gelukkig humeur en een blijde vroolijkheid had
+geschonken, welke hem de nukken der fortuin trots den besten wijsgeer
+deden tarten, en alleen, gelijk uit het vervolg zal blijken, nu en dan
+voor smarten van een meer treffenden aard moesten zwichten. Zijn rond en
+open gelaat, zijn kleine, maar geestige oogen, zijn lachende roode
+lippen, hadden, om voordeelig uit te komen, een betere lijst verdiend
+dan het magere pruikje, waaruit eenige grijze haren ontsnapten, die te
+kennen gaven, dat hun eigenaar de zes kruisjes reeds achter den rug had.
+Wat het overige van 's mans kleeding betrof, om met een dichter van zijn
+slag te spreken,</p>
+
+<div class="poem"><div class="stanza">
+<span class="i1">Zijn kamizool, schoon 't van damast was,&mdash;<br /></span>
+<span class="i1">Was 't slechtste stuk, dat aan zijn bast was,<br /></span>
+</div></div>
+
+<p>en miste reeds lang de grootste helft der knoopen, waarmede het vroeger
+versierd was geweest en wier plaats tegenwoordig vervuld werd door een
+menigte spelden, zoo hoog opgestoken, dat zij het vraagpunt in 't midden
+lieten, of er al dan niet eenig linnengoed onder dat vest verborgen was.
+De rok was bij uitstek fraai ... geweest, maar de kleur der gele, blauwe
+en oranje ruiten, welke daarop te zien waren, was lang verschoten en het
+fatsoen ten eenenmale ouderwetsch geworden: ook was hij niet ruim
+genoeg, om dichtgeknoopt te kunnen worden over den vooruitpuilenden
+buik, die met moeite geborgen werd in een groen fluweelen broek, welk
+laatste kleedingstuk, nog zoogoed als nieuw zijnde, merkelijk tegen de
+rest afstak. Witte geweven kousen, welke tot boven de dijen reikten en
+onder de knie met een paar marokijnen kousebanden opgehouden werden,
+omsloten de korte en met fraaie kuiten voorziene beenen, waarmede hij
+angstig op en neder trippelde, om een paar groote honden van den Heer
+Blaek te ontwijken, die er vermaak in schenen te vinden om hem in
+verlegenheid te brengen. Wanneer men zich nu bij dit alles een klein
+degentje met tinnen gevest, onder het rokspand half verborgen, en een
+paar lomp gemaakte schoenen voorstelt, zal men zich een klaar denkbeeld
+kunnen maken van den persoon van Lucas Helding. Ook hij droeg een
+regenscherm; maar het zijne was zoo bedekt met lappen en zetstukken, dat
+de oorspronkelijke aard en kleur der stoffage niet langer te onderkennen
+was.</p>
+
+<p>De drie personages, waarvan wij de beschrijving hebben gegeven, bleven
+dan, als gezegd is, in stomme verbazing op de stoep staan en herinnerden
+Helding, gelijk deze naderhand beweerde, aan soldaten, die,</p>
+
+<div class="poem"><div class="stanza">
+<span class="i8">Verdadight met een dack<br /></span>
+<span class="i0">Van schilden (<i>regenschermen</i>) dicht gevoeght,<br /></span>
+</div></div>
+
+<p>een bres beklimmen en halverwegen worden gestuit.</p>
+
+<p>De verbazing, welke zich op de drie onderscheidene troni&euml;n vertoonde,
+leverde een kluchtig en veelbeteekenond contrast op. Bij den ouden Heer
+Blaek scheen zij vermengd met een gevoel van angst en toorn, 't welk hem
+den mond wijd deed openen en den knop van zijn rotting krampachtig
+vastknijpen. Zijn zoon wierp het hoofd in den nek, en trok den neus en
+de wenkbrauwen naar boven: en op de lippen van Helding rees een
+glimlach, dien hij zich haastte met de hand te bedekken, in de
+onzekerheid, hoe een scherts met dit voorval zou kunnen worden
+opgenomen.</p>
+
+<p>Het stilzwijgen, door de wederzijdsche verrassing veroorzaakt, duurde
+echter niet lang: de drie Heeren traden binnen, voorafgegaan door de
+beide honden, die dadelijk al blaffende en grommende toeliepen naar den
+ongelukkigen indringer, die ondertusschen, met de kluw in de hand, van
+onder de tafel voor den dag gekomen was: en de jonge juffrouw ging haar
+oom een schrede te gemoet.</p>
+
+<p>"Wij kwamen u halen, Mejuffer!" zeide de Heer Blaek, op een toon van
+ontevredenheid, welken de omstandigheid eenigszins wettigde, en zonder
+eenige de minste notitie van mij te nemen: "niemand wist waar gij
+heengestoven waart."</p>
+
+<p>"Ik was ... ik zat hier te lezen. Oom!" antwoordde het lieve meisje,
+beurtelings rood en bleek wordende: "het regende zoo, en...."</p>
+
+<p>"Wij waren bang dat gij u verveeld zoudt hebben," zeide Lodewijk Blaek
+met een schamperen lach, terwijl hij tevens een schuinschen blik op mij
+wierp: "maar wij wisten niet, dat gij gezelschap hadt."</p>
+
+<p>De Heer Blaek wierp op zijn zoon een eenigszins onvergenoegden blik en
+wendde zich tot mij, als om mij te vragen, wie ik was, toen ik,
+verlangende mijn lieve gastvrouw uit de verlegenheid te redden,
+vooruittrad en hem voorkwam.</p>
+
+<p>"Ik hoop, Mijnheer Blaek," zeide ik, "dat gij het mij niet ten kwade
+zult duiden, zoo ik hier voor eenige oogenblikken een schuilplaats tegen
+den regen heb gezocht."</p>
+
+<p>"Het staat voor de deur," mompelde Helding halfluid:</p>
+
+<div class="poem"><div class="stanza">
+<span class="i1">"Zoo gij voor regen vreest of gure noordenwinden,<br /></span>
+<span class="i1">Gij kunt in dit verblijf een zoete schuilplaats vinden...."<br /></span>
+</div></div>
+
+<p>"Gij waart zeker bang," voerde Lodewijk Blaek mij spottende te gemoet,
+"dat het dak lekte, en dat gij slechts onder de tafel tegen den regen
+beveiligd zoudt zijn."</p>
+
+<p>"Ik raapte deze kluw op, die de juffer had laten vallen," zeide ik, zoo
+bedaard mogelijk, en reikte meteen het garen aan mijn bekoorlijke
+gastvrouw toe, die het met een beleefde nijging aannam.</p>
+
+<p>"En waart gij ook al aan 't borrelen, Nichtje?" vroeg Lodewijk, naar de
+tafel gaande en een der fleschjes opnemende: "mij dunkt gij hieldt hier
+open hof. Wat zeg je, po&euml;et!" (tegen Helding) "heeft de maag ook een
+prikkel noodig, voor wij aan tafel gaan?"</p>
+
+<p>Helding naderde met eenige strijkages, en, het glas opnemende, dat
+Lodewijk voor hem had ingeschonken, hield hij het zoolang in de hand,
+totdat de zoon van zijn beschermer het zijne geledigd had, waarna hij
+met kleine teugjes de fijne likeur begon in te slorpen.</p>
+
+<p>"En heeft mijn nicht U genoodigd, hier te koomen schuilen, vriendje?"
+vroeg mij de Heer Blaek op een vrij knorrigen toon, tegelijkertijd zijn
+parapluie aan Helding overhandigende, die, reeds zijn handen vol
+hebbende, zich haastte zijn glas op tafel te zetten en de beide
+regenschermen neder te slaan.</p>
+
+<p>"Het is hier anders een besloten plaats," vervolgde de eigenaar van
+Guldenhof, een zware gouden snuifdoos voor den dag halende en er drie
+vingers van zijn rechterhand in dompelende: "en geen herberg, waar
+iedereen zoo maar vrij mag inloopen." Dit gezegd hebbende, bracht hij de
+lading snuif, tusschen zijn vingers bevat, naar haar bestemmingsoord, en
+stak de doos aan Helding toe, die, deze beleefdheid niet durvende
+weigeren, spoedig de beide natte regenschermen onder den linkerarm
+bracht, tot groot nadeel voor zijn kleed, en met de rechterhand van het
+aangeboden gunstbewijs gebruik maakte.</p>
+
+<p>"Mejuffrouw is zoo vriendelijk geweest, mij niet van hier te jagen,"
+antwoordde ik, eenigszins bedremmeld over de barsche toespraak van den
+Heer Blaek: "overigens is het schrikkelijke weer mijn verschooning, zoo
+ik onbescheiden geweest ben. Mijn naam is...."</p>
+
+<p>"Ik vraag u niet naar uw naam," viel mij de oude Heer in de rede.
+Eenigszins hardhoorend, en buitendien ontevreden zijnde, verstond hij
+slechts ten halve hetgeen ik vrij zachtjes gezegd had; "maar mij dunkt,
+het weer is nu al heel wat bedaard en gij kost nu wel weer opkuieren,
+vriendje!"</p>
+
+<p>Tegen dezen wenk, of dit bevel, was niets in te brengen: ik trad
+derhalve naar Mejuffrouw Blaek, en haar mijn dank betuigende voor haar
+vriendelijk onthaal, vroeg ik, of zij mij ook eenige bevelen te geven
+had voor Amsterdam.</p>
+
+<p>"Ik dank u, Mijnheer Huyck!" zeide zij, met nadruk mijn naam doende
+hooren: "ik denk zelve eerstdaags daar te komen en hoop misschien van de
+week nog Mevrouw uw moeder en Santje te komen bezoeken."</p>
+
+<p>Het hooren dezer woorden bracht geen geringe verandering in de
+gelaatstrekken der aanwezigen teweeg. De Heer Blaek zag op, gelijk men
+zegt, alsof hij het te Keulen had hooren donderen: Lodewijk begon te
+lachen; doch op een wijze, die mij nog onbeleefder toescheen dan zijn
+trotsche blik van kort te voren, en Helding liet van verbazing de beide
+regenschermen op den grond vallen.</p>
+
+<p>"O ho! is het een kennis van u, Jetje?" vroeg Lodewijk, na een oogenblik
+zwijgens! "wel, had je dat maar terstond gezeid, meidlief! daar was
+vader, die zich al verbeeldde dat Mijnheer een medegenoot was van de
+bende van Jaco."</p>
+
+<p>"Huyck! Huyck!" herhaalde de Heer Blaek, zijn nicht en mij beurtelings
+aanziende: "is Mijnheer van de familie van den Hoofdofficier van dien
+naam?"</p>
+
+<p>"Ik ben zijn zoon," antwoordde ik, met een buiging: "heeft Mijnheer ook
+eenige boodschappen?"</p>
+
+<p>"Ik wist niet, dat UEd. in kennis waart met mijn nicht," vervolgde hij,
+zonder op mijn aanbiedingen te letten: "Mijnheer is, geloof ik,
+uitlandig geweest?.... anders zou Mijnheer weten, dat het de gewoonte in
+Holland niet is, dat jonge dames, wanneer zij; alleen zijn, bezoeken van
+Heeren ontvangen."</p>
+
+<p>"Ik kom van de reis," hervatte ik, eenigszins geraakt: "en zie
+Mejuffrouw Blaek heden voor de eerste maal. Ik wist niet, dat er zich
+iemand in den koepel bevond, waarin ik schuilen kwam; anders ware ik zoo
+onbescheiden niet geweest."</p>
+
+<p>Het scheen mij toe, alsof deze mijne verklaring den Heer Blaek een pak
+van het hart nam: en, als wilde hij zijn onbeleefdheid vergoeden, vroeg
+hij mij, of ik niet tot zijnent wilde komen en iets gebruiken. Ik sloeg
+zijn aanbod af, zeggende dat ik mij spoeden moest, daar ik gaarne voor
+poortsluiten binnen Naarden wilde wezen."</p>
+
+<p>"Welnu! steek dan ten minste een pijp op voor uw vertrek," zeide de Heer
+Blaek: "Lodewijk zal wel een tondeldoos bij zich hebben."</p>
+
+<p>"Ik heb mijn vuurslag vergeten," zeide Lodewijk, zich met
+onverschilligheid omwendende. "Helding! neem eens de moeite van die
+glaasjes wat om te spoelen en in het likeurkeldertje te bergen."</p>
+
+<p>"Foei!" zeide Henri&euml;tte (ik wist nu haar naam): "dat is dameswerk: dat
+zal ik wel bezorgen."</p>
+
+<p>"Ik ben het rooken buitenslands verleerd," zeide ik, en groette nogmaals
+het gezelschap. Op de stoep gekomen, hoorde ik Lodewijk overluid zeggen:</p>
+
+<p>"Nu ja: geloof maar vrij, Jetje! dat het de zoon van den Heer Huyck zou
+wezen. 't Is een verkleede fielt, die zien komt of er iets van zijn
+gading is."</p>
+
+<p>Ik hield mij niet op om te weten of de bevallige Henri&euml;tte mijn
+verdediging op zich zou nemen, maar stapte, niet weinig ontevreden over
+de handelwijze zoo van vader als zoon, de hofstede af. Dewijl de koepel,
+wanneer men van den kant van Amersfoort kwam, voorbij het hek was, moest
+ik, den landweg vervolgende, dien nogmaals langs gaan. Toen ik zulks
+deed, lichtte ik beleefdelijk den hoed tot afscheid. De Heer Blaek
+beantwoordde mijn groet op een koele, doch gepaste wijze: zijn zoon zag
+mij aan met een onbeschaamden blik, dien ik hem met woeker teruggaf. Wat
+zijn nicht betrof, 't zij; uit verlegenheid, 't zij uit
+onverschilligheid, 't zij omdat zij aan de inblazingen van Lodewijk
+gehoor had gegeven, zij bleef met den rug naar het venster gekeerd met
+Helding praten: en mijn hoop, om nog een enkelen blik als vaarwel te
+erlangen, was in rook vervlogen.</p>
+
+<p>De bui was nu geheel over en de lucht aangenaam verfrischt door het
+onweder; slechts enkele waterlooze wolkjes dreven nog in het zwerk rond.
+Vroolijk zweefden de vogels om mij heen, als om de wederverschijning van
+het zonlicht te begroeten. De weg daarentegen was, als te denken is, nog
+glibberig en vol plassen; alleen het voetpad was redelijk;&mdash;maar ik had
+zeker al een geruimen tijd doorgestapt, eer ik, 't zij op het fraaie
+weer, 't zij op den slechten weg begon te letten; zoo geheel waren mijn
+gedachten van de zonderlinge ontmoeting op Guldenhof vervuld. Een
+onbeschrijfelijke en mij toen nog onbegrijpelijke mengeling van hoogst
+genoeglijke en alleronaangenaamste gewaarwordingen hield mij bezig. Met
+verrukking dacht ik aan het lieve gezichtje, aan de zoete, welluidende
+spraak, aan het spelend vernuft der beminnelijke Henri&euml;tte; maar met
+wrevel en misnoegen aan de zotte rol, die ik, naar mijn meening,
+tegenover haar gespeeld had. Ik ging al de woorden na, die ik had
+uitgesproken, de geheele houding, die ik had aangenomen, en ik vond al
+wat ik gezegd en gedaan had, zot en onverstandig. De oude Heer Blaek had
+mij in den aanvang, de zoon bij voortduring, onbeleefd behandeld! doch
+hunne bejegening trok ik mij minder aan dan die van Henri&euml;tte, welke
+mij, ik kon het mijzelven niet ontkennen, tot afscheid den rug had
+toegedraaid. Ongetwijfeld, dacht ik, was zij mijn gezelschap lang reeds
+moede, en blijde daarvan eindelijk ontslagen te worden: ongetwijfeld had
+ik het onderhoud, dat zij wel met mij heeft willen voeren, alleen te
+danken aan het slechte weer, dat haar dwong met mij te blijven, aan haar
+beleefdheid en aan haar vriendschap voor mijn zuster&mdash;en geenszins aan
+eenig behagen dat zij er in schepte.&mdash;Dan weder vroeg ik mij af, wat mij
+toch eigenlijk hare welwillendheid of tegenzin aanging, en hoe ik mij
+zoo verlegen kon maken over de gevoelens, te mijnen opzichte gekoesterd
+door een juffer, die ik voor de eerste maal mijns levens zag. Ik had
+toch op mijn reizen vele vrouwen en meisjes ontmoet, zoo schoon en
+misschien nog schooner dan deze: maar nooit had eene daarvan zulk een
+indruk op mij gemaakt. Was die teweeggebracht door het verrassende, het
+romaneske (gelijk men het thans zou noemen) der ontmoeting?&mdash;Maar
+zooveel ik mijzelven kende, was mijn karakter kalm en bedaard; zelden of
+nooit nam mijn ziel haar vlucht naar het gebied der verbeelding, en
+niemand had ooit uit zijn aard minder aanleg dan ik om zich idealen te
+scheppen, die met ingebeelde hoedanigheden te versieren, de
+wezenlijkheid aan den schijn op te offeren: in 't kort, een romanheld te
+worden. Ik verwonderde mij dus zelf over de onrustige beweging, die ik
+in het hoofd voelde, en over de ongewone heftigheid, waarmede mij het
+hart in den boezem klopte: ja, ik was er ten laatste niet verre af, om
+die toe te schrijven aan den invloed van den brandewijn, dien ik
+genuttigd had, en die misschien van beter en sterker allooi was dan de
+geestrijke dranken, welke men in andere landen tapte.</p>
+
+<p>Wat hiervan wezen mocht, de gespannen stemming, waarin ik mij bevond,
+verliet mij niet eer, dan toen ik, met natte voeten en een hongerige
+maag, mij voor de herberg van Eemnes bevond, alwaar ik mijzelven had
+voorgesteld het middagmaal te houden.</p>
+
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+
+<h3><a name="chap5" id="chap5"></a>VIJFDE HOOFDSTUK.</h3>
+
+<h4>HETWELK BANGE LIEDEN BIJ AVOND NIET MOETEN LEZEN.</h4>
+
+
+<p class="p-one">"Wel dat treft nou ongelukkig!" riep de waardin, na mijn schoenen bij
+het vuur in de keuken geplaatst, en mij in een opkamertje te hebben
+gelaten, waar zich een tafel bevond, beladen met de overblijfselen van
+een aldaar gehouden middagmaal: "dat is jammer, koopman! dat je nou geen
+amerijtje vroeger 'ekomen waart! dan had je mee kunnen anzitten met twee
+passeziers, die hier 'egeten hebben en bijkans al de proviand uit mijn
+huis hebben met 'epakt."</p>
+
+<p>"Zoo!" zeide ik, niet zeer gesticht over deze onwelkome mededeeling, en
+voorziende, dat mij de overgeblevene spijzen nu dubbel zouden worden
+aangerekend: "waren dat zulke schrokkers?"</p>
+
+<p>"Dat wil ik nou justement niet zeggen," antwoordde de vrouw des huizes,
+terwijl zij de overgeschoten kliekjes ontweldigde aan de duizend en eene
+vlieg, die er op aasden: "de jonge vrijster althans heit bijkans geen
+mond vol 'egeten; maar zij hebben al wat ik nog overhad an vleisch en
+nog een brood, dat ik van den bakker heb laten halen, in een groote
+blikken trommel 'estopt, die zij met zich hadden, puur as gingen zij
+naar het onbekende Zuien, en of er te Naarden of te Weesp, waar zij dan
+ook heentrokken met 'erlui huifkar, geen sikkepitje te krijgen ware."</p>
+
+<p>Het woord huifkar herinnerde mij terstond aan den man, dien ik tot Czaar
+verheven had: en ik vroeg aan de waardin of de reiziger niet een rooden
+mantel droeg?</p>
+
+<p>"Een kerel as een boom," antwoordde zij: "en dien ik niet graag alleen
+in een bosch zou ontmoeten. Ja kijk! as de vrijster niet zoo'n hupsche
+deern was 'eweest, en as ze niet alles pront betaald hadden en nog een
+fooi an de meid 'egeven toe, dan zou ik bij mijn zondige ziel 'edacht
+hebben, dat het Zwarte Piet zelvers was. Ik had warentig medelijen met
+het arme schaap, zoo bedrukt as ze keek,... maar met dat al mot je geen
+honger lijen, koopman! en ik zou deur al dat praten wel heelendal
+vergeten van je te bedienen. Nou! ik zeg, je heit ook al een weertje op
+weg 'ehad! 't Zel de boeren ook rouwen, die 'erlui hooi nog niet binnen
+'ehaald hebben. Het onze is deur Gods zegen al in de schuur, op een paar
+wagens na van een kampje, dat ver leit, heel onder Eembrugge; maar er
+zijn lui, die het altoos op het laatste laten ankomen. Heb je nog ergens
+'eschuild, koopman?"</p>
+
+<p>Niet ongenegen om aan mijn praatzuchtige gastvrouw de gelegenheid te
+verschaffen, haar tong te vieren over een belangrijker onderwerp dan
+haar hooibouw, vertelde ik haar, dat ik op Guldenhof den regen ontvlucht
+was.</p>
+
+<p>"Op Guldenhof!" herhaalde zij, eenigszins vreemd opziende: "een mooie
+plaats, h&egrave;? Ken je meneer Blaek? Hij houdt er anders niet veul van, dat
+men zoo bij hem oploopt."</p>
+
+<p>"Ik ken hem slechts van aanzien," antwoordde ik: "ook heb ik niet in
+huis, maar op den koepel geschuild."</p>
+
+<p>"Nou kijk! dat had hij eensjes motten weten!&mdash;Niet, of 't is een
+weldoend Heer, die veul an de arme lui geeft, dat mot ik zeggen: lest
+heit hij nog twee dikketonnen en een flesch wijn 'ezonden an Lijs, de
+vrouw van Tymen den varkenslachter, die een kwaje kraam 'ehad
+heit;&mdash;maar ik wil maar zeggen&mdash;hij ziet niet graag menschen bij zich:
+hij leeft zoo wat eenigjes met zen nicht en zen zeun, en een mild heer,
+dat beloof ik je.&mdash;Men zeit zoo, ze zullen een paartje worden
+samen:&mdash;Volle neef en volle nicht! 't is niet zoo as 't hoort!"</p>
+
+<p>Ik kon niet nalaten innerlijk deze uitboezeming der waardin te beamen,
+schoon niet uit dezelfde beweegreden als de goede vrouw, die, tot den
+Roomschen godsdienst behoorende, gelijk uit het gouden kruis op haar
+boezem te bemerken was, een dergelijk huwlijk af moest keuren, als met
+de kerkwetten in strijd. Intusschen had haar aanmerking mijn
+nieuwsgierigheid opgewekt.</p>
+
+<p>"En zou dat huwelijk al spoedig doorgaan?" vroeg ik.</p>
+
+<p>"Dat 'loof ik niet, koopman!&mdash;Dat jonge Heerschap is zoo wat los en
+liber, zooals ik zei: en houdt te veul van zijn vrijheid om van nou af
+aan den ketting te liggen."</p>
+
+<p>Het bericht, dat Lodewijk Blaek zijn nicht waarschijnlijk trouwen zoude,
+was mij hoogst onaangenaam geweest;&mdash;doch de gedachte, dat hij zulk een
+verbintenis niet op den waren prijs zou stellen en die als een lastigen
+band beschouwen, maakte hem volkomen hatelijk in mijn oogen.</p>
+
+<p>"Nou!" vervolgde de waardin: "ik ken 't me wel begrijpen: het meisje
+heit van der aigen niet veul, zeggen ze: en 't is maar een schraal
+poppie: hij kan wel wat beters krijgen!"</p>
+
+<p>Ik keek de waardin aan, die de slanke, bevallige Henri&euml;tte een schraal
+popje dorst noemen: het was een dikke, gezonde zus, met wangen of zij de
+hel had aangeblazen: zij scheen mij op dat oogenblik zoo afschuwelijk
+toe, dat ik niet verkoos, verder een woord met haar te wisselen; maar
+slechts verzoekende, dat zij wat spoed maken zonde, mij voor het venster
+plaatste en haar den rug toekeerde. Of zij uitgepraat had, weet ik niet:
+althans zij had de tafel opgeruimd en verliet mij, met de belofte in een
+ommezientje met het eten terug te wezen.</p>
+
+<p>Niets beters te doen hebbende, vermaakte ik mij gedurende haar
+afwezigheid met uit het raam te zien, hetwelk het uitzicht had op de
+niet verre van daar aan de overzijde van den weg gelegene kerk, een
+kloek gebouw, met twee verdiepingen en transen en van een tamelijks
+spits voorzien. Meer nabij en vlak tegenover mij stond een koepeltje,
+wat minder prachtig dan dat van Guldenhof, en het uitzicht hebbende over
+een tuintje, hetwelk geen ander plantsoen bevatte, dan eenige
+heestergewassen, in dier voege geschoren, dat zij allerlei figuren op
+een wanstaltige wijze nabootsten.</p>
+
+<p>Ik bekeek deze voorwerpen, welke mij eigenlijk bijzonder weinig belang
+inboezemden, zoo lang, totdat de wasem, welken mijn adem op de
+glasruiten had teweeggebracht, die aan mijn oog onttrok, en bleef toen
+kijken, totdat ik bespeurde, dat mijn gedachten ergens anders waren: ik
+bespeurde zulks, zeg ik, en wel aan een onwederspreekbaar teeken: ik had
+namelijk met den vinger een H en een B in krulletters op de ruit
+getrokken.</p>
+
+<p>Ik werd, toen ik dit ontdekte, eenigszins wrevelig tegen mijzelven, en
+haastte mij, deze vruchten mijner afgetrokkenheid van gedachten uit te
+wisschen, als ware ik bang geweest, dat iemand die lezen zoude en een
+geheim raden, dat ik mijzelven nog niet bewust was.</p>
+
+<p>Deze daad bracht mij opeens van het rijk der verbeelding tot het
+werkelijke leven terug: want het nu weder heldere glas deed mij iemand
+zien, die, een weinig zwaaiende, althans met geen vasten stap, van den
+kant van Soest kwam aangetreden:&mdash;en terstond herkende ik in dien
+persoon denzelfden Andries, die zulk een opschudding te Soest had
+verwekt.</p>
+
+<p>Reeds wenschte ik mijzelven geluk, dat ik niet op den weg door dien
+lastigen kwant was ingehaald geworden, toen ik tot mijn spijt
+gewaarwerd, dat onze matroos, die ongetwijfeld niet gewend was een
+kapelletje voorbij te gaan zonder eens aan te leggen, naar de huisdeur
+stevende en binnentrad. Hoe blijde was ik, dat ik in een afzonderlijk
+kamertje gezeten was! "Mits nu maar," dacht ik, "de waardin dien niet
+hier brengt om met mij te eten, gelijk zij mij met dien vreemdeling en
+zijn dochter had willen doen spijzigen!"</p>
+
+<p>Doch dit liep beter af: na een geruime poos kwam de vrouw des huizes
+terug met eenig brood en spek en een kan bier. Ik haastte mij, haar mede
+te deelen, dat ik 's morgens te Soest eenig ongenoegen gehad had met den
+man, die beneden zat, en liever niet met hem opnieuw in aanraking
+wenschte te komen.</p>
+
+<p>"Nou! ik 'eloof het wel!" zeide de waardin: "'t is een ongemakkelijke
+kompeer ook as hij begint, die eigenste Andries;&mdash;maar hij zel zich nou
+stil houen hoop ik; hij zit althans heel bedaard een glaasje bier te
+drinken, en een praatje te maken met een kennis van hem, die juist
+beneden was:&mdash;zij spreken ondertusschen een rare taal: maar die ik
+liever niet hoor dan al: 't is Duitsch <a name="FNanchor_3_3" id="FNanchor_3_3"></a><a href="#Footnote_3_3" class="fnanchor">[3]</a> en toch geen Christenziel kan
+'t verstaan: 't is net dieventaal."</p>
+
+<p>Ik maakte geen aanmerkingen op dit gezegde der waardin, hetwelk zoo
+volkomen strookte met de slechte gedachte, die ik reeds van den knaap
+had opgevat. Alleen verzocht ik haar, mij te zullen waarschuwen, zoodra
+Andries vertrokken was, daar ik niet op zijn gezelschap langs den weg
+gesteld was. Na dezen maatregel van voorzorg zette ik mij aan tafel en
+begon niet zonder graagte, op de mij voorgezette spijzen aan te vallen.
+Zoodra echter mijn eerste honger gestild was, ging ik met meer
+bedaardheid te werk, ten einde mijn maal ten minste zoo lang te rekken,
+totdat Andries de herberg zoude verlaten hebben: doch, spek en brood
+waren reeds van het bord naar mijn maag verhuisd en de stem van den
+lastigen matroos deed zich nog in het onderhuis hooren. Ik stond op,
+liep wrevelig de kamer op en neder, begon ma eindelijk verwijtingen te
+doen, dat ik voor den twistzoeker vreesde en bloosde een oogenblik over
+mijzelven.</p>
+
+<p>"Kom!" dacht ik: "waarom niet moedig de deur uitgestapt?&mdash;Misschien ziet
+mij de kerel niet eens: en, zoo hij mij al opmerkt, 't is niet gezegd,
+dat hij nu juist weer twist zou zoeken."</p>
+
+<p>"Maar neen!" vervolgde ik bij mijzelven, de deurklink, die ik reeds had
+aangevat, weder loslatende: "schoon hij mij hier al met vrede liet, hij
+zou mij op den weg kunnen volgen: en hoewel ik hem alleen wel zou durven
+staan, er steekt geene eer in, om zich zonder noodzakelijkheid bloot te
+stellen aan de aanrandingen van iemand, die zijn beroep van 't vechten
+schijnt te maken. Wie een dollen hond ontmoet en niet uit den weg gaat,
+handelt dwaas: en die dronkaard beneden is niet veel beter dan een dolle
+hond."</p>
+
+<p>Na door deze fraaie redeneering mijzelven overtuigd te hebben, dat geen
+vrees, maar hooge wijsheid mijn handelwijze bestuurde, bleef ik bij mijn
+besluit, om niet te vertrekken, dan voordat Andries vooruitgegaan was.
+Het leed echter nog een goed half uur, gedurende hetwelk ik vrij
+verdrietig het kamertje op en neer ging, al brommende over al de
+tegenspoeden, die mij beletteden mijn weg voort te zetten, en zelfs de
+aangename kennismaking van Henri&euml;tte Blaek op den achtergrond stelden:
+het leed een half uur, zeg ik, eer ik de banken in het benedenhuis
+hoorde verschuiven, en, aan het raam glurende, zag ik nu weldra Andries
+met nog een man, die oogenschijnlijk beter gekleed was dan hij, de
+herberg verlaten. Zij liepen met groote schreden voort, als menschen,
+die hun tijd verpraat, en haast hebben. Ik toefde hierop nog eenige
+oogenblikken, ten einde hun gelegenheid te gunnen, om zich ver genoeg te
+verwijderen, betaalde vervolgens de vertering, en vertrok, mijn weg
+links af naar Laren nemende.</p>
+
+<p>Ik ging echter in den aanvang niet dan langzaam voort, zoowel omdat de
+slechte staat van de wegen na den regen het loopen moeilijk maakte, als
+ten einde zeker te zijn van mijn twee wandelaars niet op zijde te komen,
+en keek ondertusschen, zooveel de slingers van den bochtigen weg mij
+zulks toelieten, voor mij uit, om te zien of ik hen ook ergens ontdekte.
+Ik had echter wel een goed kwartieruurs geloopen, eer ik iets bespeurde,
+dat op hen geleek, maar nauwelijks was ik den grenspaal voorbijgetreden,
+die Eem- van Gooiland scheidt, en zuchtte ik bij het overzien der
+schade, door den hagel teweeggebracht in de korenvelden, welke deze
+anders zoo lachende heuvelen bedekten, of ik kreeg rechts van mij af
+zeer in 't verschiet, twee personen in 't oog, die een paadje volgden,
+dat door de bouwlanden heen slingerde, en wier uiterlijk voorkomen mij
+voorkwam in allen deele gelijk te zijn aan dat van Andries en zijn
+makker.</p>
+
+<p>Ik was nu geheel gerustgesteld, en wandelde onbezorgd voort. Te Laren
+hield ik mij niet op, maar trad integendeel met dubbele schreden voort,
+daar de tijd reeds, bij al het door mij ondervonden oponthoud, verder
+was verstreken dan ik gedacht had, en de allengskens dalende zon mij
+vreezen deed, Naarden niet voor poortsluiten te zullen bereiken, hetgeen
+toenmaals in die vesting te zes uren plaats had. Wel is waar, er bestond
+nog altijd mogelijkheid om daar binnen te komen: doch hiertoe werden
+meer formaliteiten vereischt, dan ik lust had af te leggen. Terwijl ik,
+met die onaangename gewaarwording, welke ons eigen is, wanneer wij nog
+een goed eind weegs af te leggen hebben en vreezen te laat te komen, den
+heuvel beklom, die zich tusschen het bevallige Laren en de grijze
+vesting, waar ik zooeven van sprak, bevindt, zag ik een rijtuig mij van
+de hoogte af te gemoet komen, hetwelk ik, bij het naderen, voor de
+huifkar herkende, die ik des morgens te Soest had gezien, en die thans
+ledig terugkeerde. De voerman, het pijpje, dat hem tusschen de lippen
+stak, hebbende laten uitgaan, zat te dommelen en te knikkebollen op het
+krat, terwijl zijn zweep hem ontvallen, maar gelukkig was blijven
+vasthaken aan het wiel en daarmede langzaam voortslingerde.</p>
+
+<p>Ik achtte het betamelijk, den man te waarschuwen: "hei! ho h&egrave; wat! goede
+vriend!" riep ik: "gij zult een goede zweep verspelen, zoo gij niet
+oppast."</p>
+
+<p>"Wat is er?" riep de voerman, met schrik ontwakende, en door een
+natuurlijke beweging naar zijn zweep tastende: "wat wou je?"</p>
+
+<p>Het paard, dat waarschijnlijk reeds zijn bekomst van den tocht had, was
+op mijn geroep al dadelijk blijven staan, en ik wees nu aan den voerman,
+waar zich zijn onmisbaar wapentuig bevond.</p>
+
+<p>"Sta, Kees!" zeide hij tot zijn knol, die deze vermaning niet behoefde;
+want het beest had volstrekt geen plan op den loop te gaan: "dankje wel,
+koopman!" vervolgde hij, afstijgende en zijn zweep niet zonder moeite
+loswurmende.</p>
+
+<p>In weerwil van mijn haast om voort te komen, kon ik niet nalaten een
+oogenblik stil te staan, om naricht in te winnen omtrent den Roodmantel
+en de Juffer die met hem was, en vroeg ik den voerman, of hij zijn volk
+al naar Naarden gebracht had.</p>
+
+<p>"Dat weet ik niet, waar ze 'estoven zijn," antwoordde hij: "ik heb ze
+aan deuzen kant van Naarden of'ezet op een plek, daar huis noch pad te
+zien was. Waar ze wezen mosten, weet Joost: en ik vertrouw het werk maar
+half: ze lekenen allebei zoo bang om 'ezien te worden.&mdash;Maar, wat
+scheelt het mijn ook? ze hebben mijn een goeie fooi 'egeven en dus, ik
+heb niks op ze te prittendeeren. Nou, ajus koopman, en je wordt bedankt
+veur je beleefdheid."</p>
+
+<p>Met deze woorden steeg hij op; doch voor hij wegreed, riep hij mij nog
+toe: "je meugt wel voorzichtig wezen; want ik hou 't er veur, dat het
+niet pluis is buiten Naarden: ik heb een paar keeren in 't bosch hooren
+fluiten; zoodat ik blij was dat ik hier weer op den open weg kwam. Hi
+Kees! vort p&eacute;rt!"</p>
+
+<p>De huifkar verwijderde zich en ik vervolgde mijn weg, slechts weinig
+gesticht over de tijding, mij door den voerman medegedeeld. Ik poogde
+mij wel wat gerust te stellen met de gedachte, dat men het niet wagen
+zoude, iemand op den helderen dag aan te randen en wel zoo nabij een
+vesting, terwijl bovendien mijn bagage noch mijn uitrusting van dien
+aard waren, dat zij een roover in de verzoeking konden brengen;&mdash;maar de
+veronderstelling alleen, dat het geval van roof mogelijk ware, was alles
+behalve aangenaam.</p>
+
+<p>Op het hoogste punt van den heuvel gekomen, wendde ik mij even om, ten
+einde het verrukkelijk landtooneel te beschouwen, hetwelk men van daar
+geniet, over het bekoorlijk gelegen Laren, welks kerkspits en daken,
+thans fonkelend in den gloed der zon, heerlijk afstaken tegen het
+lommerlijk geboomte en de uitgestrekte akkers daarom heen;&mdash;over
+Blaricum, de beide Eemnessen, Soest, Baarn en Amersfoort: over het
+boschrijke landschap daar tusschen, en over de blauwe zee, de Stichtsche
+bergen en de grauwe heide, welke dat alles omsloten: ja, ik zuchtte
+onwillekeurig, toen ik herdacht aan den voortsnellenden tijd, die mij
+niet vergunde mij langer in dat schouwspel te verlustigen:&mdash;en aan den
+vervelenden weg, dien ik nog had af te leggen.</p>
+
+<p>Immers, wanneer men eens die hoogte over is, neemt de weg een geheel
+ander aanzicht. Geen welig groeiend geboomte, geen vruchtbare
+bouwlanden, geen landhoeven meer: aan weerszijden een dorre,
+wijduitgestrekte heide, over welke het uitzicht ten Noorden op enkele
+bosschen kreupelhout, en ten Zuiden op het donkere groen der
+'s-Gravenlandsche lusthoven stuit. Ik kon niet nalaten van, zoo dikwijls
+ik den blik naar deze laatste zijde sloeg, een vergelijking in te
+stellen tusschen de woestenij, welke ik doortrok, en die, slechts een
+uur of anderhalf van mij gelegen, oase, waar de Amsterdamsche rijkdom al
+zijn weelde en schatten ten toon spreidt. "Voorwaar!" dacht ik, "mijn
+goede tante Van Bempden, die ginds haar buitenplaats altijd vol gasten
+heeft, denkt thans weinig, dat haar neef hier eenzaam door de heide
+kuiert ... ik ben ook wel dwaas geweest, dat ik haar niet geschreven
+heb: de goede vrouw had mij zeker haar koets te Amersfoort gezonden, en
+dan was ik vrij wat meer op mijn gemak en vrij wat royaler de provincie
+binnengekomen;... maar dan had ik ook Henri&euml;tte Blaek niet ontmoet."</p>
+
+<p>Het hoofd alzoo vol hebbende van Henri&euml;tte Blaek, van mijn tante Van
+Bempden, van Andries en van de rooversbende van Zwarten Piet, kwam ik
+langzamerhand verder. De grond langs den weg, hoezeer nog altijd dor en
+zandig, droeg, naarmate ik de vesting naderde, eenige meerdere sporen
+van bebouwing: hier en daar vond ik een versch ontgonnen hoekje, en nu
+en dan kleine kampjes met peulvruchten beteeld: wat verder op groeiden
+heestergewassen langs de kanten van den weg en belemmerden al meer en
+meer het uitzicht, totdat ik eindelijk aan mijn rechterzijde een vrij
+dicht geplant boschje kreeg, hetwelk tot deze of gene rustplaats scheen
+te behooren.</p>
+
+<p>Het was op die hoogte ongeveer, dat de flauw gehoorde tonen van een klok
+of bengel, welke allengskens duidelijker in mijn ooren klonken, mij
+aankondigden, dat ik Naarden al vast naderde, doch tevens, dat ik mij
+zou moeten reppen om er nog tijdig te zijn. Terwijl ik alzoo met
+verhaasting voorttrad, kwam ik aan een plaats, waar kort te voren,
+gelijk aan het wielspoor te zien was, een wagen had omgedraaid:
+waarschijnlijk de meer vermelde huifkar. Dit zou echter mijn
+opmerkzaamheid niet bijzonder hebben getrokken, ware het niet geweest,
+dat ik, juist te dier plaatse, in 't voorbijgaan iets zag liggen,
+hetwelk ik, bij nadere beschouwing, voor een groene beurs herkende.</p>
+
+<p>Ik raapte die op en bleef eenige oogenblikken besluiteloos staan.
+Waarschijnlijk was deze beurs, welke redelijk wel voorzien scheen, aan
+een der personen, die in het rijtuig gezeten hadden en wier voetstappen
+nog bij het spoor te zien waren, bij het uitstappen ontvallen: maar hoe
+die weer aan de eigenaars terugbezorgd? de voerman was mij onbekend en
+kende zelfs, volgens zijn voorgeven, zijn passagiers niet, die hem niet
+aan een huis of plaats, maar midden op weg hadden verlaten.</p>
+
+<p>Al overpeinzende, wat mij te doen stond, opende ik onder het
+voortwandelen de beurs, ten einde te onderzoeken of zich daar ook iets
+in bevond, hetwelk mij eenig licht zou kunnen verschaffen. Ik ledigde
+het daarin beslotene in mijn hand: het was een goede som in gouden
+rijders en dukaten, en bovendien een gouden zegelring, met een fraaien
+koralijn, waarop een wapen zeer kunstig gesneden was. Terstond liet ik
+het goud weder in de beurs glijden en vestigde al mijn aandacht op het
+wapen, in de hoop dat mij dit op den goeden weg zoude helpen om den
+eigenaar terug te vinden; maar nauwelijks had ik gezien, dat het in een
+Sint-Andrieskruis met omgekrulde punten bestond en bovendien met
+talrijke sieraden omslingerd was, waarvan ik de beteekenis niet zoo
+spoedig kon ontcijferen, of ik hoorde opeens in de nabijheid een gefluit
+en te gelijk een geritsel van takken, alsof iemand zich een weg door de
+struiken baande. Ik verschrikte, zag om: en ziet! daar sprong een kerel
+van den hoogeren boschkant op den weg en klopte mij op den schouder met
+den uitroep "<i>annemekanneme me&ecirc;samen</i>!</p>
+
+<p>Ik stond verzet: ik wist dat deze woorden, wier rechte samenhang of
+beteekenis ik nooit heb kunnen uitvorschen, zooveel moesten te kennen
+geven, als: "wij deelen het gevondene te zamen:"&mdash;en, wat mijn
+ontsteltenis niet weinig vermeerderde, was de omstandigheid, dat ik in
+den man, die mij zoo vrijpostig op zijde kwam, mijn vriend Andries
+herkende, en de overtuiging, dat hij mij de beurs had zien oprapen.</p>
+
+<p>Ik zag terstond in, dat een onverschrokkene houding alleen in staat
+ware, den vent van mij af te houden, en, mijn stok met kracht
+omvattende, zag ik hem scherp in 't gezicht en vroeg, wat hij begeerde.</p>
+
+<p>"Wat ik begeer!" herhaalde hij met een hoonenden lach: "wel! niet meer,
+hoop ik, dan wat mij van rechtswege toekomt. Ik heb die beurs net even
+gauw gezien als jij: en ik wou er juist op an laveeren, toen jij er zoo
+vlak voor-de-wind op aanschoot: je moet niet denken, dat jij alleen
+recht heit, om die geeltjes bij moeder Kee te gaan verzwendelen: ik heb
+ze al zoo noodig als jij."</p>
+
+<p>Ik was staande deze redeneering van Andries met hem vooruitgewandeld,
+maar hield hem niettemin in het oog, gereed hem voor te komen bij de
+minste verdachte beweging die hij maakte: "al wat gij zegt moge waar
+zijn," zeide ik: "maar hetgeen ik gevonden heb, behoort noch aan u noch
+aan mij, en ik ben voornemens het den rechten eigenaar terug te
+brengen!"</p>
+
+<p>"Ei! ei!" zeide Andries, een spottend gezicht zettende: "terugbrengen!
+wel dat bedenk je fijn! denk je dat ik je uitvluchten niet merk en geen
+lont ruik? Je wilt met ongebroken lading wegzeilen; maar dat gaat zoo
+niet: je zult bijdraaien, kameraad! of we zullen jou enteren."&mdash;En dit
+gezegd hebbende, floot hij ten tweedenmale.</p>
+
+<p>De zin der geuite woorden was te duidelijk om kwalijk verstaan te
+worden: ik was nu overtuigd dat Andries niet slechts een twistzoeker,
+maar een struikroover was, en dat ik mij van hem moest ontslaan eer hij
+hulp kreeg: met vaardigheid lichtte ik mijn knuppel op en deed dien op
+een niet zachte wijze op zijne, reeds naar mij uitgestoken handen
+nederkomen, waarna ik het met allen spoed op een loopen zette, in de
+hoop van alzoo den medehelpers van Andries, zoo hij die al had, te
+ontkomen.&mdash;De vlucht was mij echter van geen nut; want nauwelijks was ik
+tien passen verder, of twee andere kerels sprongen van weerszijden uit
+de struiken voor den dag: en terwijl de een mij den pas afsneed, greep
+mij de ander in den kraag.</p>
+
+<p>"Pas op, Haentje! dat hij je de loef niet afsteekt," riep Andries,
+toesnellende: "hij wou het mij draaien, maar hij zel er voor bloeien,
+nou hij voor drie ankers leit."</p>
+
+<p>"Verroer u niet, of het gaat er door," duwde mij Haentje te gemoet, in
+wien ik den man herkende, met wien Andries uit Eemnes vertrokken was: en
+meteen zette hij mij een mes op den strot.</p>
+
+<p>"Kom Koopman!" zeide toen de derde roover, met veel bedaardheid een
+pistool voor den dag halende, hetwelk hij mij voorhield: "laat u raden:
+alle tegenstand ware onnut: overhandig ons goedschiks hetgeen gij aan
+goud en zilver bij u mocht hebben: gij zult daarna eens zoo luchtig
+voortwandelen."</p>
+
+<p>Ik zag dezen man, terwijl hij sprak, in 't gezicht. Hij was iemand van
+een allergunstigst uiterlijk, dat merkelijk afstak tegen het hatelijke
+voorkomen van Andries en de bruine, fielterige tronie van Haentje. Zijn
+gelaatstrekken waren, ja, eenigszins verschroeid en verhard, als die van
+iemand, die in verre landen gereisd heeft; maar toch regelmatig en
+innemend; geestigheid fonkelde in zijn gitzwarte oogen: en krullende
+lokken van dezelfde kleur versierden zijn schedel. Zijn gewaad
+daarenboven, dat uit een deftigen zwarten rok en broek bestond, zoude
+aan niemand in hem den struikroover hebben doen vermoeden.</p>
+
+<p>Alle weerstand was vruchteloos: ik lag letterlijk, zooals Andries zich
+had uitgedrukt, voor drie ankers vast. "Indien het niet anders kan,"
+zeide ik, "neem dan hetgeen ik bezit: voor geweld moet ik zwichten."</p>
+
+<p>"Ziet! dat is gesproken, gelijk een verstandig man betaamt," zeide de
+Zwartrok, op den vriendelijken toon, welken een grootvader zonde
+aannemen ter aanmoediging van zijn kleinzoon, die hem een
+verjaringsgedicht was komen opzeggen: "en daar gijzelf niet rijk
+schijnt, zullen wij ook matig in onze eischen zijn en u nog een paar
+dubbeltjes overlaten om te Naarden een slok te koopen en van den schrik
+te bekomen."</p>
+
+<p>"Niet rijk!" herhaalde Andries: "zoo meteen is hij nog op onze eigene
+kust komen kapen en heeft een beurs vol goud van den weg opgevischt&mdash;ik
+heb hem net bijtijds gepraaid, anders was hij er mede schoot gegaan;
+want dat doet er niet toe ... wou jij hem laten loopen, Pieterbaas? ik
+heb hem hedenmorgen al gewaarschuwd, dat hij niet weer in mijn vaarwater
+zou komen ... en mijn woord moet ik houen, weet je.".</p>
+
+<p>Deze woorden boezemden mij geen geringe bezorgdheid in, en ik sloeg het
+oog met ongerustheid op den in 't zwart gekleeden roover, tot wien
+Andries zijn rede wendde. Ik sidderde, toen ik hem de wenkbrauwen zag
+samentrekken en op een korten gebiedenden toon hoorde zeggen: "kent gij
+hem?&mdash;In 't bosch dan met hem!"</p>
+
+<p>Dit bevel was nauwlijks geuit of de schelmen namen mij op en sleepten
+mij tegen de hoogte op en door de struiken.</p>
+
+<p>Een koude rilling liep mij door de aderen; want welk ander oogmerk kon
+men hebben met mij van den weg af te voeren, dan dat van mij uit te
+schudden en te vermoorden? Ik vormde intusschen het vast besluit, mijn
+leven niet dan ten duurste te verkoopen, en alle middelen, welke list of
+geweld mij aan de hand mochten doen, ter ontkoming aan te wenden. Voor
+het oogenblik echter viel er aan geen wederstand te denken; want ik
+bleef het koude staal tegen mijn nek en den mond van het pistool op de
+borst voelen; maar, toen wij allengskens wat verder in het kreupelbosch
+geraakten, waar ik mij met opzet als een levenloos lichaam doorheen liet
+sleuren, vonden zich de roovers genoodzaakt hunne moordtuigen een
+oogenblik van mij af te houden: Haentje om een tak af te snijden, die
+hem in den weg was, en de Zwartrok, om zijn hoed op te rapen, die aan
+een struik was blijven haken. Ik oordeelde, dat nu het gunstige
+oogenblik ter mijner verlossing gekomen was; ik rees eensklaps weder op,
+en mij van Andries, die mij nog vasthield, losrukkende, maakte ik
+rechtsomkeert, sprong over de mij in den weg staande struiken heen en
+liep nu al wat ik loopen kon om den heirweg weder te bereiken. Het bleek
+mij echter daarna dat ik een verkeerden kant had ingeslagen: weldra
+bevond ik mij, bijna gelijktijdig met de drie knapen, die mij onder de
+afgrijselijkste vervloekingen achtervolgd waren, op een klein open
+kampje, met mislukte rogge beteeld, en waar een voetpad dwars
+doorheenliep. Mijn krachten waren uitgeput: ik bemerkte, dat ik weldra
+zou ingehaald worden, en keerde mij derhalve als wanhopend om.</p>
+
+<p>"Waagt het niet, mij te naderen," riep ik, mijn stok, dien ik altijd was
+blijven behouden, met gezwindheid om mij heen zwaaiende.</p>
+
+<p>Mijn houding boezemde den schurken eenig ontzag in. Hij, die de hoofdman
+der bende scheen, haalde den haan van zijn pistool over.</p>
+
+<p>"Laat die gekheid varen," zeide hij, op mij aanleggende, "of het gaat er
+door."</p>
+
+<p>"Maak maar gerucht," hernam ik: "de justitie is u al op 't spoor."</p>
+
+<p>"Hij heeft voorden duivel gelijk ook," hernam de Zwartrok, lachende, en
+stak meteen zijn pistool, dat waarschijnlijk ongeladen was, weder bij
+zich: "maar, het zal hem weinig baten." Dit zeggende, haalde hij een
+kort rapier van onder zijn kleederen voor den dag, trok zijn rok uit, en
+kwam met het ontbloote staal op mij af. Ik verdedigde mij een korte
+poos, onder het aanhoudend geschreeuw van: "moord! moord! dieven!" maar
+het gelukte eindelijk aan den knaap, die den naam van Haentje droeg,
+mijn arm te vatten op het oogenblik dat ik daarmede een stoot van den
+hoofdman afweerde: en te gelijkertijd voelde ik mij door Andries bij de
+beenen grijpen en van den grond lichten. Ik stortte voorover, en achtte
+mijn laatste uur geslagen te zijn, toen ik op het onverwachts een
+krachtigen vuistslag op het hoofd van een mijner bespringers hoorde
+klinken en Andries naast mij op 't gras zag neertuimelen. Ik rees op, en
+ziet! de vreemdeling met den rooden mantel stond met opgeheven hand aan
+mijn zijde. Hij droeg geene wapens en toch schenen zijn forsche houding,
+zijn onverwachte verschijning en de krachtige wijs, waarop hij Andries
+het gewicht van zijn arm had leeren kennen, diens makkers met
+verbijstering te hebben geslagen: althans zij bleven een wijl
+besluiteloos staan. Echter vatteden zij weldra weder moed: en terwijl
+Haentje zijn mes opraapte, dat hem bij de worsteling ontvallen was, liep
+de hoofdman met opgeheven staal mijn redder tegemoet.</p>
+
+<p>"Hoe is het, Zwarte Piet? Kent gij mij niet meer?" vroeg deze, zonder
+zich te verroeren, en hem strak aanziende.</p>
+
+<p>"Is het wel mogelijk!" zeide Zwarte Piet, met verbazing, terwijl hij
+zijn rapier zakken liet, en zijn hoed haastig afnam: "zijt gij het zelf,
+Kapitein! of is het uw geest?"</p>
+
+<p>De andere roover wilde toespringen, maar de hoofdman deed hem door een
+wenk op zijn plaats blijven.</p>
+
+<p>"Is dat uw handwerk tegenwoordig?" vervolgde de Roodmantel, op een
+verwijtenden toon: "moest ik zoo iets verwachten van iemand, die onder
+mij gediend heeft?"</p>
+
+<p>"Ja, Kapitein!" zeide Zwarte Piet, met een deemoedig gezicht, en zijn
+hoed tusschen de handen wrijvende: "wat zal ik u zeggen? 't Is een
+slechte tijd, en...."</p>
+
+<p>"Geen woord meer!" hernam de vreemdeling: "neem uwen makker op, zoo hij
+niet loopen kan: en zorgt, dat gij voor den nacht alle drie den omtrek
+van Naarden verlaten hebt, of gij zult de galg niet ontsnappen, dat
+beloof ik u."</p>
+
+<p>De roover zette, zonder een letter te antwoorden, den hoed weder op het
+hoofd, stak zijn rapier in de scheede, trok zijn rok aan, en gelastte
+Andries op te staan en hem te volgen. De schelm, die intusschen weder
+was bijgekomen, voldeed terstond aan het eerste gedeelte van het
+verzoek, maar had naar het tweede geen ooren.</p>
+
+<p>"Voor den d....!" zeide hij, den vreemdeling en mij met een woedenden
+blik aanziende: "zullen wij vlag strijken, zonder die schooiers nog eens
+de volle laag te geven?"</p>
+
+<p>"Ja!" zeide Haentje, zijn hoofdman met bevreemding aanziende: "ik
+begrijp niet...."</p>
+
+<p>"Gij begrijpt niet?... Gij behoeft ook niets te begrijpen, domme ezels
+die gij zijt," zeide Zwarte Piet, hen elk bij een arm nemende: "gij ziet
+den man, die daar staat: zoo hij mij gelastte u beiden op te hangen, ik
+zou het doen ook, voelt gij. Kom! kom! geen praatjes meer. Gij weet,
+waar wij elkander terugvinden en maakt dat gij van hier komt, of ik zal
+u beenen maken."</p>
+
+<p>Hoewel de twee schelmen vrij wat forscher uiterlijk hadden dan hun
+hoofdman, schenen zij echter gewoon van voor den zedelijken invloed des
+laatsten hetzelfde ontzag te voeden, als deze wederkeerig aan den
+vreemdeling betoonde: en, schoon eenigszins brommende en schoorvoetende,
+trokken zij langs verschillende kanten het bosch in en weldra uit ons
+gezicht.</p>
+
+<p>"Is er nog iets van uw dienst, Kapitein?" vroeg de roover, zoodra zij
+vertrokken waren, den vreemdeling beleefd naderende.</p>
+
+<p>Deze vergenoegde zich met van neen te schudden.</p>
+
+<p>"Indien gij mijn diensten noodig mocht hebben," vervolgde hij: "mijn
+adres is altijd te bevragen bij Maaike Katers, in den Duivelshoek, te
+Amsterdam."</p>
+
+<p>Hier zweeg hij plotseling en sloeg een argwanenden blik op mij:</p>
+
+<p>"Ik heb mij daar mooi verpraat," zeide hij: "maar!" hier werd de toon
+zijner stem, die, zoodra hij tegen den vreemdeling sprak, beleefd en
+welluidend was, weder kort en scherp: "Mijnheer! gij zijt gewaarschuwd,
+voorzichtig te zijn."</p>
+
+<p>"Ik zal dat alles wel schikken," zeide mijn redder. "Maak maar, dat gij
+nu van hier komt, en gij zult niets te vreezen hebben."</p>
+
+<p>De roover glimlachte op eene wijze, welke zien liet, dat hij geheel
+tevreden gesteld was, boog zich en was spoedig uit ons gezicht.</p>
+
+
+<div class="footnote"><p><a name="Footnote_3_3" id="Footnote_3_3"></a><a href="#FNanchor_3_3"><span class="label">[3]</span></a>
+Zoo noemde men indertijd de taal, welke men sedert Hollandsch of nog
+verkeerdelijker Nederlandsch genoemd heeft. Zoo zegt ook Krelis Louwen in
+net blijspel van dien naam, II Bedrijf 10 tooneel.<br /><br />
+
+<span style="margin-left: 10em;">We praeten ummers allemael<br /></span>
+<span style="margin-left: 10em;">Oprechte zuivre Duitsche tael.<br /></span>
+<br />
+Noot van den Uitgever.</p></div>
+
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+
+<h3><a name="chap6" id="chap6"></a>ZESDE HOOFDSTUK.</h3>
+
+<h4>WAARIN ONZE HELD VOOR DE TWEEDE REIS OP DENZELFDEN DAG GEVAAR LOOPT VAN
+ZIJN HART TE VERLIEZEN.</h4>
+
+
+<p class="p-one">Ik had dit gansche tooneel met een stomme verbazing beschouwd, onbekwaam
+om de betrekking te verklaren, welke er tusschen mijn redder en den
+hoofdman der roovers bestond, en dezen zoo gedwee het veld voor hem
+ruimen deed. Was de ontzagwekkende vreemdeling misschien ook zelf het
+hoofd geweest eener meer uitgebreide bende? en moest ik zijn invloed op
+Zwarten Piet, en den naam van Kapitein, dien deze hem gaf, daaruit
+afleiden? Wat hiervan wezen mocht, ik voelde mij van eerbiedige
+bewondering doordrongen voor den man, die, wapenloos, en, bijna alleen
+door het vermogen van zijn wil, mij uit de handen van drie boosdoeners
+verlost had: en, zoodra het geritsel der struiken, waardoor zich Zwarte
+Piet een weg baande, en waarnaar de vreemdeling aandachtig scheen te
+luisteren geheel had opgehouden, begon ik, in de warmste bewoordingen,
+mijn erkentenis aan hem uit te drukken voor den dienst, dien hij mij
+bewezen had.</p>
+
+<p>Hij ontving mijn betuigingen met koelheid: "al genoeg," zeide hij, na
+een poos zwijgens: "ik was u wederkeerig een dienst schuldig, ter
+vergelding van dien, welken gij mij hedenmorgen bewezen hebt."</p>
+
+<p>"Geloof, Kapitein!" zeide ik, hem den titel gevende, welken Zwarte Piet
+omtrent hem gebezigd had, "dat mijn dankbaarheid...."</p>
+
+<p>"Verschoon mijl!" viel hij mij kortaf in de rede: "ik heb thans geen
+tijd om al het fraais aan te hooren dat gij mij zeggen wilt. Ik heb iets
+op den weg verloren en moet mij haasten het op te zoeken; want het is
+allemans gading, en...."</p>
+
+<p>"Een groene beurs!" riep ik uit, verheugd over de gelegenheid, welke
+zich aanbood van hem op mijn beurt een dienst te bewijzen.</p>
+
+<p>"Hebt gij haar gevonden?" vroeg hij, terwijl hij al rechts en links van
+het pad langs den grond keek.</p>
+
+<p>"Zij bevatte goudstukken," vervolgde ik: "en bovendien...."</p>
+
+<p>"En een ring met een stempel," zeide hij, den volzin besluitende.</p>
+
+<p>"Hier is zij," hernam ik, de beurs voor den dag halende, en met
+blijdschap aan den eigenaar ter hand stellende, "door mij te redden hebt
+gij meteen uw eigendom gered"&mdash;en ik verhaalde hem, hoe die beurs de
+voorname aanleiding was geweest mijner ontmoeting met de roovers.</p>
+
+<p>"Het is als ik gedacht had," zeide de Kapitein: "ik heb den voerman op
+den weg betaald en toen zeker de beurs naast mijn zak in de plaats van
+er in gestoken. Gij hebt mij inderdaad een gewichtigen dienst bewezen.
+Te oordeelen naar uw wezen en uw spraak," vervolgde hij, terwijl hij mij
+met opmerkzaamheid beschouwde: "schijnt gij tot een deftigen stand in de
+maatschappij te behooren en zou ik u misschien met een aanbieding
+beleedigen. Daar echter uw plunje geen weelde aanduidt, meen ik niet
+onbeleefd te handelen, door u een geringe <i>douceur</i> voor de genomene
+moeite te schenken." En terzelfder tijd nam hij een paar goudstukken
+tusschen de vingers en stak mij die toe.</p>
+
+<p>"Ik dank u," zeide ik: "uw aanbieding is zoo bescheiden gedaan, dat zij
+mij niet beleedigen kan. Ik behoef geen belooning, ik ben de zoon van
+den Heer Huyck, den Hoofdschout van Amsterdam, en zoo ik u van eenigen
+dienst kan zijn...."</p>
+
+<p>"Zoo!" zeide hij, terwijl zijn gelaat zich op een zonderlinge wijze
+samentrok: "de zoon van den Hoofdschout moest zich, minder dan iemand,
+alleen wagen op onveilige wegen."</p>
+
+<p>Hier zweeg hij een poos, deed het geld weder in de beurs en vervolgde op
+deze wijze:</p>
+
+<p>"Het was ongetwijfeld uw voornemen heden tot Naarden te gaan."</p>
+
+<p>"Ik vrees," zeide ik, "dat het te laat zal zijn de stad nog voor
+poortsluiten te bereiken: ook hoor ik de klok niet meer luiden; echter
+zou ik van meening zijn, dat ik derwaarts behoor te gaan, om rapport te
+maken van de ontmoeting, die mij is overkomen ... en zoo UEd. mij wildet
+vergezellen...."</p>
+
+<p>"Dat noem ik spreken, gelijk den waardigen zoon eens Hoofdschouts
+betaamt," zeide de vreemdeling, met een gemaakten lach: "maar ik voor
+mij gevoel geene roeping om aan de bruggen mijn keel heesch te
+schreeuwen en bij elken schildwacht een half uur te wachten tot de
+korporaal der ronde komt, en dan van de beleefdheid van dezen af te
+hangen om teruggezonden te worden of den halven nacht in het wachthuis
+door te brengen, ten einde de zotte verhooren te ondergaan, welke bij
+een zoodanige gelegenheid nooit missen."</p>
+
+<p>"Zooals UEd. wil," zeide ik: "doch ik meen dat er aan deze zijde buiten
+de poort een vrij goede herberg is, <i>Jan Tabak</i> of een dergelijken naam
+voerende;&mdash;zoo wij daarheen gingen en iemand zonden, om...."</p>
+
+<p>"Niets van dat alles," zeide de vreemdeling, met de hand een ongeduldige
+beweging makende: "laat Zwarte Piet met zijn bende elders gaan om zich
+te doen ophangen: ik wil de koord daartoe niet spinnen. Wat u betreft,
+handel zooals gij het goedvindt: ik schrijf u geene wetten voor; maar
+zoo gij mij gelooft, en er eenigszins prijs op stelt om mij genoegen te
+geven, zult gij hedenavond niet naar stad gaan; integendeel stel ik u
+voor tot mijnent te vernachten: en zoo gij de eenvoudige huisvesting
+voor lief nemen wilt, welke een eenvoudige boerenwoning u kan
+verschaffen, zal ik mij aan u verplicht rekenen."</p>
+
+<p>Ik beken, dat ik eenigszins over deze aanbieding verzet stond, en
+aarzelde, hoe die te beantwoorden. Juist de schijnbare gulheid en
+openhartigheid, waarmede zijn voorslag gedaan werd, boezemden mij
+wantrouwen in; want ik wist die niet te rijmen met de geheimzinnigheid,
+welke zijn overige daden en gezegden tot nog toe omsluierd had, en het
+kwam mij onverklaarbaar voor, dat iemand, die zich voor 't overige
+gedroeg, als wilde hij alle nasporing en onderzoek ontwijken, de
+onvoorzichtigheid zou hebben, een hem onbekenden jongeling, en dat nog
+wel den zoon eens Hoofdschouts, in zijn verblijf toe te laten, ja te
+noodigen. Met dat al, ik gevoelde weinig trek om alleen stadwaarts te
+kuieren en mij nogmaals bloot te stellen aan een ontmoeting met de
+lieden, uit wier handen ik zooeven verlost was: nieuwsgierigheid spoorde
+mij aan, om nader uit te vorschen, wie toch mijn redder wezen mocht: en
+dit een en ander te zamen gevoegd deed mij besluiten het gedane voorstel
+te aanvaarden, onder de betuiging mijner erkentelijkheid en tevens van
+de hoop, dat ik door mijn verblijf geen ongelegenheid aan mijn gastheer
+zoude veroorzaken.</p>
+
+<p>"Volstrekt niet," zeide deze, terwijl hij met haast het voetpad weder
+insloeg, hetwelk hij was langs gekomen: "alleen door hier te blijven
+draaien, zou ik in ongelegenheid kunnen geraken."</p>
+
+<p>"In dat geval vergezel ik u terstond," zeide ik, en volgde hem op het
+ingeslagen spoor. Het paadje geleidde ons weldra op een hollen dwarsweg,
+aan weerszijden dicht begroeid met doornestruiken, en door de gevallene
+regens op vele plaatsen zoo vol water staande, dat men werk had voort te
+komen.</p>
+
+<p>"'t Is hier slecht wandelen, Kapitein!" zeide ik, mijn voet losrukkende,
+die in de modder was blijven steken.</p>
+
+<p>"Dat kan ik niet ontkennen," antwoordde hij: "maar mag ik vragen, waarom
+gij mij den titel van Kapitein toekent?"</p>
+
+<p>"Ik heb u door een dier lieden van zooeven aldus hooren noemen," hernam
+ik.</p>
+
+<p>"Wel mogelijk!" zeide hij, met een spottenden blik naar mij omziende:
+"maar omdat die gekken mij zoo noemen, moet daarom een verstandig
+jongmensch hun voorbeeld volgen? Ik heb op dien naam thans even zoomin
+aanspraak als op dien van Czaar, waarmede gij mij van morgen vereerd
+hebt. Gij kunt alle titels met mij sparen, vervolgde hij op een vrij
+hoogen toon: "ik heet eenvoudig Bos ... althans voor het tegenwoordige."</p>
+
+<p>Ik zweeg en volgde, gelijk een hond, die een kastijding ontvangen heeft,
+zonder verdere woordenwisseling mijn geleider, wiens groote stappen ik
+moeite had bij te houden. Ik dacht, dat die fatale holle weg nimmer
+zoude eindigen, toen wij ten laatste aan een klein boerenhekje kwamen,
+hetwelk de Heer Bos openstootte en waar wij doortrokken. Een vrij smal
+pad, hetwelk door een dichtvallend hekje gesloten was, bracht ons weldra
+van achteren op een moestuin, aan welks einde ik een landhoeve
+gewaarwerd, welke ik veronderstelde dat het doel onzer wandeling zijn
+zoude.</p>
+
+<p>Ik bedroog mij niet. Op het geblaf van een naast de deur aan een ketting
+gelegen mopshondje, ging de voordeur open, en een zwarte gedaante, van
+welke de meer en meer vallende duisternis mij alleen toeliet de vormen
+te onderkennen, trad haastig naar buiten en fluisterde van verre: "Zijt
+gij het, Vader?"</p>
+
+<p>"Stil! stil!" antwoordde deze: "ik kom niet alleen ... dezen weg op,
+Mijnheer!... waar is de oude Martha?"</p>
+
+<p>"Bezig met het avondeten te bereiden," antwoordde de dochter op een nog
+flauweren toon, terwijl ik meende te bespeuren, dat zij met weinig
+verwonderd was over de aankomst van een zoo onverwachten gast als ik.</p>
+
+<p>"'t Is wel!" antwoordde haar vader, binnentredende: "breng Mijnheer in
+het opkamertje: hij zal van nacht hier blijven: ik ga even met Martha
+overleggen, waar wij hem huisvesten zullen."</p>
+
+<p>Dit zeggende, opende hij de deur van een soort van keuken, alwaar ik een
+oude vrouw zag nedergehurkt en bezig met koeken te bakken. Hij trad
+binnen en, de deur achter zich sluitende, liet hij mij met zijn dochter
+alleen, beiden voorzeker evenzeer met onze figuur verlegen. De jonge
+Juffer althans oogde haar vader met verbazing na en wendde vervolgens de
+vragende blikken op mij.</p>
+
+<p>Ik begreep dat de welvoeglijkheid eenige verontschuldiging vorderde.</p>
+
+<p>"Mejuffer!" zeide ik: "ik vrees, dat ik hier ongelegenheid zal
+veroorzaken; maar Mijnheer uw vader heeft gewild, dat...."</p>
+
+<p>"Wat mijn vader begeert, moet volbracht worden," antwoordde zij, met een
+vaste stem en een deftige hoofdbuiging: "wees zoo goed mij te volgen."
+Dit gezegd hebbende, keerde zij zich om en besteeg een trapje, dat naar
+een klein vertrekje geleidde, waar binnen ik haar volgde.</p>
+
+<p>Zij schoof mij een stoel toe: ik nam echter geen plaats; maar bleef met
+de eene hand op de leuning rusten: mijn hoofd was zoo vol en al mijn
+denkbeelden door de vreemde ontmoetingen van den dag zoo verward, dat ik
+nauwelijks wist of ik droomde, dan of ik waakte. Intusschen bleef mijn
+geleidster over mij staan, in de houding van iemand, die een opheldering
+verwacht, en ik achtte het mijn plicht, haar die te geven.</p>
+
+<p>"Uw Heer vader," zeide ik, "heeft mij zooeven het leven gered. Zonder
+zijn grootmoedige tusschenkomst had het er slecht met mij uitgezien.</p>
+
+<p>"Is u eenig ongeval overkomen?" vroeg zij, op een deelnemenden toon.</p>
+
+<p>Ik was op het punt, haar mijn wedervaren te verhalen, toen het denkbeeld
+mij opeens voor den geest kwam, dat mijn gastheer het wellicht niet zou
+goedkeuren, zoo zijn dochter van het voorgevallene onderricht en alzoo
+noodeloos verontrust werd. Ik vergenoegde mij dus met te antwoorden: "uw
+Heer vader zal u voorzeker wel zelf willen mededeelen, op welke wijze
+hij zich een eeuwige aanspraak op mijn dankerkentenis verworven heeft."</p>
+
+<p>"Maar neem toch plaats, Mijnheer!" hernam zij, na eenige oogenblikken
+zwijgens, waarschijnlijk bespeurende, dat ik niet genegen was, haar
+verder bescheid te geven. "Mijn vader zal ongetwijfeld dadelijk hier
+zijn. Vergun mij u een oogenblik hier alleen te laten. Ik ga eens zien,
+of ik hem ook van dienst kan zijn."</p>
+
+<p>Met deze woorden zweeg zij en vertrok, de deur zorgvuldig achter zich
+sluitende.</p>
+
+<p>Mijn eerste beweging, zoodra ik mij alleen bevond, was, op mijne knie&euml;n
+te vallen en den innigen dank mijns harten te brengen aan den
+Almachtigen God, die mij zoo genadiglijk uit het doodsgevaar verlost
+had. Niet slechts om mijnentwille dankte ik Hem, maar ook voor mijn
+ouders en dierbaarste betrekkingen; want ik ijsde op het bloote
+denkbeeld van hun ontsteltenis en rouw, indien zij eens vernomen hadden,
+dat die zoon, wiens leven op een zoo langdurige reis en in vreemde
+landen in gezondheid was gespaard gebleven, in zijn eigen vaderland en
+zoo nabij het doel zijner bestemming door het moordend staal van roovers
+ware gevallen. Ik bleef een geruimen tijd in die gestalte; want mijn
+gemoed was vol en mijn ziel in een staat van hooge spanning: een
+natuurlijk gevolg van mijn toestand. Toen ik oprees, voelde ik mij
+vermoeid en afgemat, en zonk met gesloten oogen en gevouwen handen op
+mijn stoel neder.</p>
+
+<p>Langzamerhand begonnen mijn denkbeelden op te klaren: de ontmoeting met
+de dieven speelde mij nog wel voor den geest; maar meer nog trof mij de
+zonderlinge gril van het noodlot, die mij tweemalen op eenen dag, en
+telkens op een zoo vreemde wijze, in kennis met een onbekende Juffer
+bracht. Ik gevoelde thans echter minder opgewektheid dan des morgens om
+mijn hof aan mijn gastvrouw te maken en bij haar den galanten ridder te
+spelen; de doorgestane nattigheid, vermoeienis en schrik, en een zekere
+ongerustheid, welke ik voedde omtrent hetgeen nog volgen moest, zouden
+mij daartoe buiten staat hebben gesteld.</p>
+
+<p>De jonge Juffer bleef intusschen weg, en ik moet tot mijn schaamte
+bekennen, dat mij dit eenige ongerustheid begon te baren: vooral in
+aanmerking der omstandigheid, dat zij den grendel op de deur geschoven
+had, en dat ik mij dus in het kamertje opgesloten en gevangen bevond.
+"Wie weet," dacht ik nu, "of die Heer Bos, of zooals hij heeten mag,
+niet eenig voornemen omtrent mijn persoon koestert? Het is duidelijk,
+dat hij onbekend wil zijn: zou hij ook de verspieder zijn van deze of
+gene vreemde mogendheid, en geheime plannen vormen, verderfelijk voor
+het Gemeenebest? Ik ben lang uitlandig geweest en dus niet op de hoogte,
+om goed met onzen politieken toestand bekend te zijn. Er is misschien
+een omwenteling, een oorlog ophanden. Deze man kan een avonturier zijn,
+een hoofd van kwalijkgezinden, die mij gevangen wil houden, uit vreeze
+dat ik zijn aanwezigheid alhier aan mijn vader verklikken zal."</p>
+
+<p>Ik bleef bij dit laatste vermoeden staan, hetwelk mij, alles overdacht
+hebbende, het aannemelijkste voorkwam, en hield mij intusschen bezig met
+het opnemen van het kamertje, dat ik nu oordeelde mij ten kerker te
+verstrekken.</p>
+
+<p>Dit onderzoek was spoedig volbracht. De meubelen bestonden uit een
+vermolmd, wormstekig noteboomhouten kabinet, op gedraaide pooten,
+hetwelk naast de deur stond en met drie porseleinen vazen pronkte, in
+eene van welke een ruiker van verlepte goudsbloemen geplaatst was.
+Daartegenover bevond zich de kleine, met gewast taf bedekte tafel,
+aangeschoven tegen het venster, dat in lood was gezet en met drie
+ijzeren bouten voorzien, welke alle gedachte op ontkoming van die zijde
+verijdelden. Bij de tafel stonden drie gemeene houten stoelen: de beide
+vakken rechts en links waren betimmerd met dubbele deuren, die
+vermoedelijk bedsteden verborgen.</p>
+
+<p>De avond begon te vallen, en ik ongeduldig te worden: juist wilde ik
+beproeven of ik de deur niet kon openen en onder het een of ander
+voorwendsel naar beneden gaan, toen ik een bedaarden stap op de trappen
+hoorde. De grendel week en de dochter mijne gastheers stond voor mij,
+met een glas water in de hand.</p>
+
+<p>"Mijn vader heeft mij alles verhaald," zeide zij, met een eenigszins
+ontstelde stem; "wij ook zijn u dank verschuldigd: ik heb gedacht, dat
+gij wellicht zoudt verlangen, iets te drinken ... en ik geloof, niet ten
+onrechte: maar ga toch zitten: gij beeft er, dunkt mij, nog van."</p>
+
+<p>Zij reikte mij het glas toe: ik wilde het aan den mond brengen, maar
+juist toen zag ik, dat het troebel was: de gedachte, of er ook een
+slaapdrank in gemengd was, kwam mij pijlsnel voor den geest.</p>
+
+<p>"Neem het maar," vervolgde zij: "'t is klaar water, waarin ik eenige
+droppels spiritus heb gedaan. Ik zou u gaarne wijn aanbieden; maar dien
+hebben wij niet."</p>
+
+<p>Ik schaamde mij nu over mijn argwaan: en het meisje, dat zoo minzaam en
+hartelijk tegen mij sprak, geen minder vertrouwen waardig achtende dan
+Alexander aan zijn geneesheer betoonde, dronk ik het glas in langzame
+teugen ledig.</p>
+
+<p>"Te veel goedheid!" zeide ik, terwijl mijn tanden tegen het glas
+kletterden: "inderdaad! gij komt mijn verlangen voor; want ik schaam mij
+niet te erkennen, dat mij dat geval van zooeven eenige ontsteltenis
+veroorzaakt heeft."</p>
+
+<p>"Men zou van iets minder kunnen ontstellen," zeide zij; "althans wanneer
+men aan dergelijke schriktooneelen ongewoon is; maar helaas! men went
+aan alles," voegde zij er op een droefgeestigen toon bij.</p>
+
+<p>"Hoe, Mejuffer!" zeide ik, eenigszins verwonderd, en hopende door mijn
+vraag den draad van het geheim machtig te worden: "is u ooit iets
+dergelijks overkomen?"</p>
+
+<p>"Er zijn droevige omstandigheden van verschillenden aard," antwoordde
+zij: "het tooneel, dat hedenmorgen te Soest plaats had, was reeds genoeg
+om iemand schrik aan te jagen."</p>
+
+<p>"'t Is waar ook! Gij moet u toen in die huifkar niet op uw gemak
+bevonden hebben. Weinig dacht ik, zoo spoedig en op zulk een vreemde
+wijze, kennis te zullen maken met de persoon, die zich daarbinnen aan
+ieders oog onttrokken hield."</p>
+
+<p>"Ach!" zeide zij, op een weemoedige wijze het hoofd schuddende: "mijn
+vader heeft geglimlacht, toen hij mij verhaalde met welk een kluchtigen
+vond gij ons een veiligen aftocht bezorgd hebt. Hij had dit sedert jaren
+niet gedaan."</p>
+
+<p>"Hij schijnt vele wederwaardigheden ondergaan te hebben," zeide ik.</p>
+
+<p>"Gave God," hernam zij, "dat wij daarvan slechts in den verleden tijd
+mochten spreken!"</p>
+
+<p>Hier zweeg zij, en zich omwendende, wischte zij een traan uit het oog.
+Ik wist ook niet, hoe het gesprek weder te beginnen: het innige
+zielelijden, hetwelk haar scheen te beheerschen, boezemde mij eerbied
+in, en in de stemming, waarin zij zich bevond, vreesde ik een gezegde te
+wagen of een uitdrukking te bezigen, die haar gemoed op dezelfde
+onaangename wijze zou kwetsen als een valsche toon de ooren eens
+kenners. Van een anderen kant, dacht ik, zou het misschien onbeleefd
+kunnen geacht worden, het gesprek geheel te laten vallen: en ik waagde
+derhalve de volgende vraag:</p>
+
+<p>"Deze hoeve is ongetwijfeld uw gewone huisvesting niet."</p>
+
+<p>"Helaas! Mijnheer!" antwoordde zij op een toon, die mij tot in de ziel
+roerde: "wij hebben geen huisvesting, die wij de onze kunnen noemen."</p>
+
+<p>"Niet, Mejuffer!" zeide ik: "dan moet ik des te meer mijn vrijpostigheid
+beschuldigen, van u door mijn bijzijn nog grooteren last te
+veroorzaken."</p>
+
+<p>"Verschoon mij," hervatte zij, zich herstellende: "mijn vader heeft u,
+geloof ik, reeds gezegd, dat die last niet noemenswaardig is.
+Integendeel," voegde zij er fluisterend bij, "ik ben overtuigd, dat hij
+u niet herwaarts zoude gebracht hebben, indien hij niet van oordeel ware
+geweest, dat zulks niet tevens het raadzaamst ware voor onze
+veiligheid."</p>
+
+<p>Dat was wel juist hetgene, waar ik ook van overtuigd was; maar toch
+klonk het mij eenigszins vreemd, de openhartige bekentenis daarvan uit
+haren mond te vernemen. Ik meende dan ook te moeten te kennen geven, dat
+ik geenszins de <i>dupe</i> der uitnoodiging van den Heer Bos geweest was.</p>
+
+<p>"Het spijt mij, Mejuffer!" zeide ik, "dat uwe woorden mij bevestigen in
+een vermoeden, hetwelk ik reeds als onwaardig had onderdrukt, dat
+namelijk uw Heer vader mij verdenken kon van hem te zullen verraden."</p>
+
+<p>"Verraden!" herhaalde zij, terwijl ik haar oogen, niettegenstaande de
+duisternis, welke reeds in het vertrek begon te heerschen, zag
+schitteren van verontwaardiging: "indien hij u daartoe bekwaam had
+geacht, zou hij u dan hier gebracht en vrijwillig met zijn schuilplaats
+bekend gemaakt hebben? Wat wist gij van hem, dat gij zoudt kunnen
+verraden?... maar vergeef mij, Mijnheer, ik spreek als een onverstandig
+meisje over zaken, waarover het zwijgen mij beter voegde. Erger u niet
+over de woorden, die ik mij ontvallen liet: de zonderlinge, de valsche
+toestand, waarin wij ons bevinden, vergunt mij niet, u duidelijker uit
+te leggen wat ik meene en gevoele. Gij zult geen misbruik maken van een
+uitdrukking, die mij onbedacht ontsnapte. Een woord van u zou ons niet
+alleen, maar ook de arme vrouw, die deze hoeve bewoont, in 't ongeluk
+atorten. Zeg mij, dat ik in u hetzelfde vertrouwen mag stellen, hetwelk
+mijn vader toont jegens u te voeden: zeg mij, dat gij de wetten der
+gastvrijheid eerbiedigen zult."</p>
+
+<p>"Mejuffer!" antwoordde ik, getroffen en verbaasd over deze uitboezeming
+van schijnbaar onsamenhangende woorden, welke mij per slot even wijs
+lieten als ik bij den aanvang was: "gij zegt w&egrave;l, dat ik, al wilde ik
+ook, omtrent uw vader of u niets zou kunnen verraden; want niet alleen,
+dat mij niets ten uwen opzichte bekend is; maar ook de plaats van uw
+tegenwoordig verblijf zal niemand van mij vernemen, indien dit althans
+uw verlangen is;&mdash;zou ik iets kunnen weigeren aan hem, die mij het leven
+gered heeft?&mdash;Het smart mij maar, dat iemand, van uwe kunne en jaren,
+genoodzaakt is zich schuil te houden, in stede van zich met opgeheven
+hoofd in de samenleving te vertoonen, waarvan zij zeker een sieraad zou
+uitmaken."</p>
+
+<p>Deze laatste woorden sprak ik op een zeer koelen toon uit, opdat zij er
+niet den minsten zweem eener plichtpleging in zou bespeuren. Haar
+antwoord toonde mij ook, dat zij die niet als zoodanig had opgevat.</p>
+
+<p>"Men kan niet betreuren, wat men nooit gekend heeft," zeide zij,
+weemoedig het hoofd schuddende: "en voorzeker zou ik mij kwalijk
+geplaatst vinden in die samenleving, welke gij bedoelt. Het weinige
+echter, dat ik daarvan gezien heb, is mij niet uitlokkelijk genoeg
+voorgekomen om mijn gedachten lang bezig te houden of die af te trekken
+van de roeping, die mij hier op aarde is aangewezen."</p>
+
+<p>Ik bleef eenigszins verlegen staan, niet wetende wat te antwoorden op
+haar betuiging, toen gelukkig voor mij, en ook voor haar, zoo ik mij
+niet bedrieg, de Heer Bos de kamer binnentrad. Hij had zich van zijn
+rooden reismantel ontdaan en vertoonde zich nu aan mij in het eenvoudige
+gewaad van een land-edelman of gegoeden pachter.</p>
+
+<p>"Ik vraag u om verschooning, zoo ik u wat lang heb laten wachten," zeide
+hij, zich tot mij wendende op een wijze, die wel hoffelijk was, maar
+toch altijd als die welke men in acht neemt jegens iemand, die een sport
+lager op de maatschappelijke ladder staat: "ik had beneden nog iets te
+verrichten: mijn dochter heeft het u, hoop ik, aan niets laten ontbreken
+... immers, aan niets van hetgeen wij u hier kunnen verschaffen," voegde
+hij er met een bitteren lach bij.</p>
+
+<p>"Ik weet niet, wat ik voor het oogenblik zou kunnen verlangen," zeide
+ik, "of het zou een gelegenheid moeten zijn om mijn aangezicht en mijn
+kleederen te ontdoen van het slijk en de modderspatten, die ik op weg
+heb opgedaan."</p>
+
+<p>"Ga een waschkom halen, Amelia!" zeide de Heer Bos: "en een
+kleerborstel, indien hier een dergelijk meubel te vinden is ... of, hoe
+kan ik zoo dwaas wezen? ik heb den mijnen immers in den zak."</p>
+
+<p>De jonge juffer vertrok en ik begon mijn plunje een weinig op te
+knappen, met behulp van den zakborstel, dien mij de Heer Bos had
+toegestoken. Onder het schuieren trof iets blinkende op de keerzijde van
+den borstel mijn oogen: ik bezichtigde dien van naderbij en zag, dat het
+een koperen plaatje was, waarop hetzelfde wapen gesneden stond, dat ik
+op den zegelring ontdekt had. Mijn beweging ontging mijn gastheer niet
+en, naar het mij voorkwam, maakte die hem eenigszins onvergenoegd;
+immers, zoodra zijn dochter terug was en het waschwater, dat zij bracht,
+op de tafel had nedergezet, nam hij den borstel terug, bezag dien en
+reikte hem toen aan haar over: "verbrand dit meubel," zeide hij.</p>
+
+<p>"Hoe Papa! dien borstel, dien gij zoovele jaren gebruikt hebt en die u
+nooit verliet!" riep zij, hem verbaasd aanziende.</p>
+
+<p>"Verstaat gij niet, wat ik zeg? Mijzelven kost het, van een ouden
+dienaar te scheiden, al is het maar een borstel;&mdash;maar wij moeten niets
+overhouden, dat ons verraden kan. Ga mijn kind! en doe wat ik u gelast
+heb: blijf verder Martha maar wat helpen: ik heb, gelijk gij weet, nog
+wat met dien Heer te spreken."</p>
+
+<p>Amelia zuchtte en vertrok, het hoofd schuddende en den borstel
+beschouwende.</p>
+
+<p>"Zij is er niet in gesticht," zeide haar vader, haar naoogende: "en ik
+kan het klaar begrijpen; want mijzelf hindert het ook. Men moge het een
+kinderachtig zwak noemen; maar er bestaat toch bij ons een stellige
+gehechtheid aan voorwerpen, die wij lang gebruikt hebben en waar wij aan
+gewoon waren; en er is iets onaangenaams in het verlies daarvan gelegen:
+hoeveel te lastiger is het dan niet, wanneer men door de
+noodzakelijkheid gedrongen wordt, die op te offeren ... ja te
+vernietigen;... maar dat daargelaten. Zoodra gij u genoegzaam
+opgefrischt zult hebben en op uw gemak bevinden, zal ik u een oogenblik
+gehoor verzoeken."</p>
+
+<p>Ik verlangde niets liever; want ik hoopte nu eindelijk al het
+geheimzinnige opgeklaard te zien, hetwelk tot nog toe de gedragingen en
+woorden van vader en dochter verzeld had. Ik haastte mij dus zooveel
+mogelijk met mijn toilet en plaatste mij toen recht over den Heer Bos in
+de gemakkelijkste houding die ik nemen kon. In hoeverre aan mijn
+verwachting voldaan werd, zal men in het volgende Hoofdstuk beschreven
+vinden.</p>
+
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+
+<h3><a name="chap7" id="chap7"></a>ZEVENDE HOOFDSTUK.</h3>
+
+<h4>VERMELDENDE, WAT DE HEER BOS AAN FERDINAND VERTELDE, EN HOE DEZE PER
+SLOT NOG EVEN WIJS BLEEF, GELIJK OOK HET GEVAL MET DEN LEZER ZAL ZIJN.</h4>
+
+
+<p class="p-one">"Ik ben overtuigd, Mijnheer Huyck!" zeide mijn gastheer na eenige
+oogenblikken stilte, "dat gij u al vreemde gedachten van mij gevormd
+hebt, en uw geest gedurende de laatste twee uren vruchteloos op de
+pijnbank hebt gezet om uit te vorschen, wie ik toch eigenlijk ben en wat
+ik met u voorheb."</p>
+
+<p>"Indien dit al zoo ware," zeide ik, "geloof ik van mijn kant te mogen
+zeggen, dat al wat ik in die twee uren gezien en gehoord heb, niet
+weinig gestrekt heeft om de denkbeelden en pogingen, die UEd. mij
+toeschrijft, te rechtvaardigen."</p>
+
+<p>"Dat stem ik u toe. Zelfs de zoodanigen, die zich het minst aan de
+handelingen hunner medemenschen gelegen laten liggen, zouden, in een
+geval als het uwe, hunne nieuwsgierigheid geprikkeld gevoelen. Het spijt
+mij slechts, dat mijn eigene veiligheid mij verbiedt, aan uw weetlust
+naar vereischten te voldoen."</p>
+
+<p>Ik keek niet weinig op mijn neus; want nu bleef ik even ver als te
+voren: "wat drommel kan de vent van mij willen?" dacht ik bij mijzelven;
+"zoo hij mij anders niets te zeggen heeft, waartoe dan die plechtstatige
+voorbereiding en die inleiding, die meer dan een foppage is?"</p>
+
+<p>"Mijnheer!" zeide ik: "ik eerbiedig uw geheim en begeer niets daarvan te
+weten, zoodra UEd. begrijpt het te moeten voor u houden. Indien het
+echter de vrees is voor mijn onbescheidenheid, welke u zou weerhouden,
+mij uw vertrouwen te schenken, zoo moet ik u mijn leedwezen betuigen,
+dat gij geen betere gedachten omtrent mij koestert."</p>
+
+<p>"Nu spreekt gij als alle jonge lieden, die het in hun verheven waan
+hoogst kwalijk nemen, wanneer men hen niet beschouwt als van een andere
+klei gevormd dan de overige kinderen van Eva. Neen, Mijnheer Huyck! ik
+geloof en vertrouw, dat gij een braaf, rechtschapen jongeling zijt, die
+mij de volstrektste geheimhouding zoudt beloven, en dat wel ter goeder
+trouw.&mdash;Het zou slechts te bezien staan, of gij u altijd in de
+mogelijkheid zoudt bevinden, dia te bewaren."</p>
+
+<p>"Ik begrijp niet," zeide ik, "wat mij zou kunnen verhinderen, mijn woord
+gestand te doen."</p>
+
+<p>"O! Ik begrijp dit des te beter!" hernam hij: "en het zal u straks
+wellicht mede duidelijk worden;&mdash;doch ter zake:&mdash;want het is niet om u
+bloot te vertellen dat ik u niets zeggen wil, dat ik dit onderhoud
+begonnen ben. Ik heb van u twee diensten te vragen: en de betuigingen
+van erkentenis, die u straks ontvallen zijn, geven mij den moed,
+daarmede onbeschroomd voor den dag te komen."</p>
+
+<p>"Ik zal de vrijheid nemen," zeide ik, "UEd. te doen opmerken, dat die
+betuigingen mij niet ontvallen zijn, maar welgemeend waren.&mdash;Wat verder?"</p>
+
+<p>"Gij zijt een letterknecht," zeide de Heer Bos; "intusschen, uw
+opheldering bevalt mij; want zij toont, dat gij niet behoort tot dat
+slag van menschen, die veel beloven en weinig geven. Dan, gij wildet nog
+iets zeggen."</p>
+
+<p>"Slechts dit wilde ik er bijvoegen," zeide ik: "dat ik bereid ben UEd.
+alle diensten te betoonen, welke niet buiten mijn vermogen liggen of
+tegen mijn plicht strijden."</p>
+
+<p>"Ziedaar een hoogst voorzichtige en prijzenswaardige <i>restrictie</i>,"
+zeide de Heer Bos, zich de kin wrijvende: "Jammer maar, dat men, wanneer
+het er op aankomt, zoo oneindig veel onder die rubriek van plicht kan
+brengen, terwijl de perken van het vermogen somtijds zoo bijster eng
+worden;&mdash;doch, wij zullen zien, hoe gij over mijn verzoeken denken zult.
+Luister!&mdash;In de eerste plaats zal het mij aangenaam zijn, dat gij bij
+niemand, wie het ook wezen moge, iets van onze ontmoeting te Soest, noch
+van die historie met Zwarten Piet en zijn maats, noch van uw
+nachtverblijf alhier, eenig en het minste gewag maakt."</p>
+
+<p>"Maar," vroeg ik, "welke voldoende redenen zal ik dan kunnen geven van
+het oponthoud, dat mij belet heeft, heden mijn reis naar Amsterdam voort
+te zetten, gelijk mijn stellig voornemen was?"</p>
+
+<p>"Daar hebben wij al zwarigheden," zeide mijn gastheer, niet zonder
+eenige bitterheid: "kunt gij het slechte weer, de vochtige wegen, het
+misloopen der schuit en honderd andere redenen, die gij zelf beter kunt
+uitdenken dan ik, niet opgeven aan hen, die recht hebben u daarnaar te
+vragen?"</p>
+
+<p>"Ik ben niet gewoon de dingen anders te vertellen, dan zij zich hebben
+toegedragen," zeide ik, droogweg: "doch in dit bijzonder geval wil ik u
+de belofte doen, te verklaren, dat zoowel het weer, 't geen waar is, als
+andere omstandigheden, die ik niet noemen kan, mijn reize vertraagd
+hebben; onder dit enkele beding echter, dat ik aan mijn vader, voor wien
+ik nooit iets verborgen hield, al wat mij is overkomen, onbewimpeld
+verhale."</p>
+
+<p>"Aan uw vader!" herhaalde de Heer Bos met eenige drift, en terwijl hij
+zijn stoel verzette. "Het aan uw vader verhalen?&mdash;Is dit kinderpraat of
+mannentaal?&mdash;Aan uw vader! opdat hij zijn rakkers uitzende en zoowel
+Zwarten Piet en zijn bende als mij en mijn arme dochter in triomf binnen
+Amsterdam doe sleepen?&mdash;Meent gij het oprecht? of hoe heb ik het met u?"</p>
+
+<p>"Geloof, Mijnheer!" zeide ik, "dat ik mijn vader genoeg ken, om te
+weten, dat ik hem iets van dezen aard vertrouwen kan, zonder dat hij er
+eenig misbruik van maken zal. Denkt gij, dat ik anders de veiligheid van
+mijn redder in de waagschaal zou willen stellen, of zelfs het leven van
+dien roover, die, om welke reden dan ook, van zijn opzet heeft
+afgezien."</p>
+
+<p>"Gij zijt een braaf mensch," hervatte de Heer Bos, na eenige
+oogenblikken te hebben nagedacht: "ik weet, ik kan u niet beletten aan
+uw vader, ja aan iedereen, te vertellen wat gij wilt. Dit <i>dilemma</i> wil
+ik u slechts ter overweging voorhouden:&mdash;uw vader is Hoofdschout, en als
+zoodanig heeft hij, dit weet ik, last bekomen, mij overal op te sporen,
+en, zoo hij mij vinden kan, mij uit te leveren aan hen, die mijn verderf
+zoeken. Zoo gij hem dus op het spoor brengt van mijn tegenwoordig
+verblijf, zult gij dan bij hem, die, zoo ik weet, een gemoedelijk man
+is, niet, hetgeen gij rechtsgeleerden een <i>pugna officiorum</i> noemt, doen
+ontstaan? Zal hij dan volgens zijn eed niet gehouden zijn den man te
+doen vatten, dien hij, als de redder zijns zoons, uit dankbaarheid
+liever sparen zou?"</p>
+
+<p>Hier zweeg hij een oogenblik, als om de uitwerking zijner redeneering af
+te wachten. Ik gevoelde daarvan het gewicht: want ik wist, hoe gestreng
+en nauwgezet mijn vader was in het betrachten zijner plichten, en hoe
+het hem zou hinderen, in het bezit te wezen van een geheim, waar hij
+niet dat gebruik van mocht maken, hetwelk zijn ambt en plicht hem
+voorschreven.</p>
+
+<p>"Daarentegen," vervolgde de Heer Bos: "zoo gij zwijgt, blijft uw geweten
+en&mdash;dat uws vaders in rust. Hij zal te mijnen opzichte de ontvangene
+bevelen trachten ten uitvoer te leggen en zulks meer onbekommerd doen,
+daar hij niet weten zal dat hij eenige verplichting aan mij heeft: en
+gij van uw kant, zult u noch het verwijt behoeven te doen, de oorzaak
+mijner gevangenneming geweest te zijn, noch dat, van uw vader belet te
+hebben zijn plicht te volbrengen."</p>
+
+<p>Ik had niets tegen deze redeneering in te brengen; en ofschoon het mij
+altijd een hinderlijk denkbeeld bleef, iets voor mijn vader te moeten
+verzwijgen, achtte ik echter in dit bijzonder geval aan het verlangen
+van mijn gastheer te moeten voldoen.</p>
+
+<p>"Het is wel," zeide ik: "ik beloof u, geen melding van het voorgevallene
+te maken aan wien het ook zij; doch onder een uitzondering, welke, zoo
+ik meen, geheel in uw voordeel is. Indien het u eens niet gelukt, de
+handen der justitie te ontsnappen, sta mij dan toe, door mededeeling van
+het gebeurde, mijn vader een gunstige gedachte jegens u te doen
+opvatten. Misschien kan hij u alsdan van dienst zijn, en zeker zal hij
+dat, indien het in zijn vermogen is."</p>
+
+<p>"Deze voorwaarde is zoo billijk," zeide de Heer Bos, "dat ik die niet
+slechts volkomen goedkeure, maar u tevens machtig, om ingeval ik eens
+buiten gevaar geraak (waarvan ik u alsdan de tijding zal doen geworden),
+hem insgelijks omtrent het gebeurde in te lichten.&mdash;Dit punt alzoo
+afgesproken zijnde, ga ik over tot mijn tweede verzoek, waartegen ik
+overtuigd ben, dat gij minder bedenkingen zult opperen, hoezeer de
+vervulling daarvan u waarschijnlijk meer last zal veroorzaken, dan die
+van het eerste."</p>
+
+<p>"Ik ben verzekerd," dacht ik bij mijzelven, "dat deze Heer Bos een
+bankroetier is en mij geld te leen gaat vragen."</p>
+
+<p>"Na hetgeen ik vroeger gezegd heb," vervolgde hij, "zal ik u niet
+behoeven te vertellen, dat ik mij niet in Amsterdam kan vertoonen,
+zonder gevaar te loonen van in de knip te geraken. Hier in den omtrek
+kan ik mij uithoofde van oude betrekkingen beter schuilhouden en de
+spionnen van den Baljuw van Gooiland, die ook wellicht nog geen bevelen
+omtrent mij ontvangen heeft, beter misleiden. Intusschen kan ik mijn
+arme dochter niet bij mij houden: zij moet in mijn zwervend leven niet
+deelen; en hare tegenwoordigheid zoude slechts strekken om mijn
+schuilhoek des te eerder te doen ontdekken. Bovendien moet ik te
+Amsterdam eenig geld en eenige oude papieren ontvangen: een commissie,
+waarmede niemand zich zou kunnen of willen belasten, en die ik alleen
+aan mijn Amelia kan opdragen. Een zekere notaris Bouvelt, die in uwe
+stad woont, en wien gij misschien wel zult hebben hooren noemen, zal
+haar tot zijnent huisvesten en voor een nicht van hem laten doorgaan. Is
+zij eens daar, dan ben ik niet langer omtrent haar bekommerd;&mdash;doch de
+groote zwarigheid is: hoe komt zij in Amsterdam?"</p>
+
+<p>Ik keek eenigszins vreemd op. "Wel Mijnheer Bos!" zeide ik; "er vaart
+immers om de twee uren een volksschuit van Naarden op Amsterdam: en er
+zijn rijtuigen genoeg te krijgen, zoodat...."</p>
+
+<p>"Dat weet ik," hernam hij: "maar ik weet ook, dat huurkoetsiers en
+schippers gehouden zijn bericht te geven aan den Hoofdschout van al de
+passagiers, die hun verdacht voorkomen."</p>
+
+<p>"Een jonge Juffer als zij zal toch niet onder de verdachte personen
+gerangschikt worden," zeide ik.</p>
+
+<p>"Gij bedriegt u.&mdash;Ik ben zeker, dat men mijn aankomst wachtende was en
+mij te Soest en te Eemnes reeds bespiedde. Door onderweg af te stappen,
+heb ik die krabben wel voor een poos het spoor bijster kunnen maken:
+maar zij zullen het spoedig hervinden. Zij weten, dat ik mijn dochter
+bij mij heb. Zien zij nu een Juffer, die alleen van Naarden naar
+Amsterdam reist en in beschrijving met Amelia overeenkomt, dan weten zij
+al genoeg, om meer uit te vorschen. Neen! mijn kind moet de reis doen op
+een wijze, welke hun alle vermoedens ontneemt: en ter bereiking van dat
+doel wilde ik u voorslaan, haar onder uwe bescherming derwaarts te
+brengen."</p>
+
+<p>Ik wist niet of ik wel gehoord had, zoo verbaasde mij deze voorslag. Had
+de Heer Bos mij dien eenvoudig weg gedaan, ik had dien zonder bedenking
+aanvaard; maar juist de inleiding, welke hij had doen voorafgaan om alle
+zwarigheden af te snijden, deed er eene menigte bij mij oprijzen.
+Bemerkende, dat hij op een antwoord wachtte, haastte ik mij zulks te
+geven, de eerste moeilijkheid, die zich aan mij voordeed, daarbij
+aangrijpende.</p>
+
+<p>"Mijnheer!" zeide ik, "het ware mij natuurlijk veel eer en genoegen, het
+aangenaam gezelschap uwer dochter op de reis te genieten! maar heeft UEd
+wel nagedacht, dat juist ik de minst geschikte persoon ben om haar tot
+leidsman te strekken? Wanneer men te Amsterdam, wanneer mijn vader
+verneemt, dat ik met een onbekende Juffer aldaar ben aangekomen, zal
+zulks dan niet juist die vermoedens teweegbrengen, die UEd. wenscht te
+voorkomen?"</p>
+
+<p>"Ik zei," zeide de Heer Bos, zich in een ontevredene houding achterover
+op zijn stoel werpende, "dat gij Amsterdammers allen volkomen dezelfden
+zijt en honderd redenen tegen eene hebt wanneer het er op aankomt iets
+te doen, hetwelk met uw gewone sleur van denken en handelen niet
+volkomen strookt. Zeg liever ronduit: "ik doe het niet," dan weet men
+waar zich aan te houden."</p>
+
+<p>"Verschoon mij," Mijnheer!" hernam ik, een weinig verlegen en denkende
+hem te bevredigen: "wat mij betreft, zal ik het gaarne doen, en mij niet
+storen aan hetgeen de kwade tongen mij wellicht mochten nageven;
+maar...."</p>
+
+<p>"De kwade tongen!" riep de Heer Bos, opspringende, met een heftige stem,
+welke mij deed bespeuren hoezeer ik mij versproken had: "wie heeft die
+meer te vreezen, mijn dochter of gij?&mdash;Wie zal er een jonkman te minder
+om achten, zoo hij, op reis zijnde, zich liever in de roef bij een jonge
+Juffer voegt, welke hij bij toeval ontmoet, dan dat hij met den gemeenen
+hoop in het ruim gaat zitten? Neen, indien de laster zich aan een van
+beiden hechten moet, zij is het, tegen wie hij zijn pijlen scherpen zal.
+Hoe! een vader bewijst genoeg vertrouwen te stellen in uwe braafheid, om
+zijn eenigen schat op aarde, zijn brave, engelreine dochter onder uw
+bescherming te stellen, en gij acht, dat zulk een bescherming uw goeden
+naam in gevaar zoude brengen? of denkt gij misschien, omdat ik mij niet
+in 't openbaar vertoonen mag, het recht te hebben, van mijn dochter als
+een gelukzoekster te beschouwen, als een verworpene, een melaatsche,
+wier gezelschap besmetting aanbrengt? Mijnheer! gij doet mij op een
+wreede, op een bittere wijze het rampzalige van mijn toestand en van
+dien mijner onschuldige, mijner dierbare Amelia gevoelen. Het is
+mogelijk, dat uw stijve Amsterdamsche kooplieden, uw afgepaste
+Patrici&euml;rs, een handelwijze als de uwe zouden toejuichen ... wat mij
+betreft, wanneer mij iemand een dienst vraagt, zeg ik ja of neen; maar
+kom niet met gezochte voorwendsels voor den dag."</p>
+
+<p>"Mijnheer!" zeide ik, toen die vloed van woorden voorbij was, dien het
+onmogelijk zonde geweest zijn te stuiten: "ik herhaal u, dat ik bereid
+ben u den gevraagden dienst te bewijzen, en tevens de beschuldiging
+verre van mij verwijder, als had ik u door eenig gezegde of gedachte
+willen beleedigen. Omtrent het in de waagschaal stellen van mijn tot
+heden onbevlekten naam, zal ik niet met u twisten; ofschoon UEd. mij
+vergunnen zult, daaromtrent mijn eigene meening te bewaren:&mdash;en, vergun
+mij dit er bij te voegen, het kan niet anders dan u gerustheid
+inboezemen, wanneer gij bespeurt, dat gij uw dochter toevertrouwt aan
+iemand, die zelf meer nauwgezet omtrent dat punt denkt dan gij. Indien
+ik dus zwarigheden gemaakt heb, deze golden niet mij, maar uw eigene
+veiligheid en de reputatie van Mejuffrouw Bos."</p>
+
+<p>"Geef mij de hand!" zeide hij, naar mij toekomende: "gij zijt een braaf
+jongeling, en hebt volkomen gelijk. Ik heb verkeerd gedaan, mij driftig
+tegen u te maken; want uw bezwaren doen u eer aan. Ik hoop, dat deze
+rondborstige bekentenis u vergenoegen zal;&mdash;ik ben nooit gewoon geweest,
+verschooning te vragen: en het zou mij spijten, u op een andere wijze
+voldoening te moeten geven."</p>
+
+<p>Ik verzekerde hem, dat ik volkomen tevreden was over zijn gulle
+bekentenis, en kon niet nalaten, onderwijl in mijzelven te lachen over
+de zotte veronderstelling, dat ik, om al de avonturen van den dag, die
+bijna met een messengevecht begonnen waren, waardiglijk te bekronen, die
+zoude sluiten met een geregeld <i>duel</i> tegen mijn bevrijder.</p>
+
+<p>"Om verder op uw bedenkingen nog eens terug te komen," zeide hij:
+"vergun mij u te herhalen, dat het alleen van hier tot aan de poort van
+Amsterdam is, dat mijn dochter u lastig zal vallen. Eens daar zijnde,
+zal zij haar weg wel vinden. De schipper zal u kennen of niet, dit doet
+tot de zaak niets af: in het eerste geval zal hij niet noodig achten aan
+den Hoofdschout eenig rapport te geven, dat zijn zoon met of zonder dame
+van de reis terug is: in het tweede zal hij insgelijks geen vermoeden
+tegen Amelia koesteren; want hij zal u beiden voor broeder en zuster
+aanzien, en, daar gij niet aan de beschrijving beantwoordt, die van mijn
+persoon gegeven is, ook verder geen acht op u slaan.&mdash;Mocht men eens
+naderhand van u willen weten, met welke Juffer gij gereisd hebt, zoo
+kunt gij den onbescheiden vrager het antwoord schuldig blijven: en aan
+hem, die recht heeft de vraag te doen, eenvoudig zeggen, dat gij aan een
+Juffer, wier naam u onbekend was, die kleine diensten en beleefdheden op
+reis bewezen hebt, welke ieder welopgevoed man aan de zwakkere sekse
+verschuldigd is."</p>
+
+<p>Ik had nu niets te doen dan toe te stemmen, en ik deed dit ook, hoewel
+een geheime stem mij te kennen gaf, dat ik mij op een maalstroom van
+draaierijen en verwarringen inscheepte, waaruit ik mij niet dan met
+moeite zou redden.</p>
+
+<p>"Mag ik nog eene vraag doen?" zeide ik ten slotte: "is Mejuffrouw Bos
+reeds van het gemaakte plan onderricht?&mdash;en stemt zij er gaaf in toe,
+zich aan een onbekende te vertrouwen?"</p>
+
+<p>"Mijn dochter heeft nooit een anderen wil gehad dan die haars vaders,"
+antwoordde hij: "en in dit geval heeft zij met mij de noodzakelijkheid
+dezer schikking ingezien;&mdash;doch gij zult het haar zoo aanstonds zelf
+kunnen vragen; want ik hoor haar komen. 't Is of zij geraden had, dat de
+zaak juist beklonken was."</p>
+
+<p>"Mag men binnenkomen?" klonk nu de stem van Amelia, buiten de deur.</p>
+
+<p>"Brengt gij het licht met u?" vroeg haar vader.&mdash;Wij hadden het wel
+noodig, want het was gedurende ons gesprek stikdonker geworden.</p>
+
+<p>"Het licht en het avondeten," antwoordde zij.</p>
+
+<p>"Wacht dan een oogenblik," hernam de Heer Bos: "dan zal ik eerst de
+blinden sluiten. Men mocht ons van buiten bespeuren: en men kan geen
+genoegzame voorzorgen nemen."</p>
+
+<p>Dit gezegd hebbende, sloot hij het luik en liet vervolgens Amelia in.
+Zij droeg in de eene hand eene flesch, waarop een aangestoken kaars
+stak, op den arm een servet, en in de andere hand een blikken trommel,
+welke ik giste gevuld te zijn met de eetwaren, te Eemnes gekocht. De
+oude Martha volgde met een kruik bier, en een bord, waarop zich een
+bierglas, een wijnkelkje, een kommetje, een papiertje met zout, een
+peperbos, twee stalen vorken, een tinnen lepel en drie messen van
+verschillend fatsoen bevonden.</p>
+
+<p>"'t 'Zelschap zal zich motten behelpen," zeide laatstgenoemde, terwijl
+zij Mejuffrouw Bos hielp aan het dekken der tafel en het uitpakken van
+de trommel. "We kunnen het zoo op zijn elfendertigste niet bezorgen:
+niet, of er bennen hier wel wat fijne glazen en borden ook, dat beloof
+ik; maar die heit Mevrouw achter 't slot."</p>
+
+<p>"Aha!" dacht ik bij mijzelven: "'t is dus een Mevrouw, aan wie deze
+woning behoort. 't Is nu de vraag, of zij weet, aan welke gasten in dit
+oogenblik op haar erf huisvesting verleend wordt."</p>
+
+<p>Onder dit alles nam ik de oude vrouw eenigszins nauwkeuriger in
+oogenschouw: ik meende mij te herinneren, haar nogmaals gezien te
+hebben, ofschoon waarschijnlijk jaren geleden: daar echter die grauwe
+oogen met roode randen voorzien, die puntige neus, dat gelaat, waarop de
+sporen des ouderdoms die der kinderziekte begonnen te vervangen, die
+ingevallen, tandelooze mond en scherpe kin, die gebogen gang en bevende
+stem, onder de kenmerken behoorden, welke aan meer dan eene bedaagde
+boerin passende zijn, ontgaf ik mij dit. Een vrij eenvoudig toeval wekte
+echter nieuwe vermoedens bij mij op. Martha liet namelijk, onder het in
+orde brengen van den disch, een mes van de tafel vallen. Ik was er
+spoediger bij dan zij, om het op te rapen, en overhandigde het haar.
+Toen zij het van mij aannam, zag zij mij in 't gezicht en opeens begon
+zij over al haar leden te beven.</p>
+
+<p>"Heilige Maagd!" zeide zij: "is het mogelijk!..."</p>
+
+<p>"Wat is mogelijk?" vroeg de Heer Bos: "kent gij dien Heer?"</p>
+
+<p>"Waarlijk!" antwoordde zij: "ik weet niet ... maar die Heer lijktent zoo
+sprekend op een neefje van Mevrouw, die wel eensjes bij ons kwam, jaren
+geleden.... Maar het kan toch niet wezen. Immers...."</p>
+
+<p>"Kom, oudje!" viel de Heer Bos in, wien kennelijk de wending van het
+gesprek niet beviel: "gij kunt Mijnheer niet kennen, die hier vandaag
+voor 't eerst in 't land komt. Ga maar naar de keuken en stel die dwaze
+denkbeelden uit uw gedachten."</p>
+
+<p>"Nou!" zeide Martha, terwijl zij zich met Amelia weder naar beneden
+begaf: "er is meer gelijk als eigen; maar toch indien het niet sprekend
+de jonge Heer...."</p>
+
+<p>Mijn gastheer, de deur weder sluitende, belette mij de juistheid der
+gissing van de oude vrouw te beoordeelen, ofschoon ik er wel wat onder
+had durven verwedden, dat zij geen ongelijk had in haar vermoeden,
+zoomin als ik in het mijne. Ik wist haar echter niet te huis te brengen.
+Iets meer nopens haar wenschende te vernemen, waagde ik de volgende
+vraag:</p>
+
+<p>"Woont deze oude ziel hier alleen? dan loopt zij, dunkt mij, nog al
+gevaar, een bezoek van Zwarten Piet te ontvangen."</p>
+
+<p>"Zij had haar man tot haar bescherming," antwoordde de Heer Bos: "en
+sedert deze onlangs overleden is,... gij ziet zij draagt nog den rouw
+over hem ... woont haar zoon, een afgedankte varensgezel, bij haar in.
+Wel is waar, aan dezen heeft zij weinig hulp; want, naar zij mij
+vertelt, is hij meestal, en ook thans, van huis en verdoet zijn tijd in
+de kroegen en dobbelhuizen."</p>
+
+<p>"Mijn hemel!" zeide ik: "wie weet of haar zoon niet dezelfde knaap is,
+die heden tweemalen zoo geducht door u begroet is geworden."</p>
+
+<p>"Licht mogelijk!" zeide de Heer Bos, al lachende: "in dat gevat heb ik
+hem den dienst slecht betaald, dien zijn moeder mij bewijst: doch dan
+mogen wij ons tevens geluk wenschen, dat hij van huis is; want een
+soortgelijken knaap acht ik tot alles in staat. Ik zal hedenavond nog
+eens onderzoek doen, of uw vermoedens gegrond zijn."</p>
+
+<p>Op dit oogenblik kwam Amelia terug met een schotel pannekoeken, dien zij
+op de tafel nederzette. "Ziezoo!" zeide zij: "als de Heeren nu maar
+plaats willen nemen; het avondeten is opgedaan."</p>
+
+<p>Wij namen plaats, en ik vond nu voor het eerst gelegenheid, om de
+Juffer, die tot mijn reisgenoote voor den volgenden morgen bestemd was,
+eenigszins nauwkeuriger op te nemen, dan het flauwe daglicht mij bij
+onze eerste kennismaking vergund had te doen. Haar gestalte, vooral
+wanneer zij zat, was eer rijzig, dan gemiddeld te noemen; maar al haar
+ledematen waren volkomen aan elkander ge&euml;venredigd en evenmin van
+grofheid als van te groote rankheid te beschuldigen: alleen moest men
+haar handen uitzonderen, die, hetgeen juist niet als een gebrek kon
+beschouwd worden, zoo tenger en smal waren als die van een aankomend
+meisje. Wat haar gelaat betrof, ofschoon het den strengsten vitter
+moeielijk zoude gevallen zijn, er iets aan te berispen, bezat het echter
+niet die soort van schoonheid, welke mij het meeste geviel. Misschien
+kwam zulks hierdoor, dat ik niet kon nalaten in mijn geest gestadig
+vergelijkingen te maken tusschen haar en Henri&euml;tte Blaek, wier
+uiterlijke, ofschoon minder regelmatig fraai te noemen, een zeker iets
+bezat, hetwelk mij meer behaagde. Deze laatste had mij bij den eersten
+aanblik geheel ingenomen; wat Amelia betrof, ik gevoelde, wanneer ik den
+droefgeestigen trek beschouwde, die haar groote donkerbruine oogen
+benevelde, een beweging van medelijden, van hartelijke welwillendheid,
+van dienstvaardigheid; maar niets, dat naar liefde zweemde. Misschien,
+ik erken het gaarne, ontsproot dit verschil van gewaarwording uit
+dezelfde Amsterdamsche afgepastheid en tegenzin in het buitengewone,
+waartegen de Heer Bos zoozeer (en naar mijn begrip ten onrechte) was
+uitgevaren, en verflauwde de zonderlinge aard der omstandigheden, waarin
+ik Amelia ontmoet had, de uitwerking, welke anders haar bevalligheden
+hadden kunnen teweegbrengen:&mdash;ik twijfel er echter niet aan (want zoo
+loopen de opvattingen en gewaarwordingen uiteen), of een ander
+jongeling, met een meer romanesken of ondernemenden geest begaafd dan
+ik, zou, juist om dat zonderlinge, des te eerder op haar verliefd zijn
+geworden. Wat hiervan zij, de waarheid is, dat Mejuffrouw Bos heerlijk
+schoone oogen had, met lange, sierlijk naar boven gekrulde pinkers
+voorzien, en bekranst met zuivere, net gevormde, blinkende wenkbrauwen,
+even gitzwart als haar lokken, die in natuurlijke krullen het hoofd
+bedekten. De vorm van het gelaat was volkomen eirond; en gelijk ik reeds
+gezegd heb, het was onmogelijk eenige feil te vinden in het beloop van
+den een weinig gebogen neus (die hoewel zachter van vorm, echter
+volkomen op dien haars vaders geleek), van de fijne lippen en van de
+gladde kin, die zich op den schoonen hals eenigszins verdubbelde. Alleen
+op de kleur van het vel zoude men hebben kunnen aanmerken, dat die niet
+volkomen blank was, maar eerder overdekt met die tint, welke men bij
+Spaansche of Italiaansche vrouwen ontmoet; doch, behalve dat het mij nog
+onbewezen was, welke landstreek of welke moeder haar het licht
+geschonken had, zoo kon ik bij een <i>brunette</i> de melkwitte blankheid
+niet vorderen, welke de eigenschap eener schoone <i>blondine</i> uitmaakt.</p>
+
+<p>Het was niet alleen over de oogen, dat een waas van zwaarmoedigheid
+verspreid was. Ook in een paar rimpels, die nu en dan het anders gladde
+voorhoofd plooiden, en in een eenigszins pijnlijken trek, welken de mond
+vertoonde, meende ik de sporen van een diep, in 't hart geworteld leed
+te ontdekken. Een oogenblik van vroolijkheid zou gewis een geheel
+nieuwen, verrukkenden glans over haar wezen hebben verspreid; maar het
+scheen dat de vreugde en Amelia elkander voor eeuwig hadden
+vaarwel-gezegd; slechts zeer enkel kwam een lichte blos zich op haar
+wangen vertoonen; en wanneer zij glimlachte, was die glimlach eer
+geschikt om droevige, dan om blijmoedige gedachten te verwekken.</p>
+
+<p>Wat haar gewaad betrof, het was geheel zwart en duidde niet den minsten
+zweem van opschik aan, terwijl men kon zien, dat het reeds eenigen tijd
+gedragen was geweest: echter was alles, wat zij aanhad, niet alleen van
+de fijnste stoffage, maar getuigde bovendien de snede van keurs en
+mouwen, dat een modemaakster daaraan had gewerkt, die voor haar vak bij
+uitnemendheid berekend was en haar taak vervuld had op een wijze, het
+voorwerp waardig, waaraan zij haar arbeid had besteed.</p>
+
+<p>Het afbeeldsel van den Heer Bos heb ik reeds gegeven, althans zooverre
+als ik er bij onze eerste ontmoeting van had kunnen oordeelen. Ik zal er
+thans slechts bijvoegen, dat zijn dochter veel op hem geleek; doch zijn
+gelaat, hoewel mede bruin van verf, scheen eer door den invloed van het
+weer die kleur te hebben aangenomen, dan die aan de natuur dank te
+weten. Hij droeg een blonde pruik, die waarschijnlijk een deel zijner
+vermomming uitmaakte; want zijn haar was zwart met enkele grijze plekken
+doormengd. Wijders was zijn linnen van de fijnste soort: en een keurige
+netheid op zijn persoon kenmerkte den welopgevoeden man. Zijn handen
+waren fraai, volkomen aristocratisch van vorm, en met spiegelgladde
+nagels voorzien: terwijl geen vlekje of spatje rok of vest ontsierde.</p>
+
+<p>De wendingen en manieren van vader en dochter beiden waren gemakkelijk
+en wellevend: men behoefde slechts een oogenblik met hen in gezelschap
+te zijn geweest, om te bespeuren dat zij fatsoenlijke lieden waren en
+met fatsoenlijke lieden verkeerd hadden. Het eenige wat mij hinderde in
+den Heer Bos was de toon van meerderheid, welken hij zich gedurig jegens
+mij aanmatigde, en die niet van dien aard was dat hij door zijn meerdere
+jaren gewettigd konde worden. Het was licht te zien, dat hij in
+omstandigheden verkeerd had, welke hem het recht gaven, te bevelen, en
+dat hij zich niet dan met moeite in een minderen toestand wist te
+schikken. Wat de dochter betrof, al wat zij deed of zeide, was even
+beleefd en gepast; maar insgelijks van dien aard, dat het nimmer tot
+eenige gemeenzaamheid aanleiding geven kon.</p>
+
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+
+<h3><a name="chap8" id="chap8"></a>ACHTSTE HOOFDSTUK.</h3>
+
+<h4>WAARIN MEER GEREDENEERD DAN GEDAAN WORDT.</h4>
+
+
+<p class="p-one">"De Heer Huyck zal de vriendelijkheid hebben, u naar Amsterdam te
+brengen, Amelia!" zeide mijn gastheer, nadat wij eenige oogenblikken in
+stilte gegeten hadden.</p>
+
+<p>Amelia antwoordde niets, maar zij zag mij aan met een beleefde
+hoofdbuiging, waaruit men evengoed kon opmaken, dat zij zich mijn
+geleide wel getroosten wilde, als dat zij er mede vereerd was.</p>
+
+<p>"Het zal namelijk zijn," voegde ik er bij, "indien de Juffer er niet
+tegen heeft. Intusschen moet ik niet vergeten u verlof te vragen, om
+morgenochtend, te Naarden, even aan de herberg te vernemen, of de
+postwagen aangekomen is, waarmede ik mijn reisbagage verwacht. Het zal
+een gering oponthoud zijn en u, hoop ik, geen hinder veroorzaken."</p>
+
+<p>"In het minste niet," zeide Amelia: "wij zullen dan maar wat vroeger van
+hier gaan."</p>
+
+<p>"Het zal," zeide ik, "aan u, of aan uw Heer vader staan, het uur van
+vertrek te bepalen: want daar ik bekennen moet, niet recht te weten waar
+wij zijn, kan ik slecht berekenen hoeveel tijd wij noodig hebben om van
+hier naar Naarden te wandelen."</p>
+
+<p>"0!" zeide de Heer Bos, "in een klein half uur kunt gij er op uw gemak
+zijn: reken er dan nog een half uur bij, voor het inwinnen der
+berichten, die gij hebben moet en voor het gaan naar de schuit, dan is
+het vroeg genoeg zoo gij hier tegen halfzes vandaan gaat."</p>
+
+<p>"En moeten wij," vroeg ik lachende, "dien fraaien hollen weg dan weer
+door, dien wij hedenavond gekomen zijn? dan beklaag ik Mejuffrouw Bos."</p>
+
+<p>"Dat behoeft juist niet," antwoordde hij: "wij hadden dien heden ook
+niet behoeven te nemen; maar ik was van oordeel dat de modderige landweg
+den indruk mijner stappen niet zoo lang bewaren zonde als het zandpad
+door het bosch, hetwelk bovendien langs bewoonde huizen loopt."</p>
+
+<p>"Hoe!" riep ik uit: "heeft Mejuffrouw dien afschuwelijken weg mede
+moeten doortrekken?"</p>
+
+<p>"Dat niet alleen," zeide de Heer Bos; "maar nog wel, evenals ik, beladen
+met pak en zak;&mdash;want wij gevoelden geen trek om onze bagage in de
+huifkar te laten, noch om die te laten dragen door dezen of genen
+arbeider, en ons aan zijn bescheidenheid te wagen. En dan wilde Amelia
+nog wel op het voorbeeld van Esopus, den spijskorf dragen, schoon die
+het zwaarst van alles was, en niet, als in het geval van den Phrygi&euml;r,
+gaandeweg geledigd werd."</p>
+
+<p>"'t Is waar," zeide Amelia, terwijl zij haar fijne handjes wreef: "mijn
+vingers dragen nog de sporen van den ring, waaraan ik de trommel hield."</p>
+
+<p>"Gij zoudt mij waarlijk het maal bederven," zeide ik, "wanneer ik denk
+aan het ongemak, dat u het dragen dier spijzen veroorzaakt heeft."</p>
+
+<p>"Mijn vriend!" zeide de Heer Bos tot mij, met meer innig gevoel, dan
+waarvoor ik hem vatbaar oordeelde: "indien de gedachte aan het leed
+mijner dochter mij verhinderen moest te eten, zou ik sedert lang geene
+spijs meer genuttigd hebben."&mdash;Dit gezegd hebbende, stak hij over tafel
+de hand aan Amelia toe en drukte de hare met een warmte, welke mij zien
+deed, dat, wat overigens de man zich te verwijten mocht hebben,
+hartelijke verkleefdheid aan zijn dochter hem was bijgebleven.</p>
+
+<p>"Kom!" zeide hij eindelijk: "wij moeten hopen, dat deze bedroevende
+staat van zaken niet duren zal. Nog eenige weinige slechte dagen,
+Amelia! en wij zullen, zoo mijn voorgevoel waarheid spreekt, van al de
+zorg en kwelling, die ons thans drukken, ontslagen zijn en blijder dagen
+te gemoet zien....; wij moeten nu aan onzen gast het tooneel niet
+aanbieden eener weekhartigheid, waar hij te minder in deelen kan, daar
+hij er de aanleiding niet van verstaat."</p>
+
+<p>En, terstond van toon en stoffe veranderende, begon hij mij over mijn
+reizen te ondervragen: een onderzoek, gelijk men weet, altijd aangenaam
+aan hem tot wien het gericht wordt. Het gesprek, hetwelk hieruit geboren
+werd, gaf mij gelegenheid om op te merken, dat de Heer Bos de meeste
+landstreken van Europa bezocht had niet alleen, maar ook een grondige
+kennis bezat van de zeden, gewoonten en staathuishoudkunde der
+onderscheidene volkeren; ja, dat hij vele en belangrijke bijzonderheden
+wist, welke hij niet kon hebben vernomen dan door eene nauwe betrekking
+en omgang met die personen, welke in hun vaderland het meeste gezag of
+den voornaamsten invloed uitoefenden. Ongevoelig bracht ons de loop van
+het onderhoud ook op het punt onzer koloniale bezittingen, en ik stond
+versteld over de kennis, welke hij ook te dien opzichte ten toon
+spreidde. Daar de mijne dienaangaande gering was, was ik niet in staat
+met volkomen zekerheid over de juistheid zijner opgaven en narichten te
+oordeelen; maar toch had de op mijn reizen verkregene gewoonte van met
+allerlei slag van lieden om te gaan, mij niet geheel buiten een zekeren
+graad van menschenkennis gelaten, zoodat ik de logenachtige versieringen
+van den sprookjesverteller eenigszins wist te onderscheiden van de
+onopgesmukte verhalen des zaakkundigen reizigers: en, hoewel ik ten deze
+begreep geen onbepaald krediet te moeten verleenen, veelmin mijn zegel
+te kunnen hechten aan de stoute beslissingen en beoordeelingen, welke de
+Heer Bos zich betreffende de handelingen zoo der Compagnie als van hare
+dienaren veroorloofde, zoo wist hij die echter met zulke schijnbaar
+gegronde en afdoende redenen te omkleeden, dat het, in mijn oog althans,
+geen geringe moeite en bekwaamheid zou vereischt hebben, die met een
+goed gevolg te wederleggen. Van de Oost en West kwamen wij op Czaar
+Peter te huis en op de stoute hervormingen, door hem in Rusland
+ondernomen: en de naam van dien grooten Alleenheerscher, ons aan de grap
+van dien morgen herinnerende, bracht ons als vanzelf op het Soester
+avontuur en op de onweersbui terug. Gevraagd zijnde hoe ik het gedurende
+den regen gesteld had, verhaalde ik, dat ik geschuild had op de hofstede
+Guldenhof, toebehoorende aan den Heer Blaek.</p>
+
+<p>"Guldenhof!" herhaalde Amelia: "is dat niet die fraaie plaats aan de
+andere zijde van Eemnes? Ik heb het even gewaagd, toen wij die
+voorbijgingen, mijn hoofd buiten de huifkar te steken en dat prachtige
+goed te beschouwen, hoewel het mij bijkans een stijven nek had gekost."</p>
+
+<p>"De Heer Blaek!" herhaalde van zijn kant mijn gastheer, bijna
+terzelfdertijd: "is Jacobus Blaek de eigenaar van dat vorstelijk
+buitengoed?... Het moet hem dan wel zijn medegeloopen, sedert ik hem
+gekend heb: want toen zag het er sober uit met zijn tijdelijke
+goederen:... dan: waarover verwonder ik mij?" vervolgde hij, als tegen
+zichzelven sprekende en terwijl hij met zijn mes op de tafel speelde:
+"ik heb minder recht dan iemand om over de wisseling der fortuin eenige
+verbazing te toonen."</p>
+
+<p>"Zoo ik wel onderricht ben," zeide ik, "heeft de Heer Blaek een
+aanzienlijk vermogen in de Oost-Indi&euml;n gewonnen."</p>
+
+<p>"Hij?" zeide de Heer Bos: "gij verwart hem met zijn broeder, die
+werkelijk zeer rijk kon genoemd worden; want het toeval was hem even
+gunstig geweest, als het den eigenaar van Guldenhof, in dien tijd
+althans, tegenliep. Nu! zoo eenig mensch de gaven der fortuin verdiende,
+het was dezelfde Hendrik Blaek; want een meer edelmoedig hart, en meer
+geneigd hetgeen hij bezat met anderen te deelen, heb ik nooit gekend. De
+arme drommel heeft niet lang genot gehad van hetgeen hij met zooveel
+zorg vergaard had. Hij is een der weinige menschen, wier dood mij een
+wezenlijke smart veroorzaakt heeft."</p>
+
+<p>"Gij hebt hem dan zeer van nabij gekend?" vroeg ik, niet zonder
+deelneming: want een gesprek over den vader der bevallige Henri&euml;tte kon
+mij niet anders dan belangrijk zijn.</p>
+
+<p>"Hij was een braaf en beminnelijk mensch," zeide mijn gastheer,
+blijkbaar een rechtstreeksche beantwoording mijner vraag wenschende te
+ontwijken: en terstond vervolgende: "hij heeft een dochter nagelaten:
+leeft zij nog?"</p>
+
+<p>Ik voelde, dat ik op deze vraag tot over de ooren toe rood werd:
+misnoegd op mijzelven, dat ik mij, ofschoon onwillekeurig, zou
+blootstellen aan verdere onderzoekingen, trachtte ik mijn verwarring
+onder den schijn van luchthartigheid te bemantelen en antwoordde met een
+gemaakten lach: "voorzeker leeft zij: althans toen ik haar van morgen
+sprak, was zij nog in blakenden welstand."</p>
+
+<p>"En is zij nog niet gehuwd?" vroeg de Heer Bos al verder: "mij dunkt
+eener goede partij als haar moet het niet aan vrijers ontbreken."</p>
+
+<p>"Gehuwd is zij niet," antwoordde ik: "en meer weet ik er niet van, daar
+ik eerst heden van mijn buitenlandsche reize terugkeer;&mdash;maar ik stem
+volkomen met u in, dat zij geen gebrek aan aanzoeken hebben kan."</p>
+
+<p>"De hemel schenke haar wijsheid, om een goede keuze te doen," zeide mijn
+gastheer: "maar komaan! de avond is gevorderd: en het is tijd, dat gij
+beiden u ter ruste begeeft, om morgen weer vroeg bij de hand te kunnen
+zijn. Het hindert mij toch," vervolgde hij, de kruimels van zijn
+roksmouw afknippende, "dat ik mijn ouden borstel moet missen."</p>
+
+<p>"Zou UEd. hem z&oacute;&oacute; niet kunnen gebruiken?" zeide Amelia, terwijl haar
+wangen voor een oogenblik door een zachten glans van genoegen werden
+bestraald! en meteen haalde zij het betreurde voorwerp van onder haar
+bouwen voor den dag en stak het over de tafel aan haar vader toe. Deze
+beschouwde het met een blik van verrassing: het plaatje met het wapen
+was er afgerukt en de spijkergaatjes, die nog van het vroeger bestaan
+daarvan hadden kunnen getuigen, met den rug van een mes zooveel mogelijk
+gelijkgewreven.</p>
+
+<p>"Ik dank u, Amelia!" zeide de Heer Bos, met aandoening: "waarlijk! het
+is kinderachtig van mij, aldus aan een nietig meubel te hechten; maar
+... gij weet het, melieve! dat ik bij wezenlijke rampen mijn
+gemoedskalmte niet verloren heb: en gij zult mij deze zwakheid ten goede
+houden.&mdash;Waarlijk!" vervolgde hij, den borstel aandachtig beschouwende:
+"ziedaar wel een evenbeeld, dat ik op mijzelven toepasselijk kan maken.
+Ben ik niet evenals hij, na jaren wrijvens en schurens, van mijn glans
+beroofd, toen ik oud werd, en thans in het oog der wereld even weinig
+meer waard als dit meubel den Jood zou wezen, dien wij hedenmorgen
+ontmoet hebben?"</p>
+
+<p>"UEd. zal mij de opmerking vergunnen," zeide ik, "dat, gelijk deze
+borstel nog evengoed dienst kan doen, al is hij van zijn pronk beroofd,
+datzelfde voorrecht ook u kan vergund blijven. Onze waarde berust immers
+niet in uiterlijke praal, maar in het nut dat wij stichten."</p>
+
+<p>Ik dacht met deze aanmerking en voorzeker alles behalve nieuwe
+vergelijking mijnen gastheer een verplichtend gezegde toe te voegen;
+maar de zonderlinge uitdrukking, die zijn gelaat aannam, toen ik met
+spreken ge&euml;indigd had, trof mij zoodanig, dat ik mij wel wachtte op
+denzelfden toon voort te gaan. Gedurende het gesprek over de Heeren
+Blaek hadden, naar 't schijnt, oude herinneringen een uitdrukking van
+zachte droefgeestigheid op zijne trekken verspreid, welke ik niet
+gedacht had, daar immer te zullen aantreffen, en welke nog vermeerderd
+werd door het hervinden van zijn borstel en de gedachten, welke de
+beschouwing daarvan in zijn boezem had opgewekt:&mdash;maar nu was opeens die
+uitdrukking verdwenen: het gansche gelaat had de strenge, terugstootende
+plooi hernomen, die het gewoonlijk kenmerkte: en een bittere lach kwam
+het nog meer ontsieren."</p>
+
+<p>"Hoor!" zeide hij, op een schamperen toon, terwijl hij een blik op mij
+wierp, die mij onwillekeurig sidderen deed: "de diensten, welke ik
+gewoon ben geweest te bewijzen, waren niet altijd van dien aard, dat men
+er mij veel dank voor wist."</p>
+
+<p>"Vader!" zeide Amelia, met een bevende stem, terwijl zij oprees en hem
+bleef aanzien met een weemoedigen blik, die hem zijn rasch gezegde
+scheen te verwijten.</p>
+
+<p>"Gij hebt gelijk, mijn kind!" zeide hij: "en ik handel dwaselijk, door
+aan zulke denkbeelden toe te geven... zoo de Heer Huyck het goedvindt,
+zal ik hem zijn slaapstede toonen."</p>
+
+<p>Deze laatste woorden sprak hij weder op een zeer natuurlijken en
+hoffelijken toon uit en liet die met een buiging van het bovenlijf
+vergezeld gaan. Ik boog insgelijks ten bewijze van toestemming: en na
+gedane dankzegging rezen wij gezamenlijk op. Ik wenschte aan Amelia een
+gerusten nacht, en volgde den Heer Bos, die, na zich half bij zijn
+dochter verontschuldigd te hebben, dat hij haar in het donker liet de
+kaars opnam en mij in een klein vertrekje bracht, hetwelk op dezelfde
+trap, doch eenige treden hooger, uitkwam.</p>
+
+<p>"Ik denk niet," zeide hij, mij op een nauwe bedstede wijzende, die zich
+aldaar bevond, "dat u dit nachtverblijf machtig zal aanstaan: maar gij
+zult het moeten nemen zooals gij het vindt."</p>
+
+<p>"O! zeide ik: "maak daarover geene verontschuldigingen; ik ben lang
+genoeg op reis geweest om mij te hebben leeren behelpen: en een nacht is
+gauw doorgebracht. Maar wat ik u bidden mag, neem het licht met u:
+Mejuffrouw Bos bevindt zich alleen en in het duister. Ik heb geen licht
+noodig om mijn slaapstede te vinden."</p>
+
+<p>"Zoo gij niets meer noodig hebt, en u in 't donker kunt uitkleeden, zal
+ik aan uw verzoek voldoen," zeide mijn gastheer, en mij een goede
+nachtrust toegewenscht hebbende, verliet hij het vertrek. Ik had
+intusschen den eenigen stoel, die zich daarin bevond, voor mijn
+slaapplaats geschoven en, mij van mijn bovenkleederen ontdaan hebbende,
+kroop ik met de rest te bedde; want in de onzekerheid hoe de gesteldheid
+daarbinnen zou wezen, was ik eenigszins huiverig om mij geheel te
+ontkleeden.</p>
+
+<p>En inderdaad, mijn ligplaats was noch slechter, noch beter dan ik reden
+had mij voor te stellen. Het bed bestond uit een harde peul, waarvan men
+de opvulsels niet behoefde te raden; want van alle zijden staken mij de
+puntige stroohalmen in de leden, zoo vaak ik mij omwendde. Het laken was
+van dien aard, dat het mij, welke houding ik aannam, nooit geheel
+bedekte; lag ik recht uitgestrekt, dan staken mijn voeten er buiten:
+haalde ik deze binnen en ging ik krom liggen, dan waren mijn knie&euml;n
+ongedekt:&mdash;en wat het ware, dat mij tot hoofdkussen diende, kon ik
+volstrekt niet uitvinden en moest eerst den volgenden morgen ontdekken,
+dat het uit een oud stel vischnetten bestond, in een meelzak gewikkeld.
+De vinding was niet onaardig en ik ben nooit te weten gekomen, of ik
+haar aan het vernuft van den Heer Bos, van zijn beminnelijke dochter of
+van de oude Martha moest toeschrijven.</p>
+
+<p>Het was echter niet het min gemakkelijke mijner ligging, dat mij zou
+verhinderd hebben, na een zoo vermoeienden dag, een zoete rust te
+genieten. Integendeel waren het die vermoeienissen zelven en de
+onderscheidene schokken, welke ik naar lichaam en geest ontvangen had,
+die mij beletteden, den slaap te vatten, waar ik zoo vurig naar
+verlangen moest. Duizend verschillende en verwarde denkbeelden maalden
+mij door het brein en deden dat brandend en koortsig gevoel in mijn
+hoofd ontstaan, hetwelk aan elke sluimering vijandig is. Al de
+ontmoetingen van den dag kwamen mij beurtelings voor den geest zweven,
+gelijk de schimmen eener fantasmagorie. Ik zag weder den twist in de
+herberg: ik hoorde den hatelijken Andries vloeken en den Jood zijn
+kramerijen venten: ik onderscheidde het lieve gezichtje van de bevallige
+Henri&euml;tte Blaek: ik bestreed opnieuw de drie struikroovers en dankte
+weer mijn redding aan mijn geheimzinnigen gastheer, die zich aan de
+oogen mijner verbeelding in een nog majestueuzer gestalte voordeed dan
+in de wezenlijkheid. Dan weder stelde ik mij de belofte voor den geest,
+welke ik den Heer Bos gedaan had, en de moeilijkheden, welke voor mij
+zouden kunnen ontstaan zoo uit de verplichting, die ik op mij genomen
+had, om Amelia naar Amsterdam te brengen, als uit die, van het op dien
+gevaarvollen avond voorgevallene voor elk geheim te houden. Bij dit
+alles voegde zich nog een zeker gevoel van ongerustheid, dat ik niet van
+mij af konde werpen, en hetwelk was toe te schrijven aan de onzekerheid,
+waarin ik verkeerde, zoo omtrent de plaats waar ik mij bevond, als
+omtrent hetgeen mij nog kon te wachten staan. Wel is waar, ik voedde
+geen vrees meer voor den Heer Bos, die er naar allen schijn belang bij
+had, mij te vriend te houden; maar ik was niet zonder zorg omtrent
+Andries, die, naar mijn innige overtuiging, niemand anders wezen kon dan
+de zoon der weduwe, in wier woning ik mij bevond: het onaangename
+vermoeden begon mij te bekruipen, of ik niet altemet de legerstede van
+dien booswicht betrokken had: en ik kon de benauwende gedachte niet
+verbannen, dat hij wellicht te huis komen en mij de weinig gewenschte
+eer van zijn bezoek geven zou.</p>
+
+<p>Ik had, kort nadat ik mij te bedde begeven had, den luchtigen voetstap
+van Amelia eenige reizen op de trappen gehoord, en veronderstelde dat
+zij de overblijfselen van ons avondmaal naar de keuken bracht. Daarop
+had zij een vrij langdurig onderhoud met haar vader gehad, waarvan ik
+echter niets dan bloote klanken verstaan kon, en zich toen ter ruste
+begeven. De Heer Bos was vervolgens naar beneden gegaan; naar mijn
+gedachten, om aan de oude Martha eenige onderrichtingen te geven: het
+duurde wel een uur eer hij terugkwam en zich in de bedstede, tegenover
+die, waarin zijn dochter sliep, begaf. Een zwaar gesnork kondigde mij
+weldra aan, dat, welke zijn zorgen voor de toekomst ook wezen mochten,
+die echter niet in staat waren, hem het slapen te beletten.</p>
+
+<p>Wat mij betreft, er verliepen uren achtereen, eer de slaap mijn oogen
+sloot, en toen zelfs bracht die noch rust, noch verkwikking mede.
+Benauwende, pijnlijke droomen kwelden mij, en deden mij ieder oogenblik
+met schrik uit mijn sluimering ontwaken. Ik zag het ouderlijk huis in
+vlammen staan: gewapende roovers, waaronder zich Andries en, vreemd
+genoeg, ook de po&euml;et Helding bevonden, stormden ter plundering binnen,
+en werden aangevoerd door den Heer Jacobus Blaek, die zijn regenscherm
+als een staf van commando rondzwaaide. Ik zag mijn moeder, doodsbleek en
+met bloed bedekt, door twee dier boosdoeners voortsleepen: ik hoorde het
+noodgeschrei mijner zusters en broeders, die in de vlammen omkwamen: en
+dan zag ik opeens boven het vlammend puin, Henri&euml;tte, Amelia, en een
+talrijken stoet bevallige, in feestgewaad uitgedoste jonge meisjes
+luchtig en onbezorgd ronddansen, en rozen strooien op de vonken, die
+onder haar voeten opspatteden. Opeens deed Andries, die een ijzeren
+geldkist uit den brand had gesleurd, welke hij met geweld op straat
+sleepte, een afgrijselijken vloek hooren: alles verdween voor mijn
+oogen, en ik ontwaakte.</p>
+
+<p>Maar, schoon wakker, nog dreunde mij die stem in de ooren, en nog
+herklonken die slagen, welke echter niet op een ijzeren kist, maar op de
+deur der woning nederkwamen. Ik ging recht overeind zitten. Er kon geen
+twijfel meer aan zijn: het was Andries, die weder te huis kwam.</p>
+
+<p>De morgenschemering was aangebroken: ik liet mij zoo zachtjes als ik kon
+uit mijn bed zakken, kleedde mij aan, omklemde mijn knuppel met beide
+handen en bleef toen, op den stoel gezeten, angstig luisteren, wat er
+volgen zou. Weldra hoorde ik de oude Martha naar het voorhuis
+schoffelen. Ik rees op, en overlegde of het ook zaak zoude wezen, den
+Heer Bos te gaan wekken, toen ik Martha met een heesche stem haar zoon
+hoorde toeroepen: "daar slaapt van nacht familie van Mevrouw hier in
+huis: ik mag je niet opendoen: zie maar dat je in de schuur terecht
+komt."</p>
+
+<p>Ofschoon mij deze woorden eenigszins geruststelden ten opzichte der
+voornemens van de moeder, bleef ik echter niet zonder zorg, of zich de
+zoon wel daaraan zoude storen. Mijn onzekerheid was intusschen spoedig
+voorbij; want na eenige vruchtelooze pogingen om de deur open te
+krijgen, ging Andries al brommende en vloekende weg, en Martha haastte
+zich, haar bed weder op te zoeken, hetgeen mij ten blijk strekte, dat
+zij geen vrees voor zijn terugkomst koesterde.</p>
+
+<p>Dit tooneel had mij echter allen slaap ontnomen. Ik bleef nog een
+geruimen tijd stilzitten, toen naderde ik het venster, opende het met
+zoo weinig gerucht mogelijk, en ademde de verkwikkende morgenlucht in,
+die mij van buiten tegenstroomde.</p>
+
+<p>Dan, was die frissche ochtendkoelte welkom aan mijn verhit gestel, niet
+minder aangenaam werd ik verrast door het heerlijke schouwspel, dat zich
+voor mijn oogen opdeed en hetwelk ik verre was te verwachten. Het
+uitzicht, dat ik den avond te voren van de kamer, waar wij ons toen
+bevonden, had gehad, was beperkt: het raam, waar ik nu voorstond, opende
+zich aan eene andere zijde van het gebouw en vergunde mij het gezicht
+van een natuurtooneel, het penseel eens schilders waardig. Ter
+linkerzijde en achter een schuur, een duiventil en een paar andere
+kleine gebouwen, tot de hoeve behoorende, verhief zich een fraaie groep
+eeuwenheugende eikeboomen, wier kruin wel door den zeewind was
+ontbladerd, doch wier knoestige met breede takken voorziene stammen zich
+donker afteekenden tegen den nog kleurloozen hemel en tegen de
+Zuiderzee, over wier grauwe oppervlakte een aantal kleine vaartuigen
+elkander kruisten. Iets meer nabij verhief zich een oude, met mos en
+heesters overdekte bouwval, de strenge stijl van welks bouworde scheen
+aan te kondigen, dat ik de overblijfselen van een klooster voor mij had:
+een muurtje, dat waarschijnlijk voorheen een kerkhof omheind had,
+verbond dit gedenkstuk van vroegere dagen aan de hoeve, waarin ik mij
+bevond. Ter rechterzijde liep de grond glooiend opwaarts, en werd het
+verschiet hier en daar belemmerd door golvende heuvelen, deels met koren
+en boekweit beteeld, deels met heesters en kreupelhout begroeid, deels
+bedekt met de paarskleurige heide, waarlangs de witgewolde kudde reeds
+hun ochtendmaal kwamen gebruiken. De stilte van den morgen werd alleen
+nu en dan afgebroken door het dof geloei der runderen in den stal en het
+gekraai van den wakkeren haan, die met zijn kakelbonten harem over het
+erf kuierde en het rijzend zonnelicht begroette, dat allengskens aan dit
+natuurtooneel leven en beweging kwam bijzetten. Opeens trof mij de
+gedachte: ik had dit bevallig geheel nog &eacute;&eacute;nmaal beschouwd: wanneer of
+in welk gezelschap, dit wist ik mij niet te binnen te brengen; maar het
+kwam mij voor, als ware het niet de eerste reize, dat ik mij hier
+bevond. Ik kon uit den weg, dien ik den vorigen avond genomen had, en
+uit de nabijheid der zee, het besluit opmaken, dat ik mij ten Oosten en
+niet verre van Naarden moest bevinden en wel omtrent de plaats, waar
+vroeger een stad van denzelfden naam in de Hoeksche en Kabeljauwsche
+twisten was te gronde gegaan; maar ik had, zooverre ik wist, nooit eenig
+uitstapje naar dien kant gemaakt. Eindelijk gaf ik het op: en daar ik
+meermalen het naburige Muiderberg bezocht had, waar het landschap veel
+overeenkomst had met datgene, hetwelk ik nu voor oogen had, maakte ik
+het besluit op, dat ik door die gelijkheid van natuurtooneel misleid,
+mij ten onrechte verbeeldde, hier vroeger geweest te zijn.</p>
+
+<p>De morgenstond had zijn weldadigen invloed op mij uitgeoefend en met het
+daglicht waren die kwellende droombeelden en onrustige gedachten
+verdwenen, die mij gedurende den nacht hadden beziggehouden. Ik aarzelde
+dus niet om mij weer naar mijn legerstede te begeven, en de natuur, haar
+rechten hernemende, welke zij te lang aan de verbeelding had afgestaan,
+deed mij een weldadigen slaap genieten, waaruit ik niet ontwaakte, dan
+toen de stem mijns gastheers mij riep, en ik, de vakerige oogen
+wrijvende, den Heer Bos, reeds geheel gekleed, zag voor mij staan.</p>
+
+<p>"Het is tijd!" zeide hij: "het spijt mij zulk een aangename rust te
+storen; maar gij zult ongetwijfeld de eerste schuit niet willen
+misloopen."</p>
+
+<p>"Gij ziet," zeide ik, opstaande, "dat mijn toilet geene groote moeite
+zal vereischen. Ik heb niets anders te doen als mij te wasschen, en ik
+ben tot uw dienst."</p>
+
+<p>"Ik heb u gebracht wat gij noodig hebt," zeide de Heer Bos, mij op de
+tafel wijzende, waar hij een kom met water en een handdoek had
+neergeplaatst. "Ik behoef niet te vragen of gij goed geslapen hebt."</p>
+
+<p>"Daar kan ik niet volmondig ja op zeggen," antwoordde ik, en verhaalde
+hem tevens hoe mijn nachtrust gestoord was geweest. Gedurende mijn
+verhaal bleef ik de wezenstrekken van mijn gastheer zorgvuldig
+gadeslaan. Geen verwondering noch ontroering was daarop zichtbaar:
+alleen zag ik hem een paar reizen de wenkbrauwen samentrekken.</p>
+
+<p>"Ik verwachtte niet anders," zeide hij, toen ik met mijn mededeeling
+ge&euml;indigd had: "en ik had dienaangaande het noodige onderricht aan de
+oude Martha gegeven. Ondertusschen, die schurk moet u noch mij hier
+zien: de gevolgen zouden te gevaarlijk kunnen wezen. Ik moet mij
+daarover nog met de oude onderhouden. Wees zoo goed, zoolang bij mijn
+dochter te vertoeven."</p>
+
+<p>Wij verlieten het vertrek, en begaven ons weder naar datgene, waar wij
+den vorigen avond hadden doorgebracht. Ik vond hier Amelia, in hetzelfde
+gewaad als den vorigen dag gekleed, behalve dat zij nu een muts droeg en
+een falie daar over heen: ook was zij met een zonnescherm voorzien. De
+Heer Bos liet ons alleen, en na een korten morgengroet, bleven wij,
+beiden zwijgend en eenigszins met onze houding verlegen, voor ons zien.</p>
+
+<p>Het leed niet lang, of de Heer Bos kwam terug: "alles is in orde," zeide
+hij: "Andries ligt in de hooischuur zijn roes uit te slapen, en, eer hij
+wakker is, zijn wij ver van hier. Ik heb bovendien zijn moeder
+gewaarschuwd, dat de justitie hem opspoorde; en een kleine wenk van dien
+aard zal, vlei ik mij, genoegzaam zijn, om hem verre van hier te
+zenden.&mdash;Niets verhindert ons dus langer, de reis aan te vangen."</p>
+
+<p>"Ik weet niet," zeide Amelia, zich met minzaamheid tot mij wendende, "of
+Mijnheer ook nog vooraf iets verlangt te gebruiken."</p>
+
+<p>"Het is mij nog vroeg genoeg," zeide ik: "en daar ik toch genoodzaakt
+ben, mij te Naarden een oogenblik op te houden, zullen wij evengoed daar
+eenig ontbijt kunnen nuttigen."</p>
+
+<p>"Welaan dan!" zeide de Heer Bos, en trad meteen, door ons gevolgd, de
+kamer uit.</p>
+
+<p>In het voorhuis stond de oude Martha, die, nijgende, en de handen
+drukkende van den Heer Bos en van Amelia, afscheid van ons nam.</p>
+
+<p>"Wij danken u voor uw herbergzaamheid," zeide de Heer Bos: "vergeet
+niet, hetgeen ik u omtrent uw zoon gezegd heb, en neem dit aan, voor den
+omslag, dien wij u veroorzaakt hebben. Mijn goed zal ik nader laten
+halen. Bedenk, dat alles van uw stilzwijgendheid afhangt."</p>
+
+<p>"Ach!" zeide zij: "met wie spreekt de oude Martha ooit? Geen haan zal er
+na kraaien, dat UEd. hier 'eweest is: en in een kwartier tijds zijn al
+de kamers weer dicht 'esloten en het beddegoed uit de bedsteden 'enomen,
+en kan niemand merken, dat ik hier volk heb 'ehad."</p>
+
+<p>Ik kon mij niet weerhouden van te glimlachen: "zoo al de slaapplaatsen
+zoogoed gestoffeerd zijn als de mijne," dacht ik, "zal zeker het
+opredderen niet veel tijd kosten."</p>
+
+<p>Intusschen naderde ik ook op mijne beurt de oude vrouw en stelde haar
+onder dankbetuiging voor het nachtverblijf eene kleine fooi ter hand.
+Toen ik mij omwendde, zag ik dat de Heer Bos een koffer had opgenomen,
+die waarschijnlijk het goed van zijn dochter bevatte.</p>
+
+<p>"Mag ik u niet van die moeite ontslaan?" vroeg ik hem; "daar toch
+Mejuffrouw nu onder mijn geleide komt, is het niet meer dan billijk, dat
+ik haar goed drage."</p>
+
+<p>"Wij zullen het ieder een gedeelte van den weg dragen," zeide de Heer
+Bos: "ik ga niet met u tot Naarden."</p>
+
+<p>De toon, waarop hij deze woorden uitsprak, was zoo beslissend, dat ik
+het ongeraden vond, verder aan te dringen. Wij begaven ons dan op reis,
+de Heer Bos den tocht geleidende, en even wakker doorstappende, alsof
+hij, in stede van een koffer, een pak veeren onder den arm had. Ik heb
+nog verzuimd te zeggen, dat hij thans zijn rooden mantel niet omhad, en
+zijn Spaanschen hoed tegen een meer gewonen verwisseld had.</p>
+
+<p>Amelia liep zwijgend achter haar vader; en ik sloot den tocht. Wij
+namen, in stede van den modderigen hollen weg, een zandpad door de
+eikenstruiken, hetgeen op een driesprong uitkwam, waar onze geleider
+stilhield.</p>
+
+<p>"Hier moeten wij scheiden," zeide de Heer Bos: "dit voetpad links brengt
+u aan de poort van Naarden. Vaarwel Amelia! God behoede u en schenke u
+het noodige beleid om de moeilijke taak te volbrengen, die gij op u
+genomen hebt."</p>
+
+<p>Dit zeggende drukte hij een hartelijken kus op 't voorhoofd zijner
+dochter. Wat haar betrof, zij schreide niet; zij stortte geen ijdele,
+doch bij zulk een scheiding toch niet berispelijke klachten uit: maar de
+doodelijke bleekheid, welke zich over haar gelaat verspreidde, toonde
+niettemin hoezeer haar hart op dit oogenblik leed.</p>
+
+<p>"Wat u betreft, Mijnheer!" zeide de Heer Bos, mij de hand drukkende:
+"ontvang mijn voorloopigen dank voor den dienst, dien gij mij bewijzen
+wilt. Ik vertrouw u mijn dochter: en gij zult, hiervan houde ik mij
+overtuigd, u dat vertrouwen niet onwaardig betoonen."</p>
+
+<p>"Is er niets anders dat ik voor u doen kan?" vroeg ik hem terwijl ik
+zijn handdruk beantwoordde.</p>
+
+<p>"Voor het oogenblik niet:&mdash;ik heb reeds te veel van u gevorderd;
+wellicht meer dan gij zult kunnen volhouden;... doch het zij zooals het
+wil!... alleen dit nog!... mocht mij het lot eens treffen, dat mijn
+vijanden mij toewenschen, ontferm u dan over mijn ongelukkige
+dochter:&mdash;wees dan haar voorspraak.... Zorg dan, dat zij in staat
+gesteld worde, zich een wijkplaats volgens haar wensen te kiezen."</p>
+
+<p>Ik gaf door een buiging mijn toestemming in dit verzoek te kennen en nam
+nu den koffer op, dien de Heer Bos had neergezet en die mij zwaarder
+voorkwam dan ik gedacht had, waarop hij na Amelia nogmaals vaarwel
+gezegd te hebben, zich met rassche schreden rechtsaf en naar den zeekant
+begaf. Wij oogden hem een poos na en sloegen toen zwijgend het
+aangewezen pad in, dat ons weldra op den heirweg in de nabijheid van
+Naarden bracht. Buiten de poort nam ik een knaap aan, om den koffer te
+dragen; bood mijn arm Amelia aan, en bevond mij met haar na verloop van
+eenige minuten in de herberg te Naarden.</p>
+
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+
+<h3><a name="chap9" id="chap9"></a>NEGENDE HOOFDSTUK.</h3>
+
+<h4>BEHELZENDE HET VERHAAL EENER SCHUITREIS VAN NAARDEN NAAR AMSTERDAM.</h4>
+
+
+<p class="p-one">In de herberg gekomen zijnde, werden wij door den waard in een
+zijkamertje gewezen, waar ik terstond voor Amelia en voor mij een paar
+kop koffie en boterhammen bestelde; en de vraag deed, of er ook goed met
+den vrachtwagen van Deventer was aangekomen aan het adres van Mr. F.
+Huyck. De waard beantwoordde deze vraag toestemmend en gaf mij te
+kennen, dat het goed zich in de groote kamer aan de overzijde bevond.
+Ik vroeg hierop verlof aan Amelia van haar een oogenblik alleen te mogen
+laten, en begaf mij naar de aangewezen plaats, waar ik werkelijk, na
+eenig zoekens, de mij behoorende koffers, doozen en verdere voorwerpen,
+uit onderscheidene andere goederen, welke aldaar in heerlijke eendracht
+en verwarring door en op elkaar gestapeld waren, terugvond; waarop ik
+den waard verzocht, die gezamenlijk met den koffer van Amelia naar de
+schuit op Amsterdam te laten brengen, en de roef voor mij te huren.</p>
+
+<p>Terwijl ik met dit alles bezig was, had ik wel opgemerkt dat er paarden
+voor het logement hadden stilgehouden: doch in de drukte van het
+oogenblik daar geen bijzondere acht op geslagen. Toen mijn bestelling
+echter was afgeloopen, en ik mij weder naar het zijkamertje terug zoude
+begeven, sloeg ik het oog, in 't voorbijgaan, door de gang naar buiten
+en zag een paar fraaie, kostelijk getoomde en gezadelde rijpaarden, die
+reeds een goeden rit schenen te hebben gedaan, naar men kon opmaken uit
+het schuim, dat hun breede borst bedekte, en die door den staljongen
+voor de deur gevoederd werden, terwijl een rijknecht, in zwierige
+livrei, daarnevens stond. Ik hield mij echter niet op met die te
+beschouwen, daar ik Amelia niet langer wilde alleen laten,&mdash;maar men
+verbeelde zich mijn verwondering en mijn misnoegen tevens, toen ik, de
+zijkamer binnentredende, iemand, in rijgewaad uitgedost, over Amelia aan
+de tafel zag zitten, met den hoed op het hoofd, het rijzweepje in de
+hand en de beenen uitgestrekt, en in dien persoon dengenen herkende,
+dien ik minst van allen hier verwacht of gewenscht zoude hebben, den
+Heer Lodewijk Blaek. "Daar beginnen de wederwaardigheden al!" dacht ik
+bij mijzelven: en mijn spijt was zoo groot, dat ik als sprakeloos aan de
+deur bleef staan.</p>
+
+<p>"Komt het glaasje haast, dat ik besteld heb?" vroeg Lodewijk, mij
+slechts terloops aanziende: "o vergeef mij!" voegde hij er bij, mij
+herkennende: "ik dacht dat het de kastelein was.&mdash;Mijnheer Huyck! ik
+wensch u goeden morgen."&mdash;Hier lichtte hij even zijn hoed, en zich
+terstond naar Amelia wendende, met wie hij reeds in onderhoud scheen te
+zijn getreden: "en reist de Juffrouw zoo alleen?" vroeg hij: "in
+waarheid! het zou mij tot bijzondere eer strekken u te mogen brengen,
+waar UEd. wezen wilde.&mdash;Men treft soms onwelkom gezelschap op reis aan,"
+(dit laatste was ik volkomen met hem eens) "en het is ridderplicht, de
+dames, die alleen en verlaten zijn, daartegen te beschermen."</p>
+
+<p>Ik was nog niet recht bekomen van mijn verbazing. Ik zag, hoe Amelia
+bleek en ontsteld was geworden door de gemeenzame toespraak van den
+vrijpostigen losbol: en ik wist nog niet, welke houding ik moest
+aannemen. Het eenvoudigste ware zeker geweest, terstond aan Lodewijk te
+verklaren, dat de Juffer geene bescherming behoefde, daar zij zich reeds
+onder de mijne bevond; maar ik huiverde op de gedachte, daardoor
+verkeerde vermoedens op te wekken bij iemand, op wiens bescheidenheid ik
+mij niet kon verlaten. "Waar zal Henri&euml;tte Blaek mij voor houden," dacht
+ik bij mijzelven, "wanneer zij van haar neef verneemt, dat ik met een
+mooi jong meisje op reis ben geweest?" Deze gedachte belette mij te
+handelen gelijk de edelmoedigheid mij eigenlijk zoude hebben
+voorgeschreven, en ik besloot, mij te vergenoegen met aan Lodewijk het
+voortzetten zijner aanbiedingen te beletten, door zelf een gesprek met
+hem aan te knoopen.</p>
+
+<p>"Is UEd. hedenmorgen reeds van Guldenhof aan komen rijden? UEd. moet het
+warm hebben, ofschoon de ochtendstond altijd het best geschikt is tot
+dergelijke tochten. En hoe vaart de familie op Guldenhof? Het is een
+fraai paard, dat UEd. daar heeft," enz. enz. Lodewijk antwoordde slechts
+met enkele woorden op deze en dergelijke toespraken, welke ik tot hem
+richtte: en, geene de minste gedachte voedende, dat ik tot Amelia in
+eenige betrekking stond, bleef hij haar gedurig aanstaren, lonkte en
+knipoogde, en scheen haar door zijdelingsche wenken te kennen te willen
+geven hoe onaangenaam hem de stoornis was, welke ik in hun <i>t&ecirc;te-a-t&ecirc;te</i>
+had aangebracht.</p>
+
+<p>Wat Amelia betrof, zij beantwoordde hem op dezelfde wijze, als hij mij
+deed, namelijk met niet veel meer dan "ja Mijnheer!" of "neen Mijnheer!"
+Zij hield de oogen gedurig voor zich geslagen op het kopje, dat zij in
+de hand hield en waaruit zij nu en dan een langzame teug nam. Ik kon
+niet nalaten van met een gevoel van diepe beschaming op te merken, dat
+zij, na mij toen ik binnenkwam even te hebben aangezien, geen oog meer
+op mij wendde, als wilde zij mij de bescherming niet afvergen, welke ik
+haar niet uit eigen beweging verleende. Deze bescheidenheid van hare
+zijde overwon weldra mijn voornemen om mij te houden, alsof wij elkaar
+niet kenden, en ik was op het punt, van aan Lodewijk te verzoeken, de
+Juffer, die ik de eer had gezelschap te houden, niet langer lastig te
+vallen, toen de waard, met een glaasje likeur binnentredende, mij de eer
+der bekentenis kwam ontnemen.</p>
+
+<p>"Mijnheer!" zeide hij tegen Lodewijk: "een glaasje cognac als 't UEd.
+belieft: Mijnheer!" (tegen mij) "als UEd. naar de schuit moet zal het
+tijd worden."</p>
+
+<p>"Hoeveel ben ik u schuldig?" vroeg ik, terwijl Amelia intusschen was
+opgestaan.</p>
+
+<p>"Sta mij ten minste toe, u tot aan de schuit te brengen...." zeide
+Lodewijk, insgelijks opstaande en Amelia zijn arm aanbiedende.</p>
+
+<p>"Zeven gulden vijftien stuivers, wegens betaalde vracht voor UEds.
+goed," antwoordde mij de waard: "twee kommetjes koffie en twee
+boterhammen....?"</p>
+
+<p>"Twee!" herhaalde Lodewijk, een oog op de tafel werpende, en vervolgens
+Amelia en mij aanziende met een blik, die mij deed ontwaren, dat hij
+lont begon te ruiken, en die ook den waard deed opkijken.</p>
+
+<p>"Wel ja!" zeide deze: "Mijnheer betaalt immers ook voor de Juffrouw?"</p>
+
+<p>"Voorzeker!" zeide ik, hem twee dukaten ter hand stellende, met verzoek
+van mij geld terug te geven: "als UEd. gereed is!" vroeg ik, mij tot
+Amelia wendende.</p>
+
+<p>"Nu begrijp ik het!" zeide Lodewijk, met een boozen lach, die mij
+machtig veel lust gaf hem op zijn gezicht te trommelen.</p>
+
+<p>"<i>Heureux mortel!</i>" voegde hij er bij, het hoofd schuddende en mij
+schamper aanziende. "Ik vraag u om verschooning, Mejuffer! Maar waarom
+heeft de Heer Huyck mij niet terstond gewaarschuwd, dat ik vergeefsche
+moeite deed?"</p>
+
+<p>Ik voelde dat ik rood werd; want ik kon de juistheid dezer aanmerking
+van Lodewijk niet ontkennen: "Mijnheer!" zeide ik, op een toon, dien ik
+trachtte zoo natuurlijk mogelijk te maken: "ik heb niets over deze
+Juffer te zeggen. Een gelukkig toeval heeft mij haar doen ontmoeten: en
+haar <i>familie</i> (met nadruk op het woord <i>familie</i>) heeft mij verzocht,
+daar wij toch &eacute;&eacute;nen weg gingen, wel te willen zorg dragen, dat haar op
+reis niets ontbrak. Ik dacht, dat UEd. haar kende, anders zou ik niet
+geweten hebben, waaraan uw voorslagen toe te schrijven. Ik heb de eer uw
+dienaar te zijn."</p>
+
+<p>"Goede reis samen," zeide Lodewijk: "en ik hoop dat de <i>familie</i> van de
+Juffer alle reden zal hebben, over haar keuze tevreden te zijn," voegde
+hij er bij, op een toon, die mij verstaan deed, dat hij geen woord
+geloofde van al wat ik hem, ik moet bekennen vrij onhandig, verteld had.</p>
+
+<p>Ik antwoordde verder niets; maar, den arm aan Amelia gevende, verliet ik
+met haar de herberg. Nauwelijks waren wij de stadspoort uit, toen
+Lodewijk ons, met zijn lakei achter zich, voorbijreed. Hij deed zijn
+groet vergezeld gaan met een spotachtigen glimlach, en bleef langzaam
+voor ons uit rijden. Toen wij de laatste brug der vestingwerken hadden
+verlaten en de trekschuit in 't gezicht kregen, zag ik hem weder
+ophouden en eenige woorden wisselen met iemand, die zich nabij de klep
+van de schuit hield; waarna hij in vollen draf verder reed.</p>
+
+<p>Wij waren spoedig aan de plaats der afvaart, waar de kruier zich met
+mijn goed bevond en mij het roefbriefje ter hand stelde. Amelia ging
+dadelijk naar binnen; wat mij betreft, ik bleef een oogenblik de
+oplading der goederen gadeslaan, toen mij de persoon naderde, met wien
+ik Lodewijk had zien spreken en dien ik terstond voor Simon herkende.
+Hun onderhoud deed bij mij een vermoeden ontstaan, hetwelk zich later
+bevestigde; doch dat ik mij wel wachtte aan Amelia mede te deelen, ten
+einde haar niet nutteloos te verontrusten.</p>
+
+<p>"Whelkom, meneer Hijk!" zeide Simon: "phen je nog 'ier? Me dacht, je zat
+hal 'oog en droog te Hamsterdam? Ken ik thoch niks an je kwijt worden?
+Niet?&mdash;Nou! dhaarom zei je thoch ghezond blijven. Has ik je dan reis
+weerzie met ghezondheid?"</p>
+
+<p>Het vertrek der schuit maakte een einde aan de rede van Simon, die een
+plaats nam op de voorplecht, terwijl ik met Amelia in de roef ging
+zitten.</p>
+
+<p>Ik zag aan de koele en gestrenge uitdrukking van haar gelaat, dat mijn
+gedrag eenige verontschuldiging vereischte, en ik moest bij mijzelven
+erkennen, dat zij reden had, ontevreden over mij te zijn. Ik sprak haar
+dus, eenigen tijd nadat de schuit van wal had gestoken, op de volgende
+wijze aan:</p>
+
+<p>"Ik vrees, Mejuffrouw, dat gij mij beschuldigt, van weinig te
+beantwoorden aan het vertrouwen, door uw Heer vader in mij gesteld."</p>
+
+<p>"Mijnheer!" antwoordde zij, "ik heb het recht niet, u eenige
+verwijtingen te doen. Ik gevoel zeer wel, hoe moeilijk de toestand was,
+waarin de ontmoeting van een bekende u moest brengen; en het doet mij
+van harte leed, dat gij u om mijnentwille wellicht onaangenaamheden op
+den hals haalt."</p>
+
+<p>"Uwe goedheid," zeide ik, "behandelt mij meer grootmoediglijk dan ik
+verdien; maar waarlijk, gij hadt recht gehad, een andere handelwijs van
+mij te verwachten. Geloof echter, dat, zoo ik niet terstond den Heer
+Blaek voor zijn onbeschaamdheid bestrafte, zulks slechts daarom was,
+omdat ik hoopte dat hij v&oacute;&oacute;r ons vertrekken zoude: en ik was bezorgd,
+dat zoo hij, gelijk nu geschied is, ontdekte dat wij te zamen reisden,
+hij nasporingen in 't werk zou stellen, welke het geheim van uw Heer
+vader in gevaar mochten brengen."</p>
+
+<p>Deze reden was nu wel niet de ware; maar zij had toch zooveel grond van
+waarschijnlijkheid voor zich, dat Amelia, naar mijne meening, niet kon
+nalaten, die voor volkomen geldig te houden. Zij scheen er zich dan ook
+mede te vergenoegen.</p>
+
+<p>"Ik hoop," zeide zij, "dat gij geen last meer zult hebben van deze
+ontmoeting, en dat de Heer Blaek zich met de door u gegeven inlichtingen
+zal tevreden stellen.&mdash;Is hij de zoon van den Heer Blaek, over wien wij
+gisteravond spraken? Hij schijnt mij toe geen gelukkig toonbeeld op te
+leveren van de Amsterdamsche Heeren. Wellicht echter," voegde zij er
+bij, "moet ik zijn vrijpostigheid alleen toeschrijven aan den verlatenen
+toestand, waarin ik mij bevind."</p>
+
+<p>"Het was gisteren voor het eerst, dat ik dien Heer ontmoette," was mijn
+antwoord: "maar het zou mij grieven, indien UEd. onze Amsterdamsche
+jongelingschap naar hem wilde beoordeelen. Er zijn er onder, die, zooals
+hij, hoovaardig op hun rijkdom en aanzien, zich een toon aanmatigen, die
+hun vrij kwalijk voegt, en zich, vooral tegen een kunne, die zij
+eerbiedigen moesten, alles veroorloven, op het voorbeeld der Fransche
+windbuilen, die zij na&auml;pen, zonder tevens die welgemanierde bevalligheid
+te bezitten, welke bij onze naburen de onbescheidenheid eenigszins
+vergeeflijk maakt. Maar gij zult, naar ik hoop, te Amsterdam ook
+jongelieden vinden, die zich door een ordentelijk, zedelijk gedrag
+onderscheiden, nauwgezet zijn in het betrachten hunner maatschappelijke
+plichten, zich aanbevelen door een heuschen beschaafden omgang, en niet
+van oordeel zijn, dat drinken, rossen en rijden, grof spelen en
+dergelijke uitspattingen tot de kenmerken eens fatsoenlijken mans
+behooren."</p>
+
+<p>"Ik twijfel er niet aan," zeide zij: "het zal te Amsterdam zijn, als
+overal, dat men er veel kaf onder 't koren vindt. Helaas! wat mij
+betreft, ik zal er niet in de gelegenheid zijn om zulks bij ondervinding
+te leeren, en mijn toestand zal mij wel dwingen, mij afgezonderd te
+houden van alle gezelschappen. Hoe gelukkig zijt gij, Mijnheer! aan wien
+deze reis niets dan vreugde en blijdschap voorspelt. Gij gaat een
+beminde familie terugvinden en moogt u thans reeds verheugen in die
+zalige ontmoeting.... terwijl ik!... maar verschoon mij, ik heb geen
+recht u met mijne klachten op te houden. Verhaal mij eens, bid ik u, hoe
+groot is het huisgezin van uw Heer vader?"</p>
+
+<p>Ik beantwoordde deze vraag, en, van het eene op het andere komende,
+geraakten wij van lieverlede in een belangrijk en levendig onderhoud, in
+den loop waarvan ik telkens meerdere redenen vond om het gezond verstand
+en het edel hart van mijn reisgenoote te bewonderen. Wij brachten alzoo
+bijna ongemerkt de lange en vervelende vaart van Naarden tot Muiden ten
+einde. Aan die stad gekomen, moet men, gelijk bekend is, de schuit
+verlaten om zich in een andere in te schepen. Wij trokken dan te zamen
+en gearmd Muiden door, toen een nieuwe gebeurtenis mij stof gaf tot
+nieuwe bekommernis over de taak, die ik op mij genomen had, en waarmede
+ik mij reeds begon te vereenigen. Onder het voortwandelen hoorde ik
+achter ons het klappen van een zweep en het rollen van een rijtuig over
+de straatsteenen. Ik zag om: daar reed ons een prachtige koets voorbij,
+met vier witte paarden bespannen, en twee lakeien achterop: en, eer ik
+nog den tijd had om na te denken, aan wien dit rijtuig behoorde,
+herkende ik daarbinnen den ouden Heer Blaek, met zijn hofdichter over&mdash;,
+en&mdash;o spijt!&mdash;zijn schoone nicht naast hem. Ik bloosde tot achter de
+ooren toe: ik groette:&mdash;de Heer Blaek had mij niet opgemerkt;&mdash;maar
+Henri&euml;tte had mij gezien, en de koele blik, welken zij bij het
+teruggroeten op ons beiden nederwierp, drong mij door de ziel heen.&mdash;Zij
+had mij herkend: daar was geen twijfel aan;&mdash;en wat toch moest zij nu
+van mij denken? Ik had haar gezegd, dat ik <i>alleen</i> naar Amsterdam
+reisde; en nu had zij mij met een onbekende Juffer gearmd gezien:&mdash;en ik
+zou mij misschien nimmer in de mogelijkheid bevinden, haar de aanleiding
+mijner handelwijze te verklaren.&mdash;Zelfs ook dan, al ontsloeg mij de Heer
+Bos van alle geheimhouding, wie zou de zonderlinge ontmoetingen, die mij
+in deze weinige uren overkomen waren, op mijn woord af verkiezen te
+gelooven.</p>
+
+<p>Doch, wat deed het er eigenlijk toe, of Henri&euml;tte Blaek ons al of niet
+gezien had? Haar neef had ons immers gezien en ik hield mij genoeg van
+zijn minzame gezindheid te mijwaart verzekerd, om tevens overtuigd te
+zijn, dat hij zulks niet verzwijgen zou, althans niet aan zijn
+nicht.&mdash;En bovendien, welk groot belang stelde ik toch in de gedachten,
+die een meisje, dat ik slechts eenmaal gezien had, omtrent mij
+koesterde? Ik was immers niet op haar verliefd! Iemand van mijn koel en
+bedaard gestel, wien de Franschen zelfs den naam van <i>le phlegmatique
+Hollandais</i> gegeven hadden, zou zoo op een bof
+verlieven!&mdash;Onmogelijk&mdash;en echter....!</p>
+
+<p>Deze en dergelijke denkbeelden vlogen, als vuurkogels, die zich
+doorkruisen en tegen elkaar horten, mijn geest door, zoolang ik de stad
+Muiden doorliep, ja beletteden mij eenige aandacht te schenken aan
+Amelia, die zwijgend aan mijn zijde ging. Alleen had ik opgemerkt dat
+zij, toen het rijtuig ons voorbijsnorde en ik een kleur kreeg, mij
+terloops had aangekeken, en vervolgens terstond haar falie dichter over
+haar gelaat had neergetrokken. Zelfs meende ik mij naderhand te
+herinneren, dat ik haar arm op dat oogenblik tegen den mijnen had voelen
+trillen.&mdash;Hoe dit zij, ik sloeg, gelijk ik zeide, weinig acht op haar,
+en, zoo zij mijn gedachten al bezighield, was het, om haar, op een vrij
+onedelmoedige wijze... voor Sint-Felten te wenschen.</p>
+
+<p>Zoodra wij echter buiten Muiden en weder in de roef gezeten waren, namen
+mijn gedachten een geheel anderen loop en vergat ik mijn eigen spijt
+geheel, om slechts aan het leed mijner reisgenoote te denken; want
+nauwelijks was de schuit van wal gestoken, of ik zag haar in tranen
+uitbersten.</p>
+
+<p>Hoewel ik nooit heb kunnen begrijpen, hoe de dichters en
+romanschrijvers, van een weenende schoone sprekende, durven beweren, dat
+"haar tranen haar schoonheid nog verhoogden," en hoewel ik een rooden
+neus en gezwollen oogen, welke daarmede doorgaans vergezeld gaan, niet
+onder de bevalligste verschijnsels tel, zoo kan ik toch niet ontkennen,
+dat de aanblik eener schreiende vrouw altijd een innig gevoel van
+mededoogen en deelneming in mijn borst heeft opgewekt, en dat ik nooit
+tranen langs haar kaken zag vloeien zonder den wensch te voeden, dat het
+in mijne macht mocht zijn, die te drogen. Maar hoeveel smartelijker
+moest mij dus niet dit schouwspel vallen, nu ik mij geheel buiten de
+mogelijkheid bevond, niet alleen van de bron des leeds te stoppen, maar
+zelfs van een enkel gepast troostwoord toe te spreken. Ik gevoelde
+terstond, wat bij Amelia die diepe droefheid ontstaan deed: welke kracht
+die aandoeningen moesten bezitten, die in staat waren een ziel, zoo
+sterk als de hare, met zulk een hevigheid te schokken.</p>
+
+<p>Ik gevoelde, dat ik toch iets moest zeggen, al ware het slechts om den
+schijn van hardvochtigheid te vermijden. "In 's Hemels naam,
+Mejuffrouw!" voegde ik haar toe, terwijl ik, over haar gezeten, de
+handen op het tafeltje der roef smeekenderwijze samenvouwde: "wat ik u
+bidden mag, bedaar! Het is mij zoo grievend, u te zien weenen."</p>
+
+<p>"Vergeef mij,... o vergeef mij,... Mijnheer Huyck...." zeide zij al
+snikkende: "ik gevoel, dat ik mij dwaas aanstelle... maar het zal ras
+weder over zijn.... Ach! misschien doet het mij goed:&mdash;ik heb in jaren
+niet geschreid."</p>
+
+<p>Ik wist bij ondervinding, dat niets weldadiger is voor hen die lijden,
+dan den oorsprong van hun leed te kunnen mededeelen: en met dat oogmerk
+waagde ik het, de volgende vraag te doen:</p>
+
+<p>"Maar, indien het niet onbescheiden is zulks te willen weten, wat heeft
+dan nu die bittere droefheid bij u kunnen verwekken?... Is er van mijne
+zijde eenige aanleiding daartoe gegeven, zoo bid ik u, uit den grond
+mijns harten, om vergiffenis.&mdash;Maar o! laat mij toch niet in de
+onzekerheid. Schenk mij uw vertrouwen! bedenk, dat uw vader mij tot uw
+beschermer heeft uitgekozen:&mdash;laat dien titel, waarop ik mij
+verhoovaardig, u aansporen, mij als uw broeder te beschouwen, en mij
+mede te deelen, wat u thans op het hart drukt."</p>
+
+<p>"O neen! vraag het mij niet," zeide zij, de oogen afwisschende en het
+gelaat in haar fraaien ronden arm, die op de tafel rustte, half
+verbergende: "gij zoudt mij te dwaas, te kinderachtig vinden;... en
+toch!" vervolgde zij, na eene korte stilte, het hoofd weder opheffende
+en mij met waardigheid aanziende: "waarom zou ik het verzwijgen, daar
+gij het wel zult geraden hebben. Ik heb met kalme onverschrokkenheid de
+rampen en wederwaardigheden doorgestaan, die mijn nog zoo korten
+levensloop gekenmerkt hebben: ik heb aan ge&eacute;ne hartstochtelijke
+bewegingen toegegeven, zoo dikwerf de fortuin, het leven of de vrijheid
+mijns vaders en de mijne tevens in gevaar stonden: maar dat ik, die
+vroeger ... ik schaam mij bijkans het nu te zeggen ... door honderden
+gediend en vereerd werd... die den geringsten smaad mij aangedaan door
+den dood des beleedigers zou hebben zien straffen ... dat ik, die tot nog
+toe nooit het oog voor iemand heb behoeven neder te slaan, en voor niets
+te blozen heb ... dat ik tot zulk een laagte gedaald ben, om te moeten
+ondervinden, dat een fatsoenlijk man, wanneer hij zich in mijn
+gezelschap bevindt en een kennis ontmoet ... vergeef mij ... zich schaamt,
+gelijk een schuldige zou doen ... dit treft mij tot in het binnenste van
+mijn gemoed: het is een contrast, dat geschikt ware om mij ijlhoofdig te
+maken!"</p>
+
+<p>Ik bloosde opnieuw, zag voor mij en zweeg: want wat kon ik aanvoeren
+tegen hetgeen zij gezegd had? O! hoe nietig en laf schenen mij thans de
+strijd en wrevel, bij mij ontstaan, in tegenstelling met de diepe smart,
+die haar gemoed vervulde! Hoezeer beklaagde ik haar, en welk een eerbied
+gevoelde ik niet voor de maagdelijke kieschheid, welke haar zulk een
+gewicht deed hechten aan een omstandigheid, die in het oog van anderen
+misschien onopgemerkt ware gebleven of althans slechts als een beuzeling
+beschouwd geworden.</p>
+
+<p>Er ging een geruim tijdsverloop voorbij, eer ik den moed tot spreken
+wedervond; Amelia was intusschen weder bedaard geworden en zat
+aandachtig de toppen van hare (zeker buitengemeen fraaie) vingeren te
+bekijken: iets dat, gelijk ik den vorigen avond reeds had opgemerkt,
+meer haar gewoonte was, wanneer zij niet bezig was of sprak, en waaruit
+ik reeds had opgemerkt dat zij geen Hollandsche opvoeding had genoten en
+zich op het breien of kousenstoppen niet verstond.</p>
+
+<p>"Ik beken u," zeide ik, "dat ik min of meer onthutst was, toen ons die
+koets voorbijreed en ik Mejuffrouw Blaek daarin herkende."</p>
+
+<p>"Mejuffrouw Blaek!" herhaalde Amelia, een doordringenden blik op mij
+vestigende: "ik dacht zoo;&mdash;maar, ik ben u in de rede gevallen:
+verschoon mij: ga voort, bid ik u."</p>
+
+<p>"Ik was dit te meer," vervolgde ik, eenigszins bedremmeld, omdat ik haar
+gisteren, gelijk ik de eer had u te zeggen, heb gesproken, omdat zij een
+groot vriendin mijner zuster is, en dat het voor ons beiden licht
+onaangename gevolgen kan hebben, indien het ruchtbaar wordt dat...."
+Hier bleef ik steken.</p>
+
+<p>"Dat gij dit alles overdacht hebt, betwijfel ik niet," zeide Amelia:
+"maar vergun mij op te merken, dat uw denkbeelden al zeer vlug op
+elkander volgen, indien zij bij u een zoo onmiddellijke ontsteltenis
+konden veroorzaken op het oogenblik dat de oogen dier Juffer u
+ontmoetten."</p>
+
+<p>De juistheid dezer opmerking leverde mij een nieuw bewijs, dat het mij
+gemakkelijker zou vallen, mijzelven dan Amelia te misleiden.</p>
+
+<p>"Mejuffrouw!" zeide ik, een meer vroolijke wending aan ons gesprek
+willende geven: "gij verstaat u bij uitnemendheid in het ontleden der
+menschelijke gedachten: en ik betuig: dat ikzelf misschien niet zoo goed
+in staat zou zijn te beslissen, wat er straks in mijn hart is omgegaan.
+Dit is zeker, dat mijn beweging onwillekeurig was, en als zoodanig ben
+ik daarvoor niet verantwoordelijk. Misschien heb ik eene
+onvoorzichtigheid gedaan, door aan het verlangen van uw Heer vader te
+voldoen, want ik had moeten berekenen, dat men niet straffeloos de taak
+op zich neemt, van aan een schoone Jonkvrouw tot leidsman te
+verstrekken."</p>
+
+<p>"Ik heb nog liever, Mijnheer!" zeide Amelia, "dat zich de spijtige
+uitdrukking van zoo straks op uw gelaat vertoont, dan dat gij mij door
+plichtplegingen zoekt tevreden te stellen, die ik, helaas! te wel weet
+dat niet meer kunnen zijn dan ijdele klanken. Wat mij betreft, ik spreek
+ernstig: en ik verzeker u, het doet mij innig leed, dat mijn vader het
+noodig geoordeeld heeft, u een last op den hals te laden, welke u geene
+andere dan onaangename gevolgen berokkenen kan. Want, ach! zoo is het
+altijd gegaan. Het is de vloek, die op ons huis ligt, dat elke dienst,
+daaraan bewezen, het ongeluk bewerkt van hem, die dezen dienst bewijst."</p>
+
+<p>"Mejuffrouw!" hernam ik: "ook ik spreek ernstig, en ik betuig u uit den
+grond mijns harten, dat, zoo de dienst, welken ik u thans poog te
+bewijzen, aan de verwachting van uw vader beantwoordt, mij die nimmer
+ongelukkig zal kunnen maken; want welke gevolgen die ook hebbe, ik zal
+het bewustzijn behouden van den plicht der dankbaarheid volbracht en
+naar de inspraak van mijn geweten gehandeld te hebben."</p>
+
+<p>"Gij zijt een braaf mensch, Mijnheer Huyck," zeide Amelia, mij met
+aandoening de hand reikende: "en mijn vader, door zijn vertrouwen op u
+te stellen, heeft mij een nieuw bewijs gegeven, met hoeveel juistheid
+hij bij den eersten oogopslag de menschen weet te beoordeelen.&mdash;Dan,
+laat ons thans niet meer spreken over hetgeen toch niet meer te
+veranderen is:</p>
+
+<div class="poem"><div class="stanza">
+<span class="i0"><i>La plainte ni la peur ne changent le destin,</i><br /></span>
+</div></div>
+
+<p>zegt de goede Lafontaine, wiens geestige werken u misschien niet
+onbekend zijn."</p>
+
+<p>"En hij heeft gelijk ook," zeide ik: "ofschoon gij den regel, dien hij
+er op volgen laat, wel niet zult toestemmen; noch erkennen willen dat</p>
+
+<div class="poem"><div class="stanza">
+<span class="i0"><i>le moins pr&eacute;voyant est toujours le plus sage</i>."<br /></span>
+</div></div>
+
+<p>"Vergeet niet," hernam zij, "dat hij vooraf laat gaan: quand <i>le mal est
+certain</i>. Gij moet geene plaatsen uit haar verband halen, gelijk, naar
+ik wel vernomen heb, de ketters gewoon zijn te doen, ter staving van
+hunne anders onbewijsbare gevoelens."</p>
+
+<p>Dit antwoord der bekoorlijke zwerfster bevestigde een vermoeden, hetwelk
+ik reeds den vorigen avond, uit sommige van haar uitdrukkingen, omtrent
+haar geloofsbelijdenis had opgevat: ik verlangde echter geen
+theologische wending aan ons gesprek te geven en ving dus aan, over
+andere onderwerpen te spreken: daar ik mij echter weinig meer herinner
+van hetgeen wij verder afhandelden en zulks ook voor mijn lezers
+waarschijnlijk even vervelend zoude zijn als indien ik hen dwong de reis
+in de trekschuit zelve te maken, zal ik slechts datgene vermelden,
+hetwelk Amelia mij toevoegde, toen wij Amsterdam bijna bereikt hadden.</p>
+
+<p>"Hier," zeide zij op een plechtigen toon, "moet onze korte kennis
+eindigen.&mdash;Zoodra wij uit het oog des schippers zijn, verlaten wij
+elkander, waarschijnlijk voor altijd. God doe u de betrekkingen, die u
+dierbaar zijn, in welstand en vreugde ontmoeten!&mdash;Hij loone u met zijn
+rijksten zegen, voor hetgeen gij zoo grootmoedig ten gevalle mijns
+vaders hebt verricht,&mdash;en waarvan de herinnering, hoop ik, weldra geheel
+bij u uitgewischt moge worden."</p>
+
+<p>"Uitgewischt!" herhaalde ik: "en waarom dat? Zoo ik in den beginne al
+eenigen weerzin tegen den mij opgedragen last gevoelde, ik ondervind
+thans slechts een innig leedwezen, namelijk van te denken dat ik u
+wellicht nooit wederzie."</p>
+
+<p>"Dit leedwezen zal u niet lang bijblijven," hernam zij, met
+droefgeestigheid het hoofd schuddende: "en het is ook beter, dat gij
+onze korte ontmoeting vergeet. Gij bevindt u, door geboorte en stand, in
+betrekkingen, welke u niet veroorloven, u verder in te laten met
+ongelukkigen, zooals wij, die door het lot genoodzaakt zijn het daglicht
+te schuwen en sluipwegen te bewandelen. Op ieder van ons beiden rust een
+verschillende plicht, dien wij naar onze beste pogingen zullen trachten
+te vervullen: de zoon van den Hoofdschout heeft reeds genoeg voor mij
+gedaan: meer te doen zou ons niet baten en hem misschien strafbaar
+maken. Ik geloof, dat gij mij verstaat, zonder dat ik een verdere
+verklaring aan mijn woorden behoef te geven."</p>
+
+<p>"Ik weet niet," zeide ik, "wat de zoon van den Hoofdschout aan uw vader
+of u mag zeggen, en in hoeverre ik altemet, door u een goeden uitslag
+met zijn bedoelingen toe te wenschen mijn plicht als burger zou te kort
+doen; maar niets verbiedt mij toch, de hoop te uiten, dat het u steeds
+welga, en dat, na de rampen en wederwaardigheden, die u getroffen
+hebben, ik u eenmaal moge terugvinden, in dien maatschappelijken
+toestand geplaatst, waar uw geboorte, opvoeding en begaafdheden u
+ongetwijfeld toe bestemd hebben."</p>
+
+<p>Amelia dankte mij met een handdruk voor dezen wensch, en wij spraken
+geen woord verder, totdat de schipper, zijn hoofd naar binnen stekende,
+ons "welkom te Amsterdam!" deed hooren.</p>
+
+<p>"Hoe zullen wij het nu aanleggen met ons goed?" vroeg Amelia.</p>
+
+<p>"Laat dat aan mij over," antwoordde ik, die reeds mijn plan gemaakt had:
+"en blijf stil in de roef zitten, tot ik u roep. Hei! ho!" riep ik, naar
+buiten springende: "is daar ook een kruier?"</p>
+
+<p>"Zal ik het goed van Mijnheer niet te huis brengen?" vroeg de
+schippersknecht, de muts even aflichtende.</p>
+
+<p>Dit was juist wat ik wilde: "wanneer heb ik het dan?" vroeg ik.</p>
+
+<p>"Binnen het half uur is het bij u. UEd. is immers de zoon van den Heer
+Hoofdschout, wel bekend?"</p>
+
+<p>"Goed!" was mijn antwoord: "alleen dat stuk," vervolgde ik, op het
+koffertje van Amelia wijzende: "moet ik terstond medenemen, omdat ik er
+iets uit moet nemen en het dan verder opzenden."</p>
+
+<p>"Heel wel, Mijnheer! als Mijnheer dan daarvoor maar een van die menschen
+wil nemen...."</p>
+
+<p>Ik zag om: een aantal knapen en sjouwerlieden had zich om mij heen
+gedrongen. Ik koos een hunner uit, aan wien ik het koffertje
+overreikte.&mdash;"Zuster!" riep ik toen: "als het u maar belieft."</p>
+
+<p>Amelia kwam terstond voor den dag, en wij begaven ons, naast elkander,
+doch niet gearmd, en met den jongen achter ons, langs den Binnen-Amstel
+verder. Wij hadden het geluk, niemand van mijn kennis te ontmoeten. Aan
+de Amstelstraat gekomen, hield ik stil.</p>
+
+<p>"Wij gaan hier van elkander," zeide ik: "jongen! gij volgt de Juffrouw
+en brengt haar bij den Heer Bouvelt op den Buitenkant bij de
+Peperstraat."</p>
+
+<p>Amelia en ik drukten elkander de hand tot afscheid: zij ging met den
+knaap de lange houten brug naar de Muiderstraat op, terwijl ik mijn weg
+langs den Binnen-Amstel vervolgde. Toen ik ongeveer honderd schreden
+verder gegaan was, wendde ik het hoofd nog, eens naar haar om: maar hoe
+groot was mijn verwondering en tevens mijn spijt, toen ik bemerkte, dat
+niet langer dezelfde knaap, maar Simon de marskramer achter haar ging
+met het koffertje op zijn rug. Ik waande een oogenblik, dat het mij
+schemerde; maar ik kon geen twijfel meer voeden; het was Simon zelf, en
+de andere knaap liep op een drafje met het marsje van den Jood weg. Mijn
+maatregelen van voorzorg, naar mij dacht met zooveel overleg gekozen,
+waren dus verijdeld! en dat wel door de schalkheid van een listigen
+marskramer, en die het nu in zijn macht had, althans gedeeltelijk,
+achter het geheim te komen. Maar het was te laat om er iets aan te doen;
+en elke nieuwe bemoeienis van mijn kant zoude, in den tegenwoordigen
+stand der zaken, meer na- dan voordeel hebben aangebracht. Voor 't
+overige wist ik bij geruchte, dat de Heer Bouvelt een geschikt man was,
+die de achting zijner medeburgers genoot en onder wiens bescherming
+Amelia zoo veilig mogelijk wezen moest; deze gedachte stelde mij weder
+enigszins gerust, en het denkbeeld, dat elke schrede, die ik nu deed,
+mij dichter bij de mijnen bracht, nam weldra mijn geest zodanig in, dat
+het alle andere, ook dat van mijn laatste avonturen, ten eenenmale
+verdrong.</p>
+
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+
+<h3><a name="chap10" id="chap10"></a>TIENDE HOOFDSTUK.</h3>
+
+<h4>WAARIN VERHAALD WORDT, HOE FERDINAND TE HUIS KWAM EN HOE HIJ INSLIEP,
+WELK VOORBEELD DE LEZER MAG VOLGEN, ZOO HET HEM GOEDDUNKT.</h4>
+
+
+<p class="p-one">O! wie kan naar eisch dien stroom van gewaarwordingen beschrijven, die
+ons overstelpt, wanneer wij, na een lange afwezendheid, het ouderlijk
+huis weder naderen, en de oogenblikken tellen, die ons nog scheiden van
+hen, die ons dierbaar zijn. Welk een vreemde mengeling van blijdschap,
+van hoop, van angstvalligheid, van geluk, van vrees, komen ons gemoed
+vervullen!&mdash;Welk een aantal verwarde en verschillende vragen stellen
+zich aan onze verbeelding voor!&mdash;Zullen al de leden van het huisgezin
+gezond en bij elkander zijn?&mdash;Zal er geen lastig bezoek wezen van
+onverschillige derden, wier tegenwoordigheid die zoete stonden des
+wederziens belemmert en ons het warme gevoel des harten dwingt te
+smoren?&mdash;Heeft men wellicht juist dezen dag tot een pleiziertocht
+uitgekozen? of is men om een andere reden afwezig, zoodat wij bij onze
+terugkomst slechts ledige en verlatene kamers, en niemand vinden om aan
+het hart te drukken?&mdash;Leven de oude dienstboden nog, waaraan wij van
+kindsbeen af gewend waren, of zullen wij op ons aanschellen deze of gene
+onbekende neepmuts zien verschijnen, die, alleen de bovendeur openende,
+en met een verbaasd gelaat de ontroering bespeurende, die op het onze te
+lezen is, ons begroet met de ijskoude vraag: "wat is er van je dienst,
+Sinjeur?"&mdash;Zal het huisraad nog in elk vertrek dezelfde plaats
+bekleeden, waar het vroeger stond, en waar het, naar ons begrip, behoort
+te zijn gebleven? Zullen de kamers zelve dezelfde bestemming bewaard
+hebben?&mdash;Ach! wij herinneren ons alles, zooals het zich bij ons vertrek
+bevond, en wij weten, dat elke verandering, die wij vinden zullen, ook
+die ten goede is aangebracht, ons een gevoel van leedwezen zal doen
+ondervinden.</p>
+
+<p>Ook in mijn geest speelden en verdrongen zich al die vragen, terwijl ik
+met haastige schreden mijn weg langs den Binnen-Amstel vervolgde. Nu
+bereikte ik de Erwtenmarkt, de Doodkistemakersgracht: ik zag den
+Regulierstoren voor mij; deze was een herkenningspunt; want men kon hem
+evenzeer zien van het huis mijns vaders:&mdash;ik kwam op den Singel: in het
+hoekhuis woonde nog dezelfde bakker, waar ik als knaap gewoon was
+drieduitskorstjes te koopen, en de bakkerin zat nog op haar oude plaats
+achter de toonbank: ik knikte haar goeden dag;&mdash;maar ik wachtte niet af,
+of zij mij herkende: ik had den gevel van mijns vaders huis gezien: en
+ik verdubbelde mijn tred. Eenige onzer buren zaten voor het raam: ik
+groette hen met dien blijden blik, die te kennen geeft: "ja, ik ben het
+w&egrave;l; kijkt maar goed: het is Ferdinand, die te huis komt:"&mdash;ik snelde de
+stoep op en het was mij, of mijn voetzolen minder luid op de blauwe
+zerken klonken dan het hart mij in de borst bonsde: ik keek in de
+zijkamer:&mdash;ja waarlijk! daar zat mijn moeder met mijn oudste zuster,
+beiden op de gewone plaats:&mdash;het was mij, als werden mijn oogen
+beneveld: en terwijl ik met de eene hand tegen het raam tikte, trok ik
+met de andere aan de schel alsof het huis in brand stond.</p>
+
+<p>Mijn goede moeder, die wat bijziende was, had mij niet herkend; en
+Suzanna zat met den rug naar mij toe. Ik had haar wel zien oprijzen;
+doch zij kwam niet aan het raam dan op hetzelfde oogenblik, waarin ik de
+voordeur intrad. En het was geen nieuw aangezicht, het was wel degelijk
+onze getrouwe Aagt de werkmeid, die voor mij; stond, en die onder den
+uitroep: "wel is het mogelijk!" mij om den hals viel: "goeden morgen
+Aagt!" zeide ik, haar omhelzing beantwoordende: "is alles wel?"</p>
+
+<p>Maar zij dacht er niet aan om mij te antwoorden: zij had mij reeds weder
+losgelaten, en riep nu, terwijl de tranen langs haar dorre wangen
+liepen, met luider stemme: "Mevrouw! Juffrouw! daar is de jonge Heer
+Ferdinand!"&mdash;En tegelijkertijd bijna vloog de deur der zijkamer open, en
+drukte ik mijn lieve moeder en zuster aan het hart: en toen was het
+<i>klos! klos! klos!&mdash;trip, trap, trip</i> van alle zijden: en kwamen mijn
+jonger broeders en zusters van boven en de overige dienstboden van
+beneden de trappen af- en opgestormd: en het was een gedruisch, en een
+gekus, en een gelach, en een geween en een gevraag, en een geroep door
+elkaar, dat hooren en zien er bij vergingen. Eenige oogenblikken later
+zat ik in de zijkamer naast mijn moeder, die mijn handen tusschen de
+hare geklemd, en uit wier vriendelijke, hemelsblauwe oogen, nu en dan
+een traan langs het zachte, engelachtige gelaat nedervloeide: terwijl al
+haar overige kinderen in een blijden kring om ons heen stonden.</p>
+
+<p>"Wij hadden u zoo spoedig niet verwacht, Ferdinand!" zeide Suzanna:
+(want moeder en ik waren bijna niet in staat een woord te spreken) "ik
+mag niet beginnen met te knorren:&mdash;maar ik dacht, dat gij in Westfalen
+verliefd waart geworden en met deze of gene moeffrikaansche pottedeern
+zoudt terugkomen, daar wij in veertien dagen geen tijding van u hadden."</p>
+
+<p>"Hoe!" zeide ik: "ik verklaar u, dat ik geen zes dagen geleden uit
+Munster geschreven heb: dan is de brief verloren geraakt."</p>
+
+<p>"Licht mogelijk," zeide zij: "men gebruikt tegenwoordig, hoor ik, enkel
+slakken en schildpadden tot postboden:&mdash;nu, in allen gevalle zijt
+gijzelf ons nog welkomer dan een brief en spaart het mij de moeite, uw
+hanepooten te ontcijferen."</p>
+
+<p>"Pas op, Santje!" hernam ik: "ik weet van goeder hand dat gij mijn
+brieven zoo laag niet schat en die zelfs aan uw vriendinnen lezen laat."</p>
+
+<p>"Hoe weet je dat!" zeide zij, een weinig rood wordende: "Qui te l'a dit?
+Zeker heeft papa u dat geschreven."</p>
+
+<p>"Neen! dat heeft papa mij niet geschreven: maar dat weet ik toch van
+zeer goeder hand:&mdash;pas maar op! ik zal u daarover onder vier oogen de
+les eens lezen; en dan zult gij er niet gemakkelijk afkomen."</p>
+
+<p>"Zie toch eens, mama!" zeide Santje, terwijl moeder tusschen haar tranen
+om ons harrewarren lachte; "wat is het reizen toch een heerlijk ding, om
+jongelieden te vormen. Daar verbeeldt zich Ferdinand nu, omdat hij
+eenige landen en steden bezocht heeft en misschien niets anders geleerd
+heeft dan te liegen als een courant, dat hij mijne plak ontwassen is en
+durft zich een meesterachtigen toon aanmatigen tegen zijn oudste zuster.
+Neen mannetje!" vervolgde zij, mij met den vinger dreigende: "ik zie wel
+dat het hoog tijd is, dat gij te huis komt en u weder onder
+<i>subordinatie</i> begeeft. Dat komt er van, wanneer die heertjes zoo lang
+hun eigen meesters geweest zijn."</p>
+
+<p>"Kinderen!" zeide moeder, het hoofd schuddende: "gij zijt waarachtig nog
+altijd dezelfde. Gij ziet elkander eerst sedert een paar minuten terug,
+en het oude geplaag is weder aan den gang,"</p>
+
+<p>"Wel! lieve moeder!" zeide ik, haar nogmaals omhelzende: "ik hoop
+waarlijk wel dat gij mij niet veranderd vinden zult."</p>
+
+<p>"Hoe verwaand!" zeide Suzanna: "net alsof de jonge Heer volmaakt was,
+toen hij heenging. O hemel! wat zal ik daar nog aan te ontbolsteren
+hebben:&mdash;maar zeg mij? Wat zal Mijnheer na de reis gebruiken? Zal ik wat
+koffie zetten of verkiest gij een glaasje wijn? En hoe staat het met den
+eetlust? Is die nog zoogoed als voor vijf jaren? Dan kan ik mijn vingers
+weder lam maken van het boterhammen snijden; of lust u wellicht onzen
+Hollandschen kost niet meer?"</p>
+
+<p>"Wel foei!" zeide ik: "zou mij een boterham niet smaken, met echte
+Delftsche boter en Beemster kaas?&mdash;En dat nog wel door mijn zuster
+bereid!"</p>
+
+<p>"Dat is wel gezegd, Ferdinand! En nu begin ik nogal hoop op u te voeden.
+Maar kom! gij vertelt ons niets:&mdash;hoe hebt gij uw reisgenoot gelaten? en
+waar komt gij nu het laatst vandaan?"</p>
+
+<p>"Dat zijn te veel vragen opeens," zeide ik, het tijdstip, waarop ik met
+mijn leugens zou moeten beginnen, zoolang mogelijk wenschende te
+verschuiven.</p>
+
+<p>"Neen Santje!" viel mijn moeder in, mij zonder het te weten uit de
+verlegenheid helpende: "eerst moet de goede jongen wat te eten hebben:
+ofschoon ik u niet raad veel te gebruiken; want uw zuster en ik gaan
+naar de avondkerk en wij eten vroeg vandaag."</p>
+
+<p>"Wel dat treft nu &oacute;&oacute;k!" zeide ik: "z&oacute;&oacute; ben ik te huis, en z&oacute;&oacute; laat gij
+beiden mij weer alleen. Dat gij nu juist in de weekbeurt gaan moet? kan
+die kerkgang niet tot aanstaanden Zondag uitgesteld worden?"</p>
+
+<p>"Had ik geweten, lieve jongen! dat gij heden thuis zoudt komen,"
+antwoordde mijn moeder, "dan was ik liever gisteravond gegaan; maar het
+is nu eens zoo geschikt en uw tante Letje rekent er op, dat wij haar
+komen afhalen. Gij zult misschien wel met ons mede willen gaan,
+nietwaar? want het zal u ook aangenaam zijn, weder in een Hollandsche
+kerk te komen en den goeden God voor uw behoudene terugkomst te danken."</p>
+
+<p>"Waarlijk ja, Ferdinandje!" zeide Suzanna: "dat moogt ge wel doen; want
+ik vrees dat gij wel een vrome toespraak noodig zult hebben, en dat het
+hoognoodig zal zijn, dat gij den catechismus weder eens opvat; gij hebt
+mooi tijd gehad om dien te verleeren."</p>
+
+<p>"Wees maar gerust," hernam ik: wij zullen morgen eens zien, wie van ons
+beiden het best zijn vraagboekje in 't geheugen heeft."</p>
+
+<p>Gedurende het laatste gedeelte van dit gesprek, hadden mijn moeder en
+Suzanna eenig ontbijt uit de kast gekregen en mij voorgezet. Terwijl ik
+bezig was, daarvan te nuttigen, met dien smaak, welken men na een lange
+afwezigheid ook aan de eenvoudigste vaderlandsche spijze vindt, en
+intusschen de menigvuldige vragen beantwoordde, mij door het jongere
+deel der familie gedaan, kwam mijn bagage te huis: en nu stoven allen,
+meisjes zoowel als knapen, naar het voorhuis, om de dienstboden te
+helpen in het naar boven slepen mijner koffers. Ik wilde mij insgelijks
+daarmede bemoeien; doch Suzanna weerhield mij.</p>
+
+<p>"Wees maar bedaard," zeide zij: "gij zijt van daag de held van 't stuk
+en moogt geen hand uitsteken. Wij zullen wel oppassen, dat alles
+voorzichtig de trappen opga, zonder dat er iets breke van al de kostbare
+kristalwerken en fraaie porseleinen, die gij ons ten geschenke
+medebrengt, en zonder dat de keurige stoffage beschadigd worde, welke
+gij mij vereeren wilt om een danskleed van te maken.... Tusschen twee
+haakjes, ik hoop, dat gij nog eenige nieuwe rokken en vesten voor u
+zelven hebt liggen in een van die koffers; want zoo dat smerige pakje,
+'t geen gij nu aanhebt, uw eenige gewaad is, mogen wij wel terstond naar
+den kle&ecirc;rmaker sturen en u, zoolang hij bezig is, achter slot houden;
+want een vreemde zou schrikken, zoo hij u zag."</p>
+
+<p>Ik begon te lachen en keek op de huisklok; want het moest, dacht mij,
+haast de tijd wezen, dat mijn vader te huis kwam; en ik brandde van
+verlangen om hem te omhelzen. Men begrijpt, dat ik terstond bij mijn
+komst naar hem gevraagd had. Het antwoord was geweest, dat hij zich
+welvarend, en, als naar gewoonte, op het stadhuis bevond.</p>
+
+<p>Het leed ook niet lang, of ik zag den waardigen man de stoep opkomen en
+aanschellen. "Wacht!" riep Suzanna: "blijf gij hier! wij moeten even een
+grap hebben met vader," en zij snelde naar de voordeur, die zij opende.</p>
+
+<p>"Goeden dag, Santje," hoorde ik mijn vader zeggen.</p>
+
+<p>"Goeden dag, papa! Wat ziet UEd. er bedrukt uit. Is er iets gebeurd?"</p>
+
+<p>"Neen, kind!" was het antwoord: "maar zeg mij, is er nog geen brief van
+Ferdinand?"</p>
+
+<p>"Neen, papa! die loopt zeker in Twente de ganzen na om een pen te
+krijgen."</p>
+
+<p>"'t Is onbegrijpelijk," hernam mijn vader, terwijl hij, gelijk Suzanna
+mij naderhand vertelde, bedenkelijk het hoofd schudde en met een
+angstigen blik opwaarts zag.</p>
+
+<p>"Maar kom toch hier, lieve Willem!" riep mijn moeder, die het niet
+langer uit kon houden: "hier is veel beter dan een brief."</p>
+
+<p>"Vader! beste vader!" riep ik, den braven man tegensnellende en hem
+omarmende.</p>
+
+<p>"Zoo! zijt gij er dan toch?" zeide hij, mij met hartelijkheid aan zijn
+borst drukkende: "laat mij u eens aanzien," vervolgde hij, mij zachtjes
+van zich verwijderende en aandachtig met zijn doordringende blikken
+beschouwende: "gij ziet er wat verhit en vermoeid van de reis uit,"
+hervatte hij, na een korte stilte, op een langzamen toon: "maar anders
+voldoet mij uw uitzicht wel en gij brengt mij terug hetgeen gij bij uw
+vertrek bezat: <i>mentem sanam in corpore sano</i>. Gij hebt ons zeker willen
+verrassen en ons daarom niet geschreven, wanneer gij te huis dacht te
+zijn. Maar gij hadt waarschijnlijk vergeten dat uw vader Hoofdschout
+was, en dat ik op mijn avondrapport van gisteren de tijding hebben
+zoude, dat men u dien ochtend te Soest gezien had. Ik had u gisteravond
+reeds hier verwacht."</p>
+
+<p>"Waart gij daarom gisteravond en heden aan het ontbijt zoo stil en
+afgetrokken?" vroeg mijn moeder: "en waarom hier niets van gezegd?"</p>
+
+<p>"Ik wilde geen van u allen ongerust maken," antwoordde mijn vader: "maar
+zoo ik Ferdinand thans niet gevonden had, zou ik onmiddellijk een
+koerier naar Naarden gezonden hebben; want dan had ik gedacht, dat er
+een ongeluk had plaats gehad,&mdash;Gij hebt ongetwijfeld te Naarden
+gelogeerd, Ferdinand?"</p>
+
+<p>Ik zat op heete kolen; want ik begreep, dat nu de ondervragingen zouden
+beginnen, en ik begon de moeilijkheid al te gevoelen van een verhoor,
+afgenomen door een vader, dien men niet misleiden wil, en een
+Hoofdschout, dien men niet licht misleiden kan. De woorden, die mijn
+vader tot mijn moeder gericht had, hadden mij ondertusschen den tijd
+gegeven om mij te herstellen: mijn antwoord luidde eenigszins
+ontwijkend:</p>
+
+<p>"Ik ben door het slechte weer verhinderd geweest hier gisteren reeds te
+zijn, lieve vader! Het heeft hard geregend aan gene zijde van Naarden.
+Hebt gij hier geen bui gehad?&mdash;Ik heb onderweg moeten schuilen en ben nu
+met de eerste schuit van Naarden gekomen."</p>
+
+<p>Er was niets anders dan volkomen waarheid in hetgeen ik zeide, en toch
+kromp mij het hart, alsof ik een samenweefsel van logens verteld had.
+Mijn vader nam echter volkomen genoegen met deze opheldering.</p>
+
+<p>"'t Is juist zooals ik dacht," zeide hij: "ja, wij hebben hier ook wel
+wat regen gehad; maar toch niet zoo erg:&mdash;dan, naar ik hoor, moet de bui
+in Gooiland veel schade hebben gedaan:&mdash;nu, gij zult ons van dezen
+middag alles wel wat meer omstandig verhalen."</p>
+
+<p>"Ja!" voegde mijn goede moeder er bij: "gij zult nu ook wel verlangen u
+wat op te frisschen. Kom! wil ik u eens naar uw kamer brengen?"</p>
+
+<p>"Wil ik hem den weg niet wijzen, mama?" vroeg Suzanna: "ik zal hem op
+geen doolpad brengen."&mdash;"Of ik!&mdash;of ik!" riepen Letje en Keetje.</p>
+
+<p>"Neen! neen!" zeide moeder, het hoofd schuddende: "gij ijdeltuiten kunt
+naar uwe kamers gaan en u kleeden om bijtijds klaar te zijn voor den
+eten. Ik zal mijn jongen te recht helpen: 't is lang geleden, dat hij
+niet door moeder is naar boven gebracht, nietwaar Ferdinand?"</p>
+
+<p>Ik voelde, dat mijn oogen vochtig werden; en, de lieve vrouw onder den
+arm nemende, ging ik met haar de trappen op.</p>
+
+<p>"Hoe, mama!" vroeg ik, toen zij mij binnenleidde in een ruim en luchtig
+vertrek, dat te voren tot logeervertrek had gediend voor zoodanige
+bekenden van buiten, als ons nu en dan bezochten: "is deze fraaie kamer
+voor mij alleen?"</p>
+
+<p>"Ja Ferdinand," antwoordde zij, terwijl haar trekken het genoegen
+aantoonden, dat haar mijne vreugde over deze schikking verschafte: "mij
+dacht, gij waart nu oud genoeg om een kamer voor n zelven te hebben,
+waar gij onverhinderd kunt werken, en nu en dan dezen of genen
+ontvangen. Maar mij dunkt, de meiden hadden, nu gij eens hier zijt, de
+ramen wel kunnen sluiten." Dit zeggende, maakte de zorgvuldige moeder
+die zelve toe, keek vervolgens het beddegoed na, de waschtafel en het
+linnenkabinet, om te zien of er ook iets ontbrak, en wreef met haar
+zakdoek de bijna onzichtbare stofdeeltjes weg, die zich op het
+spiegelglas of op de gladde tafel bevonden.</p>
+
+<p>"Waarlijk, mama!" zeide ik, diep getroffen over de blijken van haar
+zorgvolle liefde: "al de vrienden, die mij bezoeken, zullen mij deze
+kamer benijden, en vooral de lieve moeder, die ze voor mij in orde
+bracht."</p>
+
+<p>"Ik ben blijde, dat zij u gevalt," zeide mijn moeder: "maar zeg mij
+eens, Ferdinand!" vervolgde zij, mij naderende, en met mijn lokken
+spelende: "hebt gij, toen gij op reis waart, wel eens gedacht aan de
+laatste belofte, die gij mij deedt op den avond voor uw vertrek?&mdash;Hebt
+gij nooit iets volbracht, dat gij u schamen zoudt mij te vertellen?"</p>
+
+<p>"O! geloof mij," antwoordde ik, haar omhelzende: "altijd is mij de
+gedachte voor den geest gebleven: ik mag een zoo goede moeder als de
+mijne in niets bedroeven."</p>
+
+<p>"Beste jongen!" hernam zij: "het besef der vreugde, die gij mij thans
+doet smaken, moet u zoeter genot schenken dan eene van die genietingen,
+welke gij om mijnentwille hebt opgeofferd, u had kannen aanbieden. O!
+wat zal het mij zalig zijn hedenavond mijn Schepper te danken, dat Hij u
+wedergebracht heeft, zoo rein en zoogoed als toen gij mij verliet.</p>
+
+<p>En wederom rustten hare blikken, die niets dan liefde en teederheid
+ademden, op mij en speelde er een hemelsche glimlach tusschen de tranen
+die haar ontrolden. Een geruimen tijd bleven wij beiden, in stilte en
+zonder te spreken, de zaligheid genieten, die onze harten doorstroomde.
+O! dacht ik bij mijzelven, had die goede moeder gisteren kunnen weten
+welk gevaar zij geloopen heeft, dien zoon, dien zij zoo liefheeft, te
+verliezen, haar moederhart had die angsten niet doorgestaan!</p>
+
+<p>Het schijnt den mensch ingeschapen, zich, zoodra de eerste opwelling
+voorbij is, ook voor de beminnelijkste zwakheden te schamen. Mijn moeder
+liet mijn hand los en veegde de oogen af.</p>
+
+<p>"Kom!" zeide zij: "wij zijn kinderachtig:&mdash;maar zeg mij, Ferdinand, is
+al die bagage van u? En zijn al deze koffers vol? dat goed zal weder
+gepakt zijn, gelijk de Heeren dat gewoonlijk doen, alles door en op
+elkander gesmeten, zonder te passen of te schikken. Ik wed, dat ik wel
+kans zou gevonden hebben, met de helft dier koffers toe te komen."</p>
+
+<p>"Wel mama! nu maakt gij het al te grof," zeide ik: "denkt gij dat ik
+gedurende mijn reizen geen pakken geleerd heb? Neen voorwaar, die
+beschuldiging is onverdiend. Maar ik heb onderweg mijn bagage niet
+weinig zien vermeerderen: en wanneer men bedenkt, dat ik geen klein
+getal broeders en zusters heb, die allen een geschenk verwachtende
+waren, zal het u niet verwonderen, dat ik mij in de noodzakelijkheid heb
+bevonden, de middelen van vervoer eenigszins te vermeerderen."</p>
+
+<p>"Nu, wij zullen eens zien wat het geeft," zeide mijn moeder: "ik zal u
+niet langer ophouden: kleed u maar aan, en zoo gij iets noodig hebt,
+moet gij maar schellen."</p>
+
+<p>Met deze woorden verliet mij de goede vrouw en bleef ik alleen in het
+bezit van mijn prachtig vertrek. Ik kon echter niet terstond voldoen aan
+haar laatste verzoek: mijn gemoed was vol: ik zonk half in een leunstoel
+neder en stortte mijn ziel uit in vurige dankgebeden tot Hem, die mij
+den zegen had doen smaken, van hereenigd te worden met al die panden,
+welke mij zoo dierbaar waren. Na het volbrengen dezer behoefte van mijn
+hart, rees ik op, haastte mij, al wat ik aan het lijf had af te leggen
+en met een gevoel van walging in een hoek te smijten, en schoone
+kleederen en linnengoed uit mijn koffer te krijgen: ja een gevoel van
+verkwikking en wellust vervulde mij, toen ik, nu van top tot teen in een
+nieuwen dos gestoken, mij met welgevallen in den spiegel beschouwde. Er
+ontbrak nog wel is waar een pruik om mijn toilet te volmaken; maar
+dewijl het weldra etenstijd zou wezen, en, ook, al ware de kapper bij de
+hand geweest, de plechtigheid van het haarsnijden en het passen van een
+nieuw hoofdtooisel te lang zoude hebben aangehouden, begreep ik die
+gevoeglijk tot den volgenden morgen te kunnen uitstellen. Ik haastte mij
+naar beneden en zat weldra met de mijnen op mijn oude plaats, tusschen
+moeder en Santje aan het middagmaal: waar ik van vragen bestormd werd
+door het jongere deel van het huisgezin, zoodat mijn vader meer dan eens
+stilte moest gebieden, en mijn moeder de kinderen beknorren en hun
+verzoeken, mij toch te laten uitblazen en in vrede mijn eten nuttigen.</p>
+
+<p>Daar mijn moeder en zuster, gelijk ik reeds gezegd heb, voornemens waren
+naar de kerk te gaan, liep het middagmaal nog al haastig af: 't geen mij
+niet speet; want ik was weinig tot praten gestemd en begon de gevolgen
+der vermoeienissen van den vorigen dag te ondervinden, en wel op een zoo
+blijkbare wijze, dat ik dienaangaande het verwijt van mijn zuster
+Suzanna moest ondergaan.</p>
+
+<p>"Wat maakt het reizen de jonge lieden toch wellevend," zeide zij: "is
+het te Weenen of te Genua dat gij zoo hebt leeren gapen?&mdash;Ik dacht zoo
+meteen, dat de geheele soepterrine er aan moest gelooven. Gij kunt u
+gerust bij den drogist op het Rokin verhuren, indien hij zijn gaper
+verliest. Dominee Best krijgt een beroerte op 't lijf als hij u ziet."</p>
+
+<p>"Ik geloof, dat ik hem niet in de gelegenheid zal stellen," zeide ik:
+"ik ga niet naar de kerk om te slapen: en ik ben overtuigd, dat mij
+hedenavond de Apostel Paulus zelf niet wakker zoude houden."</p>
+
+<p>"Neen waarlijk, gij ziet bleek van de vaak," zeide mijn moeder,
+eenigszins ongerust: "vindt gij ook niet, schat!" (zich tot mijn vader
+wendende) "dat Ferdinand er, sedert hij aan tafel is gekomen, niet best
+uitziet."</p>
+
+<p>"Dat is zeer natuurlijk," zeide Suzanna: "straks was zijn gezicht beter
+dan zijn gewaad, en nu is het omgekeerd."</p>
+
+<p>"Ik geloof ook," zeide mijn vader, "dat hij maar wijzer zal handelen met
+te huis te blijven en wat rust te nemen. Hij zal vermoeid zijn, en daar
+is niets vreemds in:</p>
+
+<div class="blockquot"><p><i>Multa tulit fecitque puer, sudavit et alsit.</i></p></div>
+
+<p>Ware ik in zijn plaats, ik ging een paar uren te bed liggen; of anders
+kan hij in mijne kamer in den grooten armstoel wat gaan dutten, tenzij
+hij liever verkieze, wat met mij te praten."</p>
+
+<p>"Ziedaar een alternatief, dat ik gaarne aanneem," zeide ik: "ik beken,
+dat ik heden maar een half mensch ben en zelfs buiten staat, mij met
+fatsoen uit een schermutseling met Santje te redden."</p>
+
+<p>"Dan zal ik ook maar geen kruit en lood op u verschieten," zeide
+Suzanna: "want er steekt geen eer in de overwinning, wanneer de vijand
+zich niet verweert: <i>A vaincre sans p&eacute;ril, on triomphe sans gloire</i>."</p>
+
+<p>"Zeer goed," zeide ik: "zoo gij slechts niet vergt, dat ik u voor deze
+edelmoedigheid bedanke; want gij weet zoogoed als ik, dat de tijd om mij
+te plagen u toch ontbreken zou, daar het rijtuig binnen een paar minuten
+voor de deur zal staan."</p>
+
+<p>Ik bedroog mij niet; nauwelijks had ik uitgesproken, toen er gescheld
+werd en men het rijtuig kwam aankondigen. De beide dames vertrokken: het
+jongere gedeelte van het gezelschap ging uit elkander, en ik trok met
+mijn vader naar zijn kamer. Wij spraken een wijl over onverschillige
+zaken; maar ziende, dat ik vruchtelooze pogingen deed om de
+aanvechtingen van den slaap te bestrijden, gaf mij op nieuw den raad
+daaraan geen langer weerstand te bieden. Ik begreep, dat zulks ook het
+wijste zoude zijn, en plaatste mij zoo gemakkelijk mogelijk in den
+grooten armstoel, dien ik in den donkersten hoek van het vertrek had
+geschoven. Mijn vader ging bij het raam zitten en eenige schrifturen
+nazien: en het leed niet lang of ik lag in een gerusten slaap gedompeld.</p>
+
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+
+<h3><a name="chap11" id="chap11"></a>ELFDE HOOFDSTUK.</h3>
+
+<h4>HETWELK ETTELIJKE POLITIE-GEHEIMEN AAN DEN DAG BRENGT.</h4>
+
+
+<p class="p-one">Ik had ongeveer een half uur in dezen aangenamen, zorgeloozen toestand
+doorgebracht, toen ik half wakker gemaakt werd door drie kleine slagen,
+op een bijzondere wijze tegen eene der deuren gegeven.</p>
+
+<p>"Daar wordt geklopt," zeide ik, de armen uitrekkende en willende
+opstaan.</p>
+
+<p>"Hou uw gemak," zeide mijn vader: "het is niemand anders als Heynsz, die
+mij zijn rapport komt doen. Slaap maar door," vervolgde hij lachende:
+"dan geraakt gij niet in de verzoeking van de geheimen der Justitie te
+verklappen."</p>
+
+<p>Dit gezegd hebbende stond hij op, haalde een bos met sleutels uit zijn
+zak, opende daarmede een deur, welke zich in een hoek van het vertrek
+bevond, en liet den zooeven genoemden persoon binnenkomen. Daar deze
+geen geringe rol gespeeld heeft in de avonturen, welke ik nog te
+verhalen heb, zal men het mij niet kwalijk afnemen, dat ik, tot recht
+verstand van het volgende, eenige meer omstandige beschrijving van den
+man ter neder stelle.</p>
+
+<p>Het is mij onbewust of Zacharias Heynsz een afstammeling was van zijn
+naamgenoot, den dichter, wiens voortbrengselen onze vaderen een tijdlang
+bewonderden, maar die, sedert Vondel en Hooft hunne onsterfelijke werken
+uitgaven, al spoedig vergeten werd, schoon hij nog lang bij den
+Duitschen nabuur als een voorbeeld ter navolging werd aangemerkt. Zeker
+is het, dat de Zacharias Heynsz, dien ik gekend heb, niet misdeeld was
+van die begaafdheden, welke, zoo hij tot een andere loopbaan ware
+bestemd geweest, hem een meerdere vermaardheid zouden hebben gegeven dan
+hem nu ten deel viel. Intusschen, uit hetgeen mij bij onderscheidene
+gelegenheden van hem ter ooren kwam, ware stoffe genoeg te vergaren
+geweest, om een levensloop te beschrijven, die om het avontuurlijke zeer
+lezenswaardig had kunnen geacht worden, ja met den <i>Gil Blas</i> of <i>Guzman
+d' Aifarache</i> wedijveren, indien zich slechts een even bekwame pen als
+die van Le Sage tot de samenstelling daarvan had aangeboden. Wat mij
+betreft, die verre van het denkbeeld ben verwijderd zulk een schrijver
+zelfs op eenigen afstand te willen nastreven, ik zal mij vergenoegen met
+een korte opgave van het merkwaardigste, dat deze persoon, tot op den
+tijd dat ik hem in mijns vaders vertrek terugzag, was overkomen.</p>
+
+<p>De vader van onzen Heynsz, indien hij dan al van den ouden dichter
+afstamde, was van de voorouderlijke deftigheid ontaard, als vervullende
+hij geene hoogere betrekking dan die van lakei bij een onzer
+aanzienlijkste Regenten, wien hij, bij gelegenheid dat deze als afgezant
+het Fransche hof bezocht, naar Parijs volgde. Aldaar wisten zijn breede
+schouderen, zijn kloeke gedaante en blozende wangen, aan welke
+begaafdheden de fraai gegalonneerde rok voorzeker niet weinig luister
+bijzette, het hart te winnen der dienstmaagd uit de herberg, waar de
+gezant zijn intrek had, en welke aannam onzen borst Fransch te leeren
+spreken. Of haar leerling goede vorderingen onder haar opzicht maakte,
+weet ik niet; zooveel is zeker, dat hij, als een tweede Alcibiades, het
+zooverre bracht in de minnekunst, dat zijn meesteres na verloop van een
+paar jaren als zijn echte vrouw met hem in Holland terugkeerde. Het was
+een wakkere tas, die vrouw Heynsz, en zij had voor haar huwelijk al vrij
+wat rondgezworven: ja men beweerde, dat zij, evenals de moeder van Campo
+Weyerman, in oorlogsvuur ontstoken, het schortekleed voor het musket
+verwisseld, ja den veldslag van Senef en de verovering van Namen had
+bijgewoond. Zelfs wilden kwade tongen wel verhalen, dat zij tot Sergeant
+bevorderd zoude geweest zijn, indien niet de Luitenant, verwonderd over
+de omstandigheid, dat haar figuur op een wijze uit begon te puilen,
+welke hem bij het behoorlijk <i>aligneeren</i> zijner Compagnie eenigszins
+hinderlijk voorkwam, de zaak nader onderzocht en het geheim ontdekt had.
+Wat er van zij, de vader van onzen Zacharias had geene reden zich over
+zijne echtverbintenia te beklagen. De ondersteuning van zijn vermogenden
+beschermer had hem in staat gesteld een herberg te Amsterdam te
+aanvaarden, voornamelijk ingericht voor de landgenooten zijner
+huisvrouw, die het talent had, hun de uien en magere soep, waaraan zij
+in het moederland gewoon waren, bijna evengoed, althans op dezelfde
+wijze toebereid, te doen terugvinden. Zacharias, de eenige spruit,
+waarmede hun echt gezegend werd, had dus al vroeg gelegenheid, om met
+menschen van allerlei slag te leeren omgaan, 't geen hem later, gelijk
+men zien zal, niet weinig te stade kwam. Te dier tijd echter maakte hij
+daarvan geenszins het behoorlijke gebruik en was zijn ouders tot weinig
+dienst, daar hij zich meer met lanterfanten en slenteren langs de straat
+geneerde, dan met het verrichten der boodschappen of bezigheden, welke
+hem werden opgedragen. Daarenboven gevoelde onze Heynsz een
+onweerstaanbare neiging voor de teekenkunst, welke slechts eenige
+meerdere opleiding en beschaving zou hebben noodig gehad, om hem in dat
+vak tot geene geringe hoogte op te voeren. Zijn ouders echter waren
+alles behalve in hun schik met deze begaafdheid van hun zoon: en hunne
+ontevredenheid had niet weinig kracht verkregen, toen zij van meer dan
+een reiziger klachten bekwamen, dat de onbeschaamde knaap zich verstout
+had, afbeeldingen van hun persoon, welke hen op een belachelijke wijze
+voorstelden, op hunne kamerdeur te plakken. Hierover ernstig bestraft
+zijnde, beloofde bij wel beterschap; maar de liefhebberij was te diep
+bij hem ingeworteld, dan dat hij die geheel zou hebben laten varen.
+Intusschen verwierf hem deze de gunst van een Franschen schilder, die,
+bij zijn ouders zijn intrek genomen hebbende, zoo getroffen werd door de
+beschouwing van sommige voortbrengselen van des jongelings
+kunstvermogen, dat hij aan de ouders den voorslag deed, hem met zich te
+nemen, en in de geheimen der kunst in te wijden, ter wedervergelding
+waarvan Zacharias hem eenigen dienst op reis zoude bewijzen. Dit werd
+met gretigheid toegestaan: en de ouders, nu geheel van inzicht
+veranderd, zagen reeds in 't vooruitzicht hun zoon, gelijk een tweeden
+Rubbens, met goud en ridderkruisen behangen, tot hen terugkeeren. Dan
+helaas! hoe ijdel was deze hoop!&mdash;De kennismaking met den Heer De Vieux
+(zoo heette de Franschman) moest den armen knaap, in stede van voordeel,
+louter schande en tegenspoed aanbrengen. In den beginne ging alles goed;
+en meester en leerling beiden wenschten elkander met hunne onderlinge
+betrekking geluk;&mdash;maar eensklaps vervielen voor Zacharias alle
+uitzichten voor de toekomst; daar zijn meester, zich met hem in
+Zwitserland bevindende, van waar zij voornemens waren naar Itali&euml; te
+trekken, in een herberg werd vermoord, na van al hetgeen hij aan goud en
+kostbaarheden bij zich had, beroofd te zijn geworden. Dewijl de
+misdadigers onbekend waren, vielen de vermoedens natuurlijk op
+Zacharias, die zich in de gevangenis zag werpen, zonder steun, zonder
+iemand, die hem kende of voor hem in de bres wilde springen. Hij raakte
+wel is waar, na een detentie, welke bijna een jaar duurde, wegens mangel
+van bewijzen op vrije voeten; maar werd nu ook, zoo kaal als de verloren
+zoon, in een vreemd land, en waar niemand zich zijner aantrok, op straat
+gezet. Hij besloot, al bedelende naar Parijs te gaan en aldaar te
+beproeven, of hij de familie zijner moeder vinden en door deze in staat
+gesteld zoude kunnen worden, de terugreize naar Amsterdam op eene meer
+behoorlijke wijze voort te zetten. Verscheidene malen gebeurde het hem,
+als vagebond te worden vastgezet, en de reis van Gen&egrave;ve naar Lyon werd
+door hem niet in eenige dagen, maar in maanden volbracht: daar hij tot
+drie keeren toe weder over de grenzen teruggebracht werd. Eindelijk Lyon
+bereikt hebbende, deed hem een zonderling toeval met den beruchten
+Cartouche in kennis komen: een ontmoeting, welke hij later veelal
+behagen schepte te verhalen en waarvan de uitslag was, dat hij van dien
+Kapitein der gauwdieven een beurs met <i>louis d'or</i> bekwam. Dit maakte de
+uitvoering van het plan, dat onze reiziger gemaakt had, merkelijk
+lichter. Te Parijs trof hij den broeder zijner moeder in redelijke
+omstandigheden aan, en werd door hem w&egrave;l ontvangen. Dan, in stede van
+naar Amsterdam terug te keeren, keurde hij beter, zich eerst nog te
+Parijs in de schilderkunst te blijven oefenen, en ondertusschen den kost
+te verdienen met het maken van portretten, waarin hij, althans wat de
+gelijkenis betrof, zeer wel slaagde.&mdash;Dan het was hem voorbeschikt, dat
+de kunst hem altijd, in de plaats van eer en goud, ellende en schande
+berokkenen moest. Eens het afbeeldsel van een Edelman uit de provincie
+hebbende vervaardigd, stak hij in diens bijzijn de daarvoor ontvangene
+belooning in de beurs, welke hij van Cartouche bekomen had, en om haar
+fraaiheid gewoon was bij zich te dragen. De Heer zeide niets, maar den
+volgenden dag werd Heynsz voor het gerecht geroepen, en gevraagd, waar
+hij die beurs vandaan had, welke, gelijk van achteren bleek, te Lyon aan
+gezegden Edelman ontstolen was. Onze schilder, niet durvende bekennen,
+dat hij die van Cartouche ontvangen had, verklaarde stoutweg, dat hij
+die van een reizenden marskramer gekocht had. Men deed onderzoek, en,
+ongelukkig voor hem, bevond men, dat hij zich, juist tijdens den
+diefstal, nabij Lyon en wel in zeer bekrompene omstandigheden bevonden
+had; terwijl hij later op eens in een deftig gewaad was verder gereisd.
+De aanklacht wegens den moord van De Vieux werd mede ter sprake gebracht
+en was althans niet geschikt de gemoederen der Rechters voor hem in te
+nemen. Kortom, hij werd tot de galeien verwezen en bracht aldaar een
+tiental jaren door. Zijn gedrag was echter zoo gunstig onderscheiden van
+dat der overige boeven, dat hij er die verzachting in zijn lot genoot,
+welke met de reglementen van den dienst strookende waren, en zelfs
+eenigszins met het opzicht over de anderen werd belast. Eindelijk kwam
+toevallig zijn onschuld uit aan de beide wanbedrijven, welke hem te
+laste waren gelegd geweest. Hij werd ontslagen, en, Frankrijk nu
+vaarwelzeggende, trok hij, met het weinige geld dat hij van zijn familie
+te Parijs bekwam, en met een pas van den gezant van Hunne Hoog Mogenden,
+naar zijn vaderland terug. Te Amsterdam gekomen, vond hij zijn ouders
+overleden en de herberg in andere handen. Hij zette zich hierop in den
+Haag neder en vatte het schildersberoep weder bij de hand.&mdash;Maar de
+jaren van studie en genie waren intusschen jammerlijk vervlogen, en
+schoon hij nog altijd gelukkig in het treffen der gelijkenis was, zijn
+afbeeldingen misten die kracht van uitdrukking en die levendigheid van
+coloriet, welke den meester kenmerken, en zijn hulp werd dus niet
+ingeroepen dan door lieden van den minderen stand, uitgelokt door den
+matigen prijs, dien zij voor zijn voortbrengselen betaalden.</p>
+
+<p>Terwijl hij aldus zich op een sobere wijs geneerde, werd hij voor de
+derde reize beschuldigd van een misdaad welke hij niet gepleegd had. Hij
+had namelijk de vrouw van een juwelier ten haren huize geportretteerd in
+een kamer, waarin zich verscheidene voorwerpen van hooge waarde
+bevonden. Kort na zijn vertrek werd er een prachtige garnituur gemist,
+en bij gedane nasporing bleek het, dat een man, die naar de beschrijving
+vrijwel op Heynsz geleek, gemelde juweelen verpand had. Hij werd opnieuw
+verhoord en gevangengezet; deze laatste gevangenis was echter de
+kortste. Hij had in den kerker het vertrouwen gewonnen eener aldaar met
+hem opgesloten dievenbende, door hunne afbeeldingen welgelijkend met
+kool op den wand te schetsen. Deze schelmen maakten hem deelgenoot van
+een plan ter ontkoming, dat vernuftig uitgedacht was en zeker zou gelukt
+zijn, indien hij, voorziende dat zulks hem geen ondienst zoude doen, het
+geheim niet aan de Justitie verklapt had. Tevens was het hem gelukt,
+door listige vragen, bij zijn medegevangenen uit te vorschen, wie den
+diefstal bij den juwelier had begaan: en het was hem gebleken, dat het
+de zoon des huizes zelf was, die zijn vader bestolen had. Zijn dubbele
+ontdekking had ten gevolge, dat hij niet alleen werd vrijgesteld, maar
+zelfs een belooning ontving.</p>
+
+<p>Dan hierbij bleef het niet. De geschiedenis van onzen Heynsz trok de
+aandacht van den toenmaligen Hoofdschout van Amsterdam, mijns vaders
+voorganger, die zich te dier tijd toevallig in den Haag bevond. Hij deed
+onderzoek naar den schilder, en, na een met hem gehouden gesprek,
+oordeelde hij, dat deze de geschiktste persoon was, om te Amsterdam een
+bediening te vervullen, welke kort te voren was opengevallen.</p>
+
+<p>Bekend is het, dat de Hoofdschout alhier in deze betrekking door vijf
+Onderschouten en door twee Klerken wordt geassisteerd, die van stadswege
+aangesteld worden en als stedelijke ambtenaren op de betaalsrollen
+verschijnen. Maar minder algemeen bekend en toch onontbeerlijk zijn de
+geheime agenten, welke het Hoofd der Justitie hunne diensten verleenen.
+Ontelbaar zijn de draden, waarmede het beleid van dien magistraat als
+met een kunstig geweven spinneweb niet alleen het geheele land
+overspant, maar welke, ook naar buiten verlengd, met al de voorname
+steden van Europa in betrekking staan. Het heir van spionnen en
+verklikkers, dat zich in die uitgebreide sfeer beweegt en tot welks
+bezoldiging de Hoofdschout jaarlijks aanzienlijke sommen ontvangt, kan
+echter uit den aard der zaak niet met hem noch zelfs met de
+ondergeschikte ambtenaren in onmiddellijke aanraking komen. Die onder
+hen, welke van een zoogenaamden fatsoenlijken stand zijn, zouden geen
+nut meer kunnen doen, zoodra het publiek kennis droeg dat zij met de
+Justitie in betrekking stonden; terwijl andere verklikkers van een
+minderen rang onderling onbekend blijven, en soms elkander moeten
+gadeslaan. Ten einde de zaken dus een behoorlijken gang zouden gaan is
+er een tusschenpersoon noodig, die, niet als ambtenaar bekend, zich
+belast met het overbrengen van des Hoofdschouts bevelen aan de geheime
+handlangers der Justitie, en hunne berichten wederkeerig te zijner
+kennisse brengt: een trechter waar alles doorheen gaat, of liever een
+totebel, die uit het slijk en de modder, waarin hij wordt nedergelaten,
+alleen datgene ophaalt, wat den meester van dienst is. Zoodanig een man
+wordt, of werd althans in dien tijd, uit de geheime fondsen betaald; hij
+had het oppertoezicht over de geheime agenten, knoopte de noodige
+betrekkingen aan bij de kollegi&euml;n der Admiraliteiten, bij de Bank, bij
+de lands- en stadsinrichtingen, in de koffiehuizen, enz., wierf de
+geschiktste voorwerpen aan of stelde de zoodanigen af, die hem geen
+genoegzaam vertrouwen inboezemden. Niet met de Onderschouten, maar
+onmiddellijk met den Hoofdschout stond hij in betrekking; en kwam bij
+deze tweemalen daags zijn rapport doen<a name="FNanchor_4_4" id="FNanchor_4_4"></a><a href="#Footnote_4_4" class="fnanchor">[4]</a>. Deze bediening was
+opengevallen en nu sloeg de Hoofdschout, gelijk ik gezegd heb, de oogen
+op Heynsz, om die te vervullen. Hij oordeelde niet ten onrechte, dat
+iemand, die zoovele jaren van zijn leven in gezelschap van boeven en
+schelmen had doorgebracht, al de loopjes moest kennen, welke zij te baat
+nemen (en hiervan had Heynsz reeds een bewijs gegeven door de schrandere
+wijze waarop hij, op de Gevangenpoort zittende, den dief der juweelen
+had opgespoord): dat wijders Heynsz dit voor zich had, dat hij te
+vertrouwen was, en niet besmet door het gezelschap, waarmede hij zoo
+lang verkeerd had: en eindelijk, dat hij verscheidene talen sprak en een
+beroep dreef, hetwelk hij oogenschijnlijk kon blijven uitoefenen en 't
+geen hem overal den toegang bezorgde. Het akkoord was spoedig gemaakt,
+want, behalve dat de bezoldiging niet gering was, gevoelde Heynsz in
+zich juist die hoedanigheden leven, welke hem voor het aangeboden vak
+geschikt maakten. Hij verhuisde dan ook naar Amsterdam en was sedert,
+tot zijn dood toe, de getrouwe rechterhand der Justitie. Voor de wereld,
+die van deze schikking onkundig was, bleef hij de schilder van beroep,
+en voegde bij de winstjes, welke zijn portretten hem bezorgden, nog
+deze, dat hij gestoffeerde kamers te zijne huizen verhuurde: 't welk hem
+dikwijls in de gelegenheid stelde, verdachte personen op een
+gemakkelijke wijze in 't oog te houden, hun bedoelingen te leeren
+kennen, en, wanneer het noodig was, hen over te leveren.</p>
+
+<p>Het huis mijns vaders stond, gelijk men reeds vernomen heeft, op den
+Cingel, en had van achteren gemeenschap met een gang, in het Klooster
+uitkomende. Door deze gang sloop Heynsz tweemalen daags ongemerkt binnen
+en kwam (gelijk ook thans geschiedde) aan het kabinet mijns vaders
+tikken.</p>
+
+<p>Op den tijd, dat ik hem terugzag, kan hij ongeveer zestig jaren oud zijn
+geweest; maar, niet-tegenstaande zijn jaren en de veelvuldige
+wederwaardigheden, die hij had doorgestaan, was hij nog wakker en vlug:
+en men had hem slechts aan te zien, om te oordeelen, dat hij een dier
+lieden was, welke men, om zoo te spreken, met stokken moet doodslaan.
+Van postuur was hij klein en schraal, altijd zindelijk, ofschoon naar
+zijn stand en eenvoudig gekleed. Zijn gelaatstrekken hadden niets
+buitengemeens; maar zijn kleine graauwe oogen, die immerdoor in beweging
+waren, duidden aan, dat het hem niet aan vlugheid en scherpzinnigheid
+ontbrak. Niettegenstaande de post, door hem bekleed, in de oogen van
+velen verachtelijk zou schijnen, genoot hij in zekere mate de achting
+mijns vaders: een voorrecht, dat over het algemeen niet zoo licht te
+verkrijgen was. Want, behalve dat mijn vader hem wegens zijn bekwaamheid
+en trouwe dienst waardeerde, even als een jager zijn besten drijfbrak of
+staanden hond op prijs stelt, zoo was er in de daad niets op den man te
+zeggen, en vereerde hij, wel aangemerkt, een bediening, welke te voren
+doorgaans vervuld was geworden door voormalige dieven, verhelers van
+gestolen goed, of andere ter kwader faam staande personen: naar de oude
+leer, dat men dieven met dieven vangen moet. De gunst, waarin Heynsz
+wist dat hij bij mijn vader stond, deed hem dan ook wel eens zich in
+zijne tegenwoordigheid vrijheden veroorloven, die den eerbied, aan de
+achtbaarheid van den Hoofdschout verschuldigd, te buiten gingen, en
+noodzaakten mijn vader hem het zwijgen op te leggen, wanneer hij aan
+zijn historietjes zonder einde over Cartouche en de Fransche boeven
+begon.</p>
+
+<p>Daar men de persoon van Heynsz niet altijd aan de oogen der huisgenooten
+onttrekken kon, had men eerst aan mijn zuster en mij, en voorts aan al
+de overige kinderen, van onze vroegste jeugd af ingescherpt, dat wij
+nooit aan iemand iets moesten laten blijken van 's mans verschijning ten
+onzen huize. Hiervan was het gevolg, dat wij hem altijd hadden aangezien
+als een geheimzinnig wezen, dat ge&euml;erbiedigd en ontweken moest worden:
+ja wij koesterden een heilige vrees voor hem, niet ongelijk aan die,
+welke ik mij voorstel dat de kinderen eens vromen Bramins gevoelen voor
+den ondergeschikten geest, die, volgens de Hindoosche fabelen, de
+huishouding in orde brengt.&mdash;Wat de dienstboden betrof, deze kregen
+Heynsz nooit te zien; want aan geen hunner werd de toegang tot mijns
+vaders studeervertrek vergund, dan bij de gelegenheid der maandelijksche
+schoonmaak: en alleen de gerechtsdienaar, die in de benedengang beidde,
+vermocht daar, schoon nooit dan na getikt te hebben, binnenkomen.</p>
+
+<p>Na deze inlichtingen, voor wier wijdloopigheid ik verschoning verzoek,
+keer ik tot mijn verhaal terug.</p>
+
+<p>Ik had mij, toen Heynsz, gelijk ik zeide, op de gewone wijze werd
+binnengelaten, met zijn stoel zoodanig omgekeerd, dat ik door de hooge
+leuning geheel voor zijn oog verborgen was: en, niet nieuwsgierig zijnde
+naar de geheimen der Justitie, de gemakkelijkste houding gekozen om
+weder in te slapen; maar, gelijk het veeltijds gaat, zoodra men moeite
+om te slapen doet, gelukt zulks het minst. Dit ondervond ik ook nu, en
+in weerwil van mij zelven moest ik luisteren naar een gesprek, hetwelk
+mij in de beginne onverschillig was, doch naderhand des te belangrijker
+werd.</p>
+
+<p>"Welnu Heynsz!" vroeg mijn vader, zich weder aan de tafel plaatsende,
+waar de ander met betamelijken eerbied voor bleef staan: "wat brengt gij
+voor goeds?"</p>
+
+<p>Ik hoorde Heynsz de bladeren omslaan van een zakboekje, waarin hij
+gewoon was op te teekenen hetgeen aan de orde van den dag was.</p>
+
+<p>"N&deg;. 1," zeide hij; terwijl zijn stijl en tongval den Hollander
+verrieden, die, reeds jong zijn land verlaten hebbende, de taal zijner
+ouderen wel niet geheel verleerd heeft, maar toch somtijds moeite heeft
+het rechte woord te vinden en den volzin behoorlijk te rangschikken: n&deg;
+1: de Koning van <i>Corse</i> logeert in het wapen van Emden en heeft bij
+Kuyt een cabriolet besteld, waarmede hij plan heeft morgen naar
+Rotterdam te rijden."</p>
+
+<p>"Hij zal zijn reis nog wat dienen uit te stellen," merkte mijn vader
+aan, die insgelijks zijn zakboekje ter hand had genomen, en
+aanteekeningen maakte, naarmate de beambte sprak: "wij zullen hem heden
+voor zonnenondergang een logement in de gijzeling bezorgen."</p>
+
+<p>"Een Koning in de gijzeling!" dacht ik:&mdash;en ik herinnerde mij niet
+zonder een sombere gewaarwording, dat ik op mijn reis dien zelfden
+Theodoor, met al de eerbewijzingen aan zijn rang verschuldigd, op het
+plechtigst in Corsika had zien huldigen en met de kroon vercieren, welke
+hij slechts eenen zomer gevoerd had.</p>
+
+<p>"Ma foi!" hernam Heynsz, "indien zijn crediteuren hem laten plakken, zij
+zullen lang wachten eer zij blaauw tellen hunne vingers aan zijn geld,
+en het zal hen wel verveelen, hem te geven de kost.&mdash;Ik weet de <i>science
+certaine</i>, dat hij kaal is als de oude Heer Job."</p>
+
+<p>"Kent gij den kle&ecirc;rmaker Melisz, ter wiens rekwisitie hij vervolgd is?"
+vroeg mijn vader.</p>
+
+<p>"Of ik hem ken? Ik heb geschilderd het portret van hem, zijn vrouw, en
+zijn dochter: 't was jammer van de schoone coleuren, besteed aan die
+leelijke bakkes."</p>
+
+<p>"Welnu! tracht hun dan te beduiden, dat zij het arrest opheffen, en
+geduld hebben. Ik zal zorgen, dat de debiteur zich niet verwijdere: en
+ik vlei mij, dat hij een goeden borg zal vinden. De man is ongelukkig:
+en, hoewel een gewezen Koning zijn schulden behoort te betalen gelijk
+een gewoon burger, dient men toch medelijden te hebben met iemand, die
+van zulk een hoogte gevallen is. Maar laat ons voortgaan.&mdash;Wat is er
+verder?"</p>
+
+<p>"N&deg;. 2. De diefstal bij den Juwelier Levi Samu&euml;lz, is gecommitteerd door
+Mozes Abramsz, alias Mortje la Hayne, thans resideerende in den
+Duvelshoek, n&deg;. 110."</p>
+
+<p>"Mozes Abramsz!&mdash;Een oude kennis:</p>
+
+<div class="poem"><div class="stanza">
+<span class="i1"><i>extenuata gerens veteris vestigia poenae;</i><br /></span>
+</div></div>
+
+<p>maar zijt gij daar zeker van?"</p>
+
+<p>"Zeer zeker. UEd. Achtbare weet dat ik vanouds heb een fijnen neus om te
+attrapeeren dieven van juweelen. Karel de Speelman, die hem assistentie
+heeft gegeven in het uitsnijden der glasruiten, en het goed op straat
+heeft aangenomen, is de man die hem heeft verklapt; ik geloof dat zoo
+Abramsz bij het deelen als een bonnette dief had gehandeld, de Speelman
+wel zou gehouden hebben den mond."</p>
+
+<p>"Best! Gij geeft vier dukaten aan Karel den Speelman en waarschuwt hem,
+dat hij binnen vierentwintig uren de stad moet verlaten, of dat ik hem
+anders als complice zal laten pakken. Verder!"</p>
+
+<p>"N&deg;. 3. Campo Weyerman heeft de Loge der Vrijmetselaren in de Stilsteeg
+geopend met een heerlijke aanspraak en een fraai po&ecirc;me, waarin hij hun
+heeft geschilderd het groote belang van deugd en moraal. Alles is
+afgeloopen in complete orde."</p>
+
+<p>"Zeer wel; doch wat mij minder moreel en deugdzaam voorkomt, is, dat die
+zelfde Campo een fatsoenlijke burgerdochter uit 's Hage, buiten weten
+van haar ouders, te zijnen huize heeft getroond. Waarom heb ik daar niet
+eer tijding van gehad?"</p>
+
+<p>"Het is gebeurd in mijn absentie. Ik kom het heden eerst te vernemen en
+ging juist aan UEA. dit verhalen."</p>
+
+<p>"Genoeg! draag zorg, dat de ouders ondershands bericht bekomen van het
+verblijf hunner dochter, en hou intusschen den knaap in 't oog. Het is
+de eerste reis niet, dat hem iets dergelijks gebeurt; hij is
+onverbeterlijk en behoort onder diegenen, <i>qui hostili more matrimonia
+student sibi conjungere</i>.&mdash;Wat meer?"</p>
+
+<p>"N&deg;. 4. Wij hebben het adres gevonden van dien Jean Albert, welken de
+Fransche politie vruchteloos door geheel Europa opspoort."</p>
+
+<p>"Voortreffelijk! dat vergoedt uw verzuim met Campo. En waar houdt hij
+zich op?"</p>
+
+<p>"Hij heeft niet gequitteert Parijs een oogenblik en logeert er nog
+altijd in de kleine straat du Bac. Ah! 't was een <i>rus&eacute; comp&egrave;re</i>, die
+zelfde Jean Albert: ik heb hem gekend heel wel aan het Bagne. Hij heeft
+nog eens aan mijn Heer d' Argenson geschreven, dat zoo hij hem wilde
+aanstellen als <i>chef de la Police Secr&egrave;te</i>, er binnen zes maanden geen
+straatroof meer in Parijs zoude plaats hebben."</p>
+
+<p>"'t Is wel! Gij zult mij de bewijzen opgeven die ter zake dienstig zijn,
+opdat ik deze tijding aan mijn ambtgenoot te Parijs schrijve. Wat is er
+meer?"</p>
+
+<p>"N&deg;. 5. Ziehier het lijstje der sedert gisteravond aangekomen personen."</p>
+
+<p>"Hm! hm!" zeide mijn vader: en hij begon halfluid een soort van
+vreemdelingslijst te lezen, welke hij met aanmerkingen verzeld deed
+gaan:</p>
+
+<p>"<i>Donderdag morgen</i>: de Heer <i>Du Bourg</i>: (hm! die komt hier zien, of hij
+het geld, dat hij aan de Bank te Aken verspeeld heeft met de acties op
+de Zuid terug kan winnen:&mdash;<i>Iusus res antiqua ... sed pro tempore abiit
+in lacrimas</i>....) met twee bedienden, logeert in den gouden Bal.&mdash;(De
+kastelein is een jong beginner. Gij zorgt, dat hij gewaarschuwd worde,
+niet te veel krediet te verleenen aan dien avonturier, ondanks zijn
+fraaien stoet:)&mdash;de heer Peperkorrel uit Hoorn: Jacob Jansz en familie
+uit Alkmaar: Nathana&euml;l Rosen uit Berlijn, bij Levi den uitdrager in de
+Muiderstraat:&mdash;(die komt zeker een collecte doen:&mdash;) Peer, de Manke,
+Joost Roelifs en Symen de Beer, ketelboeters, in de Drie Verrotte
+Kamizooltjes:&mdash;(gij zult onderzoeken waar dat volkje den tijd
+doorbrengt:&mdash;) De heer Blaek en familie van buiten.&mdash;(Ik heb u reeds
+meer gezegd, dat het heen en wedertrekken der lieden naar hunne
+buitenplaatsen en terug niet behoeft vermeld te worden:) Jan Cornelisz,
+koekebakker van Haarlem enz. enz. Volgen de lieden die met de schuiten
+gekomen zijn."</p>
+
+<p>Ik gevoelde een vreemde gewaarwording, toen ik den Heer Blaek en de
+zijnen zoo zonderling verzelschapt zag. Mijn vader vervolgde:</p>
+
+<p>"In de schuiten van Haarlem niemand die suspect was dan alleen de knecht
+uit het groote koffiehuis in 's Hage die door zijn meester wegens
+diefstal verjaagd is. (Men houde dien man in 't oog.) Met de schuiten
+van Utrecht:" hier zweeg mijn vader een oogenblik en scheen met zijn
+potlood eenige namen aan te schrappen, als van personen, die hij der
+bewaking aanbeval: "met de schuit van Weesp: twee officieren van 't
+Oranje Regiment: twee deserteurs uit Hanover: (aangeschrapt!)&mdash;enz.&mdash;Met
+de schuiten van Muiden...."&mdash;werd ik dubbel aandachtig:</p>
+
+<p>"Met de schuiten van Muiden: hm! hm! de Heer Ferdinand Huyck."</p>
+
+<p>"Ik vat deze gelegenheid aan, UEA. mijn gelukwenschingen aan te bieden,
+over de voorspoedige terugkomst van uw Heer zoon."</p>
+
+<p>"Ik dank u.&mdash;Wie is die juffrouw Bos: die ik op de lijst vinde?"</p>
+
+<p>Ik begon over al mijn leden te beven: het antwoord van Heynsz stelde mij
+echter gerust.</p>
+
+<p>"De dochter van den tabakskooper op den hoek van de Leliegracht."</p>
+
+<p>"Er zijn dan twee Juffrouwen Bos van Muiden gekomen," dacht ik bij mij
+zelven: "of het vernuft van Heynsz is verschalkt."</p>
+
+<p>"En die Juffrouw Van Beveren? vervolgde mijn vader: "waar neemt die haar
+intrek?"</p>
+
+<p>"Bij uwen onderdanigen dienaar," antwoordde Heynsz: "een aardig meisje
+uit Deventer, dat mij door deftige lieden is aanbevolen...."</p>
+
+<p>"'t Is wel!" zeide mijn vader: "Vervolg: wat geven de tijdingen van
+buiten?"</p>
+
+<p>"N&deg;. 6. De bende, welke weder eenige dieverijen en huisbraken onder
+Gooiland heeft bedreven, bestaat uit drie personen, indien namelijk mijn
+informati&euml;n juist zijn."</p>
+
+<p>Hier werd ik opmerkzaam, gelijk men denken kan. "Het zou nog al kluchtig
+zijn, dacht ik, "indien ik den aanval, op mij zelf gedaan, hoorde
+vertellen."</p>
+
+<p>"De een," vervolgde Heynsz, "is een Boh&eacute;mien, een Heiden, met name Peer
+Hendriks, alias 't Haentje, en op zijn Heidensch Baerlo. Hij is heden
+morgen, zoo ik hoor, door den veldwachter van Bussem geapprehendeerd
+geworden:&mdash;de tweede is Andries Mathyssen gewezen matroos, de zoon van
+een boerin, nabij Oud-Naarden."</p>
+
+<p>"Ik ken hem en zijn moeder," zeide mijn vader: "hij stond vanouds in het
+kladboek aangeschreven: <i>atro carbone notatus</i>."</p>
+
+<p>"Uw Heer zoon," vervolgde Heynsz, "zal UEA. kunnen vertellen, hoe die
+Andries gister-morgen den beest heeft gespeeld in de herberg te Zoest.
+Hij is vandaar naar zijn woning gekeerd; maar, toen heden-morgen de
+dienaars hem kwamen opsporen, was de vogel gevlogen."</p>
+
+<p>"Hij zal wel in het net komen," zeide mijn vader. "En de derde?" "De
+derde, en die zooveel als de voornaamste der bende is, schijnt na al
+hetgene men van hem vertelt, niemand anders te wezen als de beruchte
+Zwarte Piet, die vroeger in de West-Indien heeft geexcerceerd het
+bedrijf van zeeroover, en nu, bij gebrek van beter, zich met
+straatschenderij geneert. Wat dien betreft, hij is geen vogel om zich
+zoo gemakkelijk te laten knippen; maar Tys de Blindeman zal zien of hij
+hem niet op kan loopen en mij bericht sturen van zijn gangen."</p>
+
+<p>"Goed!&mdash;maar nu het belangrijkste van allen: de Vliesridder?&mdash;Het gij
+eenig bericht omtrent hem?"</p>
+
+<p>"N.&deg; 7. De Vliesridder is met zijn dochter gisteren-morgen om half acht
+ure uit Amersfoort gereden met een huifwagen van De Geus: te Zoest heeft
+hij stilgehouden en, aldaar onbescheiden behandeld zijnde door dien
+zelfden Andries Matthijssen, van wien ik zoo even sprak, hem een stoot
+gegeven, die bijna bespaard had aan den scherprechter de moeite, hem van
+dienst te kunnen zijn:&mdash;althans zoo vertelt kleine Simon de marskramer."</p>
+
+<p>"Goed!&mdash;Verder!" zeide mijn vader.&mdash;Men kan licht beseffen met welk een
+aandacht ik luisterde naar een opgave, welke voor mij zoo belangrijk
+werd.</p>
+
+<p>"Zij hebben te Eenmes het middagmaal gebruikt, zijn bij Naarden beiden
+uit de kar gestapt ... en sedert heeft men niets van hen vernomen."</p>
+
+<p>"Niets!" herhaalde mijn vader, op een toon, die de hoogste
+ontevredenheid te kennen gaf: "is Simon hen dan niet achtervolgd?"</p>
+
+<p>"Ed. Achtb.! Simon had last Andries mede in het oog te houden, en het is
+hem gegaan gelijk den man, waarvan spreekt vader Cats, die vangen wilde
+twee hazen te gelijk."</p>
+
+<p>"Hij had zich aan den Vliesridder moeten houden.&mdash;Andries begaat voor
+alsnog zijn diefstallen buiten onze judicatuur, en het is meer uit
+beleefdheid voor onze Gooische naburen, en uit voorzorg, dat wij de
+moeite op ons nemen, zijn gangen na te gaan.&mdash;Maar de Vliesridder!
+Iemand tegen wien het hooge landsbewind een bevel van apprehensie heeft
+uitgevaardigd!&mdash;dat is een man van meer beteekenis, zou ik denken.</p>
+
+<p>"Mag ik UEA. doen opmerken, dat alle kasteleins en voerlieden tusschen
+hier en Arnhem hebben zijn portret, en dat hij gevat moet worden, zoodra
+hij zich op het rechtsgebied vertoont."</p>
+
+<p>"Dat is nog niet genoeg! Hij moet gevat worden, eer hij in staat zij, of
+zelf, of door anderen, papieren te lichten, die zich hier te Amsterdam
+moeten bevinden en van het hoogste belang zijn. Het is geen gewoon
+mensch met wien gij te doen hebt: hij kent de zaken en zal list tegen
+list stellen. Bovendien heeft hij nog vrienden en betrekkingen, die hem
+de behulpzame hand zullen bieden. Er moet hier dus een dubbele
+waakzaamheid plaats hebben. Kunt gij niet nagaan, met wien hij hier ter
+stede korrespondentie voert?"</p>
+
+<p>"Nog niet, Ed. Achtbare!&mdash;doch zoo UEA. verkiest, zou men kunnen
+waarschuwen de post, en dan zijn er middelen genoeg om te komen achter
+het geheim."</p>
+
+<p>"Hij zal zijne brieven zelf niet schrijven.&mdash;Wist ik hier maar iemand,
+met wien hij betrekkingen heeft onderhouden."</p>
+
+<p>Mijn goede vader dacht weinig, dat de persoon, die in staat was, hem de
+meest voldoende narichten te geven, zich als derde in het vertrek
+bevond. Het gehoorde had mij intusschen zoo sterk aangegrepen, dat ik
+geen acht meer kon geven op het laatste gedeelte van het onderhoud
+tusschen mijn vader en Heynsz, hetwelk over voor mij onverschillige
+zaken liep en slechts korten tijd duurde, waarna de ondergeschikte
+ambtenaar, op dezelfde geheime wijze als waarop hij gekomen was, het
+vertrek weder verliet. Deze oogenblikken van respijt kwamen mij wel te
+stade. Ware hij terstond vertrokken, ik zoude, geloof ik, in weerwil van
+mijn beloften aan den Heer Bos (of aan den Vliesridder, gelijk ik hem
+had hooren betitelen) alles aan mijn vader bekend hebben! want dan ware
+ik zeker geweest, dat zijn doordringend oog een geheim op mijn gelaat
+zou gelezen hebben. Mijn toestand was met dat alles kwellend: ik
+begreep, dat eenmaal mijn geheim zoude moeten uitkomen, dat dan wellicht
+het <i>crimen reticentiae</i> mij ten laste zou gelegd worden: dat bovendien
+mijn vader zelf beticht zoude kunnen worden, der zake niet onkundig te
+zijn geweest:&mdash;en dan, al ware het maar alleen de gedachte van mijn
+vader onvergenoegd te zien, dat hij zijn ambtsplicht niet volbrengen kon
+gelijk hij wenschte: het middel te bezitten, om hem daartoe in staat te
+stellen, en gedwongen te zijn, dit voor mij te houden: O dit viel mij
+hard! En toch! ik zou mij zelven veracht hebben, indien ik in staat ware
+geweest, den man, die mij het leven gered had, aan hen, die zijn
+vrijheid belaagden, te kunnen verraden.</p>
+
+<p>Ik veinsde derhalve door te slapen, en rees niet eerder uit mijn
+schuilplaats op, dan nadat Heynsz reeds een poos vertrokken was.</p>
+
+
+<div class="footnote"><p><a name="Footnote_4_4" id="Footnote_4_4"></a><a href="#FNanchor_4_4"><span class="label">[4]</span></a> Men herinnere zich, dat de steller van het Handschrift de
+zaken voordraagt zoo als die in zijnen tijd bestonden.<br />
+
+Noot van den uitgever.</p></div>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+
+<h3><a name="chap12" id="chap12"></a>TWAALFDE HOOFDSTUK.</h3>
+
+<h4>WAARIN MEN NADERE KENNIS MAAKT MET DE LEDEN DES FAMILIE EN WAARIN TANTE
+LETJE EEN CONFITUURVLEK OP HAAR HALSDOEK BEKOMT.</h4>
+
+
+<p class="p-one">"Welnu!" vroeg mijn vader, die nog altijd te schrijven zat: "zijt gij
+wel voldaan van uw slaapje? mij dunkt, gij waart ook in het geval van
+Argus: <i>Succubuisse oculos, ad opertaque lumina somno</i>.</p>
+
+<p>Ik voelde dat ik een kleur kreeg, toen ik antwoordde dat mij de rust
+verkwikt had.</p>
+
+<p>"Dat verheugt mij," zeide mijn vader: "ik had al half berouw, dat ik u
+bij mijn gesprek met Heynsz had laten assisteeren: maar gij sliept zoo
+gerust, dat de stads-omroeper zelf u niet wakker geschreeuwd zoude
+hebben. En is er altemet iets geweest dat u het eene oor is ingekomen,
+zoo vertrouw ik, dat zulks het andere oor weer is uitgegaan, en verzoek
+u althans er niemand, zelfs mij niet, iets van te laten blijken."</p>
+
+<p>Dit was juist hetgeen ik zelf ook verlangde, en ik verzekerde mijn
+vader, dat ik van ganscher harte aan zijne aanbeveling voldoen zoude.</p>
+
+<p>"'t Is wel!" zeide hij: "neem nu een stoel en ga bij mij zitten. Wij
+moeten een onderhoud hebben, dat ik liefst niet te lang wilde
+uitstellen: wij hebben nu den tijd: en in de volgende dagen zullen wij
+over weinige oogenblikken kunnen beschikken: want men zal u wel komen
+bezoeken en het zal zijn:</p>
+
+<div class="blockquot"><p>Salutant, ad coenam vocant, adventum gratulantur,</p></div>
+
+<p>gelijk Terentius zegt. Of zijt gij nog te slaperig om naar mij te
+luisteren?"</p>
+
+<p>Ik betuigde, dat ik volkomen bereid was hem aan te hooren; waarop hij
+aldus begon:</p>
+
+<p>"Gij zijt nu weder terug: en ik vertrouw dat zulks niet zal zijn om uw
+dagen in ijdele ledigheid door te brengen, en een straatslijper te
+worden."</p>
+
+<p>"In-tegendeel, vader! Niets zal mij aangenamer zijn, dan mijn tijd op
+een nuttige en werkzame wijze door te brengen."</p>
+
+<p>"Zeer goed! ledigheid is een duivelsoorkussen. Gij weet, wat Ovidius
+zegt:</p>
+
+<div class="blockquot"><p><i>Quaeritur, Aegisthus quare sit factus adulter. In promptu est
+ratio: desidiosus erat.</i></p></div>
+
+<p>En welk beroep zoudt gij u liefst verkiezen?"</p>
+
+<p>"Ik beken u," antwoordde ik, "dat ik daaromtrent mijn keus niet zoude
+weten te bepalen."</p>
+
+<p>"Hm!" zeide mijn vader, het hoofd schuddende: "daar houde ik niet van.
+Een jong mensch moet altijd voor dit of dat vak een voorkeur hebben. Ik
+haat onverschilligheid in dat geval: die is niet natuurlijk op uwe
+jaren, tenzij bij domkoppen en losbollen, onder geene van welke
+categori&euml;n ik u rangschik.</p>
+
+<p>"UEd. weet, dat ik het verwijt van onverschilligheid niet verdien, en
+dat ik als kind een bijzondere geneigdheid had tot den zeedienst, welke
+echter vroeger om gegronde redenen niet heeft kunnen ingewilligd worden,
+en mij thans ook weinig zou baten, daar ik te oud ben om te beginnen. Ik
+heb intusschen, zoo vaak ik over het onderwerp nadacht, te recht of te
+onrecht gemeend, dat de reden, waarom UEd. geweigerd hebt mijn
+liefhebberij ten deze in te willigen, daarin gelegen was, dat UEd. iets
+anders voor mij op het oog hadt. UEd. heeft mij laten studeeren en zult
+misschien verlangen, dat ik advocaat worde:&mdash;doch ik beken, tot mijn
+leedwezen, dat ik op reis veel verleerd heb, en mij we&ecirc;r druk zal moeten
+oefenen, wil ik der balie geen schande aandoen."</p>
+
+<p>"Dat laat zich alles wel hooren," zeide mijn vader, met een glimlach:
+"bovendien, hoezeer ik voor mij de betrekking van advocaat, <i>nobile
+illud officium</i>, boven alle andere stel, en u, wat mij betreft, gaarne
+gezien had onder de zoodanigen,</p>
+
+<div class="blockquot"><p>qui iuris nodos et legum aenigmata solvunt,</p></div>
+
+<p>levert echter dat ambt, althans in de eerste jaren, weinig verdiensten
+op: en, hoezeer ik niet in een bekrompen stand leef, is mijn vermogen te
+gering en mijn huisgezin te groot, om u, zoo gij het trouwen eens in 't
+hoofd kreegt, een behoorlijk uitzet te geven. Ik zou u wel door mijn
+invloed aan dezen of genen post kunnen helpen: maar ieder heeft zijn
+eigene inzichten, en, schoon ik die van anderen eerbiedig, heb ik voor
+mij een tegenzin aan het uitdeelen van bedieningen. Gij moet door uw
+eigene bekwaamheid protectie verdienen, en niet door gunst alleen
+voortkomen. Intusschen, ik moet u thans gulweg zeggen, dat het mij in
+zekere opzichten niet spijt, dat uw keus nog niet gevestigd is; want nu
+vlei ik mij, dat gij te meer geneigd zult zijn te doen hetgeen u
+voordeeligst zijn kan.&mdash;Wat zoudt gij van den handel denken?"</p>
+
+<p>"De handel is een heerlijk iets," antwoordde ik, eenigszins verwonderd
+over deze plotslinge vraag: "maar dat men niet zonder fondsen beginnen
+kan."</p>
+
+<p>"Niet! En hoe doen dan zoovelen, die hier met een paar schellingen in
+den zak (God weet waar vandaan!) komen aanwaaien, menschen,</p>
+
+<div class="blockquot"><p>quorum nemo queat patriam monstrare parentis,</p></div>
+
+<p>en die, eer men hun rechten naam nog weet, aan het hoofd van een huis
+van negotie staan?&mdash;Doch gij hebt gelijk.&mdash;Gij moet ook met iets
+beginnen en daartoe doet zich eene gunstige gelegenheid op. Gij weet,
+het huis Van Bempden, Van Baalen en Comp. heeft, sedert den dood van uw
+oom, onder die zelfde firma, maar alleen onder de directie van
+laatstgemelde blijven bestaan. Uw tante heeft haar geld daarin gelaten;
+maar haar oogmerk was en is nog, u, bij uw terugkomst, mede in die zaak
+te plaatsen en deelgenoot der firma te maken. De gelukkige uitslag uwer
+pogingen te Livorno aangewend, om bij de liquidatie van de firma Bertini
+nog een deel terug te bekomen van hetgeen dat huis aan uw tante schuldig
+was, heeft haar goede gedachten omtrent uw bekwaamheid ingeboezemd."</p>
+
+<p>"Ik ben mijn tante zeer verplicht voor den goeden dunk, dien zij van mij
+heeft, en herken haar vriendschap te mijwaart."</p>
+
+<p>"Gij hebt ook elders op uw reizen persoonlijke kennis gemaakt met
+verscheidene Correspondenten van het huis, en, naar eenige uitdrukkingen
+te oordeelen, welke sommigen hunner in hun brieven omtrent u hebben
+gebezigd en welke uw tante mij medegedeeld heeft, komt het mij voor, dat
+gij hun wel bevallen zijt. Dit kan nooit kwaad en zal bij hen het
+crediet voor het huis niet doen dalen, wanneer gij daar associ&eacute; van
+wordt. Wel is waar,</p>
+
+<div class="blockquot"><p>omnia non pariter rebus sunt omnibus apta,</p></div>
+
+<p>en gij zijt niet van jongs af tot den handel opgeleid; maar ik vlei mij,
+dat eenige inspanning, gevoegd bij de op uw reizen verkregen
+ondervinding, en vooral de leiding van den Heer Van Baalen, u weldra op
+de hoogte zullen brengen, waar gij op wezen moet. Het komt er nu slechts
+op aan om te weten, of gij geen tegenzin in het beroep zelf hebt."</p>
+
+<p>"Ik geloof, dat ik mijn fortuin met voeten zou stooten, indien ik zulk
+een aanbod niet dankbaar aannam; maar is de Heer Van Baalen insgelijks
+met deze schikking volkomen tevreden? En ziet hij er niet tegen op, een
+onbedrevene als mij tot compagnon te nemen?"</p>
+
+<p>"Hij Heeft geene zwarigheden gemaakt; en de drie ton, welke uw tante in
+het huis heeft gelaten, wegen ook nog al tegen eenige bedenkingen
+op.&mdash;Nu! ik wensch u geluk, en ik hoop, dat gij u zoowel zijne achting
+als het vertrouwen uwer tante zult waardig maken."</p>
+
+<p>Ik kan niet ontkennen, dat mijn eigenliefde zeer gestreeld werd met het
+vooruitzicht, dat zich voor mij opende. Ik was nu geen ledigganger meer,
+die zonder bepaald doel in de wereld voortleefde, neen, ik zag mij, als
+deelgenoot in een bloeiende zaak, geplaatst in een betrekking, waarin
+het slechts van mij afhing een ruim bestaan en de achting mijner
+medeburgers te verwerven. Ik kon niet nalaten mijn blijdschap aan mijn
+vader te betuigen: de geheele geschiedenis van den vorigen dag was voor
+mij op den achtergrond teruggeplaatst, en, alleen denkende aan hetgeen
+mij thans was medegedeeld, deed ik dienaangaande een menigte vragen,
+welke mijn goede vader het zich een genoegen maakte, te beantwoorden.
+Ons onderhoud deed den tijd met snelheid vervliegen; en nog waren wij
+aan 't redeneeren, toen het ophouden van een rijtuig voor de huisdeur en
+het klinken der schel ons verwittigden, dat onze dames uit de kerk
+terugkwamen.</p>
+
+<p>Wij gingen naar de zijkamer. Er stonden niet slechts eene, maar twee
+koetsen voor de deur. Uit de eerste kwam mijn moeder met Susanna en
+tante Letje: uit de tweede tante Van Bempden: en weldra traden de vier
+dames de kamer in: tante Letje, in haar effen violetkleurig taffen
+gewaad, met haar stijve neepmuts, zonder eenig cieraad, dan haar
+prachtigen kerkbijbel met schildpadden band en gouden sloten: en tante
+Van Bempden met hare fontanges, Brusselsche kanten, en honderden van
+linten en kwikken:&mdash;twee volkomen kontrasten; maar beide, elk in haar
+soort, voortreffelijke menschen.</p>
+
+<p>Tante Letje, welke nu eene eerbare vrijster was van ongeveer
+vijfenveertig jaren, ging bij de booze wereld door voor hetgeen men eene
+fijne kwezel noemt. Men weet, het is geen ongewoon verschijnsel, dat in
+groote famili&euml;n, vooral in die, waar verscheidene zusters zijn, zich
+eene daarvan reeds vroeg begint te onderscheiden, door het dragen van
+een stemmig, onopgesmukt, gewaad, door het afzweren van alle wereldsche
+vermaken, door den schier uitsluitenden omgang met predikanten,
+zielverzorgers, en zoogenaamde vromen, door het spreken der tale Kanaans
+(gelijk men het bezigen van veelvuldige Bijbelsche uitdrukkingen noemt),
+door het getrouw ter kerke gaan en het houden of bijwonen van oefeningen
+ter onderlinge stichting. In de kerk kan men haar spoedig herkennen aan
+den deemoedigen gang, waarmede zij naar hare plaats: aan den eerbied,
+welken de plaatsbewaarsters voor haar koesteren, zoodat zij alleen
+nimmer gedwongen zijn, in te schikken: aan de groete des voorzangers:
+aan het lange gebed, dat zij, zoodra zij gezeten zijn, van achter den
+breed uitgeslagen waaier doen: eindelijk aan de wijze, waarop zij den
+leeraar aanzien en den blik vol hemelvreugde (anderen zeggen: vol
+hoogmoed) opwaarts slaan, zoo vaak in de predikatie gewag gemaakt wordt
+van uitverkorenen, waaronder zij zich bij uitsluiting achten te
+behooren. Gewoonlijk zijn het noch de mooisten, noch de geestigsten der
+familie, welke tot deze caste behooren, en verslijten zij haar leven in
+den vrijsterstaat, doch er is geen regel zonder uitzondering, en men zou
+onbillijk handelen, door de aanleidende oorzaak van haar gedrag altijd
+te willen toeschrijven aan hare vrees van in de wereld geen opgang te
+zullen maken. Er zijn er enkelen, ja, bij wie die reden veel moge
+gegolden hebben, zelfs buiten haar weten: er zijn er, die, hoovaardig op
+hare vermeende godsvrucht, in Fariseeuwschen hoogmoed op hare
+mede-Christenen als op de Tollenaren en Zondaren nederzien, alles, wat
+anderen goeds en loffelijks verrichten, met den naam van blinkende
+zonden bestempelen, en die alle Christelijke deugden bezitten, maar
+alleen de hoogste, de voornaamste, de liefde, ontberen;&mdash;maar al moge
+dit met enkelen het geval zijn, ik houde mij overtuigd, dat verreweg de
+meesten van haar, niet-tegenstaande de kleine gebreken, waarmede zij
+behebt mogen zijn, vaak als voorbeelden verdienen te worden aangeprezen,
+boven de zoodanigen, die haar gedrag bespotten en beschimpen.</p>
+
+<p>Zoodanig althans was het oordeel, hetwelk mij de omgang met mijn tante
+Letje over de personen van haar slag heeft doen vellen. Bij haar
+voorzeker bestond de godsvrucht niet enkeld in uiterlijke vertooning,
+maar woonde die in naar rein menschlievend hart. Men mocht dan haar
+stijve, smakelooze kleeding berispen: de bijbeltaal, waarin zij sprak,
+mocht niet altijd evenzeer ter snede worden aangebracht: zij velde
+wellicht nu en dan een te gestreng oordeel over schuldige vermaken; maar
+niemand kon haar te laste leggen dat zij niet in oprechtheid wandelde.
+Haar kennis was niet uitstekend; maar zij bezat, wat oneindig meer
+geldt, een vast en onverzettelijk geloof; en zonder aan andersdenkenden
+de zaligheid te willen ontzeggen, blikte zij die met vromen Christenzin
+als haar wettig erfdeel te gemoet. Zij vooral was wars van
+kwaadsprekendheid en voer altijd tegen de zonde, nimmer tegen den
+zondaar uit: en wanneer zij zich met kracht tegen de leer der goede
+werken verklaarde, moest men niet vergeten, dat in haar volkomen
+bewaarheid werd hetgeen onze Katechismus leert, dat het onmogelijk is,
+dat een waarachtig geloof niet zou voortbrengen vruchten der
+dankbaarheid; want nimmer was haar hart of haar beurs voor den lijdenden
+natuurgenoot gesloten, en wanneer zij gaf, vervulde zij letterlijk het
+voorschrift des Heilands, en wist haar slinkehand niet, wat naar rechte
+uitdeelde. Haar gebrek aan genoegzaam doorzicht en haar zucht tot
+liefdadigheid waren oorzaak, dat zij somtijds haar gaven ook aan
+onwaardigen wegschonk; doch zij verklaarde meer dan eens, dat zij liever
+honderdmalen door slechte lieden bedrogen wilde zijn, dan dat een vrome
+noodlijdende ongetroost van haar af zoude gaan.</p>
+
+<p>Een geheel andere vrouw was haar zuster, Mevrouw Van Bempden. Nog zeer
+jong gehuwd zijnde met een schatrijken echtgenoot, die, geen naaste
+betrekkingen hehbende, haar hij zijn vroegtijdig afsterven aan het hoofd
+van een kolossaal vermogen had achtergelaten, had zij zich door haar
+maatschappelijke positie gedwongen gezien in de groote wereld te leven,
+en haar geneigdheid had zich daar niet tegen gekant. Haar rustelooze,
+nimmer lang met hetzelfde voorwerp bezige geaardheid, dreef haar aan,
+gedurig nieuwe voorwerpen van belangstelling en verstrooiing te zoeken:
+haar dagen rolden voort in eene bestendige afwisseling van gastmalen,
+feesten, comediepartijen, speelreisjes, enz. Zij las ook; maar zonder
+keus of onderscheid: stichtelijke boeken, romans, brieven, verhalen,
+zedekundige werken, po&euml;zij, al wat maar gedrukt werd; doch zij faalde
+meestal, wanneer zij iets van het gelezene te pas zou brengen en moest
+alsdan de hulp inroepen van mijn zuster Susanna, die, zelve een
+liefhebster van lezen en in het bezit van een ijzervast geheugen, zelden
+bij die gelegenheid te kort schoot.</p>
+
+<p>Men moet echter uit het bovenstaande niet afleiden, dat Tante Van
+Bempden in den slechten zin des woords een wereldsche vrouw was. Schoon
+in 't algemeen geen <i>laudator temporis acti</i>, durf ik zeggen, dat in die
+dagen een ongodsdienstige vrouw iets onbekends was. Tante Van Bempden
+ging trouw ter kerke, kende haar Catechismus op een haar, wist zoo goed
+als iemand, zelfs met tante Letje, een gesprek over geloofspunten te
+voeren en zich zeer dapper te verdedigen, wanneer deze haar berispte,
+dat zij nu en dan bij de Remonstranten ter kerke ging: zij was
+mededeelzaam, zelfs mild;&mdash;maar haar godsdienst was, gelijk men wel
+eens zegt, zonder verzuim van affaire. Intusschen, wie haar recht kende,
+vond zich gedwongen te verklaren, dat haar gebreken, zoo zij al dien
+naam verdienden, uit den maatschappelijken toestand voortvloeiden,
+waarin zij geplaatst was, terwijl haar goede hoedanigheden uit haar hart
+voortkwamen. Voor mij althans, die nimmer dan weldaden van haar ontving,
+ik zou schandelijk doen, indien ik een andere getuigenis van haar gaf,
+dan dat zij, alles wel gewogen, eene uitmuntende vrouw was.</p>
+
+<p>"Wees van harte welkom, waarde Neef!" zeide tante Letje, terwijl zij mij
+omhelsde: "alzoo sullen de vrijgekochten des Heeren wederkeeren:"
+vervolgens zich tot mijn vader wendende: "wel moogt gij, waarde Broeder!
+den Profeet nazeggen: brengt mijn soonen van verre, ja van het eynde der
+aerde."</p>
+
+<p>De verdere wenschen die zij uitte werd ik verhinderd te verstaan; want
+tante Van Bempden had zich voor mij geplaatst en drukte mij, met tranen
+in de oogen aan haar hart:</p>
+
+<p>"Goeden dag! beste Ferdinand!" riep zij: "w&egrave;l, zijt gij eindelijk daar?
+ja, ik durf niets te voegen bij de vrome gezegden van Zuster: anders
+zoude ik zeggen met Racine ... hoe zegt Racine ook we&ecirc;r, Santje?"</p>
+
+<div class="poem"><div class="stanza">
+<span class="i1">Th&eacute;s&eacute;e est arriv&eacute;, Th&eacute;s&eacute;e est en ces lieux,<br /></span>
+</div></div>
+
+<p>declameerde Susanna.</p>
+
+<p>"Tusschen twee haakjes," vervolgde Tante, "hebt gij de nieuwe uitgave
+van Racine medegebracht, welke ik verzocht had dat gij bestellen
+zoudt?... Hoe gelukkig was het, dat ik juist heden in de stad moest zijn
+om een comparitie te houden met den Heer Van Baalen, die geloof ik, vrij
+raar op zijn neus zal kijken wanneer hij u ziet: want hij verwacht zich
+op een klein jongetje met een dik hoofd, een rooden neus en groote
+ooren, die niets anders kan dan wat cijferen en wat pennen vermaken, en
+gij zijt voorwaar omtrent zoo groot als hij:... gij moet nog niet bij
+hem gaan, zoo gij er nog niet geweest zijt; want ik wil uw eerste
+ontmoeting met hem volstrekt bijwonen en mij met zijn verbazing
+vermaken."</p>
+
+<p>"En nu gij hier zijt, Zuster!" zeide mijn vader, "zult gij ons wel het
+genoegen doen van uw rijtuig weg te zenden en hier den avond te blijven
+doorbrengen, om de terugkomst van Ferdinand met ons te vieren."</p>
+
+<p>"Eigentlijk," antwoordde Tante, "was ik voornemens geweest, terstond
+we&ecirc;r naar buiten te vertrekken, maar de omstandigheid dat Neef terug is,
+verandert mijn plan. Ik zal dan heden-avond blijven: op de voorwaarde
+alleen, dat nicht Santje nu haar woord houde en een week of drie bij mij
+op Heizicht kome doorbrengen; ik heb haar een kleine verrassing bestemd,
+die haar niet ongevallig zijn zal:&mdash;en Neef moet ook mede, al ware het
+maar voor een paar dagen."</p>
+
+<p>"Hoe!" zeide mijn moeder, mij bij de hand nemende als vreesde zij mij te
+verliezen: "hij is pas terug en wilt gij hem ons weder ontnemen?"</p>
+
+<p>"Wel zeker! Bovendien heb ik hem over zaken te spreken. Van Balen komt
+Zondag bij mij eten.... Broeder heeft immers al verteld wat het plan
+is:&mdash;maar ik laat hem zelf oordeelen of ik iets onbillijks vorder?"</p>
+
+<p>"Volstrekt niet," zeide mijn vader: "en het zou de plicht van Ferdinand
+wezen, een paar dagen bij u door te brengen, indien het niet veeleer een
+genoegen voor hem ware."</p>
+
+<p>"Natuurlijk!" merkte zijn Zuster aan: "het lieve jongetje zou anders ook
+te veel van zijn stuk raken, indien hij zoo op een bof het reizend leven
+tegen de eentonigheid der stad verwisselde. 't Is beter dat hij zoetjes
+aan de verandering wenne.&mdash;En bovendien hij mag niet nalaten op Heizicht
+te komen: want, zoo als Addison in the fair Rosamond zegt:</p>
+
+<div class="poem"><div class="stanza">
+<span class="i1">The bower and lady both are drest,<br /></span>
+<span class="i1">And ready to receive their guest."<br /></span>
+</div></div>
+
+<p>"Wil ik dan zeggen, dat het rijtuig van Tante Van Bempden maar weg moet
+rijden?" vroeg ik.</p>
+
+<p>"Als 't u belieft," antwoordde Tante: "en laat Joris om tien uren
+terugkomen."</p>
+
+<p>"En de koets van Tante Letje?"</p>
+
+<p>Wat deze betrof, zij maakte zwarigheid om te blijven; daar het met hare
+gewoonte streed, den avond uit te gaan, wanneer zij ter kerke geweest
+was; echter werden de bedenkingen, welke zij opperde, zoo heftig
+bestreden, en verzocht mijn moeder, aan wier bede zij zelden weerstaan
+kon, haar zoo dringend, voor deze reis een uitzondering te maken, dat
+zij eindelijk toegaf.</p>
+
+<p>Wij plaatsten ons dan om de theetafel, en ik moet hier tusschen twee
+haakjes de bekentenis afleggen, dat onder al de genietingen, welke mijn
+terugkomst bij de mijnen mij opleverde, die, van wederom een lekker
+kopje van dien goddelijken drank, in echt Sineesch porcelein geschonken,
+te mogen smaken, op verre na de minste niet was.</p>
+
+<p>"Nu moet gij ons recht veel vertellen van uw reizen," zeide Tante Van
+Bempden: "hoe zegt Lafontaine ook weer van de zwaluw?"</p>
+
+<div class="poem"><div class="stanza">
+<span class="i1"><i>"Quiconque a beaucoup v&ucirc;,</i><br /></span>
+<span class="i1"><i>Peut avoir beaucoup retenu,"</i><br /></span>
+</div></div>
+
+<p>zeide Susanna, haar te recht helpende.</p>
+
+<p>"Van harte gaarne," zeide ik: "indien UEd. mij slechts vragen wilt, ben
+ik tot antwoorden bereid:" en ik schoof mijn stoel dichter naar den
+haren. Maar nu schoven ook de overigen hunne zetels bij en ik zag, dat
+mijn taak niet zoo gemakkelijk was, als ik mij die had voorgesteld; want
+ik werd van vier of vijf kanten bestormd met vragen van geheel
+verschillenden aard; en daar het mij minder gemakkelijk viel, die
+gelijktijdig te beantwoorden, dan aan de overigen, om die gelijktijdig
+te doen, moest ik wel verzoeken, of men ordelijk wilde te werk gaan, en
+ik stelde voor, dat, ten einde niemand redenen tot beklag zoude hebben,
+elk der aanwezigen, te beginnen met Tante Van Bempden, die rechts van
+mij zat, op zijn beurt mij eene vraag zoude doen. Dit vond goedkeuring,
+en nu werd ik beurtelings over de meest uiteenloopende onderwerpen
+ondervraagd. Aan Tante Van Bempden, moest ik een beschrijving geven van
+het Carnaval, dat ik te Napels had bijgewoond, terwijl Susanna mij over
+de kleeding der Oostenrijksche dames ondervroeg: mijn vader stelde er
+meer belang in, iets van de gedenkstukken van het Oude Rome te hooren,
+en tante Letje wilde weten, hoe ik het toch in dat Heidensche land had
+aangelegd om mijn godsdienstplichten uit te oefenen. Toen de beurt aan
+mijn goede moeder kwam, drukte de vraag, welke zij deed, haar
+moederlijke teederheid volkomen uit; want zij verlangde een volkomen
+beschrijving van alle zoodanige personen, die mij op reis van dienst
+geweest waren of beleefdheid hadden betoond, en van welke ik in mijn
+brieven gesproken had: en zij schepte er een zichtbaar genoegen in, van
+hen te hooren gewagen, die in haar Ferdinand hadden belang gesteld.</p>
+
+<p>Toen de eerste nieuwsgierigheid bevredigd was, werd langzamerhand het
+gesprek meer algemeen: en Tante Van Bempden, wier gedachten zich zelden
+lang bij het zelfde onderwerp bepaalden, en die er van hield de
+gelegenheid bij de haren te vatten, nam mijn vader onderhanden, om zijn
+oordeel, waarop zij, en met recht, niet weinig prijs stelde, over eenige
+nieuw uitgekomen werken te vragen, over welke hij haar echter
+grootendeels antwoordt schuldig moest blijven door zijn
+beroepsbezigheden slechts zeer weinig tijd tot lezen had, en in de
+weinige ledige oogenblikken, die hem overschoten, liever zijn oude
+<i>classici</i> bij de hand nam, dan de voortbrengselen van den dag. Toen nu
+Tante bemerkte, dat zij omtrent deze punten weinig troost erlangen kon,
+begon zij over politiek te redeneeren: een onderwerp, waaromtrent mijn
+vader geen ignorantie kon pretendeeren, en welke behandeling hij zich
+dus getroostte, hoezeer dat duidelijk op te merken was, dat zulks alleen
+uit inschikkelijkheid geschiedde; want vooreerst was hij geen vriend van
+met dames over dergelijke stoffen te redekavelen, en ten andere dwong
+zijn ambt hem reeds genoeg daarover te hooren en wilde hij, in
+gezelschap zijnde, ter ontspanning van zijn geest wel eens over iets
+anders praten.</p>
+
+<p>Gedurende het onderhoud van mijn vader met Tante Van Bempden, gaf mijn
+moeder, voor wie die onderwerpen veelal te uitheemsch en te hoogdravend
+waren, mij een vrij breedvoerig, doch zeer duidelijk verslag van de
+gehoorde predikatie, en voegde er nogmaals de betuiging bij van haar
+leedwezen dat ik haar niet vergezeld had: Tante Letje zat stil voort te
+arbeiden, en vergenoegde zich, met nu en dan een aanmerking betreffende
+het een of ander, dat haar meer bijzonder gesticht had, te voegen bij
+hetgeen mijn moeder verhaalde: terwijl Suzanna, die, zoo lang het
+verslag duurde, zich alleen met haar trekpot en schoteltjes bemoeid had,
+na het eindigen daarvan het woord nam en mij vertelde, wie er al in de
+kerk geweest was, en met wie zij al in het uitgaan gesproken had.</p>
+
+<p>"Ik ben er gek afgekomen," zeide zij: "ik had mij gevleid, aan mijn
+buren in het doophek en aan al wie ik ontmoeten zou, in echten
+courantenstijl te vertellen: heden is hier met lang span (alias de
+Muiderschuit) gearriveerd de Heer Ferdinand Huyck, zoon van den Ed.
+Gestr. Heer Hoofdofficier en broeder van de beminnelijke Juffrouw
+Suzanna Alette Huyck;&mdash;maar jawel:&mdash;pas ben ik op mijn plaats gekomen,
+of daar haalt mijn buurvrouw, het dikke wijf van den koperslager, haar
+loddereintje uit de tasch en na mij driemalen te hebben aangekeken, als
+wilde zij zeggen: "ik weet wat ik weet," en driemalen aan het mooie
+zilveren doosje geroken te hebben, steekt zij het mij toe en vraagt: "is
+Mijnheer uw broeder ook in de kerk? Wel! wel! dat moet een vreugde
+geweest zijn!&mdash;Ja, ik heb het al gehoord van de krantenvrouw. En heeft
+Mijnheer een goede reis gehad? Wel! wel!"&mdash;En eer ik haar kon
+antwoorden, daar tikt Betje Du Fay, die aan de andere zijde zat, mij op
+den arm. (Je herinnert je Betje Du Fay wel, Ferdinand? de dochter van
+Schepen Du Fay met dien haviksneus?) en begint met een schor stemmetje:
+"ik feliciteer je wel Santje! met de terugkomst van je broer:" en te
+gelijk voel ik de dorre vingers van Mevrouw Muysvaal, mijn
+achterbuurvrouw, mijn schouder grijpen als met een arendsklauw, en gonst
+het in mijn ooren: "ik heb met veel genoegen vernomen dat uw broeder
+terug is. Ik feliciteer u wel:"&mdash;en meteen piept het en bromt het voor
+en achter mij al de rijen langs, als waren er overal echo's: "ik
+feliciteer je wel. Juffrouw Huyck, ik feliciteer je wel:"&mdash;zoodat ik
+blij was, dat het gezang werd aangeheven, want mijn nek begon mij zeer
+te doen van het knikken en buigen.&mdash;En bij het uitgaan was het nog
+erger; want toen dacht ik, dat ik nooit den dorpel, veelmin de koets zou
+bereikt hebben, zoo drong men zich om mij heen: "Is het waar wat ik
+gehoord heb? Is Ferdinand waarlijk terug?&mdash;Ik kom eerstdaags uw broeder
+zien. Hartelijk geluk!" enz. En zoo ging het voort, zoodat mijn ribben
+bont en blauw zijn van de stompen en duwen, die ik gekregen heb van al
+de lieden, die uit loutere deelneming op mij afkwamen."</p>
+
+<p>"Santje overdrijft weer, volgens haar gewoonte, zeide mijn moeder; "ik
+heb maar een paar menschen gesproken die er iets van schenen te weten;
+maar Santje schijnt er van te houden, diergelijke opschuddingen in de
+kerk te maken."</p>
+
+<p>"De menschen moesten wat meer denken," zeide Tante Letje, "dat de kerk
+is een bedehuis, en niet een plaats voor ijdelen klap en onnut gesnap;
+maar het is als de profeet zegt: zelfs in mijnen huyze vindt ik haar
+boosheyt.&mdash;Ik wilde wel, Nicht! dat gij over deze stofte gelezen hadt
+een dierbaar boekske, dat geschreven is door de eerzame Weduwe
+Knijpduim, en dat ten titel draagt: "over de onchristelijke opschuddinge
+in Gods Kerke," waarin dat alles uitvoerig betoogd wordt. 't Is niet
+gedrukt; maar zij heeft het ons eens op de oefening bij den zielbezorger
+Zoutbrand voorgelezen. Ik zal het u wel eens bezorgen, Santje! het kan u
+nuttig zijn."</p>
+
+<p>"Spreek mij niet van Juffrouw Knijpduim, Tante!" zeide Santje: "die kan
+mij nooit door woorden of werken meer stichten, sedert ik haar laatst in
+de Oude Kerk met een andere oude Juffer een kwartier lang heb zien
+kijven en knorren over haar plaatsen, dat geen vischwijven het erger
+hadden kunnen doen. En wat mij het meest ergerde, was dat, toen zij
+gezeten waren, zij dadelijk de waaiers uitsloegen om te gaan bidden.
+Maar de oude Heer Slyper, die achter haar in de ouderlingenbank zat,
+tikte haar op de schouders en zeide: "wacht daar liever nog wat mede,
+tot gij bekoeld zijt, en denk inmiddels om Matth. V: 24."</p>
+
+<p>"Hoe is het, Santje! krijgen wij geen thee meer?" vroeg mijn vader, die,
+ofschoon luisterende naar de redeneeringen van Tante Van Bempden, echter
+genoeg van Santjes vertelling gehoord, en te goed den onvergenoegden
+blik van Tante Letje bespeurd had, om niet te begrijpen, dat het gesprek
+een andere wending moest nemen. Santje begreep dien wenk en haastte
+zich, terwijl zij de kopjes vulde, mij te vragen, welke der plaatsen,
+die ik bezocht had, ik het liefst tot mijn verblijf zoude kiezen. Van
+mijn kant willende medewerken om het gesprek zoo ver mogelijk van het
+vorige onderwerp te verwijderen, gaf ik een ontwijkend antwoord, en
+begon de voor- en nadeelen op te tellen van al de voornaamste steden,
+waar ik eenigen tijd had doorgebracht. Mijn vader moest zich staande dit
+gesprek voor eenigen tijd verwijderen om ambtsbezigheden, en nu viel
+Tante Van Bempden, die mij van Rome hoorde spreken, mij plotseling in de
+rede, om mij te vragen of ik de fresco's in het Vaticaan gezien had.</p>
+
+<p>Ik antwoordde toestemmend en wilde een uitgebreide beschrijving van deze
+kunststukken geven; maar kwam er deze reis vrij van; want Tante scheen
+de gelegenheid alleen te willen waarnemen, niet om van mij iets te
+vernemen, maar om mij een redetwist te vertellen tusschen den
+Kunstkooper Tempermes en den Makelaar Mosselzalf, betreffende een haar
+toebehoorende schilderij, welke de eerste beweerde dat een origineele
+Carlo Dolce was, de andere daarentegen voor een kopie hield. De
+behandeling van dit punt gaf aanleiding tot een omslachtige uitweiding
+over de Italiaansche school, welke gevolgd werd door een vertoog over
+het voortreffelijke der keurslijven v. Douilli&eacute;, en besloten met een
+aanbeveling van den pasteibakker Jakobsz.</p>
+
+<p>De verschijning der jongere leden van de familie, die nu uit de
+verschillende scholen terugkwamen, gaf een nieuwe wending aan het
+gesprek, door aan Tante een andere bezigheid te bezorgen; want, aan mijn
+broeder Frits verzocht hebbende, haar een groot pak aan te reiken, met
+grauw papier omwonden, dat uit het rijtuig gekomen en in een hoek der
+kamer gelegd was, opende zij het, en vertoonde aan de verheugde kinderen
+een menigte prentenboekjes, welke zij onlangs gekocht had en hun ten
+geschenke aanbood, aan elk in 't bijzonder de uitlegging op den koop
+toegevende van het onderwerp, dat in de boekjes behandeld of op de
+plaatjes afgebeeld was, met vele aanwijzingen daarbij, op welke wijze en
+ten welken einde zij een en ander best zouden kunnen gebruiken. De
+milddadigheid van Tante bracht mij te binnen, dat ik ook geschenken had
+rond te deelen, en, zoodra het theegoed van tafel was genomen verzocht
+ik Frits en Jakob mij even naar mijn kamer te willen volgen. Zij
+voldeden slechts schoorvoetende aan mijn verzoek; want het kostte hun
+moeite de geschiedenis van Robinson Cruso&euml; met fraaie houtsneeplaten, en
+de galerij van uitheemsche kleederdrachten neder te leggen;&mdash;maar des te
+hooger steeg hun blijdschap, toen ik, hen in mijn kamer gebracht
+hebbende, mijn koffers opende en daaruit een talrijken hoop pakjes,
+doozen en andere snuisterijen haalde, waarmede ik hen belaadde, terwijl
+ik mijzelf belastte met die voorwerpen, welke het meest gevaar liepen
+van te breken of beschadigd te worden.</p>
+
+<p>"Mijn hemel! Ferdinand! waar moet dat alles heen?" vroeg mijn moeder,
+toen ik, vergezeld van mijn twee helpers, de zijkamer instapte.</p>
+
+<p>"Zij gelijken wel de drie koningen, die met giften en gaven uit het
+Oosten komen," fluisterde Suzanna Tante Van Bempden in 't oor.</p>
+
+<p>"Stil!" zeide deze met een bestraffenden blik: "laat Tante Letje u niet
+hooren."</p>
+
+<p>"Mijn tijd! zijn dat allemaal presenten?" riepen mijn zusters Letje en
+Keetje, terwijl zij, haastig opstaande, een hoektafeltje bijschoven om
+er mijn waren op uit te stallen: de twee jongsten, Karel en Truitje,
+klapten in de handen en dansten van vreugde.</p>
+
+<p>"Wel Ferdinand! Ik geloof, dat gij u arm gekocht hebt," zeide mijn
+moeder, haar breiwerk neerleggende: "komt toch nergens aan, kinderen! uw
+broeder zal het u immers wel wijzen."</p>
+
+<p>"Ik hoop dat er voor mij ook wat bij is," zeide Suzanna, insgelijks
+oprijzende en zich nevens mij vervoegende. Zelfs Tante Letje kon haar
+nieuwsgierigheid niet bedwingen en ik vond mij weldra door de geheele
+familie omringd.</p>
+
+<p>Het was een plechtig oogenblik. Daar stonden zij allen om mij heen in
+gespannen verwachting: en de stilte werd alleen afgebroken door
+halfgesmoorde uitroepen, als: "wat zou ik toch krijgen? h&eacute;! wat ben ik
+nieuwsgierig!&mdash;Ik weet wel wat ik zou verlangen! Stil toch! hinder uw
+broeder niet! Heden! wat een boel dingen!"&mdash;Wat mij betreft, ik liet mij
+geen woord ontvallen, maar een der zes of zeven scharen, om niet te
+gewagen van even zoovele knipmesjes, welke mij werden overgereikt,
+aannemende, maakte ik mij gereed om over te gaan tot het lossnijden der
+pakjes, toen ik mijn hand plotseling weder ophief.</p>
+
+<p>"Wat is er? wat is er?" vroegen onderscheidene stemmen.</p>
+
+<p>"Zullen wij niet wachten, tot vader weer terug is?" vroeg ik.</p>
+
+<p>Daar keken zij elkander zwijgend en zuchtend aan.</p>
+
+<p>"Wel foei!" zeide Suzanna: "dat is niet mooi, ons ongeduld eerst op de
+proef te stellen en dan niet te voldoen."</p>
+
+<p>"Ja! maar mij dunkt dat Ferdinand gelijk heeft," zeide mijn moeder: "'t
+Zal vader zeker genoegen doen, de uitpakking bij te wonen, en daar
+moeten wij hem niet van berooven. Zijt nu verstandig kinderen!"
+vervolgde zij, ziende, dat deze en gene de lip liet hangen. "Uw vader
+zal wel zoo aanstonds terugkomen."</p>
+
+<p>"Daar is Papa! daar is Papa!" riepen opeens een paar stemmen: en
+terstond liepen al de kinderen de kamer uit en kwamen terug, mijn vader,
+die uit zijn studeervertrek juist terugkwam, bij zijn gebloemde
+avondjapon voortsleurende.</p>
+
+<p>"Ik geloof, dat ik ter goeder ure terugkom," zeide mijn vader, wien een
+blik, op de tafel geworpen, nog meer dan het door elkander roepen der
+kinderen, de toedracht der zaak deed begrijpen.</p>
+
+<p>Nu ging de schaar haar gang: en het kleine Truitje was uitgelaten van
+vreugd, toen de losgemaakte papieren haar een fraai gekleeden pop deden
+aanschouwen.</p>
+
+<p>"Ik hoop," zeide Kareltje, mij met zijn blauwe oogen vragend aanziende:
+"ik hoop...." hij durfde toch niet te zeggen wat hij hoopte; want hij
+begreep, dat het anders kon uitvallen; maar toen ik hem het voor hem
+bestemde toereikte, zag hij dat zijn wensch naar een verfdoos toch
+verwezenlijkt was.</p>
+
+<p>Het zou bij u, waarde lezers! weinig belang wekken, indien ik stuk voor
+stuk de voorwerpen ging opnoemen, waarmede ik de jongere leden der
+familie beschonk; ofschoon gij,&mdash;voor zooverre gijzelven ooit in het
+geval zijt geweest, dergelijke geschenken na uw terugkomst van een
+buitenlandsche reis rond te deelen, of in uw jongere jaren die van
+anderen ontvangen hebt,&mdash;u de gewaarwordingen nog wel levendig zult
+kunnen voorstellen, welke men alsdan gevoelt, en welke te streelender
+zijn, naarmate het geschonkene meer de behoefte of den wensch van het
+oogenblik bevredigt. Wat mij betreft, ten dezen opzichte slaagde ik zeer
+gelukkig; want al wat ik uitdeelde was ook juist hetgeen men verlangde:
+en mijn broeders en zusters begonnen reeds te denken dat ik de gaaf had,
+op verren afstand iemands gedachten te raden, toen een glimlach mijner
+moeder aan de oudsten althans deed gissen, dat de goede vrouw mij in
+haar laatste brieven eenige wenken gegeven had omtrent hetgene meest
+welkom zijn zou.</p>
+
+<p>Toen nu het kleine volkje beschonken, of, om niet dubbelzinnig te
+spreken, begiftigd&mdash;was, kwam de beurt aan de grooteren, en Suzanna
+zette groote oogen op toen ik haar met een sluier vereerde (men zou
+thans zeggen: een voile) die, in aanmerking mijner bekrompen middelen,
+als een kostbaar geschenk kon worden aangemerkt. Voor mijn moeder had ik
+een netgewerkt zakhorloge medegebracht en voor Tante Letje een
+eenvoudigen, doch sierlijk gesneden ivoren waaier, die haar bijzonder
+behaagde, omdat hij fraai en toch niet opzichtig was. Tante Van Bempden,
+die alles had of kom laten komen, wat de weelde verlangen kon, ontving
+een kleine antieke urn, welke ik te Rome had gekocht:&mdash;dit geschenk
+bracht een langdurige vergelijking teweeg tusschen den antieken en
+hedendaagschen smaak in bouw- en beeldhouwkunst.&mdash;Eindelijk was mijn
+vader niet weinig in zijn schik, toen ik, een doos openschuivende, hem
+een kleine verzameling aanbood der Romeinsche munten, die v&oacute;&oacute;r den tijd
+der Keizers in gebruik waren, door mij gedurende mijn verblijf te Rome
+bijeengebracht. Mijn vader was, ondanks de bezigheden, welke zijn ambt
+hem opleide, een minnaar gebleven der classieke oudheid en van alles,
+wat daarmede in verband stond: en het was hem de zoetste verpoozing van
+zijn arbeid, wanneer hij, in de weinige uren van uitspanning, die hem te
+beurt vielen, zich in de lezing en beoefening zijner geliefkoosde
+schrijvers verlustigen kon. De brokken uit de Latijnsche dichters,
+waarmede hij gemeenzaam was, werden dan ook, gelijk men uit de
+vorenstaande bladzijden heeft kunnen zien, niet minder dikwijls in het
+dagelijksch gesprek door hem te pas gebracht dan de aanhalingen uit het
+<i>Corpus Iuris</i>: ja somtijds ontvielen hem die, wanneer hij tegen mijn
+moeder sprak, hetgeen dan bij deze, en vooral bij mijn zuster, niet
+zelden een glimlach of vroolijke scherts deed ontstaan. Maar niet alleen
+de werken der Ouden waren mijn vader dierbaar: al wat zich, al ware het
+slechts zijdelings, aan de dagen van Athene of Rome's grootheid hechtte,
+was hem welkom: en die geldstukken, wier gehalte of innerlijke waardij
+voorzeker van weinig beduidenis was, en die hun meeste waarde daaruit
+ontleenden dat het stel vrij volledig scheen, werden door hem met te
+meer opgetogenheid beschouwd, naarmate der grootsche herinneringen, die
+zij bij hem opwekten.</p>
+
+<p>Allen waren dus recht vergenoegd en tevreden: en de vroolijkheid werd
+niet weinig vermeerderd, toen een groote taart, ter viering mijner
+terugkomst gebakken, op de tafel verscheen en de zintuigen door de
+aangenaamste geuren streelen kwam. Witte broodjes, schoteltjes met
+kalfsvleesch en ossetong, en heerlijke vruchten, zooals in Europa de
+stookkasten van ons land alleen kunnen opleveren, omringden den
+hoofdschotel: en de sleutel des wijnkelders werd mij toevertrouwd om een
+flesch te halen van den wijn, die mij het best beviel. De kinderen
+kregen allen verlof, tot tien uren op te blijven: en de avond liep zoo
+genoeglijk af als men bij mogelijkheid verlangen kon: ja de algemeene
+vreugde werd door geen ander toeval gestoord, dan dat Tante Letje door
+het afbrokkelen van een stuk taart, een confituurvlek op haar
+hagelwitten halsdoek kreeg, en dat Jakob een half glas wijn stortte over
+eene der prenten, welke hij van Tante Van Bempden gekregen had: twee
+ongevallen, die echter, zooverre mij gebleken is, geen blijvenden indruk
+bij de lijdende partijen achterlieten.</p>
+
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+
+<h3><a name="chap13" id="chap13"></a>DERTIENDE HOOFDSTUK.</h3>
+
+<h4>BEHELZENDE, HOE SUZANNA EN FERDINAND HARREWARREN, EN HOE DE LAATSTE IN
+EEN WELKOMSTDICHT VERHEERLIJKT WORDT.</h4>
+
+
+<p class="p-one">"Ferdinand!" zeide mijn zuster Suzanna, toen zij zich den volgenden
+morgen alleen bij mij op mijn kamer bevond, waar zij mij hielp, mijn
+kleedingstukken en linnengoed in de kasten te schikken: "gij weet, dat
+gij mij nog rekenschap schuldig zijt wegens een gezegde, dat gij u
+gistermorgen hebt laten ontvallen."</p>
+
+<p>"Santje!" zeide ik, terwijl ik haar een zijden vest overreikte: "gij
+weet, dat ik nog de vierschaar over u moet spannen wegens een misdrijf,
+door u begaan."</p>
+
+<p>"Boe! boe! denk niet, dat gij mij met uw groote woorden zult
+afschrikken!&mdash;Tusschenbeide gezegd, daar zal heel wat speksteen noodig
+zijn, om de vlekken uit dit vest te krijgen:&mdash;ter zake: wie heeft u
+verteld, dat ik uw brieven heb laten lezen?"</p>
+
+<p>"Wat knaagt dat geweten! Wie heeft u verlof gegeven, de gedenkwaardige
+memori&euml;n, die ik u toezond, onder het oog van anderen te brengen?"</p>
+
+<p>"Komaan! daar hebben wij een formeele <i>accusatie</i>, gelijk mijn vader zou
+zeggen: alleen is zij nog, zoo ik mij niet bedrieg, wat <i>vaag</i> en
+<i>ongedetermineerd</i>: ja&mdash;ik kan ook wel stadhuiswoorden samenflansen: ik
+weet zeer goed, dat men iemand niet condemneert wegens toegebrachte
+slagen, tenzij men eerst wete, op wiens rug de slagen neergekomen zijn.
+Vrage: aan wie heb ik uw prulschriften medegedeeld?"</p>
+
+<p>"Antwoord: aan Mejuffrouw Henri&euml;tte Blaek.&mdash;Schuldig bevonden! Gij
+krijgt een kleur&mdash;spoedig tot de <i>confessie</i>."</p>
+
+<p>"Wie heeft u dat gezegd?" vroeg Suzanna, terwijl zij uit loutere
+verbazing een batisten hemd, dat zij opgevouwen had, weder open liet
+rollen.</p>
+
+<p>"Een <i>irreprochabele</i> getuige, Mejuffrouw Blaek zelve."</p>
+
+<p>"Gij hebt haar dan gesproken?&mdash;En hoe vindt gij haar?"</p>
+
+<p>"Een zeer aardig meisje!&mdash;maar dat doet niets tot het poinct in
+quaestie."</p>
+
+<p>"Zeer aardig! Beken maar, dat gij op haar verliefd zijt. Gij krijgt een
+kleur&mdash;spoedig tot de <i>confessie</i>.</p>
+
+<p>"Verliefd! op een meisje, dat ik maar eens in mijn leven gezien heb?
+Denkt gij, dat ik zoo spoedig vlam vat?"</p>
+
+<p>"Als wist ik niet, dat de jonge Heeren op uw leeftijd verlieven, wanneer
+zij slechts een vrouwenmuts op een bezemsteel zien."</p>
+
+<p>"Altemaal praatjes om van den tekst af te dwalen. Vrage nogmaal, of gij
+genegen zijt, buiten pijn en banden, de <i>confessie</i> af te leggen, van te
+hebben geperpetreerd het enorme en in een land van goede justitie
+intolerabele feit, van aan gezegde Juffer Henri&euml;tte Blaek en de hemel
+weet aan wie nog meer te hebben gegeven communicatie van zoodanige
+schrifturen en geheime stukken, als u waren toegezonden door den
+weledelen Heere Ferdinand Huyck, <i>juris Romani neo non canonici Doctor</i>,
+en welhaast, <i>Deo volente</i>, compagnon in het huis Van Bempden, Van
+Baalen en Co?"</p>
+
+<p>"En zoo ik dat nu al bekenne, wat dan?"</p>
+
+<p>"Dan zal ik u verder interrogeeren en vragen wat gij tot uw defensie
+hebt te <i>allegueeren</i>."</p>
+
+<p>"Dat uw schrift onleesbaar is, zoodat de Heer Van Baalen de handen van
+schrik in elkander zal slaan, wanneer hij het ziet: en dat ik de hulp
+van Mejuffrouw Blaek, die zich volkomen verstaat op het ontcijferen van
+allerlei hi&euml;roplyphen en manuscripten, heb moeten inroepen, om er uit
+wijs te worden."</p>
+
+<p>"Die defensie gaat mank; want mijn schrift is net en leesbaar genoeg, en
+zoo ik, om het papier te besparen, wat klein geschreven heb, uw oogen
+zijn jong en goed, en er zijn overal brillen te koop."</p>
+
+<p>"Ik heb ten minste geen bril noodig om te zien, dat er al heel wat aan
+uw kousen zal te mazen zijn, en dat, zoo gij nog een paar dagen langer
+op reis waart gebleven, gij hier blootsvoets hadt kunnen aankomen:&mdash;doch
+laat ons een speldje bij die gekheid steken: en vertel mij eens zonder
+omwegen, wanneer, waar, en ter welker gelegenheid gij Henri&euml;tte
+gesproken hebt."</p>
+
+<p>"Gij verdiendet, dat ik uw nieuwsgierigheid onbevredigd liet; maar kom!
+ik ben een goede broeder en zal medelijden met u hebben; want gij zoudt
+misschien barsten van ongeduld, en dat ware ongelukkig voor uw zijden
+keurs."</p>
+
+<p>Ik voldeed dan aan haar verlangen, en gaf haar een vrij omstandig
+verhaal van mijn wedervaren op Guldenhof, waarmede zij zich niet weinig
+vermaakte.</p>
+
+<p>"Maar dat is waarachtig een roman," ving zij aan, nadat ik mijn verhaal
+had ge&euml;indigd: "en al hadt gij er nog zoo tegen, gij zijt nu toch, naar
+de schoone orde der dingen, verplicht op haar te verlieven;&mdash;maar gij
+ziet, dat uw verhaal mijn vrijspraak medebrengt; want hoe zoudt gij het
+mij nu ten kwade kunnen duiden, dat ik uw brieven aan Henri&euml;tte heb
+laten lezen? Hadt gij anders wel zulk een heerlijke stof tot onderhoud
+gehad? Gij zijt mij veeleer groote dankbaarheid verschuldigd, dat ik in
+uw afwezigheid mijn best gedaan heb, om aan een lief meisje goede
+gedachten van u te doen opvatten".</p>
+
+<p>"Ik geloof, dat ik dit als een compliment moet opnemen, waarmede gij
+zoekt goed te maken hetgeen gij verbruid hebt."</p>
+
+<p>"Ei kom! gij hebt veel te grooten dunk van uw eigene bekwaamheden, om
+iets voor mijne complimenten te geven: en ik ben overtuigd, dat de
+betuiging van Henri&euml;tte, dat zij gelachen heeft om uw gekke
+uitdrukkingen, en uw beschrijvingen bewonderd, uw eigenliefde bijzonder
+gestreeld heeft. Ja zelfs, biecht maar zuiver op, hebt gij niet juist
+daarom van mijn misbruik van vertrouwen melding gemaakt, ten einde de
+gelegenheid te hebben, u met mij over Henri&euml;tte te onderhouden?</p>
+
+<div class="poem"><div class="stanza">
+<span class="i10">Car pour un amoureux<br /></span>
+<span class="i1">Il est doux de causer de l'objet de ses feux."<br /></span>
+</div></div>
+
+<p>Ik glimlachte; want er was veel waars in hetgeen zij zeide.</p>
+
+<p>"Maar pas op!" vervolgde zij: "en hou uw hart achter dubbel slot, immers
+vooralsnog: de Heer Blaek zou u toch de hand zijner nicht niet
+toestaan."</p>
+
+<p>"Wie denkt er aan hem die te vragen?&mdash;maar toch, stel eens, dat ik zulks
+deed, mag ik dan weten, wat hij tegen mijn persoon zou hebben."</p>
+
+<p>"Tegen uw persoon?&mdash;Niets ter wereld. Maar hij zal allen vrijers den zak
+geven, enkel in de hoop, dat het zijn zoon eens behagen zal op zijn
+nicht te verlieven."</p>
+
+<p>"Dat komt overeen uit met hetgeen mij de waardin te Eemnes vertelde;
+maar zoo die jonge Heer nu niet wil?"</p>
+
+<p>"Spreek er niet van: er schuilt iets achter, ik begrijp niet wat:
+slechts eens heb ik eenige dagen op Guldenhof doorgebracht, en toen heb
+ik met eigen oogen gezien, dat de oude Heer, voor zijn zoon, het hof
+maakte aan zijn nicht. 't Is in allen gevalle zeer edelmoedig van hem;
+want dat lieve brokje van een Lodewijk zal zeer rijk worden, en zijn
+nicht heeft niets en hangt alleen van ooms goedertierenheid af."</p>
+
+<p>"Hoe!" riep ik uit met eenige verbazing; want deze mededeeling strookte
+niet met hetgeen mij door den Heer Bos nopens Henri&euml;ttes vader verhaald
+was: "ik meende...." hier zweeg ik stil; want ik kon mijn autoriteiten
+niet noemen.</p>
+
+<p>"Geloof mij," vervolgde Suzanna: "het is genoeg bekend, dat zij niets
+heeft. En haar oom, dit valt niet te ontkennen, heeft recht christelijk
+met haar gehandeld."</p>
+
+<p>"Dat is wel mogelijk: en toch staat de man mij in sommige opzichten
+tegen: waarom weet ik zelf niet."</p>
+
+<p>"Dat zeide Tante Van Bempden ook, toen hij haar voor een paar jaren ten
+huwelijk vroeg."</p>
+
+<p>"Wat! heeft hij zich op zijn ouden dag nog aan een blauwtje gewaagd?"</p>
+
+<p>"Hij is zoo oud niet als hij wel lijkt: zeker is hij in de laatste jaren
+merkelijk afgevallen;&mdash;maar jawel! hij heeft het beproefd, niet lang
+nadat gij van hier vertrokken waart. Zij heeft hem, gelijk aan meer
+anderen, geantwoord:</p>
+
+<div class="poem"><div class="stanza">
+<span class="i1">Prince, je ch&eacute;ris trop ma ch&egrave;re libert&eacute;,<br /></span>
+</div></div>
+
+<p>en heeft ons de vreugd niet willen ontzeggen van in haar een erftante te
+blijven beschouwen. Echter zijn zij goede vrinden gebleven, en daardoor
+ben ik in kennis geraakt met Henri&euml;tte, voor welke Tante Van Bempden een
+bijzondere affectie heeft opgevat, en van wie zij dikwijls getuigt, dat
+zij het eenige meisje is, dat welopgevoed van een kostschool
+teruggekomen is."</p>
+
+<p>"Maar hoe komt het toch," vroeg ik, na een poos te hebben nagedacht,
+"dat die Heer Blaek zoo machtig rijk is, en dat zijn nicht, die toch de
+eigen dochter is van zijn broeder, niets bezit? Heeft de Heer Blaek van
+zijn vrouw die schatten ge&euml;rfd?"</p>
+
+<p>"Hoor eens, hoe die jonge heer, die niet verliefd is, zich naar de zaken
+informeert! Maar denkt gij dan, dat ik de geschiedenis van die menschen
+zoo op mijn duimpje ken?&mdash;Of zijn vrouw geld had, weet ik niet; ik
+geloof dat hij gelukkig in den handel geweest ia en bovendien ergens een
+aardige erfenis gehad heeft: terwijl de vader van Henri&euml;tte daarentegen
+den boel er door gelapt heeft en ellendig gestorven is. Hoe dit zij, de
+slotsom blijft altijd, dat men haar evenals mij, om onze goede
+hoedanigheden zal moeten nemen; want dat wij anders groot gevaar loopen,
+als vrijsters te sterven."</p>
+
+<p>Hier werd het gesprek afgebroken door mijn moeder, die mij kwam
+onderhouden over de noodzakelijkheid om mij eenige nieuwe
+kleedingstukken, als hemden, kousen, enz. aan te schaffen: een
+onderwerp, dat, voor 't oogenblik althans, nog belangrijker en zeker
+meer spoed vereischende was, dan mijn vrijerij naar een Juffrouw zonder
+geld. Daar mijn waarde lezers wellicht niet van deze meening zullen
+zijn, zal ik hun dit onderhoud schenken, en evenmin gewag maken van
+ettelijke bezoeken van goede vrienden en kennissen, die mij dien morgen
+met mijn behoudene aankomst geluk kwamen wenschen.</p>
+
+<p>Wij waren, op den namiddag van denzelfden dag, aan het nagerecht
+gezeten, toen men aan mijn vader een gezegeld pakket overhandigde,
+hetwelk hij werktuiglijk opendeed, wanende dat het in betrekking tot
+zijn ambtsbetrekkingen stond. Maar nauwelijks had hij er een vluchtig
+oog in geslagen, of verbaasdheid vertoonde zich op zijn trekken: zijn
+deftig gelaat ontplooide zich, en hij barstte uit in een luid gelach.</p>
+
+<p>"Dat gaat u meer aan dan mij, Ferdinand!" zeide hij, mij den brief
+overreikende: "ja! lees maar overluid; het zijn geen geheimen!"</p>
+
+<p>Ik nam den brief op en las niet zonder verbazing hetgeen volgt:</p>
+
+
+<p><span style="margin-left: 4.5em;">"Edelgestrenge Heer!</span></p>
+
+<p>"Gelijk het vanouds de gewoonte is geweest, dat alle braven zioh
+verheugen over het geluk, dat aan vrome en aanzienlijke luiden te beurt
+valt, zoo moet de stoffe van blijdschap, welke aan UEG. en ge&euml;erde
+familie geschonken is, door de behoudene terugkomst van UEGs.
+uitmuntenden Heer zoon, ook bij alle rechtschapene ingezetenen dezer
+stad een billijke vreugde doen ontstaan.</p>
+
+<p>"Bij mij althans is die vreugde zoo levendig geweest, dat ik mijn gevoel
+deswege niet heb kunnen noch willen bedwingen, maar hetzelve in
+hoogdravende klanken lucht heb moeten geven, welke ik toevertrouwd heb
+aan het nevensgaand papier.</p>
+
+<p>"Mocht UEG. op dit zwakke voortbrengsel mijner nederige zanggodinne een
+gunstig oog laten vallen, niets zoude aangenamer zijn aan hem, die onder
+ootmoedige aanbeveling in UEGs. protectie, de eer heeft te zijn met den
+diepsten eerbied.</p>
+
+<p><span style="margin-left: 33em;">UEG. dienstvaardige en gehoorzame</span><br />
+<span style="margin-left: 35em;">Dienaar en Hoogschatter</span><br />
+<span style="margin-left: 37em;">LUCAS HELDING."</span><br /></p>
+
+<p><span style="margin-left: 2.5em;">Mijn adres is op de</span><br />
+<span style="margin-left: 1em;">Raamgracht, ten huize van</span><br />
+<span style="margin-left: 1.5em;">Heynsz, portretschilder.</span><br />
+</p>
+<p>Het "nevensgaand papier" droeg tot opschrift:</p>
+
+
+<p><span style="margin-left: 11em;">JUBELZANG,</span><br /></p>
+
+<p>"Uitgegalmd ter gelegenheid der voorspoedige wederkomste van den
+Weledelen Heer Ferdinand Huyck, Zoon enz."</p>
+
+<p>Daarop volgde een gedicht van ruim honderd regelen, vrij net geschreven,
+en niet beter noch slechter dan de meeste verzen, die men in dien tijd
+maakte: ik werd daarin bij Theseus vergeleken, die behouden te Athene
+terugkwam. Gelukkig kende de po&euml;et mijn avonturen van Woensdag-avond
+niet, anders had hij den Heer Bos als Minos, Amelia als de verlatene
+Ariadne en Andries als den Minotaurus kunnen laten optreden. Overigens
+werd ik overladen met loftuitingen en afgebeeld als</p>
+
+<div class="poem"><div class="stanza">
+<span class="i0">"Een jongeling, de bloem der Amstellandsche knapen,<br /></span>
+<span class="i0">Zoo kloek van lijf en leen, van inborst zoo rechtschapen,<br /></span>
+<span class="i1">Die zedigheid aan moed en geest aan vroomheid paart,<br /></span>
+<span class="i1">En in des levens bloei reeds toont een mannenaard."<br /></span>
+</div></div>
+
+<p>terwijl mijn vader de rijkste <i>epitheta ornantia</i> ontving, die uit te
+denken, of bij de oude dichters te stelen waren.</p>
+
+<p>Wij vermaakten ons allen met dit fraaie stuk en ten koste van den armen
+vervaardiger, uitgenomen mijn moeder, voor wie het genoeg was, dat
+Helding mijn vader en mij lofspraken gaf, welke zij ons in haar hart
+waardig keurde, en die beweerde dat het een zeer zoet versje was,
+ofschoon hier en daar wat al te hoogdravend voor haar verstand.</p>
+
+<p>"'t Is een heerlijk denkbeeld, om Papa bij Egeus te vergelijken," zeide
+Suzanna: "had hij nu maar geweten, hoe Papa 's morgens in verlegenheid
+was, toen Ferdinand niet terugkwam, dan had hij die vergelijking nog
+verder kannen uitwerken..., ofschoon vader de dwaasheid niet zou gehad
+hebben van in 't water te springen."</p>
+
+<p>"Foei Santje! Wat zijn dat voor malle gezegden?" vroeg mijn moeder, die
+de geschiedenis van Egeus en Theseus niet volkomen helder voor den geest
+had.</p>
+
+<p>"Wel! laat Frits u die historie eens verhalen," zeide mijn vader. "<i>Age
+puer! incipias!</i>"</p>
+
+<p>En Frits, recht in zijn schik, de op de Latijnsche School verkregen
+kunde te mogen luchten, verhaalde nu het geval in al zijn kleuren,
+hetgeen ik niet doen zal, teneinde aan de mama's, die in het geval
+mijner moeder verkeeren mochten, gelegenheid te laten, zich daaromtrent
+door haar in de mythologie onderwezen zoontjes te doen inlichten en zich
+in het geheugen der veelbelovende knaapjes te verblijden.</p>
+
+<p>"Verbeeld u nu," zeide Suzanna, nadat het verhaal ge&euml;indigd was, dat
+Papa, die eergistermorgen niet anders dacht, of Ferdinand was door den
+Minotaurus ingeslokt, uit pure wanhoop denzelfden <i>coup</i> had willen doen
+als wijlen de Heer Egeus, en gij over hem stondt, als Badeloch
+uitroepende:</p>
+
+<div class="blockquot"><p>"Waar wilt gij heen? u zelf verdrinken in de gracht?</p></div>
+
+<p>Wat zou dat een treffend schouwspel hebben opgeleverd."</p>
+
+<p>"Nu! ik vind dat malle aardigheden," zeide mijn moeder.</p>
+
+<p>"Maar hoe komt die zotte vent van uw terugkomst af te weten?" vroeg mijn
+vader.</p>
+
+<p>"Ik heb hem bij den Heer Blaek op Guldenhof ontmoet," antwoordde ik, en
+gaf nu opnieuw, ofschoon ditmaal in weinige woorden, een kort verslag
+van mijn oponthoud aldaar.</p>
+
+<p>"'t Is een arme duivel," zeide mijn vader: "<i>po&euml;ta famelicus</i>: en dat
+gedicht hebben wij niet voor niet; maar het zij zoo!"</p>
+
+<p>"Wij mochten hem toch wel ten eten vragen," zeide mijn moeder.</p>
+
+<p>"Niet te haastig, beste schat!" hernam mijn vader: "ik verbuig hem niet
+tot gastvriend te hebben: wanneer wij zoo terstond bijten aan het eerste
+aas, dat hij ons toewerpt, dan hebben wij kans dat hij ons niet loslaat,
+maar onze geheele familie lid voor lid bezingt."</p>
+
+<p>"Wel dat ware niet onaardig," zeide Suzanna: "ik ben nog wel ouder dan
+Jetje Blaek, en er is nog nooit een vers ter mijner eere gemaakt. Het
+wordt hoog tijd, dat ik ook eens uit mijn vergetelheid rake. Ik zou van
+mijn kant zeer hartelijk wenschen, dat die po&euml;et eens verzocht werd. Ik
+wilde wel zien, of ik hem niet tot mijn aanbidder maken kon."</p>
+
+<p>"Santje! wat zijn dat voor zotheden, die u door 't hoofd malen?" zeide
+mijn moeder.</p>
+
+<p>"Ik bedank er hartelijk voor om den man in huis te halen," zeide mijn
+vader, "en ik wilde dat hij op zijn Pegasus naar China reed."</p>
+
+<p>"Dat is een verw&eacute;nsching en een v&eacute;rwensching tevens," zeide Suzanna.</p>
+
+<p>"Intusschen," vervolgde mijn vader, "zijn beleefdheid moet betaald
+worden, en daarmede dient Ferdinand zich te belasten, als zijnde ten
+deze de geconcerneerde partij, <i>heros celebratus</i>. Zie daar twee
+dukaten: die zult gij naargelang van zaken hem aanbieden of op de tafel
+laten liggen. Ik geloof, dat die hem nog beter te pas zullen komen dan
+een uitnoodiging aan onzen disch, die hem nog een fooi aan de meid
+kost.&mdash;Hij is met dat al een eerlijke kerel, die veel wederwaardigheden
+gehad heeft: en hij verdient een aalmoes, zoo niet voor het goede, dat
+hij doet, dan ten minste voor het kwade, dat hij nalaat: en dat zegt,
+helaas! al veel."</p>
+
+<p>"En onder welke van die twee categorie&euml;n schikt UEd. zijn verzen?" vroeg
+Suzanna.</p>
+
+<p>"Onder geene, zottinnetje! dat is een gepatenteerde bedelarij, waartegen
+geene plakkaten bestaan."</p>
+
+<p>"Die toch wel noodig waren," hernam Suzanna: "want ik ben van de meening
+van den Misanthrope, en zeg als hij, met betrekking tot slechte verzen:</p>
+
+<div class="blockquot"><p><i>Qu' un homme est pendable apr&egrave;s les avoir faits</i>."</p></div>
+
+<p>"'t Is toch zonderling," merkte mijn vader aan, "dat de vrouwen altijd
+zoo crimineel zijn. Zoo men u tot Hoofdofficier aanstelde, zou er binnen
+de veertien dagen een oproer zijn."</p>
+
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+
+<h3><a name="chap14" id="chap14"></a>VEERTIENDE HOOFDSTUK.</h3>
+
+<h4>WAARIN FERDINAND OP COGNAC ONTHAALD EN TEGEN WIL EN DANK IN NIEUWE
+AVONTUREN GESLEEPT WORDT.</h4>
+
+
+<p class="p-one">Ik wandelde dan, niet lang nadat wij van tafel waren opgestaan, naar de
+Raamgracht, en vond weldra het huis dat ik zocht, en hetwelk kenbaar was
+aan het, vrij slecht geschilderd, doch sprekend gelijkend afbeeldsel
+eener in Amsterdam te dier tijd welbekende groenvrouw, 't welk achter de
+glasruiten der zijkamer geplaatst was, nevens een bordje, waarop in
+gekleurde letteren te lezen stond: ZACHARIAS HEYNSZ, <i>Portretschilder</i>.
+Het was een ouderwetsch gebouwde woning, drie verdiepingen hoog behalve
+den zolder, met twee kruisramen naast elkander en een vrij hooge, recht
+opgaande stoep. Ik schelde aan, de bovendeur ging open, en wel, evenals
+zulks alleen in de toovergeschiedenissen en in sommige Amsterdamsche
+huizen plaats heeft, zonder dat men kon gewaar worden door welk middel:
+eerst toen ik opzag, ontdekte ik, aan het bovenste einde van een vrij
+steile, van de voordeur door een kort portaal afgescheiden trap, iets
+dat zich in de duisternis bewoog en naar een vrouwelijke gedaante
+zweemde.</p>
+
+<p>"Wat is er van je dienst, Sinjeur?" klonk de stem uit de hoogte.</p>
+
+<p>"Ik wilde Monsieur<a name="FNanchor_5_5" id="FNanchor_5_5"></a><a href="#Footnote_5_5" class="fnanchor">[5]</a> Helding spreken."</p>
+
+<p>"Kom maar op!" antwoordde de stem: "en wees zoo goed, de deur weer
+achter je te sloiten."</p>
+
+<p>Ik ontsloot op dit verzoek de deur geheel, en na die weder behoorlijk
+gesloten te hebben, trad ik tastende naar boven, mij tot meerdere
+zekerheid vasthoudende aan de koord, welke langs den muur liep, en
+waarmede de vrouw, die boven stond, de deur had opengetrokken.</p>
+
+<p>"Nou dat trappie op," zeide zij mij, zoodra ik bij haar stond: "en dan
+de derde deur aan je rechterhand: maar pas op! het is wat doister hier."</p>
+
+<p>En inderdaad, het was zoo donker, dat ik werk had, mijn voeten op de
+rechte plaats neder te zetten. "Voorwaar," dacht ik: "<i>per ardua ad as
+tra!</i> zoo onze dichter nooit den top van den Helicon bestegen heeft, het
+is niet, dat hij de gewoonte mist om te klimmen."</p>
+
+<p>Ik vond eindelijk de deur, welke ik zocht, en klopte aan.</p>
+
+<p>"Binnen!" riep een stem, die mij toonde dat ik te recht was.</p>
+
+<p>Ik trad in: het was een achterkamertje met &eacute;&eacute;n raam, waarvan de ruiten
+voor de helft gebroken waren: de vloer was met roode tichelsteenen
+belegd, hetgeen in heete zomerdagen zeer frisch, maar 's winters wat
+koud moet geweest zijn; terwijl ook de bedstede zonder gordijnen geen
+zeer behaaglijk aanzien had. Voor 't overige bestond de geheele inboedel
+uit eene tafel en twee stoelen. Op den eenen zat de bewoner zelf, met
+een blauwe bakkersmuts op het hoofd, een rood baaien buis aan 't lijf en
+kousen van touwwerk aan de beenen. De andere stoel was met de
+<i>garderobe</i> des goeden mans beladen: zijn degen stond er tegen aan: zijn
+pruik versierde den eenen en zijn hoed den anderen knop.</p>
+
+<p>Het vereischte geen geringe mate van voorzichtigheid om den bewoner te
+naderen: daar de vloer grootendeels bedekt was met boeken, wier
+versletene, bemorste en gescheurde banden wel getuigden, dat de eigenaar
+meer hun innerlijke waarde dan hun uiterlijken tooi op prijs stelde.</p>
+
+<p>"Wel, Mijnheer Huyck!" zeide Helding, oprijzende en zijn kort, zwart
+gebrand, pijpje uit den mond nemende: "neemt UEd. waarlijk zelf de
+moeite? Waarom heeft UEd. de meid niet boven gestuurd: ik ware wel
+afgekomen en vriend Heynsz had ons zijn zijkamertje wel afgestaan."</p>
+
+<p>"'t Is misschien wat vrijpostig, dat ik zoo op kom loopen," zeide ik:
+"maar de meid zeide mij, ik moest maar bovengaan. Ik kon niet nalaten,
+mijn dank te betuigen voor de beleefdheid,..."</p>
+
+<p>"Te veel eer, te veel goedheid," zeide Helding, terwijl hij mij zijn
+stoel aanbood en den anderen ontdeed van de daarop geplaatste
+kleedingstukken, die hij gezamenlijk op den bultzak in de slaapstede
+wierp: maar wat ik UEd. bidden mag, neem toch eerst plaats, ik ben
+geheel verlegen en confuus van de moeite die UEd. neemt om zoo tot de
+hanebalken op te klimmen.&mdash;Ik woon hier wat hoog."</p>
+
+<p>"Wel! dat is als het behoort," zeide ik, lachende: "een po&euml;et kan niet
+te dicht bij de Goden huizen."</p>
+
+<p>"UEd. gelieft te schertsen," antwoordde hij: "maar waarlijk, het is hier
+te hoog. Voor mij is dit niets: ik ben dit gewend: alleen 's winters kan
+het hier wel wat bar zijn; doch ik blijf er gezond bij en vroolijk. En
+waarmede zal UEd. gediend zijn? Nectar of ambrozijn is hier niet te
+bekomen; maar ik heb toch nog een paar flacons echten cognac, die mij
+overgebleven zijn van een vereering, mij gedaan door den waardigen Heere
+Willem De Bron, toen ik een dichtstuk gemaakt had op zijn gouden
+bruiloft."</p>
+
+<p>Ik kon niet nalaten bij mij zelven te lachen over de niet onaardige
+wijze, waarop Helding, terwijl hij mij beleefdheid aandeed, tevens de
+gelegenheid te baat nam, om mij te kennen te geven, dat hij gewend was,
+zijn liederen met een <i>cadeau</i> betaald te zien. Ik zocht mij met dat al
+jegens hem te verontschuldigen, zeggende, dat ik, zooeven van tafel
+komende, niets verlangde; maar het was vruchteloos praten; de gulle man
+kreeg een der kostbare fleschjes van onder zijn bedstede voor den dag en
+vulde daar twee kleine kelkjes mede, waarna hij mij zwijgend aanzag, als
+wilde hij zeggen: "nu ben ik gereed uw lofspraken aan te hooren."</p>
+
+<p>Ik liet hem ook niet lang in verlegenheid: en wetende, dat de menschen
+in 't algemeen en de dichters in 't bijzonder nog liever gevleid dan
+geprezen worden, zwaaide ik aan het flauwe voortbrengsel zijner Muze
+meer lof toe dan ik aan de beste verzen van Vondel zou geschonken
+hebben. Ik schaamde er mij wel wat over, maar wat zoude ik doen? de man
+had mij zulke onverdiende loftuitingen op rijm vereerd, dat ik hem wel
+met gelijke munt in proza diende te betalen. Hij hoorde mij zwijgend
+aan, met een glans van genoegen op het gelaat, nu en dan het bovenlijf
+buigende, en bij poozen een slokje uit zijn glaasje nemende, hetgeen hij
+met zooveel welgevallen scheen te proeven, dat het mij twijfelachtig
+voorkwam, wat hem beter aanstond, de lofspraak of de brandewijn.</p>
+
+<p>"Ach Mijnheer!" zeide hij, toen ik mijn kraam van complimenten had
+uitgeput: "dachten alle menschen in Holland zooals UEd. en legden zij
+allen zulk een juist oordeel en zulk een fijnen smaak aan den dag, het
+zou er wat beter met ons Muzenzonen uitzien. Maar helaas! daar is in de
+zeven Provinci&euml;n geen liefhebberij voor de dichtkunst meer."</p>
+
+<p>"De Heer Blaek," zeide ik, "schijnt u nogal te beschermen."</p>
+
+<p>"De Heer Blaek," antwoordde Helding, "is een waardige schutsheer der
+letteren en ik ben hem groote dankbaarheid verschuldigd. Jammer maar,"
+vervolgde hij, een weinig bijschuivende, "dat hij zooveel zaken in het
+hoofd heeft en daardoor somtijds zoo stil is, zoo afgetrokken. Soms
+gebeurt het, dat ik hem de beste regels voorlees, die ik ooit
+vervaardigd heb, en wanneer ik aan het einde ben en een klein compliment
+verwacht, dan schijnt hij ais uit een droom te ontwaken, en vraagt aan
+zijn zoon, hoe de wisselkoers op Genua is, of welken prijs de koffie op
+de laatste veiling gehaald heeft."</p>
+
+<p>"Maar zijn zoon dan?" zeide ik, zoetjes aan het gesprek op Henri&euml;tte
+wenschende te brengen.</p>
+
+<p>"Zijn zoon is een knap jong mensch! vol vernuft en geest; maar zoo wild!
+nu, de jeugd mag wel wat los zijn: hij schept er altijd vermaak in, den
+ouden Helding wat te plagen. Soms fluit hij een deuntje, terwijl ik aan
+'t voorlezen ben, of maakt proppen en broodballetjes en knipt mij die
+tegen den neus. Ja! er zijn geen poetsen, die hij mij niet speelt. Heeft
+hij mij laatst niet buiten mijn weten een scharlaken lap op den rug
+gespeld en <i>quasi</i> om een boodschap aan den pluimgraaf, naar de
+menagerie gestuurd, waar de kalkoenen mij aanvlogen als dol? En een
+andere reize, toen ik een lichtkleurige broek aanhad, stuurde hij zijn
+honden een moddersloot in en liet die vervolgens tegen mij opspringen,
+zoodat ik, geen andere kleding bij mij hebbende, den gansenen avond voor
+het keukenvuur heb moeten zitten om mij te drogen, en zeker niet weer in
+de zaal had durven verschijnen, indien Mejuffrouw Henri&euml;tte, van mijn
+ongeval gehoord hebbende, zich mijner niet ontfermd had en mij uit de
+oude plunje van haar oom een ander kleedingstuk had opgeschommeld.
+Zooals ik zeg: het is een vroolijk Heer; maar ik moet het van hem wel
+verdragen! wij zijn zulke oude kennissen: en hij heeft soms wilde buien
+ook."</p>
+
+<p>Ik schudde het hoofd en beklaagde bij mijzelven den armen man, die op
+zijne jaren om een aalmoes zulke vernederingen dulden moest. "En
+Mejuffrouw Blaek," zeide ik toen: "zij althans schijnt u zeer genegen."</p>
+
+<p>"O Mijnheer! Een engel is zij. Wel is waar, zij vat niet altijd de fijne
+knepen der po&euml;zie! maar anders, een hart heeft zij ... zooals geen
+meisje uit de stad. Ja! zoo dat eens een huwelijk geeft, de Heer
+Lodewijk zal dan een juweeltje van een vrouw aan haar hebben, dat
+verzeker ik u."</p>
+
+<p>"Is dat huwelijk reeds bepaald?" vroeg ik, eenigszins onrustig.</p>
+
+<p>"De oude Heer zou het gaarne zien; maar, tusschen ons gezegd," vervolgde
+hij op een vertrouwelijken toon: "de Heer Lodewijk wil, geloof ik, zijn
+vrijheid nog wel wat behouden: ja! ja! dat geeft somtijds onpleizierige
+tooneelen; maar, ik mag niet uit de school klappen. Eergisteren onder
+anderen, toen UEd. Guldenhof verlaten hadt, was het er vrij onstuimig
+... ja! de oude Heer heeft niet gaarne dat andere jongelieden hun hof
+aan Juffrouw Jetje maken. Zoo ik mij op uwe bescheidenheid verlaten kon,
+zou ik UEd. kunnen verhalen, wat er bij die gelegenheid voorviel."</p>
+
+<p>Ik antwoordde niets; want, ofschoon vrij nieuwsgierig, wilde ik den man
+niet aanmoedigen om familietwisten, waarvan het toeval hem getuige had
+gemaakt, aan mij te openbaren. De brandewijn had intusschen op Helding
+zijn invloed uitgewerkt en hem spraakzaam, of liever, openhartig
+gemaakt. Hij nam mijn stilzwijgen op als een bewijs van toestemming en
+ging aldus voort:</p>
+
+<p>"Pas was UEd. uit het oog, of daar begon het lieve leven. De Heer Blaek
+zette een gezicht, zooals hij alleen bij feestelijke gelegenheden doet:
+"past het een fatsoenlijk, welopgevoed meisje," vroeg hij, "met een jong
+Heer alleen te zitten en drank met hem te gebruiken?" Toen sloeg mijn
+lieve Flora (ik ben schertsenderwijze gewoon haar Flora te noemen) haar
+oogjes neder en zeide: "Oom! ik heb geen drank geproefd: ik heb zelfs
+geen woord met den Heer Huyck gesproken, eer hij zich bekend gemaakt
+had."&mdash;Dat lieve stemmetje had de gewone uitwerking: en de
+omstandigheid, die zijn nicht hem mededeelde, scheen den ouden Heer een
+pak van 't hart te nemen. "Zoo!" zeide hij, "had je hem nooit meer
+gezien? Maar hoe weet je dan, of hij u geen knollen voor citroenen in
+handen gestopt heeft: gij deedt beter, niet meer zoo alleen naar den
+koepel te gaan; er zwerft zooveel slecht volk tegenwoordig langs den
+weg, en een gauwdief neemt alle namen aan. Baas Roggeveld heeft ons
+immers nog verteld van die inbraak. 't Is zeker volk van de bende van
+Zwarten Piet. En dan kleeden zich die schelmen soms als Heeren en
+sluipen in de huizen, om te zien, of er iets van hun gading is."&mdash;"Ja!"
+zeide de Heer Lodewijk: "en wanneer zij niets anders vinden, pakken zij
+de mooie meisjes ook al mede."&mdash;Ik kan u zeggen, Mijnheer Huyck, het
+denkbeeld deed mij schrikken! verbeeld u, mijn aanbiddelijke Flora,</p>
+
+<div class="poem"><div class="stanza">
+<span class="i1">Een pronkstuk dat het oog van ieder kan betooveren<br /></span>
+<span class="i1">Ontschaakt door 't gruwzaam feit van goddelooze rooveren,<br /></span>
+<span class="i1">Gelijk de schoone, die Alcides had geroerd,<br /></span>
+<span class="i1">Bij ('k weet niet welken) stroom door een Centaur ontvoerd.<br /></span>
+</div></div>
+
+<p>En zoo vroeg ik, of het ook zaak ware, al het fraais, dat de koepel
+bevatte, naar huis te voeren: "want," zeide ik:</p>
+
+<div class="poem"><div class="stanza">
+<span class="i1">"Want, Heer! geloof mij, volle kasten<br /></span>
+<span class="i1">Zijn niet vertrouwd bij zulke gasten."<br /></span>
+</div></div>
+
+<p>"Maar meisje! meisje!" zeide de oude Heer al wederom: "hoe kon je toch
+zoo onvoorzichtig zijn, dien man hier binnen te laten?"&mdash;</p>
+
+<p>"Wel," zei Juffrouw Jetje: "ik heb hem niet binnengelaten: hij is hier
+vanzelf gekomen. Ik kon hem toch niet wegjagen: of had ik naar huis
+moeten vluchten en kletsnat worden en den koepel open laten staan voor
+een iegelijk? Maar ik kon immers wel zien, dat hij een fatsoenlijk man
+was."&mdash;"Taratata!" zei toen de oude Heer: "wat gaat dat mondje weer rad.
+Nu geef mij maar een zoen, Jetje! wij zullen er niet meer over spreken.
+Het is eigenlijk de schuld van Lodewijk: die had hier al lang moeten
+zijn om u af te halen, maar hij heeft zijn tijd met Helding op het
+biljart verbeuzeld. Kom Lodewijk, geef je nicht een arm."&mdash;"Neen," zei
+mijn lieve Flora: "ik weet wel, dat Lodewijk liever alleen loopt.
+Helding zal mijn cavalier zijn, zoo hij wil, en zijn regenscherm hem
+niet hindert."</p>
+
+<p>"Wel," zei ik, "al had ik er duizend te dragen, en nog als Atlas een
+wereldbol bovendien op mijn schouders, ik zou mijn last niet tellen om
+zulk een eer te mogen genieten:"&mdash;en zoo streek ik met de Juffrouw naar
+huis: terwijl de oude Heer niets deed als Lodewijk zuur aankijken, en
+Lodewijk een deuntje floot.&mdash;En och heden! ik kan het u wel zeggen,
+Mijnheer Huyck! UEd. zal er toch geen misbruik van maken: ik weet heel
+goed, wat het liedje was, daar hij de wijs van neuriede, en waarom de
+oude Heer er zoo korzelig over was. Het is omtrent zoo:</p>
+
+<div class="poem"><div class="stanza">
+<span class="i1">Ja! Zij is aardig, jong en teer;<br /></span>
+<span class="i1">Maar 'k min de gulde vrijheid meer.<br /></span>
+<span class="i4">Ik wil, ik wil haar niet.<br /></span>
+<span class="i1">Een breidel knelt, ofschoon van goud:<br /></span>
+<span class="i1">Te vroeg getrouwd, te laat berouwd.<br /></span>
+<span class="i4">Ik wil, ik wil haar niet.<br /></span>
+</div></div>
+
+<p>En dat maakte ook, dat de oude Heer geen woord sprak over tafel en dat
+zij 's avonds vrij wat woorden hadden met elkaar. 't Was goed, dat zij
+beiden gistermorgen ieder op zijn eigen gelegenheid naar de stad
+keerden, en daardoor de twist niet hervat kon worden.&mdash;Intusschen: de
+oude Heer is danig op die verbintenis gesteld, en als de Heer Lodewijk
+wat wijzer en bedaarder is geworden, zal hij zijns vaders zin toch wel
+doen.&mdash;'t Is maar niet pleizierig, dat het zooveel gehaspel geeft;&mdash;maar
+in 's hemels naam: mondje dicht, Mijnheer Huyck!"</p>
+
+<p>"Geen woord zal er van over mijn lippen komen," zeide ik:&mdash;"maar mij
+dunkt, dergelijke tooneelen en een dergelijk vooruitzicht moeten voor
+Mejuffrouw Blaek allesbehalve aangenaam zijn."</p>
+
+<p>"Dat is waar," hernam Helding: "maar zij heeft het anders kostelijk bij
+haar oom. 't Is hartje wat lust je, mondje wat begeer je? De oude Heer
+heeft haar lief als den appel van zijn oogen. En zij verdient het; want
+zij is een engel. Och! als ik haar zoo aanzie!..." hier hield hij ineens
+op, schudde het hoofd, zag voor zich: en een paar tranen rolden den
+ouden man langs de wangen.</p>
+
+<p>"Wat schort er aan?" vroeg ik, eenigszins verbaasd over deze verandering
+in 's mans gemoedsgesteldheid, en niet wetende, waar ik zulk een
+plotseling opgekomen droefgeestigheid aan had toe te schrijven.</p>
+
+<p>"Och!" hernam hij met een zucht: "als ik haar aanzie, dan herinner ik
+mij altijd mijn Klaartje:... dat was ook zulk een lief vroom kind, en
+had ook zulk een paar groote vriendelijke oogen, evenals zij.&mdash;Och ja!
+zoolang zij bij mij was, ging het mij nog goed en leefde ik niet in
+ellende en eenzaamheid zooals thans: en schoon wij het niet breed
+hadden, wij waren tevreden: alles was altijd netjes en knap om mij heen:
+Klaartje verdiende ook wat voor de huishouding: en als zij dan te huis
+was van den winkel, en over mij zat om een muts of hoed op te maken, en
+luisterde naar mijn verzen,&mdash;kijk! dan was ik zoo gelukkig, dat ik het
+met geen Burgemeester zoude geruild hebben; maar nu is dat alles
+voorbij; ik leef alleen en verlaten en niemand bekommert zich over den
+armen Helding.&mdash;'t Is waar, ik heb den naam van een vroolijke snaak te
+zijn:&mdash;en dat ben ik ook, in gezelschap; omdat ik van aard gezellig hen
+en die droevige gedachte dan uit het hoofd stel. Maar als ik alleen ben,
+och! dan heb ik soms bange oogenblikken." "Gij hebt dus het ongeluk
+gehad, uw dochter zoo jong te verliezen?" vroeg ik deelnemend.</p>
+
+<p>"Te verliezen, juist Mijnheer!" antwoordde hij, somber voor zich ziende.</p>
+
+<p>"Zulk een verlies is zeker onherstelbaar," zeide ik: "maar de
+herinnering aan de goede hoedanigheden der afgestorvene zal hij u toch
+niet louter pijnlijke, maar ook wel zachte en streelende aandoeningen
+verwekken."</p>
+
+<p>"Der afgestorvene!" herhaalde hij: "gave de hemel dat zij gestorven
+ware!... ofschoon het mogelijk is ... ik weet het niet.&mdash;Neen, Mijnheer,
+zij is mij niet door den dood ontvallen. Zij heeft mij verlaten, mij,
+haar vader, die haar zoo liefhad. Zij is de wijde wereld ingegaan:&mdash;en
+wat is de wijde wereld anders voor een jong meisje als zij was, dan de
+verderfenis?&mdash;Doch ik moest daarover niet spreken:&mdash;het is alles
+wellicht mijn schuld: ik had haar beter gade moeten slaan. Vergeef mij,
+Mijnheer! het past mij niet, u over mijn eigen leed te onderhouden."</p>
+
+<p>"En waarom niet?" vroeg ik, een innig medelijden met den man gevoelende:
+"het geeft altijd troost, zijn pijnlijke gedachten te kunnen uitstorten
+bij iemand, die het wel met ons meent."</p>
+
+<p>"Neen, Mijnheer!" zeide hij, met meerdere waardigheid dan ik gedacht
+had, dat hij kon aannemen: "er zijn rampen van dien aard, dat haar
+mededeeling geen troost kan aanbieden.&mdash;Er is slechts &eacute;&eacute;n ding, dat mij
+opbeuring zou kunnen geven, en dit zou het bericht zijn, dat zij van den
+slechten weg, dien zij bewandelt, ware teruggekeerd. Och! dat het
+verloren schaap berouwhebbend weder bij mij kwame! Ik zou haar immers
+weer aan mijn hart drukken en alles zou vergeten en vergeven zijn: zij
+zou mijn armoedje deelen: en misschien beleefden wij nog gelukkige
+dagen."</p>
+
+<p>"Maar, zoo ik vragen mag, hebt gijzelf geene pogingen gedaan om haar op
+te sporen en van het doolpad af te brengen?"</p>
+
+<p>"Och Mijnheer!" antwoordde hij, de schouders ophalende: "tot zulke
+nasporingen is geld noodig: en dat heb ik niet. Ik ben al meer dan eens
+bij den Onderschout over de zaak geweest; maar die wil er niets aan
+doen, en zegt, dat hij wel dagwerk zou kunnen krijgen van al de meisjes
+op te zoeken, die de Breeveertien op zijn."</p>
+
+<p>"Nu," zeide ik, "zoo de Onderschout u niet wil voorthelpen, waarom zijt
+gij dan niet tot mijn vader gegaan?"</p>
+
+<p>"Tot den Ed. Gestr. Heer Hoofdofficier! Ho! dat durfde ik zoo niet: dat
+ware te onbescheiden geweest."</p>
+
+<p>"Onbescheiden!" herhaalde ik: "onbescheiden om mijn vader in zijn
+ambtsbetrekking te spreken?&mdash;Zoo gij daarvoor vreest, dan wil ik uw
+boodschap wel doen."</p>
+
+<p>"Wel! ik zou UEd. de moeite niet hebben durven vergen; maar och ja! doe
+dat, Mijnheer Huyck! Ik zal er u levenslang voor dankbaar zijn."&mdash;En de
+tranen glinsterden den man in de oogen, terwijl hij mijn handen drukte:
+"Och!" vervolgde hij, "wat heb ik een gelukkige ingeving gehad, van UEd.
+dat gedicht te zenden; anders ware ik nooit met UEd. in kennis
+gekomen.&mdash;Ik was eerst al huiverig, of UEd. het niet te gebrekkig zoudt
+vinden; want ik had het nog niet in mijn vriendenkrans voorgelezen en
+het was dus nog onbeschaafd."</p>
+
+<p>"Is dat anders uw gewoonte?" vroeg ik, eenigszins verwonderd, want ik
+was niet op de hoogte van de manier, die onder onze zoogenaamde dichters
+heerschte.</p>
+
+<p>"Welzeker, Mijnheer!&mdash;Wij hebben een vereeniging om de veertien dagen,
+waar de braafste dichtgeesten der stad leden van zijn: daar lezen wij
+onze verzen voor en ieder maakt zijn aanmerkingen: en dan worden de
+zwakke regels naar het gevoelen der meerderheid verbeterd.&mdash;O! het is
+een zeer vermakelijk gezelschap! Mijn eenig leedwezen is, dat ik de
+vrienden niet tot mijnent kan ontvangen; want helaas! dat gedoogen mijn
+omstandigheden niet. Anders, wij mogen een gast inleiden: en ik zou mij
+het tot eer rekenen,... maar het ware al te onbescheiden, zoo iets te
+durven hopen."</p>
+
+<p>"Wel, waarom dat?" zeide ik lachende, en in de veronderstelling, dat
+daarvan wel nooit iets komen zou: "ik zou zeer gaarne dien krans eens
+bijwonen.&mdash;Maar het wordt mijn tijd, Mijnheer Helding! en ik zal u
+verlaten.&mdash;Nu! ik beloof u, ik zal uw zaak ter harte nemen."</p>
+
+<p>Helding hernieuwde zijn betuigingen van dankbaarheid en van vreugde over
+de eer van mijn bezoek: en, na de twee dukaten behendig in mijn kelkje
+te hebben laten vallen, wilde ik mij verwijderen; maar, ondanks mijn
+tegenzeggen, begeerde hij volstrekt mij uitgeleide te doen en mij op de
+trap voor te gaan, waarvan hij door dagelijksche gewoonte best in staat
+was mij de afgesleten treden aan te wijzen. Halverwegen gekomen, waar
+een klein zijportaaltje naar de deur eener voorkamer geleidde, hield hij
+stil en luisterde.</p>
+
+<p>"'t Is of men het daarbinnen niet eens is," zeide hij, op de gesloten
+deur wijzende.</p>
+
+<p>"Inderdaad," zeide ik: "mij dankt, er vallen hooge woorden." En ik stond
+insgelijks stil; want de stemmen kwamen mij bekend voor.</p>
+
+<p>"Het is, zoo waar ik leve, de Heer Lodewijk Blaek!" zeide Helding:
+"misschien zocht hij mij en heeft hij zich eene verdieping vergist."</p>
+
+<p>"Stil!" zeide ik, met drift, terwijl ik aandachtig luisterde:&mdash;ik hoorde
+een vrouwenstem, welke ik verre was van hier te verwachten, met kracht
+de navolgende woorden zeggen:</p>
+
+<p>"Nog eens, Mijnheer! ik verzoek u dit vertrek te verlaten, of gij zult
+mij dwingen om hulp te roepen."</p>
+
+<p>"Is het wel mogelijk!" riep ik: en terstond, door een onwillekeurige
+gemoedsbeweging voortgestuwd en zonder over de gevolgen na te denken,
+stootte ik de deur open en trad binnen. Ik had mij niet bedrogen. Midden
+in het vertrek stond Amelia, met vlammende oogen en in een houding,
+eener vorstin waardig, en wees met uitgestrekten arm de deur aan
+Lodewijk Blaek, die volstrekt niet genegen scheen aan den wenk te
+voldoen.</p>
+
+<p>Mijn binnenkomst veroorzaakte geen geringe uitwerking. Amelia herkende
+mij terstond; zij kleurde even: en haar arm latende vallen, deed zij een
+schrede zijwaarts naar mij toe, als wilde zij zich onder mijn
+bescherming stellen.</p>
+
+<p>"Wie is daar?" vroeg Lodewijk, die met den rug naar ons toe stond en
+zich eensklaps omkeerde: hij herkende mij, verschoot van kleur, maar
+herstelde zich dadelijk en zag beurtelings Amelia en mij aan met een
+schamperen glimlach.</p>
+
+<p>"Aha!" zeide hij: "ziedaar een welkomer gast! Nu zie ik inderdaad, dat
+ik het veld zal moeten ruimen."</p>
+
+<p>Ik gevoelde de noodzakelijkheid, een poging aan te wenden, om zijn kwade
+vermoedens weg te nemen.</p>
+
+<p>Mijnheer!" zeide ik, "gij bedriegt u. Ik verklaar u als man van eer: ik
+was onbewust dat deze Juffer hier woonde, en, van een bezoek bij den
+Heer Helding terugkomende, vond ik mij genoopt binnen te treden, omdat
+ik mij verbeeldde, dat hier iemand onbehoorlijk behandeld werd."</p>
+
+<p>"Mijnheer!" zeide Lodewijk: "zoo ik het ben, wien gij een onbehoorlijke
+handelwijze toeschrijft, dan zult gij mij rekenschap van die uitdrukking
+geven."</p>
+
+<p>"Ik zeide alleen, dat ik mij zulks verbeeldde," hernam ik, ongezind mij
+een noodeloozen twist op den hals te halen: "Mejuffrouw alleen kan hier
+beslissen of mijn vermoeden ongegrond was."</p>
+
+<p>"O! <i>Mademoiselle</i> zal u wel gelijk geven," hernam Lodewijk, met
+bitterheid: "want dat gij, die met haar in de stad zijt gekomen, niet
+zoudt weten, waar zij zich ophield, dat zult gij mij toch niet
+wijsmaken."</p>
+
+<p>"Wees voorzichtig!" zeide ik, gevoelende dat ik warm werd: "ik ben niet
+gewoon, dat iemand aan de waarheid mijner gezegden twijfelt."</p>
+
+<p>"Om 's Hemels wil! Mijnheer Lodewijk! Mijnheer Huyck! bezit uw zielen
+toch in lijdzaamheid:" riep Helding, angstig tusschen ons intredende;
+"verstaat elkanderen:</p>
+
+<div class="poem"><div class="stanza">
+<span class="i1">En laat geen dwaze drift u beider ziel doen blaken!"<br /></span>
+</div></div>
+
+<p>"Gij hebt mij geaffronteerd!" zeide Lodewijk, de hand aan zijn degen
+slaande: "en gij zult er mij rekenschap van geven."</p>
+
+<p>"Wanneer gij wilt," hernam ik in drift: "maar wij zullen eerst beiden
+dit huis verlaten en aan Mejuffrouw het bijwonen van zulke ergerlijke
+tooneelen besparen."</p>
+
+<p>"Tot uw dienst," zeide Lodewijk, zich den hoed in de oogen drukkende, en
+Helding, die hem bij den arm hield, ter zijde schuivende.</p>
+
+<p>"Een oogenblik!" riep Amelia, zich snel bij de deur plaatsende:
+"Mijnheer! vervolgde zij tot Lodewijk: "ik heb u zooeven verzocht mij te
+verlaten: thans begeer ik, zoo gij prijs stelt op den naam van een
+fatsoenlijk man, dat gij mij nog een oogenblik aanhoort. Deze Heer heeft
+de waarheid gesproken. Hij wist niet, hij kon niet weten, dat ik mij
+hier in huis bevond. Hoe gij mij hebt weten uit te vorschen, is een
+raadsel, dat ik niet verlang te onderzoeken. Ik weet niet, welke
+gedachten gij omtrent mij koestert en wil die ook niet kennen; maar dit
+verklaar ik u, dat alle beleedigende uitlegging, welke gij aan mijne
+korte kennis met den Heer Huyck zoudt willen geven, op verkeerde gronden
+berust."</p>
+
+<p>"Dacht ik het niet?" zeide Lodewijk: "<i>Mademoiselle</i> is te beleefd om
+Mijnheer tegen te spreken."</p>
+
+<p>"UEd. ziet het, Mejuffer!" zeide ik: "deze Heer wil geen rede verstaan
+en heeft vast besloten om uit al wat hij ziet of hoort, valsche
+gevolgtrekkingen te maken."</p>
+
+<p>"Waarlijk, Mijnheer Lodewijk!" zeide Helding: "UEd. is in dwaling: het
+was wel degelijk aan mij, dat de Heer Huyck een bezoek kwam geven! en
+ZEd. zou deze deur stilletjes zijn voorbijgeloopen, indien ik ZEd. niet
+op het gerucht opmerkzaam had gemaakt."</p>
+
+<p>"Mijnheer!" zeide Amelia, zich tot den dichter wendende: "gij zijt een
+man van jaren: ik bid er u om: vereenig u met mij, om dezen Heeren te
+verzoeken, mij te verlaten, en te vergeten dat zij mij ooit gekend
+hebben."</p>
+
+<p>"Kom Helding! gij hoort het," zeide Lodewijk, spottende: "neem mij dan
+bij den arm en gooi mij de deur uit."</p>
+
+<p>"Het is genoeg, Mijnheer!" zeide ik: "gij hebt verstaan, dat Mejuffrouw
+alleen wenscht te zijn: en gij zult haar verlangen eerbiedigen zoowel
+als ik: en zoo gij daaraan niet vrijwillig voldoet, zal ik zoo vrij zijn
+te doen, wat gij aan Monsieur Helding voorstelt."</p>
+
+<p>Onder het uitspreken dezer woorden nam ik hem bij den arm, an er ware
+ongetwijfeld een tooneel van geweld op gevolgd, toen de deur weder
+openging en Heynsz, de huisheer, in eigen persoon binnentrad.</p>
+
+<p>"Mij dunkt," zeide hij, "dat men het hier niet eens is, en dat hier meer
+leven gemaakt wordt, dan betaamt in een fatsoenlijk huis. Ik wist niet,
+<i>Mademoiselle</i>! dat UEd. ontving zulke drukke visites. Had ik kunnen
+raden dat dit was uw habitude, ik had u niet verhuurd deze
+appartementen; want ik ben niet gewoon... maar wat zie ik? Mijnheer
+Blaek! gehoorzame dienaar. Hoe vaart uw Heer vader? mijn goede vriend
+Helding ook al hier! Mijnheer Huyck! welkom in 't Vaderland! Maar mag ik
+weten, wat dit alles heeft te beduiden?"</p>
+
+<p>"O! niets ter wereld!" zeide Lodewijk: "ik kwam aan de Juffer een bezoek
+geven; en Mijnheer begrijpt dit kwalijk te moeten nemen."</p>
+
+<p>"Monsieur Heynsz," zeide Amelia met waardigheid: "ik heb deze kamer van
+u gehuurd en dit geeft mij recht om te vorderen, dat ik er mijn vrijheid
+op moge genieten."</p>
+
+<p>"Uw vrijheid! <i>Certainement</i>!" zeide Heynsz, die haar verkeerd begreep:
+"niemand kan u verbieden, te ontvangen <i>visites</i>; maar dit huis heeft
+altijd <i>gejouisseerd</i> van een <i>honnetten</i> naam: en ik logeer geene
+dames, die ... die meen ik ... Heeren bij zich ontvangen. UEd. verstaat
+mij?"</p>
+
+<p>"Neen, Mijnheer! ik versta u niet," antwoordde Amelia, terwijl zij
+kleurde van schaamte en verontwaardiging: "en gij verstaat mij nog
+minder: "ik begeer juist vrij te zijn om <i>niemand</i> te ontvangen: en als
+Heer des huizes zult gij mij verplichten, zorg te dragen, dat niemand
+mijne kamer kome oploopen alsof ... het een herberg ware. Ik wil alleen
+zijn, en zoo mij dit niet vergund wordt, zal ik naar een ander verblijf
+moeten uitzien."</p>
+
+<p>"Mij dunkt," zeide ik, Heynsz aanziende, "dat Mejuffer niets onbillijks
+vordert."</p>
+
+<p>"Integendeel!" zeide hij: "zij spreekt als een boek: ik was in erreur.
+Allons! Mijne Heeren: gij hebt gehoord de intentie van Mejuffer. Kom,
+vriend Helding! opgemarcheerd."</p>
+
+<p>"Ik heb de eer nederig mijn compliment te maken aan het ge&euml;erd
+gezelschap," zeide Helding, terwijl hij rondboog met de blauwe muts in
+de hand, en vertrok.</p>
+
+<p>Gerustgesteld door de tegenwoordigheid van Heynsz, in wiens bijzijn ik
+begreep, dat Amelia geene beleediging te vreezen had, maakte ik
+insgelijks een buiging en verliet de kamer, doch bleef in 't portaal
+staan, daar ik Blaek niet wilde ontloopen.</p>
+
+<p>"Vaarwel, fiere schoone!" zeide deze, die nu wel inzag, dat hij voor het
+oogenblik alle hoop moest opgeven: "het doet mij recht leed, dat ik u
+misschien gedwongen heb te veinzen, dat gij met dien Heer niets
+uitstaande hadt. Nu! ik begrijp, dat hij de oudste brieven heeft, en zal
+u heden niet meer lastig vallen.&mdash;Mijnheer Huyck! gij gaat nog niet
+heen! Ik heb u twee woorden te zeggen."</p>
+
+<p>"Ik wachtte u," zeide ik, langzaam voor hem uit de trappen afdalende.</p>
+
+<p>"<i>Eh bien</i>! wat zal dat zijn?" riep Heynsz, ons achternavolgende: "de
+Heeren zullen immers zoo dwaas niet zijn, op straat te maken rusie!
+Indien zij nog quaestie samen hebben, mag ik dan verzoeken, dat zij
+komen in mijn zijkamer en daar bedaard met elkander spreken over deze
+<i>affaire</i>."</p>
+
+<p>Onder het uiten dezer woorden was hij ons reeds voorbijgeschoten, en,
+terwijl hij de voordeur met de eene hand dichtsloot, opende hij met de
+andere die van de zijkamer. Er zat dus niets anders op dan aan zijn
+verzoek te voldoen. Ik ging dadelijk binnen en bleef tegen den rug van
+een stoel leunen, in afwachting van hetgeen volgen zoude. Lodewijk trad
+mij eenigszins schoorvoetende en mompelende na, en hield zich, als ware
+hij verdiept in de beschouwing van eenige portretten, die aan den wand
+hingen. Toen trad Heynsz binnen, sloot voorzichtig de deur achter zich
+toe, schoof stoelen aan en zette zich in een armstoel, met al de
+deftigheid van een Turkschen Pacha: en ik kon niet nalaten van bij
+mijzelven te lachen om de vergelijking, welke ik maakte tusschen den
+gehoorzamen ambtenaar, die de bevelen van den Hoofdschout staande en
+zonder tegenspraak aanhoorde, en den deftigen huisheer, die des
+Hoofdschouts zoon in 't verhoor ging nemen.</p>
+
+<p>"Mijne Heeren!" zeide hij, zoodra wij alle drie gezeten waren: "ik weet
+bij eigene experientie, waartoe jeugdige passie kan vervoeren ons allen.
+Ik heb daar exempels van gezien bij menigten. De Heeren weten, dat ik al
+wat <i>traversen</i> en <i>recontres</i> heb gehad." "Met verlof," zeide Lodewijk,
+de beenen over elkander kruisende, en op zijn horloge ziende: "kunt gij
+het niet wat kort maken? want ik moet te zes uren bij La Place zijn om
+een paar harddravers te probeeren, en het is nu al kwartier."</p>
+
+<p>"Het is verre van mij, UEd. te willen ophouden," hernam Heynsz: "alleen,
+mag ik zoo vrij zijn van u te vragen, wat het motief is van de
+quaestie?"</p>
+
+<p>"Ik ben niet gewoon," zeide Lodewijk, "bij een zaak van eer andere
+lieden in te halen, dan Cavaliers van mijn stand."</p>
+
+<p>"Wat mij betreft," zeide ik, "ik wil gaarne Sinjeur Heynsz tot
+scheidsman nemen: zijn stand of de onze doet hier niets toe: hij heeft
+recht te onderzoeken, wat er in zijn huis is voorgevallen: en, oprecht
+gesproken, ik acht het voor alle partijen verkieslijker, dat over deze
+zaak buiten af geen gewag gemaakt worde. Ik ben dus bereid, alles,
+zooals het zich heeft toegedragen, te verhalen: en dan zal de Heer Blaek
+zelf bespeuren, dat er eigenlijk geen reden tot geschil bestaat."</p>
+
+<p>"Zoo gij mij liever verschooning wilt vragen, dan met mij een wandeling
+buiten de poort te doen, dan zeker is alles spoedig gevonden," zeide
+Lodewijk, mij spotachtig aanziende.</p>
+
+<p>"Ziedaar, wat wij nader zien zullen," zeide ik: "laat mij, als 't u
+belieft, eerst uitspreken. Ik begin met te bekennen, dat UEd.,
+oordeelende naar de omstandigheden, voor zooverre zij bekend zijn,
+misschien aanleiding hebt kunnen vinden, om te denken, dat de Juffer
+geen weerstand aan uw voorstellen zou bieden; maar, vergun mij UEd. te
+zeggen, dat, toen zij u met nadruk verzocht, haar te verlaten, en UEd.,
+in weerwil daarvan, haar met uw bijzijn lastig bleeft vallen, uw gedrag
+niet langer te rechtvaardigen was."</p>
+
+<p>"Voor den duivel!" riep Lodewijk driftig, "neemt gij het op dien
+toon?&mdash;Bah!" vervolgde hij, lachende: "ik heb er wel honderd gekend, die
+eerst zoo koppig waren als stieren en naderhand zoo mak als lammetjes,
+zoodra ik de geeltjes liet klinken."</p>
+
+<p>"Wel mogelijk!" hernam ik op een koelen toon: "maar dat zou niet licht
+het geval worden met de Juffer hierboven. UEd. hebt haar door uw gedrag
+beleedigd: en ik, door op het gerucht toe te snellen en haar partij te
+nemen, heb niets anders gedaan dan hetgeen elk ander en UEd. zelf in
+mijne plaats verricht zoudt hebben."</p>
+
+<p>"Wel, niets was natuurlijker," zeide Lodewijk: "gij wildet gaarne uw
+lief voor u alleen houden."</p>
+
+<p>"Ik herhaal nogmaals, en op het plechtigst," vervolgde ik, "dat mijne
+kennis aan haar slechts toevallig en zeer gering is, en dat ik verder
+niets met haar uitstaande heb. Wat ons betreft, Mijnheer! wij hebben
+elkander een paar woorden toegevoegd, waartoe de warmte van het gesprek
+aanleiding heeft gegeven. Gold het ons alleen, ik zou niet aarzelen, u
+voldoening te schenken: maar bedenk, dat wij in dit geval, om een
+armhartig punt van eer, de reputatie van een fatsoenlijk meisje in de
+waagschaal stellen: en dit betaamt noch u, noch mij."</p>
+
+<p>"Braaf gesproken!" zeide Heynsz: "een fatsoenlijk meisje is het: haar
+papa woont te Deventer: Van Beveren heet hij: zij is een nicht van den
+Notaris Bouvelt, en had moeten logeeren bij hem; maar de man, hij is
+heel ziek, en had daarom hier een kamer voor haar gecommandeerd."</p>
+
+<p>"'t Is zeker wat verhevens! de nicht van een Notaris!" zeide Lodewijk,
+zijn das ophalende en een gezicht zettende alsof hijzelf de neef ware
+van den Grooten Mogol.</p>
+
+<p>"Dat is hetzelfde, Mijnheer!" zeide Heynsz: "ik ben maar een
+portretschilder; maar voordat iemand affronteere die Juffer, ik zelf
+zoude opnemen haar defensie: ik heb ook de kling leeren mani&euml;eren in
+Frankrijk, en ge&euml;changeerd kogels met luiden van goede <i>noblesse</i>. Wat u
+betreft, Mijne Heeren! ik laat u niet van hier gaan, maar zal zenden een
+boodschap aan uw ouders, zoo gij niet belooft aan mij, de zaak te
+termineeren in goeden vrede."</p>
+
+<p>"Gij zijt een onbeschaamde vlegel," zeide Lodewijk, driftig opstaande.</p>
+
+<p>"Neen, Mijnheer! ik hen een portretteur," zeide Heynsz: "maar ik heb
+genoeg experientie, om te weten hoe te handelen met lieden, die
+<i>volontair</i> zijn, als UEd."</p>
+
+<p>"Ik wou wel eens zien, dat iemand mij hier hield," zeide Lodewijk, de
+hand aan zijn degen slaande: "wat u betreft, Mijnheer Huyck! ik zie wel,
+dat alle praatjes niet helpen. Ik zal u hedenavond nog een briefje
+schrijven en u een plaats aanwijzen, waar wij de zaak kunnen vereffenen.
+En nu, Heer Portretkladder: ruim baan! en maak de deur open, of ik rijg
+u aan mijn degen."</p>
+
+<p>"Bah!" zeide Heynsz, bedaard opreizend: "ik ben niet de waard uit het
+Hagendoornsche Bosch."</p>
+
+<p>"Wat bedoelt gij daarmede?" vroeg Lodewijk, terugdeinzende, terwijl zijn
+gelaat zoo wit werd als papier.</p>
+
+<p>"Ik bedoel daarmede, dat er geschieden dingen, die men waant niet te
+zijn bekend, en die het resultaat zouden kunnen hebben, dat zekere
+lieden, <i>bon gr&eacute; mal gr&eacute;</i>, op de binnenplaats van het stadhuis, onder
+den blauwen hemel, zouden kunnen hooren voorlezen zeer onaangename
+dingen."<a name="FNanchor_6_6" id="FNanchor_6_6"></a><a href="#Footnote_6_6" class="fnanchor">[6]</a></p>
+
+<p>"Gij zult mij die woorden nader ophelderen," zeide Lodewijk, Heynsz bij
+den arm nemende en ter zijde trekkende, als vreezende, dat ik iets van
+het antwoord verstaan zoude.</p>
+
+<p>"Direct!" zeide Heynsz: en tegelijk de deur openende, ging hij het
+portaal in, waar Lodewijk hem volgde als een hond, die slagen heeft
+bekomen. Heynsz fluisterde hem iets in het oor: en na een kort en
+driftig gesprek, keerde de onstuimige jongeling terug en zeide, met een
+heesche stem en zonder mij aan te zien:</p>
+
+<p>"Wij zullen de zaken maar blauw blauw laten, Mijnheer Huyck! Ik ben wat
+driftig geweest, en Sinjeur Heynsz heeft mij alles opgehelderd."</p>
+
+<p>"Ik verlang niets liever," antwoordde ik, met een stijve buiging.
+Lodewijk moffelde even aan zijn hoed, 't geen voor een groet moest
+doorgaan, en vertrok.</p>
+
+<p>"Door welke tooverspreuk hebt gij hem zoo mak gemaakt?" vroeg ik aan
+Heynsz, zoodra deze terugkeerde.</p>
+
+<p>"Ziedaar wat ik zou vertellen aan UEd., maar aan geen ander," zeide
+deze: "die Sinjeur Blaek heeft onlangs met eenige <i>Compagnons, mauvais
+garnemens comme lui</i>, den boel opgeschept in een nachthuis en den waard
+gegeven een <i>coup d'&eacute;pee</i>, waar de man van heeft moeten houden een maand
+lang het bed. Die zaak is <i>ge&auml;paiseerd</i> omdat het waren jongelieden van
+den fatsoenlijksten stand, en dat een van hen is geweest royaal genoeg
+om te geven een goede som gelds. Maar deze Sinjeur Blaek, die eigenlijk
+was het meest <i>coupabel</i>, heeft niets van zich doen hooren, en dacht,
+dat niemand hem had verklapt. Nu heb ik hem gegeven te kennen, dat ik
+die <i>affaire</i> wist, haarklein."</p>
+
+<p>"En schroomt gij niet," vroeg ik, "dat hij daardoor uw betrekkingen tot
+de Justitie zal leeren kennen?"</p>
+
+<p>"Geen nood: hij zal niet, al <i>soup&ccedil;onneerde</i> hij iets, daarvan spreken
+durven. Ik heb hem gezegd, dat, zoo hij u molesteerde, het muisje zou
+hebben een staartje."</p>
+
+<p>"Ik ben u dankbaar voor de genomene moeite; maar toch ongaarne zoude ik
+zien, dat hij mij voor een lafbek hield."</p>
+
+<p>"Hoor Mijnheer Huyck! doe wat gij wilt op een andere plaats: dat kan ik
+niet verhinderen; maar te mijnen huize zal, zoo ik helpen kan, uws
+vaders zoon niet betrokken worden in eenige <i>querelles</i>. Voelt UEd.? Wat
+behoeft dat <i>tumult</i>?"</p>
+
+<p>"Het was niet uit vrees voor dien Heer Blaek, maar om den wille van de
+Juffer, dat ik gerucht vermijden wilde."</p>
+
+<p>"Bah!" zeide Heynsz, terwijl hij lachende den vinger omhooghief: "ik heb
+te veel <i>experientie</i> om mij te laten foppen. UEd. zal mij geen loer
+draaien, zooals UEd. gedaan heeft den Heer Blaek. Ik
+weet ook wel, dat UEd. op een beteren voet staat met die mamsel dan UEd.
+wel weten wil."</p>
+
+<p>"Wat!" zeide ik, onthutst: "gij weet...."</p>
+
+<p>"Dat UEd. met haar van Naarden gearriveerd zijt! Of ik het weet ... maar
+wees niet bang: ik weet wat ik moet zeggen of zwijgen. Ik zal het niet
+oververtellen aan Papa."</p>
+
+<p>Men kan zich licht voorstellen, welk een onaangenaam gevoel ik
+ondervond, op de gedachte, dat ik van de bescheidenheid diens mans
+afhing. Maar tevens begon ik vrees te voeden, of Heynsz ook van mijne
+bekendheid met Amelia's vader bewust ware.</p>
+
+<p>"Nu ja!" zeide ik op een onverschilligen toon: "ik heb met haar in de
+Naarder schuit gezeten. Wat zou dat?"</p>
+
+<p>"<i>Juste</i>! maar UEd. heeft niet gepasseerd den nacht te Naarden: evenmin
+als zij."</p>
+
+<p>Ik hield mijn oogen strak op hem gevestigd; maar ik kon niet doorgronden
+of hij mij wilde toonen, dat hij het geheim wist, dan wel of hij het
+integendeel zocht uit te vorschen. Ik begreep in allen gevalle zeer
+voorzichtig en op mijn hoede te moeten zijn, en zeide, zoo bedaard als
+in mijn vermogen was:</p>
+
+<p>"Gij, die alles weet, gij weet toch niets, dat ten nadeele van die
+Juffer kan strekken?"</p>
+
+<p>"In het minste niet," antwoordde hij: "ware het anders, ik zou haar niet
+logeeren in mijn huis. Ho! Ho! Men bedriegt niet Heynsz: ik badineerde
+maar: doch <i>franchement</i>, indien het een ander ware geweest als UEd.,
+die met haar had gemaakt de reis, ik zou toch nemen de moeite van mij te
+informeeren, hoe gij beiden u zoo &agrave; <i>l'improviste</i> bevondt te Naarden,
+zonder dat iemand weet, hoe en vanwaar gij daar zijt gearriveerd."</p>
+
+<p>Ik herleefde; want nu bleek mij, dat hij niets bepaalds wist. "Welnu!"
+zeide ik, "daar wij geen van beiden verdachte personen zijn, noch
+Mejuffrouw Van Beveren, noch ik, zoo raad ik u maar, u daarover niet
+verder te bekommeren. Er zijn zaken van meer belang, die uw onderzoek
+kunnen bezig houden."</p>
+
+<p>Met deze woorden rees ik op, nam mijn afscheid en verliet het huis, niet
+weinig ontevreden over het noodlot, dat mij scheen te vervolgen en tegen
+wil en dank van het eene avontuur in het andere te halen en een rol te
+doen spelen in allerlei zaken, waarmede ik niet verlangde iets te doen
+te hebben.</p>
+
+
+<div class="footnote"><p><a name="Footnote_5_5" id="Footnote_5_5"></a><a href="#FNanchor_5_5"><span class="label">[5]</span></a> De titel van Mijnheer werd in die dagen alleen aan
+aanzienlijken gegeven: deftige leden uit den burgerstand heetten
+<i>Sinjeur</i>: en men zeide <i>Monsieur</i> tegen den zoodanige, voor wien
+bovenstaande benamingen nog te verheven waren. Met <i>Mevrouw</i>,
+<i>Mejuffrouw</i> en <i>Mademoiselle</i> was het ongeveer hetzelfde.
+<br />
+Noot van den uitgever.</p></div>
+
+<div class="footnote"><p><a name="Footnote_6_6" id="Footnote_6_6"></a><a href="#FNanchor_6_6"><span class="label">[6]</span></a> Aldaar werd voorheen het vonnis aan de ter dood
+veroordeelden gelezen.
+<br />
+Noot van den Uitgever.</p></div>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+
+<h3><a name="chap15" id="chap15"></a>VIJFTIENDE HOOFDSTUK.</h3>
+
+<h4>VERMELDENDE, HOE FERDINAND EN SUZANNA UIT LOGEEREN GINGEN EN WAT ER OP
+HEIZICHT GEBEURDE.</h4>
+
+
+<p class="p-one">Indien mijn waarde lezers het bovenstaande nauwkeurig hebben gelezen en
+onthouden, zullen zij zonder veel moeite kunnen uitrekenen, dat de dag,
+volgende op dien, waarop mijn ontmoeting ten huize van Heynsz plaats
+had, een Zaterdag was, en wel die, waarop Tante Van Bempden mijn zuster
+en mij zou komen afhalen om ons naar haar buitengoed te begeven. Niet
+veel later dan negen uren hield haar koets voor onze deur stil, terwijl
+Suzanna en ik reeds een geruime poos in de zijkamer hadden staan
+draaien, onze zakuurwerken met de staande klok vergeleken, over den
+juisten tijd gekibbeld, en het oneens waren geweest of de Muntklok voor-
+of achteruitgezet was, en voor de tiende maal aan onze moeder haar
+tienmaal herhaalde vraag, of wij niets hadden vergeten van hetgeen wij
+buiten noodig hadden, beantwoord, en gegaapt en opgestaan en weer gaan
+zitten en alle dergelijke belangrijke handelingen meer bedreven, die men
+niet doet dan alleen wanneer men wacht en zich verveelt. Na afscheid
+genomen te hebben van mijn moeder, die ons tot op de stoep vergezelde,
+hielp ik Suzanna in het rijtuig, van waar mijn Tante haar reeds het
+welkom toeriep. Ik hoorde mijn zuster een kreet van verbazing uiten,
+stapte na naar het portier binnen, en, vond mij <i>nez-&agrave;-nez</i> met ...
+Mejuffrouw Henri&euml;tte Blaek.</p>
+
+<p>Intusschen gaven Govert en Aagt de kleine pakjes aan, die wij mede
+moesten nemen: er was vrij wat drukte en bereddering: en ieder sprak te
+gelijk.</p>
+
+<p>"Wel, Jetje-lief! hoe vaar je? wel Tante! wat is dat een lieve
+verrassing," zeide Suzanna.</p>
+
+<p>"Hoe! gaat Juffrouw Blaek ook mede?" riep mijn moeder, van de stoep af,
+terwijl zij minzaam goeden dag knikte: "wel Zuster! dat is een recht
+aangenaam gezelschap, dat gij aan Santje bezorgt."</p>
+
+<p>"Nietwaar, Zuster!" riep Tante weerom: "ja! ik wist wel, dat Santje niet
+aarden kan zonder een kornuitje: en ik denk altijd: hoe meer zielen, hoe
+meer vreugd."</p>
+
+<p>"Goeden dag, Mevrouw Huyck!" riep Henri&euml;tte: "is het niet een recht
+lieve attentie van Mevrouw Van Bempden, dat zij mij wel mee wil hebben?"</p>
+
+<p>"'t Is klaar Joris!" zeide de knecht, het portier sluitende.</p>
+
+<p>"Vaartwel! Adieu!" klonk het over en weer: en het langzaam voortrollen
+der koets maakte een einde aan de afscheidsgroeten.</p>
+
+<p>Nauwelijks waren wij onderweg, of er ontstond eene oogenblikkelijke
+stilte: en de verschillende <i>contenances</i>, die wij hielden, zouden zeker
+niet onbelangrijk geweest zijn in de oogen van een derde, die met onze
+innerlijke gevoelens ware bekend geweest. Wij zagen elkander beurtelings
+aan: Tante Van Bempden met een blik van zegepraal over het welgelukken
+van haar verrassingsplan: Suzanna met een paar oogen, waarin ik, bij de
+vreugde over de ontmoeting van haar vriendin, tevens een schalksche
+nieuwsgierigheid las, om te zien hoe wij ons zouden houden: Henri&euml;tte,
+die mij eerst vrij stijfjes gegroet had, met een eenigszins verlegen
+blik. Wat mij betreft, ik was zoo uit het veld geslagen, dat ik niet
+wist waarheen te kijken en de zotste figuur mogelijk maakte.</p>
+
+<p>"Komaan!" zeide Tante: "Jetje-lief! nu moet ik u mijn neef Ferdinand
+voorstellen. Ferdinand! Mejuffrouw Blaek."</p>
+
+<p>"Ik heb reeds de eer van Mijnheer te kennen," zeide Henri&euml;tte, met een
+zoo korte hoofdbuiging en op een zoo drogen toon, dat ik geheel en al
+van mijn stuk geraakte en kleurde tot achter de ooren toe.</p>
+
+<p>"Hoe! kent gij mijn neef al?" vroeg Tante, met verbazing: "en hoe is dat
+mogelijk? hij komt pas uit verre landen terug."</p>
+
+<p>Ziende, dat Henri&euml;tte op haar beurt een kleur kreeg en dat Suzanna op
+haar zakdoek beet om niet te lachen, vatte ik eenigszins moed:
+"Mejuffrouw," zeide ik, "is de eerste stadgenoot geweest, die ik op den
+vaderlandschen grond ontmoet heb: en UEd. zal bekennen, dat ik het niet
+gelukkiger treffen kon."</p>
+
+<p>"Hoe varen Letje? en Keetje?" vroeg Henri&euml;tte, zich naar Suzanna
+wendende, als wilde zij mij de gelegenheid afsnijden om verder over onze
+ontmoeting op Guldenhof uit te weiden.</p>
+
+<p>"Wel! zeer wel!" zeide Suzanna, ons beurtelings met een verwonderden
+blik aanziende: "zij zijn recht in haar schik met het moois, dat
+Ferdinand haar gebracht heeft," (men ziet, dat zij mij met geweld in het
+<i>discours</i> wilde sleepen:) "wat mij betreft, ik ben maar half tevreden
+over hem. Ik had gehoopt, dat zijn tochten hem wat zouden verbeterd
+hebben; maar och! hij is te huis gekomen zooals hij gegaan is, behalve
+dat hij deze reis geen pruik ophad."</p>
+
+<p>"Welnu! wat wildet gij dan?" vroeg Tante, met haar gewone levendigheid,
+en het gezegde van Suzanna voor goede munt opnemende: "hadt gij liever
+gewild, dat hij terug ware gekomen als een vervreemde knaap, die zijn
+eigen taal verleerd was en met medelijden of verachting op zijn
+landgenooten en familie neerzag? Wij hebben, sedert de revocatie van het
+Edict, al genoeg Fransche poedeljassen in het land gekregen: en het is
+wel zaak, dat wij ten minste de vaderlandsche gewoonten blijven
+voorstaan."</p>
+
+<p>"Recht zoo Tante!" zeide Suzanna: "hoe is u de laatste preek van Talard
+bevallen?"</p>
+
+<p>"Santje! Santje!" zeide Tante, den vinger dreigend opheffende: "is dat
+geoorloofd, aldus met uw tante te gekscheren, omdat ik nu van den
+preektrant van Talard houde, waar onze predikanten wel een voorbeeld aan
+mochten nemen. Ik geloof, dat ik mijn vaderland daarom even liefheb, al
+ga ik nu en dan eens naar de Walekerk, waar zulk een onstichtelijk
+gedrang niet is als in onze kerken."</p>
+
+<p>"Neen; maar integendeel een zeer stichtelijk gesprek bij het uitgaan,
+over alles behalve de preek. Laatst vroeg mij een diaken, dien ik niet
+noemen zal, juist op het oogenblik, dat ik bij 't uitgaan, mijn gift in
+'t zakje deed, of ik veel engagementen had voor het bal van Mevrouw
+Stoppelaar."</p>
+
+<p>"Zoo, ja!" hernam Tante: "maar daar mij zulke vragen niet gedaan worden,
+heb ik geen stof tot ergernis en blijf ik evengoed Hollandsch-gezind al
+hoor ik nu en dan een Fransche predikatie."</p>
+
+<p>"Zijn dat de fontanges, die UEd. uit Parijs hebt laten komen, Tante?"
+vroeg mijn onverbeterlijke zuster, die evenals een echte visscher, nooit
+kon nalaten de angelroede uit te werpen, waar zij er gelegenheid toe
+zag.</p>
+
+<p>"Dat is hetzelfde onbeschaamde meid!" zeide Tante, glimlachende: "ik
+laat mijn fontanges uit Parijs komen, omdat zij hier niet goed gemaakt
+worden, en ik zou er u haast naar toe sturen, om school te gaan en wat
+eerbiediger te leeren worden jegens menschen van meer jaren."</p>
+
+<p>"'t Is den moriaan geschuurd," zeide ik: "of UEd. haar al de les leest."</p>
+
+<p>"Zoo! komt gij ook uit den hoek?" zeide Suzanna: "neen! dan is het geen
+gelijke partij meer! want of ik Jetje al te hulp roep, die weet ik te
+voren, dat mij altijd afvalt."</p>
+
+<p>"Die overtuiging bewijst niet veel voor de deugdzaamheid van uwe zaak,"
+zeide Henri&euml;tte.</p>
+
+<p>"Zeer nederig aangemerkt," zeide Suzanna.</p>
+
+<p>"En ontegenzeggelijk waar," voegde ik er bij: "want Mejuffrouw Blaek kan
+zeker nooit een zaak voorstaan dan die billijk en rechtvaardig is."</p>
+
+<p>"'t Is jammer Jetje! dat wij in een rijtuig zitten," zeide Suzanna:
+"anders zoudt gij zeker opstaan en nijgen, om voor zulk een fraai
+compliment te bedanken."</p>
+
+<p>"O! ik weet bij ondervinding, dat Mijnheer zeer mooie complimenten kan
+maken," antwoordde Henri&euml;tte, den toon van terughouding hernemende, die
+mij zoozeer griefde.</p>
+
+<p>"Waarlijk!" zeide Suzanna: "nu dan hebt gij, niettegenstaande uw korte
+kennismaking, al meer goede hoedanigheden in mijn broeder ontdekt dan
+ik: want ik had er hem nog niet op betrapt; maar dat geeft hoop op de
+toekomst."</p>
+
+<p>"Maar vertel mij toch," zeide Tante, die half naar dit laatste gedeelte
+van het onderhoud geluisterd had en half gesnuffeld in een paar nieuwe
+Engelsche boeken, die zij mede naar buiten nam: "waar en hoe hebt gij
+elkander meer gezien? en laat dat gehakketeer toch eens varen."</p>
+
+<p>Ik voldeed met weinige woorden aan haar verzoek; maar, in weerwil van
+Tantes vermaning en hoe kort mijn verhaal ook ware, het haalde mij
+ettelijke zetten en spotternijen van Suzanna op den hals, die nu eens
+beweerde, dat ik een mannetje van zout ware en voor een klein
+regenbuitje vreesde; dan weder, dat ik den regen slechts als een
+voorwendsel had aangegrepen, om te zien; welke Juffer in den koepel zat;
+dan, dat ik al zeer vrijpostige manieren had opgedaan om mij zoo in te
+dringen op een plaats, waar ik niets te maken had, enz. Wat Henri&euml;tte
+betrof, deze scheen te lijden onder dit gesprek en antwoordde slechts
+met ja en neen op de vragen, welke te dier gelegenheid tot haar gericht
+werden, zoodat Tante haar houding begon op te merken en haar vroeg of
+haar iets deerde, of het haar ook tochtte, of zij ook van plaats wilde
+ruilen enz. Suzanna, die wel bemerkte, dat het hem daar niet zat, doch
+de reden van Henri&euml;ttes handelingen volstrekt niet verklaren kon, werd
+van zelf stil en zag mij zijdelings met eenige ongerustheid aan. Ik was
+zelf ook lang niet op mijn gemak; maar, al mijn vermogens inspannende,
+trachtte ik het zooverre te brengen, dat ik een andere wending aan het
+onderhoud gaf en begon het een en ander over mijn reizen te vertellen.
+Suzanna, die mijn oogmerk raadde, hielp mij dezen keer trouw voort.
+Tante begon belang te stellen in hetgeen ik mededeelde: haar verbeelding
+raakte met haar tong aan het wedrennen: en Henri&euml;tte zelve, schoon
+altijd min of meer schoorvoetende, mengde zich nu en dan in het gesprek,
+glimlachte zelfs bij wijlen, doch verviel, telkens wanneer ik haar
+bepaaldelijk toesprak, weder in haar afgepaste, koel beleefde houding.
+Zoo duurde het, totdat wij aankwamen te 's Gravenland en het hek van
+Heizicht binnenreden.</p>
+
+<p>"Komt kinderen!" zeide Tante, zoodra het rijtuig had stilgehouden voor
+de prachtige stoep, waarvan elke trede met kostelijke bloemgewassen
+prijkte: "nu moet gij u zien te vermaken tot den etenstijd: want ik zie
+daar al dezen en genen, met wien ik het een en ander te behandelen heb:
+en ik vrees, dat mij de tijd zal ontbreken, om voor den eten met u op
+den dril te gaan."</p>
+
+<p>Wij zagen, dat zij gelijk had; want het voorhuis stond vol lieden, die,
+met den hoed in de hand en onder beleefde buigingen, de eigenares van
+Heizicht opwachtten. Daar was de timmerman van het dorp, met wien zij in
+onderhandeling moest treden over den aanbouw van eenige nieuwe hokken
+voor de pauwen en fazanten: de metselaar, die een steenen wal voor den
+nieuwen achthoekigen vijver maken zou: de schilder, die een nieuwe verf
+zou geven aan het zomerhuisje, zonder nog te gewagen van eenige
+leveranciers uit Utrecht en Weesp, die zij besteld had en te woord moest
+staan. Zij trad dan ook terstond in een zijvertrek, zonder zich den tijd
+te gunnen van zich van hoed en mantel te ontdoen, en wenkte een der
+aanwezige personen toe, haar te volgen. Wat de jonge dames en mij
+betrof, wij begaven ons naar de kamers, welke wij betrekken moesten, en
+waar de dienstboden ons goed brachten, en maakten ons toilet in
+behoorlijke orde. Ik althans besteedde daaraan meer tijd en zorg dan
+ooit te voren mijn geval was geweest: 't zij, dat ik verlangde wat knap
+voor de oogen van Mejuffrouw Blaek te verschijnen, en een beter figuur
+te maken, dan toen ik in mijn nat en versleten gewaad op Guldenhof voor
+haar opdaagde, 't zij, dat de onaangename gewaarwording, die haar
+koelheid bij mij verwekt had, mij belette den noodigen spoed te maken.
+Zooveel is zeker, dat, toen ik geheel gekleed en in orde voor den dag
+kwam en het huis uittrad om de balsemende buitenlucht te genieten, ik
+mijn zuster reeds kant en klaar vond en druk bezig om een ruiker te
+maken.</p>
+
+<p>"Te deksel!" zeide Suzanna: "dat toilet heeft lang geduurd. Gij ziet er
+uit, of gij uit een doosje kwaamt. En dat alles ter eere van Jetje
+Blaek? Dan vrees ik, dat gij vergeefsche moeite doet; want ... maar zeg
+mij toch, Ferdinand! zonder gekscheren, is er iets tusschen u beiden
+voorgevallen? want ze wilde u nauwelijks te woord staan, en keek bij
+wijlen zoo zuur, gelijk ik haar nog nooit heb zien doen." Dit zeggende
+hadden de oogen mijner zuster, anders zoo spotacbtig en vroolijk een
+uitdrukking van belangstelling, die mij wel bewees, hoe lief zij mij
+innerlijk had, en hoe het haar hinderen zoude, indien ik door haar
+vriendin niet naar verdiensten behandeld werd.</p>
+
+<p>"Hoor eens, Santje!" antwoordde ik: "ik kan u thans niet alles zeggen;
+maar zoo gij mij verplichten wilt, doe dan uw best en maak, dat ik, al
+ware het maar een paar minuten, haar alleen spreke: en ik twijfel niet,
+of alles zal wel in 't effen komen. Ikzelf gevoel insgelijks behoefte om
+op een goeden voet met haar te blijven."</p>
+
+<p>"Maar Ferdinand!" zeide zij, groote oogen opzettende: "nu! gij zult mij
+dat wel nader ophelderen ... mij dunkt, dat gij in dat uurtje, op
+Guldenhof doorgebracht, uw tijd niet verloren hebt."&mdash;En zij keek weer
+even schalksch als gewoonlijk.</p>
+
+<p>Op hetzelfde oogenblik werd ons gesprek afgebroken door de verschijning
+van Henri&euml;tte aan de voordeur, waar zij staan bleef, als in beraad of
+zij zou naderen of terugkeeren; maar mijn zuster riep haar toe, of zij
+niet mede eens rond zou wandelen: en met langzame schreden kwam zij de
+stoep af.</p>
+
+<p>"Kom! "zeide Suzanna, haar onder den arm nemende: "wij zullen ruim den
+tijd hebben, de plaats rond te gaan, eer Tante heeft afgedaan. Laat ons
+dit laantje ingaan: ik heb u heel veel te vertellen, en Ferdinand mag
+meeloopen, mits hij niet luistere."</p>
+
+<p>Wij draaiden een zijlaan in, en de twee jonge dames begonnen met
+elkander te fluisteren, terwijl ik er naast liep, al bij mijzelf
+peinzende, wanneer de gelegenheid, waar ik naar verlangde, zich zou
+opdoen. Eensklaps stond Suzanna stil: "Wat ben ik toch een loszinnige
+meid," zeide zij: "daar heb ik mijn zakdoek op het toilet laten liggen:
+wacht! ik ben dadelijk terug." En zonder meer keerde zij zich om, en
+liep, vlug als een hinde, weder huiswaarts, ons toeroepende, dat wij
+maar langzaam zouden opwandelen, dat zij ons wel zoude inhalen.</p>
+
+<p>"Maar Santje!... wil ik niet met u gaan?" riep Henri&euml;tte haar achterna,
+en was reeds van zins haar te volgen.</p>
+
+<p>"Blijf maar! Ferdinand zal u niet opeten," zeide Suzanna van verre: en
+Henri&euml;tte, ziende, dat er niets anders opzat, bleef stilstaan en trok
+met de punt van haar zonnescherm figuren in het zand.</p>
+
+<p>Ik stond een poos als versteend: en nu de list van mijn goede zuster mij
+de gelegenheid verschafte, naar welke ik een oogenblik te voren
+reikhalzend uitzag, was het mij, alsof ik nooit in staat zoude zijn,
+daar een goed gebruik van te maken. Ik was als met botheid en stomheid
+geslagen en ik voelde, dat ik beefde. Eindelijk zamelde ik al mijn moed
+bijeen en met een flauwe stem stamelde ik de navolgende woorden uit:</p>
+
+<p>"Mejuffrouw! ik weet niet of ik mij bedrieg; maar ik geloof, dat ik
+onwillekeurig uw ontevredenheid heb opgewekt."</p>
+
+<p>Zij zag mij eenigszins verrast aan; doch haar vorige houding weder
+hernemende, antwoordde zij op een onverschilligen toon:</p>
+
+<p>"Ik weet niet, Mijnheer! welk recht ik zou hebben om ontevreden op u te
+zijn."</p>
+
+<p>Het ijs was gebroken en ik moest voortgaan, wilde ik niet als een
+botmuil worden aangemerkt: "Ik geloof," zeide ik, "dat Mejufvrouw Blaek
+verheven is boven hetgeen men grilligheid noemt.... Heb ik mij slechts
+ingebeeld, dat UEd. heden, nu ik bij u bekend ben, in het gezelschap van
+mijn betrekkingen, mij ... kortom ... mij minder vriendelijk behandelt,
+dan toen ik mij op Guldenhof bevond?"</p>
+
+<p>"UEd. kan het oogmerk niet hebben om mij te beleedigen?" zeide zij, mij
+ernstig aanziende.</p>
+
+<p>"God weet, dat dit de laatste mijner gedachten zoude zijn: en ik verwerp
+alle dergelijke uitleggingen mijner woorden. Maar ik bedrieg mij niet:
+er is iets voorgevallen ... men heeft mij bij u in een kwaad daglicht
+doen voorkomen."</p>
+
+<p>"Mijnheer!... ik weet niet ... maar het schijnt of ik een verhoor moet
+ondergaan," zeide zij, kennelijk ontevreden.</p>
+
+<p>Ik begon te begrijpen, dat zij toch niet voor de reden van de
+verandering in haar gedrag te mijwaart zou uitkomen, en besloot er dus
+zelf op te zinspelen, terwijl ik, nu eens aan den gang zijnde en mijne
+eer op het spel ziende, met meerderen moed en warmte aldus voortvoer:</p>
+
+<p>"Hoe kunt gij mij dus kwellen en een ongunstige wending geven aan al wat
+ik zeg? Laatstleden Woensdag op Guldenhof hadden wij op zulk een
+aangename wijze kennis gemaakt en waren op zulk een gullen, vroolijken
+voet van gemeenzaamheid gekomen, die mij zooveel zoets en genoeglijks
+voor de toekomst beloofde: en thans wilt gij mij nauwelijks met een
+antwoord verwaardigen.... Wat zeg ik? reeds toen UEd. mij eergisteren te
+Muiden voorbijreed, was uw groet zoo kort...."</p>
+
+<p>"Mijnheer!" riep zij verrast uit, terwijl ik in haar oogen haar
+verontwaardiging las en haar verbazing, dat ik van die ontmoeting gewag
+durfde maken.</p>
+
+<p>"Of is het wellicht die ontmoeting zelve," vervolgde ik, "welke bij u
+tot verkeerde oordeelvellingen omtrent mij heeft aanleiding
+gegeven?&mdash;UEd. zwijgt!"</p>
+
+<p>"Inderdaad, ik weet niet, wat ik antwoorden zal," zeide zij, na eenige
+aarzeling: "ik ben uwe zedenmeesteresse niet, het is mij natuurlijk
+onverschillig met wie UEd. omgaat...."</p>
+
+<p>Het hooge woord was er uit, en ik zegende mijn besluit om een verklaring
+uit te lokken.</p>
+
+<p>"Veroorloof mij, de overtuiging te behouden," zeide ik, "dat die
+ontmoeting alleen u niet tegen mij zoude hebben ingenomen, en dat uw
+Heer Neef, wien ik te Naarden ontmoette, en die zelf wellicht te mijnen
+opzichte door den schijn misleid werd, UEd. gedachten heeft ingeboezemd,
+die het mijn plicht is, u te ontnemen."</p>
+
+<p>Henri&euml;tte werd bleek en een traan glinsterde in haar oog: ik zag, dat ik
+juist geraden had.</p>
+
+<p>"Ik ben eerst een paar dagen bij de mijnen terug," vervolgde ik, "en er
+ligt mij veel aan gelegen, dat mijn goede naam ongekrenkt blijve. Vooral
+stel ik er prijs op, dat UEd. mij niet verkeerd beoordeele. Zoude UEd.
+weigeren, aan mijn woorden geloof te slaan, wanneer ik u als man van eer
+verklaar, dat ik de Juffer, met wie ik mij toen bevond, geheel bij
+toeval heb ontmoet, dat zij mij niets is, en dat er tusschen haar en mij
+geene andere betrekking bestaan heeft, dan die de gestrengste
+zedelijkheid zoude kunnen veroorloven? Ware dit anders, zou ik dan
+schaamteloos genoeg zijn geweest om dit gesprek te beginnen? Had ik niet
+veeleer gezwegen en gebloosd?"</p>
+
+<p>"Mijnheer!" hernam zij, na eenige oogenblikken zwijgens: "er rustte
+hoegenaamd geen verplichting op u, mij rekenschap van uwe daden te
+geven. Het is waar, men heeft mij verteld ... ik heb gedacht ... om 't
+even wat. Ik beken, ik heb u niet beleefd behandeld..., en dat was
+verkeerd van mij, ik verzoek verschooning daarvoor."</p>
+
+<p>"In 's hemelsnaam!" riep ik verheugd uit: "spreek toch niet van
+verschooning vragen, de schijn was tegen mij ... en ik ben het, die u
+vergiffenis moet afsmeeken voor de onbescheidenheid, waaraan ik mij heb
+schuldig gemaakt."</p>
+
+<p>"Welaan!" zeide zij, met een bekoorlijken glimlach, "dan zullen wij ons
+maar over en weer <i>quitte</i> rekenen en over dat lastige geval niet meer
+denken."</p>
+
+<p>"Gij geeft mij het leven weder," riep ik: en tevens de lieve hand
+aanvattende, waarmede zij zich steelsgewijze de oogen had afgedroogd,
+drukte ik er een eerbiedigen kus op.</p>
+
+<p>"Ei zoo!" riep Suzanna, die huppelende en in de handen klappende kwam
+aangeloopen: "uit welk land hebt gij die manieren medegebracht?"</p>
+
+<p>"Wel Santje!" zeide Henri&euml;tte, rood wordende: "ik dacht, dat gij nooit
+terug zoudt komen."</p>
+
+<p>"Hoort gij, Broertje!" zeide Suzanna: "gij schijnt het talent nog niet
+te bezitten om iemand den tijd kort te doen vallen."</p>
+
+<p>"Wie zegt, dat Mejuffrouw mij vergunnen wil, zulks te beproeven," zeide
+ik lachende.</p>
+
+<p>Suzanna keek mij zijdelings aan en trok uit de opgeruimdheid van mijn
+gelaat de juiste gevolgtrekking, dat ik naar wensch geslaagd was:
+terwijl zij hiervan nog nader de zekerheid bekwam, toen zij op onze
+verdere wandeling bespeurde, dat Henri&euml;tte een zeer minzamen toon jegens
+mij aannam, als wilde zij haar koelheid van dien morgen weder goedmaken.
+Wat mij betrof, ik was door dezen aangenamen omkeer zoo verrast en
+gevoelde mij zoo innerlijk gelukkig, dat ik er stil van werd en mij
+zelfs kwalijk verdedigde tegen de plagerijen van Suzanna, die mij
+beschuldigde een druiloor te zijn, en een zeer slecht gezelschap voor
+jonge dames. Ik begon op het laatst zelf te gelooven, dat zij gelijk
+had, en dat ik een mal figuur maakte. Ik bedroog mij echter: en met een
+weinig meer ondervinding in liefdezaken zoude ik geweten hebben, dat een
+welopgevoed en weldenkend jong meisje zich meer gestreeld gevoelt,
+wanneer iemand, die haar zijn hof maakt, zich in haar tegenwoordigheid
+bedeesd en ingetogen betoont, dan wanneer hij zijne gewone luchthartige
+vroolijkheid bewaart. In het laatste geval toch kan zij wanen, dat hij
+slechts aan zich zelven denkt: in het eerste, dat haar tegenwoordigheid
+hem in ontzag houdt: en het kan niet missen, of deze gedachte moet
+streelend zijn voor haar eigenliefde,</p>
+
+<p>Doch er was nog een reden, welke mij stil maakte en, zelfs in het
+bijzijn van de bevallige Henri&euml;tte, stof gaf tot overdenkingen, die haar
+niet betroffen. Al pratende en wandelende waren wij tot aan het
+achterste gedeelte der hofstede geraakt. Wij volgden een smal en net
+opgeharkt laantje, dat rondliep om een vrij aanzienlijk stuk weiland,
+waarvan het door een doornenhaag was afgescheiden, terwijl aan de andere
+zijde een elzenschering en greppel de uiterste grenzen afteekenden, die
+het buitengoed scheidden van de onbebouwde heide, tusschen de niet
+overal even dichte takken dier elzen kreeg men nu en dan den toren van
+Naarden en de omgelegen bosschen in 't oog: en het gezicht van het een
+en ander bracht, gelijk zich begrijpen laat, herinneringen bij mij
+teweeg, nog te versch en te krachtig, om die zoo opeens te kunnen
+verbannen. Aan het einde van dit laantje bevond zich een bergje (gelijk
+men een kleine onevenheid van den grond noemde, door het aanbrengen van
+plaggen opgehoogd) en daarop een groote groen geschilderde zitbank, die
+in den vorm eener halve maan rondliep, en gelegenheid gaf, om onder het
+lommer van een fraaien treur-esch uit te rusten en een niet onbevallig
+landgezicht te beschouwen. Immers, wanneer men naar de buitenzijde zag,
+weidde het oog over de uitgestrekte heide, met paarse bloemen overdekt
+en waarboven die dunne wasem golfde, die zich altijd bij heeten
+zonneschijn vertoont. Kortbij was een gedeelte van den barren grond
+afgezand en terwijl het bovenste gedeelte van den daardoor ontstanen
+heuvel, op het tijdstip, toen wij daar ter plaatse kwamen, met eene
+kudde lammeren bedekt was, die aan het landschap eenige levendigheid
+bijzette, stuitten de heete zonnestralen op den benedenkant en deden het
+witte zand schitteren met een verblindenden glans. Wanneer men de
+vermoeide oogen van daar afwendde, kon men die binnenwaarts laten
+uitrusten op het hooge dennenbosch, dat aan den voet van het bergje
+begon en waar onderscheidene paden en watertjes op een schilderachtige
+wijze doorheen kronkelden,&mdash;of op de nog donkerder beuken, die, verder,
+hun zware en weelderige takken spreidden over een vrij breed water,
+hetwelk aan de eene zijde van het weiland liep. Heerlijk was de
+terugspiegeling van het loof in het heldere nat, waarvan de kalme
+oppervlakte niet verbroken werd dan door de kringen, welke nu en dan
+daarin gevormd werden door den koning onzer binnenwateren, den vratigen
+snoek, of door eenige schoone lakenveldsche koeien, die met een statigen
+tred het weiland verlieten om koelte en schaduw in den frisschen plas te
+zoeken; maar, eens daarin gekomen, zoo stil en onbeweeglijk bleven,
+alsof zij een bekwamen schilder stonden af te wachten, die hem met zijn
+kunstpenseel op het doek zoude vereeuwigen. Maar wat geen penseel zoude
+hebben kunnen teruggeven, was de verrassende uitwerking der
+zonnestralen, die, hier en daar zich een weg banende tusschen de breede
+takken, door de oppervlakte des waters heen op den zandigen bodem
+afstuitende, al de kleuren van den regenboog in ontelbare mengelingen te
+voorschijn riepen.</p>
+
+<p>Terwijl wij, op ons gemak ne&ecirc;rgezeten, ons in deze beschouwing
+verlustigden, en het verkwikkende genot van de vrije natuur, gepaard met
+de aangename gewaarwording van uit te rusten na eene vrij verhittende
+wandeling, ons alle drie in een stille en weldadige stemming gebracht
+had, hoorden wij opeens in de nabijheid roepen en praten en herkenden
+weldra de stem van Tante Van Bempden, die zich beurtelings uitzette om
+hop! hop! te roepen en dan weder een min schellen toon aansloeg en een
+onderhoud scheen voort te zetten met iemand, die haar vergezelde. Wij
+stonden op, ofschoon slechts langzaam; want ik geloof, dat geen van ons
+tevreden was van in zijn mijmeringen gestoord te worden: wij
+beantwoordden het hop! hop! met al de kracht onzer longen en begaven ons
+intusschen naar het dennenbosch, waaruit het geluid scheen voort te
+komen, en waar wij weldra Tante gewaarwerden, in gesprek met een kloeken
+landman, wien ik terstond herkende voor den man, dien ik in de Soester
+herberg ontmoet had en onder den naam van Baas Roggeveld heb ten
+tooneele gevoerd.</p>
+
+<p>"Zoo! eindelijk gevonden?" zeide Tante, terwijl zij ons naderde, "gij
+laat mij ook mooi loopen. Kunt gij <i>nog</i> verder gaan?"</p>
+
+<p>"Wel Tante-lief!" zeide Suzanna: "wie had ooit kunnen denken, dat UEd.
+ons zoudt komen opzoeken? Er stonden zooveel menschen om u heen, dat ik
+mij overtuigd hield, al bleven wij een uur weg, u nog bezig te vinden."</p>
+
+<p>"Neen! dat hebben wij spoediger afgehandeld," zeide Tante: "en dan, de
+meeste dier <i>besognes</i> zijn gaandeweg geschied. Daar is Baas Roggeveld,
+die had ook al lang afgedaan gehad, indien hij zoo stijf niet op zijn
+stuk stond, om mij zijn koeien eens zoo duur aan te willen smeren als
+het vorige jaar."</p>
+
+<p>"Mevrouw dolt er altijd mee," zeide Roggeveld, grinnikende en het hoofd
+schuddende: "eens zoo duur! nou kaik! in dat geval! twaalfhonderd gulden
+de tien! 't is twintig gulden meer per stut dan in 't leste jaer, dat 's
+waer; maer in dat geval, wil ik ereis zeggen, het binnen er ook biestjes
+naer. Die van verleden zeumer vielen een beetje mager; maar deuze mostje
+ereis voelen, in dat geval! zoo modderig als klinkklare butter: ik wed,
+je heit ze in je hiele land zoo niet staen, wil ik er ereis zeggen."</p>
+
+<p>"Neen! dat geloof ik ook," zeide Suzanna: "dat kan Tante niet
+tegenspreken."</p>
+
+<p>"Hoe heb ik het met u, Santje!" zeide Tante: "wat weet gij van koeien
+af?"</p>
+
+<p>"Ik weet alleen dat de man letterlijk gelijk heeft," zeide Suzanna:
+"want in uw heele land staan geen koeien: zij staan alle in 't water."</p>
+
+<p>"Nou kaik! in dat geval, w&uuml; ik ereis zeggen," zeide Baas Roggeveld,
+recht in zijn schik met deze aardigheid: "daar het de Juffer Tante toch
+ereis beet 'ehad."</p>
+
+<p>"Of jou, Baas Roggeveld," zeide Tante, "maar dat is hetzelfde: ik betaal
+toch niet meer dan verleden jaar. Gij weet, ik ben een vaste klant van
+u: en 't vee is anders van 't jaar niet duur."</p>
+
+<p>"Dat is 't net niet," antwoordde de landman; "ofschoon het er dan naer
+is ook: jae kaik, als je ander slag van biesten hebben wou, die kon je
+krijgen te kust en te keur: en veur weinig geld ook; maer, in dat geval,
+wil ik ereis zeggen, 't is maer omdat je op 't soort bent 'esteld, van
+niet as lakenveldsche te willen hebben: en dan had je reis motten zien,
+hoe weinig er van te krijgen zijn. 't Is niet, as of ie ze veur een
+vasten merktprijs kunt koopen: maar je mot ze zoo bij een occasie
+treffen: en wil je wel eleuven, dat ik er heel veur naer Alfen heb
+motten rijen, omdat ik hoorde dat er een boer weunde, die er een paer
+'efokt had? Jao! vraeg het maer aan Meneer, die zal ook wel weten, dat
+het zoo gemakkelijk niet is, in dat geval."</p>
+
+<p>"Wat ik er van weet," zeide ik, mij met mijn hoed in 't aangezicht
+waaiende, opdat hij mij niet herkennen zou, "is, dat gij ze voor fl 80
+'t stuk gekocht hebt van Peer de Groot en er dus een aardig sommetje aan
+verdient."</p>
+
+<p>"Wel haegels kaik ereis!" zeide Roggeveld, groote oogen opzettende: "nou
+in dat geval wil ik ereis zeggen...."</p>
+
+<p>Maar hij zeide niets; doch bleef mij verbaasd staan aangapen.</p>
+
+<p>"Hoe kunt gij dat weten, Neef?" vroeg Tante, insgelijks niet weinig
+verwonderd.</p>
+
+<p>"Ja Tante! ik ben zoo wat half een toovenaar," zeide ik, lachende, "maar
+laat hij het maar ontkennen, als hij durft." En, niet verlangende mij
+aan een herkenning bloot te stellen, welke tot het weder ophalen van
+vroegere tooneelen aanleiding geven kon, draaide ik mij om en haalde
+voor Henri&euml;tte, die, waarschijnlijk weinig belang stellende in dit
+gesprek, een eind vooruitgeloopen was en begeerig opzag naar eenige
+hoogwassende kamperfoelie, den tak naar beneden, dien zij niet bereiken
+kon.</p>
+
+<p>Wij waren langzamerhand een uithoek der plaats genaderd, waar een open
+hek op een buitenweg bracht. Deze plek was bijzonder wild, en met een
+menigte heestergewassen begroeid; maar wat er den meesten roem aan gaf,
+waren twee eikeboomen van ongemeene grootte, die aan weerskanten eener
+vervallene schaapskooi stonden. De eene, door storm of onweder van zijn
+kruin beroofd, scheen door zijn dikte te vergoeden, wat hij aan hoogte
+verloren had, en zijn zware armen waren met het dichtste loof bedekt; de
+andere droeg minder bladeren, en had een holte in den tronk; maar
+verhief zich nog altijd statig naar boven. Tante Van Bempden had, niet
+oneigenaardig, dezen met den naam van <i>Philemon</i>, en genen met dien van
+<i>Baucis</i> gedoopt.</p>
+
+<p>Op deze plek hield Tante stil en voegden wij ons bij haar.</p>
+
+<p>"Nu, zooals gezegd is, Baas Roggeveld!" zeide zij: "vijftien gulden meer
+dan in 't voorleden jaar wil ik voor 't stuk wel geven; maar ook niet
+meer."</p>
+
+<p>"'t Is warentig wat te krap," antwoordde hij: "maer in dat geval, wil ik
+ereis zeggen, as het zoo mot, dan mot het. Maer dat ik er op verdienen
+zou, zoo as die jonge Heer daer zeit, dat heit ook al niet over; maer 't
+is net krek of ik jou ken," vervolgde hij, mij aanziende en zich den kop
+krabbende.</p>
+
+<p>"Dat is mijn neef," zeide Tante: "misschien hebt gij hem hier wel
+ontmoet voor een jaar of wat."</p>
+
+<p>"Dat kan wel 'ebeuren," zeide Roggeveld, terwijl hij nogmaals den blik
+op mij sloeg en de uitdrukking van zijn gelaat bewees, dat hij niet
+volkomen met deze verklaring tevreden was: "maer zeg ereis Mevrouw!"
+vervolgde hij, alsof hem eensklaps iets te binnen schoot: "mag ik wel
+zoo vrij zijn, in dat geval, om je ietwes te vragen?"</p>
+
+<p>"Wat is er van uw dienst?" vroeg Tante.</p>
+
+<p>"Ik zou wel ereis vragen, in dat geval, wil ik zeggen, of de Czaar van
+Rusland weer in het land is."</p>
+
+<p>"Wel neen!" was het antwoord: "hoe komt gij daar aan?"</p>
+
+<p>"Nou kaik! Hoe kunnen zij de menschen dan zoo foppen?" en hij gaf een
+verhaal van 't voorgevallene te Soest, hetwelk ik achterlaat, daar het
+niemand vermaken zoude, dit tweemaal te hooren, doch waarin onze dames
+ongemeen veel behagen schepten.</p>
+
+<p>"Men heeft u een kool gestoofd," zeide Tante: "maar het schijnt met een
+goed oogmerk te zijn geschied."</p>
+
+<p>"Ja! dat mag wel zoo!" zeide hij; "in dat geval. Maer is het waer, dat
+zij het huisje, waar Czaar Peter te Zaandam in 'ewoond heit, niet meer
+verhuren, maar laten het leeg staan?"</p>
+
+<p>"Wel natuurlijk," zeide Tante.</p>
+
+<p>"Nou kaik! hoe kan een mensch zoo teugens zen aigen zelvers wezen?" riep
+hij in verbazing uit: "geen geld te trekken van een huisje! Neen! as het
+zoo most wezen met de weuning, die ik hier op 's Gravenland heb staen,
+die ik van mijne vrouws mortje ge&uuml;rven heb, weet je, of aigenlijk men
+vrouw dan, wil ik ereis zeggen, dan verkoft ik het gauw, in dat geval."</p>
+
+<p>"En gij zoudt gelijk hebben," zeide Tante: "maar die menschen te Zaandam
+hebben ook gelijk; daar zij meer verdienen met het huisje te laten zien
+dan er huur van te trekken."</p>
+
+<p>"Wel kaik! ze kosten het iene doen en het a&ecirc;re niet laten," zeide
+Roggeveld: "maer ik wou toch wel ereis weten, in dat geval, wat er aan
+zoo'n huisje meer te zien is as an en a&ecirc;r."</p>
+
+<p>"Maar <i>&agrave; propos</i>!" zeide Tante: "wie is die Monsieur Weerglas, aan wien
+gij uw huisje verhuurd hebt?"</p>
+
+<p>"Wattie doet, weet ik niet, maer hij heit splint en betaelt op zen tijd.
+'t Is nog een jong gezel en hij weet aerdig te praeten. Hij gaet wat
+deftig 'ekleed ook Zundags."</p>
+
+<p>"Een jong gezel, die deftig gekleed gaat en geen handwerk uitoefent!"
+zeide Tante, het hoofd schuddende: "ik hoop maar, dat daar niets achter
+schuilt."</p>
+
+<p>"Ja! in dat geval, wil ik ereis zeggen," zeide Roggeveld eenigszins
+onthutst: "as er ietwes after school, had ie gauw bij mij afedaan: maar
+dat's tot darentoe. Nou Mevrouw! zoo as 'ezeid is; morgenavond kom ik
+toch hier met de vrouw om de kermis te zien, in dat geval zal ik de
+koeien Maandagavond of Dinsdag-ochtend hier bezurgen."</p>
+
+<p>"In dat geval zal ik ze hier verwachten," zeide Tante: en de landman
+wandelde na herhaalde groete het hek uit, terwijl wij den terugtocht
+aannamen, daar de bengel reeds voor den eten luidde. Wij spoedden ons
+naar huis, waar wij weldra aan den disch een paar heerlijke tarbotten
+zagen rooken. Na het middagmaal nam Tante mij ter zijde, om mij te
+onderhouden over de nieuwe betrekking, welke ik in het huis Van Bempden,
+Van Baalen &amp; Co. ging vervullen. Daar dit gesprek echter van een geheel
+mercanti&euml;elen aard was, zal ik er hier geen gewag van maken, zoomin als
+van hetgeen verder dien avond voorviel, en waarvan ik mij alleen
+herinner, dat ik smoorlijk verliefd naar bed ging.</p>
+
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+
+<h3><a name="chap16" id="chap16"></a>ZESTIENDE HOOFDSTUK.</h3>
+
+<h4>WAARIN VERHAALD WORDT, WIEN FERDINAND IN DE KERK ZAG: EN WELKE GASTEN OP
+HEIZICHT KWAMEN ETEN.</h4>
+
+
+<p class="p-one">Het ontbijt vond ons den volgenden morgen allen kant en klaar om ons
+naar de kerk te begeven. Hetzij, dat de dorpsklok verzet was, hetzij dat
+de koetsier te laat met het rijtuig voor was gekomen, de Predikant was
+reeds op stoel, toen wij het Godshuis binnentraden. Geheel vervuld door
+de troostrijke gedachte, dat ik, na zoolang uitlandig te zijn geweest,
+mij weder voor het eerst in een Vaderlandsche kerk bevond, hield ik mij
+alleen met den plechtigen eeredienst bezig, zonder, gelijk wellicht
+geschied zou zijn, indien ik vroegtijdig, bij het aangaan, of minder
+opgewekt ter kerke gekomen ware, mij met de aanwezigen te bemoeien. Toen
+echter de Predikant het eerste deel zijner rede ten einde had gebracht,
+en de gemeente van deze gelegenheid gebruik maakte om naar gewoonte te
+hoesten en zich te snuiten, liet ik even den blik over de vergadering
+weiden en werd ik in een der meer verwijderde mansbanken iemand gewaar,
+dien ik verre was te dezer plaats te verwachten, en dien ik tot mijn
+verbazing herkende voor het hoofd der drie struikroovers, die mij hadden
+aangerand: den zoo gevreesden Zwarten Piet, nog deftiger gekleed dan
+toen ik hem op den weg zag. Zijn oogen ontmoetten de mijne:
+waarschijnlijk had hij mij reeds vroeger opgemerkt: hij knikte mij,
+vriendelijk, doch bijna onmerkbaar, toe, lei den vinger op den mond, als
+wilde hij mij stilzwijgendheid aanbevelen, en zag toen weder aandachtig
+den leeraar aan.</p>
+
+<p>Deze zonderlinge ontmoeting bracht, gelijk men denken kan, geen kleine
+ontroering bij mij te weeg, en ik raakte geheel uit de stemming, waarin
+ik mij bevond: zoodat ik in het eerst buiten staat was, eenige
+oplettendheid te schenken aan de woorden van den Predikant, die mij als
+ijdele klanken in de poren gonsden, zonder dat mijn hart die gevoelde of
+mijn verstand die bevatte: ik kon niet nalaten het oog gedurig op den
+straatroover te werpen, die het zijne daarentegen onafgebroken op den
+Predikant bleef vestigen, als ware hij bevreesd geweest, dat hem een
+woord zou ontsnappen. In den beginne schreef ik zijn houding aan
+goddelooze huichelarij toe; maar weldra bleek mij, dat ik verkeerd
+oordeelde. Het zou dien avond, gelijk ik reeds met een woord heb doen
+verstaan, kermis zijn op 's-Gravenland: en, als men weet, zijn de
+Predikanten bij die gelegenheid gewoon, zoodanige stoffen te kiezen, als
+welke zij geschikt achten om er gepaste vermaningen en waarschuwingen
+uit te putten tegen alle soort van losbandigheid, dronkenschap en
+ontucht, waartoe dergelijke volksfeesten niet dan te vaak aanleiding
+geven. Zoodanige kermispreeken, hoe nuttig en betamelijk ook, voor
+zooverre zij bestemd zijn om indruk te maken op de dorpelingen, ten wier
+behoeve zij worden opgesteld, boeien doorgaans minder de aandacht der
+meer aanzienlijken onder de toehoorders, die de kermis niet of slechts
+terloops bezoeken en zeker minder gevaar loopen van aldaar tot die
+zonden te vervallen, waartegen de stem des leeraars zoo ernstig
+waarschuwt: te meer, daar de Predikanten bij zoodanige gelegenheden nog
+wel eens gewoon zijn een oud paard van stal te halen.</p>
+
+<p>Dit was echter thans het geval niet: de leeraar was eerst sedert kort
+beroepen, en men had dus de zekerheid van, zoo niet iets
+voortreffelijks, althans iets nieuws te hooren. Doch bovendien was ik
+reeds bij den aanhef aangenaam verrast geweest door den ernst en de
+sierlijkheid zijner voordracht, en door de verstandige wijze, waarop hij
+zijn onderwerp behandelde. Het leerstellige en uitlegkundige slechts
+even aanroerende, legde hij er zich voornamelijk op toe, om indruk te
+verwekken en zijn toehoorders door treffende voorbeelden, door
+ontzettende schilderingen en door krachtige toespraken te schokken,
+overtuigd, dat zoo de leer, welke bij gewone gelegenheden wordt
+gepredikt, meer duurzaam werken moest, die, welke hij thans verkondigde,
+meer dadelijk uitwerkselen moest teweegbrengen.</p>
+
+<p>Het was dan, toen in het tweede deel zijner rede de Predikant een
+treffend tafereel ophing van de vreeselijke gevolgen, welke, zoo in dit
+leven als hiernamaals, de zonde met zich sleept, dat ik de duidelijkste
+bewijzen zag, hoe de aandacht van den struikroover geen veinzerij was.
+Zijn oogen begonnen in tranen te zwemmen, zijn boezem hijgde, en hij
+scheen zoodanig door zijn aandoeningen overstelpt, dat hij eindelijk het
+gelaat op den voor hem liggenden bijbel voorover boog en het, hoorbaar
+snikkende, met beide handen bedekte. O! dacht ik bij mijzelven, indien
+eens het goede zaad bij dezen man in vruchtbaren akker gevallen ware, en
+hij zich bekeeren mocht van den slechten weg, dien hij is ingeslagen!
+Welk een zegepraal zou dit voor den vromen leeraar zijn, en hoe zou hij
+juichen over het afgedoolde schaap, dat hij door Gods bijstand tot den
+eenigen Herder had teruggebracht!&mdash;en bij het nagebed zond ik ook het
+mijne op voor den armen boeteling.&mdash;Intusschen was ik niet weinig
+verwonderd, toen ik in het uitgaan opmerkte, dat onderscheidene
+notabelen van het dorp, waaronder de timmerman en de schilder, den man
+heuschelijk groetteden, en zelfs deze en gene hem een woord in 't
+voorbijgaan toesprak.</p>
+
+<p>Te huis gekeerd, vereenigden wij ons in de zijkamer, om aldaar de gasten
+af te wachten, die Tante ten eten genoodigd had, bestaande, behalve uit
+de beide Heeren Blaek, uit mijn nieuwen compagnon, den Heer Van Baalen,
+en uit zekeren Kapitein Pulver, die voor de firma voer. Niet lang duurde
+het, of de koets van den Heer Van Baalen kwam het hek binnenrijden. Ik
+had dezen Heer vroeger meermalen ontmoet; maar hem nooit met die
+belangstelling gadegeslagen, welke hij thans bij mij moest opwekken, nu
+het bepaald was, dat ik met hem in een nauwe betrekking zou komen en
+dagelijkschen omgang hebben. Ik was evenals de zoodanige, die, een verre
+zeereis zullende ondernemen, den persoon, die hem toevallig aan de haven
+voorbijgaat, slechts met een onverschilligen blik beschouwt, maar weldra
+hem met de grootste opmerkzaamheid gadeslaat, nu hij verneemt, dat de
+onbekende zijn reisgenoot zal wezen: en alsdan uit zijn houding, woorden
+en gebaren tracht op te maken, of hij in hem een aangenamen, dan wel een
+lastigen makker zal aantreffen.</p>
+
+<p>Op dezelfde wijze keek ik den Heer Van Baalen aan, toen ik hem, met de
+dienstvaardigheid, welke ik hem uithoofde zijner meerdere jaren en onzer
+aanstaande betrekking verschuldigd was, uit het rijtuig hielp. Ik kan
+niet zeggen, dat de eerste indruk, dien hij op mij maakte, zeer gunstig
+voor hem uitviel. Wel wist ik uit oude herinnering, dat hij een man was
+van meer dan gewone lengte, mager en droog en van geen innemend
+voorkomen; maar het scheen mij toe, als ware hij nog in lengte
+toegenomen en in vleesch verminderd: zijn bleeke, dorre tronie had een
+nog onvriendelijker uitdrukking dan voorheen: ja, toen hij, uit de koets
+gestapt, voor mij stond, deed hij mij volkomen aan een gekleed cadaver
+denken. Hij beantwoordde ternauwernood mijn eerbiedigen welkomstgroet en
+buiging, keek mij aan, alsof hij zich bij geene mogelijkheid konde
+voorstellen, wie ik toch wezen mocht, wendde zich vervolgens tot den
+koetsier, en riep dezen toe:</p>
+
+<p>"Reinier! gij zorgt dat gij precies te zeven uren weer voor zijt:
+precies te zeven uren: en gij ziet het rijtuig goed na; want ik vrees
+dat het heel wat te lijden heeft gehad: en gij brengt het bijdehandsche
+paard naar den smid en laat het opnieuw beslaan."</p>
+
+<p>Op de beide eerste bevelen had de koetsier eenvoudig: "jawel Mijnheer!"
+geantwoord; tegen het laatste vermeende hij evenwel te moeten opkomen.</p>
+
+<p>"Mijnheer!" zeide hij: "het beest is gisteren pas beslagen."</p>
+
+<p>"Ik herhaal u, gij brengt het naar den smid," zeide Van Baalen, "'t is
+of ik altijd bedienden aantref, die mij tegenspreken: ik heb duidelijk
+gehoord, dat een van die ijzers los zit: en gij komt precies te zeven
+voor," enz. Hier herhaalde bij zijne bevelen in dezelfde orde.</p>
+
+<p>"De man is punctueel," dacht ik: "en het schijnt moeilijk hem tevreden
+te stellen: in allen gevalle zal het mijne schuld zijn indien ik zijn
+begeerte niet begrijp."</p>
+
+<p>Intusschen was Kapitein Pulver, die door zijn patroon was medegenomen,
+de koets uitgesprongen ongeveer als een bom, die uit den ketel vliegt.
+Zoo de Heer Van Baalen een contrast had willen uitzoeken om met hem te
+reizen, had hij er geen beter kunnen aantreffen. Kapitein Pulver was een
+kort, dik, rond ventje, zoo zwaarlijvig, dat men zich op een afstand van
+hem plaatsen moest om zijn beenen te zien: en boven het ronde lichaam
+was een klein, rond hoofdje geplaatst, evenals een knop op een
+Delftschen trekpot.</p>
+
+<p>Beide gasten begaven zich onder mijn geleide naar de zijkamer, waar
+Tante hen verwelkomde. De Heer Van Baalen maakte bij het inkomen een
+buiging in het rond; doch zonder iemand bepaaldelijk aan te zien of toe
+te spreken, en schijnbaar geheel andere zaken in 't hoofd hebbende.
+Vervolgens haalde hij zijn horloge uit, vergeleek het met het uurwerk,
+dat in het vertrek stond, en schudde wrevelig het hoofd.</p>
+
+<p>"'t Is fataal!" zeide hij: "ik had gedacht, zoo goed op mijn tijd gepast
+te hebben: en nu is het reeds kwartier over twaalven. Maar mijn horloge
+zal wel weer mis zijn. 't Is of mij dit altijd gebeuren moet."</p>
+
+<p>"Ik weet dat UEd. een man van de klok is," zeide Tante. "Zoo uw horloge
+en deze klok verschillen, zal het wel aan de laatste haperen."</p>
+
+<p>"Of aan de wegen, die mij belet hebben, genoegzaam spoed te maken. 't Is
+of ik altijd...."</p>
+
+<p>"Hoe gaat het, Kapitein Pulver?" vroeg Tante, zonder verder naar de
+Jobsklachten van Van Baalen te luisteren, aan den goeden Schipper, die
+achter zijn patroon buigingen stond te maken en zich met een bonten
+zakdoek het zweet af te drogen, dat hem tappelings langs het voorhoofd
+liep.</p>
+
+<p>"Ik hoop dat ik geen belet doe, (zooals het mes tegen den oester zei),"
+zeide Pulver, zijn buigingen herhalende: "maar UEd. had mij zoo
+vriendelijk laten noodigen, dat...."</p>
+
+<p>"In 't geheel niet; gij zijt mij altijd welkom," zeide Tante, en zich
+wederom tot Van Baalen wendende en mij aan hem voorstellende: "ziehier
+mijn neef Ferdinand," vervolgde zij.</p>
+
+<p>"Zoo!" zeide de Heer Van Baalen, mij met een doffen en verstrooiden blik
+aanziende: "het zal mij aangenaam zijn, kennis te maken. Mag ik vragen,
+of UEd. reeds iets aan de negotie gedaan heeft?"</p>
+
+<p>"Wel Mijnheer Van Baalen! dat is een vraag!" zeide Tante: "Hoe zegt
+Rodrigue ook, Nichtje?"</p>
+
+<p>"UEd. wilt Ferdinand toch niet grootsch maken," zeide Suzanna: "door van
+hem te zeggen:</p>
+
+<div class="poem"><div class="stanza">
+<span class="i1"><i>Ses pareils &agrave; deux fois ne se font pas connoitre</i><br /></span>
+<span class="i1"><i>Et pour des coups d' essai veulent des coups de ma&icirc;tre</i>."<br /></span>
+</div></div>
+
+<p>"Is UEd. dan vergeten, hoe wij de voordeelige schikking onzer zaak met
+het huis Bertini te Livorno aan hem te danken hebben?" hernam Tante.</p>
+
+<p>"'t Is waar!" zeide Van Baalen, als uit een droom ontwakende. "Dat was
+een meesterstuk! Een zaak die mooi ingewikkeld was ook, en dat nog wel
+in een vreemd land. Gij hebt er u goed uit gered, Mijnheer Huyck!&mdash;Maar
+daar kwam eigenlijk meer rechtsgeleerdheid dan handelskennis bij te
+pas."</p>
+
+<p>"Ik twijfel niet," zeide ik, wenschende zooveel mogelijk de goede gunst
+van den man te verwerven, "of, niettegenstaande mijn mercanti&euml;ele kennis
+gering is, mijn goede wil en de voorlichting van den Heer Van Baalen
+zullen mij wel in staat stellen om geen geheel onwaardig figuur aan zijn
+zijde te maken."</p>
+
+<p>"Wel gezegd!" zeide hij: "de practijk moet het hem doen: ofschoon, het
+is thans ook al de goede tijd niet meer: de zaken zijn slap en de
+verdiensten verminderen bij den dag: althans het is of het mij altijd
+moet tegenloopen. Wanneer ik eens een speculatie doe, die anderen tonnen
+gouds in den zak jaagt, moet ik mij met eenige percenten vergenoegen."</p>
+
+<p>"Gij kooplieden zijt evenals de boeren," zeide Tante: "altijd klagen, al
+gaat het nog zoo voor den wind. Zal de balans van dit jaar een zooveel
+minder voordeelig saldo opleveren dan die van het vorige?"</p>
+
+<p>"Daar valt nog niets van te zeggen," zeide Van Baalen: "maar," vervolgde
+hij met een zucht: "het saldo zou eens zooveel moeten bedragen, wanneer
+wij den tegenwoordigen koers van het geld in aanmerking nemen, en
+nagaan, hoe anderen profiteeren.&mdash;En dan die fatale oorlog tusschen
+Rusland en Zweden!"</p>
+
+<p>"Ik dacht in mijn onnoozelheid," zeide Suzanna, "dat het best visschen
+was in troebel water."</p>
+
+<p>Wij waren intusschen gaan zitten: eenige ververschingen werden
+toegediend en aan Pulver werd een pijp aangeboden: ofschoon het anders
+de gewoonte niet was, dat er bij Tante aan huis gerookt werd. Maar zij
+was, en terecht, van oordeel, dat men aan gasten van een minderen rang
+nog meerdere oplettendheden moet bewijzen dan aan hen, die met ons
+gelijkstaan, en alles aanwenden, om hen op hun gemak te stellen: daar
+zij anders zich lichtelijk verbeelden dat men hen uit de hoogte
+behandelt of hun niet geeft wat hun toekomt.</p>
+
+<p>"De weg van Diemerbrug naar Weesp wordt bij uitstek slecht onderhouden,"
+zeide Van Baalen: "of liever in 't geheel niet. Ik heb somwijlen
+gedacht, dat ik er niet levend af zoude komen: en ik hen overtuigd, dat
+mijn rijtuig er van gelust heeft."</p>
+
+<p>"Er bestaat een twist tusschen de Ingelanden en het Zandpad," zeide
+Tante, "wie van beiden den weg herstellen moet."</p>
+
+<div class="blockquot"><p>"Et le peuple p&acirc;tit de leurs tristes d&eacute;bats,"</p></div>
+
+<p>zeide Suzanna.</p>
+
+<p>"O Mevrouw!" zeide Pulver, die nu zijn pijp had aangestoken: "indien de
+Patroon een reisje op Java gedaan had, of slechts door Zweden, dan zou
+hij voorwaar zoo niet klagen. Ik herinner mij Schonen, Smaland,
+Ostrogotland en Sundermanland te zijn doorgereisd, zonder dag of nacht
+op te houden, schrijlings zittende op een plank op wielen, 't geen men
+daar nog wel gelieft een kariool te noemen, en tot voerman een meisje
+van vijftien jaren, over dik en dun."</p>
+
+<p>"Dan moet hij veel hebben gehad van een bierton, die vervoerd wordt,"
+fluisterde Suzanna mij in.</p>
+
+<p>"Ja!" vervolgde Pulver, terwijl hij een wolkdamp wegblies, "dat was een
+benauwde reis, die mij al mijn leven heugen zal: van Rostok af tot aan
+Stokholm toe niets als ellende met zuur bier, tweemalen storm, eens door
+een Russisch fregat nagezeten, dat ons voor Zweden aanzag: en dan die
+wandeling op een plank?"</p>
+
+<p>"Ja!" zeide Van Baalen met een zucht: "gij hebt altijd tegenspoeden
+gehad, zoo dikwijls gij voor ons gereisd hebt. En als ik niet wist dat
+het uwe schuld niet is, en dat gij een knappe kerel zijt ... hm! hm!"</p>
+
+<p>"Wel Mijnheer!" zeide Pulver: "UEd. doet mij blozen (als de kreeft zei
+tegen de braadpan), maar, wat ik zeggen wou, dat alles kwam toch niets
+bij hetgeen ik uitgestaan heb toen ik voor de West-Indische Compagnie
+voer. Heb ik dat wel eens aan Mevrouw verteld? ik geloof al."</p>
+
+<p>"Welzeker," antwoordde Tante: "maar daar is Neef en de jonge Juffers,
+die zouden het misschien wel eens willen hooren."</p>
+
+<p>"O ja! als 't u belieft, Kapitein?" riepen Henri&euml;tte en Suzanna, als uit
+&eacute;&eacute;nen mond: en ik betuigde insgelijks, dat ik zeer verlangende was naar
+het verhaal.</p>
+
+<p>"Nu ja!" zeide Tante: "straks op de wandeling: dan kunnen de Heer Van
+Baalen en ik onze zaken terwijl eens bepraten."</p>
+
+<p>Er was hier niets tegen in te brengen: en zoodra onze lichamen
+behoorlijk versterkt waren en Kapitein Pulver, door zijn kopje om te
+keeren, getoond had, dat hij genoeg koffie gebruikt had, verlieten wij
+gezamenlijk het huis: Tante nam Van Baalen onder den arm en was spoedig
+met hem in een druk onderhoud gewikkeld; en wij jonge lieden drongen ons
+om Pulver heen, ten einde hem aan zijn belofte te herinneren. Dit was
+echter niet noodig; want de man brandde reeds van verlangen om zijn
+verhaal te plaatsen.</p>
+
+<p>"Komaan! (zooals de man tegen de nauwe laars zei)" zeide Pulver: "dan
+zullen wij met de vertelling maar van wal steken: 't is nog al een
+aardigheid voor jongelui, die nooit den neus buitengaats gestoken
+hebben, zoo ereis te vernemen, hoe het op het groote vaarwater toegaat,
+en dat het niet altijd meeloopt; maar dat zullen wij weldra hooren, zei
+doove Tijs. Je moet dan weten, dat het zoo omme ende bij een goeje vijf
+jaar geleden is, dat ik voor de Compagnie voer op het Brikschip: "de
+Prins te Paard", naar Cura&ccedil;ao bestemd. Wij hadden altijd voor-de-wind en
+geen rakje in 't zeil gehad, totdat wij zoo naar mijn beste geheugenis
+op vijftien graden N.B. waren gekomen. Het woei een bramzeilskoelte,
+genoeg om het schip aan den gang te houden; meer niet: ik was naar kooi
+gegaan: en pas had ik naar de gis een uur geslapen, en droomde, dat
+moeder Pulver, die ik te huis gelaten had in de blije verwachting, met
+al onze zeven kinderen voor me stond, en dat mijn kleine Maarten, die nu
+ook al het zeegat uit is, een rateltje in de hand hield en een
+vervaarlijk leven maakte, zoodat ik hem een labberdoedas om zijn ooren
+gaf, en verzocht of hij op wou houen, toen ik een stem boven mijn hoofd
+hoor: "omlaag hou! Schipper! omlaag hou!"</p>
+
+<p>"Wat is er?" vroeg ik, met een schrik opspringende: "wie roept daar?"
+En het was of ik nog altijd dat rateltje boven mijn hoofd hoorde.</p>
+
+<p>"'t Is Sander," zei hij.</p>
+
+<p>"Wat nieuws?" vroeg ik weer.</p>
+
+<p>"Hoor je 't niet?" vroeg hij: "zwaar weer ophanden."</p>
+
+<p>Ik sprong de kooi uit: en nu merkte ik, dat hetgeen ik voor het rateltje
+van Maarten hield, het kletteren van den regen op het dek was; klik
+klakkerdeklak! ging het, puur of zij met zakken vol erreten over de
+planken strooiden.</p>
+
+<p>"Heb je ooit meer zoo'n regen gehoord?" vroeg Sander. Sander was mijn
+tweede stuurman, een jongen als een vlag, daar ik op rekenen kon als op
+mijn zelvers, die zijn werk goed verstond; maar ik was toch eerst wat
+knorrig, omdat hij mij in mijn rust stoorde.</p>
+
+<p>"Wel" zei ik zoo: "al regende het handspaken en oude wijven! ben je nou
+bang voor een beetje regen, man?" maar ik schoot mijn duffel toch aan,
+zette mijn zuidwester op en kwam boven."</p>
+
+<p>"Wel wat zeg je van dat weertje, Schipper?" vroeg Sander.</p>
+
+<p>Ik keek ereis rond: "wat zal ik zeggen?" zei ik zoo: "'t is mooi donker
+en ik hou niet van zoo'n hooge zee zonder dat men wind voelt."</p>
+
+<p>"De zee is den gansenen nacht al hooger geworden," zei Sander: "en het
+zwerk hangt laag."</p>
+
+<p>Ik keek op mijn klok: het was al vijf uren, en ofschoon de zon al haast
+moest opkomen, er was nog geen witte streek in het oosten te zien. De
+regen bleef ondertusschen met geweld vallen, en de lucht was zwart als
+een inktflesch; maar wat vreemd was, op het water was het helder als de
+dag.</p>
+
+<p>"Schip in lij!" riep de Uitkijk, terwijl ik met den stuurman en Sander
+bij het roer stond.</p>
+
+<p>Ik haalde mijn kat-oog voor den dag, en jawel: daar zag ik duidelijk een
+galjoen, kennelijk van Spaansch makelei: ik kon masten en tuigage klaar
+onderscheiden. Maar lang keek ik er niet naar; want ik was niet op mijn
+gemak met het weer. De regen had opgehouden; maar de wolken zonken al
+lager en lager en begonnen te wervelen en te draaien, als zwarte rook
+die naar beneden slaat: en zoover als men zien kon, waren in het
+zuidoosten de golven met wit schuim bedekt, en wij hoorden een dof
+gerommel onder het water alsof er een aardbeving op volgen moest. "Is
+dat donder?" vroeg Sander: "ik wou dat het waar was," zei ik.
+Ondertusschen was in de verte de dichte regen loodrecht blijven vallen;
+maar na een kwartier ongeveer begon de wind er van onderen tusschen te
+spelen en de stralen van den regen zwaaiden heen en weer, eerst lang,
+vervolgens hooger op, naarmate de wind klom, tot eindelijk de gansche
+watermassa een schuinsche richting kreeg, ik reken zoo van een hoek van
+dertig graden met den horizon. Ik had onderwijl alle zeilen laten
+bergen; want ik mistrouwde het weer, zooals ik zeide: en ik had geen
+ongelijk, als gij hooren zult. De regen viel gedurende eenige minuten
+dicht als een gordijn naar beneden: toen hij opeens zich verspreidde
+alsof hij weggeblazen werd en in rook verdween. Recht op ons af echter
+kroop een witte streep over het water als stof op den grooten weg,
+wanneer het lang droog is geweest. Wij hoorden het doffe geluid al
+sterker en sterker, en mijn schip begon te kraken en te zuchten, of het
+zijn lot voorzag. Bof! daar kwam de orkaan: een golf als een berg sloeg
+over het dek en het was mij, of ik met honderd dozijn natte handdoeken
+in mijn facie geslagen werd: en eer ik nog: "berg je!" roepen kon, daar
+kwam er een tweede, die mij oplichtte alsof ik een stuk kurk ware
+geweest, zoodat ik, met al wat er op het dek was, goedschiks kwaadschiks
+overboord werd gespoeld: en plof! daar dook ik kopje onder, eer ik den
+tijd had om een schietgebedje aan onzen Lieven Heer te prevelen. Toen ik
+weer boven kwam, zag ik mijn schip reeds op een goeien afstand: en met
+recht droeg het zijn naam van: "de Prins te Paard"; want het huppelde en
+hobbelde over de golven als een ruin, die den kolder in den kop heeft,
+en ik zag wel in, dat ze met dat booze weer geen sloep konden uitzetten
+om mij op te zoeken.&mdash;Pulvertje maat! dacht ik bij mijzelven: 't is met
+je gedaan: bid een Onze Vader en daarmee uit. Maar krek als ik zoo
+dacht, en op het punt stond van weer te zinken, daar voel ik mij op een
+stevige manier in mijn wammes pakken en achteruit sjorren. Dat's een
+haai! meende ik zoo, die mij voor zijn ontbijt wil nemen, en ik dorst
+niet omkijken van schrik, maar jawel! "Hier ouwe!" hoorde ik achter mij
+zeggen: en wie was het? niemand anders dan Sandertje, die, juist als ik,
+overboord gedwaald was. Maar hij was gelukkig net te land gekomen...."</p>
+
+<p>"Gij meent, te water gekomen," viel Suzanna in.</p>
+
+<p>"Juist, als de Juffer recht aanmerkt: net te water gekomen naast het
+groote varkenshok, dat ook overboord gegaan was, en hij had het handig
+beetgepakt. Ik moet zeggen, door een bijzondere bestiering Gods, was hij
+naar mij toegedreven en wel zoo dicht dat hij mij grijpen kon, zoodat ik
+nu ook kon aanklampen. Daar zaten wij nu op onze kist, als twee kikkers
+op een kluitje, en dreven al verder van ons vaartuig af; maar ik zei:
+"Sandertje! hou maar goeien moed: Onze Lieve Heer heeft ons tot dusverre
+bewaard; Hij zal ons nog wel verder bewaren." "De droes ouwe!" zei
+Sander, een beetje later: "je kijkt al uit naar "den Prins te Paard",
+alsof die naar ons toe kan komen rijen; maar draai liever je hoofd ereis
+om: daar is de Spanjool, die is dichter in de buurt." Ik keek naar dien
+kant uit, waar Sander heen wees; en hij had gelijk ook; daar danste onze
+logge Don als een bruinvisch op en neer. "Ja!" zei ik: "hij zal mij
+welkom zijn (zooals de spinnekop van de vlieg zei); maar 't is duizend
+tegen een, dat hij ons te zien krijgt." Ondertusschen, het ergste van de
+bui was over: en het begon al mooi licht te worden, zoodat het niet lang
+duurde, of ik kon de manschap van het vreemde schip onderscheiden: en,
+wat nog grooter geluk was, wij naderden het al meer en meer. Zij zouden
+ons echter nog niet bespeurd hebben; maar daar voel ik, dat er iets op
+mijn borst drukte: ik tast er naar, en ik merk, dat ik mijn roeper, dien
+ik aan boord nog gebruikt had, en dien ik tusschen mijn duffel en mijn
+ondergoed had ingestoken, bij geluk behouden had. Heb ik jou daar! dacht
+ik, en meteen zette ik hem aan mijn mond en schreeuwde alsof er vijf en
+twintig speenvarkens gekeeld werden, totdat ik geen asem meer in mijn
+longen had. Toen was de beurt aan Sander: en toen weer aan mij, totdat
+zij eindelijk aan boord van den Spanjool opmerkzaam werden en den kijker
+op ons richtten. Zij zagen ons:&mdash;het weer was bedaard: er werd een sloep
+uitgezet, en om kort te gaan, het leed geen half uur of wij stonden op
+het dek van het galjoen. Ik keek terstond uit, of ik "den Prins te
+Paard" ook zag; maar die was schoot gegaan, en ik moest alle gedachten
+opgeven, om hem vooreerst terug te zien, daar de Spanjool een
+verschillenden koers hield. Het galjoen kwam van Cadix en was voor
+Carthagena bestemd, waar het, geloof ik, geld moest brengen. Het was nog
+al wel gebouwd, voerde twaalf stukken en was redelijk bemand ook. Daar
+voer ik nu met den Don op genade mede en kon mee poot aan spelen voor de
+sobere victualie, en in plaats van zelf te commandeeren was het
+<i>siveplei</i> en <i>besolosmanos</i>, zonder andere belooning dan vrij licht bij
+dag en een schoteltje linzen nu en dan, daar Ezau geen halve penning,
+laat staan zijn eerstgeboorterecht, voor zou gegeven hebben; maar dat
+was het minste, en ik was blij, dat ik er met fatsoen van afkwam (zooals
+de edelman zei, toen hij tot den strop veroordeeld was en de gratie
+verkreeg van onthoofd te worden). Wat mij het meeste hinderde, was, dat
+ik nu zoo uit mijn koers werd gestuurd, en al bij mijn eigen
+prakkezeerde, hoe ik van Carthagena weer terug zou komen; want gij
+voelt, naar Carthagena moest ik mee: 't is op zoo'n vaart niet als met
+de trekschuit, waar men de lieden onderweg uit kan zetten."</p>
+
+<p>"Gij hadt echter," zeide ik, "een vaartuig kunnen ontmoeten, hetwelk u
+overnam en nader tot de plek uwer bestemming bracht?"</p>
+
+<p>"Jawel degelijk ontmoetten wij een vaartuig," antwoordde Pulver: "en dat
+was juist ons ongeluk. Gij moet dan weten, dat zoo ongeveer op 12 graden
+N.B., zes dagen nadat wij bij den Don aan boord waren, wij een groot
+vaartuig boven den wind in 't vizier kregen, dat met alle zeilen
+bijgezet op ons afkwam. Het was een korvet, en zooverre wij konden
+oordeelen, sterk en stevig gebouwd, en met een manschap, die haar
+ambacht goed verstond, aan boord; want het voerde een takelage en ging
+door het water dat het een lust was om te zien. Maar hoe mooi wij het
+vonden, wij hadden toch niet veel zin in het voorkomen van onzen maat;
+want hij voerde geen kleuren en had zoo iets over zich, alsof hij zeggen
+wou: "wat doe jelui in mijn vaarwater?" Nu, de Don dacht er ook zoo
+over: want hij schudde het hoofd en liet van zijn kant alle zeilen
+bijzetten om uit het gezicht van onzen vriend te geraken. Maar deze
+scheen alzoo gesteld op ons gezelschap als een boer op een doedelzak, en
+hij bleef zoo netjes achter ons voortzeilen als een rijknecht achter
+zijn heer. De Don keek mooi zuinig; hij zag wel, dat hij van die
+beleefdheid niet verschoond zou blijven en hij keek zijn equipage eens
+rond, om te weten of hij staat op hen zou kunnen maken, indien de
+vreemdeling eens kwade voornemens had. Toen riep hij mij bij hem, want
+ik slenterde ook al wat heen en weer over boord, en hij vroeg mij, wat
+ik wel van dat andere schip dacht?&mdash;"Wat zal ik zeggen," zei ik in
+zoogoed Spaansch als ik spreken kon: "ik hou niet van die nieuwsgierigen
+(zooals de bakker zei, toen de broodwegers bij hem aan huis kwamen): ik
+geloof, dat die korvet daar meer lust heeft om kennis te maken met ons
+dan wij met haar."&mdash;"Zoo denk ik er ook over," zei hij, "en ik wou dat
+hij zijn eigen weg ging. Maar in allen gevalle zal hij toch aan mijn
+dubloenen niet komen, zonder er om te bakkeleien," zei Don Ricardo,
+terwijl hij zijn knevels opzette. "Kan je een stuk bedienen?" vroeg hij.
+"Dat zou ik hopen," zei ik, "en een handspaak zwaaien ook."&mdash;"Best!" zei
+hij: "dan zal ik ereis kijken, of je de kost verdient, dien ik je geef."
+En met liet hij al het volk op het dek komen en klarigheid maken om te
+vechten. De stukken werden geladen, de musketten opgebracht, handspaken
+uitgehaald, de kogels bij de mortieren geplaatst en ieder met kortjan in
+zijn gordel voorzien. Maar terwijl wij nog bezig waren, daar zagen wij
+op het vreemde schip een vlammetje voor den dag komen, en br....r! daar
+vloog ons een kogel door het want en viel de heele bramsteng over het
+dek. "Dat 's een onbeleefde vent!" zei ik zoo: "maar hij weet ook goed
+te mikken."</p>
+
+<p>"Wij kunnen hem toch niet ontzeilen!" zeide Don Ricardo: "maar wij
+zullen hem toonen, dat wij ook wat durven."&mdash;Met gaf hij last om zeil te
+minderen, en dat iedereen zich klaar zou houden. Ondertusschen kwam de
+korvet statig aanzeilen en was weldra zoo dicht bij, dat wij de manschap
+op het dek konden zien&mdash;en onvriendelijk genoeg zagen zij er uit: want
+het waren al handspaken en korte pieken en enterbijlen die men blinken
+zag. "'t Is een vrijbuiter!" zei ik zoo tegen Don Ricardo, terwijl ik
+met de lont in de hand stond. Hij knikte van ja, en wees meteen op een
+rooden lap, die op het roofschip in top werd gehaald. Toen liet hijzelf
+de koningsvlag van Spanje waaien, en dadelijk bij den wind stekende,
+vertoonde ons vaartuig de bakboordzij aan den roover. "Vuur!" zeide toen
+Ricardo: en: pan! pan! daar gingen zes schoten achter elkander af, den
+vrijbuiter vlak in den boeg, dat de witte splinters uit het zwarte
+gangboord vlogen. Maar op hetzelfde oogenblik loefde het roofschip mee
+en gaf ons de volle laag. Krak! krak! daar lag onze fokkemast met want
+en tuigage en al in zee. Maar door de plotselinge beweging van het
+schip, dat niet zoo gauw stoppen kon, waren wij uit elkander geraakt en
+wij hadden misschien, daar het nog al hard woei, gelegenheid gehad om te
+ontsnappen, indien het tijdig genoeg ons gelukt ware een noodmast op te
+krijgen; maar eer wij daarmee klaar waren, liep de roover ons achterom
+en herhaalde zijn beleefden groet van daar even, dat de boeilijn over de
+nok kwam en niemand zich kon herkennen; terwijl hij nu zijn zeil
+geborgen had en de enterhaken bij ons aan boord smeet. Daar zaten wij nu
+aan elkander vast en in een oogenblik kwamen er uit den rook en damp wel
+vijftig lieve jongens op ons dek te voorschijn, ook met een ander
+voornemen als om een pijp met ons te rooken. Nu schaarden wij ons om den
+Don, en ik moet zeggen, de Spanjolen hielden zich als wakkere kerels en
+lieten de onbeleefdheid niet onbeantwoord: en Sandertje en ik wij
+toonden ook, dat wij meer konden doen dan linzen eten, en wij sloegen er
+op, dat het een aard had. Maar daar sprong in eens de Kapitein van de
+roovers op ons af: en een kerel, die er meer uitzag om bang voor te
+worden, heb ik nooit ontmoet."</p>
+
+<p>"Ja!" zeide Henri&euml;tte: "ik geloof dat die Heeren er zelden vriendelijk
+uitzien."</p>
+
+<p>"En dan," voegde Suzanna er bij, "als men recht benauwd is voor nommer
+&eacute;&eacute;n, dan lijkt alles nog leelijker."</p>
+
+<p>"Leelijk was hij juist niet, Juffertje!" hervatte Pulver: "'t was een
+groote, schoone vent met een houding als een Admiraal en oogen als
+glimmende kolen. "<i>Caracho</i>!" zeide hij, dat, geloof ik, in 't Spaansch
+zooveel wil zeggen als: "geef u over!"&mdash;Nu! hij had niet veel
+welsprekendheid noodig om het ons te beduien; want de grootste helft van
+onze Senhores lag al met Don Ricardo op het dek naar de wolken te
+kijken: en de andere helft was zoo toegetakeld en zoo in de war, dat zij
+de maan niet van een Edammerkaas zouden hebben kunnen onderscheiden."</p>
+
+<p>"En waart gij zelf onbeschadigd?" vroeg ik.</p>
+
+<p>"Er was een kogel door mijn hoed gekomen," antwoordde Pulver, "die mij
+zoo netjes had doen groeten alsof er een Schout-bij-Nacht monstering
+kwam houen; maar anders, wonden had ik niet."</p>
+
+<p>"Wel, dat noem ik zonderling," zeide Suzanna, het dikke lichaam van den
+schipper glimlachende aanziende.</p>
+
+<p>"Je wilt zeggen, Juffertje! mijn buik was nogal een mooi wit geweest om
+op te mikken? Maar zoo gaat het: er lag een Senhor naast mij, die drie
+kogels gekregen had en toch maar een vent was niet veel dikker dan mijn
+linkerarm. Maar ieder kogel heeft zijn opschrift, weet je? Nu, om weer
+op ons verhaal te komen (zooals mijn eerste stuurman placht te zeggen
+als hij 's ochtends zijn oorlam nam), de rooverkapitein was op het dek
+gesprongen en zwaaide een blanke sabel in zijn vuist, die niet van stroo
+was. Ik dacht bij mijzelven: Pulvertje, mijn man, daar is je leste uur
+geslagen: te meer toen ik zoo rondkeek en zag, dat ik op degenen, die
+nog leefden al zooveel kon rekenen als op een gekauwden kabel. Wat zou
+ik doen? Ik lei mijn handspaak neer, en wachtte af, wat het geven zou.
+Maar daar was Sandertje, die had maar in 't geheel geen trek om zich
+over te geven, en net zooals een van die ongenoode gasten hem bij de
+lurven wou pakken, daar sprong hij als een ondernemende durf-al die hij
+was, recht op den rooverkapitein aan en hieuw naar hem als een dolleman!
+"Hier weerlichtskind!" zeide hij: "hou daar, beroerde bl....."</p>
+
+<p>"Nu ja!" zeide ik: "wij behoeven die uitdrukkingen zoo nauwkeurig niet
+te vernemen."</p>
+
+<p>"Integendeel, Sinjeur!" zeide Pulver: "want zonder die uitdrukkingen zou
+het met Sander en mij er slecht hebben uitgezien, gelijk je op zijn tijd
+zult hooren (zooals de dief, die zijn vonnis beethad, tegen zijn maat
+zei, die het nog krijgen moest). Sander sloeg dan in 't wilde op den
+roover; maar daar waren er aanstonds vijf of zes van die lieve jongens
+bij, die hem in zijn baaitje namen en hem op het dek haalden: en juist
+was er een, die zijn bijl oplichtte om hem met de complimenten naar zijn
+grootje te sturen, toen de rooverkapitein in 't Spaansch gelastte, dat
+zij hem sparen zouden: en ik, die ook begreep, dat de jongen beter deed
+zich stil te houden, ik riep uit al mijn macht: "Sandertje, mijn vriend!
+Ben je mal? Wat wil je toch uitvoeren?" En zoo meteen als ik dat zei,
+keek de Kapitein mij aan en, naar mij dacht, iets vriendelijker dan de
+overigen: en toen fluisterde hij iets in de ooren aan een kameraad van
+hem. Sandertje en ik werden aan mekaar gebonden, en zoo werden wij,
+namelijk allen die nog leefden, op het roofschip overgebracht en
+tusschendeks gesmeten."</p>
+
+<p>"Dat was zeker al heel vriendelijk," merkte Suzanna aan.</p>
+
+<p>"Zooals je zult komen te hooren," vervolgde Pulver: "wij gingen onder
+zeil en het duurde zoo wat ongeveer vier of vijf etmalen dat wij in dat
+Satansche hok bleven opgesloten zonder zon of maan te zien: alhoewel,
+dit moet ik tot eer van den vrijbuiter en van zijn kok zeggen, wij
+kregen, ofschoon gevangenen, beter eten dan op het Spaansche schip.
+Eindelijk, den zesden dag geloof ik, liet men ons op het dek hijschen.
+Ik keek ereis rond om de hoogte te nemen; maar Joost haal me zoo ik de
+plaats herkende, waar wij ons bevonden: en dat was nogal natuurlijk,
+daar ik er nooit geweest was. Wij lagen voor anker in een zeestraat;
+althans voor zooverre ik in dien korten tijd heb kunnen bespeuren: het
+was zout water, en zoo helder, dat men het zand van den bodem en al de
+visschen, die er heen en weer zwommen, onderscheiden kon. Rechts en
+links een muur van rotsen, die naar mijn gissing wel vijfhonderd voet
+uit het water oprezen, en zoo steil, dat men zou gedacht hebben, zij
+waren den dag te voren van elkander gespleten: overal groeiden er boomen
+en struiken op, waar maar een beetje aarde en een scheur in de rots was
+om zich op vast te hechten: terwijl het kanaal op sommige plaatsen zoo
+smal was, dat de takken van weerskanten elkander ontmoetten bijwijze van
+een <i>berceau</i>, zoo als men dat op zijn Fransch heet, geloof ik; en dan
+had men er vogels in van alle soort, duiven en spechten en eenden, en
+nachtegalen, die zongen, dat het een lust was, en witte kraanvogels, en
+zwarte kraanvogels, en grijze kraanvogels, die hier en daar stonden te
+kijken, met een verwaandheid als een diender voor een Sinterklaaswinkel.
+Maar ik had niet lang tijd om alles nauwkeurig op te nemen: wij werden
+in de jol neergelaten en een eindweegs van het schip gevoerd, tot wij
+ons op een stee bevonden, waar het water een inham in de rotsen maakte.
+Hier was een landingsplaats en een natuurlijke trap in de rots, die wij
+op moesten: het was er bijwijlen mooi donker: want het hing er zoo dicht
+van takken en struiken, dat de zon geen gelegenheid had om er door te
+schijnen; en er liepen overal hagedissen, zoo vlug en zoo glinsterend
+als ik ze mijn leven niet gezien heb.&mdash;Nu! toen wij boven op de hoogte
+waren, moesten wij er aan de andere zijde weer af, en kwamen zoodoende
+in een vallei, waar dan eigenlijk het ware verblijf van de zeeroovers
+was: en een goede schuilplaats was het, want wie den ingang tot de
+zeestraat en het pad over de rots niet kende, zou er jaren naar gezocht
+hebben. Hier bracht men ons in een groote schuur, waar dag en nacht
+schildwachten met geladen vuurroeren voor stonden: 't geen mooi onnoodig
+was; want al hadden wij willen en kunnen wegloopen, ik weet niet waar
+wij heen waren gegaan. Alle dagen kwam men een van de met ons gevangen
+Senhores halen en die kwam dan niet weerom. "Die is er om koud", zei
+Sander dan. Maar ik zei: "neen! dan zouden zij ons zoo lang den kost
+niet gegeven hebben; maar zij geven hun de keus om gehangen te worden of
+dienst bij hen te nemen; dat is zoo zeerooversmanier."&mdash;Wij dachten al,
+wanneer zal de beurt aan ons komen? toen eens op een dag een allerliefst
+Juffertje binnenkwam, een meisje zoo van veertien of vijftien jaren,
+naar ik gis, met een recht vriendelijk gezichtje en een heel net kleedje
+aan: "zijn er hier geen Hollandsche zeelui?" vroeg zij in zuiver
+Nederduitsch. Sander en ik wij keken elkander aan, alsof wij het te
+Keulen hadden hooren donderen. "Tot je dienst," zeiden wij allebei: "wat
+is er van je believen?"&mdash;"Wilt ge zoo goed zijn, mij te volgen?" zei zij
+toen weer, met een allerliefst stemmetje. "Niets liever dan dat,"
+antwoordden wij; want wij hadden mooi onze bekomst van in die stinkende
+schuur te zitten. Zij ging vooruit; de schildwachten presenteerden het
+geweer voor haar, krek of zij een prinses ware geweest, en zoo wandelden
+wij achter haar over het veld, totdat wij aan een heel aardig zomerhuis
+kwamen, dat tusschen hooge kokosboomen gelegen was. Hier stond weer een
+kerel op schildwacht, die ons met haar doorliet. Zij stootte een zijdeur
+open en wij zagen een man zitten met een sitsen gebloemden japanschen
+rok aan zijn bast, druk bezig met schrijven.&mdash;"Hier zijn de twee
+Hollanders. Papa!" zeide het Juffertje. De vreemde Heer keek op: het was
+warentig de rooverkapitein.&mdash;"Hoe heet je?" vroeg hij, terwijl hij mij
+strak aankeek.</p>
+
+<p>"Harmen Pulver," zei ik:&mdash;"Wat duivel spreekt UEd. ook al Duitsch?"</p>
+
+<p>"Gij komt hier om te antwoorden: en niet om vragen te doen," zei hij,
+met een barsche stem, terwijl hij de wenkbrauwen samentrok. "Hoe oud
+zijt gij?"</p>
+
+<p>"Vijf en veertig jaar," zei ik weer, terwijl ik mijn kop krabde.</p>
+
+<p>"Hoe kwaamt gij op dat Spaansche schip verzeild?" vroeg hij alweer.</p>
+
+<p>"Wel!" zei ik: "dat wil ik wel ereis vertellen:"&mdash;en zoo zei ik hem de
+gansche waarheid, van stukje tot beetje. Hij luisterde heel aandachtig
+toe en vroeg mij vervolgens, hoe lang ik ter zee gevaren had, of ik
+vrouw en kinderen te huis had en zoo al meer. Toen draaide hij zich naar
+Sandertje, die ook zijn naam en zijn jaren op moest biechten.&mdash;"Sander
+Gerritz!" zei hij toen, "gij zult vooreerst in mijn dienst blijven, tot
+zoolang ik een andere bestemming voor u vinde. Amelia! breng dien knaap
+naar achteren en zeg aan Diego, dat hij hem een stel kleederen bezorge
+en in zijn werk onderrichte."</p>
+
+<p>Bij dit gedeelte van Pulvers verhaal kon ik niet nalaten, verwonderd op
+te zien. "Amelia," herhaalde ik: "heette zijn dochter Amelia?"</p>
+
+<p>"Wel ja, Amelia!" hernam Pulver: "een mooie naam voor de dochter van een
+rooverkapitein. Nu, dat is tot daar aan toe. Het meisje was in allen
+gevalle een lief en vriendelijk ding: zij wipte de kamer uit en Sander
+volgde haar, niet recht zeker of hij wel of kwalijk deed, geloof ik;
+want hij keek mij een keer of drie aan in 't heengaan, als een
+tolgaarder zou doen, wien ze onzuivere munt in de hand gestopt hebben.
+"Nu komt mijne beurt," dacht ik.&mdash;"En gij, Harmen Pulver!" zei de
+Kapitein, "gij zult Onderstuurman bij mij worden, overmits ik den mijnen
+in het laatste gevecht heb verloren."&mdash;"Ik bedank u hartelijk," zei
+ik.&mdash;Toen zette hij een gezicht, alsof hij mij op wou vreten. "Wat," zei
+hij, "en waarom niet?" vroeg hij, alsof het een Admiraalsbaantje was,
+dat hij mij gepresenteerd had.</p>
+
+<p>"Wel!" zei ik weer: "omdat...." en meteen snuffelde ik in mijn broekzak,
+waar ik nog, spijt schipbreuk en roovers en al, een klein zakbijbeltje
+had bewaard, en ik sloeg het open: "kijk!" zei ik, en wees hem op het
+achtste gebod."</p>
+
+<p>"Dat was braaf gehandeld," zeide Henri&euml;tte: en Suzanna zag den dikken
+man met eenigen eerbied aan, alsof zij een innerlijke gelofte deed, van
+ten minste de eerste tien minuten den spot niet met hem te drijven.</p>
+
+<p>"En hoe nam de zeeroover dat op?" vroegen wij allen als uit &eacute;&eacute;nen mond.</p>
+
+<p>"Wel dat viel mee (zooals de dronken bottelier zei, toen hij met de
+gangtrap in zee rolde).&mdash;Hij keek wel eerst wat stuursch, maar het
+maakte toch indruk, merkte ik: "ik wil geen theologisch dispuut met u
+beginnen," zei hij: "anders zou ik u kunnen overtuigen, dat dit artikel
+(hij noemde het een artikel: de man was ook niet vast in de leer!) dat
+dit artikel," zeide hij, "op mijn beroep niet toepasselijk is. Ik ben
+hier zooveel als Souverein, geloof ik," zei hij: "en in oorlog met alle
+nati&euml;n: alleen heb ik nog een gekkelijk zwak voor Hollanders, ofschoon
+zij het niet aan mij verdiend hebben.&mdash;Ik geef u nog een uur om te
+bedenken," zei hij; en meteen vouwde hij heel bedaard het papier dat hij
+geschreven had, dicht, en stond op om heen te gaan.&mdash;"En zoo ik het nu
+niet aanneem," zei ik: "wat dan?"</p>
+
+<p>"Dan wordt gij gehangen," zei hij, op denzelfden toon, alsof hij mij de
+keus had gelaten tusschen een slok brandewijn of een glas rood, en hij
+stapte de deur uit."</p>
+
+<p>"Uw toestand moet alles behalve vroolijk zijn geweest," merkte ik aan.</p>
+
+<p>"Om den drommel niet," zeide Pulver: "maar ik had er mij al zoo half en
+half op verwacht en mijn besluit was genomen; want ik dacht: men moet
+toch eenmaal dood en dan nog liever als een Christenmensch gestorven.
+Zoo ging ik zitten en dacht: ik zal mijn laatste uurtje toch zoo goed
+mogelijk besteden en lezen een kapitteltje uit de Schrift: en met dat ik
+daaraan bezig was, zoo komt mij dat Juffertje weer binnentrippelen. "Och
+Kapitein!" zei ze zoo: "vertel mij toch ereis wat van Holland: ik hoor
+zoo graag van Holland spreken."&mdash;"Lief Juffertje!" zei ik, "dat zou ik
+met plezier doen, waarom niet; maar ik heb nu zoo slecht den tijd, want
+over een uur, weet je, moet ik gehangen worden: en daarom dien ik mijn
+leste oogenblikken wel te besteden met mijn ziel in een staat van genade
+te brengen, en nog eens aan mijn arme vrouw en zes bloeien van kinderen
+te denken, die ik ik huis heb gelaten." En met voelde ik dat mijn oogen
+overliepen. "Wat!" zei zij: "hebt gij vrouw en kinderen?" en zij begon
+ook mee te schreien, de goede medelijdende ziel. "En wie wil u laten
+hangen?" vroeg zij: is het Papa?&mdash;Ja?&mdash;In dat geval, zal ik hem zoo lang
+smeeken en bidden, tot hij u genade geeft."&mdash;"Juffertje!" zei ik: "het
+hangt van mij af, om te blijven leven; maar dan moet ik dienst nemen bij
+uw vader; en zie je, dat kan ik nu zoo maar niet met mijn geweten
+overeenbrengen."&mdash;"En waarom niet?" vroeg zij, met een heel natuurlijk
+stemmetje. "Ja!" zei ik zoo, "om dat rooversbedrijf, dat strijdt zoo wat
+tegen goddelijke en menschelijke wetten." Toen keek zij mij heel strak
+in 't gezicht, omtrent even strak als haar vader gedaan had. "Ik weet
+het," zei zij toen, snel sprekende, net alsof zij bang was voor hetgeen
+zij zeide: "ik weet het:&mdash;spreek daar niet meer over. Gij hebt gelijk:
+ik ben het slechts ontwend, dergelijke waarheden te hooren. Lees voort
+en ik zal u niet storen: maar ik wil hier blijven: ik moet met mijn
+vader spreken: dat zal zoo niet afloopen."</p>
+
+<p>"Zonderling!" zeide Henri&euml;tte, zich een traan uit het oog wisschende:
+"en hoe kwam de vader van een meisje, dat zoo sprak, aan het hoofd van
+een roofschip?"</p>
+
+<p>"Dat is wat ik ook dikwijls gedacht heb, Juffertje!" zeide Pulver: "maar
+UEd. zal nog meer hooren. Juffrouw Amelia dan ging over mij zitten, met
+de armen gekruist en terwijl zij stipt voor zich keek. Het uur was
+nauwelijks verloopen, of daar stapte haar vader we&ecirc;r binnen: "Wie heeft
+u geheeten, hier te komen?" vroeg hij aan zijn dochter: "laat ons
+alleen."&mdash;"Neen!" zei zijn dochter: "dat doe ik niet, of gij moet mij
+eerst beloven, dien man vrij te laten. Hij heeft vrouw en kinderen," zei
+zij, terwijl zij de handen vouwde. "Laat hem gaan, vaderlief, gij zult
+het immers aan uwe kleine Amelia niet weigeren?" en zoo ging zij voort,
+terwijl ze hem allerlei lieve woordjes gaf, en hij wrevelig voor zich
+bleef kijken. Eindelijk scheen hij eenigszins tot andere gedachten te
+komen: hij nam haar bij de hand, zei iets tot haar in 't Spaansch, en
+bracht haar, half willig, half onwillig de kamer uit. Ik hoorde echter
+dat hij haar buiten de deur een zoen gaf: dat dacht mij een goed
+voorteeken te zijn. Toen kwam hij weer tot mij: "Wel!" zeide hij: "hebt
+gij uw besluit genomen!"&mdash;"Ja," zei ik. "En wat is het, kort en goed,
+zonder teksten?" vroeg hij, "ja of neen?"&mdash;"Neen!" zei ik. "Dus hangen?"
+vroeg hij weer.&mdash;"Neen! ook niet," zei ik, "immers niet met mijn
+wil."&mdash;"Gij begrijpt toch," zei hij, "dat er geen derde keus overblijft.
+Ik kan toch niet iemand, die eenmaal hier geweest is, levend laten
+vertrekken om, als hij te huis is, mijn schuilplaats te
+verklikken."&mdash;"Hoor, weet je wat, Kapitein!" zei ik: "laat mij gerust
+gaan, al ware het op dezelfde manier waar ik op gekomen ben, van mijn
+bezoeken zal je geen last meer hebben, dat beloof ik u: en om aan
+anderen den weg te wijzen, dan moest ik hem eerst zelf kennen. 't Is
+waarachtig beter, dat gij mij het leven schenkt: gij weet niet hoe het u
+naderhand nog kan te pas komen: als b.v. de Heeren van de Compagnie u
+eens bij de kladden krijgen, dan zal het u meer goed doen, als ik in uw
+voordeel spreken kan, dan dat ik nu aan een van die gindsche hoornen
+bungelde."&mdash;Hij scheen even na te denken: "gij kunt onze levenswijs nog
+niet beoordeelen," zei hij: "een man moet weten, wat hij kiest of wat
+hij verlaat." Met floot hij en er kwam een aardige jongen in een
+matrozenpakje binnen, aan wien hij in 't Spaansch zijn bevelen gaf.
+"Volg dien knaap!" zei hij toen: "die zal u brengen, waar gij wezen
+moet!" Wat zou ik doen? Ik maakte een strijkage en ging ons maatje
+achterna, die mij buitenshuis bracht en naar een ander gebouw, waar de
+bende gewoon scheen te zijn haar middagmaal te nemen. Hier kwam er een
+hoop bij elkander alsof zij van den toren van Babel gestuurd waren, volk
+van alle nati&euml;n en tongen: er waren er Portugeezen, Spanjolen,
+Engelschen, Italiaanders, Fran&ccedil;oisen, Hollanders ook, schande genoeg! En
+ik moest mee aanzitten en zien hoe het er toeging. Ik moet zeggen, die
+schelmen hadden een tafel of het voor een Burgemeester was: vleesch en
+gevogelte van allerlei soort: en wijn, zooveel hun lustte en van den
+besten ook. Ik dacht: Pulvertje! dat is allemaal om u te verleien; maar
+deze reis zal het hun niet lukken.&mdash;Ondertusschen waren er een paar
+naast mij gaan zitten, die vertelden mij, hoe goed zij het hadden onder
+Don Mano&euml;l, zoo noemden zij den Kapitein, en wat een dwaasheid ik doen
+zou, indien ik niet met hen bleef: en onderwijl schonken zij mij al in,
+den eenen kroes voor, den anderen na. Maar ik lachte in mijn vuist: en
+dacht: als het op pooieren aankomt, dan ben ik nog niet bang: ik heb een
+bast, die kan er tegen, zooals Thomasvaer in de klucht zeit. En
+bovendien had ik van al het praten een keel gekregen, zoo droog of ze
+van een weverswammes gemaakt was. En ziet, mijn buren raakten allebei
+zoo mooi bezorgd, dat zij van de bank rolden. Toen kwam er een ander,
+die wou mij een papier laten teekenen; maar ik smeet het wat deftig over
+de tafel heen: waarop er een was, die mij te lijf wou: maar ik gaf hem
+een muilpeer, dat hij naar de tweede niet vroeg. Toen vielen zij
+allemaal op mij aan; en bonden mij en smeten mij in een hok, waar ik
+tijd had om uit te slapen. Den volgenden morgen kwamen er vier kerels
+mij halen, en begonnen mij met een doek over mijn kluisgaten te binden,
+dat ik niet zien zou wat zij in 't vizier hadden. Ik kreeg slechte
+gedachten, toen zij mij naar buiten brachten, en meende, nu was mijn uur
+gekomen, en ik moest maar mijn best doen om als een vroom Christenmensch
+te sterven; maar jawel! ik had pas een eindweegs opgekuierd, of ze
+smeten mij in een sloep, en na een tijdlang roeiens, merkte ik aan den
+wind, die op mijn frontwerk speulde, dat wij kort aan zee waren. Opeens
+werd ik aan boord van een schip geheeschen: "zouden zij mij nu naar
+zeemansmanier aan de ra hangen?" dacht ik; maar ook al niet: ik werd
+tusschendeks gelaten, ik hoorde het anker lichten, en wij staken van
+wal. Het duurde zeker wel twintig dagen, eer de reis ten einde was, en
+ik bleef al dien tijd beneden, zonder eens op het dek te mogen komen, en
+zonder dat iemand boe of ba tegen mij zei: gij kunt denken, of ik ook
+het land had. Eindelijk liet men het anker vallen: ik werd weer
+geblinddoekt, in de sloep gelaten en aan wal gebracht. Toen mij de doek
+werd afgenomen, zag ik, dat ik in een klein boschje was, doch waar, wist
+Joost. Een van de roovers, die Hollandsch sprak, stond naast mij en
+stelde mij een geldzakje ter hand. "Houdaar!" zei hij: "en maak dat je
+naar den bl&mdash;&mdash; komt. Gij hebt slechts het eerste pad het beste te
+volgen, om menschen te vinden. Maar zoo gij ons altemet mocht herkennen
+t'avond of morgen, draag zorg dan ons niet te verklappen, noch ons na te
+volgen, of...," hier maakte hij een beweging, die ik best begreep. "Geen
+nood," zei ik, "en goeie reis (zooals de man, die zich baadde, tegen de
+haaien zei.)" Weg liepen zij: en ik stond alleen te kijken als malle
+Piet. Maar ik dacht, ik zal den anderen weg kiezen: en zoo liep ik dwars
+door het boschje heen, mooi nieuwsgierig waar ik zou aanlanden, tot ik
+aan een soort van huisje kwam, waar ik een paar negers vond, die mij te
+recht hielpen, en mij naar de Havannah brachten, want daar was ik geen
+twee geweerschoten van verwijderd. Ik kuierde de stad binnen en vond al
+gauw een plaats om onder dak te komen, bij een ouden landsman, dien ik
+er wonen wist. "Wel Kapitein Pulver," zei die, toen hij mij zag: "hoe
+kom je zoo uit de lucht vallen?" "Patientie!" zei ik, "dat zal ik u
+naderhand wel eens vertellen." Den volgenden dag ging ik ereis op mijn
+kuier, maar, schoon ik in een paar kooplieden, die ik onderweg
+ontmoette, twee van Don Mano&euml;ls volk meende te herkennen, en schoon er
+een net getuigd en gekoperd brikje onder Portugeesche vlag in de haven
+lag, dat al rare vermoedens bij mij deed ontstaan, ik paste wel op, mijn
+mond dicht te houden, zoo lang ik er bleef: 't geen gelukkig korter was
+dan ik eerst vreesde: want er kwam eenige dagen daarna gelegenheid om
+naar Cura&ccedil;ao te varen, waar ik "de Prins te Paard" bij geluk nog vond,
+die juist het anker zou lichten, en je kunt denken, hoe zij allen te
+kijken stonden, toen zij mij in levenden lijven weerom vonden; want zij
+dachten niet anders, of ik had uit de groote spoelkom gedronken. Nu
+vraag ik u, of Kapitein Pulver al rare ondervinding heeft opgedaan?"</p>
+
+<p>"Mij dunkt zij hebben nogal wat met u gesold," zeide Suzanna: "doch het
+schijnt u geen kwaad gedaan te hebben, en gij zijt tegen de verdrukking
+aangegroeid.&mdash;En hebt gij naderhand nooit iets van dien rooverkapitein
+vernomen?"</p>
+
+<p>"Neen," antwoordde Pulver: "en ik heb ook nooit verlangd de kennis te
+hernieuwen (zooals de dief tegen den beulsknecht zei). Maar ik meen dat
+hij, zoo wat een jaar nadat ik hem gezien heb, verdwenen is:&mdash;althans
+later heb ik niet meer van hem hooren spreken, maar wel van een anderen
+zeeroover, die onder den naam van Zwarten Piet doorging, en geen haar
+beter was dan zijn voorganger."</p>
+
+<p>"Zwarte Piet!" herhaalde Henri&euml;tte: "is dat dezelfde, wien men beweert,
+dat hier in den omtrek rondzwerft en de wegen onveilig maakt."</p>
+
+<p>"Foei! laten wij niet over dieven spreken, die zoo in de buurt huizen,"
+zeide Suzanna: "dat geeft maar slapelooze nachten. Maar van uw vriend
+Sander, hebt gij daar nooit tijding meer van gehad, Kapitein?"</p>
+
+<p>"Neen!" antwoordde hij: "en ik vrees, dat hij smaak in 't rooversleven
+gekregen heeft; want hij was altijd een ondernemende gast; 't zou jammer
+van den jongen bol geweest zijn; doch het bloed kruipt waar 't niet gaan
+kan."</p>
+
+<p>De dames gingen voort, den Kapitein nog over vele bijzonderheden te
+ondervragen. Wat mij betreft, ik was stil geworden. Het weinige, dat de
+verhaler zoo van het uiterlijke voorkomen als van de handelwijze van Don
+Mano&euml;l en zijn dochter gezegd had, en de naam van Amelia, aan deze
+laatste gegeven, hadden zonderlinge vermoedens bij mij doen ontstaan,
+waaraan ik hechten bleef, in weerwil van mijzelven. Wenschende,
+hieromtrent nader onderricht te ontvangen, wachtte ik het oogenblik af,
+dat de jonge meisjes met haar ondervragingen hadden afgedaan en zich
+vermaakten om in de <i>menagerie</i>, waar wij waren aangekomen, de
+goudlakensche faisanten te voederen, terwijl Pulver zijn versch gestopte
+pijp door middel van een brandglas aanstak, om dezen laatste te vragen,
+mij nader te beschrijven, hoe die zeeroover er toch wel uitzag.</p>
+
+<p>"Wel! zooals ik UEd. gezegd heb," zeide hij: "een groote forsche kerel
+met een <i>sombrero</i> op het hoofd, een plantersbuis en een zeemansbroek,
+een koppel pistolen...."</p>
+
+<p>"Ja," viel ik in: "en naderhand een japansche rok; maar zijn gelaat?"</p>
+
+<p>"Een knap slag van een vent: een paar fiksche oogen ... wat zal ik er
+meer van zeggen?"</p>
+
+<p>"En zijn dochter?"</p>
+
+<p>"Ja! een aardig meisje, of zij zwart of blond was weet ik niet meer: een
+goed gezicht ... en zoo groot als een meisje van veertien, vijftien
+jaren."</p>
+
+<p>Met deze opheldering moest ik mij voor het oogenblik wel tevreden
+stellen: en de klank van den bengel, die ons de aankomst van nieuwe
+gasten verkondigde, deed ons spoedig weder den weg huiswaarts nemen. Wij
+vonden den eigenaar van Guldenhof en zijn zoon op de stoep met Tante en
+Van Baalen in gesprek. De Heer Blaek was de eerste, die naar ons
+toekwam. Zijn kleeding was vrij wat keuriger, zijn gelaat vriendelijker
+en zijn toon beleefder, dan toen ik hem in zijn koepel ontmoette. Hij
+groette ons op een zeer heusche wijze, zeide iets zeer vleiends aan
+Suzanna, kuste Henri&euml;tte, en zich vervolgens tot mij wendende, drukte
+hij mij de hand en vroeg mij om verschooning, zoo mijn onthaal op
+Guldenhof niet was geweest gelijk het behoorde. "Maar mijn lieve Heer
+Huyck!" zeide hij: "alles werkte ook samen om mij verkeerde vermoedens
+jegens u te doen opvatten: uw kleeding, de verrassing van het oogenblik,
+het verhaal van dieverijen in de buurt gepleegd, en zoo voort. Nu! doe
+mij vermaak en toon mij, dat UEd. mij geen kwaad hart toedraagt, door
+mij eens te komen bezoeken.&mdash;Gij zult mij altijd welkom wezen, en het
+zal mijn zoon ongetwijfeld aangenaam zijn, nadere kennis met u te maken.
+Sta mij toe, u aan elkanderen voor te stellen. Lodewijk was niet in zijn
+schik," vervolgde hij, zich tot Henri&euml;tte wendende, "dat gij, zoo zonder
+hem daar iets van te zeggen, herwaarts getrokken waart. Gij weet, dat in
+uwe afwezigheid Gildenhof weinig bekoorlijks voor hem oplevert."</p>
+
+<p>"Dat wist ik niet, Oom!" zeide Henri&euml;tte: "en zoo ik hem niet gezegd
+heb, dat ik hierheen ging, het is, omdat hij zich in de laatste twee
+dagen niet te huis heeft laten zien."</p>
+
+<p>Ondertusschen was Lodewijk op den wenk zijns vaders ons genaderd, echter
+niet met die haast, welke de Heer Blaek wilde doen gelooven, dat hem
+naar zijn nicht dreef.</p>
+
+<p>"Komaan Lodewijk!" zeide zijn vader: "ik weet, gij zult verlangen om
+Jetje wat te beknorren; maar eerst moet ik u aan den Heer Huyck
+voorstellen, en u gelegenheid geven, om, evenals ik reeds deed, hem voor
+onze misvatting en onbeleefdheid verschooning te vragen."</p>
+
+<p>Lodewijk en ik groetten elkanderen met die uiterlijke beleefdheid, welke
+de samenleving voorschrijft ook aan hen, die elkanderen niet lijden
+mogen.</p>
+
+<p>"Wij hebben de kennis reeds hernieuwd," zeide ik.</p>
+
+<p>Lodewijk zag mij schuins aan, en vervolgens, zich tot de dames wendende,
+begon hij, waarschijnlijk om mij te vermijden, een druk gesprek met
+Henri&euml;tte, zoodat zijns vaders gelaat van tevredenheid blonk, en deze
+nauwelijks de buigingen opmerkte, waarmede Kapitein Pulver hem
+begroette.</p>
+
+<p>Niet lang daarna kwam de boodschap, dat het middagmaal was opgedischt,
+en begaven wij ons naar de eetzaal. Tante plaatste zich tusschen de
+beide oude Heeren: naast Van Baalen kwam Kapitein Pulver te zitten,
+vervolgens mijn onwaardig ik, dan Henri&euml;tte, en Lodewijk werd tusschen
+haar en Suzanna geschikt. Ik maakte, gelijk men denken kan, van de
+gelegenheid gebruik, om aan mijn buurjuffer alle mogelijke kleine
+oplettendheden te bewijzen, zonder juist op te merken, of liever zonder
+er mij aan te storen, dat haar oom dit vrij zuur aanzag, en zich
+waarschijnlijk reeds beklaagde, dat hij mij den toegang tot zijn huis
+had opengezet. De afgetrokkenheid van den Heer Blaek ontsnapte echter
+niet aan Suzanna, noch zelfs aan Tante, die hem er over begon te plagen.</p>
+
+<p>"Ach Mevrouw!" fluisterde hij eindelijk, glimlachende: "er was een tijd,
+waarin ik niet afgetrokken was in uw bijzijn, en het zoude van u
+afhangen, dien tijd te doen herleven."</p>
+
+<p>"Ei kom! Het is een hoofdstuk uit de oude geschiedenis, dat gij
+voordreunt," zeide Tante, lachende.</p>
+
+<p>"Hoe maakt UEd. het toch, om zulke heerlijke doperwtjes te bekomen?"
+vroeg Van Baalen haar: "uit <i>mijn</i> tuin in den Diemermeer kan ik die
+maar zoo smakelijk niet krijgen."</p>
+
+<p>"Zeg dat niet," zeide Tante: "ik herinner mij zeer goed, er bij u tot
+laat in September te hebben gegeten, als de mijne reeds lang gedaan
+hadden."</p>
+
+<p>"Ja! bij mijn vorigen baas; maar mijn tegenwoordige tuinman heeft er
+geen verstand van. 't Is of ik het altijd moet treffen, dat ik mij met
+lieden behelpen moet, die geen kennis bezitten van hun vak."</p>
+
+<p>"Hoe bevallen UEd. de bruine langstaarten, die UEd. op de Palmmarkt van
+Govert Sperwer gekocht hebt?" vroeg Lodewijk aan Van Baalen.</p>
+
+<p>"Hm!" antwoordde deze, het hoofd schuddende: "wat zal ik UEd. zeggen? De
+beesten loopen hard genoeg: maar 't is mij wat moeilijk in 't haar te
+blijven. Ik zal er moeten uitscheiden. Op de Palmmarkt waren er nog meer
+te krijgen geweest; maar juist toen ik er op afkwam waren zij verkocht.
+'t Is of ik altijd te laat moet komen. Maar daar bedenk ik iets: het
+spannetje dat ik heden hier heb, heeft UEd. dat reeds gezien? Dat was
+juist een kolfje naar uw hand."</p>
+
+<p>"Ik dank u," zeide Lodewijk: "ik heb nog paarden genoeg, en dan een
+boeier bovendien; maar ik recommandeer mij, om ze straks eens te zien,"
+enz.</p>
+
+<p>Het gesprek werd na langzamerhand meer algemeen. Pulver, die niet naliet
+den goeden wijn van Tante te prijzen en te betuigen, dat hij zulke waar
+niet geproefd had, sedert hij bij de roovers had gevangen gezeten,
+vermaakte ons nu en dan met zijn kluchtige uitvallen, en Van Baalen
+perste ons menigen glimlach af, door zijn manie van zich over al wat hij
+had te beklagen. Hetgeen de oude Heer Blaek zeide, was meestal gepast en
+verstandig; en hij beviel mij in alle opzichten beter dan toen ik hem
+voor 't eerst zag. Echter was het mij toch, als drukte dien man iets
+bezwarends op het hart, dat hem midden onder het vroolijk gesprek zijn
+goede stemming ontnemen kwam, en zich tusschen hem en zijn
+blijgeestigheid plaatste als een wolk voor een heldere zomerzon. Hij zag
+er niet uit als iemand, die iets kwaads in 't zin had of een misdrijf
+zou begaan; maar wel als iemand die iets bedreven had, dat hem tot
+naberouw verstrekte. Tante praatte wakker door, en maakte allerlei
+plannen van vroolijke partijen voor de toekomst. Suzanna wierp er
+bijwijlen een grap tusschen in: en Lodewijk scheen meer werk van zijn
+nicht te maken dan gewoonlijk.</p>
+
+<p>Wij waren aan 't nagerecht, en de Heer Blaek was juist bezig over de
+onbeschaamde diefstallen te spreken, die onlangs in de buurt hadden
+plaats gehad, toen de knecht mij in het oor kwam fluisteren, dat er een
+Heer buiten stond, die mij wenschte te spreken.</p>
+
+<p>"Een Heer om mij te spreken!" herhaalde ik, met eenige verwondering:
+"dat hebt gij zeker verkeerd. Wie kan mij hier iets te zeggen hebben?"</p>
+
+<p>"Er is toch geen zwarigheid?" vroegen de dames, als uit &eacute;&eacute;nen mond.</p>
+
+<p>"Waar komt hij vandaan? Is het iemand uit Amsterdam?" vroeg Tante.</p>
+
+<p>"Ik weet niet," zeide de knecht: "'t Is een Monsieur in 't zwart, en,
+zoo ik mij niet bedrieg, dezelfde, die in het huisje van Baas Roggeveld
+woont."</p>
+
+<p>"En komt die om mij te spreken?" vroeg ik: "ik kan niet begrijpen...."</p>
+
+<p>"Gij moest toch eens gaan zien," zeide Tante: "en kom ons dan daarna
+verslag doen. Joris! laat dien Monsieur in de zijkamer."</p>
+
+<p>"Met het verlof van het gezelschap," zeide ik: en oprijzende begaf ik
+mij naar de zijkamer; maar wie schetst mijn verbazing, toen ik zag, dat
+de man, die op mij wachtte, niemand anders was dan Zwarte Piet, <i>in
+propria persona</i>.</p>
+
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+
+<h3><a name="chap17" id="chap17"></a>ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.</h3>
+
+<h4>VERHALENDE, HOE ZWARTE PIET FERDINAND MET EEN COMMISSIE BELASTTE EN HOE
+SUZANNA EEN GROOTEN KOEK TROK.</h4>
+
+
+<p class="p-one">"Hoe!" riep ik uit, terwijl ik den struikroover aanstaarde: gij waagt
+het!..."</p>
+
+<p>"Ik waag niets, Mijnheer Huyck!" zeide hij: "want ik weet, dat UEd. de
+man niet zijt, die mij verraden zult."</p>
+
+<p>"Maar toch!" hernam ik: "ik kan niet beseffen, wat gij mij kunt te
+zeggen hebben."</p>
+
+<p>"In de eerste plaats moet ik mij van mijn schuldigen plicht komen
+kwijten en u mijn dank betuigen voor het stilzwijgen, dat UEd. aangaande
+onze ontmoeting hebt bewaard."</p>
+
+<p>"En hoe weet gij," vroeg ik, eenigszins verwonderd, "dat ik gezwegen
+heb!"</p>
+
+<p>"O ho!" zeide hij met een glimlach: "dat kan ik genoeg uit de gevolgen
+opmaken. Zoo UEd. maar een woord gesproken, maar een sein gegeven had,
+waren de landhaaien mij reeds aan boord geweest, on zou ik hier thans
+niet voor u staan, zoo gerust als een Admiraal op zijn dek; want
+ofschoon men altijd nog naar Zwarten Piet zoekt, het is in den blinde en
+zonder dat men weet, welken koers te houden. Niettemin! ik wil het
+gevaar niet loopen van 't avond of morgen te verzeilen en denk deze
+haven te verlaten."</p>
+
+<p>"Gij deedt beter," zeide ik, "uw geheele professie te verlaten, *welke u
+toch nooit tot een gelukkig einde brengen zal."</p>
+
+<p>"Helaas, Mijnheer!" hernam hij, met een treurigen blik en een diepe
+zucht: "hangt het wel van onszelven af, die met vrijen wil te kiezen?
+Kan ik tegen wind en stroom opvaren? en moet men niet, als het tij
+verloopt, de bakens verzetten? Hoe zou ik, na al het gebeurde, in staat
+zijn, mijn wandel te verbeteren en onder een betere vlag te zeilen dan
+die ik tot heden gevolgd ben? Zoo ik b.v. Mijnheer voorstelde, mij als
+lakei in zijn dienst te nemen, zou zulks UEd. aanstaan?"</p>
+
+<p>"Gij weet," antwoordde ik, om de veronderstelling glimlachende, "dat men
+geen lakei huurt zonder attestati&euml;n van goed gedrag te zien: en ik
+twijfel, of de uwe van dien aard zijn, dat zij mij voldoen zouden."</p>
+
+<p>"Daar moest UEd. niet op zweren," hervatte hij, terwijl hij een
+zwartlederen <i>portefeuille</i> uit den zak haalde, en daaruit eenige
+papieren nam, die hij op de tafel uitspreidde: "ik heb hier een menigte
+getuigschriften van de deftigste inwoners van Batavia en de Kaap, alle
+bewijzende dat de persoon Joachim Waarglas hen in de betrekking van
+kamerdienaar, schrijver en hofmeester met de meeste nauwgezetheid
+gediend heeft. Lees ze maar eens, Mijnheer! zij zijn zoo voldoende
+als...."</p>
+
+<p>"Als zij valsch zijn," viel ik in: "wat hebt gij te maken met
+certificaten van eenen Joachim Weerglas, die wellicht nooit bestaan
+heeft?"</p>
+
+<p>"Zeer zeker heeft de man bestaan," antwoordde hij, de papieren wederom
+naar zich toestrijkende: "maar de goede ziel heeft die niet meer noodig;
+daar hij sedert lang onder de groene baren slaapt, om welke reden ik er
+des te minder conscientiewerk van gemaakt heb, mij zijn naam toe te
+eigenen, en zijn papieren evenzeer, die toch voor niemand meer waarde
+hebben en mij daarentegen zeer nuttig zijn, wanneer deze of gene
+hapscheer mij komt praaien en verzoeken mijn kleuren te wijzen.&mdash;Maar
+ook op mijn eigen naam heb ik zeer goede certificaten, die wellicht
+beteren indruk op UEd. zouden maken."</p>
+
+<p>Dit zeggende, opende hij een verborgen gedeelte van zijn brieven-tasch
+en haalde daaruit wederom eenige papieren voor den dag.</p>
+
+<p>"Wat dunkt u van dit certificaat?" vroeg hij, mij een der bewijsstukken
+overhandigende.</p>
+
+<p>Ik nam het op en las niet zonder verbazing een geschrift in de Spaansche
+taal, geteekend door den Graaf van Talavera, en getuigende, dat Sander
+Gerritz, geboortig van Amsterdam, hem met onkreukbare trouw en ijver
+gediend had.</p>
+
+<p>"Dat kan wel zoo valsch zijn als de rest," zeide ik, het hem
+teruggevende.</p>
+
+<p>"Ho! ho! men kent aan onze kantoren zoowel als aan de landssecretarie de
+naamteekening van den Graaf van Talavera.&mdash;Doch hier zijn nog meer
+stukken, alle van bekende en nog levende personen: als hier is de
+attestatie van Schipper Slingertouw, met wien ik als halfwassen brasem
+drie reizen naar de Oost heb gedaan, van Schipper Blauwketting, bij wien
+ik twee jaren stuurmansleerling geweest ben, van Kapitein Wijdwimpel,
+daar ik onderstuurman bij was, van Kapitein Pulver, waar...."</p>
+
+<p>"Diens handteekening zouden wij terstond kunnen doen erkennen," zeide
+ik: "want de man bevindt zich in de eetzaal."</p>
+
+<p>"De duiker, doet hij," riep Sander, zijn papieren snel verbergende: "ik
+zou, wel is waar, den ouden pekbroek nog gaarne eens terugzien; maar
+och! door kennis krijgt men kennis en men mocht op zulk een wijze dingen
+van mij te weten komen, welke ik liever achterbaks houde."</p>
+
+<p>"Mag ik u eens vragen," hernam ik, "of er onder die certificaten geen is
+van zekeren Don Mano&euml;l, onder wien gij waarschijnlijk ook gediend hebt?"</p>
+
+<p>Sander zag mij een wijl aan met doordringenden blik: "UEd. vraagt mij
+naar den bekenden weg," zeide hij vervolgens, "en weet zoogoed als ik,
+dat de man er ook bij is, al luidt zijn naam wat deftiger.&mdash;Maar dit
+daargelaten, UEd. kan uit dit alles besluiten, dat ik onder mijn eigen
+vlag niet durf varen en dus wel valsche kleuren dien te wijzen. Hoe wil
+ik nu mijn weg beteren, daar ik, 't ga, hoe 't ga, gedwongen ben de
+lieden of te bedriegen, of te bestelen?"</p>
+
+<p>"Mijn vader," zeide ik, "is een rechtschapen man: zoo gij u bij hem
+begaaft, hem rondborstig uw levensloop verhaaldet, en hem ware begeerte
+toondet om uw doolpad te verlaten, zou hij waarschijnlijk in staat zijn,
+u kwijtschelding voor uwe begane misdrijven te bezorgen en een beter
+vooruitzicht voor de toekomst te openen."</p>
+
+<p>"Al is," zeide Sander, "het schip nog zoo lek en de branding nog zoo
+fel, zoo zal de matroos, om zijn leven te redden, niet overboord
+springen, wanneer hij haaien voor den boeg ziet. Ik dank u, Mijnheer
+Huyck! maar ik heb mijn nek te lief om uw voorslag aan te nemen. Mijn
+oogmerk is naar Rusland of Noorwegen te gaan en te zien, of men mij daar
+gebruiken kan: want dat loeren achter de struiken, en dat openveteren
+van nachtsloten is geen werk voor iemand, die een korvet gecommandeerd
+heeft."</p>
+
+<p>"De hemel geleide u," zeide ik: "maar hebt gij mij nu nog verder iets te
+zeggen? Het gezelschap wacht mij, en...."</p>
+
+<p>"En dat van een boef, gelijk ik, begint u lastig te worden: dit begrijp
+ik. Ik zal het kort maken. Deze kleinigheid verzoek ik u aan te nemen
+als herinnering aan onze ontmoeting en als een bewijs mijner
+erkentelijkheid."</p>
+
+<p>Dit zeggende, bood hij mij een ring aan, met fraaie <i>brillanten</i> omzet.</p>
+
+<p>"Ik dank u," antwoordde ik, het geschenk afwijzende: "ik heb geen
+waarborg, dat gij recht hebt, dien ring weg te geven, en bovendien
+verlang ik geen verplichting aan u te hebben."</p>
+
+<p>"De ring behoort mij," zeide Sander, "ik heb dien met het zwaard genomen
+van een kaper, die in onze jacht was komen stroopen en wien wij zijn
+buit deden overgeven. Doch, begeert gij hem niet, het is wel, zoo blijf
+ik uw schuldenaar. Tweemalen hebt gij mij ontmoet: ook deze reis
+vertrouw ik op uwe bescheidenheid te kunnen rekenen."</p>
+
+<p>"Nog vier en twintig uren," zeide ik, "wil ik u die beloven; maar zijn
+die verstreken, dan acht ik het mijn plicht als burger, uw verblijf te
+ontdekken."</p>
+
+<p>"Over vier en twintig uren moogt gij, wat mij betreft, op de daken
+schreeuwen, dat Sander Gerritz, Joachim Weerglas en Zwarte Piet slechts
+&eacute;&eacute;n persoon zijn."</p>
+
+<p>"'t Is wel! maar maak nu, dat gij voortkomt. Ik hoor de gasten reeds
+opstaan."</p>
+
+<p>"Nog &eacute;&eacute;n verzoek; misschien kent UEd. in Amsterdam zekeren armen po&euml;et,
+Lucas Helding, bij name."</p>
+
+<p>Ik knikte toestemmend.</p>
+
+<p>"Welnu! zou ik u mogen belasten met hem dit geld ter hand te stellen. De
+man is behoeftig, en ik weet, dat zulks hem niet te onpas komen zal."</p>
+
+<p>Dit zeggende, haalde hij een geldzakje voor den dag, en stak het mij
+toe.</p>
+
+<p>"Wat nu!" riep ik verbaasd. "Behoort Helding ook al tot de bende?"</p>
+
+<p>"Neen Mijnheer!"&mdash;Maar ik heb den man vroeger gekend; ik weet, dat hij
+broodsgebrek lijdt en leven moet van de brokken, die rijke lieden hem
+toewerpen, gelijk zij aan hun hof hond zouden doen. Ik heb genoeg om de
+reis te ondernemen. Dit geld kan ik missen."</p>
+
+<p>"Verschoon mij", zeide ik: "maar zoo de goede man den oorsprong van dit
+geld kende, zou hij het nimmer willen aannemen."</p>
+
+<p>"De henker hale die nauwgezetheid!" zeide Sander, op de lippen bijtende:
+"de man, wien ik dat sommetje afhandig heb gemaakt, was een vreemdeling,
+die wellicht te Moskou of te Weenen te huis behoort en wien ik het niet
+kan terugzenden. Ik wil er mij van ontdoen: kan ik beter handelen, dan
+door het aan aalmoezen te besteden? En heb ik dan geen recht, iemand
+daarmede te bevoordeelen, die arm en braaf is?"</p>
+
+<p>"Gij zoudt althans rechtvaardiger handelen," antwoordde ik, "door het
+aan de lieden terug te geven, die gij bestolen hebt, en die gij kent.
+Vergoeding gaat boven aalmoezen."</p>
+
+<p>"Vergoeding!" riep hij ongeduldig uit: "en wat heb ik hem niet te
+vergoeden? Hoor eens, Mijnheer! en beoordeel mij. Zes jaren geleden,
+voor ik met Kapitein Pulver uitzeilde, had ik kennis aan de dochter van
+Helding: een engel van braafheid, de lust van haar vader en van al wie
+haar kende. Wij hadden elkander lief: zij zou mijn vrouw worden, zoodra
+ik Stuurman was. 's Avonds voor mijn vertrek, daar wij met ons beiden
+alleen waren...." Hier begon Sander te snikken.</p>
+
+<p>"Ik versta u," zeide ik, getroffen over de ontroering van den man, bij
+wien in weerwil zijner wanbedrijven het goede zaad nog niet geheel
+verstikt scheen te zijn: gij waart ondernemend en zij wellicht te
+zwak...."</p>
+
+<p>"Ja Mijnheer!&mdash;Ik ging op reis. Wij hadden met tegenspoeden van allerlei
+aard te kampen. Wij werden door zeeroovers gevangen: en, door nood
+gedwongen, trad ik bij hen in dienst. Ik verwierf mij het vertrouwen en
+de gunst van het opperhoofd, die mij al spoedig tot zijn Luitenant
+verhief. Hoe hij ons verliet en hoe ikzelf na zijn vertrek het bevel
+bekwam, en den naam van Zwarten Piet niet minder beroemd maakte dan die
+van Don Mano&euml;l geweest was, ware te lang om hier te vertellen. De
+fortuin liep ons eindelijk tegen: ik werd gevangengenomen, doch
+ontsnapte en kwam op een Hollandsch schip terug. Te Heivoet echter werd
+ik herkend door een Kapitein, wiens vaartuig ik geplunderd had: ik
+ontsnapte den rakkers, die mij zochten, en leidde sinds een zwervend
+leven. Van zeeschuimer werd ik struikroover; maar, zooals ik u zeide,
+dit laatste beroep begon mij tegen te staan. Ik trachtte intusschen
+narichten in te winnen omtrent Klaartje; want, ofschoon ik in de
+West-Indi&euml;n, en toen ik geen gedachten had haar ooit weer te zien, haar
+beeld zoo wat op den achtergrond had gezet, bij mijn terugkomst in mijn
+vaderland was het of mijn liefde met dubbele kracht herleefde;&mdash;maar
+och, Mijnheer! wat moest ik hooren? Zij was weg, zij had haar vader
+verlaten, was van kwaad tot erger geraakt, en leidde nu hier, dan daar,
+een ongebonden leven.&mdash;Ik weet, het is slechts gedeeltelijk mijne
+schuld: en echter is het mij, als had ik al die ellende
+veroorzaakt.&mdash;Ben ik nu den ouden man vergoeding schuldig of niet?"</p>
+
+<p>De gelaatstrekken van Sander hadden gedurende dit verhaal, hetwelk hij
+onder gedurig snikken en met een bevende stem gedaan had, dezelfde
+bleekheid en ontroering vertoond, welke mij in de kerk des morgens
+getroffen hadden. Ik besefte nu, waarom het tafereel, door den Predikant
+gemaald, zulk een indruk op hem gemaakt had.</p>
+
+<p>"Helding zal, indien dit alles waar is, van u althans niets willes
+aanvaarden," hernam ik, zelf niet wetende, wat te zeggen.</p>
+
+<p>"Dat behoeft ook niet, Helding weet niet, mag niet weten, van wien dit
+komt. Nog eens, wat ik u bidden mag, bezorg dit aan den goeden man."</p>
+
+<p>"Hebt gij geen andere gelegenheid?" vroeg ik, eenigszins bedremmeld;
+want ik hoorde het gezelschap, dat door de gang kwam en de stoep aftrad.</p>
+
+<p>"Ik heb," antwoordde hij, "onder mijn kennissen geen eerlijke lieden
+genoeg, om hun zulk een boodschap op te dragen:&mdash;hier ligt het geld: ik
+neem het niet weer op: gij zult&mdash;gij moet het bezorgen."</p>
+
+<p>"In waarheid!" hernam ik: "het is een commissie, die ik met mijn geweten
+niet kan overeenbrengen. Gij maakt mij tot heler van gestolen goed."</p>
+
+<p>"Uw dienaar, Mijnheer! God zegene u." En zich buigende, opende bij de
+deur om te vertrekken, toen hem iemand, die juist binnenkwam, met een
+vaart tegen 't lijf kwam aanloopen.</p>
+
+<p>"Vergeving! vergeving!" zeide Kapitein Pulver! want deze was het: "ik
+kwam mijn hoed zoeken, dien ik hier gelaten heb....; maar wat deksel! de
+droes is zoo niet!" en hij bleef Sander met een open mond aanstaren.
+Deze was een oogenblik onthutst; maar, zich herstellende, wendde hij het
+gezicht naar mij toe en van Pulver af en wilde het vertrek verlaten.</p>
+
+<p>"Maar voor den duiker!" riep Pulver, die al om hem heen gedraaid had:
+"heb ik het mis of heb ik het wis? Is UEd., als ik mag vragen...."</p>
+
+<p>"Uw dienaar, Sinjeur!" zeide Sander, zich haastig door de gang naar de
+voordeur begevende.</p>
+
+<p>"Maar met uw verlof! een amerijtje geduld!" riep Pulver, hem navolgende:
+"Sander! ben je 't? of ben je 't niet? Sandertje! ken je Kapitein Pulver
+niet meer?"</p>
+
+<p>Sander zag waarschijnlijk, dat alleen onbeschaamdheid hem uit dezen pas
+kon redden. Hij draaide zich aan de voordeur om, trad met een vasten
+stap naar Pulver toe en zag hem stijf in 't gezicht.</p>
+
+<p>"Sinjeur!" zeide hij: "hier heeft een misverstand plaats. UEd. heeft den
+verkeerde voor. Mijn naam is Joachim Weerglas. Ik heb de eer u te
+groeten."</p>
+
+<p>Dit gezegd hebbende, maakte hij rechtsomkeert, liet Pulver bedremmeld
+staan, stapte de stoep af, en, in het voorbijgaan het gezelschap, dat op
+het voorplein stond, deftig groetende, wandelde hij zonder overhaasting
+de plaats af.</p>
+
+<p>"Nu! ik mag lijden dat mijn fokkemast in een nachtkaars verandert,"
+zeide Pulver, hem verbaasd naoogende: "indien ik ooit zulk een
+gelijkenis meer gezien heb."</p>
+
+<p>"Ik moet zeggen, "Neef!" zeide Tante, toen ik, na den geldzak op mijn
+kamer gebracht te hebben, weder buiten gekomen was; "die Monsieur is
+lang van stof. Wat had die met u te verhandelen?"</p>
+
+<p>"O! heel wat," zeide ik: "meer dan ik thans vertellen kan."</p>
+
+<p>"Wie was die Heer?" vroeg Suzanna: "mij dunkt, ik heb hem hedenmorgen in
+de kerk gezien."</p>
+
+<p>"Gij hadt beter gedaan," zeide ik, een andere wending aan het gesprek
+wenschende te geven, "den Predikant aan te zien, dan de jonge Messieurs
+te begluren."</p>
+
+<p>"Kan ik het helpen?" hernam Suzanna: "die man dwong mij wel hem aan te
+kijken; want hij snikte zoo luid, dat iedereen het hoorde."</p>
+
+<p>"Inderdaad," zeide Henri&euml;tte: "nu gij 't zegt, herinner ik mij ook, hem
+te hebben opgemerkt. Hij scheen zeer getroffen door de predikatie."</p>
+
+<p>"Gekheid!" hernam Suzanna: "hij huilde van verdriet bij de gedachte, dat
+hij bij gebrek aan contanten al de kermisvermaken zou moeten missen,
+welke Dominee zoo treffend afschilderde, zoodat hij als zijn meisje hem
+van avond vraagt:</p>
+
+<div class="blockquot"><p>Jan! koop mij een kermis,</p></div>
+
+<p>zal moeten antwoorden:</p>
+
+<div class="blockquot"><p>Mooi meisje! ik heb er geen geld."</p></div>
+
+<p>"Nu zijt gij er toch niet achter, Zusje!" zeide ik: "want hij kwam mij
+juist verlof verzoeken om met u ter kermis te gaan."</p>
+
+<p>"Zoo! En ik hoop dat gij gezegt hebt; als 't u belieft."</p>
+
+<p>"Ik zeide, wij waren al Heeren genoeg."</p>
+
+<p>"Wel foei! zoo zal ik nooit een vrijer krijgen, als gij die op zulk een
+manier afscheept.&mdash;Maar, Kapitein Pulver! Hoe is het? Gij kijkt dien
+Monsieur nogal na, schoon hij reeds lang uit het gezicht is. Ik heb wel
+gehoord, dat de zeelui door oefening een scherp gezicht krijgen! maar
+toch! of gij hem zoo door de bladeren heen kunt ontdekken, dat zou mij
+verwonderen."</p>
+
+<p>"Kapitein Pulver meende, geloof ik, dat hij den man kende," zeide ik.</p>
+
+<p>"Ja waarlijk!" zeide Pulver, als uit een droom ontwakende: "en ik geloof
+het nog."</p>
+
+<p>"Kent gij Monsieur Weerglas?" vroeg Tante, hem naderende: "want ik meen,
+dat hij het was."</p>
+
+<p>"Monsieur Weerglas!" herhaalde Pulver: "ik heb nooit een weerglas gekend
+dan hetgeen ik aan boord gebruik en gemaakt is door Michiel Blut op den
+Zeedijk. De waarheid is, dat de man als twee druppelen water gelijkt op
+mijn Onderstuurman Sander Gerritz, daar ik heden van verteld heb."</p>
+
+<p>"De Kapitein," zeide Suzanna tegen Tante, "dacht als Phocas bij
+Corneille:</p>
+
+<div class="blockquot"><p><i>Tombai-je dans l'erreur ou si j'en vais sortir?</i></p></div>
+
+<p>"Ja Juffertje! als ik Fransch verstond," zeide Pulver, "dan zou ik dat
+misschien gedacht hebben; maar ik heb dien <i>kornoelje</i> nooit gekend."</p>
+
+<p>"Kom!" zeide Tante: "laat ons maar niet meer aan dien man denken, en
+onze wandeling voortzetten. Daar is Van Baalen al een eind vooruit met
+den Heer Blaek, en zij zijn zoo druk over den wissel op Londen aan den
+gang, dat zij niet bespeuren, dat wij achterblijven. En de Heer
+Lodewijk, waar is die?"</p>
+
+<p>"Ik geloof naar stal," zeide Henri&euml;tte: "om de paarden van den Heer Van
+Baalen te zien."</p>
+
+<p>"Aha! zoo hij die boven ons gezelschap verkiest," zeide Suzanna, "dan
+zie ik wel, dat ik op hem ook niet zal moeten rekenen, om mij hedenavond
+ter kermis te brengen, en ik zal Kapitein Pulver wel te vriend mogen
+houden: anders ben ik geheel zonder vrijer."</p>
+
+<p>"Tante heeft wel gelijk," zeide ik stil tegen Henri&euml;tte: "wanneer zij
+zegt, dat wij dien Monsieur Weerglas moeten daarlaten. Hij heeft mij ten
+minste lang genoeg onttrokken aan een gezelschap, dat mij boven alles
+aangenaam is."</p>
+
+<p>"Mijnheer!" antwoordde Henri&euml;tte: "gij herinnert u onze afspraak op den
+koepel wel? Wij zouden alle complimenten daarlaten."</p>
+
+<p>"Ik kan het waarlijk niet helpen," zeide ik, "dat gij geen onderscheid
+weet te maken tusschen waarheid en complimenten."</p>
+
+<p>Op deze wijze pratende, wandelden wij voort, terwijl Suzanna den zeeman
+had beetgenomen, wien zij allerlei vragen deed, en Tante nu rechts dan
+links liep, om bloemen te plukken, welke zij alsdan aan de jonge meisjes
+kwam aanbieden. Na eenigen tijd vervoegde zich Lodewijk weder bij ons,
+of liever bij Van Baalen, met wien hij, na lang loven en bieden, den
+koop eens werd over de harddravers, onder beding, dat hij die nog eens
+zoude probeeren.</p>
+
+<p>Te huis gekeerd, vonden wij de theetafel, die ons wachtte: en terwijl
+wij het geurige kruid dronken, liet ik, mij van alle onzekerheid
+wenschende te ontslaan, het gesprek vallen op de Spaansche
+aangelegenheden: waarna ik, bij mijn neus langs, de vraag deed, of
+iemand den Graaf van Talavera ooit had hooren noemen.</p>
+
+<p>Het kwam mij voor, of de Heer Blaek bij deze vraag eenigszins van kleur
+veranderde: hij hield zich althans, of hij dien nooit geboord had; maar
+Van Baalen haastte zich te antwoorden:</p>
+
+<p>"Den Graaf van Talavera! wel zeker! wie kent dien niet? Hij was
+Vlies-Ridder, Grande van Spanje, Admiraal van Castili&euml;, gunsteling des
+Konings; in &eacute;&eacute;n woord, een troetelkind van 't geluk;&mdash;maar 't kan
+verkeeren, zegt Bredero: en met hem is het ook mal afgeloopen. Hij is in
+ongenade geraakt, heeft zich uit de voeten gemaakt en niemand weet, wat
+er van hem geworden is."</p>
+
+<p>"'t Is waar ook," hervatte ik: "nu herinner ik mij, vroeger wel van den
+man gehoord te hebben."</p>
+
+<p>"Stil! stil toch!" zeide Tante, terwijl zij Van Baalen met den elleboog
+aanstootte.</p>
+
+<p>"Ik mag er dan toch wel bij vertellen," vervolgde hij, niets van de
+geheime wenken van Tante begrijpende, "dat hij eigenlijk een
+Gelderschman van geboorte was en zijn loopbaan in 's lands dienst
+begonnen is. De Heer Blaek zal zich Baron Van Lintz wel herinneren?"</p>
+
+<p>"Ik, Mijnheer?" vroeg de Heer Blaek, terwijl hij moeite had, om het
+theekopje, dat in zijn hand beefde, aan den mond te brengen: "met uw
+verlof ... neen ... ik herinner mij niets van hem."</p>
+
+<p>"Niets! Is dan niet.... O! hoe kan ik zoo dom zijn?" zeide Van Baalen,
+terwijl hij zichzelven met de vuist voor het hoofd sloeg: "Ik was
+waarlijk uw betrekking tot dien man vergeten. Ik verzoek verschooning:
+ik heb mij schandelijk voorbijgepraat. Zoo iets kan slechts mij alleen
+gebeuren. Ik ben de ongelukkigste man van de wereld."</p>
+
+<p>Nu was ik nog even wijs. Ik keek rond: de Heer Blaek was van zijn
+ontsteltenis nauwelijks teruggekomen. Van Baalen ging voort met
+<i>excuses</i> te maken. Henri&euml;tte zag met haar groote en fraaie oogen
+iedereen beurtelings aan als om opheldering te vragen. Tante bood
+theerandjes en confituren aan, en deed haar best om de aandacht af te
+trekken. Lodewijk neuriede een Fransch liedje en Suzanna mompelde in
+zich zelve:</p>
+
+<div class="poem"><div class="stanza">
+<span class="i1"><i>"Et jamais dans Larisse un l&acirc;che ravisseur</i><br /></span>
+<span class="i1"><i>Me vint-il enlever ou ma femme ou ma soeur?"</i><br /></span>
+</div></div>
+
+<p>Wat Pulver betreft, hij was in zulk een rookwolk gehuld, dat het mij
+onmogelijk was zijn gelaat te onderscheiden.</p>
+
+<p>Het gesprek werd nu, zooals meestal het geval is na een dergelijk
+<i>incident</i>, koud en onbeduidend: ja, het was met een waar genoegen, dat
+iedereen het theegoed zag wegnemen, waarna wij gezamenlijk een wandeling
+in 't dorp gingen doen. Dewijl de kermisvermakelijkheden, welke wij daar
+bijwoonden, niet van dien aard waren, dat de beschrijving daarvan
+eenigszins belangrijk voor den lezer zoude zijn, maar slechts dienen
+zoude, om mijn verhaal nutteloos te verlengen, zal ik hier alleen
+vermelden, dat Suzanna, bij het gooien aan een koekkraam, door de
+fortuin begunstigd werd en het geluk had van een grooten koek te
+trekken, waarop met gouden letters te lezen stond:</p>
+
+<div class="poem"><div class="stanza">
+<span class="i6">DIT IS<br /></span>
+<span class="i6">VOOR<br /></span>
+<span class="i6">MIJN<br /></span>
+</div></div>
+
+<p>Wij keerden tegen negen uren huiswaarts, waarna de vier genoodigde
+Heeren, wier rijtuigen reeds een poos gewacht hadden, hun afscheid namen
+en Heizicht verlieten.</p>
+
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+
+<h3><a name="chap18" id="chap18"></a>ACHTTIENDE HOOFDSTUK.</h3>
+
+<h4>WAARIN FERDINAND OP ZIJN KANTOOR GE&Iuml;NSTALLEERD, EN, ALS KRELIS LOUWEN,
+OP EEN PO&Euml;TENMAAL WORDT GENOODIGD.</h4>
+
+
+<p class="p-one">Het was met een beklemd hart, dat ik den volgenden morgen de sjees van
+Tante zag voorkomen, om mij naar Amsterdam terug te brengen, en mij een
+plaats te doen verlaten, waar ik een voorwerp achterliet, dat mij
+ondanks onze korte kennismaking, onuitsprekelijk dierbaar geworden was.
+Ik mocht echter mijn verblijf niet langer rekken; want ik moest dien dag
+bij den Heer Van Baalen zijn om mijn nieuwe betrekking te aanvaarden: en
+ik wil niet ontkennen, dat de gedachte mij streelde, van niet langer,
+gelijk voor vijf dagen, te Amsterdam aan te komen, als een berooide
+straatslijper, die niets te verdienen heeft, maar als medechef van een
+geaccrediteerd handelshuis. Deze betrekking gaf mij dan ook tevens
+eenigen waarborg om met meer vrijmoedigheid aanzoek te kunnen doen naar
+de hand van een meisje, hetwelk ik niet zoude ten huwelijk durven
+vragen, zonder het vooruitzicht te hebben, van haar eerlang een
+maatschappelijke positie te verschaffen, ge&euml;venredigd aan die, waaraan
+zij gewoon was. Deze en dergelijke gedachten beurden mij onderweg
+zoodanig op, dat ik in eene recht opgeruimde stemming te huis kwam. Na
+mijn moeder omhelsd, en de jonge leden der familie verheugd te hebben
+met een grooten koek, dien Suzanna mij voor hen had medegegeven, begaf
+ik mij naar het huis van Van Baalen, die mij uiterst minzaam ontving en
+terstond naar zijn kantoor geleidde, waar ik met alle behoorlijke
+plechtigheid aan de boekhouders, bedienden en loopers werd voorgesteld.</p>
+
+<p>"Ik heb dezen hoek voor u bestemd," zeide Van Baalen: "hopende dat de
+plaats en het licht u gevallen&mdash;en dien lessenaar geledigd, dien UEd.
+gebruiken kan, zoolang er geen nieuwen vervaardigd is.&mdash;Wijdveld! haal
+de boeken eens, dat Mijnheer Huyck eenig denkbeeld moge bekomen, hoe de
+zaken staan en op wat hoogte wij zoo wat zijn.&mdash;Zoo UEd. eenige kopie&euml;n
+of notitie van 't een of 't ander verlangt, heeft UEd. maar te spreken:
+en, heeft UEd. eenige inlichtingen noodig, Wijdveld of ikzelf zijn
+altijd bereid u die te geven."</p>
+
+<p>Gedurende deze minzame toespraak van mijn nieuwen compagnon, had
+Wijdveld, de tweede boekhouder, al de boeken aangebracht, voor mij op de
+schrijftafel nedergelegd en aan het laatst beschreven folio opgeslagen,
+waarna hij zich weder naar zijn lessenaar begaf. Ik riep nu al mijn
+opmerkzaamheid, en hetgeen mij van de theoretische kennis van het
+Italiaansch boekhouden uit mijne schooljaren was bijgebleven, te hulp,
+om mij met den staat der zaken bekend te maken. Van Baalen had, naar het
+mij dien dag voorkwam, overal het oog, en gelijk mij later bleek, ook
+liet hoofd in: en, zonder zijn plaats of werk te verlaten, wist hij dat
+zijner ondergeschikten zorgvuldig na te gaan, hun zijn bevelen te geven,
+hen, waar 't noodig was, te recht te wijzen, en op mijn gezicht te
+lezen, wanneer ik hier of daar zwarigheden ontmoette.</p>
+
+<p>"Mijnheer Karelsz!" zeide hij, na eenen der ontvangen brieven gelezen te
+hebben, tot den eersten boekhouder: "Heinrich Haspel en Co. te Hamburg
+schrijven ons hun te remitteeren a 33 1/2 st. per daalder van 32 &szlig; lubs
+of op Frankfort a 85 &amp; per florijn van 65 kreutzers".</p>
+
+<p>"Ik geloof," zeide Karelsz, "dat wij a 84 &amp; op Frankfort kunnen
+remitteeren."</p>
+
+<p>"Ja," zeide Van Baalen: "en tot 33 st. op Hamburg, hetgeen hun nog
+voordeeliger uitkomt. Laat Pietje Van Lingen het juiste verschil eens
+opmaken:&mdash;en tevens, hoeveel wij in courant geld moeten uittellen om de
+1024000 reis aan Isodore Perez te Lissabon te remitteeren a 110 &amp; per
+dukaat, de agio 3 &frac12; percent. Hier is een advies van John Smith te
+Londen, dat hij 480 stuks Blok-tin voor onze rekening heeft ingekocht en
+te Cadix geconsigneerd om aldaar voor onze rekening te verkoopen ... die
+factuur loopt hoog genoeg: 496 &pound; sterling; maar de ongelden schijnen
+grooter geweest te zijn dan gewoonlijk:&mdash;Monsieur Snijders! wanneer gij
+er in geslaagd zult zijn, uw pen te vermaken, waaraan gij sedert een
+half uur bezig zijt, wees dan zoo goed, deze factuur eens over te
+brengen, en te zien hoe onze rekening met dat huis staat:&mdash;het
+verwondert mij, dat hij niets schrijft over die vier balen Beathilies
+Ternatanes, die hem in de vorige week gezonden zijn; het heeft wel is
+waar nogal gestormd op zee: en de beurtman kan te laat zijn
+aangekomen:&mdash;aan die Suiker van Harry Harding op Sint-Christoffel
+behoeft geen rekening gegeven te worden, Mijnheer Wijdveld! Ik heb van
+dien man geen goed meer te wachten.&mdash;Ik zie al, waar UEd. naar zoekt,
+Mijnheer Huyck! UEd. is waarschijnlijk verwonderd, dat de agio niet bij
+iederen wissel genoteerd staat: maar het is mijne gewoonte, dat op zijn
+beloop te laten en bij 't sluiten der rekening het bedrag der agio op
+Rekening van Agio te brengen, en de rest op Winst en Verlies.&mdash;Mijnheer
+Karelsz, hebt gij al een nota van De Wijs over den verkoop van die 36
+Ceroenen Indigo Lauro?&mdash;Wees anders zoo goed hem daaraan te herinneren:
+en zeg hem, dat, zoo hij die niet dadelijk inlevert, ik mij van een
+anderen makelaar zal bedienen;&mdash;en denk toch, om Van Erkeles te
+waarschuwen wegens de assurantie voor de "Fortuin". Pulver heeft zich al
+beklaagd, dat men het schip nog niet is komen opnemen. Ziedaar, Mijnheer
+Huyck! hier is een circulaire, die ik gesteld heb, om bericht van onze
+compagnieschap te geven: UEd. gelieve uw oordeel daarover te zeggen. Nu
+zie! dat is mis," vervolgde hij, een anderen brief lezende, en dien aan
+Karelsz overreikende, die bleek werd als een doek.</p>
+
+<p>"Hemel!" zeide deze, met een zachte stem, zoodat geen der bedienden het
+hooren kon: "dat is een ongeval! wie had dat kunnen droomen?"</p>
+
+<p>"'t Zijn veertig duizend gulden in 't water," zeide Van Baalen, de
+schouders ophalende, doch zonder een gezicht te vertrekken.</p>
+
+<p>"Paulus Leyster insolvent!" hernam Karelsz, zuchtende: "ik had zooveel
+vertrouwen in zijn soliditeit."</p>
+
+<p>"Stil!" zeide Van Baalen: "men behoeft niet precies te weten, wat wij
+daaraan verliezen. Bovendien, zonder schade hier of daar gaat de negotie
+nooit. Tracht intusschen berichten in te winnen, of er wat van te recht
+komt. Mijnheer Huyck! ik zal u dit later wel vertellen. 't Valt
+gelukkig, dat UEd. hier nog niets mede te maken heeft; doch UEd. kan er
+uit zien, dat het ons niet altijd voor den wind gaat."</p>
+
+<p>Dit was het eenige beklag, dat hij zich veroorloofde. Ik kon van mijne
+verbazing niet terugkomen. Was deze dezelfde man, wien ik den dag te
+voren zoo morrende en klagende had leeren kennen. Hij had zich den
+ongelukkigsten man der wereld genoemd, omdat zijn tuinbaas hem geen
+doperwtjes kon leveren, en hij droeg met gelatenheid een verlies van
+veertig duizend gulden. Hoe verkeerd, dacht ik, zijn de oordeelvellingen
+der menschen bij een slechts oppervlakkige kennis! Wie den Heer Van
+Baalen alleen in de gewone samenleving ontmoet had, zou hem niet anders
+hebben beschouwd dan als een verdrietigen, gemelijken, verstrooiden
+knorrepot, die zichzelven en anderen tot last leefde;&mdash;en ook alzoo had
+ik hem beoordeeld, en reeds het denkbeeld mij beangst, van in zijn
+gezelschap mijn dagen te moeten slijten. Hoezeer had ik mij bedrogen! en
+hoe aangenaam vond ik mij verrast, nu ik hem in zijn waarde leerde
+kennen; en, dat ik het hier bijvoege, hoe meer tijd ik in het vervolg
+met hem sleet, hoe meer ik zijn rustelooze werkzaamheid, zijn helder
+inzicht in de zaken, zijn geest van orde, zijn kordaatheid in 't
+handelen en zijn gelijkheid van gemoed bij voor- en tegenspoed leerde
+bewonderen. Slechts op &eacute;&eacute;ne wijze heb ik mij dat verschil tusschen Van
+Baalen op 't kantoor en Van Baalen in de wereld kunnen verklaren. Hij
+was van de natuur tot handelaar bestemd, en door zijn stand in de
+maatschappij tot uitgaan gedwongen. In zaken was hij op zijn plaats; in
+de wereld speelde hij een rol. Maar zijn ziel was bij zijn <i>affaire</i> en
+bleef er bij, al was zijn lichaam in de dagelijksche kringen aanwezig;
+hij gevoelde zich aldaar niet op zijn gemak: en verveling, zucht om
+zonderling te schijnen, wrevel, of al deze aandoeningen te zamen
+genomen, bedierven alsdan zijn luim en vormden hem tot den man, dien ik
+vroeger geschilderd heb.</p>
+
+<p>Terwijl ik mij nog op het kantoor bevond, kwam mijn boodschap aan
+Helding mij in de gedachten. Ik was eerst voornemens geweest, die aan
+Heynsz op te dragen: maar de vrees om vermoedens te wekken had mij dit
+plan doen verwerpen: en ik begreep, dat het beter ware en meer
+overeenkomstig met het doel des zenders, het geld op een zoodanige wijze
+in de handen des dichters te spelen, dat men nimmer kon nagaan van wien
+het kwam. Toen dus, bij het sluiten van het kantoor, de bediende kwam
+hooren, of de patroon nog iets te zeggen had, verzocht ik verlof aan Van
+Baalen, dien man met een commissie te belasten: dit toegestaan zijnde,
+nam ik den looper ter zijde, deelde hem mijne instructi&euml;n mede, en
+stelde hem vervolgens het geld ter hand, dat ik, om op alle gelegenheden
+gewapend te zijn, bij 't van huis gaan bij mij had gestoken. Ik bleef
+toen nog eenigen tijd met Van Baalen alleen, ten einde al wat onze
+compagnieschap betrof op een behoorlijken voet te regelen, en keerde
+recht tevreden naar huis.</p>
+
+<p>Op den avond van dien dag zat mijn familie in onze huiskamer vereenigd.
+Tante Letje was bij ons te bezoek en ik was naar mijn kamer gegaan om
+eenige plaatwerken te krijgen, die ik aan de mijnen wilde laten zien,
+toen ik hoorde, dat er iemand aangediend en na eenig toevens
+binnengelaten werd. Ik kwam weder beneden, mijn platen onder den arm
+houdende, en was niet weinig verbaasd en teleurgesteld, toen ik ontdekte
+dat de bezoeker niemand anders was dan vriend Helding, die, zoodra hij
+mij zag, naar mij toekwam, en met de meeste eerbiedigheid mij zijn dank
+betuigde voor de weldaad, die ik hem bewezen had.</p>
+
+<p>Ik stond als van den donder getroffen en verwenschte het toeval, dat ik
+juist uit de kamer was, toen hij zich had laten aandienen: daar ik in
+het tegenovergestelde geval naar hem had kunnen gaan en hem afzonderlijk
+spreken: en nu, vreesde ik, zou de bommel losbreken.</p>
+
+<p>"Maar mijn waarde Monsieur Helding!" zeide ik eindelijk: "ik weet, niet
+waar UEd. van spreekt: ik betuig u, dat uw dankzeggingen mij zoo vreemd
+voorkomen...."</p>
+
+<p>"Wel ja!" zeide mijn vader, die van meening was, dat Helding, voor de
+twee dukaten bedanken kwam: "UEd. behoefde waarlijk niet de moeite te
+doen, van daarvoor hier te komen. Het gedicht, waarmede UEd. ons vereerd
+hebt, is slechts weinig betaald met zulk een bagatelletje."</p>
+
+<p>"Een bagatelletje, Ed.-Gestr. Heer!" riep Helding: "waarlijk! zoo UEd.
+honderd Zeeuwen een bagatelletje noemt! voor UEd. is 't mogelijk, maar
+voor mij waarachtig niet."</p>
+
+<p>"Honderd Zeeuwen!" herhaalde mijn vader: "hier moet een misverstand
+plaats hebben: dat geld komt van mij niet: en ik betwijfel, of mijn zoon
+ook genoeg bij kas is om zulke <i>munera</i> weg te geven."</p>
+
+<p>"Eilieve, Ed.-Gestr. Heer!" hervatte de po&euml;et: "UEd. drijft het al te
+verre. Zulk een edele wijze van schenken verhoogt de waarde van het
+geschonkene."</p>
+
+<p>"Dat uw slinkerhand niet wete wat uw rechter geeft," mompelde Tante
+Letje.</p>
+
+<p>"Maar het is vruchteloos," vervolgde Helding, "de zaak te willen
+verbloemen. Hoe fijn het werk ook bestoken was, ik ben er toch achter
+gekomen."</p>
+
+<p>"Eilieve! Geef ons de <i>historia facti</i> eens," zeide mijn vader, "want ik
+ben nieuwsgierig te weten hoe de vork in den steel zit."</p>
+
+<p>"Met genoegen, Edel-Gestr. Heer. Ik zat daar op mijn bovenkamer en had
+een veldzang ter gelegenheid der verjaring van den Heere Smethof voor
+mij, terwijl Heynsz, mijn huisheer, juist bij mij zat en mij een
+quitantie schreef voor drie maanden huur, die ik hem voldeed uit de twee
+dukaten, die UEd. laatst bij mij gelaten hadt. Daar wordt aan mijn deur
+geklopt: ik zeg "binnen!" daar komt een Monsieur binnen: "Monsieur Lucas
+Helding"&mdash;"Dezelfde," zeg ik. "Dan moet ik u dit zakje overhandigen,"
+zegt hij: "wees zoo goed, mij quitantie daarvoor te geven." Met begon
+hij het geld op de tafel uit te tellen: alle gerande Zeeuwsche
+Rijksdaalders. Ik was zoo buiten mijzelf, dat ik beefde als een rieten
+blad. "Maar man!" zeg ik: "UEd. is zeker abuis. Ik ben geen geld te
+wachten."&mdash;"Geen abuis ter wereld," zegt hij, terwijl hij het geld al
+vast voortelde: "zoo UEd. Lucas Helding is: 29, 30, 81."&mdash;"Maar van wie
+komt het toch?" vroeg ik.&mdash;"Ja! dat mag ik niet zeggen: 45, 46,
+47."&mdash;Het was mij alsof alles mij draaide voor de oogen! zulk een som
+gelds te zien.&mdash;"Wel!" zeide Heynsz: "ik zou het maar opsteken. Men moet
+zoo geen koren van den molen sturen."&mdash;zeide ik: "Sinjeur Heynsz! wees
+zoo goed en schrijf mij de quitantie eens. Gij zijt nu toch bezig: en ik
+zou niet in staat zijn, een letter op 't papier te stellen, zoo confuus
+ben ik."&mdash;"Daar heb ik niet tegen," zeide hij: "hoe groot is de
+som?"&mdash;Tweehonderd zestig gulden," zei de vreemde persoon.&mdash;Nu, Heynsz
+schreef het re&ccedil;u: ik teekende, en de man kuierde weg. "Begrijp je daar
+iets van, Sinjeur Heynsz?" vroeg ik. "Neen," zei hij: "maar 't is een
+buitenkansje, daar ik u geluk mee wensch...." "Ken je dien man?" vroeg
+ik weer. "Jawel!" zeide hij:"'t is een kantoorknecht bij Van Baalen."</p>
+
+<p>"Dat die drommelsche verklikker ook tegenwoordig moest zijn," dacht ik,
+bij dit gedeelte van Heldings verhaal. Deze vervolgde:</p>
+
+<p>"Dat was aan geen doove gezeid. Ik gaf mijn geld aan Heynsz om te bergen
+en liep naar den Heer Van Baalen. Maar jawel! Ik had pas een paar
+woorden gezegd, of ik merkte, dat het alweer mis was. "Ik geef mijn geld
+zoo niet weg," zeide hij, en liet daarop den kantoorknecht roepen, die
+juist aan huis was. Toen kwam het hooge woord er uit: hij had het van
+UEd. gekregen om het mij te bezorgen."</p>
+
+<p>Hier zette mijn geheele familie groote oogen op en ik sloeg de mijne
+neder, mijn noodlottig gesternte verwenschende.</p>
+
+<p>"Ik wist niet, dat uwe middelen zoo ruim waren," zeide mijn vader met
+bevreemding.</p>
+
+<p>"Het spijt mij, dat het ontdekt is," hernam ik: "maar ik kan u
+verklaren, Monsieur Helding! dat uw dankbetuigingen niet aan mij
+behooren gericht te zijn. UEd. is het geld evenmin aan mij verschuldigd
+als aan den kantoorknecht, die het u gebracht heeft; want beiden hebben
+wij het van een derde ontvangen: en de hand, die 't mij ter hand stelde,
+wil niet genoemd zijn."</p>
+
+<p>Mijn toon was zoo ernstig, dat Helding overtuigd scheen. Nu keek hij
+mijn vader aan; maar deze schudde het hoofd, en mompelde: "<i>Etiam per
+interpositam personam donatio consummari potest</i>; maar ik begrijp er
+niets van."</p>
+
+<p>"En mag ik er volstrekt niet naar raden, wie de zender is?" vroeg
+Helding.</p>
+
+<p>"Ik verzeker u," was mijn antwoord, "dat gij daar vergeefsche moeite toe
+zoudt doen. Het is mij bovendien volstrekt verboden u iets dienaangaande
+te vertellen."</p>
+
+<p>Helding zuchtte en haalde de schouders op: "in dat geval ben ik UEd.
+toch altijd dankbaar voor de bezorging," zeide hij: "en hetzij UEd. de
+zender zijt of niet, zoo wil ik toch niet nalaten, UEd. het tweede
+oogmerk mijner komst mede te deelen, zijnde om UEd. te noodigen op een
+klein partijtje, dat ik sedert lang aan eenige mijner kunstvrienden
+schuldig ben en nu eindelijk in staat ben gesteld, hun te geven."</p>
+
+<p>"Mijn waarde Monsieur Helding!" zeide ik: "ik ben volstrekt niet op de
+hoogte, om met geleerde lieden om te gaan, en zal bovendien thans
+drukten genoeg aan de hand krijgen, die mij dergelijke partijen wel
+zullen beletten."</p>
+
+<p>"Ja! dat vind ik ook," zeide mijn moeder, mij met bezorgdheid aanziende:
+"dergelijke partijen duren somtijds laat: men gebruikt er meer dan
+gewoonlijk, de gezondheid lijdt er door."</p>
+
+<p>"Och! UEd. meent het niet," zeide Helding: "de Jongeheer kan immers naar
+huis gaan wanneer hij verkiest, en behoeft niet meer te drinken dan hem
+lijkt; een glas roode wijn kan op zijne jaren zooveel kwaad niet: en dan
+bovendien, de Jongeheer heeft het mij beloofd."</p>
+
+<p>"Het zij verre van mij, hier, ongeroepen, wijsheid te willen
+verschaffen," zeide mijn vader: "maar ik geef u, Monsieur Helding!
+vriendschappelijk in bedenking, of gij weldoet de verkregene som zoo
+dadelijk te gebruiken om uwe vrienden te trakteeren. Ik weet wel, gij
+po&euml;ten acht het geld als slijk en denkt met Horatius:</p>
+
+<div class="blockquot"><p><i>Nullus argento color est avaris abdito terris</i>:</p></div>
+
+<p>maar toch, ik denk, dat het oogmerk des zenders geweest is, dat gij er
+u-zelven mede te goed deedt, en niet, dat anderen het verbrasten."</p>
+
+<p>"UEd.-Gestr. spreekt zeer waar," zeide Helding: "maar wat is het geval?
+Ik ben nu al zoovele jaren lid van een vriendenkring ter onderlinge
+oefening in de dichtkunst. Volgens de instellingen van ons genootschap
+moeten wij maandelijks bij een der leden vergaderen, die de overigen
+ontvangt en hun een glas wijn schenkt naar zijn vermogen. En daar zij nu
+weten, dat ik geen kelder heb, wisten zij het altijd z&oacute;&oacute; te schikken,
+dat mijne beurt werd overgeslagen. Ik heb nu zoovele jaren altijd op
+hunne kosten wijn gedronken, en nu wilde ik wel voor eens in mijn leven
+hunne beleefdheid te mijnen opzichte vergelden."</p>
+
+<p>"Dat is edelmoedig gedacht," zeide mijn vader: "maar toch, draag zorg,
+dat gij niet alles aan den wijn verdoet: en bepaal u dan bij hen, aan
+wien gij een traktement schuldig zijt."</p>
+
+<p>"Nu ja!" zeide Helding: "of er een paar meer of minder zijn, dat zal er
+zooveel niet toe doen: en aan den jongen Heer, die mij in staat gesteld
+heeft mijn huishuur te voldoen, wilde ik toch ook wel toonen, dat ik
+niet ondankbaar ben. 't Is zeker wel wat vermetel van mij, te durven
+hopen, dat iemand als de Jongeheer Huyck mij de eer aan zoude doen mijn
+arme woning te bezoeken."</p>
+
+<p>"Volstrekt niet," hernam mijn vader: "en ik heb er niet tegen, dat mijn
+zoon van uw uitnoodiging gebruik make, indien zijn kantoordrukten het
+niet beletten en hij voor dien avond niet verzeid is."</p>
+
+<p>"Maar lieve engel!" zeide mijn moeder, vreemd opziende: "gij; meent het
+immers niet?"</p>
+
+<p>"Kom, Keetje-lief!" zeide mijn vader: "wees maar tevreden: <i>indulge
+veniam puero</i>."</p>
+
+<p>"Ja!" zeide zij, de schouders ophalende: "als ge Latijn begint te
+praten, zal ik maar zwijgen," en zij schudde het hoofd, terwijl haar
+geheele wezen te kennen gaf, dat zij die partij niet goedkeurde.</p>
+
+<p>"Ziezoo! dat is treffelijk," zeide Helding, terwijl hij zich tot mij
+wendde, en de handen wreef: "UEd. zal zien, het zal in orde zijn. Heynsz
+heeft mij veroorloofd, de gasten op zijne kamer te ontvangen, dan
+behoeven zij zoovele trappen niet te klimmen...."</p>
+
+<p>"En hebben minder gevaar er af te rollen," dacht ik.</p>
+
+<p>"En ik zal de Juffrouw, die beneden mij woont, verzoeken koffie te
+schenken: dan heeft het goede mensch ook reis een verzet: want zij zit
+den geheelen dag te kniezen en te zuchten."</p>
+
+<p>"En zal die Juffrouw dan alleen met al die Heeren zitten?" vroeg Moeder.</p>
+
+<p>"Wel neen, Mevrouw!" antwoordde Helding, lachende! "zij zal op haar
+kamer blijven en ons de koffie sturen.&mdash;Och! het is een lief meisje, zoo
+vriendelijk, zoo zachtzinnig: nietwaar Mijnheer?" vroeg hij, mij tot
+getuige nemende.</p>
+
+<p>"Zoo Ferdinand! Kent gij die Juffrouw ook al?" vroeg mijn moeder, half
+schertsend, half bestraffend.</p>
+
+<p>"Dat is te zeggen, ja, ik heb haar in 't voorbijgaan gezien, toen ik
+Monsieur Helding bezocht," antwoordde ik.</p>
+
+<p>"Nu ja, gezien," zeide Helding: "en een grooten dienst gedaan
+bovendien.&mdash;Nu zij is ook altijd recht dankbaar; want zoo dikwijls ik
+haar op de trap ontmoet en een praatje met haar maak, vertel ik haar van
+UEd. en dan glinsteren haar oogen als twee sterretjes."</p>
+
+<p>"Wat is dat voor een juffer?" vroeg op zijn beurt mijn vader, met een
+strakken blik: "en wat zijn dat voor diensten, die Ferdinand haar
+bewezen heeft?"</p>
+
+<p>"Och! een zedig meisje," zeide Helding, "die geen Christenziel bij haar
+ziet, en nooit uitgaat: en vroom ook;&mdash;maar zij woont dan bijster alleen
+en verlaten. Daar heb je den Notaris Bouvelt, daar ik geloof dat het een
+stuk van een nicht af is, die komt niet eens naar haar omzien. De man is
+ziek, dat is mogelijk; maar kon hij niet eene van zijn dochters zenden?
+al was het maar om haar naar de kerk te brengen, waar zij nu niet alleen
+naar toe durft gaan. Gisteren nog vroeg ik haar, zoo bij manier van
+spreken, waar zij ter kerke geweest was: en zij antwoordde mij, dat zij
+sedert haar komst te Amsterdam nog geen voet over den drempel heeft
+gehad, omdat zij niet alleen durfde uitgaan. En toen vroeg zij mij, of
+ik geene zuster of nicht had, die op jaren ware, en haar derwaarts zou
+kunnen geleiden."</p>
+
+<p>"Arme ziel!" zeide Tante Letje, met deernis: "zij is gelijk aan den
+geraakte, die de genezende wateren van Bethesda niet kon genaken, omdat
+er niemand was om hem op te nemen."</p>
+
+<p>"Maar dat heldert nog niet op, wat Ferdinand met haar te maken had,"
+zeide mijn vader.</p>
+
+<p>"Anders niet," zeide ik, "dan dat ik haar bevrijd heb van iemand, wiens
+bezoek haar lastig was; doch Monsieur Helding weet, dat wij den naam des
+onbescheiden indringers niet voegzaam kunnen noemen."</p>
+
+<p>Mijn vader zweeg en nam een snuifje. Ik wist, wat dit beteekende; want
+de snuifdoos kwam slechts bij bepaalde gelegenheden uit den zak:
+namelijk wanneer hij hoofdpijn had, in de pleitzaal bij lange
+pleidooien, in de kerk bij vervelende predikati&euml;n, wanneer hij iets
+zwaarwichtigs op te stellen had, of wanneer hij misnoegd was. Hij bleef
+echter dien gansenen avond even vriendelijk jegens mij: ik vermoedde
+derhalve, dat zijn ontevredenheid alleen op Heynsz zoude nederkomen, die
+hem van het voorgevallene tot zijnent onkundig had gelaten.</p>
+
+<p>Na een onbeduidend gesprek nam Helding zijn afscheid van het gezelschap,
+mij meldende, dat de bijeenkomst, waarop hij mij genoodigd had, den
+volgenden Donderdag te zes uren zoude plaats hebben, terwijl ik van mijn
+kant beloofde intijds aanwezig te zullen zijn. Toen ik den man
+uitgeleide deed naar de voordeur, vroeg hij mij, of ik reeds, ingevolge
+mijn belofte, hem de vriendschap gedaan had van met mijn vader over zijn
+dochter te spreken. Ik antwoordde, gelijk de waarheid was, dat ik zulks
+terstond had verricht: doch dat er met de verlangde nasporingen wel
+eenige tijd zoude verloopen, vermits het verloren schaap zich sedert
+lang niet meer in Amsterdam bevond en waarschijnlijk van naam was
+veranderd. Helding toonde zich hoogst erkentelijk en maakte nog
+verscheidene verschooningen over de moeite, welke hij mijnen vader en
+mij veroorzaakte, waarna hij vertrok.</p>
+
+<p>Bij het gezelschap terugkeerende, vond ik mijn moeder bezig mijn vader
+minzaam te beknorren, dat hij mij naar dat po&euml;tenmaal liet gaan.</p>
+
+<p>"Ik hoop," zeide mijn vader, "dat Ferdinand oud en wijs genoeg is, en
+zich weet te matigen. Gij wilt toch niet, Keetje-lief, dat wij een
+knaap, die nu ruim twee jaren op zijn eigen wieken gedreven heeft, weder
+als een schooljongen gaan behandelen? En hoewel ik niet verlang, dat hij
+Helding tot een huisvriend make, zoo heeft mij de dankbaarheid des mans
+toch getroffen en wil ik niet, dat hij ons van hoovaardij beschuldige.
+Had ik echter vooraf geweten," voegde hij er glimlachend bij, "dat zich
+zulk een innemende koffieschenkster daar bevond, ik had mij nog eens
+bedacht."</p>
+
+<p>Men kan zich voorstellen, dat ik bij dit alles niet zeer op mijn gemak
+was en met schrik opzag tegen het losbersten der donderbuien, die zich
+van alle kanten boven mijn hoofd samenpakten. Maar mijn ongerustheid
+moest nog vermeerderd worden. Den volgenden dag kwam er een mand van
+Tante Van Bempden, met groenten en vruchten, welke zij aan mijn moeder
+stuurde, en een brief er bij van Suzanna aan mij, van den volgenden
+inhoud:</p>
+
+<p>"Sinjeur Ferdinand!</p>
+
+<p>Gij hebt voorwaar mooie stukjes uitgevoerd! daar zijn nu al mijne
+profeti&euml;n uitgekomen, dat gij nooit zoudt deugen. Ja! Ferdinand werd
+altijd in de familie als een achtste wonder beschouwd, en ik, die wat
+beter inzicht in de zaken had, al zoo weinig geloofd als wijlen
+Mejuffrouw Cassandra. Maar zoo gaat het: als de wijsheid op de straten
+schreeuwt, blijft ieder thuis; en als de dwaasheid maar even fluit, is
+er dadelijk een toeloop. Pas maar op, dat er geen toeloop kome om u te
+zien ophangen. Denk eens! de zoon van den Hoofdschout het stadhuisraam
+te zien uitsteken: dat zou een aandoenlijk schouwspel wezen. Nu ja! kijk
+maar zoo vreemd niet op; de bommel is uitgebroken. Daar komt van morgen
+Baas Roggeveld met zijn lakenveldsche koeien aanzetten en vertelt aan
+Tante, dat die Monsieur Weerglas, die in zijn huisje woonde, met de
+noorderzon vertrokken is, niemand weet waarheen: ofschoon iedereen
+gissen kan, dat hij niet spoedig terug zal komen: overmits zich
+hedenmorgen de Baljuw in eigen hoogen persoon aan het ledige huisje
+vervoegd heeft, bewerende, dat gemelde Monsieur Weerglas niemand anders
+was als ... nu raad eens, zoo gij kunt;&mdash;of liever, zoo gij 't niet
+weet:&mdash;niemand anders als Zwarte Piet, en de bedrijver van ettelijke
+diefstallen, huisbraken en rooverijen op den publieken weg. Nu behoef je
+niet te vragen, hoe of Tante opkijkt, dat gij met den Sinjeur op zulk
+een intiemen voet waart, dat hij u visites kwam doen. Zij wilde er eerst
+aan Papa over schrijven: maar ik heb haar beduid, dat zij den man maar
+verdriet aan zoude doen, en dat het beter ware, dat ik u eerst
+kapittelde over het aangaan van dergelijke <i>liaisons</i>. Ik kan u zeggen,
+dat ik er van ril en beef: en dan, hoor ik, heeft Pulver verteld, dat
+gij een zakje met geld van dien fielt hebt ontvangen. Is UEd. altemet
+een compagnon van Cartouche en Jaco?</p>
+
+<div class="blockquot"><p><i>On apprent a hurler, dit l'autre avec les loups</i>.</p></div>
+
+<p>En ik mag Van Baalen wel waarschuwen; anders gaat gij nog met de kas
+strijken, en dan zou hij inderdaad de ongelukkigste man der wereld
+worden. Ik heb al aan Jetje Blaek geraden, haar koffertje na te kijken,
+om te zien of gij haar niets ontstolen hebt.&mdash;Ten haren opzichte zou ik
+het u vergeven; want dat ware volgens het recht van wedervergelding
+(<i>jus talionis</i>, zou Papa zeggen: ja ik weet ook wel een mondvol
+Latijn): overmits zij, zoo 't mij voorkomt, zich aan de dieverij van uw
+hart heeft schuldig gemaakt.&mdash;Nu! op haar hart zult gij wel alle
+aanspraak verbeuren, zoo gij er dergelijke kennissen op nahoudt. 't Is
+toch jammer! laatstleden Zondag scheen zij u zoo genegen, en toen gij
+aan tafel met den Heer Van Baalen aan 't redetwisten waart over het
+tarief, keek zij, ofschoon zij er wel niets van begrepen zal hebben, u
+met zulke aandachtige oogen aan, dat het mij den schijn had, als had zij
+haar toilettafel tegen een gebroken bloempot willen verwedden, dat gij
+gelijk hadt.&mdash;Nu! rechtvaardig u, zoo gij kunt, want Tante is ernstig
+boos: en er is een zilveren suikerstrooier zoek, dien zij zich
+verbeeldt, dat door dien vagebond tijdens zijn bezoek is meegepakt: of
+hebt gij hem misschien in den lommerd gezet?&mdash;Gij zijt er niet te goed
+toe; dit, weet gij, is het oordeel van</p>
+
+<p><span style="margin-left: 33em;">Uwe Zuster</span><br />
+<span style="margin-left: 33em;">SUZANNA."</span><br /></p>
+
+<p>De mededeeling van dit alles was niet geschikt om mij bijzonder gerust
+te stellen, en ik had reden genoeg om mijn rassche belofte tot
+stilzwijgendheid te verwenschen. Ik kon den brief echter niet
+onbeantwoord laten en zag in, hoe noodig het ware, Tante te bevredigen.
+Ik schreef derhalve aan Suzanna en dankte haar voor den dienst, dien zij
+mij bewezen had, door mij zoo tijdig van het gebeurde te onderrichten,
+en vooral, door Tante te doen afzien van haar voornemen om aan mijn
+vader te schrijven. Wat de ontmoeting van Zwarten Piet betrof, zoo
+verhaalde ik haar alleen, dat de man mij werkelijk geld had gelaten, met
+het verzoek het aan een derde over te brengen; doch dat het een geheim
+was, waarin personen betrokken waren, die ik niet noemen mocht. "Geloof
+mij," dus eindigde ik, "dat ik niet min dan gij verwonderd ben geweest
+over de eer van 's mans bezoek, en dat ik wel gewild had, dat hij aan
+een ander deze lastige commissie had opgedragen. Ik heb die echter niet
+geweigerd, omdat het werkelijk een vergoeding was, welke de man deed, en
+dat hij, naar ik mij vleie, op weg is om zijn schandelijk bedrijf te
+verlaten. Bidden wij liever voor den ongelukkige, dan dat wij hem
+veroordeelen, en vergeten wij niet, dat, welke zijn misdrijven ook
+geweest mogen zijn, de poort der genade voor den berouwhebbenden zondaar
+nimmer gesloten blijft."</p>
+
+<p>Ik was nog een bezoek schuldig aan Tante Letje en besloot den avond te
+baat te nemen om aan deze verplichting te voldoen. Ten haren huize
+gekomen, verzuimde ik niet, aan de dienstmaagd, die mij de deur opende,
+te vragen, of Tante ook belet had; want ik wist dat zich niet zelden
+eenige vromen ter onderlinge stichting ten harent verzamelden, en ik was
+niet bijzonder op het gezelschap van de weduwe Knijpduim of den
+catechiseermeester Zoutbrand gesteld.</p>
+
+<p>"De Juffrouw is alleen," zeide de meid, "met nog een Juffertje, dat
+zooeven met een sleetje hier gekomen is."</p>
+
+<p>Op deze verzekering begaf ik mij naar boven in de verwachting van de
+eene of andere mij onbekende neepmuts over Tante te zien zitten, maar
+wie schildert mijn verbazing, toen ik, in Tantes achterkamer gekomen,
+gewaarwerd, dat de Juffer, die tegenover haar bezig was een kopje thee
+te drinken, al te wel bij mij bekend, in &eacute;&eacute;n woord niemand anders was
+als Amelia Bos! Wat deze betreft, zij was niet minder verrast door mijne
+verschijning en het kopje ontgleed bijna haar vingers.</p>
+
+<p>"Zoo Neef!" zeide Tante: "ik was u hedenavond niet te wachten. Gij kent
+de Juffer, naar ik meen."</p>
+
+<p>"Ja Tante!" antwoordde ik: "maar ik was er verre af van te denken, dat
+de Juffer ook bij u bekend ware."</p>
+
+<p>"Behoeft men dan zijn naaste te kennen, om hem een dienst te bewijzen?"
+vroeg Tante: "kende de weduwe van Zarpath den man Gods, dien zij bij
+zich ontving? En staat er niet geschreven: vergeet de herbergzaamheid
+niet: want hierdoor hebben sommigen onwetend Engelen geherbergd?"</p>
+
+<p>"'t Is verre van mij," zeide ik, "dat ik aan uw goeden wil jegens uwe
+naasten zoude twijfelen: maar toch vind ik mij verrast, door Mejuffer
+hier te zien, en kan ik niet nagaan, op welke wijze uwe kennismaking
+heeft plaats gehad."</p>
+
+<p>"Dit laat zich, dunkt mij, nogal raden," zeide Tante: "de woorden ten
+huize uws vaders door den liedjesmaker gesproken, heb ik bewaard, die
+overleggende in mijn herte, en het was alsof er een stem in mijn
+binnenste sprak: "zie! ik moet handelen met deze maagd gelijk Hanna
+handelde met Samuel haren zoon, hem opbrengende tot het huis des
+Heeren."&mdash;Maar ik zoude toch geene vrijmoedigheid gehad hebben, zoo maar
+tot haar te gaan en te zeggen: "zie: hier ben ik," ware het niet, dat
+ik, hedenmorgen in den kousenwinkel bij Van Vlerken zijnde, haar aldaar
+had aangetroffen met den ouden man, ja, dienzelfden Helding, die haar
+geleidde, en haar aan mij voorstelde: en, hebbende bevonden, dat zij is
+gelijk eene Maria, en gaarne luistert naar de waarheid, die uit de
+godzaligheid is, zoo heb ik haar genoodigd om hedenavond bij mij te
+komen en deel te nemen in de stichtelijkt onderwijzing, die ik naar mijn
+vermogen poog te geven aan wie dorst heeft naar de wateren des levens."</p>
+
+<p>Ik kon van mijn verbazing niet terugkomen. "Hoe!" dacht ik, "zal ik dan
+eeuwig, want ik ga, uit of thuis, aan ontmoetingen worden blootgesteld,
+die aanleiding geven tot nieuwe verwarring? Is mijn geboortestad sedert
+mijn afwezigheid betooverd geworden of ben ik het zelf? Of is alles een
+benauwde droom?&mdash;En dan, Amelia is immers den Roomschen godsdienst
+toegedaan? Heeft zij Tante Letje, die zoo sterk op haar geloof staat,
+opzettelijk misleid? Of heeft hier een misverstand plaats?&mdash;En hoe
+deerlijk zal dat dan uitkomen!"</p>
+
+<p>Wat Amelia betrof, ofschoon zij in het eerste oogenblik niet minder
+verlegen scheen dan ik, herstelde zij zich spoedig: zij had het voordeel
+boven mij, dat mijne tegenwoordigheid, als die van een bekende, haar
+gerustheid inboezemde, terwijl de hare mij zorg verwekte.</p>
+
+<p>"De Juffrouw heeft mij verteld," zeide Tante, na eenig zwijgen, "dat gij
+haar een gewichtigen dienst hebt bewezen."</p>
+
+<p>"Zoo!" antwoordde ik, Amelia eenigszins verwonderd aanziende en
+onbewust, hoe verre zich haar mededeelingen hadden uitgestrekt.</p>
+
+<p>"Ja, Mijnheer Huyck!" zeide Amelia, mij uit de verlegenheid helpende:
+"ik heb aan Mejuffrouw uw Tante kenbaar gemaakt, dat UEd. zoo
+vriendelijk geweest zijt om mij van dien lastigen Heer te ontslaan."</p>
+
+<p>"Ik heb alleen mijn plicht gedaan," zeide ik: "en ieder fatsoenlijk man
+zou in mijn plaats evenzoo gehandeld hebben."</p>
+
+<p>"En de Juffrouw heeft u zeker ook verteld," zeide Tante, "hoe het komt,
+dat zij dus alleen en verlaten is, gelijk Ruth de Moabitische, zonder
+zelfs een schoonmoeder te hebben, tot wie zij zeggen kan: uw volk is
+mijn volk en uw God mijn God?"</p>
+
+<p>Ik wist niet, wat te antwoorden: "Wat dunkt u, lieve Tante!" vroeg ik,
+om er mij uit te redden: "ziet gij mij aan voor een raadsman, deftig
+genoeg om het vertrouwen eener jonge Juffer te verdienen?"</p>
+
+<p>Amelia scheen terstond mijn oogmerk met dit ontwijkend antwoord te
+bevroeden, en haastte zich te zeggen: "ja Mejuffer, ik heb aan uw Heer
+Neef verhaald, gelijk aan u, dat ik er ongelukkig aan toe ben, daar de
+Heer Bouvelt mij niet kon ontvangen, en ik niet terug kan keeren naar
+Deventer, uithoofde mijn familie van huis is: zoodat ik mij alleen
+bevind."</p>
+
+<p>"Had men u ten minste maar bij een ordentelijke burgervrouw Besteed,"
+zeide Tante: "maar, mij dunkt, Amsterdam is groot genoeg, en ik zal
+zelve aan dien Sinjeur Bouvelt schrijven, en hem voorstellen, u een
+ander logies te bezorgen."</p>
+
+<p>"Santa Maria! doe dat niet," riep Amelia ontsteld uit: "de Heer Bouvelt
+ligt ziek te bed en is buiten staat zich met eenige zaken te bemoeien."</p>
+
+<p>"Wat zeidet gij daar voor een vreemd woord?" vroeg Tante, terwijl ik op
+mijn lippen beet: "dat luidde even of het een vervloeking ware: en daar
+staat geschreven: gij en zult ganschelijk niet vloeken."</p>
+
+<p>Amelia keek eenigszins bedeesd over deze bestraffing: en, naar het hooge
+rood te oordeelen, dat haar wangen bedekte, geloof ik, dat zij zich
+bovendien verwijtingen deed, van aan de goede vrouw, die haar bij zich
+ontving, een sprookje op de mouw gespeld te hebben: want aan die
+Deventersche historie begreep ik wel, dat geen woord waar was. Maar nog
+grooter werd de verwarring van het arme meisje, toen Tante haar, na een
+korte stilte, de vraag deed, welken Predikant te Deventer zij gewoon was
+te volgen.</p>
+
+<p>De eene dienst, dacht ik, is den anderen waard: en ik poogde op mijne
+beurt Amelia het antwoord te besparen. "Gij maakt misschien, zeide ik,
+"geen onderscheid tusschen hen, en hoort allen even gaarne."</p>
+
+<p>"Inderdaad," zeide Amelia: "ik geloof...."</p>
+
+<p>"Hoe!" viel Tante in: "mij dunkt, er is toch nogal onderscheid tusschen
+den godvreezenden Klarebron,&mdash;die zijn naam te recht draagt; want hij is
+als eene fonteijne der hoven, een put der levende wateren,&mdash;en den
+ijdelen Zevenslinger, die besmet is met Pelagiaanschen zuurdeesem en die
+slechts woorden zonder wetenschap voortbrengt, waarmede hij den raad
+verduistert en de kortzichtigen verblindt."</p>
+
+<p>"Och Mejuffer!" zeide Amelia, verbaasd over dezen uitval, waar zij niets
+van begreep: "ik heb daar zoo weinig verstand van, en...." "Maar bij
+wien hebt gij uw belijdenis dan gedaan?" vroeg Tante: "of behoort gij
+wellicht tot de zoodanigen, die talmende zijn met die af te leggen, niet
+indachtig, dat de tijd voortgaat, en dat wij niet weten, wanneer de ure
+des oordeels komen zal."</p>
+
+<p>"Ik weet het niet recht," antwoordde Amelia: "ik was elf jaar oud, toen
+ik het sacrament ontving, en ben vergeten welken naam de Priester droeg,
+bij wien ik mijn cathechismus geleerd heb."</p>
+
+<p>"O wee! o wee!" dacht ik: "nu is het geheel en al mis."</p>
+
+<p>Maar welke woorden zouden in staat zijn, de verbazing, de ergernis uit
+te drukken, welke op het gelaat van Tante Letje te lezen stonden, toen
+zij, uit hetgene ter kwader ure aan Amelia ontvallen was, de waarheid
+inzag, en ontdekte, wie zij bij zich in huis ontvangen had. Met open
+mond staarde zij Amelia aan: zij liet de kous, waar aan zij breide, op
+den grond vallen, sloeg de handen in elkander en herhaalde halfluid den
+gesprokenen volzin, als wilde zij zich overtuigen, of zij w&egrave;l verstaan
+had. Wat de arme Amelia betrof, zij begreep niets van het kwaad, dat zij
+gesticht had: in den Roomsch-Catholieken Godsdienst opgevoed en in
+vreemde landen gewoond hebbende, wist zij, gelijk mij naderhand bleek,
+op zijn best, dat hier te lande eene andere wijze van godsvereering, dan
+de hare, als de heerschende bestond: haar vader had het hoofd te zeer
+vervuld gehad met andere zaken of wellicht de gelegenheid gemist van
+haar te onderrichten, hoe zij zich omtrent dat stuk in Holland te
+gedragen had. Zij had dan ook al wat Tante vroeger gezegd had, op haar
+eigen kerkleer toegepast en die uitdrukkingen, welke haar duister of
+ongewoon voorkwamen, daaruit verklaard, dat er wellicht eenig verschil
+bestond tusschen den vorm van den eeredienst in dit land en in dat harer
+vroegere inwoning; terwijl de verwarring, veroorzaakt door de vragen,
+welke Tante haar deed omtrent de plaats, van waar zij voorgaf gekomen te
+zijn, haar nog minder had doen nadenken over den vorm, dan over het
+zakelijke van haar antwoorden. Ik zag intusschen, dat het zaak werd,
+tusschen beiden te treden.</p>
+
+<p>"Tante-lief!" zeide ik: "hier heeft een misverstand plaats. UEd. schijnt
+niet begrepen te hebben, en ik heb er u niet van kunnen onderrichten,
+dat de juffer tot de Roomsche kerk behoort."</p>
+
+<p>"De Heere beware ons!" zeide Tante, na een diepe zucht haar stem wederom
+krijgende, en beurtelings Amelia en mij aanziende: "dat zoo iets
+gebeuren moest! Hadde ik dat kunnen vermoeden, zoo bad ik mij wel
+gewacht de Juffer te noodigen, indachtig dat de Schrift zegt: indien
+iemand dese leere niet en brengt, en ontfangt hem niet in uw huys."</p>
+
+<p>"Tante is Gereformeerd," zeide ik tegen Amelia, die nu begon te
+beseffen, waar de schoen wrong.</p>
+
+<p>"Gij zult niet langer last van mij hebben, Mejuffer!" zeide zij met
+waardigheid, terwijl zij oprees en haar boeltje bijeenpakte: "ik dank u
+voor uw goeden wil, aan mij, verlatene, betoond; en terwijl ik een
+erkentelijk aandenken aan uw welwillendheid bewaren zal, zal ik het
+steeds betreuren, dat een verschil in de vormen des geloofs u beletten
+moest, de opwelling van uw edel hart in te volgen."</p>
+
+<p>Tante trok bij het hooren dezer toespraak een gezicht, alsof zij een
+leelijk drankje innam: echter stond zij insgelijks op, en, mij
+aanziende, mompelde zij: "Ja! de Juffer kon het niet helpen: 't is een
+abuis, 't is een misverstand, zooals Neef w&egrave;l zegt."</p>
+
+<p>"Inderdaad" hernam ik: "maar, Tante-lief, hoewel dit nu oorzaak zijn
+zal, dat gij uw goede voornemens om met de Juffer naar de kerk te gaan,
+niet zult kunnen ten uitvoer brengen, noch haar op uwe oefeningen
+noodigen, zoo zie ik niet in, dat gij daarom de inspraak van uw
+voortreffelijk hart niet jegens haar zoudt kunnen involgen en haar op
+een andere wijs behulpzaam zijn of haar uw gezelschap schenken."</p>
+
+<p>"Er zijn Paapsche vrouwen genoeg in de stad," bromde Tante: "en
+bovendien, wat zegt de Apostel: wijckt van desulcke af."</p>
+
+<p>"En wat heeft een nog wijzer mond geantwoord," vroeg ik, "op de vraag,
+wie onze naaste was?"</p>
+
+<p>Het was inderdaad opmerkenswaardig, den indruk gade te slaan, dien deze
+vraag op het vroom en medelijdend hart mijner goede Tante teweegbracht.
+Zij zag mij een wijl verrast en verlegen aan, bekeek toen met aandacht
+de toppen van haar vingeren, als overpeinsde zij mijn gezegde,
+schommelde een tijdlang zonder spreken in haar zak, om haar neusdoek te
+krijgen, veegde een paar tranen weg, die in haar pogen opkwamen, drukte
+mij de hand en trad eindelijk naar Amelia, die nog altijd, met haar werk
+in de hand, en de oogen op den grond gevestigd, midden in de kamer
+stond, als gereed om te vertrekken.</p>
+
+<p>"Neen!" zeide Tante, haar de handen drukkende en op het voorhoofd
+kussende: "al waart gij Heidensch of Turksch, men zal niet zeggen, dat
+ik u verlaten heb en voorbijgegaan, gelijk de Priester en de Leviet, die
+den gewonden reiziger voorbijgingen. Het is toch uwe schuld niet, dat
+gij met de afgoderijen van het Pausdom besmet zijt. Waar ik kan, zal ik
+u van dienst wezen en u bijstaan in wat zake gij mij zoudt mogen van
+doen hebben: en wij zullen over geene punten des geloofs spreken, tenzij
+gij opgewekt wordt om naar de leer der waarheid te hooren."</p>
+
+<p>"Helaas! Mejuffrouw!" zeide Amelia, terwijl zij langzaam weder haar
+plaats innam, waar Tante haar heen geleidde: "hoe grieft het mij, dat ik
+u onwillekeurig dit verdriet, deze ergernis veroorzaakt hebbe. Ik was
+zoo blijde met uwe bescherming: want het was zoo lang geleden, dat een
+beschaafde eerwaardige vrouw een woord van vriendschap en deelneming tot
+mij gesproken had: en ik verheugde mij zoozeer op de gedachte, dat ik
+onder uwe schuts weder mijne zoolang verzuimde godsdienstplichten, zoude
+kunnen vervullen. "Waarom hebben wij elkanderen niet terstond verstaan?
+Waarom heb ik niet dadelijk geweten, dat ik van uwentwege niets hopen of
+verwachten kon?&mdash;want ach! in geen ander opzicht kunt gij mij, arme
+verlatene, troost of hulp verschaffen."</p>
+
+<p>"Niet?" vroeg Tante: "wel dat zou wel ongelukkig zijn. Het is niet
+zonder wijze oogmerken, dat God ons tot elkander gevoerd heeft: en, ik
+zie het nu duidelijk in, ik mag niet weigeren, den plicht te vervullen,
+die mij wordt opgelegd. Zeg mij dan, lief kind! hebt gij raad
+noodig?&mdash;of wellicht geldgebrek?&mdash;Of schroomt gij misschien, u in het
+bijzijn van mijn neef te verklaren?"</p>
+
+<p>"Ik geloof, dat ik beter doe u te verlaten," zeide ik, zelf verlangende
+buiten deze netelige zaak te blijven.</p>
+
+<p>"Uwe goedheid is grooter dan ik verdien," hernam Amelia, schreiende,
+"maar ziedaar juist mijn ongeluk, dat ik niemand, ook u niet Mejuffrouw!
+mijn vertrouwen schenken mag, hoe gaarne ik dit wilde. Ik heb u wellicht
+reeds te veel gezegd. O! ik had hier niet moeten komen."</p>
+
+<p>Tante Letje zag Amelia met medelijden, doch tevens met bevreemding aan:
+en ik kon bespeuren, dat zij verlegen was, hoe verder te handelen. In
+haar stille en afgezonderde levenswijze had zij weinig gelegenheid gehad
+om menschenkennis te verzamelen: en schoon zij dagelijks ongelukkigen
+bezocht en met raad en daad bijstond, waren de rampen die zij lenigde,
+doorgaans van meer dagelijkschen aard en had zij zelden zoodanige lieden
+aangetroffen, wier leed, evenals dat van Amelia, een meer buitengewonen,
+afzonderlijken oorsprong had. Zij zag mij vragend aan; want ondanks mijn
+aanbod om te vertrekken, bleef ik nog altijd met den hoed in de hand
+staan, onzeker of ik weldeed, beide vrouwen alleen te laten, en te
+wagen, dat Amelia haar geheel vertrouwen schonk aan Tante, die het wel
+niet verraden zou, maar die mij toch ongeschikt voorkwam om met ware
+deelneming naar zulke zaken te luisteren, als de dochter van een buiten
+de wet gestelden zwerver ongetwijfeld verhalen zoude, en die haar
+althans geen goeden raad zou verschaffen. "Mij dunkt", zeide ik
+eindelijk, met een gemaakten glimlach, "dat gij beiden, mijne dames!
+beter zoudt doen met een speldje te steken bij het gebeurde en eenvoudig
+over kousen en borduurpatronen te spreken.&mdash;Zie! ik ben overtuigd, dat
+zoo Mejuffer zich in haar eenzaamheid verveelt, het voornamelijk daar
+vandaan komt, dat zij niets omhanden heeft; Tante zoude haar stellig
+geen grooteren dienst kunnen bewijzen dan door haar wat werk te
+verschaffen; en, dank zij den behoeftigen, die hulp vereischen, dat
+ontbreekt nooit bij Tante."</p>
+
+<p>"Mijnheer uw neef raadt mijn gedachten," zeide haastig Amelia, die mijn
+bedoeling begreep. "O! zoo UEd. mij daaraan helpen konde:&mdash;ik zou zoo
+gaarne werken voor hen die het behoeven.</p>
+
+<p>"Gij zult werk hebben," zeide Tante: "gij zult mij bijstaan om kleederen
+te vervaardigen voor de nooddruftigen:&mdash;Neef! wees zoo goed en zeg aan
+Truitje, dat zij mij de mand krijgt, die in het zijkamertje staat, waar
+die lijst op ligt. Gij zult mij helpen, mijn kind! en wij zullen
+arbeiden, gelijk Tabitha, gezegd Dorcas, voor weduwen en weezen."</p>
+
+<p>Ik zag, dat alles nu in 't effen zoude komen, en de boodschap van Tante
+aan de meid gedaan hebbende, nam ik afscheid en liet de beide dames aan
+haar vrome bezigheid.</p>
+
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+
+<h3><a name="chap19" id="chap19"></a>NEGENTIENDE HOOFDSTUK.</h3>
+
+<h4>BEVATTENDE 'T GEEN ER OP DE DICHTERLIJKE SAMENKOMST BIJ HELDING
+VERHANDELD WERD.</h4>
+
+
+<p class="p-one">Het was niet dan met een soort van huivering, dat ik den Donderdag-avond
+zag naderen, waarop ik volgens afspraak den vriendenkring van Helding
+moest bijwonen; want nadat ik Amelia bij Tante Letje, waar ik verre was
+van haar te verwachten, had ontmoet, had ik een voorgevoel, dat ik wel
+niet zou kunnen vermijden om haar ten huize van Heynsz tegen te komen,
+waar ik ten minste zeker was, dat zij zich bevinden zou. Tienmalen was
+ik willens om het een of ander voorwendsel uit te denken en nog voor de
+uitnoodiging te bedanken; maar al kon ik Helding met een
+schoon-schijnende reden afschepen, ik begreep, dat ik toch ook reden zou
+moeten geven aan mijn vader: en ik had reeds genoeg mijn bekomst aan 't
+veinzen, dan dat ik nieuwe uitvluchten zoude gaan uitdenken. Bovendien,
+en in weerwil van al de onaangenaamheden, welke mijn kennismaking met
+den Heer Bos en zijn dochter mij berokkend had en waarschijnlijk nog
+berokkenen zoude, er bleef toch altijd een zekere nieuwsgierigheid bij
+mij huisvesten, wat er toch eigentlijk van hunne zaak ware en hoe het
+met hen af zou loopen: en ik vertrouw, dat mijn lezers die
+nieuwsgierigheid niet slechts in mij verschonen, maar ook met mij deelen
+zullen; anders deden zij gewis beter dit geschrift maar niet verder door
+te lezen. Ik was, men vergeve mij deze platte vergelijking, niet
+ongelijk aan een knaap, die in het Oude Doolhof op de Princegracht
+rondloopt en die, ofschoon het heen en weer dwalen hem verveelt en hij
+zeer wel in staat is over de heggen heen er dadelijk buiten te geraken,
+echter op het ingeslagen pad voort blijft draven, in de verwachting dat
+hij alzoo eindelijk den waren uittocht zal vinden.</p>
+
+<p>Ik ging dan, ten bepaalden dage en na afloop mijner werkzaamheden aan
+het kantoor, naar de Raamgracht, waar ik, overeenkomstig de gemaakte
+schikking, in de achterkamer van Heynsz werd binnengelaten. De mij te
+gemoet komende tabaksdamp verkondigde mij reeds aan de deur, dat de
+vrienden, immers gedeeltelijk, al vergaderd waren: en werkelijk vond ik
+er ettelijken aanwezig, aan wie ik nu met alle plechtigheid werd
+voorgesteld door Helding, die hen insgelijks bij de rij af aan mij
+opnoemde. Heynsz was, gelijk dit trouwens wel behoorde, insgelijks
+genoodigd, en zat in een hoek te gluren en allen beurtelings in
+oogenschouw te nemen, als ware hij door zijn ambt verplicht geweest ook
+deze onschadelijke zielen te bespieden. De overigen, ook zij die na mij
+kwamen, waren mij persoonlijk onbekend: alleen herinnerde ik mij de
+namen van dezen of genen onder hen wel eens vroeger te hebben ontmoet
+aan den voet van een dier lof- of klinkdichten, waarmede het toen smaak
+was alle uitkomende werken, vooral dichtbundels, bij wijze van
+aanbeveling op te pronken, komplimenten, welke men elkander over en
+weder toekaatste en waarvan men zich zoomin ontslaan kon als van het
+beantwoorden van een beleefdheidsbezoek.</p>
+
+<p>"Spreek! opdat ik u kenne," zeide de oude Wijsgeer, en zoo begon ik,
+toen langzamerhand het onderhoud levendiger werd, van lieverlede te
+bespeuren, met welke menschen ik te doen had. Het waren allen lieden van
+&eacute;&eacute;n slag; want over hunne betrekkelijke waarde als dichters wil ik, die
+nog wel eens een manegepaard, maar nimmer den Pegasus bereden heb,
+liever geen oordeel vellen: het eenige onderscheid, dat er tusschen hen
+scheen te bestaan, was, dat de eene meer in den verhevenen, de andere in
+den beschrijvenden, een derde in den boertigen dicht- of rijmtrant
+uitblonk:&mdash;ten minste zij schroomden niet, elkander den ruimsten wierook
+over elkanders talenten in elks bijzonder vak toe te zwaaien, en dat met
+zoo weinig terughouding, dat bij mij de gedachte oprees, of zij niet al
+hun loftuitingen bij zulke gelegenheden verspilden, om in het tijdvak
+tusschen de bijeenkomsten en buiten de tegenwoordigheid van het
+geprezene voorwerp er des te kariger mede te kunnen zijn. De eene (de
+treurpo&euml;et) werd een <i>hoogdravende Muzenzoon</i>, een <i>sieraad van den
+Pindus</i> genoemd, die de <i>Agrippijnsche Zwaan</i> (hiermede bedoelden die
+Heeren Vondel) <i>groothartig</i> op zijde <i>streefde</i>, bijna had men gezegd:
+<i>overtrof</i>. De tweede was: <i>sierlijker dan Maro</i>, en vereenigde de
+<i>liefelijke weelderigheid</i> van Flaccus met de <i>zinrijkheid</i> en <i>kracht</i>
+van Juvenalis. De derde (de boertige dichter) bekwam zulke verhevene
+eernamen niet; maar werd met andere titels begiftigd, niet minder
+streelend voor zijn eigenliefde. Hij heette een <i>kluchtige ziel</i>, een
+<i>koddige duivel</i>, een <i>drollige koopman</i>, een <i>malle weerga</i>: en hij kon
+de onnoozelste dingen niet voortbrengen, ja nauwlijks zijn mond opendoen
+en zijn neus snuiten, of een algemeen gelach, een grinnikend
+hoofdknikken, een verdoovend handgeklap, begroette zijn vermeende
+geestigheid of bespaarde hem de moeite die uit te kramen. Overigens
+muntte ieder van het gezelschap uit door een, mijns bedunkens wat al te
+gemaakte nederigheid, die mij deed denken aan de vlucht van een jong
+meisje, dat achterhaald wenscht te worden, en die derwijze werd
+aangewend, dat zij zelden haar uitwerking miste, maar altijd nieuwe
+complimenten afdwong; 't geen ten laatste zoo vervelend en walgelijk
+werd, dat ik mij begon te schamen over mannen, die, in leeftijd reeds
+gevorderd, de achtbaarheid van hun stand en jaren zoozeer uit het oog
+verloren, dat zij een vleitaal uitkraamden en aanhoorden, die zelfs
+onder jonge lieden van verschillende kunne ongepast zou zijn geweest. Ik
+moet echter een enkelen van dezen hoop uitzonderen: deze was een
+jongeling van een schrander, doch eenigszins droefgeestig voorkomen, en
+blijkbaar van een zwak en teringachtig gestel. Hij was eerst sedert kort
+als medelid in het gezelschap opgenomen, sprak weinig en zelden; doch
+wat hij zeide was juist en gepast; en hij onthield zich van aan een der
+anderen hoogeren lof te geven dan de burgerlijke beleefdheid vorderde:
+'t zij dat hij nog te kort met hen had omgegaan om zich de onder hen
+gebruikelijke complimenten-kraam eigen te hebben gemaakt, 't zij dat hij
+van nature de waarheid te zeer beminde dan dat hij tegen zijn gemoed
+zoude spreken. Misschien kwam er ook bij, dat hijzelf, als de jongste
+van 't gezelschap, wel aanmoediging, maar minder lof genoot, en dat hij
+zijne medeleden met gelijke munt betalen wilde.</p>
+
+<p>Men moet met dat al niet denken, dat Heynsz en ik, ofschoon niet tot de
+<i>offeraars</i> op den Pindus behoorende, ons aandeel van den honig misten.
+Wat mij betreft, daar ik van den beginne af betuigd had een oningewijde
+te zijn, die bovendien, door mijn uitlandigheid, niet op de hoogte was
+om den tegenwoordigen stand der dichtkunst in ons vaderland te
+beoordeelen, ik werd dadelijk een Mecenas, een Messala gedoopt: en al
+die verstandelijke gaven, welke iemand geschikt maken om als
+kunstrechter op te treden, werden mij ruimschoots toegekend. Heynsz
+verwierf nog hoogeren lof: en, daar hij de eenige schilder in 't
+gezelschap was, scheen het aan de overigen een des te geschikter
+gelegenheid toe om te zijnen opzichte hun gewoon thema van eerbenamingen
+te kunnen vari&euml;eren. Hij was een <i>Duitsche Apelles</i>: zijn kunstgenooten
+waren niets bij hem: de werkjes, die men van hem onder 't oog had (zes
+of acht onafgehaalde portretjes, die aan den wand hingen) waren
+kunstjuweeltjes, welke Rembrandt noch Van Dijk in staat zouden geweest
+zijn te vervaardigen:&mdash;NB. dit laatste stemde ik met een gerust geweten
+toe.</p>
+
+<p>Heynsz betoonde in 't geheel die valsche nederigheid niet, welke aan de
+overigen eigen was: hij wist hoe zwaar die verplichtende uitdrukkingen
+wogen, en was, geloof ik, weinig genoeg door de eigenliefde verblind, om
+wel te weten, wat er aan de voortbrengselen zijner kunst ontbrak. Hij
+hoorde dan ook al die lafheden met een effen gelaat aan, terwijl hij den
+spreker met uitroepingen als: "ei! ei!&mdash;wel zoo!&mdash;nu ja!&mdash;" in de rede
+viel, totdat hij ten laatste, dat gereutel waarschijnlijk moede, de pijp
+uit den mond nam, een dikke rookwolk wegblies en zich aldus uitdrukte in
+zijn zonderling Hollandsch:</p>
+
+<p>"'t Is maar jammer, Mijne Heeren! dat al de ingezetenen onzer stad niet
+denken over mij zooals gij hebt de goedheid van te doen. Dan zou ik
+ongetwijfeld wat meer hebben de occasie van te maken goed geld voor mijn
+werken. Want, wat denkt gij wel, dat mij rapporteert het meeste, met den
+tijd, die voortgaat?"</p>
+
+<p>De po&euml;ten keken elkander aan. "Waarschijnlijk het behangsel-schilderen,"
+zeide Velters eindelijk (zoo was de jongste van het gezelschap
+geheeten): "want dat is tegenwoordig aan de orde van den dag."</p>
+
+<p>"Niet kwaad gegist," hervatte Heynsz: "maar voor dat moet men zijn een
+Lairosse of een Moucheron. Neen, Mijne Heeren! 't is almede een
+speculatie op de vaniteit:&mdash;ik verdien het meeste geld met te schilderen
+wapens op de rijtuigen."</p>
+
+<p>"Dat kan ik getuigen," zeide Helding: "onze vriend Heynsz heeft laatst
+al de rijtuigen van den Heer Blaek, mijn hooggeachten patroon, en van
+zijn Heer zoon met wapenborden van zijn maaksel verrijkt: men kan
+voorwaar niets sierlijkers uitdenken."</p>
+
+<p>"Dat moet zeker nogal wel geven," zeide de beschrijvende dichter:
+"want," voer hij declameerende voort:</p>
+
+<div class="poem"><div class="stanza">
+<span class="i1">"Nooit zag men rijker glans van zilveren blazoenen,<br /></span>
+<span class="i1">En gouden wapenen en paarsen, gelen, groenen."<br /></span>
+</div></div>
+
+<p>Ik kon mij niet onthouden te meesmuilen over deze twee regels,
+die, behalve dat zij vermoedelijk weinig dichterlijke waarde bezaten,
+zoo duidelijk bewezen, dat de dichter geen woord van zijn onderwerp
+verstond.</p>
+
+<p>"Ja," voegde de treurpo&euml;et er op zijne beurt bij: "althans tegenwoordig,</p>
+
+<div class="poem"><div class="stanza">
+<span class="i1">Nu elk, gelijk voorheen verwaande Pha&euml;ton,<br /></span>
+<span class="i1">Die trotsche voerman van de kleppers van de zon,<br /></span>
+<span class="i1">Of als Salmoneus, die den Dondergod braveerde,<br /></span>
+<span class="i1">De zweep in handen neemt, schoon hij nooit mennen leerde.<br /></span>
+</div></div>
+
+<p>"Heerlijk! fraai gezegd!" riepen allen om strijd.</p>
+
+<p>"Nou! 't zel mijn hard ontgaan," zeide de <i>grappige duivel</i>, in zijn
+plat Amsterdamschen tongval, "of Jaap de aschkarreman zel mettertijd ook
+nog een wapen op zijn kar motten hebben."</p>
+
+<p>Deze snedige zet werd met het gewone gejuich ontvangen.</p>
+
+<p>"'t Is juist zooals gij zegt," zeide Heynsz: "de klanten, bij wie ik
+verdien het meest, zijn niet de adellijke of patricische famili&euml;n, maar
+die champignons van fortuin, die, zoodra zij hebben overgewonnen geld
+genoeg om te houden rijtuig, zijn van begrip, dat een geschilderd wapen
+is even onmisbaar daarop als een L op de deur van een Lidmaat of een
+klopper op die van een Haarlemmer kraamvrouw."</p>
+
+<p>"Maar," vroeg Velters: "hebben zij recht, die wapenen te voeren? Ik
+dacht dat dit alleen den adel toekwam."</p>
+
+<p>"Wel <i>mon ami</i>!" antwoordde Heynsz: "leven wij niet in een vrije
+republiek? En wat bekreunen zich daarover de Heeren Staten, of er
+inwoners zijn, die gelieven aan te stellen zich als gekken? En dan, men
+weet hier in 't generaal zoo weinig af van blazoen" (hier sloeg hij een
+zijdelingschen blik op den beschrijvenden dichter), "dat de domme
+menigte bewondert en slechts enkele verstandigen ophalen de schouders."</p>
+
+<p>"t Moet ons toch tot spot doen strekken bij den vreemdeling," zeide
+Velters: "ik ging van den winter eens op een Zondag met een Franschman
+rond, die de handen van verbazing ineensloeg, toen wij den Dam over en
+de Nieuwe Kerk voorbijgingen, waar hij al de koetsen zag, die daar
+stonden te wachten. "J'avais toujours cru," zeide hij, "que les
+Hollandois &eacute;taient un peuple de commer&ccedil;ans et de bourgeois; mais, voyant
+toutes ces armoiries, je m'aper&ccedil;ois qu'il y a des nobles ici comme &agrave;
+Venise."&mdash;Maar hoe vermeerderde zijn verwondering, toen hij, naderbij
+komende, sommige dier wapenen met grafelijke en hertogelijke kronen zag
+prijken, en eindelijk zelfs een paar helmen gewaarwerd, met negen
+viziergaten, gelijk alleen een Koning die voeren mag. Toen keek hij mij
+aan, als wilde hij mij vragen of de menschen hier mal waren geworden: ik
+haalde de schouders op. Wat zou ik gezegd hebben?"</p>
+
+<p>"Doet er dat wat toe, hoe zoo'n helm er uitziet?" vroeg de beschrijvende
+dichter aan zijn buurman.</p>
+
+<p>"Niet lang geleden," hervatte Heynsz, "kreeg ik een grasmof bij mij, die
+met twee zesthalven in zijn zak is gekomen naar dit land en
+bijeengeschraapt heeft een fortuin zooals weinige lieden bezitten: die
+bestelde mij een wapen op zijn koets: "maar 't zol sch&ouml;n w&egrave;zen moeten",
+zeide hij: "kijk! zoo in dezen <i>art</i>," en meteen rolde bij uit een
+perkament, dat hij gevonden had, op de een of andere verkooping, en op
+'t welk blonk, met al zijn quartieren en ornamenten het wapen des
+Konings van Spanje. Ik wilde den man niet geheel laten rijden voor mal,
+en zeide hem, dat ik niet volgen kon precies het model dat hij mij gaf,
+omdat zulks afbeeldde het wapen van een koninklijk persoon, doch dat hij
+zoude zijn content. Ik verhakstukte dan de ruiten en lieren zoo wat en
+maakte een wapen, waar M&eacute;netrier niets van zou hebben begrepen. Onze
+maat was wonderwel in zijn schik; maar toch had ik vergeten een ding!
+"die goldene ketten," zeide hij: "die fehlde daaran." Ik begreep in 't
+eerst niet wat hij meende; maar naderhand werd het mij klaar, dat hij
+bedoelde de orde van 't Gulden Vlies, die versiert het Spaansche wapen
+en welke hij zich voorstelde, te zullen maken op het zijne geen
+onaardige uitwerking. Ik had alle moeite om te beduiden aan hem, dat de
+Keizerlijke en Spaansche gezanten beiden zouden reclameeren tegen zulk
+een aanmatiging, en voldeed hem eindelijk, door hem te beloven, dat ik
+zoude vergoeden dit gemis door het bijschilderen van twee wildemannen
+als <i>tenants</i>, welgewapend met knotsen."</p>
+
+<p>"Je hadt ze liever <i>zeisen</i> in derlui pooten motten geven," zeide de
+<i>koddige snaak</i>: "dat ware naar den aard geweest."</p>
+
+<p>Onder dit praten was de tijd gekomen, waarop de eigenlijke werkzaamheden
+moesten aanvangen. Het bleek mij nu, dat het de gewoonte bij deze Heeren
+was, om beurtelings een soort van prijsstof op te geven, welke door
+anderen beantwoord werd. De antwoorden werden door den opgever
+beoordeeld en daarna door de vergadering onderzocht, geanatomiseerd,
+gelikt, beschaafd en ten slotte onkenbaar gemaakt.</p>
+
+<p>De prijsstof, waarover thans geschreven was, luidde als volgt:</p>
+
+<div class="poem"><div class="stanza">
+<span class="i1">"Wat doet in Hollands tuin het best de boomen groeien?<br /></span>
+<span class="i1">Het mesten of het snoeien?"<br /></span>
+</div></div>
+
+<p>Ofschoon mij, hoewel geen po&euml;et zijnde, de zin dezer vraag zeer
+duidelijk voorkwam, waren er, tot mijn verwondering, slechts twee onder
+deze vernuften, die begrepen hadden, dat de opgever door boomen de
+ingezetenen van ons Gemeenebest had bedoeld en dat de tweede zin in
+denzelfden figuurlijken zin moest worden opgevat. Doch met dat al ware
+het nog maar te wenschen geweest, dat deze twee liever de vraag
+letterlijk hadden verstaan; want hunne redeneering, in slechte rijmen
+vervat, toonde genoegzaam aan, dat de goede lieden geen de minste
+denkbeelden hadden van hetgeen tot de huishouding van den Staat behoort.</p>
+
+<p>De opgever had zijn taak insgelijks vervuld, door elke oplossing in een
+bijzonder versje te recenseeren; terwijl zijn conclusie was, dat hij,
+uithoofde der treffelijke verdiensten, welke al de antwoorden bezaten,
+het voorstel deed, den prijs te deelen tusschen de twee medeleden, die
+zijn vraag het best begrepen hadden. Dit vond algemeene goedkeuring: te
+meer daar de prijs uit een schellingskoek bestond en dus zeer deelbaar
+was. Ik was intusschen eenigszins verwonderd, dat Velters, naar het
+scheen, niet medegedongen had; maar hij gaf kort daarna te kennen, dat
+hij zich met zulke fijne dichtgeesten niet in een wedstrijd had durven
+wagen en dus eerst nu, na de bekroning, voor den dag zoude komen met
+zijn beantwoording. Hij las ons hierop een stukje voor, hetwelk mij
+althans beter beviel dan al wat ik van de overigen gehoord had. Hij gaf
+bij den aanhef te kennen, dat hij den zin der vraag wel verstaan, doch
+het eenigszins ongepast geoordeeld had, met zijn weinige ondervinding,
+over politieke zaken te schrijven, en dus verkozen had, de vraag in dien
+geest op te vatten, als ware die op de dichtkunst toepasselijk: in
+welken zin hij een, naar mijn oordeel, zeer aardige uitwijding had
+gemaakt, waarin hij de dichters bij boomen vergeleek, die gemest en
+gevoed moeten worden met kennis en studie, en slechts dan gesnoeid
+moeten worden, wanneer hun al te groote weelderigheid aan het behoorlijk
+rijpen hunner dichtvruchten nadeel sticht, of wanneer zij anderen in hun
+groei of wasdom hinderlijk zijn, enz. Het werk van Velters werd echter,
+misschien omdat het veel beter was dan de rest, minder toegejuicht en
+alleen met een soort van aanmoediging beloond, welke in mijn oog iets
+vernederends had.</p>
+
+<p>Vervolgens ging men aan het beoordeelen en schiften der uitdrukkingen,
+in de voorgedragen verzen gebezigd: elk gezegde werd op drie of vier
+wijzen omgezet en bijna elk bijvoeglijk naamwoord door een ander
+vervangen, totdat langzamerhand alle zweem van oorspronkelijkheid
+verdwenen was. Ik kon mij niet onthouden bij deze gelegenheid gedurig te
+denken aan het briefje in den <i>Bourgeois gentilhomme</i>, en ik kwam,
+evenals deze, tot de slotsom <i>que la premi&egrave;re fa&ccedil;on de dire est sans
+contredit toujours la meileure</i>.</p>
+
+<p>Daarna werd er gevraagd, of geen der aanwezigen iets bij zich had, waar
+hij het gezelschap op vergasten kon. Deze vraag was overbodig, want
+ieder had de zakken vol en zat slechts op een gunstig sein te wachten om
+zijn kinderen aan 't licht te brengen, schoon zelfs dan niet als
+schoorvoetende en onder herhaalde betuigingen, dat het niet de moeite
+waardig ware er de aandacht van zulke fijne vernuften mede te vermoeien.
+Het eerst was onze heldendichter aan de beurt, die, na de pijp
+neergelegd, gehoest en zich gesnoten te hebben, eenige vrij groote
+vellen uit zijn zak haalde, en aan de vergadering mededeelde, dat hij
+een lijkzang zoude voordragen, "op het noodlottig verscheiden van
+zekeren krijgsoverste, die kort te voren (schoon niet op het veld van
+eer, want het was aan een maaltijd) het offer van den dood geworden
+was." Na een vrij lange voorafspraak, ving hij aan. In zijn gedicht, dat
+ongemeen hoogdravend was, versierde hij zijn held, die, zooverre ik
+weet, nooit kruit geroken had, maar zijn rang alleen door <i>ancienneteit</i>
+verworven had, met alle militaire verdiensten, en stelde hem met
+Turenne, Marlborough en Prins Eugenius gelijk.</p>
+
+<p>Na dit fraaie stuk, hetwelk de algemeene goedkeuring verwierf, brak de
+stroom los, en regende het van alle zijden lijk-, geboorte-, huwelijks-
+en verjaardichten; terwijl onze boertige po&euml;et mede niet achterbleef,
+maar ons nu en dan een epigram van zijn maaksel opdischte, waar men al
+om lachte eer hij nog iets gezegd had, ofschoon er niets aan ontbrak als
+de punt, welke hij echter vergoedde, door op de plaats, waar die
+behoorde te vallen, zelf in een schaterend gelach uit te barsten. Een
+staaltje van deze voortbrengselen zij hier genoeg om de rest te
+beoordeelen.</p>
+
+<div class="poem"><div class="stanza">
+<span class="i1"><i>Aan een Burgemeester</i>.<br /></span>
+</div><div class="stanza">
+<span class="i1">Al wordt gij <i>achtbaar</i>, ja ook <i>zestienbaar</i> geheeten,<br /></span>
+<span class="i1">Toch wordt u, zijt gij dood, slechts <i>&eacute;&eacute;ne baar</i> gemeten.<br /></span>
+</div></div>
+
+<p>Toen elk zijn beurt had gehad, werden Heynsz en ik evenzeer uitgenoodigd
+om tot het algemeen genoegen bij te dragen. Vergeefs verschoonde ik mij:
+men stond er op: ik moest mijn gelag betalen zoowel als de anderen: ik
+zoude ongetwijfeld ook wel eenmaal in mijn leven aan de Zanggodinnen
+geofferd hebben, enz. Terwijl ik, met de zaak verlegen, niet wist, hoe
+ik er mij uit redden zoude, schoot mij een vierregelig versje te binnen,
+dat ik in een Hoog-duitsch boek gelezen had, en waaraan zin noch slot
+was. Ik weet niet welke goede of booze geest mij inblies, dat dit stukje
+een goede uitwerking zou doen, en na het, met verbazing over mijn eigen
+vlugheid, bij mijzelf in 't Nederduitsch vertaald te hebben (waartoe het
+zich gereedelijk voegde) dreunde ik het op:</p>
+
+<div class="poem"><div class="stanza">
+<span class="i1"><i>Snedig antwoord:</i><br /></span>
+</div><div class="stanza">
+<span class="i1">"Zeg Piet, hebt gij dat nieuwe werk gelezen<br /></span>
+<span class="i1">Van Bonifaas? Men zegt het wordt geprezen."<br /></span>
+<span class="i1">Dus vroeg eens Hein. Toen sprak de spotter Piet:<br /></span>
+<span class="i1">"Neen beste Hein! gelezen heb ik 't niet."<br /></span>
+</div></div>
+
+<p>"Dat is verduiveld aardig!&mdash;wat is dat fijn!&mdash;daar zit wat in!&mdash;nu, die
+kan menigeen in zijn zak steken!"&mdash;en honderd andere loftuitingen meer
+begroetten dit epigram, waarin ieder overtuigd was, dat een bijtende
+satyre lag opgesloten; ofschoon geen van allen natuurlijk wist waar,
+maar elk hield zich, of hij die begreep. Alleen de <i>drollige kwant</i>, 't
+zij uit jaloezie, 't zij dat hij gemerkt had, dat ik spotte, voegde zijn
+lof niet bij die der overigen, maar zag mij aan of hij mij had willen
+verslinden.</p>
+
+<p>Wat Heynsz betrof, deze bleef ernstig volhouden, dat hij geene verzen
+kon voordragen; doch, zoo men zich daarmede tevreden wilde stellen, wel
+een avontuur uit zijn merkwaardigen levensloop kon mededeelen. Dit
+voorstel werd aangenomen en nu deed hij de vraag:</p>
+
+<p>"Hebben de Heeren wel ooit gehoord van mijn zonderlinge ontmoeting met
+den beroemden Cartouche?"</p>
+
+<p>"Neen! neen!" klonk het als uit &eacute;&eacute;nen mond: en allen zwegen en schoven
+hunne stoelen bij en zagen met aandachtige belangstelling naar den man,
+die op het voorrecht bogen mocht, van Cartouche te hebben gezien.</p>
+
+<p>"Wel!" zeide Heynsz: "het is nu een goede dertig jaar geleden, ik reisde
+van Lyon naar Parijs, in vrij berooid equipage en met schraal voorziene
+beurs of liever met in 't geheel geen beurs en levende van hetgeen de
+goede lieden mij schonken om Gods wille, etende (als de papa van
+Uilenspiegel) als ik wat had en vastende als ik net niet had: en
+meestentijds slapende onder den blauwen hemel. Eens op een nacht
+gebeurde het, ik weet niet in welk dorp, dat ik genomen had mijn
+legerstede op een mesthoop aan den weg, (hetgeen in <i>parenth&eacute;se</i> gezegd,
+het warmste bed is, dat men hebben kan), en dat ik sliep heel gerust,
+toen ik wakker werd van een groot licht, dat mij scheen in de oogen, en
+recht over mij zag ik een huis staan in brand, een groot huis voor een
+dorp: ik geloof, dat daarin woonde de Notaris of de Schout:&mdash;nu dat's
+<i>&eacute;gal</i>. Ik stond op: er was al volk op de been: en spoedig bood iedereen
+hulp met water dragen, met brandspuiten, etcetera. De bewoner van het
+huis zat al op straat met een gebranden voet, in zijn nachtjak en zonder
+dat hij had gehad den tijd te redden een kleinigheid of zelfs meer
+aandoen dan een oude pantoffel ... nu, 't was zomernacht en het vuur
+maakte ons heet genoeg: hij zal niet gevat hebben kou, hoewel hij beefde
+als een juffershondje. Bij hem stond zijn vrouw, of liever lag zijn
+vrouw; want zij kreeg gedurig toevallen. 't Eene was pas over of 't
+andere kwam op. De man deed niets als te wringen zijn handen en te
+roepen<i> mon Dieu! mes enfans!</i>&mdash;want zijn kinderen waren nog in het
+brandende huis; maar zoowel hij als zijn vrouw waren te veel in de war
+om te zeggen waar zich de arme wichten bevonden, en niemand had de
+courage om te gaan in het groote huis en te zoeken daar in den blinde.
+Terwijl wij daar waren bezig, daar komt een Heer, welgekleed met een
+karmozijnen rok aan, en berijdende een fraai zwart paard, en hoorde den
+papa, en ook de mama, zoo dikwijls zij weer bijkwam, schreeuwen om haar
+arme kinderen. "Allons!" riep hij: "twintig <i>louis d'or</i> voor dengenen,
+die toont de courage en redt die arme kinderen."&mdash;Er waren er terstond
+een stuk vijf zes, die wilden naar binnen; maar de vlam sloeg er uit met
+zulk een geweld, dat zij terugsprongen van schrik. Toen vroeg de vreemde
+Heer weder aan den kermenden papa: "zeg eens," zeide hij: "is er geene
+andere deur en waar zitten die kinderen ergens?"&mdash;"<i>Ah ma foi!</i>" zeide
+de arme vader, die weer bij zijn positieven kwam: "er is de tuindeur;
+maar die is gesloten van binnen: en nu ik mij bezin, <i>pauvre malheureux
+que je suis!</i> ik heb ook opgesloten die arme schapen in hun kamer: omdat
+de eene is <i>somnambule</i>,"... slaapwandelaar, zeggen wij, geloof
+ik.&mdash;<i>N'est-ce que &ccedil;a?</i>" vraagt de vreemdeling. "<i>Qui m'aime me suive</i>."
+En klets! springt hij met paard en al over de hegge in den tuin: en ik
+hem achterna, met wel tien anderen. Maar daar stort een brandende balk
+en een stuk van het dak tusschen ons naar beneden, dat de meesten het
+opgaven, althans ik was de eenige, die met den ruiter aan 't achterhuis
+bij de tuindeur kwam. "<i>Vous &ecirc;tes un brave</i>," zeide hij: "zult gij mij
+assisteeren?"&mdash;zal ik," zeide ik: "maar hoe zullen wij openkrijgen die
+huisdeur, die van binnen gesloten is?"&mdash;"Bah!" zeide hij: en hij keek
+mij aan, alsof ik gedaan had de onnoozelste vraag van de wereld, terwijl
+hij meteen tastte in zijn zak en daaruit waarschijnlijk haalde een
+breekijzer: althans in een oogenblik waren de hengsels uit de deur en de
+deur omgehaald. Toen sprong hij van 't paard, trok uit rok en vest en
+liep naar binnen en ik hem achterna. Dit gedeelte van 't huis was nog
+ongedeerd door het vuur; maar er was rook genoeg om gevaar te loopen van
+te stikken: en wij zouden niet geweten hebben waarheen ons te wenden,
+hadden wij niet gehoord de stem van een kind, dat huilde en om hulp
+schreeuwde: "<i>C'est ici!</i>" zeide de vreemdeling en &eacute;&eacute;n, twee drie had
+hij opengeveterd eene kamerdeur: wij traden binnen en al tastende in het
+donker op het geluid af vonden wij eerst een jongetje: en toen werd het
+vertrek verlicht door de vlam en zagen wij ook een meisje, dat half
+gestikt op den grond lag. Maar nu moesten wij terug en dat was een
+moeielijker geval. De tocht, die woei door de opene achterdeur, had
+weder erger gemaakt den brand en de toegang was ons versperd van dien
+kant. Nu haastten wij ons open te maken het raam: ik sprong er uit en
+mijn kameraad gooide mij eerst de kinderen &eacute;&eacute;n voor &eacute;&eacute;n toe en volgde
+toen mijn voorbeeld. Ik dacht, wij zouden nu terugkeeren bij de ouders;
+maar de vreemdeling hield mij staande en vroeg wie ik was. "Een arme
+drommel," zeide ik, "een vreemde zwerver, die niets bezit."&mdash;"<i>Tant
+mieux</i>," zeide hij: "haast u, eer iemand komt: ik moet vluchten om een
+<i>affaire d'honneur</i>. Trek mijne kleederen aan en geef mij uw kiel. In
+mijn zakken vindt gij geld genoeg." En zonder er iets bij te voegen, had
+hij mij mijn kiel van 't lijf gehaald, vlugger dan zoude doen de beste
+kamerdienaar, die aan zijn lijf getrokken, was op het paard gesprongen,
+en voort, den tuin door, en weg. Wat zou ik doen? Ik trok rok en vest
+aan; en pas had ik dat gedaan of er kwam een geheele zwerm menschen
+opdagen: zij hadden uit den weg geruimd het gevallen puin en een vrijen
+doortocht tot ons verkregen. Ik bracht de kinderen bij papa en mama: zij
+zagen mij allen aan voor den vreemden Cavalier: niemand kende mij, en ik
+hield mij goed en lamenteerde slechts, dat mijn paard mij ontstolen was,
+terwijl ik mij bevond in het brandende huis. Terwijl wij daar bezig
+waren, kwamen er een stuk of zes dienaars van de wacht aan te paard van
+Lyon en in vollen draf. "Aha!" zeide de voorste, zoodra hij mij in 't
+oog kreeg: "daar hebben wij onzen maat. Nu zult gij ons niet ontsnappen,
+monsieur Cartouche!"&mdash;Met pakten zij mij aan, maar een hunner, die
+Cartouche waarschijnlijk kende, zeide, toen hij mij nader aanschouwde,
+dat zij zich bedrogen en dat Cartouche veel ouder was:&mdash;Ik was toen even
+over de twintig. Zij wilden mij echter meepakken, onder voorwendsel dat
+ik bij mij had geene papieren; maar ik zeide, die waren in mijn
+<i>portemanteau</i> met mijn paard voort: en al de dorpelingen namen mijn
+partij, omdat ik mij zoo goed had geweerd: en 't scheelde niet veel of
+de dienaars hadden gekregen braaf slaag.&mdash;De pastoor van 't dorp kwam
+mij vragen bij hem te blijven dien nacht: ik nam aan en toen ik mij
+uitkleedde vond ik in mijn karmozijnen rok een beurs met tweehonderd
+<i>louis d'or</i>. Ik verstopte mijn broek, die niet <i>&agrave; l'unisson</i> was, met
+de rest van mijn toilet, leende een andere van den pastoor, onder
+voorgeven dat de mijne was gezengd en vol gaten en verliet het dorp den
+volgenden dag, nagevolgd door de zegeningen van iedereen."</p>
+
+<p>Ik dacht, dat Heynsz er nog bij zou voegen, hoe diezelfde beurs (gelijk
+ik hooger verhaald heb) hem naderhand noodlottig werd; doch hij hield
+hier op, keek op zijn horloge en sloop, zoodra het gesprek weder
+algemeen werd, schier onopgemerkt uit het vertrek.</p>
+
+<p>Intusschen was de koffie, die eerst rondgediend was geweest, sedert lang
+door den wijn vervangen; en onder de gasten begon een vroolijkheid te
+heerschen, welke hoe langer hoe luidruchtiger werd. Alle aanmatiging
+zoowel als valsche zedigheid was geweken, ieder schertste en spotte
+zonder zich meer te bedwingen; er werden vroolijke liedjes gezongen; de
+rokken gingen uit: de bedaardsten werden snapachtig en de druksten
+werden stil: in 't kort, het druivennat begon zijn invloed uit te
+oefenen, en ik te denken dat het voor mij ook welhaast zaak zou worden,
+het voorbeeld van Heynsz te volgen en mij stil te verwijderen, toen
+Helding, die een oogenblik naar buiten was geweest om wijn te halen,
+weder binnenkwam met het bericht, dat er een Heer in 't portaal was om
+Heynsz te spreken. Deze was echter zoek: en de meid, geroepen zijnde,
+verklaarde niet te weten, waar Sinjeur gestoven of gevlogen was. Haar
+verlegen toon bij dit bescheid, deed mij echter vermoeden, dat de Heer
+des huizes niet verre af was, maar wellicht met dezen of genen over
+politie-zaken redeneerde.</p>
+
+<p>"Wij kunnen dien Heer toch niet op de trap laten staan", zeide Helding:
+"'t schijnt een deftig man: en Heynsz zal wel terugkomen. Wat dunkt u,
+dat ik hem binnenroepe?"</p>
+
+<p>"Wel ja!" zei de treurpo&euml;et, met de vuist op de tafel slaande, dat al de
+roemers er van dansten: "hoe meer zielen, hoe meer vreugd."&mdash;Ook de
+overigen keurden goed wat de traktant voorstelde, die dan ook vertrok en
+na een kort vertoeven terugkeerde, een vreemdeling inleidende met een
+karmozijnen rok, een zwaar gepoederde pruik, een bril met groote glazen,
+een stok met een amberen knop en een deftig voorkomen.</p>
+
+<p>"Kom binnen, mijn waarde Heer!" zeide Helding, hem als 't ware
+binnendringende met een ongemeene drukte: "'t is immers beter in een
+warme kamer te wachten dan op een tochtig portaal. Een stoel voor
+Mijnheer. Wees zoo goed en neem plaats. Maak, bid ik u, geen
+complimenten. Hier! een pijp voor Mijnheer! en een schoonen roemer."</p>
+
+<p>De onbekende beantwoordde al deze beleefdheden met stille buigingen;
+doch sprak zoo weinig of hij stom ware. Hij vlijde zich in den
+leunstoel, die hem werd aangeschoven, sloeg beleefdelijk met een
+beweging der hand de aangeboden pijp af, zag met een vluchtigen blik het
+gezelschap rond, en haalde toen een zijden doek uit, die waarschijnlijk
+met welriekende wateren doortrokken was; want hij bracht dien dadelijk
+voor 't gezicht en berook hem met zooveel welbehagen, dat het wel te
+bespeuren was, dat hij geen liefhebber was van den tabakswalm.</p>
+
+<p>Zijn komst en nog meer de weinige voorkomendheid van zijn manieren
+brachten die stilte te-weeg, welke doorgaans op dergelijke bezoeken
+volgt en niet ongelijk is aan die, welke op een school, waar alles
+lustig en vrolijk toegaat, bij de komst des meesters ontstaat. Helding
+bespeurde deze onwelkome stemming, en, als een plichtmatig traktant,
+deed hij zijn best om de vreugd weder aan te wakkeren.</p>
+
+<p>"Komaan, mijn Heer!" zeide hij, den roemer des onbekenden boordevol
+schenkende: "sta mij toe, dat ik uwe gezondheid drinke. Misschien is
+UEd. beteren wijn gewend dan deze; maar wij burgerlui doen het ermede,
+en wij kunnen u niet meer aanbieden dan wij hebben."</p>
+
+<p>"Dat zei Lys Morsebel ook," zeide de <i>po&euml;ta comicus</i>, "en zij smeet haar
+buurvrouw een handvol vlooien naar 't hoofd."</p>
+
+<p>"Uwe gezondheid, Messieurs!" zeide de vreemdeling, met een schorre stem,
+zich buigende en zijn glas naar de hoogte brengende, dat hij vervolgens
+bij kleine tusschenpoozen ledigde.</p>
+
+<p>"Wel!" zeide de <i>grappige duivel</i>, met die gemeenzaamheid, welke onzen
+burgerstand veelal eigen is: "mijn Heer is, geloof ik, ook bang, dat er
+hoorntjes en schelpen in zitten."&mdash;En, om te toonen, dat hij dezelfde
+vrees niet koesterde, ledigde hij zijn glas in &eacute;&eacute;ne teug.</p>
+
+<p>"Komt!" zeide Helding: "hoe zit gijlieden allen zoo stil? mijn Heer
+Huyck! laat ik u eens inschenken. Waar waren wij ook gebleven? Komt!
+lustig aan en leve de pret!"</p>
+
+<p>Maar de pret laat zich niet gebieden: en allen bleven even stemmig
+kijken, alsof de glazen voor des vreemdelings oogen de uitwerking van
+Medusaas hoofd bezaten.</p>
+
+<p>"'t Is of wij hier bij de Kwakers zitten," zeide de <i>drollige vent</i>:
+"hoe is het? getuigt de geest niet, Pietje?" (dit was de voornaam van
+den <i>tragicus</i>) "Je zoudt een liedje zingen."</p>
+
+<p>"Wel ja! komaan! een liedje!" zeide Helding;&mdash;maar de Treurpo&euml;et was
+schor of verklaarde althans het te zijn.</p>
+
+<p>"Kom!" zeide eindelijk de <i>koddige kwant</i>: "'t is of gijlieden bang
+zijt, dat mijn Heer u op zal eten: mijn Heer is geen bullebak. Jelui
+kijkt hem aan, of het Cartouche was, daar Heynsz zoo even van vertelde
+... en pots seldrementen! dat is nog al grappig! mijn Heer heeft ook een
+karmozijnen rok aan."</p>
+
+<p>Deze onhebbelijke uitdrukking, in stede van, gelijk anders de
+kwinkslagen des <i>geestigen duivels</i>, de vreugd te doen herleven, maakte
+op de aanwezigen een onaangename uitwerking: en velen, wier gedachten
+niet meer helder waren, keken den vreemdeling zoo angstig aan, als of
+zij werkelijk meenden, dat Cartouche uit de andere waereld onder die
+gedaante te voorschijn kwam. Wat den man zelf betrof, ik zag dat zijn
+voorhoofd zich fronste: maar hij zeide niets. Ik begreep inmiddels, dat
+het meer dan ooit tijd voor mij werd om af te trekken; doch wenschte een
+tijdstip af te wachten, dat mijn vertrek niet bemerkt zoude worden: en
+daartoe moest het onderhoud weder levendig worden: ik bood derhalve aan,
+zelf een liedje te zingen, daar al de overigen dit weigerden: en dit met
+gretigheid aangenomen zijnde, dreunde ik een barcerolla op, die ik te
+Veneti&euml; van de Gondeliers had gehoord en waarvan ik verzocht, dat men
+het refrein in koor herhalen zou. Dit had de gewenschte uitwerking: nu
+raakten de tongen weer los: de een zong voor, de andere na en eindelijk
+zong alles door elkander, behalve alleen de karmozijngekleede Heer, die,
+gelijk de <i>malle weerga</i> het uitdrukte, er bij bleef zitten als
+<i>Ducdalf</i> in 't <i>Doolhof</i>. Ik maakte van de drukte gebruik en sloop
+onopgemerkt de deur uit</p>
+
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+
+<h3><a name="chap20" id="chap20"></a>TWINTIGSTE HOOFDSTUK.</h3>
+
+<h4>WAARIN VERHAALD WORDT, WIE DE HEER IN 'T KARMOZIJN WAS, EN HOE DEERLIJK
+FERDINAND ER ZICH IN WERKTE.</h4>
+
+
+<p class="p-one">Terwijl ik, in mijn zak schommelende, de meid riep om haar een fooi te
+geven, hoorde ik mij zachtjes bij mijn naam noemen. Ik keerde mij om en
+zag Amelia op de trap staan, die naar haar kamer geleidde.</p>
+
+<p>"Hebt gij een oogenblik tijd voor mij?" vroeg zij, met een gesmoorde,
+eenigszins bevende stem.</p>
+
+<p>"Kan ik u van dienst zijn?" stamelde ik, insgelijks onthutst en kwalijk
+tevreden van opnieuw in hare zaken bemoeid te worden.</p>
+
+<p>"Volg mij!" zeide zij, op een toon, die meer gebiedend dan smeekend was:
+en mij bij de mouw vattende, als wilde zij mij den weg wijzen op de
+donkere trap, ging zij mij voor naar boven. Ik volgde werktuiglijk: en
+de Hemel vergeve mij de dwaze gedachten, die op dat oogenblik mijn brein
+vervulden, en den verkeerden dunk, dien ik van hare voornemens opvatte.</p>
+
+<p>Wij kwamen in haar kamer, waar een licht op de tafel brandde. Zij zette
+de deur aan, zonder echter de kruk om te draaien, nam toen achter de
+tafel plaats en wenkte mij tegenover haar te gaan zitten, terwijl zij
+een stoel, die bij haar stond, wegschoof, als wilde zij zorg dragen dat
+ik niet naast haar zou komen. Deze voorzorgen en nog meer de
+waardigheid, over haar geheele wezen, in weerwil van haar blijkbare
+ontsteltenis verspreid, deden mij blozen over mijn ongepaste vermoedens.</p>
+
+<p>"Ik ben recht verheugd," zeide zij op een haastigen toon, "dat ik u nog
+aantref. Ik had al een poos op de trap vertoefd en vreesde zoo dat er
+een ander kwame. En ik moet u zoo noodwendig spreken: ik heb hier toch
+niemand buiten u in de geheele stad, waar ik op vertrouwen kan."</p>
+
+<p>"Ik hoop," zeide ik, met de meeste koelheid, die ik voor kon wenden: "ik
+hoop, dat ik in staat zal zijn, uw bezwaren weg te ruimen; maar uw
+toestand is van zulk een ingewikkelden aard...."</p>
+
+<p>"Om u niet op te houden dan.... Ik moet van hier. Ik kan niet langer in
+dit huis blijven."</p>
+
+<p>"En welke reden noopt u tot dat besluit?"</p>
+
+<p>"Hoor toe: ik begin te vreezen, dat het een afgesproken werk is ... dat
+mij hier een strik wordt gespannen ... dat men mij met opzet hierheen
+gebracht heeft. Die Heynsz ... o, 't is afschuwelijk...! Hij is een
+verklikker: een geheime dienaar der Justitie."</p>
+
+<p>"Dat wist ik," zeide ik, "maar ik wilde u door de mededeeling daarvan
+geene ongerustheid baren."</p>
+
+<p>"Hoe! gij wist dit? Hebt gij dan zelf misschien?... maar neen! uw
+aangezicht is te eerlijk ... foei mij, dat ik zulke gedachten van u
+voeden zou!&mdash;Maar hoor verder en oordeel over mijn angsten. Ik was
+straks op de trap, om...." hier kleurde zij hevig en zweeg plotseling
+stil.</p>
+
+<p>"Welnu? om...."</p>
+
+<p>"Niets.&mdash;Ik hoorde u juist zingen.&mdash;In 't kort, ik was op de trap: daar
+is een reet in 't beschot:&mdash;ik keek er door&mdash;en ziet: in een vertrekje,
+waarvan ik het bestaan niet kende, stond de huisheer, die Heynsz, in
+gesprek met denzelfden Jood, die mij hier bracht."</p>
+
+<p>"Dien Simon?&mdash;Gelukkig kent hij u niet, en weet alleen, dat gij met mij
+hier gekomen zijt. Hij heeft u niet met uw vader gezien."</p>
+
+<p>"Ach! Gij zoekt mij gerust te stellen," zeide zij, het hoofd schuddende:
+"maar luister verder: in den beginne verstond ik niets van hun discours;
+maar langzamerhand merkte ik, dat de Jood aan Heynsz berichten gaf
+omtrent zekere dievenbende, die zich te Naarden heeft opgehouden. Dit
+ontstelde mij reeds; maar verbeeld u mijn schrik, toen de Jood, op een
+vraag, hem door Heynsz gedaan, hem vertelde, dat iemand, wien zij alle
+moeite deden om te ontdekken, en dien ik aan de beschrijving voor mijn
+vader herkennen moest, in Zuid-Holland had rondgezworven, zich in
+'s-Hage had opgehouden en morgen, volgens zijne berichten, met de schuit
+van Utrecht hier te Amsterdam moest komen."</p>
+
+<p>"Hier! in den muil des leeuws?"</p>
+
+<p>"Oordeel, hoe ik te moede was? Ik hoop nog, dat het niet waar moge zijn:
+want o! mijn vader is verloren, zoo hij herwaarts komt. Alleen uit zijn
+bezorgdheid omtrent mij zou ik een zoo onvoorzichtigen stap in hem
+kunnen verklaren. Doch, hoe dit zij, heb ik niet te vreezen, dat men hem
+naar dit huis wil lokken om hem in de gespreide netten te vangen? Moet
+ik mij niet uit deze gevaarlijke plaats verwijderen?"</p>
+
+<p>"Met uw verlof?" vroeg ik, na een oogenblik te hebben nagedacht: "hebt
+gij voor u-zelve iets te vreezen voor de nasporingen der Justitie?"</p>
+
+<p>"Ik!" antwoordde zij, blijkbaar verwonderd: "wat zou ik met haar hebben
+uit te staan? of strekt men in dit land vijandschap tegen den vader tot
+zijn kinderen uit."</p>
+
+<p>"Dat juist niet," hernam ik: "maar er worden soms maatregelen van
+voorzorg genomen.... Ik zou u afraden, deze kamer vooralsnog te
+verlaten. Weet men nog niets, dan zou dit alleen argwaan wekken en
+oorzaak zijn, dat men uwe gangen bespiedde:&mdash;is men reeds achter de
+waarheid gekomen, dan is het toch een onnutte voorzorg en geen
+verwijdering kan u meer baten. Bovendien: gij schijnt zelve onbewust,
+waar zich uw vader bevindt. Zoudt gij, ingeval gij van hier gaat, hem
+kunnen verwittigen, waarheen gij u begeeft? De Heer Bouvelt, die de
+eenige tusschenkomst schijnt te zijn, is ongesteld: z&oacute;&oacute; zelfs, dat hij
+voor niemand te spreken is;&mdash;ik weet u geen anderen raad te geven, dan
+de toekomst met gelatenheid af te wachten."</p>
+
+<p>"Met gelatenheid!" herhaalde zij, oprijzende, en de kamer op en neer
+gaande: "God! Is dat een mogelijkheid in mijn toestand?&mdash;o! het ergste
+lot ware minder onlijdelijk dan deze verschrikkelijke onzekerheid.&mdash;En
+dat is de eenige troost, dien gij mij bieden kunt?"</p>
+
+<p>"Helaas!" zeide ik, zuchtende: "wat wilt gij, dat ik voor u doe? Wanneer
+zelfs mijn betrekking als zoon van den Hoofdschout mij niet verbood,
+krachtdadig voor u werkzaam te zijn, zou niet de zorg voor ons beider
+goeden naam mij van alle dadelijke bemoeiingen in deze moeten doen
+afzien, ten einde den laster geen stof te geven om iets schuldigs in
+mijn deelneming te vinden?"</p>
+
+<p>Dit gezegde van mij was hard en zij gevoelde het diep; want, opeens
+stilstaande, zag zij mij aan met oogen, waarin zich bij eene hevige
+verontwaardiging eene diepe smart liet lezen.</p>
+
+<p>"Men had het mij voorspeld," zeide zij met bitterheid, "dat ik in dit
+land slechts koele harten vinden zou. De laster ... ja voorzeker!&mdash;
+Ziedaar de voorwendselen, waarachter men zich verschuilt, wanneer het
+er op aankomt zijn naasten een dienst te bewijzen; men zou een mensch
+zien verdrinken, eer men een vooroordeel opofferde.&mdash;Is het niet, omdat
+de Godsdiensten verschillen, dan is het omdat men voor zijn reputatie
+vreest.&mdash;Maar ik zal u niet langer lastig vallen, Mijnheer Huyck. Ik
+vraag u om verschooning voor de moeite, die ik u veroorzaakt heb."</p>
+
+<p>"Mejuffrouw!" zeide ik, niet zonder verlegenheid: "ik heb u onwillig
+beleedigd:&mdash;en, God weet het, dat was verre van mijn voornemen.&mdash;Gij
+hebt, en hier in dit vertrek, en ten huize mijner tante, naar ik geloof,
+kunnen bespeuren, dat ik, zoodra het in mijn vermogen stond, bereid was
+u van dienst te zijn. Waarlijk ik heb een innig medelijden met uw
+toestand en wenschte slechts, dat iemand mij kon zeggen, wat mijn plicht
+ware, en hoe ik tot uw voordeel handelen kan?"</p>
+
+<p>"Gij hebt gelijk," zeide zij, zich een traan uit de oogen wisschende:
+"en ik ben het, die onbillijk en ondankbaar ben. Gij hadt, na al wat gij
+voor mij gedaan hebt, iets beter dan verwijtingen van mij verdiend. En
+uw tante ook, zij is zoo goed, zoo minzaam jegens mij geweest.&mdash;Ach! zoo
+mijn vader het mij slechts veroorloofde ... hoe gaarne zou ik haar de
+vertrouwde van mijn lijden maken.&mdash;Zij zou mij bijstaan, daar ben ik
+zeker van, mij uit dit huis helpen, waar alles mij doet beven: mij
+verlossen van de onbescheidene aanzoeken van den Heer Blaek, die mij
+geen oogenblik met rust laat."</p>
+
+<p>"Hoe!" riep ik uit: "heeft hij opnieuw pogingen gedaan om u te spreken?"</p>
+
+<p>"'t Is vruchteloos," zeide zij, "of ik hem zijne brieven en geschenken
+terugzend: den volgenden dag vind ik die weder op mijne kamer liggen:
+hij moet hier in huis medeplichtigen hebben. Zie wat hij mij durft
+zenden."</p>
+
+<p>Dit zeggende, rukte zij met drift een lade open en haalde er een fraai
+garnituur uit, hetwelk zij voor mij op tafel neerlei: "En dan zijne
+brieven," vervolgde zij, "waarin hij mij voorslagen doet, die ik mij
+schamen zou te herhalen! O! ik ben diep ongelukkig."</p>
+
+<p>Hier zegevierde de droefheid over haar kracht van geest: zij bracht den
+zakdoek voor de oogen en snikte luide. Ik was opgestaan om de juweelen
+te bezichtigen. Zij stond naast mij en boog onwillekeurig het hoofd
+voorover, zoodat het op mijn schouder te rusten kwam. Mijn toestand werd
+netelig: en ik wist niet, hoe ik best daar vandaan zoude geraken, toen
+wij opeens menschen de trap hoorden opkomen.</p>
+
+<p>Amelia trad sidderend ter zijde. "Mijn God!" riep zij: "zou men hier
+komen? op dit uur!"</p>
+
+<p>"Hierheen, Mijnheer Van Beveren!" zeide de stem van Heynsz; de deur ging
+open en de gepoeierde Heer met den karmozijnen rok trad binnen, door
+Heynsz gevolgd.</p>
+
+<p>"Ik ben het, Amelia!" zeide de Heer Bos (want hij was het zelf): "ik
+wist niet," voegde hij er op een gestrengen toon bij: "dat gij
+gezelschap hadt."</p>
+
+<p>Amelia stond als verplet. Zij wrong de handen en zag haar vader aan, met
+oogen, waarin een onbeschrijfelijke angst was uitgedrukt. Wat Heynsz
+betrof, hij meesmuilde achter den rug van den Heer Bos en hief
+spotachtig dreigend den vinger tegen mij op; maar ik was onzeker, of de
+vroolijke uitdrukking van zijn gelaat teweeggebracht was door zijn
+blijdschap, dat hij den man, dien hij zocht, in de knip had, of wel
+alleen uit zekere schalksche vreugde ontstond, dat ik door Amelia's
+vader zoo te onpas verrast werd.</p>
+
+<p>"Ja mijn kind!" vervolgde de Heer Bos, waarschijnlijk om haar gerust te
+stellen: "gij hadt mij zoo vroeg niet verwacht; maar ik heb mijn zaken
+spoediger gedaan gekregen dan ik gehoopt had: en daarenboven is mij,
+gelijk ik den Heer Heynsz verteld heb, een onaangenaam avontuur
+overkomen, dat mij wel noodzaakte mijn komst alhier niet langer uit te
+stellen. Ik merk ook," vervolgde hij met een verheffing van stem en
+terwijl hij mij scherp aanzag, "dat het tijd werd dat ik kwame."</p>
+
+<p>"Met uw verlof," zeide Heynsz, tusschen beiden tredende: "deze Heer is
+de Heer Huyck, zoon van onzen achtbaren Hoofdofficier en een eerlijk
+cavalier, wien Mejuffer zich niet behoeft te schamen van te kennen."</p>
+
+<p>"Met uw verlof," zeide Bos, zich naar Heynsz keerende en op een hoogen
+toon sprekende, welke mij vreemd genoeg voorkwam jegens iemand, van wien
+hij zooveel te duchten kon nebben: "ik ben zelf de beste beoordeelaar
+der kennissen, welke het mijne dochter betaamt te onderhouden: en,
+terwijl hetgene ik deswege met haar te spreken heb best zonder getuigen
+wordt afgehandeld, zal ik de vrijheid nemen u te verzoeken...." hier
+wees hij op de deur met een gebiedenden wenk.</p>
+
+<p>"Niets is billijker," zeide Heynsz, eenigszins overbluft: "ik zal u niet
+storen:" en meteen verliet hij het vertrek. Ik stond onzeker of ik hem
+volgen of blijven zoude.</p>
+
+<p>"Blijf Mijnheer!" zeide Bos: "ik heb een woord met u te spreken."</p>
+
+<p>"O God! mijn vader!" zeide Amelia, met een gesmoorde stem, terwijl zij
+hem omklemde: "wat hebt gij verricht? Weet gij welke onvoorzichtigheid
+gij begaat? wie de man is, die de kamer daar verlaten heeft?"</p>
+
+<p>"Ik weet alles," antwoordde Bos: "en ik geloof, dat ik niet de
+onvoorzichtigste ben van ons drie&euml;n. Slechts toen was ik het, toen ik op
+het eerlijke gelaat van Mijnheer vertrouwde." Hier zag hij mij ernstig
+aan.</p>
+
+<p>"Mijnheer!" zeide ik, geraakt: "ik heb uwe geheimen bewaard, zelfs ten
+koste van mijne rust. Maar spreek zacht, bid ik u. Men kon ons
+beluisteren, en...."</p>
+
+<p>"En men zou nog niets verstaan," viel Bos in, "zoolang de vrienden
+beneden zoo luidruchtig blijven, dat onze woorden door hun gezang
+gesmoord worden. Ik spreek niet van het bewaren mijner geheimen;&mdash;ik
+vraag, wat uw bezoek op een zoo ongelegen uur, wat de juweelen te
+beduiden hebben, die ik op de tafel zie?"</p>
+
+<p>"De Heer Huyck is onschuldig, mijn vader!" zeide Amelia, eer ik
+antwoorden kon: "hij is hier op mijn verzoek gekomen ... hij heeft met
+deze juweelen niets te maken."</p>
+
+<p>"Hoe!" herhaalde de vader, meer en meer verstoord: "op uw verzoek? En
+waart gij dan...? o ik onnoozele!" riep hij, zich voor het hoofd
+slaande.</p>
+
+<p>"De geheele toedracht der zaak is doodeenvoudig," zeide ik, op een toon,
+zoo kalm als mij maar eenigszins mogelijk was aan te nemen: "indien UEd.
+aan Mejuffer of mij vergunt, u te verhalen al wat sedert onze komst te
+Amsterdam heeft plaats gehad, zal het u niet bevreemden dat zij, door
+den uitersten angst gedreven, mijn raad heeft ingenomen, als van den
+eenigste, op wien zij wist te kunnen vertrouwen. Door eenige andere
+uitlegging aan mijne tegenwoordigheid te geven, zou UEd. en haar en mij
+onbillijk beoordeelen."</p>
+
+<p>"Welaan!" zeide de Heer Bos, terwijl hij plaats nam: "ik luister: het
+zou mij al te veel kosten, mijn achting en liefde te moeten verliezen
+voor het eenige voorwerp, dat mij nog aan het leven hechtte."</p>
+
+<p>Hier stak hij de hand aan zijn dochter toe, die ze met vurigheid kuste.
+Daarop gaven wij hem een beknopt verslag van het voorgevallene. Hij
+maakte niet een enkele aanmerking, noch gedurende, noch na den afloop
+van het verhaal, maar vergenoegde zich met nu en dan bedenkelijk het
+hoofd te schudden en zich het poeder van den rok te schuieren. Hij
+eindigde met de hand zijner dochter, die nog altijd in de zijne lag,
+minzaam te drukken; hetgeen mij ten bewijze strekte, dat hij met de
+gegeven opheldering voldaan was.</p>
+
+<p>"En thans, Mijnheer!" hervatte ik na een korte pauze; "thans moet ik u
+bekennen, dat de Juffer zich mijns inziens niet zonder recht ongerust
+maakt, en dat uwe komst alhier niet wel geschikt is, die ongerustheid te
+doen ophouden."</p>
+
+<p>"Ik ben er zelf evenzeer over verwonderd van mij hier te zien,"
+antwoordde hij, "als de Doge was, toen hij zich aan het hof van Lodewijk
+XIV bevond: maar ik heb door de ondervinding geleerd, dat onbeschaamde
+stoutheid soms beter in staat is, de menschen te bedriegen, dan de
+fijnst gesponnen list. Ik was, Amelia! sedert uw vertrek, hoogst
+ongerust, geen brief van u te ontvangen, vooral nadat ik reeds een paar
+reizen onder couvert van den Notaris Bouvelt geschreven had, dat ik mij
+in 's-Hage bij den Russischen Gezant ophield...."</p>
+
+<p>"Welke brieven," zeide ik, "waarschijnlijk nog ongeopend bij Bouvelt
+liggen, die gevaarlijk ziek is."</p>
+
+<p>"Ik had intusschen bemerkt," vervolgde de Heer Bos, "dat mijn gangen
+gevolgd werden door datzelfde Joodje, hetwelk te Soest zoo ongenadig
+door mij begroet werd. Bekommering over uw lot kwelde mij: ik kon niet
+langer aan de begeerte weerstaan om iets van u te vernemen. Aan Mijnheer
+dorst ik niet schrijven: hij had reeds last genoeg van ons gehad: en ik
+wilde hem geen nieuwe onaangenaamheden veroorzaken. Eindelijk kon ik
+mijn geduld niet langer bedwingen en ik besloot hierheen te reizen. Maar
+ik moest eerst mijn lastigen verspieder verschalken. Gisteren was ik te
+Utrecht: daar zat hij mij weder op te hielen. Ik had mijn plan gevormd
+en toen ik hem op de straat tegenkwam, vroeg ik hem, of hij een
+boodschap voor mij wilde doen. Ik zag zijne oogen van blijdschap
+fonkelen. Toen gaf ik hem geld om de roef af te huren naar Amsterdam
+voor de schuit van morgenmiddag, niet twijfelende of hij zou de
+heuglijke tijding van mijn overkomst dadelijk aan zijn betaalmeester
+overbrengen. Hem dus van 't spoor geleid hebbende, wandelde ik de poort
+uit, nam te Zeist een rijtuig, dat mij naar Amersfoort bracht, en
+wachtte daar de komst van den Deventerschen wagen, die mij hier voerde.
+Onderweg had ik mijn kleeding stuk voor stuk veranderd, mijn haar
+gepoederd en mij door het opzetten van een bril nog meer onkenbaar
+gemaakt. Hier gekomen, nam ik mijn intrek in het beste logement, onder
+den naam van Van Beveren, begaf mij dadelijk naar Bouvelt en vernam daar
+uw verblijf. Zoodra ik den naam van Heynsz hoorde, was mijn besluit
+gevormd. Ik kende, om 't even hoe, de geheime betrekkingen, die deze
+Sinjeur vervult: en wetende, dat niets beter in staat is om ook de
+schranderste personen te misleiden, dan het streelen hunner ijdelheid,
+begaf ik mij naar hem toe. Reeds hier beneden had ik aanvankelijk het
+genoegen van te zien, dat mijn vermomming gelukt was, daar zelfs de Heer
+Huyck mij niet herkende. Kort na uw vertrek, Mijnheer Huyck! kwam Heynsz
+binnen. Ik verzocht hem alleen te spreken. Ik meldde hem dadelijk, dat
+ik de vader was van Amelia, de Overijselsche koopman, waar hem Bouvelt
+over gesproken had. Voorts verhaalde ik hem, dat ik opgelicht was door
+zekeren schelm, wien ik zoo juist beschreef, dat zijn portret volkomen
+overeenkwam met dat van den man, die u bij Naarden heeft aangerand: en
+zeide, dat hij, Heynsz, mij was aan de hand gedaan als de bekwaamste man
+om dergelijke fielten te doen opsporen. Ik eindigde mijn verhaal met een
+fatsoenlijk present en oordeel nu den man gewonnen te hebben. Dat hij
+mij met dat al te slim is, is mogelijk; doch, naar zijn houding te
+oordeelen, geloof ik, dat hij niets vermoedt."</p>
+
+<p>"Maar Papa!" zeide Amelia: "al misleidt gij Heynsz, zijt gij niet
+beducht, dat er hier te Amsterdam nog vele lieden zijn, die u herkennen
+zullen?"</p>
+
+<p>"En wie zou thans in mij den cadet der marine herkennen, die voor vijf
+en twintig jaren hier over straat slenterde of den galant speelde bij de
+jonge schoonen?"</p>
+
+<p>"Bij den eersten opslag niet;&mdash;maar, wanneer men weet dat gij u hier in
+de buurt bevindt?&mdash;En dan, vloeit deze stad niet over van vreemdelingen,
+die u vroeger, in andere landen, hebben kunnen ontmoeten?"</p>
+
+<p>"Ook denk ik mij niet meer dan noodig is op straat te vertoonen. In
+allen gevalle, ik heb besloten, het te wagen. Hier is toch eene betere
+gelegenheid dan elders, om mij naar de plaats onzer bestemming in te
+schepen. Bovendien, ook buiten deze stad was ik niet langer veilig: want
+ik weet, dat de Spaansche Ambassadeur op mijn uitlevering aandringt, en
+dat de Staten-Generaal, die anders zoo prat zijn om de vrijheden des
+lands te bewaren, in dat geval hunnen bondgenoot ter wille zullen
+zijn.&mdash;Wij moeten dus voort: en wel zoodra ik in het bezit ben dier
+noodlottige papieren."</p>
+
+<p>"En zal ik hier blijven?" vroeg Amelia.</p>
+
+<p>"Ik zie daarin geene zwarigheid. Integendeel, ik heb Heynsz gevraagd of
+hij mij insgelijks huisvesting verleenen kan: en daar er, zoo hij zegt,
+bij deze kamer nog een kabinetje is, waar een ledikant gezet kan worden,
+zal zich dit zeer goed schikken. Voor dezen nacht keer ik naar mijn
+logement. Wat die juweelen betreft, berg die maar weer: ik zal voor de
+terugzending zorg dragen."</p>
+
+<p>Ik wilde nu mijn afscheid nemen. De Heer Bos verzocht mij, daar hij toch
+&eacute;&eacute;nen weg met mij op moest, hem mijn gezelschap te schenken; waarop wij,
+na Amelia vaarwel gezegd te hebben, het huis verlieten.</p>
+
+<p>Wij gingen eenige oogenblikken zwijgend naast elkanderen. De Heer Bos
+was de eerste, die het gesprek aanving:</p>
+
+<p>"Ik ben u groote dankbaarheid verschuldigd," zeide hij: "maar ik wensch
+mijn schuld niet te vermeerderen. Of liever&mdash;ik zal u nog erkentelijker
+zijn, indien UEd. voor het vervolg uwe bezoeken staken wilt."</p>
+
+<p>"Mijnheer!" antwoordde ik, op een koelen toon: "ofschoon ik medelijden
+met u en met uwe dochter heb, verlang ik niets liever, dan dat ik niets
+meer van u hoore: de zaak heeft mij reeds kwelling genoeg veroorzaakt."</p>
+
+<p>"Dan verstaan wij elkander volkomen.&mdash;Intusschen, wij scheiden in
+vriendschap. Ik ben u de betuiging schuldig, dat mijn vermoedens mij
+leed zijn, en dat ik u voor een eerlijk man houde. Het is alleen, omdat
+ik weet hoe gevaarlijk het is, wanneer jonge lieden elkander vaak,
+vooral op zulk een geheimzinnige wijze, spreken, dat ik als vader eenige
+zorg gevoel."</p>
+
+<p>.Mijnheer! Ik schroom niet, u te zeggen, dat mijne affecties elders
+geplaatst zijn."</p>
+
+<p>"'t Is mogelijk," zeide hij: "maar het hart mijner dochter is nog vrij:
+en&mdash;zonder u een compliment te willen maken&mdash;het is niet voor u, het is
+voor haar, dat ik mij bekommer, en dat ik een dergelijke gemeenzaamheid
+noodlottig zou achten."</p>
+
+<p>"Mijnheer!" hernam ik: "uw dochter is een beminnenswaardige Juffer, aan
+wie ik het hoogste geluk toewensch; doch zoo weinig verlang ik, eenige
+genegenheid voor mij onwaardige bij haar op te wekken, dat ik het als
+een der aangenaamste tijdingen zal rekenen, wanneer ik verneem, dat zij
+met u in veiligheid van hier is."</p>
+
+<p>Dit gezegde was niet beleefd, maar het scheen hem echter tevreden te
+stellen: en hij sprak niet weder, tot wij de deur van de herberg
+genaderd waren. Toen zeide hij, terwijl hij mij de hand op den schouder
+legde, op een plechtigen toon: "jongeling! mijn leven ia tot nog toe een
+afwisseling geweest van hoogheid en tegenspoeden, van macht en
+vernedering, van weelde en gebrek; maar mocht ik mij ooit weder in de
+gelegenheid bevinden w&egrave;l te doen aan anderen, wees dan verzekerd, dat
+mijne dankbaarheid jegens u zich met meer dan ijdele woorden toonen zal,
+en dat ik u door daden het verdriet zal pogen te vergoeden, dat ik u
+thans onwillig veroorzaakt heb."</p>
+
+<p>Met deze woorden verliet hij mij, en ik vervolgde mijn weg, door deze
+nieuwe ontmoeting in een vrij onaangename stemming gebracht, mijn
+gesternte verwenschende, dat mij met dien Bos, Van Beveren, of wat namen
+hij verder voeren mocht, in kennis gebracht had; en toch begeerig te
+weten, hoe het met hem en zijn beminnelijke dochter zoude afloopen. Wat
+mij het meest kwelde, was de valsche stelling, waarin mij deze lastige
+historie tegenover mijn ouderen geplaatst had. Ik was bijna zeker, dat
+mijn vader reeds vermoedens koesterde en dat het tot een onderhoud zoude
+moeten komen, waaruit ik niet wist, hoe mij te redden, daar het aan de
+eene zijde tegen mijn gemoed en kinderplicht streed, de waarheid voor
+hem te verbergen, en aan de andere zijde mijn belofte mij het zwijgen
+opleide. O! hoe folterde mij de gedachte, dat het onderling vertrouwen,
+hetwelk altijd tusschen mijn ouders en mij had geheerscht, en waar ik
+zoo grooten prijs op stelde, wellicht voor langdurigen tijd stond
+verbroken te worden: en dat, al werd mijn gedrag later eenigszins
+gerechtvaardigd, de eens gegeven indruk niet zoo ras zoude worden
+uitgewischt. Had iemand mij veertien dagen vroeger gezegd, dat ik, eene
+week na mijn terugkomst in het ouderlijke huis, met looden schoenen zou
+derwaarts gaan en zelfs opzien tegen een ontmoeting met mijn vader, hoe
+buitensporig, ja onmogelijk zoude mij de vervulling eener dergelijke
+voorspelling zijn voorgekomen. En echter: zoo stonden thans de
+zaken!&mdash;Ik trok met een bevende hand aan de huisschel: ik wenschte, dat
+mijn ouders, daar het reeds laat was, zich ter ruste mochten begeven
+hebben, en ik gevoelde een angstige gewaarwording, toen de dienstbode
+mijn vraag, of mijn ouders nog op waren, toestemmend beantwoordde.</p>
+
+<p>Met een kloppend hart trad ik de eetzaal in, waar de goede lieden mij
+wachtende waren, beiden in hun nachtgewaad, bij het licht van een paar
+kaarsen, die reeds dreigden in de pijp te branden. Het gewone avondmaal,
+brood, kaas en vruchten, stond nog op de tafel: en mijn zorgvolle moeder
+had een waterkaraf voor zich, met een fleschje <i>spiritus</i>, voor het
+geval dat ik te veel gebruikt mocht hebben.</p>
+
+<p>"Zoo Ferdinand! ben je eindelijk daar?" vroeg mijn moeder, terwijl ik
+haar omhelsde: "is dat nu vroeg te huis komen, gelijk gij beloofd hadt?
+Hoe is het, ben je nuchteren of niet? Laat ik u eens in de pogen zien.
+Ja: uw oogen staan goed; maar anders zie je er geweldig ontdaan uit. 't
+Is goed voor eens; anders deugen u die slemppartijen en dat nachtbraken
+niets."</p>
+
+<p>"Ik hoop," zeide mijn vader, mij bij de hand nemende, en mij insgelijks,
+doch met een ernstigen blik, aanziende, "dat de slemppartijen en het
+nachtbraken nog maar de eenige redenen zijn van uw verbleekte kleur en
+ontstemde pols. Maar mag ik u vragen, is Helding verhuisd? of zijt gij
+de nachthuizen nog rondgeloopen met uw po&euml;ten? Ik weet, dat zulks wel
+eens de gewoonte is ... een gewoonte, die de zoon van den Hoofdofficier
+niet moest navolgen."</p>
+
+<p>"Hoe meent UEd. dat?" vroeg ik, niet weinig verlegen: "ik begrijp
+niet...."</p>
+
+<p>"Reeds eens uur geleden heb ik, op aandrijven uwer moeder, die bezorgd
+was dat gij de gracht voor den wal zoudt aanzien, Joris met de lantaren
+naar het huis van Heynsz gezonden: en hij is teruggekomen met de
+boodschap, dat de Jongeheer reeds vertrokken was."</p>
+
+<p>Ik begreep terstond, dat de knecht daar gekomen was toen ik mij bij
+Amelia bevond en toen ieder beneden mij vertrokken waande.</p>
+
+<p>"Ik heb," zeide ik stamelend, "een der gasten, met wien ik een zeer
+belangrijk gesprek voerde, te huis gebracht en ben wat lang met hem
+blijven staan praten. Maar ik kan u verklaren, dat ik niets gedaan heb,
+waarover ik mij behoef te schamen."</p>
+
+<p>"Dan behoeft gij ook niet te kleuren," zeide mijn vader: "hoe heette die
+nieuwe vriend, die zoo belangrijk sprak?"</p>
+
+<p>Deze vraag bracht mij deerlijk in 't nauw; want, in omstandigheden als
+de mijne waren, zijn de eenvoudigste doorgaans het moeilijkst te
+beantwoorden. Nu moest de draaierij wel een logen worden: "Velters," zei
+ik, bevende.</p>
+
+<p>"Velters?&mdash;Nu ja, wat schort er aan, dat gij zulk een moeite schijnt te
+hebben om een zoo eenvoudigen naam uit te spreken? Ik ken Velters bij
+reputatie. Hij is een braaf jong mensch, die vlijtig oppast, en wel
+voort zal komen, indien zijn gezondheid zijn goeden wil evenaart. Maar
+het belangrijkste gesprek had u niet moeten doen vergeten, dat uw moeder
+ongerust was en gij haar wakende hieldt."</p>
+
+<p>"Nu," zeide die goede moeder: "wij moeten ook denken, Ferdinand is zoo
+lange jaren buitenshuis geweest en de gewone sleur wat ontwend. Hij zal
+vergeten hebben, dat wij lieden van de klok zijn. Ik hoop maar, dat
+dergelijke invitaties niet te dikwijls zullen komen.&mdash;Nu! Ik ga naar
+bed: want ik heb werk dat ik uit mijn oogen zie. Blijft gijlieden nu ook
+niet langer plakken."</p>
+
+<p>Dit zeggende kuste zij ons goeden nacht en verliet de kamer. Mijn vader
+rees ook op, en, zich tot mij wendende: "slaap wel!" zeide hij: "maar
+voor gij u ter ruste begeeft, bid God, dat Hij u vertrouwen inboezeme in
+een vader, die u liefheeft."</p>
+
+<p>De tranen ontsprongen mijn oogen op het hooren dezer toespraak: "Lieve
+vader!" riep ik, de hand des braven mans tusschen de mijne drukkende en
+die aan mijn mond brengende: "God weet het, ik zou niets liever
+verlangen, dan dat ik spreken mocht; maar...."</p>
+
+<p>"Ik zal geduld hebben en de ure des vertrouwens afwachten," zeide mijn
+vader, bedaard: "Gij zijt geen kind meer en ik wil u niet tot spreken
+dwingen, wanneer gij beter acht te zwijgen. Dit slechts wensch ik, dat
+de Alwijze uw geest verlichte en u leere wat uw plicht medebrengt."&mdash;Met
+deze woorden drukte hij mij nogmaals de hand en vertrok, terwijl ik mij
+zuchtende naar mijn slaapkamer begaf. Zoo had ik dan voor 't eerst mijn
+ouderen VOORGELOGEN!&mdash;Ach! ik gevoelde te wel de behoefte, om het
+voorschrift mijns vaders na te volgen: en in angstige verzuchtingen
+smeekte ik den Almachtige, mijn gangen te bestieren en mij licht te
+geven op mijn donkeren weg. Dit besluit nam ik echter, om, wat er ook de
+gevolgen van wezen moesten, mijn vader te overtuigen, dat ik, hoezeer
+misschien verkeerdelijk mijn woord gegeven hebbende, door hem zelfs niet
+van mijn belofte ontslagen kon worden.</p>
+
+<p>Het was dan ook met dit oogmerk, dat ik den volgenden dag na den eten,
+en toen ik wist, dat Heynsz zich verwijderd had, mijn vader kwam
+opzoeken. Ik had dit oogenblik verkozen, omdat ik wenschte uit te
+vorschen, of Heynsz den Heer Bos ook verklapt had, in welk geval mijn
+verplichting tot geheimhouding ophield en ik, door voor de zaak uit te
+komen, dezen laatste misschien dienst kon doen. Mijn vader bespeurde wel
+aan mijn houding, dat ik iets op het hart had, en, zijn papieren ter
+zijde schuivende, vroeg hij met een ongemeene vriendelijkheid:</p>
+
+<p>"Hebt gij iets met mij te spreken? Dan zal ik die stukken wel even laten
+rusten. Echter heb ik niet lang tijd," vervolgde hij, op zijn uurwerk
+ziende: "want waarschijnlijk zal er straks een bezoek komen."</p>
+
+<p>"Ik heb u slechts weinige woorden te zeggen, Vader!" zeide ik, "maar ik
+wenschte wel, dat ons gesprek langdurig zijn kon."</p>
+
+<p>"Wat meent gij? Dat klinkt eenigszins raadselachtig en duister. <i>Fallax
+sollertia nobis</i>."</p>
+
+<p>"Helaas!" zeide ik. "UEd. heeft te recht opgemerkt, dat er iets is,
+hetwelk mij als een pak op het hart ligt. Ik ben soms afgetrokken,
+verstrooid: mijn gangen, zoo UEd. die had doen nasporen, zouden wellicht
+zonderlinge vermoedens bij u hebben doen ontstaan: ik heb, zeer mijns
+ondanks, vreemde avonturen gehad sedert ik terug ben:&mdash;en hetgeen mij
+het meest nog hindert, is, dat ik de reden van dat alles aan u niet
+ontdekken mag."</p>
+
+<p>"Ik kan," zeide mijn vader, de schouders ophalende, "niet oordeelen over
+uw verplichting tot zwijgen, daar ik de aanleiding niet ken, welke u die
+heeft doen aangaan. Alleen zoude ik u, in 't afgetrokkene, willen
+oplettend maken op het gevaarlijke om zich tot iets dergelijks te
+verbinden. Er zijn slechts weinige zaken, welke een kind aan zijn
+ouderen niet zoude mogen openbaren. Dan alleen, wanneer het geheimen van
+derden geldt, kan er een uitzondering bestaan; doch een geheim, dat u
+niet persoonlijk betreft, kan, dunkt mij, zulk een invloed niet op u
+gehad hebben, gelijk aan dien, welken uw houding en gedrag mij doen zien
+dat bij u is teweeggebracht."</p>
+
+<p>"Het is een geheim van derden," zeide ik, niet weinig verheugd, dat mijn
+vader zelf mij alzoo vrijheid tot zwijgen gaf: "maar een geheim, waar ik
+door een samenloop van omstandigheden ben ingewikkeld."</p>
+
+<p>"En...." vroeg mijn vader, na zich een wijl bedacht te hebben: "betreft
+dit geheim ook zekeren Zwarten Piet? Ik vraag u dit als vader, niet als
+Hoofdschout."</p>
+
+<p>"Slechts zeer zijdelings," antwoordde ik, uit deze vraag de
+gevolgtrekking makende, dat mijn vader omtrent de wezenlijke oorzaak nog
+niets wist: "doch, vergun mij ook een vraag, mijn vader! indien deze
+Zwarte Piet mij het leven gered had en ik zijn verblijf kende, zoude
+UEd. dan oordeelen, dat ik verplicht ware, het aan den Hoofdschout te
+openbaren, bijaldien deze er naar vroeg?"</p>
+
+<p>"Gij weet waar Zwarte Piet is?" vroeg mijn vader met drift.</p>
+
+<p>"Neen", antwoordde ik, glimlachende: "en ik heb ook aan hem geene
+verplichting; maar ik stel dit slechts als een voorbeeld."</p>
+
+<p>"Gij weet te goed," zeide mijn vader, "dat, ofschoon de dankbaarheid
+slechts een <i>officium inperfectum</i> is, en het inlichten der Justitie een
+<i>officium perfectum</i>, als zijnde dit laatste bij Keuren en Ordonnanti&euml;n
+voorgeschreven, de tweede plicht in dezen voor den eersten zoude moeten
+wijken, aangezien de dankbaarheid door een hoogere dan de aardsche
+wetgeving is voorgeschreven. Dan, dit daargelaten: zoo gij een geheim
+bezit, hetwelk gij mij niet vertrouwen moogt, waarom er mij dan over
+gesproken? want nu kan ik niet nalaten, te gaan gissen en raden."</p>
+
+<p>"Slechts daarom, mijn vader! omdat mij het denkbeeld onverdraaglijk is,
+dat gij mij van gebrek aan vertrouwen beschuldigen zoudt: omdat ik u
+smeeken wilde, uw oordeel over mij slechts zoolang op te schorten, tot
+ik in staat zal wezen, u de noodige opheldering van mijn gedrag te geven
+en te openbaren wat u thans onverklaarbaar moet voorkomen?"</p>
+
+<p>"Gij hebt welgedaan, mijn zoon! En ik zou een slecht rechter zijn,
+indien ik u condemneerde, zonder u den tijd te laten om aan te voeren,
+wat tot uwe defensie dienende kan zijn. Dit slechts moet gij mij
+verzekeren, dat gij niets hebt beloofd, wat tot nadeel van dezen lande
+zoude kunnen strekken. Gij weet, dat wanneer het de veiligheid van den
+Staat geldt, het <i>crimen reticentiae</i> hem, die het begaat, tot
+medeplichtige maakt aan het gesmede landverraad."</p>
+
+<p>"De veiligheid van dezen lande loopt zoo weinig gevaar," zeide ik
+glimlachende, "dat UEd. zelf mijn stilzwijgen zult billijken."</p>
+
+<p>"Dan ben ik tevreden," zeide mijn vader.</p>
+
+<p>Op dit oogenblik werd hard aan de voordeur gebeld en hield er een
+rijtuig stil.</p>
+
+<p>"Is het reeds zoo laat?" vroeg mijn vader, op zijn horloge ziende: "ja
+waarlijk! nu moet gij voort, want ik verwacht een deftig bezoek: of
+blijf hier: ik zal in de zijkamer gaan: hij, wien ik verbeid, is een man
+van gewicht en dient als zoodanig ontvangen te worden."</p>
+
+<p>Dit zeggende, haastte hij zich naar de zijkamer; maar de persoon, dien
+hij verwachtte, verscheen niet: en, gelijk mij later bleek, was het
+alleen de Onderschout, die met een koets aan de Beerebijt de aankomst
+der Utrechtsche schuit had staan wachten, ten einde den Heer Bos bij het
+uitstappen te knippen. Daar deze niet was komen opdagen, en de schipper
+verklaarde, dat de gehuurde roef ledig gebleven was, kwam de Onderschout
+alsnu eenvoudig verslag geven van het mislukken der hem opgedragen
+commissie, en de zaak liep voor 't oogenblik af met een schrobbeering,
+die Simon ontving, omdat hij zich had laten verschalken.</p>
+
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+
+<h3><a name="chap21" id="chap21"></a>EEN-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.</h3>
+
+<h4>WAARIN EENIGE OUDE KENNISSEN WEDER OP HET TOONEEL VERSCHIJNEN EN EEN
+PAAR NIEUWE WORDEN INGEVOERD.</h4>
+
+
+<p class="p-one">Den volgenden morgen (Zaterdag) begaf ik mij, volgens de met Tante
+gemaakte afspraak, weder naar Heizicht, waar ik met een kloppend hart
+mijn Dulcinea terugvond en door Tante ter verantwoording werd geroepen
+over mijn ontmoeting met Zwarten Piet. Dewijl ik op haar vragen
+voorbereid was, kostte het mij minder moeite, die te beantwoorden: en
+zonder haar de geheele waarheid te vertellen, wist ik haar omtrent de
+reden van het bezoek des roovers zoodanige opheldering te geven, dat ik
+haar tevreden stelde en haar ongerustheid wijken deed. Wij aten dien dag
+zeer vroeg en zeer overhaast, vermits het oogmerk van Tante was, met ons
+naar een boerderij te rijden, welke zij eenigen tijd geleden in de
+omstreken van Oud-Naarden gekocht had, om daar met wandelen en
+koffiedrinken den avond door te brengen. Wij reden tegen twee uren af:
+trokken over de heide naar Laren en van daar over Blarikum den Tafelberg
+langs, waar wij een zijweg insloegen, die ons in korten tijd aan het
+doel van onzen tocht voerde. Hier hielden wij voor een schuur stil,
+welke tot stalling diende, stapten af, en wandelden naar het woonhuis;
+en niet weinig keek ik op, toen de vrouw, welke ons aan de deur
+verwelkomde, niemand anders bleek te zijn dan de oude Martha, en haar
+woning dezelfde, waarin mij de Heer Bos ontvangen had. Zoo ik de
+gelegenheid niet dadelijk herkend had, het was omdat wij deze reis langs
+een anderen weg waren gekomen. Nu werd mij duidelijk, waarom de oude
+vrouw mij op dien noodlottigen avond zoo had aangekeken: en ik
+verwonderde mij, haar toen reeds niet herkend te hebben, daar zij
+vroeger tuinvrouw bij mijn Oom Van Bempden geweest was.</p>
+
+<p>De oude vrouw ontving Tante met de gebruikelijke <i>formules</i> van:</p>
+
+<p>"Wel Mevrouw? hoe vaart Mevrouw? Mevrouw is hier in lange niet 'eweest.
+Ik kan niet zeggen, dat Mevrouw 'er uitzien er op 'ebeterd is!"&mdash;een
+compliment, waar schier alle lieden van die klasse gewoon zijn hunne
+meesters op te vergasten, als ware het de uitgezochtste vleierij. Mij
+herkennende, geraakte zij min of meer in verlegenheid en zocht mijn blik
+te vermijden. "Ik heb het koffiegoed boven klaar gezet," ging zij voort.</p>
+
+<p>"Ja! dat is wel," zeide Tante: "maar het is zulk mooi weer. Wat zeggen
+de meisjes er van? Zonden wij de koffie niet liever buiten de deur
+gebruiken?"</p>
+
+<p>Dit voorstel werd toegejuicht en de bevelen dienvolgens gegeven.</p>
+
+<p>"Is uw zoon niet hier?" vroeg Tante, ziende, dat Martha zelve met een
+tafel en stoelen kwam aandragen.</p>
+
+<p>De oude vrouw zuchtte en haalde de schouders op: "och Mevrouw!" zeide
+zij, "men zoon is men kruis: sedert acht dagen heb ik hem niet 'ezien:
+waar hij zit, God weet het."</p>
+
+<p>Ik kan niet ontkennen, dat deze gemankte of schijnbare ongerustheid der
+moeder mij genoegen deed, want ik beschouwde de tegenwoordigheid van
+Andries aan de hoeve niet slechts als hoogst gevaarlijk voor de
+nabuurschap, maar ook als zeer schadelijk voor de belangen mijner Tante;
+en ik nam voor, om, het mocht kosten wat het wilde, haar in te lichten
+omtrent de hoedanigheid van dien persoon. Intusschen, onder den schijn
+van de vrouw te willen helpen in het aandragen der benoodigdheden,
+volgde ik haar naar binnen. Zoodra wij in de keuken waren, tikte ik haar
+op den schouder: "Is het stellig waar," vroeg ik, "dat uw zoon verdwenen
+is?"</p>
+
+<p>"Zoo waar ik leef Meneer!" zeide zij, al bevende: "om Gods wil! maak ons
+niet ongelukkig."</p>
+
+<p>"Ik geloof ook," vervolgde ik, "dat het raadzaam voor hem zijn zal, zich
+niet weer hier te vertoonen: want het is genoegzaam bekend bij de
+Justitie, dat hij met Zwarten Piet en zijn makkers heult, en, zoo men
+hem krijgt, zal hij den dans van de ladder niet ontspringen."</p>
+
+<p>"O, Meneer Huyck!" zeide zij: "je weet niet, wat ik van den jongen te
+lijen heb. Och! hij heit nooit willen deugen; maar ik kan het warentig
+niet helpen: ik heb hem vermaningen genoeg 'egeven."&mdash;Vervolgens den
+toon latende zakken: "UEd. heit toch niet 'esproken met Tante, van dat
+UEd. hier laatst 'eslapen heit, en van de menschen, die UEd. hier heit
+'ezien?"</p>
+
+<p>"Volstrekt niet," antwoordde ik: "maar zeg mij, hoe kent gij die
+lieden?"</p>
+
+<p>"Hoe ik hen ken?" vroeg zij: "heb ik den jonker niet an men aigen borst
+'evoed?&mdash;en toen Kapitein Reefzeil op 's-Gravenland weunde, was het toen
+niet bij mijn an huis, dat hij altijd met Keetje Reefzeil, dat zoete
+hartje, spreken kwam? Maar kom an, ik mot het theewater buiten brengen,"
+en meteen zich omwendende ging zij naar voren. Ik wilde haar volgen,
+toen toevallig mijn blik in den tuin viel en ik twee oogen ontmoette,
+die op mij gevestigd waren.</p>
+
+<p>Ik heb vroeger gezegd, dat de achterdeur, door welke ik de eerste reis
+in deze woning gekomen was, in de keuken opende en op den tuin uitkwam.
+Naast deze achterdeur was een openstaand raam: en voor dat raam, op het
+tuinpad, stond een man, in havelooze lompen gekleed, mij aan te gluren.
+Zoodra hij merkte, dat ik hem van mijnen kant gezien had, begon hij op
+een smeekenden toon:</p>
+
+<p>"Meneertje! zoo waar God leeft, gheen dijt rijk! Hik 'eb nog gheen
+'andgift gead van dhaag: geen dijt rijk, zoowaar zei je ghezond
+blijven."</p>
+
+<p>"Gij hier Simon!" riep ik, den man herkennende: "wat komt gij hier
+zoeken? En waar is de negotie?"</p>
+
+<p>"Neghoossie? Och! was ik mhaar zoo gelikkig, dat hik een klein beetje
+neghoossie thoen kon:&mdash;mhaar een vrouw met zeuven kinderen! Je mot
+dhenken, dat kan wat an:&mdash;gheen dijt rijk...."</p>
+
+<p>"Foei!" zeide ik: "is het geld al op, dat de Jongeheer Blaek u gegeven
+heeft om de gangen van eerlijke meisjes te bespieden?"</p>
+
+<p>"Heerlijke meissies! Na doch!" zeide Simon, het hoofd schuddende.</p>
+
+<p>"Ja zeker eerlijk! En zoo ik mijn vader dergelijke stukjes van u
+verhaal, zal hij u afleeren, u met zulke knoeierij op te houden."</p>
+
+<p>"Khom! word dan thoch maar niet boos. Khan ik 't 'elpen? Een bhoodschap
+is een bhoodschap! As Meneer Blaek theugens me zeit: "Shimon: ga en
+khijk waar die Jiffrouw blijft: je zelt een ghilden van mier 'ebben&mdash;nou
+khijk! wat mot Shimon dan doen? der steekt gheen kwaad hin, dat Meneer
+Blaek weet, waar die Jiffrouw whoont, en der stheekt veul goeds hin, dat
+Shimon voor een dhag of wat den kost heit mit zen hijshouwen.&mdash;Maar je
+vraagt men of het vertheerd is sinds dien thijd?&mdash;Och! hik eb sedert
+gheen dijt verdiend: gheen penning! khan men dhaar van leven hacht
+dhagen mit 'en hijshouwen? zoowaar zei je ghezond blijven."</p>
+
+<p>"Misschien zult gij mij ook zoeken wijs te maken, dat Heynsz u de reis
+niet betaalt, die gij heden doet."</p>
+
+<p>"Nou khijk Meneer Hijk! 't Ishomdat je de zeun van dan Oofd-hoffiesier
+bent&mdash;God zegen hem&mdash;'t is een schraal loon dat hik van 'Eynsz
+ontvang.&mdash;Hik khan er waarachtig niet van bestaan.&mdash;En hik 'eb ommers
+gheen woord er van ghesproken, dat je met die Jiffrouw in de Naarder
+schijt 'eb gheseten?"</p>
+
+<p>"Denkt gij," zeide ik wrevelig, "dat ik mij bekommer over hetgeen gij
+van mij vertelt? Maar wat doet gij nu hier? Wie valt hier bespieden? Het
+is hier geen publieke grond; en zoo Tante hoort, dat gij op haar erf
+zijt, zou zij er u wel eens door den koetsier kunnen doen afjagen."</p>
+
+<p>"Na doch! je weet wel, wien hik ier zoeken khom: 't his ommers je papha,
+die 'et ghelast 'eeft, Shimon is ommers gheen dhief, die wat wegnemen
+zal."</p>
+
+<p>"Ik geloof, dat gij vergeefsche moeite doet," zeide ik, wel gissende
+wien hij zocht: "maar wees gewaarschuwd, en pak u weg; want zoo iemand
+anders u ziet, gij zult niet vriendelijk ontvangen worden."</p>
+
+<p>Met deze woorden wendde ik mij van hem af en keerde terug bij de dames,
+die reeds onder de breede takken der eiken om de theetafel gezeten
+waren.&mdash;"Wel!" zeide Suzanna, zoodra zij mij zag: "waar heb je nu weer
+gestoken? Ik dacht, gij waart uitgegaan om de oude Martha te helpen, en
+gij komt met ledige handen weer. Gij slacht de poes wat, die men naar
+Rome zendt en die <i>miaauw</i> zeit, als zij terugkomt. Nu! daar hebben wij
+ook veel aan, aan zoo'n cavalier, die ons alleen laat zitten: en dat nog
+wel in een tijd, dat het van dieven en struikroovers grimmelt. Maar
+zeker! aan uwe hulp zouden wij weinig hebben, daar gij toch ook maatjes
+zijt met de bende."</p>
+
+<p>"Ik dacht, Santje! wij zouden daar niet meer over spreken," zeide Tante,
+die niet hield van scherts over zulk een onderwerp.</p>
+
+<p>"Gij ziet hoe mijn lot is," zeide ik tegen Henri&euml;tte, "en hoe ik door
+mijn zuster behandeld word. Gij, die zoo goed zijt, zoo gij een broeder
+hadt, zoudt hem zeker niet zoo kwellen."</p>
+
+<p>"Hoe weet gij, of ik goed ben," zeide zij lachende: "vraag maar aan
+Lodewijk, hij zal u wel zeggen, dat ik er hem ook van langs kan geven."</p>
+
+<p>"Ja kom!" zeide Suzanna; "maar daar heb je geen pleizier van; want
+Lodewijk wordt boos als men hem kwelt: en dat moet ik tot eere van mijn
+broeder zeggen, hij neemt het altijd nogal wel op." Hier klopte zij mij
+op den schouder.</p>
+
+<p>"Dat is nu het beste, dat gij in lang gezegd hebt," zeide ik: "daarvoor
+moet ik u omhelzen."</p>
+
+<p>"Weg! weg!" zeide Suzanna, mij afwerende: "<i>jeux de mains, jeux de
+vilains</i>. Gebruik uw mond en niet uw handen."</p>
+
+<p>"Wel, 't is ook juist mijn mond, dien ik gebruiken wil," zeide ik, haar
+kussende.</p>
+
+<p>"Och Jetje! help mij toch!" zeide Suzanna: "gij blijft daar maar zitten
+en trekt u het lot niet aan van uw mishandelde vriendin."</p>
+
+<p>"Ik zal wel deugdelijk oppassen, van er mij mede te bemoeien," zeide
+Henri&euml;tte.</p>
+
+<p>"Integendeel!" zeide ik: "Santje heeft gelijk: en gij zoudt mij een
+bijzonder genoegen doen, zoo gij er u mede wildet bemoeien."</p>
+
+<p>"Wat is het toch, kinderen?" vroeg Tante, die intusschen met Martha
+geredeneerd had: "op deze wijze krijgen wij geen koffie."</p>
+
+<p>"Och! 't is Ferdinand, die mij plaagt," zeide Suzanna.</p>
+
+<p>"Men plaagt wie men liefheeft," zeide Tante.</p>
+
+<p>"Zoo dat waar is, dames!" zeide ik, terwijl ik, hoewel in 't algemeen
+sprekende, het oog bepaaldelijk op Henri&euml;tte gevestigd hield, "hoe meer
+gij mij dan plaagt, hoe aangenamer het mij zijn zal."</p>
+
+<p>Met deze en dergelijke praatjes, welke toen voor de belanghebbenden
+vermakelijk waren, maar wier mededeeling den lezer vervelen zoude,
+hielden wij ons bezig gedurende het koffiedrinken, waarna Tante een
+wandeling voorsloeg, bij welke gelegenheid ik niet verzuimde alle
+pogingen aan te wenden om meer en meer de gunst mijner schoone te
+verwerven. Eindelijk maakte ik het zoo bont, dat zij den arm van Suzanna
+nam en vooruitholde, bewerende niet meer naar mij te willen luisteren.</p>
+
+<p>Ik was zelf bang wellicht te ver te zijn gegaan, en bleef dus een wijl
+met Tante achter, aan wie ik, zoowel bijwijze van gesprek als uit
+nieuwsgierigheid, de vraag deed, of de oude Martha niet vroeger
+tuinvrouw op Heizicht geweest was.</p>
+
+<p>"Ja!" antwoordde zij: "tot den dood van haren man. Toen heeft zij een
+woning op het dorp gehad: en naderhand, toen ik deze hoeve kocht, heb ik
+haar daarop gezet,"</p>
+
+<p>"Heeft zij," vervolgde ik, "niet eerst bij Kapitein Reefzeil gewoond?"
+&mdash;Ik wist wel beter, doch wilde zoodoende het gesprek op die familie
+brengen.</p>
+
+<p>"Dat geloof ik niet," antwoordde Tante: "het is echter mogelijk; want
+toen ik met uw oom Van Bempden trouwde, was zij reeds op Heizicht; maar
+hoe vraagt gij dat zoo?"</p>
+
+<p>Daar zat ik vast. "Och! dat weet ik zelf niet," zeide ik: "daar lag mij
+iets in 't hoofd, betreffende die Reefzeils."</p>
+
+<p>"De moeder van Jetje was een Reefzeil," zeide Tante: "was het dat, wat
+gij meendet?"</p>
+
+<p>"Inderdaad?" zeide ik: "neen, dat wist ik niet. Maar was er met nog een
+zuster?"</p>
+
+<p>"Ja voorzeker!&mdash;Keetje Reefzeil! zij waren beiden mooi. Keetje en Letje:
+de eene was een blonde en de andere een bruinet. Jetje, de blonde,
+trouwde met den Heer Hendrik Blaek: en de goede man had er niet veel
+pleizier van; want zij stierf in 't kraambed. Keetje, ja, die heeft het
+niet best laten liggen: zij is het pad opgegaan met den Baron Van Lintz.
+Dat is indertijd een fameuze historie geweest."</p>
+
+<p>"Mochten zij dan niet trouwen?" vroeg ik, meer en meer belang stellende
+in het verhaal.</p>
+
+<p>"Zij had, geloof ik, weinig of niets," zeide Tante: "en Van Lintz ook
+niet veel meer dan zijn gage als Luitenant bij de Marine. Bovendien was
+hij Roomsch; maar dat alles hielp niet: hij wist haar te bepraten en
+trok met haar het land uit. De familie zoude wel weer bijgedraaid zijn;
+maar hij was deserteur: en dat was erger. Hij heeft zich een poos
+sobertjes moeten generen, nu hier, dan daar&mdash;en vervolgens maar dat weet
+gij zoogoed als ik&mdash;vervolgens is hij in Spaanschen zeedienst gekomen en
+een groot Heer geworden: en nu is hij, geloof ik, dood of weg: althans
+men heeft rare dingen van hem verteld. Hij is in ongenade vervallen, dat
+is zeker, en toen verdwenen. De hemel weet: hij is misschien Turksch
+geworden en Pacha met een half dozijn paardenstaarten; want ik geloof
+dat hem de godsdienst ook wel om 't even zijn zoude, mits hij maar
+voortkwame. Ik had laatst werk genoeg, om Van Baalen te beletten van
+door te slaan, toen hij in tegenwoordigheid van den Heer Blaek en Jetje
+over dat onderwerp begon. Zij heeft met de <i>folies</i> van haar Tante niet
+noodig. 't Was anders een aangenaam mensch, die Van Lintz: ik herinner
+mij nog zeer goed, met hem menigmalen gedanst te hebben. Hij was <i>la
+pluie et le beau temps</i> in zijn tijd."</p>
+
+<p>"Zijn dwaze stap verdient, dunkt mij, eenige verschooning," merkte ik
+aan. "Er zijn zoovele van die adellijke Heeren uit de land-provinci&euml;n,
+die alleen te Amsterdam komen om een rijk huwelijk te doen, en enkel op
+geld zien. Hij werd ten minste door liefde gedreven en niet door zucht
+naar schatten."</p>
+
+<p>"Neen! die waren bij de Reefzeiltjes niet te zoeken," hernam Tante: "nu,
+Hendrik Blaek is er ook om gebrouilleerd geraakt met zijn familie; want
+hij was ook slecht bij kas en is te Cadix, of te Lissabon, weet ik het,
+arm gestorven. Gij weet zeker, dat Henri&euml;tte geheel afhangt van de
+goedheid van haar oom ... en zij heeft wel reden om dankbaar jegens hem
+te zijn; want al ware zij zijn eigene dochter, hij kon haar niet
+teederder liefhebben en beter behandelen. Zij zal ook wel eindigen, denk
+ik, van zijn wensch te vervullen en met haar neef te trouwen.&mdash;Waarom
+zegt gij <i>hm</i>?"</p>
+
+<p>"Heb ik <i>hm</i> gezegd, Tante?"</p>
+
+<p>"Ja neef! <i>Gij</i> hebt gezegd <i>hm</i>! En waarom? Zoudt gij het zoo
+bespottelijk vinden, dat zij Lodewijk nam of Lodewijk haar?"</p>
+
+<p>"Wat zal ik u zeggen? Ik bespeur niet, dat zij veel werks van elkander
+maken: en ik weet althans wel iemand, aan wien ik haar liever zoude
+gunnen."</p>
+
+<p>"<i>Quel est donc ce h&eacute;ros ou bien ce t&eacute;m&eacute;raire?</i>" vroeg Tante, mij scherp
+aanziende: "gijzelf toch niet, hoop ik?"</p>
+
+<p>"En al ware ik het zelf, Tante? Wat zou UEd. daartegen hebben?"</p>
+
+<p>"Ferdinand!" zeide Tante: "gij jaagt mij een schrik op het lijf.&mdash;Niet,
+of het is een lief meisje, maar wat zouden uw vader en moeder wel van
+mij denken:&mdash;alsof ik u beiden had samen willen brengen. En uw vader zou
+het zeker maar half goedkeuren; want zij heeft niets. Neen! dat zou ik
+vooralsnog maar uit mijn hoofd stellen."</p>
+
+<p>Hier werd ons onderhoud, hetwelk voor mij geene zeer troostrijke wending
+begon te nemen, afgebroken door Suzanna, die van een hoogte, welke zij
+met Henri&euml;tte beklommen had, ons toeriep:</p>
+
+<p>"Komt toch hier; men heeft hier zulk een heerlijk uitzicht."</p>
+
+<p>Wij versnelden onzen tred en stonden welhaast bij de jonge dames, om met
+haar het bevallige natuurtooneel te bewonderen, dat zich beneden ons
+vertoonde. Aan de eene zijde strekte zich, zoover het oog kon reiken,
+als een gebloemd tapijt, de golvende vlakte uit, waarvan de eentonigheid
+werd afgebroken door enkele partijen eikenhakhout, dat reeds hier en
+daar de gele najaarskleur bij net malsche groen van het Augustusloof
+vertoonde. Ten Zuidwesten vertoonden zich de torens van Naarden, en
+verder op die van Weesp en Muiden; terwijl Amsterdam slechts even door
+een grauwen nevel zichtbaar was. Oostwaarts lag het bevallige Huizen en
+daarachter het netgebouwde Blarikum; en ten Noorden liep de heuvel
+glooiend af tot de plek, waar de Zuiderzee zijn voet kwam bespoelen:
+verscheidene vaartuigen van allerlei grootte en soort kruisten
+elkanderen en in de verte over de stille oppervlakte der wateren:
+naderbij lagen eenige visschersbooten en kon men de visschers
+onderscheiden, die hun netten in zee wierpen. Eindelijk, kort aan den
+wal, lag een rijk verguld en nieuw opgeschilderd speeljacht ten anker,
+waarvan de rijzige mast en de nette tuigage zich scherp en luchtig
+afteekenden tegen het groene water en de heldere lucht daarachter.</p>
+
+<p>"Ik geloof waarlijk, dat daar het jacht van Lodewijk is," zeide
+Henri&euml;tte, na eenigen tijd daarop gestaard te hebben.</p>
+
+<p>"Is hij een liefhebber van zeilen?" vroeg ik.</p>
+
+<p>"O! Lodewijk heeft alle liefhebberijen van dien aard," antwoordde zij:
+"maar het zeilen is een hartstocht bij hem. Hij blijft somwijlen dagen
+achtereen op het water."</p>
+
+<p>"Het schijnt een aardig gebouwd vaartuig," zeide ik: "zeker gaat het er
+goed door."</p>
+
+<p>"O! het moet een eerste snelzeiler zijn: althans volgens het zeggen van
+Lodewijk."</p>
+
+<p>"Hoe! Zijt gij er zelve nooit op geweest?&mdash;Of houdt gij niet van
+zeilen?"</p>
+
+<p>"Hij heeft mij nooit verzocht om mede te gaan."</p>
+
+<p>"Dat geloof ik wel," zeide Suzanna: "die Heeren hebben veel te veel pret
+onder elkander, dan dat zij er dames zouden bij vragen."</p>
+
+<p>"Het schijnt, dat hijzelf aanboord is," hernam ik: "althans daar komt
+iemand op het dek."</p>
+
+<p>"Inderdaad! ik herken hem," zeide Henri&euml;tte; "maar hij heeft nog een
+paar Heeren bij zich. Zie eens: zij richten hun kijker op ons."</p>
+
+<p>"Wel! dat is niet het gekste, dat zij doen kunnen," zeide ik.</p>
+
+<p>"Wat gaan zij nu uitrichten?" vroeg Tante, een groote drukte aan boord
+gewaarwordende.</p>
+
+<p>"Zij maken de sloep los," zeide ik: "pas op! zij komen ons nog
+verrassen."&mdash;En inderdaad, wij zagen drie personen achtereen in de sloep
+springen en met kracht naar wal roeien.</p>
+
+<p>"Kijk! zou Lodewijk waarlijk eens galant worden en ons komen verzoeken,
+zijn bodem te bezichtigen?" vroeg Henri&euml;tte.</p>
+
+<p>"Inderdaad!" zeide Suzanna:</p>
+
+<div class="poem"><div class="stanza">
+<span class="i0"><i>".... et jusqu' aux bords que la mer vient laver</i><br /></span>
+<span class="i0"><i>Sur son vaisseau tout pret il vient nous retrouver;</i><br /></span>
+</div></div>
+
+
+<p>Ik herken uw neef; maar wie zijn die twee andere Heeren?"</p>
+
+<p>"Ik weet het waarlijk niet," antwoordde Henri&euml;tte: "hij heeft somtijds
+zulke rare kennissen. Maar ja: de een is, geloof ik, de Heer Weinst&uuml;be,
+een associ&eacute; van een Duitsch kantoor: den anderen ken ik niet."</p>
+
+<p>Wij waren intusschen den heuvel afgegaan en naar de zeezijde
+opgewandeld. De drie Heeren sprongen op het strand, maakten hun sloep
+vast en kwamen met haastige schreden naar ons toegetreden.</p>
+
+<p>"Hoe, zijt gij het?" riep Lodewijk, toen hij, dichterbij gekomen, ons
+herkende.</p>
+
+<p>"Zoo! Het is dan geen bezoek, dat gij ons kwaamt geven?" vroeg
+Henri&euml;tte.</p>
+
+<p>"Wij hadden dames gezien," antwoordde Lodewijk, "en kwamen hooren, of
+zij ook lust hadden eens aan boord te komen."</p>
+
+<p>"Gij zult zien," zeide Suzanna zachtjes, "dat zij ons onbekend zouden
+verzocht hebben, en ons niet willen hebben, nu zij weten wie wij zijn."</p>
+
+<p>"Maar was hiendert das?" vroeg een van Lodewijks kameraden in zijn
+platduitschen tongval, terwijl hij de jonge meisjes beurtelings op een
+vrij onbescheiden wijze aanzag: "zoo je ze kent, kottorie! tes te peter,
+dan oef je te kennisch niet te machen."</p>
+
+<p>"Stil, zeide Lodewijk, hem aanstootende: "Mevrouw Van Bempden, uw
+dienaar: ik stel u den Heer Weinst&uuml;be voor, en den Heer Reynhove.&mdash;Mijne
+Heeren! Mevrouw Van Bempden, mijn nicht Blaek, Mejuffrouw Huyck."</p>
+
+<p>"Mefrouw fon Pempten!" herhaalde Weinst&uuml;be, terwijl hij dadelijk een
+zeer nederigen toon aannam en een menigte strijkages maakte: "ick pin
+zeer verheugd, die eere te heppen. Wie faart de familie?"</p>
+
+<p>"Ik hoop," zeide Reynhove, terwijl hij insgelijks, doch op een meer
+hoffelijke wijze zijn compliment maakte, "dat de dames ons toilet zullen
+excuseeren. Wij konden ons op deze charmante rencontre niet verwachten.
+Ik ben waarlijk gedesespereerd er zoo genegligeerd uit te zien."&mdash;Onder
+het uiten dezer laatste woorden maakte hij de bovenste knoopen los van
+zijn net gemaakte visscherskiel en vertoonde daardoor een keurig hemd,
+met prachtige kanten gegarneerd; terwijl hij de andere hand aan zijn das
+bracht, als wilde hij de aandacht vestigen op een kostbaren ring, die
+zijn vinger versierde, en op den juweelen gesp, waarmede de strop was
+vastgemaakt.</p>
+
+<p>"Ach noe ja!" zeide Weinst&uuml;be: "die dames sollen ons kenadik bardon
+schenken wollen: 't is waraftig onze schuld nicht. Herr Plaek sagte: "da
+sind tamen: wollen wir ons combliment machen kaan." Aber wier woesten
+nicht, dat er eine so achtbare keselschaft da ware."</p>
+
+<p>"Dat valt u dan tegen," zeide Suzanna.</p>
+
+<p>"Hoe vaart uw vader, Mijnheer Blaek?" vroeg Tante.</p>
+
+<p>"Klagend en hypochonder, Mevrouw! de oude deun. Hebben de dames ook
+trek, om mijn vaartuig eens te zien?" vroeg hij vervolgens, op een toon,
+die wel te kennen gaf, dat hij deze uitnoodiging alleen deed, omdat hij
+niet wel anders kon.</p>
+
+<p>"Dat zal ons wat lang ophouden, vrees ik," zeide Tante: "wij moeten naar
+de boerderij terug en dan naar huis."</p>
+
+<p>"Wel Mevrouw!" zeide Reynhove: "'t zou immers een al te groote cruauteit
+in u zijn, ons niet te permitteeren van zulk een aangename soci&euml;teit te
+profiteeren."</p>
+
+<p>"'t Is solk aen schones wetter," zeide Weinst&uuml;be: "en Plaek kan oe
+immers weer afzetten waar je woelt. We motten toch weer nach Amsterdam
+mit ten abend."</p>
+
+<p>"Welnu! wat zeggen de jonge dames er van?" vroeg Tante: "ik ben wit
+papier."</p>
+
+<p>Ik vleide mij, dat zij bedanken zouden; maar het scheen, dat beiden een
+groot verlangen hadden om het jacht te zien (een begeerte, die ik toen
+allerbespottelijkst vond) en na elkander een wijl aangekeken en met de
+oogen geraadpleegd te hebben, gaven, eerst Henri&euml;tte en toen Suzanna te
+kennen, dat zij niet ongenegen waren, om van het vriendelijk aanbod van
+den Heer Blaek gebruik te maken.</p>
+
+<p>"Komaan dan maar, hoe eer hoe beter," zeide Lodewijk, terwijl hij den
+arm aan Tante Van Bempden bood; en eer ik nog gereed was, het voorbeeld
+te volgen, had zich die hatelijke Mof van Henri&euml;tte, en Reynhove van
+Suzanna meester gemaakt, terwijl ik volgde, het jacht en zijn geheele
+equipage voor Sint-Felten wenschende.</p>
+
+<p>Wij stapten in de sloep, die ternauwernood groot genoeg was, om ons
+allen te bevatten, en werden door Lodewijk en Reynhove met kracht naar
+het vaartuig geroeid. Alvorens wij dit echter betreden, zij mij een
+korte uitweiding vergund over de twee nieuwe personages, met wie ik bij
+deze gelegenheid kennis maakte.</p>
+
+<p>Caspar Weinst&uuml;be was, gelijk ik naderhand kwam te weten, een gelukzoeker
+geweest, gelijk Westfalen die jaarlijks overzendt naar Amsterdam. Hij
+had die groote stad als een knaap van vijftien jaren betreden met een
+schraal voorziene beurs, maar met het onverzettelijk voornemen, om die
+te vullen: en hij had zijn doel bereikt langs die middelen, welke,
+ofschoon toen meer zeldzaam, thans helaas! van jaar tot jaar meer
+algemeen worden. Vijf jaar lang had hij op een klein kantoor gewerkt,
+gekropen en honger geleden. Toen was hem een gering deel in de winsten
+toegekend geworden en weldra bekwam hij, als loon voor zijn onvermoeiden
+arbeid, de teekening <i>per procuratie</i>. Van deze had hij zich bediend om
+zaken voor zichzelven te beginnen; de actiehandel was hem te stade
+gekomen: het huis, waar hij deelgenoot in was, had tot tweemalen toe
+moeten ophouden met betalen: maar hij zelf was na elk bankroet rijker
+voor den dag gekomen, en bevond zich nu aan het hoofd van een
+aanzienlijk vermogen en van een winstgevende zaak. Maar het was hem niet
+genoeg, zijne wenschen bereikt en schatten verworven te hebben: hij
+verlangde nu ook in de groote wereld ontvangen te worden: en dit was
+voor hem te Amsterdam, waar de lijn van afscheiding tusschen de
+verschillende kringen misschien scherper afgeteekend is dan in eenige
+stad ter wereld, geen gemakkelijke zaak. Hij vond zich dan ook overal
+teruggedrongen, zoo vaak hij het beproefde, de uitsluitende
+gezelschappen der patrici&euml;rs binnen te dringen; maar hij gaf daarom den
+moed niet verloren. Het spreekwoord zegt, dat de Arragoneezen, om een
+spijker te slaan, geen hamer behoeven, maar hun hoofd gebruiken: en
+Caspar Weinst&uuml;be deed voor de Arragoneezen niet onder. Hij wist zich aan
+te sluiten bij jonge lieden, die, zooals Lodewijk Blaek, er minder op
+zagen, met wie zij omgingen, mits het slechts liefhebbers waren van
+rijden, rossen en geld verteren: en door middel van dezulken hoopte onze
+Westfalinger langzamerhand met hooger standen in betrekking te geraken.
+Dit middel was hem wel is waar vrij kostbaar; doch hij had sinds lang
+vaarwelgezegd aan die taaie zuinigheid en ontbering, die hem tot ladders
+hadden verstrekt om tot de fortuin te geraken: en hij wist thans zijn
+geld even schoon te verkwisten, alsof hij het van zijn vader ge&euml;rfd had.
+Ofschoon niet misdeeld van eenige schranderheid, en zelfs vlug van
+geest, zoo vaak het zijn geldelijk belang betrof, was hij in alle andere
+zaken dom en onkundig gebleven, bezat geen manieren ter wereld, en was,
+gelijk de meeste gelukzoekers, even trotsch en lomp tegen hen, die hij
+als beneden zich beschouwde, als laag en kruipend tegen zijn
+meerderen.&mdash;Het was voor hem om dit in 't voorbijgaan aan te merken, dat
+Heynsz dat fraaie blazoen geschilderd had, waarvan vroeger gesproken is.</p>
+
+<p>Wat den Heer Reynhove betreft, hoewel zijn onderhoud wat veel doorspekt
+was met Fransche woorden, zijn toon en manieren waren echter die van een
+fatsoenlijk man: en hetgeen hij zeide, zoo niet altijd even belangrijk,
+was echter nooit dom of ongepast: ja, schoon hij vaak over beuzelingen
+sprak, wel voorgedragen beuzelingen zijn, gelijk men weet, door de bank,
+meer dan gesprekken over gewichtige onderwerpen geschikt, om in gemengde
+gezelschappen aan iemand den naam van een aangenaam mensch te doen
+verwerven. Hij was bovendien welgemaakt van persoon, keurig op zijn
+kleeding, en dus in vele opzichten welkom bij de schoone kunne. Wat zijn
+maatschappelijke positie betrof, hij had noch beroep noch affaire: doch
+het had slechts van hem afgehangen in deze of gene politieke betrekking
+geplaatst te wezen; daar zijn vader in zijne woonplaats 's-Gravenhage
+een der hoogste ambten van de Republiek bekleedde. Hij had Lodewijk op
+de paardenmarkten leeren kennen, waarvan beiden trouwe bezoekers waren,
+en was op de uitnoodiging van dezen eenige dagen bij hem komen
+doorbrengen.</p>
+
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+
+<h3><a name="chap22" id="chap22"></a>TWEE-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.</h3>
+
+<h4>HETWELK AANTOONT, DAT MEN NIET NAAR DE OOST-INDIEN BEHOEFT TE VAREN, OM
+SCHIPBREUK TE LIJDEN.</h4>
+
+
+<p class="p-one">Zoodra wij het jacht hadden bestegen, liet Lodewijk het anker lichten en
+alle zeilen bijzetten, ten einde gebruik te maken van een flauw zuchtje,
+dat uit het zuiden woei en ons langzaam de kust langs tegen den stroom
+opdreef. Lodewijk, die recht als een schipper uitgedost en met een kort
+pijpje in den mond aan het roer post hield, scheen zich weinig over onze
+tegenwoordigheid te bekreunen en liet aan zijn vrienden de zorg over om
+ons de <i>honneurs</i> van zijn vaartuig te doen. Reynhove had dadelijk met
+voorkomende beleefdheid al de vouwstoelen uit de kajuit gehaald en zette
+die op het dek neder, ten einde de dames plaats konden nemen, terwijl
+Klaas, de schippersknecht, een tafel aanbracht en Weinst&uuml;be een paar
+flesschen opentrok en de glazen inschonk. Waarschijnlijk wist hij niet
+hoe anders het gesprek op een betamelijke manier aan te vangen en
+begreep hij, dat het aanbod van een glas wijn daartoe de geschiktste
+gelegenheid zoude verschaffen.</p>
+
+<p>"Wol de Jiffrouw nicht een klaasje nemen?" vroeg hij aan Henri&euml;tte, die
+in stille aandacht de kust zat te beschouwen, die langzaam voorbijgleed:
+"ik kan 't wel anpefielen: ofschoon ik an Plaek kezegd ep, dat hij nicht
+aan 't peste gandoor isch. Niet of die witwe Pieter Plutz en Soonen
+iesch ein gnappe fent; maar ie heeft keen koete gorrespondens: en wie
+wil er nou mienderen wein trinken, as men de peste kriegen kan? Da iest
+Peter Trauketropf, die hat koeten wein: und nicht meliert:&mdash;wel tierder,
+ja!&mdash;dat ist waar; aber was kan das schelen, wie tier die wein iest as
+tie maar goet iest?&mdash;fooral foor soon reike blitz als Plaek iest."</p>
+
+<p>"Ik bid u, accepteer toch een glaasje, Mevrouw!" zeide Reynhove, zich
+overeenkomstig de betamelijkheid eerst tot Tante wendende: "aan boord
+mag zulk een offerte niet gerefuseerd worden; wanneer men zooveel water
+om zich heen ziet, mag men wel wat wijn gebruiken om een <i>contrepoids</i>
+te geven."</p>
+
+<p>"Mijnheer schijnt wel te huis in de gewoonten aan boord," zeide Suzanna.</p>
+
+<p>"Ja! ik heb altijd, van mijne jeugd af, veel van de marine gehouden, en
+was er eigenlijk voor gedestineerd; maar ik had er dit tegen, dat de
+meeste zeelieden zoo ruw en ongemanierd zijn, en het zou mij wat al te
+veel gegeneerd hebben, mij naar hunne vormen te pli&euml;eren."</p>
+
+<p>"Maar dat zie ik volstrekt niet in," zeide Tante: "het is toch niet
+noodzakelijk, dat men juist de manieren van het scheepsvolk aanneemt: ik
+herinner mij zeer goed den Graaf Tromp, onzen gewezen buurman op
+'s-Gravenland: die had zeer beschaafde en hoffelijke manieren: en zooals
+ik van mijn vader dikwijls gehoord heb, de Admiraal De Ruyter, die toch
+uit een minderen stand was, had insgelijks een zeer ordentelijken toon
+en was een vijand van vloeken en drinken."</p>
+
+<p>"Tante heeft gelijk," zeide ik: "ik heb veel bulderbasten gekend, onder
+de zeelieden; maar ook anderen, die tot een voorbeeld van; wellevendheid
+hadden kunnen verstrekken en op wie het pek geen smet had
+achtergelaten."</p>
+
+<p>"O! dat wil ik niet ni&euml;eren," hernam Reynhove: "maar UEd. gevoelt, als
+eenige stamhouder van mijn familie...."</p>
+
+<p>"O! nu vat ik het," hernam Suzanna: "UEd. was van te goeden huize
+misschien om met Jan en alleman om te gaan. Maar, om niet van zoovele
+anderen te spreken, daar hadt gij b.v. den Heer Van Obdam, die was nogal
+van een redelijk goede familie."</p>
+
+<p>"Mejuffer schept er behagen in, mij niet te willen verstaan," zeide
+Reynhove: "ik bedoel mijn stand niet, maar mijn betrekking als eenigen
+zoon. Het zou een te groot <i>chagrin</i> voor mijn ouders geweest zijn,
+indien ik mij aan de gevaren van den zeedienst had ge&euml;xposeerd."</p>
+
+<p>"Ja, dat is zeker waar," hernam Suzanna: "maar gelooft UEd. niet, dat
+men op het land evenveel gevaar kan loopen, van 't hoekje om te gaan?
+b.v. bij slempmalen, harddraverijen, en andere vermakelijkheden?"</p>
+
+<p>Ik zag, dat Reynhove een kleur kreeg. Suzanna had juister getroffen, dan
+zijzelve wist.</p>
+
+<p>"En dan," vervolgde zij: "sterft men aan een galziekte tengevolge van
+het lekker eten of drinken of breekt men zijn nek door van zijn
+harddraver af te tuimelen, er is niemand die u beklaagt: maar dan is het
+<i>tu l'as voulu George Dandin</i>: boontje komt om zijn loontje, enz;
+terwijl men, in een zeeslag sneuvelende, ten minste sterft met het
+bewustzijn van nuttig geweest te zijn en nog een lofspraak in de courant
+bekomt bovendien."</p>
+
+<p>"Dat is zeker zeer troostrijk voor de erfgenamen," zeide Reynhove,
+lachende: "ik moet echter avoueeren, dat UEd. volkomen waarheid spreekt;
+doch UEd. zult mij toestaan te observeeren, dat men ook op andere wijzen
+zijn Vaderland dienen kan, en dat, wanneer men, zooals ik, eenige zoon
+is, men beter doet een betrekking te kiezen, welke ons niet obligeert
+onze familie gedurig en soms voor zeer langen tijd te quiteeren."</p>
+
+<p>"En in welke betrekking dient UEd. het Vaderland dan?" vroeg Suzanna.</p>
+
+<p>"Tot nog toe in geene," antwoordde hij, half lachende, half beschaamd:
+"maar ik zal met genoegen de carri&egrave;re volgen, welke gij mij aan wilt
+wijzen."</p>
+
+<p>"Ik vrees, dat ik een slechte raadgeefster zoude zijn," zeide Suzanna:
+"en ik zou u beklagen, zoo UEd. in dezen den raad van een ander noodig
+had."</p>
+
+<p>Terwijl zij aldus voortging met hem tot het doel te nemen van haar
+plagerijen, welke hij echter wel opnam, ja, waarin hij zelfs behagen
+scheen te scheppen, overlaadde Weinst&uuml;be Henri&euml;tte met een vloed van
+zoutelooze vleierijen, waar ik bijna tevergeefs een woordje poogde
+tusschen te voegen. Tante, die ongaarne een gelegenheid liet voorbijgaan
+om zich te onderrichten, had zich bij Lodewijk gevoegd, wien zij met
+hare gewone levendigheid allerlei vragen deed betreffende de zeevaart en
+stuurmanskunst, welke hij nu en dan beantwoordde, zoo dikwijls hij zijn
+pijpje uit den mond nam, om een teug uit de nevens hem staande flesch te
+nemen.</p>
+
+<p>Wij waren onder dit alles een goed eind verder gekomen en bevonden ons
+reeds op de hoogte van Muiderberg, toen Tante, die al pratende niet
+vergat dat de tijd voortging, aan Lodewijk vroeg, of hij niet welhaast
+terug zoude keeren, en haar, volgens belofte, aan de hoeve afzetten.
+Niettegenstaande het beklag van Reynhove en van Weinst&uuml;be, dat de dames
+hen zoo spoedig weder verlaten wilden, begon Lodewijk, die misschien in
+zijn hart wel van ons ontslagen wenschte te zijn, bereids klarigheid te
+maken om den steven te wenden, toen Henri&euml;tte hem een vraag deed, welke,
+hoe onschuldig ook, de gewichtigste gevolgen had.</p>
+
+<p>"Aan wien behoort die fraaie boeier," vroeg zij, "die daar achter ons
+komt aanzetten?"</p>
+
+<p>"Te deksel ja!" zeide Lodewijk: "aan wien behoort die boeier, Klaas?"</p>
+
+<p>"Dat is de nieuwe boeier van Jan Pergens," antwoordde de knecht: "die
+ons vooruit wil: hij heit er al 'ang op 'eloerd."</p>
+
+<p>"Ons vooruit!" riep Lodewijk: "neen voor den d.....! dat zullen wij hem
+anders leeren. Je mot het mij niet kwalijk nemen, Mevrouw! maar dat laat
+ik mij niet doen."</p>
+
+<p>"Maar Mijnbeer Blaek!" zeide ik: "het wordt laat en de dames wenschten
+wel, aan wal te zijn. Wat gaat het u aan, of hij vooruit komt, daar hij
+toch op de stad aanzeilt, en wij op Oud-Naarden moeten aanhouden?"</p>
+
+<p>"Wat het mij aangaat?" herhaalde Lodewijk, met het geheele gewicht van
+zijn lichaam over het roer buigende: "Klaas! man! pas op je tellen.&mdash;Wat
+het mij aangaat?&mdash;Zet het zwaard nog wat neer, Klaas!&mdash;Wat het mij
+aangaat?&mdash;Wel! zoo ik op den wal aanhield, zou hij denken, dat ik voor
+hem loopen ging."</p>
+
+<p>"Maar Mijnheer Blaek!" zeide Tante, na mij eenigszins verlegen te hebben
+aangezien; "wij wenschten gaarne te huis te wezen: en UEd. is te beleefd
+om aan het verzoek van dames geen gehoor te geven."</p>
+
+<p>"'t Is waarachtig mijn eer te na, Mevrouw!&mdash;Klaas! haal de fokkeschoot
+nog wat aan." Hier zag hij achter zich om, met een angst op het gelaat,
+als ware de boeier een roofschip geweest: "'t Is maar voor tien minuten,
+Mevrouw! om hem mijn meerderheid te toonen; en dan zeilen wij in een
+ommezien weer terug naar de hoeve."</p>
+
+<p>"O! nu gaat het recht pleizierig, Mevrouw! Dat mag zeilen heeten,
+Tante!" zeiden Henri&euml;tte en Suzanna, die er juist zooveel kwaads niet in
+zagen of zij een uurtje later te huis waren, en er beiden vermaak in
+schepten, om te zien, met welk een snelheid het vaartuig, daar de wind
+nu was aangewakkerd, de golven kliefde.</p>
+
+<p>Wat mij betreft, ik was minder voldaan met het antwoord van Lodewijk;
+want ik berekende, dat, hoe meer de wind thans in ons voordeel was, hoe
+meer moeite wij zouden hebben om weer naar de hoeve te zeilen: en mijn
+ongerustheid werd niet verminderd door een leelijke wolk, die uit het
+noordwesten tegen den wind kwam opzetten.</p>
+
+<p>"Ziet gij die bui daar opkomen?" vroeg ik, zoo zachtjes mogelijk, om de
+dames niet te verontrusten, aan den schippersknecht: "het zou mij
+ontgaan, indien wij daar geen regen uit kregen."</p>
+
+<p>"Wij zullen geducht sop hebben," antwoordde Klaas: "maar wat wil je der
+an doen? Meneer kan den boeier toch niet laten voorbijzeilen?"</p>
+
+<p>"Mijnheer Reynhove!" zeide ik, den Hagenaar naderende: "heeft UEd. ook
+invloed genoeg op den Heer Blaek, om hem te beduiden, dat hij aan het
+verlangen der dames gehoor geve?"</p>
+
+<p>"<i>Comment</i>!" vroeg hij: "UEd. heeft zelf gehoord, dat het zeilen de
+dames amuseert en dat zij prefereeren, nog niet aan wal te gaan."</p>
+
+<p>"Wel mogelijk! maar," beet ik hem in 't oor: "daar is zwaar weer
+ophanden: en wij zeilen de bui vlak in 't vizier."</p>
+
+<p>"<i>Vous croyez?</i>" vroeg hij, eenigszins van zijn stuk geraakt; "<i>ja en
+effect!</i> maar wij kunnen immers terstond ergens binnenloopen:
+&mdash;intusschen! ik zal het hem vragen.&mdash;Zeg eens, Blaek!"</p>
+
+<p>"Uit den weg!" riep Lodewijk, zonder op zijn woorden acht te slaan: "sta
+mij niet in 't gezicht."</p>
+
+<p>"Maar kijk dan voor u," zeide Reynhove, knorrig: "zie je de bui niet,
+die daar aankomt?"</p>
+
+<p>Maar Lodewijk, in stede van naar de bui te kijken, wendde keer op keer
+het oog naar het andere vaartuig, dat, hetzij het scherper zeilde,
+hetzij het beter bestuurd werd, ons meer en meer naderkwam.</p>
+
+<p>"Is het waar? Vreest UEd. een bui, Mijnheer?" vroeg Tante, met
+bezorgdheid, aan Reynhove: "ik smeek u, Mijnheer Blaek: laat ons dan
+terugkeeren."</p>
+
+<p>Maar Lodewijk antwoordde niets. Hij stond, bleek van spijt, op den
+boeier te turen, die hem reeds op zijde was. Eenige jonge lieden, daarop
+gezeten, wuifden met de hoeden ten teeken van overwinning, en de
+eigenaar, die aan het roer stond, hief een glas wijn op en dronk
+spottenderwijze onze gezondheid.</p>
+
+<p>"Wacht! Ik zal u weerom salueeren met een flesch," schreeuwde Lodewijk,
+woedend, en, naast zich tastende, greep hij de ledige wijnflesch en
+smeet die met kracht naar het zegevierende vaartuig. Het werptuig
+bereikte echter zijn bestemming niet; maar viel halverwegen in het
+water; terwijl een schaterend gelach van den anderen boeier oprees en
+deze mislukte poging eener machtelooze woede bespotte: al hetwelk
+Lodewijk nog gramstoriger maakte.</p>
+
+<p>"Foei Lodewijk!" zeide Henri&euml;tte: "is dit nu handelen gelijk een
+fatsoenlijk man betaamt?"</p>
+
+<p>"Zij moeten niet denken, dat zij 't gewonnen hebben," zeide Lodewijk,
+zonder acht te slaan op de afkeuring, welke zijn gedrag bij ons allen
+gevonden had: "zie eens! zij minderen al zeil. Klaas! hou je goed! Wij
+zullen hen wel weer voorbijraken."</p>
+
+<p>"Zij minderen zeil," zeide ik: "en zij hebben gelijk ook; want zij
+willen niet door de bui verrast worden. Het is onvergeeflijk van u,
+Mijnheer Blaek! de dames aldus bloot te stellen om doornat te worden."</p>
+
+<p>"Gekheid!&mdash;Wij keeren terstond terug.&mdash;Klaas! haal de kluiffok nog wat
+aan. Hoezee! Wij halen hen in! Wij halen hen in, zeg ik. Hij heeft er
+niet op gelet dat de wind gekrompen is.&mdash;Ja, voor-de-wind kan hij
+zeilen; maar hij verstaat er niets van om met halvewind vooruit te
+komen. Is dat een zeiler? Kijk, wat doet hij nu? Hij gaat ver... nog een
+zeil strijken!&mdash;Hoezee! Wij zijn hem al voorbij!&mdash;Hij erkent zijn
+minderheid! Lacht hem uit vrienden! nu is het onze beurt."</p>
+
+<p>Vreemd genoeg, hoe weinig de jonge meisjes ook met Lodewijk ophadden, en
+hoe ontrust zij een oogenblik te voren waren, scheen haar echter de nu
+behaalde zegepraal te streelen, als deelden zij daarin: en zij schreven
+aan Lodewijks bekwaamheid een overwinning toe, welke alleen aan de
+meerdere voorzichtigheid van den bestuurder des boeiers te danken was.
+Het was mij duidelijk, dat deze, tevreden met het bewijs zijner
+meerderheid gegeven te hebben, en de bui ziende aankomen, zijn
+voorzorgen genomen had: en de schippersknecht versterkte mij in deze
+opvatting, door mij te verklaren, dat, zoo zijn Heer niet spoedig alles
+bergen liet, het te laat zou zijn.</p>
+
+<p>"En waarom zegt gij het niet?" vroeg ik, niet zonder ontsteltenis over
+dit bericht.</p>
+
+<p>"Wel ja!" zeide hij: "dan was mijn paspoort geschreven: je kent Meneer
+niet."</p>
+
+<p>"Dan zal ik het zeggen," zeide ik: "Mijnheer Blaek! ik weet niet, of gij
+al dan niet een weerkenner zijt; maar ik vraag u nogmaals, of gij die
+opkomende bui niet bemerkt? Laat toch strijken. Wilt gij de dames aan
+gevaar blootstellen?"</p>
+
+<p>"Gevaar!" riepen allen, onthutst zich naar achteren dringende.</p>
+
+<p>"Och! wat gevaar!" zeide Lodewijk: "wij zullen eenvoudig terugkeeren:
+en, voor de bui er is, zijt gij aan de hoeve terug.&mdash;Wenden Klaas!"</p>
+
+<p>Maar het was te laat! Toen hij wenden wilde, weigerde het vaartuig aan
+de beweging van het roer te gehoorzamen en bij-de-wind te draaien. Op
+ditzelfde oogenblik deed zich een dof gegons hooren over de oppervlakte
+van het water: de zee, nog kort te voren zoo helder, werd zwart en vuil
+van kleur, alsof een onderaardsche beweging het water beroerd had:
+donkere, laaghangende wolken sloten zich aan het zwerk ineen, en de
+beide oevers waren in een oogenblik achter een dicht gordijn van regen
+verborgen, terwijl de wind, plotseling omschietende, met zulk een geweld
+in de zeilen voer, dat het vaartuig over &eacute;&eacute;n kant ging en stellig zou
+omgeslagen zijn, indien niet de sterk gespannen touwen aan stukken waren
+gesprongen. Een algemeene kreet van ontsteltenis deed zich hooren.
+Lodewijk werd bleek als een laken en een krachtige vloek bestierf op
+zijn lippen.</p>
+
+<p>"Ach! mein Kot!" zeide Weinst&uuml;be: "set mihr aus: ich wil er aus. Ich wil
+nicht langer hier pleiben."</p>
+
+<p>"'t Is niets!" zeide ik, de dames wenschende gerust te stellen; "wij
+hebben het ergste al geleden. Alle man aan 't werk: dames! gaat in de
+kajuit!"&mdash;En, te gelijk mijn best doende, hielp ik Klaas om de einden
+touw te kappen waar de gescheurde zeilen in smalle reepen en strooken
+nog aan bleven fladderen. Reynhove, die bij ongeluk een verkeerd touw
+had aangegrepen, werd door den schippersknecht op zijde gestooten en
+liep heen en weder, met de verlegen houding van iemand, die gaarne van
+dienst wil zijn, maar niet weet op welke wijze.</p>
+
+<p>De bui was intusschen meer en meer genaderd, en weldra viel de
+stortregen op het dek. De dames, hoewel in de kajuit geborgen, waren ook
+daar niet veilig voor het water, dat als een cascade de trappen
+afstroomde. Weinst&uuml;be was insgelijks naar binnen gevlucht en prevelde al
+de gebeden, die hij in zijn leven geleerd had. Lodewijk stond in sombere
+verslagenheid bij het roer en Reynhove zag mij aan alsof ik er wat aan
+doen kon. Wij waren allen tot het hemd toe nat; ofschoon Lodewijk het
+voordeel had van een duffelsche jas, die hij dadelijk had aangeschoten.</p>
+
+<p>"Wat zoudt gij nu denken, dat het beste ware?" vroeg ik aan Klaas, op
+wiens doorzicht ik in dit geval meer vertrouwen stelde dan op dat van
+zijn meester.</p>
+
+<p>"Ja!" zeide bij, om zich heenziende: "te Muiden kunnen wij niet komen.
+'t Zal best wezen, dat wij aan de overzij een opperwal zoeken en daar
+ten anker blijven tot het opklaart."</p>
+
+<p>Tot mijn genoegen keurde Lodewijk het voorstel goed. Wij heeschen een
+fokje op, en het gelukte ons, na een paar gangen te hebben gedaan, een
+goede ligplaats te bereiken, waar wij het anker uitwierpen en nu aan het
+eind van onzen kabel slingerden, dat het een lust was om te zien.</p>
+
+<p>Dit alzoo geschikt zijnde, ging ik naar de deur der kajuit, om te
+vernemen, hoe de dames het maakten: "hoe is het daar binnen gesteld?"
+vroeg ik.</p>
+
+<p>"Kom in," riep Suzanna: "'t is hier een lief huishouentje."</p>
+
+<p>Ik trad af. Een akelig en tevens walgelijk schouwspel wachtte mij. De
+tafel was omgeworpen met alles wat er opstond, en de vloer met pot- en
+glasscherven bedekt. Tante zat, of liever lag op den grond uitgestrekt,
+bleek als een doek van zeeziekte, met de kleederen bemorst door het
+instroomende water. Henri&euml;tte zat naast haar op een voetenbankje en
+ondersteunde haar het hoofd, terwijl Suzanna een paar servetten had
+samengefrommeld, die zij als een dweil bezigde om den vloer wat te
+boenen. Wat den Duitscher betrof, deze had, sedert wij ten anker lagen
+en dus oogenschijnlijk buiten gevaar waren, met bidden opgehouden en lag
+zoolang hij was op de rustbank, met het gezicht in een stapel kussens
+gedompeld.</p>
+
+<p>"Wat zou onze Aagt wel zeggen, als zij mij zoo aan 't werk zag?" vroeg
+Suzanna: "maar hoe is het? liggen wij ten anker? En waar ergens zijn
+wij?"</p>
+
+<p>"Wij liggen bezuiden Durgerdam, kort bij den dijk," antwoordde ik: "is
+Tante niet wel?"</p>
+
+<p>"Tante mag wel zeggen: <i>Qu' allais-je faire dans cette gal&egrave;re?</i>" zeide
+Suzanna: "en dat nog wel om onzentwil."</p>
+
+<p>"Welk een ongelukkige reis!" zeide Henri&euml;tte: "is UEd. niet doornat,
+Mijnheer Huyck?"</p>
+
+<p>"Zooals UEd. ziet, Mejuffer!" zeide ik: "en ik ben waarlijk eenigszins
+beschaamd, mij aldus aan u te vertoonen."</p>
+
+<p>"Net alsof het de eerste reis ware, dat Jetje u met een nat pak ziet,"
+zeide Suzanna. Henri&euml;tte glimlachte even: maar haar lach had iets
+droefgeestigs en de blik, dien zij op mijn zuster wierp, scheen aan deze
+te verwijten, dat zij in zulk een oogenblik schertsen kon.</p>
+
+<p>"Maar lieve Ferdinand!" vervolgde Suzanna, bij wie de spotzucht geen
+hartelijkheid uitsloot: "gij zult waarlijk ziek worden. Moet gij nu in
+die doornatte kleederen blijven?"</p>
+
+<p>"<i>Comme c'est malheureux!</i>" zeide Reynhove, die nu insgelijks
+binnentrad: "en dat wij de dames zulk een fataal moment geprecupeerd
+hebben."</p>
+
+<p>"Mijnheer Blaek weet allerliefste partijtjes te geven," zeide Suzanna:
+"jammer maar, dat zij zoolang duren."</p>
+
+<p>"Maar wat doet gij dan toch, Mejuffrouw?" vroeg Reynhove. "Permitteer
+mij, dat ik den knecht roepe om den boel hier wat in orde te
+brengen."&mdash;En weg was hij.</p>
+
+<p>"Die is ten minste beleefd," zeide Suzanna, en wierp een zijdelingschen
+blik op Weinst&uuml;be.</p>
+
+<p>"Ja! dat is ook waar," zeide ik, den onbeschoften knoet naderende:
+"Mijnheer!" zeide ik, hem op den schouder tikkende: "zoudt gij zoo goed
+willen zijn, uwe plaats aan de dames af te staan?&mdash;Mijnheer!"</p>
+
+<p>Eerst op de tweede uitnoodiging gaf Weinst&uuml;be teekenen van leven. Hij
+lichtte even het hoofd op en zag mij aan met een versuften blik en een
+open mond.</p>
+
+<p>"Kom Mijnheer!" zeide ik: "als er dames in 't gezelschap zijn, zult gij
+toch wel de beleefdheid hebben, de rustbank niet voor u alleen te
+nemen."</p>
+
+<p>"Ach Kot! ich pin so krank," zuchtte hij, met de oogen draaiende als een
+schelvisch, die op het strand ligt.</p>
+
+<p>"Dat is wel mogelijk, zeide ik: "maar die dames zijn ook niet wel:" en
+zonder meer plichtplegingen te maken, nam ik hem bij de kraag met de
+eene en om het midden met de andere hand en wentelde hem van de bank af;
+waarna ik, mijn natten rok uittrekkende en mijn mouwen opstroopende,
+Tante optilde en op de ontruimde plaats nederleide, nadat de jonge
+meisjes de kussens weer wat hadden opgeschud. Beiden namen nu naast haar
+plaats en poogden haar toestand zoo gemakkelijk mogelijk te maken. Wat
+Weinst&uuml;be betrof, hij bleef liggen waar hij neergekomen was, met de
+ongevoeligheid van een zeeziek mensch. Weldra keerde Reynhove met Klaas
+terug, welke laatste nu knaphandig den boel opredderde.</p>
+
+<p>"Waar is de Heer Blaek?" vroeg ik, eenigzins verwonderd, dat Lodewijk
+niet opdaagde.</p>
+
+<p>"Die zit in 't vooronder," antwoordde Reynhove, "zijn pijp te rooken en
+een glaasje brandewijn te drinken: en, in 't passant gezegd, wij mochten
+ook wel iets nemen tegen de nattigheid. Ik geloof, dat onze vriend wat
+confuus is over hetgene gearriveerd is en zich niet aan de dames durft
+presenteeren."</p>
+
+<p>"Hoelang zullen wij hier nog moeten blijven?" vroeg Suzanna.</p>
+
+<p>Ik haalde de schouders op: "zoolang de storm duurt, kunnen wij hier niet
+vandaan," zeide ik: "en vooreerst schijnt het weer niet te zullen
+bedaren."</p>
+
+<p>"Neen," zeide Klaas: "en als wij hier vroeger vandaan kwamen, zou het
+fout wezen; want dan gingen wij zoo zeker tegen den overkant als
+tweemaal twee vier is: en dan bleef er geen spaander van het heele jacht
+over. Ja! Ja! daar zijnder hier wel met een minder windje naar den
+kelder 'egaan."</p>
+
+<p>"Een aangename consolatie," zeide Reynhove.</p>
+
+<p>"Ziezoo!" vervolgde Klaas tegen de dames: "nou doe jelui zelvers k
+'ereis ondervinding op, dat het niet allemaal pleizier is aan boord. Nou
+dat's tot daaraantoe.&mdash;Ja, nou wou jelui wel een zoopie brandewijn
+hebben (dit tegen ons:) Ik 'loof dat er nog wel wat in 't
+lakkeurkeldertje wezen zei."</p>
+
+<p>Dit zeggende haalde hij een fleschje voor den dag: en Reynhove en ik
+verkwikten ons met een paar goede teugen.</p>
+
+<p>"Mot je ook niet wat hebben, Sinjeur!" vroeg Klaas, Weinst&uuml;be
+schuddende: "of ben je er vies van?"</p>
+
+<p>Weinst&uuml;be poogde op te staan; maar nauwelijks had hij zich half
+opgericht, of het vaartuig onderging zulk een schok, dat hij weder
+achterover tuimelde; terwijl Klaas, onder den uitroep van: "God help
+ons! het anker:" de kajuit uitvloog. Reynhove en ik snelden hem na. Het
+was maar al te waar: wij waren van ons anker geslagen en dreven nu voort
+waar de wind en de golven ons heenvoerden.</p>
+
+<p>Op het dek ontmoette ik Lodewijk: en nooit zal ik de uitdrukking
+vergeten, welke zijn verwilderde oogen en bleeke gelaatstrekken in dit
+oogenblik vertoonden: "vervloekte boeier!" riep hij: "wij zijn naar de
+w....!" En staroogende bleef hij vooruit zien, zonder eenig bevel te
+geven.</p>
+
+<p>Op dit oogenblik voelde ik een hand, die mij op den schouder gelegd
+werd. Ik keerde mij om. Het was Suzanna, die met Henri&euml;tte de kajuit had
+verlaten: en sprakeloos van angst schenen zij mij met de oogen omtrent
+de hoegrootheid van het gevaar te ondervragen. Ik drukte aan beiden de
+handen: mijn antwoord bestond uit een schouderophalen: waarna ik mij tot
+Klaas wendde, die tegen zijn Heer stond te spreken, zonder dat deze
+eenige acht op zijn woorden scheen te geven.</p>
+
+<p>"Klaas!" riep ik: "wat moet er gedaan worden?"</p>
+
+<p>"Lensen op 't fokje," antwoordde hij: "en zooveel mogelijk van wal houen
+en in 't open vaarwater trachten te komen."</p>
+
+<p>"Welnu! doe dat," zeide ik: "en ik zal terwijl op het roer passen."</p>
+
+<p>Maar het was te laat: de wind had ons reeds te dicht op de kust
+gedrongen: nauwelijks had Klaas de fok geheschen en ik de roerpen
+losgemaakt, of het vaartuig raakte grond, en het roer, de zandbank
+ontmoetende, gaf mij een slag tegen de beenen, dat ik op het dek
+nederkwam.</p>
+
+<p>"Ferdinand! Mijnheer Huyck!" riepen de beide meisjes, met een angstigen
+gil toeschietende; en ik voelde vier zachte handjes, die mij poogden op
+te helpen.</p>
+
+<p>"Hebt gij u bezeerd?" was beider gelijktijdige vraag.</p>
+
+<p>"'t Is niets," zeide ik, opkrabbelende: "maar ik houd het ervoor, dat
+wij aan den grond zitten."</p>
+
+<p>"Vier voet!" zeide Klaas, den peilstok uitwerpende: "wij zitten secuur
+vast ook: Mijnheer Blaek! zouden wij niet een schot doen?"</p>
+
+<p>Lodewijk gaf geen antwoord; maar in zijn zakken tastende, scheen hij den
+sleutel van de kruitkast te zoeken. Eindelijk, na eenige oogenblikken,
+welke zoovele uren schenen, bracht hij een sleutelring te voorschijn en
+begon, met bevende handen, sleutel voor sleutel te hanteeren. Ik zag,
+dat het hem nooit zoude gelukken, dien, dien hij hebben moest, van de
+overige te onderscheiden, en, hem den geheelen bos uit de handen
+rukkende, zeide ik tegen Klaas: "volg mij! waar bewaart Mijnheer zijn
+kruit?"</p>
+
+<p>Klaas bracht mij in de kajuit. "Het kruit zit in het kastje onder die
+bank," zei hij.</p>
+
+<p>"Tante!" zeide ik: "het spijt mij, dat ik u moet lastig vallen; maar wij
+moeten hier binnen wezen:" en meteen lichtte ik Tante met kussens en al
+op en ontsloot het kastje.</p>
+
+<p>"Zijn wij aan wal?" vroeg zij met een flauwe stem.</p>
+
+<p>"Ach! jounge! kellner!" riep Weinst&uuml;be, die weder wat bijgekomen zijnde,
+in een hoek tegen den wand aanzat: "pring mij wat matera en een
+pescheitje. Ich pin zoo vlauw."</p>
+
+<p>"Wij hebben wel tijd, om Mijnheer madera en beschuitjes te bezorgen,"
+zeide ik, wrevelig, terwijl ik de ammunitie voor den dag kreeg. Van het
+noodige voorzien, keerde ik met Klaas op het dek terug, die zich hierop
+met Reynhove (welke laatste daarvoor beter berekend was dan ik) met het
+laden van het geschut belastte. Toen verzocht ik de meisjes dringend,
+weder naar binnen te gaan, daar zij onnoodig in den weg stonden en zij
+bij Tante meer van dienst konden zijn dan op het dek. "Ikzelf zal u het
+voorbeeld geven," zeide ik: "mijne hulp zoude hier toch niets baten en
+ik moet Tante waarschuwen tegen hetgeen er gebeuren zal."</p>
+
+<p>Wij keerden dan terug in de kajuit. "Tante!" zeide ik, haar weder op de
+rustbank helpende: "schrik niet: er zal meteen geschoten worden; wij
+moeten een sein geven, dat wij aan den grond zitten."</p>
+
+<p>"O God!" zeide zij, even het hoofd oplichtende: "moeten wij hier
+omkomen?"</p>
+
+<p>"Ik hoop voorwaar van neen," antwoordde ik, mijn best doende om een
+opgeruimd gezicht te zetten: "wij bevinden ons hier niet op een
+onbekende kust noch bij een onbewoond land. Er zwerven hier altijd
+zooveel visschers rond, dat het wel wonder zoude zijn, indien men ons
+niet bespeurde."</p>
+
+<p>"Ach Kot! 't zal wel de laatste maal seijn, dat ich op 't water kom,"
+zeide Weinst&uuml;be.</p>
+
+<p>"Kom," zeide ik: "Sinjeur Weinst&uuml;be! Wees een man. Wat drommel! als het
+niet was om het ongerief, dat zulks aan de dames veroorzaakt, zoude ik
+mij, wat mijzelven betreft, niet verlegen maken."</p>
+
+<p>"Vloek maar niet," zeide Suzanna: "daar is het nu geen tijd toe."</p>
+
+<p>"Meent gij dat oprecht, hetgeen gij zegt, Mijnheer Huyck!" fluisterde
+Henri&euml;tte, terwijl zij mij ernstig aanzag: "meent gij stellig, dat er
+geen gevaar is?"</p>
+
+<p>Ik werd rood en sloeg de pogen neder, terwijl ik op Tante wees.</p>
+
+<p>"Er is gevaar," ging zij voort, altijd op denzelfden toon sprekende, "en
+gij wilt het maar verbloemen om ons niet ongerust te maken. Maar!" en
+hier blonk een traan in haar oog: "wanneer een oogenblik ons de
+eeuwigheid kan doen ingaan, is het dan geoorloofd een ijdele gerustheid
+voor te wenden, en ons af te trekken van die gedachten, welke ons op
+zulk een gewichtig tijdstip betamen."</p>
+
+<p>Ik gevoelde mij beschaamd en diep getroffen. "Mejuffrouw!" zeide ik,
+haar bij de hand nemende: "ik handelde om bestwil. Maar gij doet mij
+mijn ongelijk gevoelen. Wat er ook gebeure, laat mij ten minste dezen
+troost, dat gij niet ontevreden op mij zijt."</p>
+
+<p>Zij antwoordde mij niet, maar drukte mij met aandoening de hand, en
+toen, de hare wegtrekkende, veegde zij zich de oogen af en wendde het
+gelaat om.</p>
+
+<p>Op dit oogenblik ging het schot af.</p>
+
+<p>"Mein Kot!" riep Weinst&uuml;be, opspringende: "Was ist das?"</p>
+
+<p>"Dames!" zeide Reynhove, die terstond daarna binnentrad: "ik kom u
+vragen, of gij ook prefereert in 't vooronder te zitten: niet, omdat het
+<i>s&eacute;jour</i> daar zeer gerechercheerd is, maar omdat aldaar vuur aan ligt,
+en gij er u warmer zult bevinden dan hier."</p>
+
+<p>De dames zagen elkander aan: "wij danken u wel voor uwe attentie," zeide
+eindelijk Suzanna: "maar wij zullen liever bij Tante blijven."</p>
+
+<p>"Is er vuur aan?" vroeg Tante, met vaardigheid opstaande: "dan ga ik er
+stellig heen, want ik verga hier van de koude."</p>
+
+<p>"Ja!" zeide Weinst&uuml;be: "dan ka ich er auch heen: denn ich pin sehr
+kaut."</p>
+
+<p>"Met verlof," zeide ik tegen Tante: "dan moeten wij zien, dat wij u
+tegen den regen beveiligen. De overtocht is wel kort; maar toch lang
+genoeg om nat te worden."</p>
+
+<p>Dit zeggende nam ik de tafellakens en hing die aan de dames als
+regenschermen om. Weinst&uuml;be liep vooruit, zeker met het oogmerk om de
+beste plaats voor zich te nemen. Reynhove en Suzanna ondersteunden Tante
+en ik volgde met Henri&euml;tte. Dan nauwelijks waren wij op het dek, of een
+windvlaag kwam met zooveel geweld tegen ons aan, dat wij werk hadden om
+ons op de been te houden. Te gelijk bespeurden wij dat het vaartuig op
+zijde ging.</p>
+
+<p>"O God!" zeide ik, Henri&euml;tte aan mij vastklemmende: "indien ik u slechts
+kon redden."</p>
+
+<p>"Wij zijn in Gods hand," zeide zij met een onbeschrijfelijke
+uitdrukking: "en toch," voegde zij er fluisterend bij: "het is mij,
+alsof ik, met u zijnde, niets te vreezen had."</p>
+
+<p>Een nooit te voren gekend gevoel doorstroomde mijn aderen op het hooren
+dier woorden en vooral van den toon, waarop die werden uitgesproken: en,
+midden in het ijselijke van onzen toestand, gevoelde ik mij gelukkig,
+bij de gedachte dat ik weder bemind werd. En toch&mdash;want tot langdurige
+overdenkingen bestond thans geen tijd&mdash;toch verzuimde ik tevens niet,
+voor onze veiligheid te zorgen en klemde mij, op het voorbeeld der
+anderen, aan het gangboord vast; in sprakelooze verwachting bleven wij
+allen een oogenblik staan, en staarden op een geweldige golf, die op ons
+afkwam als wilde zij het geheele vaartuig overstelpen. De uitwerking was
+echter anders. De golf lichtte het jacht, als ware het een stuk kurk
+geweest, van de zandbank af: wij werden bespat en gedurende eenige
+seconden verblind van het schuimende water; en toen wij onze oogen weder
+konden openen en voor ons uitzagen, bespeurden wij den dijk op geen
+twintig voet afstand.</p>
+
+<p>"'t is gedaan!" riep een stem uit ons midden.</p>
+
+<p>Suzanna scheurde zich los van Tante en viel mij om den hals: ik drukte
+haar en Henri&euml;tte tegen mij aan. Een nieuwe golf nam ons op. Er was
+weder een oogenblik, dat wij niets als water zagen.</p>
+
+<p>Toen voelden wij, dat het vaartuig een beweging onderging, als werd het
+door een weeke zelfstandigheid heengevoerd: en plotselings hield het
+stil, met een schok, die ons allen op het dek wierp. Wij hoorden het
+zeenat als grommende van rondom wegloopen;&mdash;maar toen wij, wanende dat
+ons laatste uur gekomen was, weder oprezen, zagen wij nergens water
+meer.</p>
+
+<p>Het jacht was over den dijk heengeslagen en lag tegen de binnenste
+helling in het slijk vast.</p>
+
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+
+<h3><a name="chap23" id="chap23"></a>DRIE-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.</h3>
+
+<h4>VERMELDENDE HOE DAMES VOOR SPOKEN WORDEN AANGEZIEN, EN WAT DE
+SCHIPBREUKELINGEN AL ZOO VERDER DEDEN OM EEN VERKOUDHEID TE VOORKOMEN.</h4>
+
+
+<p class="p-one">Het gadeslaan der verschillende aandoeningen, welke ons na een zoo
+wonderbare redding bezielden, zou aan den zoodanige, die, zonder in onze
+gevaren gedeeld te hebben, eensklaps in het gestrande vaartuig
+verplaatst ware geweest, een niet onbelangrijk schouwspel hebben
+opgeleverd. In de eerste oogenblikken, en wel voordat men recht wist,
+hoe men het had, heerschte er een soort van verbijstering, en waren wij
+gelijk aan lieden, die, op een vreemde plaats geslapen hebbende, bij hun
+ontwaken in de war zijn en eenig herinneringsvermogen moeten aanwenden,
+alvorens zij zich kunnen bezinnen, waar zij eigenlijk zijn. Daarbij, het
+was avond geworden: de wind en regen bleven aanhouden, en alles om ons
+heen was in nevel en duisternis gehuld.</p>
+
+<p>Voor zooverre ik mij herinner, was ik de eerste, die sprak: en de oogen
+om mij slaande, om de dames te zoeken, die door den schok van mij
+afgeraakt waren, riep ik in vervoering uit: "God lof! wij zijn gered!"</p>
+
+<p>"Dat mag wel 'ezeid worden, bij 't walletje langs," zeide Klaas: "op
+zoo'n rare manier ben ik nooit aan wal 'ekomen."</p>
+
+<p>"Goddank! dat was boven verwachting!" riep Lodewijk; maar met deze
+uitboezeming scheen hij zijn geheelen voorraad dankbaarheid te hebben
+uitgeput; want, op het dek heen en weer loopende, begon hij bij
+zichzelven te mompelen: "'t is een mooie winkel! hoe d.... krijgen wij
+het jacht hier weer vandaan?"</p>
+
+<p>De drie dames zeiden niets. Henri&euml;tte en Suzanna hielden Tante omvat en
+alle drie schenen in stille, eerbiedige overpeinzing verzonken.</p>
+
+<p>Wat Reynhove betrof, zijn blijdschap was de luidruchtigste. Hij sprong
+en danste over het dek rond, drukte Lodewijk, mij, de dames, zelfs den
+schippersknecht, de handen, beurtelings lachende, zingende en weenende,
+tot eindelijk zijn voet op de natte planken uitgleed en hij achterover
+rolde, "'t Is niets," zeide hij, terstond weder opspringende: "het
+gevaar is voorbij en wij zijn allen gesauveerd:" en hij begon van voren
+af aan handjes te geven en elk in 't bijzonder geluk te wenschen met een
+hartelijkheid en een uitbundigheid, welke merkelijk afstaken bij zijn
+gewone geaffecteerde vormen, en bewezen, hoeveel guller en beter hij in
+den grond zijns harten was dan hij oppervlakkig scheen te zijn.</p>
+
+<p>"Maar waar zijn wij toch eigenlijk?" vroeg Tante.</p>
+
+<p>"Op een veilige plaats, Tante-lief!" was mijn antwoord: "en waar wij op
+de vreemdste manier ter wereld zijn aangekomen."</p>
+
+<p>"Nu zal ik nooit meer lachen over den vreemden Jood, die zich
+verbeeldde, dat hij met trekschuit en al over de brug heen getrokken zou
+worden", zeide Suzanna, die haar vroolijkheid terugbekomen had.</p>
+
+<p>"Mevrouw," zeide Lodewijk, die toch scheen te gevoelen, dat hij eenige
+apologie noodig had, terwijl hij zich bij Tante vervoegde, "dat is
+waarlijk gelukkig afgeloopen. Het doet mij recht leed, dat UEd. er zoo
+ongelukkig bij te pas zijt gekomen."</p>
+
+<p>"Ja Mijnheer!" zeide Suzanna: "Tante mocht u wel toevoegen, gelijk
+Athalia tot Abner:</p>
+
+<div class="blockquot"><p>dans quel pi&egrave;ge as-tu conduit mes pas?"</p></div>
+
+<p>"Het schijnt," zeide Tante, met reden eenigszins gevoelig over de
+handelwijze van Lodewijk, "het schijnt, dat Mijnheer Blaek weinig gewend
+is dames aan boord te hebben."</p>
+
+<p>"Ja Mevrouw!" vervolgde Lodewijk, eenigszins verlegen: "tegen 't weer
+kan niemand; en wie had zich op zulk een onvoorzienen en geweldigen
+storm kunnen verwachten?&mdash;Al had ik niet met dien boeier om 't hardst
+gezeild, wij waren toch niet vrijgekomen."</p>
+
+<p>"Mocht de drommel!" zeide Klaas, wiens zeemansrondheid deze logenachtige
+verontschuldiging niet verdragen kon: "Jan Pergens lag warm en wel
+binnen Muiden, toen het zware weer begon: en dat hadden wij ook kunnen
+doen."</p>
+
+<p>"Wat reutel je Klaas?" zeide Lodewijk, zich omkeerende, op een barschen
+toon: "bemoei je met je werk en niet met ons discours, of je krijgt je
+paspoort op staanden voet."</p>
+
+<p>"Mijn paspoort!" herhaalde Klaas, zich ter zijde begevende: "hm! er zal
+op 't jacht in de eerste weken toch niet veul te verdienen vallen."</p>
+
+<p>"Nu Mijnheer Blaek!" zeide Tante: "gedane zaken hebben geen keer, en het
+beste is, dat wij alle verwijtingen maar daarlaten."</p>
+
+<p>"Te meer," zeide Henri&euml;tte, "daar Lodewijk al genoeg gestraft is: want
+hij zal zijn jacht ook niet even gemakkelijk aan de overzijde van den
+dijk krijgen als het aan deze zijde gekomen is."</p>
+
+<p>"Neen!" zeide Reynhove: "tenzij er een aardbeving kome, die het weder
+teruglanceert."</p>
+
+<p>"Ja!" bromde Lodewijk: "jelui hebt goed spotten. Hoe ik het hier vandaan
+krijg, weet Joost."</p>
+
+<p>"Mij dunkt," zeide ik: "wij moesten liever zien, hoe wij zelf hier
+vandaan komen. Op wat hoogte zijn wij zoowat?"</p>
+
+<p>"Wij zullen een heel eind beoosten Muiden zijn," zeide Lodewijk: "wij
+konden verd.... nergens ongelukkiger te land komen: wij zijn een half
+uur van alle bewoonde plaatsen af: en het wordt zoo donker, dat men niet
+zien kan welken weg men op moet."</p>
+
+<p>"Dat is zeker ongelukkig," zeide ik: "maar wij kunnen toch niet hier
+blijven: en ik geloof zelfs, dat eenige beweging goed zal doen aan de
+dames en de slechte gevolgen voorkomen, die koude en nattigheid
+teweegbrengen."</p>
+
+<p>"Ik zal gaarne de dames accompagneeren," zeide Reynhove: "maar ik moet
+alleen remarqueeren, dat het in de kajuit droog is, en dat zij buiten
+ge&euml;xponeerd worden om nog meer doornat te worden."</p>
+
+<p>"Ja dat mag zoo zijn," zeide Henri&euml;tte: "maar ik voor mij zal van harte
+gaarne loopen:&mdash;indien echter Mevrouw Van Bempden het afkeurt...."</p>
+
+<p>"Ik doe alles liever, dan langer in dit noodlottige jacht te blijven,"
+zeide Tante: "Kom! terstond maar opgewandeld! Wij zullen toch wel ergens
+te land komen."</p>
+
+<p>"Vergezelt gij ons?" vroeg ik aan Lodewijk, "of blijft gij aan boord?"</p>
+
+<p>"Ik heb altijd gehoord," zeide Lodewijk, "dat de kapitein het laatst aan
+boord moet blijven; maar zoo gijlieden ergens aankomt, stuur mij dan in
+'s hemels naam wat vertrouwd volk, om hier den boel te bewaken."</p>
+
+<p>"Ik zou u gaarne van dienst zijn," zeide ik: "maar gij gevoelt, dat ik
+de dames niet verlaten kan."</p>
+
+<p>"En ik evenmin," zeide Reynhove: "eerst moeten de dames en <i>lieu de
+suret&eacute;</i> zijn: zij hebben waarlijk bij nacht niet te veel aan de
+assistentie van ons beiden: en zoo gij ons Klaas met de lantaren wildet
+medegeven, ware zulks, geloof ik, niet te veel ge&euml;xigeerd."</p>
+
+<p>"En wie zal mij dan volk gaan halen en hier brengen?"</p>
+
+<p>"Wel, stuur Weinst&uuml;be op kondschap uit," zeide Reynhove: "maar dat is
+waar ook:<i> o&ugrave; diantre est-il?</i>"</p>
+
+<p>"Ja! waar is Weinst&uuml;be?" riepen wij allen, onszelven het verwijt doende,
+dat wij hem niet eerder gemist hadden.</p>
+
+<p>"De hemel beware ons!" zeide Tante: "ik hoop niet dat hij overboord is
+gevallen!"</p>
+
+<p>Weinst&uuml;be werd overal gezocht: doch vruchteloos: nergens, noch in de
+kajuit, noch in 't vooronder was hij te ontdekken. Sommige onder ons
+meenden zich te herinneren, dat zij hem, een oogenblik voordat wij over
+den dijk geraakten, nog aan de voorplecht hadden zien staan: en wij
+konden niet nalaten de gevolgtrekking op te maken, dat hij te dier
+gelegenheid over boord was geslagen en zijn dood in de golven gevonden
+had. Hoe gek en lastig de vent ook ware, het was toch een schrikkelijke
+gedachte, onzen reisgenoot verloren te hebben door een zoo noodlottig
+toeval, hetwelk evenzeer elk onzer had kunnen treffen. Er was echter
+niets aan te herstellen: en deze gebeurtenis versterkte zelfs de
+begeerte der dames om hoe eerder hoe beter het tooneel van zooveel
+treurigs te verlaten. Ten einde zij echter een geschikte plaats zouden
+vinden om af te stappen, liet ik mij overboord glijden en zocht nu welke
+plek de droogste ware en tevens de naastgelegene om den weg te bereiken,
+die beneden langs den dok liep. Nauwelijks echter had ik een oogenblik
+rondgeloopen, of ik hoorde een flauwe stem kort bij mij, die
+erbarmelijke klaagtonen aanhief, welke ons de wind en de regen tot nog
+toe waarschijnlijk hadden belet te hooren.</p>
+
+<p>"Wie is daar?" riep ik, zonder in de duisternis eenig voorwerp te kunnen
+onderscheiden: "Klaas! licht eens bij. Hier in de buurt is iemand, die
+angstig kermt."</p>
+
+<p>"God beware ons!" riep Klaas, die niet geheel vrij was van bijgeloovige
+denkbeelden: "als het de geest maar niet is van dien armen mof."</p>
+
+<p>"Om 't even!" zeide ik: "wij moeten het toch onderzoeken."</p>
+
+<p>Klaas vatte echter moed en, met een brandende lantaren gewapend, liet
+hij zich naast mij afzakken. Wij vernamen nu nog duidelijker het gesteen
+en een flauwe stem liet deze woorden kort bij ons hooren:</p>
+
+<p>"Ach lieber Gott! zum hulfe! Iek pin todt."</p>
+
+<p>"'t Is wel Weinst&uuml;be zelf en niet zijn geest," zeide ik, op het geluid
+afgaande: en weldra ontdekten wij, met behulp der lantaren, den armen
+Duitscher in eigen persoon, die ongeveer tien passen van het vaartuig af
+tot aan den hals toe in een moddersloot was gezakt en ontwijfelbaar
+gestikt ware bij gebrek aan spoedige hulp. Hoe hij daar kwam was ons een
+raadsel; maar dewijl het niet te vergen was, dat hij ons in zijn
+tegenwoordigen toestand daarvan de oplossing geven zoude, staken wij hem
+een roeispaan toe en trokken wij hem uit de sloot, waaruit hij deerlijk
+toegetakeld voor den dag kwam en nu aan den kant te beven stond als een
+juffershondje, buiten staat om eenig antwoord te geven. Wij raadden hem,
+zoo het hem zijn krachten toelieten, met ons mede te gaan en zich warm
+te loopen, daar er toch aan boord geen gelegenheid was, om hem van
+andere kleederen te voorzien.</p>
+
+<p>Nu werd de trap uitgezet op de geschikst bevondene plaats: en de dames
+verlieten het vaartuig; waarna wij Lodewijk, hoezeer tegen zijn zin,
+alleenlatende, ons gezamenlijk op weg begaven, vooruitgelicht door
+Klaas, die in de eene hand de lantaren droeg, en in de andere een
+roeispaan om den grond te polsen en te zorgen, dat wij niet van den weg
+afdwaalden. Na hem volgden Henri&euml;tte en Suzanna: dan ik, Tante
+geleidende: en vervolgens Reynhove met een tweede lantaren: terwijl
+Weinst&uuml;be hompelend en strompelend zich achterna sleepte. Het was geen
+gemakkelijk noch aangenaam werk, alzoo door de modder te ploeteren,
+ofschoon de wind tot ons geluk merkelijk verminderd was en de dijk ons
+eenigszins beschutte; maar het was stikdonker; terwijl een fijne regen
+den grond zoowel als onze kleederen doorweekte.</p>
+
+<p>Wij hadden ongeveer een kwartieruurs voortgesukkeld, en ik bemerkte, dat
+Tante, hoe goed zij zich ook poogde te houden, hoe langer hoe minder in
+staat was om voort te gaan en al zwaarder op mijn arm leunde. Zij was
+uitgeput van angst en vermoeidheid en liep slechts werktuiglijk voort.
+Eindelijk bleef zij geheel staan met den uitroep: "o wee! daar verlies
+ik mijn schoen!"</p>
+
+<p>"Hou op!" riep ik, tot hen die voor mij waren:&mdash;en de trein stond stil.</p>
+
+<p>"Tante is haar schoen kwijt," zeide ik: "waarachtig, de weg is al te
+slecht. Is er hier geen woning in de nabijheid?"</p>
+
+<p>"Als je nog een amerijtje geduld heit," zeide Klaas: "daar gunter aan
+den weg zie ik een lichtje."</p>
+
+<p>"Is 't nog ver?" vroeg Tante: "ik kan waarachtig niet verder voort en ik
+zal u liever hier tegen den dijk blijven wachten."</p>
+
+<p>"Dat zal ik nooit dulden," zeide ik: "'t ware om te besterven. Maar zoo
+de Heer Reynhove mij zijn rotting wil toesteken, zie ik wel kans om u
+voort te helpen."</p>
+
+<p>Reynhove was dadelijk bereid en gaf zijn licht aan Weinst&uuml;be, waarop
+wij, ieder een einde van den rotting nemende, Tante verzochten daarop te
+gaan zitten en haar armen om onze schouders te slaan. Op deze
+ge&iuml;mproviseerde draagbaar, die zeker niet van de gemakkelijkste was,
+droegen wij haar verder voort, niet zonder vrij wat te struikelen en
+dikwijls op te houden. Nog kan ik het mijzelf niet verklaren, hoe het
+mogelijk was, dat wij op den smallen weg, waar wij telkens tot de enkels
+toe inzakten en gedurig uitgleden of afweken, niet honderdmalen met onze
+vracht zijn omgerold: en ik beken, dat ik recht in mijn schik was, toen
+wij eindelijk voor een boerenhek stonden, hetwelk naar een boerderij
+geleidde, en dat ik het ongastvrij hondengeblaf met welgevallen
+begroette.</p>
+
+<p>Nu hielden wij allen stil voor het geslotene hek, en Klaas, een
+stentorstem opzettende, begon uit al zijn macht te schreeuwen: "heidaar!
+boer! boer!"</p>
+
+<p>Wij ontvingen echter op dit eerste geroep geen ander antwoord dan een
+nog gevaarlijker gehuil en gejank van de honden. Wij begonnen dus allen
+eenparig mede te schreeuwen, elk zijn best, en de honden des te harder
+te blaffen, alsof wij wedijverden, wie hei meeste leven kon maken: en
+het was een geweld, dat men op een uur afstands had kunnen hooren.</p>
+
+<p>Eindelijk werd er een deur in de boerenwoning ontsloten en zagen wij
+licht door de opening schemeren. Wij zwegen allen, als door een
+gelijktijdig gevoel van hoop en verwachting overvallen,</p>
+
+<p>"Wat wil jelui? Wat is er?" vroeg een stem.</p>
+
+<p>"Schipbreukelingen!" riep de een. "Kunnen wij opkomen?" vroeg een ander.
+"Eilieve hoor eens!" schreeuwde een derde. "Goed volk!" riepen wij
+eindelijk, allen te gelijk.</p>
+
+<p>De persoon, die in de deur stond en wiens donkeren omtrek alleen wij
+tegen den verlichten muur achter hem konden onderscheiden, deed geene
+beweging om te naderen en scheen besluiteloos. Toen verzocht ik mijn
+tochtgenooten wat stil te wezen, en, mijn stem verheffende: "kom eens
+hier, goede vriend!" riep ik: "gij kunt een goede fooi verdienen, zoo
+gij ons helpen wilt."</p>
+
+<p>Het woord fooi maakte blijkbaar indruk: de persoon kwam naar buiten, en,
+ofschoon wij hem door de duisternis weder uit het oog verloren, hoorden
+wij aan het geklos zijner klompen, dat hij ons naderde. Maar toen hij,
+naar onze gissing, halverwegen den afstand tot het hek gekomen was,
+bemerkten wij, tot onze bittere teleurstelling, dat hij eensklaps met
+een vervaarlijken kreet terugkeerde en vrij wat sneller dan bij zijn
+aankomst den weg naar huis nam, en de deur achter zich toesmeet.</p>
+
+<p>"Dat zal hem de duivel leeren," zeide Klaas: "wij motten er toch
+binnen."</p>
+
+<p>"Kan dit hek niet geforceerd worden?" vroeg Reynhove.</p>
+
+<p>Het hek was wel voorzien en de sloot te breed om er over te springen;
+maar bij onderzoek bemerkten wij, dat er kans was om op zijde van het
+hek om te klimmen en ik stelde voor aan Klaas, dit gezamenlijk te doen.</p>
+
+<p>"Om Gods wil, doe het niet, Ferdinand!" zeide Tante: "zoo de honden u
+eens aanvielen."</p>
+
+<p>"Geen nood Tante! zoo wij in Friesland waren, waar de honden altijd
+losloopen op de werf, dan zou ik weinig zin in de expeditie hebben; maar
+in dit gewest liggen zij meestal vast."</p>
+
+<p>Dit zeggende, was ik reeds aan de andere zijde, en, door Klaas gevolgd,
+wandelde ik op het woonhuis aan; doch nauwelijks hadden wij eenige
+schreden gedaan, of het bleek ons, dat men van binnenshuis deze schennis
+van het grondgebied had bespeurd; want een raam werd opengeslagen en een
+hoofd kwam voor den dag.</p>
+
+<p>"As jelui niet gauw maakt, dat je wegkomt," werd ons toegeschreeuwd,
+"zel ik er op losbranden, in dat geval!"</p>
+
+<p>"Maar hoor dan toch eens!" riep ik: "wij zijn geen dieven: wij...."</p>
+
+<p>Hier werd mijn rede op een zeer onaangename wijze afgebroken door het
+afgaan van een vuurroer, dat de man aan het venster in de hand hield.
+Gelukkig trof het schot geen van ons beiden; maar het baarde niettemin
+een grooten schrik bij ons gezelschap, dat een angstig gegil aanhief. Ik
+besloot echter nog eene poging te doen, en, mij achter een boom
+stellende, waar ik schootvrij meende te zijn, riep ik wederom:</p>
+
+<p>"Wees toch voorzichtig. Het is Mevrouw Van Bempden van Heizicht, die aan
+het hek staat: en ik ben Huyck van Amsterdam."</p>
+
+<p>"Wat zeg je?" hernam de stem van boven: "Mevrouw Van Bempden! scheer je
+ze wat? ja, in dat geval, wil ik ereis zeggen...."</p>
+
+<p>"Ken je mij niet, Roggeveld!" riep ik; want ik herkende nu duidelijk de
+stem, die mij al in den beginne niet vreemd was voorgekomen: "ik ben
+Huyck! geloof mij toch: Mevrouw Van Bempden staat daar buiten."</p>
+
+<p>"Wel, wie heit van zijn leven!" riep hij "verakskeseer mijn
+onbeleefdheid. Ik kom zoo bij je."</p>
+
+<p>"'t Is warempel 'elukkig ook, dat de man je kent," zeide Klaas: "a&ecirc;rs
+hadden wij nog werk 'ehad het hum aan zijn domme verstand te brengen."</p>
+
+<p>Ondertusschen riep ik hun die buiten stonden toe, dat zij maar gerust
+zouden wezen en dat er hulp zoude komen opdagen. Niet lang duurde het
+ook of de voordeur ging weder open en Roggeveld trad te voorschijn en
+kwam naar ons toe, terwijl zijn vrouw, zijn knecht en een paar meiden
+nieuwsgierig aan de deur hieven staan.</p>
+
+<p>"Wel wie heit van zijn leven!" herhaalde Roggeveld, naar ons toekomende,
+"ik heb jelui ummers niet 'eraekt?&mdash;Nou! 't was maer los kruit, wil ik
+ereis zeggen; maer ik dacht niet a&ecirc;rs, of het dieven waren, in dat
+geval."</p>
+
+<p>"Dat had uw knecht wel anders kunnen gewaarworden, indien hij niet was
+gaan loopen."</p>
+
+<p>"Jae! Kees dacht, 'et waren spoeken: en jelui ziet er ook al pover uit,
+hoor."</p>
+
+<p>Ik kon den man geen ongelijk geven; want op den afstand, waarop wij ons
+bevonden, leverden zij, die buiten stonden, vooral de dames, die, zooals
+ik vroeger verhaald heb, tafellakens hadden omgeslagen, bij het
+twijfelachtige licht der lantaren een vrij kluchtige vertooning op, en
+de schrik van Kees kwam mij vrij natuurlijk en verschoonhaar voor.</p>
+
+<p>Het hek werd ontsloten, en terwijl wij ons ongeval in korte bewoordingen
+aan Roggeveld mededeelden, bracht deze ons naar zijn woning. Ik laat aan
+mijn lezers over zich de uitroepen voor te stellen van: "wel kijk ereis:
+Heere bewaar ons! lieve tijd! wel jemenie! wie heit zoo iets meer
+beleefd!" en diergelijke, die het Roggeveldsche gezin deed hooren bij
+het vernemen dezer wederwaardigheden.</p>
+
+<p>"Nou vraag ik je reis," zeide de vrouw van den huize, terwijl zij haar
+best deed om een goed vuur aan den gang te krijgen, "wat of die rijke
+lui zich al in gevaar begeven, en op zee gaan uit plezier, wanneer zij
+warm en wel te huis kunnen zitten."</p>
+
+<p>Intusschen werd de breede raad gespannen, wat er te doen stond. Ik
+stelde voor, dat, indien Roggeveld de noodige ligging bezorgen kon, de
+dames zich hoe eerder hoe beter te bedde zouden begeven, terwijl wij
+Heeren den nacht bij het vuur zouden doorbrengen. Tante had niets in te
+brengen tegen het eerste gedeelte van mijn voorstel; maar vroeg of er
+intusschen niet iemand zoude kunnen gaan naar Heizicht of naar de hoeve
+van de oude Martha, om haar rijtuig te zoeken en te zeggen dat men haar
+afhalen kwam.</p>
+
+<p>"O!" zeide ik, "er valt nog veel bovendien te beredderen: maak maar
+eerst, dat gij in bed komt: dat is nu het voornaamste."</p>
+
+<p>De dames begrepen, dat dit inderdaad de verkieslijkste partij was en
+verwijderden zich met de vrouw en de dochters van den huize: terwijl wij
+ons, zoodra het vuur goed brandde, om den haard sloten en op Engelsche
+wijze, naar een recept van Reynhove, die er zich goed op verstond, van
+brandewijn, water en suiker ons een verwarmenden drank bereidden,
+terwijl wij ons langzamerhand van schoenen en bovenkleederen ontdeden en
+die op de warme plaat voor het vuur lieten drogen.</p>
+
+<p>"Nu hebt gij ons nog niet verhaald, Weinst&uuml;be!" zeide Reynhove, toen wij
+een poos gezeten hadden, "hoe gij daar in die sloot zijt gearriveerd."</p>
+
+<p>"Wat sol ich er lang ofer braten?" zeide Weinst&uuml;be: "ich stond an de
+foorblecht, und da kingen wir den dijk ober: und ich dacht zo, wir
+kingen nach de blitz: und ich fiel und ich hield mihr selbst an ein tauw
+fest: und die tauw schlingerde mit mir, und ich fiel pijten poord: und
+ich dacht das ich versaufen waar: aber nein: ich lag in 't gras. Und ich
+stund op und ich dacht: dat tijfelsche schip komt ofer mich hin, und so
+lief ich voraus, und ich sakte bis de oren in eine modderschloot und da
+lag ich zu sportelen, und zu dreien, und zu schreien; aber da waar
+niemand, die mihr achtte."</p>
+
+<p>"Ik geloof inderdaad," zeide Reynhove, "dat uw positie verre van amusant
+was; maar laat u raden, Weinst&uuml;be, en vertel dat gedeelte uwer
+lotgevallen aan niemand over. Het is waarlijk al te vernederend, om,
+wanneer men zulk een schoone kans heeft geloopen in de open zee te
+verdrinken, slechts in een stinksloot te land te komen."</p>
+
+<p>Terwijl Reynhove op deze wijze voortging met Weinst&uuml;be te plagen, wendde
+ik mij naar Roggeveld, en vernam of er ook gelegenheid ware, iemand,
+zoowel naar het gestrande vaartuig, als naar Oud-Naarden of
+'s-Gravenland te zenden: en op deze punten ingelicht zijnde, vroeg ik
+aan de beide Heeren, wat hunne verdere voornemens waren. Nadat ieder
+zijn meening en verlangen geuit had, werd alles dienovereenkomstig
+geregeld en bepaald, en ik wilde juist de vrouw van Roggeveld roepen om
+van het afgesprokene aan de dames kennis te geven, toen zij de keuken
+binnenkwam en mij berichtte dat Tante mij wenschte te spreken. Ik volgde
+haar naar een opkamertje met twee bedsteden: in de eene zag ik Tante
+zitten, die het nachtgewaad der boerin aan 't lijf had en bezig was een
+kandeeltje te drinken. Op de andere bedstede, waarvan de gordijnen waren
+dichtgeschoven, durfde ik slechts een zijdelingschen blik te slaan.</p>
+
+<p>"Hoe bevindt gij u, Tante?" vroeg ik, mij tot haar begevende.</p>
+
+<p>"Dat schikt wel," antwoordde zij: "en ik ben blijde, dat ik in bed lig.
+Maar hoor eens, Ferdinand! Ik vrees, dat men op Heizicht doodelijk
+ongerust zal wezen."</p>
+
+<p>"Dat vrees ik ook, Tante!"</p>
+
+<p>"En ik ben bang, dat men boodschappen naar Amsterdam en naar Guldenhof
+en de Hemel weet waar verder zal sturen, en overal alles in rep en roer
+brengen."</p>
+
+<p>"Dat is niet onwaarschijnlijk."</p>
+
+<p>"Ik wenschte daarom wel," vervolgde Tante, "dat Baas Roggeveld of iemand
+van zijnentwege kon gaan zeggen, dat wij ons allen wel bevinden."</p>
+
+<p>"Ik ben bereid er heen te rijden," zeide ik.</p>
+
+<p>"Neen! dat wil ik volstrekt niet: gij behoeft u niet op nieuw aan
+nattigheid en koude bloot te stellen."</p>
+
+<p>"Laat dat aan mij over, lieve Tante! Gij zult toch niet langer verkiezen
+hier te blijven dan tot morgenochtend, en wel eenig schoon goed willen
+hebben, om behoorlijk gekleed te huis te komen."</p>
+
+<p>"'t Is gelukkig juist Zaterdagavond," zeide de stem van Suzanna van uit
+de andere bedstede: en zij liet er een half gesmoord gelach op volgen,
+terwijl een ander stemmetje "st! stil!" fluisterde.</p>
+
+<p>"Stil wat, meisjes!" zeide Tante: "wel foei!"</p>
+
+<p>"Wilt gij eens weten, wat wij hebben afgesproken, onder uw welnemen,"
+zeide ik: "Roggeveld zal zijn boerewagen inspannen, en daarmede zullen
+Reynhove, Weinst&uuml;be en ik naar Muiden vertrekken."</p>
+
+<p>"<i>Beau trio de baudets</i>," mompelde Suzanna.</p>
+
+<p>"De Heeren zullen van daar hun weg wel vinden naar Amsterdam: en ik den
+mijnen naar 's-Gravenland, vanwaar ik iemand naar de hoeve zal sturen,
+om te zien of uw rijtuig zich daar nog bevindt."</p>
+
+<p>"Goed overlegd," zeide Tante.</p>
+
+<p>"En wat Klaas betreft, die zal, met al wie hier in de buurt kan
+opgeloopen worden, naar zijn meester terugkeeren, ten einde hem de hulp
+te bewijzen, die hij noodig mocht hebben."</p>
+
+<p>"'t Zou ook jammer zijn, dat zij den armen jongen wegstalen," zeide
+Suzanna.</p>
+
+<p>"Nu! ik vind alles zeer goed geschikt," zeide Tante, "als gij dan maar
+met Kaatje de kamenier overlegt: die weet, wat ons gezonden moet
+worden."</p>
+
+<p>"Dit zoo zijnde, wensch ik u een goeden nacht," hernam ik. Ik bleef
+echter nog een oogenblik staan, en vroeg met een bevende stem:</p>
+
+<p>"Hebben de jonge dames ook nog iets te gelasten?"</p>
+
+<p>Ik bekwam in het eerst geen antwoord; maar er was eenige beweging, en
+een dof gemompel achter de bedgordijnen. Ik stond zelf eenigszins
+verlegen, niet wetende of ik gaan of blijven zoude. Opeens vertoonde
+zich net hoofd van Suzanna tusschen de gordijnen door.</p>
+
+<p>"Henri&euml;tte vraagt, of gij niet een boodschap aan haar oom zoudt kunnen
+zenden, die anders in ongerustheid zou wezen over zijn lieve zoontje."</p>
+
+<p>"Ik was bevreesd om onbescheiden te wezen," fluisterde het lieve
+stemmetje van Henri&euml;tte: "maar UEd. zou mij zeer verplichten, Mijnheer
+Huyck, indien het in uw vermogen ware."</p>
+
+<p>"Ik neem dit stellig op mij," zeide ik, mij buigende.</p>
+
+<p>"En dan verder," vervolgde Suzanna, "verzoekt Henri&euml;tte, dat gij aan
+Kaatje haar kapsel met rozeroode strikken vraagt, en haar kleed met de
+fontanges en haar zijden keurs, en haar Brusselsche schoenen en...."</p>
+
+<p>"Ik verzoek om verschooning, Mijnheer Huyck," zeide Henri&euml;tte: "ik heb
+niets van dat alles gezegd; zooals Kaatje 't schikt, is 't mij wel. Foei
+Santje...."</p>
+
+<p>"Foei Santje!" zeide ik op mijne beurt: en het schelmachtige gelaat
+mijner zuster verdween weder achter de gordijnen;&mdash;waarop ik, de dames
+nogmaals een goede nachtrust wenschende, mij naar beneden begaf.
+Welhaast was nu de boerewagen ingespannen en schokten en hotsten wij
+naar Muiden, waar wij de halve stad in opschudding brachten. Ik zond
+eenig volk aan Lodewijk tot bewaking van het gestrande vaartuig, en een
+man te paard naar de hoeve van de oude Martha: ik nam afscheid van mijn
+reisgenooten, terwijl Reynhove op zich nam mijne familie te Amsterdam
+gerust te stellen, en, een fourgon nemende, reed ik naar 's-Gravenland,
+waar, als men denken kan, niemand te bed was gegaan. Ik deelde aan de
+kamenier de bevelen van Tante mede, schreef een briefje aan den Heer
+Blaek, om hem in korte woorden met de toedracht der zaken bekend te
+maken, en begaf mij vervolgens ter ruste. Ofschoon het gebeurde van den
+avond wel geschikt was geweest, om mijn ziel te ontstemmen, en mij, in
+het begin, de beeltenis van de verbolgen zee en het geteisterde vaartuig
+en daartusschen dat van de beminnelijke Henri&euml;tte gedurig voor de oogen
+speelden, en hare liefdevolle woorden mij tusschen het geruisch der
+golven en het gegier der winden in de ooren suisden, zoo zegevierde toch
+eindelijk de vermoeidheid over deze kinderen van het brein en viel ik in
+een diepen slaap, waaruit ik niet eerder ontwaakte, dat toen de bediende
+mij kwam waarschuwen, dat het rijtuig van Heizicht teruggekomen en weder
+met versche paarden bespannen was. Ik kleedde mij spoedig aan, ging naar
+beneden, en vond de kamenier reeds met een half dozijn doozen, gereed om
+mij te vergezellen. Wij begaven ons terstond op weg naar de boerderij
+van Roggeveld: van waar de dames, na een haastig toilet, met ons
+terugkeerden. Alle drie waren naar tijdsomstandigheden vrij welvarende,
+alleen Tante klaagde over hoofdpijn, en ging dus, zoodra zij op Heizicht
+kwam, weder naar bed; terwijl wij jonge lieden onze krachten poogden
+terug te bekomen door het gebruik van een stevig ontbijt.</p>
+
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+
+<h3><a name="chap24" id="chap24"></a>VIER-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.</h3>
+
+<h4>HETWELK OVER 'T GEHEEL VAN EEN VRIJ SENTIMENTEELEN AARD IS; DOCH VRIJ
+SLAPERIG EINDIGT.</h4>
+
+
+<p class="p-one">"Ik hoop," zeide Henri&euml;tte tegen Suzanna: "dat de gezondheid van die
+goede Mevrouw Van Bempden maar geen slechte gevolgen moge ondervinden
+van dezen ongelukkigen tocht."</p>
+
+<p>"Ik hoop het met u," zeide ik: "maar ik durf denzelfden wensch koesteren
+met betrekking tot allen, die van de partij zijn geweest."</p>
+
+<p>"Wel ja!" zeide mijn zuster: "neem den wensch zoo algemeen mogelijk: 't
+zou jammer zijn u-zelf te vergeten. Gij doet zooals nicht Bender, die,
+als zij gasten heeft, nooit zegt; "ik hoop dat het den vrienden," maar:
+"ik hoop dat het ons wel zal smaken."</p>
+
+<p>"Wat mij betreft," zeide ik, "ik ben niet van zout of van kraak
+porselein en zal aan een nat pak of aan een weinigje vermoeienis niet
+sterven."</p>
+
+<p>"Ei kom!" zeide Suzanna: "gij praat als een held, en ondertusschen,
+laatst, toen gij terugkwaamt van de reis, waart gij ook mooi ziek van de
+bui, die gij op uw dak hadt gehad."</p>
+
+<p>"Inderdaad?" vroeg Henri&euml;tte, op een toon van bezorgdheid, die mij
+verrukte: "dan zou het u toch waarlijk wel kwaad kunnen doen, Mijnheer
+Huyck! van zoo kort daarna opnieuw aan zulk een weer te zijn
+blootgesteld."</p>
+
+<p>"Het zou hem kwaad doen," zeide Suzanna, haar napratende: "wel Jetje!
+gij zoudt mijn broeder in den grond bederven. 't Is goed, dat gij mijn
+zuster niet zijt."</p>
+
+<p>"Dat zeg ik ook," zeide ik, Henri&euml;tte aanstarende met een
+veelbeteekenenden blik, die haar de oogen neer deed slaan.</p>
+
+<p>"Ik moet zeggen, 't is al zeer beleefd," hernam Suzanna: "waar heb je
+die fraaie complimenten leeren maken?"</p>
+
+<p>"O!" zeide ik: "Mejuffrouw Blaek houdt niet van complimenten: en ik durf
+hetgeen ik zeg staande houden, zonder wegens onwellevendheid veroordeeld
+te worden."</p>
+
+<p>"Dat loopt mij te hoog," zeide Suzanna.</p>
+
+<p>"Ja, mij ook," zeide Henri&euml;tte: "en wij zullen Mijnheer de verklaring
+zijner woorden maar niet afvergen. Zie!" zeide zij, na eenige
+oogenblikken zwijgens en met het blijkbaar inzicht om van gesprek te
+veranderen: "'t is mij nog even of ik de beweging van het vaartuig
+voel."</p>
+
+<p>"Een gewone sensatie wanneer men op het water is geweest," zeide ik: "en
+die van zelve wel slijten zal."</p>
+
+<p>"Nu!" zeide Suzanna: "ik begeer die van mijn leven, noch in schijn, noch
+inderdaad weder te ondervinden: ik denk als Poot: 't Is <i>varen</i>, maar
+met groot <i>gevaar</i>: en zoo ik ooit trouw, zal ik de voorwaarde maken,
+dat mijn man er geen boeier op nahoude. Ik zou geen oogenblik gerust
+zijn."</p>
+
+<p>"Dan moogt gij evenzeer de voorwaarde maken," zeide ik, "dat hij geen
+rijtuig houde; want ik geloof, dat men, alles bijeenrekenende, meer
+ongelukken met rij- dan wel met vaartuigen tellen zal."</p>
+
+<p>"Dat leert mijne ondervinding niet," zeide Suzanna: "want ik heb wel
+honderdmalen in een rijtuig gezeten en nog nooit eenig ongeluk gehad: en
+voor de eerste reis dat ik op het water ben, loopt het zoo deerlijk af."</p>
+
+<p>"Lodewijk zou u een tegenovergestelde ondervinding voorwerpen," zeide
+Henri&euml;tte: "hij is wel twintigmaal van 't paard gevallen en heeft, de
+hemel weet hoe dikwijls, met de sjees omgelegen; terwijl deze rampspoed
+de eerste is, die zijn jacht overkomt."</p>
+
+<p>"'t Is dan zeer gracieux van zijnentwege," zeide Suzanna: "dat hij die
+juist voor ons bewaard heeft."</p>
+
+<p>Op dit oogenblik kwam de kamenier van Tante binnen, en verzocht, of
+Mejuffrouw Suzanna even bij Mevrouw wilde komen.</p>
+
+<p>"Oh&eacute;!" zeide Suzanna: "ik voorzie het al: de beschikkingen van den
+maaltijd zullen mij worden opgedragen. Wat eet gij liefst, Jetje?&mdash;En
+gij, Ferdinand?"</p>
+
+<p>"Kom!" zeide ik: "maak maar dat gij boven komt: Tante wacht u immers."</p>
+
+<p>"Aha!&mdash;Mijnheer wil gaarne van mij ontslagen worden! Nu! ik zal u
+verlossen van mijn overtollig gezelschap: ik ga al."&mdash;En, een
+spotachtigen blik op ons slaande, verliet zij het vertrek en liet ons
+samen.</p>
+
+<p>Wij bleven, gelijk veelal in dergelijke gevallen plaats heeft, een
+geruimen tijd zwijgende over elkander zitten: ik, vast besloten
+hebbende, mijn zielsverlangen te uiten, maar verlegen, hoe best het
+onderhoud aan te vangen: zij, ten gevolge van dat fijne voorgevoel,
+hetwelk aan alle vrouwen eigen is, vermoedende wat er in mij omging, en
+ijverig voortwerkende met het hoofd voorovergebogen en de oogen stijf op
+haar borduurwerk gevestigd; terwijl echter haar kleursverandering en het
+zwoegen van haar boezem de onrust van haar gemoed verrieden.</p>
+
+<p>Ik wilde beginnen mijn hartsgeheim te ontdekken, maar wist niet hoe: mij
+dacht, ik kon toch niet zoo plompweg met de deur in huis vallen en in de
+plaats van: "'t is mooi weer," tegen haar zeggen: "ik bemin u." Ik
+vergat, dat tusschen twee gelieven, al spreekt men geen woord, het
+onderhoud zijn loop vervolgt, de geest dezelfde gedachtenreeks bij
+beiden doorloopt en langs dezelfde schakels voortgaat, zoodat indien
+beiden na een uur zwijgens den mond opendeden, men tien tegen &eacute;&eacute;n zou
+kunnen wedden, dat beiden hetzelfde woord zouden uitspreken; evenals
+twee gelijkgestemde harpen, die hetzelfde akkoord uitslaan.</p>
+
+<p>Eindelijk, toen de pauze een geruimen tijd had geduurd, en ik reeds
+bedacht begon te worden dat Suzanna terug zou komen eer ik nog een woord
+gesproken had, hervatte ik het gesprek daar, waar wij het gelaten
+hadden.</p>
+
+<p>"Wij spraken daar van ongelukken met rijtuigen en schepen.&mdash;Daar ligt al
+een zeer troostrijk denkbeeld voor mij in opgesloten."</p>
+
+<p>"Voor u? en hoe dat?" vroeg zij, zonder de oogen op te slaan, terwijl
+mijn onbeduidend gezegde haar een kleur als bloed aanjoeg.</p>
+
+<p>"Omdat," zeide ik, "ik geen rij- noch voertuig houd, en dus minder dan
+anderen in de gelegenheid ben om ongelukken daarmede te krijgen."</p>
+
+<p>Nu had die fraaie, zoogenaamde troostgrond, wel beschouwd, noch zin noch
+slot: want, ofschoon geen speeljacht hebbende, had ik niettemin den
+vorigen avond tot het getal der schipbreukelingen behoord; en ik reed
+dikwijls genoeg, zoo niet in mijn eigen, dan toch in eens anders
+rijtuig; maar het ging mij, zooals het zelfs verstandiger lieden bij
+dergelijke gelegenheden gaat, ik sprak, zonder dat het mij schelen
+konde, wat ik zeide, mits ik maar aanleiding vond om tot het punt te
+komen waar ik wezen wilde: en deed evenals de jager, die, het wild
+navolgende, er weinig om geeft, of hij een gebaand pad inslaat en
+veeltijds door heggen en struiken kruipt of over slooten en dammen
+springt om zijn doel te bereiken. Henri&euml;tte nam dan ook de moeite niet,
+mijn argument tegen te spreken; maar deed er het zwijgen toe: zoodat ik
+mij genoodzaakt zag, op denzelfden toon voort te gaan.</p>
+
+<p>"En ik geloof niet, dat ik ooit een speeljacht of een rijtuig bezitten
+zal."</p>
+
+<p>Dezelfde stilte.</p>
+
+<p>"Ik geloof, dat men zeer gelukkig kan zijn zonder een van beide."</p>
+
+<p>Dezelfde stilte: maar haar lieve vingertjes begonnen te beven, alsof zij
+bespeurde, dat ik weldra duidelijker spreken zoude.</p>
+
+<p>"En gij, Mejuffer!" vervolgde ik, niet minder bevend: "gelooft gij
+insgelijks ... ik meen: zoudt gij gelukkig kunnen zijn ... zonder
+rijtuig ... zonder al die gemakken, waaraan gij thans ... aan het huis
+van uw oom ... gewoon zijt geraakt?"</p>
+
+<p>Dit was een vraag: en hier diende een antwoord op. Dit antwoord was
+echter datgene, hetwelk altijd gegeven wordt, wanneer men schroomt of
+zich ongehouden acht, rechtstreeks of onbewimpeld te antwoorden.</p>
+
+<p>"Dat weet ik niet ... dat is <i>betrekkelijk</i>."</p>
+
+<p>"Vergeef mij," zeide ik: "mijn vraag was misschien onbescheiden. Maar,"
+vervolgde ik, opstaande, en mij nevens haar plaatsende, met de eene hand
+op de tafel en de andere op den rug van haar stoel: "indien ik die vraag
+doe, 't is omdat bijaldien uw hart gehecht ware aan die genoegens, welke
+de rijkdom alleen kan verschaffen, ik schromen zoude, u een verklaring
+te doen, die...." hier zweeg ik een oogenblik en begon nog harder te
+beven. Zij bleef stip op haar werk zien, beurtelings, rood en bleek
+wordende.</p>
+
+<p>"Gij hebt mij gisteren," vervolgde ik, "toen wij ons in levensgevaar
+bevonden, eenige woorden toegesproken, welke ik nimmer vergeten zal en
+die mij ook thans nog als hemelmuziek in de ooren ruischen. Ik zou
+echter geene gevolgtrekkingen durven maken uit hetgeen wellicht
+aanleiding vond in de ontroering van het oogenblik en in den staat van
+opgewondenheid, waarin wij toen verkeerden. Maar zoudt gij thans, bij
+bedaarder zinnen, mij vergunnen, aan die woorden een uitlegging te
+geven, welke mij voordeelig ware?"</p>
+
+<p>Hier lichtte Henri&euml;tte de oogen op en zag mij aan met een engelachtigen
+blik, maar terstond weder voor zich ziende: "ik durf mij vleien," zeide
+zij, "dat ik toen bedaard was en geen bewijs van opgewondenheid gegeven
+heb. Wat ik dus toen zeide...."</p>
+
+<p>"Blijft gij dat ook thans gestand doen?" vroeg ik, in verrukking, haar
+bij de hand vattende en mij over haar schouders neerbuigende.</p>
+
+<p>Zij beantwoordde mijn handdruk en liet terzelfder tijd het hoofd tegen
+mijn arm nedervallen. Maar weldra richtte zij zich weder op, en, het
+hoofd schuddende, zeide zij met een weemoedigen blik: "Kom! ik ben een
+zottin. Verschoon mij, Mijnheer Huyck! Het is beter, dat wij dit
+onderwerp niet verder aanroeren ... en zelfs, dat wij elkanders
+gezelschap vermijden."</p>
+
+<p>"Hoe!" riep ik uit, verbaasd en terneergeslagen: "gij geeft mij de
+zoetste hoop en tegelijker tijd, in &eacute;&eacute;n adem, wilt gij mij die weer
+ontnemen.</p>
+
+<p>"Ik gevoel dat ik verkeerd heb gehandeld," zeide zij: "maar ik beschouw
+u als edelmoedig genoeg om geen misbruik te maken van een oogenblik van
+zwakheid. Uw woorden hadden mij verrast...." (Met allen eerbied
+gesproken, ik geloof dat dit een weinig bezijden de waarheid was) "en ik
+heb niet welgedaan die zoo onbedachtzaam te beantwoorden."</p>
+
+<p>"Niet welgedaan," herhaalde ik: "door aan de inspraak van uw gevoel
+gehoor te geven liever dan aan die van de koele rede? Doch, ik zie niet
+in, waarom deze beide in dit geval in tegenspraak behoeven te zijn. Zoo
+uw hart, door de beantwoording mijner liefde, mij tot den gelukkigsten
+der stervelingen maken wil, begrijp ik niet, welke gewichtige gronden de
+rede daartegen kan inbrengen."</p>
+
+<p>"Ik ken u nog sinds zeer kort," zeide zij: "en niet genoeg, om te weten
+of het gevoel van ... voorkeur, dat ik u toedraag, behoorlijk te
+rechtvaardigen is!"</p>
+
+<p>"Indien dit zoo is, wil ik de hoop niet opgeven," zeide ik: "want ik ben
+overtuigd, dat de narichten, die men over mij zoude willen inwinnen,
+niet zoo geheel tot mijn nadeel kunnen uitloopen."</p>
+
+<p>"Ik geloof u, Mijnheer!" hernam zij, het hoofd schuddende, met een
+droefgeestige uitdrukking op het gelaat, die mij bewees, dat zij de ware
+reden van haar terughouding niet vermeldde: "maar toch!..."</p>
+
+<p>"Welnu!" wat kan er meer zijn? Ik bid u, verzwijg uwe zwarigheden niet:
+ik vlei mij, dat, zoo gij mij slechts wederliefde schenken wilt, ik in
+staat zal zijn alle andere bedenkingen te overwinnen."</p>
+
+<p>"Ik hang van mijn oom af," zeide zij, de oogen nederslaande: "en ik
+twijfel, of hij...."</p>
+
+<p>"Hoe!" zeide ik: "zou hij iets tegen mijn persoon of familie kunnen in
+te brengen hebben? Of is het mijn gebrek aan fortuin, dat mij in den weg
+zoude staan? 't Is waar, rijk ben ik niet; maar ik ben thans deelgenoot
+eener bloeiende firma en hoop weldra in staat te zijn, eene vrouw, wel
+niet op een weelderigen, maar toch op een ordentelijken voet te kunnen
+onderhouden."</p>
+
+<p>"Mijn oom zal dat nimmer willen," herhaalde zij: "en ook dan zelfs,
+wanneer ik mondig en mijn eigen meesteresse ware, zou ik nimmer iets
+doen, hetgeen hem mishagen kon, hem aan wien ik alles verschuldigd ben
+en dien ik eeren moet als een vader, ja meer dan een vader: want hij
+heeft mij welgedaan, zonder daartoe gehouden te zijn."</p>
+
+<p>"Men kan het hem ten minste vragen," zeide ik: "geef mij slechts uwe
+toestemming om mijn vader te verzoeken met den Heer Blaek te spreken:
+dat is al wat ik verlang."</p>
+
+<p>"Hoor! ik wil oprecht met u zijn," zeide zij, "en u niets verzwijgen.
+Mijn oom heeft zich vast in 't hoofd gezet, dat Lodewijk mij trouwen
+moet. Tot nog toe (moet ik zeggen gelukkig voor mij?) stemmen vader en
+zoon niet overeen in hun wenschen: anders weet ik waarlijk niet, wat ik
+zou moeten doen. Zoolang Lodewijk dus nog ongehuwd blijft, zal mijn oom
+zijn hoop niet laten varen, en ieder aanzoek afwijzen, dat hem om mijn
+hand gedaan wordt."</p>
+
+<p>"Dus zou ik dan moeten wachten, tot Mijnheer Lodewijk goedvindt, zich in
+den echten staat te begeven, of op te stappen?&mdash;Mij dunkt toch, dat uw
+oom, bespeurende, dat gij over en weer geen geneigdheid gevoelt om zijn
+plannen te bevorderen, niet dwaas genoeg zal zijn, om die vol te willen
+houden. Hij heeft u en zijn zoon beiden lief: en zal uw beider ongeluk
+toch niet willen. Mij dunkt, ik zou mij sterk maken, hem zulks aan zijn
+verstand te brengen."</p>
+
+<p>"Ik vrees, ik vrees," zeide Henri&euml;tte; "maar ik heb er in zooverre niets
+tegen, dat gij het beproeft," voegde zij er bij met een betooverenden
+lach.</p>
+
+<p>"Heb dank voor deze vergunning," zeide ik, haar hand met vurigheid aan
+mijn lippen brengende: "laat nu gebeuren wat wil, eenmaal toch zullen
+wij vereenigd zijn."</p>
+
+<p>Op dit oogenblik ging de deur open. Wij stoven verschrikt uit elkander
+en zagen, tot onze niet geringe ontsteltenis, de Heeren Blaek, vader en
+zoon, binnentreden. De eerstgemelde scheen onze verwarring niet te
+bespeuren; althans hij toonde daar niets van: maar terstond naar
+Henri&euml;tte toegaande, omhelsde hij haar hartelijk en vroeg haar of zij
+reeds van den schrik bekomen was, en of zij zich niet ongesteld
+gevoelde.</p>
+
+<p>"O!" zeide zij: "ik ben zoo wel, of er niets gebeurd was."</p>
+
+<p>"Ik weet niet, Nichtje!" zeide Lodewijk, die intusschen ons beiden met
+een spotachtigen blik beschouwd had; "maar mij dunkt als men u wel
+aankijkt, gij ziet er toch wel wat ontdaan uit. Laat eens zien,"
+vervolgde hij, haar hand nemende: "gij beeft er waarlijk nog van."</p>
+
+<p>"In allen gevalle," zeide ik, niet zonder eenige verontwaardiging: "zou
+het geen wonder zijn, indien Mejuffrouw de gevolgen van dien
+noodlottigen avond nog ondervond."</p>
+
+<p>"Zoo, vriend Huyck," zeide Lodewijk, als zag hij mij eerst nu: "wel
+gerust?&mdash;Ja! 't was een ongelukkig geval. Maar wie drommel kan het
+helpen? Ik lij er het meest bij! En hoe heeft die stoffel van een
+Weinst&uuml;be het toch gemaakt? Jongens! wat zat de vent in de benauwdheid!"</p>
+
+<p>"Ik ben uw dienaar, Mijnheer!" zeide de oude Heer Blaek zich buigende:
+"wij waren eens komen vernemen naar de gezondheid van de dames: en
+tevens moet ik u mijn dank betuigen voor de spoedige mededeeling.
+Lodewijk dient ook zijne verontschuldigingen te maken:&mdash;hij heeft gewis
+wat onvoorzichtig gehandeld; doch, zooals hij zegt, hij lijdt er het
+meeste bij: want het zal geen kleintje kosten om het jacht weer in 't
+water te krijgen:&mdash;en er zullen wel wat reparati&euml;n aan moeten gedaan
+worden ook."</p>
+
+<p>"En verhaal ons eens," zeide Henri&euml;tte, "hoe is het u verder gegaan?"</p>
+
+<p>"O!" antwoordde Lodewijk: "men heeft mij wel lang genoeg laten wachten;
+maar eindelijk kwam er toch volk opdagen, en toen heb ik Klaas bij 't
+jacht gelaten en ben naar Guldenhof getrokken en terstond, zoodra ik
+gekleed was, was het wederom inspannen om hierheen te rijden."</p>
+
+<p>"Gij gevoelt," zeide de Heer Blaek tegen Henri&euml;tte, "dat Lodewijk zich
+geen oogenblik rust wilde gunnen, voor hij vernomen had, hoe het met
+zijn lieve nicht was gesteld."</p>
+
+<p>Onder dit praten kwam Suzanna weder binnen, met de boodschap aan de
+Heeren, dat Tante eenigszins vermoeid was, doch meende op te staan om
+hen te ontvangen. Het ontbrak nu niet aan stof tot gesprek, waartoe al
+de gebeurtenissen van den vorigen avond weder werden opgehaald. Na
+verloop van eenigen tijd kwam Tante ook beneden, en kort daarna reden
+mijn ouders, die vroeg in den morgen door Reynhove bericht van het
+gebeurde bekomen, en, niet weinig bekommerd, dadelijk rijtuig besteld
+hadden, Heizicht binnen. Ik zal hier van de blijdschap des wederziens
+niet gewagen, die men zich licht kan voorstellen: en even van de
+gesprekken, welke dien dag gevoerd werden en waarvan de reeds verhaalde
+gebeurtenis het hoofdonderwerp uitmaakte. Ik was vermoeid en verveeld
+van zoo dikwijls over hetzelfde te hooren praten, en bovendien belette
+mij de verliefde stemming, waarin ik mij bevond, behoorlijk aandacht te
+schenken aan hetgeen er gesproken werd.</p>
+
+<p>Het was mijn oogmerk geweest, met Suzanna den volgenden morgen
+vroegtijdig weder naar Amsterdam te vertrekken: de komst mijner ouders
+bracht echter eenige verandering in ons plan teweeg: en, daar zij twee
+plaatsen in hun rijtuig open hadden, werd er goedgevonden dat wij beiden
+na den eten met hen zouden terugkeeren; een schikking, waar niet veel
+tegen in te brengen viel; hoezeer Tante zich bitter beklaagde, dat men
+haar juist nu, nadat zij zulk een schrik had gehad, zoo alleen liet
+(want Henri&euml;tte zoude ook den volgenden dag vertrekken); dat dit niet
+vriendelijk of beleefd was, enz. Intusschen wisten wij allen zeer goed,
+dat zij van den schrik reeds genoeg bekomen was, en inderdaad liever
+alleen wenschte te zijn, om op haar gemak al de toebereidselen te kunnen
+maken voor de feestviering, welke zij voornemens was, veertien dagen
+later ter gelegenheid van den jaardag mijner moeder, op Heizicht te
+geven, en waarmede haar levendige verbeelding reeds sedert lang werkzaam
+was geweest.&mdash;De tweede persoon, die reden had om zich over de
+bespoediging van ons vertrek te beklagen, was ikzelf: want ik zag mij
+daardoor teleurgesteld in het aangenaam vooruitzicht om nog dien avond
+in het gezelschap door te brengen van haar die ik liefhad. Men begrijpt
+echter, dat ik mijn verlangen om te blijven niet aan den dag dorst
+brengen, vreezende, zoo ik daarvan sprak, mijn zielsgeheim te verraden,
+hetwelk ik, gelijk verliefden gewoonlijk doen, mij verbeeldde, dat ieder
+reeds in mijn oogen lezen kon. Alleen een droevige blik, op Henri&euml;tte
+geworpen, en een handdruk, die meer dan gewoonlijk beteekende, bij ons
+vertrek, moesten haar doen weten, hoeveel mij dit afscheid kostte:&mdash;en
+ik geloof mij niet bedrogen te hebben, zoo ik, toen wij reeds in het
+rijtuig gezeten waren en het laatst vaarwel over en weder klonk, een
+traan in hare oogen meende te zien glinsteren.</p>
+
+<p>In het naar huis gaan was ik stil en afgetrokken, zoo zelfs dat Suzanna
+mij daarover bespotte; ik had echter twee zeer goede verschooningen
+gereed, namelijk: slaap en vermoeienis, welke mijn goede moeder
+alleszins geldig vond: en ik bekwam alzoo verlof om niet te spreken en
+mij tot slapen te zetten. Suzanna, die, niettegenstaande zij er mij mede
+gebruid had, zelve toch eenigszins de uitwerking der doorgestane
+vermoeienissen voelde, begon weldra te gapen en te knikkebollen, en
+raakte, zoodra het donker was, in een diepe rust; zoodat ik nu volle
+vrijheid bekwam, om, met geslotene oogen en in een hoek van het rijtuig
+gedoken, mij over te geven aan mijn verliefde droomen, welke
+langzamerhand in werkelijke droomen overgingen; zoodat ik, toen wij de
+Weesperpoort binnenreden, in een gerusten slaap lag gedompeld.</p>
+
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+
+<h3><a name="chap25" id="chap25"></a>VIJF-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.</h3>
+
+<h4>HETWELK EEN VERVOLG IS OP HET VIER-EN-TWINTIGSTE.</h4>
+
+
+<p class="p-one">"Dat zijt gij gelukkig ontkomen," zeide de Heer Van Baalen, toen hij mij
+den volgenden morgen op het kantoor begroette: "gij hadt waarlijk tot
+spijs voor de visschen kunnen verstrekken;&mdash;belieft het u dezen brief in
+te zien, die gisteren met de Hamburger post is aangekomen."</p>
+
+<p>"In waarheid," antwoordde ik, den brief aannemende: "het is eene
+bijzondere bewaring Gods!" en ik doorliep vluchtig het blad, dat ik in
+handen had.</p>
+
+<p>"Men wil wel zeggen," vervolgde hij, "dat die Jongeheer Blaek de rechte
+man niet is, om een jacht te besturen!&mdash;Is UEd. niet van oordeel, dat
+wij die commissie zeer goed kunnen volbrengen?"</p>
+
+<p>"Mij dunkt, dat de risico niet groot is," antwoordde ik op de laatste
+vraag. "Ja Mijnheer! Het is eigenlijk een gewaagde onderneming, met hem
+te gaan zeilen," was mijn bescheid op de eerste.</p>
+
+<p>"Neen voorwaar!" hernam hij: "ik heb ook in mijn jongen tijd een boeier
+gehad; maar ik ben er vroeg mede uitgescheiden: ik trof nooit goed weer:
+de spullen waren altijd onklaar: ik kon nooit een geschikten helper
+krijgen: ik was altijd ongelukkig in al dat soort van ondernemingen.
+Maar, om die commissie te volvoeren, wenschte ik gaarne een meer
+ijverigen makelaar te nemen dan die De Wijs is:&mdash;ik heb nogal die nota
+niet ontvangen, waar ik laatst over sprak.&mdash;Bovendien ben ik stellig
+onderricht, dat hij somtijds zaken voor zichzelf doet: en de zoodanigen
+wil ik niet gebruiken. Zij, die zaken voor zich doen, moeten die van hun
+patroon noodwendig verwaarloozen."</p>
+
+<p>"Wat dunkt UEd.," zeide ik, mij mijn vriend van de dichteren-vereeniging
+herinnerende: "zoo wij Velters gebruikten?"</p>
+
+<p>"Hm! hm! Hij is niet onknap, en heeft een goeden wil, maar hij is wat
+jong."</p>
+
+<p>"Des te ijveriger zal hij zijn en des te minder eigenwijs."</p>
+
+<p>"Dat moet ik u toegeven;&mdash;maar er is nog iets anders:&mdash;hij rijdt te
+paard:&mdash;en ziedaar iets ongehoords voor een makelaar."</p>
+
+<p>"Niet anders als zeer vroeg in den morgen," zeide ik: "en op voorschrift
+van zijn dokter;&mdash;maar ik geloof niet, dat iemand hem ooit in gezelschap
+met anderen heeft zien rijden."</p>
+
+<p>"En dan," vervolgde Van Baalen: "wat het ergst van alles is, hij maakt
+rijmpjes.&mdash;Hoe wil er nu ooit een degelijk en bruikbaar mensch van
+groeien?"</p>
+
+<p>"Wel!" zeide ik: "dat bewijst alleen, dat hij te veel ledigen tijd
+heeft. Hij is waarlijk niet onknap: en, zoo ik er eenigszins over durf
+oordeelen, dan heeft hij veel kennis van zaken en een helder, gezond
+verstand. Verschaffen wij hem werk, dan zal hij dat rijmen vanzelf wel
+laten varen."</p>
+
+<p>"Nu, <i>fiat</i>! UEd. heeft zijn zaak zoowel bepleit, dat ik er niets verder
+tegen kan inbrengen. Zijn vader was bovendien een braaf man, aan wien ik
+veel verplichting heb gehad.&mdash;Wij kunnen het beproeven.&mdash;Zien wij
+verder: Willem Bartelsz. en Co. te Enkhuizen schrijven, dat zij op ons
+trekken zullen. Eilieve! Mijnheer Wijdveld! Hoe staat onze rekening met
+dat huis?&mdash;Mij dunkt, wij moeten reeds in avans voor hen zijn."</p>
+
+<p>"Zoo is het, Mijnheer!" zeide de Boekhouder, het folio opslaande.</p>
+
+<p>"Daar zal over geschreven dienen te worden," zeide Van Baalen: "dat kan
+zoo niet gaan."</p>
+
+<p>"Heeft UEd. geen vertrouwen op de lieden?" vroeg ik.</p>
+
+<p>"Hoor, mijn waarde Heer Huyck! Vertrouwen is een goede zaak en buiten
+die kan men geen handel drijven: maar <i>ne quid nimis</i>! zooals wij op de
+school plachten te zeggen. In de negotie moet men zelfs zijn eigen vader
+niet te veel vertrouwen schenken: dat is een vaste regel: hou u daaraan.
+Niet of de firma Willem Bartelsz en Co. staat ter goeder naam en faam:
+en ik zou gaarne een dik pak wissels op haar bezitten, door een solide
+huis getrokken;&mdash;maar alles kan mee- en tegenloopen: en ik heb er
+zoovelen in mijn leven zien vallen, die zoo vast schenen te staan als
+het stadhuis.&mdash;Monsieur Snijders! zijt gij bij den Notaris Bouvelt
+geweest?&mdash;En hoe luidde de boodschap?"</p>
+
+<p>"Ja, Mijnheer!" antwoordde de kantoorbediende: "En het briefje was meer
+geruststellend: de pati&euml;nt heeft een redelijken nacht gehad en bevindt
+zich iets beter."</p>
+
+<p>"Nu! dat verheugt mij," zeide Van Baalen: "zou hij er waarlijk bovenop
+komen? Er zou ook veel aan den man verloren zijn geweest.&mdash;Hij bezit het
+vertrouwen van de halve stad, ja van menigeen buiten de stad:&mdash;ik geloof
+zelfs, dat men weinig handelskantoren zoude vinden, die zulke
+uitgebreide relati&euml;n hebben als hij."</p>
+
+<p>"De Hemel geve dat hij spoedig herstelle!" dacht ik bij mijzelf: "dan is
+het te verwachten, dat mijn geheimzinnige vriend Bos ook spoedig klaar
+komt en opdrost."</p>
+
+<p>Die naam van Bouvelt had intusschen opnieuw een snaar aangeroerd, welke
+een reeks van herinneringen deed ontstaan, en ik had werk om behoorlijke
+aandacht te schenken aan hetgeen mijn Compagnon mij verder mededeelde.
+En toen ik eindelijk, aan mijn lessenaar gezeten, mij tot den arbeid
+zoude begeven, zag ik mij opnieuw buiten staat om een behoorlijke
+oplettendheid te wijden aan datgene, waar ik mij mede bezig moest
+houden, en schenen de letters, die ik voor mij had, zich telkens te
+vereenigen om geen anderen naam aan mijn oogen voor te stellen, dan dien
+van Henri&euml;tte Blaek.</p>
+
+<p>Ik schaamde mij echter, niet over mijn liefde, maar over den invloed,
+dien een hartstocht over mij uitoefende: en ik vormde het besluit om
+niet langer uit te stellen mijn ouders met het gebeurde bekend te maken.
+"Het is," dacht ik, "alleen de onzekerheid, welke mij het werk moeielijk
+maakt. Is eens mijn lot op deze of gene wijze beslist, dan zal ik kalmer
+zijn en weer in staat mijn plichten naar behooren te vervullen."</p>
+
+<p>Hoe zegende ik het geluk, een moeder te bezitten. Want men gevoelt het,
+het was voor haar, dat ik in de eerste plaats mijn hart wenschte te
+ontboezemen. Zij, dit wist ik, zou mij met verschoonende deelneming
+aanhooren; zij zou wat in mijn hart omging op rechten prijs stellen: zij
+zou mij ten voorspraak strekken bij een vader, dien ik liefhad en eerde,
+maar die wellicht mijn liefde af zou keuren, of als een voorbijgaande
+neiging aanzien, bestemd om even spoedig te verdwijnen als zij was
+opgekomen.</p>
+
+<p>Ik nam dan ook nog dienzelfden middag de gelegenheid waar, dat mijn
+vader in zijn kamer aan 't werk zat, en dat Suzanna met de jongere
+kinderen een grachtje rondging, om de lieve vrouw over mijn
+huwelijksplannen te onderhouden, en haar te bidden, mijn vader te
+bewegen, om een bezoek bij den Heer Blaek af te leggen en hem voor mij
+de hand zijner nicht te vragen. Mijn moeder luisterde naar mij met de
+belangstelling, waarop ik wist te kunnen rekenen: maar toch kon ik aan
+de eenigszins ontevredene uitdrukking van haar gelaat bemerken, dat het
+medegedeelde haar niet volkomen welkom was. Ik was echter op zwarigheden
+voorbereid en wist met de welsprekendheid eens verliefden al de
+bedenkingen op te lossen, welke zij, zoowel uit de kortstondigheid
+mijner kennismaking met Henri&euml;tte, als uit ons gebrek aan fortuin wist
+te putten. Het viel mij echter zwaarder dan ik gedacht had, haar te
+overreden om mij haar hulp te beloven ter bereiking van een oogmerk,
+dat, naar ik duidelijk gewaar werd, hare meer verhevene verwachtingen
+teleurstelde. Want, welke moeder, zij moge overigens de nederigste en
+verstandigste vrouw zijn, koestert geen inzichten en wenschen omtrent
+haar kinderen, hooger en grootscher dan de wezenlijkheid kan
+teweegbrengen? Eindelijk echter, toen zij vernam, dat ik mijn liefde
+reeds verklaard had, en dat de zaak tusschen Henri&euml;tte en mij zoo goed
+als beklonken was, deed zij, zooals alle moeders zouden gedaan hebben:
+zij omhelsde mij, en beloofde, mijn belangen te zullen voorstaan en bij
+mijn vader bepleiten.</p>
+
+<p>Den volgenden namiddag riep mijn vader, die aan tafel buitengewoon stil
+en afgetrokken was geweest, mij met hem naar zijn kamer. Ik volgde
+bevende als een misdadiger, die in het verhoor zal gaan; want zijn
+gelaat stond strak en ernstig en voorspelde weinig goeds. Hij wees mij
+zwijgend een stoel aan en zette zich over mij. Na een snuifje te hebben
+genomen, begon hij aldus:</p>
+
+<p>"Uw moeder heeft mij gezegd dat gij huwelijksplannen in 't hoofd hebt."</p>
+
+<p>"Inderdaad, Vaderlief! En ik zou mij hoogstgelukkig achten, indien zij
+uwe goedkeuring konden wegdragen."</p>
+
+<p>"Gij hebt altijd een bedaard oordeel gehad, Ferdinand! en waart nooit
+gewoon u te overijlen. Des te meer bevreemdt het mij, dat gij, nu het
+den gewichtigsten stap uws levens geldt, u blootstelt, wegens
+onberadenheid veroordeeld te worden."</p>
+
+<p>"Ik hoop," zeide ik, "dat mijn keus mij voor een dergelijk vonnis
+vrijwaart.</p>
+
+<p>"Rechtuit gesproken, dat doet zij niet. Ik heb altijd veel goeds van de
+bedoelde Juffer gehoord:" ('t is zonderling, dat vaders in een dergelijk
+geval nooit den naam uitspreken, als waren zij bang dat daarin een
+mystieke kracht lag opgesloten), "zij ziet er lief uit, en ik kan klaar
+begrijpen, dat een jongmensch haar naar zijn zin vindt;&mdash;maar toch! een
+meisje, dat gij nog den tijd niet hebt gehad te leeren kennen, zoo
+opeens tot de gezellin uws levens te kiezen, dat is wat vlug, wat wild
+geprocedeerd, en, zooals ik zeide, dat had ik niet van u verwacht."</p>
+
+<p>"Ik moet bekennen," zeide ik, "dat uw beschuldiging veel grond heeft;
+maar ik neem de vrijheid, u te doen opmerken, dat ik, door een samenloop
+van toevallige omstandigheden, gelegenheid heb gehad, haar karakter te
+leeren kennen en waardeeren. Toen ik haar voor het eerst ontmoette op
+den koepel van Guldenhof, trof mij haar beschaafde toon, haar
+ingetogenheid en minzaamheid: later op Heizicht vond ik een nieuw
+behagen in haar ongedwongen en toch recht fatsoenlijken omgang:&mdash;en op
+het jacht, in de ure des gevaars, kreeg ik eerbied voor haar
+beradenheid, haar kalmte van geest en godsdienstzin. UEd. zult mij
+toestemmen, dat die weinige dagen mij beter hebben in staat gesteld, een
+oordeel over haar te vellen, dan dat ik haar jaren lang op gastmalen en
+danspartijen ontmoet had."</p>
+
+<p>"Daar is wat van aan:&mdash;en met welk oog ziet zij u aan?"</p>
+
+<p>Ik verhaalde aan mijn vader de omstandigheden van mijn onderhoud met
+Henri&euml;tte.</p>
+
+<p>"Ik had niet verwacht," hernam hij, "dat gij een dergelijken stap zoudt
+doen, alvorens uwe ouders daarover te raadplegen."</p>
+
+<p>"Ik betuig u, mijn vader!" zeide ik, "dat het volstrekt mijn voornemen
+niet was, toen ik naar Heizicht vertrok, mijn liefde te verklaren; doch
+na hetgeen op het jacht was voorgevallen, kon ik niet nalaten te
+spreken."</p>
+
+<p>"Intusschen zie ik niet, dat gij nog ver gevorderd zijt."</p>
+
+<p>"Niet!&mdash;daar ik de zekerheid heb, dat mijn aanzoek aan Henri&euml;tte niet
+onverschillig is?"</p>
+
+<p>"Goed! maar zij heeft u te kennen gegeven, dat haar oom zijn toestemming
+waarschijnlijk zal terughouden:&mdash;en ik moet u betuigen dat ik niet
+anders zeggen kan, of de man zal gelijk hebben ook. Zoolang zij nog
+minderjarig is, zou hij zeer verkeerd handelen, alle meer schitterende
+uitzichten, die zich voor haar zouden kunnen opdoen, te vernietigen,
+door haar weg te geven aan iemand, wiens fortuin slechts in
+verwachtingen bestaat;&mdash;want gij weet het, wat ik u kan medegeven is
+weinig of niets."</p>
+
+<p>"Ik verlang ook niet," zeide ik, "dat de Heer Blaek terstond in een
+huwelijk toestemme. Zoo hij slechts verlof geeft, dat ik zijn nicht
+oppasse, en zoo 't heet, nadere kennis met haar make: ziedaar alles, wat
+ik voor het oogenblik vergen kan."</p>
+
+<p>Mijn vader haalde de schouders op. "Na hetgeen gij met de Juffer
+gesproken hebt," zeide hij, "hebt gij mij in een zekeren zin wel in de
+noodzakelijkheid gebracht om acces voor u te verzoeken. Ik zal den Heer
+Blaek belet doen vragen."</p>
+
+<p>"Vader!" riep ik, uitgelaten van blijdschap: "uw goedheid is grooter dan
+ik verdien. Hoe zal ik dat vergelden?"</p>
+
+<p>"Stil," zeide hij: "verheug u niet te spoedig en bouw geen
+luchtkasteelen; want het antwoord van den Heer Blaek kon die wel opeens
+vernietigen.&mdash;Intusschen, ik moet het u zeggen, de mededeeling van uw
+liefde heeft mij in zeker opzicht genoegen gedaan. Ik was inderdaad
+bezorgd, dat gij andere dingen in uw schild voerdet, en dat uw
+afgetrokkenheid in de voorgaande week een andere, min verschoonbare
+oorzaak had.&mdash;Doch ik hoor Heynsz de trap opkomen:&mdash;<i>ianitor ante
+fores</i>: ga nu heen:&mdash;ik beloof u, hedenavond nog zal ik aan den Heer
+Blaek schrijven."</p>
+
+<p>Ik kuste vurig de hand mijns goeden vaders, en na aan mijn moeder en
+Suzanna den stand van zaken te hebben medegedeeld, snelde ik met een
+opgeruimd gemoed naar het kantoor. Bij mijn terugkomst in den
+familiekring, verhaalde mijn vader mij, dat hij aan den Heer Blaek had
+geschreven, en dat deze geantwoord had, hem den volgenden avond te
+zullen afwachten.</p>
+
+<p>"Nu hoop ik, Papa!" zeide Suzanna, "dat UEd. toch niet vergeten zult, al
+de goede hoedanigheden van Ferdinand op te tellen, ten einde den Heer
+Blaek te overtuigen, dat hij aan niemand anders zijn nicht beter kan
+besteden, dan aan hem."</p>
+
+<p>"Gij zoudt weldoen, mij die op een lijstje te geven," zeide mijn vader:
+"misschien mocht ik er sommige vergeten."</p>
+
+<p>"UEd. zoudt kunnen beginnen, hem het lofdicht van Helding te laten
+lezen," zeide Suzanna."</p>
+
+<p>"<i>Carminibus confide bonis</i>," zeide mijn vader: "maar Ovidius *beweert
+nergens, dat men ook op prulverzen vertrouwen moet."</p>
+
+<p>"Nu!" hernam Suzanna: "dan most UEd. het over een anderen boeg wenden en
+vooreerst hem prijzen wegens het buitengewoon doorzicht, dat hij aan den
+dag legt door zoo, in vier of vijf dagen, welke hij met haar heeft
+doorgebracht, zich in staat te bevinden om al de voortreffelijke
+hoedanigheden te ontdekken, waarmede Jetje Blaek begiftigd is."</p>
+
+<p>"Ik zou die snaar maar niet aanroeren," zeide mijn moeder, het hoofd
+schuddende: "ik vrees, dat de Heer Blaek al wel uit zichzelven de
+opmerking zal maken, dat die liefde al vrij spoedig is opgekomen."</p>
+
+<p>"In de tweede plaats," vervolgde Suzanna: "moet UEd. hoog opgeven van
+Ferdinands zelfvertrouwen, hetwelk hem vrijmoedigheid geeft om, hoewel
+hijzelf niets bezit, een Juffer te vragen, die ook niets heeft, in de
+vaste overtuiging, dat hij spoedig fortuin zal maken."</p>
+
+<p>"Och, gij maakt weer paskwillen," zeide mijn moeder, "maar al heeft
+Ferdinand nu niet veel, hij is toch niet geheel zonder vooruitzichten:
+en, zooals ik mijn schoonzusters ken, vlei ik mij, dat zij wel iets
+zullen bijbrengen, om hem in staat te stellen, zijn huishouding te
+beginnen."</p>
+
+<p>"Wel ja!" zeide Suzanna: "wat zou men niet voor zulk een lief neefje
+doen?&mdash;Nu! ik zal eens zien, of ze in de bos voor hem blazen; want zij
+zullen voor mij vast niet minder doen, en dan weet ik, ingeval ik eens
+gevraagd worde, waar ik op rekenen kan;&mdash;maar laten wij niet
+afdwalen:&mdash;UEd. moet verder zijn standvastigheid roemen in het bewaren
+van 't geheim, 't geen zich daaruit bewijzen laat, dat hij aan niemand,
+zelfs aan mij niet, die hem toch nog met goeden raad had kunnen dienen,
+iets van zijne liefde heeft laten blijken."</p>
+
+<p>"Dat was juist zoo lofwaardig niet," zeide mijn moeder.</p>
+
+<p>"Ga maar voort," zeide ik tot Suzanna: "ik ben nu best gestemd om
+geplaagd te worden."</p>
+
+<p>"Wel, gij zoudt mij haast doen zwijgen," hernam zij: "want in dat geval
+heb ik er weinig eer van.&mdash;Voorts moet Papa breed uitweiden over de
+welsprekendheid, die gij bezit, en waarmede gij zoo in een wip het hart
+van een onschuldig maagdelijn veroverd hebt, zoodat gij zeggen kunt als
+C&eacute;sar: ik kwam, zag en overwon."</p>
+
+<p>"Ik weet niet," zeide mijn vader: "of het juist veel voor het oordeel
+van de Juffer bewijst, dat zij haar jawoord zoo spoedig aan dien Sinjeur
+gegeven heeft."</p>
+
+<p>"Foei Willem!" zeide mijn moeder: "hoe kunt gij zoo iets zeggen."</p>
+
+<p>"Och! 't is maar &eacute;&eacute;n paar bedorven," zeide Suzanna: "maar gij moet
+denken, Papa, dat Jetje ook niet te streng veroordeeld moet worden. Zij
+kan haar vrijers wel tellen: en dewijl haar neef, die bullebak, haar
+toch niet hebben wil, doet zij zoo mal niet, de gelegenheid bij de haren
+te pakken. Ik weet, helaas! zelve bij ondervinding, dat de liefste,
+beminnelijkste, aardigste, geestigste meisjes, zonder geld, vruchteloos
+op den uitkijk zitten, en als Mevrouw Blauwbaard roepen: Anna! zuster
+Anna! ziet gij niets komen?"</p>
+
+<p>"Ei zoo, Santje!" zeide ik: "ik wist niet dat gij er zoo over dacht.
+Hebt gij zulk een haast om getrouwd te zijn?"</p>
+
+<p>"Oho! hadt gij hoop, mij als een oude vrijster te zien sterven, en
+rekent gij al op mijn erfenis voor uwe kinderen?</p>
+
+<div class="poem"><div class="stanza">
+<span class="i1">Op potgeld, rente, kustinghbrieven;<br /></span>
+<span class="i1">En schimmelpenningh, lang vergaert,<br /></span>
+<span class="i1">En spaerpot uyt myn mont gespaert?&mdash;<br /></span>
+</div></div>
+
+<p>zooals Vondel zegt:&mdash;Och jongenlief! Stel dat maar uit uw zinnen: het
+zou de bloeien toch uit de hand vallen: en ze zouden hun vingers aan
+Tantes geld wel niet blauw tellen. Maar Vaderlief! zeg mij toch eens,
+wij hebben er laatst ook over gesproken, Ferdinand en ik: hoe komt de
+oude Heer Blaek toch zoo schrikkelijk en geweldig rijk en zijn nichtje
+zoo arm?&mdash;heeft Jetjes vader er den boel wezenlijk doorgelapt, gelijk
+men verhaalt?"</p>
+
+<p>"Gij vraagt mij meer dan ik u zeggen kan," antwoordde mijn vader: "Ik
+ben ambtshalve genoeg gedwongen om in de geheimen van anderen te
+dringen, zoodat ik mij daar uit nieuwsgierigheid zelden over bekommer.
+Wel weet ik, dat zoowel Jacobus als Hendrik Blaek weinig vermogen
+bezaten: zoo zelfs, dat zij beiden, eens weduwnaars zijnde, het
+vaderland hebben verlaten om hun fortuin elders te beproeven. Den eenen
+is dit gelukt: de andere is gestorven eer hij tijd had gehad, iets te
+vergaderen."</p>
+
+<p>"Hij moet wel schrikkelijk veel geld hebben, die oom Blaek," zeide
+Suzanna: "althans zijn zoontje maakt nogal vertering, zonder dat het hem
+schijnt te hinderen."</p>
+
+<p>"Lodewijk Blaek heeft geld van zijn eigen," zeide mijn moeder "maar wat
+bekommert ge u daarover kinderen! het geld maakt iemand immers niet
+gelukkiger: uw vader en ik zijn nooit lieden van vermogen geweest en wij
+hebben toch genoeglijke dagen te zamen gesleten. Ik heb, dat beken ik,
+wel eens gewenscht, dat uw vader niet verplicht ware, een zoo drukke
+bediening waar te nemen als hij doet, en dat hij wat meer tijd overhad;
+maar zonder werkzaamheden zou hij zich ook ongelukkig voelen."</p>
+
+<p>De komst van mijn jongere broeders en zusters, die zooeven door den
+cijfermeester verlaten waren en nu het vertrek binnenstoven, deed het
+gesprek hier afbreken, en er werd dien avond over dat onderwerp niet
+meer gerept.</p>
+
+<p>Men kan licht beseffen, dat ik den daaropvolgenden dag weinig rust of
+duur had en den Hemel dankte, toen de werkzaamheden aan het kantoor des
+avonds waren afgeloopen, en ik, hoewel met een beklemd gemoed, mij naar
+huis kon spoeden, alwaar ik mijn moeder en zuster, benevens tante Letje,
+die mede in 't geheim was, gezeten vond, insgelijks in pijnlijke
+verwachting de terugkomst mijns vaders verbeidende.</p>
+
+<p>Er verliep echter nog een goed half uur, alvorens wij de bekende schel
+hoorden overgaan. Ons aller hart klopte hevig bij zijn binnentreden;
+maar toen wij hem aanzagen, stond zijn gelaat zoo strak, dat de vraag:
+"wel! hoe is het afgeloopen?" ons op de lippen bestierf en wij elkander
+zuchtend aankeken.</p>
+
+<p>Mijn vader plaatste zijn hoed op de tafel en nam zwijgend plaats.</p>
+
+<p>"Ik zie het al," zeide ik: "het aanzoek is niet gunstig opgenomen."</p>
+
+<p>"Ziehier in substantie waarop het antwoord is nedergekomen. De Heer
+Blaek heeft mij zeer beleefd ontvangen, en betuigd, dat een verbintenis
+met onze familie hem zeer zou vereeren. Maar, volgens zijne meening
+rustte er, ten opzichte zijner nicht, een nog zwaardere verantwoording
+op hem dan er bestaan zoude, ingeval de Juffer zijn dochter geweest
+ware.&mdash;Zoolang zij nog minderjarig was, kon hij, als haar voogd, zijn
+toestemming niet geven tot een huwelijk met iemand zonder middelen: zij
+was nog te jong en te onbedreven om zelve te kiezen: hij kende u
+volstrekt niet;&mdash;en hij moest u dus verzoeken alle verdere pogingen om
+zijn nicht te zien of te spreken te laten varen, tot zij meerderjarig
+was en zelve gerechtigd een keus te doen."</p>
+
+<p>"Hoe! mag ik zelfs de kennis niet onderhouden?&mdash;Dat is toch wat hard en
+onbillijk."</p>
+
+<p>"Veroordeel den Heer Blaek niet," zeide mijn vader: "ik kan hem zoo
+groot ongelijk niet geven: hij is aan God verantwoording schuldig van
+het lot zijner nicht, en hij behoort voor haar te waken. Gij hebt haar
+reeds alleen gesproken, uw liefde verklaard en antwoord van haar
+ontvangen; hij mag, nu hij het aanzoek afslaat, de hernieuwing van
+dergelijke pogingen niet toestaan."</p>
+
+<p>"Hij bewaart haar zeker voor zijn lieven Lodewijk," zeide Suzanna
+wrevelig: "maar zoo zij dien neemt, wil ik haar nooit meer zien."</p>
+
+<p>"Kom! omhels mij, Ferdinand! en troost u," zeide mijn goede moeder: "de
+tijd baart rozen: zoo gij haar wezenlijk blijft liefhebben en gij haar
+mede niet onverschillig zijt, kan alles nog terecht komen."</p>
+
+<p>"Rechtuit gezegd," zeide mijn vader: "is het misschien beter zoo:&mdash;gij
+zult nu gelegenheid hebben om uw hart te beproeven en te ontdekken of
+het alleen een voorbijgaande neiging dan wel een duurzame, oprechte
+liefde is, die u bezielt. Het is voor u, ik beken het, een
+teleurstelling; maar het is nuttig en heilzaam voor ons, zwakke
+stervelingen, beproevingen te ondervinden en die standvastig te leeren
+dragen."</p>
+
+<p>Ik zweeg en zag voor mij; want hoe waar en verstandig ook de woorden
+mijns vaders waren, het was van mij toch op het oogenblik niet te
+vergen, dat ik er mede instemde. Ik zette mij mistroostig neder: ook de
+overigen waren weinig tot vroolijkheid gestemd: en de avond zou vrij
+treurig zijn afgeloopen, had niet een onvoorzien bezoek ons eenige
+afleiding geschonken.</p>
+
+<p>Het was namelijk Reynhove, die zich liet aandienen: wij konden niet
+nalaten, hem te ontvangen, daar men hem reeds gezegd had, dat wij te
+huis waren; ofschoon wij, althans in de eerste oogenblikken van
+gedachten waren, dat hij zijn tijd al zeer verkeerd uitkoos. Hij werd
+dan binnengelaten, en zijn ongedwongen, vroolijke zwier leverde een zoo
+sterk contrast op met de donkere, betrokkene gezichten der aanwezigen,
+dat hij in het eerst geen aangenaam denkbeeld van onzen huiselijken
+kring kan hebben opgevat.</p>
+
+<p>"Ik kan niet mankeeren," zeide hij, na eenige strijkages, mij te komen
+informeeren naar de gezondheid van Mejuffrouw Huyck. Ik hoop, dat UEd.
+geene <i>suites</i> van die fatale historie hebt ondervonden.</p>
+
+<p>"Volstrekt geene," antwoordde Suzanna: "en het eenige, wat er mij van
+bijblijft, is een vast voornemen om niet weder met zulke wilde zeilers
+scheep te gaan."</p>
+
+<p>"En tevens kwam ik mij de eer procureeren," vervolgde Reynhove, "van
+kennis te formeeren met den Heer en Mevrouw Huyck: een satisfactie,
+welke ik mij tot nog toe had moeten refuseeren, en welke het gunstigste
+resultaat is van dat facheus geval."</p>
+
+<p>"Wij zijn zeer verplicht voor uwe goedheid," zeide mijn vader,
+glimlachende: "het doet ons echter leed, dat er een zoo gewichtig
+voorval noodig was, om ons de eer van uw bezoek te verschaften."</p>
+
+<p>"De Heer Reynhove," merkte Suzanna aan, "kan met recht zeggen, dat hij
+hier is komen aanwaaien; vermits hij zonder den storm niet hier zou
+geweest zijn."</p>
+
+<p>"Mejuffrouw drijft er den spot mede," zeide Reynhove, een weinig
+verlegen: "en ik beken, dat ik mij verkeerd exprimeerde. Ik heb tegen
+mijn eigen belang gehandeld, dat ik hier niet vroeger een visite ben
+komen brengen; maar, ik declareer oprecht, dat zoodra ik aan Mejuffrouw
+Huyck gepresenteerd was, ik het project geformeerd had, dat ik thans
+effectueer." Dit zeggende, keek hij Suzanna zoo veelbeteekenend aan, dat
+zij een kleur kreeg en dat mijn moeder enigszins bezorgd opzag.</p>
+
+<p>"Men kan wel zien, dat Mijnheer uit Den Haag komt," zeide Suzanna, en
+zag te gelijk haar moeder aan, als wilde zij zeggen: "heb geen
+zorg."&mdash;"Wat mij betreft," vervolgde zij tot Reynhove: "ik blijf nooit
+achterlijk, wanneer ik complimenten ontvang, en ik zal op mijne beurt
+avoueeren, dat ik, hoewel eerst na den storm, het plan geformeerd had,
+Mijnheer te bedanken voor de attenties, ons bij gelegenheid van het
+ongeval getemoigneerd."</p>
+
+<p>"Foei Santje!" zeide mijn moeder: "gij moet dit niet als een compliment
+doen voorkomen. Het is niet meer dan plichtmatig dat gij Mijnheer
+bedankt, en wij, als ouders, doen hetzelfde."</p>
+
+<p>"Het weinige, dat ik verrichtte, meriteert geen <i>eloges</i>," zeide
+Reynhove: "ik ben te gelukkig van in de occasie te zijn geweest, om de
+dames eenige geringe diensten te kunnen bewijzen, en heb niets gedaan
+als hetgeen ieder, die eenig gevoel van compassie en betamelijkheid
+bezit, in mijne plaats zoude verricht hebben."</p>
+
+<p>"Dat is een mooi compliment voor Weinst&uuml;be," zeide Suzanna.</p>
+
+<p>"Ik kan het niet helpen," zeide Reynhove, "zoo hij geen beter
+meriteert."</p>
+
+<p>"Nu!" zeide mijn moeder, altijd geneigd om alles van de beste zijde te
+zien: "hij is verschoonbaar: ik kan nog al vergeven, dat men bij een
+storm anderen vergeet en alleen om zich zelven denkt. Aan wal zou hij
+waarschijnlijk beleefder geweest zijn."</p>
+
+<p>"Ik twijfel er aan," zeide Suzanna, het hoofd schuddende.</p>
+
+<p>"En dan," voegde Tante Letje er bij: "ik ken den mensche niet; maar, een
+zondaar zijnde, gelijk wij allen, zal hij misschien, toen hij de stemme
+Gods hoorde spreken op de wateren, gedacht hebben, dat de ure des
+oordeels over hem gekomen was, en zijn ziele hebben gewend tot boete en
+bekeering."</p>
+
+<p>"Dat is wel mogelijk," zeide Reynhove: "want hij heeft dien avond meer
+gebeden gereciteerd, dan hij anders, geloof ik, in een jaar doet."</p>
+
+<p>"Welnu," hernam Tante: "UEd. ziet, dat ik gelijk heb:"&mdash;en alzoo acht ik
+het vergeeflijk niet alleen, maar zelfs betamelijk en lofwaardig in dien
+Weinst&uuml;be, dat hij, vervuld zijnde van die dingen, welke dienstig zijn
+tot de zaligheid, zich alleen bezighield met het noodige, en die
+kleinigheden verwaarloosde, welke de wereld voorschrijft, maar die in
+een zoo plechtig oogenblik niet meer zijn dan asch en drek."</p>
+
+<p>Reynhove keek eenigszins zuinig bij het aanhooren van deze taal; maar
+hij was te wellevend om er iets op te antwoorden; Suzanna beet zich op
+de lippen, als wilde zij het stekelige antwoord bedwingen, dat haar op
+de tong zweefde. Wat mij betreft, ofschoon hulde doende aan de
+gevoelens, welke de woorden mijner Tante hadden ingegeven, ik kon niet
+verdragen, dat Weinst&uuml;bes gedrag op het jacht als lofwaardig voorgesteld
+of ten koste van dat van Reynhove geprezen zoude worden, en vatte daarom
+het woord op.</p>
+
+<p>"Tante!" zeide ik: "neem mij niet kwalijk; maar ik moet een opmerking
+maken. UEd. hebt menigmalen, in mijn bijzijn, die kluizenaars
+veroordeeld, die wanen den hemel te zullen winnen, door zich af te
+zonderen en hun leven met bidden te slijten, zonder van eenig nut voor
+hun medemenschen te zijn."</p>
+
+<p>"Dat heb ik," zeide Tante: "want er staat geschreven: Niet zij, die
+roepen: "Heere: Heere!" maar zij die den wille des Vaders doen, zullen
+het koninkrijk Gods beerven.</p>
+
+<p>"Welnu," vervolgde ik: "op de groote levensreis zijn wij verplicht ons
+leven zoodanig in te richten, dat het niet slechts tot onze heiligmaking
+strekke, maar ook aan den naaste nut en voordeel aanbrenge. Is dit in
+het algemeen waar, zoo is het zulks ook in bijzondere gevallen als op
+onzen tocht met het jacht, dien ik een afschaduwing der levensreis durf
+noemen, in zooverre als wij, reisgenooten zijnde, met moeilijkheden en
+wederwaardigheden te kampen hadden. Nu, op dien kleinen tocht handelde
+Weinst&uuml;be juist zoo, als de kluizenaars, die UEd. veroordeelt. Hij
+vergat, dat er anderen met hem waren, zwakker en meer hulpbehoevend dan
+hij, en in de plaats van hun nood te verlichten, bemoeide hij zich niet
+met hen, maar strekte hun tot last en maakte hun toestand nog moeilijker
+en onaangenamer. De Heer Reynhove daarentegen, die voorzeker, zoowel als
+ik, met ernstige gedachten bezig was, bleef echter in het oog houden,
+dat zijn welbegrepen plicht niet medebracht om op een bank te liggen
+zuchten, maar wel om zijn reisgenooten te ondersteunen en op te beuren:
+en zoo wij in die ure vergaan waren, zou hij met de zelfvoldoening
+gestorven wezen, dat hij bij het opontbod werkzaam gevonden was."</p>
+
+<p>"Zoo gij het op die wijze beschouwt, Neef!" zeide Tante, "dan hebt gij
+gelijk: en dan had zeker die Duitsche Heer beter gedaan, zoo hij niet
+alleen zelf gebeden had, maar ook de overigen in een lofwaardige
+stemming had pogen te brengen."</p>
+
+<p>"Mijnheer!" zeide Reynhove, mij met warmte de hand drukkende: "ik
+declareer u op mijn eer, dat UEd. een perfect Advocaat zoudt zijn! maar
+waarlijk! ik meriteer niet, dat UEd. met zulken lof spreekt van de
+stemming, welke mij toen bezielde. Ik had een pressentiment, dat wij er
+wel zouden afkomen; en dacht daardoor zeer weinig aan die zaken,
+waarover ik had moeten denken, gelijk Mejuffrouw mij zeer juist doet
+inzien. Ik schaam mij wel een weinig, dat te avoueeren; maar ik begeer
+geene louanges, die mij niet toekomen."</p>
+
+<p>"Dat is braaf van u gedacht, Mijnheer Reynhove!" zeide mijn vader, "en
+doet u in mijne opinie rijzen. UEd. zal het misschien onbeleefd vinden,
+dat ik u de eerste reis, dat UEd. ons met een bezoek vereert, zoo
+onbewimpeld de waarheid zeg; maar ik moet u ronduit verklaren, naar het
+weinigje, dat ik van u gezien heb, oordeelende, dat het van u afhangt,
+een voortreffelijk mensch, en wat meer zegt, een godvreezend Christen te
+worden."</p>
+
+<p>"En ik, Mijnheer!" zeide Reynhove, "kan u van mijne zijde declareeren,
+dat ik niets meer ambitionneer dan uwe goede opinie te meriteeren."</p>
+
+<p>"Is UEd. niet een zoon van den Heer Ambrosius Reynhove, die lid is van
+HH. Hoogmogenden?" vroeg mijn vader.&mdash;Reynhove boog.</p>
+
+<p>"Wel! dat verheugt mij. Wij zijn nog te zamen aan de academie geweest.
+Hij was een mijner beste vrienden."</p>
+
+<p>"Hij heeft mij ook met hooge achting over UEd. gesproken," zeide
+Reynhove, "en mij gechargeerd, UEd. zijne complimenten te brengen."</p>
+
+<p>"Wij zeiden dikwijls onder ons," vervolgde mijn vader: "Reynhove zal nog
+eens een aanzienlijk persoon worden; want toen reeds was hij de <i>primus
+inter pares</i> en de geboren Voorzitter van alle mogelijke
+Studenten-commissi&euml;n.&mdash;En UEd., Mijnheer Reynhove! bekleedt zeker ook
+reeds deze of gene betrekking?"</p>
+
+<p>"Tot nog toe niet. Ik kan niet zeggen, dat ik die ooit zeer
+geambitionneerd heb."</p>
+
+<p>"Des te erger, Mijnheer!&mdash;Iemand van uwe jaren, die niet geheel van
+bekwaamheden ontbloot is, behoort werkzaam te zijn, en niet te vergeten,
+dat de Staat recht heeft op zijn arbeid en talenten:</p>
+
+<div class="blockquot"><p><i>Hos ante effigies maiorum pone tuorum,</i></p></div>
+
+<p>Bovendien, de ledigheid is een duivelsoorkussen."</p>
+
+<p>"Spreek toch niet zoo, Papa!" zeide Suzanna, die ik alreeds wegens haar
+langdurig stilzwijgen bewonderd had: "'t Is uit klinkklare
+edelmoedigheid, dat Mijnheer niets uitvoert."</p>
+
+<p>"Uit edelmoedigheid, Mejuffrouw!" herhaalde Reynhove verbaasd.</p>
+
+<p>"Wel ja," hernam zij: "er zijn zoovele arme slokkers, die niets bezitten
+en naar een postje hunkeren, om er van te bestaan, dat de Heer Reynhove,
+die rijk genoeg is, geen hunner daarvan berooven wil."</p>
+
+<p>"UEd. is te goed, Mejuffrouw!" zeide Reynhove: "maar ook dezen lof moet
+ik refuseeren; want ik beken, dat mij dit excuus nimmer voor den geest
+is gekomen."</p>
+
+<p>"Het zou bovendien geene verschooning zijn," zeide mijn vader: "zoolang
+er eereposten genoeg zijn, die werk verschaffen en die men zonder
+bezoldiging waarneemt. Ik ben overtuigd, Mijnheer Reynhove! dat uw vader
+er over denkt gelijk ik."</p>
+
+<p>Reynhove boog, niet wel wetende wat hij zeggen zoude.</p>
+
+<p>"Maar ik vergeet," vervolgde mijn vader, "dat UEd. mij niet zonder reden
+zoudt kunnen betichten mij te bemoeien met hetgeen mij niet aangaat.
+Schrijf dit toe aan mijn post van Hoofdschout, die mij in de
+noodzakelijkheid brengt van mij met eens andermans zaken te bemoeien."</p>
+
+<p>"Ik schrijf," zeide Reynhove, "dit liever toe aan UEd. belangstellende
+vriendschap en neem in die suppositie uwe raadgevingen met dankbaarheid
+aan, gepersuadeerd, dat UEd. mij niets kunt zeggen dan hetgeen door mij
+verdient gemoditeerd en betracht te worden."</p>
+
+<p>"UEd. neemt het recht heuschelijk op," zeide mijn moeder: "mag ik
+vragen, waar UEd. gelogeerd is?"</p>
+
+<p>"Bij den Heer Blaek," antwoordde Reynhove: "ik heb zijn zoon op de
+paardenmarkt leeren kennen en heb niet kunnen weerstaan aan zijn
+pressante invitatie, om eenigen tijd bij hem te komen passeeren."</p>
+
+<p>Mijn vader keek eenigszins strak; maar hervatte spoedig met minzaamheid:
+"ik twijfel niet, Mijnheer! of uw verblijf bij den Heer Blaek is genoeg
+berekend om u allerlei genoegens te doen smaken: ook wil ik hem zijn
+gasten niet aftroggelen. Intusschen, zoo UEd. eens een dag vrij zijt en
+den gewonen pot bij ons voor lief wilt nemen, wees dan zoo goed daarvan
+gebruik te maken. UEd. zult ons altijd welkom zijn."</p>
+
+<p>"O ja, Mijnheer!" zeide mijn moeder: "maar vergeet niet, dat het geen
+Haagsche festijnen zijn, welke wij u kunnen verschaffen."</p>
+
+<p>"UEd. heeft te veel goedheid," zeide Reynhove: "zijt geassureerd dat ik
+er met het grootste plaisir van profiteeren zal, en mij feliciteer, van
+zoo w&egrave;l in eene estimabele familie als deze geaccueilleerd te zijn."</p>
+
+<p>Na eenig verder onderhoud stond Reynhove op en nam afscheid. Toen hij
+vertrok, deed ik hem uitgeleide. Zoodra wij in de gang waren, nam hij
+mij bij de hand: "Ik had nog een verzoek aan u," zeide hij: "maar ik
+dorst er daarbinnen niet mede voor den dag komen: uw ouders zijn zulke
+deftige lieden: ik was bang, dat zij mij railleeren zouden. Ik zal u
+zeggen, wat het geval is. Ik beweerde gisteren tegen Blaek, dat ik met
+mijn Engelschman naar Haarlem en terug zoude rijden in zeven kwartier;
+hij pretendeert hetzelfde te kunnen doen met de harddravers, die hij van
+den Heer Van Baalen gekocht heeft: en daaruit is een pari ontstaan, wie
+onzer het eerst den weg heen en weder zoude afgelegd hebben. Wij moeten
+dit morgennamiddag beslissen: te vijf uren rijden wij af aan de
+<i>Tweehonderd Roe</i>. Hebt gij lust om het te komen zien en naderhand een
+glas wijn te blijven drinken?"</p>
+
+<p>"Ik dank u," antwoordde ik, "ik moet aan 't kantoor zijn. Er is een
+schip van ons, dat op zijn vertrek staat, en dat geeft mij veel
+drukten."</p>
+
+<p>"Het spijt mij," zeide hij: "nu, <i>au revoir</i> dan."</p>
+
+<p>Hij vertrok en ik keerde in de huiskamer terug, bij mijzelven denkende
+dat Reynhove wel gedaan had, zijn voorstel niet te doen in
+tegenwoordigheid mijner ouders, bij wie een harddraverij contrabande
+was. Toen ik binnentrad was mijn moeder bezig, mijn vader in 't
+vriendelijke te beknorren, dat hij dien vreemden Heer, bij zijn eerste
+bezoek, zoo de les gelezen had.</p>
+
+<p>"Kom! kom!" zeide mijn vader: "ik zou het niet gedaan hebben, indien ik
+niet de overtuiging bezat, dat bij dien knaap een goede grond ligt en
+dat de kern beter is dan de schil. 't Is maar jammer, dat hij met dien
+Lodewijk Blaek omgaat."</p>
+
+<p>"En dat hij zooveel Fransche woorden bezigt," zeide mijn moeder.</p>
+
+<p>"Dat is Haagsche stijl," zeide ik: "en hij doet het niet erger dan
+anderen."</p>
+
+<p>"Hij zal nog veel te leeren hebben, eer hij de tale Kana&auml;ns spreekt,"
+zeide Tante Letje.</p>
+
+<p>"En gij Santje! Hoe denkt gij over onzen nieuwen kennis?" vroeg ik,
+bemerkende dat Suzanna, tegen haar gewoonte, stil was: "hoe bevalt hij
+u?"</p>
+
+<p>"O! ik vind hem zeer naar mijn zin," antwoordde zij: "gij weet, ik hou
+veel van kapellen, en duizendschoonen, en gouden torren, en palmpaschen-
+en pinksterbloemen en al wat blinkt en sierlijk is."</p>
+
+<p>"Dat is geen bepaald antwoord op mijn vraag," zeide ik: "hij verdient
+volgens de getuigenis van vader, niet verward te worden met die
+pronkers, wier eenige verdiensten in hun mooien rok bestaat."</p>
+
+<p>"Volstrekt niet," hernam zij: "want hij draagt bovendien een bijzonder
+nette pruik en keurige lubben en een schitterenden diamant aan zijn
+das.&mdash;Het portret van den saletjonker uit den <i>Verliefden Po&euml;et</i> van
+Buysero is volkomen op hem toepasselijk:</p>
+
+<div class="poem"><div class="stanza">
+<span class="i12">'k Zag nooit netter van mijn leven:<br /></span>
+<span class="i1">Wel driemaal op een dag werd hem schoon goed gegeven.<br /></span>
+<span class="i1">Geen kreukje zag men in zijn kleeren, en, om recht<br /></span>
+<span class="i1">Te gaan, 't was in dien tijd een keuning van een knecht.<br /></span>
+<span class="i1">Hij wou zijn handen maar in rozewater wasschen.<br /></span>
+<span class="i1">Men heeft zijn leven zoo geen man een pruik zien passen.<br /></span>
+<span class="i1">En zijn handschoenen, ho! die waren klaar Jasmijn."<br /></span>
+</div></div>
+
+<p>"Santje! Santje!" zeide ik: "biecht zuiver op; want ik bedrieg mij zeer,
+of die Hagenaar heeft een goed oog op u; en zoo gij iets tegen hem hebt,
+is het beter, dat hij maar spoedig daarvan kennis bekome; anders zal hij
+het u nog lastig genoeg maken."</p>
+
+<p>"Santje heeft volkomen gelijk, dat zij het met een Jantje van Leiden
+afmaakt," zeide mijn moeder: "een jong meisje moet zich nooit uitlaten
+over een Heer: het mocht haar naderhand berouwen."</p>
+
+<p>"Juist zoo!" voegde mijn vader er bij: "want de oude spreuk zegt
+terecht, dat men met zijn spot naar bed gaat."</p>
+
+<p>Met deze grap was het onderhoud over Reynhove besloten en wij vervielen
+langzamerhand weder tot de zwaarmoedige stemming en de stilte, waaruit
+zijn bezoek ons voor een poos gered had.&mdash;Mijn zuster zelfs, anders zoo
+levendig en opgeruimd, deed geen moeite om het gesprek gaande te houden,
+en zat in gepeinzen verdiept: 't zij dat haar genegenheid voor mij haar
+de slechte uitkomst van mijns vaders pogingen evendiep had doen gevoelen
+alsof het haar eigene zaak geweest ware: 't zij dat werkelijk het bezoek
+van Reynhove een bijkomende aanleiding tot overdenking had opgeleverd.
+Eindelijk vroeg mijn moeder, onder andere onverschillige zaken, aan
+Tante Letje, of zij de Juffer nog gezien had, die bij Heynsz aan huis
+woonde?</p>
+
+<p>"Wel ja!" antwoordde Tante: "heeft Neef u niet verhaald, dat hij haar
+tot mijnent ontmoet heeft?"</p>
+
+<p>Allen zagen mij aan en mijn vader zelfs met een ernstigen blik. Ik
+gevoelde terstond, hoe verkeerd ik gedaan had, van deze toevallige
+ontmoeting niet te reppen; daar ik nu van achteren den schijn op mij
+laadde, als had ik die opzettelijk verzwegen.</p>
+
+<p>"'t Is waar!" zeide ik: "ik had het vergeten ... ik had het hoofd zoo
+vol. Ook heb ik niet gedacht, dat er iemand belang in stelde."</p>
+
+<p>"Nu! die jonge Juffer stelt dan wel belang in u," zeide Tante in haren
+eenvoud des harten: "zij is nog tweemalen sedert dien tijd bij mij
+geweest, en heeft mij telkens naar u gevraagd, Neef!&mdash;Een zoet meisje,
+dat moet ik zeggen: jammer maar, dat zij Roomsch is. Haar vader had mij
+heden ook bezocht, om mij te bedanken voor de vriendelijkheid, die ik,
+zoo hij zeide, voor zijn dochter gehad had. Een beleefd mensch die Heer
+Van Beveren, dat moet ik zeggen."</p>
+
+<p>"Van Beveren!" herhaalde mijn vader, die met aandacht naar de woorden
+zijner zuster geluisterd had: "waar hoort die man te huis?"</p>
+
+<p>"Te Deventer!" antwoordde Tante: "doch hij schijnt hier welbekend;
+althans hij heeft mij over vele lieden gesproken en wist bijna aller
+betrekkingen."</p>
+
+<p>"Te Deventer! zoo!" herhaalde mijn vader, nadenkend: "en heeft u die
+Heer Van Beveren geen geld ter leen gevraagd?"</p>
+
+<p>"Neen Broeder! En hij zag er ook niet uit als iemand, die geld behoefde.
+Hij was goed gekleed en had het geheele voorkomen van een man, die in de
+groote wereld leeft."</p>
+
+<p>"Ik behoef u niet te vertellen, Zuster?" zeide mijn vader, "dat de
+duivel zich somtijds in een engel des lichts verkleedt, om zijn
+oogmerken te bereiken. Ik zou u aanraden, wat voorzichtig met die lieden
+te zijn."</p>
+
+<p>"Hoe dan: weet gij eenig kwaad van hen, Broeder?" vroeg Tante, met
+eenige bezorgdheid.</p>
+
+<p>"Niet het minste; maar ik wil dat toch eens onderzoeken ... er is toch
+iets, dat mij vreemd voorkomt."</p>
+
+<p>"Gij zult toch niet denken, Willem!" zeide mijn moeder: "dat Heynsz
+verdachte lieden zal herbergen?"</p>
+
+<p>"'t Is zeker, dat zulks nogal grappig zoude wezen," hernam mijn vader:
+"maar gij hebt gelijk en uw aanmerking is juist.&mdash;En Zuster! sprak de
+dochter van dien Heer zoo belangstellend over Ferdinand?"</p>
+
+<p>"Och Vader!" zeide ik, alle vermoedens wenschende af te wenden: "Tante
+zal de zaak waarschijnlijk een weinig vergrooten. Zij en ik zijn
+misschien de eenigen, die Amelia behalve haar huisgenooten kent."</p>
+
+<p>"Ei! heet zij Amelia?" vroeg mijn vader: "gij schijnt reeds vrij
+familiaar met haar te zijn, om haar zoo bij haar doopnaam te noemen!"</p>
+
+<p>Ik zag, dat Suzanna bleek werd en ik merkte dat ikzelf een kleur over
+mijn onvoorzichtige uitdrukking kreeg. Mijn Zuster, waarschijnlijk om
+mij uit de verlegenheid te redden, zei met een gemaakten lach:</p>
+
+<p>"'t Zal een prinses zijn, die incognito reist; en prinsessen worden
+nooit anders als bij haar voornamen genoemd."</p>
+
+<p>"Dat is zeker," zeide ik, moed vattende, "dat ik haar doopnaam beter
+weet, dan haar familienaam; maar overigens is onze kennis al zeer gering
+en ik verlang die niet nader aan te knoopen, hoe lief zij ook wezen
+moge."</p>
+
+<p>"Niet?" zeide Tante: "en gijzelf, Neef! hebt haar zoozeer tot voorspraak
+gestrekt, toen ik haar wilde verstooten."</p>
+
+<p>"Wel Tante! Wat zal ik u zeggen? Uw goedheid spoorde u aan, haar, die u
+onbekend was, bij u te ontvangen: en mijn hart zeide mij dat de leer,
+die zij beleed, haar aanspraak op uwe bescherming niet verminderde. Dat
+is alles."</p>
+
+<p>Mijn vader zag mij aan, schudde bedenkelijk het hoofd, nam een snuifje
+en verwijderde zich om in zijn vertrek te gaan arbeiden: zoodat, zeer
+tot mijn genoegen, het gesprek over Amelia en haren vader hierbij rusten
+bleef.</p>
+
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+
+<h3><a name="chap26" id="chap26"></a>ZES-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.</h3>
+
+<h4>WAARIN GELEERD WORDT, HOE MEN BEST OUDE PAARDEN VERKOOPT, EN JONGE
+BEDERFT.</h4>
+
+
+<p class="p-one">Het was gelukkig voor mij, bij de stemming, waarin ik mij bevond, dat
+het ophanden zijnde vertrek van Kapitein Pulver mij vrij wat bezigheid
+aan 't kantoor verschafte en daardoor buiten de mogelijkheid stelde om
+mij over te geven aan mijn leedwezen over de ondervonden teleurstelling.
+Al had de arbeid geene andere nuttigheid als deze, dat hij den geest
+bezig houdt en belet het verdriet te gevoelen, dan nog zou hij als een
+weldaad voor het menschdom moeten beschouwd worden. En boven alle andere
+zijn, in gevallen, wanneer de ziel ontroerd en geschokt is, de
+zoogenaamde dorre eentonige werkzaamheden, welke ons beroep verschaft,
+verkieslijk boven die, welke een meer aanlokkende zijde hebben en
+waarbij de verbeelding mede in 't spel gebracht wordt. Wijsbegeerte en
+fraaie letteren mogen op den duur kalmte en vertroosting aan den geest
+bieden: haar beoefening zoude ik vergelijken bij die van de
+gezondheidskuur, waarvan de invloed, hoe heilzaam ook, eerst later
+gevoeld wordt; beroepsbezigheden zijn als de pijnstillende opium of de
+blaartrekkende pleister, welke de kwaal niet wegnemen, maar ons beletten
+die te gevoelen.</p>
+
+<p>Maar toen ik, na afloop van het kantoor, weder te huis kwam, en de avond
+te schoon was, om dien op mijn kamer door te brengen, terwijl de dames
+uit waren, keerde mijn zwaarmoedigheid. "Kom!" dacht ik, na een wijl
+gepeinsd te hebben: "ik heb op dit oogenblik geen grooter vijand dan mij
+zelf en mijn gedachten: ik moet of werk hebben of bezigheid zoeken.
+Waarom zou ik niet naar den Haarlemmerweg gaan en zien hoe de
+weddenschap is afgeloopen?"</p>
+
+<p>Dit besluit gevormd hebbende, begaf ik mij dadelijk op weg, wandelde de
+singels om naar de Haarlemmerpoort en kwam ongeveer tegen half zeven ure
+aan de Tweehonderd Roe; waar ik weldra vernam, dat de beide wedders te
+vijf uren precies waren afgereden, en dus, bijaldien er geen ongeluk had
+plaats gehad, welhaast moesten terug wezen. Een vrij talrijk gezelschap
+zat in den tuin en voor de deur der herberg bijeen, met de wijnflesch of
+bierkan voor zich, naarmate de staat hunner geldbeurs meerdere of
+mindere uitgaven gedoogde: anderen wandelden langzaam den weg op en
+neder, blijkbaar den uitslag des wedrens verbeidende; terwijl enkelen,
+te paard of in hun chaisen gezeten, met hetzelfde oogmerk stapvoets op
+en neder reden. Daar waren, onder dien toevloed van menschen, lieden van
+elken rang of stand, vermogende renteniers, deftige kooplieden,
+beunhazen, pikeurs, stalhouders en voerlieden; doch allen, op weinige
+uitzonderingen na, <i>ridders van de zweep</i>: en de onderscheidene
+gesprekken, welke hier en daar gevoerd werden, hadden overal slechts &eacute;&eacute;n
+onderwerp, de edele rijkunst. De verdiensten der paarden van Lodewijk
+Blaek, die bij allen bekend waren, werden overwogen: de groote feiten,
+door hen verricht, in ai hun kleuren opgevijzeld; hun betrekkelijke
+waarde vergeleken: de prijs, dien zij gegolden hadden, genoemd, enz.
+enz. Wat het paard van Reynhove betrof, daarover dorst men een minder
+beslissend oordeel vellen, vermits het slechts aan weinigen bekend was;
+doch men was van gedachten, dat het, ofschoon uiterlijk van weinig
+apparentie, echter droog en fraai was, en tot die soort van paarden
+behoorde, welke niet bij uitstek snel loopen, maar een gestadigen gang
+hebben en het lang uithouden zonder zich te vermoeien.</p>
+
+<p>Ik keek ondertusschen rond, of ik niet hier en daar onder de menigte een
+gezicht van een kennis zoude aantreffen; maar ofschoon ik met dezen en
+genen, die mij van de beurs of van elders bekend was, een groet, of een
+kort: "hoe vaart Mijnheer?" wisselde, zag ik niemand, met wien ik het de
+moeite waardig achtte, een bepaald gesprek aan te knoopen. Daar ik eerst
+aan de Academie, en toen buitenslands geweest was, had ik weinig
+bekenden, althans onder dat slag van lieden, hetwelk zich hier
+bevond.&mdash;Eindelijk, mij langs een hoopje begevende, dat nog
+luidruchtiger en drukker was dan de rest, hoorde ik mij eensklaps bij
+mijn naam noemen: en, mij omwendende, herkende ik Weinst&uuml;be, die met een
+grooten roemer in de eene en een zweep in de andere hand, den redetwist,
+waarin hij gewikkeld was, afbrak om mij aan te spreken.</p>
+
+<p>"Huyck" riep hij: "foor wien wed jij?"</p>
+
+<p>"Voor geen van beiden," antwoordde ik, mijn hoed even aflichtende, als
+wilde ik mijn wandeling vervolgen.</p>
+
+<p>"Nein! Pots tit und tat! Je komt er zoo nicht af! Je solt seggen voor
+wien je pint. Wed jij tegen mich. Ik heb een sakkie sesthalven kewed op
+de plessen van Plaeck: en er is niemand, die meer dan een sakkie
+toepeltjes teugen houdt. Toe jij me nou de frundschap und neemt de
+rest."</p>
+
+<p>"Ik zou u gaarne dat genoegen doen," zeide ik: "maar ik wed niet zoo
+maar in den wilde: de blessen van Blaek ken ik ternauwernood en het
+paard van Reynhove in 't geheel niet: zoodat ik over hunne vergelijkende
+waarde niet kan oordeelen."</p>
+
+<p>Ik dacht er hiermede af te zijn; maar weldra had ik berouw, van maar
+niet ronduit verklaard te hebben, dat ik in 't geheel niet wedde; want
+nu kreeg ik terstond het loon voor mijne valsche schaamte.</p>
+
+<p>"Laat je dat niet afschrikken, Mijnheer!" zeide een dikke vent, wien ik
+naderhand vernam, dat een kastelein van den Overtoom, en een beroemd
+paardenkenner was: die beestjes van Blaek loopen drommels goed, dat 's
+waar; 't bennen poppetjes, daar niks aan mankeert: zoo rond as appeltjes
+en as een zij zoo zacht in den bek, daarom niet; maar kijk! daar hebje
+dien anderen: heb ik jou daar? het biest mag zoo mager wezen as het wil:
+des te minder zit hem zijn vet in den weg:&mdash;en as je 't zoo ziet
+afrijen, je zoudt zeggen: het slaat zien beenen deur meka&ecirc;r of het mal
+was;&mdash;maar laat hem gerust zijn gang gaan: hij zal het uithouen op den
+langen weg&mdash;en ze alle achter hem laten. Kijk!&mdash;het zakkie dubbeltjes
+durf ik op hem resikeeren; en het past mijn en mijns gelijken niet om
+meer te doen;&mdash;maar hou jij gerust de rest: 't zei je geen scha&ecirc; doen;
+zoowaar ik Krijn Jaspersz hiet."</p>
+
+<p>"Ik wil het best gelooven," zeide ik: "maar in zoodanige gevallen ga ik
+niet op goed geloof af, en dat zult gij mij niet kwalijk nemen. Gij
+zoudt ook niet gaarne een paard koopen of er op wedden, zonder het
+alvorens gezien te hebben."</p>
+
+<p>"Nou, dat 's waar ook," zeide hij: "maar anders!... Ik heb de eer niet,
+van Meneer parteklier te kennen, en ik weet niet, of Meneer verstand van
+paarden heit; want anders ben je nog niet sekuur al heb je ze gezien:
+dat heit die makelaar ondervonden, die laatst bij ons was, daar Blaek
+die ouwe knol van hem an verkocht heit."</p>
+
+<p>"Ja!" zeide Weinst&uuml;be, grinnikende: "dien heeft hij oud peet kehad."</p>
+
+<p>"Zoo! heb je ook al gehoord van den moord van Parijs?&mdash;Nou! die goeie
+man had het paard ook gezien en geprobeerd: en hij docht, dat hij wonder
+wat kocht; maar jawel!&mdash;hij liet zich royaal weg een ouwen blinden knol
+in de handen stoppen en mag den hemel danken, zoo hij er den volgenden
+dag den nek niet mee gebroken heeft."</p>
+
+<p>"Maar dat is niet veel beter dan stelen," zeide ik: "op deze wijze van
+eens anders onnoozelheid partij te trekken."</p>
+
+<p>"Hei ho! daar komen zij! daar komen zij!" riepen eenige stemmen. Alles
+stoof op en keek den weg op; hoewel er nog niets te zien was, dan een
+stofwolk, die aan deze zijde van het tolhek opsteeg.</p>
+
+<p>Ongeduld, verwachting, hoop en vrees, waren op de aangezichten te lezen,
+en men staroogde, alsof men den blik door het stof heen had willen laten
+dringen, om te ontdekken, wie de overhand had. Het duurde echter niet
+lang, of beide rijtuigen waren naast elkander zichtbaar, zonder dat men
+nog door den afstand kon onderscheiden welk het eerste was.</p>
+
+<p>"Zij zijn er waarachtig allebei!" riep de een,&mdash;"zij hebben mekaar goed
+bijgehouen!" riep een ander.&mdash;"Nou! wat braatje nou van uithouen?" vroeg
+Weinst&uuml;be aan Krijn Jaspersz.: "je ziet immers, dat de peesten an mekaar
+kewaagd zijn. Heb je ook perauw? Sol je 't afmaken wille voor de helft."</p>
+
+<p>"Patientie!" zei de kastelein: "de laatste loodjes wegen het zwaarst."</p>
+
+<p>"De ruin is voor!" riep opeens een stem.</p>
+
+<p>"Neen! neen!" zeide een ander: "de blessen winnen het."</p>
+
+<p>"De blessen winnen het!" riepen onderscheidene stemmen. En inderdaad zag
+ik nu ook, dat de twee paarden een eind dichter bij waren dan het eene;
+ofschoon het rijtuig, dat door de eerstgemelden getrokken werd, wild
+over den weg heen en weder slingerde, terwijl de sjees van Reynhove met
+een gelijken gang vorderde.</p>
+
+<p>"Hoera!" riep Weinst&uuml;be, met den hoed zwaaiende: "had je nu mijn
+foorschtel maar aannemen willen. Het sakkie toeppeltjes is mein."</p>
+
+<p>"Hoezee!" riep de menigte, en opende zich voor het rijtuig van Blaek,
+die, met purper aangezicht, schreeuwende en juichende kwam aangereden.
+Maar nauwelijks had hij de plek bereikt, als de uiterste grens van den
+wedren bepaald, of een zijner paarden stortte en hij zelf tuimelde uit
+de sjees. Hij was echter dadelijk weder op de been en werd nu door de
+toestroomende liefhebbers met luid gegalm als overwinnaar begroet.
+Reynhove was intusschen insgelijks aangekomen, mede vrij verhit en
+ontdaan; doch zijn paard toonde slechts weinige blijken van vermoeidheid
+en wettigde daardoor de lofspraak, daaraan door Krijn Jaspersz gegeven.
+Alleen het schuim, waarmede het bedekt was, een korte hoest en een
+trillende beweging van het lichaam, toen het stilstond, gaven bewijs dat
+het hard geloopen had. Een lakei van Reynhove schoot dadelijk toe, dekte
+het met een warm kleed en bracht het op stal met behulp van den
+kastelein der <i>Tweehonderd Roe</i>. Ofschoon nu onze Hagenaar het onderspit
+gedolven had, bleek mij echter dat de oordeelvelling van den
+Overtoomschen kastelein juist geweest was; want de paarden van Blaek
+hadden zich overloopen: het eene lag, zooals ik gezegd heb, op den grond
+en scheen meer dood dan levend; het andere stond nog, doch hijgende als
+een juffershondje en zoo onvast op de beenen, als ware het op het punt
+van neer te storten. Met veel moeite deed men het gevallene opstaan, en
+bracht men beide opstal.</p>
+
+<p>"Jongen! dat is jammer!&mdash;Ik hoop, dat het den beestjes geen kwaad zal
+doen! Zij hadden zich zoo mooi gekweten!&mdash;Je bent den ander toch
+vooruitgebleven!&mdash;'t Mag wezen hoe 't wil: 't is beter, dat ze
+crepeeren, dan dat die magere knol je voorbij ware gereden, enz.
+enz."&mdash;Zoo klonken de troostredenen, die nu in ruime mate aan Lodewijk
+werden toegevoegd; maar waar hij geen oor naar had, zoo grootsch was hij
+op zijn overwinning; ofschoon hem die waarlijk een paar goede paarden
+kosten zoude.</p>
+
+<p>"Ik ben toch de baas gebleven!" riep hij Reynhove toe, met een
+zegevierenden blik.</p>
+
+<p>"Dat geloof ik wel," zeide deze, met spijtige bedaardheid: "gij waart
+schier aan 't hollen geslagen: en ware uw paard niet gestort, dan zoudt
+gij ze niet gearr&ecirc;teerd hebben. Op zoo'n wijze zoude ik niet willen
+triomfeeren."</p>
+
+<p>"Heb ik het niet gezeid?" zeide Krijn Jaspersz: "'t is een bloot toeval
+en meer niet, zoo de blessen eerst an zijn; maar ik vraag maar an
+iedereen, of die prijs mooi gewonnen is? Ik heb gezeid, en ik blijf er
+bij, dat de ruin op den langen weg beter loopt: en as Meneer hem niet
+had willen sparen, was hij nog de baas gebleven."</p>
+
+<p>"As! As!" herhaalde Weinst&uuml;be: "asch is verbrante tourf: en je pint toch
+je toeppeltjes kwijt, man."</p>
+
+<p>"Dat ben ik," zeide Krijn: "heb daarover geen zorg; maar dat belet niet,
+dat ik op zoo'n manier geen weddenschap zou willen winnen."</p>
+
+<p>Onder dit praten waren Reynhove en Lodewijk, door de omstanders heen, de
+herberg binnengedrongen: en geen trek hebbende, om mij in dien wilden
+boel te mengen, noch om langer naar de klaagliederen van Krijn Jaspersz
+te luisteren, begaf ik mij naar den tuin, zette mij neder en bestelde
+een roemer wijn, met oogmerk om na het gebruik daarvan huiswaarts te
+keeren. Ik had nauwelijks eenige minuten gezeten en was, bij de algemeen
+heerschende drukte, nog niet geholpen geworden, toen de waard in persoon
+naar mij toekwam en mij uit naam van Reynhove vroeg, of ik hem en aan de
+overige Heeren de eer aan wilde doen, mij bij hen te vervoegen.</p>
+
+<p>"Ik bedank Mijnheer wel voor zijn beleefdheid," antwoordde ik: "het is
+mij daarbinnen te vol en ik ga zoo aanstonds heen."</p>
+
+<p>"Vol! Mijnheer!" herhaalde de waard: "wel neen! zij zitten maar metter
+zessen daar gunter in den koepel: 't is zeker anders wel de gewoonte,
+datter meer van de partij zijn, maar die Heer uit Den Haag valt nogal
+grootsch en wil niet graag met anderen als met zijns gelijken
+converseeren. Nou! 't is mij wel wat scha; maar wat zal ik zeggen?"</p>
+
+<p>Ik keek in de richting, welke hij mij aanwees, en zag inderdaad, dat
+Reynhove, Blaek, Weinst&uuml;be en een drietal Officieren, zich in een der
+bij de herberg behoorende koepeltjes bevonden, dat voor hen was
+vrijgehouden: en het gaf mij juist geen kwaden dunk van Reynhove, dat
+hij niet verlangde met Jan en alleman te zitten.</p>
+
+<p>"Nou, wat mot ik zeggen?" vervolgde de waard.</p>
+
+<p>Ik had voorzeker wijzer gedaan, en mij vrij wat verdriet bespaard,
+indien ik bij mijn voornemen gebleven ware en de Heeren alleen had
+gelaten; maar eensdeels deed een misschien kwalijk gepaste schaamte mij
+vreezen, dat Reynhove het euvel zoude opnemen, indien ik het voorstel
+afsloeg; te meer, daar ik mij den vorigen dag verschoond had en nu toch
+was komen kijken: en daarbij dreef een dwaze ijdelheid mij aan, om mij
+geroepen te wanen, ten einde aan die liefhebbers een nuttige les te
+geven. Kortom, ik stond op en volgde den waard naar het koepeltje, waar
+onze Heeren onder de flesch bijeenzaten.</p>
+
+<p>"Wel! ik moet zeggen," zeide Reynhove. toen hij mij zag: "het kost niet
+weinig moeite de eer van Mijnheers gezelschap te bekomen. Gisteravond
+verzoek ik u, en gij refuseert: vandaag verandert gij van idee, en dan
+laat gij u nog bij de ooren trekken, om ons uw soci&euml;teit te schenken."</p>
+
+<p>"Ik houd niet van mij in te dringen," zeide ik: "en blijf slechts een
+oogenblik."</p>
+
+<p>"Wel, ik hoop van beter," hernam hij: "maar neem plaats: ik weet niet of
+gij deze Cavaliers kent: de Heeren Contour, Reekalf Van Ranst,
+officieren te Naarden in garnizoen." '</p>
+
+<p>Ik boog mij en nam plaats.</p>
+
+<p>"Wat is dat voor een bocht van wijn?" riep Lodewijk, die mij slechts
+even met een hoofdknik had begroet: "Jan! haal anderen wijn: denk je,
+dat wij zulke vergifte kost willen zuipen? Haal van den Klooster
+Baserac: immers zoo de baas er nog van dezelfde heeft als laatst."</p>
+
+<p>"Het heeft weinig gescheeld," zeide ik tegen Reynhove, "of gij hadt den
+prijs behaald."</p>
+
+<p>"'t Heeft genoeg gescheeld," zeide Lodewijk: "ja! laten zij maar komen,
+die het tegen de blessen uithouden."</p>
+
+<p>"Nu ja," zeide Reynhove, niet zonder wrevel over het bluffen van
+Lodewijk: "indien ik mijn paard had willen ambimeeren, zooals gij uwe
+beesten gedaan hebt, dan had ik u op Halfweg al vooruit kunnen zijn."</p>
+
+<p>"Nu vraag ik aan elk verstandig mensch," zeide Lodewijk, met een luiden
+lach, "of zulk een verschooning wel iets anders als een uitvlucht
+is?&mdash;Wat duivel! die zijn paarden sparen wil moet niet wedden.&mdash;Wat zegt
+gij er van, Weinst&uuml;be?..."</p>
+
+<p>"Das ist recht," antwoordde deze: "onze freund Reynhove sol het auch
+gaar nicht meinen wollen. Maar met dat al, zijn rein is ein gnap peestje
+und loopt blaisierig: ich sol hum er nog een sakkie koeltens voor pieten
+wollen."</p>
+
+<p>"Wacht eerst, tot het te koop is," zeide Reynhove; "intusschen ben ik
+gereed, zoo vriend Blaek wil, morgen weer tegen hem te rijden, tot aan
+Guldenhof toe: en voor het dubbele geld."</p>
+
+<p>"Of ik mal ware," zeide Lodewijk: "kom over veertien dagen eens weer,
+dan zullen wij er nader over spreken."</p>
+
+<p>"Over veertien dagen," zeide Reynhove: "zullen de blessen wel denzelfden
+weg zijn opgegaan als de witvoet."</p>
+
+<p>"Dat ware altijd een laatste uitkomst," zeide Lodewijk, lachende: "ja!
+van dat ouwe dier ben ik zeker w&eacute;l afgekomen."</p>
+
+<p>"Van den witvoet?" herhaalde Reynhove, met verbazing.</p>
+
+<p>"Wat was dat?&mdash;Eilieve vertel eens!" vroegen de Officiers: "heb je nog
+geld aan dat oude beest verdiend?"</p>
+
+<p>"Ja kottorie!" zeide Weinst&uuml;be: "laat Plaek dat eens vertellen: je houdt
+waaraftig je pijk fast fan 't lachen, as je 't hoort."</p>
+
+<p>"Wel, luistert dan," zeide Lodewijk, zijn glas inschenkende, waarna hij
+zich, met de handen in de vestzakken, achterover in zijn stoel wierp en
+de houding aannam van een ouden gediende, die een treffelijke krijgsdaad
+gaat verhalen: "Gijlieden kent Jan Velters van de Leliegracht, die in de
+wandeling Jan Rijstenbrij wordt genoemd?"</p>
+
+<p>"Een best goed kalf van een jongen," zeide Contour: "'t is nog zoowat
+een brok van een neef van mij: wij plachten hem altijd te foppen, toen
+hij klein was: maar er was geen eer met hem te behalen; de sul liet zich
+alles doen."</p>
+
+<p>"Ik heb hem een paar reizen ontmoet," zeide ik: "hij kwam mij voor een
+beleefd, werkzaam mensch te zijn, wien niets ontbreekt als een betere
+gezondheid en wat ruimer middelen."</p>
+
+<p>"Ja!" zeide Weinst&uuml;be: "recht zoo! 't is een khale rot; maar hij werkt
+koet: hij petient ons wel als makelaar: en ik moet zeggen, hij is altijd
+bront en oblizant."</p>
+
+<p>"Juist zoo!" zeide Lodewijk: "welnu!&mdash;Gij hebt allen dien witvoet van
+mij gekend: een goed en deugdzaam paard in zijn tijd; maar die nu mooi
+oud, gebroken en hardademig was, en zoo blind, dat ik al last had
+gegeven om hem dood te schieten.&mdash;Maar of ik blij ben, dat ik het niet
+gedaan heb.&mdash;Verleden week, moet gij weten, zit ik bij den ouwe in zijn
+kamer; daar komt mij die Jan Rijstenbrij met zijn bleeke tronie
+aangewandeld, met een pak papieren onder den arm, van een graf, dat de
+ouwe in de Westerkerk voor zich had laten koopen."</p>
+
+<p>"Jongen!" viel de luitenant Reekalf in: "heeft de ouwe plan om op te
+stappen? Dat zou je goed komen, vriendje?"</p>
+
+<p>"Dat zou het net," zeide Lodewijk, terwijl Reynhove een blik van
+verontwaardiging op den Officier wierp: "nu:&mdash;de knaap zag er zoo
+ontdaan uit van de kleine wandeling, die hij gemaakt had, dat de ouwe
+hem verzocht te gaan zitten en hem vroeg, hoe hij het al zoo maakte:
+"niet te best," was het antwoord: "ik ben verleden week naar Leiden
+geweest om Professor Boerhave te raadplegen: en die heeft mij het
+paardrijden aanbevolen."&mdash;"Zoo!" zeide mijn vader: "en heb je zijn raad
+al gevolgd?"&mdash;"Ja Mijnheer!" was het antwoord van Velters: "ik heb al
+een tochtje of wat gedaan met paarden uit de rijschool: ik wenschte wel,
+dat ik een goed mak beestje in eigendom kon krijgen; doch ik weet niet
+hoe er aan te komen. Veel geld er voor uit te geven schikt mij niet: en
+ik ben bang, dat zij mij in den nek zullen zien; want ik heb er geen
+verstand van."&mdash;Toen kwam mij de witvoet voor den geest: ik trok af,
+liet onzen maat zijn zaakjes met den ouwe af handelen en wachtte hem aan
+de voordeur af: "Zeg eens, Sinjeur Velters!" zeide ik, toen hij aftrok:
+"jij woudt gaarne een mak beestje hebben, nietwaar?"&mdash;"Jawel, Mijnheer
+Blaek!" zeide hij.&mdash;"Nu man! zoo weet ik er een voor je," zeide ik. "Er
+staat er nog een bij Jaspersz op stal: dat is net je gading. Zij zullen
+er misschien wat veel voor vragen; maar met loven en bieden komt men
+ver: en ik zal je de vriendschap doen, en gaan met je om te zorgen, dat
+je niet beetgenomen wordt.&mdash;Daar was onze man over de huizen, gelijk gij
+denken kunt. Wel tienmalen zeide hij, hij wist niet, waar hu zooveel
+beleefdheid aan verdiend had: <i>enfin</i>! 't was aandoenlijk om zijn
+dankbaarheid te zien.&mdash;Ik sprak met hem af, hij zou den volgenden morgen
+tegen zeven uren bij Jaspersz op stal komen, om het beestje te zien, en
+dan zou ik er ook wezen. Nu! gij kunt denken, wat er gebeurde: ik
+dadelijk naar stal, stuur den witvoet bij Jaspersz, ga zelf den man
+spreken en zeg hem zijn les voor. Den volgenden morgen kom ik met opzet
+wat later: daar stond onze maat al sedert een kwartier bij het beest,
+met Jaspersz, die hem er al de fraaie hoedanigheden van aanprees, alsof
+er nooit een beter een zadel op den rug had gedragen. Jongens! ons
+Veltersje was zoo blij, dat ik kwam; want hij wist niet meer wat te
+zeggen.&mdash;"Zoo!" zeide ik: "vriend Velters! heb je den knol al eens
+geprobeerd?"&mdash;"Neen Mijnheer!" antwoordde hij: "en ik weet niet, of hij
+mij wel lijken zou; want, naar Jaspersz zegt, moet het beest al mooi
+wild en vurig wezen: en dat lijkt mij niet; maar Mijnheer!" vervolgde
+hij, terwijl hij mij zachtjes ter zijde trok' "heeft het paard niet een
+ingezonken rug? dat is immers een gebrek?"&mdash;"Hm!" zeide ik: "dat
+hindert, niet, wanneer het gezadeld is; anders, mooi staat het niet,
+daar hebt gij gelijk in;&mdash;maar wij zullen eens zien. Haal het beestje
+maar eens uit, Jaspersz!&mdash;Jongens!" fluisterde ik Velters in, terwijl
+Jaspersz het beest liet opzadelen: "zie je wel hoe zuur of Jaspersz
+kijkt, dat ik meegekomen ben? hij weet wel, dat hij je nu niet kan
+foppen, al wou hij."&mdash;Dat alles slikte vriend Rijstenbrij op als zoeten
+koek. Toen het paard nu buiten stond, ik er op en reed er wat mede de
+laan op en neder, nu stappende, en dan weer op een hand galopje:&mdash;want
+ik was bang dat hij er in 't geheel niet mede voort zou komen, zoo ik
+het hem eerst berijden liet. Toen het beest wat los en lenig was
+geworden, verzocht ik hem mijn plaats te nemen. "Wel! wat zeg je er
+van?" vroeg ik, toen hij een keer of wat heen en weer was geweest. "Mij
+dunkt, het loopt vrij aardig," zeide hij: "maar zou het niet wat te gauw
+moe zijn? Het zweet staat hem een duim dik op het lijf."&mdash;"Ja!" zeide
+ik, "dat dunkt mij ook, Jaspersz!"&mdash;"Och Mijnheer!" zeide deze, terwijl
+hij een groote pruim tabak in den mond stak, om niet te lachen: "dat is
+van de heetigheid; het beest is in geen zes dagen van stal
+geweest."&mdash;"Maar!" zei Velters wederom, die toch minder onnoozel was dan
+ik dacht: "struikelt het niet nu en dan wel eens?"&mdash;"Dan heb je hem niet
+goed op den toom gehouden," zeide ik: "toen ik hem reed heeft hij niet
+gestruikeld."&mdash;"En hoe oud is het beest wel?" vroeg hij alweer. "Ja,"
+zei Jaspersz: "piepjong is hij niet meer; maar Monsieur Velters verkiest
+ook geen heel jong beestje; meer dan een jaar of acht zal hij toen wel
+niet halen."&mdash;"En," vroeg ik, "wat moet dat juweel nu gelden?"&mdash;"Honderd
+dukaten," antwoordde Jaspersz: "en daar valt niets af te dingen. Ik heb
+er nog gisteren vijfhonderd gulden voor geweigerd aan Mijnheer
+Zadelhoff, dien Mijnheer kent."&mdash;"Honderd dukaten!" herhaalde ik op een
+toon van verontwaardiging, terwijl ik bij mijzelven lachen moest om het
+scheef gezicht, dat Velters zette: "wel dat zou de duivel!&mdash;Neen man!
+mij dunkt fl 400 is een mooi bod&mdash;of althans&mdash;Monsieur Velters moet het
+weten: maar ik voor mij zoude niet gaarne meer geven."&mdash;"Neen zeker!"
+zei Velters, die bleek van angst was: "en zelfs fl 400 is wel een
+honderd gulden boven mijn prik; ik ben geen man van de Nieuwe
+Heerengracht, zooals Mijnheer Blaek." Toen trok ik hem op zij; "hoor,"
+zeide ik, "'t is wel wat duur; maar in uwe plaats betaalde ik liever wat
+meer voor een goed paard, dan dat je een knol koopt, die u in den steek
+laat." Hij zat er deerlijk in, maar dorst niet teruggaan:&mdash;en om het
+maar in korte woorden te vertellen, na veel over en weer praten werd de
+koop voor fl 450 gesloten: en onze vriend trok af, na herhaalde
+dankbetuigingen voor al de moeite, die ik mij gegeven had; terwijl
+Jaspersz hem achternariep, dat hij nu een beest had, waar hij de wereld
+mee uit zou rijden. 't Kan wel waar zijn ook; want vandaag of morgen
+rijdt de blinde knol den Amstel met hem in."</p>
+
+<p>"Nu! die was heerlijk!" riepen de Officieren; "vierhonderd vijftig
+gulden voor een knol, die het doodschieten nauwelijks waard is.&mdash;Nu! dat
+verdient zoo'n beunhaas. Wat behoeft hij ook te rijden? Je hebt je dan
+recht dapper gehouden."</p>
+
+<p>Ik zag met genoegen, dat Reynhove niet instemde met den lof, welken de
+overigen Lodewijk toezwaaiden; maar, evenals ik, stilzweeg en het hoofd
+schudde. Wat mij betrof, ik was verontwaardigd over een zoo schandelijk
+bedrog, te minder verschoonbaar, omdat het gepleegd was tegen iemand,
+die er zich bij geen mogelijkheid tegen hoeden kon: en, wat mij nog meer
+ergerde, was de onbeschaamde wijze, waarop men zich nog dorst
+verhoovaardigen en lofspraak vergen op een daad, die mijns oordeels een
+geeseling waardig geweest ware. Ik kon mij eindelijk ook niet meer
+bedwingen; maar, niet gezind mijn gedachten ongevergd te uiten, bij
+lieden, die mij niet verstaan zouden, vergenoegde ik mij met de vraag,
+wat de arme Velters toch wel gezegd had, toen hij naderhand ontdekte,
+hoe deerlijk hij bedrogen was geworden.</p>
+
+<p>"Bedrogen!" herhaalde Lodewijk, mij schuins aanziende: "vergun mij u te
+zeggen, Mijnheer Huyck! dat dit een uitdrukking is, welke ten dezen niet
+te pas komt. Gij meent ongetwijfeld&mdash;toen hij bemerkte, dat ik hem bij
+den neus had gehad."</p>
+
+<p>"Indien gij oordeelt, dat deze laatste uitdrukking zachter is," zeide
+ik, koeltjes, "dan heb ik er vrede mee: de beteekenis blijft toch
+dezelfde."</p>
+
+<p>"Toen hij het bemerkte," vervolgde Lodewijk, zonder schijnbaar aan mijn
+woorden te hechten, "toen zag hij, dat hij zijn geld kwijt was, en daar
+bleef het bij. Denk je, dat hij zoo gek is, zich te beroemen, dat men
+hem beet heeft gehad?&mdash;Of dat hij zou durven klagen over mij? en gevaar
+loopen mijns vaders gunst en de mijne te verbeuren?"</p>
+
+<p>"Des te erger," zeide Reynhove, met warmte: "ik zou het u pardonneeren,
+indien gij dezen of genen maquignon had gedupeerd, of wel een cavalier,
+gelijk gij zijt, die u satisfactie kon vragen; maar dat gij abuseert van
+de goede trouw eens mans, die van de affaire geheel ignorant is en
+bovendien van u dependeert, dit is geen nobele manier van ageeren."</p>
+
+<p>Ik knikte goedkeurend bij deze redeneering, die mij zeer behaagde, al
+was zij in onzuivere taal gesproken. Wat Lodewijk betrof, hij toonde
+zich ten hoogste gebelgd over hetgeen hij een beleediging noemde: en er
+zou twist ontstaan zijn, indien de overigen er zien niet tusschen
+gevoegd hadden en verzocht, het onderwerp daar te laten.</p>
+
+<p>"Hei ho!" riep nu opeens Lodewijk: "wie komt daar aan?&mdash;Lucas Helding,
+zoo waar ik leef! blazend en zweetend als een narrepaard. Hier!"
+schreeuwde hij, tegen de ruiten tikkende: "hier vriend Helding! hier
+moet gij wezen! Toe vrienden! ziedaar een heerlijk voorwerp om ons mede
+te vermaken. Wij moeten hem binnenroepen en besissen."</p>
+
+<p>Ik keek uit! en inderdaad, daar kwam Helding voorbij, met den hoed in de
+hand, en het gezicht zoo rood als een kalkoensche haan, terwijl hem het
+zweet tappelings langs de wangen droop. Zoodra hij hoorde dat er getikt
+werd, draaide hij het hoofd om, en zijn gelaat helderde op, bij den
+aanblik van een volgeschonken roemer, dien Lodewijk hem voorhield. Ik
+had den goeden man wel willen waarschuwen, tegen het gevaar, dat hem
+bedreigde, maar het was te laat: hij was den tuin ingewandeld en stond
+reeds op den drempel van den koepel te buigen.</p>
+
+<p>"Wel po&euml;et, kom binnen!" riep Lodewijk: "waar komt dat zoo vandaan? Maar
+drink, eer gij antwoordt. Gij schijnt warm en hebt wat verfrissching
+noodig."</p>
+
+<p>"Veels te veel goedheid," zeide Helding, nadertredende en het hem
+aangeboden glas met nieuwe buigingen aannemende: "uwe gezondheid
+Heeren!&mdash;Ik was de slatuintjes eens rondgekuierd; ik dacht niet, dat ik
+op weg naar huis nog kennissen zoude vinden."</p>
+
+<p>"<i>Allons</i>! ga zitten," zeide Lodewijk, hem bij de schouders vattende en
+op een stoel plakkende: "en drink nog reis. Zeker ben je weer aan 't
+verzenmaken geweest onderweg. Toe! laat hooren; wat heb je bij je?"</p>
+
+<p>"Is Mijnheer een dichter?" vroeg Contour, een blij gezicht zettende.</p>
+
+<p>"Een dichter!" herhaalde Lodewijk: "<i>puf nou po&euml;etjes! 't is de baas van
+'t gansche land!</i> Is dat een vraag, of Lucas Helding een dichter is?"</p>
+
+<p>"Is UEd. waarlijk die vermaarde Lucas Helding, wiens verzen mij zoovele
+aangename uren hebben doen doorbrengen?" vroeg Contour, met een gemaakte
+verbazing: "wel, ik had nooit durven droomen, dat ik het geluk ooit zou
+hebben mogen smaken, van uwe kennis te maken. Gun mij, uwe gezondheid te
+drinken."</p>
+
+<p>"Te veel goedheid," zeide Helding, zijn glas op nieuw ledigende: "maar
+hoe kan Mijnheer zoo bekend zijn met mijne gedichten, als ik vragen mag?
+want ik heb nog nooit iets laten drukken, als eenige...."</p>
+
+<p>"O Mijnheer!" zeide Reekalf, zijn kameraad in verlegenheid ziende:
+"alsof wij geen kopie&euml;n van uw werken hadden;&mdash;maar mijn vriend is mij
+vooruit geweest: gun mij thans ook de eer...." En er werd op nieuw
+geklonken.</p>
+
+<p>"Ik ben niet minder gecharmeerd van uwe kennis te maken," zeide
+Reynhove. "Ich wil auch een klaasje wein mit UEd. trinken," zeide
+Weinst&uuml;be. "Ik mag mij mede dat genoegen niet ontzeggen," riep Van
+Ranst:&mdash;en Helding, hoezeer zich tegen die al te groote eer verzettende,
+zag zich genoodzaakt met elk afzonderlijk een glas te ledigen. Zeker
+deed hem de wijn naar meer smaken; want toen hij de ronde gedaan had,
+verzocht hij mij uit zichzelven, de eer te mogen hebben, van ook met mij
+te klinken.</p>
+
+<p>"Ik kan u zeggen, mijn waarde Monsieur Helding!" zeide Contour, "dat er
+geen dichter is, wiens verzen meer bij ons regiment bewonderd worden,
+dan de uwe."</p>
+
+<p>"Het gaat zooverre," zeide Reekalf, "dat twee Luitenants, een Vendrig en
+drie Kornetten in arrest zijn gezonden, omdat het lezen uwer gedichten
+hen het parade-uur had doen verzuimen."</p>
+
+<p>"Wat praat gij van arrest," zeide Van Ranst: "ik ken er verscheidenen,
+die zich moedwillig naar de provoost laten brengen, om op hun gemak uw
+voortreffelijke dichtwerken te kunnen bestudeeren.</p>
+
+<p>"'t Gaat zooverre," hernam Contour, "dat onze Kolonel laatst, in stede
+van het commando te geven, een regel uit een uwer werken opzeide."</p>
+
+<p>"Wij hadden bij ons een Cadet," zeide Reekalf, "wiens dood gij op uwe
+rekening hebt."</p>
+
+<p>"Zijn dood!" riep Helding in verbazing uit: "UEd. spot er mee."</p>
+
+<p>"Volstrekt niet: hij wilde uw schrijftrant navolgen en heeft zich, uit
+wanhoop over het mislukken zijner pogingen, een kogel door 't hoofd
+gejaagd."</p>
+
+<p>"Wel! is het mogelijk?" hernam Helding, de handen van verbazing in
+elkaar slaande: "ik ben er waarachtig van ontsteld."</p>
+
+<p>"Toe geschwind! trink tan tegen den schrik," zeide Weinst&uuml;be, hem
+inschenkende.</p>
+
+<p>"Voor den drommel," zeide Van Ranst: "ik, die hier zit, heb al zes
+officieren van de Garde in tweegevecht overhoop gestoken, omdat zij
+ontkenden, dat Helding de eerste dichter van het gemeenebest was."</p>
+
+<p>"Hemel beware ons!" riep de goede Helding uit, verschrikt op zijde
+schuivende; want Van Ranst, die een groote zwaarlijvige kerel was met
+dikke knevels en bakkebaarden, zag er inderdaad vervaarlijk uit.</p>
+
+<p>"UEd. is immers," hervatte Contour, "de maker van dat lieve dichtstukje
+op ... hoe heet het ook?... "Eilieve, Reekalf! help mij eens op den
+weg."</p>
+
+<p>"Wel ja! van dat geestige gedichtje, dat wij te zamen lazen," zeide
+deze.</p>
+
+<p>"Welk bedoelt UEd.?" vroeg Helding, zijn oogen beurtelings van den eenen
+naar den anderen kant wendende: "ik kan niet nagaan...."</p>
+
+<p>"Wel! dat verliefde stukje," zeide Van Ranst: "ik heb het den vijfden
+van mijn weerpartijders nog in de ooren geschreeuwd, toen ik hem den kop
+gekloofd had: maar nu ben ik het waarachtig vergeten."</p>
+
+<p>"Dat waar eine frolijke manier om hum naar de eeuwigkeit te promenieren
+laten," zeide Weinst&uuml;be.</p>
+
+<p>"Misschien," zeide Helding, "meent UEd. dat gedichtje op het kuiltje in
+het kinnetje van Phyllis!"</p>
+
+<p>"Juist!" antwoordde Contour: "'t geen aldus begint ... och! hoe begint
+het ook weer?"</p>
+
+<p>"Lief kuiltje!..." hief Helding aan.</p>
+
+<p>"Juist: lief kuiltje.... Stilte, Mijne Heeren! Ga voort, mijn waarde
+Heer Helding!"</p>
+
+<p>"Ja! maak dat wij uit dat kuiltje komen," zeide Lodewijk.&mdash;En Helding,
+die alles voor goede munt opnam, hief op deze wijze aan:</p>
+
+<div class="poem"><div class="stanza">
+<span class="i1">"Lief Kuiltje! waar de God der liefde in ligt verscholen,<br /></span>
+<span class="i4">Als in een zacht satijnen bed!...."<br /></span>
+</div></div>
+
+<p>"Een satijnen bed.&mdash;Juist! recht po&euml;tisch!"&mdash;viel Reekalf in.</p>
+
+<div class="poem"><div class="stanza">
+<span class="i1">"Van waar hij pijltjens schiet, die in het wilde dolen,<br /></span>
+<span class="i1">Maar treffen steeds, en gloeiend zijn als kolen,<br /></span>
+<span class="i4">Wier vier elk hart in vlammen zet."<br /></span>
+</div></div>
+
+<p>"Precies!" zeide Contour: "er kwam van kolen in."</p>
+
+<p>"Die kolen maken een <i>lumineux</i> effect," zeide Reynhove.</p>
+
+<div class="poem"><div class="stanza">
+<span class="i1">"Wier vier het hart in vlammen zet."<br /></span>
+</div></div>
+
+<p>herhaalde Reekalf: "wat is het aardig uitgedacht en geestig volgehouden:
+<i>gloeiende kolen</i> en <i>een vlammend hart</i>! Laten wij eens drinken, om
+dien geweldigen brand te blusschen. Uwe gezondheid, Monsieur Helding!"</p>
+
+<p>"Om u te bedanken, Mijne Heeren!" vervolgde hij: "maar het zal mijn tijd
+worden, om huiswaarts te keeren."</p>
+
+<p>"Ja!" zeide ik: "ik begin ook te vinden, dat het laat genoeg wordt. Wij
+zullen een eindweegs samen gaan, vriend Helding!"</p>
+
+<p>"Wel ja! Waarom niet den geheelen weg," zeide Lodewijk, mij spottend
+aanziende: "dan kunt gij nog in 't voorbijgaan een bezoek afleggen bij
+uw Dulcinea, die beneden hem woont.&mdash;Neen, neen! Wij gaan allen samen
+heen."</p>
+
+<p>"Ik heb geen Dulcinea, die beneden Helding woont," zeide ik, op een
+ernstigen toon: "en gij, mijnheer Blaek! weet dat zoogoed als iemand."</p>
+
+<p>"Nu! wij blijven ook niet lang meer," zeide Reynhove: "en wij gaan samen
+heen; maar wij moeten toch het vervolg van het gedicht hooren."</p>
+
+<p>"Kottorie neen!" zeide Weinst&uuml;be: "wou je nu al opkrassen? het mooie
+moet nog ankomen."</p>
+
+<p>"Wel, het zij zoo!" hernam ik: "maar dan gaan wij ook."</p>
+
+<p>"Als de Heeren het dan zoo verkiezen," zeide Helding: en hij vervolgde
+aldus met zijn gedicht:</p>
+
+<div class="poem"><div class="stanza">
+<span class="i1">"Lief Kuiltje! zeg mij toch, indien gij 't kunt verhalen,<br /></span>
+<span class="i6">En prent het mij ter dege in,<br /></span>
+<span class="i1">Hoe zijt gij toch ontstaan? en wat toch deed u pralen,<br /></span>
+<span class="i1">Zoo schoon, als geen Ap&egrave;l het beter konde malen,<br /></span>
+<span class="i6">In 't midden van die ronde kin?"<br /></span>
+</div></div>
+
+<p>"Bravo! bravo!&mdash;Maar drink eens, Helding! dat opzeggen moet u vermoeien
+na een zoo lange wandeling."</p>
+
+<p>"In 't minste niet:&mdash;nu antwoordt het Kuiltje, Mijne H&eacute;eren!"</p>
+
+<p>"Een sprekend Kuiltje! hoe geestig!"</p>
+
+<div class="poem"><div class="stanza">
+<span class="i1">"Toen Venus zelf 't gelaat, waarin men mij ziet prijken,<br /></span>
+<span class="i4">Door hare gunst te voorschijn bracht,<br /></span>
+<span class="i1">Deed zij haar eigen merk in alle trekken blijken.<br /></span>
+<span class="i1">Zij schiep die schoone verf, waarvoor de roos moet wijken,<br /></span>
+<span class="i5">Die oogen, vol van tooverkracht."<br /></span>
+</div></div>
+
+<p>"'t Is onnavolgbaar!" galmde Reekalf uit.</p>
+
+<div class="poem"><div class="stanza">
+<span class="i1">"Dat geestig kopje, rijk versierd met blonde lokken,<br /></span>
+<span class="i4">Dien fijnen neus, zoo wel besne&ecirc;n,<br /></span>
+<span class="i1">Dien wenkbrauwboog, om 't oog zoo zuiver heengetrokken,<br /></span>
+<span class="i1">Dat mondje, slechts bestemd tot kussen en tot jokken."<br /></span>
+</div></div>
+
+<p>"Foei! Jokte Phyllis?" merkte Reynhove binnensmonds aan.</p>
+
+<p>"'t Komt zoo in 't rijm te pas," fluisterde ik hem toe.</p>
+
+<p>"Jokken beteekent hier zooveel als schertsen," zeide Helding, aan wiens
+nauwluisterend oor de aanmerking niet ontsnapt was. Hij vervolgde:</p>
+
+<div class="poem"><div class="stanza">
+<span class="i5">"Die tandjes, wit als elpenbeen,"<br /></span>
+<span class="i1">Toen zei zij: "aan mijn werk mag heden niets ontbreken.<br /></span>
+<span class="i5">En, als de moeder van de min,<br /></span>
+<span class="i1">Wil ik, hetgeen ik schiep, doen prijken met het teeken,<br /></span>
+<span class="i1">Dat elk herken." Zoo sprak ze, en drukte, al onder 't spreken,<br /></span>
+<span class="i6">Haar duimpjen in de kin."<br /></span>
+</div></div>
+
+<p>Hier werd dit kreupele rijm vervangen door een algemeen concert van
+toejuichingen, en zoovele gezondheden den maker gebracht, dat ik berouw
+begon te gevoelen, van hem niet v&oacute;&oacute;r het einde van het gedicht te hebben
+medegevoerd, daar ik wel voorzag, dat hij den hem gespreiden strik niet
+ontgaan zou. Vreezende bovendien, dat ook de overigen, terwijl zij hem
+de laag gaven, zelven mede hun bekomst zouden krijgen, rees ik op en
+wenschte nu de eerste gelegenheid te baat te nemen om te vertrekken, en,
+zoo mogelijk, Helding mede te krijgen, toen het gesprek opeens een
+wending begon te nemen, welke mij blijven deed.</p>
+
+<p>"Wat ik bovenal admireer," zeide Reynhove, terwijl hij den dichter bij
+zijn knoopsgat hield, "is de vari&euml;teit, respireerende in de differente
+po&euml;sies, die gij aan Mejuffrouw Blaek hebt gededi&euml;erd. Zeker heeft u het
+sujet ge&iuml;nspireerd."</p>
+
+<p>"Ongetwijfeld, Mijnheer!" zeide Helding: "wie zou niet in heilig vuur
+ontstoken raken, wanneer hij zulk een engel moet bezingen? Zouden wij
+hare gezondheid niet eens drinken, Mijne H&eacute;eren?"</p>
+
+<p>Ik gevoelde een hoogst onaangename gewaarwording, en het was mij, of de
+naam van Henri&euml;tte ontheiligd werd, dat men dien bij een gelegenheid als
+deze dorst uitspreken. Dan ik had spoedig meer gegronde reden tot
+ontevredenheid.</p>
+
+<p>De gezondheid van Mejuffrouw Blaek werd gedronken, en die ellendige
+Weinst&uuml;be voegde er bij: "dat is een gonditie, die onze frund Plaek zich
+vooral wel zal aantrekken wollen. Immers; hoe staat es? Pin je al
+ke&euml;nkacheerd met haar? En wanneer sollen wir op je prijloft tansen?"</p>
+
+<p>"Niet zoo mal," antwoordde Lodewijk: "zij is geen onaardig bekje en zou
+wel willen, geloof ik; maar wij zullen er niet aan doen."</p>
+
+<p>Ik gevoelde een innigen trek, om den pochhans op zijn gezicht te
+trommelen&mdash;en bedwong slechts met moeite mijn toorn.</p>
+
+<p>"Maar toch, Plaek!" zeide Weinst&uuml;be: "man sagt, der Her papa wil mit
+alle kraft und keweld, dat je haar trauwen solt."</p>
+
+<p>"Ja! dat heeft de ouwe zich in 't hoofd gezet, Joost weet waarom!
+althans hij gunt haar aan geen andere."&mdash;Hier zag hij mij aan met een
+schampere uitdrukking, die mij het bloed in 't gezicht deed stijgen:
+"doch," vervolgde hij: "als ik ooit zoo gek worde om mijn vrijheid te
+verkoopen, zal ik ten minste een half millioentje in ruil moeten hebben,
+en geen kale rot, die op haar best," enz. Hier bezigde hij eenige
+uitdrukkingen, te gemeen om herhaald te worden, maar die door Weinst&uuml;be
+en de officieren met een luid gelach werden aangehoord.</p>
+
+<p>Er had een hevige strijd in mijn binnenste plaats. Ik had te veel
+eerbied voor Henri&euml;tte, om haar op zulk een tijd en plaats en in een
+dergelijk gezelschap tot onderwerp van een twist te doen strekken, en
+haar partij te trekken tegen haar eigen bloedverwant: maar aan een
+anderen kant was het in mijn oogen een ellendige laagheid, te dulden,
+dat zij in mijn bijzijn tot onderwerp moest strekken van zulk
+nietswaardig gesnap. Terwijl ik mijn denkbeelden zocht in orde te
+schikken, ten einde aan Blaek mijn ongenoegen op een betamende wijze te
+kennen te geven, kwam Reynhove mij voor en gaf mij daardoor de gezochte
+aanleiding, om mij, zonder stof tot opspraak te geven, in het onderhoud
+te mengen.</p>
+
+<p>"Vriend Blaek!" zeide Reynhove: "gij doet verkeerd, aldus over uw
+cousine te spreken: zij is een charmant meisje, en zou ook zonder geld
+in staat zijn, iemand gelukkig te maken, die haar wist te appreci&euml;eren:
+en daar zijt gij de man niet naar."</p>
+
+<p>"Dunkt u dat?" vroeg Lodewijk: "welnu! trouw haar dan zelf: en geluk er
+mede."</p>
+
+<p>"Het verwondert mij," sprak ik nu op mijn beurt, "dat de Heer Blaek op
+een zoo losse wijze spreekt van een naastbestaande, die wellicht door
+geene onzer jonge dames overtroffen wordt, en wier zedigheid althans
+boven alle lofspraak verheven is."</p>
+
+<p>"Wat weet gij daarvan?" vroeg Lodewijk: "omdat gij een paar keeren
+alleen met de meid geweest zijt, en zij tegen u misschien de preutsche
+gespeeld heeft, denkt gij, dat zij tegen een iegelijk zoo zijn moet.
+Loop heen! wij weten, wat wij weten."</p>
+
+<p>"Ik weet," zeide ik, "dat ik in twijfel sta, of ik uwe taal met den naam
+van laster of met dien van kinderpraat moet bestempelen."</p>
+
+<p>"Wat!" riep Lodewijk uit, terwijl hij opstoof van zijn stoel: "weet gij
+wel wat gij zegt?"</p>
+
+<p>"Niet alleen, dat ik het weet; maar ik ben bereid, het te herhalen, en
+geen woord meer te verdragen ten nadeele van Mejuffrouw uwe nicht."</p>
+
+<p>"En wie duivel heeft u opgedragen haar ridder te zijn?" vroeg Lodewijk:
+"maar dat is hetzelfde: wij zullen elkander nader spreken, Mijnheer
+Huyck!"</p>
+
+<p>"Ik ben uw seconde, Blaek!" zeide Van Ranst, zich oprichtende, en de
+breede borst omhoogzettende.</p>
+
+<p>"Ja kottorie! dat kun je niet onder je laten, Plaek!" zeide Weinst&uuml;be.</p>
+
+<p>"Wees toch zoo dwaas niet, Blaek! zeide Reynhove, tusschen beiden
+tredende: "onze vriend Huyck heeft perfect gelijk. Gij hebt op een
+impardonnable wijze van uwe nicht gesproken: en gij zoudt de zaak niet
+amelioreeren, door er verdere suites aan te geven. Laat alles liever en
+<i>&eacute;tat</i> blijven, haar naam niet meer geprononceerd, en de quaestie
+afgedronken worden."</p>
+
+<p>"Ja!" mompelde Heldring: "dat is naar mijn hart gesproken, laat de
+quaestie afgedronken worden."</p>
+
+<p>"De Heer Reynhove heeft volmaakt gelijk," zeide Contour tegen Lodewijk:
+"gij kunt niet vechten tegen iemand, die het opneemt voor uwe eigene
+nicht."</p>
+
+<p>"Ja! das ist auch waar," zeide Weinst&uuml;be: laten wij er maar nicht meer
+over spreken und ein klaasje von frundschap trinken."</p>
+
+<p>"Met genoegen," zeide Lodewijk: "indien Huyck mij naar behooren excuus
+wil vragen voor de onbehoorlijke taal, die hij zich tegen mij heeft
+veroorloofd."</p>
+
+<p>"Ik geloof," zeide ik, "dat mijne uitdrukkingen gematigd genoeg zijn
+geweest, en kan geene verschooning vragen voor hetgeen ik op goede
+gronden gezegd heb. Dit alleen wil ik verklaren, dat ik geen oogmerk
+had, u te beleedigen, maar alleen de eer van Mejuffrouw uwe nicht tegen
+alle blaam te handhaven."</p>
+
+<p>"Die reparatie moet u genoeg wezen, Blaek!" zeide Reynhove: "kom! wees
+geen kind en begin geen dispuut, waardoor gij u-zelf een ridicule zoudt
+geven.&mdash;De eer van een jong meisje is een teeder punt en behoort niet
+zoo lichtvaardig onder een glas wijn gecompromitteerd te worden."</p>
+
+<p>"Ach ja!" zeide Helding, terwijl Lodewijk, hoezeer onwillig, het glas
+aannam, dat Contour hem opdrong: "de eer van een meisje is een teeder
+punt. Och! mijn Klaartje! mijn Klaartje! wanneer men zoo los over u
+sprak, niemand zou het voor u willen opnemen!"&mdash;Hier liepen de tranen
+den man, wien de wijn in een aandoenlijke stemming gebracht had, langs
+de wangen.</p>
+
+<p>"Wat ist das!" vroeg Weinst&uuml;be: "wat hebje te hijlen und te lamenteeren?
+Trink liever een schlok, dan dat je zoo staat te balken."</p>
+
+<p>"Och! mijn waarde Heer!" zeide Helding, terwijl hij den aangeboden
+roemer al snikkend ledigde: "Ik kan nooit over een lief meisje hooren
+spreken, of ik denk om mijn arme dochter, die ook eens zoo braaf en goed
+was, en thans ... och! och!&mdash;Mijnheer Lodewijk zal zich wel herinneren,
+welk een braaf, beminnelijk schepseltje het was, alvorens een schelm
+haar ... och! och!"</p>
+
+<p>"Ik!" zeide Lodewijk, terwijl hij bleek werd, hetzij door de uitwerking
+van den wijn, of uit eenige andere oorzaak: "wat weet ik van uw dochter
+af?... Doch ja!... ik herinner mij ... zij is het pad opgegaan,
+nietwaar?"</p>
+
+<p>"Ja Mijnheer!" antwoordde Helding, blijkbaar door de woorden van
+Lodewijk beleedigd, en hem aanziende met een vrijmoedigen blik; want de
+kracht des wijns had de afstanden tusschen hen gelijkgemaakt: "zij is
+het pad opgegaan: en ik kan het zonder blozen zeggen; want ik heb haar
+altijd het goede voorgehouden en liefgehad:&mdash;en haar schande komt
+alleen op den schelm neer, die haar bedorven heeft. Ziet Mijne Heeren!
+ik ben maar een oude, afgeleefde vent; maar indien ik den verleider
+wist, die mijn geluk verstoord heeft: ik zou hem opzoeken en in 't
+aangezicht slaan. Neemt het mij niet kwalijk, Mijne Heeren! Gij zijt
+allen nog jong en neemt het misschien zoo nauw niet; maar indien gij
+nadacht, hoe uwe onbezonnenheid iemands geluk voor eeuwig kunnen
+verstoren, gij zoudt over zulke onderwerpen niet schertsen. Och! Ik zou
+al die verzen, welke UEd. geprezen hebt, met vermaak op het vuur gooien,
+indien ik daardoor slechts mijne arme dochter terughad."</p>
+
+<p>Helding had op dit oogenblik iets ernstigs, iets waardigs in zijn
+houding: het gevoel van eigenwaarde, dat anders bij hem sluimerde en hem
+elken hoon lafhartig deed slikken, was opgewekt geworden nu het zijne
+dochter gold: de wijn had hem vrijmoedigheid geschonken om zich te
+uiten, en de beschroomde, laffe, kruipende tafelschuimer had in mijn oog
+iets eerbiedwekkends verkregen.&mdash;Het was echter niet meer dan een
+flikkervlam, bestemd om even spoedig te zijn uitgedoofd als zij ontstaan
+was.</p>
+
+<p>Het scheen, dat zijn zedenpreek Lodewijk en zijn vrienden weinig
+aanstond; althans de eerste deed weldra het voorstel, om de paarden te
+gaan zoeken: en ik nam deze gelegenheid waar, om den dichter te
+beduiden, dat wij nu lang genoeg gebleven waren en het tijd werd om naar
+huis te gaan. Na een korte tegenstribbeling liet hij zich gezeggen, en,
+afscheid van het gezelschap genomen hebbende, verlieten wij de herberg.</p>
+
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+
+<h3><a name="chap27" id="chap27"></a>ZEVEN-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.</h3>
+
+<h4>WAARIN ONZE HELD IN NIEUWE ONAANGENAAMHEDEN WORDT GEWIKKELD.</h4>
+
+
+<p class="p-one">Ik had nog nauwelijks twintig stappen stadwaarts gedaan, toen die zelfde
+Helding, die even te voren zoo verstandig gesproken had, mij plotseling
+bij den arm nam: "het is toch zonde en jammer," zeide hij: "te moeten
+aftrekken, zoolang er nog zulke goede wijn in de flesch is."</p>
+
+<p >Ik zag hem aan: de oogen puilden hem uit het hoofd: en een misstap, dien
+hij op dat oogenblik deed, en waardoor hij bijkans tegen mij
+aantuimelde, deed mij overtuigend zien, dat hij dronken was, althans
+door den plotselingen overgang uit den warmen koepel in de lucht,
+bevangen geraakt.</p>
+
+<p>"Hou u maar bedaard, vriend Helding!" zeide ik: "en laat ons
+voortstappen, zonder de menschen te dwingen van naar ons te kijken."</p>
+
+<p>Wij wandelden verder op, en ik deed mijn best, den sukkel voort te
+krijgen, die bij elken stap tegen mij aankwakte en met de beenen al de
+bewegingen maakte van een schaatsenrijder. Het begon gelukkig al te
+schemeren, en er waren weinig menschen meer voor de herbergen; maar ik
+schaamde mij toch om met een dronken man de poort in te komen. Reeds had
+ik een paar keeren stilgestaan en rondgezien naar iemand om een rijtuig
+te bestellen, toen tot mijn blijdschap Reynhove met twee der Officieren
+ons achterop kwam geloopen. Ik wenkte hen toe en zij hadden niet veel
+moeite om te zien hoe de zaak geschapen stond. De Hagenaar bood mij
+terstond zijn hulp aan; doch de beide anderen, die waarschijnlijk haast
+hadden, wenschten ons in 't voorbijgaan pleizierige wandeling en stapten
+voort, zonder zich wijders over ons te bekommeren. Reynhove nam nu
+Helding bij den anderen arm en op die wijze gelukte het ons, hem tot in
+de poort te krijgen. Op het Haarlemmerplein gekomen, bestelden wij een
+slede en pakten onzen maat, die zoo gedwee als een schaap was en nergens
+meer besef van had, daarin, terwijl wij gearmd naast het voertuig voort
+bleven wandelen. Ik vroeg aan Reynhove, hoe het met zijn paard gesteld
+was.</p>
+
+<p>"O!" zeide Reynhove: "het is zoo gezond als een visch. Ik laat het uit
+precautie op stal staan; moest hij morgen weer aan den gang, hij zou aan
+de blessen van Blaek desnoods een zeshonderd roe vooruit geven; want,
+wat die betreft, ik geloof niet, dat hij er ooit weer mede zal kunnen
+rijden."</p>
+
+<p>"Dit is dan," zeide ik, "een weddenschap geweest, waar niemand bij
+gewonnen heeft: gij zijt het geld kwijt, en Blaek een paar brave
+paarden."</p>
+
+<p>"Hij verliest er meer bij dan ik," zeide Reynhove, lachende.</p>
+
+<p>"Ik zie niet, dat zulks u eenigen troost kan geven, dat twee edele
+schepselen buiten gebruik raken en het wellicht met den dood bekoopen;
+terwijl zij buiten deze dwaasheden den eigenaar tot nut en genoegen
+hadden kunnen strekken."</p>
+
+<p>"<i>Ma foi!</i> het is hun lot! waar zijn de harddravers voor, anders als om
+te loopen? Gij zult toch een echt nationale gewoonte als de
+harddraverijen niet willen condemneeren?"</p>
+
+<p>"Volstrekt niet," hernam ik: "maar de paarden, welke men daartoe bezigt,
+worden er uitdrukkelijk toe bestemd, en door een gestadige oefening
+bekwaam gemaakt om het lang uit te houden en sterke beweging te doen
+zonder nadeel voor hun gezondheid: en bovendien bereden door lieden, die
+de noodige zorg dragen, dat zij zich niet boven hunne krachten
+inspannen. Wat ik veroordeel, zijn die bijzondere weddenschappen,
+waarbij welopgevoede lieden zich met rostuischers gelijk stellen, hun
+paarden slaan, mishandelen en bederven, en per slot slechts een schralen
+roem inoogsten. Ik geloof, dat ik mij des te vrijer jegens u aldus mag
+uitlaten, omdat ik bespeurd heb, dat gij, uit liefde voor uw beest, en
+om het niet te bederven, de kans der overwinning verspeeld hebt. Doch
+juist dit toont aan, dat gij althans voor dergelijke grappen de man niet
+zijt. Om die mede te doen, moet men beginnen met alle gevoel van deernis
+uit te schudden."</p>
+
+<p>"Ik geloof, dat gij gelijk hebt," zeide Reynhove: "<i>mais que
+voulez-vous</i>?"</p>
+
+<p>"Gij althans," vervolgde ik, "zoudt niet handelen, gelijk Blaek gedaan
+heeft ten opzichte van Velters. Gij ziet waar die
+paardekoopers-zedenkunde toe brengt."</p>
+
+<p>"Ik verzeker u," zeide Reynhove, "dat, toen ik kennis maakte met
+Lodewijk, ik hem voor een bon <i>compagnon</i> aanzag, die wellicht zijn
+gebreken had, maar rond en voor de vuist was;&mdash;maar hij is mij erg
+tegengevallen:&mdash;en dan de manier, waarop hij over zijne <i>cousine</i>
+spreekt!&mdash;foei!&mdash;<i>Apropos</i>! is het een indiscretie, u te vragen, of gij
+<i>vues</i> op haar hebt?"</p>
+
+<p>"'t Is nu de tijd niet, daarover te spreken," antwoordde ik, ongenegen
+hem tot mijn vertrouweling te maken.</p>
+
+<p>"Integendeel!" hernam hij: "en gij behoeft voor mij niet te vreezen:&mdash;er
+zal tusschen ons geen rivaliteit bestaan.&mdash;Maar wat kan de reden zijn,
+dat haar oom zoo geweldig op een huwelijk tusschen haar en Lodewijk
+gesteld is, en zich daar zoo zonderling en dringend over uitlaat?"</p>
+
+<p>"Heeft hij dat in uw bijzijn gedaan?" vroeg ik, verrast.</p>
+
+<p>"Aha!&mdash;die vraag is een antwoord op hetgeen ik zooeven vroeg:&mdash;In mijn
+bijzijn? <i>mieux que &ccedil;a</i>, tegen mijzelven, vriendlief!"</p>
+
+<p>"Hoe dat?"</p>
+
+<p>"Luister eens. In den gepasseerden nacht lag ik gerust op mijn bed, toen
+opeens de deur van mijn slaapkamer wordt opengedaan: "wie is daar?"
+vraag; ik.&mdash;Geen antwoord.&mdash;Ik ga overeind in mijn bed zitten, en zie:
+daar nadert mij een lange gestalte, blootsvoets en 't lijf in een
+nachtjapon gewikkeld, met een slaapmuts op au een kaars in de hand, die
+naar mij toetreedt. Het was de oude Heer Blaek."</p>
+
+<p>"Inderdaad! En wat kwam die u vertellen?"</p>
+
+<p>"Daarnaar was ik niet minder nieuwsgierig dan gij. "Mijn God! Mijnheer
+Blaek! Wat is er gebeurd?" vroeg ik.&mdash;Maar hij, zonder mij te
+antwoorden, zette de kaars op de tafel, en, een stoel nemende, plaatste
+hij zich aan het hoofdeneind van mijn bed. Toen bemerkte ik eerst, dat
+hij een slaapwandelaar was."</p>
+
+<p>"En hij sprak met u?"</p>
+
+<p>"Hij nam mijne hand tusschen de zijne, en toen, mij met een gelaat vol
+angst aanziende: "om Gods wil, Lodewijk!" zeide hij: "maak uw ouden
+vader niet ongelukkig. Heb medelijden met mij. Geef mij de rust mijner
+ziel weer en neem Henri&euml;tte tot vrouw. Ik heb heden weer een aanzoek
+voor haar afgeslagen.""</p>
+
+<p>"Hij zeide dit?"</p>
+
+<p>"Ik herhaal u zijn eigen woorden: "O! Wist gij," vervolgde hij, "wat het
+zegt, jaren lang de folteringen des gewetens te gevoelen, en slechts &eacute;&eacute;n
+middel tot herstel van het misdrijf te kennen. Het is in uwe macht mijn
+Lodewijk! mij de rust terug te geven. Ik heb u altijd uwen wil laten
+doen;&mdash;ik heb u wellicht te veel liefgehad: ja! God weet het: veel te
+veel:&mdash;doe gij dan het eenige, wat gij voor mij doen kunt.""</p>
+
+<p>"Onbegrijpelijk! En welk geheim kan het zijn, dat hem zoo zwaar op het
+hart ligt?"</p>
+
+<p>"Ik weet het niet; en ik was liever de kamer uitgeloopen dan op een
+zoodanige wijze de confident te worden van iemand, aan wiens huis ik
+hospitaliteit geniet.&mdash;De slapende vervolgde: ""gij weet het niet,
+waarom ik zoo sterk op dat huwelijk insisteer. En gij zult het ook nooit
+weten dan in de ure mijns doods. En die zal niet ver meer verwijderd
+zijn, indien gij aldus voortgaat, mijn beden te weerstreven.""</p>
+
+<p>"Schrikkelijk! En wat toch kan het zijn, dat hier achter schuilt."</p>
+
+<p>"Het tooneel begon mij te vervelen. Ik trok mijn hand los, en kroop zoo
+dicht tegen den wand, dat ik buiten zijn bereik lag. Hij tastte nog
+eenige oogenblikken naar mij, zuchtte toen diep, rees op, nam den
+kandelaar en trok af gelijk hij gekomen was."</p>
+
+<p>"Ik zou dit geval maar niet rondvertellen," zeide ik: "hetgeen u gezegd
+is, was niet voor uwe ooren bestemd, en openhartig gezegd, steekt er
+niet een soort van misbruik van vertrouwen in, het aan derden mede te
+deelen?"</p>
+
+<p>"Dat zegt gij nu gij 't weet," zeide Reynhove, lachende: "maar gij hebt
+gelijk, en ik zou het u ook niet verhaald hebben, dacht ik niet, dat het
+u interesseeren kon en u den sleutel geven van het refus, dat gij
+geleden hebt. Aan Lodewijk echter heb ik gemeend het te moeten zeggen,
+die er hartelijk om heeft gelachen, en gezegd, dat hem dergelijke
+bezoeken zoo dikwijls gebeurden, tot hij eindelijk de resolutie had
+genomen, van zijn deur te sluiten, wanneer hij naar bed ging. Ik geloof,
+dat ik zijn voorbeeld volgen zal voor de weinige dagen, die ik nog denk
+te blijven; want ik ben niet op de herhaling dier visites gesteld en zou
+wellicht meer hooren dan mij aangenaam was."</p>
+
+<p>"Denkt gij spoedig weer naar Den Haag te gaan?"</p>
+
+<p>"Ik geloof van ja: ik verlang met die Blaeken niet intiem te worden: en
+bovendien, uw vader heeft mij een goeden raad gegeven: en het zal den
+mijnen aangenaam zijn, indien ik mij in deze of gene carri&egrave;re begeef.
+Voor mijn vertrek echter, kom ik stellig nog eens ten uwent aan."</p>
+
+<p>Wij spraken nu over onverschillige zaken, totdat wij ons aan de deur der
+woning van Heynsz bevonden. Mijn oogmerk was om, ten einde de
+gelegenheid te vermijden van Amelia opnieuw te ontmoeten, onzen pati&euml;nt
+aan Heynsz over te leveren, en dezen de verdere bezorging op te dragen.
+Doch de huisheer was uit: en daar de meid natuurlijk geen kans zag, om
+Helding, die gevoelloos als een blok in de slede lag, naar de derde
+verdieping te sjouwen, zagen wij ons wel genoodzaakt deze taak zelven te
+aanvaarden. Juist op het oogenblik, dat wij den po&euml;et uit de slede
+tilden, kwam Lodewijk aangeloopen, gevolgd van zijn bediende. "Zoo!"
+zeide hij: "zijt gij daar eindelijk? Ik heb mij in 't zweet geloopen, om
+u in te halen. Gij vergeet, dat ik ook bij de grap hoor."</p>
+
+<p>Dit zeggende, pakte hij mede een been van Helding aan; doch ik bemerkte
+dadelijk, dat zijne hulp ons weinig baten zoude, want hij waggelde zelf,
+en had allen schijn van onder den invloed van den wijn te handelen. Ook
+liet hij, zoodra wij den beschonkene de benedentrappen opgesjouwd
+hadden, dezen los, en ging op het portaal zitten. Intusschen sleepten
+wij Helding hooger op; maar ik had in 't voorbijgaan gemerkt, dat de
+deur van Amelia's kamer even was geopend geworden, en dat haar vader,
+waarschijnlijk ongerust over het buitengewoon gedruisch, om het hoekje
+gekeken had. Lodewijk, die misschien ook niet zonder doel was
+achtergebleven, had hem ook bespeurd, was weder opgestaan en de kamer
+van Amelia binnengetreden. Ik zag dit met een zwenk.</p>
+
+<p>"O wee!" zeide ik tegen Reynhove: "laten wij ons haasten: anders komt er
+gekheid daar beneden."</p>
+
+<p>Wij legden dan ook, zonder verderen omslag te maken, den snorkenden
+Helding op zijn bed, en stoven de trappen weer af. De deur van Amelia's
+kamer stond open: zijzelve zat aan haar werktafel, bleek van schrik en
+met de handen krampachtig saamgevouwen. Haar vader stond midden in het
+vertrek, met de armen over elkander geslagen, en staarde Lodewijk aan,
+die nauwelijks op de beenen staan kon en al vloekende uitriep:</p>
+
+<p>"Nu zie ik het eindelijk, Juffertje!&mdash;Al wil je mij niet tot galant, gij
+ontvangt toch visites van Heeren.&mdash;Voor Huyck blijft de deur niet
+gesloten, en wie is deze snaak? Zeker de betaalmeester en chef! He?"</p>
+
+<p>"Blaek!" riepen Reynhove en ik, hem van weerszijden bij de hand nemende:
+"Stel u toch zoo niet aan.&mdash;Ga met ons!"</p>
+
+<p>"Met uw verlof!" zeide Bos: "is deze de Heer Blaek, die de
+onbeschaamdheid heeft gehad, aan mijne dochter schandelijke voorstellen
+te doen?"</p>
+
+<p>"Uw dochter!" herhaalde Lodewijk, een oogenblik verrast: "nu ja! wat
+doet het er toe?" vervolgde hij met zijne gewone onbeschaamdheid: "ik
+heb haar rijk willen maken: en zoo gij een verstandig man zijt, zul je
+er niets tegen hebben. Er steekt immers geen kwaad in, op een mooi
+meisje te verlieven?&mdash;En zij neemt ook presenten aan, al houdt zij zich
+fijn."</p>
+
+<p>"Wacht!" zeide Bos: en meteen, een lade openhalende, kreeg hij het
+doosje met juweelen voor den dag en stak het Lodewijk tusschen vest en
+hemd; waarna hij, zonder er een woord bij te voegen, hem met de andere
+hand een heftigen slag in 't aangezicht gaf.</p>
+
+<p>"Mijnheer!" zeide Reynhove, onthutst: "wij zullen wel zorgen, dat hij u
+niet incommodeert: maar zoo gij hem slaat, laten wij hem los."</p>
+
+<p>"Mijne Heeren!" zeide Bos, op een bedaarden toon: "hij bekomt niet als
+het honderdste deel van hetgeen hij verdient; en het is hoog noodig, dat
+hij eens leere, hoe hij hier in 't vervolg ontvangen zal worden."</p>
+
+<p>"Gij zult het mij betalen," brulde Lodewijk, pogingen aanwendende om
+zich los te rukken: "houdt mij niet vast, lamme, valsche vrienden die
+gij zijt! Pieter! mijn zweep! ik wil dien schoft mores leeren."</p>
+
+<p>En Pieter, die geen haar beter was dan zijn Heer, stormde binnen en kwam
+met opgeheven zweep op Bos aan. Ik sprong tusschen beiden; maar zag mij
+hierdoor genoodzaakt, Lodewijk los te laten, die, zich nu ook van
+Reynhove bevrijdende, als een razende Roeland op Bos toeschoot. Maar
+deze, hem zonder schroom afwachtende, greep hem met de eene hand in de
+das en met de andere in den gordel, droeg hem, ondanks zijn
+tegenspartelen, de deur uit en smeet hem toen van al de trappen af.</p>
+
+<p>"O God! wat zal het gevolg van dit alles zijn?" riep Amelia: "Mijnheer
+Huyck! in 's Hemelsnaam!&mdash;Help hem toch aan 't bedaren."</p>
+
+<p>"Ga uw Heer oprapen," zeide Bos, terugkeerende, tegen Pieter: "of ik zal
+u denzelfden weg wijzen."</p>
+
+<p>Pieter, hoewel anders een onbeschofte, ruwe kerel, en voor geen kleintje
+vervaard, scheen echter ongenegen een nieuw bewijs uit te lokken van de
+kracht des forschgespierden mans, die voor hem stond, en begaf zich,
+zonder een tweede bevel af te wachten, naar beneden. Reynhove trad
+nader: "is dit niet wat hard geprocedeerd, Mijnheer?" vroeg hij: "onze
+vriend is een weinig beschonken, en...."</p>
+
+<p>"En ik behandel hem als zoodanig," zeide Bos: "gij zult mij genoegen
+doen, hem te volgen: ik verlang vrij op mijne kamer te zijn en van
+bezoeken verschoond te blijven.&mdash;Mijnheer Huyck! een woord met u eer gij
+gaat."</p>
+
+<p>"Ik verlaat u, Mijnheer!" zeide Reynhove: "want ik erken, dat gij hier
+meester zijt: maar permitteer mij om u te zeggen, dat ik hier toevallig
+ben ingekomen, en wel, om een dispuut, dat ik vreesde, te preveni&euml;eren:
+en dat ik uwe forsche manier van ageeren jegens iemand, die zich niet
+wel defendeeren kan, nimmer zal approbeeren."</p>
+
+<p>"Al genoeg!" hernam Bos, met een beweging van ongeduld, en terwijl hij
+hem de deur wees. Reynhove haalde de schouders op, boog zich voor
+Amelia, gaf Bos zijn trotschen blik terug en vertrok.</p>
+
+<p>"Wat is de aanleiding van dit tooneel?" vroeg Bos, zoodra hij weg was:
+"ik had niet verwacht dat dergelijke onaangenaamheden herhaald zouden
+worden."</p>
+
+<p>Ik gaf hem een kort verslag van de oorzaak onzer komst en betuigde,
+hoezeer het mijzelf speet, zonder opzet opnieuw in een geschil als dit
+gewikkeld te zijn geweest.</p>
+
+<p>"'t Is wel!" zeide hij: "ik geloof u: en ik ben overtuigd, dat ik niets
+van den Heer Huyck te wachten had, als wat betamelijk en voegzaam is."</p>
+
+<p>"De Hemel geve," zeide Amelia, "dat deze ontmoeting geene onaangename
+gevolgen voor u hebbe."</p>
+
+<p>"Dat ware van weinig aanbelang," zeide ik: "maar zij kan de aandacht der
+Justitie trekken: en zoo Blaek, om zich te wreken, een beklag inlevert,
+vrees ik, dat UEd. wellicht niet langer hier veilig zult zijn."</p>
+
+<p>"Het is zeker, dat ons alles te duchten staat," zeide Bos: "maar het
+baat mij niet, of ik angstig de toekomst inzie; ik heb mij in erger
+gevaren bevonden, en mijn gestarnte heeft mij immer daaruit gered. Tot
+nog toe schijnt men geen achterdocht tegen mij te voeden: en wellicht
+heb ik slechts twee dagen meer noodig, om mijn zaken hier af te doen en
+voor altijd dit land te verlaten."</p>
+
+<p>"Vlei u niet te veel," zeide ik, het hoofd schuddende: "UEd. begaat
+onvoorzichtigheden.&mdash;Of is het geene onvoorzichtigheid, aan de zuster
+van den Hoofdschout een bezoek te geven?"</p>
+
+<p>"Integendeel!" zeide hij: "niets is meer geschikt, om de vermoedens af
+te wenden;&mdash;maar ik wil u niet langer ophouden. Vaarwel! En dat de Hemel
+met u zij."</p>
+
+<p>Ik vertrok. Op straat gekomen, zag ik de slede vertrekken, met den
+bediende van Lodewijk er naast, terwijl Reynhove mij nog stond af te
+wachten.</p>
+
+<p>"Ik heb Blaek aangeraden, om van die &eacute;quipage gebruik te maken," zeide
+hij: "maar verhaal mij, bid ik u, wie is toch die Sinjeur daarboven, die
+een paar vuisten heeft als een smidsgezel, en een houding als een
+Burgemeester? Gij schijnt hem te kennen."</p>
+
+<p>Ik was op deze vraag voorbereid, en antwoordde zonder aarzelen: "dien
+Heer heb ik laatst op een dichterskrans bij Helding ontmoet: zijn
+rechten naam weet ik u niet te zeggen."</p>
+
+<p>"<i>Ma foi!</i> hij heeft een schoone dochter, en ik begrijp licht, dat
+Lodewijk er een kansje op wagen wilde;&mdash;maar in allen gevalle heeft de
+oude Heer het toch wat erg gemaakt en ik zal het Lodewijk niet kwalijk
+nemen, indien hij hem satisfactie vraagt wegens de geledene
+injurie;&mdash;zoo namelijk die heer een man is, aan wien men, zonder zich te
+compromitteeren, een uitdaging zenden kan."</p>
+
+<p>"Lodewijk zal, hoop ik, verstandiger zijn," zeide ik, beschroomd over de
+gevolgen, welke een zoodanige handelwijze, ook voor mij, zoude kunnen
+met zich brengen: "hij is de oorspronkelijke beleediger geweest: en
+niemand zou het toch kunnen goedkeuren, dat hij den vader voor den degen
+eischte, omdat deze het voor zijn verongelijkte dochter had opgenomen."</p>
+
+<p>"Dat is waar ook," zeide Reynhove: "en gij moet niet denken, dat ik het
+gedrag van Lodewijk approuveer;&mdash;maar die andere, met zijn rooden rok,
+heeft het toch ook wat erg gemaakt.... Enfin! het is zooals het is:&mdash;en
+nu zult gij mij niet kwalijk nemen, dat ik u verlaat en naar mijn logies
+ga: Lodewijk zou anders met reden klagen, dat ik hem geheel aan zijn lot
+abandonneer: en ik zal toch al werks genoeg hebben, om hem te
+apaiseeren.&mdash;Vaarwel!"</p>
+
+<p>Wij namen afscheid: Reynhove volgde den weg, dien de slede gegaan was,
+en ik trok naar huis. Waarschijnlijk droeg mijn gelaat eenige blijken
+van de gemoedsaandoeningen, door het gebeurde bij mij verwekt; althans
+mijn vader zag mij ernstig en mijn moeder enigszins bezorgd aan, terwijl
+Suzanna, toen ik, zonder van de laatste ontmoeting te reppen, in korte
+woorden verhaalde, dat ik in gezelschap met Blaek, Reynhove enz. geweest
+was, mij verklaarde, dat zij mij op mijn verjaardag een zweepje en een
+bokaaltje zoude present doen, aangezien ik bij mijn overige beminnelijke
+hoedanigheden die van een rostuischer en een drinker scheen te willen
+voegen. Mijn moeder zuchtte, en mijn vader zeide bij het scheiden:
+"Ferdinand! teleurgestelde liefde kan somtijds tot dwaze stappen
+vervoeren. Neem u in acht!"</p>
+
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+
+<h3><a name="chap28" id="chap28"></a>ACHT-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.</h3>
+
+<h4>WAARIN LEELIJKE DONDERBUIEN BOVEN HET HOOFD VAN FERDINAND SAMENPAKKEN.</h4>
+
+
+<p class="p-one">Den volgenden dag op de beurs zijnde, werd ik aangesproken door den
+makelaar Velters, die, na met mij eenige woorden gewisseld te hebben
+over de commissies, welke hij voor ons kantoor te verrichten had, mij
+vergunning verzocht, mij een eind weegs huiswaarts te vergezellen. Ik
+verbeeldde mij, dat er deze of gene verkooping ophanden was, waarbij hij
+in aanmerking wenschte te komen en deswege mijn voorspraak verlangde: en
+ik was niet weinig verwonderd toen hij, zoodra wij de beurs verlaten
+hadden, mij vroeg of het mij hetzelfde was, de Pijpenmarkt om te loopen,
+dewijl wij daar minder gedrang zouden vinden en meer ongestoord kunnen
+spreken, dan op het Rokin of in de Kalverstraat.</p>
+
+<p>"Is het zoo belangrijk?" vroeg ik, verwonderd over deze geheimzinnige
+handelwijze: "waarom komt UEd. dan niet liever bij mij aan huis?"</p>
+
+<p>"Verschoon mij," was zijn antwoord: "maar het is beter, dat ik met UEd.
+spreek, voordat UEd. te huis zijt."</p>
+
+<p>"Er is toch geen samenzwering ophanden," vroeg ik lachende, terwijl ik
+aan zijn verzoek voldeed en met hem den stillen weg ging, dien hij
+verkozen had. Nauwelijks waren wij op de Pijpenmarkt, of hij ving het
+gesprek aan door mij met warmte te danken, voor hetgeen ik ten zijnen
+behoeve gedaan had.</p>
+
+<p>"Gij meent mijn voorspraak bij den Heer Van Baalen," zeide ik: "maar
+lieve vriend! daarvoor hebt gij mij gisteren immers reeds aan de beurs
+uw dank betuigd."</p>
+
+<p>"Daarvoor kan ik nooit dankbaar genoeg zijn," zeide hij: "maar ik bedoel
+een dienst van een anderen aard ... in die zaak over dat paard van den
+Heer Blaek:&mdash;niemand als UEd. kan mij die hebben bewezen."</p>
+
+<p>"Gij zijt misleid," zeide ik, "of ik begrijp u niet. Ik verklaar u, dat
+ik eerst gisteravond kennis ontvangen heb van de geheele geschiedenis."</p>
+
+<p>"Nu! dat is om 't even," zeide hij: "dat bewijst mij alleen, dat UEd.
+niet rust, zoodra UEd. het onrecht verneemt, om het ook te herstellen."</p>
+
+<p>"Gij spreekt raadsels," hernam ik, "en wekt mijn nieuwsgierigheid op.
+Wat is er dan gebeurd? En welk onrecht is er hersteld?&mdash;In allen gevalle
+is het buiten mijn toedoen geschied."</p>
+
+<p>"Wel!" zeide Velters: "UEd. weet dan, op welke lage wijze de Heer
+Lodewijk Blaek mij misleid heeft. Hij dacht voorzeker, dat, omdat ik in
+zekere opzichten van zijn vader afhankelijk ben, hij met mij zou kunnen
+handelen gelijk de leeuw met zijne jachtgezellen; maar, toen ik de ware
+toedracht der zaak vernam, zegevierde mijn verontwaardiging boven alle
+andere bedenkingen en liep ik naar een Advocaat om raad te vragen. Deze
+stelde mij voor oogen, hoe dwaas het zou zijn tegen een vermogend man te
+procedeeren, ik, de aarden pot tegen den ijzeren. Zijn taal overreedde
+mij: ik besloot, hoe ongaarne ook, mijn wraakzucht op te geven, en dacht
+aan de zaak niet meer; dan, hedenmorgen vroeg ontving ik een
+uitnoodiging om mij aan het kantoor van den Heer Hoofdschout te
+vervoegen. Ik kwam daar op den bepaalden tijd, meldde mij aan en werd
+terstond bij uw Heer vader binnengelaten, waar ik ook den schelmschen
+Jaspersz vond, die nu, door de scherpe ondervragingen van den Heer
+Hoofdschout gedrongen, alles moest opbiechten. Uw Heer Vader vroeg mij
+toen, of ik mijn geld terugbegeerde, dan of ik vreesde, dat zulks mij
+nadeel in mijne betrekking zoude doen. Ik aarzelde een oogenblik; doch
+de zucht om te toonen, dat geene vrees voor geldelijke schade mij
+verhinderde mijn recht te zoeken, en de hoop, dat alle eerlijke lieden
+mijne partij nemen, en mij daarom hunne klandizie niet ontzeggen zouden,
+deden mij besluiten, aan Z.-Ed.-Gestr. te antwoorden, dat ik mijn geld
+gaarne terug zou bekomen. Toen Z.-Ed.-Gestr. dit hoorde, gelastte hij,
+dat de Heer Lodewijk, die mede ontboden was en in een ander vertrek
+toefde, zou worden binnengeroepen. Hij kwam en stond eenigszins
+beteuterd geloof ik, van mij en Jaspersz daar te zien. Uw Heer vader
+stelde hem op een treffende wijze het schandelijke van zijn gedrag voor
+oogen en besloot met hem te zeggen, dat hij de som terug moest geven of
+de gevolgen van een proces wegens oplichterij afwachten. De jonge Heer
+bromde en pruttelde wel wat; doch beloofde eindelijk zulks te doen. Hij
+liet zich bij die gelegenheid ontvallen, dat UEd. het zeker waart, die
+den Heer Hoofdschout tegen hem had opgezet door de zaak te
+verdraaien.&mdash;Daaruit nam ik aanleiding om UEd. te houden voor dengenen,
+die mijne voorspraak bij Z.-Ed.-Gestr. waart."</p>
+
+<p>"Gij hadt het beiden mis," zeide ik: "de Hoofdschout behoeft niet door
+zijn zoon onderricht te worden, om te weten, wat er omgaat: en er is
+geene voorspraak bij hem noodig om hem rechtvaardig te doen handelen."</p>
+
+<p>"Maar dit is niet alles," vervolgde Velters: "in 't heengaan herhaalde
+de Heer Lodewijk, dat hij zeer wel wist, aan wien hij dit alles te
+danken had, en dat niets dergelijks hem verwonderde van iemand, die hem
+in een vreemd huis lokte, om hem te mishandelen."</p>
+
+<p>"Hoe! meende hij mij?" riep ik uit, ontsteld en verontwaardigd tevens.</p>
+
+<p>"De Heer Hoofdschout vroeg hem terstond, wat die woorden te beduiden
+hadden, en zeide, dat, zoo hij een klacht had in te brengen, al ware die
+tegen zijn eigen zoon gericht, hij daarmede dan terstond voor den dag
+moest komen. De Heer Blaek scheen zich nu een wijl te bedenken, en zeide
+vervolgens, dat hij de zaak liever blauw blauw zoude laten."</p>
+
+<p>"Dat geloof ik wel," hernam ik: "hij kan door laster mij meer nadeel
+doen dan door een loyale aanklacht."</p>
+
+<p>"Vervolgens," zeide Velters: "vroeg hem Z.-Ed.-Gestr., wie hem
+gisteravond, ten huize van den Portretteur Heynsz van de trappen
+gesmeten had, en of UEd. dat gedaan had."</p>
+
+<p>"Hoe mijn vader wist dit reeds?&mdash;&mdash;maar waarover verwonder ik mij?"</p>
+
+<p>"Mijnheer!" zeide Blaek toen: "ik beschuldig voor alsnog niemand; maar
+uw zoon heeft zich niet zoo gedragen, gelijk ik van een fatsoenlijk man
+verwachtende was. Zoo UEd. mijn knecht verkiest te hooren, zal deze u
+zeggen, dat uw zoon hem verhinderde mij ter hulpe te komen, terwijl een
+ander mij in de borst greep en mishandelde."</p>
+
+<p>"Die ellendige!" riep ik: "voorzeker, als de zaak op die wijze wordt
+voorgedragen, moet mijn handelwijze vreemd en berispelijk schijnen."</p>
+
+<p>"Z.-Ed.-Gestr. antwoordde niet; maar, na zich een korten tijd bedacht te
+hebben, zeide hij: "Mijnheer Blaek! wij zullen deze zaak nader
+onderzoeken: en hoe dat onderzoek afloope, wees verzekerd, dat wij UEd.
+recht zullen doen wedervaren."&mdash;Daarmede kreeg de Jongeheer zijn
+afscheid.&mdash;Maar toen kwam er nog wat, en ik vrees daarbij verkeerd
+gehandeld te hebben. Uw Heer vader vroeg mij, zoodra wij alleen waren,
+of ik UEd. kende. Ik antwoordde toestemmend." "Ja!" zeide Z.-Ed.-Gestr.:
+"ik weet, gij hebt te zamen een avond bij Monsieur Helding doorgebracht.
+Vergun mij, u eene vraag te doen. Is UEd. het niet, dien hij naar huis
+heeft gebracht?"&mdash;"Ed.-Gestrenge!" antwoordde ik, eenigszins verwonderd;
+"die eer heb ik niet gehad: uw zoon is vroeger vertrokken."</p>
+
+<p>"Ach!" zeide ik: "daar begint de straf van mijn logen."</p>
+
+<p>"Het ernstig gelaat van uw Heer vader," vervolgde Velters, "liet geen de
+minste verandering bespeuren: en toch was het mij, toen hij mij zeide,
+dat ik afgedaan had, alsof zijne stem mij te kennen gaf, dat hij
+ontevreden was: en ik gevoelde, dat ik UEd. een kwaden dienst gedaan
+had, door de waarheid te spreken. Dit smertte mij:&mdash;maar ik mocht toch
+niet liegen:&mdash;en nu meende ik, ware het best, UEd. vooraf te waarschuwen
+van het voorgevallene, ten einde UEd. in staat te stellen, van naar
+bevind van zaken te handelen."</p>
+
+<p>"Het is waar," zeide ik, na eenig stilzwijgen, "gij hebt mij een
+slechten dienst gedaan; maar God beware mij van te wenschen, dat gij om
+mijnentwille aan de waarheid zoudt hebben te kort gedaan. Ik heb,
+ofschoon om bestwil, mij met een logen moeten behelpen, en dien er thans
+de gevolgen van te dragen.&mdash;Maar wij naderen ons huis! laten wij hier
+afscheid nemen: het zou ook u in onaangenaamheden kunnen wikkelen, zoo
+men ons thans bijeen zag. Geloof, dat ik u dankbaar blijf voor den
+dienst, mij door u bewezen:&mdash;al is die dienst genoegzaam geweest, om mij
+mijn eetlust voor dezen middag te benemen."</p>
+
+<p>Velters verliet mij en ik kwam in een vrij onaangename stemming te huis.
+Nauwelijks dorst ik de oogen opslaan toen ik binnentrad: mijn vader was
+ernstig en sprak weinig: mijn moeder zuchtte, zag mij nu en dan met een
+weemoedigen blik aan, en ik kon duidelijk aan haar gezwollen oogen
+bemerken, dat zij geweend had. Mijn zuster Suzanna deed in den beginne
+eenige pogingen om het gesprek gaande te houden; doch zij bemerkte
+alras, dat zij zich vruchtelooze moeite gaf, en onze afgetrokkenheid,
+althans die van mijn moeder en de mijne, waarschijnlijk toeschrijvende
+aan verdriet over het mislukken mijner vrijage, hield zij af en zweeg;
+zoodat ons middagmaal, zonder de kinderen, die nu en dan hun stem
+verhieven, veel op een Trappisten-vergadering zoude geleken
+hebben.&mdash;Zoodra het nagebed was gedaan, rees mijn vader op en zeide tot
+mij, dat het hem aangenaam zoude zijn, mij een oogenblik te spreken,
+indien namelijk mijn kantoorzaken&mdash;"of andere bezigheden," voegde hij er
+op een schamperen toon bij, "mij den tijd tot een kort onderhoud
+vergunden."</p>
+
+<p>Ik betuigde, dat ik tot zijn dienst was en volgde hem met een kloppend
+hart naar zijn studeervertrek. Aldaar gekomen, nam hij plaats en
+verzocht mij te gaan zitten, met een plechtigheid, die mij tot een
+slecht voorteeken strekte van hetgeen volgen zoude. Zijn gelaat stond
+strak als gewoonlijk: maar, behalve dien trek van ernst, was er in de
+bijna onmerkbare beweging van het oog en in de opgetrokken hoeken van
+den mond een uitdrukking van droefheid te lezen, die getuigde, dat zijn
+ziel meer leed, dan hij verlangde dat zou opgemerkt worden.</p>
+
+<p>"Mijnheer!" zeide hij, na mij gedurende eenige oogenblikken te hebben
+aangezien, als had hij in het diepste mijns gemoeds willen lezen: "ik
+begin zeer goed te begrijpen, dat de Heer Blaek uwe verdere kennismaking
+met zijn pupil niet heeft willen toelaten: en het doet mij leed, dat ik
+mij door de gebeden uwer goede moeder tot den dwazen stap, dien ik deed,
+heb laten bepraten."</p>
+
+<p>"Hoe dat, Vader?" vroeg ik, bevende: "een dwaze stap!... Ik begrijp u
+niet."</p>
+
+<p>"Ik prijs den voorzichtigen man," vervolgde mijn vader, "die het hem
+toevertrouwde pand niet wil overgeven aan iemand, wiens gedrag niets dan
+ongunstige waarborgen oplevert voor het toekomstig geluk zijner gade."</p>
+
+<p>"Mijn gedrag!" herhaalde ik, verblijd over de gedachte, dat ik mij ten
+minste van die zijde onschuldig gevoelde: "wat kan de Heer Blaek mij te
+verwijten hebben?"</p>
+
+<p>"Hoe, Mijnheer!&mdash;Iemand, die zich niet schaamt, op den dag zijner
+terugkomst bij zijn ouderen, den dag, waarop zijn hart alleen vervuld
+behoorde te zijn met reine en betamende gedachten aan het geluk, dat hem
+te beurt viel, van zijns vaders huis en zijne betrekkingen in gezondheid
+terug te zien, die, zeg ik, op zulk een dag zich niet schaamt, een
+<i>maitres</i> met zich te brengen en te kameren! die gedoogt, dat zijn vrome
+en niet ergdenkende Tante in kennis komt met een slecht voorwerp: die,
+om zijn bezoeken bij haar te bewimpelen, mij wijs maakt, dat hij
+nachtwandelingen met Velters doet: die, van een dronkenmanspartij
+terugkeerende, een mede-vrijer van de trappen laat smijten!...</p>
+
+<div class="poem"><div class="stanza">
+<span class="i7">quem frangere postes<br /></span>
+<span class="i1">Non pudet, et rixas inseruisse iuvat.<br /></span>
+</div></div>
+
+<p>Gij ziet dat ik van alles onderricht ben... en die, onder de bedrijven,
+zich nog inbeeldt, dat hij aanspraak op de hand van een fatsoenlijk
+meisje kan maken!&mdash;Ferdinand! Ferdinand! hoe diep zijt gij gevallen!</p>
+
+<div class="poem"><div class="stanza">
+<span class="i1">Tantane te, fallax! cepere oblivia nostri?"<br /></span>
+</div></div>
+
+<p>"Vader!" zeide ik, met zooveel bedaardheid als ik machtig kon blijven:
+"Van al wat UEd. daar opnoemt is er slechts &eacute;&eacute;ne aantijging, waarop ik
+schuld bekennen moet:&mdash;namelijk, dat ik u voorgelogen heb betreffende
+mijn wandeling met Velters.&mdash;Wat mijn kennis betreft aan de Juffer, die
+bij Heynsz logeert,&mdash;deze schaam ik mij niet. UEd. hadt mij beloofd,
+daarnaar niet meer te vragen."</p>
+
+<p>"Dit had ik gedaan, omdat ik een vast vertrouwen stelde in uw
+oprechtheid en in uw godsdienstig gevoel.&mdash;Maar nu gij eenmaal, en gij
+bekent het zelf, mij bedrogen hebt in &eacute;&eacute;n punt, hoe wilt gij dan, dat
+ik, in het overige, staat make op de woorden van iemand, <i>quem non
+periuria terrent</i>? Is het nu mijn plicht niet, als vader, die zijn zoon
+moet terughouden, wanneer hij hem met rassche schreden den weg ten
+verderve ziet inslaan, en als Hoofdschout, die voor de goede orde in de
+stad moet waken, een perk te stellen aan dergelijke ongeregeldheden?"</p>
+
+<p>"Ik ben wel te beklagen," zeide ik: "te meer, omdat mijn verdediging zoo
+gemakkelijk mogelijk zou zijn, indien mij niet een heilige, maar
+noodlottige plicht het spreken verbood."</p>
+
+<p>"Het is genoeg, Mijnheer!" zeide mijn vader, oprijzende: "ik weet
+dergelijken kinderpraat op zijn waarde te schatten. Voortaan zullen uwe
+gangen worden nagegaan, daar kunt gij op rekenen. Als vader zal ik zorg
+dragen, dat gij mijn eerlijken naam geen verdere schande aandoet: als
+Hoofdschout zal ik waken, dat gij de goede orde in deze stad niet weder
+verstoort.&mdash;Gij hebt afgedaan: ik wil u niet langer ophouden."</p>
+
+<p>"Neen, mijn vader!" riep ik uit, oprijzende en hem de hand drukkende,
+die hij niet gaf noch terugtrok, maar bewegingloos in de mijne liet:
+"zoo kunnen wij niet scheiden: ik moet ten minste de hoop medenemen, dat
+UEd. eenmaal mijn gedrag beter beoordeelen zult."</p>
+
+<p>Hier werd aan de geheime deur getikt: het was het sein van Heynsz.</p>
+
+<p>"Wacht een oogenblik!" riep mijn vader, snel het hoofd omwendende: "maar
+neen!" vervolgde hij, zich bezinnende: "het is beter zoo!&mdash;binnen!"</p>
+
+<p>Hij ging weer zitten. Heynsz trad de kamer in en zag mij eenigszins
+verwonderd aan.</p>
+
+<p>"Ga gerust uw gang," zeide mijn vader: "gij kent mijn zoon. Welk nieuws
+is er?"</p>
+
+<p>Heynsz nam zijn boekje en begon te lezen:</p>
+
+<p>"N&deg;. 1. De zielverkoopers op den Zeedijk hebben opgelicht twee knapen,
+die bezopen kwamen uit een nachthuis. Het zijn lichtmissen, daar niets
+aan is bedorven en die geteekend zijn met een zwarte kool."</p>
+
+<p>"Om 't even!" zeide mijn vader: "er moet huiszoeking gedaan worden bij
+dat volkje, en de beide knapen zoowel als de zielverkoopers morgen voor
+mij gebracht worden.&mdash;Verder!"</p>
+
+<p>"N&deg;. 2. De zoon van de Weduwe Lette is geprest door de zielverkoopers
+van de O.-I. Compagnie. 't Is wel jammer! Zulk een oppassende
+jongen:&mdash;de eenige kostwinner zijner moeder!"</p>
+
+<p>"'t Is jammer!" herhaalde mijn vader, het hoofd schuddende: "maar hier
+valt niets aan te doen. Zorg mij de woonplaats der Weduwe en hare
+bestaansmiddelen te doen weten. Het is niet meer dan billijk, dat de
+O.-I. Compagnie haar onderhoude, nu zij haar haren zoon neemt."</p>
+
+<p>Ondanks de kwellingen, die mij bezig hielden, kon ik niet nalaten, een
+onaangename gewaarwording te gevoelen bij de gedachte, dat gewone
+zielverkoopers streng gestraft werden, terwijl de menschenroof, voor
+rekening der Compagnie gepleegd, onverhinderd zijn gang mocht gaan: en
+ik had een zucht over voor de arme Weduwe, aan wie men het verlies van
+een zoon met een geldelijke schadeloosstelling zoude denken te
+vergoeden.&mdash;En dan nog was ik verzekerd, dat het niet de Compagnie, maar
+mijn vader zoude zijn, van wien zij die aalmoes zoude bekomen.</p>
+
+<p>Heynsz vervolgde zijn lijst:</p>
+
+<p>"N&deg;. 3. Men is voornemens te bestelen hedenavond het pakhuis van de Wed.
+Pietersz en Comp. Een der dieven heeft zich laten opsluiten daarin, en
+zal de klokke 12 uren zijn makkers daar binnenlaten."</p>
+
+<p>"Wij zullen zorgen," zeide mijn vader, "dat zij er niet alleen hun maat,
+maar ook nog een behoorlijk aantal dienaars in vinden."</p>
+
+<p>"N&deg;. 4. Het gouden horloge van den slachter Fleischhauer is terugbekomen
+bij Mozes Nathans. Hij had het van Fleischhauers eigen zoon gekocht, die
+van zijn vader zeker te weinig ontvangt om te verslempen."</p>
+
+<p>"De Jood en de jongeling beiden zullen een plaats in 't Spinhuis
+bekomen. Geen genade voor een zoon, die zijn vader bedriegt.&mdash;Is er
+niets meer?&mdash;Niets van den Vliesridder?"</p>
+
+<p>"Niets: ofschoon hij zich naar alle gedachten nog hier, of in de buurt
+moet ophouden; want er is weer geld voor hem uit de Bank gelicht, gelijk
+onze spion bij de Bank mij verteld heeft. Het is onbegrijpelijk, dat wij
+hem niet op het spoor komen."</p>
+
+<p>"Vrij onhandig zeker: en zoo ik u niet beter kende, Heynsz, zou ik
+waarachtig denken, dat de Vliesridder u omgekocht heeft.&mdash;Is er niets
+meer?"</p>
+
+<p>"Niets, Ed.-Gestrenge! buiten eenige zakkenrollerijen op den
+Haarlemmerweg gisteravond gepleegd, bij gelegenheid eener harddraverij."</p>
+
+<p>"Niets anders?"</p>
+
+<p>"Waarlijk niets," antwoordde Heynsz, zijn zakboekje naziende.</p>
+
+<p>"Niets?&mdash;Ei! Ei! dan is het mijne beurt," zeide mijn vader, hem scherp
+aanziende: "N&deg;. 1. Er heeft gisteravond ten huize van Zacharias Heynsz
+een twist plaats gehad, ten gevolge waarvan de Heer Lodewijk Blaek van
+al de trappen is gesmeten.&mdash;Monsieur Heynsz, die zoo goed bekend is met
+al wat in de stad omgaat, schijnt dus niet te weten, wat er in zijn
+eigen huis gebeurt."</p>
+
+<p>"Edel-Gestrenge!" stamelde Heynsz, terwijl hij mij verlegen aanzag: "met
+uw permissie. Die zaak heeft gehad geen gevolgen. Ik achtte het niet
+waardig de moeite, daarvan te spreken."</p>
+
+<p>"Dat staat u niet te beoordeelen. Wie heeft aanleiding tot dat rumoer
+gegeven? Nu! kijk mijn zoon maar niet aan.&mdash;Antwoord zonder omwegen."</p>
+
+<p>"Edel Gestrenge! Ik weet waarachtig weinig of niets van de zaak af. Ik
+was niet te huis, en dacht, toen ik vernam wat er had plaats gehad, het
+ware best, dergelijke gevalletjes, waar jongelieden van de eerste
+famili&euml;n in betrokken zijn, maar niet te fijn uit te pluizen."</p>
+
+<p>"Zoo! dus denkt uwe wijsheid, dat er een andere schaal bestaat, waarin
+de eerste, als waarin de mindere klasse behoort gewogen te worden?&mdash;Maar
+ik ben nog niet ten einde.&mdash;N&deg;. 2. De gezegde Zacharias Heynsz geeft
+huisvesting aan verdachte personen, en schaamt zich niet oogluikend te
+dulden, dat zekere Juffer, die een kamer tot zijnent betrokken heeft,
+bezoeken ontvangt van jonge losbollen."&mdash;Hier zag mijn vader mij
+veelbeteekenend aan.</p>
+
+<p>"Met uw verlof, Edel-Gestrenge! kan ik kwaad denken van een Juffer, die
+is vereerd geworden door UEd. Gestrengen zoon met zijn bezoeken, en
+bekend is bij Mejuffer uwe zuster? En bovendien, wat heb ik er mede te
+maken, sedert haar eigen vader gekomen is en mede bij mij inwoont? Laat
+elk zorgen voor de zijnen. Ik kan den man geven geen ongelijk, zoo hij
+gooit den Heer Blaek van de trappen, omdat die dringt in zijne kamer.
+Elk moet wezen vrij in zijn huis."</p>
+
+<p>"Voorzeker!" zeide mijn vader. "Hoe heet uw logeergast ook?"</p>
+
+<p>"De Heer Van Beveren uit Deventer."</p>
+
+<p>"N&deg;. 3. Zacharias Heynsz huist iemand, die zich Van Beveren uit Deventer
+noemt, zonder te onderzoeken, of er een zoodanige persoon bestaat.
+Intusschen kan ik hem verzekeren, dat, volgens mijn berichten, zoodanige
+naam en zoodanige persoon te Deventer onbekend zijn."</p>
+
+<p>"Onbekend!" herhaalde Heynsz, met verbazing: "en de Notaris Bouvelt
+heeft mij nog wel aanbevolen die lieden."</p>
+
+<p>"Pas maar op," zeide mijn vader: "is, <i>qui fugitivum celavit, fur est</i>.
+Maar misschien zal mijn zoon u den waren naam van die personen wel
+kunnen aan de hand doen."</p>
+
+<p>"Ik ben geen verklikker," zeide ik, wrevelig: "en al wist ik de geheimen
+van dien vreemdeling, het zou een laagheid zijn, die te openbaren. Dit
+kunt gij niet eischen, mijn vader!"</p>
+
+<p>Mijn vader zag mij lang en scherp in 't gezicht;&mdash;maar omtrent dit punt
+althans was mijn geweten zuiver en wist ik, dat ik naar behooren
+handelde en de oogen niet behoefde neder te slaan. Na een langdurig
+stilzwijgen hervatte hij:</p>
+
+<p>"Er schuilt hier iets achter, dat ik niet begrijp.&mdash;Intusschen,
+Ferdinand! ofschoon ik vooralsnog wil gelooven, dat gij minder schuldig
+zijt, dan ik waande, mag ik niet nalaten, zoodanige maatregelen te nemen
+als de omstandigheden vorderen. Heynsz! gij zorgt, dat ik in alles van
+de gangen uwer huisgenooten onderricht worde, en tevens houdt gij ook
+mijn zoon in 't oog. Zoodra gij iets bespeurt, dat u verdacht voorkomt,
+zult gij er mij van onderrichten. Bemerk ik, dat gij voor mij de minste
+kleinigheid verzwijgt, dan heb ik voor 't vervolg uwe diensten niet meer
+noodig."</p>
+
+<p>"Hoe, mijn vader!" riep ik uit: "het is op een blooten schijn, dat UEd.
+mij gelijkstelt met misdadigers, waarvan het ergste te wachten is. Ik
+bid u, laat Heynsz nog een oogenblik blijven. Hij kan getuigen, of ik
+meer dan driemalen te zijnen huize ben geweest, en of niet telken reize
+Helding de oorzaak mijner komst was, terwijl slechts toevallige
+omstandigheden mij met dien vreemdeling of zijn dochter in betrekking
+gebracht hebben."</p>
+
+<p>"Ik heb u reeds te kennen gegeven, dat ik mijn oordeel wederom
+opschort," zeide mijn vader: "zoo gij onschuldig zijt, hebt gij niets
+van een onderzoek uwer daden te vreezen: en zoo gij verkeerd gehandeld
+hebt, welnu! gij zijt gewaarschuwd voor het vervolg.&mdash;Maar ik houd u
+niet langer op: men zal u reeds wachten aan het kantoor."</p>
+
+<p>Hier viel niets op te antwoorden: ik groette, verwijderde mij met een
+beklemd hart en ging naar het kantoor.</p>
+
+<p>"Aha!" zeide de Heer Van Baalen, zoodra hij mij gewaarwerd: "ik wachtte
+u reeds met ongeduld. Gij moet mij en u zelf een dienst bewijzen, en
+even naar den Notaris Bouvelt wandelen. Hij is beter, en ik weet, dat
+hij reeds menschen gesproken heeft. Gij moet u niet laten afschrikken
+door een afwijzende boodschap en u vooral niet tevreden stellen, zoo men
+u zegt, dat de eerste Klerk u wel helpen zal."</p>
+
+<p>"Naar den Notaris Bouvelt!" herhaalde ik: "en wat moet ik hem
+vertellen?"</p>
+
+<p>"Ziehier de zaak: hij heeft altijd onze volmachten opgemaakt op onze
+vrienden van over zee. Heden heb ik die wederom als naar gewoonte
+ontvangen: maar zoo het mij voorkomt zijn er abuizen in, en is men
+althans, ik weet niet om welke reden, van het gewone formulier
+afgeweken. Ziehier de stukken. Gij, die gestudeerd hebt, zult mij wel
+kunnen zeggen, of ik gelijk heb."</p>
+
+<p>"Dat is nog niet zeker," antwoordde ik: "want tusschen theoretische en
+practische kennis bestaat een groot verschil. Een rechtsgeleerde, al is
+hij een Bijnckershoeck, zal somtijds in dergelijke stukken een flater
+over 't hoofd zien, die een kantoorklerk ontdekken zal.&mdash;Maar laten wij
+de volmachten eens doorloopen."</p>
+
+<p>Ik zette mij naast Van Baalen neder, terwijl deze mij, onder 't lezen,
+de verkeerdheden aanwees, welke hij in de opgemaakte stukken meende te
+vinden. Ik kon niet nalaten, mij, in de meeste opzichten, met zijn
+gevoelen te vereenigen.</p>
+
+<p>"Ik begrijp zeer goed, waaraan die abuizen moeten worden toegeschreven,"
+zeide Van Baalen: "gedurende de ziekte van den Notaris heeft zijn eerste
+Klerk die stukken gesteld, en Bouvelt, te zwak van hoofd om dat alles
+over te lezen, heeft maar op goed geloof geteekend. Intusschen moet dit
+geredresseerd, en wel spoedig; want Pulver wacht er op en kan zonder dat
+niet vertrekken. Eilieve! wees dus zoo goed, en ga zelf naar den
+Notaris. Het is beter dat UEd. er heengaat, dan ik of een ander; want uw
+titel als Meester in de Rechten zal nog eenigen invloed bij hem hebben,
+ingeval hij eens koppig ware en geen ongelijk wilde erkennen."</p>
+
+<p>"Ik ga," zeide ik, "ofschoon ik geloof, dat hij nog meer deferentie
+zoude hebben voor uwe opinie dan voor de mijne.&mdash;Maar UEd. zal mij een
+parapluie moeten leenen: want ik zie, dat het frisch is begonnen te
+regenen, sedert ik hier ben."</p>
+
+<p>"Van harte gaarne.&mdash;Wil ik anders de koets ook laten inspannen."</p>
+
+<p>"Ik dank u wel," zeide ik: "dat houdt maar op.&mdash;Tot straks; want ik zal
+u bescheid komen brengen."</p>
+
+<p>Ik ging dan op weg, bij mijzelven de zonderlinge grillen van mijn lot
+overdenkende, waardoor alles, wat ik hoorde of verrichten moest, zich op
+deze of gene wijze in verband stelde met den Heer Bos of zijne dochter.
+Ik was niet ongelijk aan iemand, die zich in een sterrebosch bevindt,
+en, welke laan hij ook insla, altijd den grooten boom of het standbeeld
+voor oogen heeft, waar al de lanen op uit loopen. Met dat al gevoelde ik
+eene zekere nieuwsgierigheid, om dien Notaris te zien, wiens naam ik in
+de laatste dagen zoo dikwerf had hooren noemen, en aan wien ik niet
+denken kon, zonder mij een machtigen toovenaar voor te stellen, die den
+sleutel bezat der ingewikkelde geheimenissen, welke mij zooveel kwelling
+veroorzaakten, en door zijn wil in staat zoude zijn, de ontknooping te
+bewerken dier voor mij zoo lastige raadsels. Want dat dit bezoek,
+hoezeer ten gevolge van zeer proza&iuml;sche en alledaagsche
+beroepsbezigheden afgelegd, wederom aanleiding zoude geven tot nieuwe
+verwarring in het drama, 't welk ik onwillig medespeelde, daar aan
+twijfelde ik geen oogenblik: en de uitkomst deed zien dat mijn
+voorgevoel mij niet bedroog.</p>
+
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+
+<h3><a name="chap29" id="chap29"></a>NEGEN-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.</h3>
+
+<h4>VERMELDENDE WAT ER TEN HUIZE VAN DEN NOTARIS BOUVELT VOORVIEL.</h4>
+
+
+<p class="p-one">De kantoorbediende van den Notaris, die mij de deur opendeed, liet mij,
+nadat ik mijn naam en betrekking genoemd, en hem verklaard had, dat ik
+zijn Patroon persoonlijk spreken moest, een zijvertrek binnen, hetwelk
+tot spreekkamertje diende, en waar hij mij verzocht mijne beurt af te
+wachten. Ik vond aldaar slechts &eacute;&eacute;n persoon aanwezig, wien ik aan zijn
+duffelsch gewaad, aan zijn vierkanten lichaamsbouw, aan de stevige
+wijze, waarop hij met de knie&euml;n wijd van elkander en de handen op de
+knie&euml;n gezeten was, en vooral aan het in een bont geruiten doek geknoopt
+pakje, dat tusschen zijn beenen lag, voor een Zaankanter, althans voor
+iemand van de overzijde van het IJ herkende. Hij beantwoordde mijn groet
+als een Chineesche Mandarijn, namelijk met een hoofdknik: en
+vermoedende, dat er geen heil uit een onderhoud met dit lomp stuk
+vleesch te halen ware, ging ik voor het raam staan, en keek, zooveel de
+tegen de ruiten kletterende regen zulks gedoogde, naar de
+voorbijgangers. Nauwelijks had ik eenige minuten aldaar doorgebracht, of
+een rijtuig hield voor de deur stil, waarvan ik de kleur en livrei
+spoedig genoeg herkende. Ik zag, nadat er gebeld en opengedaan was, den
+Heer Jacobus Blaek uit het portier stijgen en een oogenblik later het
+vertrek binnentreden.</p>
+
+<p>Er zijn weinige ontmoetingen lastiger, dan die tusschen twee personen,
+waarvan de een kort te voren den anderen een gewichtig verzoek heeft
+afgeslagen. Beiden maken bij die gelegenheid een gek figuur, vooral
+wanneer zij overigens van denzelfden stand in de maatschappij zijn en
+elkander vroeger op een gemeenzamen voet gezien hebben, zoodat er
+althans eenige woorden van beleefdheid gewisseld moeten worden. De een
+is dan bang, dat er op het verzoek zal teruggekomen, en dat hem
+verklaring of uitlegging zijner handelwijze zal afgevergd worden: hij
+vreest, zoo hij te beleefd is, bij den anderen hoop te verwekken op
+iets, dat toch niet verwezenlijkt kan worden, en hij wil toch niet, door
+lomp te zijn, nieuwe en onnoodige reden tot misnoegdheid verwekken:&mdash;de
+ander is evenmin op zijn gemak; want bij den wrevel, dien men in hem
+over de geleden weigering veronderstellen moet, wil hij niet te beleefd
+zijn, uit angst dat men hem van laagheid verdenken zal, en toch wil hij
+ook niet, door gebrek aan beleefdheid, de goede kansen, die hij
+misschien nog hebben mocht, ten eenenmale verspelen. In mijn geval kwam
+hier nog de onaangename omstandigheid bij, dat ik niet wist, of den Heer
+Blaek het geval met zijn zoon ten huize van Heynsz bewust was, en zoo
+ja, op welke wijze hem zulks voorgesteld was en of ik mij deswege al of
+niet moest verontschuldigen.</p>
+
+<p>Hoe dit ware, het bleek mij duidelijk, dat mijn tegenwoordigheid hem
+alles behalve aangenaam was. Hij beantwoordde mijn groet met een stijve
+buiging, nam geen notitie van den Zaankanter, zette zich, haalde een
+zakboekje voor den dag en doorliep eenige papieren, welke hij daaruit
+nam. Dit gold zooveel als een wenk, dat hij in geen onderhoud verlangde
+te treden: en ik hervatte dus mijn vorige houding, zonder acht op hem te
+slaan.</p>
+
+<p>Op deze wijze verliep er een vrij onaangenaam kwartieruurs, en ik
+voorzag, dat mijn toestand nog lastiger zou worden, wanneer de derde
+man, die zich in 't vertrek bevond, en wiens tegenwoordigheid ons
+wederzijdsch stilzwijgen nog eenigszins wettigde, zou binnengeroepen
+worden, en ik mij alzoo met den Heer Blaek alleen bevinden. Weldra
+scheen dat oogenblik te zullen komen. Ik hoorde de schel van den Notaris
+klingelen, den Klerk de trappen ophollen en kort daarop weder beneden
+komen, om dengenen, wiens audi&euml;ntie was afgeloopen, uitgeleide te doen,
+en een nieuwen bezoeker op te roepen. Werkelijk werd de deur van het
+vertrek geopend en de stem van den Klerk noodigde Kneel Poppes uit, hem
+te volgen.</p>
+
+<p>De Zaankanter rees op, mompelde een goeden avond tegen ons en volgde den
+Klerk naar boven. Terzelfder tijd hoorde ik den man, die van boven
+gekomen was, zeggen: "met uw verlof! ik heb mijn parapluie in de
+zijkamer laten staan."&mdash;De spreker trad binnen: en tot mijn spijt
+herkende ik in hem niemand anders dan Amelia's vader, met zijn
+scharlaken rok en zijn bril.</p>
+
+<p>Hij herkende mij insgelijks, gelijk ik uit een schier onmerkbaar
+gefronsel zijner wenkbrauwen opmaakte. Om zijn parapluie te krijgen, die
+in een hoek van het vertrek stond, moest hij den Heer Blaek voorbij, die
+nog altijd in dezelfde houding was blijven zitten en geen acht op hem
+scheen te slaan. Voor hem gekomen, bleef de Heer Bos even staan, hield
+het oog op hem gevestigd, deed een stap achteruit en zeide toen met een
+duidelijke, doch zachte stem:</p>
+
+<p>"Jacobus Blaek!"</p>
+
+<p>"Frederik Van Lintz!" riep deze, verbleekende, terwijl hij opsprong en
+zijn bekende van vroegere jaren met een blik van verbazing en schrik
+aanstaarde.</p>
+
+<p>"Ikzelf!" zeide Van Lintz: "ik zie dat gij, in spijt mijner vermomming,
+mijn stem nog herkent."</p>
+
+<p>"Maar hoe durft gij...? Lieve God!... bedenk toch...." en de Heer Blaek
+scheen hem door een zijdelingschen blik te willen doen opmerken, dat zij
+zich niet alleen bevonden.</p>
+
+<p>"O! dat is niets!" zeide Van Lintz, met een glimlach: "de Heer Huyck zal
+mij niet verklappen:&mdash;en bovendien, ik heb geene keuze en moet de
+gelegenheid, nu zij zich voordoet, bij de haren vatten. Er kon voor mij
+geene gelukkiger ontmoeting zijn dan deze; want ik had al op de middelen
+gepeinsd om een onderhoud met u te hebben."</p>
+
+<p>"Met mij! en wat kunt gij mij toch te zeggen hebben?... Maar spreek toch
+zacht om 's Hemels wil! Bedenk, dat uwe veiligheid...."</p>
+
+<p>"Die hangt van u af. Gij alleen kunt mij helpen: gij zult dit doen om
+onzer oude vriendschaps wille: om den wille van onzen braven broeder,
+die in den Hemel is."</p>
+
+<p>Ik zag, dat de Heer Blaek opnieuw van kleur verschoot. "Zwijg toch, bid
+ik u," fluisterde hij: "ik wil u immers gaarne helpen; maar laten wij
+ergens anders gaan dan hier!" En hij haalde zijn zakdoek voor den dag om
+de zweetdroppelen af te vegen, die langs zijn voorhoofd dropen.</p>
+
+<p>Ik trad nader. "Vergeeft mij, Mijne Heeren!" zeide ik: "ik wil niet
+onbescheiden zijn. Ik zal wel even in het voorhuis gaan en u gelegenheid
+geven, te zamen te praten. Men zal mij wel zoo aanstonds roepen."</p>
+
+<p>"Ach! wat helpt dat?" vroeg de Heer Blaek, terwijl hij zijn angstige
+blikken beurtelings van mij op Van Lintz liet wandelen: "Mijnheer Huyck
+heeft toch reeds te veel gehoord!&mdash;Hoe kan men zoo onvoorzichtig zijn!"</p>
+
+<p>"En wat is er toch," vroeg Van Lintz, terwijl hij met gekruiste armen
+tegen den wand stond, "waarover gij u bekommert? Wie toch in de wereld
+kan het u kwalijk nemen, dat gij eenige woorden wisselt met een ouden
+kennis, met den zwager van uw broeder? De Heer Huyck weet, zoogoed als
+gij, dat ik vogelvrij verklaard ben: en het had slechts van hem
+afgehangen, het had hem slechts &eacute;&eacute;n woord gekost, om mij mijn vrijheid,
+en bijgevolg mijn leven te doen verliezen: maar hij heeft dat woord niet
+gesproken, en zal het ook niet spreken.&mdash;Van zijnentwege heb ik dus
+niets te vreezen: en ik vertrouw, dat hij het u ook niet kwalijk zal
+nemen, indien gij mij hoe eerder hoe beter hier vandaan helpt."</p>
+
+<p>"Integendeel!" zeide ik, met overhaasting&mdash;"het verblijf van den Heer
+Van Lintz, of zooals Mijnheer heeten mag, en dat vervloekte geheim,
+hebben mij reeds last en onaangenaamheden genoeg veroorzaakt, en ik zal
+den Heer Blaek uiterst dankbaar zijn, indien zijne bemoeiingen daar een
+einde aan maken."</p>
+
+<p>"Alzoo," zeide Van Lintz, glimlachende: "zoudt gij u van het bewaren van
+ons geheim ontslagen rekenen, wanneer ik eens van hier ware."</p>
+
+<p>"Ongetwijfeld!" antwoordde ik: "dat was immers de afspraak?"</p>
+
+<p>"Voorzeker!" zeide Van Lintz: "maar het zou den Heer Blaek wellicht
+onaangenaam zijn, indien men wist, dat hij eenig aandeel in mijn
+ontkoming had."</p>
+
+<p>"Waarom zou ik dit uitbrengen?" vroeg ik: "ik hoop, dat de Heer Blaek te
+goede gedachten van mij heeft, dan dat hij mij voor een verklikker zoude
+aanzien."</p>
+
+<p>"Voorzeker!" zeide Blaek, in blijkbare verwarring: "ik heb uitmuntende,
+ik heb de beste gedachten ter wereld van den Heer Huyck; maar,"
+vervolgde hij tegen Van Lintz: "is het hier een plaats, om over uwe
+zaken te spreken? Kom met mij, naar mijn huis, of...."</p>
+
+<p>"Naar uw huis?" herhaalde Van Lintz: "neen dat niet! Het zou wellicht uw
+zoon niet zeer aangenaam zijn, mij te ontmoeten, na de les, die ik hem
+gisteravond gegeven heb."</p>
+
+<p>"Hoe! wat!&mdash;Zijt gij die Heer Van Beveren, met wien hij die affaire
+gehad heeft?... doch gij hebt gelijk; mijn huis is ongeschikt;... maar
+ga toch met mij: ik zal een veilige schuilplaats voor u uitdenken. Wij
+zullen dat in het rijtuig overleggen. Mijnheer Huyck zal wel zoo goed
+willen zijn, mij bij den Notaris te willen verontschuldigen, door hem te
+zeggen, dat ik geen tijd had ... of wat hij verkiest."</p>
+
+<p>"Wel! het zij zoo!" hernam Van Lintz: "Mijnheer Huyck! Ik zeg u nog geen
+vaarwel; want het schijnt, dat ons noodlot ons, 't zij wij willen of
+niet, telkens weder in aanraking wil brengen: en wij zullen elkander
+waarschijnlijk nog wel eens ontmoeten."</p>
+
+<p>"Nog slechts &eacute;&eacute;n raad neb ik u te geven," zeide ik: "haast u! want een
+uur verwijl kan u noodlottig zijn: en daarvan althans kan ik u de
+verzekering geven, dat het huis van Heynsz voor u tegenwoordig een
+onveilige schuilplaats is."</p>
+
+<p>"En UEd. belooft mij, van deze ontmoeting niet te zullen spreken," zeide
+Blaek, zich naar mij toewendende en mij de hand krampachtig drukkende,
+terwijl Van Lintz mij met een hoofdknik voor mijn raad bedankte.</p>
+
+<p>"Ik heb u reeds gezegd, dat ik geen verklikker ben," antwoordde ik met
+eenigen trots: "en ik herhaal u, wat ik eenmaal aan den Heer Van Lintz
+zeide, dat ik slechts dan zal spreken, wanneer mijn plicht het gebiedt."</p>
+
+<p>Ik weet niet of de Heer Blaek zich met deze belofte volkomen tevreden
+stelde; doch hij diende er wel genoegen mede te nemen: de beide Heeren
+vertrokken en ik zag hen een oogenblik daarna gezamenlijk wegrijden:
+waarheen, was mij onbewust.</p>
+
+<p>Weinige oogenblikken daarna kwam de Zaankanter de trappen weder af en
+werd ik bij den Notaris binnengelaten.</p>
+
+<p>Ik zal mijn geschrijf niet nutteloos vermeerderen met een verslag te
+geven van hetgeen ik met den Heer Bouvelt verhandelde: want hoe dikwijls
+zijn naam ook in den loop mijns verhaal genoemd is, en welken invloed
+hij onwetend en middellijk uitoefende op de gebeurtenissen, welke ik te
+boek stel, zijn deel daaraan was echter van een ondergeschikten of
+liever van een verwijderden aard, en hij was in zekere opzichten te
+vergelijken met den kaarsenmaker van den Schouwburg, die de verlichting
+bezorgt en zonder wien het spel niet vertoond, althans niet gezien zoude
+worden; maar die zelf nimmer ten tooneele treedt.&mdash;Voor hen echter, wier
+nieuwsgierigheid eenigszins door het voorafgaande geprikkeld en thans
+teleurgesteld is, wil ik er wel bijvoegen, dat de Notaris Bouvelt een
+klein, schraal ineengedrongen ventje was van ongeveer zestig jaren, met
+een ziekelijke, saffraangele tronie, een baard van zes dagen en een
+knijpbril op den neus, een slaapmuts op het hoofd en een servet daarover
+heen; een gebloemde japon met een roode sjerp aan 't lijf, dat lijf
+gedoken in een met sits bekleeden leunstoel en de in pantoffels gestoken
+voeten rustende op een koperen stoof: dat hij gezeten was achter een
+breede tafel, vol schrifturen, akten, drankfleschjes, contracten,
+cachoutdoosjes, schepenkennissen en likkepotjes: en dat hij na een vrij
+langdurig gesprek, hetwelk hij door herhaalde hoestbuien meer dan eens
+gedwongen was af te breken, erkende, dat zijn oudste klerk gedwaald had,
+en de akten naar mijn zin of liever naar dien van den Heer Van Baalen
+veranderde.</p>
+
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+
+<h3><a name="chap30" id="chap30"></a>DERTIGSTE HOOFDSTUK.</h3>
+
+<h4>HETGEEN LANGER DAN HET VOORGAANDE, EN NIET MEER OF MINDER BELANGRIJK
+WEZEN ZAL.</h4>
+
+
+<p class="p-one">Ik was met een eenigszins luchtiger gemoed van den Notaris teruggekeerd
+dan ik bij het heengaan bezat; want de aanwezigheid van Van Lintz daar
+ter plaatse had mij doen vermoeden, dat hij de papieren, in welke hij
+zooveel belang scheen te stellen, en waarom hij eerst zijn dochter naar
+Amsterdam gezonden had en vervolgens zelf gekomen was, eindelijk had
+ontvangen en dus geene reden meer bezat om langer in een stad te
+vertoeven, waar zijn verblijf hem aan gevaar blootstelde; terwijl aan
+een anderen kant de weinige woorden, tusschen hem en den Heer Blaek
+gewisseld, mij alle hoop gaven, dat deze zich het lot zijns voormaligen
+bekenden zou aantrekken en de noodige middelen in het werk stellen, om
+hem over de grenzen te helpen: en, hetzij dit gelukte, hetzij Van Lintz
+betrapt werd, ik voorzag, dat in beide gevallen het oogenblik niet verre
+meer af was, waarop het mij vergund zou zijn te spreken. Hierbij nog
+kwam, dat, even gelijk een minnaar in de kleinste zwarigheid reden vindt
+tot bittere ongerustheid en angst, zoo ook de geringste straal van hoop
+door hem als de morgenstond eener blijde toekomst verwelkomd wordt: en
+de omstandigheid alleen, dat de Heer Blaek mij om geheimhouding verzocht
+had van hetgeen er tusschen hem en Van Lintz was voorgevallen, een
+omstandigheid, welke hem alzoo in zekere opzichten aan mij verplichtte,
+was genoegzaam om mij met de hoop te streelen, dat hij goede gedachten
+van mij opvatten zoude, en zich, ingevalle Lodewijk en Henri&euml;tte
+afkeerig bleven van het door hem gewenschte huwelijk, niet langer
+ongenegen zoude toonen, mijn zielswensch te vervullen. De ondervinding
+had mij toen nog niet geleerd, dat verplichtingen van dien aard bij hem,
+die ze aangaat, geene genegenheid, maar enkel vrees en zelfs een zekere
+afkeerigheid ten opzichte van den verplichter doen ontstaan.</p>
+
+<p>Den achtermiddag van den volgenden dag zat ik op mijn kamer te werken,
+toen Helding bij mij werd aangediend. Wrevelig, dat opnieuw iemand uit
+dat noodlottige huis van Heynsz zich bij mij vervoegde en door zijn
+komst versche aanleiding tot vermoedens wekken kon, beknorde ik de meid,
+die hem gezegd had, dat ik thuis was, en stond een oogenblik in beraad,
+haar met de boodschap weg te sturen, dat ik bezigheden had en niemand
+kon afwachten. Bij eenig verder nadenken echter en gedreven door de
+hoop, dat Helding wellicht een welkome tijding zoude brengen, veranderde
+ik van besluit en gaf last, hem bij mij te laten.</p>
+
+<p>Hij verscheen dan ook weldra, nam, na eenige buigingen, plaats, en
+verhaalde mij, dat hij, vernomen hebbende op welke wijze ik hem thuis
+had gebracht, mij daarvoor zijn dank kwam betuigen.</p>
+
+<p>"Wat zal ik u zeggen, Mijnheer Huyck!" zeide hij, eenigszins verlegen en
+zijn hoed tusschen de handen draaiende: "ik had wat diep in 't glaasje
+gekeken; maar <i>insanivimus omnes</i>, gelijk wij op de Latijnsche school
+zeiden. Intusschen, ik kan het haast niet verklaren, hoe ik zoo weinig
+<i>compos mentis</i> was. 't Is waar, ik had wat hard geloopen: en dan wil
+men wel zeggen, dat men daardoor vatbaarder is voor den invloed van
+Bacchus.&mdash;En dus: van den wijn alleen kan het niet gekomen zijn."</p>
+
+<p>Ik kon niet nalaten, te glimlachen, want ik kende de waardij van
+dergelijke verschooningen. Aan welke reden men ook de dronkenschap,
+waarin men verkeert, toeschrijve, de wijn heeft er nooit geen schuld
+aan.</p>
+
+<p>"Troost u, Monsieur Helding!" zeide ik: "wij waren allen min of meer
+onder den invloed van Bacchus."</p>
+
+<p>"Ja," hernam hij: "dat is wel mogelijk: 't was anders goede wijn:
+misschien wel wat sterker dan ik gewoon ben. Het spijt mij intusschen
+recht; want ik heb daardoor wellicht aanleiding gegeven, dat het
+gezelschap spoediger opgebroken is, dan anders het geval zou geweest
+zijn. Het was jammer! wij zaten zoo genoeglijk bij elkaar, en die
+Officieren waren aardige Heeren en schenen vrij wat kennis en smaak te
+hebben in de po&euml;zie.&mdash;Zij wisten wat iemand toekwam."</p>
+
+<p>"Dat hebben zij ten uwen opzichte getoond," zeide ik.</p>
+
+<p>Hij zag dit als een compliment aan en lachte witjes&mdash;"O verblinding der
+vleierij!" dacht ik bij mijzelven.</p>
+
+<p>"Maar," vervolgde hij: "ik heb tot mijn leedwezen gehoord, dat de Heer
+Lodewijk bij ons aan huis zoo leelijk is te pas gekomen!"</p>
+
+<p>"Dat is hij," antwoordde ik: "maar het zal beter zijn, dat onderwerp
+maar niet aan te roeren."</p>
+
+<p>"UEd. heeft gelijk," zeide hij: "ja, het is wat onbegrijpelijk: er
+gebeuren buitendien meer rare dingen bij ons aan huis. Wie had het ooit
+kunnen denken? Die Heer Van Beveren...."</p>
+
+<p>"Welnu?" vroeg ik, nieuwsgierig om te vernemen, wat er nu weer gebeurd
+was.</p>
+
+<p>"Wel," vervolgde hij: "om met Vader Vondel te spreken:</p>
+
+<div class="poem"><div class="stanza">
+<span class="i1">Hy trock al heimlijck af en zonder eenigh teecken<br /></span>
+<span class="i1">Van wapen of trompet."&mdash;<br /></span>
+</div></div>
+
+<p>"Hij trok weg!" riep ik: "Goddank!"</p>
+
+<p>"Met de noorderzon verhuisd," hernam hij, eenigszins verwonderd over den
+uitroep van blijdschap.</p>
+
+<p>"En zijn dochter?"</p>
+
+<p>"Neen die is er nog," antwoordde hij: "maar zij zal niet lang meer
+blijven: althans Heynsz wil haar niet in huis houden."</p>
+
+<p>"Niet? En wat is er dan voorgevallen?" vroeg ik, eenigszins minder in
+mijn schik met dit tweede bericht.</p>
+
+<p>"Dat zal ik UEd. verhalen. Ik was gisteravond bij mijn buurjuffer op een
+kommetje koffie genoodigd; want UEd. moet weten, zij verzoekt mij nog
+wel eens 's avonds ... en ik heb er altijd vrij entr&eacute;e ... een eer, die
+aan alle Heeren niet gegund wordt. He! he! he!"</p>
+
+<p>"Ja!" zeide ik: "ik begrijp, dat zij zwak voor u heeft."</p>
+
+<p>"Nu! dat is tot daar aan toe," hernam hij: "maar het is in allegevalle
+niet in haar te misprijzen, dat zij niet te ijdel is om met een oud man,
+als ik ben, wat te keuvelen en zij vindt er smaak in, als ik haar nu en
+dan eens een versje voorlees."</p>
+
+<p>Ik was eenigszins verwonderd over dezen smaak van Amelia: maar bij
+verder nadenken begreep ik, dat zij, in de afwezigheid haars vaders, na
+het voorgevallene liever niet alleen was, en dat het gezelschap van
+Helding, al was het niet onder de belangrijkste te stellen, haar toch
+altijd eenige gerustheid moest inboezemen.</p>
+
+<p>"En was haar vader niet te huis?" vroeg ik.</p>
+
+<p>"Dat is het mooie," antwoordde hij, glimlachende: "ik zat moerziel
+alleen met haar, in <i>viezevie</i>, zooals de Franschen zeggen, en ik had
+een pijp opgestoken:&mdash;ik zou haar juist mijn gedichtje op het Kuiltje
+gaan voorlezen, dat aan de Messieurs zoo beviel, weet UEd.?"</p>
+
+<p>"Ik weet al?&mdash;En toen?"</p>
+
+<p>"Daar kwam net haar Papa thuis. "Wel Papa!" vroeg zij zoo: "is UEd.
+geslaagd in uw bezoek?"&mdash;"Ja!" zeide hij: en toen haalde hij een dik pak
+pampieren uit zijn rokzak en lei het op tafel. "Ik begon al ongerust te
+worden over uw lang wegblijven," zei zij. "Ja!" zei hij, "ik heb nog een
+ontmoeting gehad."&mdash;En toen keek hij mij zoo schuins aan van onder zijn
+bril, alsof hij wilde zeggen: "pak je biezen."&mdash;"Ik was juist
+voornemens," zeide ik, "aan de Juffer een gedichtje te gaan
+voorlezen."&mdash;"Ga uw gang," zeide hij. "Monsieur Helding! en laat ik u
+niet storen." Ik dacht, de man wil het toch eens hooren; maar daar kwam
+niet van: hij haalde een <i>cassette</i> voor den dag, opende het pak, dat
+hij medegebracht had, nam eenige pampieren daaruit, die hij weder bij
+zich stak, en verborg de rest in de <i>cassette</i>, zonder bij dat alles de
+minste acht te geven op hetgeen ik voorlas."</p>
+
+<p>"Dat was niet beleefd," zeide ik: "maar inderdaad, het scheen mij dien
+avond op uw kransje reeds toe, dat die Heer geen rechten smaak vond in
+de po&euml;zie."</p>
+
+<p>"Allesbehalve!&mdash;En toen ik gedaan had, in de plaats van toen het een of
+ander te zeggen over mijn werk, of mij ten minste voor de genomene
+moeite te bedanken, daar draait hij zich op eenmaal naar mij toe, en
+zegt: "Monsieur Helding! als UEd. nog van een kommetje koffie gediend
+blieft, zoo is het u gegund; maar drink het dan spoedig op: want ik heb
+het een en ander met mijn dochter te onderhandelen."&mdash;"Och!" zeide ik:
+"ik ben niet gaarne tot overlast; dan ga ik liever direct heen.&mdash;Want ik
+was knorrig. Zie, ik ben doodgoed, maar ik heb niet graag, dat iemand
+mij affronteert."</p>
+
+<p>"En ging UEd. toen heen?"</p>
+
+<p>"Nog niet: als UEd. hooren zal. Het mooiste moet nog komen. Terwijl ik
+mij gereed maakte om te vertrekken en nog een kommetje aannam, dat
+Mejuffrouw Amelia, die het, geloof ik, weer goed wou maken, mij
+toereikte, daar komt Heynsz binnen en begint een praatje. "Zoo, Sinjeur
+Heynsz!" zei de Heer Van Beveren: "UEd. komt juist van pas: ik moet
+hedenavond nog de stad uit," ("ei! ei!" dacht ik) "en wilde u betalen,
+hetgeen ik u tot heden schuldig ben, en u meteen verzoeken, zorg te
+dragen, dat mijn dochter geene bezoeken meer tegen haar zin
+ontvangt."&mdash;"Wel! wel!" zei Heynsz: "gaat UEd. heden nog op reis? Zeker
+naar Deventer?" voegde hij er bij, met een spotachtig gezicht. De Heer
+Van Beveren keek hem aan, als wilde hij zeggen: "dat zijn uwe zaken
+niet."&mdash;"Wees maar zoo goed," zei hij: "mij uw briefje van verschotten
+te geven: dan zal ik u betalen en de maand uit meteen."&mdash;"Hm! hm!"zeide
+Heynsz: "mag ik u vragen of er nog meer Heeren van uw naam te Deventer
+zijn?"&mdash;"Gij zijt nieuwsgierig van avond, Sinjeur Heynsz!" zeide de Heer
+Van Beveren, met een gezicht alsof hij hem van de trappen wilde gooien,
+"'t Is maar," vervolgde Heynsz: "omdat er lieden zijn, die beweren, dat
+er nooit iemand van dien naam binnen Deventer bestaan heeft."&mdash;"Dat zou
+al toevallig zijn," zei de andere: "men vindt die anders overal. Maar
+Sinjeur Heynsz! wacht tot gij ten minste Onderschout geworden zijt,
+alvorens mij met dergelijke onbescheidene vragen lastig te
+vallen."&mdash;Daar had UEd. het gezicht van Mejuffer Amelia moeten zien: het
+arme schaap werd zoo bleek als een doek. En Heynsz keek ook zuur, dat
+beloof ik u; "Mijnheer!" zei hij: "gij moogt dan Van Beveren heeten of
+niet, maar al ben ik geen Onderschout, zoo zou er toch een Onderschout
+kunnen komen en u vragen doen, die u niet aangenaam waren."&mdash;"Sinjeur!"
+zei de ander: "als er een Onderschout komt, zal ik hem antwoorden. Aan u
+ben ik geen rekenschap verschuldigd. Indien gij werkelijk een zoo knap
+verklikker waart als gij voorgeeft te zijn, zoudt gij mij terugbezorgd
+hebben hetgeen Zwarte Piet mij ontstolen heeft, of mij althans
+aanwijzing daarvan gedaan hebben." Ik sloeg de handen in elkander.
+"Heynsz een verklikker!" dacht ik. "Hadt UEd. daar ooit gedachten op
+gehad, Mijnheer Huyck?"</p>
+
+<p>"Zoo eenigszins," antwoordde ik glimlachende: "en hoe liep dit af?"</p>
+
+<p>"Wel! Heynsz werd zoo rood als een kalkoensche haan en antwoordde vrij
+vinnig, en ik voorzag nog het oogenblik, dat Van Beveren, of zooals de
+man dan heeten mag, hem bij de kladden zou krijgen. Maar hij scheen
+opeens te bedaren, ging zitten, haalde een schuiertje uit den zak en
+begon zich het poeier van den rok te borstelen of er niets gebeurd ware,
+zonder verder eenig antwoord te geven. Toen zag Heynsz in, dat hij met
+zijn drift niets won en begon een toontje lager: "hoor Mijnheer!" zeide
+hij: "ik moet u waarschuwen dat gij een verdacht persoon zijt: en
+daarom, zeg mij oprecht, wat gij hier verrichten komt. Als eigenaar van
+dit huis, heb ik toch wel eenig recht, dit te vragen."&mdash;"Hoor, Monsieur
+Heynsz!" zeide de andere: "ik betaal u als een eerlijk man de huur uwer
+kamers, en ik weet niet, dat er iets tot mijn last is: en aangezien wij
+in een vrij land leven, zoo zie ik niet, dat gij recht hebt, mij te
+beletten te gaan, waar ik wil. Bovendien, mijn dochter blijft hier,
+althans zoolang zij niet beter vinden kan. Ik ga dus hedenavond heen, en
+gij kunt gerust uw spionnen uitzetten en mijn gangen laten nagaan; maar
+thans, verzoek ik, van uw verder bijzijn ontslagen te worden. Gij zult
+dan wel met mijn dochter afrekenen."&mdash;Heynsz scheen nu te begrijpen, dat
+hij niet verder komen zou, mompelde wat binnensmonds en ging heen,
+zoowel als ik:&mdash;en, zooveel als ik hedenmorgen vernomen heb, is die Van
+Beveren met de nachtschuit naar Utrecht vertrokken."</p>
+
+<p>"Ik wensch hem goede reis," zeide ik, eenigszins verbaasd over de
+stoutheid en ondoorzichtigheid van Van Lintz, dat hij aldus vertrokken
+was, met een gelegenheid, waarbij hij niet kon missen bespied en
+achtervolgd te worden.</p>
+
+<p>Het overige van ons gesprek was onbeduidend; althans het verdient hier
+niet opgeteekend te worden. Voor Helding vertrok, bad hij mij, mijn
+vader nog eens te willen herinneren aan de hem beloofde nasporingen
+omtrent het lot zijner ongelukkige dochter.</p>
+
+<p>"Dat wil ik gaarne doen," zeide ik: "maar het behoeft niet. Wat mijn
+vader eens voorneemt en belooft, dat vergeet hij niet: heb dus maar
+geduld, vriend Helding! gij zult de verlangde narichten bekomen. God
+geve, dat zij tot een gelukkig einde mogen strekken."</p>
+
+<p>Nauwelijks had Helding mij verlaten, en nog zat ik te peinzen over het
+medegedeelde nieuws, toen de deur mijner kamer zachtjes openging en ik
+in den tegenover mij geplaatsten spiegel mijn moeder herkende, die bleek
+en bezorgd van uitzien, met langzame schreden naar mij toekwam.</p>
+
+<p>"Was het Monsieur Helding niet, die daar uitging?" vroeg zij, terwijl
+zij met de eene hand, waarin zij een open brief hield, op den rug van
+mijn stoel leunde, en met de andere zich een traan uit het oog wischte.</p>
+
+<p>"Dezelfde, Moederlief!" zeide ik, rood wordende.</p>
+
+<p>"Wat had die nu weer te vertellen?" vroeg zij, met een ontevreden blik.</p>
+
+<p>"Hij kwam mij bedanken, omdat ik hem laatst te huis gebracht heb, toen
+hij te veel gedronken had."</p>
+
+<p>"En was deze de eenige reden zijner komst?" vroeg zij, het hoofd
+langzaam buigende: "Ferdinand! Ferdinand! wat hebben uw ouders u gedaan,
+om hen zoo te misleiden? wat beteekenen die gestadige gangen en
+boodschappen naar en van dat huis van Heynsz? O! zoo gij wist, hoeveel
+tranen gij mij kost, en hoe ik om uwentwille reeds twee nachten
+slapeloos heb doorgebracht! zoo gij wist, hoe uw brave vader zijn leed
+verkropt, en, wanneer ik vraag, wat hem deert, het hoofd schudt, en
+alleen met een zucht antwoordt. Hoe zijt gij veranderd, Ferdinand! gij,
+wien wij eens oprecht en vroom gekend hebben! Ach! het was niet zonder
+reden dat ik opzag tegen die verre reize, die gij nog zoo jong en zonder
+opzicht ondernomen hebt. Wij steunden op de vastheid van karakter en de
+brave grondbeginselen, die wij, in onzen ouderlijken hoogmoed, ons
+verbeeldden dat gij bezat. Maar bitter zijn wij voor onzen eigenwaan
+gestraft. Helaas! gij waart nog te jong en onervaren! en gij zijt tegen
+de verleiding niet bestand geweest. Het gebed, dat ik dagelijks tot God
+voor u opzond, is niet verhoord geworden. Zeg mij, Ferdinand! zeg mij
+toch, heb ik mijn zoon verloren?&mdash;Ach! ik was zoo innig verblijd over
+uwe terugkomst: ik had mij zooveel genoegen van u voorgesteld:&mdash;en thans
+zie ik, dat mijn blijdschap droefheid had moeten zijn."&mdash;Onder het uiten
+dezer laatste woorden boog zij haar hoofd op mijn schouder neder en
+weende bitterlijk.</p>
+
+<p>Haar innige smart verscheurde mij de ziel, en ik was zelfs zoo onthutst
+en ontroerd, dat ik in de eerste oogenblikken vruchteloos naar woorden
+zocht, en niet anders doen kon, dan haar koude hand in de mijne te
+klemmen, den arm om haren hals te slaan, haar bleek gelaat te kussen en
+tranen van weemoed aan haar boezem te schreien. "Moeder!" zeide ik
+eindelijk: "lieve moeder! matig uw verdriet."</p>
+
+<p>"Ik zie ten minste," zeide zij, terwijl zij zich langzaam uit mijn
+omhelzing losmaakte en zich naast mij nederzette: "ik zie, dat gij nog
+niet geheel verdorven zijt, dat er nog hoop is op uw behoud; want uw
+hart is nog vatbaar om getroffen te worden. O! beloof mij, dat gij den
+verkeerden weg zult verlaten, dien gij zijt ingeslagen, dat gij alle
+banden, die u aan dat slechte voorwerp verbinden, zult losscheuren: en
+alles, alles zal vergeven en vergeten zijn: ik zal juichen en zeggen met
+den vader uit de gelijkenis: "ziet! mijn zoon was verloren en hij is
+wedergevonden."</p>
+
+<p>"Maar," zeide ik: "ik betuig u, dat er geene banden te verbreken vallen:
+dat ik door u, door mijn vader verkeerd word beoordeeld: dat...."</p>
+
+<p>"En waarom dan uw gedrag niet opgehelderd? Wie heeft recht op uw
+vertrouwen, op uw openhartigheid, zoo uw vader dit niet heeft? Hoe kunt
+gij vergen, dat hij of ik geloof zouden slaan aan de ongerijmde en
+nietige uitvluchten, waarmede gij uwe verkeerdheden poogt te bemantelen.
+Ferdinand! wees niet verstokt in het kwade. Een gulle bekentenis, een
+oprecht berouw zouden uws vaders rechtmatigen toorn ontwapenen; maar een
+hardnekkigheid als de uwe moet hem verbitteren."</p>
+
+<p>"Maar vader," zeide ik, "had mij beloofd zijn oordeel te zullen
+opschorten, tot zich het oogenblik zoude opdoen, waarin ik hem een
+volkomene, geheel voldoende opheldering zoude kunnen geven. Dat
+oogenblik nadert met rassche schreden. En dan, geloof mij, dan zal mijn
+gedrag u in een ander licht voorkomen, dan het thans doet. Waarom dan
+ook niet een weinig op mij vertrouwd, wanneer ik u mijn onschuld betuig
+en u verzeker, dat gij zonder billijke oorzaak tranen stort?"</p>
+
+<p>"Is dat geheim dan zoo diep, zoo vreeselijk," vroeg mijn moeder, "dat
+gij het ook aan mijnen boezem niet kunt uitstorten? Ach! het zou u
+goeddoen, en mij ook, Ferdinand! want, hoe fraai uw woorden ook zijn, ik
+ben nog niet gerust. Misschien misleidt gij uzelf: er moet stellig eenig
+kwaad, iets verkeerds zijn bij een geheimenis, die men aan eene moeder
+niet kan openbaren."</p>
+
+<p>"Lieve moeder!" zeide ik, de hand drukkende, die zij mij vleiende
+toestak: "geloof mij, mijn vurigste wensch op dit oogenblik zoude wezen,
+om mij aan uw hart te storten en u alles te ontdekken.&mdash;Ja, ik gevoel,
+dat zoo gij langer bleeft aandringen, ik de kracht niet zoude hebben, u
+weerstand te bieden: dat ik, tot welken prijs dan ook, de bron uwer
+tranen zoude willen drogen. Maar zoo ik nu sprak, zou ik een
+woordbreker, en bijgevolg een schurk zijn;&mdash;en dat toch wilt gij van uw
+zoon niet maken?"</p>
+
+<p>"Het kan dan niet anders," zuchtte mijn moeder: "neen, een woordbreker
+moet gij niet worden:&mdash;alleen maar begrijp ik niet, waartoe dergelijke
+dwaze geheimen dienen. Ik zie niet, dat iets, dat goed en ordentelijk
+is, behoeft verborgen te blijven. Misschien dwaal ik, en heb ik geen
+ondervinding genoeg, maar ik kan het mij maar niet voorstellen."</p>
+
+<p>Zij sprak wel waarheid, die goede moeder, want nooit had haar geest of
+haar verbeelding eene gedachte gekoesterd, welke zij niet zou hebben
+durven openbaren; en haar reine ziel was een spiegel, waarin zij ieder
+vergunde te lezen.</p>
+
+<p>"In allen gevalle," vervolgde zij, "hoop ik, dat die oplossing spoedig
+moge plaats hebben; want ik zou ziek worden van die onzekerheid; en
+dan," terwijl zij mij den brief toereikte, "hier is een uitnoodiging van
+uw Tante Van Bempden tegen Zaterdag over acht dagen, om mijn verjaardag
+op Heizicht te komen vieren: ik had mij veel genoegen van die partij
+voorgesteld;&mdash;maar nu weet ik waarachtig niet of ik het wel aanneem; ik
+kan met geen opgeruimd hart aan tafel zitten en de gelukwenschingen der
+gasten ontvangen, zoolang dit geval niet is opgehelderd."</p>
+
+<p>"Gij zijt onbillijk, lieve moeder!" zeide ik: "waarlijk, gij zijt
+onbillijk tegen mij. Ik kan beseffen, dat deze zaak u hindert; maar
+dewijl ik u mijn woord heb gegeven, dat uw bezorgdheid ijdel is, mocht
+ik toch hopen, dat gij nog vertrouwen genoeg in mij zoudt bezeten
+hebben, om met eenige kalmte den loop der gebeurtenissen af te
+wachten.&mdash;Voorheen, lieve Moeder! was het genoeg, dat ik u eenmaal iets
+verzekerde, om er u de vaste overtuiging van te geven. Heugt het u nog,
+toen eens de <i>girandolle</i> in de zaal aan gruis was gevallen, en iedereen
+beweerde, ik moest het gedaan hebben; want ik had den ganschen morgen in
+de kamer gezeten en niemand buiten mij was er geweest, dat gij toen
+zeidet: "neen! Ferdinand heeft het niet gedaan; hij zegt het zelf"&mdash;En
+zou ik sedert dien tijd zoo veranderd zijn, dat er op mijn woord geheel
+niet meer te bouwen ware?"</p>
+
+<p>"Ja Ferdinand!" zeide, zij, mij met aandoening omhelzende: "ik geloof u;
+want het zou al te afschuwelijk zijn, indien ook deze betuigingen valsch
+waren: en echter," vervolgde zij, mij met een weemoedigen blik
+aanziende: "gij hebt onlangs een weinig ... gedraaid." Het goede mensch
+wilde niet zeggen: <i>gelogen</i>. "Maar spreken wij daar niet over," voegde
+zij er bij, ziende, dat ik rood werd en haar smeekend aanzag: "dat was
+voor het eerst en voor het laatst, nietwaar? O! zeg mij, dat het voor 't
+eerst en voor 't laatst was: ik heb er behoefte aan, dit te
+gelooven.&mdash;Ach! zonder die noodlottige misleiding had ik u nooit
+verdacht."</p>
+
+<p>"Moeder!" zeide ik: "gij beschaamt mij te recht: ja! dat was voor 't
+eerst, en, God is mijn getuige, het zal ook voor 't laatst zijn. Daar!
+deze kus moge u tot bevestiging strekken dat ik deze belofte heilig
+houden zal."</p>
+
+<p>"Dat wensen ik," zeide zij: "nu, wij zullen dan het geval laten zooals
+het is, en ik zal trachten, mijne bekommernissen te overwinnen. Zoo ik u
+verkeerd beoordeeld heb, gij zult het mij niet kwalijk nemen, nietwaar?
+Ach! gij weet niet, hoe teeder een moeder aan haar kind gehecht is, en
+hoe vele angsten haar hart benauwen, wanneer zij slechts veronderstelt,
+dat het van den rechten weg zoude kunnen afwijken."</p>
+
+<p>Hier droogde de beste vrouw haar tranen af, en verliet mij, meer gerust
+te mijnen opzichte, dan toen zij gekomen was.</p>
+
+<p>Dienzelfden avond ontvingen wij een afscheidsbezoek van Reynhove, die
+aan mijn vader meer omstandig kwam mededeelen hetgeen hij mij reeds met
+een paar woorden gezegd had, dat hij naar Den Haag ging en moeite zoude
+doen om <i>ge&euml;mployeerd</i> te worden.</p>
+
+<p>Er was, had hij gehoord, een bediening opengekomen, waaraan geen
+onbelangrijke werkzaamheden verbonden waren, en hij hield zich
+overtuigd, dat zijn vader, zijn besluit vernemende, zich daarover
+verheugen zou en alle pogingen in het werk stellen, om hem zijn doel te
+doen bereiken. "Ik heb," zoo eindigde Reynhoves verhaal, "lang genoeg
+als een <i>oiseux</i> meubel rondgeslenterd en UEd. heeft mij doen zien dat
+het tijd wordt, iets degelijks bij de hand te nemen."</p>
+
+<p>Het behoeft niet vermeld te worden, dat het voornemen van Reynhove door
+mijn vader hoogelijk goedgekeurd werd: mijn moeder wenschte hem
+insgelijks allen voorspoed op zijne voornemens: Suzanna zeide lachende:</p>
+
+<p>"Ik weet niet, Mijnheer Reynhove! maar mij dunkt, het zal u vreemd
+voorkomen, den dag op een bureau door te brengen met over allerlei
+vervelende schrifturen te gapen, en</p>
+
+<div class="poem"><div class="stanza">
+<span class="i1">Omschanst te zitten met papieren,<br /></span>
+<span class="i1">Die door de slaafsche zinnen zwieren.<br /></span>
+</div></div>
+
+<p>Mij dunkt ik zie u daar zitten met een groote pen achter 't oor, een
+morslap vol inktvlakken op de rechtermouw, en een aschgrauwen overrok
+aan, waar de kantoorlucht niet meer uit te kloppen is."</p>
+
+<p>"Ik zie wel, dat gij nooit naar Den Haag geweest zijt, Santje!" zeide
+ik: "gij stelt u de kantoren aldaar voor, gelijk dat van een
+Amsterdamsen koopman, waar het licht door de lantaren van de
+binnenplaats invalt en men te drie uren al bij de kaars moet zitten.
+Neen! ginds gaat het vroolijker toe: men zit in ruime, luchtige kamers,
+en de groote bezigheid bestaat er, in de courant te lezen, en te praten
+over de nieuwtjes van den dag en om het uur eens een pen te versnijden."</p>
+
+<p>"Wel! hoor mij dat jongmensch eens aan," zeide Suzanna: "die praat over
+kantoren en maakt vergelijkingen, en denkt, dat hij het recht heeft om
+aardigheden te zeggen, omdat hij een blauwen Maandag in den handel is.
+Denk je dan, Ferdinand! dat men in Den Haag niets uitvoert, omdat men er
+juist niet den geheelen dag lettertjes zit te kladden en sommetjes zit
+te maken, trots den besten schooljongen?"</p>
+
+<p>"Mejuffrouw neemt het zoo goed voor Den Haag op," zeide Reynhove, "dat
+ik er niets weet bij te voegen. Maar is het mogelijk, dat UEd. daar
+nooit geweest is?&mdash;Mij dunkt, de familie moest daar eens eenige dagen
+komen passeeren: het zoude mij een innige volupteit zijn, u rond te
+leiden en het interessantste te laten zien."</p>
+
+<p>"Ja, indien UEd. dat van papa gedaan kon krijgen," zeide Suzanna, "dan
+zou ik u voor den welsprekendsten man uit de Zeven Provinci&euml;n houden:
+maar daar is geen kijk naar."</p>
+
+<p>"Wacht maar," zeide mijn vader: "als ik eens oud word, en op mijn
+muiltjes ga leven, dan zullen wij eens zien wat wij doen."</p>
+
+<p>"Ja!" hernam Suzanna: "als ik zoo lang moet wachten, dan zal ik zelve al
+wel te hokvast geworden zijn, om nog uit te vliegen. Wat zijn de mans
+toch gelukkig! daar heb je Ferdinand, die is half Europa al rond
+geweest, en ik, die evenzoo goed recht had iets anders te zien, ik zal
+misschien mijn leven ten einde zien loopen, zonder ooit in Den Haag te
+zijn geweest."</p>
+
+<p>"Den Haag zou er het meeste bij verliezen," zeide Reynhove, "maar, als
+ik vragen mag: waarom zoude uw broeder u daar niet heenbrengen? dan had
+UEd. een Mentor van ondervinding bij u."</p>
+
+<p>"Een mooie Mentor!" riep Suzanna uit: "ik bedank u hartelijk. Wel ja!
+met een Broeder te reizen is ook wel een laatste toevlucht! Weet UEd.
+dan niet, Mijnheer Reynhove! dat van al de meisjes op den aardbodem er
+geene is, waarover men zich minder bekommert, dan over eene zuster?"</p>
+
+<p>"Daar laat gij u onvoorzichtig uit, Santje!" zeide ik; "ik wilde u juist
+voorstellen, u in het volgende voorjaar eens derwaarts te brengen; maar,
+nu ik dat hoor, zal ik er wel deugdelijk op passen."</p>
+
+<p>"O! Mejuffrouw meent het niet," zeide Reynhove: "ik recommandeer u
+ernstig aan, bij die goede intentie te volharden. Het zal u wel
+bevallen, en wij zullen alles in 't werk stellen om u een goed accueil
+te procureeren."</p>
+
+<p>"Gij ziet, Mijnheer wil ons volstrekt in Den Haag hebben," zeide ik.</p>
+
+<p>"Dat wil ik," zeide Reynhove: "of liever, want het zoude inconvenant
+zijn, van mijn wil te praten, ik wensch het vurig."</p>
+
+<p>"Ja," zeide Suzanna: "om als een berenleider met ons rond te loopen en
+ons aan de menschen te toonen als iets nieuws, al roepende: "<i>kijkt!</i>
+menschen! <i>kijkt!</i> Hier heb je den nieuwbakken Amsterdamschen koopman
+van het mannelijk geslacht, met zijn zusje, een onnoozel ding, dat nog
+van geen toeten of blazen weet. Ja! denk je, dat ik niet weet, hoe men
+ginds met onze kleeding en manieren den spot drijft?"</p>
+
+<p>"UEd. is het toch niet, die voor spotternij beducht kan zijn?" vroeg
+Reynhove.</p>
+
+<p>"Die kan je in uw zak steken, Santje!" zeide ik.</p>
+
+<p>"Volstrekt niet," zeide Reynhove, eenigszins verlegen over de
+uitlegging, die ik aan zijn woorden gaf, "ik bedoelde alleen te zeggen,
+dat Mejuffrouw boven alle bespotting verheven is."</p>
+
+<p>"Wat zeggen de Heeren Blaek toch wel over uw spoedig vertrek?" vroeg
+mijn moeder, een andere wending aan het gesprek willende geven.</p>
+
+<p>"O!" antwoordde Reynhove: "den ouden Heer heb ik weinig gezien, en die
+zal over mijne absentie niet treuren:&mdash;en wat Lodewijk betreft...." hier
+zweeg hij opeens, en zag mij zijdelings aan.</p>
+
+<p>"Wel!" zeide mijn vader: "ik hoop toch niet, dat gij kwade vrienden
+scheidt?&mdash;ofschoon ik erken, dat gij beter gezelschap kunt kiezen."</p>
+
+<p>"Neen," antwoordde Reynhove: "'t is maar: ik dacht, dat ik hem goed
+kende, en ik zie alweder, dat ik mij in hem bedrogen heb.... ofschoon
+deze reis strekt het niet tot zijn schande:&mdash;maar ik wil daar liever
+hier over zwijgen.&mdash;Heeft UEd. al gehoord, dat zijn jacht weer in 't
+water is gewerkt, ik zoude het voor een mirakel gehouden hebben; er zijn
+toch knappe werklieden hier ter stede:&mdash;er is bijna niets aan het
+vaartuig beschadigd en het zal met een kleine reparatie weer zoo goed
+wezen, als ware er niets gebeurd".</p>
+
+<p>"Er zijn lieden, wien alles medeloopt, tot zij eindelijk het lid op den
+neus krijgen," zeide mijn vader.</p>
+
+<p>Na nog een wijl gezeten te hebben, vertrok Reynhove. "Ik weet niet,"
+zeide hij, toen ik hem uitliet, "wat ik van Lodewijk denken moet. Hij
+was dezen middag louter attentie en beleefdheid jegens zijn cousine, die
+heden voor een paar dagen in de stad is, en zeide haar meer <i>douceurs</i>,
+dan zij anders in een jaar van hem hoort. Zij scheen er zelve verbaasd
+over: wat dit voorspelt, weet ik niet; maar het zou mij niet
+verwonderen, indien hij eens begon te beseffen, dat het tijd werd, wijs
+te worden.&mdash;Men bemerkt de waarde van een schat ook nooit beter, dan
+wanneer men gevaar geloopen heeft, dien te verliezen."</p>
+
+<p>"In waarheid!" zeide ik: "wat gij mij daar vertelt bevreemdt mij. Ik kan
+toch niet denken, dat hij inderdaad oogmerken op haar heeft."</p>
+
+<p>"Noch ik," hernam Reynhove: "maar de zaak is waar en gij kunt er uw
+profijt mede doen. Adieu."</p>
+
+<p>Den volgenden dag had ik toevallig, door het afspringen eener
+comparitie, welke ik had moeten bijwonen, een uurtje voor den eten vrij,
+en Suzanna, die zich reeds menigmalen beklaagd had, dat zij niets aan
+mij had, nam die gelegenheid waar om mij met haar naar Tante Letje te
+tronen.</p>
+
+<p>"Wel!" zeide deze, toen ze mij zag: "het is goed, dat gij komt, Neef! Ik
+had u anders al een boodschap willen sturen. Ik wenschte u eens onder
+vier oogen te spreken, wanneer het u gelegen komt."</p>
+
+<p>"Ei! ei!" zeide Suzanna: "mag ik er niet bij wezen? "Nu! dan zal ik zoo
+aanstonds maar optrekken: 't is toch hard, dat ik mijn cavalier zoo
+spoedig weder verliezen moet: men heeft al moeite genoeg om hem te
+krijgen."</p>
+
+<p>"Neen! dat is juist de bedoeling niet," zeide Tante: "maar van avond of
+morgen, als 't u belieft."&mdash;En zij zette daarbij zulk een statig gezicht
+tegen mij, dat ik alweder ook van dien kant een donderbui voorzag.&mdash;Ik
+was echter gedwongen mijn nieuwsgierigheid op te schorten, en wij zaten,
+na eenig onderhoud over verschillende zaken, te luisteren naar het
+verslag dat Tante ons gaf van een dierbare predikatie, welke zij in de
+weekbeurt een paar dagen te voren gehoord had, toen wij een koets
+hoorden stilhouden. Er werd aan de huisdeur gescheld: er kwam iemand de
+trappen op: de deur ging open:&mdash;en Henri&euml;tte Blaek stond voor onze
+oogen. Zij was bevallig gelijk altijd: maar zag toch eenigszins
+betrokken van uitzicht, en bleef, toen zij ons bemerkte, onthutst en
+verlegen aan de deur staan.</p>
+
+<p>"Kom binnen, Jetje-lief!" zeide Tante Letje: "daar doet gij wel aan,
+kind! van mij eens te komen opzoeken."</p>
+
+<p>"Uw dienaresse, Juffrouw Huyck!" zeide Henri&euml;tte, terwijl zij nader trad
+met het voorkomen van iemand, die een kloekhartig besluit neemt:
+"verschoon mijn vrijpostigheid: de meid zeide, ik zou maar boven gaan:
+ik wist niet, dat UEd. bezoek had. Ik kwam u het boek terugbrengen, dat
+UEd. mij geleend heeft. Goeden morgen, lieve Santje! hoe gaat het u?" En
+zij drukte met minzaamheid de hand van Suzanna. Wat mij betrof, ik
+bekwam geen enkel woord: een nijging, zoo stijf en afgepast alsof zij
+een onbekende gold, was alles, waarmede zij te kennen gaf, mijne
+tegenwoordigheid te hebben opgemerkt: en hoewel een lichte blos haar
+wangen kleurde, haar oogen teekenden koele onverschilligheid en geen
+trek in haar gelaat veranderde. Suzanna en ik keken elkander aan: wij
+wisten niet, waaraan die stijfheid toe te schrijven.</p>
+
+<p>Ik ging een stoel voor haar krijgen; maar zij hield zich, of zij zulks
+niet opmerkte en nam plaats op een anderen, die nevens haar stond.</p>
+
+<p>"En hebt gij er smaak in gevonden?" vroeg Tante, het boek aannemende:
+"heeft u de lezing nogal gesticht?"&mdash;Het waren predikati&euml;n, ik weet niet
+meer van wien.</p>
+
+<p>"O ja! mijn waarde Juffrouw!" antwoordde zij: "het is een uitnemend
+schoon werk: en mijn oom heeft de goedheid gehad er een exemplaar van
+voor mij te koopen."</p>
+
+<p>"Zoo! dat is goed. En hoe maakt het uw Heer oom?&mdash;W&egrave;l?&mdash;Dat verblijdt
+mij hartelijk. En hoe maakt gij het zelve, lieve Jetje? Mij dunkt, niet
+zoo wel, als toen ik u de laatste reize zag."</p>
+
+<p>"Integendeel, Mejuffrouw!" antwoordde zij: "ik ben wel, volkomen wel!"
+en zij beet zich op de lippen.</p>
+
+<p>"Neen waarlijk!" vervolgde Tante: "UEd. ziet er niet te best uit. Ik kan
+het nogal begrijpen: de schrik van dat ongeval op zee bij dien storm zal
+u nog door de leden zitten.&mdash;Nu! dat is al een gezegende bewaring
+geweest! En wel mocht gij zeggen: "laet mij de watervloet ende laet de
+diepte mij niet verslinden.""</p>
+
+<p>"Gij hebt er toch geen nadeelige gevolgen van gehad, Mejuffrouw?" vroeg
+ik.</p>
+
+<p>"Neen Mijnheer!" antwoordde zij, op een koelen toon: "en ik doe mijn
+best, om die gebeurtenis met al haar gevolgen uit mijn geheugen te
+wisschen."</p>
+
+<p>Ik was geheel uit de lijken geslagen door deze verklaring, waarvan ik
+den zin maar al te wel begreep; en Suzanna keek haar vriendin aan, als
+wilde zij zeggen: "hoe heb ik het met u?"&mdash;doch Tante, die de bedoeling
+van Henri&euml;ttes woorden niet opmerkte, nam weder het woord:</p>
+
+<p>"Dat is niet goed, Jetje-lief! Een zoo verschrikkelijke gebeurtenis en
+welke zoo duidelijk aantoont, dat de Heere hen niet verlaat, die in nood
+tot Hem roepen, moet gij niet moedwillig vergeten; maar zij moet u tot
+een spoorslag strekken om uw leven toe te wijden aan Hem, die u behouden
+heeft."</p>
+
+<p>"UEd. heeft volkomen gelijk, Mejuffrouw!" zeide Henri&euml;tte: "ik heb mij
+slechts verkeerd uitgedrukt: ik gevoel zeer wel, welk een plicht van
+dankbaarheid op mij rust en hoop dat nimmer te vergeten."</p>
+
+<p>"Ja!" vervolgde Tante: "dat zware weer heeft al wat schade gedaan: daar
+is, hoor ik, bij Colhorn een gat in den dijk geslagen en ik weet niet,
+hoe vele duizenden dat aan herstellen kosten zal. Wel is dit wederom een
+bezoeking des Heeren en een straf der ontrouwe gemeente, dat zij zulke
+ongeloovige en bedrieglijke leeraars en herders beroept, gelijk nog
+onlangs heeft plaats gehad in de verkiezing van den Sociniaanschen
+Boterbloem, die mede een van dezulken is, "die ydelheyt spreecken ende
+leugen sien, ende seggen: de Heere heeft gesproken; daer de Heere haer
+niet gesonden en heeft: en daarom zeyt de Heere: ik zal hen door eenen
+grooten stormwint in mijne grimmigheyt splijten ende daer sal een
+overstelpende plasregen zijn in mijnen toorn, ende groote hagelsteenen
+in mijne grimmigheyt, om dien te verdoen.""</p>
+
+<p>"Heden Tante!" zeide Suzanna, met een onnoozel gezicht: "is het de
+schuld van Ds. Boterbloem, dat de dijk doorgebroken is? Vader zeide, het
+was de schuld van het Dijkcollege, dat met de Vijf Steden overhoop lag."</p>
+
+<p>"En wat is dit anders," vroeg Tante, het gezegde mijner zuster ernstiger
+opnemende dan het verdiende: "dan een bevestiging van hetgeen ik zeide?
+Zijn dezen niet de mannen, "die ongerechtigheyt bedengken, en die quaden
+raet raden in de stadt?&mdash;En zijn zij geen blinde leidslieden der
+blinden, die de gemeente is haar afval voorgaan?"</p>
+
+<p>"Ik geloof wel, dat UEd. gelijk heeft," zeide Suzanna: "want daar is de
+Dijkgraaf Mr. Coenraad van Vlingerhoed, die draagt een bril: de
+Secretaris, Jonker van Bitterenvleugel, is zoo bijziende, dat hij mij
+laatst op een salet voor Tante Van Bempden aanzag: van de Heemraden
+heeft er een de grauwe staar, de tweede is eenoogig, de derde is scheel,
+en nummer vier is alle namiddagen zoo dronken, dat hij den weg naar zijn
+huis niet alleen kan vinden.&mdash;UEd. zegt dus wel te recht, dat het een
+blind college is."</p>
+
+<p>"Nichtje!" zeide Tante, eenigszins geraakt: "hoe lange sult gij de
+slechtigheyt beminnen, ende de spotterye begeeren." Wat gij zegt, is
+bijwijlen zeer aardig; maar wanneer men ernstig spreekt, is het
+gekscheren ongepast en onwelvoeglijk. Gij weet zeer wel, dat ik
+geestelijke blindheid bedoel en met geene lichaamsgebreken spot, zooals
+gij doet."</p>
+
+<p>Suzanna keek eenige oogenblikken vrij zuur: ik zelf was een weinig
+verwonderd geweest over haar uitdrukkingen; want, hoe geneigd ook om met
+alles te schertsen, was zij nooit gewoon den spot te drijven met
+ernstige zaken, of door hare gezegden iemand te ergeren en te
+ontstichten. Ik schreef dan ook haar woorden aan de ware oorzaak toe:
+namelijk aan wrevel over de koele handelwijze van Henri&euml;tte jegens mij,
+dien zij achter een voorgewende luchthartigheid wilde verbergen: en
+waardoor zij, gelijk doorgaans in diergelijke gevallen plaats heeft,
+scherp in stede van geestig werd. Zij gevoelde echter haar ongelijk:
+"Tante!" zeide zij, na een oogenblik zwijgens opstaande en haar een kus
+gevende: "vergeef mij: ik sprak zonder nadenken, gelijk mij wel meer
+gebeurt. Ik ben ... ik heb iets dat mij hindert."&mdash;Hier begon zij te
+schreien en zag Henri&euml;tte aan met een verwijtenden blik.</p>
+
+<p>"Neen!" zeide Tante, haar omhelzing beantwoordende: "ik weet het ook
+wel, gij behoort niet tot de "spotters onreyne," waarvan in den eersten
+Psalm gesproken wordt, noch ook tot de zoodanigen, die de bestraffinge
+niet hooren."</p>
+
+<p>"Zullen wij den Heer Blaek ook op het feest bij Tante Van Bempden zien?"
+vroeg ik aan Henri&euml;tte: ik dorst haar niet vragen, of zijzelve komen
+zoude.</p>
+
+<p>"Ik weet het niet, Mijnheer!" antwoordde zij, op de klok ziende, als
+iemand, die vertrekken wil, maar het bezoek toch niet korter wil maken
+dan de betamelijkheid vordert.</p>
+
+<p>"UEd. komt toch, Tante?" vroeg Suzanna.</p>
+
+<p>"Ik heb de noodiging aangenomen," antwoordde Tante, "ofschoon ik wel
+gewenscht had, dat zuster Van Bempden een anderen dan den dag van
+Zaterdag tot deze feestviering had uitgekozen. Het wordt somtijds laat:
+en dan is men minder gestemd, den dag des Heeren behoorlijk te vieren."</p>
+
+<p>"Ja! lieve Tante!" zeide ik: "dat is waar; maar UEd. zal met mij
+instemmen, dat Mama niet wel haar verjaardag verzetten kon, en dat Tante
+bovendien gebruik maakt van de gelegenheid, dat Papa eens uit kan gaan,
+daar hij altijd in het midden van de week zoo bezet is."</p>
+
+<p>"Ja dat weet ik," hernam Tante: "maar, naar mijn begrip ware het
+voegzamer geweest, dat de plechtigheid ten huize uwer ouders had plaats
+gehad; er zouden dan wel zooveel gasten niet hebben kunnen zijn; maar
+mij dunkt, op een verjaarfeest behoort ook niemand buiten de naaste
+bloedverwanten: en die had moeder wel kunnen bergen."</p>
+
+<p>"Zeg dat maar niet, dat Mama het hoort," zeide Suzanna: "het goede
+mensch treurt er al genoeg over, dat er om harentwille zooveel omslag
+gemaakt wordt; maar Tante was er zoo op gesteld: en men begreep, dat de
+groote en kleine kinderen zich buiten meer dan in de stad zouden
+vermaken, enz."</p>
+
+<p>Hier stond Henri&euml;tte op. "Mejuffrouw Huyck!" zeide zij, na een wijl te
+hebben geaarzeld, "UEd. zal mij verschoonen; maar ik mag niet langer
+blijven: het is later dan ik dacht, en...."</p>
+
+<p>"Wel heden! wilt gij nu reeds vertrekken?" vroeg Tante: "gij zit pas."</p>
+
+<p>"Mijn oom wacht mij: wij eten vroeg, en na den middag weder naar buiten
+te rijden: ik durf niet vertoeven."</p>
+
+<p>"Rijdt gij naar huis, Jetje?" vroeg mijn zuster, opstaande, met de
+houding van iemand, die een besluit neemt.</p>
+
+<p>"Ja lieve!" antwoordde Henri&euml;tte: "het is wat laat en uit den weg:
+anders zou ik u voorstellen om u te huis te brengen; maar ik durf aan de
+paarden van oom zulk een omweg niet te laten doen."</p>
+
+<p>"Neen! dat behoeft ook niet," hernam Suzanna: "maar ik wil toch gaarne
+een eind met u rijden: ik moet bij Carlin wezen om lint te koopen: dat
+is toch in uw weg en gij kunt mij daar afzetten."</p>
+
+<p>"O! zeer gaarne!" zeide Henri&euml;tte, op een toon, die aanduidde, dat zij
+het gezelschap van haar boezemvriendin voor deze reis wel zou kunnen
+gemist hebben.</p>
+
+<p>"Gij blijft toch nog wat, Neef!" zeide Tante: "dan kan ik u dadelijk
+zeggen wat mij op het hart ligt."</p>
+
+<p>"Ik ben tot uw dienst," zeide ik, terwijl Henri&euml;tte afscheid nam en
+Suzanna mij in 't heengaan een blik toewierp, die zooveel zeggen wilde,
+als dat zij voor mijn belangen zoude waken. Met een zucht zag ik beiden
+vertrekken.</p>
+
+<p>"Wel neef! dat trof ongelukkig," zeide Tante, toen wij alleen waren:
+"maar verbeeld u, daar dacht ik in het eerst geheel niet aan uw mislukt
+aanzoek bij den Heer Blaek. Ik verwonderde mij reeds, dat gij alle drie
+zoo stil en zoo zonderling waart. Maar om u de waarheid te zeggen, ik
+zou haast denken, dat zij nogal instemt met de meening van haar oom:
+want ik kan niet vinden, dat zij u bijzonder voorkomend behandelde."</p>
+
+<p>"Dat heeft mij ook getroffen," zeide ik: "en ik was er verre af, mij op
+zulk een koelheid te verwachten. Ik weet niet, waarmede ik haar
+welwillendheid zoo op eenmaal verbeurd heb; en dat kwelt mij."</p>
+
+<p>"Ik wil het wel gelooven," hernam zij: "maar gij moet u in deze
+beproeving troosten met de gedachte, dat alles naar Gods wijzen wil
+geschiedt en dat elke kleine teleurstelling tot bevordering van uw
+eeuwig heil moet strekken. Maar om te komen tot hetgeen ik u zeggen
+wilde: uw vader is gisteren bij mij geweest en heeft mij gewaarschuwd
+tegen die lieden, die bij Heynsz wonen. Hij zegt, dat de man onder een
+valschen naam bij mij gekomen is: en de dochter is, naar hij gelooft,
+ook van dezulken, tegen wie ik op mijn hoede moet wezen. Het rechte
+wilde hij niet zeggen; maar hij verwees mij tot u om nadere uitlegging
+van zijn woorden. Wat is daarvan? Is dat Juffertje wezenlijk zoo slecht?
+dan heb ik mij in haar bedrogen; want ik zag haar aan voor zulk eene
+"die rein van harte was ende yverig in alle goede wercken.""</p>
+
+<p>"Ik weet van haar niets kwaads," antwoordde ik, verheugd van te
+ontwaren, dat mijn vader zijn vermoeden omtrent mij ten minste niet aan
+Tante had medegedeeld: "en wat haar vader betreft," vervolgde ik,
+"Helding heeft mij verhaald, dat hij vertrokken is."</p>
+
+<p>"Ja," hernam zij: "dat heeft mij uw vader ook verteld: doch dat is ook
+al wonderlijk in zijn werk gegaan; want hij is, volgens het zeggen van
+uw vader, eergisteravond met de nachtschuit heengegaan en te
+Nieuwersluis er uitgestapt en er niet weder ingekomen: maar verdwenen,
+niemand weet waarheen.&mdash;Dus wil ik maar zeggen, ofschoon ik mijn naaste
+niet veroordeelen mag, dat daar toch iets achter schuilt. 't Is een
+wonder, zooals uw moeder laatst aanmerkte, dat Heynsz zulke lieden bij
+zich heeft ontvangen."</p>
+
+<p>"Inderdaad!" zeide ik: "maar zooals ik zeide: ik weet van beiden geen
+kwaad: ofschoon ik beken, dat het mij aangenaam zijn zal, niets meer van
+hen te hooren; want sedert mijn terugkomst alhier kan ik mij niet
+bewegen of ik ben gedwongen, over hen te hooren spreken; het is of zij
+mijn booze geesten zijn, die mij in wezenlijkheid of in verbeelding
+altijd en overal vervolgen."</p>
+
+<p>Ik had deze woorden nauwelijks geuit, of zij werden bevestigd. De deur
+ging open, en Amelia trad binnen.&mdash;Men moet weten, zoo men het niet
+reeds heeft opgemerkt, dat mijn goede Tante altijd voor iedereen te huis
+was: en dat haar meiden dus nooit iemand aandienden; maar elk, wiens
+gezicht zij eenmaal gezien hadden, dadelijk naar boven stuurden.</p>
+
+<p>Wij waren alle drie onthutst. Amelia was echter de eerste, die de
+verrassing te boven kwam: en zelfs geloof ik, dat mijne tegenwoordigheid
+haar bemoedigde.</p>
+
+<p>"Mejuffrouw!" zeide zij, zich tot Tante wendende, eer deze nog het
+vermogen had van haar toe te spreken: "ik kom als smeekeling tot u. Ik
+heb, in deze groote volkrijke stad, niemand op wiens goedwilligheid ik
+staat kan maken, buiten u&mdash;en uw Heer Neef," voegde zij er blozende bij:
+"ik weet, dat mijn komst en mijn verzoek onbescheiden zijn:&mdash;en ik zal
+het u niet euvel duiden, zoo UEd. mij ongetroost terugzendt; maar u
+niettemin dankbaar blijven voor het goede, mij bewezen."</p>
+
+<p>"Ga zitten, Juffertje!" zeide Tante, die aan de buitengewone ontroering,
+welke op Amelia's wezenstrekken zichtbaar was, wel bespeurde, dat zij
+door geen onbeduidende oorzaak tot haar gedreven werd: "ik help gaarne,
+wie ik kan: want dat is ons voorgeschreven: maar wilt gij ook iets
+drinken? Gij ziet er zoo ontdaan uit. Is u een ongeluk overkomen?"</p>
+
+<p>"Wil ik mij niet liever verwijderen?" vroeg ik, weinig trek gevoelende
+van opnieuw in Amelia's belangen gemoeid te worden: "Mejuffrouw heeft u
+wellicht iets in 't geheim te zeggen."</p>
+
+<p>"Neen, blijf nog wat hier, Neef!" zeide Tante, die, geloof ik, bevreesd
+werd om zich met Amelia alleen te bevinden: "en krijg dat fleschje met
+die droppeltjes eens uit het hoekkastje, en de waterkaraf.&mdash;Toe! drink
+eens, arme ziel! gij zijt waarlijk geheel van uw stuk."</p>
+
+<p>"Ik dacht niet, dat ik nog vatbaar was voor een diergelijke ontroering,"
+zeide Amelia: "ik heb grootere tegenspoeden en bekommernissen, dan die
+ik heden ondervind, moedig doorgestaan; maar nooit ook, neen, nooit te
+voren had ik een vernedering ondergaan als deze. Ik heb de
+wederwaardigheden der wereld met gelatenheid gedragen;&mdash;maar ik was niet
+geboren om mij door een ellendige spion te zien beleedigen, als ware ik
+een schandvlek mijner kunne."</p>
+
+<p>"Wat is er gebeurd?&mdash;Wie heeft u beleedigd?" vroegen Tante en ik, bijna
+gelijktijdig.</p>
+
+<p>"Wat hij gezegd heeft," zeide Amelia, "doet er niets toe: zijne
+uitdrukkingen zijn misschien te verschoonen: hij is niet gewend met
+beschaafde lieden om te gaan: hij kon mij zijn huis uitzetten: hij is er
+meester in en heeft daar het recht toe; maar het is laag en
+onverschoonlijk van hem mij te beleedigen, op een oogenblik, dat ik
+alleen en van elk verlaten ben.&mdash;Ik kan, ik mag niet langer onder zijn
+dak blijven;&mdash;maar waarheen zal ik mij wenden?&mdash;Gij alleen Mejuffrouw,
+gij kunt mij helpen. O! ik bid u, wijs mij een wijkplaats aan bij
+eerlijke lieden, waar ik mijn intrek nemen kan. Ik zal er niet lang
+vertoeven, ik beloof het u.&mdash;Geld ontbreekt mij niet: ik verlang niet
+als een verblijf, hoe klein ook, waar ik rust kan vinden en voor alle
+bezoeken veilig mag zijn."</p>
+
+<p>"Ja!" zeide Tante: "dat is nu goed en wel; maar er worden zooveel rare
+dingen van uw vader en u verteld, dat ik eerst nog wel wat naders van u
+dien te vernemen, eer ik u bij anderen recommandeer."</p>
+
+<p>"Daar zult gij gelijk aan hebben, Zuster!" zeide een stem achter ons.
+Wij wendden alle drie het hoofd om:&mdash;en mijn vader trad de geopende deur
+binnen. Hij was, gelijk ik naderhand vernam, naar de woning van Heynsz
+gegaan om met Amelia te spreken; doch, daar zij juist vertrokken was,
+haar op den voet gevolgd, en kort na haar de opene voordeur bij Tante
+ingetreden.</p>
+
+<p>Geheel verschillend was de indruk, welke zijn plotselinge verschijning
+op ons waakte. Tantes gelaat helderde op: en het was te zien, dat de
+komst van haar broeder haar uit een machtige verlegenheid redde: Amelia
+zag hem aan zonder schrik, maar met verwondering en ongerustheid, en als
+vermoedde zij, dat het van dien man afhing hoe haar lot zou beslist
+worden. Wat mijzelf betreft, ik was geheel uit het veld geslagen; want
+ik voorzag niet slechts nieuwe onaangenaamheden voor mij, en verkeerde
+uitleggingen van mijn tegenwoordigheid daar ter plaatse; maar ook beefde
+ik voor Amelia; en alleen de kennis, die ik van mijns vaders strikte
+eerlijkheid bezat, boezemde mij eenige hoop in.</p>
+
+<p>Mijn vader zag eerst Amelia, en vervolgens mij met een navorschenden
+blik aan. Zij sloeg de oogen niet neder; maar rees op, en haar gelaat
+nam die uitdrukking van hoogmoed aan, welke haren vader zoo eigen was en
+die ik ook vroeger in haar had opgemerkt. Zij was blijkbaar geraakt over
+hetgeen zij als een onbeleefdheid beschouwde. Tante was de eerste, die
+het stilzwijgen brak: "Gij komt juist bijtijds, Broeder!" zeide zij:
+"deze is de Juffer, waarover ik u gesproken heb."</p>
+
+<p>"Ik zie het," zeide mijn vader: "jonge dochter!" vervolgde hij, zich tot
+Amelia wendende: "het smart mij, in iemand van uw jaren en voorkomen
+zooveel verstoktheid te vinden. Hoe hebt gij u kunnen verstouten, u in
+te dringen bij een eerbiedwaardige Juffer, terwijl gij bij u zelve
+bewust moest zijn, dat uw ware plaats in het spinhuis is."</p>
+
+<p>"Mijnheer!" riep Amelia, op een toon van hevige verontwaardiging,
+terwijl zij het hoofd ophield met een waardigheid, die een koningin eer
+zoude hebben aangedaan: en toen, zich naar mij toekeerende: "wie is die
+man?" vroeg zij.</p>
+
+<p>"Het is mijn vader!" fluisterde ik: "om Godswil...."</p>
+
+<p>"Welnu!" ging zij voort: "zeg dan aan uwen vader, dat ik van zijnentwege
+een andere behandeling had verwacht. Zoo iemand zonder opvoeding, gelijk
+Heynsz, mij beleedigde, ik dacht niet, dat de Heer Huyck een dergelijke
+handelwijze zou navolgen."</p>
+
+<p>"Ik zoude u aanraden, een toon lager te zingen," hernam mijn vader: "ik
+ben heusch jegens een met lompen bedekte vrouw, wanneer haar gedrag
+betamelijk is; maar ik zou ook aan een Vorstin mijn verachting toonen,
+wanneer zij handelde zooals gij."</p>
+
+<p>"Vaarwel Mejuffrouw!" zeide Amelia, even met het hoofd buigende en zich
+willende verwijderen.</p>
+
+<p>"Blijf!" zeide mijn vader, op dien toon van gezag, dien elk wie hem
+hoorde gedwongen was te eerbiedigen: "en wees liever dankbaar jegens
+mij, dat ik u niet door mijn dienaars voor mij op het Stadhuis heb laten
+brengen, maar hier ben gekomen om u te ondervragen: en bedenk, dat een
+rondborstige bekentenis u meer nut zal doen dan het aannemen eener
+ongepaste fierheid."</p>
+
+<p>Amelia bleef midden in het vertrek staan, de armen over elkander
+geslagen, de oogen vlammende van spijt en de lippen stijf gesloten;
+terwijl haar geheele houding aanduidde, dat zij alleen toegaf aan dwang,
+maar besloten had, geen antwoord op de tot haar gerichte vragen te
+geven.</p>
+
+<p>"Ik weet zelfs niet," vervolgde mijn vader, eenigszins verwonderd over
+een dergelijke minachting van zijn gezag, waaraan hij weinig gewend was,
+"of ik nog wel zooveel inschikkelijkheid jegens u betoond zoude hebben,
+indien het niet ware geweest om den wille van dien onrechtvaardige
+daar!" (hier wees hij op mij:) "ik moet bekennen, hij heeft zijn
+affecties w&egrave;l geplaatst."</p>
+
+<p>"Hoe!" riep Amelia uit, terwijl de uitdrukking van haar wezen opeens
+veranderde en zij mij met een blik van verwondering aanzag.</p>
+
+<p>"Ik versta u niet," vervolgde zij, mijn vader met angstvalligheid
+aanziende.</p>
+
+<p>"Gij verstaat mij niet?" vroeg mijn vader, zelf verwonderd over de
+plotselinge verandering in haar gelaat.</p>
+
+<p>Ik achtte het oogenblik geschikt om er tusschen in te komen: "Mejuffrouw
+kan u niet verstaan," zeide ik: "want er is hier geen quaestie
+hoegenaamd van affecties."</p>
+
+<p>"Wacht tot men u het woord geeft, eer gij u in het gesprek mengt," zeide
+mijn vader, met een gestrengen blik: "is uw samenkomst hier ook
+toevallig, evenals al het vroegere? Gij hebt voor altijd mijn vertrouwen
+verbeurd."</p>
+
+<p>"Vader!" zeide ik: "ik verzeker u...."</p>
+
+<p>"Vertrek!" zeide hij: "ik wil niets meer hooren."</p>
+
+<p>Ik zuchtte en maakte mij gereed om aan dit bevel te gehoorzamen; toen
+Amelia, die, gedurende deze woordenwisseling, ten prooi was geweest aan
+eene hevige gemoedsbeweging en beurtelings rood en bleek geworden was,
+zich tusschen mij en de deur in plaatste: "Toef een oogenblik!" zeide
+zij; "Ik weet niet," vervolgde zij, tot mijn vader sprekende: "waar ik
+van beschuldigd worde; maar slechts dit moet ik voor den alwetenden God
+betuigen, dat uw zoon zich de geringe kennis, die hij aan mij heeft,
+noch de diensten, welke hij mij bewees, behoeft te schamen: dat zijn
+handelwijze edel, menschlievend en onberispelijk was, en dat alleen
+vuige laster een valsche uitlegging aan zijn gedrag kan geven."</p>
+
+<p>Er lag zulk een toon van waarheid in de woorden, die zij gesproken had:
+het geluid van haar stem, thans ontdaan van die bitterheid, welke er te
+voren in lag, had iets zoo treffends en overtuigends: een zoodanige
+edelaardigheid was over haar wezen verspreid, dat mijn vader er van
+getroffen werd. Gewoon, om in de geheime plooien door te dringen,
+waarachter het bedrog zich verbergt, en het ware van het valsche te
+onderscheiden, twijfelde hij niet, of Amelia, al ware zij dan in zekere
+opzichten schuldig, was echter niet de vrouw, welke men had
+afgeschilderd. Hij dacht een oogenblik na, wenkte mij toe, dat ik
+blijven kon, en vroeg toen snel aan Amelia:</p>
+
+<p>"Hoe is uw naam?"</p>
+
+<p>"Amelia," antwoordde zij, haar vorige houding van behoedzamen argwaan
+hernemende.</p>
+
+<p>"Uw familienaam?"</p>
+
+<p>"Voor het oogenblik draag ik geen anderen naam dan Amelia."</p>
+
+<p>"En uw vader dan?&mdash;Hij heeft zich Van Beveren doen noemen; maar dat is
+zijn naam niet: hoe heet hij?"</p>
+
+<p>"Hijzelf zal best in staat zijn u daarop te antwoorden."</p>
+
+<p>"Goed! Maar hij is hier niet. Waar bevindt hij zich thans?"</p>
+
+<p>"Ik heb mij altijd gewacht zijne gangen na te gaan," antwoordde Amelia:
+"ik laat zulks aan anderen over," voegde zij er bij op een scherpen
+toon.</p>
+
+<p>"Gij schijnt dit onderwerp niet te willen behandelen," zeide mijn vader:
+"en ik kan het in u niet misprijzen, dat gij uw vader niet verraden
+wilt. Maar gij zult niet aarzelen, hoop ik, mij te antwoorden
+betreffende hetgene u-zelve aangaat. Waar hebt gij mijn zoon leeren
+kennen?"</p>
+
+<p>Amelia zag mij even zijdelings aan, en antwoordde toen op een bedaarden
+toon: "hij zal het u waarschijnlijk zelf verhaald hebben."</p>
+
+<p>Ik dacht &eacute;&eacute;n oogenblik, maar ook slechts &eacute;&eacute;n oogenblik, dat mijn vader
+het gewone hulpmiddel zoude bezigen om aan beschuldigden een <i>confessie</i>
+af te dwingen; namelijk: door hen te doen gelooven, dat hun
+medeplichtige reeds bekend heeft. Maar, hetzij dat hij te oprecht van
+harte was, om tot dergelijke listen zijn toevlucht te nemen, hetzij dat
+hij begreep er geen baat bij te zullen vinden, na de gevatheid, waarvan
+Amelia reeds blijken gegeven had, hij schudde het hoofd en zeide:</p>
+
+<p>"Jonge dochter! Ik moet u vaderlijk en met nadruk tevens herhalen, dat
+gij uw zaak slechts verergert door uw hardnekkigheid. Gij komt met mijn
+zoon, niemand weet van waar, in de Naarderschuit: gij verlaat hem te
+Amsterdam: doch ontvangt later herhaaldelijk bezoeken van hem: uw vader
+komt en verdwijnt weder van hier gelijk een schim, en draagt een naam,
+die blijkbaar valsch is. Er hebben ten uwent onbetamelijke tooneelen
+plaats:&mdash;moet dit niet geschikt zijn, om vermoedens tegen u op te
+wekken?"</p>
+
+<p>Van deze gansche toespraak had Amelia blijkbaar slechts &eacute;&eacute;n punt met
+opmerkzaamheid aangehoord, namelijk: dat ik haars vaders geheim had
+bewaard,</p>
+
+<p>"O!" zeide zij: "Mijnheer! uw zoon heeft edel, heeft braaf gehandeld!
+Hoe! Hij heeft zich aan verdenking blootgesteld! Hij heeft zich het
+misnoegen der zijnen op den hals gehaald! Hij heeft zich den laster
+prijsgesteld om onzentwille!&mdash;Ach!" vervolgde zij, zich tot mij
+wendende: "beschuldig mij niet van onedelmoedigheid, van ondankbaarheid,
+zoo ik in mijn zwijgen volharde en u niet zuivere van de blaam, die men
+op u ... en ook op mij geworpen heeft. Maar God weet het&mdash;ik mag niet
+spreken."</p>
+
+<p>"Gij zult des Heeren naam niet ijdelyck misbruycken!" mompelde Tante
+Letje, het hoofd schuddende.</p>
+
+<p>"En nu, Mijnheer!" zeide Amelia tot mijn vader: "laat mij naar de
+gevangenis, naar het spinhuis brengen: gij hebt er de macht toe en ik
+ben buiten staat u te weerstaan. Maar ik verklaar het u, ik heb geen
+kwaad bedreven; en het zal u eenmaal, als gij later van mijne onschuld
+overtuigd zult zijn, in de ziel grieven, dat gij mij hard en
+onrechtvaardig behandeld hebt. Ziedaar dan die Nederlanden, die
+gewesten, geheel de wereld door als de zetel der Burgervrijheid beroemd.
+Men vervolgt, men bespiedt, men vonnist zonder reden een onschuldig
+meisje, wier eenige misdaad is, dat zij haar ongelukkigen vader
+liefheeft en niet aan zijn vijanden verraden wil."</p>
+
+<p>"Neen Mejuffer!" zeide mijn vader op een zachten toon: "zoo gij
+onschuldig zijt, hebt gij ook voor geen straf te schromen. Ik zal u geen
+vragen meer doen. Verre zij het van mij, een dochter te willen gebruiken
+tot werktuig om haar vader in de handen der Justitie te leveren. Maar
+zulke vreemde en geheimzinnige omstandigheden hechten zich aan uw
+verblijf alhier, dat ik u niet kan vergunnen, deze stad te verlaten,
+alvorens die zijn opgehelderd. Gij kunt zelve uw verblijf kiezen en zult
+daar tegen alle u onaangename bezoeken beveiligd worden. Het zal dus van
+uw vader zelf afhangen, den duur van dat verblijf te verlengen of te
+verkorten."</p>
+
+<p>Op dit oogenblik trad de dienstmaagd binnen en gaf mijn vader een
+briefje, hetwelk een onbekende gebracht had, met last om het
+onmiddellijk aan Z.-Ed.-Gestr. te overhandigen. Hij las het: zijn gelaat
+teekende verwondering; hij zag Amelia oplettend aan en zeide toen op
+halfluiden toon:</p>
+
+<p>"Hoe is het mogelijk, dat ik niet vroeger op dat denkbeeld gekomen ben?
+Zij is haars vaders evenbeeld. Lees dit briefje, Ferdinand! Misschien
+zult gij, na de inzage daarvan, u onbezwaard vinden van te spreken."</p>
+
+<p>Ik las het briefje, dat van den volgenden inhoud was:</p>
+
+<p>"Wel-Edel-Gestrenge Heer: zooeven geeft kleine Simon mij de stellige
+verzekering, dat de Heer Van Beveren niemand anders is als de Graaf van
+Talavera, dien wij zochten. Te denken, dat die persoon zoolang bij mij
+aan huis gewoond heeft, zonder dat ik vermoeden op hem had! Hij moet
+echter in 't net loopen; want er zijn overal wakers uitgezet.&mdash;Ik
+verblijve met diepen eerbied</p>
+<p>
+<span style="margin-left: 45em;">Uw Ed.-Gestr. Nederige Dienaar</span><br />
+<span style="margin-left: 50em;">HEYNSZ."</span><br /></p>
+
+<p>"Ik vermoedde dit," zeide ik, hem het geschrift teruggevende: "maar ook
+deze mededeeling verleent mij nog geene vrijheid, om u de aanleiding
+onzer kennismaking te verhalen. Eerst als hij of gevangen, of in
+veiligheid is, zal ik mogen spreken."</p>
+
+<p>"Zoo!" zeide mijn vader op een koelen toon: en toen zich omwendende, nam
+hij Amelia opeen hoffelijke wijze bij de hand.</p>
+
+<p>"Zuster!" zeide hij tegen Tante Letje: "ik stel u de Freule Van Lintz
+voor, de dochter van Keetje Reefzeil, die gij u herinneren zult."</p>
+
+<p>"Mijnheer!" riep Amelia uit, verbleekende en mijn vader vol angst
+aanziende.</p>
+
+<p>"Verschoon mij," vervolgde mijn vader: ik had wellicht moeten zeggen:
+Donna Amelia de Talavera.&mdash;Het smart mij, dat ik gedwongen ben, uw
+vader, aan wiens groote verdiensten ik in vele opzichten hulde doe, te
+moeten vervolgen. Maar de plicht, dien ik jegens hem te vervullen heb,
+zal mij niet beletten, jegens u die menschlievendheid in acht te nemen,
+waarop uw ongeluk aanspraak heeft. Waarin kan ik u van dienst zijn? Gij
+hebt hier nog bloedverwanten van moeders zijde? Begeert gij dat ik u bij
+hen breng en u aan hunne bescherming vertrouwe?</p>
+
+<p>"Helaas!" zeide Amelia: "wie hunner zou zich willen ontfermen over de
+rampzalige dochter des zwervers?&mdash;Neen! het is niet bij hen, die
+wellicht mijn vader haten of verachten, dat ik een toevlucht zoeken zal.
+Wijs mij een afgelegene, een veilige woonplaats aan, het zal slechts
+voor weinig tijds zijn ... aan geld ontbreekt het mij niet:&mdash;en ik zal u
+danken, Mijnheer!&mdash;maar niet bij bloedverwanten, die mij een genade
+zouden meenen te doen."</p>
+
+<p>"Hoor!" zeide Tante Letje, terwijl zij Amelia bij de hand nam: "gij zult
+niet bij vreemden gaan, en ook niet bij Heynsz terugkeeren. Ik heb nog
+plaats in huis: blijf bij mij inwonen: "gy sult bevinden, dat mijne
+tente in vrede is:" gij kunt hier zoo stil leven als gij wilt en op uw
+eigen kamer blijven, waar gij zon noch maan behoeft te zien, als gij
+niet verkiest. Ik zal het aan de meiden zeggen, dat zij niemand bij u
+laten, zonder hem aan te dienen."</p>
+
+<p>"Bij u, mijn goede Juffrouw," zeide Amelia, zich schreiende over Tante
+heenbuigende en haar omhelzende: "Ach! waaraan heb ik zooveel goedheid
+verdiend?"</p>
+
+<p>"Wel!" zeide Tante: "staat er niet geschreven: "ik was vreemdeling en
+gij hebt mij geherbergd?" Gij neemt dus aan, nietwaar?"</p>
+
+<p>"Bij wie zou ik liever komen, dan bij u, Mejuffrouw!" hernam Amelia:
+"zijt gij de eenige niet, die u mijner hebt aangetrokken?"</p>
+
+<p>"Dat is te zeggen," zeide Tante: "daar komt Neef de meeste eer van toe:
+heugt het u nog, Neef?"</p>
+
+<p>"Maar neen!" zeide Amelia, zich opeens bezinnende: "neen! dat kan toch
+niet. In een onbedachte opwelling van erkentenis vergat ik, dat uwe
+familie reeds onaangenaamheden genoeg om mijnentwille heeft gehad.
+Neen!&mdash;dat kan waarlijk niet."</p>
+
+<p>"En waarom dat niet?"&mdash;vroeg Tante: "van de familie zult gij geen last
+hebben, noch de familie van u: ik heb u immers gezegd dat gij stil op uw
+kamer kunt blijven."</p>
+
+<p>"Ik eerbiedig de nauwgezetheid van de Freule," zeide mijn vader: "en
+toch geloof ik, dat zij niet beter kan doen, dan uw voorstel aan te
+nemen.&mdash;De wereld zal daaruit kunnen opmaken, dat de nadeelige
+geruchten, die omtrent haar geloopen hebben en waaraan ikzelf geloof
+hechtte, logenachtig zijn.&mdash;Voor 't overige zult gij Freule! hier geheel
+vrij leven en niemand zal u kwellen met vragen of bezoeken."</p>
+
+<p>"Neen!" zeide Amelia: "ook om uwentwille, Mijnheer Huyck! moet ik niet
+bij uwe zuster blijven.&mdash;Zouden de menschen, die altijd liefst genegen
+zijn het ergste te denken, u niet beschuldigen van te heulen met iemand,
+dien gij vervolgen moet, door aan zijne dochter huisvesting bij uwe
+naastbestaande te verleenen?"</p>
+
+<p>"Uwe bedenking is vol juistheid," antwoordde mijn vader: "en zij doet
+mijn achting voor u rijzen; want na de wijze, waarop ik u behandeld heb,
+is het meer dan grootmoedig in u, bezorgdheid voor mijnen goeden naam te
+toonen. Maar in dit geval zal ik de lieden, laten spreken en mij niet
+storen aan wat zij verhalen. Uw goede naam is van niet minder gewicht
+dan de mijne; en ik zie geen beter middel om dien te herstellen en alle
+zotte praatjes te doen zwijgen, dan door het aannemen van het voorstel
+mijner zuster."</p>
+
+<p>Ofschoon met moeite, gaf Amelia eindelijk toe, en Tante gaf terstond
+last, dat haar goed zoude gehaald worden; terwijl mijn vader een briefje
+aan Heynsz schreef, met machtiging om het te laten volgen. Daarna namen
+wij ons afscheid en lieten de beide dames alleen.</p>
+
+<p>"Zij bezit denzelfden onafhankelijken geest, die haar vader altijd!
+gekenmerkt heeft," zeide mijn vader, nadat wij een wijl zwijgend! over
+de straat hadden geloopen: "ik beklaag haar; want, de Graaf moge zich
+nog een wijl aan onze nasporingen onttrekken: hij moet toch eindelijk in
+de val loopen: en wat zal dan haar lot zijn?"</p>
+
+<p>"Gij zijt niet meer ontevreden op mij, Vader!" zeide ik, hem bij de hand
+vattende.</p>
+
+<p>"Ik begin te begrijpen, dat gij in een moeielijk praedicament hebt
+gezeten; maar nog vat ik niet recht, waarom gij in uw zwijgen volharden
+blijft, nu alles toch ontdekt is."</p>
+
+<p>"Verschoon mij," zeide ik: "maar, zoo ik u zeide, hoe en waar ik met den
+Graaf heb kennis gemaakt, zoude UEd. dan ook niet weten, hoe en waar hem
+te vinden?"</p>
+
+<p>"Daar is wat aan," antwoordde mijn vader, lachende: "welnu! ik zie uw
+nadere ophelderingen te gemoet. Het doet mij in allen gevalle genoegen,
+dat gij niet op dit meisje verliefd zijt."</p>
+
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+
+<h3><a name="chap31" id="chap31"></a>EEN-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.</h3>
+
+<h4>WAARIN HET GEDRAG VAN MEJUFFROUW BLAEK TEN OPZICHTE VAN FERDINAND WORDT
+VERKLAARD EN DE VADER VAN AMELIA WEDER OP DE PROPPEN KOMT.</h4>
+
+
+<p class="p-one">Na het middagmaal riep ik Suzanna ter zijde: "wel!" vroeg ik: "zijt gij
+iets te weten gekomen?"</p>
+
+<p>"Ja voorzeker!" antwoordde zij: "ik heb schoone dingen van u gehoord,
+Sinjeur! waarlijk, mijn vriendschap voor u heeft mij een zotte rol laten
+spelen."</p>
+
+<p>"Namelijk!"</p>
+
+<p>"'t Lijkt zeker wel goed om twee koorden aan zijn boog te hebben; maar
+in sommige gevallen is 't noch voorzichtig, noch verstandig; en zooals
+Cats zegt:</p>
+
+<div class="poem"><div class="stanza">
+<span class="i1">"Twee op eenen tyt te vryen<br /></span>
+<span class="i1">Siet men selden wel gedyen."<br /></span>
+</div></div>
+
+<p>"Wat wilt gij zeggen? Kom toch ter hoofdzaak!"</p>
+
+<p>"En vertel mij eens, Ferdinand! die mamsel, die gij van uw reizen hebt
+medegebracht, is zij een Hoogduitsche of een Italiaansche? Zij zingt
+zeker heel fraai? En wat kost haar toilet u wel in de maand?"</p>
+
+<p>"Oho!" zeide ik: "ik zie al, waar de knoop ligt. De laster is aan 't
+werk geweest en heeft waar en valsch zoo fijn dooreengeklutst, dat zelfs
+de Engelen aan het twijfelen zouden raken."</p>
+
+<p>"Nu, antwoord dan!" zeide Suzanna: "ik, die een onnoozele Amsterdamsche
+burgerdochter ben, heb geen verstand van die nieuwerwetsche Fransche
+beschaafdheid. Zeg mij toch, hoe zoudt gij, indien de oude Heer Blaek uw
+aanzoek had aangenomen, het hebben aangelegd, om zonder fortuin twee
+huishoudens te verzorgen?"</p>
+
+<p>"En hebt gij ook al aan die dwaasheden geloofd?" vroeg ik.</p>
+
+<p>"Welke gronden zou ik kunnen aanvoeren, om het tegen te spreken.&mdash;Wat
+deedt gij in dat huis?</p>
+
+<div class="poem"><div class="stanza">
+<span class="i1"><i>Prince, quelques raisons que vous me puissiez dire</i>,<br /></span>
+<span class="i1"><i>Votre devoir l&agrave;bas n'a point du vous conduire</i>.<br /></span>
+</div></div>
+
+<p>Maar het ergst van alles is, dat gij de onbeschaamdheid hebt gehad, dat
+schepsel met een vroom onschuldig mensch als Tante Letje in kennis te
+brengen: zoo die eens hoort, welk een lief persoontje zij aangehaald
+heeft, dan geef ik geen duit voor uw aandeel in de erfenis."</p>
+
+<p>"Dat zal zulk een vaart niet loopen," zeide ik glimlachende: "Tante weet
+alles wat haar betreft en is best met haar tevreden."</p>
+
+<p>"Dan heeft zij plan om haar te bekeeren," zeide Suzanna: "anders vat ik
+het niet.&mdash;Foei! dat gij zoo slecht zijt geworden! Het spijt mij, dat ik
+mij om uwentwille heb boos gemaakt op Henri&euml;tte, die toch wel degelijk
+gelijk had, dat zij u schuins aanzag."</p>
+
+<p>"Maar wat heeft zij u dan gezegd?"</p>
+
+<p>"Ik weet haast niet, waarom ik mij de moeite geve van het u over te
+vertellen; want zij heeft mij niets gezegd dan hetgeen gij zeker zoogoed
+weet als iemand. Ja! ik heb moeite genoeg gehad, om haar de woorden uit
+de keel te halen: en toen zij eens sprak, had ik haar wel willen doen
+zwijgen. Wel! zij heeft mij verteld, hoe gij bezoeken aflegt bij een
+jonge juffer, die bij Heynsz woont, en die gij van uw reis hebt
+medegebracht.&mdash;(Zij zou het zelve nooit geloofd hebben, indien zij u
+niet te Muiden gearmd met die Juffer had zien loopen:) en hoe gij haar
+daaromtrent met mooie praatjes gepaaid had:&mdash;en hoe Lodewijk van de
+trappen gesmeten was en gij zijn knecht belet hadt hem bij te staan&mdash;en
+nog heel veel, te lang om te vertellen: zoodat ik met een mond vol
+tanden ben blijven zitten en de koets heb verlaten, zonder een woord ter
+uwer verdediging te hebben kunnen uitbrengen."</p>
+
+<p>"Het is gelijk ik dacht," zeide ik: "nu! de tijd zal mij wel
+rechtvaardigen, al ben ik daar thans niet toe in staat."</p>
+
+<p>"Ja! maar intusschen gaat Lodewijk met haar strijken en dan helpt u uwe
+rechtvaardiging wat!"</p>
+
+<p>"Dat is ook waar!" zeide ik, nadenkend: "en het is gek genoeg!&mdash;Want wat
+baat het, of ik haar slechts een gedeeltelijke opheldering geef, en of
+ik haar al vertelle, dat die Juffer, waarover zij zich bekommert, haar
+eigen nicht is, en zoo weinig een ergerlijk gedrag leidt, dat mijn
+godvreezende Tante zelve haar, met voorkennis mijns vaders, huisvesting
+verleent?"</p>
+
+<p>"Wat vertel je daar?" vroeg Suzanna, ten toppunt van verbazing.</p>
+
+<p>"De loutere waarheid."</p>
+
+<p>"Nu! dat gaat mijn begrip te boven: heb je nu niet alleen Tante, maar
+ook Papa zelf een rad voor de oogen weten te draaien?"</p>
+
+<p>"Waarlijk niet," antwoordde ik: en ik gaf haar een kort verslag van de
+zaak, zooals die zich had toegedragen, alleen voor haar, gelijk voor
+mijn vader, de aanleiding mijner kennismaking met den Heer Van Lintz
+verbergende, daar ik die niet kon openbaren zonder te spreken van zijn
+verblijf in de boerderij, die ik van gedachte was, dat hem wellicht
+nogmaals tot toevlucht verstrekken kon.</p>
+
+<p>"'t Is een raar avontuur," hervatte zij: "'t lijkt wel een roman. Maar
+met dat al weet ik niet, of Henri&euml;tte er wel volkomen door tevreden
+gesteld zoude worden. Al is die Juffer haar nicht en de dochter van een
+Graaf, daarom kon zij wel uw liefste zijn: 't is misschien een reden te
+meer om haar jaloezie op te wekken. Ferdinand&mdash;man! ik kan u maar
+slechten troost geven.&mdash;Ik wilde gaarne het zesdubbele parelsnoer, dat
+ik van Grootje ge&euml;rfd heb, tegen een streng breikatoen verruilen, dat
+gij u niet in die malle historie gemengd hadt, die ons niets dan
+verdriet veroorzaakt heeft. Papa heeft er al een week zoo zwart van
+gekeken als de Reus in 't Doolhof: Mama is er ziek van: mijn geheel
+humeur is er door bedorven: want wie heeft het hart om te schertsen met
+zielsbedroefde lieden: gijzelf hebt een gezicht van een el lang en
+Henri&euml;tte zal misschien uit <i>desperatie</i> met haar neef trouwen en haar
+leven lang ongelukkig zijn.&mdash;Ik wenschte dat die Heer Van Lintz of van
+Talavera, zooals hij heeten mag, op den heeten rooster zat."</p>
+
+<p>"Dat juist niet," zeide ik: "ik ware dubbel tevreden, zoo hij maar
+Staatsminister in Spanje gebleven ware, zoodat ik nooit van den man
+gehoord had als uit de couranten. Gij hebt gelijk intusschen; maar het
+is niet genoeg te weten, hoe mal het er voor mij uitziet, wij dienen ook
+op een middel te peinzen, om de kwade gedachten weg te nemen, die men
+van mij heeft. Met Vader en Moeder zal dit wel schikken: gij hebt kunnen
+zien dat zij mij over tafel weder vriendelijk behandelden, als
+vanouds;&mdash;maar hoe of ik Henri&euml;tte van mijn onschuld overtuig, weet ik
+waarachtig niet. Ik ben bij haar belasterd: en de laster is als de
+houtskool; verbrandt hij niet, hij maakt toch zwart.&mdash;Alleen spreken kan
+ik haar niet en zoo ik haar schrijf, ben ik niet zeker, dat mijn brief
+in hare handen komt:&mdash;en al kon ik haar spreken of schrijven, hoe zal ik
+mijn gedrag kunnen rechtvaardigen, zoolang ik haar de drijfveeren mijner
+handelingen niet geheel kan blootleggen?&mdash;'t Is voorwaar om ...
+tureluursch te worden: Ik weet niet waarom ik, die alles behalve
+<i>singulier</i> of <i>excentriek</i> verlang te schijnen, en nooit eenigen smaak
+in romans heb gehad, tot mijn beproeving in zulk een maalstroom van
+avonturen moet geslingerd worden, die zoo romanesk zijn en zoo verward
+door elkander woelen, dat ik er mij op 't laatst niet meer weet uit te
+helpen, en somtijds denk, dat alles maar een benauwde droom is, waaruit
+ik t' avond of morgen ontwaken zal."</p>
+
+<p>"Ja! dat is alles heel onaangenaam," zeide Suzanna: "maar het baat niets
+of gij daar over redeneert en gij verspilt alzoo den kostelijken tijd
+althans tegen mij, die toch niet kan beoordeelen of het al dan niet uw
+schuld is, dat gij er zoo in zit.&mdash;Wat nu Henri&euml;tte betreft, ik zou haar
+wel kunnen schrijven;&mdash;maar gij dient mij voor te zeggen, wat.&mdash;Of nog
+beter, schrijf gij haar:&mdash;dan zal ik het adres op den brief zetten;
+anders loopt gij nog gevaar, dat hij u ongeopend terug wordt gezonden."</p>
+
+<p>"Ja! zeide ik: "gij hebt gelijk: schrijven moet ik: en waarom zoude ik
+er tegen opzien? Ik heb mij niets te verwijten en behoef slechts tijd te
+vragen om mij te verantwoorden. Men weigert dit aan een misdadiger voor
+de rechtbank niet: en waarom zou mij dit verzoek worden afgeslagen?&mdash;Ik
+weet wat ik te schrijven heb."</p>
+
+<p>"Zoudt gij niet eerst een kladje maken," vroeg Suzanna: "eer gij Mama's
+beste papier gebruikt?" (zij zag, dat ik een voor mij staande
+portefeuille opnam) "en wil ik ook heen gaan?"</p>
+
+<p>"Neen Santje! blijf maar;&mdash;wanneer men een minnebrief te schrijven
+heeft, dan zal men dralen en peinzen en kladjes maken en vreezen nog,
+dat stijl en uitdrukking ongenoegzaam zullen zijn om de liefde te
+schetsen, die men gevoelt, en het hart der beminde te vermurwen; maar
+wanneer het er op aankomt, zijn naam als eerlijk man te handhaven, dan
+behoeft men slechts ronde, onbewimpelde waarheid: dan heeft men geen
+fraaie keus van woorden, geen sieraden noodig. Geef mij dat papier; ik
+zal u laten lezen, wat ik geschreven heb."</p>
+
+<p>Ik plaatste mij aan de tafel en schreef den navolgenden brief, waar ik
+geen woord van veranderde:</p>
+
+<p>"Mejuffrouw! uwe meening was gegrond, en uw oom heeft mijn aanzoek om
+uwe hand afgeslagen. Het voegt mij niet de redenen zijner handelwijs te
+onderzoeken; maar zoo deze mij getroffen heeft, nog sterker trof mij
+hedenmorgen uwe koele houding te mijwaarts, welke ik, vergeef mij mijn
+openhartigheid, verre was van te verwachten, omdat ik weet, die niet te
+verdienen. Toen ik op Heizicht afscheid van u nam, streelde ik mij met
+de gedachte, dat UEd. mijn oprechte liefde niet hadt versmaad; deze
+gedachte maakte mijn hoogste geluk uit en deed mij ook het antwoord van
+den Heer Blaek met meer gelatenheid dragen; daar ik mij troostte met het
+denkbeeld, dat de tijd en mijn standvastige trouw eenmaal over zijne
+weigering zouden zegevieren, wanneer UEd. bij dezelfde gevoelens bleeft,
+welke UEd. omtrent mij koesterdet. Thans echter vind ik u geheel te
+mijnen opzichte veranderd: en wel, gelijk ik van mijn zuster verneem,
+ten gevolge van omtrent mij loopende geruchten, welke UEd. voor waarheid
+aanneemt. Uw oom zou het mij ten kwade duiden, indien ik tegen zijn wil
+u over mijn liefde onderhield; doch hij kan nimmer wraken, dat ik de pen
+opneme ter verdediging van mijn goeden naam. Ik mag vooralsnog, daar het
+mij niet vrijstaat, geheimen van derden te openbaren, u de aanleiding
+niet ontvouwen mijner kennismaking met zekere Juffer, met welke UEd. mij
+eens te Muiden gezien hebt: ik kan u alleen herhalen, dat mijn
+betrekking met haar geheel onschuldig is, en dat ik voor haar geen ander
+gevoel heb, dan achting voor haar zielshoedanigheden en medelijden met
+haar ongeluk. Die Juffer is thans, met voorkennis mijns vaders, bij mijn
+Tante Huyck gehuisvest, die stellig geene lieden bij zich zoude
+ontvangen, wier gedrag berispelijk was.&mdash;Wat verder den laster betreft,
+dien men omtrent mij heeft geuit, ik weet, aan wien ik dien moet
+toeschrijven, en tevens, dat alleen de eer van uw naastbestaande te
+zijn, den lasteraar beveiligt voor de welverdiende straf, welke ik hem
+anders had toegedacht.</p>
+
+<p>"Nog eene vraag, Mejuffrouw! Zoo UEd. nog argwaan tegen mij mocht
+voeden, schort, bid ik u, slechts veertien dagen lang uw oordeel op: als
+die verstreken zijn, houd ik mij overtuigd, dat het mij licht zal
+vallen, mij van alle blaam te zuiveren, en u te overtuigen, dat ik niet
+onwaardig ben mij te noemen enz."</p>
+
+<p>"En denk je, dat dit stuk veel zal uitwerken?" vroeg Suzanna, toen ik
+haar den brief had laten lezen: "mij dunkt in hare plaats zoude ik niet
+bijzonder gesticht wezen met die achting en dat medelijden, die gij voor
+uwe <i>prot&eacute;g&eacute;</i> gevoelt. Dat is wel geen liefde; maar het grenst er toch
+machtig na aan."</p>
+
+<p>"Aan u zou ik misschien anders schrijven," zeide ik, lachende: "maar
+Henri&euml;tte zal, naar ik vertrouw, het op zijn waren prijs weten te
+stellen, dat ik de <i>reputatie</i> van een onschuldig meisje zoowel als de
+mijne verdedig.&mdash;Heeft zij mij lief, dan zal zij mij gelooven en nadere
+ophelderingen afwachten: doet zij dit niet, dan is het ook een teeken,
+dat zij mij niet bemint:&mdash;en dan zal ik haar miskenning met meerdere
+gelatenheid dragen."</p>
+
+<p>Suzanna nam nu de verzending van den brief op zich, en ik begaf mij naar
+het kantoor.</p>
+
+<p>In de dagen, welke er tusschen dit gesprek en den jaardag mijner moeder
+verliepen, viel niet veel voor, dat des lezers belangstelling waardig
+is. Van drie omstandigheden echter moet ik melding maken: de eerste was,
+dat de Kapitein Pulver uitzeilde en mij door zijn vertrek wat meer
+ruimen tijd liet: de tweede, dat Heynsz, wiens betrekking tot de
+Justitie nu door het babbelen van Helding spoedig algemeen bekend was
+geworden, en die alzoo niet langer in 't geheim van dienst kon zijn, een
+openbare bediening verkreeg. Een der Onderschouten was kort te voren
+gepensionneerd geworden en Heynsz werd benoemd om dien post voorloopig
+te vervullen, met toezegging, dat hem een dadelijke aanstelling geworden
+zoude, zoodra het hem gelukt zoude zijn den zich nog altijd
+schuilhoudenden Graaf van Talavera aan de Justitie over te leveren.
+Eindelijk, ten derde, Suzanna ontving een briefje van haar vriendin,
+waarin deze, in zeer korte bewoordingen, te kennen gaf, dat zij mijn
+brief ontvangen had, en wel gelooven wilde, dat men mijn gedrag in een
+ongunstiger licht stelde dan het verdiende; doch dat, wetende hoezeer
+haar oom, wien zij alles verschuldigd was, tegen onze nadere
+kennismaking was, plichtmatig begreep te moeten handelen door mij te
+doen verzoeken, alle verdere moeite ten haren opzichte te staken en mij
+mijn woord teruggaf. Deze harde taal sloeg mij geheel ter neder; maar ik
+begreep, dat er voor 't oogenblik niets tegen te doen was: en dat ik
+moest afwachten of wellicht de tijd in de gezindheid van den Heer Blaek,
+om mij zijn nicht te ontzeggen, of in hare gezindheid om zijn wil op te
+volgen, eenige verandering teweeg mocht brengen.</p>
+
+<p>Een dag vroeger dan dien, waarop het verjaarfeest te Heizicht zou
+gevierd worden, vertrok ik derwaarts, ten einde mijn Tante Van Bempden,
+op haar verzoek, in het maken van eenige voorloopige schikkingen
+behulpzaam te zijn.&mdash;Ik vond Tante in blakenden welstand, en, als naar
+gewoonte, het zeer volhandig hebbende. Nauwelijks gunde zij zich den
+tijd mij welkom te heeten, maar liep het huis op en neder en in en uit,
+en riep, nu de keukenmeid, om nog eenige veranderingen in de ordonnantie
+van het maal te maken: dan weder de linnenmeid, om met haar de
+benoodigde tafellakens en servetten te krijgen en af te tellen: dan de
+kamenier, om haar de bloemen te helpen schikken, die hijgende
+tuinknechts rusteloos in potten en manden aanbrachten: dan weder de
+werkmeid, om de stoeptrappen nog eens over te doen, die de tuinknechts
+met hun beslikte schoenen hadden vuilgemaakt. En dan liep zij weder naar
+den moestuin om den tuinman te zoeken, en hem nog eenige bevelen te
+geven of te vernieuwen: er moest nog hulst wezen voor guirlandes, en nog
+spergetakken voor de vazen, en nog ijs uit den ijskelder: en er moesten
+paden geschoffeld, waar het gezelschap door wandelen zou: en het plein
+moest opgeharkt worden: en de haag van de groote allee gesnoeid, en het
+water van den achthoekigen vijver schoongemaakt:&mdash;en dan ging zij naar
+den stal en onderzocht of de leidsels wel wit en de paarden wel gerost
+en het koper en zilver der tuigen wel glanzend waren: en of er niets aan
+de rijtuigen haperde, en of de zadelmaker de kussens der zittingen nieuw
+opgevuld en de nieuwe zweepen had gezonden: en of het galon om de hoeden
+der koetsiers en der palfreniers was vernieuwd:&mdash;en dan werd zij weder
+binnengeroepen om een twist te beslechten tusschen haar tegenwoordigen
+knecht en haar vroegeren, die getrouwd, maar voor dit feest overgekomen
+was om zijn hulp te verleenen: en waarvan de eene beweerde, dat het oude
+olie- en azijnstel met de drakenkoppen, en de andere, dat het nieuwe met
+de laurierbladen moest gebruikt worden: en dan was het weer wat anders,
+dat haar tegenwoordigheid vereischte.</p>
+
+<p>"Wel Neef!" zeide zij, toen zij eindelijk een weinig door de drukte heen
+was, of liever, toen het koffie-uur der boeren en de schofttijd der
+werklieden, een <i>parenthesis</i> in de beslommeringen van den dag
+daarstelden: "het verheugt mij dat gij komt. Mijn hoofd loopt om: en ik
+weet niet hoe ik met alles nog klaarkomen zal. Wat hebben wij een weer
+gehad in den verloopen nacht. Ik heb geen oog toegedaan en dacht, dat
+het heele huis omwoei. Het is dan vrij buiig en onstuimig van 't jaar:
+gelukkig, dat het nu wat bedaard is, anders zou de partij geheel
+mislukken! want uw ouders komen zoo zelden buiten, dat, als zij mij eens
+de eer aandoen van op Heizicht te verschijnen, het ook niet is om den
+geheelen dag in huis te zitten."</p>
+
+<p>"Ja lieve Tante!" zeide ik: "het heeft boos gewaaid: het ziet er erg
+genoeg uit voor Pulver, die pas is uitgezeild: en hij kon wel een
+geduchte averij krijgen."</p>
+
+<p>"Spreek daar niet van," hernam Tante: "gij zoudt mij al het genoegen,
+dat mij dit feest belooft, gansch en gaar bederven:&mdash;niet, dat ik over
+de schade zoozeer treuren zoude; maar te denken, dat wij hier warm en
+wel zitten en ons vermaken, terwijl die arme zeelieden, die hun leven
+wagen om ons schatten te bezorgen, met stormen en golven kampen! Sedert
+dien akeligen tocht met Blaek heb ik een dubbel medelijden met die arme
+zielen.&mdash;Maar met dat al moeten wij onzen tijd niet verwaarloozen. Gij
+kunt, als gij eerst koffie met mij gedronken hebt, mij een groot
+genoegen doen; zoo het namelijk niet te veel van u gevergd is."</p>
+
+<p>"Ik kom hier om u behulpzaam te zijn," zeide ik: "en het spreekt dus
+vanzelf dat UEd. vrijelijk over mij kunt beschikken."</p>
+
+<p>"Best!" zeide zij: "Welnu: mijn plan was, het gezelschap hier te
+ontvangen en dan terstond met ons allen naar de hoeve bij de oude Martha
+te rijden, aldaar een <i>collation</i> te gebruiken en voorts hier terug te
+komen om te eten."</p>
+
+<p>"Ziedaar een zeer goed plan," zeide ik: "en dat gehos heen en weder over
+de heide zal het best geschikt zijn om aan het gezelschap een goede
+digestie van het ontbijt en een vernieuwden appetijt voor het middagmaal
+te geven."</p>
+
+<p>"Juist! nu wenschte ik wel, dat gij eens naar de hoeve reedt en een oog
+liet gaan over de daar gemaakte toebereidselen: want de timmerman, die
+het bezorgen zoude, is een wijsneus, die alles zeker naar zijn kop en
+niet naar mijne verkiezing zal willen doen."</p>
+
+<p>"Naar de hoeve!" herhaalde ik, met een gevoel van onaangename
+teleurstelling.</p>
+
+<p>"Ja Neef!" hervatte zij, zonder zulks te bemerken: "gij kunt het bruine
+sjeespaard nemen: dat is <i>&agrave; deux mains</i>; ik zou u wel laten brengen;
+maar ik kan niemand missen. Gij zijt toch niet bang voor struikroovers?
+Het is tegenwoordig hier volkomen veilig, heeft de Schout mij verzekerd:
+en bovendien," voegde zij er schertsende bij: "de Kapitein van de bende
+is immers een intieme van u?&mdash;Het verwondert mij nog, dat die vent niets
+uit de zijkamer heeft medegenomen, toen hij u dat bezoek kwam geven, dat
+gij mij nooit geheel hebt opgehelderd."</p>
+
+<p>"En wat moet ik aan de hoeve verrichten?" vroeg ik, om Tante maar
+spoedig van het onderwerp, dat zij aanroerde, af te brengen.</p>
+
+<p>"O! heel wat. Ik heb het alles opgeschreven, vooreerst opdat ik, en ten
+tweede opdat gij het niet vergeten zoudt. Ziehier de lijst. Ik hoop dat
+er niets aan ontbreken zal.&mdash;Maar zeg mij toch even, wat is dat voor een
+geschiedenis met dat Juffertje, dat Tante Letje bij zich aan huis heeft
+genomen? Is dat werkelijk een Freule van Lintz?"</p>
+
+<p>"O Tante-lief!" antwoordde ik: "dat is een geschiedenis, veel te lang om
+u thans te verhalen: vraag mij daar eens over, als wij geheel op ons
+gemak zijn."</p>
+
+<p>"Ook al goed! dan zal ik geduld hebben.&mdash;Maar Ferdinand-lief! wat hebt
+gij u gehaast met die vrijerij met Jetje Blaek. Ik had u immers ook
+gezegd, dat daar nooit iets van zou komen.&mdash;Hadt gij mijn raad maar
+gevolgd en haar intijds uit uw zinnen gezet, dan hadt gij u die
+onaangename teleurstelling bespaard. Het spijt mij wel van achteren, dat
+ik u te zamen in kennis gebracht heb.</p>
+
+<p>"Ik herinner mij niets van uwe waarschuwingen, Tante-lief!"</p>
+
+<p>"Niet! weet gij ons gesprek niet meer op het strand, eer wij Lodewijk
+Blaek ontmoetten? Toen zeide ik immers reeds: zet dat uit uwe gedachten.
+Maar goeden raad vergeet men gauw."</p>
+
+<p>Nu herinnerde ik mij dit gesprek zeer wel; ofschoon ik die enkele
+woorden, bij die gelegenheid aan Tante ontvallen, niet zwaar geteld had;
+dewijl zij geene redenen ter wereld had aangevoerd, om aan haar advies
+eenige klem bij te zetten. Ik vond echter beter, ook dit punt te laten
+rusten, en na een haastig ontbijt gebruikt te hebben, spoedde ik mij
+naar stal, zadelde den bruin en draafde de heide over en den weg op naar
+de mij te welbekende boerderij.</p>
+
+<p>Ik vond ook daar geene geringe drukte. Overeenkomstig de bevelen van
+Tante was men er bezig met latten te slaan, die van boom tot boom liepen
+en waarover zeildoek gespannen moest worden om een tent te vormen, in
+welke het gezelschap den volgenden dag zou onthaald worden en tegen de
+ongestadige luimen van het najaarsweer beveiligd zijn. Na aan den
+opzichter over dit werk den wil van Tante, gelijk ik dien op de
+medegebrachte lijst vond uitgedrukt, nogmaals herhaald, en mij overtuigd
+te hebben, dat de man haar bedoelingen volkomen begrepen had en geheel
+niet van plan was om, gelijk zij vreesde, alleen zijn eigen hoofd te
+volgen, zag ik het tweede artikel na, dat ik te volbrengen had. Het
+luidde, dat ik aan de oude Martha moest vragen, of de stal genoeg
+opgeruimd was om al de paarden in te bergen, die er den volgenden dag
+zouden komen. Ik riep de oude vrouw dus, die al dadelijk met een
+bedremmeld gelaat naar mij toe kwam geloopen, en mij blijkbaar onthutst
+vroeg wat er van mijn dienst was.</p>
+
+<p>"O!" zeide zij, zoo ras zij verstaan had, wat ik van haar verlangde:
+"daar kan Mevrouw gerust op wezen: de stal is kant en klaar: en ik heb
+schelen Thijs en Peer Govertz al besproken om een handje te kommen
+helpen, want nou men zeun weg is en weg blijft, zit ik, och arm!
+allienig voor het werk.&mdash;Heit Meneer nog wat te belasten?"</p>
+
+<p>"Wacht!" zeide ik, mijn lijst bij de hand nemende: "nummer drie: zien of
+de tafels en de banken gekomen zijn.&mdash;Ja! die staan ginder
+reeds:&mdash;<i>nummer vier: vragen aan Martha, wie haar helpen zal, koeken te
+bakken?</i>&mdash;Ja wie zal dat doen?"</p>
+
+<p>"O! heere men tijd! maakt Mevrouw zich daar ook al verlegen om? Wel! dat
+zou ik allienig wel of kennen, al kwam jelui met je vijftigen. Maar daar
+is rooie Els van Crailo en 'er zuster, die hebben men al beloofd, als
+dat ze kommen zellen. O! an hulp zel het niet ontbreken, er zel volks
+'enoeg wezen. Als er zoo wat rijkdom bij mekaar is, hoeft men nooit om
+menschen verlegen te zijn.&mdash;En kostelijke koeken zel ik bakken, dat
+beloof ik je."</p>
+
+<p>"Dat behoeft gij mij niet te verzekeren," zeide ik, lachende: "ik heb
+die immers al eens bij u geproefd en weet hoe ze smaken."</p>
+
+<p>"'t Is waar ook," zeide zij met een bezorgd gelaat: "Meneer heit men
+toch niet verklapt, hoop ik?"</p>
+
+<p>"Wees niet bang,"&mdash;zeide ik: "mits het maar niet weder gebeure.
+&mdash;<i>Nummer vijf: nazien hoeveel stoelen er op de boerderij zijn, en of
+die nog bruikbaar zijn.</i>&mdash;Dat zullen wij eens gauw gaan kijken," zeide
+ik, naar de woning snellende, terwijl ik in mijzelf lachte om de tot in
+alle kleinigheden afdalende voorzorgen van Tante. Nauwelijks was ik
+echter in de keuken, of Martha kwam mij, met zooveel snelheid als haar
+oude beenen het haar vergunden, achterop geloopen:</p>
+
+<p>"Wat wil Meneer?" vroeg zij: en zij sloeg onwillekeurig een angstigen
+blik naar het trapje, dat naar het opkamertje leidde.</p>
+
+<p>"Juist!" zeide ik, haar blik volgende: "daar boven moet ik wezen. Ik
+meen, dat daar stoelen staan."</p>
+
+<p>"Om Gods wille: Meneer! maak mij niet ongelukkig!" zeide zij, met een
+gesmoorde stem en de handen wringende: "hij is weer hier."</p>
+
+<p>"Wat!" mompelde ik: "is hij dan dwaas?"&mdash;En, schier onwillekeurig, maar
+toch met behoedzaamheid, besteeg ik het trapje en zag door het
+sleutelgat naar binnen, waar ik niet slechts Van Lintz, maar nevens hem
+den ouden Heer Blaek herkende.</p>
+
+<p>"Ik weet er waarachtig geen ander middel op om u hier ongemerkt vandaan
+te krijgen," zeide de laatstgenoemde.</p>
+
+<p>"Wij zullen er dan toe moeten besluiten," zeide Van Lintz: "in de hoop,
+dat men mij voor dien tijd niet gevangenneemt."</p>
+
+<p>"En gij belooft mij," hernam de Heer Blaek, "dat, ook al mocht dit
+gebeuren, gij ...die ... de zaak ... niet zult uitbrengen."</p>
+
+<p>"En waarom zou ik dat? Gij zegt immers, dat uw zoon en uw nicht elkaar
+beminnen."</p>
+
+<p>Ik had mijn hoofd reeds terug willen trekken; want ik schaamde mij den
+luistervink te spelen; maar deze laatste vraag prikkelde mijn
+nieuwsgierigheid te zeer, dan dat ik den trek kou weerstaan om het
+antwoord af te wachten.</p>
+
+<p>"Zij beminnen elkaar ... zij zullen een paar worden," zeide de Heer
+Blaek: "gij zijt aan niets verbonden, zoo ik u bedrieg. Ik verzeker het
+u. Vernietig toch dat ... dat noodlottige stuk.&mdash;Het kon in vreemde
+handen komen ... geef het mij liever ... ik zal...."</p>
+
+<p>"Neen! dat niet, Jacobus Blaek!" zeide Van Lintz, met een spotachtigen
+lach: "als ik in veiligheid ben&mdash;en niet eer&mdash;zult gij het bekomen&mdash;en
+het zelf kunnen verbranden. Ik weet, waaraan ik de hulp, die gij mij
+bewijzen zult, dank moet weten&mdash;en ken mijn voordeel te goed om er
+afstand van te doen, nu het mij dienen kan."</p>
+
+<p>"Ach!" hernam Blaek: "gij zult er geen misbruik van maken: gij zult mij
+niet met schande ten grave doen dalen. Ik help u immers zooveel in mijn
+vermogen is ... ik heb zelfs meer gedaan dan ik u beloofd had: ik heb
+naar Den Haag geschreven ... al mijn invloed zal ik aanwenden om de
+vervolgingen te doen staken ... om onzer oude vriendschaps wille, maak
+mij niet ongelukkig."</p>
+
+<p>"Gij hebt mijn woord," zeide Van Lintz: "en dat moet u genoeg wezen:
+morgen zal ik u verwachten. Tracht nu ongemerkt van hier te komen en de
+plaats te bereiken, waar uw rijtuig u wacht. Ik zal Martha bellen om te
+hooren of de uittocht veilig is."</p>
+
+<p>Na het uiten dezer woorden verhief hij zijne stem om Martha te roepen:
+ik aarzelde een oogenblik; doch bedenkende, dat Van Lintz toch van haar
+zoude vernemen, dat ik er geweest was, besloot ik, zelf binnen te gaan,
+wenkte der oude vrouw, die bevende achter mij stond, toe, dat zij wel
+terug kon blijven, en opende de deur.</p>
+
+<p>"De Heer Huyck!" riepen beiden, de een op een toon van verwondering, de
+andere met een uitdrukking van schrik.</p>
+
+<p>"Vergeeft mij, Mijne Heeren!" zeide ik, glimlachende: "zoo ik uw
+bijeenkomst stoor. Maar ik ben hier door Mevrouw Van Bempden gezonden om
+eenige toebereidselen te maken voor het feest van morgen, en ik had ook
+in dit vertrekje iets te doen:&mdash;weinig dacht ik, dat het bewoond was."</p>
+
+<p>"Ik beken," zeide Van Lintz, "dat ik mijn tijd slecht gekozen heb."</p>
+
+<p>"Zoo de Heer Blaek," vervolgde ik, dezen aanziende, die vast beefde,
+"zich wenscht te verwijderen, zonder dat het opzien bare, zal ik hem
+gaarne een eindweegs vergezellen."</p>
+
+<p>"UEd. is al te goed. Mijnheer Huyck," zeide Blaek, stotterende: "ik neem
+uw vriendelijk aanbod dankbaar aan."</p>
+
+<p>"Ik hoop u nog te zien als gij terugkomt," zeide Van Lintz, mij met zijn
+doordringende oogen aanstarende.</p>
+
+<p>Ik boog en verliet het vertrek. De Heer Blaek volgde mij, en beiden
+traden wij de achterdeur uit, den tuin door, waar zich niemand bevond,
+en het boschpad op. Ik bemerkte, dat mijn tochtgenoot moeite had om
+voort te wandelen, zoozeer was hij van zijn stuk, en bood hem
+dienvolgens mijn arm aan, in mijzelven lachende om het zonderlinge spel
+des noodlots, dat mij tot den geleider maakte van iemand, die aan mijn
+vurigste wenschen den bodem had willen inslaan.</p>
+
+<p>Gaarne had ik hem nadere uitlegging gevraagd van de woorden, die mij het
+toeval had doen hooren; maar de zaak was van een te teederen aard, dan
+dat ik die snaar dorst aanroeren, zonder daartoe een voegzame aanleiding
+te hebben. Ik bemerkte, dat hij van zijn kant iets op het hart had, maar
+niet wist, hoe het gesprek aan te vangen. Ettelijke reizen opende hij
+den mond als om mij een vraag te doen: maar de woorden bleven hem in de
+keel steken. Eindelijk scheen hij moed te vatten: en na een zwaren
+zucht, bracht hij met een flauwe stem en nedergeslagen oogen het
+navolgende uit:</p>
+
+<p>"Ik kan niet van mijn verwondering terugkomen, dat ik den Heer Huyck,
+den zoon van den Heer Hoofdofficier ... in betrekking zie met iemand,
+die ... die...." hier scheen hij naar zijn woorden te zoeken.</p>
+
+<p>"Onze verwondering is wederkeerig, Mijnheer!" zeide ik met een glimlach.</p>
+
+<p>"O!" zeide hij, mij zijdelings aanziende, alsof hij op mijn gelaat wilde
+uitvorschen of ik geloof hechtte aan zijne woorden: "met mij is het een
+geheel ander geval. Ik heb ... hem vroeger gekend ... en zaken met hem
+uitstaande gehad."</p>
+
+<p>"Mijne kennis aan hem is niet van een oude dagteekening," zeide ik: "hij
+kan echter gerust zijn wat mij betreft: ik zal hem niet verraden ... en
+ook niet ongevraagd van uw bezoek spreken, indien UEd. dit eenige
+gerustheid kan verschaffen."</p>
+
+<p>"Neen! dat is ook beter," zeide hij, blijkbaar opgeruimd door mijne
+betuiging: "ik heb deze <i>d&eacute;marche</i> om bestwil moeten doen.&mdash;Ik blijf
+UEd. intusschen zeer verplicht:&mdash;het doet mij recht leed, dat ik mij in
+de noodzakelijkheid gezien heb ... het vereerend aanzoek van Mijnheer
+... af te slaan ... maar ... het geluk mijner nicht ... UEd.
+gevoelt...."</p>
+
+<p>"UEd. zal niet vergen," onderbrak ik hem, "dat ik juist de man zal zijn,
+die gevoelen moet, dat uw nicht met een ander gelukkiger zal zijn dan
+met mij."</p>
+
+<p>"Geenszins," hervatte hij: "ik bedoelde maar ... ziet UEd ... ik kan mij
+vooralsnog moeielijk over dit onderwerp uitlaten.&mdash;Over een paar jaren,
+als zij mondig zijn zal, en dan nog vrij is, zal ik zeer gaarne uw
+voorspraak bij haar zijn; maar vooralsnog...."</p>
+
+<p>"Ik wil u niet verbergen," zeide ik, "dat ik zooeven in het opkamertje
+hoorende spreken, een oogenblik aan de deur heb geluisterd en UEd. bij
+die gelegenheid heb hooren zinspelen op een huwelijk tusschen uw zoon en
+uw nicht."</p>
+
+<p>"Gij hebt ons beluisterd!" zeide hij, sidderende en bleek van toorn
+zoowel als van angst: "dat was zeer verkeerd van u, Mijnheer! ofschoon,"
+voegde hij er bij, waarschijnlijk bedenkende dat ik meer kon gehoord
+hebben dan hem lief was, en dat hij mij dus te vriend moest houden: "ik
+kan het u niet kwalijk nemen; want UEd. hadt recht een weinig verwonderd
+te zijn van ons daar te vinden. Nu ja! 't Is waar! Ik wilde u zulks
+zooeven niet zeggen, om u niet te bedroeven. Dat huwelijk is altijd mijn
+vurigste wensch geweest: en het zal, vleie ik mij, weldra voortgaan."</p>
+
+<p>"Onmogelijk!" riep ik uit, geheel ternedergeslagen door deze
+mededeeling.</p>
+
+<p>"'t Is stellig waar: de jonge lieden beminnen elkander: en ik verlang
+niets zoozeer als hun beider geluk. Geloof mij, mijn waarde Heer Huyck!
+stel die neiging uit uw hoofd. Er zijn genoeg schoone meisjes in onze
+Nederlanden, en die beter door de fortuin bedeeld zijn dan mijn
+nicht.&mdash;Maar ik bid u, doe geen verdere moeite: ik zal nu zelf mijn weg
+wel vinden."</p>
+
+<p>Wij waren op dit oogenblik het hakhout uit en aan een binnenweg gekomen,
+waar ik op eenigen afstand het rijtuig van den Heer Blaek zag staan: en,
+zelf oordeelende dat hij mijn geleide niet verder noodig had, keerde ik,
+na wederzijdsche groete, langs den weg terug dien ik gekomen was.</p>
+
+<p>"Gij ziet," zeide Van Lintz, toen ik bij hem in het opkamertje was
+teruggekeerd, "dat ik, bij gebrek aan een betere, mijn oude schuilplaats
+weder heb moeten opzoeken."</p>
+
+<p>"Ik zie het," antwoordde ik, het hoofd schuddende: "maar ik vrees, dat
+zij niet lang meer veilig zijn zal. Gij behoeft het hoofd aan de andere
+zijde slechts buiten te steken, om u te overtuigen dat het hier geen
+eenzame plaats meer is: en morgen komen hier nog meer gasten."</p>
+
+<p>"Ik zal hunne komst niet afwachten," zeide Van Lintz.</p>
+
+<p>"En hoopt gij waarlijk ongemerkt te ontkomen?" vroeg ik: "Heynsz heeft
+ongetwijfeld uw gangen laten nagaan: en zoo hij u niet eerder heeft doen
+vasthouden, is het, omdat hem nog onbekend was, dat de Heer Van Beveren
+en de Graaf Van Talavera &eacute;&eacute;n persoon waren; maar thans weet hij dit: en
+ik twijfel er niet aan, of hij zal zijn onbedachtzaamheid hersteld
+hebben en geene middelen verwaarloozen om u niet weder te laten
+ontsnappen."</p>
+
+<p>"Ik weet het," hernam hij somber: "ik speel een schaakpartij met tien
+kansen tegen &eacute;&eacute;ne, dat ik mat gezet worde; en toch, zoolang mijn Koning
+nog &eacute;&eacute;n vak open vindt, zal ik het spel niet gewonnen geven. Zoo echter
+mijn vervolgers niet voor morgen hier zijn, loopen zij groote kans van
+het nest ledig te vinden:&mdash;en dan tart ik hunne nasporingen."</p>
+
+<p>"Gij verlaat dus dit land?"</p>
+
+<p>"Voor altijd, zoo ik hoop. Ik heb er waarlijk geen genoegzame
+verplichtingen aan om het te betreuren."</p>
+
+<p>"En uw dochter?"</p>
+
+<p>"Zij zal ... mij volgen, hoop ik," antwoordde hij zuchtende.</p>
+
+<p>"Weet gij, waar zij zich tegenwoordig ophoudt?"</p>
+
+<p>"Ik weet dit; en, wanneer gij het eenmaal oorbaar vinden zult, dank dan
+uw waardige tante uit mijnen naam voor hetgeen zij aan een ongelukkige,
+verlatene wees heeft gedaan.&mdash;Wat u betreft, Mijnheer Huyck! ik ben u
+ook grooten dank verschuldigd, want ik weet het, mijn verblijf, en dat
+mijner dochter vooral is u de bron geweest van vele onaangenaamheden. Ik
+wenschte ook eenmaal iets voor u te kunnen doen."</p>
+
+<p>Ik zweeg eenige oogenblikken. Ik had hem willen vragen, welk groot
+belang hij toch stelde in het huwelijk van Henri&euml;tte met haar neef,
+welke laatste hem toch geene redenen had gegeven om zijne partij te
+nemen; maar een gevoel van bescheidenheid weerhield mij. Ik begreep dat
+er onder dit alles een geheimenis school, waar Henri&euml;tte in gemoeid was,
+maar tevens dat ik daarmede niets te maken had. Terwijl ik aldus stond
+te peinzen, hielp Van Lintz zelf mij op den weg:</p>
+
+<p>"Gij hebt ongetwijfeld zooeven het een en ander van ons gesprek
+gehoord?"</p>
+
+<p>"Dat heb ik," antwoordde ik: "ik beken het tot mijn schande; maar ik was
+zoo verbaasd van u te zien; dat...."</p>
+
+<p>"Gij behoeft u niet te verschoonen: vromer lieden dan gij zijt zouden de
+verzoeking niet weerstaan hebben. En wat hebt gij vernomen?"</p>
+
+<p>"Niet veel," antwoordde ik: "het was mij omtrent, of gij Chaldeeuwsch
+spraakt, zoo geheimzinnig waren uw woorden."</p>
+
+<p>"Niet veel, maar toch wat, nietwaar?"</p>
+
+<p>Ik was op het punt van hem mijn verwondering te kennen te geven over
+hetgene Blaek hem verteld had nopens de wederzijdsche liefde van
+Lodewijk en Henri&euml;tte: maar eene bedenking wederhield mij. Zooveel had
+ik uit het gesprek opgemaakt, dat daarvan het stilzwijgen scheen te
+zullen afhangen van Van Lintz omtrent iets, hetwelk Blaek bedreven had
+en dat het licht niet zien mocht: en met dat stilzwijgen moest weder de
+hulp gekocht worden, die Blaek hem bewees. Ik achtte dus mij zelven
+ongeroepen, mijne meening omtrent die voorgewende <i>inclinatie</i> der
+jongelieden te uiten en daardoor de bedoelingen van Blaek bij Van Lintz
+verdacht te maken, en misschien aanleiding te geven tot een twist, die
+voor beiden noodlottig zijn konde. Dit stilzwijgen van mijne zijde,
+hoewel het uit een edelmoedige oorzaak voortsproot (want ik behoefde
+noch Blaek noch zijn zoon te ontzien), was echter in het vervolg de
+middellijke oorzaak van het verlies van twee menschenlevens.</p>
+
+<p>"Ik herhaal u," zeide ik, "dat ik niets van ulieder gesprek heb
+begrepen. Alleen heeft het mij verwonderd, den anders vrij hooghartigen
+Heer Blaek zoo beangst te zien."</p>
+
+<p>"Nietwaar?" vroeg Van Lintz: "Ja voorwaar! het moet al een vreemd
+schouwspel zijn geweest voor een derde, den rijken Heer van Guldenhof,
+den trotschen Amsterdamschen koopman, wiens woord meer gewicht heeft dan
+de manifesten van een half dozijn Duitsche Mogendheden, te zien blozen
+en sidderen voor den blik van een armen zwerver, die reeds in zes of
+zeven Staten ter dood veroordeeld is, wien de speurhonden der Justitie
+nazitten, of hij een huisbreker ware, en die nauwelijks een plek kan
+vinden, waar hij het hoofd ter ruste kan leggen. Maar hij weet het, de
+rijke man, dat ik slechts &eacute;&eacute;n woord heb te spreken om hem ellendiger te
+maken dan de arme zwerver ooit worden kan.&mdash;Genoeg hiervan: het is niet
+mijne hand, die zonder noodzaak het gordijn zal opentrekken wanneer
+alles tot nog toe samengeloopen heeft om het dichtgeschoven te houden.
+Daarom, mijn jonge vriend! vergeet wat gij gezien&mdash;en ook wat gij mocht
+gehoord hebben."</p>
+
+<p>"Ik wilde, dat ik alles kon vergeten, wat mij in de laatste weken
+gebeurd is," zeide ik zuchtende: "maar het wordt laat: ik moet
+vertrekken, mijne tegenwoordigheid alhier zoude tot vermoedens kunnen
+aanleiding geven:... vertoon u toch niet buiten&mdash;en hou zelfs, zoo ik u
+raad schuldig ben, u ver van het raam: er kon zoo licht een oog van uit
+dien tuin naar binnen dringen.&mdash;Wat zeide ik u?"</p>
+
+<p>Beiden hadden wij gelijktijdig in den tuin gekeken: en beiden hadden wij
+de gluipende oogjes van Simon den marskramer op ons gevestigd gezien van
+achter de heining, waar hij tegen leunde. Wij traden terug en zagen
+elkanderen aan. Toen ik nogmaals aan 't raam kwam, was hij verdwenen.</p>
+
+<p>"Gij behoeft er niet meer aan te twijfelen," zeide ik: "morgen, wellicht
+dezen avond nog is het huis omringd."</p>
+
+<p>"Ik heb hem herkend," zeide Van Lintz: "het is dezelfde Jood, die mij
+vroeger te Utrecht achtervolgd heeft en wien ik toen verschalkt heb.
+Welnu! waarom zoude het wij thans niet weer gelukken?&mdash;Dan ik ben wars
+van nieuwe listen in 't werk te stellen. Ware het niet om mijn dochter,
+ik had mij reeds overgeleverd aan hen, die mij zoeken."</p>
+
+<p>"Ik kan u," zeide ik, "bij ons afscheid dan niets beters toewenschen,
+dan dat ik u morgen hier niet meer vinden moge."</p>
+
+<p>"Het zal zijn, gelijk het noodlot over mij beschikt heeft," antwoordde
+hij, de schouders ophalende, en mij hartelijk de hand schuddende, knikte
+hij mij een vriendelijk vaarwel toe, zonder er een woord meer bij te
+voegen. Waarschijnlijk begreep of voorzag hij, dat wij ook thans niet
+voor het laatst zouden afscheid nemen. Ik beantwoordde zijn handdruk,
+en, de woning daarop verlatende, zette ik mij weder te paard en draafde
+met dubbelen spoed naar Heizicht terug.</p>
+
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+
+<h3><a name="chap32" id="chap32"></a>TWEE-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.</h3>
+
+<h4>WAARIN OVERTUIGEND BEWEZEN WORDT, DAT DE BEHENDIGSTE VOGELAAR OOK WEL
+EENS VOGELS LAAT ONTSNAPPEN.</h4>
+
+
+<p class="p-one">De gasten, die Tante Van Bempden verwachtte, waren den volgenden morgen
+op hun tijd aanwezig: het waren, behalve mijn ouders met al hun kroost,
+Tante Letje en een half dozijn neven en nichten uit de stad, waarvan het
+onnoodig zou zijn hier de afbeeldingen te geven, daar zij op alle
+mogelijke neven en nichten geleken. De Heer Blaek (wiens nicht mede
+genoodigd was, maar zich wegens onpasselijkheid had laten verschoonen),
+Lodewijk Blaek, Van Baalen en eenige andere bijzondere vrienden van
+Tante, zoo uit de stad als uit de nabuurschap, zouden onmiddellijk aan
+de hoeve komen, zonder alvorens Heizicht aan te doen. Na de gewone
+plichtplegingen en gelukwenschingen, welke de lezer zich best zal kunnen
+voorstellen, kwamen de noodige rijtuigen voor. Aan elk werd volgens de
+vooraf gemaakte regeling onzer gastvrouw, zijn plaats aangewezen, en zoo
+begaven wij ons te gader naar de hoeve, waar wij, onder begunstiging van
+een uitmuntend weer, ongeveer tegen twaalf uren met vrij hongerige magen
+aankwamen. De Heer Blaek was bereids verschenen en wandelde in een
+blijkbaar vrij onrustige gemoedsbeweging onder de eikeboomen op en
+neder. Mijn vader bejegende hem zeer beleefdelijk; waarschijnlijk wilde
+hij de koelheid goedmaken mijner moeder, die hem nog de slechte
+ontvangst van mijn aanzoek niet wel vergeven kon. Terwijl men aan de
+plichtplegingen bezig was, kon ik niet nalaten den blik nu en dan op de
+woning te slaan, alsof ik op de muren lezen kon, of het den vervolgden
+zwerver reeds gelukt ware te ontsnappen. Het was echter niet wel
+doenlijk daaruit iets op te maken en het gelukte mij evenmin, uit de
+gelaatstrekken van de oude Martha, die ik met twee meehelpsters door de
+keuken op en neder zag trekken, iets anders te lezen, als dat zij het
+zeer druk had met het bakken der beloofde koeken en het aanbrengen van
+hetgeen verder noodig was voor het ontbijt.</p>
+
+<p>"Ik heb u het leedwezen mijner nicht te betuigen, dat zij door een
+lichte ongesteldheid verhinderd wordt, hier te verschijnen," zeide de
+Heer Blaek tegen Tante Van Bempden, terwijl mijn ouders zich met eenige
+nieuw aangekomene gasten onderhielden.</p>
+
+<p>"Ik hoop dat die geene gevolgen zal hebben," antwoordde Tante, die zeer
+wel begreep, hoe het met die voorgewende ongesteldheid gelegen was:
+"maar mijn waarde Heer Blaek! ik hoor daar van; mijn koetsier, dat UEd.
+uw rijtuig teruggezonden hebt. Het had immers hier zeer goed kunnen
+blijven. Ik heb met opzet mijn neef gisteren nog hierheen gezonden, om
+te zorgen dat er plaats gemaakt werd voor al de paarden, die er te
+wachten waren."</p>
+
+<p>"Ik wilde niet onbescheiden zijn," zeide Blaek, op halfluiden toon, als
+vreesde hij, dat deze op zichzelf weinig beteekenende woorden zouden
+verstaan worden: "ik heb het rijtuig naar ... Huizen gezonden: het is
+daar ook zeer goed...." en tevens wierp hij mij een smeekenden blik toe,
+die mij bevroeden deed, dat er meer achter deze schijnbaar nietige
+omstandigheden zat en dat hij mijne hulp wenschte om hem uit de
+verlegenheid to redden.</p>
+
+<p>"Wel Tante!" zeide ik: "hoe staat het er mede? Ik geloof, wanneer ik de
+aangezichten van uw jongere gasten aanzie, dat zij zeer verlangende
+zijn, om zich te overtuigen of de smaak uwer Gooische koeken beantwoordt
+aan den aangenamen reuk, die uit gindsche keuken tot ons overwaait."</p>
+
+<p>"Ja! ik wensch niets liever dan te beginnen," zeide Tante: "maar al de
+gasten zijn nog niet aangekomen. Ik mis den jongen Blaek nog en den
+vriend Van Baalen."</p>
+
+<p>"O! wat mijn zoon betreft," zeide Blaek: "ik bid, dat UEd. om hem geen
+complimenten maakt. 't Is zijn eigen schuld, indien hij niet op zijn
+tijd past; en al komt hij wat later, er zal nog wel altijd iets voor hem
+overschieten."</p>
+
+<p>"Nu ja!&mdash;maar Van Baalen!" zeide Tante: "UEd. weet, dat indien wij
+begonnen eer hij er was, hij zich den ongelukkigsten man van de wereld
+zoude vinden."</p>
+
+<p>"O!" zeide Suzanna, naderende: "dat zal hij in allen gevalle, 't zij gij
+op hem wacht of niet."</p>
+
+<p>"Het zou mij slecht staan het hem kwalijk te nemen, zoo hij wat later
+kwam," zeide ik: "want er kunnen zoo licht kantoorzaken opgekomen zijn,
+die hem beletten, zoo vroeg te vertrekken als hij had voorgenomen, en ik
+heb hem vandaag alleen aan 't werk laten zitten."</p>
+
+<p>"In dat geval," zeide Tante, "ware het misschien best, hem maar te
+wachten, als de koetjes in de wei, etende en drinkende:&mdash;te meer, daar
+ik den Heer Lodewijk ook zie aankomen."</p>
+
+<p>Lodewijk reed inderdaad op dit oogenblik de werf op en trad ons weldra
+met zijn gewone onbeschroomdheid nader. Hij bloosde niet, toen hij mijn
+vader groette, maakte slechts een flauwe verontschuldiging bij Tante,
+dat hij zoo laat kwam, sprak terloops een paar woorden met Suzanna, en
+zeide mij vrij koeltjes goeden dag. Ik beken, dat mijn wedergroet ook
+allesbehalve beleefd was; doch ik kon niet veinzen tegen iemand, die mij
+zooveel verdriet berokkend had en wiens tegenwoordigheid mij al de
+genoegens van het feest vergalde.</p>
+
+<p>Daar de tijd van vertrek bepaald was en men niet om &eacute;&eacute;nen genoodigde al
+de overige kon laten wachten, liet Tante nu de koeken en het verdere
+gedeelte van het ontbijt op tafel brengen. Wij namen onze zitplaatsen
+onder het zeil en begonnen met graagte de smakelijke voortbrengselen van
+Gooiland te betwisten aan de vliegen, die, door de strooplucht verlokt,
+als echte tafelschuimers haar aandeel in ons maal kwamen opeischen. En
+het waren niet alleen de vliegen; maar weldra kwamen ook de meer
+gevaarlijke wespen, als de Harpijen vanouds, schrik en angst onder de
+aanwezigen verspreiden: vooral hadden zij het op een mijner nichten
+voorzien, die, van natuur van alle insecten afkeerig, elk oogenblik,
+wanneer slechts eene dier onwelkome gasten haar bord of wijnglas
+genaakte, gillende opsprong en zich vergeefs met haar servet van de
+vervolging dier lastige wezens zocht te ontslaan. Suzanna zocht haar te
+troosten, en beweerde, dat Tante die lieve diertjes alleen besteld had
+om aan te toonen, dat de buitenvermakelijkheden ook haar schaduwzijde
+hadden, en om aan de zoodanigen, die door de omstandigheden genoodzaakt
+waren in de stad te leven, tevredenheid met hun lot in te boezemen. Op
+deze kleine onaangenaamheden na, ging het maal vroolijk zijn gang en was
+het gesprek vrij levendig geworden, toen een der bedienden mijn vader
+naderde en hem zachtjes iets in het oor fluisterde, bij het vernemen
+waarvan deze eenigszins donker keek, gelijk men doorgaans doet, wanneer
+men uit een aangenaam gezelschap wordt opgeroepen tot de lastige
+beslommeringen, die ambtsbetrekkingen met zich brengen.</p>
+
+<p>"Is er eenige zwarigheid?" vroeg Tante Van Bempden, terwijl mijn moeder
+angstig mijn vader aanzag, die oprees om zich te verwijderen.</p>
+
+<p>"Ik ben dadelijk terug," antwoordde hij: "ik bid u, laat niemand zich
+over mij bekommeren."&mdash;En hij ging naar den kant van de schuur.</p>
+
+<p>Ik oogde hem bekommerd na; want een geheim voorgevoel, of liever de
+opsomming van het vroeger voorgevallene, zeide mij, dat het opontbod
+mijns vaders in verband stond met het opsporen van Van Lintz. En ik werd
+niet weinig in mijn vermoedens versterkt toen dezelfde bediende mij een
+oogenblik later kwam zeggen, dat mijn vader mij liet roepen.</p>
+
+<p>"Wel zoo! vertrekt gij ook al?" vroeg Tante Van Bempden.</p>
+
+<div class="blockquot"><p>"<i>Le combat finira faute de combattans</i>,"</p></div>
+
+<p>voegde Suzanna er bij: "de Heeren willen ons zeker een verrassing
+bezorgen."</p>
+
+<p>"'t Zou mij niet verwonderen," zeide ik, "indien er werkelijk een
+verrassing plaats had." En ik wierp in 't heengaan een blik op den Heer
+Blaek, die, met een gelaat zoo bleek als een doek, onbeweeglijk op zijn
+plaats zat en de eene teug water voor, de andere na opdronk.</p>
+
+<p>Ik vond mijn vader in de schuur, en bij hem een ander Heer, die mij
+naderhand bleek Onderschout van Naarden te zijn: tegen over hen stond
+Heynsz, die aan een hevige gemoedsbeweging ten prooi scheen.</p>
+
+<p>"Mijnheer!" zeide mijn vader, zoodra hij mij zag, op een gestrengen
+toon: "kunt gij mij ook zeggen, waar zich de persoon bevindt, met wien
+gij gisteren in de boerenwoning een geheim onderhoud hebt gehad?"</p>
+
+<p>"Neen, vader!" antwoordde ik: "ik heb den man, dien UEd. waarschijnlijk
+bedoelt, bij toeval hier ontmoet, daar ik een boodschap voor Tante
+verrichtte, en weet niet waar hij gebleven is."</p>
+
+<p>"Ik zeg Uw Ed.-Gestr., dat hij nog moet zijn hier," zeide Heynsz: "al
+mijn maats, die hier in den omtrek de wacht hebben gehouden,
+declareeren, dat zij hem niet hebben zien uitgaan: en de dienaars van
+Gooiland declareeren het ook ... had ik maar kunnen vermoeden, wie die
+Heer Van Beveren was!... maar wie kon ook veronderstellen, zoo iets?&mdash;Te
+denken, dat de man, dien wij zochten, heeft gewoond veertien dagen lang
+te mijnen huize! 't Is om te worden ijlhoofdig!&mdash;Maar hij moet gevonden
+worden!"&mdash;En de goede man liep stampvoetende heen en weder, beurtelings
+gekweld door de gedachte, dat men hem zoo had beetgenomen, en bemoedigd
+door de hoop van den zwerver in zijn macht te krijgen.</p>
+
+<p>"Juist! indien hij niet van hier is, moet hij zich hier nog bevinden,"
+zeide de Naarder Onderschout, deze alleszins logische redeneering met
+een veelbeteekenend hoofdknikken verzeld doende gaan: "wat dunkt u er
+van, Heer Hoofdschout?"</p>
+
+<p>"Ik ben het volkomen met u eens," antwoordde mijn vader: "en wij zullen,
+geloof ik, best doen, het huis en de aanhoorigheden nog eens te
+onderzoeken, terwijl de dienaars al de uitgangen blijven bewaken."</p>
+
+<p>"<i>Hunc procul obscura latitantem parte videbis</i>. Wat u betreft," zeide
+hij, mij aanziende: "gij zult ons vergezellen. Wij kunnen beginnen met
+deze schuur."</p>
+
+<p>De schuur werd van alle kanten doorsnuffeld: er was aldaar weinig
+gelegenheid om iemand te verbergen. De ronde hield ons dus niet lang
+bezig.&mdash;Van daar gingen wij de woning binnen. Martha, die voor het vuur
+tusschen haar medehelpsters zat neergehurkt, liet van ontsteltenis den
+inhoud van haar koekenpan over de plaat druipen, toen zij den
+Onderschout met een barsche stem hoorde roepen: "waar heb je dien vent
+verstopt, die hier dezer dagen gehuisd heeft?"</p>
+
+<p>"Ik Meneer!" antwoordde zij, bevende: "ach God! ik ben een arme
+weduwvrouw en leef hier eenzaam en alleenig, sinds men zeun mij verlaten
+heit: zou ik hier iemand in huis 'ehad hebben?"</p>
+
+<p>"Wij zullen deze trap op moeten," zeide, zonder zich aan haar taal te
+bekreunen, mijn vader, die mij al dien tijd in 't oog gehouden had en
+bespeurd, dat ik bij 't binnenkomen een blik naar dien hoek had
+geslagen.&mdash;Wij liepen allen naar boven; maar het opkamertje was ledig.</p>
+
+<p>"Doorzoekt de bedsteden!" zeide mijn vader.</p>
+
+<p>Heynsz ontsloot de deuren; maar daar achter was niemand te einden. Het
+beddegoed was opgerold en de kussens in 't midden er boven op gelegd,
+gelijk gewoonlijk geschiedt, wanneer men van de slaapplaats geen gebruik
+maakt. Met dit oppervlakkig onderzoek echter niet voldaan, haalde Heynsz
+den ganschen toestel over den vloer.</p>
+
+<p>"'t Is een mooie boel, dien je maakt," zeide Martha, die ons gevolgd
+was: "als je 't maar allemaal weer in orde brengt. Ik heb vandaag
+warentig al drukten genoeg."</p>
+
+<p>"Deze lakens hebben gediend," zeide Heynsz, met een zegevierenden blik,
+terwijl hij aan de beide hoofdbeambten de kreukels deed opmerken.</p>
+
+<p>"Nou jae," zeide Martha: "wat zou dat? Die lakens zijn ook 'ebruikt
+'eweest; niet lang 'eleden, met kermis, heit men zuster in 't iene bed
+'eslapen en men zusters zeun in het aere. Maar vertel het toch niet an
+Mevrouw; ze mocht het temet kwalijk nemen."</p>
+
+<p>Ondertusschen had Heynsz, al snuffelende onder de dekens, een
+ge&euml;mailleerden gesp opgeraapt, gelijk die bij een stropdas gebruikt
+worden.</p>
+
+<p>"En deze gesp," vroeg hij: "behoort die ook al aan uw zuster?"</p>
+
+<p>"Neen, an men zuster niet, maar an der zeun," antwoordde Martha, die
+niet licht van haar stuk te brengen was: "die heittie op de Uitersche
+kermis 'ekocht. Wat zel ie blij wezen as ie hem weerom heit."&mdash;En zij
+stak de hand uit om dien terug te nemen.</p>
+
+<p>"Hei! hei wat! dat gaat zoo niet," zeide Heynsz, terwijl hij den gesp
+nader beschouwde: "dat is geen versiersel voor een boerenknaap. Wat zegt
+Uw Ed.-Gestr. er van?"</p>
+
+<p>"Het is als gij zegt," zeide mijn vader: "de boerenknapen zijn meer op
+plomper fatsoen gesteld.&mdash;Intusschen, hier is de man niet, dien wij
+zoeken. Zijn hier geen andere vertrekken in huis?"</p>
+
+<p>Wij begaven ons verder. Alle kamers, zolders, kelders en hokken, zelfs
+de hooibergen en houtstapels werden doorzocht; maar alles vruchteloos:
+en wij bevonden ons weder op het plein, met de overtuiging, dat het
+voorwerp der nasporing ontsnapt was.</p>
+
+<p>"Ik dacht, dat uw dienaars beter wacht zouden gehouden hebben," zeide
+mijn vader tegen zijn ambtgenoot.</p>
+
+<p>"Sapperloot!" zeide deze: "Mijnheer Huyck! zij hebben het werk gedeeld
+met uw eigen volk: en wie zijn plicht heeft verzuimd is moeilijk uit te
+maken. En was die Jood, die hem gisteren hier zag, het mij maar terstond
+komen zeggen, in de plaats van naar Amsterdam te gaan om het den Heer
+Heynsz te vertellen, dan had ik hem gisteravond reeds laten pakken. Maar
+dat helpt nu niet.&mdash;Jij, vrouwtje! hoor eens. Biecht nu eens oprecht,
+anders zul je kennis met de boeien maken. Waar is de vent gebleven?"</p>
+
+<p>"Och, mijn goeie Heer! Wat zal ik zeggen? Ik ben een arme weduwvrouw en
+weet niets van 't geval af."</p>
+
+<p>"Je kunt toch niet ontkennen, dat die Heer Van Lintz, of zooals hij
+heeten mag, bij u gehuisvest heeft."</p>
+
+<p>"Wat zou het mij baten," hernam zij: "al wou ik het ontkennen? Uw
+Ed.-Gestr. gelooft mij toch niet. Maar al zei ik nou: ze binnen naar
+Amsterdam: dan zou Uw Ed.-Gestr. ommers toch denken dat ik je foppen
+wou."</p>
+
+<p>"Zij heeft gelijk, collega!" zeide mijn vader: "maar gij, Ferdinand!
+zult ge mij nu nog niet verklaren, welk belang gij stelt in den Graaf
+Van Talavera, waarom gij u gestadig met hem in gezelschap bevindt, en of
+gij niet wellicht ook thans zijn vlucht begunstigd hebt?"</p>
+
+<p>Ik oordeelde, dat de tijd tot spreken gekomen was, en dat een
+rondborstig verhaal van de toedracht der zaak den Graaf niet meer
+schaden, maar wellicht van dienst kon zijn. "Onze ontmoetingen," zeide
+ik, "zijn altijd toevallig geweest; maar Vader kon toch niet verlangen,
+dat ik den man verraden zou, die mij het leven gered heeft?"</p>
+
+<p>"Het leven! En wanneer?"</p>
+
+<p>"Ziedaar, wat ik u thans kan openbaren."&mdash;En ik was op het punt van een
+verslag van het gebeurde te geven, toen Tante, gevolgd van de overige
+gasten, naar ons toekwam, ongerust over ons lang wegblijven en over het
+zien der gerechtsdienaars, die zich van tijd tot tijd op verschillende
+punten vertoonden.</p>
+
+<p>"Wat is er toch aan de hand?" vroeg Suzanna: "Tante klaagt al:</p>
+
+<div class="blockquot"><p><i>d'armes et d'ennemis je suis environn&eacute;e</i>."</p></div>
+
+<p>"Wat wil men?" vroeg Tante: "wie van het gezelschap moet er gepakt
+worden."</p>
+
+<p>"Van het gezelschap niemand," antwoordde de Naarder Onderschout: "maar
+het zal UEd. niet weinig bevreemden van te vernemen, dat die vrouw daar
+goedvindt uw hoeve tot een logies voor verdachte lieden te bezigen.</p>
+
+<p>"Het is zoo, Zuster!" zeide mijn vader: "de Baron Van Lintz, dien gij u
+nog wel herinneren zult, heeft hier gisteren, en zoo ik mij niet
+bedrieg, ook vroeger nog, zijn intrek gehad."</p>
+
+<p>"Nu ja!" zeide Martha, de zwijgende ondervraging van Tantes blik
+beantwoordende: "hij is hier 'eweest, en zijn dochter ook: en nou binnen
+zij Goddank weg en vrij ook, naar ik hoop. En al moest Mevrouw men er op
+men ouwen dag voor op straat zetten, ik kon niet a&ecirc;rs doen als ik 'edaan
+heb. Wie zou nou zoo barbaarsch wezen, om as iemand, dien men met zijn
+eigen melk het 'evoed, bij je komt en zeit: moeder Martha! ze zitten men
+overal op het lijf, en ik kan nergens een veilige schuilplaats vinden,
+om dan te zeggen: scheer je van mijn deur weg."</p>
+
+<p>"Daar is wat van aan," zeide Tante: "en ik kan toch ook niet vinden, dat
+mijn erf er door onteerd is, dat er een Grande van Spanje op gelogeerd
+heeft.&mdash;En wat is er van hem geworden?&mdash;Die arme Van Lintz! hij is zoo
+dikwijls mijn Cavalier geweest."</p>
+
+<p>"Dat is juist de vraag, wat er van hem geworden is," zeide de Naarder
+Onderschout: "hij heeft, ondanks al onze voorzorgen, weten te
+ontsnappen."</p>
+
+<p>"Dat verblijdt mij," zeide Tante Letje: "want het zal tot een
+vertroosting strekken voor zijn arme dochter, die hedenmorgen, toen ik
+haar verliet, bittere tranen schreide, uit ongerustheid over het lot
+haars vaders."</p>
+
+<p>"Hoe? Is het dan werkelijk zijn dochter, die ten uwen huize is? Gij zult
+mij dat alles nader vertellen, Zuster!" zeide Tante Van Bempden.</p>
+
+<p>"Zij behoeft niet voor de misslagen haars vaders te boeten," zeide mijn
+vader: "en ik vlei mij, dat zij bij mijn zuster een meer betamend
+verblijf heeft gevonden, dan bij Heynsz, en er althans aan geen lastige
+bezoeken zal blootgesteld worden." Dit zeggende zag mijn vader Lodewijk
+aan, die verbaasd een stap achteruit deed.</p>
+
+<p>"Hoe!" riep hij: "was die Juffer...?" Hij eindigde den volzin niet, met
+reden begrijpende, dat de wijze, waarop hij haar kennis gemaakt had, hem
+niet tot eer verstrekte.</p>
+
+<p>"Ed.-Gestrenge!" zeide Heynsz, mijn vader ter zijde trekkende: "ik heb
+nog eens ge&iuml;nterrogeerd al die lieden: zij hebben niemand zien gaan van
+hier, als alleen den koetsier van den Heer Blaek met het rijtuig."</p>
+
+<p>"Dat rijtuig zou te Huizen stallen," zeide mijn vader zachtjes: "Haast u
+derwaarts en hoor of het er werkelijk geweest is. De Heer Blaek en de
+Graaf zijn oude bekenden."</p>
+
+<p>Dit gezegd hebbende, begaf mijn vader zich met zijn ambtgenoot ter
+zijde, ten einde de meest geschikte maatregelen te beramen: waarop deze
+laatste zich verwijderde, en ook Heynsz met de dienaars in verschillende
+richtingen aftrokken. Dit voorval had intusschen de genoegens der partij
+gestremd: tot zelfs de kinderen toe dorsten zich niet aan hunne gewone,
+vroolijke luidruchtigheid overgeven, bij het zien der opschudding, die
+plaats vond, en der ontsteltenis, welke op veler gelaat te lezen was.
+Tante Van Bempden bemerkte dit, en oordeelende dat alleen de verandering
+van tooneel de gemoederen weder tot rust zoude brengen, gaf zij last om
+in te spannen. Terwijl dit plaats had en de dames zich weder met de
+gewone toebereidselen ter afreize bezig hielden, deed ik aan mijn vader
+het verhaal van mijn kennismaking met den Graaf.</p>
+
+<p>"Indien gij verkeerd gehandeld hebt," zeide hij, na mij met bedaardheid
+te hebben aangehoord, "zult gij genoeg gestraft zijn door de kwellingen,
+die gij deze laatste weken hebt ondergaan. Ik zal u geene verwijten
+doen: uw toestand was moeilijk: en sterkere hoofden dan het uwe zouden
+er van aan 't malen zijn geraakt. Ik zal intusschen blijde zijn indien
+de Freule gelegenheid vindt om Tante te verlaten. Ik weet niet of het
+wel goed voor u en voor haar is, dat zij daar langer blijft."</p>
+
+<p>"Ik verzeker u," zeide ik, "dat ik voor haar alleen deelneming en niets
+meer gevoel."</p>
+
+<p>"'t Is mogelijk! Maar zij&mdash;zij is ongelukkig: en dan hecht men zich
+lichtelijk aan hen die ons diensten bewijzen:&mdash;en wanneer dan hij, die
+den dienst bewezen heeft, een knappe jongen is, en zij, die dien dienst
+ontvangt, een meisje met een niet ongevoelig hart, dan deugt zulks voor
+geen van beiden, en is de laatste vooral te beklagen.&mdash;Dan, nu geen
+woord meer over dat onderwerp."</p>
+
+<p>Ik kon niet nalaten van bij mijzelven te glimlachen over de
+samenstemming van hetgeen Amelia's vader mij vroeger had te kennen
+gegeven en hetgeen thans de bekommering van den mijnen wekte. Ik had
+echter geene zoo groote inbeelding van mijzelven, om te gelooven, dat ik
+nu juist de persoon zoude zijn, op wien Amelia verlieven zoude.</p>
+
+<p>Een oogenblik daarna kwam het rijtuig van den Heer Blaek terug: een
+schijnbaar onbeduidende wenk, door dezen aan den koetsier gegeven, en
+welken de laatste met een hoofdknik beantwoordde, bevestigde mij in mijn
+vermoedens omtrent de wijze, waarop de Graaf ontsnapt was.</p>
+
+<p>Wij reden nu allen weer naar Heizicht, alwaar wij met een wandeling door
+de plaats den tijd poogden te korten en nieuwen eetlust op te doen tot
+het middagmaal. Nauwelijks had de bel het teeken hiertoe gegeven, of wij
+zagen het rijtuig van den Heer Van Baalen oprijden en hijzelf met een
+bezorgd gelaat daaruit stappen.</p>
+
+<p>"Wel, mijn waarde Van Baalen! riep Tante hem toe: "hebt gij zoovele
+drukte aan het kantoor gehad? Wij rekenden al niet meer op u."</p>
+
+<p>"Wat helpt het klagen!" zeide hij, de schouders ophalende: "het is mijn
+lot, en ik tref het altijd ongelukkig, dat, zoo vaak ik uit verzocht
+word, er iets in den weg moet komen. Vriend Huyck! ik moet u even
+spreken, met verlof van het gezelschap."</p>
+
+<p>"Is er zwarigheid?" vroeg ik, met hem ter zijde gaande.</p>
+
+<p>"Niet gering!" antwoordde hij: "de <i>Fortuin</i> is door den storm op de
+Terschellingsche banken geslagen. De equipage is gered, en men is bezig
+de lading te lossen; maar het schip zal, vrees ik, verloren zijn."</p>
+
+<p>"Dat is voorwaar een Jobstijding!" zeide ik ontroerd: "en is UEd. zeker
+dat niemand er het leven bij ingeschoten heeft?"</p>
+
+<p>"Niemand," zeide Van Baalen: "en dat is waarlijk een wonder te noemen.
+Nu ik hoop maar, dat Pulver wijs genoeg zal zijn om een spoedige
+gelegenheid te vinden, om de goederen verder te zenden: vooral de thee;
+want daar is nog een kapitaal op te winnen; en wordt dat nu verzuimd,
+dan is binnen een maand de markt overhoopt. Het is drommels uit den
+koers; anders ware het nog altijd wel zaak, er iemand heen te zenden, om
+te zien hoe de zaken staan en wat er nog van te halen is, eer de
+strandvonders en kustwaarders met alles gaan strijken."</p>
+
+<p>"Dan is het misschien best, dat ik er zelf maar heen zeile," zeide ik.</p>
+
+<p>"Ik dorst het u niet voorstellen," zeide Van Baalen: "maar dat zou
+voorzeker een brave daad van u zijn.&mdash;Wanneer zoudt gij in staat zijn te
+vertrekken?"</p>
+
+<p>"Wel! dadelijk, als het noodig is."</p>
+
+<p>"Neen! Heden zoudt gij toch geene gelegenheid meer vinden: en wij dienen
+vooraf nog dezen en genen te spreken; want ik kon dezen morgen, met de
+Zaterdag, slechts de helft aantreffen van hen, die ik noodig had. Zoo
+gij morgen met den Harlinger beurtman vertrekt, en verder een
+visschersvaartuig naar Terschelling neemt, zal het toch altijd het beste
+middel van overtocht zijn; want de gewone <i>route</i> met de postschuit kan
+ik u niet erg aanraden."</p>
+
+<p>Dit punt alzoo geregeld hebbende, begaven wij ons weder bij het
+gezelschap, waar wij natuurlijk geen geheim maakten van het voorval, en
+de betuigingen van deelneming der aanwezigen erlangden. Een en ander was
+echter weinig geschikt om de genoegens, die men zich van het feest had
+voorgesteld, te verhoogen.</p>
+
+<p>"Wel lieve moeder!" zeide ik, de beste vrouw bij de hand nemende: "uw
+jaardag wordt onder geen blijde voorteekenen gevierd."</p>
+
+<p>"O!" zeide zij, mij een kus op het voorhoofd drukkende: "beklaag mij
+niet: ik gevoel mij gelukkig; want ik heb op dezen dag de zekerheid
+bekomen, dat wij u onschuldig verdacht hebben gehouden; en zou ik dan
+nog over iets anders kunnen bedroefd zijn?"</p>
+
+<p>De gebeurtenissen van den dag waren echter nog niet ten einde geloopen:
+op het nagerecht ontving mijn vader met de 's-Gravenlandsche schuit een
+pakket uit Amsterdam. Behalve eenige berichten voor hem, bevatte het een
+brief voor Tante Letje, dien hij haar ter hand stelde. Zij opende dien:
+hij was van Amelia, die haar, onder warme dankbetuigingen voor het haar
+verleende verblijf, kennis gaf, dat zij vertrokken was, om haar vader
+terug te vinden en met dezen de Vereenigde Provinci&euml;n voor altijd te
+verlaten, terwijl zij verschooning verzocht, van zich dus zonder
+afscheid te verwijderen, hetgeen men toch vooral aan geen gebrek aan
+hartelijkheid moest toeschrijven: maar alleen aan de gebiedende
+noodwendigheid, welke haar gedwongen had, op een zoo verhaaste wijze van
+de zich opdoende gelegenheid gebruik te maken.</p>
+
+<p>"Zij maakte zich op en ginck heenen," zeide Tante Letje: "maar ik zegge:
+de Heere beeft haar laten gaen; want zij volgt haar vader wien zij
+verplicht is te eeren en te gehoorzamen, ofschoon hij een man Belials
+zij, vol van twistzoeking en ongerechtigheid!"</p>
+
+<div class="blockquot"><p>"Ik sloeg haar 't heilig kruis, naardien zij optrock, na."</p></div>
+
+<p>zeide Suzanna.</p>
+
+<p>"Ja! ik ben ook maar blijde, dat zij weg is," zeide mijn moeder: "want
+zij moge dan zoo mooi en verstandig zijn als men wil, ik hou niet van
+die vreemde floddermadammen, die zoo geheel anders zijn, als wij gewend
+zijn."</p>
+
+<p>Ik kon mij niet weerhouden, te glimlachen over dezen uitval van mijn
+anders zoo goede moeder; maar ook zij was niet vrij van het
+verschoonbare vooroordeel, hetwelk gemeenlijk door al de zoodanigen, die
+aan een ordelijke, afgepaste, alledaagsche sleur gewoon zijn, wordt
+opgevat tegen hen, die daarvan met voordacht of onschuldig afwijken. Ik
+gevoelde geen trek om als Amelia's verdediger op te treden, daar ik zelf
+innerlijk over haar vertrek verheugd was en niet verlangde verder over
+haar te praten; en ten andere verhinderde ook de tegenwoordigheid van
+Lodewijk, voor wien het onderwerp mede niet aangenaam kon zijn, zoowel
+mij als de overige Heeren, iets meer betreffende haar in 't midden te
+brengen. Al het gebeurde had echter eenige stilte bij de aanwezigen
+teweeggebracht, en maakte dat het feest, wat althans de vroolijkheid
+betreft, niet volkomen aan Tantes verwachting beantwoordde: vooral de
+Heeren Blaek, vader en zoon, waren afgetrokken van gedachten, en het
+kwam mij voor, dat het beiden een verlossing scheen, toen hun rijtuig
+werd aangemeld, waar zij dan ook niet vertoefden gebruik van te maken,
+maar zich dadelijk verwijderden: terwijl ik kort daarna met den Heer Van
+Baalen den terugtocht naar Amsterdam ondernam.</p>
+
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+
+<h3><a name="chap33" id="chap33"></a>DRIE-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.</h3>
+
+<h4>VERMELDENDE, WIE FERDINAND IN DEN BEURTMAN AANTROF, HOE HIJ OP
+TERSCHELLING AANKWAM EN WELKE ZONDERLINGE ONTMOETING HIJ ALDAAR HAD.</h4>
+
+
+<p class="p-one">De volgende morgen werd door mij besteed om van mijn compagnon en een
+paar andere, bij de zaak belanghebbende lieden, de laatste instructi&euml;n
+te ontvangen, mijn goed te pakken en daarbij uit mijns vaders boekerij
+eenige werken te voegen, handelende over het strandrecht; welker lezing
+mij eenigszins in staat zoude kunnen stellen om met meer kennis van
+zaken de mij opgedragen taak te volvoeren en tevens eenig tijdverdrijf
+aan boord zou bezorgen. Na afscheid genomen te hebben van mijn ouders,
+die, ofschoon het noodzakelijke mijner reis inziende, echter (en vooral
+mijn moeder) niet konden nalaten eenige bekommering deswege te gevoelen,
+te meer na de slechte ondervinding, die ik kort te voren van een
+zeetochtje had opgedaan, en de rampen, welke de Texelsche lijst
+vermeldde, trok ik tegen zes uren naar den beurtman. Het was nog vroeg
+toen ik aankwam, en er bevonden zich nog maar weinige passagiers aan
+boord; doch wier getal van lieverlede aangroeide. Eindelijk ging de bel,
+welke de leuteraars en achterblijvers waarschuwen moest, dat het vertrek
+ophanden was; doch niet weinig stond ik verwonderd, toen ik, den steiger
+langs kijkende naar de passagiers, die nu hijgende en blazende aan
+kwamen geloopen, onder hen vriend Lucas Helding herkende, het lijf in
+eene dichte overjas gewikkeld en met een mantelzak onder den arm.</p>
+
+<p>"Welzoo!" riep ik, toen hij aan boord stapte: "gij hier, vriend Helding?
+Gij waart wel de laatste man, dien ik tot reisgenoot verwachtte."</p>
+
+<p>"Is het mogelijk!" riep hij van zijn kant uit: "Mijnheer Huyck! wel dat
+is een aangename verrassing! ik kon niet hopen zulk een vereerend
+gezelschap aan boord te vinden. En gaat UEd. ook naar Harlingen, als ik
+vragen mag?"</p>
+
+<p>"Dat zal wel waar, zijn," antwoordde ik lachende: "want ik geloof niet
+dat de schipper ons ergens anders zal aan wal zetten: althans dat zou
+een slecht teeken zijn;&mdash;maar in zooverre is uw vraag zoo onjuist niet,
+ingeval gij het doel mijner reis beoogt, want die moet zich nog verder
+uitstrekken dan Harlingen. Maar wat jaagt u naar Frieslands kust?"</p>
+
+<p>"Och Mijnheer! een treurige reden; maar die ik zoo niet vertellen kan,"
+en hier zag hij om zich heen, als wilde hij mij te kennen geven, dat hij
+zich in tegenwoordigheid van zoovelen niet vrij kon uitlaten. Later
+echter, toen wij onder zeil waren en de meeste passagiers zich naar
+beneden hadden begeven, deelde hij mij in 't vertrouwen de reden zijner
+reis mede. Hij had namelijk van Heynsz, wiens, op last mijns vaders, in
+'t werk gestelde nasporingen eindelijk van uitwerking geweest waren, het
+bericht bekomen, dat zijn dochter Klaartje, na lang her- en derwaarts te
+hebben rondgezworven, eindelijk was te land gekomen te Harlingen en
+aldaar als meid diende in een kroeg, welke juist niet in den besten reuk
+stond en gewoonlijk door varensgezellen bezocht werd. Bij het ontvangen
+dier mededeeling had Helding, zonder lang beraad, het besluit genomen
+dadelijk op reis te gaan om het verdoolde schaap op te zoeken en zoo
+mogelijk weer terug te brengen. Het was aandoenlijk op te merken, hoe
+hij, aan de eene zijde, huiverde tegen de ontmoeting en zich schaamde
+over haar, die zijn onberispelijken naam onteerd had, en, aan de andere
+zijde, verlangde haar terug te zien en, kon het zijn weder tot zich te
+nemen. "Och!" zeide hij: "ik weet het wel, Mijnheer Huyck; zij heeft
+gezondigd: maar zij is toch mijn dochter, mijn eenig kind, en was
+eenmaal het sprekende beeld van haar nu zalige moeder&mdash;en Goddank! dat
+deze niet geleefd heeft, om haar schande te zien&mdash;ofschoon, indien de
+brave vrouw was blijven leven, zij wellicht ons kind weerhouden had van
+den slechten weg op te gaan; want daartegen kan een vader toch zoo niet
+waken als een moeder doet;&mdash;och! het is misschien grootendeels ook mijne
+schuld, omdat ik het kind niet genoeg heb gadegeslagen of te mal met
+haar geweest ben:&mdash;ik had haar zoo lief: en als ik haar maar eens weer
+bij mij heb en zij berouw toont, dan zal zich alles wel weer schikken en
+wij zullen nog blijde dagen samen beleven."</p>
+
+<p>Deze en dergelijke redenen had Helding overvloedig de gelegenheid mij te
+herhalen, gedurende onzen overtocht, die ruim vier en twintig uren
+duurde, daar wij den wind vlak tegen hadden en dus genoodzaakt waren
+gedurig te laveeren: en, ofschoon zijn stof tot onderhoud dus noch
+gevarieerd noch opbeurend was, hoorde ik hem echter liever over dit
+onderwerp spreken, hetwelk ten minste van zijn goed hart getuigde, dan
+dat ik gedwongen ware geweest, hem over po&euml;zie te hooren redekavelen of,
+wat erger was, naar het opzeggen zijner dichterlijke voortbrengselen te
+moeten luisteren.</p>
+
+<p>Het was ongeveer 's namiddags zeven uren toen wij Harlingen bereikten.
+Reeds gedurende den overtocht had ik aan Helding den raad gegeven, om
+zich dadelijk bij de Overheid te vervoegen en van deze assistentie te
+verzoeken tot het doen zijner nasporing: daar ik met reden beducht was,
+dat de lieden, bij wie zijn dochter inwoonde, zwarigheid zouden maken in
+haar vertrek te bewilligen, en misschien voorgeven, dat zij nog schulden
+had, of andere dergelijke voorwendselen oprapen, of ook haar verborgen
+houden: en daar ik dien avond toch niets beters te doen had, bood ik aan
+hem te vergezellen; een voorstel, 't welk hij dankbaar aannam,
+overtuigd, dat mijn naam en tegenwoordigheid meer klem aan zijn verzoek
+zouden bijzetten. Na alvorens met een visschersman, dien ik had doen
+ontbieden, een akkoord getroffen te hebben om mij den volgenden morgen
+met het krieken van den dag naar Terschelling over te brengen, verliet
+ik met Helding de herberg, waarin wij onzen intrek genomen hadden, en
+vergezelde hem bij den Schout, die zich dadelijk tot medewerking geneigd
+betoonde en ons een dienaar medegaf, met last om ons behulpzaam te zijn
+in onze nasporing en zoo men zwarigheid maakte, partijen voor hem te
+brengen. Minder gunstig echter viel ons bezoek in het wijnhuis uit, waar
+wij tot bescheid bekwamen, dat de persoon, die wij zochten, wel sedert
+drie weken daar aan huis had verkeerd, doch sedert een paar dagen met
+een varensgezel, die een oude bekende scheen, was afgetrokken. Deze
+tijding sloeg, gelijk men denken kan, den armen Helding geheel ter
+neder; want behalve de teleurstelling in zijn verwachting, was het voor
+hem bij den bekrompen staat zijner geldmiddelen, geheel geen aangenaam
+vooruitzicht, om, ter verdere nasporing zijner dochter, nieuwe uitgaven
+te moeten maken, die wellicht even vruchteloos zouden besteed zijn als
+die, waartoe hij reeds was verplicht geweest. Ik gaf echter den moed
+niet zoo ras verloren, maar ging voort met de lieden in het wijnhuis te
+ondervragen, en gaf hun zelfs te kennen, dat ik nog eenigszins de
+echtheid hunner berichten bleef wantrouwen.</p>
+
+<p>"Zoo jou me niet 'elooven wilt," zeide eindelijk de waard, terwijl hij
+op een der lieden wees, die in zijn voorhuis onder hun gelag
+bijeenzaten: "daar zit Janke Sikkes, die heeft hen zelf met zijn schuit
+weg 'ebracht."</p>
+
+<p>Ik zag om en herkende den visschersman, dien ik voor den overtocht had
+besproken. Deze, hoorende wat het geval was, rees op en bevestigde de
+verklaring van den waard, er bijvoegende, dat hij de jongelui naar
+Terschelling had overgebracht.</p>
+
+<p>"Indien dit zoo is, vriend Helding!" zeide ik: "dan behoeft gij den moed
+nog niet te laten zakken: en daar het gelukkig toeval wil, dat ik juist
+denzelfden weg op moet, dien onze vluchtelingen hebben genomen, zoo kunt
+gij de reis kosteloos met mij maken; en tenzij de vluchtelingen het
+zeegat uit zijn, kan het niet missen, of wij moeten het verloren schaap
+terugvinden."</p>
+
+<p>"Och!" zeide Helding, op een zwaarmoedigen toon: "ik vrees, het zal wel
+weer vruchteloos zijn;... maar desniettemin zal ik met dankbaarheid van
+UEds. vriendelijk aanbod gebruik maken;... want ik heb juist op zoo een
+verre reis niet gerekend, en het zou mij licht aan geld ontbreken om
+verder te gaan. Hoever licht dat land wel, daar zij is heengegaan?"</p>
+
+<p>"O!" antwoordde ik, met moeite een glimlach onderdrukkende over de
+geographische kennis, welke de man ten toon spreidde: "wij hebben wel
+geen voordeeligen wind; maar toch, morgen met den namiddag zullen wij er
+wel zijn."</p>
+
+<p>Wij verlieten de kroeg en gingen na het nuttigen van een goed avondmaal
+vroegtijdig ter ruste, ten einde den volgenden morgen op het afgesproken
+uur bij de hand te zijn. Wij waren dan ook op den bestemden tijd aan
+boord en hadden weldra aan de haven van Harlingen vaarwelgezegd. Janke
+Sikkes was met het vaarwater bekend sedert zijn geboorte af; en,
+aangevuurd door de hoop op een goede belooning, deed hij zijn uiterste
+best om ons op de spoedigst mogelijke wijze naar ons bestemmingsoord te
+voeren. Onderweg poogden wij nog eenige berichten bij hem in te winnen
+omtrent den persoon, die Klaartje op reis vergezeld had; hij wist ons
+weinig dienaangaande te vertellen; alleen zeide hij, dat de jonkman een
+knap slag van een kerel was, die de zeemanskunst goed scheen te verstaan
+en zelf eens mede een hand aan 't werk geslagen had; maar dat hij zich
+over zijn naam of betrekking niet had willen uitlaten, en dat het
+meisken ook weinig gesproken had, maar den geheelen overtocht zeer
+bedroefd en <i>mankeliek</i> was geweest.</p>
+
+<p>Het was ongeveer middag, toen wij het eiland in het gezicht kregen. Het
+was een dier schoone, warme dagen, welke men meermalen in de eerste
+helft van September geniet; en hoewel de wind nog uit den Noorderhoek
+woei, was hij echter eenige streken meer naar het Oosten geloopen, en
+deden alle voorteekenen zich op, dat wij meer bestendig weer zouden
+krijgen, dan wij tot dusver hadden gehad. Niet onbevallig deed zich
+weldra het dorp West-Terschelling, met zijn hoogen Brandaris, aan ons
+voor: en zijn roode, door de zon beschenen daken, tusschen het groen der
+lindeboomen, staken vroolijk af tegen de witte duinen, die ten Noorden
+aan het eiland ten bolwerk verstrekken; terwijl een menigte loods- en
+visschersschuiten, die in de haven lagen, of af- en aangingen, het
+tooneel verlevendigden. Ten Noordwesten liet zich, op eenigen afstand,
+tusschen de ver vooruitstekende zandbanken, een half op zijde liggend
+wrak zien, dat reeds van masten en tuigage ontdaan was, en hetwelk ik
+aan den nieuwgeschilderden, naar ons toegekeerden spiegel, voor de
+(ditmaal zoo <i>onfortuinige</i>) <i>Fortuin</i> herkende.</p>
+
+<p>Aan de haven gekomen zijnde, zagen wij, hoe reeds een groot gedeelte der
+jeugdige bevolking, welke ons van verre had zien aankomen, ons van het
+strand en van het havenhoofd stond te verbeiden met de nieuwsgierigheid,
+welke de komst van vreemdelingen vooral op zeedorpen pleegt te
+verwekken, en nu met de handen in den zak onze ontscheping aangaapte. Ik
+zag echter onder den hoop ook enkele meer bejaarde inwoners, en het was
+tot een dezer laatsten, dat ik mij wendde om te vernemen, of zij ook
+wisten waar Kapitein Pulver te vinden was.</p>
+
+<p>"Wijs deuzen Heeren den weg eens naar Geurt Reynszen," zeide de man
+tegen den naastbijstaanden knaap: en deze, na ons nog even te hebben
+aangekeken, sloeg zonder overhaasting den gullen zandweg in, die naar
+het dorp bracht. Wij volgden onzen wegwijzer, geleid door de gansche
+jonge bevolking, die zich om ons heen drong, als had zij in last bekomen
+ons op te brengen. Enkelen draafden vooruit om bericht van onze komst te
+brengen, en dit had ten gevolge, dat wij weldra Kapitein Pulver in
+persoon ons te gemoet zagen komen.</p>
+
+<p>"Wel patroon!" riep de man uit, toen hij mij gewaarwerd: "ben je daar
+warempel zelf komen aanwaaien: dat is een leelijke <i>interval</i> met ons
+schip!&mdash;Het spijt mij danig van de ouwe <i>Fortuin</i>: en ze heeft 'er naam
+slecht gedragen: 't Is jammer van de kostelijke verf, die er nog aan
+gespendeerd is; maar, niemand kan 't helpen, zooals de man zei, toen hij
+zijn vrouw van de trappen gegooid had. 't Is dan ook een boos weertje
+geweest: een wind, dat geen vier heerenknechts een mand met bruidsuikers
+tegen een sluis zouden opgetrokken hebben; en raakt men in dat gindsche
+vaarwater maar eenmaal grond, dan is het: zie er van af, en wij mogen
+nog onzen Lieven Heer wel danken, dat er niemand bij omgekomen is, als
+twee geiten, die verzopen zijn. Ondertusschen, patroon! 't Is mij lief,
+je wel te zien."</p>
+
+<p>"En hoe staat het met het schip en de lading?" vroeg ik. "Is er veel
+schade."</p>
+
+<p>"O! wat de lading betreft," antwoordde Pulver: "die is grootendeels
+geborgen; maar het schip,&mdash;kijk er van af, zeg ik:&mdash;dat woelt al gedurig
+meer in het zand: en ofschoon UEd. het vandaag nog hebt kunnen zien, zal
+het morgen wel heelendal naar den kelder zijn."</p>
+
+<p>"Zoo! dan is de lading toch in zekerheid:&mdash;dat doet mij genoegen."</p>
+
+<p>"Wel mag het u genoegen doen; maar wat helpt het? zooals de man zei toen
+hij klontjes te huis bracht en de koffie al gedronken was. Ik heb,
+sedert de boel hier in 't pakhuis (en 't is er een pakhuis naar!) is
+opgeslagen, er al zooveel over te zeggen, als een koksmaatje over de
+kluifjes, die de kat benaderd heeft. Ik had anders zulk een schoone
+gelegenheid om de thee, waar een kapitaal op te winnen is, verder te
+zenden; maar 't is maar goed, dat UEd. hier is om een oog in 't zeil te
+houden; want zij zullen wel wat meer respect voor UEd. hebben dan voor
+mijn persoontje.&mdash;En wie is Mijnheer? als ik vragen mag? want onbekend
+maakt onbemind." Hier wees hij op Helding.</p>
+
+<p>Ik gaf hem zulks in korte woorden te verstaan, terwijl wij vervolgens
+gezamenlijk de woning binnentraden van den hierbovengenoemden Geurt
+Reynszen, die bij de hoedanigheid van Onderstrandvonder ook, gelijk mij
+naderhand bleek, die van voorzittend Schepen bekleedde en dus een der
+gewichtigste personages van het eiland was. Het bovenlijf van een dikken
+zeegod, met roode bolle wangen en een blauwen baard, hetwelk vroeger den
+voorsteven van een schip had versierd, en volgens de daaronder
+geplaatste aanwijzing den God Neptuin verbeeldde, prijkte boven de
+voordeur, en scheen in zijn voorover gebogen houding de voorbijgangers
+uit te noodigen om binnen te treden en den brandewijn van vriend
+Reynszen te proeven, terwijl de woorden <i>goed logies</i> op den deurpost
+nog verder het bedrijf van dezen nuttigen eilander aankondigden.</p>
+
+<p>Het was dus met dezen Reynszen voornamelijk, dat ik over het doel mijner
+komst zoude moeten spreken: terwijl ik mij tevens vleide, dat hij beter
+dan iemand in staat zoude zijn eenig bericht aangaande de dochter van
+Helding te verschaffen.</p>
+
+<p>Reynszen, een man van ongeveer zestig jaar, maar nog wakker en sterk, en
+wiens grauwe kat-oogen sluwheid en overleg verraadden, ontving ons met
+een voorkomende vriendelijkheid, die echter eenigszins verflauwde, toen
+Pulver hem mijn naam en betrekking als reeder van het gestrande schip
+deed kennen: en het viel mij niet moeilijk, uit de wijze, waarop hij mij
+opnam, te gissen, dat hij trachtte zijn oordeel op te maken, in hoeverre
+ik vatbaar was om mij te laten blinddoeken of bepraten. Zijn gelaat
+klaarde echter weder op, toen ik voor Helding en mijzelven logies bij
+hem bestelde: waarschijnlijk begreep hij, dat twee Heeren uit Amsterdam
+in allen gevalle goede vertering bij hem zouden maken, en dat hij als
+kastelein wel datgene aan mij zou terugverdienen, wat hij als
+Strandvonder door mijn komst zou moeten missen. Hij bood ons pijpen aan
+en begon een praatje over weer en wind, terwijl zijn dochter stoelen
+bijschoof en op onzen last eenige boterhammen ging smeren; want de
+zeelucht en de reis hadden ons honger gegeven. Pulver begon hierop het
+verhaal van zijn geleden schipbreuk, hetwelk men mij verschoonen zal,
+zoo ik het niet in zijn geheel geve, daar in dit geschrift reeds
+tweemalen een diergelijke ramp vrij omstandig beschreven is. Het bleek
+mij echter reeds toen, en later werd het ook door de getuigenis van de
+equipage van de <i>Fortuin</i> bevestigd, dat Schipper en stuurman hun plicht
+tot het uiterste hadden volbracht en dat de geleden wederwaardigheid
+alleen aan het geweld van den storm te wijten was, die het vaartuig op
+de Robbeplaat had gesmeten, waarvan het niet mogelijk was af te komen.</p>
+
+<p>Het ontging mij niet, dat Helding, gedurende het vrij lange en door
+allerlei aanmerkingen en uitweidingen afgebroken verhaal van den
+Schipper, al op heete kolen zat, en gedurig rondkeek, als wilde hij
+vragen, wanneer de beurt toch eens aan hem komen en over de zaak zoude
+gesproken worden, welke hem op Terschelling riep. Juist wilde ik
+daarover beginnen, toen een nieuw personage de herberg binnentrad. Deze
+was een dor schraal kereltje, wiens onbeduidende lichaamsbouw sterk
+afstak tegen de kloeke gestalte van Reynszen en van de Terschellingsche
+visschers, die ik aan de haven gezien had. Ook was hij niet in 't duffel
+en baai gekleed, gelijk de overige dorpelingen: en zijn rok en hoed,
+hoewel ouderwetsch fatsoen, kenmerkten meer de dracht van den vasten wal
+of een nabootsing daarvan. Zijn door de kinderziekte sterkgeschonden
+gelaat had weinig behaaglijks; terwijl de omgekrulde onderlip en
+vooruitgezette borst geen geringe mate van zelftevredenheid en
+verachting van anderen schenen aan te kondigen.</p>
+
+<p>"Zoo Drost! ben je daar?" vroeg Reynszen, den nieuwaangekomene de
+broederhand toestekende. Deze scheen blijkbaar het niet te durven wagen,
+zijn mager handje aan den krachtigen aangreep des kasteleins bloot te
+stellen, en stak hem slechts een vinger toe.</p>
+
+<p>Ik stond een oogenblik in twijfel, of de naam van Drost, aan den
+onbekende gegeven, 's mans eigen naam of een verkorting van den titel
+van Drossaard moest beteekenen. Ik wist, dat deze laatste
+ambtsbetrekking door een der Burgemeesteren van Enkhuizen werd bekleed:
+en ik kon te minder gelooven, dat ik dezen voor mij zag, daar de toon en
+houding van Reynszen jegens den nieuwgekomene die gemeenzaamheid
+aanduidden, welke tusschen goede bekenden plaats heeft.</p>
+
+<p>"Zel je een pijp rooken?" vervolgde Reynszen tegen den onbekende, die
+ons van ter zijde bekeek:&mdash;"dat zijn Amsterdamsche Heeren, die komen
+hier vanwege de <i>Fortuin</i>!" en toen, zich naar ons keerende: "dat is de
+Drost," zeide hij.</p>
+
+<p><i>A tous seigneurs tous honneurs</i>. Ik rees op, en groette den Dignitaris,
+die, na mij kortaf goeden dag te hebben gewenscht, zich tot Reynszen
+wendde, in de navolgende afgebroken bewoordingen:</p>
+
+<p>"Niet rooken ... weinig tijd ... zieken bezoeken ... Raad bijeengeweest
+... hoe is de pati&euml;nt?"</p>
+
+<p>"Niet te bestig," antwoordde Reynszen: "ik wou dat zij weg waren
+gebleven."</p>
+
+<p>"Hebt gij hier een zieke in huis?" vroeg ik.</p>
+
+<p>"Ja," antwoordde Reynszen: "een vrouwken van den vasten wal: de Dokter
+heit er ook al geen zinnigheid in." Hier wees hij op den Drost: en nu
+werd het mij opeens duidelijk, dat deze niet de Drossaard zelf, maar
+zijn Substituut moest wezen, die, tevens met dit ambt, de hoedanigheid
+van geneesheer bekleedde. Ik dacht echter over dit punt slechts vluchtig
+na; want het gezegde had mijn aandacht getrokken.</p>
+
+<p>"Van den vasten wal?" herhaalde ik: "en wanneer aangekomen?"</p>
+
+<p>"Eerst sedert drie dagen van Harlingen, 'eloof ik."</p>
+
+<p>Helding was doodsbleek en keek beurtelings mij en den kastelein aan.</p>
+
+<p>"En haar naam?"</p>
+
+<p>"De vent, die met haar is&mdash;haar man wil ik hopen&mdash;noemt haar Klaartje;
+en dat is al wat ik er van weet."</p>
+
+<p>"O mijn dochter! mijn Klaartje!" riep Helding, terwijl hem dikke tranen
+langs de wangen rolden. "Waar is zij? Breng mij bij haar!"</p>
+
+<p>"Bedaar, mijn goede Helding!" zeide ik: "gij hoort, dat zij ongesteld
+is: uw onverwachte verschijning zou nadeelige uitwerkselen kunnen
+teweegbrengen. Wat zegt er de Dokter van?"</p>
+
+<p>"Hm!" zeide deze: "ontstoken hersenen ...galachtig bloed ... raaskallen
+... aandoeningen te vermijden ... <i>abstinentia et quies</i>."</p>
+
+<p>"UEd. denkt dus," hernam ik, "dat haar vader, wien zij in lang niet
+gezien heeft, niet zonder eenige voorbereiding bij haar behoort te
+worden toegelaten?"</p>
+
+<p>"Hm! hm!&mdash;nog niet&mdash;eerst zien&mdash;oordeel opschorten&mdash;straks beslissen,"
+antwoordde de geneesheer.</p>
+
+<p>Het kostte mij eenige moeite om Helding te overtuigen, dat hij zijn
+ongeduldig verlangen naar zijn dochter bedwingen moest; doch na eenigen
+tegenstand gaf hij toe en beloofde zich bedaard te zullen houden,
+terwijl ik op zijn verzoek aannam, den Dokter bij zijn bezoek te
+vergezellen en hem nauwkeurig kondschap te brengen aangaande den
+toestand zijner dochter. Reeds vreesde ik, daar de woning mij toescheen
+niet zeer groot te zijn, dat de lijderes zich misschien in een
+nabijgelegen kamer bevond en van daar iets van ons gesprek gehoord of de
+stem haars vaders herkend zoude hebben: maar deze vrees bleek mij
+ongegrond te zijn; want het ziekvertrek, waarheen ik mij thans met den
+Dokter begaf, bevond zich in een afzonderlijk huisje, mede aan Reynszen
+toebehoorende, en waarmede men door een achterdeur en binnenplaats of
+tuintje gemeenschap had.</p>
+
+<p>Wij vonden bij het inkomen de zieke in een vrij zindelijke bedstede
+gelegen, voor welke iemand gezeten was, met den rug naar ons toegekeerd,
+die haar hand in de zijne hield, terwijl hij, voorovergebukt, met het
+hoofd op de andere hand leunde. Hij had zijn buis uitgetrokken en dit,
+waarschijnlijk om de lijderes te verwarmen, op het voeteneinde
+neergelegd. Bij onze nadering zag hij op, en ik herkende&mdash;hoewel niet
+geheel onverwachts&mdash;Sander Gerritsz&mdash;of, anders gezegd Zwarten Piet.</p>
+
+<p>"Plaats maken!" zeide de Dokter: "Wat gerust?&mdash;Nog ijlende?"</p>
+
+<p>"Zij is bedaarder, maar doodzwak," zeide Sander, met een zucht; "zij
+ligt geheel wezenloos en heeft mij nog geen woord toegesproken," en
+toen, mij herkennende: "Mijnheer Huyck!" riep hij verbaasd uit.</p>
+
+<p>"Ongelukkige! gij hier?" zeide ik, het hoofd schuddende; "maar kom even
+ter zijde, en laat den Dokter bij de pati&euml;nt."</p>
+
+<p>De Dokter nam de plaats in, welke Sander ledig liet, en voelde den pols
+van Klaartje, die nog geen bewijs had gegeven dat zij onze komst
+bespeurd had en met het gelaat naar het schot gekeerd lag. Ik nam
+onderwijl Sander in een hoek van het vertrek en fluisterde hem in 't
+oor:</p>
+
+<p>"Haar vader is gekomen."</p>
+
+<p>"God! ook dit nog!" zeide hij, en bedekte zich het gelaat met beide
+handen.</p>
+
+<p>"Zou zij in staat zijn, hem te zien?"</p>
+
+<p>"Ach! wat zou het baten? zij kent niemand&mdash;zelfs mij niet."</p>
+
+<p>"Koorts af!" zeide de Dokter, opstaande: "bedaarder ... <i>meliora
+symptomata</i> ... gerstewater drinken ... citroensap ... likkepot zenden
+... morgen weerkomen...."</p>
+
+<p>"Zou 't mogelijk zijn!" riep Sander uit, verheugd toetredende: "bevindt
+zij zich inderdaad beter?"</p>
+
+<p>"Nog zwak," zeide de Dokter: "versterking ingeven.&mdash;Recept
+schrijven!"&mdash;Dit gezegd hebbende, haalde hij een papier uit den zak en
+ging zijn voorschrift opschrijven.</p>
+
+<p>"Klaartje!" hernam Sander, zich over het bed heenbuigende: "herkent gij
+mij niet?"</p>
+
+<p>Klaartje lichtte bij deze toespraak even het hoofd op en keek om, zoodat
+ik haar vlak in het aangezicht zag. Zij had nog schoone en regelmatige
+trekken; maar de fletsheid der wangen en de lichtroode strepen en
+vlekken onder de oogen en langs den neus getuigden dat een ongebonden
+leefwijze, nog meer dan de ziekte, haar vroegere bekoorlijkheden v&oacute;&oacute;r
+den tijd had doen vervallen.</p>
+
+<p>"Waar ben ik?" vroeg zij met een flauwe stem, zich met de vlakke hand
+over het voorhoofd wrijvende: "hoe kom ik hier? Ik ben hard ziek
+geweest, geloof ik:&mdash;maar nu is het beter: ik wilde wel wat drinken."</p>
+
+<p>"Hier hebt gij drinken," zeide Sander, haar een kommetje aan den mond
+brengende: "bevindt gij u waarlijk beter, mijn liefste?"</p>
+
+<p>"Zoo! zijt gij daar nog, Sander?" hernam zij: "dat is goed:&mdash;maar hoe
+kom ik toch hier?&mdash;Ik ben wat in de war geweest en heb veel geleden ...
+maar 't is zonderling: ik voel nergens pijn meer."</p>
+
+<p>Niettegenstaande de verklaring van den geneesheer, kon ik niet deelen in
+de betere hoop, die hij Sander had ingeboezemd. Dat ophouden van alle
+pijn, gevoegd bij den strakken blik der half gebroken oogen, scheen mij
+een onrustbarend kenteeken te zijn, en ik begon te duchten, dat Helding
+zijn dochter slechts zou terugvinden om haar terstond weder te
+verliezen.</p>
+
+<p>"Wie is die Heer?" vroeg zij, op mij wijzende.</p>
+
+<p>Ik beschouwde deze vraag als geschikt om er aanleiding uit te ontleenen,
+ten einde haar op het bezoek haars vaders voor te bereiden, en voorkwam
+dus het antwoord, dat Sander geven wilde.</p>
+
+<p>"Ik kom uit Amsterdam," zeide ik, "en heb een boodschap voor u, van
+iemand, die u van harte liefheeft."</p>
+
+<p>"Iemand in Amsterdam ... die mij liefheeft!" herhaalde zij met een
+uitdrukking van twijfel en smart: "wie is er, die mij liefheeft in
+Amsterdam?&mdash;O God! er is wel een geweest, die het mij gezegd heeft ...
+maar hij was een verleider ... hij was de oorzaak van mijn verderf en
+ellende."</p>
+
+<p>"Hij, van wien ik spreek," vervolgde ik, "is iemand, die nooit als uw
+welzijn beoogd heeft. Bedenk eens wel: is er niemand in Amsterdam, wien
+natuur en plicht beide u voorschrijven lief te hebben en het verdriet te
+vergoeden, dat gij hem veroorzaakt hebt?"</p>
+
+<p>"Wat!" zeide zij, met verheffing van stem: "van mijn vader komt gij! van
+mijn vader!... hoort gij Sander?... die Heer komt van mijn ongelukkigen
+vader!&mdash;en denkt hij nog aan zijn slechte, nietswaardige dochter, die
+hem zooveel verdriets heeft gekost?&mdash;En weet hij, dat ik nog leef?&mdash;O!
+het ware immers veel beter, dat ik dood ware,&mdash;dan behoefde hij geen
+leed meer te gevoelen over een schepsel, dat niets dan schande over zijn
+eerlijken naam heeft gebracht."</p>
+
+<p>"Meisje!" zeide ik: "onze Vader in de Hemelen is lankmoedig jegens hen,
+die berouw toonen: en moet uw aardsche vader dat voorbeeld niet volgen?
+Gij zijt nooit uit zijn gedachten geweest en hij verlangt niets vuriger,
+dan u aan zijn hart te drukken en alles te vergeven." Zij
+weende:&mdash;Sander weende: ik was mede diep ontroerd, de Dokter borg zijn
+recept in een groot lederen zakboek en zeide, terwijl hij opstond: "geen
+gevaar ... ouden Heer roepen ... gerust hier komen."</p>
+
+<p>"Wie? welke oude Heer?" vroeg Klaartje met levendigheid.</p>
+
+<p>"Zoo uw vader zich hier bevond," zeide ik: "zoudt gij dan kracht genoeg
+bezitten om hem terug te zien?"</p>
+
+<p>"Mijn vader!&mdash;Hier? O God! laat ik hem nog eenmaal vergeving bidden en
+dan sterven.&mdash;Maar neen: dat is niet mogelijk."</p>
+
+<p>"Zie of het mogelijk is," zeide ik, terwijl op hetzelfde oogenblik de
+Arts terugkwam, gevolgd door Pulver, die Helding geleidde, daar deze
+werk had om zich staande te houden, zoo beefde hij.</p>
+
+<p>"Waar is zij? Waar is mijn kind?" riep de oude man, terwijl hij met
+uitgestrekte armen en wankelende knie&euml;n het vertrek binnentrad. Zij was
+half opgerezen in haar bed, en het was slechts met moeite, dat Sander
+haar kon terughouden er uit te springen, om zich aan de voeten haars
+vaders te werpen. Helding viel haar om den hals en snikte luid.</p>
+
+<p>"Vergeving, mijn vader!" was alles wat zij uit kon brengen, terwijl
+Sander, van aandoening overstelpt, zijn gelaat in de handen verborg.</p>
+
+<p>"Verduiveld!" zeide Pulver, zich een traan uit het oog wisschende, "ik
+zit liever een heelen nacht bij slecht weer in de bramzaling, dan dat ik
+zoo iets bijwoon."</p>
+
+<p>"Hou u maar bedaard, kindlief!" zeide Helding, terwijl zijn eigen stem
+beefde: "God zij geloofd, dat ik u weerom heb: wij zullen over het
+verledene niet meer spreken en alleen over de toekomst denken: maak maar
+spoedig weer beter te worden, dan gaat gij met mij weer naar Amsterdam
+en wij zullen een stil en genoeglijk huishouwentje hebben, als vanouds."</p>
+
+<p>"Neen Vader!" zeide zij, treurig het hoofd schuddende: "naar Amsterdam
+terugkeeren, dat zal niet gaan&mdash;ik voel hier iets" (op haar hart
+wijzende) "dat mij zegt, dat het met mij niet lang meer zal duren. O!
+wie had mij ooit dien onverdienden zegen durven voorspellen, dat ik nog
+voor mijn dood mijn vader zou terugzien en dat hij zich mijner ontfermen
+zou? Helaas!" vervolgde zij, hem beschouwende: "uw haren waren niet
+grijs toen ik u verliet.&mdash;Wee mij! ik heb dat verdriet u
+veroorzaakt!&mdash;Maar vaderlief! Gij moet ook een vriendelijk woord tot
+Sander spreken: hij heeft mij te Harlingen teruggevonden en, ondanks al
+mijn slechtheid, had hij mij nog lief en wilde mij met zich nemen,
+hoewel ik hem zeide, dat ik zijn liefde door mijn wangedrag verbeurd
+had: en hij heeft mij in mijn ziekte niet verlaten, maar zoo trouwhartig
+opgepast, als geen baker beter had kunnen doen."</p>
+
+<p>"Sander Gerritsz!" riep Helding verbaasd uit, toen de jongeling hem met
+een treurigen blik aanzag.</p>
+
+<p>"Sander Gerritsz!" herhaalde Pulver, niet minder verwonderd.</p>
+
+<p>"Sandertje! wat drommel!..." Hier zweeg hij, daar ik hem toewenkte, dat
+hij zich niet met de zaak bemoeien zoude.</p>
+
+<p>"Sander Gerritsz!" herhaalde ook de Dokter, als scheen hij zich dien
+naam insgelijks te herinneren: en te gelijk een andere portefeuille, dan
+die, waarin hij zijn recepten borg, voor den dag halende, begon hij in
+de daarin vervatte papieren te snuffelen.</p>
+
+<p>"Ach! mijn goede Monsieur Helding!" zeide Sander: "UEd. weet, ik heb
+haar altijd lief gehad. Ik zou haar ook gaarne tot vrouw genomen hebben,
+niettegenstaande al wat er gebeurd is;&mdash;maar de Heer Huyck weet, dat ik
+hier niet kan blijven, dat ... in 't kort, dat het beter voor haar is,
+dat zij met haar vader naar Amsterdam terugkeert."</p>
+
+<p>"Ja mijn hartje!" zeide Helding: "keer met mij naar huis: wij zullen wel
+wat voor u vinden: ik heb nog veelvermogende beschermers, die ons niet
+in den brand zullen laten: daar is de waardige Heer Huyck ... daar zijn
+de Heeren Blaek...."</p>
+
+<p>"Blaek!... Blaek!..." herhaalde Klaartje, met een uitdrukking van
+afgrijzen: "liever leed ik het ergste, wat een mensch kan overkomen, dan
+dat ik aan iemand, die Blaek heette, iets te danken had."</p>
+
+<p>"Hoe!" riep Helding: "wat hebben die Heeren u toch gedaan?"</p>
+
+<p>"O! spreek er mij niet van," hernam Klaartje: "is niet Lodewijk Blaek de
+bewerker van mijn ongeluk? Heeft hij niet, toen de goede Sander het
+zeegat uit was, mij met een zoet praatje verleid, en mij overreed om
+mijn braven, besten vader te verlaten? Heeft hij mij niet, arm en naakt,
+in schande verlaten en gedwongen, daar ik niet te huis durfde keeren, om
+... O God!"</p>
+
+<p>"En waarom durfdet gij niet tot mij terugkeeren?" vroeg Helding: "wist
+gij dan niet, dat het hart van den ouden man altijd voor u openstond?"</p>
+
+<p>"Lodewijk Blaek!" mompelde Sander: "was hij de schurk die u bedierf?&mdash;O!
+dat ik hem hier had, om hem zijn laagheid betaald te zetten!"</p>
+
+<p>"Ach! ik schaamde mij zoo, terug te keeren," zeide Klaartje: "en
+daardoor ben ik van kwaad tot erger gevallen ... en zoo is het dat ik
+sterven moet, zoo jong nog en door mijn eigen schuld!&mdash;Maar ik heb
+vergiffenis ontvangen van die twee, die ik het meest beleedigd heb, van
+mijn vader en van mijn goeden Sander&mdash;en dit vertroost mij.&mdash;Ween niet,
+Sander! het is zoo beter:&mdash;toen ik, op uw verzoek, Harlingen verliet,
+was ik nog loszinnig en dacht alleen om het geluk van weer met u te
+zijn; maar thans heb ik een beter inzicht verkregen ... ik was niet
+waardig, uw vrouw te zijn&mdash;en ik moest geen schande brengen in het huis
+mijns vaders:&mdash;het is voor mij, voor u beiden beter, dat ik sterve."</p>
+
+<p>"Foei! zoo moet gij niet spreken," zeide Helding: "nietwaar Dokter?"</p>
+
+<p>"Wel neen!" antwoordde deze, zijn papieren weder bergende: "niet
+sterven&mdash;weder gezond worden&mdash;niet zooveel praten!&mdash;<i>femina animal
+loquax</i>&mdash;te veel vermoeien.&mdash;Hm! Zonderling&mdash;Sander Gerritsz&mdash;dien naam
+meer gehoord&mdash;hm!&mdash;brief van den Drost&mdash;zeeroof&mdash;inbreken&mdash;Jaco&mdash;niet
+vinden&mdash;thuis liggen&mdash;hm!" Deze laatste woorden sprak hij slechts
+halfluid en mompelend uit, zoodat zij door de meesten, die te veel met
+Klaartje bezig waren om op hem te letten, niet of slechts half verstaan
+werden.</p>
+
+<p>"Kom!" zeide ik tegen de zieke: "gij moet u zoo ongerust niet maken,
+noch u het ergste voorstellen: tracht wat te slapen; want gij hebt rust
+nodig. Wat dunkt U, kapitein! zoo wij die goede lieden eens
+alleenlieten. Ons bijzijn is hier toch overbodig."</p>
+
+<p>"Ja, zeide de Dokter: "hier te vol&mdash;rust noodig&mdash;ik ook weg&mdash;veel
+drukten&mdash;likkepot bereiden&mdash;archief nazien&mdash;zieken bezoeken&mdash;twee
+klisteeren&mdash;aderlating&mdash;twee boeren overhoop liggen&mdash;brief aan den Drost
+schrijven&mdash;Maaike Jansz linkerarm gebroken&mdash;heengaan."</p>
+
+<p>Met deze woorden vertrok hij: ik volgde hem met Pulver, en weldra
+vervoegde zich ook Sander bij ons, die waarschijnlijk gevoelde, dat de
+bescheidenheid hem gebood vader en dochter een wijl alleen te laten. Op
+de opene plaats echter, die de twee woningen vaneenscheidde, hield
+Pulver hem staande.</p>
+
+<p>"Nu zel je mij toch niet ontkennen," zeide hij: "dat je Sander Gerritsz
+bent en dat ik je op het buiten van Mevrouw Van Bempden heb gepraaid."</p>
+
+<p>"Stil wat!" fluisterde ik, bevreesd, dat de Dokter, die juist de herberg
+intrad, hem hooren zoude.</p>
+
+<p>"Neen voorwaar niet, mijn goede Schipper!" antwoordde Sander, hem de
+hand toestekende: "maar laat het tusschen ons blijven. Ik heb dien naam
+sedert lang, en om billijke redenen, laten varen."</p>
+
+<p>"Daar heb je verkeerd aangedaan," hernam Pulver: "men moet zich de vlag
+nooit schamen, daar men jaren onder gevaren heeft. Wel man! dat
+verhoopte ik niet, toen ik je daar onder die zeeroovers aan twee ankers
+vastliet, dat ik je ooit weer in ons land aan boord zou komen: nu!
+bergen en dalen ontmoeten mekaar niet; maar menschen wel. En waar heb je
+al gezworven, zooals de ouwe vloo tegen de jonge zei?"</p>
+
+<p>"Ja Schipper! dat zal ik u naderhand wel reis vertellen," antwoordde
+Sander; "waar ik geweest ben, komt er minder op aan," vervolgde hij met
+een zucht: "het zal eerder te bezien staan, waar ik heen moet: hoewel ik
+verklaar, dat het mij in deze treurige oogenblikken vrij onverschillig
+is."</p>
+
+<p>"Ja!" zeide ik, hem terzijde trekkende: "gij moet op uwe hoede zijn. Die
+Dokter is tevens Substituut van den Drost, en, voor zooveel uit 's mans
+woorden te verstaan is, maak ik op, dat hij reeds berichten omtrent u
+heeft, en dat dit eiland u geen veilige schuilplaats biedt."</p>
+
+<p>"Ik wijk niet van hier, zoolang Klaartje in dezen toestand blijft,"
+zeide Sander; "en wat dien meester Doedes aanbelangt, ik ben juist niet
+erg voor hem beschroomd: ik weet nog wel een huismiddeltje, om hem de
+oogen te doen dichtknijpen."</p>
+
+<p>Dit zeggende opende hij de deur der herberg, waar wij binnentraden en
+den Dokter reeds vertrokken vonden.&mdash;Ik verzocht Reynszen, zorg te
+dragen voor een goede waakster om de zieke op te passen; waarop hij mij
+verzekerde, dat zijn vrouw en dochter zich reeds bereid hadden
+verklaard, die taak op zich te nemen, en dat overigens niets ontbreken
+zou om haar toestand zooveel mogelijk te verzachten.</p>
+
+<p>Niet ongenegen een weinig lucht te scheppen, sloeg ik aan Pulver een
+wandeling voor, waarop wij onze zaken zouden kunnen bepraten. Wij
+begaven ons, na van Sander afscheid genomen te hebben, het strand langs,
+en ik vroeg hem, wat er al zoo ge&euml;ischt werd en hoe wij best ons goed
+terug zouden krijgen en geschillen of processen vermijden.</p>
+
+<p>"Ja!" antwoordde hij: "wat zal ik veel zeggen? Wie in de schuit is, moet
+meevaren: en het helpt niet of men tegen dat volkje hier met grof
+geschut aan boord komt en hen bedreigt met de Commissarissen tot de
+Pilotage of met Gecommitteerde Raden; want daar geven zij al zooveel om
+als een walvischhaalder om een dooie schelvisch. Ze liggen hier buiten
+schoots, weet je! en storen er zich niet aan, of zij brieven en bevelen
+krijgen: hebben is hebben, denken zij: en wil je niet naar hun pijpen
+dansen, dan leeren zij het je tot je schade: ik heb nog liever met
+royale zeeroovers te doen dan met zulk slag van volk. Daar ligt nu de
+Hyson en Souchong in het pakhuis: en ik heb niet later dan van morgen
+een kattebelletje ontvangen van Schipper Holmfeld, die op de ree van 't
+Vlie ligt; dat hij die met alle gemak bergen kon en ze meenemen naar
+Kopenhagen: een gelegenheid, zoo schoon als men wenschen kon; maar nu
+wil die verbruide Strandvonder de waren niet laten volgen dan tegen een
+derde van de waarde voor bergloon; terwijl hem volgens alle ordonnanti&euml;n
+en costuymen niet meer dan zes twintigsten kunnen toekomen."</p>
+
+<p>"Zoo hij al eens recht heeft op zooveel," zeide ik: "want er is hier
+minder quaestie van geredde, dan wel van geborgen goederen; daar gij met
+de equipage bijna alles gedaan hebt.&mdash;Intusschen, indien het daarmede
+gedaan ware ... het is ons veel waard, ons goed terug te bekomen."</p>
+
+<p>"Dan is er," vervolgde Pulver: "nog een klein bagatelletje bij van
+anderhalf percent voor den Strandvonder, en nog een rekening van
+onkosten, voor gebruikte schuiten en wagens en gegeven fooien, daar een
+mensch de oogen van overloopen."</p>
+
+<p>"Dat is toch wat grof," zeide ik: "want waar vraagt men het eenderde
+bergloon voor, indien men nog een extra-rekening maakt voor
+onkosten?&mdash;Maar kunnen wij, de quaestie over het bedrag daarlatende, de
+goederen niet loskrijgen onder borgstelling?"</p>
+
+<p>"Wel ja! zeide Pulver: "reken daarop (zooals de schoolmeester zei, toen
+hij den jongen een schellingskoek in plaats van een lei in de hand
+stopte). Zij zullen geen goed laten volgen, voor en aleer er een
+volkomen afrekening heeft plaats gehad."</p>
+
+<p>"Dat zullen wij dan zien," hernam ik. "Wanneer vertrekt die Deensche
+schipper?"</p>
+
+<p>"Zoo ras er goede gelegenheid is: en, gelijk ik het weer aanzie, schiet
+de wind al meer en meer uit en zal hij niet lang meer op zijn ligplaats
+blijven. Hij heeft mij zelfs bericht, dat, zoo hij eenigszins kon, hij
+naar Maklijk-Oud zou opzeilen en dan onze thee in 't voorbijgaan
+innemen."</p>
+
+<p>"Voortreffelijk! zorg dan, dat gij in allen gevalle morgenochtend een
+vaartuig bespreekt, om de lading in te schepen en over te brengen: ik
+zal ondertusschen met den Strandvonder spreken, en zien, wat ik van den
+vent gedaan kan krijgen."</p>
+
+<p>Aldus ons plan gemaakt hebbende, zetteden wij onze wandeling nog een
+eindweegs voort, over onverschillige zaken pratende, tot wij het
+dienstig vonden terug te keeren. Nauwelijks waren wij het dorp weder
+binnengetreden of ik zag den gewichtigen man, die de betrekkingen van
+Substituut-Drossaard en Geneesheer vereenigde, uit een der huizen voor
+den dag komen, en, zoodra hij ons gewaarwerd, zijn koers tot ons
+richten.</p>
+
+<p>"Als UEd. dien man tot vriend kunt maken, zal alles goed gaan," zeide
+Pulver: "hij is hier zooveel als de admiraalswimpel, waar alles naar
+kijkt, die meester Doedes: en zij moeten wel ontzag voor hem hebben:
+want zetten zij hem den voet dwars, en knijpt hij ze niet als Drost, dan
+pepert hij het hun in als Dokter."</p>
+
+<p>"Gevonden!" zeide Doedes (gelijk ik nu vernomen had dat 's mans naam
+was), zoodra hij ons zag: en meteen klopte hij op zijn zak: "goed
+geheugen&mdash;Monsieur Weerglas&mdash;Sander Gerritsz&mdash;struikroover
+&mdash;zeeschuimer&mdash;brief van den Drost&mdash;knevelen&mdash;naar den vasten wal
+zenden&mdash;hm!"</p>
+
+<p>"Wat zegt UEd.?" vroeg Pulver, eenigszins verschrikt: "Is Sandertje een
+roover?&mdash;Och! dan heeft die verbruide Don Mano&euml;l het op zijn rekening;
+want beter kalf van een jongen heb ik nooit aan boord gehad: maar zoo
+gaat het: wie met pek omgaat, wordt er mee besmet."</p>
+
+<p>"En zijn uw orders zoo gestreng?" vroeg ik, niet zonder eenig leedwezen
+te gevoelen over het lot, dat Sander boven 't hoofd hing.</p>
+
+<p>"Orders, hm! hm!&mdash;Terschelling een vrijplaats&mdash;<i>refugium</i>&mdash;Staten niet
+achten&mdash;vervallen <i>privilegium</i>&mdash;orders gestreng."</p>
+
+<p>Ik zweeg en begreep dat het beter voor mij was, dit punt niet verder aan
+te roeren. Vooreerst had ik er overvloedig mijn bekomst van, om mij met
+eens andersmans zaken te bemoeien: en, ten tweede kwam het mij voor, dat
+meester Doedes, ondanks zijn beslissenden toon, het nog maar half met
+zichzelven eens was, of hij het oude recht van vrijplaats, waar
+Terschelling aanspraak op maakte, al dan niet zou eerbiedigen, en achtte
+ik het, als Zoon van den Hoofdschout, ongepast, mij in een geschil van
+zoo teederen aard te mengen, 't welk mij later waarschijnlijk kwalijk
+zoude genomen worden. Ik vond het dus verkieslijker, den man over mijn
+eigen zaken te onderhouden, en deelde hem in korte woorden de redenen
+mijner komst en den onhebbelijken eisch des Strandvonders mede.</p>
+
+<p>"Hm!" zeide hij, het hoofd schuddende: "gaat den Strandvonder aan&mdash;mij
+niet&mdash;u voor Schepens beklagen&mdash;goed recht uitspreken!"</p>
+
+<p>"Ja," zeide ik, "maar ik zou liever de zaak zonder vonnis in den minne
+zien te vinden, en daarom wenschte ik uwe tusschenkomst in deze in te
+roepen."</p>
+
+<p>"Hm!&mdash;mij niet in moeien&mdash;mijne zaken niet&mdash;maar&mdash;als de zaak in orde is
+niet vergeten:&mdash;tiende penning mij betalen&mdash;ten profijte der
+gemeente&mdash;oud recht van Terschelling&mdash;hm!"</p>
+
+<p>"Hoe," riep ik: "nog meer exacties! dat recht is immers afgeschaft bij
+een besluit van HH. Staten?"</p>
+
+<p>"Hm! edict van 12 December 1663&mdash;gekheid&mdash;Staten hun macht te buiten
+gegaan&mdash;hm!&mdash;volhouden."</p>
+
+<p>"Hoe!" riep ik: "gij, die hier den Drossaard vertegenwoordigt, zoudt u
+kanten tegen een edict der Staten, waarbij een middeleeuwsche vexatio
+paal en perk gesteld is?"</p>
+
+<p>"Hm!&mdash;Drost&mdash;Enkhuizen&mdash;nooit hier komen&mdash;geld trekken&mdash;niets
+uitvoeren&mdash;Doedes al het werk doen&mdash;Staten oude wijven&mdash;het eiland niet
+kennen&mdash;makkelijk besluiten nemen in Den Haag&mdash;Terschelling zware
+lasten&mdash;vele rampen&mdash;schrale verdiensten&mdash;leven wagen bij
+schipbreuken&mdash;<i>qui onera</i>&mdash;<i>etiam fructus</i>."</p>
+
+<p>"Ik wil gaarne toegeven," hernam ik, "dat de brave lieden, die het hunne
+hebben gedaan om bijstand te bieden aan de manschap van de <i>Fortuin</i>, of
+die tot het bergen der lading hebben medegewerkt, aanspraak hebben op
+belooning: en die zal hun ook geworden, maar ik zal nooit toestemmen in
+de verplichting om zulke hooge bergloonen te betalen als van ons
+gevorderd worden, noch recognitiegelden, die afgeschaft zijn; en zoo de
+Strandvonder geen rede verstaat, dunkt mij, dat gij, Mijnheer! mij recht
+moet verschaffen, en althans niet, bij reeds bestaande, een nieuwe
+exactie voegen."</p>
+
+<p>"Hm!&mdash;Zaak van den Strandvonder&mdash;geen belang er bij&mdash;<i>negotium a me
+alienum</i>&mdash;voor de Rechtbank&mdash;zeven Schepenen&mdash;goed recht&mdash;naar huis
+gaan."&mdash;Met dit bescheid verliet hij ons en begaf zich binnen zijn
+woning waar wij op dit oogenblik voorstonden.</p>
+
+<p>"Goed recht!&mdash;Ja, dat kan UEd. denken," zeide Pulver: "wij komen bij den
+duivel te biecht. Met dat al, ik geloof, dat zoo UEd. den man een kleine
+fooi voor zijn beleefdheid beloofd hadt...."</p>
+
+<p>"Dat in eeuwigheid niet," zeide ik: "denkt gij, dat ik de Justitie om
+wil koopen?"</p>
+
+<p>"Nu!" hernam Pulver: "wij zullen zien wat er van wordt, zei de blinde,
+en hoe UEd. met Reynszen varen zult...; maar, dat Sandertje een roover
+geworden is, dat spijt mij tot in mijn ziel."</p>
+
+<p>Hier waren wij aan de herberg terug, en ik trad nu met den Strandvonder
+in onderhandeling; doch ook hier vond ik het onmogelijk om den man af te
+brengen van zijn eisch, die, volgens hem, op goed recht en oude
+herkomsten steunde: zoodat ik, daar ik toch verlangde de thee te
+verzenden, per slot nog blijde was, hem in mijn voorstel te zien treden,
+om het gevorderde, gelijk ook de 10 pct. recognitie, onder protest te
+betalen, terwijl Pulver, die inmiddels volgens afspraak een schuit was
+gaan bestellen, terugkwam met de tijding, dat de hoeker <i>Kj&ouml;benhavn</i>,
+Schipper Holmfeld, zich reeds in het Maklijk-Oud bevond.</p>
+
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+
+<h3><a name="chap34" id="chap34"></a>VIER-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.</h3>
+
+<h4>WAARIN VERHAALD WORDT, HOE DE THEE AAN BOORD VAN DE KJ&Ouml;BENHAVN WERD
+GEBRACHT, EN DEN LEZER VELE VERRASSINGEN WORDEN VOORBEREID.</h4>
+
+
+<p class="p-one">De toestand der zieke, waarvan Helding mij van tijd tot tijd bericht
+kwam geven, was intusschen niet verbeterd: zij scheen van uur tot uur
+zwakker geworden en de kenteekenen eener spoedige ontbinding begonnen
+zich te vertoonen. Haar geest bleef echter helder en opgeklaard, en zij
+had zich met meer kalmte dan zich verwachten liet, met den Predikant
+onderhouden, die op haar verlangen haar was komen bezoeken. Sander, die
+bij den Drost was ontboden geweest, was van daar teruggekeerd en week
+niet van haar sponde; terwijl de vrouw en dochter van Reynszen bij
+afwisseling bij haar waren en met alle hartelijkheid die diensten
+bewezen, welke een vrouw meer dan een man in staat is waar te nemen: ja
+zelfs aangeboden hadden den nacht bij haar op te zitten.</p>
+
+<p>Hoewel voor Helding een bed in een afzonderlijk vertrek gereedgemaakt
+was, verkoos hij, gelijk niet te verwonderen was, den nacht in de
+ziekekamer door te brengen. Wat mij betreft, ik begaf mij met Pulver,
+nadat wij het avondeten gebruikt hadden, in de ons aangewezen
+slaapkamer, waar wij ons in twee tegenover elkander geplaatste bedsteden
+ter ruste schikten. Ik was echter ook thans niet bestemd, die ongestoord
+te genieten: althans, nauwelijks was ik onder de dekens gekropen, of een
+luid gepraat, gevloek, gezang en geloop, dat mij zoo duidelijk in de
+ooren klonk alsof het in mijn slaapvertrek plaats had, schonk mij de
+onaangename overtuiging, dat mijn bedstede allernaast den zoogenaamden
+gemeenen haard gelegen en daarvan slechts door een dun beschot was
+afgescheiden. Voorts bleek het mij, dat de herberg bezocht was door een
+aantal varensgezellen en visschers, die zich vrij luidruchtig aanstelden
+en wier gemeene taal verward dooreen klonk. Onder die stemmen was er
+een, welke het mij voorkwam meer te hebben gehoord; doch ik kon mij niet
+te binnen brengen, waar en wanneer zulks had plaats gehad. Dit alles
+hield mij uit den slaap, en ik kon niet nalaten, het lot van Pulver te
+benijden, die, meer verwijderd van het gedruisch, of beter daaraan
+gewoon, was ingeslapen zoodra hij de veeren geroken had, en met een
+luide basstem lag te snorken. Ik troostte mij echter met de gedachte,
+dat die drukke gasten niet den geheelen nacht in mijn nabijheid blijven
+maar ook weldra hun kwartier zouden zoeken, en besloot inmiddels geduld
+te nemen.</p>
+
+<p>En inderdaad, langzamerhand dropen de gezellen &eacute;&eacute;n voor &eacute;&eacute;n af, en
+hoorde ik Reynszen elk op zijn beurt een goeden avond wenschen: zij
+waren allen op &eacute;&eacute;n na weg, toen de laatst overgeblevene, dezelfde, wiens
+stem mij bekend voorkwam, tot den waard begon te spreken:</p>
+
+<p>"Wel! hoe is 't? Is die vent met zijn duffelsch buis hier niet meer, die
+met die bleeke meid is komen andwalen?"</p>
+
+<p>"Jawel!" antwoordde Reynszen: "maar ik weet niet, of hij jou nu wel te
+woord zal staan; want zen liefste is dan maar erg ziek. 't Zal krap an
+zijn, as ze den morgen haalt."</p>
+
+<p>"Dat d.... niet. Zeg hem, dat hij hier komt, dat Andries er is, en hem
+spreken moet."</p>
+
+<p>"Andries!" herhaalde ik bij mijzelven, terwijl het koude zweet mij over
+het lijf liep, en ik verwonderde mij niet langer, dat mij de stem bekend
+was voorgekomen. Ik ging recht overeind zitten en spande mij nu zoozeer
+in om te luisteren en geen woord te verliezen, als ik vroeger mijn best
+gedaan had om niet naar het gepraat te hooren.</p>
+
+<p>"Nu, ik wil hem wel roepen," zeide de waard: "maar toch ik twijfel, of
+hij hier zal komen. Met deze woorden verliet Reynszen het voorvertrek.
+Andries bleef met de vingers op tafel trommelen en een liedje neuri&euml;n,
+terwijl ik geheel ontroerd over het zonderlinge toeval, dat mij opnieuw
+in de nabuurschap bracht van een zoo gevaarlijken fielt, bij mijzelven
+overdacht, of het ook raadzaam zou wezen, hem aan te geven. Spoedig
+echter hoorde ik de deur, welke naar het achterhuis leidde, weder
+opengaan.</p>
+
+<p>.Wel!" klonk de stem van Andries den binnenkomende te gemoet: "lag je
+vertuid, dat je zoolang noodig hadt het anker te winden?"</p>
+
+<p>"Wat wilt gij?" vroeg Sander met een sombere stem.</p>
+
+<p>"Wat ik wil?&mdash;Wel nu nog fraaier! Hebben wij geen afspraak gemaakt om
+mekaar hier te praaien! En waarvoor ben je anders hier angeland?"</p>
+
+<p>"'t Is waar!" antwoordde Sander met een diepen zucht: "maar het is al
+verklikt, dat ik hier zou komen. Ik ben bij den Drost ontboden
+geweest...."</p>
+
+<p>"Welnu! En hij heeft u weer laten afzeilen; anders zou je nu niet hier
+met mij spreken:&mdash;wat wou hu?"</p>
+
+<p>"Hij heeft mij te kennen gegeven, dat hij in last ontvangen had, mij in
+verzekering te nemen: maar tevens dat dit eiland vanouds een vrijplaats
+was voor zoodanigen, die hier stil verkozen te leven en borg stellen
+voor hun goed gedrag."</p>
+
+<p>"Bij ()," zeide Andries: "wij zouden borg voor elkaar kunnen wezen."</p>
+
+<p>"Ik heb hem een goeden borg op tafel gelegd," hernam Sander: "en die
+heeft hij ter griffie gedeponeerd: zoodat wij als beste vrienden
+gescheiden zijn."</p>
+
+<p>"Bij mijn zolen," zeide Andries: "ik zou hem ook zulk een borg willen
+geven; maar, dan is het eerst noodig, dat ik die zelf ga koopen:&mdash;en
+daarover moeten wij nu samen scheepsraad beleggen."</p>
+
+<p>"Ik dank u," zeide Sander: "ik heb reeds genoeg op mijn rekening, en
+begeer mijn zondenregister niet te vergrooten.</p>
+
+<p>"Hoe! wat!" riep Andries uit; "is de man een kind geworden? Zet () die
+grillen uit den kop: neem een glas brandewijn en verzuip daar alle
+viezevazen in. Ga zitten vent! Denk je, dat ik hier ben ten anker
+'ekomen om bot te vangen?"</p>
+
+<p>Er was een oogenblik stilte: ik hoorde stoelen verschuiven, en bemerkte,
+dat beiden zich aan de andere zijde van het beschot, dat ons scheidde,
+hadden geplaatst.</p>
+
+<p>"Jongen!" zeide Andries: "er is zulk een schoone zaak voor ons te doen.
+Dat pakhuis ... ik ben er heen gelaveerd ... met eenen trap ligt de deur
+in ... kostelijke thee man, en geen averij: en Joosje ligt met zijn aak
+in de haven. In een ommezien is het voort, zonder dat iemand lont ruikt
+of vermoedens op ons heeft."</p>
+
+<p>"Dat zal nooit gebeuren!" zeide Sander: "die Huyck is een braaf slag van
+een kerel, en ik zal niet dulden, dat iemand de hand slaat aan 't geen
+hem toekomt."</p>
+
+<p>"Huyck zeg je? Welke Huyck?" vroeg Andries, blijkbaar verwonderd.</p>
+
+<p>"De zoon van den Hoofdofficier," antwoordde Sander: "hij is gisteren
+gekomen en logeert hier in de herberg."</p>
+
+<p>"Te droes! doet hij?&mdash;Wel dan zou ik een dubbelen trek in de zaak
+hebben; want ik heb met dien verbrusten zandhaas nog een ouwe afrekening
+te houen&mdash;en zoo ik hem op de eene of andere wijze averij bezorgen kan,
+ik zal het, de d.... haal mij, niet laten."</p>
+
+<p>"Gij zult wel," zeide Sander: "of wij worden kwade vrienden."</p>
+
+<p>"Nu! dan wat anders," hernam Andries: "ik bedank om mij hier te
+vertuien: en dien meester Doedes vertrouw ik zooveel als een verrotte
+plank en heb ook geen plan hem anders als het voormarszeil te betalen.
+Hij zal, als hij onze borgtochten beetheeft, er net zooveel
+consci&euml;ntiewerk van maken om ons uit te leveren, als ik om dit glas
+brandewijn te drinken. Hoor! ik weet iets dat ons er uit helpt. De pleit
+is hier toch van het schip en wij moeten zien hoe wij verder komen. Nou
+is er van avond een hoeker op Maklijk-Oud voor anker gekomen, die wel
+niet voor overmorgen het zeegat uitgaat. Wat dunkt je, zoo wij die eens
+een bezoek brachten en de reis op eigen gelegenheid deden?"</p>
+
+<p>"Hoor Andries!" zeide Sander: "Ik ben hier gekomen, 't is waar, om met u
+en de overige makkers te overleggen, wat ons te doen stond; maar ik ben
+van gedachten veranderd: wat gij voorhebt is mij om 't even: ik zal u
+geen stroobreed in den weg leggen; maar reken niet op mij om u te
+helpen."</p>
+
+<p>"Wel die en dat, hoe heb ik het met je? Ben je bekeerd of heb je een
+schat opgevischt?&mdash;En zou je ons nou verraaien, nou we je hulp het meest
+noodig hebben?"</p>
+
+<p>"Ik herhaal, dat ik u niet verraden zal, maar stil uw gang laten gaan:
+dit moet u genoeg zijn. De reden, waarom ik mij niet, ais vanouds, aan
+uw hoofd stel, is u, dunkt mij, tamelijk onverschillig. Ik wil niet, en
+daarmee uit."</p>
+
+<p>"Brui naar de pomp," zeide Andries, wrevelig: "heeft die sloerie je
+omgepraat: 't is er ook een lievertje naar!&mdash;En hoe wil je, dat ik zulk
+een boodschap an de maats overbreng? Zij zullen het immers niet
+'elooven. En wat koers zel je dan verder houen? Of ben je een stille
+verklikker 'eworden."</p>
+
+<p>"Wat ik doen wil, of doen zal, is mijne zaak," zeide Sander: "ik heb
+gehoord, wat gij te zeggen hadt, en wensch u goeden nacht:&mdash;ik kan mij
+thans niet langer met u ophouden: vaarwel."&mdash;Dit zeggende stond hij op.</p>
+
+<p>"Maar wat deksel! Is het Zwarte Piet, dien ik spreken hoor? of is hij 't
+niet?" vroeg Andries, oprijzende en hem volgende: "bedenk toch: een
+spiksplinternieuw vaartuig,&mdash;en een rijke vracht&mdash;je bent nou zeker wat
+dingsig onder je baaitje om de ziekte van die seldrementsche meid: maar
+denk er reis over na, en zoo je er nog toe besluit, geef er mij dan
+morgen met den dag maar sein van. Wij ankeren zoolang bij...." Hier
+veranderde zijn stem in een zacht gefluister, hetwelk ik niet verstaan
+kon. Sander scheen echter geen voldoend antwoord te geven; want ik
+hoorde ten slotte Andries met een zwaren vloek van hem gaan onder den
+uitroep van: "je verdijt het? wel ga dan en laat je opknoopen!"&mdash;Een
+oogenblik later hoorde ik hem de voordeur uitgaan, die hij met geweld
+achter zich toetrok, terwijl ook Sander zich van zijnen kant
+verwijderde.</p>
+
+<p>Ik bleef de zaak overpeinzen. Naar het weinige, dat ik begrepen had, te
+oordeelen, kwam het mij niet onwaarschijnlijk voor, dat Andries en zijn
+makkers het oogmerk hadden, om het Deensche vaartuig te verrassen en
+prijs te maken: doch het denkbeeld boezemde mij eenige gerustheid in,
+dat zij die onderneming te gewaagd aanzagen om die zonder de leiding of
+medehulp van Sander te doen. Ik achtte het ondertusschen mijn plicht,
+zoowel den Kapitein van het schip als de Overheden op Terschelling te
+waarschuwen van het gesmeede ontwerp, en het deed mij leed, dat ik het
+adres van de plaats, waar de booswichten bijeenkwamen, niet had kunnen
+verstaan. Ook was ik niet geheel zonder bezorgdheid over de koopwaren,
+die in het pakhuis lagen; doch ik vleide mij, dat daar vooreerst geen
+aanslag op gedaan zou worden en dat ik in allen gevalle aan Sander een
+steun zoude hebben om die goederen, al werden zij gestolen, weder terug
+te bekomen. Lang nog hielden de ontroering over het gebeurde en de
+overpeinzingen, die daarvan het gevolg waren, mij uit den slaap, totdat
+eindelijk de vermoeidheid zegevierde en ik het geluk had in te
+sluimeren. Toen ook was mijn slaap zoo vast, dat de zon reeds hoog aan
+den hemel stond eer ik ontwaakte. Ik bemerkte dat Pulver reeds was
+opgestaan, en waarschijnlijk uit bescheidenheid, het vertrek verlaten
+had zonder mij te wekken. Ik kleedde mij spoedig aan en haastte mij naar
+het voorhuis, ten einde hem op te zoeken. Ik vond echter noch hem, noch
+Reynszen; maar op mijn geroep kwam de vrouw van laatstgemelde
+aangeloopen.</p>
+
+<p>"Zoekt Mijnheer mijn man en den Schipper?" antwoordde zij op mijn
+vragen: "o heden! die zijn al sedert drie uren aan het pakhuis. Zij
+wilden Mijnheer niet wakker maken: Mijnheer sliep zoo gerust."</p>
+
+<p>"Een fraaie reden!" zeide ik, eenigszins ontevreden: "denken zij, dat ik
+hier op Terschelling gekomen ben om te slapen?&mdash;En hoe staat het met de
+zieke?"</p>
+
+<p>"Slapjes!" antwoordde vrouw Reynszen: "het arme schaap zal het niet lang
+meer maken: och! 't is stichtelijk om te hooren, zoo onderworpen en
+gelaten als zij is; en de ouwe man is dan danig en danig bedroefd, en de
+andere ook, zoodat het met geen droge oogen is bij te weunen. Gisteren
+gaf de meester nogal hoop, dat het schikken zou; maar hedenmorgen had
+hij er ook al geen zinnigheid in."</p>
+
+<p>"Hoe!&mdash;is de Dokter ook al reeds hier geweest?" vroeg ik, hoe langer hoe
+meer ontevreden op mijzelven, dat ik mij verslapen en op Pulver, dat hij
+mij niet gewekt had en de noodzakelijkheid gevoelende, van mij terstond
+naar het pakhuis te begeven: ik legde echter vooraf een kort bezoek af
+bij de zieke, verzocht aan Helding alles te bestellen, wat hij tot gemak
+of lafenis mocht noodig oordeelen: en, Sander ter zijde nemende, gaf ik
+dezen te kennen, dat ik hem een oogenblikje afzonderlijk wenschte te
+spreken.</p>
+
+<p>"Ik heb gisternacht uw gesprek met Andries gehoord," zeide ik, zoodra
+wij ons alleen bevonden.</p>
+
+<p>Hij bloosde en zag een wijl voor zich neder: "welnu!" zeide toen, het
+hoofd met eenige fierheid opheffende, "dan zal UEd. ook gehoord hebben,
+dat ik genoten weldaden weet te erkennen."</p>
+
+<p>"Dat heb ik," zeide ik "en ik dank u voor de ridderlijke wijze, waarop
+gij voor mijn thee in de bres zijt gesprongen. Ik beklaag u, arme man,
+want gij wilt den goeden weg op, en gij weet slechts niet hoe zulks aan
+te vangen: is het zoo niet?"</p>
+
+<p>"Ach Mijnheer! moet ik het u bekennen?" zeide Sander, terwijl hij weder
+voor zich zag en het hoofd met weemoed schudde: "UEd. hebt betere
+gedachten van mij dan ik verdien. Toen ik op dit eiland aanlandde, was
+het niet met het voornemen om mij te beteren. Het is waar, dat het
+leven, hetwelk ik in Gooiland leidde, mij tegen de borst stuitte; want
+ik was niet in de wieg gelegd om een gemeene straatroover te zijn. Neen!
+het leven en bedrijf in de West-Indien, dat was meer voor mij geschikt:
+en echter: zelfs daartoe ware ik nooit gekomen, had mij het voorbeeld
+van Don Mano&euml;l niet aangevuurd. Maar hij had aan mijn tot dien tijd toe
+sluimerende verbeeldingskracht een nieuwen weg aangewezen; hij had mij
+geleerd, datgene als iets grootsch en verheven te beschouwen, hetgeen ik
+voorheen zondig en schandelijk gerekend had. Hem te volgen, met hem op
+den Oceaan te strijden, dood en vernieling aan te brengen, was mij een
+wellust, een verdienste geworden. Zijn vijanden waren ook de mijnen: en
+zoo het mij reeds een onvolprezen voorrecht toescheen, als zijn
+Luitenant zijn manschap aan te voeren, hoe moest mijn hoogmoed dan niet
+stijgen, toen ik, na zijn vertrek, mij zelf tot opperhoofd verheven
+zag!&mdash;Ik weet, dat het handwerk, dat ik dreef, onwettig en ongeoorloofd
+was; dat de dood mijn loon was, indien ik gevangen werd:&mdash;maar aan een
+anderen kant: ik was machtig, onafhankelijk, zonder iemand, die mij te
+bevelen had: ik schatte mij hooger dan een Admiraal; want deze moge de
+eerste op de vloot zijn, hij mag die vloot toch niet voeren, dan waar
+Heeren Staten het hem gelasten. Welnu!&mdash;het was dat leven, het was die
+hooge rang, waar ik naar reikhalsde, dien ik weder herwinnen wilde: en
+ik wilde er Klaartje in doen deelen: want ondanks haar ontrouw, en
+ondanks al wat er gebeurd is, heb ik haar altijd blijven liefhebben, en
+de gedachte aan haar was de eenige, die mij soms kwelde, toen ik in de
+West-Indien was. Het was daarom, dat ik Andries en zijne makkers hier
+had ontboden: mijn voornemen was&mdash;en hij weet het goed die schoelje&mdash;om
+zoo mogelijk een goed zeebouwend vaartuig weg te kapen:&mdash;en eenmaal in
+het ruime sop gekomen, zou ik den weg naar het meer van Maracaibo en
+mijn oude makkers wel weder hebben teruggevonden."</p>
+
+<p>"En," zeide ik, "om aan uw dwazen, doemwaardigen wensch te voldoen,
+zoudt gij in koelen bloede de manschap vermoord hebben van het schip,
+dat gij behoefdet?"</p>
+
+<p>"Dat alles is voorbij," vervolgde Sander, zonder mijn vraag te
+beantwoorden. "Ik heb Klaartje teruggezien: ik ben getuige van haar
+lijden, van haar berouw geweest: ik heb gevoeld, dat ik nog te
+weekhartig was om ... vergeef mij ... een rol vol te houden, die een
+hart van staal vereischt. Ik heb van mijn voornemen afgezien:&mdash;en ik
+ken mijn makkers genoeg: zij zullen het zonder mij niet durven
+ondernemen, veelmin ten uitvoer brengen:&mdash;zij zullen zich
+verstrooien:&mdash;en de hemel geve, dat ik nooit weer van hen hoore."</p>
+
+<p>"En gij," vroeg ik: "welke zijn uw verdere plannen?"</p>
+
+<p>"Kan ik aan de toekomst denken, zoo lang zij ginds ligt te sterven?"
+vroeg hij op een eenigszins verwijtenden toon,</p>
+
+<p>"Ja, dat kunt en moet gij," antwoordde ik, na een oogenblik geweifeld te
+hebben: "gij moet uw leven beteren en dat moogt gij geen oogenblik
+uitstellen. Gij moet dit land verlaten, waar gij niet langer als een
+eerlijk man kunt leven, maar de wereld staat voor u open. Ga naar
+Rusland: daar worden wakkere gezellen als gij, die het zeemanswerk
+verstaan, met open armen ontvangen: bied daar uw diensten aan en gij
+zult door de wereld komen: is het al niet in een hooge betrekking, dan
+althans in zulk eene, welke gij u nimmer behoeft te schamen."</p>
+
+<p>"Gij meent het wel met mij, Mijnheer Huyck!" zeide Sander, met
+aandoening: "en ik zal uw woorden overdenken; maar verg mij niet, thans
+reeds eenig besluit te nemen. Ik moet eerst aan Klaartje de oogen
+sluiten: dan misschien.... God zegene u, Mijnheer Huyck!"</p>
+
+<p>Met deze woorden wendde hij zich af en keerde naar het ziekvertrek
+terug. Zijn verhaal had een diepen indruk op mij gemaakt.</p>
+
+<p>"Al weder een slachtoffer van kwalijk geplaatste eerzucht," dacht ik bij
+mijzelven, terwijl ik de herberg verliet: "die Sander had een braaf en
+nuttig mensch kunnen worden, indien zijn ongelukkig gesternte hem niet
+het al te verleidelijke voorbeeld van Don Mano&euml;l had voor oogen gesteld:
+en deze zal eens, op den dag des oordeels, behalve zijn eigen schuld,
+ook de wandaden te verantwoorden hebben, waaraan zich deze ongelukkige
+heeft schuldig gemaakt."</p>
+
+<p>Aldus peinzende, was ik weldra de bergplaats der gestrande goederen
+genaderd, en zag van verre den braven schipper, die zweetende en
+zwoegende zijn matrozen bevelen gaf, terwijl zij onder zijn opzicht de
+kisten thee op een paar wagens laadden, en Reynszen hen voor de open
+deur van het pakhuis stond aan te zien. Zoodra Pulver mij in 't oog
+kreeg, liep hij naar mij toe, roepende:</p>
+
+<p>"'t Is al afgewasschen Patroon! zooals de kajuitsjongen zei, toen hij de
+hemden van den kapitein overboord had laten vallen: ik heb den
+deurwaarder van morgen al uit zijn bed getrommeld, en hij heeft een
+exploit aan Reynszen gedaan, je leven zoo niet ... en het geld betaald
+ook: en nou gaan wij den boel naar de <i>Kj&ouml;benhavn</i> brengen. Kijk eens,
+Patroon! 't is een lust om te zien, zoo kurkdroog als de kisten gebleven
+zijn; er is geen druppel water bij de thee gekomen:&mdash;nu in allen
+gevalle, dat zou aan hem, die ze drinken moet, de moeite van 't zetten
+bespaard hebben."</p>
+
+<p>"En drink jelui waarachtig dat goed nou te Amsterdam?" vroeg Reynszen,
+nader tredende: "'t is bylo een rare kost: ik heb 't eens gezien: maar
+ik zou 't niet lusten."</p>
+
+<p>"Kom! kom!" zeide ik: "mettertijd zult gijlieden er ook wel smaak in
+krijgen, als 't wat algemeener wordt. Maar wat ik zeggen wilde,
+Kapitein! gij hebt mij een leelijke poets gebakken, met mij zoo te laten
+slapen. Ik weet, gij deedt het om bestwil; maar anders: ik ben daar niet
+op gesteld."</p>
+
+<p>"Och Patroon! je sliep zoo gerust: ik wou je niet wakker maken, zooals
+de dief zei, toen hij het horloge van den huzarenofficier van het
+beddetafeltje nam en de officier hem bij de lurven pakte:&mdash;en wij konden
+dat alles immers best afdoen, Reynszen en ik?"</p>
+
+<p>"Met verlof!" zeide ik tegen dezen: "kendet gij de lieden, die
+gisteravond laat ten uwent waren?"</p>
+
+<p>"Neen!" antwoordde Reynszen: "het is eerst sedert een paar dagen, dat
+zij bij mij aankomen: de eene, zooals hij zegt, wil veulens koopen: de
+andere heeft weer een negotietje van snuisterijen: en een derde is een
+matroos, die verlof heeft: en een vierde is voor plezier mee, maar wat
+verscheelt het mij? zoolang zij betalen, vraag ik niet, wie zij zijn, of
+hoe zij heeten:&mdash;en bovendien, Terschelling is een vrijplaats vanouds:
+al hadden zij wat uitgericht, dan mag niemand hen hier molesteeren."</p>
+
+<p>"Ik weet niet," zeide ik, "of de Heeren Staten veel om uw vrijplaats
+zouden geven; maar zoude het u aangestaan hebben, indien zij, gelijk hun
+eerste voornemen was, dit pakhuis leeg gestolen hadden?"</p>
+
+<p>"De duiker haal me!" zeide Reynszen, verbaasd: "voerden die lieve
+jongens zulke dingen in hun schild?"</p>
+
+<p>"Of wat zoudt gij er van denken," vervolgde ik, met genoegen den indruk
+bespeurende, dien mijne redenen maakten: "indien zij eens in den
+volgenden nacht het vaartuig beklommen, dat ginds op de reede ligt, de
+manschap afmaakten en overboord smeten en met het schip gingen
+strijken?"</p>
+
+<p>"Met onze thee gaan strijken!" riep Pulver, opstuivende.</p>
+
+<p>"Zoudt gij dan wel in uw schik zijn," vervolgde ik, "van dat voorgewende
+recht van vrijplaats te hebben volgehouden, en daardoor aanleiding te
+hebben gegeven tot den moord van die ongelukkigen, die zich ginder
+veilig wanen, en het vast vertrouwen koesteren dat een goede Justitie
+voor hen waakt."</p>
+
+<p>"O die schelmen!" riep de waard, met vuur: "hebben zij zulke voornemens?
+Wacht! daar zullen wij toch even met den Drost over dienen te spreken;
+want voel je, die dient de zaak toch te beslissen.&mdash;En hebben zij zoo
+openhartig en luidruchtig over hun plannen gesproken, dat UEd. het
+hooren kon? Maar wanneer hebben zij dat toch gedaan? want, zoolang ik in
+de kamer was, is er geen woord over gevallen."</p>
+
+<p>Ik bedacht mij een oogenblik, alvorens te antwoorden; want ofschoon ik
+het hoogst noodig oordeelde, dat Andries en zijn makkers gepakt werden,
+wenschte ik Sander wel te sparen. "Hoor eens!" zeide ik eindelijk: "hoe
+ik er achter gekomen ben is hetzelfde, en dat zal ik op zijn tijd wel
+aan de Justitie ontdekken. Draag gij intusschen zorg, dat men een wakend
+oog over die kerels houde en hun gangen naga: dat moet, dunkt mij, hier
+op 't eiland niet moeilijk wezen."</p>
+
+<p>"Neen voorwaar!" zei Pulver lachende: "zij moesten in een konijnshol
+kruipen; anders weet ik niet, waar zij zich hier zouden verstoppen."</p>
+
+<p>"Een goed verstaander heeft aan een half woord genoeg," zeide Reynszen:
+"en Mijnheer wordt voor zijn inlichting bedankt. Jawel, Terschelling is
+een vrijplaats; maar 't behoeft daarom geen boevennest te worden. Nu! ik
+kuier op en zie of ik den Drost kan vinden. Tot straks dan."&mdash;Dit gezegd
+hebbende, verwijderde hij zich, mij met Pulver bij de vrachtwagens
+latende.</p>
+
+<p>"Wat dunk je, Patroon?" vroeg Pulver, toen hij weg was: "zou UEd. ook
+lust nebben om met de schuit mee te gaan naar de <i>Kj&ouml;benhavn</i>, voor een
+veranderingetje? Er is hier toch niet veel raars te zien. Kapitein
+Holmfeld is een hupsche vent, die ons goed onthalen zal, wees daar zeker
+van: en dan kan UEd. hem de kisten zelf aanbevelen. Dat heeft altijd
+meer klem, dan dat ik het doe."</p>
+
+<p>Ik omhelsde dit voorstel met genoegen: daar het verblijf op Terschelling
+toch niet zoo vermakelijk was, of het kon wel eenige variatie gedoogen;
+ik liet mijn mantel door een der matrozen halen, en weinige minuten
+waren er verloopen, toen ik, met Pulver en een gedeelte der manschap van
+de <i>Fortuin</i>, mij in het vaartuig bevond, hetwelk de theekisten naar het
+Deensche schip moest overvoeren. In een klein half uur tijds waren wij
+de haven uit en op de reede gekomen, en zag ik Kapitein Holmfeld aan de
+trap staan, onze komst verbeidende. Niet verre van hem stonden twee in
+mantels gewikkelde personen, die insgelijks naar ons uitkeken.</p>
+
+<p>"Het schijnt dat er passagiers aan boord zijn," zeide ik tegen Pulver.</p>
+
+<p>"Dat dunkt mij ook," zeide Pulver: "ja, dat is geen wonder: er trekken
+tegenwoordig heel wat lieden dien koers uit. Nu! wij zullen zien."</p>
+
+<p>Weldra lagen wij naast de kof: "alles wel! alles wel" klonk het nu over
+en weer. "Hier breng ik je een heele winterprovisie", riep Pulver zijn
+confrater toe: "zoo geurig, dat je schip er wel een jaar naar rieken
+zal."</p>
+
+<p>"'t Is mij welkom," gaf Kapitein Holmfeld, een stevige vierkante Deen,
+hem in goed Hollandsch ten antwoord. "Maar gij komt immers ook aan
+boord, met dien Heer, dien gij bij u hebt?"</p>
+
+<p>"Wel gewis!" zeide Pulver, terwijl hij de ladder besteeg: "dat is een
+van mijn patroons, dien ik meebreng: hij zal u, hoop ik, ook geen belet
+doen."</p>
+
+<p>"In 't minste niet," antwoordde Holmfeld; terwijl twee matrozen van zijn
+manschap aan die van ons vaartuig een paar handspaken toestaken, die mij
+bij het opstijgen tot een leuning verstrekken moesten.</p>
+
+<p>"Nu blijft gijlieden toch eten?" vervolgde de Kapitein: "ik ga toch niet
+voor morgen het zeegat uit. Stuurt uw schuit maar weg, en laat die u
+t'avond terug komen halen; of anders, ik zal u wel met de sloep aan wal
+laten brengen; want de wind gaat toch liggen: wij krijgen stilte."</p>
+
+<p>"Wat mij betreft," zeide ik, na Pulver even te hebben aangezien: "ik
+neem gaarne uw aanbod aan: te liever, daar ik betere gedachten van uw
+keuken heb, dan van den Terschellingschen pot."</p>
+
+<p>"Nu! dat is mij lief," hernam Holmfeld: "wel! wel! 't is een macht van
+kisten, die gij mij aanbrengt: als ik ze alle maar plaatsen kan:&mdash;en
+staat gij er voor in, Schipper! dat er geen averij aan is?"</p>
+
+<p>"Gij kunt ze zelf bezien," zeide Pulver: "er is geen drop water bij
+gekomen."</p>
+
+<p>De kisten, die intusschen aan boord waren overgebracht, werden met de
+vereischte nauwkeurigheid bezichtigd en voorloopig op het dek
+bijeengezet en met een zeil bedekt, terwijl men bezig was er
+tusschendeks een geschikte bergplaats voor gereed te maken.</p>
+
+<p>"Ik behoef u de zorg voor de waren, die ik meebreng, niet aan te
+bevelen," zeide ik tegen Holmfeld: "maar wat ik u in de eerste plaats op
+het hart moet drukken, is de zorg voor uw eigen schip; want het kon wel
+gebeuren, dat gij in den volgenden nacht een bezoek ontvingt, dat u
+alles behalve welkom ware."&mdash;En ik verhaalde hem in korte woorden het
+plan, waar ik onderricht van bekomen had: er bijvoegende, dat het
+bestuur van Terschelling, naar mijne gedachten, wel de noodige
+maatregelen zou nemen om een aanslag te voorkomen.</p>
+
+<p>"Dat wensch ik," zeide Holmfeld: "maar in allen gevalle dank ik Mijnheer
+voor de waarschuwing: en zoo zij het in den kop kregen, zoo iets te
+beproeven, zouden zij ook ondervinden, dat Kapitein Holmfeld handen aan
+'t lijf en fiksche gasten aan boord heeft. Maar zij zullen het niet
+zooverre laten komen.&mdash;Wees zoo goed en zeg er maar niets van dat de
+passagiers het hooren. Die menschen mochten zich maar noodeloos ongerust
+maken: ofschoon, wat den ouden Heer betreft, ik niet bang zoude wezen,
+dat hij mij in den steek liet zitten. 't Is een kerel als een boom, en
+die mee in zijn leven den plankenvloer heeft beloopen: dat zag ik direct
+wel toen hij aan boord kwam: geen landrot zou zoo op zijn gemak over het
+dek gekuierd hebben."</p>
+
+<p>"Dat is waar ook," zeide ik: "gij hadt, dunkt mij, passagiers aan boord,
+waar zijn die gebleven? Ik hoop niet, dat zij bang voor mij zijn."</p>
+
+<p>"Wel neen!" zeide Pulver, zich in het gesprek mengende: "wij zullen ze
+niet opeten, zooals de matrozen zeiden, toen zij de vaatjes rum van den
+bottelier hadden gekaapt."</p>
+
+<p>"Zij zijn naar beneden gegaan," zeide Holmfeld: "'t schijnen hupsche
+menschen; waar wat schuw van vreemde aangezichten. Wij zullen hun echter
+laten vragen, of zij niet mede een kopje koffie komen drinken. Toe
+Melis! loop eens gauw naar beneden, en vraag, of Mijnheer en de Juffer
+ons met hun gezelschap willen vereeren. Zeg dat er niemand vreemds is
+als de Kapitein van de Fortuin en Mijnheer Huyck."</p>
+
+<p>Wij begaven ons hierop in de kajuit, waar koffie, brood en boter werd
+aangebracht: en nauwelijks had Pulver zijn koperen tabaksdoos
+uitgehaald, en een pijp met een geweldige pruik gestopt, of de deur ging
+open en ik herkende in de binnentredende passagiers&mdash;Amelia en haar
+vader. Ik stond eenigszins verzet; echter was mijn verwondering over hun
+onverwachte verschijning minder groot dan bij vorige gelegenheden; ik
+geloof, dat ik reeds aan dergelijke verrassingen gewoon was geworden.
+Niet wetende, in hoeverre hun ware naam en betrekking aan den kapitein
+bekend waren, vergenoegde ik mij, hen beleefdelijk te groeten, terwijl
+alleen een glimlach, dien ik niet weerhouden kon, aan een derde zoude
+hebben kunnen doen gelooven, dat ik hen vroeger gekend had: en ik
+besloot mijn handelwijze naar de hunne te regelen; daar zij toch van den
+kajuitsjongen bericht hadden ontvangen, wien zij boven zouden vinden, en
+zich dus konden voorbereiden, hoe zich jegens mij te gedragen. Maar zoo
+ik al zweeg en mij goed hield, er was iemand in ons gezelschap, op wien
+de komst van de nieuwaangekomenen een indruk maakte, die zich niet zoo
+licht bedwingen liet. De goede Pulver namelijk had hen nauwelijks in 't
+aangezicht gekeken, of hij sprong van de bank, waar hij op gezeten was,
+zoodat de versch gestopte pijp in stukken vloog en, met een goed deel
+tabak, asch en vuur daarnevens, op den grond rolde, staarde vader en
+dochter met open mond beurtelings aan en sloeg toen de handen ineen, dat
+het klapte:</p>
+
+<p>"Wat drommel!" riep hij eindelijk uit: "heb ik het mis, of heb ik het
+wis?"</p>
+
+<p>"Hoe zoo?" vroeg Holmfeld: "kennen de vrienden mekaar?"</p>
+
+<p>"Dezen Heer ken ik," zeide Van Lintz, met een onveranderd gelaat: en
+naar mij toetredende, drukte hij mij de hand.</p>
+
+<p>"Neen maar...." hernam Pulver: "bij mijn zaligheid zou ik er op durven
+zweren:&mdash;en toch is het niet wel mogelijk.&mdash;Maar zoo ik niet wist dat
+het geen droom is, en dat wij hier werkelijk in 't Maklijk-Oud bij
+Terschelling lagen, op den hoeker <i>de Stad Kj&ouml;benhavn</i>, Kapitein
+Holmfeld, dan zou ik denken, dat wij ons in de zee van de Antilles
+bevonden."</p>
+
+<p>"Dat is wat ver van hier," zeide Van Lintz, met het onnoozelste gezicht
+van de wereld, terwijl hij eenige vonken uittrapte, die de pijp van
+Pulver op de vloermat gestrooid had.</p>
+
+<p>"Wel! Wel!" vervolgde Pulver: "hadden wij nu Sandertje maar hier:&mdash;die
+kon getuigen, of er ooit zoo'n gelijkenis bestaan heeft.&mdash;En de Juffer
+ook&mdash;net datzelfde vriendelijke bakkesje, schoon wat grooter en bleeker
+dan toen:&mdash;neen! nu kan ik er toch niet meer aan twijfelen."</p>
+
+<p>"Er bestaat geen onmogelijkheid, dat wij elkander vroeger gezien
+hebben," zeide Van Lintz, op een koelen toon: "maar uw gezicht staat mij
+niet voor."</p>
+
+<p>"Wel mogelijk!" zeide mijn metgezel: "Kapitein Pulver, tot uw
+dienst&mdash;vroeger schipper van de Compagnie op de <i>Prins te Paard</i>, thans
+van het huis Van Bempden, Van Baalen en Comp. op de <i>Fortuin</i>, die, God
+beter 't, ginds in 't zand ligt bedolven.&mdash;En heeft UEd. alzoo het ...
+handwerk vaarwelgezeid?&mdash;Nu! dat is prijselijk:&mdash;er was toch weinig eer
+mede te verdienen."</p>
+
+<p>Amelia zag beangst en bevende, eerst haar vader, vervolgens mij aan met
+een smeekenden blik. Eerstgemelde bleef echter op denzelfden koelen toon
+tegen Pulver voortgaan:</p>
+
+<p>"Ik weet niet," zeide hij: "wat gij bedoelt. Mijn naam is: Bos: en ik
+ben op de Antilles nooit geweest."</p>
+
+<p>"Uw herinneringsvermogen bedriegt u, vriend Pulver!" zeide ik: "ik ken
+dien Heer zeer wel: en de gelijkenis, die gij vindt, kan niet streelend
+noch aangenaam voor hem zijn."</p>
+
+<p>"Nu! ik ontgeef het mij dan," zeide Pulver: "ik vraag verschooning, zoo
+ik den verkeerde voorhad, gelijk de soldaat zei, die zijn Kornel
+overhoop schoot: er is meer gelijk als eigen: maar die ontmoeting, op
+twaalf graden Noorderbreedte, ligt mij altijd door het hoofd te malen.
+Ik moet u die toch eens vertellen," zeide hij, terwijl hij een versche
+pijp stopte.</p>
+
+<p>"Straks!" zeide ik, het gesprek willende afleiden: "wij zitten pas en
+wij hebben den tijd nog.&mdash;Gij hebt het goed getroffen, Kapitein
+Holmfeld! Waart gij een paar dagen vroeger van Amsterdam gezeild, dan
+hadt gij den storm ook niet misgeloopen."</p>
+
+<p>"Ik had niet verwacht, u hier aan te treffen, Mijnheer Huyck!" zeide Van
+Lintz, die inmiddels met zijn dochter had plaats genomen: "het is
+waarschijnlijk de ramp, aan uw schip overkomen, die u herwaarts gevoerd
+heeft.&mdash;Wanneer is UEd. van huis gegaan?" Ik voldeed aan zijn vraag en
+gaf hem een vrij omstandige beschrijving van mijn reis, minder uithoofde
+van de belangrijkheid mijner ontmoetingen als om te voorkomen, dat het
+gesprek tot het vroegere onderwerp terugkeerde. Toen ik gedaan had,
+vroeg Amelia: "Gij hebt dus Mejuffrouw uw tante nog v&oacute;&oacute;r uw vertrek
+gesproken?"</p>
+
+<p>"Ja!" antwoordde ik, beseffende, waar deze vraag op doelde: "zij was
+zeer wel en had bericht van u ontvangen."</p>
+
+<p>"Ik verzoek u, haar minzaamst van mij te groeten," hernam zij "eenmaal
+ter plaatse mijner bestemming gekomen, zal ik niet verzuimen haar te
+schrijven en nogmaals voor al haar goedheid te danken."</p>
+
+<p>"Gij verhaaldet zooeven," zeide Van Lintz, "van de moeite, die gij gehad
+hebt, om uw eigendom, en dan nog wel tegen betaling van schandelijke
+bergloonen, uit de handen van den Strandvonder terug te bekomen, maar
+gij moogt nog van geluk spreken, dat uw vaartuig niet gestrand is op een
+plaats waar heerlijke rechten op de zeedriften en strandvonden worden
+uitgeoefend; want dan hadt gij wel geheel onverrichterzake kunnen
+terugkeeren."</p>
+
+<p>"Of op een plaats, waar zeeroovers wonen," zeide Pulver er bij: "want
+dan ware niet alleen schip en lading, maar ook leven of vrijheid er mede
+gemoeid geweest."</p>
+
+<p>"Ik heb," vervolgde Van Lintz, zonder zich aan de aanmerking van Pulver
+te storen, "van nabij voorbeelden gezien, tot welk een uiterste die
+afknibbelingen en gewelddadigheden gedreven worden, welke men zich tegen
+hulpelooze schipbreukelingen veroorlooft, en hoe in een land, hetwelk
+roem draagt op vrijheid en verlichting, de winzucht ook te dezen
+opzichte alle menschelijkheid uitdooft, ik was in mijn jeugd zeer bekend
+en zelfs nauw verwant met een Heer, wiens waren naam ik verzwijgen zal,
+daar een zijner zonen nog heden een aanzienlijk staatsambt bekleedt, en
+dien ik dus gemakshalve Mur&eacute;l zal noemen. Deze Heer van Mur&eacute;l woonde op
+zijn voorvaderlijk slot aan de noordkust van ons land gelegen; doch van
+het gezag, hetwelk zijn voorgeslacht had uitgeoefend, was hem slechts
+weinig bijgebleven, en het ontbrak hem bovendien aan middelen om zijn
+stand behoorlijk op te houden. Wel had hij grond genoeg in eigendom, en
+de afnemende zee vergrootte jaarlijks zijn grondgebied; maar om dit te
+bebouwen had hij de kosten eener indijking moeten dragen: en daartoe was
+hij niet in staat; te meer, daar hij geen slag, of geen lust had om van
+zijn inkomsten iets ter zijde te leggen; maar die verteerde naarmate hij
+die ontving; ja eer hij die ontvangen had. Wat hem nog het meest
+opbracht, was het strandrecht: wat op zijn wadden aan kwam spoelen of
+aan den grond raakte, was goede prijs; en daar kraaide nooit een haan
+naar; en wee den armen schipbreukelingen, die hulp of herbergzaamheid
+bij hem kwamen zoeken; want zij mochten zich gelukkig achten, indien zij
+vrij kwamen met opoffering van al hun geredde plunje, en indien hij hen
+niet de zee weer instuurde, waar zij pas uit gered waren.&mdash;Maar het was
+niet altijd stormweer: en niet altijd raakten er vaartuigen in het
+gezicht van het slot te Mur&eacute;l aan den grond; doch mijn bloedverwant
+zaliger had een vrij zonderlinge en geheel eigene manier om te zorgen
+dat dit gebeurde, en de kans zoo voordeelig mogelijk voor hem te maken.
+Hij was niet ongelijk aan sommige spelers, die, wanneer de fortuin hun
+niet gunstig is, raad weten om haar een weinig in de hand te werken en
+een zetje vooruit te geven. Zoo had hij b.v. altijd een loodsboot in
+zee, die bereid was haar diensten den voorbijvarenden schippers aan te
+bieden; doch wee dengenen, die ze aanvaardde, want hij kon zeker zijn,
+dat zijn vaartuig op het droge raakte en dat de lading in de bergplaats
+van den Heer van Mur&eacute;l overging. Langen tijd was dit middel met een goed
+gevolg bekroond geworden; doch ten laatste kregen de schippers het in
+den neus en bedankten den Heer van Mur&eacute;l voor zijn loodsen:&mdash;en nu moest
+er op een andere wijze raadgeschaft. Een zestal kloeke en welgewapende
+kerels werd den loods toegevoegd, en wanneer dan een voorbijzeilend
+vaartuig aan boord werd geklampt, was het wel genoodzaakt zich aan hun
+bedrieglijke leiding over te geven, en den gevorderden tol te betalen."</p>
+
+<p>"Onbegrijpelijk!" riep ik uit: "en werd dit geduld?"</p>
+
+<p>"Ik zoude het niet gelooven, veelmin verhalen," ging Van Lintz voort,
+"indien ik het niet had gezien; maar ik heb zelf, ik durf het thans wel
+te bekennen, meer dan een dier tochten bijgewoond: ik was toen nog zeer
+jong, had geen recht besef van het mijn en dijn, en het kwam niet in mij
+op, dat mijn oom iets onbetamelijke of onwettigs zoude gelasten: te meer
+daar hij mij dikwijls onderhield over zijn voorvaderen, die, naar hij
+beweerde, tot de Noordsche zeekoningen hadden behoord, wier leus was, op
+den Oceaan geen vrienden te kennen."</p>
+
+<p>"Dan heeft UEd. toch zoo een beetje aan de zeerooverij gedaan," zeide
+Pulver: "en ik was straks niet zoo geheel buiten koers, dat ik u voor
+dien anderen aanklampte, die een effectieve zeeroover was."</p>
+
+<p>"En liet het Landsbestuur zulke gruwelijke dingen ongestoord heur gang
+gaan?" vroeg Holmfeld met een verbazing, welke ik deelde.</p>
+
+<p>"Wat zal ik u zeggen," hernam van Lintz: "de Heer van Mur&eacute;l was geen
+gemakkelijke patroon, en zeker geen kat om zonder handschoenen aan te
+vatten. Zijn schuldeischers betaalde hij niet en hij lachte er wat mede,
+of zij hem voor de Rechtbanken citeerden. Eens kwam er een gerechtsbode
+uit Groningen, met voornemen van beslag op gijn goederen te leggen, zoo
+roerend als onroerend; maar nauwelijks was hij het slot genaderd, of de
+Heer van Mur&eacute;l liet de brug ophalen en weigerde hem den toegang: toen de
+gerechtsbode hierop aandrong, binnengelaten te worden en met luider stem
+zijn mandaat begon te ontvouwen, liet de Heer van Mur&eacute;l hem aanzeggen,
+dat hij zich spoedig van zijn grondgebied had te verwijderen, en dat hij
+hem in het tegenovergesteld geval zonder eenigen vorm van proces zou
+doen ophangen. De ambtsdienaar liet zich deze waarschuwing niet herhalen
+en dankte den Hemel, toen hij zich weder buiten de grenzen der
+Heerlijkheid bevond. En die zelfde Heer van Mur&eacute;l zat in de vergadering
+van H. E. Mogenden en was een van 's Lands bestuurders. Prijs wie lust
+heeft, na dit voorbeeld, de vrijheid, welke men in dit Gemeenebest
+geniet," voegde de Heer Van Lintz er met een schamperen glimlach bij.</p>
+
+<p>"Met verlof" zeide ik: "juist de omstandigheid, dat UEd. dit bijzonder
+geval aanhaalt en en als iets schier ongeloofelijks vertelt, bewijst,
+dat het eenig in zijn soort is en daaruit alzoo geene gevolgtrekking ten
+nadeele onzer staatsinrichting in 't algemeen kan getrokken worden."</p>
+
+<p>Pulver als een goed patriot, rangschikte zich bij mijn gevoelen; terwijl
+Holmfeld daarentegen beweerde dat zijn passagier gelijk had en dat in de
+Vereenigde Provinci&euml;n eigenlijk niemand van die zoo hooggeroemde
+vrijheid genot had, buiten eenige bevoorrechte famili&euml;n. Hieruit
+ontstond een vrij langdurige woordenwisseling; waaraan Van Lintz een
+einde maakte, door mij voor te stellen, zijn verblijf beneden eens te
+bezichtigen; ik nam dit gereedelijk aan, te meer, daar ik bemerkte, dat
+Amelia zeer naar de vrije lucht begon te verlangen: en, inderdaad, de
+damp, welke de beide schippers uitbliezen, had het vertrek zoodanig
+vervuld: dat men er den rook kon snijden.</p>
+
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+
+<h3><a name="chap35" id="chap35"></a>VIJF-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.</h3>
+
+<h4>WAARIN DE GESCHIEDENISSEN VAN DE HEEREN BOS, VAN BEVEREN, DEN
+VLIESRIDDER, DEN BARON VAN LINTZ, DEN GRAAF VAN TALAVERA, DEN ZEEROOVER
+DON MANO&Euml;L ENZ. ENZ. WORDEN VERHANDELD, EN HETGEEN EVENWEL, WAT DE
+LENGTE BETREFT, MEE ZAL VALLEN.</h4>
+
+
+<p class="p-one">Ik begreep, dat het bezoeken van zijn verblijf aan boord slechts een
+glimp was, door den Heer Van Lintz aangewend, om gelegenheid te vinden,
+mij alleen te spreken. Wij liepen dan ook de nauwe slaapplaatsen slechts
+even door en langs een andere trap weder op het dek komende, begaven wij
+ons naar de voorplecht.</p>
+
+<p>"Het verheugt mij" zeide ik, "dat ik u hier beiden in veiligheid en van
+alle vervolging ontslagen zie."</p>
+
+<p>"Ja Mijnheer!" zeide Van Lintz, terwijl hij met den vinger de blanke
+streep aanwees, die, van Vlieland naar Terschelling loopende, de grenzen
+tusschen het ruime sop en de binnenzee scheen af te teekenen: daarginds
+is het open vaarwater en de weg der vrijheid."</p>
+
+<p>"Droevig genoeg," zeide ik, "wanneer men dien buiten zijn vaderland moet
+zoeken."</p>
+
+<p>"Mijn vaderland!" herhaalde hij, met een bitteren lach: "wat noemt gij
+mijn vaderland? Is het dat rampzalige Graafschap, waar ik geboren ben en
+waar de eenzelvigheid van een onbeduidend plantenleven alleen gevarieerd
+wordt door buurt- of familietwisten? Zijn het die Zeven Provinci&euml;n, die
+verdeeld in zeden en belang, gestadig met elkander overhoop liggen, en
+waar eenige laatdunkende kooplieden, die men in andere landen nauwelijks
+de tafel der lakeien zoude waardig keuren, onbeschaamd het meesterschap
+voeren en de wereld willen regeeren? Is het dat Spanje, dat mij
+vogelvrij verklaard heeft?&mdash;Ik ben een wereldburger, Mijnheer!"</p>
+
+<p>Ik achtte het onnoodig, dezen onbillijken en onbetamelijken uitval te
+beantwoorden, welke ik overigens zag, dat door Amelia niet werd
+goedgekeurd: want zij schudde het hoofd en zag haar vader met weemoed
+aan.</p>
+
+<p>"Ik versta u, mijn dochter!" zeide hij, zich tot haar wendende: "ik
+weet, wat gij denkt, schoon gij het schroomt te zeggen; gij beschuldigt
+mij in uw hart, dat ik menschen en staten onrechtvaardig beoordeel, en
+dat ikzelf in vele opzichten de rampen, die u en mij troffen, door mijn
+handelwijze heb verwekt. Het is mogelijk: ik heb nooit willen buigen
+voor onrechtmatig gezag, noch voor wetten, door willekeur
+ingesteld.&mdash;Maar hierover genoeg; de oogenblikken zijn kostbaar en
+behoeven niet verbeuzeld te worden: ik ben den Heer Huyck schuldig zijn
+weetgierigheid te voldoen en hem die omstandigheden uit mijn levensloop
+mede te deelen en op te helderen, welke hem nog duister mochten
+voorkomen. Ik had gedacht, dit bij brief te doen: onze wederontmoeting
+biedt mij een gemakkelijker gelegenheid aan, om mij van die taak te
+kwijten."</p>
+
+<p>Ik betuigde hem mijn genoegen over zijn toezegging: en zich op een
+affuit gezet hebbende, begon hij zijn verhaal:</p>
+
+<p>"Ik ben geboren uit een adellijk geslacht van het Graafschap Zutfen, de
+jongste en thans eenig overgeblevene van een aantal kinderen. Mijn
+vader, de Baron Van Lintz, bracht zijn dagen op zijn afgelegen landgoed
+door, daar hij geen eigen middelen bezat om in de groote wereld eenig
+figuur te maken, en de Roomsche godsdienst, welken hij beleed, hem van
+het bekleeden eener winstgevende bediening uitsloot. Ik scheen dan ook
+bestemd om, gelijk mijn broeders, stil en onopgemerkt als een
+boeren-edelman voort te leven; maar het was anders door het lot beslist.
+Mijn moeder, die tot de heerschende Kerk behoorde, had in 's-Hage en
+elders vele en aanzienlijke bloedverwanten: en dezen, een meer dan
+gewonen aanleg in mij meenende te bespeuren, beduidden haar, aan mijn
+opvoeding een meerdere zorg ten koste te doen leggen, dan mijn broeders
+ten deel viel; terwijl zij met elkanderen de daartoe vereischte uitgaven
+op zich namen. Ofschoon ik door mijn vorderingen aan hun verwachting
+vrij wel beantwoordde, en een kennis van zaken en personen verkreeg,
+welke mij in mijn volgende loopbaan wel te stade kwam, had ik echter
+geen trek, om, gelijk zij verlangden, een geleerde te worden. Ik helde
+meer tot den zeedienst over, waartoe ik&mdash;'t geen zeker vreemd genoeg
+scheen in iemand, die als ik, in een landprovincie geboren was&mdash;een
+bijzondere neiging gevoelde, welke nog versterkt was geworden door de
+tochtjes, die ik jaarlijks, staande mijn verblijf bij mijn oom te Mur&eacute;l,
+op de Noordzee deed en waarvan ik u zooeven het een en ander verhaalde.
+Deze, mijn oom Van Mur&eacute;l was de eenige, die mijn neiging billijkte.
+Tegen den zin mijner overige bloedverwanten, die het belachelijk vonden,
+dat ik een loopbaan in zou treden, waar ik het, uithoofde mijner
+kerkleer, nooit, ver in kon brengen, werd ik, door zijne bemoeiingen als
+adelborst aangesteld: en na een paar jaren dienst zag ik mij, 't zij
+door toedoen mijner beschermers, 't zij omdat ik het werkelijk wel
+maakte, tot Luitenant bevorderd. Dit was nu zeer goed en wel; maar nu
+was ik ook tot dien rang gestegen, waar de slagboom neerviel: en
+kleingeestige staatsinstellingen moesten mij beletten, hier te lande
+ooit hooger op te klimmen.</p>
+
+<p>Ik leerde ondertusschen, te Amsterdam zijnde, de dochters van den op
+pensioen gestelden Kapitein Reefzeil kennen. Ik werd verliefd op de
+jongste, en zag mij weldra gelukkig door haar wedermin. Het verschil van
+Godsdienst was echter een hinderpaal, waartegen mijn ouders minder
+zouden hebben opgezien (daar, gelijk ik zeide, mijn moeder insgelijks de
+hervormde leer beleed), doch die voor den ouden streng rechtzinnigen
+Reefzeil onoverkomelijk was. Bij de teleurstelling, welke ik hierdoor
+ondervond, voegden zich de verdrietelijkheden, welke mij dagelijks
+kwelden, wanneer ik jongere of min bekwame officieren mij over 't hoofd
+zag stijgen, alleen omdat zij der heerschende Kerk waren toegedaan. Ik
+had dit vroeger, bij 't aanvaarden mijner loopbaan minder geteld; doch
+nu ik het ondervond, werd het mij onverdraaglijk. Ik was, daar mijn
+geboorte mij den toegang tot de hoogste kringen verschafte, in kennis
+geraakt met den Spaanschen Gezant en deze opende mij de gunstigste
+vooruitzichten, indien ik konde besluiten, in den dienst van Z.
+Katholieke Majesteit te treden. Dit voorstel kwam mij te aanlokkelijker
+voor, nademaal ik begreep, dat ik op deze wijze mijn twee vurigste
+wenschen, het bezit mijner dierbare Cornelia en een hooger stand in de
+maatschappij, zoude kunnen bereiken. Ik haalde haar over, met mij te
+vlieden, zond mijn ontslag in, trouwde heimelijk in de kapel van den
+Gezant en vertrok, door hem van goede brieven van aanbeveling voorzien,
+met mijn echtgenoote naar Spanje. Ik werd aldaar goed ontvangen. Men had
+juist bekwame zee-officieren noodig; en het leed niet lang of ik zag mij
+aan boord van een oorlogsbrik geplaatst. Alles liep mij in den aanvang
+mede: ik had het geluk gewichtige diensten aan mijn nieuw vaderland te
+bewijzen en genoot een snelle bevordering. Door toevallige
+omstandigheden geraakte ik ook in diplomatieke betrekkingen: en een
+voordeelig tractaat met Portugal gesloten, deed mij in de gunst des
+Konings klimmen. Ik werd Admiraal, Grande van Spanje, Vlies-ridder,
+Graaf van Talavera, in &eacute;&eacute;n woord, ik zag weinigen mij gelijk en alleen
+den Koning boven mij verheven. Mijn eenige smart was, dat mijn gade de
+mij beschoren eer niet had kunnen deelen: zij was kort na mijn aankomst
+in Spanje overleden, na mij een dochter geschonken te hebben.</p>
+
+<p>Mijn voorspoed (en hoe kon dit anders?) had den nijd van velen opgewekt,
+en men zocht mij van de hoogte, waartoe ik was opgestegen, te doen
+nedertuimelen: dagelijks kwamen den Koning geheime inblazingen ter oore:
+men klaagde mij aan van geldverspilling, van misbruik van gezag, in 't
+kort van tallooze wandaden, welke ik, zoo ze mij openlijk waren verweten
+geweest, met gemak had kunnen wederleggen; doch waar ik mij, zoolang ik
+die niet kende, niet tegen verdedigen kon. Langen tijd weerstond de
+Koning de kuiperijen mijner haters; maar eindelijk begon hij te
+wankelen, en zijn vertrouwen op mij verminderde. Ik ontving een zending
+naar Mexico. Ik begreep, dat deze verwijdering met een ballingschap
+gelijkstond; maar er viel niet anders te doen dan te gehoorzamen. Ik
+oordeelde echter, mij tegen de omstandigheden te moeten dekken en zond
+daarom verscheidene papieren van waarde, ook eenige bescheiden, welke
+tot mijn justificatie konden strekken, en bij sommige waarvan
+aanzienlijke lieden uit Spanje gecompromitteerd waren, met een zekere
+gelegenheid naar Holland, met last om die bij een Notaris te deponeeren,
+onder voorwaarde van die aan niemand, dan op mijn schriftelijke
+vergunning, ter hand te stellen. Ik vertrok dan naar Mexico en nam mijn
+dochter mede, die na den dood van haar moeder in een klooster was
+opgebracht geweest. Mijn afwezigheid gaf ruim baan aan mijn
+beschuldigers, en zij verzuimden de gelegenheid niet. Een half jaar had
+ik in de nieuwe wereld doorgebracht, toen een vaartuig de tijding kwam
+brengen dat ik naar Spanje teruggeroepen werd om mijn gedrag te
+verantwoorden. Ik moest gehoorzamen; maar nauwelijks was ik met mijn
+dochter aan boord van het transportschip gekomen, of mijn degen werd mij
+afge&euml;ischt, en ik zag mij als gevangene behandeld. Op de terugreis werd
+ons vaartuig door zeeroovers aangerand en genomen. Alles werd over de
+kling gejaagd en ik had mijn behoud en dat mijner dochter alleen te
+danken aan de omstandigheid, dat een der roovers, die vroeger onder mij
+gediend had, mij herkende. Terwijl men mij naar de schuilplaats der
+vrijbuiters voerde, kwam mijn oom Van Mur&eacute;l met zijn verhalen mij voor
+den geest. Ik vormde het besluit mij op het ondankbare Spanje te wreken
+en voortaan als een Noordsche Zeekoning te leven. Ik liet mijn voornemen
+aan mijn beschermer bemerken: deze juichte het toe: en toen hij, aan wal
+gekomen, mijn naam, de smadelijke behandeling, die ik tot loon mijner
+diensten ondergaan had, en mijn besluit om mij bij hen te voegen, aan de
+zeeroovers openbaarde, werd ik met algemeene stemmen tot hun opperhoofd
+verkoren. Wat in de jaren, die ik in het Meer van Maracaibo doorbracht,
+door mij verricht is, ga ik liefst voorbij: genoeg zij het, dat ik
+geduchte wraak op Spanje nam van de beleediging mij aangedaan; en de
+goede Kapitein, die ginds zijn pijp zit te rooken, kan u verhalen hoe
+gevreesd de naam van Don Mano&euml;l in den Mexicaanschen zeeboezem en in de
+Zee der Antilles was."</p>
+
+<p>Hier viel ik den verhaler in de rede.&mdash;Gij wildet wraak op Spanje
+nemen," zeide ik: "maar kwam die wraak over beleedigingen u door de
+Rijksgrooten aangedaan, niet op het hoofd neder van onschuldige
+kooplieden en schippers, die wellicht te voren uwen naam met eerbied
+genoemd en uw bestuur gezegend hadden?&mdash;moest op deze wijze niet de
+onschuld het gelag betalen?"</p>
+
+<p>"Ik erken, dat uw aanmerking juist schijnt," zeide Van Lintz: "maar is
+dit niet bij elken oorlog het geval? Boeten de soldaten, die in den
+veldslag sneuvelen, de arme landlieden, wier oogst vernield en
+weggeroofd wordt, de burgers, die hun woningen geplunderd en verwoest
+zien, niet voor het vergrijp der vorsten, in wier raadsvertrek de krijg
+besloten is? Ik ook, ik had den oorlog aan Spanje verklaard en aan al
+wie met Spanjaards heulde; en ik strafte den ondankbaren vorst in zijn
+onderdanen. Gij zult mij wellicht tegenwerpen, dat ik&mdash;naar het gewone
+gevoelen, een roover was en geen vorst door Gods genade; maar ik erken
+het onderscheid niet, dat door een partijdige beschouwing gemaakt is! ik
+was Souverein: ik heerschte met onbepaalde macht over de mijnen, en het
+eenige verschil tusschen mijn tegenpartij en mij bestond daarin, dat ik
+slechts over vijfhonderd, hij over vijftig millioen onderdanen
+gebood&mdash;maar des te grootscher scheen het mij, zijn overmacht te
+tarten."</p>
+
+<p>"Ik zal hierover in geen woordentwist treden, die ons te verre zoude
+leiden," zeide ik, glimlachende over de drogredenen, waarmede Van Lintz
+zijn handelingen zocht te vergoelijken: "ik acht het met dat al
+gelukkig, dat niet iedereen zich geroepen voelt, om een dusdanige nieuwe
+maatschappij te stichten en op roof en doodslag te gronden. Intusschen
+schijnt die tijdelijke heerschappij, hoe grootsch ook, u verdroten te
+hebben. UEd. heeft die, meen ik, vrijwillig verlaten."</p>
+
+<p>"Vrijwillig!" herhaalde Amelia, zich aan haar vader klemmende: "ja
+gewis, Mijnheer Huyck! Vrijwillig, en uit weerzin tegen de leefwijze,
+die wij leidden. O! geloof toch niet, dat mijn vader in ernst het
+gevoelen voorstaat, dat hij zooeven uitte. Neen! de omstandigheden, de
+dwang der roovers, in wier macht wij ons bevonden, noodzaakten hem, in
+het eerst, hun opperhoofd, of hun slachtoffer te worden; en een gevoel
+van wraakzucht kan zich daarmede gemengd hebben;&mdash;maar ik heb te vaak
+gezien, met deelneming bijgewoond, hoe dat lijden van onschuldigen, hoe
+die buit, op ongelukkigen verworven, hem bittere uren en slapelooze
+nachten gekost hebben, hoe de omgang met zijn woeste gezellen hem
+tegenstond, en hoe het besef, dat hun handwerk strafbaar in Gods oogen
+was, hem ieder oogenblik den boezem benauwde. Vergeef mij, mijn vader,
+zoo ik te vrijmoedig spreek;&mdash;maar uw hart was beter dan uw daden: en
+vaak hebt gij ook naderhand het uur gezegend, waarin gij het besluit
+volbracht, om aan die leefwijze voor eeuwig vaarwel te zeggen."</p>
+
+<p>"Ik zal ten minste altijd het uur blijven zegenen, dat mij u tot dochter
+gaf," zeide Van Lintz, Amelia vriendelijk over de wangen streelende: "en
+ik wil gaarne bekennen, dat ik zonder u, dat besluit, waar gij van
+spreekt, niet zoo licht zoude genomen hebben;&mdash;want, hetzij mijn beroep
+schuldig ware of niet, ik was er in vele opzichten aan gehecht: en men
+moet zeeman geweest zijn, Mijnheer Huyck! om zich het alles overwinnende
+genot voor te stellen, dat men smaakt, wanneer men, met een goed schip
+onder de voeten en aan 't hoofd eener stoutmoedige en voor niets
+vervaarde manschap, de zee&euml;n beheerscht en geen meester erkent:&mdash;doch
+genoeg hierover: welke dan ook mijn beweegreden mogen geweest zijn, ik
+verliet mijn nieuwe onderzaten en droeg het bevel over de bende aan een
+jongeling over, die met dienzelfden Kapitein Pulver, die mij straks
+herkende, in mijn handen geraakt is. Gij hebt den knaap gezien: hij was
+het, die aan den weg nabij Naarden, op dien avond...."</p>
+
+<p>"o!" riep ik uit: "ik heb hem sedert genoeg weder gezien: en wat meer
+is, hij bevindt zich op dit oogenblik hier geen half uur vandaan: UEd.
+zoude hem desnoods met een gewonen kijker kunnen zien.&mdash;Doch daarover
+nader: laat ik uw verhaal niet storen."</p>
+
+<p>"Het overige," hernam Van Lintz, "heeft weinig te beteekenen. Ik trok
+weder naar Europa en kwam behouden in Frankrijk aan. Daar bood ik mijn
+dienst aan verschillende hoven; maar reeds had zich het gerucht, althans
+het vermoeden verspreid, dat de Graaf van Talavera en de Zeeroover Don
+Mano&euml;l &eacute;&eacute;n persoon waren: en ik ontving allerwegen afwijzende
+beschikkingen op mijn voorslagen. Eindelijk slaagde ik er in,
+betrekkingen aan te knoopen met het Russische hof. Het werd echter
+noodig geoordeeld, opdat de zaak haar beslag krege, dat ik een
+persoonlijke samenkomst had met den Gezant van den Czaar te 's-Hage en
+zijn agent te Amsterdam. Ik kwam derhalve naar de Nederlanden: doch werd
+reeds aan de grenzen gewaarschuwd, dat men mij in Holland als deserteur
+beschouwde, omdat ik indertijd zonder verlof was weggereisd, en dat
+bovendien de Spaansche Gezant mij opeischte. Men raadde mij dus, zoo ik
+het wagen wilde, onder een bedekten naam over te komen. Ik had in het
+Graafschap mijn ouden vader teruggezien; maar helaas! het was alleen om
+hem de oogen te sluiten: mijn moeder, al mijn broeders waren reeds lang
+gestorven.&mdash;Niemand van al mijn naaste betrekkingen was meer in leven,
+dan Martha, mijn oude voedster, welke ik vernam, dat thans de hoeve
+nabij Naarden bewoonde. Ik vormde toen het plan mij aldaar schuil te
+houden, tot ik bericht ontving, of ik mij in Amsterdam mocht wagen, en
+inmiddels mijn dochter derwaarts te zenden, om de gewichtige papieren te
+lichten, welke onder den Notaris Bouvelt berustende waren. Het overige
+is u bekend."</p>
+
+<p>"Omtrent," antwoordde ik: "alleen weet ik niet, hoe gij beiden u thans
+hier bevindt, noch welke uw uitzichten voor de toekomst zijn."</p>
+
+<p>"Gij weet," hernam Van Lintz, "dat mij de heer Blaek, om redenen voor u
+van geen belang, zijn dienst had toegezegd. Op den morgen, toen het
+feest aan de hoeve zoude plaats hebben, zorgde hij een half uur voor de
+andere gasten aanwezig te zijn: en, in zijn koets verscholen, reed ik
+naar Huizen, waar mij een boot wachtte, die mij naar den boeier bracht
+van den Heer Blaek, met welken ik naar dit vaartuig werd gesmokkeld,
+hetwelk gedeeltelijk door hem bevracht is, en waar hij voor mij en mijn
+dochter plaatsen had besproken. Amelia, in stilte van ons plan
+verwittigd, was in Amsterdam reeds scheep gegaan; en het gelukte ons
+alzoo ten einde toe de vervolging en de list van uw Heers vaders agenten
+te ontduiken. Thans vlei ik mij, op de plaats onzer bestemming gekomen,
+gelegenheid te vinden om mij naar Rusland te begeven, alwaar de Hemel
+mij vergunne, mijn dagen, na zooveel wisselvalligheden, in vrede te
+slijten en aan mijn arme dochter die rust te bezorgen, welke haar
+geschokt gestel behoeft.&mdash;Neem gij intusschen, Mijnheer Huyck! nogmaals
+mijn dankbetuiging aan. Ik weet, dat het bewaren van ons geheim u een
+bron van verdriet is geweest."</p>
+
+<p>"Neen, mijn vader!" zeide Amelia: "gij weet nog niet alles:&mdash;ach! gij
+weet niet, welk leed wij den Heer Huyck onwillekeurig veroorzaakt
+hebben. Zijn zoetste hoop, zijn vurigste zielswensch hebben gevaar
+geloopen, van door onze noodlottige kennismaking voor altijd verstoord
+te worden.&mdash;Ja!" vervolgde zij met klimmende aandoening, ziende dat ik
+zwijgend voor mij staarde, terwijl haar vader ons beurtelings met eenige
+verwondering beschouwde: "een paar woorden, aan Mejuffrouw Jetje Blaek
+ontvallen, hebben een lichtstraal bij mij doen geboren worden, en ik heb
+niet gerust voordat mij alles was opgehelderd.&mdash;ik heb vernomen, hoe
+gij, Mijnheer Huyck! Mejuffrouw Blaek bemindet: hoe zij u met
+wederliefde loonde, hoe haar oom deze verbintenissen tegen was, en hoe
+lastertongen, die haar onze betrekking als misdadig voorstelden, haar
+hadden doen besluiten, u alle verdere aanspraak op haar te ontzeggen."</p>
+
+<p>"Hoe!" riep Van Lintz uit, mij met een blik aanziende, waarin zich de
+uiterste verbazing teekende: "bestond er een teedere betrekking tusschen
+u en Mejuffrouw Blaek?... de nicht van den ouden Blaek?"</p>
+
+<p>"Ik kan het niet ontkennen," antwoordde ik: "maar thans, daar uw vertrek
+mijn gelofte heeft opgeheven, vlei ik mij, mijn gedrag ook bij haar te
+zullen kunnen rechtvaardigen."</p>
+
+<p>"Voor uwe rechtvaardiging zal ik zorgen," zeide Van Lintz, terwijl hij
+opstond en onstuimig heen en weder op het dek wandelde: "vervloekt zij
+de belofte, die mij de oude zondaar heeft afgeperst!&mdash;Maar ben ik er dan
+aan gehouden, nu het blijkt, hoe hij mij misleid heeft?&mdash;Hij heeft mij
+verhaald dat het huwelijk tusschen zijn zoon en zijn nicht een stellig
+bepaalde zaak was."</p>
+
+<p>"Ik weet," zeide ik, "dat zulks zijn verlangen was; en men gelooft
+gaarne wat men wenscht; maar tot nog toe is het mij niet gebleken, dat
+de beide jonge lieden genegen waren, de door hem gekoesterde hoop te
+vervullen. Wat echter de reden betreft, waarom hij zoo sterk op die
+verbintenis gesteld is, deze kan ik niet gissen."</p>
+
+<p>"Maar ik des te beter," riep Van Lintz: "hij heeft mij misleid, ik
+herhaal het; maar hij moet niet denken, dat men mij straffeloos tot
+speelbal neemt. Ik zal hem schrijven:&mdash;hij zal u zijn nicht geven&mdash;en
+een goeden bruidsschat bovendien, of ik zal hem het masker afrukken en
+aan de kaak stellen, den schijnheiligen bedrieger; ik heb er de middelen
+toe: en hij weet dit."</p>
+
+<p>"Hoe!" vroeg ik, op mijne beurt verbaasd: "UEd. zou in staat zijn...."</p>
+
+<p>"Ik ben de oorzaak van uw verdriet," zeide Van Lintz: "en het is niet
+meer dan billijk, dat ik goedmake, wat ik bedorven heb. Wees gerust: het
+hart van een jong meisje laat zich niet dwingen; doch, zoo het slechts
+aan de toestemming van Jacobus Blaek mangelt&mdash;hij zal die geven, dat
+zweer ik u. De zwarigheid zal alleen daarin bestaan, om zijn nicht van
+de verkeerdheid harer vermoedens te overtuigen."</p>
+
+<p>"O!" zeide Amelia, terwijl zij mij met een betooverenden glimlach
+aanzag, en tevens eenige tranen afwischte, van welke ik mij geen
+rekenschap wist te geven: "een vrouw slaat zoo gaarne geloof aan de
+onschuld van hem, dien zij liefheeft. Laat de Heer Huyck geen moed
+verliezen; hij zal, vlei ik mij, bij zijn terugkomst geen moeite hebben,
+om zijn Henri&euml;tte te overtuigen, dat hij nooit iemand buiten haar bemind
+heeft."</p>
+
+<p>"Hoe!" zeide ik, aangenaam gestreeld door de hoop, die zij mij gaf, en
+tevens verrast door het stellige van haar belofte: "gij gelooft
+waarlijk...."</p>
+
+<p>"Ik ben er zeker van," zeide zij: "maar," vervolgde zij, zich half
+omwendende: "nu niet meer over dit onderwerp."</p>
+
+<p>"Neen!" zeide Van Lintz, ziende dat ze hevig ontroerd was: "over iets
+anders gesproken.&mdash;Gij zeidet mij zooeven, dat gij mijn voormaligen
+Luitenant Sander Gerritsz, of Zwarten Piet, zooals hij zich naderhand
+noemen liet, op Terschelling hadt gelaten?"</p>
+
+<p>Ik voldeed op dit punt aan de nieuwsgierigheid van Van Lintz. Mijn
+verhaal wekte zijne deelneming en die zijner dochter: en beiden gaven
+den wensch te kennen, dat Sander hen op de reis vergezellen mocht en
+evenals Van Lintz zelf, gelegenheid zoeken om in dienst des grooten
+Czaars een nieuwe en meer eerlijke loopbaan te beginnen. Aan de
+toestemming van Sander viel niet te twijfelen; want het was bij mij
+zeker, dat hij nog de oude gehechtheid voor zijn voormaligen meester
+koesterde, en ik maakte mij sterk hem te overtuigen, dat, al bleef
+Klaartje in 't leven, zij toch voor hem verloren was. Er bleef dus
+alleen over, door Kapitein Holmfeld het innemen van een nieuwen
+passagier te doen goedkeuren: en wij waren juist voornemens hem deswege
+te gaan spreken, met verzwijging natuurlijk der omstandigheden, waarmede
+het raadzaam was niet voor den dag te komen, toen de beide Kapiteins
+naar ons toekwamen.</p>
+
+<p>"Wel zoo! zijn de vrienden een luchtje gaan scheppen?" vroeg Pulver, en
+zich toen tot Van Lintz wendende, die op wilde staan: "blijf zitten,
+Mijnheer! hou uw gemak, zooals de havik tot de duif zei terwijl hij haar
+plukte: ja, wou jelui zien, waar de <i>Fortuin</i> gebleven is?&mdash;naar den
+kelder, Mijnheer! en de visschen zitten er misschien al in de
+kajuitskamer een kaartje te spelen."</p>
+
+<p>"Inderdaad!" zeide ik, den blik naar de zandbank wendende, waar ik den
+dag te voren het wrak nog herkend had en nu niets meer te zien was: "zij
+is verdwenen! Hoe kan in zulk een korten tijd....?"</p>
+
+<p>"O!" zeide Pulver: "het zand is hier in eeuwigdurende beweging, en een
+Loods behoeft geen drie weken ziek te zijn om het vaarwater te
+verleeren. Wij liggen hier nu goed en wel op Maklijk-Oud en hebben water
+in overvloed; maar Joost weet, hoe het over ettelijke jaren zal wezen,
+als die verwenschte Robbeplaat nog verder kuiert."</p>
+
+<p>De vrees van Pulver werd bewaarheid; want, op dit oogenblik dat ik
+schrijf, is sedert lang die reede voor gewone vaartuigen ontoegankelijk
+geworden en biedt zij alleen bij hoog water den visscher een tijdelijke
+schuilplaats aan.</p>
+
+<p>"Bedrieg ik mij?" vroeg Schipper Holmfeld, die middelerwijl met zijn
+kijker naar den kant van het Vlie had uitgezien: "of is het de boeier,
+die den Heer Bos aan boord gebracht heeft, die ginds komt opzeilen?
+Gelieft UEd. eens te zien?"</p>
+
+<p>"Inderdaad!" zeide Van Lintz, na op zijne beurt te hebben uitgekeken:
+"ik heb er niet veel opgelet; maar nu gij 't zegt, hij heeft er veel
+van."</p>
+
+<p>"UEd. heeft toch niets vergeten?" vroeg Pulver.</p>
+
+<p>"Niets van zoo groot belang, dat men het mij zou komen nabrengen:&mdash;ja
+waarlijk ... hoe meer ik hem beschouw:&mdash;zie zelf eens, Mijnheer
+Huyck...."</p>
+
+<p>"Het is het jacht van Lodewijk Blaek!" riep ik uit, door den kijker
+ziende, en den groenen voorsteven met verguld beeldwerk herkennende,
+waar het zilveren schuim tegen opspatte:&mdash;en vervolgens, Van Lintz ter
+zijde trekkende: "was hij mede in 't geheim van uw vertrek?" vroeg ik
+hem.</p>
+
+<p>"Dat gewis niet," antwoordde Van Lintz; "en al wist hij er van, hij
+althans zoude de onbeschaamdheid niet hebben, mij opnieuw onder de oogen
+te komen."</p>
+
+<p>"Het zou toch nogal toevallig zijn," zeide ik, "indien hij juist in den
+zin gekregen had, ook dezen koers uit te komen. In allen gevalle zullen
+wij geduld dienen te hebben, en afwachten wat het geeft."</p>
+
+<p>Wij bleven aldus een geruimen tijd uitkijken, zonder dat het vaartuig
+ons merkbaar naderde, daar het door den tegenwind genoodzaakt was te
+laveeren, en ons, nu zijn voorplecht, dan zijn, met sierlijk, in den
+zonneglans fonkelend loofwerk pronkenden spiegel vertoonde. Eindelijk
+kwam men ons van onze beschouwing afroepen met het bericht, dat de
+maaltijd was opgedischt, en begaven wij ons in de kajuit. Aan tafel
+gezeten, had Pulver nauwelijks een mondjevol soep binnen, of hij begon
+weder over de groote gelijkenis tusschen den Heer Bos en zijn ouden
+kennis den Zeeroover; en wij moesten met of tegen dank, het verhaal
+zijner ontmoeting in de Zee van de Antilles hooren, en tevens hoe hij op
+Terschelling zijn ouden kennis Sander teruggevonden had. Ik nam hieruit
+aanleiding om den Heer Van Lintz, na hem een geheimen wenk te hebben
+gegeven, de vraag te doen, of hij niet een bediende noodig had, en hem
+Sander als zoodanig aan te bevelen.</p>
+
+<p>"Wat drommel, Patroon!" riep Pulver uit: "wou UEd. nou van Sander een
+huisknecht maken? Is dat een werk voor een jongen, die het zeegat uit
+geweest is, en als Stuurman heeft rondgezwalkt?"</p>
+
+<p>"Daarom zou hij mij des te liever zijn," antwoordde Van Lintz. "Ik heb
+iemand noodig, die de zeevaart verstaat; want tusschen ons gezegd: mijn
+reis staat met de zeevaart in betrekking ... ik ben in mijn leven verder
+dan op moeders bont boezelaar geweest:&mdash;en zoo die Sander Gerritsz...."</p>
+
+<p>"UEd. heeft zijn naam goed onthouden," zeide Pulver, wiens vermoedens
+weder bovenkwamen en versterkt werden door de zeemansuitdrukking, welke
+Van Lintz gebezigd had: "en ik wil mijn leven op een vermolmde ra
+doorbrengen, zoo het heden de eerste reis is, dat UEd. dien heeft hooren
+noemen. Nu!&mdash;dat daargelaten: Harmen Pulver is ook niet mal: en ik weet
+wat ik denk, zooals de vent in 't dolhuis tegen den oppasser zei."</p>
+
+<p>Van Lintz wilde antwoorden, en ik zag het oogenblik komen, waarin een
+verklaring onvermijdelijk werd, toen wij opeens een groote drukte aan
+boord vernamen, en een geluid als van een vaartuig, dat het onze langs
+zeilde; terwijl het over en weer roepen en praten ons gissen deed, dat
+er iemand aan boord gekomen was.</p>
+
+<p>"Ik hoor vreemd volk, Kapitein Holmfeld!" zeide ik: "pas maar op: men
+zou uw boeier prijsmaken eer gij er op verdacht waart."</p>
+
+<p>"'t Zal misschien die Don Mano&euml;l wezen, daar de Schipper zooeven van
+vertelde," zeide Holmfeld, lachende, terwijl hij opstond.</p>
+
+<p>"Neen: daar wil ik mijn kop wel op verbeuren van neen," zeide Pulver:
+"ofschoon, een kennis van hem, dat ware mogelijk:" en hij zag Van Lintz
+wantrouwend van ter zijde aan, terwijl Holmfeld de kajuit verliet om te
+gaan zien, wat het wezen kon.</p>
+
+<p>"Het is, zoo waar ik leve, het jacht van den Heer Blaek, dat van ons
+afgaat;" zeide Van Lintz, uit het raam ziende: "wat kan dat beduiden?"</p>
+
+<p>Nog had hij niet uitgesproken, toen de deur openging. Kapitein Holmfeld
+trad binnen, deed een stap zijwaarts en liet iemand door, wiens bijzijn
+wij er verre af waren te verwachten of te wenschen&mdash;Lodewijk Blaek.</p>
+
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+
+<h3><a name="chap36" id="chap36"></a>ZES-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.</h3>
+
+<h4>WAARIN ZICH HET OUDE SPREEKWOORD BEVESTIGD VINDT, DAT MEN GEEN HEI MOET
+ROEPEN, EER MEN OVER DEN DAM IS.</h4>
+
+
+<p class="p-one">De aankomst van dezen onwelkomen gast bracht geen geringe ontsteltenis
+teweeg bij de personen, die zich in de kajuit bevonden Amelia werd
+doodsbleek, haar knie&euml;n knikten en zij hield zich aan den rug van haar
+stoel met beide handen vast om niet te vallen. Haar vader stond verrast
+en wierp op Lodewijk een blik vol toorn en verontwaardiging: en ik zag
+met bezorgdheid de toekomst te gemoet, overtuigd, dat de verschijning
+van dezen laatsten niets goeds voorspelde, en tot ergerlijke tooneelen
+zoude aanleiding geven; temeer, toen ik den glimlach bespeurde, die op
+zijn lippen zweefde.</p>
+
+<p>"Ik heb de eer het gezelschap nederig te groeten, zeide hij, een
+spottenden blik op Van Lintz werpende; maar de uitdrukking van zijn
+gelaat veranderde en zijn kleur verschoot, toen hij mij herkende.</p>
+
+<p>"Ga zitten, Mijnheer Blaek!" zeide Holmfeld: "waarlijk, wij waren er
+verre af, van ons op uw bezoek te verwachten: dat is hupsch van u."</p>
+
+<p>"En waarom niet?" zeide hij, zijn onbeschroomdheid terugvindende, en
+plaatste zich meteen op den hem aangeboden stoel naast Amelia, die den
+haren verschoof: "ik ben immers een liefhebber van op het water rond te
+zwalken. Maar laat ik niemand storen. Houdt uw gemak, Mijne Heeren! Ik
+hou, zooals ik zeide, veel van een speelreisje; en bovendien, ik
+wenschte Mijnheer (zich tot Van Lintz wendende) te bedanken voor de eer,
+die hij mijn jacht heeft aangedaan, door het tot zijn overtocht te
+gebruiken. En de Heer Huyck ook hier! maar dat verwondert mij minder:
+men ziet den rook, waar het vuur is:&mdash;en als men zulke trekpleisters
+heeft...." hier zag hij, schamper lachende, naar Amelia.</p>
+
+<p>"Mijnheer!" zeide Van Lintz, met nadruk: "ik ben hier slechts passagier
+aan boord, en de Kapitein kan toelaten wie hij verkiest; maar ik moet u
+zeggen, nu het mij blijkt, dat gij bewust waart van onze
+tegenwoordigheid alhier, dat uw ongewenscht bezoek de maat vult van al
+uw onbescheidenheden te mijwaarts."</p>
+
+<p>"Kom Heer Graaf! of welken naam UEd. thans verkiest te dragen," zeide
+Lodewijk: "UEd. kan het zoo kwaad niet meenen: er is, zoo ik wel
+onderricht ben, ook een tijd geweest, dat UEd. ongewenscht aan boord
+kwaamt bij dezulken, die u voor St.-Felten wenschten. Daar is Kapitein
+Pulver, die weet er een geschiedenis van te vertellen."</p>
+
+<p>"'t Is bij mijn zolen niets anders als ik dacht," zeide Pulver: "ja! ja!
+Pulver laat zich geen brik voor een barkas verkoopen, zooals ik zei."</p>
+
+<p>"En gij, Kapitein Holmfeld!" vervolgde Lodewijk tegen den verbaasden
+Schipper: "gij moogt ook wel toezien, of uw ge&euml;erde passagier zou uw
+schip wel eens naar de Baai van Venezuela kunnen sturen."</p>
+
+<p>"Ellendeling!" riep Van Lintz, bleek van woede en zich met moeite
+bedwingende: "Wat hebt gij voor? Wat beduidt uw komst, en de taal, die
+gij voert?"</p>
+
+<p>"Ik begrijp er niets van," zeide Holmfeld: "uw eigen vader, Mijnheer
+Blaek! heeft mij deze lieden aanbevolen en aan boord doen ontvangen."</p>
+
+<p>"Mijn vader is, met verlof gezegd, een oude suffer," zeide Lodewijk:
+"maar hij had wel anders gehandeld, indien hij geweten had, dat gindsche
+Heer, die zulk een hoogen toon voert, een deserteur is en een
+zeeroover."</p>
+
+<p>Er volgde een oogenblik van algemeene stilte op deze woorden. De oogen
+van Van Lintz rolden hem vreeselijk in 't hoofd, het schuim stond hem op
+de lippen, en hij ware Lodewijk ongetwijfeld aangevlogen, had niet
+Amelia, eene uitbarsting willende voorkomen, zich voor haar vader
+geplaatst en hem omvat.</p>
+
+<p>"Mijnheer mag wezen wie hij wil," zeide Holmfeld, na zich een wijl
+bedacht te hebben: "hij is mijn passagier: ik heb geld voor den
+overtocht ontvangen en ik versta niet, dat hij aan mijn boord beleedigd
+worde."</p>
+
+<p>"Goed gesproken!" zeide Pulver: "of hij een deserteur is geweest weet ik
+niet; maar, zoo hij al een zeeroover was, kan ik getuigen, dat hij mij
+op een bescheiden wijze behandeld heeft en mij ongemolesteerd heeft
+laten gaan, toen hij mij zonder genade had kunnen opknoopen."</p>
+
+<p>"Met u praat ik niet," zeide Lodewijk, "en wat Kapitein Holmfeld
+betreft, hij mag zich tweemaal bedenken over hetgeen hij zegt; want het
+zou wel kunnen gebeuren, dat hij anders geen zaken meer te doen kreeg
+voor ons kantoor."</p>
+
+<p>"Hoor eens," zeide Holmfeld, op zijn beurt warm wordende: "Mijnheer Bos,
+of zoo hij heeten mag, is onder bescherming van de Deensche vlag en
+niemand zal hem hier verder affronteeren. En wat u betreft, Sinjeur! die
+hier twist komt zoeken, ik raad u, maak maar gauw, dat gij van mijn
+bodem afkomt, of ik laat u tusschendeks smakken en pak u mede naar
+Denemarken. Wat hagels! ik ben baas op mijn schip."</p>
+
+<p>Lodewijk beet op zijn lippen: "Ik ga," zeide hij, op een sarrenden toon:
+"en zal te Amsterdam bericht brengen, dat Kapitein Holmfeld misdadigers
+laat ontsnappen en dat de zoon van den Hoofdschout een afscheidsglaasje
+met hen drinkt."</p>
+
+<p>Ik had mij voorzichtigheidshalve niet in den twist gemengd; maar deze
+persoonlijke beleediging begreep ik niet voorbij te kunnen laten gaan:
+"Mijnheer Blaek!" zeide ik: "ik heb tot nog toe gezwegen: maar ik moet u
+zeggen, dat gij hier een ellendige rol speelt."</p>
+
+<p>"Met u heb ik thans niets te schaffen," zeide hij; "maar later zult gij
+mij voldoening voor die woorden geven."</p>
+
+<p>"Ik had u die reeds lang afgevergd," zeide ik: "indien de eerbied voor
+uw vader en nicht mij niet weerhouden hadden."</p>
+
+<p>"Mijn nicht!" hernam hij, schamper lachende: "het voegt u wel van mijn
+nicht te spreken, wanneer ik u met uw maitres in gezelschap vind."</p>
+
+<p>"Dat is te veel!" riep ik uit: "zoodra wij aan wal zijn...."</p>
+
+<p>"Gij hebt gehoord, wat ik gezegd heb," zeide Holmfeld, terwijl hij
+Lodewijk in den kraag vatte: "nog &eacute;&eacute;n woord en ik smijt u in den
+kelder."</p>
+
+<p>"Een oogenblik!" zeide Van Lintz, die inmiddels zich geweld had
+aangedaan om bedaard te blijven: "indien hier iemand beleedigd is, zoo
+ben ik het. Ik had wellicht, uit aanmerking van den dienst, welken mij
+des jonkmans vader gedaan heeft, zijn onbezonnen uitvallen kunnen
+verschoonen; maar het is de eer mijner dochter, welke hij aanrandt, en
+bij den Hemel! hij zal niet naar Amsterdam terugkeeren om daar haar
+goeden naam door zijn schandelijke lastertaal te bezwalken. Welke
+wapenen verkiest gij, Mijnheer Blaek?</p>
+
+<p>Aller oogen waren op Lodewijk gevestigd; hij sloeg even de zijne neder
+onder den ontzagwekkenden blik van Van Lintz; maar zijn gelaat bleef
+dezelfde spotachtige uitdrukking behouden, welke het van zijn
+binnentreden af niet verlaten had.</p>
+
+<p>"O ho!" zeide hij: "begint Mijnheer eindelijk te begrijpen, dat er een
+fatsoenlijker wijze is om tusschen cavaliers een twist te beslechten dan
+met de vuist, gelijk gemeene kruiers?&mdash;Wat zal ik u antwoorden? De
+wapens zijn mij vrij onverschillig; maar liefst vecht ik op den vasten
+wal; ik heb nooit het ambacht van zeeroover uitgeoefend: en schoon ik
+redelijk vast sta op de planken van mijn jacht, ben ik nooit gewend
+geweest&mdash;zooals andere lieden&mdash;het rapier of de pistool aan boord te
+bezigen!"</p>
+
+<p>"Het zij zoo!" zeide Van Lintz: "wij zijn in 't gezicht van
+Terschelling, en daar zal zich wel een eenzaam plekje bevinden waar wij
+onze zaak kunnen afdoen. Gij zult er zeker niet tegen hebben, dat de
+Heer Huyck en Kapitein Pulver ons tot getuigen strekken."</p>
+
+<p>"Ik zie niet, dat wij getuigen noodig hebben," zeide Lodewijk; "maar,
+wat mij betreft, ik heb er niets tegen.&mdash;Hoewel de duinkant eenzaam zij,
+is het verkieslijk, zoomin geruchts mogelijk te maken: en alzoo stel ik
+voor, den degen te gebruiken."</p>
+
+<p>Van Lintz boog het hoofd ten teeken van goedkeuring. De Kapiteins en ik
+zagen elkander met verwonderde blikken aan; want de keus van Lodewijk
+scheen ons vreemd en gewaagd toe: immers, al had hij ook den naam van
+een geoefend schermer te zijn, hij kon, op 't oog af, niet gerekend
+worden zijn forsch gespierden we&ecirc;rpartijder in kracht of behendigheid te
+evenaren: en een gevecht met pistolen, had, naar onze meening, meer
+gelijkheid tusschen partijen gevormd. Er viel echter niets aan te
+veranderen, daar Lodewijk het zelf zoo gewild had; doch de achtelooze,
+onverschillige wijze, waarop hij zijn keuze gedaan had, bleef ons,
+evenals die keuze zelve, onverklaarbaar.</p>
+
+<p>Droevig was echter de uitwerking, welke de afloop van den twist op
+Amelia deed. Schoon haar oog geen traan ontvloot, teekenden al haar
+gelaatstrekken hevige ontroering en bezorgdheid. "O God!" riep zij, de
+handen angstig wringende: "moet er om mijnentwil een tweegevecht plaats
+hebben?&mdash;Heb ik niet reeds genoeg uitgestaan, mijn Vader! en moet de
+laatste stap, dien gij op uw geboortegrond doet, met bloed geteekend
+worden?&mdash;Kunt gij dat niet beletten, Mijnheer Huyck?"</p>
+
+<p>Ik haalde de schouders op: en in waarheid, welk een afkeer ik van nature
+ook tegen die onmenschelijke en onchristelijke gewoonte koester, om
+elkander als wilde dieren naar het leven te staan, ik zag niet, hoe er
+in dit geval aan een vergelijk of verzoening kon gedacht worden: "al wat
+ik kan voorstellen," zeide ik, "is om zelf de plaats van uw Heer vader
+te nemen en den Heer Blaek, voor zijn lastertaal de straf te geven, die
+hij verdiend heeft."</p>
+
+<p>"Is het op die wijze, dat gij mijn zorg denkt te verminderen? en is deze
+de eenige troost, dien gij mij geven kunt?" zeide Amelia met een
+verwijtenden blik.</p>
+
+<p>"Wees vooralsnog niet voor uw lief bekommerd, Mejuffrouw!" zeide
+Lodewijk: "ik hoop later mij met den Heer Huyck te meten en hem zijn
+smadelijke woorden te doen opslikken:&mdash;eerst moet de zaak met uw vader
+afgedaan zijn."</p>
+
+<p>"Wees toch bedaard Amelia!" zeide Van Lintz, eenigszins ontevreden over
+den twijfel, welken zijn dochter over den uitslag van het tweegevecht
+scheen te voeden: de Heer Blaek verlangt een les: hij heeft die noodig:
+en ik ben bereid, hem die te geven: zou UEd. de goedheid willen hebben,
+Kapitein Holmfeld! van de sloep vaardig te doen maken. Ik vlei mij, dat
+wij niet lang zullen wegblijven."</p>
+
+<p>"Te drommel!" fluisterde Pulver mij in 't oor: "wie had dat kunnen
+vermoeden? Zou UEd. den Heer Lodewijk niet kunnen raden alsnog zeil te
+minderen? Hij mag groot en sterk zijn: maar tegen dien driedekker van
+een Don Mano&euml;l is hij niet opgewassen."</p>
+
+<p>"Het heeft zoo moeten zijn," zeide ik: "en het ligt er nu eenmaal toe;
+maar ik had wel gewenscht, dat die thee op den bodem van de zee lage en
+dat wij hier nooit aan boord waren gekomen; want de hemel weet, hoe men
+dit geval ten onzen nadeele zal uitleggen."</p>
+
+<p>Wij waren intusschen de kajuit uitgetreden: Holmfeld was zijn bevelen
+gaan geven tot het klaarmaken der sloep: Van Lintz was naar beneden om
+zijn degen en mantel te gaan halen, en Lodewijk, tegen het gangboord
+leunende, stond een deuntje te fluiten en naar wal te zien. Nu naderde
+mij Amelia en zeide:</p>
+
+<p>"Gij belooft mij, toe te zien, Mijnheer Huyck! dat alles naar behooren
+toega. Ik kan het niet helpen, maar ik mistrouw dien Heer Blaek."</p>
+
+<p>"Ik heb nooit de beste gedachten van hem gehad," zeide ik: "maar wij
+zullen zorgen, dat alles volgens de regels geschiede. Ban uw vrees: het
+zal beter afloopen, dan gij denkt. Uw vader is zich zijner kracht bewust
+en de jaren voorbij, waarin men onbesuisd te werk gaat en zonder
+nadenken handelt. Ik bedrieg mij zeer, of zijn voornemen is alleen, dien
+onbedachtzamen knaap een aandenken aan zijn meerderheid te
+geven.&mdash;Intusschen, ik wenschte met u, dat dit alles geen plaats had
+gehad."</p>
+
+<p>De sloep was nu gereedgemaakt en Kapitein Holmfeld verzocht ons, den
+meesten spoed aan onze verrichtingen bij te zetten, daar hij zijn
+manschappen niet langer dan noodig ware wilde missen. Lodewijk steeg
+eerst af: vervolgens de Heer Van Lintz, na zijn dochter hartelijk
+vaarwelgekust te hebben. Ik drukte haar zwijgend de hand tot afscheid en
+volgde met Pulver; maar nog waren wij niet allen gezeten, toen Amelia
+boven aan de trap verscheen en, eer iemand het verhinderen kon, zich
+naar beneden liet glijden.</p>
+
+<p>"Wat wilt gij? En welke dwaasheid is deze?" vroeg haar vader, op een
+strengen toon.</p>
+
+<p>"Ik wil met u naar wal gaan," zeide Amelia: "niet dan door dwang zal ik
+u verlaten: mijn besluit is onverzettelijk: en gij weet, mijn vader, dat
+ik, wat vastheid van wil betreft, uw waardige dochter ben&mdash;vrees niet
+dat ik uw opzet storen of verhinderen zal. Ik zal bij de sloep blijven:
+gebeurt er eenig ongeval&mdash;'t geen de Heiligen verhoeden&mdash;dan ben ik
+immers bij de hand, en er behoeft niet naar het schip gezonden te worden
+om mijn hulp te vorderen."</p>
+
+<p>Er viel hier niets tegen in te brengen. Wij staken af en roeiden naar de
+haven; terwijl wij allen, en zelfs Pulver, wien het moeilijk viel, het
+zwijgen bewaarden. Het jacht van Lodewijk, dat minder diep ging dan het
+Deensche vaartuig, lag tusschen dit en het dorp in ten anker: alles was
+stil aan boord: slechts een enkel persoon stond onbeweeglijk aan de
+voorplecht. Eerst toen wij naderbij kwamen, bespeurde ik, dat die man
+een kijker in de hand en op ons gevestigd hield. Opeens verdween hij: en
+nu zag ik, dat de jol aan bak-boordzijde gehaald werd. Ik veronderstelde
+eerst, dat de knecht van dat jacht, Lodewijk in ons midden herkennende,
+zijn bevelen kwam vragen; maar niet weinig verwonderd was ik, toen, &eacute;&eacute;n
+voor &eacute;&eacute;n, een viertal personen op het dek van het jacht verschenen en in
+de jol afdaalden, die nu met alle kracht van riemen naar wal word
+geroeid. Ik zag Lodewijk aan, en ik bemerkte, dat ook zijne
+oplettendheid op deze manoeuvre gevestigd was, en dat een echt
+duivelsche lach zich op zijn lippen vertoonde. In andere omstandigheden
+zou ik hem gevraagd hebben, wie die personen waren, die hij op zijn
+vaartuig had; thans echter schroomde ik het stilzwijgen te breken, dat
+in onze sloep heerschte, en wellicht een onhebbelijk antwoord uit te
+lokken. Weldra was de jol tusschen de in de haven liggende
+visschersschuiten en achter het paalhoofd verdwenen. De Heer Van Lintz
+had haar niet bespeurd of er geen acht op geslagen, en zijn dochter was
+te zeer in haar droevige gepeinzen verdiept, om te letten op iets, wat
+rondom ons gebeurde. Wat Pulver betreft, hij was juist bezig met vuur te
+slaan en zijn pijp aan te steken, toen de jol van het jacht afging, en
+zij had dus ook zijne opmerkzaamheid niet getrokken.</p>
+
+<p>Wij waren eindelijk aan het paalhoofd gekomen, hetwelk wij beklommen,
+uitgenomen Amelia, die zich tegen de koele zeelucht in haars vaders
+mantel wikkelende, in de sloep bleef zitten. Wij drongen door de hier
+wederom verzamelde menigte heen en bevonden ons weldra op het gulle zand
+voor het dorp.</p>
+
+<p>"Dunkt u niet best," vroeg ik aan Van Lintz, "dat wij eerst naar de
+herberg gingen en ons van daar, quasi om een wandeling te maken, naar
+het duin begaven?&mdash;Dat zou minder opziens baren en geen argwaan
+verwekken."</p>
+
+<p>"Die wandeling zal u wel bespaard worden," mompelde Lodewijk; en, op
+hetzelfde oogenblik trad iemand, die uit den volkshoop te voorschijn
+kwam, naar Van Lintz toe en legde hem de hand op den schouder met de
+woorden: "Gij zijt mijn arrestant."</p>
+
+<p>"Uw arrestant!" riep Van Lintz, verbaasd terugtredende en de hand aan
+zijn degen slaande.</p>
+
+<p>"Wij bidden u, niet te bieden eenige resistentie," zeide Heynsz:&mdash;want
+hij was het zelf:&mdash;"mijn dienaars zijn gewapend en ik heb slechts te
+vertoonen mijn mandaat, om te verkrijgen de noodige assistentie."</p>
+
+<p>"Geef in 's Hemels naam toe," zeide ik tegen Van Lintz: "alle weerstand
+zou voor het oogenblik nutteloos zijn."</p>
+
+<p>"Heer Graaf van Talavera!" zeide Lodewijk Blaek, met een hoonenden lach,
+tegen Van Lintz: "gij zijt een fijne diplomaat; maar de kunstgreep, dien
+ik thans gebezigd heb om u van het Deensche schip te lokken, was toch
+nieuw."</p>
+
+<p>"Gij zijt de verachtelijkste mensch, dien ik ken," zeide ik, over zulk
+een helsche list verontwaardigd.</p>
+
+<p>"En de onvoorzichtigste," zeide Van Lintz: "want zijn fieltestreek kan
+hem zijn halve vermogen kosten.&mdash;Maar dat daargelaten! Ik moet zwichten.
+Hier is mijn degen. Monsieur Heynsz! waar is het uw plan mij heen te
+voeren? Ik wensche vooraf nog mijn dochter eens te spreken en afscheid
+van haar te nemen."</p>
+
+<p>"Om Godswille! Wat is er gebeurd?" riep Amelia, die, door een der
+matrozen ten halve onderricht, angstig kwam toesnellen.</p>
+
+<p>"Niets, lief kind!" zeide Lodewijk: "als alleen dat het plan veranderd
+is, en dat gij met uw vader en mij in vrede naar Amsterdam terugkeert."</p>
+
+<p>"Is dit noodzakelijk?" vroeg ik aan Heynsz; "en moeten die lieden
+gedwongen worden, het gelaat van dien schoft op de terugreis voor oogen
+te hebben?"</p>
+
+<p>"Ik zal u verzoeken, liever een vaartuig te mijnen koste te nemen,"
+zeide Van Lintz.</p>
+
+<p>"Ziedaar een billijk voorstel," zeide ik tegen Heynsz: "gij zijt
+bovendien afgezonden, om Mijnheer gevangen te nemen, en niet om hem te
+pijnigen door den aanblik van iemand, die hem met reden hatelijk is."</p>
+
+<p>"Er is geen zwarigheid ter wereld," antwoordde Heynsz: "wij willen den
+Heer Graaf niet jagen op kosten: wij willen huren een vaartuig en
+bedanken den Heer Blaek voor zijn verder konvooi. Zoo de Heer Graaf
+verlangt, wij zullen aan de roeiers, die hem gebracht hebben hier, last
+geven, van boord te gaan halen zijn bagage."</p>
+
+<p>"Die bagage zal zeker onderzocht worden?" vroeg Van Lintz, hem met een
+doordringenden blik aanziende: "doch om 't even:&mdash;ik verlang er zelfs
+naar; want daardoor zal de wraak volkomen worden, die ik van dezen Judas
+nemen moet."</p>
+
+<p>"Wat ... wat beduidt dat toch?" vroeg Lodewijk, enigszins ongerust: "wat
+hebben uw bagage en mijn vermogen onderling uitstaande?" Hij ontving
+geen antwoord en bleef enigszins beteuterd staan. Het was mij duidelijk,
+dat hij gaarne naar zijn jacht zou zijn teruggekeerd, doch dat de zoo
+stellige woorden van Van Lintz indruk op hem hadden gemaakt: hij bleef
+dus, schoon op enigen afstand, om ons draaien.</p>
+
+<p>"Zouden wij niet inmiddels naar de herberg gaan?" vroeg ik aan Heynsz;
+"wij hebben hier zoveel bekijks."</p>
+
+<p>Deze voorslag werd te gereeder door dezen aangenomen, daar hij de
+Overheid van Terschelling toch verwittigen wilde van het op haar
+grondgebied gedaan arrest; en terwijl een paar dienaars met de sloep
+naar den hoeker voeren om de bagage te halen, begaven wij ons naar den
+herberg; Heynsz ging vooruit met den goeden Pulver, die onophoudelijk
+zijn verbazing te kennen gaf over den zonderlingen loop dien de zaak
+genomen had; Van Lintz volgde, den arm aan zijn dochter gevende, terwijl
+ik aan zijn andere zijde liep en twee dienaars den trein besloten; de
+halve bevolking klotste achter en om ons heen, en Lodewijk, blijkbaar
+met zijn figuur verlegen, liep aan de andere zijde van de straat. Hij
+volgde ons in de herberg, eischte een glas brandewijn, dat hij dadelijk
+naar binnen sloeg, en zette zich in een donkeren hoek, terwijl Van Lintz
+en aan een andere zijde plaats namen.</p>
+
+<p>"Waar woont de Drost?" vroeg Heynsz aan Reynszen: "ik wenschte hem
+dadelijk te spreken."</p>
+
+<p>"Waar hij woont kan ik u makkelijk beduien," antwoordde de waard: "maar
+gij zult hem thans niet aan zijn huis vinden, vermits hij hier is."</p>
+
+<p>"Hier!&mdash;Welnu! wees dan zoo goed hem te roepen." "Hij zal zoo aanstonds
+terug zijn," hernam Reynszen: "hij is hier achter bij een zieke; want
+hij is tevens Dokter, moet je weten."</p>
+
+<p>"Ja! dat is ook waar," zeide Pulver: "hoe maakt het die arme meid?"</p>
+
+<p>Reynszen schudde het hoofd en gaf ons te kennen, dat zij op het uiterste
+was. Ik begaf mij aan het raam, bij mijzelven nadenkende over het
+zonderlinge noodlot, dat in dit oogenblik zooveel verschillende
+personen, doch die allen in zekere betrekking tot elkander stonden,
+bijeenverzameld had. Nu vervoegde zich Heynsz bij mij en ik vroeg hem in
+stilte, hoe hij te weten was gekomen dat de Heer Van Lintz zich op het
+Deensche vaartuig bevond. Het geval had zich, gelijk hij verhaalde, op
+de navolgende wijze toegedragen: Lodewijk Blaek had van zijn
+schippersknecht vernomen tot welk einde zijn vader het jacht buiten zijn
+weten had doen dienen. Hij had terstond vermoed dat de ontsnapte persoon
+niemand anders als Amelia's vader kon zijn, en zulks dadelijk aan Heynsz
+te kennen gegeven, die nog altijd in de omstreken van Naarden naar den
+voortvluchtige zocht. De vermoedens stegen bij verdere nasporing tot
+zekerheid, en nu had Lodewijk, die zich waarschijnlijk op deze wijze op
+Van Lintz en Amelia wilde wreken, zijn jacht aan Heynsz aangeboden, ten
+einde daarmede den vluchteling te achterhalen. Dit was hun, gelijk wij
+gezien hebben, gelukt; maar daar Heynsz eenige zwarigheid maakte om
+zonder specialen last een onder vreemde vlag zeilend vaartuig aan te
+doen en te doorzoeken, had Lodewijk op zich genomen, bij Holmfeld aan
+boord te gaan en den Heer Van Lintz weder van het vaartuig en op
+Hollandsch grondgebied te troonen.</p>
+
+<p>"Het doet mij leed," zeide ik, "dat gij in uw plan zoo wel geslaagd
+zijt; de Heer Van Lintz heeft mij het leven gered en het zou, geloof ik,
+ook mijn vader innig verheugd hebben, indien de man ontkomen ware."</p>
+
+<p>"Ik mag ook best lijden," zeide Heynsz: "dat Zijne Excellentie er
+behouden af kome;&mdash;maar toch! onze reputatie, van uw Heer papa en de
+mijne, zoude geweest zijn naar de maan, indien hij ware ontsnapt; bedenk
+eens, hoe zij konden hebben uitgelachen Monsieur Heynsz, als zij gehoord
+hadden, daarna, dat de man, dien hij zocht, gewoond had in zijn eigen
+huis en hij hem had laten echappeeren!... maar die Dokter blijft lang
+weg ... ha! hier is hij."</p>
+
+<p>En op dit oogenblik trad de Heer Substituut-Drossaard en Geneesheer
+Doedes door de achterdeur binnen.</p>
+
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+
+<h3><a name="chap37" id="chap37"></a>ZEVEN-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.</h3>
+
+<h4>WAARIN TREURIGE EN INDRUKWEKKENDE TOONEELEN VOORKOMEM, GELIJK MEN DIE
+SOMTIJDS IN HET DAGELIJKSCHE LEVEN, MAAR ZEER DIKWIJLS IN ROMANS EN
+VERSIERDE GESCHIEDENISSEN AANTREFT.</h4>
+
+
+<p class="p-one">"Hm!" zeide Doedes, verwonderd rondziende: "groot gezelschap&mdash;veel
+vreemde gezichten&mdash;dienders met stokken!&mdash;hm!"</p>
+
+<p>"Hoe is het met de arme lijderes?" vroeg ik, naar hem toegaande.</p>
+
+<p>"Hm!&mdash;zooeven afgeleid&mdash;<i>omnes mortales aumus</i>&mdash;<i>affectio
+pulmonaris</i>&mdash;mijn taak afgeloopen&mdash;naar huis gaan&mdash;rekening
+schreven&mdash;hm!"</p>
+
+<p>"Heb ik het genoegen, den Heer Drost te zien?" vroeg Heynsz, terwijl hij
+groette en zijn naam en hoedanigheid bekend maakte: "ik wenschte UEd.
+even te spreken."</p>
+
+<p>"Hm!&mdash;dieven zoeken&mdash;pakhuis bedreigd&mdash;aanslag op het Deensche
+schip&mdash;reeds vier gepakt&mdash;deze Heer mij gewaarschuwd."</p>
+
+<p>"Met uw verlof!" zeide Heynsz: "ik weet niet wat UEd. bedoelt; maar
+mijne komst heeft een andere oorzaak."</p>
+
+<p>Dit zeggende, trok hij den Dokter naar het venster, waar beiden zich een
+wijl onderhielden. Ik bespeurde intusschen uit de gelaatstrekken van den
+Drost, dat de hem gedane mededeeling hem niet bijzonder naar den zin
+was.</p>
+
+<p>"Hm!" mompelde hij eindelijk: "Terschelling een vrijplaats&mdash;oude
+privileges&mdash;inbreuken genoeg&mdash;volhouden&mdash;hm?"</p>
+
+<p>"Hoe!" riep Heynsz uit, twijfelende of hij wel gehoord had: "wat bedoelt
+gij?"</p>
+
+<p>"Niet toelaten&mdash;Schepensbank bijeenroepen&mdash;zaak van gewicht&mdash;violatie
+van jurisdictie&mdash;hm!"</p>
+
+<p>"Wat meent gij toch?" vroeg Heynsz: "acht gij het noodig te roepen
+bijeen een Schepensbank om te beslissen een zaak zoo eenvoudig als deze?
+Gij ziet immers mijn orders: die zijn duidelijk en peremptoir. Gij kunt
+lezen, hoop ik."</p>
+
+<p>"Orders&mdash;hm!" zeide Doedes, het hoofd schuddende en het hem aangeboden
+bevelschrift afwijzende: "hier niet geldig&mdash;Amsterdamsche Hoofd-Officier
+te huis regeeren&mdash;hier niet den baas spelen."</p>
+
+<p>"Maar ziet gij dan niet, dat het is een bevel van de Staten," hernam
+Heynsz onverduldig.</p>
+
+<p>"Hm!&mdash;jawel&mdash;maar dit een exceptioneel geval&mdash;voorrecht&mdash;hm!
+Terschelling een vrijplaats&mdash;apprehensie zonder jurisdictie&mdash;Schepenen
+beslissen."</p>
+
+<p>Heynsz bleef met open mond staan, een oogenblik buiten staat tot
+spreken, zoo verbaasd was hij, dat een gerechtelijk ambtenaar een bevel
+dorst weerstaan, waar zelfs de Amsterdamsche Regeering aan had
+toegegeven. Terwijl hij, zijn gewone gevatheid en tegenwoordigheid van
+geest voor een wijl verliezende, scheen te overpeinzen, hoe hij best den
+koppigen Drost tot toegeeflijkheid zoude brengen en van zijn ongelijk
+overtuigen, wendde hij, 't zij toevallig, 't zij uit vrees van hem uit
+het oog te verliezen, den blik naar Van Lintz: en de angst, dat deze het
+zonderling beweren van den Terschellingschen overheidspersoon gehoord
+zou hebben en daarvan partij trekken, deed hem het zweet op het
+aangezicht stijgen; terwijl zijn gelaat een zoo kluchtige uitdrukking
+aannam, dat ik, in weerwil van mijzelf niet kon nalaten te glimlachen.</p>
+
+<p>Ook Van Lintz glimlachte: want, schoon op een afstand gezeten, had hij
+de woorden van den Drost zeer goed verstaan: hij was geen man om die
+onopgemerkt of ongebruikt voor bij te laten glippen. Hij rees op en naar
+de beide rechtsbeambten toetredende: "mij dunkt, vriend Heynsz!" zeide
+hij: "dat gij u een weinig vergaloppeerd hebt, althans naar het oordeel
+van dezen Heer."</p>
+
+<p>"Niet in het minste," zeide Heynsz, zijn spijt vruchteloos zoekende te
+bedwingen: "ik heb mijn orders om u te apprehendeeren waar ik u
+vinde,&mdash;orders, ge&euml;maneerd van onze Heeren Staten&mdash;en het is maar een
+plaisanterie dat die Heer zich zou opposeeren daartegen:&mdash;of behoort
+Terschelling niet langer aan de Heeren Staten van Holland en
+West-Friesland? <i>par exemple!</i>"</p>
+
+<p>"Ongetwijfeld!" antwoordde Van Lintz: "sedert het door Karel, Hertog van
+Aarschot aan H.H.M.M. is verkocht en overgedragen; maar die koop kan hun
+geen recht geven de priveleges te vernietigen, welke dit eiland bevorens
+van zijn wettige Heeren verkregen bad en sedert onheuglijke jaren
+bezat."</p>
+
+<p>"Dat geloof ik," zeide Heynsz, met een smalenden lach;&mdash;"zoo onheuglijk,
+dat niemand zich kan herinneren, door wien of wanneer die ooit gegeven
+zijn."</p>
+
+<p>"Hm!" bromde Doedes er tusschen in: "de geapprehendeerde heeft
+gelijk&mdash;<i>privilegium rite concessum</i>&mdash;Schepenen uitwijzen&mdash;morgen
+partijen hooren&mdash;beiden cautio praesteeren&mdash;hm!"</p>
+
+<p>"Morgen!" herhaalde Heynsz, met de uiterste verbazing: "denkt gij, dat
+ik hier kom om mij te amuseeren en dat mijne praesentie zoo maar kan
+gemist worden te Amsterdam dagen achtereen."</p>
+
+<p>"Het is voorwaar wat erg," zeide Van Lintz, glimlachende, "ik wed, dat
+de dieven reeds illumineeren wegens uwe afwezigheid: en, zonder
+gekscheren gesproken, het doet mij oprecht leed dat gij zooveel moeite
+om mijnentwille hebt gedaan."</p>
+
+<p>"Parbleu!" riep Heynsz": "in welk wespennet ben ik gevallen? Mijnheer
+Huyck! Schipper Pulver!&mdash;Zijt toch zoo goed en helpt mij dien Drost, of
+wat hij wezen mag, te brengen tot rede. Beduidt hem toch, dat hij zich
+blootstelt te worden gesuspendeerd, gecasseerd, ja exemplaarlijk met
+boete en aan den lijve gestraft als rebel, zoo hij niet obtempereert aan
+de instructi&euml;n en bevelen van H. H. Staten, onze hooge Souverein.</p>
+
+<p>"Hm!" zeide Doedes&mdash;"cautie stellen&mdash;Terschelling een vrijplaats en
+daarmede uit&mdash;hm!"</p>
+
+<p>"Voor den duivel!" schreeuwde Heynsz: "Terschelling zal geen vrijplaats
+zijn voor u, dat beloof ik u: en ik zal een relaas opmaken waar het
+behoort;&mdash;maar al deze praatjes hebben niets te beduiden: geef mij een
+behoorlijke sententie of andere legale afwijzing, en ik zal zien wat ik
+te doen heb."</p>
+
+<p>"Gij kunt dat niet weigeren," zeide ik tegen den Drost: "en in allen
+gevalle moet ik u dringend aanraden, te bedenken wat gij doet, en of de
+gronden, waarop gij uw beweren bouwt, eenige kracht hebben;&mdash;bedenk, dat
+gij moeielijk iets tegen 's Lands Hooge Regeering kunt volhouden,"</p>
+
+<p>"Mij dunkt!" zeide Reynszen, die geheel niet van oordeel ontbloot was
+en, als zelf Lid van Schepensbank, begreep, zich in de zaak te moeten
+mengen: "wat Mijnheer daar zeit, is zoo gek niet: en je meugt wel
+bedenken wat je doet, Meester Doedes; want wat gij verricht, dat moet
+het eiland naderhand ontgelden, zooals gij weet."</p>
+
+<p>"Hm!&mdash;Zelf Schepen&mdash;daarom meepraten&mdash;Drost beter weten&mdash;hm!"</p>
+
+<p>"Juist!" hernam Reynszen: "ik ben zelf Schepen en een geboren
+Terschellinger daarenboven: en ik dien de oude herkomsten dus al zoo
+goed en beter te weten dan iemand, die hier van den vasten wal gekomen
+is."</p>
+
+<p>"Hoe!" riep Heynsz, deze omstandigheid in zijn voordeel aangrijpende:
+"is de Drost geen Terschellinger? dan mag hij dubbel voorzichtig zijn,
+hoe hij het aanlegt in deze zaak."</p>
+
+<p>Twee of drie andere personen, die gedurende het gesprek waren
+binnengekomen en, gelijk mij naderhand bleek, tot de Notabelen van het
+dorp behoorden, vereenigden zich met de gevoelens van Reynszen en
+drongen bij den Drost aan, dat hij Schepensbank zou beleggen, en niet,
+om een onzeker privilege vast te houden, de ontevredenheid wekken van
+het hooge Landsbestuur. Terwijl al de aanwezigen met het behandelen van
+dit vraagpunt bezig waren, naderde mij de vrouw des huizes, en
+fluisterde mij in het oor, dat de oude Heer, die met mij op Terschelling
+gekomen was, mijn terugkomst vernomen hebbende, mij liet verzoeken even
+bij hem te komen.</p>
+
+<p>Ik gevoelde een oogenblik berouw, den goeden Helding in het midden der
+drukte vergeten te hebben en te gelijk kwam het denkbeeld bij mij op,
+dat het raadzaam ware, Sander te waarschuwen, eer hij binnenkomen en
+Heynsz met zijn dienaars in den mond mocht loopen. Ik begaf mij dus naar
+achteren, waar mij een treurig schouwspel wachtte. Helding zat naast de
+bedstede, en hield de hand der ontslapene tusschen de zijne, terwijl hem
+de stille tranen langs de wangen liepen: en zijn blikken waren met een
+uitdrukking van diepe, maar gelatene droefheid naar den hemel gewend.
+Tegenover hem stond Sander tegen den wand te leunen; zijn oogen waren
+strak en stijf op het lijk gevestigd; maar het hevige zwoegen van zijn
+boezem verried de innerlijke gemoedsbeweging die hem kwelde.</p>
+
+<p>Zwijgend drukte ik de hand van den goeden Helding: "Het heeft zoo moeten
+wezen," zeide de arme man: "en ik zal in Gods wijzen wil berusten; maar
+het is hard voor een vader, te <i>moeten</i> zeggen haar dood was beter dan
+haar leven."</p>
+
+<p>"Ik beklaag u," zeide ik: "ook u, Sander Gerritsz! maar"&mdash;vervolgde ik,
+laatstgemelde ter zijde trekkende: "wees voorzichtig; want ook uw eigen
+leven loopt gevaar: Heynsz en zijn dienaars bevinden zich hiernaast."</p>
+
+<p>Hij zag mij aan met een verwilderden blik, die mij nauwelijks deed
+gelooven, dat hij mij verstaan had.</p>
+
+<p>"Ik herhaal het," hernam ik: "vertoon u niet: blijf hier, tot ik u
+waarschuwe. Er is misschien gelegenheid voor u, om met Kapitein Holmfeld
+te vertrekken. Ik zal u een brief voor hem medegeven. Het is hier voor u
+te gevaarlijk:"&mdash;en meteen sloeg ik het raam open, dat een uitgang naar
+den duinkant opende. Hij zag mij een wijl als sprakeloos aan, en toen,
+zich bezinnende, knikte hij, dat hij mij begreep.</p>
+
+<p>"Wat is er?" vroeg Helding, opstaande en hem verbaasd aanziende.</p>
+
+<p>"Onderzoek het niet," antwoordde ik: "hij is hier in gevaar: ik zal u de
+opheldering later geven. Spreken wij thans over de schikkingen, die er
+in deze treurige omstandigheden te maken zijn."</p>
+
+<p>Hiertoe werd ons echter weinig tijds gegund: wij hadden slechts even het
+punt der begrafenis aangeroerd, toen de vrouw van Reynszen weder
+aankwam.</p>
+
+<p>"Die vreemde Heer," zeide zij, zich tot mij wendende, "heeft mij gezeid,
+hij wilde u nog gaarne eens spreken, aleer hij naar boord keerde."</p>
+
+<p>"Welke Heer? Wien bedoelt gij?" vroeg ik, eenigszins verwonderd.</p>
+
+<p>"Hij zeit dat hij....&mdash;ja... wie kan al die vreemde namen onthouen...?
+Blaek hiet hij, 'eloof ik."</p>
+
+<p>"Blaek!" herhaalde Sander, plotseling opspringende met een uitdrukking
+van hevige drift.</p>
+
+<p>"Bedwing u," zeide ik, voor een uitbersting bevreesd: "denk aan de
+gevolgen! Wees bedaard."</p>
+
+<p>"Blaek!" zeide Helding: "Wie? Lodewijk Blaek? Komt hij hier, om den
+ouden man te tergen, wiens kind hij bedorven, wiens grijze haren hij met
+schande bedekt heeft?&mdash;Hou mij niet tegen, Mijnheer Huyck! Ik wil hem
+spreken!&mdash;Gij zult het een vader niet beletten, den moordenaar zijner
+dochter op te zoeken."</p>
+
+<p>Ik zag het oogenblik, dat beiden zich naar het voorhuis zouden begeven,
+en daar ik beiden niet kon tegenhouden, achtte ik het raadzaam den
+onstuimigen Sander, wiens drift ik het meest vreesde, bij den arm te
+nemen en den doortocht te beletten. Helding was mij intusschen ontsnapt;
+maar nauwelijks was hij met vrouw Reynszen de deur uit, of ik volgde
+hen, stootte Sander naar binnen, sloeg de deur dicht en schoof er den
+grendel op, waarna ik mij in de herberg spoedde.</p>
+
+<p>Hier was men gedurende mijn afwezigheid tot een besluit gekomen, in den
+zin als door Reynszen was voorgesteld, en had men rondgezonden om de
+Schepenen bij elkander te roepen. Lodewijk, die tot dien tijd getoefd
+had, om te zien of hij kon te weten komen, wat de raadselachtige
+uitdrukking van Van Lintz bedoelde, had eindelijk, bemerkende, dat het
+nog lang kon duren, eer deze vervoerd werd, besloten naar boord te
+keeren; doch mij eerst willende spreken, stond hij alsnu mij midden in
+de herberg af te wachten, toen Helding, wien ik op den voet volgde,
+eensklaps voor zijn oogen stond.</p>
+
+<p>"Helding!" riep hij verbaasd: "hoe drommel komt gij hier verzeild,
+po&euml;et?"</p>
+
+<p>"Komt gij uw werk zien, moordenaar van mijn kind?" riep de verbolgen
+vader uit, zich voor hem plaatsende: "ha! gij dacht, omdat gij gewoon
+waart den ouden man te bespotten, dat het u ook vrijstond, de dochter te
+misbruiken. Maar kom!&mdash;volg mij, en zie wat gij hebt uitgericht."</p>
+
+<p>"Wat beduidt dit?" vroeg Lodewijk, wrevelig: "vertoont gij een treurspel
+van uw maaksel?&mdash;Of is het een klucht?"</p>
+
+<p>"Neen! God weet het," zeide Helding: "het is wel een wezenlijk en
+waarachtig treurspel, en wee, driewerf wee u, die er de stoffe toe
+geleverd hebt. Mijn kind is <i>dood</i>: <i>dood</i>, verstaat gij? en van hier
+kunt gij haar beschouwen. Zie of zij u nog bekoren zal."</p>
+
+<p>"Wat heb ik met uw dochter uitstaande?" mompelde Lodewijk, op wien door
+dit voorval de algemeene oplettendheid gevestigd was.</p>
+
+<p>"Hebt gij een dochter verloren?" vroeg Amelia, den ouden man met
+deelneming naderende.</p>
+
+<p>"En UEd. ook hier!" riep Helding, haar de hand drukkende: "O Mejuffrouw!
+gij hebt welgedaan, dien man daar uw kamer te ontzeggen. Hadt gij aan
+zijn verleidelijken praat gehoor gegeven, wellicht ware ook uw lot aan
+dat van mijn arme Klaartje gelijk geworden. O! waarom heb ik ook niet,
+evenals uw vader, den slang van mijn kamer geworpen, in stede van z'n
+verfoeilijke geschenken aan te nemen!&mdash;Maar kom! volg mij!" vervolgde
+hij, Lodewijk bij den arm grijpende: "gij moet, gij zult uw slachtoffer
+zien."</p>
+
+<p>Het was voorwaar voor iemand, die, als ik, deze beide personen te voren
+gekend had, een opmerkelijk schouwspel om den geheelen omkeer gade te
+slaan, die er in hun onderlinge betrekking had plaats gevonden. Helding,
+de anders zoo kruipende, vreesachtige, afhankelijke slaaf van de grillen
+zijner meerderen, dwong thans, met het hoofd omhoog, den arm gebiedend
+uitgestrekt, zijn voormaligen patroon hem te volgen; terwijl deze, de
+trotsche, rijke, laatdunkende jongeling, met neergeslagen oogen en
+bevende stappen zijn geleider, voor wiens zedelijk overwicht hij
+zwichtte, naar het achterhuis volgde.</p>
+
+<p>Ik, en verscheidene onder de aanwezigen met mij, vergezelden hen naar de
+kamer, waar Klaartje op het doodsbed lag uitgestrekt en waar zich, tot
+mijn blijdschap, Sander niet meer bevond. Waarschijnlijk had hij zich,
+op het hooren der naderende voetstappen, door het open venster
+verwijderd. Aan de bedstede gekomen, sloeg Helding het dekkleed op, en
+de ziellooze gelaatstrekken zijner dochter aan Lodewijk vertoonende,
+zeide hij: "aanschouw uw slachtoffer!"</p>
+
+<p>Lodewijk stond een oogenblik als verplet: zijn gelaat was doodsbleek,
+zijn lippen blauw, en zijn oogen rolden hem wild door 't hoofd. Hij
+vermande zich eindelijk, en, mij een woedenden blik toewerpende, zeide
+hij: "het is aan u, dat ik dat alles verschuldigd ben. Maar ik zal het u
+betaald zetten."</p>
+
+<p>"Aan wie wilt gij mij overleveren?" vroeg ik, hem met verachting
+aanziende.</p>
+
+<p>"Vervloekt!" riep hij, stampvoetende: en zich met een heftige beweging
+van den arm van Helding losrukkende, verliet hij de kamer en herberg.</p>
+
+<p>Na zijn vertrek bleef ik insgelijks niet langer, dan noodig was om met
+Helding en de vrouw des huizes de noodige schikkingen voor de begrafenis
+te maken, en begaf mij toen naar het Raadhuis, waar de Schepensbank
+reeds vergaderd en Heynsz met zijn gevangene heengetrokken was. Terwijl
+men alhier beraadslaagde, kwam de bagage van Van Lintz van het vaartuig
+terug: en kort daarna meldde zich iemand bij Heynsz aan, dien ik
+terstond voor een der boden van mijn vader herkende.</p>
+
+<p>"Gelukkig, dat ik u vinde, Sinjeur!" zeide hij, zich met Heynsz een
+weinig ter zijde begevende: "UEd. kon nauwelijks Pampus uit zijn, toen
+Z.-Ed.-Gestrenge, ten gevolge van berichten, uit Den Haag ontvangen, mij
+gelastte u te gaan opzoeken. Hier is de brief."</p>
+
+<p>Heynsz had dien nauwelijks gelezen, of hij riep mij terzijde: "dit
+verandert de zaak merkelijk," zeide hij: "Z.-Ed. Gestr. gelast mij, zoo
+ik in handen krijge den Heer Van Lintz, hem te houden in custodie tot
+nader order, en alleen op te zenden de papieren, die bij hem gevonden
+worden."</p>
+
+<p>"Dat is een goed teeken voor den Heer Van Lintz," zeide ik: "het
+bewijst, dat men het in Den Haag nog niet eens is, of men hem houden
+wil."</p>
+
+<p>Heynsz ging terstond den bekomen last aan Schepenen mededeelen, en hun
+verzoeken, hem in het uitvoeren daarvan behulpzaam te zijn. Zij
+bewilligden gereedelijk in den voorgestelden maatregel van bewaking,
+waardoor hun voorgewend privilege vooralsnog ongeschonden bleef, en er
+werd een tijdelijke verblijfplaats voor den Heer Van Lintz en zijn
+dochter aangewezen: terwijl diens bagage onderzocht en zijn papieren, na
+behoorlijk verzegeld te zijn, met een geleidenden brief van Heynsz aan
+mijn vader, waar ik er zelf een bijvoegde, aan den bode ter hand werden
+gesteld, die een paar uur later weder onder zeil ging.</p>
+
+<p>Het eerste voornemen van den Drost was geweest, Van Lintz in de gewone
+gevangenis van Terschelling te doen bewaren; maar Heynsz, de middelen
+van voorzorg en bewaking, die het eiland aan mocht bieden, weinig
+vertrouwende, had beter geoordeeld, den gevangene zijn woord als edelman
+af te nemen, dat hij niet ontsnappen zoude, en op deze belofte gerust,
+hem met zijn dochter logies bezorgd bij een der gegoedste ingezetenen,
+waar wij nu dien dag gezamenlijk het avondeten gebruikten. Op het
+nagerecht ontving ik een geschreven briefje van Sander, waarin deze mij
+verzocht, mijn belofte ten aanzien van den brief van aanbeveling aan
+Holmfeld gestand te doen, zeggende, mij den volgenden morgen te zeven
+uren bij de meest noordelijke lantaarn te zullen wachten.</p>
+
+<p>Ik verscheurde dit briefje terstond na de lezing en bleef eenige
+oogenblikken in gedachten.&mdash;"Ik hoop," zeide Van Lintz, "dat dit geen
+cartel van den Heer Blaek is?&mdash;Wacht u voor dien man; hij ware niet te
+goed om u zonder waarschuwing overhoop te schieten."</p>
+
+<p>"Neen," zeide ik: "dit briefje is niet van hem; maar echter vordert het
+van mij, dat ik mij iets vroeger van hier verwijdere, ten einde het
+antwoord gereed te maken."</p>
+
+<p>Dit gezegd hebbende rees ik op en verliet het vertrek. Aan de voordeur
+gekomen zag ik, dat Amelia mij volgde. "Doe geen moeite," zeide ik, "ik
+zal er wel uitkomen."</p>
+
+<p>"Mijnheer Huyck!" zeide zij, met een bevende stem: "Vergeef mij mijn
+vrijpostigheid; maar ik ben zoo gewoon geraakt, altijd het ergste te
+vreezen. Is dit briefje wezenlijk niet van den Heer Blaek?"</p>
+
+<p>"Ik ben gevoelig voor uwe belangstelling," zeide ik: "maar ik verzeker
+u, dat uw vrees zonder grond is:" en ik gaf haar in korte woorden te
+kennen, wat het geval was.</p>
+
+<p>"De Hemel zij gedankt!" hernam zij: "ik herinner mij dien Sander wel, en
+den noodlottigen naam van Pedro Negro, dien wij hem gaven, en dien hij
+naderhand, hoor ik, maar al te berucht heeft gemaakt. Er zat een goede
+aard in den man: en God geve, dat hij zijn vroegere verkeerdheden door
+een verbeterd levensgedrag uitwissche."</p>
+
+<p>Ik keerde naar de herberg en schreef den brief, dien ik Sander beloofd
+had, waarna ik mij ter rust begaf, met last dat men niet verzuimen zou
+mij te wekken. Den volgenden morgen was ik dan ook vroegtijdig op de
+been, en de aanbiedingen afslaande van Pulver en van Helding, die mij
+vergezellen wilden, begaf ik mij naar de bestemde plaats.</p>
+
+<p>Het was een fraaie morgen: de wind was naar het Zuiden omgeloopen, en
+deze gelegenheid werd te baat genomen, zoowel door enkele koppels vinken
+en bonte kraaien, die mij over 't hoofd vlogen, aankondigende dat het
+najaar gekomen was, als door ettelijke vaartuigen, die, de ree van 't
+Vlie verlaten hebbende, noordwaarts opstevenden; maar niet weinig was ik
+teleurgesteld, toen ik bemerkte, dat ook de <i>Kj&ouml;benhavn</i> het anker
+gelicht had en met uitgespannen zeilen het zeegat uitstevende. Kapitein
+Holmfeld had zeker niet langer durven vertoeven, en nam ook de laatste
+hoop van Sander met zich mede.</p>
+
+<p>Welhaast had ik het duin bereikt, waarop zich de vuurbaak verhief: een
+eenvoudige, van ruwe balken saamgestelde toestel, en welken men beklom
+langs een op verscheidene plaatsen van sporten ontbloote ladder. Ik zag
+om mij heen, of ik Sander ook ergens gewaarwerd; maar hij kwam niet
+opdagen. Langen tijd wandelde ik op en neder; eindelijk werd ik
+ongeduldig: ik begon te vermoeden, dat ook hij het Deensche schip had
+zien wegzeilen, en, geen trek hebbende, den morgen hier door te brengen,
+besloot ik, weder naar het dorp te keeren.</p>
+
+<p>Ik had ongeveer de helft van den terugtocht afgelegd, toen het mij
+voorkwam, dat ik in de nabijheid een geluid hoorde als van iemand, die
+angstig steunde. Ik zag rond en ontdekte, in een laagte tusschen de
+duinen, een voorwerp, dat mij, voor zooveel de struiken mij toelieten te
+zien, een menschelijk lichaam toescheen. Ik snelde derwaarts heen, en
+nog na zoovele jaren gaat er een huivering door mijn leden, bij de
+gedachte aan het schouwspel, dat zich aan mijn oogen voordeed.</p>
+
+<p>Op het naakte zand lagen twee lichamen uitgestrekt: het eene was dat van
+Sander: hij lag op den rug: de doodskleur was op zijn gelaat verspreid,
+en zijn bloed, dat tappelings uit een aan 't hoofd bekomen wond vloeide,
+vormde een rooden plas op den barren grond. Dwars over hem heen lag
+Lodewijk Blaek, met het aangezicht in het zand en een pistool naast hem
+op den grond.</p>
+
+<p>Met een kreet van ontzetting trad ik nader en keerde het lichaam van
+dezen laatste om. Zijn hemd en vest waren stijf van bloed, en zijn
+trekken als die eens dooden; maar een pijnlijke zucht, die hem bij deze
+beweging ontsnapte, kondigde mij aan, dat het leven hem nog niet
+verlaten had en redding misschien mogelijk was. Ik rukte hem het hemd
+open, zag dat hij een diepe wond in de borst had en hield er mijn
+zakdoek voor, om de bloedvloeiing zoo mogelijk te stelpen. Wat Sander
+betrof, hij was reeds koud en had blijkbaar den adem uitgeblazen. Het
+bebloede mes, waarmede hij zijne weerpartij; waarschijnlijk verwond had,
+was aan zijn hand ontvallen.</p>
+
+<p>Onwetend wat te doen, den gewonde niet willende verlaten, en toch buiten
+staat, hem zonder hulp te vervoeren, sloeg ik de oogen rond om te
+ontdekken, of zich ook een levend wezen in de nabijheid opdeed, toen ik
+plotseling op een kleinen afstand, vlak voor mij iemand gewaarwerd, die
+mij met aandacht scheen gade te slaan. Zijn aanblik verwekte in het
+eerste oogenblik dien indruk op mij, welken het staroogen der slang op
+den onschuldigen vogel teweeg-brengt: ik had Andries herkend. Mijn
+volgende beweging was, het mes van Sander op te vatten, om mij des noods
+tegen een aanval van dien schelm te verdedigen. Maar wat hem betrof, hij
+keerde zich om, zonder een woord te spreken, en liep, onder het
+geschreeuw van "moord! moord!" naar den kant van het dorp toe. Ik stond
+op: en zag terzelfder tijd Pulver en Helding, die met drift kwamen
+aanloopen.</p>
+
+<p>"God beware ons! Wat is hier geschied?" vroeg de laatste.</p>
+
+<p>"Wij zijn toch nog niet tijdig genoeg gekomen om een ongeval te
+verhoeden," zeide Pulver: "ben je ook gekwetst, Patroon?"</p>
+
+<p>"Raak de doode lichamen niet aan, Mijnheer Huyck!" riep Helding, die op
+dit stuk met het gewone vooroordeel behept was: "daar komt nooit eenig
+goeds van."</p>
+
+<p>"Maar wie heeft dat toch gedaan?" vroeg Pulver.</p>
+
+<p>"Ja! Wie heeft dat gedaan?" vroegen nu onderscheidene stemmen: en eenige
+eilanders, wier getal meer en meer aangroeide, verzamelden zich om de
+plek, doch altijd, ten gevolge van hetzelfde vooroordeel, op zekeren
+afstand blijvende. Ik zag, dat sommigen het hoofd schudden, mij schuins
+aanzagen en elkander met den elleboog aanstootten of toewenkten.</p>
+
+<p>"Helpt mij toch deze ongelukkigen naar het dorp te brengen," zeide ik:
+"de eene leeft nog."</p>
+
+<p>"Wij zullen wachten, tot de Drost komt&mdash;wij zullen er geen hand aan
+slaan&mdash;of wij mal waren? om een lijk aan te raken en zoodoende den
+boedel te aanvaarden," mompelden de omstanders.</p>
+
+<p>"Zij hebben elkander vermoord, zeide ik, den vragenden blik van Pulver
+beantwoordende: "dat lijdt geen twijfel."</p>
+
+<p>"Nu ja!&mdash;dat zal de Drost wel beslissen," hernamen de dorpelingen: en ik
+zag, dat hun blikken gevestigd waren op het mes, dat ik in de hand
+hield.</p>
+
+<p>"Hij doet wel, dat hij de schuld aan de dooien geeft," mompelde Andries,
+die mede onder den hoop was teruggekeerd: "dooien spreken niet tegen,"
+denkt hij: "hij is zoo leep als het hout van de galg."</p>
+
+<p>Ik zag, dat ik algemeen van den moord verdacht werd gehouden: mijn
+toestand was alles behalve aangenaam: ik begreep echter, alvorens mij te
+verdedigen, nogmaals een beroep op hun menschlievendheid te moeten doen.
+"Vrienden!" riep ik, Lodewijk half oprichtende: "deze leeft nog. Wilt
+gij hem zonder hulp laten sterven?"</p>
+
+<p>"Wacht!" zeide Pulver: "ik zal u helpen. Patroon. Als hij nog niet naar
+zijn grootje is, is er geen gevaar bij."</p>
+
+<p>"En ik ook," zeide Helding: "ofschoon hij het juist aan mij niet
+verdiend heeft, maar ik heb te veel verplichting aan Mijnheer Huyck, om
+hem alleen in den steek te laten."</p>
+
+<p>Op dit oogenblik kwam Doedes met Reynszen en eenige andere notabelen
+aanloopen.</p>
+
+<p>"Hm!" riep de eerste: "twee lijken?&mdash;Moord gepleegd?&mdash;door wien?"</p>
+
+<p>Allen zwegen: een der aanwezigen wees op Andries en zeide: "die man is
+ons komen roepen."</p>
+
+<p>"Ja!" zeide Andries, mij aanziende: "ik zal geen grooteluis-kinderen
+betichten, zoomin als met een kotter een Admiraalsschip aanzeilen;&mdash;maar
+wanneer men een bebloed mes in de hand houdt...."</p>
+
+<p>"Menschen!" riep ik, met een krachtige stem: "gelooft dien man niet: hij
+is een schelm, een straatroover, van wien gij u verzekeren moest. Ik ben
+hier gekomen, toen zij beiden op den grond lagen:&mdash;dit mes behoorde aan
+den doode,&mdash;doch verliest geen tijd in onnut gepraat: de Heer Blaek is
+misschien nog te redden."</p>
+
+<p>"Hm!" zeide Doedes, het hoofd schuddende: "de Heer Blaek uw vriend
+niet&mdash;vroeg uitgegaan&mdash;tweegevecht&mdash;hm!&mdash;nog te redden?" en te gelijk
+naderende, onderzocht hij de wond: "hm!" zeide hij: "snijdend werktuig
+diep ingedrukt," en toen mij aanziende: "dat mes, hm!"&mdash;Ik gaf het hem:
+"wond met dit mes toegebracht&mdash;<i>vena jugularis</i>&mdash;kraakbeen
+gekwetst&mdash;langzame genezing&mdash;spoedig vervoeren."&mdash;Onder het spreken
+haalde hij zijn gereedschappen voor den dag en legde een haastig
+verband; waarna hij zich bij Sander begaf en diens wond peilde: hm!"
+zeide hij "kogel in 't hersenvlies&mdash;dood als een pier&mdash;hm!&mdash;<i>vulnus
+letale</i>."</p>
+
+<p>Hiermede besloot hij zijn lijkschouwing en begaf zich met Reynszen en
+nog twee of drie andere der met hem gekomen notabelen op zijde. Hun
+gesprek was kort en levendig: ik zag, aan de blikken, die zij naar mijn
+kant wierpen, dat ik daarvan het onderwerp was. Na den afloop daarvan,
+trad Doedes naar mij toe en zeide:</p>
+
+<p>"Gij ons volgen&mdash;verantwoorden."</p>
+
+<p>"Dat wil ik gaarne doen," zeide ik: "maar gij zult toch geen geloof
+hechten...."</p>
+
+<p>"Ja!" zeide Reynszen, het hoofd schuddende: "'t zou mij van Mijnheer
+spijten: maar er is een zware praesumtie&mdash;UEd. was geen vriend van den
+gewonde."</p>
+
+<p>"Ben je dol?" vroeg Pulver: "Mijnheer Huyck voor een moordenaar aan te
+zien!"</p>
+
+<p>"Goed recht geven," zeide Doedes: "geen aanziens des persoons&mdash;hei wat!"
+vervolgde hij, ziende dat Andries zich verwijderde: "die man
+blijven&mdash;meegaan&mdash;getuigenis afleggen."</p>
+
+<p>"Zorg, dat hij niet ontsnappe," zeide ik: "hij is de vent, waar ik met
+den kastelein over sprak,&mdash;de man, die plan had het pakhuis te
+berooven."</p>
+
+<p>Men verzekerde zich van Andries en plaatste Lodewijk op een burrie, die
+inmiddels was aangebracht. Terwijl dit geschiedde, opende hij de oogen,
+zag rond en vroeg met een nauwelijks hoorbare stem: "waar ben ik?"</p>
+
+<p>"Nu zult gij allen de waarheid hooren!" riep ik verheugd uit. "Blaek, om
+'s hemels wil! zeg ons: wie was uw moordenaar?"</p>
+
+<p>De gewonde zag mij een poos sprakeloos aan, als wilde hij zich bedenken,
+terwijl zich de omstanders in gespannen verwachting om ons heen drongen,
+ten einde de woorden van zijn lippen op te vangen. Opeens scheen hij
+zich te bezinnen, een boosaardige glimlach vertoonde zich op zijn
+gelaat, en mij scherp aanziende: "gij," zeide hij.</p>
+
+<p>"Ellendige!" riep ik: "wilt gij met een leugen de eeuwigheid ingaan?"</p>
+
+<p>Een diepe stilte volgde bij de aanwezigen. Reynszen zag mij met een
+medelijdenden blik aan, terwijl hij de schouders ophaalde als wilde hij
+zeggen: "gij hoort het." Pulver zuchtte en beet op zijn vingers; Helding
+stond als versuft: hij drukte mij de handen, terwijl hem de tranen uit
+de oogen sprongen. Wat mij betreft, ik was zoodanig door de
+beschuldiging verplet, dat ik geen woord meer kon uitbrengen en
+werktuiglijk mij op weg begaf in den trein, die nu met den gekwetste en
+den doode langzaam naar het dorp trok.</p>
+
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+
+<h3><a name="chap38" id="chap38"></a>ACHT-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.</h3>
+
+<h4>WAARIN ONZE HELD ZICH VOLSTREKT NIET OP ZIJN GEMAK BEVINDT.</h4>
+
+
+<p class="p-one">De maar van het gebeurde was ons reeds vooruitgeloopen en het was niet
+dan met moeite dat wij ons een weg konden banen door de gansche
+bevolking van het dorp, welke dit voorval op de been bracht. Geen oud
+wijf was aan 't spinnewiel en geen kind op school gebleven: en alles was
+nieuwsgierig om te zien, hoe een Amsterdamsch rijkeluiskind werd
+opgebracht, omdat hij een andere Heer had overhoop gestoken. Lodewijk
+werd in het huis van Doedes gevoerd, alwaar hij de noodige verpleging
+onderging, terwijl men Andries en mij op het Raadhuis bracht. Hier
+moesten wij wachten, tot de bijeengeroepen Schepenen in genoegzamen
+getale vergaderd waren om mij een voorloopig verhoor af te nemen.
+Eindelijk werd ik tusschen twee gerechtsdienaars binnengebracht en vond
+de Schepensbank vergaderd, aan wier hoofd vriend Heynszen in volle
+achtbaarheid gezeten was: die mij nu gelastte een verhaal van mijn
+wedervaren te doen.</p>
+
+<p>Toen ik dit naar waarheid verricht had, werd Andries binnengeroepen.</p>
+
+<p>"Hebt gij iets op dezen getuige aan te merken?" werd mij gevraagd.</p>
+
+<p>"Zeer veel!" zeide ik: "hij is een erkende straatroover: en zoo men
+Heynsz laat roepen zal deze mijn gezegde bevestigen."</p>
+
+<p>"Wel mogelijk!" bromde Doedes, die, aan het einde der tafel gezeten,
+zich vast in de handen wreef van blijdschap over de belangrijke
+beschuldiging, die hij te vervolgen had:; Heynsz een bemoeial&mdash;geen
+bewijs tegen dien getuige&mdash;voortgaan!"</p>
+
+<p>"Wij zullen den geaccuseerde akte verleenen van zijn wraking," zeide
+Reynszen, met een deftigheid, die mij verbaasde: "en inmiddels voortgaan
+met den getuige te examineeren. Andries Matthijsen! wat hebt gij te
+deposeeren?"</p>
+
+<p>Andries gaf hierop een verhaal, hetwelk niet dan een aaneenschakeling
+van leugens behelsde: hij had, zeide hij, een pistoolschot gehoord en
+was daarop komen aangieren: bij het naderen had hij Sander op den grond
+zien liggen en mij bezig gevonden met den Heer Blaek te worstelen,
+welken laatste hij na een kort gevecht had zien vallen; waarop hij
+dadelijk hulp was gaan roepen.</p>
+
+<p>Ik maakte geen aanmerking op deze getuigenis; maar vergenoegde mij de
+schouders op te halen en bij mijn vroegere verklaring te volharden. Nu
+werd Pulver binnengeroepen en insgelijks ondervraagd.</p>
+
+<p>"Ja!" zeide hij: "ik weet van het geval niets anders te vertellen, als
+dat, toen ik er met Sinjeur Helding bijkwam, wij Sandertje achterover op
+den grond zagen liggen, alsof hij zonshoogte nemen wou, en den Heer
+Blaek, dwars over hem heen, terwijl de Patroon er bijstond, als iemand
+die geen raad weet. Maar dat hij part of deel aan het geval zou hebben,
+dat kan ik op al de wereld niet begrijpen."</p>
+
+<p>"Hm!" zeide Doedes: "uw opinie niet gevraagd&mdash;deposeeren&mdash;meer niet."</p>
+
+<p>"Maar," vroeg Reynszen aan Pulver: "hoe kwaamt gij daar aan het duin met
+uw makker?"</p>
+
+<p>"Wij waren uitgegaan om den Heer Huyck te zoeken, over wiens lang
+wegblijven wij ongerust begonnen te worden," antwoordde Pulver in zijn
+eenvoudigheid.</p>
+
+<p>"Er was dus reden, om ongerust te wezen? Gij hadt dus vermoedens, dat
+zijn afwezendheid met verkeerde oogmerken gepaard ging?"</p>
+
+<p>"Dat is te zeggen," antwoordde de goede Schipper, verlegen: "de Patroon
+had gisteren een kattebelletje ontvangen: en wij waren bang of het ook
+van den Heer Blaek ware en of er altemet ... in &eacute;&eacute;n woord&mdash;wij waren wel
+bang, dat zij mekaar reis in 't vaarwater zouen zitten."</p>
+
+<p>Ik voelde een koude rilling door mijn leden varen; want ik begreep welke
+gevolgtrekking men uit deze verklaring trekken zoude.</p>
+
+<p>"Hm! hm!" zeide Doedes, met een zegepralenden blik rondziende: "de zaak
+opgehelderd&mdash;klaar als de dag&mdash;hm!"</p>
+
+<p>Helding, die na Pulver optrad, verklaarde in substantie hetzelfde, en
+voegde er tevens het een en ander bij, betreffende de redenen van veete,
+welke Sander tegen Lodewijk Blaek kon voeden; en welke het niet
+onwaarschijnlijk maakten, dat er tusschen deze beiden een gevecht had
+plaats gehad. Zoowel hij als de Schipper werden ondervraagd of zij het
+ten processe overgelegde mes herkenden, als mij behoord te hebben.
+Beiden betuigden, het nooit te hebben gezien.</p>
+
+<p>De laatste getuige, die gehoord werd, was schijnbaar in mijn voordeel.
+Het was een visschersknaap, die deponeerde, dat hij den avend te voren,
+van iemand, die naar zijn beschrijving volkomen met Sander overeenkwam,
+een briefje had ontvangen, met verzoek het aan mij te overhandigen, voor
+welke boodschap hij een stuiver genoten had.</p>
+
+<p>"De Heeren zien dus," zeide ik, "dat deze depositie met mijn verhaal
+overeenkomt, en dat ik naar het duin was gegaan om Sander Gerritsz te
+zoeken. Hier is bovendien de brief, dien ik te zijnen behoeve aan
+Kapitein Holmfeld geschreven had."</p>
+
+<p>"Hm ja!" zeide Doedes: "afspraak met den gedecodeerde&mdash;den Heer Blaek
+aan te vallen&mdash;aan Sander een brief&mdash;hem uit de voeten helpen na
+perpetratie van het feit&mdash;slim overlegd&mdash;hm!"</p>
+
+<p>"Als men aan al mijn daden een verkeerde uitlegging wil geven," zeide
+ik, terwijl mij het bloed naar 't aangezicht steeg.</p>
+
+<p>"Hm!" hernam Doedes, een boek, 't welk hij had medegebracht, opnemende
+en aan Schepenen toonende: "gelijkstaande casus&mdash;Consultati&euml;n en
+Advysen, Deel I, bladz. 650&mdash;depositie van den gekwetste&mdash;getuige bij
+avonture reprochabel&mdash;de geculpeerde gezien met een mes in de hand&mdash;<i>quo
+visi rixari et unus vulneratus</i>&mdash;concurreerende <i>indicia</i>&mdash;in alles
+gelijkstaande&mdash;en dus: Gerechtigheid te contendeeren,"&mdash;hier rees hij
+op, en zeide met meerdere stemverheffing, als iemand die ambtshalve een
+eisch doet: "dat de gevangene zal worden getorqueerd ter discretie van
+den Rechter ende alzoo tot scherper examen gebracht."</p>
+
+<p>"Getorqueerd!" herhaalde ik, terwijl mij het bloote denkbeeld sidderen
+deed: "gij wilt mij toch niet ter pijnbank brengen op deze bloote
+presumtie;&mdash;want, Mijne Heeren! de getuigenis van den gekwetste is
+<i>extra judicium</i> gegeven en kan in dit oogenblik niet tegen mij worden
+aangevoerd; hij moet zich bedrogen hebben, en niet geweten, wat hij
+zeide. Hij zal, zoo hij geneest, hetgeen God geve, zijn verklaring
+herroepen, daar is geen twijfel aan."</p>
+
+<p>"De ge&iuml;nculpeerde heeft gelijk," zeide de Voorzitter: "en bovendien,
+Heer Drost! wij weten nog niet, waar gij hem van beschuldigt, van moord
+of van bloote verwonding.&mdash;Wij zullen daarom de zaak voor alsnog
+suspendeeren en bevel geven, den ge&iuml;nculpeerde te incarcereeren, tot hij
+nader gemandeerd wordt. Ook de getuigen moeten zoo lang hier blijven,
+tot zij nader gehoord kunnen worden."</p>
+
+<p>Met deze woorden werd de zitting opgeheven, en ik naar de gevangenis
+gebracht. Dergelijke lokalen zijn zelden zeer geriefelijk en de
+Terschellingsche kerker maakte geen uitzondering op den algemeenen
+regel: het was een klein en vochtig vertrek, met naakte wanden, en dat
+tot eenig ameublement een tafel had, waar slechts drie pooten meer van
+in wezen waren, een stoel met gebroken zitting en een houten brits, die
+alle blijken droeg van veeljarigen dienst.</p>
+
+<p>Alleengelaten zijnde, ging ik zitten en zocht mijn denkbeelden bijeen te
+zamelen; want de doorgestane ontroering, schrik en angst hadden mij in
+een staat van verwarring gebracht, waarin mij al hetgeen mij was
+overkomen als een bange vreeselijke droom toescheen; maar het duurde een
+geruime poos, eer ik tot recht besef van mijn toestand geraakte.
+Eindelijk echter gelukte het mij te bedaren: en nu stond de
+verschrikkelijke waarheid mij in al haar naaktheid voor de oogen. Ja! ik
+was het zelf, ik, Ferdinand Huyck, de zoon van den Hoofdschout, op wien
+het gewicht eener kapitale beschuldiging rustte: tegen wien zich zulke
+ontzettende verdenkingen verhieven: en, had ik in den aanvang de zaak
+licht geteld en vertrouwd op het bewustzijn mijner onschuld, ik zag nu
+in, dat er krachtige gronden zouden moeten bijgebracht worden om de
+tegen mij aangevoerde bewijzen te ontzenuwen. En dan dacht ik aan mijn
+ouders: aan mijn brave moeder, wier zwak gestel de tijding niet zou
+weerstaan, dat haar zoon van zulk een misdaad verdacht werd gehouden:
+aan mijn vader, die zijn leed met het Sto&iuml;cisme, dat hem kenmerkte,
+verkroppen, maar later des te meer bezuren zoude: en dan, de kwellende
+gedachte, dat ik hen zelfs niet van mijn onschuld overtuigen kon!&mdash;dat
+zij door een derde, die de zaak wellicht vergrooten of in een ongunstig
+daglicht stellen, van het gebeurde onderricht zouden worden; dat zij
+wellicht den naam zouden vloeken van den zoon, die hun grijze haren met
+schande bedekte ... dat alles was schrikkelijk: het deed mij het bloed
+in de aderen terugkrimpen en het koude zweet door alle pori&euml;n
+uitbersten.</p>
+
+<p>Nu wilde ik schrijven; maar daartoe ontbraken mij de middelen en niemand
+beantwoordde mijn geroep: ik was alleen en&mdash;verlaten&mdash;zonder toegang.
+Ik zag mij verplicht, te wachten, tot mijn verzoek zoude worden
+ingewilligd; want ik hing van de grillen van Meester Doedes af en ik had
+reeds genoeg bespeurd, dat hij er verre af was van mij genegen te zijn.</p>
+
+<p>Eindelijk, na uren, pijnlijk doorgebracht, zag ik de deur van mijn
+kerker opengaan en werd ik aangenaam verrast door het binnentreden van
+Heynsz. "Goddank!" riep ik, zoodra ik hem zag: "ik ben dan nog niet
+geheel verlaten."</p>
+
+<p>"Mijnheer Huyck! Mijnheer Huyck!" zeide hij, zoodra ons de sluiter
+alleengelaten had, met een bedenkelijk gezicht: "dat is een geval voor
+mij, te zien den zoon van uw vader in zulk een ongelegenheid!"</p>
+
+<p>"Nietwaar?" vroeg ik, hem de hand toestekende: "gij gelooft niet aan
+mijn schuld?"</p>
+
+<p>"<i>Ma foi!</i>" antwoordde hij, "alle presumtie is tegen u; en er zouden in
+waarheid zijn termen, om op u te appliceeren de torture; maar ik begrijp
+niet, waarom UEd. niet bekent; want ik veronderstel, gij hebt
+toegebracht die wond in cas van zelfdefensie."</p>
+
+<p>"Hoe! ook gij zijt tegen mij?" riep ik, met bittere teleurstelling.</p>
+
+<p>"Wat zal ik zeggen? Twee getuigen tegen u!"</p>
+
+<p>"Waarvan de eene mijn vijand, en de andere een schurk is."</p>
+
+<p>"Ja, die Andries!&mdash;nu die zal er niet afkomen zeer gemakkelijk; want,
+vrijplaats of niet, hangen zal hij; maar waarom, uit wat reden, zou hij
+u bezwaren?"</p>
+
+<p>"Redenen genoeg: vooreerst uit ingeboren kwaadaardigheid: ten tweede
+omdat ik een zoon van den Hoofdofficier ben: ten derde, omdat hij een
+oude veete tegen mij heeft;&mdash;want zonder den Heer Van Lintz had ik eens
+zijn mes in mijn ribben gevoeld."</p>
+
+<p>"Goed!&mdash;de Heer Van Lintz kan gehoord worden:&mdash;maar nu de Heer Blaek,
+zou die zoover drijven de slechtheid om u valsch te betichten van hem
+vermoord te hebben.... 't Is mogelijk; maar dat is gruwzaam!"</p>
+
+<p>"Ik moet nog gelooven," zeide ik, "dat zijn beschuldiging het gevolg is,
+of van een verzinning, of van een onwillekeurige gemoedsopwelliug, en
+dat hij, zoo hij in 't leven blijft, die wel weder zal intrekken."</p>
+
+<p>"Dat geloof ik niet," zeide Heynsz: "want hij is beter en heeft toch
+niet ingetrokken zijn verklaring: maar integendeel die bevestigd met
+nadere omstandigheden."</p>
+
+<p>"Welnu!" hernam ik: "in dat geval ben ik overtuigd, dat zijne depositie
+met die van Andries moet vari&euml;eren."</p>
+
+<p>"Dat doen zij ook," zeide Heynsz: "ik heb die gelezen, allebei; want,
+gezegd tusschen ons, Reynszen is een verstandig man, die wel hooren wil
+naar raad en niet is een dwarshoofd als die Doedes: en hij heeft in dit
+geval geraadpleegd mijne ondervinding: ook heb ik te danken aan hem, dat
+ik heb bekomen permissie om u te bezoeken; want de Drost wilde u houden
+buiten <i>acc&egrave;s</i>; hij is wat in de drukte, die Meester Doedes: een
+belangrijk casus als deze: doodslag en verwonding: en tot pati&euml;nt om te
+verzorgen een rijken Amsterdammer, dat is te veel plaisier op &eacute;&eacute;nen tijd
+voor een man als hij."</p>
+
+<p>"Ik geloof het wel," zeide ik: "maar nu de depositi&euml;n?"</p>
+
+<p>"Aha ja!&mdash;Wel dan: de Heer Blaek vertelt, dat hij van u ontvangen heeft
+een cartel om te vechten in duel op het duin: dat hij, daar gekomen
+zijnde, is geattaqueerd door u en Sander, en dat hij ontvangen heeft van
+u een steek met een mes, op het oogenblik dat hij om te defendeeren zijn
+leven, door het hoofd schoot Sander:&mdash;of liever Zwarten Piet:&mdash;want het
+blijkt, dat het deze gevreesde gauwdief is geweest, die te dezer
+gelegenheid is omgekomen.&mdash;Andries vertelt daarentegen...."</p>
+
+<p>"Ik heb de depositie van dezen laatste gehoord," viel ik in: "maar in
+allen gevalle volgt uit beider verklaring dat Sander door Blaek is
+gedood, en dan is deze laatste insgelijks als getuige reprochabel, daar
+hijzelf ter verantwoording over een doodslag zal geroepen moeten
+worden."</p>
+
+<p>"'t Is <i>juste</i>! en dat heb ik al gezegd aan Reynszen. 't Is doodjammer,
+dat UEd. zijt getreden in de negotie en niet zijt geworden Advocaat:
+want UEd. saisiseert de punten van defensie juist als 't behoort, maar
+<i>ma foi!</i> al had UEd. in drift of anderszins overhoopgestoken dien
+<i>canaille</i> van een Blaek, ik zoude er UEd. niet te minder om achten."</p>
+
+<p>"Maar ik herhaal u, dat mijn handen zuiver zijn van zijn bloed; en...."</p>
+
+<p>"Ik geloof u, Mijnheer Huyck! Ik geloof u&mdash;en zoo ik straks sprak
+anders, het is, omdat ik zoo ben gewend: wanneer men tegen een
+geculpeerde spreekt, moet men altijd beginnen te veronderstellen de
+schuld: anders komt men nooit achter de waarheid ... maar dat
+daargelaten. Hoe kan ik van eenigen dienst zijn aan UEd.?"</p>
+
+<p>"Kan ik geen schrijftuig bekomen? Ik wenschte zoo gaarne mijn vader
+kennis te geven van dit ongelukkige voorval, eer hem zulks van een
+andere zijde ter ooren komt."</p>
+
+<p>"Ik vrees, dat men u daartoe niet zal geven de permissie", zeide Heynsz,
+het hoofd schuddende: "maar laat mij over, te verrichten die onaangename
+taak. Ik zal Z.-Ed.-Gestr. voorbereiden op eene voorzichtige wijze en
+het voorstellen bij provisie als een zaak, waar UEd. slechts in gemoeid
+zijt of waarbij het onzeker is of UEd. als getuige of als geculpeerde
+zult paraisseeren. Ik zal wel geven een goede kleur aan de zaak: wees
+gerust."</p>
+
+<p>Helaas! Ik was zeer verre van gerust te zijn, of een onbepaald
+vertrouwen te bezitten op den gelukkigen briefstijl van Heynsz en op
+zijn voorzichtigheid en zijne wijze van de zaak voor te dragen. Ik moest
+echter wel berusten: er was niets anders aan te doen.</p>
+
+<p>"UEd. is hier slecht gelogeerd," zeide hij, nadat wij het voormelde punt
+hadden afgehandeld, "ik zal daarover spreken met Reynszen. Er is geen
+reden om te behandelen als een slechten boef iemand, die wel in staat is
+te betalen een goed logies.&mdash;Maar <i>&agrave;-propos</i>!" zeide hij: "eer ik het
+vergeet, ik moet UEd. de groete doen van den Heer Van Lintz, van zijn
+dochter en van den armen Helding. Ik weet niet, wie bedroefder is van de
+twee over uw geval, de oude po&euml;et of de jonge Juffer. De eerste doet
+niets als schelden en razen, en de laatste is als een wanhopig mensch en
+beschuldigt zichzelve van de oorzaak te zijn van al deze ellende."</p>
+
+<p>"Amelia?&mdash;Zij is toch waarlijk geheel onschuldig aan het voorgevallene."</p>
+
+<p>"<i>Ma foi!</i>" zeide Heynsz, glimlachende: "niet zoo geheel en al. Had zij
+niet in de oogen gestoken den Heer Blaek, deze haar niet had achterna
+gevolgd en was niet aangekomen hier:&mdash;enfin! het eene is een gevolg van
+het andere."</p>
+
+<p>"En Kapitein Pulver?" vroeg ik.</p>
+
+<p>"O ho! die ware al gegaan naar Amsterdam om zich te beklagen over de
+regeering van Terschelling, dat zij had de brutaliteit van u vast te
+zetten; maar ik heb hem gelukkig teruggehouden daarvan; te meer daar
+zijn getuigenis u wellicht kan zijn van dienst.&mdash;Maar ik moet u
+verlaten; want ik dien de gelegenheid waar te nemen, om te
+schrijven:&mdash;ik zal zorg dragen, dat UEd. ontvangt betere meubelen."</p>
+
+<p>Heynsz verliet mij en was zoogoed als zijn woord: want een uur later
+bezorgde men mij een bed met zijn toebehooren, benevens een tafel,
+stoelen, die, schoon niet nieuwerwetsch, echter bruikbaar waren, en mijn
+bagage. Ik zal hier geen beschrijving geven van de treurige nachten en
+vervelende dagen, welke ik sleet, zonder dat zich eenige verandering in
+mijn toestand of eenig uitzicht voor de toekomst opdeed. De eenige
+verstrooiing, welke ik had, bestond in de bezoeken van Heynsz, die mij
+tijdingen bracht van hetgeen er voorviel en van den toestand van
+Lodewijk. De wond van dezen scheen minder gevaarlijk dan men in den
+aanvang gedacht had; maar de gestadige koortsen, welke hem teisterden,
+hadden hem zeer verzwakt. Men vleide zich echter, dat zijn jeugd en
+sterk gestel de kwaal zouden te boven komen. Ten opzichte van het
+gepleegde feit bleef hij echter dezelfde depositie staven; zoodat mijn
+zaak nog geen betere wending scheen te nemen.</p>
+
+<p>Het was op den zesden ochtend na mijn gevangenneming, dat, terwijl ik
+mijmerend voor mijn tafel zat en aan de mijnen dacht, ik de grendelen
+van mijn kerkerdeur hoorde openschuiven. Ik rees op, eenigszins
+verwonderd; want dit was het uur niet, waarop ik eenig bezoek
+verwachtende was: de deur ging open: iemand trad met drift binnen: en ik
+deed van verbazing een stap terug op het zien van Reynhove.</p>
+
+<p>"Reynhove!" riep ik: "u was ik wel het minst te verwachten.</p>
+
+<p>En ik had niet verwacht, ooit Terschelling te zullen zien," antwoordde
+hij: "en voorwaar niet om zulk een reden.&mdash;Arme vriend! Gij zijt mager
+en bleek geworden: dit logies deugt u mets.</p>
+
+<p>"En mijn ouders!... weet gij iets van hen?... Vanwaar komt gij?" vroeg
+ik, in gespannen verwachting.</p>
+
+<p>"Allen wel:&mdash;een half uur geleden hier gearriveerd&mdash;rechtstreeks van
+Amsterdam&mdash;en met commissi&euml;n van allerlei <i>genre</i>&mdash;rechts en links."</p>
+
+<p>"Gij komt van Amsterdam?&mdash;Hebt gij mijn vader gezien?&mdash;Weet hij, weet
+mijne goede moeder?..."</p>
+
+<p>"Stil.... Een oogenblik! Gun mij den tijd adem te halen, zeide Reynhove,
+zich nederzettende en zijn paruik in orde schikkende: "<i>ma foi</i>,"
+vervolgde hij, rondziende: "gij zijt hier niet te best gelogeerd:
+&mdash;nu&mdash;dat is te begrijpen.&mdash;Uw vader is wel, ik ben bij hem geweest: hij
+poogt zich goed te houden en voor uw moeder te verbergen wat hier is
+gepasseerd; maar het goede mensch is toch in doodelijke <i>inqui&eacute;tude</i>,
+want zij merkt wel, dat er iets gaande is.&mdash;<i>Enfin</i>, het is een mal
+geval: en ik wilde wel om duizend kronen, dat gij hier nooit
+heengetrokken waart."</p>
+
+<p>"Mijn arme ouders!... en zij houden mij toch niet voor schuldig,
+Reynhove?"</p>
+
+<p>"Gij vergeet wat ik u zeide, dat niemand iets van de ware toedracht der
+zaak <i>soupconneert</i>, behalve alleen uw vader ... maar laat mij u alles
+toch ordelijk verhalen."</p>
+
+<p>"En mijn zuster?... En ... de andere betrekkingen?'</p>
+
+<p>"Uw zuster is wel, en uwe Tantes ook, en Mejuffrouw Blaek ook&mdash;ofschoon
+zeer gesaisisseerd van dat fatale geval."</p>
+
+<p>Ik wil wel gelooven," hernam ik, "dat de toestand van Lodewijk...."</p>
+
+<p>"Ja! en dan de dood van haar oom...."</p>
+
+<p>"Hoe!" riep ik uit: "is de oude heer Blaek dood?"</p>
+
+<p>"De wereld geabandonneerd" zeide Reynhove: "en wel zonder het app&egrave;l af
+te wachten.&mdash;Maar zoo gij mij niet aan het woord laat, zult gij nooit
+iets naar behooren vernemen.&mdash;Antwoord mij eerst: wien denkt gij in mij
+te zien?"</p>
+
+<p>"Een vriend, naar ik hoop," zeide ik, eenigszins verwonderd over deze
+vraag.</p>
+
+<p>"Dat spreekt vanzelf;&mdash;maar, hehalve dat? Gij raadt het niet?"</p>
+
+<p>"Ach!" zeide ik: "denk toch in welke omstandigheden ik mij bevind, en
+hoe weinig ik, zelfs tot onschuldige scherts, gesteld ben."</p>
+
+<p>"'t Is waar: gij hebt gelijk.&mdash;Welnu! gij ziet in mij een gedelegeerde
+van Hunne Hoogmogenden <i>pas moins que-&ccedil;a</i>. Ik ben hier op een missie uit
+en begin mijn diplomatieke <i>carri&egrave;re</i>."</p>
+
+<p>"Ik wensch u geluk," zeide ik, zuchtende: "maar in 's Hemels naam...."</p>
+
+<p>"Uw vader had gelijk," vervolgde Reynhove: "het werd tijd, dat ik eens
+iets anders deed als rijden en mij amuseeren. Ik heb zijn raad gevolgd
+en ben in politieke betrekking gekomen.&mdash;Hoor nu verder: een paar dagen
+na uw vertrek van Amsterdam, werd door de Heeren in den Haag, ten
+gevolge der voorspraak van den Russischen Gezant, met wien men gaarne
+goede vrienden wilde blijven, van een dringend advies van de
+Amsterdamsche regeering, en van de <i>d&eacute;marches</i>, door ettelijke lieden
+van <i>influentie</i> gedaan, werd er goedgevonden, zeg ik, om <i>primo</i> den
+Heer Van Lintz, dien gij kent, niet uit te leveren aan Spanje, en
+secundo, om hem niet als deserteur te beschouwen; waartoe dan ook bleken
+geene termes aanwezig te zijn, daar zijn akte van ontslag reeds, op een
+paar formaliteiten na, was opgemaakt voor zijn escapade met Mejuffrouw
+Reefzeil:&mdash;kort en goed: alle difficulteiten waren weggeruimd en het
+bevel van apprehensie moest gecontramandeerd worden. Ik werd door mijn
+vader gechargeerd, die goede tijding aan de Amsterdamsche regeering te
+brengen:&mdash;ronduit gezegd: ik had mijzelven geoffreerd om die boodschap
+te doen: ik wist, dat de tijding uw vader welkom zoude zijn&mdash;en
+bovendien&mdash;waarom zoude ik het <i>ni&euml;eren</i>?&mdash;er was nog een trekpleister,
+die mij naar Amsterdam en wel naar uw huis deed verlangen."</p>
+
+<p>"Hoe!" viel ik Reynhove in de rede: "hebt gij zulke gedachten in 't
+hoofd?"</p>
+
+<p>"Uw zuster Suzanna is een plaaggeest," antwoordde hij lachende: "maar
+met dat al, ik zou mij hoogst gelukkig rekenen, indien zij mij
+levenslang tot het doel van haar plagerijen wilde nemen: wij zouden
+zien, wie het langst het uit zoude houden.&mdash;Maar dat daargelaten, want
+ik heb ernstiger zaken te behandelen. Ik vond uw vader aan 't Stadhuis:
+de Heer Blaek ging juist van hem vandaan en scheen alles behalve
+opgeruimd. Uw vader wilde, toen hij mij gesproken had, terstond een
+tweede expres naar Terschelling sturen om bevel te geven, den Heer Van
+Lintz te libereeren:&mdash;&eacute;&eacute;n had hij er reeds weggezonden, op een vroegere
+tijding dat de zaak goed stond;&mdash;maar terwijl wij nog aan 't praten
+waren, daar kwam de brief aan van Heynsz, waarbij werd gemeld, hoe
+Lodewijk was gewond en hoe men u als getuige bij de zaak hield ... ik
+zag den man verbleeken toen hij den brief las, en merkte terstond, dat
+er onraad moest zijn. Hij vermande zich echter en reikte mij met een
+kalm gelaat den brief toe. Ik ontstelde insgelijks over den inhoud: maar
+zag niet terstond alles door. "Die tijding zal den ouden Heer Blaek
+geweldig frappeeren," zeide ik: maar ik begrijp niet, hoe uw zoon daarin
+ge&iuml;mpliqueerd is."&mdash;"Ik maar al te wel," antwoordde hij: "zij hebben
+elkander geprovoceerd&mdash;de eene is als het slachtoffer gevallen van dat
+noodlottig punt van eer; en de andere ... (o God! mijn zoon!...) heeft
+de wraak der wet te duchten. "O! Mijnheer ben een ongelukkig
+vader!""&mdash;Ik had innig medelijden met den braven man en bood hem aan,
+zelf als expres naar Terschelling te gaan en te onderzoeken hoe het met
+de zaak geschapen stond. Hij aarzelde eenige oogenblikken: maar nam
+eindelijk mijn propositie met dankbaarheid aan. Daar ik toch niet voor
+den avond vertrekken kon, ging ik eerst naar den Heer Blaek om hem het
+ongeval zijns zoons te verhalen&mdash;mede voorwaar geen aangename commissie;
+ik vernam, dat hij niet te spreken was, maar mij verzocht een uur later
+te komen. Ik voldeed aan het verzoek;&mdash;toen ik op den bepaalden tijd
+weder aan zijn huis kwam, was hij een lijk.&mdash;Hij had, naar men vermoedt,
+zich met vergif om 't leven gebracht."</p>
+
+<p>"Ontzettend! en wat kan de reden zijn?..."</p>
+
+<p>"Die is nog een raadsel: droefheid over het ongeval zijns zoons kan het
+niet geweest zijn; want dat kon hem nog niet bekend wezen;&mdash;maar dat zal
+zich wellicht later openbaren. Henri&euml;tte was radeloos en onwetend wat te
+doen. Ik stuurde naar uw vader. Hij kwam, uw moeder kwam, Mejuffrouw
+Suzanna kwam&mdash;&mdash;in 't kort&mdash;het was een tooneel vol desolatie en drukte.
+Op de schrijftafel van den overledene lag een toegelakte brief aan zijn
+zoon: dien vermoeden wij, dat licht over het geval zoude
+verspreiden:&mdash;<i>enfin!</i> hij moest kennis van het gebeurde dragen en ik
+zeilde dus naar dit eiland af met een driedubbele missie."</p>
+
+<p>"En...? Mejuffrouw Blaek...?"</p>
+
+<p>"Zooals ik u gezegd heb, zij is violent geschrikt&mdash;bedroefd.... <i>enfin</i>;
+zooals men bij dergelijke gevallen gesteld is.&mdash;Om kort te gaan: ik heb
+mij bij mijn komst alhier geadresseerd aan zekeren vent, die den naam
+van Doedes draagt, en een <i>quibus</i> in <i>folio</i> is,</p>
+
+<p>"Ik ken hem, tot mijn ongeluk," zeide ik.</p>
+
+<p>"Welnu! Ik ben begonnen met aan hem en aan Heynsz het bevel voor te
+lezen, om den Heer Van Lintz te libereeren:&mdash;vervolgens heb ik mij naar
+Lodewijk begeven, en hem, met permissie van dienzelfden Doedes, die mij
+zoowel een zotte Dokter als een zotte Drost toeschijnt, na behoorlijke
+preparatie, het overlijden van zijn Heer Papa gecommuniceerd. Hij was,
+'t is zonde dat ik het zeg, meer verbaasd dan bedroefd&mdash;enfin! hij
+scandaliseerde mij en ik ben maar spoedig van hem afgeloopen, na hem den
+brief te hebben gelaten, die, hoop ik, meer <i>impressie</i> op hem zal
+maken. Toen heb ik aan dien Doedes gezegd, dat ik u moest zien en
+spreken, en de vent heeft, met al zijn wijsheid en waan, het niet durven
+weigeren aan iemand, die zulk een mooien rok aan had, die hem een bevel
+van H.H.M.M. bracht en die op zulk een hoogen toon tegen hem sprak.&mdash;En
+nu ben ik hier&mdash;en recht verdrietig, van u in zulk een gek parquet te
+zien; want ik hoor, dat het hier geen quaestie van een duel is, maar dat
+Lodewijk u van moord beschuldigt."</p>
+
+<p>"Hij liegt, Reynhove! bij al wat heilig is, hij liegt."</p>
+
+<p>"In dat geval is het een heel gemeene leugen, en hoop ik, dat hij tot
+inkeer zal komen.&mdash;Maar...."</p>
+
+<p>Op dit oogenblik werd ons gesprek gestoord door een groote drukte aan de
+deur, die met gedruisch openging; terwijl Reynszen, Pulver, Helding,
+Heynsz en de Stokbewaarder bijna allen gelijktijdig binnendrongen, en
+allen dooreen schreeuwden.</p>
+
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+
+<h3><a name="chap39" id="chap39"></a>NEGEN-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.</h3>
+
+<h4>HETWELK BEKENTENISSEN EN STERFBEDDEN AFSCHETST: ZEER MELANCHOLIEK OM TE
+LEZEN.</h4>
+
+
+<p class="p-one">"De Heer Blaek verlangt u te spreken," riep Reynszen mij toe.</p>
+
+<p>"Hij zal bakzeil inhalen!" schreeuwde Pulver.</p>
+
+<p>"Hij wil met geen leugen de eeuwigheid ingaan," zeide Helding.</p>
+
+<p>"De Heer Van Lintz is al gewaarschuwd," riep Heynsz.</p>
+
+<p>"Mijne Heeren!" zeide ik, opstaande: "wij kunnen wel allen te gelijk
+zingen, maar niet te gelijk spreken; mag ik vragen, wat er is
+voorgevallen, of welke tijding gij brengt?"</p>
+
+<p>"Stil! stil!" zeide Reynszen, tegen de overigen, die opnieuw vooraan
+drongen: "ziehier het geval. De Heer Blaek heeft een brief van zijn
+vader ontvangen, die, God vergeve het hem, zichzelven verdaan heeft. Wat
+het geval recht is, weet ik niet; maar hij heeft verlangd, den
+ge&iuml;nculpeerde, benevens den Heer Van Lintz en dien Heer" (op Reynhove
+wijzende) "te spreken. Ik wensch van harte, Mijnheer Huyck! dat het tot
+uw voordeel zij: doch ik mag u nog met niets vleien. Wees zoo goed mij
+te volgen."</p>
+
+<p>Er was geen bevel, waaraan ik met meer bereidwilligheid voldoen kon: ik
+kleedde mij, en eenige oogenblikken later waren wij allen aan het huis
+van Doedes, die ons aan de voordeur ontving.</p>
+
+<p>"Hoe is het met den lijder?" vroeg hem Reynszen.</p>
+
+<p>"Hm!" antwoordde hij: "slechte <i>symptomata</i>&mdash;brief gelezen&mdash;flauwten
+gehad&mdash;gisteren nog druk en woelig&mdash;met alles ontevreden&mdash;harde
+bedden&mdash;slechte bediening&mdash;rijkeluisklachten,&mdash;en nu&mdash;stil&mdash;gedwee&mdash;mak
+als een lam&mdash;geen koorts&mdash;erger&mdash;zwakte&mdash;vriendelijkheid&mdash;mis&mdash;slecht
+afloopen."</p>
+
+<p>Wij volgden den Drost naar het vertrek van den zieke, alwaar zich de
+Heer Van Lintz en zijn dochter reeds bevonden, die bij onze komst
+oprezen en mij zwijgend de hand kwamen drukken. Na een stillen
+wedergroet, wendde ik de oogen naar de bedstede des gewonden, en ik kon
+niet nalaten, ondanks de redenen van wrevel, die ik tegen hem voedde,
+een diep medelijden te gevoelen met den toestand, waarin ik hem
+terugvond. Dat kort te voren nog zoo forsch en moedig gelaat was geheel
+ingevallen. Door het strakke vel schenen de beenderen heen, een akelige
+bleekheid was over het geheele wezen verspreid en de in hun kassen
+weggezonken oogen van allen glans beroofd. Hij lag achterover, en zoo
+onbeweeglijk, dat ik hem in het eerste oogenblik voor dood hield: hij
+scheen echter mijn nadering te bespeuren, draaide het hoofd even naar
+mij toe en herkende mij: een licht rood bedekte even zijn gelaat: hij
+wendde het hoofd nog verder om, totdat hij Doedes in 't oog kreeg, en
+vroeg, met een flauwe stem, of de Notaris nog niet gekomen was.</p>
+
+<p>"Notaris naar Midland"&mdash;antwoordde Doedes: "boodschap gestuurd&mdash;komen
+als hij terug is."</p>
+
+<p>Dit verwijl scheen den lijder te hinderen: hij deed eenige moeite om
+zich in 't bed op te richten: zijn bedoeling bemerkende, trad de
+oppasster, die hem verzorgde, toe, en met behulp van deze gelukte het
+hem een zittende houding aan te nemen. Wij stonden intusschen allen met
+pijnlijk ongeduld te verbeiden, wat de uitslag zijner mededeeling zoude
+wezen.</p>
+
+<p>"Mijne Heeren!" zeide hij, met een flauwe en bevende stem, die
+langzamerhand in kracht en vastheid toenam: "ik heb u verzocht, hier te
+komen. Ik voel, dat het spoedig ... met mij gedaan zal wezen ... en ik
+wil ... zooveel in mij is, herstellen, wat ik bedorven heb."</p>
+
+<p>Hier hield hij een oogenblik stil, als om nieuwe kracht tot spreken te
+vergaderen. Allen bleven wij hem zwijgend aanstaren, in gespannen
+verwachting.</p>
+
+<p>"Het eerste wat ik doen moet," vervolgde hij, "is, hier in
+tegenwoordigheid van den Voorzitter van Schepenen en van den Drost, te
+verklaren, dat ik den Heer Huyck valschelijk heb beticht ... en dat hij
+geheel onschuldig is aan de wond, die mij het leven kost."</p>
+
+<p>"God zij gedankt!" hoorde ik Amelia, met een flauwe stem achter mij
+uitroepen, en mijn hart zeide haar dien uitroep na.</p>
+
+<p>"Hm!" zeide Doedes: "<i>confessio in articulo mortis</i>: eerst z&oacute;&oacute;
+spreken&mdash;nu weer anders&mdash;moord toch gepleegd&mdash;dader op 't kerkhof?"</p>
+
+<p>"Dat zou je wel kunnen raden," mompelde Heynsz, "want Zwarte Piet is
+begraven, en zoo die het niet gedaan heeft, weet ik niet wie er aan
+zoude zijn coupabel."</p>
+
+<p>"Och ja!" zuchtte Helding: "op het kerkhof ligt hij naast mijn arm
+kind!&mdash;verleden Maandag heb ik hen beiden ter aarde besteld. Zij zijn in
+den dood vereenigd, die levend van elkaar gescheiden waren."</p>
+
+<p>"Indien het den zieke niet te veel vermoeide," zeide Reynszen: "zou hij
+wel eenige nadere inlichtingen aan de Justitie dienen op te geven, dan
+konnen wij daar acte van opmaken."</p>
+
+<p>Lodewijk knikte met het hoofd ten teeken van goedkeuring, en Reynszen,
+zich aan een tafel zettende, maakte zich gereed zijn verklaring op te
+teekenen.</p>
+
+<p>"De Heer Van Lintz," zeide Lodewijk, "zal zich herinneren, mij eenige
+woorden te hebben toegevoegd, nopens papieren, onder hem berustende, en
+welke invloed op mijn fortuin konden maken. Ik weet thans, dat die
+bedreiging niet ijdel was:&mdash;maar hierover nader. Genoeg, zij
+verontrustte mij&mdash;en dit was de oorzaak, dat ik hier bleef, ten einde te
+zien, wat het gevolg daarvan zoude kunnen zijn.&mdash;Ik was ongerust,
+ongedurig, als gejaagd&mdash;ik begreep, dat ik in de bewuste zaak een weinig
+voordeelige rol gespeeld had:&mdash;ik had uit blinde wraakzucht tegen den
+Heer Van Lintz, uit haat en liefde (want ik weet niet hoe het gevoel te
+bestempelen, dat zijn dochter mij inboezemde) mij verlaagd om een
+handlanger der Justitie te worden&mdash;en zag te laat in, hoe verachtelijk
+mij zulks in aller oogen maken zoude: kortom! ik was wrevelig en vol
+spijt; maar, gelijk het gaat, ik beschuldigde iedereen behalve
+mijzelven, en vloekte op den Heer Van Lintz, op mijn dwazen hartstocht,
+op Heynsz&mdash;maar bovenal op den Heer Huyck, wien ik als mijn doodvijand
+beschouwde. Ik was naar mijn jacht gekeerd! maar bracht den nacht
+slapeloos door, en keerde, zoodra het dag werd, naar wal, met een koppel
+pistolen voorzien, en van zins den Heer Huyck tot een tweegevecht uit te
+dagen. Hem niet aan de herberg vindende, liep ik het duin in, met het
+oogmerk van hem op te zoeken, toen ik den persoon van Sander Gerritsz op
+zijde kwam. Nauwelijks had deze mij aangeblikt, of hij kwam in drift op
+mij af, en schold mij in hevige bewoordingen voor den moordenaar zijner
+liefste uit. Weinig lijdzaam van natuur, en wrevelig bovendien wegens al
+wat er gebeurd was, gaf ik hem een slag in 't aangezicht; waarop hij mij
+in de borst greep en er een worsteling tusschen ons beiden ontstond, aan
+welke ik een einde maakte door een pistool uit mijn zak te halen en hem
+door 't hoofd te schieten. Hij wankelde, maar zijn laatste krachten
+bijeenzamelende, trok hij zijn mes, stootte het, eer ik het verhinderen
+kon, mij in den strot, en viel toen stijf achterover, terwijl ik te
+gelijker tijd bedwelmd nederstortte en niet weer bijkwam, dan toen ik,
+in 't leven teruggeroepen, den Heer Huyck nevens mij herkende. Toen was
+het, of mij een helsche geest influisterde, dat ik hem van den moord
+betichten moest. Ik voldeed aan die inblazing; later deden wraakzucht,
+haat, valsche schaamte, mij bij mijn verklaring volharden. Maar de
+ontzettende tijding, die ik heden bekomen heb, en de mededeelingen, mij
+door mijn ongelukkigen vader gezonden, hebben mij de oogen geopend. Ik
+heb de hand van God herkend, die het kwaad niet ongewroken laat.&mdash;Ik heb
+van mijzelven geijsd:&mdash;en van al de ongerechtigheden, die ik bedreven
+heb. Gave de Heer, dat ik die alle kon herstellen, gelijk ik deze doe
+... en gij, Mijnheer Huyck!... Mejuffrouw!... mijn goede Helding!...
+vergeeft mij ... opdat God mij vergeve."</p>
+
+<p>Bij het uiten dezer laatste woorden verzwakte zijn stem merkbaar en hij
+zakte in elkander, als iemand die een poging boven zijn krachten gedaan
+heeft. Wij traden dichter aan zijn legerstede om hem die geruststelling
+te schenken welke hij verlangde.&mdash;"Ik vergeef u," zeide Van Lintz: "want
+ik weet bij eigen ondervinding te wel, tot welke uitersten gekrenkte
+eigenliefde en toomelooze zucht ter inwilliging onzer neigingen ons
+kunnen voeren. Gij hebt u willen wreken ... ik ken dat gevoel ... ik heb
+het ook eenmaal ... en te vreeselijk ... ingewilligd." Dit gezegd
+hebbende, trad hij terug en bleef in sombere gepeinzen staan.</p>
+
+<p>Helding drukte den lijder zwijgend de hand; maar was buiten staat zijn
+vol gemoed uit te storten. "Ik betuig oprecht Mijnheer Blaek!" zeide ik,
+op mijne beurt naderende, dat bij mij geen greintje wrok tegen u
+overblijft; en moge de Algoede u niet alleen zoo volkomen vergeven als
+ik u vergeef;&mdash;maar u behouden om door een oprechten wandel zijn naam te
+verheerlijken."</p>
+
+<p>"Hm!" zeide Doedes, naderende, en zijn pati&euml;nt den pols voelende:
+"zwak&mdash;<i>lassitudo</i>&mdash;niet allen hier blijven&mdash;heengaan&mdash;hm!"</p>
+
+<p>"Wel ja!" zeide Reynszen: "mij dunkt, het is nu alles beklonken: ik heb
+de verklaring opgemaakt, die de gewonde heeft afgelegd, zoo hij die nog
+verkiest te hooren en in staat is, die te teekenen, dan zie ik geen
+zwarigheid, den Heer Huyck onder handtasting te ontslaan; want de
+depositie van Andries Matthijssen is bij mij ook geen oortje waard en
+naar hetgeen onze vriend Heynsz vertelt, loopt hij meer kans zelf de
+galg te kussen, dan er anderen aan te helpen."</p>
+
+<p>Lodewijk, eenigszins bijgekomen zijnde, toonde zich bereid, de
+verklaring te hooren lezen, en te teekenen, een daad, welke hij, schoon
+met moeite, ten einde bracht. Toen wilden wij afscheid van hem nemen en
+ons verwijderen, maar hij gaf te kennen, dat zijn gemoed nog niet geheel
+ontlucht was en dat hij nog iets met den Heer Van Lintz had af te
+handelen, waarbij echter alleen Reynhove en ik getuigen mochten zijn,
+weshalve hij verzocht, dat al de overigen het vertrek zouden verlaten.</p>
+
+<p>Toen men aan zijn verlangen voldaan had, bleef hij nog een wijl op de
+deur staren, als vreezende, dat iemand het in zijn hoofd mocht krijgen,
+terug te keeren, en zich tot Reynhove wendende: "schuif den grendel
+dicht!" zeide hij met een ongeduldige beweging: "en gij, Huyck! schenk
+mij dat glas nog eens vol ... mijn lippen branden."</p>
+
+<p>Ik bood hem het gevulde glas aan: hij dronk het met langzame teugen
+ledig, terwijl wij elkander aanzagen, niet zonder nieuwsgierigheid, waar
+dit alles op zoude uitdraaien. Eindelijk zette hij het glas neder,
+haalde van onder zijn dek een papier voor den dag, hetwelk hij tusschen
+de vingers frommelde en, Van Lintz aanziende, begon hij in dezer voege:</p>
+
+<p>"Gij hebt mijn vader vroeger gekend, Mijnheer?"</p>
+
+<p>Van Lintz beantwoordde deze vraag met een koele buiging.</p>
+
+<p>"Gij hebt waarschijnlijk vernomen, hoe zijn uiteinde is geweest,"
+vervolgde Lodewijk: "maar wat gij noch iemand weet, hetgeen ik zelf
+eerst op dit oogenblik vernomen heb, is het zielelijden, waarmede hij
+zoovele jaren geworsteld heeft, en dat hem thans het leven gekost heeft.
+Het is echter nuttig, dat gij drie&euml;n hiermede bekend zijt, opdat gij ten
+minste bij anderen, die geneigd mochten zijn, over hem een onbarmhartig
+vonnis te vellen, de getuigenis zoudt kunnen afleggen, dat hij meer te
+beklagen dan te veroordeelen was. Lees dezen brief overluid, Huyck!&mdash;en
+gij zult beseffen, welke uitwerking hij op mij maken moest."</p>
+
+<p>Ik nam het papier van hem aan en las. Het was de brief, dien Reynhove
+had medegebracht, en de inhoud luidde als volgt:</p>
+
+<p class="p-one">"Wanneer gij dezen brief ontvangt, mijn zoon! zal uw vader voor den
+rechterstoel des Allerhoogsten verschenen zijn:&mdash;en, zoo de wroeging van
+een sedert vijftien jaren gefolterd geweten mij dringt, dit leren te
+verlaten, gij, ongelukkige! gij, die alleen in staat zoudt geweest zijn,
+mij de rust terug te geven, en mij met het leven te verzoenen, gij
+verhaast den stap, die mij de eeuwigheid invoert.</p>
+
+<p>"O! dat ik vroeger gesproken had! Wellicht zoudt gij aan mijn raad, aan
+mijn wensch hebben gehoor gegeven en het hart pogen te winnen van haar,
+die ik voor u bestemde. Een huwelijk tusschen u en uwe nicht had alles
+vereffend!&mdash;maar wat zeg ik?&mdash;Het heeft zoo moeten zijn. Gij waart een
+zoo beminnelijke, zoo deugdzame gade niet waardig; en ik was bestemd, de
+straf voor mijn misdrijf te ontvangen en de schande, die mij wacht, in
+het graf te ontvlieden.</p>
+
+<p>"Dan, de tijd is te kort:&mdash;en ik moet mij haasten, de laatste
+levenskrachten, die mij nog overblijven, te besteden. Luister
+dan:&mdash;beklaag mij: vloek mij niet: en laat mijn voorbeeld u tot leering
+strekken.</p>
+
+<p>"Gij zult wel gehoord hebben, dat mijn broeder en ik, in vroegere jaren,
+veel moeite hadden om behoorlijk rond te komen, en dienvolgens onze
+fortuin buitenslands gingen beproeven. Men heeft er u bij verteld, dat
+ik gelukkig slaagde, terwijl het hem tegenliep. Hoor thans voor 't eerst
+de zuivere waarheid:</p>
+
+<p>"Van mijn jeugd af had een onverzadelijke dorst naar schatten mij de
+ziel beheerscht. Ik zag zooveel rijkdom en weelde om mij heen, dat ik
+het denkbeeld niet verdragen kon, voor anderen, die mij in stand en
+geboorte gelijk waren, te moeten onderdoen. En echter scheen ik daartoe
+bestemd; want mijn vader bezat weinig buiten hetgeen zijn ambt hem
+schonk, en zijn levenswijze was niet van dien aard, dat hij veel kon
+sparen. Ik besloot dus, toen ik tot jongelingsjaren gekomen was, dat een
+goed huwelijk het eerste middel zoude zijn, om mijn doel te bereiken. Ik
+slaagde naar wensch;&mdash;immers ik dacht zoo:&mdash;ik zag niet naar schoonheid
+of zielsgaven: ik zocht slechts een rijke vrouw en trouwde haar
+schatten. Mijn eerste straf was het noodlottige leven, dat ik met uw
+moeder leidde;&mdash;ik wil daarover niet uitweiden. Zij stierf en toonde mij
+den haat, dien zij mij toedroeg, door bij uitersten wil te bepalen, dat
+haar vermogen op u zou komen, zonder dat ik daarvan eenige vruchten zou
+mogen trekken. Ik was nu even ver als ik te voren was: ik besloot naar
+de West te gaan en daar mijn fortuin te beproeven, terwijl ik u bij de
+meervermogende familie uwer moeder achterliet.</p>
+
+<p>"De uitkomst beantwoordde wederom niet aan mijn verwachtingen. Na jaren
+vol tegenspoeds keerde ik terug en kwam te Lissabon aan. Daar ontmoette
+ik den Graaf van Talavera, die er voor de belangen van het Spaansche hof
+aanwezig was; en ik hernieuwde met hem de kennis, die ik vroeger met hem
+als Baron Van Lintz had gemaakt. Van hem bekwam ik tijding van mijn
+Broeder, die tevens zijn zwager was (zij hadden elk eene Juffrouw
+Reefzeil getrouwd) en vernam, hoe deze, die insgelijks zijn fortuin
+buitenslands was gaan beproeven, en zaken in de Levant had verricht, te
+Lissabon werd verwacht. Ik nam voor, zijn komst te verbeiden: en
+werkelijk, hij kwam weldra opdagen; maar zijn uiterlijk verried geen
+rijkdom. Nauwelijks was hij een paar dagen met ons geweest, of hij werd
+door een hevige ziekte overvallen, die hem, na een korte ongesteldheid,
+aan den rand des grafs bracht. De Graaf van Talavera deelde met mij de
+zorgen zijner verpleging en was de eerste, die hem waarschuwde, dat hij,
+naar het oordeel des geneesheers, weinige dagen levens meer overig had,
+en orde op zijn zaken stellen moest. Mijn broeder glimlachte op een
+droevige wijze. "Dit laatste zal mij weinig moeite kosten," zeide hij:
+"Ik had gehoopt mijn dochter, mijn eenigst pand, te zullen terugzien en
+haar de welvaart, die ik voor haar vergaarde, zelf te brengen: nu zal
+mijn broeder zich met die taak dienen te belasten."&mdash;Wij zagen elkander
+verwonderd aan, de Graaf en ik; want wij begrepen niet, waar die
+welvaart schuilen kon. Toen haalde mijn broeder een dikken rotting voor
+den dag, die aan zijn voeteneinde lag, en waarmede wij, wegens haar lomp
+fatsoen, meermalen den spot hadden gedreven. Hij verzocht mij den knop
+er af te draaien en hetgeen zich daarin bevond op de tafel uit te
+schudden. Ik deed zulks, en nu ontdekten wij met verbazing, dat de stok
+hol en geheel gevuld was met edelgesteenten van een onschatbaren prijs.
+Mijn broeder nam er eenige van af, en mij die ter hand stellende, zeide
+hij: "deze zijn voor u, en zullen u, zoo gij die met overleg verkoopt,
+in staat stellen uw fortuin weder op te bouwen. De overige zult gij aan
+mijn dochter brengen, als haars vaders erfdeel...."&mdash;Toen gelastte hij,
+dat men een juwelier zou roepen: er werd een inventaris opgemaakt,
+waarop de prijzen volgens taxatie genoteerd werden: en daarvan een
+afschrift aan mij en een aan den Graaf ter hand gesteld; terwijl wij
+beide stukken teekenden en de bestemming der juweelen daarop vermeldden.
+Weinige dagen later stierf mijn broeder in mijn armen, en terwijl zijn
+stervende mond mij zijn dochter aanbeval. Ik bleef niet langer te
+Lissabon dan voor de begrafenis noodig was, en zeilde af naar Amsterdam.</p>
+
+<p>"Ondertusschen was ik weinig tevreden, wanneer ik de fortuin, die mijn
+broeder gemaakt had, met de mijne vergeleek; en zonder te bedenken, dat
+hij geen genot van zijn moeizaam verkregen schatten had gehad, terwijl
+ik de toekomst nog voor mij had, dacht ik er slechts aan, om mijn nicht
+te benijden, die zoo gemakkelijk aan een erfenis kwam, waarop ik, zonder
+haar, alleen aanspraak zoude gehad hebben. Nu fluisterde mij de duivel
+in: waarom zoudt gij dien schat aan uw nicht brengen? behoud hem voor
+u-zelf, drijf er handel mede, en maak het op een andere wijze goed met
+de dochter uws broeders. Geen haan zal er naar kraaien, en de Graaf van
+Talavera zal er zich in Spanje niet over bekommeren, of gij aan het
+vertrouwen uws stervenden broeders beantwoord hebt. Ik was te Amsterdam,
+zonder tot een besluit gekomen te zijn: men was aldaar reeds van den
+dood mijns broeders onderricht, en te gelijk overtuigd (zoozeer had hij
+zijn winsten bedekt gehouden), dat hij arm gestorven was. Nu had ik de
+zwakheid, of noem het de laagheid, de lieden niet uit den droom te
+helpen: ik verkocht mijn juweelen, of liever die mijner nicht niet op
+eens, maar langzamerhand, en begon een handel, dien ik meer en meer
+uitbreidde. Ik was voorspoedig. Het scheen alsof het onrechtvaardig
+verkregen geld in mijne handen moest gezegend worden; dan innerlijk was
+ik verre van mijn voorspoed te genieten.</p>
+
+<p>"Eenige jaren waren verloopen, toen ik (nog sidder ik bij de
+herinnering) een brief van den Graaf van Talavera ontving. Hij had,
+schreef hij, vernomen, dat ik zeer vermogend was geworden, terwijl men
+van mijn nicht niets af wist: kortom de brief gaf niet onduidelijk te
+kennen, dat hij iets van de zaak vermoedde. Hij eindigde met mij te
+melden, dat hij het duplicaat van den inventaris naar Amsterdam zou
+overzenden en bij den Notaris Bouvelt doen deponeeren. Dit bericht
+ontzette mij: om tegen den dreigenden slag gewapend te zijn, liet ik
+terstond mijn nicht van de school komen, waar zij zich bevond, nam haar
+bij mij en behandelde haar als mijn eigen kind, voornemens zijnde om,
+zoo ik aangeklaagd werd, dadelijk rekening en verantwoording te doen.
+Maar nu bekwam ik de tijding, dat de Graaf in ongenade en naar Amerika
+was&mdash;en een jaar daarna verspreidde zich het gerucht van zijn dood. Ik
+was thans van mijn grootste zorg ontslagen; want ik hoopte altijd, dat
+hij zijn bedreiging om dat papier over te zenden, niet had ten uitvoer
+gelegd. Intusschen had ik Henri&euml;tte als een dochter liefgekregen, en hoe
+meer ik haar leerde kennen en waardeeren, hoe feller verwijtingen ik mij
+deed van haar een vermogen te hebben onthouden, dat haar rechtmatig
+toebehoorde. Toen kwam het denkbeeld bij mij op, dat een huwelijk
+tusschen u beiden alles in 't gelijk, zoude brengen: en ik behoef u mijn
+streven naar dat doel niet voor den geest terug te brengen; het is u
+genoeg bekend.</p>
+
+<p>"Verbeeld u mijn schrik, toen ik eenige dagen geleden, den man, dien ik
+dood waande, ten huize van den Notaris Bouvelt ontmoette en van hem
+hoorde, dat de bewuste inventaris zich onder andere papieren bevond, die
+hij indertijd, wel verzegeld, naar Amsterdam had overgezonden en nu was
+komen terugeischen; terwijl hij tevens dreigde, mijn gedrag openbaar te
+zullen maken. Ik had ook toen nog mijn volslagen schande kunnen
+voorkomen, door aan mijn nicht haar vermogen uit te keeren en er bij te
+voegen, dat ik haar om wijze redenen tot nog toe verborgen had gehouden,
+hoe rijk zij: was; maar valsche schaamte belette mij, dien stap te doen,
+daar ik vreesde, dat de ware toedracht der zaak bekend zoude worden. Ik
+smeekte derhalve den Heer Van Lintz, mij mijn goeden naam niet te
+ontrooven: ik stelde hem uw huwelijk met Henri&euml;tte als een bepaalde zaak
+voor: ik bood hem mijn invloed bij onze bewindslieden, mijn hulp ter
+ontvluchting aan. Door mijn gebeden verwonnen, nam hij aan om, zoodra
+hij in veiligheid zou zijn en de tijding van uw huwelijk bekomen had,
+mij het noodlottig duplicaat te zenden.</p>
+
+<p>"Uw onberaden daad, om den man, van wien ik alles te vreezen had, in
+handen der Justitie te leveren, heeft al mijn pogingen verijdeld. Het
+bewuste stuk is daardoor, met de overige bij hem gevonden papieren, in
+beslag genomen, naar Amsterdam gezonden, en in handen van den Heer
+Hoofdofficier. Zooeven kom ik van zijn kantoor. Hij had mij laten roepen
+om te vernemen, wat het opschrift: <i>Inventaris der juweelen enz.,
+toebehoord hebbende aan den Heer Hendrik Blaek en thans het eigendom
+zijner dochter Henri&euml;tte Blaek</i>, te beduiden had. Wat ik geantwoord heb,
+weet ik niet, maar ik weet wat het gevolg zal zijn, indien dit stuk
+geopend wordt: en de schande, die mij wacht, wil ik niet beleven. God
+vergeve mij de misdadige wijze, waarop ik dit leven verlaat: Hij vergeve
+mij de slechte tucht, waaronder ik u gehouden heb, en doe u tot inkeer
+komen, opdat gij van den verkeerden weg terugtreedt, dien gij tot nog
+toe bewandeld hebt, en u spiegelt aan het vreeselijk voorbeeld van</p>
+
+<p>
+<span style="margin-left: 20.5em;">Uw ongelukkigen vader</span><br />
+<span style="margin-left: 22em;">JACOBUS BLAEK."</span><br />
+</p>
+
+<p class="p-one">"Gij ziet het, Mijne Heeren!" zeide Lodewijk, toen ik ten einde gelezen
+had, terwijl hij zijn hoofd in de handen verborg: "ik ben de oorzaak van
+mijns vaders dood.&mdash;Maar thans vraag ik u om raad, u, die tot nog toe
+alleen met het geheim bekend zijt, is er niets aan te doen om zijn
+nagedachtenis te sparen.&mdash;Wat Henri&euml;tte betreft, zij zal hebben wat haar
+toekomt, en meer dan dat."</p>
+
+<p>"Mijnheer!" antwoordde Van Lintz: "de Heer Reynhove heeft mij de mij
+ontnomen papieren teruggebracht: indien het bewuste stuk zich daarbij
+bevindt, zal ik het aan uw nicht zenden. Zij alleen kan beslissen, wat
+daarmede gedaan moet worden."</p>
+
+<p>Hier werd aan de deur getikt en de Notaris aangediend, met wien wij den
+lijder alleen lieten: twee dagen later, gedurende welke ik hem vaak
+bezocht had, blies hij den laatsten adem uit. Na het lijk te hebben doen
+kisten, nam ik, met dat overschot, en onze Hollandsche vrienden, de
+terugreis aan naar Amsterdam.</p>
+
+<p>Het was te Harlingen, dat ik afscheid nam van den Heer Van Lintz en zijn
+dochter, die nu voornemens waren hun reis te land voort te zetten. "Nu!
+mijn vriend!" zeide de eerstgenoemde, terwijl hij mij de hand schudde:
+"nu zal het toch eindelijk wel voor goed zijn, dat ik u vaarwel zeg.
+Veel zegen op uw ondernemingen. Ik draag u de belangen mijner nicht
+Blaek op, want ik verwijt mij half en half, dat ik er niet beter voor
+gezorgd heb; doch, zoo iemand, zult gij die behartigen: gij hebt er
+dubbele reden toe."</p>
+
+<p>"Ik vrees maar," zeide ik, "dat zij nog te veel tegen mij zal ingenomen
+zijn, om mij tot haar zaakwaarnemer te benoemen."</p>
+
+<p>"Heb ik u niet van het tegendeel verzekerd?" zeide Amelia, langzaam het
+hoofd schuddende en op een toon van weemoedig verwijt: "ga tot haar, en
+vrees niet, haar de geheele, onbewimpelde waarheid te verhalen; zij zal
+u geloven;&mdash;wees daar overtuigd van: en wanneer gij haar ziet, stel haar
+dan uit naam van haar nicht dit aandenken ter hand, en verzoek haar, het
+uit liefde voor mij te willen dragen."</p>
+
+<p>Dit zeggende, reikte zij mij een halsband toe, dien zij gedurende haar
+verblijf op Ter-Schelling van haar eigen schoone haren gevlochten had,
+en aan welks uiteinde zij uiteinde zij een effen gouden kruisje had
+vastgemaakt.</p>
+
+<p>"En zult gij mij geen aandenken laten?" vroeg ik, terwijl ik haar met
+hartelijkheid de hand drukte.</p>
+
+<p>"Thans niet: ik zal u wellicht er een zenden, wanneer wij op de plaats
+onzer bestemming zullen zijn:&mdash;en dan wacht ik er een van u&mdash;en van uwe
+vrouw."</p>
+
+<p>Met deze woorden beantwoordde zij mijn handdruk, sloeg zich den sluier
+over 't gelaat en stapte haastig in den wagen, die haar wachtte. Haar
+vader nam plaats nevens haar: de zweep des voermans klapte en het
+rijtuig voerde beiden uit mijn gezicht. Ik heb hen nimmer teruggezien.</p>
+
+<p>Achttien uren later was ik te huis, in de armen mijner moeder. Ik zal
+niet beproeven de gewaarwordingen te beschrijven, welke ons allen bij
+dit wederzien bezielden.</p>
+
+<p>Den volgenden dag kwam Reynhove mij afhalen, om naar Mejuffrouw Blaek te
+gaan, die naar zijn zeggen, verlangd had, ons beiden te spreken. Wij
+vonden haar alleen, in een voegzaam rouwgewaad, bevallig als altijd,
+maar bleek, afgemat en diep bedroefd. Zij bloosde even, toen zij mij
+wederzag, maar herstelde zich terstond, bood ons stoelen aan en zette
+zich over ons.</p>
+
+<p>"Gij beiden, mijne Heeren!" ving zij aan, "zijt getuigen geweest van het
+overlijden van mijn rampzaligen Neef...?</p>
+
+<p>"Ja Mejuffrouw!" antwoordde ik, naar eenige papieren tastende, die ik in
+mijn rokzak had: "en ik ben belast...."</p>
+
+<p>"Een oogenblik!" hernam zij: "aleer wij over iets anders spreken,
+wenschte ik te weten, of iemand buiten u en den Heer Van Lintz kennis
+draagt van zekeren brief, door mijn oom aan Lodewijk geschreven?"</p>
+
+<p>"Niemand," antwoordde ik: "ik heb dien brief en zal u dien, zoo UEd.
+verlangt, ter hand stellen, benevens...."</p>
+
+<p>"Ik zal dien afwachten," zeide zij: "maar vooraf moet ik u nog zeggen,
+dat ik een brief heb van mijn oom Van Lintz, waarin hij mij de
+aanleiding mededeelt, welke mijn ongelukkigen oom Blaek tot den stap,
+dien hij deed, bewogen heeft, en mij tevens een stuk zendt, volgens
+hetwelk ik recht op een aanzienlijk vermogen zou hebben. Ik heb geweend
+bij het zien van mijns vaders naamteekening, en bij de gedachte aan al
+de moeite, die de brave man zich gegeven heeft, om voor mij een vermogen
+te vergaderen;&mdash;ik heb die naamteekening er uitgesneden en het stuk zelf
+verbrand."</p>
+
+<p>"Hoe!" riep Reynhove verbaasd uit:, een zoo <i>pr&eacute;cieux</i> document!..."</p>
+
+<p>"Ik ben te veel aan mijn oom verschuldigd, ik heb te veel bewijzen van
+zijn liefde ontvangen, om tot loon daarvan, nu hij dood is, zijn goeden
+naam aan te randen. Niemand dan ons is het geheim bewust. Lodewijk heeft
+het in het graf medegenomen: mijn oom Van Lintz zal zwijgen, indien ik
+het hem verzoek: ook van u, mijne Heeren! wacht ik hetzelfde: men
+schrijft den dood mijns ooms aan een beroerte toe:&mdash;de ware toedracht
+der zaak kan dus voor elk verborgen blijven."</p>
+
+<p>"Maar weet UEd. wel, Mejuffer!" zeide Reynhove, "dat gij een <i>important</i>
+kapitaal hebt opgeofferd, ten gerieve van een paar dozijn collateralen,
+die er u geen dank voor zullen weten?"</p>
+
+<p>"Mejuffrouw offert niets op," zeide ik: "en, hoewel de verdiensten van
+haar handelwijze even groot blijven, de nadeelen daarvan worden geheel
+weggenomen door het stuk, dat ik de eer heb haar te overhandigen. Het is
+het testament van den Heer Lodewijk Blaek, natuurlijken erfgenaam zijns
+vaders, waarbij hij, op eenige legaten na, zijn nicht, Mejuffrouw
+Henri&euml;tte Blaek, aanstelt tot zijn universeele erfgename."</p>
+
+<p>Henri&euml;tte nam bevende het papier aan, dat ik haar ter hand stelde. Haar
+ontroering belette haar te spreken en zij antwoordde niets op de
+gelukwenschingen van Reynhove.</p>
+
+<p>"Mejuffrouw!" vervolgde ik, toen zij weder wat bedaarder was geworden:
+"de overledene heeft in de laatste uren zijns levens verlangd, dat ik de
+man zou zijn, die u dit afschrift van zijn uitersten wil aanbood: hij
+voegde er bij, dat het u wellicht ... aangenaam zou zijn ... dat stuk
+uit mijne handen te ontvangen. Mag ik mij vleien, dat hij waarheid
+gesproken heeft?"</p>
+
+<p>"Mijn Heer!" antwoordde zij, terwijl een hoogrood haar gelaat overdekte:
+"het is u ongetwijfeld bekend, dat ik, op den morgen van haar vertrek
+uit Amsterdam, een bezoek heb gehad van mijn nicht Amelia."</p>
+
+<p>Ik zag verbaasd op. Zoo had die brave ziel niet geschroomd zich aan een
+wellicht onaangename ontvangst te wagen, om mijne voorspraak te zijn.
+Het stellige der verzekering, die zij mij gegeven had, was mij thans
+opgelost.</p>
+
+<p>"En mag ik hopen," zeide ik, "dat dit bezoek u gunstiger gedachten van
+mij heeft doen opvatten?"</p>
+
+<p>"Amelia is een engel," zeide Henri&euml;tte, "en ik vergeef het u nooit, dat
+gij niet smoorlijk op haar verliefd zijt geraakt. Wat zij zeide ... hoe
+zij ... in 't kort, ik ben verplicht u verschooning te vragen voor de
+verkeerde gedachten, die ik van U had opgevat."</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Zes maanden later kondigde de Voorzanger in de Oude Kerk met zijn
+neusstem (waarvan in het derde Hoofdstuk dezer geschiedenis gesproken
+is), werkelijk aan, dat er trouwbeloften bestonden tusschen Willem
+Andries Reynhove, Heer van Wijdeplas, Groenewoud en Binnengeest,
+Jonkman, met Mejuffrouw Susanna Aletta Huyck, Jonge Dochter; maar liet
+daarop een gelijke aankondiging volgen, betreffende Meester Ferdinand
+Huyck en Mejuffrouw Henri&euml;tte Blaek.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<div class="blockquot"><p><a name="Hier" id="Hier"></a>Hier eindigt het verhaal van den heer Huyck. Daarachter stond, met
+de hand van Mejuffrouw Stauffacher, het navolgende geschreven:</p></div>
+
+<p>Indien het bovenstaande verhaal een roman ware, zo&ucirc; men den schrijver
+met recht te laste kunnen leggen, dat hij den lezer in 't onzekere laat
+omtrent het lot van sommige personen, die in zijn lotgevallen een
+merkwaardige rol spelen. Daar het echter zijn doel schijnt geweest te
+zijn, naar waarheid te vertellen wat hem overkomen is, moet men hem
+veeleer prijzen, dat hij niet meer heeft te boek gesteld, dan hij met
+zekerheid wist. Vreemd intusschen komt het mij voor, dat hij niet met
+een woord melding maakt van hetgeen er verder geschied is met den Baron
+Van Lintz en zijne beminnelijke dochter. Wellicht was hun latere
+levensloop aan zijne kinderen, voor wie hij zijn opstel vervaardigde,
+genoegzaam bekend. Wat mij betreft, ik wil niet ontveinzen, dat ik mij
+zeer teleurgesteld vond, toen ik, aan het slot komende, niet te weten
+kwam, of hij met den zwerver en zijn lieve dochter later nog door
+briefwisseling of anderszins de betrekking onderhouden bleef. Gelukkig
+echter kende ik den waren naam des mans, die in het Handschrift onder
+zooveel verdichte namen voorkomt, en wist ik uit de geschiedenis, hoe
+hij den Russischen Tsaar belangrijke diensten bewees en tot hooge
+waardigheden opklom, zonder echter ooit de bijzondere vriendschap des
+Alleenheerschers te verwerven. Dezelfde onbuigzaamheid van karakter, die
+hem vroeger reeds zooveel vijanden en tegenspoeden berokkend had, en die
+er met de jaren niet op verbeterd was, maar veeleer in balsturige
+hoofdigheid en wrevel ontaard, was niet geschikt om hem bemind te maken
+bij een Vorst, die zelf een onverzettelijken wil bezat, waarnaar hij
+alles wilde doen buigen. Er ontstonden vaak hoogloopende verschillen
+tusschen hen beiden: en alleen het nut, dat hij begreep van den Baron
+Van Lintz te kunnen trekken, om zijn Moskoviten in bedwang te houden,
+weerhield Peter, hem naar Siberi&euml;n te bannen. Wat Amelia betreft,
+ziehier de narichten, die ik omtrent haar bekomen heb van lieden, die
+zich harer nog herinnerden. Zij leidde, in de eerste jaren van haar
+verblijf in Rusland, een stil en afgetrokken leven, en wederstond al
+dien tijd het verlangen haars vaders, dat zij zich ten hove zoude
+vertoonen. Eindelijk echter gaf zij toe, en schonk zelfs haar hand aan
+een gunsteling des Tsaars, een beschaafd en waardig edelman, maar die
+tweemaal hare jaren had. Onzeker is het, of zij dit huwelijk alleen
+aanging om haar vader te believen: misschien was zij werkelijk den
+vreemdeling genegen en had zij de ongelukkige neiging, die zij in
+Holland had opgevat, overwonnen, welke haar handelingen bestuurde, meer
+dan de woorden van het verhaal doen vermoeden. Hoe dit zij, zij leidde
+een voorbeeldig leven, verspreidde weldaden om zich heen en stierf in
+hoogen ouderdom, gezegend door al wie haar gekend had.</p>
+
+<p>De Heer Hoofdofficier Huyck en zijn brave gade hadden het geluk, meest
+al hun kinderen en zelfs ettelijke hunner kleinkinderen gehuwd en in
+goeden doen te zien. Uit den aanvang van het Handschrift kan men zien,
+dat het Ferdinand en den zijnen voorspoedig was gegaan: en nog zijn hun
+nakomelingen in Amsterdam en elders geacht en gezien. Ook Mevrouw
+Reynhove leefde zeer gelukkig met haar man, die, gelijk men heeft kunnen
+opmerken, innerlijk veel beter was dan hij zich oppervlakkig had doen
+kennen. Zij wist hem met verstand te leiden en tot een nuttig en
+werkzaam leven op te wekken: hij zeide dan ook, na zijn huwelijk, of
+reeds vroeger aan alle slempmalen en wilde partijen vaarwel, klom tot
+hooge eereambten op en bewees den Staat belangrijke diensten.</p>
+
+<p>Caspar Weinst&uuml;be, na vruchteloos gepoogd te hebben, zich toegang te
+verschaffen tot de hoogere kringen der maatschappij, en zich daar een
+echtvriendin te zoeken, toch niet ongehuwd willende sterven, trouwde met
+zijn keukenmeid, bij wie hij ettelijke kinderen verwekte, die, betere
+opvoeding ontvangende dan hem te beurt was gevallen, hun geringe afkomst
+langzamerhand deden vergeten: ook zij wonnen geld, en hun nageslacht
+verkeert thans dagelijks met die famili&euml;n, wier <i>bek&auml;ntschafft</i> de
+wellust van Caspar zo&ucirc; hebben uitgemaakt.</p>
+
+<p>Van den Makelaar Velters heb ik weinig kunnen vernemen. Alleen blijkt
+mij uit een oud adresboekje, dat hij in de laatste helft der vorige eeuw
+Kerkmeester van de Ooster Kerk en dus nog in leven was. Hij schijnt
+wijselijk de po&euml;zie voor meer winstgevende werkzaamheden te hebben laten
+varen: althans gedichten van hem zijn mij nooit voorgekomen. De
+<i>Mengelingen</i> van Helding kan men nog in sommige boekerijen van deftige
+lieden, en ook nu en dan, hoor ik, op stalletjes aantreffen: ik twijfel
+echter, of zij ooit veel lezers vinden. Gerustelijk mag men aannemen,
+dat hij het dubbele huwelijk, waar het verhaal mede sluit, zal bezongen
+hebben, en dat Tante Van Bempden niet achterlijk gebleven zal zijn, om
+te dier gelegenheid een luisterrijk feest te geven.</p>
+
+<p>Zacharias Heynsz ging ijverig voort met aan de Justitie trouwe diensten
+te bewijzen: met de aanvaarding zijner nieuwe betrekking zeide hij het
+schilderen vaarwel: en de kunst heeft er niet bij verloren.</p>
+
+<p>Eindelijk kan ik hier nog bijvoegen, dat, volgens getuigenis mijner
+vrienden, een afstammeling van kleinen Simon den Marskramer, die sterk
+verdacht wordt gehouden van, op het voetspoor zijns voorvaders, der
+Politie bijwijlen ten dienste te staan, nog dagelijks op het
+Schapenplein te zien is, 's winters met een vuurtest, 's zomers met een
+schoenenbak, al roepende: "gheen dijt rijk, zoo waar solje ghesond
+blijven."</p>
+
+<p><span style="margin-left: 45em;">Marie Stauffacher.</span></p>
+
+<hr style="width: 75%;" />
+
+
+<p class="caption"><a name="inhoud" id="inhoud"></a>INHOUD</p>
+
+
+<p class="inh"><a href="#brief">INLEIDING</a></p>
+
+<p class="inh"><a href="#chap1">HOOFDSTUK 1.</a></p>
+
+<div class="blockquot"><p>Waarin, onder meer andere wetenswaardige zaken, het portret
+van den held dezer geschiedenis gevonden wordt.</p></div>
+
+<p class="inh"><a href="#chap2">HOOFDSTUK 2.</a></p>
+
+<div class="blockquot"><p>Waarin men lezen zal, wat in en voor de herberg te Zoest
+voorviel.</p></div>
+
+<p class="inh"><a href="#chap3">HOOFDSTUK 3.</a></p>
+
+<div class="blockquot"><p>Waarin wordt bewezen, hoe gevaarlijk het is zonder parapluie
+uit te gaan, en de beschrijving gevonden van een mooi meisje
+en een mooien koepel.</p></div>
+
+<p class="inh"><a href="#chap4">HOOFDSTUK 4.</a></p>
+
+<div class="blockquot"><p>'t Geen verhaalt wat me verder in den koepel voorviel.</p></div>
+
+<p class="inh"><a href="#chap5">HOOFDSTUK 5.</a></p>
+
+<div class="blockquot"><p>Hetwelk bange lieden bij avond niet moeten lezen.</p></div>
+
+<p class="inh"><a href="#chap6">HOOFDSTUK 6.</a></p>
+
+<div class="blockquot"><p>Waarin onze held voor de tweede reis op denzelfden dag gevaar
+loopt van zijn hart te verliezen.</p></div>
+
+<p class="inh"><a href="#chap7">HOOFDSTUK 7.</a></p>
+
+<div class="blockquot"><p>Vermeldende, wat de heer Bos aan Ferdinand vertelde, en hoe
+deze per slot nog even wijs bleef, gelijk ook het geval met
+den lezer zal zijn.</p></div>
+
+<p class="inh"><a href="#chap8">HOOFDSTUK 8.</a></p>
+
+<div class="blockquot"><p>Waarin meer geredeneerd dan gedaan wordt.</p></div>
+
+<p class="inh"><a href="#chap9">HOOFDSTUK 9.</a></p>
+
+<div class="blockquot"><p>Behelzende het verhaal eener schuitreis van Naarden naar
+Amsterdam.</p></div>
+
+<p class="inh"><a href="#chap10">HOOFDSTUK 10.</a></p>
+
+<div class="blockquot"><p>Waarin verhaald wordt, hoe Ferdinand te huis kwam en hoe hij
+insliep, welk voorbeeld de lezer mag volgen, zoo het hem
+goeddunkt.</p></div>
+
+<p class="inh"><a href="#chap11">HOOFDSTUK 11.</a></p>
+
+<div class="blockquot"><p>Hetwelk ettelijke politie-geheimen aan den dag brengt.</p></div>
+
+<p class="inh"><a href="#chap12">HOOFDSTUK 12.</a></p>
+
+<div class="blockquot"><p>Waarin men nadere kennis maakt met de leden des familie en
+waarin tante Letje een confituurvlek op haar halsdoek bekomt.</p></div>
+
+<p class="inh"><a href="#chap13">HOOFDSTUK 13.</a></p>
+
+<div class="blockquot"><p>Behelzende, hoe Suzanna en Ferdinand harrewarren, en hoe de
+laatste in een welkomstdicht verheerlijkt wordt.</p></div>
+
+<p class="inh"><a href="#chap14">HOOFDSTUK 14.</a></p>
+
+<div class="blockquot"><p>Waarin Ferdinand op cognac onthaald en tegen wil en dank in
+nieuwe avonturen gesleept wordt.</p></div>
+
+<p class="inh"><a href="#chap15">HOOFDSTUK 15.</a></p>
+
+<div class="blockquot"><p>Vermeldende, hoe Ferdinand en Suzanna uit logeeren gingen
+en wat er op Heizicht gebeurde.</p></div>
+
+<p class="inh"><a href="#chap16">HOOFDSTUK 16.</a></p>
+
+<div class="blockquot"><p>Waarin verhaald wordt, wien Ferdinand in de kerk zag: en
+welke gasten op Heizicht kwamen eten.</p></div>
+
+<p class="inh"><a href="#chap17">HOOFDSTUK 17.</a></p>
+
+<div class="blockquot"><p>Verhalende, hoe Zwarte Piet Ferdinand met een commissie
+belastte en hoe Suzanna een grooten koek trok.</p></div>
+
+<p class="inh"><a href="#chap18">HOOFDSTUK 18.</a></p>
+
+<div class="blockquot"><p>Waarin Ferdinand op zijn kantoor ge&iuml;nstalleerd, en, als Krelis
+Louwen, op een po&euml;tenmaal wordt genoodigd.</p></div>
+
+<p class="inh"><a href="#chap19">HOOFDSTUK 19.</a></p>
+
+<div class="blockquot"><p>Bevattende 't geen er op de dichterlijke samenkomst bij Helding
+verhandeld werd.</p></div>
+
+<p class="inh"><a href="#chap20">HOOFDSTUK 20.</a></p>
+
+<div class="blockquot"><p>Waarin verhaald wordt, wie de heer in 't karmozijn was, en hoe deerlijk
+Ferdinand er zich in werkte.</p></div>
+
+<p class="inh"><a href="#chap21">HOOFDSTUK 21.</a></p>
+
+<div class="blockquot"><p>Waarin eenige oude kennissen weder op het tooneel verschijnen en een
+paar nieuwe worden ingevoerd.</p></div>
+
+<p class="inh"><a href="#chap22">HOOFDSTUK 22.</a></p>
+
+<div class="blockquot"><p>Hetwelk aantoont, dat men niet naar de Oost-Indien behoeft te varen, om
+schipbreuk te lijden.</p></div>
+
+<p class="inh"><a href="#chap23">HOOFDSTUK 23.</a></p>
+
+<div class="blockquot"><p>Vermeldende hoe dames voor spoken worden aangezien, en wat de
+schipbreukelingen al zoo verder deden om een verkoudheid te voorkomen.</p></div>
+
+<p class="inh"><a href="#chap24">HOOFDSTUK 24.</a></p>
+
+<div class="blockquot"><p>Hetwelk over 't geheel van een vrij sentimenteelen aard is; doch vrij
+slaperig eindigt.</p></div>
+
+<p class="inh"><a href="#chap25">HOOFDSTUK 25.</a></p>
+
+<div class="blockquot"><p>Hetwelk een vervolg is op het vier-en-twintigste.</p></div>
+
+<p class="inh"><a href="#chap26">HOOFDSTUK 26.</a></p>
+
+<div class="blockquot"><p>Waarin geleerd wordt, hoe men best oude paarden verkoopt, en jonge
+bederft.</p></div>
+
+<p class="inh"><a href="#chap27">HOOFDSTUK 27.</a></p>
+
+<div class="blockquot"><p>Waarin onze held in nieuwe onaangenaamheden wordt gewikkeld.</p></div>
+
+<p class="inh"><a href="#chap28">HOOFDSTUK 28.</a></p>
+
+<div class="blockquot"><p>Waarin leelijke donderbuien boven het hoofd van Ferdinand samenpakken.</p></div>
+
+<p class="inh"><a href="#chap29">HOOFDSTUK 29.</a></p>
+
+<div class="blockquot"><p>Vermeldende wat er ten huize van den notaris Bouvelt voorviel.</p></div>
+
+<p class="inh"><a href="#chap30">HOOFDSTUK 30.</a></p>
+
+<div class="blockquot"><p>Hetgeen langer dan het voorgaande, en niet meer of minder belangrijk
+wezen zal.</p></div>
+
+<p class="inh"><a href="#chap31">HOOFDSTUK 31.</a></p>
+
+<div class="blockquot"><p>Waarin het gedrag van Mejuffrouw Blaek ten opzichte van Ferdinand wordt
+verklaard en de vader van Amelia weder op de proppen komt.</p></div>
+
+<p class="inh"><a href="#chap32">HOOFDSTUK 32.</a></p>
+
+<div class="blockquot"><p>Waarin overtuigend bewezen wordt, dat de behendigste vogelaar ook wel
+eens vogels laat ontsnappen.</p></div>
+
+<p class="inh"><a href="#chap33">HOOFDSTUK 33.</a></p>
+
+<div class="blockquot"><p>Vermeldende, wie Ferdinand in den beurtman aantrof, hoe hij op
+Terschelling aankwam en welke zonderlinge ontmoeting hij aldaar had.</p></div>
+
+<p class="inh"><a href="#chap34">HOOFDSTUK 34.</a></p>
+
+<div class="blockquot"><p>Waarin verhaald wordt, hoe de thee aan boord van de Kj&ouml;benhavn werd
+gebracht, en den lezer vele verrassingen worden voorbereid.</p></div>
+
+<p class="inh"><a href="#chap35">HOOFDSTUK 35.</a></p>
+
+<div class="blockquot"><p>Waarin de geschiedenissen van de heeren Bos, Van Beveren, den
+Vliesridder, den Baron van Lintz, den Graaf van Talavera, den Zeeroover
+Don Mano&euml;l enz. enz. worden verhandeld, en hetgeen evenwel, wat de
+lengte betreft, mee zal vallen.</p></div>
+
+<p class="inh"><a href="#chap36">HOOFDSTUK 36.</a></p>
+
+<div class="blockquot"><p>Waarin zich het oude spreekwoord bevestigd vindt, dat men geen hei moet
+roepen, eer men over den dam is.</p></div>
+
+<p class="inh"><a href="#chap37">HOOFDSTUK 37.</a></p>
+
+<div class="blockquot"><p>Waarin treurige en indrukwekkende tooneelen voorkomem, gelijk men die
+somtijds in het dagelijksche leven, maar zeer dikwijls in romans en
+versierde geschiedenissen aantreft.</p></div>
+
+<p class="inh"><a href="#chap38">HOOFDSTUK 38.</a></p>
+
+<div class="blockquot"><p>Waarin onze held zich volstrekt niet op zijn gemak bevindt.</p></div>
+
+<p class="inh"><a href="#chap39">HOOFDSTUK 39.</a></p>
+
+<div class="blockquot"><p>Hetwelk bekentenissen en sterfbedden afschetst: zeer melancholiek om te
+lezen.</p></div>
+
+<p class="inh"><a href="#Hier">BESLUIT</a></p>
+
+
+
+
+
+
+
+
+<pre>
+
+
+
+
+
+End of the Project Gutenberg EBook of Ferdinand Huyck, by J. Van Lennep
+
+*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK FERDINAND HUYCK ***
+
+***** This file should be named 17706-h.htm or 17706-h.zip *****
+This and all associated files of various formats will be found in:
+ https://www.gutenberg.org/1/7/7/0/17706/
+
+Produced by Marc D'Hooghe.
+
+Updated editions will replace the previous one--the old editions
+will be renamed.
+
+Creating the works from public domain print editions means that no
+one owns a United States copyright in these works, so the Foundation
+(and you!) can copy and distribute it in the United States without
+permission and without paying copyright royalties. Special rules,
+set forth in the General Terms of Use part of this license, apply to
+copying and distributing Project Gutenberg-tm electronic works to
+protect the PROJECT GUTENBERG-tm concept and trademark. Project
+Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if you
+charge for the eBooks, unless you receive specific permission. If you
+do not charge anything for copies of this eBook, complying with the
+rules is very easy. You may use this eBook for nearly any purpose
+such as creation of derivative works, reports, performances and
+research. They may be modified and printed and given away--you may do
+practically ANYTHING with public domain eBooks. Redistribution is
+subject to the trademark license, especially commercial
+redistribution.
+
+
+
+*** START: FULL LICENSE ***
+
+THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE
+PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK
+
+To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free
+distribution of electronic works, by using or distributing this work
+(or any other work associated in any way with the phrase "Project
+Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full Project
+Gutenberg-tm License (available with this file or online at
+https://gutenberg.org/license).
+
+
+Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg-tm
+electronic works
+
+1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm
+electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to
+and accept all the terms of this license and intellectual property
+(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all
+the terms of this agreement, you must cease using and return or destroy
+all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your possession.
+If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a Project
+Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound by the
+terms of this agreement, you may obtain a refund from the person or
+entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8.
+
+1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be
+used on or associated in any way with an electronic work by people who
+agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few
+things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works
+even without complying with the full terms of this agreement. See
+paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project
+Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this agreement
+and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm electronic
+works. See paragraph 1.E below.
+
+1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the Foundation"
+or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection of Project
+Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual works in the
+collection are in the public domain in the United States. If an
+individual work is in the public domain in the United States and you are
+located in the United States, we do not claim a right to prevent you from
+copying, distributing, performing, displaying or creating derivative
+works based on the work as long as all references to Project Gutenberg
+are removed. Of course, we hope that you will support the Project
+Gutenberg-tm mission of promoting free access to electronic works by
+freely sharing Project Gutenberg-tm works in compliance with the terms of
+this agreement for keeping the Project Gutenberg-tm name associated with
+the work. You can easily comply with the terms of this agreement by
+keeping this work in the same format with its attached full Project
+Gutenberg-tm License when you share it without charge with others.
+
+1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern
+what you can do with this work. Copyright laws in most countries are in
+a constant state of change. If you are outside the United States, check
+the laws of your country in addition to the terms of this agreement
+before downloading, copying, displaying, performing, distributing or
+creating derivative works based on this work or any other Project
+Gutenberg-tm work. The Foundation makes no representations concerning
+the copyright status of any work in any country outside the United
+States.
+
+1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg:
+
+1.E.1. The following sentence, with active links to, or other immediate
+access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear prominently
+whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work on which the
+phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the phrase "Project
+Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, performed, viewed,
+copied or distributed:
+
+This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
+almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or
+re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
+with this eBook or online at www.gutenberg.org
+
+1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is derived
+from the public domain (does not contain a notice indicating that it is
+posted with permission of the copyright holder), the work can be copied
+and distributed to anyone in the United States without paying any fees
+or charges. If you are redistributing or providing access to a work
+with the phrase "Project Gutenberg" associated with or appearing on the
+work, you must comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1
+through 1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the
+Project Gutenberg-tm trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or
+1.E.9.
+
+1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted
+with the permission of the copyright holder, your use and distribution
+must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any additional
+terms imposed by the copyright holder. Additional terms will be linked
+to the Project Gutenberg-tm License for all works posted with the
+permission of the copyright holder found at the beginning of this work.
+
+1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm
+License terms from this work, or any files containing a part of this
+work or any other work associated with Project Gutenberg-tm.
+
+1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this
+electronic work, or any part of this electronic work, without
+prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with
+active links or immediate access to the full terms of the Project
+Gutenberg-tm License.
+
+1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary,
+compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any
+word processing or hypertext form. However, if you provide access to or
+distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format other than
+"Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official version
+posted on the official Project Gutenberg-tm web site (www.gutenberg.org),
+you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a
+copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon
+request, of the work in its original "Plain Vanilla ASCII" or other
+form. Any alternate format must include the full Project Gutenberg-tm
+License as specified in paragraph 1.E.1.
+
+1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying,
+performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works
+unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9.
+
+1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing
+access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works provided
+that
+
+- You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
+ the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method
+ you already use to calculate your applicable taxes. The fee is
+ owed to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he
+ has agreed to donate royalties under this paragraph to the
+ Project Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments
+ must be paid within 60 days following each date on which you
+ prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax
+ returns. Royalty payments should be clearly marked as such and
+ sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the
+ address specified in Section 4, "Information about donations to
+ the Project Gutenberg Literary Archive Foundation."
+
+- You provide a full refund of any money paid by a user who notifies
+ you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he
+ does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm
+ License. You must require such a user to return or
+ destroy all copies of the works possessed in a physical medium
+ and discontinue all use of and all access to other copies of
+ Project Gutenberg-tm works.
+
+- You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of any
+ money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the
+ electronic work is discovered and reported to you within 90 days
+ of receipt of the work.
+
+- You comply with all other terms of this agreement for free
+ distribution of Project Gutenberg-tm works.
+
+1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg-tm
+electronic work or group of works on different terms than are set
+forth in this agreement, you must obtain permission in writing from
+both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and Michael
+Hart, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the
+Foundation as set forth in Section 3 below.
+
+1.F.
+
+1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable
+effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread
+public domain works in creating the Project Gutenberg-tm
+collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm electronic
+works, and the medium on which they may be stored, may contain
+"Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate or
+corrupt data, transcription errors, a copyright or other intellectual
+property infringement, a defective or damaged disk or other medium, a
+computer virus, or computer codes that damage or cannot be read by
+your equipment.
+
+1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right
+of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project
+Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project
+Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project
+Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all
+liability to you for damages, costs and expenses, including legal
+fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT
+LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE
+PROVIDED IN PARAGRAPH F3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE
+TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE
+LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR
+INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH
+DAMAGE.
+
+1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a
+defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can
+receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a
+written explanation to the person you received the work from. If you
+received the work on a physical medium, you must return the medium with
+your written explanation. The person or entity that provided you with
+the defective work may elect to provide a replacement copy in lieu of a
+refund. If you received the work electronically, the person or entity
+providing it to you may choose to give you a second opportunity to
+receive the work electronically in lieu of a refund. If the second copy
+is also defective, you may demand a refund in writing without further
+opportunities to fix the problem.
+
+1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth
+in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS' WITH NO OTHER
+WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO
+WARRANTIES OF MERCHANTIBILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.
+
+1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied
+warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages.
+If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the
+law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be
+interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted by
+the applicable state law. The invalidity or unenforceability of any
+provision of this agreement shall not void the remaining provisions.
+
+1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the
+trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone
+providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in accordance
+with this agreement, and any volunteers associated with the production,
+promotion and distribution of Project Gutenberg-tm electronic works,
+harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees,
+that arise directly or indirectly from any of the following which you do
+or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg-tm
+work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any
+Project Gutenberg-tm work, and (c) any Defect you cause.
+
+
+Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm
+
+Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of
+electronic works in formats readable by the widest variety of computers
+including obsolete, old, middle-aged and new computers. It exists
+because of the efforts of hundreds of volunteers and donations from
+people in all walks of life.
+
+Volunteers and financial support to provide volunteers with the
+assistance they need, is critical to reaching Project Gutenberg-tm's
+goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will
+remain freely available for generations to come. In 2001, the Project
+Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure
+and permanent future for Project Gutenberg-tm and future generations.
+To learn more about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation
+and how your efforts and donations can help, see Sections 3 and 4
+and the Foundation web page at https://www.pglaf.org.
+
+
+Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive
+Foundation
+
+The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit
+501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the
+state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal
+Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification
+number is 64-6221541. Its 501(c)(3) letter is posted at
+https://pglaf.org/fundraising. Contributions to the Project Gutenberg
+Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent
+permitted by U.S. federal laws and your state's laws.
+
+The Foundation's principal office is located at 4557 Melan Dr. S.
+Fairbanks, AK, 99712., but its volunteers and employees are scattered
+throughout numerous locations. Its business office is located at
+809 North 1500 West, Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887, email
+business@pglaf.org. Email contact links and up to date contact
+information can be found at the Foundation's web site and official
+page at https://pglaf.org
+
+For additional contact information:
+ Dr. Gregory B. Newby
+ Chief Executive and Director
+ gbnewby@pglaf.org
+
+
+Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg
+Literary Archive Foundation
+
+Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide
+spread public support and donations to carry out its mission of
+increasing the number of public domain and licensed works that can be
+freely distributed in machine readable form accessible by the widest
+array of equipment including outdated equipment. Many small donations
+($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt
+status with the IRS.
+
+The Foundation is committed to complying with the laws regulating
+charities and charitable donations in all 50 states of the United
+States. Compliance requirements are not uniform and it takes a
+considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up
+with these requirements. We do not solicit donations in locations
+where we have not received written confirmation of compliance. To
+SEND DONATIONS or determine the status of compliance for any
+particular state visit https://pglaf.org
+
+While we cannot and do not solicit contributions from states where we
+have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition
+against accepting unsolicited donations from donors in such states who
+approach us with offers to donate.
+
+International donations are gratefully accepted, but we cannot make
+any statements concerning tax treatment of donations received from
+outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff.
+
+Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation
+methods and addresses. Donations are accepted in a number of other
+ways including including checks, online payments and credit card
+donations. To donate, please visit: https://pglaf.org/donate
+
+
+Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic
+works.
+
+Professor Michael S. Hart was the originator of the Project Gutenberg-tm
+concept of a library of electronic works that could be freely shared
+with anyone. For thirty years, he produced and distributed Project
+Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of volunteer support.
+
+
+Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed
+editions, all of which are confirmed as Public Domain in the U.S.
+unless a copyright notice is included. Thus, we do not necessarily
+keep eBooks in compliance with any particular paper edition.
+
+
+Most people start at our Web site which has the main PG search facility:
+
+ https://www.gutenberg.org
+
+This Web site includes information about Project Gutenberg-tm,
+including how to make donations to the Project Gutenberg Literary
+Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to
+subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.
+
+
+</pre>
+
+</body>
+</html>
diff --git a/17706.txt b/17706.txt
new file mode 100644
index 0000000..953a476
--- /dev/null
+++ b/17706.txt
@@ -0,0 +1,24092 @@
+The Project Gutenberg EBook of Ferdinand Huyck, by J. Van Lennep
+
+This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
+almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or
+re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
+with this eBook or online at www.gutenberg.org
+
+
+Title: Ferdinand Huyck
+
+Author: J. Van Lennep
+
+Release Date: February 7, 2006 [EBook #17706]
+
+Language: Dutch
+
+Character set encoding: ASCII
+
+*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK FERDINAND HUYCK ***
+
+
+
+
+Produced by Marc D'Hooghe.
+
+
+
+
+FERDINAND HUYCK
+
+Door
+
+Mr. J. VAN LENNEP.
+
+
+ * * * * *
+
+
+BRIEF VAN DEN HEER P. AAN DEN UITGEVER, TOT INLEIDING DIENENDE.
+
+
+ Amsterdam, den....
+
+Ik weet niet, of gij van nabij bekend zijt geweest met de oude Juffrouw
+Stauffacher, die nu ruim twaalf jaren geleden in den ouderdom van
+ongeveer drieentachtig jaren hier ter stede ontslapen is: zoo niet, acht
+ik zulks uiterst jammer voor iemand als gij, die een liefhebber zijt van
+onderzoek te doen naar min bekende bijzonderheden, het leven, het
+karakter, of de lotgevallen betreffende van vermaarde personen; want zij
+was een levend repertorium van dergelijke aardigheden. Ofschoon zelve,
+voor zooverre mij bewust is, nooit eenige buitengewone avonturen
+hebbende gehad, was zij, door de omstandigheden van haar levensloop, in
+betrekking geweest met een groot aantal van die personaadjes, welke zich
+in de vorige eeuw in verschillende opzichten vermaardheid hebben
+verworven: velen hunner had zij zelfs van nabij gekend.
+
+ Quiconque a beaucoup vu
+ Peut avoir beaucoup retenu,
+
+zegt La Fontaine; en zij had een uitmuntend geheugen. Zij was
+tegenwoordig geweest, toen Voltaire in den schouwburg bekroond werd, en
+had Lodewijk XV zien uitrijden met Madame Dubarry: zij had Necker zijn
+financieel stelsel hooren ontwikkelen en den Graaf de Saint-Germain het
+toilet beschrijven van de keizerin Helena en de inneming van Akkaron
+door Richard Leeuwenhart. Er was, in Frankrijk vooral, bijna geen
+adellijke familie, waarvan zij niet de vertakkingen en opvolging kende,
+zoo goed en beter misschien dan die van haar eigen geslacht; (want ik
+heb nooit kunnen uitvorschen, of zij van den medestichter der
+Zwitsersche vrijheid al dan niet vermeende af te stammen) en zij ware in
+staat geweest aan de Pseudo-Marquise de Crequi menige dwaling aan te
+wijzen in de gedenkschriften, die op haar naam zijn uitgevent. Zij kende
+ook al de kleine anecdoten, die omtrent de merkwaardige personen van het
+Fransche hof te boek gesteld zijn; en menige daarbij, die niet gedrukt
+staat, en welke zij onder vier oogen aan de uitverkorene vrienden met
+zooveel bijzonderheden en locale kleur wist te vertellen, dat men aan de
+echtheid daarvan niet dorst twijfelen, en dikwijls overtuigd bleef, dat
+zij hetgeen zij mededeelde had bijgewoond of althans uit de eerste hand
+vernomen. Wat onze Nederlandsche familien betreft, hoewel zij ruim
+vijftig jaren hier af en toe had doorgebracht, was zij daarmede wel eens
+in de war: niet, dat men haar ooit op misslagen betrapte, wanneer het de
+afkomst of vermaagschapping gold; maar zij was, gelijk zulks bij oude
+lieden meer het geval is, op het laatst van haar leven altijd geneigd,
+een geslacht te verspringen: zoodat zij mij en mijne tijdgenooten tot de
+zonen onzer grootvaders en de broeders onzer tantes verhief, 't is waar,
+dat een glimlach van hem, wien de misslag gold, doorgaans genoeg was, om
+haar te herinneren, dat zij zich vergiste, en om tot rectificatie
+aanleiding te geven.
+
+Gij moet echter niet denken, dat zij geene andere verdiensten bezat als
+die van veel gezien en opgemerkt te hebben:--hoewel ook deze minder
+algemeen gevonden wordt dan men wel denken zoude. Zij paarde aan een
+gezond oordeel veel _solide_ kennis, en was in de gelegenheid geweest,
+daarvan voor haar zelve en voor anderen een nuttig gebruik te maken.
+Ettelijke jonge dames uit onze aanzienlijkste huizen waren aan haar
+onderwijs en leiding toevertrouwd geweest: en menig verdienstelijk
+staatsman of geleerde, thans in hooge betrekking geplaatst, getuigt nog
+heden van het nut, dat hij als jongeling uit haar omgang of lessen
+getrokken heeft. En bij die verstandelijke gaven voegde zij,--in weerwil
+van haar vroegere bekendheid met vrijgeesten en filosofen, met
+kwakzalvers en _roues_, in weerwil zelfs van het zwak, dat haar was
+bijgebleven voor verscheidene geschriften, die men thans uit de boekerij
+eener vrouw verbannen zoude,--een vromen, godsdienstigen zin: en haar
+werken zoowel als haar woorden getuigden, dat haar geloof vast was en op
+een onwankelbaren grondslag gebouwd.
+
+Haar karakter was vrolijk en opgeruimd: en tot haar einde toe bleef haar
+het levendige, ja, ik zou zeggen, het kinderlijke van een jong meisje
+bij. Vandaar dat zij zich somtijds op een kluchtige wijze recht boos kon
+maken: bij voorbeeld, wanneer zij iets gelezen of gehoord had, dat niet
+strookte met hetgeen zij begreep en volhield waar te zijn: of wanneer
+iemand een regel uit een dichtwerk verkeerd aanhaalde, of dien niet aan
+den rechten maker toeschreef, of wel zijn onkunde aantoonde omtrent het
+juiste getal kinderen, door Lodewijk XIV bij Mevrouw de Montespan
+verwekt. Maar de lieden, op wie zij het voornamelijk geladen had, waren
+onze hedendaagsche boekverkoopers, met hun flikkerende stereotypen, hun
+miniatuur-uitgaven en hun compleete werken in een deel. Zij nam het zeer
+kwalijk, dat men aan oude lieden, wier gezicht begon te verzwakken, en
+die toch buiten lectuur weinig anderen troost konden vinden, juist die
+eenige uitspanning zoo moeilijk maakte. Zij bleef dus de 4e edities
+voorstaan: en, behalve den huisbijbel, kon men ook doorgaans op haar
+tafel een Cats in dat formaat aantreffen, of wel de fraaiste en
+duidelijkste uitgaven der Fransche puikdichters. Ook met onze
+hedendaagsche muziek kon zij het maar niet vinden: zij haalde de
+schouders op bij de roulades en fioritures, die tegenwoordig bij geen
+aria ontbreken: en beweerde dat men alle lieflijkheid, alle gevoel had
+verbannen en opgeoefferd aan de zucht om te schitteren en moeilijkheden
+te overwinnen; terwijl daar-en-tegen, gelijk zij volhield, de muziek,
+die men in hare jeugd maakte, tot het hart sprak en verstaanbaar was,
+en tot bewijs van haar stelling gebeurde het wel eens, dat zij den
+redetwist besloot door met een nog vaste en zuivere, hoewel verzwakte
+stem, een aria uit _Blaise et Babet_ of _Les trois Fermiers_ te zingen,
+of liedjes te neurien, welke zij van haar grootmoeder gehoord had, en
+die dus, behalve de overige verdiensten, ook die der nieuwheid
+bezaten;--voor zooverre immers in de muziek hooge oudheid het nieuwste
+is dat men hooren kan.
+
+Haar huishouding bestond uit twee oude meiden en een kat: maar er was
+geen papegaai, die de menschen met zijn dom gesnater in de rede viel;
+noch kanarievogel, die alle conversatie met zijn schel gezang onmogelijk
+maakte. Ik herinner mij echter, dat zij langen tijd een goudvink bezat,
+die twee of drie van haar lievelingsdeuntjes floot; maar het was een
+welopgevoede muziekant, die zich, even als alle verdienstelijke
+virtuosen, niet hooren liet, tenzij hij eerst eenige malen daartoe was
+aangespoord.
+
+Wat de kat betreft, het was geen oude, dikke, logge, vetgemeste
+pannelikker, zooals men die gewoonlijk bij bejaarde vrijsters plaatst,
+die den dag doorbracht met op een kussen te slapen en met de lekkerste
+beetjes gevoed werd; maar het was een jong vlug, geestig diertje, met
+een glinsterende zwarte vacht, en een uitzicht, zoo schrander en
+vernuftig als dat van den wijdberoemden kater _Murr_ kan geweest zijn:
+en zijn meesteres bedierf hem volstrekt niet, maar behandelde hem gelijk
+men een dartel spelend kind doet, aan hetwelk men gepaste toegevendheid
+bewijst, doch dat men tevens in ontzag weet te houden. Het was een lust
+om te zien, hoe aardig ons poesje uren lang met het kluwgaren van zijn
+meesteres of met den rotting of de handschoenen van den bezoeker wist te
+spelen en welk een pret het vond in dergelijke vermaken: hoe het over
+den schoorsteenmantel, tusschen al de flacons, kopjes en vaasjes door,
+heen en weder liep, zonder iets aan te raken, laat staan te beschadigen;
+het zou de kunstenaren, die op eieren danst, beschaamd hebben gemaakt.
+Men kon dus met een gerust geweten, en zonder beschuldigd te worden van
+zich aan vleierij over te geven, met de lofspraken instemmen, welke
+Mejuffrouw Stauffacher aan haar lieveling gaf, en ook gaarne had, dat
+er door anderen aan gegeven werden. Ik zal hier nog bijvoegen, dat poes
+geen legaat heeft gehad: de goede juffrouw wist wel, dat het, ook na
+haar dood en zoo lang haar beide oude getrouwe dienstmaagden leefden,
+aan niets gebrek zou hebben.
+
+Maar gij zult mij vragen, wat u dit alles aangaat, en waarom ik u uwen
+tijd ontroof, door u over de kunstjes van de poes mijner oude vriendin
+te onderhouden? Ik zal er u openhartig de reden van zeggen: het is mij,
+uit hetgeen ik zoo dagelijks lees, genoegzaam gebleken, dat het door
+alle schrijvers van naam en gezag als een vereischte wordt aangemerkt,
+nimmer terstond plomp weg met de deur in huis te vallen: maar eerst
+eenige omschrijving en inleiding te bezigen, bestemd om de
+nieuwsgierigheid te prikkelen en voorts ongeveer dezelfde dienst te
+doen, welke de pastijtjes en _croquettes_ bewijzen wanneer zij het
+gebraad voorafgaan.
+
+Het voorbeeld dier doorluchtige schrijvers wilde ik volgen, en u daarom
+met Mejuffrouw Stauffacher en haar _alentours_ bekend maken, alvorens ik
+er toe overging om u het onderhoud te verhalen, hetwelk ik eens met haar
+had en waaraan dit geschrijf zijn oorsprong verschuldigd is.
+
+Het was op een voorjaars-achtermiddag: ik had, gelijk ik meermalen deed,
+wanneer beroepsbezigheden mij in de stad hielden, het middagmaal bij
+haar genomen en zat, in afwachting der koffie, tegen-over haar voor het
+open raam een pijp te rooken, waartoe zij mij altijd aanspoorde, er
+bijvoegende, dat de tabakslucht zulke aangename herinneringen bij haar
+opwekte, dewijl zij dan aan haar vader dacht, die kapitein bij het
+Regiment Waldeck was geweest, en die zooveel van rooken hield, dat hij
+de pijp zelfs niet uit den mond nam, wanneer hij een schoon hemd
+aantrok. De oude Juffrouw zat over mij, de een weinig van de jicht
+gezwollen voeten op een met groen baai overtrokken bankje houdende,
+en knorde van tijd tot tijd op de nieuwerwetsche filtreerkannen en de
+koffie, die niet lekken wilde. De kat was op de tafel gesprongen en
+vermaakte zich met den sleutelbos, die aan het tinnen koffietrommeltje
+hing: een uitspanning, welke zij nu en dan staakte om naar buiten te
+zien en aan de vogeltjes, die den pereboom voor het raam op en af
+vlogen, een blik toe te werpen, die zoo veel aanduidde, als dat, indien
+zij het fatsoenshalve niet liet, zij wel eens jacht op hen zoude willen
+maken.
+
+Wij hadden een poos stilzwijgend over elkander gezeten, in die
+aangename, rustige gemoedsgesteldheid, welke zoo bevorderlijk is aan de
+goede spijsvertering, en waarin men, zonder de hersens met eenig bepaald
+onderwerp te vermoeien, de schakel der gedachten volgt, die zich van
+zelve ongezocht in het brein ontwikkelen. Ik _recapituleerde_ bij mij
+zelven hetgeen zij mij aan den disch had verteld, betreffende de
+misslagen en logens voorkomende in zekere onlangs uitgekomene
+gedenkschriften, welke ik haar geleend had, en die mij in de gelegenheid
+hadden gesteld, opnieuw haar zaakkennis en geheugen op te merken.
+
+"Weet gij, wat mij verwondert?" zeide ik eindelijk, uit mijn mijmering
+ontwakende.
+
+"Wat?--Dat ik niet liever de koffie kook, gelijk ik vroeger placht te
+doen, dan een filtreerkan te gebruiken?--Gij hebt volkomen gelijk."
+
+"Neen, lieve vriendin! Ik heb niets betreffende uw koffie aan te merken,
+die reeds zulke aangename geuren begint te verspreiden, dat, naar mijn
+overtuiging, het plechtig oogenblik van inschenken niet ver meer
+verwijderd kan zijn; maar ik wilde u mijn bevreemding te kennen geven,
+dat iemand, die zooveel gezien en gehoord heeft, waarvan wij ons niet
+dan door valsche of gedeeltelijke opgaven een denkbeeld kunnen maken,
+die zulk een uitmuntend geheugen heeft, en de pen bovendien zoo goed
+te hanteeren weet als gij, er nimmer aan gedacht heeft, zelve eens
+gedenkschriften te schrijven."
+
+"In waarheid, mijn beste P....! ik heb in mijn vroegere betrekkingen wel
+wat anders te doen gehad als memorien te schrijven: en op mijn jaren
+betaamt het eer, dat men zich met de toekomst, dan met het verledene
+bezig houde."
+
+"Nu ja!--Maar nu doet gij zulk een grooten sprong. Zoo gij op uw
+vijftigste jaar begonnen waart, zoudt gij ruim den tijd hebben gehad,
+eenige boekdeelen te vullen."
+
+"Hoor! ik heb nooit verlangd, mij een naam te maken: en al wat ik begeer
+is, na mijn dood vergeten te worden."
+
+"Foei! Gij weet te goed, dat er menschen genoeg zullen zijn, bij wie gij
+in gezegend aandenken zult blijven: en het zou u zelfs leed doen te
+denken, dat die u vergeten konnen."
+
+"Kom! kom! gekheid! Gij weet wel, dat ik het in dien zin niet meen; maar
+wil ik u eens zeggen, waarom het dwaas in mij zou geweest zijn, als
+schrijfster op te treden?--Zoo als gij mij nu kent, houdt gij er van,
+mij te hooren keuvelen en somtijds misschien wat doorslaan: en later
+als ik dood ben, zult gij, vertrouw ik, wel eens aan de oude Juffrouw
+denken, als aan iemand, die nog al wat van den ouden tijd wist te
+vertellen; en mogelijk gebeurt het, dat gij nu en dan aan dezen of
+genen, die verkeerd onderricht is; toevoegt, hoe Juffrouw Stauffacher,
+die het wel wist, dat verhaalde; maar zoo ik gedenkschriften had
+uitgegeven, dan ware ik niet langer de oude Juffrouw meer, die men op
+haar woord geloofde, maar een schrijfster; die elk het recht zoude
+hebben met aanmerkingen en kritieken op 't lijf te vallen.--Spreek mij
+niet tegen," vervolgde zij, ziende, dat ik het hoofd schudde, als
+iemand, die niet overtuigd is: "ik weet het beter:--en dit ware niet
+alles; maar ik zou geen genoeglijk uur meer met u of mijn andere goede
+vrienden hebben. Thans mag ik u nog de eene of andere anecdote
+vertellen, die gij tien of meermalen gehoord hebt; maar waar gij de
+beleefdheid hebt naar te luisteren, als of zij u geheel nieuw
+voorkwam;--maar stond die eens gedrukt, dan zou ik immers den mond niet
+meer durven opendoen om over oude zaken te praten, uit vrees, dat iemand
+mij op mijn boterham zou geven: "ja! dat hebben wij gelezen bladz. 58
+van het Eerste Deel." Neen! neen! dat niet. En dan is er nog iets: ik
+heb met heel wat rare potentaten en stoethaspels omgegaan, en hen in hun
+dagelijks bedrijf gezien: en ofschoon ik er geen kwaad in zie, over hen
+te praten, en het zelfs gaarne doe, zoo heb ik er nooit van gehouden,
+om datgene publiek te maken, wat tot het private leven van personen
+behoort. Het komt mij altoos voor, dat noch Necker, noch Delille, noch
+Madame Du Deffant, zich in mijne tegenwoordigheid zoo zouden hebben
+uitgelaten als zij deden, wanneer zij vermoed hadden, dat ik hunne
+gezegden later openbaar zoude maken. Er is iets heiligs, naar mijn
+oordeel, in een gemeenzaam onderhoud: en daarvan mag geen misbruik
+gemaakt worden."
+
+"Dat ben ik niet met u eens. Beroemde mannen behooren tot de
+nakomelingschap, en zij zijn er zelfs over 't geheel mede gestreeld,
+wanneer men aan hetgeen zij gezegd of gesproken hebben waarde genoeg
+hecht om het bekend te maken: zelfs dan, als het hun niet tot eer
+verstrekt. Zij hebben allen een weinig van de ijdelheid van Herostratus
+weg, en wanneer men slechts van hen spreekt, kan het hun minder schelen,
+hoe."
+
+"Ieder heeft zijne inzichten; maar ik heb mij niet geroepen geacht, om
+iets te doen, waar mijn gevoel tegen opkwam."
+
+"Dan is het jammer, dat gij geen roman geschreven hebt, waar gij uw
+kennissen met verandering van naam, tijd, enz. in te pas had gebracht."
+
+"Mijn lieve P.! gij vergeet, dat die kleine bijzonderheden, die thans
+aan u en anderen belangrijk voorkomen, omdat zij belangrijke personen
+betreffen, of wel omdat ik er zelve in gemoeid ben, al haar aardigheid
+zouden missen, indien zij betrekking hadden op onbekenden. Er zijn zeer
+weinige zoogenaamde vernuftige gezegden, zeer weinige merkwaardige
+voorvallen, die hun waarde niet grootendeels ontleenen aan de namen,
+die er mede gemoeid zijn. Zou iemand zich b.v. de moeite ooit getroost
+hebben om de zoutelooze kwinkslagen op te teekenen of na te schrijven,
+die men aan Cicero toekent, indien gij of ik die gezegd hadden?--En
+echter vinden wij die in al de schoolboeken.
+
+"Ik beken gaarne, dat gij dagelijks betere dingen voortbrengt, dan al
+wat wij van dien aard in de klassieke oudheid aantreffen: en juist
+daarom verbeeld ik mij, dat gij, gebruik makende van de bouwstoffen die
+gij hebt, een zeer onderhoudend boek zoudt hebben kunnen schrijven.
+
+"'t Is mogelijk: ik heb het nooit beproefd: en in allen gevalle weet ik
+niet, of het mij gelukt zou zijn langs den door u aangewezen weg. Want
+het is niet genoeg steen en kalk te hebben, men moet ook de bekwaamheid
+bezitten van die aan-een te voegen, indien men er een huis van wil
+bouwen: en al heb ik nog zulk een voorraad anecdoten en grappen, ik
+diende een lijst te hebben om die in te plaatsen; want gij zoudt toch
+niet begeeren, dat ik een boek schreef alleen om de menschen aan 't
+lachen te maken: en er diende toch wel een zekere zedeleer bij te
+komen."
+
+"Hm!" zeide ik, glimlachende: "die zedeleer van de romans!"
+
+"Ja! ik weet wel, dat men daar tegenwoordig niet meer om geeft: en dat
+althans de Fransche boeken van dien aard zijn, dat men zich bijna
+schaamt, die gelezen te hebben; nu--voor mijn part, ik lees ze niet:
+ik hou mij bij 't oude."
+
+"Er valt zeker niet veel op te roemen" zeide ik, mij vermakende met de
+drift, waarmede zij sprak: "maar," vervolgde ik, haar willende plagen
+door een van haar lievelingsschrijvers aan te vallen: "daar is Fielding,
+met wien gij nog al ophebt: die is dan toch ook niet bij uitstek kiesch
+in zijn tooneelen."
+
+"Dat weet ik wel, en ik zou u ook niet zeggen, dat gij _Tom Jones_ aan
+uw dochter ter lezing moest geven; maar indien gij beweert, dat het boek
+geen goede zedeleer heeft, dan zeg ik, dat gij het nooit met aandacht
+gelezen hebt. Indien Fielding zijn held nu en dan laat struikelen, en
+daardoor in de noodzakelijkheid vervalt van beschrijvingen te geven,
+waar sommigen zich aan ergeren, dan dient hij zijn lezer later het
+tegengift voor, door hem de rampzalige gevolgen aan te toonen, die
+onvermijdelijk uit het inwilligen onzer verkeerde neigingen ontstaan:
+daarom acht ik het boek zoo hoog, omdat het bestendig strekkende is,
+om de groote en nooit genoeg herhaalde waarheid te verkondigen, dat het
+kwade altijd zijn meester loont."
+
+"Ziedaar een waarheid, lieve Juffrouw! die zoo oudbakken is, dat men er
+aan begint te twijfelen: en, rechtuit gezegd, ik behoor onder die
+twijfelaars; want wordt niet door de stelling, dat deugd en misdrijf
+beide reeds hier op aarde vergolden worden, de leer der vergelding hier
+namaals merkelijk verzwakt?--En leert ons eene, misschien ook wat
+oudbakken, ondervinding niet, dat de booze dikwijls, ongestoord, de
+rijkste zegeningen geniet, terwijl de brave in armoede en ellende zucht
+en met allerlei tegenspoeden te kampen heeft?"
+
+"Tot op zekere hoogte geef ik dit toe; maar ik verzoek u, wel op te
+letten, dat ik geenszins beweerd heb, dat het goede zoowel als het kwade
+hier beneden beloond of gestraft wordt in den zin, dien gij er aan
+hecht:--verre van dien: dat geschiedt eerst in een volgend leven; maar
+alleen, dat elke daad, die wij verrichten, haar natuurlijke,
+onvermijdelijke gevolgen met zich brengt, die somtijds, wel is waar,
+geheel anders zijn, dan men die zich voorstelt; maar die niet-te-min
+leerzaam zijn en blijven voor den opmerkzamen beschouwer. Het moge den
+booze--want ik wil uw redeneering eens volgen; ofschoon ik anders niet
+houde van die peremptoire manier om de menschen in twee deelen te
+scheiden, goeden en slechten;--ik heb nooit zulk een volslagen schelm
+gekend, of hij had ook zijn goede zijde: en de beste mensch
+daar-en-tegen zondigt ook nog dagelijks--het moge, zoo als ik zeide, den
+booze welgaan: hij moge zelfs de stem van het geweten smoren ('t geen ik
+ook al met geloof, want daar is poes; die kan ik het altijd aanzien als
+zij gesnoept heeft, aan de schuwe en verlegene houding die zij dan
+aanneemt: en zoo poes een conscientie heeft, dan heeft een mensch er een
+_a plus forte raison_); maar het gedane kwaad zal niet-te-min gevolgen
+hebben, die hem, soms na jaren en op 't onverwachtst, voor 't aangezicht
+zullen springen en lastige oogenblikken bezorgen. Met het goede, dat men
+verricht, is het, of liever, schijnt het niet volkomen zoo gelegen;
+maar, behalve dat zich bij het beste dat wij verrichten altijd iets
+menschelijks paart, en wij eigentlijk niets wezentlijks goeds kunnen
+uitrichten, maar altijd, als onnutte dienstknechten, zeer achterlijk
+blijven, zoo leert ons de ondervinding, dat men het goede om zich zelf
+moet doen en niet om het loon, dat er uit voortkomt, en dat miskenning,
+ondankbaarheid, terugzetting, enz. er menigmalen de gevolgen van zijn.
+Nog meer: men kan wel dadelijk bepalen, en men doet het ook genoeg,
+welke daad verkeerd is geweest; maar evenmin als men de drijfveeren
+kent, welke iemand tot zondigen aangezet hebben en hem tot verschoning
+kunnen strekken, evenmin kan men beoeordeelen, of de ogenschijnlijk goede
+daden altijd even zuiver in haar oorsprong zijn: en of die zoogenaamde
+lijdende deugd haar tegenspoeden niet veelal aan zich zelve te wijten
+heeft. Ik voor mij geloof niet aan die heel brave lieden, die tevens zoo
+heel ellendig zijn: wanneer men hun geschiedenis wel kende, zou men
+dikwijls vinden dat de rampen, waarmede zij te worstelen hebben, haar
+oorsprong hebben, in verkeerde, en vooral in domme streken, vroeger
+gepleegd."
+
+"Ik ben het in vele opzichten met u eens; maar ik bid u, zeg het niet
+overluid; want wat werd er van het medelijden en van de liefdadigheid,
+indien men zich gerechtigd achtte, elken behoeftige toe te voegen, dat
+hij door eigen schuld ongelukkig ware?"
+
+"Wel! mij dunkt, dat hij daardoor juist een dubbele aanspraak op ons
+medelijden heeft."
+
+"Ja; maar daar heeft hij weinig aan, zoo er de liefdadigheid niet bij
+komt; doch--om tot ons onderwerp terug te keeren. Gij zoudt dus denken,
+dat wanneer men haarklein iemands geschiedenis wist, men de bron der
+wederwaardigheden, die hem treffen, altijd daarin zou kunnen
+terugvinden, even als men op een landkaart den oorsprong eener rivier
+kan opsporen."
+
+"Hou wat, gij keert mijn stelling om: en dat is mis. Even als de
+oorsprong, dien gij zoekt, soms buiten de kaart gelegen zijn, even-zoo
+kan de aanleiding van een ramp, die ons treft, van buiten komen; maar
+ik heb beweerd, dat elke daad, die wij verrichten, tot de minste
+onvoorzichtigheid toe, ons of onmiddellijk, of later, opbreekt, en dat
+elke levensgeschiedenis, mids naar waarheid geschreven, ons daarvan
+getuigenis geven zoude."
+
+"Nu! ik zou gaarne een zoodanige geschiedenis zien."
+
+"Ik zou gemakkelijk aan uw verlangen kunnen voldoen: wilt gij de
+goedheid hebben, even aan de schel te trekken."
+
+De meid kwam. "Fremmetje!" zeide Mejuffrouw Stauffacher, haar den
+Sleutelring gevende: "ga eens op de boven-achterkamer. In de tweede kast
+van het raam af, op de vijfde plank van onderen af, ligt een pakket, met
+rood band omwonden: haal mij dat eens hier: maar denk er aan, de knippen
+te sluiten, als gij de kast weer dicht-doet: en neem het koffiegoed maar
+weg: Mijn Heer drinkt toch niet meer."
+
+"Ziehier," vervolgde zij, toen zij het gevraagde uit de handen der
+dienstmaagd bekomen had, "de geschiedenis, waar ik u van sprak. Hij, die
+de hoofdpersoon er van uitmaakt, beging een kleine, zeer verschoonbare
+onvoorzichtigheid, die voor hem een bron was van verdrietelijkheden en
+ongenoegen: anderen, daarin voorkomende, begingen grootere dwaasheden;
+en ook zij moesten er de gevolgen van dragen."
+
+"En--de geschiedenis van de geschiedenis?"
+
+"Gij weet, dat ik vroegere jaren eenigen tijd bij de familie A. als
+gouvernante heb doorgebracht. Wij zagen dikwijls den Heer X., die aan
+het hoofd stond van een bloeiend huis van negotie. Hij was daarbij een
+groot minnaar en voorstander der letterkunde en hield er veel van, met
+mij over de daartoe betrekkelijke onderwerpen te redeneeren. Eens dat
+wij van romans spraken en ik mij ergerde over het onwaarschijnlijke der
+meeste voorvallen, die ons in dat slag van werken worden opgedischt:
+"_ou trouvera-t-on le romanesque, si ce n'est dans les romans_," vroeg
+hij lachende. "Ja!" zeide ik: "dat is even als de boef, die vroeg, waar
+de valsche eeden toe dienden, als men ze niet gebruiken mocht?"--"Maar,"
+vervolgde hij: "ik beweer, dat vele dingen, die ons in het dagelijksch
+leven gebeuren, zoo vreemd, toevallig of zonderbaar zijn, dat zij, in
+een roman vermeld, met den naam van onwaarschijnlijkheden zouden
+bestempeld worden."
+
+"_Le vrai peut quelquefois n'etre pas vraisemblable_," zeide ik, maar
+voegde er bij, dat het niet om een enkele onwaarschijnlijkheid, maar om
+de opeenstapeling van onwaarschijnlijkheden was, dat ik de meeste romans
+veroordeelde. "Nu!" zeide hij: "zoo ik op uw discretie staat kon maken,
+zou ik u een handschrift kunnen doen zien, eenige voorvallen behelzende,
+die mijn eigen grootvader zijn overkomen, en waarin zoovele
+toevalligheden en vreemde ontmoetingen voorkomen, als men die naauwlijks
+in een roman zou aantreffen."--Ik betuigde hem mijn verlangen om dat
+handschrift te lezen: hij voldeed aan mijn wensen, en ik moest hem, na
+de lezing, toestemmen, dat hij de waarheid gesproken had. Ik verzocht
+hem afschrift er van te mogen nemen. "Daar heb ik niet tegen," zeide
+hij: "op voorwaarde, dat gij het aan niemand laat lezen, althans in de
+eerste veertig jaren niet; want er zijn te veel personen in gemoeid,
+wier kinderen of kleinkinderen nog leven. Wat later gebeurt, kan mij
+niet schelen: al wil men het uitgeven; want dan zullen de daarin
+voorkomende portretten wel niet meer dan antiquiteiten zijn."
+
+"Ik beloofde zulks en deed nog meer: ik veranderde al de namen, ten
+einde niemand, die bij toeval het stuk in handen kreeg, zou weten of het
+waar, dan wel verzonnen ware. Nu zijn die veertig jaren om, en ik wil
+niet, dat men het na mijn dood onder mijne papieren vinde: men mocht
+eens denken, dat het eigen compositie ware. Neem het dus en handel er
+mee naar welgevallen."
+
+Ik aanvaardde met gretigheid het aangeboden geschenk, en las het, zoodra
+ik te huis was, met belangstelling. Of echter de veranderingen, welke
+het oorspronkelijke heeft ondergaan, zich alleen tot de namen bepaald
+hebben, en of Mejuffrouw Stauffacher er niet hier en daar een weinig uit
+haar eigen brein heeft tusschen gevoegd, wil ik niet beslissen. Het
+laatste meen ik vooral daarom te moeten gelooven, omdat, schoon haar
+naauwgezetheid zooverre is gegaan, dat zij alle jaartallen en _data_
+heeft weggelaten, er hier en daar, bij toespelingen op bekende
+gebeurtenissen, bij het schetsen van sommige zeden, gebruiken,
+kleederdrachten enz., ja bij het doen van enkele aanhalingen, het een
+of ander voorkomt, dat mij toescheen niet tot het tijdvak, waarin het
+verhaalde voorvalt, maar iets vroeger of iets later te huis te behooren.
+Ik had echter geene gelegenheid Mejuffrouw Stauffacher deswege nader te
+onderhouden; daar ik haar niet weder alleen aantrof, en zij kort daarop,
+tot bittere droefheid van haar vrienden, tot een beter leven werd
+opgeroepen.
+
+Ik was het geheele Handschrift vergeten, toen het mij, dezer dagen, bij
+het opruimen van oude papieren onder de oogen kwam. Bij de herlezing
+scheen het mij toe, dat wellicht diezelfde vreemde avonturen, met welker
+lezing ik mij vermaakt had, ook bij anderen eenig belang zouden kunnen
+wekken, en dat, na verloop van zoo vele jaren, geene zwarigheid meer
+bestond, om de geschiedenis van den Heer Ferdinand Huyck (gelijk hij
+door Mejuffrouw Stauffacher herdoopt is), wereldkundig te maken. Daar uw
+naam echter meer dan de mijne in de letterkundige wereld bekend is, wend
+ik mij tot u, met de vraag of gij de peetschap over het papieren kind
+wilt op u nemen, overtuigd dat enz....
+
+ Uw vriend
+ P.
+
+ * * * * *
+
+Dat ik aan het verlangen van mijn vriend voldeed, blijkt uit de
+navolgende bladzijden. Ik beken echter, dat ik niet zoo volkomen gerust
+ben omtrent de echtheid van het werk, als mijn vriend schijnt te zijn.
+Ook heb ik Mejuffrouw Stauffacher niet zoo van nabij gekend als hij, en
+durf dus niet beslissen, of haar waarheidsliefde zooverre ging, dat zij
+nooit knollen voor citroenen verkocht: en somtijds rijst bij mij het
+vermoeden op, of zij, ondanks haar betuigingen van het tegendeel, niet
+eens in haar leven tot de verzoeking vervallen is van een roman te
+schrijven en, hoewel huiverig om dien bij haar leven uit te geven,
+echter heeft willen zorgen, dat hij na haar dood het licht zage. Wat
+hiervan zij, ik geef het boek zoo als ik het ontvangen heb: en heb er
+niets aan veranderd, zelfs de spelling niet; waaromtrent ik moet doen
+opmerken, dat Mejuffrouw Stauffacher overal de klanklooze _e_ achter het
+onbepalend lidwoord en veelal ook achter de _possessiva_ weglaat, tenzij
+wanneer het eerste een telwoord wordt of wanneer de laatsten bijzonderen
+nadruk vereischen. Zij schreef misschien niet volgens vaste regelen;
+misschien meer dan zij zelve wist; maar zij volgde in allen gevalle haar
+gehoor: en, voor zooverre men schrijven moet gelijk men spreekt, geef ik
+haar daarin geen ongelijk.
+
+ DE UITGEVER.
+
+
+
+ * * * * *
+
+
+
+EERSTE HOOFDSTUK.
+
+WAARIN, ONDER MEER ANDERE WETENSWAARDIGE ZAKEN, HET PORTRET VAN DEN HELD
+DEZER GESCHIEDENIS GEVONDEN WORDT.
+
+
+Dikwijls, mijn kinderen! wanneer wij na afloop van den avond-disch een
+naauwer kring om den haard sloten, en ik nog een laatste pijp stopte,
+terwijl uw lieve grootmoeder, half wakend, half slapend, nieuwe hieltjes
+aan de versletene kousjes der kleintjes breide, en een van u mij met een
+vleiende stem toeriep: "och, grootvader! vertel ons nog eens wat van den
+Carnaval te Venetien, of van den Landgraaf van Hessen, of van de
+Frankforter mis!" heb ik aan uw nieuwsgierigheid voldaan en u eenige der
+belangrijkste episoden verteld van die reis, welke ik als jongeling door
+Duitschland en Italien deed: ja, zoo menigmalen hebt gij naar het
+gepraat van den ouden man geluisterd, dat gij op het laatst mijn
+ontmoetingen en wederwaardigheden zoo goed en beter kendet dan ik zelf,
+en vaak, wanneer mijn door ouderdom eenigszins verzwakt geheugen te kort
+schoot, mij de kleine bijzonderheden herinnerdet, welke tot aanvulling
+mijns verhaals moesten strekken. Nimmer echter heeft een uwer mij
+ondervraagd betreffende hetgeen mij na mijn terugkomst van die reize
+overkomen is; waarschijnlijk omdat gij, wetende hoe kalm en gerust ik,
+sedert mijn huwelijk, de dagen mijns levens in den schoot mijns
+huisgezins gesleten heb, verondersteldet, dat ik, te huis komende, zoo
+maar dadelijk een vrouw en een aanzienlijk vermogen gevonden had, en dat
+geene zorg noch wederwaardigheid die dagen van kalmte was voorafgegaan.
+Intusschen bedriegt gij u zeer: en het tijdvak, dat onmiddellijk op mijn
+reis volgde, was het gewichtigste en, in zijn bijzonderheden, het
+belangrijkste mijns levens. Dat ik er tot heden nimmer over gesproken
+heb, en ik ook thans, in plaats van u de voorvallen, die daarin plaats
+vonden, bij monde mede te deelen, die in geschrifte stel, ten einde gij
+die na mijn dood zoudt kunnen te weten komen, moet gij niet aan een
+dwaze gril toeschrijven: ik had daar een gezonde reden toe. De
+gebeurtenissen, waarbij mij de omstandigheden een werkzame rol deden
+spelen of wier invloed zoo krachtdadig op mijn volgenden levensloop
+werkte, waren van dien aard, dat zij deels uw jeugdig verstand te boven
+gingen, deels voor uw grootmoeder te droevige herinneringen opwekten:
+ja, ik zou die geheel aan de vergetelheid opgeofferd hebben, ware het
+niet, dat gij, naar ik mij voorstelde, bij het vorderen in jaren,
+daaruit nutte les en leering zoudt kunnen trekken. Ik heb derhalve mijn
+herinneringen, zooveel in mij was, bijeenverzameld, ten einde niets te
+vergeten van hetgene in verband staat met de lotgevallen, welke de
+navolgende bladen zullen behelzen. Ofschoon ik voor u schreef, en u
+steeds gedurende mijn arbeid voor oogen had, heb ik, ter vermijding der
+verwarring, welke door het gebruik der tweede persoon zoo licht ontstaan
+kon in een verhaal, waarin zoovele samenspraken zijn ingelascht, dat
+verhaal zoodanig ingericht, als schreef ik voor dat groote publiek,
+jegens hetwelk men, uit eerbied, altijd de derde persoon moet bezigen,
+en welks welwillendheid ik, (die niet weet hoe het t' avond of morgen
+dit geschrijf onder de oogen krijgen kan) bij dezen inroep.
+
+ * * * * *
+
+Het was in den zomer van het jaar 17.., dat ik, na een afwezigheid van
+twee jaren, den vaderlandschen grond weder betrad. Een oudoom van mij,
+die te Leiden woonde, bij wien ik, gedurende mijn academiejaren,
+dagelijks aan huis verkeerde, en die voor het einde mijner studien
+overleed, had mij een vrij aardig sommetje gelegateerd, onder
+voorwaarde, dat ik daarvoor een reis naar Italien zoude doen, iets
+hetwelk bij bij zijn leven altijd hoogstnoodzakelijk placht te stellen
+om de jeugd te vormen. Hij zelf was nooit verder dan den Haag geweest en
+zeide altijd, dat het hem speet; ofschoon ik de reden nog niet begrijp,
+welke hem, die ongehuwd en onafhankelijk was, heeft kunnen terughouden
+van datgene te doen, wat hij anderen aanprees.
+
+Verschillende oorzaken hadden medegewerkt om mij langer te doen
+uitblijven, dan ik oorspronkelijk van meening geweest was, en onder die
+oorzaken waren de navolgende de voornaamsten. Tusschen het handelshuis
+van Bempden van Baaien en Co. te Amsterdam en een ander huis te Livorno,
+hadden, sedert een geruimen tijd, over een netelige handelsquaestie,
+briefwisselingen bestaan, welke tot geen beslissing leidden. Daar nu een
+mijner Tantes in het eerstgenoemde Huis een groot gedeelte van haar
+vermogen had zitten, schreef zij mij, of ik ook kans zou zien, de zaak
+gedurende mijn verblijf in Italien in het effen te brengen. Ik had, hij
+geluk, juist kennis gemaakt met een der deelgenooten der Livornoosche
+firma en, bij nog grooter geluk, zijn gunst en vertrouwen gewonnen;
+zoodat ik, minder ten gevolge mijner bekwaamheden als gevolmachtigde,
+dan omdat ik met een rekkelijk man te doen had, die rede wist te
+verstaan, volkomen mocht slagen in het ter stand brengen eener
+schikking, waarmede beide partijen tevreden waren.--Hiermede echter
+was, hoe vlot het ook ging, toch altijd een vrij lange tijd verloopen.
+
+Mij een paar maanden later te Napels bevindende, ontmoette ik den Jonker
+van Ypendael, een hoogst beminnelijk jongeling, die, even als ik, voor
+zijn genoegen reisde en wiens kennismaking mij ten uiterste welkom was.
+Wij vormden het besluit, onze reis gezamentlijk voor te zetten. In
+Sicilien overviel hem een kwaadaardige ziekte, welke van langen duur
+werd en waaruit hij slechts langzaam herstelde. Het spreekt van zelf
+dat ik mijn vriend en reisgenoot niet verliet en hem, zoo trouw ik kon,
+oppaste en verzorgde; maar dit onvoorziene toeval vertraagde mijn
+terugkomst opnieuw.
+
+Des te zoeter was, na een zoolang uitblijven, ons beider gevoel, toen
+wij voor het eerst weder, over Munsterland teruggekeerd, de moedertaal,
+al was het dan ook met den Overijselschen tongval, hoorden spreken; en
+met aandoening was ik een dag later getuige van de heuglijke vereeniging
+mijns reisgenoots met zijn familie, die een Ridderhofstad aan gene zijde
+van Amersfoort bewoonde. Ondanks mijn vrij natuurlijke begeerte om mijn
+weg zonder oponthoud te vervolgen, ten einde hetzelfde geluk te smaken,
+dat mijn vriend was te beurt gevallen, kon ik zijn dringend aanzoek niet
+weerstaan, om nog dien dag met hem te blijven doorbrengen en deel te
+nemen in het vrolijke familiefeest, waarop zijn behouden terugkomst
+gevierd werd en hetwelk volgens de uitdrukking der blijde ouders, niet
+volkomen zou zijn, indien de reisgenoot van hun zoon er aan ontbrak en
+zij de gelegenheid moesten missen om mij te bedanken voor de trouwe
+verzorging van hun Eduard. Ik kan niet anders zeggen of,
+niettegenstaande mijn gedachten meestal te Amsterdam waren, ik deed eer
+aan het maal en vergastte mij recht op de zoo lang ontbeerde
+dorperwtjes, op het heerlijk rundvleesch en de geurige fruit, die mij
+werden toegediend; want welke voordeelen ook de Hoogduitsche keuken moge
+hebben, ik gaf toch aan den Hollandschen pot de voorkeur en groette
+elken mondvol, dien ik nam, met hetzelfde vermaak, waarmede ik een lang
+gemisten vriend de hand zou gedrukt hebben.
+
+"Kom, nog een glas borgonje!" riep mij de oude, dikke landedelman toe,
+terwijl zijn bolle wangen gloeiden van het geluk dat hem de wederkomst
+van zijn zoon verschafte, en van de herhaalde offers, aan Bacchus
+gebracht: "Deze wijn kan u geen kwaad: hij is van het echte merk en niet
+van die zure clairetwijnen, waar men in mijn jongen tijd niets van af
+wist, en waarmede men ons nu in de kleeren wil steken. Kom, mijn jongen!
+de gezondheid van uw vader! Lang moge hij leven, tot heil van Amstels
+burgerij, en tot handhaving der goede Justitie!"
+
+"Van harte gaarne!" zeide de oudste broeder mijns vriends, zijn glas
+vullende: "en dat hij er spoedig in moge slagen, dien gevreesden Zwarten
+Piet meester te worden, die, gelijk men zegt, de verstrooide bende van
+wijlen Jaco heeft vereenigt en er het Sticht mede afloopt.
+
+"Wel zoo!" zeide lachende Eduard, "wilt gij die eer aan onze Stichtsche
+Baljuwen niet gunnen? Is dat nu een wensch voor den erfgenaam eener
+Heerlijkheid, welke het recht van hooge en lage jurisdictie bezit?--maar
+genoeg daarvan: Moeder schudt het hoofd en Leentje wordt bleek, wanneer
+wij zoo van dieven spreken. Ik laat den Hoofdschout daar, Ferdinand! en
+drink de gezondheid uws vaders."
+
+"En dezen dronk," vervolgde de Baron, zijn geledigd glas weder vullende,
+"wijde ik uwer brave moeder!"
+
+Het was reeds de derde reis, dat de goede man al de leden mijner familie
+met zijn toasten (gelijk men die thans noemt) was rondgegaan: en ik
+begon te vreezen, dat de gezondheid van de mijnen mij nog ziek zoude
+maken: ik verzocht dus, zoodra ik mijn glas geledigd had, om verlof, van
+mij naar mijn kamer te mogen begeven, tot verschooning bijbrengende, dat
+ik den volgenden dag, wilde ik nog met den avond te huis zijn,
+vroegtijdig vertrekken moest.
+
+"Het blijft dan uw vast besluit ons morgen te verlaten?" vroeg de oude
+Heer.
+
+"UEd. kan zelve beoeordeelen, of ik mijn vertrek langer mag uitstellen."
+
+"De jonge heer heeft gelijk," zeide mevrouw van Ypendael: "en hoe gaarne
+wij langer zijn gezelschap zouden willen genieten, mogen wij hem echter
+niet tegen zijn zin hier houden; daar wij aan ons eigen hart kunnen
+gevoelen, hoezeer zijn familie naar zijn terugkomst verlangen moet. Wij
+zonden het ook niet aardig gevonden hebben, indien men onzen Eduard
+langer van huis gehouden had."--Met deze woorden drukte zij de hand van
+haar teruggekeerden lieveling.
+
+"Gij hebt wel gelijk, moeder!" zeide deze, haar omhelzende: "ik vind mij
+nu zoo gelukkig: en zou ik dan mijn vriend beletten, dat zelfde geluk
+zoo spoedig mogelijk te smaken?"
+
+"En hoe denkt gij de reis te doen?" vroeg mij de Baron.
+
+"Mijn voornemen is, te voet tot Naarden, en verder per schuit te gaan."
+
+"Te voet!" zeide de oude Heer, lachende: "gij zijt, dunkt mij, ook van
+de leer: haast u langzaam. Verbruid! ware ik in uwe plaats, en de zoon
+van een rijken Amsterdammer, ik nam te Amersfoort een wagentje bij Jan
+Stoffelsz, die rijdt flinke paarden: en dan: voort koetsier! den zweep
+er over gelegd en dubbel drinkgeld zoo gij dubbelen spoed maakt."
+
+"Ik geloof," merkte glimlachende de oudste zoon aan, "dat onze vriend
+Ferdinand een kleine huichelaar is, en als een apostel bij zijn vader
+te huis wil komen, om hem te doen denken dat hij op zijn gansche reis
+altoos zoo zuinig op zijn _equipage_ geweest is."
+
+Ik glimlachte en zweeg; want ik achtte het onnoodig, de ware reden
+mijner handelwijze bloot te leggen, namelijk dat ik geen geld genoeg
+meer bij mij had, om de onkosten van een rijtuig te dragen; want van den
+laatsten mij gezonden wissel op Munster had ik geen gebruik gemaakt, in
+den waan, dat hetgeen ik nog aan contanten overig had, toereikende zoude
+zijn om mij tot Amsterdam te brengen. Het bleek mij echter dat ik mij
+verrekend had; maar ik was nu te trotsch of te beschroomd om geld van
+mijn gastheer ter leen te vragen, en evenmin wilde ik een rijtuig op
+crediet nemen en bij mijn thuiskomst beginnen met mijn vader te
+verzoeken, het rijtuig te betalen: iets, dat hem voorzeker slechte
+denkbeelden van mijn wijze van huishouden zou hebben ingeboezemd; want
+hij was geen vriend van onnutte geldverteringen; en ofschoon ik geloof,
+dat hij bij deze gelegenheid de kosten van een rijtuig zou verschoond
+hebben, wilde ik echter geen gevaar loopen van een vermaning. Bovendien
+kende ik den zandigen weg van Amersfoort tot Naarden; en ondanks den
+lof, door den Heer van Ypendael aan de paarden van Jan Stoffelsz
+gegeven, wist ik zeer wel, dat wij de grootste helft stappende zouden
+afleggen, en dat ik te voet omtrent even spoedig, en zeker op een veel
+aangenamer wijze, mijn doel bereiken zou.
+
+"Nu," zeide de Baron: "een mensch zijn zin, een mensch zijn leven;
+--maar het eind is toch wat ver om geheel te loopen: wij zullen u van
+hier naar Amersfoort laten brengen!... ik denk dat Eduard zich daarmede
+wel zal willen belasten, zoo ik er hem vriendelijk om verzoek."
+
+Dit aanbod was te heusch om afgeslagen te worden. Na het drinken van een
+afscheidsdronk, en nog, tot slotte, van een glas cognacq, hetwelk de
+Heer van Ypendael zijn slaapmutsje noemde, werd het mij vergund den
+aftocht te blazen.
+
+Den volgenden morgen te vijf ure, terwijl het geheele huisgezin nog in
+de armen der rust lag gedompeld, zat ik reeds met Eduard in een
+wagentje, met twee vlugge hitten bespannen, die ons met een prijselijken
+spoed naar Amersfoort brachten. Na elkanderen herhaalde reizen
+gezondheid te hebben toegewenscht en onder belofte van briefwisseling,
+namen wij afscheid: hij keerde met zijn voertuig terug, in de hoop van
+de familie aan het ontbijt te vinden, en ik zette eenzaam mijn weg voort
+tusschen de bevallige bosschaadjen, aan weerskanten van den weg gelegen.
+
+Het was een heerlijke morgen; ja zelfs, voor een voetganger, al te fraai
+weer. Er was weinig of geen wind: de lucht begon, naarmate het verder op
+den dag werd, meer heet en drukkend te worden, en was met die soort van
+spakerige nevelachtigheid bezwaard, welke niet zelden het voorteeken is
+van een verandering in den dampkring. Ten noordwesten stapelden zich
+dikke wolken op elkander, en eenige zeevogels, die krijschende
+rondzwierden, schenen zoovele boden, uitgezonden om zwaar weer aan den
+landbouwer te verkondigen. De zon was bloedrood, en haar stralen,
+stekend als breinaalden, hadden het zand van het rulle voetpad als in
+gloeiende asch herschapen. Groote zweetdruppels biggelden tappelings
+langs mijn wangen af, en, wanneer ik het oog op de verwijderde buien
+vestigde, zag ik met welgevallen den regen te gemoet, die de dorstige
+aarde laven en mijn pad wat gemakkelijker maken zoude. In afwachting
+daarvan, stapte ik echter rustig voorwaarts, en ik geloof zonder
+ijdelheid te kunnen zeggen, dat ieder landman, die mij met een vasten en
+gelijken tred zijn hoeve zag voorbijgaan, wel dadelijk bespeuren kon,
+dat een voetreis geen ongewone zaak voor mij was, en dat ik niet tegen
+de ongemakken opzag, die haar gemeenlijk vergezellen. Ik vergat dan ook
+de moeielijkheden van den weg, zoo dikwijls ik herdacht, dat elke stap,
+dien ik nederzette, mij nader bracht bij de voorwerpen mijner
+kinderlijke liefde, bij mijn welbeminde broeders en zusters, bij de
+vrienden mijner kindsheid en bij dat dierbare Amsterdam, hetwelk ik in
+zulk een geruimen tijd niet aanschouwd had. Aangename gedachten brengen
+bij den onbedorven mensch altijd welwillendheid voort: ik althans voelde
+mij hoe langer hoe meer gestemd om alles, wat mij ontmoette of
+bejegende, met hartelijkheid te behandelen: ik had een blijden groet
+over voor elken boer of daglooner, die langs den weg zijn zomerarbeid
+verrichtte, een paar duiten voor ieder kind, dat op de bloote voeten
+voor mij uitliep en over de greppen duikelde om mijn liefdadigheid op te
+wekken, en een scherts voor het frissche landmeisje, dat mij tegenkwam
+en soms nog, lang nadat ik voorbij was, het hoofd omwendde, met dien
+half verwonderden, half spottenden lach, welken alle eenigszins vreemde
+kleederdacht bij onze landgenooten gewoonlijk verwekt. En in de daad, ik
+moet bekennen dat mijn uiterlijke tooi niet van dien aard was, dat ik er
+hoog op roemen kon, en in het oog van de zoodanigen, die alleen naar het
+gewaad de lieden beoeordeelen, zeer moest afsteken tegen de nette en
+zwierige kleedij der stedelingen van dien tijd: ja, dat ik bij de eerste
+beschouwing veel had van een eenvoudigen marskramer. De stoffaadje van
+mijn gewaad was fijn, maar helaas! door lang gebruik zoodanig versleten,
+dat niets van hetgeen ik droeg de blijken toonde van ooit nieuw te zijn
+geweest. Mijn hoed, op zijn Spaansch, met breede slappe randen voorzien,
+die mij ten zonnescherm strekten, was van leder, dat eenmaal zwart
+geweest was, maar door zon en regen met een roze-roode kleur begiftigd
+geworden, en hier en daar met enkele bruine en gele vlekken getijgerd.
+Mijn rok, van uitlandsch fatsoen en zonder eenig galon of borduursel,
+had insgelijks van den invloed der luchtgesteldheid geleden, en droeg
+bovendien de kenmerken van lange en trouwe diensten; want menige knoop
+had zijn post verlaten: en aan de ellebogen en opslagen zag men kale
+plekken van een geheel andere kleur dan die, welke den grond der
+stoffaadje uitmaakte. Het kamizool, dat van witte zijde was, met groene
+vlaszijde geborduurd, had volkomen het aanzien, als ware het van een
+verkooping op de Noordermarkt afkomstig; maar daaronder blonk hetgeen ik
+altijd gewoon ben geweest als het echte kenmerk eens beschaafden mans te
+beschouwen, namelijk het heldere hemdslinnen dat, dank zij mijn moeder,
+die het uit twintig stukken uitgezocht had, zoo fijn was, als men ergens
+bekomen kon, en zoo blank, als het stuivende stof toeliet, dat reeds
+mijn witte kousen en hooge schoenen bedekt had met die roodaardige
+kleur, welke aan het zand in die streken eigen is.
+
+Een plunje als de mijne was niet geschikt om eenigen struikrover in
+verzoeking te brengen: ik had dan ook de pistolen en den degen, die mij
+op onze uitstapjes in Duitschland trouw vergezelden, bij mijn bagaadje
+gelaten, welke met den bolderwagen van Deventer op Naarden reisde, en
+meende tegen de gevaren, die ik van Amersfoort tot Naarden te vreezen
+mocht hebben, en waaronder ik de ontmoeting van een dollen hond als de
+ergste rekende, genoegzaam beveiligd te zijn door den kneppel, dien ik
+over den rechterschouder droeg en waar aan een pakje bungelde, bestaande
+uit mijn nachtgoed en eenige andere onontbeerlijke benoodigdheden, in
+een bonten doek te zamen geknoopt.
+
+Ik sta met opzet bij deze bijzonderheden stil, die wellicht onbeduidend
+zullen schijnen; maar die mij toch voorkwamen vermeld te moeten worden,
+tot beter verstand van hetgeen verder volgen zal. Ik durf er (want op
+mijn leeftijd kan het aan geen ijdelheid worden geweten) nog dit
+bijvoegen, dat, zoo mijn uitlandsche en sobere opschik aan de meisjes
+een lach afdwong, het mij somtijds toescheen, als of mijn persoon zelve
+haar anders niet mishaagde: ik was groot en sterk van gestalte: mijn
+kloeke lichaamsbouw gaf mij, ofschoon ik werkelijk jonger ware, het
+voorkomen van reeds boven de vijf-en-twintig jaren te zijn; mijn gelaat,
+ofschoon geroost door den invloed van zon en lucht, prijkte met den
+frisschen blos van jeugd en gezondheid: mijn tanden, die ik tot heden
+toe goed bewaard heb, hadden toen bovendien het voorrecht, van blank en
+welgeplaatst te zijn: en, naar de getuigenis van anderen, waren mijn
+lichtbruine oogen geheel niet van levendigheid ontbloot en
+onderscheidden zich ten minste door een niet onaangename uitdrukking van
+goeden luim en welwillendheid. Wat mijn haren betreft, zij waren blond,
+en ofschoon helaas! bestemd om bij mijn komst te Amsterdam door de
+schaar des kappers te worden afgemaaid, en voor een gekrulde paruik
+plaats te maken, zij golfden nog op dien ochtend in hun natuurlijken
+staat over mijn schouders en deden mij konnen als een onverbasterden
+afstammeling van het echte Noordsche ras.
+
+Ik stapte dan, gelijk ik gezegd heb, vroolijk vooruit, met de vrij
+zekere overtuiging van tijdig genoeg binnen Naarden te zullen komen,
+om met de laatste schuit van daar naar Amsterdam te kunnen vertrekken.
+Immers het was vroeg in den morgen, en de afstand naar genoemde vesting
+was zoo groot niet, of ik kon dien op mijn gemak afleggen, zelfs al
+dwong mij een regenbui, of vermoeidheid, of honger, hier en daar
+onderweg een uurtje te vertoeven.
+
+Wat de laatste der drie genoemde redenen van oponthoud betreft, deze
+begon zich alreeds bij mij te doen gevoelen. Ik had bij mijn vertrek
+van de Ridderhofstad niets gebruikt, omdat het mij nog te vroeg was,
+en te Amersfoort had ik mij vergenoegd, een hartsversterking tegen de
+morgenlucht te nemen. Het was dus niet zonder eenig innig genoegen, dat
+ik de torenspits van Zoest in het vizier kreeg, en dadelijk was mijn
+besluit genomen, om in dat dorp een oogenblik uit te rusten en eenige
+verversching te gebruiken.
+
+Weldra vergunde mij een bocht, welke de weg daar ter plaatse maakt,
+om het geheele lichaam der kerk te zien, en mij te verlustigen in den
+aanblik van het lachende en bevallige schouwspel, dat zij vooral van
+dien kant oplevert. Oogverblindend stak de grijze en eerwaardige
+vierkante toren, met zijn hooge spits, door het schelle licht der
+morgenzon beschenen, tegen de donkere lucht daar achter af, en tegen
+de groene hoornen, die het gebouw omringden; terwijl de heuvelachtige
+grond, die mij nog van het dorp scheidde, met goudgeel koren of
+sneeuwwitte boekweit bedekt, niet weinig toebracht om de bekoorlijkheden
+van dit landgezicht te vermeerderen. Ik was nimmer een enthusiast; maar
+de aanblik der schoone, eenvoudige natuur heeft altijd een diepen indruk
+op mij gemaakt en thans ook gevoelde ik mij getroffen, zonder zelf te
+weten waarom: ik geraakte in een stille, eerbiedige stemming en ik
+wischte mij een traan uit het oog, toen ik het dorp binnentrad.
+
+Deze gemoedsgesteldheid was echter spoedig geweken, toen ik de
+voornaamste herberg in het oog kreeg: deze bevond zich op den hoek van
+een driesprong, welke de hoofdstraat met een zijweg vormt, en was
+kenbaar aan een vooruitstekend uithangbord van ijzer, rijkelijk met
+krul- en snijwerk voorzien, en tot leuze een geschilderden zwaan
+voerende, met het gebruikelijk onderschrift: _vrij wijn en mee_. Eenige
+krebben, die tegenover den ingang stonden, en een houten stalling, die
+naast het huis was opgeslagen, gaven bovendien te kennen, dat men hier
+zoowel te voet als te paard welkom was en verversching bekomen kon. Ook
+zag ik in de daad een niet gering aantal boerewagens en karren
+uitgespannen op het plein staan, terwijl een magere oude knol bezig was
+zijn honger te stillen met het frissche gras, dat hem in eene der
+voorgezette krebben werd toegediend. Genoemd dier was gespannen voor een
+ouderwetsche koetskar, met linnen huif, tegen welk voertuig een groot
+manspersoon aanleunde, wiens gelaat van mij was afgewend en bovendien
+overschaduwd door een hoed met afhangende randen, die eenige
+familietrekken had met den mijnen. Een lange roode mantel met opstaanden
+kraag dekte zijn ledematen en schitterde in de zon, gelijk een vurige
+oven. Hij scheen zachtjes te praten met iemand die zich binnen in de kar
+bevond, maar dien ik niet zien kon, vermids ik het rijtuig van achteren
+naderde. Voor 't overige kan ik niet zeggen, dat ik er zeer nieuwsgierig
+naar was, daar mijn gedachten voor het oogenblik meer bezig waren met
+het ontbijt, hetwelk ik mij had voorgesteld _binnen_ de herberg te
+gebruiken, dan met den reiziger, die zich daar _voor_ bevond, en ik
+verwaardigde dezen dan ook met niet meer dan een oppervlakkigen blik,
+terwijl ik mij haastte de hand aan de klink van de deur te slaan, en de
+herberg binnen te treden.
+
+
+ * * * * *
+
+
+TWEEDE HOOFDSTUK.
+
+WAARIN MEN LEZEN ZAL, WAT IN EN VOOR DE HERBERG TE ZOEST VOORVIEL.
+
+
+Ik vond hier meer personen bijeen, dan ik reden had op dat uur van den
+dag te verwachten. Immers, de kerkklok had slechts even negen geslagen
+en er moest dus een bijzondere reden bestaan, welke de in de herberg
+aanwezige lieden derwaarts had gelokt op een tijdstip, dat men hen
+veeleer aan hun arbeid zou verwacht hebben. Het was dus natuurlijk dat
+ik, na een algemeenen "goeden morgen samen!" in 't rond gewenscht te
+hebben, naar de toonbank stapte en aan de aldaar post houdende dochter
+des huizes (een frissche, knappe deerne van ongeveer twintig jaren, die
+blijkbaar in haar zondagspak was uitgedost, met zilveren oorijzers en
+een halssnoer van dikke bloedkralen) de aanmerking maakte, dat er al
+vroeg volk in de herberg was.
+
+"Dat 'eleuf ik wel, koopman!" antwoordde het meisje, terwijl zij, zonder
+naar mij om te zien, voortging met voor haar gasten een paar hooge
+glazen met schuimend bier te vullen: "je zult het ook wel 'eroken
+hebben, wat hier van daag te doen is."
+
+Ik was op het punt van mijn volslagene onbewustheid van de oorzaak der
+vereeniging te kennen te geven, toen een papier mijn oogen trof, hetwelk
+tegen den gemenieden wand aan een spijker hing en waarop een schoof als
+titelvignet en de woorden: _segt het voort_ in groote letteren als
+onderschrift prijkten: ik begreep dus, dat hier een graanveiling of iets
+diergelijks plaats moest hebben, en, mijn onderzoekingen niet verder
+voortzettende, eischte ik een boterham met kaas en een glas koude
+karnemelk: vervolgens, mij omwendende, zette ik mij, in afwachting van
+het bestelde, aan het benedeneinde eener lange tafel, die tegen het raam
+geplaatst was, en nam de aanwezigen in oogenschouw.
+
+Naauwlijks echter had ik den tijd gehad om op te merken, dat het
+boveneinde der tafel was ingenomen door een dikken, wel doorvoeden
+landman, wiens groen damasten vest met bloemen, ruim gesneden rok van
+bruine sergie en zilveren broeksknoopen aantoonden, dat hij tot de
+vermogendsten van zijn stand behoorde; terwijl mijn overbuurman
+daar-en-tegen er vrij schraal en verloopen uitzag,--toen mijn ooren
+gekweld werden door een piepend geschreeuw, van: "phijpedoppies!
+deursthekers! zoek thoch maar huit, khoopman! Hik 'ep nog gheen 'andgift
+ghehad vandhaag, zoo waar zelje ghesond blijven!"
+
+Ik wendde mij om en zag een Joodschen kramer achter mij staan, dien ik
+nog niet had opgemerkt. Waarschijnlijk had hij in een hoekje of bij den
+haard gezeten, en was hij bij mijn komst opgerezen, om te zien of hij
+iets aan mij slijten kon.
+
+"Ik dank u, vriendje!" zeide ik, na hem ter loops te hebben aangezien:
+"ik heb niets noodig!" en om hem zooveel mogelijk te toonen, dat ik geen
+plan had mij verder met hem op te houden, draaide ik mij van hem af, en,
+de ellebogen op de tafel plaatsende, ondersteunde ik mijn hoofd met
+beide handen, in de houding van iemand, die niet verlangt gehinderd te
+worden.
+
+"Nha doch!" zeide de Jood, de dunne, magere vingeren zijner
+rechterhand, welke de kettinkjes van een dozijn pijpedopjes vasthield,
+door de opening tusschen mijn hoofd en mijn arm heenstekende en mij vlak
+voor den neus brengende: "laat ik je toch maar een dhozijntje verkoopen.
+Gheen deit rijk, zoowaar zelje ghezond blijven: en ik mot vandhaag nog
+ver reizen."
+
+Wetende uit ondervinding, hoe weinig het baat zich over dergelijke
+onbescheiden aanzoeken boos te maken of er tegen in te spreken,
+vergenoegde ik mij met mijn voorarm te buigen en door een soort van
+_contramanoeuvre_ tusschen mijn gezicht en de hand des kramers te
+brengen, waardoor ik de pijpedopjes weder van mij verwijderde.
+
+"Nha! al duwje me therug, dhaarom zelje toch ghesond blijven," hernam de
+Jood, met de vasthoudendheid aan lieden van zijn beroep eigen: "motje
+gheen halmenakkie 'ebben? gheen scharen, messen of photloodjes?"--En, in
+de plaats van zijn hand, wist hij nu het geheele marsje, dat hij voor
+hem droeg, tegen mijn borst aan te werken, zoodat ik mij wel genoodzaakt
+zag, mij geheel naar hem toe te keeren en hem vriendelijk te verzoeken,
+mij met vrede te laten. "Waarlijk, goede vriend!" zeide ik: "ik heb
+niets van uw kraam noodig: ik ben immers zelf maar een arme reiziger, en
+zal nog werks genoeg hebben, om met het beetje gelds, dat ik bij mij
+heb, toe te komen en de stad te bereiken."
+
+Onder het uiten dezer woorden had ik den Jood naauwkeuriger beschouwd,
+en meende mij nu flaauw te herinneren, dat ik hem vroeger,
+waarschijnlijk wel te Amsterdam, had ontmoet. Ik was weldra zeker, dat
+ik dien man, met dat olijfkleurige gelaat, dat hooge, smalle voorhoofd
+en dien bruinen gelapten tabberd van saai meer gezien had, maar nooit te
+voren had ik acht gegeven op de zwarte en levendige oogen, die op het
+hooren mijner taal een kluchtige uitdrukking van ongeloof aannamen,
+terwijl zijn dunne lippen zich vertrokken tot iets dat op een glimlach
+geleek.
+
+"Khom!" zeide hij: "Je spot immers er mee: je zoudt gheen gheld, 'ebben:
+nha doch! 'et dhoet er niet toe. Khijk, ep je gheen gheld, je ept
+krediet: en dat's veel gheseid in dhesen tijd van de hactie'andel! Daar
+ep je een dhozijntje: je zelt me morghe of overmorghe wel bethalen, as
+je in de stad zult sthaan te zijn gekhomen, dat weet ik ommers best.
+Simon heit krediet voor je vhaders zhoontje."
+
+"Vandaag of morgen is 't zelfde," zeide ik, de pijpedopjes, die hij op
+tafel gelegd had, weder naar hem toeschuivende: "ik rook niet."
+
+"Niet, koopman?" vroeg de waard, een dikke, stevig gebouwde kaerel, met
+een vrolijk aangezicht, die, even naar den kelder geweest zijnde, juist
+weder binnen was gekomen, en met een pijp in de hand naar mij kwam
+toegetreden: "ik wou je juist een pijp aanbieden."
+
+"Ik dank je," zeide ik, (want ofschoon ik later die gewoonte weder heb
+aangenomen, ik was op mijn reis, bij mangel aan goeden tabak, het rooken
+afgewend): "maar ik heb wat eten en drinken besteld, zou dat haast klaar
+zijn?"
+
+"Toe dan, Mientje!" zeide de waard, zich omkeerende, "waar blijft het
+ontbijt voor den koopman?"
+
+"Zoo aanstonds," antwoordde de dochter: "wil je er beschuit op hebben,
+koopman? of verkies je nagelhout?"
+
+"Wel!" hernam ik: "laat ons van allebei eens proeven: maak er mij maar
+twee."
+
+"Messen!--scharen!--khurkhetrekkers!--khammen!" vervolgde de Jood, met
+een pause tusschen elk voorwerp, dat hij opnoemde: "of... wil je liever
+kurieuser whaar: je bent toch een ghesthudeerd jong mensch... hik 'ep
+hook mooie poekkies: 'ier is de Arlekhijn Haksinischt!... 't plijspel
+van Khinkampoeis![1] de leste woorden van Saco, toen ie op 'et schavot
+stond."
+
+Er was geen middel van hem af te komen, zonder in de beurs te tasten. Ik
+liet mij dus overhalen om mij een kurketrekker aan te schaffen, al ware
+het maar om te kunnen zeggen, dat ik een Grieksch testament[2] van een
+Jood gekocht had. De koop was spoedig gesloten, en ik betaalde zonder
+afdingen den gevraagden prijs, ofschoon de innerlijke waarde van het
+voorwerp verre te bovengaande, onder de uitdrukkelijke voorwaarde, dat
+mij de kramer met geene verdere aanbiedingen zou lastig vallen.--Mijn
+edelmoedigheid was mij niet nadeelig, gelijk men terstond zal
+gewaarworden.
+
+"Ghelik er mee!" zeide Simon, terwijl hij mij het gekochte voorwerp ter
+hand stelde: "maar phas op," voegde hij er fluisterend bij, "dat je een
+mhes vraagt bij je hontbijt en je niet bhedient van 't ghenige dat dhaar
+sthaat."
+
+"Hoe!" zeide ik met eenige verbazing,--maar, toen ik met de oogen den
+blik des raadgevers volgde, vielen zij op een mes, hetwelk mijn
+overbuurman, van wiens ongunstig uitzicht ik zoo even gewag maakte, kort
+te voren met de punt midden in de tafel had gestoken. Te gelijker tijd
+herinnerde ik mij, meermalen gehoord te hebben, hoe sommige liefhebbers
+van het edele bekkesnijden, bijzonder in Eem- en Gooiland, gewoon waren
+hun messen in herbergen en kroegen op een zichtbare plaats op te hangen,
+of in de tafel te steken, en den onkundigen of onvoorzichtigen
+vreemdeling, die er zich van bedienen wilde, of er slechts even naar
+keek, tot een gevecht te dagen. Ik dankte dus met een bijna onmerkbaar
+knikje den goeden Jood voor zijn tijdige waarschuwing, welke mij
+toescheen ruim op te wegen tegen den voor den kurketrekker betaalden
+prijs: en ik gevoelde daarvan het dubbel belang, toen ik, na mijn
+ontbijt uit de handen van Mientje te hebben bekomen en een mes daarbij
+te hebben gevraagd, op het gelaat van mijn overbuurman een trek van
+ontevredenheid zag oprijzen. Ik heb het afbeeldsel van dezen kwant nog
+niet gegeven: en echter verdient hij wel, dat ik een oogenblik daarbij
+stilsta: hij had, gelijk ik reeds met een enkeld woord aanstipte, een
+afzichtelijk voorkomen: lange, sluike haren, wier kleur men raden moest,
+hingen hem van onder een ruige muts op de schouders: zijn oogen hadden
+den gluipenden blik der hyena en waren van wenkbraauwen en ooghaartjes
+bijna geheel onvoorzien; zijn wijde mond, die, door de gewoonte van een
+kort pijpje bestendig aan denzelfden kant tusschen de lippen te klemmen,
+geheel scheef was getrokken, opende zich nu en dan tot een grijnzenden
+lach, die een alleronaangenaamsten indruk verwekte; of onze maat een
+neus had of niet, kon met reden tot het onderwerp eener weddingschap
+gestrekt hebben, zoovele naden en kruislijnen van lidteekens
+(overblijfselen van vroegere gevechten) vereenigden het vormelooze
+stompje boven den mond met de wangen en de bovenlip. Dit beminnelijk
+wezen was half op zijn boersch, half op zijn zeemans gekleed, met een
+blaauw duffelsch buis, vol lappen en winkelhaken, een vest zonder
+knoopen, hetwelk den ruig bewassen boezem geheel bloot liet, een wijde
+visschersbroek, opgehouden door een zwart lederen gordelriem, waarin een
+messcheede van robbevel stak, wollen kousen, en holsblokken aan de
+voeten.
+
+Waarschijnlijk had hij verwacht, dat ik hem de gelegenheid tot ten klein
+snijpartijtje zoude verschaft hebben, en reeds, als een tijger in zijn
+hinderlaag, zitten loeren, of ik ook onbedachtzaam het voor hem geplante
+wagentuig zoude aangrijpen. Zijn teleurstelling althans, toen hier niets
+van kwam, bleek mij te groot te zijn, dan dat hij zou kunnen gezwegen
+hebben: de uitdrukking, die zijn gelaat aannam, wekte mijn
+opmerkzaamheid en trok mijn aandacht af van het gesprek, dat baas
+Roggeveld voerde, die juist bezig was te verhalen, hoe hij van Peer de
+Groot tien lakenveldsche koeien gekocht had voor fl 80 het stuk. De
+varensgast nam het pijpje uit den mond, blies een dikke rookwolk weg,
+sloeg het glaasje brandewijn, dat hij voor zich had staan, in eene teug
+naar binnen, en vroeg mij, na deze voorbereiding, waarom ik mij niet
+bediend had van het mes, dat voor mij stond.
+
+"Ik had het niet gezien," zeide ik op een onverschilligen toon: "en
+bovendien heb ik gaarne een mes voor mij alleen."--Dit gezegd hebbende
+ging ik met eten door, zonder den kwant verder aan te kijken.
+
+"Niet gezien!" herhaalde hij met een gemeenen vloek: "en waar hieldje
+dan zoo even je kluisgaten op gericht? 't is mijn mes, voor den d....!"
+vervolgde hij, met de geslotene vuist op de tafel slaande, en zijn stem
+hoe langer hoe meer uitzettende, als dacht hij mij daarmede schrik aan
+te jagen: "en wie er naar kijkt, die kan met mij aan den gang komen,
+daar valt niet van, voor den....! Jij hebt er naar gekeken, en as je
+boterham binnen is, dan zullen we eens zien, of je voor je boeg kunt
+zorgen."
+
+Deze forsche uitdaging verwekte een plotslinge stilte bij de aanwezige
+boeren, die, in goede eendracht bijeen zittende, bezig waren over den
+prijs der granen en andere onderwerpen van hun gading te spreken. Aller
+oogen vestigden zich op den matroos (want daarvoor moest ik hem aan zijn
+taal houden) en vervolgens op mij, met die belangstelling, welke een
+twist als deze nimmer nalaat te verwekken: ja, ik geloof, dat menigeen
+zich reeds streelde in de verwachting van het genoegen, dat een echt
+nationaal messengevecht hun verschaffen zoude, ik moet echter tot hun
+eer zeggen, dat ik hier en daar een blik van welwillend medelijden
+ontmoette, en op menig gelaat kon lezen, dat men mij niet bestand achtte
+tegen den geoeefenden kamper, die mij had uitgedaagd. Wat mij betreft, ik
+was, gelijk men denken kan, niet zeer op mijn gemak: ik begreep echter
+zoo bedaard mogelijk te moeten blijven en den storm door rustige
+onverschrokkenheid afkeeren. Ik ledigde eerst mijn glas en zeide toen,
+op een toon, zoo kalm mogelijk, dat ik geene reden hoegenaamd tot een
+gevecht zag, daar ik niet wist, iemand met woorden of daden beleedigd te
+hebben. Mijn woorden werden wel opgenomen door de aanwezige boeren:
+althans er ontstond een goedkeurend gemurmel: de landman, die aan het
+boveneinde zat, knikte mij vriendelijk toe, en zich vervolgens tot den
+zeeman wendende: "wat heit jou die koopman 'edaan, Andries Matthijssen!"
+vroeg hij, "dat je met hum voor 't mesje wilt?"
+
+"Wel! baas Roggeveld!" zeide Andries, zijn taal met vloeken
+doormengende, welke ik, om geene kiesche ooren te kwetsen, slechts met
+een () zal aanduiden: "die koopman kijkt naar mijn mes en geeft een
+bretaal antwoord daar te boven (). Mot ik me van zoo'n
+loop-in-'t-lijntje laten op den kop zitten? () Maar omdat hij nog maar
+een loeris van een jongen is, zal ik hem () niet te hard behandelen en,
+met een enkeld half maantje over zijn hakkebord, laten waaien;--maar
+opstaan mot hij."
+
+En met-een oprijzende, trad hij naar mij toe en wilde mij in den kraag
+grijpen:--ik was echter op mijn hoede, en, zoowel een vuist- als een
+messengevecht willende vermijden, schoof ik bij zijn nadering met mijn
+bankje achteruit, "Pas op!" zeide ik, de armen kruisende en hem stijf in
+'t gezicht ziende: "raak mij niet aan of het zou slecht met u kunnen
+afloopen. Ik zoek geen twist; maar het zou u rouwen, zoo ge mij eenig
+leed deedt."
+
+"Wat zou me rouwen, jou beroerde zandhaas?" snaauwde Andries, terwijl
+hij hoe langer hoe driftiger werd, mij toe: "ik zel je leeren,
+ordentelijk vlag te strijken. Op! zeg ik jou: nou je zoo spreekt zel ik
+eens zien, of ik geen frikkedellen van je voorgebergte kan snijen."
+
+Onder het uiten dezer bedreiging stak hij nogmaals de hand uit, om mij
+te dwingen mijn plaats te verlaten en met hem aan 't snijen te gaan. Ik
+moet bekennen, dat ik mijn toestand hoogst onaangenaam begon te vinden;
+want ik zag niets aardigs in het denkbeeld van zonder neus bij mijn
+ouders te keeren: en waar ik de blikken heen wendde, ik bespeurde bij de
+boeren geen zucht om zich met den twist te bemoeien: zij waren daartoe
+of te lui, of te nieuwsgierig hoe het af zoude loopen, en bleven met een
+fatale koelbloedigheid hun pijpjes rooken en hun drank opslorpen.
+
+Er kwam echter hulp van een anderen kant. Simon de Jood had zich, bij de
+eerste woorden van Andries, met een angstig gelaat naar een der hoeken
+van het voorhuis teruggetrokken en was, toen de twist hooger begon te
+loopen, langs den muur naar de toonbank geschoven, waar hij aan Mientje,
+die, ofschoon aan dergelijke tooneelen waarschijnlijk gewoon, eenigszins
+onthutst keek, eenige woorden in 't oor had gefluisterd. Het meisje was
+hierop terstond haar vader te gemoet geloopen, die juist uit den kelder
+kwam met eenige versch getapte kruiken. Hoewel deze zich anders
+waarschijnlijk zelden over een dergelijke rusie bekommerde, waar hij wel
+wist dat meestal een goed gelag op volgde, scheen hij toch eenigszins
+versteld over de geheimzinnige mededeeling, welke zij hem deed.
+
+"Hoe zegje?..." vroeg hij halfluid: "de zoon van...."
+
+Het antwoord van Mientje werd op zulk een flaauwen toon gegeven, dat ik
+alleen de woorden: "Hoofdschout, Amsterdam" verstaan kon, waaruit ik
+opmaakte, dat Simon haar verhaald had wie ik was.
+
+"En zeit die Smous dat?" vroeg de waard weder: "die koopman daar de zoon
+van...." en hij zag Simon aan, die, bevend bij den haard gedoken, met
+een herhaalden hoofdknik de waarheid van het gezegde bevestigde.
+
+"Dat vereischt overleg," zeide de waard, zich den kop krabbende, en de
+kruiken aan Mientje overhandigende; "die Sinjeurs in Amsterdam hebben
+armen, die ver reiken, en zij zouden het mij inpeperen, zoo ik een van
+hun broedsel in den pekel liet steken. Hei wat, vrind Andries!" riep hij
+op eens, zijne breede hand op den schouder des twistzoekers leggende, op
+het oogenblik, dat deze, na mij verlaten te hebben om even aan een
+buurman te vertellen waar hij mij raken zoude, zich opnieuw in postuur
+stelde om mij aan 't lijf te komen.
+
+"Wel! wat wouje?" vroeg Andries, zich onwillig omkeerende.
+
+"Wat ik wou? herhaalde de waard, zijn zwaarlijvige gedaante tusschen ons
+beiden instellende: "ik wou, dat je dut heerschap daar met vrede liet.
+De man heit jou ommers geen stroobreedte in den weg 'eleid! Ga zitten en
+drink je zoopje: je ziet ommers dat het je portuur niet is."
+
+"De kastelein spreekt als een verstandig man," zeide baas Roggeveld,
+zijn pijp even omdraaiende: "je zoudt er, in dat geval, geen eer mee
+inleggen, met teugen dien koopman te vechten: en ik beloof het je ook,
+we hadden het nooit zooverre laten komen, in dat geval. Ik was maar
+'ereis nieuwsgierig hoe hij zich houen zou; maar ik mot zeggen, hij was
+niet bang ook, in dat geval!" en bij deze loftuiting voegde hij een
+vleiend knikje.
+
+"Ei! ei!" zeide Andries, den waard schamper aanziende: "jij zelt ook
+zooveel klanten krijgen as er op het spil van den bramtop kunnen staan,
+as je 't zoo anleit; en een man, die, zoo als ik, een echt Gooierskind
+ben en nog bovendien al de eilanden van de Westinjes zoo goed ken as jij
+den weg naar je kelder, beletten wilt een klein, eerlijk vechtpartijtje
+te hebben. 's Lands wijs, 's lands eer! zeg ik maar: en ik beloof je,
+dat je mijn gezicht ook voor 't laatst ziet as het zoo mot gaan."
+
+Deze bedreiging deed mij in mij zelven lachen; want ik dacht, dat de
+waard juist niet zeer gesteld moest zijn op een klant als Andries, wiens
+uiterlijk geene zeer gevulde beurs verraadde. Ik bedroog mij echter,
+althans naar hetgeen de kastelein volgen liet.
+
+"Kom! kom!" zeide hij, Andries gulhartig op den schouder tikkende: "zoo
+motje nou ook niet spreken. Je weet, dat ik een eerlijke snijpartij al
+zoo graag zie als een aer; maar dan mot het over en weer goedwillig in
+zijn werk gaan, zoodat Schout of Baljuw er niets in te zeggen heit. Je
+weet ommers zelf best hoe 't gaat, as de eene partij niet wil vechten en
+de aere al; dan schuren naderhand allebei hun piek en de kastelein wordt
+in de boete geslagen."
+
+"Ei wat! denk er niet meer over," riep Roggeveld Andries toe, die norsch
+voor zich heen keek: "er zel nog wel gelegenheid kommen vandaag om te
+toonen wat een kaerel je bent, in dat geval. Drink nou de quaestie af
+met den koopman en laat het daarbij blijven, in dat geval."
+
+"Dat is niet kwaad gedacht," zeide ik, hopende op deze wijze de zaak 't
+best te sussen: "geef dan een glaasje brandewijn, vrijster! en laat er
+niet meer over de quaestie gesproken worden, _Zwik_!" zeide ik, mijn
+mond aan het zoopje zettende, dat Mientje mij bracht en het daarna aan
+Andries toestekende.
+
+"_Zwak_!" zeide deze, het glas ledigende: "en ik wensch je toe dat je
+nooit meer in mijn vaarwater komen meugt."
+
+Ik zag eenigszins vreemd op bij dezen zonderlingen wensch: de toon,
+waarop die werd uitgesproken, zoowel als de schuinsche blik waarmede hij
+vergezeld ging, deed bij mij een onwillekeurigen schroom ontstaan,
+waarover ik mij zelven verwonderde. Ik wilde nu heengaan; maar ik weet
+niet welk een valsche schaamte mij beduidde van nog een oogenblik te
+blijven, om niet door een overhaast vertrek de boeren in den waan te
+brengen, dat ik mij uit vrees verwijderde. Ik bleef dus nog een poos bij
+de toonbank draaien, en keek van tijd tot tijd naar buiten, waar de man
+met den rooden mantel zich nog altijd bevond en thans met zijn voerman
+praatte, die hem, naar het mij voorkwam, scheen te beduiden, dat het
+paard opnieuw beslagen moest worden; althans, na eenige oogenblikken
+werd het beest naar den smid aan de overzijde gebracht.
+
+"Is het waar," hoorde ik intusschen baas Roggeveld aan een zijner buren
+vragen, "dat Aafje Jansz gisteravond op het Larensche veen is afgezet
+eworden?"
+
+"Naakt uit'eschud, meugje wel zeggen," was het antwoord: "'t is veul,
+zoo die schelmen heur een hemd an 't lijf hebben elaten. Zij waren met
+er drieen, as ik hoor."
+
+ "'k Sou zoo garen om een roompje
+ Met jou eens naar buiten gaan,
+ Rusten onder 't lindeboompje;
+ Dat je 't maar eens dorst bestaan."
+
+zong Andries er tusschenbeide.
+
+"Ja nog erger," zeide een andere boer: "zij hebben de weuning van Klaas
+Tymensz te nacht op'ebroken en zijn met al den bult gaan strijken."
+
+"'t Is de bende van Zwarten Piet," zeide een derde.
+
+"Ei wat!" bromde Andries tusschen de tanden, en terstond weer
+voortzingende:
+
+ "Margriet! maar ziet,
+ Besjen is te kwaad,
+ Als men eventjes bij jou staat,
+ Maar ziet, besjen is te kwaad.
+ Als men maar eens met jou praat."
+
+"Jij, die van alle markten te huis bent en op zooveel zeeen gezwalkt
+hebt," zeide de waard, Andries aanstootende! "jij hebt zeker Zwarten
+Piet wel 'ekend ook?"
+
+"Wat bruit mijn jou Zwarte Piet," zeide Andries, een scheel gezicht
+zettende: "och! 't is allemaal lanterluien, wat dat volk vertelt. Een
+goeien vetten koopvaarder van zijn overtolligen ballast te ontlasten,
+dat was werk voor Zwarten Piet: denk jij, dat een echte zeebonk as hij
+zich zou ophouen met een oud wijf op den grooten weg te onttakelen?"
+
+"Wie weet?" zeide de waard: "tot een tijdverdrijfje ondershands."
+
+"Gekheid!" zeide Andries: en hij begon opnieuw zijn gezang.
+
+Ik weet niet, hoe het kwam; maar het scheen mij toe, als of hij daardoor
+afleiding aan het gesprek wilde geven: en het was of een geheime stem
+mij influisterde, dat, zoo die diefstallen al niet op rekening van
+Zwarten Piet moesten geschoven worden, Andries althans daar meer van af
+wist dan hij zeggen wilde.
+
+Het was echter niet meer dan een vermoeden; en daar ik begreep, nu lang
+genoeg te zijn gebleven, wierp ik een gulden op de toonbank en verzocht
+om geld terug.
+
+Terwijl Mientje nog bezig wat een dubbeltje uit haar tasch te halen,
+trad de man met den rooden mantel de deur binnen en stapte, zonder
+eenige notitie van iemand te nemen, naar de toonbank toe.
+
+"Vrijster!" zeide hij: "geef spoedig een paar sneden wittebrood en
+boter. Wij moeten voort, zoodra ons paard beslagen is."
+
+Mientje zette zich dadelijk in postuur om aan het verzoek te voldoen: en
+de onbekende bleef met de armen over elkander geslagen voor de toonbank
+staan, zonder te bespeuren, dat hij het voorwerp der beschouwing was van
+al de aanwezigen, maar vooral van mij, die nog altijd stond te wachten
+op het geld, dat ik terug moest hebben.
+
+En in de daad, hij was wel geschikt om de opmerkzaamheid tot zich te
+trekken: zijn gestalte was ongemeen hoog, zonder echter het onbevallige
+te bezitten, hetwelk meestentijds eigen is aan uit hun kracht gegroeide
+personen en hun het hoofd doet gebogen houden of den rug krommen.
+In-tegendeel, de stand van den reiziger was vrij en ongedwongen en de
+roode mantel zelf, die hem bijna geheel bedekte, was met een achteloozen
+zwier omgeslagen, welke iets edels, iets schilderachtigs bijzette aan
+elke houding, welke hij verkoos te nemen. Over de gelaatstrekken viel
+het echter moeilijker eenig oordeel te vellen. Een slechts los
+omgeknoopte das van zwarte zijde verborg de onderste helft van het
+aangezicht, en de slappe rand van den hoed viel op het voorhoofd neder;
+zoodat men weinig meer kon onderscheiden, dan den eenigszins
+voorovergebogen neus en den zwaren peperen en zoutkleurigen knevel, die
+de bovenlip overschaduwde.
+
+Simon was bij het binnentreden des vreemdelings nog dieper in zijn
+hoekje teruggekropen, als had hem die reusachtige gedaante schrik
+aangejaagd; maar, even als de vos, die in 't eerst voor den leeuw
+vluchtte, doch langzamerhand aan zijn uitzicht begon te wennen, en
+eindelijk gemeenzaam met hem werd, zoo scheen ook onze marskramer, na
+gedurende een poosje den roodmantel te hebben aangegluurd, zijn schroom
+te laten varen en vrijmoedigheid te verkrijgen: hij rees langzaam op,
+en, den onbekende naderende, begon hij hem zijn koopwaren aan te bieden.
+
+"Dheursthekers!--messen!--scharen!--brillen!--photloodjes! khoop wat,
+Meneer! gheen deit rijk, zoowaar God leeft." De vreemdeling vergenoegde
+zich, den Jood met een langzaam hoofdschudden af te wijzen, zonder eenig
+antwoord op zijn aanzoeken te geven.
+
+"Laat ik wat an jou verdienen," vervolgde Simon, hem bij den mantel
+trekkende: "halmenakkies! snijfdoozen! Thraktaatjes hover de pholetiek
+van den dag!--mooi om te leggen loopen lezen hover den weg. Of wilje
+liever een khommediepoekkie?--of de leste woorden van Saco, met zijn
+sententie er achter. Nha! hik zeg hummers gheen kwaad?..."
+
+"Hm!" bromde de vreemdeling en ontwrong, met een beweging van
+verontwaardiging, zijn mantel aan de handen van den Jood, en te gelijk
+het bord met broodjes, dat Mientje hem toereikte, aannemende, wendde hij
+zich om, en ging weder naar de voordeur. Onderweg echter bedacht hij
+zich, keerde terug, keek rond, als zocht hij iets, nam toen het mes van
+Andries, (die, juist opgestaan zijnde, bezig was een pijp aan te steken
+en de daad des onbekenden niet terstond bemerkte), sneed het eene
+broodje in dunne reepjes en stapte toen de deur uit, gevolgd door Simon,
+die niet afliet, hem zijn waren aan te prijzen. Andries ging weer naar
+zijn plaats en ontdekte terstond dat men aan zijn mes geraakt had. Ik
+had inmiddels mijn geld terugontvangen, en, een nieuwen twist
+voorziende, mij, na een goeden dag aan 't gezelschap te hebben
+gewenscht, weder naar buiten begeven, toen de arme Simon plotseling naar
+binnen en mij tegen 't lijf werd geworpen. Hij had, niet tevreden van
+zijn prullen den vreemdeling aan te prijzen, ook in de kar willen
+kijken, waarschijnlijk om te zien of hij daar ook een kooper zou vinden,
+toen de reiziger hem op deze vrij onzachte wijze belette, zijn voornemen
+ten uitvoer te brengen.
+
+"Hawaai! hawaai!" riep de arme drommel, zijne, over den grond
+verstrooide kramerijen stuk voor stuk oprapende: "hik ben heen bedurven
+man. Wat zhijn dat nou voor menieren? mag een heerlijke khoopman op 's
+Eeren straten zoo be'andeld worden? Leelijke sthraatschender dhat je
+bent met jen schavotkleerden mantel. Je ben men phortuur niet; maar
+gheef me hen kleinen jonge bij me hen ik shla je tot greizelementen.
+Mhag jij de menschen zoo molestheren?"
+
+Er waren eenige voorbijgangers en werklieden uit de buurt op het rumoer
+komen aanloopen. Ik had de dienst, mij door Simon bewezen, nog niet
+erkend, en naar hem toetredende, stopte ik hem een zesthalf in de hand.
+
+"Daar," zeide ik, "dankje voor uw waarschuwing van zoo even! Wacht! daar
+liggen nog een paar messen! en hier een kam!"
+
+Dit zeggende raapte ik eenige van zijn koopwaren op, die onder de kar
+geraakt waren, en stelde hem die ter hand, terwijl hij mij duizendmaal
+"God loonje!" toewenschte. De vreemdeling bleef intusschen in een
+onverschillige houding tegen de kar leunen en zijn snede brood opeten,
+zonder zich over ons te bekommeren.
+
+Op dit oogenblik stoof Andries de deur uit, met zijn mes in de hoogte,
+door den waard en al de boeren gevolgd.
+
+"Weer en wind!" riep hij den vreemdeling toe: "jij zelt er zoo
+gemakkelijk niet afkomen als dat loop-in-'t-lijntje daar. Wie heitje
+gehieten van an men mes te komen?"
+
+"Hawaai! hawaai!" riep Simon, Andries met een smeekenden blik aanziende:
+"elp mij toch theugen dien Filisthijn, dien langen schlingel dhaar, die
+me eelemaal heit bedhurven."
+
+"Hoorje niet, dat je gepraaid wordt," vervolgde Andries tegen den
+vreemdeling, die, zonder zich zijn woorden aan te trekken, onbeweeglijk
+stil bleef staan: "wat hadje met men mes noodig?"
+
+De onbekende gaf geen antwoord; maar het ledige bord aannemende, dat de
+persoon die in de kar gezeten was hem aanreikte, stak hij het den
+kastelein toe en vroeg, wat hij schuldig was. Ik had mij intusschen
+willen verwijderen; maar ik beken dat de nieuwsgierigheid, hoe dit alles
+zou afloopen, mij ook terughield.
+
+"Geef dan voor den () antwoord, kaerel!" bulderde Andries, den
+vreemdeling bij den mantel grijpende.
+
+"Hebt gij lust denzelfden weg op te gaan als die Jood daar?" vroeg deze:
+"ik hinder niemand; maar niemand moet mij aanraken."
+
+"Hoor reis, ventje!" zeide Andries: "jij mot zooveel praats niet hebben:
+al benje nog zoon lange spriet, ik heb er wel grooter als jou voor
+derlui frontwerk getrommeld. Heb je lust? dan zal ik je een rood lintje
+over je bakkes halen."
+
+De vreemdeling verwaardigde zich niet eenig antwoord te geven; maar,
+zich tot zijn voerman wendende, die juist met het beslagen paard
+terugkwam, riep hij hem toe, zich wat te haasten. Dit bevel werd door de
+omstanders natuurlijk als een bewijs van vrees aangezien, en de waard,
+niet ontevreden, van nu eens aan Andries zijn trek tot een messengevecht
+te gunnen, wendde zich verheugd tot Roggeveld: "ziezoo!" zeide hij: "nou
+zellen we toch nog een grapje hebben: en onze vriend Andries zal
+trakteeren; want dat doet hij altijd roiaal, mot ik zeggen, as hij er
+een troef heit 'egeven."
+
+"Ik 'eleuf het niet," zeide Roggeveld: "die lange spier is ook al niet
+van 't echte soort en 't kon wel 'ebeuren dat hij zonder neus verder
+most reizen, in dat geval!"
+
+"Wat () is dat?" hernam Andries tegen den onbekende, terwijl hij, de
+beenen wijd uiteenzette, de linkerhand in de zijde bracht, en met de
+rechterhand zijn mes op- en nederwierp: "ben ik je nou geen antwoord
+waardig? En zou je zoo schoot gaan zonder te brassen? Neen mannetje! je
+zelt me, zoo lang as je bent, op je knieen ekskuus motten vragen of--op
+het mesje!"
+
+"Welnu! waar wacht gij op?" vroeg de man, wien de uitdaging gold, aan
+den voerman, die met wijd opgespalkte oogen dit tooneel stond aan te
+gapen: "Span in, en stoor u niet aan de praat van dien dronken lap
+daar."
+
+"Dronke lap! ik dronken!" brulde Andries, wiens woede nu ten top was
+gestegen: "wacht! ik zelje leeren!"--En terstond sprong hij op den
+reiziger los, die juist bezig was, den voerman aan het inspannen te
+helpen. Ik was op het punt van tusschen beiden te schieten, daar ik
+vreesde dat de onbekende zou worden aangevallen op een oogenblik dat hij
+niet op tegenweer bedacht was; maar Simon hield mij, onder een angstig
+gefluister van: "hawaai! bhemoei er je niet mee! Wat zel 'et wezen?" bij
+mijn rokslippen vast: en de vreemdeling toonde meer op zijn hoede te
+zijn dan ik meende; want, zich eensklaps omkeerende, gaf hij den
+twistzoekenden gast een stoot in de borst, dat deze achterover tuimelde,
+en, naar zijn adem hijgende, op den grond bleef liggen.
+
+"De drommel! die kwam an!" zeide baas Roggeveld: "dat is ook geen kat om
+zonder handschoenen aan te vatten."
+
+"Wel vriend Andries!" zeide de waard, hem weder op de been helpende:
+"benje nou een zandruiter 'eworden?"
+
+"t Is () ongehoord!" vloekte Andries, met moeite opstaande: "en nou neem
+ik jelui allen tot getuigen, of hij niet met mij vechten moet."
+
+"Vechten moet hij!" riepen de boeren: "er is geen bidden voor."
+
+"En ik neem u allen tot getuigen," zeide de vreemdeling, op een strengen
+toon, "dat ik het niet ben, die aanleiding tot twist gegeven heb: en
+dat, zoo de justitie deze zaak onderzoekt, zij eerder hen zal straffen,
+die een vreedzamen reiziger aanranden of zulks gedoogen, dan hem die
+zich verdedigt, wanneer hij aangevallen wordt."
+
+"Dat helpt allemaal niet!" riepen de boeren: "jij hebt zijn mes
+an'eraakt en hum 'eslaogen: vechten motje."
+
+Ik zag, dat de zaak een slechte wending voor den reiziger begon te
+nemen: ik weet niet welke goede geest mij nu op eens den zotten logen
+ingaf, dien ik verzon om hem uit den brand te helpen.
+
+"Laten zij oppassen, wat zij doen," fluisterde ik Roggeveld, die naast
+mij stond, in 't oor. "Ik bedrieg mij niet: het is Tsaar Peter! de Tsaar
+van Rusland, weet gij?"
+
+"Wat je zeit!" zeide Roggeveld, den vreemdeling verbaasd aanziende: "wel
+kijk is 't mogelijk! in dat geval!" en hij deelde zijnen buurman het
+sprookje mede, dat nu van mond tot mond vloog.
+
+Het verdichtsel vond des te meer geloof, omdat de Tsaar, weinige jaren
+geleden, insgelijks zonder gevolg en _incognito_ naar Amsterdam gereisd
+was, en dat de vreemdeling, door zijn hooge gestalte, zijn gebiedenden
+toon, en zelfs door de geduchte wijze waarop hij van zich afgeslagen
+had, niet kwalijk beantwoordde aan het denkbeeld, dat men zich van den
+Russischen Vorst vormde. Kluchtig was het nu, den indruk gade te slaan,
+welken de tijding, die ik had medegedeeld, op de aanwezigen maakte. Al
+de mutsen en hoeden gingen een voor een af, en de boeren bleven als
+beteuterd den vreemdeling aangapen. Vooral de waard was verlegen, en
+zocht door menigvuldige buigingen en strijkaadjen het weder goed te
+maken, dat hij bij den twist de zijde van Andries gekozen had. Andries
+zelf, schoon het aan zijn gelaat te zien was, dat hij het vertelsel
+betwijfelde, dorst echter den aanval niet hernieuwen, en bleef in het
+midden van den kring als besluiteloos staan, de blikken met een norsche
+uitdrukking nu eens op den gewaanden Tsaar, dan weder op de omstanders
+wendende. Slechts twee personen waren er, die blijkbaar niets van de
+zaak begrepen: de eene was Simon, die zich op eenigen afstand
+teruggetrokken had en de plaats hebbende verandering met blikken van
+verbazing beschouwde; want niemand gaf zich de moeite, hem eenige
+opheldering te geven: de andere was de onbekende zelf, die, blijkbaar
+verbaasd over de op eens zoo beleefde houding der boeren, al de
+omstanders beurtelings in 't gezicht zag, totdat zijn oog eindelijk op
+mij viel, en ongetwijfeld den glimlach waarnam, dien het welgelukken
+mijner list bij mij verwekte. Ik begreep zijn vragenden blik, en
+aanstonds, met den hoed in de hand hem naderende, maakte ik de beweging,
+als of ik hem in het rijtuig helpen wilde, en fluisterde hem in 't oor:
+"men houdt u hier voor den Tsaar; maak maar spoedig, dat gij verder
+komt."
+
+"Ik dank u!" zeide hij, op de kar stappende: "rij nu maar voort,
+koetsier!"
+
+De voerman liet het zich geen tweemaal zeggen, maar sprong op het krat
+en lei de zweep over het paard, dat terstond, met meer vlugheid dan ik
+het oordeelde te bezitten, zijn weg vervolgde.
+
+De gansche vergadering bleef het rijtuig eenige oogenblikken in stomme
+verbazing naoeogen: totdat de waard de stilte brak met den uitroep: "wel
+wie heit zijn leven zoo iets 'ezien? Wie kon nou denken, dat die
+Roodmantel de Tsaar zou wezen?"
+
+"De Tsaar!" riep Simon, weder toeschietende: "nha doch! 't is zooveel de
+Tsaar, as dat hik Vader Abraham ben. Lhoop khijken! 'Eb ik den Tsaar
+niet menigmalen ghezien, toen 'ij te Zerdam wherkte as een gemeene
+krijer en den naam droeg van Phieterbhaas. Ze 'ebbe je dhan holik bheet
+ge'ad, khastelein!"
+
+"Wat! hoe! was dat de Tsaar niet? Wie heeft dat dan verteld?" mompelden
+de ontevredene omstanders: en aller oogen vestigden zich op mij, met een
+uitdrukking van wrevel en toorn.
+
+"Is hij het, die jelui bedot heit?" vroeg Andries, op mij wijzende:
+"jelui bent ook een hoop gekken, die je een barkas voor een brik laat
+verkoopen!"
+
+"Kom! kom!" zeide ik, "Tsaar of niet, gijlieden moogt blij zijn, dat de
+zaak geen verdere gevolgen heeft gehad; want die man zag er mij wel naar
+uit, om het hooger op te zoeken, zoo men hem een haartje gedeerd had: en
+ik twijfel er niet aan, of de Heeren van Eemland hadden het u duur doen
+betalen.--Goeden morgen samen!"
+
+Met dezen groet begaf ik mij op weg, en haastte mij met groote schreden
+het dorp te verlaten, en het dof en dreigend gemompel te ontgaan, dat
+van verre achter mij klinken bleef: ik was echter niet bevreesd, dat
+men mij vervolgen zoude; want ik had in Simon een trouwen bondgenoot
+achtergelaten, die mij kende, en het hun, vleide ik mij, wel uit het
+hoofd zoude praten, mij verder lastig te vallen.
+
+
+NOTEN:
+
+[1] _Arlequin Actionist_; _Quincampoix of de Windhandelaars_: blijspelen
+van Langendyk.
+
+[2] Men weet, dat studenten gewoon zijn een kurketrekker met dien naam
+te bestempelen.
+
+
+ * * * * *
+
+
+DERDE HOOFDSTUK.
+
+WAARIN WORDT BEWEZEN, HOE GEVAARLIJK HET IS ZONDER PARAPLUIE UIT TE
+GAAN, EN DE BESCHRIJVING GEVONDEN VAN EEN MOOI MEISJE EN EEN MOOIEN
+KOEPEL.
+
+
+Naauwlijks was ik buiten Zoest gekomen, of ik zag de huifkar een goed
+eindweegs voor mij uit, doch nu weder stapvoets door het zware zand
+gaande. Ik gevoelde geene roeping om haar in te halen, maar bleef, met
+denzelfden rustigen stap, dien ik tot nog toe gehouden had, mijn weg
+vervolgen, en wel niet langs de gewone heirbaan van Amersfoort op
+Naarden, door de Hilversumsche heide, maar oostelijker afhoudende met
+het voornemen, over Eemnes te gaan, als welke weg wel wat om was, maar
+daar-en-tegen meer belommerd en minder eenzaam.
+
+Niets merkwaardigs gebeurde mij gedurende het begin mijner hernieuwde
+wandeling; maar toen ik het Princelijke lusthuis Zoestdijk ongeveer een
+half uur achter den rug had, begon ik wederom uit te zien naar een
+herberg; niet omdat ik eenige vermoeidheid of behoefte aan spijs of
+drank gevoelde, maar omdat de staat der luchtgesteldheid mij hoe langer
+hoe meer vrees deed koesteren voor het op handen zijn van een fiksche
+regenbui, die ik oordeelde dat na de lange droogte met dubbel geweld
+zoude neerkomen. De zon, die, sedert eenigen tijd, nu en dan door een
+voorbijdrijvend wolkje was beneveld geworden, had zich eindelijk geheel
+verscholen achter een driedubbel gordijn van grijze en witte en zwarte
+wolken, die, tegen den wind opkomende, haar talrijke ronde koppen als
+veelhoofdige reuzen verhieven en over elkander schoven als opeengekruide
+ijsschotsen. Geen vogeltje deed zich hooren uit de hooge dennen, die aan
+de eene zijde van den landweg haar graauwe kruinen verhieven, noch in
+het eiken hakhout, dat aan den overkant groeide; daar-en-tegen zag ik,
+aan een bruggetje komende, hoe, beneden mij, de zwaluwen onverpoosd en
+met druipende vlerken heen en weder snorden over de oppervlakte der
+daaronder vloeiende beek, en boven mij hoorde ik nog altijd het
+krijschen der rondzwierende meeuwen. Ik verhaastte mijn tred en zag
+rechts of links uit naar een bekwame schuilplaats tegen den stortregen.
+Dan, ofschoon ik nu eens tegen de helling der onbebouwde heide een open
+schaapskooi gewaarwerd, dan weder een arbeiderswoning of pachtershoeve
+aan het einde der dwarslanen, welke het bosch doorsneden, ik bleef mijn
+weg voortzetten, ongezind, even als de meeste lieden in mijn geval
+zouden zijn, mij op te houden en ergens in te gaan voor en aleer de nood
+werkelijk daar ware; want ik dacht boven alles, veld te moeten winnen,
+zoolang zulks nog zonder hindernis geschieden kon, vooral daar ik altijd
+op de mogelijkheid hopen bleef, dat de bui, als zij meer doen, zeewaart
+trekken zou en zich niet op mijn hoofd, maar in de wateren van de
+Zuiderzee ontlasten zou.
+
+Maar deze hoop werd weldra verijdeld. Een onstuimige wervelwind, die op
+eenmaal uit de diepte van het bosch scheen los te breken, verving de
+doodsche stilte, die tot nog toe in de natuur had geheerscht, zweepte de
+dorre bladeren over den landweg heen, waar zij in onophoudelijke
+wielingen ronddraaiden, bracht fluitend en gonzend elke twijg van het
+kreupelbosch in beweging, deed de kruinen van het geboomte zich naar
+alle richtingen wenden en overal stuivende zandwolken opstijgen. Te
+gelijker tijd scheen een schitterende bliksemstraal, die onmiddellijk
+door het ratelen des donders gevolgd werd, het sein te geven dat de
+strijd der elementen, en wel vlak boven mijn hoofd, een aanvang had
+genomen. Naauwlijks was ik tien schreden verder gegaan, of de wolken
+ontlastten zich in dikke regendroppelen, met zware hagelsteenen
+doormengd. De duisternis bedekte het aardrijk, bij wijlen vervangen door
+de schrikverwekkende verlichting van het weerlicht: groote plassen,
+waarin de nederstortende regen blinkende waterbellen vormde, en witte
+hoopen hagelsteenen vulden in een oogenblik de rijsporen en andere
+oneffenheden van den weg, en maakten mij het voortgaan hoe langer hoe
+moeilijker. Ik had, zoodra de bui begon, mijn haastigen stap in een
+vluggen draf veranderd, om de eerste schuilplaats de beste te bereiken,
+en zooveel ik kon zorg gedragen de droge plekken uit te kippen, om er
+mijn voet op te zetten; maar weldra was mij dit niet langer mogelijk;
+want de gansche weg werd week als pap: en toen eenmaal mijn schoenen
+doornat waren, draafde en klotste ik door dik en dun, door plassen en
+modder heen; alle andere gedachten latende varen, buiten die van vooruit
+te komen, en op mij zelven vloekende, dat ik van geene der gelegenheden,
+welke zich vroeger hadden aangeboden, had gelieven gebruik te maken, om
+de bui voor haar aanvang te vermijden; want juist nu zag ik niets, dat
+naar huis of schuur geleek, ja zelfs geen ezelsstal, (waar ik van
+oordeel was, dat mijn dwaasheid mij wel een plaats in had doen
+verdienen): ja, ik begon te gelooven, dat de orkaan, die om mij heen
+loeide, alle mogelijke gebouwen van de aarde had weggerukt, toen ik, bij
+het omslaan van een hoek, dien de landweg maakte, eindelijk een verblijf
+gewaarwerd, waar binnen ik, althans eenige, zoo geen volkomene,
+schuilplaats hoopte te vinden.
+
+De landweg namelijk slingerde, ter plaatse waar ik mij nu bevond, door
+een aanzienlijk landgoed heen, waarvan mij echter de regen niet toeliet
+op dat oogenblik al de schoonheden op te merken. Ter rechterzijde
+verhief zich een statig beukenbosch, welks breede en diepe lanen zoovele
+prachtige gothische gewelven schenen, waarvan de hooge, rechte en
+blinkende stammen de kolommen,--de dikke zuigers, van weerszijden
+opspruitende en zich aan den top vereenigende, de bogen en
+schoorbalken--en de met loof bedekte kruinen het dak uitmaakten. Aan de
+overzijde bevond zich een fraaie lusthof, naar den nieuwsten Franschen
+smaak aangelegd, met sterre-bosschen, geschoren lanen en slingerende
+_berceaux_, met beeld- en grotwerk, bloemtuin en diergaarde, vijvers en
+fonteinen, zonnewijzers en koepeltjes. Een groot en sierlijk hek van
+gegoten ijzer, op een kwistige wijze met krullen en strikken begiftigd,
+en hangende tusschen twee zeshoekige pilasters, waarboven marmeren vazen
+prijkten, geleidde tot de oprijlaan: deze was als bemuurd tusschen twee
+geschoren beukenhagen van een reusachtige hoogte, en over haar geheele
+lengte belegd met twee evenwijdige, glad afgemaaide en gerolde
+grasstrooken, waartusschen de rijweg liep, en langs welken aan
+weerskanten de met lekzand bedekte voetpaden liepen, van afstand tot
+afstand met zonnebloemen en stokrozen beplant. Aan het einde dezer laan,
+welke volkomen recht doorliep, lag een steenen brug, wier leuningen met
+beelden voorzien waren: en daarachter de Ridderhofstad zelve: een ruim
+en deftig gebouw, met een vrij hooge torenspits boven den ingang, en
+twee vooruitspringende vleugels, wier beide gevels trapsgewijze opliepen
+en met bloemplanten begroeid waren;--terwijl het plein voor het huis nog
+bovendien tusschen twee mindere gebouwen besloten was, tot stalling en
+tuinmanswoning strekkende. Men beseft duidelijk, dat ik op dien tijd
+alles zoo nauwkeurig niet opnam, en dat het slechts een latere
+bekendheid met deze lustplaats is, welke mij in staat stelt daarvan deze
+beschrijving te geven: met dat al, ofschoon de regen en de spoed dien ik
+maakte mij niet vergunden alles aandachtig te beschouwen, een vluchtige
+blik was genoeg, om mij de voordeeligste gedachte te doen opvatten van
+den rijkdom en van den goeden smaak des eigenaars of bewoners dezer
+hofstede. Vooral merkte ik in dat zelfde snelle oogenblik met genoegen
+op, dat hij een minnaar van bloemen wezen moest (een smaak, die mij
+altijd eigen was); want ik zag heerlijke oranjeboomen in menigte op het
+plein, en de trappen van de dubbele stoep schenen mij (zoover de afstand
+mij toeliet zulks te zien) met uitheemsche bloemgewassen in fraaie vazen
+voorzien te zijn.
+
+Het was echter niet in het heerenhuis, dat ik, arme wandelaar, een
+schuilplaats hoopte te vinden. Mijn uiterlijke tooi, vooral nu ik
+doornat en druipende was, maakte mij ongeschikt om mij in zulk een
+aanzienlijk verblijf te vertoonen; maar bovendien stond dat gebouw nog
+te ver van mij af en zag ik naderbij een gelegenheid, waarvan ik mij
+vleide ongestoord en onverhinderd gebruik te mogen maken. Het hek (ik
+heb nog vergeten te zeggen dat het in gouden letteren den naam van
+GULDENHOF voerde) was open, en kort daarbij stond, half rustende in de
+moddersloot, die de plaats van den weg afscheidde, een achtkante koepel
+van witten steen. Ziedaar alles wat ik er toen van zag; ik kan er echter
+te dezer gelegenheid bijvoegen, dat het een sierlijk gebouw was, met
+vier breede en vier smallere zijden: drie van de eerstgenoemde waren met
+kruisramen voorzien (want men kende toen nog bijna geene andere), die
+het uitzicht op den landweg hadden: de vierde, meest binnenwaarts
+geplaatste zijde bevatte den ingang, waartoe men door een prachtige
+stoep met marmeren trappen en leuningen geraakte. Niet slechts waren
+deur en vensters door pilasters en loofwerk omsloten, maar ook prijkten
+de smallere zijden met vakken van groen marmer, waarop in wit _bas
+relief_ de gewone kenteekenen van handel, zeevaart, jacht en schoone
+kunsten prijkten, als moest daarmede te kennen gegeven worden, dat de
+eigenaar, zijn geld in het eerstgemelde vak gewonnen hebbende, het
+tweede voorstond, het derde uit liefhebberij beoefende en het vierde
+beschermde. Onder de ramen bevonden zich kleine ronde vensters met
+ijzeren dwarsbouten, om licht en lucht in den kelder te geven. Het dak
+was rond en met lood belegd en eindigde in een sport van gedraaiden
+kogel, van boven met een vergulden bol versierd.
+
+Deze verblijfplaats nu lachte mij aan. Met drift snelde ik het hek
+binnen, geene andere vrees koesterende, dan die van den koepel gesloten
+te vinden; maar ook in dat geval meende ik tegen de deur post te vatten
+en onder de vooruitspringende lijst eenige beschutting te vinden. Ik
+werd echter niet teleurgesteld; want nauwelijks, was ik de marmeren
+trappen genaderd, of ik zag, dat de deur half openstond: en, zonder mij
+te bedenken, liep ik, na alvorens, om den vloer van het gebouw niet te
+bezoedelen, mijn beslikte schoenen op den ijzeren krabber te hebben
+afgeschrapt, de stoep op, trad ruggelings binnen en veegde nogmaals mijn
+voeten af op de net gevlochten matten, die zoo buiten als binnen de deur
+lagen. Nauwelijks had ik deze bezigheid verricht en mijn hoed afgenomen,
+waarvan de slappe randen, die een tijdlang mijn schouders beschut
+hadden, nu geheel doorweekt waren, of ik wendde mij om en zag, hetgeen
+ik in het eerste oogenblik niet had opgemerkt... dat ik namelijk niet
+alleen was.
+
+Op eene der diep inspringende vensterbanken en half achter de sponning
+verscholen, was een jonge juffer gezeten, die, blijkens het boek dat zij
+in de hand hield, met lezen bezig was, toen haar mijn onverwachte
+verschijning daarin stoorde. De eerste blik, dien ik op haar sloeg, deed
+mij zien dat zij een wit morgengewaad droeg, hetwelk een bevalligen
+zwier bijzette aan haar slanke gestalte: de tweede, dat zij een
+allerliefst gezichtje had: en de derde, dat zij, geheel niet gesticht
+scheen over mijn vrijpostig binnentreden, en ik mij haasten moest daar
+grondige redenen van verschooning voor in te brengen, of mij ten
+spoedigste te verwijderen.
+
+Ik deed echter in den beginne noch het een noch het ander; want ik was
+van verrassing niet in staat een woord te spreken: ik zag dat zij ook
+onthutst was: het geraas der buien had haar waarschijnlijk belet, mij te
+hooren aankomen: bovendien zat zij met den rug naar de deur gekeerd en
+had mij dus niet opgemerkt, dan voordat ik reeds binnengetreden was en
+mijn hoed op den grond geworpen had, om de fraaie stoelen van rood hout
+met gevlochten zittingen en zijden kussens niet vuil te maken. Zij
+herstelde zich echter terstond van haar plotselingen schrik, zoodra zij
+mij met een vluchtigen blik had verwaardigd: misschien ontdekte zij in
+mij 't een of 't ander, 't geen haar, in weerwil van mijn ongunstig
+uiterlijke, deed oordeelen, dat ik tot den fatsoenlijken stand behoorde:
+in allen gevalle behoefde zij geene groote mate van verbeeldingskracht
+te bezitten om de aanleidende oorzaak mijner verschijning te bevatten.
+
+En hier ondervond ik, hoeverre de jonge lieden van ons geslacht bij
+zoodanige ontmoetingen achterlijk zijn bij die eener zwakkere kunne; 't
+geen voorzeker daaruit voortspruit, dat de vrouwen een vlugger vernuft
+bezitten en spoediger haar tegenwoordigheid van geest hervinden dan wij.
+Immers, zoo een van ons beiden een allerzotst figuur maakte, dan zeker
+was ik het. Blozende en als op de plaats vastgenageld bleef ik
+standhouden achter eene, tusschen ons beiden in staande, tafel van
+ongemeene grootte, doch uit slechts eene plank vervaardigd, en waarop
+een werkmand, een tuinhoed en een paar handschoenen lagen, en stamelde
+ik ettelijke onsamenhangende woorden van verontschuldiging, over het
+slechte weer, over mijn leedwezen van de Juffer gestoord te hebben enz.,
+waarna ik, al achteruitschuivende, mijn hoed wederom opraapte en te
+kennen gaf, dat ik door een onmiddellijk vertrek mijn onbescheidenheid
+zoude verbeteren.
+
+"O! 't is niets, Mijnheer!" zeide zij, met een vrij stijve hoofdbuiging:
+"gij hindert mij niet en het is waarlijk zulk een geweldige bui, dat men
+alle plichtplegingen wel mag ter zijde stellen."
+
+Ik maakte een diepe, vrij onhandige buiging: waarschijnlijk bracht mijn
+zotte houding haar in een goede luim; want haar gelaat klaarde op, en
+zij vervolgde met een vriendelijken glimlach:
+
+"Ik heb eigenlijk niets over dezen koepel te zeggen; maar mijn oom zal
+het mij niet ten kwade duiden, zoo ik voor een oogenblik in zijne
+rechten trede en u een schuilplaats vergunne."
+
+Ik had langzamerhand moed gevat, en bij deze minzame toespraak was mijn
+beschroomdheid geheel geweken. "In waarheid," zeide ik, "het weer is zoo
+boos, dat ik niet aarzel om van uwe beleefdheid gebruik te maken, al
+mocht het onbescheiden geacht worden." Dit zeggende maakte ik weder een
+buiging, min gedwongen dan de vorige, leide hoed, stok en pakje bijeen
+en bleef op denzelfden eerbiedigen afstand achter de tafel staan.
+
+De jonge juffer zag mij nogmaals terloops aan, vroeg mij of ik niet
+wilde zitten, nam haar boek weder op en ging stil met lezen voort,
+zonder zich verder met mij te bemoeien. Ik bleef eenige oogenblikken
+weifelen, als wachtte ik een herhaling van haar aanbod; maar toen deze
+niet kwam, zeide ik, dat ik vreesde door mijn vochtig gewaad de fraaie
+meubelen te zullen bederven. Ik bekwam geen antwoord op deze aanmerking;
+waarop ik, een weinig geraakt, het kussen van een der stoelen nam en op
+tafel leide en mij op de naakte zitting plaatste. Zoo zaten wij nu een
+tijdlang, gedurende welken mij de oogenblikken uren toeschenen: en
+waarin ik mijn toestand, dien anderen hoogst benijdbaar zouden geacht
+hebben, hoe langer hoe lastiger begon te vinden. Ik had, wel is waar,
+mij aangenaam kunnen bezig houden met de beschouwing van het
+fijngevormde neusje, de aardig gekuilde koontjes en rozeroode lipjes,
+die het bevallige aangezichtje mijner nieuwe halvekennis
+versierden;--maar ik begreep dat betamelijkheid mij verbood, haar zoo
+gedurig aan te staren. Ik zocht dus mijn troost met nu en dan eens naar
+buiten te zien, of de regen ook ophield, iets waarop althans voor 't
+oogenblik, geen uitzicht scheen,--en met de binnenzijde van het
+zomerhuis te beschouwen. Ik kon niet nalaten, hierbij den goeden smaak
+des bouwmeesters te prijzen, die, zoo hij aan de buitenzijde misschien
+wat al te kwistig met versierselen en krullen was te werk gegaan, van
+binnen een edele eenvoudigheid tot leidsvrouw scheen gekozen te hebben.
+De wanden en het gewelf waren wit gepleisterd: maar de kroonlijst,
+zoowel als de pilasters, waar zij op rustte, bootsten zoo natuurlijk het
+roode marmer na, dat men die moest voelen om zich te overtuigen dat zij
+slechts uit hout vervaardigd waren. De vier vakken, die zich tusschen de
+deuren en de vensters bevonden, schenen elk tot een bijzonder gebruik
+bestemd, hetwelk werd aangeduid door vierregelige opschriften, in gouden
+letteren daarop gesteld. Het eene vak was opengeschoven en bevatte een
+verzameling van nette boeken, naar den laatsten smaak ingebonden. Met
+behulp van een weinigje verbeeldingskracht giste ik nu, dat het vak
+daartegenover met glazen en kopjes zou gevuld zijn; dat het derde een
+fontein verborg, en men in het vierde
+
+ _een verholen trap, die uitquam in een kelder_,
+
+zoude vinden. Wat den vloer betreft, deze was geheel samengesteld uit
+marmersteenen van onderscheidene kleur, zoodanig ingericht, dat zij een
+groote ster binnen drie breede randen voorstelden;--echter waren alleen
+de uiterste punten dier ster zichtbaar, daar het midden door een groote
+Moskovische mat bedekt was, waar de tafel op stond, en waar ik mijn
+voeten over uitstrekte, ten einde zoo weinig mogelijk de blijken mijner
+aanwezigheid op de gladde steenen achter te laten.
+
+Ik had dit alles nu eenige reizen en tot verzadiging toe bezichtigd en
+inmiddels, wanneer ik een zijdelingschen blik op mijn schoone gastvrouw
+sloeg, bemerkt, dat zij nu en dan van haar boek opzag, om naar het weer
+te kijken; welke beweging ik niet kon nalaten, toe te schrijven aan haar
+verlangen naar mijn vertrek. Mijn toestand werd mij nu zoo
+onverdraaglijk, dat ik oprees. Den blik naar buiten slaande, zeide ik op
+een toon, die in weerspraak was met mijn woorden:
+
+"Ik geloof, dat de bui nu wat begint te bedaren: en dat ik best zal doen
+met u onder dankbetuiging te verlaten."
+
+"Ik zou nu maar wachten tot het opgehouden had met regenen," zeide zij,
+haar heldere blauwe oogen eerst eventjes op mij en toen zeer lang op de
+zwarte wolken gevestigd houdende: "het is waarlijk nog geen wandelweer."
+
+En een nog geweldiger kletteren van den stortregen tegen de ruiten
+bevestigde de waarheid van haar woorden.
+
+"Mejuffrouw is al te goed," hernam ik: "er zou mij anders minder aan
+gelegen liggen; maar ik had gehoopt heden nog voor 't poortsluiten
+binnen Naarden te zijn, en ik zal frisch moeten aanstappen om mijn
+oogmerk te bereiken."
+
+Mijn schoone gaf geen antwoord op deze aanmerking: ik gevoelde, dat zij
+alle aanleiding tot een onderhoud wilde vermijden, met iemand die haar
+geheel onbekend was.
+
+"'t Is noodweer!" vervolgde ik, eenigszins geraakt, en haar aan 't
+praten wenschende te krijgen: "het koren dat te veld staat zal er zeker
+vrij wat door lijden."
+
+Het koren was zeker geen onderwerp, dat de Juffer toescheen gelukkig
+gekozen te zijn: althans zij bewaarde het stilzwijgen.
+
+"Ik beklaag de arme visschers, die zich op de Zuiderzee bevinden," zeide
+ik, in den waan, dat, zoo het minste gevoel haar boezem bewoonde, zij
+mijn aanmerking niet onbeantwoord laten kon; maar jawel! zij beet op de
+lippen en keek in haar boek.
+
+"Dit schijnt eene fraaie hofstede te zijn: ik heb zelden, zelfs
+buitenslands, schooner boomen gezien dan die beuken in het overstuk."
+
+Er was wederom geen antwoord.
+
+"Voor den drommel!" dacht ik: "is het preutschheid, trotschheid of
+domheid, dat zij mij niet te woord wil staan?" Ik kon het haar echter,
+bij nader inzien, niet erg kwalijk nemen, dat zij, een steedsche,
+misschien wel een hoofsche juffer, in geen gemeenzaam onderhoud verkoos
+te treden met iemand, die er uitzag als een landlooper. Ik wilde echter
+weten waar ik mij aan houden moest, en ontdekken of een lief gezichtje
+de eenige gift was, die zij van de natuur ontvangen had, en of onwil dan
+wel ongeschiktheid tot spreken haar tong boeide. Ik besloot dus een
+duidelijk vraagteeken achter mijn volgende woorden te plaatsen:
+
+"Mag ik vragen," zeide ik, "of dit goed niet toebehoort aan den Heer
+Blaek van Amsterdam? Ik meen wel gehoord te hebben, dat hij in deze
+omstreken een fraaie hofstede bezat."
+
+"Ja, Mijnheer! de Heer Blaek is mijn oom," was het antwoord, waarvan de
+koele toon mij niet afschrikte; want ik bevond mij nu op een vast
+terrein, waarvan ik mijn aanval kon beginnen, zonder vrees van
+teruggedreven te worden.
+
+"Dat is mij bijzonder aangenaam," zeide ik: "ik herinner mij niet den
+Heer Blaek ooit gezien te hebben."
+
+Hier zweeg ik bot stil: en zij keek mij eenigszins verwonderd aan, als
+wilde zij te kennen geven, dat zij niets van mijn gezegde begreep, maar
+dat het haar voorts ten eenenmale onverschillig was of ik haar oom al
+dan niet kende. Nu vervolgde ik:
+
+"Maar den broeder van den Heer Blaek heb ik voor vele jaren wel eens ten
+huize mijns vaders ontmoet... Hendrik Blaek, zoo ik mij wel herinner."
+
+"Hij was mijn vader," zeide de jonge Juffer, terwijl haar gelaat opeens
+een meer vriendelijke en tevens weemoedige stemming bekwam: "ik heb voor
+twaalf jaren reeds het ongeluk gehad hem te verliezen."
+
+"Het is waar," zeide ik: "ik spreek van den tijd, toen ik nog een knaap
+was: de Heer Blaek kwam somtijds bij mijn vader: beiden hadden toen
+betrekkingen bij de Oost-Indische Compagnie.... Mijn vader is thans
+Hoofdschout te Amsterdam."
+
+"De Heer Huyck uw vader!" zeide Mejuffrouw Blaek, op een uiterst
+minzamen toon, haar boek sluitende: "o! ik ken hem zeer goed; en vooral
+uw moeder en uw zuster: voor veertien dagen heb ik ze nog allen
+gesproken en ik hoop ze eerstdaags weer te zien, daar wij morgen naar
+Amsterdam vertrekken."
+
+"En zij waren wel, hoop ik?... indien ik zoo vrij mag zijn daarnaar te
+vernemen?"
+
+"O! zeer wel!" antwoordde zij, haar boek op de vensterbank leggende en
+geheel ongedwongen: "en zij waren zeer verlangende u weer te zien. UEd.
+wordt met ongeduld en smart verwacht, dat kan ik u beloven."
+
+"Nu! het verlangen is wederkeerig," zeide ik: "het doet mij
+ondertusschen recht veel genoegen goede tijdingen van hen te hooren en
+vooral uit zulk een beminnelijken mond."
+
+Mejuffrouw Blaek kreeg een kleur en zweeg. Ik begon terstond uit een
+anderen toon, uit vrees, dat zij het gesprek niet zou willen vervolgen.
+
+"En is waarlijk mijn lieve moeder zoo wel als UEd. zegt? Volgens de
+laatste berichten, die ik van haar ontving, had die lastige kwaal, de
+hoofdpijn, haar weer gekweld."
+
+"Zij scheen nu volkomen gezond, de zachte, lieve vrouw," zeide
+Mejuffrouw Blaek: "ik weet echter, dat de schijn ten haren opzichte
+niets bewijst; want zij klaagt nooit, en is altijd even lijdzaam en
+geduldig; maar uw zuster Suzanna heeft mij verzekerd, dat zij in lang
+zoo wel niet geweest was."
+
+"En hoe maakt Santje het? Ik begrijp waarlijk niet, hoe zij het zoolang
+heeft kunnen uithouden zonder mij; want toen ik nog in huis was, leefde
+zij slechts half, wanneer zij mij niet driemalen in 't uur de les kon
+lezen."
+
+"Dan denk ik, dat er na uw lange afwezigheid al heel wat voor u in 't
+zout is gelegd," zeide Mejuffrouw Blaek, lachende: "nu, gij zult het
+toch van Santje wel willen hooren?--waar zijn de oudste zusters voor,
+zoo niet om haar broeders wat in toom te houden?...--ofschoon ik vrees,
+dat gij nu haar plak wel ontwassen zult wezen."
+
+"Ontwassen! daar twijfel ik aan: zij zal mij zoo lang bruien, tot zij
+een man heeft, om dien te regeeren.... _Apropos_, weet UEd. ook of er
+zich al een voor haar heeft opgedaan?"
+
+"Zoo ik haar vertrouweling ware," zeide mijn nieuwe kennis met een
+fijnen glimlach, "zoude ik mij wel wachten, u iets te zeggen van hetgeen
+ik weet:--en in allen gevalle wil ik haar van het genoegen niet
+versteken om zelve u dienaangaande de noodige mededeelingen te doen."
+
+"O hemel!" hernam ik, "dan zal ik niets vernemen, voor en aleer de
+voorzanger in de Oude Kerk, met zijn neusstem, aan de gansche gemeente
+verkondigt, dat er trouwbeloften bestaan, tusschen den Heer N.N. en
+Mejuffrouw Suzanna Aletta Huyck."
+
+"Ik vlei mij, dat zij wel wat vertrouwelijker met u zal wezen. Ten
+minste, zoo ik oordeelen moet naar den toon, waarop zij altijd over u
+sprak, mag ik besluiten dat zij niet weinig van u houdt."
+
+"Zij heeft u dus over mij gesproken," zeide ik met levendigheid: "dat
+verheugt mij recht; want dan ben ik u niet geheel onbekend."
+
+"UEd. schijnt derhalve te gelooven, dat zij u in uwe afwezigheid niet
+benadeeld heeft," zeide Mejuffrouw Blaek: "en dat gij meer verplichting
+aan haar hebt, dan men uit uwe woorden van zooeven zoude opgemaakt
+hebben."
+
+"Wel, daarvan ben ik overtuigd," zeide ik: "verre van mij, zal zij niets
+dan goeds van mij zeggen;--maar wee mij, wanneer ik weer voor haar oogen
+verschijn."
+
+"Dat is de ware vriendschap," zeide Mejuffrouw Blaek: "iemand zijn
+fouten in 't aangezicht te zeggen en achter zijn rug hem te
+prijzen:--maar wees slechts niet te hoovaardig. Zij wist uw brieven soms
+op zulk een kluchtige wijze te ontleden en met aanmerkingen te
+versieren, dat gij er meer dan eens deerlijk afkwaamt."
+
+"Hoe!" herhaalde ik, terwijl ik een gemengd gevoel van blijdschap en
+spijt ondervond: "zij heeft u mijn brieven laten lezen?"
+
+"Immers uittreksels daarvan ... beschrijvingen van landen en steden,
+zeden en gewoonten, en uw aanmerkingen daarover: ik kan niet ontkennen,
+dat zij mij dikwijls vermaakt hebben."
+
+"Helaas!" riep ik uit, een bedrukten toon aanwendende: "vermaakt!
+wellicht ten koste van den armen schrijver, die zich na de
+vermoeienissen van den dag uitsloofde om met vakerige oogen en een
+slaperig brein aan de schrijftafel te gaan en ter liefde zijner familie
+halve nachten doorbracht met papier te bekladden, terwijl hij veel
+liever op zijn bed had liggen droomen.--Nu voorwaar! nu zal ik toch ook
+op mijn beurt eens klagen over een misbruik van vertrouwen."
+
+"Ik dank u voor de beleefdheid," zeide Mejuffrouw Blaek: "UEd. denkt
+dus, dat het vertrouwen slecht geplaatst was."
+
+Ik stond een oogenblik verzet en voelde dat ik rood werd: ik herstelde
+mij echter, toen ik bespeurde dat Mejuffrouw Blaek, misschien
+oordeelende dat zij te vrij gesproken had, insgelijks een kleur kreeg:
+en ik ging dus schertsende voort:
+
+"Het was verre van mijn bedoeling u een slecht compliment te maken:
+integendeel! daar ik niet geloof, dat Santje met mijn brieven rondloopt,
+beschouw ik die mededeeling daarvan aan u als een blijk dat gij beiden
+zeer nauw verbonden zijt: en dewijl de vrienden onzer vrienden ook de
+onzen zijn...."
+
+"Dat spreekwoord gaat niet door," zeide Mejuffrouw Blaek, droog weg:--en
+als willende zij mij te kennen geven, dat zij niet van plichtplegingen
+hield, vroeg zij mij op een kouden toon of ik ook wist, hoe laat het
+ware.
+
+"Dat zou ik u moeilijk kunnen zeggen," antwoordde ik: "want mijn uurwerk
+heeft mij de poets gespeeld van stil te gaan staan. Naar mijn gissing
+moet het echter niet verre van halfeen zijn."
+
+"Reeds zoo laat! dan vrees ik, dat zij mij reeds door de geheele plaats
+zoeken; want ik had al lang te huis moeten zijn. Het is etenstijd en ik
+ben nog niet aangekleed."
+
+"Wilt gij, dat ik naar uw huis ga, en om een regenscherm voor u vrage?"
+
+"Wel neen," zeide zij lachende: "dit is de meening niet: gij zit hier
+droog; waarom zoudt gij u nogmaals aan de bui blootstellen?"
+
+"Indien dit uw eenige reden is," zeide ik, "snel ik er dadelijk heen. Ik
+ben toch reeds doornat, en, buitendien, zou men niet desnoods door een
+water loopen, om u van dienst te zijn."
+
+"Neen! neen! ik dank u," zeide zij, eenigszins ongeduldig; "er zal
+straks wel iemand komen, om mij te halen ... of liever ... zoodra de bui
+bedaart, gaan wij beiden elk zijn weg."
+
+Wij zwegen een oogenblik, gedurende hetwelk ik aan de deur post vatte,
+gereed om naar het heerenhuis te snellen, zoodra zij, mij daar verlof
+toe gaf. Ondertusschen kon ik in haar oogen lezen, dat zij mij nog iets
+wilde zeggen, doch aarzelde het uit te brengen. Eindelijk scheen zij
+haar beschroomdheid overwonnen te hebben, en vervolgde, voor zich
+ziende:
+
+"Hoor eens, Mijnheer Huyck! ik heb waarlijk liever, dat UEd. niet gaat.
+UEd. is de broeder mijner vriendin! ik kan het u dus wel zeggen ... ik
+ben bang dat mijn oom misschien kwalijk zou nemen dat...."
+
+"Dat een wensch, door u geuit, dadelijk vervuld wordt, zoo ras hij
+gehoord is?" viel ik in de rede.
+
+"Luister!" hernam zij, terwijl zij dreigend den vinger ophief: "ik moet
+u waarschuwen, laat alle complimenten varen, of ik zwijg bot-stil, daar
+ik u toch niet ontloopen kan."
+
+"Op mijn woord," hernam ik met vroolijkheid: "ik kan niet gelooven, dat
+UEd. de nederigheid zoover zoudt drijven, om elk vriendelijk woord, dat
+u gezegd wordt, dadelijk voor een plichtpleging en niets meer te houden.
+Indien UEd. uitdrukkingen, welke niets dan waarheid behelzen, als
+vleierij wilt opnemen, zult gij mij dwingen anders te spreken als ik
+denk."
+
+"Hoe langer hoe mooier!" zeide zij: "in welk van de door u bezochte
+landen hebt gij die hoofsche taal geleerd? Uw gesprek gaat het bereik
+van een onnoozel Hollandsch meisje als ik ben ver te boven: en ik weet
+er niet naar behooren op te antwoorden."
+
+"Het is dan toch waarlijk al te erg," hervatte ik, "dat al mijn gezegden
+zoo verkeerd door u worden opgenomen. Ik zal nog moeten eindigen met u
+allerlei onaangename dingen te zeggen, na vooraf verzocht te hebben dat
+gij wel zoo goed wilt zijn, al mijn uitdrukkingen letterlijk in den
+tegenovergestelden zin op te vatten. In 's hemels naam!" voegde ik er
+haastig bij, ziende, dat een wolkje van ongenoegen op het blanke
+voorhoofd der jonge schoone begon samen te trekken: "wees niet boos,
+maar oefen lankmoedigheid uit jegens iemand, die nu twee jaren buiten de
+gelegenheid is geweest een meisje in 't Hollandsch aan te spreken: en
+zoo ik iets zeg, dat u mishaagt, schrijf het daaraan toe, dat mijn
+blijdschap over de eerste ontmoeting met een stadgenoot mij 't hoofd op
+hol brengt. Moet ik het niet als een gelukkig voorteeken opvatten, ja
+zelfs er het onweder voor dank weten, dat gij die persoon zijt en niet
+de een of andere...." hier schoot ik onwillekeurig uit in schaterend
+gelach; want mijn ontmoeting met Simon kwam mij voor den geest.
+Mejuffrouw Blaek keek mij eenigszins verbaasd aan, niet wetende wat die
+ongemeene vroolijkheid beduidde.
+
+"Ik bid u duizendmaal om vergeving," vervolgde ik: "maar juist
+herinnerde ik mij, dat ik reeds hedenmorgen een stadgenoot ontmoet heb,
+en wel een Joodje met negotie: dat denkbeeld in verband met hetgeen ik
+zeide, kwam mij zoo zot voor, dat ik niet kon nalaten er om te lachen...
+UEd. is er toch niet boos over?"
+
+"Niet in het minste! Het spijt mij maar om uwentwil, zoo UEd. aan
+voorteekenen hecht; want nu ligt het gansche gebouw uwer hoop in
+duigen."
+
+"Nog niet! Op mijn eerste ontmoeting is een geweldige regenbui gevolgd,
+en dus heb ik het leed, dat zij mij aanbrengen moest, al beet, maar deze
+tweede kan mij niets dan goeds voorspellen."
+
+"Zij voorspelt u een duchtige verkoudheid," zeide het schalksche meisje:
+"of kunt gij nogal tegen een nat pak?"
+
+"O ho!" zeide ik: "daar vrees niet ik voor: straks loop ik mij weer
+warm?"
+
+"Wel mogelijk!" zeide zij, met een goedaardigen blik: "maar het ware
+toch niet kwaad, zoo gij iets naamt om u wat te verwarmen. Het zou mij
+voor de eer van mijn oom spijten, indien gij op Guldenhof geweest waart
+en niets gebruikt hadt om u te verkwikken. Ik zal zien wat de kast
+bevat."
+
+Met deze woorden sprong zij op, nam een bos sleutels, die aan de
+boekenkast hing, er af en opende, niettegenstaande mijn betuiging, dat
+ik niets behoefde, eene der andere kasten, welke, gelijk ik al vermoed
+had, tot buffet diende en waar, behalve eenig Japansch en Chineesch
+porselein, een zilveren tabakskomfoor, een kistje en verder toebehooren,
+zich ook een likeurkeldertje bevond, hetwelk ik er uitnam en op de tafel
+zette.
+
+"Ziehier!" zeide zij: "wat zult gij; nemen? cognac, rum, rosolis,
+ratafia! wat gij begeert."
+
+Ik nam een glas cognac aan en voelde inderdaad dat het mij goeddeed.
+Intusschen had ik, terwijl mijn schoone gastvrouw in de kast schommelde,
+het opschrift gelezen, hetwelk daarboven prijkte en luidde als volgt:
+
+ "Gij, die in dit verblijf wilt toeven met gemak,
+ Gij vindt in deze kast pijp, vuurtest en tabak:
+ Ook keurig porselein van China's verre kust
+ En goeden morgendrank, zoo u geen koffie lust."
+
+"Een zeer goede terechtwijzing voor de dieven, die altemet hierbinnen
+mochten dringen," zeide ik, "om niet verlegen te zijn, waar zij iets
+naar hun gading kunnen vinden."
+
+"O!" zeide Mejuffrouw Blaek: "de koepel wordt goed gesloten: en het
+weinige, dat zich hier bevindt, is de moeite van 't inbreken niet
+waardig."
+
+"Het schijnt hier vol rijmpjes te zijn," zeide ik, mij omdraaiende, en
+het opschrift der boekenkast lezende, 't welk van dezen inhoud was:
+
+ "Men streele en voede 't lijf; maar beter nog den geest,
+ Is voor eene eeuw de les van Vader Cats geweest;
+ Zoo gij begeerig zijt om onderricht te zoeken,
+ Hier binnen vindt gij keur van goede en nutte boeken."
+
+"'t Is jammer van 't goud, dat aan de letters verspild is," dacht ik bij
+mijzelven; maar te gelijk mompelde ik overluid: "hm! zeer aardig!"
+
+"Thans, heer waarheidspreker," zeide de schalksche plaagster, "ben ik
+overtuigd, dat gij niet meent zooals gij spreekt."
+
+"Wat zal ik zeggen," hernam ik, de schouders ophalende: "hoog dravende
+poezie is het juist niet: maar het zijn rijmen, die doel treffen, en dat
+kan men juist van alle niet zeggen. Ook moet ik u bekennen, dat ik
+hoegenaamd geen gevoel voor, noch kennis van dichtkunde bezit."--En dit
+was waar.
+
+"Mag ik eens verder lezen?" vervolgde ik, en hief nu aan met het
+opschrift, boven het derde vak geplaatst:
+
+ "De leeuw, dien Simsons vuist ter neder heeft geveld,
+ Had honing in den muil, gelijk de Schrift vermeld:
+ Maar zoo deez' kast almee een leeuwenkop besluit,
+ Daar vliet nooit anders dan gezuiverd water uit."
+
+"Voorwaar!" zeide ik: "ik dacht niet dat ik Simson bij deze gelegenheid
+zou aantreffen."
+
+"Wat zal men veel zeggen over een fontein?" zeide Mejuffrouw Blaek, de
+schouders ophalende: "onze koepeldichter heeft zelfs kans gezien om op
+de wenteltrap te rijmen, die achter dit beschot loopt, en er onze
+stamvaders bij te pas te brengen."
+
+Ik wendde mij om en las het vierde opschrift:
+
+ "Nieuwsgierigheid heeft vaak den mensch gebracht in 't leed,
+ Gelijk zij 't Adam en zijn bedgenoot al deed.
+ Bedenkt dit, eer gij 't waagt, ook deze deur te ontsluiten;
+ Gij mocht licht tuim'len en u arm of been verstuiten."
+
+"Brr! dat mag hoogdravend, of liever laagvallend heeten," zeide ik: "hoe
+jammer, dat de vervaardiger van al die kunstgewrochten de zedigheid
+heeft gehad van zijn naam nergens onder te plaatsen."
+
+"O! wat zijn naam betreft," zeide Mejuffrouw Blaek, "die staat buiten
+boven den ingang, onder een vijfde opschrift, waarbij hij in brommende
+woorden vertelt, dat dit gebouw een koepel is, even of de lieden het
+voor een kippenhok zouden aanzien. Het is anders een goede man, die
+Lucas Helding; maar het nageslacht zal er weinig aan missen, al zet hij
+nimmer weer een pen op het papier."
+
+"Ik houd mij toch overtuigd," zeide ik, dat hij betere dingen maken kan,
+wanneer hij waardiger onderwerpen heeft dan een koepel en een
+wenteltrap. In zijn hoedanigheid als dichter van Guldenhof heeft hij
+ongetwijfeld uwe begaafdheden meer dan eens bezongen: en het kan niet
+anders, of het onderwerp moet zijn dichtgeest hebben aangeblazen."
+
+"UEd. raadt wel," zeide zij: "ik heb nog nooit mijn verjaardag gevierd,
+zonder een berijmden gelukwensch van hem te ontvangen: en er is geene
+godin op den Olympus, waar ik niet bij vergeleken ben geworden.
+Ongelukkig had hij verleden jaar zijn stof wat uitgeput; want toen was
+ik niet alleen Venus, dat sprak vanzelf, maar Juno, Vesta, Ceres,
+Minerva, weet ik wat al meer: 't is waar, ik had hem ook een degenstrik
+geborduurd; maar dit jaar kwam ik er slecht af en was niet meer dan
+Atalante! dat was een leelijke val."
+
+"Zeker waart gij dezen of genen minnaar ontloopen," merkte ik lachende
+aan: "maar komaan! dan wil ik u weder op den Olympus terugbrengen en u
+mijn dank als Hebe toebrengen," en ik dronk mijn glaasje uit.
+
+"Hebe bediende alleen de goden, mijnheer!" zeide zij, spottende.
+
+"Ik bid u om vergeving," zeide ik: "zij gaf ook Hercules, die maar een
+halve god was, nu en dan wat te drinken, als hij nat te huis kwam."
+
+"'t Is mogelijk!" hernam zij: "ik zal mij niet vermeten te twisten met
+iemand die gestudeerd heeft. Wilt gij nog een glaasje?... o hemel! daar
+luidt de etensbel! nu zal ik er wel door moeten, regen of geen regen."
+
+"Maar welke barbaren wonen er dan toch op het Huis," vroeg ik, "dat niet
+een van hen de beleefdheid heeft u te komen zoeken?"
+
+"Ik durf niet langer blijven," zeide het jonge meisje, met blijkbare
+verlegenheid: en haar boek in de kast geplaatst hebbende, nam zij haar
+werk op; maar de breikluw ontviel haar en rolde onder de tafel. Ik bukte
+juist om die op te rapen, toen opeens de kreet van: "gevonden!
+gevonden!" mijn ooren trof, en drie mij onbekende aangezichten zich
+gelijktijdig op de stoep vertoonden.
+
+
+ * * * * *
+
+
+VIERDE HOOFDSTUK.
+
+'T GEEN VERHAALT WAT ME VERDER IN DEN KOEPEL VOORVIEL.
+
+
+De voorstanders der nieuwe school, welke sedert eenigen tijd in de
+letterkunde het hoofd begint op te steken, schijnen, met verwerping der
+oude eenvoudigheid, welke wij van de Grieken en Romeinen hadden
+ontvangen, in hunne voortbrengselen, vooral in die van dramatischen
+aard, machtig veel prijs te stellen op treffende en ongehoorde
+tegenstellingen en contrasten, en op alles, wat vreemde en door hun
+onverwachte verschijning sterk schokkende uitwerkingen teweegbrengt.
+Hiertoe behooren voornamelijk de zoogezegde _coups de theatre_, welke
+tegenwoordig bij onkundigen, ja zelfs (ik zeg het met leedwezen) bij
+ettelijken, die beter moesten weten, meer indruk maken en meer
+toejuichingen verwerven dan de fraaiste gezegden of de schilderachtigste
+beschrijvingen onzer beste dichters. Wat mij betreft, wellicht komt het
+daar vandaan, dat ik op mijn ouden dag mijn smaak niet weet te plooien
+naar dien des hedendaagschen tijds; maar ik kan maar van mijzelven niet
+verkrijgen, dat verschrikkelijk bonte, dat sterke licht en bruin, al die
+schuddende en schokkende contrasten te bewonderen: en zoo ik al in
+enkele gevallen vrede heb met die _coups de theatre_, welke mij
+doorgaans eer een lach van medelijden dan een kreet van genoegen
+afpersen, het is in een blij- of kluchtspel, waarin ik oordeel dat zij
+te huis behooren.
+
+Men vergeve mij deze uitweiding, welke sommigen misschien zal ergeren en
+aan allen waarschijnlijk ongepast en misplaatst zal voorkomen; maar het
+is een voorrecht van den ouderdom, bij ettelijke gelegenheden wat lang
+van stof te worden, en wat te beuzelen, 't geen soms bazelen wordt. Tot
+mijn verdere verschooning moet ik zeggen dat de aanleiding daartoe zich
+zeer natuurlijk verklaren laat uit den toestand, waarin Mejuffrouw Blaek
+en ik, zoowel als de drie nieuwe personages, die ons kwamen verrassen,
+ons aan het slot van het voorgaande hoofdstuk bevonden, en welke
+toestand over en weder een der aardigste _coups de theatre_ opleverde,
+die immer in de gefingeerde tooneelwereld kan worden uitgedacht.
+
+Verbeeld u slechts, aan de eene zijde, den schrijver dezer
+gedenkwaardige geschiedenis, in den fraaien dos, die vroeger beschreven
+is en die door den regen niet beter van aanzien geworden was, op handen
+en voeten onder de tafel liggende om de kluw op te rapen van Mejuffrouw
+Blaek, die op het geroep het blonde hoofdje had omgewend, en zoodra zij
+de aankomenden herkende, met neergeslagen oogen en bloedroode wangen,
+als op haar plaats genageld bleef staan, gelijk iemand, die op een
+schuldige daad wordt betrapt:--en, aan den anderen kant, de drie
+nieuwaangekomenen, verbaasd en als versuft op den drempel staande om dit
+tooneel aan te gapen, en zeker alle drie in den waan verkeerende, dat
+het hier niet zuiver toeging, en dat Mejuffrouw Blaek een vrijer had,
+die zich onder de tafel zocht te verbergen. Waarlijk, dit leverde een
+tooneel op, het penseel van mijn ouden kennis Troost, of een hem
+gelijken schilder overwaardig. En opdat het niemand, die zich mocht
+opgewekt gevoelen, deze ontmoeting op het paneel te vereeuwigen, aan de
+vereischte bijzonderheden ontbreken moge, welke hem in staat kunnen
+stellen alles als naar 't leven af te beelden, wil ik hier de
+beschrijving bijvoegen van de drie personen, door welke ons tete-a-tete
+zoo onverwachts gestoord werd.
+
+De voorste van hen was niemand minder, dan de eigenaar zelf der
+hofstede, de Heer Jacobus Blaek, een man van middelbare lengte, schraal
+en ongezond van uitzicht, en voorzien met een gelaat, waarvan men de
+kleur gevoeglijkst bij die van een glas zuiver Amsterdamsch grachtwater
+zou kunnen vergeleken hebben. De rimpels, die zijn voorhoofd groefden,
+de ziekelijke uitdrukking van zijne, diep in de kassen weggezonken
+oogen, de ver vooruitstekende kin en magere wangen, en het gemis van de
+grootste helft zijner tanden, gaven hem het voorkomen eens afgeleefden
+grijsaards; ofschoon hij werkelijk niet ouder was dan drie en vijftig
+jaren. Zijn houding echter was altijd afgemeten en deftig; ja, in
+sommige gevallen niet van waardigheid ontbloot, en zijn voorkomen dat
+van een fatsoenlijk man. Zijn gewaad bestond in een effen zomerrok van
+gevlochten zilverdraad. Van uit de breede omslagen der mouwen, die tot
+even onder de ellebogen reikten, viel een aanzienlijk pak lubben op den
+voorarm neer. Het kamizool was van zwart gebloemd damast, evenals de
+wijde broek; en tusschen beide in blonk een hagelwit linnen. De zijden
+kousen staken in groote vierkante schoenen met hooge roode hakken
+voorzien. Hij droeg thans geen degen, maar een kostbaren hartsvanger op
+zijde, aan een zilveren ketting, in een scheede van robbevel, en waarvan
+het gevest van ivoor was vervaardigd, ingelegd met goud. Een touwen
+pruik en daarboven een witte lakensche pet met een breede ver
+vooruitstekende klep, bedekten het hoofd: en een das met kantwerk aan de
+tippen, waarover rijkelijk snuif gestrooid was, omstrikte den hals. In
+de rechterhand hield hij een langen bruinen rotting met barnsteenen
+knop, en in de linker een regenscherm.
+
+Rechts achter hem bevond zich zijn eenige zoon, de Heer Lodewijk Blaek,
+een rijzig, kloek gebouwd jonkman, met groote bruine oogen, een
+welgevormden mond en regelmatige trekken, welke hem een allergunstigst
+uiterlijk zouden geschonken hebben, indien er niet in zijn schuinschen
+blik en in de wijze, waarop hij gewoon was den neus en de onderlip op te
+halen, iets ware gelegen geweest, dat van hoogmoed en verachting sprak
+en een onaangename uitdrukking over zijn gelaat verspreidde: en indien
+niet enkele roode vlekjes, op zijn fletse wangen verspreid, te duidelijk
+heur herkomst hadden geopenbaard van de menigvuldige brasserijen en
+nachtwaken, die toen, wat ook een _laudator temporis acti_ moge zeggen,
+meer in zwang waren dan tegenwoordig. Zijn kleeding was rijker en meer
+nieuwmodisch dan die van zijn vader, ofschoon insgelijks die van een
+buitenman; maar zijn rok was van groen laken, als bezaaid met een
+onnoemelijk getal kleine ronde knoopjes, en met wingerd-ranken van
+groene vlaszijde om de zakken en op de naden geborduurd. Zijn broek,
+waarboven een driedubbele gouden horlogeketting bungelde, was van geel
+leder: zijn gerolde bovenkousen van gele zijde, en de onderkousen van
+geweven touwwerk; van onder een ouden hoed, dien hij zeker in de haast
+had opgezet, golfde een fraaie pruik van kastanjebruin haar in sierlijke
+krullen naar beneden, en deelde zich op den nek in twee zoogenaamde
+_marteaux_, waarvan slechts de eene zijn weg over den rug vervolgde,
+terwijl de andere, naar den toen heerschenden smaak over den
+linkerschouder naar voren was gebracht. Hij droeg degen noch jachtmes;
+maar een klein hondenzweepje met een gouden fluitje aan den steel stak
+hem onder den arm uit, terwijl ook zijne hand zooals die zijns vaders
+gewapend was met een regenscherm; het zijne echter was van rood taf met
+gelen rand, bloemen en gewerkte franje: dat van zijn vader van grof
+linnen en meer ouderwetschen vorm.
+
+Wat de derde personage betrof, die meer achterwaarts bleef en de
+slinkerhand hield, deze was niemand anders dan de Heer Lucas Helding, de
+voortbrengselen van wiens vernuft ik in het vorige hoofdstuk heb
+medegedeeld. Men had den goeden man slechts aan te zien om gewaar te
+worden, dat hij door de beide Heeren, in wier gezelschap hij zich
+bevond, slechts geduld was en niet meer, en er verre van af was, die
+onafhankelijkheid te bezitten, waarop de Muzenzonen gewoon zijn zich te
+laten voorstaan. En waarlijk, het was, in die dagen zooals nu, een
+beklagenswaardig lot voor een inboorling van ons Gemeenebest, wanneer
+hij, niet door de fortuin bedeeld zijnde, zijn brood met de beoefening
+der schoone kunsten en wetenschappen verdienen moest: vooral in
+Amsterdam, waar men weinig of geene achting koesterde voor al wie aan de
+begaafdheden, welke hem de natuur geschonken had, het gewicht niet wist
+bij te zetten van eenige goede zakken met dukaten en eenige liassen
+schuld- en kustingbrieven;--maar meer dan een schilder, wiens
+voortbrengselen thans duizenden gelden, in een gasthuis stierf; waar
+meer dan een plaatsnijder zich uit armoede verdronk en menige geleerde
+op een vliering woonde.
+
+Er was er echter onder de begunstigden van Apollo en het negental, aan
+wien wel geen rijkdom te beurt viel, maar toch een zeker bestaan werd
+verschaft,--zeer draaglijk voor alledaagsche geesten; maar voor
+hoogvliegende vernuften meer onverduurbaar wellicht dan de ellende
+zelve. Hoewel onze Amsterdamsche Patriciers (ik spreek hier in 't
+algemeen: er bestonden enkele en treffelijke uitzonderingen) weinig met
+de beoefenaars der kunst ophadden, zij konden, bij de steeds klimmende
+weelde, de kunst zelve hoe langer hoe minder missen. Men bouwde overal
+nieuwe en prachtige huizen: goed: men betaalde de bouwmeesters wel; maar
+dan moesten er ook beelden en vazen zijn in de voorportalen en gangen;
+schilderijen op de behangsels; basreliefs boven de deuren; allegorien,
+beeldspraken en deviezen aan de gevels, stoepen, tuin- en
+zomerhuizen.--Men had fraaie rijtuigen;--maar de paneelen moesten met de
+wapens des eigenaars en met keurig schilderwerk prijken. Men had
+sierlijk aangelegde lusthoven; maar dit moest een ieder weten, en daarom
+moesten die in een "deftig dicht", gelijk men 't noemde, bezongen
+worden. Men had boekerijen;--maar het was niet altijd de zaak des
+eigenaars om die zelf te verzamelen. Eindelijk, men had van Augustus en
+Mecenas hooren spreken, van de aanmoediging en bescherming, door hen aan
+de kunst verleend, en hoe zij, ter wedervergelding, door dichters en
+kunstenaars werden geeerd en geprezen: en nu moest ieder, die geld had,
+een Augustus of Mecenas worden en ten minste aan een paar schilders of
+dichters zijn hooge gunst doen blijken. Dat bij sommige aanzienlijke
+ingezetenen een wezenlijk gevoel voor het schoone en goede bestond, kan
+niet geloochend worden; en ik zal de eerste zijn om hulde te doen aan
+mannen, gelijk ik er velen gekend heb, die met den luister hunner
+geboorte en het aanzien, dat stand en rijkdom hun gaven, vernuft,
+geleerdheid, goeden smaak en echten kunstzin wisten te vereenigen; maar,
+dat het bij de meesten een zaak van mode was, zal evenmin weersproken
+worden door iemand, die van den toenmaligen tijdgeest slechts een flauwe
+kennis draagt:--en zoo gebeurde het, dat schilders van den eersten rang
+hunne goddelijke kunst moesten verlagen om die te doen strekken tot het
+versieren van vertrekken of staatsiekoetsen, of het teekenen van
+perspectieven aan het einde eener laan en op de wanden eener oranjerie:
+of wel, tot het afbeelden van hun beschermer en zijn huisgezin, in de
+door hen gekozen, vaak belachelijke gewaden en houding;--dat de dichter
+zijn vlucht beperken moest binnen de enge grenzen van het lofdicht, ter
+eere van den rijkaard, die hem betaalde, en van het beschrijvend
+gedicht, ter verheffing van de buitenplaats, waar hij nu en dan het
+onwaardeerbaar voorrecht genoot een paar dagen door te brengen: wanneer
+er namelijk geene meer aanzienlijke gasten waren dan de jongste
+boekhouder en diens familie.--Want, waagde hij het, hooger tonen te
+slaan, hij kon van te voren berekenen, dat zij hem geen stuiver zouden
+opbrengen.
+
+Zoodanig een lot was ook dat van Lucas Helding, wien de Heer Blaek zich
+had aangetrokken, niet omdat deze eenig gevoel voor de dichtkunst bezat,
+maar omdat gezegde Lucas Helding hem eenige jaren vroeger, door zijn
+zoon Lodewijk (die er zijn redenen voor had) was aanbevolen geworden tot
+het bezingen der schoonheden, welke de hofstede Guldenhof opleverde.
+Ettelijke honderden van exemplaren in 4 deg. formaat, met fraaie lederen
+banden en goud op snede, onder de vrienden en kennissen van den Heer
+Blaek rondgedeeld, getuigden, hoe treffelijk zich de hofdichter van zijn
+taak gekweten had; en deze, hierdoor onder het patronaat van den
+eigenaar der door hem bezongen hofstede gekomen, genoot sinds de
+benijdbare onderscheiding, van somtijds bij zijn beschermer eenige dagen
+te mogen doorbrengen en nu en dan met een kleine _douceur_ in geld, of
+wel met een ouden rok of hoed te worden vereerd. Hij had het in waarheid
+slechter kunnen treffen, want op Guldenhof waren geen kinderen, die men
+te vergezellen had, wanneer zij in een bokkenwagentje reden (een
+bezigheid, die gewoonlijk anders aan zulke logeergasten werd
+opgedragen): geen Fransche gouverneur, met wien men uitgestuurd werd ter
+wandeling en wien men niet verstaan kon: geen vrouw des huizes, die de
+portien aan tafel zelve voordiende en zorg droeg, dat een gast als deze
+niet meer kreeg dan zijn bekomst;--het gansche huisgezin bestond er
+slechts uit drie personen, waarvan twee zich weinig of niet met hem
+bemoeiden, en de derde--een engel was. Lucas Helding sleet dus, zoo
+dikwijls hij op Guldenhof kwam, daar werkelijk gulden dagen; at en dronk
+zooveel hem lustte, wandelde waarheen hij wilde, mocht ongemoeid in de
+boekerij snuffelen, en vond Mejuffrouw Blaek altijd gereed en genegen om
+een praatje met hem te maken en hem te plagen.
+
+Met dat al, men behoefde, gelijk ik reeds heb gezegd, onzen Muzenzoon
+slechts aan te zien, om zich overtuigd te houden, dat zijn financien
+zich geenszins in een voordeeligen staat bevonden, en Plutus hem evenmin
+gunstig was geweest als zoovelen anderen, die voor en na Lucas Helding
+de lier van Apollo getokkeld hebben.
+
+Mijn bemerking geldt echter alleen het uiterlijke voorkomen van den man;
+want niettegenstaande zijn soberen opschik, schenen zijn ronde buik en
+blozende wangen van een betere keuken en meer voorzienen spijskelder te
+gewagen dan hem gewoonlijk ten deel viel: en de goede moeder natuur had
+het vergoedingsstelsel te zijnen opzichte in zooverre gevolgd, dat zij
+hem bij zijn armoede een gelukkig humeur en een blijde vroolijkheid had
+geschonken, welke hem de nukken der fortuin trots den besten wijsgeer
+deden tarten, en alleen, gelijk uit het vervolg zal blijken, nu en dan
+voor smarten van een meer treffenden aard moesten zwichten. Zijn rond en
+open gelaat, zijn kleine, maar geestige oogen, zijn lachende roode
+lippen, hadden, om voordeelig uit te komen, een betere lijst verdiend
+dan het magere pruikje, waaruit eenige grijze haren ontsnapten, die te
+kennen gaven, dat hun eigenaar de zes kruisjes reeds achter den rug had.
+Wat het overige van 's mans kleeding betrof, om met een dichter van zijn
+slag te spreken,
+
+ Zijn kamizool, schoon 't van damast was,--
+ Was 't slechtste stuk, dat aan zijn bast was,
+
+en miste reeds lang de grootste helft der knoopen, waarmede het vroeger
+versierd was geweest en wier plaats tegenwoordig vervuld werd door een
+menigte spelden, zoo hoog opgestoken, dat zij het vraagpunt in 't midden
+lieten, of er al dan niet eenig linnengoed onder dat vest verborgen was.
+De rok was bij uitstek fraai ... geweest, maar de kleur der gele, blauwe
+en oranje ruiten, welke daarop te zien waren, was lang verschoten en het
+fatsoen ten eenenmale ouderwetsch geworden: ook was hij niet ruim
+genoeg, om dichtgeknoopt te kunnen worden over den vooruitpuilenden
+buik, die met moeite geborgen werd in een groen fluweelen broek, welk
+laatste kleedingstuk, nog zoogoed als nieuw zijnde, merkelijk tegen de
+rest afstak. Witte geweven kousen, welke tot boven de dijen reikten en
+onder de knie met een paar marokijnen kousebanden opgehouden werden,
+omsloten de korte en met fraaie kuiten voorziene beenen, waarmede hij
+angstig op en neder trippelde, om een paar groote honden van den Heer
+Blaek te ontwijken, die er vermaak in schenen te vinden om hem in
+verlegenheid te brengen. Wanneer men zich nu bij dit alles een klein
+degentje met tinnen gevest, onder het rokspand half verborgen, en een
+paar lomp gemaakte schoenen voorstelt, zal men zich een klaar denkbeeld
+kunnen maken van den persoon van Lucas Helding. Ook hij droeg een
+regenscherm; maar het zijne was zoo bedekt met lappen en zetstukken, dat
+de oorspronkelijke aard en kleur der stoffage niet langer te onderkennen
+was.
+
+De drie personages, waarvan wij de beschrijving hebben gegeven, bleven
+dan, als gezegd is, in stomme verbazing op de stoep staan en herinnerden
+Helding, gelijk deze naderhand beweerde, aan soldaten, die,
+
+ Verdadight met een dack
+ Van schilden (_regenschermen_) dicht gevoeght,
+
+een bres beklimmen en halverwegen worden gestuit.
+
+De verbazing, welke zich op de drie onderscheidene tronien vertoonde,
+leverde een kluchtig en veelbeteekenond contrast op. Bij den ouden Heer
+Blaek scheen zij vermengd met een gevoel van angst en toorn, 't welk hem
+den mond wijd deed openen en den knop van zijn rotting krampachtig
+vastknijpen. Zijn zoon wierp het hoofd in den nek, en trok den neus en
+de wenkbrauwen naar boven: en op de lippen van Helding rees een
+glimlach, dien hij zich haastte met de hand te bedekken, in de
+onzekerheid, hoe een scherts met dit voorval zou kunnen worden
+opgenomen.
+
+Het stilzwijgen, door de wederzijdsche verrassing veroorzaakt, duurde
+echter niet lang: de drie Heeren traden binnen, voorafgegaan door de
+beide honden, die dadelijk al blaffende en grommende toeliepen naar den
+ongelukkigen indringer, die ondertusschen, met de kluw in de hand, van
+onder de tafel voor den dag gekomen was: en de jonge juffrouw ging haar
+oom een schrede te gemoet.
+
+"Wij kwamen u halen, Mejuffer!" zeide de Heer Blaek, op een toon van
+ontevredenheid, welken de omstandigheid eenigszins wettigde, en zonder
+eenige de minste notitie van mij te nemen: "niemand wist waar gij
+heengestoven waart."
+
+"Ik was ... ik zat hier te lezen. Oom!" antwoordde het lieve meisje,
+beurtelings rood en bleek wordende: "het regende zoo, en...."
+
+"Wij waren bang dat gij u verveeld zoudt hebben," zeide Lodewijk Blaek
+met een schamperen lach, terwijl hij tevens een schuinschen blik op mij
+wierp: "maar wij wisten niet, dat gij gezelschap hadt."
+
+De Heer Blaek wierp op zijn zoon een eenigszins onvergenoegden blik en
+wendde zich tot mij, als om mij te vragen, wie ik was, toen ik,
+verlangende mijn lieve gastvrouw uit de verlegenheid te redden,
+vooruittrad en hem voorkwam.
+
+"Ik hoop, Mijnheer Blaek," zeide ik, "dat gij het mij niet ten kwade
+zult duiden, zoo ik hier voor eenige oogenblikken een schuilplaats tegen
+den regen heb gezocht."
+
+"Het staat voor de deur," mompelde Helding halfluid:
+
+ Zoo gij voor regen vreest of gure noordenwinden,
+ Gij kunt in dit verblijf een zoete schuilplaats vinden...."
+
+"Gij waart zeker bang," voerde Lodewijk Blaek mij spottende te gemoet,
+"dat het dak lekte, en dat gij slechts onder de tafel tegen den regen
+beveiligd zoudt zijn."
+
+"Ik raapte deze kluw op, die de juffer had laten vallen," zeide ik, zoo
+bedaard mogelijk, en reikte meteen het garen aan mijn bekoorlijke
+gastvrouw toe, die het met een beleefde nijging aannam.
+
+"En waart gij ook al aan 't borrelen, Nichtje?" vroeg Lodewijk, naar de
+tafel gaande en een der fleschjes opnemende: "mij dunkt gij hieldt hier
+open hof. Wat zeg je, poeet!" (tegen Helding) "heeft de maag ook een
+prikkel noodig, voor wij aan tafel gaan?"
+
+Helding naderde met eenige strijkages, en, het glas opnemende, dat
+Lodewijk voor hem had ingeschonken, hield hij het zoolang in de hand,
+totdat de zoon van zijn beschermer het zijne geledigd had, waarna hij
+met kleine teugjes de fijne likeur begon in te slorpen.
+
+"En heeft mijn nicht U genoodigd, hier te koomen schuilen, vriendje?"
+vroeg mij de Heer Blaek op een vrij knorrigen toon, tegelijkertijd zijn
+parapluie aan Helding overhandigende, die, reeds zijn handen vol
+hebbende, zich haastte zijn glas op tafel te zetten en de beide
+regenschermen neder te slaan.
+
+"Het is hier anders een besloten plaats," vervolgde de eigenaar van
+Guldenhof, een zware gouden snuifdoos voor den dag halende en er drie
+vingers van zijn rechterhand in dompelende: "en geen herberg, waar
+iedereen zoo maar vrij mag inloopen." Dit gezegd hebbende, bracht hij de
+lading snuif, tusschen zijn vingers bevat, naar haar bestemmingsoord, en
+stak de doos aan Helding toe, die, deze beleefdheid niet durvende
+weigeren, spoedig de beide natte regenschermen onder den linkerarm
+bracht, tot groot nadeel voor zijn kleed, en met de rechterhand van het
+aangeboden gunstbewijs gebruik maakte.
+
+"Mejuffrouw is zoo vriendelijk geweest, mij niet van hier te jagen,"
+antwoordde ik, eenigszins bedremmeld over de barsche toespraak van den
+Heer Blaek: "overigens is het schrikkelijke weer mijn verschooning, zoo
+ik onbescheiden geweest ben. Mijn naam is...."
+
+"Ik vraag u niet naar uw naam," viel mij de oude Heer in de rede.
+Eenigszins hardhoorend, en buitendien ontevreden zijnde, verstond hij
+slechts ten halve hetgeen ik vrij zachtjes gezegd had; "maar mij dunkt,
+het weer is nu al heel wat bedaard en gij kost nu wel weer opkuieren,
+vriendje!"
+
+Tegen dezen wenk, of dit bevel, was niets in te brengen: ik trad
+derhalve naar Mejuffrouw Blaek, en haar mijn dank betuigende voor haar
+vriendelijk onthaal, vroeg ik, of zij mij ook eenige bevelen te geven
+had voor Amsterdam.
+
+"Ik dank u, Mijnheer Huyck!" zeide zij, met nadruk mijn naam doende
+hooren: "ik denk zelve eerstdaags daar te komen en hoop misschien van de
+week nog Mevrouw uw moeder en Santje te komen bezoeken."
+
+Het hooren dezer woorden bracht geen geringe verandering in de
+gelaatstrekken der aanwezigen teweeg. De Heer Blaek zag op, gelijk men
+zegt, alsof hij het te Keulen had hooren donderen: Lodewijk begon te
+lachen; doch op een wijze, die mij nog onbeleefder toescheen dan zijn
+trotsche blik van kort te voren, en Helding liet van verbazing de beide
+regenschermen op den grond vallen.
+
+"O ho! is het een kennis van u, Jetje?" vroeg Lodewijk, na een oogenblik
+zwijgens! "wel, had je dat maar terstond gezeid, meidlief! daar was
+vader, die zich al verbeeldde dat Mijnheer een medegenoot was van de
+bende van Jaco."
+
+"Huyck! Huyck!" herhaalde de Heer Blaek, zijn nicht en mij beurtelings
+aanziende: "is Mijnheer van de familie van den Hoofdofficier van dien
+naam?"
+
+"Ik ben zijn zoon," antwoordde ik, met een buiging: "heeft Mijnheer ook
+eenige boodschappen?"
+
+"Ik wist niet, dat UEd. in kennis waart met mijn nicht," vervolgde hij,
+zonder op mijn aanbiedingen te letten: "Mijnheer is, geloof ik,
+uitlandig geweest?.... anders zou Mijnheer weten, dat het de gewoonte in
+Holland niet is, dat jonge dames, wanneer zij; alleen zijn, bezoeken van
+Heeren ontvangen."
+
+"Ik kom van de reis," hervatte ik, eenigszins geraakt: "en zie
+Mejuffrouw Blaek heden voor de eerste maal. Ik wist niet, dat er zich
+iemand in den koepel bevond, waarin ik schuilen kwam; anders ware ik zoo
+onbescheiden niet geweest."
+
+Het scheen mij toe, alsof deze mijne verklaring den Heer Blaek een pak
+van het hart nam: en, als wilde hij zijn onbeleefdheid vergoeden, vroeg
+hij mij, of ik niet tot zijnent wilde komen en iets gebruiken. Ik sloeg
+zijn aanbod af, zeggende dat ik mij spoeden moest, daar ik gaarne voor
+poortsluiten binnen Naarden wilde wezen."
+
+"Welnu! steek dan ten minste een pijp op voor uw vertrek," zeide de Heer
+Blaek: "Lodewijk zal wel een tondeldoos bij zich hebben."
+
+"Ik heb mijn vuurslag vergeten," zeide Lodewijk, zich met
+onverschilligheid omwendende. "Helding! neem eens de moeite van die
+glaasjes wat om te spoelen en in het likeurkeldertje te bergen."
+
+"Foei!" zeide Henriette (ik wist nu haar naam): "dat is dameswerk: dat
+zal ik wel bezorgen."
+
+"Ik ben het rooken buitenslands verleerd," zeide ik, en groette nogmaals
+het gezelschap. Op de stoep gekomen, hoorde ik Lodewijk overluid zeggen:
+
+"Nu ja: geloof maar vrij, Jetje! dat het de zoon van den Heer Huyck zou
+wezen. 't Is een verkleede fielt, die zien komt of er iets van zijn
+gading is."
+
+Ik hield mij niet op om te weten of de bevallige Henriette mijn
+verdediging op zich zou nemen, maar stapte, niet weinig ontevreden over
+de handelwijze zoo van vader als zoon, de hofstede af. Dewijl de koepel,
+wanneer men van den kant van Amersfoort kwam, voorbij het hek was, moest
+ik, den landweg vervolgende, dien nogmaals langs gaan. Toen ik zulks
+deed, lichtte ik beleefdelijk den hoed tot afscheid. De Heer Blaek
+beantwoordde mijn groet op een koele, doch gepaste wijze: zijn zoon zag
+mij aan met een onbeschaamden blik, dien ik hem met woeker teruggaf. Wat
+zijn nicht betrof, 't zij; uit verlegenheid, 't zij uit
+onverschilligheid, 't zij omdat zij aan de inblazingen van Lodewijk
+gehoor had gegeven, zij bleef met den rug naar het venster gekeerd met
+Helding praten: en mijn hoop, om nog een enkelen blik als vaarwel te
+erlangen, was in rook vervlogen.
+
+De bui was nu geheel over en de lucht aangenaam verfrischt door het
+onweder; slechts enkele waterlooze wolkjes dreven nog in het zwerk rond.
+Vroolijk zweefden de vogels om mij heen, als om de wederverschijning van
+het zonlicht te begroeten. De weg daarentegen was, als te denken is, nog
+glibberig en vol plassen; alleen het voetpad was redelijk;--maar ik had
+zeker al een geruimen tijd doorgestapt, eer ik, 't zij op het fraaie
+weer, 't zij op den slechten weg begon te letten; zoo geheel waren mijn
+gedachten van de zonderlinge ontmoeting op Guldenhof vervuld. Een
+onbeschrijfelijke en mij toen nog onbegrijpelijke mengeling van hoogst
+genoeglijke en alleronaangenaamste gewaarwordingen hield mij bezig. Met
+verrukking dacht ik aan het lieve gezichtje, aan de zoete, welluidende
+spraak, aan het spelend vernuft der beminnelijke Henriette; maar met
+wrevel en misnoegen aan de zotte rol, die ik, naar mijn meening,
+tegenover haar gespeeld had. Ik ging al de woorden na, die ik had
+uitgesproken, de geheele houding, die ik had aangenomen, en ik vond al
+wat ik gezegd en gedaan had, zot en onverstandig. De oude Heer Blaek had
+mij in den aanvang, de zoon bij voortduring, onbeleefd behandeld! doch
+hunne bejegening trok ik mij minder aan dan die van Henriette, welke
+mij, ik kon het mijzelven niet ontkennen, tot afscheid den rug had
+toegedraaid. Ongetwijfeld, dacht ik, was zij mijn gezelschap lang reeds
+moede, en blijde daarvan eindelijk ontslagen te worden: ongetwijfeld had
+ik het onderhoud, dat zij wel met mij heeft willen voeren, alleen te
+danken aan het slechte weer, dat haar dwong met mij te blijven, aan haar
+beleefdheid en aan haar vriendschap voor mijn zuster--en geenszins aan
+eenig behagen dat zij er in schepte.--Dan weder vroeg ik mij af, wat mij
+toch eigenlijk hare welwillendheid of tegenzin aanging, en hoe ik mij
+zoo verlegen kon maken over de gevoelens, te mijnen opzichte gekoesterd
+door een juffer, die ik voor de eerste maal mijns levens zag. Ik had
+toch op mijn reizen vele vrouwen en meisjes ontmoet, zoo schoon en
+misschien nog schooner dan deze: maar nooit had eene daarvan zulk een
+indruk op mij gemaakt. Was die teweeggebracht door het verrassende, het
+romaneske (gelijk men het thans zou noemen) der ontmoeting?--Maar
+zooveel ik mijzelven kende, was mijn karakter kalm en bedaard; zelden of
+nooit nam mijn ziel haar vlucht naar het gebied der verbeelding, en
+niemand had ooit uit zijn aard minder aanleg dan ik om zich idealen te
+scheppen, die met ingebeelde hoedanigheden te versieren, de
+wezenlijkheid aan den schijn op te offeren: in 't kort, een romanheld te
+worden. Ik verwonderde mij dus zelf over de onrustige beweging, die ik
+in het hoofd voelde, en over de ongewone heftigheid, waarmede mij het
+hart in den boezem klopte: ja, ik was er ten laatste niet verre af, om
+die toe te schrijven aan den invloed van den brandewijn, dien ik
+genuttigd had, en die misschien van beter en sterker allooi was dan de
+geestrijke dranken, welke men in andere landen tapte.
+
+Wat hiervan wezen mocht, de gespannen stemming, waarin ik mij bevond,
+verliet mij niet eer, dan toen ik, met natte voeten en een hongerige
+maag, mij voor de herberg van Eemnes bevond, alwaar ik mijzelven had
+voorgesteld het middagmaal te houden.
+
+
+ * * * * *
+
+
+VIJFDE HOOFDSTUK.
+
+HETWELK BANGE LIEDEN BIJ AVOND NIET MOETEN LEZEN.
+
+
+"Wel dat treft nou ongelukkig!" riep de waardin, na mijn schoenen bij
+het vuur in de keuken geplaatst, en mij in een opkamertje te hebben
+gelaten, waar zich een tafel bevond, beladen met de overblijfselen van
+een aldaar gehouden middagmaal: "dat is jammer, koopman! dat je nou geen
+amerijtje vroeger 'ekomen waart! dan had je mee kunnen anzitten met twee
+passeziers, die hier 'egeten hebben en bijkans al de proviand uit mijn
+huis hebben met 'epakt."
+
+"Zoo!" zeide ik, niet zeer gesticht over deze onwelkome mededeeling, en
+voorziende, dat mij de overgeblevene spijzen nu dubbel zouden worden
+aangerekend: "waren dat zulke schrokkers?"
+
+"Dat wil ik nou justement niet zeggen," antwoordde de vrouw des huizes,
+terwijl zij de overgeschoten kliekjes ontweldigde aan de duizend en eene
+vlieg, die er op aasden: "de jonge vrijster althans heit bijkans geen
+mond vol 'egeten; maar zij hebben al wat ik nog overhad an vleisch en
+nog een brood, dat ik van den bakker heb laten halen, in een groote
+blikken trommel 'estopt, die zij met zich hadden, puur as gingen zij
+naar het onbekende Zuien, en of er te Naarden of te Weesp, waar zij dan
+ook heentrokken met 'erlui huifkar, geen sikkepitje te krijgen ware."
+
+Het woord huifkar herinnerde mij terstond aan den man, dien ik tot Czaar
+verheven had: en ik vroeg aan de waardin of de reiziger niet een rooden
+mantel droeg?
+
+"Een kerel as een boom," antwoordde zij: "en dien ik niet graag alleen
+in een bosch zou ontmoeten. Ja kijk! as de vrijster niet zoo'n hupsche
+deern was 'eweest, en as ze niet alles pront betaald hadden en nog een
+fooi an de meid 'egeven toe, dan zou ik bij mijn zondige ziel 'edacht
+hebben, dat het Zwarte Piet zelvers was. Ik had warentig medelijen met
+het arme schaap, zoo bedrukt as ze keek,... maar met dat al mot je geen
+honger lijen, koopman! en ik zou deur al dat praten wel heelendal
+vergeten van je te bedienen. Nou! ik zeg, je heit ook al een weertje op
+weg 'ehad! 't Zel de boeren ook rouwen, die 'erlui hooi nog niet binnen
+'ehaald hebben. Het onze is deur Gods zegen al in de schuur, op een paar
+wagens na van een kampje, dat ver leit, heel onder Eembrugge; maar er
+zijn lui, die het altoos op het laatste laten ankomen. Heb je nog ergens
+'eschuild, koopman?"
+
+Niet ongenegen om aan mijn praatzuchtige gastvrouw de gelegenheid te
+verschaffen, haar tong te vieren over een belangrijker onderwerp dan
+haar hooibouw, vertelde ik haar, dat ik op Guldenhof den regen ontvlucht
+was.
+
+"Op Guldenhof!" herhaalde zij, eenigszins vreemd opziende: "een mooie
+plaats, he? Ken je meneer Blaek? Hij houdt er anders niet veul van, dat
+men zoo bij hem oploopt."
+
+"Ik ken hem slechts van aanzien," antwoordde ik: "ook heb ik niet in
+huis, maar op den koepel geschuild."
+
+"Nou kijk! dat had hij eensjes motten weten!--Niet, of 't is een
+weldoend Heer, die veul an de arme lui geeft, dat mot ik zeggen: lest
+heit hij nog twee dikketonnen en een flesch wijn 'ezonden an Lijs, de
+vrouw van Tymen den varkenslachter, die een kwaje kraam 'ehad
+heit;--maar ik wil maar zeggen--hij ziet niet graag menschen bij zich:
+hij leeft zoo wat eenigjes met zen nicht en zen zeun, en een mild heer,
+dat beloof ik je.--Men zeit zoo, ze zullen een paartje worden
+samen:--Volle neef en volle nicht! 't is niet zoo as 't hoort!"
+
+Ik kon niet nalaten innerlijk deze uitboezeming der waardin te beamen,
+schoon niet uit dezelfde beweegreden als de goede vrouw, die, tot den
+Roomschen godsdienst behoorende, gelijk uit het gouden kruis op haar
+boezem te bemerken was, een dergelijk huwlijk af moest keuren, als met
+de kerkwetten in strijd. Intusschen had haar aanmerking mijn
+nieuwsgierigheid opgewekt.
+
+"En zou dat huwelijk al spoedig doorgaan?" vroeg ik.
+
+"Dat 'loof ik niet, koopman!--Dat jonge Heerschap is zoo wat los en
+liber, zooals ik zei: en houdt te veul van zijn vrijheid om van nou af
+aan den ketting te liggen."
+
+Het bericht, dat Lodewijk Blaek zijn nicht waarschijnlijk trouwen zoude,
+was mij hoogst onaangenaam geweest;--doch de gedachte, dat hij zulk een
+verbintenis niet op den waren prijs zou stellen en die als een lastigen
+band beschouwen, maakte hem volkomen hatelijk in mijn oogen.
+
+"Nou!" vervolgde de waardin: "ik ken 't me wel begrijpen: het meisje
+heit van der aigen niet veul, zeggen ze: en 't is maar een schraal
+poppie: hij kan wel wat beters krijgen!"
+
+Ik keek de waardin aan, die de slanke, bevallige Henriette een schraal
+popje dorst noemen: het was een dikke, gezonde zus, met wangen of zij de
+hel had aangeblazen: zij scheen mij op dat oogenblik zoo afschuwelijk
+toe, dat ik niet verkoos, verder een woord met haar te wisselen; maar
+slechts verzoekende, dat zij wat spoed maken zonde, mij voor het venster
+plaatste en haar den rug toekeerde. Of zij uitgepraat had, weet ik niet:
+althans zij had de tafel opgeruimd en verliet mij, met de belofte in een
+ommezientje met het eten terug te wezen.
+
+Niets beters te doen hebbende, vermaakte ik mij gedurende haar
+afwezigheid met uit het raam te zien, hetwelk het uitzicht had op de
+niet verre van daar aan de overzijde van den weg gelegene kerk, een
+kloek gebouw, met twee verdiepingen en transen en van een tamelijks
+spits voorzien. Meer nabij en vlak tegenover mij stond een koepeltje,
+wat minder prachtig dan dat van Guldenhof, en het uitzicht hebbende over
+een tuintje, hetwelk geen ander plantsoen bevatte, dan eenige
+heestergewassen, in dier voege geschoren, dat zij allerlei figuren op
+een wanstaltige wijze nabootsten.
+
+Ik bekeek deze voorwerpen, welke mij eigenlijk bijzonder weinig belang
+inboezemden, zoo lang, totdat de wasem, welken mijn adem op de
+glasruiten had teweeggebracht, die aan mijn oog onttrok, en bleef toen
+kijken, totdat ik bespeurde, dat mijn gedachten ergens anders waren: ik
+bespeurde zulks, zeg ik, en wel aan een onwederspreekbaar teeken: ik had
+namelijk met den vinger een H en een B in krulletters op de ruit
+getrokken.
+
+Ik werd, toen ik dit ontdekte, eenigszins wrevelig tegen mijzelven, en
+haastte mij, deze vruchten mijner afgetrokkenheid van gedachten uit te
+wisschen, als ware ik bang geweest, dat iemand die lezen zoude en een
+geheim raden, dat ik mijzelven nog niet bewust was.
+
+Deze daad bracht mij opeens van het rijk der verbeelding tot het
+werkelijke leven terug: want het nu weder heldere glas deed mij iemand
+zien, die, een weinig zwaaiende, althans met geen vasten stap, van den
+kant van Soest kwam aangetreden:--en terstond herkende ik in dien
+persoon denzelfden Andries, die zulk een opschudding te Soest had
+verwekt.
+
+Reeds wenschte ik mijzelven geluk, dat ik niet op den weg door dien
+lastigen kwant was ingehaald geworden, toen ik tot mijn spijt
+gewaarwerd, dat onze matroos, die ongetwijfeld niet gewend was een
+kapelletje voorbij te gaan zonder eens aan te leggen, naar de huisdeur
+stevende en binnentrad. Hoe blijde was ik, dat ik in een afzonderlijk
+kamertje gezeten was! "Mits nu maar," dacht ik, "de waardin dien niet
+hier brengt om met mij te eten, gelijk zij mij met dien vreemdeling en
+zijn dochter had willen doen spijzigen!"
+
+Doch dit liep beter af: na een geruime poos kwam de vrouw des huizes
+terug met eenig brood en spek en een kan bier. Ik haastte mij, haar mede
+te deelen, dat ik 's morgens te Soest eenig ongenoegen gehad had met den
+man, die beneden zat, en liever niet met hem opnieuw in aanraking
+wenschte te komen.
+
+"Nou! ik 'eloof het wel!" zeide de waardin: "'t is een ongemakkelijke
+kompeer ook as hij begint, die eigenste Andries;--maar hij zel zich nou
+stil houen hoop ik; hij zit althans heel bedaard een glaasje bier te
+drinken, en een praatje te maken met een kennis van hem, die juist
+beneden was:--zij spreken ondertusschen een rare taal: maar die ik
+liever niet hoor dan al: 't is Duitsch [3] en toch geen Christenziel kan
+'t verstaan: 't is net dieventaal."
+
+Ik maakte geen aanmerkingen op dit gezegde der waardin, hetwelk zoo
+volkomen strookte met de slechte gedachte, die ik reeds van den knaap
+had opgevat. Alleen verzocht ik haar, mij te zullen waarschuwen, zoodra
+Andries vertrokken was, daar ik niet op zijn gezelschap langs den weg
+gesteld was. Na dezen maatregel van voorzorg zette ik mij aan tafel en
+begon niet zonder graagte, op de mij voorgezette spijzen aan te vallen.
+Zoodra echter mijn eerste honger gestild was, ging ik met meer
+bedaardheid te werk, ten einde mijn maal ten minste zoo lang te rekken,
+totdat Andries de herberg zoude verlaten hebben: doch, spek en brood
+waren reeds van het bord naar mijn maag verhuisd en de stem van den
+lastigen matroos deed zich nog in het onderhuis hooren. Ik stond op,
+liep wrevelig de kamer op en neder, begon ma eindelijk verwijtingen te
+doen, dat ik voor den twistzoeker vreesde en bloosde een oogenblik over
+mijzelven.
+
+"Kom!" dacht ik: "waarom niet moedig de deur uitgestapt?--Misschien ziet
+mij de kerel niet eens: en, zoo hij mij al opmerkt, 't is niet gezegd,
+dat hij nu juist weer twist zou zoeken."
+
+"Maar neen!" vervolgde ik bij mijzelven, de deurklink, die ik reeds had
+aangevat, weder loslatende: "schoon hij mij hier al met vrede liet, hij
+zou mij op den weg kunnen volgen: en hoewel ik hem alleen wel zou durven
+staan, er steekt geene eer in, om zich zonder noodzakelijkheid bloot te
+stellen aan de aanrandingen van iemand, die zijn beroep van 't vechten
+schijnt te maken. Wie een dollen hond ontmoet en niet uit den weg gaat,
+handelt dwaas: en die dronkaard beneden is niet veel beter dan een dolle
+hond."
+
+Na door deze fraaie redeneering mijzelven overtuigd te hebben, dat geen
+vrees, maar hooge wijsheid mijn handelwijze bestuurde, bleef ik bij mijn
+besluit, om niet te vertrekken, dan voordat Andries vooruitgegaan was.
+Het leed echter nog een goed half uur, gedurende hetwelk ik vrij
+verdrietig het kamertje op en neer ging, al brommende over al de
+tegenspoeden, die mij beletteden mijn weg voort te zetten, en zelfs de
+aangename kennismaking van Henriette Blaek op den achtergrond stelden:
+het leed een half uur, zeg ik, eer ik de banken in het benedenhuis
+hoorde verschuiven, en, aan het raam glurende, zag ik nu weldra Andries
+met nog een man, die oogenschijnlijk beter gekleed was dan hij, de
+herberg verlaten. Zij liepen met groote schreden voort, als menschen,
+die hun tijd verpraat, en haast hebben. Ik toefde hierop nog eenige
+oogenblikken, ten einde hun gelegenheid te gunnen, om zich ver genoeg te
+verwijderen, betaalde vervolgens de vertering, en vertrok, mijn weg
+links af naar Laren nemende.
+
+Ik ging echter in den aanvang niet dan langzaam voort, zoowel omdat de
+slechte staat van de wegen na den regen het loopen moeilijk maakte, als
+ten einde zeker te zijn van mijn twee wandelaars niet op zijde te komen,
+en keek ondertusschen, zooveel de slingers van den bochtigen weg mij
+zulks toelieten, voor mij uit, om te zien of ik hen ook ergens ontdekte.
+Ik had echter wel een goed kwartieruurs geloopen, eer ik iets bespeurde,
+dat op hen geleek, maar nauwelijks was ik den grenspaal voorbijgetreden,
+die Eem- van Gooiland scheidt, en zuchtte ik bij het overzien der
+schade, door den hagel teweeggebracht in de korenvelden, welke deze
+anders zoo lachende heuvelen bedekten, of ik kreeg rechts van mij af
+zeer in 't verschiet, twee personen in 't oog, die een paadje volgden,
+dat door de bouwlanden heen slingerde, en wier uiterlijk voorkomen mij
+voorkwam in allen deele gelijk te zijn aan dat van Andries en zijn
+makker.
+
+Ik was nu geheel gerustgesteld, en wandelde onbezorgd voort. Te Laren
+hield ik mij niet op, maar trad integendeel met dubbele schreden voort,
+daar de tijd reeds, bij al het door mij ondervonden oponthoud, verder
+was verstreken dan ik gedacht had, en de allengskens dalende zon mij
+vreezen deed, Naarden niet voor poortsluiten te zullen bereiken, hetgeen
+toenmaals in die vesting te zes uren plaats had. Wel is waar, er bestond
+nog altijd mogelijkheid om daar binnen te komen: doch hiertoe werden
+meer formaliteiten vereischt, dan ik lust had af te leggen. Terwijl ik,
+met die onaangename gewaarwording, welke ons eigen is, wanneer wij nog
+een goed eind weegs af te leggen hebben en vreezen te laat te komen, den
+heuvel beklom, die zich tusschen het bevallige Laren en de grijze
+vesting, waar ik zooeven van sprak, bevindt, zag ik een rijtuig mij van
+de hoogte af te gemoet komen, hetwelk ik, bij het naderen, voor de
+huifkar herkende, die ik des morgens te Soest had gezien, en die thans
+ledig terugkeerde. De voerman, het pijpje, dat hem tusschen de lippen
+stak, hebbende laten uitgaan, zat te dommelen en te knikkebollen op het
+krat, terwijl zijn zweep hem ontvallen, maar gelukkig was blijven
+vasthaken aan het wiel en daarmede langzaam voortslingerde.
+
+Ik achtte het betamelijk, den man te waarschuwen: "hei! ho he wat! goede
+vriend!" riep ik: "gij zult een goede zweep verspelen, zoo gij niet
+oppast."
+
+"Wat is er?" riep de voerman, met schrik ontwakende, en door een
+natuurlijke beweging naar zijn zweep tastende: "wat wou je?"
+
+Het paard, dat waarschijnlijk reeds zijn bekomst van den tocht had, was
+op mijn geroep al dadelijk blijven staan, en ik wees nu aan den voerman,
+waar zich zijn onmisbaar wapentuig bevond.
+
+"Sta, Kees!" zeide hij tot zijn knol, die deze vermaning niet behoefde;
+want het beest had volstrekt geen plan op den loop te gaan: "dankje wel,
+koopman!" vervolgde hij, afstijgende en zijn zweep niet zonder moeite
+loswurmende.
+
+In weerwil van mijn haast om voort te komen, kon ik niet nalaten een
+oogenblik stil te staan, om naricht in te winnen omtrent den Roodmantel
+en de Juffer die met hem was, en vroeg ik den voerman, of hij zijn volk
+al naar Naarden gebracht had.
+
+"Dat weet ik niet, waar ze 'estoven zijn," antwoordde hij: "ik heb ze
+aan deuzen kant van Naarden of'ezet op een plek, daar huis noch pad te
+zien was. Waar ze wezen mosten, weet Joost: en ik vertrouw het werk maar
+half: ze lekenen allebei zoo bang om 'ezien te worden.--Maar, wat
+scheelt het mijn ook? ze hebben mijn een goeie fooi 'egeven en dus, ik
+heb niks op ze te prittendeeren. Nou, ajus koopman, en je wordt bedankt
+veur je beleefdheid."
+
+Met deze woorden steeg hij op; doch voor hij wegreed, riep hij mij nog
+toe: "je meugt wel voorzichtig wezen; want ik hou 't er veur, dat het
+niet pluis is buiten Naarden: ik heb een paar keeren in 't bosch hooren
+fluiten; zoodat ik blij was dat ik hier weer op den open weg kwam. Hi
+Kees! vort pert!"
+
+De huifkar verwijderde zich en ik vervolgde mijn weg, slechts weinig
+gesticht over de tijding, mij door den voerman medegedeeld. Ik poogde
+mij wel wat gerust te stellen met de gedachte, dat men het niet wagen
+zoude, iemand op den helderen dag aan te randen en wel zoo nabij een
+vesting, terwijl bovendien mijn bagage noch mijn uitrusting van dien
+aard waren, dat zij een roover in de verzoeking konden brengen;--maar de
+veronderstelling alleen, dat het geval van roof mogelijk ware, was alles
+behalve aangenaam.
+
+Op het hoogste punt van den heuvel gekomen, wendde ik mij even om, ten
+einde het verrukkelijk landtooneel te beschouwen, hetwelk men van daar
+geniet, over het bekoorlijk gelegen Laren, welks kerkspits en daken,
+thans fonkelend in den gloed der zon, heerlijk afstaken tegen het
+lommerlijk geboomte en de uitgestrekte akkers daarom heen;--over
+Blaricum, de beide Eemnessen, Soest, Baarn en Amersfoort: over het
+boschrijke landschap daar tusschen, en over de blauwe zee, de Stichtsche
+bergen en de grauwe heide, welke dat alles omsloten: ja, ik zuchtte
+onwillekeurig, toen ik herdacht aan den voortsnellenden tijd, die mij
+niet vergunde mij langer in dat schouwspel te verlustigen:--en aan den
+vervelenden weg, dien ik nog had af te leggen.
+
+Immers, wanneer men eens die hoogte over is, neemt de weg een geheel
+ander aanzicht. Geen welig groeiend geboomte, geen vruchtbare
+bouwlanden, geen landhoeven meer: aan weerszijden een dorre,
+wijduitgestrekte heide, over welke het uitzicht ten Noorden op enkele
+bosschen kreupelhout, en ten Zuiden op het donkere groen der
+'s-Gravenlandsche lusthoven stuit. Ik kon niet nalaten van, zoo dikwijls
+ik den blik naar deze laatste zijde sloeg, een vergelijking in te
+stellen tusschen de woestenij, welke ik doortrok, en die, slechts een
+uur of anderhalf van mij gelegen, oase, waar de Amsterdamsche rijkdom al
+zijn weelde en schatten ten toon spreidt. "Voorwaar!" dacht ik, "mijn
+goede tante Van Bempden, die ginds haar buitenplaats altijd vol gasten
+heeft, denkt thans weinig, dat haar neef hier eenzaam door de heide
+kuiert ... ik ben ook wel dwaas geweest, dat ik haar niet geschreven
+heb: de goede vrouw had mij zeker haar koets te Amersfoort gezonden, en
+dan was ik vrij wat meer op mijn gemak en vrij wat royaler de provincie
+binnengekomen;... maar dan had ik ook Henriette Blaek niet ontmoet."
+
+Het hoofd alzoo vol hebbende van Henriette Blaek, van mijn tante Van
+Bempden, van Andries en van de rooversbende van Zwarten Piet, kwam ik
+langzamerhand verder. De grond langs den weg, hoezeer nog altijd dor en
+zandig, droeg, naarmate ik de vesting naderde, eenige meerdere sporen
+van bebouwing: hier en daar vond ik een versch ontgonnen hoekje, en nu
+en dan kleine kampjes met peulvruchten beteeld: wat verder op groeiden
+heestergewassen langs de kanten van den weg en belemmerden al meer en
+meer het uitzicht, totdat ik eindelijk aan mijn rechterzijde een vrij
+dicht geplant boschje kreeg, hetwelk tot deze of gene rustplaats scheen
+te behooren.
+
+Het was op die hoogte ongeveer, dat de flauw gehoorde tonen van een klok
+of bengel, welke allengskens duidelijker in mijn ooren klonken, mij
+aankondigden, dat ik Naarden al vast naderde, doch tevens, dat ik mij
+zou moeten reppen om er nog tijdig te zijn. Terwijl ik alzoo met
+verhaasting voorttrad, kwam ik aan een plaats, waar kort te voren,
+gelijk aan het wielspoor te zien was, een wagen had omgedraaid:
+waarschijnlijk de meer vermelde huifkar. Dit zou echter mijn
+opmerkzaamheid niet bijzonder hebben getrokken, ware het niet geweest,
+dat ik, juist te dier plaatse, in 't voorbijgaan iets zag liggen,
+hetwelk ik, bij nadere beschouwing, voor een groene beurs herkende.
+
+Ik raapte die op en bleef eenige oogenblikken besluiteloos staan.
+Waarschijnlijk was deze beurs, welke redelijk wel voorzien scheen, aan
+een der personen, die in het rijtuig gezeten hadden en wier voetstappen
+nog bij het spoor te zien waren, bij het uitstappen ontvallen: maar hoe
+die weer aan de eigenaars terugbezorgd? de voerman was mij onbekend en
+kende zelfs, volgens zijn voorgeven, zijn passagiers niet, die hem niet
+aan een huis of plaats, maar midden op weg hadden verlaten.
+
+Al overpeinzende, wat mij te doen stond, opende ik onder het
+voortwandelen de beurs, ten einde te onderzoeken of zich daar ook iets
+in bevond, hetwelk mij eenig licht zou kunnen verschaffen. Ik ledigde
+het daarin beslotene in mijn hand: het was een goede som in gouden
+rijders en dukaten, en bovendien een gouden zegelring, met een fraaien
+koralijn, waarop een wapen zeer kunstig gesneden was. Terstond liet ik
+het goud weder in de beurs glijden en vestigde al mijn aandacht op het
+wapen, in de hoop dat mij dit op den goeden weg zoude helpen om den
+eigenaar terug te vinden; maar nauwelijks had ik gezien, dat het in een
+Sint-Andrieskruis met omgekrulde punten bestond en bovendien met
+talrijke sieraden omslingerd was, waarvan ik de beteekenis niet zoo
+spoedig kon ontcijferen, of ik hoorde opeens in de nabijheid een gefluit
+en te gelijk een geritsel van takken, alsof iemand zich een weg door de
+struiken baande. Ik verschrikte, zag om: en ziet! daar sprong een kerel
+van den hoogeren boschkant op den weg en klopte mij op den schouder met
+den uitroep "_annemekanneme meesamen_!
+
+Ik stond verzet: ik wist dat deze woorden, wier rechte samenhang of
+beteekenis ik nooit heb kunnen uitvorschen, zooveel moesten te kennen
+geven, als: "wij deelen het gevondene te zamen:"--en, wat mijn
+ontsteltenis niet weinig vermeerderde, was de omstandigheid, dat ik in
+den man, die mij zoo vrijpostig op zijde kwam, mijn vriend Andries
+herkende, en de overtuiging, dat hij mij de beurs had zien oprapen.
+
+Ik zag terstond in, dat een onverschrokkene houding alleen in staat
+ware, den vent van mij af te houden, en, mijn stok met kracht
+omvattende, zag ik hem scherp in 't gezicht en vroeg, wat hij begeerde.
+
+"Wat ik begeer!" herhaalde hij met een hoonenden lach: "wel! niet meer,
+hoop ik, dan wat mij van rechtswege toekomt. Ik heb die beurs net even
+gauw gezien als jij: en ik wou er juist op an laveeren, toen jij er zoo
+vlak voor-de-wind op aanschoot: je moet niet denken, dat jij alleen
+recht heit, om die geeltjes bij moeder Kee te gaan verzwendelen: ik heb
+ze al zoo noodig als jij."
+
+Ik was staande deze redeneering van Andries met hem vooruitgewandeld,
+maar hield hem niettemin in het oog, gereed hem voor te komen bij de
+minste verdachte beweging die hij maakte: "al wat gij zegt moge waar
+zijn," zeide ik: "maar hetgeen ik gevonden heb, behoort noch aan u noch
+aan mij, en ik ben voornemens het den rechten eigenaar terug te
+brengen!"
+
+"Ei! ei!" zeide Andries, een spottend gezicht zettende: "terugbrengen!
+wel dat bedenk je fijn! denk je dat ik je uitvluchten niet merk en geen
+lont ruik? Je wilt met ongebroken lading wegzeilen; maar dat gaat zoo
+niet: je zult bijdraaien, kameraad! of we zullen jou enteren."--En dit
+gezegd hebbende, floot hij ten tweedenmale.
+
+De zin der geuite woorden was te duidelijk om kwalijk verstaan te
+worden: ik was nu overtuigd dat Andries niet slechts een twistzoeker,
+maar een struikroover was, en dat ik mij van hem moest ontslaan eer hij
+hulp kreeg: met vaardigheid lichtte ik mijn knuppel op en deed dien op
+een niet zachte wijze op zijne, reeds naar mij uitgestoken handen
+nederkomen, waarna ik het met allen spoed op een loopen zette, in de
+hoop van alzoo den medehelpers van Andries, zoo hij die al had, te
+ontkomen.--De vlucht was mij echter van geen nut; want nauwelijks was ik
+tien passen verder, of twee andere kerels sprongen van weerszijden uit
+de struiken voor den dag: en terwijl de een mij den pas afsneed, greep
+mij de ander in den kraag.
+
+"Pas op, Haentje! dat hij je de loef niet afsteekt," riep Andries,
+toesnellende: "hij wou het mij draaien, maar hij zel er voor bloeien,
+nou hij voor drie ankers leit."
+
+"Verroer u niet, of het gaat er door," duwde mij Haentje te gemoet, in
+wien ik den man herkende, met wien Andries uit Eemnes vertrokken was: en
+meteen zette hij mij een mes op den strot.
+
+"Kom Koopman!" zeide toen de derde roover, met veel bedaardheid een
+pistool voor den dag halende, hetwelk hij mij voorhield: "laat u raden:
+alle tegenstand ware onnut: overhandig ons goedschiks hetgeen gij aan
+goud en zilver bij u mocht hebben: gij zult daarna eens zoo luchtig
+voortwandelen."
+
+Ik zag dezen man, terwijl hij sprak, in 't gezicht. Hij was iemand van
+een allergunstigst uiterlijk, dat merkelijk afstak tegen het hatelijke
+voorkomen van Andries en de bruine, fielterige tronie van Haentje. Zijn
+gelaatstrekken waren, ja, eenigszins verschroeid en verhard, als die van
+iemand, die in verre landen gereisd heeft; maar toch regelmatig en
+innemend; geestigheid fonkelde in zijn gitzwarte oogen: en krullende
+lokken van dezelfde kleur versierden zijn schedel. Zijn gewaad
+daarenboven, dat uit een deftigen zwarten rok en broek bestond, zoude
+aan niemand in hem den struikroover hebben doen vermoeden.
+
+Alle weerstand was vruchteloos: ik lag letterlijk, zooals Andries zich
+had uitgedrukt, voor drie ankers vast. "Indien het niet anders kan,"
+zeide ik, "neem dan hetgeen ik bezit: voor geweld moet ik zwichten."
+
+"Ziet! dat is gesproken, gelijk een verstandig man betaamt," zeide de
+Zwartrok, op den vriendelijken toon, welken een grootvader zonde
+aannemen ter aanmoediging van zijn kleinzoon, die hem een
+verjaringsgedicht was komen opzeggen: "en daar gijzelf niet rijk
+schijnt, zullen wij ook matig in onze eischen zijn en u nog een paar
+dubbeltjes overlaten om te Naarden een slok te koopen en van den schrik
+te bekomen."
+
+"Niet rijk!" herhaalde Andries: "zoo meteen is hij nog op onze eigene
+kust komen kapen en heeft een beurs vol goud van den weg opgevischt--ik
+heb hem net bijtijds gepraaid, anders was hij er mede schoot gegaan;
+want dat doet er niet toe ... wou jij hem laten loopen, Pieterbaas? ik
+heb hem hedenmorgen al gewaarschuwd, dat hij niet weer in mijn vaarwater
+zou komen ... en mijn woord moet ik houen, weet je.".
+
+Deze woorden boezemden mij geen geringe bezorgdheid in, en ik sloeg het
+oog met ongerustheid op den in 't zwart gekleeden roover, tot wien
+Andries zijn rede wendde. Ik sidderde, toen ik hem de wenkbrauwen zag
+samentrekken en op een korten gebiedenden toon hoorde zeggen: "kent gij
+hem?--In 't bosch dan met hem!"
+
+Dit bevel was nauwlijks geuit of de schelmen namen mij op en sleepten
+mij tegen de hoogte op en door de struiken.
+
+Een koude rilling liep mij door de aderen; want welk ander oogmerk kon
+men hebben met mij van den weg af te voeren, dan dat van mij uit te
+schudden en te vermoorden? Ik vormde intusschen het vast besluit, mijn
+leven niet dan ten duurste te verkoopen, en alle middelen, welke list of
+geweld mij aan de hand mochten doen, ter ontkoming aan te wenden. Voor
+het oogenblik echter viel er aan geen wederstand te denken; want ik
+bleef het koude staal tegen mijn nek en den mond van het pistool op de
+borst voelen; maar, toen wij allengskens wat verder in het kreupelbosch
+geraakten, waar ik mij met opzet als een levenloos lichaam doorheen liet
+sleuren, vonden zich de roovers genoodzaakt hunne moordtuigen een
+oogenblik van mij af te houden: Haentje om een tak af te snijden, die
+hem in den weg was, en de Zwartrok, om zijn hoed op te rapen, die aan
+een struik was blijven haken. Ik oordeelde, dat nu het gunstige
+oogenblik ter mijner verlossing gekomen was; ik rees eensklaps weder op,
+en mij van Andries, die mij nog vasthield, losrukkende, maakte ik
+rechtsomkeert, sprong over de mij in den weg staande struiken heen en
+liep nu al wat ik loopen kon om den heirweg weder te bereiken. Het bleek
+mij echter daarna dat ik een verkeerden kant had ingeslagen: weldra
+bevond ik mij, bijna gelijktijdig met de drie knapen, die mij onder de
+afgrijselijkste vervloekingen achtervolgd waren, op een klein open
+kampje, met mislukte rogge beteeld, en waar een voetpad dwars
+doorheenliep. Mijn krachten waren uitgeput: ik bemerkte, dat ik weldra
+zou ingehaald worden, en keerde mij derhalve als wanhopend om.
+
+"Waagt het niet, mij te naderen," riep ik, mijn stok, dien ik altijd was
+blijven behouden, met gezwindheid om mij heen zwaaiende.
+
+Mijn houding boezemde den schurken eenig ontzag in. Hij, die de hoofdman
+der bende scheen, haalde den haan van zijn pistool over.
+
+"Laat die gekheid varen," zeide hij, op mij aanleggende, "of het gaat er
+door."
+
+"Maak maar gerucht," hernam ik: "de justitie is u al op 't spoor."
+
+"Hij heeft voorden duivel gelijk ook," hernam de Zwartrok, lachende, en
+stak meteen zijn pistool, dat waarschijnlijk ongeladen was, weder bij
+zich: "maar, het zal hem weinig baten." Dit zeggende, haalde hij een
+kort rapier van onder zijn kleederen voor den dag, trok zijn rok uit, en
+kwam met het ontbloote staal op mij af. Ik verdedigde mij een korte
+poos, onder het aanhoudend geschreeuw van: "moord! moord! dieven!" maar
+het gelukte eindelijk aan den knaap, die den naam van Haentje droeg,
+mijn arm te vatten op het oogenblik dat ik daarmede een stoot van den
+hoofdman afweerde: en te gelijkertijd voelde ik mij door Andries bij de
+beenen grijpen en van den grond lichten. Ik stortte voorover, en achtte
+mijn laatste uur geslagen te zijn, toen ik op het onverwachts een
+krachtigen vuistslag op het hoofd van een mijner bespringers hoorde
+klinken en Andries naast mij op 't gras zag neertuimelen. Ik rees op, en
+ziet! de vreemdeling met den rooden mantel stond met opgeheven hand aan
+mijn zijde. Hij droeg geene wapens en toch schenen zijn forsche houding,
+zijn onverwachte verschijning en de krachtige wijs, waarop hij Andries
+het gewicht van zijn arm had leeren kennen, diens makkers met
+verbijstering te hebben geslagen: althans zij bleven een wijl
+besluiteloos staan. Echter vatteden zij weldra weder moed: en terwijl
+Haentje zijn mes opraapte, dat hem bij de worsteling ontvallen was, liep
+de hoofdman met opgeheven staal mijn redder tegemoet.
+
+"Hoe is het, Zwarte Piet? Kent gij mij niet meer?" vroeg deze, zonder
+zich te verroeren, en hem strak aanziende.
+
+"Is het wel mogelijk!" zeide Zwarte Piet, met verbazing, terwijl hij
+zijn rapier zakken liet, en zijn hoed haastig afnam: "zijt gij het zelf,
+Kapitein! of is het uw geest?"
+
+De andere roover wilde toespringen, maar de hoofdman deed hem door een
+wenk op zijn plaats blijven.
+
+"Is dat uw handwerk tegenwoordig?" vervolgde de Roodmantel, op een
+verwijtenden toon: "moest ik zoo iets verwachten van iemand, die onder
+mij gediend heeft?"
+
+"Ja, Kapitein!" zeide Zwarte Piet, met een deemoedig gezicht, en zijn
+hoed tusschen de handen wrijvende: "wat zal ik u zeggen? 't Is een
+slechte tijd, en...."
+
+"Geen woord meer!" hernam de vreemdeling: "neem uwen makker op, zoo hij
+niet loopen kan: en zorgt, dat gij voor den nacht alle drie den omtrek
+van Naarden verlaten hebt, of gij zult de galg niet ontsnappen, dat
+beloof ik u."
+
+De roover zette, zonder een letter te antwoorden, den hoed weder op het
+hoofd, stak zijn rapier in de scheede, trok zijn rok aan, en gelastte
+Andries op te staan en hem te volgen. De schelm, die intusschen weder
+was bijgekomen, voldeed terstond aan het eerste gedeelte van het
+verzoek, maar had naar het tweede geen ooren.
+
+"Voor den d....!" zeide hij, den vreemdeling en mij met een woedenden
+blik aanziende: "zullen wij vlag strijken, zonder die schooiers nog eens
+de volle laag te geven?"
+
+"Ja!" zeide Haentje, zijn hoofdman met bevreemding aanziende: "ik
+begrijp niet...."
+
+"Gij begrijpt niet?... Gij behoeft ook niets te begrijpen, domme ezels
+die gij zijt," zeide Zwarte Piet, hen elk bij een arm nemende: "gij ziet
+den man, die daar staat: zoo hij mij gelastte u beiden op te hangen, ik
+zou het doen ook, voelt gij. Kom! kom! geen praatjes meer. Gij weet,
+waar wij elkander terugvinden en maakt dat gij van hier komt, of ik zal
+u beenen maken."
+
+Hoewel de twee schelmen vrij wat forscher uiterlijk hadden dan hun
+hoofdman, schenen zij echter gewoon van voor den zedelijken invloed des
+laatsten hetzelfde ontzag te voeden, als deze wederkeerig aan den
+vreemdeling betoonde: en, schoon eenigszins brommende en schoorvoetende,
+trokken zij langs verschillende kanten het bosch in en weldra uit ons
+gezicht.
+
+"Is er nog iets van uw dienst, Kapitein?" vroeg de roover, zoodra zij
+vertrokken waren, den vreemdeling beleefd naderende.
+
+Deze vergenoegde zich met van neen te schudden.
+
+"Indien gij mijn diensten noodig mocht hebben," vervolgde hij: "mijn
+adres is altijd te bevragen bij Maaike Katers, in den Duivelshoek, te
+Amsterdam."
+
+Hier zweeg hij plotseling en sloeg een argwanenden blik op mij:
+
+"Ik heb mij daar mooi verpraat," zeide hij: "maar!" hier werd de toon
+zijner stem, die, zoodra hij tegen den vreemdeling sprak, beleefd en
+welluidend was, weder kort en scherp: "Mijnheer! gij zijt gewaarschuwd,
+voorzichtig te zijn."
+
+"Ik zal dat alles wel schikken," zeide mijn redder. "Maak maar, dat gij
+nu van hier komt, en gij zult niets te vreezen hebben."
+
+De roover glimlachte op eene wijze, welke zien liet, dat hij geheel
+tevreden gesteld was, boog zich en was spoedig uit ons gezicht.
+
+
+NOOT:
+
+[3] Zoo noemde men indertijd de taal, welke men sedert Hollandsch of nog
+verkeerdelijker Nederlandsch genoemd heeft. Zoo zegt ook Krelis Louwen
+in net blijspel van dien naam, II Bedrijf 10 tooneel.
+
+ We praeten ummers allemael Oprechte zuivre Duitsche tael.
+
+Noot van den Uitgever.
+
+
+ * * * * *
+
+
+ZESDE HOOFDSTUK.
+
+WAARIN ONZE HELD VOOR DE TWEEDE REIS OP DENZELFDEN DAG GEVAAR LOOPT VAN
+ZIJN HART TE VERLIEZEN.
+
+
+Ik had dit gansche tooneel met een stomme verbazing beschouwd, onbekwaam
+om de betrekking te verklaren, welke er tusschen mijn redder en den
+hoofdman der roovers bestond, en dezen zoo gedwee het veld voor hem
+ruimen deed. Was de ontzagwekkende vreemdeling misschien ook zelf het
+hoofd geweest eener meer uitgebreide bende? en moest ik zijn invloed op
+Zwarten Piet, en den naam van Kapitein, dien deze hem gaf, daaruit
+afleiden? Wat hiervan wezen mocht, ik voelde mij van eerbiedige
+bewondering doordrongen voor den man, die, wapenloos, en, bijna alleen
+door het vermogen van zijn wil, mij uit de handen van drie boosdoeners
+verlost had: en, zoodra het geritsel der struiken, waardoor zich Zwarte
+Piet een weg baande, en waarnaar de vreemdeling aandachtig scheen te
+luisteren geheel had opgehouden, begon ik, in de warmste bewoordingen,
+mijn erkentenis aan hem uit te drukken voor den dienst, dien hij mij
+bewezen had.
+
+Hij ontving mijn betuigingen met koelheid: "al genoeg," zeide hij, na
+een poos zwijgens: "ik was u wederkeerig een dienst schuldig, ter
+vergelding van dien, welken gij mij hedenmorgen bewezen hebt."
+
+"Geloof, Kapitein!" zeide ik, hem den titel gevende, welken Zwarte Piet
+omtrent hem gebezigd had, "dat mijn dankbaarheid...."
+
+"Verschoon mijl!" viel hij mij kortaf in de rede: "ik heb thans geen
+tijd om al het fraais aan te hooren dat gij mij zeggen wilt. Ik heb iets
+op den weg verloren en moet mij haasten het op te zoeken; want het is
+allemans gading, en...."
+
+"Een groene beurs!" riep ik uit, verheugd over de gelegenheid, welke
+zich aanbood van hem op mijn beurt een dienst te bewijzen.
+
+"Hebt gij haar gevonden?" vroeg hij, terwijl hij al rechts en links van
+het pad langs den grond keek.
+
+"Zij bevatte goudstukken," vervolgde ik: "en bovendien...."
+
+"En een ring met een stempel," zeide hij, den volzin besluitende.
+
+"Hier is zij," hernam ik, de beurs voor den dag halende, en met
+blijdschap aan den eigenaar ter hand stellende, "door mij te redden hebt
+gij meteen uw eigendom gered"--en ik verhaalde hem, hoe die beurs de
+voorname aanleiding was geweest mijner ontmoeting met de roovers.
+
+"Het is als ik gedacht had," zeide de Kapitein: "ik heb den voerman op
+den weg betaald en toen zeker de beurs naast mijn zak in de plaats van
+er in gestoken. Gij hebt mij inderdaad een gewichtigen dienst bewezen.
+Te oordeelen naar uw wezen en uw spraak," vervolgde hij, terwijl hij mij
+met opmerkzaamheid beschouwde: "schijnt gij tot een deftigen stand in de
+maatschappij te behooren en zou ik u misschien met een aanbieding
+beleedigen. Daar echter uw plunje geen weelde aanduidt, meen ik niet
+onbeleefd te handelen, door u een geringe _douceur_ voor de genomene
+moeite te schenken." En terzelfder tijd nam hij een paar goudstukken
+tusschen de vingers en stak mij die toe.
+
+"Ik dank u," zeide ik: "uw aanbieding is zoo bescheiden gedaan, dat zij
+mij niet beleedigen kan. Ik behoef geen belooning, ik ben de zoon van
+den Heer Huyck, den Hoofdschout van Amsterdam, en zoo ik u van eenigen
+dienst kan zijn...."
+
+"Zoo!" zeide hij, terwijl zijn gelaat zich op een zonderlinge wijze
+samentrok: "de zoon van den Hoofdschout moest zich, minder dan iemand,
+alleen wagen op onveilige wegen."
+
+Hier zweeg hij een poos, deed het geld weder in de beurs en vervolgde op
+deze wijze:
+
+"Het was ongetwijfeld uw voornemen heden tot Naarden te gaan."
+
+"Ik vrees," zeide ik, "dat het te laat zal zijn de stad nog voor
+poortsluiten te bereiken: ook hoor ik de klok niet meer luiden; echter
+zou ik van meening zijn, dat ik derwaarts behoor te gaan, om rapport te
+maken van de ontmoeting, die mij is overkomen ... en zoo UEd. mij wildet
+vergezellen...."
+
+"Dat noem ik spreken, gelijk den waardigen zoon eens Hoofdschouts
+betaamt," zeide de vreemdeling, met een gemaakten lach: "maar ik voor
+mij gevoel geene roeping om aan de bruggen mijn keel heesch te
+schreeuwen en bij elken schildwacht een half uur te wachten tot de
+korporaal der ronde komt, en dan van de beleefdheid van dezen af te
+hangen om teruggezonden te worden of den halven nacht in het wachthuis
+door te brengen, ten einde de zotte verhooren te ondergaan, welke bij
+een zoodanige gelegenheid nooit missen."
+
+"Zooals UEd. wil," zeide ik: "doch ik meen dat er aan deze zijde buiten
+de poort een vrij goede herberg is, _Jan Tabak_ of een dergelijken naam
+voerende;--zoo wij daarheen gingen en iemand zonden, om...."
+
+"Niets van dat alles," zeide de vreemdeling, met de hand een ongeduldige
+beweging makende: "laat Zwarte Piet met zijn bende elders gaan om zich
+te doen ophangen: ik wil de koord daartoe niet spinnen. Wat u betreft,
+handel zooals gij het goedvindt: ik schrijf u geene wetten voor; maar
+zoo gij mij gelooft, en er eenigszins prijs op stelt om mij genoegen te
+geven, zult gij hedenavond niet naar stad gaan; integendeel stel ik u
+voor tot mijnent te vernachten: en zoo gij de eenvoudige huisvesting
+voor lief nemen wilt, welke een eenvoudige boerenwoning u kan
+verschaffen, zal ik mij aan u verplicht rekenen."
+
+Ik beken, dat ik eenigszins over deze aanbieding verzet stond, en
+aarzelde, hoe die te beantwoorden. Juist de schijnbare gulheid en
+openhartigheid, waarmede zijn voorslag gedaan werd, boezemden mij
+wantrouwen in; want ik wist die niet te rijmen met de geheimzinnigheid,
+welke zijn overige daden en gezegden tot nog toe omsluierd had, en het
+kwam mij onverklaarbaar voor, dat iemand, die zich voor 't overige
+gedroeg, als wilde hij alle nasporing en onderzoek ontwijken, de
+onvoorzichtigheid zou hebben, een hem onbekenden jongeling, en dat nog
+wel den zoon eens Hoofdschouts, in zijn verblijf toe te laten, ja te
+noodigen. Met dat al, ik gevoelde weinig trek om alleen stadwaarts te
+kuieren en mij nogmaals bloot te stellen aan een ontmoeting met de
+lieden, uit wier handen ik zooeven verlost was: nieuwsgierigheid spoorde
+mij aan, om nader uit te vorschen, wie toch mijn redder wezen mocht: en
+dit een en ander te zamen gevoegd deed mij besluiten het gedane voorstel
+te aanvaarden, onder de betuiging mijner erkentelijkheid en tevens van
+de hoop, dat ik door mijn verblijf geen ongelegenheid aan mijn gastheer
+zoude veroorzaken.
+
+"Volstrekt niet," zeide deze, terwijl hij met haast het voetpad weder
+insloeg, hetwelk hij was langs gekomen: "alleen door hier te blijven
+draaien, zou ik in ongelegenheid kunnen geraken."
+
+"In dat geval vergezel ik u terstond," zeide ik, en volgde hem op het
+ingeslagen spoor. Het paadje geleidde ons weldra op een hollen dwarsweg,
+aan weerszijden dicht begroeid met doornestruiken, en door de gevallene
+regens op vele plaatsen zoo vol water staande, dat men werk had voort te
+komen.
+
+"'t Is hier slecht wandelen, Kapitein!" zeide ik, mijn voet losrukkende,
+die in de modder was blijven steken.
+
+"Dat kan ik niet ontkennen," antwoordde hij: "maar mag ik vragen, waarom
+gij mij den titel van Kapitein toekent?"
+
+"Ik heb u door een dier lieden van zooeven aldus hooren noemen," hernam
+ik.
+
+"Wel mogelijk!" zeide hij, met een spottenden blik naar mij omziende:
+"maar omdat die gekken mij zoo noemen, moet daarom een verstandig
+jongmensch hun voorbeeld volgen? Ik heb op dien naam thans even zoomin
+aanspraak als op dien van Czaar, waarmede gij mij van morgen vereerd
+hebt. Gij kunt alle titels met mij sparen, vervolgde hij op een vrij
+hoogen toon: "ik heet eenvoudig Bos ... althans voor het tegenwoordige."
+
+Ik zweeg en volgde, gelijk een hond, die een kastijding ontvangen heeft,
+zonder verdere woordenwisseling mijn geleider, wiens groote stappen ik
+moeite had bij te houden. Ik dacht, dat die fatale holle weg nimmer
+zoude eindigen, toen wij ten laatste aan een klein boerenhekje kwamen,
+hetwelk de Heer Bos openstootte en waar wij doortrokken. Een vrij smal
+pad, hetwelk door een dichtvallend hekje gesloten was, bracht ons weldra
+van achteren op een moestuin, aan welks einde ik een landhoeve
+gewaarwerd, welke ik veronderstelde dat het doel onzer wandeling zijn
+zoude.
+
+Ik bedroog mij niet. Op het geblaf van een naast de deur aan een ketting
+gelegen mopshondje, ging de voordeur open, en een zwarte gedaante, van
+welke de meer en meer vallende duisternis mij alleen toeliet de vormen
+te onderkennen, trad haastig naar buiten en fluisterde van verre: "Zijt
+gij het, Vader?"
+
+"Stil! stil!" antwoordde deze: "ik kom niet alleen ... dezen weg op,
+Mijnheer!... waar is de oude Martha?"
+
+"Bezig met het avondeten te bereiden," antwoordde de dochter op een nog
+flauweren toon, terwijl ik meende te bespeuren, dat zij met weinig
+verwonderd was over de aankomst van een zoo onverwachten gast als ik.
+
+"'t Is wel!" antwoordde haar vader, binnentredende: "breng Mijnheer in
+het opkamertje: hij zal van nacht hier blijven: ik ga even met Martha
+overleggen, waar wij hem huisvesten zullen."
+
+Dit zeggende, opende hij de deur van een soort van keuken, alwaar ik een
+oude vrouw zag nedergehurkt en bezig met koeken te bakken. Hij trad
+binnen en, de deur achter zich sluitende, liet hij mij met zijn dochter
+alleen, beiden voorzeker evenzeer met onze figuur verlegen. De jonge
+Juffer althans oogde haar vader met verbazing na en wendde vervolgens de
+vragende blikken op mij.
+
+Ik begreep dat de welvoeglijkheid eenige verontschuldiging vorderde.
+
+"Mejuffer!" zeide ik: "ik vrees, dat ik hier ongelegenheid zal
+veroorzaken; maar Mijnheer uw vader heeft gewild, dat...."
+
+"Wat mijn vader begeert, moet volbracht worden," antwoordde zij, met een
+vaste stem en een deftige hoofdbuiging: "wees zoo goed mij te volgen."
+Dit gezegd hebbende, keerde zij zich om en besteeg een trapje, dat naar
+een klein vertrekje geleidde, waar binnen ik haar volgde.
+
+Zij schoof mij een stoel toe: ik nam echter geen plaats; maar bleef met
+de eene hand op de leuning rusten: mijn hoofd was zoo vol en al mijn
+denkbeelden door de vreemde ontmoetingen van den dag zoo verward, dat ik
+nauwelijks wist of ik droomde, dan of ik waakte. Intusschen bleef mijn
+geleidster over mij staan, in de houding van iemand, die een opheldering
+verwacht, en ik achtte het mijn plicht, haar die te geven.
+
+"Uw Heer vader," zeide ik, "heeft mij zooeven het leven gered. Zonder
+zijn grootmoedige tusschenkomst had het er slecht met mij uitgezien.
+
+"Is u eenig ongeval overkomen?" vroeg zij, op een deelnemenden toon.
+
+Ik was op het punt, haar mijn wedervaren te verhalen, toen het denkbeeld
+mij opeens voor den geest kwam, dat mijn gastheer het wellicht niet zou
+goedkeuren, zoo zijn dochter van het voorgevallene onderricht en alzoo
+noodeloos verontrust werd. Ik vergenoegde mij dus met te antwoorden: "uw
+Heer vader zal u voorzeker wel zelf willen mededeelen, op welke wijze
+hij zich een eeuwige aanspraak op mijn dankerkentenis verworven heeft."
+
+"Maar neem toch plaats, Mijnheer!" hernam zij, na eenige oogenblikken
+zwijgens, waarschijnlijk bespeurende, dat ik niet genegen was, haar
+verder bescheid te geven. "Mijn vader zal ongetwijfeld dadelijk hier
+zijn. Vergun mij u een oogenblik hier alleen te laten. Ik ga eens zien,
+of ik hem ook van dienst kan zijn."
+
+Met deze woorden zweeg zij en vertrok, de deur zorgvuldig achter zich
+sluitende.
+
+Mijn eerste beweging, zoodra ik mij alleen bevond, was, op mijne knieen
+te vallen en den innigen dank mijns harten te brengen aan den
+Almachtigen God, die mij zoo genadiglijk uit het doodsgevaar verlost
+had. Niet slechts om mijnentwille dankte ik Hem, maar ook voor mijn
+ouders en dierbaarste betrekkingen; want ik ijsde op het bloote
+denkbeeld van hun ontsteltenis en rouw, indien zij eens vernomen hadden,
+dat die zoon, wiens leven op een zoo langdurige reis en in vreemde
+landen in gezondheid was gespaard gebleven, in zijn eigen vaderland en
+zoo nabij het doel zijner bestemming door het moordend staal van roovers
+ware gevallen. Ik bleef een geruimen tijd in die gestalte; want mijn
+gemoed was vol en mijn ziel in een staat van hooge spanning: een
+natuurlijk gevolg van mijn toestand. Toen ik oprees, voelde ik mij
+vermoeid en afgemat, en zonk met gesloten oogen en gevouwen handen op
+mijn stoel neder.
+
+Langzamerhand begonnen mijn denkbeelden op te klaren: de ontmoeting met
+de dieven speelde mij nog wel voor den geest; maar meer nog trof mij de
+zonderlinge gril van het noodlot, die mij tweemalen op eenen dag, en
+telkens op een zoo vreemde wijze, in kennis met een onbekende Juffer
+bracht. Ik gevoelde thans echter minder opgewektheid dan des morgens om
+mijn hof aan mijn gastvrouw te maken en bij haar den galanten ridder te
+spelen; de doorgestane nattigheid, vermoeienis en schrik, en een zekere
+ongerustheid, welke ik voedde omtrent hetgeen nog volgen moest, zouden
+mij daartoe buiten staat hebben gesteld.
+
+De jonge Juffer bleef intusschen weg, en ik moet tot mijn schaamte
+bekennen, dat mij dit eenige ongerustheid begon te baren: vooral in
+aanmerking der omstandigheid, dat zij den grendel op de deur geschoven
+had, en dat ik mij dus in het kamertje opgesloten en gevangen bevond.
+"Wie weet," dacht ik nu, "of die Heer Bos, of zooals hij heeten mag,
+niet eenig voornemen omtrent mijn persoon koestert? Het is duidelijk,
+dat hij onbekend wil zijn: zou hij ook de verspieder zijn van deze of
+gene vreemde mogendheid, en geheime plannen vormen, verderfelijk voor
+het Gemeenebest? Ik ben lang uitlandig geweest en dus niet op de hoogte,
+om goed met onzen politieken toestand bekend te zijn. Er is misschien
+een omwenteling, een oorlog ophanden. Deze man kan een avonturier zijn,
+een hoofd van kwalijkgezinden, die mij gevangen wil houden, uit vreeze
+dat ik zijn aanwezigheid alhier aan mijn vader verklikken zal."
+
+Ik bleef bij dit laatste vermoeden staan, hetwelk mij, alles overdacht
+hebbende, het aannemelijkste voorkwam, en hield mij intusschen bezig met
+het opnemen van het kamertje, dat ik nu oordeelde mij ten kerker te
+verstrekken.
+
+Dit onderzoek was spoedig volbracht. De meubelen bestonden uit een
+vermolmd, wormstekig noteboomhouten kabinet, op gedraaide pooten,
+hetwelk naast de deur stond en met drie porseleinen vazen pronkte, in
+eene van welke een ruiker van verlepte goudsbloemen geplaatst was.
+Daartegenover bevond zich de kleine, met gewast taf bedekte tafel,
+aangeschoven tegen het venster, dat in lood was gezet en met drie
+ijzeren bouten voorzien, welke alle gedachte op ontkoming van die zijde
+verijdelden. Bij de tafel stonden drie gemeene houten stoelen: de beide
+vakken rechts en links waren betimmerd met dubbele deuren, die
+vermoedelijk bedsteden verborgen.
+
+De avond begon te vallen, en ik ongeduldig te worden: juist wilde ik
+beproeven of ik de deur niet kon openen en onder het een of ander
+voorwendsel naar beneden gaan, toen ik een bedaarden stap op de trappen
+hoorde. De grendel week en de dochter mijne gastheers stond voor mij,
+met een glas water in de hand.
+
+"Mijn vader heeft mij alles verhaald," zeide zij, met een eenigszins
+ontstelde stem; "wij ook zijn u dank verschuldigd: ik heb gedacht, dat
+gij wellicht zoudt verlangen, iets te drinken ... en ik geloof, niet ten
+onrechte: maar ga toch zitten: gij beeft er, dunkt mij, nog van."
+
+Zij reikte mij het glas toe: ik wilde het aan den mond brengen, maar
+juist toen zag ik, dat het troebel was: de gedachte, of er ook een
+slaapdrank in gemengd was, kwam mij pijlsnel voor den geest.
+
+"Neem het maar," vervolgde zij: "'t is klaar water, waarin ik eenige
+droppels spiritus heb gedaan. Ik zou u gaarne wijn aanbieden; maar dien
+hebben wij niet."
+
+Ik schaamde mij nu over mijn argwaan: en het meisje, dat zoo minzaam en
+hartelijk tegen mij sprak, geen minder vertrouwen waardig achtende dan
+Alexander aan zijn geneesheer betoonde, dronk ik het glas in langzame
+teugen ledig.
+
+"Te veel goedheid!" zeide ik, terwijl mijn tanden tegen het glas
+kletterden: "inderdaad! gij komt mijn verlangen voor; want ik schaam mij
+niet te erkennen, dat mij dat geval van zooeven eenige ontsteltenis
+veroorzaakt heeft."
+
+"Men zou van iets minder kunnen ontstellen," zeide zij; "althans wanneer
+men aan dergelijke schriktooneelen ongewoon is; maar helaas! men went
+aan alles," voegde zij er op een droefgeestigen toon bij.
+
+"Hoe, Mejuffer!" zeide ik, eenigszins verwonderd, en hopende door mijn
+vraag den draad van het geheim machtig te worden: "is u ooit iets
+dergelijks overkomen?"
+
+"Er zijn droevige omstandigheden van verschillenden aard," antwoordde
+zij: "het tooneel, dat hedenmorgen te Soest plaats had, was reeds genoeg
+om iemand schrik aan te jagen."
+
+"'t Is waar ook! Gij moet u toen in die huifkar niet op uw gemak
+bevonden hebben. Weinig dacht ik, zoo spoedig en op zulk een vreemde
+wijze, kennis te zullen maken met de persoon, die zich daarbinnen aan
+ieders oog onttrokken hield."
+
+"Ach!" zeide zij, op een weemoedige wijze het hoofd schuddende: "mijn
+vader heeft geglimlacht, toen hij mij verhaalde met welk een kluchtigen
+vond gij ons een veiligen aftocht bezorgd hebt. Hij had dit sedert jaren
+niet gedaan."
+
+"Hij schijnt vele wederwaardigheden ondergaan te hebben," zeide ik.
+
+"Gave God," hernam zij, "dat wij daarvan slechts in den verleden tijd
+mochten spreken!"
+
+Hier zweeg zij, en zich omwendende, wischte zij een traan uit het oog.
+Ik wist ook niet, hoe het gesprek weder te beginnen: het innige
+zielelijden, hetwelk haar scheen te beheerschen, boezemde mij eerbied
+in, en in de stemming, waarin zij zich bevond, vreesde ik een gezegde te
+wagen of een uitdrukking te bezigen, die haar gemoed op dezelfde
+onaangename wijze zou kwetsen als een valsche toon de ooren eens
+kenners. Van een anderen kant, dacht ik, zou het misschien onbeleefd
+kunnen geacht worden, het gesprek geheel te laten vallen: en ik waagde
+derhalve de volgende vraag:
+
+"Deze hoeve is ongetwijfeld uw gewone huisvesting niet."
+
+"Helaas! Mijnheer!" antwoordde zij op een toon, die mij tot in de ziel
+roerde: "wij hebben geen huisvesting, die wij de onze kunnen noemen."
+
+"Niet, Mejuffer!" zeide ik: "dan moet ik des te meer mijn vrijpostigheid
+beschuldigen, van u door mijn bijzijn nog grooteren last te
+veroorzaken."
+
+"Verschoon mij," hervatte zij, zich herstellende: "mijn vader heeft u,
+geloof ik, reeds gezegd, dat die last niet noemenswaardig is.
+Integendeel," voegde zij er fluisterend bij, "ik ben overtuigd, dat hij
+u niet herwaarts zoude gebracht hebben, indien hij niet van oordeel ware
+geweest, dat zulks niet tevens het raadzaamst ware voor onze
+veiligheid."
+
+Dat was wel juist hetgene, waar ik ook van overtuigd was; maar toch
+klonk het mij eenigszins vreemd, de openhartige bekentenis daarvan uit
+haren mond te vernemen. Ik meende dan ook te moeten te kennen geven, dat
+ik geenszins de _dupe_ der uitnoodiging van den Heer Bos geweest was.
+
+"Het spijt mij, Mejuffer!" zeide ik, "dat uwe woorden mij bevestigen in
+een vermoeden, hetwelk ik reeds als onwaardig had onderdrukt, dat
+namelijk uw Heer vader mij verdenken kon van hem te zullen verraden."
+
+"Verraden!" herhaalde zij, terwijl ik haar oogen, niettegenstaande de
+duisternis, welke reeds in het vertrek begon te heerschen, zag
+schitteren van verontwaardiging: "indien hij u daartoe bekwaam had
+geacht, zou hij u dan hier gebracht en vrijwillig met zijn schuilplaats
+bekend gemaakt hebben? Wat wist gij van hem, dat gij zoudt kunnen
+verraden?... maar vergeef mij, Mijnheer, ik spreek als een onverstandig
+meisje over zaken, waarover het zwijgen mij beter voegde. Erger u niet
+over de woorden, die ik mij ontvallen liet: de zonderlinge, de valsche
+toestand, waarin wij ons bevinden, vergunt mij niet, u duidelijker uit
+te leggen wat ik meene en gevoele. Gij zult geen misbruik maken van een
+uitdrukking, die mij onbedacht ontsnapte. Een woord van u zou ons niet
+alleen, maar ook de arme vrouw, die deze hoeve bewoont, in 't ongeluk
+atorten. Zeg mij, dat ik in u hetzelfde vertrouwen mag stellen, hetwelk
+mijn vader toont jegens u te voeden: zeg mij, dat gij de wetten der
+gastvrijheid eerbiedigen zult."
+
+"Mejuffer!" antwoordde ik, getroffen en verbaasd over deze uitboezeming
+van schijnbaar onsamenhangende woorden, welke mij per slot even wijs
+lieten als ik bij den aanvang was: "gij zegt wel, dat ik, al wilde ik
+ook, omtrent uw vader of u niets zou kunnen verraden; want niet alleen,
+dat mij niets ten uwen opzichte bekend is; maar ook de plaats van uw
+tegenwoordig verblijf zal niemand van mij vernemen, indien dit althans
+uw verlangen is;--zou ik iets kunnen weigeren aan hem, die mij het leven
+gered heeft?--Het smart mij maar, dat iemand, van uwe kunne en jaren,
+genoodzaakt is zich schuil te houden, in stede van zich met opgeheven
+hoofd in de samenleving te vertoonen, waarvan zij zeker een sieraad zou
+uitmaken."
+
+Deze laatste woorden sprak ik op een zeer koelen toon uit, opdat zij er
+niet den minsten zweem eener plichtpleging in zou bespeuren. Haar
+antwoord toonde mij ook, dat zij die niet als zoodanig had opgevat.
+
+"Men kan niet betreuren, wat men nooit gekend heeft," zeide zij,
+weemoedig het hoofd schuddende: "en voorzeker zou ik mij kwalijk
+geplaatst vinden in die samenleving, welke gij bedoelt. Het weinige
+echter, dat ik daarvan gezien heb, is mij niet uitlokkelijk genoeg
+voorgekomen om mijn gedachten lang bezig te houden of die af te trekken
+van de roeping, die mij hier op aarde is aangewezen."
+
+Ik bleef eenigszins verlegen staan, niet wetende wat te antwoorden op
+haar betuiging, toen gelukkig voor mij, en ook voor haar, zoo ik mij
+niet bedrieg, de Heer Bos de kamer binnentrad. Hij had zich van zijn
+rooden reismantel ontdaan en vertoonde zich nu aan mij in het eenvoudige
+gewaad van een land-edelman of gegoeden pachter.
+
+"Ik vraag u om verschooning, zoo ik u wat lang heb laten wachten," zeide
+hij, zich tot mij wendende op een wijze, die wel hoffelijk was, maar
+toch altijd als die welke men in acht neemt jegens iemand, die een sport
+lager op de maatschappelijke ladder staat: "ik had beneden nog iets te
+verrichten: mijn dochter heeft het u, hoop ik, aan niets laten ontbreken
+... immers, aan niets van hetgeen wij u hier kunnen verschaffen," voegde
+hij er met een bitteren lach bij.
+
+"Ik weet niet, wat ik voor het oogenblik zou kunnen verlangen," zeide
+ik, "of het zou een gelegenheid moeten zijn om mijn aangezicht en mijn
+kleederen te ontdoen van het slijk en de modderspatten, die ik op weg
+heb opgedaan."
+
+"Ga een waschkom halen, Amelia!" zeide de Heer Bos: "en een
+kleerborstel, indien hier een dergelijk meubel te vinden is ... of, hoe
+kan ik zoo dwaas wezen? ik heb den mijnen immers in den zak."
+
+De jonge juffer vertrok en ik begon mijn plunje een weinig op te
+knappen, met behulp van den zakborstel, dien mij de Heer Bos had
+toegestoken. Onder het schuieren trof iets blinkende op de keerzijde van
+den borstel mijn oogen: ik bezichtigde dien van naderbij en zag, dat het
+een koperen plaatje was, waarop hetzelfde wapen gesneden stond, dat ik
+op den zegelring ontdekt had. Mijn beweging ontging mijn gastheer niet
+en, naar het mij voorkwam, maakte die hem eenigszins onvergenoegd;
+immers, zoodra zijn dochter terug was en het waschwater, dat zij bracht,
+op de tafel had nedergezet, nam hij den borstel terug, bezag dien en
+reikte hem toen aan haar over: "verbrand dit meubel," zeide hij.
+
+"Hoe Papa! dien borstel, dien gij zoovele jaren gebruikt hebt en die u
+nooit verliet!" riep zij, hem verbaasd aanziende.
+
+"Verstaat gij niet, wat ik zeg? Mijzelven kost het, van een ouden
+dienaar te scheiden, al is het maar een borstel;--maar wij moeten niets
+overhouden, dat ons verraden kan. Ga mijn kind! en doe wat ik u gelast
+heb: blijf verder Martha maar wat helpen: ik heb, gelijk gij weet, nog
+wat met dien Heer te spreken."
+
+Amelia zuchtte en vertrok, het hoofd schuddende en den borstel
+beschouwende.
+
+"Zij is er niet in gesticht," zeide haar vader, haar naoogende: "en ik
+kan het klaar begrijpen; want mijzelf hindert het ook. Men moge het een
+kinderachtig zwak noemen; maar er bestaat toch bij ons een stellige
+gehechtheid aan voorwerpen, die wij lang gebruikt hebben en waar wij aan
+gewoon waren; en er is iets onaangenaams in het verlies daarvan gelegen:
+hoeveel te lastiger is het dan niet, wanneer men door de
+noodzakelijkheid gedrongen wordt, die op te offeren ... ja te
+vernietigen;... maar dat daargelaten. Zoodra gij u genoegzaam
+opgefrischt zult hebben en op uw gemak bevinden, zal ik u een oogenblik
+gehoor verzoeken."
+
+Ik verlangde niets liever; want ik hoopte nu eindelijk al het
+geheimzinnige opgeklaard te zien, hetwelk tot nog toe de gedragingen en
+woorden van vader en dochter verzeld had. Ik haastte mij dus zooveel
+mogelijk met mijn toilet en plaatste mij toen recht over den Heer Bos in
+de gemakkelijkste houding die ik nemen kon. In hoeverre aan mijn
+verwachting voldaan werd, zal men in het volgende Hoofdstuk beschreven
+vinden.
+
+
+ * * * * *
+
+
+ZEVENDE HOOFDSTUK.
+
+VERMELDENDE, WAT DE HEER BOS AAN FERDINAND VERTELDE, EN HOE DEZE PER
+SLOT NOG EVEN WIJS BLEEF, GELIJK OOK HET GEVAL MET DEN LEZER ZAL ZIJN.
+
+
+"Ik ben overtuigd, Mijnheer Huyck!" zeide mijn gastheer na eenige
+oogenblikken stilte, "dat gij u al vreemde gedachten van mij gevormd
+hebt, en uw geest gedurende de laatste twee uren vruchteloos op de
+pijnbank hebt gezet om uit te vorschen, wie ik toch eigenlijk ben en wat
+ik met u voorheb."
+
+"Indien dit al zoo ware," zeide ik, "geloof ik van mijn kant te mogen
+zeggen, dat al wat ik in die twee uren gezien en gehoord heb, niet
+weinig gestrekt heeft om de denkbeelden en pogingen, die UEd. mij
+toeschrijft, te rechtvaardigen."
+
+"Dat stem ik u toe. Zelfs de zoodanigen, die zich het minst aan de
+handelingen hunner medemenschen gelegen laten liggen, zouden, in een
+geval als het uwe, hunne nieuwsgierigheid geprikkeld gevoelen. Het spijt
+mij slechts, dat mijn eigene veiligheid mij verbiedt, aan uw weetlust
+naar vereischten te voldoen."
+
+Ik keek niet weinig op mijn neus; want nu bleef ik even ver als te
+voren: "wat drommel kan de vent van mij willen?" dacht ik bij mijzelven;
+"zoo hij mij anders niets te zeggen heeft, waartoe dan die plechtstatige
+voorbereiding en die inleiding, die meer dan een foppage is?"
+
+"Mijnheer!" zeide ik: "ik eerbiedig uw geheim en begeer niets daarvan te
+weten, zoodra UEd. begrijpt het te moeten voor u houden. Indien het
+echter de vrees is voor mijn onbescheidenheid, welke u zou weerhouden,
+mij uw vertrouwen te schenken, zoo moet ik u mijn leedwezen betuigen,
+dat gij geen betere gedachten omtrent mij koestert."
+
+"Nu spreekt gij als alle jonge lieden, die het in hun verheven waan
+hoogst kwalijk nemen, wanneer men hen niet beschouwt als van een andere
+klei gevormd dan de overige kinderen van Eva. Neen, Mijnheer Huyck! ik
+geloof en vertrouw, dat gij een braaf, rechtschapen jongeling zijt, die
+mij de volstrektste geheimhouding zoudt beloven, en dat wel ter goeder
+trouw.--Het zou slechts te bezien staan, of gij u altijd in de
+mogelijkheid zoudt bevinden, dia te bewaren."
+
+"Ik begrijp niet," zeide ik, "wat mij zou kunnen verhinderen, mijn woord
+gestand te doen."
+
+"O! Ik begrijp dit des te beter!" hernam hij: "en het zal u straks
+wellicht mede duidelijk worden;--doch ter zake:--want het is niet om u
+bloot te vertellen dat ik u niets zeggen wil, dat ik dit onderhoud
+begonnen ben. Ik heb van u twee diensten te vragen: en de betuigingen
+van erkentenis, die u straks ontvallen zijn, geven mij den moed,
+daarmede onbeschroomd voor den dag te komen."
+
+"Ik zal de vrijheid nemen," zeide ik, "UEd. te doen opmerken, dat die
+betuigingen mij niet ontvallen zijn, maar welgemeend waren.--Wat verder?"
+
+"Gij zijt een letterknecht," zeide de Heer Bos; "intusschen, uw
+opheldering bevalt mij; want zij toont, dat gij niet behoort tot dat
+slag van menschen, die veel beloven en weinig geven. Dan, gij wildet nog
+iets zeggen."
+
+"Slechts dit wilde ik er bijvoegen," zeide ik: "dat ik bereid ben UEd.
+alle diensten te betoonen, welke niet buiten mijn vermogen liggen of
+tegen mijn plicht strijden."
+
+"Ziedaar een hoogst voorzichtige en prijzenswaardige _restrictie_,"
+zeide de Heer Bos, zich de kin wrijvende: "Jammer maar, dat men, wanneer
+het er op aankomt, zoo oneindig veel onder die rubriek van plicht kan
+brengen, terwijl de perken van het vermogen somtijds zoo bijster eng
+worden;--doch, wij zullen zien, hoe gij over mijn verzoeken denken zult.
+Luister!--In de eerste plaats zal het mij aangenaam zijn, dat gij bij
+niemand, wie het ook wezen moge, iets van onze ontmoeting te Soest, noch
+van die historie met Zwarten Piet en zijn maats, noch van uw
+nachtverblijf alhier, eenig en het minste gewag maakt."
+
+"Maar," vroeg ik, "welke voldoende redenen zal ik dan kunnen geven van
+het oponthoud, dat mij belet heeft, heden mijn reis naar Amsterdam voort
+te zetten, gelijk mijn stellig voornemen was?"
+
+"Daar hebben wij al zwarigheden," zeide mijn gastheer, niet zonder
+eenige bitterheid: "kunt gij het slechte weer, de vochtige wegen, het
+misloopen der schuit en honderd andere redenen, die gij zelf beter kunt
+uitdenken dan ik, niet opgeven aan hen, die recht hebben u daarnaar te
+vragen?"
+
+"Ik ben niet gewoon de dingen anders te vertellen, dan zij zich hebben
+toegedragen," zeide ik, droogweg: "doch in dit bijzonder geval wil ik u
+de belofte doen, te verklaren, dat zoowel het weer, 't geen waar is, als
+andere omstandigheden, die ik niet noemen kan, mijn reize vertraagd
+hebben; onder dit enkele beding echter, dat ik aan mijn vader, voor wien
+ik nooit iets verborgen hield, al wat mij is overkomen, onbewimpeld
+verhale."
+
+"Aan uw vader!" herhaalde de Heer Bos met eenige drift, en terwijl hij
+zijn stoel verzette. "Het aan uw vader verhalen?--Is dit kinderpraat of
+mannentaal?--Aan uw vader! opdat hij zijn rakkers uitzende en zoowel
+Zwarten Piet en zijn bende als mij en mijn arme dochter in triomf binnen
+Amsterdam doe sleepen?--Meent gij het oprecht? of hoe heb ik het met u?"
+
+"Geloof, Mijnheer!" zeide ik, "dat ik mijn vader genoeg ken, om te
+weten, dat ik hem iets van dezen aard vertrouwen kan, zonder dat hij er
+eenig misbruik van maken zal. Denkt gij, dat ik anders de veiligheid van
+mijn redder in de waagschaal zou willen stellen, of zelfs het leven van
+dien roover, die, om welke reden dan ook, van zijn opzet heeft
+afgezien."
+
+"Gij zijt een braaf mensch," hervatte de Heer Bos, na eenige
+oogenblikken te hebben nagedacht: "ik weet, ik kan u niet beletten aan
+uw vader, ja aan iedereen, te vertellen wat gij wilt. Dit _dilemma_ wil
+ik u slechts ter overweging voorhouden:--uw vader is Hoofdschout, en als
+zoodanig heeft hij, dit weet ik, last bekomen, mij overal op te sporen,
+en, zoo hij mij vinden kan, mij uit te leveren aan hen, die mijn verderf
+zoeken. Zoo gij hem dus op het spoor brengt van mijn tegenwoordig
+verblijf, zult gij dan bij hem, die, zoo ik weet, een gemoedelijk man
+is, niet, hetgeen gij rechtsgeleerden een _pugna officiorum_ noemt, doen
+ontstaan? Zal hij dan volgens zijn eed niet gehouden zijn den man te
+doen vatten, dien hij, als de redder zijns zoons, uit dankbaarheid
+liever sparen zou?"
+
+Hier zweeg hij een oogenblik, als om de uitwerking zijner redeneering af
+te wachten. Ik gevoelde daarvan het gewicht: want ik wist, hoe gestreng
+en nauwgezet mijn vader was in het betrachten zijner plichten, en hoe
+het hem zou hinderen, in het bezit te wezen van een geheim, waar hij
+niet dat gebruik van mocht maken, hetwelk zijn ambt en plicht hem
+voorschreven.
+
+"Daarentegen," vervolgde de Heer Bos: "zoo gij zwijgt, blijft uw geweten
+en--dat uws vaders in rust. Hij zal te mijnen opzichte de ontvangene
+bevelen trachten ten uitvoer te leggen en zulks meer onbekommerd doen,
+daar hij niet weten zal dat hij eenige verplichting aan mij heeft: en
+gij van uw kant, zult u noch het verwijt behoeven te doen, de oorzaak
+mijner gevangenneming geweest te zijn, noch dat, van uw vader belet te
+hebben zijn plicht te volbrengen."
+
+Ik had niets tegen deze redeneering in te brengen; en ofschoon het mij
+altijd een hinderlijk denkbeeld bleef, iets voor mijn vader te moeten
+verzwijgen, achtte ik echter in dit bijzonder geval aan het verlangen
+van mijn gastheer te moeten voldoen.
+
+"Het is wel," zeide ik: "ik beloof u, geen melding van het voorgevallene
+te maken aan wien het ook zij; doch onder een uitzondering, welke, zoo
+ik meen, geheel in uw voordeel is. Indien het u eens niet gelukt, de
+handen der justitie te ontsnappen, sta mij dan toe, door mededeeling van
+het gebeurde, mijn vader een gunstige gedachte jegens u te doen
+opvatten. Misschien kan hij u alsdan van dienst zijn, en zeker zal hij
+dat, indien het in zijn vermogen is."
+
+"Deze voorwaarde is zoo billijk," zeide de Heer Bos, "dat ik die niet
+slechts volkomen goedkeure, maar u tevens machtig, om ingeval ik eens
+buiten gevaar geraak (waarvan ik u alsdan de tijding zal doen geworden),
+hem insgelijks omtrent het gebeurde in te lichten.--Dit punt alzoo
+afgesproken zijnde, ga ik over tot mijn tweede verzoek, waartegen ik
+overtuigd ben, dat gij minder bedenkingen zult opperen, hoezeer de
+vervulling daarvan u waarschijnlijk meer last zal veroorzaken, dan die
+van het eerste."
+
+"Ik ben verzekerd," dacht ik bij mijzelven, "dat deze Heer Bos een
+bankroetier is en mij geld te leen gaat vragen."
+
+"Na hetgeen ik vroeger gezegd heb," vervolgde hij, "zal ik u niet
+behoeven te vertellen, dat ik mij niet in Amsterdam kan vertoonen,
+zonder gevaar te loonen van in de knip te geraken. Hier in den omtrek
+kan ik mij uithoofde van oude betrekkingen beter schuilhouden en de
+spionnen van den Baljuw van Gooiland, die ook wellicht nog geen bevelen
+omtrent mij ontvangen heeft, beter misleiden. Intusschen kan ik mijn
+arme dochter niet bij mij houden: zij moet in mijn zwervend leven niet
+deelen; en hare tegenwoordigheid zoude slechts strekken om mijn
+schuilhoek des te eerder te doen ontdekken. Bovendien moet ik te
+Amsterdam eenig geld en eenige oude papieren ontvangen: een commissie,
+waarmede niemand zich zou kunnen of willen belasten, en die ik alleen
+aan mijn Amelia kan opdragen. Een zekere notaris Bouvelt, die in uwe
+stad woont, en wien gij misschien wel zult hebben hooren noemen, zal
+haar tot zijnent huisvesten en voor een nicht van hem laten doorgaan. Is
+zij eens daar, dan ben ik niet langer omtrent haar bekommerd;--doch de
+groote zwarigheid is: hoe komt zij in Amsterdam?"
+
+Ik keek eenigszins vreemd op. "Wel Mijnheer Bos!" zeide ik; "er vaart
+immers om de twee uren een volksschuit van Naarden op Amsterdam: en er
+zijn rijtuigen genoeg te krijgen, zoodat...."
+
+"Dat weet ik," hernam hij: "maar ik weet ook, dat huurkoetsiers en
+schippers gehouden zijn bericht te geven aan den Hoofdschout van al de
+passagiers, die hun verdacht voorkomen."
+
+"Een jonge Juffer als zij zal toch niet onder de verdachte personen
+gerangschikt worden," zeide ik.
+
+"Gij bedriegt u.--Ik ben zeker, dat men mijn aankomst wachtende was en
+mij te Soest en te Eemnes reeds bespiedde. Door onderweg af te stappen,
+heb ik die krabben wel voor een poos het spoor bijster kunnen maken:
+maar zij zullen het spoedig hervinden. Zij weten, dat ik mijn dochter
+bij mij heb. Zien zij nu een Juffer, die alleen van Naarden naar
+Amsterdam reist en in beschrijving met Amelia overeenkomt, dan weten zij
+al genoeg, om meer uit te vorschen. Neen! mijn kind moet de reis doen op
+een wijze, welke hun alle vermoedens ontneemt: en ter bereiking van dat
+doel wilde ik u voorslaan, haar onder uwe bescherming derwaarts te
+brengen."
+
+Ik wist niet of ik wel gehoord had, zoo verbaasde mij deze voorslag. Had
+de Heer Bos mij dien eenvoudig weg gedaan, ik had dien zonder bedenking
+aanvaard; maar juist de inleiding, welke hij had doen voorafgaan om alle
+zwarigheden af te snijden, deed er eene menigte bij mij oprijzen.
+Bemerkende, dat hij op een antwoord wachtte, haastte ik mij zulks te
+geven, de eerste moeilijkheid, die zich aan mij voordeed, daarbij
+aangrijpende.
+
+"Mijnheer!" zeide ik, "het ware mij natuurlijk veel eer en genoegen, het
+aangenaam gezelschap uwer dochter op de reis te genieten! maar heeft UEd
+wel nagedacht, dat juist ik de minst geschikte persoon ben om haar tot
+leidsman te strekken? Wanneer men te Amsterdam, wanneer mijn vader
+verneemt, dat ik met een onbekende Juffer aldaar ben aangekomen, zal
+zulks dan niet juist die vermoedens teweegbrengen, die UEd. wenscht te
+voorkomen?"
+
+"Ik zei," zeide de Heer Bos, zich in een ontevredene houding achterover
+op zijn stoel werpende, "dat gij Amsterdammers allen volkomen dezelfden
+zijt en honderd redenen tegen eene hebt wanneer het er op aankomt iets
+te doen, hetwelk met uw gewone sleur van denken en handelen niet
+volkomen strookt. Zeg liever ronduit: "ik doe het niet," dan weet men
+waar zich aan te houden."
+
+"Verschoon mij," Mijnheer!" hernam ik, een weinig verlegen en denkende
+hem te bevredigen: "wat mij betreft, zal ik het gaarne doen, en mij niet
+storen aan hetgeen de kwade tongen mij wellicht mochten nageven;
+maar...."
+
+"De kwade tongen!" riep de Heer Bos, opspringende, met een heftige stem,
+welke mij deed bespeuren hoezeer ik mij versproken had: "wie heeft die
+meer te vreezen, mijn dochter of gij?--Wie zal er een jonkman te minder
+om achten, zoo hij, op reis zijnde, zich liever in de roef bij een jonge
+Juffer voegt, welke hij bij toeval ontmoet, dan dat hij met den gemeenen
+hoop in het ruim gaat zitten? Neen, indien de laster zich aan een van
+beiden hechten moet, zij is het, tegen wie hij zijn pijlen scherpen zal.
+Hoe! een vader bewijst genoeg vertrouwen te stellen in uwe braafheid, om
+zijn eenigen schat op aarde, zijn brave, engelreine dochter onder uw
+bescherming te stellen, en gij acht, dat zulk een bescherming uw goeden
+naam in gevaar zoude brengen? of denkt gij misschien, omdat ik mij niet
+in 't openbaar vertoonen mag, het recht te hebben, van mijn dochter als
+een gelukzoekster te beschouwen, als een verworpene, een melaatsche,
+wier gezelschap besmetting aanbrengt? Mijnheer! gij doet mij op een
+wreede, op een bittere wijze het rampzalige van mijn toestand en van
+dien mijner onschuldige, mijner dierbare Amelia gevoelen. Het is
+mogelijk, dat uw stijve Amsterdamsche kooplieden, uw afgepaste
+Patriciers, een handelwijze als de uwe zouden toejuichen ... wat mij
+betreft, wanneer mij iemand een dienst vraagt, zeg ik ja of neen; maar
+kom niet met gezochte voorwendsels voor den dag."
+
+"Mijnheer!" zeide ik, toen die vloed van woorden voorbij was, dien het
+onmogelijk zonde geweest zijn te stuiten: "ik herhaal u, dat ik bereid
+ben u den gevraagden dienst te bewijzen, en tevens de beschuldiging
+verre van mij verwijder, als had ik u door eenig gezegde of gedachte
+willen beleedigen. Omtrent het in de waagschaal stellen van mijn tot
+heden onbevlekten naam, zal ik niet met u twisten; ofschoon UEd. mij
+vergunnen zult, daaromtrent mijn eigene meening te bewaren:--en, vergun
+mij dit er bij te voegen, het kan niet anders dan u gerustheid
+inboezemen, wanneer gij bespeurt, dat gij uw dochter toevertrouwt aan
+iemand, die zelf meer nauwgezet omtrent dat punt denkt dan gij. Indien
+ik dus zwarigheden gemaakt heb, deze golden niet mij, maar uw eigene
+veiligheid en de reputatie van Mejuffrouw Bos."
+
+"Geef mij de hand!" zeide hij, naar mij toekomende: "gij zijt een braaf
+jongeling, en hebt volkomen gelijk. Ik heb verkeerd gedaan, mij driftig
+tegen u te maken; want uw bezwaren doen u eer aan. Ik hoop, dat deze
+rondborstige bekentenis u vergenoegen zal;--ik ben nooit gewoon geweest,
+verschooning te vragen: en het zou mij spijten, u op een andere wijze
+voldoening te moeten geven."
+
+Ik verzekerde hem, dat ik volkomen tevreden was over zijn gulle
+bekentenis, en kon niet nalaten, onderwijl in mijzelven te lachen over
+de zotte veronderstelling, dat ik, om al de avonturen van den dag, die
+bijna met een messengevecht begonnen waren, waardiglijk te bekronen, die
+zoude sluiten met een geregeld _duel_ tegen mijn bevrijder.
+
+"Om verder op uw bedenkingen nog eens terug te komen," zeide hij:
+"vergun mij u te herhalen, dat het alleen van hier tot aan de poort van
+Amsterdam is, dat mijn dochter u lastig zal vallen. Eens daar zijnde,
+zal zij haar weg wel vinden. De schipper zal u kennen of niet, dit doet
+tot de zaak niets af: in het eerste geval zal hij niet noodig achten aan
+den Hoofdschout eenig rapport te geven, dat zijn zoon met of zonder dame
+van de reis terug is: in het tweede zal hij insgelijks geen vermoeden
+tegen Amelia koesteren; want hij zal u beiden voor broeder en zuster
+aanzien, en, daar gij niet aan de beschrijving beantwoordt, die van mijn
+persoon gegeven is, ook verder geen acht op u slaan.--Mocht men eens
+naderhand van u willen weten, met welke Juffer gij gereisd hebt, zoo
+kunt gij den onbescheiden vrager het antwoord schuldig blijven: en aan
+hem, die recht heeft de vraag te doen, eenvoudig zeggen, dat gij aan een
+Juffer, wier naam u onbekend was, die kleine diensten en beleefdheden op
+reis bewezen hebt, welke ieder welopgevoed man aan de zwakkere sekse
+verschuldigd is."
+
+Ik had nu niets te doen dan toe te stemmen, en ik deed dit ook, hoewel
+een geheime stem mij te kennen gaf, dat ik mij op een maalstroom van
+draaierijen en verwarringen inscheepte, waaruit ik mij niet dan met
+moeite zou redden.
+
+"Mag ik nog eene vraag doen?" zeide ik ten slotte: "is Mejuffrouw Bos
+reeds van het gemaakte plan onderricht?--en stemt zij er gaaf in toe,
+zich aan een onbekende te vertrouwen?"
+
+"Mijn dochter heeft nooit een anderen wil gehad dan die haars vaders,"
+antwoordde hij: "en in dit geval heeft zij met mij de noodzakelijkheid
+dezer schikking ingezien;--doch gij zult het haar zoo aanstonds zelf
+kunnen vragen; want ik hoor haar komen. 't Is of zij geraden had, dat de
+zaak juist beklonken was."
+
+"Mag men binnenkomen?" klonk nu de stem van Amelia, buiten de deur.
+
+"Brengt gij het licht met u?" vroeg haar vader.--Wij hadden het wel
+noodig, want het was gedurende ons gesprek stikdonker geworden.
+
+"Het licht en het avondeten," antwoordde zij.
+
+"Wacht dan een oogenblik," hernam de Heer Bos: "dan zal ik eerst de
+blinden sluiten. Men mocht ons van buiten bespeuren: en men kan geen
+genoegzame voorzorgen nemen."
+
+Dit gezegd hebbende, sloot hij het luik en liet vervolgens Amelia in.
+Zij droeg in de eene hand eene flesch, waarop een aangestoken kaars
+stak, op den arm een servet, en in de andere hand een blikken trommel,
+welke ik giste gevuld te zijn met de eetwaren, te Eemnes gekocht. De
+oude Martha volgde met een kruik bier, en een bord, waarop zich een
+bierglas, een wijnkelkje, een kommetje, een papiertje met zout, een
+peperbos, twee stalen vorken, een tinnen lepel en drie messen van
+verschillend fatsoen bevonden.
+
+"'t 'Zelschap zal zich motten behelpen," zeide laatstgenoemde, terwijl
+zij Mejuffrouw Bos hielp aan het dekken der tafel en het uitpakken van
+de trommel. "We kunnen het zoo op zijn elfendertigste niet bezorgen:
+niet, of er bennen hier wel wat fijne glazen en borden ook, dat beloof
+ik; maar die heit Mevrouw achter 't slot."
+
+"Aha!" dacht ik bij mijzelven: "'t is dus een Mevrouw, aan wie deze
+woning behoort. 't Is nu de vraag, of zij weet, aan welke gasten in dit
+oogenblik op haar erf huisvesting verleend wordt."
+
+Onder dit alles nam ik de oude vrouw eenigszins nauwkeuriger in
+oogenschouw: ik meende mij te herinneren, haar nogmaals gezien te
+hebben, ofschoon waarschijnlijk jaren geleden: daar echter die grauwe
+oogen met roode randen voorzien, die puntige neus, dat gelaat, waarop de
+sporen des ouderdoms die der kinderziekte begonnen te vervangen, die
+ingevallen, tandelooze mond en scherpe kin, die gebogen gang en bevende
+stem, onder de kenmerken behoorden, welke aan meer dan eene bedaagde
+boerin passende zijn, ontgaf ik mij dit. Een vrij eenvoudig toeval wekte
+echter nieuwe vermoedens bij mij op. Martha liet namelijk, onder het in
+orde brengen van den disch, een mes van de tafel vallen. Ik was er
+spoediger bij dan zij, om het op te rapen, en overhandigde het haar.
+Toen zij het van mij aannam, zag zij mij in 't gezicht en opeens begon
+zij over al haar leden te beven.
+
+"Heilige Maagd!" zeide zij: "is het mogelijk!..."
+
+"Wat is mogelijk?" vroeg de Heer Bos: "kent gij dien Heer?"
+
+"Waarlijk!" antwoordde zij: "ik weet niet ... maar die Heer lijktent zoo
+sprekend op een neefje van Mevrouw, die wel eensjes bij ons kwam, jaren
+geleden.... Maar het kan toch niet wezen. Immers...."
+
+"Kom, oudje!" viel de Heer Bos in, wien kennelijk de wending van het
+gesprek niet beviel: "gij kunt Mijnheer niet kennen, die hier vandaag
+voor 't eerst in 't land komt. Ga maar naar de keuken en stel die dwaze
+denkbeelden uit uw gedachten."
+
+"Nou!" zeide Martha, terwijl zij zich met Amelia weder naar beneden
+begaf: "er is meer gelijk als eigen; maar toch indien het niet sprekend
+de jonge Heer...."
+
+Mijn gastheer, de deur weder sluitende, belette mij de juistheid der
+gissing van de oude vrouw te beoordeelen, ofschoon ik er wel wat onder
+had durven verwedden, dat zij geen ongelijk had in haar vermoeden,
+zoomin als ik in het mijne. Ik wist haar echter niet te huis te brengen.
+Iets meer nopens haar wenschende te vernemen, waagde ik de volgende
+vraag:
+
+"Woont deze oude ziel hier alleen? dan loopt zij, dunkt mij, nog al
+gevaar, een bezoek van Zwarten Piet te ontvangen."
+
+"Zij had haar man tot haar bescherming," antwoordde de Heer Bos: "en
+sedert deze onlangs overleden is,... gij ziet zij draagt nog den rouw
+over hem ... woont haar zoon, een afgedankte varensgezel, bij haar in.
+Wel is waar, aan dezen heeft zij weinig hulp; want, naar zij mij
+vertelt, is hij meestal, en ook thans, van huis en verdoet zijn tijd in
+de kroegen en dobbelhuizen."
+
+"Mijn hemel!" zeide ik: "wie weet of haar zoon niet dezelfde knaap is,
+die heden tweemalen zoo geducht door u begroet is geworden."
+
+"Licht mogelijk!" zeide de Heer Bos, al lachende: "in dat gevat heb ik
+hem den dienst slecht betaald, dien zijn moeder mij bewijst: doch dan
+mogen wij ons tevens geluk wenschen, dat hij van huis is; want een
+soortgelijken knaap acht ik tot alles in staat. Ik zal hedenavond nog
+eens onderzoek doen, of uw vermoedens gegrond zijn."
+
+Op dit oogenblik kwam Amelia terug met een schotel pannekoeken, dien zij
+op de tafel nederzette. "Ziezoo!" zeide zij: "als de Heeren nu maar
+plaats willen nemen; het avondeten is opgedaan."
+
+Wij namen plaats, en ik vond nu voor het eerst gelegenheid, om de
+Juffer, die tot mijn reisgenoote voor den volgenden morgen bestemd was,
+eenigszins nauwkeuriger op te nemen, dan het flauwe daglicht mij bij
+onze eerste kennismaking vergund had te doen. Haar gestalte, vooral
+wanneer zij zat, was eer rijzig, dan gemiddeld te noemen; maar al haar
+ledematen waren volkomen aan elkander geevenredigd en evenmin van
+grofheid als van te groote rankheid te beschuldigen: alleen moest men
+haar handen uitzonderen, die, hetgeen juist niet als een gebrek kon
+beschouwd worden, zoo tenger en smal waren als die van een aankomend
+meisje. Wat haar gelaat betrof, ofschoon het den strengsten vitter
+moeielijk zoude gevallen zijn, er iets aan te berispen, bezat het echter
+niet die soort van schoonheid, welke mij het meeste geviel. Misschien
+kwam zulks hierdoor, dat ik niet kon nalaten in mijn geest gestadig
+vergelijkingen te maken tusschen haar en Henriette Blaek, wier
+uiterlijke, ofschoon minder regelmatig fraai te noemen, een zeker iets
+bezat, hetwelk mij meer behaagde. Deze laatste had mij bij den eersten
+aanblik geheel ingenomen; wat Amelia betrof, ik gevoelde, wanneer ik den
+droefgeestigen trek beschouwde, die haar groote donkerbruine oogen
+benevelde, een beweging van medelijden, van hartelijke welwillendheid,
+van dienstvaardigheid; maar niets, dat naar liefde zweemde. Misschien,
+ik erken het gaarne, ontsproot dit verschil van gewaarwording uit
+dezelfde Amsterdamsche afgepastheid en tegenzin in het buitengewone,
+waartegen de Heer Bos zoozeer (en naar mijn begrip ten onrechte) was
+uitgevaren, en verflauwde de zonderlinge aard der omstandigheden, waarin
+ik Amelia ontmoet had, de uitwerking, welke anders haar bevalligheden
+hadden kunnen teweegbrengen:--ik twijfel er echter niet aan (want zoo
+loopen de opvattingen en gewaarwordingen uiteen), of een ander
+jongeling, met een meer romanesken of ondernemenden geest begaafd dan
+ik, zou, juist om dat zonderlinge, des te eerder op haar verliefd zijn
+geworden. Wat hiervan zij, de waarheid is, dat Mejuffrouw Bos heerlijk
+schoone oogen had, met lange, sierlijk naar boven gekrulde pinkers
+voorzien, en bekranst met zuivere, net gevormde, blinkende wenkbrauwen,
+even gitzwart als haar lokken, die in natuurlijke krullen het hoofd
+bedekten. De vorm van het gelaat was volkomen eirond; en gelijk ik reeds
+gezegd heb, het was onmogelijk eenige feil te vinden in het beloop van
+den een weinig gebogen neus (die hoewel zachter van vorm, echter
+volkomen op dien haars vaders geleek), van de fijne lippen en van de
+gladde kin, die zich op den schoonen hals eenigszins verdubbelde. Alleen
+op de kleur van het vel zoude men hebben kunnen aanmerken, dat die niet
+volkomen blank was, maar eerder overdekt met die tint, welke men bij
+Spaansche of Italiaansche vrouwen ontmoet; doch, behalve dat het mij nog
+onbewezen was, welke landstreek of welke moeder haar het licht
+geschonken had, zoo kon ik bij een _brunette_ de melkwitte blankheid
+niet vorderen, welke de eigenschap eener schoone _blondine_ uitmaakt.
+
+Het was niet alleen over de oogen, dat een waas van zwaarmoedigheid
+verspreid was. Ook in een paar rimpels, die nu en dan het anders gladde
+voorhoofd plooiden, en in een eenigszins pijnlijken trek, welken de mond
+vertoonde, meende ik de sporen van een diep, in 't hart geworteld leed
+te ontdekken. Een oogenblik van vroolijkheid zou gewis een geheel
+nieuwen, verrukkenden glans over haar wezen hebben verspreid; maar het
+scheen dat de vreugde en Amelia elkander voor eeuwig hadden
+vaarwel-gezegd; slechts zeer enkel kwam een lichte blos zich op haar
+wangen vertoonen; en wanneer zij glimlachte, was die glimlach eer
+geschikt om droevige, dan om blijmoedige gedachten te verwekken.
+
+Wat haar gewaad betrof, het was geheel zwart en duidde niet den minsten
+zweem van opschik aan, terwijl men kon zien, dat het reeds eenigen tijd
+gedragen was geweest: echter was alles, wat zij aanhad, niet alleen van
+de fijnste stoffage, maar getuigde bovendien de snede van keurs en
+mouwen, dat een modemaakster daaraan had gewerkt, die voor haar vak bij
+uitnemendheid berekend was en haar taak vervuld had op een wijze, het
+voorwerp waardig, waaraan zij haar arbeid had besteed.
+
+Het afbeeldsel van den Heer Bos heb ik reeds gegeven, althans zooverre
+als ik er bij onze eerste ontmoeting van had kunnen oordeelen. Ik zal er
+thans slechts bijvoegen, dat zijn dochter veel op hem geleek; doch zijn
+gelaat, hoewel mede bruin van verf, scheen eer door den invloed van het
+weer die kleur te hebben aangenomen, dan die aan de natuur dank te
+weten. Hij droeg een blonde pruik, die waarschijnlijk een deel zijner
+vermomming uitmaakte; want zijn haar was zwart met enkele grijze plekken
+doormengd. Wijders was zijn linnen van de fijnste soort: en een keurige
+netheid op zijn persoon kenmerkte den welopgevoeden man. Zijn handen
+waren fraai, volkomen aristocratisch van vorm, en met spiegelgladde
+nagels voorzien: terwijl geen vlekje of spatje rok of vest ontsierde.
+
+De wendingen en manieren van vader en dochter beiden waren gemakkelijk
+en wellevend: men behoefde slechts een oogenblik met hen in gezelschap
+te zijn geweest, om te bespeuren dat zij fatsoenlijke lieden waren en
+met fatsoenlijke lieden verkeerd hadden. Het eenige wat mij hinderde in
+den Heer Bos was de toon van meerderheid, welken hij zich gedurig jegens
+mij aanmatigde, en die niet van dien aard was dat hij door zijn meerdere
+jaren gewettigd konde worden. Het was licht te zien, dat hij in
+omstandigheden verkeerd had, welke hem het recht gaven, te bevelen, en
+dat hij zich niet dan met moeite in een minderen toestand wist te
+schikken. Wat de dochter betrof, al wat zij deed of zeide, was even
+beleefd en gepast; maar insgelijks van dien aard, dat het nimmer tot
+eenige gemeenzaamheid aanleiding geven kon.
+
+
+ * * * * *
+
+
+ACHTSTE HOOFDSTUK.
+
+WAARIN MEER GEREDENEERD DAN GEDAAN WORDT.
+
+
+"De Heer Huyck zal de vriendelijkheid hebben, u naar Amsterdam te
+brengen, Amelia!" zeide mijn gastheer, nadat wij eenige oogenblikken in
+stilte gegeten hadden.
+
+Amelia antwoordde niets, maar zij zag mij aan met een beleefde
+hoofdbuiging, waaruit men evengoed kon opmaken, dat zij zich mijn
+geleide wel getroosten wilde, als dat zij er mede vereerd was.
+
+"Het zal namelijk zijn," voegde ik er bij, "indien de Juffer er niet
+tegen heeft. Intusschen moet ik niet vergeten u verlof te vragen, om
+morgenochtend, te Naarden, even aan de herberg te vernemen, of de
+postwagen aangekomen is, waarmede ik mijn reisbagage verwacht. Het zal
+een gering oponthoud zijn en u, hoop ik, geen hinder veroorzaken."
+
+"In het minste niet," zeide Amelia: "wij zullen dan maar wat vroeger van
+hier gaan."
+
+"Het zal," zeide ik, "aan u, of aan uw Heer vader staan, het uur van
+vertrek te bepalen: want daar ik bekennen moet, niet recht te weten waar
+wij zijn, kan ik slecht berekenen hoeveel tijd wij noodig hebben om van
+hier naar Naarden te wandelen."
+
+"0!" zeide de Heer Bos, "in een klein half uur kunt gij er op uw gemak
+zijn: reken er dan nog een half uur bij, voor het inwinnen der
+berichten, die gij hebben moet en voor het gaan naar de schuit, dan is
+het vroeg genoeg zoo gij hier tegen halfzes vandaan gaat."
+
+"En moeten wij," vroeg ik lachende, "dien fraaien hollen weg dan weer
+door, dien wij hedenavond gekomen zijn? dan beklaag ik Mejuffrouw Bos."
+
+"Dat behoeft juist niet," antwoordde hij: "wij hadden dien heden ook
+niet behoeven te nemen; maar ik was van oordeel dat de modderige landweg
+den indruk mijner stappen niet zoo lang bewaren zonde als het zandpad
+door het bosch, hetwelk bovendien langs bewoonde huizen loopt."
+
+"Hoe!" riep ik uit: "heeft Mejuffrouw dien afschuwelijken weg mede
+moeten doortrekken?"
+
+"Dat niet alleen," zeide de Heer Bos; "maar nog wel, evenals ik, beladen
+met pak en zak;--want wij gevoelden geen trek om onze bagage in de
+huifkar te laten, noch om die te laten dragen door dezen of genen
+arbeider, en ons aan zijn bescheidenheid te wagen. En dan wilde Amelia
+nog wel op het voorbeeld van Esopus, den spijskorf dragen, schoon die
+het zwaarst van alles was, en niet, als in het geval van den Phrygier,
+gaandeweg geledigd werd."
+
+"'t Is waar," zeide Amelia, terwijl zij haar fijne handjes wreef: "mijn
+vingers dragen nog de sporen van den ring, waaraan ik de trommel hield."
+
+"Gij zoudt mij waarlijk het maal bederven," zeide ik, "wanneer ik denk
+aan het ongemak, dat u het dragen dier spijzen veroorzaakt heeft."
+
+"Mijn vriend!" zeide de Heer Bos tot mij, met meer innig gevoel, dan
+waarvoor ik hem vatbaar oordeelde: "indien de gedachte aan het leed
+mijner dochter mij verhinderen moest te eten, zou ik sedert lang geene
+spijs meer genuttigd hebben."--Dit gezegd hebbende, stak hij over tafel
+de hand aan Amelia toe en drukte de hare met een warmte, welke mij zien
+deed, dat, wat overigens de man zich te verwijten mocht hebben,
+hartelijke verkleefdheid aan zijn dochter hem was bijgebleven.
+
+"Kom!" zeide hij eindelijk: "wij moeten hopen, dat deze bedroevende
+staat van zaken niet duren zal. Nog eenige weinige slechte dagen,
+Amelia! en wij zullen, zoo mijn voorgevoel waarheid spreekt, van al de
+zorg en kwelling, die ons thans drukken, ontslagen zijn en blijder dagen
+te gemoet zien....; wij moeten nu aan onzen gast het tooneel niet
+aanbieden eener weekhartigheid, waar hij te minder in deelen kan, daar
+hij er de aanleiding niet van verstaat."
+
+En, terstond van toon en stoffe veranderende, begon hij mij over mijn
+reizen te ondervragen: een onderzoek, gelijk men weet, altijd aangenaam
+aan hem tot wien het gericht wordt. Het gesprek, hetwelk hieruit geboren
+werd, gaf mij gelegenheid om op te merken, dat de Heer Bos de meeste
+landstreken van Europa bezocht had niet alleen, maar ook een grondige
+kennis bezat van de zeden, gewoonten en staathuishoudkunde der
+onderscheidene volkeren; ja, dat hij vele en belangrijke bijzonderheden
+wist, welke hij niet kon hebben vernomen dan door eene nauwe betrekking
+en omgang met die personen, welke in hun vaderland het meeste gezag of
+den voornaamsten invloed uitoefenden. Ongevoelig bracht ons de loop van
+het onderhoud ook op het punt onzer koloniale bezittingen, en ik stond
+versteld over de kennis, welke hij ook te dien opzichte ten toon
+spreidde. Daar de mijne dienaangaande gering was, was ik niet in staat
+met volkomen zekerheid over de juistheid zijner opgaven en narichten te
+oordeelen; maar toch had de op mijn reizen verkregene gewoonte van met
+allerlei slag van lieden om te gaan, mij niet geheel buiten een zekeren
+graad van menschenkennis gelaten, zoodat ik de logenachtige versieringen
+van den sprookjesverteller eenigszins wist te onderscheiden van de
+onopgesmukte verhalen des zaakkundigen reizigers: en, hoewel ik ten deze
+begreep geen onbepaald krediet te moeten verleenen, veelmin mijn zegel
+te kunnen hechten aan de stoute beslissingen en beoordeelingen, welke de
+Heer Bos zich betreffende de handelingen zoo der Compagnie als van hare
+dienaren veroorloofde, zoo wist hij die echter met zulke schijnbaar
+gegronde en afdoende redenen te omkleeden, dat het, in mijn oog althans,
+geen geringe moeite en bekwaamheid zou vereischt hebben, die met een
+goed gevolg te wederleggen. Van de Oost en West kwamen wij op Czaar
+Peter te huis en op de stoute hervormingen, door hem in Rusland
+ondernomen: en de naam van dien grooten Alleenheerscher, ons aan de grap
+van dien morgen herinnerende, bracht ons als vanzelf op het Soester
+avontuur en op de onweersbui terug. Gevraagd zijnde hoe ik het gedurende
+den regen gesteld had, verhaalde ik, dat ik geschuild had op de hofstede
+Guldenhof, toebehoorende aan den Heer Blaek.
+
+"Guldenhof!" herhaalde Amelia: "is dat niet die fraaie plaats aan de
+andere zijde van Eemnes? Ik heb het even gewaagd, toen wij die
+voorbijgingen, mijn hoofd buiten de huifkar te steken en dat prachtige
+goed te beschouwen, hoewel het mij bijkans een stijven nek had gekost."
+
+"De Heer Blaek!" herhaalde van zijn kant mijn gastheer, bijna
+terzelfdertijd: "is Jacobus Blaek de eigenaar van dat vorstelijk
+buitengoed?... Het moet hem dan wel zijn medegeloopen, sedert ik hem
+gekend heb: want toen zag het er sober uit met zijn tijdelijke
+goederen:... dan: waarover verwonder ik mij?" vervolgde hij, als tegen
+zichzelven sprekende en terwijl hij met zijn mes op de tafel speelde:
+"ik heb minder recht dan iemand om over de wisseling der fortuin eenige
+verbazing te toonen."
+
+"Zoo ik wel onderricht ben," zeide ik, "heeft de Heer Blaek een
+aanzienlijk vermogen in de Oost-Indien gewonnen."
+
+"Hij?" zeide de Heer Bos: "gij verwart hem met zijn broeder, die
+werkelijk zeer rijk kon genoemd worden; want het toeval was hem even
+gunstig geweest, als het den eigenaar van Guldenhof, in dien tijd
+althans, tegenliep. Nu! zoo eenig mensch de gaven der fortuin verdiende,
+het was dezelfde Hendrik Blaek; want een meer edelmoedig hart, en meer
+geneigd hetgeen hij bezat met anderen te deelen, heb ik nooit gekend. De
+arme drommel heeft niet lang genot gehad van hetgeen hij met zooveel
+zorg vergaard had. Hij is een der weinige menschen, wier dood mij een
+wezenlijke smart veroorzaakt heeft."
+
+"Gij hebt hem dan zeer van nabij gekend?" vroeg ik, niet zonder
+deelneming: want een gesprek over den vader der bevallige Henriette kon
+mij niet anders dan belangrijk zijn.
+
+"Hij was een braaf en beminnelijk mensch," zeide mijn gastheer,
+blijkbaar een rechtstreeksche beantwoording mijner vraag wenschende te
+ontwijken: en terstond vervolgende: "hij heeft een dochter nagelaten:
+leeft zij nog?"
+
+Ik voelde, dat ik op deze vraag tot over de ooren toe rood werd:
+misnoegd op mijzelven, dat ik mij, ofschoon onwillekeurig, zou
+blootstellen aan verdere onderzoekingen, trachtte ik mijn verwarring
+onder den schijn van luchthartigheid te bemantelen en antwoordde met een
+gemaakten lach: "voorzeker leeft zij: althans toen ik haar van morgen
+sprak, was zij nog in blakenden welstand."
+
+"En is zij nog niet gehuwd?" vroeg de Heer Bos al verder: "mij dunkt
+eener goede partij als haar moet het niet aan vrijers ontbreken."
+
+"Gehuwd is zij niet," antwoordde ik: "en meer weet ik er niet van, daar
+ik eerst heden van mijn buitenlandsche reize terugkeer;--maar ik stem
+volkomen met u in, dat zij geen gebrek aan aanzoeken hebben kan."
+
+"De hemel schenke haar wijsheid, om een goede keuze te doen," zeide mijn
+gastheer: "maar komaan! de avond is gevorderd: en het is tijd, dat gij
+beiden u ter ruste begeeft, om morgen weer vroeg bij de hand te kunnen
+zijn. Het hindert mij toch," vervolgde hij, de kruimels van zijn
+roksmouw afknippende, "dat ik mijn ouden borstel moet missen."
+
+"Zou UEd. hem zoo niet kunnen gebruiken?" zeide Amelia, terwijl haar
+wangen voor een oogenblik door een zachten glans van genoegen werden
+bestraald! en meteen haalde zij het betreurde voorwerp van onder haar
+bouwen voor den dag en stak het over de tafel aan haar vader toe. Deze
+beschouwde het met een blik van verrassing: het plaatje met het wapen
+was er afgerukt en de spijkergaatjes, die nog van het vroeger bestaan
+daarvan hadden kunnen getuigen, met den rug van een mes zooveel mogelijk
+gelijkgewreven.
+
+"Ik dank u, Amelia!" zeide de Heer Bos, met aandoening: "waarlijk! het
+is kinderachtig van mij, aldus aan een nietig meubel te hechten; maar
+... gij weet het, melieve! dat ik bij wezenlijke rampen mijn
+gemoedskalmte niet verloren heb: en gij zult mij deze zwakheid ten goede
+houden.--Waarlijk!" vervolgde hij, den borstel aandachtig beschouwende:
+"ziedaar wel een evenbeeld, dat ik op mijzelven toepasselijk kan maken.
+Ben ik niet evenals hij, na jaren wrijvens en schurens, van mijn glans
+beroofd, toen ik oud werd, en thans in het oog der wereld even weinig
+meer waard als dit meubel den Jood zou wezen, dien wij hedenmorgen
+ontmoet hebben?"
+
+"UEd. zal mij de opmerking vergunnen," zeide ik, "dat, gelijk deze
+borstel nog evengoed dienst kan doen, al is hij van zijn pronk beroofd,
+datzelfde voorrecht ook u kan vergund blijven. Onze waarde berust immers
+niet in uiterlijke praal, maar in het nut dat wij stichten."
+
+Ik dacht met deze aanmerking en voorzeker alles behalve nieuwe
+vergelijking mijnen gastheer een verplichtend gezegde toe te voegen;
+maar de zonderlinge uitdrukking, die zijn gelaat aannam, toen ik met
+spreken geeindigd had, trof mij zoodanig, dat ik mij wel wachtte op
+denzelfden toon voort te gaan. Gedurende het gesprek over de Heeren
+Blaek hadden, naar 't schijnt, oude herinneringen een uitdrukking van
+zachte droefgeestigheid op zijne trekken verspreid, welke ik niet
+gedacht had, daar immer te zullen aantreffen, en welke nog vermeerderd
+werd door het hervinden van zijn borstel en de gedachten, welke de
+beschouwing daarvan in zijn boezem had opgewekt:--maar nu was opeens die
+uitdrukking verdwenen: het gansche gelaat had de strenge, terugstootende
+plooi hernomen, die het gewoonlijk kenmerkte: en een bittere lach kwam
+het nog meer ontsieren."
+
+"Hoor!" zeide hij, op een schamperen toon, terwijl hij een blik op mij
+wierp, die mij onwillekeurig sidderen deed: "de diensten, welke ik
+gewoon ben geweest te bewijzen, waren niet altijd van dien aard, dat men
+er mij veel dank voor wist."
+
+"Vader!" zeide Amelia, met een bevende stem, terwijl zij oprees en hem
+bleef aanzien met een weemoedigen blik, die hem zijn rasch gezegde
+scheen te verwijten.
+
+"Gij hebt gelijk, mijn kind!" zeide hij: "en ik handel dwaselijk, door
+aan zulke denkbeelden toe te geven... zoo de Heer Huyck het goedvindt,
+zal ik hem zijn slaapstede toonen."
+
+Deze laatste woorden sprak hij weder op een zeer natuurlijken en
+hoffelijken toon uit en liet die met een buiging van het bovenlijf
+vergezeld gaan. Ik boog insgelijks ten bewijze van toestemming: en na
+gedane dankzegging rezen wij gezamenlijk op. Ik wenschte aan Amelia een
+gerusten nacht, en volgde den Heer Bos, die, na zich half bij zijn
+dochter verontschuldigd te hebben, dat hij haar in het donker liet de
+kaars opnam en mij in een klein vertrekje bracht, hetwelk op dezelfde
+trap, doch eenige treden hooger, uitkwam.
+
+"Ik denk niet," zeide hij, mij op een nauwe bedstede wijzende, die zich
+aldaar bevond, "dat u dit nachtverblijf machtig zal aanstaan: maar gij
+zult het moeten nemen zooals gij het vindt."
+
+"O! zeide ik: "maak daarover geene verontschuldigingen; ik ben lang
+genoeg op reis geweest om mij te hebben leeren behelpen: en een nacht is
+gauw doorgebracht. Maar wat ik u bidden mag, neem het licht met u:
+Mejuffrouw Bos bevindt zich alleen en in het duister. Ik heb geen licht
+noodig om mijn slaapstede te vinden."
+
+"Zoo gij niets meer noodig hebt, en u in 't donker kunt uitkleeden, zal
+ik aan uw verzoek voldoen," zeide mijn gastheer, en mij een goede
+nachtrust toegewenscht hebbende, verliet hij het vertrek. Ik had
+intusschen den eenigen stoel, die zich daarin bevond, voor mijn
+slaapplaats geschoven en, mij van mijn bovenkleederen ontdaan hebbende,
+kroop ik met de rest te bedde; want in de onzekerheid hoe de gesteldheid
+daarbinnen zou wezen, was ik eenigszins huiverig om mij geheel te
+ontkleeden.
+
+En inderdaad, mijn ligplaats was noch slechter, noch beter dan ik reden
+had mij voor te stellen. Het bed bestond uit een harde peul, waarvan men
+de opvulsels niet behoefde te raden; want van alle zijden staken mij de
+puntige stroohalmen in de leden, zoo vaak ik mij omwendde. Het laken was
+van dien aard, dat het mij, welke houding ik aannam, nooit geheel
+bedekte; lag ik recht uitgestrekt, dan staken mijn voeten er buiten:
+haalde ik deze binnen en ging ik krom liggen, dan waren mijn knieen
+ongedekt:--en wat het ware, dat mij tot hoofdkussen diende, kon ik
+volstrekt niet uitvinden en moest eerst den volgenden morgen ontdekken,
+dat het uit een oud stel vischnetten bestond, in een meelzak gewikkeld.
+De vinding was niet onaardig en ik ben nooit te weten gekomen, of ik
+haar aan het vernuft van den Heer Bos, van zijn beminnelijke dochter of
+van de oude Martha moest toeschrijven.
+
+Het was echter niet het min gemakkelijke mijner ligging, dat mij zou
+verhinderd hebben, na een zoo vermoeienden dag, een zoete rust te
+genieten. Integendeel waren het die vermoeienissen zelven en de
+onderscheidene schokken, welke ik naar lichaam en geest ontvangen had,
+die mij beletteden, den slaap te vatten, waar ik zoo vurig naar
+verlangen moest. Duizend verschillende en verwarde denkbeelden maalden
+mij door het brein en deden dat brandend en koortsig gevoel in mijn
+hoofd ontstaan, hetwelk aan elke sluimering vijandig is. Al de
+ontmoetingen van den dag kwamen mij beurtelings voor den geest zweven,
+gelijk de schimmen eener fantasmagorie. Ik zag weder den twist in de
+herberg: ik hoorde den hatelijken Andries vloeken en den Jood zijn
+kramerijen venten: ik onderscheidde het lieve gezichtje van de bevallige
+Henriette Blaek: ik bestreed opnieuw de drie struikroovers en dankte
+weer mijn redding aan mijn geheimzinnigen gastheer, die zich aan de
+oogen mijner verbeelding in een nog majestueuzer gestalte voordeed dan
+in de wezenlijkheid. Dan weder stelde ik mij de belofte voor den geest,
+welke ik den Heer Bos gedaan had, en de moeilijkheden, welke voor mij
+zouden kunnen ontstaan zoo uit de verplichting, die ik op mij genomen
+had, om Amelia naar Amsterdam te brengen, als uit die, van het op dien
+gevaarvollen avond voorgevallene voor elk geheim te houden. Bij dit
+alles voegde zich nog een zeker gevoel van ongerustheid, dat ik niet van
+mij af konde werpen, en hetwelk was toe te schrijven aan de onzekerheid,
+waarin ik verkeerde, zoo omtrent de plaats waar ik mij bevond, als
+omtrent hetgeen mij nog kon te wachten staan. Wel is waar, ik voedde
+geen vrees meer voor den Heer Bos, die er naar allen schijn belang bij
+had, mij te vriend te houden; maar ik was niet zonder zorg omtrent
+Andries, die, naar mijn innige overtuiging, niemand anders wezen kon dan
+de zoon der weduwe, in wier woning ik mij bevond: het onaangename
+vermoeden begon mij te bekruipen, of ik niet altemet de legerstede van
+dien booswicht betrokken had: en ik kon de benauwende gedachte niet
+verbannen, dat hij wellicht te huis komen en mij de weinig gewenschte
+eer van zijn bezoek geven zou.
+
+Ik had, kort nadat ik mij te bedde begeven had, den luchtigen voetstap
+van Amelia eenige reizen op de trappen gehoord, en veronderstelde dat
+zij de overblijfselen van ons avondmaal naar de keuken bracht. Daarop
+had zij een vrij langdurig onderhoud met haar vader gehad, waarvan ik
+echter niets dan bloote klanken verstaan kon, en zich toen ter ruste
+begeven. De Heer Bos was vervolgens naar beneden gegaan; naar mijn
+gedachten, om aan de oude Martha eenige onderrichtingen te geven: het
+duurde wel een uur eer hij terugkwam en zich in de bedstede, tegenover
+die, waarin zijn dochter sliep, begaf. Een zwaar gesnork kondigde mij
+weldra aan, dat, welke zijn zorgen voor de toekomst ook wezen mochten,
+die echter niet in staat waren, hem het slapen te beletten.
+
+Wat mij betreft, er verliepen uren achtereen, eer de slaap mijn oogen
+sloot, en toen zelfs bracht die noch rust, noch verkwikking mede.
+Benauwende, pijnlijke droomen kwelden mij, en deden mij ieder oogenblik
+met schrik uit mijn sluimering ontwaken. Ik zag het ouderlijk huis in
+vlammen staan: gewapende roovers, waaronder zich Andries en, vreemd
+genoeg, ook de poeet Helding bevonden, stormden ter plundering binnen,
+en werden aangevoerd door den Heer Jacobus Blaek, die zijn regenscherm
+als een staf van commando rondzwaaide. Ik zag mijn moeder, doodsbleek en
+met bloed bedekt, door twee dier boosdoeners voortsleepen: ik hoorde het
+noodgeschrei mijner zusters en broeders, die in de vlammen omkwamen: en
+dan zag ik opeens boven het vlammend puin, Henriette, Amelia, en een
+talrijken stoet bevallige, in feestgewaad uitgedoste jonge meisjes
+luchtig en onbezorgd ronddansen, en rozen strooien op de vonken, die
+onder haar voeten opspatteden. Opeens deed Andries, die een ijzeren
+geldkist uit den brand had gesleurd, welke hij met geweld op straat
+sleepte, een afgrijselijken vloek hooren: alles verdween voor mijn
+oogen, en ik ontwaakte.
+
+Maar, schoon wakker, nog dreunde mij die stem in de ooren, en nog
+herklonken die slagen, welke echter niet op een ijzeren kist, maar op de
+deur der woning nederkwamen. Ik ging recht overeind zitten. Er kon geen
+twijfel meer aan zijn: het was Andries, die weder te huis kwam.
+
+De morgenschemering was aangebroken: ik liet mij zoo zachtjes als ik kon
+uit mijn bed zakken, kleedde mij aan, omklemde mijn knuppel met beide
+handen en bleef toen, op den stoel gezeten, angstig luisteren, wat er
+volgen zou. Weldra hoorde ik de oude Martha naar het voorhuis
+schoffelen. Ik rees op, en overlegde of het ook zaak zoude wezen, den
+Heer Bos te gaan wekken, toen ik Martha met een heesche stem haar zoon
+hoorde toeroepen: "daar slaapt van nacht familie van Mevrouw hier in
+huis: ik mag je niet opendoen: zie maar dat je in de schuur terecht
+komt."
+
+Ofschoon mij deze woorden eenigszins geruststelden ten opzichte der
+voornemens van de moeder, bleef ik echter niet zonder zorg, of zich de
+zoon wel daaraan zoude storen. Mijn onzekerheid was intusschen spoedig
+voorbij; want na eenige vruchtelooze pogingen om de deur open te
+krijgen, ging Andries al brommende en vloekende weg, en Martha haastte
+zich, haar bed weder op te zoeken, hetgeen mij ten blijk strekte, dat
+zij geen vrees voor zijn terugkomst koesterde.
+
+Dit tooneel had mij echter allen slaap ontnomen. Ik bleef nog een
+geruimen tijd stilzitten, toen naderde ik het venster, opende het met
+zoo weinig gerucht mogelijk, en ademde de verkwikkende morgenlucht in,
+die mij van buiten tegenstroomde.
+
+Dan, was die frissche ochtendkoelte welkom aan mijn verhit gestel, niet
+minder aangenaam werd ik verrast door het heerlijke schouwspel, dat zich
+voor mijn oogen opdeed en hetwelk ik verre was te verwachten. Het
+uitzicht, dat ik den avond te voren van de kamer, waar wij ons toen
+bevonden, had gehad, was beperkt: het raam, waar ik nu voorstond, opende
+zich aan eene andere zijde van het gebouw en vergunde mij het gezicht
+van een natuurtooneel, het penseel eens schilders waardig. Ter
+linkerzijde en achter een schuur, een duiventil en een paar andere
+kleine gebouwen, tot de hoeve behoorende, verhief zich een fraaie groep
+eeuwenheugende eikeboomen, wier kruin wel door den zeewind was
+ontbladerd, doch wier knoestige met breede takken voorziene stammen zich
+donker afteekenden tegen den nog kleurloozen hemel en tegen de
+Zuiderzee, over wier grauwe oppervlakte een aantal kleine vaartuigen
+elkander kruisten. Iets meer nabij verhief zich een oude, met mos en
+heesters overdekte bouwval, de strenge stijl van welks bouworde scheen
+aan te kondigen, dat ik de overblijfselen van een klooster voor mij had:
+een muurtje, dat waarschijnlijk voorheen een kerkhof omheind had,
+verbond dit gedenkstuk van vroegere dagen aan de hoeve, waarin ik mij
+bevond. Ter rechterzijde liep de grond glooiend opwaarts, en werd het
+verschiet hier en daar belemmerd door golvende heuvelen, deels met koren
+en boekweit beteeld, deels met heesters en kreupelhout begroeid, deels
+bedekt met de paarskleurige heide, waarlangs de witgewolde kudde reeds
+hun ochtendmaal kwamen gebruiken. De stilte van den morgen werd alleen
+nu en dan afgebroken door het dof geloei der runderen in den stal en het
+gekraai van den wakkeren haan, die met zijn kakelbonten harem over het
+erf kuierde en het rijzend zonnelicht begroette, dat allengskens aan dit
+natuurtooneel leven en beweging kwam bijzetten. Opeens trof mij de
+gedachte: ik had dit bevallig geheel nog eenmaal beschouwd: wanneer of
+in welk gezelschap, dit wist ik mij niet te binnen te brengen; maar het
+kwam mij voor, als ware het niet de eerste reize, dat ik mij hier
+bevond. Ik kon uit den weg, dien ik den vorigen avond genomen had, en
+uit de nabijheid der zee, het besluit opmaken, dat ik mij ten Oosten en
+niet verre van Naarden moest bevinden en wel omtrent de plaats, waar
+vroeger een stad van denzelfden naam in de Hoeksche en Kabeljauwsche
+twisten was te gronde gegaan; maar ik had, zooverre ik wist, nooit eenig
+uitstapje naar dien kant gemaakt. Eindelijk gaf ik het op: en daar ik
+meermalen het naburige Muiderberg bezocht had, waar het landschap veel
+overeenkomst had met datgene, hetwelk ik nu voor oogen had, maakte ik
+het besluit op, dat ik door die gelijkheid van natuurtooneel misleid,
+mij ten onrechte verbeeldde, hier vroeger geweest te zijn.
+
+De morgenstond had zijn weldadigen invloed op mij uitgeoefend en met het
+daglicht waren die kwellende droombeelden en onrustige gedachten
+verdwenen, die mij gedurende den nacht hadden beziggehouden. Ik aarzelde
+dus niet om mij weer naar mijn legerstede te begeven, en de natuur, haar
+rechten hernemende, welke zij te lang aan de verbeelding had afgestaan,
+deed mij een weldadigen slaap genieten, waaruit ik niet ontwaakte, dan
+toen de stem mijns gastheers mij riep, en ik, de vakerige oogen
+wrijvende, den Heer Bos, reeds geheel gekleed, zag voor mij staan.
+
+"Het is tijd!" zeide hij: "het spijt mij zulk een aangename rust te
+storen; maar gij zult ongetwijfeld de eerste schuit niet willen
+misloopen."
+
+"Gij ziet," zeide ik, opstaande, "dat mijn toilet geene groote moeite
+zal vereischen. Ik heb niets anders te doen als mij te wasschen, en ik
+ben tot uw dienst."
+
+"Ik heb u gebracht wat gij noodig hebt," zeide de Heer Bos, mij op de
+tafel wijzende, waar hij een kom met water en een handdoek had
+neergeplaatst. "Ik behoef niet te vragen of gij goed geslapen hebt."
+
+"Daar kan ik niet volmondig ja op zeggen," antwoordde ik, en verhaalde
+hem tevens hoe mijn nachtrust gestoord was geweest. Gedurende mijn
+verhaal bleef ik de wezenstrekken van mijn gastheer zorgvuldig
+gadeslaan. Geen verwondering noch ontroering was daarop zichtbaar:
+alleen zag ik hem een paar reizen de wenkbrauwen samentrekken.
+
+"Ik verwachtte niet anders," zeide hij, toen ik met mijn mededeeling
+geeindigd had: "en ik had dienaangaande het noodige onderricht aan de
+oude Martha gegeven. Ondertusschen, die schurk moet u noch mij hier
+zien: de gevolgen zouden te gevaarlijk kunnen wezen. Ik moet mij
+daarover nog met de oude onderhouden. Wees zoo goed, zoolang bij mijn
+dochter te vertoeven."
+
+Wij verlieten het vertrek, en begaven ons weder naar datgene, waar wij
+den vorigen avond hadden doorgebracht. Ik vond hier Amelia, in hetzelfde
+gewaad als den vorigen dag gekleed, behalve dat zij nu een muts droeg en
+een falie daar over heen: ook was zij met een zonnescherm voorzien. De
+Heer Bos liet ons alleen, en na een korten morgengroet, bleven wij,
+beiden zwijgend en eenigszins met onze houding verlegen, voor ons zien.
+
+Het leed niet lang, of de Heer Bos kwam terug: "alles is in orde," zeide
+hij: "Andries ligt in de hooischuur zijn roes uit te slapen, en, eer hij
+wakker is, zijn wij ver van hier. Ik heb bovendien zijn moeder
+gewaarschuwd, dat de justitie hem opspoorde; en een kleine wenk van dien
+aard zal, vlei ik mij, genoegzaam zijn, om hem verre van hier te
+zenden.--Niets verhindert ons dus langer, de reis aan te vangen."
+
+"Ik weet niet," zeide Amelia, zich met minzaamheid tot mij wendende, "of
+Mijnheer ook nog vooraf iets verlangt te gebruiken."
+
+"Het is mij nog vroeg genoeg," zeide ik: "en daar ik toch genoodzaakt
+ben, mij te Naarden een oogenblik op te houden, zullen wij evengoed daar
+eenig ontbijt kunnen nuttigen."
+
+"Welaan dan!" zeide de Heer Bos, en trad meteen, door ons gevolgd, de
+kamer uit.
+
+In het voorhuis stond de oude Martha, die, nijgende, en de handen
+drukkende van den Heer Bos en van Amelia, afscheid van ons nam.
+
+"Wij danken u voor uw herbergzaamheid," zeide de Heer Bos: "vergeet
+niet, hetgeen ik u omtrent uw zoon gezegd heb, en neem dit aan, voor den
+omslag, dien wij u veroorzaakt hebben. Mijn goed zal ik nader laten
+halen. Bedenk, dat alles van uw stilzwijgendheid afhangt."
+
+"Ach!" zeide zij: "met wie spreekt de oude Martha ooit? Geen haan zal er
+na kraaien, dat UEd. hier 'eweest is: en in een kwartier tijds zijn al
+de kamers weer dicht 'esloten en het beddegoed uit de bedsteden 'enomen,
+en kan niemand merken, dat ik hier volk heb 'ehad."
+
+Ik kon mij niet weerhouden van te glimlachen: "zoo al de slaapplaatsen
+zoogoed gestoffeerd zijn als de mijne," dacht ik, "zal zeker het
+opredderen niet veel tijd kosten."
+
+Intusschen naderde ik ook op mijne beurt de oude vrouw en stelde haar
+onder dankbetuiging voor het nachtverblijf eene kleine fooi ter hand.
+Toen ik mij omwendde, zag ik dat de Heer Bos een koffer had opgenomen,
+die waarschijnlijk het goed van zijn dochter bevatte.
+
+"Mag ik u niet van die moeite ontslaan?" vroeg ik hem; "daar toch
+Mejuffrouw nu onder mijn geleide komt, is het niet meer dan billijk, dat
+ik haar goed drage."
+
+"Wij zullen het ieder een gedeelte van den weg dragen," zeide de Heer
+Bos: "ik ga niet met u tot Naarden."
+
+De toon, waarop hij deze woorden uitsprak, was zoo beslissend, dat ik
+het ongeraden vond, verder aan te dringen. Wij begaven ons dan op reis,
+de Heer Bos den tocht geleidende, en even wakker doorstappende, alsof
+hij, in stede van een koffer, een pak veeren onder den arm had. Ik heb
+nog verzuimd te zeggen, dat hij thans zijn rooden mantel niet omhad, en
+zijn Spaanschen hoed tegen een meer gewonen verwisseld had.
+
+Amelia liep zwijgend achter haar vader; en ik sloot den tocht. Wij
+namen, in stede van den modderigen hollen weg, een zandpad door de
+eikenstruiken, hetgeen op een driesprong uitkwam, waar onze geleider
+stilhield.
+
+"Hier moeten wij scheiden," zeide de Heer Bos: "dit voetpad links brengt
+u aan de poort van Naarden. Vaarwel Amelia! God behoede u en schenke u
+het noodige beleid om de moeilijke taak te volbrengen, die gij op u
+genomen hebt."
+
+Dit zeggende drukte hij een hartelijken kus op 't voorhoofd zijner
+dochter. Wat haar betrof, zij schreide niet; zij stortte geen ijdele,
+doch bij zulk een scheiding toch niet berispelijke klachten uit: maar de
+doodelijke bleekheid, welke zich over haar gelaat verspreidde, toonde
+niettemin hoezeer haar hart op dit oogenblik leed.
+
+"Wat u betreft, Mijnheer!" zeide de Heer Bos, mij de hand drukkende:
+"ontvang mijn voorloopigen dank voor den dienst, dien gij mij bewijzen
+wilt. Ik vertrouw u mijn dochter: en gij zult, hiervan houde ik mij
+overtuigd, u dat vertrouwen niet onwaardig betoonen."
+
+"Is er niets anders dat ik voor u doen kan?" vroeg ik hem terwijl ik
+zijn handdruk beantwoordde.
+
+"Voor het oogenblik niet:--ik heb reeds te veel van u gevorderd;
+wellicht meer dan gij zult kunnen volhouden;... doch het zij zooals het
+wil!... alleen dit nog!... mocht mij het lot eens treffen, dat mijn
+vijanden mij toewenschen, ontferm u dan over mijn ongelukkige
+dochter:--wees dan haar voorspraak.... Zorg dan, dat zij in staat
+gesteld worde, zich een wijkplaats volgens haar wensen te kiezen."
+
+Ik gaf door een buiging mijn toestemming in dit verzoek te kennen en nam
+nu den koffer op, dien de Heer Bos had neergezet en die mij zwaarder
+voorkwam dan ik gedacht had, waarop hij na Amelia nogmaals vaarwel
+gezegd te hebben, zich met rassche schreden rechtsaf en naar den zeekant
+begaf. Wij oogden hem een poos na en sloegen toen zwijgend het
+aangewezen pad in, dat ons weldra op den heirweg in de nabijheid van
+Naarden bracht. Buiten de poort nam ik een knaap aan, om den koffer te
+dragen; bood mijn arm Amelia aan, en bevond mij met haar na verloop van
+eenige minuten in de herberg te Naarden.
+
+
+ * * * * *
+
+
+NEGENDE HOOFDSTUK
+
+BEHELZENDE HET VERHAAL EENER SCHUITREIS VAN NAARDEN NAAR AMSTERDAM.
+
+
+In de herberg gekomen zijnde, werden wij door den waard in een
+zijkamertje gewezen, waar ik terstond voor Amelia en voor mij een paar
+kop koffie en boterhammen bestelde; en de vraag deed, of er ook goed met
+den vrachtwagen van Deventer was aangekomen aan het adres van Mr. F.
+Huyck. De waard beantwoordde deze vraag toestemmend en gaf mij te
+kennen, dat het goed zich in de groote kamer aan de overzijde bevond.
+Ik vroeg hierop verlof aan Amelia van haar een oogenblik alleen te mogen
+laten, en begaf mij naar de aangewezen plaats, waar ik werkelijk, na
+eenig zoekens, de mij behoorende koffers, doozen en verdere voorwerpen,
+uit onderscheidene andere goederen, welke aldaar in heerlijke eendracht
+en verwarring door en op elkaar gestapeld waren, terugvond; waarop ik
+den waard verzocht, die gezamenlijk met den koffer van Amelia naar de
+schuit op Amsterdam te laten brengen, en de roef voor mij te huren.
+
+Terwijl ik met dit alles bezig was, had ik wel opgemerkt dat er paarden
+voor het logement hadden stilgehouden: doch in de drukte van het
+oogenblik daar geen bijzondere acht op geslagen. Toen mijn bestelling
+echter was afgeloopen, en ik mij weder naar het zijkamertje terug zoude
+begeven, sloeg ik het oog, in 't voorbijgaan, door de gang naar buiten
+en zag een paar fraaie, kostelijk getoomde en gezadelde rijpaarden, die
+reeds een goeden rit schenen te hebben gedaan, naar men kon opmaken uit
+het schuim, dat hun breede borst bedekte, en die door den staljongen
+voor de deur gevoederd werden, terwijl een rijknecht, in zwierige
+livrei, daarnevens stond. Ik hield mij echter niet op met die te
+beschouwen, daar ik Amelia niet langer wilde alleen laten,--maar men
+verbeelde zich mijn verwondering en mijn misnoegen tevens, toen ik, de
+zijkamer binnentredende, iemand, in rijgewaad uitgedost, over Amelia aan
+de tafel zag zitten, met den hoed op het hoofd, het rijzweepje in de
+hand en de beenen uitgestrekt, en in dien persoon dengenen herkende,
+dien ik minst van allen hier verwacht of gewenscht zoude hebben, den
+Heer Lodewijk Blaek. "Daar beginnen de wederwaardigheden al!" dacht ik
+bij mijzelven: en mijn spijt was zoo groot, dat ik als sprakeloos aan de
+deur bleef staan.
+
+"Komt het glaasje haast, dat ik besteld heb?" vroeg Lodewijk, mij
+slechts terloops aanziende: "o vergeef mij!" voegde hij er bij, mij
+herkennende: "ik dacht dat het de kastelein was.--Mijnheer Huyck! ik
+wensch u goeden morgen."--Hier lichtte hij even zijn hoed, en zich
+terstond naar Amelia wendende, met wie hij reeds in onderhoud scheen te
+zijn getreden: "en reist de Juffrouw zoo alleen?" vroeg hij: "in
+waarheid! het zou mij tot bijzondere eer strekken u te mogen brengen,
+waar UEd. wezen wilde.--Men treft soms onwelkom gezelschap op reis aan,"
+(dit laatste was ik volkomen met hem eens) "en het is ridderplicht, de
+dames, die alleen en verlaten zijn, daartegen te beschermen."
+
+Ik was nog niet recht bekomen van mijn verbazing. Ik zag, hoe Amelia
+bleek en ontsteld was geworden door de gemeenzame toespraak van den
+vrijpostigen losbol: en ik wist nog niet, welke houding ik moest
+aannemen. Het eenvoudigste ware zeker geweest, terstond aan Lodewijk te
+verklaren, dat de Juffer geene bescherming behoefde, daar zij zich reeds
+onder de mijne bevond; maar ik huiverde op de gedachte, daardoor
+verkeerde vermoedens op te wekken bij iemand, op wiens bescheidenheid ik
+mij niet kon verlaten. "Waar zal Henriette Blaek mij voor houden," dacht
+ik bij mijzelven, "wanneer zij van haar neef verneemt, dat ik met een
+mooi jong meisje op reis ben geweest?" Deze gedachte belette mij te
+handelen gelijk de edelmoedigheid mij eigenlijk zoude hebben
+voorgeschreven, en ik besloot, mij te vergenoegen met aan Lodewijk het
+voortzetten zijner aanbiedingen te beletten, door zelf een gesprek met
+hem aan te knoopen.
+
+"Is UEd. hedenmorgen reeds van Guldenhof aan komen rijden? UEd. moet het
+warm hebben, ofschoon de ochtendstond altijd het best geschikt is tot
+dergelijke tochten. En hoe vaart de familie op Guldenhof? Het is een
+fraai paard, dat UEd. daar heeft," enz. enz. Lodewijk antwoordde slechts
+met enkele woorden op deze en dergelijke toespraken, welke ik tot hem
+richtte: en, geene de minste gedachte voedende, dat ik tot Amelia in
+eenige betrekking stond, bleef hij haar gedurig aanstaren, lonkte en
+knipoogde, en scheen haar door zijdelingsche wenken te kennen te willen
+geven hoe onaangenaam hem de stoornis was, welke ik in hun _tete-a-tete_
+had aangebracht.
+
+Wat Amelia betrof, zij beantwoordde hem op dezelfde wijze, als hij mij
+deed, namelijk met niet veel meer dan "ja Mijnheer!" of "neen Mijnheer!"
+Zij hield de oogen gedurig voor zich geslagen op het kopje, dat zij in
+de hand hield en waaruit zij nu en dan een langzame teug nam. Ik kon
+niet nalaten van met een gevoel van diepe beschaming op te merken, dat
+zij, na mij toen ik binnenkwam even te hebben aangezien, geen oog meer
+op mij wendde, als wilde zij mij de bescherming niet afvergen, welke ik
+haar niet uit eigen beweging verleende. Deze bescheidenheid van hare
+zijde overwon weldra mijn voornemen om mij te houden, alsof wij elkaar
+niet kenden, en ik was op het punt, van aan Lodewijk te verzoeken, de
+Juffer, die ik de eer had gezelschap te houden, niet langer lastig te
+vallen, toen de waard, met een glaasje likeur binnentredende, mij de eer
+der bekentenis kwam ontnemen.
+
+"Mijnheer!" zeide hij tegen Lodewijk: "een glaasje cognac als 't UEd.
+belieft: Mijnheer!" (tegen mij) "als UEd. naar de schuit moet zal het
+tijd worden."
+
+"Hoeveel ben ik u schuldig?" vroeg ik, terwijl Amelia intusschen was
+opgestaan.
+
+"Sta mij ten minste toe, u tot aan de schuit te brengen...." zeide
+Lodewijk, insgelijks opstaande en Amelia zijn arm aanbiedende.
+
+"Zeven gulden vijftien stuivers, wegens betaalde vracht voor UEds.
+goed," antwoordde mij de waard: "twee kommetjes koffie en twee
+boterhammen....?"
+
+"Twee!" herhaalde Lodewijk, een oog op de tafel werpende, en vervolgens
+Amelia en mij aanziende met een blik, die mij deed ontwaren, dat hij
+lont begon te ruiken, en die ook den waard deed opkijken.
+
+"Wel ja!" zeide deze: "Mijnheer betaalt immers ook voor de Juffrouw?"
+
+"Voorzeker!" zeide ik, hem twee dukaten ter hand stellende, met verzoek
+van mij geld terug te geven: "als UEd. gereed is!" vroeg ik, mij tot
+Amelia wendende.
+
+"Nu begrijp ik het!" zeide Lodewijk, met een boozen lach, die mij
+machtig veel lust gaf hem op zijn gezicht te trommelen.
+
+"_Heureux mortel!_" voegde hij er bij, het hoofd schuddende en mij
+schamper aanziende. "Ik vraag u om verschooning, Mejuffer! Maar waarom
+heeft de Heer Huyck mij niet terstond gewaarschuwd, dat ik vergeefsche
+moeite deed?"
+
+Ik voelde dat ik rood werd; want ik kon de juistheid dezer aanmerking
+van Lodewijk niet ontkennen: "Mijnheer!" zeide ik, op een toon, dien ik
+trachtte zoo natuurlijk mogelijk te maken: "ik heb niets over deze
+Juffer te zeggen. Een gelukkig toeval heeft mij haar doen ontmoeten: en
+haar _familie_ (met nadruk op het woord _familie_) heeft mij verzocht,
+daar wij toch eenen weg gingen, wel te willen zorg dragen, dat haar op
+reis niets ontbrak. Ik dacht, dat UEd. haar kende, anders zou ik niet
+geweten hebben, waaraan uw voorslagen toe te schrijven. Ik heb de eer uw
+dienaar te zijn."
+
+"Goede reis samen," zeide Lodewijk: "en ik hoop dat de _familie_ van de
+Juffer alle reden zal hebben, over haar keuze tevreden te zijn," voegde
+hij er bij, op een toon, die mij verstaan deed, dat hij geen woord
+geloofde van al wat ik hem, ik moet bekennen vrij onhandig, verteld had.
+
+Ik antwoordde verder niets; maar, den arm aan Amelia gevende, verliet ik
+met haar de herberg. Nauwelijks waren wij de stadspoort uit, toen
+Lodewijk ons, met zijn lakei achter zich, voorbijreed. Hij deed zijn
+groet vergezeld gaan met een spotachtigen glimlach, en bleef langzaam
+voor ons uit rijden. Toen wij de laatste brug der vestingwerken hadden
+verlaten en de trekschuit in 't gezicht kregen, zag ik hem weder
+ophouden en eenige woorden wisselen met iemand, die zich nabij de klep
+van de schuit hield; waarna hij in vollen draf verder reed.
+
+Wij waren spoedig aan de plaats der afvaart, waar de kruier zich met
+mijn goed bevond en mij het roefbriefje ter hand stelde. Amelia ging
+dadelijk naar binnen; wat mij betreft, ik bleef een oogenblik de
+oplading der goederen gadeslaan, toen mij de persoon naderde, met wien
+ik Lodewijk had zien spreken en dien ik terstond voor Simon herkende.
+Hun onderhoud deed bij mij een vermoeden ontstaan, hetwelk zich later
+bevestigde; doch dat ik mij wel wachtte aan Amelia mede te deelen, ten
+einde haar niet nutteloos te verontrusten.
+
+"Whelkom, meneer Hijk!" zeide Simon: "phen je nog 'ier? Me dacht, je zat
+hal 'oog en droog te Hamsterdam? Ken ik thoch niks an je kwijt worden?
+Niet?--Nou! dhaarom zei je thoch ghezond blijven. Has ik je dan reis
+weerzie met ghezondheid?"
+
+Het vertrek der schuit maakte een einde aan de rede van Simon, die een
+plaats nam op de voorplecht, terwijl ik met Amelia in de roef ging
+zitten.
+
+Ik zag aan de koele en gestrenge uitdrukking van haar gelaat, dat mijn
+gedrag eenige verontschuldiging vereischte, en ik moest bij mijzelven
+erkennen, dat zij reden had, ontevreden over mij te zijn. Ik sprak haar
+dus, eenigen tijd nadat de schuit van wal had gestoken, op de volgende
+wijze aan:
+
+"Ik vrees, Mejuffrouw, dat gij mij beschuldigt, van weinig te
+beantwoorden aan het vertrouwen, door uw Heer vader in mij gesteld."
+
+"Mijnheer!" antwoordde zij, "ik heb het recht niet, u eenige
+verwijtingen te doen. Ik gevoel zeer wel, hoe moeilijk de toestand was,
+waarin de ontmoeting van een bekende u moest brengen; en het doet mij
+van harte leed, dat gij u om mijnentwille wellicht onaangenaamheden op
+den hals haalt."
+
+"Uwe goedheid," zeide ik, "behandelt mij meer grootmoediglijk dan ik
+verdien; maar waarlijk, gij hadt recht gehad, een andere handelwijs van
+mij te verwachten. Geloof echter, dat, zoo ik niet terstond den Heer
+Blaek voor zijn onbeschaamdheid bestrafte, zulks slechts daarom was,
+omdat ik hoopte dat hij voor ons vertrekken zoude: en ik was bezorgd,
+dat zoo hij, gelijk nu geschied is, ontdekte dat wij te zamen reisden,
+hij nasporingen in 't werk zou stellen, welke het geheim van uw Heer
+vader in gevaar mochten brengen."
+
+Deze reden was nu wel niet de ware; maar zij had toch zooveel grond van
+waarschijnlijkheid voor zich, dat Amelia, naar mijne meening, niet kon
+nalaten, die voor volkomen geldig te houden. Zij scheen er zich dan ook
+mede te vergenoegen.
+
+"Ik hoop," zeide zij, "dat gij geen last meer zult hebben van deze
+ontmoeting, en dat de Heer Blaek zich met de door u gegeven inlichtingen
+zal tevreden stellen.--Is hij de zoon van den Heer Blaek, over wien wij
+gisteravond spraken? Hij schijnt mij toe geen gelukkig toonbeeld op te
+leveren van de Amsterdamsche Heeren. Wellicht echter," voegde zij er
+bij, "moet ik zijn vrijpostigheid alleen toeschrijven aan den verlatenen
+toestand, waarin ik mij bevind."
+
+"Het was gisteren voor het eerst, dat ik dien Heer ontmoette," was mijn
+antwoord: "maar het zou mij grieven, indien UEd. onze Amsterdamsche
+jongelingschap naar hem wilde beoordeelen. Er zijn er onder, die, zooals
+hij, hoovaardig op hun rijkdom en aanzien, zich een toon aanmatigen, die
+hun vrij kwalijk voegt, en zich, vooral tegen een kunne, die zij
+eerbiedigen moesten, alles veroorloven, op het voorbeeld der Fransche
+windbuilen, die zij naaepen, zonder tevens die welgemanierde bevalligheid
+te bezitten, welke bij onze naburen de onbescheidenheid eenigszins
+vergeeflijk maakt. Maar gij zult, naar ik hoop, te Amsterdam ook
+jongelieden vinden, die zich door een ordentelijk, zedelijk gedrag
+onderscheiden, nauwgezet zijn in het betrachten hunner maatschappelijke
+plichten, zich aanbevelen door een heuschen beschaafden omgang, en niet
+van oordeel zijn, dat drinken, rossen en rijden, grof spelen en
+dergelijke uitspattingen tot de kenmerken eens fatsoenlijken mans
+behooren."
+
+"Ik twijfel er niet aan," zeide zij: "het zal te Amsterdam zijn, als
+overal, dat men er veel kaf onder 't koren vindt. Helaas! wat mij
+betreft, ik zal er niet in de gelegenheid zijn om zulks bij ondervinding
+te leeren, en mijn toestand zal mij wel dwingen, mij afgezonderd te
+houden van alle gezelschappen. Hoe gelukkig zijt gij, Mijnheer! aan wien
+deze reis niets dan vreugde en blijdschap voorspelt. Gij gaat een
+beminde familie terugvinden en moogt u thans reeds verheugen in die
+zalige ontmoeting.... terwijl ik!... maar verschoon mij, ik heb geen
+recht u met mijne klachten op te houden. Verhaal mij eens, bid ik u, hoe
+groot is het huisgezin van uw Heer vader?"
+
+Ik beantwoordde deze vraag, en, van het eene op het andere komende,
+geraakten wij van lieverlede in een belangrijk en levendig onderhoud, in
+den loop waarvan ik telkens meerdere redenen vond om het gezond verstand
+en het edel hart van mijn reisgenoote te bewonderen. Wij brachten alzoo
+bijna ongemerkt de lange en vervelende vaart van Naarden tot Muiden ten
+einde. Aan die stad gekomen, moet men, gelijk bekend is, de schuit
+verlaten om zich in een andere in te schepen. Wij trokken dan te zamen
+en gearmd Muiden door, toen een nieuwe gebeurtenis mij stof gaf tot
+nieuwe bekommernis over de taak, die ik op mij genomen had, en waarmede
+ik mij reeds begon te vereenigen. Onder het voortwandelen hoorde ik
+achter ons het klappen van een zweep en het rollen van een rijtuig over
+de straatsteenen. Ik zag om: daar reed ons een prachtige koets voorbij,
+met vier witte paarden bespannen, en twee lakeien achterop: en, eer ik
+nog den tijd had om na te denken, aan wien dit rijtuig behoorde,
+herkende ik daarbinnen den ouden Heer Blaek, met zijn hofdichter over--,
+en--o spijt!--zijn schoone nicht naast hem. Ik bloosde tot achter de
+ooren toe: ik groette:--de Heer Blaek had mij niet opgemerkt;--maar
+Henriette had mij gezien, en de koele blik, welken zij bij het
+teruggroeten op ons beiden nederwierp, drong mij door de ziel heen.--Zij
+had mij herkend: daar was geen twijfel aan;--en wat toch moest zij nu
+van mij denken? Ik had haar gezegd, dat ik _alleen_ naar Amsterdam
+reisde; en nu had zij mij met een onbekende Juffer gearmd gezien:--en ik
+zou mij misschien nimmer in de mogelijkheid bevinden, haar de aanleiding
+mijner handelwijze te verklaren.--Zelfs ook dan, al ontsloeg mij de Heer
+Bos van alle geheimhouding, wie zou de zonderlinge ontmoetingen, die mij
+in deze weinige uren overkomen waren, op mijn woord af verkiezen te
+gelooven.
+
+Doch, wat deed het er eigenlijk toe, of Henriette Blaek ons al of niet
+gezien had? Haar neef had ons immers gezien en ik hield mij genoeg van
+zijn minzame gezindheid te mijwaart verzekerd, om tevens overtuigd te
+zijn, dat hij zulks niet verzwijgen zou, althans niet aan zijn
+nicht.--En bovendien, welk groot belang stelde ik toch in de gedachten,
+die een meisje, dat ik slechts eenmaal gezien had, omtrent mij
+koesterde? Ik was immers niet op haar verliefd! Iemand van mijn koel en
+bedaard gestel, wien de Franschen zelfs den naam van _le phlegmatique
+Hollandais_ gegeven hadden, zou zoo op een bof
+verlieven!--Onmogelijk--en echter....!
+
+Deze en dergelijke denkbeelden vlogen, als vuurkogels, die zich
+doorkruisen en tegen elkaar horten, mijn geest door, zoolang ik de stad
+Muiden doorliep, ja beletteden mij eenige aandacht te schenken aan
+Amelia, die zwijgend aan mijn zijde ging. Alleen had ik opgemerkt dat
+zij, toen het rijtuig ons voorbijsnorde en ik een kleur kreeg, mij
+terloops had aangekeken, en vervolgens terstond haar falie dichter over
+haar gelaat had neergetrokken. Zelfs meende ik mij naderhand te
+herinneren, dat ik haar arm op dat oogenblik tegen den mijnen had voelen
+trillen.--Hoe dit zij, ik sloeg, gelijk ik zeide, weinig acht op haar,
+en, zoo zij mijn gedachten al bezighield, was het, om haar, op een vrij
+onedelmoedige wijze... voor Sint-Felten te wenschen.
+
+Zoodra wij echter buiten Muiden en weder in de roef gezeten waren, namen
+mijn gedachten een geheel anderen loop en vergat ik mijn eigen spijt
+geheel, om slechts aan het leed mijner reisgenoote te denken; want
+nauwelijks was de schuit van wal gestoken, of ik zag haar in tranen
+uitbersten.
+
+Hoewel ik nooit heb kunnen begrijpen, hoe de dichters en
+romanschrijvers, van een weenende schoone sprekende, durven beweren, dat
+"haar tranen haar schoonheid nog verhoogden," en hoewel ik een rooden
+neus en gezwollen oogen, welke daarmede doorgaans vergezeld gaan, niet
+onder de bevalligste verschijnsels tel, zoo kan ik toch niet ontkennen,
+dat de aanblik eener schreiende vrouw altijd een innig gevoel van
+mededoogen en deelneming in mijn borst heeft opgewekt, en dat ik nooit
+tranen langs haar kaken zag vloeien zonder den wensch te voeden, dat het
+in mijne macht mocht zijn, die te drogen. Maar hoeveel smartelijker
+moest mij dus niet dit schouwspel vallen, nu ik mij geheel buiten de
+mogelijkheid bevond, niet alleen van de bron des leeds te stoppen, maar
+zelfs van een enkel gepast troostwoord toe te spreken. Ik gevoelde
+terstond, wat bij Amelia die diepe droefheid ontstaan deed: welke kracht
+die aandoeningen moesten bezitten, die in staat waren een ziel, zoo
+sterk als de hare, met zulk een hevigheid te schokken.
+
+Ik gevoelde, dat ik toch iets moest zeggen, al ware het slechts om den
+schijn van hardvochtigheid te vermijden. "In 's Hemels naam,
+Mejuffrouw!" voegde ik haar toe, terwijl ik, over haar gezeten, de
+handen op het tafeltje der roef smeekenderwijze samenvouwde: "wat ik u
+bidden mag, bedaar! Het is mij zoo grievend, u te zien weenen."
+
+"Vergeef mij,... o vergeef mij,... Mijnheer Huyck...." zeide zij al
+snikkende: "ik gevoel, dat ik mij dwaas aanstelle... maar het zal ras
+weder over zijn.... Ach! misschien doet het mij goed:--ik heb in jaren
+niet geschreid."
+
+Ik wist bij ondervinding, dat niets weldadiger is voor hen die lijden,
+dan den oorsprong van hun leed te kunnen mededeelen: en met dat oogmerk
+waagde ik het, de volgende vraag te doen:
+
+"Maar, indien het niet onbescheiden is zulks te willen weten, wat heeft
+dan nu die bittere droefheid bij u kunnen verwekken?... Is er van mijne
+zijde eenige aanleiding daartoe gegeven, zoo bid ik u, uit den grond
+mijns harten, om vergiffenis.--Maar o! laat mij toch niet in de
+onzekerheid. Schenk mij uw vertrouwen! bedenk, dat uw vader mij tot uw
+beschermer heeft uitgekozen:--laat dien titel, waarop ik mij
+verhoovaardig, u aansporen, mij als uw broeder te beschouwen, en mij
+mede te deelen, wat u thans op het hart drukt."
+
+"O neen! vraag het mij niet," zeide zij, de oogen afwisschende en het
+gelaat in haar fraaien ronden arm, die op de tafel rustte, half
+verbergende: "gij zoudt mij te dwaas, te kinderachtig vinden;... en
+toch!" vervolgde zij, na eene korte stilte, het hoofd weder opheffende
+en mij met waardigheid aanziende: "waarom zou ik het verzwijgen, daar
+gij het wel zult geraden hebben. Ik heb met kalme onverschrokkenheid de
+rampen en wederwaardigheden doorgestaan, die mijn nog zoo korten
+levensloop gekenmerkt hebben: ik heb aan geene hartstochtelijke
+bewegingen toegegeven, zoo dikwerf de fortuin, het leven of de vrijheid
+mijns vaders en de mijne tevens in gevaar stonden: maar dat ik, die
+vroeger ... ik schaam mij bijkans het nu te zeggen ... door honderden
+gediend en vereerd werd... die den geringsten smaad mij aangedaan door
+den dood des beleedigers zou hebben zien straffen ... dat ik, die tot nog
+toe nooit het oog voor iemand heb behoeven neder te slaan, en voor niets
+te blozen heb ... dat ik tot zulk een laagte gedaald ben, om te moeten
+ondervinden, dat een fatsoenlijk man, wanneer hij zich in mijn
+gezelschap bevindt en een kennis ontmoet ... vergeef mij ... zich schaamt,
+gelijk een schuldige zou doen ... dit treft mij tot in het binnenste van
+mijn gemoed: het is een contrast, dat geschikt ware om mij ijlhoofdig te
+maken!"
+
+Ik bloosde opnieuw, zag voor mij en zweeg: want wat kon ik aanvoeren
+tegen hetgeen zij gezegd had? O! hoe nietig en laf schenen mij thans de
+strijd en wrevel, bij mij ontstaan, in tegenstelling met de diepe smart,
+die haar gemoed vervulde! Hoezeer beklaagde ik haar, en welk een eerbied
+gevoelde ik niet voor de maagdelijke kieschheid, welke haar zulk een
+gewicht deed hechten aan een omstandigheid, die in het oog van anderen
+misschien onopgemerkt ware gebleven of althans slechts als een beuzeling
+beschouwd geworden.
+
+Er ging een geruim tijdsverloop voorbij, eer ik den moed tot spreken
+wedervond; Amelia was intusschen weder bedaard geworden en zat
+aandachtig de toppen van hare (zeker buitengemeen fraaie) vingeren te
+bekijken: iets dat, gelijk ik den vorigen avond reeds had opgemerkt,
+meer haar gewoonte was, wanneer zij niet bezig was of sprak, en waaruit
+ik reeds had opgemerkt dat zij geen Hollandsche opvoeding had genoten en
+zich op het breien of kousenstoppen niet verstond.
+
+"Ik beken u," zeide ik, "dat ik min of meer onthutst was, toen ons die
+koets voorbijreed en ik Mejuffrouw Blaek daarin herkende."
+
+"Mejuffrouw Blaek!" herhaalde Amelia, een doordringenden blik op mij
+vestigende: "ik dacht zoo;--maar, ik ben u in de rede gevallen:
+verschoon mij: ga voort, bid ik u."
+
+"Ik was dit te meer," vervolgde ik, eenigszins bedremmeld, omdat ik haar
+gisteren, gelijk ik de eer had u te zeggen, heb gesproken, omdat zij een
+groot vriendin mijner zuster is, en dat het voor ons beiden licht
+onaangename gevolgen kan hebben, indien het ruchtbaar wordt dat...."
+Hier bleef ik steken.
+
+"Dat gij dit alles overdacht hebt, betwijfel ik niet," zeide Amelia:
+"maar vergun mij op te merken, dat uw denkbeelden al zeer vlug op
+elkander volgen, indien zij bij u een zoo onmiddellijke ontsteltenis
+konden veroorzaken op het oogenblik dat de oogen dier Juffer u
+ontmoetten."
+
+De juistheid dezer opmerking leverde mij een nieuw bewijs, dat het mij
+gemakkelijker zou vallen, mijzelven dan Amelia te misleiden.
+
+"Mejuffrouw!" zeide ik, een meer vroolijke wending aan ons gesprek
+willende geven: "gij verstaat u bij uitnemendheid in het ontleden der
+menschelijke gedachten: en ik betuig: dat ikzelf misschien niet zoo goed
+in staat zou zijn te beslissen, wat er straks in mijn hart is omgegaan.
+Dit is zeker, dat mijn beweging onwillekeurig was, en als zoodanig ben
+ik daarvoor niet verantwoordelijk. Misschien heb ik eene
+onvoorzichtigheid gedaan, door aan het verlangen van uw Heer vader te
+voldoen, want ik had moeten berekenen, dat men niet straffeloos de taak
+op zich neemt, van aan een schoone Jonkvrouw tot leidsman te
+verstrekken."
+
+"Ik heb nog liever, Mijnheer!" zeide Amelia, "dat zich de spijtige
+uitdrukking van zoo straks op uw gelaat vertoont, dan dat gij mij door
+plichtplegingen zoekt tevreden te stellen, die ik, helaas! te wel weet
+dat niet meer kunnen zijn dan ijdele klanken. Wat mij betreft, ik spreek
+ernstig: en ik verzeker u, het doet mij innig leed, dat mijn vader het
+noodig geoordeeld heeft, u een last op den hals te laden, welke u geene
+andere dan onaangename gevolgen berokkenen kan. Want, ach! zoo is het
+altijd gegaan. Het is de vloek, die op ons huis ligt, dat elke dienst,
+daaraan bewezen, het ongeluk bewerkt van hem, die dezen dienst bewijst."
+
+"Mejuffrouw!" hernam ik: "ook ik spreek ernstig, en ik betuig u uit den
+grond mijns harten, dat, zoo de dienst, welken ik u thans poog te
+bewijzen, aan de verwachting van uw vader beantwoordt, mij die nimmer
+ongelukkig zal kunnen maken; want welke gevolgen die ook hebbe, ik zal
+het bewustzijn behouden van den plicht der dankbaarheid volbracht en
+naar de inspraak van mijn geweten gehandeld te hebben."
+
+"Gij zijt een braaf mensch, Mijnheer Huyck," zeide Amelia, mij met
+aandoening de hand reikende: "en mijn vader, door zijn vertrouwen op u
+te stellen, heeft mij een nieuw bewijs gegeven, met hoeveel juistheid
+hij bij den eersten oogopslag de menschen weet te beoordeelen.--Dan,
+laat ons thans niet meer spreken over hetgeen toch niet meer te
+veranderen is:
+
+ _La plainte ni la peur ne changent le destin,_
+
+zegt de goede Lafontaine, wiens geestige werken u misschien niet
+onbekend zijn."
+
+"En hij heeft gelijk ook," zeide ik: "ofschoon gij den regel, dien hij
+er op volgen laat, wel niet zult toestemmen; noch erkennen willen dat
+
+ _le moins prevoyant est toujours le plus sage_."
+
+"Vergeet niet," hernam zij, "dat hij vooraf laat gaan: quand _le mal est
+certain_. Gij moet geene plaatsen uit haar verband halen, gelijk, naar
+ik wel vernomen heb, de ketters gewoon zijn te doen, ter staving van
+hunne anders onbewijsbare gevoelens."
+
+Dit antwoord der bekoorlijke zwerfster bevestigde een vermoeden, hetwelk
+ik reeds den vorigen avond, uit sommige van haar uitdrukkingen, omtrent
+haar geloofsbelijdenis had opgevat: ik verlangde echter geen
+theologische wending aan ons gesprek te geven en ving dus aan, over
+andere onderwerpen te spreken: daar ik mij echter weinig meer herinner
+van hetgeen wij verder afhandelden en zulks ook voor mijn lezers
+waarschijnlijk even vervelend zoude zijn als indien ik hen dwong de reis
+in de trekschuit zelve te maken, zal ik slechts datgene vermelden,
+hetwelk Amelia mij toevoegde, toen wij Amsterdam bijna bereikt hadden.
+
+"Hier," zeide zij op een plechtigen toon, "moet onze korte kennis
+eindigen.--Zoodra wij uit het oog des schippers zijn, verlaten wij
+elkander, waarschijnlijk voor altijd. God doe u de betrekkingen, die u
+dierbaar zijn, in welstand en vreugde ontmoeten!--Hij loone u met zijn
+rijksten zegen, voor hetgeen gij zoo grootmoedig ten gevalle mijns
+vaders hebt verricht,--en waarvan de herinnering, hoop ik, weldra geheel
+bij u uitgewischt moge worden."
+
+"Uitgewischt!" herhaalde ik: "en waarom dat? Zoo ik in den beginne al
+eenigen weerzin tegen den mij opgedragen last gevoelde, ik ondervind
+thans slechts een innig leedwezen, namelijk van te denken dat ik u
+wellicht nooit wederzie."
+
+"Dit leedwezen zal u niet lang bijblijven," hernam zij, met
+droefgeestigheid het hoofd schuddende: "en het is ook beter, dat gij
+onze korte ontmoeting vergeet. Gij bevindt u, door geboorte en stand, in
+betrekkingen, welke u niet veroorloven, u verder in te laten met
+ongelukkigen, zooals wij, die door het lot genoodzaakt zijn het daglicht
+te schuwen en sluipwegen te bewandelen. Op ieder van ons beiden rust een
+verschillende plicht, dien wij naar onze beste pogingen zullen trachten
+te vervullen: de zoon van den Hoofdschout heeft reeds genoeg voor mij
+gedaan: meer te doen zou ons niet baten en hem misschien strafbaar
+maken. Ik geloof, dat gij mij verstaat, zonder dat ik een verdere
+verklaring aan mijn woorden behoef te geven."
+
+"Ik weet niet," zeide ik, "wat de zoon van den Hoofdschout aan uw vader
+of u mag zeggen, en in hoeverre ik altemet, door u een goeden uitslag
+met zijn bedoelingen toe te wenschen mijn plicht als burger zou te kort
+doen; maar niets verbiedt mij toch, de hoop te uiten, dat het u steeds
+welga, en dat, na de rampen en wederwaardigheden, die u getroffen
+hebben, ik u eenmaal moge terugvinden, in dien maatschappelijken
+toestand geplaatst, waar uw geboorte, opvoeding en begaafdheden u
+ongetwijfeld toe bestemd hebben."
+
+Amelia dankte mij met een handdruk voor dezen wensch, en wij spraken
+geen woord verder, totdat de schipper, zijn hoofd naar binnen stekende,
+ons "welkom te Amsterdam!" deed hooren.
+
+"Hoe zullen wij het nu aanleggen met ons goed?" vroeg Amelia.
+
+"Laat dat aan mij over," antwoordde ik, die reeds mijn plan gemaakt had:
+"en blijf stil in de roef zitten, tot ik u roep. Hei! ho!" riep ik, naar
+buiten springende: "is daar ook een kruier?"
+
+"Zal ik het goed van Mijnheer niet te huis brengen?" vroeg de
+schippersknecht, de muts even aflichtende.
+
+Dit was juist wat ik wilde: "wanneer heb ik het dan?" vroeg ik.
+
+"Binnen het half uur is het bij u. UEd. is immers de zoon van den Heer
+Hoofdschout, wel bekend?"
+
+"Goed!" was mijn antwoord: "alleen dat stuk," vervolgde ik, op het
+koffertje van Amelia wijzende: "moet ik terstond medenemen, omdat ik er
+iets uit moet nemen en het dan verder opzenden."
+
+"Heel wel, Mijnheer! als Mijnheer dan daarvoor maar een van die menschen
+wil nemen...."
+
+Ik zag om: een aantal knapen en sjouwerlieden had zich om mij heen
+gedrongen. Ik koos een hunner uit, aan wien ik het koffertje
+overreikte.--"Zuster!" riep ik toen: "als het u maar belieft."
+
+Amelia kwam terstond voor den dag, en wij begaven ons, naast elkander,
+doch niet gearmd, en met den jongen achter ons, langs den Binnen-Amstel
+verder. Wij hadden het geluk, niemand van mijn kennis te ontmoeten. Aan
+de Amstelstraat gekomen, hield ik stil.
+
+"Wij gaan hier van elkander," zeide ik: "jongen! gij volgt de Juffrouw
+en brengt haar bij den Heer Bouvelt op den Buitenkant bij de
+Peperstraat."
+
+Amelia en ik drukten elkander de hand tot afscheid: zij ging met den
+knaap de lange houten brug naar de Muiderstraat op, terwijl ik mijn weg
+langs den Binnen-Amstel vervolgde. Toen ik ongeveer honderd schreden
+verder gegaan was, wendde ik het hoofd nog, eens naar haar om: maar hoe
+groot was mijn verwondering en tevens mijn spijt, toen ik bemerkte, dat
+niet langer dezelfde knaap, maar Simon de marskramer achter haar ging
+met het koffertje op zijn rug. Ik waande een oogenblik, dat het mij
+schemerde; maar ik kon geen twijfel meer voeden; het was Simon zelf, en
+de andere knaap liep op een drafje met het marsje van den Jood weg. Mijn
+maatregelen van voorzorg, naar mij dacht met zooveel overleg gekozen,
+waren dus verijdeld! en dat wel door de schalkheid van een listigen
+marskramer, en die het nu in zijn macht had, althans gedeeltelijk,
+achter het geheim te komen. Maar het was te laat om er iets aan te doen;
+en elke nieuwe bemoeienis van mijn kant zoude, in den tegenwoordigen
+stand der zaken, meer na- dan voordeel hebben aangebracht. Voor 't
+overige wist ik bij geruchte, dat de Heer Bouvelt een geschikt man was,
+die de achting zijner medeburgers genoot en onder wiens bescherming
+Amelia zoo veilig mogelijk wezen moest; deze gedachte stelde mij weder
+enigszins gerust, en het denkbeeld, dat elke schrede, die ik nu deed,
+mij dichter bij de mijnen bracht, nam weldra mijn geest zodanig in, dat
+het alle andere, ook dat van mijn laatste avonturen, ten eenenmale
+verdrong.
+
+
+ * * * * *
+
+
+TIENDE HOOFDSTUK,
+
+WAARIN VERHAALD WORDT, HOE FERDINAND TE HUIS KWAM EN HOE HIJ INSLIEP,
+WELK VOORBEELD DE LEZER MAG VOLGEN, ZOO HET HEM GOEDDUNKT.
+
+
+O! wie kan naar eisch dien stroom van gewaarwordingen beschrijven, die
+ons overstelpt, wanneer wij, na een lange afwezendheid, het ouderlijk
+huis weder naderen, en de oogenblikken tellen, die ons nog scheiden van
+hen, die ons dierbaar zijn. Welk een vreemde mengeling van blijdschap,
+van hoop, van angstvalligheid, van geluk, van vrees, komen ons gemoed
+vervullen!--Welk een aantal verwarde en verschillende vragen stellen
+zich aan onze verbeelding voor!--Zullen al de leden van het huisgezin
+gezond en bij elkander zijn?--Zal er geen lastig bezoek wezen van
+onverschillige derden, wier tegenwoordigheid die zoete stonden des
+wederziens belemmert en ons het warme gevoel des harten dwingt te
+smoren?--Heeft men wellicht juist dezen dag tot een pleiziertocht
+uitgekozen? of is men om een andere reden afwezig, zoodat wij bij onze
+terugkomst slechts ledige en verlatene kamers, en niemand vinden om aan
+het hart te drukken?--Leven de oude dienstboden nog, waaraan wij van
+kindsbeen af gewend waren, of zullen wij op ons aanschellen deze of gene
+onbekende neepmuts zien verschijnen, die, alleen de bovendeur openende,
+en met een verbaasd gelaat de ontroering bespeurende, die op het onze te
+lezen is, ons begroet met de ijskoude vraag: "wat is er van je dienst,
+Sinjeur?"--Zal het huisraad nog in elk vertrek dezelfde plaats
+bekleeden, waar het vroeger stond, en waar het, naar ons begrip, behoort
+te zijn gebleven? Zullen de kamers zelve dezelfde bestemming bewaard
+hebben?--Ach! wij herinneren ons alles, zooals het zich bij ons vertrek
+bevond, en wij weten, dat elke verandering, die wij vinden zullen, ook
+die ten goede is aangebracht, ons een gevoel van leedwezen zal doen
+ondervinden.
+
+Ook in mijn geest speelden en verdrongen zich al die vragen, terwijl ik
+met haastige schreden mijn weg langs den Binnen-Amstel vervolgde. Nu
+bereikte ik de Erwtenmarkt, de Doodkistemakersgracht: ik zag den
+Regulierstoren voor mij; deze was een herkenningspunt; want men kon hem
+evenzeer zien van het huis mijns vaders:--ik kwam op den Singel: in het
+hoekhuis woonde nog dezelfde bakker, waar ik als knaap gewoon was
+drieduitskorstjes te koopen, en de bakkerin zat nog op haar oude plaats
+achter de toonbank: ik knikte haar goeden dag;--maar ik wachtte niet af,
+of zij mij herkende: ik had den gevel van mijns vaders huis gezien: en
+ik verdubbelde mijn tred. Eenige onzer buren zaten voor het raam: ik
+groette hen met dien blijden blik, die te kennen geeft: "ja, ik ben het
+wel; kijkt maar goed: het is Ferdinand, die te huis komt:"--ik snelde de
+stoep op en het was mij, of mijn voetzolen minder luid op de blauwe
+zerken klonken dan het hart mij in de borst bonsde: ik keek in de
+zijkamer:--ja waarlijk! daar zat mijn moeder met mijn oudste zuster,
+beiden op de gewone plaats:--het was mij, als werden mijn oogen
+beneveld: en terwijl ik met de eene hand tegen het raam tikte, trok ik
+met de andere aan de schel alsof het huis in brand stond.
+
+Mijn goede moeder, die wat bijziende was, had mij niet herkend; en
+Suzanna zat met den rug naar mij toe. Ik had haar wel zien oprijzen;
+doch zij kwam niet aan het raam dan op hetzelfde oogenblik, waarin ik de
+voordeur intrad. En het was geen nieuw aangezicht, het was wel degelijk
+onze getrouwe Aagt de werkmeid, die voor mij; stond, en die onder den
+uitroep: "wel is het mogelijk!" mij om den hals viel: "goeden morgen
+Aagt!" zeide ik, haar omhelzing beantwoordende: "is alles wel?"
+
+Maar zij dacht er niet aan om mij te antwoorden: zij had mij reeds weder
+losgelaten, en riep nu, terwijl de tranen langs haar dorre wangen
+liepen, met luider stemme: "Mevrouw! Juffrouw! daar is de jonge Heer
+Ferdinand!"--En tegelijkertijd bijna vloog de deur der zijkamer open, en
+drukte ik mijn lieve moeder en zuster aan het hart: en toen was het
+_klos! klos! klos!--trip, trap, trip_ van alle zijden: en kwamen mijn
+jonger broeders en zusters van boven en de overige dienstboden van
+beneden de trappen af- en opgestormd: en het was een gedruisch, en een
+gekus, en een gelach, en een geween en een gevraag, en een geroep door
+elkaar, dat hooren en zien er bij vergingen. Eenige oogenblikken later
+zat ik in de zijkamer naast mijn moeder, die mijn handen tusschen de
+hare geklemd, en uit wier vriendelijke, hemelsblauwe oogen, nu en dan
+een traan langs het zachte, engelachtige gelaat nedervloeide: terwijl al
+haar overige kinderen in een blijden kring om ons heen stonden.
+
+"Wij hadden u zoo spoedig niet verwacht, Ferdinand!" zeide Suzanna:
+(want moeder en ik waren bijna niet in staat een woord te spreken) "ik
+mag niet beginnen met te knorren:--maar ik dacht, dat gij in Westfalen
+verliefd waart geworden en met deze of gene moeffrikaansche pottedeern
+zoudt terugkomen, daar wij in veertien dagen geen tijding van u hadden."
+
+"Hoe!" zeide ik: "ik verklaar u, dat ik geen zes dagen geleden uit
+Munster geschreven heb: dan is de brief verloren geraakt."
+
+"Licht mogelijk," zeide zij: "men gebruikt tegenwoordig, hoor ik, enkel
+slakken en schildpadden tot postboden:--nu, in allen gevalle zijt
+gijzelf ons nog welkomer dan een brief en spaart het mij de moeite, uw
+hanepooten te ontcijferen."
+
+"Pas op, Santje!" hernam ik: "ik weet van goeder hand dat gij mijn
+brieven zoo laag niet schat en die zelfs aan uw vriendinnen lezen laat."
+
+"Hoe weet je dat!" zeide zij, een weinig rood wordende: "Qui te l'a dit?
+Zeker heeft papa u dat geschreven."
+
+"Neen! dat heeft papa mij niet geschreven: maar dat weet ik toch van
+zeer goeder hand:--pas maar op! ik zal u daarover onder vier oogen de
+les eens lezen; en dan zult gij er niet gemakkelijk afkomen."
+
+"Zie toch eens, mama!" zeide Santje, terwijl moeder tusschen haar tranen
+om ons harrewarren lachte; "wat is het reizen toch een heerlijk ding, om
+jongelieden te vormen. Daar verbeeldt zich Ferdinand nu, omdat hij
+eenige landen en steden bezocht heeft en misschien niets anders geleerd
+heeft dan te liegen als een courant, dat hij mijne plak ontwassen is en
+durft zich een meesterachtigen toon aanmatigen tegen zijn oudste zuster.
+Neen mannetje!" vervolgde zij, mij met den vinger dreigende: "ik zie wel
+dat het hoog tijd is, dat gij te huis komt en u weder onder
+_subordinatie_ begeeft. Dat komt er van, wanneer die heertjes zoo lang
+hun eigen meesters geweest zijn."
+
+"Kinderen!" zeide moeder, het hoofd schuddende: "gij zijt waarachtig nog
+altijd dezelfde. Gij ziet elkander eerst sedert een paar minuten terug,
+en het oude geplaag is weder aan den gang,"
+
+"Wel! lieve moeder!" zeide ik, haar nogmaals omhelzende: "ik hoop
+waarlijk wel dat gij mij niet veranderd vinden zult."
+
+"Hoe verwaand!" zeide Suzanna: "net alsof de jonge Heer volmaakt was,
+toen hij heenging. O hemel! wat zal ik daar nog aan te ontbolsteren
+hebben:--maar zeg mij? Wat zal Mijnheer na de reis gebruiken? Zal ik wat
+koffie zetten of verkiest gij een glaasje wijn? En hoe staat het met den
+eetlust? Is die nog zoogoed als voor vijf jaren? Dan kan ik mijn vingers
+weder lam maken van het boterhammen snijden; of lust u wellicht onzen
+Hollandschen kost niet meer?"
+
+"Wel foei!" zeide ik: "zou mij een boterham niet smaken, met echte
+Delftsche boter en Beemster kaas?--En dat nog wel door mijn zuster
+bereid!"
+
+"Dat is wel gezegd, Ferdinand! En nu begin ik nogal hoop op u te voeden.
+Maar kom! gij vertelt ons niets:--hoe hebt gij uw reisgenoot gelaten? en
+waar komt gij nu het laatst vandaan?"
+
+"Dat zijn te veel vragen opeens," zeide ik, het tijdstip, waarop ik met
+mijn leugens zou moeten beginnen, zoolang mogelijk wenschende te
+verschuiven.
+
+"Neen Santje!" viel mijn moeder in, mij zonder het te weten uit de
+verlegenheid helpende: "eerst moet de goede jongen wat te eten hebben:
+ofschoon ik u niet raad veel te gebruiken; want uw zuster en ik gaan
+naar de avondkerk en wij eten vroeg vandaag."
+
+"Wel dat treft nu ook!" zeide ik: "zoo ben ik te huis, en zoo laat gij
+beiden mij weer alleen. Dat gij nu juist in de weekbeurt gaan moet? kan
+die kerkgang niet tot aanstaanden Zondag uitgesteld worden?"
+
+"Had ik geweten, lieve jongen! dat gij heden thuis zoudt komen,"
+antwoordde mijn moeder, "dan was ik liever gisteravond gegaan; maar het
+is nu eens zoo geschikt en uw tante Letje rekent er op, dat wij haar
+komen afhalen. Gij zult misschien wel met ons mede willen gaan,
+nietwaar? want het zal u ook aangenaam zijn, weder in een Hollandsche
+kerk te komen en den goeden God voor uw behoudene terugkomst te danken."
+
+"Waarlijk ja, Ferdinandje!" zeide Suzanna: "dat moogt ge wel doen; want
+ik vrees dat gij wel een vrome toespraak noodig zult hebben, en dat het
+hoognoodig zal zijn, dat gij den catechismus weder eens opvat; gij hebt
+mooi tijd gehad om dien te verleeren."
+
+"Wees maar gerust," hernam ik: wij zullen morgen eens zien, wie van ons
+beiden het best zijn vraagboekje in 't geheugen heeft."
+
+Gedurende het laatste gedeelte van dit gesprek, hadden mijn moeder en
+Suzanna eenig ontbijt uit de kast gekregen en mij voorgezet. Terwijl ik
+bezig was, daarvan te nuttigen, met dien smaak, welken men na een lange
+afwezigheid ook aan de eenvoudigste vaderlandsche spijze vindt, en
+intusschen de menigvuldige vragen beantwoordde, mij door het jongere
+deel der familie gedaan, kwam mijn bagage te huis: en nu stoven allen,
+meisjes zoowel als knapen, naar het voorhuis, om de dienstboden te
+helpen in het naar boven slepen mijner koffers. Ik wilde mij insgelijks
+daarmede bemoeien; doch Suzanna weerhield mij.
+
+"Wees maar bedaard," zeide zij: "gij zijt van daag de held van 't stuk
+en moogt geen hand uitsteken. Wij zullen wel oppassen, dat alles
+voorzichtig de trappen opga, zonder dat er iets breke van al de kostbare
+kristalwerken en fraaie porseleinen, die gij ons ten geschenke
+medebrengt, en zonder dat de keurige stoffage beschadigd worde, welke
+gij mij vereeren wilt om een danskleed van te maken.... Tusschen twee
+haakjes, ik hoop, dat gij nog eenige nieuwe rokken en vesten voor u
+zelven hebt liggen in een van die koffers; want zoo dat smerige pakje,
+'t geen gij nu aanhebt, uw eenige gewaad is, mogen wij wel terstond naar
+den kleermaker sturen en u, zoolang hij bezig is, achter slot houden;
+want een vreemde zou schrikken, zoo hij u zag."
+
+Ik begon te lachen en keek op de huisklok; want het moest, dacht mij,
+haast de tijd wezen, dat mijn vader te huis kwam; en ik brandde van
+verlangen om hem te omhelzen. Men begrijpt, dat ik terstond bij mijn
+komst naar hem gevraagd had. Het antwoord was geweest, dat hij zich
+welvarend, en, als naar gewoonte, op het stadhuis bevond.
+
+Het leed ook niet lang, of ik zag den waardigen man de stoep opkomen en
+aanschellen. "Wacht!" riep Suzanna: "blijf gij hier! wij moeten even een
+grap hebben met vader," en zij snelde naar de voordeur, die zij opende.
+
+"Goeden dag, Santje," hoorde ik mijn vader zeggen.
+
+"Goeden dag, papa! Wat ziet UEd. er bedrukt uit. Is er iets gebeurd?"
+
+"Neen, kind!" was het antwoord: "maar zeg mij, is er nog geen brief van
+Ferdinand?"
+
+"Neen, papa! die loopt zeker in Twente de ganzen na om een pen te
+krijgen."
+
+"'t Is onbegrijpelijk," hernam mijn vader, terwijl hij, gelijk Suzanna
+mij naderhand vertelde, bedenkelijk het hoofd schudde en met een
+angstigen blik opwaarts zag.
+
+"Maar kom toch hier, lieve Willem!" riep mijn moeder, die het niet
+langer uit kon houden: "hier is veel beter dan een brief."
+
+"Vader! beste vader!" riep ik, den braven man tegensnellende en hem
+omarmende.
+
+"Zoo! zijt gij er dan toch?" zeide hij, mij met hartelijkheid aan zijn
+borst drukkende: "laat mij u eens aanzien," vervolgde hij, mij zachtjes
+van zich verwijderende en aandachtig met zijn doordringende blikken
+beschouwende: "gij ziet er wat verhit en vermoeid van de reis uit,"
+hervatte hij, na een korte stilte, op een langzamen toon: "maar anders
+voldoet mij uw uitzicht wel en gij brengt mij terug hetgeen gij bij uw
+vertrek bezat: _mentem sanam in corpore sano_. Gij hebt ons zeker willen
+verrassen en ons daarom niet geschreven, wanneer gij te huis dacht te
+zijn. Maar gij hadt waarschijnlijk vergeten dat uw vader Hoofdschout
+was, en dat ik op mijn avondrapport van gisteren de tijding hebben
+zoude, dat men u dien ochtend te Soest gezien had. Ik had u gisteravond
+reeds hier verwacht."
+
+"Waart gij daarom gisteravond en heden aan het ontbijt zoo stil en
+afgetrokken?" vroeg mijn moeder: "en waarom hier niets van gezegd?"
+
+"Ik wilde geen van u allen ongerust maken," antwoordde mijn vader: "maar
+zoo ik Ferdinand thans niet gevonden had, zou ik onmiddellijk een
+koerier naar Naarden gezonden hebben; want dan had ik gedacht, dat er
+een ongeluk had plaats gehad,--Gij hebt ongetwijfeld te Naarden
+gelogeerd, Ferdinand?"
+
+Ik zat op heete kolen; want ik begreep, dat nu de ondervragingen zouden
+beginnen, en ik begon de moeilijkheid al te gevoelen van een verhoor,
+afgenomen door een vader, dien men niet misleiden wil, en een
+Hoofdschout, dien men niet licht misleiden kan. De woorden, die mijn
+vader tot mijn moeder gericht had, hadden mij ondertusschen den tijd
+gegeven om mij te herstellen: mijn antwoord luidde eenigszins
+ontwijkend:
+
+"Ik ben door het slechte weer verhinderd geweest hier gisteren reeds te
+zijn, lieve vader! Het heeft hard geregend aan gene zijde van Naarden.
+Hebt gij hier geen bui gehad?--Ik heb onderweg moeten schuilen en ben nu
+met de eerste schuit van Naarden gekomen."
+
+Er was niets anders dan volkomen waarheid in hetgeen ik zeide, en toch
+kromp mij het hart, alsof ik een samenweefsel van logens verteld had.
+Mijn vader nam echter volkomen genoegen met deze opheldering.
+
+"'t Is juist zooals ik dacht," zeide hij: "ja, wij hebben hier ook wel
+wat regen gehad; maar toch niet zoo erg:--dan, naar ik hoor, moet de bui
+in Gooiland veel schade hebben gedaan:--nu, gij zult ons van dezen
+middag alles wel wat meer omstandig verhalen."
+
+"Ja!" voegde mijn goede moeder er bij: "gij zult nu ook wel verlangen u
+wat op te frisschen. Kom! wil ik u eens naar uw kamer brengen?"
+
+"Wil ik hem den weg niet wijzen, mama?" vroeg Suzanna: "ik zal hem op
+geen doolpad brengen."--"Of ik!--of ik!" riepen Letje en Keetje.
+
+"Neen! neen!" zeide moeder, het hoofd schuddende: "gij ijdeltuiten kunt
+naar uwe kamers gaan en u kleeden om bijtijds klaar te zijn voor den
+eten. Ik zal mijn jongen te recht helpen: 't is lang geleden, dat hij
+niet door moeder is naar boven gebracht, nietwaar Ferdinand?"
+
+Ik voelde, dat mijn oogen vochtig werden; en, de lieve vrouw onder den
+arm nemende, ging ik met haar de trappen op.
+
+"Hoe, mama!" vroeg ik, toen zij mij binnenleidde in een ruim en luchtig
+vertrek, dat te voren tot logeervertrek had gediend voor zoodanige
+bekenden van buiten, als ons nu en dan bezochten: "is deze fraaie kamer
+voor mij alleen?"
+
+"Ja Ferdinand," antwoordde zij, terwijl haar trekken het genoegen
+aantoonden, dat haar mijne vreugde over deze schikking verschafte: "mij
+dacht, gij waart nu oud genoeg om een kamer voor n zelven te hebben,
+waar gij onverhinderd kunt werken, en nu en dan dezen of genen
+ontvangen. Maar mij dunkt, de meiden hadden, nu gij eens hier zijt, de
+ramen wel kunnen sluiten." Dit zeggende, maakte de zorgvuldige moeder
+die zelve toe, keek vervolgens het beddegoed na, de waschtafel en het
+linnenkabinet, om te zien of er ook iets ontbrak, en wreef met haar
+zakdoek de bijna onzichtbare stofdeeltjes weg, die zich op het
+spiegelglas of op de gladde tafel bevonden.
+
+"Waarlijk, mama!" zeide ik, diep getroffen over de blijken van haar
+zorgvolle liefde: "al de vrienden, die mij bezoeken, zullen mij deze
+kamer benijden, en vooral de lieve moeder, die ze voor mij in orde
+bracht."
+
+"Ik ben blijde, dat zij u gevalt," zeide mijn moeder: "maar zeg mij
+eens, Ferdinand!" vervolgde zij, mij naderende, en met mijn lokken
+spelende: "hebt gij, toen gij op reis waart, wel eens gedacht aan de
+laatste belofte, die gij mij deedt op den avond voor uw vertrek?--Hebt
+gij nooit iets volbracht, dat gij u schamen zoudt mij te vertellen?"
+
+"O! geloof mij," antwoordde ik, haar omhelzende: "altijd is mij de
+gedachte voor den geest gebleven: ik mag een zoo goede moeder als de
+mijne in niets bedroeven."
+
+"Beste jongen!" hernam zij: "het besef der vreugde, die gij mij thans
+doet smaken, moet u zoeter genot schenken dan eene van die genietingen,
+welke gij om mijnentwille hebt opgeofferd, u had kannen aanbieden. O!
+wat zal het mij zalig zijn hedenavond mijn Schepper te danken, dat Hij u
+wedergebracht heeft, zoo rein en zoogoed als toen gij mij verliet.
+
+En wederom rustten hare blikken, die niets dan liefde en teederheid
+ademden, op mij en speelde er een hemelsche glimlach tusschen de tranen
+die haar ontrolden. Een geruimen tijd bleven wij beiden, in stilte en
+zonder te spreken, de zaligheid genieten, die onze harten doorstroomde.
+O! dacht ik bij mijzelven, had die goede moeder gisteren kunnen weten
+welk gevaar zij geloopen heeft, dien zoon, dien zij zoo liefheeft, te
+verliezen, haar moederhart had die angsten niet doorgestaan!
+
+Het schijnt den mensch ingeschapen, zich, zoodra de eerste opwelling
+voorbij is, ook voor de beminnelijkste zwakheden te schamen. Mijn moeder
+liet mijn hand los en veegde de oogen af.
+
+"Kom!" zeide zij: "wij zijn kinderachtig:--maar zeg mij, Ferdinand, is
+al die bagage van u? En zijn al deze koffers vol? dat goed zal weder
+gepakt zijn, gelijk de Heeren dat gewoonlijk doen, alles door en op
+elkander gesmeten, zonder te passen of te schikken. Ik wed, dat ik wel
+kans zou gevonden hebben, met de helft dier koffers toe te komen."
+
+"Wel mama! nu maakt gij het al te grof," zeide ik: "denkt gij dat ik
+gedurende mijn reizen geen pakken geleerd heb? Neen voorwaar, die
+beschuldiging is onverdiend. Maar ik heb onderweg mijn bagage niet
+weinig zien vermeerderen: en wanneer men bedenkt, dat ik geen klein
+getal broeders en zusters heb, die allen een geschenk verwachtende
+waren, zal het u niet verwonderen, dat ik mij in de noodzakelijkheid heb
+bevonden, de middelen van vervoer eenigszins te vermeerderen."
+
+"Nu, wij zullen eens zien wat het geeft," zeide mijn moeder: "ik zal u
+niet langer ophouden: kleed u maar aan, en zoo gij iets noodig hebt,
+moet gij maar schellen."
+
+Met deze woorden verliet mij de goede vrouw en bleef ik alleen in het
+bezit van mijn prachtig vertrek. Ik kon echter niet terstond voldoen aan
+haar laatste verzoek: mijn gemoed was vol: ik zonk half in een leunstoel
+neder en stortte mijn ziel uit in vurige dankgebeden tot Hem, die mij
+den zegen had doen smaken, van hereenigd te worden met al die panden,
+welke mij zoo dierbaar waren. Na het volbrengen dezer behoefte van mijn
+hart, rees ik op, haastte mij, al wat ik aan het lijf had af te leggen
+en met een gevoel van walging in een hoek te smijten, en schoone
+kleederen en linnengoed uit mijn koffer te krijgen: ja een gevoel van
+verkwikking en wellust vervulde mij, toen ik, nu van top tot teen in een
+nieuwen dos gestoken, mij met welgevallen in den spiegel beschouwde. Er
+ontbrak nog wel is waar een pruik om mijn toilet te volmaken; maar
+dewijl het weldra etenstijd zou wezen, en, ook, al ware de kapper bij de
+hand geweest, de plechtigheid van het haarsnijden en het passen van een
+nieuw hoofdtooisel te lang zoude hebben aangehouden, begreep ik die
+gevoeglijk tot den volgenden morgen te kunnen uitstellen. Ik haastte mij
+naar beneden en zat weldra met de mijnen op mijn oude plaats, tusschen
+moeder en Santje aan het middagmaal: waar ik van vragen bestormd werd
+door het jongere deel van het huisgezin, zoodat mijn vader meer dan eens
+stilte moest gebieden, en mijn moeder de kinderen beknorren en hun
+verzoeken, mij toch te laten uitblazen en in vrede mijn eten nuttigen.
+
+Daar mijn moeder en zuster, gelijk ik reeds gezegd heb, voornemens waren
+naar de kerk te gaan, liep het middagmaal nog al haastig af: 't geen mij
+niet speet; want ik was weinig tot praten gestemd en begon de gevolgen
+der vermoeienissen van den vorigen dag te ondervinden, en wel op een zoo
+blijkbare wijze, dat ik dienaangaande het verwijt van mijn zuster
+Suzanna moest ondergaan.
+
+"Wat maakt het reizen de jonge lieden toch wellevend," zeide zij: "is
+het te Weenen of te Genua dat gij zoo hebt leeren gapen?--Ik dacht zoo
+meteen, dat de geheele soepterrine er aan moest gelooven. Gij kunt u
+gerust bij den drogist op het Rokin verhuren, indien hij zijn gaper
+verliest. Dominee Best krijgt een beroerte op 't lijf als hij u ziet."
+
+"Ik geloof, dat ik hem niet in de gelegenheid zal stellen," zeide ik:
+"ik ga niet naar de kerk om te slapen: en ik ben overtuigd, dat mij
+hedenavond de Apostel Paulus zelf niet wakker zoude houden."
+
+"Neen waarlijk, gij ziet bleek van de vaak," zeide mijn moeder,
+eenigszins ongerust: "vindt gij ook niet, schat!" (zich tot mijn vader
+wendende) "dat Ferdinand er, sedert hij aan tafel is gekomen, niet best
+uitziet."
+
+"Dat is zeer natuurlijk," zeide Suzanna: "straks was zijn gezicht beter
+dan zijn gewaad, en nu is het omgekeerd."
+
+"Ik geloof ook," zeide mijn vader, "dat hij maar wijzer zal handelen met
+te huis te blijven en wat rust te nemen. Hij zal vermoeid zijn, en daar
+is niets vreemds in:
+
+_Multa tulit fecitque puer, sudavit et alsit._
+
+Ware ik in zijn plaats, ik ging een paar uren te bed liggen; of anders
+kan hij in mijne kamer in den grooten armstoel wat gaan dutten, tenzij
+hij liever verkieze, wat met mij te praten."
+
+"Ziedaar een alternatief, dat ik gaarne aanneem," zeide ik: "ik beken,
+dat ik heden maar een half mensch ben en zelfs buiten staat, mij met
+fatsoen uit een schermutseling met Santje te redden."
+
+"Dan zal ik ook maar geen kruit en lood op u verschieten," zeide
+Suzanna: "want er steekt geen eer in de overwinning, wanneer de vijand
+zich niet verweert: _A vaincre sans peril, on triomphe sans gloire_."
+
+"Zeer goed," zeide ik: "zoo gij slechts niet vergt, dat ik u voor deze
+edelmoedigheid bedanke; want gij weet zoogoed als ik, dat de tijd om mij
+te plagen u toch ontbreken zou, daar het rijtuig binnen een paar minuten
+voor de deur zal staan."
+
+Ik bedroog mij niet; nauwelijks had ik uitgesproken, toen er gescheld
+werd en men het rijtuig kwam aankondigen. De beide dames vertrokken: het
+jongere gedeelte van het gezelschap ging uit elkander, en ik trok met
+mijn vader naar zijn kamer. Wij spraken een wijl over onverschillige
+zaken; maar ziende, dat ik vruchtelooze pogingen deed om de
+aanvechtingen van den slaap te bestrijden, gaf mij op nieuw den raad
+daaraan geen langer weerstand te bieden. Ik begreep, dat zulks ook het
+wijste zoude zijn, en plaatste mij zoo gemakkelijk mogelijk in den
+grooten armstoel, dien ik in den donkersten hoek van het vertrek had
+geschoven. Mijn vader ging bij het raam zitten en eenige schrifturen
+nazien: en het leed niet lang of ik lag in een gerusten slaap gedompeld.
+
+
+ * * * * *
+
+
+ELFDE HOOFDSTUK.
+
+HETWELK ETTELIJKE POLITIE-GEHEIMEN AAN DEN DAG BRENGT.
+
+
+Ik had ongeveer een half uur in dezen aangenamen, zorgeloozen toestand
+doorgebracht, toen ik half wakker gemaakt werd door drie kleine slagen,
+op een bijzondere wijze tegen eene der deuren gegeven.
+
+"Daar wordt geklopt," zeide ik, de armen uitrekkende en willende
+opstaan.
+
+"Hou uw gemak," zeide mijn vader: "het is niemand anders als Heynsz, die
+mij zijn rapport komt doen. Slaap maar door," vervolgde hij lachende:
+"dan geraakt gij niet in de verzoeking van de geheimen der Justitie te
+verklappen."
+
+Dit gezegd hebbende stond hij op, haalde een bos met sleutels uit zijn
+zak, opende daarmede een deur, welke zich in een hoek van het vertrek
+bevond, en liet den zooeven genoemden persoon binnenkomen. Daar deze
+geen geringe rol gespeeld heeft in de avonturen, welke ik nog te
+verhalen heb, zal men het mij niet kwalijk afnemen, dat ik, tot recht
+verstand van het volgende, eenige meer omstandige beschrijving van den
+man ter neder stelle.
+
+Het is mij onbewust of Zacharias Heynsz een afstammeling was van zijn
+naamgenoot, den dichter, wiens voortbrengselen onze vaderen een tijdlang
+bewonderden, maar die, sedert Vondel en Hooft hunne onsterfelijke werken
+uitgaven, al spoedig vergeten werd, schoon hij nog lang bij den
+Duitschen nabuur als een voorbeeld ter navolging werd aangemerkt. Zeker
+is het, dat de Zacharias Heynsz, dien ik gekend heb, niet misdeeld was
+van die begaafdheden, welke, zoo hij tot een andere loopbaan ware
+bestemd geweest, hem een meerdere vermaardheid zouden hebben gegeven dan
+hem nu ten deel viel. Intusschen, uit hetgeen mij bij onderscheidene
+gelegenheden van hem ter ooren kwam, ware stoffe genoeg te vergaren
+geweest, om een levensloop te beschrijven, die om het avontuurlijke zeer
+lezenswaardig had kunnen geacht worden, ja met den _Gil Blas_ of _Guzman
+d' Aifarache_ wedijveren, indien zich slechts een even bekwame pen als
+die van Le Sage tot de samenstelling daarvan had aangeboden. Wat mij
+betreft, die verre van het denkbeeld ben verwijderd zulk een schrijver
+zelfs op eenigen afstand te willen nastreven, ik zal mij vergenoegen met
+een korte opgave van het merkwaardigste, dat deze persoon, tot op den
+tijd dat ik hem in mijns vaders vertrek terugzag, was overkomen.
+
+De vader van onzen Heynsz, indien hij dan al van den ouden dichter
+afstamde, was van de voorouderlijke deftigheid ontaard, als vervullende
+hij geene hoogere betrekking dan die van lakei bij een onzer
+aanzienlijkste Regenten, wien hij, bij gelegenheid dat deze als afgezant
+het Fransche hof bezocht, naar Parijs volgde. Aldaar wisten zijn breede
+schouderen, zijn kloeke gedaante en blozende wangen, aan welke
+begaafdheden de fraai gegalonneerde rok voorzeker niet weinig luister
+bijzette, het hart te winnen der dienstmaagd uit de herberg, waar de
+gezant zijn intrek had, en welke aannam onzen borst Fransch te leeren
+spreken. Of haar leerling goede vorderingen onder haar opzicht maakte,
+weet ik niet; zooveel is zeker, dat hij, als een tweede Alcibiades, het
+zooverre bracht in de minnekunst, dat zijn meesteres na verloop van een
+paar jaren als zijn echte vrouw met hem in Holland terugkeerde. Het was
+een wakkere tas, die vrouw Heynsz, en zij had voor haar huwelijk al vrij
+wat rondgezworven: ja men beweerde, dat zij, evenals de moeder van Campo
+Weyerman, in oorlogsvuur ontstoken, het schortekleed voor het musket
+verwisseld, ja den veldslag van Senef en de verovering van Namen had
+bijgewoond. Zelfs wilden kwade tongen wel verhalen, dat zij tot Sergeant
+bevorderd zoude geweest zijn, indien niet de Luitenant, verwonderd over
+de omstandigheid, dat haar figuur op een wijze uit begon te puilen,
+welke hem bij het behoorlijk _aligneeren_ zijner Compagnie eenigszins
+hinderlijk voorkwam, de zaak nader onderzocht en het geheim ontdekt had.
+Wat er van zij, de vader van onzen Zacharias had geene reden zich over
+zijne echtverbintenia te beklagen. De ondersteuning van zijn vermogenden
+beschermer had hem in staat gesteld een herberg te Amsterdam te
+aanvaarden, voornamelijk ingericht voor de landgenooten zijner
+huisvrouw, die het talent had, hun de uien en magere soep, waaraan zij
+in het moederland gewoon waren, bijna evengoed, althans op dezelfde
+wijze toebereid, te doen terugvinden. Zacharias, de eenige spruit,
+waarmede hun echt gezegend werd, had dus al vroeg gelegenheid, om met
+menschen van allerlei slag te leeren omgaan, 't geen hem later, gelijk
+men zien zal, niet weinig te stade kwam. Te dier tijd echter maakte hij
+daarvan geenszins het behoorlijke gebruik en was zijn ouders tot weinig
+dienst, daar hij zich meer met lanterfanten en slenteren langs de straat
+geneerde, dan met het verrichten der boodschappen of bezigheden, welke
+hem werden opgedragen. Daarenboven gevoelde onze Heynsz een
+onweerstaanbare neiging voor de teekenkunst, welke slechts eenige
+meerdere opleiding en beschaving zou hebben noodig gehad, om hem in dat
+vak tot geene geringe hoogte op te voeren. Zijn ouders echter waren
+alles behalve in hun schik met deze begaafdheid van hun zoon: en hunne
+ontevredenheid had niet weinig kracht verkregen, toen zij van meer dan
+een reiziger klachten bekwamen, dat de onbeschaamde knaap zich verstout
+had, afbeeldingen van hun persoon, welke hen op een belachelijke wijze
+voorstelden, op hunne kamerdeur te plakken. Hierover ernstig bestraft
+zijnde, beloofde bij wel beterschap; maar de liefhebberij was te diep
+bij hem ingeworteld, dan dat hij die geheel zou hebben laten varen.
+Intusschen verwierf hem deze de gunst van een Franschen schilder, die,
+bij zijn ouders zijn intrek genomen hebbende, zoo getroffen werd door de
+beschouwing van sommige voortbrengselen van des jongelings
+kunstvermogen, dat hij aan de ouders den voorslag deed, hem met zich te
+nemen, en in de geheimen der kunst in te wijden, ter wedervergelding
+waarvan Zacharias hem eenigen dienst op reis zoude bewijzen. Dit werd
+met gretigheid toegestaan: en de ouders, nu geheel van inzicht
+veranderd, zagen reeds in 't vooruitzicht hun zoon, gelijk een tweeden
+Rubbens, met goud en ridderkruisen behangen, tot hen terugkeeren. Dan
+helaas! hoe ijdel was deze hoop!--De kennismaking met den Heer De Vieux
+(zoo heette de Franschman) moest den armen knaap, in stede van voordeel,
+louter schande en tegenspoed aanbrengen. In den beginne ging alles goed;
+en meester en leerling beiden wenschten elkander met hunne onderlinge
+betrekking geluk;--maar eensklaps vervielen voor Zacharias alle
+uitzichten voor de toekomst; daar zijn meester, zich met hem in
+Zwitserland bevindende, van waar zij voornemens waren naar Italie te
+trekken, in een herberg werd vermoord, na van al hetgeen hij aan goud en
+kostbaarheden bij zich had, beroofd te zijn geworden. Dewijl de
+misdadigers onbekend waren, vielen de vermoedens natuurlijk op
+Zacharias, die zich in de gevangenis zag werpen, zonder steun, zonder
+iemand, die hem kende of voor hem in de bres wilde springen. Hij raakte
+wel is waar, na een detentie, welke bijna een jaar duurde, wegens mangel
+van bewijzen op vrije voeten; maar werd nu ook, zoo kaal als de verloren
+zoon, in een vreemd land, en waar niemand zich zijner aantrok, op straat
+gezet. Hij besloot, al bedelende naar Parijs te gaan en aldaar te
+beproeven, of hij de familie zijner moeder vinden en door deze in staat
+gesteld zoude kunnen worden, de terugreize naar Amsterdam op eene meer
+behoorlijke wijze voort te zetten. Verscheidene malen gebeurde het hem,
+als vagebond te worden vastgezet, en de reis van Geneve naar Lyon werd
+door hem niet in eenige dagen, maar in maanden volbracht: daar hij tot
+drie keeren toe weder over de grenzen teruggebracht werd. Eindelijk Lyon
+bereikt hebbende, deed hem een zonderling toeval met den beruchten
+Cartouche in kennis komen: een ontmoeting, welke hij later veelal
+behagen schepte te verhalen en waarvan de uitslag was, dat hij van dien
+Kapitein der gauwdieven een beurs met _louis d'or_ bekwam. Dit maakte de
+uitvoering van het plan, dat onze reiziger gemaakt had, merkelijk
+lichter. Te Parijs trof hij den broeder zijner moeder in redelijke
+omstandigheden aan, en werd door hem wel ontvangen. Dan, in stede van
+naar Amsterdam terug te keeren, keurde hij beter, zich eerst nog te
+Parijs in de schilderkunst te blijven oefenen, en ondertusschen den kost
+te verdienen met het maken van portretten, waarin hij, althans wat de
+gelijkenis betrof, zeer wel slaagde.--Dan het was hem voorbeschikt, dat
+de kunst hem altijd, in de plaats van eer en goud, ellende en schande
+berokkenen moest. Eens het afbeeldsel van een Edelman uit de provincie
+hebbende vervaardigd, stak hij in diens bijzijn de daarvoor ontvangene
+belooning in de beurs, welke hij van Cartouche bekomen had, en om haar
+fraaiheid gewoon was bij zich te dragen. De Heer zeide niets, maar den
+volgenden dag werd Heynsz voor het gerecht geroepen, en gevraagd, waar
+hij die beurs vandaan had, welke, gelijk van achteren bleek, te Lyon aan
+gezegden Edelman ontstolen was. Onze schilder, niet durvende bekennen,
+dat hij die van Cartouche ontvangen had, verklaarde stoutweg, dat hij
+die van een reizenden marskramer gekocht had. Men deed onderzoek, en,
+ongelukkig voor hem, bevond men, dat hij zich, juist tijdens den
+diefstal, nabij Lyon en wel in zeer bekrompene omstandigheden bevonden
+had; terwijl hij later op eens in een deftig gewaad was verder gereisd.
+De aanklacht wegens den moord van De Vieux werd mede ter sprake gebracht
+en was althans niet geschikt de gemoederen der Rechters voor hem in te
+nemen. Kortom, hij werd tot de galeien verwezen en bracht aldaar een
+tiental jaren door. Zijn gedrag was echter zoo gunstig onderscheiden van
+dat der overige boeven, dat hij er die verzachting in zijn lot genoot,
+welke met de reglementen van den dienst strookende waren, en zelfs
+eenigszins met het opzicht over de anderen werd belast. Eindelijk kwam
+toevallig zijn onschuld uit aan de beide wanbedrijven, welke hem te
+laste waren gelegd geweest. Hij werd ontslagen, en, Frankrijk nu
+vaarwelzeggende, trok hij, met het weinige geld dat hij van zijn familie
+te Parijs bekwam, en met een pas van den gezant van Hunne Hoog Mogenden,
+naar zijn vaderland terug. Te Amsterdam gekomen, vond hij zijn ouders
+overleden en de herberg in andere handen. Hij zette zich hierop in den
+Haag neder en vatte het schildersberoep weder bij de hand.--Maar de
+jaren van studie en genie waren intusschen jammerlijk vervlogen, en
+schoon hij nog altijd gelukkig in het treffen der gelijkenis was, zijn
+afbeeldingen misten die kracht van uitdrukking en die levendigheid van
+coloriet, welke den meester kenmerken, en zijn hulp werd dus niet
+ingeroepen dan door lieden van den minderen stand, uitgelokt door den
+matigen prijs, dien zij voor zijn voortbrengselen betaalden.
+
+Terwijl hij aldus zich op een sobere wijs geneerde, werd hij voor de
+derde reize beschuldigd van een misdaad welke hij niet gepleegd had. Hij
+had namelijk de vrouw van een juwelier ten haren huize geportretteerd in
+een kamer, waarin zich verscheidene voorwerpen van hooge waarde
+bevonden. Kort na zijn vertrek werd er een prachtige garnituur gemist,
+en bij gedane nasporing bleek het, dat een man, die naar de beschrijving
+vrijwel op Heynsz geleek, gemelde juweelen verpand had. Hij werd opnieuw
+verhoord en gevangengezet; deze laatste gevangenis was echter de
+kortste. Hij had in den kerker het vertrouwen gewonnen eener aldaar met
+hem opgesloten dievenbende, door hunne afbeeldingen welgelijkend met
+kool op den wand te schetsen. Deze schelmen maakten hem deelgenoot van
+een plan ter ontkoming, dat vernuftig uitgedacht was en zeker zou gelukt
+zijn, indien hij, voorziende dat zulks hem geen ondienst zoude doen, het
+geheim niet aan de Justitie verklapt had. Tevens was het hem gelukt,
+door listige vragen, bij zijn medegevangenen uit te vorschen, wie den
+diefstal bij den juwelier had begaan: en het was hem gebleken, dat het
+de zoon des huizes zelf was, die zijn vader bestolen had. Zijn dubbele
+ontdekking had ten gevolge, dat hij niet alleen werd vrijgesteld, maar
+zelfs een belooning ontving.
+
+Dan hierbij bleef het niet. De geschiedenis van onzen Heynsz trok de
+aandacht van den toenmaligen Hoofdschout van Amsterdam, mijns vaders
+voorganger, die zich te dier tijd toevallig in den Haag bevond. Hij deed
+onderzoek naar den schilder, en, na een met hem gehouden gesprek,
+oordeelde hij, dat deze de geschiktste persoon was, om te Amsterdam een
+bediening te vervullen, welke kort te voren was opengevallen.
+
+Bekend is het, dat de Hoofdschout alhier in deze betrekking door vijf
+Onderschouten en door twee Klerken wordt geassisteerd, die van stadswege
+aangesteld worden en als stedelijke ambtenaren op de betaalsrollen
+verschijnen. Maar minder algemeen bekend en toch onontbeerlijk zijn de
+geheime agenten, welke het Hoofd der Justitie hunne diensten verleenen.
+Ontelbaar zijn de draden, waarmede het beleid van dien magistraat als
+met een kunstig geweven spinneweb niet alleen het geheele land
+overspant, maar welke, ook naar buiten verlengd, met al de voorname
+steden van Europa in betrekking staan. Het heir van spionnen en
+verklikkers, dat zich in die uitgebreide sfeer beweegt en tot welks
+bezoldiging de Hoofdschout jaarlijks aanzienlijke sommen ontvangt, kan
+echter uit den aard der zaak niet met hem noch zelfs met de
+ondergeschikte ambtenaren in onmiddellijke aanraking komen. Die onder
+hen, welke van een zoogenaamden fatsoenlijken stand zijn, zouden geen
+nut meer kunnen doen, zoodra het publiek kennis droeg dat zij met de
+Justitie in betrekking stonden; terwijl andere verklikkers van een
+minderen rang onderling onbekend blijven, en soms elkander moeten
+gadeslaan. Ten einde de zaken dus een behoorlijken gang zouden gaan is
+er een tusschenpersoon noodig, die, niet als ambtenaar bekend, zich
+belast met het overbrengen van des Hoofdschouts bevelen aan de geheime
+handlangers der Justitie, en hunne berichten wederkeerig te zijner
+kennisse brengt: een trechter waar alles doorheen gaat, of liever een
+totebel, die uit het slijk en de modder, waarin hij wordt nedergelaten,
+alleen datgene ophaalt, wat den meester van dienst is. Zoodanig een man
+wordt, of werd althans in dien tijd, uit de geheime fondsen betaald; hij
+had het oppertoezicht over de geheime agenten, knoopte de noodige
+betrekkingen aan bij de kollegien der Admiraliteiten, bij de Bank, bij
+de lands- en stadsinrichtingen, in de koffiehuizen, enz., wierf de
+geschiktste voorwerpen aan of stelde de zoodanigen af, die hem geen
+genoegzaam vertrouwen inboezemden. Niet met de Onderschouten, maar
+onmiddellijk met den Hoofdschout stond hij in betrekking; en kwam bij
+deze tweemalen daags zijn rapport doen[4]. Deze bediening was
+opengevallen en nu sloeg de Hoofdschout, gelijk ik gezegd heb, de oogen
+op Heynsz, om die te vervullen. Hij oordeelde niet ten onrechte, dat
+iemand, die zoovele jaren van zijn leven in gezelschap van boeven en
+schelmen had doorgebracht, al de loopjes moest kennen, welke zij te baat
+nemen (en hiervan had Heynsz reeds een bewijs gegeven door de schrandere
+wijze waarop hij, op de Gevangenpoort zittende, den dief der juweelen
+had opgespoord): dat wijders Heynsz dit voor zich had, dat hij te
+vertrouwen was, en niet besmet door het gezelschap, waarmede hij zoo
+lang verkeerd had: en eindelijk, dat hij verscheidene talen sprak en een
+beroep dreef, hetwelk hij oogenschijnlijk kon blijven uitoefenen en 't
+geen hem overal den toegang bezorgde. Het akkoord was spoedig gemaakt,
+want, behalve dat de bezoldiging niet gering was, gevoelde Heynsz in
+zich juist die hoedanigheden leven, welke hem voor het aangeboden vak
+geschikt maakten. Hij verhuisde dan ook naar Amsterdam en was sedert,
+tot zijn dood toe, de getrouwe rechterhand der Justitie. Voor de wereld,
+die van deze schikking onkundig was, bleef hij de schilder van beroep,
+en voegde bij de winstjes, welke zijn portretten hem bezorgden, nog
+deze, dat hij gestoffeerde kamers te zijne huizen verhuurde: 't welk hem
+dikwijls in de gelegenheid stelde, verdachte personen op een
+gemakkelijke wijze in 't oog te houden, hun bedoelingen te leeren
+kennen, en, wanneer het noodig was, hen over te leveren.
+
+Het huis mijns vaders stond, gelijk men reeds vernomen heeft, op den
+Cingel, en had van achteren gemeenschap met een gang, in het Klooster
+uitkomende. Door deze gang sloop Heynsz tweemalen daags ongemerkt binnen
+en kwam (gelijk ook thans geschiedde) aan het kabinet mijns vaders
+tikken.
+
+Op den tijd, dat ik hem terugzag, kan hij ongeveer zestig jaren oud zijn
+geweest; maar, niet-tegenstaande zijn jaren en de veelvuldige
+wederwaardigheden, die hij had doorgestaan, was hij nog wakker en vlug:
+en men had hem slechts aan te zien, om te oordeelen, dat hij een dier
+lieden was, welke men, om zoo te spreken, met stokken moet doodslaan.
+Van postuur was hij klein en schraal, altijd zindelijk, ofschoon naar
+zijn stand en eenvoudig gekleed. Zijn gelaatstrekken hadden niets
+buitengemeens; maar zijn kleine graauwe oogen, die immerdoor in beweging
+waren, duidden aan, dat het hem niet aan vlugheid en scherpzinnigheid
+ontbrak. Niettegenstaande de post, door hem bekleed, in de oogen van
+velen verachtelijk zou schijnen, genoot hij in zekere mate de achting
+mijns vaders: een voorrecht, dat over het algemeen niet zoo licht te
+verkrijgen was. Want, behalve dat mijn vader hem wegens zijn bekwaamheid
+en trouwe dienst waardeerde, even als een jager zijn besten drijfbrak of
+staanden hond op prijs stelt, zoo was er in de daad niets op den man te
+zeggen, en vereerde hij, wel aangemerkt, een bediening, welke te voren
+doorgaans vervuld was geworden door voormalige dieven, verhelers van
+gestolen goed, of andere ter kwader faam staande personen: naar de oude
+leer, dat men dieven met dieven vangen moet. De gunst, waarin Heynsz
+wist dat hij bij mijn vader stond, deed hem dan ook wel eens zich in
+zijne tegenwoordigheid vrijheden veroorloven, die den eerbied, aan de
+achtbaarheid van den Hoofdschout verschuldigd, te buiten gingen, en
+noodzaakten mijn vader hem het zwijgen op te leggen, wanneer hij aan
+zijn historietjes zonder einde over Cartouche en de Fransche boeven
+begon.
+
+Daar men de persoon van Heynsz niet altijd aan de oogen der huisgenooten
+onttrekken kon, had men eerst aan mijn zuster en mij, en voorts aan al
+de overige kinderen, van onze vroegste jeugd af ingescherpt, dat wij
+nooit aan iemand iets moesten laten blijken van 's mans verschijning ten
+onzen huize. Hiervan was het gevolg, dat wij hem altijd hadden aangezien
+als een geheimzinnig wezen, dat geeerbiedigd en ontweken moest worden:
+ja wij koesterden een heilige vrees voor hem, niet ongelijk aan die,
+welke ik mij voorstel dat de kinderen eens vromen Bramins gevoelen voor
+den ondergeschikten geest, die, volgens de Hindoosche fabelen, de
+huishouding in orde brengt.--Wat de dienstboden betrof, deze kregen
+Heynsz nooit te zien; want aan geen hunner werd de toegang tot mijns
+vaders studeervertrek vergund, dan bij de gelegenheid der maandelijksche
+schoonmaak: en alleen de gerechtsdienaar, die in de benedengang beidde,
+vermocht daar, schoon nooit dan na getikt te hebben, binnenkomen.
+
+Na deze inlichtingen, voor wier wijdloopigheid ik verschoning verzoek,
+keer ik tot mijn verhaal terug.
+
+Ik had mij, toen Heynsz, gelijk ik zeide, op de gewone wijze werd
+binnengelaten, met zijn stoel zoodanig omgekeerd, dat ik door de hooge
+leuning geheel voor zijn oog verborgen was: en, niet nieuwsgierig zijnde
+naar de geheimen der Justitie, de gemakkelijkste houding gekozen om
+weder in te slapen; maar, gelijk het veeltijds gaat, zoodra men moeite
+om te slapen doet, gelukt zulks het minst. Dit ondervond ik ook nu, en
+in weerwil van mij zelven moest ik luisteren naar een gesprek, hetwelk
+mij in de beginne onverschillig was, doch naderhand des te belangrijker
+werd.
+
+"Welnu Heynsz!" vroeg mijn vader, zich weder aan de tafel plaatsende,
+waar de ander met betamelijken eerbied voor bleef staan: "wat brengt gij
+voor goeds?"
+
+Ik hoorde Heynsz de bladeren omslaan van een zakboekje, waarin hij
+gewoon was op te teekenen hetgeen aan de orde van den dag was.
+
+"N deg.. 1," zeide hij; terwijl zijn stijl en tongval den Hollander
+verrieden, die, reeds jong zijn land verlaten hebbende, de taal zijner
+ouderen wel niet geheel verleerd heeft, maar toch somtijds moeite heeft
+het rechte woord te vinden en den volzin behoorlijk te rangschikken: n deg.
+1: de Koning van _Corse_ logeert in het wapen van Emden en heeft bij
+Kuyt een cabriolet besteld, waarmede hij plan heeft morgen naar
+Rotterdam te rijden."
+
+"Hij zal zijn reis nog wat dienen uit te stellen," merkte mijn vader
+aan, die insgelijks zijn zakboekje ter hand had genomen, en
+aanteekeningen maakte, naarmate de beambte sprak: "wij zullen hem heden
+voor zonnenondergang een logement in de gijzeling bezorgen."
+
+"Een Koning in de gijzeling!" dacht ik:--en ik herinnerde mij niet
+zonder een sombere gewaarwording, dat ik op mijn reis dien zelfden
+Theodoor, met al de eerbewijzingen aan zijn rang verschuldigd, op het
+plechtigst in Corsika had zien huldigen en met de kroon vercieren, welke
+hij slechts eenen zomer gevoerd had.
+
+"Ma foi!" hernam Heynsz, "indien zijn crediteuren hem laten plakken, zij
+zullen lang wachten eer zij blaauw tellen hunne vingers aan zijn geld,
+en het zal hen wel verveelen, hem te geven de kost.--Ik weet de _science
+certaine_, dat hij kaal is als de oude Heer Job."
+
+"Kent gij den kleermaker Melisz, ter wiens rekwisitie hij vervolgd is?"
+vroeg mijn vader.
+
+"Of ik hem ken? Ik heb geschilderd het portret van hem, zijn vrouw, en
+zijn dochter: 't was jammer van de schoone coleuren, besteed aan die
+leelijke bakkes."
+
+"Welnu! tracht hun dan te beduiden, dat zij het arrest opheffen, en
+geduld hebben. Ik zal zorgen, dat de debiteur zich niet verwijdere: en
+ik vlei mij, dat hij een goeden borg zal vinden. De man is ongelukkig:
+en, hoewel een gewezen Koning zijn schulden behoort te betalen gelijk
+een gewoon burger, dient men toch medelijden te hebben met iemand, die
+van zulk een hoogte gevallen is. Maar laat ons voortgaan.--Wat is er
+verder?"
+
+"N deg.. 2. De diefstal bij den Juwelier Levi Samuelz, is gecommitteerd door
+Mozes Abramsz, alias Mortje la Hayne, thans resideerende in den
+Duvelshoek, n deg.. 110."
+
+"Mozes Abramsz!--Een oude kennis:
+
+ _extenuata gerens veteris vestigia poenae;_
+
+maar zijt gij daar zeker van?"
+
+"Zeer zeker. UEd. Achtbare weet dat ik vanouds heb een fijnen neus om te
+attrapeeren dieven van juweelen. Karel de Speelman, die hem assistentie
+heeft gegeven in het uitsnijden der glasruiten, en het goed op straat
+heeft aangenomen, is de man die hem heeft verklapt; ik geloof dat zoo
+Abramsz bij het deelen als een bonnette dief had gehandeld, de Speelman
+wel zou gehouden hebben den mond."
+
+"Best! Gij geeft vier dukaten aan Karel den Speelman en waarschuwt hem,
+dat hij binnen vierentwintig uren de stad moet verlaten, of dat ik hem
+anders als complice zal laten pakken. Verder!"
+
+"N deg.. 3. Campo Weyerman heeft de Loge der Vrijmetselaren in de Stilsteeg
+geopend met een heerlijke aanspraak en een fraai poeme, waarin hij hun
+heeft geschilderd het groote belang van deugd en moraal. Alles is
+afgeloopen in complete orde."
+
+"Zeer wel; doch wat mij minder moreel en deugdzaam voorkomt, is, dat die
+zelfde Campo een fatsoenlijke burgerdochter uit 's Hage, buiten weten
+van haar ouders, te zijnen huize heeft getroond. Waarom heb ik daar niet
+eer tijding van gehad?"
+
+"Het is gebeurd in mijn absentie. Ik kom het heden eerst te vernemen en
+ging juist aan UEA. dit verhalen."
+
+"Genoeg! draag zorg, dat de ouders ondershands bericht bekomen van het
+verblijf hunner dochter, en hou intusschen den knaap in 't oog. Het is
+de eerste reis niet, dat hem iets dergelijks gebeurt; hij is
+onverbeterlijk en behoort onder diegenen, _qui hostili more matrimonia
+student sibi conjungere_.--Wat meer?"
+
+"N deg.. 4. Wij hebben het adres gevonden van dien Jean Albert, welken de
+Fransche politie vruchteloos door geheel Europa opspoort."
+
+"Voortreffelijk! dat vergoedt uw verzuim met Campo. En waar houdt hij
+zich op?"
+
+"Hij heeft niet gequitteert Parijs een oogenblik en logeert er nog
+altijd in de kleine straat du Bac. Ah! 't was een _ruse compere_, die
+zelfde Jean Albert: ik heb hem gekend heel wel aan het Bagne. Hij heeft
+nog eens aan mijn Heer d' Argenson geschreven, dat zoo hij hem wilde
+aanstellen als _chef de la Police Secrete_, er binnen zes maanden geen
+straatroof meer in Parijs zoude plaats hebben."
+
+"'t Is wel! Gij zult mij de bewijzen opgeven die ter zake dienstig zijn,
+opdat ik deze tijding aan mijn ambtgenoot te Parijs schrijve. Wat is er
+meer?"
+
+"N deg.. 5. Ziehier het lijstje der sedert gisteravond aangekomen personen."
+
+"Hm! hm!" zeide mijn vader: en hij begon halfluid een soort van
+vreemdelingslijst te lezen, welke hij met aanmerkingen verzeld deed
+gaan:
+
+"_Donderdag morgen_: de Heer _Du Bourg_: (hm! die komt hier zien, of hij
+het geld, dat hij aan de Bank te Aken verspeeld heeft met de acties op
+de Zuid terug kan winnen:--_Iusus res antiqua ... sed pro tempore abiit
+in lacrimas_....) met twee bedienden, logeert in den gouden Bal.--(De
+kastelein is een jong beginner. Gij zorgt, dat hij gewaarschuwd worde,
+niet te veel krediet te verleenen aan dien avonturier, ondanks zijn
+fraaien stoet:)--de heer Peperkorrel uit Hoorn: Jacob Jansz en familie
+uit Alkmaar: Nathanael Rosen uit Berlijn, bij Levi den uitdrager in de
+Muiderstraat:--(die komt zeker een collecte doen:--) Peer, de Manke,
+Joost Roelifs en Symen de Beer, ketelboeters, in de Drie Verrotte
+Kamizooltjes:--(gij zult onderzoeken waar dat volkje den tijd
+doorbrengt:--) De heer Blaek en familie van buiten.--(Ik heb u reeds
+meer gezegd, dat het heen en wedertrekken der lieden naar hunne
+buitenplaatsen en terug niet behoeft vermeld te worden:) Jan Cornelisz,
+koekebakker van Haarlem enz. enz. Volgen de lieden die met de schuiten
+gekomen zijn."
+
+Ik gevoelde een vreemde gewaarwording, toen ik den Heer Blaek en de
+zijnen zoo zonderling verzelschapt zag. Mijn vader vervolgde:
+
+"In de schuiten van Haarlem niemand die suspect was dan alleen de knecht
+uit het groote koffiehuis in 's Hage die door zijn meester wegens
+diefstal verjaagd is. (Men houde dien man in 't oog.) Met de schuiten
+van Utrecht:" hier zweeg mijn vader een oogenblik en scheen met zijn
+potlood eenige namen aan te schrappen, als van personen, die hij der
+bewaking aanbeval: "met de schuit van Weesp: twee officieren van 't
+Oranje Regiment: twee deserteurs uit Hanover: (aangeschrapt!)--enz.--Met
+de schuiten van Muiden...."--werd ik dubbel aandachtig:
+
+"Met de schuiten van Muiden: hm! hm! de Heer Ferdinand Huyck."
+
+"Ik vat deze gelegenheid aan, UEA. mijn gelukwenschingen aan te bieden,
+over de voorspoedige terugkomst van uw Heer zoon."
+
+"Ik dank u.--Wie is die juffrouw Bos: die ik op de lijst vinde?"
+
+Ik begon over al mijn leden te beven: het antwoord van Heynsz stelde mij
+echter gerust.
+
+"De dochter van den tabakskooper op den hoek van de Leliegracht."
+
+"Er zijn dan twee Juffrouwen Bos van Muiden gekomen," dacht ik bij mij
+zelven: "of het vernuft van Heynsz is verschalkt."
+
+"En die Juffrouw Van Beveren? vervolgde mijn vader: "waar neemt die haar
+intrek?"
+
+"Bij uwen onderdanigen dienaar," antwoordde Heynsz: "een aardig meisje
+uit Deventer, dat mij door deftige lieden is aanbevolen...."
+
+"'t Is wel!" zeide mijn vader: "Vervolg: wat geven de tijdingen van
+buiten?"
+
+"N deg.. 6. De bende, welke weder eenige dieverijen en huisbraken onder
+Gooiland heeft bedreven, bestaat uit drie personen, indien namelijk mijn
+informatien juist zijn."
+
+Hier werd ik opmerkzaam, gelijk men denken kan. "Het zou nog al kluchtig
+zijn, dacht ik, "indien ik den aanval, op mij zelf gedaan, hoorde
+vertellen."
+
+"De een," vervolgde Heynsz, "is een Bohemien, een Heiden, met name Peer
+Hendriks, alias 't Haentje, en op zijn Heidensch Baerlo. Hij is heden
+morgen, zoo ik hoor, door den veldwachter van Bussem geapprehendeerd
+geworden:--de tweede is Andries Mathyssen gewezen matroos, de zoon van
+een boerin, nabij Oud-Naarden."
+
+"Ik ken hem en zijn moeder," zeide mijn vader: "hij stond vanouds in het
+kladboek aangeschreven: _atro carbone notatus_."
+
+"Uw Heer zoon," vervolgde Heynsz, "zal UEA. kunnen vertellen, hoe die
+Andries gister-morgen den beest heeft gespeeld in de herberg te Zoest.
+Hij is vandaar naar zijn woning gekeerd; maar, toen heden-morgen de
+dienaars hem kwamen opsporen, was de vogel gevlogen."
+
+"Hij zal wel in het net komen," zeide mijn vader. "En de derde?" "De
+derde, en die zooveel als de voornaamste der bende is, schijnt na al
+hetgene men van hem vertelt, niemand anders te wezen als de beruchte
+Zwarte Piet, die vroeger in de West-Indien heeft geexcerceerd het
+bedrijf van zeeroover, en nu, bij gebrek van beter, zich met
+straatschenderij geneert. Wat dien betreft, hij is geen vogel om zich
+zoo gemakkelijk te laten knippen; maar Tys de Blindeman zal zien of hij
+hem niet op kan loopen en mij bericht sturen van zijn gangen."
+
+"Goed!--maar nu het belangrijkste van allen: de Vliesridder?--Het gij
+eenig bericht omtrent hem?"
+
+"N. deg. 7. De Vliesridder is met zijn dochter gisteren-morgen om half acht
+ure uit Amersfoort gereden met een huifwagen van De Geus: te Zoest heeft
+hij stilgehouden en, aldaar onbescheiden behandeld zijnde door dien
+zelfden Andries Matthijssen, van wien ik zoo even sprak, hem een stoot
+gegeven, die bijna bespaard had aan den scherprechter de moeite, hem van
+dienst te kunnen zijn:--althans zoo vertelt kleine Simon de marskramer."
+
+"Goed!--Verder!" zeide mijn vader.--Men kan licht beseffen met welk een
+aandacht ik luisterde naar een opgave, welke voor mij zoo belangrijk
+werd.
+
+"Zij hebben te Eenmes het middagmaal gebruikt, zijn bij Naarden beiden
+uit de kar gestapt ... en sedert heeft men niets van hen vernomen."
+
+"Niets!" herhaalde mijn vader, op een toon, die de hoogste
+ontevredenheid te kennen gaf: "is Simon hen dan niet achtervolgd?"
+
+"Ed. Achtb.! Simon had last Andries mede in het oog te houden, en het is
+hem gegaan gelijk den man, waarvan spreekt vader Cats, die vangen wilde
+twee hazen te gelijk."
+
+"Hij had zich aan den Vliesridder moeten houden.--Andries begaat voor
+alsnog zijn diefstallen buiten onze judicatuur, en het is meer uit
+beleefdheid voor onze Gooische naburen, en uit voorzorg, dat wij de
+moeite op ons nemen, zijn gangen na te gaan.--Maar de Vliesridder!
+Iemand tegen wien het hooge landsbewind een bevel van apprehensie heeft
+uitgevaardigd!--dat is een man van meer beteekenis, zou ik denken.
+
+"Mag ik UEA. doen opmerken, dat alle kasteleins en voerlieden tusschen
+hier en Arnhem hebben zijn portret, en dat hij gevat moet worden, zoodra
+hij zich op het rechtsgebied vertoont."
+
+"Dat is nog niet genoeg! Hij moet gevat worden, eer hij in staat zij, of
+zelf, of door anderen, papieren te lichten, die zich hier te Amsterdam
+moeten bevinden en van het hoogste belang zijn. Het is geen gewoon
+mensch met wien gij te doen hebt: hij kent de zaken en zal list tegen
+list stellen. Bovendien heeft hij nog vrienden en betrekkingen, die hem
+de behulpzame hand zullen bieden. Er moet hier dus een dubbele
+waakzaamheid plaats hebben. Kunt gij niet nagaan, met wien hij hier ter
+stede korrespondentie voert?"
+
+"Nog niet, Ed. Achtbare!--doch zoo UEA. verkiest, zou men kunnen
+waarschuwen de post, en dan zijn er middelen genoeg om te komen achter
+het geheim."
+
+"Hij zal zijne brieven zelf niet schrijven.--Wist ik hier maar iemand,
+met wien hij betrekkingen heeft onderhouden."
+
+Mijn goede vader dacht weinig, dat de persoon, die in staat was, hem de
+meest voldoende narichten te geven, zich als derde in het vertrek
+bevond. Het gehoorde had mij intusschen zoo sterk aangegrepen, dat ik
+geen acht meer kon geven op het laatste gedeelte van het onderhoud
+tusschen mijn vader en Heynsz, hetwelk over voor mij onverschillige
+zaken liep en slechts korten tijd duurde, waarna de ondergeschikte
+ambtenaar, op dezelfde geheime wijze als waarop hij gekomen was, het
+vertrek weder verliet. Deze oogenblikken van respijt kwamen mij wel te
+stade. Ware hij terstond vertrokken, ik zoude, geloof ik, in weerwil van
+mijn beloften aan den Heer Bos (of aan den Vliesridder, gelijk ik hem
+had hooren betitelen) alles aan mijn vader bekend hebben! want dan ware
+ik zeker geweest, dat zijn doordringend oog een geheim op mijn gelaat
+zou gelezen hebben. Mijn toestand was met dat alles kwellend: ik
+begreep, dat eenmaal mijn geheim zoude moeten uitkomen, dat dan wellicht
+het _crimen reticentiae_ mij ten laste zou gelegd worden: dat bovendien
+mijn vader zelf beticht zoude kunnen worden, der zake niet onkundig te
+zijn geweest:--en dan, al ware het maar alleen de gedachte van mijn
+vader onvergenoegd te zien, dat hij zijn ambtsplicht niet volbrengen kon
+gelijk hij wenschte: het middel te bezitten, om hem daartoe in staat te
+stellen, en gedwongen te zijn, dit voor mij te houden: O dit viel mij
+hard! En toch! ik zou mij zelven veracht hebben, indien ik in staat ware
+geweest, den man, die mij het leven gered had, aan hen, die zijn
+vrijheid belaagden, te kunnen verraden.
+
+Ik veinsde derhalve door te slapen, en rees niet eerder uit mijn
+schuilplaats op, dan nadat Heynsz reeds een poos vertrokken was.
+
+
+NOOT:
+
+[4] Men herinnere zich, dat de steller van het Handschrift de zaken
+voordraagt zoo als die in zijnen tijd bestonden.
+
+Noot van den uitgever.
+
+
+ * * * * *
+
+
+TWAALFDE HOOFDSTUK,
+
+WAARIN MEN NADERE KENNIS MAAKT MET DE LEDEN DES FAMILIE EN WAARIN TANTE
+LETJE EEN CONFITUURVLEK OP HAAR HALSDOEK BEKOMT.
+
+
+"Welnu!" vroeg mijn vader, die nog altijd te schrijven zat: "zijt gij
+wel voldaan van uw slaapje? mij dunkt, gij waart ook in het geval van
+Argus: _Succubuisse oculos, ad opertaque lumina somno_.
+
+Ik voelde dat ik een kleur kreeg, toen ik antwoordde dat mij de rust
+verkwikt had.
+
+"Dat verheugt mij," zeide mijn vader: "ik had al half berouw, dat ik u
+bij mijn gesprek met Heynsz had laten assisteeren: maar gij sliept zoo
+gerust, dat de stads-omroeper zelf u niet wakker geschreeuwd zoude
+hebben. En is er altemet iets geweest dat u het eene oor is ingekomen,
+zoo vertrouw ik, dat zulks het andere oor weer is uitgegaan, en verzoek
+u althans er niemand, zelfs mij niet, iets van te laten blijken."
+
+Dit was juist hetgeen ik zelf ook verlangde, en ik verzekerde mijn
+vader, dat ik van ganscher harte aan zijne aanbeveling voldoen zoude.
+
+"'t Is wel!" zeide hij: "neem nu een stoel en ga bij mij zitten. Wij
+moeten een onderhoud hebben, dat ik liefst niet te lang wilde
+uitstellen: wij hebben nu den tijd: en in de volgende dagen zullen wij
+over weinige oogenblikken kunnen beschikken: want men zal u wel komen
+bezoeken en het zal zijn:
+
+ Salutant, ad coenam vocant, adventum gratulantur,
+
+gelijk Terentius zegt. Of zijt gij nog te slaperig om naar mij te
+luisteren?"
+
+Ik betuigde, dat ik volkomen bereid was hem aan te hooren; waarop hij
+aldus begon:
+
+"Gij zijt nu weder terug: en ik vertrouw dat zulks niet zal zijn om uw
+dagen in ijdele ledigheid door te brengen, en een straatslijper te
+worden."
+
+"In-tegendeel, vader! Niets zal mij aangenamer zijn, dan mijn tijd op
+een nuttige en werkzame wijze door te brengen."
+
+"Zeer goed! ledigheid is een duivelsoorkussen. Gij weet, wat Ovidius
+zegt:
+
+ _Quaeritur, Aegisthus quare sit factus adulter. In promptu est
+ ratio: desidiosus erat._
+
+En welk beroep zoudt gij u liefst verkiezen?"
+
+"Ik beken u," antwoordde ik, "dat ik daaromtrent mijn keus niet zoude
+weten te bepalen."
+
+"Hm!" zeide mijn vader, het hoofd schuddende: "daar houde ik niet van.
+Een jong mensch moet altijd voor dit of dat vak een voorkeur hebben. Ik
+haat onverschilligheid in dat geval: die is niet natuurlijk op uwe
+jaren, tenzij bij domkoppen en losbollen, onder geene van welke
+categorien ik u rangschik.
+
+"UEd. weet, dat ik het verwijt van onverschilligheid niet verdien, en
+dat ik als kind een bijzondere geneigdheid had tot den zeedienst, welke
+echter vroeger om gegronde redenen niet heeft kunnen ingewilligd worden,
+en mij thans ook weinig zou baten, daar ik te oud ben om te beginnen. Ik
+heb intusschen, zoo vaak ik over het onderwerp nadacht, te recht of te
+onrecht gemeend, dat de reden, waarom UEd. geweigerd hebt mijn
+liefhebberij ten deze in te willigen, daarin gelegen was, dat UEd. iets
+anders voor mij op het oog hadt. UEd. heeft mij laten studeeren en zult
+misschien verlangen, dat ik advocaat worde:--doch ik beken, tot mijn
+leedwezen, dat ik op reis veel verleerd heb, en mij weer druk zal moeten
+oefenen, wil ik der balie geen schande aandoen."
+
+"Dat laat zich alles wel hooren," zeide mijn vader, met een glimlach:
+"bovendien, hoezeer ik voor mij de betrekking van advocaat, _nobile
+illud officium_, boven alle andere stel, en u, wat mij betreft, gaarne
+gezien had onder de zoodanigen,
+
+ qui iuris nodos et legum aenigmata solvunt,
+
+levert echter dat ambt, althans in de eerste jaren, weinig verdiensten
+op: en, hoezeer ik niet in een bekrompen stand leef, is mijn vermogen te
+gering en mijn huisgezin te groot, om u, zoo gij het trouwen eens in 't
+hoofd kreegt, een behoorlijk uitzet te geven. Ik zou u wel door mijn
+invloed aan dezen of genen post kunnen helpen: maar ieder heeft zijn
+eigene inzichten, en, schoon ik die van anderen eerbiedig, heb ik voor
+mij een tegenzin aan het uitdeelen van bedieningen. Gij moet door uw
+eigene bekwaamheid protectie verdienen, en niet door gunst alleen
+voortkomen. Intusschen, ik moet u thans gulweg zeggen, dat het mij in
+zekere opzichten niet spijt, dat uw keus nog niet gevestigd is; want nu
+vlei ik mij, dat gij te meer geneigd zult zijn te doen hetgeen u
+voordeeligst zijn kan.--Wat zoudt gij van den handel denken?"
+
+"De handel is een heerlijk iets," antwoordde ik, eenigszins verwonderd
+over deze plotslinge vraag: "maar dat men niet zonder fondsen beginnen
+kan."
+
+"Niet! En hoe doen dan zoovelen, die hier met een paar schellingen in
+den zak (God weet waar vandaan!) komen aanwaaien, menschen,
+
+ quorum nemo queat patriam monstrare parentis,
+
+en die, eer men hun rechten naam nog weet, aan het hoofd van een huis
+van negotie staan?--Doch gij hebt gelijk.--Gij moet ook met iets
+beginnen en daartoe doet zich eene gunstige gelegenheid op. Gij weet,
+het huis Van Bempden, Van Baalen en Comp. heeft, sedert den dood van uw
+oom, onder die zelfde firma, maar alleen onder de directie van
+laatstgemelde blijven bestaan. Uw tante heeft haar geld daarin gelaten;
+maar haar oogmerk was en is nog, u, bij uw terugkomst, mede in die zaak
+te plaatsen en deelgenoot der firma te maken. De gelukkige uitslag uwer
+pogingen te Livorno aangewend, om bij de liquidatie van de firma Bertini
+nog een deel terug te bekomen van hetgeen dat huis aan uw tante schuldig
+was, heeft haar goede gedachten omtrent uw bekwaamheid ingeboezemd."
+
+"Ik ben mijn tante zeer verplicht voor den goeden dunk, dien zij van mij
+heeft, en herken haar vriendschap te mijwaart."
+
+"Gij hebt ook elders op uw reizen persoonlijke kennis gemaakt met
+verscheidene Correspondenten van het huis, en, naar eenige uitdrukkingen
+te oordeelen, welke sommigen hunner in hun brieven omtrent u hebben
+gebezigd en welke uw tante mij medegedeeld heeft, komt het mij voor, dat
+gij hun wel bevallen zijt. Dit kan nooit kwaad en zal bij hen het
+crediet voor het huis niet doen dalen, wanneer gij daar associe van
+wordt. Wel is waar,
+
+ omnia non pariter rebus sunt omnibus apta,
+
+en gij zijt niet van jongs af tot den handel opgeleid; maar ik vlei mij,
+dat eenige inspanning, gevoegd bij de op uw reizen verkregen
+ondervinding, en vooral de leiding van den Heer Van Baalen, u weldra op
+de hoogte zullen brengen, waar gij op wezen moet. Het komt er nu slechts
+op aan om te weten, of gij geen tegenzin in het beroep zelf hebt."
+
+"Ik geloof, dat ik mijn fortuin met voeten zou stooten, indien ik zulk
+een aanbod niet dankbaar aannam; maar is de Heer Van Baalen insgelijks
+met deze schikking volkomen tevreden? En ziet hij er niet tegen op, een
+onbedrevene als mij tot compagnon te nemen?"
+
+"Hij Heeft geene zwarigheden gemaakt; en de drie ton, welke uw tante in
+het huis heeft gelaten, wegen ook nog al tegen eenige bedenkingen
+op.--Nu! ik wensch u geluk, en ik hoop, dat gij u zoowel zijne achting
+als het vertrouwen uwer tante zult waardig maken."
+
+Ik kan niet ontkennen, dat mijn eigenliefde zeer gestreeld werd met het
+vooruitzicht, dat zich voor mij opende. Ik was nu geen ledigganger meer,
+die zonder bepaald doel in de wereld voortleefde, neen, ik zag mij, als
+deelgenoot in een bloeiende zaak, geplaatst in een betrekking, waarin
+het slechts van mij afhing een ruim bestaan en de achting mijner
+medeburgers te verwerven. Ik kon niet nalaten mijn blijdschap aan mijn
+vader te betuigen: de geheele geschiedenis van den vorigen dag was voor
+mij op den achtergrond teruggeplaatst, en, alleen denkende aan hetgeen
+mij thans was medegedeeld, deed ik dienaangaande een menigte vragen,
+welke mijn goede vader het zich een genoegen maakte, te beantwoorden.
+Ons onderhoud deed den tijd met snelheid vervliegen; en nog waren wij
+aan 't redeneeren, toen het ophouden van een rijtuig voor de huisdeur en
+het klinken der schel ons verwittigden, dat onze dames uit de kerk
+terugkwamen.
+
+Wij gingen naar de zijkamer. Er stonden niet slechts eene, maar twee
+koetsen voor de deur. Uit de eerste kwam mijn moeder met Susanna en
+tante Letje: uit de tweede tante Van Bempden: en weldra traden de vier
+dames de kamer in: tante Letje, in haar effen violetkleurig taffen
+gewaad, met haar stijve neepmuts, zonder eenig cieraad, dan haar
+prachtigen kerkbijbel met schildpadden band en gouden sloten: en tante
+Van Bempden met hare fontanges, Brusselsche kanten, en honderden van
+linten en kwikken:--twee volkomen kontrasten; maar beide, elk in haar
+soort, voortreffelijke menschen.
+
+Tante Letje, welke nu eene eerbare vrijster was van ongeveer
+vijfenveertig jaren, ging bij de booze wereld door voor hetgeen men eene
+fijne kwezel noemt. Men weet, het is geen ongewoon verschijnsel, dat in
+groote familien, vooral in die, waar verscheidene zusters zijn, zich
+eene daarvan reeds vroeg begint te onderscheiden, door het dragen van
+een stemmig, onopgesmukt, gewaad, door het afzweren van alle wereldsche
+vermaken, door den schier uitsluitenden omgang met predikanten,
+zielverzorgers, en zoogenaamde vromen, door het spreken der tale Kanaans
+(gelijk men het bezigen van veelvuldige Bijbelsche uitdrukkingen noemt),
+door het getrouw ter kerke gaan en het houden of bijwonen van oefeningen
+ter onderlinge stichting. In de kerk kan men haar spoedig herkennen aan
+den deemoedigen gang, waarmede zij naar hare plaats: aan den eerbied,
+welken de plaatsbewaarsters voor haar koesteren, zoodat zij alleen
+nimmer gedwongen zijn, in te schikken: aan de groete des voorzangers:
+aan het lange gebed, dat zij, zoodra zij gezeten zijn, van achter den
+breed uitgeslagen waaier doen: eindelijk aan de wijze, waarop zij den
+leeraar aanzien en den blik vol hemelvreugde (anderen zeggen: vol
+hoogmoed) opwaarts slaan, zoo vaak in de predikatie gewag gemaakt wordt
+van uitverkorenen, waaronder zij zich bij uitsluiting achten te
+behooren. Gewoonlijk zijn het noch de mooisten, noch de geestigsten der
+familie, welke tot deze caste behooren, en verslijten zij haar leven in
+den vrijsterstaat, doch er is geen regel zonder uitzondering, en men zou
+onbillijk handelen, door de aanleidende oorzaak van haar gedrag altijd
+te willen toeschrijven aan hare vrees van in de wereld geen opgang te
+zullen maken. Er zijn er enkelen, ja, bij wie die reden veel moge
+gegolden hebben, zelfs buiten haar weten: er zijn er, die, hoovaardig op
+hare vermeende godsvrucht, in Fariseeuwschen hoogmoed op hare
+mede-Christenen als op de Tollenaren en Zondaren nederzien, alles, wat
+anderen goeds en loffelijks verrichten, met den naam van blinkende
+zonden bestempelen, en die alle Christelijke deugden bezitten, maar
+alleen de hoogste, de voornaamste, de liefde, ontberen;--maar al moge
+dit met enkelen het geval zijn, ik houde mij overtuigd, dat verreweg de
+meesten van haar, niet-tegenstaande de kleine gebreken, waarmede zij
+behebt mogen zijn, vaak als voorbeelden verdienen te worden aangeprezen,
+boven de zoodanigen, die haar gedrag bespotten en beschimpen.
+
+Zoodanig althans was het oordeel, hetwelk mij de omgang met mijn tante
+Letje over de personen van haar slag heeft doen vellen. Bij haar
+voorzeker bestond de godsvrucht niet enkeld in uiterlijke vertooning,
+maar woonde die in naar rein menschlievend hart. Men mocht dan haar
+stijve, smakelooze kleeding berispen: de bijbeltaal, waarin zij sprak,
+mocht niet altijd evenzeer ter snede worden aangebracht: zij velde
+wellicht nu en dan een te gestreng oordeel over schuldige vermaken; maar
+niemand kon haar te laste leggen dat zij niet in oprechtheid wandelde.
+Haar kennis was niet uitstekend; maar zij bezat, wat oneindig meer
+geldt, een vast en onverzettelijk geloof; en zonder aan andersdenkenden
+de zaligheid te willen ontzeggen, blikte zij die met vromen Christenzin
+als haar wettig erfdeel te gemoet. Zij vooral was wars van
+kwaadsprekendheid en voer altijd tegen de zonde, nimmer tegen den
+zondaar uit: en wanneer zij zich met kracht tegen de leer der goede
+werken verklaarde, moest men niet vergeten, dat in haar volkomen
+bewaarheid werd hetgeen onze Katechismus leert, dat het onmogelijk is,
+dat een waarachtig geloof niet zou voortbrengen vruchten der
+dankbaarheid; want nimmer was haar hart of haar beurs voor den lijdenden
+natuurgenoot gesloten, en wanneer zij gaf, vervulde zij letterlijk het
+voorschrift des Heilands, en wist haar slinkehand niet, wat naar rechte
+uitdeelde. Haar gebrek aan genoegzaam doorzicht en haar zucht tot
+liefdadigheid waren oorzaak, dat zij somtijds haar gaven ook aan
+onwaardigen wegschonk; doch zij verklaarde meer dan eens, dat zij liever
+honderdmalen door slechte lieden bedrogen wilde zijn, dan dat een vrome
+noodlijdende ongetroost van haar af zoude gaan.
+
+Een geheel andere vrouw was haar zuster, Mevrouw Van Bempden. Nog zeer
+jong gehuwd zijnde met een schatrijken echtgenoot, die, geen naaste
+betrekkingen hehbende, haar hij zijn vroegtijdig afsterven aan het hoofd
+van een kolossaal vermogen had achtergelaten, had zij zich door haar
+maatschappelijke positie gedwongen gezien in de groote wereld te leven,
+en haar geneigdheid had zich daar niet tegen gekant. Haar rustelooze,
+nimmer lang met hetzelfde voorwerp bezige geaardheid, dreef haar aan,
+gedurig nieuwe voorwerpen van belangstelling en verstrooiing te zoeken:
+haar dagen rolden voort in eene bestendige afwisseling van gastmalen,
+feesten, comediepartijen, speelreisjes, enz. Zij las ook; maar zonder
+keus of onderscheid: stichtelijke boeken, romans, brieven, verhalen,
+zedekundige werken, poezij, al wat maar gedrukt werd; doch zij faalde
+meestal, wanneer zij iets van het gelezene te pas zou brengen en moest
+alsdan de hulp inroepen van mijn zuster Susanna, die, zelve een
+liefhebster van lezen en in het bezit van een ijzervast geheugen, zelden
+bij die gelegenheid te kort schoot.
+
+Men moet echter uit het bovenstaande niet afleiden, dat Tante Van
+Bempden in den slechten zin des woords een wereldsche vrouw was. Schoon
+in 't algemeen geen _laudator temporis acti_, durf ik zeggen, dat in die
+dagen een ongodsdienstige vrouw iets onbekends was. Tante Van Bempden
+ging trouw ter kerke, kende haar Catechismus op een haar, wist zoo goed
+als iemand, zelfs met tante Letje, een gesprek over geloofspunten te
+voeren en zich zeer dapper te verdedigen, wanneer deze haar berispte,
+dat zij nu en dan bij de Remonstranten ter kerke ging: zij was
+mededeelzaam, zelfs mild;--maar haar godsdienst was, gelijk men wel
+eens zegt, zonder verzuim van affaire. Intusschen, wie haar recht kende,
+vond zich gedwongen te verklaren, dat haar gebreken, zoo zij al dien
+naam verdienden, uit den maatschappelijken toestand voortvloeiden,
+waarin zij geplaatst was, terwijl haar goede hoedanigheden uit haar hart
+voortkwamen. Voor mij althans, die nimmer dan weldaden van haar ontving,
+ik zou schandelijk doen, indien ik een andere getuigenis van haar gaf,
+dan dat zij, alles wel gewogen, eene uitmuntende vrouw was.
+
+"Wees van harte welkom, waarde Neef!" zeide tante Letje, terwijl zij mij
+omhelsde: "alzoo sullen de vrijgekochten des Heeren wederkeeren:"
+vervolgens zich tot mijn vader wendende: "wel moogt gij, waarde Broeder!
+den Profeet nazeggen: brengt mijn soonen van verre, ja van het eynde der
+aerde."
+
+De verdere wenschen die zij uitte werd ik verhinderd te verstaan; want
+tante Van Bempden had zich voor mij geplaatst en drukte mij, met tranen
+in de oogen aan haar hart:
+
+"Goeden dag! beste Ferdinand!" riep zij: "wel, zijt gij eindelijk daar?
+ja, ik durf niets te voegen bij de vrome gezegden van Zuster: anders
+zoude ik zeggen met Racine ... hoe zegt Racine ook weer, Santje?"
+
+ Thesee est arrive, Thesee est en ces lieux,
+
+declameerde Susanna.
+
+"Tusschen twee haakjes," vervolgde Tante, "hebt gij de nieuwe uitgave
+van Racine medegebracht, welke ik verzocht had dat gij bestellen
+zoudt?... Hoe gelukkig was het, dat ik juist heden in de stad moest zijn
+om een comparitie te houden met den Heer Van Baalen, die geloof ik, vrij
+raar op zijn neus zal kijken wanneer hij u ziet: want hij verwacht zich
+op een klein jongetje met een dik hoofd, een rooden neus en groote
+ooren, die niets anders kan dan wat cijferen en wat pennen vermaken, en
+gij zijt voorwaar omtrent zoo groot als hij:... gij moet nog niet bij
+hem gaan, zoo gij er nog niet geweest zijt; want ik wil uw eerste
+ontmoeting met hem volstrekt bijwonen en mij met zijn verbazing
+vermaken."
+
+"En nu gij hier zijt, Zuster!" zeide mijn vader, "zult gij ons wel het
+genoegen doen van uw rijtuig weg te zenden en hier den avond te blijven
+doorbrengen, om de terugkomst van Ferdinand met ons te vieren."
+
+"Eigentlijk," antwoordde Tante, "was ik voornemens geweest, terstond
+weer naar buiten te vertrekken, maar de omstandigheid dat Neef terug is,
+verandert mijn plan. Ik zal dan heden-avond blijven: op de voorwaarde
+alleen, dat nicht Santje nu haar woord houde en een week of drie bij mij
+op Heizicht kome doorbrengen; ik heb haar een kleine verrassing bestemd,
+die haar niet ongevallig zijn zal:--en Neef moet ook mede, al ware het
+maar voor een paar dagen."
+
+"Hoe!" zeide mijn moeder, mij bij de hand nemende als vreesde zij mij te
+verliezen: "hij is pas terug en wilt gij hem ons weder ontnemen?"
+
+"Wel zeker! Bovendien heb ik hem over zaken te spreken. Van Balen komt
+Zondag bij mij eten.... Broeder heeft immers al verteld wat het plan
+is:--maar ik laat hem zelf oordeelen of ik iets onbillijks vorder?"
+
+"Volstrekt niet," zeide mijn vader: "en het zou de plicht van Ferdinand
+wezen, een paar dagen bij u door te brengen, indien het niet veeleer een
+genoegen voor hem ware."
+
+"Natuurlijk!" merkte zijn Zuster aan: "het lieve jongetje zou anders ook
+te veel van zijn stuk raken, indien hij zoo op een bof het reizend leven
+tegen de eentonigheid der stad verwisselde. 't Is beter dat hij zoetjes
+aan de verandering wenne.--En bovendien hij mag niet nalaten op Heizicht
+te komen: want, zoo als Addison in the fair Rosamond zegt:
+
+ The bower and lady both are drest,
+ And ready to receive their guest."
+
+"Wil ik dan zeggen, dat het rijtuig van Tante Van Bempden maar weg moet
+rijden?" vroeg ik.
+
+"Als 't u belieft," antwoordde Tante: "en laat Joris om tien uren
+terugkomen."
+
+"En de koets van Tante Letje?"
+
+Wat deze betrof, zij maakte zwarigheid om te blijven; daar het met hare
+gewoonte streed, den avond uit te gaan, wanneer zij ter kerke geweest
+was; echter werden de bedenkingen, welke zij opperde, zoo heftig
+bestreden, en verzocht mijn moeder, aan wier bede zij zelden weerstaan
+kon, haar zoo dringend, voor deze reis een uitzondering te maken, dat
+zij eindelijk toegaf.
+
+Wij plaatsten ons dan om de theetafel, en ik moet hier tusschen twee
+haakjes de bekentenis afleggen, dat onder al de genietingen, welke mijn
+terugkomst bij de mijnen mij opleverde, die, van wederom een lekker
+kopje van dien goddelijken drank, in echt Sineesch porcelein geschonken,
+te mogen smaken, op verre na de minste niet was.
+
+"Nu moet gij ons recht veel vertellen van uw reizen," zeide Tante Van
+Bempden: "hoe zegt Lafontaine ook weer van de zwaluw?"
+
+ _"Quiconque a beaucoup vu,
+ Peut avoir beaucoup retenu,"_
+
+zeide Susanna, haar te recht helpende.
+
+"Van harte gaarne," zeide ik: "indien UEd. mij slechts vragen wilt, ben
+ik tot antwoorden bereid:" en ik schoof mijn stoel dichter naar den
+haren. Maar nu schoven ook de overigen hunne zetels bij en ik zag, dat
+mijn taak niet zoo gemakkelijk was, als ik mij die had voorgesteld; want
+ik werd van vier of vijf kanten bestormd met vragen van geheel
+verschillenden aard; en daar het mij minder gemakkelijk viel, die
+gelijktijdig te beantwoorden, dan aan de overigen, om die gelijktijdig
+te doen, moest ik wel verzoeken, of men ordelijk wilde te werk gaan, en
+ik stelde voor, dat, ten einde niemand redenen tot beklag zoude hebben,
+elk der aanwezigen, te beginnen met Tante Van Bempden, die rechts van
+mij zat, op zijn beurt mij eene vraag zoude doen. Dit vond goedkeuring,
+en nu werd ik beurtelings over de meest uiteenloopende onderwerpen
+ondervraagd. Aan Tante Van Bempden, moest ik een beschrijving geven van
+het Carnaval, dat ik te Napels had bijgewoond, terwijl Susanna mij over
+de kleeding der Oostenrijksche dames ondervroeg: mijn vader stelde er
+meer belang in, iets van de gedenkstukken van het Oude Rome te hooren,
+en tante Letje wilde weten, hoe ik het toch in dat Heidensche land had
+aangelegd om mijn godsdienstplichten uit te oefenen. Toen de beurt aan
+mijn goede moeder kwam, drukte de vraag, welke zij deed, haar
+moederlijke teederheid volkomen uit; want zij verlangde een volkomen
+beschrijving van alle zoodanige personen, die mij op reis van dienst
+geweest waren of beleefdheid hadden betoond, en van welke ik in mijn
+brieven gesproken had: en zij schepte er een zichtbaar genoegen in, van
+hen te hooren gewagen, die in haar Ferdinand hadden belang gesteld.
+
+Toen de eerste nieuwsgierigheid bevredigd was, werd langzamerhand het
+gesprek meer algemeen: en Tante Van Bempden, wier gedachten zich zelden
+lang bij het zelfde onderwerp bepaalden, en die er van hield de
+gelegenheid bij de haren te vatten, nam mijn vader onderhanden, om zijn
+oordeel, waarop zij, en met recht, niet weinig prijs stelde, over eenige
+nieuw uitgekomen werken te vragen, over welke hij haar echter
+grootendeels antwoordt schuldig moest blijven door zijn
+beroepsbezigheden slechts zeer weinig tijd tot lezen had, en in de
+weinige ledige oogenblikken, die hem overschoten, liever zijn oude
+_classici_ bij de hand nam, dan de voortbrengselen van den dag. Toen nu
+Tante bemerkte, dat zij omtrent deze punten weinig troost erlangen kon,
+begon zij over politiek te redeneeren: een onderwerp, waaromtrent mijn
+vader geen ignorantie kon pretendeeren, en welke behandeling hij zich
+dus getroostte, hoezeer dat duidelijk op te merken was, dat zulks alleen
+uit inschikkelijkheid geschiedde; want vooreerst was hij geen vriend van
+met dames over dergelijke stoffen te redekavelen, en ten andere dwong
+zijn ambt hem reeds genoeg daarover te hooren en wilde hij, in
+gezelschap zijnde, ter ontspanning van zijn geest wel eens over iets
+anders praten.
+
+Gedurende het onderhoud van mijn vader met Tante Van Bempden, gaf mijn
+moeder, voor wie die onderwerpen veelal te uitheemsch en te hoogdravend
+waren, mij een vrij breedvoerig, doch zeer duidelijk verslag van de
+gehoorde predikatie, en voegde er nogmaals de betuiging bij van haar
+leedwezen dat ik haar niet vergezeld had: Tante Letje zat stil voort te
+arbeiden, en vergenoegde zich, met nu en dan een aanmerking betreffende
+het een of ander, dat haar meer bijzonder gesticht had, te voegen bij
+hetgeen mijn moeder verhaalde: terwijl Suzanna, die, zoo lang het
+verslag duurde, zich alleen met haar trekpot en schoteltjes bemoeid had,
+na het eindigen daarvan het woord nam en mij vertelde, wie er al in de
+kerk geweest was, en met wie zij al in het uitgaan gesproken had.
+
+"Ik ben er gek afgekomen," zeide zij: "ik had mij gevleid, aan mijn
+buren in het doophek en aan al wie ik ontmoeten zou, in echten
+courantenstijl te vertellen: heden is hier met lang span (alias de
+Muiderschuit) gearriveerd de Heer Ferdinand Huyck, zoon van den Ed.
+Gestr. Heer Hoofdofficier en broeder van de beminnelijke Juffrouw
+Suzanna Alette Huyck;--maar jawel:--pas ben ik op mijn plaats gekomen,
+of daar haalt mijn buurvrouw, het dikke wijf van den koperslager, haar
+loddereintje uit de tasch en na mij driemalen te hebben aangekeken, als
+wilde zij zeggen: "ik weet wat ik weet," en driemalen aan het mooie
+zilveren doosje geroken te hebben, steekt zij het mij toe en vraagt: "is
+Mijnheer uw broeder ook in de kerk? Wel! wel! dat moet een vreugde
+geweest zijn!--Ja, ik heb het al gehoord van de krantenvrouw. En heeft
+Mijnheer een goede reis gehad? Wel! wel!"--En eer ik haar kon
+antwoorden, daar tikt Betje Du Fay, die aan de andere zijde zat, mij op
+den arm. (Je herinnert je Betje Du Fay wel, Ferdinand? de dochter van
+Schepen Du Fay met dien haviksneus?) en begint met een schor stemmetje:
+"ik feliciteer je wel Santje! met de terugkomst van je broer:" en te
+gelijk voel ik de dorre vingers van Mevrouw Muysvaal, mijn
+achterbuurvrouw, mijn schouder grijpen als met een arendsklauw, en gonst
+het in mijn ooren: "ik heb met veel genoegen vernomen dat uw broeder
+terug is. Ik feliciteer u wel:"--en meteen piept het en bromt het voor
+en achter mij al de rijen langs, als waren er overal echo's: "ik
+feliciteer je wel. Juffrouw Huyck, ik feliciteer je wel:"--zoodat ik
+blij was, dat het gezang werd aangeheven, want mijn nek begon mij zeer
+te doen van het knikken en buigen.--En bij het uitgaan was het nog
+erger; want toen dacht ik, dat ik nooit den dorpel, veelmin de koets zou
+bereikt hebben, zoo drong men zich om mij heen: "Is het waar wat ik
+gehoord heb? Is Ferdinand waarlijk terug?--Ik kom eerstdaags uw broeder
+zien. Hartelijk geluk!" enz. En zoo ging het voort, zoodat mijn ribben
+bont en blauw zijn van de stompen en duwen, die ik gekregen heb van al
+de lieden, die uit loutere deelneming op mij afkwamen."
+
+"Santje overdrijft weer, volgens haar gewoonte, zeide mijn moeder; "ik
+heb maar een paar menschen gesproken die er iets van schenen te weten;
+maar Santje schijnt er van te houden, diergelijke opschuddingen in de
+kerk te maken."
+
+"De menschen moesten wat meer denken," zeide Tante Letje, "dat de kerk
+is een bedehuis, en niet een plaats voor ijdelen klap en onnut gesnap;
+maar het is als de profeet zegt: zelfs in mijnen huyze vindt ik haar
+boosheyt.--Ik wilde wel, Nicht! dat gij over deze stofte gelezen hadt
+een dierbaar boekske, dat geschreven is door de eerzame Weduwe
+Knijpduim, en dat ten titel draagt: "over de onchristelijke opschuddinge
+in Gods Kerke," waarin dat alles uitvoerig betoogd wordt. 't Is niet
+gedrukt; maar zij heeft het ons eens op de oefening bij den zielbezorger
+Zoutbrand voorgelezen. Ik zal het u wel eens bezorgen, Santje! het kan u
+nuttig zijn."
+
+"Spreek mij niet van Juffrouw Knijpduim, Tante!" zeide Santje: "die kan
+mij nooit door woorden of werken meer stichten, sedert ik haar laatst in
+de Oude Kerk met een andere oude Juffer een kwartier lang heb zien
+kijven en knorren over haar plaatsen, dat geen vischwijven het erger
+hadden kunnen doen. En wat mij het meest ergerde, was dat, toen zij
+gezeten waren, zij dadelijk de waaiers uitsloegen om te gaan bidden.
+Maar de oude Heer Slyper, die achter haar in de ouderlingenbank zat,
+tikte haar op de schouders en zeide: "wacht daar liever nog wat mede,
+tot gij bekoeld zijt, en denk inmiddels om Matth. V: 24."
+
+"Hoe is het, Santje! krijgen wij geen thee meer?" vroeg mijn vader, die,
+ofschoon luisterende naar de redeneeringen van Tante Van Bempden, echter
+genoeg van Santjes vertelling gehoord, en te goed den onvergenoegden
+blik van Tante Letje bespeurd had, om niet te begrijpen, dat het gesprek
+een andere wending moest nemen. Santje begreep dien wenk en haastte
+zich, terwijl zij de kopjes vulde, mij te vragen, welke der plaatsen,
+die ik bezocht had, ik het liefst tot mijn verblijf zoude kiezen. Van
+mijn kant willende medewerken om het gesprek zoo ver mogelijk van het
+vorige onderwerp te verwijderen, gaf ik een ontwijkend antwoord, en
+begon de voor- en nadeelen op te tellen van al de voornaamste steden,
+waar ik eenigen tijd had doorgebracht. Mijn vader moest zich staande dit
+gesprek voor eenigen tijd verwijderen om ambtsbezigheden, en nu viel
+Tante Van Bempden, die mij van Rome hoorde spreken, mij plotseling in de
+rede, om mij te vragen of ik de fresco's in het Vaticaan gezien had.
+
+Ik antwoordde toestemmend en wilde een uitgebreide beschrijving van deze
+kunststukken geven; maar kwam er deze reis vrij van; want Tante scheen
+de gelegenheid alleen te willen waarnemen, niet om van mij iets te
+vernemen, maar om mij een redetwist te vertellen tusschen den
+Kunstkooper Tempermes en den Makelaar Mosselzalf, betreffende een haar
+toebehoorende schilderij, welke de eerste beweerde dat een origineele
+Carlo Dolce was, de andere daarentegen voor een kopie hield. De
+behandeling van dit punt gaf aanleiding tot een omslachtige uitweiding
+over de Italiaansche school, welke gevolgd werd door een vertoog over
+het voortreffelijke der keurslijven v. Douillie, en besloten met een
+aanbeveling van den pasteibakker Jakobsz.
+
+De verschijning der jongere leden van de familie, die nu uit de
+verschillende scholen terugkwamen, gaf een nieuwe wending aan het
+gesprek, door aan Tante een andere bezigheid te bezorgen; want, aan mijn
+broeder Frits verzocht hebbende, haar een groot pak aan te reiken, met
+grauw papier omwonden, dat uit het rijtuig gekomen en in een hoek der
+kamer gelegd was, opende zij het, en vertoonde aan de verheugde kinderen
+een menigte prentenboekjes, welke zij onlangs gekocht had en hun ten
+geschenke aanbood, aan elk in 't bijzonder de uitlegging op den koop
+toegevende van het onderwerp, dat in de boekjes behandeld of op de
+plaatjes afgebeeld was, met vele aanwijzingen daarbij, op welke wijze en
+ten welken einde zij een en ander best zouden kunnen gebruiken. De
+milddadigheid van Tante bracht mij te binnen, dat ik ook geschenken had
+rond te deelen, en, zoodra het theegoed van tafel was genomen verzocht
+ik Frits en Jakob mij even naar mijn kamer te willen volgen. Zij
+voldeden slechts schoorvoetende aan mijn verzoek; want het kostte hun
+moeite de geschiedenis van Robinson Crusoe met fraaie houtsneeplaten, en
+de galerij van uitheemsche kleederdrachten neder te leggen;--maar des te
+hooger steeg hun blijdschap, toen ik, hen in mijn kamer gebracht
+hebbende, mijn koffers opende en daaruit een talrijken hoop pakjes,
+doozen en andere snuisterijen haalde, waarmede ik hen belaadde, terwijl
+ik mijzelf belastte met die voorwerpen, welke het meest gevaar liepen
+van te breken of beschadigd te worden.
+
+"Mijn hemel! Ferdinand! waar moet dat alles heen?" vroeg mijn moeder,
+toen ik, vergezeld van mijn twee helpers, de zijkamer instapte.
+
+"Zij gelijken wel de drie koningen, die met giften en gaven uit het
+Oosten komen," fluisterde Suzanna Tante Van Bempden in 't oor.
+
+"Stil!" zeide deze met een bestraffenden blik: "laat Tante Letje u niet
+hooren."
+
+"Mijn tijd! zijn dat allemaal presenten?" riepen mijn zusters Letje en
+Keetje, terwijl zij, haastig opstaande, een hoektafeltje bijschoven om
+er mijn waren op uit te stallen: de twee jongsten, Karel en Truitje,
+klapten in de handen en dansten van vreugde.
+
+"Wel Ferdinand! Ik geloof, dat gij u arm gekocht hebt," zeide mijn
+moeder, haar breiwerk neerleggende: "komt toch nergens aan, kinderen! uw
+broeder zal het u immers wel wijzen."
+
+"Ik hoop dat er voor mij ook wat bij is," zeide Suzanna, insgelijks
+oprijzende en zich nevens mij vervoegende. Zelfs Tante Letje kon haar
+nieuwsgierigheid niet bedwingen en ik vond mij weldra door de geheele
+familie omringd.
+
+Het was een plechtig oogenblik. Daar stonden zij allen om mij heen in
+gespannen verwachting: en de stilte werd alleen afgebroken door
+halfgesmoorde uitroepen, als: "wat zou ik toch krijgen? he! wat ben ik
+nieuwsgierig!--Ik weet wel wat ik zou verlangen! Stil toch! hinder uw
+broeder niet! Heden! wat een boel dingen!"--Wat mij betreft, ik liet mij
+geen woord ontvallen, maar een der zes of zeven scharen, om niet te
+gewagen van even zoovele knipmesjes, welke mij werden overgereikt,
+aannemende, maakte ik mij gereed om over te gaan tot het lossnijden der
+pakjes, toen ik mijn hand plotseling weder ophief.
+
+"Wat is er? wat is er?" vroegen onderscheidene stemmen.
+
+"Zullen wij niet wachten, tot vader weer terug is?" vroeg ik.
+
+Daar keken zij elkander zwijgend en zuchtend aan.
+
+"Wel foei!" zeide Suzanna: "dat is niet mooi, ons ongeduld eerst op de
+proef te stellen en dan niet te voldoen."
+
+"Ja! maar mij dunkt dat Ferdinand gelijk heeft," zeide mijn moeder: "'t
+Zal vader zeker genoegen doen, de uitpakking bij te wonen, en daar
+moeten wij hem niet van berooven. Zijt nu verstandig kinderen!"
+vervolgde zij, ziende, dat deze en gene de lip liet hangen. "Uw vader
+zal wel zoo aanstonds terugkomen."
+
+"Daar is Papa! daar is Papa!" riepen opeens een paar stemmen: en
+terstond liepen al de kinderen de kamer uit en kwamen terug, mijn vader,
+die uit zijn studeervertrek juist terugkwam, bij zijn gebloemde
+avondjapon voortsleurende.
+
+"Ik geloof, dat ik ter goeder ure terugkom," zeide mijn vader, wien een
+blik, op de tafel geworpen, nog meer dan het door elkander roepen der
+kinderen, de toedracht der zaak deed begrijpen.
+
+Nu ging de schaar haar gang: en het kleine Truitje was uitgelaten van
+vreugd, toen de losgemaakte papieren haar een fraai gekleeden pop deden
+aanschouwen.
+
+"Ik hoop," zeide Kareltje, mij met zijn blauwe oogen vragend aanziende:
+"ik hoop...." hij durfde toch niet te zeggen wat hij hoopte; want hij
+begreep, dat het anders kon uitvallen; maar toen ik hem het voor hem
+bestemde toereikte, zag hij dat zijn wensch naar een verfdoos toch
+verwezenlijkt was.
+
+Het zou bij u, waarde lezers! weinig belang wekken, indien ik stuk voor
+stuk de voorwerpen ging opnoemen, waarmede ik de jongere leden der
+familie beschonk; ofschoon gij,--voor zooverre gijzelven ooit in het
+geval zijt geweest, dergelijke geschenken na uw terugkomst van een
+buitenlandsche reis rond te deelen, of in uw jongere jaren die van
+anderen ontvangen hebt,--u de gewaarwordingen nog wel levendig zult
+kunnen voorstellen, welke men alsdan gevoelt, en welke te streelender
+zijn, naarmate het geschonkene meer de behoefte of den wensch van het
+oogenblik bevredigt. Wat mij betreft, ten dezen opzichte slaagde ik zeer
+gelukkig; want al wat ik uitdeelde was ook juist hetgeen men verlangde:
+en mijn broeders en zusters begonnen reeds te denken dat ik de gaaf had,
+op verren afstand iemands gedachten te raden, toen een glimlach mijner
+moeder aan de oudsten althans deed gissen, dat de goede vrouw mij in
+haar laatste brieven eenige wenken gegeven had omtrent hetgene meest
+welkom zijn zou.
+
+Toen nu het kleine volkje beschonken, of, om niet dubbelzinnig te
+spreken, begiftigd--was, kwam de beurt aan de grooteren, en Suzanna
+zette groote oogen op toen ik haar met een sluier vereerde (men zou
+thans zeggen: een voile) die, in aanmerking mijner bekrompen middelen,
+als een kostbaar geschenk kon worden aangemerkt. Voor mijn moeder had ik
+een netgewerkt zakhorloge medegebracht en voor Tante Letje een
+eenvoudigen, doch sierlijk gesneden ivoren waaier, die haar bijzonder
+behaagde, omdat hij fraai en toch niet opzichtig was. Tante Van Bempden,
+die alles had of kom laten komen, wat de weelde verlangen kon, ontving
+een kleine antieke urn, welke ik te Rome had gekocht:--dit geschenk
+bracht een langdurige vergelijking teweeg tusschen den antieken en
+hedendaagschen smaak in bouw- en beeldhouwkunst.--Eindelijk was mijn
+vader niet weinig in zijn schik, toen ik, een doos openschuivende, hem
+een kleine verzameling aanbood der Romeinsche munten, die voor den tijd
+der Keizers in gebruik waren, door mij gedurende mijn verblijf te Rome
+bijeengebracht. Mijn vader was, ondanks de bezigheden, welke zijn ambt
+hem opleide, een minnaar gebleven der classieke oudheid en van alles,
+wat daarmede in verband stond: en het was hem de zoetste verpoozing van
+zijn arbeid, wanneer hij, in de weinige uren van uitspanning, die hem te
+beurt vielen, zich in de lezing en beoefening zijner geliefkoosde
+schrijvers verlustigen kon. De brokken uit de Latijnsche dichters,
+waarmede hij gemeenzaam was, werden dan ook, gelijk men uit de
+vorenstaande bladzijden heeft kunnen zien, niet minder dikwijls in het
+dagelijksch gesprek door hem te pas gebracht dan de aanhalingen uit het
+_Corpus Iuris_: ja somtijds ontvielen hem die, wanneer hij tegen mijn
+moeder sprak, hetgeen dan bij deze, en vooral bij mijn zuster, niet
+zelden een glimlach of vroolijke scherts deed ontstaan. Maar niet alleen
+de werken der Ouden waren mijn vader dierbaar: al wat zich, al ware het
+slechts zijdelings, aan de dagen van Athene of Rome's grootheid hechtte,
+was hem welkom: en die geldstukken, wier gehalte of innerlijke waardij
+voorzeker van weinig beduidenis was, en die hun meeste waarde daaruit
+ontleenden dat het stel vrij volledig scheen, werden door hem met te
+meer opgetogenheid beschouwd, naarmate der grootsche herinneringen, die
+zij bij hem opwekten.
+
+Allen waren dus recht vergenoegd en tevreden: en de vroolijkheid werd
+niet weinig vermeerderd, toen een groote taart, ter viering mijner
+terugkomst gebakken, op de tafel verscheen en de zintuigen door de
+aangenaamste geuren streelen kwam. Witte broodjes, schoteltjes met
+kalfsvleesch en ossetong, en heerlijke vruchten, zooals in Europa de
+stookkasten van ons land alleen kunnen opleveren, omringden den
+hoofdschotel: en de sleutel des wijnkelders werd mij toevertrouwd om een
+flesch te halen van den wijn, die mij het best beviel. De kinderen
+kregen allen verlof, tot tien uren op te blijven: en de avond liep zoo
+genoeglijk af als men bij mogelijkheid verlangen kon: ja de algemeene
+vreugde werd door geen ander toeval gestoord, dan dat Tante Letje door
+het afbrokkelen van een stuk taart, een confituurvlek op haar
+hagelwitten halsdoek kreeg, en dat Jakob een half glas wijn stortte over
+eene der prenten, welke hij van Tante Van Bempden gekregen had: twee
+ongevallen, die echter, zooverre mij gebleken is, geen blijvenden indruk
+bij de lijdende partijen achterlieten.
+
+
+ * * * * *
+
+
+DERTIENDE HOOFDSTUK.
+
+BEHELZENDE, HOE SUZANNA EN FERDINAND HARREWARREN, EN HOE DE LAATSTE IN
+EEN WELKOMSTDICHT VERHEERLIJKT WORDT.
+
+
+"Ferdinand!" zeide mijn zuster Suzanna, toen zij zich den volgenden
+morgen alleen bij mij op mijn kamer bevond, waar zij mij hielp, mijn
+kleedingstukken en linnengoed in de kasten te schikken: "gij weet, dat
+gij mij nog rekenschap schuldig zijt wegens een gezegde, dat gij u
+gistermorgen hebt laten ontvallen."
+
+"Santje!" zeide ik, terwijl ik haar een zijden vest overreikte: "gij
+weet, dat ik nog de vierschaar over u moet spannen wegens een misdrijf,
+door u begaan."
+
+"Boe! boe! denk niet, dat gij mij met uw groote woorden zult
+afschrikken!--Tusschenbeide gezegd, daar zal heel wat speksteen noodig
+zijn, om de vlekken uit dit vest te krijgen:--ter zake: wie heeft u
+verteld, dat ik uw brieven heb laten lezen?"
+
+"Wat knaagt dat geweten! Wie heeft u verlof gegeven, de gedenkwaardige
+memorien, die ik u toezond, onder het oog van anderen te brengen?"
+
+"Komaan! daar hebben wij een formeele _accusatie_, gelijk mijn vader zou
+zeggen: alleen is zij nog, zoo ik mij niet bedrieg, wat _vaag_ en
+_ongedetermineerd_: ja--ik kan ook wel stadhuiswoorden samenflansen: ik
+weet zeer goed, dat men iemand niet condemneert wegens toegebrachte
+slagen, tenzij men eerst wete, op wiens rug de slagen neergekomen zijn.
+Vrage: aan wie heb ik uw prulschriften medegedeeld?"
+
+"Antwoord: aan Mejuffrouw Henriette Blaek.--Schuldig bevonden! Gij
+krijgt een kleur--spoedig tot de _confessie_."
+
+"Wie heeft u dat gezegd?" vroeg Suzanna, terwijl zij uit loutere
+verbazing een batisten hemd, dat zij opgevouwen had, weder open liet
+rollen.
+
+"Een _irreprochabele_ getuige, Mejuffrouw Blaek zelve."
+
+"Gij hebt haar dan gesproken?--En hoe vindt gij haar?"
+
+"Een zeer aardig meisje!--maar dat doet niets tot het poinct in
+quaestie."
+
+"Zeer aardig! Beken maar, dat gij op haar verliefd zijt. Gij krijgt een
+kleur--spoedig tot de _confessie_.
+
+"Verliefd! op een meisje, dat ik maar eens in mijn leven gezien heb?
+Denkt gij, dat ik zoo spoedig vlam vat?"
+
+"Als wist ik niet, dat de jonge Heeren op uw leeftijd verlieven, wanneer
+zij slechts een vrouwenmuts op een bezemsteel zien."
+
+"Altemaal praatjes om van den tekst af te dwalen. Vrage nogmaal, of gij
+genegen zijt, buiten pijn en banden, de _confessie_ af te leggen, van te
+hebben geperpetreerd het enorme en in een land van goede justitie
+intolerabele feit, van aan gezegde Juffer Henriette Blaek en de hemel
+weet aan wie nog meer te hebben gegeven communicatie van zoodanige
+schrifturen en geheime stukken, als u waren toegezonden door den
+weledelen Heere Ferdinand Huyck, _juris Romani neo non canonici Doctor_,
+en welhaast, _Deo volente_, compagnon in het huis Van Bempden, Van
+Baalen en Co?"
+
+"En zoo ik dat nu al bekenne, wat dan?"
+
+"Dan zal ik u verder interrogeeren en vragen wat gij tot uw defensie
+hebt te _allegueeren_."
+
+"Dat uw schrift onleesbaar is, zoodat de Heer Van Baalen de handen van
+schrik in elkander zal slaan, wanneer hij het ziet: en dat ik de hulp
+van Mejuffrouw Blaek, die zich volkomen verstaat op het ontcijferen van
+allerlei hieroplyphen en manuscripten, heb moeten inroepen, om er uit
+wijs te worden."
+
+"Die defensie gaat mank; want mijn schrift is net en leesbaar genoeg, en
+zoo ik, om het papier te besparen, wat klein geschreven heb, uw oogen
+zijn jong en goed, en er zijn overal brillen te koop."
+
+"Ik heb ten minste geen bril noodig om te zien, dat er al heel wat aan
+uw kousen zal te mazen zijn, en dat, zoo gij nog een paar dagen langer
+op reis waart gebleven, gij hier blootsvoets hadt kunnen aankomen:--doch
+laat ons een speldje bij die gekheid steken: en vertel mij eens zonder
+omwegen, wanneer, waar, en ter welker gelegenheid gij Henriette
+gesproken hebt."
+
+"Gij verdiendet, dat ik uw nieuwsgierigheid onbevredigd liet; maar kom!
+ik ben een goede broeder en zal medelijden met u hebben; want gij zoudt
+misschien barsten van ongeduld, en dat ware ongelukkig voor uw zijden
+keurs."
+
+Ik voldeed dan aan haar verlangen, en gaf haar een vrij omstandig
+verhaal van mijn wedervaren op Guldenhof, waarmede zij zich niet weinig
+vermaakte.
+
+"Maar dat is waarachtig een roman," ving zij aan, nadat ik mijn verhaal
+had geeindigd: "en al hadt gij er nog zoo tegen, gij zijt nu toch, naar
+de schoone orde der dingen, verplicht op haar te verlieven;--maar gij
+ziet, dat uw verhaal mijn vrijspraak medebrengt; want hoe zoudt gij het
+mij nu ten kwade kunnen duiden, dat ik uw brieven aan Henriette heb
+laten lezen? Hadt gij anders wel zulk een heerlijke stof tot onderhoud
+gehad? Gij zijt mij veeleer groote dankbaarheid verschuldigd, dat ik in
+uw afwezigheid mijn best gedaan heb, om aan een lief meisje goede
+gedachten van u te doen opvatten".
+
+"Ik geloof, dat ik dit als een compliment moet opnemen, waarmede gij
+zoekt goed te maken hetgeen gij verbruid hebt."
+
+"Ei kom! gij hebt veel te grooten dunk van uw eigene bekwaamheden, om
+iets voor mijne complimenten te geven: en ik ben overtuigd, dat de
+betuiging van Henriette, dat zij gelachen heeft om uw gekke
+uitdrukkingen, en uw beschrijvingen bewonderd, uw eigenliefde bijzonder
+gestreeld heeft. Ja zelfs, biecht maar zuiver op, hebt gij niet juist
+daarom van mijn misbruik van vertrouwen melding gemaakt, ten einde de
+gelegenheid te hebben, u met mij over Henriette te onderhouden?
+
+ Car pour un amoureux
+ Il est doux de causer de l'objet de ses feux."
+
+Ik glimlachte; want er was veel waars in hetgeen zij zeide.
+
+"Maar pas op!" vervolgde zij: "en hou uw hart achter dubbel slot, immers
+vooralsnog: de Heer Blaek zou u toch de hand zijner nicht niet
+toestaan."
+
+"Wie denkt er aan hem die te vragen?--maar toch, stel eens, dat ik zulks
+deed, mag ik dan weten, wat hij tegen mijn persoon zou hebben."
+
+"Tegen uw persoon?--Niets ter wereld. Maar hij zal allen vrijers den zak
+geven, enkel in de hoop, dat het zijn zoon eens behagen zal op zijn
+nicht te verlieven."
+
+"Dat komt overeen uit met hetgeen mij de waardin te Eemnes vertelde;
+maar zoo die jonge Heer nu niet wil?"
+
+"Spreek er niet van: er schuilt iets achter, ik begrijp niet wat:
+slechts eens heb ik eenige dagen op Guldenhof doorgebracht, en toen heb
+ik met eigen oogen gezien, dat de oude Heer, voor zijn zoon, het hof
+maakte aan zijn nicht. 't Is in allen gevalle zeer edelmoedig van hem;
+want dat lieve brokje van een Lodewijk zal zeer rijk worden, en zijn
+nicht heeft niets en hangt alleen van ooms goedertierenheid af."
+
+"Hoe!" riep ik uit met eenige verbazing; want deze mededeeling strookte
+niet met hetgeen mij door den Heer Bos nopens Henriettes vader verhaald
+was: "ik meende...." hier zweeg ik stil; want ik kon mijn autoriteiten
+niet noemen.
+
+"Geloof mij," vervolgde Suzanna: "het is genoeg bekend, dat zij niets
+heeft. En haar oom, dit valt niet te ontkennen, heeft recht christelijk
+met haar gehandeld."
+
+"Dat is wel mogelijk: en toch staat de man mij in sommige opzichten
+tegen: waarom weet ik zelf niet."
+
+"Dat zeide Tante Van Bempden ook, toen hij haar voor een paar jaren ten
+huwelijk vroeg."
+
+"Wat! heeft hij zich op zijn ouden dag nog aan een blauwtje gewaagd?"
+
+"Hij is zoo oud niet als hij wel lijkt: zeker is hij in de laatste jaren
+merkelijk afgevallen;--maar jawel! hij heeft het beproefd, niet lang
+nadat gij van hier vertrokken waart. Zij heeft hem, gelijk aan meer
+anderen, geantwoord:
+
+ Prince, je cheris trop ma chere liberte,
+
+en heeft ons de vreugd niet willen ontzeggen van in haar een erftante te
+blijven beschouwen. Echter zijn zij goede vrinden gebleven, en daardoor
+ben ik in kennis geraakt met Henriette, voor welke Tante Van Bempden een
+bijzondere affectie heeft opgevat, en van wie zij dikwijls getuigt, dat
+zij het eenige meisje is, dat welopgevoed van een kostschool
+teruggekomen is."
+
+"Maar hoe komt het toch," vroeg ik, na een poos te hebben nagedacht,
+"dat die Heer Blaek zoo machtig rijk is, en dat zijn nicht, die toch de
+eigen dochter is van zijn broeder, niets bezit? Heeft de Heer Blaek van
+zijn vrouw die schatten geerfd?"
+
+"Hoor eens, hoe die jonge heer, die niet verliefd is, zich naar de zaken
+informeert! Maar denkt gij dan, dat ik de geschiedenis van die menschen
+zoo op mijn duimpje ken?--Of zijn vrouw geld had, weet ik niet; ik
+geloof dat hij gelukkig in den handel geweest ia en bovendien ergens een
+aardige erfenis gehad heeft: terwijl de vader van Henriette daarentegen
+den boel er door gelapt heeft en ellendig gestorven is. Hoe dit zij, de
+slotsom blijft altijd, dat men haar evenals mij, om onze goede
+hoedanigheden zal moeten nemen; want dat wij anders groot gevaar loopen,
+als vrijsters te sterven."
+
+Hier werd het gesprek afgebroken door mijn moeder, die mij kwam
+onderhouden over de noodzakelijkheid om mij eenige nieuwe
+kleedingstukken, als hemden, kousen, enz. aan te schaffen: een
+onderwerp, dat, voor 't oogenblik althans, nog belangrijker en zeker
+meer spoed vereischende was, dan mijn vrijerij naar een Juffrouw zonder
+geld. Daar mijn waarde lezers wellicht niet van deze meening zullen
+zijn, zal ik hun dit onderhoud schenken, en evenmin gewag maken van
+ettelijke bezoeken van goede vrienden en kennissen, die mij dien morgen
+met mijn behoudene aankomst geluk kwamen wenschen.
+
+Wij waren, op den namiddag van denzelfden dag, aan het nagerecht
+gezeten, toen men aan mijn vader een gezegeld pakket overhandigde,
+hetwelk hij werktuiglijk opendeed, wanende dat het in betrekking tot
+zijn ambtsbetrekkingen stond. Maar nauwelijks had hij er een vluchtig
+oog in geslagen, of verbaasdheid vertoonde zich op zijn trekken: zijn
+deftig gelaat ontplooide zich, en hij barstte uit in een luid gelach.
+
+"Dat gaat u meer aan dan mij, Ferdinand!" zeide hij, mij den brief
+overreikende: "ja! lees maar overluid; het zijn geen geheimen!"
+
+Ik nam den brief op en las niet zonder verbazing hetgeen volgt:
+
+
+ "Edelgestrenge Heer!
+
+"Gelijk het vanouds de gewoonte is geweest, dat alle braven zioh
+verheugen over het geluk, dat aan vrome en aanzienlijke luiden te beurt
+valt, zoo moet de stoffe van blijdschap, welke aan UEG. en geeerde
+familie geschonken is, door de behoudene terugkomst van UEGs.
+uitmuntenden Heer zoon, ook bij alle rechtschapene ingezetenen dezer
+stad een billijke vreugde doen ontstaan.
+
+"Bij mij althans is die vreugde zoo levendig geweest, dat ik mijn gevoel
+deswege niet heb kunnen noch willen bedwingen, maar hetzelve in
+hoogdravende klanken lucht heb moeten geven, welke ik toevertrouwd heb
+aan het nevensgaand papier.
+
+"Mocht UEG. op dit zwakke voortbrengsel mijner nederige zanggodinne een
+gunstig oog laten vallen, niets zoude aangenamer zijn aan hem, die onder
+ootmoedige aanbeveling in UEGs. protectie, de eer heeft te zijn met den
+diepsten eerbied.
+
+ UEG. dienstvaardige en gehoorzame
+ Dienaar en Hoogschatter
+ LUCAS HELDING."
+
+ Mijn adres is op de
+Raamgracht, ten huize van
+ Heynsz, portretschilder.
+
+Het "nevensgaand papier" droeg tot opschrift:
+
+
+ JUBELZANG,
+
+"Uitgegalmd ter gelegenheid der voorspoedige wederkomste van den
+Weledelen Heer Ferdinand Huyck, Zoon enz."
+
+Daarop volgde een gedicht van ruim honderd regelen, vrij net geschreven,
+en niet beter noch slechter dan de meeste verzen, die men in dien tijd
+maakte: ik werd daarin bij Theseus vergeleken, die behouden te Athene
+terugkwam. Gelukkig kende de poeet mijn avonturen van Woensdag-avond
+niet, anders had hij den Heer Bos als Minos, Amelia als de verlatene
+Ariadne en Andries als den Minotaurus kunnen laten optreden. Overigens
+werd ik overladen met loftuitingen en afgebeeld als
+
+ "Een jongeling, de bloem der Amstellandsche knapen,
+ Zoo kloek van lijf en leen, van inborst zoo rechtschapen,
+ Die zedigheid aan moed en geest aan vroomheid paart,
+ En in des levens bloei reeds toont een mannenaard."
+
+terwijl mijn vader de rijkste _epitheta ornantia_ ontving, die uit te
+denken, of bij de oude dichters te stelen waren.
+
+Wij vermaakten ons allen met dit fraaie stuk en ten koste van den armen
+vervaardiger, uitgenomen mijn moeder, voor wie het genoeg was, dat
+Helding mijn vader en mij lofspraken gaf, welke zij ons in haar hart
+waardig keurde, en die beweerde dat het een zeer zoet versje was,
+ofschoon hier en daar wat al te hoogdravend voor haar verstand.
+
+"'t Is een heerlijk denkbeeld, om Papa bij Egeus te vergelijken," zeide
+Suzanna: "had hij nu maar geweten, hoe Papa 's morgens in verlegenheid
+was, toen Ferdinand niet terugkwam, dan had hij die vergelijking nog
+verder kannen uitwerken..., ofschoon vader de dwaasheid niet zou gehad
+hebben van in 't water te springen."
+
+"Foei Santje! Wat zijn dat voor malle gezegden?" vroeg mijn moeder, die
+de geschiedenis van Egeus en Theseus niet volkomen helder voor den geest
+had.
+
+"Wel! laat Frits u die historie eens verhalen," zeide mijn vader. "_Age
+puer! incipias!_"
+
+En Frits, recht in zijn schik, de op de Latijnsche School verkregen
+kunde te mogen luchten, verhaalde nu het geval in al zijn kleuren,
+hetgeen ik niet doen zal, teneinde aan de mama's, die in het geval
+mijner moeder verkeeren mochten, gelegenheid te laten, zich daaromtrent
+door haar in de mythologie onderwezen zoontjes te doen inlichten en zich
+in het geheugen der veelbelovende knaapjes te verblijden.
+
+"Verbeeld u nu," zeide Suzanna, nadat het verhaal geeindigd was, dat
+Papa, die eergistermorgen niet anders dacht, of Ferdinand was door den
+Minotaurus ingeslokt, uit pure wanhoop denzelfden _coup_ had willen doen
+als wijlen de Heer Egeus, en gij over hem stondt, als Badeloch
+uitroepende:
+
+ "Waar wilt gij heen? u zelf verdrinken in de gracht?
+
+Wat zou dat een treffend schouwspel hebben opgeleverd."
+
+"Nu! ik vind dat malle aardigheden," zeide mijn moeder.
+
+"Maar hoe komt die zotte vent van uw terugkomst af te weten?" vroeg mijn
+vader.
+
+"Ik heb hem bij den Heer Blaek op Guldenhof ontmoet," antwoordde ik, en
+gaf nu opnieuw, ofschoon ditmaal in weinige woorden, een kort verslag
+van mijn oponthoud aldaar.
+
+"'t Is een arme duivel," zeide mijn vader: "_poeta famelicus_: en dat
+gedicht hebben wij niet voor niet; maar het zij zoo!"
+
+"Wij mochten hem toch wel ten eten vragen," zeide mijn moeder.
+
+"Niet te haastig, beste schat!" hernam mijn vader: "ik verbuig hem niet
+tot gastvriend te hebben: wanneer wij zoo terstond bijten aan het eerste
+aas, dat hij ons toewerpt, dan hebben wij kans dat hij ons niet loslaat,
+maar onze geheele familie lid voor lid bezingt."
+
+"Wel dat ware niet onaardig," zeide Suzanna: "ik ben nog wel ouder dan
+Jetje Blaek, en er is nog nooit een vers ter mijner eere gemaakt. Het
+wordt hoog tijd, dat ik ook eens uit mijn vergetelheid rake. Ik zou van
+mijn kant zeer hartelijk wenschen, dat die poeet eens verzocht werd. Ik
+wilde wel zien, of ik hem niet tot mijn aanbidder maken kon."
+
+"Santje! wat zijn dat voor zotheden, die u door 't hoofd malen?" zeide
+mijn moeder.
+
+"Ik bedank er hartelijk voor om den man in huis te halen," zeide mijn
+vader, "en ik wilde dat hij op zijn Pegasus naar China reed."
+
+"Dat is een verwensching en een verwensching tevens," zeide Suzanna.
+
+"Intusschen," vervolgde mijn vader, "zijn beleefdheid moet betaald
+worden, en daarmede dient Ferdinand zich te belasten, als zijnde ten
+deze de geconcerneerde partij, _heros celebratus_. Zie daar twee
+dukaten: die zult gij naargelang van zaken hem aanbieden of op de tafel
+laten liggen. Ik geloof, dat die hem nog beter te pas zullen komen dan
+een uitnoodiging aan onzen disch, die hem nog een fooi aan de meid
+kost.--Hij is met dat al een eerlijke kerel, die veel wederwaardigheden
+gehad heeft: en hij verdient een aalmoes, zoo niet voor het goede, dat
+hij doet, dan ten minste voor het kwade, dat hij nalaat: en dat zegt,
+helaas! al veel."
+
+"En onder welke van die twee categorieen schikt UEd. zijn verzen?" vroeg
+Suzanna.
+
+"Onder geene, zottinnetje! dat is een gepatenteerde bedelarij, waartegen
+geene plakkaten bestaan."
+
+"Die toch wel noodig waren," hernam Suzanna: "want ik ben van de meening
+van den Misanthrope, en zeg als hij, met betrekking tot slechte verzen:
+
+ _Qu' un homme est pendable apres les avoir faits_."
+
+"'t Is toch zonderling," merkte mijn vader aan, "dat de vrouwen altijd
+zoo crimineel zijn. Zoo men u tot Hoofdofficier aanstelde, zou er binnen
+de veertien dagen een oproer zijn."
+
+
+ * * * * *
+
+
+VEERTIENDE HOOFDSTUK.
+
+WAARIN FERDINAND OP COGNAC ONTHAALD EN TEGEN WIL EN DANK IN NIEUWE
+AVONTUREN GESLEEPT WORDT.
+
+
+Ik wandelde dan, niet lang nadat wij van tafel waren opgestaan, naar de
+Raamgracht, en vond weldra het huis dat ik zocht, en hetwelk kenbaar was
+aan het, vrij slecht geschilderd, doch sprekend gelijkend afbeeldsel
+eener in Amsterdam te dier tijd welbekende groenvrouw, 't welk achter de
+glasruiten der zijkamer geplaatst was, nevens een bordje, waarop in
+gekleurde letteren te lezen stond: ZACHARIAS HEYNSZ, _Portretschilder_.
+Het was een ouderwetsch gebouwde woning, drie verdiepingen hoog behalve
+den zolder, met twee kruisramen naast elkander en een vrij hooge, recht
+opgaande stoep. Ik schelde aan, de bovendeur ging open, en wel, evenals
+zulks alleen in de toovergeschiedenissen en in sommige Amsterdamsche
+huizen plaats heeft, zonder dat men kon gewaar worden door welk middel:
+eerst toen ik opzag, ontdekte ik, aan het bovenste einde van een vrij
+steile, van de voordeur door een kort portaal afgescheiden trap, iets
+dat zich in de duisternis bewoog en naar een vrouwelijke gedaante
+zweemde.
+
+"Wat is er van je dienst, Sinjeur?" klonk de stem uit de hoogte.
+
+"Ik wilde Monsieur[5] Helding spreken."
+
+"Kom maar op!" antwoordde de stem: "en wees zoo goed, de deur weer
+achter je te sloiten."
+
+Ik ontsloot op dit verzoek de deur geheel, en na die weder behoorlijk
+gesloten te hebben, trad ik tastende naar boven, mij tot meerdere
+zekerheid vasthoudende aan de koord, welke langs den muur liep, en
+waarmede de vrouw, die boven stond, de deur had opengetrokken.
+
+"Nou dat trappie op," zeide zij mij, zoodra ik bij haar stond: "en dan
+de derde deur aan je rechterhand: maar pas op! het is wat doister hier."
+
+En inderdaad, het was zoo donker, dat ik werk had, mijn voeten op de
+rechte plaats neder te zetten. "Voorwaar," dacht ik: "_per ardua ad as
+tra!_ zoo onze dichter nooit den top van den Helicon bestegen heeft, het
+is niet, dat hij de gewoonte mist om te klimmen."
+
+Ik vond eindelijk de deur, welke ik zocht, en klopte aan.
+
+"Binnen!" riep een stem, die mij toonde dat ik te recht was.
+
+Ik trad in: het was een achterkamertje met een raam, waarvan de ruiten
+voor de helft gebroken waren: de vloer was met roode tichelsteenen
+belegd, hetgeen in heete zomerdagen zeer frisch, maar 's winters wat
+koud moet geweest zijn; terwijl ook de bedstede zonder gordijnen geen
+zeer behaaglijk aanzien had. Voor 't overige bestond de geheele inboedel
+uit eene tafel en twee stoelen. Op den eenen zat de bewoner zelf, met
+een blauwe bakkersmuts op het hoofd, een rood baaien buis aan 't lijf en
+kousen van touwwerk aan de beenen. De andere stoel was met de
+_garderobe_ des goeden mans beladen: zijn degen stond er tegen aan: zijn
+pruik versierde den eenen en zijn hoed den anderen knop.
+
+Het vereischte geen geringe mate van voorzichtigheid om den bewoner te
+naderen: daar de vloer grootendeels bedekt was met boeken, wier
+versletene, bemorste en gescheurde banden wel getuigden, dat de eigenaar
+meer hun innerlijke waarde dan hun uiterlijken tooi op prijs stelde.
+
+"Wel, Mijnheer Huyck!" zeide Helding, oprijzende en zijn kort, zwart
+gebrand, pijpje uit den mond nemende: "neemt UEd. waarlijk zelf de
+moeite? Waarom heeft UEd. de meid niet boven gestuurd: ik ware wel
+afgekomen en vriend Heynsz had ons zijn zijkamertje wel afgestaan."
+
+"'t Is misschien wat vrijpostig, dat ik zoo op kom loopen," zeide ik:
+"maar de meid zeide mij, ik moest maar bovengaan. Ik kon niet nalaten,
+mijn dank te betuigen voor de beleefdheid,..."
+
+"Te veel eer, te veel goedheid," zeide Helding, terwijl hij mij zijn
+stoel aanbood en den anderen ontdeed van de daarop geplaatste
+kleedingstukken, die hij gezamenlijk op den bultzak in de slaapstede
+wierp: maar wat ik UEd. bidden mag, neem toch eerst plaats, ik ben
+geheel verlegen en confuus van de moeite die UEd. neemt om zoo tot de
+hanebalken op te klimmen.--Ik woon hier wat hoog."
+
+"Wel! dat is als het behoort," zeide ik, lachende: "een poeet kan niet
+te dicht bij de Goden huizen."
+
+"UEd. gelieft te schertsen," antwoordde hij: "maar waarlijk, het is hier
+te hoog. Voor mij is dit niets: ik ben dit gewend: alleen 's winters kan
+het hier wel wat bar zijn; doch ik blijf er gezond bij en vroolijk. En
+waarmede zal UEd. gediend zijn? Nectar of ambrozijn is hier niet te
+bekomen; maar ik heb toch nog een paar flacons echten cognac, die mij
+overgebleven zijn van een vereering, mij gedaan door den waardigen Heere
+Willem De Bron, toen ik een dichtstuk gemaakt had op zijn gouden
+bruiloft."
+
+Ik kon niet nalaten bij mij zelven te lachen over de niet onaardige
+wijze, waarop Helding, terwijl hij mij beleefdheid aandeed, tevens de
+gelegenheid te baat nam, om mij te kennen te geven, dat hij gewend was,
+zijn liederen met een _cadeau_ betaald te zien. Ik zocht mij met dat al
+jegens hem te verontschuldigen, zeggende, dat ik, zooeven van tafel
+komende, niets verlangde; maar het was vruchteloos praten; de gulle man
+kreeg een der kostbare fleschjes van onder zijn bedstede voor den dag en
+vulde daar twee kleine kelkjes mede, waarna hij mij zwijgend aanzag, als
+wilde hij zeggen: "nu ben ik gereed uw lofspraken aan te hooren."
+
+Ik liet hem ook niet lang in verlegenheid: en wetende, dat de menschen
+in 't algemeen en de dichters in 't bijzonder nog liever gevleid dan
+geprezen worden, zwaaide ik aan het flauwe voortbrengsel zijner Muze
+meer lof toe dan ik aan de beste verzen van Vondel zou geschonken
+hebben. Ik schaamde er mij wel wat over, maar wat zoude ik doen? de man
+had mij zulke onverdiende loftuitingen op rijm vereerd, dat ik hem wel
+met gelijke munt in proza diende te betalen. Hij hoorde mij zwijgend
+aan, met een glans van genoegen op het gelaat, nu en dan het bovenlijf
+buigende, en bij poozen een slokje uit zijn glaasje nemende, hetgeen hij
+met zooveel welgevallen scheen te proeven, dat het mij twijfelachtig
+voorkwam, wat hem beter aanstond, de lofspraak of de brandewijn.
+
+"Ach Mijnheer!" zeide hij, toen ik mijn kraam van complimenten had
+uitgeput: "dachten alle menschen in Holland zooals UEd. en legden zij
+allen zulk een juist oordeel en zulk een fijnen smaak aan den dag, het
+zou er wat beter met ons Muzenzonen uitzien. Maar helaas! daar is in de
+zeven Provincien geen liefhebberij voor de dichtkunst meer."
+
+"De Heer Blaek," zeide ik, "schijnt u nogal te beschermen."
+
+"De Heer Blaek," antwoordde Helding, "is een waardige schutsheer der
+letteren en ik ben hem groote dankbaarheid verschuldigd. Jammer maar,"
+vervolgde hij, een weinig bijschuivende, "dat hij zooveel zaken in het
+hoofd heeft en daardoor somtijds zoo stil is, zoo afgetrokken. Soms
+gebeurt het, dat ik hem de beste regels voorlees, die ik ooit
+vervaardigd heb, en wanneer ik aan het einde ben en een klein compliment
+verwacht, dan schijnt hij ais uit een droom te ontwaken, en vraagt aan
+zijn zoon, hoe de wisselkoers op Genua is, of welken prijs de koffie op
+de laatste veiling gehaald heeft."
+
+"Maar zijn zoon dan?" zeide ik, zoetjes aan het gesprek op Henriette
+wenschende te brengen.
+
+"Zijn zoon is een knap jong mensch! vol vernuft en geest; maar zoo wild!
+nu, de jeugd mag wel wat los zijn: hij schept er altijd vermaak in, den
+ouden Helding wat te plagen. Soms fluit hij een deuntje, terwijl ik aan
+'t voorlezen ben, of maakt proppen en broodballetjes en knipt mij die
+tegen den neus. Ja! er zijn geen poetsen, die hij mij niet speelt. Heeft
+hij mij laatst niet buiten mijn weten een scharlaken lap op den rug
+gespeld en _quasi_ om een boodschap aan den pluimgraaf, naar de
+menagerie gestuurd, waar de kalkoenen mij aanvlogen als dol? En een
+andere reize, toen ik een lichtkleurige broek aanhad, stuurde hij zijn
+honden een moddersloot in en liet die vervolgens tegen mij opspringen,
+zoodat ik, geen andere kleding bij mij hebbende, den gansenen avond voor
+het keukenvuur heb moeten zitten om mij te drogen, en zeker niet weer in
+de zaal had durven verschijnen, indien Mejuffrouw Henriette, van mijn
+ongeval gehoord hebbende, zich mijner niet ontfermd had en mij uit de
+oude plunje van haar oom een ander kleedingstuk had opgeschommeld.
+Zooals ik zeg: het is een vroolijk Heer; maar ik moet het van hem wel
+verdragen! wij zijn zulke oude kennissen: en hij heeft soms wilde buien
+ook."
+
+Ik schudde het hoofd en beklaagde bij mijzelven den armen man, die op
+zijne jaren om een aalmoes zulke vernederingen dulden moest. "En
+Mejuffrouw Blaek," zeide ik toen: "zij althans schijnt u zeer genegen."
+
+"O Mijnheer! Een engel is zij. Wel is waar, zij vat niet altijd de fijne
+knepen der poezie! maar anders, een hart heeft zij ... zooals geen
+meisje uit de stad. Ja! zoo dat eens een huwelijk geeft, de Heer
+Lodewijk zal dan een juweeltje van een vrouw aan haar hebben, dat
+verzeker ik u."
+
+"Is dat huwelijk reeds bepaald?" vroeg ik, eenigszins onrustig.
+
+"De oude Heer zou het gaarne zien; maar, tusschen ons gezegd," vervolgde
+hij op een vertrouwelijken toon: "de Heer Lodewijk wil, geloof ik, zijn
+vrijheid nog wel wat behouden: ja! ja! dat geeft somtijds onpleizierige
+tooneelen; maar, ik mag niet uit de school klappen. Eergisteren onder
+anderen, toen UEd. Guldenhof verlaten hadt, was het er vrij onstuimig
+... ja! de oude Heer heeft niet gaarne dat andere jongelieden hun hof
+aan Juffrouw Jetje maken. Zoo ik mij op uwe bescheidenheid verlaten kon,
+zou ik UEd. kunnen verhalen, wat er bij die gelegenheid voorviel."
+
+Ik antwoordde niets; want, ofschoon vrij nieuwsgierig, wilde ik den man
+niet aanmoedigen om familietwisten, waarvan het toeval hem getuige had
+gemaakt, aan mij te openbaren. De brandewijn had intusschen op Helding
+zijn invloed uitgewerkt en hem spraakzaam, of liever, openhartig
+gemaakt. Hij nam mijn stilzwijgen op als een bewijs van toestemming en
+ging aldus voort:
+
+"Pas was UEd. uit het oog, of daar begon het lieve leven. De Heer Blaek
+zette een gezicht, zooals hij alleen bij feestelijke gelegenheden doet:
+"past het een fatsoenlijk, welopgevoed meisje," vroeg hij, "met een jong
+Heer alleen te zitten en drank met hem te gebruiken?" Toen sloeg mijn
+lieve Flora (ik ben schertsenderwijze gewoon haar Flora te noemen) haar
+oogjes neder en zeide: "Oom! ik heb geen drank geproefd: ik heb zelfs
+geen woord met den Heer Huyck gesproken, eer hij zich bekend gemaakt
+had."--Dat lieve stemmetje had de gewone uitwerking: en de
+omstandigheid, die zijn nicht hem mededeelde, scheen den ouden Heer een
+pak van 't hart te nemen. "Zoo!" zeide hij, "had je hem nooit meer
+gezien? Maar hoe weet je dan, of hij u geen knollen voor citroenen in
+handen gestopt heeft: gij deedt beter, niet meer zoo alleen naar den
+koepel te gaan; er zwerft zooveel slecht volk tegenwoordig langs den
+weg, en een gauwdief neemt alle namen aan. Baas Roggeveld heeft ons
+immers nog verteld van die inbraak. 't Is zeker volk van de bende van
+Zwarten Piet. En dan kleeden zich die schelmen soms als Heeren en
+sluipen in de huizen, om te zien, of er iets van hun gading is."--"Ja!"
+zeide de Heer Lodewijk: "en wanneer zij niets anders vinden, pakken zij
+de mooie meisjes ook al mede."--Ik kan u zeggen, Mijnheer Huyck, het
+denkbeeld deed mij schrikken! verbeeld u, mijn aanbiddelijke Flora,
+
+ Een pronkstuk dat het oog van ieder kan betooveren
+ Ontschaakt door 't gruwzaam feit van goddelooze rooveren,
+ Gelijk de schoone, die Alcides had geroerd,
+ Bij ('k weet niet welken) stroom door een Centaur ontvoerd.
+
+En zoo vroeg ik, of het ook zaak ware, al het fraais, dat de koepel
+bevatte, naar huis te voeren: "want," zeide ik:
+
+ "Want, Heer! geloof mij, volle kasten
+ Zijn niet vertrouwd bij zulke gasten."
+
+"Maar meisje! meisje!" zeide de oude Heer al wederom: "hoe kon je toch
+zoo onvoorzichtig zijn, dien man hier binnen te laten?"--
+
+"Wel," zei Juffrouw Jetje: "ik heb hem niet binnengelaten: hij is hier
+vanzelf gekomen. Ik kon hem toch niet wegjagen: of had ik naar huis
+moeten vluchten en kletsnat worden en den koepel open laten staan voor
+een iegelijk? Maar ik kon immers wel zien, dat hij een fatsoenlijk man
+was."--"Taratata!" zei toen de oude Heer: "wat gaat dat mondje weer rad.
+Nu geef mij maar een zoen, Jetje! wij zullen er niet meer over spreken.
+Het is eigenlijk de schuld van Lodewijk: die had hier al lang moeten
+zijn om u af te halen, maar hij heeft zijn tijd met Helding op het
+biljart verbeuzeld. Kom Lodewijk, geef je nicht een arm."--"Neen," zei
+mijn lieve Flora: "ik weet wel, dat Lodewijk liever alleen loopt.
+Helding zal mijn cavalier zijn, zoo hij wil, en zijn regenscherm hem
+niet hindert."
+
+"Wel," zei ik, "al had ik er duizend te dragen, en nog als Atlas een
+wereldbol bovendien op mijn schouders, ik zou mijn last niet tellen om
+zulk een eer te mogen genieten:"--en zoo streek ik met de Juffrouw naar
+huis: terwijl de oude Heer niets deed als Lodewijk zuur aankijken, en
+Lodewijk een deuntje floot.--En och heden! ik kan het u wel zeggen,
+Mijnheer Huyck! UEd. zal er toch geen misbruik van maken: ik weet heel
+goed, wat het liedje was, daar hij de wijs van neuriede, en waarom de
+oude Heer er zoo korzelig over was. Het is omtrent zoo:
+
+ Ja! Zij is aardig, jong en teer;
+ Maar 'k min de gulde vrijheid meer.
+ Ik wil, ik wil haar niet.
+ Een breidel knelt, ofschoon van goud:
+ Te vroeg getrouwd, te laat berouwd.
+ Ik wil, ik wil haar niet.
+
+En dat maakte ook, dat de oude Heer geen woord sprak over tafel en dat
+zij 's avonds vrij wat woorden hadden met elkaar. 't Was goed, dat zij
+beiden gistermorgen ieder op zijn eigen gelegenheid naar de stad
+keerden, en daardoor de twist niet hervat kon worden.--Intusschen: de
+oude Heer is danig op die verbintenis gesteld, en als de Heer Lodewijk
+wat wijzer en bedaarder is geworden, zal hij zijns vaders zin toch wel
+doen.--'t Is maar niet pleizierig, dat het zooveel gehaspel geeft;--maar
+in 's hemels naam: mondje dicht, Mijnheer Huyck!"
+
+"Geen woord zal er van over mijn lippen komen," zeide ik:--"maar mij
+dunkt, dergelijke tooneelen en een dergelijk vooruitzicht moeten voor
+Mejuffrouw Blaek allesbehalve aangenaam zijn."
+
+"Dat is waar," hernam Helding: "maar zij heeft het anders kostelijk bij
+haar oom. 't Is hartje wat lust je, mondje wat begeer je? De oude Heer
+heeft haar lief als den appel van zijn oogen. En zij verdient het; want
+zij is een engel. Och! als ik haar zoo aanzie!..." hier hield hij ineens
+op, schudde het hoofd, zag voor zich: en een paar tranen rolden den
+ouden man langs de wangen.
+
+"Wat schort er aan?" vroeg ik, eenigszins verbaasd over deze verandering
+in 's mans gemoedsgesteldheid, en niet wetende, waar ik zulk een
+plotseling opgekomen droefgeestigheid aan had toe te schrijven.
+
+"Och!" hernam hij met een zucht: "als ik haar aanzie, dan herinner ik
+mij altijd mijn Klaartje:... dat was ook zulk een lief vroom kind, en
+had ook zulk een paar groote vriendelijke oogen, evenals zij.--Och ja!
+zoolang zij bij mij was, ging het mij nog goed en leefde ik niet in
+ellende en eenzaamheid zooals thans: en schoon wij het niet breed
+hadden, wij waren tevreden: alles was altijd netjes en knap om mij heen:
+Klaartje verdiende ook wat voor de huishouding: en als zij dan te huis
+was van den winkel, en over mij zat om een muts of hoed op te maken, en
+luisterde naar mijn verzen,--kijk! dan was ik zoo gelukkig, dat ik het
+met geen Burgemeester zoude geruild hebben; maar nu is dat alles
+voorbij; ik leef alleen en verlaten en niemand bekommert zich over den
+armen Helding.--'t Is waar, ik heb den naam van een vroolijke snaak te
+zijn:--en dat ben ik ook, in gezelschap; omdat ik van aard gezellig hen
+en die droevige gedachte dan uit het hoofd stel. Maar als ik alleen ben,
+och! dan heb ik soms bange oogenblikken." "Gij hebt dus het ongeluk
+gehad, uw dochter zoo jong te verliezen?" vroeg ik deelnemend.
+
+"Te verliezen, juist Mijnheer!" antwoordde hij, somber voor zich ziende.
+
+"Zulk een verlies is zeker onherstelbaar," zeide ik: "maar de
+herinnering aan de goede hoedanigheden der afgestorvene zal hij u toch
+niet louter pijnlijke, maar ook wel zachte en streelende aandoeningen
+verwekken."
+
+"Der afgestorvene!" herhaalde hij: "gave de hemel dat zij gestorven
+ware!... ofschoon het mogelijk is ... ik weet het niet.--Neen, Mijnheer,
+zij is mij niet door den dood ontvallen. Zij heeft mij verlaten, mij,
+haar vader, die haar zoo liefhad. Zij is de wijde wereld ingegaan:--en
+wat is de wijde wereld anders voor een jong meisje als zij was, dan de
+verderfenis?--Doch ik moest daarover niet spreken:--het is alles
+wellicht mijn schuld: ik had haar beter gade moeten slaan. Vergeef mij,
+Mijnheer! het past mij niet, u over mijn eigen leed te onderhouden."
+
+"En waarom niet?" vroeg ik, een innig medelijden met den man gevoelende:
+"het geeft altijd troost, zijn pijnlijke gedachten te kunnen uitstorten
+bij iemand, die het wel met ons meent."
+
+"Neen, Mijnheer!" zeide hij, met meerdere waardigheid dan ik gedacht
+had, dat hij kon aannemen: "er zijn rampen van dien aard, dat haar
+mededeeling geen troost kan aanbieden.--Er is slechts een ding, dat mij
+opbeuring zou kunnen geven, en dit zou het bericht zijn, dat zij van den
+slechten weg, dien zij bewandelt, ware teruggekeerd. Och! dat het
+verloren schaap berouwhebbend weder bij mij kwame! Ik zou haar immers
+weer aan mijn hart drukken en alles zou vergeten en vergeven zijn: zij
+zou mijn armoedje deelen: en misschien beleefden wij nog gelukkige
+dagen."
+
+"Maar, zoo ik vragen mag, hebt gijzelf geene pogingen gedaan om haar op
+te sporen en van het doolpad af te brengen?"
+
+"Och Mijnheer!" antwoordde hij, de schouders ophalende: "tot zulke
+nasporingen is geld noodig: en dat heb ik niet. Ik ben al meer dan eens
+bij den Onderschout over de zaak geweest; maar die wil er niets aan
+doen, en zegt, dat hij wel dagwerk zou kunnen krijgen van al de meisjes
+op te zoeken, die de Breeveertien op zijn."
+
+"Nu," zeide ik, "zoo de Onderschout u niet wil voorthelpen, waarom zijt
+gij dan niet tot mijn vader gegaan?"
+
+"Tot den Ed. Gestr. Heer Hoofdofficier! Ho! dat durfde ik zoo niet: dat
+ware te onbescheiden geweest."
+
+"Onbescheiden!" herhaalde ik: "onbescheiden om mijn vader in zijn
+ambtsbetrekking te spreken?--Zoo gij daarvoor vreest, dan wil ik uw
+boodschap wel doen."
+
+"Wel! ik zou UEd. de moeite niet hebben durven vergen; maar och ja! doe
+dat, Mijnheer Huyck! Ik zal er u levenslang voor dankbaar zijn."--En de
+tranen glinsterden den man in de oogen, terwijl hij mijn handen drukte:
+"Och!" vervolgde hij, "wat heb ik een gelukkige ingeving gehad, van UEd.
+dat gedicht te zenden; anders ware ik nooit met UEd. in kennis
+gekomen.--Ik was eerst al huiverig, of UEd. het niet te gebrekkig zoudt
+vinden; want ik had het nog niet in mijn vriendenkrans voorgelezen en
+het was dus nog onbeschaafd."
+
+"Is dat anders uw gewoonte?" vroeg ik, eenigszins verwonderd, want ik
+was niet op de hoogte van de manier, die onder onze zoogenaamde dichters
+heerschte.
+
+"Welzeker, Mijnheer!--Wij hebben een vereeniging om de veertien dagen,
+waar de braafste dichtgeesten der stad leden van zijn: daar lezen wij
+onze verzen voor en ieder maakt zijn aanmerkingen: en dan worden de
+zwakke regels naar het gevoelen der meerderheid verbeterd.--O! het is
+een zeer vermakelijk gezelschap! Mijn eenig leedwezen is, dat ik de
+vrienden niet tot mijnent kan ontvangen; want helaas! dat gedoogen mijn
+omstandigheden niet. Anders, wij mogen een gast inleiden: en ik zou mij
+het tot eer rekenen,... maar het ware al te onbescheiden, zoo iets te
+durven hopen."
+
+"Wel, waarom dat?" zeide ik lachende, en in de veronderstelling, dat
+daarvan wel nooit iets komen zou: "ik zou zeer gaarne dien krans eens
+bijwonen.--Maar het wordt mijn tijd, Mijnheer Helding! en ik zal u
+verlaten.--Nu! ik beloof u, ik zal uw zaak ter harte nemen."
+
+Helding hernieuwde zijn betuigingen van dankbaarheid en van vreugde over
+de eer van mijn bezoek: en, na de twee dukaten behendig in mijn kelkje
+te hebben laten vallen, wilde ik mij verwijderen; maar, ondanks mijn
+tegenzeggen, begeerde hij volstrekt mij uitgeleide te doen en mij op de
+trap voor te gaan, waarvan hij door dagelijksche gewoonte best in staat
+was mij de afgesleten treden aan te wijzen. Halverwegen gekomen, waar
+een klein zijportaaltje naar de deur eener voorkamer geleidde, hield hij
+stil en luisterde.
+
+"'t Is of men het daarbinnen niet eens is," zeide hij, op de gesloten
+deur wijzende.
+
+"Inderdaad," zeide ik: "mij dankt, er vallen hooge woorden." En ik stond
+insgelijks stil; want de stemmen kwamen mij bekend voor.
+
+"Het is, zoo waar ik leve, de Heer Lodewijk Blaek!" zeide Helding:
+"misschien zocht hij mij en heeft hij zich eene verdieping vergist."
+
+"Stil!" zeide ik, met drift, terwijl ik aandachtig luisterde:--ik hoorde
+een vrouwenstem, welke ik verre was van hier te verwachten, met kracht
+de navolgende woorden zeggen:
+
+"Nog eens, Mijnheer! ik verzoek u dit vertrek te verlaten, of gij zult
+mij dwingen om hulp te roepen."
+
+"Is het wel mogelijk!" riep ik: en terstond, door een onwillekeurige
+gemoedsbeweging voortgestuwd en zonder over de gevolgen na te denken,
+stootte ik de deur open en trad binnen. Ik had mij niet bedrogen. Midden
+in het vertrek stond Amelia, met vlammende oogen en in een houding,
+eener vorstin waardig, en wees met uitgestrekten arm de deur aan
+Lodewijk Blaek, die volstrekt niet genegen scheen aan den wenk te
+voldoen.
+
+Mijn binnenkomst veroorzaakte geen geringe uitwerking. Amelia herkende
+mij terstond; zij kleurde even: en haar arm latende vallen, deed zij een
+schrede zijwaarts naar mij toe, als wilde zij zich onder mijn
+bescherming stellen.
+
+"Wie is daar?" vroeg Lodewijk, die met den rug naar ons toe stond en
+zich eensklaps omkeerde: hij herkende mij, verschoot van kleur, maar
+herstelde zich dadelijk en zag beurtelings Amelia en mij aan met een
+schamperen glimlach.
+
+"Aha!" zeide hij: "ziedaar een welkomer gast! Nu zie ik inderdaad, dat
+ik het veld zal moeten ruimen."
+
+Ik gevoelde de noodzakelijkheid, een poging aan te wenden, om zijn kwade
+vermoedens weg te nemen.
+
+Mijnheer!" zeide ik, "gij bedriegt u. Ik verklaar u als man van eer: ik
+was onbewust dat deze Juffer hier woonde, en, van een bezoek bij den
+Heer Helding terugkomende, vond ik mij genoopt binnen te treden, omdat
+ik mij verbeeldde, dat hier iemand onbehoorlijk behandeld werd."
+
+"Mijnheer!" zeide Lodewijk: "zoo ik het ben, wien gij een onbehoorlijke
+handelwijze toeschrijft, dan zult gij mij rekenschap van die uitdrukking
+geven."
+
+"Ik zeide alleen, dat ik mij zulks verbeeldde," hernam ik, ongezind mij
+een noodeloozen twist op den hals te halen: "Mejuffrouw alleen kan hier
+beslissen of mijn vermoeden ongegrond was."
+
+"O! _Mademoiselle_ zal u wel gelijk geven," hernam Lodewijk, met
+bitterheid: "want dat gij, die met haar in de stad zijt gekomen, niet
+zoudt weten, waar zij zich ophield, dat zult gij mij toch niet
+wijsmaken."
+
+"Wees voorzichtig!" zeide ik, gevoelende dat ik warm werd: "ik ben niet
+gewoon, dat iemand aan de waarheid mijner gezegden twijfelt."
+
+"Om 's Hemels wil! Mijnheer Lodewijk! Mijnheer Huyck! bezit uw zielen
+toch in lijdzaamheid:" riep Helding, angstig tusschen ons intredende;
+"verstaat elkanderen:
+
+ En laat geen dwaze drift u beider ziel doen blaken!"
+
+"Gij hebt mij geaffronteerd!" zeide Lodewijk, de hand aan zijn degen
+slaande: "en gij zult er mij rekenschap van geven."
+
+"Wanneer gij wilt," hernam ik in drift: "maar wij zullen eerst beiden
+dit huis verlaten en aan Mejuffrouw het bijwonen van zulke ergerlijke
+tooneelen besparen."
+
+"Tot uw dienst," zeide Lodewijk, zich den hoed in de oogen drukkende, en
+Helding, die hem bij den arm hield, ter zijde schuivende.
+
+"Een oogenblik!" riep Amelia, zich snel bij de deur plaatsende:
+"Mijnheer! vervolgde zij tot Lodewijk: "ik heb u zooeven verzocht mij te
+verlaten: thans begeer ik, zoo gij prijs stelt op den naam van een
+fatsoenlijk man, dat gij mij nog een oogenblik aanhoort. Deze Heer heeft
+de waarheid gesproken. Hij wist niet, hij kon niet weten, dat ik mij
+hier in huis bevond. Hoe gij mij hebt weten uit te vorschen, is een
+raadsel, dat ik niet verlang te onderzoeken. Ik weet niet, welke
+gedachten gij omtrent mij koestert en wil die ook niet kennen; maar dit
+verklaar ik u, dat alle beleedigende uitlegging, welke gij aan mijne
+korte kennis met den Heer Huyck zoudt willen geven, op verkeerde gronden
+berust."
+
+"Dacht ik het niet?" zeide Lodewijk: "_Mademoiselle_ is te beleefd om
+Mijnheer tegen te spreken."
+
+"UEd. ziet het, Mejuffer!" zeide ik: "deze Heer wil geen rede verstaan
+en heeft vast besloten om uit al wat hij ziet of hoort, valsche
+gevolgtrekkingen te maken."
+
+"Waarlijk, Mijnheer Lodewijk!" zeide Helding: "UEd. is in dwaling: het
+was wel degelijk aan mij, dat de Heer Huyck een bezoek kwam geven! en
+ZEd. zou deze deur stilletjes zijn voorbijgeloopen, indien ik ZEd. niet
+op het gerucht opmerkzaam had gemaakt."
+
+"Mijnheer!" zeide Amelia, zich tot den dichter wendende: "gij zijt een
+man van jaren: ik bid er u om: vereenig u met mij, om dezen Heeren te
+verzoeken, mij te verlaten, en te vergeten dat zij mij ooit gekend
+hebben."
+
+"Kom Helding! gij hoort het," zeide Lodewijk, spottende: "neem mij dan
+bij den arm en gooi mij de deur uit."
+
+"Het is genoeg, Mijnheer!" zeide ik: "gij hebt verstaan, dat Mejuffrouw
+alleen wenscht te zijn: en gij zult haar verlangen eerbiedigen zoowel
+als ik: en zoo gij daaraan niet vrijwillig voldoet, zal ik zoo vrij zijn
+te doen, wat gij aan Monsieur Helding voorstelt."
+
+Onder het uitspreken dezer woorden nam ik hem bij den arm, an er ware
+ongetwijfeld een tooneel van geweld op gevolgd, toen de deur weder
+openging en Heynsz, de huisheer, in eigen persoon binnentrad.
+
+"Mij dunkt," zeide hij, "dat men het hier niet eens is, en dat hier meer
+leven gemaakt wordt, dan betaamt in een fatsoenlijk huis. Ik wist niet,
+_Mademoiselle_! dat UEd. ontving zulke drukke visites. Had ik kunnen
+raden dat dit was uw habitude, ik had u niet verhuurd deze
+appartementen; want ik ben niet gewoon... maar wat zie ik? Mijnheer
+Blaek! gehoorzame dienaar. Hoe vaart uw Heer vader? mijn goede vriend
+Helding ook al hier! Mijnheer Huyck! welkom in 't Vaderland! Maar mag ik
+weten, wat dit alles heeft te beduiden?"
+
+"O! niets ter wereld!" zeide Lodewijk: "ik kwam aan de Juffer een bezoek
+geven; en Mijnheer begrijpt dit kwalijk te moeten nemen."
+
+"Monsieur Heynsz," zeide Amelia met waardigheid: "ik heb deze kamer van
+u gehuurd en dit geeft mij recht om te vorderen, dat ik er mijn vrijheid
+op moge genieten."
+
+"Uw vrijheid! _Certainement_!" zeide Heynsz, die haar verkeerd begreep:
+"niemand kan u verbieden, te ontvangen _visites_; maar dit huis heeft
+altijd _gejouisseerd_ van een _honnetten_ naam: en ik logeer geene
+dames, die ... die meen ik ... Heeren bij zich ontvangen. UEd. verstaat
+mij?"
+
+"Neen, Mijnheer! ik versta u niet," antwoordde Amelia, terwijl zij
+kleurde van schaamte en verontwaardiging: "en gij verstaat mij nog
+minder: "ik begeer juist vrij te zijn om _niemand_ te ontvangen: en als
+Heer des huizes zult gij mij verplichten, zorg te dragen, dat niemand
+mijne kamer kome oploopen alsof ... het een herberg ware. Ik wil alleen
+zijn, en zoo mij dit niet vergund wordt, zal ik naar een ander verblijf
+moeten uitzien."
+
+"Mij dunkt," zeide ik, Heynsz aanziende, "dat Mejuffer niets onbillijks
+vordert."
+
+"Integendeel!" zeide hij: "zij spreekt als een boek: ik was in erreur.
+Allons! Mijne Heeren: gij hebt gehoord de intentie van Mejuffer. Kom,
+vriend Helding! opgemarcheerd."
+
+"Ik heb de eer nederig mijn compliment te maken aan het geeerd
+gezelschap," zeide Helding, terwijl hij rondboog met de blauwe muts in
+de hand, en vertrok.
+
+Gerustgesteld door de tegenwoordigheid van Heynsz, in wiens bijzijn ik
+begreep, dat Amelia geene beleediging te vreezen had, maakte ik
+insgelijks een buiging en verliet de kamer, doch bleef in 't portaal
+staan, daar ik Blaek niet wilde ontloopen.
+
+"Vaarwel, fiere schoone!" zeide deze, die nu wel inzag, dat hij voor het
+oogenblik alle hoop moest opgeven: "het doet mij recht leed, dat ik u
+misschien gedwongen heb te veinzen, dat gij met dien Heer niets
+uitstaande hadt. Nu! ik begrijp, dat hij de oudste brieven heeft, en zal
+u heden niet meer lastig vallen.--Mijnheer Huyck! gij gaat nog niet
+heen! Ik heb u twee woorden te zeggen."
+
+"Ik wachtte u," zeide ik, langzaam voor hem uit de trappen afdalende.
+
+"_Eh bien_! wat zal dat zijn?" riep Heynsz, ons achternavolgende: "de
+Heeren zullen immers zoo dwaas niet zijn, op straat te maken rusie!
+Indien zij nog quaestie samen hebben, mag ik dan verzoeken, dat zij
+komen in mijn zijkamer en daar bedaard met elkander spreken over deze
+_affaire_."
+
+Onder het uiten dezer woorden was hij ons reeds voorbijgeschoten, en,
+terwijl hij de voordeur met de eene hand dichtsloot, opende hij met de
+andere die van de zijkamer. Er zat dus niets anders op dan aan zijn
+verzoek te voldoen. Ik ging dadelijk binnen en bleef tegen den rug van
+een stoel leunen, in afwachting van hetgeen volgen zoude. Lodewijk trad
+mij eenigszins schoorvoetende en mompelende na, en hield zich, als ware
+hij verdiept in de beschouwing van eenige portretten, die aan den wand
+hingen. Toen trad Heynsz binnen, sloot voorzichtig de deur achter zich
+toe, schoof stoelen aan en zette zich in een armstoel, met al de
+deftigheid van een Turkschen Pacha: en ik kon niet nalaten van bij
+mijzelven te lachen om de vergelijking, welke ik maakte tusschen den
+gehoorzamen ambtenaar, die de bevelen van den Hoofdschout staande en
+zonder tegenspraak aanhoorde, en den deftigen huisheer, die des
+Hoofdschouts zoon in 't verhoor ging nemen.
+
+"Mijne Heeren!" zeide hij, zoodra wij alle drie gezeten waren: "ik weet
+bij eigene experientie, waartoe jeugdige passie kan vervoeren ons allen.
+Ik heb daar exempels van gezien bij menigten. De Heeren weten, dat ik al
+wat _traversen_ en _recontres_ heb gehad." "Met verlof," zeide Lodewijk,
+de beenen over elkander kruisende, en op zijn horloge ziende: "kunt gij
+het niet wat kort maken? want ik moet te zes uren bij La Place zijn om
+een paar harddravers te probeeren, en het is nu al kwartier."
+
+"Het is verre van mij, UEd. te willen ophouden," hernam Heynsz: "alleen,
+mag ik zoo vrij zijn van u te vragen, wat het motief is van de
+quaestie?"
+
+"Ik ben niet gewoon," zeide Lodewijk, "bij een zaak van eer andere
+lieden in te halen, dan Cavaliers van mijn stand."
+
+"Wat mij betreft," zeide ik, "ik wil gaarne Sinjeur Heynsz tot
+scheidsman nemen: zijn stand of de onze doet hier niets toe: hij heeft
+recht te onderzoeken, wat er in zijn huis is voorgevallen: en, oprecht
+gesproken, ik acht het voor alle partijen verkieslijker, dat over deze
+zaak buiten af geen gewag gemaakt worde. Ik ben dus bereid, alles,
+zooals het zich heeft toegedragen, te verhalen: en dan zal de Heer Blaek
+zelf bespeuren, dat er eigenlijk geen reden tot geschil bestaat."
+
+"Zoo gij mij liever verschooning wilt vragen, dan met mij een wandeling
+buiten de poort te doen, dan zeker is alles spoedig gevonden," zeide
+Lodewijk, mij spotachtig aanziende.
+
+"Ziedaar, wat wij nader zien zullen," zeide ik: "laat mij, als 't u
+belieft, eerst uitspreken. Ik begin met te bekennen, dat UEd.,
+oordeelende naar de omstandigheden, voor zooverre zij bekend zijn,
+misschien aanleiding hebt kunnen vinden, om te denken, dat de Juffer
+geen weerstand aan uw voorstellen zou bieden; maar, vergun mij UEd. te
+zeggen, dat, toen zij u met nadruk verzocht, haar te verlaten, en UEd.,
+in weerwil daarvan, haar met uw bijzijn lastig bleeft vallen, uw gedrag
+niet langer te rechtvaardigen was."
+
+"Voor den duivel!" riep Lodewijk driftig, "neemt gij het op dien
+toon?--Bah!" vervolgde hij, lachende: "ik heb er wel honderd gekend, die
+eerst zoo koppig waren als stieren en naderhand zoo mak als lammetjes,
+zoodra ik de geeltjes liet klinken."
+
+"Wel mogelijk!" hernam ik op een koelen toon: "maar dat zou niet licht
+het geval worden met de Juffer hierboven. UEd. hebt haar door uw gedrag
+beleedigd: en ik, door op het gerucht toe te snellen en haar partij te
+nemen, heb niets anders gedaan dan hetgeen elk ander en UEd. zelf in
+mijne plaats verricht zoudt hebben."
+
+"Wel, niets was natuurlijker," zeide Lodewijk: "gij wildet gaarne uw
+lief voor u alleen houden."
+
+"Ik herhaal nogmaals, en op het plechtigst," vervolgde ik, "dat mijne
+kennis aan haar slechts toevallig en zeer gering is, en dat ik verder
+niets met haar uitstaande heb. Wat ons betreft, Mijnheer! wij hebben
+elkander een paar woorden toegevoegd, waartoe de warmte van het gesprek
+aanleiding heeft gegeven. Gold het ons alleen, ik zou niet aarzelen, u
+voldoening te schenken: maar bedenk, dat wij in dit geval, om een
+armhartig punt van eer, de reputatie van een fatsoenlijk meisje in de
+waagschaal stellen: en dit betaamt noch u, noch mij."
+
+"Braaf gesproken!" zeide Heynsz: "een fatsoenlijk meisje is het: haar
+papa woont te Deventer: Van Beveren heet hij: zij is een nicht van den
+Notaris Bouvelt, en had moeten logeeren bij hem; maar de man, hij is
+heel ziek, en had daarom hier een kamer voor haar gecommandeerd."
+
+"'t Is zeker wat verhevens! de nicht van een Notaris!" zeide Lodewijk,
+zijn das ophalende en een gezicht zettende alsof hijzelf de neef ware
+van den Grooten Mogol.
+
+"Dat is hetzelfde, Mijnheer!" zeide Heynsz: "ik ben maar een
+portretschilder; maar voordat iemand affronteere die Juffer, ik zelf
+zoude opnemen haar defensie: ik heb ook de kling leeren manieeren in
+Frankrijk, en geechangeerd kogels met luiden van goede _noblesse_. Wat u
+betreft, Mijne Heeren! ik laat u niet van hier gaan, maar zal zenden een
+boodschap aan uw ouders, zoo gij niet belooft aan mij, de zaak te
+termineeren in goeden vrede."
+
+"Gij zijt een onbeschaamde vlegel," zeide Lodewijk, driftig opstaande.
+
+"Neen, Mijnheer! ik hen een portretteur," zeide Heynsz: "maar ik heb
+genoeg experientie, om te weten hoe te handelen met lieden, die
+_volontair_ zijn, als UEd."
+
+"Ik wou wel eens zien, dat iemand mij hier hield," zeide Lodewijk, de
+hand aan zijn degen slaande: "wat u betreft, Mijnheer Huyck! ik zie wel,
+dat alle praatjes niet helpen. Ik zal u hedenavond nog een briefje
+schrijven en u een plaats aanwijzen, waar wij de zaak kunnen vereffenen.
+En nu, Heer Portretkladder: ruim baan! en maak de deur open, of ik rijg
+u aan mijn degen."
+
+"Bah!" zeide Heynsz, bedaard opreizend: "ik ben niet de waard uit het
+Hagendoornsche Bosch."
+
+"Wat bedoelt gij daarmede?" vroeg Lodewijk, terugdeinzende, terwijl zijn
+gelaat zoo wit werd als papier.
+
+"Ik bedoel daarmede, dat er geschieden dingen, die men waant niet te
+zijn bekend, en die het resultaat zouden kunnen hebben, dat zekere
+lieden, _bon gre mal gre_, op de binnenplaats van het stadhuis, onder
+den blauwen hemel, zouden kunnen hooren voorlezen zeer onaangename
+dingen."[6]
+
+"Gij zult mij die woorden nader ophelderen," zeide Lodewijk, Heynsz bij
+den arm nemende en ter zijde trekkende, als vreezende, dat ik iets van
+het antwoord verstaan zoude.
+
+"Direct!" zeide Heynsz: en tegelijk de deur openende, ging hij het
+portaal in, waar Lodewijk hem volgde als een hond, die slagen heeft
+bekomen. Heynsz fluisterde hem iets in het oor: en na een kort en
+driftig gesprek, keerde de onstuimige jongeling terug en zeide, met een
+heesche stem en zonder mij aan te zien:
+
+"Wij zullen de zaken maar blauw blauw laten, Mijnheer Huyck! Ik ben wat
+driftig geweest, en Sinjeur Heynsz heeft mij alles opgehelderd."
+
+"Ik verlang niets liever," antwoordde ik, met een stijve buiging.
+Lodewijk moffelde even aan zijn hoed, 't geen voor een groet moest
+doorgaan, en vertrok.
+
+"Door welke tooverspreuk hebt gij hem zoo mak gemaakt?" vroeg ik aan
+Heynsz, zoodra deze terugkeerde.
+
+"Ziedaar wat ik zou vertellen aan UEd., maar aan geen ander," zeide
+deze: "die Sinjeur Blaek heeft onlangs met eenige _Compagnons, mauvais
+garnemens comme lui_, den boel opgeschept in een nachthuis en den waard
+gegeven een _coup d'epee_, waar de man van heeft moeten houden een maand
+lang het bed. Die zaak is _geaepaiseerd_ omdat het waren jongelieden van
+den fatsoenlijksten stand, en dat een van hen is geweest royaal genoeg
+om te geven een goede som gelds. Maar deze Sinjeur Blaek, die eigenlijk
+was het meest _coupabel_, heeft niets van zich doen hooren, en dacht,
+dat niemand hem had verklapt. Nu heb ik hem gegeven te kennen, dat ik
+die _affaire_ wist, haarklein."
+
+"En schroomt gij niet," vroeg ik, "dat hij daardoor uw betrekkingen tot
+de Justitie zal leeren kennen?"
+
+"Geen nood: hij zal niet, al _soupconneerde_ hij iets, daarvan spreken
+durven. Ik heb hem gezegd, dat, zoo hij u molesteerde, het muisje zou
+hebben een staartje."
+
+"Ik ben u dankbaar voor de genomene moeite; maar toch ongaarne zoude ik
+zien, dat hij mij voor een lafbek hield."
+
+"Hoor Mijnheer Huyck! doe wat gij wilt op een andere plaats: dat kan ik
+niet verhinderen; maar te mijnen huize zal, zoo ik helpen kan, uws
+vaders zoon niet betrokken worden in eenige _querelles_. Voelt UEd.? Wat
+behoeft dat _tumult_?"
+
+"Het was niet uit vrees voor dien Heer Blaek, maar om den wille van de
+Juffer, dat ik gerucht vermijden wilde."
+
+"Bah!" zeide Heynsz, terwijl hij lachende den vinger omhooghief: "ik heb
+te veel _experientie_ om mij te laten foppen. UEd. zal mij geen loer
+draaien, zooals UEd. gedaan heeft den Heer Blaek. Ik
+weet ook wel, dat UEd. op een beteren voet staat met die mamsel dan UEd.
+wel weten wil."
+
+"Wat!" zeide ik, onthutst: "gij weet...."
+
+"Dat UEd. met haar van Naarden gearriveerd zijt! Of ik het weet ... maar
+wees niet bang: ik weet wat ik moet zeggen of zwijgen. Ik zal het niet
+oververtellen aan Papa."
+
+Men kan zich licht voorstellen, welk een onaangenaam gevoel ik
+ondervond, op de gedachte, dat ik van de bescheidenheid diens mans
+afhing. Maar tevens begon ik vrees te voeden, of Heynsz ook van mijne
+bekendheid met Amelia's vader bewust ware.
+
+"Nu ja!" zeide ik op een onverschilligen toon: "ik heb met haar in de
+Naarder schuit gezeten. Wat zou dat?"
+
+"_Juste_! maar UEd. heeft niet gepasseerd den nacht te Naarden: evenmin
+als zij."
+
+Ik hield mijn oogen strak op hem gevestigd; maar ik kon niet doorgronden
+of hij mij wilde toonen, dat hij het geheim wist, dan wel of hij het
+integendeel zocht uit te vorschen. Ik begreep in allen gevalle zeer
+voorzichtig en op mijn hoede te moeten zijn, en zeide, zoo bedaard als
+in mijn vermogen was:
+
+"Gij, die alles weet, gij weet toch niets, dat ten nadeele van die
+Juffer kan strekken?"
+
+"In het minste niet," antwoordde hij: "ware het anders, ik zou haar niet
+logeeren in mijn huis. Ho! Ho! Men bedriegt niet Heynsz: ik badineerde
+maar: doch _franchement_, indien het een ander ware geweest als UEd.,
+die met haar had gemaakt de reis, ik zou toch nemen de moeite van mij te
+informeeren, hoe gij beiden u zoo a _l'improviste_ bevondt te Naarden,
+zonder dat iemand weet, hoe en vanwaar gij daar zijt gearriveerd."
+
+Ik herleefde; want nu bleek mij, dat hij niets bepaalds wist. "Welnu!"
+zeide ik, "daar wij geen van beiden verdachte personen zijn, noch
+Mejuffrouw Van Beveren, noch ik, zoo raad ik u maar, u daarover niet
+verder te bekommeren. Er zijn zaken van meer belang, die uw onderzoek
+kunnen bezig houden."
+
+Met deze woorden rees ik op, nam mijn afscheid en verliet het huis, niet
+weinig ontevreden over het noodlot, dat mij scheen te vervolgen en tegen
+wil en dank van het eene avontuur in het andere te halen en een rol te
+doen spelen in allerlei zaken, waarmede ik niet verlangde iets te doen
+te hebben.
+
+
+NOTEN:
+
+
+[5] De titel van Mijnheer werd in die dagen alleen aan aanzienlijken
+gegeven: deftige leden uit den burgerstand heetten _Sinjeur_: en men
+zeide _Monsieur_ tegen den zoodanige, voor wien bovenstaande benamingen
+nog te verheven waren. Met _Mevrouw_, _Mejuffrouw_ en _Mademoiselle_ was
+het ongeveer hetzelfde.
+
+Noot van den uitgever.
+
+[6] Aldaar werd voorheen het vonnis aan de ter dood veroordeelden
+gelezen.
+
+Noot van den Uitgever.
+
+
+ * * * * *
+
+
+VIJFTIENDE HOOFDSTUK.
+
+VERMELDENDE, HOE FERDINAND EN SUZANNA UIT LOGEEREN GINGEN EN WAT ER OP
+HEIZICHT GEBEURDE.
+
+
+Indien mijn waarde lezers het bovenstaande nauwkeurig hebben gelezen en
+onthouden, zullen zij zonder veel moeite kunnen uitrekenen, dat de dag,
+volgende op dien, waarop mijn ontmoeting ten huize van Heynsz plaats
+had, een Zaterdag was, en wel die, waarop Tante Van Bempden mijn zuster
+en mij zou komen afhalen om ons naar haar buitengoed te begeven. Niet
+veel later dan negen uren hield haar koets voor onze deur stil, terwijl
+Suzanna en ik reeds een geruime poos in de zijkamer hadden staan
+draaien, onze zakuurwerken met de staande klok vergeleken, over den
+juisten tijd gekibbeld, en het oneens waren geweest of de Muntklok voor-
+of achteruitgezet was, en voor de tiende maal aan onze moeder haar
+tienmaal herhaalde vraag, of wij niets hadden vergeten van hetgeen wij
+buiten noodig hadden, beantwoord, en gegaapt en opgestaan en weer gaan
+zitten en alle dergelijke belangrijke handelingen meer bedreven, die men
+niet doet dan alleen wanneer men wacht en zich verveelt. Na afscheid
+genomen te hebben van mijn moeder, die ons tot op de stoep vergezelde,
+hielp ik Suzanna in het rijtuig, van waar mijn Tante haar reeds het
+welkom toeriep. Ik hoorde mijn zuster een kreet van verbazing uiten,
+stapte na naar het portier binnen, en, vond mij _nez-a-nez_ met ...
+Mejuffrouw Henriette Blaek.
+
+Intusschen gaven Govert en Aagt de kleine pakjes aan, die wij mede
+moesten nemen: er was vrij wat drukte en bereddering: en ieder sprak te
+gelijk.
+
+"Wel, Jetje-lief! hoe vaar je? wel Tante! wat is dat een lieve
+verrassing," zeide Suzanna.
+
+"Hoe! gaat Juffrouw Blaek ook mede?" riep mijn moeder, van de stoep af,
+terwijl zij minzaam goeden dag knikte: "wel Zuster! dat is een recht
+aangenaam gezelschap, dat gij aan Santje bezorgt."
+
+"Nietwaar, Zuster!" riep Tante weerom: "ja! ik wist wel, dat Santje niet
+aarden kan zonder een kornuitje: en ik denk altijd: hoe meer zielen, hoe
+meer vreugd."
+
+"Goeden dag, Mevrouw Huyck!" riep Henriette: "is het niet een recht
+lieve attentie van Mevrouw Van Bempden, dat zij mij wel mee wil hebben?"
+
+"'t Is klaar Joris!" zeide de knecht, het portier sluitende.
+
+"Vaartwel! Adieu!" klonk het over en weer: en het langzaam voortrollen
+der koets maakte een einde aan de afscheidsgroeten.
+
+Nauwelijks waren wij onderweg, of er ontstond eene oogenblikkelijke
+stilte: en de verschillende _contenances_, die wij hielden, zouden zeker
+niet onbelangrijk geweest zijn in de oogen van een derde, die met onze
+innerlijke gevoelens ware bekend geweest. Wij zagen elkander beurtelings
+aan: Tante Van Bempden met een blik van zegepraal over het welgelukken
+van haar verrassingsplan: Suzanna met een paar oogen, waarin ik, bij de
+vreugde over de ontmoeting van haar vriendin, tevens een schalksche
+nieuwsgierigheid las, om te zien hoe wij ons zouden houden: Henriette,
+die mij eerst vrij stijfjes gegroet had, met een eenigszins verlegen
+blik. Wat mij betreft, ik was zoo uit het veld geslagen, dat ik niet
+wist waarheen te kijken en de zotste figuur mogelijk maakte.
+
+"Komaan!" zeide Tante: "Jetje-lief! nu moet ik u mijn neef Ferdinand
+voorstellen. Ferdinand! Mejuffrouw Blaek."
+
+"Ik heb reeds de eer van Mijnheer te kennen," zeide Henriette, met een
+zoo korte hoofdbuiging en op een zoo drogen toon, dat ik geheel en al
+van mijn stuk geraakte en kleurde tot achter de ooren toe.
+
+"Hoe! kent gij mijn neef al?" vroeg Tante, met verbazing: "en hoe is dat
+mogelijk? hij komt pas uit verre landen terug."
+
+Ziende, dat Henriette op haar beurt een kleur kreeg en dat Suzanna op
+haar zakdoek beet om niet te lachen, vatte ik eenigszins moed:
+"Mejuffrouw," zeide ik, "is de eerste stadgenoot geweest, die ik op den
+vaderlandschen grond ontmoet heb: en UEd. zal bekennen, dat ik het niet
+gelukkiger treffen kon."
+
+"Hoe varen Letje? en Keetje?" vroeg Henriette, zich naar Suzanna
+wendende, als wilde zij mij de gelegenheid afsnijden om verder over onze
+ontmoeting op Guldenhof uit te weiden.
+
+"Wel! zeer wel!" zeide Suzanna, ons beurtelings met een verwonderden
+blik aanziende: "zij zijn recht in haar schik met het moois, dat
+Ferdinand haar gebracht heeft," (men ziet, dat zij mij met geweld in het
+_discours_ wilde sleepen:) "wat mij betreft, ik ben maar half tevreden
+over hem. Ik had gehoopt, dat zijn tochten hem wat zouden verbeterd
+hebben; maar och! hij is te huis gekomen zooals hij gegaan is, behalve
+dat hij deze reis geen pruik ophad."
+
+"Welnu! wat wildet gij dan?" vroeg Tante, met haar gewone levendigheid,
+en het gezegde van Suzanna voor goede munt opnemende: "hadt gij liever
+gewild, dat hij terug ware gekomen als een vervreemde knaap, die zijn
+eigen taal verleerd was en met medelijden of verachting op zijn
+landgenooten en familie neerzag? Wij hebben, sedert de revocatie van het
+Edict, al genoeg Fransche poedeljassen in het land gekregen: en het is
+wel zaak, dat wij ten minste de vaderlandsche gewoonten blijven
+voorstaan."
+
+"Recht zoo Tante!" zeide Suzanna: "hoe is u de laatste preek van Talard
+bevallen?"
+
+"Santje! Santje!" zeide Tante, den vinger dreigend opheffende: "is dat
+geoorloofd, aldus met uw tante te gekscheren, omdat ik nu van den
+preektrant van Talard houde, waar onze predikanten wel een voorbeeld aan
+mochten nemen. Ik geloof, dat ik mijn vaderland daarom even liefheb, al
+ga ik nu en dan eens naar de Walekerk, waar zulk een onstichtelijk
+gedrang niet is als in onze kerken."
+
+"Neen; maar integendeel een zeer stichtelijk gesprek bij het uitgaan,
+over alles behalve de preek. Laatst vroeg mij een diaken, dien ik niet
+noemen zal, juist op het oogenblik, dat ik bij 't uitgaan, mijn gift in
+'t zakje deed, of ik veel engagementen had voor het bal van Mevrouw
+Stoppelaar."
+
+"Zoo, ja!" hernam Tante: "maar daar mij zulke vragen niet gedaan worden,
+heb ik geen stof tot ergernis en blijf ik evengoed Hollandsch-gezind al
+hoor ik nu en dan een Fransche predikatie."
+
+"Zijn dat de fontanges, die UEd. uit Parijs hebt laten komen, Tante?"
+vroeg mijn onverbeterlijke zuster, die evenals een echte visscher, nooit
+kon nalaten de angelroede uit te werpen, waar zij er gelegenheid toe
+zag.
+
+"Dat is hetzelfde onbeschaamde meid!" zeide Tante, glimlachende: "ik
+laat mijn fontanges uit Parijs komen, omdat zij hier niet goed gemaakt
+worden, en ik zou er u haast naar toe sturen, om school te gaan en wat
+eerbiediger te leeren worden jegens menschen van meer jaren."
+
+"'t Is den moriaan geschuurd," zeide ik: "of UEd. haar al de les leest."
+
+"Zoo! komt gij ook uit den hoek?" zeide Suzanna: "neen! dan is het geen
+gelijke partij meer! want of ik Jetje al te hulp roep, die weet ik te
+voren, dat mij altijd afvalt."
+
+"Die overtuiging bewijst niet veel voor de deugdzaamheid van uwe zaak,"
+zeide Henriette.
+
+"Zeer nederig aangemerkt," zeide Suzanna.
+
+"En ontegenzeggelijk waar," voegde ik er bij: "want Mejuffrouw Blaek kan
+zeker nooit een zaak voorstaan dan die billijk en rechtvaardig is."
+
+"'t Is jammer Jetje! dat wij in een rijtuig zitten," zeide Suzanna:
+"anders zoudt gij zeker opstaan en nijgen, om voor zulk een fraai
+compliment te bedanken."
+
+"O! ik weet bij ondervinding, dat Mijnheer zeer mooie complimenten kan
+maken," antwoordde Henriette, den toon van terughouding hernemende, die
+mij zoozeer griefde.
+
+"Waarlijk!" zeide Suzanna: "nu dan hebt gij, niettegenstaande uw korte
+kennismaking, al meer goede hoedanigheden in mijn broeder ontdekt dan
+ik: want ik had er hem nog niet op betrapt; maar dat geeft hoop op de
+toekomst."
+
+"Maar vertel mij toch," zeide Tante, die half naar dit laatste gedeelte
+van het onderhoud geluisterd had en half gesnuffeld in een paar nieuwe
+Engelsche boeken, die zij mede naar buiten nam: "waar en hoe hebt gij
+elkander meer gezien? en laat dat gehakketeer toch eens varen."
+
+Ik voldeed met weinige woorden aan haar verzoek; maar, in weerwil van
+Tantes vermaning en hoe kort mijn verhaal ook ware, het haalde mij
+ettelijke zetten en spotternijen van Suzanna op den hals, die nu eens
+beweerde, dat ik een mannetje van zout ware en voor een klein
+regenbuitje vreesde; dan weder, dat ik den regen slechts als een
+voorwendsel had aangegrepen, om te zien; welke Juffer in den koepel zat;
+dan, dat ik al zeer vrijpostige manieren had opgedaan om mij zoo in te
+dringen op een plaats, waar ik niets te maken had, enz. Wat Henriette
+betrof, deze scheen te lijden onder dit gesprek en antwoordde slechts
+met ja en neen op de vragen, welke te dier gelegenheid tot haar gericht
+werden, zoodat Tante haar houding begon op te merken en haar vroeg of
+haar iets deerde, of het haar ook tochtte, of zij ook van plaats wilde
+ruilen enz. Suzanna, die wel bemerkte, dat het hem daar niet zat, doch
+de reden van Henriettes handelingen volstrekt niet verklaren kon, werd
+van zelf stil en zag mij zijdelings met eenige ongerustheid aan. Ik was
+zelf ook lang niet op mijn gemak; maar, al mijn vermogens inspannende,
+trachtte ik het zooverre te brengen, dat ik een andere wending aan het
+onderhoud gaf en begon het een en ander over mijn reizen te vertellen.
+Suzanna, die mijn oogmerk raadde, hielp mij dezen keer trouw voort.
+Tante begon belang te stellen in hetgeen ik mededeelde: haar verbeelding
+raakte met haar tong aan het wedrennen: en Henriette zelve, schoon
+altijd min of meer schoorvoetende, mengde zich nu en dan in het gesprek,
+glimlachte zelfs bij wijlen, doch verviel, telkens wanneer ik haar
+bepaaldelijk toesprak, weder in haar afgepaste, koel beleefde houding.
+Zoo duurde het, totdat wij aankwamen te 's Gravenland en het hek van
+Heizicht binnenreden.
+
+"Komt kinderen!" zeide Tante, zoodra het rijtuig had stilgehouden voor
+de prachtige stoep, waarvan elke trede met kostelijke bloemgewassen
+prijkte: "nu moet gij u zien te vermaken tot den etenstijd: want ik zie
+daar al dezen en genen, met wien ik het een en ander te behandelen heb:
+en ik vrees, dat mij de tijd zal ontbreken, om voor den eten met u op
+den dril te gaan."
+
+Wij zagen, dat zij gelijk had; want het voorhuis stond vol lieden, die,
+met den hoed in de hand en onder beleefde buigingen, de eigenares van
+Heizicht opwachtten. Daar was de timmerman van het dorp, met wien zij in
+onderhandeling moest treden over den aanbouw van eenige nieuwe hokken
+voor de pauwen en fazanten: de metselaar, die een steenen wal voor den
+nieuwen achthoekigen vijver maken zou: de schilder, die een nieuwe verf
+zou geven aan het zomerhuisje, zonder nog te gewagen van eenige
+leveranciers uit Utrecht en Weesp, die zij besteld had en te woord moest
+staan. Zij trad dan ook terstond in een zijvertrek, zonder zich den tijd
+te gunnen van zich van hoed en mantel te ontdoen, en wenkte een der
+aanwezige personen toe, haar te volgen. Wat de jonge dames en mij
+betrof, wij begaven ons naar de kamers, welke wij betrekken moesten, en
+waar de dienstboden ons goed brachten, en maakten ons toilet in
+behoorlijke orde. Ik althans besteedde daaraan meer tijd en zorg dan
+ooit te voren mijn geval was geweest: 't zij, dat ik verlangde wat knap
+voor de oogen van Mejuffrouw Blaek te verschijnen, en een beter figuur
+te maken, dan toen ik in mijn nat en versleten gewaad op Guldenhof voor
+haar opdaagde, 't zij, dat de onaangename gewaarwording, die haar
+koelheid bij mij verwekt had, mij belette den noodigen spoed te maken.
+Zooveel is zeker, dat, toen ik geheel gekleed en in orde voor den dag
+kwam en het huis uittrad om de balsemende buitenlucht te genieten, ik
+mijn zuster reeds kant en klaar vond en druk bezig om een ruiker te
+maken.
+
+"Te deksel!" zeide Suzanna: "dat toilet heeft lang geduurd. Gij ziet er
+uit, of gij uit een doosje kwaamt. En dat alles ter eere van Jetje
+Blaek? Dan vrees ik, dat gij vergeefsche moeite doet; want ... maar zeg
+mij toch, Ferdinand! zonder gekscheren, is er iets tusschen u beiden
+voorgevallen? want ze wilde u nauwelijks te woord staan, en keek bij
+wijlen zoo zuur, gelijk ik haar nog nooit heb zien doen." Dit zeggende
+hadden de oogen mijner zuster, anders zoo spotacbtig en vroolijk een
+uitdrukking van belangstelling, die mij wel bewees, hoe lief zij mij
+innerlijk had, en hoe het haar hinderen zoude, indien ik door haar
+vriendin niet naar verdiensten behandeld werd.
+
+"Hoor eens, Santje!" antwoordde ik: "ik kan u thans niet alles zeggen;
+maar zoo gij mij verplichten wilt, doe dan uw best en maak, dat ik, al
+ware het maar een paar minuten, haar alleen spreke: en ik twijfel niet,
+of alles zal wel in 't effen komen. Ikzelf gevoel insgelijks behoefte om
+op een goeden voet met haar te blijven."
+
+"Maar Ferdinand!" zeide zij, groote oogen opzettende: "nu! gij zult mij
+dat wel nader ophelderen ... mij dunkt, dat gij in dat uurtje, op
+Guldenhof doorgebracht, uw tijd niet verloren hebt."--En zij keek weer
+even schalksch als gewoonlijk.
+
+Op hetzelfde oogenblik werd ons gesprek afgebroken door de verschijning
+van Henriette aan de voordeur, waar zij staan bleef, als in beraad of
+zij zou naderen of terugkeeren; maar mijn zuster riep haar toe, of zij
+niet mede eens rond zou wandelen: en met langzame schreden kwam zij de
+stoep af.
+
+"Kom! "zeide Suzanna, haar onder den arm nemende: "wij zullen ruim den
+tijd hebben, de plaats rond te gaan, eer Tante heeft afgedaan. Laat ons
+dit laantje ingaan: ik heb u heel veel te vertellen, en Ferdinand mag
+meeloopen, mits hij niet luistere."
+
+Wij draaiden een zijlaan in, en de twee jonge dames begonnen met
+elkander te fluisteren, terwijl ik er naast liep, al bij mijzelf
+peinzende, wanneer de gelegenheid, waar ik naar verlangde, zich zou
+opdoen. Eensklaps stond Suzanna stil: "Wat ben ik toch een loszinnige
+meid," zeide zij: "daar heb ik mijn zakdoek op het toilet laten liggen:
+wacht! ik ben dadelijk terug." En zonder meer keerde zij zich om, en
+liep, vlug als een hinde, weder huiswaarts, ons toeroepende, dat wij
+maar langzaam zouden opwandelen, dat zij ons wel zoude inhalen.
+
+"Maar Santje!... wil ik niet met u gaan?" riep Henriette haar achterna,
+en was reeds van zins haar te volgen.
+
+"Blijf maar! Ferdinand zal u niet opeten," zeide Suzanna van verre: en
+Henriette, ziende, dat er niets anders opzat, bleef stilstaan en trok
+met de punt van haar zonnescherm figuren in het zand.
+
+Ik stond een poos als versteend: en nu de list van mijn goede zuster
+mij de gelegenheid verschafte, naar welke ik een oogenblik te voren
+reikhalzend uitzag, was het mij, alsof ik nooit in staat zoude zijn,
+daar een goed gebruik van te maken. Ik was als met botheid en stomheid
+geslagen en ik voelde, dat ik beefde. Eindelijk zamelde ik al mijn moed
+bijeen en met een flauwe stem stamelde ik de navolgende woorden uit:
+
+"Mejuffrouw! ik weet niet of ik mij bedrieg; maar ik geloof, dat ik
+onwillekeurig uw ontevredenheid heb opgewekt."
+
+Zij zag mij eenigszins verrast aan; doch haar vorige houding weder
+hernemende, antwoordde zij op een onverschilligen toon:
+
+"Ik weet niet, Mijnheer! welk recht ik zou hebben om ontevreden op u te
+zijn."
+
+Het ijs was gebroken en ik moest voortgaan, wilde ik niet als een
+botmuil worden aangemerkt: "Ik geloof," zeide ik, "dat Mejufvrouw Blaek
+verheven is boven hetgeen men grilligheid noemt.... Heb ik mij slechts
+ingebeeld, dat UEd. heden, nu ik bij u bekend ben, in het gezelschap van
+mijn betrekkingen, mij ... kortom ... mij minder vriendelijk behandelt,
+dan toen ik mij op Guldenhof bevond?"
+
+"UEd. kan het oogmerk niet hebben om mij te beleedigen?" zeide zij, mij
+ernstig aanziende.
+
+"God weet, dat dit de laatste mijner gedachten zoude zijn: en ik verwerp
+alle dergelijke uitleggingen mijner woorden. Maar ik bedrieg mij niet:
+er is iets voorgevallen ... men heeft mij bij u in een kwaad daglicht
+doen voorkomen."
+
+"Mijnheer!... ik weet niet ... maar het schijnt of ik een verhoor moet
+ondergaan," zeide zij, kennelijk ontevreden.
+
+Ik begon te begrijpen, dat zij toch niet voor de reden van de
+verandering in haar gedrag te mijwaart zou uitkomen, en besloot er dus
+zelf op te zinspelen, terwijl ik, nu eens aan den gang zijnde en mijne
+eer op het spel ziende, met meerderen moed en warmte aldus voortvoer:
+
+"Hoe kunt gij mij dus kwellen en een ongunstige wending geven aan al
+wat ik zeg? Laatstleden Woensdag op Guldenhof hadden wij op zulk een
+aangename wijze kennis gemaakt en waren op zulk een gullen, vroolijken
+voet van gemeenzaamheid gekomen, die mij zooveel zoets en genoeglijks
+voor de toekomst beloofde: en thans wilt gij mij nauwelijks met een
+antwoord verwaardigen.... Wat zeg ik? reeds toen UEd. mij eergisteren
+te Muiden voorbijreed, was uw groet zoo kort...."
+
+"Mijnheer!" riep zij verrast uit, terwijl ik in haar oogen haar
+verontwaardiging las en haar verbazing, dat ik van die ontmoeting gewag
+durfde maken.
+
+"Of is het wellicht die ontmoeting zelve," vervolgde ik, "welke bij u
+tot verkeerde oordeelvellingen omtrent mij heeft aanleiding
+gegeven?--UEd. zwijgt!"
+
+"Inderdaad, ik weet niet, wat ik antwoorden zal," zeide zij, na eenige
+aarzeling: "ik ben uwe zedenmeesteresse niet, het is mij natuurlijk
+onverschillig met wie UEd. omgaat...."
+
+Het hooge woord was er uit, en ik zegende mijn besluit om een verklaring
+uit te lokken.
+
+"Veroorloof mij, de overtuiging te behouden," zeide ik, "dat die
+ontmoeting alleen u niet tegen mij zoude hebben ingenomen, en dat uw
+Heer Neef, wien ik te Naarden ontmoette, en die zelf wellicht te mijnen
+opzichte door den schijn misleid werd, UEd. gedachten heeft ingeboezemd,
+die het mijn plicht is, u te ontnemen."
+
+Henriette werd bleek en een traan glinsterde in haar oog: ik zag, dat ik
+juist geraden had.
+
+"Ik ben eerst een paar dagen bij de mijnen terug," vervolgde ik, "en er
+ligt mij veel aan gelegen, dat mijn goede naam ongekrenkt blijve. Vooral
+stel ik er prijs op, dat UEd. mij niet verkeerd beoordeele. Zoude UEd.
+weigeren, aan mijn woorden geloof te slaan, wanneer ik u als man van eer
+verklaar, dat ik de Juffer, met wie ik mij toen bevond, geheel bij
+toeval heb ontmoet, dat zij mij niets is, en dat er tusschen haar en mij
+geene andere betrekking bestaan heeft, dan die de gestrengste
+zedelijkheid zoude kunnen veroorloven? Ware dit anders, zou ik dan
+schaamteloos genoeg zijn geweest om dit gesprek te beginnen? Had ik niet
+veeleer gezwegen en gebloosd?"
+
+"Mijnheer!" hernam zij, na eenige oogenblikken zwijgens: "er rustte
+hoegenaamd geen verplichting op u, mij rekenschap van uwe daden te
+geven. Het is waar, men heeft mij verteld ... ik heb gedacht ... om 't
+even wat. Ik beken, ik heb u niet beleefd behandeld..., en dat was
+verkeerd van mij, ik verzoek verschooning daarvoor."
+
+"In 's hemelsnaam!" riep ik verheugd uit: "spreek toch niet van
+verschooning vragen, de schijn was tegen mij ... en ik ben het, die u
+vergiffenis moet afsmeeken voor de onbescheidenheid, waaraan ik mij heb
+schuldig gemaakt."
+
+"Welaan!" zeide zij, met een bekoorlijken glimlach, "dan zullen wij ons
+maar over en weer _quitte_ rekenen en over dat lastige geval niet meer
+denken."
+
+"Gij geeft mij het leven weder," riep ik: en tevens de lieve hand
+aanvattende, waarmede zij zich steelsgewijze de oogen had afgedroogd,
+drukte ik er een eerbiedigen kus op.
+
+"Ei zoo!" riep Suzanna, die huppelende en in de handen klappende kwam
+aangeloopen: "uit welk land hebt gij die manieren medegebracht?"
+
+"Wel Santje!" zeide Henriette, rood wordende: "ik dacht, dat gij nooit
+terug zoudt komen."
+
+"Hoort gij, Broertje!" zeide Suzanna: "gij schijnt het talent nog niet
+te bezitten om iemand den tijd kort te doen vallen."
+
+"Wie zegt, dat Mejuffrouw mij vergunnen wil, zulks te beproeven," zeide
+ik lachende.
+
+Suzanna keek mij zijdelings aan en trok uit de opgeruimdheid van mijn
+gelaat de juiste gevolgtrekking, dat ik naar wensch geslaagd was:
+terwijl zij hiervan nog nader de zekerheid bekwam, toen zij op onze
+verdere wandeling bespeurde, dat Henriette een zeer minzamen toon jegens
+mij aannam, als wilde zij haar koelheid van dien morgen weder goedmaken.
+Wat mij betrof, ik was door dezen aangenamen omkeer zoo verrast en
+gevoelde mij zoo innerlijk gelukkig, dat ik er stil van werd en mij
+zelfs kwalijk verdedigde tegen de plagerijen van Suzanna, die mij
+beschuldigde een druiloor te zijn, en een zeer slecht gezelschap voor
+jonge dames. Ik begon op het laatst zelf te gelooven, dat zij gelijk
+had, en dat ik een mal figuur maakte. Ik bedroog mij echter: en met een
+weinig meer ondervinding in liefdezaken zoude ik geweten hebben, dat een
+welopgevoed en weldenkend jong meisje zich meer gestreeld gevoelt,
+wanneer iemand, die haar zijn hof maakt, zich in haar tegenwoordigheid
+bedeesd en ingetogen betoont, dan wanneer hij zijne gewone luchthartige
+vroolijkheid bewaart. In het laatste geval toch kan zij wanen, dat hij
+slechts aan zich zelven denkt: in het eerste, dat haar tegenwoordigheid
+hem in ontzag houdt: en het kan niet missen, of deze gedachte moet
+streelend zijn voor haar eigenliefde,
+
+Doch er was nog een reden, welke mij stil maakte en, zelfs in het
+bijzijn van de bevallige Henriette, stof gaf tot overdenkingen, die haar
+niet betroffen. Al pratende en wandelende waren wij tot aan het
+achterste gedeelte der hofstede geraakt. Wij volgden een smal en net
+opgeharkt laantje, dat rondliep om een vrij aanzienlijk stuk weiland,
+waarvan het door een doornenhaag was afgescheiden, terwijl aan de andere
+zijde een elzenschering en greppel de uiterste grenzen afteekenden, die
+het buitengoed scheidden van de onbebouwde heide, tusschen de niet
+overal even dichte takken dier elzen kreeg men nu en dan den toren van
+Naarden en de omgelegen bosschen in 't oog: en het gezicht van het een
+en ander bracht, gelijk zich begrijpen laat, herinneringen bij mij
+teweeg, nog te versch en te krachtig, om die zoo opeens te kunnen
+verbannen. Aan het einde van dit laantje bevond zich een bergje (gelijk
+men een kleine onevenheid van den grond noemde, door het aanbrengen van
+plaggen opgehoogd) en daarop een groote groen geschilderde zitbank, die
+in den vorm eener halve maan rondliep, en gelegenheid gaf, om onder het
+lommer van een fraaien treur-esch uit te rusten en een niet onbevallig
+landgezicht te beschouwen. Immers, wanneer men naar de buitenzijde zag,
+weidde het oog over de uitgestrekte heide, met paarse bloemen overdekt
+en waarboven die dunne wasem golfde, die zich altijd bij heeten
+zonneschijn vertoont. Kortbij was een gedeelte van den barren grond
+afgezand en terwijl het bovenste gedeelte van den daardoor ontstanen
+heuvel, op het tijdstip, toen wij daar ter plaatse kwamen, met eene
+kudde lammeren bedekt was, die aan het landschap eenige levendigheid
+bijzette, stuitten de heete zonnestralen op den benedenkant en deden
+het witte zand schitteren met een verblindenden glans. Wanneer men de
+vermoeide oogen van daar afwendde, kon men die binnenwaarts laten
+uitrusten op het hooge dennenbosch, dat aan den voet van het bergje
+begon en waar onderscheidene paden en watertjes op een schilderachtige
+wijze doorheen kronkelden,--of op de nog donkerder beuken, die, verder,
+hun zware en weelderige takken spreidden over een vrij breed water,
+hetwelk aan de eene zijde van het weiland liep. Heerlijk was de
+terugspiegeling van het loof in het heldere nat, waarvan de kalme
+oppervlakte niet verbroken werd dan door de kringen, welke nu en dan
+daarin gevormd werden door den koning onzer binnenwateren, den vratigen
+snoek, of door eenige schoone lakenveldsche koeien, die met een statigen
+tred het weiland verlieten om koelte en schaduw in den frisschen plas te
+zoeken; maar, eens daarin gekomen, zoo stil en onbeweeglijk bleven,
+alsof zij een bekwamen schilder stonden af te wachten, die hem met zijn
+kunstpenseel op het doek zoude vereeuwigen. Maar wat geen penseel zoude
+hebben kunnen teruggeven, was de verrassende uitwerking der
+zonnestralen, die, hier en daar zich een weg banende tusschen de breede
+takken, door de oppervlakte des waters heen op den zandigen bodem
+afstuitende, al de kleuren van den regenboog in ontelbare mengelingen te
+voorschijn riepen.
+
+Terwijl wij, op ons gemak neergezeten, ons in deze beschouwing
+verlustigden, en het verkwikkende genot van de vrije natuur, gepaard met
+de aangename gewaarwording van uit te rusten na eene vrij verhittende
+wandeling, ons alle drie in een stille en weldadige stemming gebracht
+had, hoorden wij opeens in de nabijheid roepen en praten en herkenden
+weldra de stem van Tante Van Bempden, die zich beurtelings uitzette om
+hop! hop! te roepen en dan weder een min schellen toon aansloeg en een
+onderhoud scheen voort te zetten met iemand, die haar vergezelde. Wij
+stonden op, ofschoon slechts langzaam; want ik geloof, dat geen van ons
+tevreden was van in zijn mijmeringen gestoord te worden: wij
+beantwoordden het hop! hop! met al de kracht onzer longen en begaven ons
+intusschen naar het dennenbosch, waaruit het geluid scheen voort te
+komen, en waar wij weldra Tante gewaarwerden, in gesprek met een kloeken
+landman, wien ik terstond herkende voor den man, dien ik in de Soester
+herberg ontmoet had en onder den naam van Baas Roggeveld heb ten
+tooneele gevoerd.
+
+"Zoo! eindelijk gevonden?" zeide Tante, terwijl zij ons naderde, "gij
+laat mij ook mooi loopen. Kunt gij _nog_ verder gaan?"
+
+"Wel Tante-lief!" zeide Suzanna: "wie had ooit kunnen denken, dat UEd.
+ons zoudt komen opzoeken? Er stonden zooveel menschen om u heen, dat ik
+mij overtuigd hield, al bleven wij een uur weg, u nog bezig te vinden."
+
+"Neen! dat hebben wij spoediger afgehandeld," zeide Tante: "en dan, de
+meeste dier _besognes_ zijn gaandeweg geschied. Daar is Baas Roggeveld,
+die had ook al lang afgedaan gehad, indien hij zoo stijf niet op zijn
+stuk stond, om mij zijn koeien eens zoo duur aan te willen smeren als
+het vorige jaar."
+
+"Mevrouw dolt er altijd mee," zeide Roggeveld, grinnikende en het hoofd
+schuddende: "eens zoo duur! nou kaik! in dat geval! twaalfhonderd gulden
+de tien! 't is twintig gulden meer per stut dan in 't leste jaer, dat 's
+waer; maer in dat geval, wil ik ereis zeggen, het binnen er ook biestjes
+naer. Die van verleden zeumer vielen een beetje mager; maar deuze mostje
+ereis voelen, in dat geval! zoo modderig als klinkklare butter: ik wed,
+je heit ze in je hiele land zoo niet staen, wil ik er ereis zeggen."
+
+"Neen! dat geloof ik ook," zeide Suzanna: "dat kan Tante niet
+tegenspreken."
+
+"Hoe heb ik het met u, Santje!" zeide Tante: "wat weet gij van koeien
+af?"
+
+"Ik weet alleen dat de man letterlijk gelijk heeft," zeide Suzanna:
+"want in uw heele land staan geen koeien: zij staan alle in 't water."
+
+"Nou kaik! in dat geval, wue ik ereis zeggen," zeide Baas Roggeveld,
+recht in zijn schik met deze aardigheid: "daar het de Juffer Tante toch
+ereis beet 'ehad."
+
+"Of jou, Baas Roggeveld," zeide Tante, "maar dat is hetzelfde: ik betaal
+toch niet meer dan verleden jaar. Gij weet, ik ben een vaste klant van
+u: en 't vee is anders van 't jaar niet duur."
+
+"Dat is 't net niet," antwoordde de landman; "ofschoon het er dan naer
+is ook: jae kaik, als je ander slag van biesten hebben wou, die kon je
+krijgen te kust en te keur: en veur weinig geld ook; maer, in dat geval,
+wil ik ereis zeggen, 't is maer omdat je op 't soort bent 'esteld, van
+niet as lakenveldsche te willen hebben: en dan had je reis motten zien,
+hoe weinig er van te krijgen zijn. 't Is niet, as of ie ze veur een
+vasten merktprijs kunt koopen: maar je mot ze zoo bij een occasie
+treffen: en wil je wel eleuven, dat ik er heel veur naer Alfen heb
+motten rijen, omdat ik hoorde dat er een boer weunde, die er een paer
+'efokt had? Jao! vraeg het maer aan Meneer, die zal ook wel weten, dat
+het zoo gemakkelijk niet is, in dat geval."
+
+"Wat ik er van weet," zeide ik, mij met mijn hoed in 't aangezicht
+waaiende, opdat hij mij niet herkennen zou, "is, dat gij ze voor fl 80
+'t stuk gekocht hebt van Peer de Groot en er dus een aardig sommetje aan
+verdient."
+
+"Wel haegels kaik ereis!" zeide Roggeveld, groote oogen opzettende:
+"nou in dat geval wil ik ereis zeggen...."
+
+Maar hij zeide niets; doch bleef mij verbaasd staan aangapen.
+
+"Hoe kunt gij dat weten, Neef?" vroeg Tante, insgelijks niet weinig
+verwonderd.
+
+"Ja Tante! ik ben zoo wat half een toovenaar," zeide ik, lachende, "maar
+laat hij het maar ontkennen, als hij durft." En, niet verlangende mij
+aan een herkenning bloot te stellen, welke tot het weder ophalen van
+vroegere tooneelen aanleiding geven kon, draaide ik mij om en haalde
+voor Henriette, die, waarschijnlijk weinig belang stellende in dit
+gesprek, een eind vooruitgeloopen was en begeerig opzag naar eenige
+hoogwassende kamperfoelie, den tak naar beneden, dien zij niet bereiken
+kon.
+
+Wij waren langzamerhand een uithoek der plaats genaderd, waar een open
+hek op een buitenweg bracht. Deze plek was bijzonder wild, en met een
+menigte heestergewassen begroeid; maar wat er den meesten roem aan gaf,
+waren twee eikeboomen van ongemeene grootte, die aan weerskanten eener
+vervallene schaapskooi stonden. De eene, door storm of onweder van zijn
+kruin beroofd, scheen door zijn dikte te vergoeden, wat hij aan hoogte
+verloren had, en zijn zware armen waren met het dichtste loof bedekt;
+de andere droeg minder bladeren, en had een holte in den tronk; maar
+verhief zich nog altijd statig naar boven. Tante Van Bempden had, niet
+oneigenaardig, dezen met den naam van _Philemon_, en genen met dien van
+_Baucis_ gedoopt.
+
+Op deze plek hield Tante stil en voegden wij ons bij haar.
+
+"Nu, zooals gezegd is, Baas Roggeveld!" zeide zij: "vijftien gulden meer
+dan in 't voorleden jaar wil ik voor 't stuk wel geven; maar ook niet
+meer."
+
+"'t Is warentig wat te krap," antwoordde hij: "maer in dat geval, wil ik
+ereis zeggen, as het zoo mot, dan mot het. Maer dat ik er op verdienen
+zou, zoo as die jonge Heer daer zeit, dat heit ook al niet over; maer 't
+is net krek of ik jou ken," vervolgde hij, mij aanziende en zich den kop
+krabbende.
+
+"Dat is mijn neef," zeide Tante: "misschien hebt gij hem hier wel
+ontmoet voor een jaar of wat."
+
+"Dat kan wel 'ebeuren," zeide Roggeveld, terwijl hij nogmaals den blik
+op mij sloeg en de uitdrukking van zijn gelaat bewees, dat hij niet
+volkomen met deze verklaring tevreden was: "maer zeg ereis Mevrouw!"
+vervolgde hij, alsof hem eensklaps iets te binnen schoot: "mag ik wel
+zoo vrij zijn, in dat geval, om je ietwes te vragen?"
+
+"Wat is er van uw dienst?" vroeg Tante.
+
+"Ik zou wel ereis vragen, in dat geval, wil ik zeggen, of de Czaar van
+Rusland weer in het land is."
+
+"Wel neen!" was het antwoord: "hoe komt gij daar aan?"
+
+"Nou kaik! Hoe kunnen zij de menschen dan zoo foppen?" en hij gaf een
+verhaal van 't voorgevallene te Soest, hetwelk ik achterlaat, daar het
+niemand vermaken zoude, dit tweemaal te hooren, doch waarin onze dames
+ongemeen veel behagen schepten.
+
+"Men heeft u een kool gestoofd," zeide Tante: "maar het schijnt met een
+goed oogmerk te zijn geschied."
+
+"Ja! dat mag wel zoo!" zeide hij; "in dat geval. Maer is het waer, dat
+zij het huisje, waar Czaar Peter te Zaandam in 'ewoond heit, niet meer
+verhuren, maar laten het leeg staan?"
+
+"Wel natuurlijk," zeide Tante.
+
+"Nou kaik! hoe kan een mensch zoo teugens zen aigen zelvers wezen?" riep
+hij in verbazing uit: "geen geld te trekken van een huisje! Neen! as het
+zoo most wezen met de weuning, die ik hier op 's Gravenland heb staen,
+die ik van mijne vrouws mortje geuerven heb, weet je, of aigenlijk men
+vrouw dan, wil ik ereis zeggen, dan verkoft ik het gauw, in dat geval."
+
+"En gij zoudt gelijk hebben," zeide Tante: "maar die menschen te Zaandam
+hebben ook gelijk; daar zij meer verdienen met het huisje te laten zien
+dan er huur van te trekken."
+
+"Wel kaik! ze kosten het iene doen en het aere niet laten," zeide
+Roggeveld: "maer ik wou toch wel ereis weten, in dat geval, wat er aan
+zoo'n huisje meer te zien is as an en aer."
+
+"Maar _a propos_!" zeide Tante: "wie is die Monsieur Weerglas, aan wien
+gij uw huisje verhuurd hebt?"
+
+"Wattie doet, weet ik niet, maer hij heit splint en betaelt op zen tijd.
+'t Is nog een jong gezel en hij weet aerdig te praeten. Hij gaet wat
+deftig 'ekleed ook Zundags."
+
+"Een jong gezel, die deftig gekleed gaat en geen handwerk uitoefent!"
+zeide Tante, het hoofd schuddende: "ik hoop maar, dat daar niets achter
+schuilt."
+
+"Ja! in dat geval, wil ik ereis zeggen," zeide Roggeveld eenigszins
+onthutst: "as er ietwes after school, had ie gauw bij mij afedaan: maar
+dat's tot darentoe. Nou Mevrouw! zoo as 'ezeid is; morgenavond kom ik
+toch hier met de vrouw om de kermis te zien, in dat geval zal ik de
+koeien Maandagavond of Dinsdag-ochtend hier bezurgen."
+
+"In dat geval zal ik ze hier verwachten," zeide Tante: en de landman
+wandelde na herhaalde groete het hek uit, terwijl wij den terugtocht
+aannamen, daar de bengel reeds voor den eten luidde. Wij spoedden ons
+naar huis, waar wij weldra aan den disch een paar heerlijke tarbotten
+zagen rooken. Na het middagmaal nam Tante mij ter zijde, om mij te
+onderhouden over de nieuwe betrekking, welke ik in het huis Van Bempden,
+Van Baalen & Co. ging vervullen. Daar dit gesprek echter van een geheel
+mercantieelen aard was, zal ik er hier geen gewag van maken, zoomin als
+van hetgeen verder dien avond voorviel, en waarvan ik mij alleen
+herinner, dat ik smoorlijk verliefd naar bed ging.
+
+
+ * * * * *
+
+
+ZESTIENDE HOOFDSTUK.
+
+WAARIN VERHAALD WORDT, WIEN FERDINAND IN DE KERK ZAG: EN WELKE GASTEN OP
+HEIZICHT KWAMEN ETEN.
+
+
+Het ontbijt vond ons den volgenden morgen allen kant en klaar om ons
+naar de kerk te begeven. Hetzij, dat de dorpsklok verzet was, hetzij dat
+de koetsier te laat met het rijtuig voor was gekomen, de Predikant was
+reeds op stoel, toen wij het Godshuis binnentraden. Geheel vervuld door
+de troostrijke gedachte, dat ik, na zoolang uitlandig te zijn geweest,
+mij weder voor het eerst in een Vaderlandsche kerk bevond, hield ik mij
+alleen met den plechtigen eeredienst bezig, zonder, gelijk wellicht
+geschied zou zijn, indien ik vroegtijdig, bij het aangaan, of minder
+opgewekt ter kerke gekomen ware, mij met de aanwezigen te bemoeien. Toen
+echter de Predikant het eerste deel zijner rede ten einde had gebracht,
+en de gemeente van deze gelegenheid gebruik maakte om naar gewoonte te
+hoesten en zich te snuiten, liet ik even den blik over de vergadering
+weiden en werd ik in een der meer verwijderde mansbanken iemand gewaar,
+dien ik verre was te dezer plaats te verwachten, en dien ik tot mijn
+verbazing herkende voor het hoofd der drie struikroovers, die mij hadden
+aangerand: den zoo gevreesden Zwarten Piet, nog deftiger gekleed dan
+toen ik hem op den weg zag. Zijn oogen ontmoetten de mijne:
+waarschijnlijk had hij mij reeds vroeger opgemerkt: hij knikte mij,
+vriendelijk, doch bijna onmerkbaar, toe, lei den vinger op den mond, als
+wilde hij mij stilzwijgendheid aanbevelen, en zag toen weder aandachtig
+den leeraar aan.
+
+Deze zonderlinge ontmoeting bracht, gelijk men denken kan, geen kleine
+ontroering bij mij te weeg, en ik raakte geheel uit de stemming, waarin
+ik mij bevond: zoodat ik in het eerst buiten staat was, eenige
+oplettendheid te schenken aan de woorden van den Predikant, die mij als
+ijdele klanken in de poren gonsden, zonder dat mijn hart die gevoelde of
+mijn verstand die bevatte: ik kon niet nalaten het oog gedurig op den
+straatroover te werpen, die het zijne daarentegen onafgebroken op den
+Predikant bleef vestigen, als ware hij bevreesd geweest, dat hem een
+woord zou ontsnappen. In den beginne schreef ik zijn houding aan
+goddelooze huichelarij toe; maar weldra bleek mij, dat ik verkeerd
+oordeelde. Het zou dien avond, gelijk ik reeds met een woord heb doen
+verstaan, kermis zijn op 's-Gravenland: en, als men weet, zijn de
+Predikanten bij die gelegenheid gewoon, zoodanige stoffen te kiezen, als
+welke zij geschikt achten om er gepaste vermaningen en waarschuwingen
+uit te putten tegen alle soort van losbandigheid, dronkenschap en
+ontucht, waartoe dergelijke volksfeesten niet dan te vaak aanleiding
+geven. Zoodanige kermispreeken, hoe nuttig en betamelijk ook, voor
+zooverre zij bestemd zijn om indruk te maken op de dorpelingen, ten wier
+behoeve zij worden opgesteld, boeien doorgaans minder de aandacht der
+meer aanzienlijken onder de toehoorders, die de kermis niet of slechts
+terloops bezoeken en zeker minder gevaar loopen van aldaar tot die
+zonden te vervallen, waartegen de stem des leeraars zoo ernstig
+waarschuwt: te meer, daar de Predikanten bij zoodanige gelegenheden nog
+wel eens gewoon zijn een oud paard van stal te halen.
+
+Dit was echter thans het geval niet: de leeraar was eerst sedert kort
+beroepen, en men had dus de zekerheid van, zoo niet iets
+voortreffelijks, althans iets nieuws te hooren. Doch bovendien was ik
+reeds bij den aanhef aangenaam verrast geweest door den ernst en de
+sierlijkheid zijner voordracht, en door de verstandige wijze, waarop hij
+zijn onderwerp behandelde. Het leerstellige en uitlegkundige slechts
+even aanroerende, legde hij er zich voornamelijk op toe, om indruk te
+verwekken en zijn toehoorders door treffende voorbeelden, door
+ontzettende schilderingen en door krachtige toespraken te schokken,
+overtuigd, dat zoo de leer, welke bij gewone gelegenheden wordt
+gepredikt, meer duurzaam werken moest, die, welke hij thans verkondigde,
+meer dadelijk uitwerkselen moest teweegbrengen.
+
+Het was dan, toen in het tweede deel zijner rede de Predikant een
+treffend tafereel ophing van de vreeselijke gevolgen, welke, zoo in dit
+leven als hiernamaals, de zonde met zich sleept, dat ik de duidelijkste
+bewijzen zag, hoe de aandacht van den struikroover geen veinzerij was.
+Zijn oogen begonnen in tranen te zwemmen, zijn boezem hijgde, en hij
+scheen zoodanig door zijn aandoeningen overstelpt, dat hij eindelijk het
+gelaat op den voor hem liggenden bijbel voorover boog en het, hoorbaar
+snikkende, met beide handen bedekte. O! dacht ik bij mijzelven, indien
+eens het goede zaad bij dezen man in vruchtbaren akker gevallen ware, en
+hij zich bekeeren mocht van den slechten weg, dien hij is ingeslagen!
+Welk een zegepraal zou dit voor den vromen leeraar zijn, en hoe zou hij
+juichen over het afgedoolde schaap, dat hij door Gods bijstand tot den
+eenigen Herder had teruggebracht!--en bij het nagebed zond ik ook het
+mijne op voor den armen boeteling.--Intusschen was ik niet weinig
+verwonderd, toen ik in het uitgaan opmerkte, dat onderscheidene
+notabelen van het dorp, waaronder de timmerman en de schilder, den man
+heuschelijk groetteden, en zelfs deze en gene hem een woord in 't
+voorbijgaan toesprak.
+
+Te huis gekeerd, vereenigden wij ons in de zijkamer, om aldaar de gasten
+af te wachten, die Tante ten eten genoodigd had, bestaande, behalve uit
+de beide Heeren Blaek, uit mijn nieuwen compagnon, den Heer Van Baalen,
+en uit zekeren Kapitein Pulver, die voor de firma voer. Niet lang duurde
+het, of de koets van den Heer Van Baalen kwam het hek binnenrijden.
+Ik had dezen Heer vroeger meermalen ontmoet; maar hem nooit met die
+belangstelling gadegeslagen, welke hij thans bij mij moest opwekken, nu
+het bepaald was, dat ik met hem in een nauwe betrekking zou komen en
+dagelijkschen omgang hebben. Ik was evenals de zoodanige, die, een verre
+zeereis zullende ondernemen, den persoon, die hem toevallig aan de haven
+voorbijgaat, slechts met een onverschilligen blik beschouwt, maar weldra
+hem met de grootste opmerkzaamheid gadeslaat, nu hij verneemt, dat de
+onbekende zijn reisgenoot zal wezen: en alsdan uit zijn houding, woorden
+en gebaren tracht op te maken, of hij in hem een aangenamen, dan wel een
+lastigen makker zal aantreffen.
+
+Op dezelfde wijze keek ik den Heer Van Baalen aan, toen ik hem, met de
+dienstvaardigheid, welke ik hem uithoofde zijner meerdere jaren en onzer
+aanstaande betrekking verschuldigd was, uit het rijtuig hielp. Ik kan
+niet zeggen, dat de eerste indruk, dien hij op mij maakte, zeer gunstig
+voor hem uitviel. Wel wist ik uit oude herinnering, dat hij een man was
+van meer dan gewone lengte, mager en droog en van geen innemend
+voorkomen; maar het scheen mij toe, als ware hij nog in lengte
+toegenomen en in vleesch verminderd: zijn bleeke, dorre tronie had een
+nog onvriendelijker uitdrukking dan voorheen: ja, toen hij, uit de koets
+gestapt, voor mij stond, deed hij mij volkomen aan een gekleed cadaver
+denken. Hij beantwoordde ternauwernood mijn eerbiedigen welkomstgroet
+en buiging, keek mij aan, alsof hij zich bij geene mogelijkheid konde
+voorstellen, wie ik toch wezen mocht, wendde zich vervolgens tot den
+koetsier, en riep dezen toe:
+
+"Reinier! gij zorgt dat gij precies te zeven uren weer voor zijt:
+precies te zeven uren: en gij ziet het rijtuig goed na; want ik vrees
+dat het heel wat te lijden heeft gehad: en gij brengt het bijdehandsche
+paard naar den smid en laat het opnieuw beslaan."
+
+Op de beide eerste bevelen had de koetsier eenvoudig: "jawel Mijnheer!"
+geantwoord; tegen het laatste vermeende hij evenwel te moeten opkomen.
+
+"Mijnheer!" zeide hij: "het beest is gisteren pas beslagen."
+
+"Ik herhaal u, gij brengt het naar den smid," zeide Van Baalen, "'t is
+of ik altijd bedienden aantref, die mij tegenspreken: ik heb duidelijk
+gehoord, dat een van die ijzers los zit: en gij komt precies te zeven
+voor," enz. Hier herhaalde bij zijne bevelen in dezelfde orde.
+
+"De man is punctueel," dacht ik: "en het schijnt moeilijk hem tevreden
+te stellen: in allen gevalle zal het mijne schuld zijn indien ik zijn
+begeerte niet begrijp."
+
+Intusschen was Kapitein Pulver, die door zijn patroon was medegenomen,
+de koets uitgesprongen ongeveer als een bom, die uit den ketel vliegt.
+Zoo de Heer Van Baalen een contrast had willen uitzoeken om met hem te
+reizen, had hij er geen beter kunnen aantreffen. Kapitein Pulver was een
+kort, dik, rond ventje, zoo zwaarlijvig, dat men zich op een afstand van
+hem plaatsen moest om zijn beenen te zien: en boven het ronde lichaam
+was een klein, rond hoofdje geplaatst, evenals een knop op een
+Delftschen trekpot.
+
+Beide gasten begaven zich onder mijn geleide naar de zijkamer, waar
+Tante hen verwelkomde. De Heer Van Baalen maakte bij het inkomen een
+buiging in het rond; doch zonder iemand bepaaldelijk aan te zien of toe
+te spreken, en schijnbaar geheel andere zaken in 't hoofd hebbende.
+Vervolgens haalde hij zijn horloge uit, vergeleek het met het uurwerk,
+dat in het vertrek stond, en schudde wrevelig het hoofd.
+
+"'t Is fataal!" zeide hij: "ik had gedacht, zoo goed op mijn tijd gepast
+te hebben: en nu is het reeds kwartier over twaalven. Maar mijn horloge
+zal wel weer mis zijn. 't Is of mij dit altijd gebeuren moet."
+
+"Ik weet dat UEd. een man van de klok is," zeide Tante. "Zoo uw horloge
+en deze klok verschillen, zal het wel aan de laatste haperen."
+
+"Of aan de wegen, die mij belet hebben, genoegzaam spoed te maken.
+'t Is of ik altijd...."
+
+"Hoe gaat het, Kapitein Pulver?" vroeg Tante, zonder verder naar de
+Jobsklachten van Van Baalen te luisteren, aan den goeden Schipper, die
+achter zijn patroon buigingen stond te maken en zich met een bonten
+zakdoek het zweet af te drogen, dat hem tappelings langs het voorhoofd
+liep.
+
+"Ik hoop dat ik geen belet doe, (zooals het mes tegen den oester zei),"
+zeide Pulver, zijn buigingen herhalende: "maar UEd. had mij zoo
+vriendelijk laten noodigen, dat...."
+
+"In 't geheel niet; gij zijt mij altijd welkom," zeide Tante, en zich
+wederom tot Van Baalen wendende en mij aan hem voorstellende: "ziehier
+mijn neef Ferdinand," vervolgde zij.
+
+"Zoo!" zeide de Heer Van Baalen, mij met een doffen en verstrooiden blik
+aanziende: "het zal mij aangenaam zijn, kennis te maken. Mag ik vragen,
+of UEd. reeds iets aan de negotie gedaan heeft?"
+
+"Wel Mijnheer Van Baalen! dat is een vraag!" zeide Tante: "Hoe zegt
+Rodrigue ook, Nichtje?"
+
+"UEd. wilt Ferdinand toch niet grootsch maken," zeide Suzanna: "door van
+hem te zeggen:
+
+ _Ses pareils a deux fois ne se font pas connoitre
+ Et pour des coups d' essai veulent des coups de maitre_."
+
+"Is UEd. dan vergeten, hoe wij de voordeelige schikking onzer zaak met
+het huis Bertini te Livorno aan hem te danken hebben?" hernam Tante.
+
+"'t Is waar!" zeide Van Baalen, als uit een droom ontwakende. "Dat was
+een meesterstuk! Een zaak die mooi ingewikkeld was ook, en dat nog wel
+in een vreemd land. Gij hebt er u goed uit gered, Mijnheer Huyck!--Maar
+daar kwam eigenlijk meer rechtsgeleerdheid dan handelskennis bij te
+pas."
+
+"Ik twijfel niet," zeide ik, wenschende zooveel mogelijk de goede gunst
+van den man te verwerven, "of, niettegenstaande mijn mercantieele kennis
+gering is, mijn goede wil en de voorlichting van den Heer Van Baalen
+zullen mij wel in staat stellen om geen geheel onwaardig figuur aan zijn
+zijde te maken."
+
+"Wel gezegd!" zeide hij: "de practijk moet het hem doen: ofschoon, het
+is thans ook al de goede tijd niet meer: de zaken zijn slap en de
+verdiensten verminderen bij den dag: althans het is of het mij altijd
+moet tegenloopen. Wanneer ik eens een speculatie doe, die anderen tonnen
+gouds in den zak jaagt, moet ik mij met eenige percenten vergenoegen."
+
+"Gij kooplieden zijt evenals de boeren," zeide Tante: "altijd klagen, al
+gaat het nog zoo voor den wind. Zal de balans van dit jaar een zooveel
+minder voordeelig saldo opleveren dan die van het vorige?"
+
+"Daar valt nog niets van te zeggen," zeide Van Baalen: "maar," vervolgde
+hij met een zucht: "het saldo zou eens zooveel moeten bedragen, wanneer
+wij den tegenwoordigen koers van het geld in aanmerking nemen, en
+nagaan, hoe anderen profiteeren.--En dan die fatale oorlog tusschen
+Rusland en Zweden!"
+
+"Ik dacht in mijn onnoozelheid," zeide Suzanna, "dat het best visschen
+was in troebel water."
+
+Wij waren intusschen gaan zitten: eenige ververschingen werden
+toegediend en aan Pulver werd een pijp aangeboden: ofschoon het anders
+de gewoonte niet was, dat er bij Tante aan huis gerookt werd. Maar zij
+was, en terecht, van oordeel, dat men aan gasten van een minderen rang
+nog meerdere oplettendheden moet bewijzen dan aan hen, die met ons
+gelijkstaan, en alles aanwenden, om hen op hun gemak te stellen: daar
+zij anders zich lichtelijk verbeelden dat men hen uit de hoogte
+behandelt of hun niet geeft wat hun toekomt.
+
+"De weg van Diemerbrug naar Weesp wordt bij uitstek slecht onderhouden,"
+zeide Van Baalen: "of liever in 't geheel niet. Ik heb somwijlen
+gedacht, dat ik er niet levend af zoude komen: en ik hen overtuigd, dat
+mijn rijtuig er van gelust heeft."
+
+"Er bestaat een twist tusschen de Ingelanden en het Zandpad," zeide
+Tante, "wie van beiden den weg herstellen moet."
+
+ "Et le peuple patit de leurs tristes debats,"
+
+zeide Suzanna.
+
+"O Mevrouw!" zeide Pulver, die nu zijn pijp had aangestoken: "indien de
+Patroon een reisje op Java gedaan had, of slechts door Zweden, dan zou
+hij voorwaar zoo niet klagen. Ik herinner mij Schonen, Smaland,
+Ostrogotland en Sundermanland te zijn doorgereisd, zonder dag of nacht
+op te houden, schrijlings zittende op een plank op wielen, 't geen men
+daar nog wel gelieft een kariool te noemen, en tot voerman een meisje
+van vijftien jaren, over dik en dun."
+
+"Dan moet hij veel hebben gehad van een bierton, die vervoerd wordt,"
+fluisterde Suzanna mij in.
+
+"Ja!" vervolgde Pulver, terwijl hij een wolkdamp wegblies, "dat was een
+benauwde reis, die mij al mijn leven heugen zal: van Rostok af tot aan
+Stokholm toe niets als ellende met zuur bier, tweemalen storm, eens door
+een Russisch fregat nagezeten, dat ons voor Zweden aanzag: en dan die
+wandeling op een plank?"
+
+"Ja!" zeide Van Baalen met een zucht: "gij hebt altijd tegenspoeden
+gehad, zoo dikwijls gij voor ons gereisd hebt. En als ik niet wist dat
+het uwe schuld niet is, en dat gij een knappe kerel zijt ... hm! hm!"
+
+"Wel Mijnheer!" zeide Pulver: "UEd. doet mij blozen (als de kreeft zei
+tegen de braadpan), maar, wat ik zeggen wou, dat alles kwam toch niets
+bij hetgeen ik uitgestaan heb toen ik voor de West-Indische Compagnie
+voer. Heb ik dat wel eens aan Mevrouw verteld? ik geloof al."
+
+"Welzeker," antwoordde Tante: "maar daar is Neef en de jonge Juffers,
+die zouden het misschien wel eens willen hooren."
+
+"O ja! als 't u belieft, Kapitein?" riepen Henriette en Suzanna, als uit
+eenen mond: en ik betuigde insgelijks, dat ik zeer verlangende was naar
+het verhaal.
+
+"Nu ja!" zeide Tante: "straks op de wandeling: dan kunnen de Heer Van
+Baalen en ik onze zaken terwijl eens bepraten."
+
+Er was hier niets tegen in te brengen: en zoodra onze lichamen
+behoorlijk versterkt waren en Kapitein Pulver, door zijn kopje om te
+keeren, getoond had, dat hij genoeg koffie gebruikt had, verlieten wij
+gezamenlijk het huis: Tante nam Van Baalen onder den arm en was spoedig
+met hem in een druk onderhoud gewikkeld; en wij jonge lieden drongen ons
+om Pulver heen, ten einde hem aan zijn belofte te herinneren. Dit was
+echter niet noodig; want de man brandde reeds van verlangen om zijn
+verhaal te plaatsen.
+
+"Komaan! (zooals de man tegen de nauwe laars zei)" zeide Pulver: "dan
+zullen wij met de vertelling maar van wal steken: 't is nog al een
+aardigheid voor jongelui, die nooit den neus buitengaats gestoken
+hebben, zoo ereis te vernemen, hoe het op het groote vaarwater toegaat,
+en dat het niet altijd meeloopt; maar dat zullen wij weldra hooren, zei
+doove Tijs. Je moet dan weten, dat het zoo omme ende bij een goeje vijf
+jaar geleden is, dat ik voor de Compagnie voer op het Brikschip: "de
+Prins te Paard", naar Curacao bestemd. Wij hadden altijd voor-de-wind en
+geen rakje in 't zeil gehad, totdat wij zoo naar mijn beste geheugenis
+op vijftien graden N.B. waren gekomen. Het woei een bramzeilskoelte,
+genoeg om het schip aan den gang te houden; meer niet: ik was naar kooi
+gegaan: en pas had ik naar de gis een uur geslapen, en droomde, dat
+moeder Pulver, die ik te huis gelaten had in de blije verwachting, met
+al onze zeven kinderen voor me stond, en dat mijn kleine Maarten, die nu
+ook al het zeegat uit is, een rateltje in de hand hield en een
+vervaarlijk leven maakte, zoodat ik hem een labberdoedas om zijn ooren
+gaf, en verzocht of hij op wou houen, toen ik een stem boven mijn hoofd
+hoor: "omlaag hou! Schipper! omlaag hou!"
+
+"Wat is er?" vroeg ik, met een schrik opspringende: "wie roept daar?"
+En het was of ik nog altijd dat rateltje boven mijn hoofd hoorde.
+
+"'t Is Sander," zei hij.
+
+"Wat nieuws?" vroeg ik weer.
+
+"Hoor je 't niet?" vroeg hij: "zwaar weer ophanden."
+
+Ik sprong de kooi uit: en nu merkte ik, dat hetgeen ik voor het rateltje
+van Maarten hield, het kletteren van den regen op het dek was; klik
+klakkerdeklak! ging het, puur of zij met zakken vol erreten over de
+planken strooiden.
+
+"Heb je ooit meer zoo'n regen gehoord?" vroeg Sander. Sander was mijn
+tweede stuurman, een jongen als een vlag, daar ik op rekenen kon als op
+mijn zelvers, die zijn werk goed verstond; maar ik was toch eerst wat
+knorrig, omdat hij mij in mijn rust stoorde.
+
+"Wel" zei ik zoo: "al regende het handspaken en oude wijven! ben je nou
+bang voor een beetje regen, man?" maar ik schoot mijn duffel toch aan,
+zette mijn zuidwester op en kwam boven."
+
+"Wel wat zeg je van dat weertje, Schipper?" vroeg Sander.
+
+Ik keek ereis rond: "wat zal ik zeggen?" zei ik zoo: "'t is mooi donker
+en ik hou niet van zoo'n hooge zee zonder dat men wind voelt."
+
+"De zee is den gansenen nacht al hooger geworden," zei Sander: "en het
+zwerk hangt laag."
+
+Ik keek op mijn klok: het was al vijf uren, en ofschoon de zon al haast
+moest opkomen, er was nog geen witte streek in het oosten te zien. De
+regen bleef ondertusschen met geweld vallen, en de lucht was zwart als
+een inktflesch; maar wat vreemd was, op het water was het helder als de
+dag.
+
+"Schip in lij!" riep de Uitkijk, terwijl ik met den stuurman en Sander
+bij het roer stond.
+
+Ik haalde mijn kat-oog voor den dag, en jawel: daar zag ik duidelijk een
+galjoen, kennelijk van Spaansch makelei: ik kon masten en tuigage klaar
+onderscheiden. Maar lang keek ik er niet naar; want ik was niet op mijn
+gemak met het weer. De regen had opgehouden; maar de wolken zonken al
+lager en lager en begonnen te wervelen en te draaien, als zwarte rook
+die naar beneden slaat: en zoover als men zien kon, waren in het
+zuidoosten de golven met wit schuim bedekt, en wij hoorden een dof
+gerommel onder het water alsof er een aardbeving op volgen moest. "Is
+dat donder?" vroeg Sander: "ik wou dat het waar was," zei ik.
+Ondertusschen was in de verte de dichte regen loodrecht blijven vallen;
+maar na een kwartier ongeveer begon de wind er van onderen tusschen te
+spelen en de stralen van den regen zwaaiden heen en weer, eerst lang,
+vervolgens hooger op, naarmate de wind klom, tot eindelijk de gansche
+watermassa een schuinsche richting kreeg, ik reken zoo van een hoek van
+dertig graden met den horizon. Ik had onderwijl alle zeilen laten
+bergen; want ik mistrouwde het weer, zooals ik zeide: en ik had geen
+ongelijk, als gij hooren zult. De regen viel gedurende eenige minuten
+dicht als een gordijn naar beneden: toen hij opeens zich verspreidde
+alsof hij weggeblazen werd en in rook verdween. Recht op ons af echter
+kroop een witte streep over het water als stof op den grooten weg,
+wanneer het lang droog is geweest. Wij hoorden het doffe geluid al
+sterker en sterker, en mijn schip begon te kraken en te zuchten, of het
+zijn lot voorzag. Bof! daar kwam de orkaan: een golf als een berg sloeg
+over het dek en het was mij, of ik met honderd dozijn natte handdoeken
+in mijn facie geslagen werd: en eer ik nog: "berg je!" roepen kon, daar
+kwam er een tweede, die mij oplichtte alsof ik een stuk kurk ware
+geweest, zoodat ik, met al wat er op het dek was, goedschiks kwaadschiks
+overboord werd gespoeld: en plof! daar dook ik kopje onder, eer ik den
+tijd had om een schietgebedje aan onzen Lieven Heer te prevelen. Toen ik
+weer boven kwam, zag ik mijn schip reeds op een goeien afstand: en met
+recht droeg het zijn naam van: "de Prins te Paard"; want het huppelde en
+hobbelde over de golven als een ruin, die den kolder in den kop heeft,
+en ik zag wel in, dat ze met dat booze weer geen sloep konden uitzetten
+om mij op te zoeken.--Pulvertje maat! dacht ik bij mijzelven: 't is met
+je gedaan: bid een Onze Vader en daarmee uit. Maar krek als ik zoo
+dacht, en op het punt stond van weer te zinken, daar voel ik mij op een
+stevige manier in mijn wammes pakken en achteruit sjorren. Dat's een
+haai! meende ik zoo, die mij voor zijn ontbijt wil nemen, en ik dorst
+niet omkijken van schrik, maar jawel! "Hier ouwe!" hoorde ik achter mij
+zeggen: en wie was het? niemand anders dan Sandertje, die, juist als ik,
+overboord gedwaald was. Maar hij was gelukkig net te land gekomen...."
+
+"Gij meent, te water gekomen," viel Suzanna in.
+
+"Juist, als de Juffer recht aanmerkt: net te water gekomen naast het
+groote varkenshok, dat ook overboord gegaan was, en hij had het handig
+beetgepakt. Ik moet zeggen, door een bijzondere bestiering Gods, was hij
+naar mij toegedreven en wel zoo dicht dat hij mij grijpen kon, zoodat ik
+nu ook kon aanklampen. Daar zaten wij nu op onze kist, als twee kikkers
+op een kluitje, en dreven al verder van ons vaartuig af; maar ik zei:
+"Sandertje! hou maar goeien moed: Onze Lieve Heer heeft ons tot dusverre
+bewaard; Hij zal ons nog wel verder bewaren." "De droes ouwe!" zei
+Sander, een beetje later: "je kijkt al uit naar "den Prins te Paard",
+alsof die naar ons toe kan komen rijen; maar draai liever je hoofd ereis
+om: daar is de Spanjool, die is dichter in de buurt." Ik keek naar dien
+kant uit, waar Sander heen wees; en hij had gelijk ook; daar danste onze
+logge Don als een bruinvisch op en neer. "Ja!" zei ik: "hij zal mij
+welkom zijn (zooals de spinnekop van de vlieg zei); maar 't is duizend
+tegen een, dat hij ons te zien krijgt." Ondertusschen, het ergste van de
+bui was over: en het begon al mooi licht te worden, zoodat het niet lang
+duurde, of ik kon de manschap van het vreemde schip onderscheiden: en,
+wat nog grooter geluk was, wij naderden het al meer en meer. Zij zouden
+ons echter nog niet bespeurd hebben; maar daar voel ik, dat er iets op
+mijn borst drukte: ik tast er naar, en ik merk, dat ik mijn roeper, dien
+ik aan boord nog gebruikt had, en dien ik tusschen mijn duffel en mijn
+ondergoed had ingestoken, bij geluk behouden had. Heb ik jou daar! dacht
+ik, en meteen zette ik hem aan mijn mond en schreeuwde alsof er vijf en
+twintig speenvarkens gekeeld werden, totdat ik geen asem meer in mijn
+longen had. Toen was de beurt aan Sander: en toen weer aan mij, totdat
+zij eindelijk aan boord van den Spanjool opmerkzaam werden en den kijker
+op ons richtten. Zij zagen ons:--het weer was bedaard: er werd een sloep
+uitgezet, en om kort te gaan, het leed geen half uur of wij stonden op
+het dek van het galjoen. Ik keek terstond uit, of ik "den Prins te
+Paard" ook zag; maar die was schoot gegaan, en ik moest alle gedachten
+opgeven, om hem vooreerst terug te zien, daar de Spanjool een
+verschillenden koers hield. Het galjoen kwam van Cadix en was voor
+Carthagena bestemd, waar het, geloof ik, geld moest brengen. Het was nog
+al wel gebouwd, voerde twaalf stukken en was redelijk bemand ook. Daar
+voer ik nu met den Don op genade mede en kon mee poot aan spelen voor de
+sobere victualie, en in plaats van zelf te commandeeren was het
+_siveplei_ en _besolosmanos_, zonder andere belooning dan vrij licht bij
+dag en een schoteltje linzen nu en dan, daar Ezau geen halve penning,
+laat staan zijn eerstgeboorterecht, voor zou gegeven hebben; maar dat
+was het minste, en ik was blij, dat ik er met fatsoen van afkwam (zooals
+de edelman zei, toen hij tot den strop veroordeeld was en de gratie
+verkreeg van onthoofd te worden). Wat mij het meeste hinderde, was, dat
+ik nu zoo uit mijn koers werd gestuurd, en al bij mijn eigen
+prakkezeerde, hoe ik van Carthagena weer terug zou komen; want gij
+voelt, naar Carthagena moest ik mee: 't is op zoo'n vaart niet als met
+de trekschuit, waar men de lieden onderweg uit kan zetten."
+
+"Gij hadt echter," zeide ik, "een vaartuig kunnen ontmoeten, hetwelk u
+overnam en nader tot de plek uwer bestemming bracht?"
+
+"Jawel degelijk ontmoetten wij een vaartuig," antwoordde Pulver: "en dat
+was juist ons ongeluk. Gij moet dan weten, dat zoo ongeveer op 12 graden
+N.B., zes dagen nadat wij bij den Don aan boord waren, wij een groot
+vaartuig boven den wind in 't vizier kregen, dat met alle zeilen
+bijgezet op ons afkwam. Het was een korvet, en zooverre wij konden
+oordeelen, sterk en stevig gebouwd, en met een manschap, die haar
+ambacht goed verstond, aan boord; want het voerde een takelage en ging
+door het water dat het een lust was om te zien. Maar hoe mooi wij het
+vonden, wij hadden toch niet veel zin in het voorkomen van onzen maat;
+want hij voerde geen kleuren en had zoo iets over zich, alsof hij zeggen
+wou: "wat doe jelui in mijn vaarwater?" Nu, de Don dacht er ook zoo
+over: want hij schudde het hoofd en liet van zijn kant alle zeilen
+bijzetten om uit het gezicht van onzen vriend te geraken. Maar deze
+scheen alzoo gesteld op ons gezelschap als een boer op een doedelzak, en
+hij bleef zoo netjes achter ons voortzeilen als een rijknecht achter
+zijn heer. De Don keek mooi zuinig; hij zag wel, dat hij van die
+beleefdheid niet verschoond zou blijven en hij keek zijn equipage eens
+rond, om te weten of hij staat op hen zou kunnen maken, indien de
+vreemdeling eens kwade voornemens had. Toen riep hij mij bij hem, want
+ik slenterde ook al wat heen en weer over boord, en hij vroeg mij, wat
+ik wel van dat andere schip dacht?--"Wat zal ik zeggen," zei ik in
+zoogoed Spaansch als ik spreken kon: "ik hou niet van die nieuwsgierigen
+(zooals de bakker zei, toen de broodwegers bij hem aan huis kwamen): ik
+geloof, dat die korvet daar meer lust heeft om kennis te maken met ons
+dan wij met haar."--"Zoo denk ik er ook over," zei hij, "en ik wou dat
+hij zijn eigen weg ging. Maar in allen gevalle zal hij toch aan mijn
+dubloenen niet komen, zonder er om te bakkeleien," zei Don Ricardo,
+terwijl hij zijn knevels opzette. "Kan je een stuk bedienen?" vroeg hij.
+"Dat zou ik hopen," zei ik, "en een handspaak zwaaien ook."--"Best!" zei
+hij: "dan zal ik ereis kijken, of je de kost verdient, dien ik je geef."
+En met liet hij al het volk op het dek komen en klarigheid maken om te
+vechten. De stukken werden geladen, de musketten opgebracht, handspaken
+uitgehaald, de kogels bij de mortieren geplaatst en ieder met kortjan in
+zijn gordel voorzien. Maar terwijl wij nog bezig waren, daar zagen wij
+op het vreemde schip een vlammetje voor den dag komen, en br....r! daar
+vloog ons een kogel door het want en viel de heele bramsteng over het
+dek. "Dat 's een onbeleefde vent!" zei ik zoo: "maar hij weet ook goed
+te mikken."
+
+"Wij kunnen hem toch niet ontzeilen!" zeide Don Ricardo: "maar wij
+zullen hem toonen, dat wij ook wat durven."--Met gaf hij last om zeil te
+minderen, en dat iedereen zich klaar zou houden. Ondertusschen kwam de
+korvet statig aanzeilen en was weldra zoo dicht bij, dat wij de manschap
+op het dek konden zien--en onvriendelijk genoeg zagen zij er uit: want
+het waren al handspaken en korte pieken en enterbijlen die men blinken
+zag. "'t Is een vrijbuiter!" zei ik zoo tegen Don Ricardo, terwijl ik
+met de lont in de hand stond. Hij knikte van ja, en wees meteen op een
+rooden lap, die op het roofschip in top werd gehaald. Toen liet hijzelf
+de koningsvlag van Spanje waaien, en dadelijk bij den wind stekende,
+vertoonde ons vaartuig de bakboordzij aan den roover. "Vuur!" zeide toen
+Ricardo: en: pan! pan! daar gingen zes schoten achter elkander af, den
+vrijbuiter vlak in den boeg, dat de witte splinters uit het zwarte
+gangboord vlogen. Maar op hetzelfde oogenblik loefde het roofschip mee
+en gaf ons de volle laag. Krak! krak! daar lag onze fokkemast met want
+en tuigage en al in zee. Maar door de plotselinge beweging van het
+schip, dat niet zoo gauw stoppen kon, waren wij uit elkander geraakt en
+wij hadden misschien, daar het nog al hard woei, gelegenheid gehad om te
+ontsnappen, indien het tijdig genoeg ons gelukt ware een noodmast op te
+krijgen; maar eer wij daarmee klaar waren, liep de roover ons achterom
+en herhaalde zijn beleefden groet van daar even, dat de boeilijn over de
+nok kwam en niemand zich kon herkennen; terwijl hij nu zijn zeil
+geborgen had en de enterhaken bij ons aan boord smeet. Daar zaten wij nu
+aan elkander vast en in een oogenblik kwamen er uit den rook en damp wel
+vijftig lieve jongens op ons dek te voorschijn, ook met een ander
+voornemen als om een pijp met ons te rooken. Nu schaarden wij ons om den
+Don, en ik moet zeggen, de Spanjolen hielden zich als wakkere kerels en
+lieten de onbeleefdheid niet onbeantwoord: en Sandertje en ik wij
+toonden ook, dat wij meer konden doen dan linzen eten, en wij sloegen er
+op, dat het een aard had. Maar daar sprong in eens de Kapitein van de
+roovers op ons af: en een kerel, die er meer uitzag om bang voor te
+worden, heb ik nooit ontmoet."
+
+"Ja!" zeide Henriette: "ik geloof dat die Heeren er zelden vriendelijk
+uitzien."
+
+"En dan," voegde Suzanna er bij, "als men recht benauwd is voor nommer
+een, dan lijkt alles nog leelijker."
+
+"Leelijk was hij juist niet, Juffertje!" hervatte Pulver: "'t was een
+groote, schoone vent met een houding als een Admiraal en oogen als
+glimmende kolen. "_Caracho_!" zeide hij, dat, geloof ik, in 't Spaansch
+zooveel wil zeggen als: "geef u over!"--Nu! hij had niet veel
+welsprekendheid noodig om het ons te beduien; want de grootste helft van
+onze Senhores lag al met Don Ricardo op het dek naar de wolken te
+kijken: en de andere helft was zoo toegetakeld en zoo in de war, dat zij
+de maan niet van een Edammerkaas zouden hebben kunnen onderscheiden."
+
+"En waart gij zelf onbeschadigd?" vroeg ik.
+
+"Er was een kogel door mijn hoed gekomen," antwoordde Pulver, "die mij
+zoo netjes had doen groeten alsof er een Schout-bij-Nacht monstering
+kwam houen; maar anders, wonden had ik niet."
+
+"Wel, dat noem ik zonderling," zeide Suzanna, het dikke lichaam van den
+schipper glimlachende aanziende.
+
+"Je wilt zeggen, Juffertje! mijn buik was nogal een mooi wit geweest om
+op te mikken? Maar zoo gaat het: er lag een Senhor naast mij, die drie
+kogels gekregen had en toch maar een vent was niet veel dikker dan mijn
+linkerarm. Maar ieder kogel heeft zijn opschrift, weet je? Nu, om weer
+op ons verhaal te komen (zooals mijn eerste stuurman placht te zeggen
+als hij 's ochtends zijn oorlam nam), de rooverkapitein was op het dek
+gesprongen en zwaaide een blanke sabel in zijn vuist, die niet van stroo
+was. Ik dacht bij mijzelven: Pulvertje, mijn man, daar is je leste uur
+geslagen: te meer toen ik zoo rondkeek en zag, dat ik op degenen, die
+nog leefden al zooveel kon rekenen als op een gekauwden kabel. Wat zou
+ik doen? Ik lei mijn handspaak neer, en wachtte af, wat het geven zou.
+Maar daar was Sandertje, die had maar in 't geheel geen trek om zich
+over te geven, en net zooals een van die ongenoode gasten hem bij de
+lurven wou pakken, daar sprong hij als een ondernemende durf-al die hij
+was, recht op den rooverkapitein aan en hieuw naar hem als een dolleman!
+"Hier weerlichtskind!" zeide hij: "hou daar, beroerde bl....."
+
+"Nu ja!" zeide ik: "wij behoeven die uitdrukkingen zoo nauwkeurig niet
+te vernemen."
+
+"Integendeel, Sinjeur!" zeide Pulver: "want zonder die uitdrukkingen zou
+het met Sander en mij er slecht hebben uitgezien, gelijk je op zijn tijd
+zult hooren (zooals de dief, die zijn vonnis beethad, tegen zijn maat
+zei, die het nog krijgen moest). Sander sloeg dan in 't wilde op den
+roover; maar daar waren er aanstonds vijf of zes van die lieve jongens
+bij, die hem in zijn baaitje namen en hem op het dek haalden: en juist
+was er een, die zijn bijl oplichtte om hem met de complimenten naar zijn
+grootje te sturen, toen de rooverkapitein in 't Spaansch gelastte, dat
+zij hem sparen zouden: en ik, die ook begreep, dat de jongen beter deed
+zich stil te houden, ik riep uit al mijn macht: "Sandertje, mijn vriend!
+Ben je mal? Wat wil je toch uitvoeren?" En zoo meteen als ik dat zei,
+keek de Kapitein mij aan en, naar mij dacht, iets vriendelijker dan de
+overigen: en toen fluisterde hij iets in de ooren aan een kameraad van
+hem. Sandertje en ik werden aan mekaar gebonden, en zoo werden wij,
+namelijk allen die nog leefden, op het roofschip overgebracht en
+tusschendeks gesmeten."
+
+"Dat was zeker al heel vriendelijk," merkte Suzanna aan.
+
+"Zooals je zult komen te hooren," vervolgde Pulver: "wij gingen onder
+zeil en het duurde zoo wat ongeveer vier of vijf etmalen dat wij in dat
+Satansche hok bleven opgesloten zonder zon of maan te zien: alhoewel,
+dit moet ik tot eer van den vrijbuiter en van zijn kok zeggen, wij
+kregen, ofschoon gevangenen, beter eten dan op het Spaansche schip.
+Eindelijk, den zesden dag geloof ik, liet men ons op het dek hijschen.
+Ik keek ereis rond om de hoogte te nemen; maar Joost haal me zoo ik de
+plaats herkende, waar wij ons bevonden: en dat was nogal natuurlijk,
+daar ik er nooit geweest was. Wij lagen voor anker in een zeestraat;
+althans voor zooverre ik in dien korten tijd heb kunnen bespeuren: het
+was zout water, en zoo helder, dat men het zand van den bodem en al de
+visschen, die er heen en weer zwommen, onderscheiden kon. Rechts en
+links een muur van rotsen, die naar mijn gissing wel vijfhonderd voet
+uit het water oprezen, en zoo steil, dat men zou gedacht hebben, zij
+waren den dag te voren van elkander gespleten: overal groeiden er boomen
+en struiken op, waar maar een beetje aarde en een scheur in de rots was
+om zich op vast te hechten: terwijl het kanaal op sommige plaatsen zoo
+smal was, dat de takken van weerskanten elkander ontmoetten bijwijze van
+een _berceau_, zoo als men dat op zijn Fransch heet, geloof ik; en dan
+had men er vogels in van alle soort, duiven en spechten en eenden, en
+nachtegalen, die zongen, dat het een lust was, en witte kraanvogels, en
+zwarte kraanvogels, en grijze kraanvogels, die hier en daar stonden te
+kijken, met een verwaandheid als een diender voor een Sinterklaaswinkel.
+Maar ik had niet lang tijd om alles nauwkeurig op te nemen: wij werden
+in de jol neergelaten en een eindweegs van het schip gevoerd, tot wij
+ons op een stee bevonden, waar het water een inham in de rotsen maakte.
+Hier was een landingsplaats en een natuurlijke trap in de rots, die wij
+op moesten: het was er bijwijlen mooi donker: want het hing er zoo dicht
+van takken en struiken, dat de zon geen gelegenheid had om er door te
+schijnen; en er liepen overal hagedissen, zoo vlug en zoo glinsterend
+als ik ze mijn leven niet gezien heb.--Nu! toen wij boven op de hoogte
+waren, moesten wij er aan de andere zijde weer af, en kwamen zoodoende
+in een vallei, waar dan eigenlijk het ware verblijf van de zeeroovers
+was: en een goede schuilplaats was het, want wie den ingang tot de
+zeestraat en het pad over de rots niet kende, zou er jaren naar gezocht
+hebben. Hier bracht men ons in een groote schuur, waar dag en nacht
+schildwachten met geladen vuurroeren voor stonden: 't geen mooi onnoodig
+was; want al hadden wij willen en kunnen wegloopen, ik weet niet waar
+wij heen waren gegaan. Alle dagen kwam men een van de met ons gevangen
+Senhores halen en die kwam dan niet weerom. "Die is er om koud", zei
+Sander dan. Maar ik zei: "neen! dan zouden zij ons zoo lang den kost
+niet gegeven hebben; maar zij geven hun de keus om gehangen te worden of
+dienst bij hen te nemen; dat is zoo zeerooversmanier."--Wij dachten al,
+wanneer zal de beurt aan ons komen? toen eens op een dag een allerliefst
+Juffertje binnenkwam, een meisje zoo van veertien of vijftien jaren,
+naar ik gis, met een recht vriendelijk gezichtje en een heel net kleedje
+aan: "zijn er hier geen Hollandsche zeelui?" vroeg zij in zuiver
+Nederduitsch. Sander en ik wij keken elkander aan, alsof wij het te
+Keulen hadden hooren donderen. "Tot je dienst," zeiden wij allebei: "wat
+is er van je believen?"--"Wilt ge zoo goed zijn, mij te volgen?" zei zij
+toen weer, met een allerliefst stemmetje. "Niets liever dan dat,"
+antwoordden wij; want wij hadden mooi onze bekomst van in die stinkende
+schuur te zitten. Zij ging vooruit; de schildwachten presenteerden het
+geweer voor haar, krek of zij een prinses ware geweest, en zoo wandelden
+wij achter haar over het veld, totdat wij aan een heel aardig zomerhuis
+kwamen, dat tusschen hooge kokosboomen gelegen was. Hier stond weer een
+kerel op schildwacht, die ons met haar doorliet. Zij stootte een zijdeur
+open en wij zagen een man zitten met een sitsen gebloemden japanschen
+rok aan zijn bast, druk bezig met schrijven.--"Hier zijn de twee
+Hollanders. Papa!" zeide het Juffertje. De vreemde Heer keek op: het was
+warentig de rooverkapitein.--"Hoe heet je?" vroeg hij, terwijl hij mij
+strak aankeek.
+
+"Harmen Pulver," zei ik:--"Wat duivel spreekt UEd. ook al Duitsch?"
+
+"Gij komt hier om te antwoorden: en niet om vragen te doen," zei hij,
+met een barsche stem, terwijl hij de wenkbrauwen samentrok. "Hoe oud
+zijt gij?"
+
+"Vijf en veertig jaar," zei ik weer, terwijl ik mijn kop krabde.
+
+"Hoe kwaamt gij op dat Spaansche schip verzeild?" vroeg hij alweer.
+
+"Wel!" zei ik: "dat wil ik wel ereis vertellen:"--en zoo zei ik hem de
+gansche waarheid, van stukje tot beetje. Hij luisterde heel aandachtig
+toe en vroeg mij vervolgens, hoe lang ik ter zee gevaren had, of ik
+vrouw en kinderen te huis had en zoo al meer. Toen draaide hij zich naar
+Sandertje, die ook zijn naam en zijn jaren op moest biechten.--"Sander
+Gerritz!" zei hij toen, "gij zult vooreerst in mijn dienst blijven, tot
+zoolang ik een andere bestemming voor u vinde. Amelia! breng dien knaap
+naar achteren en zeg aan Diego, dat hij hem een stel kleederen bezorge
+en in zijn werk onderrichte."
+
+Bij dit gedeelte van Pulvers verhaal kon ik niet nalaten, verwonderd op
+te zien. "Amelia," herhaalde ik: "heette zijn dochter Amelia?"
+
+"Wel ja, Amelia!" hernam Pulver: "een mooie naam voor de dochter van een
+rooverkapitein. Nu, dat is tot daar aan toe. Het meisje was in allen
+gevalle een lief en vriendelijk ding: zij wipte de kamer uit en Sander
+volgde haar, niet recht zeker of hij wel of kwalijk deed, geloof ik;
+want hij keek mij een keer of drie aan in 't heengaan, als een
+tolgaarder zou doen, wien ze onzuivere munt in de hand gestopt hebben.
+"Nu komt mijne beurt," dacht ik.--"En gij, Harmen Pulver!" zei de
+Kapitein, "gij zult Onderstuurman bij mij worden, overmits ik den mijnen
+in het laatste gevecht heb verloren."--"Ik bedank u hartelijk," zei
+ik.--Toen zette hij een gezicht, alsof hij mij op wou vreten. "Wat," zei
+hij, "en waarom niet?" vroeg hij, alsof het een Admiraalsbaantje was,
+dat hij mij gepresenteerd had.
+
+"Wel!" zei ik weer: "omdat...." en meteen snuffelde ik in mijn broekzak,
+waar ik nog, spijt schipbreuk en roovers en al, een klein zakbijbeltje
+had bewaard, en ik sloeg het open: "kijk!" zei ik, en wees hem op het
+achtste gebod."
+
+"Dat was braaf gehandeld," zeide Henriette: en Suzanna zag den dikken
+man met eenigen eerbied aan, alsof zij een innerlijke gelofte deed, van
+ten minste de eerste tien minuten den spot niet met hem te drijven.
+
+"En hoe nam de zeeroover dat op?" vroegen wij allen als uit eenen mond.
+
+"Wel dat viel mee (zooals de dronken bottelier zei, toen hij met de
+gangtrap in zee rolde).--Hij keek wel eerst wat stuursch, maar het
+maakte toch indruk, merkte ik: "ik wil geen theologisch dispuut met u
+beginnen," zei hij: "anders zou ik u kunnen overtuigen, dat dit artikel
+(hij noemde het een artikel: de man was ook niet vast in de leer!) dat
+dit artikel," zeide hij, "op mijn beroep niet toepasselijk is. Ik ben
+hier zooveel als Souverein, geloof ik," zei hij: "en in oorlog met alle
+natien: alleen heb ik nog een gekkelijk zwak voor Hollanders, ofschoon
+zij het niet aan mij verdiend hebben.--Ik geef u nog een uur om te
+bedenken," zei hij; en meteen vouwde hij heel bedaard het papier dat hij
+geschreven had, dicht, en stond op om heen te gaan.--"En zoo ik het nu
+niet aanneem," zei ik: "wat dan?"
+
+"Dan wordt gij gehangen," zei hij, op denzelfden toon, alsof hij mij de
+keus had gelaten tusschen een slok brandewijn of een glas rood, en hij
+stapte de deur uit."
+
+"Uw toestand moet alles behalve vroolijk zijn geweest," merkte ik aan.
+
+"Om den drommel niet," zeide Pulver: "maar ik had er mij al zoo half en
+half op verwacht en mijn besluit was genomen; want ik dacht: men moet
+toch eenmaal dood en dan nog liever als een Christenmensch gestorven.
+Zoo ging ik zitten en dacht: ik zal mijn laatste uurtje toch zoo goed
+mogelijk besteden en lezen een kapitteltje uit de Schrift: en met dat ik
+daaraan bezig was, zoo komt mij dat Juffertje weer binnentrippelen. "Och
+Kapitein!" zei ze zoo: "vertel mij toch ereis wat van Holland: ik hoor
+zoo graag van Holland spreken."--"Lief Juffertje!" zei ik, "dat zou ik
+met plezier doen, waarom niet; maar ik heb nu zoo slecht den tijd, want
+over een uur, weet je, moet ik gehangen worden: en daarom dien ik mijn
+leste oogenblikken wel te besteden met mijn ziel in een staat van genade
+te brengen, en nog eens aan mijn arme vrouw en zes bloeien van kinderen
+te denken, die ik ik huis heb gelaten." En met voelde ik dat mijn oogen
+overliepen. "Wat!" zei zij: "hebt gij vrouw en kinderen?" en zij begon
+ook mee te schreien, de goede medelijdende ziel. "En wie wil u laten
+hangen?" vroeg zij: is het Papa?--Ja?--In dat geval, zal ik hem zoo lang
+smeeken en bidden, tot hij u genade geeft."--"Juffertje!" zei ik: "het
+hangt van mij af, om te blijven leven; maar dan moet ik dienst nemen bij
+uw vader; en zie je, dat kan ik nu zoo maar niet met mijn geweten
+overeenbrengen."--"En waarom niet?" vroeg zij, met een heel natuurlijk
+stemmetje. "Ja!" zei ik zoo, "om dat rooversbedrijf, dat strijdt zoo wat
+tegen goddelijke en menschelijke wetten." Toen keek zij mij heel strak
+in 't gezicht, omtrent even strak als haar vader gedaan had. "Ik weet
+het," zei zij toen, snel sprekende, net alsof zij bang was voor hetgeen
+zij zeide: "ik weet het:--spreek daar niet meer over. Gij hebt gelijk:
+ik ben het slechts ontwend, dergelijke waarheden te hooren. Lees voort
+en ik zal u niet storen: maar ik wil hier blijven: ik moet met mijn
+vader spreken: dat zal zoo niet afloopen."
+
+"Zonderling!" zeide Henriette, zich een traan uit het oog wisschende:
+"en hoe kwam de vader van een meisje, dat zoo sprak, aan het hoofd van
+een roofschip?"
+
+"Dat is wat ik ook dikwijls gedacht heb, Juffertje!" zeide Pulver: "maar
+UEd. zal nog meer hooren. Juffrouw Amelia dan ging over mij zitten, met
+de armen gekruist en terwijl zij stipt voor zich keek. Het uur was
+nauwelijks verloopen, of daar stapte haar vader weer binnen: "Wie heeft
+u geheeten, hier te komen?" vroeg hij aan zijn dochter: "laat ons
+alleen."--"Neen!" zei zijn dochter: "dat doe ik niet, of gij moet mij
+eerst beloven, dien man vrij te laten. Hij heeft vrouw en kinderen," zei
+zij, terwijl zij de handen vouwde. "Laat hem gaan, vaderlief, gij zult
+het immers aan uwe kleine Amelia niet weigeren?" en zoo ging zij voort,
+terwijl ze hem allerlei lieve woordjes gaf, en hij wrevelig voor zich
+bleef kijken. Eindelijk scheen hij eenigszins tot andere gedachten te
+komen: hij nam haar bij de hand, zei iets tot haar in 't Spaansch, en
+bracht haar, half willig, half onwillig de kamer uit. Ik hoorde echter
+dat hij haar buiten de deur een zoen gaf: dat dacht mij een goed
+voorteeken te zijn. Toen kwam hij weer tot mij: "Wel!" zeide hij: "hebt
+gij uw besluit genomen!"--"Ja," zei ik. "En wat is het, kort en goed,
+zonder teksten?" vroeg hij, "ja of neen?"--"Neen!" zei ik. "Dus hangen?"
+vroeg hij weer.--"Neen! ook niet," zei ik, "immers niet met mijn
+wil."--"Gij begrijpt toch," zei hij, "dat er geen derde keus overblijft.
+Ik kan toch niet iemand, die eenmaal hier geweest is, levend laten
+vertrekken om, als hij te huis is, mijn schuilplaats te
+verklikken."--"Hoor, weet je wat, Kapitein!" zei ik: "laat mij gerust
+gaan, al ware het op dezelfde manier waar ik op gekomen ben, van mijn
+bezoeken zal je geen last meer hebben, dat beloof ik u: en om aan
+anderen den weg te wijzen, dan moest ik hem eerst zelf kennen. 't Is
+waarachtig beter, dat gij mij het leven schenkt: gij weet niet hoe het u
+naderhand nog kan te pas komen: als b.v. de Heeren van de Compagnie u
+eens bij de kladden krijgen, dan zal het u meer goed doen, als ik in uw
+voordeel spreken kan, dan dat ik nu aan een van die gindsche hoornen
+bungelde."--Hij scheen even na te denken: "gij kunt onze levenswijs nog
+niet beoordeelen," zei hij: "een man moet weten, wat hij kiest of wat
+hij verlaat." Met floot hij en er kwam een aardige jongen in een
+matrozenpakje binnen, aan wien hij in 't Spaansch zijn bevelen gaf.
+"Volg dien knaap!" zei hij toen: "die zal u brengen, waar gij wezen
+moet!" Wat zou ik doen? Ik maakte een strijkage en ging ons maatje
+achterna, die mij buitenshuis bracht en naar een ander gebouw, waar de
+bende gewoon scheen te zijn haar middagmaal te nemen. Hier kwam er een
+hoop bij elkander alsof zij van den toren van Babel gestuurd waren, volk
+van alle natien en tongen: er waren er Portugeezen, Spanjolen,
+Engelschen, Italiaanders, Francoisen, Hollanders ook, schande genoeg! En
+ik moest mee aanzitten en zien hoe het er toeging. Ik moet zeggen, die
+schelmen hadden een tafel of het voor een Burgemeester was: vleesch en
+gevogelte van allerlei soort: en wijn, zooveel hun lustte en van den
+besten ook. Ik dacht: Pulvertje! dat is allemaal om u te verleien; maar
+deze reis zal het hun niet lukken.--Ondertusschen waren er een paar
+naast mij gaan zitten, die vertelden mij, hoe goed zij het hadden onder
+Don Manoel, zoo noemden zij den Kapitein, en wat een dwaasheid ik doen
+zou, indien ik niet met hen bleef: en onderwijl schonken zij mij al in,
+den eenen kroes voor, den anderen na. Maar ik lachte in mijn vuist: en
+dacht: als het op pooieren aankomt, dan ben ik nog niet bang: ik heb een
+bast, die kan er tegen, zooals Thomasvaer in de klucht zeit. En
+bovendien had ik van al het praten een keel gekregen, zoo droog of ze
+van een weverswammes gemaakt was. En ziet, mijn buren raakten allebei
+zoo mooi bezorgd, dat zij van de bank rolden. Toen kwam er een ander,
+die wou mij een papier laten teekenen; maar ik smeet het wat deftig over
+de tafel heen: waarop er een was, die mij te lijf wou: maar ik gaf hem
+een muilpeer, dat hij naar de tweede niet vroeg. Toen vielen zij
+allemaal op mij aan; en bonden mij en smeten mij in een hok, waar ik
+tijd had om uit te slapen. Den volgenden morgen kwamen er vier kerels
+mij halen, en begonnen mij met een doek over mijn kluisgaten te binden,
+dat ik niet zien zou wat zij in 't vizier hadden. Ik kreeg slechte
+gedachten, toen zij mij naar buiten brachten, en meende, nu was mijn uur
+gekomen, en ik moest maar mijn best doen om als een vroom Christenmensch
+te sterven; maar jawel! ik had pas een eindweegs opgekuierd, of ze
+smeten mij in een sloep, en na een tijdlang roeiens, merkte ik aan den
+wind, die op mijn frontwerk speulde, dat wij kort aan zee waren. Opeens
+werd ik aan boord van een schip geheeschen: "zouden zij mij nu naar
+zeemansmanier aan de ra hangen?" dacht ik; maar ook al niet: ik werd
+tusschendeks gelaten, ik hoorde het anker lichten, en wij staken van
+wal. Het duurde zeker wel twintig dagen, eer de reis ten einde was, en
+ik bleef al dien tijd beneden, zonder eens op het dek te mogen komen, en
+zonder dat iemand boe of ba tegen mij zei: gij kunt denken, of ik ook
+het land had. Eindelijk liet men het anker vallen: ik werd weer
+geblinddoekt, in de sloep gelaten en aan wal gebracht. Toen mij de doek
+werd afgenomen, zag ik, dat ik in een klein boschje was, doch waar, wist
+Joost. Een van de roovers, die Hollandsch sprak, stond naast mij en
+stelde mij een geldzakje ter hand. "Houdaar!" zei hij: "en maak dat je
+naar den bl---- komt. Gij hebt slechts het eerste pad het beste te
+volgen, om menschen te vinden. Maar zoo gij ons altemet mocht herkennen
+t'avond of morgen, draag zorg dan ons niet te verklappen, noch ons na te
+volgen, of...," hier maakte hij een beweging, die ik best begreep. "Geen
+nood," zei ik, "en goeie reis (zooals de man, die zich baadde, tegen de
+haaien zei.)" Weg liepen zij: en ik stond alleen te kijken als malle
+Piet. Maar ik dacht, ik zal den anderen weg kiezen: en zoo liep ik dwars
+door het boschje heen, mooi nieuwsgierig waar ik zou aanlanden, tot ik
+aan een soort van huisje kwam, waar ik een paar negers vond, die mij te
+recht hielpen, en mij naar de Havannah brachten, want daar was ik geen
+twee geweerschoten van verwijderd. Ik kuierde de stad binnen en vond al
+gauw een plaats om onder dak te komen, bij een ouden landsman, dien ik
+er wonen wist. "Wel Kapitein Pulver," zei die, toen hij mij zag: "hoe
+kom je zoo uit de lucht vallen?" "Patientie!" zei ik, "dat zal ik u
+naderhand wel eens vertellen." Den volgenden dag ging ik ereis op mijn
+kuier, maar, schoon ik in een paar kooplieden, die ik onderweg
+ontmoette, twee van Don Manoels volk meende te herkennen, en schoon er
+een net getuigd en gekoperd brikje onder Portugeesche vlag in de haven
+lag, dat al rare vermoedens bij mij deed ontstaan, ik paste wel op, mijn
+mond dicht te houden, zoo lang ik er bleef: 't geen gelukkig korter was
+dan ik eerst vreesde: want er kwam eenige dagen daarna gelegenheid om
+naar Curacao te varen, waar ik "de Prins te Paard" bij geluk nog vond,
+die juist het anker zou lichten, en je kunt denken, hoe zij allen te
+kijken stonden, toen zij mij in levenden lijven weerom vonden; want zij
+dachten niet anders, of ik had uit de groote spoelkom gedronken. Nu
+vraag ik u, of Kapitein Pulver al rare ondervinding heeft opgedaan?"
+
+"Mij dunkt zij hebben nogal wat met u gesold," zeide Suzanna: "doch het
+schijnt u geen kwaad gedaan te hebben, en gij zijt tegen de verdrukking
+aangegroeid.--En hebt gij naderhand nooit iets van dien rooverkapitein
+vernomen?"
+
+"Neen," antwoordde Pulver: "en ik heb ook nooit verlangd de kennis te
+hernieuwen (zooals de dief tegen den beulsknecht zei). Maar ik meen dat
+hij, zoo wat een jaar nadat ik hem gezien heb, verdwenen is:--althans
+later heb ik niet meer van hem hooren spreken, maar wel van een anderen
+zeeroover, die onder den naam van Zwarten Piet doorging, en geen haar
+beter was dan zijn voorganger."
+
+"Zwarte Piet!" herhaalde Henriette: "is dat dezelfde, wien men beweert,
+dat hier in den omtrek rondzwerft en de wegen onveilig maakt."
+
+"Foei! laten wij niet over dieven spreken, die zoo in de buurt huizen,"
+zeide Suzanna: "dat geeft maar slapelooze nachten. Maar van uw vriend
+Sander, hebt gij daar nooit tijding meer van gehad, Kapitein?"
+
+"Neen!" antwoordde hij: "en ik vrees, dat hij smaak in 't rooversleven
+gekregen heeft; want hij was altijd een ondernemende gast; 't zou jammer
+van den jongen bol geweest zijn; doch het bloed kruipt waar 't niet gaan
+kan."
+
+De dames gingen voort, den Kapitein nog over vele bijzonderheden te
+ondervragen. Wat mij betreft, ik was stil geworden. Het weinige, dat de
+verhaler zoo van het uiterlijke voorkomen als van de handelwijze van Don
+Manoel en zijn dochter gezegd had, en de naam van Amelia, aan deze
+laatste gegeven, hadden zonderlinge vermoedens bij mij doen ontstaan,
+waaraan ik hechten bleef, in weerwil van mijzelven. Wenschende,
+hieromtrent nader onderricht te ontvangen, wachtte ik het oogenblik af,
+dat de jonge meisjes met haar ondervragingen hadden afgedaan en zich
+vermaakten om in de _menagerie_, waar wij waren aangekomen, de
+goudlakensche faisanten te voederen, terwijl Pulver zijn versch gestopte
+pijp door middel van een brandglas aanstak, om dezen laatste te vragen,
+mij nader te beschrijven, hoe die zeeroover er toch wel uitzag.
+
+"Wel! zooals ik UEd. gezegd heb," zeide hij: "een groote forsche kerel
+met een _sombrero_ op het hoofd, een plantersbuis en een zeemansbroek,
+een koppel pistolen...."
+
+"Ja," viel ik in: "en naderhand een japansche rok; maar zijn gelaat?"
+
+"Een knap slag van een vent: een paar fiksche oogen ... wat zal ik er
+meer van zeggen?"
+
+"En zijn dochter?"
+
+"Ja! een aardig meisje, of zij zwart of blond was weet ik niet meer: een
+goed gezicht ... en zoo groot als een meisje van veertien, vijftien
+jaren."
+
+Met deze opheldering moest ik mij voor het oogenblik wel tevreden
+stellen: en de klank van den bengel, die ons de aankomst van nieuwe
+gasten verkondigde, deed ons spoedig weder den weg huiswaarts nemen. Wij
+vonden den eigenaar van Guldenhof en zijn zoon op de stoep met Tante en
+Van Baalen in gesprek. De Heer Blaek was de eerste, die naar ons
+toekwam. Zijn kleeding was vrij wat keuriger, zijn gelaat vriendelijker
+en zijn toon beleefder, dan toen ik hem in zijn koepel ontmoette. Hij
+groette ons op een zeer heusche wijze, zeide iets zeer vleiends aan
+Suzanna, kuste Henriette, en zich vervolgens tot mij wendende, drukte
+hij mij de hand en vroeg mij om verschooning, zoo mijn onthaal op
+Guldenhof niet was geweest gelijk het behoorde. "Maar mijn lieve Heer
+Huyck!" zeide hij: "alles werkte ook samen om mij verkeerde vermoedens
+jegens u te doen opvatten: uw kleeding, de verrassing van het oogenblik,
+het verhaal van dieverijen in de buurt gepleegd, en zoo voort. Nu! doe
+mij vermaak en toon mij, dat UEd. mij geen kwaad hart toedraagt, door
+mij eens te komen bezoeken.--Gij zult mij altijd welkom wezen, en het
+zal mijn zoon ongetwijfeld aangenaam zijn, nadere kennis met u te maken.
+Sta mij toe, u aan elkanderen voor te stellen. Lodewijk was niet in zijn
+schik," vervolgde hij, zich tot Henriette wendende, "dat gij, zoo zonder
+hem daar iets van te zeggen, herwaarts getrokken waart. Gij weet, dat in
+uwe afwezigheid Gildenhof weinig bekoorlijks voor hem oplevert."
+
+"Dat wist ik niet, Oom!" zeide Henriette: "en zoo ik hem niet gezegd
+heb, dat ik hierheen ging, het is, omdat hij zich in de laatste twee
+dagen niet te huis heeft laten zien."
+
+Ondertusschen was Lodewijk op den wenk zijns vaders ons genaderd, echter
+niet met die haast, welke de Heer Blaek wilde doen gelooven, dat hem
+naar zijn nicht dreef.
+
+"Komaan Lodewijk!" zeide zijn vader: "ik weet, gij zult verlangen om
+Jetje wat te beknorren; maar eerst moet ik u aan den Heer Huyck
+voorstellen, en u gelegenheid geven, om, evenals ik reeds deed, hem voor
+onze misvatting en onbeleefdheid verschooning te vragen."
+
+Lodewijk en ik groetten elkanderen met die uiterlijke beleefdheid, welke
+de samenleving voorschrijft ook aan hen, die elkanderen niet lijden
+mogen.
+
+"Wij hebben de kennis reeds hernieuwd," zeide ik.
+
+Lodewijk zag mij schuins aan, en vervolgens, zich tot de dames wendende,
+begon hij, waarschijnlijk om mij te vermijden, een druk gesprek met
+Henriette, zoodat zijns vaders gelaat van tevredenheid blonk, en deze
+nauwelijks de buigingen opmerkte, waarmede Kapitein Pulver hem
+begroette.
+
+Niet lang daarna kwam de boodschap, dat het middagmaal was opgedischt,
+en begaven wij ons naar de eetzaal. Tante plaatste zich tusschen de
+beide oude Heeren: naast Van Baalen kwam Kapitein Pulver te zitten,
+vervolgens mijn onwaardig ik, dan Henriette, en Lodewijk werd tusschen
+haar en Suzanna geschikt. Ik maakte, gelijk men denken kan, van de
+gelegenheid gebruik, om aan mijn buurjuffer alle mogelijke kleine
+oplettendheden te bewijzen, zonder juist op te merken, of liever zonder
+er mij aan te storen, dat haar oom dit vrij zuur aanzag, en zich
+waarschijnlijk reeds beklaagde, dat hij mij den toegang tot zijn huis
+had opengezet. De afgetrokkenheid van den Heer Blaek ontsnapte echter
+niet aan Suzanna, noch zelfs aan Tante, die hem er over begon te plagen.
+
+"Ach Mevrouw!" fluisterde hij eindelijk, glimlachende: "er was een tijd,
+waarin ik niet afgetrokken was in uw bijzijn, en het zoude van u
+afhangen, dien tijd te doen herleven."
+
+"Ei kom! Het is een hoofdstuk uit de oude geschiedenis, dat gij
+voordreunt," zeide Tante, lachende.
+
+"Hoe maakt UEd. het toch, om zulke heerlijke doperwtjes te bekomen?"
+vroeg Van Baalen haar: "uit _mijn_ tuin in den Diemermeer kan ik die
+maar zoo smakelijk niet krijgen."
+
+"Zeg dat niet," zeide Tante: "ik herinner mij zeer goed, er bij u tot
+laat in September te hebben gegeten, als de mijne reeds lang gedaan
+hadden."
+
+"Ja! bij mijn vorigen baas; maar mijn tegenwoordige tuinman heeft er
+geen verstand van. 't Is of ik het altijd moet treffen, dat ik mij met
+lieden behelpen moet, die geen kennis bezitten van hun vak."
+
+"Hoe bevallen UEd. de bruine langstaarten, die UEd. op de Palmmarkt van
+Govert Sperwer gekocht hebt?" vroeg Lodewijk aan Van Baalen.
+
+"Hm!" antwoordde deze, het hoofd schuddende: "wat zal ik UEd. zeggen? De
+beesten loopen hard genoeg: maar 't is mij wat moeilijk in 't haar te
+blijven. Ik zal er moeten uitscheiden. Op de Palmmarkt waren er nog meer
+te krijgen geweest; maar juist toen ik er op afkwam waren zij verkocht.
+'t Is of ik altijd te laat moet komen. Maar daar bedenk ik iets: het
+spannetje dat ik heden hier heb, heeft UEd. dat reeds gezien? Dat was
+juist een kolfje naar uw hand."
+
+"Ik dank u," zeide Lodewijk: "ik heb nog paarden genoeg, en dan een
+boeier bovendien; maar ik recommandeer mij, om ze straks eens te zien,"
+enz.
+
+Het gesprek werd na langzamerhand meer algemeen. Pulver, die niet naliet
+den goeden wijn van Tante te prijzen en te betuigen, dat hij zulke waar
+niet geproefd had, sedert hij bij de roovers had gevangen gezeten,
+vermaakte ons nu en dan met zijn kluchtige uitvallen, en Van Baalen
+perste ons menigen glimlach af, door zijn manie van zich over al wat hij
+had te beklagen. Hetgeen de oude Heer Blaek zeide, was meestal gepast en
+verstandig; en hij beviel mij in alle opzichten beter dan toen ik hem
+voor 't eerst zag. Echter was het mij toch, als drukte dien man iets
+bezwarends op het hart, dat hem midden onder het vroolijk gesprek zijn
+goede stemming ontnemen kwam, en zich tusschen hem en zijn
+blijgeestigheid plaatste als een wolk voor een heldere zomerzon. Hij zag
+er niet uit als iemand, die iets kwaads in 't zin had of een misdrijf
+zou begaan; maar wel als iemand die iets bedreven had, dat hem tot
+naberouw verstrekte. Tante praatte wakker door, en maakte allerlei
+plannen van vroolijke partijen voor de toekomst. Suzanna wierp er
+bijwijlen een grap tusschen in: en Lodewijk scheen meer werk van zijn
+nicht te maken dan gewoonlijk.
+
+Wij waren aan 't nagerecht, en de Heer Blaek was juist bezig over de
+onbeschaamde diefstallen te spreken, die onlangs in de buurt hadden
+plaats gehad, toen de knecht mij in het oor kwam fluisteren, dat er een
+Heer buiten stond, die mij wenschte te spreken.
+
+"Een Heer om mij te spreken!" herhaalde ik, met eenige verwondering:
+"dat hebt gij zeker verkeerd. Wie kan mij hier iets te zeggen hebben?"
+
+"Er is toch geen zwarigheid?" vroegen de dames, als uit eenen mond.
+
+"Waar komt hij vandaan? Is het iemand uit Amsterdam?" vroeg Tante.
+
+"Ik weet niet," zeide de knecht: "'t Is een Monsieur in 't zwart, en,
+zoo ik mij niet bedrieg, dezelfde, die in het huisje van Baas Roggeveld
+woont."
+
+"En komt die om mij te spreken?" vroeg ik: "ik kan niet begrijpen...."
+
+"Gij moest toch eens gaan zien," zeide Tante: "en kom ons dan daarna
+verslag doen. Joris! laat dien Monsieur in de zijkamer."
+
+"Met het verlof van het gezelschap," zeide ik: en oprijzende begaf ik
+mij naar de zijkamer; maar wie schetst mijn verbazing, toen ik zag, dat
+de man, die op mij wachtte, niemand anders was dan Zwarte Piet, _in
+propria persona_.
+
+
+ * * * * *
+
+
+ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.
+
+VERHALENDE, HOE ZWARTE PIET FERDINAND MET EEN COMMISSIE BELASTTE EN HOE
+SUZANNA EEN GROOTEN KOEK TROK.
+
+
+"Hoe!" riep ik uit, terwijl ik den struikroover aanstaarde: gij waagt
+het!..."
+
+"Ik waag niets, Mijnheer Huyck!" zeide hij: "want ik weet, dat UEd. de
+man niet zijt, die mij verraden zult."
+
+"Maar toch!" hernam ik: "ik kan niet beseffen, wat gij mij kunt te
+zeggen hebben."
+
+"In de eerste plaats moet ik mij van mijn schuldigen plicht komen
+kwijten en u mijn dank betuigen voor het stilzwijgen, dat UEd. aangaande
+onze ontmoeting hebt bewaard."
+
+"En hoe weet gij," vroeg ik, eenigszins verwonderd, "dat ik gezwegen
+heb!"
+
+"O ho!" zeide hij met een glimlach: "dat kan ik genoeg uit de gevolgen
+opmaken. Zoo UEd. maar een woord gesproken, maar een sein gegeven had,
+waren de landhaaien mij reeds aan boord geweest, on zou ik hier thans
+niet voor u staan, zoo gerust als een Admiraal op zijn dek; want
+ofschoon men altijd nog naar Zwarten Piet zoekt, het is in den blinde en
+zonder dat men weet, welken koers te houden. Niettemin! ik wil het
+gevaar niet loopen van 't avond of morgen te verzeilen en denk deze
+haven te verlaten."
+
+"Gij deedt beter," zeide ik, "uw geheele professie te verlaten, *welke u
+toch nooit tot een gelukkig einde brengen zal."
+
+"Helaas, Mijnheer!" hernam hij, met een treurigen blik en een diepe
+zucht: "hangt het wel van onszelven af, die met vrijen wil te kiezen?
+Kan ik tegen wind en stroom opvaren? en moet men niet, als het tij
+verloopt, de bakens verzetten? Hoe zou ik, na al het gebeurde, in staat
+zijn, mijn wandel te verbeteren en onder een betere vlag te zeilen dan
+die ik tot heden gevolgd ben? Zoo ik b.v. Mijnheer voorstelde, mij als
+lakei in zijn dienst te nemen, zou zulks UEd. aanstaan?"
+
+"Gij weet," antwoordde ik, om de veronderstelling glimlachende, "dat men
+geen lakei huurt zonder attestatien van goed gedrag te zien: en ik
+twijfel, of de uwe van dien aard zijn, dat zij mij voldoen zouden."
+
+"Daar moest UEd. niet op zweren," hervatte hij, terwijl hij een
+zwartlederen _portefeuille_ uit den zak haalde, en daaruit eenige
+papieren nam, die hij op de tafel uitspreidde: "ik heb hier een menigte
+getuigschriften van de deftigste inwoners van Batavia en de Kaap, alle
+bewijzende dat de persoon Joachim Waarglas hen in de betrekking van
+kamerdienaar, schrijver en hofmeester met de meeste nauwgezetheid
+gediend heeft. Lees ze maar eens, Mijnheer! zij zijn zoo voldoende
+als...."
+
+"Als zij valsch zijn," viel ik in: "wat hebt gij te maken met
+certificaten van eenen Joachim Weerglas, die wellicht nooit bestaan
+heeft?"
+
+"Zeer zeker heeft de man bestaan," antwoordde hij, de papieren wederom
+naar zich toestrijkende: "maar de goede ziel heeft die niet meer noodig;
+daar hij sedert lang onder de groene baren slaapt, om welke reden ik er
+des te minder conscientiewerk van gemaakt heb, mij zijn naam toe te
+eigenen, en zijn papieren evenzeer, die toch voor niemand meer waarde
+hebben en mij daarentegen zeer nuttig zijn, wanneer deze of gene
+hapscheer mij komt praaien en verzoeken mijn kleuren te wijzen.--Maar
+ook op mijn eigen naam heb ik zeer goede certificaten, die wellicht
+beteren indruk op UEd. zouden maken."
+
+Dit zeggende, opende hij een verborgen gedeelte van zijn brieven-tasch
+en haalde daaruit wederom eenige papieren voor den dag.
+
+"Wat dunkt u van dit certificaat?" vroeg hij, mij een der bewijsstukken
+overhandigende.
+
+Ik nam het op en las niet zonder verbazing een geschrift in de Spaansche
+taal, geteekend door den Graaf van Talavera, en getuigende, dat Sander
+Gerritz, geboortig van Amsterdam, hem met onkreukbare trouw en ijver
+gediend had.
+
+"Dat kan wel zoo valsch zijn als de rest," zeide ik, het hem
+teruggevende.
+
+"Ho! ho! men kent aan onze kantoren zoowel als aan de landssecretarie de
+naamteekening van den Graaf van Talavera.--Doch hier zijn nog meer
+stukken, alle van bekende en nog levende personen: als hier is de
+attestatie van Schipper Slingertouw, met wien ik als halfwassen brasem
+drie reizen naar de Oost heb gedaan, van Schipper Blauwketting, bij wien
+ik twee jaren stuurmansleerling geweest ben, van Kapitein Wijdwimpel,
+daar ik onderstuurman bij was, van Kapitein Pulver, waar...."
+
+"Diens handteekening zouden wij terstond kunnen doen erkennen," zeide
+ik: "want de man bevindt zich in de eetzaal."
+
+"De duiker, doet hij," riep Sander, zijn papieren snel verbergende: "ik
+zou, wel is waar, den ouden pekbroek nog gaarne eens terugzien; maar
+och! door kennis krijgt men kennis en men mocht op zulk een wijze dingen
+van mij te weten komen, welke ik liever achterbaks houde."
+
+"Mag ik u eens vragen," hernam ik, "of er onder die certificaten geen is
+van zekeren Don Manoel, onder wien gij waarschijnlijk ook gediend hebt?"
+
+Sander zag mij een wijl aan met doordringenden blik: "UEd. vraagt mij
+naar den bekenden weg," zeide hij vervolgens, "en weet zoogoed als ik,
+dat de man er ook bij is, al luidt zijn naam wat deftiger.--Maar dit
+daargelaten, UEd. kan uit dit alles besluiten, dat ik onder mijn eigen
+vlag niet durf varen en dus wel valsche kleuren dien te wijzen. Hoe wil
+ik nu mijn weg beteren, daar ik, 't ga, hoe 't ga, gedwongen ben de
+lieden of te bedriegen, of te bestelen?"
+
+"Mijn vader," zeide ik, "is een rechtschapen man: zoo gij u bij hem
+begaaft, hem rondborstig uw levensloop verhaaldet, en hem ware begeerte
+toondet om uw doolpad te verlaten, zou hij waarschijnlijk in staat zijn,
+u kwijtschelding voor uwe begane misdrijven te bezorgen en een beter
+vooruitzicht voor de toekomst te openen."
+
+"Al is," zeide Sander, "het schip nog zoo lek en de branding nog zoo
+fel, zoo zal de matroos, om zijn leven te redden, niet overboord
+springen, wanneer hij haaien voor den boeg ziet. Ik dank u, Mijnheer
+Huyck! maar ik heb mijn nek te lief om uw voorslag aan te nemen. Mijn
+oogmerk is naar Rusland of Noorwegen te gaan en te zien, of men mij daar
+gebruiken kan: want dat loeren achter de struiken, en dat openveteren
+van nachtsloten is geen werk voor iemand, die een korvet gecommandeerd
+heeft."
+
+"De hemel geleide u," zeide ik: "maar hebt gij mij nu nog verder iets te
+zeggen? Het gezelschap wacht mij, en...."
+
+"En dat van een boef, gelijk ik, begint u lastig te worden: dit begrijp
+ik. Ik zal het kort maken. Deze kleinigheid verzoek ik u aan te nemen
+als herinnering aan onze ontmoeting en als een bewijs mijner
+erkentelijkheid."
+
+Dit zeggende, bood hij mij een ring aan, met fraaie _brillanten_ omzet.
+
+"Ik dank u," antwoordde ik, het geschenk afwijzende: "ik heb geen
+waarborg, dat gij recht hebt, dien ring weg te geven, en bovendien
+verlang ik geen verplichting aan u te hebben."
+
+"De ring behoort mij," zeide Sander, "ik heb dien met het zwaard genomen
+van een kaper, die in onze jacht was komen stroopen en wien wij zijn
+buit deden overgeven. Doch, begeert gij hem niet, het is wel, zoo blijf
+ik uw schuldenaar. Tweemalen hebt gij mij ontmoet: ook deze reis
+vertrouw ik op uwe bescheidenheid te kunnen rekenen."
+
+"Nog vier en twintig uren," zeide ik, "wil ik u die beloven; maar zijn
+die verstreken, dan acht ik het mijn plicht als burger, uw verblijf te
+ontdekken."
+
+"Over vier en twintig uren moogt gij, wat mij betreft, op de daken
+schreeuwen, dat Sander Gerritz, Joachim Weerglas en Zwarte Piet slechts
+een persoon zijn."
+
+"'t Is wel! maar maak nu, dat gij voortkomt. Ik hoor de gasten reeds
+opstaan."
+
+"Nog een verzoek; misschien kent UEd. in Amsterdam zekeren armen poeet,
+Lucas Helding, bij name."
+
+Ik knikte toestemmend.
+
+"Welnu! zou ik u mogen belasten met hem dit geld ter hand te stellen. De
+man is behoeftig, en ik weet, dat zulks hem niet te onpas komen zal."
+
+Dit zeggende, haalde hij een geldzakje voor den dag, en stak het mij
+toe.
+
+"Wat nu!" riep ik verbaasd. "Behoort Helding ook al tot de bende?"
+
+"Neen Mijnheer!"--Maar ik heb den man vroeger gekend; ik weet, dat hij
+broodsgebrek lijdt en leven moet van de brokken, die rijke lieden hem
+toewerpen, gelijk zij aan hun hof hond zouden doen. Ik heb genoeg om de
+reis te ondernemen. Dit geld kan ik missen."
+
+"Verschoon mij", zeide ik: "maar zoo de goede man den oorsprong van dit
+geld kende, zou hij het nimmer willen aannemen."
+
+"De henker hale die nauwgezetheid!" zeide Sander, op de lippen bijtende:
+"de man, wien ik dat sommetje afhandig heb gemaakt, was een vreemdeling,
+die wellicht te Moskou of te Weenen te huis behoort en wien ik het niet
+kan terugzenden. Ik wil er mij van ontdoen: kan ik beter handelen, dan
+door het aan aalmoezen te besteden? En heb ik dan geen recht, iemand
+daarmede te bevoordeelen, die arm en braaf is?"
+
+"Gij zoudt althans rechtvaardiger handelen," antwoordde ik, "door het
+aan de lieden terug te geven, die gij bestolen hebt, en die gij kent.
+Vergoeding gaat boven aalmoezen."
+
+"Vergoeding!" riep hij ongeduldig uit: "en wat heb ik hem niet te
+vergoeden? Hoor eens, Mijnheer! en beoordeel mij. Zes jaren geleden,
+voor ik met Kapitein Pulver uitzeilde, had ik kennis aan de dochter van
+Helding: een engel van braafheid, de lust van haar vader en van al wie
+haar kende. Wij hadden elkander lief: zij zou mijn vrouw worden, zoodra
+ik Stuurman was. 's Avonds voor mijn vertrek, daar wij met ons beiden
+alleen waren...." Hier begon Sander te snikken.
+
+"Ik versta u," zeide ik, getroffen over de ontroering van den man, bij
+wien in weerwil zijner wanbedrijven het goede zaad nog niet geheel
+verstikt scheen te zijn: gij waart ondernemend en zij wellicht te
+zwak...."
+
+"Ja Mijnheer!--Ik ging op reis. Wij hadden met tegenspoeden van allerlei
+aard te kampen. Wij werden door zeeroovers gevangen: en, door nood
+gedwongen, trad ik bij hen in dienst. Ik verwierf mij het vertrouwen en
+de gunst van het opperhoofd, die mij al spoedig tot zijn Luitenant
+verhief. Hoe hij ons verliet en hoe ikzelf na zijn vertrek het bevel
+bekwam, en den naam van Zwarten Piet niet minder beroemd maakte dan die
+van Don Manoel geweest was, ware te lang om hier te vertellen. De
+fortuin liep ons eindelijk tegen: ik werd gevangengenomen, doch
+ontsnapte en kwam op een Hollandsch schip terug. Te Heivoet echter werd
+ik herkend door een Kapitein, wiens vaartuig ik geplunderd had: ik
+ontsnapte den rakkers, die mij zochten, en leidde sinds een zwervend
+leven. Van zeeschuimer werd ik struikroover; maar, zooals ik u zeide,
+dit laatste beroep begon mij tegen te staan. Ik trachtte intusschen
+narichten in te winnen omtrent Klaartje; want, ofschoon ik in de
+West-Indien, en toen ik geen gedachten had haar ooit weer te zien, haar
+beeld zoo wat op den achtergrond had gezet, bij mijn terugkomst in mijn
+vaderland was het of mijn liefde met dubbele kracht herleefde;--maar
+och, Mijnheer! wat moest ik hooren? Zij was weg, zij had haar vader
+verlaten, was van kwaad tot erger geraakt, en leidde nu hier, dan daar,
+een ongebonden leven.--Ik weet, het is slechts gedeeltelijk mijne
+schuld: en echter is het mij, als had ik al die ellende
+veroorzaakt.--Ben ik nu den ouden man vergoeding schuldig of niet?"
+
+De gelaatstrekken van Sander hadden gedurende dit verhaal, hetwelk hij
+onder gedurig snikken en met een bevende stem gedaan had, dezelfde
+bleekheid en ontroering vertoond, welke mij in de kerk des morgens
+getroffen hadden. Ik besefte nu, waarom het tafereel, door den Predikant
+gemaald, zulk een indruk op hem gemaakt had.
+
+"Helding zal, indien dit alles waar is, van u althans niets willes
+aanvaarden," hernam ik, zelf niet wetende, wat te zeggen.
+
+"Dat behoeft ook niet, Helding weet niet, mag niet weten, van wien dit
+komt. Nog eens, wat ik u bidden mag, bezorg dit aan den goeden man."
+
+"Hebt gij geen andere gelegenheid?" vroeg ik, eenigszins bedremmeld;
+want ik hoorde het gezelschap, dat door de gang kwam en de stoep aftrad.
+
+"Ik heb," antwoordde hij, "onder mijn kennissen geen eerlijke lieden
+genoeg, om hun zulk een boodschap op te dragen:--hier ligt het geld: ik
+neem het niet weer op: gij zult--gij moet het bezorgen."
+
+"In waarheid!" hernam ik: "het is een commissie, die ik met mijn geweten
+niet kan overeenbrengen. Gij maakt mij tot heler van gestolen goed."
+
+"Uw dienaar, Mijnheer! God zegene u." En zich buigende, opende bij de
+deur om te vertrekken, toen hem iemand, die juist binnenkwam, met een
+vaart tegen 't lijf kwam aanloopen.
+
+"Vergeving! vergeving!" zeide Kapitein Pulver! want deze was het: "ik
+kwam mijn hoed zoeken, dien ik hier gelaten heb....; maar wat deksel! de
+droes is zoo niet!" en hij bleef Sander met een open mond aanstaren.
+Deze was een oogenblik onthutst; maar, zich herstellende, wendde hij het
+gezicht naar mij toe en van Pulver af en wilde het vertrek verlaten.
+
+"Maar voor den duiker!" riep Pulver, die al om hem heen gedraaid had:
+"heb ik het mis of heb ik het wis? Is UEd., als ik mag vragen...."
+
+"Uw dienaar, Sinjeur!" zeide Sander, zich haastig door de gang naar de
+voordeur begevende.
+
+"Maar met uw verlof! een amerijtje geduld!" riep Pulver, hem navolgende:
+"Sander! ben je 't? of ben je 't niet? Sandertje! ken je Kapitein Pulver
+niet meer?"
+
+Sander zag waarschijnlijk, dat alleen onbeschaamdheid hem uit dezen pas
+kon redden. Hij draaide zich aan de voordeur om, trad met een vasten
+stap naar Pulver toe en zag hem stijf in 't gezicht.
+
+"Sinjeur!" zeide hij: "hier heeft een misverstand plaats. UEd. heeft den
+verkeerde voor. Mijn naam is Joachim Weerglas. Ik heb de eer u te
+groeten."
+
+Dit gezegd hebbende, maakte hij rechtsomkeert, liet Pulver bedremmeld
+staan, stapte de stoep af, en, in het voorbijgaan het gezelschap, dat op
+het voorplein stond, deftig groetende, wandelde hij zonder overhaasting
+de plaats af.
+
+"Nu! ik mag lijden dat mijn fokkemast in een nachtkaars verandert,"
+zeide Pulver, hem verbaasd naoogende: "indien ik ooit zulk een
+gelijkenis meer gezien heb."
+
+"Ik moet zeggen, "Neef!" zeide Tante, toen ik, na den geldzak op mijn
+kamer gebracht te hebben, weder buiten gekomen was; "die Monsieur is
+lang van stof. Wat had die met u te verhandelen?"
+
+"O! heel wat," zeide ik: "meer dan ik thans vertellen kan."
+
+"Wie was die Heer?" vroeg Suzanna: "mij dunkt, ik heb hem hedenmorgen in
+de kerk gezien."
+
+"Gij hadt beter gedaan," zeide ik, een andere wending aan het gesprek
+wenschende te geven, "den Predikant aan te zien, dan de jonge Messieurs
+te begluren."
+
+"Kan ik het helpen?" hernam Suzanna: "die man dwong mij wel hem aan te
+kijken; want hij snikte zoo luid, dat iedereen het hoorde."
+
+"Inderdaad," zeide Henriette: "nu gij 't zegt, herinner ik mij ook, hem
+te hebben opgemerkt. Hij scheen zeer getroffen door de predikatie."
+
+"Gekheid!" hernam Suzanna: "hij huilde van verdriet bij de gedachte, dat
+hij bij gebrek aan contanten al de kermisvermaken zou moeten missen,
+welke Dominee zoo treffend afschilderde, zoodat hij als zijn meisje hem
+van avond vraagt:
+
+ Jan! koop mij een kermis,
+
+zal moeten antwoorden:
+
+ Mooi meisje! ik heb er geen geld."
+
+"Nu zijt gij er toch niet achter, Zusje!" zeide ik: "want hij kwam mij
+juist verlof verzoeken om met u ter kermis te gaan."
+
+"Zoo! En ik hoop dat gij gezegt hebt; als 't u belieft."
+
+"Ik zeide, wij waren al Heeren genoeg."
+
+"Wel foei! zoo zal ik nooit een vrijer krijgen, als gij die op zulk een
+manier afscheept.--Maar, Kapitein Pulver! Hoe is het? Gij kijkt dien
+Monsieur nogal na, schoon hij reeds lang uit het gezicht is. Ik heb wel
+gehoord, dat de zeelui door oefening een scherp gezicht krijgen! maar
+toch! of gij hem zoo door de bladeren heen kunt ontdekken, dat zou mij
+verwonderen."
+
+"Kapitein Pulver meende, geloof ik, dat hij den man kende," zeide ik.
+
+"Ja waarlijk!" zeide Pulver, als uit een droom ontwakende: "en ik geloof
+het nog."
+
+"Kent gij Monsieur Weerglas?" vroeg Tante, hem naderende: "want ik meen,
+dat hij het was."
+
+"Monsieur Weerglas!" herhaalde Pulver: "ik heb nooit een weerglas gekend
+dan hetgeen ik aan boord gebruik en gemaakt is door Michiel Blut op den
+Zeedijk. De waarheid is, dat de man als twee druppelen water gelijkt op
+mijn Onderstuurman Sander Gerritz, daar ik heden van verteld heb."
+
+"De Kapitein," zeide Suzanna tegen Tante, "dacht als Phocas bij
+Corneille:
+
+ _Tombai-je dans l'erreur ou si j'en vais sortir?_
+
+"Ja Juffertje! als ik Fransch verstond," zeide Pulver, "dan zou ik dat
+misschien gedacht hebben; maar ik heb dien _kornoelje_ nooit gekend."
+
+"Kom!" zeide Tante: "laat ons maar niet meer aan dien man denken, en
+onze wandeling voortzetten. Daar is Van Baalen al een eind vooruit met
+den Heer Blaek, en zij zijn zoo druk over den wissel op Londen aan den
+gang, dat zij niet bespeuren, dat wij achterblijven. En de Heer
+Lodewijk, waar is die?"
+
+"Ik geloof naar stal," zeide Henriette: "om de paarden van den Heer Van
+Baalen te zien."
+
+"Aha! zoo hij die boven ons gezelschap verkiest," zeide Suzanna, "dan
+zie ik wel, dat ik op hem ook niet zal moeten rekenen, om mij hedenavond
+ter kermis te brengen, en ik zal Kapitein Pulver wel te vriend mogen
+houden: anders ben ik geheel zonder vrijer."
+
+"Tante heeft wel gelijk," zeide ik stil tegen Henriette: "wanneer zij
+zegt, dat wij dien Monsieur Weerglas moeten daarlaten. Hij heeft mij ten
+minste lang genoeg onttrokken aan een gezelschap, dat mij boven alles
+aangenaam is."
+
+"Mijnheer!" antwoordde Henriette: "gij herinnert u onze afspraak op den
+koepel wel? Wij zouden alle complimenten daarlaten."
+
+"Ik kan het waarlijk niet helpen," zeide ik, "dat gij geen onderscheid
+weet te maken tusschen waarheid en complimenten."
+
+Op deze wijze pratende, wandelden wij voort, terwijl Suzanna den zeeman
+had beetgenomen, wien zij allerlei vragen deed, en Tante nu rechts dan
+links liep, om bloemen te plukken, welke zij alsdan aan de jonge meisjes
+kwam aanbieden. Na eenigen tijd vervoegde zich Lodewijk weder bij ons,
+of liever bij Van Baalen, met wien hij, na lang loven en bieden, den
+koop eens werd over de harddravers, onder beding, dat hij die nog eens
+zoude probeeren.
+
+Te huis gekeerd, vonden wij de theetafel, die ons wachtte: en terwijl
+wij het geurige kruid dronken, liet ik, mij van alle onzekerheid
+wenschende te ontslaan, het gesprek vallen op de Spaansche
+aangelegenheden: waarna ik, bij mijn neus langs, de vraag deed, of
+iemand den Graaf van Talavera ooit had hooren noemen.
+
+Het kwam mij voor, of de Heer Blaek bij deze vraag eenigszins van kleur
+veranderde: hij hield zich althans, of hij dien nooit geboord had; maar
+Van Baalen haastte zich te antwoorden:
+
+"Den Graaf van Talavera! wel zeker! wie kent dien niet? Hij was
+Vlies-Ridder, Grande van Spanje, Admiraal van Castilie, gunsteling des
+Konings; in een woord, een troetelkind van 't geluk;--maar 't kan
+verkeeren, zegt Bredero: en met hem is het ook mal afgeloopen. Hij is in
+ongenade geraakt, heeft zich uit de voeten gemaakt en niemand weet, wat
+er van hem geworden is."
+
+"'t Is waar ook," hervatte ik: "nu herinner ik mij, vroeger wel van den
+man gehoord te hebben."
+
+"Stil! stil toch!" zeide Tante, terwijl zij Van Baalen met den elleboog
+aanstootte.
+
+"Ik mag er dan toch wel bij vertellen," vervolgde hij, niets van de
+geheime wenken van Tante begrijpende, "dat hij eigenlijk een
+Gelderschman van geboorte was en zijn loopbaan in 's lands dienst
+begonnen is. De Heer Blaek zal zich Baron Van Lintz wel herinneren?"
+
+"Ik, Mijnheer?" vroeg de Heer Blaek, terwijl hij moeite had, om het
+theekopje, dat in zijn hand beefde, aan den mond te brengen: "met uw
+verlof ... neen ... ik herinner mij niets van hem."
+
+"Niets! Is dan niet.... O! hoe kan ik zoo dom zijn?" zeide Van Baalen,
+terwijl hij zichzelven met de vuist voor het hoofd sloeg: "Ik was
+waarlijk uw betrekking tot dien man vergeten. Ik verzoek verschooning:
+ik heb mij schandelijk voorbijgepraat. Zoo iets kan slechts mij alleen
+gebeuren. Ik ben de ongelukkigste man van de wereld."
+
+Nu was ik nog even wijs. Ik keek rond: de Heer Blaek was van zijn
+ontsteltenis nauwelijks teruggekomen. Van Baalen ging voort met
+_excuses_ te maken. Henriette zag met haar groote en fraaie oogen
+iedereen beurtelings aan als om opheldering te vragen. Tante bood
+theerandjes en confituren aan, en deed haar best om de aandacht af te
+trekken. Lodewijk neuriede een Fransch liedje en Suzanna mompelde in
+zich zelve:
+
+ _"Et jamais dans Larisse un lache ravisseur
+ Me vint-il enlever ou ma femme ou ma soeur?"_
+
+Wat Pulver betreft, hij was in zulk een rookwolk gehuld, dat het mij
+onmogelijk was zijn gelaat te onderscheiden.
+
+Het gesprek werd nu, zooals meestal het geval is na een dergelijk
+_incident_, koud en onbeduidend: ja, het was met een waar genoegen, dat
+iedereen het theegoed zag wegnemen, waarna wij gezamenlijk een wandeling
+in 't dorp gingen doen. Dewijl de kermisvermakelijkheden, welke wij daar
+bijwoonden, niet van dien aard waren, dat de beschrijving daarvan
+eenigszins belangrijk voor den lezer zoude zijn, maar slechts dienen
+zoude, om mijn verhaal nutteloos te verlengen, zal ik hier alleen
+vermelden, dat Suzanna, bij het gooien aan een koekkraam, door de
+fortuin begunstigd werd en het geluk had van een grooten koek te
+trekken, waarop met gouden letters te lezen stond:
+
+ DIT IS
+ VOOR
+ MIJN
+
+Wij keerden tegen negen uren huiswaarts, waarna de vier genoodigde
+Heeren, wier rijtuigen reeds een poos gewacht hadden, hun afscheid namen
+en Heizicht verlieten.
+
+
+ * * * * *
+
+
+ACHTTIENDE HOOFDSTUK,
+
+WAARIN FERDINAND OP ZIJN KANTOOR GEINSTALLEERD, EN, ALS KRELIS LOUWEN,
+OP EEN POETENMAAL WORDT GENOODIGD.
+
+
+Het was met een beklemd hart, dat ik den volgenden morgen de sjees van
+Tante zag voorkomen, om mij naar Amsterdam terug te brengen, en mij een
+plaats te doen verlaten, waar ik een voorwerp achterliet, dat mij
+ondanks onze korte kennismaking, onuitsprekelijk dierbaar geworden was.
+Ik mocht echter mijn verblijf niet langer rekken; want ik moest dien dag
+bij den Heer Van Baalen zijn om mijn nieuwe betrekking te aanvaarden: en
+ik wil niet ontkennen, dat de gedachte mij streelde, van niet langer,
+gelijk voor vijf dagen, te Amsterdam aan te komen, als een berooide
+straatslijper, die niets te verdienen heeft, maar als medechef van een
+geaccrediteerd handelshuis. Deze betrekking gaf mij dan ook tevens
+eenigen waarborg om met meer vrijmoedigheid aanzoek te kunnen doen naar
+de hand van een meisje, hetwelk ik niet zoude ten huwelijk durven
+vragen, zonder het vooruitzicht te hebben, van haar eerlang een
+maatschappelijke positie te verschaffen, geevenredigd aan die, waaraan
+zij gewoon was. Deze en dergelijke gedachten beurden mij onderweg
+zoodanig op, dat ik in eene recht opgeruimde stemming te huis kwam. Na
+mijn moeder omhelsd, en de jonge leden der familie verheugd te hebben
+met een grooten koek, dien Suzanna mij voor hen had medegegeven, begaf
+ik mij naar het huis van Van Baalen, die mij uiterst minzaam ontving en
+terstond naar zijn kantoor geleidde, waar ik met alle behoorlijke
+plechtigheid aan de boekhouders, bedienden en loopers werd voorgesteld.
+
+"Ik heb dezen hoek voor u bestemd," zeide Van Baalen: "hopende dat de
+plaats en het licht u gevallen--en dien lessenaar geledigd, dien UEd.
+gebruiken kan, zoolang er geen nieuwen vervaardigd is.--Wijdveld! haal
+de boeken eens, dat Mijnheer Huyck eenig denkbeeld moge bekomen, hoe de
+zaken staan en op wat hoogte wij zoo wat zijn.--Zoo UEd. eenige kopieen
+of notitie van 't een of 't ander verlangt, heeft UEd. maar te spreken:
+en, heeft UEd. eenige inlichtingen noodig, Wijdveld of ikzelf zijn
+altijd bereid u die te geven."
+
+Gedurende deze minzame toespraak van mijn nieuwen compagnon, had
+Wijdveld, de tweede boekhouder, al de boeken aangebracht, voor mij op de
+schrijftafel nedergelegd en aan het laatst beschreven folio opgeslagen,
+waarna hij zich weder naar zijn lessenaar begaf. Ik riep nu al mijn
+opmerkzaamheid, en hetgeen mij van de theoretische kennis van het
+Italiaansch boekhouden uit mijne schooljaren was bijgebleven, te hulp,
+om mij met den staat der zaken bekend te maken. Van Baalen had, naar het
+mij dien dag voorkwam, overal het oog, en gelijk mij later bleek, ook
+liet hoofd in: en, zonder zijn plaats of werk te verlaten, wist hij dat
+zijner ondergeschikten zorgvuldig na te gaan, hun zijn bevelen te geven,
+hen, waar 't noodig was, te recht te wijzen, en op mijn gezicht te
+lezen, wanneer ik hier of daar zwarigheden ontmoette.
+
+"Mijnheer Karelsz!" zeide hij, na eenen der ontvangen brieven gelezen te
+hebben, tot den eersten boekhouder: "Heinrich Haspel en Co. te Hamburg
+schrijven ons hun te remitteeren a 33 1/2 st. per daalder van 32 ss lubs
+of op Frankfort a 85 & per florijn van 65 kreutzers".
+
+"Ik geloof," zeide Karelsz, "dat wij a 84 & op Frankfort kunnen
+remitteeren."
+
+"Ja," zeide Van Baalen: "en tot 33 st. op Hamburg, hetgeen hun nog
+voordeeliger uitkomt. Laat Pietje Van Lingen het juiste verschil eens
+opmaken:--en tevens, hoeveel wij in courant geld moeten uittellen om de
+1024000 reis aan Isodore Perez te Lissabon te remitteeren a 110 & per
+dukaat, de agio 3 1/2 percent. Hier is een advies van John Smith te
+Londen, dat hij 480 stuks Blok-tin voor onze rekening heeft ingekocht en
+te Cadix geconsigneerd om aldaar voor onze rekening te verkoopen ... die
+factuur loopt hoog genoeg: 496 L sterling; maar de ongelden schijnen
+grooter geweest te zijn dan gewoonlijk:--Monsieur Snijders! wanneer gij
+er in geslaagd zult zijn, uw pen te vermaken, waaraan gij sedert een
+half uur bezig zijt, wees dan zoo goed, deze factuur eens over te
+brengen, en te zien hoe onze rekening met dat huis staat:--het
+verwondert mij, dat hij niets schrijft over die vier balen Beathilies
+Ternatanes, die hem in de vorige week gezonden zijn; het heeft wel is
+waar nogal gestormd op zee: en de beurtman kan te laat zijn
+aangekomen:--aan die Suiker van Harry Harding op Sint-Christoffel
+behoeft geen rekening gegeven te worden, Mijnheer Wijdveld! Ik heb van
+dien man geen goed meer te wachten.--Ik zie al, waar UEd. naar zoekt,
+Mijnheer Huyck! UEd. is waarschijnlijk verwonderd, dat de agio niet bij
+iederen wissel genoteerd staat: maar het is mijne gewoonte, dat op zijn
+beloop te laten en bij 't sluiten der rekening het bedrag der agio op
+Rekening van Agio te brengen, en de rest op Winst en Verlies.--Mijnheer
+Karelsz, hebt gij al een nota van De Wijs over den verkoop van die 36
+Ceroenen Indigo Lauro?--Wees anders zoo goed hem daaraan te herinneren:
+en zeg hem, dat, zoo hij die niet dadelijk inlevert, ik mij van een
+anderen makelaar zal bedienen;--en denk toch, om Van Erkeles te
+waarschuwen wegens de assurantie voor de "Fortuin". Pulver heeft zich al
+beklaagd, dat men het schip nog niet is komen opnemen. Ziedaar, Mijnheer
+Huyck! hier is een circulaire, die ik gesteld heb, om bericht van onze
+compagnieschap te geven: UEd. gelieve uw oordeel daarover te zeggen. Nu
+zie! dat is mis," vervolgde hij, een anderen brief lezende, en dien aan
+Karelsz overreikende, die bleek werd als een doek.
+
+"Hemel!" zeide deze, met een zachte stem, zoodat geen der bedienden het
+hooren kon: "dat is een ongeval! wie had dat kunnen droomen?"
+
+"'t Zijn veertig duizend gulden in 't water," zeide Van Baalen, de
+schouders ophalende, doch zonder een gezicht te vertrekken.
+
+"Paulus Leyster insolvent!" hernam Karelsz, zuchtende: "ik had zooveel
+vertrouwen in zijn soliditeit."
+
+"Stil!" zeide Van Baalen: "men behoeft niet precies te weten, wat wij
+daaraan verliezen. Bovendien, zonder schade hier of daar gaat de negotie
+nooit. Tracht intusschen berichten in te winnen, of er wat van te recht
+komt. Mijnheer Huyck! ik zal u dit later wel vertellen. 't Valt
+gelukkig, dat UEd. hier nog niets mede te maken heeft; doch UEd. kan er
+uit zien, dat het ons niet altijd voor den wind gaat."
+
+Dit was het eenige beklag, dat hij zich veroorloofde. Ik kon van mijne
+verbazing niet terugkomen. Was deze dezelfde man, wien ik den dag te
+voren zoo morrende en klagende had leeren kennen. Hij had zich den
+ongelukkigsten man der wereld genoemd, omdat zijn tuinbaas hem geen
+doperwtjes kon leveren, en hij droeg met gelatenheid een verlies van
+veertig duizend gulden. Hoe verkeerd, dacht ik, zijn de oordeelvellingen
+der menschen bij een slechts oppervlakkige kennis! Wie den Heer Van
+Baalen alleen in de gewone samenleving ontmoet had, zou hem niet anders
+hebben beschouwd dan als een verdrietigen, gemelijken, verstrooiden
+knorrepot, die zichzelven en anderen tot last leefde;--en ook alzoo had
+ik hem beoordeeld, en reeds het denkbeeld mij beangst, van in zijn
+gezelschap mijn dagen te moeten slijten. Hoezeer had ik mij bedrogen! en
+hoe aangenaam vond ik mij verrast, nu ik hem in zijn waarde leerde
+kennen; en, dat ik het hier bijvoege, hoe meer tijd ik in het vervolg
+met hem sleet, hoe meer ik zijn rustelooze werkzaamheid, zijn helder
+inzicht in de zaken, zijn geest van orde, zijn kordaatheid in 't
+handelen en zijn gelijkheid van gemoed bij voor- en tegenspoed leerde
+bewonderen. Slechts op eene wijze heb ik mij dat verschil tusschen Van
+Baalen op 't kantoor en Van Baalen in de wereld kunnen verklaren. Hij
+was van de natuur tot handelaar bestemd, en door zijn stand in de
+maatschappij tot uitgaan gedwongen. In zaken was hij op zijn plaats; in
+de wereld speelde hij een rol. Maar zijn ziel was bij zijn _affaire_ en
+bleef er bij, al was zijn lichaam in de dagelijksche kringen aanwezig;
+hij gevoelde zich aldaar niet op zijn gemak: en verveling, zucht om
+zonderling te schijnen, wrevel, of al deze aandoeningen te zamen
+genomen, bedierven alsdan zijn luim en vormden hem tot den man, dien ik
+vroeger geschilderd heb.
+
+Terwijl ik mij nog op het kantoor bevond, kwam mijn boodschap aan
+Helding mij in de gedachten. Ik was eerst voornemens geweest, die aan
+Heynsz op te dragen: maar de vrees om vermoedens te wekken had mij dit
+plan doen verwerpen: en ik begreep, dat het beter ware en meer
+overeenkomstig met het doel des zenders, het geld op een zoodanige wijze
+in de handen des dichters te spelen, dat men nimmer kon nagaan van wien
+het kwam. Toen dus, bij het sluiten van het kantoor, de bediende kwam
+hooren, of de patroon nog iets te zeggen had, verzocht ik verlof aan Van
+Baalen, dien man met een commissie te belasten: dit toegestaan zijnde,
+nam ik den looper ter zijde, deelde hem mijne instructien mede, en
+stelde hem vervolgens het geld ter hand, dat ik, om op alle gelegenheden
+gewapend te zijn, bij 't van huis gaan bij mij had gestoken. Ik bleef
+toen nog eenigen tijd met Van Baalen alleen, ten einde al wat onze
+compagnieschap betrof op een behoorlijken voet te regelen, en keerde
+recht tevreden naar huis.
+
+Op den avond van dien dag zat mijn familie in onze huiskamer vereenigd.
+Tante Letje was bij ons te bezoek en ik was naar mijn kamer gegaan om
+eenige plaatwerken te krijgen, die ik aan de mijnen wilde laten zien,
+toen ik hoorde, dat er iemand aangediend en na eenig toevens
+binnengelaten werd. Ik kwam weder beneden, mijn platen onder den arm
+houdende, en was niet weinig verbaasd en teleurgesteld, toen ik ontdekte
+dat de bezoeker niemand anders was dan vriend Helding, die, zoodra hij
+mij zag, naar mij toekwam, en met de meeste eerbiedigheid mij zijn dank
+betuigde voor de weldaad, die ik hem bewezen had.
+
+Ik stond als van den donder getroffen en verwenschte het toeval, dat ik
+juist uit de kamer was, toen hij zich had laten aandienen: daar ik in
+het tegenovergestelde geval naar hem had kunnen gaan en hem afzonderlijk
+spreken: en nu, vreesde ik, zou de bommel losbreken.
+
+"Maar mijn waarde Monsieur Helding!" zeide ik eindelijk: "ik weet, niet
+waar UEd. van spreekt: ik betuig u, dat uw dankzeggingen mij zoo vreemd
+voorkomen...."
+
+"Wel ja!" zeide mijn vader, die van meening was, dat Helding, voor de
+twee dukaten bedanken kwam: "UEd. behoefde waarlijk niet de moeite te
+doen, van daarvoor hier te komen. Het gedicht, waarmede UEd. ons vereerd
+hebt, is slechts weinig betaald met zulk een bagatelletje."
+
+"Een bagatelletje, Ed.-Gestr. Heer!" riep Helding: "waarlijk! zoo UEd.
+honderd Zeeuwen een bagatelletje noemt! voor UEd. is 't mogelijk, maar
+voor mij waarachtig niet."
+
+"Honderd Zeeuwen!" herhaalde mijn vader: "hier moet een misverstand
+plaats hebben: dat geld komt van mij niet: en ik betwijfel, of mijn zoon
+ook genoeg bij kas is om zulke _munera_ weg te geven."
+
+"Eilieve, Ed.-Gestr. Heer!" hervatte de poeet: "UEd. drijft het al te
+verre. Zulk een edele wijze van schenken verhoogt de waarde van het
+geschonkene."
+
+"Dat uw slinkerhand niet wete wat uw rechter geeft," mompelde Tante
+Letje.
+
+"Maar het is vruchteloos," vervolgde Helding, "de zaak te willen
+verbloemen. Hoe fijn het werk ook bestoken was, ik ben er toch achter
+gekomen."
+
+"Eilieve! Geef ons de _historia facti_ eens," zeide mijn vader, "want ik
+ben nieuwsgierig te weten hoe de vork in den steel zit."
+
+"Met genoegen, Edel-Gestr. Heer. Ik zat daar op mijn bovenkamer en had
+een veldzang ter gelegenheid der verjaring van den Heere Smethof voor
+mij, terwijl Heynsz, mijn huisheer, juist bij mij zat en mij een
+quitantie schreef voor drie maanden huur, die ik hem voldeed uit de twee
+dukaten, die UEd. laatst bij mij gelaten hadt. Daar wordt aan mijn deur
+geklopt: ik zeg "binnen!" daar komt een Monsieur binnen: "Monsieur Lucas
+Helding"--"Dezelfde," zeg ik. "Dan moet ik u dit zakje overhandigen,"
+zegt hij: "wees zoo goed, mij quitantie daarvoor te geven." Met begon
+hij het geld op de tafel uit te tellen: alle gerande Zeeuwsche
+Rijksdaalders. Ik was zoo buiten mijzelf, dat ik beefde als een rieten
+blad. "Maar man!" zeg ik: "UEd. is zeker abuis. Ik ben geen geld te
+wachten."--"Geen abuis ter wereld," zegt hij, terwijl hij het geld al
+vast voortelde: "zoo UEd. Lucas Helding is: 29, 30, 81."--"Maar van wie
+komt het toch?" vroeg ik.--"Ja! dat mag ik niet zeggen: 45, 46,
+47."--Het was mij alsof alles mij draaide voor de oogen! zulk een som
+gelds te zien.--"Wel!" zeide Heynsz: "ik zou het maar opsteken. Men moet
+zoo geen koren van den molen sturen."--zeide ik: "Sinjeur Heynsz! wees
+zoo goed en schrijf mij de quitantie eens. Gij zijt nu toch bezig: en ik
+zou niet in staat zijn, een letter op 't papier te stellen, zoo confuus
+ben ik."--"Daar heb ik niet tegen," zeide hij: "hoe groot is de
+som?"--Tweehonderd zestig gulden," zei de vreemde persoon.--Nu, Heynsz
+schreef het recu: ik teekende, en de man kuierde weg. "Begrijp je daar
+iets van, Sinjeur Heynsz?" vroeg ik. "Neen," zei hij: "maar 't is een
+buitenkansje, daar ik u geluk mee wensch...." "Ken je dien man?" vroeg
+ik weer. "Jawel!" zeide hij:"'t is een kantoorknecht bij Van Baalen."
+
+"Dat die drommelsche verklikker ook tegenwoordig moest zijn," dacht ik,
+bij dit gedeelte van Heldings verhaal. Deze vervolgde:
+
+"Dat was aan geen doove gezeid. Ik gaf mijn geld aan Heynsz om te bergen
+en liep naar den Heer Van Baalen. Maar jawel! Ik had pas een paar
+woorden gezegd, of ik merkte, dat het alweer mis was. "Ik geef mijn geld
+zoo niet weg," zeide hij, en liet daarop den kantoorknecht roepen, die
+juist aan huis was. Toen kwam het hooge woord er uit: hij had het van
+UEd. gekregen om het mij te bezorgen."
+
+Hier zette mijn geheele familie groote oogen op en ik sloeg de mijne
+neder, mijn noodlottig gesternte verwenschende.
+
+"Ik wist niet, dat uwe middelen zoo ruim waren," zeide mijn vader met
+bevreemding.
+
+"Het spijt mij, dat het ontdekt is," hernam ik: "maar ik kan u
+verklaren, Monsieur Helding! dat uw dankbetuigingen niet aan mij
+behooren gericht te zijn. UEd. is het geld evenmin aan mij verschuldigd
+als aan den kantoorknecht, die het u gebracht heeft; want beiden hebben
+wij het van een derde ontvangen: en de hand, die 't mij ter hand stelde,
+wil niet genoemd zijn."
+
+Mijn toon was zoo ernstig, dat Helding overtuigd scheen. Nu keek hij
+mijn vader aan; maar deze schudde het hoofd, en mompelde: "_Etiam per
+interpositam personam donatio consummari potest_; maar ik begrijp er
+niets van."
+
+"En mag ik er volstrekt niet naar raden, wie de zender is?" vroeg
+Helding.
+
+"Ik verzeker u," was mijn antwoord, "dat gij daar vergeefsche moeite toe
+zoudt doen. Het is mij bovendien volstrekt verboden u iets dienaangaande
+te vertellen."
+
+Helding zuchtte en haalde de schouders op: "in dat geval ben ik UEd.
+toch altijd dankbaar voor de bezorging," zeide hij: "en hetzij UEd. de
+zender zijt of niet, zoo wil ik toch niet nalaten, UEd. het tweede
+oogmerk mijner komst mede te deelen, zijnde om UEd. te noodigen op een
+klein partijtje, dat ik sedert lang aan eenige mijner kunstvrienden
+schuldig ben en nu eindelijk in staat ben gesteld, hun te geven."
+
+"Mijn waarde Monsieur Helding!" zeide ik: "ik ben volstrekt niet op de
+hoogte, om met geleerde lieden om te gaan, en zal bovendien thans
+drukten genoeg aan de hand krijgen, die mij dergelijke partijen wel
+zullen beletten."
+
+"Ja! dat vind ik ook," zeide mijn moeder, mij met bezorgdheid aanziende:
+"dergelijke partijen duren somtijds laat: men gebruikt er meer dan
+gewoonlijk, de gezondheid lijdt er door."
+
+"Och! UEd. meent het niet," zeide Helding: "de Jongeheer kan immers naar
+huis gaan wanneer hij verkiest, en behoeft niet meer te drinken dan hem
+lijkt; een glas roode wijn kan op zijne jaren zooveel kwaad niet: en dan
+bovendien, de Jongeheer heeft het mij beloofd."
+
+"Het zij verre van mij, hier, ongeroepen, wijsheid te willen
+verschaffen," zeide mijn vader: "maar ik geef u, Monsieur Helding!
+vriendschappelijk in bedenking, of gij weldoet de verkregene som zoo
+dadelijk te gebruiken om uwe vrienden te trakteeren. Ik weet wel, gij
+poeten acht het geld als slijk en denkt met Horatius:
+
+ _Nullus argento color est avaris abdito terris_:
+
+maar toch, ik denk, dat het oogmerk des zenders geweest is, dat gij er
+u-zelven mede te goed deedt, en niet, dat anderen het verbrasten."
+
+"UEd.-Gestr. spreekt zeer waar," zeide Helding: "maar wat is het geval?
+Ik ben nu al zoovele jaren lid van een vriendenkring ter onderlinge
+oefening in de dichtkunst. Volgens de instellingen van ons genootschap
+moeten wij maandelijks bij een der leden vergaderen, die de overigen
+ontvangt en hun een glas wijn schenkt naar zijn vermogen. En daar zij nu
+weten, dat ik geen kelder heb, wisten zij het altijd zoo te schikken,
+dat mijne beurt werd overgeslagen. Ik heb nu zoovele jaren altijd op
+hunne kosten wijn gedronken, en nu wilde ik wel voor eens in mijn leven
+hunne beleefdheid te mijnen opzichte vergelden."
+
+"Dat is edelmoedig gedacht," zeide mijn vader: "maar toch, draag zorg,
+dat gij niet alles aan den wijn verdoet: en bepaal u dan bij hen, aan
+wien gij een traktement schuldig zijt."
+
+"Nu ja!" zeide Helding: "of er een paar meer of minder zijn, dat zal er
+zooveel niet toe doen: en aan den jongen Heer, die mij in staat gesteld
+heeft mijn huishuur te voldoen, wilde ik toch ook wel toonen, dat ik
+niet ondankbaar ben. 't Is zeker wel wat vermetel van mij, te durven
+hopen, dat iemand als de Jongeheer Huyck mij de eer aan zoude doen mijn
+arme woning te bezoeken."
+
+"Volstrekt niet," hernam mijn vader: "en ik heb er niet tegen, dat mijn
+zoon van uw uitnoodiging gebruik make, indien zijn kantoordrukten het
+niet beletten en hij voor dien avond niet verzeid is."
+
+"Maar lieve engel!" zeide mijn moeder, vreemd opziende: "gij; meent het
+immers niet?"
+
+"Kom, Keetje-lief!" zeide mijn vader: "wees maar tevreden: _indulge
+veniam puero_."
+
+"Ja!" zeide zij, de schouders ophalende: "als ge Latijn begint te
+praten, zal ik maar zwijgen," en zij schudde het hoofd, terwijl haar
+geheele wezen te kennen gaf, dat zij die partij niet goedkeurde.
+
+"Ziezoo! dat is treffelijk," zeide Helding, terwijl hij zich tot mij
+wendde, en de handen wreef: "UEd. zal zien, het zal in orde zijn. Heynsz
+heeft mij veroorloofd, de gasten op zijne kamer te ontvangen, dan
+behoeven zij zoovele trappen niet te klimmen...."
+
+"En hebben minder gevaar er af te rollen," dacht ik.
+
+"En ik zal de Juffrouw, die beneden mij woont, verzoeken koffie te
+schenken: dan heeft het goede mensch ook reis een verzet: want zij zit
+den geheelen dag te kniezen en te zuchten."
+
+"En zal die Juffrouw dan alleen met al die Heeren zitten?" vroeg Moeder.
+
+"Wel neen, Mevrouw!" antwoordde Helding, lachende! "zij zal op haar
+kamer blijven en ons de koffie sturen.--Och! het is een lief meisje, zoo
+vriendelijk, zoo zachtzinnig: nietwaar Mijnheer?" vroeg hij, mij tot
+getuige nemende.
+
+"Zoo Ferdinand! Kent gij die Juffrouw ook al?" vroeg mijn moeder, half
+schertsend, half bestraffend.
+
+"Dat is te zeggen, ja, ik heb haar in 't voorbijgaan gezien, toen ik
+Monsieur Helding bezocht," antwoordde ik.
+
+"Nu ja, gezien," zeide Helding: "en een grooten dienst gedaan
+bovendien.--Nu zij is ook altijd recht dankbaar; want zoo dikwijls ik
+haar op de trap ontmoet en een praatje met haar maak, vertel ik haar van
+UEd. en dan glinsteren haar oogen als twee sterretjes."
+
+"Wat is dat voor een juffer?" vroeg op zijn beurt mijn vader, met een
+strakken blik: "en wat zijn dat voor diensten, die Ferdinand haar
+bewezen heeft?"
+
+"Och! een zedig meisje," zeide Helding, "die geen Christenziel bij haar
+ziet, en nooit uitgaat: en vroom ook;--maar zij woont dan bijster alleen
+en verlaten. Daar heb je den Notaris Bouvelt, daar ik geloof dat het een
+stuk van een nicht af is, die komt niet eens naar haar omzien. De man is
+ziek, dat is mogelijk; maar kon hij niet eene van zijn dochters zenden?
+al was het maar om haar naar de kerk te brengen, waar zij nu niet alleen
+naar toe durft gaan. Gisteren nog vroeg ik haar, zoo bij manier van
+spreken, waar zij ter kerke geweest was: en zij antwoordde mij, dat zij
+sedert haar komst te Amsterdam nog geen voet over den drempel heeft
+gehad, omdat zij niet alleen durfde uitgaan. En toen vroeg zij mij, of
+ik geene zuster of nicht had, die op jaren ware, en haar derwaarts zou
+kunnen geleiden."
+
+"Arme ziel!" zeide Tante Letje, met deernis: "zij is gelijk aan den
+geraakte, die de genezende wateren van Bethesda niet kon genaken, omdat
+er niemand was om hem op te nemen."
+
+"Maar dat heldert nog niet op, wat Ferdinand met haar te maken had,"
+zeide mijn vader.
+
+"Anders niet," zeide ik, "dan dat ik haar bevrijd heb van iemand, wiens
+bezoek haar lastig was; doch Monsieur Helding weet, dat wij den naam des
+onbescheiden indringers niet voegzaam kunnen noemen."
+
+Mijn vader zweeg en nam een snuifje. Ik wist, wat dit beteekende; want
+de snuifdoos kwam slechts bij bepaalde gelegenheden uit den zak:
+namelijk wanneer hij hoofdpijn had, in de pleitzaal bij lange
+pleidooien, in de kerk bij vervelende predikatien, wanneer hij iets
+zwaarwichtigs op te stellen had, of wanneer hij misnoegd was. Hij bleef
+echter dien gansenen avond even vriendelijk jegens mij: ik vermoedde
+derhalve, dat zijn ontevredenheid alleen op Heynsz zoude nederkomen, die
+hem van het voorgevallene tot zijnent onkundig had gelaten.
+
+Na een onbeduidend gesprek nam Helding zijn afscheid van het gezelschap,
+mij meldende, dat de bijeenkomst, waarop hij mij genoodigd had, den
+volgenden Donderdag te zes uren zoude plaats hebben, terwijl ik van mijn
+kant beloofde intijds aanwezig te zullen zijn. Toen ik den man
+uitgeleide deed naar de voordeur, vroeg hij mij, of ik reeds, ingevolge
+mijn belofte, hem de vriendschap gedaan had van met mijn vader over zijn
+dochter te spreken. Ik antwoordde, gelijk de waarheid was, dat ik zulks
+terstond had verricht: doch dat er met de verlangde nasporingen wel
+eenige tijd zoude verloopen, vermits het verloren schaap zich sedert
+lang niet meer in Amsterdam bevond en waarschijnlijk van naam was
+veranderd. Helding toonde zich hoogst erkentelijk en maakte nog
+verscheidene verschooningen over de moeite, welke hij mijnen vader en
+mij veroorzaakte, waarna hij vertrok.
+
+Bij het gezelschap terugkeerende, vond ik mijn moeder bezig mijn vader
+minzaam te beknorren, dat hij mij naar dat poetenmaal liet gaan.
+
+"Ik hoop," zeide mijn vader, "dat Ferdinand oud en wijs genoeg is, en
+zich weet te matigen. Gij wilt toch niet, Keetje-lief, dat wij een
+knaap, die nu ruim twee jaren op zijn eigen wieken gedreven heeft, weder
+als een schooljongen gaan behandelen? En hoewel ik niet verlang, dat hij
+Helding tot een huisvriend make, zoo heeft mij de dankbaarheid des mans
+toch getroffen en wil ik niet, dat hij ons van hoovaardij beschuldige.
+Had ik echter vooraf geweten," voegde hij er glimlachend bij, "dat zich
+zulk een innemende koffieschenkster daar bevond, ik had mij nog eens
+bedacht."
+
+Men kan zich voorstellen, dat ik bij dit alles niet zeer op mijn gemak
+was en met schrik opzag tegen het losbersten der donderbuien, die zich
+van alle kanten boven mijn hoofd samenpakten. Maar mijn ongerustheid
+moest nog vermeerderd worden. Den volgenden dag kwam er een mand van
+Tante Van Bempden, met groenten en vruchten, welke zij aan mijn moeder
+stuurde, en een brief er bij van Suzanna aan mij, van den volgenden
+inhoud:
+
+"Sinjeur Ferdinand!
+
+Gij hebt voorwaar mooie stukjes uitgevoerd! daar zijn nu al mijne
+profetien uitgekomen, dat gij nooit zoudt deugen. Ja! Ferdinand werd
+altijd in de familie als een achtste wonder beschouwd, en ik, die wat
+beter inzicht in de zaken had, al zoo weinig geloofd als wijlen
+Mejuffrouw Cassandra. Maar zoo gaat het: als de wijsheid op de straten
+schreeuwt, blijft ieder thuis; en als de dwaasheid maar even fluit, is
+er dadelijk een toeloop. Pas maar op, dat er geen toeloop kome om u te
+zien ophangen. Denk eens! de zoon van den Hoofdschout het stadhuisraam
+te zien uitsteken: dat zou een aandoenlijk schouwspel wezen. Nu ja! kijk
+maar zoo vreemd niet op; de bommel is uitgebroken. Daar komt van morgen
+Baas Roggeveld met zijn lakenveldsche koeien aanzetten en vertelt aan
+Tante, dat die Monsieur Weerglas, die in zijn huisje woonde, met de
+noorderzon vertrokken is, niemand weet waarheen: ofschoon iedereen
+gissen kan, dat hij niet spoedig terug zal komen: overmits zich
+hedenmorgen de Baljuw in eigen hoogen persoon aan het ledige huisje
+vervoegd heeft, bewerende, dat gemelde Monsieur Weerglas niemand anders
+was als ... nu raad eens, zoo gij kunt;--of liever, zoo gij 't niet
+weet:--niemand anders als Zwarte Piet, en de bedrijver van ettelijke
+diefstallen, huisbraken en rooverijen op den publieken weg. Nu behoef je
+niet te vragen, hoe of Tante opkijkt, dat gij met den Sinjeur op zulk
+een intiemen voet waart, dat hij u visites kwam doen. Zij wilde er eerst
+aan Papa over schrijven: maar ik heb haar beduid, dat zij den man maar
+verdriet aan zoude doen, en dat het beter ware, dat ik u eerst
+kapittelde over het aangaan van dergelijke _liaisons_. Ik kan u zeggen,
+dat ik er van ril en beef: en dan, hoor ik, heeft Pulver verteld, dat
+gij een zakje met geld van dien fielt hebt ontvangen. Is UEd. altemet
+een compagnon van Cartouche en Jaco?
+
+ _On apprent a hurler, dit l'autre avec les loups_.
+
+En ik mag Van Baalen wel waarschuwen; anders gaat gij nog met de kas
+strijken, en dan zou hij inderdaad de ongelukkigste man der wereld
+worden. Ik heb al aan Jetje Blaek geraden, haar koffertje na te kijken,
+om te zien of gij haar niets ontstolen hebt.--Ten haren opzichte zou ik
+het u vergeven; want dat ware volgens het recht van wedervergelding
+(_jus talionis_, zou Papa zeggen: ja ik weet ook wel een mondvol
+Latijn): overmits zij, zoo 't mij voorkomt, zich aan de dieverij van uw
+hart heeft schuldig gemaakt.--Nu! op haar hart zult gij wel alle
+aanspraak verbeuren, zoo gij er dergelijke kennissen op nahoudt. 't Is
+toch jammer! laatstleden Zondag scheen zij u zoo genegen, en toen gij
+aan tafel met den Heer Van Baalen aan 't redetwisten waart over het
+tarief, keek zij, ofschoon zij er wel niets van begrepen zal hebben, u
+met zulke aandachtige oogen aan, dat het mij den schijn had, als had zij
+haar toilettafel tegen een gebroken bloempot willen verwedden, dat gij
+gelijk hadt.--Nu! rechtvaardig u, zoo gij kunt, want Tante is ernstig
+boos: en er is een zilveren suikerstrooier zoek, dien zij zich
+verbeeldt, dat door dien vagebond tijdens zijn bezoek is meegepakt: of
+hebt gij hem misschien in den lommerd gezet?--Gij zijt er niet te goed
+toe; dit, weet gij, is het oordeel van
+
+ Uwe Zuster
+ SUZANNA."
+
+De mededeeling van dit alles was niet geschikt om mij bijzonder gerust
+te stellen, en ik had reden genoeg om mijn rassche belofte tot
+stilzwijgendheid te verwenschen. Ik kon den brief echter niet
+onbeantwoord laten en zag in, hoe noodig het ware, Tante te bevredigen.
+Ik schreef derhalve aan Suzanna en dankte haar voor den dienst, dien zij
+mij bewezen had, door mij zoo tijdig van het gebeurde te onderrichten,
+en vooral, door Tante te doen afzien van haar voornemen om aan mijn
+vader te schrijven. Wat de ontmoeting van Zwarten Piet betrof, zoo
+verhaalde ik haar alleen, dat de man mij werkelijk geld had gelaten, met
+het verzoek het aan een derde over te brengen; doch dat het een geheim
+was, waarin personen betrokken waren, die ik niet noemen mocht. "Geloof
+mij," dus eindigde ik, "dat ik niet min dan gij verwonderd ben geweest
+over de eer van 's mans bezoek, en dat ik wel gewild had, dat hij aan
+een ander deze lastige commissie had opgedragen. Ik heb die echter niet
+geweigerd, omdat het werkelijk een vergoeding was, welke de man deed, en
+dat hij, naar ik mij vleie, op weg is om zijn schandelijk bedrijf te
+verlaten. Bidden wij liever voor den ongelukkige, dan dat wij hem
+veroordeelen, en vergeten wij niet, dat, welke zijn misdrijven ook
+geweest mogen zijn, de poort der genade voor den berouwhebbenden zondaar
+nimmer gesloten blijft."
+
+Ik was nog een bezoek schuldig aan Tante Letje en besloot den avond te
+baat te nemen om aan deze verplichting te voldoen. Ten haren huize
+gekomen, verzuimde ik niet, aan de dienstmaagd, die mij de deur opende,
+te vragen, of Tante ook belet had; want ik wist dat zich niet zelden
+eenige vromen ter onderlinge stichting ten harent verzamelden, en ik was
+niet bijzonder op het gezelschap van de weduwe Knijpduim of den
+catechiseermeester Zoutbrand gesteld.
+
+"De Juffrouw is alleen," zeide de meid, "met nog een Juffertje, dat
+zooeven met een sleetje hier gekomen is."
+
+Op deze verzekering begaf ik mij naar boven in de verwachting van de
+eene of andere mij onbekende neepmuts over Tante te zien zitten, maar
+wie schildert mijn verbazing, toen ik, in Tantes achterkamer gekomen,
+gewaarwerd, dat de Juffer, die tegenover haar bezig was een kopje thee
+te drinken, al te wel bij mij bekend, in een woord niemand anders was
+als Amelia Bos! Wat deze betreft, zij was niet minder verrast door mijne
+verschijning en het kopje ontgleed bijna haar vingers.
+
+"Zoo Neef!" zeide Tante: "ik was u hedenavond niet te wachten. Gij kent
+de Juffer, naar ik meen."
+
+"Ja Tante!" antwoordde ik: "maar ik was er verre af van te denken, dat
+de Juffer ook bij u bekend ware."
+
+"Behoeft men dan zijn naaste te kennen, om hem een dienst te bewijzen?"
+vroeg Tante: "kende de weduwe van Zarpath den man Gods, dien zij bij
+zich ontving? En staat er niet geschreven: vergeet de herbergzaamheid
+niet: want hierdoor hebben sommigen onwetend Engelen geherbergd?"
+
+"'t Is verre van mij," zeide ik, "dat ik aan uw goeden wil jegens uwe
+naasten zoude twijfelen: maar toch vind ik mij verrast, door Mejuffer
+hier te zien, en kan ik niet nagaan, op welke wijze uwe kennismaking
+heeft plaats gehad."
+
+"Dit laat zich, dunkt mij, nogal raden," zeide Tante: "de woorden ten
+huize uws vaders door den liedjesmaker gesproken, heb ik bewaard, die
+overleggende in mijn herte, en het was alsof er een stem in mijn
+binnenste sprak: "zie! ik moet handelen met deze maagd gelijk Hanna
+handelde met Samuel haren zoon, hem opbrengende tot het huis des
+Heeren."--Maar ik zoude toch geene vrijmoedigheid gehad hebben, zoo maar
+tot haar te gaan en te zeggen: "zie: hier ben ik," ware het niet, dat
+ik, hedenmorgen in den kousenwinkel bij Van Vlerken zijnde, haar aldaar
+had aangetroffen met den ouden man, ja, dienzelfden Helding, die haar
+geleidde, en haar aan mij voorstelde: en, hebbende bevonden, dat zij is
+gelijk eene Maria, en gaarne luistert naar de waarheid, die uit de
+godzaligheid is, zoo heb ik haar genoodigd om hedenavond bij mij te
+komen en deel te nemen in de stichtelijkt onderwijzing, die ik naar mijn
+vermogen poog te geven aan wie dorst heeft naar de wateren des levens."
+
+Ik kon van mijn verbazing niet terugkomen. "Hoe!" dacht ik, "zal ik dan
+eeuwig, want ik ga, uit of thuis, aan ontmoetingen worden blootgesteld,
+die aanleiding geven tot nieuwe verwarring? Is mijn geboortestad sedert
+mijn afwezigheid betooverd geworden of ben ik het zelf? Of is alles een
+benauwde droom?--En dan, Amelia is immers den Roomschen godsdienst
+toegedaan? Heeft zij Tante Letje, die zoo sterk op haar geloof staat,
+opzettelijk misleid? Of heeft hier een misverstand plaats?--En hoe
+deerlijk zal dat dan uitkomen!"
+
+Wat Amelia betrof, ofschoon zij in het eerste oogenblik niet minder
+verlegen scheen dan ik, herstelde zij zich spoedig: zij had het voordeel
+boven mij, dat mijne tegenwoordigheid, als die van een bekende, haar
+gerustheid inboezemde, terwijl de hare mij zorg verwekte.
+
+"De Juffrouw heeft mij verteld," zeide Tante, na eenig zwijgen, "dat gij
+haar een gewichtigen dienst hebt bewezen."
+
+"Zoo!" antwoordde ik, Amelia eenigszins verwonderd aanziende en
+onbewust, hoe verre zich haar mededeelingen hadden uitgestrekt.
+
+"Ja, Mijnheer Huyck!" zeide Amelia, mij uit de verlegenheid helpende:
+"ik heb aan Mejuffrouw uw Tante kenbaar gemaakt, dat UEd. zoo
+vriendelijk geweest zijt om mij van dien lastigen Heer te ontslaan."
+
+"Ik heb alleen mijn plicht gedaan," zeide ik: "en ieder fatsoenlijk man
+zou in mijn plaats evenzoo gehandeld hebben."
+
+"En de Juffrouw heeft u zeker ook verteld," zeide Tante, "hoe het komt,
+dat zij dus alleen en verlaten is, gelijk Ruth de Moabitische, zonder
+zelfs een schoonmoeder te hebben, tot wie zij zeggen kan: uw volk is
+mijn volk en uw God mijn God?"
+
+Ik wist niet, wat te antwoorden: "Wat dunkt u, lieve Tante!" vroeg ik,
+om er mij uit te redden: "ziet gij mij aan voor een raadsman, deftig
+genoeg om het vertrouwen eener jonge Juffer te verdienen?"
+
+Amelia scheen terstond mijn oogmerk met dit ontwijkend antwoord te
+bevroeden, en haastte zich te zeggen: "ja Mejuffer, ik heb aan uw Heer
+Neef verhaald, gelijk aan u, dat ik er ongelukkig aan toe ben, daar de
+Heer Bouvelt mij niet kon ontvangen, en ik niet terug kan keeren naar
+Deventer, uithoofde mijn familie van huis is: zoodat ik mij alleen
+bevind."
+
+"Had men u ten minste maar bij een ordentelijke burgervrouw Besteed,"
+zeide Tante: "maar, mij dunkt, Amsterdam is groot genoeg, en ik zal
+zelve aan dien Sinjeur Bouvelt schrijven, en hem voorstellen, u een
+ander logies te bezorgen."
+
+"Santa Maria! doe dat niet," riep Amelia ontsteld uit: "de Heer Bouvelt
+ligt ziek te bed en is buiten staat zich met eenige zaken te bemoeien."
+
+"Wat zeidet gij daar voor een vreemd woord?" vroeg Tante, terwijl ik op
+mijn lippen beet: "dat luidde even of het een vervloeking ware: en daar
+staat geschreven: gij en zult ganschelijk niet vloeken."
+
+Amelia keek eenigszins bedeesd over deze bestraffing: en, naar het hooge
+rood te oordeelen, dat haar wangen bedekte, geloof ik, dat zij zich
+bovendien verwijtingen deed, van aan de goede vrouw, die haar bij zich
+ontving, een sprookje op de mouw gespeld te hebben: want aan die
+Deventersche historie begreep ik wel, dat geen woord waar was. Maar nog
+grooter werd de verwarring van het arme meisje, toen Tante haar, na een
+korte stilte, de vraag deed, welken Predikant te Deventer zij gewoon was
+te volgen.
+
+De eene dienst, dacht ik, is den anderen waard: en ik poogde op mijne
+beurt Amelia het antwoord te besparen. "Gij maakt misschien, zeide ik,
+"geen onderscheid tusschen hen, en hoort allen even gaarne."
+
+"Inderdaad," zeide Amelia: "ik geloof...."
+
+"Hoe!" viel Tante in: "mij dunkt, er is toch nogal onderscheid tusschen
+den godvreezenden Klarebron,--die zijn naam te recht draagt; want hij is
+als eene fonteijne der hoven, een put der levende wateren,--en den
+ijdelen Zevenslinger, die besmet is met Pelagiaanschen zuurdeesem en die
+slechts woorden zonder wetenschap voortbrengt, waarmede hij den raad
+verduistert en de kortzichtigen verblindt."
+
+"Och Mejuffer!" zeide Amelia, verbaasd over dezen uitval, waar zij niets
+van begreep: "ik heb daar zoo weinig verstand van, en...." "Maar bij
+wien hebt gij uw belijdenis dan gedaan?" vroeg Tante: "of behoort gij
+wellicht tot de zoodanigen, die talmende zijn met die af te leggen, niet
+indachtig, dat de tijd voortgaat, en dat wij niet weten, wanneer de ure
+des oordeels komen zal."
+
+"Ik weet het niet recht," antwoordde Amelia: "ik was elf jaar oud, toen
+ik het sacrament ontving, en ben vergeten welken naam de Priester droeg,
+bij wien ik mijn cathechismus geleerd heb."
+
+"O wee! o wee!" dacht ik: "nu is het geheel en al mis."
+
+Maar welke woorden zouden in staat zijn, de verbazing, de ergernis uit
+te drukken, welke op het gelaat van Tante Letje te lezen stonden, toen
+zij, uit hetgene ter kwader ure aan Amelia ontvallen was, de waarheid
+inzag, en ontdekte, wie zij bij zich in huis ontvangen had. Met open
+mond staarde zij Amelia aan: zij liet de kous, waar aan zij breide, op
+den grond vallen, sloeg de handen in elkander en herhaalde halfluid den
+gesprokenen volzin, als wilde zij zich overtuigen, of zij wel verstaan
+had. Wat de arme Amelia betrof, zij begreep niets van het kwaad, dat zij
+gesticht had: in den Roomsch-Catholieken Godsdienst opgevoed en in
+vreemde landen gewoond hebbende, wist zij, gelijk mij naderhand bleek,
+op zijn best, dat hier te lande eene andere wijze van godsvereering, dan
+de hare, als de heerschende bestond: haar vader had het hoofd te zeer
+vervuld gehad met andere zaken of wellicht de gelegenheid gemist van
+haar te onderrichten, hoe zij zich omtrent dat stuk in Holland te
+gedragen had. Zij had dan ook al wat Tante vroeger gezegd had, op haar
+eigen kerkleer toegepast en die uitdrukkingen, welke haar duister of
+ongewoon voorkwamen, daaruit verklaard, dat er wellicht eenig verschil
+bestond tusschen den vorm van den eeredienst in dit land en in dat harer
+vroegere inwoning; terwijl de verwarring, veroorzaakt door de vragen,
+welke Tante haar deed omtrent de plaats, van waar zij voorgaf gekomen te
+zijn, haar nog minder had doen nadenken over den vorm, dan over het
+zakelijke van haar antwoorden. Ik zag intusschen, dat het zaak werd,
+tusschen beiden te treden.
+
+"Tante-lief!" zeide ik: "hier heeft een misverstand plaats. UEd. schijnt
+niet begrepen te hebben, en ik heb er u niet van kunnen onderrichten,
+dat de juffer tot de Roomsche kerk behoort."
+
+"De Heere beware ons!" zeide Tante, na een diepe zucht haar stem wederom
+krijgende, en beurtelings Amelia en mij aanziende: "dat zoo iets
+gebeuren moest! Hadde ik dat kunnen vermoeden, zoo bad ik mij wel
+gewacht de Juffer te noodigen, indachtig dat de Schrift zegt: indien
+iemand dese leere niet en brengt, en ontfangt hem niet in uw huys."
+
+"Tante is Gereformeerd," zeide ik tegen Amelia, die nu begon te
+beseffen, waar de schoen wrong.
+
+"Gij zult niet langer last van mij hebben, Mejuffer!" zeide zij met
+waardigheid, terwijl zij oprees en haar boeltje bijeenpakte: "ik dank u
+voor uw goeden wil, aan mij, verlatene, betoond; en terwijl ik een
+erkentelijk aandenken aan uw welwillendheid bewaren zal, zal ik het
+steeds betreuren, dat een verschil in de vormen des geloofs u beletten
+moest, de opwelling van uw edel hart in te volgen."
+
+Tante trok bij het hooren dezer toespraak een gezicht, alsof zij een
+leelijk drankje innam: echter stond zij insgelijks op, en, mij
+aanziende, mompelde zij: "Ja! de Juffer kon het niet helpen: 't is een
+abuis, 't is een misverstand, zooals Neef wel zegt."
+
+"Inderdaad" hernam ik: "maar, Tante-lief, hoewel dit nu oorzaak zijn
+zal, dat gij uw goede voornemens om met de Juffer naar de kerk te gaan,
+niet zult kunnen ten uitvoer brengen, noch haar op uwe oefeningen
+noodigen, zoo zie ik niet in, dat gij daarom de inspraak van uw
+voortreffelijk hart niet jegens haar zoudt kunnen involgen en haar op
+een andere wijs behulpzaam zijn of haar uw gezelschap schenken."
+
+"Er zijn Paapsche vrouwen genoeg in de stad," bromde Tante: "en
+bovendien, wat zegt de Apostel: wijckt van desulcke af."
+
+"En wat heeft een nog wijzer mond geantwoord," vroeg ik, "op de vraag,
+wie onze naaste was?"
+
+Het was inderdaad opmerkenswaardig, den indruk gade te slaan, dien deze
+vraag op het vroom en medelijdend hart mijner goede Tante teweegbracht.
+Zij zag mij een wijl verrast en verlegen aan, bekeek toen met aandacht
+de toppen van haar vingeren, als overpeinsde zij mijn gezegde,
+schommelde een tijdlang zonder spreken in haar zak, om haar neusdoek te
+krijgen, veegde een paar tranen weg, die in haar pogen opkwamen, drukte
+mij de hand en trad eindelijk naar Amelia, die nog altijd, met haar werk
+in de hand, en de oogen op den grond gevestigd, midden in de kamer
+stond, als gereed om te vertrekken.
+
+"Neen!" zeide Tante, haar de handen drukkende en op het voorhoofd
+kussende: "al waart gij Heidensch of Turksch, men zal niet zeggen, dat
+ik u verlaten heb en voorbijgegaan, gelijk de Priester en de Leviet, die
+den gewonden reiziger voorbijgingen. Het is toch uwe schuld niet, dat
+gij met de afgoderijen van het Pausdom besmet zijt. Waar ik kan, zal ik
+u van dienst wezen en u bijstaan in wat zake gij mij zoudt mogen van
+doen hebben: en wij zullen over geene punten des geloofs spreken, tenzij
+gij opgewekt wordt om naar de leer der waarheid te hooren."
+
+"Helaas! Mejuffrouw!" zeide Amelia, terwijl zij langzaam weder haar
+plaats innam, waar Tante haar heen geleidde: "hoe grieft het mij, dat ik
+u onwillekeurig dit verdriet, deze ergernis veroorzaakt hebbe. Ik was
+zoo blijde met uwe bescherming: want het was zoo lang geleden, dat een
+beschaafde eerwaardige vrouw een woord van vriendschap en deelneming tot
+mij gesproken had: en ik verheugde mij zoozeer op de gedachte, dat ik
+onder uwe schuts weder mijne zoolang verzuimde godsdienstplichten, zoude
+kunnen vervullen. "Waarom hebben wij elkanderen niet terstond verstaan?
+Waarom heb ik niet dadelijk geweten, dat ik van uwentwege niets hopen of
+verwachten kon?--want ach! in geen ander opzicht kunt gij mij, arme
+verlatene, troost of hulp verschaffen."
+
+"Niet?" vroeg Tante: "wel dat zou wel ongelukkig zijn. Het is niet
+zonder wijze oogmerken, dat God ons tot elkander gevoerd heeft: en, ik
+zie het nu duidelijk in, ik mag niet weigeren, den plicht te vervullen,
+die mij wordt opgelegd. Zeg mij dan, lief kind! hebt gij raad
+noodig?--of wellicht geldgebrek?--Of schroomt gij misschien, u in het
+bijzijn van mijn neef te verklaren?"
+
+"Ik geloof, dat ik beter doe u te verlaten," zeide ik, zelf verlangende
+buiten deze netelige zaak te blijven.
+
+"Uwe goedheid is grooter dan ik verdien," hernam Amelia, schreiende,
+"maar ziedaar juist mijn ongeluk, dat ik niemand, ook u niet Mejuffrouw!
+mijn vertrouwen schenken mag, hoe gaarne ik dit wilde. Ik heb u wellicht
+reeds te veel gezegd. O! ik had hier niet moeten komen."
+
+Tante Letje zag Amelia met medelijden, doch tevens met bevreemding aan:
+en ik kon bespeuren, dat zij verlegen was, hoe verder te handelen. In
+haar stille en afgezonderde levenswijze had zij weinig gelegenheid gehad
+om menschenkennis te verzamelen: en schoon zij dagelijks ongelukkigen
+bezocht en met raad en daad bijstond, waren de rampen die zij lenigde,
+doorgaans van meer dagelijkschen aard en had zij zelden zoodanige lieden
+aangetroffen, wier leed, evenals dat van Amelia, een meer buitengewonen,
+afzonderlijken oorsprong had. Zij zag mij vragend aan; want ondanks mijn
+aanbod om te vertrekken, bleef ik nog altijd met den hoed in de hand
+staan, onzeker of ik weldeed, beide vrouwen alleen te laten, en te
+wagen, dat Amelia haar geheel vertrouwen schonk aan Tante, die het wel
+niet verraden zou, maar die mij toch ongeschikt voorkwam om met ware
+deelneming naar zulke zaken te luisteren, als de dochter van een buiten
+de wet gestelden zwerver ongetwijfeld verhalen zoude, en die haar
+althans geen goeden raad zou verschaffen. "Mij dunkt", zeide ik
+eindelijk, met een gemaakten glimlach, "dat gij beiden, mijne dames!
+beter zoudt doen met een speldje te steken bij het gebeurde en eenvoudig
+over kousen en borduurpatronen te spreken.--Zie! ik ben overtuigd, dat
+zoo Mejuffer zich in haar eenzaamheid verveelt, het voornamelijk daar
+vandaan komt, dat zij niets omhanden heeft; Tante zoude haar stellig
+geen grooteren dienst kunnen bewijzen dan door haar wat werk te
+verschaffen; en, dank zij den behoeftigen, die hulp vereischen, dat
+ontbreekt nooit bij Tante."
+
+"Mijnheer uw neef raadt mijn gedachten," zeide haastig Amelia, die mijn
+bedoeling begreep. "O! zoo UEd. mij daaraan helpen konde:--ik zou zoo
+gaarne werken voor hen die het behoeven.
+
+"Gij zult werk hebben," zeide Tante: "gij zult mij bijstaan om kleederen
+te vervaardigen voor de nooddruftigen:--Neef! wees zoo goed en zeg aan
+Truitje, dat zij mij de mand krijgt, die in het zijkamertje staat, waar
+die lijst op ligt. Gij zult mij helpen, mijn kind! en wij zullen
+arbeiden, gelijk Tabitha, gezegd Dorcas, voor weduwen en weezen."
+
+Ik zag, dat alles nu in 't effen zoude komen, en de boodschap van Tante
+aan de meid gedaan hebbende, nam ik afscheid en liet de beide dames aan
+haar vrome bezigheid.
+
+
+ * * * * *
+
+
+NEGENTIENDE HOOFDSTUK.
+
+BEVATTENDE 'T GEEN ER OP DE DICHTERLIJKE SAMENKOMST BIJ HELDING
+VERHANDELD WERD.
+
+
+Het was niet dan met een soort van huivering, dat ik den Donderdag-avond
+zag naderen, waarop ik volgens afspraak den vriendenkring van Helding
+moest bijwonen; want nadat ik Amelia bij Tante Letje, waar ik verre was
+van haar te verwachten, had ontmoet, had ik een voorgevoel, dat ik wel
+niet zou kunnen vermijden om haar ten huize van Heynsz tegen te komen,
+waar ik ten minste zeker was, dat zij zich bevinden zou. Tienmalen was
+ik willens om het een of ander voorwendsel uit te denken en nog voor de
+uitnoodiging te bedanken; maar al kon ik Helding met een
+schoon-schijnende reden afschepen, ik begreep, dat ik toch ook reden zou
+moeten geven aan mijn vader: en ik had reeds genoeg mijn bekomst aan 't
+veinzen, dan dat ik nieuwe uitvluchten zoude gaan uitdenken. Bovendien,
+en in weerwil van al de onaangenaamheden, welke mijn kennismaking met
+den Heer Bos en zijn dochter mij berokkend had en waarschijnlijk nog
+berokkenen zoude, er bleef toch altijd een zekere nieuwsgierigheid bij
+mij huisvesten, wat er toch eigentlijk van hunne zaak ware en hoe het
+met hen af zou loopen: en ik vertrouw, dat mijn lezers die
+nieuwsgierigheid niet slechts in mij verschonen, maar ook met mij deelen
+zullen; anders deden zij gewis beter dit geschrift maar niet verder door
+te lezen. Ik was, men vergeve mij deze platte vergelijking, niet
+ongelijk aan een knaap, die in het Oude Doolhof op de Princegracht
+rondloopt en die, ofschoon het heen en weer dwalen hem verveelt en hij
+zeer wel in staat is over de heggen heen er dadelijk buiten te geraken,
+echter op het ingeslagen pad voort blijft draven, in de verwachting dat
+hij alzoo eindelijk den waren uittocht zal vinden.
+
+Ik ging dan, ten bepaalden dage en na afloop mijner werkzaamheden aan
+het kantoor, naar de Raamgracht, waar ik, overeenkomstig de gemaakte
+schikking, in de achterkamer van Heynsz werd binnengelaten. De mij te
+gemoet komende tabaksdamp verkondigde mij reeds aan de deur, dat de
+vrienden, immers gedeeltelijk, al vergaderd waren: en werkelijk vond ik
+er ettelijken aanwezig, aan wie ik nu met alle plechtigheid werd
+voorgesteld door Helding, die hen insgelijks bij de rij af aan mij
+opnoemde. Heynsz was, gelijk dit trouwens wel behoorde, insgelijks
+genoodigd, en zat in een hoek te gluren en allen beurtelings in
+oogenschouw te nemen, als ware hij door zijn ambt verplicht geweest ook
+deze onschadelijke zielen te bespieden. De overigen, ook zij die na mij
+kwamen, waren mij persoonlijk onbekend: alleen herinnerde ik mij de
+namen van dezen of genen onder hen wel eens vroeger te hebben ontmoet
+aan den voet van een dier lof- of klinkdichten, waarmede het toen smaak
+was alle uitkomende werken, vooral dichtbundels, bij wijze van
+aanbeveling op te pronken, komplimenten, welke men elkander over en
+weder toekaatste en waarvan men zich zoomin ontslaan kon als van het
+beantwoorden van een beleefdheidsbezoek.
+
+"Spreek! opdat ik u kenne," zeide de oude Wijsgeer, en zoo begon ik,
+toen langzamerhand het onderhoud levendiger werd, van lieverlede te
+bespeuren, met welke menschen ik te doen had. Het waren allen lieden van
+een slag; want over hunne betrekkelijke waarde als dichters wil ik, die
+nog wel eens een manegepaard, maar nimmer den Pegasus bereden heb,
+liever geen oordeel vellen: het eenige onderscheid, dat er tusschen hen
+scheen te bestaan, was, dat de eene meer in den verhevenen, de andere in
+den beschrijvenden, een derde in den boertigen dicht- of rijmtrant
+uitblonk:--ten minste zij schroomden niet, elkander den ruimsten wierook
+over elkanders talenten in elks bijzonder vak toe te zwaaien, en dat met
+zoo weinig terughouding, dat bij mij de gedachte oprees, of zij niet al
+hun loftuitingen bij zulke gelegenheden verspilden, om in het tijdvak
+tusschen de bijeenkomsten en buiten de tegenwoordigheid van het
+geprezene voorwerp er des te kariger mede te kunnen zijn. De eene (de
+treurpoeet) werd een _hoogdravende Muzenzoon_, een _sieraad van den
+Pindus_ genoemd, die de _Agrippijnsche Zwaan_ (hiermede bedoelden die
+Heeren Vondel) _groothartig_ op zijde _streefde_, bijna had men gezegd:
+_overtrof_. De tweede was: _sierlijker dan Maro_, en vereenigde de
+_liefelijke weelderigheid_ van Flaccus met de _zinrijkheid_ en _kracht_
+van Juvenalis. De derde (de boertige dichter) bekwam zulke verhevene
+eernamen niet; maar werd met andere titels begiftigd, niet minder
+streelend voor zijn eigenliefde. Hij heette een _kluchtige ziel_, een
+_koddige duivel_, een _drollige koopman_, een _malle weerga_: en hij kon
+de onnoozelste dingen niet voortbrengen, ja nauwlijks zijn mond opendoen
+en zijn neus snuiten, of een algemeen gelach, een grinnikend
+hoofdknikken, een verdoovend handgeklap, begroette zijn vermeende
+geestigheid of bespaarde hem de moeite die uit te kramen. Overigens
+muntte ieder van het gezelschap uit door een, mijns bedunkens wat al te
+gemaakte nederigheid, die mij deed denken aan de vlucht van een jong
+meisje, dat achterhaald wenscht te worden, en die derwijze werd
+aangewend, dat zij zelden haar uitwerking miste, maar altijd nieuwe
+complimenten afdwong; 't geen ten laatste zoo vervelend en walgelijk
+werd, dat ik mij begon te schamen over mannen, die, in leeftijd reeds
+gevorderd, de achtbaarheid van hun stand en jaren zoozeer uit het oog
+verloren, dat zij een vleitaal uitkraamden en aanhoorden, die zelfs
+onder jonge lieden van verschillende kunne ongepast zou zijn geweest. Ik
+moet echter een enkelen van dezen hoop uitzonderen: deze was een
+jongeling van een schrander, doch eenigszins droefgeestig voorkomen, en
+blijkbaar van een zwak en teringachtig gestel. Hij was eerst sedert kort
+als medelid in het gezelschap opgenomen, sprak weinig en zelden; doch
+wat hij zeide was juist en gepast; en hij onthield zich van aan een der
+anderen hoogeren lof te geven dan de burgerlijke beleefdheid vorderde:
+'t zij dat hij nog te kort met hen had omgegaan om zich de onder hen
+gebruikelijke complimenten-kraam eigen te hebben gemaakt, 't zij dat hij
+van nature de waarheid te zeer beminde dan dat hij tegen zijn gemoed
+zoude spreken. Misschien kwam er ook bij, dat hijzelf, als de jongste
+van 't gezelschap, wel aanmoediging, maar minder lof genoot, en dat hij
+zijne medeleden met gelijke munt betalen wilde.
+
+Men moet met dat al niet denken, dat Heynsz en ik, ofschoon niet tot de
+_offeraars_ op den Pindus behoorende, ons aandeel van den honig misten.
+Wat mij betreft, daar ik van den beginne af betuigd had een oningewijde
+te zijn, die bovendien, door mijn uitlandigheid, niet op de hoogte was
+om den tegenwoordigen stand der dichtkunst in ons vaderland te
+beoordeelen, ik werd dadelijk een Mecenas, een Messala gedoopt: en al
+die verstandelijke gaven, welke iemand geschikt maken om als
+kunstrechter op te treden, werden mij ruimschoots toegekend. Heynsz
+verwierf nog hoogeren lof: en, daar hij de eenige schilder in 't
+gezelschap was, scheen het aan de overigen een des te geschikter
+gelegenheid toe om te zijnen opzichte hun gewoon thema van eerbenamingen
+te kunnen varieeren. Hij was een _Duitsche Apelles_: zijn kunstgenooten
+waren niets bij hem: de werkjes, die men van hem onder 't oog had (zes
+of acht onafgehaalde portretjes, die aan den wand hingen) waren
+kunstjuweeltjes, welke Rembrandt noch Van Dijk in staat zouden geweest
+zijn te vervaardigen:--NB. dit laatste stemde ik met een gerust geweten
+toe.
+
+Heynsz betoonde in 't geheel die valsche nederigheid niet, welke aan de
+overigen eigen was: hij wist hoe zwaar die verplichtende uitdrukkingen
+wogen, en was, geloof ik, weinig genoeg door de eigenliefde verblind, om
+wel te weten, wat er aan de voortbrengselen zijner kunst ontbrak. Hij
+hoorde dan ook al die lafheden met een effen gelaat aan, terwijl hij den
+spreker met uitroepingen als: "ei! ei!--wel zoo!--nu ja!--" in de rede
+viel, totdat hij ten laatste, dat gereutel waarschijnlijk moede, de pijp
+uit den mond nam, een dikke rookwolk wegblies en zich aldus uitdrukte in
+zijn zonderling Hollandsch:
+
+"'t Is maar jammer, Mijne Heeren! dat al de ingezetenen onzer stad niet
+denken over mij zooals gij hebt de goedheid van te doen. Dan zou ik
+ongetwijfeld wat meer hebben de occasie van te maken goed geld voor mijn
+werken. Want, wat denkt gij wel, dat mij rapporteert het meeste, met den
+tijd, die voortgaat?"
+
+De poeten keken elkander aan. "Waarschijnlijk het behangsel-schilderen,"
+zeide Velters eindelijk (zoo was de jongste van het gezelschap
+geheeten): "want dat is tegenwoordig aan de orde van den dag."
+
+"Niet kwaad gegist," hervatte Heynsz: "maar voor dat moet men zijn een
+Lairosse of een Moucheron. Neen, Mijne Heeren! 't is almede een
+speculatie op de vaniteit:--ik verdien het meeste geld met te schilderen
+wapens op de rijtuigen."
+
+"Dat kan ik getuigen," zeide Helding: "onze vriend Heynsz heeft laatst
+al de rijtuigen van den Heer Blaek, mijn hooggeachten patroon, en van
+zijn Heer zoon met wapenborden van zijn maaksel verrijkt: men kan
+voorwaar niets sierlijkers uitdenken."
+
+"Dat moet zeker nogal wel geven," zeide de beschrijvende dichter:
+"want," voer hij declameerende voort:
+
+ "Nooit zag men rijker glans van zilveren blazoenen,
+ En gouden wapenen en paarsen, gelen, groenen."
+
+Ik kon mij niet onthouden te meesmuilen over deze twee regels,
+die, behalve dat zij vermoedelijk weinig dichterlijke waarde bezaten,
+zoo duidelijk bewezen, dat de dichter geen woord van zijn onderwerp
+verstond.
+
+"Ja," voegde de treurpoeet er op zijne beurt bij: "althans tegenwoordig,
+
+ Nu elk, gelijk voorheen verwaande Phaeton,
+ Die trotsche voerman van de kleppers van de zon,
+ Of als Salmoneus, die den Dondergod braveerde,
+ De zweep in handen neemt, schoon hij nooit mennen leerde.
+
+"Heerlijk! fraai gezegd!" riepen allen om strijd.
+
+"Nou! 't zel mijn hard ontgaan," zeide de _grappige duivel_, in zijn
+plat Amsterdamschen tongval, "of Jaap de aschkarreman zel mettertijd ook
+nog een wapen op zijn kar motten hebben."
+
+Deze snedige zet werd met het gewone gejuich ontvangen.
+
+"'t Is juist zooals gij zegt," zeide Heynsz: "de klanten, bij wie ik
+verdien het meest, zijn niet de adellijke of patricische familien, maar
+die champignons van fortuin, die, zoodra zij hebben overgewonnen geld
+genoeg om te houden rijtuig, zijn van begrip, dat een geschilderd wapen
+is even onmisbaar daarop als een L op de deur van een Lidmaat of een
+klopper op die van een Haarlemmer kraamvrouw."
+
+"Maar," vroeg Velters: "hebben zij recht, die wapenen te voeren? Ik
+dacht dat dit alleen den adel toekwam."
+
+"Wel _mon ami_!" antwoordde Heynsz: "leven wij niet in een vrije
+republiek? En wat bekreunen zich daarover de Heeren Staten, of er
+inwoners zijn, die gelieven aan te stellen zich als gekken? En dan, men
+weet hier in 't generaal zoo weinig af van blazoen" (hier sloeg hij een
+zijdelingschen blik op den beschrijvenden dichter), "dat de domme
+menigte bewondert en slechts enkele verstandigen ophalen de schouders."
+
+"t Moet ons toch tot spot doen strekken bij den vreemdeling," zeide
+Velters: "ik ging van den winter eens op een Zondag met een Franschman
+rond, die de handen van verbazing ineensloeg, toen wij den Dam over en
+de Nieuwe Kerk voorbijgingen, waar hij al de koetsen zag, die daar
+stonden te wachten. "J'avais toujours cru," zeide hij, "que les
+Hollandois etaient un peuple de commercans et de bourgeois; mais, voyant
+toutes ces armoiries, je m'apercois qu'il y a des nobles ici comme a
+Venise."--Maar hoe vermeerderde zijn verwondering, toen hij, naderbij
+komende, sommige dier wapenen met grafelijke en hertogelijke kronen zag
+prijken, en eindelijk zelfs een paar helmen gewaarwerd, met negen
+viziergaten, gelijk alleen een Koning die voeren mag. Toen keek hij mij
+aan, als wilde hij mij vragen of de menschen hier mal waren geworden: ik
+haalde de schouders op. Wat zou ik gezegd hebben?"
+
+"Doet er dat wat toe, hoe zoo'n helm er uitziet?" vroeg de beschrijvende
+dichter aan zijn buurman.
+
+"Niet lang geleden," hervatte Heynsz, "kreeg ik een grasmof bij mij, die
+met twee zesthalven in zijn zak is gekomen naar dit land en
+bijeengeschraapt heeft een fortuin zooals weinige lieden bezitten: die
+bestelde mij een wapen op zijn koets: "maar 't zol schoen wezen moeten",
+zeide hij: "kijk! zoo in dezen _art_," en meteen rolde bij uit een
+perkament, dat hij gevonden had, op de een of andere verkooping, en op
+'t welk blonk, met al zijn quartieren en ornamenten het wapen des
+Konings van Spanje. Ik wilde den man niet geheel laten rijden voor mal,
+en zeide hem, dat ik niet volgen kon precies het model dat hij mij gaf,
+omdat zulks afbeeldde het wapen van een koninklijk persoon, doch dat hij
+zoude zijn content. Ik verhakstukte dan de ruiten en lieren zoo wat en
+maakte een wapen, waar Menetrier niets van zou hebben begrepen. Onze
+maat was wonderwel in zijn schik; maar toch had ik vergeten een ding!
+"die goldene ketten," zeide hij: "die fehlde daaran." Ik begreep in 't
+eerst niet wat hij meende; maar naderhand werd het mij klaar, dat hij
+bedoelde de orde van 't Gulden Vlies, die versiert het Spaansche wapen
+en welke hij zich voorstelde, te zullen maken op het zijne geen
+onaardige uitwerking. Ik had alle moeite om te beduiden aan hem, dat de
+Keizerlijke en Spaansche gezanten beiden zouden reclameeren tegen zulk
+een aanmatiging, en voldeed hem eindelijk, door hem te beloven, dat ik
+zoude vergoeden dit gemis door het bijschilderen van twee wildemannen
+als _tenants_, welgewapend met knotsen."
+
+"Je hadt ze liever _zeisen_ in derlui pooten motten geven," zeide de
+_koddige snaak_: "dat ware naar den aard geweest."
+
+Onder dit praten was de tijd gekomen, waarop de eigenlijke werkzaamheden
+moesten aanvangen. Het bleek mij nu, dat het de gewoonte bij deze Heeren
+was, om beurtelings een soort van prijsstof op te geven, welke door
+anderen beantwoord werd. De antwoorden werden door den opgever
+beoordeeld en daarna door de vergadering onderzocht, geanatomiseerd,
+gelikt, beschaafd en ten slotte onkenbaar gemaakt.
+
+De prijsstof, waarover thans geschreven was, luidde als volgt:
+
+ "Wat doet in Hollands tuin het best de boomen groeien?
+ Het mesten of het snoeien?"
+
+Ofschoon mij, hoewel geen poeet zijnde, de zin dezer vraag zeer
+duidelijk voorkwam, waren er, tot mijn verwondering, slechts twee onder
+deze vernuften, die begrepen hadden, dat de opgever door boomen de
+ingezetenen van ons Gemeenebest had bedoeld en dat de tweede zin in
+denzelfden figuurlijken zin moest worden opgevat. Doch met dat al ware
+het nog maar te wenschen geweest, dat deze twee liever de vraag
+letterlijk hadden verstaan; want hunne redeneering, in slechte rijmen
+vervat, toonde genoegzaam aan, dat de goede lieden geen de minste
+denkbeelden hadden van hetgeen tot de huishouding van den Staat behoort.
+
+De opgever had zijn taak insgelijks vervuld, door elke oplossing in een
+bijzonder versje te recenseeren; terwijl zijn conclusie was, dat hij,
+uithoofde der treffelijke verdiensten, welke al de antwoorden bezaten,
+het voorstel deed, den prijs te deelen tusschen de twee medeleden, die
+zijn vraag het best begrepen hadden. Dit vond algemeene goedkeuring: te
+meer daar de prijs uit een schellingskoek bestond en dus zeer deelbaar
+was. Ik was intusschen eenigszins verwonderd, dat Velters, naar het
+scheen, niet medegedongen had; maar hij gaf kort daarna te kennen, dat
+hij zich met zulke fijne dichtgeesten niet in een wedstrijd had durven
+wagen en dus eerst nu, na de bekroning, voor den dag zoude komen met
+zijn beantwoording. Hij las ons hierop een stukje voor, hetwelk mij
+althans beter beviel dan al wat ik van de overigen gehoord had. Hij gaf
+bij den aanhef te kennen, dat hij den zin der vraag wel verstaan, doch
+het eenigszins ongepast geoordeeld had, met zijn weinige ondervinding,
+over politieke zaken te schrijven, en dus verkozen had, de vraag in dien
+geest op te vatten, als ware die op de dichtkunst toepasselijk: in
+welken zin hij een, naar mijn oordeel, zeer aardige uitwijding had
+gemaakt, waarin hij de dichters bij boomen vergeleek, die gemest en
+gevoed moeten worden met kennis en studie, en slechts dan gesnoeid
+moeten worden, wanneer hun al te groote weelderigheid aan het behoorlijk
+rijpen hunner dichtvruchten nadeel sticht, of wanneer zij anderen in hun
+groei of wasdom hinderlijk zijn, enz. Het werk van Velters werd echter,
+misschien omdat het veel beter was dan de rest, minder toegejuicht en
+alleen met een soort van aanmoediging beloond, welke in mijn oog iets
+vernederends had.
+
+Vervolgens ging men aan het beoordeelen en schiften der uitdrukkingen,
+in de voorgedragen verzen gebezigd: elk gezegde werd op drie of vier
+wijzen omgezet en bijna elk bijvoeglijk naamwoord door een ander
+vervangen, totdat langzamerhand alle zweem van oorspronkelijkheid
+verdwenen was. Ik kon mij niet onthouden bij deze gelegenheid gedurig te
+denken aan het briefje in den _Bourgeois gentilhomme_, en ik kwam,
+evenals deze, tot de slotsom _que la premiere facon de dire est sans
+contredit toujours la meileure_.
+
+Daarna werd er gevraagd, of geen der aanwezigen iets bij zich had, waar
+hij het gezelschap op vergasten kon. Deze vraag was overbodig, want
+ieder had de zakken vol en zat slechts op een gunstig sein te wachten om
+zijn kinderen aan 't licht te brengen, schoon zelfs dan niet als
+schoorvoetende en onder herhaalde betuigingen, dat het niet de moeite
+waardig ware er de aandacht van zulke fijne vernuften mede te vermoeien.
+Het eerst was onze heldendichter aan de beurt, die, na de pijp
+neergelegd, gehoest en zich gesnoten te hebben, eenige vrij groote
+vellen uit zijn zak haalde, en aan de vergadering mededeelde, dat hij
+een lijkzang zoude voordragen, "op het noodlottig verscheiden van
+zekeren krijgsoverste, die kort te voren (schoon niet op het veld van
+eer, want het was aan een maaltijd) het offer van den dood geworden
+was." Na een vrij lange voorafspraak, ving hij aan. In zijn gedicht, dat
+ongemeen hoogdravend was, versierde hij zijn held, die, zooverre ik
+weet, nooit kruit geroken had, maar zijn rang alleen door _ancienneteit_
+verworven had, met alle militaire verdiensten, en stelde hem met
+Turenne, Marlborough en Prins Eugenius gelijk.
+
+Na dit fraaie stuk, hetwelk de algemeene goedkeuring verwierf, brak de
+stroom los, en regende het van alle zijden lijk-, geboorte-, huwelijks-
+en verjaardichten; terwijl onze boertige poeet mede niet achterbleef,
+maar ons nu en dan een epigram van zijn maaksel opdischte, waar men al
+om lachte eer hij nog iets gezegd had, ofschoon er niets aan ontbrak als
+de punt, welke hij echter vergoedde, door op de plaats, waar die
+behoorde te vallen, zelf in een schaterend gelach uit te barsten. Een
+staaltje van deze voortbrengselen zij hier genoeg om de rest te
+beoordeelen.
+
+ _Aan een Burgemeester_.
+
+ Al wordt gij _achtbaar_, ja ook _zestienbaar_ geheeten,
+ Toch wordt u, zijt gij dood, slechts _eene baar_ gemeten.
+
+Toen elk zijn beurt had gehad, werden Heynsz en ik evenzeer uitgenoodigd
+om tot het algemeen genoegen bij te dragen. Vergeefs verschoonde ik mij:
+men stond er op: ik moest mijn gelag betalen zoowel als de anderen: ik
+zoude ongetwijfeld ook wel eenmaal in mijn leven aan de Zanggodinnen
+geofferd hebben, enz. Terwijl ik, met de zaak verlegen, niet wist, hoe
+ik er mij uit redden zoude, schoot mij een vierregelig versje te binnen,
+dat ik in een Hoog-duitsch boek gelezen had, en waaraan zin noch slot
+was. Ik weet niet welke goede of booze geest mij inblies, dat dit stukje
+een goede uitwerking zou doen, en na het, met verbazing over mijn eigen
+vlugheid, bij mijzelf in 't Nederduitsch vertaald te hebben (waartoe het
+zich gereedelijk voegde) dreunde ik het op:
+
+ _Snedig antwoord:_
+
+ "Zeg Piet, hebt gij dat nieuwe werk gelezen
+ Van Bonifaas? Men zegt het wordt geprezen."
+ Dus vroeg eens Hein. Toen sprak de spotter Piet:
+ "Neen beste Hein! gelezen heb ik 't niet."
+
+"Dat is verduiveld aardig!--wat is dat fijn!--daar zit wat in!--nu, die
+kan menigeen in zijn zak steken!"--en honderd andere loftuitingen meer
+begroetten dit epigram, waarin ieder overtuigd was, dat een bijtende
+satyre lag opgesloten; ofschoon geen van allen natuurlijk wist waar,
+maar elk hield zich, of hij die begreep. Alleen de _drollige kwant_, 't
+zij uit jaloezie, 't zij dat hij gemerkt had, dat ik spotte, voegde zijn
+lof niet bij die der overigen, maar zag mij aan of hij mij had willen
+verslinden.
+
+Wat Heynsz betrof, deze bleef ernstig volhouden, dat hij geene verzen
+kon voordragen; doch, zoo men zich daarmede tevreden wilde stellen, wel
+een avontuur uit zijn merkwaardigen levensloop kon mededeelen. Dit
+voorstel werd aangenomen en nu deed hij de vraag:
+
+"Hebben de Heeren wel ooit gehoord van mijn zonderlinge ontmoeting met
+den beroemden Cartouche?"
+
+"Neen! neen!" klonk het als uit eenen mond: en allen zwegen en schoven
+hunne stoelen bij en zagen met aandachtige belangstelling naar den man,
+die op het voorrecht bogen mocht, van Cartouche te hebben gezien.
+
+"Wel!" zeide Heynsz: "het is nu een goede dertig jaar geleden, ik reisde
+van Lyon naar Parijs, in vrij berooid equipage en met schraal voorziene
+beurs of liever met in 't geheel geen beurs en levende van hetgeen de
+goede lieden mij schonken om Gods wille, etende (als de papa van
+Uilenspiegel) als ik wat had en vastende als ik net niet had: en
+meestentijds slapende onder den blauwen hemel. Eens op een nacht
+gebeurde het, ik weet niet in welk dorp, dat ik genomen had mijn
+legerstede op een mesthoop aan den weg, (hetgeen in _parenthese_ gezegd,
+het warmste bed is, dat men hebben kan), en dat ik sliep heel gerust,
+toen ik wakker werd van een groot licht, dat mij scheen in de oogen, en
+recht over mij zag ik een huis staan in brand, een groot huis voor een
+dorp: ik geloof, dat daarin woonde de Notaris of de Schout:--nu dat's
+_egal_. Ik stond op: er was al volk op de been: en spoedig bood iedereen
+hulp met water dragen, met brandspuiten, etcetera. De bewoner van het
+huis zat al op straat met een gebranden voet, in zijn nachtjak en zonder
+dat hij had gehad den tijd te redden een kleinigheid of zelfs meer
+aandoen dan een oude pantoffel ... nu, 't was zomernacht en het vuur
+maakte ons heet genoeg: hij zal niet gevat hebben kou, hoewel hij beefde
+als een juffershondje. Bij hem stond zijn vrouw, of liever lag zijn
+vrouw; want zij kreeg gedurig toevallen. 't Eene was pas over of 't
+andere kwam op. De man deed niets als te wringen zijn handen en te
+roepen_ mon Dieu! mes enfans!_--want zijn kinderen waren nog in het
+brandende huis; maar zoowel hij als zijn vrouw waren te veel in de war
+om te zeggen waar zich de arme wichten bevonden, en niemand had de
+courage om te gaan in het groote huis en te zoeken daar in den blinde.
+Terwijl wij daar waren bezig, daar komt een Heer, welgekleed met een
+karmozijnen rok aan, en berijdende een fraai zwart paard, en hoorde den
+papa, en ook de mama, zoo dikwijls zij weer bijkwam, schreeuwen om haar
+arme kinderen. "Allons!" riep hij: "twintig _louis d'or_ voor dengenen,
+die toont de courage en redt die arme kinderen."--Er waren er terstond
+een stuk vijf zes, die wilden naar binnen; maar de vlam sloeg er uit met
+zulk een geweld, dat zij terugsprongen van schrik. Toen vroeg de vreemde
+Heer weder aan den kermenden papa: "zeg eens," zeide hij: "is er geene
+andere deur en waar zitten die kinderen ergens?"--"_Ah ma foi!_" zeide
+de arme vader, die weer bij zijn positieven kwam: "er is de tuindeur;
+maar die is gesloten van binnen: en nu ik mij bezin, _pauvre malheureux
+que je suis!_ ik heb ook opgesloten die arme schapen in hun kamer: omdat
+de eene is _somnambule_,"... slaapwandelaar, zeggen wij, geloof
+ik.--_N'est-ce que ca?_" vraagt de vreemdeling. "_Qui m'aime me suive_."
+En klets! springt hij met paard en al over de hegge in den tuin: en ik
+hem achterna, met wel tien anderen. Maar daar stort een brandende balk
+en een stuk van het dak tusschen ons naar beneden, dat de meesten het
+opgaven, althans ik was de eenige, die met den ruiter aan 't achterhuis
+bij de tuindeur kwam. "_Vous etes un brave_," zeide hij: "zult gij mij
+assisteeren?"--zal ik," zeide ik: "maar hoe zullen wij openkrijgen die
+huisdeur, die van binnen gesloten is?"--"Bah!" zeide hij: en hij keek
+mij aan, alsof ik gedaan had de onnoozelste vraag van de wereld, terwijl
+hij meteen tastte in zijn zak en daaruit waarschijnlijk haalde een
+breekijzer: althans in een oogenblik waren de hengsels uit de deur en de
+deur omgehaald. Toen sprong hij van 't paard, trok uit rok en vest en
+liep naar binnen en ik hem achterna. Dit gedeelte van 't huis was nog
+ongedeerd door het vuur; maar er was rook genoeg om gevaar te loopen van
+te stikken: en wij zouden niet geweten hebben waarheen ons te wenden,
+hadden wij niet gehoord de stem van een kind, dat huilde en om hulp
+schreeuwde: "_C'est ici!_" zeide de vreemdeling en een, twee drie had
+hij opengeveterd eene kamerdeur: wij traden binnen en al tastende in het
+donker op het geluid af vonden wij eerst een jongetje: en toen werd het
+vertrek verlicht door de vlam en zagen wij ook een meisje, dat half
+gestikt op den grond lag. Maar nu moesten wij terug en dat was een
+moeielijker geval. De tocht, die woei door de opene achterdeur, had
+weder erger gemaakt den brand en de toegang was ons versperd van dien
+kant. Nu haastten wij ons open te maken het raam: ik sprong er uit en
+mijn kameraad gooide mij eerst de kinderen een voor een toe en volgde
+toen mijn voorbeeld. Ik dacht, wij zouden nu terugkeeren bij de ouders;
+maar de vreemdeling hield mij staande en vroeg wie ik was. "Een arme
+drommel," zeide ik, "een vreemde zwerver, die niets bezit."--"_Tant
+mieux_," zeide hij: "haast u, eer iemand komt: ik moet vluchten om een
+_affaire d'honneur_. Trek mijne kleederen aan en geef mij uw kiel. In
+mijn zakken vindt gij geld genoeg." En zonder er iets bij te voegen, had
+hij mij mijn kiel van 't lijf gehaald, vlugger dan zoude doen de beste
+kamerdienaar, die aan zijn lijf getrokken, was op het paard gesprongen,
+en voort, den tuin door, en weg. Wat zou ik doen? Ik trok rok en vest
+aan; en pas had ik dat gedaan of er kwam een geheele zwerm menschen
+opdagen: zij hadden uit den weg geruimd het gevallen puin en een vrijen
+doortocht tot ons verkregen. Ik bracht de kinderen bij papa en mama: zij
+zagen mij allen aan voor den vreemden Cavalier: niemand kende mij, en ik
+hield mij goed en lamenteerde slechts, dat mijn paard mij ontstolen was,
+terwijl ik mij bevond in het brandende huis. Terwijl wij daar bezig
+waren, kwamen er een stuk of zes dienaars van de wacht aan te paard van
+Lyon en in vollen draf. "Aha!" zeide de voorste, zoodra hij mij in 't
+oog kreeg: "daar hebben wij onzen maat. Nu zult gij ons niet ontsnappen,
+monsieur Cartouche!"--Met pakten zij mij aan, maar een hunner, die
+Cartouche waarschijnlijk kende, zeide, toen hij mij nader aanschouwde,
+dat zij zich bedrogen en dat Cartouche veel ouder was:--Ik was toen even
+over de twintig. Zij wilden mij echter meepakken, onder voorwendsel dat
+ik bij mij had geene papieren; maar ik zeide, die waren in mijn
+_portemanteau_ met mijn paard voort: en al de dorpelingen namen mijn
+partij, omdat ik mij zoo goed had geweerd: en 't scheelde niet veel of
+de dienaars hadden gekregen braaf slaag.--De pastoor van 't dorp kwam
+mij vragen bij hem te blijven dien nacht: ik nam aan en toen ik mij
+uitkleedde vond ik in mijn karmozijnen rok een beurs met tweehonderd
+_louis d'or_. Ik verstopte mijn broek, die niet _a l'unisson_ was, met
+de rest van mijn toilet, leende een andere van den pastoor, onder
+voorgeven dat de mijne was gezengd en vol gaten en verliet het dorp den
+volgenden dag, nagevolgd door de zegeningen van iedereen."
+
+Ik dacht, dat Heynsz er nog bij zou voegen, hoe diezelfde beurs (gelijk
+ik hooger verhaald heb) hem naderhand noodlottig werd; doch hij hield
+hier op, keek op zijn horloge en sloop, zoodra het gesprek weder
+algemeen werd, schier onopgemerkt uit het vertrek.
+
+Intusschen was de koffie, die eerst rondgediend was geweest, sedert lang
+door den wijn vervangen; en onder de gasten begon een vroolijkheid te
+heerschen, welke hoe langer hoe luidruchtiger werd. Alle aanmatiging
+zoowel als valsche zedigheid was geweken, ieder schertste en spotte
+zonder zich meer te bedwingen; er werden vroolijke liedjes gezongen; de
+rokken gingen uit: de bedaardsten werden snapachtig en de druksten
+werden stil: in 't kort, het druivennat begon zijn invloed uit te
+oefenen, en ik te denken dat het voor mij ook welhaast zaak zou worden,
+het voorbeeld van Heynsz te volgen en mij stil te verwijderen, toen
+Helding, die een oogenblik naar buiten was geweest om wijn te halen,
+weder binnenkwam met het bericht, dat er een Heer in 't portaal was om
+Heynsz te spreken. Deze was echter zoek: en de meid, geroepen zijnde,
+verklaarde niet te weten, waar Sinjeur gestoven of gevlogen was. Haar
+verlegen toon bij dit bescheid, deed mij echter vermoeden, dat de Heer
+des huizes niet verre af was, maar wellicht met dezen of genen over
+politie-zaken redeneerde.
+
+"Wij kunnen dien Heer toch niet op de trap laten staan", zeide Helding:
+"'t schijnt een deftig man: en Heynsz zal wel terugkomen. Wat dunkt u,
+dat ik hem binnenroepe?"
+
+"Wel ja!" zei de treurpoeet, met de vuist op de tafel slaande, dat al de
+roemers er van dansten: "hoe meer zielen, hoe meer vreugd."--Ook de
+overigen keurden goed wat de traktant voorstelde, die dan ook vertrok en
+na een kort vertoeven terugkeerde, een vreemdeling inleidende met een
+karmozijnen rok, een zwaar gepoederde pruik, een bril met groote glazen,
+een stok met een amberen knop en een deftig voorkomen.
+
+"Kom binnen, mijn waarde Heer!" zeide Helding, hem als 't ware
+binnendringende met een ongemeene drukte: "'t is immers beter in een
+warme kamer te wachten dan op een tochtig portaal. Een stoel voor
+Mijnheer. Wees zoo goed en neem plaats. Maak, bid ik u, geen
+complimenten. Hier! een pijp voor Mijnheer! en een schoonen roemer."
+
+De onbekende beantwoordde al deze beleefdheden met stille buigingen;
+doch sprak zoo weinig of hij stom ware. Hij vlijde zich in den
+leunstoel, die hem werd aangeschoven, sloeg beleefdelijk met een
+beweging der hand de aangeboden pijp af, zag met een vluchtigen blik het
+gezelschap rond, en haalde toen een zijden doek uit, die waarschijnlijk
+met welriekende wateren doortrokken was; want hij bracht dien dadelijk
+voor 't gezicht en berook hem met zooveel welbehagen, dat het wel te
+bespeuren was, dat hij geen liefhebber was van den tabakswalm.
+
+Zijn komst en nog meer de weinige voorkomendheid van zijn manieren
+brachten die stilte te-weeg, welke doorgaans op dergelijke bezoeken
+volgt en niet ongelijk is aan die, welke op een school, waar alles
+lustig en vrolijk toegaat, bij de komst des meesters ontstaat. Helding
+bespeurde deze onwelkome stemming, en, als een plichtmatig traktant,
+deed hij zijn best om de vreugd weder aan te wakkeren.
+
+"Komaan, mijn Heer!" zeide hij, den roemer des onbekenden boordevol
+schenkende: "sta mij toe, dat ik uwe gezondheid drinke. Misschien is
+UEd. beteren wijn gewend dan deze; maar wij burgerlui doen het ermede,
+en wij kunnen u niet meer aanbieden dan wij hebben."
+
+"Dat zei Lys Morsebel ook," zeide de _poeta comicus_, "en zij smeet haar
+buurvrouw een handvol vlooien naar 't hoofd."
+
+"Uwe gezondheid, Messieurs!" zeide de vreemdeling, met een schorre stem,
+zich buigende en zijn glas naar de hoogte brengende, dat hij vervolgens
+bij kleine tusschenpoozen ledigde.
+
+"Wel!" zeide de _grappige duivel_, met die gemeenzaamheid, welke onzen
+burgerstand veelal eigen is: "mijn Heer is, geloof ik, ook bang, dat er
+hoorntjes en schelpen in zitten."--En, om te toonen, dat hij dezelfde
+vrees niet koesterde, ledigde hij zijn glas in eene teug.
+
+"Komt!" zeide Helding: "hoe zit gijlieden allen zoo stil? mijn Heer
+Huyck! laat ik u eens inschenken. Waar waren wij ook gebleven? Komt!
+lustig aan en leve de pret!"
+
+Maar de pret laat zich niet gebieden: en allen bleven even stemmig
+kijken, alsof de glazen voor des vreemdelings oogen de uitwerking van
+Medusaas hoofd bezaten.
+
+"'t Is of wij hier bij de Kwakers zitten," zeide de _drollige vent_:
+"hoe is het? getuigt de geest niet, Pietje?" (dit was de voornaam van
+den _tragicus_) "Je zoudt een liedje zingen."
+
+"Wel ja! komaan! een liedje!" zeide Helding;--maar de Treurpoeet was
+schor of verklaarde althans het te zijn.
+
+"Kom!" zeide eindelijk de _koddige kwant_: "'t is of gijlieden bang
+zijt, dat mijn Heer u op zal eten: mijn Heer is geen bullebak. Jelui
+kijkt hem aan, of het Cartouche was, daar Heynsz zoo even van vertelde
+... en pots seldrementen! dat is nog al grappig! mijn Heer heeft ook een
+karmozijnen rok aan."
+
+Deze onhebbelijke uitdrukking, in stede van, gelijk anders de
+kwinkslagen des _geestigen duivels_, de vreugd te doen herleven, maakte
+op de aanwezigen een onaangename uitwerking: en velen, wier gedachten
+niet meer helder waren, keken den vreemdeling zoo angstig aan, als of
+zij werkelijk meenden, dat Cartouche uit de andere waereld onder die
+gedaante te voorschijn kwam. Wat den man zelf betrof, ik zag dat zijn
+voorhoofd zich fronste: maar hij zeide niets. Ik begreep inmiddels, dat
+het meer dan ooit tijd voor mij werd om af te trekken; doch wenschte een
+tijdstip af te wachten, dat mijn vertrek niet bemerkt zoude worden: en
+daartoe moest het onderhoud weder levendig worden: ik bood derhalve aan,
+zelf een liedje te zingen, daar al de overigen dit weigerden: en dit met
+gretigheid aangenomen zijnde, dreunde ik een barcerolla op, die ik te
+Venetie van de Gondeliers had gehoord en waarvan ik verzocht, dat men
+het refrein in koor herhalen zou. Dit had de gewenschte uitwerking: nu
+raakten de tongen weer los: de een zong voor, de andere na en eindelijk
+zong alles door elkander, behalve alleen de karmozijngekleede Heer, die,
+gelijk de _malle weerga_ het uitdrukte, er bij bleef zitten als
+_Ducdalf_ in 't _Doolhof_. Ik maakte van de drukte gebruik en sloop
+onopgemerkt de deur uit
+
+
+ * * * * *
+
+
+TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
+
+WAARIN VERHAALD WORDT, WIE DE HEER IN 'T KARMOZIJN WAS, EN HOE DEERLIJK
+FERDINAND ER ZICH IN WERKTE.
+
+
+Terwijl ik, in mijn zak schommelende, de meid riep om haar een fooi te
+geven, hoorde ik mij zachtjes bij mijn naam noemen. Ik keerde mij om en
+zag Amelia op de trap staan, die naar haar kamer geleidde.
+
+"Hebt gij een oogenblik tijd voor mij?" vroeg zij, met een gesmoorde,
+eenigszins bevende stem.
+
+"Kan ik u van dienst zijn?" stamelde ik, insgelijks onthutst en kwalijk
+tevreden van opnieuw in hare zaken bemoeid te worden.
+
+"Volg mij!" zeide zij, op een toon, die meer gebiedend dan smeekend was:
+en mij bij de mouw vattende, als wilde zij mij den weg wijzen op de
+donkere trap, ging zij mij voor naar boven. Ik volgde werktuiglijk: en
+de Hemel vergeve mij de dwaze gedachten, die op dat oogenblik mijn brein
+vervulden, en den verkeerden dunk, dien ik van hare voornemens opvatte.
+
+Wij kwamen in haar kamer, waar een licht op de tafel brandde. Zij zette
+de deur aan, zonder echter de kruk om te draaien, nam toen achter de
+tafel plaats en wenkte mij tegenover haar te gaan zitten, terwijl zij
+een stoel, die bij haar stond, wegschoof, als wilde zij zorg dragen dat
+ik niet naast haar zou komen. Deze voorzorgen en nog meer de
+waardigheid, over haar geheele wezen, in weerwil van haar blijkbare
+ontsteltenis verspreid, deden mij blozen over mijn ongepaste vermoedens.
+
+"Ik ben recht verheugd," zeide zij op een haastigen toon, "dat ik u nog
+aantref. Ik had al een poos op de trap vertoefd en vreesde zoo dat er
+een ander kwame. En ik moet u zoo noodwendig spreken: ik heb hier toch
+niemand buiten u in de geheele stad, waar ik op vertrouwen kan."
+
+"Ik hoop," zeide ik, met de meeste koelheid, die ik voor kon wenden: "ik
+hoop, dat ik in staat zal zijn, uw bezwaren weg te ruimen; maar uw
+toestand is van zulk een ingewikkelden aard...."
+
+"Om u niet op te houden dan.... Ik moet van hier. Ik kan niet langer in
+dit huis blijven."
+
+"En welke reden noopt u tot dat besluit?"
+
+"Hoor toe: ik begin te vreezen, dat het een afgesproken werk is ... dat
+mij hier een strik wordt gespannen ... dat men mij met opzet hierheen
+gebracht heeft. Die Heynsz ... o, 't is afschuwelijk...! Hij is een
+verklikker: een geheime dienaar der Justitie."
+
+"Dat wist ik," zeide ik, "maar ik wilde u door de mededeeling daarvan
+geene ongerustheid baren."
+
+"Hoe! gij wist dit? Hebt gij dan zelf misschien?... maar neen! uw
+aangezicht is te eerlijk ... foei mij, dat ik zulke gedachten van u
+voeden zou!--Maar hoor verder en oordeel over mijn angsten. Ik was
+straks op de trap, om...." hier kleurde zij hevig en zweeg plotseling
+stil.
+
+"Welnu? om...."
+
+"Niets.--Ik hoorde u juist zingen.--In 't kort, ik was op de trap: daar
+is een reet in 't beschot:--ik keek er door--en ziet: in een vertrekje,
+waarvan ik het bestaan niet kende, stond de huisheer, die Heynsz, in
+gesprek met denzelfden Jood, die mij hier bracht."
+
+"Dien Simon?--Gelukkig kent hij u niet, en weet alleen, dat gij met mij
+hier gekomen zijt. Hij heeft u niet met uw vader gezien."
+
+"Ach! Gij zoekt mij gerust te stellen," zeide zij, het hoofd schuddende:
+"maar luister verder: in den beginne verstond ik niets van hun discours;
+maar langzamerhand merkte ik, dat de Jood aan Heynsz berichten gaf
+omtrent zekere dievenbende, die zich te Naarden heeft opgehouden. Dit
+ontstelde mij reeds; maar verbeeld u mijn schrik, toen de Jood, op een
+vraag, hem door Heynsz gedaan, hem vertelde, dat iemand, wien zij alle
+moeite deden om te ontdekken, en dien ik aan de beschrijving voor mijn
+vader herkennen moest, in Zuid-Holland had rondgezworven, zich in
+'s-Hage had opgehouden en morgen, volgens zijne berichten, met de schuit
+van Utrecht hier te Amsterdam moest komen."
+
+"Hier! in den muil des leeuws?"
+
+"Oordeel, hoe ik te moede was? Ik hoop nog, dat het niet waar moge zijn:
+want o! mijn vader is verloren, zoo hij herwaarts komt. Alleen uit zijn
+bezorgdheid omtrent mij zou ik een zoo onvoorzichtigen stap in hem
+kunnen verklaren. Doch, hoe dit zij, heb ik niet te vreezen, dat men hem
+naar dit huis wil lokken om hem in de gespreide netten te vangen? Moet
+ik mij niet uit deze gevaarlijke plaats verwijderen?"
+
+"Met uw verlof?" vroeg ik, na een oogenblik te hebben nagedacht: "hebt
+gij voor u-zelve iets te vreezen voor de nasporingen der Justitie?"
+
+"Ik!" antwoordde zij, blijkbaar verwonderd: "wat zou ik met haar hebben
+uit te staan? of strekt men in dit land vijandschap tegen den vader tot
+zijn kinderen uit."
+
+"Dat juist niet," hernam ik: "maar er worden soms maatregelen van
+voorzorg genomen.... Ik zou u afraden, deze kamer vooralsnog te
+verlaten. Weet men nog niets, dan zou dit alleen argwaan wekken en
+oorzaak zijn, dat men uwe gangen bespiedde:--is men reeds achter de
+waarheid gekomen, dan is het toch een onnutte voorzorg en geen
+verwijdering kan u meer baten. Bovendien: gij schijnt zelve onbewust,
+waar zich uw vader bevindt. Zoudt gij, ingeval gij van hier gaat, hem
+kunnen verwittigen, waarheen gij u begeeft? De Heer Bouvelt, die de
+eenige tusschenkomst schijnt te zijn, is ongesteld: zoo zelfs, dat hij
+voor niemand te spreken is;--ik weet u geen anderen raad te geven, dan
+de toekomst met gelatenheid af te wachten."
+
+"Met gelatenheid!" herhaalde zij, oprijzende, en de kamer op en neer
+gaande: "God! Is dat een mogelijkheid in mijn toestand?--o! het ergste
+lot ware minder onlijdelijk dan deze verschrikkelijke onzekerheid.--En
+dat is de eenige troost, dien gij mij bieden kunt?"
+
+"Helaas!" zeide ik, zuchtende: "wat wilt gij, dat ik voor u doe? Wanneer
+zelfs mijn betrekking als zoon van den Hoofdschout mij niet verbood,
+krachtdadig voor u werkzaam te zijn, zou niet de zorg voor ons beider
+goeden naam mij van alle dadelijke bemoeiingen in deze moeten doen
+afzien, ten einde den laster geen stof te geven om iets schuldigs in
+mijn deelneming te vinden?"
+
+Dit gezegde van mij was hard en zij gevoelde het diep; want, opeens
+stilstaande, zag zij mij aan met oogen, waarin zich bij eene hevige
+verontwaardiging eene diepe smart liet lezen.
+
+"Men had het mij voorspeld," zeide zij met bitterheid, "dat ik in dit
+land slechts koele harten vinden zou. De laster ... ja voorzeker!
+--Ziedaar de voorwendselen, waarachter men zich verschuilt, wanneer het
+er op aankomt zijn naasten een dienst te bewijzen; men zou een mensch
+zien verdrinken, eer men een vooroordeel opofferde.--Is het niet, omdat
+de Godsdiensten verschillen, dan is het omdat men voor zijn reputatie
+vreest.--Maar ik zal u niet langer lastig vallen, Mijnheer Huyck. Ik
+vraag u om verschooning voor de moeite, die ik u veroorzaakt heb."
+
+"Mejuffrouw!" zeide ik, niet zonder verlegenheid: "ik heb u onwillig
+beleedigd:--en, God weet het, dat was verre van mijn voornemen.--Gij
+hebt, en hier in dit vertrek, en ten huize mijner tante, naar ik geloof,
+kunnen bespeuren, dat ik, zoodra het in mijn vermogen stond, bereid was
+u van dienst te zijn. Waarlijk ik heb een innig medelijden met uw
+toestand en wenschte slechts, dat iemand mij kon zeggen, wat mijn plicht
+ware, en hoe ik tot uw voordeel handelen kan?"
+
+"Gij hebt gelijk," zeide zij, zich een traan uit de oogen wisschende:
+"en ik ben het, die onbillijk en ondankbaar ben. Gij hadt, na al wat gij
+voor mij gedaan hebt, iets beter dan verwijtingen van mij verdiend. En
+uw tante ook, zij is zoo goed, zoo minzaam jegens mij geweest.--Ach! zoo
+mijn vader het mij slechts veroorloofde ... hoe gaarne zou ik haar de
+vertrouwde van mijn lijden maken.--Zij zou mij bijstaan, daar ben ik
+zeker van, mij uit dit huis helpen, waar alles mij doet beven: mij
+verlossen van de onbescheidene aanzoeken van den Heer Blaek, die mij
+geen oogenblik met rust laat."
+
+"Hoe!" riep ik uit: "heeft hij opnieuw pogingen gedaan om u te spreken?"
+
+"'t Is vruchteloos," zeide zij, "of ik hem zijne brieven en geschenken
+terugzend: den volgenden dag vind ik die weder op mijne kamer liggen:
+hij moet hier in huis medeplichtigen hebben. Zie wat hij mij durft
+zenden."
+
+Dit zeggende, rukte zij met drift een lade open en haalde er een fraai
+garnituur uit, hetwelk zij voor mij op tafel neerlei: "En dan zijne
+brieven," vervolgde zij, "waarin hij mij voorslagen doet, die ik mij
+schamen zou te herhalen! O! ik ben diep ongelukkig."
+
+Hier zegevierde de droefheid over haar kracht van geest: zij bracht den
+zakdoek voor de oogen en snikte luide. Ik was opgestaan om de juweelen
+te bezichtigen. Zij stond naast mij en boog onwillekeurig het hoofd
+voorover, zoodat het op mijn schouder te rusten kwam. Mijn toestand werd
+netelig: en ik wist niet, hoe ik best daar vandaan zoude geraken, toen
+wij opeens menschen de trap hoorden opkomen.
+
+Amelia trad sidderend ter zijde. "Mijn God!" riep zij: "zou men hier
+komen? op dit uur!"
+
+"Hierheen, Mijnheer Van Beveren!" zeide de stem van Heynsz; de deur ging
+open en de gepoeierde Heer met den karmozijnen rok trad binnen, door
+Heynsz gevolgd.
+
+"Ik ben het, Amelia!" zeide de Heer Bos (want hij was het zelf): "ik
+wist niet," voegde hij er op een gestrengen toon bij: "dat gij
+gezelschap hadt."
+
+Amelia stond als verplet. Zij wrong de handen en zag haar vader aan, met
+oogen, waarin een onbeschrijfelijke angst was uitgedrukt. Wat Heynsz
+betrof, hij meesmuilde achter den rug van den Heer Bos en hief
+spotachtig dreigend den vinger tegen mij op; maar ik was onzeker, of de
+vroolijke uitdrukking van zijn gelaat teweeggebracht was door zijn
+blijdschap, dat hij den man, dien hij zocht, in de knip had, of wel
+alleen uit zekere schalksche vreugde ontstond, dat ik door Amelia's
+vader zoo te onpas verrast werd.
+
+"Ja mijn kind!" vervolgde de Heer Bos, waarschijnlijk om haar gerust te
+stellen: "gij hadt mij zoo vroeg niet verwacht; maar ik heb mijn zaken
+spoediger gedaan gekregen dan ik gehoopt had: en daarenboven is mij,
+gelijk ik den Heer Heynsz verteld heb, een onaangenaam avontuur
+overkomen, dat mij wel noodzaakte mijn komst alhier niet langer uit te
+stellen. Ik merk ook," vervolgde hij met een verheffing van stem en
+terwijl hij mij scherp aanzag, "dat het tijd werd dat ik kwame."
+
+"Met uw verlof," zeide Heynsz, tusschen beiden tredende: "deze Heer is
+de Heer Huyck, zoon van onzen achtbaren Hoofdofficier en een eerlijk
+cavalier, wien Mejuffer zich niet behoeft te schamen van te kennen."
+
+"Met uw verlof," zeide Bos, zich naar Heynsz keerende en op een hoogen
+toon sprekende, welke mij vreemd genoeg voorkwam jegens iemand, van wien
+hij zooveel te duchten kon nebben: "ik ben zelf de beste beoordeelaar
+der kennissen, welke het mijne dochter betaamt te onderhouden: en,
+terwijl hetgene ik deswege met haar te spreken heb best zonder getuigen
+wordt afgehandeld, zal ik de vrijheid nemen u te verzoeken...." hier
+wees hij op de deur met een gebiedenden wenk.
+
+"Niets is billijker," zeide Heynsz, eenigszins overbluft: "ik zal u niet
+storen:" en meteen verliet hij het vertrek. Ik stond onzeker of ik hem
+volgen of blijven zoude.
+
+"Blijf Mijnheer!" zeide Bos: "ik heb een woord met u te spreken."
+
+"O God! mijn vader!" zeide Amelia, met een gesmoorde stem, terwijl zij
+hem omklemde: "wat hebt gij verricht? Weet gij welke onvoorzichtigheid
+gij begaat? wie de man is, die de kamer daar verlaten heeft?"
+
+"Ik weet alles," antwoordde Bos: "en ik geloof, dat ik niet de
+onvoorzichtigste ben van ons drieen. Slechts toen was ik het, toen ik op
+het eerlijke gelaat van Mijnheer vertrouwde." Hier zag hij mij ernstig
+aan.
+
+"Mijnheer!" zeide ik, geraakt: "ik heb uwe geheimen bewaard, zelfs ten
+koste van mijne rust. Maar spreek zacht, bid ik u. Men kon ons
+beluisteren, en...."
+
+"En men zou nog niets verstaan," viel Bos in, "zoolang de vrienden
+beneden zoo luidruchtig blijven, dat onze woorden door hun gezang
+gesmoord worden. Ik spreek niet van het bewaren mijner geheimen;--ik
+vraag, wat uw bezoek op een zoo ongelegen uur, wat de juweelen te
+beduiden hebben, die ik op de tafel zie?"
+
+"De Heer Huyck is onschuldig, mijn vader!" zeide Amelia, eer ik
+antwoorden kon: "hij is hier op mijn verzoek gekomen ... hij heeft met
+deze juweelen niets te maken."
+
+"Hoe!" herhaalde de vader, meer en meer verstoord: "op uw verzoek? En
+waart gij dan...? o ik onnoozele!" riep hij, zich voor het hoofd
+slaande.
+
+"De geheele toedracht der zaak is doodeenvoudig," zeide ik, op een toon,
+zoo kalm als mij maar eenigszins mogelijk was aan te nemen: "indien UEd.
+aan Mejuffer of mij vergunt, u te verhalen al wat sedert onze komst te
+Amsterdam heeft plaats gehad, zal het u niet bevreemden dat zij, door
+den uitersten angst gedreven, mijn raad heeft ingenomen, als van den
+eenigste, op wien zij wist te kunnen vertrouwen. Door eenige andere
+uitlegging aan mijne tegenwoordigheid te geven, zou UEd. en haar en mij
+onbillijk beoordeelen."
+
+"Welaan!" zeide de Heer Bos, terwijl hij plaats nam: "ik luister: het
+zou mij al te veel kosten, mijn achting en liefde te moeten verliezen
+voor het eenige voorwerp, dat mij nog aan het leven hechtte."
+
+Hier stak hij de hand aan zijn dochter toe, die ze met vurigheid kuste.
+Daarop gaven wij hem een beknopt verslag van het voorgevallene. Hij
+maakte niet een enkele aanmerking, noch gedurende, noch na den afloop
+van het verhaal, maar vergenoegde zich met nu en dan bedenkelijk het
+hoofd te schudden en zich het poeder van den rok te schuieren. Hij
+eindigde met de hand zijner dochter, die nog altijd in de zijne lag,
+minzaam te drukken; hetgeen mij ten bewijze strekte, dat hij met de
+gegeven opheldering voldaan was.
+
+"En thans, Mijnheer!" hervatte ik na een korte pauze; "thans moet ik u
+bekennen, dat de Juffer zich mijns inziens niet zonder recht ongerust
+maakt, en dat uwe komst alhier niet wel geschikt is, die ongerustheid te
+doen ophouden."
+
+"Ik ben er zelf evenzeer over verwonderd van mij hier te zien,"
+antwoordde hij, "als de Doge was, toen hij zich aan het hof van Lodewijk
+XIV bevond: maar ik heb door de ondervinding geleerd, dat onbeschaamde
+stoutheid soms beter in staat is, de menschen te bedriegen, dan de
+fijnst gesponnen list. Ik was, Amelia! sedert uw vertrek, hoogst
+ongerust, geen brief van u te ontvangen, vooral nadat ik reeds een paar
+reizen onder couvert van den Notaris Bouvelt geschreven had, dat ik mij
+in 's-Hage bij den Russischen Gezant ophield...."
+
+"Welke brieven," zeide ik, "waarschijnlijk nog ongeopend bij Bouvelt
+liggen, die gevaarlijk ziek is."
+
+"Ik had intusschen bemerkt," vervolgde de Heer Bos, "dat mijn gangen
+gevolgd werden door datzelfde Joodje, hetwelk te Soest zoo ongenadig
+door mij begroet werd. Bekommering over uw lot kwelde mij: ik kon niet
+langer aan de begeerte weerstaan om iets van u te vernemen. Aan Mijnheer
+dorst ik niet schrijven: hij had reeds last genoeg van ons gehad: en ik
+wilde hem geen nieuwe onaangenaamheden veroorzaken. Eindelijk kon ik
+mijn geduld niet langer bedwingen en ik besloot hierheen te reizen. Maar
+ik moest eerst mijn lastigen verspieder verschalken. Gisteren was ik te
+Utrecht: daar zat hij mij weder op te hielen. Ik had mijn plan gevormd
+en toen ik hem op de straat tegenkwam, vroeg ik hem, of hij een
+boodschap voor mij wilde doen. Ik zag zijne oogen van blijdschap
+fonkelen. Toen gaf ik hem geld om de roef af te huren naar Amsterdam
+voor de schuit van morgenmiddag, niet twijfelende of hij zou de
+heuglijke tijding van mijn overkomst dadelijk aan zijn betaalmeester
+overbrengen. Hem dus van 't spoor geleid hebbende, wandelde ik de poort
+uit, nam te Zeist een rijtuig, dat mij naar Amersfoort bracht, en
+wachtte daar de komst van den Deventerschen wagen, die mij hier voerde.
+Onderweg had ik mijn kleeding stuk voor stuk veranderd, mijn haar
+gepoederd en mij door het opzetten van een bril nog meer onkenbaar
+gemaakt. Hier gekomen, nam ik mijn intrek in het beste logement, onder
+den naam van Van Beveren, begaf mij dadelijk naar Bouvelt en vernam daar
+uw verblijf. Zoodra ik den naam van Heynsz hoorde, was mijn besluit
+gevormd. Ik kende, om 't even hoe, de geheime betrekkingen, die deze
+Sinjeur vervult: en wetende, dat niets beter in staat is om ook de
+schranderste personen te misleiden, dan het streelen hunner ijdelheid,
+begaf ik mij naar hem toe. Reeds hier beneden had ik aanvankelijk het
+genoegen van te zien, dat mijn vermomming gelukt was, daar zelfs de Heer
+Huyck mij niet herkende. Kort na uw vertrek, Mijnheer Huyck! kwam Heynsz
+binnen. Ik verzocht hem alleen te spreken. Ik meldde hem dadelijk, dat
+ik de vader was van Amelia, de Overijselsche koopman, waar hem Bouvelt
+over gesproken had. Voorts verhaalde ik hem, dat ik opgelicht was door
+zekeren schelm, wien ik zoo juist beschreef, dat zijn portret volkomen
+overeenkwam met dat van den man, die u bij Naarden heeft aangerand: en
+zeide, dat hij, Heynsz, mij was aan de hand gedaan als de bekwaamste man
+om dergelijke fielten te doen opsporen. Ik eindigde mijn verhaal met een
+fatsoenlijk present en oordeel nu den man gewonnen te hebben. Dat hij
+mij met dat al te slim is, is mogelijk; doch, naar zijn houding te
+oordeelen, geloof ik, dat hij niets vermoedt."
+
+"Maar Papa!" zeide Amelia: "al misleidt gij Heynsz, zijt gij niet
+beducht, dat er hier te Amsterdam nog vele lieden zijn, die u herkennen
+zullen?"
+
+"En wie zou thans in mij den cadet der marine herkennen, die voor vijf
+en twintig jaren hier over straat slenterde of den galant speelde bij de
+jonge schoonen?"
+
+"Bij den eersten opslag niet;--maar, wanneer men weet dat gij u hier in
+de buurt bevindt?--En dan, vloeit deze stad niet over van vreemdelingen,
+die u vroeger, in andere landen, hebben kunnen ontmoeten?"
+
+"Ook denk ik mij niet meer dan noodig is op straat te vertoonen. In
+allen gevalle, ik heb besloten, het te wagen. Hier is toch eene betere
+gelegenheid dan elders, om mij naar de plaats onzer bestemming in te
+schepen. Bovendien, ook buiten deze stad was ik niet langer veilig: want
+ik weet, dat de Spaansche Ambassadeur op mijn uitlevering aandringt, en
+dat de Staten-Generaal, die anders zoo prat zijn om de vrijheden des
+lands te bewaren, in dat geval hunnen bondgenoot ter wille zullen
+zijn.--Wij moeten dus voort: en wel zoodra ik in het bezit ben dier
+noodlottige papieren."
+
+"En zal ik hier blijven?" vroeg Amelia.
+
+"Ik zie daarin geene zwarigheid. Integendeel, ik heb Heynsz gevraagd of
+hij mij insgelijks huisvesting verleenen kan: en daar er, zoo hij zegt,
+bij deze kamer nog een kabinetje is, waar een ledikant gezet kan worden,
+zal zich dit zeer goed schikken. Voor dezen nacht keer ik naar mijn
+logement. Wat die juweelen betreft, berg die maar weer: ik zal voor de
+terugzending zorg dragen."
+
+Ik wilde nu mijn afscheid nemen. De Heer Bos verzocht mij, daar hij toch
+eenen weg met mij op moest, hem mijn gezelschap te schenken; waarop wij,
+na Amelia vaarwel gezegd te hebben, het huis verlieten.
+
+Wij gingen eenige oogenblikken zwijgend naast elkanderen. De Heer Bos
+was de eerste, die het gesprek aanving:
+
+"Ik ben u groote dankbaarheid verschuldigd," zeide hij: "maar ik wensch
+mijn schuld niet te vermeerderen. Of liever--ik zal u nog erkentelijker
+zijn, indien UEd. voor het vervolg uwe bezoeken staken wilt."
+
+"Mijnheer!" antwoordde ik, op een koelen toon: "ofschoon ik medelijden
+met u en met uwe dochter heb, verlang ik niets liever, dan dat ik niets
+meer van u hoore: de zaak heeft mij reeds kwelling genoeg veroorzaakt."
+
+"Dan verstaan wij elkander volkomen.--Intusschen, wij scheiden in
+vriendschap. Ik ben u de betuiging schuldig, dat mijn vermoedens mij
+leed zijn, en dat ik u voor een eerlijk man houde. Het is alleen, omdat
+ik weet hoe gevaarlijk het is, wanneer jonge lieden elkander vaak,
+vooral op zulk een geheimzinnige wijze, spreken, dat ik als vader eenige
+zorg gevoel."
+
+.Mijnheer! Ik schroom niet, u te zeggen, dat mijne affecties elders
+geplaatst zijn."
+
+"'t Is mogelijk," zeide hij: "maar het hart mijner dochter is nog vrij:
+en--zonder u een compliment te willen maken--het is niet voor u, het is
+voor haar, dat ik mij bekommer, en dat ik een dergelijke gemeenzaamheid
+noodlottig zou achten."
+
+"Mijnheer!" hernam ik: "uw dochter is een beminnenswaardige Juffer, aan
+wie ik het hoogste geluk toewensch; doch zoo weinig verlang ik, eenige
+genegenheid voor mij onwaardige bij haar op te wekken, dat ik het als
+een der aangenaamste tijdingen zal rekenen, wanneer ik verneem, dat zij
+met u in veiligheid van hier is."
+
+Dit gezegde was niet beleefd, maar het scheen hem echter tevreden te
+stellen: en hij sprak niet weder, tot wij de deur van de herberg
+genaderd waren. Toen zeide hij, terwijl hij mij de hand op den schouder
+legde, op een plechtigen toon: "jongeling! mijn leven ia tot nog toe een
+afwisseling geweest van hoogheid en tegenspoeden, van macht en
+vernedering, van weelde en gebrek; maar mocht ik mij ooit weder in de
+gelegenheid bevinden wel te doen aan anderen, wees dan verzekerd, dat
+mijne dankbaarheid jegens u zich met meer dan ijdele woorden toonen zal,
+en dat ik u door daden het verdriet zal pogen te vergoeden, dat ik u
+thans onwillig veroorzaakt heb."
+
+Met deze woorden verliet hij mij, en ik vervolgde mijn weg, door deze
+nieuwe ontmoeting in een vrij onaangename stemming gebracht, mijn
+gesternte verwenschende, dat mij met dien Bos, Van Beveren, of wat namen
+hij verder voeren mocht, in kennis gebracht had; en toch begeerig te
+weten, hoe het met hem en zijn beminnelijke dochter zoude afloopen. Wat
+mij het meest kwelde, was de valsche stelling, waarin mij deze lastige
+historie tegenover mijn ouderen geplaatst had. Ik was bijna zeker, dat
+mijn vader reeds vermoedens koesterde en dat het tot een onderhoud zoude
+moeten komen, waaruit ik niet wist, hoe mij te redden, daar het aan de
+eene zijde tegen mijn gemoed en kinderplicht streed, de waarheid voor
+hem te verbergen, en aan de andere zijde mijn belofte mij het zwijgen
+opleide. O! hoe folterde mij de gedachte, dat het onderling vertrouwen,
+hetwelk altijd tusschen mijn ouders en mij had geheerscht, en waar ik
+zoo grooten prijs op stelde, wellicht voor langdurigen tijd stond
+verbroken te worden: en dat, al werd mijn gedrag later eenigszins
+gerechtvaardigd, de eens gegeven indruk niet zoo ras zoude worden
+uitgewischt. Had iemand mij veertien dagen vroeger gezegd, dat ik, eene
+week na mijn terugkomst in het ouderlijke huis, met looden schoenen zou
+derwaarts gaan en zelfs opzien tegen een ontmoeting met mijn vader, hoe
+buitensporig, ja onmogelijk zoude mij de vervulling eener dergelijke
+voorspelling zijn voorgekomen. En echter: zoo stonden thans de
+zaken!--Ik trok met een bevende hand aan de huisschel: ik wenschte, dat
+mijn ouders, daar het reeds laat was, zich ter ruste mochten begeven
+hebben, en ik gevoelde een angstige gewaarwording, toen de dienstbode
+mijn vraag, of mijn ouders nog op waren, toestemmend beantwoordde.
+
+Met een kloppend hart trad ik de eetzaal in, waar de goede lieden mij
+wachtende waren, beiden in hun nachtgewaad, bij het licht van een paar
+kaarsen, die reeds dreigden in de pijp te branden. Het gewone avondmaal,
+brood, kaas en vruchten, stond nog op de tafel: en mijn zorgvolle moeder
+had een waterkaraf voor zich, met een fleschje _spiritus_, voor het
+geval dat ik te veel gebruikt mocht hebben.
+
+"Zoo Ferdinand! ben je eindelijk daar?" vroeg mijn moeder, terwijl ik
+haar omhelsde: "is dat nu vroeg te huis komen, gelijk gij beloofd hadt?
+Hoe is het, ben je nuchteren of niet? Laat ik u eens in de pogen zien.
+Ja: uw oogen staan goed; maar anders zie je er geweldig ontdaan uit. 't
+Is goed voor eens; anders deugen u die slemppartijen en dat nachtbraken
+niets."
+
+"Ik hoop," zeide mijn vader, mij bij de hand nemende, en mij insgelijks,
+doch met een ernstigen blik, aanziende, "dat de slemppartijen en het
+nachtbraken nog maar de eenige redenen zijn van uw verbleekte kleur en
+ontstemde pols. Maar mag ik u vragen, is Helding verhuisd? of zijt gij
+de nachthuizen nog rondgeloopen met uw poeten? Ik weet, dat zulks wel
+eens de gewoonte is ... een gewoonte, die de zoon van den Hoofdofficier
+niet moest navolgen."
+
+"Hoe meent UEd. dat?" vroeg ik, niet weinig verlegen: "ik begrijp
+niet...."
+
+"Reeds eens uur geleden heb ik, op aandrijven uwer moeder, die bezorgd
+was dat gij de gracht voor den wal zoudt aanzien, Joris met de lantaren
+naar het huis van Heynsz gezonden: en hij is teruggekomen met de
+boodschap, dat de Jongeheer reeds vertrokken was."
+
+Ik begreep terstond, dat de knecht daar gekomen was toen ik mij bij
+Amelia bevond en toen ieder beneden mij vertrokken waande.
+
+"Ik heb," zeide ik stamelend, "een der gasten, met wien ik een zeer
+belangrijk gesprek voerde, te huis gebracht en ben wat lang met hem
+blijven staan praten. Maar ik kan u verklaren, dat ik niets gedaan heb,
+waarover ik mij behoef te schamen."
+
+"Dan behoeft gij ook niet te kleuren," zeide mijn vader: "hoe heette die
+nieuwe vriend, die zoo belangrijk sprak?"
+
+Deze vraag bracht mij deerlijk in 't nauw; want, in omstandigheden als
+de mijne waren, zijn de eenvoudigste doorgaans het moeilijkst te
+beantwoorden. Nu moest de draaierij wel een logen worden: "Velters," zei
+ik, bevende.
+
+"Velters?--Nu ja, wat schort er aan, dat gij zulk een moeite schijnt te
+hebben om een zoo eenvoudigen naam uit te spreken? Ik ken Velters bij
+reputatie. Hij is een braaf jong mensch, die vlijtig oppast, en wel
+voort zal komen, indien zijn gezondheid zijn goeden wil evenaart. Maar
+het belangrijkste gesprek had u niet moeten doen vergeten, dat uw moeder
+ongerust was en gij haar wakende hieldt."
+
+"Nu," zeide die goede moeder: "wij moeten ook denken, Ferdinand is zoo
+lange jaren buitenshuis geweest en de gewone sleur wat ontwend. Hij zal
+vergeten hebben, dat wij lieden van de klok zijn. Ik hoop maar, dat
+dergelijke invitaties niet te dikwijls zullen komen.--Nu! Ik ga naar
+bed: want ik heb werk dat ik uit mijn oogen zie. Blijft gijlieden nu ook
+niet langer plakken."
+
+Dit zeggende kuste zij ons goeden nacht en verliet de kamer. Mijn vader
+rees ook op, en, zich tot mij wendende: "slaap wel!" zeide hij: "maar
+voor gij u ter ruste begeeft, bid God, dat Hij u vertrouwen inboezeme in
+een vader, die u liefheeft."
+
+De tranen ontsprongen mijn oogen op het hooren dezer toespraak: "Lieve
+vader!" riep ik, de hand des braven mans tusschen de mijne drukkende en
+die aan mijn mond brengende: "God weet het, ik zou niets liever
+verlangen, dan dat ik spreken mocht; maar...."
+
+"Ik zal geduld hebben en de ure des vertrouwens afwachten," zeide mijn
+vader, bedaard: "Gij zijt geen kind meer en ik wil u niet tot spreken
+dwingen, wanneer gij beter acht te zwijgen. Dit slechts wensch ik, dat
+de Alwijze uw geest verlichte en u leere wat uw plicht medebrengt."--Met
+deze woorden drukte hij mij nogmaals de hand en vertrok, terwijl ik mij
+zuchtende naar mijn slaapkamer begaf. Zoo had ik dan voor 't eerst mijn
+ouderen VOORGELOGEN!--Ach! ik gevoelde te wel de behoefte, om het
+voorschrift mijns vaders na te volgen: en in angstige verzuchtingen
+smeekte ik den Almachtige, mijn gangen te bestieren en mij licht te
+geven op mijn donkeren weg. Dit besluit nam ik echter, om, wat er ook de
+gevolgen van wezen moesten, mijn vader te overtuigen, dat ik, hoezeer
+misschien verkeerdelijk mijn woord gegeven hebbende, door hem zelfs niet
+van mijn belofte ontslagen kon worden.
+
+Het was dan ook met dit oogmerk, dat ik den volgenden dag na den eten,
+en toen ik wist, dat Heynsz zich verwijderd had, mijn vader kwam
+opzoeken. Ik had dit oogenblik verkozen, omdat ik wenschte uit te
+vorschen, of Heynsz den Heer Bos ook verklapt had, in welk geval mijn
+verplichting tot geheimhouding ophield en ik, door voor de zaak uit te
+komen, dezen laatste misschien dienst kon doen. Mijn vader bespeurde wel
+aan mijn houding, dat ik iets op het hart had, en, zijn papieren ter
+zijde schuivende, vroeg hij met een ongemeene vriendelijkheid:
+
+"Hebt gij iets met mij te spreken? Dan zal ik die stukken wel even laten
+rusten. Echter heb ik niet lang tijd," vervolgde hij, op zijn uurwerk
+ziende: "want waarschijnlijk zal er straks een bezoek komen."
+
+"Ik heb u slechts weinige woorden te zeggen, Vader!" zeide ik, "maar ik
+wenschte wel, dat ons gesprek langdurig zijn kon."
+
+"Wat meent gij? Dat klinkt eenigszins raadselachtig en duister. _Fallax
+sollertia nobis_."
+
+"Helaas!" zeide ik. "UEd. heeft te recht opgemerkt, dat er iets is,
+hetwelk mij als een pak op het hart ligt. Ik ben soms afgetrokken,
+verstrooid: mijn gangen, zoo UEd. die had doen nasporen, zouden wellicht
+zonderlinge vermoedens bij u hebben doen ontstaan: ik heb, zeer mijns
+ondanks, vreemde avonturen gehad sedert ik terug ben:--en hetgeen mij
+het meest nog hindert, is, dat ik de reden van dat alles aan u niet
+ontdekken mag."
+
+"Ik kan," zeide mijn vader, de schouders ophalende, "niet oordeelen over
+uw verplichting tot zwijgen, daar ik de aanleiding niet ken, welke u die
+heeft doen aangaan. Alleen zoude ik u, in 't afgetrokkene, willen
+oplettend maken op het gevaarlijke om zich tot iets dergelijks te
+verbinden. Er zijn slechts weinige zaken, welke een kind aan zijn
+ouderen niet zoude mogen openbaren. Dan alleen, wanneer het geheimen van
+derden geldt, kan er een uitzondering bestaan; doch een geheim, dat u
+niet persoonlijk betreft, kan, dunkt mij, zulk een invloed niet op u
+gehad hebben, gelijk aan dien, welken uw houding en gedrag mij doen zien
+dat bij u is teweeggebracht."
+
+"Het is een geheim van derden," zeide ik, niet weinig verheugd, dat mijn
+vader zelf mij alzoo vrijheid tot zwijgen gaf: "maar een geheim, waar ik
+door een samenloop van omstandigheden ben ingewikkeld."
+
+"En...." vroeg mijn vader, na zich een wijl bedacht te hebben: "betreft
+dit geheim ook zekeren Zwarten Piet? Ik vraag u dit als vader, niet als
+Hoofdschout."
+
+"Slechts zeer zijdelings," antwoordde ik, uit deze vraag de
+gevolgtrekking makende, dat mijn vader omtrent de wezenlijke oorzaak nog
+niets wist: "doch, vergun mij ook een vraag, mijn vader! indien deze
+Zwarte Piet mij het leven gered had en ik zijn verblijf kende, zoude
+UEd. dan oordeelen, dat ik verplicht ware, het aan den Hoofdschout te
+openbaren, bijaldien deze er naar vroeg?"
+
+"Gij weet waar Zwarte Piet is?" vroeg mijn vader met drift.
+
+"Neen", antwoordde ik, glimlachende: "en ik heb ook aan hem geene
+verplichting; maar ik stel dit slechts als een voorbeeld."
+
+"Gij weet te goed," zeide mijn vader, "dat, ofschoon de dankbaarheid
+slechts een _officium inperfectum_ is, en het inlichten der Justitie een
+_officium perfectum_, als zijnde dit laatste bij Keuren en Ordonnantien
+voorgeschreven, de tweede plicht in dezen voor den eersten zoude moeten
+wijken, aangezien de dankbaarheid door een hoogere dan de aardsche
+wetgeving is voorgeschreven. Dan, dit daargelaten: zoo gij een geheim
+bezit, hetwelk gij mij niet vertrouwen moogt, waarom er mij dan over
+gesproken? want nu kan ik niet nalaten, te gaan gissen en raden."
+
+"Slechts daarom, mijn vader! omdat mij het denkbeeld onverdraaglijk is,
+dat gij mij van gebrek aan vertrouwen beschuldigen zoudt: omdat ik u
+smeeken wilde, uw oordeel over mij slechts zoolang op te schorten, tot
+ik in staat zal wezen, u de noodige opheldering van mijn gedrag te geven
+en te openbaren wat u thans onverklaarbaar moet voorkomen?"
+
+"Gij hebt welgedaan, mijn zoon! En ik zou een slecht rechter zijn,
+indien ik u condemneerde, zonder u den tijd te laten om aan te voeren,
+wat tot uwe defensie dienende kan zijn. Dit slechts moet gij mij
+verzekeren, dat gij niets hebt beloofd, wat tot nadeel van dezen lande
+zoude kunnen strekken. Gij weet, dat wanneer het de veiligheid van den
+Staat geldt, het _crimen reticentiae_ hem, die het begaat, tot
+medeplichtige maakt aan het gesmede landverraad."
+
+"De veiligheid van dezen lande loopt zoo weinig gevaar," zeide ik
+glimlachende, "dat UEd. zelf mijn stilzwijgen zult billijken."
+
+"Dan ben ik tevreden," zeide mijn vader.
+
+Op dit oogenblik werd hard aan de voordeur gebeld en hield er een
+rijtuig stil.
+
+"Is het reeds zoo laat?" vroeg mijn vader, op zijn horloge ziende: "ja
+waarlijk! nu moet gij voort, want ik verwacht een deftig bezoek: of
+blijf hier: ik zal in de zijkamer gaan: hij, wien ik verbeid, is een man
+van gewicht en dient als zoodanig ontvangen te worden."
+
+Dit zeggende, haastte hij zich naar de zijkamer; maar de persoon, dien
+hij verwachtte, verscheen niet: en, gelijk mij later bleek, was het
+alleen de Onderschout, die met een koets aan de Beerebijt de aankomst
+der Utrechtsche schuit had staan wachten, ten einde den Heer Bos bij het
+uitstappen te knippen. Daar deze niet was komen opdagen, en de schipper
+verklaarde, dat de gehuurde roef ledig gebleven was, kwam de Onderschout
+alsnu eenvoudig verslag geven van het mislukken der hem opgedragen
+commissie, en de zaak liep voor 't oogenblik af met een schrobbeering,
+die Simon ontving, omdat hij zich had laten verschalken.
+
+
+ * * * * *
+
+
+EEN-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
+
+WAARIN EENIGE OUDE KENNISSEN WEDER OP HET TOONEEL VERSCHIJNEN EN EEN
+PAAR NIEUWE WORDEN INGEVOERD.
+
+
+Den volgenden morgen (Zaterdag) begaf ik mij, volgens de met Tante
+gemaakte afspraak, weder naar Heizicht, waar ik met een kloppend hart
+mijn Dulcinea terugvond en door Tante ter verantwoording werd geroepen
+over mijn ontmoeting met Zwarten Piet. Dewijl ik op haar vragen
+voorbereid was, kostte het mij minder moeite, die te beantwoorden: en
+zonder haar de geheele waarheid te vertellen, wist ik haar omtrent de
+reden van het bezoek des roovers zoodanige opheldering te geven, dat ik
+haar tevreden stelde en haar ongerustheid wijken deed. Wij aten dien dag
+zeer vroeg en zeer overhaast, vermits het oogmerk van Tante was, met ons
+naar een boerderij te rijden, welke zij eenigen tijd geleden in de
+omstreken van Oud-Naarden gekocht had, om daar met wandelen en
+koffiedrinken den avond door te brengen. Wij reden tegen twee uren af:
+trokken over de heide naar Laren en van daar over Blarikum den Tafelberg
+langs, waar wij een zijweg insloegen, die ons in korten tijd aan het
+doel van onzen tocht voerde. Hier hielden wij voor een schuur stil,
+welke tot stalling diende, stapten af, en wandelden naar het woonhuis;
+en niet weinig keek ik op, toen de vrouw, welke ons aan de deur
+verwelkomde, niemand anders bleek te zijn dan de oude Martha, en haar
+woning dezelfde, waarin mij de Heer Bos ontvangen had. Zoo ik de
+gelegenheid niet dadelijk herkend had, het was omdat wij deze reis langs
+een anderen weg waren gekomen. Nu werd mij duidelijk, waarom de oude
+vrouw mij op dien noodlottigen avond zoo had aangekeken: en ik
+verwonderde mij, haar toen reeds niet herkend te hebben, daar zij
+vroeger tuinvrouw bij mijn Oom Van Bempden geweest was.
+
+De oude vrouw ontving Tante met de gebruikelijke _formules_ van:
+
+"Wel Mevrouw? hoe vaart Mevrouw? Mevrouw is hier in lange niet 'eweest.
+Ik kan niet zeggen, dat Mevrouw 'er uitzien er op 'ebeterd is!"--een
+compliment, waar schier alle lieden van die klasse gewoon zijn hunne
+meesters op te vergasten, als ware het de uitgezochtste vleierij. Mij
+herkennende, geraakte zij min of meer in verlegenheid en zocht mijn blik
+te vermijden. "Ik heb het koffiegoed boven klaar gezet," ging zij voort.
+
+"Ja! dat is wel," zeide Tante: "maar het is zulk mooi weer. Wat zeggen
+de meisjes er van? Zonden wij de koffie niet liever buiten de deur
+gebruiken?"
+
+Dit voorstel werd toegejuicht en de bevelen dienvolgens gegeven.
+
+"Is uw zoon niet hier?" vroeg Tante, ziende, dat Martha zelve met een
+tafel en stoelen kwam aandragen.
+
+De oude vrouw zuchtte en haalde de schouders op: "och Mevrouw!" zeide
+zij, "men zoon is men kruis: sedert acht dagen heb ik hem niet 'ezien:
+waar hij zit, God weet het."
+
+Ik kan niet ontkennen, dat deze gemankte of schijnbare ongerustheid der
+moeder mij genoegen deed, want ik beschouwde de tegenwoordigheid van
+Andries aan de hoeve niet slechts als hoogst gevaarlijk voor de
+nabuurschap, maar ook als zeer schadelijk voor de belangen mijner Tante;
+en ik nam voor, om, het mocht kosten wat het wilde, haar in te lichten
+omtrent de hoedanigheid van dien persoon. Intusschen, onder den schijn
+van de vrouw te willen helpen in het aandragen der benoodigdheden,
+volgde ik haar naar binnen. Zoodra wij in de keuken waren, tikte ik haar
+op den schouder: "Is het stellig waar," vroeg ik, "dat uw zoon verdwenen
+is?"
+
+"Zoo waar ik leef Meneer!" zeide zij, al bevende: "om Gods wil! maak ons
+niet ongelukkig."
+
+"Ik geloof ook," vervolgde ik, "dat het raadzaam voor hem zijn zal, zich
+niet weer hier te vertoonen: want het is genoegzaam bekend bij de
+Justitie, dat hij met Zwarten Piet en zijn makkers heult, en, zoo men
+hem krijgt, zal hij den dans van de ladder niet ontspringen."
+
+"O, Meneer Huyck!" zeide zij: "je weet niet, wat ik van den jongen te
+lijen heb. Och! hij heit nooit willen deugen; maar ik kan het warentig
+niet helpen: ik heb hem vermaningen genoeg 'egeven."--Vervolgens den
+toon latende zakken: "UEd. heit toch niet 'esproken met Tante, van dat
+UEd. hier laatst 'eslapen heit, en van de menschen, die UEd. hier heit
+'ezien?"
+
+"Volstrekt niet," antwoordde ik: "maar zeg mij, hoe kent gij die
+lieden?"
+
+"Hoe ik hen ken?" vroeg zij: "heb ik den jonker niet an men aigen borst
+'evoed?--en toen Kapitein Reefzeil op 's-Gravenland weunde, was het toen
+niet bij mijn an huis, dat hij altijd met Keetje Reefzeil, dat zoete
+hartje, spreken kwam? Maar kom an, ik mot het theewater buiten brengen,"
+en meteen zich omwendende ging zij naar voren. Ik wilde haar volgen,
+toen toevallig mijn blik in den tuin viel en ik twee oogen ontmoette,
+die op mij gevestigd waren.
+
+Ik heb vroeger gezegd, dat de achterdeur, door welke ik de eerste reis
+in deze woning gekomen was, in de keuken opende en op den tuin uitkwam.
+Naast deze achterdeur was een openstaand raam: en voor dat raam, op het
+tuinpad, stond een man, in havelooze lompen gekleed, mij aan te gluren.
+Zoodra hij merkte, dat ik hem van mijnen kant gezien had, begon hij op
+een smeekenden toon:
+
+"Meneertje! zoo waar God leeft, gheen dijt rijk! Hik 'eb nog gheen
+'andgift gead van dhaag: geen dijt rijk, zoowaar zei je ghezond
+blijven."
+
+"Gij hier Simon!" riep ik, den man herkennende: "wat komt gij hier
+zoeken? En waar is de negotie?"
+
+"Neghoossie? Och! was ik mhaar zoo gelikkig, dat hik een klein beetje
+neghoossie thoen kon:--mhaar een vrouw met zeuven kinderen! Je mot
+dhenken, dat kan wat an:--gheen dijt rijk...."
+
+"Foei!" zeide ik: "is het geld al op, dat de Jongeheer Blaek u gegeven
+heeft om de gangen van eerlijke meisjes te bespieden?"
+
+"Heerlijke meissies! Na doch!" zeide Simon, het hoofd schuddende.
+
+"Ja zeker eerlijk! En zoo ik mijn vader dergelijke stukjes van u
+verhaal, zal hij u afleeren, u met zulke knoeierij op te houden."
+
+"Khom! word dan thoch maar niet boos. Khan ik 't 'elpen? Een bhoodschap
+is een bhoodschap! As Meneer Blaek theugens me zeit: "Shimon: ga en
+khijk waar die Jiffrouw blijft: je zelt een ghilden van mier 'ebben--nou
+khijk! wat mot Shimon dan doen? der steekt gheen kwaad hin, dat Meneer
+Blaek weet, waar die Jiffrouw whoont, en der stheekt veul goeds hin, dat
+Shimon voor een dhag of wat den kost heit mit zen hijshouwen.--Maar je
+vraagt men of het vertheerd is sinds dien thijd?--Och! hik eb sedert
+gheen dijt verdiend: gheen penning! khan men dhaar van leven hacht
+dhagen mit 'en hijshouwen? zoowaar zei je ghezond blijven."
+
+"Misschien zult gij mij ook zoeken wijs te maken, dat Heynsz u de reis
+niet betaalt, die gij heden doet."
+
+"Nou khijk Meneer Hijk! 't Ishomdat je de zeun van dan Oofd-hoffiesier
+bent--God zegen hem--'t is een schraal loon dat hik van 'Eynsz
+ontvang.--Hik khan er waarachtig niet van bestaan.--En hik 'eb ommers
+gheen woord er van ghesproken, dat je met die Jiffrouw in de Naarder
+schijt 'eb gheseten?"
+
+"Denkt gij," zeide ik wrevelig, "dat ik mij bekommer over hetgeen gij
+van mij vertelt? Maar wat doet gij nu hier? Wie valt hier bespieden? Het
+is hier geen publieke grond; en zoo Tante hoort, dat gij op haar erf
+zijt, zou zij er u wel eens door den koetsier kunnen doen afjagen."
+
+"Na doch! je weet wel, wien hik ier zoeken khom: 't his ommers je papha,
+die 'et ghelast 'eeft, Shimon is ommers gheen dhief, die wat wegnemen
+zal."
+
+"Ik geloof, dat gij vergeefsche moeite doet," zeide ik, wel gissende
+wien hij zocht: "maar wees gewaarschuwd, en pak u weg; want zoo iemand
+anders u ziet, gij zult niet vriendelijk ontvangen worden."
+
+Met deze woorden wendde ik mij van hem af en keerde terug bij de dames,
+die reeds onder de breede takken der eiken om de theetafel gezeten
+waren.--"Wel!" zeide Suzanna, zoodra zij mij zag: "waar heb je nu weer
+gestoken? Ik dacht, gij waart uitgegaan om de oude Martha te helpen, en
+gij komt met ledige handen weer. Gij slacht de poes wat, die men naar
+Rome zendt en die _miaauw_ zeit, als zij terugkomt. Nu! daar hebben wij
+ook veel aan, aan zoo'n cavalier, die ons alleen laat zitten: en dat nog
+wel in een tijd, dat het van dieven en struikroovers grimmelt. Maar
+zeker! aan uwe hulp zouden wij weinig hebben, daar gij toch ook maatjes
+zijt met de bende."
+
+"Ik dacht, Santje! wij zouden daar niet meer over spreken," zeide Tante,
+die niet hield van scherts over zulk een onderwerp.
+
+"Gij ziet hoe mijn lot is," zeide ik tegen Henriette, "en hoe ik door
+mijn zuster behandeld word. Gij, die zoo goed zijt, zoo gij een broeder
+hadt, zoudt hem zeker niet zoo kwellen."
+
+"Hoe weet gij, of ik goed ben," zeide zij lachende: "vraag maar aan
+Lodewijk, hij zal u wel zeggen, dat ik er hem ook van langs kan geven."
+
+"Ja kom!" zeide Suzanna; "maar daar heb je geen pleizier van; want
+Lodewijk wordt boos als men hem kwelt: en dat moet ik tot eere van mijn
+broeder zeggen, hij neemt het altijd nogal wel op." Hier klopte zij mij
+op den schouder.
+
+"Dat is nu het beste, dat gij in lang gezegd hebt," zeide ik: "daarvoor
+moet ik u omhelzen."
+
+"Weg! weg!" zeide Suzanna, mij afwerende: "_jeux de mains, jeux de
+vilains_. Gebruik uw mond en niet uw handen."
+
+"Wel, 't is ook juist mijn mond, dien ik gebruiken wil," zeide ik, haar
+kussende.
+
+"Och Jetje! help mij toch!" zeide Suzanna: "gij blijft daar maar zitten
+en trekt u het lot niet aan van uw mishandelde vriendin."
+
+"Ik zal wel deugdelijk oppassen, van er mij mede te bemoeien," zeide
+Henriette.
+
+"Integendeel!" zeide ik: "Santje heeft gelijk: en gij zoudt mij een
+bijzonder genoegen doen, zoo gij er u mede wildet bemoeien."
+
+"Wat is het toch, kinderen?" vroeg Tante, die intusschen met Martha
+geredeneerd had: "op deze wijze krijgen wij geen koffie."
+
+"Och! 't is Ferdinand, die mij plaagt," zeide Suzanna.
+
+"Men plaagt wie men liefheeft," zeide Tante.
+
+"Zoo dat waar is, dames!" zeide ik, terwijl ik, hoewel in 't algemeen
+sprekende, het oog bepaaldelijk op Henriette gevestigd hield, "hoe meer
+gij mij dan plaagt, hoe aangenamer het mij zijn zal."
+
+Met deze en dergelijke praatjes, welke toen voor de belanghebbenden
+vermakelijk waren, maar wier mededeeling den lezer vervelen zoude,
+hielden wij ons bezig gedurende het koffiedrinken, waarna Tante een
+wandeling voorsloeg, bij welke gelegenheid ik niet verzuimde alle
+pogingen aan te wenden om meer en meer de gunst mijner schoone te
+verwerven. Eindelijk maakte ik het zoo bont, dat zij den arm van Suzanna
+nam en vooruitholde, bewerende niet meer naar mij te willen luisteren.
+
+Ik was zelf bang wellicht te ver te zijn gegaan, en bleef dus een wijl
+met Tante achter, aan wie ik, zoowel bijwijze van gesprek als uit
+nieuwsgierigheid, de vraag deed, of de oude Martha niet vroeger
+tuinvrouw op Heizicht geweest was.
+
+"Ja!" antwoordde zij: "tot den dood van haren man. Toen heeft zij een
+woning op het dorp gehad: en naderhand, toen ik deze hoeve kocht, heb ik
+haar daarop gezet,"
+
+"Heeft zij," vervolgde ik, "niet eerst bij Kapitein Reefzeil gewoond?"
+--Ik wist wel beter, doch wilde zoodoende het gesprek op die familie
+brengen.
+
+"Dat geloof ik niet," antwoordde Tante: "het is echter mogelijk; want
+toen ik met uw oom Van Bempden trouwde, was zij reeds op Heizicht; maar
+hoe vraagt gij dat zoo?"
+
+Daar zat ik vast. "Och! dat weet ik zelf niet," zeide ik: "daar lag mij
+iets in 't hoofd, betreffende die Reefzeils."
+
+"De moeder van Jetje was een Reefzeil," zeide Tante: "was het dat, wat
+gij meendet?"
+
+"Inderdaad?" zeide ik: "neen, dat wist ik niet. Maar was er met nog een
+zuster?"
+
+"Ja voorzeker!--Keetje Reefzeil! zij waren beiden mooi. Keetje en Letje:
+de eene was een blonde en de andere een bruinet. Jetje, de blonde,
+trouwde met den Heer Hendrik Blaek: en de goede man had er niet veel
+pleizier van; want zij stierf in 't kraambed. Keetje, ja, die heeft het
+niet best laten liggen: zij is het pad opgegaan met den Baron Van Lintz.
+Dat is indertijd een fameuze historie geweest."
+
+"Mochten zij dan niet trouwen?" vroeg ik, meer en meer belang stellende
+in het verhaal.
+
+"Zij had, geloof ik, weinig of niets," zeide Tante: "en Van Lintz ook
+niet veel meer dan zijn gage als Luitenant bij de Marine. Bovendien was
+hij Roomsch; maar dat alles hielp niet: hij wist haar te bepraten en
+trok met haar het land uit. De familie zoude wel weer bijgedraaid zijn;
+maar hij was deserteur: en dat was erger. Hij heeft zich een poos
+sobertjes moeten generen, nu hier, dan daar--en vervolgens maar dat weet
+gij zoogoed als ik--vervolgens is hij in Spaanschen zeedienst gekomen en
+een groot Heer geworden: en nu is hij, geloof ik, dood of weg: althans
+men heeft rare dingen van hem verteld. Hij is in ongenade vervallen, dat
+is zeker, en toen verdwenen. De hemel weet: hij is misschien Turksch
+geworden en Pacha met een half dozijn paardenstaarten; want ik geloof
+dat hem de godsdienst ook wel om 't even zijn zoude, mits hij maar
+voortkwame. Ik had laatst werk genoeg, om Van Baalen te beletten van
+door te slaan, toen hij in tegenwoordigheid van den Heer Blaek en Jetje
+over dat onderwerp begon. Zij heeft met de _folies_ van haar Tante niet
+noodig. 't Was anders een aangenaam mensch, die Van Lintz: ik herinner
+mij nog zeer goed, met hem menigmalen gedanst te hebben. Hij was _la
+pluie et le beau temps_ in zijn tijd."
+
+"Zijn dwaze stap verdient, dunkt mij, eenige verschooning," merkte ik
+aan. "Er zijn zoovele van die adellijke Heeren uit de land-provincien,
+die alleen te Amsterdam komen om een rijk huwelijk te doen, en enkel op
+geld zien. Hij werd ten minste door liefde gedreven en niet door zucht
+naar schatten."
+
+"Neen! die waren bij de Reefzeiltjes niet te zoeken," hernam Tante: "nu,
+Hendrik Blaek is er ook om gebrouilleerd geraakt met zijn familie; want
+hij was ook slecht bij kas en is te Cadix, of te Lissabon, weet ik het,
+arm gestorven. Gij weet zeker, dat Henriette geheel afhangt van de
+goedheid van haar oom ... en zij heeft wel reden om dankbaar jegens hem
+te zijn; want al ware zij zijn eigene dochter, hij kon haar niet
+teederder liefhebben en beter behandelen. Zij zal ook wel eindigen, denk
+ik, van zijn wensch te vervullen en met haar neef te trouwen.--Waarom
+zegt gij _hm_?"
+
+"Heb ik _hm_ gezegd, Tante?"
+
+"Ja neef! _Gij_ hebt gezegd _hm_! En waarom? Zoudt gij het zoo
+bespottelijk vinden, dat zij Lodewijk nam of Lodewijk haar?"
+
+"Wat zal ik u zeggen? Ik bespeur niet, dat zij veel werks van elkander
+maken: en ik weet althans wel iemand, aan wien ik haar liever zoude
+gunnen."
+
+"_Quel est donc ce heros ou bien ce temeraire?_" vroeg Tante, mij scherp
+aanziende: "gijzelf toch niet, hoop ik?"
+
+"En al ware ik het zelf, Tante? Wat zou UEd. daartegen hebben?"
+
+"Ferdinand!" zeide Tante: "gij jaagt mij een schrik op het lijf.--Niet,
+of het is een lief meisje, maar wat zouden uw vader en moeder wel van
+mij denken:--alsof ik u beiden had samen willen brengen. En uw vader zou
+het zeker maar half goedkeuren; want zij heeft niets. Neen! dat zou ik
+vooralsnog maar uit mijn hoofd stellen."
+
+Hier werd ons onderhoud, hetwelk voor mij geene zeer troostrijke wending
+begon te nemen, afgebroken door Suzanna, die van een hoogte, welke zij
+met Henriette beklommen had, ons toeriep:
+
+"Komt toch hier; men heeft hier zulk een heerlijk uitzicht."
+
+Wij versnelden onzen tred en stonden welhaast bij de jonge dames, om met
+haar het bevallige natuurtooneel te bewonderen, dat zich beneden ons
+vertoonde. Aan de eene zijde strekte zich, zoover het oog kon reiken,
+als een gebloemd tapijt, de golvende vlakte uit, waarvan de eentonigheid
+werd afgebroken door enkele partijen eikenhakhout, dat reeds hier en
+daar de gele najaarskleur bij net malsche groen van het Augustusloof
+vertoonde. Ten Zuidwesten vertoonden zich de torens van Naarden, en
+verder op die van Weesp en Muiden; terwijl Amsterdam slechts even door
+een grauwen nevel zichtbaar was. Oostwaarts lag het bevallige Huizen en
+daarachter het netgebouwde Blarikum; en ten Noorden liep de heuvel
+glooiend af tot de plek, waar de Zuiderzee zijn voet kwam bespoelen:
+verscheidene vaartuigen van allerlei grootte en soort kruisten
+elkanderen en in de verte over de stille oppervlakte der wateren:
+naderbij lagen eenige visschersbooten en kon men de visschers
+onderscheiden, die hun netten in zee wierpen. Eindelijk, kort aan den
+wal, lag een rijk verguld en nieuw opgeschilderd speeljacht ten anker,
+waarvan de rijzige mast en de nette tuigage zich scherp en luchtig
+afteekenden tegen het groene water en de heldere lucht daarachter.
+
+"Ik geloof waarlijk, dat daar het jacht van Lodewijk is," zeide
+Henriette, na eenigen tijd daarop gestaard te hebben.
+
+"Is hij een liefhebber van zeilen?" vroeg ik.
+
+"O! Lodewijk heeft alle liefhebberijen van dien aard," antwoordde zij:
+"maar het zeilen is een hartstocht bij hem. Hij blijft somwijlen dagen
+achtereen op het water."
+
+"Het schijnt een aardig gebouwd vaartuig," zeide ik: "zeker gaat het er
+goed door."
+
+"O! het moet een eerste snelzeiler zijn: althans volgens het zeggen van
+Lodewijk."
+
+"Hoe! Zijt gij er zelve nooit op geweest?--Of houdt gij niet van
+zeilen?"
+
+"Hij heeft mij nooit verzocht om mede te gaan."
+
+"Dat geloof ik wel," zeide Suzanna: "die Heeren hebben veel te veel pret
+onder elkander, dan dat zij er dames zouden bij vragen."
+
+"Het schijnt, dat hijzelf aanboord is," hernam ik: "althans daar komt
+iemand op het dek."
+
+"Inderdaad! ik herken hem," zeide Henriette; "maar hij heeft nog een
+paar Heeren bij zich. Zie eens: zij richten hun kijker op ons."
+
+"Wel! dat is niet het gekste, dat zij doen kunnen," zeide ik.
+
+"Wat gaan zij nu uitrichten?" vroeg Tante, een groote drukte aan boord
+gewaarwordende.
+
+"Zij maken de sloep los," zeide ik: "pas op! zij komen ons nog
+verrassen."--En inderdaad, wij zagen drie personen achtereen in de sloep
+springen en met kracht naar wal roeien.
+
+"Kijk! zou Lodewijk waarlijk eens galant worden en ons komen verzoeken,
+zijn bodem te bezichtigen?" vroeg Henriette.
+
+"Inderdaad!" zeide Suzanna:
+
+ _".... et jusqu' aux bords que la mer vient laver
+ Sur son vaisseau tout pret il vient nous retrouver;_
+
+
+Ik herken uw neef; maar wie zijn die twee andere Heeren?"
+
+"Ik weet het waarlijk niet," antwoordde Henriette: "hij heeft somtijds
+zulke rare kennissen. Maar ja: de een is, geloof ik, de Heer Weinstuebe,
+een associe van een Duitsch kantoor: den anderen ken ik niet."
+
+Wij waren intusschen den heuvel afgegaan en naar de zeezijde
+opgewandeld. De drie Heeren sprongen op het strand, maakten hun sloep
+vast en kwamen met haastige schreden naar ons toegetreden.
+
+"Hoe, zijt gij het?" riep Lodewijk, toen hij, dichterbij gekomen, ons
+herkende.
+
+"Zoo! Het is dan geen bezoek, dat gij ons kwaamt geven?" vroeg
+Henriette.
+
+"Wij hadden dames gezien," antwoordde Lodewijk, "en kwamen hooren, of
+zij ook lust hadden eens aan boord te komen."
+
+"Gij zult zien," zeide Suzanna zachtjes, "dat zij ons onbekend zouden
+verzocht hebben, en ons niet willen hebben, nu zij weten wie wij zijn."
+
+"Maar was hiendert das?" vroeg een van Lodewijks kameraden in zijn
+platduitschen tongval, terwijl hij de jonge meisjes beurtelings op een
+vrij onbescheiden wijze aanzag: "zoo je ze kent, kottorie! tes te peter,
+dan oef je te kennisch niet te machen."
+
+"Stil, zeide Lodewijk, hem aanstootende: "Mevrouw Van Bempden, uw
+dienaar: ik stel u den Heer Weinstuebe voor, en den Heer Reynhove.--Mijne
+Heeren! Mevrouw Van Bempden, mijn nicht Blaek, Mejuffrouw Huyck."
+
+"Mefrouw fon Pempten!" herhaalde Weinstuebe, terwijl hij dadelijk een
+zeer nederigen toon aannam en een menigte strijkages maakte: "ick pin
+zeer verheugd, die eere te heppen. Wie faart de familie?"
+
+"Ik hoop," zeide Reynhove, terwijl hij insgelijks, doch op een meer
+hoffelijke wijze zijn compliment maakte, "dat de dames ons toilet zullen
+excuseeren. Wij konden ons op deze charmante rencontre niet verwachten.
+Ik ben waarlijk gedesespereerd er zoo genegligeerd uit te zien."--Onder
+het uiten dezer laatste woorden maakte hij de bovenste knoopen los van
+zijn net gemaakte visscherskiel en vertoonde daardoor een keurig hemd,
+met prachtige kanten gegarneerd; terwijl hij de andere hand aan zijn das
+bracht, als wilde hij de aandacht vestigen op een kostbaren ring, die
+zijn vinger versierde, en op den juweelen gesp, waarmede de strop was
+vastgemaakt.
+
+"Ach noe ja!" zeide Weinstuebe: "die dames sollen ons kenadik bardon
+schenken wollen: 't is waraftig onze schuld nicht. Herr Plaek sagte: "da
+sind tamen: wollen wir ons combliment machen kaan." Aber wier woesten
+nicht, dat er eine so achtbare keselschaft da ware."
+
+"Dat valt u dan tegen," zeide Suzanna.
+
+"Hoe vaart uw vader, Mijnheer Blaek?" vroeg Tante.
+
+"Klagend en hypochonder, Mevrouw! de oude deun. Hebben de dames ook
+trek, om mijn vaartuig eens te zien?" vroeg hij vervolgens, op een toon,
+die wel te kennen gaf, dat hij deze uitnoodiging alleen deed, omdat hij
+niet wel anders kon.
+
+"Dat zal ons wat lang ophouden, vrees ik," zeide Tante: "wij moeten naar
+de boerderij terug en dan naar huis."
+
+"Wel Mevrouw!" zeide Reynhove: "'t zou immers een al te groote cruauteit
+in u zijn, ons niet te permitteeren van zulk een aangename societeit te
+profiteeren."
+
+"'t Is solk aen schones wetter," zeide Weinstuebe: "en Plaek kan oe
+immers weer afzetten waar je woelt. We motten toch weer nach Amsterdam
+mit ten abend."
+
+"Welnu! wat zeggen de jonge dames er van?" vroeg Tante: "ik ben wit
+papier."
+
+Ik vleide mij, dat zij bedanken zouden; maar het scheen, dat beiden een
+groot verlangen hadden om het jacht te zien (een begeerte, die ik toen
+allerbespottelijkst vond) en na elkander een wijl aangekeken en met de
+oogen geraadpleegd te hebben, gaven, eerst Henriette en toen Suzanna te
+kennen, dat zij niet ongenegen waren, om van het vriendelijk aanbod van
+den Heer Blaek gebruik te maken.
+
+"Komaan dan maar, hoe eer hoe beter," zeide Lodewijk, terwijl hij den
+arm aan Tante Van Bempden bood; en eer ik nog gereed was, het voorbeeld
+te volgen, had zich die hatelijke Mof van Henriette, en Reynhove van
+Suzanna meester gemaakt, terwijl ik volgde, het jacht en zijn geheele
+equipage voor Sint-Felten wenschende.
+
+Wij stapten in de sloep, die ternauwernood groot genoeg was, om ons
+allen te bevatten, en werden door Lodewijk en Reynhove met kracht naar
+het vaartuig geroeid. Alvorens wij dit echter betreden, zij mij een
+korte uitweiding vergund over de twee nieuwe personages, met wie ik bij
+deze gelegenheid kennis maakte.
+
+Caspar Weinstuebe was, gelijk ik naderhand kwam te weten, een gelukzoeker
+geweest, gelijk Westfalen die jaarlijks overzendt naar Amsterdam. Hij
+had die groote stad als een knaap van vijftien jaren betreden met een
+schraal voorziene beurs, maar met het onverzettelijk voornemen, om die
+te vullen: en hij had zijn doel bereikt langs die middelen, welke,
+ofschoon toen meer zeldzaam, thans helaas! van jaar tot jaar meer
+algemeen worden. Vijf jaar lang had hij op een klein kantoor gewerkt,
+gekropen en honger geleden. Toen was hem een gering deel in de winsten
+toegekend geworden en weldra bekwam hij, als loon voor zijn onvermoeiden
+arbeid, de teekening _per procuratie_. Van deze had hij zich bediend om
+zaken voor zichzelven te beginnen; de actiehandel was hem te stade
+gekomen: het huis, waar hij deelgenoot in was, had tot tweemalen toe
+moeten ophouden met betalen: maar hij zelf was na elk bankroet rijker
+voor den dag gekomen, en bevond zich nu aan het hoofd van een
+aanzienlijk vermogen en van een winstgevende zaak. Maar het was hem niet
+genoeg, zijne wenschen bereikt en schatten verworven te hebben: hij
+verlangde nu ook in de groote wereld ontvangen te worden: en dit was
+voor hem te Amsterdam, waar de lijn van afscheiding tusschen de
+verschillende kringen misschien scherper afgeteekend is dan in eenige
+stad ter wereld, geen gemakkelijke zaak. Hij vond zich dan ook overal
+teruggedrongen, zoo vaak hij het beproefde, de uitsluitende
+gezelschappen der patriciers binnen te dringen; maar hij gaf daarom den
+moed niet verloren. Het spreekwoord zegt, dat de Arragoneezen, om een
+spijker te slaan, geen hamer behoeven, maar hun hoofd gebruiken: en
+Caspar Weinstuebe deed voor de Arragoneezen niet onder. Hij wist zich aan
+te sluiten bij jonge lieden, die, zooals Lodewijk Blaek, er minder op
+zagen, met wie zij omgingen, mits het slechts liefhebbers waren van
+rijden, rossen en geld verteren: en door middel van dezulken hoopte onze
+Westfalinger langzamerhand met hooger standen in betrekking te geraken.
+Dit middel was hem wel is waar vrij kostbaar; doch hij had sinds lang
+vaarwelgezegd aan die taaie zuinigheid en ontbering, die hem tot ladders
+hadden verstrekt om tot de fortuin te geraken: en hij wist thans zijn
+geld even schoon te verkwisten, alsof hij het van zijn vader geerfd had.
+Ofschoon niet misdeeld van eenige schranderheid, en zelfs vlug van
+geest, zoo vaak het zijn geldelijk belang betrof, was hij in alle andere
+zaken dom en onkundig gebleven, bezat geen manieren ter wereld, en was,
+gelijk de meeste gelukzoekers, even trotsch en lomp tegen hen, die hij
+als beneden zich beschouwde, als laag en kruipend tegen zijn
+meerderen.--Het was voor hem om dit in 't voorbijgaan aan te merken, dat
+Heynsz dat fraaie blazoen geschilderd had, waarvan vroeger gesproken is.
+
+Wat den Heer Reynhove betreft, hoewel zijn onderhoud wat veel doorspekt
+was met Fransche woorden, zijn toon en manieren waren echter die van een
+fatsoenlijk man: en hetgeen hij zeide, zoo niet altijd even belangrijk,
+was echter nooit dom of ongepast: ja, schoon hij vaak over beuzelingen
+sprak, wel voorgedragen beuzelingen zijn, gelijk men weet, door de bank,
+meer dan gesprekken over gewichtige onderwerpen geschikt, om in gemengde
+gezelschappen aan iemand den naam van een aangenaam mensch te doen
+verwerven. Hij was bovendien welgemaakt van persoon, keurig op zijn
+kleeding, en dus in vele opzichten welkom bij de schoone kunne. Wat zijn
+maatschappelijke positie betrof, hij had noch beroep noch affaire: doch
+het had slechts van hem afgehangen in deze of gene politieke betrekking
+geplaatst te wezen; daar zijn vader in zijne woonplaats 's-Gravenhage
+een der hoogste ambten van de Republiek bekleedde. Hij had Lodewijk op
+de paardenmarkten leeren kennen, waarvan beiden trouwe bezoekers waren,
+en was op de uitnoodiging van dezen eenige dagen bij hem komen
+doorbrengen.
+
+
+ * * * * *
+
+
+TWEE-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
+
+HETWELK AANTOONT, DAT MEN NIET NAAR DE OOST-INDIEN BEHOEFT TE VAREN, OM
+SCHIPBREUK TE LIJDEN.
+
+
+Zoodra wij het jacht hadden bestegen, liet Lodewijk het anker lichten en
+alle zeilen bijzetten, ten einde gebruik te maken van een flauw zuchtje,
+dat uit het zuiden woei en ons langzaam de kust langs tegen den stroom
+opdreef. Lodewijk, die recht als een schipper uitgedost en met een kort
+pijpje in den mond aan het roer post hield, scheen zich weinig over onze
+tegenwoordigheid te bekreunen en liet aan zijn vrienden de zorg over om
+ons de _honneurs_ van zijn vaartuig te doen. Reynhove had dadelijk met
+voorkomende beleefdheid al de vouwstoelen uit de kajuit gehaald en zette
+die op het dek neder, ten einde de dames plaats konden nemen, terwijl
+Klaas, de schippersknecht, een tafel aanbracht en Weinstuebe een paar
+flesschen opentrok en de glazen inschonk. Waarschijnlijk wist hij niet
+hoe anders het gesprek op een betamelijke manier aan te vangen en
+begreep hij, dat het aanbod van een glas wijn daartoe de geschiktste
+gelegenheid zoude verschaffen.
+
+"Wol de Jiffrouw nicht een klaasje nemen?" vroeg hij aan Henriette, die
+in stille aandacht de kust zat te beschouwen, die langzaam voorbijgleed:
+"ik kan 't wel anpefielen: ofschoon ik an Plaek kezegd ep, dat hij nicht
+aan 't peste gandoor isch. Niet of die witwe Pieter Plutz en Soonen
+iesch ein gnappe fent; maar ie heeft keen koete gorrespondens: en wie
+wil er nou mienderen wein trinken, as men de peste kriegen kan? Da iest
+Peter Trauketropf, die hat koeten wein: und nicht meliert:--wel tierder,
+ja!--dat ist waar; aber was kan das schelen, wie tier die wein iest as
+tie maar goet iest?--fooral foor soon reike blitz als Plaek iest."
+
+"Ik bid u, accepteer toch een glaasje, Mevrouw!" zeide Reynhove, zich
+overeenkomstig de betamelijkheid eerst tot Tante wendende: "aan boord
+mag zulk een offerte niet gerefuseerd worden; wanneer men zooveel water
+om zich heen ziet, mag men wel wat wijn gebruiken om een _contrepoids_
+te geven."
+
+"Mijnheer schijnt wel te huis in de gewoonten aan boord," zeide Suzanna.
+
+"Ja! ik heb altijd, van mijne jeugd af, veel van de marine gehouden, en
+was er eigenlijk voor gedestineerd; maar ik had er dit tegen, dat de
+meeste zeelieden zoo ruw en ongemanierd zijn, en het zou mij wat al te
+veel gegeneerd hebben, mij naar hunne vormen te plieeren."
+
+"Maar dat zie ik volstrekt niet in," zeide Tante: "het is toch niet
+noodzakelijk, dat men juist de manieren van het scheepsvolk aanneemt: ik
+herinner mij zeer goed den Graaf Tromp, onzen gewezen buurman op
+'s-Gravenland: die had zeer beschaafde en hoffelijke manieren: en zooals
+ik van mijn vader dikwijls gehoord heb, de Admiraal De Ruyter, die toch
+uit een minderen stand was, had insgelijks een zeer ordentelijken toon
+en was een vijand van vloeken en drinken."
+
+"Tante heeft gelijk," zeide ik: "ik heb veel bulderbasten gekend, onder
+de zeelieden; maar ook anderen, die tot een voorbeeld van; wellevendheid
+hadden kunnen verstrekken en op wie het pek geen smet had
+achtergelaten."
+
+"O! dat wil ik niet nieeren," hernam Reynhove: "maar UEd. gevoelt, als
+eenige stamhouder van mijn familie...."
+
+"O! nu vat ik het," hernam Suzanna: "UEd. was van te goeden huize
+misschien om met Jan en alleman om te gaan. Maar, om niet van zoovele
+anderen te spreken, daar hadt gij b.v. den Heer Van Obdam, die was nogal
+van een redelijk goede familie."
+
+"Mejuffer schept er behagen in, mij niet te willen verstaan," zeide
+Reynhove: "ik bedoel mijn stand niet, maar mijn betrekking als eenigen
+zoon. Het zou een te groot _chagrin_ voor mijn ouders geweest zijn,
+indien ik mij aan de gevaren van den zeedienst had geexposeerd."
+
+"Ja, dat is zeker waar," hernam Suzanna: "maar gelooft UEd. niet, dat
+men op het land evenveel gevaar kan loopen, van 't hoekje om te gaan?
+b.v. bij slempmalen, harddraverijen, en andere vermakelijkheden?"
+
+Ik zag, dat Reynhove een kleur kreeg. Suzanna had juister getroffen, dan
+zijzelve wist.
+
+"En dan," vervolgde zij: "sterft men aan een galziekte tengevolge van
+het lekker eten of drinken of breekt men zijn nek door van zijn
+harddraver af te tuimelen, er is niemand die u beklaagt: maar dan is het
+_tu l'as voulu George Dandin_: boontje komt om zijn loontje, enz;
+terwijl men, in een zeeslag sneuvelende, ten minste sterft met het
+bewustzijn van nuttig geweest te zijn en nog een lofspraak in de courant
+bekomt bovendien."
+
+"Dat is zeker zeer troostrijk voor de erfgenamen," zeide Reynhove,
+lachende: "ik moet echter avoueeren, dat UEd. volkomen waarheid spreekt;
+doch UEd. zult mij toestaan te observeeren, dat men ook op andere wijzen
+zijn Vaderland dienen kan, en dat, wanneer men, zooals ik, eenige zoon
+is, men beter doet een betrekking te kiezen, welke ons niet obligeert
+onze familie gedurig en soms voor zeer langen tijd te quiteeren."
+
+"En in welke betrekking dient UEd. het Vaderland dan?" vroeg Suzanna.
+
+"Tot nog toe in geene," antwoordde hij, half lachende, half beschaamd:
+"maar ik zal met genoegen de carriere volgen, welke gij mij aan wilt
+wijzen."
+
+"Ik vrees, dat ik een slechte raadgeefster zoude zijn," zeide Suzanna:
+"en ik zou u beklagen, zoo UEd. in dezen den raad van een ander noodig
+had."
+
+Terwijl zij aldus voortging met hem tot het doel te nemen van haar
+plagerijen, welke hij echter wel opnam, ja, waarin hij zelfs behagen
+scheen te scheppen, overlaadde Weinstuebe Henriette met een vloed van
+zoutelooze vleierijen, waar ik bijna tevergeefs een woordje poogde
+tusschen te voegen. Tante, die ongaarne een gelegenheid liet voorbijgaan
+om zich te onderrichten, had zich bij Lodewijk gevoegd, wien zij met
+hare gewone levendigheid allerlei vragen deed betreffende de zeevaart en
+stuurmanskunst, welke hij nu en dan beantwoordde, zoo dikwijls hij zijn
+pijpje uit den mond nam, om een teug uit de nevens hem staande flesch te
+nemen.
+
+Wij waren onder dit alles een goed eind verder gekomen en bevonden ons
+reeds op de hoogte van Muiderberg, toen Tante, die al pratende niet
+vergat dat de tijd voortging, aan Lodewijk vroeg, of hij niet welhaast
+terug zoude keeren, en haar, volgens belofte, aan de hoeve afzetten.
+Niettegenstaande het beklag van Reynhove en van Weinstuebe, dat de dames
+hen zoo spoedig weder verlaten wilden, begon Lodewijk, die misschien in
+zijn hart wel van ons ontslagen wenschte te zijn, bereids klarigheid te
+maken om den steven te wenden, toen Henriette hem een vraag deed, welke,
+hoe onschuldig ook, de gewichtigste gevolgen had.
+
+"Aan wien behoort die fraaie boeier," vroeg zij, "die daar achter ons
+komt aanzetten?"
+
+"Te deksel ja!" zeide Lodewijk: "aan wien behoort die boeier, Klaas?"
+
+"Dat is de nieuwe boeier van Jan Pergens," antwoordde de knecht: "die
+ons vooruit wil: hij heit er al 'ang op 'eloerd."
+
+"Ons vooruit!" riep Lodewijk: "neen voor den d.....! dat zullen wij hem
+anders leeren. Je mot het mij niet kwalijk nemen, Mevrouw! maar dat laat
+ik mij niet doen."
+
+"Maar Mijnbeer Blaek!" zeide ik: "het wordt laat en de dames wenschten
+wel, aan wal te zijn. Wat gaat het u aan, of hij vooruit komt, daar hij
+toch op de stad aanzeilt, en wij op Oud-Naarden moeten aanhouden?"
+
+"Wat het mij aangaat?" herhaalde Lodewijk, met het geheele gewicht van
+zijn lichaam over het roer buigende: "Klaas! man! pas op je tellen.--Wat
+het mij aangaat?--Zet het zwaard nog wat neer, Klaas!--Wat het mij
+aangaat?--Wel! zoo ik op den wal aanhield, zou hij denken, dat ik voor
+hem loopen ging."
+
+"Maar Mijnheer Blaek!" zeide Tante, na mij eenigszins verlegen te hebben
+aangezien; "wij wenschten gaarne te huis te wezen: en UEd. is te beleefd
+om aan het verzoek van dames geen gehoor te geven."
+
+"'t Is waarachtig mijn eer te na, Mevrouw!--Klaas! haal de fokkeschoot
+nog wat aan." Hier zag hij achter zich om, met een angst op het gelaat,
+als ware de boeier een roofschip geweest: "'t Is maar voor tien minuten,
+Mevrouw! om hem mijn meerderheid te toonen; en dan zeilen wij in een
+ommezien weer terug naar de hoeve."
+
+"O! nu gaat het recht pleizierig, Mevrouw! Dat mag zeilen heeten,
+Tante!" zeiden Henriette en Suzanna, die er juist zooveel kwaads niet in
+zagen of zij een uurtje later te huis waren, en er beiden vermaak in
+schepten, om te zien, met welk een snelheid het vaartuig, daar de wind
+nu was aangewakkerd, de golven kliefde.
+
+Wat mij betreft, ik was minder voldaan met het antwoord van Lodewijk;
+want ik berekende, dat, hoe meer de wind thans in ons voordeel was, hoe
+meer moeite wij zouden hebben om weer naar de hoeve te zeilen: en mijn
+ongerustheid werd niet verminderd door een leelijke wolk, die uit het
+noordwesten tegen den wind kwam opzetten.
+
+"Ziet gij die bui daar opkomen?" vroeg ik, zoo zachtjes mogelijk, om de
+dames niet te verontrusten, aan den schippersknecht: "het zou mij
+ontgaan, indien wij daar geen regen uit kregen."
+
+"Wij zullen geducht sop hebben," antwoordde Klaas: "maar wat wil je der
+an doen? Meneer kan den boeier toch niet laten voorbijzeilen?"
+
+"Mijnheer Reynhove!" zeide ik, den Hagenaar naderende: "heeft UEd. ook
+invloed genoeg op den Heer Blaek, om hem te beduiden, dat hij aan het
+verlangen der dames gehoor geve?"
+
+"_Comment_!" vroeg hij: "UEd. heeft zelf gehoord, dat het zeilen de
+dames amuseert en dat zij prefereeren, nog niet aan wal te gaan."
+
+"Wel mogelijk! maar," beet ik hem in 't oor: "daar is zwaar weer
+ophanden: en wij zeilen de bui vlak in 't vizier."
+
+"_Vous croyez?_" vroeg hij, eenigszins van zijn stuk geraakt; "_ja en
+effect!_ maar wij kunnen immers terstond ergens binnenloopen:
+--intusschen! ik zal het hem vragen.--Zeg eens, Blaek!"
+
+"Uit den weg!" riep Lodewijk, zonder op zijn woorden acht te slaan: "sta
+mij niet in 't gezicht."
+
+"Maar kijk dan voor u," zeide Reynhove, knorrig: "zie je de bui niet,
+die daar aankomt?"
+
+Maar Lodewijk, in stede van naar de bui te kijken, wendde keer op keer
+het oog naar het andere vaartuig, dat, hetzij het scherper zeilde,
+hetzij het beter bestuurd werd, ons meer en meer naderkwam.
+
+"Is het waar? Vreest UEd. een bui, Mijnheer?" vroeg Tante, met
+bezorgdheid, aan Reynhove: "ik smeek u, Mijnheer Blaek: laat ons dan
+terugkeeren."
+
+Maar Lodewijk antwoordde niets. Hij stond, bleek van spijt, op den
+boeier te turen, die hem reeds op zijde was. Eenige jonge lieden, daarop
+gezeten, wuifden met de hoeden ten teeken van overwinning, en de
+eigenaar, die aan het roer stond, hief een glas wijn op en dronk
+spottenderwijze onze gezondheid.
+
+"Wacht! Ik zal u weerom salueeren met een flesch," schreeuwde Lodewijk,
+woedend, en, naast zich tastende, greep hij de ledige wijnflesch en
+smeet die met kracht naar het zegevierende vaartuig. Het werptuig
+bereikte echter zijn bestemming niet; maar viel halverwegen in het
+water; terwijl een schaterend gelach van den anderen boeier oprees en
+deze mislukte poging eener machtelooze woede bespotte: al hetwelk
+Lodewijk nog gramstoriger maakte.
+
+"Foei Lodewijk!" zeide Henriette: "is dit nu handelen gelijk een
+fatsoenlijk man betaamt?"
+
+"Zij moeten niet denken, dat zij 't gewonnen hebben," zeide Lodewijk,
+zonder acht te slaan op de afkeuring, welke zijn gedrag bij ons allen
+gevonden had: "zie eens! zij minderen al zeil. Klaas! hou je goed! Wij
+zullen hen wel weer voorbijraken."
+
+"Zij minderen zeil," zeide ik: "en zij hebben gelijk ook; want zij
+willen niet door de bui verrast worden. Het is onvergeeflijk van u,
+Mijnheer Blaek! de dames aldus bloot te stellen om doornat te worden."
+
+"Gekheid!--Wij keeren terstond terug.--Klaas! haal de kluiffok nog wat
+aan. Hoezee! Wij halen hen in! Wij halen hen in, zeg ik. Hij heeft er
+niet op gelet dat de wind gekrompen is.--Ja, voor-de-wind kan hij
+zeilen; maar hij verstaat er niets van om met halvewind vooruit te
+komen. Is dat een zeiler? Kijk, wat doet hij nu? Hij gaat ver... nog een
+zeil strijken!--Hoezee! Wij zijn hem al voorbij!--Hij erkent zijn
+minderheid! Lacht hem uit vrienden! nu is het onze beurt."
+
+Vreemd genoeg, hoe weinig de jonge meisjes ook met Lodewijk ophadden, en
+hoe ontrust zij een oogenblik te voren waren, scheen haar echter de nu
+behaalde zegepraal te streelen, als deelden zij daarin: en zij schreven
+aan Lodewijks bekwaamheid een overwinning toe, welke alleen aan de
+meerdere voorzichtigheid van den bestuurder des boeiers te danken was.
+Het was mij duidelijk, dat deze, tevreden met het bewijs zijner
+meerderheid gegeven te hebben, en de bui ziende aankomen, zijn
+voorzorgen genomen had: en de schippersknecht versterkte mij in deze
+opvatting, door mij te verklaren, dat, zoo zijn Heer niet spoedig alles
+bergen liet, het te laat zou zijn.
+
+"En waarom zegt gij het niet?" vroeg ik, niet zonder ontsteltenis over
+dit bericht.
+
+"Wel ja!" zeide hij: "dan was mijn paspoort geschreven: je kent Meneer
+niet."
+
+"Dan zal ik het zeggen," zeide ik: "Mijnheer Blaek! ik weet niet, of gij
+al dan niet een weerkenner zijt; maar ik vraag u nogmaals, of gij die
+opkomende bui niet bemerkt? Laat toch strijken. Wilt gij de dames aan
+gevaar blootstellen?"
+
+"Gevaar!" riepen allen, onthutst zich naar achteren dringende.
+
+"Och! wat gevaar!" zeide Lodewijk: "wij zullen eenvoudig terugkeeren:
+en, voor de bui er is, zijt gij aan de hoeve terug.--Wenden Klaas!"
+
+Maar het was te laat! Toen hij wenden wilde, weigerde het vaartuig aan
+de beweging van het roer te gehoorzamen en bij-de-wind te draaien. Op
+ditzelfde oogenblik deed zich een dof gegons hooren over de oppervlakte
+van het water: de zee, nog kort te voren zoo helder, werd zwart en vuil
+van kleur, alsof een onderaardsche beweging het water beroerd had:
+donkere, laaghangende wolken sloten zich aan het zwerk ineen, en de
+beide oevers waren in een oogenblik achter een dicht gordijn van regen
+verborgen, terwijl de wind, plotseling omschietende, met zulk een geweld
+in de zeilen voer, dat het vaartuig over een kant ging en stellig zou
+omgeslagen zijn, indien niet de sterk gespannen touwen aan stukken waren
+gesprongen. Een algemeene kreet van ontsteltenis deed zich hooren.
+Lodewijk werd bleek als een laken en een krachtige vloek bestierf op
+zijn lippen.
+
+"Ach! mein Kot!" zeide Weinstuebe: "set mihr aus: ich wil er aus. Ich wil
+nicht langer hier pleiben."
+
+"'t Is niets!" zeide ik, de dames wenschende gerust te stellen; "wij
+hebben het ergste al geleden. Alle man aan 't werk: dames! gaat in de
+kajuit!"--En, te gelijk mijn best doende, hielp ik Klaas om de einden
+touw te kappen waar de gescheurde zeilen in smalle reepen en strooken
+nog aan bleven fladderen. Reynhove, die bij ongeluk een verkeerd touw
+had aangegrepen, werd door den schippersknecht op zijde gestooten en
+liep heen en weder, met de verlegen houding van iemand, die gaarne van
+dienst wil zijn, maar niet weet op welke wijze.
+
+De bui was intusschen meer en meer genaderd, en weldra viel de
+stortregen op het dek. De dames, hoewel in de kajuit geborgen, waren ook
+daar niet veilig voor het water, dat als een cascade de trappen
+afstroomde. Weinstuebe was insgelijks naar binnen gevlucht en prevelde al
+de gebeden, die hij in zijn leven geleerd had. Lodewijk stond in sombere
+verslagenheid bij het roer en Reynhove zag mij aan alsof ik er wat aan
+doen kon. Wij waren allen tot het hemd toe nat; ofschoon Lodewijk het
+voordeel had van een duffelsche jas, die hij dadelijk had aangeschoten.
+
+"Wat zoudt gij nu denken, dat het beste ware?" vroeg ik aan Klaas, op
+wiens doorzicht ik in dit geval meer vertrouwen stelde dan op dat van
+zijn meester.
+
+"Ja!" zeide bij, om zich heenziende: "te Muiden kunnen wij niet komen.
+'t Zal best wezen, dat wij aan de overzij een opperwal zoeken en daar
+ten anker blijven tot het opklaart."
+
+Tot mijn genoegen keurde Lodewijk het voorstel goed. Wij heeschen een
+fokje op, en het gelukte ons, na een paar gangen te hebben gedaan, een
+goede ligplaats te bereiken, waar wij het anker uitwierpen en nu aan het
+eind van onzen kabel slingerden, dat het een lust was om te zien.
+
+Dit alzoo geschikt zijnde, ging ik naar de deur der kajuit, om te
+vernemen, hoe de dames het maakten: "hoe is het daar binnen gesteld?"
+vroeg ik.
+
+"Kom in," riep Suzanna: "'t is hier een lief huishouentje."
+
+Ik trad af. Een akelig en tevens walgelijk schouwspel wachtte mij. De
+tafel was omgeworpen met alles wat er opstond, en de vloer met pot- en
+glasscherven bedekt. Tante zat, of liever lag op den grond uitgestrekt,
+bleek als een doek van zeeziekte, met de kleederen bemorst door het
+instroomende water. Henriette zat naast haar op een voetenbankje en
+ondersteunde haar het hoofd, terwijl Suzanna een paar servetten had
+samengefrommeld, die zij als een dweil bezigde om den vloer wat te
+boenen. Wat den Duitscher betrof, deze had, sedert wij ten anker lagen
+en dus oogenschijnlijk buiten gevaar waren, met bidden opgehouden en lag
+zoolang hij was op de rustbank, met het gezicht in een stapel kussens
+gedompeld.
+
+"Wat zou onze Aagt wel zeggen, als zij mij zoo aan 't werk zag?" vroeg
+Suzanna: "maar hoe is het? liggen wij ten anker? En waar ergens zijn
+wij?"
+
+"Wij liggen bezuiden Durgerdam, kort bij den dijk," antwoordde ik: "is
+Tante niet wel?"
+
+"Tante mag wel zeggen: _Qu' allais-je faire dans cette galere?_" zeide
+Suzanna: "en dat nog wel om onzentwil."
+
+"Welk een ongelukkige reis!" zeide Henriette: "is UEd. niet doornat,
+Mijnheer Huyck?"
+
+"Zooals UEd. ziet, Mejuffer!" zeide ik: "en ik ben waarlijk eenigszins
+beschaamd, mij aldus aan u te vertoonen."
+
+"Net alsof het de eerste reis ware, dat Jetje u met een nat pak ziet,"
+zeide Suzanna. Henriette glimlachte even: maar haar lach had iets
+droefgeestigs en de blik, dien zij op mijn zuster wierp, scheen aan deze
+te verwijten, dat zij in zulk een oogenblik schertsen kon.
+
+"Maar lieve Ferdinand!" vervolgde Suzanna, bij wie de spotzucht geen
+hartelijkheid uitsloot: "gij zult waarlijk ziek worden. Moet gij nu in
+die doornatte kleederen blijven?"
+
+"_Comme c'est malheureux!_" zeide Reynhove, die nu insgelijks
+binnentrad: "en dat wij de dames zulk een fataal moment geprecupeerd
+hebben."
+
+"Mijnheer Blaek weet allerliefste partijtjes te geven," zeide Suzanna:
+"jammer maar, dat zij zoolang duren."
+
+"Maar wat doet gij dan toch, Mejuffrouw?" vroeg Reynhove. "Permitteer
+mij, dat ik den knecht roepe om den boel hier wat in orde te
+brengen."--En weg was hij.
+
+"Die is ten minste beleefd," zeide Suzanna, en wierp een zijdelingschen
+blik op Weinstuebe.
+
+"Ja! dat is ook waar," zeide ik, den onbeschoften knoet naderende:
+"Mijnheer!" zeide ik, hem op den schouder tikkende: "zoudt gij zoo goed
+willen zijn, uwe plaats aan de dames af te staan?--Mijnheer!"
+
+Eerst op de tweede uitnoodiging gaf Weinstuebe teekenen van leven. Hij
+lichtte even het hoofd op en zag mij aan met een versuften blik en een
+open mond.
+
+"Kom Mijnheer!" zeide ik: "als er dames in 't gezelschap zijn, zult gij
+toch wel de beleefdheid hebben, de rustbank niet voor u alleen te
+nemen."
+
+"Ach Kot! ich pin so krank," zuchtte hij, met de oogen draaiende als een
+schelvisch, die op het strand ligt.
+
+"Dat is wel mogelijk, zeide ik: "maar die dames zijn ook niet wel:" en
+zonder meer plichtplegingen te maken, nam ik hem bij de kraag met de
+eene en om het midden met de andere hand en wentelde hem van de bank af;
+waarna ik, mijn natten rok uittrekkende en mijn mouwen opstroopende,
+Tante optilde en op de ontruimde plaats nederleide, nadat de jonge
+meisjes de kussens weer wat hadden opgeschud. Beiden namen nu naast haar
+plaats en poogden haar toestand zoo gemakkelijk mogelijk te maken. Wat
+Weinstuebe betrof, hij bleef liggen waar hij neergekomen was, met de
+ongevoeligheid van een zeeziek mensch. Weldra keerde Reynhove met Klaas
+terug, welke laatste nu knaphandig den boel opredderde.
+
+"Waar is de Heer Blaek?" vroeg ik, eenigzins verwonderd, dat Lodewijk
+niet opdaagde.
+
+"Die zit in 't vooronder," antwoordde Reynhove, "zijn pijp te rooken en
+een glaasje brandewijn te drinken: en, in 't passant gezegd, wij mochten
+ook wel iets nemen tegen de nattigheid. Ik geloof, dat onze vriend wat
+confuus is over hetgene gearriveerd is en zich niet aan de dames durft
+presenteeren."
+
+"Hoelang zullen wij hier nog moeten blijven?" vroeg Suzanna.
+
+Ik haalde de schouders op: "zoolang de storm duurt, kunnen wij hier niet
+vandaan," zeide ik: "en vooreerst schijnt het weer niet te zullen
+bedaren."
+
+"Neen," zeide Klaas: "en als wij hier vroeger vandaan kwamen, zou het
+fout wezen; want dan gingen wij zoo zeker tegen den overkant als
+tweemaal twee vier is: en dan bleef er geen spaander van het heele jacht
+over. Ja! Ja! daar zijnder hier wel met een minder windje naar den
+kelder 'egaan."
+
+"Een aangename consolatie," zeide Reynhove.
+
+"Ziezoo!" vervolgde Klaas tegen de dames: "nou doe jelui zelvers k
+'ereis ondervinding op, dat het niet allemaal pleizier is aan boord. Nou
+dat's tot daaraantoe.--Ja, nou wou jelui wel een zoopie brandewijn
+hebben (dit tegen ons:) Ik 'loof dat er nog wel wat in 't
+lakkeurkeldertje wezen zei."
+
+Dit zeggende haalde hij een fleschje voor den dag: en Reynhove en ik
+verkwikten ons met een paar goede teugen.
+
+"Mot je ook niet wat hebben, Sinjeur!" vroeg Klaas, Weinstuebe
+schuddende: "of ben je er vies van?"
+
+Weinstuebe poogde op te staan; maar nauwelijks had hij zich half
+opgericht, of het vaartuig onderging zulk een schok, dat hij weder
+achterover tuimelde; terwijl Klaas, onder den uitroep van: "God help
+ons! het anker:" de kajuit uitvloog. Reynhove en ik snelden hem na. Het
+was maar al te waar: wij waren van ons anker geslagen en dreven nu voort
+waar de wind en de golven ons heenvoerden.
+
+Op het dek ontmoette ik Lodewijk: en nooit zal ik de uitdrukking
+vergeten, welke zijn verwilderde oogen en bleeke gelaatstrekken in dit
+oogenblik vertoonden: "vervloekte boeier!" riep hij: "wij zijn naar de
+w....!" En staroogende bleef hij vooruit zien, zonder eenig bevel te
+geven.
+
+Op dit oogenblik voelde ik een hand, die mij op den schouder gelegd
+werd. Ik keerde mij om. Het was Suzanna, die met Henriette de kajuit had
+verlaten: en sprakeloos van angst schenen zij mij met de oogen omtrent
+de hoegrootheid van het gevaar te ondervragen. Ik drukte aan beiden de
+handen: mijn antwoord bestond uit een schouderophalen: waarna ik mij tot
+Klaas wendde, die tegen zijn Heer stond te spreken, zonder dat deze
+eenige acht op zijn woorden scheen te geven.
+
+"Klaas!" riep ik: "wat moet er gedaan worden?"
+
+"Lensen op 't fokje," antwoordde hij: "en zooveel mogelijk van wal houen
+en in 't open vaarwater trachten te komen."
+
+"Welnu! doe dat," zeide ik: "en ik zal terwijl op het roer passen."
+
+Maar het was te laat: de wind had ons reeds te dicht op de kust
+gedrongen: nauwelijks had Klaas de fok geheschen en ik de roerpen
+losgemaakt, of het vaartuig raakte grond, en het roer, de zandbank
+ontmoetende, gaf mij een slag tegen de beenen, dat ik op het dek
+nederkwam.
+
+"Ferdinand! Mijnheer Huyck!" riepen de beide meisjes, met een angstigen
+gil toeschietende; en ik voelde vier zachte handjes, die mij poogden op
+te helpen.
+
+"Hebt gij u bezeerd?" was beider gelijktijdige vraag.
+
+"'t Is niets," zeide ik, opkrabbelende: "maar ik houd het ervoor, dat
+wij aan den grond zitten."
+
+"Vier voet!" zeide Klaas, den peilstok uitwerpende: "wij zitten secuur
+vast ook: Mijnheer Blaek! zouden wij niet een schot doen?"
+
+Lodewijk gaf geen antwoord; maar in zijn zakken tastende, scheen hij den
+sleutel van de kruitkast te zoeken. Eindelijk, na eenige oogenblikken,
+welke zoovele uren schenen, bracht hij een sleutelring te voorschijn en
+begon, met bevende handen, sleutel voor sleutel te hanteeren. Ik zag,
+dat het hem nooit zoude gelukken, dien, dien hij hebben moest, van de
+overige te onderscheiden, en, hem den geheelen bos uit de handen
+rukkende, zeide ik tegen Klaas: "volg mij! waar bewaart Mijnheer zijn
+kruit?"
+
+Klaas bracht mij in de kajuit. "Het kruit zit in het kastje onder die
+bank," zei hij.
+
+"Tante!" zeide ik: "het spijt mij, dat ik u moet lastig vallen; maar wij
+moeten hier binnen wezen:" en meteen lichtte ik Tante met kussens en al
+op en ontsloot het kastje.
+
+"Zijn wij aan wal?" vroeg zij met een flauwe stem.
+
+"Ach! jounge! kellner!" riep Weinstuebe, die weder wat bijgekomen zijnde,
+in een hoek tegen den wand aanzat: "pring mij wat matera en een
+pescheitje. Ich pin zoo vlauw."
+
+"Wij hebben wel tijd, om Mijnheer madera en beschuitjes te bezorgen,"
+zeide ik, wrevelig, terwijl ik de ammunitie voor den dag kreeg. Van het
+noodige voorzien, keerde ik met Klaas op het dek terug, die zich hierop
+met Reynhove (welke laatste daarvoor beter berekend was dan ik) met het
+laden van het geschut belastte. Toen verzocht ik de meisjes dringend,
+weder naar binnen te gaan, daar zij onnoodig in den weg stonden en zij
+bij Tante meer van dienst konden zijn dan op het dek. "Ikzelf zal u het
+voorbeeld geven," zeide ik: "mijne hulp zoude hier toch niets baten en
+ik moet Tante waarschuwen tegen hetgeen er gebeuren zal."
+
+Wij keerden dan terug in de kajuit. "Tante!" zeide ik, haar weder op de
+rustbank helpende: "schrik niet: er zal meteen geschoten worden; wij
+moeten een sein geven, dat wij aan den grond zitten."
+
+"O God!" zeide zij, even het hoofd oplichtende: "moeten wij hier
+omkomen?"
+
+"Ik hoop voorwaar van neen," antwoordde ik, mijn best doende om een
+opgeruimd gezicht te zetten: "wij bevinden ons hier niet op een
+onbekende kust noch bij een onbewoond land. Er zwerven hier altijd
+zooveel visschers rond, dat het wel wonder zoude zijn, indien men ons
+niet bespeurde."
+
+"Ach Kot! 't zal wel de laatste maal seijn, dat ich op 't water kom,"
+zeide Weinstuebe.
+
+"Kom," zeide ik: "Sinjeur Weinstuebe! Wees een man. Wat drommel! als het
+niet was om het ongerief, dat zulks aan de dames veroorzaakt, zoude ik
+mij, wat mijzelven betreft, niet verlegen maken."
+
+"Vloek maar niet," zeide Suzanna: "daar is het nu geen tijd toe."
+
+"Meent gij dat oprecht, hetgeen gij zegt, Mijnheer Huyck!" fluisterde
+Henriette, terwijl zij mij ernstig aanzag: "meent gij stellig, dat er
+geen gevaar is?"
+
+Ik werd rood en sloeg de pogen neder, terwijl ik op Tante wees.
+
+"Er is gevaar," ging zij voort, altijd op denzelfden toon sprekende, "en
+gij wilt het maar verbloemen om ons niet ongerust te maken. Maar!" en
+hier blonk een traan in haar oog: "wanneer een oogenblik ons de
+eeuwigheid kan doen ingaan, is het dan geoorloofd een ijdele gerustheid
+voor te wenden, en ons af te trekken van die gedachten, welke ons op
+zulk een gewichtig tijdstip betamen."
+
+Ik gevoelde mij beschaamd en diep getroffen. "Mejuffrouw!" zeide ik,
+haar bij de hand nemende: "ik handelde om bestwil. Maar gij doet mij
+mijn ongelijk gevoelen. Wat er ook gebeure, laat mij ten minste dezen
+troost, dat gij niet ontevreden op mij zijt."
+
+Zij antwoordde mij niet, maar drukte mij met aandoening de hand, en
+toen, de hare wegtrekkende, veegde zij zich de oogen af en wendde het
+gelaat om.
+
+Op dit oogenblik ging het schot af.
+
+"Mein Kot!" riep Weinstuebe, opspringende: "Was ist das?"
+
+"Dames!" zeide Reynhove, die terstond daarna binnentrad: "ik kom u
+vragen, of gij ook prefereert in 't vooronder te zitten: niet, omdat het
+_sejour_ daar zeer gerechercheerd is, maar omdat aldaar vuur aan ligt,
+en gij er u warmer zult bevinden dan hier."
+
+De dames zagen elkander aan: "wij danken u wel voor uwe attentie," zeide
+eindelijk Suzanna: "maar wij zullen liever bij Tante blijven."
+
+"Is er vuur aan?" vroeg Tante, met vaardigheid opstaande: "dan ga ik er
+stellig heen, want ik verga hier van de koude."
+
+"Ja!" zeide Weinstuebe: "dan ka ich er auch heen: denn ich pin sehr
+kaut."
+
+"Met verlof," zeide ik tegen Tante: "dan moeten wij zien, dat wij u
+tegen den regen beveiligen. De overtocht is wel kort; maar toch lang
+genoeg om nat te worden."
+
+Dit zeggende nam ik de tafellakens en hing die aan de dames als
+regenschermen om. Weinstuebe liep vooruit, zeker met het oogmerk om de
+beste plaats voor zich te nemen. Reynhove en Suzanna ondersteunden Tante
+en ik volgde met Henriette. Dan nauwelijks waren wij op het dek, of een
+windvlaag kwam met zooveel geweld tegen ons aan, dat wij werk hadden om
+ons op de been te houden. Te gelijk bespeurden wij dat het vaartuig op
+zijde ging.
+
+"O God!" zeide ik, Henriette aan mij vastklemmende: "indien ik u slechts
+kon redden."
+
+"Wij zijn in Gods hand," zeide zij met een onbeschrijfelijke
+uitdrukking: "en toch," voegde zij er fluisterend bij: "het is mij,
+alsof ik, met u zijnde, niets te vreezen had."
+
+Een nooit te voren gekend gevoel doorstroomde mijn aderen op het hooren
+dier woorden en vooral van den toon, waarop die werden uitgesproken: en,
+midden in het ijselijke van onzen toestand, gevoelde ik mij gelukkig,
+bij de gedachte dat ik weder bemind werd. En toch--want tot langdurige
+overdenkingen bestond thans geen tijd--toch verzuimde ik tevens niet,
+voor onze veiligheid te zorgen en klemde mij, op het voorbeeld der
+anderen, aan het gangboord vast; in sprakelooze verwachting bleven wij
+allen een oogenblik staan, en staarden op een geweldige golf, die op ons
+afkwam als wilde zij het geheele vaartuig overstelpen. De uitwerking was
+echter anders. De golf lichtte het jacht, als ware het een stuk kurk
+geweest, van de zandbank af: wij werden bespat en gedurende eenige
+seconden verblind van het schuimende water; en toen wij onze oogen weder
+konden openen en voor ons uitzagen, bespeurden wij den dijk op geen
+twintig voet afstand.
+
+"'t is gedaan!" riep een stem uit ons midden.
+
+Suzanna scheurde zich los van Tante en viel mij om den hals: ik drukte
+haar en Henriette tegen mij aan. Een nieuwe golf nam ons op. Er was
+weder een oogenblik, dat wij niets als water zagen.
+
+Toen voelden wij, dat het vaartuig een beweging onderging, als werd het
+door een weeke zelfstandigheid heengevoerd: en plotselings hield het
+stil, met een schok, die ons allen op het dek wierp. Wij hoorden het
+zeenat als grommende van rondom wegloopen;--maar toen wij, wanende dat
+ons laatste uur gekomen was, weder oprezen, zagen wij nergens water
+meer.
+
+Het jacht was over den dijk heengeslagen en lag tegen de binnenste
+helling in het slijk vast.
+
+
+ * * * * *
+
+
+DRIE-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
+
+VERMELDENDE HOE DAMES VOOR SPOKEN WORDEN AANGEZIEN, EN WAT DE
+SCHIPBREUKELINGEN AL ZOO VERDER DEDEN OM EEN VERKOUDHEID TE VOORKOMEN.
+
+
+Het gadeslaan der verschillende aandoeningen, welke ons na een zoo
+wonderbare redding bezielden, zou aan den zoodanige, die, zonder in onze
+gevaren gedeeld te hebben, eensklaps in het gestrande vaartuig
+verplaatst ware geweest, een niet onbelangrijk schouwspel hebben
+opgeleverd. In de eerste oogenblikken, en wel voordat men recht wist,
+hoe men het had, heerschte er een soort van verbijstering, en waren wij
+gelijk aan lieden, die, op een vreemde plaats geslapen hebbende, bij hun
+ontwaken in de war zijn en eenig herinneringsvermogen moeten aanwenden,
+alvorens zij zich kunnen bezinnen, waar zij eigenlijk zijn. Daarbij, het
+was avond geworden: de wind en regen bleven aanhouden, en alles om ons
+heen was in nevel en duisternis gehuld.
+
+Voor zooverre ik mij herinner, was ik de eerste, die sprak: en de oogen
+om mij slaande, om de dames te zoeken, die door den schok van mij
+afgeraakt waren, riep ik in vervoering uit: "God lof! wij zijn gered!"
+
+"Dat mag wel 'ezeid worden, bij 't walletje langs," zeide Klaas: "op
+zoo'n rare manier ben ik nooit aan wal 'ekomen."
+
+"Goddank! dat was boven verwachting!" riep Lodewijk; maar met deze
+uitboezeming scheen hij zijn geheelen voorraad dankbaarheid te hebben
+uitgeput; want, op het dek heen en weer loopende, begon hij bij
+zichzelven te mompelen: "'t is een mooie winkel! hoe d.... krijgen wij
+het jacht hier weer vandaan?"
+
+De drie dames zeiden niets. Henriette en Suzanna hielden Tante omvat en
+alle drie schenen in stille, eerbiedige overpeinzing verzonken.
+
+Wat Reynhove betrof, zijn blijdschap was de luidruchtigste. Hij sprong
+en danste over het dek rond, drukte Lodewijk, mij, de dames, zelfs den
+schippersknecht, de handen, beurtelings lachende, zingende en weenende,
+tot eindelijk zijn voet op de natte planken uitgleed en hij achterover
+rolde, "'t Is niets," zeide hij, terstond weder opspringende: "het
+gevaar is voorbij en wij zijn allen gesauveerd:" en hij begon van voren
+af aan handjes te geven en elk in 't bijzonder geluk te wenschen met een
+hartelijkheid en een uitbundigheid, welke merkelijk afstaken bij zijn
+gewone geaffecteerde vormen, en bewezen, hoeveel guller en beter hij in
+den grond zijns harten was dan hij oppervlakkig scheen te zijn.
+
+"Maar waar zijn wij toch eigenlijk?" vroeg Tante.
+
+"Op een veilige plaats, Tante-lief!" was mijn antwoord: "en waar wij op
+de vreemdste manier ter wereld zijn aangekomen."
+
+"Nu zal ik nooit meer lachen over den vreemden Jood, die zich
+verbeeldde, dat hij met trekschuit en al over de brug heen getrokken zou
+worden", zeide Suzanna, die haar vroolijkheid terugbekomen had.
+
+"Mevrouw," zeide Lodewijk, die toch scheen te gevoelen, dat hij eenige
+apologie noodig had, terwijl hij zich bij Tante vervoegde, "dat is
+waarlijk gelukkig afgeloopen. Het doet mij recht leed, dat UEd. er zoo
+ongelukkig bij te pas zijt gekomen."
+
+"Ja Mijnheer!" zeide Suzanna: "Tante mocht u wel toevoegen, gelijk
+Athalia tot Abner:
+
+ dans quel piege as-tu conduit mes pas?"
+
+"Het schijnt," zeide Tante, met reden eenigszins gevoelig over de
+handelwijze van Lodewijk, "het schijnt, dat Mijnheer Blaek weinig gewend
+is dames aan boord te hebben."
+
+"Ja Mevrouw!" vervolgde Lodewijk, eenigszins verlegen: "tegen 't weer
+kan niemand; en wie had zich op zulk een onvoorzienen en geweldigen
+storm kunnen verwachten?--Al had ik niet met dien boeier om 't hardst
+gezeild, wij waren toch niet vrijgekomen."
+
+"Mocht de drommel!" zeide Klaas, wiens zeemansrondheid deze logenachtige
+verontschuldiging niet verdragen kon: "Jan Pergens lag warm en wel
+binnen Muiden, toen het zware weer begon: en dat hadden wij ook kunnen
+doen."
+
+"Wat reutel je Klaas?" zeide Lodewijk, zich omkeerende, op een barschen
+toon: "bemoei je met je werk en niet met ons discours, of je krijgt je
+paspoort op staanden voet."
+
+"Mijn paspoort!" herhaalde Klaas, zich ter zijde begevende: "hm! er zal
+op 't jacht in de eerste weken toch niet veul te verdienen vallen."
+
+"Nu Mijnheer Blaek!" zeide Tante: "gedane zaken hebben geen keer, en het
+beste is, dat wij alle verwijtingen maar daarlaten."
+
+"Te meer," zeide Henriette, "daar Lodewijk al genoeg gestraft is: want
+hij zal zijn jacht ook niet even gemakkelijk aan de overzijde van den
+dijk krijgen als het aan deze zijde gekomen is."
+
+"Neen!" zeide Reynhove: "tenzij er een aardbeving kome, die het weder
+teruglanceert."
+
+"Ja!" bromde Lodewijk: "jelui hebt goed spotten. Hoe ik het hier vandaan
+krijg, weet Joost."
+
+"Mij dunkt," zeide ik: "wij moesten liever zien, hoe wij zelf hier
+vandaan komen. Op wat hoogte zijn wij zoowat?"
+
+"Wij zullen een heel eind beoosten Muiden zijn," zeide Lodewijk: "wij
+konden verd.... nergens ongelukkiger te land komen: wij zijn een half
+uur van alle bewoonde plaatsen af: en het wordt zoo donker, dat men niet
+zien kan welken weg men op moet."
+
+"Dat is zeker ongelukkig," zeide ik: "maar wij kunnen toch niet hier
+blijven: en ik geloof zelfs, dat eenige beweging goed zal doen aan de
+dames en de slechte gevolgen voorkomen, die koude en nattigheid
+teweegbrengen."
+
+"Ik zal gaarne de dames accompagneeren," zeide Reynhove: "maar ik moet
+alleen remarqueeren, dat het in de kajuit droog is, en dat zij buiten
+geexponeerd worden om nog meer doornat te worden."
+
+"Ja dat mag zoo zijn," zeide Henriette: "maar ik voor mij zal van harte
+gaarne loopen:--indien echter Mevrouw Van Bempden het afkeurt...."
+
+"Ik doe alles liever, dan langer in dit noodlottige jacht te blijven,"
+zeide Tante: "Kom! terstond maar opgewandeld! Wij zullen toch wel ergens
+te land komen."
+
+"Vergezelt gij ons?" vroeg ik aan Lodewijk, "of blijft gij aan boord?"
+
+"Ik heb altijd gehoord," zeide Lodewijk, "dat de kapitein het laatst aan
+boord moet blijven; maar zoo gijlieden ergens aankomt, stuur mij dan in
+'s hemels naam wat vertrouwd volk, om hier den boel te bewaken."
+
+"Ik zou u gaarne van dienst zijn," zeide ik: "maar gij gevoelt, dat ik
+de dames niet verlaten kan."
+
+"En ik evenmin," zeide Reynhove: "eerst moeten de dames en _lieu de
+surete_ zijn: zij hebben waarlijk bij nacht niet te veel aan de
+assistentie van ons beiden: en zoo gij ons Klaas met de lantaren wildet
+medegeven, ware zulks, geloof ik, niet te veel geexigeerd."
+
+"En wie zal mij dan volk gaan halen en hier brengen?"
+
+"Wel, stuur Weinstuebe op kondschap uit," zeide Reynhove: "maar dat is
+waar ook:_ ou diantre est-il?_"
+
+"Ja! waar is Weinstuebe?" riepen wij allen, onszelven het verwijt doende,
+dat wij hem niet eerder gemist hadden.
+
+"De hemel beware ons!" zeide Tante: "ik hoop niet dat hij overboord is
+gevallen!"
+
+Weinstuebe werd overal gezocht: doch vruchteloos: nergens, noch in de
+kajuit, noch in 't vooronder was hij te ontdekken. Sommige onder ons
+meenden zich te herinneren, dat zij hem, een oogenblik voordat wij over
+den dijk geraakten, nog aan de voorplecht hadden zien staan: en wij
+konden niet nalaten de gevolgtrekking op te maken, dat hij te dier
+gelegenheid over boord was geslagen en zijn dood in de golven gevonden
+had. Hoe gek en lastig de vent ook ware, het was toch een schrikkelijke
+gedachte, onzen reisgenoot verloren te hebben door een zoo noodlottig
+toeval, hetwelk evenzeer elk onzer had kunnen treffen. Er was echter
+niets aan te herstellen: en deze gebeurtenis versterkte zelfs de
+begeerte der dames om hoe eerder hoe beter het tooneel van zooveel
+treurigs te verlaten. Ten einde zij echter een geschikte plaats zouden
+vinden om af te stappen, liet ik mij overboord glijden en zocht nu welke
+plek de droogste ware en tevens de naastgelegene om den weg te bereiken,
+die beneden langs den dok liep. Nauwelijks echter had ik een oogenblik
+rondgeloopen, of ik hoorde een flauwe stem kort bij mij, die
+erbarmelijke klaagtonen aanhief, welke ons de wind en de regen tot nog
+toe waarschijnlijk hadden belet te hooren.
+
+"Wie is daar?" riep ik, zonder in de duisternis eenig voorwerp te kunnen
+onderscheiden: "Klaas! licht eens bij. Hier in de buurt is iemand, die
+angstig kermt."
+
+"God beware ons!" riep Klaas, die niet geheel vrij was van bijgeloovige
+denkbeelden: "als het de geest maar niet is van dien armen mof."
+
+"Om 't even!" zeide ik: "wij moeten het toch onderzoeken."
+
+Klaas vatte echter moed en, met een brandende lantaren gewapend, liet
+hij zich naast mij afzakken. Wij vernamen nu nog duidelijker het gesteen
+en een flauwe stem liet deze woorden kort bij ons hooren:
+
+"Ach lieber Gott! zum hulfe! Iek pin todt."
+
+"'t Is wel Weinstuebe zelf en niet zijn geest," zeide ik, op het geluid
+afgaande: en weldra ontdekten wij, met behulp der lantaren, den armen
+Duitscher in eigen persoon, die ongeveer tien passen van het vaartuig af
+tot aan den hals toe in een moddersloot was gezakt en ontwijfelbaar
+gestikt ware bij gebrek aan spoedige hulp. Hoe hij daar kwam was ons een
+raadsel; maar dewijl het niet te vergen was, dat hij ons in zijn
+tegenwoordigen toestand daarvan de oplossing geven zoude, staken wij hem
+een roeispaan toe en trokken wij hem uit de sloot, waaruit hij deerlijk
+toegetakeld voor den dag kwam en nu aan den kant te beven stond als een
+juffershondje, buiten staat om eenig antwoord te geven. Wij raadden hem,
+zoo het hem zijn krachten toelieten, met ons mede te gaan en zich warm
+te loopen, daar er toch aan boord geen gelegenheid was, om hem van
+andere kleederen te voorzien.
+
+Nu werd de trap uitgezet op de geschikst bevondene plaats: en de dames
+verlieten het vaartuig; waarna wij Lodewijk, hoezeer tegen zijn zin,
+alleenlatende, ons gezamenlijk op weg begaven, vooruitgelicht door
+Klaas, die in de eene hand de lantaren droeg, en in de andere een
+roeispaan om den grond te polsen en te zorgen, dat wij niet van den weg
+afdwaalden. Na hem volgden Henriette en Suzanna: dan ik, Tante
+geleidende: en vervolgens Reynhove met een tweede lantaren: terwijl
+Weinstuebe hompelend en strompelend zich achterna sleepte. Het was geen
+gemakkelijk noch aangenaam werk, alzoo door de modder te ploeteren,
+ofschoon de wind tot ons geluk merkelijk verminderd was en de dijk ons
+eenigszins beschutte; maar het was stikdonker; terwijl een fijne regen
+den grond zoowel als onze kleederen doorweekte.
+
+Wij hadden ongeveer een kwartieruurs voortgesukkeld, en ik bemerkte, dat
+Tante, hoe goed zij zich ook poogde te houden, hoe langer hoe minder in
+staat was om voort te gaan en al zwaarder op mijn arm leunde. Zij was
+uitgeput van angst en vermoeidheid en liep slechts werktuiglijk voort.
+Eindelijk bleef zij geheel staan met den uitroep: "o wee! daar verlies
+ik mijn schoen!"
+
+"Hou op!" riep ik, tot hen die voor mij waren:--en de trein stond stil.
+
+"Tante is haar schoen kwijt," zeide ik: "waarachtig, de weg is al te
+slecht. Is er hier geen woning in de nabijheid?"
+
+"Als je nog een amerijtje geduld heit," zeide Klaas: "daar gunter aan
+den weg zie ik een lichtje."
+
+"Is 't nog ver?" vroeg Tante: "ik kan waarachtig niet verder voort en ik
+zal u liever hier tegen den dijk blijven wachten."
+
+"Dat zal ik nooit dulden," zeide ik: "'t ware om te besterven. Maar zoo
+de Heer Reynhove mij zijn rotting wil toesteken, zie ik wel kans om u
+voort te helpen."
+
+Reynhove was dadelijk bereid en gaf zijn licht aan Weinstuebe, waarop
+wij, ieder een einde van den rotting nemende, Tante verzochten daarop te
+gaan zitten en haar armen om onze schouders te slaan. Op deze
+geimproviseerde draagbaar, die zeker niet van de gemakkelijkste was,
+droegen wij haar verder voort, niet zonder vrij wat te struikelen en
+dikwijls op te houden. Nog kan ik het mijzelf niet verklaren, hoe het
+mogelijk was, dat wij op den smallen weg, waar wij telkens tot de enkels
+toe inzakten en gedurig uitgleden of afweken, niet honderdmalen met onze
+vracht zijn omgerold: en ik beken, dat ik recht in mijn schik was, toen
+wij eindelijk voor een boerenhek stonden, hetwelk naar een boerderij
+geleidde, en dat ik het ongastvrij hondengeblaf met welgevallen
+begroette.
+
+Nu hielden wij allen stil voor het geslotene hek, en Klaas, een
+stentorstem opzettende, begon uit al zijn macht te schreeuwen: "heidaar!
+boer! boer!"
+
+Wij ontvingen echter op dit eerste geroep geen ander antwoord dan een
+nog gevaarlijker gehuil en gejank van de honden. Wij begonnen dus allen
+eenparig mede te schreeuwen, elk zijn best, en de honden des te harder
+te blaffen, alsof wij wedijverden, wie hei meeste leven kon maken: en
+het was een geweld, dat men op een uur afstands had kunnen hooren.
+
+Eindelijk werd er een deur in de boerenwoning ontsloten en zagen wij
+licht door de opening schemeren. Wij zwegen allen, als door een
+gelijktijdig gevoel van hoop en verwachting overvallen,
+
+"Wat wil jelui? Wat is er?" vroeg een stem.
+
+"Schipbreukelingen!" riep de een. "Kunnen wij opkomen?" vroeg een ander.
+"Eilieve hoor eens!" schreeuwde een derde. "Goed volk!" riepen wij
+eindelijk, allen te gelijk.
+
+De persoon, die in de deur stond en wiens donkeren omtrek alleen wij
+tegen den verlichten muur achter hem konden onderscheiden, deed geene
+beweging om te naderen en scheen besluiteloos. Toen verzocht ik mijn
+tochtgenooten wat stil te wezen, en, mijn stem verheffende: "kom eens
+hier, goede vriend!" riep ik: "gij kunt een goede fooi verdienen, zoo
+gij ons helpen wilt."
+
+Het woord fooi maakte blijkbaar indruk: de persoon kwam naar buiten, en,
+ofschoon wij hem door de duisternis weder uit het oog verloren, hoorden
+wij aan het geklos zijner klompen, dat hij ons naderde. Maar toen hij,
+naar onze gissing, halverwegen den afstand tot het hek gekomen was,
+bemerkten wij, tot onze bittere teleurstelling, dat hij eensklaps met
+een vervaarlijken kreet terugkeerde en vrij wat sneller dan bij zijn
+aankomst den weg naar huis nam, en de deur achter zich toesmeet.
+
+"Dat zal hem de duivel leeren," zeide Klaas: "wij motten er toch
+binnen."
+
+"Kan dit hek niet geforceerd worden?" vroeg Reynhove.
+
+Het hek was wel voorzien en de sloot te breed om er over te springen;
+maar bij onderzoek bemerkten wij, dat er kans was om op zijde van het
+hek om te klimmen en ik stelde voor aan Klaas, dit gezamenlijk te doen.
+
+"Om Gods wil, doe het niet, Ferdinand!" zeide Tante: "zoo de honden u
+eens aanvielen."
+
+"Geen nood Tante! zoo wij in Friesland waren, waar de honden altijd
+losloopen op de werf, dan zou ik weinig zin in de expeditie hebben; maar
+in dit gewest liggen zij meestal vast."
+
+Dit zeggende, was ik reeds aan de andere zijde, en, door Klaas gevolgd,
+wandelde ik op het woonhuis aan; doch nauwelijks hadden wij eenige
+schreden gedaan, of het bleek ons, dat men van binnenshuis deze schennis
+van het grondgebied had bespeurd; want een raam werd opengeslagen en een
+hoofd kwam voor den dag.
+
+"As jelui niet gauw maakt, dat je wegkomt," werd ons toegeschreeuwd,
+"zel ik er op losbranden, in dat geval!"
+
+"Maar hoor dan toch eens!" riep ik: "wij zijn geen dieven: wij...."
+
+Hier werd mijn rede op een zeer onaangename wijze afgebroken door het
+afgaan van een vuurroer, dat de man aan het venster in de hand hield.
+Gelukkig trof het schot geen van ons beiden; maar het baarde niettemin
+een grooten schrik bij ons gezelschap, dat een angstig gegil aanhief. Ik
+besloot echter nog eene poging te doen, en, mij achter een boom
+stellende, waar ik schootvrij meende te zijn, riep ik wederom:
+
+"Wees toch voorzichtig. Het is Mevrouw Van Bempden van Heizicht, die aan
+het hek staat: en ik ben Huyck van Amsterdam."
+
+"Wat zeg je?" hernam de stem van boven: "Mevrouw Van Bempden! scheer je
+ze wat? ja, in dat geval, wil ik ereis zeggen...."
+
+"Ken je mij niet, Roggeveld!" riep ik; want ik herkende nu duidelijk de
+stem, die mij al in den beginne niet vreemd was voorgekomen: "ik ben
+Huyck! geloof mij toch: Mevrouw Van Bempden staat daar buiten."
+
+"Wel, wie heit van zijn leven!" riep hij "verakskeseer mijn
+onbeleefdheid. Ik kom zoo bij je."
+
+"'t Is warempel 'elukkig ook, dat de man je kent," zeide Klaas: "aers
+hadden wij nog werk 'ehad het hum aan zijn domme verstand te brengen."
+
+Ondertusschen riep ik hun die buiten stonden toe, dat zij maar gerust
+zouden wezen en dat er hulp zoude komen opdagen. Niet lang duurde het
+ook of de voordeur ging weder open en Roggeveld trad te voorschijn en
+kwam naar ons toe, terwijl zijn vrouw, zijn knecht en een paar meiden
+nieuwsgierig aan de deur hieven staan.
+
+"Wel wie heit van zijn leven!" herhaalde Roggeveld, naar ons toekomende,
+"ik heb jelui ummers niet 'eraekt?--Nou! 't was maer los kruit, wil ik
+ereis zeggen; maer ik dacht niet aers, of het dieven waren, in dat
+geval."
+
+"Dat had uw knecht wel anders kunnen gewaarworden, indien hij niet was
+gaan loopen."
+
+"Jae! Kees dacht, 'et waren spoeken: en jelui ziet er ook al pover uit,
+hoor."
+
+Ik kon den man geen ongelijk geven; want op den afstand, waarop wij ons
+bevonden, leverden zij, die buiten stonden, vooral de dames, die, zooals
+ik vroeger verhaald heb, tafellakens hadden omgeslagen, bij het
+twijfelachtige licht der lantaren een vrij kluchtige vertooning op, en
+de schrik van Kees kwam mij vrij natuurlijk en verschoonhaar voor.
+
+Het hek werd ontsloten, en terwijl wij ons ongeval in korte bewoordingen
+aan Roggeveld mededeelden, bracht deze ons naar zijn woning. Ik laat aan
+mijn lezers over zich de uitroepen voor te stellen van: "wel kijk ereis:
+Heere bewaar ons! lieve tijd! wel jemenie! wie heit zoo iets meer
+beleefd!" en diergelijke, die het Roggeveldsche gezin deed hooren bij
+het vernemen dezer wederwaardigheden.
+
+"Nou vraag ik je reis," zeide de vrouw van den huize, terwijl zij haar
+best deed om een goed vuur aan den gang te krijgen, "wat of die rijke
+lui zich al in gevaar begeven, en op zee gaan uit plezier, wanneer zij
+warm en wel te huis kunnen zitten."
+
+Intusschen werd de breede raad gespannen, wat er te doen stond. Ik
+stelde voor, dat, indien Roggeveld de noodige ligging bezorgen kon, de
+dames zich hoe eerder hoe beter te bedde zouden begeven, terwijl wij
+Heeren den nacht bij het vuur zouden doorbrengen. Tante had niets in te
+brengen tegen het eerste gedeelte van mijn voorstel; maar vroeg of er
+intusschen niet iemand zoude kunnen gaan naar Heizicht of naar de hoeve
+van de oude Martha, om haar rijtuig te zoeken en te zeggen dat men haar
+afhalen kwam.
+
+"O!" zeide ik, "er valt nog veel bovendien te beredderen: maak maar
+eerst, dat gij in bed komt: dat is nu het voornaamste."
+
+De dames begrepen, dat dit inderdaad de verkieslijkste partij was en
+verwijderden zich met de vrouw en de dochters van den huize: terwijl wij
+ons, zoodra het vuur goed brandde, om den haard sloten en op Engelsche
+wijze, naar een recept van Reynhove, die er zich goed op verstond, van
+brandewijn, water en suiker ons een verwarmenden drank bereidden,
+terwijl wij ons langzamerhand van schoenen en bovenkleederen ontdeden en
+die op de warme plaat voor het vuur lieten drogen.
+
+"Nu hebt gij ons nog niet verhaald, Weinstuebe!" zeide Reynhove, toen wij
+een poos gezeten hadden, "hoe gij daar in die sloot zijt gearriveerd."
+
+"Wat sol ich er lang ofer braten?" zeide Weinstuebe: "ich stond an de
+foorblecht, und da kingen wir den dijk ober: und ich dacht zo, wir
+kingen nach de blitz: und ich fiel und ich hield mihr selbst an ein tauw
+fest: und die tauw schlingerde mit mir, und ich fiel pijten poord: und
+ich dacht das ich versaufen waar: aber nein: ich lag in 't gras. Und ich
+stund op und ich dacht: dat tijfelsche schip komt ofer mich hin, und so
+lief ich voraus, und ich sakte bis de oren in eine modderschloot und da
+lag ich zu sportelen, und zu dreien, und zu schreien; aber da waar
+niemand, die mihr achtte."
+
+"Ik geloof inderdaad," zeide Reynhove, "dat uw positie verre van amusant
+was; maar laat u raden, Weinstuebe, en vertel dat gedeelte uwer
+lotgevallen aan niemand over. Het is waarlijk al te vernederend, om,
+wanneer men zulk een schoone kans heeft geloopen in de open zee te
+verdrinken, slechts in een stinksloot te land te komen."
+
+Terwijl Reynhove op deze wijze voortging met Weinstuebe te plagen, wendde
+ik mij naar Roggeveld, en vernam of er ook gelegenheid ware, iemand,
+zoowel naar het gestrande vaartuig, als naar Oud-Naarden of
+'s-Gravenland te zenden: en op deze punten ingelicht zijnde, vroeg ik
+aan de beide Heeren, wat hunne verdere voornemens waren. Nadat ieder
+zijn meening en verlangen geuit had, werd alles dienovereenkomstig
+geregeld en bepaald, en ik wilde juist de vrouw van Roggeveld roepen om
+van het afgesprokene aan de dames kennis te geven, toen zij de keuken
+binnenkwam en mij berichtte dat Tante mij wenschte te spreken. Ik volgde
+haar naar een opkamertje met twee bedsteden: in de eene zag ik Tante
+zitten, die het nachtgewaad der boerin aan 't lijf had en bezig was een
+kandeeltje te drinken. Op de andere bedstede, waarvan de gordijnen waren
+dichtgeschoven, durfde ik slechts een zijdelingschen blik te slaan.
+
+"Hoe bevindt gij u, Tante?" vroeg ik, mij tot haar begevende.
+
+"Dat schikt wel," antwoordde zij: "en ik ben blijde, dat ik in bed lig.
+Maar hoor eens, Ferdinand! Ik vrees, dat men op Heizicht doodelijk
+ongerust zal wezen."
+
+"Dat vrees ik ook, Tante!"
+
+"En ik ben bang, dat men boodschappen naar Amsterdam en naar Guldenhof
+en de Hemel weet waar verder zal sturen, en overal alles in rep en roer
+brengen."
+
+"Dat is niet onwaarschijnlijk."
+
+"Ik wenschte daarom wel," vervolgde Tante, "dat Baas Roggeveld of iemand
+van zijnentwege kon gaan zeggen, dat wij ons allen wel bevinden."
+
+"Ik ben bereid er heen te rijden," zeide ik.
+
+"Neen! dat wil ik volstrekt niet: gij behoeft u niet op nieuw aan
+nattigheid en koude bloot te stellen."
+
+"Laat dat aan mij over, lieve Tante! Gij zult toch niet langer verkiezen
+hier te blijven dan tot morgenochtend, en wel eenig schoon goed willen
+hebben, om behoorlijk gekleed te huis te komen."
+
+"'t Is gelukkig juist Zaterdagavond," zeide de stem van Suzanna van uit
+de andere bedstede: en zij liet er een half gesmoord gelach op volgen,
+terwijl een ander stemmetje "st! stil!" fluisterde.
+
+"Stil wat, meisjes!" zeide Tante: "wel foei!"
+
+"Wilt gij eens weten, wat wij hebben afgesproken, onder uw welnemen,"
+zeide ik: "Roggeveld zal zijn boerewagen inspannen, en daarmede zullen
+Reynhove, Weinstuebe en ik naar Muiden vertrekken."
+
+"_Beau trio de baudets_," mompelde Suzanna.
+
+"De Heeren zullen van daar hun weg wel vinden naar Amsterdam: en ik den
+mijnen naar 's-Gravenland, vanwaar ik iemand naar de hoeve zal sturen,
+om te zien of uw rijtuig zich daar nog bevindt."
+
+"Goed overlegd," zeide Tante.
+
+"En wat Klaas betreft, die zal, met al wie hier in de buurt kan
+opgeloopen worden, naar zijn meester terugkeeren, ten einde hem de hulp
+te bewijzen, die hij noodig mocht hebben."
+
+"'t Zou ook jammer zijn, dat zij den armen jongen wegstalen," zeide
+Suzanna.
+
+"Nu! ik vind alles zeer goed geschikt," zeide Tante, "als gij dan maar
+met Kaatje de kamenier overlegt: die weet, wat ons gezonden moet
+worden."
+
+"Dit zoo zijnde, wensch ik u een goeden nacht," hernam ik. Ik bleef
+echter nog een oogenblik staan, en vroeg met een bevende stem:
+
+"Hebben de jonge dames ook nog iets te gelasten?"
+
+Ik bekwam in het eerst geen antwoord; maar er was eenige beweging, en
+een dof gemompel achter de bedgordijnen. Ik stond zelf eenigszins
+verlegen, niet wetende of ik gaan of blijven zoude. Opeens vertoonde
+zich net hoofd van Suzanna tusschen de gordijnen door.
+
+"Henriette vraagt, of gij niet een boodschap aan haar oom zoudt kunnen
+zenden, die anders in ongerustheid zou wezen over zijn lieve zoontje."
+
+"Ik was bevreesd om onbescheiden te wezen," fluisterde het lieve
+stemmetje van Henriette: "maar UEd. zou mij zeer verplichten, Mijnheer
+Huyck, indien het in uw vermogen ware."
+
+"Ik neem dit stellig op mij," zeide ik, mij buigende.
+
+"En dan verder," vervolgde Suzanna, "verzoekt Henriette, dat gij aan
+Kaatje haar kapsel met rozeroode strikken vraagt, en haar kleed met de
+fontanges en haar zijden keurs, en haar Brusselsche schoenen en...."
+
+"Ik verzoek om verschooning, Mijnheer Huyck," zeide Henriette: "ik heb
+niets van dat alles gezegd; zooals Kaatje 't schikt, is 't mij wel. Foei
+Santje...."
+
+"Foei Santje!" zeide ik op mijne beurt: en het schelmachtige gelaat
+mijner zuster verdween weder achter de gordijnen;--waarop ik, de dames
+nogmaals een goede nachtrust wenschende, mij naar beneden begaf.
+Welhaast was nu de boerewagen ingespannen en schokten en hotsten wij
+naar Muiden, waar wij de halve stad in opschudding brachten. Ik zond
+eenig volk aan Lodewijk tot bewaking van het gestrande vaartuig, en een
+man te paard naar de hoeve van de oude Martha: ik nam afscheid van mijn
+reisgenooten, terwijl Reynhove op zich nam mijne familie te Amsterdam
+gerust te stellen, en, een fourgon nemende, reed ik naar 's-Gravenland,
+waar, als men denken kan, niemand te bed was gegaan. Ik deelde aan de
+kamenier de bevelen van Tante mede, schreef een briefje aan den Heer
+Blaek, om hem in korte woorden met de toedracht der zaken bekend te
+maken, en begaf mij vervolgens ter ruste. Ofschoon het gebeurde van den
+avond wel geschikt was geweest, om mijn ziel te ontstemmen, en mij, in
+het begin, de beeltenis van de verbolgen zee en het geteisterde vaartuig
+en daartusschen dat van de beminnelijke Henriette gedurig voor de oogen
+speelden, en hare liefdevolle woorden mij tusschen het geruisch der
+golven en het gegier der winden in de ooren suisden, zoo zegevierde toch
+eindelijk de vermoeidheid over deze kinderen van het brein en viel ik in
+een diepen slaap, waaruit ik niet eerder ontwaakte, dat toen de bediende
+mij kwam waarschuwen, dat het rijtuig van Heizicht teruggekomen en weder
+met versche paarden bespannen was. Ik kleedde mij spoedig aan, ging naar
+beneden, en vond de kamenier reeds met een half dozijn doozen, gereed om
+mij te vergezellen. Wij begaven ons terstond op weg naar de boerderij
+van Roggeveld: van waar de dames, na een haastig toilet, met ons
+terugkeerden. Alle drie waren naar tijdsomstandigheden vrij welvarende,
+alleen Tante klaagde over hoofdpijn, en ging dus, zoodra zij op Heizicht
+kwam, weder naar bed; terwijl wij jonge lieden onze krachten poogden
+terug te bekomen door het gebruik van een stevig ontbijt.
+
+
+ * * * * *
+
+
+VIER-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
+
+HETWELK OVER 'T GEHEEL VAN EEN VRIJ SENTIMENTEELEN AARD IS; DOCH VRIJ
+SLAPERIG EINDIGT.
+
+
+"Ik hoop," zeide Henriette tegen Suzanna: "dat de gezondheid van die
+goede Mevrouw Van Bempden maar geen slechte gevolgen moge ondervinden
+van dezen ongelukkigen tocht."
+
+"Ik hoop het met u," zeide ik: "maar ik durf denzelfden wensch koesteren
+met betrekking tot allen, die van de partij zijn geweest."
+
+"Wel ja!" zeide mijn zuster: "neem den wensch zoo algemeen mogelijk: 't
+zou jammer zijn u-zelf te vergeten. Gij doet zooals nicht Bender, die,
+als zij gasten heeft, nooit zegt; "ik hoop dat het den vrienden," maar:
+"ik hoop dat het ons wel zal smaken."
+
+"Wat mij betreft," zeide ik, "ik ben niet van zout of van kraak
+porselein en zal aan een nat pak of aan een weinigje vermoeienis niet
+sterven."
+
+"Ei kom!" zeide Suzanna: "gij praat als een held, en ondertusschen,
+laatst, toen gij terugkwaamt van de reis, waart gij ook mooi ziek van de
+bui, die gij op uw dak hadt gehad."
+
+"Inderdaad?" vroeg Henriette, op een toon van bezorgdheid, die mij
+verrukte: "dan zou het u toch waarlijk wel kwaad kunnen doen, Mijnheer
+Huyck! van zoo kort daarna opnieuw aan zulk een weer te zijn
+blootgesteld."
+
+"Het zou hem kwaad doen," zeide Suzanna, haar napratende: "wel Jetje!
+gij zoudt mijn broeder in den grond bederven. 't Is goed, dat gij mijn
+zuster niet zijt."
+
+"Dat zeg ik ook," zeide ik, Henriette aanstarende met een
+veelbeteekenenden blik, die haar de oogen neer deed slaan.
+
+"Ik moet zeggen, 't is al zeer beleefd," hernam Suzanna: "waar heb je
+die fraaie complimenten leeren maken?"
+
+"O!" zeide ik: "Mejuffrouw Blaek houdt niet van complimenten: en ik durf
+hetgeen ik zeg staande houden, zonder wegens onwellevendheid veroordeeld
+te worden."
+
+"Dat loopt mij te hoog," zeide Suzanna.
+
+"Ja, mij ook," zeide Henriette: "en wij zullen Mijnheer de verklaring
+zijner woorden maar niet afvergen. Zie!" zeide zij, na eenige
+oogenblikken zwijgens en met het blijkbaar inzicht om van gesprek te
+veranderen: "'t is mij nog even of ik de beweging van het vaartuig
+voel."
+
+"Een gewone sensatie wanneer men op het water is geweest," zeide ik: "en
+die van zelve wel slijten zal."
+
+"Nu!" zeide Suzanna: "ik begeer die van mijn leven, noch in schijn, noch
+inderdaad weder te ondervinden: ik denk als Poot: 't Is _varen_, maar
+met groot _gevaar_: en zoo ik ooit trouw, zal ik de voorwaarde maken,
+dat mijn man er geen boeier op nahoude. Ik zou geen oogenblik gerust
+zijn."
+
+"Dan moogt gij evenzeer de voorwaarde maken," zeide ik, "dat hij geen
+rijtuig houde; want ik geloof, dat men, alles bijeenrekenende, meer
+ongelukken met rij- dan wel met vaartuigen tellen zal."
+
+"Dat leert mijne ondervinding niet," zeide Suzanna: "want ik heb wel
+honderdmalen in een rijtuig gezeten en nog nooit eenig ongeluk gehad: en
+voor de eerste reis dat ik op het water ben, loopt het zoo deerlijk af."
+
+"Lodewijk zou u een tegenovergestelde ondervinding voorwerpen," zeide
+Henriette: "hij is wel twintigmaal van 't paard gevallen en heeft, de
+hemel weet hoe dikwijls, met de sjees omgelegen; terwijl deze rampspoed
+de eerste is, die zijn jacht overkomt."
+
+"'t Is dan zeer gracieux van zijnentwege," zeide Suzanna: "dat hij die
+juist voor ons bewaard heeft."
+
+Op dit oogenblik kwam de kamenier van Tante binnen, en verzocht, of
+Mejuffrouw Suzanna even bij Mevrouw wilde komen.
+
+"Ohe!" zeide Suzanna: "ik voorzie het al: de beschikkingen van den
+maaltijd zullen mij worden opgedragen. Wat eet gij liefst, Jetje?--En
+gij, Ferdinand?"
+
+"Kom!" zeide ik: "maak maar dat gij boven komt: Tante wacht u immers."
+
+"Aha!--Mijnheer wil gaarne van mij ontslagen worden! Nu! ik zal u
+verlossen van mijn overtollig gezelschap: ik ga al."--En, een
+spotachtigen blik op ons slaande, verliet zij het vertrek en liet ons
+samen.
+
+Wij bleven, gelijk veelal in dergelijke gevallen plaats heeft, een
+geruimen tijd zwijgende over elkander zitten: ik, vast besloten
+hebbende, mijn zielsverlangen te uiten, maar verlegen, hoe best het
+onderhoud aan te vangen: zij, ten gevolge van dat fijne voorgevoel,
+hetwelk aan alle vrouwen eigen is, vermoedende wat er in mij omging, en
+ijverig voortwerkende met het hoofd voorovergebogen en de oogen stijf op
+haar borduurwerk gevestigd; terwijl echter haar kleursverandering en het
+zwoegen van haar boezem de onrust van haar gemoed verrieden.
+
+Ik wilde beginnen mijn hartsgeheim te ontdekken, maar wist niet hoe: mij
+dacht, ik kon toch niet zoo plompweg met de deur in huis vallen en in de
+plaats van: "'t is mooi weer," tegen haar zeggen: "ik bemin u." Ik
+vergat, dat tusschen twee gelieven, al spreekt men geen woord, het
+onderhoud zijn loop vervolgt, de geest dezelfde gedachtenreeks bij
+beiden doorloopt en langs dezelfde schakels voortgaat, zoodat indien
+beiden na een uur zwijgens den mond opendeden, men tien tegen een zou
+kunnen wedden, dat beiden hetzelfde woord zouden uitspreken; evenals
+twee gelijkgestemde harpen, die hetzelfde akkoord uitslaan.
+
+Eindelijk, toen de pauze een geruimen tijd had geduurd, en ik reeds
+bedacht begon te worden dat Suzanna terug zou komen eer ik nog een woord
+gesproken had, hervatte ik het gesprek daar, waar wij het gelaten
+hadden.
+
+"Wij spraken daar van ongelukken met rijtuigen en schepen.--Daar ligt al
+een zeer troostrijk denkbeeld voor mij in opgesloten."
+
+"Voor u? en hoe dat?" vroeg zij, zonder de oogen op te slaan, terwijl
+mijn onbeduidend gezegde haar een kleur als bloed aanjoeg.
+
+"Omdat," zeide ik, "ik geen rij- noch voertuig houd, en dus minder dan
+anderen in de gelegenheid ben om ongelukken daarmede te krijgen."
+
+Nu had die fraaie, zoogenaamde troostgrond, wel beschouwd, noch zin noch
+slot: want, ofschoon geen speeljacht hebbende, had ik niettemin den
+vorigen avond tot het getal der schipbreukelingen behoord; en ik reed
+dikwijls genoeg, zoo niet in mijn eigen, dan toch in eens anders
+rijtuig; maar het ging mij, zooals het zelfs verstandiger lieden bij
+dergelijke gelegenheden gaat, ik sprak, zonder dat het mij schelen
+konde, wat ik zeide, mits ik maar aanleiding vond om tot het punt te
+komen waar ik wezen wilde: en deed evenals de jager, die, het wild
+navolgende, er weinig om geeft, of hij een gebaand pad inslaat en
+veeltijds door heggen en struiken kruipt of over slooten en dammen
+springt om zijn doel te bereiken. Henriette nam dan ook de moeite niet,
+mijn argument tegen te spreken; maar deed er het zwijgen toe: zoodat ik
+mij genoodzaakt zag, op denzelfden toon voort te gaan.
+
+"En ik geloof niet, dat ik ooit een speeljacht of een rijtuig bezitten
+zal."
+
+Dezelfde stilte.
+
+"Ik geloof, dat men zeer gelukkig kan zijn zonder een van beide."
+
+Dezelfde stilte: maar haar lieve vingertjes begonnen te beven, alsof zij
+bespeurde, dat ik weldra duidelijker spreken zoude.
+
+"En gij, Mejuffer!" vervolgde ik, niet minder bevend: "gelooft gij
+insgelijks ... ik meen: zoudt gij gelukkig kunnen zijn ... zonder
+rijtuig ... zonder al die gemakken, waaraan gij thans ... aan het huis
+van uw oom ... gewoon zijt geraakt?"
+
+Dit was een vraag: en hier diende een antwoord op. Dit antwoord was
+echter datgene, hetwelk altijd gegeven wordt, wanneer men schroomt of
+zich ongehouden acht, rechtstreeks of onbewimpeld te antwoorden.
+
+"Dat weet ik niet ... dat is _betrekkelijk_."
+
+"Vergeef mij," zeide ik: "mijn vraag was misschien onbescheiden. Maar,"
+vervolgde ik, opstaande, en mij nevens haar plaatsende, met de eene hand
+op de tafel en de andere op den rug van haar stoel: "indien ik die vraag
+doe, 't is omdat bijaldien uw hart gehecht ware aan die genoegens, welke
+de rijkdom alleen kan verschaffen, ik schromen zoude, u een verklaring
+te doen, die...." hier zweeg ik een oogenblik en begon nog harder te
+beven. Zij bleef stip op haar werk zien, beurtelings, rood en bleek
+wordende.
+
+"Gij hebt mij gisteren," vervolgde ik, "toen wij ons in levensgevaar
+bevonden, eenige woorden toegesproken, welke ik nimmer vergeten zal en
+die mij ook thans nog als hemelmuziek in de ooren ruischen. Ik zou
+echter geene gevolgtrekkingen durven maken uit hetgeen wellicht
+aanleiding vond in de ontroering van het oogenblik en in den staat van
+opgewondenheid, waarin wij toen verkeerden. Maar zoudt gij thans, bij
+bedaarder zinnen, mij vergunnen, aan die woorden een uitlegging te
+geven, welke mij voordeelig ware?"
+
+Hier lichtte Henriette de oogen op en zag mij aan met een engelachtigen
+blik, maar terstond weder voor zich ziende: "ik durf mij vleien," zeide
+zij, "dat ik toen bedaard was en geen bewijs van opgewondenheid gegeven
+heb. Wat ik dus toen zeide...."
+
+"Blijft gij dat ook thans gestand doen?" vroeg ik, in verrukking, haar
+bij de hand vattende en mij over haar schouders neerbuigende.
+
+Zij beantwoordde mijn handdruk en liet terzelfder tijd het hoofd tegen
+mijn arm nedervallen. Maar weldra richtte zij zich weder op, en, het
+hoofd schuddende, zeide zij met een weemoedigen blik: "Kom! ik ben een
+zottin. Verschoon mij, Mijnheer Huyck! Het is beter, dat wij dit
+onderwerp niet verder aanroeren ... en zelfs, dat wij elkanders
+gezelschap vermijden."
+
+"Hoe!" riep ik uit, verbaasd en terneergeslagen: "gij geeft mij de
+zoetste hoop en tegelijker tijd, in een adem, wilt gij mij die weer
+ontnemen.
+
+"Ik gevoel dat ik verkeerd heb gehandeld," zeide zij: "maar ik beschouw
+u als edelmoedig genoeg om geen misbruik te maken van een oogenblik van
+zwakheid. Uw woorden hadden mij verrast...." (Met allen eerbied
+gesproken, ik geloof dat dit een weinig bezijden de waarheid was) "en ik
+heb niet welgedaan die zoo onbedachtzaam te beantwoorden."
+
+"Niet welgedaan," herhaalde ik: "door aan de inspraak van uw gevoel
+gehoor te geven liever dan aan die van de koele rede? Doch, ik zie niet
+in, waarom deze beide in dit geval in tegenspraak behoeven te zijn. Zoo
+uw hart, door de beantwoording mijner liefde, mij tot den gelukkigsten
+der stervelingen maken wil, begrijp ik niet, welke gewichtige gronden de
+rede daartegen kan inbrengen."
+
+"Ik ken u nog sinds zeer kort," zeide zij: "en niet genoeg, om te weten
+of het gevoel van ... voorkeur, dat ik u toedraag, behoorlijk te
+rechtvaardigen is!"
+
+"Indien dit zoo is, wil ik de hoop niet opgeven," zeide ik: "want ik ben
+overtuigd, dat de narichten, die men over mij zoude willen inwinnen,
+niet zoo geheel tot mijn nadeel kunnen uitloopen."
+
+"Ik geloof u, Mijnheer!" hernam zij, het hoofd schuddende, met een
+droefgeestige uitdrukking op het gelaat, die mij bewees, dat zij de ware
+reden van haar terughouding niet vermeldde: "maar toch!..."
+
+"Welnu!" wat kan er meer zijn? Ik bid u, verzwijg uwe zwarigheden niet:
+ik vlei mij, dat, zoo gij mij slechts wederliefde schenken wilt, ik in
+staat zal zijn alle andere bedenkingen te overwinnen."
+
+"Ik hang van mijn oom af," zeide zij, de oogen nederslaande: "en ik
+twijfel, of hij...."
+
+"Hoe!" zeide ik: "zou hij iets tegen mijn persoon of familie kunnen in
+te brengen hebben? Of is het mijn gebrek aan fortuin, dat mij in den weg
+zoude staan? 't Is waar, rijk ben ik niet; maar ik ben thans deelgenoot
+eener bloeiende firma en hoop weldra in staat te zijn, eene vrouw, wel
+niet op een weelderigen, maar toch op een ordentelijken voet te kunnen
+onderhouden."
+
+"Mijn oom zal dat nimmer willen," herhaalde zij: "en ook dan zelfs,
+wanneer ik mondig en mijn eigen meesteresse ware, zou ik nimmer iets
+doen, hetgeen hem mishagen kon, hem aan wien ik alles verschuldigd ben
+en dien ik eeren moet als een vader, ja meer dan een vader: want hij
+heeft mij welgedaan, zonder daartoe gehouden te zijn."
+
+"Men kan het hem ten minste vragen," zeide ik: "geef mij slechts uwe
+toestemming om mijn vader te verzoeken met den Heer Blaek te spreken:
+dat is al wat ik verlang."
+
+"Hoor! ik wil oprecht met u zijn," zeide zij, "en u niets verzwijgen.
+Mijn oom heeft zich vast in 't hoofd gezet, dat Lodewijk mij trouwen
+moet. Tot nog toe (moet ik zeggen gelukkig voor mij?) stemmen vader en
+zoon niet overeen in hun wenschen: anders weet ik waarlijk niet, wat ik
+zou moeten doen. Zoolang Lodewijk dus nog ongehuwd blijft, zal mijn oom
+zijn hoop niet laten varen, en ieder aanzoek afwijzen, dat hem om mijn
+hand gedaan wordt."
+
+"Dus zou ik dan moeten wachten, tot Mijnheer Lodewijk goedvindt, zich in
+den echten staat te begeven, of op te stappen?--Mij dunkt toch, dat uw
+oom, bespeurende, dat gij over en weer geen geneigdheid gevoelt om zijn
+plannen te bevorderen, niet dwaas genoeg zal zijn, om die vol te willen
+houden. Hij heeft u en zijn zoon beiden lief: en zal uw beider ongeluk
+toch niet willen. Mij dunkt, ik zou mij sterk maken, hem zulks aan zijn
+verstand te brengen."
+
+"Ik vrees, ik vrees," zeide Henriette; "maar ik heb er in zooverre niets
+tegen, dat gij het beproeft," voegde zij er bij met een betooverenden
+lach.
+
+"Heb dank voor deze vergunning," zeide ik, haar hand met vurigheid aan
+mijn lippen brengende: "laat nu gebeuren wat wil, eenmaal toch zullen
+wij vereenigd zijn."
+
+Op dit oogenblik ging de deur open. Wij stoven verschrikt uit elkander
+en zagen, tot onze niet geringe ontsteltenis, de Heeren Blaek, vader en
+zoon, binnentreden. De eerstgemelde scheen onze verwarring niet te
+bespeuren; althans hij toonde daar niets van: maar terstond naar
+Henriette toegaande, omhelsde hij haar hartelijk en vroeg haar of zij
+reeds van den schrik bekomen was, en of zij zich niet ongesteld
+gevoelde.
+
+"O!" zeide zij: "ik ben zoo wel, of er niets gebeurd was."
+
+"Ik weet niet, Nichtje!" zeide Lodewijk, die intusschen ons beiden met
+een spotachtigen blik beschouwd had; "maar mij dunkt als men u wel
+aankijkt, gij ziet er toch wel wat ontdaan uit. Laat eens zien,"
+vervolgde hij, haar hand nemende: "gij beeft er waarlijk nog van."
+
+"In allen gevalle," zeide ik, niet zonder eenige verontwaardiging: "zou
+het geen wonder zijn, indien Mejuffrouw de gevolgen van dien
+noodlottigen avond nog ondervond."
+
+"Zoo, vriend Huyck," zeide Lodewijk, als zag hij mij eerst nu: "wel
+gerust?--Ja! 't was een ongelukkig geval. Maar wie drommel kan het
+helpen? Ik lij er het meest bij! En hoe heeft die stoffel van een
+Weinstuebe het toch gemaakt? Jongens! wat zat de vent in de benauwdheid!"
+
+"Ik ben uw dienaar, Mijnheer!" zeide de oude Heer Blaek zich buigende:
+"wij waren eens komen vernemen naar de gezondheid van de dames: en
+tevens moet ik u mijn dank betuigen voor de spoedige mededeeling.
+Lodewijk dient ook zijne verontschuldigingen te maken:--hij heeft gewis
+wat onvoorzichtig gehandeld; doch, zooals hij zegt, hij lijdt er het
+meeste bij: want het zal geen kleintje kosten om het jacht weer in 't
+water te krijgen:--en er zullen wel wat reparatien aan moeten gedaan
+worden ook."
+
+"En verhaal ons eens," zeide Henriette, "hoe is het u verder gegaan?"
+
+"O!" antwoordde Lodewijk: "men heeft mij wel lang genoeg laten wachten;
+maar eindelijk kwam er toch volk opdagen, en toen heb ik Klaas bij 't
+jacht gelaten en ben naar Guldenhof getrokken en terstond, zoodra ik
+gekleed was, was het wederom inspannen om hierheen te rijden."
+
+"Gij gevoelt," zeide de Heer Blaek tegen Henriette, "dat Lodewijk zich
+geen oogenblik rust wilde gunnen, voor hij vernomen had, hoe het met
+zijn lieve nicht was gesteld."
+
+Onder dit praten kwam Suzanna weder binnen, met de boodschap aan de
+Heeren, dat Tante eenigszins vermoeid was, doch meende op te staan om
+hen te ontvangen. Het ontbrak nu niet aan stof tot gesprek, waartoe al
+de gebeurtenissen van den vorigen avond weder werden opgehaald. Na
+verloop van eenigen tijd kwam Tante ook beneden, en kort daarna reden
+mijn ouders, die vroeg in den morgen door Reynhove bericht van het
+gebeurde bekomen, en, niet weinig bekommerd, dadelijk rijtuig besteld
+hadden, Heizicht binnen. Ik zal hier van de blijdschap des wederziens
+niet gewagen, die men zich licht kan voorstellen: en even van de
+gesprekken, welke dien dag gevoerd werden en waarvan de reeds verhaalde
+gebeurtenis het hoofdonderwerp uitmaakte. Ik was vermoeid en verveeld
+van zoo dikwijls over hetzelfde te hooren praten, en bovendien belette
+mij de verliefde stemming, waarin ik mij bevond, behoorlijk aandacht te
+schenken aan hetgeen er gesproken werd.
+
+Het was mijn oogmerk geweest, met Suzanna den volgenden morgen
+vroegtijdig weder naar Amsterdam te vertrekken: de komst mijner ouders
+bracht echter eenige verandering in ons plan teweeg: en, daar zij twee
+plaatsen in hun rijtuig open hadden, werd er goedgevonden dat wij beiden
+na den eten met hen zouden terugkeeren; een schikking, waar niet veel
+tegen in te brengen viel; hoezeer Tante zich bitter beklaagde, dat men
+haar juist nu, nadat zij zulk een schrik had gehad, zoo alleen liet
+(want Henriette zoude ook den volgenden dag vertrekken); dat dit niet
+vriendelijk of beleefd was, enz. Intusschen wisten wij allen zeer goed,
+dat zij van den schrik reeds genoeg bekomen was, en inderdaad liever
+alleen wenschte te zijn, om op haar gemak al de toebereidselen te kunnen
+maken voor de feestviering, welke zij voornemens was, veertien dagen
+later ter gelegenheid van den jaardag mijner moeder, op Heizicht te
+geven, en waarmede haar levendige verbeelding reeds sedert lang werkzaam
+was geweest.--De tweede persoon, die reden had om zich over de
+bespoediging van ons vertrek te beklagen, was ikzelf: want ik zag mij
+daardoor teleurgesteld in het aangenaam vooruitzicht om nog dien avond
+in het gezelschap door te brengen van haar die ik liefhad. Men begrijpt
+echter, dat ik mijn verlangen om te blijven niet aan den dag dorst
+brengen, vreezende, zoo ik daarvan sprak, mijn zielsgeheim te verraden,
+hetwelk ik, gelijk verliefden gewoonlijk doen, mij verbeeldde, dat ieder
+reeds in mijn oogen lezen kon. Alleen een droevige blik, op Henriette
+geworpen, en een handdruk, die meer dan gewoonlijk beteekende, bij ons
+vertrek, moesten haar doen weten, hoeveel mij dit afscheid kostte:--en
+ik geloof mij niet bedrogen te hebben, zoo ik, toen wij reeds in het
+rijtuig gezeten waren en het laatst vaarwel over en weder klonk, een
+traan in hare oogen meende te zien glinsteren.
+
+In het naar huis gaan was ik stil en afgetrokken, zoo zelfs dat Suzanna
+mij daarover bespotte; ik had echter twee zeer goede verschooningen
+gereed, namelijk: slaap en vermoeienis, welke mijn goede moeder
+alleszins geldig vond: en ik bekwam alzoo verlof om niet te spreken en
+mij tot slapen te zetten. Suzanna, die, niettegenstaande zij er mij mede
+gebruid had, zelve toch eenigszins de uitwerking der doorgestane
+vermoeienissen voelde, begon weldra te gapen en te knikkebollen, en
+raakte, zoodra het donker was, in een diepe rust; zoodat ik nu volle
+vrijheid bekwam, om, met geslotene oogen en in een hoek van het rijtuig
+gedoken, mij over te geven aan mijn verliefde droomen, welke
+langzamerhand in werkelijke droomen overgingen; zoodat ik, toen wij de
+Weesperpoort binnenreden, in een gerusten slaap lag gedompeld.
+
+
+ * * * * *
+
+
+VIJF-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
+
+HETWELK EEN VERVOLG IS OP HET VIER-EN-TWINTIGSTE.
+
+
+"Dat zijt gij gelukkig ontkomen," zeide de Heer Van Baalen, toen hij mij
+den volgenden morgen op het kantoor begroette: "gij hadt waarlijk tot
+spijs voor de visschen kunnen verstrekken;--belieft het u dezen brief in
+te zien, die gisteren met de Hamburger post is aangekomen."
+
+"In waarheid," antwoordde ik, den brief aannemende: "het is eene
+bijzondere bewaring Gods!" en ik doorliep vluchtig het blad, dat ik in
+handen had.
+
+"Men wil wel zeggen," vervolgde hij, "dat die Jongeheer Blaek de rechte
+man niet is, om een jacht te besturen!--Is UEd. niet van oordeel, dat
+wij die commissie zeer goed kunnen volbrengen?"
+
+"Mij dunkt, dat de risico niet groot is," antwoordde ik op de laatste
+vraag. "Ja Mijnheer! Het is eigenlijk een gewaagde onderneming, met hem
+te gaan zeilen," was mijn bescheid op de eerste.
+
+"Neen voorwaar!" hernam hij: "ik heb ook in mijn jongen tijd een boeier
+gehad; maar ik ben er vroeg mede uitgescheiden: ik trof nooit goed weer:
+de spullen waren altijd onklaar: ik kon nooit een geschikten helper
+krijgen: ik was altijd ongelukkig in al dat soort van ondernemingen.
+Maar, om die commissie te volvoeren, wenschte ik gaarne een meer
+ijverigen makelaar te nemen dan die De Wijs is:--ik heb nogal die nota
+niet ontvangen, waar ik laatst over sprak.--Bovendien ben ik stellig
+onderricht, dat hij somtijds zaken voor zichzelf doet: en de zoodanigen
+wil ik niet gebruiken. Zij, die zaken voor zich doen, moeten die van hun
+patroon noodwendig verwaarloozen."
+
+"Wat dunkt UEd.," zeide ik, mij mijn vriend van de dichteren-vereeniging
+herinnerende: "zoo wij Velters gebruikten?"
+
+"Hm! hm! Hij is niet onknap, en heeft een goeden wil, maar hij is wat
+jong."
+
+"Des te ijveriger zal hij zijn en des te minder eigenwijs."
+
+"Dat moet ik u toegeven;--maar er is nog iets anders:--hij rijdt te
+paard:--en ziedaar iets ongehoords voor een makelaar."
+
+"Niet anders als zeer vroeg in den morgen," zeide ik: "en op voorschrift
+van zijn dokter;--maar ik geloof niet, dat iemand hem ooit in gezelschap
+met anderen heeft zien rijden."
+
+"En dan," vervolgde Van Baalen: "wat het ergst van alles is, hij maakt
+rijmpjes.--Hoe wil er nu ooit een degelijk en bruikbaar mensch van
+groeien?"
+
+"Wel!" zeide ik: "dat bewijst alleen, dat hij te veel ledigen tijd
+heeft. Hij is waarlijk niet onknap: en, zoo ik er eenigszins over durf
+oordeelen, dan heeft hij veel kennis van zaken en een helder, gezond
+verstand. Verschaffen wij hem werk, dan zal hij dat rijmen vanzelf wel
+laten varen."
+
+"Nu, _fiat_! UEd. heeft zijn zaak zoowel bepleit, dat ik er niets verder
+tegen kan inbrengen. Zijn vader was bovendien een braaf man, aan wien ik
+veel verplichting heb gehad.--Wij kunnen het beproeven.--Zien wij
+verder: Willem Bartelsz. en Co. te Enkhuizen schrijven, dat zij op ons
+trekken zullen. Eilieve! Mijnheer Wijdveld! Hoe staat onze rekening met
+dat huis?--Mij dunkt, wij moeten reeds in avans voor hen zijn."
+
+"Zoo is het, Mijnheer!" zeide de Boekhouder, het folio opslaande.
+
+"Daar zal over geschreven dienen te worden," zeide Van Baalen: "dat kan
+zoo niet gaan."
+
+"Heeft UEd. geen vertrouwen op de lieden?" vroeg ik.
+
+"Hoor, mijn waarde Heer Huyck! Vertrouwen is een goede zaak en buiten
+die kan men geen handel drijven: maar _ne quid nimis_! zooals wij op de
+school plachten te zeggen. In de negotie moet men zelfs zijn eigen vader
+niet te veel vertrouwen schenken: dat is een vaste regel: hou u daaraan.
+Niet of de firma Willem Bartelsz en Co. staat ter goeder naam en faam:
+en ik zou gaarne een dik pak wissels op haar bezitten, door een solide
+huis getrokken;--maar alles kan mee- en tegenloopen: en ik heb er
+zoovelen in mijn leven zien vallen, die zoo vast schenen te staan als
+het stadhuis.--Monsieur Snijders! zijt gij bij den Notaris Bouvelt
+geweest?--En hoe luidde de boodschap?"
+
+"Ja, Mijnheer!" antwoordde de kantoorbediende: "En het briefje was meer
+geruststellend: de patient heeft een redelijken nacht gehad en bevindt
+zich iets beter."
+
+"Nu! dat verheugt mij," zeide Van Baalen: "zou hij er waarlijk bovenop
+komen? Er zou ook veel aan den man verloren zijn geweest.--Hij bezit het
+vertrouwen van de halve stad, ja van menigeen buiten de stad:--ik geloof
+zelfs, dat men weinig handelskantoren zoude vinden, die zulke
+uitgebreide relatien hebben als hij."
+
+"De Hemel geve dat hij spoedig herstelle!" dacht ik bij mijzelf: "dan is
+het te verwachten, dat mijn geheimzinnige vriend Bos ook spoedig klaar
+komt en opdrost."
+
+Die naam van Bouvelt had intusschen opnieuw een snaar aangeroerd, welke
+een reeks van herinneringen deed ontstaan, en ik had werk om behoorlijke
+aandacht te schenken aan hetgeen mijn Compagnon mij verder mededeelde.
+En toen ik eindelijk, aan mijn lessenaar gezeten, mij tot den arbeid
+zoude begeven, zag ik mij opnieuw buiten staat om een behoorlijke
+oplettendheid te wijden aan datgene, waar ik mij mede bezig moest
+houden, en schenen de letters, die ik voor mij had, zich telkens te
+vereenigen om geen anderen naam aan mijn oogen voor te stellen, dan dien
+van Henriette Blaek.
+
+Ik schaamde mij echter, niet over mijn liefde, maar over den invloed,
+dien een hartstocht over mij uitoefende: en ik vormde het besluit om
+niet langer uit te stellen mijn ouders met het gebeurde bekend te maken.
+"Het is," dacht ik, "alleen de onzekerheid, welke mij het werk moeielijk
+maakt. Is eens mijn lot op deze of gene wijze beslist, dan zal ik kalmer
+zijn en weer in staat mijn plichten naar behooren te vervullen."
+
+Hoe zegende ik het geluk, een moeder te bezitten. Want men gevoelt het,
+het was voor haar, dat ik in de eerste plaats mijn hart wenschte te
+ontboezemen. Zij, dit wist ik, zou mij met verschoonende deelneming
+aanhooren; zij zou wat in mijn hart omging op rechten prijs stellen: zij
+zou mij ten voorspraak strekken bij een vader, dien ik liefhad en eerde,
+maar die wellicht mijn liefde af zou keuren, of als een voorbijgaande
+neiging aanzien, bestemd om even spoedig te verdwijnen als zij was
+opgekomen.
+
+Ik nam dan ook nog dienzelfden middag de gelegenheid waar, dat mijn
+vader in zijn kamer aan 't werk zat, en dat Suzanna met de jongere
+kinderen een grachtje rondging, om de lieve vrouw over mijn
+huwelijksplannen te onderhouden, en haar te bidden, mijn vader te
+bewegen, om een bezoek bij den Heer Blaek af te leggen en hem voor mij
+de hand zijner nicht te vragen. Mijn moeder luisterde naar mij met de
+belangstelling, waarop ik wist te kunnen rekenen: maar toch kon ik aan
+de eenigszins ontevredene uitdrukking van haar gelaat bemerken, dat het
+medegedeelde haar niet volkomen welkom was. Ik was echter op zwarigheden
+voorbereid en wist met de welsprekendheid eens verliefden al de
+bedenkingen op te lossen, welke zij, zoowel uit de kortstondigheid
+mijner kennismaking met Henriette, als uit ons gebrek aan fortuin wist
+te putten. Het viel mij echter zwaarder dan ik gedacht had, haar te
+overreden om mij haar hulp te beloven ter bereiking van een oogmerk,
+dat, naar ik duidelijk gewaar werd, hare meer verhevene verwachtingen
+teleurstelde. Want, welke moeder, zij moge overigens de nederigste en
+verstandigste vrouw zijn, koestert geen inzichten en wenschen omtrent
+haar kinderen, hooger en grootscher dan de wezenlijkheid kan
+teweegbrengen? Eindelijk echter, toen zij vernam, dat ik mijn liefde
+reeds verklaard had, en dat de zaak tusschen Henriette en mij zoo goed
+als beklonken was, deed zij, zooals alle moeders zouden gedaan hebben:
+zij omhelsde mij, en beloofde, mijn belangen te zullen voorstaan en bij
+mijn vader bepleiten.
+
+Den volgenden namiddag riep mijn vader, die aan tafel buitengewoon stil
+en afgetrokken was geweest, mij met hem naar zijn kamer. Ik volgde
+bevende als een misdadiger, die in het verhoor zal gaan; want zijn
+gelaat stond strak en ernstig en voorspelde weinig goeds. Hij wees mij
+zwijgend een stoel aan en zette zich over mij. Na een snuifje te hebben
+genomen, begon hij aldus:
+
+"Uw moeder heeft mij gezegd dat gij huwelijksplannen in 't hoofd hebt."
+
+"Inderdaad, Vaderlief! En ik zou mij hoogstgelukkig achten, indien zij
+uwe goedkeuring konden wegdragen."
+
+"Gij hebt altijd een bedaard oordeel gehad, Ferdinand! en waart nooit
+gewoon u te overijlen. Des te meer bevreemdt het mij, dat gij, nu het
+den gewichtigsten stap uws levens geldt, u blootstelt, wegens
+onberadenheid veroordeeld te worden."
+
+"Ik hoop," zeide ik, "dat mijn keus mij voor een dergelijk vonnis
+vrijwaart.
+
+"Rechtuit gesproken, dat doet zij niet. Ik heb altijd veel goeds van de
+bedoelde Juffer gehoord:" ('t is zonderling, dat vaders in een dergelijk
+geval nooit den naam uitspreken, als waren zij bang dat daarin een
+mystieke kracht lag opgesloten), "zij ziet er lief uit, en ik kan klaar
+begrijpen, dat een jongmensch haar naar zijn zin vindt;--maar toch! een
+meisje, dat gij nog den tijd niet hebt gehad te leeren kennen, zoo
+opeens tot de gezellin uws levens te kiezen, dat is wat vlug, wat wild
+geprocedeerd, en, zooals ik zeide, dat had ik niet van u verwacht."
+
+"Ik moet bekennen," zeide ik, "dat uw beschuldiging veel grond heeft;
+maar ik neem de vrijheid, u te doen opmerken, dat ik, door een samenloop
+van toevallige omstandigheden, gelegenheid heb gehad, haar karakter te
+leeren kennen en waardeeren. Toen ik haar voor het eerst ontmoette op
+den koepel van Guldenhof, trof mij haar beschaafde toon, haar
+ingetogenheid en minzaamheid: later op Heizicht vond ik een nieuw
+behagen in haar ongedwongen en toch recht fatsoenlijken omgang:--en op
+het jacht, in de ure des gevaars, kreeg ik eerbied voor haar
+beradenheid, haar kalmte van geest en godsdienstzin. UEd. zult mij
+toestemmen, dat die weinige dagen mij beter hebben in staat gesteld, een
+oordeel over haar te vellen, dan dat ik haar jaren lang op gastmalen en
+danspartijen ontmoet had."
+
+"Daar is wat van aan:--en met welk oog ziet zij u aan?"
+
+Ik verhaalde aan mijn vader de omstandigheden van mijn onderhoud met
+Henriette.
+
+"Ik had niet verwacht," hernam hij, "dat gij een dergelijken stap zoudt
+doen, alvorens uwe ouders daarover te raadplegen."
+
+"Ik betuig u, mijn vader!" zeide ik, "dat het volstrekt mijn voornemen
+niet was, toen ik naar Heizicht vertrok, mijn liefde te verklaren; doch
+na hetgeen op het jacht was voorgevallen, kon ik niet nalaten te
+spreken."
+
+"Intusschen zie ik niet, dat gij nog ver gevorderd zijt."
+
+"Niet!--daar ik de zekerheid heb, dat mijn aanzoek aan Henriette niet
+onverschillig is?"
+
+"Goed! maar zij heeft u te kennen gegeven, dat haar oom zijn toestemming
+waarschijnlijk zal terughouden:--en ik moet u betuigen dat ik niet
+anders zeggen kan, of de man zal gelijk hebben ook. Zoolang zij nog
+minderjarig is, zou hij zeer verkeerd handelen, alle meer schitterende
+uitzichten, die zich voor haar zouden kunnen opdoen, te vernietigen,
+door haar weg te geven aan iemand, wiens fortuin slechts in
+verwachtingen bestaat;--want gij weet het, wat ik u kan medegeven is
+weinig of niets."
+
+"Ik verlang ook niet," zeide ik, "dat de Heer Blaek terstond in een
+huwelijk toestemme. Zoo hij slechts verlof geeft, dat ik zijn nicht
+oppasse, en zoo 't heet, nadere kennis met haar make: ziedaar alles, wat
+ik voor het oogenblik vergen kan."
+
+Mijn vader haalde de schouders op. "Na hetgeen gij met de Juffer
+gesproken hebt," zeide hij, "hebt gij mij in een zekeren zin wel in de
+noodzakelijkheid gebracht om acces voor u te verzoeken. Ik zal den Heer
+Blaek belet doen vragen."
+
+"Vader!" riep ik, uitgelaten van blijdschap: "uw goedheid is grooter dan
+ik verdien. Hoe zal ik dat vergelden?"
+
+"Stil," zeide hij: "verheug u niet te spoedig en bouw geen
+luchtkasteelen; want het antwoord van den Heer Blaek kon die wel opeens
+vernietigen.--Intusschen, ik moet het u zeggen, de mededeeling van uw
+liefde heeft mij in zeker opzicht genoegen gedaan. Ik was inderdaad
+bezorgd, dat gij andere dingen in uw schild voerdet, en dat uw
+afgetrokkenheid in de voorgaande week een andere, min verschoonbare
+oorzaak had.--Doch ik hoor Heynsz de trap opkomen:--_ianitor ante
+fores_: ga nu heen:--ik beloof u, hedenavond nog zal ik aan den Heer
+Blaek schrijven."
+
+Ik kuste vurig de hand mijns goeden vaders, en na aan mijn moeder en
+Suzanna den stand van zaken te hebben medegedeeld, snelde ik met een
+opgeruimd gemoed naar het kantoor. Bij mijn terugkomst in den
+familiekring, verhaalde mijn vader mij, dat hij aan den Heer Blaek had
+geschreven, en dat deze geantwoord had, hem den volgenden avond te
+zullen afwachten.
+
+"Nu hoop ik, Papa!" zeide Suzanna, "dat UEd. toch niet vergeten zult, al
+de goede hoedanigheden van Ferdinand op te tellen, ten einde den Heer
+Blaek te overtuigen, dat hij aan niemand anders zijn nicht beter kan
+besteden, dan aan hem."
+
+"Gij zoudt weldoen, mij die op een lijstje te geven," zeide mijn vader:
+"misschien mocht ik er sommige vergeten."
+
+"UEd. zoudt kunnen beginnen, hem het lofdicht van Helding te laten
+lezen," zeide Suzanna."
+
+"_Carminibus confide bonis_," zeide mijn vader: "maar Ovidius *beweert
+nergens, dat men ook op prulverzen vertrouwen moet."
+
+"Nu!" hernam Suzanna: "dan most UEd. het over een anderen boeg wenden en
+vooreerst hem prijzen wegens het buitengewoon doorzicht, dat hij aan den
+dag legt door zoo, in vier of vijf dagen, welke hij met haar heeft
+doorgebracht, zich in staat te bevinden om al de voortreffelijke
+hoedanigheden te ontdekken, waarmede Jetje Blaek begiftigd is."
+
+"Ik zou die snaar maar niet aanroeren," zeide mijn moeder, het hoofd
+schuddende: "ik vrees, dat de Heer Blaek al wel uit zichzelven de
+opmerking zal maken, dat die liefde al vrij spoedig is opgekomen."
+
+"In de tweede plaats," vervolgde Suzanna: "moet UEd. hoog opgeven van
+Ferdinands zelfvertrouwen, hetwelk hem vrijmoedigheid geeft om, hoewel
+hijzelf niets bezit, een Juffer te vragen, die ook niets heeft, in de
+vaste overtuiging, dat hij spoedig fortuin zal maken."
+
+"Och, gij maakt weer paskwillen," zeide mijn moeder, "maar al heeft
+Ferdinand nu niet veel, hij is toch niet geheel zonder vooruitzichten:
+en, zooals ik mijn schoonzusters ken, vlei ik mij, dat zij wel iets
+zullen bijbrengen, om hem in staat te stellen, zijn huishouding te
+beginnen."
+
+"Wel ja!" zeide Suzanna: "wat zou men niet voor zulk een lief neefje
+doen?--Nu! ik zal eens zien, of ze in de bos voor hem blazen; want zij
+zullen voor mij vast niet minder doen, en dan weet ik, ingeval ik eens
+gevraagd worde, waar ik op rekenen kan;--maar laten wij niet
+afdwalen:--UEd. moet verder zijn standvastigheid roemen in het bewaren
+van 't geheim, 't geen zich daaruit bewijzen laat, dat hij aan niemand,
+zelfs aan mij niet, die hem toch nog met goeden raad had kunnen dienen,
+iets van zijne liefde heeft laten blijken."
+
+"Dat was juist zoo lofwaardig niet," zeide mijn moeder.
+
+"Ga maar voort," zeide ik tot Suzanna: "ik ben nu best gestemd om
+geplaagd te worden."
+
+"Wel, gij zoudt mij haast doen zwijgen," hernam zij: "want in dat geval
+heb ik er weinig eer van.--Voorts moet Papa breed uitweiden over de
+welsprekendheid, die gij bezit, en waarmede gij zoo in een wip het hart
+van een onschuldig maagdelijn veroverd hebt, zoodat gij zeggen kunt als
+Cesar: ik kwam, zag en overwon."
+
+"Ik weet niet," zeide mijn vader: "of het juist veel voor het oordeel
+van de Juffer bewijst, dat zij haar jawoord zoo spoedig aan dien Sinjeur
+gegeven heeft."
+
+"Foei Willem!" zeide mijn moeder: "hoe kunt gij zoo iets zeggen."
+
+"Och! 't is maar een paar bedorven," zeide Suzanna: "maar gij moet
+denken, Papa, dat Jetje ook niet te streng veroordeeld moet worden. Zij
+kan haar vrijers wel tellen: en dewijl haar neef, die bullebak, haar
+toch niet hebben wil, doet zij zoo mal niet, de gelegenheid bij de haren
+te pakken. Ik weet, helaas! zelve bij ondervinding, dat de liefste,
+beminnelijkste, aardigste, geestigste meisjes, zonder geld, vruchteloos
+op den uitkijk zitten, en als Mevrouw Blauwbaard roepen: Anna! zuster
+Anna! ziet gij niets komen?"
+
+"Ei zoo, Santje!" zeide ik: "ik wist niet dat gij er zoo over dacht.
+Hebt gij zulk een haast om getrouwd te zijn?"
+
+"Oho! hadt gij hoop, mij als een oude vrijster te zien sterven, en
+rekent gij al op mijn erfenis voor uwe kinderen?
+
+ Op potgeld, rente, kustinghbrieven;
+ En schimmelpenningh, lang vergaert,
+ En spaerpot uyt myn mont gespaert?--
+
+zooals Vondel zegt:--Och jongenlief! Stel dat maar uit uw zinnen: het
+zou de bloeien toch uit de hand vallen: en ze zouden hun vingers aan
+Tantes geld wel niet blauw tellen. Maar Vaderlief! zeg mij toch eens,
+wij hebben er laatst ook over gesproken, Ferdinand en ik: hoe komt de
+oude Heer Blaek toch zoo schrikkelijk en geweldig rijk en zijn nichtje
+zoo arm?--heeft Jetjes vader er den boel wezenlijk doorgelapt, gelijk
+men verhaalt?"
+
+"Gij vraagt mij meer dan ik u zeggen kan," antwoordde mijn vader: "Ik
+ben ambtshalve genoeg gedwongen om in de geheimen van anderen te
+dringen, zoodat ik mij daar uit nieuwsgierigheid zelden over bekommer.
+Wel weet ik, dat zoowel Jacobus als Hendrik Blaek weinig vermogen
+bezaten: zoo zelfs, dat zij beiden, eens weduwnaars zijnde, het
+vaderland hebben verlaten om hun fortuin elders te beproeven. Den eenen
+is dit gelukt: de andere is gestorven eer hij tijd had gehad, iets te
+vergaderen."
+
+"Hij moet wel schrikkelijk veel geld hebben, die oom Blaek," zeide
+Suzanna: "althans zijn zoontje maakt nogal vertering, zonder dat het hem
+schijnt te hinderen."
+
+"Lodewijk Blaek heeft geld van zijn eigen," zeide mijn moeder "maar wat
+bekommert ge u daarover kinderen! het geld maakt iemand immers niet
+gelukkiger: uw vader en ik zijn nooit lieden van vermogen geweest en wij
+hebben toch genoeglijke dagen te zamen gesleten. Ik heb, dat beken ik,
+wel eens gewenscht, dat uw vader niet verplicht ware, een zoo drukke
+bediening waar te nemen als hij doet, en dat hij wat meer tijd overhad;
+maar zonder werkzaamheden zou hij zich ook ongelukkig voelen."
+
+De komst van mijn jongere broeders en zusters, die zooeven door den
+cijfermeester verlaten waren en nu het vertrek binnenstoven, deed het
+gesprek hier afbreken, en er werd dien avond over dat onderwerp niet
+meer gerept.
+
+Men kan licht beseffen, dat ik den daaropvolgenden dag weinig rust of
+duur had en den Hemel dankte, toen de werkzaamheden aan het kantoor des
+avonds waren afgeloopen, en ik, hoewel met een beklemd gemoed, mij naar
+huis kon spoeden, alwaar ik mijn moeder en zuster, benevens tante Letje,
+die mede in 't geheim was, gezeten vond, insgelijks in pijnlijke
+verwachting de terugkomst mijns vaders verbeidende.
+
+Er verliep echter nog een goed half uur, alvorens wij de bekende schel
+hoorden overgaan. Ons aller hart klopte hevig bij zijn binnentreden;
+maar toen wij hem aanzagen, stond zijn gelaat zoo strak, dat de vraag:
+"wel! hoe is het afgeloopen?" ons op de lippen bestierf en wij elkander
+zuchtend aankeken.
+
+Mijn vader plaatste zijn hoed op de tafel en nam zwijgend plaats.
+
+"Ik zie het al," zeide ik: "het aanzoek is niet gunstig opgenomen."
+
+"Ziehier in substantie waarop het antwoord is nedergekomen. De Heer
+Blaek heeft mij zeer beleefd ontvangen, en betuigd, dat een verbintenis
+met onze familie hem zeer zou vereeren. Maar, volgens zijne meening
+rustte er, ten opzichte zijner nicht, een nog zwaardere verantwoording
+op hem dan er bestaan zoude, ingeval de Juffer zijn dochter geweest
+ware.--Zoolang zij nog minderjarig was, kon hij, als haar voogd, zijn
+toestemming niet geven tot een huwelijk met iemand zonder middelen: zij
+was nog te jong en te onbedreven om zelve te kiezen: hij kende u
+volstrekt niet;--en hij moest u dus verzoeken alle verdere pogingen om
+zijn nicht te zien of te spreken te laten varen, tot zij meerderjarig
+was en zelve gerechtigd een keus te doen."
+
+"Hoe! mag ik zelfs de kennis niet onderhouden?--Dat is toch wat hard en
+onbillijk."
+
+"Veroordeel den Heer Blaek niet," zeide mijn vader: "ik kan hem zoo
+groot ongelijk niet geven: hij is aan God verantwoording schuldig van
+het lot zijner nicht, en hij behoort voor haar te waken. Gij hebt haar
+reeds alleen gesproken, uw liefde verklaard en antwoord van haar
+ontvangen; hij mag, nu hij het aanzoek afslaat, de hernieuwing van
+dergelijke pogingen niet toestaan."
+
+"Hij bewaart haar zeker voor zijn lieven Lodewijk," zeide Suzanna
+wrevelig: "maar zoo zij dien neemt, wil ik haar nooit meer zien."
+
+"Kom! omhels mij, Ferdinand! en troost u," zeide mijn goede moeder: "de
+tijd baart rozen: zoo gij haar wezenlijk blijft liefhebben en gij haar
+mede niet onverschillig zijt, kan alles nog terecht komen."
+
+"Rechtuit gezegd," zeide mijn vader: "is het misschien beter zoo:--gij
+zult nu gelegenheid hebben om uw hart te beproeven en te ontdekken of
+het alleen een voorbijgaande neiging dan wel een duurzame, oprechte
+liefde is, die u bezielt. Het is voor u, ik beken het, een
+teleurstelling; maar het is nuttig en heilzaam voor ons, zwakke
+stervelingen, beproevingen te ondervinden en die standvastig te leeren
+dragen."
+
+Ik zweeg en zag voor mij; want hoe waar en verstandig ook de woorden
+mijns vaders waren, het was van mij toch op het oogenblik niet te
+vergen, dat ik er mede instemde. Ik zette mij mistroostig neder: ook de
+overigen waren weinig tot vroolijkheid gestemd: en de avond zou vrij
+treurig zijn afgeloopen, had niet een onvoorzien bezoek ons eenige
+afleiding geschonken.
+
+Het was namelijk Reynhove, die zich liet aandienen: wij konden niet
+nalaten, hem te ontvangen, daar men hem reeds gezegd had, dat wij te
+huis waren; ofschoon wij, althans in de eerste oogenblikken van
+gedachten waren, dat hij zijn tijd al zeer verkeerd uitkoos. Hij werd
+dan binnengelaten, en zijn ongedwongen, vroolijke zwier leverde een zoo
+sterk contrast op met de donkere, betrokkene gezichten der aanwezigen,
+dat hij in het eerst geen aangenaam denkbeeld van onzen huiselijken
+kring kan hebben opgevat.
+
+"Ik kan niet mankeeren," zeide hij, na eenige strijkages, mij te komen
+informeeren naar de gezondheid van Mejuffrouw Huyck. Ik hoop, dat UEd.
+geene _suites_ van die fatale historie hebt ondervonden.
+
+"Volstrekt geene," antwoordde Suzanna: "en het eenige, wat er mij van
+bijblijft, is een vast voornemen om niet weder met zulke wilde zeilers
+scheep te gaan."
+
+"En tevens kwam ik mij de eer procureeren," vervolgde Reynhove, "van
+kennis te formeeren met den Heer en Mevrouw Huyck: een satisfactie,
+welke ik mij tot nog toe had moeten refuseeren, en welke het gunstigste
+resultaat is van dat facheus geval."
+
+"Wij zijn zeer verplicht voor uwe goedheid," zeide mijn vader,
+glimlachende: "het doet ons echter leed, dat er een zoo gewichtig
+voorval noodig was, om ons de eer van uw bezoek te verschaften."
+
+"De Heer Reynhove," merkte Suzanna aan, "kan met recht zeggen, dat hij
+hier is komen aanwaaien; vermits hij zonder den storm niet hier zou
+geweest zijn."
+
+"Mejuffrouw drijft er den spot mede," zeide Reynhove, een weinig
+verlegen: "en ik beken, dat ik mij verkeerd exprimeerde. Ik heb tegen
+mijn eigen belang gehandeld, dat ik hier niet vroeger een visite ben
+komen brengen; maar, ik declareer oprecht, dat zoodra ik aan Mejuffrouw
+Huyck gepresenteerd was, ik het project geformeerd had, dat ik thans
+effectueer." Dit zeggende, keek hij Suzanna zoo veelbeteekenend aan, dat
+zij een kleur kreeg en dat mijn moeder enigszins bezorgd opzag.
+
+"Men kan wel zien, dat Mijnheer uit Den Haag komt," zeide Suzanna, en
+zag te gelijk haar moeder aan, als wilde zij zeggen: "heb geen
+zorg."--"Wat mij betreft," vervolgde zij tot Reynhove: "ik blijf nooit
+achterlijk, wanneer ik complimenten ontvang, en ik zal op mijne beurt
+avoueeren, dat ik, hoewel eerst na den storm, het plan geformeerd had,
+Mijnheer te bedanken voor de attenties, ons bij gelegenheid van het
+ongeval getemoigneerd."
+
+"Foei Santje!" zeide mijn moeder: "gij moet dit niet als een compliment
+doen voorkomen. Het is niet meer dan plichtmatig dat gij Mijnheer
+bedankt, en wij, als ouders, doen hetzelfde."
+
+"Het weinige, dat ik verrichtte, meriteert geen _eloges_," zeide
+Reynhove: "ik ben te gelukkig van in de occasie te zijn geweest, om de
+dames eenige geringe diensten te kunnen bewijzen, en heb niets gedaan
+als hetgeen ieder, die eenig gevoel van compassie en betamelijkheid
+bezit, in mijne plaats zoude verricht hebben."
+
+"Dat is een mooi compliment voor Weinstuebe," zeide Suzanna.
+
+"Ik kan het niet helpen," zeide Reynhove, "zoo hij geen beter
+meriteert."
+
+"Nu!" zeide mijn moeder, altijd geneigd om alles van de beste zijde te
+zien: "hij is verschoonbaar: ik kan nog al vergeven, dat men bij een
+storm anderen vergeet en alleen om zich zelven denkt. Aan wal zou hij
+waarschijnlijk beleefder geweest zijn."
+
+"Ik twijfel er aan," zeide Suzanna, het hoofd schuddende.
+
+"En dan," voegde Tante Letje er bij: "ik ken den mensche niet; maar, een
+zondaar zijnde, gelijk wij allen, zal hij misschien, toen hij de stemme
+Gods hoorde spreken op de wateren, gedacht hebben, dat de ure des
+oordeels over hem gekomen was, en zijn ziele hebben gewend tot boete en
+bekeering."
+
+"Dat is wel mogelijk," zeide Reynhove: "want hij heeft dien avond meer
+gebeden gereciteerd, dan hij anders, geloof ik, in een jaar doet."
+
+"Welnu," hernam Tante: "UEd. ziet, dat ik gelijk heb:"--en alzoo acht ik
+het vergeeflijk niet alleen, maar zelfs betamelijk en lofwaardig in dien
+Weinstuebe, dat hij, vervuld zijnde van die dingen, welke dienstig zijn
+tot de zaligheid, zich alleen bezighield met het noodige, en die
+kleinigheden verwaarloosde, welke de wereld voorschrijft, maar die in
+een zoo plechtig oogenblik niet meer zijn dan asch en drek."
+
+Reynhove keek eenigszins zuinig bij het aanhooren van deze taal; maar
+hij was te wellevend om er iets op te antwoorden; Suzanna beet zich op
+de lippen, als wilde zij het stekelige antwoord bedwingen, dat haar op
+de tong zweefde. Wat mij betreft, ofschoon hulde doende aan de
+gevoelens, welke de woorden mijner Tante hadden ingegeven, ik kon niet
+verdragen, dat Weinstuebes gedrag op het jacht als lofwaardig voorgesteld
+of ten koste van dat van Reynhove geprezen zoude worden, en vatte daarom
+het woord op.
+
+"Tante!" zeide ik: "neem mij niet kwalijk; maar ik moet een opmerking
+maken. UEd. hebt menigmalen, in mijn bijzijn, die kluizenaars
+veroordeeld, die wanen den hemel te zullen winnen, door zich af te
+zonderen en hun leven met bidden te slijten, zonder van eenig nut voor
+hun medemenschen te zijn."
+
+"Dat heb ik," zeide Tante: "want er staat geschreven: Niet zij, die
+roepen: "Heere: Heere!" maar zij die den wille des Vaders doen, zullen
+het koninkrijk Gods beerven.
+
+"Welnu," vervolgde ik: "op de groote levensreis zijn wij verplicht ons
+leven zoodanig in te richten, dat het niet slechts tot onze heiligmaking
+strekke, maar ook aan den naaste nut en voordeel aanbrenge. Is dit in
+het algemeen waar, zoo is het zulks ook in bijzondere gevallen als op
+onzen tocht met het jacht, dien ik een afschaduwing der levensreis durf
+noemen, in zooverre als wij, reisgenooten zijnde, met moeilijkheden en
+wederwaardigheden te kampen hadden. Nu, op dien kleinen tocht handelde
+Weinstuebe juist zoo, als de kluizenaars, die UEd. veroordeelt. Hij
+vergat, dat er anderen met hem waren, zwakker en meer hulpbehoevend dan
+hij, en in de plaats van hun nood te verlichten, bemoeide hij zich niet
+met hen, maar strekte hun tot last en maakte hun toestand nog moeilijker
+en onaangenamer. De Heer Reynhove daarentegen, die voorzeker, zoowel als
+ik, met ernstige gedachten bezig was, bleef echter in het oog houden,
+dat zijn welbegrepen plicht niet medebracht om op een bank te liggen
+zuchten, maar wel om zijn reisgenooten te ondersteunen en op te beuren:
+en zoo wij in die ure vergaan waren, zou hij met de zelfvoldoening
+gestorven wezen, dat hij bij het opontbod werkzaam gevonden was."
+
+"Zoo gij het op die wijze beschouwt, Neef!" zeide Tante, "dan hebt gij
+gelijk: en dan had zeker die Duitsche Heer beter gedaan, zoo hij niet
+alleen zelf gebeden had, maar ook de overigen in een lofwaardige
+stemming had pogen te brengen."
+
+"Mijnheer!" zeide Reynhove, mij met warmte de hand drukkende: "ik
+declareer u op mijn eer, dat UEd. een perfect Advocaat zoudt zijn! maar
+waarlijk! ik meriteer niet, dat UEd. met zulken lof spreekt van de
+stemming, welke mij toen bezielde. Ik had een pressentiment, dat wij er
+wel zouden afkomen; en dacht daardoor zeer weinig aan die zaken,
+waarover ik had moeten denken, gelijk Mejuffrouw mij zeer juist doet
+inzien. Ik schaam mij wel een weinig, dat te avoueeren; maar ik begeer
+geene louanges, die mij niet toekomen."
+
+"Dat is braaf van u gedacht, Mijnheer Reynhove!" zeide mijn vader, "en
+doet u in mijne opinie rijzen. UEd. zal het misschien onbeleefd vinden,
+dat ik u de eerste reis, dat UEd. ons met een bezoek vereert, zoo
+onbewimpeld de waarheid zeg; maar ik moet u ronduit verklaren, naar het
+weinigje, dat ik van u gezien heb, oordeelende, dat het van u afhangt,
+een voortreffelijk mensch, en wat meer zegt, een godvreezend Christen te
+worden."
+
+"En ik, Mijnheer!" zeide Reynhove, "kan u van mijne zijde declareeren,
+dat ik niets meer ambitionneer dan uwe goede opinie te meriteeren."
+
+"Is UEd. niet een zoon van den Heer Ambrosius Reynhove, die lid is van
+HH. Hoogmogenden?" vroeg mijn vader.--Reynhove boog.
+
+"Wel! dat verheugt mij. Wij zijn nog te zamen aan de academie geweest.
+Hij was een mijner beste vrienden."
+
+"Hij heeft mij ook met hooge achting over UEd. gesproken," zeide
+Reynhove, "en mij gechargeerd, UEd. zijne complimenten te brengen."
+
+"Wij zeiden dikwijls onder ons," vervolgde mijn vader: "Reynhove zal nog
+eens een aanzienlijk persoon worden; want toen reeds was hij de _primus
+inter pares_ en de geboren Voorzitter van alle mogelijke
+Studenten-commissien.--En UEd., Mijnheer Reynhove! bekleedt zeker ook
+reeds deze of gene betrekking?"
+
+"Tot nog toe niet. Ik kan niet zeggen, dat ik die ooit zeer
+geambitionneerd heb."
+
+"Des te erger, Mijnheer!--Iemand van uwe jaren, die niet geheel van
+bekwaamheden ontbloot is, behoort werkzaam te zijn, en niet te vergeten,
+dat de Staat recht heeft op zijn arbeid en talenten:
+
+ _Hos ante effigies maiorum pone tuorum,_
+
+Bovendien, de ledigheid is een duivelsoorkussen."
+
+"Spreek toch niet zoo, Papa!" zeide Suzanna, die ik alreeds wegens haar
+langdurig stilzwijgen bewonderd had: "'t Is uit klinkklare
+edelmoedigheid, dat Mijnheer niets uitvoert."
+
+"Uit edelmoedigheid, Mejuffrouw!" herhaalde Reynhove verbaasd.
+
+"Wel ja," hernam zij: "er zijn zoovele arme slokkers, die niets bezitten
+en naar een postje hunkeren, om er van te bestaan, dat de Heer Reynhove,
+die rijk genoeg is, geen hunner daarvan berooven wil."
+
+"UEd. is te goed, Mejuffrouw!" zeide Reynhove: "maar ook dezen lof moet
+ik refuseeren; want ik beken, dat mij dit excuus nimmer voor den geest
+is gekomen."
+
+"Het zou bovendien geene verschooning zijn," zeide mijn vader: "zoolang
+er eereposten genoeg zijn, die werk verschaffen en die men zonder
+bezoldiging waarneemt. Ik ben overtuigd, Mijnheer Reynhove! dat uw vader
+er over denkt gelijk ik."
+
+Reynhove boog, niet wel wetende wat hij zeggen zoude.
+
+"Maar ik vergeet," vervolgde mijn vader, "dat UEd. mij niet zonder reden
+zoudt kunnen betichten mij te bemoeien met hetgeen mij niet aangaat.
+Schrijf dit toe aan mijn post van Hoofdschout, die mij in de
+noodzakelijkheid brengt van mij met eens andermans zaken te bemoeien."
+
+"Ik schrijf," zeide Reynhove, "dit liever toe aan UEd. belangstellende
+vriendschap en neem in die suppositie uwe raadgevingen met dankbaarheid
+aan, gepersuadeerd, dat UEd. mij niets kunt zeggen dan hetgeen door mij
+verdient gemoditeerd en betracht te worden."
+
+"UEd. neemt het recht heuschelijk op," zeide mijn moeder: "mag ik
+vragen, waar UEd. gelogeerd is?"
+
+"Bij den Heer Blaek," antwoordde Reynhove: "ik heb zijn zoon op de
+paardenmarkt leeren kennen en heb niet kunnen weerstaan aan zijn
+pressante invitatie, om eenigen tijd bij hem te komen passeeren."
+
+Mijn vader keek eenigszins strak; maar hervatte spoedig met minzaamheid:
+"ik twijfel niet, Mijnheer! of uw verblijf bij den Heer Blaek is genoeg
+berekend om u allerlei genoegens te doen smaken: ook wil ik hem zijn
+gasten niet aftroggelen. Intusschen, zoo UEd. eens een dag vrij zijt en
+den gewonen pot bij ons voor lief wilt nemen, wees dan zoo goed daarvan
+gebruik te maken. UEd. zult ons altijd welkom zijn."
+
+"O ja, Mijnheer!" zeide mijn moeder: "maar vergeet niet, dat het geen
+Haagsche festijnen zijn, welke wij u kunnen verschaffen."
+
+"UEd. heeft te veel goedheid," zeide Reynhove: "zijt geassureerd dat ik
+er met het grootste plaisir van profiteeren zal, en mij feliciteer, van
+zoo wel in eene estimabele familie als deze geaccueilleerd te zijn."
+
+Na eenig verder onderhoud stond Reynhove op en nam afscheid. Toen hij
+vertrok, deed ik hem uitgeleide. Zoodra wij in de gang waren, nam hij
+mij bij de hand: "Ik had nog een verzoek aan u," zeide hij: "maar ik
+dorst er daarbinnen niet mede voor den dag komen: uw ouders zijn zulke
+deftige lieden: ik was bang, dat zij mij railleeren zouden. Ik zal u
+zeggen, wat het geval is. Ik beweerde gisteren tegen Blaek, dat ik met
+mijn Engelschman naar Haarlem en terug zoude rijden in zeven kwartier;
+hij pretendeert hetzelfde te kunnen doen met de harddravers, die hij van
+den Heer Van Baalen gekocht heeft: en daaruit is een pari ontstaan, wie
+onzer het eerst den weg heen en weder zoude afgelegd hebben. Wij moeten
+dit morgennamiddag beslissen: te vijf uren rijden wij af aan de
+_Tweehonderd Roe_. Hebt gij lust om het te komen zien en naderhand een
+glas wijn te blijven drinken?"
+
+"Ik dank u," antwoordde ik, "ik moet aan 't kantoor zijn. Er is een
+schip van ons, dat op zijn vertrek staat, en dat geeft mij veel
+drukten."
+
+"Het spijt mij," zeide hij: "nu, _au revoir_ dan."
+
+Hij vertrok en ik keerde in de huiskamer terug, bij mijzelven denkende
+dat Reynhove wel gedaan had, zijn voorstel niet te doen in
+tegenwoordigheid mijner ouders, bij wie een harddraverij contrabande
+was. Toen ik binnentrad was mijn moeder bezig, mijn vader in 't
+vriendelijke te beknorren, dat hij dien vreemden Heer, bij zijn eerste
+bezoek, zoo de les gelezen had.
+
+"Kom! kom!" zeide mijn vader: "ik zou het niet gedaan hebben, indien ik
+niet de overtuiging bezat, dat bij dien knaap een goede grond ligt en
+dat de kern beter is dan de schil. 't Is maar jammer, dat hij met dien
+Lodewijk Blaek omgaat."
+
+"En dat hij zooveel Fransche woorden bezigt," zeide mijn moeder.
+
+"Dat is Haagsche stijl," zeide ik: "en hij doet het niet erger dan
+anderen."
+
+"Hij zal nog veel te leeren hebben, eer hij de tale Kanaaens spreekt,"
+zeide Tante Letje.
+
+"En gij Santje! Hoe denkt gij over onzen nieuwen kennis?" vroeg ik,
+bemerkende dat Suzanna, tegen haar gewoonte, stil was: "hoe bevalt hij
+u?"
+
+"O! ik vind hem zeer naar mijn zin," antwoordde zij: "gij weet, ik hou
+veel van kapellen, en duizendschoonen, en gouden torren, en palmpaschen-
+en pinksterbloemen en al wat blinkt en sierlijk is."
+
+"Dat is geen bepaald antwoord op mijn vraag," zeide ik: "hij verdient
+volgens de getuigenis van vader, niet verward te worden met die
+pronkers, wier eenige verdiensten in hun mooien rok bestaat."
+
+"Volstrekt niet," hernam zij: "want hij draagt bovendien een bijzonder
+nette pruik en keurige lubben en een schitterenden diamant aan zijn
+das.--Het portret van den saletjonker uit den _Verliefden Poeet_ van
+Buysero is volkomen op hem toepasselijk:
+
+ 'k Zag nooit netter van mijn leven:
+ Wel driemaal op een dag werd hem schoon goed gegeven.
+ Geen kreukje zag men in zijn kleeren, en, om recht
+ Te gaan, 't was in dien tijd een keuning van een knecht.
+ Hij wou zijn handen maar in rozewater wasschen.
+ Men heeft zijn leven zoo geen man een pruik zien passen.
+ En zijn handschoenen, ho! die waren klaar Jasmijn."
+
+"Santje! Santje!" zeide ik: "biecht zuiver op; want ik bedrieg mij zeer,
+of die Hagenaar heeft een goed oog op u; en zoo gij iets tegen hem hebt,
+is het beter, dat hij maar spoedig daarvan kennis bekome; anders zal hij
+het u nog lastig genoeg maken."
+
+"Santje heeft volkomen gelijk, dat zij het met een Jantje van Leiden
+afmaakt," zeide mijn moeder: "een jong meisje moet zich nooit uitlaten
+over een Heer: het mocht haar naderhand berouwen."
+
+"Juist zoo!" voegde mijn vader er bij: "want de oude spreuk zegt
+terecht, dat men met zijn spot naar bed gaat."
+
+Met deze grap was het onderhoud over Reynhove besloten en wij vervielen
+langzamerhand weder tot de zwaarmoedige stemming en de stilte, waaruit
+zijn bezoek ons voor een poos gered had.--Mijn zuster zelfs, anders zoo
+levendig en opgeruimd, deed geen moeite om het gesprek gaande te houden,
+en zat in gepeinzen verdiept: 't zij dat haar genegenheid voor mij haar
+de slechte uitkomst van mijns vaders pogingen evendiep had doen gevoelen
+alsof het haar eigene zaak geweest ware: 't zij dat werkelijk het bezoek
+van Reynhove een bijkomende aanleiding tot overdenking had opgeleverd.
+Eindelijk vroeg mijn moeder, onder andere onverschillige zaken, aan
+Tante Letje, of zij de Juffer nog gezien had, die bij Heynsz aan huis
+woonde?
+
+"Wel ja!" antwoordde Tante: "heeft Neef u niet verhaald, dat hij haar
+tot mijnent ontmoet heeft?"
+
+Allen zagen mij aan en mijn vader zelfs met een ernstigen blik. Ik
+gevoelde terstond, hoe verkeerd ik gedaan had, van deze toevallige
+ontmoeting niet te reppen; daar ik nu van achteren den schijn op mij
+laadde, als had ik die opzettelijk verzwegen.
+
+"'t Is waar!" zeide ik: "ik had het vergeten ... ik had het hoofd zoo
+vol. Ook heb ik niet gedacht, dat er iemand belang in stelde."
+
+"Nu! die jonge Juffer stelt dan wel belang in u," zeide Tante in haren
+eenvoud des harten: "zij is nog tweemalen sedert dien tijd bij mij
+geweest, en heeft mij telkens naar u gevraagd, Neef!--Een zoet meisje,
+dat moet ik zeggen: jammer maar, dat zij Roomsch is. Haar vader had mij
+heden ook bezocht, om mij te bedanken voor de vriendelijkheid, die ik,
+zoo hij zeide, voor zijn dochter gehad had. Een beleefd mensch die Heer
+Van Beveren, dat moet ik zeggen."
+
+"Van Beveren!" herhaalde mijn vader, die met aandacht naar de woorden
+zijner zuster geluisterd had: "waar hoort die man te huis?"
+
+"Te Deventer!" antwoordde Tante: "doch hij schijnt hier welbekend;
+althans hij heeft mij over vele lieden gesproken en wist bijna aller
+betrekkingen."
+
+"Te Deventer! zoo!" herhaalde mijn vader, nadenkend: "en heeft u die
+Heer Van Beveren geen geld ter leen gevraagd?"
+
+"Neen Broeder! En hij zag er ook niet uit als iemand, die geld behoefde.
+Hij was goed gekleed en had het geheele voorkomen van een man, die in de
+groote wereld leeft."
+
+"Ik behoef u niet te vertellen, Zuster?" zeide mijn vader, "dat de
+duivel zich somtijds in een engel des lichts verkleedt, om zijn
+oogmerken te bereiken. Ik zou u aanraden, wat voorzichtig met die lieden
+te zijn."
+
+"Hoe dan: weet gij eenig kwaad van hen, Broeder?" vroeg Tante, met
+eenige bezorgdheid.
+
+"Niet het minste; maar ik wil dat toch eens onderzoeken ... er is toch
+iets, dat mij vreemd voorkomt."
+
+"Gij zult toch niet denken, Willem!" zeide mijn moeder: "dat Heynsz
+verdachte lieden zal herbergen?"
+
+"'t Is zeker, dat zulks nogal grappig zoude wezen," hernam mijn vader:
+"maar gij hebt gelijk en uw aanmerking is juist.--En Zuster! sprak de
+dochter van dien Heer zoo belangstellend over Ferdinand?"
+
+"Och Vader!" zeide ik, alle vermoedens wenschende af te wenden: "Tante
+zal de zaak waarschijnlijk een weinig vergrooten. Zij en ik zijn
+misschien de eenigen, die Amelia behalve haar huisgenooten kent."
+
+"Ei! heet zij Amelia?" vroeg mijn vader: "gij schijnt reeds vrij
+familiaar met haar te zijn, om haar zoo bij haar doopnaam te noemen!"
+
+Ik zag, dat Suzanna bleek werd en ik merkte dat ikzelf een kleur over
+mijn onvoorzichtige uitdrukking kreeg. Mijn Zuster, waarschijnlijk om
+mij uit de verlegenheid te redden, zei met een gemaakten lach:
+
+"'t Zal een prinses zijn, die incognito reist; en prinsessen worden
+nooit anders als bij haar voornamen genoemd."
+
+"Dat is zeker," zeide ik, moed vattende, "dat ik haar doopnaam beter
+weet, dan haar familienaam; maar overigens is onze kennis al zeer gering
+en ik verlang die niet nader aan te knoopen, hoe lief zij ook wezen
+moge."
+
+"Niet?" zeide Tante: "en gijzelf, Neef! hebt haar zoozeer tot voorspraak
+gestrekt, toen ik haar wilde verstooten."
+
+"Wel Tante! Wat zal ik u zeggen? Uw goedheid spoorde u aan, haar, die u
+onbekend was, bij u te ontvangen: en mijn hart zeide mij dat de leer,
+die zij beleed, haar aanspraak op uwe bescherming niet verminderde. Dat
+is alles."
+
+Mijn vader zag mij aan, schudde bedenkelijk het hoofd, nam een snuifje
+en verwijderde zich om in zijn vertrek te gaan arbeiden: zoodat, zeer
+tot mijn genoegen, het gesprek over Amelia en haren vader hierbij rusten
+bleef.
+
+
+ * * * * *
+
+
+ZES-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
+
+WAARIN GELEERD WORDT, HOE MEN BEST OUDE PAARDEN VERKOOPT, EN JONGE
+BEDERFT.
+
+
+Het was gelukkig voor mij, bij de stemming, waarin ik mij bevond, dat
+het ophanden zijnde vertrek van Kapitein Pulver mij vrij wat bezigheid
+aan 't kantoor verschafte en daardoor buiten de mogelijkheid stelde om
+mij over te geven aan mijn leedwezen over de ondervonden teleurstelling.
+Al had de arbeid geene andere nuttigheid als deze, dat hij den geest
+bezig houdt en belet het verdriet te gevoelen, dan nog zou hij als een
+weldaad voor het menschdom moeten beschouwd worden. En boven alle andere
+zijn, in gevallen, wanneer de ziel ontroerd en geschokt is, de
+zoogenaamde dorre eentonige werkzaamheden, welke ons beroep verschaft,
+verkieslijk boven die, welke een meer aanlokkende zijde hebben en
+waarbij de verbeelding mede in 't spel gebracht wordt. Wijsbegeerte en
+fraaie letteren mogen op den duur kalmte en vertroosting aan den geest
+bieden: haar beoefening zoude ik vergelijken bij die van de
+gezondheidskuur, waarvan de invloed, hoe heilzaam ook, eerst later
+gevoeld wordt; beroepsbezigheden zijn als de pijnstillende opium of de
+blaartrekkende pleister, welke de kwaal niet wegnemen, maar ons beletten
+die te gevoelen.
+
+Maar toen ik, na afloop van het kantoor, weder te huis kwam, en de avond
+te schoon was, om dien op mijn kamer door te brengen, terwijl de dames
+uit waren, keerde mijn zwaarmoedigheid. "Kom!" dacht ik, na een wijl
+gepeinsd te hebben: "ik heb op dit oogenblik geen grooter vijand dan mij
+zelf en mijn gedachten: ik moet of werk hebben of bezigheid zoeken.
+Waarom zou ik niet naar den Haarlemmerweg gaan en zien hoe de
+weddenschap is afgeloopen?"
+
+Dit besluit gevormd hebbende, begaf ik mij dadelijk op weg, wandelde de
+singels om naar de Haarlemmerpoort en kwam ongeveer tegen half zeven ure
+aan de Tweehonderd Roe; waar ik weldra vernam, dat de beide wedders te
+vijf uren precies waren afgereden, en dus, bijaldien er geen ongeluk had
+plaats gehad, welhaast moesten terug wezen. Een vrij talrijk gezelschap
+zat in den tuin en voor de deur der herberg bijeen, met de wijnflesch of
+bierkan voor zich, naarmate de staat hunner geldbeurs meerdere of
+mindere uitgaven gedoogde: anderen wandelden langzaam den weg op en
+neder, blijkbaar den uitslag des wedrens verbeidende; terwijl enkelen,
+te paard of in hun chaisen gezeten, met hetzelfde oogmerk stapvoets op
+en neder reden. Daar waren, onder dien toevloed van menschen, lieden van
+elken rang of stand, vermogende renteniers, deftige kooplieden,
+beunhazen, pikeurs, stalhouders en voerlieden; doch allen, op weinige
+uitzonderingen na, _ridders van de zweep_: en de onderscheidene
+gesprekken, welke hier en daar gevoerd werden, hadden overal slechts een
+onderwerp, de edele rijkunst. De verdiensten der paarden van Lodewijk
+Blaek, die bij allen bekend waren, werden overwogen: de groote feiten,
+door hen verricht, in ai hun kleuren opgevijzeld; hun betrekkelijke
+waarde vergeleken: de prijs, dien zij gegolden hadden, genoemd, enz.
+enz. Wat het paard van Reynhove betrof, daarover dorst men een minder
+beslissend oordeel vellen, vermits het slechts aan weinigen bekend was;
+doch men was van gedachten, dat het, ofschoon uiterlijk van weinig
+apparentie, echter droog en fraai was, en tot die soort van paarden
+behoorde, welke niet bij uitstek snel loopen, maar een gestadigen gang
+hebben en het lang uithouden zonder zich te vermoeien.
+
+Ik keek ondertusschen rond, of ik niet hier en daar onder de menigte een
+gezicht van een kennis zoude aantreffen; maar ofschoon ik met dezen en
+genen, die mij van de beurs of van elders bekend was, een groet, of een
+kort: "hoe vaart Mijnheer?" wisselde, zag ik niemand, met wien ik het de
+moeite waardig achtte, een bepaald gesprek aan te knoopen. Daar ik eerst
+aan de Academie, en toen buitenslands geweest was, had ik weinig
+bekenden, althans onder dat slag van lieden, hetwelk zich hier
+bevond.--Eindelijk, mij langs een hoopje begevende, dat nog
+luidruchtiger en drukker was dan de rest, hoorde ik mij eensklaps bij
+mijn naam noemen: en, mij omwendende, herkende ik Weinstuebe, die met een
+grooten roemer in de eene en een zweep in de andere hand, den redetwist,
+waarin hij gewikkeld was, afbrak om mij aan te spreken.
+
+"Huyck" riep hij: "foor wien wed jij?"
+
+"Voor geen van beiden," antwoordde ik, mijn hoed even aflichtende, als
+wilde ik mijn wandeling vervolgen.
+
+"Nein! Pots tit und tat! Je komt er zoo nicht af! Je solt seggen voor
+wien je pint. Wed jij tegen mich. Ik heb een sakkie sesthalven kewed op
+de plessen van Plaeck: en er is niemand, die meer dan een sakkie
+toepeltjes teugen houdt. Toe jij me nou de frundschap und neemt de
+rest."
+
+"Ik zou u gaarne dat genoegen doen," zeide ik: "maar ik wed niet zoo
+maar in den wilde: de blessen van Blaek ken ik ternauwernood en het
+paard van Reynhove in 't geheel niet: zoodat ik over hunne vergelijkende
+waarde niet kan oordeelen."
+
+Ik dacht er hiermede af te zijn; maar weldra had ik berouw, van maar
+niet ronduit verklaard te hebben, dat ik in 't geheel niet wedde; want
+nu kreeg ik terstond het loon voor mijne valsche schaamte.
+
+"Laat je dat niet afschrikken, Mijnheer!" zeide een dikke vent, wien ik
+naderhand vernam, dat een kastelein van den Overtoom, en een beroemd
+paardenkenner was: die beestjes van Blaek loopen drommels goed, dat 's
+waar; 't bennen poppetjes, daar niks aan mankeert: zoo rond as appeltjes
+en as een zij zoo zacht in den bek, daarom niet; maar kijk! daar hebje
+dien anderen: heb ik jou daar? het biest mag zoo mager wezen as het wil:
+des te minder zit hem zijn vet in den weg:--en as je 't zoo ziet
+afrijen, je zoudt zeggen: het slaat zien beenen deur mekaer of het mal
+was;--maar laat hem gerust zijn gang gaan: hij zal het uithouen op den
+langen weg--en ze alle achter hem laten. Kijk!--het zakkie dubbeltjes
+durf ik op hem resikeeren; en het past mijn en mijns gelijken niet om
+meer te doen;--maar hou jij gerust de rest: 't zei je geen schae doen;
+zoowaar ik Krijn Jaspersz hiet."
+
+"Ik wil het best gelooven," zeide ik: "maar in zoodanige gevallen ga ik
+niet op goed geloof af, en dat zult gij mij niet kwalijk nemen. Gij
+zoudt ook niet gaarne een paard koopen of er op wedden, zonder het
+alvorens gezien te hebben."
+
+"Nou, dat 's waar ook," zeide hij: "maar anders!... Ik heb de eer niet,
+van Meneer parteklier te kennen, en ik weet niet, of Meneer verstand van
+paarden heit; want anders ben je nog niet sekuur al heb je ze gezien:
+dat heit die makelaar ondervonden, die laatst bij ons was, daar Blaek
+die ouwe knol van hem an verkocht heit."
+
+"Ja!" zeide Weinstuebe, grinnikende: "dien heeft hij oud peet kehad."
+
+"Zoo! heb je ook al gehoord van den moord van Parijs?--Nou! die goeie
+man had het paard ook gezien en geprobeerd: en hij docht, dat hij wonder
+wat kocht; maar jawel!--hij liet zich royaal weg een ouwen blinden knol
+in de handen stoppen en mag den hemel danken, zoo hij er den volgenden
+dag den nek niet mee gebroken heeft."
+
+"Maar dat is niet veel beter dan stelen," zeide ik: "op deze wijze van
+eens anders onnoozelheid partij te trekken."
+
+"Hei ho! daar komen zij! daar komen zij!" riepen eenige stemmen. Alles
+stoof op en keek den weg op; hoewel er nog niets te zien was, dan een
+stofwolk, die aan deze zijde van het tolhek opsteeg.
+
+Ongeduld, verwachting, hoop en vrees, waren op de aangezichten te lezen,
+en men staroogde, alsof men den blik door het stof heen had willen laten
+dringen, om te ontdekken, wie de overhand had. Het duurde echter niet
+lang, of beide rijtuigen waren naast elkander zichtbaar, zonder dat men
+nog door den afstand kon onderscheiden welk het eerste was.
+
+"Zij zijn er waarachtig allebei!" riep de een,--"zij hebben mekaar goed
+bijgehouen!" riep een ander.--"Nou! wat braatje nou van uithouen?" vroeg
+Weinstuebe aan Krijn Jaspersz.: "je ziet immers, dat de peesten an mekaar
+kewaagd zijn. Heb je ook perauw? Sol je 't afmaken wille voor de helft."
+
+"Patientie!" zei de kastelein: "de laatste loodjes wegen het zwaarst."
+
+"De ruin is voor!" riep opeens een stem.
+
+"Neen! neen!" zeide een ander: "de blessen winnen het."
+
+"De blessen winnen het!" riepen onderscheidene stemmen. En inderdaad zag
+ik nu ook, dat de twee paarden een eind dichter bij waren dan het eene;
+ofschoon het rijtuig, dat door de eerstgemelden getrokken werd, wild
+over den weg heen en weder slingerde, terwijl de sjees van Reynhove met
+een gelijken gang vorderde.
+
+"Hoera!" riep Weinstuebe, met den hoed zwaaiende: "had je nu mijn
+foorschtel maar aannemen willen. Het sakkie toeppeltjes is mein."
+
+"Hoezee!" riep de menigte, en opende zich voor het rijtuig van Blaek,
+die, met purper aangezicht, schreeuwende en juichende kwam aangereden.
+Maar nauwelijks had hij de plek bereikt, als de uiterste grens van den
+wedren bepaald, of een zijner paarden stortte en hij zelf tuimelde uit
+de sjees. Hij was echter dadelijk weder op de been en werd nu door de
+toestroomende liefhebbers met luid gegalm als overwinnaar begroet.
+Reynhove was intusschen insgelijks aangekomen, mede vrij verhit en
+ontdaan; doch zijn paard toonde slechts weinige blijken van vermoeidheid
+en wettigde daardoor de lofspraak, daaraan door Krijn Jaspersz gegeven.
+Alleen het schuim, waarmede het bedekt was, een korte hoest en een
+trillende beweging van het lichaam, toen het stilstond, gaven bewijs dat
+het hard geloopen had. Een lakei van Reynhove schoot dadelijk toe, dekte
+het met een warm kleed en bracht het op stal met behulp van den
+kastelein der _Tweehonderd Roe_. Ofschoon nu onze Hagenaar het onderspit
+gedolven had, bleek mij echter dat de oordeelvelling van den
+Overtoomschen kastelein juist geweest was; want de paarden van Blaek
+hadden zich overloopen: het eene lag, zooals ik gezegd heb, op den grond
+en scheen meer dood dan levend; het andere stond nog, doch hijgende als
+een juffershondje en zoo onvast op de beenen, als ware het op het punt
+van neer te storten. Met veel moeite deed men het gevallene opstaan, en
+bracht men beide opstal.
+
+"Jongen! dat is jammer!--Ik hoop, dat het den beestjes geen kwaad zal
+doen! Zij hadden zich zoo mooi gekweten!--Je bent den ander toch
+vooruitgebleven!--'t Mag wezen hoe 't wil: 't is beter, dat ze
+crepeeren, dan dat die magere knol je voorbij ware gereden, enz.
+enz."--Zoo klonken de troostredenen, die nu in ruime mate aan Lodewijk
+werden toegevoegd; maar waar hij geen oor naar had, zoo grootsch was hij
+op zijn overwinning; ofschoon hem die waarlijk een paar goede paarden
+kosten zoude.
+
+"Ik ben toch de baas gebleven!" riep hij Reynhove toe, met een
+zegevierenden blik.
+
+"Dat geloof ik wel," zeide deze, met spijtige bedaardheid: "gij waart
+schier aan 't hollen geslagen: en ware uw paard niet gestort, dan zoudt
+gij ze niet gearreteerd hebben. Op zoo'n wijze zoude ik niet willen
+triomfeeren."
+
+"Heb ik het niet gezeid?" zeide Krijn Jaspersz: "'t is een bloot toeval
+en meer niet, zoo de blessen eerst an zijn; maar ik vraag maar an
+iedereen, of die prijs mooi gewonnen is? Ik heb gezeid, en ik blijf er
+bij, dat de ruin op den langen weg beter loopt: en as Meneer hem niet
+had willen sparen, was hij nog de baas gebleven."
+
+"As! As!" herhaalde Weinstuebe: "asch is verbrante tourf: en je pint toch
+je toeppeltjes kwijt, man."
+
+"Dat ben ik," zeide Krijn: "heb daarover geen zorg; maar dat belet niet,
+dat ik op zoo'n manier geen weddenschap zou willen winnen."
+
+Onder dit praten waren Reynhove en Lodewijk, door de omstanders heen, de
+herberg binnengedrongen: en geen trek hebbende, om mij in dien wilden
+boel te mengen, noch om langer naar de klaagliederen van Krijn Jaspersz
+te luisteren, begaf ik mij naar den tuin, zette mij neder en bestelde
+een roemer wijn, met oogmerk om na het gebruik daarvan huiswaarts te
+keeren. Ik had nauwelijks eenige minuten gezeten en was, bij de algemeen
+heerschende drukte, nog niet geholpen geworden, toen de waard in persoon
+naar mij toekwam en mij uit naam van Reynhove vroeg, of ik hem en aan de
+overige Heeren de eer aan wilde doen, mij bij hen te vervoegen.
+
+"Ik bedank Mijnheer wel voor zijn beleefdheid," antwoordde ik: "het is
+mij daarbinnen te vol en ik ga zoo aanstonds heen."
+
+"Vol! Mijnheer!" herhaalde de waard: "wel neen! zij zitten maar metter
+zessen daar gunter in den koepel: 't is zeker anders wel de gewoonte,
+datter meer van de partij zijn, maar die Heer uit Den Haag valt nogal
+grootsch en wil niet graag met anderen als met zijns gelijken
+converseeren. Nou! 't is mij wel wat scha; maar wat zal ik zeggen?"
+
+Ik keek in de richting, welke hij mij aanwees, en zag inderdaad, dat
+Reynhove, Blaek, Weinstuebe en een drietal Officieren, zich in een der
+bij de herberg behoorende koepeltjes bevonden, dat voor hen was
+vrijgehouden: en het gaf mij juist geen kwaden dunk van Reynhove, dat
+hij niet verlangde met Jan en alleman te zitten.
+
+"Nou, wat mot ik zeggen?" vervolgde de waard.
+
+Ik had voorzeker wijzer gedaan, en mij vrij wat verdriet bespaard,
+indien ik bij mijn voornemen gebleven ware en de Heeren alleen had
+gelaten; maar eensdeels deed een misschien kwalijk gepaste schaamte mij
+vreezen, dat Reynhove het euvel zoude opnemen, indien ik het voorstel
+afsloeg; te meer, daar ik mij den vorigen dag verschoond had en nu toch
+was komen kijken: en daarbij dreef een dwaze ijdelheid mij aan, om mij
+geroepen te wanen, ten einde aan die liefhebbers een nuttige les te
+geven. Kortom, ik stond op en volgde den waard naar het koepeltje, waar
+onze Heeren onder de flesch bijeenzaten.
+
+"Wel! ik moet zeggen," zeide Reynhove. toen hij mij zag: "het kost niet
+weinig moeite de eer van Mijnheers gezelschap te bekomen. Gisteravond
+verzoek ik u, en gij refuseert: vandaag verandert gij van idee, en dan
+laat gij u nog bij de ooren trekken, om ons uw societeit te schenken."
+
+"Ik houd niet van mij in te dringen," zeide ik: "en blijf slechts een
+oogenblik."
+
+"Wel, ik hoop van beter," hernam hij: "maar neem plaats: ik weet niet of
+gij deze Cavaliers kent: de Heeren Contour, Reekalf Van Ranst,
+officieren te Naarden in garnizoen." '
+
+Ik boog mij en nam plaats.
+
+"Wat is dat voor een bocht van wijn?" riep Lodewijk, die mij slechts
+even met een hoofdknik had begroet: "Jan! haal anderen wijn: denk je,
+dat wij zulke vergifte kost willen zuipen? Haal van den Klooster
+Baserac: immers zoo de baas er nog van dezelfde heeft als laatst."
+
+"Het heeft weinig gescheeld," zeide ik tegen Reynhove, "of gij hadt den
+prijs behaald."
+
+"'t Heeft genoeg gescheeld," zeide Lodewijk: "ja! laten zij maar komen,
+die het tegen de blessen uithouden."
+
+"Nu ja," zeide Reynhove, niet zonder wrevel over het bluffen van
+Lodewijk: "indien ik mijn paard had willen ambimeeren, zooals gij uwe
+beesten gedaan hebt, dan had ik u op Halfweg al vooruit kunnen zijn."
+
+"Nu vraag ik aan elk verstandig mensch," zeide Lodewijk, met een luiden
+lach, "of zulk een verschooning wel iets anders als een uitvlucht
+is?--Wat duivel! die zijn paarden sparen wil moet niet wedden.--Wat zegt
+gij er van, Weinstuebe?..."
+
+"Das ist recht," antwoordde deze: "onze freund Reynhove sol het auch
+gaar nicht meinen wollen. Maar met dat al, zijn rein is ein gnap peestje
+und loopt blaisierig: ich sol hum er nog een sakkie koeltens voor pieten
+wollen."
+
+"Wacht eerst, tot het te koop is," zeide Reynhove; "intusschen ben ik
+gereed, zoo vriend Blaek wil, morgen weer tegen hem te rijden, tot aan
+Guldenhof toe: en voor het dubbele geld."
+
+"Of ik mal ware," zeide Lodewijk: "kom over veertien dagen eens weer,
+dan zullen wij er nader over spreken."
+
+"Over veertien dagen," zeide Reynhove: "zullen de blessen wel denzelfden
+weg zijn opgegaan als de witvoet."
+
+"Dat ware altijd een laatste uitkomst," zeide Lodewijk, lachende: "ja!
+van dat ouwe dier ben ik zeker wel afgekomen."
+
+"Van den witvoet?" herhaalde Reynhove, met verbazing.
+
+"Wat was dat?--Eilieve vertel eens!" vroegen de Officiers: "heb je nog
+geld aan dat oude beest verdiend?"
+
+"Ja kottorie!" zeide Weinstuebe: "laat Plaek dat eens vertellen: je houdt
+waaraftig je pijk fast fan 't lachen, as je 't hoort."
+
+"Wel, luistert dan," zeide Lodewijk, zijn glas inschenkende, waarna hij
+zich, met de handen in de vestzakken, achterover in zijn stoel wierp en
+de houding aannam van een ouden gediende, die een treffelijke krijgsdaad
+gaat verhalen: "Gijlieden kent Jan Velters van de Leliegracht, die in de
+wandeling Jan Rijstenbrij wordt genoemd?"
+
+"Een best goed kalf van een jongen," zeide Contour: "'t is nog zoowat
+een brok van een neef van mij: wij plachten hem altijd te foppen, toen
+hij klein was: maar er was geen eer met hem te behalen; de sul liet zich
+alles doen."
+
+"Ik heb hem een paar reizen ontmoet," zeide ik: "hij kwam mij voor een
+beleefd, werkzaam mensch te zijn, wien niets ontbreekt als een betere
+gezondheid en wat ruimer middelen."
+
+"Ja!" zeide Weinstuebe: "recht zoo! 't is een khale rot; maar hij werkt
+koet: hij petient ons wel als makelaar: en ik moet zeggen, hij is altijd
+bront en oblizant."
+
+"Juist zoo!" zeide Lodewijk: "welnu!--Gij hebt allen dien witvoet van
+mij gekend: een goed en deugdzaam paard in zijn tijd; maar die nu mooi
+oud, gebroken en hardademig was, en zoo blind, dat ik al last had
+gegeven om hem dood te schieten.--Maar of ik blij ben, dat ik het niet
+gedaan heb.--Verleden week, moet gij weten, zit ik bij den ouwe in zijn
+kamer; daar komt mij die Jan Rijstenbrij met zijn bleeke tronie
+aangewandeld, met een pak papieren onder den arm, van een graf, dat de
+ouwe in de Westerkerk voor zich had laten koopen."
+
+"Jongen!" viel de luitenant Reekalf in: "heeft de ouwe plan om op te
+stappen? Dat zou je goed komen, vriendje?"
+
+"Dat zou het net," zeide Lodewijk, terwijl Reynhove een blik van
+verontwaardiging op den Officier wierp: "nu:--de knaap zag er zoo
+ontdaan uit van de kleine wandeling, die hij gemaakt had, dat de ouwe
+hem verzocht te gaan zitten en hem vroeg, hoe hij het al zoo maakte:
+"niet te best," was het antwoord: "ik ben verleden week naar Leiden
+geweest om Professor Boerhave te raadplegen: en die heeft mij het
+paardrijden aanbevolen."--"Zoo!" zeide mijn vader: "en heb je zijn raad
+al gevolgd?"--"Ja Mijnheer!" was het antwoord van Velters: "ik heb al
+een tochtje of wat gedaan met paarden uit de rijschool: ik wenschte wel,
+dat ik een goed mak beestje in eigendom kon krijgen; doch ik weet niet
+hoe er aan te komen. Veel geld er voor uit te geven schikt mij niet: en
+ik ben bang, dat zij mij in den nek zullen zien; want ik heb er geen
+verstand van."--Toen kwam mij de witvoet voor den geest: ik trok af,
+liet onzen maat zijn zaakjes met den ouwe af handelen en wachtte hem aan
+de voordeur af: "Zeg eens, Sinjeur Velters!" zeide ik, toen hij aftrok:
+"jij woudt gaarne een mak beestje hebben, nietwaar?"--"Jawel, Mijnheer
+Blaek!" zeide hij.--"Nu man! zoo weet ik er een voor je," zeide ik. "Er
+staat er nog een bij Jaspersz op stal: dat is net je gading. Zij zullen
+er misschien wat veel voor vragen; maar met loven en bieden komt men
+ver: en ik zal je de vriendschap doen, en gaan met je om te zorgen, dat
+je niet beetgenomen wordt.--Daar was onze man over de huizen, gelijk gij
+denken kunt. Wel tienmalen zeide hij, hij wist niet, waar hu zooveel
+beleefdheid aan verdiend had: _enfin_! 't was aandoenlijk om zijn
+dankbaarheid te zien.--Ik sprak met hem af, hij zou den volgenden morgen
+tegen zeven uren bij Jaspersz op stal komen, om het beestje te zien, en
+dan zou ik er ook wezen. Nu! gij kunt denken, wat er gebeurde: ik
+dadelijk naar stal, stuur den witvoet bij Jaspersz, ga zelf den man
+spreken en zeg hem zijn les voor. Den volgenden morgen kom ik met opzet
+wat later: daar stond onze maat al sedert een kwartier bij het beest,
+met Jaspersz, die hem er al de fraaie hoedanigheden van aanprees, alsof
+er nooit een beter een zadel op den rug had gedragen. Jongens! ons
+Veltersje was zoo blij, dat ik kwam; want hij wist niet meer wat te
+zeggen.--"Zoo!" zeide ik: "vriend Velters! heb je den knol al eens
+geprobeerd?"--"Neen Mijnheer!" antwoordde hij: "en ik weet niet, of hij
+mij wel lijken zou; want, naar Jaspersz zegt, moet het beest al mooi
+wild en vurig wezen: en dat lijkt mij niet; maar Mijnheer!" vervolgde
+hij, terwijl hij mij zachtjes ter zijde trok' "heeft het paard niet een
+ingezonken rug? dat is immers een gebrek?"--"Hm!" zeide ik: "dat
+hindert, niet, wanneer het gezadeld is; anders, mooi staat het niet,
+daar hebt gij gelijk in;--maar wij zullen eens zien. Haal het beestje
+maar eens uit, Jaspersz!--Jongens!" fluisterde ik Velters in, terwijl
+Jaspersz het beest liet opzadelen: "zie je wel hoe zuur of Jaspersz
+kijkt, dat ik meegekomen ben? hij weet wel, dat hij je nu niet kan
+foppen, al wou hij."--Dat alles slikte vriend Rijstenbrij op als zoeten
+koek. Toen het paard nu buiten stond, ik er op en reed er wat mede de
+laan op en neder, nu stappende, en dan weer op een hand galopje:--want
+ik was bang dat hij er in 't geheel niet mede voort zou komen, zoo ik
+het hem eerst berijden liet. Toen het beest wat los en lenig was
+geworden, verzocht ik hem mijn plaats te nemen. "Wel! wat zeg je er
+van?" vroeg ik, toen hij een keer of wat heen en weer was geweest. "Mij
+dunkt, het loopt vrij aardig," zeide hij: "maar zou het niet wat te gauw
+moe zijn? Het zweet staat hem een duim dik op het lijf."--"Ja!" zeide
+ik, "dat dunkt mij ook, Jaspersz!"--"Och Mijnheer!" zeide deze, terwijl
+hij een groote pruim tabak in den mond stak, om niet te lachen: "dat is
+van de heetigheid; het beest is in geen zes dagen van stal
+geweest."--"Maar!" zei Velters wederom, die toch minder onnoozel was dan
+ik dacht: "struikelt het niet nu en dan wel eens?"--"Dan heb je hem niet
+goed op den toom gehouden," zeide ik: "toen ik hem reed heeft hij niet
+gestruikeld."--"En hoe oud is het beest wel?" vroeg hij alweer. "Ja,"
+zei Jaspersz: "piepjong is hij niet meer; maar Monsieur Velters verkiest
+ook geen heel jong beestje; meer dan een jaar of acht zal hij toen wel
+niet halen."--"En," vroeg ik, "wat moet dat juweel nu gelden?"--"Honderd
+dukaten," antwoordde Jaspersz: "en daar valt niets af te dingen. Ik heb
+er nog gisteren vijfhonderd gulden voor geweigerd aan Mijnheer
+Zadelhoff, dien Mijnheer kent."--"Honderd dukaten!" herhaalde ik op een
+toon van verontwaardiging, terwijl ik bij mijzelven lachen moest om het
+scheef gezicht, dat Velters zette: "wel dat zou de duivel!--Neen man!
+mij dunkt fl 400 is een mooi bod--of althans--Monsieur Velters moet het
+weten: maar ik voor mij zoude niet gaarne meer geven."--"Neen zeker!"
+zei Velters, die bleek van angst was: "en zelfs fl 400 is wel een
+honderd gulden boven mijn prik; ik ben geen man van de Nieuwe
+Heerengracht, zooals Mijnheer Blaek." Toen trok ik hem op zij; "hoor,"
+zeide ik, "'t is wel wat duur; maar in uwe plaats betaalde ik liever wat
+meer voor een goed paard, dan dat je een knol koopt, die u in den steek
+laat." Hij zat er deerlijk in, maar dorst niet teruggaan:--en om het
+maar in korte woorden te vertellen, na veel over en weer praten werd de
+koop voor fl 450 gesloten: en onze vriend trok af, na herhaalde
+dankbetuigingen voor al de moeite, die ik mij gegeven had; terwijl
+Jaspersz hem achternariep, dat hij nu een beest had, waar hij de wereld
+mee uit zou rijden. 't Kan wel waar zijn ook; want vandaag of morgen
+rijdt de blinde knol den Amstel met hem in."
+
+"Nu! die was heerlijk!" riepen de Officieren; "vierhonderd vijftig
+gulden voor een knol, die het doodschieten nauwelijks waard is.--Nu! dat
+verdient zoo'n beunhaas. Wat behoeft hij ook te rijden? Je hebt je dan
+recht dapper gehouden."
+
+Ik zag met genoegen, dat Reynhove niet instemde met den lof, welken de
+overigen Lodewijk toezwaaiden; maar, evenals ik, stilzweeg en het hoofd
+schudde. Wat mij betrof, ik was verontwaardigd over een zoo schandelijk
+bedrog, te minder verschoonbaar, omdat het gepleegd was tegen iemand,
+die er zich bij geen mogelijkheid tegen hoeden kon: en, wat mij nog meer
+ergerde, was de onbeschaamde wijze, waarop men zich nog dorst
+verhoovaardigen en lofspraak vergen op een daad, die mijns oordeels een
+geeseling waardig geweest ware. Ik kon mij eindelijk ook niet meer
+bedwingen; maar, niet gezind mijn gedachten ongevergd te uiten, bij
+lieden, die mij niet verstaan zouden, vergenoegde ik mij met de vraag,
+wat de arme Velters toch wel gezegd had, toen hij naderhand ontdekte,
+hoe deerlijk hij bedrogen was geworden.
+
+"Bedrogen!" herhaalde Lodewijk, mij schuins aanziende: "vergun mij u te
+zeggen, Mijnheer Huyck! dat dit een uitdrukking is, welke ten dezen niet
+te pas komt. Gij meent ongetwijfeld--toen hij bemerkte, dat ik hem bij
+den neus had gehad."
+
+"Indien gij oordeelt, dat deze laatste uitdrukking zachter is," zeide
+ik, koeltjes, "dan heb ik er vrede mee: de beteekenis blijft toch
+dezelfde."
+
+"Toen hij het bemerkte," vervolgde Lodewijk, zonder schijnbaar aan mijn
+woorden te hechten, "toen zag hij, dat hij zijn geld kwijt was, en daar
+bleef het bij. Denk je, dat hij zoo gek is, zich te beroemen, dat men
+hem beet heeft gehad?--Of dat hij zou durven klagen over mij? en gevaar
+loopen mijns vaders gunst en de mijne te verbeuren?"
+
+"Des te erger," zeide Reynhove, met warmte: "ik zou het u pardonneeren,
+indien gij dezen of genen maquignon had gedupeerd, of wel een cavalier,
+gelijk gij zijt, die u satisfactie kon vragen; maar dat gij abuseert van
+de goede trouw eens mans, die van de affaire geheel ignorant is en
+bovendien van u dependeert, dit is geen nobele manier van ageeren."
+
+Ik knikte goedkeurend bij deze redeneering, die mij zeer behaagde, al
+was zij in onzuivere taal gesproken. Wat Lodewijk betrof, hij toonde
+zich ten hoogste gebelgd over hetgeen hij een beleediging noemde: en er
+zou twist ontstaan zijn, indien de overigen er zien niet tusschen
+gevoegd hadden en verzocht, het onderwerp daar te laten.
+
+"Hei ho!" riep nu opeens Lodewijk: "wie komt daar aan?--Lucas Helding,
+zoo waar ik leef! blazend en zweetend als een narrepaard. Hier!"
+schreeuwde hij, tegen de ruiten tikkende: "hier vriend Helding! hier
+moet gij wezen! Toe vrienden! ziedaar een heerlijk voorwerp om ons mede
+te vermaken. Wij moeten hem binnenroepen en besissen."
+
+Ik keek uit! en inderdaad, daar kwam Helding voorbij, met den hoed in de
+hand, en het gezicht zoo rood als een kalkoensche haan, terwijl hem het
+zweet tappelings langs de wangen droop. Zoodra hij hoorde dat er getikt
+werd, draaide hij het hoofd om, en zijn gelaat helderde op, bij den
+aanblik van een volgeschonken roemer, dien Lodewijk hem voorhield. Ik
+had den goeden man wel willen waarschuwen, tegen het gevaar, dat hem
+bedreigde, maar het was te laat: hij was den tuin ingewandeld en stond
+reeds op den drempel van den koepel te buigen.
+
+"Wel poeet, kom binnen!" riep Lodewijk: "waar komt dat zoo vandaan? Maar
+drink, eer gij antwoordt. Gij schijnt warm en hebt wat verfrissching
+noodig."
+
+"Veels te veel goedheid," zeide Helding, nadertredende en het hem
+aangeboden glas met nieuwe buigingen aannemende: "uwe gezondheid
+Heeren!--Ik was de slatuintjes eens rondgekuierd; ik dacht niet, dat ik
+op weg naar huis nog kennissen zoude vinden."
+
+"_Allons_! ga zitten," zeide Lodewijk, hem bij de schouders vattende en
+op een stoel plakkende: "en drink nog reis. Zeker ben je weer aan 't
+verzenmaken geweest onderweg. Toe! laat hooren; wat heb je bij je?"
+
+"Is Mijnheer een dichter?" vroeg Contour, een blij gezicht zettende.
+
+"Een dichter!" herhaalde Lodewijk: "_puf nou poeetjes! 't is de baas van
+'t gansche land!_ Is dat een vraag, of Lucas Helding een dichter is?"
+
+"Is UEd. waarlijk die vermaarde Lucas Helding, wiens verzen mij zoovele
+aangename uren hebben doen doorbrengen?" vroeg Contour, met een gemaakte
+verbazing: "wel, ik had nooit durven droomen, dat ik het geluk ooit zou
+hebben mogen smaken, van uwe kennis te maken. Gun mij, uwe gezondheid te
+drinken."
+
+"Te veel goedheid," zeide Helding, zijn glas op nieuw ledigende: "maar
+hoe kan Mijnheer zoo bekend zijn met mijne gedichten, als ik vragen mag?
+want ik heb nog nooit iets laten drukken, als eenige...."
+
+"O Mijnheer!" zeide Reekalf, zijn kameraad in verlegenheid ziende:
+"alsof wij geen kopieen van uw werken hadden;--maar mijn vriend is mij
+vooruit geweest: gun mij thans ook de eer...." En er werd op nieuw
+geklonken.
+
+"Ik ben niet minder gecharmeerd van uwe kennis te maken," zeide
+Reynhove. "Ich wil auch een klaasje wein mit UEd. trinken," zeide
+Weinstuebe. "Ik mag mij mede dat genoegen niet ontzeggen," riep Van
+Ranst:--en Helding, hoezeer zich tegen die al te groote eer verzettende,
+zag zich genoodzaakt met elk afzonderlijk een glas te ledigen. Zeker
+deed hem de wijn naar meer smaken; want toen hij de ronde gedaan had,
+verzocht hij mij uit zichzelven, de eer te mogen hebben, van ook met mij
+te klinken.
+
+"Ik kan u zeggen, mijn waarde Monsieur Helding!" zeide Contour, "dat er
+geen dichter is, wiens verzen meer bij ons regiment bewonderd worden,
+dan de uwe."
+
+"Het gaat zooverre," zeide Reekalf, "dat twee Luitenants, een Vendrig en
+drie Kornetten in arrest zijn gezonden, omdat het lezen uwer gedichten
+hen het parade-uur had doen verzuimen."
+
+"Wat praat gij van arrest," zeide Van Ranst: "ik ken er verscheidenen,
+die zich moedwillig naar de provoost laten brengen, om op hun gemak uw
+voortreffelijke dichtwerken te kunnen bestudeeren.
+
+"'t Gaat zooverre," hernam Contour, "dat onze Kolonel laatst, in stede
+van het commando te geven, een regel uit een uwer werken opzeide."
+
+"Wij hadden bij ons een Cadet," zeide Reekalf, "wiens dood gij op uwe
+rekening hebt."
+
+"Zijn dood!" riep Helding in verbazing uit: "UEd. spot er mee."
+
+"Volstrekt niet: hij wilde uw schrijftrant navolgen en heeft zich, uit
+wanhoop over het mislukken zijner pogingen, een kogel door 't hoofd
+gejaagd."
+
+"Wel! is het mogelijk?" hernam Helding, de handen van verbazing in
+elkaar slaande: "ik ben er waarachtig van ontsteld."
+
+"Toe geschwind! trink tan tegen den schrik," zeide Weinstuebe, hem
+inschenkende.
+
+"Voor den drommel," zeide Van Ranst: "ik, die hier zit, heb al zes
+officieren van de Garde in tweegevecht overhoop gestoken, omdat zij
+ontkenden, dat Helding de eerste dichter van het gemeenebest was."
+
+"Hemel beware ons!" riep de goede Helding uit, verschrikt op zijde
+schuivende; want Van Ranst, die een groote zwaarlijvige kerel was met
+dikke knevels en bakkebaarden, zag er inderdaad vervaarlijk uit.
+
+"UEd. is immers," hervatte Contour, "de maker van dat lieve dichtstukje
+op ... hoe heet het ook?... "Eilieve, Reekalf! help mij eens op den
+weg."
+
+"Wel ja! van dat geestige gedichtje, dat wij te zamen lazen," zeide
+deze.
+
+"Welk bedoelt UEd.?" vroeg Helding, zijn oogen beurtelings van den eenen
+naar den anderen kant wendende: "ik kan niet nagaan...."
+
+"Wel! dat verliefde stukje," zeide Van Ranst: "ik heb het den vijfden
+van mijn weerpartijders nog in de ooren geschreeuwd, toen ik hem den kop
+gekloofd had: maar nu ben ik het waarachtig vergeten."
+
+"Dat waar eine frolijke manier om hum naar de eeuwigkeit te promenieren
+laten," zeide Weinstuebe.
+
+"Misschien," zeide Helding, "meent UEd. dat gedichtje op het kuiltje in
+het kinnetje van Phyllis!"
+
+"Juist!" antwoordde Contour: "'t geen aldus begint ... och! hoe begint
+het ook weer?"
+
+"Lief kuiltje!..." hief Helding aan.
+
+"Juist: lief kuiltje.... Stilte, Mijne Heeren! Ga voort, mijn waarde
+Heer Helding!"
+
+"Ja! maak dat wij uit dat kuiltje komen," zeide Lodewijk.--En Helding,
+die alles voor goede munt opnam, hief op deze wijze aan:
+
+ "Lief Kuiltje! waar de God der liefde in ligt verscholen,
+ Als in een zacht satijnen bed!...."
+
+"Een satijnen bed.--Juist! recht poetisch!"--viel Reekalf in.
+
+ "Van waar hij pijltjens schiet, die in het wilde dolen,
+ Maar treffen steeds, en gloeiend zijn als kolen,
+ Wier vier elk hart in vlammen zet."
+
+"Precies!" zeide Contour: "er kwam van kolen in."
+
+"Die kolen maken een _lumineux_ effect," zeide Reynhove.
+
+ "Wier vier het hart in vlammen zet."
+
+herhaalde Reekalf: "wat is het aardig uitgedacht en geestig volgehouden:
+_gloeiende kolen_ en _een vlammend hart_! Laten wij eens drinken, om
+dien geweldigen brand te blusschen. Uwe gezondheid, Monsieur Helding!"
+
+"Om u te bedanken, Mijne Heeren!" vervolgde hij: "maar het zal mijn tijd
+worden, om huiswaarts te keeren."
+
+"Ja!" zeide ik: "ik begin ook te vinden, dat het laat genoeg wordt. Wij
+zullen een eindweegs samen gaan, vriend Helding!"
+
+"Wel ja! Waarom niet den geheelen weg," zeide Lodewijk, mij spottend
+aanziende: "dan kunt gij nog in 't voorbijgaan een bezoek afleggen bij
+uw Dulcinea, die beneden hem woont.--Neen, neen! Wij gaan allen samen
+heen."
+
+"Ik heb geen Dulcinea, die beneden Helding woont," zeide ik, op een
+ernstigen toon: "en gij, mijnheer Blaek! weet dat zoogoed als iemand."
+
+"Nu! wij blijven ook niet lang meer," zeide Reynhove: "en wij gaan samen
+heen; maar wij moeten toch het vervolg van het gedicht hooren."
+
+"Kottorie neen!" zeide Weinstuebe: "wou je nu al opkrassen? het mooie
+moet nog ankomen."
+
+"Wel, het zij zoo!" hernam ik: "maar dan gaan wij ook."
+
+"Als de Heeren het dan zoo verkiezen," zeide Helding: en hij vervolgde
+aldus met zijn gedicht:
+
+ "Lief Kuiltje! zeg mij toch, indien gij 't kunt verhalen,
+ En prent het mij ter dege in,
+ Hoe zijt gij toch ontstaan? en wat toch deed u pralen,
+ Zoo schoon, als geen Apel het beter konde malen,
+ In 't midden van die ronde kin?"
+
+"Bravo! bravo!--Maar drink eens, Helding! dat opzeggen moet u vermoeien
+na een zoo lange wandeling."
+
+"In 't minste niet:--nu antwoordt het Kuiltje, Mijne Heeren!"
+
+"Een sprekend Kuiltje! hoe geestig!"
+
+ "Toen Venus zelf 't gelaat, waarin men mij ziet prijken,
+ Door hare gunst te voorschijn bracht,
+ Deed zij haar eigen merk in alle trekken blijken.
+ Zij schiep die schoone verf, waarvoor de roos moet wijken,
+ Die oogen, vol van tooverkracht."
+
+"'t Is onnavolgbaar!" galmde Reekalf uit.
+
+ "Dat geestig kopje, rijk versierd met blonde lokken,
+ Dien fijnen neus, zoo wel besneen,
+ Dien wenkbrauwboog, om 't oog zoo zuiver heengetrokken,
+ Dat mondje, slechts bestemd tot kussen en tot jokken."
+
+"Foei! Jokte Phyllis?" merkte Reynhove binnensmonds aan.
+
+"'t Komt zoo in 't rijm te pas," fluisterde ik hem toe.
+
+"Jokken beteekent hier zooveel als schertsen," zeide Helding, aan wiens
+nauwluisterend oor de aanmerking niet ontsnapt was. Hij vervolgde:
+
+ "Die tandjes, wit als elpenbeen,"
+ Toen zei zij: "aan mijn werk mag heden niets ontbreken.
+ En, als de moeder van de min,
+ Wil ik, hetgeen ik schiep, doen prijken met het teeken,
+ Dat elk herken." Zoo sprak ze, en drukte, al onder 't spreken,
+ Haar duimpjen in de kin."
+
+Hier werd dit kreupele rijm vervangen door een algemeen concert van
+toejuichingen, en zoovele gezondheden den maker gebracht, dat ik berouw
+begon te gevoelen, van hem niet voor het einde van het gedicht te hebben
+medegevoerd, daar ik wel voorzag, dat hij den hem gespreiden strik niet
+ontgaan zou. Vreezende bovendien, dat ook de overigen, terwijl zij hem
+de laag gaven, zelven mede hun bekomst zouden krijgen, rees ik op en
+wenschte nu de eerste gelegenheid te baat te nemen om te vertrekken, en,
+zoo mogelijk, Helding mede te krijgen, toen het gesprek opeens een
+wending begon te nemen, welke mij blijven deed.
+
+"Wat ik bovenal admireer," zeide Reynhove, terwijl hij den dichter bij
+zijn knoopsgat hield, "is de varieteit, respireerende in de differente
+poesies, die gij aan Mejuffrouw Blaek hebt gededieerd. Zeker heeft u het
+sujet geinspireerd."
+
+"Ongetwijfeld, Mijnheer!" zeide Helding: "wie zou niet in heilig vuur
+ontstoken raken, wanneer hij zulk een engel moet bezingen? Zouden wij
+hare gezondheid niet eens drinken, Mijne Heeren?"
+
+Ik gevoelde een hoogst onaangename gewaarwording, en het was mij, of de
+naam van Henriette ontheiligd werd, dat men dien bij een gelegenheid als
+deze dorst uitspreken. Dan ik had spoedig meer gegronde reden tot
+ontevredenheid.
+
+De gezondheid van Mejuffrouw Blaek werd gedronken, en die ellendige
+Weinstuebe voegde er bij: "dat is een gonditie, die onze frund Plaek zich
+vooral wel zal aantrekken wollen. Immers; hoe staat es? Pin je al
+keenkacheerd met haar? En wanneer sollen wir op je prijloft tansen?"
+
+"Niet zoo mal," antwoordde Lodewijk: "zij is geen onaardig bekje en zou
+wel willen, geloof ik; maar wij zullen er niet aan doen."
+
+Ik gevoelde een innigen trek, om den pochhans op zijn gezicht te
+trommelen--en bedwong slechts met moeite mijn toorn.
+
+"Maar toch, Plaek!" zeide Weinstuebe: "man sagt, der Her papa wil mit
+alle kraft und keweld, dat je haar trauwen solt."
+
+"Ja! dat heeft de ouwe zich in 't hoofd gezet, Joost weet waarom!
+althans hij gunt haar aan geen andere."--Hier zag hij mij aan met een
+schampere uitdrukking, die mij het bloed in 't gezicht deed stijgen:
+"doch," vervolgde hij: "als ik ooit zoo gek worde om mijn vrijheid te
+verkoopen, zal ik ten minste een half millioentje in ruil moeten hebben,
+en geen kale rot, die op haar best," enz. Hier bezigde hij eenige
+uitdrukkingen, te gemeen om herhaald te worden, maar die door Weinstuebe
+en de officieren met een luid gelach werden aangehoord.
+
+Er had een hevige strijd in mijn binnenste plaats. Ik had te veel
+eerbied voor Henriette, om haar op zulk een tijd en plaats en in een
+dergelijk gezelschap tot onderwerp van een twist te doen strekken, en
+haar partij te trekken tegen haar eigen bloedverwant: maar aan een
+anderen kant was het in mijn oogen een ellendige laagheid, te dulden,
+dat zij in mijn bijzijn tot onderwerp moest strekken van zulk
+nietswaardig gesnap. Terwijl ik mijn denkbeelden zocht in orde te
+schikken, ten einde aan Blaek mijn ongenoegen op een betamende wijze te
+kennen te geven, kwam Reynhove mij voor en gaf mij daardoor de gezochte
+aanleiding, om mij, zonder stof tot opspraak te geven, in het onderhoud
+te mengen.
+
+"Vriend Blaek!" zeide Reynhove: "gij doet verkeerd, aldus over uw
+cousine te spreken: zij is een charmant meisje, en zou ook zonder geld
+in staat zijn, iemand gelukkig te maken, die haar wist te apprecieeren:
+en daar zijt gij de man niet naar."
+
+"Dunkt u dat?" vroeg Lodewijk: "welnu! trouw haar dan zelf: en geluk er
+mede."
+
+"Het verwondert mij," sprak ik nu op mijn beurt, "dat de Heer Blaek op
+een zoo losse wijze spreekt van een naastbestaande, die wellicht door
+geene onzer jonge dames overtroffen wordt, en wier zedigheid althans
+boven alle lofspraak verheven is."
+
+"Wat weet gij daarvan?" vroeg Lodewijk: "omdat gij een paar keeren
+alleen met de meid geweest zijt, en zij tegen u misschien de preutsche
+gespeeld heeft, denkt gij, dat zij tegen een iegelijk zoo zijn moet.
+Loop heen! wij weten, wat wij weten."
+
+"Ik weet," zeide ik, "dat ik in twijfel sta, of ik uwe taal met den naam
+van laster of met dien van kinderpraat moet bestempelen."
+
+"Wat!" riep Lodewijk uit, terwijl hij opstoof van zijn stoel: "weet gij
+wel wat gij zegt?"
+
+"Niet alleen, dat ik het weet; maar ik ben bereid, het te herhalen, en
+geen woord meer te verdragen ten nadeele van Mejuffrouw uwe nicht."
+
+"En wie duivel heeft u opgedragen haar ridder te zijn?" vroeg Lodewijk:
+"maar dat is hetzelfde: wij zullen elkander nader spreken, Mijnheer
+Huyck!"
+
+"Ik ben uw seconde, Blaek!" zeide Van Ranst, zich oprichtende, en de
+breede borst omhoogzettende.
+
+"Ja kottorie! dat kun je niet onder je laten, Plaek!" zeide Weinstuebe.
+
+"Wees toch zoo dwaas niet, Blaek! zeide Reynhove, tusschen beiden
+tredende: "onze vriend Huyck heeft perfect gelijk. Gij hebt op een
+impardonnable wijze van uwe nicht gesproken: en gij zoudt de zaak niet
+amelioreeren, door er verdere suites aan te geven. Laat alles liever en
+_etat_ blijven, haar naam niet meer geprononceerd, en de quaestie
+afgedronken worden."
+
+"Ja!" mompelde Heldring: "dat is naar mijn hart gesproken, laat de
+quaestie afgedronken worden."
+
+"De Heer Reynhove heeft volmaakt gelijk," zeide Contour tegen Lodewijk:
+"gij kunt niet vechten tegen iemand, die het opneemt voor uwe eigene
+nicht."
+
+"Ja! das ist auch waar," zeide Weinstuebe: laten wij er maar nicht meer
+over spreken und ein klaasje von frundschap trinken."
+
+"Met genoegen," zeide Lodewijk: "indien Huyck mij naar behooren excuus
+wil vragen voor de onbehoorlijke taal, die hij zich tegen mij heeft
+veroorloofd."
+
+"Ik geloof," zeide ik, "dat mijne uitdrukkingen gematigd genoeg zijn
+geweest, en kan geene verschooning vragen voor hetgeen ik op goede
+gronden gezegd heb. Dit alleen wil ik verklaren, dat ik geen oogmerk
+had, u te beleedigen, maar alleen de eer van Mejuffrouw uwe nicht tegen
+alle blaam te handhaven."
+
+"Die reparatie moet u genoeg wezen, Blaek!" zeide Reynhove: "kom! wees
+geen kind en begin geen dispuut, waardoor gij u-zelf een ridicule zoudt
+geven.--De eer van een jong meisje is een teeder punt en behoort niet
+zoo lichtvaardig onder een glas wijn gecompromitteerd te worden."
+
+"Ach ja!" zeide Helding, terwijl Lodewijk, hoezeer onwillig, het glas
+aannam, dat Contour hem opdrong: "de eer van een meisje is een teeder
+punt. Och! mijn Klaartje! mijn Klaartje! wanneer men zoo los over u
+sprak, niemand zou het voor u willen opnemen!"--Hier liepen de tranen
+den man, wien de wijn in een aandoenlijke stemming gebracht had, langs
+de wangen.
+
+"Wat ist das!" vroeg Weinstuebe: "wat hebje te hijlen und te lamenteeren?
+Trink liever een schlok, dan dat je zoo staat te balken."
+
+"Och! mijn waarde Heer!" zeide Helding, terwijl hij den aangeboden
+roemer al snikkend ledigde: "Ik kan nooit over een lief meisje hooren
+spreken, of ik denk om mijn arme dochter, die ook eens zoo braaf en goed
+was, en thans ... och! och!--Mijnheer Lodewijk zal zich wel herinneren,
+welk een braaf, beminnelijk schepseltje het was, alvorens een schelm
+haar ... och! och!"
+
+"Ik!" zeide Lodewijk, terwijl hij bleek werd, hetzij door de uitwerking
+van den wijn, of uit eenige andere oorzaak: "wat weet ik van uw dochter
+af?... Doch ja!... ik herinner mij ... zij is het pad opgegaan,
+nietwaar?"
+
+"Ja Mijnheer!" antwoordde Helding, blijkbaar door de woorden van
+Lodewijk beleedigd, en hem aanziende met een vrijmoedigen blik; want de
+kracht des wijns had de afstanden tusschen hen gelijkgemaakt: "zij is
+het pad opgegaan: en ik kan het zonder blozen zeggen; want ik heb haar
+altijd het goede voorgehouden en liefgehad:--en haar schande komt
+alleen op den schelm neer, die haar bedorven heeft. Ziet Mijne Heeren!
+ik ben maar een oude, afgeleefde vent; maar indien ik den verleider
+wist, die mijn geluk verstoord heeft: ik zou hem opzoeken en in 't
+aangezicht slaan. Neemt het mij niet kwalijk, Mijne Heeren! Gij zijt
+allen nog jong en neemt het misschien zoo nauw niet; maar indien gij
+nadacht, hoe uwe onbezonnenheid iemands geluk voor eeuwig kunnen
+verstoren, gij zoudt over zulke onderwerpen niet schertsen. Och! Ik zou
+al die verzen, welke UEd. geprezen hebt, met vermaak op het vuur gooien,
+indien ik daardoor slechts mijne arme dochter terughad."
+
+Helding had op dit oogenblik iets ernstigs, iets waardigs in zijn
+houding: het gevoel van eigenwaarde, dat anders bij hem sluimerde en hem
+elken hoon lafhartig deed slikken, was opgewekt geworden nu het zijne
+dochter gold: de wijn had hem vrijmoedigheid geschonken om zich te
+uiten, en de beschroomde, laffe, kruipende tafelschuimer had in mijn oog
+iets eerbiedwekkends verkregen.--Het was echter niet meer dan een
+flikkervlam, bestemd om even spoedig te zijn uitgedoofd als zij ontstaan
+was.
+
+Het scheen, dat zijn zedenpreek Lodewijk en zijn vrienden weinig
+aanstond; althans de eerste deed weldra het voorstel, om de paarden te
+gaan zoeken: en ik nam deze gelegenheid waar, om den dichter te
+beduiden, dat wij nu lang genoeg gebleven waren en het tijd werd om naar
+huis te gaan. Na een korte tegenstribbeling liet hij zich gezeggen, en,
+afscheid van het gezelschap genomen hebbende, verlieten wij de herberg.
+
+
+ * * * * *
+
+
+ZEVEN-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
+
+WAARIN ONZE HELD IN NIEUWE ONAANGENAAMHEDEN WORDT GEWIKKELD.
+
+
+Ik had nog nauwelijks twintig stappen stadwaarts gedaan, toen die zelfde
+Helding, die even te voren zoo verstandig gesproken had, mij plotseling
+bij den arm nam: "het is toch zonde en jammer," zeide hij: "te moeten
+aftrekken, zoolang er nog zulke goede wijn in de flesch is."
+
+Ik zag hem aan: de oogen puilden hem uit het hoofd: en een misstap, dien
+hij op dat oogenblik deed, en waardoor hij bijkans tegen mij
+aantuimelde, deed mij overtuigend zien, dat hij dronken was, althans
+door den plotselingen overgang uit den warmen koepel in de lucht,
+bevangen geraakt.
+
+"Hou u maar bedaard, vriend Helding!" zeide ik: "en laat ons
+voortstappen, zonder de menschen te dwingen van naar ons te kijken."
+
+Wij wandelden verder op, en ik deed mijn best, den sukkel voort te
+krijgen, die bij elken stap tegen mij aankwakte en met de beenen al de
+bewegingen maakte van een schaatsenrijder. Het begon gelukkig al te
+schemeren, en er waren weinig menschen meer voor de herbergen; maar ik
+schaamde mij toch om met een dronken man de poort in te komen. Reeds had
+ik een paar keeren stilgestaan en rondgezien naar iemand om een rijtuig
+te bestellen, toen tot mijn blijdschap Reynhove met twee der Officieren
+ons achterop kwam geloopen. Ik wenkte hen toe en zij hadden niet veel
+moeite om te zien hoe de zaak geschapen stond. De Hagenaar bood mij
+terstond zijn hulp aan; doch de beide anderen, die waarschijnlijk haast
+hadden, wenschten ons in 't voorbijgaan pleizierige wandeling en stapten
+voort, zonder zich wijders over ons te bekommeren. Reynhove nam nu
+Helding bij den anderen arm en op die wijze gelukte het ons, hem tot in
+de poort te krijgen. Op het Haarlemmerplein gekomen, bestelden wij een
+slede en pakten onzen maat, die zoo gedwee als een schaap was en nergens
+meer besef van had, daarin, terwijl wij gearmd naast het voertuig voort
+bleven wandelen. Ik vroeg aan Reynhove, hoe het met zijn paard gesteld
+was.
+
+"O!" zeide Reynhove: "het is zoo gezond als een visch. Ik laat het uit
+precautie op stal staan; moest hij morgen weer aan den gang, hij zou aan
+de blessen van Blaek desnoods een zeshonderd roe vooruit geven; want,
+wat die betreft, ik geloof niet, dat hij er ooit weer mede zal kunnen
+rijden."
+
+"Dit is dan," zeide ik, "een weddenschap geweest, waar niemand bij
+gewonnen heeft: gij zijt het geld kwijt, en Blaek een paar brave
+paarden."
+
+"Hij verliest er meer bij dan ik," zeide Reynhove, lachende.
+
+"Ik zie niet, dat zulks u eenigen troost kan geven, dat twee edele
+schepselen buiten gebruik raken en het wellicht met den dood bekoopen;
+terwijl zij buiten deze dwaasheden den eigenaar tot nut en genoegen
+hadden kunnen strekken."
+
+"_Ma foi!_ het is hun lot! waar zijn de harddravers voor, anders als om
+te loopen? Gij zult toch een echt nationale gewoonte als de
+harddraverijen niet willen condemneeren?"
+
+"Volstrekt niet," hernam ik: "maar de paarden, welke men daartoe bezigt,
+worden er uitdrukkelijk toe bestemd, en door een gestadige oefening
+bekwaam gemaakt om het lang uit te houden en sterke beweging te doen
+zonder nadeel voor hun gezondheid: en bovendien bereden door lieden, die
+de noodige zorg dragen, dat zij zich niet boven hunne krachten
+inspannen. Wat ik veroordeel, zijn die bijzondere weddenschappen,
+waarbij welopgevoede lieden zich met rostuischers gelijk stellen, hun
+paarden slaan, mishandelen en bederven, en per slot slechts een schralen
+roem inoogsten. Ik geloof, dat ik mij des te vrijer jegens u aldus mag
+uitlaten, omdat ik bespeurd heb, dat gij, uit liefde voor uw beest, en
+om het niet te bederven, de kans der overwinning verspeeld hebt. Doch
+juist dit toont aan, dat gij althans voor dergelijke grappen de man niet
+zijt. Om die mede te doen, moet men beginnen met alle gevoel van deernis
+uit te schudden."
+
+"Ik geloof, dat gij gelijk hebt," zeide Reynhove: "_mais que
+voulez-vous_?"
+
+"Gij althans," vervolgde ik, "zoudt niet handelen, gelijk Blaek gedaan
+heeft ten opzichte van Velters. Gij ziet waar die
+paardekoopers-zedenkunde toe brengt."
+
+"Ik verzeker u," zeide Reynhove, "dat, toen ik kennis maakte met
+Lodewijk, ik hem voor een bon _compagnon_ aanzag, die wellicht zijn
+gebreken had, maar rond en voor de vuist was;--maar hij is mij erg
+tegengevallen:--en dan de manier, waarop hij over zijne _cousine_
+spreekt!--foei!--_Apropos_! is het een indiscretie, u te vragen, of gij
+_vues_ op haar hebt?"
+
+"'t Is nu de tijd niet, daarover te spreken," antwoordde ik, ongenegen
+hem tot mijn vertrouweling te maken.
+
+"Integendeel!" hernam hij: "en gij behoeft voor mij niet te vreezen:--er
+zal tusschen ons geen rivaliteit bestaan.--Maar wat kan de reden zijn,
+dat haar oom zoo geweldig op een huwelijk tusschen haar en Lodewijk
+gesteld is, en zich daar zoo zonderling en dringend over uitlaat?"
+
+"Heeft hij dat in uw bijzijn gedaan?" vroeg ik, verrast.
+
+"Aha!--die vraag is een antwoord op hetgeen ik zooeven vroeg:--In mijn
+bijzijn? _mieux que ca_, tegen mijzelven, vriendlief!"
+
+"Hoe dat?"
+
+"Luister eens. In den gepasseerden nacht lag ik gerust op mijn bed, toen
+opeens de deur van mijn slaapkamer wordt opengedaan: "wie is daar?"
+vraag; ik.--Geen antwoord.--Ik ga overeind in mijn bed zitten, en zie:
+daar nadert mij een lange gestalte, blootsvoets en 't lijf in een
+nachtjapon gewikkeld, met een slaapmuts op au een kaars in de hand, die
+naar mij toetreedt. Het was de oude Heer Blaek."
+
+"Inderdaad! En wat kwam die u vertellen?"
+
+"Daarnaar was ik niet minder nieuwsgierig dan gij. "Mijn God! Mijnheer
+Blaek! Wat is er gebeurd?" vroeg ik.--Maar hij, zonder mij te
+antwoorden, zette de kaars op de tafel, en, een stoel nemende, plaatste
+hij zich aan het hoofdeneind van mijn bed. Toen bemerkte ik eerst, dat
+hij een slaapwandelaar was."
+
+"En hij sprak met u?"
+
+"Hij nam mijne hand tusschen de zijne, en toen, mij met een gelaat vol
+angst aanziende: "om Gods wil, Lodewijk!" zeide hij: "maak uw ouden
+vader niet ongelukkig. Heb medelijden met mij. Geef mij de rust mijner
+ziel weer en neem Henriette tot vrouw. Ik heb heden weer een aanzoek
+voor haar afgeslagen.""
+
+"Hij zeide dit?"
+
+"Ik herhaal u zijn eigen woorden: "O! Wist gij," vervolgde hij, "wat het
+zegt, jaren lang de folteringen des gewetens te gevoelen, en slechts een
+middel tot herstel van het misdrijf te kennen. Het is in uwe macht mijn
+Lodewijk! mij de rust terug te geven. Ik heb u altijd uwen wil laten
+doen;--ik heb u wellicht te veel liefgehad: ja! God weet het: veel te
+veel:--doe gij dan het eenige, wat gij voor mij doen kunt.""
+
+"Onbegrijpelijk! En welk geheim kan het zijn, dat hem zoo zwaar op het
+hart ligt?"
+
+"Ik weet het niet; en ik was liever de kamer uitgeloopen dan op een
+zoodanige wijze de confident te worden van iemand, aan wiens huis ik
+hospitaliteit geniet.--De slapende vervolgde: ""gij weet het niet,
+waarom ik zoo sterk op dat huwelijk insisteer. En gij zult het ook nooit
+weten dan in de ure mijns doods. En die zal niet ver meer verwijderd
+zijn, indien gij aldus voortgaat, mijn beden te weerstreven.""
+
+"Schrikkelijk! En wat toch kan het zijn, dat hier achter schuilt."
+
+"Het tooneel begon mij te vervelen. Ik trok mijn hand los, en kroop zoo
+dicht tegen den wand, dat ik buiten zijn bereik lag. Hij tastte nog
+eenige oogenblikken naar mij, zuchtte toen diep, rees op, nam den
+kandelaar en trok af gelijk hij gekomen was."
+
+"Ik zou dit geval maar niet rondvertellen," zeide ik: "hetgeen u gezegd
+is, was niet voor uwe ooren bestemd, en openhartig gezegd, steekt er
+niet een soort van misbruik van vertrouwen in, het aan derden mede te
+deelen?"
+
+"Dat zegt gij nu gij 't weet," zeide Reynhove, lachende: "maar gij hebt
+gelijk, en ik zou het u ook niet verhaald hebben, dacht ik niet, dat het
+u interesseeren kon en u den sleutel geven van het refus, dat gij
+geleden hebt. Aan Lodewijk echter heb ik gemeend het te moeten zeggen,
+die er hartelijk om heeft gelachen, en gezegd, dat hem dergelijke
+bezoeken zoo dikwijls gebeurden, tot hij eindelijk de resolutie had
+genomen, van zijn deur te sluiten, wanneer hij naar bed ging. Ik geloof,
+dat ik zijn voorbeeld volgen zal voor de weinige dagen, die ik nog denk
+te blijven; want ik ben niet op de herhaling dier visites gesteld en zou
+wellicht meer hooren dan mij aangenaam was."
+
+"Denkt gij spoedig weer naar Den Haag te gaan?"
+
+"Ik geloof van ja: ik verlang met die Blaeken niet intiem te worden: en
+bovendien, uw vader heeft mij een goeden raad gegeven: en het zal den
+mijnen aangenaam zijn, indien ik mij in deze of gene carriere begeef.
+Voor mijn vertrek echter, kom ik stellig nog eens ten uwent aan."
+
+Wij spraken nu over onverschillige zaken, totdat wij ons aan de deur der
+woning van Heynsz bevonden. Mijn oogmerk was om, ten einde de
+gelegenheid te vermijden van Amelia opnieuw te ontmoeten, onzen patient
+aan Heynsz over te leveren, en dezen de verdere bezorging op te dragen.
+Doch de huisheer was uit: en daar de meid natuurlijk geen kans zag, om
+Helding, die gevoelloos als een blok in de slede lag, naar de derde
+verdieping te sjouwen, zagen wij ons wel genoodzaakt deze taak zelven te
+aanvaarden. Juist op het oogenblik, dat wij den poeet uit de slede
+tilden, kwam Lodewijk aangeloopen, gevolgd van zijn bediende. "Zoo!"
+zeide hij: "zijt gij daar eindelijk? Ik heb mij in 't zweet geloopen, om
+u in te halen. Gij vergeet, dat ik ook bij de grap hoor."
+
+Dit zeggende, pakte hij mede een been van Helding aan; doch ik bemerkte
+dadelijk, dat zijne hulp ons weinig baten zoude, want hij waggelde zelf,
+en had allen schijn van onder den invloed van den wijn te handelen. Ook
+liet hij, zoodra wij den beschonkene de benedentrappen opgesjouwd
+hadden, dezen los, en ging op het portaal zitten. Intusschen sleepten
+wij Helding hooger op; maar ik had in 't voorbijgaan gemerkt, dat de
+deur van Amelia's kamer even was geopend geworden, en dat haar vader,
+waarschijnlijk ongerust over het buitengewoon gedruisch, om het hoekje
+gekeken had. Lodewijk, die misschien ook niet zonder doel was
+achtergebleven, had hem ook bespeurd, was weder opgestaan en de kamer
+van Amelia binnengetreden. Ik zag dit met een zwenk.
+
+"O wee!" zeide ik tegen Reynhove: "laten wij ons haasten: anders komt er
+gekheid daar beneden."
+
+Wij legden dan ook, zonder verderen omslag te maken, den snorkenden
+Helding op zijn bed, en stoven de trappen weer af. De deur van Amelia's
+kamer stond open: zijzelve zat aan haar werktafel, bleek van schrik en
+met de handen krampachtig saamgevouwen. Haar vader stond midden in het
+vertrek, met de armen over elkander geslagen, en staarde Lodewijk aan,
+die nauwelijks op de beenen staan kon en al vloekende uitriep:
+
+"Nu zie ik het eindelijk, Juffertje!--Al wil je mij niet tot galant, gij
+ontvangt toch visites van Heeren.--Voor Huyck blijft de deur niet
+gesloten, en wie is deze snaak? Zeker de betaalmeester en chef! He?"
+
+"Blaek!" riepen Reynhove en ik, hem van weerszijden bij de hand nemende:
+"Stel u toch zoo niet aan.--Ga met ons!"
+
+"Met uw verlof!" zeide Bos: "is deze de Heer Blaek, die de
+onbeschaamdheid heeft gehad, aan mijne dochter schandelijke voorstellen
+te doen?"
+
+"Uw dochter!" herhaalde Lodewijk, een oogenblik verrast: "nu ja! wat
+doet het er toe?" vervolgde hij met zijne gewone onbeschaamdheid: "ik
+heb haar rijk willen maken: en zoo gij een verstandig man zijt, zul je
+er niets tegen hebben. Er steekt immers geen kwaad in, op een mooi
+meisje te verlieven?--En zij neemt ook presenten aan, al houdt zij zich
+fijn."
+
+"Wacht!" zeide Bos: en meteen, een lade openhalende, kreeg hij het
+doosje met juweelen voor den dag en stak het Lodewijk tusschen vest en
+hemd; waarna hij, zonder er een woord bij te voegen, hem met de andere
+hand een heftigen slag in 't aangezicht gaf.
+
+"Mijnheer!" zeide Reynhove, onthutst: "wij zullen wel zorgen, dat hij u
+niet incommodeert: maar zoo gij hem slaat, laten wij hem los."
+
+"Mijne Heeren!" zeide Bos, op een bedaarden toon: "hij bekomt niet als
+het honderdste deel van hetgeen hij verdient; en het is hoog noodig, dat
+hij eens leere, hoe hij hier in 't vervolg ontvangen zal worden."
+
+"Gij zult het mij betalen," brulde Lodewijk, pogingen aanwendende om
+zich los te rukken: "houdt mij niet vast, lamme, valsche vrienden die
+gij zijt! Pieter! mijn zweep! ik wil dien schoft mores leeren."
+
+En Pieter, die geen haar beter was dan zijn Heer, stormde binnen en kwam
+met opgeheven zweep op Bos aan. Ik sprong tusschen beiden; maar zag mij
+hierdoor genoodzaakt, Lodewijk los te laten, die, zich nu ook van
+Reynhove bevrijdende, als een razende Roeland op Bos toeschoot. Maar
+deze, hem zonder schroom afwachtende, greep hem met de eene hand in de
+das en met de andere in den gordel, droeg hem, ondanks zijn
+tegenspartelen, de deur uit en smeet hem toen van al de trappen af.
+
+"O God! wat zal het gevolg van dit alles zijn?" riep Amelia: "Mijnheer
+Huyck! in 's Hemelsnaam!--Help hem toch aan 't bedaren."
+
+"Ga uw Heer oprapen," zeide Bos, terugkeerende, tegen Pieter: "of ik zal
+u denzelfden weg wijzen."
+
+Pieter, hoewel anders een onbeschofte, ruwe kerel, en voor geen kleintje
+vervaard, scheen echter ongenegen een nieuw bewijs uit te lokken van de
+kracht des forschgespierden mans, die voor hem stond, en begaf zich,
+zonder een tweede bevel af te wachten, naar beneden. Reynhove trad
+nader: "is dit niet wat hard geprocedeerd, Mijnheer?" vroeg hij: "onze
+vriend is een weinig beschonken, en...."
+
+"En ik behandel hem als zoodanig," zeide Bos: "gij zult mij genoegen
+doen, hem te volgen: ik verlang vrij op mijne kamer te zijn en van
+bezoeken verschoond te blijven.--Mijnheer Huyck! een woord met u eer gij
+gaat."
+
+"Ik verlaat u, Mijnheer!" zeide Reynhove: "want ik erken, dat gij hier
+meester zijt: maar permitteer mij om u te zeggen, dat ik hier toevallig
+ben ingekomen, en wel, om een dispuut, dat ik vreesde, te prevenieeren:
+en dat ik uwe forsche manier van ageeren jegens iemand, die zich niet
+wel defendeeren kan, nimmer zal approbeeren."
+
+"Al genoeg!" hernam Bos, met een beweging van ongeduld, en terwijl hij
+hem de deur wees. Reynhove haalde de schouders op, boog zich voor
+Amelia, gaf Bos zijn trotschen blik terug en vertrok.
+
+"Wat is de aanleiding van dit tooneel?" vroeg Bos, zoodra hij weg was:
+"ik had niet verwacht dat dergelijke onaangenaamheden herhaald zouden
+worden."
+
+Ik gaf hem een kort verslag van de oorzaak onzer komst en betuigde,
+hoezeer het mijzelf speet, zonder opzet opnieuw in een geschil als dit
+gewikkeld te zijn geweest.
+
+"'t Is wel!" zeide hij: "ik geloof u: en ik ben overtuigd, dat ik niets
+van den Heer Huyck te wachten had, als wat betamelijk en voegzaam is."
+
+"De Hemel geve," zeide Amelia, "dat deze ontmoeting geene onaangename
+gevolgen voor u hebbe."
+
+"Dat ware van weinig aanbelang," zeide ik: "maar zij kan de aandacht der
+Justitie trekken: en zoo Blaek, om zich te wreken, een beklag inlevert,
+vrees ik, dat UEd. wellicht niet langer hier veilig zult zijn."
+
+"Het is zeker, dat ons alles te duchten staat," zeide Bos: "maar het
+baat mij niet, of ik angstig de toekomst inzie; ik heb mij in erger
+gevaren bevonden, en mijn gestarnte heeft mij immer daaruit gered. Tot
+nog toe schijnt men geen achterdocht tegen mij te voeden: en wellicht
+heb ik slechts twee dagen meer noodig, om mijn zaken hier af te doen en
+voor altijd dit land te verlaten."
+
+"Vlei u niet te veel," zeide ik, het hoofd schuddende: "UEd. begaat
+onvoorzichtigheden.--Of is het geene onvoorzichtigheid, aan de zuster
+van den Hoofdschout een bezoek te geven?"
+
+"Integendeel!" zeide hij: "niets is meer geschikt, om de vermoedens af
+te wenden;--maar ik wil u niet langer ophouden. Vaarwel! En dat de Hemel
+met u zij."
+
+Ik vertrok. Op straat gekomen, zag ik de slede vertrekken, met den
+bediende van Lodewijk er naast, terwijl Reynhove mij nog stond af te
+wachten.
+
+"Ik heb Blaek aangeraden, om van die equipage gebruik te maken," zeide
+hij: "maar verhaal mij, bid ik u, wie is toch die Sinjeur daarboven, die
+een paar vuisten heeft als een smidsgezel, en een houding als een
+Burgemeester? Gij schijnt hem te kennen."
+
+Ik was op deze vraag voorbereid, en antwoordde zonder aarzelen: "dien
+Heer heb ik laatst op een dichterskrans bij Helding ontmoet: zijn
+rechten naam weet ik u niet te zeggen."
+
+"_Ma foi!_ hij heeft een schoone dochter, en ik begrijp licht, dat
+Lodewijk er een kansje op wagen wilde;--maar in allen gevalle heeft de
+oude Heer het toch wat erg gemaakt en ik zal het Lodewijk niet kwalijk
+nemen, indien hij hem satisfactie vraagt wegens de geledene
+injurie;--zoo namelijk die heer een man is, aan wien men, zonder zich te
+compromitteeren, een uitdaging zenden kan."
+
+"Lodewijk zal, hoop ik, verstandiger zijn," zeide ik, beschroomd over de
+gevolgen, welke een zoodanige handelwijze, ook voor mij, zoude kunnen
+met zich brengen: "hij is de oorspronkelijke beleediger geweest: en
+niemand zou het toch kunnen goedkeuren, dat hij den vader voor den degen
+eischte, omdat deze het voor zijn verongelijkte dochter had opgenomen."
+
+"Dat is waar ook," zeide Reynhove: "en gij moet niet denken, dat ik het
+gedrag van Lodewijk approuveer;--maar die andere, met zijn rooden rok,
+heeft het toch ook wat erg gemaakt.... Enfin! het is zooals het is:--en
+nu zult gij mij niet kwalijk nemen, dat ik u verlaat en naar mijn logies
+ga: Lodewijk zou anders met reden klagen, dat ik hem geheel aan zijn lot
+abandonneer: en ik zal toch al werks genoeg hebben, om hem te
+apaiseeren.--Vaarwel!"
+
+Wij namen afscheid: Reynhove volgde den weg, dien de slede gegaan was,
+en ik trok naar huis. Waarschijnlijk droeg mijn gelaat eenige blijken
+van de gemoedsaandoeningen, door het gebeurde bij mij verwekt; althans
+mijn vader zag mij ernstig en mijn moeder enigszins bezorgd aan, terwijl
+Suzanna, toen ik, zonder van de laatste ontmoeting te reppen, in korte
+woorden verhaalde, dat ik in gezelschap met Blaek, Reynhove enz. geweest
+was, mij verklaarde, dat zij mij op mijn verjaardag een zweepje en een
+bokaaltje zoude present doen, aangezien ik bij mijn overige beminnelijke
+hoedanigheden die van een rostuischer en een drinker scheen te willen
+voegen. Mijn moeder zuchtte, en mijn vader zeide bij het scheiden:
+"Ferdinand! teleurgestelde liefde kan somtijds tot dwaze stappen
+vervoeren. Neem u in acht!"
+
+
+ * * * * *
+
+
+ACHT-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
+
+WAARIN LEELIJKE DONDERBUIEN BOVEN HET HOOFD VAN FERDINAND SAMENPAKKEN.
+
+
+Den volgenden dag op de beurs zijnde, werd ik aangesproken door den
+makelaar Velters, die, na met mij eenige woorden gewisseld te hebben
+over de commissies, welke hij voor ons kantoor te verrichten had, mij
+vergunning verzocht, mij een eind weegs huiswaarts te vergezellen. Ik
+verbeeldde mij, dat er deze of gene verkooping ophanden was, waarbij hij
+in aanmerking wenschte te komen en deswege mijn voorspraak verlangde: en
+ik was niet weinig verwonderd toen hij, zoodra wij de beurs verlaten
+hadden, mij vroeg of het mij hetzelfde was, de Pijpenmarkt om te loopen,
+dewijl wij daar minder gedrang zouden vinden en meer ongestoord kunnen
+spreken, dan op het Rokin of in de Kalverstraat.
+
+"Is het zoo belangrijk?" vroeg ik, verwonderd over deze geheimzinnige
+handelwijze: "waarom komt UEd. dan niet liever bij mij aan huis?"
+
+"Verschoon mij," was zijn antwoord: "maar het is beter, dat ik met UEd.
+spreek, voordat UEd. te huis zijt."
+
+"Er is toch geen samenzwering ophanden," vroeg ik lachende, terwijl ik
+aan zijn verzoek voldeed en met hem den stillen weg ging, dien hij
+verkozen had. Nauwelijks waren wij op de Pijpenmarkt, of hij ving het
+gesprek aan door mij met warmte te danken, voor hetgeen ik ten zijnen
+behoeve gedaan had.
+
+"Gij meent mijn voorspraak bij den Heer Van Baalen," zeide ik: "maar
+lieve vriend! daarvoor hebt gij mij gisteren immers reeds aan de beurs
+uw dank betuigd."
+
+"Daarvoor kan ik nooit dankbaar genoeg zijn," zeide hij: "maar ik bedoel
+een dienst van een anderen aard ... in die zaak over dat paard van den
+Heer Blaek:--niemand als UEd. kan mij die hebben bewezen."
+
+"Gij zijt misleid," zeide ik, "of ik begrijp u niet. Ik verklaar u, dat
+ik eerst gisteravond kennis ontvangen heb van de geheele geschiedenis."
+
+"Nu! dat is om 't even," zeide hij: "dat bewijst mij alleen, dat UEd.
+niet rust, zoodra UEd. het onrecht verneemt, om het ook te herstellen."
+
+"Gij spreekt raadsels," hernam ik, "en wekt mijn nieuwsgierigheid op.
+Wat is er dan gebeurd? En welk onrecht is er hersteld?--In allen gevalle
+is het buiten mijn toedoen geschied."
+
+"Wel!" zeide Velters: "UEd. weet dan, op welke lage wijze de Heer
+Lodewijk Blaek mij misleid heeft. Hij dacht voorzeker, dat, omdat ik in
+zekere opzichten van zijn vader afhankelijk ben, hij met mij zou kunnen
+handelen gelijk de leeuw met zijne jachtgezellen; maar, toen ik de ware
+toedracht der zaak vernam, zegevierde mijn verontwaardiging boven alle
+andere bedenkingen en liep ik naar een Advocaat om raad te vragen. Deze
+stelde mij voor oogen, hoe dwaas het zou zijn tegen een vermogend man te
+procedeeren, ik, de aarden pot tegen den ijzeren. Zijn taal overreedde
+mij: ik besloot, hoe ongaarne ook, mijn wraakzucht op te geven, en dacht
+aan de zaak niet meer; dan, hedenmorgen vroeg ontving ik een
+uitnoodiging om mij aan het kantoor van den Heer Hoofdschout te
+vervoegen. Ik kwam daar op den bepaalden tijd, meldde mij aan en werd
+terstond bij uw Heer vader binnengelaten, waar ik ook den schelmschen
+Jaspersz vond, die nu, door de scherpe ondervragingen van den Heer
+Hoofdschout gedrongen, alles moest opbiechten. Uw Heer Vader vroeg mij
+toen, of ik mijn geld terugbegeerde, dan of ik vreesde, dat zulks mij
+nadeel in mijne betrekking zoude doen. Ik aarzelde een oogenblik; doch
+de zucht om te toonen, dat geene vrees voor geldelijke schade mij
+verhinderde mijn recht te zoeken, en de hoop, dat alle eerlijke lieden
+mijne partij nemen, en mij daarom hunne klandizie niet ontzeggen zouden,
+deden mij besluiten, aan Z.-Ed.-Gestr. te antwoorden, dat ik mijn geld
+gaarne terug zou bekomen. Toen Z.-Ed.-Gestr. dit hoorde, gelastte hij,
+dat de Heer Lodewijk, die mede ontboden was en in een ander vertrek
+toefde, zou worden binnengeroepen. Hij kwam en stond eenigszins
+beteuterd geloof ik, van mij en Jaspersz daar te zien. Uw Heer vader
+stelde hem op een treffende wijze het schandelijke van zijn gedrag voor
+oogen en besloot met hem te zeggen, dat hij de som terug moest geven of
+de gevolgen van een proces wegens oplichterij afwachten. De jonge Heer
+bromde en pruttelde wel wat; doch beloofde eindelijk zulks te doen. Hij
+liet zich bij die gelegenheid ontvallen, dat UEd. het zeker waart, die
+den Heer Hoofdschout tegen hem had opgezet door de zaak te
+verdraaien.--Daaruit nam ik aanleiding om UEd. te houden voor dengenen,
+die mijne voorspraak bij Z.-Ed.-Gestr. waart."
+
+"Gij hadt het beiden mis," zeide ik: "de Hoofdschout behoeft niet door
+zijn zoon onderricht te worden, om te weten, wat er omgaat: en er is
+geene voorspraak bij hem noodig om hem rechtvaardig te doen handelen."
+
+"Maar dit is niet alles," vervolgde Velters: "in 't heengaan herhaalde
+de Heer Lodewijk, dat hij zeer wel wist, aan wien hij dit alles te
+danken had, en dat niets dergelijks hem verwonderde van iemand, die hem
+in een vreemd huis lokte, om hem te mishandelen."
+
+"Hoe! meende hij mij?" riep ik uit, ontsteld en verontwaardigd tevens.
+
+"De Heer Hoofdschout vroeg hem terstond, wat die woorden te beduiden
+hadden, en zeide, dat, zoo hij een klacht had in te brengen, al ware die
+tegen zijn eigen zoon gericht, hij daarmede dan terstond voor den dag
+moest komen. De Heer Blaek scheen zich nu een wijl te bedenken, en zeide
+vervolgens, dat hij de zaak liever blauw blauw zoude laten."
+
+"Dat geloof ik wel," hernam ik: "hij kan door laster mij meer nadeel
+doen dan door een loyale aanklacht."
+
+"Vervolgens," zeide Velters: "vroeg hem Z.-Ed.-Gestr., wie hem
+gisteravond, ten huize van den Portretteur Heynsz van de trappen
+gesmeten had, en of UEd. dat gedaan had."
+
+"Hoe mijn vader wist dit reeds?----maar waarover verwonder ik mij?"
+
+"Mijnheer!" zeide Blaek toen: "ik beschuldig voor alsnog niemand; maar
+uw zoon heeft zich niet zoo gedragen, gelijk ik van een fatsoenlijk man
+verwachtende was. Zoo UEd. mijn knecht verkiest te hooren, zal deze u
+zeggen, dat uw zoon hem verhinderde mij ter hulpe te komen, terwijl een
+ander mij in de borst greep en mishandelde."
+
+"Die ellendige!" riep ik: "voorzeker, als de zaak op die wijze wordt
+voorgedragen, moet mijn handelwijze vreemd en berispelijk schijnen."
+
+"Z.-Ed.-Gestr. antwoordde niet; maar, na zich een korten tijd bedacht te
+hebben, zeide hij: "Mijnheer Blaek! wij zullen deze zaak nader
+onderzoeken: en hoe dat onderzoek afloope, wees verzekerd, dat wij UEd.
+recht zullen doen wedervaren."--Daarmede kreeg de Jongeheer zijn
+afscheid.--Maar toen kwam er nog wat, en ik vrees daarbij verkeerd
+gehandeld te hebben. Uw Heer vader vroeg mij, zoodra wij alleen waren,
+of ik UEd. kende. Ik antwoordde toestemmend." "Ja!" zeide Z.-Ed.-Gestr.:
+"ik weet, gij hebt te zamen een avond bij Monsieur Helding doorgebracht.
+Vergun mij, u eene vraag te doen. Is UEd. het niet, dien hij naar huis
+heeft gebracht?"--"Ed.-Gestrenge!" antwoordde ik, eenigszins verwonderd;
+"die eer heb ik niet gehad: uw zoon is vroeger vertrokken."
+
+"Ach!" zeide ik: "daar begint de straf van mijn logen."
+
+"Het ernstig gelaat van uw Heer vader," vervolgde Velters, "liet geen de
+minste verandering bespeuren: en toch was het mij, toen hij mij zeide,
+dat ik afgedaan had, alsof zijne stem mij te kennen gaf, dat hij
+ontevreden was: en ik gevoelde, dat ik UEd. een kwaden dienst gedaan
+had, door de waarheid te spreken. Dit smertte mij:--maar ik mocht toch
+niet liegen:--en nu meende ik, ware het best, UEd. vooraf te waarschuwen
+van het voorgevallene, ten einde UEd. in staat te stellen, van naar
+bevind van zaken te handelen."
+
+"Het is waar," zeide ik, na eenig stilzwijgen, "gij hebt mij een
+slechten dienst gedaan; maar God beware mij van te wenschen, dat gij om
+mijnentwille aan de waarheid zoudt hebben te kort gedaan. Ik heb,
+ofschoon om bestwil, mij met een logen moeten behelpen, en dien er thans
+de gevolgen van te dragen.--Maar wij naderen ons huis! laten wij hier
+afscheid nemen: het zou ook u in onaangenaamheden kunnen wikkelen, zoo
+men ons thans bijeen zag. Geloof, dat ik u dankbaar blijf voor den
+dienst, mij door u bewezen:--al is die dienst genoegzaam geweest, om mij
+mijn eetlust voor dezen middag te benemen."
+
+Velters verliet mij en ik kwam in een vrij onaangename stemming te huis.
+Nauwelijks dorst ik de oogen opslaan toen ik binnentrad: mijn vader was
+ernstig en sprak weinig: mijn moeder zuchtte, zag mij nu en dan met een
+weemoedigen blik aan, en ik kon duidelijk aan haar gezwollen oogen
+bemerken, dat zij geweend had. Mijn zuster Suzanna deed in den beginne
+eenige pogingen om het gesprek gaande te houden; doch zij bemerkte
+alras, dat zij zich vruchtelooze moeite gaf, en onze afgetrokkenheid,
+althans die van mijn moeder en de mijne, waarschijnlijk toeschrijvende
+aan verdriet over het mislukken mijner vrijage, hield zij af en zweeg;
+zoodat ons middagmaal, zonder de kinderen, die nu en dan hun stem
+verhieven, veel op een Trappisten-vergadering zoude geleken
+hebben.--Zoodra het nagebed was gedaan, rees mijn vader op en zeide tot
+mij, dat het hem aangenaam zoude zijn, mij een oogenblik te spreken,
+indien namelijk mijn kantoorzaken--"of andere bezigheden," voegde hij er
+op een schamperen toon bij, "mij den tijd tot een kort onderhoud
+vergunden."
+
+Ik betuigde, dat ik tot zijn dienst was en volgde hem met een kloppend
+hart naar zijn studeervertrek. Aldaar gekomen, nam hij plaats en
+verzocht mij te gaan zitten, met een plechtigheid, die mij tot een
+slecht voorteeken strekte van hetgeen volgen zoude. Zijn gelaat stond
+strak als gewoonlijk: maar, behalve dien trek van ernst, was er in de
+bijna onmerkbare beweging van het oog en in de opgetrokken hoeken van
+den mond een uitdrukking van droefheid te lezen, die getuigde, dat zijn
+ziel meer leed, dan hij verlangde dat zou opgemerkt worden.
+
+"Mijnheer!" zeide hij, na mij gedurende eenige oogenblikken te hebben
+aangezien, als had hij in het diepste mijns gemoeds willen lezen: "ik
+begin zeer goed te begrijpen, dat de Heer Blaek uwe verdere kennismaking
+met zijn pupil niet heeft willen toelaten: en het doet mij leed, dat ik
+mij door de gebeden uwer goede moeder tot den dwazen stap, dien ik deed,
+heb laten bepraten."
+
+"Hoe dat, Vader?" vroeg ik, bevende: "een dwaze stap!... Ik begrijp u
+niet."
+
+"Ik prijs den voorzichtigen man," vervolgde mijn vader, "die het hem
+toevertrouwde pand niet wil overgeven aan iemand, wiens gedrag niets dan
+ongunstige waarborgen oplevert voor het toekomstig geluk zijner gade."
+
+"Mijn gedrag!" herhaalde ik, verblijd over de gedachte, dat ik mij ten
+minste van die zijde onschuldig gevoelde: "wat kan de Heer Blaek mij te
+verwijten hebben?"
+
+"Hoe, Mijnheer!--Iemand, die zich niet schaamt, op den dag zijner
+terugkomst bij zijn ouderen, den dag, waarop zijn hart alleen vervuld
+behoorde te zijn met reine en betamende gedachten aan het geluk, dat hem
+te beurt viel, van zijns vaders huis en zijne betrekkingen in gezondheid
+terug te zien, die, zeg ik, op zulk een dag zich niet schaamt, een
+_maitres_ met zich te brengen en te kameren! die gedoogt, dat zijn vrome
+en niet ergdenkende Tante in kennis komt met een slecht voorwerp: die,
+om zijn bezoeken bij haar te bewimpelen, mij wijs maakt, dat hij
+nachtwandelingen met Velters doet: die, van een dronkenmanspartij
+terugkeerende, een mede-vrijer van de trappen laat smijten!...
+
+ quem frangere postes
+ Non pudet, et rixas inseruisse iuvat.
+
+Gij ziet dat ik van alles onderricht ben... en die, onder de bedrijven,
+zich nog inbeeldt, dat hij aanspraak op de hand van een fatsoenlijk
+meisje kan maken!--Ferdinand! Ferdinand! hoe diep zijt gij gevallen!
+
+ Tantane te, fallax! cepere oblivia nostri?"
+
+"Vader!" zeide ik, met zooveel bedaardheid als ik machtig kon blijven:
+"Van al wat UEd. daar opnoemt is er slechts eene aantijging, waarop ik
+schuld bekennen moet:--namelijk, dat ik u voorgelogen heb betreffende
+mijn wandeling met Velters.--Wat mijn kennis betreft aan de Juffer, die
+bij Heynsz logeert,--deze schaam ik mij niet. UEd. hadt mij beloofd,
+daarnaar niet meer te vragen."
+
+"Dit had ik gedaan, omdat ik een vast vertrouwen stelde in uw
+oprechtheid en in uw godsdienstig gevoel.--Maar nu gij eenmaal, en gij
+bekent het zelf, mij bedrogen hebt in een punt, hoe wilt gij dan, dat
+ik, in het overige, staat make op de woorden van iemand, _quem non
+periuria terrent_? Is het nu mijn plicht niet, als vader, die zijn zoon
+moet terughouden, wanneer hij hem met rassche schreden den weg ten
+verderve ziet inslaan, en als Hoofdschout, die voor de goede orde in de
+stad moet waken, een perk te stellen aan dergelijke ongeregeldheden?"
+
+"Ik ben wel te beklagen," zeide ik: "te meer, omdat mijn verdediging zoo
+gemakkelijk mogelijk zou zijn, indien mij niet een heilige, maar
+noodlottige plicht het spreken verbood."
+
+"Het is genoeg, Mijnheer!" zeide mijn vader, oprijzende: "ik weet
+dergelijken kinderpraat op zijn waarde te schatten. Voortaan zullen uwe
+gangen worden nagegaan, daar kunt gij op rekenen. Als vader zal ik zorg
+dragen, dat gij mijn eerlijken naam geen verdere schande aandoet: als
+Hoofdschout zal ik waken, dat gij de goede orde in deze stad niet weder
+verstoort.--Gij hebt afgedaan: ik wil u niet langer ophouden."
+
+"Neen, mijn vader!" riep ik uit, oprijzende en hem de hand drukkende,
+die hij niet gaf noch terugtrok, maar bewegingloos in de mijne liet:
+"zoo kunnen wij niet scheiden: ik moet ten minste de hoop medenemen, dat
+UEd. eenmaal mijn gedrag beter beoordeelen zult."
+
+Hier werd aan de geheime deur getikt: het was het sein van Heynsz.
+
+"Wacht een oogenblik!" riep mijn vader, snel het hoofd omwendende: "maar
+neen!" vervolgde hij, zich bezinnende: "het is beter zoo!--binnen!"
+
+Hij ging weer zitten. Heynsz trad de kamer in en zag mij eenigszins
+verwonderd aan.
+
+"Ga gerust uw gang," zeide mijn vader: "gij kent mijn zoon. Welk nieuws
+is er?"
+
+Heynsz nam zijn boekje en begon te lezen:
+
+"N deg.. 1. De zielverkoopers op den Zeedijk hebben opgelicht twee knapen,
+die bezopen kwamen uit een nachthuis. Het zijn lichtmissen, daar niets
+aan is bedorven en die geteekend zijn met een zwarte kool."
+
+"Om 't even!" zeide mijn vader: "er moet huiszoeking gedaan worden bij
+dat volkje, en de beide knapen zoowel als de zielverkoopers morgen voor
+mij gebracht worden.--Verder!"
+
+"N deg.. 2. De zoon van de Weduwe Lette is geprest door de zielverkoopers
+van de O.-I. Compagnie. 't Is wel jammer! Zulk een oppassende
+jongen:--de eenige kostwinner zijner moeder!"
+
+"'t Is jammer!" herhaalde mijn vader, het hoofd schuddende: "maar hier
+valt niets aan te doen. Zorg mij de woonplaats der Weduwe en hare
+bestaansmiddelen te doen weten. Het is niet meer dan billijk, dat de
+O.-I. Compagnie haar onderhoude, nu zij haar haren zoon neemt."
+
+Ondanks de kwellingen, die mij bezig hielden, kon ik niet nalaten, een
+onaangename gewaarwording te gevoelen bij de gedachte, dat gewone
+zielverkoopers streng gestraft werden, terwijl de menschenroof, voor
+rekening der Compagnie gepleegd, onverhinderd zijn gang mocht gaan: en
+ik had een zucht over voor de arme Weduwe, aan wie men het verlies van
+een zoon met een geldelijke schadeloosstelling zoude denken te
+vergoeden.--En dan nog was ik verzekerd, dat het niet de Compagnie, maar
+mijn vader zoude zijn, van wien zij die aalmoes zoude bekomen.
+
+Heynsz vervolgde zijn lijst:
+
+"N deg.. 3. Men is voornemens te bestelen hedenavond het pakhuis van de Wed.
+Pietersz en Comp. Een der dieven heeft zich laten opsluiten daarin, en
+zal de klokke 12 uren zijn makkers daar binnenlaten."
+
+"Wij zullen zorgen," zeide mijn vader, "dat zij er niet alleen hun maat,
+maar ook nog een behoorlijk aantal dienaars in vinden."
+
+"N deg.. 4. Het gouden horloge van den slachter Fleischhauer is terugbekomen
+bij Mozes Nathans. Hij had het van Fleischhauers eigen zoon gekocht, die
+van zijn vader zeker te weinig ontvangt om te verslempen."
+
+"De Jood en de jongeling beiden zullen een plaats in 't Spinhuis
+bekomen. Geen genade voor een zoon, die zijn vader bedriegt.--Is er
+niets meer?--Niets van den Vliesridder?"
+
+"Niets: ofschoon hij zich naar alle gedachten nog hier, of in de buurt
+moet ophouden; want er is weer geld voor hem uit de Bank gelicht, gelijk
+onze spion bij de Bank mij verteld heeft. Het is onbegrijpelijk, dat wij
+hem niet op het spoor komen."
+
+"Vrij onhandig zeker: en zoo ik u niet beter kende, Heynsz, zou ik
+waarachtig denken, dat de Vliesridder u omgekocht heeft.--Is er niets
+meer?"
+
+"Niets, Ed.-Gestrenge! buiten eenige zakkenrollerijen op den
+Haarlemmerweg gisteravond gepleegd, bij gelegenheid eener harddraverij."
+
+"Niets anders?"
+
+"Waarlijk niets," antwoordde Heynsz, zijn zakboekje naziende.
+
+"Niets?--Ei! Ei! dan is het mijne beurt," zeide mijn vader, hem scherp
+aanziende: "N deg.. 1. Er heeft gisteravond ten huize van Zacharias Heynsz
+een twist plaats gehad, ten gevolge waarvan de Heer Lodewijk Blaek van
+al de trappen is gesmeten.--Monsieur Heynsz, die zoo goed bekend is met
+al wat in de stad omgaat, schijnt dus niet te weten, wat er in zijn
+eigen huis gebeurt."
+
+"Edel-Gestrenge!" stamelde Heynsz, terwijl hij mij verlegen aanzag: "met
+uw permissie. Die zaak heeft gehad geen gevolgen. Ik achtte het niet
+waardig de moeite, daarvan te spreken."
+
+"Dat staat u niet te beoordeelen. Wie heeft aanleiding tot dat rumoer
+gegeven? Nu! kijk mijn zoon maar niet aan.--Antwoord zonder omwegen."
+
+"Edel Gestrenge! Ik weet waarachtig weinig of niets van de zaak af. Ik
+was niet te huis, en dacht, toen ik vernam wat er had plaats gehad, het
+ware best, dergelijke gevalletjes, waar jongelieden van de eerste
+familien in betrokken zijn, maar niet te fijn uit te pluizen."
+
+"Zoo! dus denkt uwe wijsheid, dat er een andere schaal bestaat, waarin
+de eerste, als waarin de mindere klasse behoort gewogen te worden?--Maar
+ik ben nog niet ten einde.--N deg.. 2. De gezegde Zacharias Heynsz geeft
+huisvesting aan verdachte personen, en schaamt zich niet oogluikend te
+dulden, dat zekere Juffer, die een kamer tot zijnent betrokken heeft,
+bezoeken ontvangt van jonge losbollen."--Hier zag mijn vader mij
+veelbeteekenend aan.
+
+"Met uw verlof, Edel-Gestrenge! kan ik kwaad denken van een Juffer, die
+is vereerd geworden door UEd. Gestrengen zoon met zijn bezoeken, en
+bekend is bij Mejuffer uwe zuster? En bovendien, wat heb ik er mede te
+maken, sedert haar eigen vader gekomen is en mede bij mij inwoont? Laat
+elk zorgen voor de zijnen. Ik kan den man geven geen ongelijk, zoo hij
+gooit den Heer Blaek van de trappen, omdat die dringt in zijne kamer.
+Elk moet wezen vrij in zijn huis."
+
+"Voorzeker!" zeide mijn vader. "Hoe heet uw logeergast ook?"
+
+"De Heer Van Beveren uit Deventer."
+
+"N deg.. 3. Zacharias Heynsz huist iemand, die zich Van Beveren uit Deventer
+noemt, zonder te onderzoeken, of er een zoodanige persoon bestaat.
+Intusschen kan ik hem verzekeren, dat, volgens mijn berichten, zoodanige
+naam en zoodanige persoon te Deventer onbekend zijn."
+
+"Onbekend!" herhaalde Heynsz, met verbazing: "en de Notaris Bouvelt
+heeft mij nog wel aanbevolen die lieden."
+
+"Pas maar op," zeide mijn vader: "is, _qui fugitivum celavit, fur est_.
+Maar misschien zal mijn zoon u den waren naam van die personen wel
+kunnen aan de hand doen."
+
+"Ik ben geen verklikker," zeide ik, wrevelig: "en al wist ik de geheimen
+van dien vreemdeling, het zou een laagheid zijn, die te openbaren. Dit
+kunt gij niet eischen, mijn vader!"
+
+Mijn vader zag mij lang en scherp in 't gezicht;--maar omtrent dit punt
+althans was mijn geweten zuiver en wist ik, dat ik naar behooren
+handelde en de oogen niet behoefde neder te slaan. Na een langdurig
+stilzwijgen hervatte hij:
+
+"Er schuilt hier iets achter, dat ik niet begrijp.--Intusschen,
+Ferdinand! ofschoon ik vooralsnog wil gelooven, dat gij minder schuldig
+zijt, dan ik waande, mag ik niet nalaten, zoodanige maatregelen te nemen
+als de omstandigheden vorderen. Heynsz! gij zorgt, dat ik in alles van
+de gangen uwer huisgenooten onderricht worde, en tevens houdt gij ook
+mijn zoon in 't oog. Zoodra gij iets bespeurt, dat u verdacht voorkomt,
+zult gij er mij van onderrichten. Bemerk ik, dat gij voor mij de minste
+kleinigheid verzwijgt, dan heb ik voor 't vervolg uwe diensten niet meer
+noodig."
+
+"Hoe, mijn vader!" riep ik uit: "het is op een blooten schijn, dat UEd.
+mij gelijkstelt met misdadigers, waarvan het ergste te wachten is. Ik
+bid u, laat Heynsz nog een oogenblik blijven. Hij kan getuigen, of ik
+meer dan driemalen te zijnen huize ben geweest, en of niet telken reize
+Helding de oorzaak mijner komst was, terwijl slechts toevallige
+omstandigheden mij met dien vreemdeling of zijn dochter in betrekking
+gebracht hebben."
+
+"Ik heb u reeds te kennen gegeven, dat ik mijn oordeel wederom
+opschort," zeide mijn vader: "zoo gij onschuldig zijt, hebt gij niets
+van een onderzoek uwer daden te vreezen: en zoo gij verkeerd gehandeld
+hebt, welnu! gij zijt gewaarschuwd voor het vervolg.--Maar ik houd u
+niet langer op: men zal u reeds wachten aan het kantoor."
+
+Hier viel niets op te antwoorden: ik groette, verwijderde mij met een
+beklemd hart en ging naar het kantoor.
+
+"Aha!" zeide de Heer Van Baalen, zoodra hij mij gewaarwerd: "ik wachtte
+u reeds met ongeduld. Gij moet mij en u zelf een dienst bewijzen, en
+even naar den Notaris Bouvelt wandelen. Hij is beter, en ik weet, dat
+hij reeds menschen gesproken heeft. Gij moet u niet laten afschrikken
+door een afwijzende boodschap en u vooral niet tevreden stellen, zoo men
+u zegt, dat de eerste Klerk u wel helpen zal."
+
+"Naar den Notaris Bouvelt!" herhaalde ik: "en wat moet ik hem
+vertellen?"
+
+"Ziehier de zaak: hij heeft altijd onze volmachten opgemaakt op onze
+vrienden van over zee. Heden heb ik die wederom als naar gewoonte
+ontvangen: maar zoo het mij voorkomt zijn er abuizen in, en is men
+althans, ik weet niet om welke reden, van het gewone formulier
+afgeweken. Ziehier de stukken. Gij, die gestudeerd hebt, zult mij wel
+kunnen zeggen, of ik gelijk heb."
+
+"Dat is nog niet zeker," antwoordde ik: "want tusschen theoretische en
+practische kennis bestaat een groot verschil. Een rechtsgeleerde, al is
+hij een Bijnckershoeck, zal somtijds in dergelijke stukken een flater
+over 't hoofd zien, die een kantoorklerk ontdekken zal.--Maar laten wij
+de volmachten eens doorloopen."
+
+Ik zette mij naast Van Baalen neder, terwijl deze mij, onder 't lezen,
+de verkeerdheden aanwees, welke hij in de opgemaakte stukken meende te
+vinden. Ik kon niet nalaten, mij, in de meeste opzichten, met zijn
+gevoelen te vereenigen.
+
+"Ik begrijp zeer goed, waaraan die abuizen moeten worden toegeschreven,"
+zeide Van Baalen: "gedurende de ziekte van den Notaris heeft zijn eerste
+Klerk die stukken gesteld, en Bouvelt, te zwak van hoofd om dat alles
+over te lezen, heeft maar op goed geloof geteekend. Intusschen moet dit
+geredresseerd, en wel spoedig; want Pulver wacht er op en kan zonder dat
+niet vertrekken. Eilieve! wees dus zoo goed, en ga zelf naar den
+Notaris. Het is beter dat UEd. er heengaat, dan ik of een ander; want uw
+titel als Meester in de Rechten zal nog eenigen invloed bij hem hebben,
+ingeval hij eens koppig ware en geen ongelijk wilde erkennen."
+
+"Ik ga," zeide ik, "ofschoon ik geloof, dat hij nog meer deferentie
+zoude hebben voor uwe opinie dan voor de mijne.--Maar UEd. zal mij een
+parapluie moeten leenen: want ik zie, dat het frisch is begonnen te
+regenen, sedert ik hier ben."
+
+"Van harte gaarne.--Wil ik anders de koets ook laten inspannen."
+
+"Ik dank u wel," zeide ik: "dat houdt maar op.--Tot straks; want ik zal
+u bescheid komen brengen."
+
+Ik ging dan op weg, bij mijzelven de zonderlinge grillen van mijn lot
+overdenkende, waardoor alles, wat ik hoorde of verrichten moest, zich op
+deze of gene wijze in verband stelde met den Heer Bos of zijne dochter.
+Ik was niet ongelijk aan iemand, die zich in een sterrebosch bevindt,
+en, welke laan hij ook insla, altijd den grooten boom of het standbeeld
+voor oogen heeft, waar al de lanen op uit loopen. Met dat al gevoelde ik
+eene zekere nieuwsgierigheid, om dien Notaris te zien, wiens naam ik in
+de laatste dagen zoo dikwerf had hooren noemen, en aan wien ik niet
+denken kon, zonder mij een machtigen toovenaar voor te stellen, die den
+sleutel bezat der ingewikkelde geheimenissen, welke mij zooveel kwelling
+veroorzaakten, en door zijn wil in staat zoude zijn, de ontknooping te
+bewerken dier voor mij zoo lastige raadsels. Want dat dit bezoek,
+hoezeer ten gevolge van zeer prozaische en alledaagsche
+beroepsbezigheden afgelegd, wederom aanleiding zoude geven tot nieuwe
+verwarring in het drama, 't welk ik onwillig medespeelde, daar aan
+twijfelde ik geen oogenblik: en de uitkomst deed zien dat mijn
+voorgevoel mij niet bedroog.
+
+
+ * * * * *
+
+
+NEGEN-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
+
+VERMELDENDE WAT ER TEN HUIZE VAN DEN NOTARIS BOUVELT VOORVIEL.
+
+
+De kantoorbediende van den Notaris, die mij de deur opendeed, liet mij,
+nadat ik mijn naam en betrekking genoemd, en hem verklaard had, dat ik
+zijn Patroon persoonlijk spreken moest, een zijvertrek binnen, hetwelk
+tot spreekkamertje diende, en waar hij mij verzocht mijne beurt af te
+wachten. Ik vond aldaar slechts een persoon aanwezig, wien ik aan zijn
+duffelsch gewaad, aan zijn vierkanten lichaamsbouw, aan de stevige
+wijze, waarop hij met de knieen wijd van elkander en de handen op de
+knieen gezeten was, en vooral aan het in een bont geruiten doek geknoopt
+pakje, dat tusschen zijn beenen lag, voor een Zaankanter, althans voor
+iemand van de overzijde van het IJ herkende. Hij beantwoordde mijn groet
+als een Chineesche Mandarijn, namelijk met een hoofdknik: en
+vermoedende, dat er geen heil uit een onderhoud met dit lomp stuk
+vleesch te halen ware, ging ik voor het raam staan, en keek, zooveel de
+tegen de ruiten kletterende regen zulks gedoogde, naar de
+voorbijgangers. Nauwelijks had ik eenige minuten aldaar doorgebracht, of
+een rijtuig hield voor de deur stil, waarvan ik de kleur en livrei
+spoedig genoeg herkende. Ik zag, nadat er gebeld en opengedaan was, den
+Heer Jacobus Blaek uit het portier stijgen en een oogenblik later het
+vertrek binnentreden.
+
+Er zijn weinige ontmoetingen lastiger, dan die tusschen twee personen,
+waarvan de een kort te voren den anderen een gewichtig verzoek heeft
+afgeslagen. Beiden maken bij die gelegenheid een gek figuur, vooral
+wanneer zij overigens van denzelfden stand in de maatschappij zijn en
+elkander vroeger op een gemeenzamen voet gezien hebben, zoodat er
+althans eenige woorden van beleefdheid gewisseld moeten worden. De een
+is dan bang, dat er op het verzoek zal teruggekomen, en dat hem
+verklaring of uitlegging zijner handelwijze zal afgevergd worden: hij
+vreest, zoo hij te beleefd is, bij den anderen hoop te verwekken op
+iets, dat toch niet verwezenlijkt kan worden, en hij wil toch niet, door
+lomp te zijn, nieuwe en onnoodige reden tot misnoegdheid verwekken:--de
+ander is evenmin op zijn gemak; want bij den wrevel, dien men in hem
+over de geleden weigering veronderstellen moet, wil hij niet te beleefd
+zijn, uit angst dat men hem van laagheid verdenken zal, en toch wil hij
+ook niet, door gebrek aan beleefdheid, de goede kansen, die hij
+misschien nog hebben mocht, ten eenenmale verspelen. In mijn geval kwam
+hier nog de onaangename omstandigheid bij, dat ik niet wist, of den Heer
+Blaek het geval met zijn zoon ten huize van Heynsz bewust was, en zoo
+ja, op welke wijze hem zulks voorgesteld was en of ik mij deswege al of
+niet moest verontschuldigen.
+
+Hoe dit ware, het bleek mij duidelijk, dat mijn tegenwoordigheid hem
+alles behalve aangenaam was. Hij beantwoordde mijn groet met een stijve
+buiging, nam geen notitie van den Zaankanter, zette zich, haalde een
+zakboekje voor den dag en doorliep eenige papieren, welke hij daaruit
+nam. Dit gold zooveel als een wenk, dat hij in geen onderhoud verlangde
+te treden: en ik hervatte dus mijn vorige houding, zonder acht op hem te
+slaan.
+
+Op deze wijze verliep er een vrij onaangenaam kwartieruurs, en ik
+voorzag, dat mijn toestand nog lastiger zou worden, wanneer de derde
+man, die zich in 't vertrek bevond, en wiens tegenwoordigheid ons
+wederzijdsch stilzwijgen nog eenigszins wettigde, zou binnengeroepen
+worden, en ik mij alzoo met den Heer Blaek alleen bevinden. Weldra
+scheen dat oogenblik te zullen komen. Ik hoorde de schel van den Notaris
+klingelen, den Klerk de trappen ophollen en kort daarop weder beneden
+komen, om dengenen, wiens audientie was afgeloopen, uitgeleide te doen,
+en een nieuwen bezoeker op te roepen. Werkelijk werd de deur van het
+vertrek geopend en de stem van den Klerk noodigde Kneel Poppes uit, hem
+te volgen.
+
+De Zaankanter rees op, mompelde een goeden avond tegen ons en volgde den
+Klerk naar boven. Terzelfder tijd hoorde ik den man, die van boven
+gekomen was, zeggen: "met uw verlof! ik heb mijn parapluie in de
+zijkamer laten staan."--De spreker trad binnen: en tot mijn spijt
+herkende ik in hem niemand anders dan Amelia's vader, met zijn
+scharlaken rok en zijn bril.
+
+Hij herkende mij insgelijks, gelijk ik uit een schier onmerkbaar
+gefronsel zijner wenkbrauwen opmaakte. Om zijn parapluie te krijgen, die
+in een hoek van het vertrek stond, moest hij den Heer Blaek voorbij, die
+nog altijd in dezelfde houding was blijven zitten en geen acht op hem
+scheen te slaan. Voor hem gekomen, bleef de Heer Bos even staan, hield
+het oog op hem gevestigd, deed een stap achteruit en zeide toen met een
+duidelijke, doch zachte stem:
+
+"Jacobus Blaek!"
+
+"Frederik Van Lintz!" riep deze, verbleekende, terwijl hij opsprong en
+zijn bekende van vroegere jaren met een blik van verbazing en schrik
+aanstaarde.
+
+"Ikzelf!" zeide Van Lintz: "ik zie dat gij, in spijt mijner vermomming,
+mijn stem nog herkent."
+
+"Maar hoe durft gij...? Lieve God!... bedenk toch...." en de Heer Blaek
+scheen hem door een zijdelingschen blik te willen doen opmerken, dat zij
+zich niet alleen bevonden.
+
+"O! dat is niets!" zeide Van Lintz, met een glimlach: "de Heer Huyck zal
+mij niet verklappen:--en bovendien, ik heb geene keuze en moet de
+gelegenheid, nu zij zich voordoet, bij de haren vatten. Er kon voor mij
+geene gelukkiger ontmoeting zijn dan deze; want ik had al op de middelen
+gepeinsd om een onderhoud met u te hebben."
+
+"Met mij! en wat kunt gij mij toch te zeggen hebben?... Maar spreek toch
+zacht om 's Hemels wil! Bedenk, dat uwe veiligheid...."
+
+"Die hangt van u af. Gij alleen kunt mij helpen: gij zult dit doen om
+onzer oude vriendschaps wille: om den wille van onzen braven broeder,
+die in den Hemel is."
+
+Ik zag, dat de Heer Blaek opnieuw van kleur verschoot. "Zwijg toch, bid
+ik u," fluisterde hij: "ik wil u immers gaarne helpen; maar laten wij
+ergens anders gaan dan hier!" En hij haalde zijn zakdoek voor den dag om
+de zweetdroppelen af te vegen, die langs zijn voorhoofd dropen.
+
+Ik trad nader. "Vergeeft mij, Mijne Heeren!" zeide ik: "ik wil niet
+onbescheiden zijn. Ik zal wel even in het voorhuis gaan en u gelegenheid
+geven, te zamen te praten. Men zal mij wel zoo aanstonds roepen."
+
+"Ach! wat helpt dat?" vroeg de Heer Blaek, terwijl hij zijn angstige
+blikken beurtelings van mij op Van Lintz liet wandelen: "Mijnheer Huyck
+heeft toch reeds te veel gehoord!--Hoe kan men zoo onvoorzichtig zijn!"
+
+"En wat is er toch," vroeg Van Lintz, terwijl hij met gekruiste armen
+tegen den wand stond, "waarover gij u bekommert? Wie toch in de wereld
+kan het u kwalijk nemen, dat gij eenige woorden wisselt met een ouden
+kennis, met den zwager van uw broeder? De Heer Huyck weet, zoogoed als
+gij, dat ik vogelvrij verklaard ben: en het had slechts van hem
+afgehangen, het had hem slechts een woord gekost, om mij mijn vrijheid,
+en bijgevolg mijn leven te doen verliezen: maar hij heeft dat woord niet
+gesproken, en zal het ook niet spreken.--Van zijnentwege heb ik dus
+niets te vreezen: en ik vertrouw, dat hij het u ook niet kwalijk zal
+nemen, indien gij mij hoe eerder hoe beter hier vandaan helpt."
+
+"Integendeel!" zeide ik, met overhaasting--"het verblijf van den Heer
+Van Lintz, of zooals Mijnheer heeten mag, en dat vervloekte geheim,
+hebben mij reeds last en onaangenaamheden genoeg veroorzaakt, en ik zal
+den Heer Blaek uiterst dankbaar zijn, indien zijne bemoeiingen daar een
+einde aan maken."
+
+"Alzoo," zeide Van Lintz, glimlachende: "zoudt gij u van het bewaren van
+ons geheim ontslagen rekenen, wanneer ik eens van hier ware."
+
+"Ongetwijfeld!" antwoordde ik: "dat was immers de afspraak?"
+
+"Voorzeker!" zeide Van Lintz: "maar het zou den Heer Blaek wellicht
+onaangenaam zijn, indien men wist, dat hij eenig aandeel in mijn
+ontkoming had."
+
+"Waarom zou ik dit uitbrengen?" vroeg ik: "ik hoop, dat de Heer Blaek te
+goede gedachten van mij heeft, dan dat hij mij voor een verklikker zoude
+aanzien."
+
+"Voorzeker!" zeide Blaek, in blijkbare verwarring: "ik heb uitmuntende,
+ik heb de beste gedachten ter wereld van den Heer Huyck; maar,"
+vervolgde hij tegen Van Lintz: "is het hier een plaats, om over uwe
+zaken te spreken? Kom met mij, naar mijn huis, of...."
+
+"Naar uw huis?" herhaalde Van Lintz: "neen dat niet! Het zou wellicht uw
+zoon niet zeer aangenaam zijn, mij te ontmoeten, na de les, die ik hem
+gisteravond gegeven heb."
+
+"Hoe! wat!--Zijt gij die Heer Van Beveren, met wien hij die affaire
+gehad heeft?... doch gij hebt gelijk; mijn huis is ongeschikt;... maar
+ga toch met mij: ik zal een veilige schuilplaats voor u uitdenken. Wij
+zullen dat in het rijtuig overleggen. Mijnheer Huyck zal wel zoo goed
+willen zijn, mij bij den Notaris te willen verontschuldigen, door hem te
+zeggen, dat ik geen tijd had ... of wat hij verkiest."
+
+"Wel! het zij zoo!" hernam Van Lintz: "Mijnheer Huyck! Ik zeg u nog geen
+vaarwel; want het schijnt, dat ons noodlot ons, 't zij wij willen of
+niet, telkens weder in aanraking wil brengen: en wij zullen elkander
+waarschijnlijk nog wel eens ontmoeten."
+
+"Nog slechts een raad neb ik u te geven," zeide ik: "haast u! want een
+uur verwijl kan u noodlottig zijn: en daarvan althans kan ik u de
+verzekering geven, dat het huis van Heynsz voor u tegenwoordig een
+onveilige schuilplaats is."
+
+"En UEd. belooft mij, van deze ontmoeting niet te zullen spreken," zeide
+Blaek, zich naar mij toewendende en mij de hand krampachtig drukkende,
+terwijl Van Lintz mij met een hoofdknik voor mijn raad bedankte.
+
+"Ik heb u reeds gezegd, dat ik geen verklikker ben," antwoordde ik met
+eenigen trots: "en ik herhaal u, wat ik eenmaal aan den Heer Van Lintz
+zeide, dat ik slechts dan zal spreken, wanneer mijn plicht het gebiedt."
+
+Ik weet niet of de Heer Blaek zich met deze belofte volkomen tevreden
+stelde; doch hij diende er wel genoegen mede te nemen: de beide Heeren
+vertrokken en ik zag hen een oogenblik daarna gezamenlijk wegrijden:
+waarheen, was mij onbewust.
+
+Weinige oogenblikken daarna kwam de Zaankanter de trappen weder af en
+werd ik bij den Notaris binnengelaten.
+
+Ik zal mijn geschrijf niet nutteloos vermeerderen met een verslag te
+geven van hetgeen ik met den Heer Bouvelt verhandelde: want hoe dikwijls
+zijn naam ook in den loop mijns verhaal genoemd is, en welken invloed
+hij onwetend en middellijk uitoefende op de gebeurtenissen, welke ik te
+boek stel, zijn deel daaraan was echter van een ondergeschikten of
+liever van een verwijderden aard, en hij was in zekere opzichten te
+vergelijken met den kaarsenmaker van den Schouwburg, die de verlichting
+bezorgt en zonder wien het spel niet vertoond, althans niet gezien zoude
+worden; maar die zelf nimmer ten tooneele treedt.--Voor hen echter, wier
+nieuwsgierigheid eenigszins door het voorafgaande geprikkeld en thans
+teleurgesteld is, wil ik er wel bijvoegen, dat de Notaris Bouvelt een
+klein, schraal ineengedrongen ventje was van ongeveer zestig jaren, met
+een ziekelijke, saffraangele tronie, een baard van zes dagen en een
+knijpbril op den neus, een slaapmuts op het hoofd en een servet daarover
+heen; een gebloemde japon met een roode sjerp aan 't lijf, dat lijf
+gedoken in een met sits bekleeden leunstoel en de in pantoffels gestoken
+voeten rustende op een koperen stoof: dat hij gezeten was achter een
+breede tafel, vol schrifturen, akten, drankfleschjes, contracten,
+cachoutdoosjes, schepenkennissen en likkepotjes: en dat hij na een vrij
+langdurig gesprek, hetwelk hij door herhaalde hoestbuien meer dan eens
+gedwongen was af te breken, erkende, dat zijn oudste klerk gedwaald had,
+en de akten naar mijn zin of liever naar dien van den Heer Van Baalen
+veranderde.
+
+
+ * * * * *
+
+
+DERTIGSTE HOOFDSTUK.
+
+HETGEEN LANGER DAN HET VOORGAANDE, EN NIET MEER OF MINDER BELANGRIJK
+WEZEN ZAL.
+
+
+Ik was met een eenigszins luchtiger gemoed van den Notaris teruggekeerd
+dan ik bij het heengaan bezat; want de aanwezigheid van Van Lintz daar
+ter plaatse had mij doen vermoeden, dat hij de papieren, in welke hij
+zooveel belang scheen te stellen, en waarom hij eerst zijn dochter naar
+Amsterdam gezonden had en vervolgens zelf gekomen was, eindelijk had
+ontvangen en dus geene reden meer bezat om langer in een stad te
+vertoeven, waar zijn verblijf hem aan gevaar blootstelde; terwijl aan
+een anderen kant de weinige woorden, tusschen hem en den Heer Blaek
+gewisseld, mij alle hoop gaven, dat deze zich het lot zijns voormaligen
+bekenden zou aantrekken en de noodige middelen in het werk stellen, om
+hem over de grenzen te helpen: en, hetzij dit gelukte, hetzij Van Lintz
+betrapt werd, ik voorzag, dat in beide gevallen het oogenblik niet verre
+meer af was, waarop het mij vergund zou zijn te spreken. Hierbij nog
+kwam, dat, even gelijk een minnaar in de kleinste zwarigheid reden vindt
+tot bittere ongerustheid en angst, zoo ook de geringste straal van hoop
+door hem als de morgenstond eener blijde toekomst verwelkomd wordt: en
+de omstandigheid alleen, dat de Heer Blaek mij om geheimhouding verzocht
+had van hetgeen er tusschen hem en Van Lintz was voorgevallen, een
+omstandigheid, welke hem alzoo in zekere opzichten aan mij verplichtte,
+was genoegzaam om mij met de hoop te streelen, dat hij goede gedachten
+van mij opvatten zoude, en zich, ingevalle Lodewijk en Henriette
+afkeerig bleven van het door hem gewenschte huwelijk, niet langer
+ongenegen zoude toonen, mijn zielswensch te vervullen. De ondervinding
+had mij toen nog niet geleerd, dat verplichtingen van dien aard bij hem,
+die ze aangaat, geene genegenheid, maar enkel vrees en zelfs een zekere
+afkeerigheid ten opzichte van den verplichter doen ontstaan.
+
+Den achtermiddag van den volgenden dag zat ik op mijn kamer te werken,
+toen Helding bij mij werd aangediend. Wrevelig, dat opnieuw iemand uit
+dat noodlottige huis van Heynsz zich bij mij vervoegde en door zijn
+komst versche aanleiding tot vermoedens wekken kon, beknorde ik de meid,
+die hem gezegd had, dat ik thuis was, en stond een oogenblik in beraad,
+haar met de boodschap weg te sturen, dat ik bezigheden had en niemand
+kon afwachten. Bij eenig verder nadenken echter en gedreven door de
+hoop, dat Helding wellicht een welkome tijding zoude brengen, veranderde
+ik van besluit en gaf last, hem bij mij te laten.
+
+Hij verscheen dan ook weldra, nam, na eenige buigingen, plaats, en
+verhaalde mij, dat hij, vernomen hebbende op welke wijze ik hem thuis
+had gebracht, mij daarvoor zijn dank kwam betuigen.
+
+"Wat zal ik u zeggen, Mijnheer Huyck!" zeide hij, eenigszins verlegen en
+zijn hoed tusschen de handen draaiende: "ik had wat diep in 't glaasje
+gekeken; maar _insanivimus omnes_, gelijk wij op de Latijnsche school
+zeiden. Intusschen, ik kan het haast niet verklaren, hoe ik zoo weinig
+_compos mentis_ was. 't Is waar, ik had wat hard geloopen: en dan wil
+men wel zeggen, dat men daardoor vatbaarder is voor den invloed van
+Bacchus.--En dus: van den wijn alleen kan het niet gekomen zijn."
+
+Ik kon niet nalaten, te glimlachen, want ik kende de waardij van
+dergelijke verschooningen. Aan welke reden men ook de dronkenschap,
+waarin men verkeert, toeschrijve, de wijn heeft er nooit geen schuld
+aan.
+
+"Troost u, Monsieur Helding!" zeide ik: "wij waren allen min of meer
+onder den invloed van Bacchus."
+
+"Ja," hernam hij: "dat is wel mogelijk: 't was anders goede wijn:
+misschien wel wat sterker dan ik gewoon ben. Het spijt mij intusschen
+recht; want ik heb daardoor wellicht aanleiding gegeven, dat het
+gezelschap spoediger opgebroken is, dan anders het geval zou geweest
+zijn. Het was jammer! wij zaten zoo genoeglijk bij elkaar, en die
+Officieren waren aardige Heeren en schenen vrij wat kennis en smaak te
+hebben in de poezie.--Zij wisten wat iemand toekwam."
+
+"Dat hebben zij ten uwen opzichte getoond," zeide ik.
+
+Hij zag dit als een compliment aan en lachte witjes--"O verblinding der
+vleierij!" dacht ik bij mijzelven.
+
+"Maar," vervolgde hij: "ik heb tot mijn leedwezen gehoord, dat de Heer
+Lodewijk bij ons aan huis zoo leelijk is te pas gekomen!"
+
+"Dat is hij," antwoordde ik: "maar het zal beter zijn, dat onderwerp
+maar niet aan te roeren."
+
+"UEd. heeft gelijk," zeide hij: "ja, het is wat onbegrijpelijk: er
+gebeuren buitendien meer rare dingen bij ons aan huis. Wie had het ooit
+kunnen denken? Die Heer Van Beveren...."
+
+"Welnu?" vroeg ik, nieuwsgierig om te vernemen, wat er nu weer gebeurd
+was.
+
+"Wel," vervolgde hij: "om met Vader Vondel te spreken:
+
+ Hy trock al heimlijck af en zonder eenigh teecken
+ Van wapen of trompet."--
+
+"Hij trok weg!" riep ik: "Goddank!"
+
+"Met de noorderzon verhuisd," hernam hij, eenigszins verwonderd over den
+uitroep van blijdschap.
+
+"En zijn dochter?"
+
+"Neen die is er nog," antwoordde hij: "maar zij zal niet lang meer
+blijven: althans Heynsz wil haar niet in huis houden."
+
+"Niet? En wat is er dan voorgevallen?" vroeg ik, eenigszins minder in
+mijn schik met dit tweede bericht.
+
+"Dat zal ik UEd. verhalen. Ik was gisteravond bij mijn buurjuffer op een
+kommetje koffie genoodigd; want UEd. moet weten, zij verzoekt mij nog
+wel eens 's avonds ... en ik heb er altijd vrij entree ... een eer, die
+aan alle Heeren niet gegund wordt. He! he! he!"
+
+"Ja!" zeide ik: "ik begrijp, dat zij zwak voor u heeft."
+
+"Nu! dat is tot daar aan toe," hernam hij: "maar het is in allegevalle
+niet in haar te misprijzen, dat zij niet te ijdel is om met een oud man,
+als ik ben, wat te keuvelen en zij vindt er smaak in, als ik haar nu en
+dan eens een versje voorlees."
+
+Ik was eenigszins verwonderd over dezen smaak van Amelia: maar bij
+verder nadenken begreep ik, dat zij, in de afwezigheid haars vaders, na
+het voorgevallene liever niet alleen was, en dat het gezelschap van
+Helding, al was het niet onder de belangrijkste te stellen, haar toch
+altijd eenige gerustheid moest inboezemen.
+
+"En was haar vader niet te huis?" vroeg ik.
+
+"Dat is het mooie," antwoordde hij, glimlachende: "ik zat moerziel
+alleen met haar, in _viezevie_, zooals de Franschen zeggen, en ik had
+een pijp opgestoken:--ik zou haar juist mijn gedichtje op het Kuiltje
+gaan voorlezen, dat aan de Messieurs zoo beviel, weet UEd.?"
+
+"Ik weet al?--En toen?"
+
+"Daar kwam net haar Papa thuis. "Wel Papa!" vroeg zij zoo: "is UEd.
+geslaagd in uw bezoek?"--"Ja!" zeide hij: en toen haalde hij een dik pak
+pampieren uit zijn rokzak en lei het op tafel. "Ik begon al ongerust te
+worden over uw lang wegblijven," zei zij. "Ja!" zei hij, "ik heb nog een
+ontmoeting gehad."--En toen keek hij mij zoo schuins aan van onder zijn
+bril, alsof hij wilde zeggen: "pak je biezen."--"Ik was juist
+voornemens," zeide ik, "aan de Juffer een gedichtje te gaan
+voorlezen."--"Ga uw gang," zeide hij. "Monsieur Helding! en laat ik u
+niet storen." Ik dacht, de man wil het toch eens hooren; maar daar kwam
+niet van: hij haalde een _cassette_ voor den dag, opende het pak, dat
+hij medegebracht had, nam eenige pampieren daaruit, die hij weder bij
+zich stak, en verborg de rest in de _cassette_, zonder bij dat alles de
+minste acht te geven op hetgeen ik voorlas."
+
+"Dat was niet beleefd," zeide ik: "maar inderdaad, het scheen mij dien
+avond op uw kransje reeds toe, dat die Heer geen rechten smaak vond in
+de poezie."
+
+"Allesbehalve!--En toen ik gedaan had, in de plaats van toen het een of
+ander te zeggen over mijn werk, of mij ten minste voor de genomene
+moeite te bedanken, daar draait hij zich op eenmaal naar mij toe, en
+zegt: "Monsieur Helding! als UEd. nog van een kommetje koffie gediend
+blieft, zoo is het u gegund; maar drink het dan spoedig op: want ik heb
+het een en ander met mijn dochter te onderhandelen."--"Och!" zeide ik:
+"ik ben niet gaarne tot overlast; dan ga ik liever direct heen.--Want ik
+was knorrig. Zie, ik ben doodgoed, maar ik heb niet graag, dat iemand
+mij affronteert."
+
+"En ging UEd. toen heen?"
+
+"Nog niet: als UEd. hooren zal. Het mooiste moet nog komen. Terwijl ik
+mij gereed maakte om te vertrekken en nog een kommetje aannam, dat
+Mejuffrouw Amelia, die het, geloof ik, weer goed wou maken, mij
+toereikte, daar komt Heynsz binnen en begint een praatje. "Zoo, Sinjeur
+Heynsz!" zei de Heer Van Beveren: "UEd. komt juist van pas: ik moet
+hedenavond nog de stad uit," ("ei! ei!" dacht ik) "en wilde u betalen,
+hetgeen ik u tot heden schuldig ben, en u meteen verzoeken, zorg te
+dragen, dat mijn dochter geene bezoeken meer tegen haar zin
+ontvangt."--"Wel! wel!" zei Heynsz: "gaat UEd. heden nog op reis? Zeker
+naar Deventer?" voegde hij er bij, met een spotachtig gezicht. De Heer
+Van Beveren keek hem aan, als wilde hij zeggen: "dat zijn uwe zaken
+niet."--"Wees maar zoo goed," zei hij: "mij uw briefje van verschotten
+te geven: dan zal ik u betalen en de maand uit meteen."--"Hm! hm!"zeide
+Heynsz: "mag ik u vragen of er nog meer Heeren van uw naam te Deventer
+zijn?"--"Gij zijt nieuwsgierig van avond, Sinjeur Heynsz!" zeide de Heer
+Van Beveren, met een gezicht alsof hij hem van de trappen wilde gooien,
+"'t Is maar," vervolgde Heynsz: "omdat er lieden zijn, die beweren, dat
+er nooit iemand van dien naam binnen Deventer bestaan heeft."--"Dat zou
+al toevallig zijn," zei de andere: "men vindt die anders overal. Maar
+Sinjeur Heynsz! wacht tot gij ten minste Onderschout geworden zijt,
+alvorens mij met dergelijke onbescheidene vragen lastig te
+vallen."--Daar had UEd. het gezicht van Mejuffer Amelia moeten zien: het
+arme schaap werd zoo bleek als een doek. En Heynsz keek ook zuur, dat
+beloof ik u; "Mijnheer!" zei hij: "gij moogt dan Van Beveren heeten of
+niet, maar al ben ik geen Onderschout, zoo zou er toch een Onderschout
+kunnen komen en u vragen doen, die u niet aangenaam waren."--"Sinjeur!"
+zei de ander: "als er een Onderschout komt, zal ik hem antwoorden. Aan u
+ben ik geen rekenschap verschuldigd. Indien gij werkelijk een zoo knap
+verklikker waart als gij voorgeeft te zijn, zoudt gij mij terugbezorgd
+hebben hetgeen Zwarte Piet mij ontstolen heeft, of mij althans
+aanwijzing daarvan gedaan hebben." Ik sloeg de handen in elkander.
+"Heynsz een verklikker!" dacht ik. "Hadt UEd. daar ooit gedachten op
+gehad, Mijnheer Huyck?"
+
+"Zoo eenigszins," antwoordde ik glimlachende: "en hoe liep dit af?"
+
+"Wel! Heynsz werd zoo rood als een kalkoensche haan en antwoordde vrij
+vinnig, en ik voorzag nog het oogenblik, dat Van Beveren, of zooals de
+man dan heeten mag, hem bij de kladden zou krijgen. Maar hij scheen
+opeens te bedaren, ging zitten, haalde een schuiertje uit den zak en
+begon zich het poeier van den rok te borstelen of er niets gebeurd ware,
+zonder verder eenig antwoord te geven. Toen zag Heynsz in, dat hij met
+zijn drift niets won en begon een toontje lager: "hoor Mijnheer!" zeide
+hij: "ik moet u waarschuwen dat gij een verdacht persoon zijt: en
+daarom, zeg mij oprecht, wat gij hier verrichten komt. Als eigenaar van
+dit huis, heb ik toch wel eenig recht, dit te vragen."--"Hoor, Monsieur
+Heynsz!" zeide de andere: "ik betaal u als een eerlijk man de huur uwer
+kamers, en ik weet niet, dat er iets tot mijn last is: en aangezien wij
+in een vrij land leven, zoo zie ik niet, dat gij recht hebt, mij te
+beletten te gaan, waar ik wil. Bovendien, mijn dochter blijft hier,
+althans zoolang zij niet beter vinden kan. Ik ga dus hedenavond heen, en
+gij kunt gerust uw spionnen uitzetten en mijn gangen laten nagaan; maar
+thans, verzoek ik, van uw verder bijzijn ontslagen te worden. Gij zult
+dan wel met mijn dochter afrekenen."--Heynsz scheen nu te begrijpen, dat
+hij niet verder komen zou, mompelde wat binnensmonds en ging heen,
+zoowel als ik:--en, zooveel als ik hedenmorgen vernomen heb, is die Van
+Beveren met de nachtschuit naar Utrecht vertrokken."
+
+"Ik wensch hem goede reis," zeide ik, eenigszins verbaasd over de
+stoutheid en ondoorzichtigheid van Van Lintz, dat hij aldus vertrokken
+was, met een gelegenheid, waarbij hij niet kon missen bespied en
+achtervolgd te worden.
+
+Het overige van ons gesprek was onbeduidend; althans het verdient hier
+niet opgeteekend te worden. Voor Helding vertrok, bad hij mij, mijn
+vader nog eens te willen herinneren aan de hem beloofde nasporingen
+omtrent het lot zijner ongelukkige dochter.
+
+"Dat wil ik gaarne doen," zeide ik: "maar het behoeft niet. Wat mijn
+vader eens voorneemt en belooft, dat vergeet hij niet: heb dus maar
+geduld, vriend Helding! gij zult de verlangde narichten bekomen. God
+geve, dat zij tot een gelukkig einde mogen strekken."
+
+Nauwelijks had Helding mij verlaten, en nog zat ik te peinzen over het
+medegedeelde nieuws, toen de deur mijner kamer zachtjes openging en ik
+in den tegenover mij geplaatsten spiegel mijn moeder herkende, die bleek
+en bezorgd van uitzien, met langzame schreden naar mij toekwam.
+
+"Was het Monsieur Helding niet, die daar uitging?" vroeg zij, terwijl
+zij met de eene hand, waarin zij een open brief hield, op den rug van
+mijn stoel leunde, en met de andere zich een traan uit het oog wischte.
+
+"Dezelfde, Moederlief!" zeide ik, rood wordende.
+
+"Wat had die nu weer te vertellen?" vroeg zij, met een ontevreden blik.
+
+"Hij kwam mij bedanken, omdat ik hem laatst te huis gebracht heb, toen
+hij te veel gedronken had."
+
+"En was deze de eenige reden zijner komst?" vroeg zij, het hoofd
+langzaam buigende: "Ferdinand! Ferdinand! wat hebben uw ouders u gedaan,
+om hen zoo te misleiden? wat beteekenen die gestadige gangen en
+boodschappen naar en van dat huis van Heynsz? O! zoo gij wist, hoeveel
+tranen gij mij kost, en hoe ik om uwentwille reeds twee nachten
+slapeloos heb doorgebracht! zoo gij wist, hoe uw brave vader zijn leed
+verkropt, en, wanneer ik vraag, wat hem deert, het hoofd schudt, en
+alleen met een zucht antwoordt. Hoe zijt gij veranderd, Ferdinand! gij,
+wien wij eens oprecht en vroom gekend hebben! Ach! het was niet zonder
+reden dat ik opzag tegen die verre reize, die gij nog zoo jong en zonder
+opzicht ondernomen hebt. Wij steunden op de vastheid van karakter en de
+brave grondbeginselen, die wij, in onzen ouderlijken hoogmoed, ons
+verbeeldden dat gij bezat. Maar bitter zijn wij voor onzen eigenwaan
+gestraft. Helaas! gij waart nog te jong en onervaren! en gij zijt tegen
+de verleiding niet bestand geweest. Het gebed, dat ik dagelijks tot God
+voor u opzond, is niet verhoord geworden. Zeg mij, Ferdinand! zeg mij
+toch, heb ik mijn zoon verloren?--Ach! ik was zoo innig verblijd over
+uwe terugkomst: ik had mij zooveel genoegen van u voorgesteld:--en thans
+zie ik, dat mijn blijdschap droefheid had moeten zijn."--Onder het uiten
+dezer laatste woorden boog zij haar hoofd op mijn schouder neder en
+weende bitterlijk.
+
+Haar innige smart verscheurde mij de ziel, en ik was zelfs zoo onthutst
+en ontroerd, dat ik in de eerste oogenblikken vruchteloos naar woorden
+zocht, en niet anders doen kon, dan haar koude hand in de mijne te
+klemmen, den arm om haren hals te slaan, haar bleek gelaat te kussen en
+tranen van weemoed aan haar boezem te schreien. "Moeder!" zeide ik
+eindelijk: "lieve moeder! matig uw verdriet."
+
+"Ik zie ten minste," zeide zij, terwijl zij zich langzaam uit mijn
+omhelzing losmaakte en zich naast mij nederzette: "ik zie, dat gij nog
+niet geheel verdorven zijt, dat er nog hoop is op uw behoud; want uw
+hart is nog vatbaar om getroffen te worden. O! beloof mij, dat gij den
+verkeerden weg zult verlaten, dien gij zijt ingeslagen, dat gij alle
+banden, die u aan dat slechte voorwerp verbinden, zult losscheuren: en
+alles, alles zal vergeven en vergeten zijn: ik zal juichen en zeggen met
+den vader uit de gelijkenis: "ziet! mijn zoon was verloren en hij is
+wedergevonden."
+
+"Maar," zeide ik: "ik betuig u, dat er geene banden te verbreken vallen:
+dat ik door u, door mijn vader verkeerd word beoordeeld: dat...."
+
+"En waarom dan uw gedrag niet opgehelderd? Wie heeft recht op uw
+vertrouwen, op uw openhartigheid, zoo uw vader dit niet heeft? Hoe kunt
+gij vergen, dat hij of ik geloof zouden slaan aan de ongerijmde en
+nietige uitvluchten, waarmede gij uwe verkeerdheden poogt te bemantelen.
+Ferdinand! wees niet verstokt in het kwade. Een gulle bekentenis, een
+oprecht berouw zouden uws vaders rechtmatigen toorn ontwapenen; maar een
+hardnekkigheid als de uwe moet hem verbitteren."
+
+"Maar vader," zeide ik, "had mij beloofd zijn oordeel te zullen
+opschorten, tot zich het oogenblik zoude opdoen, waarin ik hem een
+volkomene, geheel voldoende opheldering zoude kunnen geven. Dat
+oogenblik nadert met rassche schreden. En dan, geloof mij, dan zal mijn
+gedrag u in een ander licht voorkomen, dan het thans doet. Waarom dan
+ook niet een weinig op mij vertrouwd, wanneer ik u mijn onschuld betuig
+en u verzeker, dat gij zonder billijke oorzaak tranen stort?"
+
+"Is dat geheim dan zoo diep, zoo vreeselijk," vroeg mijn moeder, "dat
+gij het ook aan mijnen boezem niet kunt uitstorten? Ach! het zou u
+goeddoen, en mij ook, Ferdinand! want, hoe fraai uw woorden ook zijn, ik
+ben nog niet gerust. Misschien misleidt gij uzelf: er moet stellig eenig
+kwaad, iets verkeerds zijn bij een geheimenis, die men aan eene moeder
+niet kan openbaren."
+
+"Lieve moeder!" zeide ik, de hand drukkende, die zij mij vleiende
+toestak: "geloof mij, mijn vurigste wensch op dit oogenblik zoude wezen,
+om mij aan uw hart te storten en u alles te ontdekken.--Ja, ik gevoel,
+dat zoo gij langer bleeft aandringen, ik de kracht niet zoude hebben, u
+weerstand te bieden: dat ik, tot welken prijs dan ook, de bron uwer
+tranen zoude willen drogen. Maar zoo ik nu sprak, zou ik een
+woordbreker, en bijgevolg een schurk zijn;--en dat toch wilt gij van uw
+zoon niet maken?"
+
+"Het kan dan niet anders," zuchtte mijn moeder: "neen, een woordbreker
+moet gij niet worden:--alleen maar begrijp ik niet, waartoe dergelijke
+dwaze geheimen dienen. Ik zie niet, dat iets, dat goed en ordentelijk
+is, behoeft verborgen te blijven. Misschien dwaal ik, en heb ik geen
+ondervinding genoeg, maar ik kan het mij maar niet voorstellen."
+
+Zij sprak wel waarheid, die goede moeder, want nooit had haar geest of
+haar verbeelding eene gedachte gekoesterd, welke zij niet zou hebben
+durven openbaren; en haar reine ziel was een spiegel, waarin zij ieder
+vergunde te lezen.
+
+"In allen gevalle," vervolgde zij, "hoop ik, dat die oplossing spoedig
+moge plaats hebben; want ik zou ziek worden van die onzekerheid; en
+dan," terwijl zij mij den brief toereikte, "hier is een uitnoodiging van
+uw Tante Van Bempden tegen Zaterdag over acht dagen, om mijn verjaardag
+op Heizicht te komen vieren: ik had mij veel genoegen van die partij
+voorgesteld;--maar nu weet ik waarachtig niet of ik het wel aanneem; ik
+kan met geen opgeruimd hart aan tafel zitten en de gelukwenschingen der
+gasten ontvangen, zoolang dit geval niet is opgehelderd."
+
+"Gij zijt onbillijk, lieve moeder!" zeide ik: "waarlijk, gij zijt
+onbillijk tegen mij. Ik kan beseffen, dat deze zaak u hindert; maar
+dewijl ik u mijn woord heb gegeven, dat uw bezorgdheid ijdel is, mocht
+ik toch hopen, dat gij nog vertrouwen genoeg in mij zoudt bezeten
+hebben, om met eenige kalmte den loop der gebeurtenissen af te
+wachten.--Voorheen, lieve Moeder! was het genoeg, dat ik u eenmaal iets
+verzekerde, om er u de vaste overtuiging van te geven. Heugt het u nog,
+toen eens de _girandolle_ in de zaal aan gruis was gevallen, en iedereen
+beweerde, ik moest het gedaan hebben; want ik had den ganschen morgen in
+de kamer gezeten en niemand buiten mij was er geweest, dat gij toen
+zeidet: "neen! Ferdinand heeft het niet gedaan; hij zegt het zelf"--En
+zou ik sedert dien tijd zoo veranderd zijn, dat er op mijn woord geheel
+niet meer te bouwen ware?"
+
+"Ja Ferdinand!" zeide, zij, mij met aandoening omhelzende: "ik geloof u;
+want het zou al te afschuwelijk zijn, indien ook deze betuigingen valsch
+waren: en echter," vervolgde zij, mij met een weemoedigen blik
+aanziende: "gij hebt onlangs een weinig ... gedraaid." Het goede mensch
+wilde niet zeggen: _gelogen_. "Maar spreken wij daar niet over," voegde
+zij er bij, ziende, dat ik rood werd en haar smeekend aanzag: "dat was
+voor het eerst en voor het laatst, nietwaar? O! zeg mij, dat het voor 't
+eerst en voor 't laatst was: ik heb er behoefte aan, dit te
+gelooven.--Ach! zonder die noodlottige misleiding had ik u nooit
+verdacht."
+
+"Moeder!" zeide ik: "gij beschaamt mij te recht: ja! dat was voor 't
+eerst, en, God is mijn getuige, het zal ook voor 't laatst zijn. Daar!
+deze kus moge u tot bevestiging strekken dat ik deze belofte heilig
+houden zal."
+
+"Dat wensen ik," zeide zij: "nu, wij zullen dan het geval laten zooals
+het is, en ik zal trachten, mijne bekommernissen te overwinnen. Zoo ik u
+verkeerd beoordeeld heb, gij zult het mij niet kwalijk nemen, nietwaar?
+Ach! gij weet niet, hoe teeder een moeder aan haar kind gehecht is, en
+hoe vele angsten haar hart benauwen, wanneer zij slechts veronderstelt,
+dat het van den rechten weg zoude kunnen afwijken."
+
+Hier droogde de beste vrouw haar tranen af, en verliet mij, meer gerust
+te mijnen opzichte, dan toen zij gekomen was.
+
+Dienzelfden avond ontvingen wij een afscheidsbezoek van Reynhove, die
+aan mijn vader meer omstandig kwam mededeelen hetgeen hij mij reeds met
+een paar woorden gezegd had, dat hij naar Den Haag ging en moeite zoude
+doen om _geemployeerd_ te worden.
+
+Er was, had hij gehoord, een bediening opengekomen, waaraan geen
+onbelangrijke werkzaamheden verbonden waren, en hij hield zich
+overtuigd, dat zijn vader, zijn besluit vernemende, zich daarover
+verheugen zou en alle pogingen in het werk stellen, om hem zijn doel te
+doen bereiken. "Ik heb," zoo eindigde Reynhoves verhaal, "lang genoeg
+als een _oiseux_ meubel rondgeslenterd en UEd. heeft mij doen zien dat
+het tijd wordt, iets degelijks bij de hand te nemen."
+
+Het behoeft niet vermeld te worden, dat het voornemen van Reynhove door
+mijn vader hoogelijk goedgekeurd werd: mijn moeder wenschte hem
+insgelijks allen voorspoed op zijne voornemens: Suzanna zeide lachende:
+
+"Ik weet niet, Mijnheer Reynhove! maar mij dunkt, het zal u vreemd
+voorkomen, den dag op een bureau door te brengen met over allerlei
+vervelende schrifturen te gapen, en
+
+ Omschanst te zitten met papieren,
+ Die door de slaafsche zinnen zwieren.
+
+Mij dunkt ik zie u daar zitten met een groote pen achter 't oor, een
+morslap vol inktvlakken op de rechtermouw, en een aschgrauwen overrok
+aan, waar de kantoorlucht niet meer uit te kloppen is."
+
+"Ik zie wel, dat gij nooit naar Den Haag geweest zijt, Santje!" zeide
+ik: "gij stelt u de kantoren aldaar voor, gelijk dat van een
+Amsterdamsen koopman, waar het licht door de lantaren van de
+binnenplaats invalt en men te drie uren al bij de kaars moet zitten.
+Neen! ginds gaat het vroolijker toe: men zit in ruime, luchtige kamers,
+en de groote bezigheid bestaat er, in de courant te lezen, en te praten
+over de nieuwtjes van den dag en om het uur eens een pen te versnijden."
+
+"Wel! hoor mij dat jongmensch eens aan," zeide Suzanna: "die praat over
+kantoren en maakt vergelijkingen, en denkt, dat hij het recht heeft om
+aardigheden te zeggen, omdat hij een blauwen Maandag in den handel is.
+Denk je dan, Ferdinand! dat men in Den Haag niets uitvoert, omdat men er
+juist niet den geheelen dag lettertjes zit te kladden en sommetjes zit
+te maken, trots den besten schooljongen?"
+
+"Mejuffrouw neemt het zoo goed voor Den Haag op," zeide Reynhove, "dat
+ik er niets weet bij te voegen. Maar is het mogelijk, dat UEd. daar
+nooit geweest is?--Mij dunkt, de familie moest daar eens eenige dagen
+komen passeeren: het zoude mij een innige volupteit zijn, u rond te
+leiden en het interessantste te laten zien."
+
+"Ja, indien UEd. dat van papa gedaan kon krijgen," zeide Suzanna, "dan
+zou ik u voor den welsprekendsten man uit de Zeven Provincien houden:
+maar daar is geen kijk naar."
+
+"Wacht maar," zeide mijn vader: "als ik eens oud word, en op mijn
+muiltjes ga leven, dan zullen wij eens zien wat wij doen."
+
+"Ja!" hernam Suzanna: "als ik zoo lang moet wachten, dan zal ik zelve al
+wel te hokvast geworden zijn, om nog uit te vliegen. Wat zijn de mans
+toch gelukkig! daar heb je Ferdinand, die is half Europa al rond
+geweest, en ik, die evenzoo goed recht had iets anders te zien, ik zal
+misschien mijn leven ten einde zien loopen, zonder ooit in Den Haag te
+zijn geweest."
+
+"Den Haag zou er het meeste bij verliezen," zeide Reynhove, "maar, als
+ik vragen mag: waarom zoude uw broeder u daar niet heenbrengen? dan had
+UEd. een Mentor van ondervinding bij u."
+
+"Een mooie Mentor!" riep Suzanna uit: "ik bedank u hartelijk. Wel ja!
+met een Broeder te reizen is ook wel een laatste toevlucht! Weet UEd.
+dan niet, Mijnheer Reynhove! dat van al de meisjes op den aardbodem er
+geene is, waarover men zich minder bekommert, dan over eene zuster?"
+
+"Daar laat gij u onvoorzichtig uit, Santje!" zeide ik; "ik wilde u juist
+voorstellen, u in het volgende voorjaar eens derwaarts te brengen; maar,
+nu ik dat hoor, zal ik er wel deugdelijk op passen."
+
+"O! Mejuffrouw meent het niet," zeide Reynhove: "ik recommandeer u
+ernstig aan, bij die goede intentie te volharden. Het zal u wel
+bevallen, en wij zullen alles in 't werk stellen om u een goed accueil
+te procureeren."
+
+"Gij ziet, Mijnheer wil ons volstrekt in Den Haag hebben," zeide ik.
+
+"Dat wil ik," zeide Reynhove: "of liever, want het zoude inconvenant
+zijn, van mijn wil te praten, ik wensch het vurig."
+
+"Ja," zeide Suzanna: "om als een berenleider met ons rond te loopen en
+ons aan de menschen te toonen als iets nieuws, al roepende: "_kijkt!_
+menschen! _kijkt!_ Hier heb je den nieuwbakken Amsterdamschen koopman
+van het mannelijk geslacht, met zijn zusje, een onnoozel ding, dat nog
+van geen toeten of blazen weet. Ja! denk je, dat ik niet weet, hoe men
+ginds met onze kleeding en manieren den spot drijft?"
+
+"UEd. is het toch niet, die voor spotternij beducht kan zijn?" vroeg
+Reynhove.
+
+"Die kan je in uw zak steken, Santje!" zeide ik.
+
+"Volstrekt niet," zeide Reynhove, eenigszins verlegen over de
+uitlegging, die ik aan zijn woorden gaf, "ik bedoelde alleen te zeggen,
+dat Mejuffrouw boven alle bespotting verheven is."
+
+"Wat zeggen de Heeren Blaek toch wel over uw spoedig vertrek?" vroeg
+mijn moeder, een andere wending aan het gesprek willende geven.
+
+"O!" antwoordde Reynhove: "den ouden Heer heb ik weinig gezien, en die
+zal over mijne absentie niet treuren:--en wat Lodewijk betreft...." hier
+zweeg hij opeens, en zag mij zijdelings aan.
+
+"Wel!" zeide mijn vader: "ik hoop toch niet, dat gij kwade vrienden
+scheidt?--ofschoon ik erken, dat gij beter gezelschap kunt kiezen."
+
+"Neen," antwoordde Reynhove: "'t is maar: ik dacht, dat ik hem goed
+kende, en ik zie alweder, dat ik mij in hem bedrogen heb.... ofschoon
+deze reis strekt het niet tot zijn schande:--maar ik wil daar liever
+hier over zwijgen.--Heeft UEd. al gehoord, dat zijn jacht weer in 't
+water is gewerkt, ik zoude het voor een mirakel gehouden hebben; er zijn
+toch knappe werklieden hier ter stede:--er is bijna niets aan het
+vaartuig beschadigd en het zal met een kleine reparatie weer zoo goed
+wezen, als ware er niets gebeurd".
+
+"Er zijn lieden, wien alles medeloopt, tot zij eindelijk het lid op den
+neus krijgen," zeide mijn vader.
+
+Na nog een wijl gezeten te hebben, vertrok Reynhove. "Ik weet niet,"
+zeide hij, toen ik hem uitliet, "wat ik van Lodewijk denken moet. Hij
+was dezen middag louter attentie en beleefdheid jegens zijn cousine, die
+heden voor een paar dagen in de stad is, en zeide haar meer _douceurs_,
+dan zij anders in een jaar van hem hoort. Zij scheen er zelve verbaasd
+over: wat dit voorspelt, weet ik niet; maar het zou mij niet
+verwonderen, indien hij eens begon te beseffen, dat het tijd werd, wijs
+te worden.--Men bemerkt de waarde van een schat ook nooit beter, dan
+wanneer men gevaar geloopen heeft, dien te verliezen."
+
+"In waarheid!" zeide ik: "wat gij mij daar vertelt bevreemdt mij. Ik kan
+toch niet denken, dat hij inderdaad oogmerken op haar heeft."
+
+"Noch ik," hernam Reynhove: "maar de zaak is waar en gij kunt er uw
+profijt mede doen. Adieu."
+
+Den volgenden dag had ik toevallig, door het afspringen eener
+comparitie, welke ik had moeten bijwonen, een uurtje voor den eten vrij,
+en Suzanna, die zich reeds menigmalen beklaagd had, dat zij niets aan
+mij had, nam die gelegenheid waar om mij met haar naar Tante Letje te
+tronen.
+
+"Wel!" zeide deze, toen ze mij zag: "het is goed, dat gij komt, Neef! Ik
+had u anders al een boodschap willen sturen. Ik wenschte u eens onder
+vier oogen te spreken, wanneer het u gelegen komt."
+
+"Ei! ei!" zeide Suzanna: "mag ik er niet bij wezen? "Nu! dan zal ik zoo
+aanstonds maar optrekken: 't is toch hard, dat ik mijn cavalier zoo
+spoedig weder verliezen moet: men heeft al moeite genoeg om hem te
+krijgen."
+
+"Neen! dat is juist de bedoeling niet," zeide Tante: "maar van avond of
+morgen, als 't u belieft."--En zij zette daarbij zulk een statig gezicht
+tegen mij, dat ik alweder ook van dien kant een donderbui voorzag.--Ik
+was echter gedwongen mijn nieuwsgierigheid op te schorten, en wij zaten,
+na eenig onderhoud over verschillende zaken, te luisteren naar het
+verslag dat Tante ons gaf van een dierbare predikatie, welke zij in de
+weekbeurt een paar dagen te voren gehoord had, toen wij een koets
+hoorden stilhouden. Er werd aan de huisdeur gescheld: er kwam iemand de
+trappen op: de deur ging open:--en Henriette Blaek stond voor onze
+oogen. Zij was bevallig gelijk altijd: maar zag toch eenigszins
+betrokken van uitzicht, en bleef, toen zij ons bemerkte, onthutst en
+verlegen aan de deur staan.
+
+"Kom binnen, Jetje-lief!" zeide Tante Letje: "daar doet gij wel aan,
+kind! van mij eens te komen opzoeken."
+
+"Uw dienaresse, Juffrouw Huyck!" zeide Henriette, terwijl zij nader trad
+met het voorkomen van iemand, die een kloekhartig besluit neemt:
+"verschoon mijn vrijpostigheid: de meid zeide, ik zou maar boven gaan:
+ik wist niet, dat UEd. bezoek had. Ik kwam u het boek terugbrengen, dat
+UEd. mij geleend heeft. Goeden morgen, lieve Santje! hoe gaat het u?" En
+zij drukte met minzaamheid de hand van Suzanna. Wat mij betrof, ik
+bekwam geen enkel woord: een nijging, zoo stijf en afgepast alsof zij
+een onbekende gold, was alles, waarmede zij te kennen gaf, mijne
+tegenwoordigheid te hebben opgemerkt: en hoewel een lichte blos haar
+wangen kleurde, haar oogen teekenden koele onverschilligheid en geen
+trek in haar gelaat veranderde. Suzanna en ik keken elkander aan: wij
+wisten niet, waaraan die stijfheid toe te schrijven.
+
+Ik ging een stoel voor haar krijgen; maar zij hield zich, of zij zulks
+niet opmerkte en nam plaats op een anderen, die nevens haar stond.
+
+"En hebt gij er smaak in gevonden?" vroeg Tante, het boek aannemende:
+"heeft u de lezing nogal gesticht?"--Het waren predikatien, ik weet niet
+meer van wien.
+
+"O ja! mijn waarde Juffrouw!" antwoordde zij: "het is een uitnemend
+schoon werk: en mijn oom heeft de goedheid gehad er een exemplaar van
+voor mij te koopen."
+
+"Zoo! dat is goed. En hoe maakt het uw Heer oom?--Wel?--Dat verblijdt
+mij hartelijk. En hoe maakt gij het zelve, lieve Jetje? Mij dunkt, niet
+zoo wel, als toen ik u de laatste reize zag."
+
+"Integendeel, Mejuffrouw!" antwoordde zij: "ik ben wel, volkomen wel!"
+en zij beet zich op de lippen.
+
+"Neen waarlijk!" vervolgde Tante: "UEd. ziet er niet te best uit. Ik kan
+het nogal begrijpen: de schrik van dat ongeval op zee bij dien storm zal
+u nog door de leden zitten.--Nu! dat is al een gezegende bewaring
+geweest! En wel mocht gij zeggen: "laet mij de watervloet ende laet de
+diepte mij niet verslinden.""
+
+"Gij hebt er toch geen nadeelige gevolgen van gehad, Mejuffrouw?" vroeg
+ik.
+
+"Neen Mijnheer!" antwoordde zij, op een koelen toon: "en ik doe mijn
+best, om die gebeurtenis met al haar gevolgen uit mijn geheugen te
+wisschen."
+
+Ik was geheel uit de lijken geslagen door deze verklaring, waarvan ik
+den zin maar al te wel begreep; en Suzanna keek haar vriendin aan, als
+wilde zij zeggen: "hoe heb ik het met u?"--doch Tante, die de bedoeling
+van Henriettes woorden niet opmerkte, nam weder het woord:
+
+"Dat is niet goed, Jetje-lief! Een zoo verschrikkelijke gebeurtenis en
+welke zoo duidelijk aantoont, dat de Heere hen niet verlaat, die in nood
+tot Hem roepen, moet gij niet moedwillig vergeten; maar zij moet u tot
+een spoorslag strekken om uw leven toe te wijden aan Hem, die u behouden
+heeft."
+
+"UEd. heeft volkomen gelijk, Mejuffrouw!" zeide Henriette: "ik heb mij
+slechts verkeerd uitgedrukt: ik gevoel zeer wel, welk een plicht van
+dankbaarheid op mij rust en hoop dat nimmer te vergeten."
+
+"Ja!" vervolgde Tante: "dat zware weer heeft al wat schade gedaan: daar
+is, hoor ik, bij Colhorn een gat in den dijk geslagen en ik weet niet,
+hoe vele duizenden dat aan herstellen kosten zal. Wel is dit wederom een
+bezoeking des Heeren en een straf der ontrouwe gemeente, dat zij zulke
+ongeloovige en bedrieglijke leeraars en herders beroept, gelijk nog
+onlangs heeft plaats gehad in de verkiezing van den Sociniaanschen
+Boterbloem, die mede een van dezulken is, "die ydelheyt spreecken ende
+leugen sien, ende seggen: de Heere heeft gesproken; daer de Heere haer
+niet gesonden en heeft: en daarom zeyt de Heere: ik zal hen door eenen
+grooten stormwint in mijne grimmigheyt splijten ende daer sal een
+overstelpende plasregen zijn in mijnen toorn, ende groote hagelsteenen
+in mijne grimmigheyt, om dien te verdoen.""
+
+"Heden Tante!" zeide Suzanna, met een onnoozel gezicht: "is het de
+schuld van Ds. Boterbloem, dat de dijk doorgebroken is? Vader zeide, het
+was de schuld van het Dijkcollege, dat met de Vijf Steden overhoop lag."
+
+"En wat is dit anders," vroeg Tante, het gezegde mijner zuster ernstiger
+opnemende dan het verdiende: "dan een bevestiging van hetgeen ik zeide?
+Zijn dezen niet de mannen, "die ongerechtigheyt bedengken, en die quaden
+raet raden in de stadt?--En zijn zij geen blinde leidslieden der
+blinden, die de gemeente is haar afval voorgaan?"
+
+"Ik geloof wel, dat UEd. gelijk heeft," zeide Suzanna: "want daar is de
+Dijkgraaf Mr. Coenraad van Vlingerhoed, die draagt een bril: de
+Secretaris, Jonker van Bitterenvleugel, is zoo bijziende, dat hij mij
+laatst op een salet voor Tante Van Bempden aanzag: van de Heemraden
+heeft er een de grauwe staar, de tweede is eenoogig, de derde is scheel,
+en nummer vier is alle namiddagen zoo dronken, dat hij den weg naar zijn
+huis niet alleen kan vinden.--UEd. zegt dus wel te recht, dat het een
+blind college is."
+
+"Nichtje!" zeide Tante, eenigszins geraakt: "hoe lange sult gij de
+slechtigheyt beminnen, ende de spotterye begeeren." Wat gij zegt, is
+bijwijlen zeer aardig; maar wanneer men ernstig spreekt, is het
+gekscheren ongepast en onwelvoeglijk. Gij weet zeer wel, dat ik
+geestelijke blindheid bedoel en met geene lichaamsgebreken spot, zooals
+gij doet."
+
+Suzanna keek eenige oogenblikken vrij zuur: ik zelf was een weinig
+verwonderd geweest over haar uitdrukkingen; want, hoe geneigd ook om met
+alles te schertsen, was zij nooit gewoon den spot te drijven met
+ernstige zaken, of door hare gezegden iemand te ergeren en te
+ontstichten. Ik schreef dan ook haar woorden aan de ware oorzaak toe:
+namelijk aan wrevel over de koele handelwijze van Henriette jegens mij,
+dien zij achter een voorgewende luchthartigheid wilde verbergen: en
+waardoor zij, gelijk doorgaans in diergelijke gevallen plaats heeft,
+scherp in stede van geestig werd. Zij gevoelde echter haar ongelijk:
+"Tante!" zeide zij, na een oogenblik zwijgens opstaande en haar een kus
+gevende: "vergeef mij: ik sprak zonder nadenken, gelijk mij wel meer
+gebeurt. Ik ben ... ik heb iets dat mij hindert."--Hier begon zij te
+schreien en zag Henriette aan met een verwijtenden blik.
+
+"Neen!" zeide Tante, haar omhelzing beantwoordende: "ik weet het ook
+wel, gij behoort niet tot de "spotters onreyne," waarvan in den eersten
+Psalm gesproken wordt, noch ook tot de zoodanigen, die de bestraffinge
+niet hooren."
+
+"Zullen wij den Heer Blaek ook op het feest bij Tante Van Bempden zien?"
+vroeg ik aan Henriette: ik dorst haar niet vragen, of zijzelve komen
+zoude.
+
+"Ik weet het niet, Mijnheer!" antwoordde zij, op de klok ziende, als
+iemand, die vertrekken wil, maar het bezoek toch niet korter wil maken
+dan de betamelijkheid vordert.
+
+"UEd. komt toch, Tante?" vroeg Suzanna.
+
+"Ik heb de noodiging aangenomen," antwoordde Tante, "ofschoon ik wel
+gewenscht had, dat zuster Van Bempden een anderen dan den dag van
+Zaterdag tot deze feestviering had uitgekozen. Het wordt somtijds laat:
+en dan is men minder gestemd, den dag des Heeren behoorlijk te vieren."
+
+"Ja! lieve Tante!" zeide ik: "dat is waar; maar UEd. zal met mij
+instemmen, dat Mama niet wel haar verjaardag verzetten kon, en dat Tante
+bovendien gebruik maakt van de gelegenheid, dat Papa eens uit kan gaan,
+daar hij altijd in het midden van de week zoo bezet is."
+
+"Ja dat weet ik," hernam Tante: "maar, naar mijn begrip ware het
+voegzamer geweest, dat de plechtigheid ten huize uwer ouders had plaats
+gehad; er zouden dan wel zooveel gasten niet hebben kunnen zijn; maar
+mij dunkt, op een verjaarfeest behoort ook niemand buiten de naaste
+bloedverwanten: en die had moeder wel kunnen bergen."
+
+"Zeg dat maar niet, dat Mama het hoort," zeide Suzanna: "het goede
+mensch treurt er al genoeg over, dat er om harentwille zooveel omslag
+gemaakt wordt; maar Tante was er zoo op gesteld: en men begreep, dat de
+groote en kleine kinderen zich buiten meer dan in de stad zouden
+vermaken, enz."
+
+Hier stond Henriette op. "Mejuffrouw Huyck!" zeide zij, na een wijl te
+hebben geaarzeld, "UEd. zal mij verschoonen; maar ik mag niet langer
+blijven: het is later dan ik dacht, en...."
+
+"Wel heden! wilt gij nu reeds vertrekken?" vroeg Tante: "gij zit pas."
+
+"Mijn oom wacht mij: wij eten vroeg, en na den middag weder naar buiten
+te rijden: ik durf niet vertoeven."
+
+"Rijdt gij naar huis, Jetje?" vroeg mijn zuster, opstaande, met de
+houding van iemand, die een besluit neemt.
+
+"Ja lieve!" antwoordde Henriette: "het is wat laat en uit den weg:
+anders zou ik u voorstellen om u te huis te brengen; maar ik durf aan de
+paarden van oom zulk een omweg niet te laten doen."
+
+"Neen! dat behoeft ook niet," hernam Suzanna: "maar ik wil toch gaarne
+een eind met u rijden: ik moet bij Carlin wezen om lint te koopen: dat
+is toch in uw weg en gij kunt mij daar afzetten."
+
+"O! zeer gaarne!" zeide Henriette, op een toon, die aanduidde, dat zij
+het gezelschap van haar boezemvriendin voor deze reis wel zou kunnen
+gemist hebben.
+
+"Gij blijft toch nog wat, Neef!" zeide Tante: "dan kan ik u dadelijk
+zeggen wat mij op het hart ligt."
+
+"Ik ben tot uw dienst," zeide ik, terwijl Henriette afscheid nam en
+Suzanna mij in 't heengaan een blik toewierp, die zooveel zeggen wilde,
+als dat zij voor mijn belangen zoude waken. Met een zucht zag ik beiden
+vertrekken.
+
+"Wel neef! dat trof ongelukkig," zeide Tante, toen wij alleen waren:
+"maar verbeeld u, daar dacht ik in het eerst geheel niet aan uw mislukt
+aanzoek bij den Heer Blaek. Ik verwonderde mij reeds, dat gij alle drie
+zoo stil en zoo zonderling waart. Maar om u de waarheid te zeggen, ik
+zou haast denken, dat zij nogal instemt met de meening van haar oom:
+want ik kan niet vinden, dat zij u bijzonder voorkomend behandelde."
+
+"Dat heeft mij ook getroffen," zeide ik: "en ik was er verre af, mij op
+zulk een koelheid te verwachten. Ik weet niet, waarmede ik haar
+welwillendheid zoo op eenmaal verbeurd heb; en dat kwelt mij."
+
+"Ik wil het wel gelooven," hernam zij: "maar gij moet u in deze
+beproeving troosten met de gedachte, dat alles naar Gods wijzen wil
+geschiedt en dat elke kleine teleurstelling tot bevordering van uw
+eeuwig heil moet strekken. Maar om te komen tot hetgeen ik u zeggen
+wilde: uw vader is gisteren bij mij geweest en heeft mij gewaarschuwd
+tegen die lieden, die bij Heynsz wonen. Hij zegt, dat de man onder een
+valschen naam bij mij gekomen is: en de dochter is, naar hij gelooft,
+ook van dezulken, tegen wie ik op mijn hoede moet wezen. Het rechte
+wilde hij niet zeggen; maar hij verwees mij tot u om nadere uitlegging
+van zijn woorden. Wat is daarvan? Is dat Juffertje wezenlijk zoo slecht?
+dan heb ik mij in haar bedrogen; want ik zag haar aan voor zulk eene
+"die rein van harte was ende yverig in alle goede wercken.""
+
+"Ik weet van haar niets kwaads," antwoordde ik, verheugd van te
+ontwaren, dat mijn vader zijn vermoeden omtrent mij ten minste niet aan
+Tante had medegedeeld: "en wat haar vader betreft," vervolgde ik,
+"Helding heeft mij verhaald, dat hij vertrokken is."
+
+"Ja," hernam zij: "dat heeft mij uw vader ook verteld: doch dat is ook
+al wonderlijk in zijn werk gegaan; want hij is, volgens het zeggen van
+uw vader, eergisteravond met de nachtschuit heengegaan en te
+Nieuwersluis er uitgestapt en er niet weder ingekomen: maar verdwenen,
+niemand weet waarheen.--Dus wil ik maar zeggen, ofschoon ik mijn naaste
+niet veroordeelen mag, dat daar toch iets achter schuilt. 't Is een
+wonder, zooals uw moeder laatst aanmerkte, dat Heynsz zulke lieden bij
+zich heeft ontvangen."
+
+"Inderdaad!" zeide ik: "maar zooals ik zeide: ik weet van beiden geen
+kwaad: ofschoon ik beken, dat het mij aangenaam zijn zal, niets meer van
+hen te hooren; want sedert mijn terugkomst alhier kan ik mij niet
+bewegen of ik ben gedwongen, over hen te hooren spreken; het is of zij
+mijn booze geesten zijn, die mij in wezenlijkheid of in verbeelding
+altijd en overal vervolgen."
+
+Ik had deze woorden nauwelijks geuit, of zij werden bevestigd. De deur
+ging open, en Amelia trad binnen.--Men moet weten, zoo men het niet
+reeds heeft opgemerkt, dat mijn goede Tante altijd voor iedereen te huis
+was: en dat haar meiden dus nooit iemand aandienden; maar elk, wiens
+gezicht zij eenmaal gezien hadden, dadelijk naar boven stuurden.
+
+Wij waren alle drie onthutst. Amelia was echter de eerste, die de
+verrassing te boven kwam: en zelfs geloof ik, dat mijne tegenwoordigheid
+haar bemoedigde.
+
+"Mejuffrouw!" zeide zij, zich tot Tante wendende, eer deze nog het
+vermogen had van haar toe te spreken: "ik kom als smeekeling tot u. Ik
+heb, in deze groote volkrijke stad, niemand op wiens goedwilligheid ik
+staat kan maken, buiten u--en uw Heer Neef," voegde zij er blozende bij:
+"ik weet, dat mijn komst en mijn verzoek onbescheiden zijn:--en ik zal
+het u niet euvel duiden, zoo UEd. mij ongetroost terugzendt; maar u
+niettemin dankbaar blijven voor het goede, mij bewezen."
+
+"Ga zitten, Juffertje!" zeide Tante, die aan de buitengewone ontroering,
+welke op Amelia's wezenstrekken zichtbaar was, wel bespeurde, dat zij
+door geen onbeduidende oorzaak tot haar gedreven werd: "ik help gaarne,
+wie ik kan: want dat is ons voorgeschreven: maar wilt gij ook iets
+drinken? Gij ziet er zoo ontdaan uit. Is u een ongeluk overkomen?"
+
+"Wil ik mij niet liever verwijderen?" vroeg ik, weinig trek gevoelende
+van opnieuw in Amelia's belangen gemoeid te worden: "Mejuffrouw heeft u
+wellicht iets in 't geheim te zeggen."
+
+"Neen, blijf nog wat hier, Neef!" zeide Tante, die, geloof ik, bevreesd
+werd om zich met Amelia alleen te bevinden: "en krijg dat fleschje met
+die droppeltjes eens uit het hoekkastje, en de waterkaraf.--Toe! drink
+eens, arme ziel! gij zijt waarlijk geheel van uw stuk."
+
+"Ik dacht niet, dat ik nog vatbaar was voor een diergelijke ontroering,"
+zeide Amelia: "ik heb grootere tegenspoeden en bekommernissen, dan die
+ik heden ondervind, moedig doorgestaan; maar nooit ook, neen, nooit te
+voren had ik een vernedering ondergaan als deze. Ik heb de
+wederwaardigheden der wereld met gelatenheid gedragen;--maar ik was niet
+geboren om mij door een ellendige spion te zien beleedigen, als ware ik
+een schandvlek mijner kunne."
+
+"Wat is er gebeurd?--Wie heeft u beleedigd?" vroegen Tante en ik, bijna
+gelijktijdig.
+
+"Wat hij gezegd heeft," zeide Amelia, "doet er niets toe: zijne
+uitdrukkingen zijn misschien te verschoonen: hij is niet gewend met
+beschaafde lieden om te gaan: hij kon mij zijn huis uitzetten: hij is er
+meester in en heeft daar het recht toe; maar het is laag en
+onverschoonlijk van hem mij te beleedigen, op een oogenblik, dat ik
+alleen en van elk verlaten ben.--Ik kan, ik mag niet langer onder zijn
+dak blijven;--maar waarheen zal ik mij wenden?--Gij alleen Mejuffrouw,
+gij kunt mij helpen. O! ik bid u, wijs mij een wijkplaats aan bij
+eerlijke lieden, waar ik mijn intrek nemen kan. Ik zal er niet lang
+vertoeven, ik beloof het u.--Geld ontbreekt mij niet: ik verlang niet
+als een verblijf, hoe klein ook, waar ik rust kan vinden en voor alle
+bezoeken veilig mag zijn."
+
+"Ja!" zeide Tante: "dat is nu goed en wel; maar er worden zooveel rare
+dingen van uw vader en u verteld, dat ik eerst nog wel wat naders van u
+dien te vernemen, eer ik u bij anderen recommandeer."
+
+"Daar zult gij gelijk aan hebben, Zuster!" zeide een stem achter ons.
+Wij wendden alle drie het hoofd om:--en mijn vader trad de geopende deur
+binnen. Hij was, gelijk ik naderhand vernam, naar de woning van Heynsz
+gegaan om met Amelia te spreken; doch, daar zij juist vertrokken was,
+haar op den voet gevolgd, en kort na haar de opene voordeur bij Tante
+ingetreden.
+
+Geheel verschillend was de indruk, welke zijn plotselinge verschijning
+op ons waakte. Tantes gelaat helderde op: en het was te zien, dat de
+komst van haar broeder haar uit een machtige verlegenheid redde: Amelia
+zag hem aan zonder schrik, maar met verwondering en ongerustheid, en als
+vermoedde zij, dat het van dien man afhing hoe haar lot zou beslist
+worden. Wat mijzelf betreft, ik was geheel uit het veld geslagen; want
+ik voorzag niet slechts nieuwe onaangenaamheden voor mij, en verkeerde
+uitleggingen van mijn tegenwoordigheid daar ter plaatse; maar ook beefde
+ik voor Amelia; en alleen de kennis, die ik van mijns vaders strikte
+eerlijkheid bezat, boezemde mij eenige hoop in.
+
+Mijn vader zag eerst Amelia, en vervolgens mij met een navorschenden
+blik aan. Zij sloeg de oogen niet neder; maar rees op, en haar gelaat
+nam die uitdrukking van hoogmoed aan, welke haren vader zoo eigen was en
+die ik ook vroeger in haar had opgemerkt. Zij was blijkbaar geraakt over
+hetgeen zij als een onbeleefdheid beschouwde. Tante was de eerste, die
+het stilzwijgen brak: "Gij komt juist bijtijds, Broeder!" zeide zij:
+"deze is de Juffer, waarover ik u gesproken heb."
+
+"Ik zie het," zeide mijn vader: "jonge dochter!" vervolgde hij, zich tot
+Amelia wendende: "het smart mij, in iemand van uw jaren en voorkomen
+zooveel verstoktheid te vinden. Hoe hebt gij u kunnen verstouten, u in
+te dringen bij een eerbiedwaardige Juffer, terwijl gij bij u zelve
+bewust moest zijn, dat uw ware plaats in het spinhuis is."
+
+"Mijnheer!" riep Amelia, op een toon van hevige verontwaardiging,
+terwijl zij het hoofd ophield met een waardigheid, die een koningin eer
+zoude hebben aangedaan: en toen, zich naar mij toekeerende: "wie is die
+man?" vroeg zij.
+
+"Het is mijn vader!" fluisterde ik: "om Godswil...."
+
+"Welnu!" ging zij voort: "zeg dan aan uwen vader, dat ik van zijnentwege
+een andere behandeling had verwacht. Zoo iemand zonder opvoeding, gelijk
+Heynsz, mij beleedigde, ik dacht niet, dat de Heer Huyck een dergelijke
+handelwijze zou navolgen."
+
+"Ik zoude u aanraden, een toon lager te zingen," hernam mijn vader: "ik
+ben heusch jegens een met lompen bedekte vrouw, wanneer haar gedrag
+betamelijk is; maar ik zou ook aan een Vorstin mijn verachting toonen,
+wanneer zij handelde zooals gij."
+
+"Vaarwel Mejuffrouw!" zeide Amelia, even met het hoofd buigende en zich
+willende verwijderen.
+
+"Blijf!" zeide mijn vader, op dien toon van gezag, dien elk wie hem
+hoorde gedwongen was te eerbiedigen: "en wees liever dankbaar jegens
+mij, dat ik u niet door mijn dienaars voor mij op het Stadhuis heb laten
+brengen, maar hier ben gekomen om u te ondervragen: en bedenk, dat een
+rondborstige bekentenis u meer nut zal doen dan het aannemen eener
+ongepaste fierheid."
+
+Amelia bleef midden in het vertrek staan, de armen over elkander
+geslagen, de oogen vlammende van spijt en de lippen stijf gesloten;
+terwijl haar geheele houding aanduidde, dat zij alleen toegaf aan dwang,
+maar besloten had, geen antwoord op de tot haar gerichte vragen te
+geven.
+
+"Ik weet zelfs niet," vervolgde mijn vader, eenigszins verwonderd over
+een dergelijke minachting van zijn gezag, waaraan hij weinig gewend was,
+"of ik nog wel zooveel inschikkelijkheid jegens u betoond zoude hebben,
+indien het niet ware geweest om den wille van dien onrechtvaardige
+daar!" (hier wees hij op mij:) "ik moet bekennen, hij heeft zijn
+affecties wel geplaatst."
+
+"Hoe!" riep Amelia uit, terwijl de uitdrukking van haar wezen opeens
+veranderde en zij mij met een blik van verwondering aanzag.
+
+"Ik versta u niet," vervolgde zij, mijn vader met angstvalligheid
+aanziende.
+
+"Gij verstaat mij niet?" vroeg mijn vader, zelf verwonderd over de
+plotselinge verandering in haar gelaat.
+
+Ik achtte het oogenblik geschikt om er tusschen in te komen: "Mejuffrouw
+kan u niet verstaan," zeide ik: "want er is hier geen quaestie
+hoegenaamd van affecties."
+
+"Wacht tot men u het woord geeft, eer gij u in het gesprek mengt," zeide
+mijn vader, met een gestrengen blik: "is uw samenkomst hier ook
+toevallig, evenals al het vroegere? Gij hebt voor altijd mijn vertrouwen
+verbeurd."
+
+"Vader!" zeide ik: "ik verzeker u...."
+
+"Vertrek!" zeide hij: "ik wil niets meer hooren."
+
+Ik zuchtte en maakte mij gereed om aan dit bevel te gehoorzamen; toen
+Amelia, die, gedurende deze woordenwisseling, ten prooi was geweest aan
+eene hevige gemoedsbeweging en beurtelings rood en bleek geworden was,
+zich tusschen mij en de deur in plaatste: "Toef een oogenblik!" zeide
+zij; "Ik weet niet," vervolgde zij, tot mijn vader sprekende: "waar ik
+van beschuldigd worde; maar slechts dit moet ik voor den alwetenden God
+betuigen, dat uw zoon zich de geringe kennis, die hij aan mij heeft,
+noch de diensten, welke hij mij bewees, behoeft te schamen: dat zijn
+handelwijze edel, menschlievend en onberispelijk was, en dat alleen
+vuige laster een valsche uitlegging aan zijn gedrag kan geven."
+
+Er lag zulk een toon van waarheid in de woorden, die zij gesproken had:
+het geluid van haar stem, thans ontdaan van die bitterheid, welke er te
+voren in lag, had iets zoo treffends en overtuigends: een zoodanige
+edelaardigheid was over haar wezen verspreid, dat mijn vader er van
+getroffen werd. Gewoon, om in de geheime plooien door te dringen,
+waarachter het bedrog zich verbergt, en het ware van het valsche te
+onderscheiden, twijfelde hij niet, of Amelia, al ware zij dan in zekere
+opzichten schuldig, was echter niet de vrouw, welke men had
+afgeschilderd. Hij dacht een oogenblik na, wenkte mij toe, dat ik
+blijven kon, en vroeg toen snel aan Amelia:
+
+"Hoe is uw naam?"
+
+"Amelia," antwoordde zij, haar vorige houding van behoedzamen argwaan
+hernemende.
+
+"Uw familienaam?"
+
+"Voor het oogenblik draag ik geen anderen naam dan Amelia."
+
+"En uw vader dan?--Hij heeft zich Van Beveren doen noemen; maar dat is
+zijn naam niet: hoe heet hij?"
+
+"Hijzelf zal best in staat zijn u daarop te antwoorden."
+
+"Goed! Maar hij is hier niet. Waar bevindt hij zich thans?"
+
+"Ik heb mij altijd gewacht zijne gangen na te gaan," antwoordde Amelia:
+"ik laat zulks aan anderen over," voegde zij er bij op een scherpen
+toon.
+
+"Gij schijnt dit onderwerp niet te willen behandelen," zeide mijn vader:
+"en ik kan het in u niet misprijzen, dat gij uw vader niet verraden
+wilt. Maar gij zult niet aarzelen, hoop ik, mij te antwoorden
+betreffende hetgene u-zelve aangaat. Waar hebt gij mijn zoon leeren
+kennen?"
+
+Amelia zag mij even zijdelings aan, en antwoordde toen op een bedaarden
+toon: "hij zal het u waarschijnlijk zelf verhaald hebben."
+
+Ik dacht een oogenblik, maar ook slechts een oogenblik, dat mijn vader
+het gewone hulpmiddel zoude bezigen om aan beschuldigden een _confessie_
+af te dwingen; namelijk: door hen te doen gelooven, dat hun
+medeplichtige reeds bekend heeft. Maar, hetzij dat hij te oprecht van
+harte was, om tot dergelijke listen zijn toevlucht te nemen, hetzij dat
+hij begreep er geen baat bij te zullen vinden, na de gevatheid, waarvan
+Amelia reeds blijken gegeven had, hij schudde het hoofd en zeide:
+
+"Jonge dochter! Ik moet u vaderlijk en met nadruk tevens herhalen, dat
+gij uw zaak slechts verergert door uw hardnekkigheid. Gij komt met mijn
+zoon, niemand weet van waar, in de Naarderschuit: gij verlaat hem te
+Amsterdam: doch ontvangt later herhaaldelijk bezoeken van hem: uw vader
+komt en verdwijnt weder van hier gelijk een schim, en draagt een naam,
+die blijkbaar valsch is. Er hebben ten uwent onbetamelijke tooneelen
+plaats:--moet dit niet geschikt zijn, om vermoedens tegen u op te
+wekken?"
+
+Van deze gansche toespraak had Amelia blijkbaar slechts een punt met
+opmerkzaamheid aangehoord, namelijk: dat ik haars vaders geheim had
+bewaard,
+
+"O!" zeide zij: "Mijnheer! uw zoon heeft edel, heeft braaf gehandeld!
+Hoe! Hij heeft zich aan verdenking blootgesteld! Hij heeft zich het
+misnoegen der zijnen op den hals gehaald! Hij heeft zich den laster
+prijsgesteld om onzentwille!--Ach!" vervolgde zij, zich tot mij
+wendende: "beschuldig mij niet van onedelmoedigheid, van ondankbaarheid,
+zoo ik in mijn zwijgen volharde en u niet zuivere van de blaam, die men
+op u ... en ook op mij geworpen heeft. Maar God weet het--ik mag niet
+spreken."
+
+"Gij zult des Heeren naam niet ijdelyck misbruycken!" mompelde Tante
+Letje, het hoofd schuddende.
+
+"En nu, Mijnheer!" zeide Amelia tot mijn vader: "laat mij naar de
+gevangenis, naar het spinhuis brengen: gij hebt er de macht toe en ik
+ben buiten staat u te weerstaan. Maar ik verklaar het u, ik heb geen
+kwaad bedreven; en het zal u eenmaal, als gij later van mijne onschuld
+overtuigd zult zijn, in de ziel grieven, dat gij mij hard en
+onrechtvaardig behandeld hebt. Ziedaar dan die Nederlanden, die
+gewesten, geheel de wereld door als de zetel der Burgervrijheid beroemd.
+Men vervolgt, men bespiedt, men vonnist zonder reden een onschuldig
+meisje, wier eenige misdaad is, dat zij haar ongelukkigen vader
+liefheeft en niet aan zijn vijanden verraden wil."
+
+"Neen Mejuffer!" zeide mijn vader op een zachten toon: "zoo gij
+onschuldig zijt, hebt gij ook voor geen straf te schromen. Ik zal u geen
+vragen meer doen. Verre zij het van mij, een dochter te willen gebruiken
+tot werktuig om haar vader in de handen der Justitie te leveren. Maar
+zulke vreemde en geheimzinnige omstandigheden hechten zich aan uw
+verblijf alhier, dat ik u niet kan vergunnen, deze stad te verlaten,
+alvorens die zijn opgehelderd. Gij kunt zelve uw verblijf kiezen en zult
+daar tegen alle u onaangename bezoeken beveiligd worden. Het zal dus van
+uw vader zelf afhangen, den duur van dat verblijf te verlengen of te
+verkorten."
+
+Op dit oogenblik trad de dienstmaagd binnen en gaf mijn vader een
+briefje, hetwelk een onbekende gebracht had, met last om het
+onmiddellijk aan Z.-Ed.-Gestr. te overhandigen. Hij las het: zijn gelaat
+teekende verwondering; hij zag Amelia oplettend aan en zeide toen op
+halfluiden toon:
+
+"Hoe is het mogelijk, dat ik niet vroeger op dat denkbeeld gekomen ben?
+Zij is haars vaders evenbeeld. Lees dit briefje, Ferdinand! Misschien
+zult gij, na de inzage daarvan, u onbezwaard vinden van te spreken."
+
+Ik las het briefje, dat van den volgenden inhoud was:
+
+"Wel-Edel-Gestrenge Heer: zooeven geeft kleine Simon mij de stellige
+verzekering, dat de Heer Van Beveren niemand anders is als de Graaf van
+Talavera, dien wij zochten. Te denken, dat die persoon zoolang bij mij
+aan huis gewoond heeft, zonder dat ik vermoeden op hem had! Hij moet
+echter in 't net loopen; want er zijn overal wakers uitgezet.--Ik
+verblijve met diepen eerbied
+
+ Uw Ed.-Gestr. Nederige Dienaar
+ HEYNSZ."
+
+"Ik vermoedde dit," zeide ik, hem het geschrift teruggevende: "maar ook
+deze mededeeling verleent mij nog geene vrijheid, om u de aanleiding
+onzer kennismaking te verhalen. Eerst als hij of gevangen, of in
+veiligheid is, zal ik mogen spreken."
+
+"Zoo!" zeide mijn vader op een koelen toon: en toen zich omwendende, nam
+hij Amelia opeen hoffelijke wijze bij de hand.
+
+"Zuster!" zeide hij tegen Tante Letje: "ik stel u de Freule Van Lintz
+voor, de dochter van Keetje Reefzeil, die gij u herinneren zult."
+
+"Mijnheer!" riep Amelia uit, verbleekende en mijn vader vol angst
+aanziende.
+
+"Verschoon mij," vervolgde mijn vader: ik had wellicht moeten zeggen:
+Donna Amelia de Talavera.--Het smart mij, dat ik gedwongen ben, uw
+vader, aan wiens groote verdiensten ik in vele opzichten hulde doe, te
+moeten vervolgen. Maar de plicht, dien ik jegens hem te vervullen heb,
+zal mij niet beletten, jegens u die menschlievendheid in acht te nemen,
+waarop uw ongeluk aanspraak heeft. Waarin kan ik u van dienst zijn? Gij
+hebt hier nog bloedverwanten van moeders zijde? Begeert gij dat ik u bij
+hen breng en u aan hunne bescherming vertrouwe?
+
+"Helaas!" zeide Amelia: "wie hunner zou zich willen ontfermen over de
+rampzalige dochter des zwervers?--Neen! het is niet bij hen, die
+wellicht mijn vader haten of verachten, dat ik een toevlucht zoeken zal.
+Wijs mij een afgelegene, een veilige woonplaats aan, het zal slechts
+voor weinig tijds zijn ... aan geld ontbreekt het mij niet:--en ik zal u
+danken, Mijnheer!--maar niet bij bloedverwanten, die mij een genade
+zouden meenen te doen."
+
+"Hoor!" zeide Tante Letje, terwijl zij Amelia bij de hand nam: "gij zult
+niet bij vreemden gaan, en ook niet bij Heynsz terugkeeren. Ik heb nog
+plaats in huis: blijf bij mij inwonen: "gy sult bevinden, dat mijne
+tente in vrede is:" gij kunt hier zoo stil leven als gij wilt en op uw
+eigen kamer blijven, waar gij zon noch maan behoeft te zien, als gij
+niet verkiest. Ik zal het aan de meiden zeggen, dat zij niemand bij u
+laten, zonder hem aan te dienen."
+
+"Bij u, mijn goede Juffrouw," zeide Amelia, zich schreiende over Tante
+heenbuigende en haar omhelzende: "Ach! waaraan heb ik zooveel goedheid
+verdiend?"
+
+"Wel!" zeide Tante: "staat er niet geschreven: "ik was vreemdeling en
+gij hebt mij geherbergd?" Gij neemt dus aan, nietwaar?"
+
+"Bij wie zou ik liever komen, dan bij u, Mejuffrouw!" hernam Amelia:
+"zijt gij de eenige niet, die u mijner hebt aangetrokken?"
+
+"Dat is te zeggen," zeide Tante: "daar komt Neef de meeste eer van toe:
+heugt het u nog, Neef?"
+
+"Maar neen!" zeide Amelia, zich opeens bezinnende: "neen! dat kan toch
+niet. In een onbedachte opwelling van erkentenis vergat ik, dat uwe
+familie reeds onaangenaamheden genoeg om mijnentwille heeft gehad.
+Neen!--dat kan waarlijk niet."
+
+"En waarom dat niet?"--vroeg Tante: "van de familie zult gij geen last
+hebben, noch de familie van u: ik heb u immers gezegd dat gij stil op uw
+kamer kunt blijven."
+
+"Ik eerbiedig de nauwgezetheid van de Freule," zeide mijn vader: "en
+toch geloof ik, dat zij niet beter kan doen, dan uw voorstel aan te
+nemen.--De wereld zal daaruit kunnen opmaken, dat de nadeelige
+geruchten, die omtrent haar geloopen hebben en waaraan ikzelf geloof
+hechtte, logenachtig zijn.--Voor 't overige zult gij Freule! hier geheel
+vrij leven en niemand zal u kwellen met vragen of bezoeken."
+
+"Neen!" zeide Amelia: "ook om uwentwille, Mijnheer Huyck! moet ik niet
+bij uwe zuster blijven.--Zouden de menschen, die altijd liefst genegen
+zijn het ergste te denken, u niet beschuldigen van te heulen met iemand,
+dien gij vervolgen moet, door aan zijne dochter huisvesting bij uwe
+naastbestaande te verleenen?"
+
+"Uwe bedenking is vol juistheid," antwoordde mijn vader: "en zij doet
+mijn achting voor u rijzen; want na de wijze, waarop ik u behandeld heb,
+is het meer dan grootmoedig in u, bezorgdheid voor mijnen goeden naam te
+toonen. Maar in dit geval zal ik de lieden, laten spreken en mij niet
+storen aan wat zij verhalen. Uw goede naam is van niet minder gewicht
+dan de mijne; en ik zie geen beter middel om dien te herstellen en alle
+zotte praatjes te doen zwijgen, dan door het aannemen van het voorstel
+mijner zuster."
+
+Ofschoon met moeite, gaf Amelia eindelijk toe, en Tante gaf terstond
+last, dat haar goed zoude gehaald worden; terwijl mijn vader een briefje
+aan Heynsz schreef, met machtiging om het te laten volgen. Daarna namen
+wij ons afscheid en lieten de beide dames alleen.
+
+"Zij bezit denzelfden onafhankelijken geest, die haar vader altijd!
+gekenmerkt heeft," zeide mijn vader, nadat wij een wijl zwijgend! over
+de straat hadden geloopen: "ik beklaag haar; want, de Graaf moge zich
+nog een wijl aan onze nasporingen onttrekken: hij moet toch eindelijk in
+de val loopen: en wat zal dan haar lot zijn?"
+
+"Gij zijt niet meer ontevreden op mij, Vader!" zeide ik, hem bij de hand
+vattende.
+
+"Ik begin te begrijpen, dat gij in een moeielijk praedicament hebt
+gezeten; maar nog vat ik niet recht, waarom gij in uw zwijgen volharden
+blijft, nu alles toch ontdekt is."
+
+"Verschoon mij," zeide ik: "maar, zoo ik u zeide, hoe en waar ik met den
+Graaf heb kennis gemaakt, zoude UEd. dan ook niet weten, hoe en waar hem
+te vinden?"
+
+"Daar is wat aan," antwoordde mijn vader, lachende: "welnu! ik zie uw
+nadere ophelderingen te gemoet. Het doet mij in allen gevalle genoegen,
+dat gij niet op dit meisje verliefd zijt."
+
+
+ * * * * *
+
+
+EEN-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.
+
+WAARIN HET GEDRAG VAN MEJUFFROUW BLAEK TEN OPZICHTE VAN FERDINAND WORDT
+VERKLAARD EN DE VADER VAN AMELIA WEDER OP DE PROPPEN KOMT.
+
+
+Na het middagmaal riep ik Suzanna ter zijde: "wel!" vroeg ik: "zijt gij
+iets te weten gekomen?"
+
+"Ja voorzeker!" antwoordde zij: "ik heb schoone dingen van u gehoord,
+Sinjeur! waarlijk, mijn vriendschap voor u heeft mij een zotte rol laten
+spelen."
+
+"Namelijk!"
+
+"'t Lijkt zeker wel goed om twee koorden aan zijn boog te hebben; maar
+in sommige gevallen is 't noch voorzichtig, noch verstandig; en zooals
+Cats zegt:
+
+ "Twee op eenen tyt te vryen
+ Siet men selden wel gedyen."
+
+"Wat wilt gij zeggen? Kom toch ter hoofdzaak!"
+
+"En vertel mij eens, Ferdinand! die mamsel, die gij van uw reizen hebt
+medegebracht, is zij een Hoogduitsche of een Italiaansche? Zij zingt
+zeker heel fraai? En wat kost haar toilet u wel in de maand?"
+
+"Oho!" zeide ik: "ik zie al, waar de knoop ligt. De laster is aan 't
+werk geweest en heeft waar en valsch zoo fijn dooreengeklutst, dat zelfs
+de Engelen aan het twijfelen zouden raken."
+
+"Nu, antwoord dan!" zeide Suzanna: "ik, die een onnoozele Amsterdamsche
+burgerdochter ben, heb geen verstand van die nieuwerwetsche Fransche
+beschaafdheid. Zeg mij toch, hoe zoudt gij, indien de oude Heer Blaek uw
+aanzoek had aangenomen, het hebben aangelegd, om zonder fortuin twee
+huishoudens te verzorgen?"
+
+"En hebt gij ook al aan die dwaasheden geloofd?" vroeg ik.
+
+"Welke gronden zou ik kunnen aanvoeren, om het tegen te spreken.--Wat
+deedt gij in dat huis?
+
+ _Prince, quelques raisons que vous me puissiez dire_,
+ _Votre devoir labas n'a point du vous conduire_.
+
+Maar het ergst van alles is, dat gij de onbeschaamdheid hebt gehad, dat
+schepsel met een vroom onschuldig mensch als Tante Letje in kennis te
+brengen: zoo die eens hoort, welk een lief persoontje zij aangehaald
+heeft, dan geef ik geen duit voor uw aandeel in de erfenis."
+
+"Dat zal zulk een vaart niet loopen," zeide ik glimlachende: "Tante weet
+alles wat haar betreft en is best met haar tevreden."
+
+"Dan heeft zij plan om haar te bekeeren," zeide Suzanna: "anders vat ik
+het niet.--Foei! dat gij zoo slecht zijt geworden! Het spijt mij, dat ik
+mij om uwentwille heb boos gemaakt op Henriette, die toch wel degelijk
+gelijk had, dat zij u schuins aanzag."
+
+"Maar wat heeft zij u dan gezegd?"
+
+"Ik weet haast niet, waarom ik mij de moeite geve van het u over te
+vertellen; want zij heeft mij niets gezegd dan hetgeen gij zeker zoogoed
+weet als iemand. Ja! ik heb moeite genoeg gehad, om haar de woorden uit
+de keel te halen: en toen zij eens sprak, had ik haar wel willen doen
+zwijgen. Wel! zij heeft mij verteld, hoe gij bezoeken aflegt bij een
+jonge juffer, die bij Heynsz woont, en die gij van uw reis hebt
+medegebracht.--(Zij zou het zelve nooit geloofd hebben, indien zij u
+niet te Muiden gearmd met die Juffer had zien loopen:) en hoe gij haar
+daaromtrent met mooie praatjes gepaaid had:--en hoe Lodewijk van de
+trappen gesmeten was en gij zijn knecht belet hadt hem bij te staan--en
+nog heel veel, te lang om te vertellen: zoodat ik met een mond vol
+tanden ben blijven zitten en de koets heb verlaten, zonder een woord ter
+uwer verdediging te hebben kunnen uitbrengen."
+
+"Het is gelijk ik dacht," zeide ik: "nu! de tijd zal mij wel
+rechtvaardigen, al ben ik daar thans niet toe in staat."
+
+"Ja! maar intusschen gaat Lodewijk met haar strijken en dan helpt u uwe
+rechtvaardiging wat!"
+
+"Dat is ook waar!" zeide ik, nadenkend: "en het is gek genoeg!--Want wat
+baat het, of ik haar slechts een gedeeltelijke opheldering geef, en of
+ik haar al vertelle, dat die Juffer, waarover zij zich bekommert, haar
+eigen nicht is, en zoo weinig een ergerlijk gedrag leidt, dat mijn
+godvreezende Tante zelve haar, met voorkennis mijns vaders, huisvesting
+verleent?"
+
+"Wat vertel je daar?" vroeg Suzanna, ten toppunt van verbazing.
+
+"De loutere waarheid."
+
+"Nu! dat gaat mijn begrip te boven: heb je nu niet alleen Tante, maar
+ook Papa zelf een rad voor de oogen weten te draaien?"
+
+"Waarlijk niet," antwoordde ik: en ik gaf haar een kort verslag van de
+zaak, zooals die zich had toegedragen, alleen voor haar, gelijk voor
+mijn vader, de aanleiding mijner kennismaking met den Heer Van Lintz
+verbergende, daar ik die niet kon openbaren zonder te spreken van zijn
+verblijf in de boerderij, die ik van gedachte was, dat hem wellicht
+nogmaals tot toevlucht verstrekken kon.
+
+"'t Is een raar avontuur," hervatte zij: "'t lijkt wel een roman. Maar
+met dat al weet ik niet, of Henriette er wel volkomen door tevreden
+gesteld zoude worden. Al is die Juffer haar nicht en de dochter van een
+Graaf, daarom kon zij wel uw liefste zijn: 't is misschien een reden te
+meer om haar jaloezie op te wekken. Ferdinand--man! ik kan u maar
+slechten troost geven.--Ik wilde gaarne het zesdubbele parelsnoer, dat
+ik van Grootje geerfd heb, tegen een streng breikatoen verruilen, dat
+gij u niet in die malle historie gemengd hadt, die ons niets dan
+verdriet veroorzaakt heeft. Papa heeft er al een week zoo zwart van
+gekeken als de Reus in 't Doolhof: Mama is er ziek van: mijn geheel
+humeur is er door bedorven: want wie heeft het hart om te schertsen met
+zielsbedroefde lieden: gijzelf hebt een gezicht van een el lang en
+Henriette zal misschien uit _desperatie_ met haar neef trouwen en haar
+leven lang ongelukkig zijn.--Ik wenschte dat die Heer Van Lintz of van
+Talavera, zooals hij heeten mag, op den heeten rooster zat."
+
+"Dat juist niet," zeide ik: "ik ware dubbel tevreden, zoo hij maar
+Staatsminister in Spanje gebleven ware, zoodat ik nooit van den man
+gehoord had als uit de couranten. Gij hebt gelijk intusschen; maar het
+is niet genoeg te weten, hoe mal het er voor mij uitziet, wij dienen ook
+op een middel te peinzen, om de kwade gedachten weg te nemen, die men
+van mij heeft. Met Vader en Moeder zal dit wel schikken: gij hebt kunnen
+zien dat zij mij over tafel weder vriendelijk behandelden, als
+vanouds;--maar hoe of ik Henriette van mijn onschuld overtuig, weet ik
+waarachtig niet. Ik ben bij haar belasterd: en de laster is als de
+houtskool; verbrandt hij niet, hij maakt toch zwart.--Alleen spreken kan
+ik haar niet en zoo ik haar schrijf, ben ik niet zeker, dat mijn brief
+in hare handen komt:--en al kon ik haar spreken of schrijven, hoe zal ik
+mijn gedrag kunnen rechtvaardigen, zoolang ik haar de drijfveeren mijner
+handelingen niet geheel kan blootleggen?--'t Is voorwaar om ...
+tureluursch te worden: Ik weet niet waarom ik, die alles behalve
+_singulier_ of _excentriek_ verlang te schijnen, en nooit eenigen smaak
+in romans heb gehad, tot mijn beproeving in zulk een maalstroom van
+avonturen moet geslingerd worden, die zoo romanesk zijn en zoo verward
+door elkander woelen, dat ik er mij op 't laatst niet meer weet uit te
+helpen, en somtijds denk, dat alles maar een benauwde droom is, waaruit
+ik t' avond of morgen ontwaken zal."
+
+"Ja! dat is alles heel onaangenaam," zeide Suzanna: "maar het baat niets
+of gij daar over redeneert en gij verspilt alzoo den kostelijken tijd
+althans tegen mij, die toch niet kan beoordeelen of het al dan niet uw
+schuld is, dat gij er zoo in zit.--Wat nu Henriette betreft, ik zou haar
+wel kunnen schrijven;--maar gij dient mij voor te zeggen, wat.--Of nog
+beter, schrijf gij haar:--dan zal ik het adres op den brief zetten;
+anders loopt gij nog gevaar, dat hij u ongeopend terug wordt gezonden."
+
+"Ja! zeide ik: "gij hebt gelijk: schrijven moet ik: en waarom zoude ik
+er tegen opzien? Ik heb mij niets te verwijten en behoef slechts tijd te
+vragen om mij te verantwoorden. Men weigert dit aan een misdadiger voor
+de rechtbank niet: en waarom zou mij dit verzoek worden afgeslagen?--Ik
+weet wat ik te schrijven heb."
+
+"Zoudt gij niet eerst een kladje maken," vroeg Suzanna: "eer gij Mama's
+beste papier gebruikt?" (zij zag, dat ik een voor mij staande
+portefeuille opnam) "en wil ik ook heen gaan?"
+
+"Neen Santje! blijf maar;--wanneer men een minnebrief te schrijven
+heeft, dan zal men dralen en peinzen en kladjes maken en vreezen nog,
+dat stijl en uitdrukking ongenoegzaam zullen zijn om de liefde te
+schetsen, die men gevoelt, en het hart der beminde te vermurwen; maar
+wanneer het er op aankomt, zijn naam als eerlijk man te handhaven, dan
+behoeft men slechts ronde, onbewimpelde waarheid: dan heeft men geen
+fraaie keus van woorden, geen sieraden noodig. Geef mij dat papier; ik
+zal u laten lezen, wat ik geschreven heb."
+
+Ik plaatste mij aan de tafel en schreef den navolgenden brief, waar ik
+geen woord van veranderde:
+
+"Mejuffrouw! uwe meening was gegrond, en uw oom heeft mijn aanzoek om
+uwe hand afgeslagen. Het voegt mij niet de redenen zijner handelwijs te
+onderzoeken; maar zoo deze mij getroffen heeft, nog sterker trof mij
+hedenmorgen uwe koele houding te mijwaarts, welke ik, vergeef mij mijn
+openhartigheid, verre was van te verwachten, omdat ik weet, die niet te
+verdienen. Toen ik op Heizicht afscheid van u nam, streelde ik mij met
+de gedachte, dat UEd. mijn oprechte liefde niet hadt versmaad; deze
+gedachte maakte mijn hoogste geluk uit en deed mij ook het antwoord van
+den Heer Blaek met meer gelatenheid dragen; daar ik mij troostte met het
+denkbeeld, dat de tijd en mijn standvastige trouw eenmaal over zijne
+weigering zouden zegevieren, wanneer UEd. bij dezelfde gevoelens bleeft,
+welke UEd. omtrent mij koesterdet. Thans echter vind ik u geheel te
+mijnen opzichte veranderd: en wel, gelijk ik van mijn zuster verneem,
+ten gevolge van omtrent mij loopende geruchten, welke UEd. voor waarheid
+aanneemt. Uw oom zou het mij ten kwade duiden, indien ik tegen zijn wil
+u over mijn liefde onderhield; doch hij kan nimmer wraken, dat ik de pen
+opneme ter verdediging van mijn goeden naam. Ik mag vooralsnog, daar het
+mij niet vrijstaat, geheimen van derden te openbaren, u de aanleiding
+niet ontvouwen mijner kennismaking met zekere Juffer, met welke UEd. mij
+eens te Muiden gezien hebt: ik kan u alleen herhalen, dat mijn
+betrekking met haar geheel onschuldig is, en dat ik voor haar geen ander
+gevoel heb, dan achting voor haar zielshoedanigheden en medelijden met
+haar ongeluk. Die Juffer is thans, met voorkennis mijns vaders, bij mijn
+Tante Huyck gehuisvest, die stellig geene lieden bij zich zoude
+ontvangen, wier gedrag berispelijk was.--Wat verder den laster betreft,
+dien men omtrent mij heeft geuit, ik weet, aan wien ik dien moet
+toeschrijven, en tevens, dat alleen de eer van uw naastbestaande te
+zijn, den lasteraar beveiligt voor de welverdiende straf, welke ik hem
+anders had toegedacht.
+
+"Nog eene vraag, Mejuffrouw! Zoo UEd. nog argwaan tegen mij mocht
+voeden, schort, bid ik u, slechts veertien dagen lang uw oordeel op: als
+die verstreken zijn, houd ik mij overtuigd, dat het mij licht zal
+vallen, mij van alle blaam te zuiveren, en u te overtuigen, dat ik niet
+onwaardig ben mij te noemen enz."
+
+"En denk je, dat dit stuk veel zal uitwerken?" vroeg Suzanna, toen ik
+haar den brief had laten lezen: "mij dunkt in hare plaats zoude ik niet
+bijzonder gesticht wezen met die achting en dat medelijden, die gij voor
+uwe _protege_ gevoelt. Dat is wel geen liefde; maar het grenst er toch
+machtig na aan."
+
+"Aan u zou ik misschien anders schrijven," zeide ik, lachende: "maar
+Henriette zal, naar ik vertrouw, het op zijn waren prijs weten te
+stellen, dat ik de _reputatie_ van een onschuldig meisje zoowel als de
+mijne verdedig.--Heeft zij mij lief, dan zal zij mij gelooven en nadere
+ophelderingen afwachten: doet zij dit niet, dan is het ook een teeken,
+dat zij mij niet bemint:--en dan zal ik haar miskenning met meerdere
+gelatenheid dragen."
+
+Suzanna nam nu de verzending van den brief op zich, en ik begaf mij naar
+het kantoor.
+
+In de dagen, welke er tusschen dit gesprek en den jaardag mijner moeder
+verliepen, viel niet veel voor, dat des lezers belangstelling waardig
+is. Van drie omstandigheden echter moet ik melding maken: de eerste was,
+dat de Kapitein Pulver uitzeilde en mij door zijn vertrek wat meer
+ruimen tijd liet: de tweede, dat Heynsz, wiens betrekking tot de
+Justitie nu door het babbelen van Helding spoedig algemeen bekend was
+geworden, en die alzoo niet langer in 't geheim van dienst kon zijn, een
+openbare bediening verkreeg. Een der Onderschouten was kort te voren
+gepensionneerd geworden en Heynsz werd benoemd om dien post voorloopig
+te vervullen, met toezegging, dat hem een dadelijke aanstelling geworden
+zoude, zoodra het hem gelukt zoude zijn den zich nog altijd
+schuilhoudenden Graaf van Talavera aan de Justitie over te leveren.
+Eindelijk, ten derde, Suzanna ontving een briefje van haar vriendin,
+waarin deze, in zeer korte bewoordingen, te kennen gaf, dat zij mijn
+brief ontvangen had, en wel gelooven wilde, dat men mijn gedrag in een
+ongunstiger licht stelde dan het verdiende; doch dat, wetende hoezeer
+haar oom, wien zij alles verschuldigd was, tegen onze nadere
+kennismaking was, plichtmatig begreep te moeten handelen door mij te
+doen verzoeken, alle verdere moeite ten haren opzichte te staken en mij
+mijn woord teruggaf. Deze harde taal sloeg mij geheel ter neder; maar ik
+begreep, dat er voor 't oogenblik niets tegen te doen was: en dat ik
+moest afwachten of wellicht de tijd in de gezindheid van den Heer Blaek,
+om mij zijn nicht te ontzeggen, of in hare gezindheid om zijn wil op te
+volgen, eenige verandering teweeg mocht brengen.
+
+Een dag vroeger dan dien, waarop het verjaarfeest te Heizicht zou
+gevierd worden, vertrok ik derwaarts, ten einde mijn Tante Van Bempden,
+op haar verzoek, in het maken van eenige voorloopige schikkingen
+behulpzaam te zijn.--Ik vond Tante in blakenden welstand, en, als naar
+gewoonte, het zeer volhandig hebbende. Nauwelijks gunde zij zich den
+tijd mij welkom te heeten, maar liep het huis op en neder en in en uit,
+en riep, nu de keukenmeid, om nog eenige veranderingen in de ordonnantie
+van het maal te maken: dan weder de linnenmeid, om met haar de
+benoodigde tafellakens en servetten te krijgen en af te tellen: dan de
+kamenier, om haar de bloemen te helpen schikken, die hijgende
+tuinknechts rusteloos in potten en manden aanbrachten: dan weder de
+werkmeid, om de stoeptrappen nog eens over te doen, die de tuinknechts
+met hun beslikte schoenen hadden vuilgemaakt. En dan liep zij weder naar
+den moestuin om den tuinman te zoeken, en hem nog eenige bevelen te
+geven of te vernieuwen: er moest nog hulst wezen voor guirlandes, en nog
+spergetakken voor de vazen, en nog ijs uit den ijskelder: en er moesten
+paden geschoffeld, waar het gezelschap door wandelen zou: en het plein
+moest opgeharkt worden: en de haag van de groote allee gesnoeid, en het
+water van den achthoekigen vijver schoongemaakt:--en dan ging zij naar
+den stal en onderzocht of de leidsels wel wit en de paarden wel gerost
+en het koper en zilver der tuigen wel glanzend waren: en of er niets aan
+de rijtuigen haperde, en of de zadelmaker de kussens der zittingen nieuw
+opgevuld en de nieuwe zweepen had gezonden: en of het galon om de hoeden
+der koetsiers en der palfreniers was vernieuwd:--en dan werd zij weder
+binnengeroepen om een twist te beslechten tusschen haar tegenwoordigen
+knecht en haar vroegeren, die getrouwd, maar voor dit feest overgekomen
+was om zijn hulp te verleenen: en waarvan de eene beweerde, dat het oude
+olie- en azijnstel met de drakenkoppen, en de andere, dat het nieuwe met
+de laurierbladen moest gebruikt worden: en dan was het weer wat anders,
+dat haar tegenwoordigheid vereischte.
+
+"Wel Neef!" zeide zij, toen zij eindelijk een weinig door de drukte heen
+was, of liever, toen het koffie-uur der boeren en de schofttijd der
+werklieden, een _parenthesis_ in de beslommeringen van den dag
+daarstelden: "het verheugt mij dat gij komt. Mijn hoofd loopt om: en ik
+weet niet hoe ik met alles nog klaarkomen zal. Wat hebben wij een weer
+gehad in den verloopen nacht. Ik heb geen oog toegedaan en dacht, dat
+het heele huis omwoei. Het is dan vrij buiig en onstuimig van 't jaar:
+gelukkig, dat het nu wat bedaard is, anders zou de partij geheel
+mislukken! want uw ouders komen zoo zelden buiten, dat, als zij mij eens
+de eer aandoen van op Heizicht te verschijnen, het ook niet is om den
+geheelen dag in huis te zitten."
+
+"Ja lieve Tante!" zeide ik: "het heeft boos gewaaid: het ziet er erg
+genoeg uit voor Pulver, die pas is uitgezeild: en hij kon wel een
+geduchte averij krijgen."
+
+"Spreek daar niet van," hernam Tante: "gij zoudt mij al het genoegen,
+dat mij dit feest belooft, gansch en gaar bederven:--niet, dat ik over
+de schade zoozeer treuren zoude; maar te denken, dat wij hier warm en
+wel zitten en ons vermaken, terwijl die arme zeelieden, die hun leven
+wagen om ons schatten te bezorgen, met stormen en golven kampen! Sedert
+dien akeligen tocht met Blaek heb ik een dubbel medelijden met die arme
+zielen.--Maar met dat al moeten wij onzen tijd niet verwaarloozen. Gij
+kunt, als gij eerst koffie met mij gedronken hebt, mij een groot
+genoegen doen; zoo het namelijk niet te veel van u gevergd is."
+
+"Ik kom hier om u behulpzaam te zijn," zeide ik: "en het spreekt dus
+vanzelf dat UEd. vrijelijk over mij kunt beschikken."
+
+"Best!" zeide zij: "Welnu: mijn plan was, het gezelschap hier te
+ontvangen en dan terstond met ons allen naar de hoeve bij de oude Martha
+te rijden, aldaar een _collation_ te gebruiken en voorts hier terug te
+komen om te eten."
+
+"Ziedaar een zeer goed plan," zeide ik: "en dat gehos heen en weder over
+de heide zal het best geschikt zijn om aan het gezelschap een goede
+digestie van het ontbijt en een vernieuwden appetijt voor het middagmaal
+te geven."
+
+"Juist! nu wenschte ik wel, dat gij eens naar de hoeve reedt en een oog
+liet gaan over de daar gemaakte toebereidselen: want de timmerman, die
+het bezorgen zoude, is een wijsneus, die alles zeker naar zijn kop en
+niet naar mijne verkiezing zal willen doen."
+
+"Naar de hoeve!" herhaalde ik, met een gevoel van onaangename
+teleurstelling.
+
+"Ja Neef!" hervatte zij, zonder zulks te bemerken: "gij kunt het bruine
+sjeespaard nemen: dat is _a deux mains_; ik zou u wel laten brengen;
+maar ik kan niemand missen. Gij zijt toch niet bang voor struikroovers?
+Het is tegenwoordig hier volkomen veilig, heeft de Schout mij verzekerd:
+en bovendien," voegde zij er schertsende bij: "de Kapitein van de bende
+is immers een intieme van u?--Het verwondert mij nog, dat die vent niets
+uit de zijkamer heeft medegenomen, toen hij u dat bezoek kwam geven, dat
+gij mij nooit geheel hebt opgehelderd."
+
+"En wat moet ik aan de hoeve verrichten?" vroeg ik, om Tante maar
+spoedig van het onderwerp, dat zij aanroerde, af te brengen.
+
+"O! heel wat. Ik heb het alles opgeschreven, vooreerst opdat ik, en ten
+tweede opdat gij het niet vergeten zoudt. Ziehier de lijst. Ik hoop dat
+er niets aan ontbreken zal.--Maar zeg mij toch even, wat is dat voor een
+geschiedenis met dat Juffertje, dat Tante Letje bij zich aan huis heeft
+genomen? Is dat werkelijk een Freule van Lintz?"
+
+"O Tante-lief!" antwoordde ik: "dat is een geschiedenis, veel te lang om
+u thans te verhalen: vraag mij daar eens over, als wij geheel op ons
+gemak zijn."
+
+"Ook al goed! dan zal ik geduld hebben.--Maar Ferdinand-lief! wat hebt
+gij u gehaast met die vrijerij met Jetje Blaek. Ik had u immers ook
+gezegd, dat daar nooit iets van zou komen.--Hadt gij mijn raad maar
+gevolgd en haar intijds uit uw zinnen gezet, dan hadt gij u die
+onaangename teleurstelling bespaard. Het spijt mij wel van achteren, dat
+ik u te zamen in kennis gebracht heb.
+
+"Ik herinner mij niets van uwe waarschuwingen, Tante-lief!"
+
+"Niet! weet gij ons gesprek niet meer op het strand, eer wij Lodewijk
+Blaek ontmoetten? Toen zeide ik immers reeds: zet dat uit uwe gedachten.
+Maar goeden raad vergeet men gauw."
+
+Nu herinnerde ik mij dit gesprek zeer wel; ofschoon ik die enkele
+woorden, bij die gelegenheid aan Tante ontvallen, niet zwaar geteld had;
+dewijl zij geene redenen ter wereld had aangevoerd, om aan haar advies
+eenige klem bij te zetten. Ik vond echter beter, ook dit punt te laten
+rusten, en na een haastig ontbijt gebruikt te hebben, spoedde ik mij
+naar stal, zadelde den bruin en draafde de heide over en den weg op naar
+de mij te welbekende boerderij.
+
+Ik vond ook daar geene geringe drukte. Overeenkomstig de bevelen van
+Tante was men er bezig met latten te slaan, die van boom tot boom liepen
+en waarover zeildoek gespannen moest worden om een tent te vormen, in
+welke het gezelschap den volgenden dag zou onthaald worden en tegen de
+ongestadige luimen van het najaarsweer beveiligd zijn. Na aan den
+opzichter over dit werk den wil van Tante, gelijk ik dien op de
+medegebrachte lijst vond uitgedrukt, nogmaals herhaald, en mij overtuigd
+te hebben, dat de man haar bedoelingen volkomen begrepen had en geheel
+niet van plan was om, gelijk zij vreesde, alleen zijn eigen hoofd te
+volgen, zag ik het tweede artikel na, dat ik te volbrengen had. Het
+luidde, dat ik aan de oude Martha moest vragen, of de stal genoeg
+opgeruimd was om al de paarden in te bergen, die er den volgenden dag
+zouden komen. Ik riep de oude vrouw dus, die al dadelijk met een
+bedremmeld gelaat naar mij toe kwam geloopen, en mij blijkbaar onthutst
+vroeg wat er van mijn dienst was.
+
+"O!" zeide zij, zoo ras zij verstaan had, wat ik van haar verlangde:
+"daar kan Mevrouw gerust op wezen: de stal is kant en klaar: en ik heb
+schelen Thijs en Peer Govertz al besproken om een handje te kommen
+helpen, want nou men zeun weg is en weg blijft, zit ik, och arm!
+allienig voor het werk.--Heit Meneer nog wat te belasten?"
+
+"Wacht!" zeide ik, mijn lijst bij de hand nemende: "nummer drie: zien of
+de tafels en de banken gekomen zijn.--Ja! die staan ginder
+reeds:--_nummer vier: vragen aan Martha, wie haar helpen zal, koeken te
+bakken?_--Ja wie zal dat doen?"
+
+"O! heere men tijd! maakt Mevrouw zich daar ook al verlegen om? Wel! dat
+zou ik allienig wel of kennen, al kwam jelui met je vijftigen. Maar daar
+is rooie Els van Crailo en 'er zuster, die hebben men al beloofd, als
+dat ze kommen zellen. O! an hulp zel het niet ontbreken, er zel volks
+'enoeg wezen. Als er zoo wat rijkdom bij mekaar is, hoeft men nooit om
+menschen verlegen te zijn.--En kostelijke koeken zel ik bakken, dat
+beloof ik je."
+
+"Dat behoeft gij mij niet te verzekeren," zeide ik, lachende: "ik heb
+die immers al eens bij u geproefd en weet hoe ze smaken."
+
+"'t Is waar ook," zeide zij met een bezorgd gelaat: "Meneer heit men
+toch niet verklapt, hoop ik?"
+
+"Wees niet bang,"--zeide ik: "mits het maar niet weder gebeure.
+--_Nummer vijf: nazien hoeveel stoelen er op de boerderij zijn, en of
+die nog bruikbaar zijn._--Dat zullen wij eens gauw gaan kijken," zeide
+ik, naar de woning snellende, terwijl ik in mijzelf lachte om de tot in
+alle kleinigheden afdalende voorzorgen van Tante. Nauwelijks was ik
+echter in de keuken, of Martha kwam mij, met zooveel snelheid als haar
+oude beenen het haar vergunden, achterop geloopen:
+
+"Wat wil Meneer?" vroeg zij: en zij sloeg onwillekeurig een angstigen
+blik naar het trapje, dat naar het opkamertje leidde.
+
+"Juist!" zeide ik, haar blik volgende: "daar boven moet ik wezen. Ik
+meen, dat daar stoelen staan."
+
+"Om Gods wille: Meneer! maak mij niet ongelukkig!" zeide zij, met een
+gesmoorde stem en de handen wringende: "hij is weer hier."
+
+"Wat!" mompelde ik: "is hij dan dwaas?"--En, schier onwillekeurig, maar
+toch met behoedzaamheid, besteeg ik het trapje en zag door het
+sleutelgat naar binnen, waar ik niet slechts Van Lintz, maar nevens hem
+den ouden Heer Blaek herkende.
+
+"Ik weet er waarachtig geen ander middel op om u hier ongemerkt vandaan
+te krijgen," zeide de laatstgenoemde.
+
+"Wij zullen er dan toe moeten besluiten," zeide Van Lintz: "in de hoop,
+dat men mij voor dien tijd niet gevangenneemt."
+
+"En gij belooft mij," hernam de Heer Blaek, "dat, ook al mocht dit
+gebeuren, gij ...die ... de zaak ... niet zult uitbrengen."
+
+"En waarom zou ik dat? Gij zegt immers, dat uw zoon en uw nicht elkaar
+beminnen."
+
+Ik had mijn hoofd reeds terug willen trekken; want ik schaamde mij den
+luistervink te spelen; maar deze laatste vraag prikkelde mijn
+nieuwsgierigheid te zeer, dan dat ik den trek kou weerstaan om het
+antwoord af te wachten.
+
+"Zij beminnen elkaar ... zij zullen een paar worden," zeide de Heer
+Blaek: "gij zijt aan niets verbonden, zoo ik u bedrieg. Ik verzeker het
+u. Vernietig toch dat ... dat noodlottige stuk.--Het kon in vreemde
+handen komen ... geef het mij liever ... ik zal...."
+
+"Neen! dat niet, Jacobus Blaek!" zeide Van Lintz, met een spotachtigen
+lach: "als ik in veiligheid ben--en niet eer--zult gij het bekomen--en
+het zelf kunnen verbranden. Ik weet, waaraan ik de hulp, die gij mij
+bewijzen zult, dank moet weten--en ken mijn voordeel te goed om er
+afstand van te doen, nu het mij dienen kan."
+
+"Ach!" hernam Blaek: "gij zult er geen misbruik van maken: gij zult mij
+niet met schande ten grave doen dalen. Ik help u immers zooveel in mijn
+vermogen is ... ik heb zelfs meer gedaan dan ik u beloofd had: ik heb
+naar Den Haag geschreven ... al mijn invloed zal ik aanwenden om de
+vervolgingen te doen staken ... om onzer oude vriendschaps wille, maak
+mij niet ongelukkig."
+
+"Gij hebt mijn woord," zeide Van Lintz: "en dat moet u genoeg wezen:
+morgen zal ik u verwachten. Tracht nu ongemerkt van hier te komen en de
+plaats te bereiken, waar uw rijtuig u wacht. Ik zal Martha bellen om te
+hooren of de uittocht veilig is."
+
+Na het uiten dezer woorden verhief hij zijne stem om Martha te roepen:
+ik aarzelde een oogenblik; doch bedenkende, dat Van Lintz toch van haar
+zoude vernemen, dat ik er geweest was, besloot ik, zelf binnen te gaan,
+wenkte der oude vrouw, die bevende achter mij stond, toe, dat zij wel
+terug kon blijven, en opende de deur.
+
+"De Heer Huyck!" riepen beiden, de een op een toon van verwondering, de
+andere met een uitdrukking van schrik.
+
+"Vergeeft mij, Mijne Heeren!" zeide ik, glimlachende: "zoo ik uw
+bijeenkomst stoor. Maar ik ben hier door Mevrouw Van Bempden gezonden om
+eenige toebereidselen te maken voor het feest van morgen, en ik had ook
+in dit vertrekje iets te doen:--weinig dacht ik, dat het bewoond was."
+
+"Ik beken," zeide Van Lintz, "dat ik mijn tijd slecht gekozen heb."
+
+"Zoo de Heer Blaek," vervolgde ik, dezen aanziende, die vast beefde,
+"zich wenscht te verwijderen, zonder dat het opzien bare, zal ik hem
+gaarne een eindweegs vergezellen."
+
+"UEd. is al te goed. Mijnheer Huyck," zeide Blaek, stotterende: "ik neem
+uw vriendelijk aanbod dankbaar aan."
+
+"Ik hoop u nog te zien als gij terugkomt," zeide Van Lintz, mij met zijn
+doordringende oogen aanstarende.
+
+Ik boog en verliet het vertrek. De Heer Blaek volgde mij, en beiden
+traden wij de achterdeur uit, den tuin door, waar zich niemand bevond,
+en het boschpad op. Ik bemerkte, dat mijn tochtgenoot moeite had om
+voort te wandelen, zoozeer was hij van zijn stuk, en bood hem
+dienvolgens mijn arm aan, in mijzelven lachende om het zonderlinge spel
+des noodlots, dat mij tot den geleider maakte van iemand, die aan mijn
+vurigste wenschen den bodem had willen inslaan.
+
+Gaarne had ik hem nadere uitlegging gevraagd van de woorden, die mij het
+toeval had doen hooren; maar de zaak was van een te teederen aard, dan
+dat ik die snaar dorst aanroeren, zonder daartoe een voegzame aanleiding
+te hebben. Ik bemerkte, dat hij van zijn kant iets op het hart had, maar
+niet wist, hoe het gesprek aan te vangen. Ettelijke reizen opende hij
+den mond als om mij een vraag te doen: maar de woorden bleven hem in de
+keel steken. Eindelijk scheen hij moed te vatten: en na een zwaren
+zucht, bracht hij met een flauwe stem en nedergeslagen oogen het
+navolgende uit:
+
+"Ik kan niet van mijn verwondering terugkomen, dat ik den Heer Huyck,
+den zoon van den Heer Hoofdofficier ... in betrekking zie met iemand,
+die ... die...." hier scheen hij naar zijn woorden te zoeken.
+
+"Onze verwondering is wederkeerig, Mijnheer!" zeide ik met een glimlach.
+
+"O!" zeide hij, mij zijdelings aanziende, alsof hij op mijn gelaat wilde
+uitvorschen of ik geloof hechtte aan zijne woorden: "met mij is het een
+geheel ander geval. Ik heb ... hem vroeger gekend ... en zaken met hem
+uitstaande gehad."
+
+"Mijne kennis aan hem is niet van een oude dagteekening," zeide ik: "hij
+kan echter gerust zijn wat mij betreft: ik zal hem niet verraden ... en
+ook niet ongevraagd van uw bezoek spreken, indien UEd. dit eenige
+gerustheid kan verschaffen."
+
+"Neen! dat is ook beter," zeide hij, blijkbaar opgeruimd door mijne
+betuiging: "ik heb deze _demarche_ om bestwil moeten doen.--Ik blijf
+UEd. intusschen zeer verplicht:--het doet mij recht leed, dat ik mij in
+de noodzakelijkheid gezien heb ... het vereerend aanzoek van Mijnheer
+... af te slaan ... maar ... het geluk mijner nicht ... UEd.
+gevoelt...."
+
+"UEd. zal niet vergen," onderbrak ik hem, "dat ik juist de man zal zijn,
+die gevoelen moet, dat uw nicht met een ander gelukkiger zal zijn dan
+met mij."
+
+"Geenszins," hervatte hij: "ik bedoelde maar ... ziet UEd ... ik kan mij
+vooralsnog moeielijk over dit onderwerp uitlaten.--Over een paar jaren,
+als zij mondig zijn zal, en dan nog vrij is, zal ik zeer gaarne uw
+voorspraak bij haar zijn; maar vooralsnog...."
+
+"Ik wil u niet verbergen," zeide ik, "dat ik zooeven in het opkamertje
+hoorende spreken, een oogenblik aan de deur heb geluisterd en UEd. bij
+die gelegenheid heb hooren zinspelen op een huwelijk tusschen uw zoon en
+uw nicht."
+
+"Gij hebt ons beluisterd!" zeide hij, sidderende en bleek van toorn
+zoowel als van angst: "dat was zeer verkeerd van u, Mijnheer! ofschoon,"
+voegde hij er bij, waarschijnlijk bedenkende dat ik meer kon gehoord
+hebben dan hem lief was, en dat hij mij dus te vriend moest houden: "ik
+kan het u niet kwalijk nemen; want UEd. hadt recht een weinig verwonderd
+te zijn van ons daar te vinden. Nu ja! 't Is waar! Ik wilde u zulks
+zooeven niet zeggen, om u niet te bedroeven. Dat huwelijk is altijd mijn
+vurigste wensch geweest: en het zal, vleie ik mij, weldra voortgaan."
+
+"Onmogelijk!" riep ik uit, geheel ternedergeslagen door deze
+mededeeling.
+
+"'t Is stellig waar: de jonge lieden beminnen elkander: en ik verlang
+niets zoozeer als hun beider geluk. Geloof mij, mijn waarde Heer Huyck!
+stel die neiging uit uw hoofd. Er zijn genoeg schoone meisjes in onze
+Nederlanden, en die beter door de fortuin bedeeld zijn dan mijn
+nicht.--Maar ik bid u, doe geen verdere moeite: ik zal nu zelf mijn weg
+wel vinden."
+
+Wij waren op dit oogenblik het hakhout uit en aan een binnenweg gekomen,
+waar ik op eenigen afstand het rijtuig van den Heer Blaek zag staan: en,
+zelf oordeelende dat hij mijn geleide niet verder noodig had, keerde ik,
+na wederzijdsche groete, langs den weg terug dien ik gekomen was.
+
+"Gij ziet," zeide Van Lintz, toen ik bij hem in het opkamertje was
+teruggekeerd, "dat ik, bij gebrek aan een betere, mijn oude schuilplaats
+weder heb moeten opzoeken."
+
+"Ik zie het," antwoordde ik, het hoofd schuddende: "maar ik vrees, dat
+zij niet lang meer veilig zijn zal. Gij behoeft het hoofd aan de andere
+zijde slechts buiten te steken, om u te overtuigen dat het hier geen
+eenzame plaats meer is: en morgen komen hier nog meer gasten."
+
+"Ik zal hunne komst niet afwachten," zeide Van Lintz.
+
+"En hoopt gij waarlijk ongemerkt te ontkomen?" vroeg ik: "Heynsz heeft
+ongetwijfeld uw gangen laten nagaan: en zoo hij u niet eerder heeft doen
+vasthouden, is het, omdat hem nog onbekend was, dat de Heer Van Beveren
+en de Graaf Van Talavera een persoon waren; maar thans weet hij dit: en
+ik twijfel er niet aan, of hij zal zijn onbedachtzaamheid hersteld
+hebben en geene middelen verwaarloozen om u niet weder te laten
+ontsnappen."
+
+"Ik weet het," hernam hij somber: "ik speel een schaakpartij met tien
+kansen tegen eene, dat ik mat gezet worde; en toch, zoolang mijn Koning
+nog een vak open vindt, zal ik het spel niet gewonnen geven. Zoo echter
+mijn vervolgers niet voor morgen hier zijn, loopen zij groote kans van
+het nest ledig te vinden:--en dan tart ik hunne nasporingen."
+
+"Gij verlaat dus dit land?"
+
+"Voor altijd, zoo ik hoop. Ik heb er waarlijk geen genoegzame
+verplichtingen aan om het te betreuren."
+
+"En uw dochter?"
+
+"Zij zal ... mij volgen, hoop ik," antwoordde hij zuchtende.
+
+"Weet gij, waar zij zich tegenwoordig ophoudt?"
+
+"Ik weet dit; en, wanneer gij het eenmaal oorbaar vinden zult, dank dan
+uw waardige tante uit mijnen naam voor hetgeen zij aan een ongelukkige,
+verlatene wees heeft gedaan.--Wat u betreft, Mijnheer Huyck! ik ben u
+ook grooten dank verschuldigd, want ik weet het, mijn verblijf, en dat
+mijner dochter vooral is u de bron geweest van vele onaangenaamheden. Ik
+wenschte ook eenmaal iets voor u te kunnen doen."
+
+Ik zweeg eenige oogenblikken. Ik had hem willen vragen, welk groot
+belang hij toch stelde in het huwelijk van Henriette met haar neef,
+welke laatste hem toch geene redenen had gegeven om zijne partij te
+nemen; maar een gevoel van bescheidenheid weerhield mij. Ik begreep dat
+er onder dit alles een geheimenis school, waar Henriette in gemoeid was,
+maar tevens dat ik daarmede niets te maken had. Terwijl ik aldus stond
+te peinzen, hielp Van Lintz zelf mij op den weg:
+
+"Gij hebt ongetwijfeld zooeven het een en ander van ons gesprek
+gehoord?"
+
+"Dat heb ik," antwoordde ik: "ik beken het tot mijn schande; maar ik was
+zoo verbaasd van u te zien; dat...."
+
+"Gij behoeft u niet te verschoonen: vromer lieden dan gij zijt zouden de
+verzoeking niet weerstaan hebben. En wat hebt gij vernomen?"
+
+"Niet veel," antwoordde ik: "het was mij omtrent, of gij Chaldeeuwsch
+spraakt, zoo geheimzinnig waren uw woorden."
+
+"Niet veel, maar toch wat, nietwaar?"
+
+Ik was op het punt van hem mijn verwondering te kennen te geven over
+hetgene Blaek hem verteld had nopens de wederzijdsche liefde van
+Lodewijk en Henriette: maar eene bedenking wederhield mij. Zooveel had
+ik uit het gesprek opgemaakt, dat daarvan het stilzwijgen scheen te
+zullen afhangen van Van Lintz omtrent iets, hetwelk Blaek bedreven had
+en dat het licht niet zien mocht: en met dat stilzwijgen moest weder de
+hulp gekocht worden, die Blaek hem bewees. Ik achtte dus mij zelven
+ongeroepen, mijne meening omtrent die voorgewende _inclinatie_ der
+jongelieden te uiten en daardoor de bedoelingen van Blaek bij Van Lintz
+verdacht te maken, en misschien aanleiding te geven tot een twist, die
+voor beiden noodlottig zijn konde. Dit stilzwijgen van mijne zijde,
+hoewel het uit een edelmoedige oorzaak voortsproot (want ik behoefde
+noch Blaek noch zijn zoon te ontzien), was echter in het vervolg de
+middellijke oorzaak van het verlies van twee menschenlevens.
+
+"Ik herhaal u," zeide ik, "dat ik niets van ulieder gesprek heb
+begrepen. Alleen heeft het mij verwonderd, den anders vrij hooghartigen
+Heer Blaek zoo beangst te zien."
+
+"Nietwaar?" vroeg Van Lintz: "Ja voorwaar! het moet al een vreemd
+schouwspel zijn geweest voor een derde, den rijken Heer van Guldenhof,
+den trotschen Amsterdamschen koopman, wiens woord meer gewicht heeft dan
+de manifesten van een half dozijn Duitsche Mogendheden, te zien blozen
+en sidderen voor den blik van een armen zwerver, die reeds in zes of
+zeven Staten ter dood veroordeeld is, wien de speurhonden der Justitie
+nazitten, of hij een huisbreker ware, en die nauwelijks een plek kan
+vinden, waar hij het hoofd ter ruste kan leggen. Maar hij weet het, de
+rijke man, dat ik slechts een woord heb te spreken om hem ellendiger te
+maken dan de arme zwerver ooit worden kan.--Genoeg hiervan: het is niet
+mijne hand, die zonder noodzaak het gordijn zal opentrekken wanneer
+alles tot nog toe samengeloopen heeft om het dichtgeschoven te houden.
+Daarom, mijn jonge vriend! vergeet wat gij gezien--en ook wat gij mocht
+gehoord hebben."
+
+"Ik wilde, dat ik alles kon vergeten, wat mij in de laatste weken
+gebeurd is," zeide ik zuchtende: "maar het wordt laat: ik moet
+vertrekken, mijne tegenwoordigheid alhier zoude tot vermoedens kunnen
+aanleiding geven:... vertoon u toch niet buiten--en hou zelfs, zoo ik u
+raad schuldig ben, u ver van het raam: er kon zoo licht een oog van uit
+dien tuin naar binnen dringen.--Wat zeide ik u?"
+
+Beiden hadden wij gelijktijdig in den tuin gekeken: en beiden hadden wij
+de gluipende oogjes van Simon den marskramer op ons gevestigd gezien van
+achter de heining, waar hij tegen leunde. Wij traden terug en zagen
+elkanderen aan. Toen ik nogmaals aan 't raam kwam, was hij verdwenen.
+
+"Gij behoeft er niet meer aan te twijfelen," zeide ik: "morgen, wellicht
+dezen avond nog is het huis omringd."
+
+"Ik heb hem herkend," zeide Van Lintz: "het is dezelfde Jood, die mij
+vroeger te Utrecht achtervolgd heeft en wien ik toen verschalkt heb.
+Welnu! waarom zoude het wij thans niet weer gelukken?--Dan ik ben wars
+van nieuwe listen in 't werk te stellen. Ware het niet om mijn dochter,
+ik had mij reeds overgeleverd aan hen, die mij zoeken."
+
+"Ik kan u," zeide ik, "bij ons afscheid dan niets beters toewenschen,
+dan dat ik u morgen hier niet meer vinden moge."
+
+"Het zal zijn, gelijk het noodlot over mij beschikt heeft," antwoordde
+hij, de schouders ophalende, en mij hartelijk de hand schuddende, knikte
+hij mij een vriendelijk vaarwel toe, zonder er een woord meer bij te
+voegen. Waarschijnlijk begreep of voorzag hij, dat wij ook thans niet
+voor het laatst zouden afscheid nemen. Ik beantwoordde zijn handdruk,
+en, de woning daarop verlatende, zette ik mij weder te paard en draafde
+met dubbelen spoed naar Heizicht terug.
+
+
+ * * * * *
+
+
+TWEE-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.
+
+WAARIN OVERTUIGEND BEWEZEN WORDT, DAT DE BEHENDIGSTE VOGELAAR OOK WEL
+EENS VOGELS LAAT ONTSNAPPEN.
+
+
+De gasten, die Tante Van Bempden verwachtte, waren den volgenden morgen
+op hun tijd aanwezig: het waren, behalve mijn ouders met al hun kroost,
+Tante Letje en een half dozijn neven en nichten uit de stad, waarvan het
+onnoodig zou zijn hier de afbeeldingen te geven, daar zij op alle
+mogelijke neven en nichten geleken. De Heer Blaek (wiens nicht mede
+genoodigd was, maar zich wegens onpasselijkheid had laten verschoonen),
+Lodewijk Blaek, Van Baalen en eenige andere bijzondere vrienden van
+Tante, zoo uit de stad als uit de nabuurschap, zouden onmiddellijk aan
+de hoeve komen, zonder alvorens Heizicht aan te doen. Na de gewone
+plichtplegingen en gelukwenschingen, welke de lezer zich best zal kunnen
+voorstellen, kwamen de noodige rijtuigen voor. Aan elk werd volgens de
+vooraf gemaakte regeling onzer gastvrouw, zijn plaats aangewezen, en zoo
+begaven wij ons te gader naar de hoeve, waar wij, onder begunstiging van
+een uitmuntend weer, ongeveer tegen twaalf uren met vrij hongerige magen
+aankwamen. De Heer Blaek was bereids verschenen en wandelde in een
+blijkbaar vrij onrustige gemoedsbeweging onder de eikeboomen op en
+neder. Mijn vader bejegende hem zeer beleefdelijk; waarschijnlijk wilde
+hij de koelheid goedmaken mijner moeder, die hem nog de slechte
+ontvangst van mijn aanzoek niet wel vergeven kon. Terwijl men aan de
+plichtplegingen bezig was, kon ik niet nalaten den blik nu en dan op de
+woning te slaan, alsof ik op de muren lezen kon, of het den vervolgden
+zwerver reeds gelukt ware te ontsnappen. Het was echter niet wel
+doenlijk daaruit iets op te maken en het gelukte mij evenmin, uit de
+gelaatstrekken van de oude Martha, die ik met twee meehelpsters door de
+keuken op en neder zag trekken, iets anders te lezen, als dat zij het
+zeer druk had met het bakken der beloofde koeken en het aanbrengen van
+hetgeen verder noodig was voor het ontbijt.
+
+"Ik heb u het leedwezen mijner nicht te betuigen, dat zij door een
+lichte ongesteldheid verhinderd wordt, hier te verschijnen," zeide de
+Heer Blaek tegen Tante Van Bempden, terwijl mijn ouders zich met eenige
+nieuw aangekomene gasten onderhielden.
+
+"Ik hoop dat die geene gevolgen zal hebben," antwoordde Tante, die zeer
+wel begreep, hoe het met die voorgewende ongesteldheid gelegen was:
+"maar mijn waarde Heer Blaek! ik hoor daar van; mijn koetsier, dat UEd.
+uw rijtuig teruggezonden hebt. Het had immers hier zeer goed kunnen
+blijven. Ik heb met opzet mijn neef gisteren nog hierheen gezonden, om
+te zorgen dat er plaats gemaakt werd voor al de paarden, die er te
+wachten waren."
+
+"Ik wilde niet onbescheiden zijn," zeide Blaek, op halfluiden toon, als
+vreesde hij, dat deze op zichzelf weinig beteekenende woorden zouden
+verstaan worden: "ik heb het rijtuig naar ... Huizen gezonden: het is
+daar ook zeer goed...." en tevens wierp hij mij een smeekenden blik toe,
+die mij bevroeden deed, dat er meer achter deze schijnbaar nietige
+omstandigheden zat en dat hij mijne hulp wenschte om hem uit de
+verlegenheid to redden.
+
+"Wel Tante!" zeide ik: "hoe staat het er mede? Ik geloof, wanneer ik de
+aangezichten van uw jongere gasten aanzie, dat zij zeer verlangende
+zijn, om zich te overtuigen of de smaak uwer Gooische koeken beantwoordt
+aan den aangenamen reuk, die uit gindsche keuken tot ons overwaait."
+
+"Ja! ik wensch niets liever dan te beginnen," zeide Tante: "maar al de
+gasten zijn nog niet aangekomen. Ik mis den jongen Blaek nog en den
+vriend Van Baalen."
+
+"O! wat mijn zoon betreft," zeide Blaek: "ik bid, dat UEd. om hem geen
+complimenten maakt. 't Is zijn eigen schuld, indien hij niet op zijn
+tijd past; en al komt hij wat later, er zal nog wel altijd iets voor hem
+overschieten."
+
+"Nu ja!--maar Van Baalen!" zeide Tante: "UEd. weet, dat indien wij
+begonnen eer hij er was, hij zich den ongelukkigsten man van de wereld
+zoude vinden."
+
+"O!" zeide Suzanna, naderende: "dat zal hij in allen gevalle, 't zij gij
+op hem wacht of niet."
+
+"Het zou mij slecht staan het hem kwalijk te nemen, zoo hij wat later
+kwam," zeide ik: "want er kunnen zoo licht kantoorzaken opgekomen zijn,
+die hem beletten, zoo vroeg te vertrekken als hij had voorgenomen, en ik
+heb hem vandaag alleen aan 't werk laten zitten."
+
+"In dat geval," zeide Tante, "ware het misschien best, hem maar te
+wachten, als de koetjes in de wei, etende en drinkende:--te meer, daar
+ik den Heer Lodewijk ook zie aankomen."
+
+Lodewijk reed inderdaad op dit oogenblik de werf op en trad ons weldra
+met zijn gewone onbeschroomdheid nader. Hij bloosde niet, toen hij mijn
+vader groette, maakte slechts een flauwe verontschuldiging bij Tante,
+dat hij zoo laat kwam, sprak terloops een paar woorden met Suzanna, en
+zeide mij vrij koeltjes goeden dag. Ik beken, dat mijn wedergroet ook
+allesbehalve beleefd was; doch ik kon niet veinzen tegen iemand, die mij
+zooveel verdriet berokkend had en wiens tegenwoordigheid mij al de
+genoegens van het feest vergalde.
+
+Daar de tijd van vertrek bepaald was en men niet om eenen genoodigde al
+de overige kon laten wachten, liet Tante nu de koeken en het verdere
+gedeelte van het ontbijt op tafel brengen. Wij namen onze zitplaatsen
+onder het zeil en begonnen met graagte de smakelijke voortbrengselen van
+Gooiland te betwisten aan de vliegen, die, door de strooplucht verlokt,
+als echte tafelschuimers haar aandeel in ons maal kwamen opeischen. En
+het waren niet alleen de vliegen; maar weldra kwamen ook de meer
+gevaarlijke wespen, als de Harpijen vanouds, schrik en angst onder de
+aanwezigen verspreiden: vooral hadden zij het op een mijner nichten
+voorzien, die, van natuur van alle insecten afkeerig, elk oogenblik,
+wanneer slechts eene dier onwelkome gasten haar bord of wijnglas
+genaakte, gillende opsprong en zich vergeefs met haar servet van de
+vervolging dier lastige wezens zocht te ontslaan. Suzanna zocht haar te
+troosten, en beweerde, dat Tante die lieve diertjes alleen besteld had
+om aan te toonen, dat de buitenvermakelijkheden ook haar schaduwzijde
+hadden, en om aan de zoodanigen, die door de omstandigheden genoodzaakt
+waren in de stad te leven, tevredenheid met hun lot in te boezemen. Op
+deze kleine onaangenaamheden na, ging het maal vroolijk zijn gang en was
+het gesprek vrij levendig geworden, toen een der bedienden mijn vader
+naderde en hem zachtjes iets in het oor fluisterde, bij het vernemen
+waarvan deze eenigszins donker keek, gelijk men doorgaans doet, wanneer
+men uit een aangenaam gezelschap wordt opgeroepen tot de lastige
+beslommeringen, die ambtsbetrekkingen met zich brengen.
+
+"Is er eenige zwarigheid?" vroeg Tante Van Bempden, terwijl mijn moeder
+angstig mijn vader aanzag, die oprees om zich te verwijderen.
+
+"Ik ben dadelijk terug," antwoordde hij: "ik bid u, laat niemand zich
+over mij bekommeren."--En hij ging naar den kant van de schuur.
+
+Ik oogde hem bekommerd na; want een geheim voorgevoel, of liever de
+opsomming van het vroeger voorgevallene, zeide mij, dat het opontbod
+mijns vaders in verband stond met het opsporen van Van Lintz. En ik werd
+niet weinig in mijn vermoedens versterkt toen dezelfde bediende mij een
+oogenblik later kwam zeggen, dat mijn vader mij liet roepen.
+
+"Wel zoo! vertrekt gij ook al?" vroeg Tante Van Bempden.
+
+ "_Le combat finira faute de combattans_,"
+
+voegde Suzanna er bij: "de Heeren willen ons zeker een verrassing
+bezorgen."
+
+"'t Zou mij niet verwonderen," zeide ik, "indien er werkelijk een
+verrassing plaats had." En ik wierp in 't heengaan een blik op den Heer
+Blaek, die, met een gelaat zoo bleek als een doek, onbeweeglijk op zijn
+plaats zat en de eene teug water voor, de andere na opdronk.
+
+Ik vond mijn vader in de schuur, en bij hem een ander Heer, die mij
+naderhand bleek Onderschout van Naarden te zijn: tegen over hen stond
+Heynsz, die aan een hevige gemoedsbeweging ten prooi scheen.
+
+"Mijnheer!" zeide mijn vader, zoodra hij mij zag, op een gestrengen
+toon: "kunt gij mij ook zeggen, waar zich de persoon bevindt, met wien
+gij gisteren in de boerenwoning een geheim onderhoud hebt gehad?"
+
+"Neen, vader!" antwoordde ik: "ik heb den man, dien UEd. waarschijnlijk
+bedoelt, bij toeval hier ontmoet, daar ik een boodschap voor Tante
+verrichtte, en weet niet waar hij gebleven is."
+
+"Ik zeg Uw Ed.-Gestr., dat hij nog moet zijn hier," zeide Heynsz: "al
+mijn maats, die hier in den omtrek de wacht hebben gehouden,
+declareeren, dat zij hem niet hebben zien uitgaan: en de dienaars van
+Gooiland declareeren het ook ... had ik maar kunnen vermoeden, wie die
+Heer Van Beveren was!... maar wie kon ook veronderstellen, zoo iets?--Te
+denken, dat de man, dien wij zochten, heeft gewoond veertien dagen lang
+te mijnen huize! 't Is om te worden ijlhoofdig!--Maar hij moet gevonden
+worden!"--En de goede man liep stampvoetende heen en weder, beurtelings
+gekweld door de gedachte, dat men hem zoo had beetgenomen, en bemoedigd
+door de hoop van den zwerver in zijn macht te krijgen.
+
+"Juist! indien hij niet van hier is, moet hij zich hier nog bevinden,"
+zeide de Naarder Onderschout, deze alleszins logische redeneering met
+een veelbeteekenend hoofdknikken verzeld doende gaan: "wat dunkt u er
+van, Heer Hoofdschout?"
+
+"Ik ben het volkomen met u eens," antwoordde mijn vader: "en wij zullen,
+geloof ik, best doen, het huis en de aanhoorigheden nog eens te
+onderzoeken, terwijl de dienaars al de uitgangen blijven bewaken."
+
+"_Hunc procul obscura latitantem parte videbis_. Wat u betreft," zeide
+hij, mij aanziende: "gij zult ons vergezellen. Wij kunnen beginnen met
+deze schuur."
+
+De schuur werd van alle kanten doorsnuffeld: er was aldaar weinig
+gelegenheid om iemand te verbergen. De ronde hield ons dus niet lang
+bezig.--Van daar gingen wij de woning binnen. Martha, die voor het vuur
+tusschen haar medehelpsters zat neergehurkt, liet van ontsteltenis den
+inhoud van haar koekenpan over de plaat druipen, toen zij den
+Onderschout met een barsche stem hoorde roepen: "waar heb je dien vent
+verstopt, die hier dezer dagen gehuisd heeft?"
+
+"Ik Meneer!" antwoordde zij, bevende: "ach God! ik ben een arme
+weduwvrouw en leef hier eenzaam en alleenig, sinds men zeun mij verlaten
+heit: zou ik hier iemand in huis 'ehad hebben?"
+
+"Wij zullen deze trap op moeten," zeide, zonder zich aan haar taal te
+bekreunen, mijn vader, die mij al dien tijd in 't oog gehouden had en
+bespeurd, dat ik bij 't binnenkomen een blik naar dien hoek had
+geslagen.--Wij liepen allen naar boven; maar het opkamertje was ledig.
+
+"Doorzoekt de bedsteden!" zeide mijn vader.
+
+Heynsz ontsloot de deuren; maar daar achter was niemand te einden. Het
+beddegoed was opgerold en de kussens in 't midden er boven op gelegd,
+gelijk gewoonlijk geschiedt, wanneer men van de slaapplaats geen gebruik
+maakt. Met dit oppervlakkig onderzoek echter niet voldaan, haalde Heynsz
+den ganschen toestel over den vloer.
+
+"'t Is een mooie boel, dien je maakt," zeide Martha, die ons gevolgd
+was: "als je 't maar allemaal weer in orde brengt. Ik heb vandaag
+warentig al drukten genoeg."
+
+"Deze lakens hebben gediend," zeide Heynsz, met een zegevierenden blik,
+terwijl hij aan de beide hoofdbeambten de kreukels deed opmerken.
+
+"Nou jae," zeide Martha: "wat zou dat? Die lakens zijn ook 'ebruikt
+'eweest; niet lang 'eleden, met kermis, heit men zuster in 't iene bed
+'eslapen en men zusters zeun in het aere. Maar vertel het toch niet an
+Mevrouw; ze mocht het temet kwalijk nemen."
+
+Ondertusschen had Heynsz, al snuffelende onder de dekens, een
+geemailleerden gesp opgeraapt, gelijk die bij een stropdas gebruikt
+worden.
+
+"En deze gesp," vroeg hij: "behoort die ook al aan uw zuster?"
+
+"Neen, an men zuster niet, maar an der zeun," antwoordde Martha, die
+niet licht van haar stuk te brengen was: "die heittie op de Uitersche
+kermis 'ekocht. Wat zel ie blij wezen as ie hem weerom heit."--En zij
+stak de hand uit om dien terug te nemen.
+
+"Hei! hei wat! dat gaat zoo niet," zeide Heynsz, terwijl hij den gesp
+nader beschouwde: "dat is geen versiersel voor een boerenknaap. Wat zegt
+Uw Ed.-Gestr. er van?"
+
+"Het is als gij zegt," zeide mijn vader: "de boerenknapen zijn meer op
+plomper fatsoen gesteld.--Intusschen, hier is de man niet, dien wij
+zoeken. Zijn hier geen andere vertrekken in huis?"
+
+Wij begaven ons verder. Alle kamers, zolders, kelders en hokken, zelfs
+de hooibergen en houtstapels werden doorzocht; maar alles vruchteloos:
+en wij bevonden ons weder op het plein, met de overtuiging, dat het
+voorwerp der nasporing ontsnapt was.
+
+"Ik dacht, dat uw dienaars beter wacht zouden gehouden hebben," zeide
+mijn vader tegen zijn ambtgenoot.
+
+"Sapperloot!" zeide deze: "Mijnheer Huyck! zij hebben het werk gedeeld
+met uw eigen volk: en wie zijn plicht heeft verzuimd is moeilijk uit te
+maken. En was die Jood, die hem gisteren hier zag, het mij maar terstond
+komen zeggen, in de plaats van naar Amsterdam te gaan om het den Heer
+Heynsz te vertellen, dan had ik hem gisteravond reeds laten pakken. Maar
+dat helpt nu niet.--Jij, vrouwtje! hoor eens. Biecht nu eens oprecht,
+anders zul je kennis met de boeien maken. Waar is de vent gebleven?"
+
+"Och, mijn goeie Heer! Wat zal ik zeggen? Ik ben een arme weduwvrouw en
+weet niets van 't geval af."
+
+"Je kunt toch niet ontkennen, dat die Heer Van Lintz, of zooals hij
+heeten mag, bij u gehuisvest heeft."
+
+"Wat zou het mij baten," hernam zij: "al wou ik het ontkennen? Uw
+Ed.-Gestr. gelooft mij toch niet. Maar al zei ik nou: ze binnen naar
+Amsterdam: dan zou Uw Ed.-Gestr. ommers toch denken dat ik je foppen
+wou."
+
+"Zij heeft gelijk, collega!" zeide mijn vader: "maar gij, Ferdinand!
+zult ge mij nu nog niet verklaren, welk belang gij stelt in den Graaf
+Van Talavera, waarom gij u gestadig met hem in gezelschap bevindt, en of
+gij niet wellicht ook thans zijn vlucht begunstigd hebt?"
+
+Ik oordeelde, dat de tijd tot spreken gekomen was, en dat een
+rondborstig verhaal van de toedracht der zaak den Graaf niet meer
+schaden, maar wellicht van dienst kon zijn. "Onze ontmoetingen," zeide
+ik, "zijn altijd toevallig geweest; maar Vader kon toch niet verlangen,
+dat ik den man verraden zou, die mij het leven gered heeft?"
+
+"Het leven! En wanneer?"
+
+"Ziedaar, wat ik u thans kan openbaren."--En ik was op het punt van een
+verslag van het gebeurde te geven, toen Tante, gevolgd van de overige
+gasten, naar ons toekwam, ongerust over ons lang wegblijven en over het
+zien der gerechtsdienaars, die zich van tijd tot tijd op verschillende
+punten vertoonden.
+
+"Wat is er toch aan de hand?" vroeg Suzanna: "Tante klaagt al:
+
+ _d'armes et d'ennemis je suis environnee_."
+
+"Wat wil men?" vroeg Tante: "wie van het gezelschap moet er gepakt
+worden."
+
+"Van het gezelschap niemand," antwoordde de Naarder Onderschout: "maar
+het zal UEd. niet weinig bevreemden van te vernemen, dat die vrouw daar
+goedvindt uw hoeve tot een logies voor verdachte lieden te bezigen.
+
+"Het is zoo, Zuster!" zeide mijn vader: "de Baron Van Lintz, dien gij u
+nog wel herinneren zult, heeft hier gisteren, en zoo ik mij niet
+bedrieg, ook vroeger nog, zijn intrek gehad."
+
+"Nu ja!" zeide Martha, de zwijgende ondervraging van Tantes blik
+beantwoordende: "hij is hier 'eweest, en zijn dochter ook: en nou binnen
+zij Goddank weg en vrij ook, naar ik hoop. En al moest Mevrouw men er op
+men ouwen dag voor op straat zetten, ik kon niet aers doen als ik 'edaan
+heb. Wie zou nou zoo barbaarsch wezen, om as iemand, dien men met zijn
+eigen melk het 'evoed, bij je komt en zeit: moeder Martha! ze zitten men
+overal op het lijf, en ik kan nergens een veilige schuilplaats vinden,
+om dan te zeggen: scheer je van mijn deur weg."
+
+"Daar is wat van aan," zeide Tante: "en ik kan toch ook niet vinden, dat
+mijn erf er door onteerd is, dat er een Grande van Spanje op gelogeerd
+heeft.--En wat is er van hem geworden?--Die arme Van Lintz! hij is zoo
+dikwijls mijn Cavalier geweest."
+
+"Dat is juist de vraag, wat er van hem geworden is," zeide de Naarder
+Onderschout: "hij heeft, ondanks al onze voorzorgen, weten te
+ontsnappen."
+
+"Dat verblijdt mij," zeide Tante Letje: "want het zal tot een
+vertroosting strekken voor zijn arme dochter, die hedenmorgen, toen ik
+haar verliet, bittere tranen schreide, uit ongerustheid over het lot
+haars vaders."
+
+"Hoe? Is het dan werkelijk zijn dochter, die ten uwen huize is? Gij zult
+mij dat alles nader vertellen, Zuster!" zeide Tante Van Bempden.
+
+"Zij behoeft niet voor de misslagen haars vaders te boeten," zeide mijn
+vader: "en ik vlei mij, dat zij bij mijn zuster een meer betamend
+verblijf heeft gevonden, dan bij Heynsz, en er althans aan geen lastige
+bezoeken zal blootgesteld worden." Dit zeggende zag mijn vader Lodewijk
+aan, die verbaasd een stap achteruit deed.
+
+"Hoe!" riep hij: "was die Juffer...?" Hij eindigde den volzin niet, met
+reden begrijpende, dat de wijze, waarop hij haar kennis gemaakt had, hem
+niet tot eer verstrekte.
+
+"Ed.-Gestrenge!" zeide Heynsz, mijn vader ter zijde trekkende: "ik heb
+nog eens geinterrogeerd al die lieden: zij hebben niemand zien gaan van
+hier, als alleen den koetsier van den Heer Blaek met het rijtuig."
+
+"Dat rijtuig zou te Huizen stallen," zeide mijn vader zachtjes: "Haast u
+derwaarts en hoor of het er werkelijk geweest is. De Heer Blaek en de
+Graaf zijn oude bekenden."
+
+Dit gezegd hebbende, begaf mijn vader zich met zijn ambtgenoot ter
+zijde, ten einde de meest geschikte maatregelen te beramen: waarop deze
+laatste zich verwijderde, en ook Heynsz met de dienaars in verschillende
+richtingen aftrokken. Dit voorval had intusschen de genoegens der partij
+gestremd: tot zelfs de kinderen toe dorsten zich niet aan hunne gewone,
+vroolijke luidruchtigheid overgeven, bij het zien der opschudding, die
+plaats vond, en der ontsteltenis, welke op veler gelaat te lezen was.
+Tante Van Bempden bemerkte dit, en oordeelende dat alleen de verandering
+van tooneel de gemoederen weder tot rust zoude brengen, gaf zij last om
+in te spannen. Terwijl dit plaats had en de dames zich weder met de
+gewone toebereidselen ter afreize bezig hielden, deed ik aan mijn vader
+het verhaal van mijn kennismaking met den Graaf.
+
+"Indien gij verkeerd gehandeld hebt," zeide hij, na mij met bedaardheid
+te hebben aangehoord, "zult gij genoeg gestraft zijn door de kwellingen,
+die gij deze laatste weken hebt ondergaan. Ik zal u geene verwijten
+doen: uw toestand was moeilijk: en sterkere hoofden dan het uwe zouden
+er van aan 't malen zijn geraakt. Ik zal intusschen blijde zijn indien
+de Freule gelegenheid vindt om Tante te verlaten. Ik weet niet of het
+wel goed voor u en voor haar is, dat zij daar langer blijft."
+
+"Ik verzeker u," zeide ik, "dat ik voor haar alleen deelneming en niets
+meer gevoel."
+
+"'t Is mogelijk! Maar zij--zij is ongelukkig: en dan hecht men zich
+lichtelijk aan hen die ons diensten bewijzen:--en wanneer dan hij, die
+den dienst bewezen heeft, een knappe jongen is, en zij, die dien dienst
+ontvangt, een meisje met een niet ongevoelig hart, dan deugt zulks voor
+geen van beiden, en is de laatste vooral te beklagen.--Dan, nu geen
+woord meer over dat onderwerp."
+
+Ik kon niet nalaten van bij mijzelven te glimlachen over de
+samenstemming van hetgeen Amelia's vader mij vroeger had te kennen
+gegeven en hetgeen thans de bekommering van den mijnen wekte. Ik had
+echter geene zoo groote inbeelding van mijzelven, om te gelooven, dat ik
+nu juist de persoon zoude zijn, op wien Amelia verlieven zoude.
+
+Een oogenblik daarna kwam het rijtuig van den Heer Blaek terug: een
+schijnbaar onbeduidende wenk, door dezen aan den koetsier gegeven, en
+welken de laatste met een hoofdknik beantwoordde, bevestigde mij in mijn
+vermoedens omtrent de wijze, waarop de Graaf ontsnapt was.
+
+Wij reden nu allen weer naar Heizicht, alwaar wij met een wandeling door
+de plaats den tijd poogden te korten en nieuwen eetlust op te doen tot
+het middagmaal. Nauwelijks had de bel het teeken hiertoe gegeven, of wij
+zagen het rijtuig van den Heer Van Baalen oprijden en hijzelf met een
+bezorgd gelaat daaruit stappen.
+
+"Wel, mijn waarde Van Baalen! riep Tante hem toe: "hebt gij zoovele
+drukte aan het kantoor gehad? Wij rekenden al niet meer op u."
+
+"Wat helpt het klagen!" zeide hij, de schouders ophalende: "het is mijn
+lot, en ik tref het altijd ongelukkig, dat, zoo vaak ik uit verzocht
+word, er iets in den weg moet komen. Vriend Huyck! ik moet u even
+spreken, met verlof van het gezelschap."
+
+"Is er zwarigheid?" vroeg ik, met hem ter zijde gaande.
+
+"Niet gering!" antwoordde hij: "de _Fortuin_ is door den storm op de
+Terschellingsche banken geslagen. De equipage is gered, en men is bezig
+de lading te lossen; maar het schip zal, vrees ik, verloren zijn."
+
+"Dat is voorwaar een Jobstijding!" zeide ik ontroerd: "en is UEd. zeker
+dat niemand er het leven bij ingeschoten heeft?"
+
+"Niemand," zeide Van Baalen: "en dat is waarlijk een wonder te noemen.
+Nu ik hoop maar, dat Pulver wijs genoeg zal zijn om een spoedige
+gelegenheid te vinden, om de goederen verder te zenden: vooral de thee;
+want daar is nog een kapitaal op te winnen; en wordt dat nu verzuimd,
+dan is binnen een maand de markt overhoopt. Het is drommels uit den
+koers; anders ware het nog altijd wel zaak, er iemand heen te zenden, om
+te zien hoe de zaken staan en wat er nog van te halen is, eer de
+strandvonders en kustwaarders met alles gaan strijken."
+
+"Dan is het misschien best, dat ik er zelf maar heen zeile," zeide ik.
+
+"Ik dorst het u niet voorstellen," zeide Van Baalen: "maar dat zou
+voorzeker een brave daad van u zijn.--Wanneer zoudt gij in staat zijn te
+vertrekken?"
+
+"Wel! dadelijk, als het noodig is."
+
+"Neen! Heden zoudt gij toch geene gelegenheid meer vinden: en wij dienen
+vooraf nog dezen en genen te spreken; want ik kon dezen morgen, met de
+Zaterdag, slechts de helft aantreffen van hen, die ik noodig had. Zoo
+gij morgen met den Harlinger beurtman vertrekt, en verder een
+visschersvaartuig naar Terschelling neemt, zal het toch altijd het beste
+middel van overtocht zijn; want de gewone _route_ met de postschuit kan
+ik u niet erg aanraden."
+
+Dit punt alzoo geregeld hebbende, begaven wij ons weder bij het
+gezelschap, waar wij natuurlijk geen geheim maakten van het voorval, en
+de betuigingen van deelneming der aanwezigen erlangden. Een en ander was
+echter weinig geschikt om de genoegens, die men zich van het feest had
+voorgesteld, te verhoogen.
+
+"Wel lieve moeder!" zeide ik, de beste vrouw bij de hand nemende: "uw
+jaardag wordt onder geen blijde voorteekenen gevierd."
+
+"O!" zeide zij, mij een kus op het voorhoofd drukkende: "beklaag mij
+niet: ik gevoel mij gelukkig; want ik heb op dezen dag de zekerheid
+bekomen, dat wij u onschuldig verdacht hebben gehouden; en zou ik dan
+nog over iets anders kunnen bedroefd zijn?"
+
+De gebeurtenissen van den dag waren echter nog niet ten einde geloopen:
+op het nagerecht ontving mijn vader met de 's-Gravenlandsche schuit een
+pakket uit Amsterdam. Behalve eenige berichten voor hem, bevatte het een
+brief voor Tante Letje, dien hij haar ter hand stelde. Zij opende dien:
+hij was van Amelia, die haar, onder warme dankbetuigingen voor het haar
+verleende verblijf, kennis gaf, dat zij vertrokken was, om haar vader
+terug te vinden en met dezen de Vereenigde Provincien voor altijd te
+verlaten, terwijl zij verschooning verzocht, van zich dus zonder
+afscheid te verwijderen, hetgeen men toch vooral aan geen gebrek aan
+hartelijkheid moest toeschrijven: maar alleen aan de gebiedende
+noodwendigheid, welke haar gedwongen had, op een zoo verhaaste wijze van
+de zich opdoende gelegenheid gebruik te maken.
+
+"Zij maakte zich op en ginck heenen," zeide Tante Letje: "maar ik zegge:
+de Heere beeft haar laten gaen; want zij volgt haar vader wien zij
+verplicht is te eeren en te gehoorzamen, ofschoon hij een man Belials
+zij, vol van twistzoeking en ongerechtigheid!"
+
+ "Ik sloeg haar 't heilig kruis, naardien zij optrock, na."
+
+zeide Suzanna.
+
+"Ja! ik ben ook maar blijde, dat zij weg is," zeide mijn moeder: "want
+zij moge dan zoo mooi en verstandig zijn als men wil, ik hou niet van
+die vreemde floddermadammen, die zoo geheel anders zijn, als wij gewend
+zijn."
+
+Ik kon mij niet weerhouden, te glimlachen over dezen uitval van mijn
+anders zoo goede moeder; maar ook zij was niet vrij van het
+verschoonbare vooroordeel, hetwelk gemeenlijk door al de zoodanigen, die
+aan een ordelijke, afgepaste, alledaagsche sleur gewoon zijn, wordt
+opgevat tegen hen, die daarvan met voordacht of onschuldig afwijken. Ik
+gevoelde geen trek om als Amelia's verdediger op te treden, daar ik zelf
+innerlijk over haar vertrek verheugd was en niet verlangde verder over
+haar te praten; en ten andere verhinderde ook de tegenwoordigheid van
+Lodewijk, voor wien het onderwerp mede niet aangenaam kon zijn, zoowel
+mij als de overige Heeren, iets meer betreffende haar in 't midden te
+brengen. Al het gebeurde had echter eenige stilte bij de aanwezigen
+teweeggebracht, en maakte dat het feest, wat althans de vroolijkheid
+betreft, niet volkomen aan Tantes verwachting beantwoordde: vooral de
+Heeren Blaek, vader en zoon, waren afgetrokken van gedachten, en het
+kwam mij voor, dat het beiden een verlossing scheen, toen hun rijtuig
+werd aangemeld, waar zij dan ook niet vertoefden gebruik van te maken,
+maar zich dadelijk verwijderden: terwijl ik kort daarna met den Heer Van
+Baalen den terugtocht naar Amsterdam ondernam.
+
+
+ * * * * *
+
+
+DRIE-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.
+
+VERMELDENDE, WIE FERDINAND IN DEN BEURTMAN AANTROF, HOE HIJ OP
+TERSCHELLING AANKWAM EN WELKE ZONDERLINGE ONTMOETING HIJ ALDAAR HAD.
+
+
+De volgende morgen werd door mij besteed om van mijn compagnon en een
+paar andere, bij de zaak belanghebbende lieden, de laatste instructien
+te ontvangen, mijn goed te pakken en daarbij uit mijns vaders boekerij
+eenige werken te voegen, handelende over het strandrecht; welker lezing
+mij eenigszins in staat zoude kunnen stellen om met meer kennis van
+zaken de mij opgedragen taak te volvoeren en tevens eenig tijdverdrijf
+aan boord zou bezorgen. Na afscheid genomen te hebben van mijn ouders,
+die, ofschoon het noodzakelijke mijner reis inziende, echter (en vooral
+mijn moeder) niet konden nalaten eenige bekommering deswege te gevoelen,
+te meer na de slechte ondervinding, die ik kort te voren van een
+zeetochtje had opgedaan, en de rampen, welke de Texelsche lijst
+vermeldde, trok ik tegen zes uren naar den beurtman. Het was nog vroeg
+toen ik aankwam, en er bevonden zich nog maar weinige passagiers aan
+boord; doch wier getal van lieverlede aangroeide. Eindelijk ging de bel,
+welke de leuteraars en achterblijvers waarschuwen moest, dat het vertrek
+ophanden was; doch niet weinig stond ik verwonderd, toen ik, den steiger
+langs kijkende naar de passagiers, die nu hijgende en blazende aan
+kwamen geloopen, onder hen vriend Lucas Helding herkende, het lijf in
+eene dichte overjas gewikkeld en met een mantelzak onder den arm.
+
+"Welzoo!" riep ik, toen hij aan boord stapte: "gij hier, vriend Helding?
+Gij waart wel de laatste man, dien ik tot reisgenoot verwachtte."
+
+"Is het mogelijk!" riep hij van zijn kant uit: "Mijnheer Huyck! wel dat
+is een aangename verrassing! ik kon niet hopen zulk een vereerend
+gezelschap aan boord te vinden. En gaat UEd. ook naar Harlingen, als ik
+vragen mag?"
+
+"Dat zal wel waar, zijn," antwoordde ik lachende: "want ik geloof niet
+dat de schipper ons ergens anders zal aan wal zetten: althans dat zou
+een slecht teeken zijn;--maar in zooverre is uw vraag zoo onjuist niet,
+ingeval gij het doel mijner reis beoogt, want die moet zich nog verder
+uitstrekken dan Harlingen. Maar wat jaagt u naar Frieslands kust?"
+
+"Och Mijnheer! een treurige reden; maar die ik zoo niet vertellen kan,"
+en hier zag hij om zich heen, als wilde hij mij te kennen geven, dat hij
+zich in tegenwoordigheid van zoovelen niet vrij kon uitlaten. Later
+echter, toen wij onder zeil waren en de meeste passagiers zich naar
+beneden hadden begeven, deelde hij mij in 't vertrouwen de reden zijner
+reis mede. Hij had namelijk van Heynsz, wiens, op last mijns vaders, in
+'t werk gestelde nasporingen eindelijk van uitwerking geweest waren, het
+bericht bekomen, dat zijn dochter Klaartje, na lang her- en derwaarts te
+hebben rondgezworven, eindelijk was te land gekomen te Harlingen en
+aldaar als meid diende in een kroeg, welke juist niet in den besten reuk
+stond en gewoonlijk door varensgezellen bezocht werd. Bij het ontvangen
+dier mededeeling had Helding, zonder lang beraad, het besluit genomen
+dadelijk op reis te gaan om het verdoolde schaap op te zoeken en zoo
+mogelijk weer terug te brengen. Het was aandoenlijk op te merken, hoe
+hij, aan de eene zijde, huiverde tegen de ontmoeting en zich schaamde
+over haar, die zijn onberispelijken naam onteerd had, en, aan de andere
+zijde, verlangde haar terug te zien en, kon het zijn weder tot zich te
+nemen. "Och!" zeide hij: "ik weet het wel, Mijnheer Huyck; zij heeft
+gezondigd: maar zij is toch mijn dochter, mijn eenig kind, en was
+eenmaal het sprekende beeld van haar nu zalige moeder--en Goddank! dat
+deze niet geleefd heeft, om haar schande te zien--ofschoon, indien de
+brave vrouw was blijven leven, zij wellicht ons kind weerhouden had van
+den slechten weg op te gaan; want daartegen kan een vader toch zoo niet
+waken als een moeder doet;--och! het is misschien grootendeels ook mijne
+schuld, omdat ik het kind niet genoeg heb gadegeslagen of te mal met
+haar geweest ben:--ik had haar zoo lief: en als ik haar maar eens weer
+bij mij heb en zij berouw toont, dan zal zich alles wel weer schikken en
+wij zullen nog blijde dagen samen beleven."
+
+Deze en dergelijke redenen had Helding overvloedig de gelegenheid mij te
+herhalen, gedurende onzen overtocht, die ruim vier en twintig uren
+duurde, daar wij den wind vlak tegen hadden en dus genoodzaakt waren
+gedurig te laveeren: en, ofschoon zijn stof tot onderhoud dus noch
+gevarieerd noch opbeurend was, hoorde ik hem echter liever over dit
+onderwerp spreken, hetwelk ten minste van zijn goed hart getuigde, dan
+dat ik gedwongen ware geweest, hem over poezie te hooren redekavelen of,
+wat erger was, naar het opzeggen zijner dichterlijke voortbrengselen te
+moeten luisteren.
+
+Het was ongeveer 's namiddags zeven uren toen wij Harlingen bereikten.
+Reeds gedurende den overtocht had ik aan Helding den raad gegeven, om
+zich dadelijk bij de Overheid te vervoegen en van deze assistentie te
+verzoeken tot het doen zijner nasporing: daar ik met reden beducht was,
+dat de lieden, bij wie zijn dochter inwoonde, zwarigheid zouden maken in
+haar vertrek te bewilligen, en misschien voorgeven, dat zij nog schulden
+had, of andere dergelijke voorwendselen oprapen, of ook haar verborgen
+houden: en daar ik dien avond toch niets beters te doen had, bood ik aan
+hem te vergezellen; een voorstel, 't welk hij dankbaar aannam,
+overtuigd, dat mijn naam en tegenwoordigheid meer klem aan zijn verzoek
+zouden bijzetten. Na alvorens met een visschersman, dien ik had doen
+ontbieden, een akkoord getroffen te hebben om mij den volgenden morgen
+met het krieken van den dag naar Terschelling over te brengen, verliet
+ik met Helding de herberg, waarin wij onzen intrek genomen hadden, en
+vergezelde hem bij den Schout, die zich dadelijk tot medewerking geneigd
+betoonde en ons een dienaar medegaf, met last om ons behulpzaam te zijn
+in onze nasporing en zoo men zwarigheid maakte, partijen voor hem te
+brengen. Minder gunstig echter viel ons bezoek in het wijnhuis uit, waar
+wij tot bescheid bekwamen, dat de persoon, die wij zochten, wel sedert
+drie weken daar aan huis had verkeerd, doch sedert een paar dagen met
+een varensgezel, die een oude bekende scheen, was afgetrokken. Deze
+tijding sloeg, gelijk men denken kan, den armen Helding geheel ter
+neder; want behalve de teleurstelling in zijn verwachting, was het voor
+hem bij den bekrompen staat zijner geldmiddelen, geheel geen aangenaam
+vooruitzicht, om, ter verdere nasporing zijner dochter, nieuwe uitgaven
+te moeten maken, die wellicht even vruchteloos zouden besteed zijn als
+die, waartoe hij reeds was verplicht geweest. Ik gaf echter den moed
+niet zoo ras verloren, maar ging voort met de lieden in het wijnhuis te
+ondervragen, en gaf hun zelfs te kennen, dat ik nog eenigszins de
+echtheid hunner berichten bleef wantrouwen.
+
+"Zoo jou me niet 'elooven wilt," zeide eindelijk de waard, terwijl hij
+op een der lieden wees, die in zijn voorhuis onder hun gelag
+bijeenzaten: "daar zit Janke Sikkes, die heeft hen zelf met zijn schuit
+weg 'ebracht."
+
+Ik zag om en herkende den visschersman, dien ik voor den overtocht had
+besproken. Deze, hoorende wat het geval was, rees op en bevestigde de
+verklaring van den waard, er bijvoegende, dat hij de jongelui naar
+Terschelling had overgebracht.
+
+"Indien dit zoo is, vriend Helding!" zeide ik: "dan behoeft gij den moed
+nog niet te laten zakken: en daar het gelukkig toeval wil, dat ik juist
+denzelfden weg op moet, dien onze vluchtelingen hebben genomen, zoo kunt
+gij de reis kosteloos met mij maken; en tenzij de vluchtelingen het
+zeegat uit zijn, kan het niet missen, of wij moeten het verloren schaap
+terugvinden."
+
+"Och!" zeide Helding, op een zwaarmoedigen toon: "ik vrees, het zal wel
+weer vruchteloos zijn;... maar desniettemin zal ik met dankbaarheid van
+UEds. vriendelijk aanbod gebruik maken;... want ik heb juist op zoo een
+verre reis niet gerekend, en het zou mij licht aan geld ontbreken om
+verder te gaan. Hoever licht dat land wel, daar zij is heengegaan?"
+
+"O!" antwoordde ik, met moeite een glimlach onderdrukkende over de
+geographische kennis, welke de man ten toon spreidde: "wij hebben wel
+geen voordeeligen wind; maar toch, morgen met den namiddag zullen wij er
+wel zijn."
+
+Wij verlieten de kroeg en gingen na het nuttigen van een goed avondmaal
+vroegtijdig ter ruste, ten einde den volgenden morgen op het afgesproken
+uur bij de hand te zijn. Wij waren dan ook op den bestemden tijd aan
+boord en hadden weldra aan de haven van Harlingen vaarwelgezegd. Janke
+Sikkes was met het vaarwater bekend sedert zijn geboorte af; en,
+aangevuurd door de hoop op een goede belooning, deed hij zijn uiterste
+best om ons op de spoedigst mogelijke wijze naar ons bestemmingsoord te
+voeren. Onderweg poogden wij nog eenige berichten bij hem in te winnen
+omtrent den persoon, die Klaartje op reis vergezeld had; hij wist ons
+weinig dienaangaande te vertellen; alleen zeide hij, dat de jonkman een
+knap slag van een kerel was, die de zeemanskunst goed scheen te verstaan
+en zelf eens mede een hand aan 't werk geslagen had; maar dat hij zich
+over zijn naam of betrekking niet had willen uitlaten, en dat het
+meisken ook weinig gesproken had, maar den geheelen overtocht zeer
+bedroefd en _mankeliek_ was geweest.
+
+Het was ongeveer middag, toen wij het eiland in het gezicht kregen. Het
+was een dier schoone, warme dagen, welke men meermalen in de eerste
+helft van September geniet; en hoewel de wind nog uit den Noorderhoek
+woei, was hij echter eenige streken meer naar het Oosten geloopen, en
+deden alle voorteekenen zich op, dat wij meer bestendig weer zouden
+krijgen, dan wij tot dusver hadden gehad. Niet onbevallig deed zich
+weldra het dorp West-Terschelling, met zijn hoogen Brandaris, aan ons
+voor: en zijn roode, door de zon beschenen daken, tusschen het groen der
+lindeboomen, staken vroolijk af tegen de witte duinen, die ten Noorden
+aan het eiland ten bolwerk verstrekken; terwijl een menigte loods- en
+visschersschuiten, die in de haven lagen, of af- en aangingen, het
+tooneel verlevendigden. Ten Noordwesten liet zich, op eenigen afstand,
+tusschen de ver vooruitstekende zandbanken, een half op zijde liggend
+wrak zien, dat reeds van masten en tuigage ontdaan was, en hetwelk ik
+aan den nieuwgeschilderden, naar ons toegekeerden spiegel, voor de
+(ditmaal zoo _onfortuinige_) _Fortuin_ herkende.
+
+Aan de haven gekomen zijnde, zagen wij, hoe reeds een groot gedeelte der
+jeugdige bevolking, welke ons van verre had zien aankomen, ons van het
+strand en van het havenhoofd stond te verbeiden met de nieuwsgierigheid,
+welke de komst van vreemdelingen vooral op zeedorpen pleegt te
+verwekken, en nu met de handen in den zak onze ontscheping aangaapte. Ik
+zag echter onder den hoop ook enkele meer bejaarde inwoners, en het was
+tot een dezer laatsten, dat ik mij wendde om te vernemen, of zij ook
+wisten waar Kapitein Pulver te vinden was.
+
+"Wijs deuzen Heeren den weg eens naar Geurt Reynszen," zeide de man
+tegen den naastbijstaanden knaap: en deze, na ons nog even te hebben
+aangekeken, sloeg zonder overhaasting den gullen zandweg in, die naar
+het dorp bracht. Wij volgden onzen wegwijzer, geleid door de gansche
+jonge bevolking, die zich om ons heen drong, als had zij in last bekomen
+ons op te brengen. Enkelen draafden vooruit om bericht van onze komst te
+brengen, en dit had ten gevolge, dat wij weldra Kapitein Pulver in
+persoon ons te gemoet zagen komen.
+
+"Wel patroon!" riep de man uit, toen hij mij gewaarwerd: "ben je daar
+warempel zelf komen aanwaaien: dat is een leelijke _interval_ met ons
+schip!--Het spijt mij danig van de ouwe _Fortuin_: en ze heeft 'er naam
+slecht gedragen: 't Is jammer van de kostelijke verf, die er nog aan
+gespendeerd is; maar, niemand kan 't helpen, zooals de man zei, toen hij
+zijn vrouw van de trappen gegooid had. 't Is dan ook een boos weertje
+geweest: een wind, dat geen vier heerenknechts een mand met bruidsuikers
+tegen een sluis zouden opgetrokken hebben; en raakt men in dat gindsche
+vaarwater maar eenmaal grond, dan is het: zie er van af, en wij mogen
+nog onzen Lieven Heer wel danken, dat er niemand bij omgekomen is, als
+twee geiten, die verzopen zijn. Ondertusschen, patroon! 't Is mij lief,
+je wel te zien."
+
+"En hoe staat het met het schip en de lading?" vroeg ik. "Is er veel
+schade."
+
+"O! wat de lading betreft," antwoordde Pulver: "die is grootendeels
+geborgen; maar het schip,--kijk er van af, zeg ik:--dat woelt al gedurig
+meer in het zand: en ofschoon UEd. het vandaag nog hebt kunnen zien, zal
+het morgen wel heelendal naar den kelder zijn."
+
+"Zoo! dan is de lading toch in zekerheid:--dat doet mij genoegen."
+
+"Wel mag het u genoegen doen; maar wat helpt het? zooals de man zei toen
+hij klontjes te huis bracht en de koffie al gedronken was. Ik heb,
+sedert de boel hier in 't pakhuis (en 't is er een pakhuis naar!) is
+opgeslagen, er al zooveel over te zeggen, als een koksmaatje over de
+kluifjes, die de kat benaderd heeft. Ik had anders zulk een schoone
+gelegenheid om de thee, waar een kapitaal op te winnen is, verder te
+zenden; maar 't is maar goed, dat UEd. hier is om een oog in 't zeil te
+houden; want zij zullen wel wat meer respect voor UEd. hebben dan voor
+mijn persoontje.--En wie is Mijnheer? als ik vragen mag? want onbekend
+maakt onbemind." Hier wees hij op Helding.
+
+Ik gaf hem zulks in korte woorden te verstaan, terwijl wij vervolgens
+gezamenlijk de woning binnentraden van den hierbovengenoemden Geurt
+Reynszen, die bij de hoedanigheid van Onderstrandvonder ook, gelijk mij
+naderhand bleek, die van voorzittend Schepen bekleedde en dus een der
+gewichtigste personages van het eiland was. Het bovenlijf van een dikken
+zeegod, met roode bolle wangen en een blauwen baard, hetwelk vroeger den
+voorsteven van een schip had versierd, en volgens de daaronder
+geplaatste aanwijzing den God Neptuin verbeeldde, prijkte boven de
+voordeur, en scheen in zijn voorover gebogen houding de voorbijgangers
+uit te noodigen om binnen te treden en den brandewijn van vriend
+Reynszen te proeven, terwijl de woorden _goed logies_ op den deurpost
+nog verder het bedrijf van dezen nuttigen eilander aankondigden.
+
+Het was dus met dezen Reynszen voornamelijk, dat ik over het doel mijner
+komst zoude moeten spreken: terwijl ik mij tevens vleide, dat hij beter
+dan iemand in staat zoude zijn eenig bericht aangaande de dochter van
+Helding te verschaffen.
+
+Reynszen, een man van ongeveer zestig jaar, maar nog wakker en sterk, en
+wiens grauwe kat-oogen sluwheid en overleg verraadden, ontving ons met
+een voorkomende vriendelijkheid, die echter eenigszins verflauwde, toen
+Pulver hem mijn naam en betrekking als reeder van het gestrande schip
+deed kennen: en het viel mij niet moeilijk, uit de wijze, waarop hij mij
+opnam, te gissen, dat hij trachtte zijn oordeel op te maken, in hoeverre
+ik vatbaar was om mij te laten blinddoeken of bepraten. Zijn gelaat
+klaarde echter weder op, toen ik voor Helding en mijzelven logies bij
+hem bestelde: waarschijnlijk begreep hij, dat twee Heeren uit Amsterdam
+in allen gevalle goede vertering bij hem zouden maken, en dat hij als
+kastelein wel datgene aan mij zou terugverdienen, wat hij als
+Strandvonder door mijn komst zou moeten missen. Hij bood ons pijpen aan
+en begon een praatje over weer en wind, terwijl zijn dochter stoelen
+bijschoof en op onzen last eenige boterhammen ging smeren; want de
+zeelucht en de reis hadden ons honger gegeven. Pulver begon hierop het
+verhaal van zijn geleden schipbreuk, hetwelk men mij verschoonen zal,
+zoo ik het niet in zijn geheel geve, daar in dit geschrift reeds
+tweemalen een diergelijke ramp vrij omstandig beschreven is. Het bleek
+mij echter reeds toen, en later werd het ook door de getuigenis van de
+equipage van de _Fortuin_ bevestigd, dat Schipper en stuurman hun plicht
+tot het uiterste hadden volbracht en dat de geleden wederwaardigheid
+alleen aan het geweld van den storm te wijten was, die het vaartuig op
+de Robbeplaat had gesmeten, waarvan het niet mogelijk was af te komen.
+
+Het ontging mij niet, dat Helding, gedurende het vrij lange en door
+allerlei aanmerkingen en uitweidingen afgebroken verhaal van den
+Schipper, al op heete kolen zat, en gedurig rondkeek, als wilde hij
+vragen, wanneer de beurt toch eens aan hem komen en over de zaak zoude
+gesproken worden, welke hem op Terschelling riep. Juist wilde ik
+daarover beginnen, toen een nieuw personage de herberg binnentrad. Deze
+was een dor schraal kereltje, wiens onbeduidende lichaamsbouw sterk
+afstak tegen de kloeke gestalte van Reynszen en van de Terschellingsche
+visschers, die ik aan de haven gezien had. Ook was hij niet in 't duffel
+en baai gekleed, gelijk de overige dorpelingen: en zijn rok en hoed,
+hoewel ouderwetsch fatsoen, kenmerkten meer de dracht van den vasten wal
+of een nabootsing daarvan. Zijn door de kinderziekte sterkgeschonden
+gelaat had weinig behaaglijks; terwijl de omgekrulde onderlip en
+vooruitgezette borst geen geringe mate van zelftevredenheid en
+verachting van anderen schenen aan te kondigen.
+
+"Zoo Drost! ben je daar?" vroeg Reynszen, den nieuwaangekomene de
+broederhand toestekende. Deze scheen blijkbaar het niet te durven wagen,
+zijn mager handje aan den krachtigen aangreep des kasteleins bloot te
+stellen, en stak hem slechts een vinger toe.
+
+Ik stond een oogenblik in twijfel, of de naam van Drost, aan den
+onbekende gegeven, 's mans eigen naam of een verkorting van den titel
+van Drossaard moest beteekenen. Ik wist, dat deze laatste
+ambtsbetrekking door een der Burgemeesteren van Enkhuizen werd bekleed:
+en ik kon te minder gelooven, dat ik dezen voor mij zag, daar de toon en
+houding van Reynszen jegens den nieuwgekomene die gemeenzaamheid
+aanduidden, welke tusschen goede bekenden plaats heeft.
+
+"Zel je een pijp rooken?" vervolgde Reynszen tegen den onbekende, die
+ons van ter zijde bekeek:--"dat zijn Amsterdamsche Heeren, die komen
+hier vanwege de _Fortuin_!" en toen, zich naar ons keerende: "dat is de
+Drost," zeide hij.
+
+_A tous seigneurs tous honneurs_. Ik rees op, en groette den Dignitaris,
+die, na mij kortaf goeden dag te hebben gewenscht, zich tot Reynszen
+wendde, in de navolgende afgebroken bewoordingen:
+
+"Niet rooken ... weinig tijd ... zieken bezoeken ... Raad bijeengeweest
+... hoe is de patient?"
+
+"Niet te bestig," antwoordde Reynszen: "ik wou dat zij weg waren
+gebleven."
+
+"Hebt gij hier een zieke in huis?" vroeg ik.
+
+"Ja," antwoordde Reynszen: "een vrouwken van den vasten wal: de Dokter
+heit er ook al geen zinnigheid in." Hier wees hij op den Drost: en nu
+werd het mij opeens duidelijk, dat deze niet de Drossaard zelf, maar
+zijn Substituut moest wezen, die, tevens met dit ambt, de hoedanigheid
+van geneesheer bekleedde. Ik dacht echter over dit punt slechts vluchtig
+na; want het gezegde had mijn aandacht getrokken.
+
+"Van den vasten wal?" herhaalde ik: "en wanneer aangekomen?"
+
+"Eerst sedert drie dagen van Harlingen, 'eloof ik."
+
+Helding was doodsbleek en keek beurtelings mij en den kastelein aan.
+
+"En haar naam?"
+
+"De vent, die met haar is--haar man wil ik hopen--noemt haar Klaartje;
+en dat is al wat ik er van weet."
+
+"O mijn dochter! mijn Klaartje!" riep Helding, terwijl hem dikke tranen
+langs de wangen rolden. "Waar is zij? Breng mij bij haar!"
+
+"Bedaar, mijn goede Helding!" zeide ik: "gij hoort, dat zij ongesteld
+is: uw onverwachte verschijning zou nadeelige uitwerkselen kunnen
+teweegbrengen. Wat zegt er de Dokter van?"
+
+"Hm!" zeide deze: "ontstoken hersenen ...galachtig bloed ... raaskallen
+... aandoeningen te vermijden ... _abstinentia et quies_."
+
+"UEd. denkt dus," hernam ik, "dat haar vader, wien zij in lang niet
+gezien heeft, niet zonder eenige voorbereiding bij haar behoort te
+worden toegelaten?"
+
+"Hm! hm!--nog niet--eerst zien--oordeel opschorten--straks beslissen,"
+antwoordde de geneesheer.
+
+Het kostte mij eenige moeite om Helding te overtuigen, dat hij zijn
+ongeduldig verlangen naar zijn dochter bedwingen moest; doch na eenigen
+tegenstand gaf hij toe en beloofde zich bedaard te zullen houden,
+terwijl ik op zijn verzoek aannam, den Dokter bij zijn bezoek te
+vergezellen en hem nauwkeurig kondschap te brengen aangaande den
+toestand zijner dochter. Reeds vreesde ik, daar de woning mij toescheen
+niet zeer groot te zijn, dat de lijderes zich misschien in een
+nabijgelegen kamer bevond en van daar iets van ons gesprek gehoord of de
+stem haars vaders herkend zoude hebben: maar deze vrees bleek mij
+ongegrond te zijn; want het ziekvertrek, waarheen ik mij thans met den
+Dokter begaf, bevond zich in een afzonderlijk huisje, mede aan Reynszen
+toebehoorende, en waarmede men door een achterdeur en binnenplaats of
+tuintje gemeenschap had.
+
+Wij vonden bij het inkomen de zieke in een vrij zindelijke bedstede
+gelegen, voor welke iemand gezeten was, met den rug naar ons toegekeerd,
+die haar hand in de zijne hield, terwijl hij, voorovergebukt, met het
+hoofd op de andere hand leunde. Hij had zijn buis uitgetrokken en dit,
+waarschijnlijk om de lijderes te verwarmen, op het voeteneinde
+neergelegd. Bij onze nadering zag hij op, en ik herkende--hoewel niet
+geheel onverwachts--Sander Gerritsz--of, anders gezegd Zwarten Piet.
+
+"Plaats maken!" zeide de Dokter: "Wat gerust?--Nog ijlende?"
+
+"Zij is bedaarder, maar doodzwak," zeide Sander, met een zucht; "zij
+ligt geheel wezenloos en heeft mij nog geen woord toegesproken," en
+toen, mij herkennende: "Mijnheer Huyck!" riep hij verbaasd uit.
+
+"Ongelukkige! gij hier?" zeide ik, het hoofd schuddende; "maar kom even
+ter zijde, en laat den Dokter bij de patient."
+
+De Dokter nam de plaats in, welke Sander ledig liet, en voelde den pols
+van Klaartje, die nog geen bewijs had gegeven dat zij onze komst
+bespeurd had en met het gelaat naar het schot gekeerd lag. Ik nam
+onderwijl Sander in een hoek van het vertrek en fluisterde hem in 't
+oor:
+
+"Haar vader is gekomen."
+
+"God! ook dit nog!" zeide hij, en bedekte zich het gelaat met beide
+handen.
+
+"Zou zij in staat zijn, hem te zien?"
+
+"Ach! wat zou het baten? zij kent niemand--zelfs mij niet."
+
+"Koorts af!" zeide de Dokter, opstaande: "bedaarder ... _meliora
+symptomata_ ... gerstewater drinken ... citroensap ... likkepot zenden
+... morgen weerkomen...."
+
+"Zou 't mogelijk zijn!" riep Sander uit, verheugd toetredende: "bevindt
+zij zich inderdaad beter?"
+
+"Nog zwak," zeide de Dokter: "versterking ingeven.--Recept
+schrijven!"--Dit gezegd hebbende, haalde hij een papier uit den zak en
+ging zijn voorschrift opschrijven.
+
+"Klaartje!" hernam Sander, zich over het bed heenbuigende: "herkent gij
+mij niet?"
+
+Klaartje lichtte bij deze toespraak even het hoofd op en keek om, zoodat
+ik haar vlak in het aangezicht zag. Zij had nog schoone en regelmatige
+trekken; maar de fletsheid der wangen en de lichtroode strepen en
+vlekken onder de oogen en langs den neus getuigden dat een ongebonden
+leefwijze, nog meer dan de ziekte, haar vroegere bekoorlijkheden voor
+den tijd had doen vervallen.
+
+"Waar ben ik?" vroeg zij met een flauwe stem, zich met de vlakke hand
+over het voorhoofd wrijvende: "hoe kom ik hier? Ik ben hard ziek
+geweest, geloof ik:--maar nu is het beter: ik wilde wel wat drinken."
+
+"Hier hebt gij drinken," zeide Sander, haar een kommetje aan den mond
+brengende: "bevindt gij u waarlijk beter, mijn liefste?"
+
+"Zoo! zijt gij daar nog, Sander?" hernam zij: "dat is goed:--maar hoe
+kom ik toch hier?--Ik ben wat in de war geweest en heb veel geleden ...
+maar 't is zonderling: ik voel nergens pijn meer."
+
+Niettegenstaande de verklaring van den geneesheer, kon ik niet deelen in
+de betere hoop, die hij Sander had ingeboezemd. Dat ophouden van alle
+pijn, gevoegd bij den strakken blik der half gebroken oogen, scheen mij
+een onrustbarend kenteeken te zijn, en ik begon te duchten, dat Helding
+zijn dochter slechts zou terugvinden om haar terstond weder te
+verliezen.
+
+"Wie is die Heer?" vroeg zij, op mij wijzende.
+
+Ik beschouwde deze vraag als geschikt om er aanleiding uit te ontleenen,
+ten einde haar op het bezoek haars vaders voor te bereiden, en voorkwam
+dus het antwoord, dat Sander geven wilde.
+
+"Ik kom uit Amsterdam," zeide ik, "en heb een boodschap voor u, van
+iemand, die u van harte liefheeft."
+
+"Iemand in Amsterdam ... die mij liefheeft!" herhaalde zij met een
+uitdrukking van twijfel en smart: "wie is er, die mij liefheeft in
+Amsterdam?--O God! er is wel een geweest, die het mij gezegd heeft ...
+maar hij was een verleider ... hij was de oorzaak van mijn verderf en
+ellende."
+
+"Hij, van wien ik spreek," vervolgde ik, "is iemand, die nooit als uw
+welzijn beoogd heeft. Bedenk eens wel: is er niemand in Amsterdam, wien
+natuur en plicht beide u voorschrijven lief te hebben en het verdriet te
+vergoeden, dat gij hem veroorzaakt hebt?"
+
+"Wat!" zeide zij, met verheffing van stem: "van mijn vader komt gij! van
+mijn vader!... hoort gij Sander?... die Heer komt van mijn ongelukkigen
+vader!--en denkt hij nog aan zijn slechte, nietswaardige dochter, die
+hem zooveel verdriets heeft gekost?--En weet hij, dat ik nog leef?--O!
+het ware immers veel beter, dat ik dood ware,--dan behoefde hij geen
+leed meer te gevoelen over een schepsel, dat niets dan schande over zijn
+eerlijken naam heeft gebracht."
+
+"Meisje!" zeide ik: "onze Vader in de Hemelen is lankmoedig jegens hen,
+die berouw toonen: en moet uw aardsche vader dat voorbeeld niet volgen?
+Gij zijt nooit uit zijn gedachten geweest en hij verlangt niets vuriger,
+dan u aan zijn hart te drukken en alles te vergeven." Zij
+weende:--Sander weende: ik was mede diep ontroerd, de Dokter borg zijn
+recept in een groot lederen zakboek en zeide, terwijl hij opstond: "geen
+gevaar ... ouden Heer roepen ... gerust hier komen."
+
+"Wie? welke oude Heer?" vroeg Klaartje met levendigheid.
+
+"Zoo uw vader zich hier bevond," zeide ik: "zoudt gij dan kracht genoeg
+bezitten om hem terug te zien?"
+
+"Mijn vader!--Hier? O God! laat ik hem nog eenmaal vergeving bidden en
+dan sterven.--Maar neen: dat is niet mogelijk."
+
+"Zie of het mogelijk is," zeide ik, terwijl op hetzelfde oogenblik de
+Arts terugkwam, gevolgd door Pulver, die Helding geleidde, daar deze
+werk had om zich staande te houden, zoo beefde hij.
+
+"Waar is zij? Waar is mijn kind?" riep de oude man, terwijl hij met
+uitgestrekte armen en wankelende knieen het vertrek binnentrad. Zij was
+half opgerezen in haar bed, en het was slechts met moeite, dat Sander
+haar kon terughouden er uit te springen, om zich aan de voeten haars
+vaders te werpen. Helding viel haar om den hals en snikte luid.
+
+"Vergeving, mijn vader!" was alles wat zij uit kon brengen, terwijl
+Sander, van aandoening overstelpt, zijn gelaat in de handen verborg.
+
+"Verduiveld!" zeide Pulver, zich een traan uit het oog wisschende, "ik
+zit liever een heelen nacht bij slecht weer in de bramzaling, dan dat ik
+zoo iets bijwoon."
+
+"Hou u maar bedaard, kindlief!" zeide Helding, terwijl zijn eigen stem
+beefde: "God zij geloofd, dat ik u weerom heb: wij zullen over het
+verledene niet meer spreken en alleen over de toekomst denken: maak maar
+spoedig weer beter te worden, dan gaat gij met mij weer naar Amsterdam
+en wij zullen een stil en genoeglijk huishouwentje hebben, als vanouds."
+
+"Neen Vader!" zeide zij, treurig het hoofd schuddende: "naar Amsterdam
+terugkeeren, dat zal niet gaan--ik voel hier iets" (op haar hart
+wijzende) "dat mij zegt, dat het met mij niet lang meer zal duren. O!
+wie had mij ooit dien onverdienden zegen durven voorspellen, dat ik nog
+voor mijn dood mijn vader zou terugzien en dat hij zich mijner ontfermen
+zou? Helaas!" vervolgde zij, hem beschouwende: "uw haren waren niet
+grijs toen ik u verliet.--Wee mij! ik heb dat verdriet u
+veroorzaakt!--Maar vaderlief! Gij moet ook een vriendelijk woord tot
+Sander spreken: hij heeft mij te Harlingen teruggevonden en, ondanks al
+mijn slechtheid, had hij mij nog lief en wilde mij met zich nemen,
+hoewel ik hem zeide, dat ik zijn liefde door mijn wangedrag verbeurd
+had: en hij heeft mij in mijn ziekte niet verlaten, maar zoo trouwhartig
+opgepast, als geen baker beter had kunnen doen."
+
+"Sander Gerritsz!" riep Helding verbaasd uit, toen de jongeling hem met
+een treurigen blik aanzag.
+
+"Sander Gerritsz!" herhaalde Pulver, niet minder verwonderd.
+
+"Sandertje! wat drommel!..." Hier zweeg hij, daar ik hem toewenkte, dat
+hij zich niet met de zaak bemoeien zoude.
+
+"Sander Gerritsz!" herhaalde ook de Dokter, als scheen hij zich dien
+naam insgelijks te herinneren: en te gelijk een andere portefeuille, dan
+die, waarin hij zijn recepten borg, voor den dag halende, begon hij in
+de daarin vervatte papieren te snuffelen.
+
+"Ach! mijn goede Monsieur Helding!" zeide Sander: "UEd. weet, ik heb
+haar altijd lief gehad. Ik zou haar ook gaarne tot vrouw genomen hebben,
+niettegenstaande al wat er gebeurd is;--maar de Heer Huyck weet, dat ik
+hier niet kan blijven, dat ... in 't kort, dat het beter voor haar is,
+dat zij met haar vader naar Amsterdam terugkeert."
+
+"Ja mijn hartje!" zeide Helding: "keer met mij naar huis: wij zullen wel
+wat voor u vinden: ik heb nog veelvermogende beschermers, die ons niet
+in den brand zullen laten: daar is de waardige Heer Huyck ... daar zijn
+de Heeren Blaek...."
+
+"Blaek!... Blaek!..." herhaalde Klaartje, met een uitdrukking van
+afgrijzen: "liever leed ik het ergste, wat een mensch kan overkomen, dan
+dat ik aan iemand, die Blaek heette, iets te danken had."
+
+"Hoe!" riep Helding: "wat hebben die Heeren u toch gedaan?"
+
+"O! spreek er mij niet van," hernam Klaartje: "is niet Lodewijk Blaek de
+bewerker van mijn ongeluk? Heeft hij niet, toen de goede Sander het
+zeegat uit was, mij met een zoet praatje verleid, en mij overreed om
+mijn braven, besten vader te verlaten? Heeft hij mij niet, arm en naakt,
+in schande verlaten en gedwongen, daar ik niet te huis durfde keeren, om
+... O God!"
+
+"En waarom durfdet gij niet tot mij terugkeeren?" vroeg Helding: "wist
+gij dan niet, dat het hart van den ouden man altijd voor u openstond?"
+
+"Lodewijk Blaek!" mompelde Sander: "was hij de schurk die u bedierf?--O!
+dat ik hem hier had, om hem zijn laagheid betaald te zetten!"
+
+"Ach! ik schaamde mij zoo, terug te keeren," zeide Klaartje: "en
+daardoor ben ik van kwaad tot erger gevallen ... en zoo is het dat ik
+sterven moet, zoo jong nog en door mijn eigen schuld!--Maar ik heb
+vergiffenis ontvangen van die twee, die ik het meest beleedigd heb, van
+mijn vader en van mijn goeden Sander--en dit vertroost mij.--Ween niet,
+Sander! het is zoo beter:--toen ik, op uw verzoek, Harlingen verliet,
+was ik nog loszinnig en dacht alleen om het geluk van weer met u te
+zijn; maar thans heb ik een beter inzicht verkregen ... ik was niet
+waardig, uw vrouw te zijn--en ik moest geen schande brengen in het huis
+mijns vaders:--het is voor mij, voor u beiden beter, dat ik sterve."
+
+"Foei! zoo moet gij niet spreken," zeide Helding: "nietwaar Dokter?"
+
+"Wel neen!" antwoordde deze, zijn papieren weder bergende: "niet
+sterven--weder gezond worden--niet zooveel praten!--_femina animal
+loquax_--te veel vermoeien.--Hm! Zonderling--Sander Gerritsz--dien naam
+meer gehoord--hm!--brief van den Drost--zeeroof--inbreken--Jaco--niet
+vinden--thuis liggen--hm!" Deze laatste woorden sprak hij slechts
+halfluid en mompelend uit, zoodat zij door de meesten, die te veel met
+Klaartje bezig waren om op hem te letten, niet of slechts half verstaan
+werden.
+
+"Kom!" zeide ik tegen de zieke: "gij moet u zoo ongerust niet maken,
+noch u het ergste voorstellen: tracht wat te slapen; want gij hebt rust
+nodig. Wat dunkt U, kapitein! zoo wij die goede lieden eens
+alleenlieten. Ons bijzijn is hier toch overbodig."
+
+"Ja, zeide de Dokter: "hier te vol--rust noodig--ik ook weg--veel
+drukten--likkepot bereiden--archief nazien--zieken bezoeken--twee
+klisteeren--aderlating--twee boeren overhoop liggen--brief aan den Drost
+schrijven--Maaike Jansz linkerarm gebroken--heengaan."
+
+Met deze woorden vertrok hij: ik volgde hem met Pulver, en weldra
+vervoegde zich ook Sander bij ons, die waarschijnlijk gevoelde, dat de
+bescheidenheid hem gebood vader en dochter een wijl alleen te laten. Op
+de opene plaats echter, die de twee woningen vaneenscheidde, hield
+Pulver hem staande.
+
+"Nu zel je mij toch niet ontkennen," zeide hij: "dat je Sander Gerritsz
+bent en dat ik je op het buiten van Mevrouw Van Bempden heb gepraaid."
+
+"Stil wat!" fluisterde ik, bevreesd, dat de Dokter, die juist de herberg
+intrad, hem hooren zoude.
+
+"Neen voorwaar niet, mijn goede Schipper!" antwoordde Sander, hem de
+hand toestekende: "maar laat het tusschen ons blijven. Ik heb dien naam
+sedert lang, en om billijke redenen, laten varen."
+
+"Daar heb je verkeerd aangedaan," hernam Pulver: "men moet zich de vlag
+nooit schamen, daar men jaren onder gevaren heeft. Wel man! dat
+verhoopte ik niet, toen ik je daar onder die zeeroovers aan twee ankers
+vastliet, dat ik je ooit weer in ons land aan boord zou komen: nu!
+bergen en dalen ontmoeten mekaar niet; maar menschen wel. En waar heb je
+al gezworven, zooals de ouwe vloo tegen de jonge zei?"
+
+"Ja Schipper! dat zal ik u naderhand wel reis vertellen," antwoordde
+Sander; "waar ik geweest ben, komt er minder op aan," vervolgde hij met
+een zucht: "het zal eerder te bezien staan, waar ik heen moet: hoewel ik
+verklaar, dat het mij in deze treurige oogenblikken vrij onverschillig
+is."
+
+"Ja!" zeide ik, hem terzijde trekkende: "gij moet op uwe hoede zijn. Die
+Dokter is tevens Substituut van den Drost, en, voor zooveel uit 's mans
+woorden te verstaan is, maak ik op, dat hij reeds berichten omtrent u
+heeft, en dat dit eiland u geen veilige schuilplaats biedt."
+
+"Ik wijk niet van hier, zoolang Klaartje in dezen toestand blijft,"
+zeide Sander; "en wat dien meester Doedes aanbelangt, ik ben juist niet
+erg voor hem beschroomd: ik weet nog wel een huismiddeltje, om hem de
+oogen te doen dichtknijpen."
+
+Dit zeggende opende hij de deur der herberg, waar wij binnentraden en
+den Dokter reeds vertrokken vonden.--Ik verzocht Reynszen, zorg te
+dragen voor een goede waakster om de zieke op te passen; waarop hij mij
+verzekerde, dat zijn vrouw en dochter zich reeds bereid hadden
+verklaard, die taak op zich te nemen, en dat overigens niets ontbreken
+zou om haar toestand zooveel mogelijk te verzachten.
+
+Niet ongenegen een weinig lucht te scheppen, sloeg ik aan Pulver een
+wandeling voor, waarop wij onze zaken zouden kunnen bepraten. Wij
+begaven ons, na van Sander afscheid genomen te hebben, het strand langs,
+en ik vroeg hem, wat er al zoo geeischt werd en hoe wij best ons goed
+terug zouden krijgen en geschillen of processen vermijden.
+
+"Ja!" antwoordde hij: "wat zal ik veel zeggen? Wie in de schuit is, moet
+meevaren: en het helpt niet of men tegen dat volkje hier met grof
+geschut aan boord komt en hen bedreigt met de Commissarissen tot de
+Pilotage of met Gecommitteerde Raden; want daar geven zij al zooveel om
+als een walvischhaalder om een dooie schelvisch. Ze liggen hier buiten
+schoots, weet je! en storen er zich niet aan, of zij brieven en bevelen
+krijgen: hebben is hebben, denken zij: en wil je niet naar hun pijpen
+dansen, dan leeren zij het je tot je schade: ik heb nog liever met
+royale zeeroovers te doen dan met zulk slag van volk. Daar ligt nu de
+Hyson en Souchong in het pakhuis: en ik heb niet later dan van morgen
+een kattebelletje ontvangen van Schipper Holmfeld, die op de ree van 't
+Vlie ligt; dat hij die met alle gemak bergen kon en ze meenemen naar
+Kopenhagen: een gelegenheid, zoo schoon als men wenschen kon; maar nu
+wil die verbruide Strandvonder de waren niet laten volgen dan tegen een
+derde van de waarde voor bergloon; terwijl hem volgens alle ordonnantien
+en costuymen niet meer dan zes twintigsten kunnen toekomen."
+
+"Zoo hij al eens recht heeft op zooveel," zeide ik: "want er is hier
+minder quaestie van geredde, dan wel van geborgen goederen; daar gij met
+de equipage bijna alles gedaan hebt.--Intusschen, indien het daarmede
+gedaan ware ... het is ons veel waard, ons goed terug te bekomen."
+
+"Dan is er," vervolgde Pulver: "nog een klein bagatelletje bij van
+anderhalf percent voor den Strandvonder, en nog een rekening van
+onkosten, voor gebruikte schuiten en wagens en gegeven fooien, daar een
+mensch de oogen van overloopen."
+
+"Dat is toch wat grof," zeide ik: "want waar vraagt men het eenderde
+bergloon voor, indien men nog een extra-rekening maakt voor
+onkosten?--Maar kunnen wij, de quaestie over het bedrag daarlatende, de
+goederen niet loskrijgen onder borgstelling?"
+
+"Wel ja! zeide Pulver: "reken daarop (zooals de schoolmeester zei, toen
+hij den jongen een schellingskoek in plaats van een lei in de hand
+stopte). Zij zullen geen goed laten volgen, voor en aleer er een
+volkomen afrekening heeft plaats gehad."
+
+"Dat zullen wij dan zien," hernam ik. "Wanneer vertrekt die Deensche
+schipper?"
+
+"Zoo ras er goede gelegenheid is: en, gelijk ik het weer aanzie, schiet
+de wind al meer en meer uit en zal hij niet lang meer op zijn ligplaats
+blijven. Hij heeft mij zelfs bericht, dat, zoo hij eenigszins kon, hij
+naar Maklijk-Oud zou opzeilen en dan onze thee in 't voorbijgaan
+innemen."
+
+"Voortreffelijk! zorg dan, dat gij in allen gevalle morgenochtend een
+vaartuig bespreekt, om de lading in te schepen en over te brengen: ik
+zal ondertusschen met den Strandvonder spreken, en zien, wat ik van den
+vent gedaan kan krijgen."
+
+Aldus ons plan gemaakt hebbende, zetteden wij onze wandeling nog een
+eindweegs voort, over onverschillige zaken pratende, tot wij het
+dienstig vonden terug te keeren. Nauwelijks waren wij het dorp weder
+binnengetreden of ik zag den gewichtigen man, die de betrekkingen van
+Substituut-Drossaard en Geneesheer vereenigde, uit een der huizen voor
+den dag komen, en, zoodra hij ons gewaarwerd, zijn koers tot ons
+richten.
+
+"Als UEd. dien man tot vriend kunt maken, zal alles goed gaan," zeide
+Pulver: "hij is hier zooveel als de admiraalswimpel, waar alles naar
+kijkt, die meester Doedes: en zij moeten wel ontzag voor hem hebben:
+want zetten zij hem den voet dwars, en knijpt hij ze niet als Drost, dan
+pepert hij het hun in als Dokter."
+
+"Gevonden!" zeide Doedes (gelijk ik nu vernomen had dat 's mans naam
+was), zoodra hij ons zag: en meteen klopte hij op zijn zak: "goed
+geheugen--Monsieur Weerglas--Sander Gerritsz--struikroover
+--zeeschuimer--brief van den Drost--knevelen--naar den vasten wal
+zenden--hm!"
+
+"Wat zegt UEd.?" vroeg Pulver, eenigszins verschrikt: "Is Sandertje een
+roover?--Och! dan heeft die verbruide Don Manoel het op zijn rekening;
+want beter kalf van een jongen heb ik nooit aan boord gehad: maar zoo
+gaat het: wie met pek omgaat, wordt er mee besmet."
+
+"En zijn uw orders zoo gestreng?" vroeg ik, niet zonder eenig leedwezen
+te gevoelen over het lot, dat Sander boven 't hoofd hing.
+
+"Orders, hm! hm!--Terschelling een vrijplaats--_refugium_--Staten niet
+achten--vervallen _privilegium_--orders gestreng."
+
+Ik zweeg en begreep dat het beter voor mij was, dit punt niet verder aan
+te roeren. Vooreerst had ik er overvloedig mijn bekomst van, om mij met
+eens andersmans zaken te bemoeien: en, ten tweede kwam het mij voor, dat
+meester Doedes, ondanks zijn beslissenden toon, het nog maar half met
+zichzelven eens was, of hij het oude recht van vrijplaats, waar
+Terschelling aanspraak op maakte, al dan niet zou eerbiedigen, en achtte
+ik het, als Zoon van den Hoofdschout, ongepast, mij in een geschil van
+zoo teederen aard te mengen, 't welk mij later waarschijnlijk kwalijk
+zoude genomen worden. Ik vond het dus verkieslijker, den man over mijn
+eigen zaken te onderhouden, en deelde hem in korte woorden de redenen
+mijner komst en den onhebbelijken eisch des Strandvonders mede.
+
+"Hm!" zeide hij, het hoofd schuddende: "gaat den Strandvonder aan--mij
+niet--u voor Schepens beklagen--goed recht uitspreken!"
+
+"Ja," zeide ik, "maar ik zou liever de zaak zonder vonnis in den minne
+zien te vinden, en daarom wenschte ik uwe tusschenkomst in deze in te
+roepen."
+
+"Hm!--mij niet in moeien--mijne zaken niet--maar--als de zaak in orde is
+niet vergeten:--tiende penning mij betalen--ten profijte der
+gemeente--oud recht van Terschelling--hm!"
+
+"Hoe," riep ik: "nog meer exacties! dat recht is immers afgeschaft bij
+een besluit van HH. Staten?"
+
+"Hm! edict van 12 December 1663--gekheid--Staten hun macht te buiten
+gegaan--hm!--volhouden."
+
+"Hoe!" riep ik: "gij, die hier den Drossaard vertegenwoordigt, zoudt u
+kanten tegen een edict der Staten, waarbij een middeleeuwsche vexatio
+paal en perk gesteld is?"
+
+"Hm!--Drost--Enkhuizen--nooit hier komen--geld trekken--niets
+uitvoeren--Doedes al het werk doen--Staten oude wijven--het eiland niet
+kennen--makkelijk besluiten nemen in Den Haag--Terschelling zware
+lasten--vele rampen--schrale verdiensten--leven wagen bij
+schipbreuken--_qui onera_--_etiam fructus_."
+
+"Ik wil gaarne toegeven," hernam ik, "dat de brave lieden, die het hunne
+hebben gedaan om bijstand te bieden aan de manschap van de _Fortuin_, of
+die tot het bergen der lading hebben medegewerkt, aanspraak hebben op
+belooning: en die zal hun ook geworden, maar ik zal nooit toestemmen in
+de verplichting om zulke hooge bergloonen te betalen als van ons
+gevorderd worden, noch recognitiegelden, die afgeschaft zijn; en zoo de
+Strandvonder geen rede verstaat, dunkt mij, dat gij, Mijnheer! mij recht
+moet verschaffen, en althans niet, bij reeds bestaande, een nieuwe
+exactie voegen."
+
+"Hm!--Zaak van den Strandvonder--geen belang er bij--_negotium a me
+alienum_--voor de Rechtbank--zeven Schepenen--goed recht--naar huis
+gaan."--Met dit bescheid verliet hij ons en begaf zich binnen zijn
+woning waar wij op dit oogenblik voorstonden.
+
+"Goed recht!--Ja, dat kan UEd. denken," zeide Pulver: "wij komen bij den
+duivel te biecht. Met dat al, ik geloof, dat zoo UEd. den man een kleine
+fooi voor zijn beleefdheid beloofd hadt...."
+
+"Dat in eeuwigheid niet," zeide ik: "denkt gij, dat ik de Justitie om
+wil koopen?"
+
+"Nu!" hernam Pulver: "wij zullen zien wat er van wordt, zei de blinde,
+en hoe UEd. met Reynszen varen zult...; maar, dat Sandertje een roover
+geworden is, dat spijt mij tot in mijn ziel."
+
+Hier waren wij aan de herberg terug, en ik trad nu met den Strandvonder
+in onderhandeling; doch ook hier vond ik het onmogelijk om den man af te
+brengen van zijn eisch, die, volgens hem, op goed recht en oude
+herkomsten steunde: zoodat ik, daar ik toch verlangde de thee te
+verzenden, per slot nog blijde was, hem in mijn voorstel te zien treden,
+om het gevorderde, gelijk ook de 10 pct. recognitie, onder protest te
+betalen, terwijl Pulver, die inmiddels volgens afspraak een schuit was
+gaan bestellen, terugkwam met de tijding, dat de hoeker _Kjoebenhavn_,
+Schipper Holmfeld, zich reeds in het Maklijk-Oud bevond.
+
+
+ * * * * *
+
+
+VIER-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.
+
+WAARIN VERHAALD WORDT, HOE DE THEE AAN BOORD VAN DE KJOeBENHAVN WERD
+GEBRACHT, EN DEN LEZER VELE VERRASSINGEN WORDEN VOORBEREID.
+
+
+De toestand der zieke, waarvan Helding mij van tijd tot tijd bericht
+kwam geven, was intusschen niet verbeterd: zij scheen van uur tot uur
+zwakker geworden en de kenteekenen eener spoedige ontbinding begonnen
+zich te vertoonen. Haar geest bleef echter helder en opgeklaard, en zij
+had zich met meer kalmte dan zich verwachten liet, met den Predikant
+onderhouden, die op haar verlangen haar was komen bezoeken. Sander, die
+bij den Drost was ontboden geweest, was van daar teruggekeerd en week
+niet van haar sponde; terwijl de vrouw en dochter van Reynszen bij
+afwisseling bij haar waren en met alle hartelijkheid die diensten
+bewezen, welke een vrouw meer dan een man in staat is waar te nemen: ja
+zelfs aangeboden hadden den nacht bij haar op te zitten.
+
+Hoewel voor Helding een bed in een afzonderlijk vertrek gereedgemaakt
+was, verkoos hij, gelijk niet te verwonderen was, den nacht in de
+ziekekamer door te brengen. Wat mij betreft, ik begaf mij met Pulver,
+nadat wij het avondeten gebruikt hadden, in de ons aangewezen
+slaapkamer, waar wij ons in twee tegenover elkander geplaatste bedsteden
+ter ruste schikten. Ik was echter ook thans niet bestemd, die ongestoord
+te genieten: althans, nauwelijks was ik onder de dekens gekropen, of een
+luid gepraat, gevloek, gezang en geloop, dat mij zoo duidelijk in de
+ooren klonk alsof het in mijn slaapvertrek plaats had, schonk mij de
+onaangename overtuiging, dat mijn bedstede allernaast den zoogenaamden
+gemeenen haard gelegen en daarvan slechts door een dun beschot was
+afgescheiden. Voorts bleek het mij, dat de herberg bezocht was door een
+aantal varensgezellen en visschers, die zich vrij luidruchtig aanstelden
+en wier gemeene taal verward dooreen klonk. Onder die stemmen was er
+een, welke het mij voorkwam meer te hebben gehoord; doch ik kon mij niet
+te binnen brengen, waar en wanneer zulks had plaats gehad. Dit alles
+hield mij uit den slaap, en ik kon niet nalaten, het lot van Pulver te
+benijden, die, meer verwijderd van het gedruisch, of beter daaraan
+gewoon, was ingeslapen zoodra hij de veeren geroken had, en met een
+luide basstem lag te snorken. Ik troostte mij echter met de gedachte,
+dat die drukke gasten niet den geheelen nacht in mijn nabijheid blijven
+maar ook weldra hun kwartier zouden zoeken, en besloot inmiddels geduld
+te nemen.
+
+En inderdaad, langzamerhand dropen de gezellen een voor een af, en
+hoorde ik Reynszen elk op zijn beurt een goeden avond wenschen: zij
+waren allen op een na weg, toen de laatst overgeblevene, dezelfde, wiens
+stem mij bekend voorkwam, tot den waard begon te spreken:
+
+"Wel! hoe is 't? Is die vent met zijn duffelsch buis hier niet meer, die
+met die bleeke meid is komen andwalen?"
+
+"Jawel!" antwoordde Reynszen: "maar ik weet niet, of hij jou nu wel te
+woord zal staan; want zen liefste is dan maar erg ziek. 't Zal krap an
+zijn, as ze den morgen haalt."
+
+"Dat d.... niet. Zeg hem, dat hij hier komt, dat Andries er is, en hem
+spreken moet."
+
+"Andries!" herhaalde ik bij mijzelven, terwijl het koude zweet mij over
+het lijf liep, en ik verwonderde mij niet langer, dat mij de stem bekend
+was voorgekomen. Ik ging recht overeind zitten en spande mij nu zoozeer
+in om te luisteren en geen woord te verliezen, als ik vroeger mijn best
+gedaan had om niet naar het gepraat te hooren.
+
+"Nu, ik wil hem wel roepen," zeide de waard: "maar toch ik twijfel, of
+hij hier zal komen. Met deze woorden verliet Reynszen het voorvertrek.
+Andries bleef met de vingers op tafel trommelen en een liedje neurien,
+terwijl ik geheel ontroerd over het zonderlinge toeval, dat mij opnieuw
+in de nabuurschap bracht van een zoo gevaarlijken fielt, bij mijzelven
+overdacht, of het ook raadzaam zou wezen, hem aan te geven. Spoedig
+echter hoorde ik de deur, welke naar het achterhuis leidde, weder
+opengaan.
+
+.Wel!" klonk de stem van Andries den binnenkomende te gemoet: "lag je
+vertuid, dat je zoolang noodig hadt het anker te winden?"
+
+"Wat wilt gij?" vroeg Sander met een sombere stem.
+
+"Wat ik wil?--Wel nu nog fraaier! Hebben wij geen afspraak gemaakt om
+mekaar hier te praaien! En waarvoor ben je anders hier angeland?"
+
+"'t Is waar!" antwoordde Sander met een diepen zucht: "maar het is al
+verklikt, dat ik hier zou komen. Ik ben bij den Drost ontboden
+geweest...."
+
+"Welnu! En hij heeft u weer laten afzeilen; anders zou je nu niet hier
+met mij spreken:--wat wou hu?"
+
+"Hij heeft mij te kennen gegeven, dat hij in last ontvangen had, mij in
+verzekering te nemen: maar tevens dat dit eiland vanouds een vrijplaats
+was voor zoodanigen, die hier stil verkozen te leven en borg stellen
+voor hun goed gedrag."
+
+"Bij ()," zeide Andries: "wij zouden borg voor elkaar kunnen wezen."
+
+"Ik heb hem een goeden borg op tafel gelegd," hernam Sander: "en die
+heeft hij ter griffie gedeponeerd: zoodat wij als beste vrienden
+gescheiden zijn."
+
+"Bij mijn zolen," zeide Andries: "ik zou hem ook zulk een borg willen
+geven; maar, dan is het eerst noodig, dat ik die zelf ga koopen:--en
+daarover moeten wij nu samen scheepsraad beleggen."
+
+"Ik dank u," zeide Sander: "ik heb reeds genoeg op mijn rekening, en
+begeer mijn zondenregister niet te vergrooten.
+
+"Hoe! wat!" riep Andries uit; "is de man een kind geworden? Zet () die
+grillen uit den kop: neem een glas brandewijn en verzuip daar alle
+viezevazen in. Ga zitten vent! Denk je, dat ik hier ben ten anker
+'ekomen om bot te vangen?"
+
+Er was een oogenblik stilte: ik hoorde stoelen verschuiven, en bemerkte,
+dat beiden zich aan de andere zijde van het beschot, dat ons scheidde,
+hadden geplaatst.
+
+"Jongen!" zeide Andries: "er is zulk een schoone zaak voor ons te doen.
+Dat pakhuis ... ik ben er heen gelaveerd ... met eenen trap ligt de deur
+in ... kostelijke thee man, en geen averij: en Joosje ligt met zijn aak
+in de haven. In een ommezien is het voort, zonder dat iemand lont ruikt
+of vermoedens op ons heeft."
+
+"Dat zal nooit gebeuren!" zeide Sander: "die Huyck is een braaf slag van
+een kerel, en ik zal niet dulden, dat iemand de hand slaat aan 't geen
+hem toekomt."
+
+"Huyck zeg je? Welke Huyck?" vroeg Andries, blijkbaar verwonderd.
+
+"De zoon van den Hoofdofficier," antwoordde Sander: "hij is gisteren
+gekomen en logeert hier in de herberg."
+
+"Te droes! doet hij?--Wel dan zou ik een dubbelen trek in de zaak
+hebben; want ik heb met dien verbrusten zandhaas nog een ouwe afrekening
+te houen--en zoo ik hem op de eene of andere wijze averij bezorgen kan,
+ik zal het, de d.... haal mij, niet laten."
+
+"Gij zult wel," zeide Sander: "of wij worden kwade vrienden."
+
+"Nu! dan wat anders," hernam Andries: "ik bedank om mij hier te
+vertuien: en dien meester Doedes vertrouw ik zooveel als een verrotte
+plank en heb ook geen plan hem anders als het voormarszeil te betalen.
+Hij zal, als hij onze borgtochten beetheeft, er net zooveel
+conscientiewerk van maken om ons uit te leveren, als ik om dit glas
+brandewijn te drinken. Hoor! ik weet iets dat ons er uit helpt. De pleit
+is hier toch van het schip en wij moeten zien hoe wij verder komen. Nou
+is er van avond een hoeker op Maklijk-Oud voor anker gekomen, die wel
+niet voor overmorgen het zeegat uitgaat. Wat dunkt je, zoo wij die eens
+een bezoek brachten en de reis op eigen gelegenheid deden?"
+
+"Hoor Andries!" zeide Sander: "Ik ben hier gekomen, 't is waar, om met u
+en de overige makkers te overleggen, wat ons te doen stond; maar ik ben
+van gedachten veranderd: wat gij voorhebt is mij om 't even: ik zal u
+geen stroobreed in den weg leggen; maar reken niet op mij om u te
+helpen."
+
+"Wel die en dat, hoe heb ik het met je? Ben je bekeerd of heb je een
+schat opgevischt?--En zou je ons nou verraaien, nou we je hulp het meest
+noodig hebben?"
+
+"Ik herhaal, dat ik u niet verraden zal, maar stil uw gang laten gaan:
+dit moet u genoeg zijn. De reden, waarom ik mij niet, ais vanouds, aan
+uw hoofd stel, is u, dunkt mij, tamelijk onverschillig. Ik wil niet, en
+daarmee uit."
+
+"Brui naar de pomp," zeide Andries, wrevelig: "heeft die sloerie je
+omgepraat: 't is er ook een lievertje naar!--En hoe wil je, dat ik zulk
+een boodschap an de maats overbreng? Zij zullen het immers niet
+'elooven. En wat koers zel je dan verder houen? Of ben je een stille
+verklikker 'eworden."
+
+"Wat ik doen wil, of doen zal, is mijne zaak," zeide Sander: "ik heb
+gehoord, wat gij te zeggen hadt, en wensch u goeden nacht:--ik kan mij
+thans niet langer met u ophouden: vaarwel."--Dit zeggende stond hij op.
+
+"Maar wat deksel! Is het Zwarte Piet, dien ik spreken hoor? of is hij 't
+niet?" vroeg Andries, oprijzende en hem volgende: "bedenk toch: een
+spiksplinternieuw vaartuig,--en een rijke vracht--je bent nou zeker wat
+dingsig onder je baaitje om de ziekte van die seldrementsche meid: maar
+denk er reis over na, en zoo je er nog toe besluit, geef er mij dan
+morgen met den dag maar sein van. Wij ankeren zoolang bij...." Hier
+veranderde zijn stem in een zacht gefluister, hetwelk ik niet verstaan
+kon. Sander scheen echter geen voldoend antwoord te geven; want ik
+hoorde ten slotte Andries met een zwaren vloek van hem gaan onder den
+uitroep van: "je verdijt het? wel ga dan en laat je opknoopen!"--Een
+oogenblik later hoorde ik hem de voordeur uitgaan, die hij met geweld
+achter zich toetrok, terwijl ook Sander zich van zijnen kant
+verwijderde.
+
+Ik bleef de zaak overpeinzen. Naar het weinige, dat ik begrepen had, te
+oordeelen, kwam het mij niet onwaarschijnlijk voor, dat Andries en zijn
+makkers het oogmerk hadden, om het Deensche vaartuig te verrassen en
+prijs te maken: doch het denkbeeld boezemde mij eenige gerustheid in,
+dat zij die onderneming te gewaagd aanzagen om die zonder de leiding of
+medehulp van Sander te doen. Ik achtte het ondertusschen mijn plicht,
+zoowel den Kapitein van het schip als de Overheden op Terschelling te
+waarschuwen van het gesmeede ontwerp, en het deed mij leed, dat ik het
+adres van de plaats, waar de booswichten bijeenkwamen, niet had kunnen
+verstaan. Ook was ik niet geheel zonder bezorgdheid over de koopwaren,
+die in het pakhuis lagen; doch ik vleide mij, dat daar vooreerst geen
+aanslag op gedaan zou worden en dat ik in allen gevalle aan Sander een
+steun zoude hebben om die goederen, al werden zij gestolen, weder terug
+te bekomen. Lang nog hielden de ontroering over het gebeurde en de
+overpeinzingen, die daarvan het gevolg waren, mij uit den slaap, totdat
+eindelijk de vermoeidheid zegevierde en ik het geluk had in te
+sluimeren. Toen ook was mijn slaap zoo vast, dat de zon reeds hoog aan
+den hemel stond eer ik ontwaakte. Ik bemerkte dat Pulver reeds was
+opgestaan, en waarschijnlijk uit bescheidenheid, het vertrek verlaten
+had zonder mij te wekken. Ik kleedde mij spoedig aan en haastte mij naar
+het voorhuis, ten einde hem op te zoeken. Ik vond echter noch hem, noch
+Reynszen; maar op mijn geroep kwam de vrouw van laatstgemelde
+aangeloopen.
+
+"Zoekt Mijnheer mijn man en den Schipper?" antwoordde zij op mijn
+vragen: "o heden! die zijn al sedert drie uren aan het pakhuis. Zij
+wilden Mijnheer niet wakker maken: Mijnheer sliep zoo gerust."
+
+"Een fraaie reden!" zeide ik, eenigszins ontevreden: "denken zij, dat ik
+hier op Terschelling gekomen ben om te slapen?--En hoe staat het met de
+zieke?"
+
+"Slapjes!" antwoordde vrouw Reynszen: "het arme schaap zal het niet lang
+meer maken: och! 't is stichtelijk om te hooren, zoo onderworpen en
+gelaten als zij is; en de ouwe man is dan danig en danig bedroefd, en de
+andere ook, zoodat het met geen droge oogen is bij te weunen. Gisteren
+gaf de meester nogal hoop, dat het schikken zou; maar hedenmorgen had
+hij er ook al geen zinnigheid in."
+
+"Hoe!--is de Dokter ook al reeds hier geweest?" vroeg ik, hoe langer hoe
+meer ontevreden op mijzelven, dat ik mij verslapen en op Pulver, dat hij
+mij niet gewekt had en de noodzakelijkheid gevoelende, van mij terstond
+naar het pakhuis te begeven: ik legde echter vooraf een kort bezoek af
+bij de zieke, verzocht aan Helding alles te bestellen, wat hij tot gemak
+of lafenis mocht noodig oordeelen: en, Sander ter zijde nemende, gaf ik
+dezen te kennen, dat ik hem een oogenblikje afzonderlijk wenschte te
+spreken.
+
+"Ik heb gisternacht uw gesprek met Andries gehoord," zeide ik, zoodra
+wij ons alleen bevonden.
+
+Hij bloosde en zag een wijl voor zich neder: "welnu!" zeide toen, het
+hoofd met eenige fierheid opheffende, "dan zal UEd. ook gehoord hebben,
+dat ik genoten weldaden weet te erkennen."
+
+"Dat heb ik," zeide ik "en ik dank u voor de ridderlijke wijze, waarop
+gij voor mijn thee in de bres zijt gesprongen. Ik beklaag u, arme man,
+want gij wilt den goeden weg op, en gij weet slechts niet hoe zulks aan
+te vangen: is het zoo niet?"
+
+"Ach Mijnheer! moet ik het u bekennen?" zeide Sander, terwijl hij weder
+voor zich zag en het hoofd met weemoed schudde: "UEd. hebt betere
+gedachten van mij dan ik verdien. Toen ik op dit eiland aanlandde, was
+het niet met het voornemen om mij te beteren. Het is waar, dat het
+leven, hetwelk ik in Gooiland leidde, mij tegen de borst stuitte; want
+ik was niet in de wieg gelegd om een gemeene straatroover te zijn. Neen!
+het leven en bedrijf in de West-Indien, dat was meer voor mij geschikt:
+en echter: zelfs daartoe ware ik nooit gekomen, had mij het voorbeeld
+van Don Manoel niet aangevuurd. Maar hij had aan mijn tot dien tijd toe
+sluimerende verbeeldingskracht een nieuwen weg aangewezen; hij had mij
+geleerd, datgene als iets grootsch en verheven te beschouwen, hetgeen ik
+voorheen zondig en schandelijk gerekend had. Hem te volgen, met hem op
+den Oceaan te strijden, dood en vernieling aan te brengen, was mij een
+wellust, een verdienste geworden. Zijn vijanden waren ook de mijnen: en
+zoo het mij reeds een onvolprezen voorrecht toescheen, als zijn
+Luitenant zijn manschap aan te voeren, hoe moest mijn hoogmoed dan niet
+stijgen, toen ik, na zijn vertrek, mij zelf tot opperhoofd verheven
+zag!--Ik weet, dat het handwerk, dat ik dreef, onwettig en ongeoorloofd
+was; dat de dood mijn loon was, indien ik gevangen werd:--maar aan een
+anderen kant: ik was machtig, onafhankelijk, zonder iemand, die mij te
+bevelen had: ik schatte mij hooger dan een Admiraal; want deze moge de
+eerste op de vloot zijn, hij mag die vloot toch niet voeren, dan waar
+Heeren Staten het hem gelasten. Welnu!--het was dat leven, het was die
+hooge rang, waar ik naar reikhalsde, dien ik weder herwinnen wilde: en
+ik wilde er Klaartje in doen deelen: want ondanks haar ontrouw, en
+ondanks al wat er gebeurd is, heb ik haar altijd blijven liefhebben, en
+de gedachte aan haar was de eenige, die mij soms kwelde, toen ik in de
+West-Indien was. Het was daarom, dat ik Andries en zijne makkers hier
+had ontboden: mijn voornemen was--en hij weet het goed die schoelje--om
+zoo mogelijk een goed zeebouwend vaartuig weg te kapen:--en eenmaal in
+het ruime sop gekomen, zou ik den weg naar het meer van Maracaibo en
+mijn oude makkers wel weder hebben teruggevonden."
+
+"En," zeide ik, "om aan uw dwazen, doemwaardigen wensch te voldoen,
+zoudt gij in koelen bloede de manschap vermoord hebben van het schip,
+dat gij behoefdet?"
+
+"Dat alles is voorbij," vervolgde Sander, zonder mijn vraag te
+beantwoorden. "Ik heb Klaartje teruggezien: ik ben getuige van haar
+lijden, van haar berouw geweest: ik heb gevoeld, dat ik nog te
+weekhartig was om ... vergeef mij ... een rol vol te houden, die een
+hart van staal vereischt. Ik heb van mijn voornemen afgezien:--en ik
+ken mijn makkers genoeg: zij zullen het zonder mij niet durven
+ondernemen, veelmin ten uitvoer brengen:--zij zullen zich
+verstrooien:--en de hemel geve, dat ik nooit weer van hen hoore."
+
+"En gij," vroeg ik: "welke zijn uw verdere plannen?"
+
+"Kan ik aan de toekomst denken, zoo lang zij ginds ligt te sterven?"
+vroeg hij op een eenigszins verwijtenden toon,
+
+"Ja, dat kunt en moet gij," antwoordde ik, na een oogenblik geweifeld te
+hebben: "gij moet uw leven beteren en dat moogt gij geen oogenblik
+uitstellen. Gij moet dit land verlaten, waar gij niet langer als een
+eerlijk man kunt leven, maar de wereld staat voor u open. Ga naar
+Rusland: daar worden wakkere gezellen als gij, die het zeemanswerk
+verstaan, met open armen ontvangen: bied daar uw diensten aan en gij
+zult door de wereld komen: is het al niet in een hooge betrekking, dan
+althans in zulk eene, welke gij u nimmer behoeft te schamen."
+
+"Gij meent het wel met mij, Mijnheer Huyck!" zeide Sander, met
+aandoening: "en ik zal uw woorden overdenken; maar verg mij niet, thans
+reeds eenig besluit te nemen. Ik moet eerst aan Klaartje de oogen
+sluiten: dan misschien.... God zegene u, Mijnheer Huyck!"
+
+Met deze woorden wendde hij zich af en keerde naar het ziekvertrek
+terug. Zijn verhaal had een diepen indruk op mij gemaakt.
+
+"Al weder een slachtoffer van kwalijk geplaatste eerzucht," dacht ik bij
+mijzelven, terwijl ik de herberg verliet: "die Sander had een braaf en
+nuttig mensch kunnen worden, indien zijn ongelukkig gesternte hem niet
+het al te verleidelijke voorbeeld van Don Manoel had voor oogen gesteld:
+en deze zal eens, op den dag des oordeels, behalve zijn eigen schuld,
+ook de wandaden te verantwoorden hebben, waaraan zich deze ongelukkige
+heeft schuldig gemaakt."
+
+Aldus peinzende, was ik weldra de bergplaats der gestrande goederen
+genaderd, en zag van verre den braven schipper, die zweetende en
+zwoegende zijn matrozen bevelen gaf, terwijl zij onder zijn opzicht de
+kisten thee op een paar wagens laadden, en Reynszen hen voor de open
+deur van het pakhuis stond aan te zien. Zoodra Pulver mij in 't oog
+kreeg, liep hij naar mij toe, roepende:
+
+"'t Is al afgewasschen Patroon! zooals de kajuitsjongen zei, toen hij de
+hemden van den kapitein overboord had laten vallen: ik heb den
+deurwaarder van morgen al uit zijn bed getrommeld, en hij heeft een
+exploit aan Reynszen gedaan, je leven zoo niet ... en het geld betaald
+ook: en nou gaan wij den boel naar de _Kjoebenhavn_ brengen. Kijk eens,
+Patroon! 't is een lust om te zien, zoo kurkdroog als de kisten gebleven
+zijn; er is geen druppel water bij de thee gekomen:--nu in allen
+gevalle, dat zou aan hem, die ze drinken moet, de moeite van 't zetten
+bespaard hebben."
+
+"En drink jelui waarachtig dat goed nou te Amsterdam?" vroeg Reynszen,
+nader tredende: "'t is bylo een rare kost: ik heb 't eens gezien: maar
+ik zou 't niet lusten."
+
+"Kom! kom!" zeide ik: "mettertijd zult gijlieden er ook wel smaak in
+krijgen, als 't wat algemeener wordt. Maar wat ik zeggen wilde,
+Kapitein! gij hebt mij een leelijke poets gebakken, met mij zoo te laten
+slapen. Ik weet, gij deedt het om bestwil; maar anders: ik ben daar niet
+op gesteld."
+
+"Och Patroon! je sliep zoo gerust: ik wou je niet wakker maken, zooals
+de dief zei, toen hij het horloge van den huzarenofficier van het
+beddetafeltje nam en de officier hem bij de lurven pakte:--en wij konden
+dat alles immers best afdoen, Reynszen en ik?"
+
+"Met verlof!" zeide ik tegen dezen: "kendet gij de lieden, die
+gisteravond laat ten uwent waren?"
+
+"Neen!" antwoordde Reynszen: "het is eerst sedert een paar dagen, dat
+zij bij mij aankomen: de eene, zooals hij zegt, wil veulens koopen: de
+andere heeft weer een negotietje van snuisterijen: en een derde is een
+matroos, die verlof heeft: en een vierde is voor plezier mee, maar wat
+verscheelt het mij? zoolang zij betalen, vraag ik niet, wie zij zijn, of
+hoe zij heeten:--en bovendien, Terschelling is een vrijplaats vanouds:
+al hadden zij wat uitgericht, dan mag niemand hen hier molesteeren."
+
+"Ik weet niet," zeide ik, "of de Heeren Staten veel om uw vrijplaats
+zouden geven; maar zoude het u aangestaan hebben, indien zij, gelijk hun
+eerste voornemen was, dit pakhuis leeg gestolen hadden?"
+
+"De duiker haal me!" zeide Reynszen, verbaasd: "voerden die lieve
+jongens zulke dingen in hun schild?"
+
+"Of wat zoudt gij er van denken," vervolgde ik, met genoegen den indruk
+bespeurende, dien mijne redenen maakten: "indien zij eens in den
+volgenden nacht het vaartuig beklommen, dat ginds op de reede ligt, de
+manschap afmaakten en overboord smeten en met het schip gingen
+strijken?"
+
+"Met onze thee gaan strijken!" riep Pulver, opstuivende.
+
+"Zoudt gij dan wel in uw schik zijn," vervolgde ik, "van dat voorgewende
+recht van vrijplaats te hebben volgehouden, en daardoor aanleiding te
+hebben gegeven tot den moord van die ongelukkigen, die zich ginder
+veilig wanen, en het vast vertrouwen koesteren dat een goede Justitie
+voor hen waakt."
+
+"O die schelmen!" riep de waard, met vuur: "hebben zij zulke voornemens?
+Wacht! daar zullen wij toch even met den Drost over dienen te spreken;
+want voel je, die dient de zaak toch te beslissen.--En hebben zij zoo
+openhartig en luidruchtig over hun plannen gesproken, dat UEd. het
+hooren kon? Maar wanneer hebben zij dat toch gedaan? want, zoolang ik in
+de kamer was, is er geen woord over gevallen."
+
+Ik bedacht mij een oogenblik, alvorens te antwoorden; want ofschoon ik
+het hoogst noodig oordeelde, dat Andries en zijn makkers gepakt werden,
+wenschte ik Sander wel te sparen. "Hoor eens!" zeide ik eindelijk: "hoe
+ik er achter gekomen ben is hetzelfde, en dat zal ik op zijn tijd wel
+aan de Justitie ontdekken. Draag gij intusschen zorg, dat men een wakend
+oog over die kerels houde en hun gangen naga: dat moet, dunkt mij, hier
+op 't eiland niet moeilijk wezen."
+
+"Neen voorwaar!" zei Pulver lachende: "zij moesten in een konijnshol
+kruipen; anders weet ik niet, waar zij zich hier zouden verstoppen."
+
+"Een goed verstaander heeft aan een half woord genoeg," zeide Reynszen:
+"en Mijnheer wordt voor zijn inlichting bedankt. Jawel, Terschelling is
+een vrijplaats; maar 't behoeft daarom geen boevennest te worden. Nu! ik
+kuier op en zie of ik den Drost kan vinden. Tot straks dan."--Dit gezegd
+hebbende, verwijderde hij zich, mij met Pulver bij de vrachtwagens
+latende.
+
+"Wat dunk je, Patroon?" vroeg Pulver, toen hij weg was: "zou UEd. ook
+lust nebben om met de schuit mee te gaan naar de _Kjoebenhavn_, voor een
+veranderingetje? Er is hier toch niet veel raars te zien. Kapitein
+Holmfeld is een hupsche vent, die ons goed onthalen zal, wees daar zeker
+van: en dan kan UEd. hem de kisten zelf aanbevelen. Dat heeft altijd
+meer klem, dan dat ik het doe."
+
+Ik omhelsde dit voorstel met genoegen: daar het verblijf op Terschelling
+toch niet zoo vermakelijk was, of het kon wel eenige variatie gedoogen;
+ik liet mijn mantel door een der matrozen halen, en weinige minuten
+waren er verloopen, toen ik, met Pulver en een gedeelte der manschap van
+de _Fortuin_, mij in het vaartuig bevond, hetwelk de theekisten naar het
+Deensche schip moest overvoeren. In een klein half uur tijds waren wij
+de haven uit en op de reede gekomen, en zag ik Kapitein Holmfeld aan de
+trap staan, onze komst verbeidende. Niet verre van hem stonden twee in
+mantels gewikkelde personen, die insgelijks naar ons uitkeken.
+
+"Het schijnt dat er passagiers aan boord zijn," zeide ik tegen Pulver.
+
+"Dat dunkt mij ook," zeide Pulver: "ja, dat is geen wonder: er trekken
+tegenwoordig heel wat lieden dien koers uit. Nu! wij zullen zien."
+
+Weldra lagen wij naast de kof: "alles wel! alles wel" klonk het nu over
+en weer. "Hier breng ik je een heele winterprovisie", riep Pulver zijn
+confrater toe: "zoo geurig, dat je schip er wel een jaar naar rieken
+zal."
+
+"'t Is mij welkom," gaf Kapitein Holmfeld, een stevige vierkante Deen,
+hem in goed Hollandsch ten antwoord. "Maar gij komt immers ook aan
+boord, met dien Heer, dien gij bij u hebt?"
+
+"Wel gewis!" zeide Pulver, terwijl hij de ladder besteeg: "dat is een
+van mijn patroons, dien ik meebreng: hij zal u, hoop ik, ook geen belet
+doen."
+
+"In 't minste niet," antwoordde Holmfeld; terwijl twee matrozen van zijn
+manschap aan die van ons vaartuig een paar handspaken toestaken, die mij
+bij het opstijgen tot een leuning verstrekken moesten.
+
+"Nu blijft gijlieden toch eten?" vervolgde de Kapitein: "ik ga toch niet
+voor morgen het zeegat uit. Stuurt uw schuit maar weg, en laat die u
+t'avond terug komen halen; of anders, ik zal u wel met de sloep aan wal
+laten brengen; want de wind gaat toch liggen: wij krijgen stilte."
+
+"Wat mij betreft," zeide ik, na Pulver even te hebben aangezien: "ik
+neem gaarne uw aanbod aan: te liever, daar ik betere gedachten van uw
+keuken heb, dan van den Terschellingschen pot."
+
+"Nu! dat is mij lief," hernam Holmfeld: "wel! wel! 't is een macht van
+kisten, die gij mij aanbrengt: als ik ze alle maar plaatsen kan:--en
+staat gij er voor in, Schipper! dat er geen averij aan is?"
+
+"Gij kunt ze zelf bezien," zeide Pulver: "er is geen drop water bij
+gekomen."
+
+De kisten, die intusschen aan boord waren overgebracht, werden met de
+vereischte nauwkeurigheid bezichtigd en voorloopig op het dek
+bijeengezet en met een zeil bedekt, terwijl men bezig was er
+tusschendeks een geschikte bergplaats voor gereed te maken.
+
+"Ik behoef u de zorg voor de waren, die ik meebreng, niet aan te
+bevelen," zeide ik tegen Holmfeld: "maar wat ik u in de eerste plaats op
+het hart moet drukken, is de zorg voor uw eigen schip; want het kon wel
+gebeuren, dat gij in den volgenden nacht een bezoek ontvingt, dat u
+alles behalve welkom ware."--En ik verhaalde hem in korte woorden het
+plan, waar ik onderricht van bekomen had: er bijvoegende, dat het
+bestuur van Terschelling, naar mijne gedachten, wel de noodige
+maatregelen zou nemen om een aanslag te voorkomen.
+
+"Dat wensch ik," zeide Holmfeld: "maar in allen gevalle dank ik Mijnheer
+voor de waarschuwing: en zoo zij het in den kop kregen, zoo iets te
+beproeven, zouden zij ook ondervinden, dat Kapitein Holmfeld handen aan
+'t lijf en fiksche gasten aan boord heeft. Maar zij zullen het niet
+zooverre laten komen.--Wees zoo goed en zeg er maar niets van dat de
+passagiers het hooren. Die menschen mochten zich maar noodeloos ongerust
+maken: ofschoon, wat den ouden Heer betreft, ik niet bang zoude wezen,
+dat hij mij in den steek liet zitten. 't Is een kerel als een boom, en
+die mee in zijn leven den plankenvloer heeft beloopen: dat zag ik direct
+wel toen hij aan boord kwam: geen landrot zou zoo op zijn gemak over het
+dek gekuierd hebben."
+
+"Dat is waar ook," zeide ik: "gij hadt, dunkt mij, passagiers aan boord,
+waar zijn die gebleven? Ik hoop niet, dat zij bang voor mij zijn."
+
+"Wel neen!" zeide Pulver, zich in het gesprek mengende: "wij zullen ze
+niet opeten, zooals de matrozen zeiden, toen zij de vaatjes rum van den
+bottelier hadden gekaapt."
+
+"Zij zijn naar beneden gegaan," zeide Holmfeld: "'t schijnen hupsche
+menschen; waar wat schuw van vreemde aangezichten. Wij zullen hun echter
+laten vragen, of zij niet mede een kopje koffie komen drinken. Toe
+Melis! loop eens gauw naar beneden, en vraag, of Mijnheer en de Juffer
+ons met hun gezelschap willen vereeren. Zeg dat er niemand vreemds is
+als de Kapitein van de Fortuin en Mijnheer Huyck."
+
+Wij begaven ons hierop in de kajuit, waar koffie, brood en boter werd
+aangebracht: en nauwelijks had Pulver zijn koperen tabaksdoos
+uitgehaald, en een pijp met een geweldige pruik gestopt, of de deur ging
+open en ik herkende in de binnentredende passagiers--Amelia en haar
+vader. Ik stond eenigszins verzet; echter was mijn verwondering over hun
+onverwachte verschijning minder groot dan bij vorige gelegenheden; ik
+geloof, dat ik reeds aan dergelijke verrassingen gewoon was geworden.
+Niet wetende, in hoeverre hun ware naam en betrekking aan den kapitein
+bekend waren, vergenoegde ik mij, hen beleefdelijk te groeten, terwijl
+alleen een glimlach, dien ik niet weerhouden kon, aan een derde zoude
+hebben kunnen doen gelooven, dat ik hen vroeger gekend had: en ik
+besloot mijn handelwijze naar de hunne te regelen; daar zij toch van den
+kajuitsjongen bericht hadden ontvangen, wien zij boven zouden vinden, en
+zich dus konden voorbereiden, hoe zich jegens mij te gedragen. Maar zoo
+ik al zweeg en mij goed hield, er was iemand in ons gezelschap, op wien
+de komst van de nieuwaangekomenen een indruk maakte, die zich niet zoo
+licht bedwingen liet. De goede Pulver namelijk had hen nauwelijks in 't
+aangezicht gekeken, of hij sprong van de bank, waar hij op gezeten was,
+zoodat de versch gestopte pijp in stukken vloog en, met een goed deel
+tabak, asch en vuur daarnevens, op den grond rolde, staarde vader en
+dochter met open mond beurtelings aan en sloeg toen de handen ineen, dat
+het klapte:
+
+"Wat drommel!" riep hij eindelijk uit: "heb ik het mis, of heb ik het
+wis?"
+
+"Hoe zoo?" vroeg Holmfeld: "kennen de vrienden mekaar?"
+
+"Dezen Heer ken ik," zeide Van Lintz, met een onveranderd gelaat: en
+naar mij toetredende, drukte hij mij de hand.
+
+"Neen maar...." hernam Pulver: "bij mijn zaligheid zou ik er op durven
+zweren:--en toch is het niet wel mogelijk.--Maar zoo ik niet wist dat
+het geen droom is, en dat wij hier werkelijk in 't Maklijk-Oud bij
+Terschelling lagen, op den hoeker _de Stad Kjoebenhavn_, Kapitein
+Holmfeld, dan zou ik denken, dat wij ons in de zee van de Antilles
+bevonden."
+
+"Dat is wat ver van hier," zeide Van Lintz, met het onnoozelste gezicht
+van de wereld, terwijl hij eenige vonken uittrapte, die de pijp van
+Pulver op de vloermat gestrooid had.
+
+"Wel! Wel!" vervolgde Pulver: "hadden wij nu Sandertje maar hier:--die
+kon getuigen, of er ooit zoo'n gelijkenis bestaan heeft.--En de Juffer
+ook--net datzelfde vriendelijke bakkesje, schoon wat grooter en bleeker
+dan toen:--neen! nu kan ik er toch niet meer aan twijfelen."
+
+"Er bestaat geen onmogelijkheid, dat wij elkander vroeger gezien
+hebben," zeide Van Lintz, op een koelen toon: "maar uw gezicht staat mij
+niet voor."
+
+"Wel mogelijk!" zeide mijn metgezel: "Kapitein Pulver, tot uw
+dienst--vroeger schipper van de Compagnie op de _Prins te Paard_, thans
+van het huis Van Bempden, Van Baalen en Comp. op de _Fortuin_, die, God
+beter 't, ginds in 't zand ligt bedolven.--En heeft UEd. alzoo het ...
+handwerk vaarwelgezeid?--Nu! dat is prijselijk:--er was toch weinig eer
+mede te verdienen."
+
+Amelia zag beangst en bevende, eerst haar vader, vervolgens mij aan met
+een smeekenden blik. Eerstgemelde bleef echter op denzelfden koelen toon
+tegen Pulver voortgaan:
+
+"Ik weet niet," zeide hij: "wat gij bedoelt. Mijn naam is: Bos: en ik
+ben op de Antilles nooit geweest."
+
+"Uw herinneringsvermogen bedriegt u, vriend Pulver!" zeide ik: "ik ken
+dien Heer zeer wel: en de gelijkenis, die gij vindt, kan niet streelend
+noch aangenaam voor hem zijn."
+
+"Nu! ik ontgeef het mij dan," zeide Pulver: "ik vraag verschooning, zoo
+ik den verkeerde voorhad, gelijk de soldaat zei, die zijn Kornel
+overhoop schoot: er is meer gelijk als eigen: maar die ontmoeting, op
+twaalf graden Noorderbreedte, ligt mij altijd door het hoofd te malen.
+Ik moet u die toch eens vertellen," zeide hij, terwijl hij een versche
+pijp stopte.
+
+"Straks!" zeide ik, het gesprek willende afleiden: "wij zitten pas en
+wij hebben den tijd nog.--Gij hebt het goed getroffen, Kapitein
+Holmfeld! Waart gij een paar dagen vroeger van Amsterdam gezeild, dan
+hadt gij den storm ook niet misgeloopen."
+
+"Ik had niet verwacht, u hier aan te treffen, Mijnheer Huyck!" zeide Van
+Lintz, die inmiddels met zijn dochter had plaats genomen: "het is
+waarschijnlijk de ramp, aan uw schip overkomen, die u herwaarts gevoerd
+heeft.--Wanneer is UEd. van huis gegaan?" Ik voldeed aan zijn vraag en
+gaf hem een vrij omstandige beschrijving van mijn reis, minder uithoofde
+van de belangrijkheid mijner ontmoetingen als om te voorkomen, dat het
+gesprek tot het vroegere onderwerp terugkeerde. Toen ik gedaan had,
+vroeg Amelia: "Gij hebt dus Mejuffrouw uw tante nog voor uw vertrek
+gesproken?"
+
+"Ja!" antwoordde ik, beseffende, waar deze vraag op doelde: "zij was
+zeer wel en had bericht van u ontvangen."
+
+"Ik verzoek u, haar minzaamst van mij te groeten," hernam zij "eenmaal
+ter plaatse mijner bestemming gekomen, zal ik niet verzuimen haar te
+schrijven en nogmaals voor al haar goedheid te danken."
+
+"Gij verhaaldet zooeven," zeide Van Lintz, "van de moeite, die gij gehad
+hebt, om uw eigendom, en dan nog wel tegen betaling van schandelijke
+bergloonen, uit de handen van den Strandvonder terug te bekomen, maar
+gij moogt nog van geluk spreken, dat uw vaartuig niet gestrand is op een
+plaats waar heerlijke rechten op de zeedriften en strandvonden worden
+uitgeoefend; want dan hadt gij wel geheel onverrichterzake kunnen
+terugkeeren."
+
+"Of op een plaats, waar zeeroovers wonen," zeide Pulver er bij: "want
+dan ware niet alleen schip en lading, maar ook leven of vrijheid er mede
+gemoeid geweest."
+
+"Ik heb," vervolgde Van Lintz, zonder zich aan de aanmerking van Pulver
+te storen, "van nabij voorbeelden gezien, tot welk een uiterste die
+afknibbelingen en gewelddadigheden gedreven worden, welke men zich tegen
+hulpelooze schipbreukelingen veroorlooft, en hoe in een land, hetwelk
+roem draagt op vrijheid en verlichting, de winzucht ook te dezen
+opzichte alle menschelijkheid uitdooft, ik was in mijn jeugd zeer bekend
+en zelfs nauw verwant met een Heer, wiens waren naam ik verzwijgen zal,
+daar een zijner zonen nog heden een aanzienlijk staatsambt bekleedt, en
+dien ik dus gemakshalve Murel zal noemen. Deze Heer van Murel woonde op
+zijn voorvaderlijk slot aan de noordkust van ons land gelegen; doch van
+het gezag, hetwelk zijn voorgeslacht had uitgeoefend, was hem slechts
+weinig bijgebleven, en het ontbrak hem bovendien aan middelen om zijn
+stand behoorlijk op te houden. Wel had hij grond genoeg in eigendom, en
+de afnemende zee vergrootte jaarlijks zijn grondgebied; maar om dit te
+bebouwen had hij de kosten eener indijking moeten dragen: en daartoe was
+hij niet in staat; te meer, daar hij geen slag, of geen lust had om van
+zijn inkomsten iets ter zijde te leggen; maar die verteerde naarmate hij
+die ontving; ja eer hij die ontvangen had. Wat hem nog het meest
+opbracht, was het strandrecht: wat op zijn wadden aan kwam spoelen of
+aan den grond raakte, was goede prijs; en daar kraaide nooit een haan
+naar; en wee den armen schipbreukelingen, die hulp of herbergzaamheid
+bij hem kwamen zoeken; want zij mochten zich gelukkig achten, indien zij
+vrij kwamen met opoffering van al hun geredde plunje, en indien hij hen
+niet de zee weer instuurde, waar zij pas uit gered waren.--Maar het was
+niet altijd stormweer: en niet altijd raakten er vaartuigen in het
+gezicht van het slot te Murel aan den grond; doch mijn bloedverwant
+zaliger had een vrij zonderlinge en geheel eigene manier om te zorgen
+dat dit gebeurde, en de kans zoo voordeelig mogelijk voor hem te maken.
+Hij was niet ongelijk aan sommige spelers, die, wanneer de fortuin hun
+niet gunstig is, raad weten om haar een weinig in de hand te werken en
+een zetje vooruit te geven. Zoo had hij b.v. altijd een loodsboot in
+zee, die bereid was haar diensten den voorbijvarenden schippers aan te
+bieden; doch wee dengenen, die ze aanvaardde, want hij kon zeker zijn,
+dat zijn vaartuig op het droge raakte en dat de lading in de bergplaats
+van den Heer van Murel overging. Langen tijd was dit middel met een goed
+gevolg bekroond geworden; doch ten laatste kregen de schippers het in
+den neus en bedankten den Heer van Murel voor zijn loodsen:--en nu moest
+er op een andere wijze raadgeschaft. Een zestal kloeke en welgewapende
+kerels werd den loods toegevoegd, en wanneer dan een voorbijzeilend
+vaartuig aan boord werd geklampt, was het wel genoodzaakt zich aan hun
+bedrieglijke leiding over te geven, en den gevorderden tol te betalen."
+
+"Onbegrijpelijk!" riep ik uit: "en werd dit geduld?"
+
+"Ik zoude het niet gelooven, veelmin verhalen," ging Van Lintz voort,
+"indien ik het niet had gezien; maar ik heb zelf, ik durf het thans wel
+te bekennen, meer dan een dier tochten bijgewoond: ik was toen nog zeer
+jong, had geen recht besef van het mijn en dijn, en het kwam niet in mij
+op, dat mijn oom iets onbetamelijke of onwettigs zoude gelasten: te meer
+daar hij mij dikwijls onderhield over zijn voorvaderen, die, naar hij
+beweerde, tot de Noordsche zeekoningen hadden behoord, wier leus was, op
+den Oceaan geen vrienden te kennen."
+
+"Dan heeft UEd. toch zoo een beetje aan de zeerooverij gedaan," zeide
+Pulver: "en ik was straks niet zoo geheel buiten koers, dat ik u voor
+dien anderen aanklampte, die een effectieve zeeroover was."
+
+"En liet het Landsbestuur zulke gruwelijke dingen ongestoord heur gang
+gaan?" vroeg Holmfeld met een verbazing, welke ik deelde.
+
+"Wat zal ik u zeggen," hernam van Lintz: "de Heer van Murel was geen
+gemakkelijke patroon, en zeker geen kat om zonder handschoenen aan te
+vatten. Zijn schuldeischers betaalde hij niet en hij lachte er wat mede,
+of zij hem voor de Rechtbanken citeerden. Eens kwam er een gerechtsbode
+uit Groningen, met voornemen van beslag op gijn goederen te leggen, zoo
+roerend als onroerend; maar nauwelijks was hij het slot genaderd, of de
+Heer van Murel liet de brug ophalen en weigerde hem den toegang: toen de
+gerechtsbode hierop aandrong, binnengelaten te worden en met luider stem
+zijn mandaat begon te ontvouwen, liet de Heer van Murel hem aanzeggen,
+dat hij zich spoedig van zijn grondgebied had te verwijderen, en dat hij
+hem in het tegenovergesteld geval zonder eenigen vorm van proces zou
+doen ophangen. De ambtsdienaar liet zich deze waarschuwing niet herhalen
+en dankte den Hemel, toen hij zich weder buiten de grenzen der
+Heerlijkheid bevond. En die zelfde Heer van Murel zat in de vergadering
+van H. E. Mogenden en was een van 's Lands bestuurders. Prijs wie lust
+heeft, na dit voorbeeld, de vrijheid, welke men in dit Gemeenebest
+geniet," voegde de Heer Van Lintz er met een schamperen glimlach bij.
+
+"Met verlof" zeide ik: "juist de omstandigheid, dat UEd. dit bijzonder
+geval aanhaalt en en als iets schier ongeloofelijks vertelt, bewijst,
+dat het eenig in zijn soort is en daaruit alzoo geene gevolgtrekking ten
+nadeele onzer staatsinrichting in 't algemeen kan getrokken worden."
+
+Pulver als een goed patriot, rangschikte zich bij mijn gevoelen; terwijl
+Holmfeld daarentegen beweerde dat zijn passagier gelijk had en dat in de
+Vereenigde Provincien eigenlijk niemand van die zoo hooggeroemde
+vrijheid genot had, buiten eenige bevoorrechte familien. Hieruit
+ontstond een vrij langdurige woordenwisseling; waaraan Van Lintz een
+einde maakte, door mij voor te stellen, zijn verblijf beneden eens te
+bezichtigen; ik nam dit gereedelijk aan, te meer, daar ik bemerkte, dat
+Amelia zeer naar de vrije lucht begon te verlangen: en, inderdaad, de
+damp, welke de beide schippers uitbliezen, had het vertrek zoodanig
+vervuld: dat men er den rook kon snijden.
+
+
+ * * * * *
+
+
+VIJF-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.
+
+WAARIN DE GESCHIEDENISSEN VAN DE HEEREN BOS, VAN BEVEREN, DEN
+VLIESRIDDER, DEN BARON VAN LINTZ, DEN GRAAF VAN TALAVERA, DEN ZEEROOVER
+DON MANOEL ENZ. ENZ. WORDEN VERHANDELD, EN HETGEEN EVENWEL, WAT DE
+LENGTE BETREFT, MEE ZAL VALLEN.
+
+
+Ik begreep, dat het bezoeken van zijn verblijf aan boord slechts een
+glimp was, door den Heer Van Lintz aangewend, om gelegenheid te vinden,
+mij alleen te spreken. Wij liepen dan ook de nauwe slaapplaatsen slechts
+even door en langs een andere trap weder op het dek komende, begaven wij
+ons naar de voorplecht.
+
+"Het verheugt mij" zeide ik, "dat ik u hier beiden in veiligheid en van
+alle vervolging ontslagen zie."
+
+"Ja Mijnheer!" zeide Van Lintz, terwijl hij met den vinger de blanke
+streep aanwees, die, van Vlieland naar Terschelling loopende, de grenzen
+tusschen het ruime sop en de binnenzee scheen af te teekenen: daarginds
+is het open vaarwater en de weg der vrijheid."
+
+"Droevig genoeg," zeide ik, "wanneer men dien buiten zijn vaderland moet
+zoeken."
+
+"Mijn vaderland!" herhaalde hij, met een bitteren lach: "wat noemt gij
+mijn vaderland? Is het dat rampzalige Graafschap, waar ik geboren ben en
+waar de eenzelvigheid van een onbeduidend plantenleven alleen gevarieerd
+wordt door buurt- of familietwisten? Zijn het die Zeven Provincien, die
+verdeeld in zeden en belang, gestadig met elkander overhoop liggen, en
+waar eenige laatdunkende kooplieden, die men in andere landen nauwelijks
+de tafel der lakeien zoude waardig keuren, onbeschaamd het meesterschap
+voeren en de wereld willen regeeren? Is het dat Spanje, dat mij
+vogelvrij verklaard heeft?--Ik ben een wereldburger, Mijnheer!"
+
+Ik achtte het onnoodig, dezen onbillijken en onbetamelijken uitval te
+beantwoorden, welke ik overigens zag, dat door Amelia niet werd
+goedgekeurd: want zij schudde het hoofd en zag haar vader met weemoed
+aan.
+
+"Ik versta u, mijn dochter!" zeide hij, zich tot haar wendende: "ik
+weet, wat gij denkt, schoon gij het schroomt te zeggen; gij beschuldigt
+mij in uw hart, dat ik menschen en staten onrechtvaardig beoordeel, en
+dat ikzelf in vele opzichten de rampen, die u en mij troffen, door mijn
+handelwijze heb verwekt. Het is mogelijk: ik heb nooit willen buigen
+voor onrechtmatig gezag, noch voor wetten, door willekeur
+ingesteld.--Maar hierover genoeg; de oogenblikken zijn kostbaar en
+behoeven niet verbeuzeld te worden: ik ben den Heer Huyck schuldig zijn
+weetgierigheid te voldoen en hem die omstandigheden uit mijn levensloop
+mede te deelen en op te helderen, welke hem nog duister mochten
+voorkomen. Ik had gedacht, dit bij brief te doen: onze wederontmoeting
+biedt mij een gemakkelijker gelegenheid aan, om mij van die taak te
+kwijten."
+
+Ik betuigde hem mijn genoegen over zijn toezegging: en zich op een
+affuit gezet hebbende, begon hij zijn verhaal:
+
+"Ik ben geboren uit een adellijk geslacht van het Graafschap Zutfen, de
+jongste en thans eenig overgeblevene van een aantal kinderen. Mijn
+vader, de Baron Van Lintz, bracht zijn dagen op zijn afgelegen landgoed
+door, daar hij geen eigen middelen bezat om in de groote wereld eenig
+figuur te maken, en de Roomsche godsdienst, welken hij beleed, hem van
+het bekleeden eener winstgevende bediening uitsloot. Ik scheen dan ook
+bestemd om, gelijk mijn broeders, stil en onopgemerkt als een
+boeren-edelman voort te leven; maar het was anders door het lot beslist.
+Mijn moeder, die tot de heerschende Kerk behoorde, had in 's-Hage en
+elders vele en aanzienlijke bloedverwanten: en dezen, een meer dan
+gewonen aanleg in mij meenende te bespeuren, beduidden haar, aan mijn
+opvoeding een meerdere zorg ten koste te doen leggen, dan mijn broeders
+ten deel viel; terwijl zij met elkanderen de daartoe vereischte uitgaven
+op zich namen. Ofschoon ik door mijn vorderingen aan hun verwachting
+vrij wel beantwoordde, en een kennis van zaken en personen verkreeg,
+welke mij in mijn volgende loopbaan wel te stade kwam, had ik echter
+geen trek, om, gelijk zij verlangden, een geleerde te worden. Ik helde
+meer tot den zeedienst over, waartoe ik--'t geen zeker vreemd genoeg
+scheen in iemand, die als ik, in een landprovincie geboren was--een
+bijzondere neiging gevoelde, welke nog versterkt was geworden door de
+tochtjes, die ik jaarlijks, staande mijn verblijf bij mijn oom te Murel,
+op de Noordzee deed en waarvan ik u zooeven het een en ander verhaalde.
+Deze, mijn oom Van Murel was de eenige, die mijn neiging billijkte.
+Tegen den zin mijner overige bloedverwanten, die het belachelijk vonden,
+dat ik een loopbaan in zou treden, waar ik het, uithoofde mijner
+kerkleer, nooit, ver in kon brengen, werd ik, door zijne bemoeiingen als
+adelborst aangesteld: en na een paar jaren dienst zag ik mij, 't zij
+door toedoen mijner beschermers, 't zij omdat ik het werkelijk wel
+maakte, tot Luitenant bevorderd. Dit was nu zeer goed en wel; maar nu
+was ik ook tot dien rang gestegen, waar de slagboom neerviel: en
+kleingeestige staatsinstellingen moesten mij beletten, hier te lande
+ooit hooger op te klimmen.
+
+Ik leerde ondertusschen, te Amsterdam zijnde, de dochters van den op
+pensioen gestelden Kapitein Reefzeil kennen. Ik werd verliefd op de
+jongste, en zag mij weldra gelukkig door haar wedermin. Het verschil van
+Godsdienst was echter een hinderpaal, waartegen mijn ouders minder
+zouden hebben opgezien (daar, gelijk ik zeide, mijn moeder insgelijks de
+hervormde leer beleed), doch die voor den ouden streng rechtzinnigen
+Reefzeil onoverkomelijk was. Bij de teleurstelling, welke ik hierdoor
+ondervond, voegden zich de verdrietelijkheden, welke mij dagelijks
+kwelden, wanneer ik jongere of min bekwame officieren mij over 't hoofd
+zag stijgen, alleen omdat zij der heerschende Kerk waren toegedaan. Ik
+had dit vroeger, bij 't aanvaarden mijner loopbaan minder geteld; doch
+nu ik het ondervond, werd het mij onverdraaglijk. Ik was, daar mijn
+geboorte mij den toegang tot de hoogste kringen verschafte, in kennis
+geraakt met den Spaanschen Gezant en deze opende mij de gunstigste
+vooruitzichten, indien ik konde besluiten, in den dienst van Z.
+Katholieke Majesteit te treden. Dit voorstel kwam mij te aanlokkelijker
+voor, nademaal ik begreep, dat ik op deze wijze mijn twee vurigste
+wenschen, het bezit mijner dierbare Cornelia en een hooger stand in de
+maatschappij, zoude kunnen bereiken. Ik haalde haar over, met mij te
+vlieden, zond mijn ontslag in, trouwde heimelijk in de kapel van den
+Gezant en vertrok, door hem van goede brieven van aanbeveling voorzien,
+met mijn echtgenoote naar Spanje. Ik werd aldaar goed ontvangen. Men had
+juist bekwame zee-officieren noodig; en het leed niet lang of ik zag mij
+aan boord van een oorlogsbrik geplaatst. Alles liep mij in den aanvang
+mede: ik had het geluk gewichtige diensten aan mijn nieuw vaderland te
+bewijzen en genoot een snelle bevordering. Door toevallige
+omstandigheden geraakte ik ook in diplomatieke betrekkingen: en een
+voordeelig tractaat met Portugal gesloten, deed mij in de gunst des
+Konings klimmen. Ik werd Admiraal, Grande van Spanje, Vlies-ridder,
+Graaf van Talavera, in een woord, ik zag weinigen mij gelijk en alleen
+den Koning boven mij verheven. Mijn eenige smart was, dat mijn gade de
+mij beschoren eer niet had kunnen deelen: zij was kort na mijn aankomst
+in Spanje overleden, na mij een dochter geschonken te hebben.
+
+Mijn voorspoed (en hoe kon dit anders?) had den nijd van velen opgewekt,
+en men zocht mij van de hoogte, waartoe ik was opgestegen, te doen
+nedertuimelen: dagelijks kwamen den Koning geheime inblazingen ter oore:
+men klaagde mij aan van geldverspilling, van misbruik van gezag, in 't
+kort van tallooze wandaden, welke ik, zoo ze mij openlijk waren verweten
+geweest, met gemak had kunnen wederleggen; doch waar ik mij, zoolang ik
+die niet kende, niet tegen verdedigen kon. Langen tijd weerstond de
+Koning de kuiperijen mijner haters; maar eindelijk begon hij te
+wankelen, en zijn vertrouwen op mij verminderde. Ik ontving een zending
+naar Mexico. Ik begreep, dat deze verwijdering met een ballingschap
+gelijkstond; maar er viel niet anders te doen dan te gehoorzamen. Ik
+oordeelde echter, mij tegen de omstandigheden te moeten dekken en zond
+daarom verscheidene papieren van waarde, ook eenige bescheiden, welke
+tot mijn justificatie konden strekken, en bij sommige waarvan
+aanzienlijke lieden uit Spanje gecompromitteerd waren, met een zekere
+gelegenheid naar Holland, met last om die bij een Notaris te deponeeren,
+onder voorwaarde van die aan niemand, dan op mijn schriftelijke
+vergunning, ter hand te stellen. Ik vertrok dan naar Mexico en nam mijn
+dochter mede, die na den dood van haar moeder in een klooster was
+opgebracht geweest. Mijn afwezigheid gaf ruim baan aan mijn
+beschuldigers, en zij verzuimden de gelegenheid niet. Een half jaar had
+ik in de nieuwe wereld doorgebracht, toen een vaartuig de tijding kwam
+brengen dat ik naar Spanje teruggeroepen werd om mijn gedrag te
+verantwoorden. Ik moest gehoorzamen; maar nauwelijks was ik met mijn
+dochter aan boord van het transportschip gekomen, of mijn degen werd mij
+afgeeischt, en ik zag mij als gevangene behandeld. Op de terugreis werd
+ons vaartuig door zeeroovers aangerand en genomen. Alles werd over de
+kling gejaagd en ik had mijn behoud en dat mijner dochter alleen te
+danken aan de omstandigheid, dat een der roovers, die vroeger onder mij
+gediend had, mij herkende. Terwijl men mij naar de schuilplaats der
+vrijbuiters voerde, kwam mijn oom Van Murel met zijn verhalen mij voor
+den geest. Ik vormde het besluit mij op het ondankbare Spanje te wreken
+en voortaan als een Noordsche Zeekoning te leven. Ik liet mijn voornemen
+aan mijn beschermer bemerken: deze juichte het toe: en toen hij, aan wal
+gekomen, mijn naam, de smadelijke behandeling, die ik tot loon mijner
+diensten ondergaan had, en mijn besluit om mij bij hen te voegen, aan de
+zeeroovers openbaarde, werd ik met algemeene stemmen tot hun opperhoofd
+verkoren. Wat in de jaren, die ik in het Meer van Maracaibo doorbracht,
+door mij verricht is, ga ik liefst voorbij: genoeg zij het, dat ik
+geduchte wraak op Spanje nam van de beleediging mij aangedaan; en de
+goede Kapitein, die ginds zijn pijp zit te rooken, kan u verhalen hoe
+gevreesd de naam van Don Manoel in den Mexicaanschen zeeboezem en in de
+Zee der Antilles was."
+
+Hier viel ik den verhaler in de rede.--Gij wildet wraak op Spanje
+nemen," zeide ik: "maar kwam die wraak over beleedigingen u door de
+Rijksgrooten aangedaan, niet op het hoofd neder van onschuldige
+kooplieden en schippers, die wellicht te voren uwen naam met eerbied
+genoemd en uw bestuur gezegend hadden?--moest op deze wijze niet de
+onschuld het gelag betalen?"
+
+"Ik erken, dat uw aanmerking juist schijnt," zeide Van Lintz: "maar is
+dit niet bij elken oorlog het geval? Boeten de soldaten, die in den
+veldslag sneuvelen, de arme landlieden, wier oogst vernield en
+weggeroofd wordt, de burgers, die hun woningen geplunderd en verwoest
+zien, niet voor het vergrijp der vorsten, in wier raadsvertrek de krijg
+besloten is? Ik ook, ik had den oorlog aan Spanje verklaard en aan al
+wie met Spanjaards heulde; en ik strafte den ondankbaren vorst in zijn
+onderdanen. Gij zult mij wellicht tegenwerpen, dat ik--naar het gewone
+gevoelen, een roover was en geen vorst door Gods genade; maar ik erken
+het onderscheid niet, dat door een partijdige beschouwing gemaakt is! ik
+was Souverein: ik heerschte met onbepaalde macht over de mijnen, en het
+eenige verschil tusschen mijn tegenpartij en mij bestond daarin, dat ik
+slechts over vijfhonderd, hij over vijftig millioen onderdanen
+gebood--maar des te grootscher scheen het mij, zijn overmacht te
+tarten."
+
+"Ik zal hierover in geen woordentwist treden, die ons te verre zoude
+leiden," zeide ik, glimlachende over de drogredenen, waarmede Van Lintz
+zijn handelingen zocht te vergoelijken: "ik acht het met dat al
+gelukkig, dat niet iedereen zich geroepen voelt, om een dusdanige nieuwe
+maatschappij te stichten en op roof en doodslag te gronden. Intusschen
+schijnt die tijdelijke heerschappij, hoe grootsch ook, u verdroten te
+hebben. UEd. heeft die, meen ik, vrijwillig verlaten."
+
+"Vrijwillig!" herhaalde Amelia, zich aan haar vader klemmende: "ja
+gewis, Mijnheer Huyck! Vrijwillig, en uit weerzin tegen de leefwijze,
+die wij leidden. O! geloof toch niet, dat mijn vader in ernst het
+gevoelen voorstaat, dat hij zooeven uitte. Neen! de omstandigheden, de
+dwang der roovers, in wier macht wij ons bevonden, noodzaakten hem, in
+het eerst, hun opperhoofd, of hun slachtoffer te worden; en een gevoel
+van wraakzucht kan zich daarmede gemengd hebben;--maar ik heb te vaak
+gezien, met deelneming bijgewoond, hoe dat lijden van onschuldigen, hoe
+die buit, op ongelukkigen verworven, hem bittere uren en slapelooze
+nachten gekost hebben, hoe de omgang met zijn woeste gezellen hem
+tegenstond, en hoe het besef, dat hun handwerk strafbaar in Gods oogen
+was, hem ieder oogenblik den boezem benauwde. Vergeef mij, mijn vader,
+zoo ik te vrijmoedig spreek;--maar uw hart was beter dan uw daden: en
+vaak hebt gij ook naderhand het uur gezegend, waarin gij het besluit
+volbracht, om aan die leefwijze voor eeuwig vaarwel te zeggen."
+
+"Ik zal ten minste altijd het uur blijven zegenen, dat mij u tot dochter
+gaf," zeide Van Lintz, Amelia vriendelijk over de wangen streelende: "en
+ik wil gaarne bekennen, dat ik zonder u, dat besluit, waar gij van
+spreekt, niet zoo licht zoude genomen hebben;--want, hetzij mijn beroep
+schuldig ware of niet, ik was er in vele opzichten aan gehecht: en men
+moet zeeman geweest zijn, Mijnheer Huyck! om zich het alles overwinnende
+genot voor te stellen, dat men smaakt, wanneer men, met een goed schip
+onder de voeten en aan 't hoofd eener stoutmoedige en voor niets
+vervaarde manschap, de zeeen beheerscht en geen meester erkent:--doch
+genoeg hierover: welke dan ook mijn beweegreden mogen geweest zijn, ik
+verliet mijn nieuwe onderzaten en droeg het bevel over de bende aan een
+jongeling over, die met dienzelfden Kapitein Pulver, die mij straks
+herkende, in mijn handen geraakt is. Gij hebt den knaap gezien: hij was
+het, die aan den weg nabij Naarden, op dien avond...."
+
+"o!" riep ik uit: "ik heb hem sedert genoeg weder gezien: en wat meer
+is, hij bevindt zich op dit oogenblik hier geen half uur vandaan: UEd.
+zoude hem desnoods met een gewonen kijker kunnen zien.--Doch daarover
+nader: laat ik uw verhaal niet storen."
+
+"Het overige," hernam Van Lintz, "heeft weinig te beteekenen. Ik trok
+weder naar Europa en kwam behouden in Frankrijk aan. Daar bood ik mijn
+dienst aan verschillende hoven; maar reeds had zich het gerucht, althans
+het vermoeden verspreid, dat de Graaf van Talavera en de Zeeroover Don
+Manoel een persoon waren: en ik ontving allerwegen afwijzende
+beschikkingen op mijn voorslagen. Eindelijk slaagde ik er in,
+betrekkingen aan te knoopen met het Russische hof. Het werd echter
+noodig geoordeeld, opdat de zaak haar beslag krege, dat ik een
+persoonlijke samenkomst had met den Gezant van den Czaar te 's-Hage en
+zijn agent te Amsterdam. Ik kwam derhalve naar de Nederlanden: doch werd
+reeds aan de grenzen gewaarschuwd, dat men mij in Holland als deserteur
+beschouwde, omdat ik indertijd zonder verlof was weggereisd, en dat
+bovendien de Spaansche Gezant mij opeischte. Men raadde mij dus, zoo ik
+het wagen wilde, onder een bedekten naam over te komen. Ik had in het
+Graafschap mijn ouden vader teruggezien; maar helaas! het was alleen om
+hem de oogen te sluiten: mijn moeder, al mijn broeders waren reeds lang
+gestorven.--Niemand van al mijn naaste betrekkingen was meer in leven,
+dan Martha, mijn oude voedster, welke ik vernam, dat thans de hoeve
+nabij Naarden bewoonde. Ik vormde toen het plan mij aldaar schuil te
+houden, tot ik bericht ontving, of ik mij in Amsterdam mocht wagen, en
+inmiddels mijn dochter derwaarts te zenden, om de gewichtige papieren te
+lichten, welke onder den Notaris Bouvelt berustende waren. Het overige
+is u bekend."
+
+"Omtrent," antwoordde ik: "alleen weet ik niet, hoe gij beiden u thans
+hier bevindt, noch welke uw uitzichten voor de toekomst zijn."
+
+"Gij weet," hernam Van Lintz, "dat mij de heer Blaek, om redenen voor u
+van geen belang, zijn dienst had toegezegd. Op den morgen, toen het
+feest aan de hoeve zoude plaats hebben, zorgde hij een half uur voor de
+andere gasten aanwezig te zijn: en, in zijn koets verscholen, reed ik
+naar Huizen, waar mij een boot wachtte, die mij naar den boeier bracht
+van den Heer Blaek, met welken ik naar dit vaartuig werd gesmokkeld,
+hetwelk gedeeltelijk door hem bevracht is, en waar hij voor mij en mijn
+dochter plaatsen had besproken. Amelia, in stilte van ons plan
+verwittigd, was in Amsterdam reeds scheep gegaan; en het gelukte ons
+alzoo ten einde toe de vervolging en de list van uw Heers vaders agenten
+te ontduiken. Thans vlei ik mij, op de plaats onzer bestemming gekomen,
+gelegenheid te vinden om mij naar Rusland te begeven, alwaar de Hemel
+mij vergunne, mijn dagen, na zooveel wisselvalligheden, in vrede te
+slijten en aan mijn arme dochter die rust te bezorgen, welke haar
+geschokt gestel behoeft.--Neem gij intusschen, Mijnheer Huyck! nogmaals
+mijn dankbetuiging aan. Ik weet, dat het bewaren van ons geheim u een
+bron van verdriet is geweest."
+
+"Neen, mijn vader!" zeide Amelia: "gij weet nog niet alles:--ach! gij
+weet niet, welk leed wij den Heer Huyck onwillekeurig veroorzaakt
+hebben. Zijn zoetste hoop, zijn vurigste zielswensch hebben gevaar
+geloopen, van door onze noodlottige kennismaking voor altijd verstoord
+te worden.--Ja!" vervolgde zij met klimmende aandoening, ziende dat ik
+zwijgend voor mij staarde, terwijl haar vader ons beurtelings met eenige
+verwondering beschouwde: "een paar woorden, aan Mejuffrouw Jetje Blaek
+ontvallen, hebben een lichtstraal bij mij doen geboren worden, en ik heb
+niet gerust voordat mij alles was opgehelderd.--ik heb vernomen, hoe
+gij, Mijnheer Huyck! Mejuffrouw Blaek bemindet: hoe zij u met
+wederliefde loonde, hoe haar oom deze verbintenissen tegen was, en hoe
+lastertongen, die haar onze betrekking als misdadig voorstelden, haar
+hadden doen besluiten, u alle verdere aanspraak op haar te ontzeggen."
+
+"Hoe!" riep Van Lintz uit, mij met een blik aanziende, waarin zich de
+uiterste verbazing teekende: "bestond er een teedere betrekking tusschen
+u en Mejuffrouw Blaek?... de nicht van den ouden Blaek?"
+
+"Ik kan het niet ontkennen," antwoordde ik: "maar thans, daar uw vertrek
+mijn gelofte heeft opgeheven, vlei ik mij, mijn gedrag ook bij haar te
+zullen kunnen rechtvaardigen."
+
+"Voor uwe rechtvaardiging zal ik zorgen," zeide Van Lintz, terwijl hij
+opstond en onstuimig heen en weder op het dek wandelde: "vervloekt zij
+de belofte, die mij de oude zondaar heeft afgeperst!--Maar ben ik er dan
+aan gehouden, nu het blijkt, hoe hij mij misleid heeft?--Hij heeft mij
+verhaald dat het huwelijk tusschen zijn zoon en zijn nicht een stellig
+bepaalde zaak was."
+
+"Ik weet," zeide ik, "dat zulks zijn verlangen was; en men gelooft
+gaarne wat men wenscht; maar tot nog toe is het mij niet gebleken, dat
+de beide jonge lieden genegen waren, de door hem gekoesterde hoop te
+vervullen. Wat echter de reden betreft, waarom hij zoo sterk op die
+verbintenis gesteld is, deze kan ik niet gissen."
+
+"Maar ik des te beter," riep Van Lintz: "hij heeft mij misleid, ik
+herhaal het; maar hij moet niet denken, dat men mij straffeloos tot
+speelbal neemt. Ik zal hem schrijven:--hij zal u zijn nicht geven--en
+een goeden bruidsschat bovendien, of ik zal hem het masker afrukken en
+aan de kaak stellen, den schijnheiligen bedrieger; ik heb er de middelen
+toe: en hij weet dit."
+
+"Hoe!" vroeg ik, op mijne beurt verbaasd: "UEd. zou in staat zijn...."
+
+"Ik ben de oorzaak van uw verdriet," zeide Van Lintz: "en het is niet
+meer dan billijk, dat ik goedmake, wat ik bedorven heb. Wees gerust: het
+hart van een jong meisje laat zich niet dwingen; doch, zoo het slechts
+aan de toestemming van Jacobus Blaek mangelt--hij zal die geven, dat
+zweer ik u. De zwarigheid zal alleen daarin bestaan, om zijn nicht van
+de verkeerdheid harer vermoedens te overtuigen."
+
+"O!" zeide Amelia, terwijl zij mij met een betooverenden glimlach
+aanzag, en tevens eenige tranen afwischte, van welke ik mij geen
+rekenschap wist te geven: "een vrouw slaat zoo gaarne geloof aan de
+onschuld van hem, dien zij liefheeft. Laat de Heer Huyck geen moed
+verliezen; hij zal, vlei ik mij, bij zijn terugkomst geen moeite hebben,
+om zijn Henriette te overtuigen, dat hij nooit iemand buiten haar bemind
+heeft."
+
+"Hoe!" zeide ik, aangenaam gestreeld door de hoop, die zij mij gaf, en
+tevens verrast door het stellige van haar belofte: "gij gelooft
+waarlijk...."
+
+"Ik ben er zeker van," zeide zij: "maar," vervolgde zij, zich half
+omwendende: "nu niet meer over dit onderwerp."
+
+"Neen!" zeide Van Lintz, ziende dat ze hevig ontroerd was: "over iets
+anders gesproken.--Gij zeidet mij zooeven, dat gij mijn voormaligen
+Luitenant Sander Gerritsz, of Zwarten Piet, zooals hij zich naderhand
+noemen liet, op Terschelling hadt gelaten?"
+
+Ik voldeed op dit punt aan de nieuwsgierigheid van Van Lintz. Mijn
+verhaal wekte zijne deelneming en die zijner dochter: en beiden gaven
+den wensch te kennen, dat Sander hen op de reis vergezellen mocht en
+evenals Van Lintz zelf, gelegenheid zoeken om in dienst des grooten
+Czaars een nieuwe en meer eerlijke loopbaan te beginnen. Aan de
+toestemming van Sander viel niet te twijfelen; want het was bij mij
+zeker, dat hij nog de oude gehechtheid voor zijn voormaligen meester
+koesterde, en ik maakte mij sterk hem te overtuigen, dat, al bleef
+Klaartje in 't leven, zij toch voor hem verloren was. Er bleef dus
+alleen over, door Kapitein Holmfeld het innemen van een nieuwen
+passagier te doen goedkeuren: en wij waren juist voornemens hem deswege
+te gaan spreken, met verzwijging natuurlijk der omstandigheden, waarmede
+het raadzaam was niet voor den dag te komen, toen de beide Kapiteins
+naar ons toekwamen.
+
+"Wel zoo! zijn de vrienden een luchtje gaan scheppen?" vroeg Pulver, en
+zich toen tot Van Lintz wendende, die op wilde staan: "blijf zitten,
+Mijnheer! hou uw gemak, zooals de havik tot de duif zei terwijl hij haar
+plukte: ja, wou jelui zien, waar de _Fortuin_ gebleven is?--naar den
+kelder, Mijnheer! en de visschen zitten er misschien al in de
+kajuitskamer een kaartje te spelen."
+
+"Inderdaad!" zeide ik, den blik naar de zandbank wendende, waar ik den
+dag te voren het wrak nog herkend had en nu niets meer te zien was: "zij
+is verdwenen! Hoe kan in zulk een korten tijd....?"
+
+"O!" zeide Pulver: "het zand is hier in eeuwigdurende beweging, en een
+Loods behoeft geen drie weken ziek te zijn om het vaarwater te
+verleeren. Wij liggen hier nu goed en wel op Maklijk-Oud en hebben water
+in overvloed; maar Joost weet, hoe het over ettelijke jaren zal wezen,
+als die verwenschte Robbeplaat nog verder kuiert."
+
+De vrees van Pulver werd bewaarheid; want, op dit oogenblik dat ik
+schrijf, is sedert lang die reede voor gewone vaartuigen ontoegankelijk
+geworden en biedt zij alleen bij hoog water den visscher een tijdelijke
+schuilplaats aan.
+
+"Bedrieg ik mij?" vroeg Schipper Holmfeld, die middelerwijl met zijn
+kijker naar den kant van het Vlie had uitgezien: "of is het de boeier,
+die den Heer Bos aan boord gebracht heeft, die ginds komt opzeilen?
+Gelieft UEd. eens te zien?"
+
+"Inderdaad!" zeide Van Lintz, na op zijne beurt te hebben uitgekeken:
+"ik heb er niet veel opgelet; maar nu gij 't zegt, hij heeft er veel
+van."
+
+"UEd. heeft toch niets vergeten?" vroeg Pulver.
+
+"Niets van zoo groot belang, dat men het mij zou komen nabrengen:--ja
+waarlijk ... hoe meer ik hem beschouw:--zie zelf eens, Mijnheer
+Huyck...."
+
+"Het is het jacht van Lodewijk Blaek!" riep ik uit, door den kijker
+ziende, en den groenen voorsteven met verguld beeldwerk herkennende,
+waar het zilveren schuim tegen opspatte:--en vervolgens, Van Lintz ter
+zijde trekkende: "was hij mede in 't geheim van uw vertrek?" vroeg ik
+hem.
+
+"Dat gewis niet," antwoordde Van Lintz; "en al wist hij er van, hij
+althans zoude de onbeschaamdheid niet hebben, mij opnieuw onder de oogen
+te komen."
+
+"Het zou toch nogal toevallig zijn," zeide ik, "indien hij juist in den
+zin gekregen had, ook dezen koers uit te komen. In allen gevalle zullen
+wij geduld dienen te hebben, en afwachten wat het geeft."
+
+Wij bleven aldus een geruimen tijd uitkijken, zonder dat het vaartuig
+ons merkbaar naderde, daar het door den tegenwind genoodzaakt was te
+laveeren, en ons, nu zijn voorplecht, dan zijn, met sierlijk, in den
+zonneglans fonkelend loofwerk pronkenden spiegel vertoonde. Eindelijk
+kwam men ons van onze beschouwing afroepen met het bericht, dat de
+maaltijd was opgedischt, en begaven wij ons in de kajuit. Aan tafel
+gezeten, had Pulver nauwelijks een mondjevol soep binnen, of hij begon
+weder over de groote gelijkenis tusschen den Heer Bos en zijn ouden
+kennis den Zeeroover; en wij moesten met of tegen dank, het verhaal
+zijner ontmoeting in de Zee van de Antilles hooren, en tevens hoe hij op
+Terschelling zijn ouden kennis Sander teruggevonden had. Ik nam hieruit
+aanleiding om den Heer Van Lintz, na hem een geheimen wenk te hebben
+gegeven, de vraag te doen, of hij niet een bediende noodig had, en hem
+Sander als zoodanig aan te bevelen.
+
+"Wat drommel, Patroon!" riep Pulver uit: "wou UEd. nou van Sander een
+huisknecht maken? Is dat een werk voor een jongen, die het zeegat uit
+geweest is, en als Stuurman heeft rondgezwalkt?"
+
+"Daarom zou hij mij des te liever zijn," antwoordde Van Lintz. "Ik heb
+iemand noodig, die de zeevaart verstaat; want tusschen ons gezegd: mijn
+reis staat met de zeevaart in betrekking ... ik ben in mijn leven verder
+dan op moeders bont boezelaar geweest:--en zoo die Sander Gerritsz...."
+
+"UEd. heeft zijn naam goed onthouden," zeide Pulver, wiens vermoedens
+weder bovenkwamen en versterkt werden door de zeemansuitdrukking, welke
+Van Lintz gebezigd had: "en ik wil mijn leven op een vermolmde ra
+doorbrengen, zoo het heden de eerste reis is, dat UEd. dien heeft hooren
+noemen. Nu!--dat daargelaten: Harmen Pulver is ook niet mal: en ik weet
+wat ik denk, zooals de vent in 't dolhuis tegen den oppasser zei."
+
+Van Lintz wilde antwoorden, en ik zag het oogenblik komen, waarin een
+verklaring onvermijdelijk werd, toen wij opeens een groote drukte aan
+boord vernamen, en een geluid als van een vaartuig, dat het onze langs
+zeilde; terwijl het over en weer roepen en praten ons gissen deed, dat
+er iemand aan boord gekomen was.
+
+"Ik hoor vreemd volk, Kapitein Holmfeld!" zeide ik: "pas maar op: men
+zou uw boeier prijsmaken eer gij er op verdacht waart."
+
+"'t Zal misschien die Don Manoel wezen, daar de Schipper zooeven van
+vertelde," zeide Holmfeld, lachende, terwijl hij opstond.
+
+"Neen: daar wil ik mijn kop wel op verbeuren van neen," zeide Pulver:
+"ofschoon, een kennis van hem, dat ware mogelijk:" en hij zag Van Lintz
+wantrouwend van ter zijde aan, terwijl Holmfeld de kajuit verliet om te
+gaan zien, wat het wezen kon.
+
+"Het is, zoo waar ik leve, het jacht van den Heer Blaek, dat van ons
+afgaat;" zeide Van Lintz, uit het raam ziende: "wat kan dat beduiden?"
+
+Nog had hij niet uitgesproken, toen de deur openging. Kapitein Holmfeld
+trad binnen, deed een stap zijwaarts en liet iemand door, wiens bijzijn
+wij er verre af waren te verwachten of te wenschen--Lodewijk Blaek.
+
+
+ * * * * *
+
+
+ZES-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.
+
+WAARIN ZICH HET OUDE SPREEKWOORD BEVESTIGD VINDT, DAT MEN GEEN HEI MOET
+ROEPEN, EER MEN OVER DEN DAM IS.
+
+
+De aankomst van dezen onwelkomen gast bracht geen geringe ontsteltenis
+teweeg bij de personen, die zich in de kajuit bevonden Amelia werd
+doodsbleek, haar knieen knikten en zij hield zich aan den rug van haar
+stoel met beide handen vast om niet te vallen. Haar vader stond verrast
+en wierp op Lodewijk een blik vol toorn en verontwaardiging: en ik zag
+met bezorgdheid de toekomst te gemoet, overtuigd, dat de verschijning
+van dezen laatsten niets goeds voorspelde, en tot ergerlijke tooneelen
+zoude aanleiding geven; temeer, toen ik den glimlach bespeurde, die op
+zijn lippen zweefde.
+
+"Ik heb de eer het gezelschap nederig te groeten, zeide hij, een
+spottenden blik op Van Lintz werpende; maar de uitdrukking van zijn
+gelaat veranderde en zijn kleur verschoot, toen hij mij herkende.
+
+"Ga zitten, Mijnheer Blaek!" zeide Holmfeld: "waarlijk, wij waren er
+verre af, van ons op uw bezoek te verwachten: dat is hupsch van u."
+
+"En waarom niet?" zeide hij, zijn onbeschroomdheid terugvindende, en
+plaatste zich meteen op den hem aangeboden stoel naast Amelia, die den
+haren verschoof: "ik ben immers een liefhebber van op het water rond te
+zwalken. Maar laat ik niemand storen. Houdt uw gemak, Mijne Heeren! Ik
+hou, zooals ik zeide, veel van een speelreisje; en bovendien, ik
+wenschte Mijnheer (zich tot Van Lintz wendende) te bedanken voor de eer,
+die hij mijn jacht heeft aangedaan, door het tot zijn overtocht te
+gebruiken. En de Heer Huyck ook hier! maar dat verwondert mij minder:
+men ziet den rook, waar het vuur is:--en als men zulke trekpleisters
+heeft...." hier zag hij, schamper lachende, naar Amelia.
+
+"Mijnheer!" zeide Van Lintz, met nadruk: "ik ben hier slechts passagier
+aan boord, en de Kapitein kan toelaten wie hij verkiest; maar ik moet u
+zeggen, nu het mij blijkt, dat gij bewust waart van onze
+tegenwoordigheid alhier, dat uw ongewenscht bezoek de maat vult van al
+uw onbescheidenheden te mijwaarts."
+
+"Kom Heer Graaf! of welken naam UEd. thans verkiest te dragen," zeide
+Lodewijk: "UEd. kan het zoo kwaad niet meenen: er is, zoo ik wel
+onderricht ben, ook een tijd geweest, dat UEd. ongewenscht aan boord
+kwaamt bij dezulken, die u voor St.-Felten wenschten. Daar is Kapitein
+Pulver, die weet er een geschiedenis van te vertellen."
+
+"'t Is bij mijn zolen niets anders als ik dacht," zeide Pulver: "ja! ja!
+Pulver laat zich geen brik voor een barkas verkoopen, zooals ik zei."
+
+"En gij, Kapitein Holmfeld!" vervolgde Lodewijk tegen den verbaasden
+Schipper: "gij moogt ook wel toezien, of uw geeerde passagier zou uw
+schip wel eens naar de Baai van Venezuela kunnen sturen."
+
+"Ellendeling!" riep Van Lintz, bleek van woede en zich met moeite
+bedwingende: "Wat hebt gij voor? Wat beduidt uw komst, en de taal, die
+gij voert?"
+
+"Ik begrijp er niets van," zeide Holmfeld: "uw eigen vader, Mijnheer
+Blaek! heeft mij deze lieden aanbevolen en aan boord doen ontvangen."
+
+"Mijn vader is, met verlof gezegd, een oude suffer," zeide Lodewijk:
+"maar hij had wel anders gehandeld, indien hij geweten had, dat gindsche
+Heer, die zulk een hoogen toon voert, een deserteur is en een
+zeeroover."
+
+Er volgde een oogenblik van algemeene stilte op deze woorden. De oogen
+van Van Lintz rolden hem vreeselijk in 't hoofd, het schuim stond hem op
+de lippen, en hij ware Lodewijk ongetwijfeld aangevlogen, had niet
+Amelia, eene uitbarsting willende voorkomen, zich voor haar vader
+geplaatst en hem omvat.
+
+"Mijnheer mag wezen wie hij wil," zeide Holmfeld, na zich een wijl
+bedacht te hebben: "hij is mijn passagier: ik heb geld voor den
+overtocht ontvangen en ik versta niet, dat hij aan mijn boord beleedigd
+worde."
+
+"Goed gesproken!" zeide Pulver: "of hij een deserteur is geweest weet ik
+niet; maar, zoo hij al een zeeroover was, kan ik getuigen, dat hij mij
+op een bescheiden wijze behandeld heeft en mij ongemolesteerd heeft
+laten gaan, toen hij mij zonder genade had kunnen opknoopen."
+
+"Met u praat ik niet," zeide Lodewijk, "en wat Kapitein Holmfeld
+betreft, hij mag zich tweemaal bedenken over hetgeen hij zegt; want het
+zou wel kunnen gebeuren, dat hij anders geen zaken meer te doen kreeg
+voor ons kantoor."
+
+"Hoor eens," zeide Holmfeld, op zijn beurt warm wordende: "Mijnheer Bos,
+of zoo hij heeten mag, is onder bescherming van de Deensche vlag en
+niemand zal hem hier verder affronteeren. En wat u betreft, Sinjeur! die
+hier twist komt zoeken, ik raad u, maak maar gauw, dat gij van mijn
+bodem afkomt, of ik laat u tusschendeks smakken en pak u mede naar
+Denemarken. Wat hagels! ik ben baas op mijn schip."
+
+Lodewijk beet op zijn lippen: "Ik ga," zeide hij, op een sarrenden toon:
+"en zal te Amsterdam bericht brengen, dat Kapitein Holmfeld misdadigers
+laat ontsnappen en dat de zoon van den Hoofdschout een afscheidsglaasje
+met hen drinkt."
+
+Ik had mij voorzichtigheidshalve niet in den twist gemengd; maar deze
+persoonlijke beleediging begreep ik niet voorbij te kunnen laten gaan:
+"Mijnheer Blaek!" zeide ik: "ik heb tot nog toe gezwegen: maar ik moet u
+zeggen, dat gij hier een ellendige rol speelt."
+
+"Met u heb ik thans niets te schaffen," zeide hij; "maar later zult gij
+mij voldoening voor die woorden geven."
+
+"Ik had u die reeds lang afgevergd," zeide ik: "indien de eerbied voor
+uw vader en nicht mij niet weerhouden hadden."
+
+"Mijn nicht!" hernam hij, schamper lachende: "het voegt u wel van mijn
+nicht te spreken, wanneer ik u met uw maitres in gezelschap vind."
+
+"Dat is te veel!" riep ik uit: "zoodra wij aan wal zijn...."
+
+"Gij hebt gehoord, wat ik gezegd heb," zeide Holmfeld, terwijl hij
+Lodewijk in den kraag vatte: "nog een woord en ik smijt u in den
+kelder."
+
+"Een oogenblik!" zeide Van Lintz, die inmiddels zich geweld had
+aangedaan om bedaard te blijven: "indien hier iemand beleedigd is, zoo
+ben ik het. Ik had wellicht, uit aanmerking van den dienst, welken mij
+des jonkmans vader gedaan heeft, zijn onbezonnen uitvallen kunnen
+verschoonen; maar het is de eer mijner dochter, welke hij aanrandt, en
+bij den Hemel! hij zal niet naar Amsterdam terugkeeren om daar haar
+goeden naam door zijn schandelijke lastertaal te bezwalken. Welke
+wapenen verkiest gij, Mijnheer Blaek?
+
+Aller oogen waren op Lodewijk gevestigd; hij sloeg even de zijne neder
+onder den ontzagwekkenden blik van Van Lintz; maar zijn gelaat bleef
+dezelfde spotachtige uitdrukking behouden, welke het van zijn
+binnentreden af niet verlaten had.
+
+"O ho!" zeide hij: "begint Mijnheer eindelijk te begrijpen, dat er een
+fatsoenlijker wijze is om tusschen cavaliers een twist te beslechten dan
+met de vuist, gelijk gemeene kruiers?--Wat zal ik u antwoorden? De
+wapens zijn mij vrij onverschillig; maar liefst vecht ik op den vasten
+wal; ik heb nooit het ambacht van zeeroover uitgeoefend: en schoon ik
+redelijk vast sta op de planken van mijn jacht, ben ik nooit gewend
+geweest--zooals andere lieden--het rapier of de pistool aan boord te
+bezigen!"
+
+"Het zij zoo!" zeide Van Lintz: "wij zijn in 't gezicht van
+Terschelling, en daar zal zich wel een eenzaam plekje bevinden waar wij
+onze zaak kunnen afdoen. Gij zult er zeker niet tegen hebben, dat de
+Heer Huyck en Kapitein Pulver ons tot getuigen strekken."
+
+"Ik zie niet, dat wij getuigen noodig hebben," zeide Lodewijk; "maar,
+wat mij betreft, ik heb er niets tegen.--Hoewel de duinkant eenzaam zij,
+is het verkieslijk, zoomin geruchts mogelijk te maken: en alzoo stel ik
+voor, den degen te gebruiken."
+
+Van Lintz boog het hoofd ten teeken van goedkeuring. De Kapiteins en ik
+zagen elkander met verwonderde blikken aan; want de keus van Lodewijk
+scheen ons vreemd en gewaagd toe: immers, al had hij ook den naam van
+een geoefend schermer te zijn, hij kon, op 't oog af, niet gerekend
+worden zijn forsch gespierden weerpartijder in kracht of behendigheid te
+evenaren: en een gevecht met pistolen, had, naar onze meening, meer
+gelijkheid tusschen partijen gevormd. Er viel echter niets aan te
+veranderen, daar Lodewijk het zelf zoo gewild had; doch de achtelooze,
+onverschillige wijze, waarop hij zijn keuze gedaan had, bleef ons,
+evenals die keuze zelve, onverklaarbaar.
+
+Droevig was echter de uitwerking, welke de afloop van den twist op
+Amelia deed. Schoon haar oog geen traan ontvloot, teekenden al haar
+gelaatstrekken hevige ontroering en bezorgdheid. "O God!" riep zij, de
+handen angstig wringende: "moet er om mijnentwil een tweegevecht plaats
+hebben?--Heb ik niet reeds genoeg uitgestaan, mijn Vader! en moet de
+laatste stap, dien gij op uw geboortegrond doet, met bloed geteekend
+worden?--Kunt gij dat niet beletten, Mijnheer Huyck?"
+
+Ik haalde de schouders op: en in waarheid, welk een afkeer ik van nature
+ook tegen die onmenschelijke en onchristelijke gewoonte koester, om
+elkander als wilde dieren naar het leven te staan, ik zag niet, hoe er
+in dit geval aan een vergelijk of verzoening kon gedacht worden: "al wat
+ik kan voorstellen," zeide ik, "is om zelf de plaats van uw Heer vader
+te nemen en den Heer Blaek, voor zijn lastertaal de straf te geven, die
+hij verdiend heeft."
+
+"Is het op die wijze, dat gij mijn zorg denkt te verminderen? en is deze
+de eenige troost, dien gij mij geven kunt?" zeide Amelia met een
+verwijtenden blik.
+
+"Wees vooralsnog niet voor uw lief bekommerd, Mejuffrouw!" zeide
+Lodewijk: "ik hoop later mij met den Heer Huyck te meten en hem zijn
+smadelijke woorden te doen opslikken:--eerst moet de zaak met uw vader
+afgedaan zijn."
+
+"Wees toch bedaard Amelia!" zeide Van Lintz, eenigszins ontevreden over
+den twijfel, welken zijn dochter over den uitslag van het tweegevecht
+scheen te voeden: de Heer Blaek verlangt een les: hij heeft die noodig:
+en ik ben bereid, hem die te geven: zou UEd. de goedheid willen hebben,
+Kapitein Holmfeld! van de sloep vaardig te doen maken. Ik vlei mij, dat
+wij niet lang zullen wegblijven."
+
+"Te drommel!" fluisterde Pulver mij in 't oor: "wie had dat kunnen
+vermoeden? Zou UEd. den Heer Lodewijk niet kunnen raden alsnog zeil te
+minderen? Hij mag groot en sterk zijn: maar tegen dien driedekker van
+een Don Manoel is hij niet opgewassen."
+
+"Het heeft zoo moeten zijn," zeide ik: "en het ligt er nu eenmaal toe;
+maar ik had wel gewenscht, dat die thee op den bodem van de zee lage en
+dat wij hier nooit aan boord waren gekomen; want de hemel weet, hoe men
+dit geval ten onzen nadeele zal uitleggen."
+
+Wij waren intusschen de kajuit uitgetreden: Holmfeld was zijn bevelen
+gaan geven tot het klaarmaken der sloep: Van Lintz was naar beneden om
+zijn degen en mantel te gaan halen, en Lodewijk, tegen het gangboord
+leunende, stond een deuntje te fluiten en naar wal te zien. Nu naderde
+mij Amelia en zeide:
+
+"Gij belooft mij, toe te zien, Mijnheer Huyck! dat alles naar behooren
+toega. Ik kan het niet helpen, maar ik mistrouw dien Heer Blaek."
+
+"Ik heb nooit de beste gedachten van hem gehad," zeide ik: "maar wij
+zullen zorgen, dat alles volgens de regels geschiede. Ban uw vrees: het
+zal beter afloopen, dan gij denkt. Uw vader is zich zijner kracht bewust
+en de jaren voorbij, waarin men onbesuisd te werk gaat en zonder
+nadenken handelt. Ik bedrieg mij zeer, of zijn voornemen is alleen, dien
+onbedachtzamen knaap een aandenken aan zijn meerderheid te
+geven.--Intusschen, ik wenschte met u, dat dit alles geen plaats had
+gehad."
+
+De sloep was nu gereedgemaakt en Kapitein Holmfeld verzocht ons, den
+meesten spoed aan onze verrichtingen bij te zetten, daar hij zijn
+manschappen niet langer dan noodig ware wilde missen. Lodewijk steeg
+eerst af: vervolgens de Heer Van Lintz, na zijn dochter hartelijk
+vaarwelgekust te hebben. Ik drukte haar zwijgend de hand tot afscheid en
+volgde met Pulver; maar nog waren wij niet allen gezeten, toen Amelia
+boven aan de trap verscheen en, eer iemand het verhinderen kon, zich
+naar beneden liet glijden.
+
+"Wat wilt gij? En welke dwaasheid is deze?" vroeg haar vader, op een
+strengen toon.
+
+"Ik wil met u naar wal gaan," zeide Amelia: "niet dan door dwang zal ik
+u verlaten: mijn besluit is onverzettelijk: en gij weet, mijn vader, dat
+ik, wat vastheid van wil betreft, uw waardige dochter ben--vrees niet
+dat ik uw opzet storen of verhinderen zal. Ik zal bij de sloep blijven:
+gebeurt er eenig ongeval--'tgeen de Heiligen verhoeden--dan ben ik
+immers bij de hand, en er behoeft niet naar het schip gezonden te worden
+om mijn hulp te vorderen."
+
+Er viel hier niets tegen in te brengen. Wij staken af en roeiden naar de
+haven; terwijl wij allen, en zelfs Pulver, wien het moeilijk viel, het
+zwijgen bewaarden. Het jacht van Lodewijk, dat minder diep ging dan het
+Deensche vaartuig, lag tusschen dit en het dorp in ten anker: alles was
+stil aan boord: slechts een enkel persoon stond onbeweeglijk aan de
+voorplecht. Eerst toen wij naderbij kwamen, bespeurde ik, dat die man
+een kijker in de hand en op ons gevestigd hield. Opeens verdween hij: en
+nu zag ik, dat de jol aan bak-boordzijde gehaald werd. Ik veronderstelde
+eerst, dat de knecht van dat jacht, Lodewijk in ons midden herkennende,
+zijn bevelen kwam vragen; maar niet weinig verwonderd was ik, toen, een
+voor een, een viertal personen op het dek van het jacht verschenen en in
+de jol afdaalden, die nu met alle kracht van riemen naar wal word
+geroeid. Ik zag Lodewijk aan, en ik bemerkte, dat ook zijne
+oplettendheid op deze manoeuvre gevestigd was, en dat een echt
+duivelsche lach zich op zijn lippen vertoonde. In andere omstandigheden
+zou ik hem gevraagd hebben, wie die personen waren, die hij op zijn
+vaartuig had; thans echter schroomde ik het stilzwijgen te breken, dat
+in onze sloep heerschte, en wellicht een onhebbelijk antwoord uit te
+lokken. Weldra was de jol tusschen de in de haven liggende
+visschersschuiten en achter het paalhoofd verdwenen. De Heer Van Lintz
+had haar niet bespeurd of er geen acht op geslagen, en zijn dochter was
+te zeer in haar droevige gepeinzen verdiept, om te letten op iets, wat
+rondom ons gebeurde. Wat Pulver betreft, hij was juist bezig met vuur te
+slaan en zijn pijp aan te steken, toen de jol van het jacht afging, en
+zij had dus ook zijne opmerkzaamheid niet getrokken.
+
+Wij waren eindelijk aan het paalhoofd gekomen, hetwelk wij beklommen,
+uitgenomen Amelia, die zich tegen de koele zeelucht in haars vaders
+mantel wikkelende, in de sloep bleef zitten. Wij drongen door de hier
+wederom verzamelde menigte heen en bevonden ons weldra op het gulle zand
+voor het dorp.
+
+"Dunkt u niet best," vroeg ik aan Van Lintz, "dat wij eerst naar de
+herberg gingen en ons van daar, quasi om een wandeling te maken, naar
+het duin begaven?--Dat zou minder opziens baren en geen argwaan
+verwekken."
+
+"Die wandeling zal u wel bespaard worden," mompelde Lodewijk; en, op
+hetzelfde oogenblik trad iemand, die uit den volkshoop te voorschijn
+kwam, naar Van Lintz toe en legde hem de hand op den schouder met de
+woorden: "Gij zijt mijn arrestant."
+
+"Uw arrestant!" riep Van Lintz, verbaasd terugtredende en de hand aan
+zijn degen slaande.
+
+"Wij bidden u, niet te bieden eenige resistentie," zeide Heynsz:--want
+hij was het zelf:--"mijn dienaars zijn gewapend en ik heb slechts te
+vertoonen mijn mandaat, om te verkrijgen de noodige assistentie."
+
+"Geef in 's Hemels naam toe," zeide ik tegen Van Lintz: "alle weerstand
+zou voor het oogenblik nutteloos zijn."
+
+"Heer Graaf van Talavera!" zeide Lodewijk Blaek, met een hoonenden lach,
+tegen Van Lintz: "gij zijt een fijne diplomaat; maar de kunstgreep, dien
+ik thans gebezigd heb om u van het Deensche schip te lokken, was toch
+nieuw."
+
+"Gij zijt de verachtelijkste mensch, dien ik ken," zeide ik, over zulk
+een helsche list verontwaardigd.
+
+"En de onvoorzichtigste," zeide Van Lintz: "want zijn fieltestreek kan
+hem zijn halve vermogen kosten.--Maar dat daargelaten! Ik moet zwichten.
+Hier is mijn degen. Monsieur Heynsz! waar is het uw plan mij heen te
+voeren? Ik wensche vooraf nog mijn dochter eens te spreken en afscheid
+van haar te nemen."
+
+"Om Godswille! Wat is er gebeurd?" riep Amelia, die, door een der
+matrozen ten halve onderricht, angstig kwam toesnellen.
+
+"Niets, lief kind!" zeide Lodewijk: "als alleen dat het plan veranderd
+is, en dat gij met uw vader en mij in vrede naar Amsterdam terugkeert."
+
+"Is dit noodzakelijk?" vroeg ik aan Heynsz; "en moeten die lieden
+gedwongen worden, het gelaat van dien schoft op de terugreis voor oogen
+te hebben?"
+
+"Ik zal u verzoeken, liever een vaartuig te mijnen koste te nemen,"
+zeide Van Lintz.
+
+"Ziedaar een billijk voorstel," zeide ik tegen Heynsz: "gij zijt
+bovendien afgezonden, om Mijnheer gevangen te nemen, en niet om hem te
+pijnigen door den aanblik van iemand, die hem met reden hatelijk is."
+
+"Er is geen zwarigheid ter wereld," antwoordde Heynsz: "wij willen den
+Heer Graaf niet jagen op kosten: wij willen huren een vaartuig en
+bedanken den Heer Blaek voor zijn verder konvooi. Zoo de Heer Graaf
+verlangt, wij zullen aan de roeiers, die hem gebracht hebben hier, last
+geven, van boord te gaan halen zijn bagage."
+
+"Die bagage zal zeker onderzocht worden?" vroeg Van Lintz, hem met een
+doordringenden blik aanziende: "doch om 't even:--ik verlang er zelfs
+naar; want daardoor zal de wraak volkomen worden, die ik van dezen Judas
+nemen moet."
+
+"Wat ... wat beduidt dat toch?" vroeg Lodewijk, enigszins ongerust: "wat
+hebben uw bagage en mijn vermogen onderling uitstaande?" Hij ontving
+geen antwoord en bleef enigszins beteuterd staan. Het was mij duidelijk,
+dat hij gaarne naar zijn jacht zou zijn teruggekeerd, doch dat de zoo
+stellige woorden van Van Lintz indruk op hem hadden gemaakt: hij bleef
+dus, schoon op enigen afstand, om ons draaien.
+
+"Zouden wij niet inmiddels naar de herberg gaan?" vroeg ik aan Heynsz;
+"wij hebben hier zoveel bekijks."
+
+Deze voorslag werd te gereeder door dezen aangenomen, daar hij de
+Overheid van Terschelling toch verwittigen wilde van het op haar
+grondgebied gedaan arrest; en terwijl een paar dienaars met de sloep
+naar den hoeker voeren om de bagage te halen, begaven wij ons naar den
+herberg; Heynsz ging vooruit met den goeden Pulver, die onophoudelijk
+zijn verbazing te kennen gaf over den zonderlingen loop dien de zaak
+genomen had; Van Lintz volgde, den arm aan zijn dochter gevende, terwijl
+ik aan zijn andere zijde liep en twee dienaars den trein besloten; de
+halve bevolking klotste achter en om ons heen, en Lodewijk, blijkbaar
+met zijn figuur verlegen, liep aan de andere zijde van de straat. Hij
+volgde ons in de herberg, eischte een glas brandewijn, dat hij dadelijk
+naar binnen sloeg, en zette zich in een donkeren hoek, terwijl Van Lintz
+en aan een andere zijde plaats namen.
+
+"Waar woont de Drost?" vroeg Heynsz aan Reynszen: "ik wenschte hem
+dadelijk te spreken."
+
+"Waar hij woont kan ik u makkelijk beduien," antwoordde de waard: "maar
+gij zult hem thans niet aan zijn huis vinden, vermits hij hier is."
+
+"Hier!--Welnu! wees dan zoo goed hem te roepen." "Hij zal zoo aanstonds
+terug zijn," hernam Reynszen: "hij is hier achter bij een zieke; want
+hij is tevens Dokter, moet je weten."
+
+"Ja! dat is ook waar," zeide Pulver: "hoe maakt het die arme meid?"
+
+Reynszen schudde het hoofd en gaf ons te kennen, dat zij op het uiterste
+was. Ik begaf mij aan het raam, bij mijzelven nadenkende over het
+zonderlinge noodlot, dat in dit oogenblik zooveel verschillende
+personen, doch die allen in zekere betrekking tot elkander stonden,
+bijeenverzameld had. Nu vervoegde zich Heynsz bij mij en ik vroeg hem in
+stilte, hoe hij te weten was gekomen dat de Heer Van Lintz zich op het
+Deensche vaartuig bevond. Het geval had zich, gelijk hij verhaalde, op
+de navolgende wijze toegedragen: Lodewijk Blaek had van zijn
+schippersknecht vernomen tot welk einde zijn vader het jacht buiten zijn
+weten had doen dienen. Hij had terstond vermoed dat de ontsnapte persoon
+niemand anders als Amelia's vader kon zijn, en zulks dadelijk aan Heynsz
+te kennen gegeven, die nog altijd in de omstreken van Naarden naar den
+voortvluchtige zocht. De vermoedens stegen bij verdere nasporing tot
+zekerheid, en nu had Lodewijk, die zich waarschijnlijk op deze wijze op
+Van Lintz en Amelia wilde wreken, zijn jacht aan Heynsz aangeboden, ten
+einde daarmede den vluchteling te achterhalen. Dit was hun, gelijk wij
+gezien hebben, gelukt; maar daar Heynsz eenige zwarigheid maakte om
+zonder specialen last een onder vreemde vlag zeilend vaartuig aan te
+doen en te doorzoeken, had Lodewijk op zich genomen, bij Holmfeld aan
+boord te gaan en den Heer Van Lintz weder van het vaartuig en op
+Hollandsch grondgebied te troonen.
+
+"Het doet mij leed," zeide ik, "dat gij in uw plan zoo wel geslaagd
+zijt; de Heer Van Lintz heeft mij het leven gered en het zou, geloof ik,
+ook mijn vader innig verheugd hebben, indien de man ontkomen ware."
+
+"Ik mag ook best lijden," zeide Heynsz: "dat Zijne Excellentie er
+behouden af kome;--maar toch! onze reputatie, van uw Heer papa en de
+mijne, zoude geweest zijn naar de maan, indien hij ware ontsnapt; bedenk
+eens, hoe zij konden hebben uitgelachen Monsieur Heynsz, als zij gehoord
+hadden, daarna, dat de man, dien hij zocht, gewoond had in zijn eigen
+huis en hij hem had laten echappeeren!... maar die Dokter blijft lang
+weg ... ha! hier is hij."
+
+En op dit oogenblik trad de Heer Substituut-Drossaard en Geneesheer
+Doedes door de achterdeur binnen.
+
+
+ * * * * *
+
+
+ZEVEN-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.
+
+WAARIN TREURIGE EN INDRUKWEKKENDE TOONEELEN VOORKOMEM, GELIJK MEN DIE
+SOMTIJDS IN HET DAGELIJKSCHE LEVEN, MAAR ZEER DIKWIJLS IN ROMANS EN
+VERSIERDE GESCHIEDENISSEN AANTREFT.
+
+
+"Hm!" zeide Doedes, verwonderd rondziende: "groot gezelschap--veel
+vreemde gezichten--dienders met stokken!--hm!"
+
+"Hoe is het met de arme lijderes?" vroeg ik, naar hem toegaande.
+
+"Hm!--zooeven afgeleid--_omnes mortales aumus_--_affectio
+pulmonaris_--mijn taak afgeloopen--naar huis gaan--rekening
+schreven--hm!"
+
+"Heb ik het genoegen, den Heer Drost te zien?" vroeg Heynsz, terwijl hij
+groette en zijn naam en hoedanigheid bekend maakte: "ik wenschte UEd.
+even te spreken."
+
+"Hm!--dieven zoeken--pakhuis bedreigd--aanslag op het Deensche
+schip--reeds vier gepakt--deze Heer mij gewaarschuwd."
+
+"Met uw verlof!" zeide Heynsz: "ik weet niet wat UEd. bedoelt; maar
+mijne komst heeft een andere oorzaak."
+
+Dit zeggende, trok hij den Dokter naar het venster, waar beiden zich een
+wijl onderhielden. Ik bespeurde intusschen uit de gelaatstrekken van den
+Drost, dat de hem gedane mededeeling hem niet bijzonder naar den zin
+was.
+
+"Hm!" mompelde hij eindelijk: "Terschelling een vrijplaats--oude
+privileges--inbreuken genoeg--volhouden--hm?"
+
+"Hoe!" riep Heynsz uit, twijfelende of hij wel gehoord had: "wat bedoelt
+gij?"
+
+"Niet toelaten--Schepensbank bijeenroepen--zaak van gewicht--violatie
+van jurisdictie--hm!"
+
+"Wat meent gij toch?" vroeg Heynsz: "acht gij het noodig te roepen
+bijeen een Schepensbank om te beslissen een zaak zoo eenvoudig als deze?
+Gij ziet immers mijn orders: die zijn duidelijk en peremptoir. Gij kunt
+lezen, hoop ik."
+
+"Orders--hm!" zeide Doedes, het hoofd schuddende en het hem aangeboden
+bevelschrift afwijzende: "hier niet geldig--Amsterdamsche Hoofd-Officier
+te huis regeeren--hier niet den baas spelen."
+
+"Maar ziet gij dan niet, dat het is een bevel van de Staten," hernam
+Heynsz onverduldig.
+
+"Hm!--jawel--maar dit een exceptioneel geval--voorrecht--hm!
+Terschelling een vrijplaats--apprehensie zonder jurisdictie--Schepenen
+beslissen."
+
+Heynsz bleef met open mond staan, een oogenblik buiten staat tot
+spreken, zoo verbaasd was hij, dat een gerechtelijk ambtenaar een bevel
+dorst weerstaan, waar zelfs de Amsterdamsche Regeering aan had
+toegegeven. Terwijl hij, zijn gewone gevatheid en tegenwoordigheid van
+geest voor een wijl verliezende, scheen te overpeinzen, hoe hij best den
+koppigen Drost tot toegeeflijkheid zoude brengen en van zijn ongelijk
+overtuigen, wendde hij, 't zij toevallig, 't zij uit vrees van hem uit
+het oog te verliezen, den blik naar Van Lintz: en de angst, dat deze het
+zonderling beweren van den Terschellingschen overheidspersoon gehoord
+zou hebben en daarvan partij trekken, deed hem het zweet op het
+aangezicht stijgen; terwijl zijn gelaat een zoo kluchtige uitdrukking
+aannam, dat ik, in weerwil van mijzelf niet kon nalaten te glimlachen.
+
+Ook Van Lintz glimlachte: want, schoon op een afstand gezeten, had hij
+de woorden van den Drost zeer goed verstaan: hij was geen man om die
+onopgemerkt of ongebruikt voor bij te laten glippen. Hij rees op en naar
+de beide rechtsbeambten toetredende: "mij dunkt, vriend Heynsz!" zeide
+hij: "dat gij u een weinig vergaloppeerd hebt, althans naar het oordeel
+van dezen Heer."
+
+"Niet in het minste," zeide Heynsz, zijn spijt vruchteloos zoekende te
+bedwingen: "ik heb mijn orders om u te apprehendeeren waar ik u
+vinde,--orders, geemaneerd van onze Heeren Staten--en het is maar een
+plaisanterie dat die Heer zich zou opposeeren daartegen:--of behoort
+Terschelling niet langer aan de Heeren Staten van Holland en
+West-Friesland? _par exemple!_"
+
+"Ongetwijfeld!" antwoordde Van Lintz: "sedert het door Karel, Hertog van
+Aarschot aan H.H.M.M. is verkocht en overgedragen; maar die koop kan hun
+geen recht geven de priveleges te vernietigen, welke dit eiland bevorens
+van zijn wettige Heeren verkregen bad en sedert onheuglijke jaren
+bezat."
+
+"Dat geloof ik," zeide Heynsz, met een smalenden lach;--"zoo onheuglijk,
+dat niemand zich kan herinneren, door wien of wanneer die ooit gegeven
+zijn."
+
+"Hm!" bromde Doedes er tusschen in: "de geapprehendeerde heeft
+gelijk--_privilegium rite concessum_--Schepenen uitwijzen--morgen
+partijen hooren--beiden cautio praesteeren--hm!"
+
+"Morgen!" herhaalde Heynsz, met de uiterste verbazing: "denkt gij, dat
+ik hier kom om mij te amuseeren en dat mijne praesentie zoo maar kan
+gemist worden te Amsterdam dagen achtereen."
+
+"Het is voorwaar wat erg," zeide Van Lintz, glimlachende, "ik wed, dat
+de dieven reeds illumineeren wegens uwe afwezigheid: en, zonder
+gekscheren gesproken, het doet mij oprecht leed dat gij zooveel moeite
+om mijnentwille hebt gedaan."
+
+"Parbleu!" riep Heynsz": "in welk wespennet ben ik gevallen? Mijnheer
+Huyck! Schipper Pulver!--Zijt toch zoo goed en helpt mij dien Drost, of
+wat hij wezen mag, te brengen tot rede. Beduidt hem toch, dat hij zich
+blootstelt te worden gesuspendeerd, gecasseerd, ja exemplaarlijk met
+boete en aan den lijve gestraft als rebel, zoo hij niet obtempereert aan
+de instructien en bevelen van H. H. Staten, onze hooge Souverein.
+
+"Hm!" zeide Doedes--"cautie stellen--Terschelling een vrijplaats en
+daarmede uit--hm!"
+
+"Voor den duivel!" schreeuwde Heynsz: "Terschelling zal geen vrijplaats
+zijn voor u, dat beloof ik u: en ik zal een relaas opmaken waar het
+behoort;--maar al deze praatjes hebben niets te beduiden: geef mij een
+behoorlijke sententie of andere legale afwijzing, en ik zal zien wat ik
+te doen heb."
+
+"Gij kunt dat niet weigeren," zeide ik tegen den Drost: "en in allen
+gevalle moet ik u dringend aanraden, te bedenken wat gij doet, en of de
+gronden, waarop gij uw beweren bouwt, eenige kracht hebben;--bedenk, dat
+gij moeielijk iets tegen 's Lands Hooge Regeering kunt volhouden,"
+
+"Mij dunkt!" zeide Reynszen, die geheel niet van oordeel ontbloot was
+en, als zelf Lid van Schepensbank, begreep, zich in de zaak te moeten
+mengen: "wat Mijnheer daar zeit, is zoo gek niet: en je meugt wel
+bedenken wat je doet, Meester Doedes; want wat gij verricht, dat moet
+het eiland naderhand ontgelden, zooals gij weet."
+
+"Hm!--Zelf Schepen--daarom meepraten--Drost beter weten--hm!"
+
+"Juist!" hernam Reynszen: "ik ben zelf Schepen en een geboren
+Terschellinger daarenboven: en ik dien de oude herkomsten dus al zoo
+goed en beter te weten dan iemand, die hier van den vasten wal gekomen
+is."
+
+"Hoe!" riep Heynsz, deze omstandigheid in zijn voordeel aangrijpende:
+"is de Drost geen Terschellinger? dan mag hij dubbel voorzichtig zijn,
+hoe hij het aanlegt in deze zaak."
+
+Twee of drie andere personen, die gedurende het gesprek waren
+binnengekomen en, gelijk mij naderhand bleek, tot de Notabelen van het
+dorp behoorden, vereenigden zich met de gevoelens van Reynszen en
+drongen bij den Drost aan, dat hij Schepensbank zou beleggen, en niet,
+om een onzeker privilege vast te houden, de ontevredenheid wekken van
+het hooge Landsbestuur. Terwijl al de aanwezigen met het behandelen van
+dit vraagpunt bezig waren, naderde mij de vrouw des huizes, en
+fluisterde mij in het oor, dat de oude Heer, die met mij op Terschelling
+gekomen was, mijn terugkomst vernomen hebbende, mij liet verzoeken even
+bij hem te komen.
+
+Ik gevoelde een oogenblik berouw, den goeden Helding in het midden der
+drukte vergeten te hebben en te gelijk kwam het denkbeeld bij mij op,
+dat het raadzaam ware, Sander te waarschuwen, eer hij binnenkomen en
+Heynsz met zijn dienaars in den mond mocht loopen. Ik begaf mij dus naar
+achteren, waar mij een treurig schouwspel wachtte. Helding zat naast de
+bedstede, en hield de hand der ontslapene tusschen de zijne, terwijl hem
+de stille tranen langs de wangen liepen: en zijn blikken waren met een
+uitdrukking van diepe, maar gelatene droefheid naar den hemel gewend.
+Tegenover hem stond Sander tegen den wand te leunen; zijn oogen waren
+strak en stijf op het lijk gevestigd; maar het hevige zwoegen van zijn
+boezem verried de innerlijke gemoedsbeweging die hem kwelde.
+
+Zwijgend drukte ik de hand van den goeden Helding: "Het heeft zoo moeten
+wezen," zeide de arme man: "en ik zal in Gods wijzen wil berusten; maar
+het is hard voor een vader, te _moeten_ zeggen haar dood was beter dan
+haar leven."
+
+"Ik beklaag u," zeide ik: "ook u, Sander Gerritsz! maar"--vervolgde ik,
+laatstgemelde ter zijde trekkende: "wees voorzichtig; want ook uw eigen
+leven loopt gevaar: Heynsz en zijn dienaars bevinden zich hiernaast."
+
+Hij zag mij aan met een verwilderden blik, die mij nauwelijks deed
+gelooven, dat hij mij verstaan had.
+
+"Ik herhaal het," hernam ik: "vertoon u niet: blijf hier, tot ik u
+waarschuwe. Er is misschien gelegenheid voor u, om met Kapitein Holmfeld
+te vertrekken. Ik zal u een brief voor hem medegeven. Het is hier voor u
+te gevaarlijk:"--en meteen sloeg ik het raam open, dat een uitgang naar
+den duinkant opende. Hij zag mij een wijl als sprakeloos aan, en toen,
+zich bezinnende, knikte hij, dat hij mij begreep.
+
+"Wat is er?" vroeg Helding, opstaande en hem verbaasd aanziende.
+
+"Onderzoek het niet," antwoordde ik: "hij is hier in gevaar: ik zal u de
+opheldering later geven. Spreken wij thans over de schikkingen, die er
+in deze treurige omstandigheden te maken zijn."
+
+Hiertoe werd ons echter weinig tijds gegund: wij hadden slechts even het
+punt der begrafenis aangeroerd, toen de vrouw van Reynszen weder
+aankwam.
+
+"Die vreemde Heer," zeide zij, zich tot mij wendende, "heeft mij gezeid,
+hij wilde u nog gaarne eens spreken, aleer hij naar boord keerde."
+
+"Welke Heer? Wien bedoelt gij?" vroeg ik, eenigszins verwonderd.
+
+"Hij zeit dat hij....--ja... wie kan al die vreemde namen onthouen...?
+Blaek hiet hij, 'eloof ik."
+
+"Blaek!" herhaalde Sander, plotseling opspringende met een uitdrukking
+van hevige drift.
+
+"Bedwing u," zeide ik, voor een uitbersting bevreesd: "denk aan de
+gevolgen! Wees bedaard."
+
+"Blaek!" zeide Helding: "Wie? Lodewijk Blaek? Komt hij hier, om den
+ouden man te tergen, wiens kind hij bedorven, wiens grijze haren hij met
+schande bedekt heeft?--Hou mij niet tegen, Mijnheer Huyck! Ik wil hem
+spreken!--Gij zult het een vader niet beletten, den moordenaar zijner
+dochter op te zoeken."
+
+Ik zag het oogenblik, dat beiden zich naar het voorhuis zouden begeven,
+en daar ik beiden niet kon tegenhouden, achtte ik het raadzaam den
+onstuimigen Sander, wiens drift ik het meest vreesde, bij den arm te
+nemen en den doortocht te beletten. Helding was mij intusschen ontsnapt;
+maar nauwelijks was hij met vrouw Reynszen de deur uit, of ik volgde
+hen, stootte Sander naar binnen, sloeg de deur dicht en schoof er den
+grendel op, waarna ik mij in de herberg spoedde.
+
+Hier was men gedurende mijn afwezigheid tot een besluit gekomen, in den
+zin als door Reynszen was voorgesteld, en had men rondgezonden om de
+Schepenen bij elkander te roepen. Lodewijk, die tot dien tijd getoefd
+had, om te zien of hij kon te weten komen, wat de raadselachtige
+uitdrukking van Van Lintz bedoelde, had eindelijk, bemerkende, dat het
+nog lang kon duren, eer deze vervoerd werd, besloten naar boord te
+keeren; doch mij eerst willende spreken, stond hij alsnu mij midden in
+de herberg af te wachten, toen Helding, wien ik op den voet volgde,
+eensklaps voor zijn oogen stond.
+
+"Helding!" riep hij verbaasd: "hoe drommel komt gij hier verzeild,
+poeet?"
+
+"Komt gij uw werk zien, moordenaar van mijn kind?" riep de verbolgen
+vader uit, zich voor hem plaatsende: "ha! gij dacht, omdat gij gewoon
+waart den ouden man te bespotten, dat het u ook vrijstond, de dochter te
+misbruiken. Maar kom!--volg mij, en zie wat gij hebt uitgericht."
+
+"Wat beduidt dit?" vroeg Lodewijk, wrevelig: "vertoont gij een treurspel
+van uw maaksel?--Of is het een klucht?"
+
+"Neen! God weet het," zeide Helding: "het is wel een wezenlijk en
+waarachtig treurspel, en wee, driewerf wee u, die er de stoffe toe
+geleverd hebt. Mijn kind is _dood_: _dood_, verstaat gij? en van hier
+kunt gij haar beschouwen. Zie of zij u nog bekoren zal."
+
+"Wat heb ik met uw dochter uitstaande?" mompelde Lodewijk, op wien door
+dit voorval de algemeene oplettendheid gevestigd was.
+
+"Hebt gij een dochter verloren?" vroeg Amelia, den ouden man met
+deelneming naderende.
+
+"En UEd. ook hier!" riep Helding, haar de hand drukkende: "O Mejuffrouw!
+gij hebt welgedaan, dien man daar uw kamer te ontzeggen. Hadt gij aan
+zijn verleidelijken praat gehoor gegeven, wellicht ware ook uw lot aan
+dat van mijn arme Klaartje gelijk geworden. O! waarom heb ik ook niet,
+evenals uw vader, den slang van mijn kamer geworpen, in stede van z'n
+verfoeilijke geschenken aan te nemen!--Maar kom! volg mij!" vervolgde
+hij, Lodewijk bij den arm grijpende: "gij moet, gij zult uw slachtoffer
+zien."
+
+Het was voorwaar voor iemand, die, als ik, deze beide personen te voren
+gekend had, een opmerkelijk schouwspel om den geheelen omkeer gade te
+slaan, die er in hun onderlinge betrekking had plaats gevonden. Helding,
+de anders zoo kruipende, vreesachtige, afhankelijke slaaf van de grillen
+zijner meerderen, dwong thans, met het hoofd omhoog, den arm gebiedend
+uitgestrekt, zijn voormaligen patroon hem te volgen; terwijl deze, de
+trotsche, rijke, laatdunkende jongeling, met neergeslagen oogen en
+bevende stappen zijn geleider, voor wiens zedelijk overwicht hij
+zwichtte, naar het achterhuis volgde.
+
+Ik, en verscheidene onder de aanwezigen met mij, vergezelden hen naar de
+kamer, waar Klaartje op het doodsbed lag uitgestrekt en waar zich, tot
+mijn blijdschap, Sander niet meer bevond. Waarschijnlijk had hij zich,
+op het hooren der naderende voetstappen, door het open venster
+verwijderd. Aan de bedstede gekomen, sloeg Helding het dekkleed op, en
+de ziellooze gelaatstrekken zijner dochter aan Lodewijk vertoonende,
+zeide hij: "aanschouw uw slachtoffer!"
+
+Lodewijk stond een oogenblik als verplet: zijn gelaat was doodsbleek,
+zijn lippen blauw, en zijn oogen rolden hem wild door 't hoofd. Hij
+vermande zich eindelijk, en, mij een woedenden blik toewerpende, zeide
+hij: "het is aan u, dat ik dat alles verschuldigd ben. Maar ik zal het u
+betaald zetten."
+
+"Aan wie wilt gij mij overleveren?" vroeg ik, hem met verachting
+aanziende.
+
+"Vervloekt!" riep hij, stampvoetende: en zich met een heftige beweging
+van den arm van Helding losrukkende, verliet hij de kamer en herberg.
+
+Na zijn vertrek bleef ik insgelijks niet langer, dan noodig was om met
+Helding en de vrouw des huizes de noodige schikkingen voor de begrafenis
+te maken, en begaf mij toen naar het Raadhuis, waar de Schepensbank
+reeds vergaderd en Heynsz met zijn gevangene heengetrokken was. Terwijl
+men alhier beraadslaagde, kwam de bagage van Van Lintz van het vaartuig
+terug: en kort daarna meldde zich iemand bij Heynsz aan, dien ik
+terstond voor een der boden van mijn vader herkende.
+
+"Gelukkig, dat ik u vinde, Sinjeur!" zeide hij, zich met Heynsz een
+weinig ter zijde begevende: "UEd. kon nauwelijks Pampus uit zijn, toen
+Z.-Ed.-Gestrenge, ten gevolge van berichten, uit Den Haag ontvangen, mij
+gelastte u te gaan opzoeken. Hier is de brief."
+
+Heynsz had dien nauwelijks gelezen, of hij riep mij terzijde: "dit
+verandert de zaak merkelijk," zeide hij: "Z.-Ed. Gestr. gelast mij, zoo
+ik in handen krijge den Heer Van Lintz, hem te houden in custodie tot
+nader order, en alleen op te zenden de papieren, die bij hem gevonden
+worden."
+
+"Dat is een goed teeken voor den Heer Van Lintz," zeide ik: "het
+bewijst, dat men het in Den Haag nog niet eens is, of men hem houden
+wil."
+
+Heynsz ging terstond den bekomen last aan Schepenen mededeelen, en hun
+verzoeken, hem in het uitvoeren daarvan behulpzaam te zijn. Zij
+bewilligden gereedelijk in den voorgestelden maatregel van bewaking,
+waardoor hun voorgewend privilege vooralsnog ongeschonden bleef, en er
+werd een tijdelijke verblijfplaats voor den Heer Van Lintz en zijn
+dochter aangewezen: terwijl diens bagage onderzocht en zijn papieren, na
+behoorlijk verzegeld te zijn, met een geleidenden brief van Heynsz aan
+mijn vader, waar ik er zelf een bijvoegde, aan den bode ter hand werden
+gesteld, die een paar uur later weder onder zeil ging.
+
+Het eerste voornemen van den Drost was geweest, Van Lintz in de gewone
+gevangenis van Terschelling te doen bewaren; maar Heynsz, de middelen
+van voorzorg en bewaking, die het eiland aan mocht bieden, weinig
+vertrouwende, had beter geoordeeld, den gevangene zijn woord als edelman
+af te nemen, dat hij niet ontsnappen zoude, en op deze belofte gerust,
+hem met zijn dochter logies bezorgd bij een der gegoedste ingezetenen,
+waar wij nu dien dag gezamenlijk het avondeten gebruikten. Op het
+nagerecht ontving ik een geschreven briefje van Sander, waarin deze mij
+verzocht, mijn belofte ten aanzien van den brief van aanbeveling aan
+Holmfeld gestand te doen, zeggende, mij den volgenden morgen te zeven
+uren bij de meest noordelijke lantaarn te zullen wachten.
+
+Ik verscheurde dit briefje terstond na de lezing en bleef eenige
+oogenblikken in gedachten.--"Ik hoop," zeide Van Lintz, "dat dit geen
+cartel van den Heer Blaek is?--Wacht u voor dien man; hij ware niet te
+goed om u zonder waarschuwing overhoop te schieten."
+
+"Neen," zeide ik: "dit briefje is niet van hem; maar echter vordert het
+van mij, dat ik mij iets vroeger van hier verwijdere, ten einde het
+antwoord gereed te maken."
+
+Dit gezegd hebbende rees ik op en verliet het vertrek. Aan de voordeur
+gekomen zag ik, dat Amelia mij volgde. "Doe geen moeite," zeide ik, "ik
+zal er wel uitkomen."
+
+"Mijnheer Huyck!" zeide zij, met een bevende stem: "Vergeef mij mijn
+vrijpostigheid; maar ik ben zoo gewoon geraakt, altijd het ergste te
+vreezen. Is dit briefje wezenlijk niet van den Heer Blaek?"
+
+"Ik ben gevoelig voor uwe belangstelling," zeide ik: "maar ik verzeker
+u, dat uw vrees zonder grond is:" en ik gaf haar in korte woorden te
+kennen, wat het geval was.
+
+"De Hemel zij gedankt!" hernam zij: "ik herinner mij dien Sander wel, en
+den noodlottigen naam van Pedro Negro, dien wij hem gaven, en dien hij
+naderhand, hoor ik, maar al te berucht heeft gemaakt. Er zat een goede
+aard in den man: en God geve, dat hij zijn vroegere verkeerdheden door
+een verbeterd levensgedrag uitwissche."
+
+Ik keerde naar de herberg en schreef den brief, dien ik Sander beloofd
+had, waarna ik mij ter rust begaf, met last dat men niet verzuimen zou
+mij te wekken. Den volgenden morgen was ik dan ook vroegtijdig op de
+been, en de aanbiedingen afslaande van Pulver en van Helding, die mij
+vergezellen wilden, begaf ik mij naar de bestemde plaats.
+
+Het was een fraaie morgen: de wind was naar het Zuiden omgeloopen, en
+deze gelegenheid werd te baat genomen, zoowel door enkele koppels vinken
+en bonte kraaien, die mij over 't hoofd vlogen, aankondigende dat het
+najaar gekomen was, als door ettelijke vaartuigen, die, de ree van 't
+Vlie verlaten hebbende, noordwaarts opstevenden; maar niet weinig was ik
+teleurgesteld, toen ik bemerkte, dat ook de _Kjoebenhavn_ het anker
+gelicht had en met uitgespannen zeilen het zeegat uitstevende. Kapitein
+Holmfeld had zeker niet langer durven vertoeven, en nam ook de laatste
+hoop van Sander met zich mede.
+
+Welhaast had ik het duin bereikt, waarop zich de vuurbaak verhief: een
+eenvoudige, van ruwe balken saamgestelde toestel, en welken men beklom
+langs een op verscheidene plaatsen van sporten ontbloote ladder. Ik zag
+om mij heen, of ik Sander ook ergens gewaarwerd; maar hij kwam niet
+opdagen. Langen tijd wandelde ik op en neder; eindelijk werd ik
+ongeduldig: ik begon te vermoeden, dat ook hij het Deensche schip had
+zien wegzeilen, en, geen trek hebbende, den morgen hier door te brengen,
+besloot ik, weder naar het dorp te keeren.
+
+Ik had ongeveer de helft van den terugtocht afgelegd, toen het mij
+voorkwam, dat ik in de nabijheid een geluid hoorde als van iemand, die
+angstig steunde. Ik zag rond en ontdekte, in een laagte tusschen de
+duinen, een voorwerp, dat mij, voor zooveel de struiken mij toelieten te
+zien, een menschelijk lichaam toescheen. Ik snelde derwaarts heen, en
+nog na zoovele jaren gaat er een huivering door mijn leden, bij de
+gedachte aan het schouwspel, dat zich aan mijn oogen voordeed.
+
+Op het naakte zand lagen twee lichamen uitgestrekt: het eene was dat van
+Sander: hij lag op den rug: de doodskleur was op zijn gelaat verspreid,
+en zijn bloed, dat tappelings uit een aan 't hoofd bekomen wond vloeide,
+vormde een rooden plas op den barren grond. Dwars over hem heen lag
+Lodewijk Blaek, met het aangezicht in het zand en een pistool naast hem
+op den grond.
+
+Met een kreet van ontzetting trad ik nader en keerde het lichaam van
+dezen laatste om. Zijn hemd en vest waren stijf van bloed, en zijn
+trekken als die eens dooden; maar een pijnlijke zucht, die hem bij deze
+beweging ontsnapte, kondigde mij aan, dat het leven hem nog niet
+verlaten had en redding misschien mogelijk was. Ik rukte hem het hemd
+open, zag dat hij een diepe wond in de borst had en hield er mijn
+zakdoek voor, om de bloedvloeiing zoo mogelijk te stelpen. Wat Sander
+betrof, hij was reeds koud en had blijkbaar den adem uitgeblazen. Het
+bebloede mes, waarmede hij zijne weerpartij; waarschijnlijk verwond had,
+was aan zijn hand ontvallen.
+
+Onwetend wat te doen, den gewonde niet willende verlaten, en toch buiten
+staat, hem zonder hulp te vervoeren, sloeg ik de oogen rond om te
+ontdekken, of zich ook een levend wezen in de nabijheid opdeed, toen ik
+plotseling op een kleinen afstand, vlak voor mij iemand gewaarwerd, die
+mij met aandacht scheen gade te slaan. Zijn aanblik verwekte in het
+eerste oogenblik dien indruk op mij, welken het staroogen der slang op
+den onschuldigen vogel teweeg-brengt: ik had Andries herkend. Mijn
+volgende beweging was, het mes van Sander op te vatten, om mij des noods
+tegen een aanval van dien schelm te verdedigen. Maar wat hem betrof, hij
+keerde zich om, zonder een woord te spreken, en liep, onder het
+geschreeuw van "moord! moord!" naar den kant van het dorp toe. Ik stond
+op: en zag terzelfder tijd Pulver en Helding, die met drift kwamen
+aanloopen.
+
+"God beware ons! Wat is hier geschied?" vroeg de laatste.
+
+"Wij zijn toch nog niet tijdig genoeg gekomen om een ongeval te
+verhoeden," zeide Pulver: "ben je ook gekwetst, Patroon?"
+
+"Raak de doode lichamen niet aan, Mijnheer Huyck!" riep Helding, die op
+dit stuk met het gewone vooroordeel behept was: "daar komt nooit eenig
+goeds van."
+
+"Maar wie heeft dat toch gedaan?" vroeg Pulver.
+
+"Ja! Wie heeft dat gedaan?" vroegen nu onderscheidene stemmen: en eenige
+eilanders, wier getal meer en meer aangroeide, verzamelden zich om de
+plek, doch altijd, ten gevolge van hetzelfde vooroordeel, op zekeren
+afstand blijvende. Ik zag, dat sommigen het hoofd schudden, mij schuins
+aanzagen en elkander met den elleboog aanstootten of toewenkten.
+
+"Helpt mij toch deze ongelukkigen naar het dorp te brengen," zeide ik:
+"de eene leeft nog."
+
+"Wij zullen wachten, tot de Drost komt--wij zullen er geen hand aan
+slaan--of wij mal waren? om een lijk aan te raken en zoodoende den
+boedel te aanvaarden," mompelden de omstanders.
+
+"Zij hebben elkander vermoord, zeide ik, den vragenden blik van Pulver
+beantwoordende: "dat lijdt geen twijfel."
+
+"Nu ja!--dat zal de Drost wel beslissen," hernamen de dorpelingen: en ik
+zag, dat hun blikken gevestigd waren op het mes, dat ik in de hand
+hield.
+
+"Hij doet wel, dat hij de schuld aan de dooien geeft," mompelde Andries,
+die mede onder den hoop was teruggekeerd: "dooien spreken niet tegen,"
+denkt hij: "hij is zoo leep als het hout van de galg."
+
+Ik zag, dat ik algemeen van den moord verdacht werd gehouden: mijn
+toestand was alles behalve aangenaam: ik begreep echter, alvorens mij te
+verdedigen, nogmaals een beroep op hun menschlievendheid te moeten doen.
+"Vrienden!" riep ik, Lodewijk half oprichtende: "deze leeft nog. Wilt
+gij hem zonder hulp laten sterven?"
+
+"Wacht!" zeide Pulver: "ik zal u helpen. Patroon. Als hij nog niet naar
+zijn grootje is, is er geen gevaar bij."
+
+"En ik ook," zeide Helding: "ofschoon hij het juist aan mij niet
+verdiend heeft, maar ik heb te veel verplichting aan Mijnheer Huyck, om
+hem alleen in den steek te laten."
+
+Op dit oogenblik kwam Doedes met Reynszen en eenige andere notabelen
+aanloopen.
+
+"Hm!" riep de eerste: "twee lijken?--Moord gepleegd?--door wien?"
+
+Allen zwegen: een der aanwezigen wees op Andries en zeide: "die man is
+ons komen roepen."
+
+"Ja!" zeide Andries, mij aanziende: "ik zal geen grooteluis-kinderen
+betichten, zoomin als met een kotter een Admiraalsschip aanzeilen;--maar
+wanneer men een bebloed mes in de hand houdt...."
+
+"Menschen!" riep ik, met een krachtige stem: "gelooft dien man niet: hij
+is een schelm, een straatroover, van wien gij u verzekeren moest. Ik ben
+hier gekomen, toen zij beiden op den grond lagen:--dit mes behoorde aan
+den doode,--doch verliest geen tijd in onnut gepraat: de Heer Blaek is
+misschien nog te redden."
+
+"Hm!" zeide Doedes, het hoofd schuddende: "de Heer Blaek uw vriend
+niet--vroeg uitgegaan--tweegevecht--hm!--nog te redden?" en te gelijk
+naderende, onderzocht hij de wond: "hm!" zeide hij: "snijdend werktuig
+diep ingedrukt," en toen mij aanziende: "dat mes, hm!"--Ik gaf het hem:
+"wond met dit mes toegebracht--_vena jugularis_--kraakbeen
+gekwetst--langzame genezing--spoedig vervoeren."--Onder het spreken
+haalde hij zijn gereedschappen voor den dag en legde een haastig
+verband; waarna hij zich bij Sander begaf en diens wond peilde: hm!"
+zeide hij "kogel in 't hersenvlies--dood als een pier--hm!--_vulnus
+letale_."
+
+Hiermede besloot hij zijn lijkschouwing en begaf zich met Reynszen en
+nog twee of drie andere der met hem gekomen notabelen op zijde. Hun
+gesprek was kort en levendig: ik zag, aan de blikken, die zij naar mijn
+kant wierpen, dat ik daarvan het onderwerp was. Na den afloop daarvan,
+trad Doedes naar mij toe en zeide:
+
+"Gij ons volgen--verantwoorden."
+
+"Dat wil ik gaarne doen," zeide ik: "maar gij zult toch geen geloof
+hechten...."
+
+"Ja!" zeide Reynszen, het hoofd schuddende: "'t zou mij van Mijnheer
+spijten: maar er is een zware praesumtie--UEd. was geen vriend van den
+gewonde."
+
+"Ben je dol?" vroeg Pulver: "Mijnheer Huyck voor een moordenaar aan te
+zien!"
+
+"Goed recht geven," zeide Doedes: "geen aanziens des persoons--hei wat!"
+vervolgde hij, ziende dat Andries zich verwijderde: "die man
+blijven--meegaan--getuigenis afleggen."
+
+"Zorg, dat hij niet ontsnappe," zeide ik: "hij is de vent, waar ik met
+den kastelein over sprak,--de man, die plan had het pakhuis te
+berooven."
+
+Men verzekerde zich van Andries en plaatste Lodewijk op een burrie, die
+inmiddels was aangebracht. Terwijl dit geschiedde, opende hij de oogen,
+zag rond en vroeg met een nauwelijks hoorbare stem: "waar ben ik?"
+
+"Nu zult gij allen de waarheid hooren!" riep ik verheugd uit. "Blaek, om
+'s hemels wil! zeg ons: wie was uw moordenaar?"
+
+De gewonde zag mij een poos sprakeloos aan, als wilde hij zich bedenken,
+terwijl zich de omstanders in gespannen verwachting om ons heen drongen,
+ten einde de woorden van zijn lippen op te vangen. Opeens scheen hij
+zich te bezinnen, een boosaardige glimlach vertoonde zich op zijn
+gelaat, en mij scherp aanziende: "gij," zeide hij.
+
+"Ellendige!" riep ik: "wilt gij met een leugen de eeuwigheid ingaan?"
+
+Een diepe stilte volgde bij de aanwezigen. Reynszen zag mij met een
+medelijdenden blik aan, terwijl hij de schouders ophaalde als wilde hij
+zeggen: "gij hoort het." Pulver zuchtte en beet op zijn vingers; Helding
+stond als versuft: hij drukte mij de handen, terwijl hem de tranen uit
+de oogen sprongen. Wat mij betreft, ik was zoodanig door de
+beschuldiging verplet, dat ik geen woord meer kon uitbrengen en
+werktuiglijk mij op weg begaf in den trein, die nu met den gekwetste en
+den doode langzaam naar het dorp trok.
+
+
+ * * * * *
+
+
+ACHT-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.
+
+WAARIN ONZE HELD ZICH VOLSTREKT NIET OP ZIJN GEMAK BEVINDT.
+
+
+De maar van het gebeurde was ons reeds vooruitgeloopen en het was niet
+dan met moeite dat wij ons een weg konden banen door de gansche
+bevolking van het dorp, welke dit voorval op de been bracht. Geen oud
+wijf was aan 't spinnewiel en geen kind op school gebleven: en alles was
+nieuwsgierig om te zien, hoe een Amsterdamsch rijkeluiskind werd
+opgebracht, omdat hij een andere Heer had overhoop gestoken. Lodewijk
+werd in het huis van Doedes gevoerd, alwaar hij de noodige verpleging
+onderging, terwijl men Andries en mij op het Raadhuis bracht. Hier
+moesten wij wachten, tot de bijeengeroepen Schepenen in genoegzamen
+getale vergaderd waren om mij een voorloopig verhoor af te nemen.
+Eindelijk werd ik tusschen twee gerechtsdienaars binnengebracht en vond
+de Schepensbank vergaderd, aan wier hoofd vriend Heynszen in volle
+achtbaarheid gezeten was: die mij nu gelastte een verhaal van mijn
+wedervaren te doen.
+
+Toen ik dit naar waarheid verricht had, werd Andries binnengeroepen.
+
+"Hebt gij iets op dezen getuige aan te merken?" werd mij gevraagd.
+
+"Zeer veel!" zeide ik: "hij is een erkende straatroover: en zoo men
+Heynsz laat roepen zal deze mijn gezegde bevestigen."
+
+"Wel mogelijk!" bromde Doedes, die, aan het einde der tafel gezeten,
+zich vast in de handen wreef van blijdschap over de belangrijke
+beschuldiging, die hij te vervolgen had:; Heynsz een bemoeial--geen
+bewijs tegen dien getuige--voortgaan!"
+
+"Wij zullen den geaccuseerde akte verleenen van zijn wraking," zeide
+Reynszen, met een deftigheid, die mij verbaasde: "en inmiddels voortgaan
+met den getuige te examineeren. Andries Matthijsen! wat hebt gij te
+deposeeren?"
+
+Andries gaf hierop een verhaal, hetwelk niet dan een aaneenschakeling
+van leugens behelsde: hij had, zeide hij, een pistoolschot gehoord en
+was daarop komen aangieren: bij het naderen had hij Sander op den grond
+zien liggen en mij bezig gevonden met den Heer Blaek te worstelen,
+welken laatste hij na een kort gevecht had zien vallen; waarop hij
+dadelijk hulp was gaan roepen.
+
+Ik maakte geen aanmerking op deze getuigenis; maar vergenoegde mij de
+schouders op te halen en bij mijn vroegere verklaring te volharden. Nu
+werd Pulver binnengeroepen en insgelijks ondervraagd.
+
+"Ja!" zeide hij: "ik weet van het geval niets anders te vertellen, als
+dat, toen ik er met Sinjeur Helding bijkwam, wij Sandertje achterover op
+den grond zagen liggen, alsof hij zonshoogte nemen wou, en den Heer
+Blaek, dwars over hem heen, terwijl de Patroon er bijstond, als iemand
+die geen raad weet. Maar dat hij part of deel aan het geval zou hebben,
+dat kan ik op al de wereld niet begrijpen."
+
+"Hm!" zeide Doedes: "uw opinie niet gevraagd--deposeeren--meer niet."
+
+"Maar," vroeg Reynszen aan Pulver: "hoe kwaamt gij daar aan het duin met
+uw makker?"
+
+"Wij waren uitgegaan om den Heer Huyck te zoeken, over wiens lang
+wegblijven wij ongerust begonnen te worden," antwoordde Pulver in zijn
+eenvoudigheid.
+
+"Er was dus reden, om ongerust te wezen? Gij hadt dus vermoedens, dat
+zijn afwezendheid met verkeerde oogmerken gepaard ging?"
+
+"Dat is te zeggen," antwoordde de goede Schipper, verlegen: "de Patroon
+had gisteren een kattebelletje ontvangen: en wij waren bang of het ook
+van den Heer Blaek ware en of er altemet ... in een woord--wij waren wel
+bang, dat zij mekaar reis in 't vaarwater zouen zitten."
+
+Ik voelde een koude rilling door mijn leden varen; want ik begreep welke
+gevolgtrekking men uit deze verklaring trekken zoude.
+
+"Hm! hm!" zeide Doedes, met een zegepralenden blik rondziende: "de zaak
+opgehelderd--klaar als de dag--hm!"
+
+Helding, die na Pulver optrad, verklaarde in substantie hetzelfde, en
+voegde er tevens het een en ander bij, betreffende de redenen van veete,
+welke Sander tegen Lodewijk Blaek kon voeden; en welke het niet
+onwaarschijnlijk maakten, dat er tusschen deze beiden een gevecht had
+plaats gehad. Zoowel hij als de Schipper werden ondervraagd of zij het
+ten processe overgelegde mes herkenden, als mij behoord te hebben.
+Beiden betuigden, het nooit te hebben gezien.
+
+De laatste getuige, die gehoord werd, was schijnbaar in mijn voordeel.
+Het was een visschersknaap, die deponeerde, dat hij den avend te voren,
+van iemand, die naar zijn beschrijving volkomen met Sander overeenkwam,
+een briefje had ontvangen, met verzoek het aan mij te overhandigen, voor
+welke boodschap hij een stuiver genoten had.
+
+"De Heeren zien dus," zeide ik, "dat deze depositie met mijn verhaal
+overeenkomt, en dat ik naar het duin was gegaan om Sander Gerritsz te
+zoeken. Hier is bovendien de brief, dien ik te zijnen behoeve aan
+Kapitein Holmfeld geschreven had."
+
+"Hm ja!" zeide Doedes: "afspraak met den gedecodeerde--den Heer Blaek
+aan te vallen--aan Sander een brief--hem uit de voeten helpen na
+perpetratie van het feit--slim overlegd--hm!"
+
+"Als men aan al mijn daden een verkeerde uitlegging wil geven," zeide
+ik, terwijl mij het bloed naar 't aangezicht steeg.
+
+"Hm!" hernam Doedes, een boek, 't welk hij had medegebracht, opnemende
+en aan Schepenen toonende: "gelijkstaande casus--Consultatien en
+Advysen, Deel I, bladz. 650--depositie van den gekwetste--getuige bij
+avonture reprochabel--de geculpeerde gezien met een mes in de hand--_quo
+visi rixari et unus vulneratus_--concurreerende _indicia_--in alles
+gelijkstaande--en dus: Gerechtigheid te contendeeren,"--hier rees hij
+op, en zeide met meerdere stemverheffing, als iemand die ambtshalve een
+eisch doet: "dat de gevangene zal worden getorqueerd ter discretie van
+den Rechter ende alzoo tot scherper examen gebracht."
+
+"Getorqueerd!" herhaalde ik, terwijl mij het bloote denkbeeld sidderen
+deed: "gij wilt mij toch niet ter pijnbank brengen op deze bloote
+presumtie;--want, Mijne Heeren! de getuigenis van den gekwetste is
+_extra judicium_ gegeven en kan in dit oogenblik niet tegen mij worden
+aangevoerd; hij moet zich bedrogen hebben, en niet geweten, wat hij
+zeide. Hij zal, zoo hij geneest, hetgeen God geve, zijn verklaring
+herroepen, daar is geen twijfel aan."
+
+"De geinculpeerde heeft gelijk," zeide de Voorzitter: "en bovendien,
+Heer Drost! wij weten nog niet, waar gij hem van beschuldigt, van moord
+of van bloote verwonding.--Wij zullen daarom de zaak voor alsnog
+suspendeeren en bevel geven, den geinculpeerde te incarcereeren, tot hij
+nader gemandeerd wordt. Ook de getuigen moeten zoo lang hier blijven,
+tot zij nader gehoord kunnen worden."
+
+Met deze woorden werd de zitting opgeheven, en ik naar de gevangenis
+gebracht. Dergelijke lokalen zijn zelden zeer geriefelijk en de
+Terschellingsche kerker maakte geen uitzondering op den algemeenen
+regel: het was een klein en vochtig vertrek, met naakte wanden, en dat
+tot eenig ameublement een tafel had, waar slechts drie pooten meer van
+in wezen waren, een stoel met gebroken zitting en een houten brits, die
+alle blijken droeg van veeljarigen dienst.
+
+Alleengelaten zijnde, ging ik zitten en zocht mijn denkbeelden bijeen te
+zamelen; want de doorgestane ontroering, schrik en angst hadden mij in
+een staat van verwarring gebracht, waarin mij al hetgeen mij was
+overkomen als een bange vreeselijke droom toescheen; maar het duurde een
+geruime poos, eer ik tot recht besef van mijn toestand geraakte.
+Eindelijk echter gelukte het mij te bedaren: en nu stond de
+verschrikkelijke waarheid mij in al haar naaktheid voor de oogen. Ja! ik
+was het zelf, ik, Ferdinand Huyck, de zoon van den Hoofdschout, op wien
+het gewicht eener kapitale beschuldiging rustte: tegen wien zich zulke
+ontzettende verdenkingen verhieven: en, had ik in den aanvang de zaak
+licht geteld en vertrouwd op het bewustzijn mijner onschuld, ik zag nu
+in, dat er krachtige gronden zouden moeten bijgebracht worden om de
+tegen mij aangevoerde bewijzen te ontzenuwen. En dan dacht ik aan mijn
+ouders: aan mijn brave moeder, wier zwak gestel de tijding niet zou
+weerstaan, dat haar zoon van zulk een misdaad verdacht werd gehouden:
+aan mijn vader, die zijn leed met het Stoicisme, dat hem kenmerkte,
+verkroppen, maar later des te meer bezuren zoude: en dan, de kwellende
+gedachte, dat ik hen zelfs niet van mijn onschuld overtuigen kon!--dat
+zij door een derde, die de zaak wellicht vergrooten of in een ongunstig
+daglicht stellen, van het gebeurde onderricht zouden worden; dat zij
+wellicht den naam zouden vloeken van den zoon, die hun grijze haren met
+schande bedekte ... dat alles was schrikkelijk: het deed mij het bloed
+in de aderen terugkrimpen en het koude zweet door alle porien
+uitbersten.
+
+Nu wilde ik schrijven; maar daartoe ontbraken mij de middelen en niemand
+beantwoordde mijn geroep: ik was alleen en--verlaten--zonder toegang.
+Ik zag mij verplicht, te wachten, tot mijn verzoek zoude worden
+ingewilligd; want ik hing van de grillen van Meester Doedes af en ik had
+reeds genoeg bespeurd, dat hij er verre af was van mij genegen te zijn.
+
+Eindelijk, na uren, pijnlijk doorgebracht, zag ik de deur van mijn
+kerker opengaan en werd ik aangenaam verrast door het binnentreden van
+Heynsz. "Goddank!" riep ik, zoodra ik hem zag: "ik ben dan nog niet
+geheel verlaten."
+
+"Mijnheer Huyck! Mijnheer Huyck!" zeide hij, zoodra ons de sluiter
+alleengelaten had, met een bedenkelijk gezicht: "dat is een geval voor
+mij, te zien den zoon van uw vader in zulk een ongelegenheid!"
+
+"Nietwaar?" vroeg ik, hem de hand toestekende: "gij gelooft niet aan
+mijn schuld?"
+
+"_Ma foi!_" antwoordde hij, "alle presumtie is tegen u; en er zouden in
+waarheid zijn termen, om op u te appliceeren de torture; maar ik begrijp
+niet, waarom UEd. niet bekent; want ik veronderstel, gij hebt
+toegebracht die wond in cas van zelfdefensie."
+
+"Hoe! ook gij zijt tegen mij?" riep ik, met bittere teleurstelling.
+
+"Wat zal ik zeggen? Twee getuigen tegen u!"
+
+"Waarvan de eene mijn vijand, en de andere een schurk is."
+
+"Ja, die Andries!--nu die zal er niet afkomen zeer gemakkelijk; want,
+vrijplaats of niet, hangen zal hij; maar waarom, uit wat reden, zou hij
+u bezwaren?"
+
+"Redenen genoeg: vooreerst uit ingeboren kwaadaardigheid: ten tweede
+omdat ik een zoon van den Hoofdofficier ben: ten derde, omdat hij een
+oude veete tegen mij heeft;--want zonder den Heer Van Lintz had ik eens
+zijn mes in mijn ribben gevoeld."
+
+"Goed!--de Heer Van Lintz kan gehoord worden:--maar nu de Heer Blaek,
+zou die zoover drijven de slechtheid om u valsch te betichten van hem
+vermoord te hebben.... 't Is mogelijk; maar dat is gruwzaam!"
+
+"Ik moet nog gelooven," zeide ik, "dat zijn beschuldiging het gevolg is,
+of van een verzinning, of van een onwillekeurige gemoedsopwelliug, en
+dat hij, zoo hij in 't leven blijft, die wel weder zal intrekken."
+
+"Dat geloof ik niet," zeide Heynsz: "want hij is beter en heeft toch
+niet ingetrokken zijn verklaring: maar integendeel die bevestigd met
+nadere omstandigheden."
+
+"Welnu!" hernam ik: "in dat geval ben ik overtuigd, dat zijne depositie
+met die van Andries moet varieeren."
+
+"Dat doen zij ook," zeide Heynsz: "ik heb die gelezen, allebei; want,
+gezegd tusschen ons, Reynszen is een verstandig man, die wel hooren wil
+naar raad en niet is een dwarshoofd als die Doedes: en hij heeft in dit
+geval geraadpleegd mijne ondervinding: ook heb ik te danken aan hem, dat
+ik heb bekomen permissie om u te bezoeken; want de Drost wilde u houden
+buiten _acces_; hij is wat in de drukte, die Meester Doedes: een
+belangrijk casus als deze: doodslag en verwonding: en tot patient om te
+verzorgen een rijken Amsterdammer, dat is te veel plaisier op eenen tijd
+voor een man als hij."
+
+"Ik geloof het wel," zeide ik: "maar nu de depositien?"
+
+"Aha ja!--Wel dan: de Heer Blaek vertelt, dat hij van u ontvangen heeft
+een cartel om te vechten in duel op het duin: dat hij, daar gekomen
+zijnde, is geattaqueerd door u en Sander, en dat hij ontvangen heeft van
+u een steek met een mes, op het oogenblik dat hij om te defendeeren zijn
+leven, door het hoofd schoot Sander:--of liever Zwarten Piet:--want het
+blijkt, dat het deze gevreesde gauwdief is geweest, die te dezer
+gelegenheid is omgekomen.--Andries vertelt daarentegen...."
+
+"Ik heb de depositie van dezen laatste gehoord," viel ik in: "maar in
+allen gevalle volgt uit beider verklaring dat Sander door Blaek is
+gedood, en dan is deze laatste insgelijks als getuige reprochabel, daar
+hijzelf ter verantwoording over een doodslag zal geroepen moeten
+worden."
+
+"'t Is _juste_! en dat heb ik al gezegd aan Reynszen. 't Is doodjammer,
+dat UEd. zijt getreden in de negotie en niet zijt geworden Advocaat:
+want UEd. saisiseert de punten van defensie juist als 't behoort, maar
+_ma foi!_ al had UEd. in drift of anderszins overhoopgestoken dien
+_canaille_ van een Blaek, ik zoude er UEd. niet te minder om achten."
+
+"Maar ik herhaal u, dat mijn handen zuiver zijn van zijn bloed; en...."
+
+"Ik geloof u, Mijnheer Huyck! Ik geloof u--en zoo ik straks sprak
+anders, het is, omdat ik zoo ben gewend: wanneer men tegen een
+geculpeerde spreekt, moet men altijd beginnen te veronderstellen de
+schuld: anders komt men nooit achter de waarheid ... maar dat
+daargelaten. Hoe kan ik van eenigen dienst zijn aan UEd.?"
+
+"Kan ik geen schrijftuig bekomen? Ik wenschte zoo gaarne mijn vader
+kennis te geven van dit ongelukkige voorval, eer hem zulks van een
+andere zijde ter ooren komt."
+
+"Ik vrees, dat men u daartoe niet zal geven de permissie", zeide Heynsz,
+het hoofd schuddende: "maar laat mij over, te verrichten die onaangename
+taak. Ik zal Z.-Ed.-Gestr. voorbereiden op eene voorzichtige wijze en
+het voorstellen bij provisie als een zaak, waar UEd. slechts in gemoeid
+zijt of waarbij het onzeker is of UEd. als getuige of als geculpeerde
+zult paraisseeren. Ik zal wel geven een goede kleur aan de zaak: wees
+gerust."
+
+Helaas! Ik was zeer verre van gerust te zijn, of een onbepaald
+vertrouwen te bezitten op den gelukkigen briefstijl van Heynsz en op
+zijn voorzichtigheid en zijne wijze van de zaak voor te dragen. Ik moest
+echter wel berusten: er was niets anders aan te doen.
+
+"UEd. is hier slecht gelogeerd," zeide hij, nadat wij het voormelde punt
+hadden afgehandeld, "ik zal daarover spreken met Reynszen. Er is geen
+reden om te behandelen als een slechten boef iemand, die wel in staat is
+te betalen een goed logies.--Maar _a-propos_!" zeide hij: "eer ik het
+vergeet, ik moet UEd. de groete doen van den Heer Van Lintz, van zijn
+dochter en van den armen Helding. Ik weet niet, wie bedroefder is van de
+twee over uw geval, de oude poeet of de jonge Juffer. De eerste doet
+niets als schelden en razen, en de laatste is als een wanhopig mensch en
+beschuldigt zichzelve van de oorzaak te zijn van al deze ellende."
+
+"Amelia?--Zij is toch waarlijk geheel onschuldig aan het voorgevallene."
+
+"_Ma foi!_" zeide Heynsz, glimlachende: "niet zoo geheel en al. Had zij
+niet in de oogen gestoken den Heer Blaek, deze haar niet had achterna
+gevolgd en was niet aangekomen hier:--enfin! het eene is een gevolg van
+het andere."
+
+"En Kapitein Pulver?" vroeg ik.
+
+"O ho! die ware al gegaan naar Amsterdam om zich te beklagen over de
+regeering van Terschelling, dat zij had de brutaliteit van u vast te
+zetten; maar ik heb hem gelukkig teruggehouden daarvan; te meer daar
+zijn getuigenis u wellicht kan zijn van dienst.--Maar ik moet u
+verlaten; want ik dien de gelegenheid waar te nemen, om te
+schrijven:--ik zal zorg dragen, dat UEd. ontvangt betere meubelen."
+
+Heynsz verliet mij en was zoogoed als zijn woord: want een uur later
+bezorgde men mij een bed met zijn toebehooren, benevens een tafel,
+stoelen, die, schoon niet nieuwerwetsch, echter bruikbaar waren, en mijn
+bagage. Ik zal hier geen beschrijving geven van de treurige nachten en
+vervelende dagen, welke ik sleet, zonder dat zich eenige verandering in
+mijn toestand of eenig uitzicht voor de toekomst opdeed. De eenige
+verstrooiing, welke ik had, bestond in de bezoeken van Heynsz, die mij
+tijdingen bracht van hetgeen er voorviel en van den toestand van
+Lodewijk. De wond van dezen scheen minder gevaarlijk dan men in den
+aanvang gedacht had; maar de gestadige koortsen, welke hem teisterden,
+hadden hem zeer verzwakt. Men vleide zich echter, dat zijn jeugd en
+sterk gestel de kwaal zouden te boven komen. Ten opzichte van het
+gepleegde feit bleef hij echter dezelfde depositie staven; zoodat mijn
+zaak nog geen betere wending scheen te nemen.
+
+Het was op den zesden ochtend na mijn gevangenneming, dat, terwijl ik
+mijmerend voor mijn tafel zat en aan de mijnen dacht, ik de grendelen
+van mijn kerkerdeur hoorde openschuiven. Ik rees op, eenigszins
+verwonderd; want dit was het uur niet, waarop ik eenig bezoek
+verwachtende was: de deur ging open: iemand trad met drift binnen: en ik
+deed van verbazing een stap terug op het zien van Reynhove.
+
+"Reynhove!" riep ik: "u was ik wel het minst te verwachten.
+
+En ik had niet verwacht, ooit Terschelling te zullen zien," antwoordde
+hij: "en voorwaar niet om zulk een reden.--Arme vriend! Gij zijt mager
+en bleek geworden: dit logies deugt u mets.
+
+"En mijn ouders!... weet gij iets van hen?... Vanwaar komt gij?" vroeg
+ik, in gespannen verwachting.
+
+"Allen wel:--een half uur geleden hier gearriveerd--rechtstreeks van
+Amsterdam--en met commissien van allerlei _genre_--rechts en links."
+
+"Gij komt van Amsterdam?--Hebt gij mijn vader gezien?--Weet hij, weet
+mijne goede moeder?..."
+
+"Stil.... Een oogenblik! Gun mij den tijd adem te halen, zeide Reynhove,
+zich nederzettende en zijn paruik in orde schikkende: "_ma foi_,"
+vervolgde hij, rondziende: "gij zijt hier niet te best gelogeerd:
+--nu--dat is te begrijpen.--Uw vader is wel, ik ben bij hem geweest: hij
+poogt zich goed te houden en voor uw moeder te verbergen wat hier is
+gepasseerd; maar het goede mensch is toch in doodelijke _inquietude_,
+want zij merkt wel, dat er iets gaande is.--_Enfin_, het is een mal
+geval: en ik wilde wel om duizend kronen, dat gij hier nooit
+heengetrokken waart."
+
+"Mijn arme ouders!... en zij houden mij toch niet voor schuldig,
+Reynhove?"
+
+"Gij vergeet wat ik u zeide, dat niemand iets van de ware toedracht der
+zaak _soupconneert_, behalve alleen uw vader ... maar laat mij u alles
+toch ordelijk verhalen."
+
+"En mijn zuster?... En ... de andere betrekkingen?'
+
+"Uw zuster is wel, en uwe Tantes ook, en Mejuffrouw Blaek ook--ofschoon
+zeer gesaisisseerd van dat fatale geval."
+
+Ik wil wel gelooven," hernam ik, "dat de toestand van Lodewijk...."
+
+"Ja! en dan de dood van haar oom...."
+
+"Hoe!" riep ik uit: "is de oude heer Blaek dood?"
+
+"De wereld geabandonneerd" zeide Reynhove: "en wel zonder het appel af
+te wachten.--Maar zoo gij mij niet aan het woord laat, zult gij nooit
+iets naar behooren vernemen.--Antwoord mij eerst: wien denkt gij in mij
+te zien?"
+
+"Een vriend, naar ik hoop," zeide ik, eenigszins verwonderd over deze
+vraag.
+
+"Dat spreekt vanzelf;--maar, hehalve dat? Gij raadt het niet?"
+
+"Ach!" zeide ik: "denk toch in welke omstandigheden ik mij bevind, en
+hoe weinig ik, zelfs tot onschuldige scherts, gesteld ben."
+
+"'t Is waar: gij hebt gelijk.--Welnu! gij ziet in mij een gedelegeerde
+van Hunne Hoogmogenden _pas moins que-ca_. Ik ben hier op een missie uit
+en begin mijn diplomatieke _carriere_."
+
+"Ik wensch u geluk," zeide ik, zuchtende: "maar in 's Hemels naam...."
+
+"Uw vader had gelijk," vervolgde Reynhove: "het werd tijd, dat ik eens
+iets anders deed als rijden en mij amuseeren. Ik heb zijn raad gevolgd
+en ben in politieke betrekking gekomen.--Hoor nu verder: een paar dagen
+na uw vertrek van Amsterdam, werd door de Heeren in den Haag, ten
+gevolge der voorspraak van den Russischen Gezant, met wien men gaarne
+goede vrienden wilde blijven, van een dringend advies van de
+Amsterdamsche regeering, en van de _demarches_, door ettelijke lieden
+van _influentie_ gedaan, werd er goedgevonden, zeg ik, om _primo_ den
+Heer Van Lintz, dien gij kent, niet uit te leveren aan Spanje, en
+secundo, om hem niet als deserteur te beschouwen; waartoe dan ook bleken
+geene termes aanwezig te zijn, daar zijn akte van ontslag reeds, op een
+paar formaliteiten na, was opgemaakt voor zijn escapade met Mejuffrouw
+Reefzeil:--kort en goed: alle difficulteiten waren weggeruimd en het
+bevel van apprehensie moest gecontramandeerd worden. Ik werd door mijn
+vader gechargeerd, die goede tijding aan de Amsterdamsche regeering te
+brengen:--ronduit gezegd: ik had mijzelven geoffreerd om die boodschap
+te doen: ik wist, dat de tijding uw vader welkom zoude zijn--en
+bovendien--waarom zoude ik het _nieeren_?--er was nog een trekpleister,
+die mij naar Amsterdam en wel naar uw huis deed verlangen."
+
+"Hoe!" viel ik Reynhove in de rede: "hebt gij zulke gedachten in 't
+hoofd?"
+
+"Uw zuster Suzanna is een plaaggeest," antwoordde hij lachende: "maar
+met dat al, ik zou mij hoogst gelukkig rekenen, indien zij mij
+levenslang tot het doel van haar plagerijen wilde nemen: wij zouden
+zien, wie het langst het uit zoude houden.--Maar dat daargelaten, want
+ik heb ernstiger zaken te behandelen. Ik vond uw vader aan 't Stadhuis:
+de Heer Blaek ging juist van hem vandaan en scheen alles behalve
+opgeruimd. Uw vader wilde, toen hij mij gesproken had, terstond een
+tweede expres naar Terschelling sturen om bevel te geven, den Heer Van
+Lintz te libereeren:--een had hij er reeds weggezonden, op een vroegere
+tijding dat de zaak goed stond;--maar terwijl wij nog aan 't praten
+waren, daar kwam de brief aan van Heynsz, waarbij werd gemeld, hoe
+Lodewijk was gewond en hoe men u als getuige bij de zaak hield ... ik
+zag den man verbleeken toen hij den brief las, en merkte terstond, dat
+er onraad moest zijn. Hij vermande zich echter en reikte mij met een
+kalm gelaat den brief toe. Ik ontstelde insgelijks over den inhoud: maar
+zag niet terstond alles door. "Die tijding zal den ouden Heer Blaek
+geweldig frappeeren," zeide ik: maar ik begrijp niet, hoe uw zoon daarin
+geimpliqueerd is."--"Ik maar al te wel," antwoordde hij: "zij hebben
+elkander geprovoceerd--de eene is als het slachtoffer gevallen van dat
+noodlottig punt van eer; en de andere ... (o God! mijn zoon!...) heeft
+de wraak der wet te duchten. "O! Mijnheer ben een ongelukkig
+vader!""--Ik had innig medelijden met den braven man en bood hem aan,
+zelf als expres naar Terschelling te gaan en te onderzoeken hoe het met
+de zaak geschapen stond. Hij aarzelde eenige oogenblikken: maar nam
+eindelijk mijn propositie met dankbaarheid aan. Daar ik toch niet voor
+den avond vertrekken kon, ging ik eerst naar den Heer Blaek om hem het
+ongeval zijns zoons te verhalen--mede voorwaar geen aangename commissie;
+ik vernam, dat hij niet te spreken was, maar mij verzocht een uur later
+te komen. Ik voldeed aan het verzoek;--toen ik op den bepaalden tijd
+weder aan zijn huis kwam, was hij een lijk.--Hij had, naar men vermoedt,
+zich met vergif om 't leven gebracht."
+
+"Ontzettend! en wat kan de reden zijn?..."
+
+"Die is nog een raadsel: droefheid over het ongeval zijns zoons kan het
+niet geweest zijn; want dat kon hem nog niet bekend wezen;--maar dat zal
+zich wellicht later openbaren. Henriette was radeloos en onwetend wat te
+doen. Ik stuurde naar uw vader. Hij kwam, uw moeder kwam, Mejuffrouw
+Suzanna kwam----in 't kort--het was een tooneel vol desolatie en drukte.
+Op de schrijftafel van den overledene lag een toegelakte brief aan zijn
+zoon: dien vermoeden wij, dat licht over het geval zoude
+verspreiden:--_enfin!_ hij moest kennis van het gebeurde dragen en ik
+zeilde dus naar dit eiland af met een driedubbele missie."
+
+"En...? Mejuffrouw Blaek...?"
+
+"Zooals ik u gezegd heb, zij is violent geschrikt--bedroefd.... _enfin_;
+zooals men bij dergelijke gevallen gesteld is.--Om kort te gaan: ik heb
+mij bij mijn komst alhier geadresseerd aan zekeren vent, die den naam
+van Doedes draagt, en een _quibus_ in _folio_ is,
+
+"Ik ken hem, tot mijn ongeluk," zeide ik.
+
+"Welnu! Ik ben begonnen met aan hem en aan Heynsz het bevel voor te
+lezen, om den Heer Van Lintz te libereeren:--vervolgens heb ik mij naar
+Lodewijk begeven, en hem, met permissie van dienzelfden Doedes, die mij
+zoowel een zotte Dokter als een zotte Drost toeschijnt, na behoorlijke
+preparatie, het overlijden van zijn Heer Papa gecommuniceerd. Hij was,
+'t is zonde dat ik het zeg, meer verbaasd dan bedroefd--enfin! hij
+scandaliseerde mij en ik ben maar spoedig van hem afgeloopen, na hem den
+brief te hebben gelaten, die, hoop ik, meer _impressie_ op hem zal
+maken. Toen heb ik aan dien Doedes gezegd, dat ik u moest zien en
+spreken, en de vent heeft, met al zijn wijsheid en waan, het niet durven
+weigeren aan iemand, die zulk een mooien rok aan had, die hem een bevel
+van H.H.M.M. bracht en die op zulk een hoogen toon tegen hem sprak.--En
+nu ben ik hier--en recht verdrietig, van u in zulk een gek parquet te
+zien; want ik hoor, dat het hier geen quaestie van een duel is, maar dat
+Lodewijk u van moord beschuldigt."
+
+"Hij liegt, Reynhove! bij al wat heilig is, hij liegt."
+
+"In dat geval is het een heel gemeene leugen, en hoop ik, dat hij tot
+inkeer zal komen.--Maar...."
+
+Op dit oogenblik werd ons gesprek gestoord door een groote drukte aan de
+deur, die met gedruisch openging; terwijl Reynszen, Pulver, Helding,
+Heynsz en de Stokbewaarder bijna allen gelijktijdig binnendrongen, en
+allen dooreen schreeuwden.
+
+
+ * * * * *
+
+
+NEGEN-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.
+
+HETWELK BEKENTENISSEN EN STERFBEDDEN AFSCHETST: ZEER MELANCHOLIEK OM TE
+LEZEN.
+
+
+"De Heer Blaek verlangt u te spreken," riep Reynszen mij toe.
+
+"Hij zal bakzeil inhalen!" schreeuwde Pulver.
+
+"Hij wil met geen leugen de eeuwigheid ingaan," zeide Helding.
+
+"De Heer Van Lintz is al gewaarschuwd," riep Heynsz.
+
+"Mijne Heeren!" zeide ik, opstaande: "wij kunnen wel allen te gelijk
+zingen, maar niet te gelijk spreken; mag ik vragen, wat er is
+voorgevallen, of welke tijding gij brengt?"
+
+"Stil! stil!" zeide Reynszen, tegen de overigen, die opnieuw vooraan
+drongen: "ziehier het geval. De Heer Blaek heeft een brief van zijn
+vader ontvangen, die, God vergeve het hem, zichzelven verdaan heeft. Wat
+het geval recht is, weet ik niet; maar hij heeft verlangd, den
+geinculpeerde, benevens den Heer Van Lintz en dien Heer" (op Reynhove
+wijzende) "te spreken. Ik wensch van harte, Mijnheer Huyck! dat het tot
+uw voordeel zij: doch ik mag u nog met niets vleien. Wees zoo goed mij
+te volgen."
+
+Er was geen bevel, waaraan ik met meer bereidwilligheid voldoen kon: ik
+kleedde mij, en eenige oogenblikken later waren wij allen aan het huis
+van Doedes, die ons aan de voordeur ontving.
+
+"Hoe is het met den lijder?" vroeg hem Reynszen.
+
+"Hm!" antwoordde hij: "slechte _symptomata_--brief gelezen--flauwten
+gehad--gisteren nog druk en woelig--met alles ontevreden--harde
+bedden--slechte bediening--rijkeluisklachten,--en nu--stil--gedwee--mak
+als een lam--geen koorts--erger--zwakte--vriendelijkheid--mis--slecht
+afloopen."
+
+Wij volgden den Drost naar het vertrek van den zieke, alwaar zich de
+Heer Van Lintz en zijn dochter reeds bevonden, die bij onze komst
+oprezen en mij zwijgend de hand kwamen drukken. Na een stillen
+wedergroet, wendde ik de oogen naar de bedstede des gewonden, en ik kon
+niet nalaten, ondanks de redenen van wrevel, die ik tegen hem voedde,
+een diep medelijden te gevoelen met den toestand, waarin ik hem
+terugvond. Dat kort te voren nog zoo forsch en moedig gelaat was geheel
+ingevallen. Door het strakke vel schenen de beenderen heen, een akelige
+bleekheid was over het geheele wezen verspreid en de in hun kassen
+weggezonken oogen van allen glans beroofd. Hij lag achterover, en zoo
+onbeweeglijk, dat ik hem in het eerste oogenblik voor dood hield: hij
+scheen echter mijn nadering te bespeuren, draaide het hoofd even naar
+mij toe en herkende mij: een licht rood bedekte even zijn gelaat: hij
+wendde het hoofd nog verder om, totdat hij Doedes in 't oog kreeg, en
+vroeg, met een flauwe stem, of de Notaris nog niet gekomen was.
+
+"Notaris naar Midland"--antwoordde Doedes: "boodschap gestuurd--komen
+als hij terug is."
+
+Dit verwijl scheen den lijder te hinderen: hij deed eenige moeite om
+zich in 't bed op te richten: zijn bedoeling bemerkende, trad de
+oppasster, die hem verzorgde, toe, en met behulp van deze gelukte het
+hem een zittende houding aan te nemen. Wij stonden intusschen allen met
+pijnlijk ongeduld te verbeiden, wat de uitslag zijner mededeeling zoude
+wezen.
+
+"Mijne Heeren!" zeide hij, met een flauwe en bevende stem, die
+langzamerhand in kracht en vastheid toenam: "ik heb u verzocht, hier te
+komen. Ik voel, dat het spoedig ... met mij gedaan zal wezen ... en ik
+wil ... zooveel in mij is, herstellen, wat ik bedorven heb."
+
+Hier hield hij een oogenblik stil, als om nieuwe kracht tot spreken te
+vergaderen. Allen bleven wij hem zwijgend aanstaren, in gespannen
+verwachting.
+
+"Het eerste wat ik doen moet," vervolgde hij, "is, hier in
+tegenwoordigheid van den Voorzitter van Schepenen en van den Drost, te
+verklaren, dat ik den Heer Huyck valschelijk heb beticht ... en dat hij
+geheel onschuldig is aan de wond, die mij het leven kost."
+
+"God zij gedankt!" hoorde ik Amelia, met een flauwe stem achter mij
+uitroepen, en mijn hart zeide haar dien uitroep na.
+
+"Hm!" zeide Doedes: "_confessio in articulo mortis_: eerst zoo
+spreken--nu weer anders--moord toch gepleegd--dader op 't kerkhof?"
+
+"Dat zou je wel kunnen raden," mompelde Heynsz, "want Zwarte Piet is
+begraven, en zoo die het niet gedaan heeft, weet ik niet wie er aan
+zoude zijn coupabel."
+
+"Och ja!" zuchtte Helding: "op het kerkhof ligt hij naast mijn arm
+kind!--verleden Maandag heb ik hen beiden ter aarde besteld. Zij zijn in
+den dood vereenigd, die levend van elkaar gescheiden waren."
+
+"Indien het den zieke niet te veel vermoeide," zeide Reynszen: "zou hij
+wel eenige nadere inlichtingen aan de Justitie dienen op te geven, dan
+konnen wij daar acte van opmaken."
+
+Lodewijk knikte met het hoofd ten teeken van goedkeuring, en Reynszen,
+zich aan een tafel zettende, maakte zich gereed zijn verklaring op te
+teekenen.
+
+"De Heer Van Lintz," zeide Lodewijk, "zal zich herinneren, mij eenige
+woorden te hebben toegevoegd, nopens papieren, onder hem berustende, en
+welke invloed op mijn fortuin konden maken. Ik weet thans, dat die
+bedreiging niet ijdel was:--maar hierover nader. Genoeg, zij
+verontrustte mij--en dit was de oorzaak, dat ik hier bleef, ten einde te
+zien, wat het gevolg daarvan zoude kunnen zijn.--Ik was ongerust,
+ongedurig, als gejaagd--ik begreep, dat ik in de bewuste zaak een weinig
+voordeelige rol gespeeld had:--ik had uit blinde wraakzucht tegen den
+Heer Van Lintz, uit haat en liefde (want ik weet niet hoe het gevoel te
+bestempelen, dat zijn dochter mij inboezemde) mij verlaagd om een
+handlanger der Justitie te worden--en zag te laat in, hoe verachtelijk
+mij zulks in aller oogen maken zoude: kortom! ik was wrevelig en vol
+spijt; maar, gelijk het gaat, ik beschuldigde iedereen behalve
+mijzelven, en vloekte op den Heer Van Lintz, op mijn dwazen hartstocht,
+op Heynsz--maar bovenal op den Heer Huyck, wien ik als mijn doodvijand
+beschouwde. Ik was naar mijn jacht gekeerd! maar bracht den nacht
+slapeloos door, en keerde, zoodra het dag werd, naar wal, met een koppel
+pistolen voorzien, en van zins den Heer Huyck tot een tweegevecht uit te
+dagen. Hem niet aan de herberg vindende, liep ik het duin in, met het
+oogmerk van hem op te zoeken, toen ik den persoon van Sander Gerritsz op
+zijde kwam. Nauwelijks had deze mij aangeblikt, of hij kwam in drift op
+mij af, en schold mij in hevige bewoordingen voor den moordenaar zijner
+liefste uit. Weinig lijdzaam van natuur, en wrevelig bovendien wegens al
+wat er gebeurd was, gaf ik hem een slag in 't aangezicht; waarop hij mij
+in de borst greep en er een worsteling tusschen ons beiden ontstond, aan
+welke ik een einde maakte door een pistool uit mijn zak te halen en hem
+door 't hoofd te schieten. Hij wankelde, maar zijn laatste krachten
+bijeenzamelende, trok hij zijn mes, stootte het, eer ik het verhinderen
+kon, mij in den strot, en viel toen stijf achterover, terwijl ik te
+gelijker tijd bedwelmd nederstortte en niet weer bijkwam, dan toen ik,
+in 't leven teruggeroepen, den Heer Huyck nevens mij herkende. Toen was
+het, of mij een helsche geest influisterde, dat ik hem van den moord
+betichten moest. Ik voldeed aan die inblazing; later deden wraakzucht,
+haat, valsche schaamte, mij bij mijn verklaring volharden. Maar de
+ontzettende tijding, die ik heden bekomen heb, en de mededeelingen, mij
+door mijn ongelukkigen vader gezonden, hebben mij de oogen geopend. Ik
+heb de hand van God herkend, die het kwaad niet ongewroken laat.--Ik heb
+van mijzelven geijsd:--en van al de ongerechtigheden, die ik bedreven
+heb. Gave de Heer, dat ik die alle kon herstellen, gelijk ik deze doe
+... en gij, Mijnheer Huyck!... Mejuffrouw!... mijn goede Helding!...
+vergeeft mij ... opdat God mij vergeve."
+
+Bij het uiten dezer laatste woorden verzwakte zijn stem merkbaar en hij
+zakte in elkander, als iemand die een poging boven zijn krachten gedaan
+heeft. Wij traden dichter aan zijn legerstede om hem die geruststelling
+te schenken welke hij verlangde.--"Ik vergeef u," zeide Van Lintz: "want
+ik weet bij eigen ondervinding te wel, tot welke uitersten gekrenkte
+eigenliefde en toomelooze zucht ter inwilliging onzer neigingen ons
+kunnen voeren. Gij hebt u willen wreken ... ik ken dat gevoel ... ik heb
+het ook eenmaal ... en te vreeselijk ... ingewilligd." Dit gezegd
+hebbende, trad hij terug en bleef in sombere gepeinzen staan.
+
+Helding drukte den lijder zwijgend de hand; maar was buiten staat zijn
+vol gemoed uit te storten. "Ik betuig oprecht Mijnheer Blaek!" zeide ik,
+op mijne beurt naderende, dat bij mij geen greintje wrok tegen u
+overblijft; en moge de Algoede u niet alleen zoo volkomen vergeven als
+ik u vergeef;--maar u behouden om door een oprechten wandel zijn naam te
+verheerlijken."
+
+"Hm!" zeide Doedes, naderende, en zijn patient den pols voelende:
+"zwak--_lassitudo_--niet allen hier blijven--heengaan--hm!"
+
+"Wel ja!" zeide Reynszen: "mij dunkt, het is nu alles beklonken: ik heb
+de verklaring opgemaakt, die de gewonde heeft afgelegd, zoo hij die nog
+verkiest te hooren en in staat is, die te teekenen, dan zie ik geen
+zwarigheid, den Heer Huyck onder handtasting te ontslaan; want de
+depositie van Andries Matthijssen is bij mij ook geen oortje waard en
+naar hetgeen onze vriend Heynsz vertelt, loopt hij meer kans zelf de
+galg te kussen, dan er anderen aan te helpen."
+
+Lodewijk, eenigszins bijgekomen zijnde, toonde zich bereid, de
+verklaring te hooren lezen, en te teekenen, een daad, welke hij, schoon
+met moeite, ten einde bracht. Toen wilden wij afscheid van hem nemen en
+ons verwijderen, maar hij gaf te kennen, dat zijn gemoed nog niet geheel
+ontlucht was en dat hij nog iets met den Heer Van Lintz had af te
+handelen, waarbij echter alleen Reynhove en ik getuigen mochten zijn,
+weshalve hij verzocht, dat al de overigen het vertrek zouden verlaten.
+
+Toen men aan zijn verlangen voldaan had, bleef hij nog een wijl op de
+deur staren, als vreezende, dat iemand het in zijn hoofd mocht krijgen,
+terug te keeren, en zich tot Reynhove wendende: "schuif den grendel
+dicht!" zeide hij met een ongeduldige beweging: "en gij, Huyck! schenk
+mij dat glas nog eens vol ... mijn lippen branden."
+
+Ik bood hem het gevulde glas aan: hij dronk het met langzame teugen
+ledig, terwijl wij elkander aanzagen, niet zonder nieuwsgierigheid, waar
+dit alles op zoude uitdraaien. Eindelijk zette hij het glas neder,
+haalde van onder zijn dek een papier voor den dag, hetwelk hij tusschen
+de vingers frommelde en, Van Lintz aanziende, begon hij in dezer voege:
+
+"Gij hebt mijn vader vroeger gekend, Mijnheer?"
+
+Van Lintz beantwoordde deze vraag met een koele buiging.
+
+"Gij hebt waarschijnlijk vernomen, hoe zijn uiteinde is geweest,"
+vervolgde Lodewijk: "maar wat gij noch iemand weet, hetgeen ik zelf
+eerst op dit oogenblik vernomen heb, is het zielelijden, waarmede hij
+zoovele jaren geworsteld heeft, en dat hem thans het leven gekost heeft.
+Het is echter nuttig, dat gij drieen hiermede bekend zijt, opdat gij ten
+minste bij anderen, die geneigd mochten zijn, over hem een onbarmhartig
+vonnis te vellen, de getuigenis zoudt kunnen afleggen, dat hij meer te
+beklagen dan te veroordeelen was. Lees dezen brief overluid, Huyck!--en
+gij zult beseffen, welke uitwerking hij op mij maken moest."
+
+Ik nam het papier van hem aan en las. Het was de brief, dien Reynhove
+had medegebracht, en de inhoud luidde als volgt:
+
+"Wanneer gij dezen brief ontvangt, mijn zoon! zal uw vader voor den
+rechterstoel des Allerhoogsten verschenen zijn:--en, zoo de wroeging van
+een sedert vijftien jaren gefolterd geweten mij dringt, dit leren te
+verlaten, gij, ongelukkige! gij, die alleen in staat zoudt geweest zijn,
+mij de rust terug te geven, en mij met het leven te verzoenen, gij
+verhaast den stap, die mij de eeuwigheid invoert.
+
+"O! dat ik vroeger gesproken had! Wellicht zoudt gij aan mijn raad, aan
+mijn wensch hebben gehoor gegeven en het hart pogen te winnen van haar,
+die ik voor u bestemde. Een huwelijk tusschen u en uwe nicht had alles
+vereffend!--maar wat zeg ik?--Het heeft zoo moeten zijn. Gij waart een
+zoo beminnelijke, zoo deugdzame gade niet waardig; en ik was bestemd, de
+straf voor mijn misdrijf te ontvangen en de schande, die mij wacht, in
+het graf te ontvlieden.
+
+"Dan, de tijd is te kort:--en ik moet mij haasten, de laatste
+levenskrachten, die mij nog overblijven, te besteden. Luister
+dan:--beklaag mij: vloek mij niet: en laat mijn voorbeeld u tot leering
+strekken.
+
+"Gij zult wel gehoord hebben, dat mijn broeder en ik, in vroegere jaren,
+veel moeite hadden om behoorlijk rond te komen, en dienvolgens onze
+fortuin buitenslands gingen beproeven. Men heeft er u bij verteld, dat
+ik gelukkig slaagde, terwijl het hem tegenliep. Hoor thans voor 't eerst
+de zuivere waarheid:
+
+"Van mijn jeugd af had een onverzadelijke dorst naar schatten mij de
+ziel beheerscht. Ik zag zooveel rijkdom en weelde om mij heen, dat ik
+het denkbeeld niet verdragen kon, voor anderen, die mij in stand en
+geboorte gelijk waren, te moeten onderdoen. En echter scheen ik daartoe
+bestemd; want mijn vader bezat weinig buiten hetgeen zijn ambt hem
+schonk, en zijn levenswijze was niet van dien aard, dat hij veel kon
+sparen. Ik besloot dus, toen ik tot jongelingsjaren gekomen was, dat een
+goed huwelijk het eerste middel zoude zijn, om mijn doel te bereiken. Ik
+slaagde naar wensch;--immers ik dacht zoo:--ik zag niet naar schoonheid
+of zielsgaven: ik zocht slechts een rijke vrouw en trouwde haar
+schatten. Mijn eerste straf was het noodlottige leven, dat ik met uw
+moeder leidde;--ik wil daarover niet uitweiden. Zij stierf en toonde mij
+den haat, dien zij mij toedroeg, door bij uitersten wil te bepalen, dat
+haar vermogen op u zou komen, zonder dat ik daarvan eenige vruchten zou
+mogen trekken. Ik was nu even ver als ik te voren was: ik besloot naar
+de West te gaan en daar mijn fortuin te beproeven, terwijl ik u bij de
+meervermogende familie uwer moeder achterliet.
+
+"De uitkomst beantwoordde wederom niet aan mijn verwachtingen. Na jaren
+vol tegenspoeds keerde ik terug en kwam te Lissabon aan. Daar ontmoette
+ik den Graaf van Talavera, die er voor de belangen van het Spaansche hof
+aanwezig was; en ik hernieuwde met hem de kennis, die ik vroeger met hem
+als Baron Van Lintz had gemaakt. Van hem bekwam ik tijding van mijn
+Broeder, die tevens zijn zwager was (zij hadden elk eene Juffrouw
+Reefzeil getrouwd) en vernam, hoe deze, die insgelijks zijn fortuin
+buitenslands was gaan beproeven, en zaken in de Levant had verricht, te
+Lissabon werd verwacht. Ik nam voor, zijn komst te verbeiden: en
+werkelijk, hij kwam weldra opdagen; maar zijn uiterlijk verried geen
+rijkdom. Nauwelijks was hij een paar dagen met ons geweest, of hij werd
+door een hevige ziekte overvallen, die hem, na een korte ongesteldheid,
+aan den rand des grafs bracht. De Graaf van Talavera deelde met mij de
+zorgen zijner verpleging en was de eerste, die hem waarschuwde, dat hij,
+naar het oordeel des geneesheers, weinige dagen levens meer overig had,
+en orde op zijn zaken stellen moest. Mijn broeder glimlachte op een
+droevige wijze. "Dit laatste zal mij weinig moeite kosten," zeide hij:
+"Ik had gehoopt mijn dochter, mijn eenigst pand, te zullen terugzien en
+haar de welvaart, die ik voor haar vergaarde, zelf te brengen: nu zal
+mijn broeder zich met die taak dienen te belasten."--Wij zagen elkander
+verwonderd aan, de Graaf en ik; want wij begrepen niet, waar die
+welvaart schuilen kon. Toen haalde mijn broeder een dikken rotting voor
+den dag, die aan zijn voeteneinde lag, en waarmede wij, wegens haar lomp
+fatsoen, meermalen den spot hadden gedreven. Hij verzocht mij den knop
+er af te draaien en hetgeen zich daarin bevond op de tafel uit te
+schudden. Ik deed zulks, en nu ontdekten wij met verbazing, dat de stok
+hol en geheel gevuld was met edelgesteenten van een onschatbaren prijs.
+Mijn broeder nam er eenige van af, en mij die ter hand stellende, zeide
+hij: "deze zijn voor u, en zullen u, zoo gij die met overleg verkoopt,
+in staat stellen uw fortuin weder op te bouwen. De overige zult gij aan
+mijn dochter brengen, als haars vaders erfdeel...."--Toen gelastte hij,
+dat men een juwelier zou roepen: er werd een inventaris opgemaakt,
+waarop de prijzen volgens taxatie genoteerd werden: en daarvan een
+afschrift aan mij en een aan den Graaf ter hand gesteld; terwijl wij
+beide stukken teekenden en de bestemming der juweelen daarop vermeldden.
+Weinige dagen later stierf mijn broeder in mijn armen, en terwijl zijn
+stervende mond mij zijn dochter aanbeval. Ik bleef niet langer te
+Lissabon dan voor de begrafenis noodig was, en zeilde af naar Amsterdam.
+
+"Ondertusschen was ik weinig tevreden, wanneer ik de fortuin, die mijn
+broeder gemaakt had, met de mijne vergeleek; en zonder te bedenken, dat
+hij geen genot van zijn moeizaam verkregen schatten had gehad, terwijl
+ik de toekomst nog voor mij had, dacht ik er slechts aan, om mijn nicht
+te benijden, die zoo gemakkelijk aan een erfenis kwam, waarop ik, zonder
+haar, alleen aanspraak zoude gehad hebben. Nu fluisterde mij de duivel
+in: waarom zoudt gij dien schat aan uw nicht brengen? behoud hem voor
+u-zelf, drijf er handel mede, en maak het op een andere wijze goed met
+de dochter uws broeders. Geen haan zal er naar kraaien, en de Graaf van
+Talavera zal er zich in Spanje niet over bekommeren, of gij aan het
+vertrouwen uws stervenden broeders beantwoord hebt. Ik was te Amsterdam,
+zonder tot een besluit gekomen te zijn: men was aldaar reeds van den
+dood mijns broeders onderricht, en te gelijk overtuigd (zoozeer had hij
+zijn winsten bedekt gehouden), dat hij arm gestorven was. Nu had ik de
+zwakheid, of noem het de laagheid, de lieden niet uit den droom te
+helpen: ik verkocht mijn juweelen, of liever die mijner nicht niet op
+eens, maar langzamerhand, en begon een handel, dien ik meer en meer
+uitbreidde. Ik was voorspoedig. Het scheen alsof het onrechtvaardig
+verkregen geld in mijne handen moest gezegend worden; dan innerlijk was
+ik verre van mijn voorspoed te genieten.
+
+"Eenige jaren waren verloopen, toen ik (nog sidder ik bij de
+herinnering) een brief van den Graaf van Talavera ontving. Hij had,
+schreef hij, vernomen, dat ik zeer vermogend was geworden, terwijl men
+van mijn nicht niets af wist: kortom de brief gaf niet onduidelijk te
+kennen, dat hij iets van de zaak vermoedde. Hij eindigde met mij te
+melden, dat hij het duplicaat van den inventaris naar Amsterdam zou
+overzenden en bij den Notaris Bouvelt doen deponeeren. Dit bericht
+ontzette mij: om tegen den dreigenden slag gewapend te zijn, liet ik
+terstond mijn nicht van de school komen, waar zij zich bevond, nam haar
+bij mij en behandelde haar als mijn eigen kind, voornemens zijnde om,
+zoo ik aangeklaagd werd, dadelijk rekening en verantwoording te doen.
+Maar nu bekwam ik de tijding, dat de Graaf in ongenade en naar Amerika
+was--en een jaar daarna verspreidde zich het gerucht van zijn dood. Ik
+was thans van mijn grootste zorg ontslagen; want ik hoopte altijd, dat
+hij zijn bedreiging om dat papier over te zenden, niet had ten uitvoer
+gelegd. Intusschen had ik Henriette als een dochter liefgekregen, en hoe
+meer ik haar leerde kennen en waardeeren, hoe feller verwijtingen ik mij
+deed van haar een vermogen te hebben onthouden, dat haar rechtmatig
+toebehoorde. Toen kwam het denkbeeld bij mij op, dat een huwelijk
+tusschen u beiden alles in 't gelijk, zoude brengen: en ik behoef u mijn
+streven naar dat doel niet voor den geest terug te brengen; het is u
+genoeg bekend.
+
+"Verbeeld u mijn schrik, toen ik eenige dagen geleden, den man, dien ik
+dood waande, ten huize van den Notaris Bouvelt ontmoette en van hem
+hoorde, dat de bewuste inventaris zich onder andere papieren bevond, die
+hij indertijd, wel verzegeld, naar Amsterdam had overgezonden en nu was
+komen terugeischen; terwijl hij tevens dreigde, mijn gedrag openbaar te
+zullen maken. Ik had ook toen nog mijn volslagen schande kunnen
+voorkomen, door aan mijn nicht haar vermogen uit te keeren en er bij te
+voegen, dat ik haar om wijze redenen tot nog toe verborgen had gehouden,
+hoe rijk zij: was; maar valsche schaamte belette mij, dien stap te doen,
+daar ik vreesde, dat de ware toedracht der zaak bekend zoude worden. Ik
+smeekte derhalve den Heer Van Lintz, mij mijn goeden naam niet te
+ontrooven: ik stelde hem uw huwelijk met Henriette als een bepaalde zaak
+voor: ik bood hem mijn invloed bij onze bewindslieden, mijn hulp ter
+ontvluchting aan. Door mijn gebeden verwonnen, nam hij aan om, zoodra
+hij in veiligheid zou zijn en de tijding van uw huwelijk bekomen had,
+mij het noodlottig duplicaat te zenden.
+
+"Uw onberaden daad, om den man, van wien ik alles te vreezen had, in
+handen der Justitie te leveren, heeft al mijn pogingen verijdeld. Het
+bewuste stuk is daardoor, met de overige bij hem gevonden papieren, in
+beslag genomen, naar Amsterdam gezonden, en in handen van den Heer
+Hoofdofficier. Zooeven kom ik van zijn kantoor. Hij had mij laten roepen
+om te vernemen, wat het opschrift: _Inventaris der juweelen enz.,
+toebehoord hebbende aan den Heer Hendrik Blaek en thans het eigendom
+zijner dochter Henriette Blaek_, te beduiden had. Wat ik geantwoord heb,
+weet ik niet, maar ik weet wat het gevolg zal zijn, indien dit stuk
+geopend wordt: en de schande, die mij wacht, wil ik niet beleven. God
+vergeve mij de misdadige wijze, waarop ik dit leven verlaat: Hij vergeve
+mij de slechte tucht, waaronder ik u gehouden heb, en doe u tot inkeer
+komen, opdat gij van den verkeerden weg terugtreedt, dien gij tot nog
+toe bewandeld hebt, en u spiegelt aan het vreeselijk voorbeeld van
+
+ Uw ongelukkigen vader
+ JACOBUS BLAEK."
+
+"Gij ziet het, Mijne Heeren!" zeide Lodewijk, toen ik ten einde gelezen
+had, terwijl hij zijn hoofd in de handen verborg: "ik ben de oorzaak van
+mijns vaders dood.--Maar thans vraag ik u om raad, u, die tot nog toe
+alleen met het geheim bekend zijt, is er niets aan te doen om zijn
+nagedachtenis te sparen.--Wat Henriette betreft, zij zal hebben wat haar
+toekomt, en meer dan dat."
+
+"Mijnheer!" antwoordde Van Lintz: "de Heer Reynhove heeft mij de mij
+ontnomen papieren teruggebracht: indien het bewuste stuk zich daarbij
+bevindt, zal ik het aan uw nicht zenden. Zij alleen kan beslissen, wat
+daarmede gedaan moet worden."
+
+Hier werd aan de deur getikt en de Notaris aangediend, met wien wij den
+lijder alleen lieten: twee dagen later, gedurende welke ik hem vaak
+bezocht had, blies hij den laatsten adem uit. Na het lijk te hebben doen
+kisten, nam ik, met dat overschot, en onze Hollandsche vrienden, de
+terugreis aan naar Amsterdam.
+
+Het was te Harlingen, dat ik afscheid nam van den Heer Van Lintz en zijn
+dochter, die nu voornemens waren hun reis te land voort te zetten. "Nu!
+mijn vriend!" zeide de eerstgenoemde, terwijl hij mij de hand schudde:
+"nu zal het toch eindelijk wel voor goed zijn, dat ik u vaarwel zeg.
+Veel zegen op uw ondernemingen. Ik draag u de belangen mijner nicht
+Blaek op, want ik verwijt mij half en half, dat ik er niet beter voor
+gezorgd heb; doch, zoo iemand, zult gij die behartigen: gij hebt er
+dubbele reden toe."
+
+"Ik vrees maar," zeide ik, "dat zij nog te veel tegen mij zal ingenomen
+zijn, om mij tot haar zaakwaarnemer te benoemen."
+
+"Heb ik u niet van het tegendeel verzekerd?" zeide Amelia, langzaam het
+hoofd schuddende en op een toon van weemoedig verwijt: "ga tot haar, en
+vrees niet, haar de geheele, onbewimpelde waarheid te verhalen; zij zal
+u geloven;--wees daar overtuigd van: en wanneer gij haar ziet, stel haar
+dan uit naam van haar nicht dit aandenken ter hand, en verzoek haar, het
+uit liefde voor mij te willen dragen."
+
+Dit zeggende, reikte zij mij een halsband toe, dien zij gedurende haar
+verblijf op Ter-Schelling van haar eigen schoone haren gevlochten had,
+en aan welks uiteinde zij uiteinde zij een effen gouden kruisje had
+vastgemaakt.
+
+"En zult gij mij geen aandenken laten?" vroeg ik, terwijl ik haar met
+hartelijkheid de hand drukte.
+
+"Thans niet: ik zal u wellicht er een zenden, wanneer wij op de plaats
+onzer bestemming zullen zijn:--en dan wacht ik er een van u--en van uwe
+vrouw."
+
+Met deze woorden beantwoordde zij mijn handdruk, sloeg zich den sluier
+over 't gelaat en stapte haastig in den wagen, die haar wachtte. Haar
+vader nam plaats nevens haar: de zweep des voermans klapte en het
+rijtuig voerde beiden uit mijn gezicht. Ik heb hen nimmer teruggezien.
+
+Achttien uren later was ik te huis, in de armen mijner moeder. Ik zal
+niet beproeven de gewaarwordingen te beschrijven, welke ons allen bij
+dit wederzien bezielden.
+
+Den volgenden dag kwam Reynhove mij afhalen, om naar Mejuffrouw Blaek te
+gaan, die naar zijn zeggen, verlangd had, ons beiden te spreken. Wij
+vonden haar alleen, in een voegzaam rouwgewaad, bevallig als altijd,
+maar bleek, afgemat en diep bedroefd. Zij bloosde even, toen zij mij
+wederzag, maar herstelde zich terstond, bood ons stoelen aan en zette
+zich over ons.
+
+"Gij beiden, mijne Heeren!" ving zij aan, "zijt getuigen geweest van het
+overlijden van mijn rampzaligen Neef...?
+
+"Ja Mejuffrouw!" antwoordde ik, naar eenige papieren tastende, die ik in
+mijn rokzak had: "en ik ben belast...."
+
+"Een oogenblik!" hernam zij: "aleer wij over iets anders spreken,
+wenschte ik te weten, of iemand buiten u en den Heer Van Lintz kennis
+draagt van zekeren brief, door mijn oom aan Lodewijk geschreven?"
+
+"Niemand," antwoordde ik: "ik heb dien brief en zal u dien, zoo UEd.
+verlangt, ter hand stellen, benevens...."
+
+"Ik zal dien afwachten," zeide zij: "maar vooraf moet ik u nog zeggen,
+dat ik een brief heb van mijn oom Van Lintz, waarin hij mij de
+aanleiding mededeelt, welke mijn ongelukkigen oom Blaek tot den stap,
+dien hij deed, bewogen heeft, en mij tevens een stuk zendt, volgens
+hetwelk ik recht op een aanzienlijk vermogen zou hebben. Ik heb geweend
+bij het zien van mijns vaders naamteekening, en bij de gedachte aan al
+de moeite, die de brave man zich gegeven heeft, om voor mij een vermogen
+te vergaderen;--ik heb die naamteekening er uitgesneden en het stuk zelf
+verbrand."
+
+"Hoe!" riep Reynhove verbaasd uit:, een zoo _precieux_ document!..."
+
+"Ik ben te veel aan mijn oom verschuldigd, ik heb te veel bewijzen van
+zijn liefde ontvangen, om tot loon daarvan, nu hij dood is, zijn goeden
+naam aan te randen. Niemand dan ons is het geheim bewust. Lodewijk heeft
+het in het graf medegenomen: mijn oom Van Lintz zal zwijgen, indien ik
+het hem verzoek: ook van u, mijne Heeren! wacht ik hetzelfde: men
+schrijft den dood mijns ooms aan een beroerte toe:--de ware toedracht
+der zaak kan dus voor elk verborgen blijven."
+
+"Maar weet UEd. wel, Mejuffer!" zeide Reynhove, "dat gij een _important_
+kapitaal hebt opgeofferd, ten gerieve van een paar dozijn collateralen,
+die er u geen dank voor zullen weten?"
+
+"Mejuffrouw offert niets op," zeide ik: "en, hoewel de verdiensten van
+haar handelwijze even groot blijven, de nadeelen daarvan worden geheel
+weggenomen door het stuk, dat ik de eer heb haar te overhandigen. Het is
+het testament van den Heer Lodewijk Blaek, natuurlijken erfgenaam zijns
+vaders, waarbij hij, op eenige legaten na, zijn nicht, Mejuffrouw
+Henriette Blaek, aanstelt tot zijn universeele erfgename."
+
+Henriette nam bevende het papier aan, dat ik haar ter hand stelde. Haar
+ontroering belette haar te spreken en zij antwoordde niets op de
+gelukwenschingen van Reynhove.
+
+"Mejuffrouw!" vervolgde ik, toen zij weder wat bedaarder was geworden:
+"de overledene heeft in de laatste uren zijns levens verlangd, dat ik de
+man zou zijn, die u dit afschrift van zijn uitersten wil aanbood: hij
+voegde er bij, dat het u wellicht ... aangenaam zou zijn ... dat stuk
+uit mijne handen te ontvangen. Mag ik mij vleien, dat hij waarheid
+gesproken heeft?"
+
+"Mijn Heer!" antwoordde zij, terwijl een hoogrood haar gelaat overdekte:
+"het is u ongetwijfeld bekend, dat ik, op den morgen van haar vertrek
+uit Amsterdam, een bezoek heb gehad van mijn nicht Amelia."
+
+Ik zag verbaasd op. Zoo had die brave ziel niet geschroomd zich aan een
+wellicht onaangename ontvangst te wagen, om mijne voorspraak te zijn.
+Het stellige der verzekering, die zij mij gegeven had, was mij thans
+opgelost.
+
+"En mag ik hopen," zeide ik, "dat dit bezoek u gunstiger gedachten van
+mij heeft doen opvatten?"
+
+"Amelia is een engel," zeide Henriette, "en ik vergeef het u nooit, dat
+gij niet smoorlijk op haar verliefd zijt geraakt. Wat zij zeide ... hoe
+zij ... in 't kort, ik ben verplicht u verschooning te vragen voor de
+verkeerde gedachten, die ik van U had opgevat."
+
+ * * * * *
+
+Zes maanden later kondigde de Voorzanger in de Oude Kerk met zijn
+neusstem (waarvan in het derde Hoofdstuk dezer geschiedenis gesproken
+is), werkelijk aan, dat er trouwbeloften bestonden tusschen Willem
+Andries Reynhove, Heer van Wijdeplas, Groenewoud en Binnengeest,
+Jonkman, met Mejuffrouw Susanna Aletta Huyck, Jonge Dochter; maar liet
+daarop een gelijke aankondiging volgen, betreffende Meester Ferdinand
+Huyck en Mejuffrouw Henriette Blaek.
+
+ * * * * *
+
+ Hier eindigt het verhaal van den heer Huyck. Daarachter stond, met
+ de hand van Mejuffrouw Stauffacher, het navolgende geschreven:
+
+Indien het bovenstaande verhaal een roman ware, zou men den schrijver
+met recht te laste kunnen leggen, dat hij den lezer in 't onzekere laat
+omtrent het lot van sommige personen, die in zijn lotgevallen een
+merkwaardige rol spelen. Daar het echter zijn doel schijnt geweest te
+zijn, naar waarheid te vertellen wat hem overkomen is, moet men hem
+veeleer prijzen, dat hij niet meer heeft te boek gesteld, dan hij met
+zekerheid wist. Vreemd intusschen komt het mij voor, dat hij niet met
+een woord melding maakt van hetgeen er verder geschied is met den Baron
+Van Lintz en zijne beminnelijke dochter. Wellicht was hun latere
+levensloop aan zijne kinderen, voor wie hij zijn opstel vervaardigde,
+genoegzaam bekend. Wat mij betreft, ik wil niet ontveinzen, dat ik mij
+zeer teleurgesteld vond, toen ik, aan het slot komende, niet te weten
+kwam, of hij met den zwerver en zijn lieve dochter later nog door
+briefwisseling of anderszins de betrekking onderhouden bleef. Gelukkig
+echter kende ik den waren naam des mans, die in het Handschrift onder
+zooveel verdichte namen voorkomt, en wist ik uit de geschiedenis, hoe
+hij den Russischen Tsaar belangrijke diensten bewees en tot hooge
+waardigheden opklom, zonder echter ooit de bijzondere vriendschap des
+Alleenheerschers te verwerven. Dezelfde onbuigzaamheid van karakter, die
+hem vroeger reeds zooveel vijanden en tegenspoeden berokkend had, en die
+er met de jaren niet op verbeterd was, maar veeleer in balsturige
+hoofdigheid en wrevel ontaard, was niet geschikt om hem bemind te maken
+bij een Vorst, die zelf een onverzettelijken wil bezat, waarnaar hij
+alles wilde doen buigen. Er ontstonden vaak hoogloopende verschillen
+tusschen hen beiden: en alleen het nut, dat hij begreep van den Baron
+Van Lintz te kunnen trekken, om zijn Moskoviten in bedwang te houden,
+weerhield Peter, hem naar Siberien te bannen. Wat Amelia betreft,
+ziehier de narichten, die ik omtrent haar bekomen heb van lieden, die
+zich harer nog herinnerden. Zij leidde, in de eerste jaren van haar
+verblijf in Rusland, een stil en afgetrokken leven, en wederstond al
+dien tijd het verlangen haars vaders, dat zij zich ten hove zoude
+vertoonen. Eindelijk echter gaf zij toe, en schonk zelfs haar hand aan
+een gunsteling des Tsaars, een beschaafd en waardig edelman, maar die
+tweemaal hare jaren had. Onzeker is het, of zij dit huwelijk alleen
+aanging om haar vader te believen: misschien was zij werkelijk den
+vreemdeling genegen en had zij de ongelukkige neiging, die zij in
+Holland had opgevat, overwonnen, welke haar handelingen bestuurde, meer
+dan de woorden van het verhaal doen vermoeden. Hoe dit zij, zij leidde
+een voorbeeldig leven, verspreidde weldaden om zich heen en stierf in
+hoogen ouderdom, gezegend door al wie haar gekend had.
+
+De Heer Hoofdofficier Huyck en zijn brave gade hadden het geluk, meest
+al hun kinderen en zelfs ettelijke hunner kleinkinderen gehuwd en in
+goeden doen te zien. Uit den aanvang van het Handschrift kan men zien,
+dat het Ferdinand en den zijnen voorspoedig was gegaan: en nog zijn hun
+nakomelingen in Amsterdam en elders geacht en gezien. Ook Mevrouw
+Reynhove leefde zeer gelukkig met haar man, die, gelijk men heeft kunnen
+opmerken, innerlijk veel beter was dan hij zich oppervlakkig had doen
+kennen. Zij wist hem met verstand te leiden en tot een nuttig en
+werkzaam leven op te wekken: hij zeide dan ook, na zijn huwelijk, of
+reeds vroeger aan alle slempmalen en wilde partijen vaarwel, klom tot
+hooge eereambten op en bewees den Staat belangrijke diensten.
+
+Caspar Weinstuebe, na vruchteloos gepoogd te hebben, zich toegang te
+verschaffen tot de hoogere kringen der maatschappij, en zich daar een
+echtvriendin te zoeken, toch niet ongehuwd willende sterven, trouwde met
+zijn keukenmeid, bij wie hij ettelijke kinderen verwekte, die, betere
+opvoeding ontvangende dan hem te beurt was gevallen, hun geringe afkomst
+langzamerhand deden vergeten: ook zij wonnen geld, en hun nageslacht
+verkeert thans dagelijks met die familien, wier _bekaentschafft_ de
+wellust van Caspar zou hebben uitgemaakt.
+
+Van den Makelaar Velters heb ik weinig kunnen vernemen. Alleen blijkt
+mij uit een oud adresboekje, dat hij in de laatste helft der vorige eeuw
+Kerkmeester van de Ooster Kerk en dus nog in leven was. Hij schijnt
+wijselijk de poezie voor meer winstgevende werkzaamheden te hebben laten
+varen: althans gedichten van hem zijn mij nooit voorgekomen. De
+_Mengelingen_ van Helding kan men nog in sommige boekerijen van deftige
+lieden, en ook nu en dan, hoor ik, op stalletjes aantreffen: ik twijfel
+echter, of zij ooit veel lezers vinden. Gerustelijk mag men aannemen,
+dat hij het dubbele huwelijk, waar het verhaal mede sluit, zal bezongen
+hebben, en dat Tante Van Bempden niet achterlijk gebleven zal zijn, om
+te dier gelegenheid een luisterrijk feest te geven.
+
+Zacharias Heynsz ging ijverig voort met aan de Justitie trouwe diensten
+te bewijzen: met de aanvaarding zijner nieuwe betrekking zeide hij het
+schilderen vaarwel: en de kunst heeft er niet bij verloren.
+
+Eindelijk kan ik hier nog bijvoegen, dat, volgens getuigenis mijner
+vrienden, een afstammeling van kleinen Simon den Marskramer, die sterk
+verdacht wordt gehouden van, op het voetspoor zijns voorvaders, der
+Politie bijwijlen ten dienste te staan, nog dagelijks op het
+Schapenplein te zien is, 's winters met een vuurtest, 's zomers met een
+schoenenbak, al roepende: "gheen dijt rijk, zoo waar solje ghesond
+blijven."
+
+Marie Stauffacher.
+
+
+ * * * * *
+
+
+INHOUD
+
+
+INLEIDING
+
+HOOFDSTUK 1.
+
+Waarin, onder meer andere wetenswaardige zaken, het portret van den held
+dezer geschiedenis gevonden wordt.
+
+HOOFDSTUK 2.
+
+Waarin men lezen zal, wat in en voor de herberg te Zoest voorviel.
+
+HOOFDSTUK 3.
+
+Waarin wordt bewezen, hoe gevaarlijk het is zonder parapluie uit te
+gaan, en de beschrijving gevonden van een mooi meisje en een mooien
+koepel.
+
+HOOFDSTUK 4.
+
+'t Geen verhaalt wat me verder in den koepel voorviel.
+
+HOOFDSTUK 5.
+
+Hetwelk bange lieden bij avond niet moeten lezen.
+
+HOOFDSTUK 6.
+
+Waarin onze held voor de tweede reis op denzelfden dag gevaar loopt van
+zijn hart te verliezen.
+
+HOOFDSTUK 7.
+
+Vermeldende, wat de heer Bos aan Ferdinand vertelde, en hoe deze per
+slot nog even wijs bleef, gelijk ook het geval met den lezer zal zijn.
+
+HOOFDSTUK 8.
+
+Waarin meer geredeneerd dan gedaan wordt.
+
+HOOFDSTUK 9.
+
+Behelzende het verhaal eener schuitreis van Naarden naar Amsterdam.
+
+HOOFDSTUK 10.
+
+Waarin verhaald wordt, hoe Ferdinand te huis kwam en hoe hij insliep,
+welk voorbeeld de lezer mag volgen, zoo het hem goeddunkt.
+
+HOOFDSTUK 11.
+
+Hetwelk ettelijke politie-geheimen aan den dag brengt.
+
+HOOFDSTUK 12.
+
+Waarin men nadere kennis maakt met de leden des familie en waarin tante
+Letje een confituurvlek op haar halsdoek bekomt.
+
+HOOFDSTUK 13.
+
+Behelzende, hoe Suzanna en Ferdinand harrewarren, en hoe de laatste in
+een welkomstdicht verheerlijkt wordt.
+
+HOOFDSTUK 14.
+
+Waarin Ferdinand op cognac onthaald en tegen wil en dank in nieuwe
+avonturen gesleept wordt.
+
+HOOFDSTUK 15.
+
+Vermeldende, hoe Ferdinand en Suzanna uit logeeren gingen en wat er op
+Heizicht gebeurde.
+
+HOOFDSTUK 16.
+
+Waarin verhaald wordt, wien Ferdinand in de kerk zag: en welke gasten op
+Heizicht kwamen eten.
+
+HOOFDSTUK 17.
+
+Verhalende, hoe Zwarte Piet Ferdinand met een commissie belastte en hoe
+Suzanna een grooten koek trok.
+
+HOOFDSTUK 18.
+
+Waarin Ferdinand op zijn kantoor geinstalleerd, en, als Krelis Louwen,
+op een poetenmaal wordt genoodigd.
+
+HOOFDSTUK 19.
+
+Bevattende 't geen er op de dichterlijke samenkomst bij Helding
+verhandeld werd.
+
+HOOFDSTUK 20.
+
+Waarin verhaald wordt, wie de heer in 't karmozijn was, en hoe deerlijk
+Ferdinand er zich in werkte.
+
+HOOFDSTUK 21.
+
+Waarin eenige oude kennissen weder op het tooneel verschijnen en een
+paar nieuwe worden ingevoerd.
+
+HOOFDSTUK 22.
+
+Hetwelk aantoont, dat men niet naar de Oost-Indien behoeft te varen,
+om schipbreuk te lijden.
+
+HOOFDSTUK 23.
+
+Vermeldende hoe dames voor spoken worden aangezien, en wat de
+schipbreukelingen al zoo verder deden om een verkoudheid te voorkomen.
+
+HOOFDSTUK 24.
+
+Hetwelk over 't geheel van een vrij sentimenteelen aard is; doch vrij
+slaperig eindigt.
+
+HOOFDSTUK 25.
+
+Hetwelk een vervolg is op het vier-en-twintigste.
+
+HOOFDSTUK 26.
+
+Waarin geleerd wordt, hoe men best oude paarden verkoopt, en jonge
+bederft.
+
+HOOFDSTUK 27.
+
+Waarin onze held in nieuwe onaangenaamheden wordt gewikkeld.
+
+HOOFDSTUK 28.
+
+Waarin leelijke donderbuien boven het hoofd van Ferdinand samenpakken.
+
+HOOFDSTUK 29.
+
+Vermeldende wat er ten huize van den notaris Bouvelt voorviel.
+
+HOOFDSTUK 30.
+
+Hetgeen langer dan het voorgaande, en niet meer of minder belangrijk
+wezen zal.
+
+HOOFDSTUK 31.
+
+Waarin het gedrag van Mejuffrouw Blaek ten opzichte van Ferdinand wordt
+verklaard en de vader van Amelia weder op de proppen komt.
+
+HOOFDSTUK 32.
+
+Waarin overtuigend bewezen wordt, dat de behendigste vogelaar ook wel
+eens vogels laat ontsnappen.
+
+HOOFDSTUK 33.
+
+Vermeldende, wie Ferdinand in den beurtman aantrof, hoe hij op
+Terschelling aankwam en welke zonderlinge ontmoeting hij aldaar had.
+
+HOOFDSTUK 34.
+
+Waarin verhaald wordt, hoe de thee aan boord van de Kjobenhavn werd
+gebracht, en den lezer vele verrassingen worden voorbereid.
+
+HOOFDSTUK 35.
+
+Waarin de geschiedenissen van de heeren Bos, Van Beveren, den
+Vliesridder, den Baron van Lintz, den Graaf van Talavera, den Zeeroover
+Don Manoel enz. enz. worden verhandeld, en hetgeen evenwel, wat de
+lengte betreft, mee zal vallen.
+
+HOOFDSTUK 36.
+
+Waarin zich het oude spreekwoord bevestigd vindt, dat men geen hei moet
+roepen, eer men over den dam is.
+
+HOOFDSTUK 37.
+
+Waarin treurige en indrukwekkende tooneelen voorkomem, gelijk men die
+somtijds in het dagelijksche leven, maar zeer dikwijls in romans en
+versierde geschiedenissen aantreft.
+
+HOOFDSTUK 38.
+
+Waarin onze held zich volstrekt niet op zijn gemak bevindt.
+
+HOOFDSTUK 39.
+
+Hetwelk bekentenissen en sterfbedden afschetst: zeer melancholiek om te
+lezen.
+
+BESLUIT
+
+
+
+
+
+End of the Project Gutenberg EBook of Ferdinand Huyck, by J. Van Lennep
+
+*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK FERDINAND HUYCK ***
+
+***** This file should be named 17706.txt or 17706.zip *****
+This and all associated files of various formats will be found in:
+ https://www.gutenberg.org/1/7/7/0/17706/
+
+Produced by Marc D'Hooghe.
+
+Updated editions will replace the previous one--the old editions
+will be renamed.
+
+Creating the works from public domain print editions means that no
+one owns a United States copyright in these works, so the Foundation
+(and you!) can copy and distribute it in the United States without
+permission and without paying copyright royalties. Special rules,
+set forth in the General Terms of Use part of this license, apply to
+copying and distributing Project Gutenberg-tm electronic works to
+protect the PROJECT GUTENBERG-tm concept and trademark. Project
+Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if you
+charge for the eBooks, unless you receive specific permission. If you
+do not charge anything for copies of this eBook, complying with the
+rules is very easy. You may use this eBook for nearly any purpose
+such as creation of derivative works, reports, performances and
+research. They may be modified and printed and given away--you may do
+practically ANYTHING with public domain eBooks. Redistribution is
+subject to the trademark license, especially commercial
+redistribution.
+
+
+
+*** START: FULL LICENSE ***
+
+THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE
+PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK
+
+To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free
+distribution of electronic works, by using or distributing this work
+(or any other work associated in any way with the phrase "Project
+Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full Project
+Gutenberg-tm License (available with this file or online at
+https://gutenberg.org/license).
+
+
+Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg-tm
+electronic works
+
+1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm
+electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to
+and accept all the terms of this license and intellectual property
+(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all
+the terms of this agreement, you must cease using and return or destroy
+all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your possession.
+If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a Project
+Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound by the
+terms of this agreement, you may obtain a refund from the person or
+entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8.
+
+1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be
+used on or associated in any way with an electronic work by people who
+agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few
+things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works
+even without complying with the full terms of this agreement. See
+paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project
+Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this agreement
+and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm electronic
+works. See paragraph 1.E below.
+
+1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the Foundation"
+or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection of Project
+Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual works in the
+collection are in the public domain in the United States. If an
+individual work is in the public domain in the United States and you are
+located in the United States, we do not claim a right to prevent you from
+copying, distributing, performing, displaying or creating derivative
+works based on the work as long as all references to Project Gutenberg
+are removed. Of course, we hope that you will support the Project
+Gutenberg-tm mission of promoting free access to electronic works by
+freely sharing Project Gutenberg-tm works in compliance with the terms of
+this agreement for keeping the Project Gutenberg-tm name associated with
+the work. You can easily comply with the terms of this agreement by
+keeping this work in the same format with its attached full Project
+Gutenberg-tm License when you share it without charge with others.
+
+1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern
+what you can do with this work. Copyright laws in most countries are in
+a constant state of change. If you are outside the United States, check
+the laws of your country in addition to the terms of this agreement
+before downloading, copying, displaying, performing, distributing or
+creating derivative works based on this work or any other Project
+Gutenberg-tm work. The Foundation makes no representations concerning
+the copyright status of any work in any country outside the United
+States.
+
+1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg:
+
+1.E.1. The following sentence, with active links to, or other immediate
+access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear prominently
+whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work on which the
+phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the phrase "Project
+Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, performed, viewed,
+copied or distributed:
+
+This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
+almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or
+re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
+with this eBook or online at www.gutenberg.org
+
+1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is derived
+from the public domain (does not contain a notice indicating that it is
+posted with permission of the copyright holder), the work can be copied
+and distributed to anyone in the United States without paying any fees
+or charges. If you are redistributing or providing access to a work
+with the phrase "Project Gutenberg" associated with or appearing on the
+work, you must comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1
+through 1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the
+Project Gutenberg-tm trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or
+1.E.9.
+
+1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted
+with the permission of the copyright holder, your use and distribution
+must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any additional
+terms imposed by the copyright holder. Additional terms will be linked
+to the Project Gutenberg-tm License for all works posted with the
+permission of the copyright holder found at the beginning of this work.
+
+1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm
+License terms from this work, or any files containing a part of this
+work or any other work associated with Project Gutenberg-tm.
+
+1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this
+electronic work, or any part of this electronic work, without
+prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with
+active links or immediate access to the full terms of the Project
+Gutenberg-tm License.
+
+1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary,
+compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any
+word processing or hypertext form. However, if you provide access to or
+distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format other than
+"Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official version
+posted on the official Project Gutenberg-tm web site (www.gutenberg.org),
+you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a
+copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon
+request, of the work in its original "Plain Vanilla ASCII" or other
+form. Any alternate format must include the full Project Gutenberg-tm
+License as specified in paragraph 1.E.1.
+
+1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying,
+performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works
+unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9.
+
+1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing
+access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works provided
+that
+
+- You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
+ the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method
+ you already use to calculate your applicable taxes. The fee is
+ owed to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he
+ has agreed to donate royalties under this paragraph to the
+ Project Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments
+ must be paid within 60 days following each date on which you
+ prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax
+ returns. Royalty payments should be clearly marked as such and
+ sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the
+ address specified in Section 4, "Information about donations to
+ the Project Gutenberg Literary Archive Foundation."
+
+- You provide a full refund of any money paid by a user who notifies
+ you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he
+ does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm
+ License. You must require such a user to return or
+ destroy all copies of the works possessed in a physical medium
+ and discontinue all use of and all access to other copies of
+ Project Gutenberg-tm works.
+
+- You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of any
+ money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the
+ electronic work is discovered and reported to you within 90 days
+ of receipt of the work.
+
+- You comply with all other terms of this agreement for free
+ distribution of Project Gutenberg-tm works.
+
+1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg-tm
+electronic work or group of works on different terms than are set
+forth in this agreement, you must obtain permission in writing from
+both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and Michael
+Hart, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the
+Foundation as set forth in Section 3 below.
+
+1.F.
+
+1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable
+effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread
+public domain works in creating the Project Gutenberg-tm
+collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm electronic
+works, and the medium on which they may be stored, may contain
+"Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate or
+corrupt data, transcription errors, a copyright or other intellectual
+property infringement, a defective or damaged disk or other medium, a
+computer virus, or computer codes that damage or cannot be read by
+your equipment.
+
+1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right
+of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project
+Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project
+Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project
+Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all
+liability to you for damages, costs and expenses, including legal
+fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT
+LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE
+PROVIDED IN PARAGRAPH F3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE
+TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE
+LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR
+INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH
+DAMAGE.
+
+1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a
+defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can
+receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a
+written explanation to the person you received the work from. If you
+received the work on a physical medium, you must return the medium with
+your written explanation. The person or entity that provided you with
+the defective work may elect to provide a replacement copy in lieu of a
+refund. If you received the work electronically, the person or entity
+providing it to you may choose to give you a second opportunity to
+receive the work electronically in lieu of a refund. If the second copy
+is also defective, you may demand a refund in writing without further
+opportunities to fix the problem.
+
+1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth
+in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS' WITH NO OTHER
+WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO
+WARRANTIES OF MERCHANTIBILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.
+
+1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied
+warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages.
+If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the
+law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be
+interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted by
+the applicable state law. The invalidity or unenforceability of any
+provision of this agreement shall not void the remaining provisions.
+
+1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the
+trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone
+providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in accordance
+with this agreement, and any volunteers associated with the production,
+promotion and distribution of Project Gutenberg-tm electronic works,
+harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees,
+that arise directly or indirectly from any of the following which you do
+or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg-tm
+work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any
+Project Gutenberg-tm work, and (c) any Defect you cause.
+
+
+Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm
+
+Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of
+electronic works in formats readable by the widest variety of computers
+including obsolete, old, middle-aged and new computers. It exists
+because of the efforts of hundreds of volunteers and donations from
+people in all walks of life.
+
+Volunteers and financial support to provide volunteers with the
+assistance they need, is critical to reaching Project Gutenberg-tm's
+goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will
+remain freely available for generations to come. In 2001, the Project
+Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure
+and permanent future for Project Gutenberg-tm and future generations.
+To learn more about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation
+and how your efforts and donations can help, see Sections 3 and 4
+and the Foundation web page at https://www.pglaf.org.
+
+
+Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive
+Foundation
+
+The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit
+501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the
+state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal
+Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification
+number is 64-6221541. Its 501(c)(3) letter is posted at
+https://pglaf.org/fundraising. Contributions to the Project Gutenberg
+Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent
+permitted by U.S. federal laws and your state's laws.
+
+The Foundation's principal office is located at 4557 Melan Dr. S.
+Fairbanks, AK, 99712., but its volunteers and employees are scattered
+throughout numerous locations. Its business office is located at
+809 North 1500 West, Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887, email
+business@pglaf.org. Email contact links and up to date contact
+information can be found at the Foundation's web site and official
+page at https://pglaf.org
+
+For additional contact information:
+ Dr. Gregory B. Newby
+ Chief Executive and Director
+ gbnewby@pglaf.org
+
+
+Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg
+Literary Archive Foundation
+
+Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide
+spread public support and donations to carry out its mission of
+increasing the number of public domain and licensed works that can be
+freely distributed in machine readable form accessible by the widest
+array of equipment including outdated equipment. Many small donations
+($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt
+status with the IRS.
+
+The Foundation is committed to complying with the laws regulating
+charities and charitable donations in all 50 states of the United
+States. Compliance requirements are not uniform and it takes a
+considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up
+with these requirements. We do not solicit donations in locations
+where we have not received written confirmation of compliance. To
+SEND DONATIONS or determine the status of compliance for any
+particular state visit https://pglaf.org
+
+While we cannot and do not solicit contributions from states where we
+have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition
+against accepting unsolicited donations from donors in such states who
+approach us with offers to donate.
+
+International donations are gratefully accepted, but we cannot make
+any statements concerning tax treatment of donations received from
+outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff.
+
+Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation
+methods and addresses. Donations are accepted in a number of other
+ways including including checks, online payments and credit card
+donations. To donate, please visit: https://pglaf.org/donate
+
+
+Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic
+works.
+
+Professor Michael S. Hart was the originator of the Project Gutenberg-tm
+concept of a library of electronic works that could be freely shared
+with anyone. For thirty years, he produced and distributed Project
+Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of volunteer support.
+
+
+Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed
+editions, all of which are confirmed as Public Domain in the U.S.
+unless a copyright notice is included. Thus, we do not necessarily
+keep eBooks in compliance with any particular paper edition.
+
+
+Most people start at our Web site which has the main PG search facility:
+
+ https://www.gutenberg.org
+
+This Web site includes information about Project Gutenberg-tm,
+including how to make donations to the Project Gutenberg Literary
+Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to
+subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.
diff --git a/17706.zip b/17706.zip
new file mode 100644
index 0000000..2ec7b95
--- /dev/null
+++ b/17706.zip
Binary files differ
diff --git a/LICENSE.txt b/LICENSE.txt
new file mode 100644
index 0000000..6312041
--- /dev/null
+++ b/LICENSE.txt
@@ -0,0 +1,11 @@
+This eBook, including all associated images, markup, improvements,
+metadata, and any other content or labor, has been confirmed to be
+in the PUBLIC DOMAIN IN THE UNITED STATES.
+
+Procedures for determining public domain status are described in
+the "Copyright How-To" at https://www.gutenberg.org.
+
+No investigation has been made concerning possible copyrights in
+jurisdictions other than the United States. Anyone seeking to utilize
+this eBook outside of the United States should confirm copyright
+status under the laws that apply to them.
diff --git a/README.md b/README.md
new file mode 100644
index 0000000..066a1de
--- /dev/null
+++ b/README.md
@@ -0,0 +1,2 @@
+Project Gutenberg (https://www.gutenberg.org) public repository for
+eBook #17706 (https://www.gutenberg.org/ebooks/17706)