diff options
| author | Roger Frank <rfrank@pglaf.org> | 2025-10-15 04:51:43 -0700 |
|---|---|---|
| committer | Roger Frank <rfrank@pglaf.org> | 2025-10-15 04:51:43 -0700 |
| commit | 1ffe9815a1c530c92d29444075207573875f72ff (patch) | |
| tree | 934b65731b7453eb920c08ca21aeec907f1e8800 | |
| -rw-r--r-- | .gitattributes | 3 | ||||
| -rw-r--r-- | 17706-8.txt | 24092 | ||||
| -rw-r--r-- | 17706-8.zip | bin | 0 -> 496300 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 17706-h.zip | bin | 0 -> 506279 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 17706-h/17706-h.htm | 24314 | ||||
| -rw-r--r-- | 17706.txt | 24092 | ||||
| -rw-r--r-- | 17706.zip | bin | 0 -> 495639 bytes | |||
| -rw-r--r-- | LICENSE.txt | 11 | ||||
| -rw-r--r-- | README.md | 2 |
9 files changed, 72514 insertions, 0 deletions
diff --git a/.gitattributes b/.gitattributes new file mode 100644 index 0000000..6833f05 --- /dev/null +++ b/.gitattributes @@ -0,0 +1,3 @@ +* text=auto +*.txt text +*.md text diff --git a/17706-8.txt b/17706-8.txt new file mode 100644 index 0000000..1259787 --- /dev/null +++ b/17706-8.txt @@ -0,0 +1,24092 @@ +The Project Gutenberg EBook of Ferdinand Huyck, by J. Van Lennep + +This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with +almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or +re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included +with this eBook or online at www.gutenberg.org + + +Title: Ferdinand Huyck + +Author: J. Van Lennep + +Release Date: February 7, 2006 [EBook #17706] + +Language: Dutch + +Character set encoding: ISO-8859-1 + +*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK FERDINAND HUYCK *** + + + + +Produced by Marc D'Hooghe. + + + + +FERDINAND HUYCK + +Door + +Mr. J. VAN LENNEP. + + + * * * * * + + +BRIEF VAN DEN HEER P. AAN DEN UITGEVER, TOT INLEIDING DIENENDE. + + + Amsterdam, den.... + +Ik weet niet, of gij van nabij bekend zijt geweest met de oude Juffrouw +Stauffacher, die nu ruim twaalf jaren geleden in den ouderdom van +ongeveer drieëntachtig jaren hier ter stede ontslapen is: zoo niet, acht +ik zulks uiterst jammer voor iemand als gij, die een liefhebber zijt van +onderzoek te doen naar min bekende bijzonderheden, het leven, het +karakter, of de lotgevallen betreffende van vermaarde personen; want zij +was een levend repertorium van dergelijke aardigheden. Ofschoon zelve, +voor zooverre mij bewust is, nooit eenige buitengewone avonturen +hebbende gehad, was zij, door de omstandigheden van haar levensloop, in +betrekking geweest met een groot aantal van die personaadjes, welke zich +in de vorige eeuw in verschillende opzichten vermaardheid hebben +verworven: velen hunner had zij zelfs van nabij gekend. + + Quiconque a beaucoup vû + Peut avoir beaucoup retenu, + +zegt La Fontaine; en zij had een uitmuntend geheugen. Zij was +tegenwoordig geweest, toen Voltaire in den schouwburg bekroond werd, en +had Lodewijk XV zien uitrijden met Madame Dubarry: zij had Necker zijn +financieel stelsel hooren ontwikkelen en den Graaf de Saint-Germain het +toilet beschrijven van de keizerin Helena en de inneming van Akkaron +door Richard Leeuwenhart. Er was, in Frankrijk vooral, bijna geen +adellijke familie, waarvan zij niet de vertakkingen en opvolging kende, +zoo goed en beter misschien dan die van haar eigen geslacht; (want ik +heb nooit kunnen uitvorschen, of zij van den medestichter der +Zwitsersche vrijheid al dan niet vermeende af te stammen) en zij ware in +staat geweest aan de Pseudo-Marquise de Créqui menige dwaling aan te +wijzen in de gedenkschriften, die op haar naam zijn uitgevent. Zij kende +ook al de kleine anecdoten, die omtrent de merkwaardige personen van het +Fransche hof te boek gesteld zijn; en menige daarbij, die niet gedrukt +staat, en welke zij onder vier oogen aan de uitverkorene vrienden met +zooveel bijzonderheden en locale kleur wist te vertellen, dat men aan de +echtheid daarvan niet dorst twijfelen, en dikwijls overtuigd bleef, dat +zij hetgeen zij mededeelde had bijgewoond of althans uit de eerste hand +vernomen. Wat onze Nederlandsche familiën betreft, hoewel zij ruim +vijftig jaren hier af en toe had doorgebracht, was zij daarmede wel eens +in de war: niet, dat men haar ooit op misslagen betrapte, wanneer het de +afkomst of vermaagschapping gold; maar zij was, gelijk zulks bij oude +lieden meer het geval is, op het laatst van haar leven altijd geneigd, +een geslacht te verspringen: zoodat zij mij en mijne tijdgenooten tot de +zonen onzer grootvaders en de broeders onzer tantes verhief, 't is waar, +dat een glimlach van hem, wien de misslag gold, doorgaans genoeg was, om +haar te herinneren, dat zij zich vergiste, en om tot rectificatie +aanleiding te geven. + +Gij moet echter niet denken, dat zij geene andere verdiensten bezat als +die van veel gezien en opgemerkt te hebben:--hoewel ook deze minder +algemeen gevonden wordt dan men wel denken zoude. Zij paarde aan een +gezond oordeel veel _solide_ kennis, en was in de gelegenheid geweest, +daarvan voor haar zelve en voor anderen een nuttig gebruik te maken. +Ettelijke jonge dames uit onze aanzienlijkste huizen waren aan haar +onderwijs en leiding toevertrouwd geweest: en menig verdienstelijk +staatsman of geleerde, thans in hooge betrekking geplaatst, getuigt nog +heden van het nut, dat hij als jongeling uit haar omgang of lessen +getrokken heeft. En bij die verstandelijke gaven voegde zij,--in weêrwil +van haar vroegere bekendheid met vrijgeesten en filosofen, met +kwakzalvers en _roués_, in weêrwil zelfs van het zwak, dat haar was +bijgebleven voor verscheidene geschriften, die men thans uit de boekerij +eener vrouw verbannen zoude,--een vromen, godsdienstigen zin: en haar +werken zoowel als haar woorden getuigden, dat haar geloof vast was en op +een onwankelbaren grondslag gebouwd. + +Haar karakter was vrolijk en opgeruimd: en tot haar einde toe bleef haar +het levendige, ja, ik zoû zeggen, het kinderlijke van een jong meisje +bij. Vandaar dat zij zich somtijds op een kluchtige wijze recht boos kon +maken: bij voorbeeld, wanneer zij iets gelezen of gehoord had, dat niet +strookte met hetgeen zij begreep en volhield waar te zijn: of wanneer +iemand een regel uit een dichtwerk verkeerd aanhaalde, of dien niet aan +den rechten maker toeschreef, of wel zijn onkunde aantoonde omtrent het +juiste getal kinderen, door Lodewijk XIV bij Mevrouw de Montespan +verwekt. Maar de lieden, op wie zij het voornamelijk geladen had, waren +onze hedendaagsche boekverkoopers, met hun flikkerende stereotypen, hun +miniatuur-uitgaven en hun compleete werken in een deel. Zij nam het zeer +kwalijk, dat men aan oude lieden, wier gezicht begon te verzwakken, en +die toch buiten lectuur weinig anderen troost konden vinden, juist die +eenige uitspanning zoo moeilijk maakte. Zij bleef dus de 4e edities +voorstaan: en, behalve den huisbijbel, kon men ook doorgaans op haar +tafel een Cats in dat formaat aantreffen, of wel de fraaiste en +duidelijkste uitgaven der Fransche puikdichters. Ook met onze +hedendaagsche muziek kon zij het maar niet vinden: zij haalde de +schouders op bij de roulades en fioritures, die tegenwoordig bij geen +aria ontbreken: en beweerde dat men alle lieflijkheid, alle gevoel had +verbannen en opgeöfferd aan de zucht om te schitteren en moeilijkheden +te overwinnen; terwijl daar-en-tegen, gelijk zij volhield, de muziek, +die men in hare jeugd maakte, tot het hart sprak en verstaanbaar was, +en tot bewijs van haar stelling gebeurde het wel eens, dat zij den +redetwist besloot door met een nog vaste en zuivere, hoewel verzwakte +stem, een aria uit _Blaise et Babet_ of _Les trois Fermiers_ te zingen, +of liedjes te neuriën, welke zij van haar grootmoeder gehoord had, en +die dus, behalve de overige verdiensten, ook die der nieuwheid +bezaten;--voor zooverre immers in de muziek hooge oudheid het nieuwste +is dat men hooren kan. + +Haar huishouding bestond uit twee oude meiden en een kat: maar er was +geen papegaai, die de menschen met zijn dom gesnater in de rede viel; +noch kanarievogel, die alle conversatie met zijn schel gezang onmogelijk +maakte. Ik herinner mij echter, dat zij langen tijd een goudvink bezat, +die twee of drie van haar lievelingsdeuntjes floot; maar het was een +welopgevoede muziekant, die zich, even als alle verdienstelijke +virtuosen, niet hooren liet, tenzij hij eerst eenige malen daartoe was +aangespoord. + +Wat de kat betreft, het was geen oude, dikke, logge, vetgemeste +pannelikker, zooals men die gewoonlijk bij bejaarde vrijsters plaatst, +die den dag doorbracht met op een kussen te slapen en met de lekkerste +beetjes gevoed werd; maar het was een jong vlug, geestig diertje, met +een glinsterende zwarte vacht, en een uitzicht, zoo schrander en +vernuftig als dat van den wijdberoemden kater _Murr_ kan geweest zijn: +en zijn meesteres bedierf hem volstrekt niet, maar behandelde hem gelijk +men een dartel spelend kind doet, aan hetwelk men gepaste toegevendheid +bewijst, doch dat men tevens in ontzag weet te houden. Het was een lust +om te zien, hoe aardig ons poesje uren lang met het kluwgaren van zijn +meesteres of met den rotting of de handschoenen van den bezoeker wist te +spelen en welk een pret het vond in dergelijke vermaken: hoe het over +den schoorsteenmantel, tusschen al de flacons, kopjes en vaasjes door, +heen en weder liep, zonder iets aan te raken, laat staan te beschadigen; +het zoû de kunstenaren, die op eieren danst, beschaamd hebben gemaakt. +Men kon dus met een gerust geweten, en zonder beschuldigd te worden van +zich aan vleierij over te geven, met de lofspraken instemmen, welke +Mejuffrouw Stauffacher aan haar lieveling gaf, en ook gaarne had, dat +er door anderen aan gegeven werden. Ik zal hier nog bijvoegen, dat poes +geen legaat heeft gehad: de goede juffrouw wist wel, dat het, ook na +haar dood en zoo lang haar beide oude getrouwe dienstmaagden leefden, +aan niets gebrek zoû hebben. + +Maar gij zult mij vragen, wat u dit alles aangaat, en waarom ik u uwen +tijd ontroof, door u over de kunstjes van de poes mijner oude vriendin +te onderhouden? Ik zal er u openhartig de reden van zeggen: het is mij, +uit hetgeen ik zoo dagelijks lees, genoegzaam gebleken, dat het door +alle schrijvers van naam en gezag als een vereischte wordt aangemerkt, +nimmer terstond plomp weg met de deur in huis te vallen: maar eerst +eenige omschrijving en inleiding te bezigen, bestemd om de +nieuwsgierigheid te prikkelen en voorts ongeveer dezelfde dienst te +doen, welke de pastijtjes en _croquettes_ bewijzen wanneer zij het +gebraad voorafgaan. + +Het voorbeeld dier doorluchtige schrijvers wilde ik volgen, en u daarom +met Mejuffrouw Stauffacher en haar _alentours_ bekend maken, alvorens ik +er toe overging om u het onderhoud te verhalen, hetwelk ik eens met haar +had en waaraan dit geschrijf zijn oorsprong verschuldigd is. + +Het was op een voorjaars-achtermiddag: ik had, gelijk ik meermalen deed, +wanneer beroepsbezigheden mij in de stad hielden, het middagmaal bij +haar genomen en zat, in afwachting der koffie, tegen-over haar voor het +open raam een pijp te rooken, waartoe zij mij altijd aanspoorde, er +bijvoegende, dat de tabakslucht zulke aangename herinneringen bij haar +opwekte, dewijl zij dan aan haar vader dacht, die kapitein bij het +Regiment Waldeck was geweest, en die zooveel van rooken hield, dat hij +de pijp zelfs niet uit den mond nam, wanneer hij een schoon hemd +aantrok. De oude Juffrouw zat over mij, de een weinig van de jicht +gezwollen voeten op een met groen baai overtrokken bankje houdende, +en knorde van tijd tot tijd op de nieuwerwetsche filtreerkannen en de +koffie, die niet lekken wilde. De kat was op de tafel gesprongen en +vermaakte zich met den sleutelbos, die aan het tinnen koffietrommeltje +hing: een uitspanning, welke zij nu en dan staakte om naar buiten te +zien en aan de vogeltjes, die den pereboom voor het raam op en af +vlogen, een blik toe te werpen, die zoo veel aanduidde, als dat, indien +zij het fatsoenshalve niet liet, zij wel eens jacht op hen zoude willen +maken. + +Wij hadden een poos stilzwijgend over elkander gezeten, in die +aangename, rustige gemoedsgesteldheid, welke zoo bevorderlijk is aan de +goede spijsvertering, en waarin men, zonder de hersens met eenig bepaald +onderwerp te vermoeien, de schakel der gedachten volgt, die zich van +zelve ongezocht in het brein ontwikkelen. Ik _recapituleerde_ bij mij +zelven hetgeen zij mij aan den disch had verteld, betreffende de +misslagen en logens voorkomende in zekere onlangs uitgekomene +gedenkschriften, welke ik haar geleend had, en die mij in de gelegenheid +hadden gesteld, opnieuw haar zaakkennis en geheugen op te merken. + +"Weet gij, wat mij verwondert?" zeide ik eindelijk, uit mijn mijmering +ontwakende. + +"Wat?--Dat ik niet liever de koffie kook, gelijk ik vroeger placht te +doen, dan een filtreerkan te gebruiken?--Gij hebt volkomen gelijk." + +"Neen, lieve vriendin! Ik heb niets betreffende uw koffie aan te merken, +die reeds zulke aangename geuren begint te verspreiden, dat, naar mijn +overtuiging, het plechtig oogenblik van inschenken niet ver meer +verwijderd kan zijn; maar ik wilde u mijn bevreemding te kennen geven, +dat iemand, die zooveel gezien en gehoord heeft, waarvan wij ons niet +dan door valsche of gedeeltelijke opgaven een denkbeeld kunnen maken, +die zulk een uitmuntend geheugen heeft, en de pen bovendien zoo goed +te hanteeren weet als gij, er nimmer aan gedacht heeft, zelve eens +gedenkschriften te schrijven." + +"In waarheid, mijn beste P....! ik heb in mijn vroegere betrekkingen wel +wat anders te doen gehad als memoriën te schrijven: en op mijn jaren +betaamt het eer, dat men zich met de toekomst, dan met het verledene +bezig houde." + +"Nu ja!--Maar nu doet gij zulk een grooten sprong. Zoo gij op uw +vijftigste jaar begonnen waart, zoudt gij ruim den tijd hebben gehad, +eenige boekdeelen te vullen." + +"Hoor! ik heb nooit verlangd, mij een naam te maken: en al wat ik begeer +is, na mijn dood vergeten te worden." + +"Foei! Gij weet te goed, dat er menschen genoeg zullen zijn, bij wie gij +in gezegend aandenken zult blijven: en het zoû u zelfs leed doen te +denken, dat die u vergeten konnen." + +"Kom! kom! gekheid! Gij weet wel, dat ik het in dien zin niet meen; maar +wil ik u eens zeggen, waarom het dwaas in mij zoû geweest zijn, als +schrijfster op te treden?--Zoo als gij mij nu kent, houdt gij er van, +mij te hooren keuvelen en somtijds misschien wat doorslaan: en later +als ik dood ben, zult gij, vertrouw ik, wel eens aan de oude Juffrouw +denken, als aan iemand, die nog al wat van den ouden tijd wist te +vertellen; en mogelijk gebeurt het, dat gij nu en dan aan dezen of +genen, die verkeerd onderricht is; toevoegt, hoe Juffrouw Stauffacher, +die het wel wist, dat verhaalde; maar zoo ik gedenkschriften had +uitgegeven, dan ware ik niet langer de oude Juffrouw meer, die men op +haar woord geloofde, maar een schrijfster; die elk het recht zoude +hebben met aanmerkingen en kritieken op 't lijf te vallen.--Spreek mij +niet tegen," vervolgde zij, ziende, dat ik het hoofd schudde, als +iemand, die niet overtuigd is: "ik weet het beter:--en dit ware niet +alles; maar ik zoû geen genoeglijk uur meer met u of mijn andere goede +vrienden hebben. Thans mag ik u nog de eene of andere anecdote +vertellen, die gij tien of meermalen gehoord hebt; maar waar gij de +beleefdheid hebt naar te luisteren, als of zij u geheel nieuw +voorkwam;--maar stond die eens gedrukt, dan zoû ik immers den mond niet +meer durven opendoen om over oude zaken te praten, uit vrees, dat iemand +mij op mijn boterham zoû geven: "ja! dat hebben wij gelezen bladz. 58 +van het Eerste Deel." Neen! neen! dat niet. En dan is er nog iets: ik +heb met heel wat rare potentaten en stoethaspels omgegaan, en hen in hun +dagelijks bedrijf gezien: en ofschoon ik er géén kwaad in zie, over hen +te praten, en het zelfs gaarne doe, zoo heb ik er nooit van gehouden, +om datgene publiek te maken, wat tot het private leven van personen +behoort. Het komt mij altoos voor, dat noch Necker, noch Delille, noch +Madame Du Deffant, zich in mijne tegenwoordigheid zoo zouden hebben +uitgelaten als zij deden, wanneer zij vermoed hadden, dat ik hunne +gezegden later openbaar zoude maken. Er is iets heiligs, naar mijn +oordeel, in een gemeenzaam onderhoud: en daarvan mag geen misbruik +gemaakt worden." + +"Dat ben ik niet met u eens. Beroemde mannen behooren tot de +nakomelingschap, en zij zijn er zelfs over 't geheel mede gestreeld, +wanneer men aan hetgeen zij gezegd of gesproken hebben waarde genoeg +hecht om het bekend te maken: zelfs dan, als het hun niet tot eer +verstrekt. Zij hebben allen een weinig van de ijdelheid van Herostratus +weg, en wanneer men slechts van hen spreekt, kan het hun minder schelen, +hoe." + +"Ieder heeft zijne inzichten; maar ik heb mij niet geroepen geacht, om +iets te doen, waar mijn gevoel tegen opkwam." + +"Dan is het jammer, dat gij geen roman geschreven hebt, waar gij uw +kennissen met verandering van naam, tijd, enz. in te pas had gebracht." + +"Mijn lieve P.! gij vergeet, dat die kleine bijzonderheden, die thans +aan u en anderen belangrijk voorkomen, omdat zij belangrijke personen +betreffen, of wel omdat ik er zelve in gemoeid ben, al haar aardigheid +zouden missen, indien zij betrekking hadden op onbekenden. Er zijn zeer +weinige zoogenaamde vernuftige gezegden, zeer weinige merkwaardige +voorvallen, die hun waarde niet grootendeels ontleenen aan de namen, +die er mede gemoeid zijn. Zoû iemand zich b.v. de moeite ooit getroost +hebben om de zoutelooze kwinkslagen op te teekenen of na te schrijven, +die men aan Cicero toekent, indien gij of ik die gezegd hadden?--En +echter vinden wij die in al de schoolboeken. + +"Ik beken gaarne, dat gij dagelijks betere dingen voortbrengt, dan al +wat wij van dien aard in de klassieke oudheid aantreffen: en juist +daarom verbeeld ik mij, dat gij, gebruik makende van de bouwstoffen die +gij hebt, een zeer onderhoudend boek zoudt hebben kunnen schrijven. + +"'t Is mogelijk: ik heb het nooit beproefd: en in allen gevalle weet ik +niet, of het mij gelukt zoû zijn langs den door u aangewezen weg. Want +het is niet genoeg steen en kalk te hebben, men moet ook de bekwaamheid +bezitten van die aan-een te voegen, indien men er een huis van wil +bouwen: en al heb ik nog zulk een voorraad anecdoten en grappen, ik +diende een lijst te hebben om die in te plaatsen; want gij zoudt toch +niet begeeren, dat ik een boek schreef alleen om de menschen aan 't +lachen te maken: en er diende toch wel een zekere zedeleer bij te +komen." + +"Hm!" zeide ik, glimlachende: "die zedeleer van de romans!" + +"Ja! ik weet wel, dat men daar tegenwoordig niet meer om geeft: en dat +althans de Fransche boeken van dien aard zijn, dat men zich bijna +schaamt, die gelezen te hebben; nu--voor mijn part, ik lees ze niet: +ik hou mij bij 't oude." + +"Er valt zeker niet veel op te roemen" zeide ik, mij vermakende met de +drift, waarmede zij sprak: "maar," vervolgde ik, haar willende plagen +door een van haar lievelingsschrijvers aan te vallen: "daar is Fielding, +met wien gij nog al ophebt: die is dan toch ook niet bij uitstek kiesch +in zijn tooneelen." + +"Dat weet ik wel, en ik zoû u ook niet zeggen, dat gij _Tom Jones_ aan +uw dochter ter lezing moest geven; maar indien gij beweert, dat het boek +geen goede zedeleer heeft, dan zeg ik, dat gij het nooit met aandacht +gelezen hebt. Indien Fielding zijn held nu en dan laat struikelen, en +daardoor in de noodzakelijkheid vervalt van beschrijvingen te geven, +waar sommigen zich aan ergeren, dan dient hij zijn lezer later het +tegengift voor, door hem de rampzalige gevolgen aan te toonen, die +onvermijdelijk uit het inwilligen onzer verkeerde neigingen ontstaan: +daarom acht ik het boek zoo hoog, omdat het bestendig strekkende is, +om de groote en nooit genoeg herhaalde waarheid te verkondigen, dat het +kwade altijd zijn meester loont." + +"Ziedaar een waarheid, lieve Juffrouw! die zoo oudbakken is, dat men er +aan begint te twijfelen: en, rechtuit gezegd, ik behoor onder die +twijfelaars; want wordt niet door de stelling, dat deugd en misdrijf +beide reeds hier op aarde vergolden worden, de leer der vergelding hier +namaals merkelijk verzwakt?--En leert ons eene, misschien ook wat +oudbakken, ondervinding niet, dat de booze dikwijls, ongestoord, de +rijkste zegeningen geniet, terwijl de brave in armoede en ellende zucht +en met allerlei tegenspoeden te kampen heeft?" + +"Tot op zekere hoogte geef ik dit toe; maar ik verzoek u, wel op te +letten, dat ik geenszins beweerd heb, dat het goede zoowel als het kwade +hier beneden beloond of gestraft wordt in den zin, dien gij er aan +hecht:--verre van dien: dat geschiedt eerst in een volgend leven; maar +alleen, dat elke daad, die wij verrichten, haar natuurlijke, +onvermijdelijke gevolgen met zich brengt, die somtijds, wel is waar, +geheel anders zijn, dan men die zich voorstelt; maar die niet-te-min +leerzaam zijn en blijven voor den opmerkzamen beschouwer. Het moge den +booze--want ik wil uw redeneering eens volgen; ofschoon ik anders niet +houde van die peremptoire manier om de menschen in twee deelen te +scheiden, goeden en slechten;--ik heb nooit zulk een volslagen schelm +gekend, of hij had ook zijn goede zijde: en de beste mensch +daar-en-tegen zondigt ook nog dagelijks--het moge, zoo als ik zeide, den +booze welgaan: hij moge zelfs de stem van het geweten smoren ('t geen ik +ook al met geloof, want daar is poes; die kan ik het altijd aanzien als +zij gesnoept heeft, aan de schuwe en verlegene houding die zij dan +aanneemt: en zoo poes een conscientie heeft, dan heeft een mensch er een +_à plus forte raison_); maar het gedane kwaad zal niet-te-min gevolgen +hebben, die hem, soms na jaren en op 't onverwachtst, voor 't aangezicht +zullen springen en lastige oogenblikken bezorgen. Met het goede, dat men +verricht, is het, of liever, schijnt het niet volkomen zoo gelegen; +maar, behalve dat zich bij het beste dat wij verrichten altijd iets +menschelijks paart, en wij eigentlijk niets wezentlijks goeds kunnen +uitrichten, maar altijd, als onnutte dienstknechten, zeer achterlijk +blijven, zoo leert ons de ondervinding, dat men het goede om zich zelf +moet doen en niet om het loon, dat er uit voortkomt, en dat miskenning, +ondankbaarheid, terugzetting, enz. er menigmalen de gevolgen van zijn. +Nog meer: men kan wel dadelijk bepalen, en men doet het ook genoeg, +welke daad verkeerd is geweest; maar evenmin als men de drijfveeren +kent, welke iemand tot zondigen aangezet hebben en hem tot verschoning +kunnen strekken, evenmin kan men beöordeelen, of de ogenschijnlijk goede +daden altijd even zuiver in haar oorsprong zijn: en of die zoogenaamde +lijdende deugd haar tegenspoeden niet veelal aan zich zelve te wijten +heeft. Ik voor mij geloof niet aan die heel brave lieden, die tevens zoo +heel ellendig zijn: wanneer men hun geschiedenis wel kende, zoû men +dikwijls vinden dat de rampen, waarmede zij te worstelen hebben, haar +oorsprong hebben, in verkeerde, en vooral in domme streken, vroeger +gepleegd." + +"Ik ben het in vele opzichten met u eens; maar ik bid u, zeg het niet +overluid; want wat werd er van het medelijden en van de liefdadigheid, +indien men zich gerechtigd achtte, elken behoeftige toe te voegen, dat +hij door eigen schuld ongelukkig ware?" + +"Wel! mij dunkt, dat hij daardoor juist een dubbele aanspraak op ons +medelijden heeft." + +"Ja; maar daar heeft hij weinig aan, zoo er de liefdadigheid niet bij +komt; doch--om tot ons onderwerp terug te keeren. Gij zoudt dus denken, +dat wanneer men haarklein iemands geschiedenis wist, men de bron der +wederwaardigheden, die hem treffen, altijd daarin zoû kunnen +terugvinden, even als men op een landkaart den oorsprong eener rivier +kan opsporen." + +"Hou wat, gij keert mijn stelling om: en dat is mis. Even als de +oorsprong, dien gij zoekt, soms buiten de kaart gelegen zijn, even-zoo +kan de aanleiding van een ramp, die ons treft, van buiten komen; maar +ik heb beweerd, dat elke daad, die wij verrichten, tot de minste +onvoorzichtigheid toe, ons of onmiddellijk, of later, opbreekt, en dat +elke levensgeschiedenis, mids naar waarheid geschreven, ons daarvan +getuigenis geven zoude." + +"Nu! ik zoû gaarne een zoodanige geschiedenis zien." + +"Ik zoû gemakkelijk aan uw verlangen kunnen voldoen: wilt gij de +goedheid hebben, even aan de schel te trekken." + +De meid kwam. "Fremmetje!" zeide Mejuffrouw Stauffacher, haar den +Sleutelring gevende: "ga eens op de boven-achterkamer. In de tweede kast +van het raam af, op de vijfde plank van onderen af, ligt een pakket, met +rood band omwonden: haal mij dat eens hier: maar denk er aan, de knippen +te sluiten, als gij de kast weer dicht-doet: en neem het koffiegoed maar +weg: Mijn Heer drinkt toch niet meer." + +"Ziehier," vervolgde zij, toen zij het gevraagde uit de handen der +dienstmaagd bekomen had, "de geschiedenis, waar ik u van sprak. Hij, die +de hoofdpersoon er van uitmaakt, beging een kleine, zeer verschoonbare +onvoorzichtigheid, die voor hem een bron was van verdrietelijkheden en +ongenoegen: anderen, daarin voorkomende, begingen grootere dwaasheden; +en ook zij moesten er de gevolgen van dragen." + +"En--de geschiedenis van de geschiedenis?" + +"Gij weet, dat ik vroegere jaren eenigen tijd bij de familie A. als +gouvernante heb doorgebracht. Wij zagen dikwijls den Heer X., die aan +het hoofd stond van een bloeiend huis van negotie. Hij was daarbij een +groot minnaar en voorstander der letterkunde en hield er veel van, met +mij over de daartoe betrekkelijke onderwerpen te redeneeren. Eens dat +wij van romans spraken en ik mij ergerde over het onwaarschijnlijke der +meeste voorvallen, die ons in dat slag van werken worden opgedischt: +"_où trouvera-t-on le romanesque, si ce n'est dans les romans_," vroeg +hij lachende. "Ja!" zeide ik: "dat is even als de boef, die vroeg, waar +de valsche eeden toe dienden, als men ze niet gebruiken mocht?"--"Maar," +vervolgde hij: "ik beweer, dat vele dingen, die ons in het dagelijksch +leven gebeuren, zoo vreemd, toevallig of zonderbaar zijn, dat zij, in +een roman vermeld, met den naam van onwaarschijnlijkheden zouden +bestempeld worden." + +"_Le vrai peut quelquefois n'être pas vraisemblable_," zeide ik, maar +voegde er bij, dat het niet om een enkele onwaarschijnlijkheid, maar om +de opeenstapeling van onwaarschijnlijkheden was, dat ik de meeste romans +veroordeelde. "Nu!" zeide hij: "zoo ik op uw discretie staat kon maken, +zoû ik u een handschrift kunnen doen zien, eenige voorvallen behelzende, +die mijn eigen grootvader zijn overkomen, en waarin zoovele +toevalligheden en vreemde ontmoetingen voorkomen, als men die naauwlijks +in een roman zoû aantreffen."--Ik betuigde hem mijn verlangen om dat +handschrift te lezen: hij voldeed aan mijn wensen, en ik moest hem, na +de lezing, toestemmen, dat hij de waarheid gesproken had. Ik verzocht +hem afschrift er van te mogen nemen. "Daar heb ik niet tegen," zeide +hij: "op voorwaarde, dat gij het aan niemand laat lezen, althans in de +eerste veertig jaren niet; want er zijn te veel personen in gemoeid, +wier kinderen of kleinkinderen nog leven. Wat later gebeurt, kan mij +niet schelen: al wil men het uitgeven; want dan zullen de daarin +voorkomende portretten wel niet meer dan antiquiteiten zijn." + +"Ik beloofde zulks en deed nog meer: ik veranderde al de namen, ten +einde niemand, die bij toeval het stuk in handen kreeg, zoû weten of het +waar, dan wel verzonnen ware. Nu zijn die veertig jaren om, en ik wil +niet, dat men het na mijn dood onder mijne papieren vinde: men mocht +eens denken, dat het eigen compositie ware. Neem het dus en handel er +meê naar welgevallen." + +Ik aanvaardde met gretigheid het aangeboden geschenk, en las het, zoodra +ik te huis was, met belangstelling. Of echter de veranderingen, welke +het oorspronkelijke heeft ondergaan, zich alleen tot de namen bepaald +hebben, en of Mejuffrouw Stauffacher er niet hier en daar een weinig uit +haar eigen brein heeft tusschen gevoegd, wil ik niet beslissen. Het +laatste meen ik vooral daarom te moeten gelooven, omdat, schoon haar +naauwgezetheid zooverre is gegaan, dat zij alle jaartallen en _data_ +heeft weggelaten, er hier en daar, bij toespelingen op bekende +gebeurtenissen, bij het schetsen van sommige zeden, gebruiken, +kleederdrachten enz., ja bij het doen van enkele aanhalingen, het een +of ander voorkomt, dat mij toescheen niet tot het tijdvak, waarin het +verhaalde voorvalt, maar iets vroeger of iets later te huis te behooren. +Ik had echter geene gelegenheid Mejuffrouw Stauffacher deswege nader te +onderhouden; daar ik haar niet weder alleen aantrof, en zij kort daarop, +tot bittere droefheid van haar vrienden, tot een beter leven werd +opgeroepen. + +Ik was het geheele Handschrift vergeten, toen het mij, dezer dagen, bij +het opruimen van oude papieren onder de oogen kwam. Bij de herlezing +scheen het mij toe, dat wellicht diezelfde vreemde avonturen, met welker +lezing ik mij vermaakt had, ook bij anderen eenig belang zouden kunnen +wekken, en dat, na verloop van zoo vele jaren, geene zwarigheid meer +bestond, om de geschiedenis van den Heer Ferdinand Huyck (gelijk hij +door Mejuffrouw Stauffacher herdoopt is), wereldkundig te maken. Daar uw +naam echter meer dan de mijne in de letterkundige wereld bekend is, wend +ik mij tot u, met de vraag of gij de peetschap over het papieren kind +wilt op u nemen, overtuigd dat enz.... + + Uw vriend + P. + + * * * * * + +Dat ik aan het verlangen van mijn vriend voldeed, blijkt uit de +navolgende bladzijden. Ik beken echter, dat ik niet zoo volkomen gerust +ben omtrent de echtheid van het werk, als mijn vriend schijnt te zijn. +Ook heb ik Mejuffrouw Stauffacher niet zoo van nabij gekend als hij, en +durf dus niet beslissen, of haar waarheidsliefde zooverre ging, dat zij +nooit knollen voor citroenen verkocht: en somtijds rijst bij mij het +vermoeden op, of zij, ondanks haar betuigingen van het tegendeel, niet +eens in haar leven tot de verzoeking vervallen is van een roman te +schrijven en, hoewel huiverig om dien bij haar leven uit te geven, +echter heeft willen zorgen, dat hij na haar dood het licht zage. Wat +hiervan zij, ik geef het boek zoo als ik het ontvangen heb: en heb er +niets aan veranderd, zelfs de spelling niet; waaromtrent ik moet doen +opmerken, dat Mejuffrouw Stauffacher overal de klanklooze _e_ achter het +onbepalend lidwoord en veelal ook achter de _possessiva_ weglaat, tenzij +wanneer het eerste een telwoord wordt of wanneer de laatsten bijzonderen +nadruk vereischen. Zij schreef misschien niet volgens vaste regelen; +misschien meer dan zij zelve wist; maar zij volgde in allen gevalle haar +gehoor: en, voor zooverre men schrijven moet gelijk men spreekt, geef ik +haar daarin geen ongelijk. + + DE UITGEVER. + + + + * * * * * + + + +EERSTE HOOFDSTUK. + +WAARIN, ONDER MEER ANDERE WETENSWAARDIGE ZAKEN, HET PORTRET VAN DEN HELD +DEZER GESCHIEDENIS GEVONDEN WORDT. + + +Dikwijls, mijn kinderen! wanneer wij na afloop van den avond-disch een +naauwer kring om den haard sloten, en ik nog een laatste pijp stopte, +terwijl uw lieve grootmoeder, half wakend, half slapend, nieuwe hieltjes +aan de versletene kousjes der kleintjes breide, en een van u mij met een +vleiende stem toeriep: "och, grootvader! vertel ons nog eens wat van den +Carnaval te Venetiën, of van den Landgraaf van Hessen, of van de +Frankforter mis!" heb ik aan uw nieuwsgierigheid voldaan en u eenige der +belangrijkste episoden verteld van die reis, welke ik als jongeling door +Duitschland en Italiën deed: ja, zoo menigmalen hebt gij naar het +gepraat van den ouden man geluisterd, dat gij op het laatst mijn +ontmoetingen en wederwaardigheden zoo goed en beter kendet dan ik zelf, +en vaak, wanneer mijn door ouderdom eenigszins verzwakt geheugen te kort +schoot, mij de kleine bijzonderheden herinnerdet, welke tot aanvulling +mijns verhaals moesten strekken. Nimmer echter heeft een uwer mij +ondervraagd betreffende hetgeen mij na mijn terugkomst van die reize +overkomen is; waarschijnlijk omdat gij, wetende hoe kalm en gerust ik, +sedert mijn huwelijk, de dagen mijns levens in den schoot mijns +huisgezins gesleten heb, verondersteldet, dat ik, te huis komende, zoo +maar dadelijk een vrouw en een aanzienlijk vermogen gevonden had, en dat +geene zorg noch wederwaardigheid die dagen van kalmte was voorafgegaan. +Intusschen bedriegt gij u zeer: en het tijdvak, dat onmiddellijk op mijn +reis volgde, was het gewichtigste en, in zijn bijzonderheden, het +belangrijkste mijns levens. Dat ik er tot heden nimmer over gesproken +heb, en ik ook thans, in plaats van u de voorvallen, die daarin plaats +vonden, bij monde mede te deelen, die in geschrifte stel, ten einde gij +die na mijn dood zoudt kunnen te weten komen, moet gij niet aan een +dwaze gril toeschrijven: ik had daar een gezonde reden toe. De +gebeurtenissen, waarbij mij de omstandigheden een werkzame rol deden +spelen of wier invloed zoo krachtdadig op mijn volgenden levensloop +werkte, waren van dien aard, dat zij deels uw jeugdig verstand te boven +gingen, deels voor uw grootmoeder te droevige herinneringen opwekten: +ja, ik zou die geheel aan de vergetelheid opgeofferd hebben, ware het +niet, dat gij, naar ik mij voorstelde, bij het vorderen in jaren, +daaruit nutte les en leering zoudt kunnen trekken. Ik heb derhalve mijn +herinneringen, zooveel in mij was, bijeenverzameld, ten einde niets te +vergeten van hetgene in verband staat met de lotgevallen, welke de +navolgende bladen zullen behelzen. Ofschoon ik voor u schreef, en u +steeds gedurende mijn arbeid voor oogen had, heb ik, ter vermijding der +verwarring, welke door het gebruik der tweede persoon zoo licht ontstaan +kon in een verhaal, waarin zoovele samenspraken zijn ingelascht, dat +verhaal zoodanig ingericht, als schreef ik voor dat groote publiek, +jegens hetwelk men, uit eerbied, altijd de derde persoon moet bezigen, +en welks welwillendheid ik, (die niet weet hoe het t' avond of morgen +dit geschrijf onder de oogen krijgen kan) bij dezen inroep. + + * * * * * + +Het was in den zomer van het jaar 17.., dat ik, na een afwezigheid van +twee jaren, den vaderlandschen grond weder betrad. Een oudoom van mij, +die te Leiden woonde, bij wien ik, gedurende mijn academiejaren, +dagelijks aan huis verkeerde, en die voor het einde mijner studiën +overleed, had mij een vrij aardig sommetje gelegateerd, onder +voorwaarde, dat ik daarvoor een reis naar Italiën zoude doen, iets +hetwelk bij bij zijn leven altijd hoogstnoodzakelijk placht te stellen +om de jeugd te vormen. Hij zelf was nooit verder dan den Haag geweest en +zeide altijd, dat het hem speet; ofschoon ik de reden nog niet begrijp, +welke hem, die ongehuwd en onafhankelijk was, heeft kunnen terughouden +van datgene te doen, wat hij anderen aanprees. + +Verschillende oorzaken hadden medegewerkt om mij langer te doen +uitblijven, dan ik oorspronkelijk van meening geweest was, en onder die +oorzaken waren de navolgende de voornaamsten. Tusschen het handelshuis +van Bempden van Baaien en Co. te Amsterdam en een ander huis te Livorno, +hadden, sedert een geruimen tijd, over een netelige handelsquaestie, +briefwisselingen bestaan, welke tot geen beslissing leidden. Daar nu een +mijner Tantes in het eerstgenoemde Huis een groot gedeelte van haar +vermogen had zitten, schreef zij mij, of ik ook kans zou zien, de zaak +gedurende mijn verblijf in Italiën in het effen te brengen. Ik had, hij +geluk, juist kennis gemaakt met een der deelgenooten der Livornoosche +firma en, bij nog grooter geluk, zijn gunst en vertrouwen gewonnen; +zoodat ik, minder ten gevolge mijner bekwaamheden als gevolmachtigde, +dan omdat ik met een rekkelijk man te doen had, die rede wist te +verstaan, volkomen mocht slagen in het ter stand brengen eener +schikking, waarmede beide partijen tevreden waren.--Hiermede echter +was, hoe vlot het ook ging, toch altijd een vrij lange tijd verloopen. + +Mij een paar maanden later te Napels bevindende, ontmoette ik den Jonker +van Ypendael, een hoogst beminnelijk jongeling, die, even als ik, voor +zijn genoegen reisde en wiens kennismaking mij ten uiterste welkom was. +Wij vormden het besluit, onze reis gezamentlijk voor te zetten. In +Siciliën overviel hem een kwaadaardige ziekte, welke van langen duur +werd en waaruit hij slechts langzaam herstelde. Het spreekt van zelf +dat ik mijn vriend en reisgenoot niet verliet en hem, zoo trouw ik kon, +oppaste en verzorgde; maar dit onvoorziene toeval vertraagde mijn +terugkomst opnieuw. + +Des te zoeter was, na een zoolang uitblijven, ons beider gevoel, toen +wij voor het eerst weder, over Munsterland teruggekeerd, de moedertaal, +al was het dan ook met den Overijselschen tongval, hoorden spreken; en +met aandoening was ik een dag later getuige van de heuglijke vereeniging +mijns reisgenoots met zijn familie, die een Ridderhofstad aan gene zijde +van Amersfoort bewoonde. Ondanks mijn vrij natuurlijke begeerte om mijn +weg zonder oponthoud te vervolgen, ten einde hetzelfde geluk te smaken, +dat mijn vriend was te beurt gevallen, kon ik zijn dringend aanzoek niet +weêrstaan, om nog dien dag met hem te blijven doorbrengen en deel te +nemen in het vrolijke familiefeest, waarop zijn behouden terugkomst +gevierd werd en hetwelk volgens de uitdrukking der blijde ouders, niet +volkomen zou zijn, indien de reisgenoot van hun zoon er aan ontbrak en +zij de gelegenheid moesten missen om mij te bedanken voor de trouwe +verzorging van hun Eduard. Ik kan niet anders zeggen of, +niettegenstaande mijn gedachten meestal te Amsterdam waren, ik deed eer +aan het maal en vergastte mij recht op de zoo lang ontbeerde +dorperwtjes, op het heerlijk rundvleesch en de geurige fruit, die mij +werden toegediend; want welke voordeelen ook de Hoogduitsche keuken moge +hebben, ik gaf toch aan den Hollandschen pot de voorkeur en groette +elken mondvol, dien ik nam, met hetzelfde vermaak, waarmede ik een lang +gemisten vriend de hand zou gedrukt hebben. + +"Kom, nog een glas borgonje!" riep mij de oude, dikke landedelman toe, +terwijl zijn bolle wangen gloeiden van het geluk dat hem de wederkomst +van zijn zoon verschafte, en van de herhaalde offers, aan Bacchus +gebracht: "Deze wijn kan u geen kwaad: hij is van het echte merk en niet +van die zure clairetwijnen, waar men in mijn jongen tijd niets van af +wist, en waarmede men ons nu in de kleêren wil steken. Kom, mijn jongen! +de gezondheid van uw vader! Lang moge hij leven, tot heil van Amstels +burgerij, en tot handhaving der goede Justitie!" + +"Van harte gaarne!" zeide de oudste broeder mijns vriends, zijn glas +vullende: "en dat hij er spoedig in moge slagen, dien gevreesden Zwarten +Piet meester te worden, die, gelijk men zegt, de verstrooide bende van +wijlen Jaco heeft vereenigt en er het Sticht mede afloopt. + +"Wel zoo!" zeide lachende Eduard, "wilt gij die eer aan onze Stichtsche +Baljuwen niet gunnen? Is dat nu een wensch voor den erfgenaam eener +Heerlijkheid, welke het recht van hooge en lage jurisdictie bezit?--maar +genoeg daarvan: Moeder schudt het hoofd en Leentje wordt bleek, wanneer +wij zoo van dieven spreken. Ik laat den Hoofdschout daar, Ferdinand! en +drink de gezondheid uws vaders." + +"En dezen dronk," vervolgde de Baron, zijn geledigd glas weder vullende, +"wijde ik uwer brave moeder!" + +Het was reeds de derde reis, dat de goede man al de leden mijner familie +met zijn toasten (gelijk men die thans noemt) was rondgegaan: en ik +begon te vreezen, dat de gezondheid van de mijnen mij nog ziek zoude +maken: ik verzocht dus, zoodra ik mijn glas geledigd had, om verlof, van +mij naar mijn kamer te mogen begeven, tot verschooning bijbrengende, dat +ik den volgenden dag, wilde ik nog met den avond te huis zijn, +vroegtijdig vertrekken moest. + +"Het blijft dan uw vast besluit ons morgen te verlaten?" vroeg de oude +Heer. + +"UEd. kan zelve beöordeelen, of ik mijn vertrek langer mag uitstellen." + +"De jonge heer heeft gelijk," zeide mevrouw van Ypendael: "en hoe gaarne +wij langer zijn gezelschap zouden willen genieten, mogen wij hem echter +niet tegen zijn zin hier houden; daar wij aan ons eigen hart kunnen +gevoelen, hoezeer zijn familie naar zijn terugkomst verlangen moet. Wij +zonden het ook niet aardig gevonden hebben, indien men onzen Eduard +langer van huis gehouden had."--Met deze woorden drukte zij de hand van +haar teruggekeerden lieveling. + +"Gij hebt wel gelijk, moeder!" zeide deze, haar omhelzende: "ik vind mij +nu zoo gelukkig: en zou ik dan mijn vriend beletten, dat zelfde geluk +zoo spoedig mogelijk te smaken?" + +"En hoe denkt gij de reis te doen?" vroeg mij de Baron. + +"Mijn voornemen is, te voet tot Naarden, en verder per schuit te gaan." + +"Te voet!" zeide de oude Heer, lachende: "gij zijt, dunkt mij, ook van +de leer: haast u langzaam. Verbruid! ware ik in uwe plaats, en de zoon +van een rijken Amsterdammer, ik nam te Amersfoort een wagentje bij Jan +Stoffelsz, die rijdt flinke paarden: en dan: voort koetsier! den zweep +er over gelegd en dubbel drinkgeld zoo gij dubbelen spoed maakt." + +"Ik geloof," merkte glimlachende de oudste zoon aan, "dat onze vriend +Ferdinand een kleine huichelaar is, en als een apostel bij zijn vader +te huis wil komen, om hem te doen denken dat hij op zijn gansche reis +altoos zoo zuinig op zijn _équipage_ geweest is." + +Ik glimlachte en zweeg; want ik achtte het onnoodig, de ware reden +mijner handelwijze bloot te leggen, namelijk dat ik geen geld genoeg +meer bij mij had, om de onkosten van een rijtuig te dragen; want van den +laatsten mij gezonden wissel op Munster had ik geen gebruik gemaakt, in +den waan, dat hetgeen ik nog aan contanten overig had, toereikende zoude +zijn om mij tot Amsterdam te brengen. Het bleek mij echter dat ik mij +verrekend had; maar ik was nu te trotsch of te beschroomd om geld van +mijn gastheer ter leen te vragen, en evenmin wilde ik een rijtuig op +crediet nemen en bij mijn thuiskomst beginnen met mijn vader te +verzoeken, het rijtuig te betalen: iets, dat hem voorzeker slechte +denkbeelden van mijn wijze van huishouden zou hebben ingeboezemd; want +hij was geen vriend van onnutte geldverteringen; en ofschoon ik geloof, +dat hij bij deze gelegenheid de kosten van een rijtuig zou verschoond +hebben, wilde ik echter geen gevaar loopen van een vermaning. Bovendien +kende ik den zandigen weg van Amersfoort tot Naarden; en ondanks den +lof, door den Heer van Ypendael aan de paarden van Jan Stoffelsz +gegeven, wist ik zeer wel, dat wij de grootste helft stappende zouden +afleggen, en dat ik te voet omtrent even spoedig, en zeker op een veel +aangenamer wijze, mijn doel bereiken zou. + +"Nu," zeide de Baron: "een mensch zijn zin, een mensch zijn leven; +--maar het eind is toch wat ver om geheel te loopen: wij zullen u van +hier naar Amersfoort laten brengen!... ik denk dat Eduard zich daarmede +wel zal willen belasten, zoo ik er hem vriendelijk om verzoek." + +Dit aanbod was te heusch om afgeslagen te worden. Na het drinken van een +afscheidsdronk, en nog, tot slotte, van een glas cognacq, hetwelk de +Heer van Ypendael zijn slaapmutsje noemde, werd het mij vergund den +aftocht te blazen. + +Den volgenden morgen te vijf ure, terwijl het geheele huisgezin nog in +de armen der rust lag gedompeld, zat ik reeds met Eduard in een +wagentje, met twee vlugge hitten bespannen, die ons met een prijselijken +spoed naar Amersfoort brachten. Na elkanderen herhaalde reizen +gezondheid te hebben toegewenscht en onder belofte van briefwisseling, +namen wij afscheid: hij keerde met zijn voertuig terug, in de hoop van +de familie aan het ontbijt te vinden, en ik zette eenzaam mijn weg voort +tusschen de bevallige bosschaadjen, aan weêrskanten van den weg gelegen. + +Het was een heerlijke morgen; ja zelfs, voor een voetganger, al te fraai +weêr. Er was weinig of geen wind: de lucht begon, naarmate het verder op +den dag werd, meer heet en drukkend te worden, en was met die soort van +spakerige nevelachtigheid bezwaard, welke niet zelden het voorteeken is +van een verandering in den dampkring. Ten noordwesten stapelden zich +dikke wolken op elkander, en eenige zeevogels, die krijschende +rondzwierden, schenen zoovele boden, uitgezonden om zwaar weêr aan den +landbouwer te verkondigen. De zon was bloedrood, en haar stralen, +stekend als breinaalden, hadden het zand van het rulle voetpad als in +gloeiende asch herschapen. Groote zweetdruppels biggelden tappelings +langs mijn wangen af, en, wanneer ik het oog op de verwijderde buien +vestigde, zag ik met welgevallen den regen te gemoet, die de dorstige +aarde laven en mijn pad wat gemakkelijker maken zoude. In afwachting +daarvan, stapte ik echter rustig voorwaarts, en ik geloof zonder +ijdelheid te kunnen zeggen, dat ieder landman, die mij met een vasten en +gelijken tred zijn hoeve zag voorbijgaan, wel dadelijk bespeuren kon, +dat een voetreis geen ongewone zaak voor mij was, en dat ik niet tegen +de ongemakken opzag, die haar gemeenlijk vergezellen. Ik vergat dan ook +de moeielijkheden van den weg, zoo dikwijls ik herdacht, dat elke stap, +dien ik nederzette, mij nader bracht bij de voorwerpen mijner +kinderlijke liefde, bij mijn welbeminde broeders en zusters, bij de +vrienden mijner kindsheid en bij dat dierbare Amsterdam, hetwelk ik in +zulk een geruimen tijd niet aanschouwd had. Aangename gedachten brengen +bij den onbedorven mensch altijd welwillendheid voort: ik althans voelde +mij hoe langer hoe meer gestemd om alles, wat mij ontmoette of +bejegende, met hartelijkheid te behandelen: ik had een blijden groet +over voor elken boer of daglooner, die langs den weg zijn zomerarbeid +verrichtte, een paar duiten voor ieder kind, dat op de bloote voeten +voor mij uitliep en over de greppen duikelde om mijn liefdadigheid op te +wekken, en een scherts voor het frissche landmeisje, dat mij tegenkwam +en soms nog, lang nadat ik voorbij was, het hoofd omwendde, met dien +half verwonderden, half spottenden lach, welken alle eenigszins vreemde +kleederdacht bij onze landgenooten gewoonlijk verwekt. En in de daad, ik +moet bekennen dat mijn uiterlijke tooi niet van dien aard was, dat ik er +hoog op roemen kon, en in het oog van de zoodanigen, die alleen naar het +gewaad de lieden beöordeelen, zeer moest afsteken tegen de nette en +zwierige kleedij der stedelingen van dien tijd: ja, dat ik bij de eerste +beschouwing veel had van een eenvoudigen marskramer. De stoffaadje van +mijn gewaad was fijn, maar helaas! door lang gebruik zoodanig versleten, +dat niets van hetgeen ik droeg de blijken toonde van ooit nieuw te zijn +geweest. Mijn hoed, op zijn Spaansch, met breede slappe randen voorzien, +die mij ten zonnescherm strekten, was van leder, dat eenmaal zwart +geweest was, maar door zon en regen met een roze-roode kleur begiftigd +geworden, en hier en daar met enkele bruine en gele vlekken getijgerd. +Mijn rok, van uitlandsch fatsoen en zonder eenig galon of borduursel, +had insgelijks van den invloed der luchtgesteldheid geleden, en droeg +bovendien de kenmerken van lange en trouwe diensten; want menige knoop +had zijn post verlaten: en aan de ellebogen en opslagen zag men kale +plekken van een geheel andere kleur dan die, welke den grond der +stoffaadje uitmaakte. Het kamizool, dat van witte zijde was, met groene +vlaszijde geborduurd, had volkomen het aanzien, als ware het van een +verkooping op de Noordermarkt afkomstig; maar daaronder blonk hetgeen ik +altijd gewoon ben geweest als het echte kenmerk eens beschaafden mans te +beschouwen, namelijk het heldere hemdslinnen dat, dank zij mijn moeder, +die het uit twintig stukken uitgezocht had, zoo fijn was, als men ergens +bekomen kon, en zoo blank, als het stuivende stof toeliet, dat reeds +mijn witte kousen en hooge schoenen bedekt had met die roodaardige +kleur, welke aan het zand in die streken eigen is. + +Een plunje als de mijne was niet geschikt om eenigen struikrover in +verzoeking te brengen: ik had dan ook de pistolen en den degen, die mij +op onze uitstapjes in Duitschland trouw vergezelden, bij mijn bagaadje +gelaten, welke met den bolderwagen van Deventer op Naarden reisde, en +meende tegen de gevaren, die ik van Amersfoort tot Naarden te vreezen +mocht hebben, en waaronder ik de ontmoeting van een dollen hond als de +ergste rekende, genoegzaam beveiligd te zijn door den kneppel, dien ik +over den rechterschouder droeg en waar aan een pakje bungelde, bestaande +uit mijn nachtgoed en eenige andere onontbeerlijke benoodigdheden, in +een bonten doek te zamen geknoopt. + +Ik sta met opzet bij deze bijzonderheden stil, die wellicht onbeduidend +zullen schijnen; maar die mij toch voorkwamen vermeld te moeten worden, +tot beter verstand van hetgeen verder volgen zal. Ik durf er (want op +mijn leeftijd kan het aan geen ijdelheid worden geweten) nog dit +bijvoegen, dat, zoo mijn uitlandsche en sobere opschik aan de meisjes +een lach afdwong, het mij somtijds toescheen, als of mijn persoon zelve +haar anders niet mishaagde: ik was groot en sterk van gestalte: mijn +kloeke lichaamsbouw gaf mij, ofschoon ik werkelijk jonger ware, het +voorkomen van reeds boven de vijf-en-twintig jaren te zijn; mijn gelaat, +ofschoon geroost door den invloed van zon en lucht, prijkte met den +frisschen blos van jeugd en gezondheid: mijn tanden, die ik tot heden +toe goed bewaard heb, hadden toen bovendien het voorrecht, van blank en +welgeplaatst te zijn: en, naar de getuigenis van anderen, waren mijn +lichtbruine oogen geheel niet van levendigheid ontbloot en +onderscheidden zich ten minste door een niet onaangename uitdrukking van +goeden luim en welwillendheid. Wat mijn haren betreft, zij waren blond, +en ofschoon helaas! bestemd om bij mijn komst te Amsterdam door de +schaar des kappers te worden afgemaaid, en voor een gekrulde paruik +plaats te maken, zij golfden nog op dien ochtend in hun natuurlijken +staat over mijn schouders en deden mij konnen als een onverbasterden +afstammeling van het echte Noordsche ras. + +Ik stapte dan, gelijk ik gezegd heb, vroolijk vooruit, met de vrij +zekere overtuiging van tijdig genoeg binnen Naarden te zullen komen, +om met de laatste schuit van daar naar Amsterdam te kunnen vertrekken. +Immers het was vroeg in den morgen, en de afstand naar genoemde vesting +was zoo groot niet, of ik kon dien op mijn gemak afleggen, zelfs al +dwong mij een regenbui, of vermoeidheid, of honger, hier en daar +onderweg een uurtje te vertoeven. + +Wat de laatste der drie genoemde redenen van oponthoud betreft, deze +begon zich alreeds bij mij te doen gevoelen. Ik had bij mijn vertrek +van de Ridderhofstad niets gebruikt, omdat het mij nog te vroeg was, +en te Amersfoort had ik mij vergenoegd, een hartsversterking tegen de +morgenlucht te nemen. Het was dus niet zonder eenig innig genoegen, dat +ik de torenspits van Zoest in het vizier kreeg, en dadelijk was mijn +besluit genomen, om in dat dorp een oogenblik uit te rusten en eenige +verversching te gebruiken. + +Weldra vergunde mij een bocht, welke de weg daar ter plaatse maakt, +om het geheele lichaam der kerk te zien, en mij te verlustigen in den +aanblik van het lachende en bevallige schouwspel, dat zij vooral van +dien kant oplevert. Oogverblindend stak de grijze en eerwaardige +vierkante toren, met zijn hooge spits, door het schelle licht der +morgenzon beschenen, tegen de donkere lucht daar achter af, en tegen +de groene hoornen, die het gebouw omringden; terwijl de heuvelachtige +grond, die mij nog van het dorp scheidde, met goudgeel koren of +sneeuwwitte boekweit bedekt, niet weinig toebracht om de bekoorlijkheden +van dit landgezicht te vermeerderen. Ik was nimmer een enthusiast; maar +de aanblik der schoone, eenvoudige natuur heeft altijd een diepen indruk +op mij gemaakt en thans ook gevoelde ik mij getroffen, zonder zelf te +weten waarom: ik geraakte in een stille, eerbiedige stemming en ik +wischte mij een traan uit het oog, toen ik het dorp binnentrad. + +Deze gemoedsgesteldheid was echter spoedig geweken, toen ik de +voornaamste herberg in het oog kreeg: deze bevond zich op den hoek van +een driesprong, welke de hoofdstraat met een zijweg vormt, en was +kenbaar aan een vooruitstekend uithangbord van ijzer, rijkelijk met +krul- en snijwerk voorzien, en tot leuze een geschilderden zwaan +voerende, met het gebruikelijk onderschrift: _vrij wijn en meê_. Eenige +krebben, die tegenover den ingang stonden, en een houten stalling, die +naast het huis was opgeslagen, gaven bovendien te kennen, dat men hier +zoowel te voet als te paard welkom was en verversching bekomen kon. Ook +zag ik in de daad een niet gering aantal boerewagens en karren +uitgespannen op het plein staan, terwijl een magere oude knol bezig was +zijn honger te stillen met het frissche gras, dat hem in eene der +voorgezette krebben werd toegediend. Genoemd dier was gespannen voor een +ouderwetsche koetskar, met linnen huif, tegen welk voertuig een groot +manspersoon aanleunde, wiens gelaat van mij was afgewend en bovendien +overschaduwd door een hoed met afhangende randen, die eenige +familietrekken had met den mijnen. Een lange roode mantel met opstaanden +kraag dekte zijn ledematen en schitterde in de zon, gelijk een vurige +oven. Hij scheen zachtjes te praten met iemand die zich binnen in de kar +bevond, maar dien ik niet zien kon, vermids ik het rijtuig van achteren +naderde. Voor 't overige kan ik niet zeggen, dat ik er zeer nieuwsgierig +naar was, daar mijn gedachten voor het oogenblik meer bezig waren met +het ontbijt, hetwelk ik mij had voorgesteld _binnen_ de herberg te +gebruiken, dan met den reiziger, die zich daar _voor_ bevond, en ik +verwaardigde dezen dan ook met niet meer dan een oppervlakkigen blik, +terwijl ik mij haastte de hand aan de klink van de deur te slaan, en de +herberg binnen te treden. + + + * * * * * + + +TWEEDE HOOFDSTUK. + +WAARIN MEN LEZEN ZAL, WAT IN EN VOOR DE HERBERG TE ZOEST VOORVIEL. + + +Ik vond hier meer personen bijeen, dan ik reden had op dat uur van den +dag te verwachten. Immers, de kerkklok had slechts even negen geslagen +en er moest dus een bijzondere reden bestaan, welke de in de herberg +aanwezige lieden derwaarts had gelokt op een tijdstip, dat men hen +veeleer aan hun arbeid zou verwacht hebben. Het was dus natuurlijk dat +ik, na een algemeenen "goeden morgen samen!" in 't rond gewenscht te +hebben, naar de toonbank stapte en aan de aldaar post houdende dochter +des huizes (een frissche, knappe deerne van ongeveer twintig jaren, die +blijkbaar in haar zondagspak was uitgedost, met zilveren oorijzers en +een halssnoer van dikke bloedkralen) de aanmerking maakte, dat er al +vroeg volk in de herberg was. + +"Dat 'eleuf ik wel, koopman!" antwoordde het meisje, terwijl zij, zonder +naar mij om te zien, voortging met voor haar gasten een paar hooge +glazen met schuimend bier te vullen: "je zult het ook wel 'eroken +hebben, wat hier van daag te doen is." + +Ik was op het punt van mijn volslagene onbewustheid van de oorzaak der +vereeniging te kennen te geven, toen een papier mijn oogen trof, hetwelk +tegen den gemenieden wand aan een spijker hing en waarop een schoof als +titelvignet en de woorden: _segt het voort_ in groote letteren als +onderschrift prijkten: ik begreep dus, dat hier een graanveiling of iets +diergelijks plaats moest hebben, en, mijn onderzoekingen niet verder +voortzettende, eischte ik een boterham met kaas en een glas koude +karnemelk: vervolgens, mij omwendende, zette ik mij, in afwachting van +het bestelde, aan het benedeneinde eener lange tafel, die tegen het raam +geplaatst was, en nam de aanwezigen in oogenschouw. + +Naauwlijks echter had ik den tijd gehad om op te merken, dat het +boveneinde der tafel was ingenomen door een dikken, wel doorvoeden +landman, wiens groen damasten vest met bloemen, ruim gesneden rok van +bruine sergie en zilveren broeksknoopen aantoonden, dat hij tot de +vermogendsten van zijn stand behoorde; terwijl mijn overbuurman +daar-en-tegen er vrij schraal en verloopen uitzag,--toen mijn ooren +gekweld werden door een piepend geschreeuw, van: "phijpedoppies! +deursthekers! zoek thoch maar huit, khoopman! Hik 'ep nog gheen 'andgift +ghehad vandhaag, zoo waar zelje ghesond blijven!" + +Ik wendde mij om en zag een Joodschen kramer achter mij staan, dien ik +nog niet had opgemerkt. Waarschijnlijk had hij in een hoekje of bij den +haard gezeten, en was hij bij mijn komst opgerezen, om te zien of hij +iets aan mij slijten kon. + +"Ik dank u, vriendje!" zeide ik, na hem ter loops te hebben aangezien: +"ik heb niets noodig!" en om hem zooveel mogelijk te toonen, dat ik geen +plan had mij verder met hem op te houden, draaide ik mij van hem af, en, +de ellebogen op de tafel plaatsende, ondersteunde ik mijn hoofd met +beide handen, in de houding van iemand, die niet verlangt gehinderd te +worden. + +"Nha doch!" zeide de Jood, de dunne, magere vingeren zijner +rechterhand, welke de kettinkjes van een dozijn pijpedopjes vasthield, +door de opening tusschen mijn hoofd en mijn arm heenstekende en mij vlak +voor den neus brengende: "laat ik je toch maar een dhozijntje verkoopen. +Gheen deit rijk, zoowaar zelje ghezond blijven: en ik mot vandhaag nog +ver reizen." + +Wetende uit ondervinding, hoe weinig het baat zich over dergelijke +onbescheiden aanzoeken boos te maken of er tegen in te spreken, +vergenoegde ik mij met mijn voorarm te buigen en door een soort van +_contramanoeuvre_ tusschen mijn gezicht en de hand des kramers te +brengen, waardoor ik de pijpedopjes weder van mij verwijderde. + +"Nha! al duwje me therug, dhaarom zelje toch ghesond blijven," hernam de +Jood, met de vasthoudendheid aan lieden van zijn beroep eigen: "motje +gheen halmenakkie 'ebben? gheen scharen, messen of photloodjes?"--En, in +de plaats van zijn hand, wist hij nu het geheele marsje, dat hij voor +hem droeg, tegen mijn borst aan te werken, zoodat ik mij wel genoodzaakt +zag, mij geheel naar hem toe te keeren en hem vriendelijk te verzoeken, +mij met vrede te laten. "Waarlijk, goede vriend!" zeide ik: "ik heb +niets van uw kraam noodig: ik ben immers zelf maar een arme reiziger, en +zal nog werks genoeg hebben, om met het beetje gelds, dat ik bij mij +heb, toe te komen en de stad te bereiken." + +Onder het uiten dezer woorden had ik den Jood naauwkeuriger beschouwd, +en meende mij nu flaauw te herinneren, dat ik hem vroeger, +waarschijnlijk wel te Amsterdam, had ontmoet. Ik was weldra zeker, dat +ik dien man, met dat olijfkleurige gelaat, dat hooge, smalle voorhoofd +en dien bruinen gelapten tabberd van saai meer gezien had, maar nooit te +voren had ik acht gegeven op de zwarte en levendige oogen, die op het +hooren mijner taal een kluchtige uitdrukking van ongeloof aannamen, +terwijl zijn dunne lippen zich vertrokken tot iets dat op een glimlach +geleek. + +"Khom!" zeide hij: "Je spot immers er meê: je zoudt gheen gheld, 'ebben: +nha doch! 'et dhoet er niet toe. Khijk, ep je gheen gheld, je ept +krediet: en dat's veel gheseid in dhesen tijd van de hactie'andel! Daar +ep je een dhozijntje: je zelt me morghe of overmorghe wel bethalen, as +je in de stad zult sthaan te zijn gekhomen, dat weet ik ommers best. +Simon heit krediet voor je vhaders zhoontje." + +"Vandaag of morgen is 't zelfde," zeide ik, de pijpedopjes, die hij op +tafel gelegd had, weder naar hem toeschuivende: "ik rook niet." + +"Niet, koopman?" vroeg de waard, een dikke, stevig gebouwde kaerel, met +een vrolijk aangezicht, die, even naar den kelder geweest zijnde, juist +weder binnen was gekomen, en met een pijp in de hand naar mij kwam +toegetreden: "ik woû je juist een pijp aanbieden." + +"Ik dank je," zeide ik, (want ofschoon ik later die gewoonte weder heb +aangenomen, ik was op mijn reis, bij mangel aan goeden tabak, het rooken +afgewend): "maar ik heb wat eten en drinken besteld, zou dat haast klaar +zijn?" + +"Toe dan, Mientje!" zeide de waard, zich omkeerende, "waar blijft het +ontbijt voor den koopman?" + +"Zoo aanstonds," antwoordde de dochter: "wil je er beschuit op hebben, +koopman? of verkies je nagelhout?" + +"Wel!" hernam ik: "laat ons van allebei eens proeven: maak er mij maar +twee." + +"Messen!--scharen!--khurkhetrekkers!--khammen!" vervolgde de Jood, met +een pause tusschen elk voorwerp, dat hij opnoemde: "of... wil je liever +kurieuser whaar: je bent toch een ghesthudeerd jong mensch... hik 'ep +hook mooie poekkies: 'ier is de Arlekhijn Haksinischt!... 't plijspel +van Khinkampoeis![1] de leste woorden van Saco, toen ie op 'et schavot +stond." + +Er was geen middel van hem af te komen, zonder in de beurs te tasten. Ik +liet mij dus overhalen om mij een kurketrekker aan te schaffen, al ware +het maar om te kunnen zeggen, dat ik een Grieksch testament[2] van een +Jood gekocht had. De koop was spoedig gesloten, en ik betaalde zonder +afdingen den gevraagden prijs, ofschoon de innerlijke waarde van het +voorwerp verre te bovengaande, onder de uitdrukkelijke voorwaarde, dat +mij de kramer met geene verdere aanbiedingen zou lastig vallen.--Mijn +edelmoedigheid was mij niet nadeelig, gelijk men terstond zal +gewaarworden. + +"Ghelik er meê!" zeide Simon, terwijl hij mij het gekochte voorwerp ter +hand stelde: "maar phas op," voegde hij er fluisterend bij, "dat je een +mhes vraagt bij je hontbijt en je niet bhedient van 't ghenige dat dhaar +sthaat." + +"Hoe!" zeide ik met eenige verbazing,--maar, toen ik met de oogen den +blik des raadgevers volgde, vielen zij op een mes, hetwelk mijn +overbuurman, van wiens ongunstig uitzicht ik zoo even gewag maakte, kort +te voren met de punt midden in de tafel had gestoken. Te gelijker tijd +herinnerde ik mij, meermalen gehoord te hebben, hoe sommige liefhebbers +van het edele bekkesnijden, bijzonder in Eem- en Gooiland, gewoon waren +hun messen in herbergen en kroegen op een zichtbare plaats op te hangen, +of in de tafel te steken, en den onkundigen of onvoorzichtigen +vreemdeling, die er zich van bedienen wilde, of er slechts even naar +keek, tot een gevecht te dagen. Ik dankte dus met een bijna onmerkbaar +knikje den goeden Jood voor zijn tijdige waarschuwing, welke mij +toescheen ruim op te wegen tegen den voor den kurketrekker betaalden +prijs: en ik gevoelde daarvan het dubbel belang, toen ik, na mijn +ontbijt uit de handen van Mientje te hebben bekomen en een mes daarbij +te hebben gevraagd, op het gelaat van mijn overbuurman een trek van +ontevredenheid zag oprijzen. Ik heb het afbeeldsel van dezen kwant nog +niet gegeven: en echter verdient hij wel, dat ik een oogenblik daarbij +stilsta: hij had, gelijk ik reeds met een enkeld woord aanstipte, een +afzichtelijk voorkomen: lange, sluike haren, wier kleur men raden moest, +hingen hem van onder een ruige muts op de schouders: zijn oogen hadden +den gluipenden blik der hyena en waren van wenkbraauwen en ooghaartjes +bijna geheel onvoorzien; zijn wijde mond, die, door de gewoonte van een +kort pijpje bestendig aan denzelfden kant tusschen de lippen te klemmen, +geheel scheef was getrokken, opende zich nu en dan tot een grijnzenden +lach, die een alleronaangenaamsten indruk verwekte; of onze maat een +neus had of niet, kon met reden tot het onderwerp eener weddingschap +gestrekt hebben, zoovele naden en kruislijnen van lidteekens +(overblijfselen van vroegere gevechten) vereenigden het vormelooze +stompje boven den mond met de wangen en de bovenlip. Dit beminnelijk +wezen was half op zijn boersch, half op zijn zeemans gekleed, met een +blaauw duffelsch buis, vol lappen en winkelhaken, een vest zonder +knoopen, hetwelk den ruig bewassen boezem geheel bloot liet, een wijde +visschersbroek, opgehouden door een zwart lederen gordelriem, waarin een +messcheede van robbevel stak, wollen kousen, en holsblokken aan de +voeten. + +Waarschijnlijk had hij verwacht, dat ik hem de gelegenheid tot ten klein +snijpartijtje zoude verschaft hebben, en reeds, als een tijger in zijn +hinderlaag, zitten loeren, of ik ook onbedachtzaam het voor hem geplante +wagentuig zoude aangrijpen. Zijn teleurstelling althans, toen hier niets +van kwam, bleek mij te groot te zijn, dan dat hij zou kunnen gezwegen +hebben: de uitdrukking, die zijn gelaat aannam, wekte mijn +opmerkzaamheid en trok mijn aandacht af van het gesprek, dat baas +Roggeveld voerde, die juist bezig was te verhalen, hoe hij van Peer de +Groot tien lakenveldsche koeien gekocht had voor fl 80 het stuk. De +varensgast nam het pijpje uit den mond, blies een dikke rookwolk weg, +sloeg het glaasje brandewijn, dat hij voor zich had staan, in eene teug +naar binnen, en vroeg mij, na deze voorbereiding, waarom ik mij niet +bediend had van het mes, dat voor mij stond. + +"Ik had het niet gezien," zeide ik op een onverschilligen toon: "en +bovendien heb ik gaarne een mes voor mij alleen."--Dit gezegd hebbende +ging ik met eten door, zonder den kwant verder aan te kijken. + +"Niet gezien!" herhaalde hij met een gemeenen vloek: "en waar hieldje +dan zoo even je kluisgaten op gericht? 't is mijn mes, voor den d....!" +vervolgde hij, met de geslotene vuist op de tafel slaande, en zijn stem +hoe langer hoe meer uitzettende, als dacht hij mij daarmede schrik aan +te jagen: "en wie er naar kijkt, die kan met mij aan den gang komen, +daar valt niet van, voor den....! Jij hebt er naar gekeken, en as je +boterham binnen is, dan zullen we eens zien, of je voor je boeg kunt +zorgen." + +Deze forsche uitdaging verwekte een plotslinge stilte bij de aanwezige +boeren, die, in goede eendracht bijeen zittende, bezig waren over den +prijs der granen en andere onderwerpen van hun gading te spreken. Aller +oogen vestigden zich op den matroos (want daarvoor moest ik hem aan zijn +taal houden) en vervolgens op mij, met die belangstelling, welke een +twist als deze nimmer nalaat te verwekken: ja, ik geloof, dat menigeen +zich reeds streelde in de verwachting van het genoegen, dat een echt +nationaal messengevecht hun verschaffen zoude, ik moet echter tot hun +eer zeggen, dat ik hier en daar een blik van welwillend medelijden +ontmoette, en op menig gelaat kon lezen, dat men mij niet bestand achtte +tegen den geöefenden kamper, die mij had uitgedaagd. Wat mij betreft, ik +was, gelijk men denken kan, niet zeer op mijn gemak: ik begreep echter +zoo bedaard mogelijk te moeten blijven en den storm door rustige +onverschrokkenheid afkeeren. Ik ledigde eerst mijn glas en zeide toen, +op een toon, zoo kalm mogelijk, dat ik geene reden hoegenaamd tot een +gevecht zag, daar ik niet wist, iemand met woorden of daden beleedigd te +hebben. Mijn woorden werden wel opgenomen door de aanwezige boeren: +althans er ontstond een goedkeurend gemurmel: de landman, die aan het +boveneinde zat, knikte mij vriendelijk toe, en zich vervolgens tot den +zeeman wendende: "wat heit jou die koopman 'edaan, Andries Matthijssen!" +vroeg hij, "dat je met hum voor 't mesje wilt?" + +"Wel! baas Roggeveld!" zeide Andries, zijn taal met vloeken +doormengende, welke ik, om geene kiesche ooren te kwetsen, slechts met +een () zal aanduiden: "die koopman kijkt naar mijn mes en geeft een +bretaal antwoord daar te boven (). Mot ik me van zoo'n +loop-in-'t-lijntje laten op den kop zitten? () Maar omdat hij nog maar +een loeris van een jongen is, zal ik hem () niet te hard behandelen en, +met een enkeld half maantje over zijn hakkebord, laten waaien;--maar +opstaan mot hij." + +En met-een oprijzende, trad hij naar mij toe en wilde mij in den kraag +grijpen:--ik was echter op mijn hoede, en, zoowel een vuist- als een +messengevecht willende vermijden, schoof ik bij zijn nadering met mijn +bankje achteruit, "Pas op!" zeide ik, de armen kruisende en hem stijf in +'t gezicht ziende: "raak mij niet aan of het zou slecht met u kunnen +afloopen. Ik zoek geen twist; maar het zou u rouwen, zoo ge mij eenig +leed deedt." + +"Wat zou me rouwen, jou beroerde zandhaas?" snaauwde Andries, terwijl +hij hoe langer hoe driftiger werd, mij toe: "ik zel je leeren, +ordentelijk vlag te strijken. Op! zeg ik jou: nou je zoo spreekt zel ik +eens zien, of ik geen frikkedellen van je voorgebergte kan snijen." + +Onder het uiten dezer bedreiging stak hij nogmaals de hand uit, om mij +te dwingen mijn plaats te verlaten en met hem aan 't snijen te gaan. Ik +moet bekennen, dat ik mijn toestand hoogst onaangenaam begon te vinden; +want ik zag niets aardigs in het denkbeeld van zonder neus bij mijn +ouders te keeren: en waar ik de blikken heen wendde, ik bespeurde bij de +boeren geen zucht om zich met den twist te bemoeien: zij waren daartoe +of te lui, of te nieuwsgierig hoe het af zoude loopen, en bleven met een +fatale koelbloedigheid hun pijpjes rooken en hun drank opslorpen. + +Er kwam echter hulp van een anderen kant. Simon de Jood had zich, bij de +eerste woorden van Andries, met een angstig gelaat naar een der hoeken +van het voorhuis teruggetrokken en was, toen de twist hooger begon te +loopen, langs den muur naar de toonbank geschoven, waar hij aan Mientje, +die, ofschoon aan dergelijke tooneelen waarschijnlijk gewoon, eenigszins +onthutst keek, eenige woorden in 't oor had gefluisterd. Het meisje was +hierop terstond haar vader te gemoet geloopen, die juist uit den kelder +kwam met eenige versch getapte kruiken. Hoewel deze zich anders +waarschijnlijk zelden over een dergelijke rusie bekommerde, waar hij wel +wist dat meestal een goed gelag op volgde, scheen hij toch eenigszins +versteld over de geheimzinnige mededeeling, welke zij hem deed. + +"Hoe zegje?..." vroeg hij halfluid: "de zoon van...." + +Het antwoord van Mientje werd op zulk een flaauwen toon gegeven, dat ik +alleen de woorden: "Hoofdschout, Amsterdam" verstaan kon, waaruit ik +opmaakte, dat Simon haar verhaald had wie ik was. + +"En zeit die Smous dat?" vroeg de waard weder: "die koopman daar de zoon +van...." en hij zag Simon aan, die, bevend bij den haard gedoken, met +een herhaalden hoofdknik de waarheid van het gezegde bevestigde. + +"Dat vereischt overleg," zeide de waard, zich den kop krabbende, en de +kruiken aan Mientje overhandigende; "die Sinjeurs in Amsterdam hebben +armen, die ver reiken, en zij zouden het mij inpeperen, zoo ik een van +hun broedsel in den pekel liet steken. Hei wat, vrind Andries!" riep hij +op eens, zijne breede hand op den schouder des twistzoekers leggende, op +het oogenblik, dat deze, na mij verlaten te hebben om even aan een +buurman te vertellen waar hij mij raken zoude, zich opnieuw in postuur +stelde om mij aan 't lijf te komen. + +"Wel! wat wouje?" vroeg Andries, zich onwillig omkeerende. + +"Wat ik woû? herhaalde de waard, zijn zwaarlijvige gedaante tusschen ons +beiden instellende: "ik woû, dat je dut heerschap daar met vrede liet. +De man heit jou ommers geen stroobreedte in den weg 'eleid! Ga zitten en +drink je zoopje: je ziet ommers dat het je portuur niet is." + +"De kastelein spreekt als een verstandig man," zeide baas Roggeveld, +zijn pijp even omdraaiende: "je zoudt er, in dat geval, geen eer meê +inleggen, met teugen dien koopman te vechten: en ik beloof het je ook, +we hadden het nooit zooverre laten komen, in dat geval. Ik was maar +'ereis nieuwsgierig hoe hij zich houen zou; maar ik mot zeggen, hij was +niet bang ook, in dat geval!" en bij deze loftuiting voegde hij een +vleiend knikje. + +"Ei! ei!" zeide Andries, den waard schamper aanziende: "jij zelt ook +zooveel klanten krijgen as er op het spil van den bramtop kunnen staan, +as je 't zoo anleit; en een man, die, zoo als ik, een echt Gooierskind +ben en nog bovendien al de eilanden van de Westinjes zoo goed ken as jij +den weg naar je kelder, beletten wilt een klein, eerlijk vechtpartijtje +te hebben. 's Lands wijs, 's lands eer! zeg ik maar: en ik beloof je, +dat je mijn gezicht ook voor 't laatst ziet as het zoo mot gaan." + +Deze bedreiging deed mij in mij zelven lachen; want ik dacht, dat de +waard juist niet zeer gesteld moest zijn op een klant als Andries, wiens +uiterlijk geene zeer gevulde beurs verraadde. Ik bedroog mij echter, +althans naar hetgeen de kastelein volgen liet. + +"Kom! kom!" zeide hij, Andries gulhartig op den schouder tikkende: "zoo +motje nou ook niet spreken. Je weet, dat ik een eerlijke snijpartij al +zoo graag zie als een aêr; maar dan mot het over en weer goedwillig in +zijn werk gaan, zoodat Schout of Baljuw er niets in te zeggen heit. Je +weet ommers zelf best hoe 't gaat, as de eene partij niet wil vechten en +de aêre al; dan schuren naderhand allebei hun piek en de kastelein wordt +in de boete geslagen." + +"Ei wat! denk er niet meer over," riep Roggeveld Andries toe, die norsch +voor zich heen keek: "er zel nog wel gelegenheid kommen vandaag om te +toonen wat een kaerel je bent, in dat geval. Drink nou de quaestie af +met den koopman en laat het daarbij blijven, in dat geval." + +"Dat is niet kwaad gedacht," zeide ik, hopende op deze wijze de zaak 't +best te sussen: "geef dan een glaasje brandewijn, vrijster! en laat er +niet meer over de quaestie gesproken worden, _Zwik_!" zeide ik, mijn +mond aan het zoopje zettende, dat Mientje mij bracht en het daarna aan +Andries toestekende. + +"_Zwak_!" zeide deze, het glas ledigende: "en ik wensch je toe dat je +nooit meer in mijn vaarwater komen meugt." + +Ik zag eenigszins vreemd op bij dezen zonderlingen wensch: de toon, +waarop die werd uitgesproken, zoowel als de schuinsche blik waarmede hij +vergezeld ging, deed bij mij een onwillekeurigen schroom ontstaan, +waarover ik mij zelven verwonderde. Ik wilde nu heengaan; maar ik weet +niet welk een valsche schaamte mij beduidde van nog een oogenblik te +blijven, om niet door een overhaast vertrek de boeren in den waan te +brengen, dat ik mij uit vrees verwijderde. Ik bleef dus nog een poos bij +de toonbank draaien, en keek van tijd tot tijd naar buiten, waar de man +met den rooden mantel zich nog altijd bevond en thans met zijn voerman +praatte, die hem, naar het mij voorkwam, scheen te beduiden, dat het +paard opnieuw beslagen moest worden; althans, na eenige oogenblikken +werd het beest naar den smid aan de overzijde gebracht. + +"Is het waar," hoorde ik intusschen baas Roggeveld aan een zijner buren +vragen, "dat Aafje Jansz gisteravond op het Larensche veen is afgezet +eworden?" + +"Naakt uit'eschud, meugje wel zeggen," was het antwoord: "'t is veul, +zoo die schelmen heur een hemd an 't lijf hebben elaten. Zij waren met +er drieën, as ik hoor." + + "'k Sou zoo garen om een roompje + Met jou eens naar buiten gaan, + Rusten onder 't lindeboompje; + Dat je 't maar eens dorst bestaan." + +zong Andries er tusschenbeide. + +"Ja nog erger," zeide een andere boer: "zij hebben de weuning van Klaas +Tymensz te nacht op'ebroken en zijn met al den bult gaan strijken." + +"'t Is de bende van Zwarten Piet," zeide een derde. + +"Ei wat!" bromde Andries tusschen de tanden, en terstond weêr +voortzingende: + + "Margriet! maar ziet, + Besjen is te kwaad, + Als men eventjes bij jou staat, + Maar ziet, besjen is te kwaad. + Als men maar eens met jou praat." + +"Jij, die van alle markten te huis bent en op zooveel zeeën gezwalkt +hebt," zeide de waard, Andries aanstootende! "jij hebt zeker Zwarten +Piet wel 'ekend ook?" + +"Wat bruit mijn jou Zwarte Piet," zeide Andries, een scheel gezicht +zettende: "och! 't is allemaal lanterluien, wat dat volk vertelt. Een +goeien vetten koopvaarder van zijn overtolligen ballast te ontlasten, +dat was werk voor Zwarten Piet: denk jij, dat een echte zeebonk as hij +zich zou ophouen met een oud wijf op den grooten weg te onttakelen?" + +"Wie weet?" zeide de waard: "tot een tijdverdrijfje ondershands." + +"Gekheid!" zeide Andries: en hij begon opnieuw zijn gezang. + +Ik weet niet, hoe het kwam; maar het scheen mij toe, als of hij daardoor +afleiding aan het gesprek wilde geven: en het was of een geheime stem +mij influisterde, dat, zoo die diefstallen al niet op rekening van +Zwarten Piet moesten geschoven worden, Andries althans daar meer van af +wist dan hij zeggen wilde. + +Het was echter niet meer dan een vermoeden; en daar ik begreep, nu lang +genoeg te zijn gebleven, wierp ik een gulden op de toonbank en verzocht +om geld terug. + +Terwijl Mientje nog bezig wat een dubbeltje uit haar tasch te halen, +trad de man met den rooden mantel de deur binnen en stapte, zonder +eenige notitie van iemand te nemen, naar de toonbank toe. + +"Vrijster!" zeide hij: "geef spoedig een paar sneden wittebrood en +boter. Wij moeten voort, zoodra ons paard beslagen is." + +Mientje zette zich dadelijk in postuur om aan het verzoek te voldoen: en +de onbekende bleef met de armen over elkander geslagen voor de toonbank +staan, zonder te bespeuren, dat hij het voorwerp der beschouwing was van +al de aanwezigen, maar vooral van mij, die nog altijd stond te wachten +op het geld, dat ik terug moest hebben. + +En in de daad, hij was wel geschikt om de opmerkzaamheid tot zich te +trekken: zijn gestalte was ongemeen hoog, zonder echter het onbevallige +te bezitten, hetwelk meestentijds eigen is aan uit hun kracht gegroeide +personen en hun het hoofd doet gebogen houden of den rug krommen. +In-tegendeel, de stand van den reiziger was vrij en ongedwongen en de +roode mantel zelf, die hem bijna geheel bedekte, was met een achteloozen +zwier omgeslagen, welke iets edels, iets schilderachtigs bijzette aan +elke houding, welke hij verkoos te nemen. Over de gelaatstrekken viel +het echter moeilijker eenig oordeel te vellen. Een slechts los +omgeknoopte das van zwarte zijde verborg de onderste helft van het +aangezicht, en de slappe rand van den hoed viel op het voorhoofd neder; +zoodat men weinig meer kon onderscheiden, dan den eenigszins +voorovergebogen neus en den zwaren peperen en zoutkleurigen knevel, die +de bovenlip overschaduwde. + +Simon was bij het binnentreden des vreemdelings nog dieper in zijn +hoekje teruggekropen, als had hem die reusachtige gedaante schrik +aangejaagd; maar, even als de vos, die in 't eerst voor den leeuw +vluchtte, doch langzamerhand aan zijn uitzicht begon te wennen, en +eindelijk gemeenzaam met hem werd, zoo scheen ook onze marskramer, na +gedurende een poosje den roodmantel te hebben aangegluurd, zijn schroom +te laten varen en vrijmoedigheid te verkrijgen: hij rees langzaam op, +en, den onbekende naderende, begon hij hem zijn koopwaren aan te bieden. + +"Dheursthekers!--messen!--scharen!--brillen!--photloodjes! khoop wat, +Meneer! gheen deit rijk, zoowaar God leeft." De vreemdeling vergenoegde +zich, den Jood met een langzaam hoofdschudden af te wijzen, zonder eenig +antwoord op zijn aanzoeken te geven. + +"Laat ik wat an jou verdienen," vervolgde Simon, hem bij den mantel +trekkende: "halmenakkies! snijfdoozen! Thraktaatjes hover de pholetiek +van den dag!--mooi om te leggen loopen lezen hover den weg. Of wilje +liever een khommediepoekkie?--of de leste woorden van Saco, met zijn +sententie er achter. Nha! hik zeg hummers gheen kwaad?..." + +"Hm!" bromde de vreemdeling en ontwrong, met een beweging van +verontwaardiging, zijn mantel aan de handen van den Jood, en te gelijk +het bord met broodjes, dat Mientje hem toereikte, aannemende, wendde hij +zich om, en ging weder naar de voordeur. Onderweg echter bedacht hij +zich, keerde terug, keek rond, als zocht hij iets, nam toen het mes van +Andries, (die, juist opgestaan zijnde, bezig was een pijp aan te steken +en de daad des onbekenden niet terstond bemerkte), sneed het eene +broodje in dunne reepjes en stapte toen de deur uit, gevolgd door Simon, +die niet afliet, hem zijn waren aan te prijzen. Andries ging weêr naar +zijn plaats en ontdekte terstond dat men aan zijn mes geraakt had. Ik +had inmiddels mijn geld terugontvangen, en, een nieuwen twist +voorziende, mij, na een goeden dag aan 't gezelschap te hebben +gewenscht, weder naar buiten begeven, toen de arme Simon plotseling naar +binnen en mij tegen 't lijf werd geworpen. Hij had, niet tevreden van +zijn prullen den vreemdeling aan te prijzen, ook in de kar willen +kijken, waarschijnlijk om te zien of hij daar ook een kooper zou vinden, +toen de reiziger hem op deze vrij onzachte wijze belette, zijn voornemen +ten uitvoer te brengen. + +"Hawaai! hawaai!" riep de arme drommel, zijne, over den grond +verstrooide kramerijen stuk voor stuk oprapende: "hik ben heen bedurven +man. Wat zhijn dat nou voor menieren? mag een heerlijke khoopman op 's +Eeren straten zoo be'andeld worden? Leelijke sthraatschender dhat je +bent met jen schavotkleerden mantel. Je ben men phortuur niet; maar +gheef me hen kleinen jonge bij me hen ik shla je tot greizelementen. +Mhag jij de menschen zoo molestheren?" + +Er waren eenige voorbijgangers en werklieden uit de buurt op het rumoer +komen aanloopen. Ik had de dienst, mij door Simon bewezen, nog niet +erkend, en naar hem toetredende, stopte ik hem een zesthalf in de hand. + +"Daar," zeide ik, "dankje voor uw waarschuwing van zoo even! Wacht! daar +liggen nog een paar messen! en hier een kam!" + +Dit zeggende raapte ik eenige van zijn koopwaren op, die onder de kar +geraakt waren, en stelde hem die ter hand, terwijl hij mij duizendmaal +"God loonje!" toewenschte. De vreemdeling bleef intusschen in een +onverschillige houding tegen de kar leunen en zijn snede brood opeten, +zonder zich over ons te bekommeren. + +Op dit oogenblik stoof Andries de deur uit, met zijn mes in de hoogte, +door den waard en al de boeren gevolgd. + +"Weêr en wind!" riep hij den vreemdeling toe: "jij zelt er zoo +gemakkelijk niet afkomen als dat loop-in-'t-lijntje daar. Wie heitje +gehieten van an men mes te komen?" + +"Hawaai! hawaai!" riep Simon, Andries met een smeekenden blik aanziende: +"elp mij toch theugen dien Filisthijn, dien langen schlingel dhaar, die +me eelemaal heit bedhurven." + +"Hoorje niet, dat je gepraaid wordt," vervolgde Andries tegen den +vreemdeling, die, zonder zich zijn woorden aan te trekken, onbeweeglijk +stil bleef staan: "wat hadje met men mes noodig?" + +De onbekende gaf geen antwoord; maar het ledige bord aannemende, dat de +persoon die in de kar gezeten was hem aanreikte, stak hij het den +kastelein toe en vroeg, wat hij schuldig was. Ik had mij intusschen +willen verwijderen; maar ik beken dat de nieuwsgierigheid, hoe dit alles +zou afloopen, mij ook terughield. + +"Geef dan voor den () antwoord, kaerel!" bulderde Andries, den +vreemdeling bij den mantel grijpende. + +"Hebt gij lust denzelfden weg op te gaan als die Jood daar?" vroeg deze: +"ik hinder niemand; maar niemand moet mij aanraken." + +"Hoor reis, ventje!" zeide Andries: "jij mot zooveel praats niet hebben: +al benje nog zoon lange spriet, ik heb er wel grooter als jou voor +derlui frontwerk getrommeld. Heb je lust? dan zal ik je een rood lintje +over je bakkes halen." + +De vreemdeling verwaardigde zich niet eenig antwoord te geven; maar, +zich tot zijn voerman wendende, die juist met het beslagen paard +terugkwam, riep hij hem toe, zich wat te haasten. Dit bevel werd door de +omstanders natuurlijk als een bewijs van vrees aangezien, en de waard, +niet ontevreden, van nu eens aan Andries zijn trek tot een messengevecht +te gunnen, wendde zich verheugd tot Roggeveld: "ziezoo!" zeide hij: "nou +zellen we toch nog een grapje hebben: en onze vriend Andries zal +trakteeren; want dat doet hij altijd roiaal, mot ik zeggen, as hij er +een troef heit 'egeven." + +"Ik 'eleuf het niet," zeide Roggeveld: "die lange spier is ook al niet +van 't echte soort en 't kon wel 'ebeuren dat hij zonder neus verder +most reizen, in dat geval!" + +"Wat () is dat?" hernam Andries tegen den onbekende, terwijl hij, de +beenen wijd uiteenzette, de linkerhand in de zijde bracht, en met de +rechterhand zijn mes op- en nederwierp: "ben ik je nou geen antwoord +waardig? En zou je zoo schoot gaan zonder te brassen? Neen mannetje! je +zelt me, zoo lang as je bent, op je knieën ekskuus motten vragen of--op +het mesje!" + +"Welnu! waar wacht gij op?" vroeg de man, wien de uitdaging gold, aan +den voerman, die met wijd opgespalkte oogen dit tooneel stond aan te +gapen: "Span in, en stoor u niet aan de praat van dien dronken lap +daar." + +"Dronke lap! ik dronken!" brulde Andries, wiens woede nu ten top was +gestegen: "wacht! ik zelje leeren!"--En terstond sprong hij op den +reiziger los, die juist bezig was, den voerman aan het inspannen te +helpen. Ik was op het punt van tusschen beiden te schieten, daar ik +vreesde dat de onbekende zou worden aangevallen op een oogenblik dat hij +niet op tegenweer bedacht was; maar Simon hield mij, onder een angstig +gefluister van: "hawaai! bhemoei er je niet meê! Wat zel 'et wezen?" bij +mijn rokslippen vast: en de vreemdeling toonde meer op zijn hoede te +zijn dan ik meende; want, zich eensklaps omkeerende, gaf hij den +twistzoekenden gast een stoot in de borst, dat deze achterover tuimelde, +en, naar zijn adem hijgende, op den grond bleef liggen. + +"De drommel! die kwam an!" zeide baas Roggeveld: "dat is ook geen kat om +zonder handschoenen aan te vatten." + +"Wel vriend Andries!" zeide de waard, hem weder op de been helpende: +"benje nou een zandruiter 'eworden?" + +"t Is () ongehoord!" vloekte Andries, met moeite opstaande: "en nou neem +ik jelui allen tot getuigen, of hij niet met mij vechten moet." + +"Vechten moet hij!" riepen de boeren: "er is geen bidden voor." + +"En ik neem u allen tot getuigen," zeide de vreemdeling, op een strengen +toon, "dat ik het niet ben, die aanleiding tot twist gegeven heb: en +dat, zoo de justitie deze zaak onderzoekt, zij eerder hen zal straffen, +die een vreedzamen reiziger aanranden of zulks gedoogen, dan hem die +zich verdedigt, wanneer hij aangevallen wordt." + +"Dat helpt allemaal niet!" riepen de boeren: "jij hebt zijn mes +an'eraakt en hum 'eslaogen: vechten motje." + +Ik zag, dat de zaak een slechte wending voor den reiziger begon te +nemen: ik weet niet welke goede geest mij nu op eens den zotten logen +ingaf, dien ik verzon om hem uit den brand te helpen. + +"Laten zij oppassen, wat zij doen," fluisterde ik Roggeveld, die naast +mij stond, in 't oor. "Ik bedrieg mij niet: het is Tsaar Peter! de Tsaar +van Rusland, weet gij?" + +"Wat je zeit!" zeide Roggeveld, den vreemdeling verbaasd aanziende: "wel +kijk is 't mogelijk! in dat geval!" en hij deelde zijnen buurman het +sprookje mede, dat nu van mond tot mond vloog. + +Het verdichtsel vond des te meer geloof, omdat de Tsaar, weinige jaren +geleden, insgelijks zonder gevolg en _incognito_ naar Amsterdam gereisd +was, en dat de vreemdeling, door zijn hooge gestalte, zijn gebiedenden +toon, en zelfs door de geduchte wijze waarop hij van zich afgeslagen +had, niet kwalijk beantwoordde aan het denkbeeld, dat men zich van den +Russischen Vorst vormde. Kluchtig was het nu, den indruk gade te slaan, +welken de tijding, die ik had medegedeeld, op de aanwezigen maakte. Al +de mutsen en hoeden gingen een voor een af, en de boeren bleven als +beteuterd den vreemdeling aangapen. Vooral de waard was verlegen, en +zocht door menigvuldige buigingen en strijkaadjen het weder goed te +maken, dat hij bij den twist de zijde van Andries gekozen had. Andries +zelf, schoon het aan zijn gelaat te zien was, dat hij het vertelsel +betwijfelde, dorst echter den aanval niet hernieuwen, en bleef in het +midden van den kring als besluiteloos staan, de blikken met een norsche +uitdrukking nu eens op den gewaanden Tsaar, dan weder op de omstanders +wendende. Slechts twee personen waren er, die blijkbaar niets van de +zaak begrepen: de eene was Simon, die zich op eenigen afstand +teruggetrokken had en de plaats hebbende verandering met blikken van +verbazing beschouwde; want niemand gaf zich de moeite, hem eenige +opheldering te geven: de andere was de onbekende zelf, die, blijkbaar +verbaasd over de op eens zoo beleefde houding der boeren, al de +omstanders beurtelings in 't gezicht zag, totdat zijn oog eindelijk op +mij viel, en ongetwijfeld den glimlach waarnam, dien het welgelukken +mijner list bij mij verwekte. Ik begreep zijn vragenden blik, en +aanstonds, met den hoed in de hand hem naderende, maakte ik de beweging, +als of ik hem in het rijtuig helpen wilde, en fluisterde hem in 't oor: +"men houdt u hier voor den Tsaar; maak maar spoedig, dat gij verder +komt." + +"Ik dank u!" zeide hij, op de kar stappende: "rij nu maar voort, +koetsier!" + +De voerman liet het zich geen tweemaal zeggen, maar sprong op het krat +en lei de zweep over het paard, dat terstond, met meer vlugheid dan ik +het oordeelde te bezitten, zijn weg vervolgde. + +De gansche vergadering bleef het rijtuig eenige oogenblikken in stomme +verbazing naöogen: totdat de waard de stilte brak met den uitroep: "wel +wie heit zijn leven zoo iets 'ezien? Wie kon nou denken, dat die +Roodmantel de Tsaar zou wezen?" + +"De Tsaar!" riep Simon, weder toeschietende: "nha doch! 't is zooveel de +Tsaar, as dat hik Vader Abraham ben. Lhoop khijken! 'Eb ik den Tsaar +niet menigmalen ghezien, toen 'ij te Zerdam wherkte as een gemeene +krijer en den naam droeg van Phieterbhaas. Ze 'ebbe je dhan holik bheet +ge'ad, khastelein!" + +"Wat! hoe! was dat de Tsaar niet? Wie heeft dat dan verteld?" mompelden +de ontevredene omstanders: en aller oogen vestigden zich op mij, met een +uitdrukking van wrevel en toorn. + +"Is hij het, die jelui bedot heit?" vroeg Andries, op mij wijzende: +"jelui bent ook een hoop gekken, die je een barkas voor een brik laat +verkoopen!" + +"Kom! kom!" zeide ik, "Tsaar of niet, gijlieden moogt blij zijn, dat de +zaak geen verdere gevolgen heeft gehad; want die man zag er mij wel naar +uit, om het hooger op te zoeken, zoo men hem een haartje gedeerd had: en +ik twijfel er niet aan, of de Heeren van Eemland hadden het u duur doen +betalen.--Goeden morgen samen!" + +Met dezen groet begaf ik mij op weg, en haastte mij met groote schreden +het dorp te verlaten, en het dof en dreigend gemompel te ontgaan, dat +van verre achter mij klinken bleef: ik was echter niet bevreesd, dat +men mij vervolgen zoude; want ik had in Simon een trouwen bondgenoot +achtergelaten, die mij kende, en het hun, vleide ik mij, wel uit het +hoofd zoude praten, mij verder lastig te vallen. + + +NOTEN: + +[1] _Arlequin Actionist_; _Quincampoix of de Windhandelaars_: blijspelen +van Langendyk. + +[2] Men weet, dat studenten gewoon zijn een kurketrekker met dien naam +te bestempelen. + + + * * * * * + + +DERDE HOOFDSTUK. + +WAARIN WORDT BEWEZEN, HOE GEVAARLIJK HET IS ZONDER PARAPLUIE UIT TE +GAAN, EN DE BESCHRIJVING GEVONDEN VAN EEN MOOI MEISJE EN EEN MOOIEN +KOEPEL. + + +Naauwlijks was ik buiten Zoest gekomen, of ik zag de huifkar een goed +eindweegs voor mij uit, doch nu weder stapvoets door het zware zand +gaande. Ik gevoelde geene roeping om haar in te halen, maar bleef, met +denzelfden rustigen stap, dien ik tot nog toe gehouden had, mijn weg +vervolgen, en wel niet langs de gewone heirbaan van Amersfoort op +Naarden, door de Hilversumsche heide, maar oostelijker afhoudende met +het voornemen, over Eemnes te gaan, als welke weg wel wat om was, maar +daar-en-tegen meer belommerd en minder eenzaam. + +Niets merkwaardigs gebeurde mij gedurende het begin mijner hernieuwde +wandeling; maar toen ik het Princelijke lusthuis Zoestdijk ongeveer een +half uur achter den rug had, begon ik wederom uit te zien naar een +herberg; niet omdat ik eenige vermoeidheid of behoefte aan spijs of +drank gevoelde, maar omdat de staat der luchtgesteldheid mij hoe langer +hoe meer vrees deed koesteren voor het op handen zijn van een fiksche +regenbui, die ik oordeelde dat na de lange droogte met dubbel geweld +zoude neêrkomen. De zon, die, sedert eenigen tijd, nu en dan door een +voorbijdrijvend wolkje was beneveld geworden, had zich eindelijk geheel +verscholen achter een driedubbel gordijn van grijze en witte en zwarte +wolken, die, tegen den wind opkomende, haar talrijke ronde koppen als +veelhoofdige reuzen verhieven en over elkander schoven als opeengekruide +ijsschotsen. Geen vogeltje deed zich hooren uit de hooge dennen, die aan +de eene zijde van den landweg haar graauwe kruinen verhieven, noch in +het eiken hakhout, dat aan den overkant groeide; daar-en-tegen zag ik, +aan een bruggetje komende, hoe, beneden mij, de zwaluwen onverpoosd en +met druipende vlerken heen en weder snorden over de oppervlakte der +daaronder vloeiende beek, en boven mij hoorde ik nog altijd het +krijschen der rondzwierende meeuwen. Ik verhaastte mijn tred en zag +rechts of links uit naar een bekwame schuilplaats tegen den stortregen. +Dan, ofschoon ik nu eens tegen de helling der onbebouwde heide een open +schaapskooi gewaarwerd, dan weder een arbeiderswoning of pachtershoeve +aan het einde der dwarslanen, welke het bosch doorsneden, ik bleef mijn +weg voortzetten, ongezind, even als de meeste lieden in mijn geval +zouden zijn, mij op te houden en ergens in te gaan voor en aleer de nood +werkelijk daar ware; want ik dacht boven alles, veld te moeten winnen, +zoolang zulks nog zonder hindernis geschieden kon, vooral daar ik altijd +op de mogelijkheid hopen bleef, dat de bui, als zij meer doen, zeewaart +trekken zou en zich niet op mijn hoofd, maar in de wateren van de +Zuiderzee ontlasten zou. + +Maar deze hoop werd weldra verijdeld. Een onstuimige wervelwind, die op +eenmaal uit de diepte van het bosch scheen los te breken, verving de +doodsche stilte, die tot nog toe in de natuur had geheerscht, zweepte de +dorre bladeren over den landweg heen, waar zij in onophoudelijke +wielingen ronddraaiden, bracht fluitend en gonzend elke twijg van het +kreupelbosch in beweging, deed de kruinen van het geboomte zich naar +alle richtingen wenden en overal stuivende zandwolken opstijgen. Te +gelijker tijd scheen een schitterende bliksemstraal, die onmiddellijk +door het ratelen des donders gevolgd werd, het sein te geven dat de +strijd der elementen, en wel vlak boven mijn hoofd, een aanvang had +genomen. Naauwlijks was ik tien schreden verder gegaan, of de wolken +ontlastten zich in dikke regendroppelen, met zware hagelsteenen +doormengd. De duisternis bedekte het aardrijk, bij wijlen vervangen door +de schrikverwekkende verlichting van het weêrlicht: groote plassen, +waarin de nederstortende regen blinkende waterbellen vormde, en witte +hoopen hagelsteenen vulden in een oogenblik de rijsporen en andere +oneffenheden van den weg, en maakten mij het voortgaan hoe langer hoe +moeilijker. Ik had, zoodra de bui begon, mijn haastigen stap in een +vluggen draf veranderd, om de eerste schuilplaats de beste te bereiken, +en zooveel ik kon zorg gedragen de droge plekken uit te kippen, om er +mijn voet op te zetten; maar weldra was mij dit niet langer mogelijk; +want de gansche weg werd week als pap: en toen eenmaal mijn schoenen +doornat waren, draafde en klotste ik door dik en dun, door plassen en +modder heen; alle andere gedachten latende varen, buiten die van vooruit +te komen, en op mij zelven vloekende, dat ik van geene der gelegenheden, +welke zich vroeger hadden aangeboden, had gelieven gebruik te maken, om +de bui voor haar aanvang te vermijden; want juist nu zag ik niets, dat +naar huis of schuur geleek, ja zelfs geen ezelsstal, (waar ik van +oordeel was, dat mijn dwaasheid mij wel een plaats in had doen +verdienen): ja, ik begon te gelooven, dat de orkaan, die om mij heen +loeide, alle mogelijke gebouwen van de aarde had weggerukt, toen ik, bij +het omslaan van een hoek, dien de landweg maakte, eindelijk een verblijf +gewaarwerd, waar binnen ik, althans eenige, zoo geen volkomene, +schuilplaats hoopte te vinden. + +De landweg namelijk slingerde, ter plaatse waar ik mij nu bevond, door +een aanzienlijk landgoed heen, waarvan mij echter de regen niet toeliet +op dat oogenblik al de schoonheden op te merken. Ter rechterzijde +verhief zich een statig beukenbosch, welks breede en diepe lanen zoovele +prachtige gothische gewelven schenen, waarvan de hooge, rechte en +blinkende stammen de kolommen,--de dikke zuigers, van weerszijden +opspruitende en zich aan den top vereenigende, de bogen en +schoorbalken--en de met loof bedekte kruinen het dak uitmaakten. Aan de +overzijde bevond zich een fraaie lusthof, naar den nieuwsten Franschen +smaak aangelegd, met sterre-bosschen, geschoren lanen en slingerende +_berceaux_, met beeld- en grotwerk, bloemtuin en diergaarde, vijvers en +fonteinen, zonnewijzers en koepeltjes. Een groot en sierlijk hek van +gegoten ijzer, op een kwistige wijze met krullen en strikken begiftigd, +en hangende tusschen twee zeshoekige pilasters, waarboven marmeren vazen +prijkten, geleidde tot de oprijlaan: deze was als bemuurd tusschen twee +geschoren beukenhagen van een reusachtige hoogte, en over haar geheele +lengte belegd met twee evenwijdige, glad afgemaaide en gerolde +grasstrooken, waartusschen de rijweg liep, en langs welken aan +weerskanten de met lekzand bedekte voetpaden liepen, van afstand tot +afstand met zonnebloemen en stokrozen beplant. Aan het einde dezer laan, +welke volkomen recht doorliep, lag een steenen brug, wier leuningen met +beelden voorzien waren: en daarachter de Ridderhofstad zelve: een ruim +en deftig gebouw, met een vrij hooge torenspits boven den ingang, en +twee vooruitspringende vleugels, wier beide gevels trapsgewijze opliepen +en met bloemplanten begroeid waren;--terwijl het plein voor het huis nog +bovendien tusschen twee mindere gebouwen besloten was, tot stalling en +tuinmanswoning strekkende. Men beseft duidelijk, dat ik op dien tijd +alles zoo nauwkeurig niet opnam, en dat het slechts een latere +bekendheid met deze lustplaats is, welke mij in staat stelt daarvan deze +beschrijving te geven: met dat al, ofschoon de regen en de spoed dien ik +maakte mij niet vergunden alles aandachtig te beschouwen, een vluchtige +blik was genoeg, om mij de voordeeligste gedachte te doen opvatten van +den rijkdom en van den goeden smaak des eigenaars of bewoners dezer +hofstede. Vooral merkte ik in dat zelfde snelle oogenblik met genoegen +op, dat hij een minnaar van bloemen wezen moest (een smaak, die mij +altijd eigen was); want ik zag heerlijke oranjeboomen in menigte op het +plein, en de trappen van de dubbele stoep schenen mij (zoover de afstand +mij toeliet zulks te zien) met uitheemsche bloemgewassen in fraaie vazen +voorzien te zijn. + +Het was echter niet in het heerenhuis, dat ik, arme wandelaar, een +schuilplaats hoopte te vinden. Mijn uiterlijke tooi, vooral nu ik +doornat en druipende was, maakte mij ongeschikt om mij in zulk een +aanzienlijk verblijf te vertoonen; maar bovendien stond dat gebouw nog +te ver van mij af en zag ik naderbij een gelegenheid, waarvan ik mij +vleide ongestoord en onverhinderd gebruik te mogen maken. Het hek (ik +heb nog vergeten te zeggen dat het in gouden letteren den naam van +GULDENHOF voerde) was open, en kort daarbij stond, half rustende in de +moddersloot, die de plaats van den weg afscheidde, een achtkante koepel +van witten steen. Ziedaar alles wat ik er toen van zag; ik kan er echter +te dezer gelegenheid bijvoegen, dat het een sierlijk gebouw was, met +vier breede en vier smallere zijden: drie van de eerstgenoemde waren met +kruisramen voorzien (want men kende toen nog bijna geene andere), die +het uitzicht op den landweg hadden: de vierde, meest binnenwaarts +geplaatste zijde bevatte den ingang, waartoe men door een prachtige +stoep met marmeren trappen en leuningen geraakte. Niet slechts waren +deur en vensters door pilasters en loofwerk omsloten, maar ook prijkten +de smallere zijden met vakken van groen marmer, waarop in wit _bas +relief_ de gewone kenteekenen van handel, zeevaart, jacht en schoone +kunsten prijkten, als moest daarmede te kennen gegeven worden, dat de +eigenaar, zijn geld in het eerstgemelde vak gewonnen hebbende, het +tweede voorstond, het derde uit liefhebberij beoefende en het vierde +beschermde. Onder de ramen bevonden zich kleine ronde vensters met +ijzeren dwarsbouten, om licht en lucht in den kelder te geven. Het dak +was rond en met lood belegd en eindigde in een sport van gedraaiden +kogel, van boven met een vergulden bol versierd. + +Deze verblijfplaats nu lachte mij aan. Met drift snelde ik het hek +binnen, geene andere vrees koesterende, dan die van den koepel gesloten +te vinden; maar ook in dat geval meende ik tegen de deur post te vatten +en onder de vooruitspringende lijst eenige beschutting te vinden. Ik +werd echter niet teleurgesteld; want nauwelijks, was ik de marmeren +trappen genaderd, of ik zag, dat de deur half openstond: en, zonder mij +te bedenken, liep ik, na alvorens, om den vloer van het gebouw niet te +bezoedelen, mijn beslikte schoenen op den ijzeren krabber te hebben +afgeschrapt, de stoep op, trad ruggelings binnen en veegde nogmaals mijn +voeten af op de net gevlochten matten, die zoo buiten als binnen de deur +lagen. Nauwelijks had ik deze bezigheid verricht en mijn hoed afgenomen, +waarvan de slappe randen, die een tijdlang mijn schouders beschut +hadden, nu geheel doorweekt waren, of ik wendde mij om en zag, hetgeen +ik in het eerste oogenblik niet had opgemerkt... dat ik namelijk niet +alleen was. + +Op eene der diep inspringende vensterbanken en half achter de sponning +verscholen, was een jonge juffer gezeten, die, blijkens het boek dat zij +in de hand hield, met lezen bezig was, toen haar mijn onverwachte +verschijning daarin stoorde. De eerste blik, dien ik op haar sloeg, deed +mij zien dat zij een wit morgengewaad droeg, hetwelk een bevalligen +zwier bijzette aan haar slanke gestalte: de tweede, dat zij een +allerliefst gezichtje had: en de derde, dat zij, geheel niet gesticht +scheen over mijn vrijpostig binnentreden, en ik mij haasten moest daar +grondige redenen van verschooning voor in te brengen, of mij ten +spoedigste te verwijderen. + +Ik deed echter in den beginne noch het een noch het ander; want ik was +van verrassing niet in staat een woord te spreken: ik zag dat zij ook +onthutst was: het geraas der buien had haar waarschijnlijk belet, mij te +hooren aankomen: bovendien zat zij met den rug naar de deur gekeerd en +had mij dus niet opgemerkt, dan voordat ik reeds binnengetreden was en +mijn hoed op den grond geworpen had, om de fraaie stoelen van rood hout +met gevlochten zittingen en zijden kussens niet vuil te maken. Zij +herstelde zich echter terstond van haar plotselingen schrik, zoodra zij +mij met een vluchtigen blik had verwaardigd: misschien ontdekte zij in +mij 't een of 't ander, 't geen haar, in weerwil van mijn ongunstig +uiterlijke, deed oordeelen, dat ik tot den fatsoenlijken stand behoorde: +in allen gevalle behoefde zij geene groote mate van verbeeldingskracht +te bezitten om de aanleidende oorzaak mijner verschijning te bevatten. + +En hier ondervond ik, hoeverre de jonge lieden van ons geslacht bij +zoodanige ontmoetingen achterlijk zijn bij die eener zwakkere kunne; 't +geen voorzeker daaruit voortspruit, dat de vrouwen een vlugger vernuft +bezitten en spoediger haar tegenwoordigheid van geest hervinden dan wij. +Immers, zoo een van ons beiden een allerzotst figuur maakte, dan zeker +was ik het. Blozende en als op de plaats vastgenageld bleef ik +standhouden achter eene, tusschen ons beiden in staande, tafel van +ongemeene grootte, doch uit slechts ééne plank vervaardigd, en waarop +een werkmand, een tuinhoed en een paar handschoenen lagen, en stamelde +ik ettelijke onsamenhangende woorden van verontschuldiging, over het +slechte weer, over mijn leedwezen van de Juffer gestoord te hebben enz., +waarna ik, al achteruitschuivende, mijn hoed wederom opraapte en te +kennen gaf, dat ik door een onmiddellijk vertrek mijn onbescheidenheid +zoude verbeteren. + +"O! 't is niets, Mijnheer!" zeide zij, met een vrij stijve hoofdbuiging: +"gij hindert mij niet en het is waarlijk zulk een geweldige bui, dat men +alle plichtplegingen wel mag ter zijde stellen." + +Ik maakte een diepe, vrij onhandige buiging: waarschijnlijk bracht mijn +zotte houding haar in een goede luim; want haar gelaat klaarde op, en +zij vervolgde met een vriendelijken glimlach: + +"Ik heb eigenlijk niets over dezen koepel te zeggen; maar mijn oom zal +het mij niet ten kwade duiden, zoo ik voor een oogenblik in zijne +rechten trede en u een schuilplaats vergunne." + +Ik had langzamerhand moed gevat, en bij deze minzame toespraak was mijn +beschroomdheid geheel geweken. "In waarheid," zeide ik, "het weer is zoo +boos, dat ik niet aarzel om van uwe beleefdheid gebruik te maken, al +mocht het onbescheiden geacht worden." Dit zeggende maakte ik weder een +buiging, min gedwongen dan de vorige, leide hoed, stok en pakje bijeen +en bleef op denzelfden eerbiedigen afstand achter de tafel staan. + +De jonge juffer zag mij nogmaals terloops aan, vroeg mij of ik niet +wilde zitten, nam haar boek weder op en ging stil met lezen voort, +zonder zich verder met mij te bemoeien. Ik bleef eenige oogenblikken +weifelen, als wachtte ik een herhaling van haar aanbod; maar toen deze +niet kwam, zeide ik, dat ik vreesde door mijn vochtig gewaad de fraaie +meubelen te zullen bederven. Ik bekwam geen antwoord op deze aanmerking; +waarop ik, een weinig geraakt, het kussen van een der stoelen nam en op +tafel leide en mij op de naakte zitting plaatste. Zoo zaten wij nu een +tijdlang, gedurende welken mij de oogenblikken uren toeschenen: en +waarin ik mijn toestand, dien anderen hoogst benijdbaar zouden geacht +hebben, hoe langer hoe lastiger begon te vinden. Ik had, wel is waar, +mij aangenaam kunnen bezig houden met de beschouwing van het +fijngevormde neusje, de aardig gekuilde koontjes en rozeroode lipjes, +die het bevallige aangezichtje mijner nieuwe halvekennis +versierden;--maar ik begreep dat betamelijkheid mij verbood, haar zoo +gedurig aan te staren. Ik zocht dus mijn troost met nu en dan eens naar +buiten te zien, of de regen ook ophield, iets waarop althans voor 't +oogenblik, geen uitzicht scheen,--en met de binnenzijde van het +zomerhuis te beschouwen. Ik kon niet nalaten, hierbij den goeden smaak +des bouwmeesters te prijzen, die, zoo hij aan de buitenzijde misschien +wat al te kwistig met versierselen en krullen was te werk gegaan, van +binnen een edele eenvoudigheid tot leidsvrouw scheen gekozen te hebben. +De wanden en het gewelf waren wit gepleisterd: maar de kroonlijst, +zoowel als de pilasters, waar zij op rustte, bootsten zoo natuurlijk het +roode marmer na, dat men die moest voelen om zich te overtuigen dat zij +slechts uit hout vervaardigd waren. De vier vakken, die zich tusschen de +deuren en de vensters bevonden, schenen elk tot een bijzonder gebruik +bestemd, hetwelk werd aangeduid door vierregelige opschriften, in gouden +letteren daarop gesteld. Het eene vak was opengeschoven en bevatte een +verzameling van nette boeken, naar den laatsten smaak ingebonden. Met +behulp van een weinigje verbeeldingskracht giste ik nu, dat het vak +daartegenover met glazen en kopjes zou gevuld zijn; dat het derde een +fontein verborg, en men in het vierde + + _een verholen trap, die uitquam in een kelder_, + +zoude vinden. Wat den vloer betreft, deze was geheel samengesteld uit +marmersteenen van onderscheidene kleur, zoodanig ingericht, dat zij een +groote ster binnen drie breede randen voorstelden;--echter waren alleen +de uiterste punten dier ster zichtbaar, daar het midden door een groote +Moskovische mat bedekt was, waar de tafel op stond, en waar ik mijn +voeten over uitstrekte, ten einde zoo weinig mogelijk de blijken mijner +aanwezigheid op de gladde steenen achter te laten. + +Ik had dit alles nu eenige reizen en tot verzadiging toe bezichtigd en +inmiddels, wanneer ik een zijdelingschen blik op mijn schoone gastvrouw +sloeg, bemerkt, dat zij nu en dan van haar boek opzag, om naar het weer +te kijken; welke beweging ik niet kon nalaten, toe te schrijven aan haar +verlangen naar mijn vertrek. Mijn toestand werd mij nu zoo +onverdraaglijk, dat ik oprees. Den blik naar buiten slaande, zeide ik op +een toon, die in weerspraak was met mijn woorden: + +"Ik geloof, dat de bui nu wat begint te bedaren: en dat ik best zal doen +met u onder dankbetuiging te verlaten." + +"Ik zou nu maar wachten tot het opgehouden had met regenen," zeide zij, +haar heldere blauwe oogen eerst eventjes op mij en toen zeer lang op de +zwarte wolken gevestigd houdende: "het is waarlijk nog geen wandelweer." + +En een nog geweldiger kletteren van den stortregen tegen de ruiten +bevestigde de waarheid van haar woorden. + +"Mejuffrouw is al te goed," hernam ik: "er zou mij anders minder aan +gelegen liggen; maar ik had gehoopt heden nog voor 't poortsluiten +binnen Naarden te zijn, en ik zal frisch moeten aanstappen om mijn +oogmerk te bereiken." + +Mijn schoone gaf geen antwoord op deze aanmerking: ik gevoelde, dat zij +alle aanleiding tot een onderhoud wilde vermijden, met iemand die haar +geheel onbekend was. + +"'t Is noodweer!" vervolgde ik, eenigszins geraakt, en haar aan 't +praten wenschende te krijgen: "het koren dat te veld staat zal er zeker +vrij wat door lijden." + +Het koren was zeker geen onderwerp, dat de Juffer toescheen gelukkig +gekozen te zijn: althans zij bewaarde het stilzwijgen. + +"Ik beklaag de arme visschers, die zich op de Zuiderzee bevinden," zeide +ik, in den waan, dat, zoo het minste gevoel haar boezem bewoonde, zij +mijn aanmerking niet onbeantwoord laten kon; maar jawel! zij beet op de +lippen en keek in haar boek. + +"Dit schijnt eene fraaie hofstede te zijn: ik heb zelden, zelfs +buitenslands, schooner boomen gezien dan die beuken in het overstuk." + +Er was wederom geen antwoord. + +"Voor den drommel!" dacht ik: "is het preutschheid, trotschheid of +domheid, dat zij mij niet te woord wil staan?" Ik kon het haar echter, +bij nader inzien, niet erg kwalijk nemen, dat zij, een steedsche, +misschien wel een hoofsche juffer, in geen gemeenzaam onderhoud verkoos +te treden met iemand, die er uitzag als een landlooper. Ik wilde echter +weten waar ik mij aan houden moest, en ontdekken of een lief gezichtje +de eenige gift was, die zij van de natuur ontvangen had, en of onwil dan +wel ongeschiktheid tot spreken haar tong boeide. Ik besloot dus een +duidelijk vraagteeken achter mijn volgende woorden te plaatsen: + +"Mag ik vragen," zeide ik, "of dit goed niet toebehoort aan den Heer +Blaek van Amsterdam? Ik meen wel gehoord te hebben, dat hij in deze +omstreken een fraaie hofstede bezat." + +"Ja, Mijnheer! de Heer Blaek is mijn oom," was het antwoord, waarvan de +koele toon mij niet afschrikte; want ik bevond mij nu op een vast +terrein, waarvan ik mijn aanval kon beginnen, zonder vrees van +teruggedreven te worden. + +"Dat is mij bijzonder aangenaam," zeide ik: "ik herinner mij niet den +Heer Blaek ooit gezien te hebben." + +Hier zweeg ik bot stil: en zij keek mij eenigszins verwonderd aan, als +wilde zij te kennen geven, dat zij niets van mijn gezegde begreep, maar +dat het haar voorts ten eenenmale onverschillig was of ik haar oom al +dan niet kende. Nu vervolgde ik: + +"Maar den broeder van den Heer Blaek heb ik voor vele jaren wel eens ten +huize mijns vaders ontmoet... Hendrik Blaek, zoo ik mij wel herinner." + +"Hij was mijn vader," zeide de jonge Juffer, terwijl haar gelaat opeens +een meer vriendelijke en tevens weemoedige stemming bekwam: "ik heb voor +twaalf jaren reeds het ongeluk gehad hem te verliezen." + +"Het is waar," zeide ik: "ik spreek van den tijd, toen ik nog een knaap +was: de Heer Blaek kwam somtijds bij mijn vader: beiden hadden toen +betrekkingen bij de Oost-Indische Compagnie.... Mijn vader is thans +Hoofdschout te Amsterdam." + +"De Heer Huyck uw vader!" zeide Mejuffrouw Blaek, op een uiterst +minzamen toon, haar boek sluitende: "o! ik ken hem zeer goed; en vooral +uw moeder en uw zuster: voor veertien dagen heb ik ze nog allen +gesproken en ik hoop ze eerstdaags weer te zien, daar wij morgen naar +Amsterdam vertrekken." + +"En zij waren wèl, hoop ik?... indien ik zoo vrij mag zijn daarnaar te +vernemen?" + +"O! zeer wel!" antwoordde zij, haar boek op de vensterbank leggende en +geheel ongedwongen: "en zij waren zeer verlangende u weer te zien. UEd. +wordt met ongeduld en smart verwacht, dat kan ik u beloven." + +"Nu! het verlangen is wederkeerig," zeide ik: "het doet mij +ondertusschen recht veel genoegen goede tijdingen van hen te hooren en +vooral uit zulk een beminnelijken mond." + +Mejuffrouw Blaek kreeg een kleur en zweeg. Ik begon terstond uit een +anderen toon, uit vrees, dat zij het gesprek niet zou willen vervolgen. + +"En is waarlijk mijn lieve moeder zoo wèl als UEd. zegt? Volgens de +laatste berichten, die ik van haar ontving, had die lastige kwaal, de +hoofdpijn, haar weer gekweld." + +"Zij scheen nu volkomen gezond, de zachte, lieve vrouw," zeide +Mejuffrouw Blaek: "ik weet echter, dat de schijn ten haren opzichte +niets bewijst; want zij klaagt nooit, en is altijd even lijdzaam en +geduldig; maar uw zuster Suzanna heeft mij verzekerd, dat zij in lang +zoo wel niet geweest was." + +"En hoe maakt Santje het? Ik begrijp waarlijk niet, hoe zij het zoolang +heeft kunnen uithouden zonder mij; want toen ik nog in huis was, leefde +zij slechts half, wanneer zij mij niet driemalen in 't uur de les kon +lezen." + +"Dan denk ik, dat er na uw lange afwezigheid al heel wat voor u in 't +zout is gelegd," zeide Mejuffrouw Blaek, lachende: "nu, gij zult het +toch van Santje wel willen hooren?--waar zijn de oudste zusters voor, +zoo niet om haar broeders wat in toom te houden?...--ofschoon ik vrees, +dat gij nu haar plak wel ontwassen zult wezen." + +"Ontwassen! daar twijfel ik aan: zij zal mij zoo lang bruien, tot zij +een man heeft, om dien te regeeren.... _Apropos_, weet UEd. ook of er +zich al één voor haar heeft opgedaan?" + +"Zoo ik haar vertrouweling ware," zeide mijn nieuwe kennis met een +fijnen glimlach, "zoude ik mij wel wachten, u iets te zeggen van hetgeen +ik weet:--en in allen gevalle wil ik haar van het genoegen niet +versteken om zelve u dienaangaande de noodige mededeelingen te doen." + +"O hemel!" hernam ik, "dan zal ik niets vernemen, voor en aleer de +voorzanger in de Oude Kerk, met zijn neusstem, aan de gansche gemeente +verkondigt, dat er trouwbeloften bestaan, tusschen den Heer N.N. en +Mejuffrouw Suzanna Aletta Huyck." + +"Ik vlei mij, dat zij wel wat vertrouwelijker met u zal wezen. Ten +minste, zoo ik oordeelen moet naar den toon, waarop zij altijd over u +sprak, mag ik besluiten dat zij niet weinig van u houdt." + +"Zij heeft u dus over mij gesproken," zeide ik met levendigheid: "dat +verheugt mij recht; want dan ben ik u niet geheel onbekend." + +"UEd. schijnt derhalve te gelooven, dat zij u in uwe afwezigheid niet +benadeeld heeft," zeide Mejuffrouw Blaek: "en dat gij meer verplichting +aan haar hebt, dan men uit uwe woorden van zooeven zoude opgemaakt +hebben." + +"Wel, daarvan ben ik overtuigd," zeide ik: "verre van mij, zal zij niets +dan goeds van mij zeggen;--maar wee mij, wanneer ik weer voor haar oogen +verschijn." + +"Dat is de ware vriendschap," zeide Mejuffrouw Blaek: "iemand zijn +fouten in 't aangezicht te zeggen en achter zijn rug hem te +prijzen:--maar wees slechts niet te hoovaardig. Zij wist uw brieven soms +op zulk een kluchtige wijze te ontleden en met aanmerkingen te +versieren, dat gij er meer dan eens deerlijk afkwaamt." + +"Hoe!" herhaalde ik, terwijl ik een gemengd gevoel van blijdschap en +spijt ondervond: "zij heeft u mijn brieven laten lezen?" + +"Immers uittreksels daarvan ... beschrijvingen van landen en steden, +zeden en gewoonten, en uw aanmerkingen daarover: ik kan niet ontkennen, +dat zij mij dikwijls vermaakt hebben." + +"Helaas!" riep ik uit, een bedrukten toon aanwendende: "vermaakt! +wellicht ten koste van den armen schrijver, die zich na de +vermoeienissen van den dag uitsloofde om met vakerige oogen en een +slaperig brein aan de schrijftafel te gaan en ter liefde zijner familie +halve nachten doorbracht met papier te bekladden, terwijl hij veel +liever op zijn bed had liggen droomen.--Nu voorwaar! nu zal ik toch ook +op mijn beurt eens klagen over een misbruik van vertrouwen." + +"Ik dank u voor de beleefdheid," zeide Mejuffrouw Blaek: "UEd. denkt +dus, dat het vertrouwen slecht geplaatst was." + +Ik stond een oogenblik verzet en voelde dat ik rood werd: ik herstelde +mij echter, toen ik bespeurde dat Mejuffrouw Blaek, misschien +oordeelende dat zij te vrij gesproken had, insgelijks een kleur kreeg: +en ik ging dus schertsende voort: + +"Het was verre van mijn bedoeling u een slecht compliment te maken: +integendeel! daar ik niet geloof, dat Santje met mijn brieven rondloopt, +beschouw ik die mededeeling daarvan aan u als een blijk dat gij beiden +zeer nauw verbonden zijt: en dewijl de vrienden onzer vrienden ook de +onzen zijn...." + +"Dat spreekwoord gaat niet door," zeide Mejuffrouw Blaek, droog weg:--en +als willende zij mij te kennen geven, dat zij niet van plichtplegingen +hield, vroeg zij mij op een kouden toon of ik ook wist, hoe laat het +ware. + +"Dat zou ik u moeilijk kunnen zeggen," antwoordde ik: "want mijn uurwerk +heeft mij de poets gespeeld van stil te gaan staan. Naar mijn gissing +moet het echter niet verre van halféén zijn." + +"Reeds zoo laat! dan vrees ik, dat zij mij reeds door de geheele plaats +zoeken; want ik had al lang te huis moeten zijn. Het is etenstijd en ik +ben nog niet aangekleed." + +"Wilt gij, dat ik naar uw huis ga, en om een regenscherm voor u vrage?" + +"Wel neen," zeide zij lachende: "dit is de meening niet: gij zit hier +droog; waarom zoudt gij u nogmaals aan de bui blootstellen?" + +"Indien dit uw eenige reden is," zeide ik, "snel ik er dadelijk heen. Ik +ben toch reeds doornat, en, buitendien, zou men niet desnoods door een +water loopen, om u van dienst te zijn." + +"Neen! neen! ik dank u," zeide zij, eenigszins ongeduldig; "er zal +straks wel iemand komen, om mij te halen ... of liever ... zoodra de bui +bedaart, gaan wij beiden elk zijn weg." + +Wij zwegen een oogenblik, gedurende hetwelk ik aan de deur post vatte, +gereed om naar het heerenhuis te snellen, zoodra zij, mij daar verlof +toe gaf. Ondertusschen kon ik in haar oogen lezen, dat zij mij nog iets +wilde zeggen, doch aarzelde het uit te brengen. Eindelijk scheen zij +haar beschroomdheid overwonnen te hebben, en vervolgde, voor zich +ziende: + +"Hoor eens, Mijnheer Huyck! ik heb waarlijk liever, dat UEd. niet gaat. +UEd. is de broeder mijner vriendin! ik kan het u dus wel zeggen ... ik +ben bang dat mijn oom misschien kwalijk zou nemen dat...." + +"Dat een wensch, door u geuit, dadelijk vervuld wordt, zoo ras hij +gehoord is?" viel ik in de rede. + +"Luister!" hernam zij, terwijl zij dreigend den vinger ophief: "ik moet +u waarschuwen, laat alle complimenten varen, of ik zwijg bot-stil, daar +ik u toch niet ontloopen kan." + +"Op mijn woord," hernam ik met vroolijkheid: "ik kan niet gelooven, dat +UEd. de nederigheid zoover zoudt drijven, om elk vriendelijk woord, dat +u gezegd wordt, dadelijk voor een plichtpleging en niets meer te houden. +Indien UEd. uitdrukkingen, welke niets dan waarheid behelzen, als +vleierij wilt opnemen, zult gij mij dwingen anders te spreken als ik +denk." + +"Hoe langer hoe mooier!" zeide zij: "in welk van de door u bezochte +landen hebt gij die hoofsche taal geleerd? Uw gesprek gaat het bereik +van een onnoozel Hollandsch meisje als ik ben ver te boven: en ik weet +er niet naar behooren op te antwoorden." + +"Het is dan toch waarlijk al te erg," hervatte ik, "dat al mijn gezegden +zoo verkeerd door u worden opgenomen. Ik zal nog moeten eindigen met u +allerlei onaangename dingen te zeggen, na vooraf verzocht te hebben dat +gij wel zoo goed wilt zijn, al mijn uitdrukkingen letterlijk in den +tegenovergestelden zin op te vatten. In 's hemels naam!" voegde ik er +haastig bij, ziende, dat een wolkje van ongenoegen op het blanke +voorhoofd der jonge schoone begon samen te trekken: "wees niet boos, +maar oefen lankmoedigheid uit jegens iemand, die nu twee jaren buiten de +gelegenheid is geweest een meisje in 't Hollandsch aan te spreken: en +zoo ik iets zeg, dat u mishaagt, schrijf het daaraan toe, dat mijn +blijdschap over de eerste ontmoeting met een stadgenoot mij 't hoofd op +hol brengt. Moet ik het niet als een gelukkig voorteeken opvatten, ja +zelfs er het onweder voor dank weten, dat gij die persoon zijt en niet +de een of andere...." hier schoot ik onwillekeurig uit in schaterend +gelach; want mijn ontmoeting met Simon kwam mij voor den geest. +Mejuffrouw Blaek keek mij eenigszins verbaasd aan, niet wetende wat die +ongemeene vroolijkheid beduidde. + +"Ik bid u duizendmaal om vergeving," vervolgde ik: "maar juist +herinnerde ik mij, dat ik reeds hedenmorgen een stadgenoot ontmoet heb, +en wel een Joodje met negotie: dat denkbeeld in verband met hetgeen ik +zeide, kwam mij zoo zot voor, dat ik niet kon nalaten er om te lachen... +UEd. is er toch niet boos over?" + +"Niet in het minste! Het spijt mij maar om uwentwil, zoo UEd. aan +voorteekenen hecht; want nu ligt het gansche gebouw uwer hoop in +duigen." + +"Nog niet! Op mijn eerste ontmoeting is een geweldige regenbui gevolgd, +en dus heb ik het leed, dat zij mij aanbrengen moest, al beet, maar deze +tweede kan mij niets dan goeds voorspellen." + +"Zij voorspelt u een duchtige verkoudheid," zeide het schalksche meisje: +"of kunt gij nogal tegen een nat pak?" + +"O ho!" zeide ik: "daar vrees niet ik voor: straks loop ik mij weer +warm?" + +"Wel mogelijk!" zeide zij, met een goedaardigen blik: "maar het ware +toch niet kwaad, zoo gij iets naamt om u wat te verwarmen. Het zou mij +voor de eer van mijn oom spijten, indien gij op Guldenhof geweest waart +en niets gebruikt hadt om u te verkwikken. Ik zal zien wat de kast +bevat." + +Met deze woorden sprong zij op, nam een bos sleutels, die aan de +boekenkast hing, er af en opende, niettegenstaande mijn betuiging, dat +ik niets behoefde, eene der andere kasten, welke, gelijk ik al vermoed +had, tot buffet diende en waar, behalve eenig Japansch en Chineesch +porselein, een zilveren tabakskomfoor, een kistje en verder toebehooren, +zich ook een likeurkeldertje bevond, hetwelk ik er uitnam en op de tafel +zette. + +"Ziehier!" zeide zij: "wat zult gij; nemen? cognac, rum, rosolis, +ratafia! wat gij begeert." + +Ik nam een glas cognac aan en voelde inderdaad dat het mij goeddeed. +Intusschen had ik, terwijl mijn schoone gastvrouw in de kast schommelde, +het opschrift gelezen, hetwelk daarboven prijkte en luidde als volgt: + + "Gij, die in dit verblijf wilt toeven met gemak, + Gij vindt in deze kast pijp, vuurtest en tabak: + Ook keurig porselein van China's verre kust + En goeden morgendrank, zoo u geen koffie lust." + +"Een zeer goede terechtwijzing voor de dieven, die altemet hierbinnen +mochten dringen," zeide ik, "om niet verlegen te zijn, waar zij iets +naar hun gading kunnen vinden." + +"O!" zeide Mejuffrouw Blaek: "de koepel wordt goed gesloten: en het +weinige, dat zich hier bevindt, is de moeite van 't inbreken niet +waardig." + +"Het schijnt hier vol rijmpjes te zijn," zeide ik, mij omdraaiende, en +het opschrift der boekenkast lezende, 't welk van dezen inhoud was: + + "Men streele en voede 't lijf; maar beter nog den geest, + Is voor eene eeuw de les van Vader Cats geweest; + Zoo gij begeerig zijt om onderricht te zoeken, + Hier binnen vindt gij keur van goede en nutte boeken." + +"'t Is jammer van 't goud, dat aan de letters verspild is," dacht ik bij +mijzelven; maar te gelijk mompelde ik overluid: "hm! zeer aardig!" + +"Thans, heer waarheidspreker," zeide de schalksche plaagster, "ben ik +overtuigd, dat gij niet meent zooals gij spreekt." + +"Wat zal ik zeggen," hernam ik, de schouders ophalende: "hoog dravende +poëzie is het juist niet: maar het zijn rijmen, die doel treffen, en dat +kan men juist van alle niet zeggen. Ook moet ik u bekennen, dat ik +hoegenaamd geen gevoel voor, noch kennis van dichtkunde bezit."--En dit +was waar. + +"Mag ik eens verder lezen?" vervolgde ik, en hief nu aan met het +opschrift, boven het derde vak geplaatst: + + "De leeuw, dien Simsons vuist ter neder heeft geveld, + Had honing in den muil, gelijk de Schrift vermeld: + Maar zoo deez' kast almeê een leeuwenkop besluit, + Daar vliet nooit anders dan gezuiverd water uit." + +"Voorwaar!" zeide ik: "ik dacht niet dat ik Simson bij deze gelegenheid +zou aantreffen." + +"Wat zal men veel zeggen over een fontein?" zeide Mejuffrouw Blaek, de +schouders ophalende: "onze koepeldichter heeft zelfs kans gezien om op +de wenteltrap te rijmen, die achter dit beschot loopt, en er onze +stamvaders bij te pas te brengen." + +Ik wendde mij om en las het vierde opschrift: + + "Nieuwsgierigheid heeft vaak den mensch gebracht in 't leed, + Gelijk zij 't Adam en zijn bedgenoot al deed. + Bedenkt dit, eer gij 't waagt, ook deze deur te ontsluiten; + Gij mocht licht tuim'len en u arm of been verstuiten." + +"Brr! dat mag hoogdravend, of liever laagvallend heeten," zeide ik: "hoe +jammer, dat de vervaardiger van al die kunstgewrochten de zedigheid +heeft gehad van zijn naam nergens onder te plaatsen." + +"O! wat zijn naam betreft," zeide Mejuffrouw Blaek, "die staat buiten +boven den ingang, onder een vijfde opschrift, waarbij hij in brommende +woorden vertelt, dat dit gebouw een koepel is, even of de lieden het +voor een kippenhok zouden aanzien. Het is anders een goede man, die +Lucas Helding; maar het nageslacht zal er weinig aan missen, al zet hij +nimmer weer een pen op het papier." + +"Ik houd mij toch overtuigd," zeide ik, dat hij betere dingen maken kan, +wanneer hij waardiger onderwerpen heeft dan een koepel en een +wenteltrap. In zijn hoedanigheid als dichter van Guldenhof heeft hij +ongetwijfeld uwe begaafdheden meer dan eens bezongen: en het kan niet +anders, of het onderwerp moet zijn dichtgeest hebben aangeblazen." + +"UEd. raadt wel," zeide zij: "ik heb nog nooit mijn verjaardag gevierd, +zonder een berijmden gelukwensch van hem te ontvangen: en er is geene +godin op den Olympus, waar ik niet bij vergeleken ben geworden. +Ongelukkig had hij verleden jaar zijn stof wat uitgeput; want toen was +ik niet alleen Venus, dat sprak vanzelf, maar Juno, Vesta, Ceres, +Minerva, weet ik wat al meer: 't is waar, ik had hem ook een degenstrik +geborduurd; maar dit jaar kwam ik er slecht af en was niet meer dan +Atalante! dat was een leelijke val." + +"Zeker waart gij dezen of genen minnaar ontloopen," merkte ik lachende +aan: "maar komaan! dan wil ik u weder op den Olympus terugbrengen en u +mijn dank als Hebe toebrengen," en ik dronk mijn glaasje uit. + +"Hebe bediende alleen de goden, mijnheer!" zeide zij, spottende. + +"Ik bid u om vergeving," zeide ik: "zij gaf ook Hercules, die maar een +halve god was, nu en dan wat te drinken, als hij nat te huis kwam." + +"'t Is mogelijk!" hernam zij: "ik zal mij niet vermeten te twisten met +iemand die gestudeerd heeft. Wilt gij nog een glaasje?... o hemel! daar +luidt de etensbel! nu zal ik er wel door moeten, regen of geen regen." + +"Maar welke barbaren wonen er dan toch op het Huis," vroeg ik, "dat niet +een van hen de beleefdheid heeft u te komen zoeken?" + +"Ik durf niet langer blijven," zeide het jonge meisje, met blijkbare +verlegenheid: en haar boek in de kast geplaatst hebbende, nam zij haar +werk op; maar de breikluw ontviel haar en rolde onder de tafel. Ik bukte +juist om die op te rapen, toen opeens de kreet van: "gevonden! +gevonden!" mijn ooren trof, en drie mij onbekende aangezichten zich +gelijktijdig op de stoep vertoonden. + + + * * * * * + + +VIERDE HOOFDSTUK. + +'T GEEN VERHAALT WAT ME VERDER IN DEN KOEPEL VOORVIEL. + + +De voorstanders der nieuwe school, welke sedert eenigen tijd in de +letterkunde het hoofd begint op te steken, schijnen, met verwerping der +oude eenvoudigheid, welke wij van de Grieken en Romeinen hadden +ontvangen, in hunne voortbrengselen, vooral in die van dramatischen +aard, machtig veel prijs te stellen op treffende en ongehoorde +tegenstellingen en contrasten, en op alles, wat vreemde en door hun +onverwachte verschijning sterk schokkende uitwerkingen teweegbrengt. +Hiertoe behooren voornamelijk de zoogezegde _coups de théatre_, welke +tegenwoordig bij onkundigen, ja zelfs (ik zeg het met leedwezen) bij +ettelijken, die beter moesten weten, meer indruk maken en meer +toejuichingen verwerven dan de fraaiste gezegden of de schilderachtigste +beschrijvingen onzer beste dichters. Wat mij betreft, wellicht komt het +daar vandaan, dat ik op mijn ouden dag mijn smaak niet weet te plooien +naar dien des hedendaagschen tijds; maar ik kan maar van mijzelven niet +verkrijgen, dat verschrikkelijk bonte, dat sterke licht en bruin, al die +schuddende en schokkende contrasten te bewonderen: en zoo ik al in +enkele gevallen vrede heb met die _coups de théatre_, welke mij +doorgaans eer een lach van medelijden dan een kreet van genoegen +afpersen, het is in een blij- of kluchtspel, waarin ik oordeel dat zij +te huis behooren. + +Men vergeve mij deze uitweiding, welke sommigen misschien zal ergeren en +aan allen waarschijnlijk ongepast en misplaatst zal voorkomen; maar het +is een voorrecht van den ouderdom, bij ettelijke gelegenheden wat lang +van stof te worden, en wat te beuzelen, 't geen soms bazelen wordt. Tot +mijn verdere verschooning moet ik zeggen dat de aanleiding daartoe zich +zeer natuurlijk verklaren laat uit den toestand, waarin Mejuffrouw Blaek +en ik, zoowel als de drie nieuwe personages, die ons kwamen verrassen, +ons aan het slot van het voorgaande hoofdstuk bevonden, en welke +toestand over en weder een der aardigste _coups de théatre_ opleverde, +die immer in de gefingeerde tooneelwereld kan worden uitgedacht. + +Verbeeld u slechts, aan de eene zijde, den schrijver dezer +gedenkwaardige geschiedenis, in den fraaien dos, die vroeger beschreven +is en die door den regen niet beter van aanzien geworden was, op handen +en voeten onder de tafel liggende om de kluw op te rapen van Mejuffrouw +Blaek, die op het geroep het blonde hoofdje had omgewend, en zoodra zij +de aankomenden herkende, met neergeslagen oogen en bloedroode wangen, +als op haar plaats genageld bleef staan, gelijk iemand, die op een +schuldige daad wordt betrapt:--en, aan den anderen kant, de drie +nieuwaangekomenen, verbaasd en als versuft op den drempel staande om dit +tooneel aan te gapen, en zeker alle drie in den waan verkeerende, dat +het hier niet zuiver toeging, en dat Mejuffrouw Blaek een vrijer had, +die zich onder de tafel zocht te verbergen. Waarlijk, dit leverde een +tooneel op, het penseel van mijn ouden kennis Troost, of een hem +gelijken schilder overwaardig. En opdat het niemand, die zich mocht +opgewekt gevoelen, deze ontmoeting op het paneel te vereeuwigen, aan de +vereischte bijzonderheden ontbreken moge, welke hem in staat kunnen +stellen alles als naar 't leven af te beelden, wil ik hier de +beschrijving bijvoegen van de drie personen, door welke ons tête-a-tête +zoo onverwachts gestoord werd. + +De voorste van hen was niemand minder, dan de eigenaar zelf der +hofstede, de Heer Jacobus Blaek, een man van middelbare lengte, schraal +en ongezond van uitzicht, en voorzien met een gelaat, waarvan men de +kleur gevoeglijkst bij die van een glas zuiver Amsterdamsch grachtwater +zou kunnen vergeleken hebben. De rimpels, die zijn voorhoofd groefden, +de ziekelijke uitdrukking van zijne, diep in de kassen weggezonken +oogen, de ver vooruitstekende kin en magere wangen, en het gemis van de +grootste helft zijner tanden, gaven hem het voorkomen eens afgeleefden +grijsaards; ofschoon hij werkelijk niet ouder was dan drie en vijftig +jaren. Zijn houding echter was altijd afgemeten en deftig; ja, in +sommige gevallen niet van waardigheid ontbloot, en zijn voorkomen dat +van een fatsoenlijk man. Zijn gewaad bestond in een effen zomerrok van +gevlochten zilverdraad. Van uit de breede omslagen der mouwen, die tot +even onder de ellebogen reikten, viel een aanzienlijk pak lubben op den +voorarm neer. Het kamizool was van zwart gebloemd damast, evenals de +wijde broek; en tusschen beide in blonk een hagelwit linnen. De zijden +kousen staken in groote vierkante schoenen met hooge roode hakken +voorzien. Hij droeg thans geen degen, maar een kostbaren hartsvanger op +zijde, aan een zilveren ketting, in een scheede van robbevel, en waarvan +het gevest van ivoor was vervaardigd, ingelegd met goud. Een touwen +pruik en daarboven een witte lakensche pet met een breede ver +vooruitstekende klep, bedekten het hoofd: en een das met kantwerk aan de +tippen, waarover rijkelijk snuif gestrooid was, omstrikte den hals. In +de rechterhand hield hij een langen bruinen rotting met barnsteenen +knop, en in de linker een regenscherm. + +Rechts achter hem bevond zich zijn eenige zoon, de Heer Lodewijk Blaek, +een rijzig, kloek gebouwd jonkman, met groote bruine oogen, een +welgevormden mond en regelmatige trekken, welke hem een allergunstigst +uiterlijk zouden geschonken hebben, indien er niet in zijn schuinschen +blik en in de wijze, waarop hij gewoon was den neus en de onderlip op te +halen, iets ware gelegen geweest, dat van hoogmoed en verachting sprak +en een onaangename uitdrukking over zijn gelaat verspreidde: en indien +niet enkele roode vlekjes, op zijn fletse wangen verspreid, te duidelijk +heur herkomst hadden geopenbaard van de menigvuldige brasserijen en +nachtwaken, die toen, wat ook een _laudator temporis acti_ moge zeggen, +meer in zwang waren dan tegenwoordig. Zijn kleeding was rijker en meer +nieuwmodisch dan die van zijn vader, ofschoon insgelijks die van een +buitenman; maar zijn rok was van groen laken, als bezaaid met een +onnoemelijk getal kleine ronde knoopjes, en met wingerd-ranken van +groene vlaszijde om de zakken en op de naden geborduurd. Zijn broek, +waarboven een driedubbele gouden horlogeketting bungelde, was van geel +leder: zijn gerolde bovenkousen van gele zijde, en de onderkousen van +geweven touwwerk; van onder een ouden hoed, dien hij zeker in de haast +had opgezet, golfde een fraaie pruik van kastanjebruin haar in sierlijke +krullen naar beneden, en deelde zich op den nek in twee zoogenaamde +_marteaux_, waarvan slechts de eene zijn weg over den rug vervolgde, +terwijl de andere, naar den toen heerschenden smaak over den +linkerschouder naar voren was gebracht. Hij droeg degen noch jachtmes; +maar een klein hondenzweepje met een gouden fluitje aan den steel stak +hem onder den arm uit, terwijl ook zijne hand zooals die zijns vaders +gewapend was met een regenscherm; het zijne echter was van rood taf met +gelen rand, bloemen en gewerkte franje: dat van zijn vader van grof +linnen en meer ouderwetschen vorm. + +Wat de derde personage betrof, die meer achterwaarts bleef en de +slinkerhand hield, deze was niemand anders dan de Heer Lucas Helding, de +voortbrengselen van wiens vernuft ik in het vorige hoofdstuk heb +medegedeeld. Men had den goeden man slechts aan te zien om gewaar te +worden, dat hij door de beide Heeren, in wier gezelschap hij zich +bevond, slechts geduld was en niet meer, en er verre van af was, die +onafhankelijkheid te bezitten, waarop de Muzenzonen gewoon zijn zich te +laten voorstaan. En waarlijk, het was, in die dagen zooals nu, een +beklagenswaardig lot voor een inboorling van ons Gemeenebest, wanneer +hij, niet door de fortuin bedeeld zijnde, zijn brood met de beoefening +der schoone kunsten en wetenschappen verdienen moest: vooral in +Amsterdam, waar men weinig of geene achting koesterde voor al wie aan de +begaafdheden, welke hem de natuur geschonken had, het gewicht niet wist +bij te zetten van eenige goede zakken met dukaten en eenige liassen +schuld- en kustingbrieven;--maar meer dan één schilder, wiens +voortbrengselen thans duizenden gelden, in een gasthuis stierf; waar +meer dan één plaatsnijder zich uit armoede verdronk en menige geleerde +op een vliering woonde. + +Er was er echter onder de begunstigden van Apollo en het negental, aan +wien wel geen rijkdom te beurt viel, maar toch een zeker bestaan werd +verschaft,--zeer draaglijk voor alledaagsche geesten; maar voor +hoogvliegende vernuften meer onverduurbaar wellicht dan de ellende +zelve. Hoewel onze Amsterdamsche Patriciërs (ik spreek hier in 't +algemeen: er bestonden enkele en treffelijke uitzonderingen) weinig met +de beoefenaars der kunst ophadden, zij konden, bij de steeds klimmende +weelde, de kunst zelve hoe langer hoe minder missen. Men bouwde overal +nieuwe en prachtige huizen: goed: men betaalde de bouwmeesters wel; maar +dan moesten er ook beelden en vazen zijn in de voorportalen en gangen; +schilderijen op de behangsels; basreliefs boven de deuren; allegoriën, +beeldspraken en deviezen aan de gevels, stoepen, tuin- en +zomerhuizen.--Men had fraaie rijtuigen;--maar de paneelen moesten met de +wapens des eigenaars en met keurig schilderwerk prijken. Men had +sierlijk aangelegde lusthoven; maar dit moest een ieder weten, en daarom +moesten die in een "deftig dicht", gelijk men 't noemde, bezongen +worden. Men had boekerijen;--maar het was niet altijd de zaak des +eigenaars om die zelf te verzamelen. Eindelijk, men had van Augustus en +Mecenas hooren spreken, van de aanmoediging en bescherming, door hen aan +de kunst verleend, en hoe zij, ter wedervergelding, door dichters en +kunstenaars werden geëerd en geprezen: en nu moest ieder, die geld had, +een Augustus of Mecenas worden en ten minste aan een paar schilders of +dichters zijn hooge gunst doen blijken. Dat bij sommige aanzienlijke +ingezetenen een wezenlijk gevoel voor het schoone en goede bestond, kan +niet geloochend worden; en ik zal de eerste zijn om hulde te doen aan +mannen, gelijk ik er velen gekend heb, die met den luister hunner +geboorte en het aanzien, dat stand en rijkdom hun gaven, vernuft, +geleerdheid, goeden smaak en echten kunstzin wisten te vereenigen; maar, +dat het bij de meesten een zaak van mode was, zal evenmin weersproken +worden door iemand, die van den toenmaligen tijdgeest slechts een flauwe +kennis draagt:--en zoo gebeurde het, dat schilders van den eersten rang +hunne goddelijke kunst moesten verlagen om die te doen strekken tot het +versieren van vertrekken of staatsiekoetsen, of het teekenen van +perspectieven aan het einde eener laan en op de wanden eener oranjerie: +of wel, tot het afbeelden van hun beschermer en zijn huisgezin, in de +door hen gekozen, vaak belachelijke gewaden en houding;--dat de dichter +zijn vlucht beperken moest binnen de enge grenzen van het lofdicht, ter +eere van den rijkaard, die hem betaalde, en van het beschrijvend +gedicht, ter verheffing van de buitenplaats, waar hij nu en dan het +onwaardeerbaar voorrecht genoot een paar dagen door te brengen: wanneer +er namelijk geene meer aanzienlijke gasten waren dan de jongste +boekhouder en diens familie.--Want, waagde hij het, hooger tonen te +slaan, hij kon van te voren berekenen, dat zij hem geen stuiver zouden +opbrengen. + +Zoodanig een lot was ook dat van Lucas Helding, wien de Heer Blaek zich +had aangetrokken, niet omdat deze eenig gevoel voor de dichtkunst bezat, +maar omdat gezegde Lucas Helding hem eenige jaren vroeger, door zijn +zoon Lodewijk (die er zijn redenen voor had) was aanbevolen geworden tot +het bezingen der schoonheden, welke de hofstede Guldenhof opleverde. +Ettelijke honderden van exemplaren in 4° formaat, met fraaie lederen +banden en goud op snede, onder de vrienden en kennissen van den Heer +Blaek rondgedeeld, getuigden, hoe treffelijk zich de hofdichter van zijn +taak gekweten had; en deze, hierdoor onder het patronaat van den +eigenaar der door hem bezongen hofstede gekomen, genoot sinds de +benijdbare onderscheiding, van somtijds bij zijn beschermer eenige dagen +te mogen doorbrengen en nu en dan met een kleine _douceur_ in geld, of +wel met een ouden rok of hoed te worden vereerd. Hij had het in waarheid +slechter kunnen treffen, want op Guldenhof waren geen kinderen, die men +te vergezellen had, wanneer zij in een bokkenwagentje reden (een +bezigheid, die gewoonlijk anders aan zulke logeergasten werd +opgedragen): geen Fransche gouverneur, met wien men uitgestuurd werd ter +wandeling en wien men niet verstaan kon: geen vrouw des huizes, die de +portiën aan tafel zelve voordiende en zorg droeg, dat een gast als deze +niet meer kreeg dan zijn bekomst;--het gansche huisgezin bestond er +slechts uit drie personen, waarvan twee zich weinig of niet met hem +bemoeiden, en de derde--een engel was. Lucas Helding sleet dus, zoo +dikwijls hij op Guldenhof kwam, daar werkelijk gulden dagen; at en dronk +zooveel hem lustte, wandelde waarheen hij wilde, mocht ongemoeid in de +boekerij snuffelen, en vond Mejuffrouw Blaek altijd gereed en genegen om +een praatje met hem te maken en hem te plagen. + +Met dat al, men behoefde, gelijk ik reeds heb gezegd, onzen Muzenzoon +slechts aan te zien, om zich overtuigd te houden, dat zijn financiën +zich geenszins in een voordeeligen staat bevonden, en Plutus hem evenmin +gunstig was geweest als zoovelen anderen, die voor en na Lucas Helding +de lier van Apollo getokkeld hebben. + +Mijn bemerking geldt echter alleen het uiterlijke voorkomen van den man; +want niettegenstaande zijn soberen opschik, schenen zijn ronde buik en +blozende wangen van een betere keuken en meer voorzienen spijskelder te +gewagen dan hem gewoonlijk ten deel viel: en de goede moeder natuur had +het vergoedingsstelsel te zijnen opzichte in zooverre gevolgd, dat zij +hem bij zijn armoede een gelukkig humeur en een blijde vroolijkheid had +geschonken, welke hem de nukken der fortuin trots den besten wijsgeer +deden tarten, en alleen, gelijk uit het vervolg zal blijken, nu en dan +voor smarten van een meer treffenden aard moesten zwichten. Zijn rond en +open gelaat, zijn kleine, maar geestige oogen, zijn lachende roode +lippen, hadden, om voordeelig uit te komen, een betere lijst verdiend +dan het magere pruikje, waaruit eenige grijze haren ontsnapten, die te +kennen gaven, dat hun eigenaar de zes kruisjes reeds achter den rug had. +Wat het overige van 's mans kleeding betrof, om met een dichter van zijn +slag te spreken, + + Zijn kamizool, schoon 't van damast was,-- + Was 't slechtste stuk, dat aan zijn bast was, + +en miste reeds lang de grootste helft der knoopen, waarmede het vroeger +versierd was geweest en wier plaats tegenwoordig vervuld werd door een +menigte spelden, zoo hoog opgestoken, dat zij het vraagpunt in 't midden +lieten, of er al dan niet eenig linnengoed onder dat vest verborgen was. +De rok was bij uitstek fraai ... geweest, maar de kleur der gele, blauwe +en oranje ruiten, welke daarop te zien waren, was lang verschoten en het +fatsoen ten eenenmale ouderwetsch geworden: ook was hij niet ruim +genoeg, om dichtgeknoopt te kunnen worden over den vooruitpuilenden +buik, die met moeite geborgen werd in een groen fluweelen broek, welk +laatste kleedingstuk, nog zoogoed als nieuw zijnde, merkelijk tegen de +rest afstak. Witte geweven kousen, welke tot boven de dijen reikten en +onder de knie met een paar marokijnen kousebanden opgehouden werden, +omsloten de korte en met fraaie kuiten voorziene beenen, waarmede hij +angstig op en neder trippelde, om een paar groote honden van den Heer +Blaek te ontwijken, die er vermaak in schenen te vinden om hem in +verlegenheid te brengen. Wanneer men zich nu bij dit alles een klein +degentje met tinnen gevest, onder het rokspand half verborgen, en een +paar lomp gemaakte schoenen voorstelt, zal men zich een klaar denkbeeld +kunnen maken van den persoon van Lucas Helding. Ook hij droeg een +regenscherm; maar het zijne was zoo bedekt met lappen en zetstukken, dat +de oorspronkelijke aard en kleur der stoffage niet langer te onderkennen +was. + +De drie personages, waarvan wij de beschrijving hebben gegeven, bleven +dan, als gezegd is, in stomme verbazing op de stoep staan en herinnerden +Helding, gelijk deze naderhand beweerde, aan soldaten, die, + + Verdadight met een dack + Van schilden (_regenschermen_) dicht gevoeght, + +een bres beklimmen en halverwegen worden gestuit. + +De verbazing, welke zich op de drie onderscheidene troniën vertoonde, +leverde een kluchtig en veelbeteekenond contrast op. Bij den ouden Heer +Blaek scheen zij vermengd met een gevoel van angst en toorn, 't welk hem +den mond wijd deed openen en den knop van zijn rotting krampachtig +vastknijpen. Zijn zoon wierp het hoofd in den nek, en trok den neus en +de wenkbrauwen naar boven: en op de lippen van Helding rees een +glimlach, dien hij zich haastte met de hand te bedekken, in de +onzekerheid, hoe een scherts met dit voorval zou kunnen worden +opgenomen. + +Het stilzwijgen, door de wederzijdsche verrassing veroorzaakt, duurde +echter niet lang: de drie Heeren traden binnen, voorafgegaan door de +beide honden, die dadelijk al blaffende en grommende toeliepen naar den +ongelukkigen indringer, die ondertusschen, met de kluw in de hand, van +onder de tafel voor den dag gekomen was: en de jonge juffrouw ging haar +oom een schrede te gemoet. + +"Wij kwamen u halen, Mejuffer!" zeide de Heer Blaek, op een toon van +ontevredenheid, welken de omstandigheid eenigszins wettigde, en zonder +eenige de minste notitie van mij te nemen: "niemand wist waar gij +heengestoven waart." + +"Ik was ... ik zat hier te lezen. Oom!" antwoordde het lieve meisje, +beurtelings rood en bleek wordende: "het regende zoo, en...." + +"Wij waren bang dat gij u verveeld zoudt hebben," zeide Lodewijk Blaek +met een schamperen lach, terwijl hij tevens een schuinschen blik op mij +wierp: "maar wij wisten niet, dat gij gezelschap hadt." + +De Heer Blaek wierp op zijn zoon een eenigszins onvergenoegden blik en +wendde zich tot mij, als om mij te vragen, wie ik was, toen ik, +verlangende mijn lieve gastvrouw uit de verlegenheid te redden, +vooruittrad en hem voorkwam. + +"Ik hoop, Mijnheer Blaek," zeide ik, "dat gij het mij niet ten kwade +zult duiden, zoo ik hier voor eenige oogenblikken een schuilplaats tegen +den regen heb gezocht." + +"Het staat voor de deur," mompelde Helding halfluid: + + Zoo gij voor regen vreest of gure noordenwinden, + Gij kunt in dit verblijf een zoete schuilplaats vinden...." + +"Gij waart zeker bang," voerde Lodewijk Blaek mij spottende te gemoet, +"dat het dak lekte, en dat gij slechts onder de tafel tegen den regen +beveiligd zoudt zijn." + +"Ik raapte deze kluw op, die de juffer had laten vallen," zeide ik, zoo +bedaard mogelijk, en reikte meteen het garen aan mijn bekoorlijke +gastvrouw toe, die het met een beleefde nijging aannam. + +"En waart gij ook al aan 't borrelen, Nichtje?" vroeg Lodewijk, naar de +tafel gaande en een der fleschjes opnemende: "mij dunkt gij hieldt hier +open hof. Wat zeg je, poëet!" (tegen Helding) "heeft de maag ook een +prikkel noodig, voor wij aan tafel gaan?" + +Helding naderde met eenige strijkages, en, het glas opnemende, dat +Lodewijk voor hem had ingeschonken, hield hij het zoolang in de hand, +totdat de zoon van zijn beschermer het zijne geledigd had, waarna hij +met kleine teugjes de fijne likeur begon in te slorpen. + +"En heeft mijn nicht U genoodigd, hier te koomen schuilen, vriendje?" +vroeg mij de Heer Blaek op een vrij knorrigen toon, tegelijkertijd zijn +parapluie aan Helding overhandigende, die, reeds zijn handen vol +hebbende, zich haastte zijn glas op tafel te zetten en de beide +regenschermen neder te slaan. + +"Het is hier anders een besloten plaats," vervolgde de eigenaar van +Guldenhof, een zware gouden snuifdoos voor den dag halende en er drie +vingers van zijn rechterhand in dompelende: "en geen herberg, waar +iedereen zoo maar vrij mag inloopen." Dit gezegd hebbende, bracht hij de +lading snuif, tusschen zijn vingers bevat, naar haar bestemmingsoord, en +stak de doos aan Helding toe, die, deze beleefdheid niet durvende +weigeren, spoedig de beide natte regenschermen onder den linkerarm +bracht, tot groot nadeel voor zijn kleed, en met de rechterhand van het +aangeboden gunstbewijs gebruik maakte. + +"Mejuffrouw is zoo vriendelijk geweest, mij niet van hier te jagen," +antwoordde ik, eenigszins bedremmeld over de barsche toespraak van den +Heer Blaek: "overigens is het schrikkelijke weer mijn verschooning, zoo +ik onbescheiden geweest ben. Mijn naam is...." + +"Ik vraag u niet naar uw naam," viel mij de oude Heer in de rede. +Eenigszins hardhoorend, en buitendien ontevreden zijnde, verstond hij +slechts ten halve hetgeen ik vrij zachtjes gezegd had; "maar mij dunkt, +het weer is nu al heel wat bedaard en gij kost nu wel weer opkuieren, +vriendje!" + +Tegen dezen wenk, of dit bevel, was niets in te brengen: ik trad +derhalve naar Mejuffrouw Blaek, en haar mijn dank betuigende voor haar +vriendelijk onthaal, vroeg ik, of zij mij ook eenige bevelen te geven +had voor Amsterdam. + +"Ik dank u, Mijnheer Huyck!" zeide zij, met nadruk mijn naam doende +hooren: "ik denk zelve eerstdaags daar te komen en hoop misschien van de +week nog Mevrouw uw moeder en Santje te komen bezoeken." + +Het hooren dezer woorden bracht geen geringe verandering in de +gelaatstrekken der aanwezigen teweeg. De Heer Blaek zag op, gelijk men +zegt, alsof hij het te Keulen had hooren donderen: Lodewijk begon te +lachen; doch op een wijze, die mij nog onbeleefder toescheen dan zijn +trotsche blik van kort te voren, en Helding liet van verbazing de beide +regenschermen op den grond vallen. + +"O ho! is het een kennis van u, Jetje?" vroeg Lodewijk, na een oogenblik +zwijgens! "wel, had je dat maar terstond gezeid, meidlief! daar was +vader, die zich al verbeeldde dat Mijnheer een medegenoot was van de +bende van Jaco." + +"Huyck! Huyck!" herhaalde de Heer Blaek, zijn nicht en mij beurtelings +aanziende: "is Mijnheer van de familie van den Hoofdofficier van dien +naam?" + +"Ik ben zijn zoon," antwoordde ik, met een buiging: "heeft Mijnheer ook +eenige boodschappen?" + +"Ik wist niet, dat UEd. in kennis waart met mijn nicht," vervolgde hij, +zonder op mijn aanbiedingen te letten: "Mijnheer is, geloof ik, +uitlandig geweest?.... anders zou Mijnheer weten, dat het de gewoonte in +Holland niet is, dat jonge dames, wanneer zij; alleen zijn, bezoeken van +Heeren ontvangen." + +"Ik kom van de reis," hervatte ik, eenigszins geraakt: "en zie +Mejuffrouw Blaek heden voor de eerste maal. Ik wist niet, dat er zich +iemand in den koepel bevond, waarin ik schuilen kwam; anders ware ik zoo +onbescheiden niet geweest." + +Het scheen mij toe, alsof deze mijne verklaring den Heer Blaek een pak +van het hart nam: en, als wilde hij zijn onbeleefdheid vergoeden, vroeg +hij mij, of ik niet tot zijnent wilde komen en iets gebruiken. Ik sloeg +zijn aanbod af, zeggende dat ik mij spoeden moest, daar ik gaarne voor +poortsluiten binnen Naarden wilde wezen." + +"Welnu! steek dan ten minste een pijp op voor uw vertrek," zeide de Heer +Blaek: "Lodewijk zal wel een tondeldoos bij zich hebben." + +"Ik heb mijn vuurslag vergeten," zeide Lodewijk, zich met +onverschilligheid omwendende. "Helding! neem eens de moeite van die +glaasjes wat om te spoelen en in het likeurkeldertje te bergen." + +"Foei!" zeide Henriëtte (ik wist nu haar naam): "dat is dameswerk: dat +zal ik wel bezorgen." + +"Ik ben het rooken buitenslands verleerd," zeide ik, en groette nogmaals +het gezelschap. Op de stoep gekomen, hoorde ik Lodewijk overluid zeggen: + +"Nu ja: geloof maar vrij, Jetje! dat het de zoon van den Heer Huyck zou +wezen. 't Is een verkleede fielt, die zien komt of er iets van zijn +gading is." + +Ik hield mij niet op om te weten of de bevallige Henriëtte mijn +verdediging op zich zou nemen, maar stapte, niet weinig ontevreden over +de handelwijze zoo van vader als zoon, de hofstede af. Dewijl de koepel, +wanneer men van den kant van Amersfoort kwam, voorbij het hek was, moest +ik, den landweg vervolgende, dien nogmaals langs gaan. Toen ik zulks +deed, lichtte ik beleefdelijk den hoed tot afscheid. De Heer Blaek +beantwoordde mijn groet op een koele, doch gepaste wijze: zijn zoon zag +mij aan met een onbeschaamden blik, dien ik hem met woeker teruggaf. Wat +zijn nicht betrof, 't zij; uit verlegenheid, 't zij uit +onverschilligheid, 't zij omdat zij aan de inblazingen van Lodewijk +gehoor had gegeven, zij bleef met den rug naar het venster gekeerd met +Helding praten: en mijn hoop, om nog een enkelen blik als vaarwel te +erlangen, was in rook vervlogen. + +De bui was nu geheel over en de lucht aangenaam verfrischt door het +onweder; slechts enkele waterlooze wolkjes dreven nog in het zwerk rond. +Vroolijk zweefden de vogels om mij heen, als om de wederverschijning van +het zonlicht te begroeten. De weg daarentegen was, als te denken is, nog +glibberig en vol plassen; alleen het voetpad was redelijk;--maar ik had +zeker al een geruimen tijd doorgestapt, eer ik, 't zij op het fraaie +weer, 't zij op den slechten weg begon te letten; zoo geheel waren mijn +gedachten van de zonderlinge ontmoeting op Guldenhof vervuld. Een +onbeschrijfelijke en mij toen nog onbegrijpelijke mengeling van hoogst +genoeglijke en alleronaangenaamste gewaarwordingen hield mij bezig. Met +verrukking dacht ik aan het lieve gezichtje, aan de zoete, welluidende +spraak, aan het spelend vernuft der beminnelijke Henriëtte; maar met +wrevel en misnoegen aan de zotte rol, die ik, naar mijn meening, +tegenover haar gespeeld had. Ik ging al de woorden na, die ik had +uitgesproken, de geheele houding, die ik had aangenomen, en ik vond al +wat ik gezegd en gedaan had, zot en onverstandig. De oude Heer Blaek had +mij in den aanvang, de zoon bij voortduring, onbeleefd behandeld! doch +hunne bejegening trok ik mij minder aan dan die van Henriëtte, welke +mij, ik kon het mijzelven niet ontkennen, tot afscheid den rug had +toegedraaid. Ongetwijfeld, dacht ik, was zij mijn gezelschap lang reeds +moede, en blijde daarvan eindelijk ontslagen te worden: ongetwijfeld had +ik het onderhoud, dat zij wel met mij heeft willen voeren, alleen te +danken aan het slechte weer, dat haar dwong met mij te blijven, aan haar +beleefdheid en aan haar vriendschap voor mijn zuster--en geenszins aan +eenig behagen dat zij er in schepte.--Dan weder vroeg ik mij af, wat mij +toch eigenlijk hare welwillendheid of tegenzin aanging, en hoe ik mij +zoo verlegen kon maken over de gevoelens, te mijnen opzichte gekoesterd +door een juffer, die ik voor de eerste maal mijns levens zag. Ik had +toch op mijn reizen vele vrouwen en meisjes ontmoet, zoo schoon en +misschien nog schooner dan deze: maar nooit had eene daarvan zulk een +indruk op mij gemaakt. Was die teweeggebracht door het verrassende, het +romaneske (gelijk men het thans zou noemen) der ontmoeting?--Maar +zooveel ik mijzelven kende, was mijn karakter kalm en bedaard; zelden of +nooit nam mijn ziel haar vlucht naar het gebied der verbeelding, en +niemand had ooit uit zijn aard minder aanleg dan ik om zich idealen te +scheppen, die met ingebeelde hoedanigheden te versieren, de +wezenlijkheid aan den schijn op te offeren: in 't kort, een romanheld te +worden. Ik verwonderde mij dus zelf over de onrustige beweging, die ik +in het hoofd voelde, en over de ongewone heftigheid, waarmede mij het +hart in den boezem klopte: ja, ik was er ten laatste niet verre af, om +die toe te schrijven aan den invloed van den brandewijn, dien ik +genuttigd had, en die misschien van beter en sterker allooi was dan de +geestrijke dranken, welke men in andere landen tapte. + +Wat hiervan wezen mocht, de gespannen stemming, waarin ik mij bevond, +verliet mij niet eer, dan toen ik, met natte voeten en een hongerige +maag, mij voor de herberg van Eemnes bevond, alwaar ik mijzelven had +voorgesteld het middagmaal te houden. + + + * * * * * + + +VIJFDE HOOFDSTUK. + +HETWELK BANGE LIEDEN BIJ AVOND NIET MOETEN LEZEN. + + +"Wel dat treft nou ongelukkig!" riep de waardin, na mijn schoenen bij +het vuur in de keuken geplaatst, en mij in een opkamertje te hebben +gelaten, waar zich een tafel bevond, beladen met de overblijfselen van +een aldaar gehouden middagmaal: "dat is jammer, koopman! dat je nou geen +amerijtje vroeger 'ekomen waart! dan had je mee kunnen anzitten met twee +passeziers, die hier 'egeten hebben en bijkans al de proviand uit mijn +huis hebben met 'epakt." + +"Zoo!" zeide ik, niet zeer gesticht over deze onwelkome mededeeling, en +voorziende, dat mij de overgeblevene spijzen nu dubbel zouden worden +aangerekend: "waren dat zulke schrokkers?" + +"Dat wil ik nou justement niet zeggen," antwoordde de vrouw des huizes, +terwijl zij de overgeschoten kliekjes ontweldigde aan de duizend en eene +vlieg, die er op aasden: "de jonge vrijster althans heit bijkans geen +mond vol 'egeten; maar zij hebben al wat ik nog overhad an vleisch en +nog een brood, dat ik van den bakker heb laten halen, in een groote +blikken trommel 'estopt, die zij met zich hadden, puur as gingen zij +naar het onbekende Zuien, en of er te Naarden of te Weesp, waar zij dan +ook heentrokken met 'erlui huifkar, geen sikkepitje te krijgen ware." + +Het woord huifkar herinnerde mij terstond aan den man, dien ik tot Czaar +verheven had: en ik vroeg aan de waardin of de reiziger niet een rooden +mantel droeg? + +"Een kerel as een boom," antwoordde zij: "en dien ik niet graag alleen +in een bosch zou ontmoeten. Ja kijk! as de vrijster niet zoo'n hupsche +deern was 'eweest, en as ze niet alles pront betaald hadden en nog een +fooi an de meid 'egeven toe, dan zou ik bij mijn zondige ziel 'edacht +hebben, dat het Zwarte Piet zelvers was. Ik had warentig medelijen met +het arme schaap, zoo bedrukt as ze keek,... maar met dat al mot je geen +honger lijen, koopman! en ik zou deur al dat praten wel heelendal +vergeten van je te bedienen. Nou! ik zeg, je heit ook al een weertje op +weg 'ehad! 't Zel de boeren ook rouwen, die 'erlui hooi nog niet binnen +'ehaald hebben. Het onze is deur Gods zegen al in de schuur, op een paar +wagens na van een kampje, dat ver leit, heel onder Eembrugge; maar er +zijn lui, die het altoos op het laatste laten ankomen. Heb je nog ergens +'eschuild, koopman?" + +Niet ongenegen om aan mijn praatzuchtige gastvrouw de gelegenheid te +verschaffen, haar tong te vieren over een belangrijker onderwerp dan +haar hooibouw, vertelde ik haar, dat ik op Guldenhof den regen ontvlucht +was. + +"Op Guldenhof!" herhaalde zij, eenigszins vreemd opziende: "een mooie +plaats, hè? Ken je meneer Blaek? Hij houdt er anders niet veul van, dat +men zoo bij hem oploopt." + +"Ik ken hem slechts van aanzien," antwoordde ik: "ook heb ik niet in +huis, maar op den koepel geschuild." + +"Nou kijk! dat had hij eensjes motten weten!--Niet, of 't is een +weldoend Heer, die veul an de arme lui geeft, dat mot ik zeggen: lest +heit hij nog twee dikketonnen en een flesch wijn 'ezonden an Lijs, de +vrouw van Tymen den varkenslachter, die een kwaje kraam 'ehad +heit;--maar ik wil maar zeggen--hij ziet niet graag menschen bij zich: +hij leeft zoo wat eenigjes met zen nicht en zen zeun, en een mild heer, +dat beloof ik je.--Men zeit zoo, ze zullen een paartje worden +samen:--Volle neef en volle nicht! 't is niet zoo as 't hoort!" + +Ik kon niet nalaten innerlijk deze uitboezeming der waardin te beamen, +schoon niet uit dezelfde beweegreden als de goede vrouw, die, tot den +Roomschen godsdienst behoorende, gelijk uit het gouden kruis op haar +boezem te bemerken was, een dergelijk huwlijk af moest keuren, als met +de kerkwetten in strijd. Intusschen had haar aanmerking mijn +nieuwsgierigheid opgewekt. + +"En zou dat huwelijk al spoedig doorgaan?" vroeg ik. + +"Dat 'loof ik niet, koopman!--Dat jonge Heerschap is zoo wat los en +liber, zooals ik zei: en houdt te veul van zijn vrijheid om van nou af +aan den ketting te liggen." + +Het bericht, dat Lodewijk Blaek zijn nicht waarschijnlijk trouwen zoude, +was mij hoogst onaangenaam geweest;--doch de gedachte, dat hij zulk een +verbintenis niet op den waren prijs zou stellen en die als een lastigen +band beschouwen, maakte hem volkomen hatelijk in mijn oogen. + +"Nou!" vervolgde de waardin: "ik ken 't me wel begrijpen: het meisje +heit van der aigen niet veul, zeggen ze: en 't is maar een schraal +poppie: hij kan wel wat beters krijgen!" + +Ik keek de waardin aan, die de slanke, bevallige Henriëtte een schraal +popje dorst noemen: het was een dikke, gezonde zus, met wangen of zij de +hel had aangeblazen: zij scheen mij op dat oogenblik zoo afschuwelijk +toe, dat ik niet verkoos, verder een woord met haar te wisselen; maar +slechts verzoekende, dat zij wat spoed maken zonde, mij voor het venster +plaatste en haar den rug toekeerde. Of zij uitgepraat had, weet ik niet: +althans zij had de tafel opgeruimd en verliet mij, met de belofte in een +ommezientje met het eten terug te wezen. + +Niets beters te doen hebbende, vermaakte ik mij gedurende haar +afwezigheid met uit het raam te zien, hetwelk het uitzicht had op de +niet verre van daar aan de overzijde van den weg gelegene kerk, een +kloek gebouw, met twee verdiepingen en transen en van een tamelijks +spits voorzien. Meer nabij en vlak tegenover mij stond een koepeltje, +wat minder prachtig dan dat van Guldenhof, en het uitzicht hebbende over +een tuintje, hetwelk geen ander plantsoen bevatte, dan eenige +heestergewassen, in dier voege geschoren, dat zij allerlei figuren op +een wanstaltige wijze nabootsten. + +Ik bekeek deze voorwerpen, welke mij eigenlijk bijzonder weinig belang +inboezemden, zoo lang, totdat de wasem, welken mijn adem op de +glasruiten had teweeggebracht, die aan mijn oog onttrok, en bleef toen +kijken, totdat ik bespeurde, dat mijn gedachten ergens anders waren: ik +bespeurde zulks, zeg ik, en wel aan een onwederspreekbaar teeken: ik had +namelijk met den vinger een H en een B in krulletters op de ruit +getrokken. + +Ik werd, toen ik dit ontdekte, eenigszins wrevelig tegen mijzelven, en +haastte mij, deze vruchten mijner afgetrokkenheid van gedachten uit te +wisschen, als ware ik bang geweest, dat iemand die lezen zoude en een +geheim raden, dat ik mijzelven nog niet bewust was. + +Deze daad bracht mij opeens van het rijk der verbeelding tot het +werkelijke leven terug: want het nu weder heldere glas deed mij iemand +zien, die, een weinig zwaaiende, althans met geen vasten stap, van den +kant van Soest kwam aangetreden:--en terstond herkende ik in dien +persoon denzelfden Andries, die zulk een opschudding te Soest had +verwekt. + +Reeds wenschte ik mijzelven geluk, dat ik niet op den weg door dien +lastigen kwant was ingehaald geworden, toen ik tot mijn spijt +gewaarwerd, dat onze matroos, die ongetwijfeld niet gewend was een +kapelletje voorbij te gaan zonder eens aan te leggen, naar de huisdeur +stevende en binnentrad. Hoe blijde was ik, dat ik in een afzonderlijk +kamertje gezeten was! "Mits nu maar," dacht ik, "de waardin dien niet +hier brengt om met mij te eten, gelijk zij mij met dien vreemdeling en +zijn dochter had willen doen spijzigen!" + +Doch dit liep beter af: na een geruime poos kwam de vrouw des huizes +terug met eenig brood en spek en een kan bier. Ik haastte mij, haar mede +te deelen, dat ik 's morgens te Soest eenig ongenoegen gehad had met den +man, die beneden zat, en liever niet met hem opnieuw in aanraking +wenschte te komen. + +"Nou! ik 'eloof het wel!" zeide de waardin: "'t is een ongemakkelijke +kompeer ook as hij begint, die eigenste Andries;--maar hij zel zich nou +stil houen hoop ik; hij zit althans heel bedaard een glaasje bier te +drinken, en een praatje te maken met een kennis van hem, die juist +beneden was:--zij spreken ondertusschen een rare taal: maar die ik +liever niet hoor dan al: 't is Duitsch [3] en toch geen Christenziel kan +'t verstaan: 't is net dieventaal." + +Ik maakte geen aanmerkingen op dit gezegde der waardin, hetwelk zoo +volkomen strookte met de slechte gedachte, die ik reeds van den knaap +had opgevat. Alleen verzocht ik haar, mij te zullen waarschuwen, zoodra +Andries vertrokken was, daar ik niet op zijn gezelschap langs den weg +gesteld was. Na dezen maatregel van voorzorg zette ik mij aan tafel en +begon niet zonder graagte, op de mij voorgezette spijzen aan te vallen. +Zoodra echter mijn eerste honger gestild was, ging ik met meer +bedaardheid te werk, ten einde mijn maal ten minste zoo lang te rekken, +totdat Andries de herberg zoude verlaten hebben: doch, spek en brood +waren reeds van het bord naar mijn maag verhuisd en de stem van den +lastigen matroos deed zich nog in het onderhuis hooren. Ik stond op, +liep wrevelig de kamer op en neder, begon ma eindelijk verwijtingen te +doen, dat ik voor den twistzoeker vreesde en bloosde een oogenblik over +mijzelven. + +"Kom!" dacht ik: "waarom niet moedig de deur uitgestapt?--Misschien ziet +mij de kerel niet eens: en, zoo hij mij al opmerkt, 't is niet gezegd, +dat hij nu juist weer twist zou zoeken." + +"Maar neen!" vervolgde ik bij mijzelven, de deurklink, die ik reeds had +aangevat, weder loslatende: "schoon hij mij hier al met vrede liet, hij +zou mij op den weg kunnen volgen: en hoewel ik hem alleen wel zou durven +staan, er steekt geene eer in, om zich zonder noodzakelijkheid bloot te +stellen aan de aanrandingen van iemand, die zijn beroep van 't vechten +schijnt te maken. Wie een dollen hond ontmoet en niet uit den weg gaat, +handelt dwaas: en die dronkaard beneden is niet veel beter dan een dolle +hond." + +Na door deze fraaie redeneering mijzelven overtuigd te hebben, dat geen +vrees, maar hooge wijsheid mijn handelwijze bestuurde, bleef ik bij mijn +besluit, om niet te vertrekken, dan voordat Andries vooruitgegaan was. +Het leed echter nog een goed half uur, gedurende hetwelk ik vrij +verdrietig het kamertje op en neer ging, al brommende over al de +tegenspoeden, die mij beletteden mijn weg voort te zetten, en zelfs de +aangename kennismaking van Henriëtte Blaek op den achtergrond stelden: +het leed een half uur, zeg ik, eer ik de banken in het benedenhuis +hoorde verschuiven, en, aan het raam glurende, zag ik nu weldra Andries +met nog een man, die oogenschijnlijk beter gekleed was dan hij, de +herberg verlaten. Zij liepen met groote schreden voort, als menschen, +die hun tijd verpraat, en haast hebben. Ik toefde hierop nog eenige +oogenblikken, ten einde hun gelegenheid te gunnen, om zich ver genoeg te +verwijderen, betaalde vervolgens de vertering, en vertrok, mijn weg +links af naar Laren nemende. + +Ik ging echter in den aanvang niet dan langzaam voort, zoowel omdat de +slechte staat van de wegen na den regen het loopen moeilijk maakte, als +ten einde zeker te zijn van mijn twee wandelaars niet op zijde te komen, +en keek ondertusschen, zooveel de slingers van den bochtigen weg mij +zulks toelieten, voor mij uit, om te zien of ik hen ook ergens ontdekte. +Ik had echter wel een goed kwartieruurs geloopen, eer ik iets bespeurde, +dat op hen geleek, maar nauwelijks was ik den grenspaal voorbijgetreden, +die Eem- van Gooiland scheidt, en zuchtte ik bij het overzien der +schade, door den hagel teweeggebracht in de korenvelden, welke deze +anders zoo lachende heuvelen bedekten, of ik kreeg rechts van mij af +zeer in 't verschiet, twee personen in 't oog, die een paadje volgden, +dat door de bouwlanden heen slingerde, en wier uiterlijk voorkomen mij +voorkwam in allen deele gelijk te zijn aan dat van Andries en zijn +makker. + +Ik was nu geheel gerustgesteld, en wandelde onbezorgd voort. Te Laren +hield ik mij niet op, maar trad integendeel met dubbele schreden voort, +daar de tijd reeds, bij al het door mij ondervonden oponthoud, verder +was verstreken dan ik gedacht had, en de allengskens dalende zon mij +vreezen deed, Naarden niet voor poortsluiten te zullen bereiken, hetgeen +toenmaals in die vesting te zes uren plaats had. Wel is waar, er bestond +nog altijd mogelijkheid om daar binnen te komen: doch hiertoe werden +meer formaliteiten vereischt, dan ik lust had af te leggen. Terwijl ik, +met die onaangename gewaarwording, welke ons eigen is, wanneer wij nog +een goed eind weegs af te leggen hebben en vreezen te laat te komen, den +heuvel beklom, die zich tusschen het bevallige Laren en de grijze +vesting, waar ik zooeven van sprak, bevindt, zag ik een rijtuig mij van +de hoogte af te gemoet komen, hetwelk ik, bij het naderen, voor de +huifkar herkende, die ik des morgens te Soest had gezien, en die thans +ledig terugkeerde. De voerman, het pijpje, dat hem tusschen de lippen +stak, hebbende laten uitgaan, zat te dommelen en te knikkebollen op het +krat, terwijl zijn zweep hem ontvallen, maar gelukkig was blijven +vasthaken aan het wiel en daarmede langzaam voortslingerde. + +Ik achtte het betamelijk, den man te waarschuwen: "hei! ho hè wat! goede +vriend!" riep ik: "gij zult een goede zweep verspelen, zoo gij niet +oppast." + +"Wat is er?" riep de voerman, met schrik ontwakende, en door een +natuurlijke beweging naar zijn zweep tastende: "wat wou je?" + +Het paard, dat waarschijnlijk reeds zijn bekomst van den tocht had, was +op mijn geroep al dadelijk blijven staan, en ik wees nu aan den voerman, +waar zich zijn onmisbaar wapentuig bevond. + +"Sta, Kees!" zeide hij tot zijn knol, die deze vermaning niet behoefde; +want het beest had volstrekt geen plan op den loop te gaan: "dankje wel, +koopman!" vervolgde hij, afstijgende en zijn zweep niet zonder moeite +loswurmende. + +In weerwil van mijn haast om voort te komen, kon ik niet nalaten een +oogenblik stil te staan, om naricht in te winnen omtrent den Roodmantel +en de Juffer die met hem was, en vroeg ik den voerman, of hij zijn volk +al naar Naarden gebracht had. + +"Dat weet ik niet, waar ze 'estoven zijn," antwoordde hij: "ik heb ze +aan deuzen kant van Naarden of'ezet op een plek, daar huis noch pad te +zien was. Waar ze wezen mosten, weet Joost: en ik vertrouw het werk maar +half: ze lekenen allebei zoo bang om 'ezien te worden.--Maar, wat +scheelt het mijn ook? ze hebben mijn een goeie fooi 'egeven en dus, ik +heb niks op ze te prittendeeren. Nou, ajus koopman, en je wordt bedankt +veur je beleefdheid." + +Met deze woorden steeg hij op; doch voor hij wegreed, riep hij mij nog +toe: "je meugt wel voorzichtig wezen; want ik hou 't er veur, dat het +niet pluis is buiten Naarden: ik heb een paar keeren in 't bosch hooren +fluiten; zoodat ik blij was dat ik hier weer op den open weg kwam. Hi +Kees! vort pért!" + +De huifkar verwijderde zich en ik vervolgde mijn weg, slechts weinig +gesticht over de tijding, mij door den voerman medegedeeld. Ik poogde +mij wel wat gerust te stellen met de gedachte, dat men het niet wagen +zoude, iemand op den helderen dag aan te randen en wel zoo nabij een +vesting, terwijl bovendien mijn bagage noch mijn uitrusting van dien +aard waren, dat zij een roover in de verzoeking konden brengen;--maar de +veronderstelling alleen, dat het geval van roof mogelijk ware, was alles +behalve aangenaam. + +Op het hoogste punt van den heuvel gekomen, wendde ik mij even om, ten +einde het verrukkelijk landtooneel te beschouwen, hetwelk men van daar +geniet, over het bekoorlijk gelegen Laren, welks kerkspits en daken, +thans fonkelend in den gloed der zon, heerlijk afstaken tegen het +lommerlijk geboomte en de uitgestrekte akkers daarom heen;--over +Blaricum, de beide Eemnessen, Soest, Baarn en Amersfoort: over het +boschrijke landschap daar tusschen, en over de blauwe zee, de Stichtsche +bergen en de grauwe heide, welke dat alles omsloten: ja, ik zuchtte +onwillekeurig, toen ik herdacht aan den voortsnellenden tijd, die mij +niet vergunde mij langer in dat schouwspel te verlustigen:--en aan den +vervelenden weg, dien ik nog had af te leggen. + +Immers, wanneer men eens die hoogte over is, neemt de weg een geheel +ander aanzicht. Geen welig groeiend geboomte, geen vruchtbare +bouwlanden, geen landhoeven meer: aan weerszijden een dorre, +wijduitgestrekte heide, over welke het uitzicht ten Noorden op enkele +bosschen kreupelhout, en ten Zuiden op het donkere groen der +'s-Gravenlandsche lusthoven stuit. Ik kon niet nalaten van, zoo dikwijls +ik den blik naar deze laatste zijde sloeg, een vergelijking in te +stellen tusschen de woestenij, welke ik doortrok, en die, slechts een +uur of anderhalf van mij gelegen, oase, waar de Amsterdamsche rijkdom al +zijn weelde en schatten ten toon spreidt. "Voorwaar!" dacht ik, "mijn +goede tante Van Bempden, die ginds haar buitenplaats altijd vol gasten +heeft, denkt thans weinig, dat haar neef hier eenzaam door de heide +kuiert ... ik ben ook wel dwaas geweest, dat ik haar niet geschreven +heb: de goede vrouw had mij zeker haar koets te Amersfoort gezonden, en +dan was ik vrij wat meer op mijn gemak en vrij wat royaler de provincie +binnengekomen;... maar dan had ik ook Henriëtte Blaek niet ontmoet." + +Het hoofd alzoo vol hebbende van Henriëtte Blaek, van mijn tante Van +Bempden, van Andries en van de rooversbende van Zwarten Piet, kwam ik +langzamerhand verder. De grond langs den weg, hoezeer nog altijd dor en +zandig, droeg, naarmate ik de vesting naderde, eenige meerdere sporen +van bebouwing: hier en daar vond ik een versch ontgonnen hoekje, en nu +en dan kleine kampjes met peulvruchten beteeld: wat verder op groeiden +heestergewassen langs de kanten van den weg en belemmerden al meer en +meer het uitzicht, totdat ik eindelijk aan mijn rechterzijde een vrij +dicht geplant boschje kreeg, hetwelk tot deze of gene rustplaats scheen +te behooren. + +Het was op die hoogte ongeveer, dat de flauw gehoorde tonen van een klok +of bengel, welke allengskens duidelijker in mijn ooren klonken, mij +aankondigden, dat ik Naarden al vast naderde, doch tevens, dat ik mij +zou moeten reppen om er nog tijdig te zijn. Terwijl ik alzoo met +verhaasting voorttrad, kwam ik aan een plaats, waar kort te voren, +gelijk aan het wielspoor te zien was, een wagen had omgedraaid: +waarschijnlijk de meer vermelde huifkar. Dit zou echter mijn +opmerkzaamheid niet bijzonder hebben getrokken, ware het niet geweest, +dat ik, juist te dier plaatse, in 't voorbijgaan iets zag liggen, +hetwelk ik, bij nadere beschouwing, voor een groene beurs herkende. + +Ik raapte die op en bleef eenige oogenblikken besluiteloos staan. +Waarschijnlijk was deze beurs, welke redelijk wel voorzien scheen, aan +een der personen, die in het rijtuig gezeten hadden en wier voetstappen +nog bij het spoor te zien waren, bij het uitstappen ontvallen: maar hoe +die weer aan de eigenaars terugbezorgd? de voerman was mij onbekend en +kende zelfs, volgens zijn voorgeven, zijn passagiers niet, die hem niet +aan een huis of plaats, maar midden op weg hadden verlaten. + +Al overpeinzende, wat mij te doen stond, opende ik onder het +voortwandelen de beurs, ten einde te onderzoeken of zich daar ook iets +in bevond, hetwelk mij eenig licht zou kunnen verschaffen. Ik ledigde +het daarin beslotene in mijn hand: het was een goede som in gouden +rijders en dukaten, en bovendien een gouden zegelring, met een fraaien +koralijn, waarop een wapen zeer kunstig gesneden was. Terstond liet ik +het goud weder in de beurs glijden en vestigde al mijn aandacht op het +wapen, in de hoop dat mij dit op den goeden weg zoude helpen om den +eigenaar terug te vinden; maar nauwelijks had ik gezien, dat het in een +Sint-Andrieskruis met omgekrulde punten bestond en bovendien met +talrijke sieraden omslingerd was, waarvan ik de beteekenis niet zoo +spoedig kon ontcijferen, of ik hoorde opeens in de nabijheid een gefluit +en te gelijk een geritsel van takken, alsof iemand zich een weg door de +struiken baande. Ik verschrikte, zag om: en ziet! daar sprong een kerel +van den hoogeren boschkant op den weg en klopte mij op den schouder met +den uitroep "_annemekanneme meêsamen_! + +Ik stond verzet: ik wist dat deze woorden, wier rechte samenhang of +beteekenis ik nooit heb kunnen uitvorschen, zooveel moesten te kennen +geven, als: "wij deelen het gevondene te zamen:"--en, wat mijn +ontsteltenis niet weinig vermeerderde, was de omstandigheid, dat ik in +den man, die mij zoo vrijpostig op zijde kwam, mijn vriend Andries +herkende, en de overtuiging, dat hij mij de beurs had zien oprapen. + +Ik zag terstond in, dat een onverschrokkene houding alleen in staat +ware, den vent van mij af te houden, en, mijn stok met kracht +omvattende, zag ik hem scherp in 't gezicht en vroeg, wat hij begeerde. + +"Wat ik begeer!" herhaalde hij met een hoonenden lach: "wel! niet meer, +hoop ik, dan wat mij van rechtswege toekomt. Ik heb die beurs net even +gauw gezien als jij: en ik wou er juist op an laveeren, toen jij er zoo +vlak voor-de-wind op aanschoot: je moet niet denken, dat jij alleen +recht heit, om die geeltjes bij moeder Kee te gaan verzwendelen: ik heb +ze al zoo noodig als jij." + +Ik was staande deze redeneering van Andries met hem vooruitgewandeld, +maar hield hem niettemin in het oog, gereed hem voor te komen bij de +minste verdachte beweging die hij maakte: "al wat gij zegt moge waar +zijn," zeide ik: "maar hetgeen ik gevonden heb, behoort noch aan u noch +aan mij, en ik ben voornemens het den rechten eigenaar terug te +brengen!" + +"Ei! ei!" zeide Andries, een spottend gezicht zettende: "terugbrengen! +wel dat bedenk je fijn! denk je dat ik je uitvluchten niet merk en geen +lont ruik? Je wilt met ongebroken lading wegzeilen; maar dat gaat zoo +niet: je zult bijdraaien, kameraad! of we zullen jou enteren."--En dit +gezegd hebbende, floot hij ten tweedenmale. + +De zin der geuite woorden was te duidelijk om kwalijk verstaan te +worden: ik was nu overtuigd dat Andries niet slechts een twistzoeker, +maar een struikroover was, en dat ik mij van hem moest ontslaan eer hij +hulp kreeg: met vaardigheid lichtte ik mijn knuppel op en deed dien op +een niet zachte wijze op zijne, reeds naar mij uitgestoken handen +nederkomen, waarna ik het met allen spoed op een loopen zette, in de +hoop van alzoo den medehelpers van Andries, zoo hij die al had, te +ontkomen.--De vlucht was mij echter van geen nut; want nauwelijks was ik +tien passen verder, of twee andere kerels sprongen van weerszijden uit +de struiken voor den dag: en terwijl de een mij den pas afsneed, greep +mij de ander in den kraag. + +"Pas op, Haentje! dat hij je de loef niet afsteekt," riep Andries, +toesnellende: "hij wou het mij draaien, maar hij zel er voor bloeien, +nou hij voor drie ankers leit." + +"Verroer u niet, of het gaat er door," duwde mij Haentje te gemoet, in +wien ik den man herkende, met wien Andries uit Eemnes vertrokken was: en +meteen zette hij mij een mes op den strot. + +"Kom Koopman!" zeide toen de derde roover, met veel bedaardheid een +pistool voor den dag halende, hetwelk hij mij voorhield: "laat u raden: +alle tegenstand ware onnut: overhandig ons goedschiks hetgeen gij aan +goud en zilver bij u mocht hebben: gij zult daarna eens zoo luchtig +voortwandelen." + +Ik zag dezen man, terwijl hij sprak, in 't gezicht. Hij was iemand van +een allergunstigst uiterlijk, dat merkelijk afstak tegen het hatelijke +voorkomen van Andries en de bruine, fielterige tronie van Haentje. Zijn +gelaatstrekken waren, ja, eenigszins verschroeid en verhard, als die van +iemand, die in verre landen gereisd heeft; maar toch regelmatig en +innemend; geestigheid fonkelde in zijn gitzwarte oogen: en krullende +lokken van dezelfde kleur versierden zijn schedel. Zijn gewaad +daarenboven, dat uit een deftigen zwarten rok en broek bestond, zoude +aan niemand in hem den struikroover hebben doen vermoeden. + +Alle weerstand was vruchteloos: ik lag letterlijk, zooals Andries zich +had uitgedrukt, voor drie ankers vast. "Indien het niet anders kan," +zeide ik, "neem dan hetgeen ik bezit: voor geweld moet ik zwichten." + +"Ziet! dat is gesproken, gelijk een verstandig man betaamt," zeide de +Zwartrok, op den vriendelijken toon, welken een grootvader zonde +aannemen ter aanmoediging van zijn kleinzoon, die hem een +verjaringsgedicht was komen opzeggen: "en daar gijzelf niet rijk +schijnt, zullen wij ook matig in onze eischen zijn en u nog een paar +dubbeltjes overlaten om te Naarden een slok te koopen en van den schrik +te bekomen." + +"Niet rijk!" herhaalde Andries: "zoo meteen is hij nog op onze eigene +kust komen kapen en heeft een beurs vol goud van den weg opgevischt--ik +heb hem net bijtijds gepraaid, anders was hij er mede schoot gegaan; +want dat doet er niet toe ... wou jij hem laten loopen, Pieterbaas? ik +heb hem hedenmorgen al gewaarschuwd, dat hij niet weer in mijn vaarwater +zou komen ... en mijn woord moet ik houen, weet je.". + +Deze woorden boezemden mij geen geringe bezorgdheid in, en ik sloeg het +oog met ongerustheid op den in 't zwart gekleeden roover, tot wien +Andries zijn rede wendde. Ik sidderde, toen ik hem de wenkbrauwen zag +samentrekken en op een korten gebiedenden toon hoorde zeggen: "kent gij +hem?--In 't bosch dan met hem!" + +Dit bevel was nauwlijks geuit of de schelmen namen mij op en sleepten +mij tegen de hoogte op en door de struiken. + +Een koude rilling liep mij door de aderen; want welk ander oogmerk kon +men hebben met mij van den weg af te voeren, dan dat van mij uit te +schudden en te vermoorden? Ik vormde intusschen het vast besluit, mijn +leven niet dan ten duurste te verkoopen, en alle middelen, welke list of +geweld mij aan de hand mochten doen, ter ontkoming aan te wenden. Voor +het oogenblik echter viel er aan geen wederstand te denken; want ik +bleef het koude staal tegen mijn nek en den mond van het pistool op de +borst voelen; maar, toen wij allengskens wat verder in het kreupelbosch +geraakten, waar ik mij met opzet als een levenloos lichaam doorheen liet +sleuren, vonden zich de roovers genoodzaakt hunne moordtuigen een +oogenblik van mij af te houden: Haentje om een tak af te snijden, die +hem in den weg was, en de Zwartrok, om zijn hoed op te rapen, die aan +een struik was blijven haken. Ik oordeelde, dat nu het gunstige +oogenblik ter mijner verlossing gekomen was; ik rees eensklaps weder op, +en mij van Andries, die mij nog vasthield, losrukkende, maakte ik +rechtsomkeert, sprong over de mij in den weg staande struiken heen en +liep nu al wat ik loopen kon om den heirweg weder te bereiken. Het bleek +mij echter daarna dat ik een verkeerden kant had ingeslagen: weldra +bevond ik mij, bijna gelijktijdig met de drie knapen, die mij onder de +afgrijselijkste vervloekingen achtervolgd waren, op een klein open +kampje, met mislukte rogge beteeld, en waar een voetpad dwars +doorheenliep. Mijn krachten waren uitgeput: ik bemerkte, dat ik weldra +zou ingehaald worden, en keerde mij derhalve als wanhopend om. + +"Waagt het niet, mij te naderen," riep ik, mijn stok, dien ik altijd was +blijven behouden, met gezwindheid om mij heen zwaaiende. + +Mijn houding boezemde den schurken eenig ontzag in. Hij, die de hoofdman +der bende scheen, haalde den haan van zijn pistool over. + +"Laat die gekheid varen," zeide hij, op mij aanleggende, "of het gaat er +door." + +"Maak maar gerucht," hernam ik: "de justitie is u al op 't spoor." + +"Hij heeft voorden duivel gelijk ook," hernam de Zwartrok, lachende, en +stak meteen zijn pistool, dat waarschijnlijk ongeladen was, weder bij +zich: "maar, het zal hem weinig baten." Dit zeggende, haalde hij een +kort rapier van onder zijn kleederen voor den dag, trok zijn rok uit, en +kwam met het ontbloote staal op mij af. Ik verdedigde mij een korte +poos, onder het aanhoudend geschreeuw van: "moord! moord! dieven!" maar +het gelukte eindelijk aan den knaap, die den naam van Haentje droeg, +mijn arm te vatten op het oogenblik dat ik daarmede een stoot van den +hoofdman afweerde: en te gelijkertijd voelde ik mij door Andries bij de +beenen grijpen en van den grond lichten. Ik stortte voorover, en achtte +mijn laatste uur geslagen te zijn, toen ik op het onverwachts een +krachtigen vuistslag op het hoofd van een mijner bespringers hoorde +klinken en Andries naast mij op 't gras zag neertuimelen. Ik rees op, en +ziet! de vreemdeling met den rooden mantel stond met opgeheven hand aan +mijn zijde. Hij droeg geene wapens en toch schenen zijn forsche houding, +zijn onverwachte verschijning en de krachtige wijs, waarop hij Andries +het gewicht van zijn arm had leeren kennen, diens makkers met +verbijstering te hebben geslagen: althans zij bleven een wijl +besluiteloos staan. Echter vatteden zij weldra weder moed: en terwijl +Haentje zijn mes opraapte, dat hem bij de worsteling ontvallen was, liep +de hoofdman met opgeheven staal mijn redder tegemoet. + +"Hoe is het, Zwarte Piet? Kent gij mij niet meer?" vroeg deze, zonder +zich te verroeren, en hem strak aanziende. + +"Is het wel mogelijk!" zeide Zwarte Piet, met verbazing, terwijl hij +zijn rapier zakken liet, en zijn hoed haastig afnam: "zijt gij het zelf, +Kapitein! of is het uw geest?" + +De andere roover wilde toespringen, maar de hoofdman deed hem door een +wenk op zijn plaats blijven. + +"Is dat uw handwerk tegenwoordig?" vervolgde de Roodmantel, op een +verwijtenden toon: "moest ik zoo iets verwachten van iemand, die onder +mij gediend heeft?" + +"Ja, Kapitein!" zeide Zwarte Piet, met een deemoedig gezicht, en zijn +hoed tusschen de handen wrijvende: "wat zal ik u zeggen? 't Is een +slechte tijd, en...." + +"Geen woord meer!" hernam de vreemdeling: "neem uwen makker op, zoo hij +niet loopen kan: en zorgt, dat gij voor den nacht alle drie den omtrek +van Naarden verlaten hebt, of gij zult de galg niet ontsnappen, dat +beloof ik u." + +De roover zette, zonder een letter te antwoorden, den hoed weder op het +hoofd, stak zijn rapier in de scheede, trok zijn rok aan, en gelastte +Andries op te staan en hem te volgen. De schelm, die intusschen weder +was bijgekomen, voldeed terstond aan het eerste gedeelte van het +verzoek, maar had naar het tweede geen ooren. + +"Voor den d....!" zeide hij, den vreemdeling en mij met een woedenden +blik aanziende: "zullen wij vlag strijken, zonder die schooiers nog eens +de volle laag te geven?" + +"Ja!" zeide Haentje, zijn hoofdman met bevreemding aanziende: "ik +begrijp niet...." + +"Gij begrijpt niet?... Gij behoeft ook niets te begrijpen, domme ezels +die gij zijt," zeide Zwarte Piet, hen elk bij een arm nemende: "gij ziet +den man, die daar staat: zoo hij mij gelastte u beiden op te hangen, ik +zou het doen ook, voelt gij. Kom! kom! geen praatjes meer. Gij weet, +waar wij elkander terugvinden en maakt dat gij van hier komt, of ik zal +u beenen maken." + +Hoewel de twee schelmen vrij wat forscher uiterlijk hadden dan hun +hoofdman, schenen zij echter gewoon van voor den zedelijken invloed des +laatsten hetzelfde ontzag te voeden, als deze wederkeerig aan den +vreemdeling betoonde: en, schoon eenigszins brommende en schoorvoetende, +trokken zij langs verschillende kanten het bosch in en weldra uit ons +gezicht. + +"Is er nog iets van uw dienst, Kapitein?" vroeg de roover, zoodra zij +vertrokken waren, den vreemdeling beleefd naderende. + +Deze vergenoegde zich met van neen te schudden. + +"Indien gij mijn diensten noodig mocht hebben," vervolgde hij: "mijn +adres is altijd te bevragen bij Maaike Katers, in den Duivelshoek, te +Amsterdam." + +Hier zweeg hij plotseling en sloeg een argwanenden blik op mij: + +"Ik heb mij daar mooi verpraat," zeide hij: "maar!" hier werd de toon +zijner stem, die, zoodra hij tegen den vreemdeling sprak, beleefd en +welluidend was, weder kort en scherp: "Mijnheer! gij zijt gewaarschuwd, +voorzichtig te zijn." + +"Ik zal dat alles wel schikken," zeide mijn redder. "Maak maar, dat gij +nu van hier komt, en gij zult niets te vreezen hebben." + +De roover glimlachte op eene wijze, welke zien liet, dat hij geheel +tevreden gesteld was, boog zich en was spoedig uit ons gezicht. + + +NOOT: + +[3] Zoo noemde men indertijd de taal, welke men sedert Hollandsch of nog +verkeerdelijker Nederlandsch genoemd heeft. Zoo zegt ook Krelis Louwen +in net blijspel van dien naam, II Bedrijf 10 tooneel. + + We praeten ummers allemael Oprechte zuivre Duitsche tael. + +Noot van den Uitgever. + + + * * * * * + + +ZESDE HOOFDSTUK. + +WAARIN ONZE HELD VOOR DE TWEEDE REIS OP DENZELFDEN DAG GEVAAR LOOPT VAN +ZIJN HART TE VERLIEZEN. + + +Ik had dit gansche tooneel met een stomme verbazing beschouwd, onbekwaam +om de betrekking te verklaren, welke er tusschen mijn redder en den +hoofdman der roovers bestond, en dezen zoo gedwee het veld voor hem +ruimen deed. Was de ontzagwekkende vreemdeling misschien ook zelf het +hoofd geweest eener meer uitgebreide bende? en moest ik zijn invloed op +Zwarten Piet, en den naam van Kapitein, dien deze hem gaf, daaruit +afleiden? Wat hiervan wezen mocht, ik voelde mij van eerbiedige +bewondering doordrongen voor den man, die, wapenloos, en, bijna alleen +door het vermogen van zijn wil, mij uit de handen van drie boosdoeners +verlost had: en, zoodra het geritsel der struiken, waardoor zich Zwarte +Piet een weg baande, en waarnaar de vreemdeling aandachtig scheen te +luisteren geheel had opgehouden, begon ik, in de warmste bewoordingen, +mijn erkentenis aan hem uit te drukken voor den dienst, dien hij mij +bewezen had. + +Hij ontving mijn betuigingen met koelheid: "al genoeg," zeide hij, na +een poos zwijgens: "ik was u wederkeerig een dienst schuldig, ter +vergelding van dien, welken gij mij hedenmorgen bewezen hebt." + +"Geloof, Kapitein!" zeide ik, hem den titel gevende, welken Zwarte Piet +omtrent hem gebezigd had, "dat mijn dankbaarheid...." + +"Verschoon mijl!" viel hij mij kortaf in de rede: "ik heb thans geen +tijd om al het fraais aan te hooren dat gij mij zeggen wilt. Ik heb iets +op den weg verloren en moet mij haasten het op te zoeken; want het is +allemans gading, en...." + +"Een groene beurs!" riep ik uit, verheugd over de gelegenheid, welke +zich aanbood van hem op mijn beurt een dienst te bewijzen. + +"Hebt gij haar gevonden?" vroeg hij, terwijl hij al rechts en links van +het pad langs den grond keek. + +"Zij bevatte goudstukken," vervolgde ik: "en bovendien...." + +"En een ring met een stempel," zeide hij, den volzin besluitende. + +"Hier is zij," hernam ik, de beurs voor den dag halende, en met +blijdschap aan den eigenaar ter hand stellende, "door mij te redden hebt +gij meteen uw eigendom gered"--en ik verhaalde hem, hoe die beurs de +voorname aanleiding was geweest mijner ontmoeting met de roovers. + +"Het is als ik gedacht had," zeide de Kapitein: "ik heb den voerman op +den weg betaald en toen zeker de beurs naast mijn zak in de plaats van +er in gestoken. Gij hebt mij inderdaad een gewichtigen dienst bewezen. +Te oordeelen naar uw wezen en uw spraak," vervolgde hij, terwijl hij mij +met opmerkzaamheid beschouwde: "schijnt gij tot een deftigen stand in de +maatschappij te behooren en zou ik u misschien met een aanbieding +beleedigen. Daar echter uw plunje geen weelde aanduidt, meen ik niet +onbeleefd te handelen, door u een geringe _douceur_ voor de genomene +moeite te schenken." En terzelfder tijd nam hij een paar goudstukken +tusschen de vingers en stak mij die toe. + +"Ik dank u," zeide ik: "uw aanbieding is zoo bescheiden gedaan, dat zij +mij niet beleedigen kan. Ik behoef geen belooning, ik ben de zoon van +den Heer Huyck, den Hoofdschout van Amsterdam, en zoo ik u van eenigen +dienst kan zijn...." + +"Zoo!" zeide hij, terwijl zijn gelaat zich op een zonderlinge wijze +samentrok: "de zoon van den Hoofdschout moest zich, minder dan iemand, +alleen wagen op onveilige wegen." + +Hier zweeg hij een poos, deed het geld weder in de beurs en vervolgde op +deze wijze: + +"Het was ongetwijfeld uw voornemen heden tot Naarden te gaan." + +"Ik vrees," zeide ik, "dat het te laat zal zijn de stad nog voor +poortsluiten te bereiken: ook hoor ik de klok niet meer luiden; echter +zou ik van meening zijn, dat ik derwaarts behoor te gaan, om rapport te +maken van de ontmoeting, die mij is overkomen ... en zoo UEd. mij wildet +vergezellen...." + +"Dat noem ik spreken, gelijk den waardigen zoon eens Hoofdschouts +betaamt," zeide de vreemdeling, met een gemaakten lach: "maar ik voor +mij gevoel geene roeping om aan de bruggen mijn keel heesch te +schreeuwen en bij elken schildwacht een half uur te wachten tot de +korporaal der ronde komt, en dan van de beleefdheid van dezen af te +hangen om teruggezonden te worden of den halven nacht in het wachthuis +door te brengen, ten einde de zotte verhooren te ondergaan, welke bij +een zoodanige gelegenheid nooit missen." + +"Zooals UEd. wil," zeide ik: "doch ik meen dat er aan deze zijde buiten +de poort een vrij goede herberg is, _Jan Tabak_ of een dergelijken naam +voerende;--zoo wij daarheen gingen en iemand zonden, om...." + +"Niets van dat alles," zeide de vreemdeling, met de hand een ongeduldige +beweging makende: "laat Zwarte Piet met zijn bende elders gaan om zich +te doen ophangen: ik wil de koord daartoe niet spinnen. Wat u betreft, +handel zooals gij het goedvindt: ik schrijf u geene wetten voor; maar +zoo gij mij gelooft, en er eenigszins prijs op stelt om mij genoegen te +geven, zult gij hedenavond niet naar stad gaan; integendeel stel ik u +voor tot mijnent te vernachten: en zoo gij de eenvoudige huisvesting +voor lief nemen wilt, welke een eenvoudige boerenwoning u kan +verschaffen, zal ik mij aan u verplicht rekenen." + +Ik beken, dat ik eenigszins over deze aanbieding verzet stond, en +aarzelde, hoe die te beantwoorden. Juist de schijnbare gulheid en +openhartigheid, waarmede zijn voorslag gedaan werd, boezemden mij +wantrouwen in; want ik wist die niet te rijmen met de geheimzinnigheid, +welke zijn overige daden en gezegden tot nog toe omsluierd had, en het +kwam mij onverklaarbaar voor, dat iemand, die zich voor 't overige +gedroeg, als wilde hij alle nasporing en onderzoek ontwijken, de +onvoorzichtigheid zou hebben, een hem onbekenden jongeling, en dat nog +wel den zoon eens Hoofdschouts, in zijn verblijf toe te laten, ja te +noodigen. Met dat al, ik gevoelde weinig trek om alleen stadwaarts te +kuieren en mij nogmaals bloot te stellen aan een ontmoeting met de +lieden, uit wier handen ik zooeven verlost was: nieuwsgierigheid spoorde +mij aan, om nader uit te vorschen, wie toch mijn redder wezen mocht: en +dit een en ander te zamen gevoegd deed mij besluiten het gedane voorstel +te aanvaarden, onder de betuiging mijner erkentelijkheid en tevens van +de hoop, dat ik door mijn verblijf geen ongelegenheid aan mijn gastheer +zoude veroorzaken. + +"Volstrekt niet," zeide deze, terwijl hij met haast het voetpad weder +insloeg, hetwelk hij was langs gekomen: "alleen door hier te blijven +draaien, zou ik in ongelegenheid kunnen geraken." + +"In dat geval vergezel ik u terstond," zeide ik, en volgde hem op het +ingeslagen spoor. Het paadje geleidde ons weldra op een hollen dwarsweg, +aan weerszijden dicht begroeid met doornestruiken, en door de gevallene +regens op vele plaatsen zoo vol water staande, dat men werk had voort te +komen. + +"'t Is hier slecht wandelen, Kapitein!" zeide ik, mijn voet losrukkende, +die in de modder was blijven steken. + +"Dat kan ik niet ontkennen," antwoordde hij: "maar mag ik vragen, waarom +gij mij den titel van Kapitein toekent?" + +"Ik heb u door een dier lieden van zooeven aldus hooren noemen," hernam +ik. + +"Wel mogelijk!" zeide hij, met een spottenden blik naar mij omziende: +"maar omdat die gekken mij zoo noemen, moet daarom een verstandig +jongmensch hun voorbeeld volgen? Ik heb op dien naam thans even zoomin +aanspraak als op dien van Czaar, waarmede gij mij van morgen vereerd +hebt. Gij kunt alle titels met mij sparen, vervolgde hij op een vrij +hoogen toon: "ik heet eenvoudig Bos ... althans voor het tegenwoordige." + +Ik zweeg en volgde, gelijk een hond, die een kastijding ontvangen heeft, +zonder verdere woordenwisseling mijn geleider, wiens groote stappen ik +moeite had bij te houden. Ik dacht, dat die fatale holle weg nimmer +zoude eindigen, toen wij ten laatste aan een klein boerenhekje kwamen, +hetwelk de Heer Bos openstootte en waar wij doortrokken. Een vrij smal +pad, hetwelk door een dichtvallend hekje gesloten was, bracht ons weldra +van achteren op een moestuin, aan welks einde ik een landhoeve +gewaarwerd, welke ik veronderstelde dat het doel onzer wandeling zijn +zoude. + +Ik bedroog mij niet. Op het geblaf van een naast de deur aan een ketting +gelegen mopshondje, ging de voordeur open, en een zwarte gedaante, van +welke de meer en meer vallende duisternis mij alleen toeliet de vormen +te onderkennen, trad haastig naar buiten en fluisterde van verre: "Zijt +gij het, Vader?" + +"Stil! stil!" antwoordde deze: "ik kom niet alleen ... dezen weg op, +Mijnheer!... waar is de oude Martha?" + +"Bezig met het avondeten te bereiden," antwoordde de dochter op een nog +flauweren toon, terwijl ik meende te bespeuren, dat zij met weinig +verwonderd was over de aankomst van een zoo onverwachten gast als ik. + +"'t Is wel!" antwoordde haar vader, binnentredende: "breng Mijnheer in +het opkamertje: hij zal van nacht hier blijven: ik ga even met Martha +overleggen, waar wij hem huisvesten zullen." + +Dit zeggende, opende hij de deur van een soort van keuken, alwaar ik een +oude vrouw zag nedergehurkt en bezig met koeken te bakken. Hij trad +binnen en, de deur achter zich sluitende, liet hij mij met zijn dochter +alleen, beiden voorzeker evenzeer met onze figuur verlegen. De jonge +Juffer althans oogde haar vader met verbazing na en wendde vervolgens de +vragende blikken op mij. + +Ik begreep dat de welvoeglijkheid eenige verontschuldiging vorderde. + +"Mejuffer!" zeide ik: "ik vrees, dat ik hier ongelegenheid zal +veroorzaken; maar Mijnheer uw vader heeft gewild, dat...." + +"Wat mijn vader begeert, moet volbracht worden," antwoordde zij, met een +vaste stem en een deftige hoofdbuiging: "wees zoo goed mij te volgen." +Dit gezegd hebbende, keerde zij zich om en besteeg een trapje, dat naar +een klein vertrekje geleidde, waar binnen ik haar volgde. + +Zij schoof mij een stoel toe: ik nam echter geen plaats; maar bleef met +de eene hand op de leuning rusten: mijn hoofd was zoo vol en al mijn +denkbeelden door de vreemde ontmoetingen van den dag zoo verward, dat ik +nauwelijks wist of ik droomde, dan of ik waakte. Intusschen bleef mijn +geleidster over mij staan, in de houding van iemand, die een opheldering +verwacht, en ik achtte het mijn plicht, haar die te geven. + +"Uw Heer vader," zeide ik, "heeft mij zooeven het leven gered. Zonder +zijn grootmoedige tusschenkomst had het er slecht met mij uitgezien. + +"Is u eenig ongeval overkomen?" vroeg zij, op een deelnemenden toon. + +Ik was op het punt, haar mijn wedervaren te verhalen, toen het denkbeeld +mij opeens voor den geest kwam, dat mijn gastheer het wellicht niet zou +goedkeuren, zoo zijn dochter van het voorgevallene onderricht en alzoo +noodeloos verontrust werd. Ik vergenoegde mij dus met te antwoorden: "uw +Heer vader zal u voorzeker wel zelf willen mededeelen, op welke wijze +hij zich een eeuwige aanspraak op mijn dankerkentenis verworven heeft." + +"Maar neem toch plaats, Mijnheer!" hernam zij, na eenige oogenblikken +zwijgens, waarschijnlijk bespeurende, dat ik niet genegen was, haar +verder bescheid te geven. "Mijn vader zal ongetwijfeld dadelijk hier +zijn. Vergun mij u een oogenblik hier alleen te laten. Ik ga eens zien, +of ik hem ook van dienst kan zijn." + +Met deze woorden zweeg zij en vertrok, de deur zorgvuldig achter zich +sluitende. + +Mijn eerste beweging, zoodra ik mij alleen bevond, was, op mijne knieën +te vallen en den innigen dank mijns harten te brengen aan den +Almachtigen God, die mij zoo genadiglijk uit het doodsgevaar verlost +had. Niet slechts om mijnentwille dankte ik Hem, maar ook voor mijn +ouders en dierbaarste betrekkingen; want ik ijsde op het bloote +denkbeeld van hun ontsteltenis en rouw, indien zij eens vernomen hadden, +dat die zoon, wiens leven op een zoo langdurige reis en in vreemde +landen in gezondheid was gespaard gebleven, in zijn eigen vaderland en +zoo nabij het doel zijner bestemming door het moordend staal van roovers +ware gevallen. Ik bleef een geruimen tijd in die gestalte; want mijn +gemoed was vol en mijn ziel in een staat van hooge spanning: een +natuurlijk gevolg van mijn toestand. Toen ik oprees, voelde ik mij +vermoeid en afgemat, en zonk met gesloten oogen en gevouwen handen op +mijn stoel neder. + +Langzamerhand begonnen mijn denkbeelden op te klaren: de ontmoeting met +de dieven speelde mij nog wel voor den geest; maar meer nog trof mij de +zonderlinge gril van het noodlot, die mij tweemalen op eenen dag, en +telkens op een zoo vreemde wijze, in kennis met een onbekende Juffer +bracht. Ik gevoelde thans echter minder opgewektheid dan des morgens om +mijn hof aan mijn gastvrouw te maken en bij haar den galanten ridder te +spelen; de doorgestane nattigheid, vermoeienis en schrik, en een zekere +ongerustheid, welke ik voedde omtrent hetgeen nog volgen moest, zouden +mij daartoe buiten staat hebben gesteld. + +De jonge Juffer bleef intusschen weg, en ik moet tot mijn schaamte +bekennen, dat mij dit eenige ongerustheid begon te baren: vooral in +aanmerking der omstandigheid, dat zij den grendel op de deur geschoven +had, en dat ik mij dus in het kamertje opgesloten en gevangen bevond. +"Wie weet," dacht ik nu, "of die Heer Bos, of zooals hij heeten mag, +niet eenig voornemen omtrent mijn persoon koestert? Het is duidelijk, +dat hij onbekend wil zijn: zou hij ook de verspieder zijn van deze of +gene vreemde mogendheid, en geheime plannen vormen, verderfelijk voor +het Gemeenebest? Ik ben lang uitlandig geweest en dus niet op de hoogte, +om goed met onzen politieken toestand bekend te zijn. Er is misschien +een omwenteling, een oorlog ophanden. Deze man kan een avonturier zijn, +een hoofd van kwalijkgezinden, die mij gevangen wil houden, uit vreeze +dat ik zijn aanwezigheid alhier aan mijn vader verklikken zal." + +Ik bleef bij dit laatste vermoeden staan, hetwelk mij, alles overdacht +hebbende, het aannemelijkste voorkwam, en hield mij intusschen bezig met +het opnemen van het kamertje, dat ik nu oordeelde mij ten kerker te +verstrekken. + +Dit onderzoek was spoedig volbracht. De meubelen bestonden uit een +vermolmd, wormstekig noteboomhouten kabinet, op gedraaide pooten, +hetwelk naast de deur stond en met drie porseleinen vazen pronkte, in +eene van welke een ruiker van verlepte goudsbloemen geplaatst was. +Daartegenover bevond zich de kleine, met gewast taf bedekte tafel, +aangeschoven tegen het venster, dat in lood was gezet en met drie +ijzeren bouten voorzien, welke alle gedachte op ontkoming van die zijde +verijdelden. Bij de tafel stonden drie gemeene houten stoelen: de beide +vakken rechts en links waren betimmerd met dubbele deuren, die +vermoedelijk bedsteden verborgen. + +De avond begon te vallen, en ik ongeduldig te worden: juist wilde ik +beproeven of ik de deur niet kon openen en onder het een of ander +voorwendsel naar beneden gaan, toen ik een bedaarden stap op de trappen +hoorde. De grendel week en de dochter mijne gastheers stond voor mij, +met een glas water in de hand. + +"Mijn vader heeft mij alles verhaald," zeide zij, met een eenigszins +ontstelde stem; "wij ook zijn u dank verschuldigd: ik heb gedacht, dat +gij wellicht zoudt verlangen, iets te drinken ... en ik geloof, niet ten +onrechte: maar ga toch zitten: gij beeft er, dunkt mij, nog van." + +Zij reikte mij het glas toe: ik wilde het aan den mond brengen, maar +juist toen zag ik, dat het troebel was: de gedachte, of er ook een +slaapdrank in gemengd was, kwam mij pijlsnel voor den geest. + +"Neem het maar," vervolgde zij: "'t is klaar water, waarin ik eenige +droppels spiritus heb gedaan. Ik zou u gaarne wijn aanbieden; maar dien +hebben wij niet." + +Ik schaamde mij nu over mijn argwaan: en het meisje, dat zoo minzaam en +hartelijk tegen mij sprak, geen minder vertrouwen waardig achtende dan +Alexander aan zijn geneesheer betoonde, dronk ik het glas in langzame +teugen ledig. + +"Te veel goedheid!" zeide ik, terwijl mijn tanden tegen het glas +kletterden: "inderdaad! gij komt mijn verlangen voor; want ik schaam mij +niet te erkennen, dat mij dat geval van zooeven eenige ontsteltenis +veroorzaakt heeft." + +"Men zou van iets minder kunnen ontstellen," zeide zij; "althans wanneer +men aan dergelijke schriktooneelen ongewoon is; maar helaas! men went +aan alles," voegde zij er op een droefgeestigen toon bij. + +"Hoe, Mejuffer!" zeide ik, eenigszins verwonderd, en hopende door mijn +vraag den draad van het geheim machtig te worden: "is u ooit iets +dergelijks overkomen?" + +"Er zijn droevige omstandigheden van verschillenden aard," antwoordde +zij: "het tooneel, dat hedenmorgen te Soest plaats had, was reeds genoeg +om iemand schrik aan te jagen." + +"'t Is waar ook! Gij moet u toen in die huifkar niet op uw gemak +bevonden hebben. Weinig dacht ik, zoo spoedig en op zulk een vreemde +wijze, kennis te zullen maken met de persoon, die zich daarbinnen aan +ieders oog onttrokken hield." + +"Ach!" zeide zij, op een weemoedige wijze het hoofd schuddende: "mijn +vader heeft geglimlacht, toen hij mij verhaalde met welk een kluchtigen +vond gij ons een veiligen aftocht bezorgd hebt. Hij had dit sedert jaren +niet gedaan." + +"Hij schijnt vele wederwaardigheden ondergaan te hebben," zeide ik. + +"Gave God," hernam zij, "dat wij daarvan slechts in den verleden tijd +mochten spreken!" + +Hier zweeg zij, en zich omwendende, wischte zij een traan uit het oog. +Ik wist ook niet, hoe het gesprek weder te beginnen: het innige +zielelijden, hetwelk haar scheen te beheerschen, boezemde mij eerbied +in, en in de stemming, waarin zij zich bevond, vreesde ik een gezegde te +wagen of een uitdrukking te bezigen, die haar gemoed op dezelfde +onaangename wijze zou kwetsen als een valsche toon de ooren eens +kenners. Van een anderen kant, dacht ik, zou het misschien onbeleefd +kunnen geacht worden, het gesprek geheel te laten vallen: en ik waagde +derhalve de volgende vraag: + +"Deze hoeve is ongetwijfeld uw gewone huisvesting niet." + +"Helaas! Mijnheer!" antwoordde zij op een toon, die mij tot in de ziel +roerde: "wij hebben geen huisvesting, die wij de onze kunnen noemen." + +"Niet, Mejuffer!" zeide ik: "dan moet ik des te meer mijn vrijpostigheid +beschuldigen, van u door mijn bijzijn nog grooteren last te +veroorzaken." + +"Verschoon mij," hervatte zij, zich herstellende: "mijn vader heeft u, +geloof ik, reeds gezegd, dat die last niet noemenswaardig is. +Integendeel," voegde zij er fluisterend bij, "ik ben overtuigd, dat hij +u niet herwaarts zoude gebracht hebben, indien hij niet van oordeel ware +geweest, dat zulks niet tevens het raadzaamst ware voor onze +veiligheid." + +Dat was wel juist hetgene, waar ik ook van overtuigd was; maar toch +klonk het mij eenigszins vreemd, de openhartige bekentenis daarvan uit +haren mond te vernemen. Ik meende dan ook te moeten te kennen geven, dat +ik geenszins de _dupe_ der uitnoodiging van den Heer Bos geweest was. + +"Het spijt mij, Mejuffer!" zeide ik, "dat uwe woorden mij bevestigen in +een vermoeden, hetwelk ik reeds als onwaardig had onderdrukt, dat +namelijk uw Heer vader mij verdenken kon van hem te zullen verraden." + +"Verraden!" herhaalde zij, terwijl ik haar oogen, niettegenstaande de +duisternis, welke reeds in het vertrek begon te heerschen, zag +schitteren van verontwaardiging: "indien hij u daartoe bekwaam had +geacht, zou hij u dan hier gebracht en vrijwillig met zijn schuilplaats +bekend gemaakt hebben? Wat wist gij van hem, dat gij zoudt kunnen +verraden?... maar vergeef mij, Mijnheer, ik spreek als een onverstandig +meisje over zaken, waarover het zwijgen mij beter voegde. Erger u niet +over de woorden, die ik mij ontvallen liet: de zonderlinge, de valsche +toestand, waarin wij ons bevinden, vergunt mij niet, u duidelijker uit +te leggen wat ik meene en gevoele. Gij zult geen misbruik maken van een +uitdrukking, die mij onbedacht ontsnapte. Een woord van u zou ons niet +alleen, maar ook de arme vrouw, die deze hoeve bewoont, in 't ongeluk +atorten. Zeg mij, dat ik in u hetzelfde vertrouwen mag stellen, hetwelk +mijn vader toont jegens u te voeden: zeg mij, dat gij de wetten der +gastvrijheid eerbiedigen zult." + +"Mejuffer!" antwoordde ik, getroffen en verbaasd over deze uitboezeming +van schijnbaar onsamenhangende woorden, welke mij per slot even wijs +lieten als ik bij den aanvang was: "gij zegt wèl, dat ik, al wilde ik +ook, omtrent uw vader of u niets zou kunnen verraden; want niet alleen, +dat mij niets ten uwen opzichte bekend is; maar ook de plaats van uw +tegenwoordig verblijf zal niemand van mij vernemen, indien dit althans +uw verlangen is;--zou ik iets kunnen weigeren aan hem, die mij het leven +gered heeft?--Het smart mij maar, dat iemand, van uwe kunne en jaren, +genoodzaakt is zich schuil te houden, in stede van zich met opgeheven +hoofd in de samenleving te vertoonen, waarvan zij zeker een sieraad zou +uitmaken." + +Deze laatste woorden sprak ik op een zeer koelen toon uit, opdat zij er +niet den minsten zweem eener plichtpleging in zou bespeuren. Haar +antwoord toonde mij ook, dat zij die niet als zoodanig had opgevat. + +"Men kan niet betreuren, wat men nooit gekend heeft," zeide zij, +weemoedig het hoofd schuddende: "en voorzeker zou ik mij kwalijk +geplaatst vinden in die samenleving, welke gij bedoelt. Het weinige +echter, dat ik daarvan gezien heb, is mij niet uitlokkelijk genoeg +voorgekomen om mijn gedachten lang bezig te houden of die af te trekken +van de roeping, die mij hier op aarde is aangewezen." + +Ik bleef eenigszins verlegen staan, niet wetende wat te antwoorden op +haar betuiging, toen gelukkig voor mij, en ook voor haar, zoo ik mij +niet bedrieg, de Heer Bos de kamer binnentrad. Hij had zich van zijn +rooden reismantel ontdaan en vertoonde zich nu aan mij in het eenvoudige +gewaad van een land-edelman of gegoeden pachter. + +"Ik vraag u om verschooning, zoo ik u wat lang heb laten wachten," zeide +hij, zich tot mij wendende op een wijze, die wel hoffelijk was, maar +toch altijd als die welke men in acht neemt jegens iemand, die een sport +lager op de maatschappelijke ladder staat: "ik had beneden nog iets te +verrichten: mijn dochter heeft het u, hoop ik, aan niets laten ontbreken +... immers, aan niets van hetgeen wij u hier kunnen verschaffen," voegde +hij er met een bitteren lach bij. + +"Ik weet niet, wat ik voor het oogenblik zou kunnen verlangen," zeide +ik, "of het zou een gelegenheid moeten zijn om mijn aangezicht en mijn +kleederen te ontdoen van het slijk en de modderspatten, die ik op weg +heb opgedaan." + +"Ga een waschkom halen, Amelia!" zeide de Heer Bos: "en een +kleerborstel, indien hier een dergelijk meubel te vinden is ... of, hoe +kan ik zoo dwaas wezen? ik heb den mijnen immers in den zak." + +De jonge juffer vertrok en ik begon mijn plunje een weinig op te +knappen, met behulp van den zakborstel, dien mij de Heer Bos had +toegestoken. Onder het schuieren trof iets blinkende op de keerzijde van +den borstel mijn oogen: ik bezichtigde dien van naderbij en zag, dat het +een koperen plaatje was, waarop hetzelfde wapen gesneden stond, dat ik +op den zegelring ontdekt had. Mijn beweging ontging mijn gastheer niet +en, naar het mij voorkwam, maakte die hem eenigszins onvergenoegd; +immers, zoodra zijn dochter terug was en het waschwater, dat zij bracht, +op de tafel had nedergezet, nam hij den borstel terug, bezag dien en +reikte hem toen aan haar over: "verbrand dit meubel," zeide hij. + +"Hoe Papa! dien borstel, dien gij zoovele jaren gebruikt hebt en die u +nooit verliet!" riep zij, hem verbaasd aanziende. + +"Verstaat gij niet, wat ik zeg? Mijzelven kost het, van een ouden +dienaar te scheiden, al is het maar een borstel;--maar wij moeten niets +overhouden, dat ons verraden kan. Ga mijn kind! en doe wat ik u gelast +heb: blijf verder Martha maar wat helpen: ik heb, gelijk gij weet, nog +wat met dien Heer te spreken." + +Amelia zuchtte en vertrok, het hoofd schuddende en den borstel +beschouwende. + +"Zij is er niet in gesticht," zeide haar vader, haar naoogende: "en ik +kan het klaar begrijpen; want mijzelf hindert het ook. Men moge het een +kinderachtig zwak noemen; maar er bestaat toch bij ons een stellige +gehechtheid aan voorwerpen, die wij lang gebruikt hebben en waar wij aan +gewoon waren; en er is iets onaangenaams in het verlies daarvan gelegen: +hoeveel te lastiger is het dan niet, wanneer men door de +noodzakelijkheid gedrongen wordt, die op te offeren ... ja te +vernietigen;... maar dat daargelaten. Zoodra gij u genoegzaam +opgefrischt zult hebben en op uw gemak bevinden, zal ik u een oogenblik +gehoor verzoeken." + +Ik verlangde niets liever; want ik hoopte nu eindelijk al het +geheimzinnige opgeklaard te zien, hetwelk tot nog toe de gedragingen en +woorden van vader en dochter verzeld had. Ik haastte mij dus zooveel +mogelijk met mijn toilet en plaatste mij toen recht over den Heer Bos in +de gemakkelijkste houding die ik nemen kon. In hoeverre aan mijn +verwachting voldaan werd, zal men in het volgende Hoofdstuk beschreven +vinden. + + + * * * * * + + +ZEVENDE HOOFDSTUK. + +VERMELDENDE, WAT DE HEER BOS AAN FERDINAND VERTELDE, EN HOE DEZE PER +SLOT NOG EVEN WIJS BLEEF, GELIJK OOK HET GEVAL MET DEN LEZER ZAL ZIJN. + + +"Ik ben overtuigd, Mijnheer Huyck!" zeide mijn gastheer na eenige +oogenblikken stilte, "dat gij u al vreemde gedachten van mij gevormd +hebt, en uw geest gedurende de laatste twee uren vruchteloos op de +pijnbank hebt gezet om uit te vorschen, wie ik toch eigenlijk ben en wat +ik met u voorheb." + +"Indien dit al zoo ware," zeide ik, "geloof ik van mijn kant te mogen +zeggen, dat al wat ik in die twee uren gezien en gehoord heb, niet +weinig gestrekt heeft om de denkbeelden en pogingen, die UEd. mij +toeschrijft, te rechtvaardigen." + +"Dat stem ik u toe. Zelfs de zoodanigen, die zich het minst aan de +handelingen hunner medemenschen gelegen laten liggen, zouden, in een +geval als het uwe, hunne nieuwsgierigheid geprikkeld gevoelen. Het spijt +mij slechts, dat mijn eigene veiligheid mij verbiedt, aan uw weetlust +naar vereischten te voldoen." + +Ik keek niet weinig op mijn neus; want nu bleef ik even ver als te +voren: "wat drommel kan de vent van mij willen?" dacht ik bij mijzelven; +"zoo hij mij anders niets te zeggen heeft, waartoe dan die plechtstatige +voorbereiding en die inleiding, die meer dan een foppage is?" + +"Mijnheer!" zeide ik: "ik eerbiedig uw geheim en begeer niets daarvan te +weten, zoodra UEd. begrijpt het te moeten voor u houden. Indien het +echter de vrees is voor mijn onbescheidenheid, welke u zou weerhouden, +mij uw vertrouwen te schenken, zoo moet ik u mijn leedwezen betuigen, +dat gij geen betere gedachten omtrent mij koestert." + +"Nu spreekt gij als alle jonge lieden, die het in hun verheven waan +hoogst kwalijk nemen, wanneer men hen niet beschouwt als van een andere +klei gevormd dan de overige kinderen van Eva. Neen, Mijnheer Huyck! ik +geloof en vertrouw, dat gij een braaf, rechtschapen jongeling zijt, die +mij de volstrektste geheimhouding zoudt beloven, en dat wel ter goeder +trouw.--Het zou slechts te bezien staan, of gij u altijd in de +mogelijkheid zoudt bevinden, dia te bewaren." + +"Ik begrijp niet," zeide ik, "wat mij zou kunnen verhinderen, mijn woord +gestand te doen." + +"O! Ik begrijp dit des te beter!" hernam hij: "en het zal u straks +wellicht mede duidelijk worden;--doch ter zake:--want het is niet om u +bloot te vertellen dat ik u niets zeggen wil, dat ik dit onderhoud +begonnen ben. Ik heb van u twee diensten te vragen: en de betuigingen +van erkentenis, die u straks ontvallen zijn, geven mij den moed, +daarmede onbeschroomd voor den dag te komen." + +"Ik zal de vrijheid nemen," zeide ik, "UEd. te doen opmerken, dat die +betuigingen mij niet ontvallen zijn, maar welgemeend waren.--Wat verder?" + +"Gij zijt een letterknecht," zeide de Heer Bos; "intusschen, uw +opheldering bevalt mij; want zij toont, dat gij niet behoort tot dat +slag van menschen, die veel beloven en weinig geven. Dan, gij wildet nog +iets zeggen." + +"Slechts dit wilde ik er bijvoegen," zeide ik: "dat ik bereid ben UEd. +alle diensten te betoonen, welke niet buiten mijn vermogen liggen of +tegen mijn plicht strijden." + +"Ziedaar een hoogst voorzichtige en prijzenswaardige _restrictie_," +zeide de Heer Bos, zich de kin wrijvende: "Jammer maar, dat men, wanneer +het er op aankomt, zoo oneindig veel onder die rubriek van plicht kan +brengen, terwijl de perken van het vermogen somtijds zoo bijster eng +worden;--doch, wij zullen zien, hoe gij over mijn verzoeken denken zult. +Luister!--In de eerste plaats zal het mij aangenaam zijn, dat gij bij +niemand, wie het ook wezen moge, iets van onze ontmoeting te Soest, noch +van die historie met Zwarten Piet en zijn maats, noch van uw +nachtverblijf alhier, eenig en het minste gewag maakt." + +"Maar," vroeg ik, "welke voldoende redenen zal ik dan kunnen geven van +het oponthoud, dat mij belet heeft, heden mijn reis naar Amsterdam voort +te zetten, gelijk mijn stellig voornemen was?" + +"Daar hebben wij al zwarigheden," zeide mijn gastheer, niet zonder +eenige bitterheid: "kunt gij het slechte weer, de vochtige wegen, het +misloopen der schuit en honderd andere redenen, die gij zelf beter kunt +uitdenken dan ik, niet opgeven aan hen, die recht hebben u daarnaar te +vragen?" + +"Ik ben niet gewoon de dingen anders te vertellen, dan zij zich hebben +toegedragen," zeide ik, droogweg: "doch in dit bijzonder geval wil ik u +de belofte doen, te verklaren, dat zoowel het weer, 't geen waar is, als +andere omstandigheden, die ik niet noemen kan, mijn reize vertraagd +hebben; onder dit enkele beding echter, dat ik aan mijn vader, voor wien +ik nooit iets verborgen hield, al wat mij is overkomen, onbewimpeld +verhale." + +"Aan uw vader!" herhaalde de Heer Bos met eenige drift, en terwijl hij +zijn stoel verzette. "Het aan uw vader verhalen?--Is dit kinderpraat of +mannentaal?--Aan uw vader! opdat hij zijn rakkers uitzende en zoowel +Zwarten Piet en zijn bende als mij en mijn arme dochter in triomf binnen +Amsterdam doe sleepen?--Meent gij het oprecht? of hoe heb ik het met u?" + +"Geloof, Mijnheer!" zeide ik, "dat ik mijn vader genoeg ken, om te +weten, dat ik hem iets van dezen aard vertrouwen kan, zonder dat hij er +eenig misbruik van maken zal. Denkt gij, dat ik anders de veiligheid van +mijn redder in de waagschaal zou willen stellen, of zelfs het leven van +dien roover, die, om welke reden dan ook, van zijn opzet heeft +afgezien." + +"Gij zijt een braaf mensch," hervatte de Heer Bos, na eenige +oogenblikken te hebben nagedacht: "ik weet, ik kan u niet beletten aan +uw vader, ja aan iedereen, te vertellen wat gij wilt. Dit _dilemma_ wil +ik u slechts ter overweging voorhouden:--uw vader is Hoofdschout, en als +zoodanig heeft hij, dit weet ik, last bekomen, mij overal op te sporen, +en, zoo hij mij vinden kan, mij uit te leveren aan hen, die mijn verderf +zoeken. Zoo gij hem dus op het spoor brengt van mijn tegenwoordig +verblijf, zult gij dan bij hem, die, zoo ik weet, een gemoedelijk man +is, niet, hetgeen gij rechtsgeleerden een _pugna officiorum_ noemt, doen +ontstaan? Zal hij dan volgens zijn eed niet gehouden zijn den man te +doen vatten, dien hij, als de redder zijns zoons, uit dankbaarheid +liever sparen zou?" + +Hier zweeg hij een oogenblik, als om de uitwerking zijner redeneering af +te wachten. Ik gevoelde daarvan het gewicht: want ik wist, hoe gestreng +en nauwgezet mijn vader was in het betrachten zijner plichten, en hoe +het hem zou hinderen, in het bezit te wezen van een geheim, waar hij +niet dat gebruik van mocht maken, hetwelk zijn ambt en plicht hem +voorschreven. + +"Daarentegen," vervolgde de Heer Bos: "zoo gij zwijgt, blijft uw geweten +en--dat uws vaders in rust. Hij zal te mijnen opzichte de ontvangene +bevelen trachten ten uitvoer te leggen en zulks meer onbekommerd doen, +daar hij niet weten zal dat hij eenige verplichting aan mij heeft: en +gij van uw kant, zult u noch het verwijt behoeven te doen, de oorzaak +mijner gevangenneming geweest te zijn, noch dat, van uw vader belet te +hebben zijn plicht te volbrengen." + +Ik had niets tegen deze redeneering in te brengen; en ofschoon het mij +altijd een hinderlijk denkbeeld bleef, iets voor mijn vader te moeten +verzwijgen, achtte ik echter in dit bijzonder geval aan het verlangen +van mijn gastheer te moeten voldoen. + +"Het is wel," zeide ik: "ik beloof u, geen melding van het voorgevallene +te maken aan wien het ook zij; doch onder een uitzondering, welke, zoo +ik meen, geheel in uw voordeel is. Indien het u eens niet gelukt, de +handen der justitie te ontsnappen, sta mij dan toe, door mededeeling van +het gebeurde, mijn vader een gunstige gedachte jegens u te doen +opvatten. Misschien kan hij u alsdan van dienst zijn, en zeker zal hij +dat, indien het in zijn vermogen is." + +"Deze voorwaarde is zoo billijk," zeide de Heer Bos, "dat ik die niet +slechts volkomen goedkeure, maar u tevens machtig, om ingeval ik eens +buiten gevaar geraak (waarvan ik u alsdan de tijding zal doen geworden), +hem insgelijks omtrent het gebeurde in te lichten.--Dit punt alzoo +afgesproken zijnde, ga ik over tot mijn tweede verzoek, waartegen ik +overtuigd ben, dat gij minder bedenkingen zult opperen, hoezeer de +vervulling daarvan u waarschijnlijk meer last zal veroorzaken, dan die +van het eerste." + +"Ik ben verzekerd," dacht ik bij mijzelven, "dat deze Heer Bos een +bankroetier is en mij geld te leen gaat vragen." + +"Na hetgeen ik vroeger gezegd heb," vervolgde hij, "zal ik u niet +behoeven te vertellen, dat ik mij niet in Amsterdam kan vertoonen, +zonder gevaar te loonen van in de knip te geraken. Hier in den omtrek +kan ik mij uithoofde van oude betrekkingen beter schuilhouden en de +spionnen van den Baljuw van Gooiland, die ook wellicht nog geen bevelen +omtrent mij ontvangen heeft, beter misleiden. Intusschen kan ik mijn +arme dochter niet bij mij houden: zij moet in mijn zwervend leven niet +deelen; en hare tegenwoordigheid zoude slechts strekken om mijn +schuilhoek des te eerder te doen ontdekken. Bovendien moet ik te +Amsterdam eenig geld en eenige oude papieren ontvangen: een commissie, +waarmede niemand zich zou kunnen of willen belasten, en die ik alleen +aan mijn Amelia kan opdragen. Een zekere notaris Bouvelt, die in uwe +stad woont, en wien gij misschien wel zult hebben hooren noemen, zal +haar tot zijnent huisvesten en voor een nicht van hem laten doorgaan. Is +zij eens daar, dan ben ik niet langer omtrent haar bekommerd;--doch de +groote zwarigheid is: hoe komt zij in Amsterdam?" + +Ik keek eenigszins vreemd op. "Wel Mijnheer Bos!" zeide ik; "er vaart +immers om de twee uren een volksschuit van Naarden op Amsterdam: en er +zijn rijtuigen genoeg te krijgen, zoodat...." + +"Dat weet ik," hernam hij: "maar ik weet ook, dat huurkoetsiers en +schippers gehouden zijn bericht te geven aan den Hoofdschout van al de +passagiers, die hun verdacht voorkomen." + +"Een jonge Juffer als zij zal toch niet onder de verdachte personen +gerangschikt worden," zeide ik. + +"Gij bedriegt u.--Ik ben zeker, dat men mijn aankomst wachtende was en +mij te Soest en te Eemnes reeds bespiedde. Door onderweg af te stappen, +heb ik die krabben wel voor een poos het spoor bijster kunnen maken: +maar zij zullen het spoedig hervinden. Zij weten, dat ik mijn dochter +bij mij heb. Zien zij nu een Juffer, die alleen van Naarden naar +Amsterdam reist en in beschrijving met Amelia overeenkomt, dan weten zij +al genoeg, om meer uit te vorschen. Neen! mijn kind moet de reis doen op +een wijze, welke hun alle vermoedens ontneemt: en ter bereiking van dat +doel wilde ik u voorslaan, haar onder uwe bescherming derwaarts te +brengen." + +Ik wist niet of ik wel gehoord had, zoo verbaasde mij deze voorslag. Had +de Heer Bos mij dien eenvoudig weg gedaan, ik had dien zonder bedenking +aanvaard; maar juist de inleiding, welke hij had doen voorafgaan om alle +zwarigheden af te snijden, deed er eene menigte bij mij oprijzen. +Bemerkende, dat hij op een antwoord wachtte, haastte ik mij zulks te +geven, de eerste moeilijkheid, die zich aan mij voordeed, daarbij +aangrijpende. + +"Mijnheer!" zeide ik, "het ware mij natuurlijk veel eer en genoegen, het +aangenaam gezelschap uwer dochter op de reis te genieten! maar heeft UEd +wel nagedacht, dat juist ik de minst geschikte persoon ben om haar tot +leidsman te strekken? Wanneer men te Amsterdam, wanneer mijn vader +verneemt, dat ik met een onbekende Juffer aldaar ben aangekomen, zal +zulks dan niet juist die vermoedens teweegbrengen, die UEd. wenscht te +voorkomen?" + +"Ik zei," zeide de Heer Bos, zich in een ontevredene houding achterover +op zijn stoel werpende, "dat gij Amsterdammers allen volkomen dezelfden +zijt en honderd redenen tegen eene hebt wanneer het er op aankomt iets +te doen, hetwelk met uw gewone sleur van denken en handelen niet +volkomen strookt. Zeg liever ronduit: "ik doe het niet," dan weet men +waar zich aan te houden." + +"Verschoon mij," Mijnheer!" hernam ik, een weinig verlegen en denkende +hem te bevredigen: "wat mij betreft, zal ik het gaarne doen, en mij niet +storen aan hetgeen de kwade tongen mij wellicht mochten nageven; +maar...." + +"De kwade tongen!" riep de Heer Bos, opspringende, met een heftige stem, +welke mij deed bespeuren hoezeer ik mij versproken had: "wie heeft die +meer te vreezen, mijn dochter of gij?--Wie zal er een jonkman te minder +om achten, zoo hij, op reis zijnde, zich liever in de roef bij een jonge +Juffer voegt, welke hij bij toeval ontmoet, dan dat hij met den gemeenen +hoop in het ruim gaat zitten? Neen, indien de laster zich aan een van +beiden hechten moet, zij is het, tegen wie hij zijn pijlen scherpen zal. +Hoe! een vader bewijst genoeg vertrouwen te stellen in uwe braafheid, om +zijn eenigen schat op aarde, zijn brave, engelreine dochter onder uw +bescherming te stellen, en gij acht, dat zulk een bescherming uw goeden +naam in gevaar zoude brengen? of denkt gij misschien, omdat ik mij niet +in 't openbaar vertoonen mag, het recht te hebben, van mijn dochter als +een gelukzoekster te beschouwen, als een verworpene, een melaatsche, +wier gezelschap besmetting aanbrengt? Mijnheer! gij doet mij op een +wreede, op een bittere wijze het rampzalige van mijn toestand en van +dien mijner onschuldige, mijner dierbare Amelia gevoelen. Het is +mogelijk, dat uw stijve Amsterdamsche kooplieden, uw afgepaste +Patriciërs, een handelwijze als de uwe zouden toejuichen ... wat mij +betreft, wanneer mij iemand een dienst vraagt, zeg ik ja of neen; maar +kom niet met gezochte voorwendsels voor den dag." + +"Mijnheer!" zeide ik, toen die vloed van woorden voorbij was, dien het +onmogelijk zonde geweest zijn te stuiten: "ik herhaal u, dat ik bereid +ben u den gevraagden dienst te bewijzen, en tevens de beschuldiging +verre van mij verwijder, als had ik u door eenig gezegde of gedachte +willen beleedigen. Omtrent het in de waagschaal stellen van mijn tot +heden onbevlekten naam, zal ik niet met u twisten; ofschoon UEd. mij +vergunnen zult, daaromtrent mijn eigene meening te bewaren:--en, vergun +mij dit er bij te voegen, het kan niet anders dan u gerustheid +inboezemen, wanneer gij bespeurt, dat gij uw dochter toevertrouwt aan +iemand, die zelf meer nauwgezet omtrent dat punt denkt dan gij. Indien +ik dus zwarigheden gemaakt heb, deze golden niet mij, maar uw eigene +veiligheid en de reputatie van Mejuffrouw Bos." + +"Geef mij de hand!" zeide hij, naar mij toekomende: "gij zijt een braaf +jongeling, en hebt volkomen gelijk. Ik heb verkeerd gedaan, mij driftig +tegen u te maken; want uw bezwaren doen u eer aan. Ik hoop, dat deze +rondborstige bekentenis u vergenoegen zal;--ik ben nooit gewoon geweest, +verschooning te vragen: en het zou mij spijten, u op een andere wijze +voldoening te moeten geven." + +Ik verzekerde hem, dat ik volkomen tevreden was over zijn gulle +bekentenis, en kon niet nalaten, onderwijl in mijzelven te lachen over +de zotte veronderstelling, dat ik, om al de avonturen van den dag, die +bijna met een messengevecht begonnen waren, waardiglijk te bekronen, die +zoude sluiten met een geregeld _duel_ tegen mijn bevrijder. + +"Om verder op uw bedenkingen nog eens terug te komen," zeide hij: +"vergun mij u te herhalen, dat het alleen van hier tot aan de poort van +Amsterdam is, dat mijn dochter u lastig zal vallen. Eens daar zijnde, +zal zij haar weg wel vinden. De schipper zal u kennen of niet, dit doet +tot de zaak niets af: in het eerste geval zal hij niet noodig achten aan +den Hoofdschout eenig rapport te geven, dat zijn zoon met of zonder dame +van de reis terug is: in het tweede zal hij insgelijks geen vermoeden +tegen Amelia koesteren; want hij zal u beiden voor broeder en zuster +aanzien, en, daar gij niet aan de beschrijving beantwoordt, die van mijn +persoon gegeven is, ook verder geen acht op u slaan.--Mocht men eens +naderhand van u willen weten, met welke Juffer gij gereisd hebt, zoo +kunt gij den onbescheiden vrager het antwoord schuldig blijven: en aan +hem, die recht heeft de vraag te doen, eenvoudig zeggen, dat gij aan een +Juffer, wier naam u onbekend was, die kleine diensten en beleefdheden op +reis bewezen hebt, welke ieder welopgevoed man aan de zwakkere sekse +verschuldigd is." + +Ik had nu niets te doen dan toe te stemmen, en ik deed dit ook, hoewel +een geheime stem mij te kennen gaf, dat ik mij op een maalstroom van +draaierijen en verwarringen inscheepte, waaruit ik mij niet dan met +moeite zou redden. + +"Mag ik nog eene vraag doen?" zeide ik ten slotte: "is Mejuffrouw Bos +reeds van het gemaakte plan onderricht?--en stemt zij er gaaf in toe, +zich aan een onbekende te vertrouwen?" + +"Mijn dochter heeft nooit een anderen wil gehad dan die haars vaders," +antwoordde hij: "en in dit geval heeft zij met mij de noodzakelijkheid +dezer schikking ingezien;--doch gij zult het haar zoo aanstonds zelf +kunnen vragen; want ik hoor haar komen. 't Is of zij geraden had, dat de +zaak juist beklonken was." + +"Mag men binnenkomen?" klonk nu de stem van Amelia, buiten de deur. + +"Brengt gij het licht met u?" vroeg haar vader.--Wij hadden het wel +noodig, want het was gedurende ons gesprek stikdonker geworden. + +"Het licht en het avondeten," antwoordde zij. + +"Wacht dan een oogenblik," hernam de Heer Bos: "dan zal ik eerst de +blinden sluiten. Men mocht ons van buiten bespeuren: en men kan geen +genoegzame voorzorgen nemen." + +Dit gezegd hebbende, sloot hij het luik en liet vervolgens Amelia in. +Zij droeg in de eene hand eene flesch, waarop een aangestoken kaars +stak, op den arm een servet, en in de andere hand een blikken trommel, +welke ik giste gevuld te zijn met de eetwaren, te Eemnes gekocht. De +oude Martha volgde met een kruik bier, en een bord, waarop zich een +bierglas, een wijnkelkje, een kommetje, een papiertje met zout, een +peperbos, twee stalen vorken, een tinnen lepel en drie messen van +verschillend fatsoen bevonden. + +"'t 'Zelschap zal zich motten behelpen," zeide laatstgenoemde, terwijl +zij Mejuffrouw Bos hielp aan het dekken der tafel en het uitpakken van +de trommel. "We kunnen het zoo op zijn elfendertigste niet bezorgen: +niet, of er bennen hier wel wat fijne glazen en borden ook, dat beloof +ik; maar die heit Mevrouw achter 't slot." + +"Aha!" dacht ik bij mijzelven: "'t is dus een Mevrouw, aan wie deze +woning behoort. 't Is nu de vraag, of zij weet, aan welke gasten in dit +oogenblik op haar erf huisvesting verleend wordt." + +Onder dit alles nam ik de oude vrouw eenigszins nauwkeuriger in +oogenschouw: ik meende mij te herinneren, haar nogmaals gezien te +hebben, ofschoon waarschijnlijk jaren geleden: daar echter die grauwe +oogen met roode randen voorzien, die puntige neus, dat gelaat, waarop de +sporen des ouderdoms die der kinderziekte begonnen te vervangen, die +ingevallen, tandelooze mond en scherpe kin, die gebogen gang en bevende +stem, onder de kenmerken behoorden, welke aan meer dan eene bedaagde +boerin passende zijn, ontgaf ik mij dit. Een vrij eenvoudig toeval wekte +echter nieuwe vermoedens bij mij op. Martha liet namelijk, onder het in +orde brengen van den disch, een mes van de tafel vallen. Ik was er +spoediger bij dan zij, om het op te rapen, en overhandigde het haar. +Toen zij het van mij aannam, zag zij mij in 't gezicht en opeens begon +zij over al haar leden te beven. + +"Heilige Maagd!" zeide zij: "is het mogelijk!..." + +"Wat is mogelijk?" vroeg de Heer Bos: "kent gij dien Heer?" + +"Waarlijk!" antwoordde zij: "ik weet niet ... maar die Heer lijktent zoo +sprekend op een neefje van Mevrouw, die wel eensjes bij ons kwam, jaren +geleden.... Maar het kan toch niet wezen. Immers...." + +"Kom, oudje!" viel de Heer Bos in, wien kennelijk de wending van het +gesprek niet beviel: "gij kunt Mijnheer niet kennen, die hier vandaag +voor 't eerst in 't land komt. Ga maar naar de keuken en stel die dwaze +denkbeelden uit uw gedachten." + +"Nou!" zeide Martha, terwijl zij zich met Amelia weder naar beneden +begaf: "er is meer gelijk als eigen; maar toch indien het niet sprekend +de jonge Heer...." + +Mijn gastheer, de deur weder sluitende, belette mij de juistheid der +gissing van de oude vrouw te beoordeelen, ofschoon ik er wel wat onder +had durven verwedden, dat zij geen ongelijk had in haar vermoeden, +zoomin als ik in het mijne. Ik wist haar echter niet te huis te brengen. +Iets meer nopens haar wenschende te vernemen, waagde ik de volgende +vraag: + +"Woont deze oude ziel hier alleen? dan loopt zij, dunkt mij, nog al +gevaar, een bezoek van Zwarten Piet te ontvangen." + +"Zij had haar man tot haar bescherming," antwoordde de Heer Bos: "en +sedert deze onlangs overleden is,... gij ziet zij draagt nog den rouw +over hem ... woont haar zoon, een afgedankte varensgezel, bij haar in. +Wel is waar, aan dezen heeft zij weinig hulp; want, naar zij mij +vertelt, is hij meestal, en ook thans, van huis en verdoet zijn tijd in +de kroegen en dobbelhuizen." + +"Mijn hemel!" zeide ik: "wie weet of haar zoon niet dezelfde knaap is, +die heden tweemalen zoo geducht door u begroet is geworden." + +"Licht mogelijk!" zeide de Heer Bos, al lachende: "in dat gevat heb ik +hem den dienst slecht betaald, dien zijn moeder mij bewijst: doch dan +mogen wij ons tevens geluk wenschen, dat hij van huis is; want een +soortgelijken knaap acht ik tot alles in staat. Ik zal hedenavond nog +eens onderzoek doen, of uw vermoedens gegrond zijn." + +Op dit oogenblik kwam Amelia terug met een schotel pannekoeken, dien zij +op de tafel nederzette. "Ziezoo!" zeide zij: "als de Heeren nu maar +plaats willen nemen; het avondeten is opgedaan." + +Wij namen plaats, en ik vond nu voor het eerst gelegenheid, om de +Juffer, die tot mijn reisgenoote voor den volgenden morgen bestemd was, +eenigszins nauwkeuriger op te nemen, dan het flauwe daglicht mij bij +onze eerste kennismaking vergund had te doen. Haar gestalte, vooral +wanneer zij zat, was eer rijzig, dan gemiddeld te noemen; maar al haar +ledematen waren volkomen aan elkander geëvenredigd en evenmin van +grofheid als van te groote rankheid te beschuldigen: alleen moest men +haar handen uitzonderen, die, hetgeen juist niet als een gebrek kon +beschouwd worden, zoo tenger en smal waren als die van een aankomend +meisje. Wat haar gelaat betrof, ofschoon het den strengsten vitter +moeielijk zoude gevallen zijn, er iets aan te berispen, bezat het echter +niet die soort van schoonheid, welke mij het meeste geviel. Misschien +kwam zulks hierdoor, dat ik niet kon nalaten in mijn geest gestadig +vergelijkingen te maken tusschen haar en Henriëtte Blaek, wier +uiterlijke, ofschoon minder regelmatig fraai te noemen, een zeker iets +bezat, hetwelk mij meer behaagde. Deze laatste had mij bij den eersten +aanblik geheel ingenomen; wat Amelia betrof, ik gevoelde, wanneer ik den +droefgeestigen trek beschouwde, die haar groote donkerbruine oogen +benevelde, een beweging van medelijden, van hartelijke welwillendheid, +van dienstvaardigheid; maar niets, dat naar liefde zweemde. Misschien, +ik erken het gaarne, ontsproot dit verschil van gewaarwording uit +dezelfde Amsterdamsche afgepastheid en tegenzin in het buitengewone, +waartegen de Heer Bos zoozeer (en naar mijn begrip ten onrechte) was +uitgevaren, en verflauwde de zonderlinge aard der omstandigheden, waarin +ik Amelia ontmoet had, de uitwerking, welke anders haar bevalligheden +hadden kunnen teweegbrengen:--ik twijfel er echter niet aan (want zoo +loopen de opvattingen en gewaarwordingen uiteen), of een ander +jongeling, met een meer romanesken of ondernemenden geest begaafd dan +ik, zou, juist om dat zonderlinge, des te eerder op haar verliefd zijn +geworden. Wat hiervan zij, de waarheid is, dat Mejuffrouw Bos heerlijk +schoone oogen had, met lange, sierlijk naar boven gekrulde pinkers +voorzien, en bekranst met zuivere, net gevormde, blinkende wenkbrauwen, +even gitzwart als haar lokken, die in natuurlijke krullen het hoofd +bedekten. De vorm van het gelaat was volkomen eirond; en gelijk ik reeds +gezegd heb, het was onmogelijk eenige feil te vinden in het beloop van +den een weinig gebogen neus (die hoewel zachter van vorm, echter +volkomen op dien haars vaders geleek), van de fijne lippen en van de +gladde kin, die zich op den schoonen hals eenigszins verdubbelde. Alleen +op de kleur van het vel zoude men hebben kunnen aanmerken, dat die niet +volkomen blank was, maar eerder overdekt met die tint, welke men bij +Spaansche of Italiaansche vrouwen ontmoet; doch, behalve dat het mij nog +onbewezen was, welke landstreek of welke moeder haar het licht +geschonken had, zoo kon ik bij een _brunette_ de melkwitte blankheid +niet vorderen, welke de eigenschap eener schoone _blondine_ uitmaakt. + +Het was niet alleen over de oogen, dat een waas van zwaarmoedigheid +verspreid was. Ook in een paar rimpels, die nu en dan het anders gladde +voorhoofd plooiden, en in een eenigszins pijnlijken trek, welken de mond +vertoonde, meende ik de sporen van een diep, in 't hart geworteld leed +te ontdekken. Een oogenblik van vroolijkheid zou gewis een geheel +nieuwen, verrukkenden glans over haar wezen hebben verspreid; maar het +scheen dat de vreugde en Amelia elkander voor eeuwig hadden +vaarwel-gezegd; slechts zeer enkel kwam een lichte blos zich op haar +wangen vertoonen; en wanneer zij glimlachte, was die glimlach eer +geschikt om droevige, dan om blijmoedige gedachten te verwekken. + +Wat haar gewaad betrof, het was geheel zwart en duidde niet den minsten +zweem van opschik aan, terwijl men kon zien, dat het reeds eenigen tijd +gedragen was geweest: echter was alles, wat zij aanhad, niet alleen van +de fijnste stoffage, maar getuigde bovendien de snede van keurs en +mouwen, dat een modemaakster daaraan had gewerkt, die voor haar vak bij +uitnemendheid berekend was en haar taak vervuld had op een wijze, het +voorwerp waardig, waaraan zij haar arbeid had besteed. + +Het afbeeldsel van den Heer Bos heb ik reeds gegeven, althans zooverre +als ik er bij onze eerste ontmoeting van had kunnen oordeelen. Ik zal er +thans slechts bijvoegen, dat zijn dochter veel op hem geleek; doch zijn +gelaat, hoewel mede bruin van verf, scheen eer door den invloed van het +weer die kleur te hebben aangenomen, dan die aan de natuur dank te +weten. Hij droeg een blonde pruik, die waarschijnlijk een deel zijner +vermomming uitmaakte; want zijn haar was zwart met enkele grijze plekken +doormengd. Wijders was zijn linnen van de fijnste soort: en een keurige +netheid op zijn persoon kenmerkte den welopgevoeden man. Zijn handen +waren fraai, volkomen aristocratisch van vorm, en met spiegelgladde +nagels voorzien: terwijl geen vlekje of spatje rok of vest ontsierde. + +De wendingen en manieren van vader en dochter beiden waren gemakkelijk +en wellevend: men behoefde slechts een oogenblik met hen in gezelschap +te zijn geweest, om te bespeuren dat zij fatsoenlijke lieden waren en +met fatsoenlijke lieden verkeerd hadden. Het eenige wat mij hinderde in +den Heer Bos was de toon van meerderheid, welken hij zich gedurig jegens +mij aanmatigde, en die niet van dien aard was dat hij door zijn meerdere +jaren gewettigd konde worden. Het was licht te zien, dat hij in +omstandigheden verkeerd had, welke hem het recht gaven, te bevelen, en +dat hij zich niet dan met moeite in een minderen toestand wist te +schikken. Wat de dochter betrof, al wat zij deed of zeide, was even +beleefd en gepast; maar insgelijks van dien aard, dat het nimmer tot +eenige gemeenzaamheid aanleiding geven kon. + + + * * * * * + + +ACHTSTE HOOFDSTUK. + +WAARIN MEER GEREDENEERD DAN GEDAAN WORDT. + + +"De Heer Huyck zal de vriendelijkheid hebben, u naar Amsterdam te +brengen, Amelia!" zeide mijn gastheer, nadat wij eenige oogenblikken in +stilte gegeten hadden. + +Amelia antwoordde niets, maar zij zag mij aan met een beleefde +hoofdbuiging, waaruit men evengoed kon opmaken, dat zij zich mijn +geleide wel getroosten wilde, als dat zij er mede vereerd was. + +"Het zal namelijk zijn," voegde ik er bij, "indien de Juffer er niet +tegen heeft. Intusschen moet ik niet vergeten u verlof te vragen, om +morgenochtend, te Naarden, even aan de herberg te vernemen, of de +postwagen aangekomen is, waarmede ik mijn reisbagage verwacht. Het zal +een gering oponthoud zijn en u, hoop ik, geen hinder veroorzaken." + +"In het minste niet," zeide Amelia: "wij zullen dan maar wat vroeger van +hier gaan." + +"Het zal," zeide ik, "aan u, of aan uw Heer vader staan, het uur van +vertrek te bepalen: want daar ik bekennen moet, niet recht te weten waar +wij zijn, kan ik slecht berekenen hoeveel tijd wij noodig hebben om van +hier naar Naarden te wandelen." + +"0!" zeide de Heer Bos, "in een klein half uur kunt gij er op uw gemak +zijn: reken er dan nog een half uur bij, voor het inwinnen der +berichten, die gij hebben moet en voor het gaan naar de schuit, dan is +het vroeg genoeg zoo gij hier tegen halfzes vandaan gaat." + +"En moeten wij," vroeg ik lachende, "dien fraaien hollen weg dan weer +door, dien wij hedenavond gekomen zijn? dan beklaag ik Mejuffrouw Bos." + +"Dat behoeft juist niet," antwoordde hij: "wij hadden dien heden ook +niet behoeven te nemen; maar ik was van oordeel dat de modderige landweg +den indruk mijner stappen niet zoo lang bewaren zonde als het zandpad +door het bosch, hetwelk bovendien langs bewoonde huizen loopt." + +"Hoe!" riep ik uit: "heeft Mejuffrouw dien afschuwelijken weg mede +moeten doortrekken?" + +"Dat niet alleen," zeide de Heer Bos; "maar nog wel, evenals ik, beladen +met pak en zak;--want wij gevoelden geen trek om onze bagage in de +huifkar te laten, noch om die te laten dragen door dezen of genen +arbeider, en ons aan zijn bescheidenheid te wagen. En dan wilde Amelia +nog wel op het voorbeeld van Esopus, den spijskorf dragen, schoon die +het zwaarst van alles was, en niet, als in het geval van den Phrygiër, +gaandeweg geledigd werd." + +"'t Is waar," zeide Amelia, terwijl zij haar fijne handjes wreef: "mijn +vingers dragen nog de sporen van den ring, waaraan ik de trommel hield." + +"Gij zoudt mij waarlijk het maal bederven," zeide ik, "wanneer ik denk +aan het ongemak, dat u het dragen dier spijzen veroorzaakt heeft." + +"Mijn vriend!" zeide de Heer Bos tot mij, met meer innig gevoel, dan +waarvoor ik hem vatbaar oordeelde: "indien de gedachte aan het leed +mijner dochter mij verhinderen moest te eten, zou ik sedert lang geene +spijs meer genuttigd hebben."--Dit gezegd hebbende, stak hij over tafel +de hand aan Amelia toe en drukte de hare met een warmte, welke mij zien +deed, dat, wat overigens de man zich te verwijten mocht hebben, +hartelijke verkleefdheid aan zijn dochter hem was bijgebleven. + +"Kom!" zeide hij eindelijk: "wij moeten hopen, dat deze bedroevende +staat van zaken niet duren zal. Nog eenige weinige slechte dagen, +Amelia! en wij zullen, zoo mijn voorgevoel waarheid spreekt, van al de +zorg en kwelling, die ons thans drukken, ontslagen zijn en blijder dagen +te gemoet zien....; wij moeten nu aan onzen gast het tooneel niet +aanbieden eener weekhartigheid, waar hij te minder in deelen kan, daar +hij er de aanleiding niet van verstaat." + +En, terstond van toon en stoffe veranderende, begon hij mij over mijn +reizen te ondervragen: een onderzoek, gelijk men weet, altijd aangenaam +aan hem tot wien het gericht wordt. Het gesprek, hetwelk hieruit geboren +werd, gaf mij gelegenheid om op te merken, dat de Heer Bos de meeste +landstreken van Europa bezocht had niet alleen, maar ook een grondige +kennis bezat van de zeden, gewoonten en staathuishoudkunde der +onderscheidene volkeren; ja, dat hij vele en belangrijke bijzonderheden +wist, welke hij niet kon hebben vernomen dan door eene nauwe betrekking +en omgang met die personen, welke in hun vaderland het meeste gezag of +den voornaamsten invloed uitoefenden. Ongevoelig bracht ons de loop van +het onderhoud ook op het punt onzer koloniale bezittingen, en ik stond +versteld over de kennis, welke hij ook te dien opzichte ten toon +spreidde. Daar de mijne dienaangaande gering was, was ik niet in staat +met volkomen zekerheid over de juistheid zijner opgaven en narichten te +oordeelen; maar toch had de op mijn reizen verkregene gewoonte van met +allerlei slag van lieden om te gaan, mij niet geheel buiten een zekeren +graad van menschenkennis gelaten, zoodat ik de logenachtige versieringen +van den sprookjesverteller eenigszins wist te onderscheiden van de +onopgesmukte verhalen des zaakkundigen reizigers: en, hoewel ik ten deze +begreep geen onbepaald krediet te moeten verleenen, veelmin mijn zegel +te kunnen hechten aan de stoute beslissingen en beoordeelingen, welke de +Heer Bos zich betreffende de handelingen zoo der Compagnie als van hare +dienaren veroorloofde, zoo wist hij die echter met zulke schijnbaar +gegronde en afdoende redenen te omkleeden, dat het, in mijn oog althans, +geen geringe moeite en bekwaamheid zou vereischt hebben, die met een +goed gevolg te wederleggen. Van de Oost en West kwamen wij op Czaar +Peter te huis en op de stoute hervormingen, door hem in Rusland +ondernomen: en de naam van dien grooten Alleenheerscher, ons aan de grap +van dien morgen herinnerende, bracht ons als vanzelf op het Soester +avontuur en op de onweersbui terug. Gevraagd zijnde hoe ik het gedurende +den regen gesteld had, verhaalde ik, dat ik geschuild had op de hofstede +Guldenhof, toebehoorende aan den Heer Blaek. + +"Guldenhof!" herhaalde Amelia: "is dat niet die fraaie plaats aan de +andere zijde van Eemnes? Ik heb het even gewaagd, toen wij die +voorbijgingen, mijn hoofd buiten de huifkar te steken en dat prachtige +goed te beschouwen, hoewel het mij bijkans een stijven nek had gekost." + +"De Heer Blaek!" herhaalde van zijn kant mijn gastheer, bijna +terzelfdertijd: "is Jacobus Blaek de eigenaar van dat vorstelijk +buitengoed?... Het moet hem dan wel zijn medegeloopen, sedert ik hem +gekend heb: want toen zag het er sober uit met zijn tijdelijke +goederen:... dan: waarover verwonder ik mij?" vervolgde hij, als tegen +zichzelven sprekende en terwijl hij met zijn mes op de tafel speelde: +"ik heb minder recht dan iemand om over de wisseling der fortuin eenige +verbazing te toonen." + +"Zoo ik wel onderricht ben," zeide ik, "heeft de Heer Blaek een +aanzienlijk vermogen in de Oost-Indiën gewonnen." + +"Hij?" zeide de Heer Bos: "gij verwart hem met zijn broeder, die +werkelijk zeer rijk kon genoemd worden; want het toeval was hem even +gunstig geweest, als het den eigenaar van Guldenhof, in dien tijd +althans, tegenliep. Nu! zoo eenig mensch de gaven der fortuin verdiende, +het was dezelfde Hendrik Blaek; want een meer edelmoedig hart, en meer +geneigd hetgeen hij bezat met anderen te deelen, heb ik nooit gekend. De +arme drommel heeft niet lang genot gehad van hetgeen hij met zooveel +zorg vergaard had. Hij is een der weinige menschen, wier dood mij een +wezenlijke smart veroorzaakt heeft." + +"Gij hebt hem dan zeer van nabij gekend?" vroeg ik, niet zonder +deelneming: want een gesprek over den vader der bevallige Henriëtte kon +mij niet anders dan belangrijk zijn. + +"Hij was een braaf en beminnelijk mensch," zeide mijn gastheer, +blijkbaar een rechtstreeksche beantwoording mijner vraag wenschende te +ontwijken: en terstond vervolgende: "hij heeft een dochter nagelaten: +leeft zij nog?" + +Ik voelde, dat ik op deze vraag tot over de ooren toe rood werd: +misnoegd op mijzelven, dat ik mij, ofschoon onwillekeurig, zou +blootstellen aan verdere onderzoekingen, trachtte ik mijn verwarring +onder den schijn van luchthartigheid te bemantelen en antwoordde met een +gemaakten lach: "voorzeker leeft zij: althans toen ik haar van morgen +sprak, was zij nog in blakenden welstand." + +"En is zij nog niet gehuwd?" vroeg de Heer Bos al verder: "mij dunkt +eener goede partij als haar moet het niet aan vrijers ontbreken." + +"Gehuwd is zij niet," antwoordde ik: "en meer weet ik er niet van, daar +ik eerst heden van mijn buitenlandsche reize terugkeer;--maar ik stem +volkomen met u in, dat zij geen gebrek aan aanzoeken hebben kan." + +"De hemel schenke haar wijsheid, om een goede keuze te doen," zeide mijn +gastheer: "maar komaan! de avond is gevorderd: en het is tijd, dat gij +beiden u ter ruste begeeft, om morgen weer vroeg bij de hand te kunnen +zijn. Het hindert mij toch," vervolgde hij, de kruimels van zijn +roksmouw afknippende, "dat ik mijn ouden borstel moet missen." + +"Zou UEd. hem zóó niet kunnen gebruiken?" zeide Amelia, terwijl haar +wangen voor een oogenblik door een zachten glans van genoegen werden +bestraald! en meteen haalde zij het betreurde voorwerp van onder haar +bouwen voor den dag en stak het over de tafel aan haar vader toe. Deze +beschouwde het met een blik van verrassing: het plaatje met het wapen +was er afgerukt en de spijkergaatjes, die nog van het vroeger bestaan +daarvan hadden kunnen getuigen, met den rug van een mes zooveel mogelijk +gelijkgewreven. + +"Ik dank u, Amelia!" zeide de Heer Bos, met aandoening: "waarlijk! het +is kinderachtig van mij, aldus aan een nietig meubel te hechten; maar +... gij weet het, melieve! dat ik bij wezenlijke rampen mijn +gemoedskalmte niet verloren heb: en gij zult mij deze zwakheid ten goede +houden.--Waarlijk!" vervolgde hij, den borstel aandachtig beschouwende: +"ziedaar wel een evenbeeld, dat ik op mijzelven toepasselijk kan maken. +Ben ik niet evenals hij, na jaren wrijvens en schurens, van mijn glans +beroofd, toen ik oud werd, en thans in het oog der wereld even weinig +meer waard als dit meubel den Jood zou wezen, dien wij hedenmorgen +ontmoet hebben?" + +"UEd. zal mij de opmerking vergunnen," zeide ik, "dat, gelijk deze +borstel nog evengoed dienst kan doen, al is hij van zijn pronk beroofd, +datzelfde voorrecht ook u kan vergund blijven. Onze waarde berust immers +niet in uiterlijke praal, maar in het nut dat wij stichten." + +Ik dacht met deze aanmerking en voorzeker alles behalve nieuwe +vergelijking mijnen gastheer een verplichtend gezegde toe te voegen; +maar de zonderlinge uitdrukking, die zijn gelaat aannam, toen ik met +spreken geëindigd had, trof mij zoodanig, dat ik mij wel wachtte op +denzelfden toon voort te gaan. Gedurende het gesprek over de Heeren +Blaek hadden, naar 't schijnt, oude herinneringen een uitdrukking van +zachte droefgeestigheid op zijne trekken verspreid, welke ik niet +gedacht had, daar immer te zullen aantreffen, en welke nog vermeerderd +werd door het hervinden van zijn borstel en de gedachten, welke de +beschouwing daarvan in zijn boezem had opgewekt:--maar nu was opeens die +uitdrukking verdwenen: het gansche gelaat had de strenge, terugstootende +plooi hernomen, die het gewoonlijk kenmerkte: en een bittere lach kwam +het nog meer ontsieren." + +"Hoor!" zeide hij, op een schamperen toon, terwijl hij een blik op mij +wierp, die mij onwillekeurig sidderen deed: "de diensten, welke ik +gewoon ben geweest te bewijzen, waren niet altijd van dien aard, dat men +er mij veel dank voor wist." + +"Vader!" zeide Amelia, met een bevende stem, terwijl zij oprees en hem +bleef aanzien met een weemoedigen blik, die hem zijn rasch gezegde +scheen te verwijten. + +"Gij hebt gelijk, mijn kind!" zeide hij: "en ik handel dwaselijk, door +aan zulke denkbeelden toe te geven... zoo de Heer Huyck het goedvindt, +zal ik hem zijn slaapstede toonen." + +Deze laatste woorden sprak hij weder op een zeer natuurlijken en +hoffelijken toon uit en liet die met een buiging van het bovenlijf +vergezeld gaan. Ik boog insgelijks ten bewijze van toestemming: en na +gedane dankzegging rezen wij gezamenlijk op. Ik wenschte aan Amelia een +gerusten nacht, en volgde den Heer Bos, die, na zich half bij zijn +dochter verontschuldigd te hebben, dat hij haar in het donker liet de +kaars opnam en mij in een klein vertrekje bracht, hetwelk op dezelfde +trap, doch eenige treden hooger, uitkwam. + +"Ik denk niet," zeide hij, mij op een nauwe bedstede wijzende, die zich +aldaar bevond, "dat u dit nachtverblijf machtig zal aanstaan: maar gij +zult het moeten nemen zooals gij het vindt." + +"O! zeide ik: "maak daarover geene verontschuldigingen; ik ben lang +genoeg op reis geweest om mij te hebben leeren behelpen: en een nacht is +gauw doorgebracht. Maar wat ik u bidden mag, neem het licht met u: +Mejuffrouw Bos bevindt zich alleen en in het duister. Ik heb geen licht +noodig om mijn slaapstede te vinden." + +"Zoo gij niets meer noodig hebt, en u in 't donker kunt uitkleeden, zal +ik aan uw verzoek voldoen," zeide mijn gastheer, en mij een goede +nachtrust toegewenscht hebbende, verliet hij het vertrek. Ik had +intusschen den eenigen stoel, die zich daarin bevond, voor mijn +slaapplaats geschoven en, mij van mijn bovenkleederen ontdaan hebbende, +kroop ik met de rest te bedde; want in de onzekerheid hoe de gesteldheid +daarbinnen zou wezen, was ik eenigszins huiverig om mij geheel te +ontkleeden. + +En inderdaad, mijn ligplaats was noch slechter, noch beter dan ik reden +had mij voor te stellen. Het bed bestond uit een harde peul, waarvan men +de opvulsels niet behoefde te raden; want van alle zijden staken mij de +puntige stroohalmen in de leden, zoo vaak ik mij omwendde. Het laken was +van dien aard, dat het mij, welke houding ik aannam, nooit geheel +bedekte; lag ik recht uitgestrekt, dan staken mijn voeten er buiten: +haalde ik deze binnen en ging ik krom liggen, dan waren mijn knieën +ongedekt:--en wat het ware, dat mij tot hoofdkussen diende, kon ik +volstrekt niet uitvinden en moest eerst den volgenden morgen ontdekken, +dat het uit een oud stel vischnetten bestond, in een meelzak gewikkeld. +De vinding was niet onaardig en ik ben nooit te weten gekomen, of ik +haar aan het vernuft van den Heer Bos, van zijn beminnelijke dochter of +van de oude Martha moest toeschrijven. + +Het was echter niet het min gemakkelijke mijner ligging, dat mij zou +verhinderd hebben, na een zoo vermoeienden dag, een zoete rust te +genieten. Integendeel waren het die vermoeienissen zelven en de +onderscheidene schokken, welke ik naar lichaam en geest ontvangen had, +die mij beletteden, den slaap te vatten, waar ik zoo vurig naar +verlangen moest. Duizend verschillende en verwarde denkbeelden maalden +mij door het brein en deden dat brandend en koortsig gevoel in mijn +hoofd ontstaan, hetwelk aan elke sluimering vijandig is. Al de +ontmoetingen van den dag kwamen mij beurtelings voor den geest zweven, +gelijk de schimmen eener fantasmagorie. Ik zag weder den twist in de +herberg: ik hoorde den hatelijken Andries vloeken en den Jood zijn +kramerijen venten: ik onderscheidde het lieve gezichtje van de bevallige +Henriëtte Blaek: ik bestreed opnieuw de drie struikroovers en dankte +weer mijn redding aan mijn geheimzinnigen gastheer, die zich aan de +oogen mijner verbeelding in een nog majestueuzer gestalte voordeed dan +in de wezenlijkheid. Dan weder stelde ik mij de belofte voor den geest, +welke ik den Heer Bos gedaan had, en de moeilijkheden, welke voor mij +zouden kunnen ontstaan zoo uit de verplichting, die ik op mij genomen +had, om Amelia naar Amsterdam te brengen, als uit die, van het op dien +gevaarvollen avond voorgevallene voor elk geheim te houden. Bij dit +alles voegde zich nog een zeker gevoel van ongerustheid, dat ik niet van +mij af konde werpen, en hetwelk was toe te schrijven aan de onzekerheid, +waarin ik verkeerde, zoo omtrent de plaats waar ik mij bevond, als +omtrent hetgeen mij nog kon te wachten staan. Wel is waar, ik voedde +geen vrees meer voor den Heer Bos, die er naar allen schijn belang bij +had, mij te vriend te houden; maar ik was niet zonder zorg omtrent +Andries, die, naar mijn innige overtuiging, niemand anders wezen kon dan +de zoon der weduwe, in wier woning ik mij bevond: het onaangename +vermoeden begon mij te bekruipen, of ik niet altemet de legerstede van +dien booswicht betrokken had: en ik kon de benauwende gedachte niet +verbannen, dat hij wellicht te huis komen en mij de weinig gewenschte +eer van zijn bezoek geven zou. + +Ik had, kort nadat ik mij te bedde begeven had, den luchtigen voetstap +van Amelia eenige reizen op de trappen gehoord, en veronderstelde dat +zij de overblijfselen van ons avondmaal naar de keuken bracht. Daarop +had zij een vrij langdurig onderhoud met haar vader gehad, waarvan ik +echter niets dan bloote klanken verstaan kon, en zich toen ter ruste +begeven. De Heer Bos was vervolgens naar beneden gegaan; naar mijn +gedachten, om aan de oude Martha eenige onderrichtingen te geven: het +duurde wel een uur eer hij terugkwam en zich in de bedstede, tegenover +die, waarin zijn dochter sliep, begaf. Een zwaar gesnork kondigde mij +weldra aan, dat, welke zijn zorgen voor de toekomst ook wezen mochten, +die echter niet in staat waren, hem het slapen te beletten. + +Wat mij betreft, er verliepen uren achtereen, eer de slaap mijn oogen +sloot, en toen zelfs bracht die noch rust, noch verkwikking mede. +Benauwende, pijnlijke droomen kwelden mij, en deden mij ieder oogenblik +met schrik uit mijn sluimering ontwaken. Ik zag het ouderlijk huis in +vlammen staan: gewapende roovers, waaronder zich Andries en, vreemd +genoeg, ook de poëet Helding bevonden, stormden ter plundering binnen, +en werden aangevoerd door den Heer Jacobus Blaek, die zijn regenscherm +als een staf van commando rondzwaaide. Ik zag mijn moeder, doodsbleek en +met bloed bedekt, door twee dier boosdoeners voortsleepen: ik hoorde het +noodgeschrei mijner zusters en broeders, die in de vlammen omkwamen: en +dan zag ik opeens boven het vlammend puin, Henriëtte, Amelia, en een +talrijken stoet bevallige, in feestgewaad uitgedoste jonge meisjes +luchtig en onbezorgd ronddansen, en rozen strooien op de vonken, die +onder haar voeten opspatteden. Opeens deed Andries, die een ijzeren +geldkist uit den brand had gesleurd, welke hij met geweld op straat +sleepte, een afgrijselijken vloek hooren: alles verdween voor mijn +oogen, en ik ontwaakte. + +Maar, schoon wakker, nog dreunde mij die stem in de ooren, en nog +herklonken die slagen, welke echter niet op een ijzeren kist, maar op de +deur der woning nederkwamen. Ik ging recht overeind zitten. Er kon geen +twijfel meer aan zijn: het was Andries, die weder te huis kwam. + +De morgenschemering was aangebroken: ik liet mij zoo zachtjes als ik kon +uit mijn bed zakken, kleedde mij aan, omklemde mijn knuppel met beide +handen en bleef toen, op den stoel gezeten, angstig luisteren, wat er +volgen zou. Weldra hoorde ik de oude Martha naar het voorhuis +schoffelen. Ik rees op, en overlegde of het ook zaak zoude wezen, den +Heer Bos te gaan wekken, toen ik Martha met een heesche stem haar zoon +hoorde toeroepen: "daar slaapt van nacht familie van Mevrouw hier in +huis: ik mag je niet opendoen: zie maar dat je in de schuur terecht +komt." + +Ofschoon mij deze woorden eenigszins geruststelden ten opzichte der +voornemens van de moeder, bleef ik echter niet zonder zorg, of zich de +zoon wel daaraan zoude storen. Mijn onzekerheid was intusschen spoedig +voorbij; want na eenige vruchtelooze pogingen om de deur open te +krijgen, ging Andries al brommende en vloekende weg, en Martha haastte +zich, haar bed weder op te zoeken, hetgeen mij ten blijk strekte, dat +zij geen vrees voor zijn terugkomst koesterde. + +Dit tooneel had mij echter allen slaap ontnomen. Ik bleef nog een +geruimen tijd stilzitten, toen naderde ik het venster, opende het met +zoo weinig gerucht mogelijk, en ademde de verkwikkende morgenlucht in, +die mij van buiten tegenstroomde. + +Dan, was die frissche ochtendkoelte welkom aan mijn verhit gestel, niet +minder aangenaam werd ik verrast door het heerlijke schouwspel, dat zich +voor mijn oogen opdeed en hetwelk ik verre was te verwachten. Het +uitzicht, dat ik den avond te voren van de kamer, waar wij ons toen +bevonden, had gehad, was beperkt: het raam, waar ik nu voorstond, opende +zich aan eene andere zijde van het gebouw en vergunde mij het gezicht +van een natuurtooneel, het penseel eens schilders waardig. Ter +linkerzijde en achter een schuur, een duiventil en een paar andere +kleine gebouwen, tot de hoeve behoorende, verhief zich een fraaie groep +eeuwenheugende eikeboomen, wier kruin wel door den zeewind was +ontbladerd, doch wier knoestige met breede takken voorziene stammen zich +donker afteekenden tegen den nog kleurloozen hemel en tegen de +Zuiderzee, over wier grauwe oppervlakte een aantal kleine vaartuigen +elkander kruisten. Iets meer nabij verhief zich een oude, met mos en +heesters overdekte bouwval, de strenge stijl van welks bouworde scheen +aan te kondigen, dat ik de overblijfselen van een klooster voor mij had: +een muurtje, dat waarschijnlijk voorheen een kerkhof omheind had, +verbond dit gedenkstuk van vroegere dagen aan de hoeve, waarin ik mij +bevond. Ter rechterzijde liep de grond glooiend opwaarts, en werd het +verschiet hier en daar belemmerd door golvende heuvelen, deels met koren +en boekweit beteeld, deels met heesters en kreupelhout begroeid, deels +bedekt met de paarskleurige heide, waarlangs de witgewolde kudde reeds +hun ochtendmaal kwamen gebruiken. De stilte van den morgen werd alleen +nu en dan afgebroken door het dof geloei der runderen in den stal en het +gekraai van den wakkeren haan, die met zijn kakelbonten harem over het +erf kuierde en het rijzend zonnelicht begroette, dat allengskens aan dit +natuurtooneel leven en beweging kwam bijzetten. Opeens trof mij de +gedachte: ik had dit bevallig geheel nog éénmaal beschouwd: wanneer of +in welk gezelschap, dit wist ik mij niet te binnen te brengen; maar het +kwam mij voor, als ware het niet de eerste reize, dat ik mij hier +bevond. Ik kon uit den weg, dien ik den vorigen avond genomen had, en +uit de nabijheid der zee, het besluit opmaken, dat ik mij ten Oosten en +niet verre van Naarden moest bevinden en wel omtrent de plaats, waar +vroeger een stad van denzelfden naam in de Hoeksche en Kabeljauwsche +twisten was te gronde gegaan; maar ik had, zooverre ik wist, nooit eenig +uitstapje naar dien kant gemaakt. Eindelijk gaf ik het op: en daar ik +meermalen het naburige Muiderberg bezocht had, waar het landschap veel +overeenkomst had met datgene, hetwelk ik nu voor oogen had, maakte ik +het besluit op, dat ik door die gelijkheid van natuurtooneel misleid, +mij ten onrechte verbeeldde, hier vroeger geweest te zijn. + +De morgenstond had zijn weldadigen invloed op mij uitgeoefend en met het +daglicht waren die kwellende droombeelden en onrustige gedachten +verdwenen, die mij gedurende den nacht hadden beziggehouden. Ik aarzelde +dus niet om mij weer naar mijn legerstede te begeven, en de natuur, haar +rechten hernemende, welke zij te lang aan de verbeelding had afgestaan, +deed mij een weldadigen slaap genieten, waaruit ik niet ontwaakte, dan +toen de stem mijns gastheers mij riep, en ik, de vakerige oogen +wrijvende, den Heer Bos, reeds geheel gekleed, zag voor mij staan. + +"Het is tijd!" zeide hij: "het spijt mij zulk een aangename rust te +storen; maar gij zult ongetwijfeld de eerste schuit niet willen +misloopen." + +"Gij ziet," zeide ik, opstaande, "dat mijn toilet geene groote moeite +zal vereischen. Ik heb niets anders te doen als mij te wasschen, en ik +ben tot uw dienst." + +"Ik heb u gebracht wat gij noodig hebt," zeide de Heer Bos, mij op de +tafel wijzende, waar hij een kom met water en een handdoek had +neergeplaatst. "Ik behoef niet te vragen of gij goed geslapen hebt." + +"Daar kan ik niet volmondig ja op zeggen," antwoordde ik, en verhaalde +hem tevens hoe mijn nachtrust gestoord was geweest. Gedurende mijn +verhaal bleef ik de wezenstrekken van mijn gastheer zorgvuldig +gadeslaan. Geen verwondering noch ontroering was daarop zichtbaar: +alleen zag ik hem een paar reizen de wenkbrauwen samentrekken. + +"Ik verwachtte niet anders," zeide hij, toen ik met mijn mededeeling +geëindigd had: "en ik had dienaangaande het noodige onderricht aan de +oude Martha gegeven. Ondertusschen, die schurk moet u noch mij hier +zien: de gevolgen zouden te gevaarlijk kunnen wezen. Ik moet mij +daarover nog met de oude onderhouden. Wees zoo goed, zoolang bij mijn +dochter te vertoeven." + +Wij verlieten het vertrek, en begaven ons weder naar datgene, waar wij +den vorigen avond hadden doorgebracht. Ik vond hier Amelia, in hetzelfde +gewaad als den vorigen dag gekleed, behalve dat zij nu een muts droeg en +een falie daar over heen: ook was zij met een zonnescherm voorzien. De +Heer Bos liet ons alleen, en na een korten morgengroet, bleven wij, +beiden zwijgend en eenigszins met onze houding verlegen, voor ons zien. + +Het leed niet lang, of de Heer Bos kwam terug: "alles is in orde," zeide +hij: "Andries ligt in de hooischuur zijn roes uit te slapen, en, eer hij +wakker is, zijn wij ver van hier. Ik heb bovendien zijn moeder +gewaarschuwd, dat de justitie hem opspoorde; en een kleine wenk van dien +aard zal, vlei ik mij, genoegzaam zijn, om hem verre van hier te +zenden.--Niets verhindert ons dus langer, de reis aan te vangen." + +"Ik weet niet," zeide Amelia, zich met minzaamheid tot mij wendende, "of +Mijnheer ook nog vooraf iets verlangt te gebruiken." + +"Het is mij nog vroeg genoeg," zeide ik: "en daar ik toch genoodzaakt +ben, mij te Naarden een oogenblik op te houden, zullen wij evengoed daar +eenig ontbijt kunnen nuttigen." + +"Welaan dan!" zeide de Heer Bos, en trad meteen, door ons gevolgd, de +kamer uit. + +In het voorhuis stond de oude Martha, die, nijgende, en de handen +drukkende van den Heer Bos en van Amelia, afscheid van ons nam. + +"Wij danken u voor uw herbergzaamheid," zeide de Heer Bos: "vergeet +niet, hetgeen ik u omtrent uw zoon gezegd heb, en neem dit aan, voor den +omslag, dien wij u veroorzaakt hebben. Mijn goed zal ik nader laten +halen. Bedenk, dat alles van uw stilzwijgendheid afhangt." + +"Ach!" zeide zij: "met wie spreekt de oude Martha ooit? Geen haan zal er +na kraaien, dat UEd. hier 'eweest is: en in een kwartier tijds zijn al +de kamers weer dicht 'esloten en het beddegoed uit de bedsteden 'enomen, +en kan niemand merken, dat ik hier volk heb 'ehad." + +Ik kon mij niet weerhouden van te glimlachen: "zoo al de slaapplaatsen +zoogoed gestoffeerd zijn als de mijne," dacht ik, "zal zeker het +opredderen niet veel tijd kosten." + +Intusschen naderde ik ook op mijne beurt de oude vrouw en stelde haar +onder dankbetuiging voor het nachtverblijf eene kleine fooi ter hand. +Toen ik mij omwendde, zag ik dat de Heer Bos een koffer had opgenomen, +die waarschijnlijk het goed van zijn dochter bevatte. + +"Mag ik u niet van die moeite ontslaan?" vroeg ik hem; "daar toch +Mejuffrouw nu onder mijn geleide komt, is het niet meer dan billijk, dat +ik haar goed drage." + +"Wij zullen het ieder een gedeelte van den weg dragen," zeide de Heer +Bos: "ik ga niet met u tot Naarden." + +De toon, waarop hij deze woorden uitsprak, was zoo beslissend, dat ik +het ongeraden vond, verder aan te dringen. Wij begaven ons dan op reis, +de Heer Bos den tocht geleidende, en even wakker doorstappende, alsof +hij, in stede van een koffer, een pak veeren onder den arm had. Ik heb +nog verzuimd te zeggen, dat hij thans zijn rooden mantel niet omhad, en +zijn Spaanschen hoed tegen een meer gewonen verwisseld had. + +Amelia liep zwijgend achter haar vader; en ik sloot den tocht. Wij +namen, in stede van den modderigen hollen weg, een zandpad door de +eikenstruiken, hetgeen op een driesprong uitkwam, waar onze geleider +stilhield. + +"Hier moeten wij scheiden," zeide de Heer Bos: "dit voetpad links brengt +u aan de poort van Naarden. Vaarwel Amelia! God behoede u en schenke u +het noodige beleid om de moeilijke taak te volbrengen, die gij op u +genomen hebt." + +Dit zeggende drukte hij een hartelijken kus op 't voorhoofd zijner +dochter. Wat haar betrof, zij schreide niet; zij stortte geen ijdele, +doch bij zulk een scheiding toch niet berispelijke klachten uit: maar de +doodelijke bleekheid, welke zich over haar gelaat verspreidde, toonde +niettemin hoezeer haar hart op dit oogenblik leed. + +"Wat u betreft, Mijnheer!" zeide de Heer Bos, mij de hand drukkende: +"ontvang mijn voorloopigen dank voor den dienst, dien gij mij bewijzen +wilt. Ik vertrouw u mijn dochter: en gij zult, hiervan houde ik mij +overtuigd, u dat vertrouwen niet onwaardig betoonen." + +"Is er niets anders dat ik voor u doen kan?" vroeg ik hem terwijl ik +zijn handdruk beantwoordde. + +"Voor het oogenblik niet:--ik heb reeds te veel van u gevorderd; +wellicht meer dan gij zult kunnen volhouden;... doch het zij zooals het +wil!... alleen dit nog!... mocht mij het lot eens treffen, dat mijn +vijanden mij toewenschen, ontferm u dan over mijn ongelukkige +dochter:--wees dan haar voorspraak.... Zorg dan, dat zij in staat +gesteld worde, zich een wijkplaats volgens haar wensen te kiezen." + +Ik gaf door een buiging mijn toestemming in dit verzoek te kennen en nam +nu den koffer op, dien de Heer Bos had neergezet en die mij zwaarder +voorkwam dan ik gedacht had, waarop hij na Amelia nogmaals vaarwel +gezegd te hebben, zich met rassche schreden rechtsaf en naar den zeekant +begaf. Wij oogden hem een poos na en sloegen toen zwijgend het +aangewezen pad in, dat ons weldra op den heirweg in de nabijheid van +Naarden bracht. Buiten de poort nam ik een knaap aan, om den koffer te +dragen; bood mijn arm Amelia aan, en bevond mij met haar na verloop van +eenige minuten in de herberg te Naarden. + + + * * * * * + + +NEGENDE HOOFDSTUK + +BEHELZENDE HET VERHAAL EENER SCHUITREIS VAN NAARDEN NAAR AMSTERDAM. + + +In de herberg gekomen zijnde, werden wij door den waard in een +zijkamertje gewezen, waar ik terstond voor Amelia en voor mij een paar +kop koffie en boterhammen bestelde; en de vraag deed, of er ook goed met +den vrachtwagen van Deventer was aangekomen aan het adres van Mr. F. +Huyck. De waard beantwoordde deze vraag toestemmend en gaf mij te +kennen, dat het goed zich in de groote kamer aan de overzijde bevond. +Ik vroeg hierop verlof aan Amelia van haar een oogenblik alleen te mogen +laten, en begaf mij naar de aangewezen plaats, waar ik werkelijk, na +eenig zoekens, de mij behoorende koffers, doozen en verdere voorwerpen, +uit onderscheidene andere goederen, welke aldaar in heerlijke eendracht +en verwarring door en op elkaar gestapeld waren, terugvond; waarop ik +den waard verzocht, die gezamenlijk met den koffer van Amelia naar de +schuit op Amsterdam te laten brengen, en de roef voor mij te huren. + +Terwijl ik met dit alles bezig was, had ik wel opgemerkt dat er paarden +voor het logement hadden stilgehouden: doch in de drukte van het +oogenblik daar geen bijzondere acht op geslagen. Toen mijn bestelling +echter was afgeloopen, en ik mij weder naar het zijkamertje terug zoude +begeven, sloeg ik het oog, in 't voorbijgaan, door de gang naar buiten +en zag een paar fraaie, kostelijk getoomde en gezadelde rijpaarden, die +reeds een goeden rit schenen te hebben gedaan, naar men kon opmaken uit +het schuim, dat hun breede borst bedekte, en die door den staljongen +voor de deur gevoederd werden, terwijl een rijknecht, in zwierige +livrei, daarnevens stond. Ik hield mij echter niet op met die te +beschouwen, daar ik Amelia niet langer wilde alleen laten,--maar men +verbeelde zich mijn verwondering en mijn misnoegen tevens, toen ik, de +zijkamer binnentredende, iemand, in rijgewaad uitgedost, over Amelia aan +de tafel zag zitten, met den hoed op het hoofd, het rijzweepje in de +hand en de beenen uitgestrekt, en in dien persoon dengenen herkende, +dien ik minst van allen hier verwacht of gewenscht zoude hebben, den +Heer Lodewijk Blaek. "Daar beginnen de wederwaardigheden al!" dacht ik +bij mijzelven: en mijn spijt was zoo groot, dat ik als sprakeloos aan de +deur bleef staan. + +"Komt het glaasje haast, dat ik besteld heb?" vroeg Lodewijk, mij +slechts terloops aanziende: "o vergeef mij!" voegde hij er bij, mij +herkennende: "ik dacht dat het de kastelein was.--Mijnheer Huyck! ik +wensch u goeden morgen."--Hier lichtte hij even zijn hoed, en zich +terstond naar Amelia wendende, met wie hij reeds in onderhoud scheen te +zijn getreden: "en reist de Juffrouw zoo alleen?" vroeg hij: "in +waarheid! het zou mij tot bijzondere eer strekken u te mogen brengen, +waar UEd. wezen wilde.--Men treft soms onwelkom gezelschap op reis aan," +(dit laatste was ik volkomen met hem eens) "en het is ridderplicht, de +dames, die alleen en verlaten zijn, daartegen te beschermen." + +Ik was nog niet recht bekomen van mijn verbazing. Ik zag, hoe Amelia +bleek en ontsteld was geworden door de gemeenzame toespraak van den +vrijpostigen losbol: en ik wist nog niet, welke houding ik moest +aannemen. Het eenvoudigste ware zeker geweest, terstond aan Lodewijk te +verklaren, dat de Juffer geene bescherming behoefde, daar zij zich reeds +onder de mijne bevond; maar ik huiverde op de gedachte, daardoor +verkeerde vermoedens op te wekken bij iemand, op wiens bescheidenheid ik +mij niet kon verlaten. "Waar zal Henriëtte Blaek mij voor houden," dacht +ik bij mijzelven, "wanneer zij van haar neef verneemt, dat ik met een +mooi jong meisje op reis ben geweest?" Deze gedachte belette mij te +handelen gelijk de edelmoedigheid mij eigenlijk zoude hebben +voorgeschreven, en ik besloot, mij te vergenoegen met aan Lodewijk het +voortzetten zijner aanbiedingen te beletten, door zelf een gesprek met +hem aan te knoopen. + +"Is UEd. hedenmorgen reeds van Guldenhof aan komen rijden? UEd. moet het +warm hebben, ofschoon de ochtendstond altijd het best geschikt is tot +dergelijke tochten. En hoe vaart de familie op Guldenhof? Het is een +fraai paard, dat UEd. daar heeft," enz. enz. Lodewijk antwoordde slechts +met enkele woorden op deze en dergelijke toespraken, welke ik tot hem +richtte: en, geene de minste gedachte voedende, dat ik tot Amelia in +eenige betrekking stond, bleef hij haar gedurig aanstaren, lonkte en +knipoogde, en scheen haar door zijdelingsche wenken te kennen te willen +geven hoe onaangenaam hem de stoornis was, welke ik in hun _tête-a-tête_ +had aangebracht. + +Wat Amelia betrof, zij beantwoordde hem op dezelfde wijze, als hij mij +deed, namelijk met niet veel meer dan "ja Mijnheer!" of "neen Mijnheer!" +Zij hield de oogen gedurig voor zich geslagen op het kopje, dat zij in +de hand hield en waaruit zij nu en dan een langzame teug nam. Ik kon +niet nalaten van met een gevoel van diepe beschaming op te merken, dat +zij, na mij toen ik binnenkwam even te hebben aangezien, geen oog meer +op mij wendde, als wilde zij mij de bescherming niet afvergen, welke ik +haar niet uit eigen beweging verleende. Deze bescheidenheid van hare +zijde overwon weldra mijn voornemen om mij te houden, alsof wij elkaar +niet kenden, en ik was op het punt, van aan Lodewijk te verzoeken, de +Juffer, die ik de eer had gezelschap te houden, niet langer lastig te +vallen, toen de waard, met een glaasje likeur binnentredende, mij de eer +der bekentenis kwam ontnemen. + +"Mijnheer!" zeide hij tegen Lodewijk: "een glaasje cognac als 't UEd. +belieft: Mijnheer!" (tegen mij) "als UEd. naar de schuit moet zal het +tijd worden." + +"Hoeveel ben ik u schuldig?" vroeg ik, terwijl Amelia intusschen was +opgestaan. + +"Sta mij ten minste toe, u tot aan de schuit te brengen...." zeide +Lodewijk, insgelijks opstaande en Amelia zijn arm aanbiedende. + +"Zeven gulden vijftien stuivers, wegens betaalde vracht voor UEds. +goed," antwoordde mij de waard: "twee kommetjes koffie en twee +boterhammen....?" + +"Twee!" herhaalde Lodewijk, een oog op de tafel werpende, en vervolgens +Amelia en mij aanziende met een blik, die mij deed ontwaren, dat hij +lont begon te ruiken, en die ook den waard deed opkijken. + +"Wel ja!" zeide deze: "Mijnheer betaalt immers ook voor de Juffrouw?" + +"Voorzeker!" zeide ik, hem twee dukaten ter hand stellende, met verzoek +van mij geld terug te geven: "als UEd. gereed is!" vroeg ik, mij tot +Amelia wendende. + +"Nu begrijp ik het!" zeide Lodewijk, met een boozen lach, die mij +machtig veel lust gaf hem op zijn gezicht te trommelen. + +"_Heureux mortel!_" voegde hij er bij, het hoofd schuddende en mij +schamper aanziende. "Ik vraag u om verschooning, Mejuffer! Maar waarom +heeft de Heer Huyck mij niet terstond gewaarschuwd, dat ik vergeefsche +moeite deed?" + +Ik voelde dat ik rood werd; want ik kon de juistheid dezer aanmerking +van Lodewijk niet ontkennen: "Mijnheer!" zeide ik, op een toon, dien ik +trachtte zoo natuurlijk mogelijk te maken: "ik heb niets over deze +Juffer te zeggen. Een gelukkig toeval heeft mij haar doen ontmoeten: en +haar _familie_ (met nadruk op het woord _familie_) heeft mij verzocht, +daar wij toch éénen weg gingen, wel te willen zorg dragen, dat haar op +reis niets ontbrak. Ik dacht, dat UEd. haar kende, anders zou ik niet +geweten hebben, waaraan uw voorslagen toe te schrijven. Ik heb de eer uw +dienaar te zijn." + +"Goede reis samen," zeide Lodewijk: "en ik hoop dat de _familie_ van de +Juffer alle reden zal hebben, over haar keuze tevreden te zijn," voegde +hij er bij, op een toon, die mij verstaan deed, dat hij geen woord +geloofde van al wat ik hem, ik moet bekennen vrij onhandig, verteld had. + +Ik antwoordde verder niets; maar, den arm aan Amelia gevende, verliet ik +met haar de herberg. Nauwelijks waren wij de stadspoort uit, toen +Lodewijk ons, met zijn lakei achter zich, voorbijreed. Hij deed zijn +groet vergezeld gaan met een spotachtigen glimlach, en bleef langzaam +voor ons uit rijden. Toen wij de laatste brug der vestingwerken hadden +verlaten en de trekschuit in 't gezicht kregen, zag ik hem weder +ophouden en eenige woorden wisselen met iemand, die zich nabij de klep +van de schuit hield; waarna hij in vollen draf verder reed. + +Wij waren spoedig aan de plaats der afvaart, waar de kruier zich met +mijn goed bevond en mij het roefbriefje ter hand stelde. Amelia ging +dadelijk naar binnen; wat mij betreft, ik bleef een oogenblik de +oplading der goederen gadeslaan, toen mij de persoon naderde, met wien +ik Lodewijk had zien spreken en dien ik terstond voor Simon herkende. +Hun onderhoud deed bij mij een vermoeden ontstaan, hetwelk zich later +bevestigde; doch dat ik mij wel wachtte aan Amelia mede te deelen, ten +einde haar niet nutteloos te verontrusten. + +"Whelkom, meneer Hijk!" zeide Simon: "phen je nog 'ier? Me dacht, je zat +hal 'oog en droog te Hamsterdam? Ken ik thoch niks an je kwijt worden? +Niet?--Nou! dhaarom zei je thoch ghezond blijven. Has ik je dan reis +weerzie met ghezondheid?" + +Het vertrek der schuit maakte een einde aan de rede van Simon, die een +plaats nam op de voorplecht, terwijl ik met Amelia in de roef ging +zitten. + +Ik zag aan de koele en gestrenge uitdrukking van haar gelaat, dat mijn +gedrag eenige verontschuldiging vereischte, en ik moest bij mijzelven +erkennen, dat zij reden had, ontevreden over mij te zijn. Ik sprak haar +dus, eenigen tijd nadat de schuit van wal had gestoken, op de volgende +wijze aan: + +"Ik vrees, Mejuffrouw, dat gij mij beschuldigt, van weinig te +beantwoorden aan het vertrouwen, door uw Heer vader in mij gesteld." + +"Mijnheer!" antwoordde zij, "ik heb het recht niet, u eenige +verwijtingen te doen. Ik gevoel zeer wel, hoe moeilijk de toestand was, +waarin de ontmoeting van een bekende u moest brengen; en het doet mij +van harte leed, dat gij u om mijnentwille wellicht onaangenaamheden op +den hals haalt." + +"Uwe goedheid," zeide ik, "behandelt mij meer grootmoediglijk dan ik +verdien; maar waarlijk, gij hadt recht gehad, een andere handelwijs van +mij te verwachten. Geloof echter, dat, zoo ik niet terstond den Heer +Blaek voor zijn onbeschaamdheid bestrafte, zulks slechts daarom was, +omdat ik hoopte dat hij vóór ons vertrekken zoude: en ik was bezorgd, +dat zoo hij, gelijk nu geschied is, ontdekte dat wij te zamen reisden, +hij nasporingen in 't werk zou stellen, welke het geheim van uw Heer +vader in gevaar mochten brengen." + +Deze reden was nu wel niet de ware; maar zij had toch zooveel grond van +waarschijnlijkheid voor zich, dat Amelia, naar mijne meening, niet kon +nalaten, die voor volkomen geldig te houden. Zij scheen er zich dan ook +mede te vergenoegen. + +"Ik hoop," zeide zij, "dat gij geen last meer zult hebben van deze +ontmoeting, en dat de Heer Blaek zich met de door u gegeven inlichtingen +zal tevreden stellen.--Is hij de zoon van den Heer Blaek, over wien wij +gisteravond spraken? Hij schijnt mij toe geen gelukkig toonbeeld op te +leveren van de Amsterdamsche Heeren. Wellicht echter," voegde zij er +bij, "moet ik zijn vrijpostigheid alleen toeschrijven aan den verlatenen +toestand, waarin ik mij bevind." + +"Het was gisteren voor het eerst, dat ik dien Heer ontmoette," was mijn +antwoord: "maar het zou mij grieven, indien UEd. onze Amsterdamsche +jongelingschap naar hem wilde beoordeelen. Er zijn er onder, die, zooals +hij, hoovaardig op hun rijkdom en aanzien, zich een toon aanmatigen, die +hun vrij kwalijk voegt, en zich, vooral tegen een kunne, die zij +eerbiedigen moesten, alles veroorloven, op het voorbeeld der Fransche +windbuilen, die zij naäpen, zonder tevens die welgemanierde bevalligheid +te bezitten, welke bij onze naburen de onbescheidenheid eenigszins +vergeeflijk maakt. Maar gij zult, naar ik hoop, te Amsterdam ook +jongelieden vinden, die zich door een ordentelijk, zedelijk gedrag +onderscheiden, nauwgezet zijn in het betrachten hunner maatschappelijke +plichten, zich aanbevelen door een heuschen beschaafden omgang, en niet +van oordeel zijn, dat drinken, rossen en rijden, grof spelen en +dergelijke uitspattingen tot de kenmerken eens fatsoenlijken mans +behooren." + +"Ik twijfel er niet aan," zeide zij: "het zal te Amsterdam zijn, als +overal, dat men er veel kaf onder 't koren vindt. Helaas! wat mij +betreft, ik zal er niet in de gelegenheid zijn om zulks bij ondervinding +te leeren, en mijn toestand zal mij wel dwingen, mij afgezonderd te +houden van alle gezelschappen. Hoe gelukkig zijt gij, Mijnheer! aan wien +deze reis niets dan vreugde en blijdschap voorspelt. Gij gaat een +beminde familie terugvinden en moogt u thans reeds verheugen in die +zalige ontmoeting.... terwijl ik!... maar verschoon mij, ik heb geen +recht u met mijne klachten op te houden. Verhaal mij eens, bid ik u, hoe +groot is het huisgezin van uw Heer vader?" + +Ik beantwoordde deze vraag, en, van het eene op het andere komende, +geraakten wij van lieverlede in een belangrijk en levendig onderhoud, in +den loop waarvan ik telkens meerdere redenen vond om het gezond verstand +en het edel hart van mijn reisgenoote te bewonderen. Wij brachten alzoo +bijna ongemerkt de lange en vervelende vaart van Naarden tot Muiden ten +einde. Aan die stad gekomen, moet men, gelijk bekend is, de schuit +verlaten om zich in een andere in te schepen. Wij trokken dan te zamen +en gearmd Muiden door, toen een nieuwe gebeurtenis mij stof gaf tot +nieuwe bekommernis over de taak, die ik op mij genomen had, en waarmede +ik mij reeds begon te vereenigen. Onder het voortwandelen hoorde ik +achter ons het klappen van een zweep en het rollen van een rijtuig over +de straatsteenen. Ik zag om: daar reed ons een prachtige koets voorbij, +met vier witte paarden bespannen, en twee lakeien achterop: en, eer ik +nog den tijd had om na te denken, aan wien dit rijtuig behoorde, +herkende ik daarbinnen den ouden Heer Blaek, met zijn hofdichter over--, +en--o spijt!--zijn schoone nicht naast hem. Ik bloosde tot achter de +ooren toe: ik groette:--de Heer Blaek had mij niet opgemerkt;--maar +Henriëtte had mij gezien, en de koele blik, welken zij bij het +teruggroeten op ons beiden nederwierp, drong mij door de ziel heen.--Zij +had mij herkend: daar was geen twijfel aan;--en wat toch moest zij nu +van mij denken? Ik had haar gezegd, dat ik _alleen_ naar Amsterdam +reisde; en nu had zij mij met een onbekende Juffer gearmd gezien:--en ik +zou mij misschien nimmer in de mogelijkheid bevinden, haar de aanleiding +mijner handelwijze te verklaren.--Zelfs ook dan, al ontsloeg mij de Heer +Bos van alle geheimhouding, wie zou de zonderlinge ontmoetingen, die mij +in deze weinige uren overkomen waren, op mijn woord af verkiezen te +gelooven. + +Doch, wat deed het er eigenlijk toe, of Henriëtte Blaek ons al of niet +gezien had? Haar neef had ons immers gezien en ik hield mij genoeg van +zijn minzame gezindheid te mijwaart verzekerd, om tevens overtuigd te +zijn, dat hij zulks niet verzwijgen zou, althans niet aan zijn +nicht.--En bovendien, welk groot belang stelde ik toch in de gedachten, +die een meisje, dat ik slechts eenmaal gezien had, omtrent mij +koesterde? Ik was immers niet op haar verliefd! Iemand van mijn koel en +bedaard gestel, wien de Franschen zelfs den naam van _le phlegmatique +Hollandais_ gegeven hadden, zou zoo op een bof +verlieven!--Onmogelijk--en echter....! + +Deze en dergelijke denkbeelden vlogen, als vuurkogels, die zich +doorkruisen en tegen elkaar horten, mijn geest door, zoolang ik de stad +Muiden doorliep, ja beletteden mij eenige aandacht te schenken aan +Amelia, die zwijgend aan mijn zijde ging. Alleen had ik opgemerkt dat +zij, toen het rijtuig ons voorbijsnorde en ik een kleur kreeg, mij +terloops had aangekeken, en vervolgens terstond haar falie dichter over +haar gelaat had neergetrokken. Zelfs meende ik mij naderhand te +herinneren, dat ik haar arm op dat oogenblik tegen den mijnen had voelen +trillen.--Hoe dit zij, ik sloeg, gelijk ik zeide, weinig acht op haar, +en, zoo zij mijn gedachten al bezighield, was het, om haar, op een vrij +onedelmoedige wijze... voor Sint-Felten te wenschen. + +Zoodra wij echter buiten Muiden en weder in de roef gezeten waren, namen +mijn gedachten een geheel anderen loop en vergat ik mijn eigen spijt +geheel, om slechts aan het leed mijner reisgenoote te denken; want +nauwelijks was de schuit van wal gestoken, of ik zag haar in tranen +uitbersten. + +Hoewel ik nooit heb kunnen begrijpen, hoe de dichters en +romanschrijvers, van een weenende schoone sprekende, durven beweren, dat +"haar tranen haar schoonheid nog verhoogden," en hoewel ik een rooden +neus en gezwollen oogen, welke daarmede doorgaans vergezeld gaan, niet +onder de bevalligste verschijnsels tel, zoo kan ik toch niet ontkennen, +dat de aanblik eener schreiende vrouw altijd een innig gevoel van +mededoogen en deelneming in mijn borst heeft opgewekt, en dat ik nooit +tranen langs haar kaken zag vloeien zonder den wensch te voeden, dat het +in mijne macht mocht zijn, die te drogen. Maar hoeveel smartelijker +moest mij dus niet dit schouwspel vallen, nu ik mij geheel buiten de +mogelijkheid bevond, niet alleen van de bron des leeds te stoppen, maar +zelfs van een enkel gepast troostwoord toe te spreken. Ik gevoelde +terstond, wat bij Amelia die diepe droefheid ontstaan deed: welke kracht +die aandoeningen moesten bezitten, die in staat waren een ziel, zoo +sterk als de hare, met zulk een hevigheid te schokken. + +Ik gevoelde, dat ik toch iets moest zeggen, al ware het slechts om den +schijn van hardvochtigheid te vermijden. "In 's Hemels naam, +Mejuffrouw!" voegde ik haar toe, terwijl ik, over haar gezeten, de +handen op het tafeltje der roef smeekenderwijze samenvouwde: "wat ik u +bidden mag, bedaar! Het is mij zoo grievend, u te zien weenen." + +"Vergeef mij,... o vergeef mij,... Mijnheer Huyck...." zeide zij al +snikkende: "ik gevoel, dat ik mij dwaas aanstelle... maar het zal ras +weder over zijn.... Ach! misschien doet het mij goed:--ik heb in jaren +niet geschreid." + +Ik wist bij ondervinding, dat niets weldadiger is voor hen die lijden, +dan den oorsprong van hun leed te kunnen mededeelen: en met dat oogmerk +waagde ik het, de volgende vraag te doen: + +"Maar, indien het niet onbescheiden is zulks te willen weten, wat heeft +dan nu die bittere droefheid bij u kunnen verwekken?... Is er van mijne +zijde eenige aanleiding daartoe gegeven, zoo bid ik u, uit den grond +mijns harten, om vergiffenis.--Maar o! laat mij toch niet in de +onzekerheid. Schenk mij uw vertrouwen! bedenk, dat uw vader mij tot uw +beschermer heeft uitgekozen:--laat dien titel, waarop ik mij +verhoovaardig, u aansporen, mij als uw broeder te beschouwen, en mij +mede te deelen, wat u thans op het hart drukt." + +"O neen! vraag het mij niet," zeide zij, de oogen afwisschende en het +gelaat in haar fraaien ronden arm, die op de tafel rustte, half +verbergende: "gij zoudt mij te dwaas, te kinderachtig vinden;... en +toch!" vervolgde zij, na eene korte stilte, het hoofd weder opheffende +en mij met waardigheid aanziende: "waarom zou ik het verzwijgen, daar +gij het wel zult geraden hebben. Ik heb met kalme onverschrokkenheid de +rampen en wederwaardigheden doorgestaan, die mijn nog zoo korten +levensloop gekenmerkt hebben: ik heb aan geéne hartstochtelijke +bewegingen toegegeven, zoo dikwerf de fortuin, het leven of de vrijheid +mijns vaders en de mijne tevens in gevaar stonden: maar dat ik, die +vroeger ... ik schaam mij bijkans het nu te zeggen ... door honderden +gediend en vereerd werd... die den geringsten smaad mij aangedaan door +den dood des beleedigers zou hebben zien straffen ... dat ik, die tot nog +toe nooit het oog voor iemand heb behoeven neder te slaan, en voor niets +te blozen heb ... dat ik tot zulk een laagte gedaald ben, om te moeten +ondervinden, dat een fatsoenlijk man, wanneer hij zich in mijn +gezelschap bevindt en een kennis ontmoet ... vergeef mij ... zich schaamt, +gelijk een schuldige zou doen ... dit treft mij tot in het binnenste van +mijn gemoed: het is een contrast, dat geschikt ware om mij ijlhoofdig te +maken!" + +Ik bloosde opnieuw, zag voor mij en zweeg: want wat kon ik aanvoeren +tegen hetgeen zij gezegd had? O! hoe nietig en laf schenen mij thans de +strijd en wrevel, bij mij ontstaan, in tegenstelling met de diepe smart, +die haar gemoed vervulde! Hoezeer beklaagde ik haar, en welk een eerbied +gevoelde ik niet voor de maagdelijke kieschheid, welke haar zulk een +gewicht deed hechten aan een omstandigheid, die in het oog van anderen +misschien onopgemerkt ware gebleven of althans slechts als een beuzeling +beschouwd geworden. + +Er ging een geruim tijdsverloop voorbij, eer ik den moed tot spreken +wedervond; Amelia was intusschen weder bedaard geworden en zat +aandachtig de toppen van hare (zeker buitengemeen fraaie) vingeren te +bekijken: iets dat, gelijk ik den vorigen avond reeds had opgemerkt, +meer haar gewoonte was, wanneer zij niet bezig was of sprak, en waaruit +ik reeds had opgemerkt dat zij geen Hollandsche opvoeding had genoten en +zich op het breien of kousenstoppen niet verstond. + +"Ik beken u," zeide ik, "dat ik min of meer onthutst was, toen ons die +koets voorbijreed en ik Mejuffrouw Blaek daarin herkende." + +"Mejuffrouw Blaek!" herhaalde Amelia, een doordringenden blik op mij +vestigende: "ik dacht zoo;--maar, ik ben u in de rede gevallen: +verschoon mij: ga voort, bid ik u." + +"Ik was dit te meer," vervolgde ik, eenigszins bedremmeld, omdat ik haar +gisteren, gelijk ik de eer had u te zeggen, heb gesproken, omdat zij een +groot vriendin mijner zuster is, en dat het voor ons beiden licht +onaangename gevolgen kan hebben, indien het ruchtbaar wordt dat...." +Hier bleef ik steken. + +"Dat gij dit alles overdacht hebt, betwijfel ik niet," zeide Amelia: +"maar vergun mij op te merken, dat uw denkbeelden al zeer vlug op +elkander volgen, indien zij bij u een zoo onmiddellijke ontsteltenis +konden veroorzaken op het oogenblik dat de oogen dier Juffer u +ontmoetten." + +De juistheid dezer opmerking leverde mij een nieuw bewijs, dat het mij +gemakkelijker zou vallen, mijzelven dan Amelia te misleiden. + +"Mejuffrouw!" zeide ik, een meer vroolijke wending aan ons gesprek +willende geven: "gij verstaat u bij uitnemendheid in het ontleden der +menschelijke gedachten: en ik betuig: dat ikzelf misschien niet zoo goed +in staat zou zijn te beslissen, wat er straks in mijn hart is omgegaan. +Dit is zeker, dat mijn beweging onwillekeurig was, en als zoodanig ben +ik daarvoor niet verantwoordelijk. Misschien heb ik eene +onvoorzichtigheid gedaan, door aan het verlangen van uw Heer vader te +voldoen, want ik had moeten berekenen, dat men niet straffeloos de taak +op zich neemt, van aan een schoone Jonkvrouw tot leidsman te +verstrekken." + +"Ik heb nog liever, Mijnheer!" zeide Amelia, "dat zich de spijtige +uitdrukking van zoo straks op uw gelaat vertoont, dan dat gij mij door +plichtplegingen zoekt tevreden te stellen, die ik, helaas! te wel weet +dat niet meer kunnen zijn dan ijdele klanken. Wat mij betreft, ik spreek +ernstig: en ik verzeker u, het doet mij innig leed, dat mijn vader het +noodig geoordeeld heeft, u een last op den hals te laden, welke u geene +andere dan onaangename gevolgen berokkenen kan. Want, ach! zoo is het +altijd gegaan. Het is de vloek, die op ons huis ligt, dat elke dienst, +daaraan bewezen, het ongeluk bewerkt van hem, die dezen dienst bewijst." + +"Mejuffrouw!" hernam ik: "ook ik spreek ernstig, en ik betuig u uit den +grond mijns harten, dat, zoo de dienst, welken ik u thans poog te +bewijzen, aan de verwachting van uw vader beantwoordt, mij die nimmer +ongelukkig zal kunnen maken; want welke gevolgen die ook hebbe, ik zal +het bewustzijn behouden van den plicht der dankbaarheid volbracht en +naar de inspraak van mijn geweten gehandeld te hebben." + +"Gij zijt een braaf mensch, Mijnheer Huyck," zeide Amelia, mij met +aandoening de hand reikende: "en mijn vader, door zijn vertrouwen op u +te stellen, heeft mij een nieuw bewijs gegeven, met hoeveel juistheid +hij bij den eersten oogopslag de menschen weet te beoordeelen.--Dan, +laat ons thans niet meer spreken over hetgeen toch niet meer te +veranderen is: + + _La plainte ni la peur ne changent le destin,_ + +zegt de goede Lafontaine, wiens geestige werken u misschien niet +onbekend zijn." + +"En hij heeft gelijk ook," zeide ik: "ofschoon gij den regel, dien hij +er op volgen laat, wel niet zult toestemmen; noch erkennen willen dat + + _le moins prévoyant est toujours le plus sage_." + +"Vergeet niet," hernam zij, "dat hij vooraf laat gaan: quand _le mal est +certain_. Gij moet geene plaatsen uit haar verband halen, gelijk, naar +ik wel vernomen heb, de ketters gewoon zijn te doen, ter staving van +hunne anders onbewijsbare gevoelens." + +Dit antwoord der bekoorlijke zwerfster bevestigde een vermoeden, hetwelk +ik reeds den vorigen avond, uit sommige van haar uitdrukkingen, omtrent +haar geloofsbelijdenis had opgevat: ik verlangde echter geen +theologische wending aan ons gesprek te geven en ving dus aan, over +andere onderwerpen te spreken: daar ik mij echter weinig meer herinner +van hetgeen wij verder afhandelden en zulks ook voor mijn lezers +waarschijnlijk even vervelend zoude zijn als indien ik hen dwong de reis +in de trekschuit zelve te maken, zal ik slechts datgene vermelden, +hetwelk Amelia mij toevoegde, toen wij Amsterdam bijna bereikt hadden. + +"Hier," zeide zij op een plechtigen toon, "moet onze korte kennis +eindigen.--Zoodra wij uit het oog des schippers zijn, verlaten wij +elkander, waarschijnlijk voor altijd. God doe u de betrekkingen, die u +dierbaar zijn, in welstand en vreugde ontmoeten!--Hij loone u met zijn +rijksten zegen, voor hetgeen gij zoo grootmoedig ten gevalle mijns +vaders hebt verricht,--en waarvan de herinnering, hoop ik, weldra geheel +bij u uitgewischt moge worden." + +"Uitgewischt!" herhaalde ik: "en waarom dat? Zoo ik in den beginne al +eenigen weerzin tegen den mij opgedragen last gevoelde, ik ondervind +thans slechts een innig leedwezen, namelijk van te denken dat ik u +wellicht nooit wederzie." + +"Dit leedwezen zal u niet lang bijblijven," hernam zij, met +droefgeestigheid het hoofd schuddende: "en het is ook beter, dat gij +onze korte ontmoeting vergeet. Gij bevindt u, door geboorte en stand, in +betrekkingen, welke u niet veroorloven, u verder in te laten met +ongelukkigen, zooals wij, die door het lot genoodzaakt zijn het daglicht +te schuwen en sluipwegen te bewandelen. Op ieder van ons beiden rust een +verschillende plicht, dien wij naar onze beste pogingen zullen trachten +te vervullen: de zoon van den Hoofdschout heeft reeds genoeg voor mij +gedaan: meer te doen zou ons niet baten en hem misschien strafbaar +maken. Ik geloof, dat gij mij verstaat, zonder dat ik een verdere +verklaring aan mijn woorden behoef te geven." + +"Ik weet niet," zeide ik, "wat de zoon van den Hoofdschout aan uw vader +of u mag zeggen, en in hoeverre ik altemet, door u een goeden uitslag +met zijn bedoelingen toe te wenschen mijn plicht als burger zou te kort +doen; maar niets verbiedt mij toch, de hoop te uiten, dat het u steeds +welga, en dat, na de rampen en wederwaardigheden, die u getroffen +hebben, ik u eenmaal moge terugvinden, in dien maatschappelijken +toestand geplaatst, waar uw geboorte, opvoeding en begaafdheden u +ongetwijfeld toe bestemd hebben." + +Amelia dankte mij met een handdruk voor dezen wensch, en wij spraken +geen woord verder, totdat de schipper, zijn hoofd naar binnen stekende, +ons "welkom te Amsterdam!" deed hooren. + +"Hoe zullen wij het nu aanleggen met ons goed?" vroeg Amelia. + +"Laat dat aan mij over," antwoordde ik, die reeds mijn plan gemaakt had: +"en blijf stil in de roef zitten, tot ik u roep. Hei! ho!" riep ik, naar +buiten springende: "is daar ook een kruier?" + +"Zal ik het goed van Mijnheer niet te huis brengen?" vroeg de +schippersknecht, de muts even aflichtende. + +Dit was juist wat ik wilde: "wanneer heb ik het dan?" vroeg ik. + +"Binnen het half uur is het bij u. UEd. is immers de zoon van den Heer +Hoofdschout, wel bekend?" + +"Goed!" was mijn antwoord: "alleen dat stuk," vervolgde ik, op het +koffertje van Amelia wijzende: "moet ik terstond medenemen, omdat ik er +iets uit moet nemen en het dan verder opzenden." + +"Heel wel, Mijnheer! als Mijnheer dan daarvoor maar een van die menschen +wil nemen...." + +Ik zag om: een aantal knapen en sjouwerlieden had zich om mij heen +gedrongen. Ik koos een hunner uit, aan wien ik het koffertje +overreikte.--"Zuster!" riep ik toen: "als het u maar belieft." + +Amelia kwam terstond voor den dag, en wij begaven ons, naast elkander, +doch niet gearmd, en met den jongen achter ons, langs den Binnen-Amstel +verder. Wij hadden het geluk, niemand van mijn kennis te ontmoeten. Aan +de Amstelstraat gekomen, hield ik stil. + +"Wij gaan hier van elkander," zeide ik: "jongen! gij volgt de Juffrouw +en brengt haar bij den Heer Bouvelt op den Buitenkant bij de +Peperstraat." + +Amelia en ik drukten elkander de hand tot afscheid: zij ging met den +knaap de lange houten brug naar de Muiderstraat op, terwijl ik mijn weg +langs den Binnen-Amstel vervolgde. Toen ik ongeveer honderd schreden +verder gegaan was, wendde ik het hoofd nog, eens naar haar om: maar hoe +groot was mijn verwondering en tevens mijn spijt, toen ik bemerkte, dat +niet langer dezelfde knaap, maar Simon de marskramer achter haar ging +met het koffertje op zijn rug. Ik waande een oogenblik, dat het mij +schemerde; maar ik kon geen twijfel meer voeden; het was Simon zelf, en +de andere knaap liep op een drafje met het marsje van den Jood weg. Mijn +maatregelen van voorzorg, naar mij dacht met zooveel overleg gekozen, +waren dus verijdeld! en dat wel door de schalkheid van een listigen +marskramer, en die het nu in zijn macht had, althans gedeeltelijk, +achter het geheim te komen. Maar het was te laat om er iets aan te doen; +en elke nieuwe bemoeienis van mijn kant zoude, in den tegenwoordigen +stand der zaken, meer na- dan voordeel hebben aangebracht. Voor 't +overige wist ik bij geruchte, dat de Heer Bouvelt een geschikt man was, +die de achting zijner medeburgers genoot en onder wiens bescherming +Amelia zoo veilig mogelijk wezen moest; deze gedachte stelde mij weder +enigszins gerust, en het denkbeeld, dat elke schrede, die ik nu deed, +mij dichter bij de mijnen bracht, nam weldra mijn geest zodanig in, dat +het alle andere, ook dat van mijn laatste avonturen, ten eenenmale +verdrong. + + + * * * * * + + +TIENDE HOOFDSTUK, + +WAARIN VERHAALD WORDT, HOE FERDINAND TE HUIS KWAM EN HOE HIJ INSLIEP, +WELK VOORBEELD DE LEZER MAG VOLGEN, ZOO HET HEM GOEDDUNKT. + + +O! wie kan naar eisch dien stroom van gewaarwordingen beschrijven, die +ons overstelpt, wanneer wij, na een lange afwezendheid, het ouderlijk +huis weder naderen, en de oogenblikken tellen, die ons nog scheiden van +hen, die ons dierbaar zijn. Welk een vreemde mengeling van blijdschap, +van hoop, van angstvalligheid, van geluk, van vrees, komen ons gemoed +vervullen!--Welk een aantal verwarde en verschillende vragen stellen +zich aan onze verbeelding voor!--Zullen al de leden van het huisgezin +gezond en bij elkander zijn?--Zal er geen lastig bezoek wezen van +onverschillige derden, wier tegenwoordigheid die zoete stonden des +wederziens belemmert en ons het warme gevoel des harten dwingt te +smoren?--Heeft men wellicht juist dezen dag tot een pleiziertocht +uitgekozen? of is men om een andere reden afwezig, zoodat wij bij onze +terugkomst slechts ledige en verlatene kamers, en niemand vinden om aan +het hart te drukken?--Leven de oude dienstboden nog, waaraan wij van +kindsbeen af gewend waren, of zullen wij op ons aanschellen deze of gene +onbekende neepmuts zien verschijnen, die, alleen de bovendeur openende, +en met een verbaasd gelaat de ontroering bespeurende, die op het onze te +lezen is, ons begroet met de ijskoude vraag: "wat is er van je dienst, +Sinjeur?"--Zal het huisraad nog in elk vertrek dezelfde plaats +bekleeden, waar het vroeger stond, en waar het, naar ons begrip, behoort +te zijn gebleven? Zullen de kamers zelve dezelfde bestemming bewaard +hebben?--Ach! wij herinneren ons alles, zooals het zich bij ons vertrek +bevond, en wij weten, dat elke verandering, die wij vinden zullen, ook +die ten goede is aangebracht, ons een gevoel van leedwezen zal doen +ondervinden. + +Ook in mijn geest speelden en verdrongen zich al die vragen, terwijl ik +met haastige schreden mijn weg langs den Binnen-Amstel vervolgde. Nu +bereikte ik de Erwtenmarkt, de Doodkistemakersgracht: ik zag den +Regulierstoren voor mij; deze was een herkenningspunt; want men kon hem +evenzeer zien van het huis mijns vaders:--ik kwam op den Singel: in het +hoekhuis woonde nog dezelfde bakker, waar ik als knaap gewoon was +drieduitskorstjes te koopen, en de bakkerin zat nog op haar oude plaats +achter de toonbank: ik knikte haar goeden dag;--maar ik wachtte niet af, +of zij mij herkende: ik had den gevel van mijns vaders huis gezien: en +ik verdubbelde mijn tred. Eenige onzer buren zaten voor het raam: ik +groette hen met dien blijden blik, die te kennen geeft: "ja, ik ben het +wèl; kijkt maar goed: het is Ferdinand, die te huis komt:"--ik snelde de +stoep op en het was mij, of mijn voetzolen minder luid op de blauwe +zerken klonken dan het hart mij in de borst bonsde: ik keek in de +zijkamer:--ja waarlijk! daar zat mijn moeder met mijn oudste zuster, +beiden op de gewone plaats:--het was mij, als werden mijn oogen +beneveld: en terwijl ik met de eene hand tegen het raam tikte, trok ik +met de andere aan de schel alsof het huis in brand stond. + +Mijn goede moeder, die wat bijziende was, had mij niet herkend; en +Suzanna zat met den rug naar mij toe. Ik had haar wel zien oprijzen; +doch zij kwam niet aan het raam dan op hetzelfde oogenblik, waarin ik de +voordeur intrad. En het was geen nieuw aangezicht, het was wel degelijk +onze getrouwe Aagt de werkmeid, die voor mij; stond, en die onder den +uitroep: "wel is het mogelijk!" mij om den hals viel: "goeden morgen +Aagt!" zeide ik, haar omhelzing beantwoordende: "is alles wel?" + +Maar zij dacht er niet aan om mij te antwoorden: zij had mij reeds weder +losgelaten, en riep nu, terwijl de tranen langs haar dorre wangen +liepen, met luider stemme: "Mevrouw! Juffrouw! daar is de jonge Heer +Ferdinand!"--En tegelijkertijd bijna vloog de deur der zijkamer open, en +drukte ik mijn lieve moeder en zuster aan het hart: en toen was het +_klos! klos! klos!--trip, trap, trip_ van alle zijden: en kwamen mijn +jonger broeders en zusters van boven en de overige dienstboden van +beneden de trappen af- en opgestormd: en het was een gedruisch, en een +gekus, en een gelach, en een geween en een gevraag, en een geroep door +elkaar, dat hooren en zien er bij vergingen. Eenige oogenblikken later +zat ik in de zijkamer naast mijn moeder, die mijn handen tusschen de +hare geklemd, en uit wier vriendelijke, hemelsblauwe oogen, nu en dan +een traan langs het zachte, engelachtige gelaat nedervloeide: terwijl al +haar overige kinderen in een blijden kring om ons heen stonden. + +"Wij hadden u zoo spoedig niet verwacht, Ferdinand!" zeide Suzanna: +(want moeder en ik waren bijna niet in staat een woord te spreken) "ik +mag niet beginnen met te knorren:--maar ik dacht, dat gij in Westfalen +verliefd waart geworden en met deze of gene moeffrikaansche pottedeern +zoudt terugkomen, daar wij in veertien dagen geen tijding van u hadden." + +"Hoe!" zeide ik: "ik verklaar u, dat ik geen zes dagen geleden uit +Munster geschreven heb: dan is de brief verloren geraakt." + +"Licht mogelijk," zeide zij: "men gebruikt tegenwoordig, hoor ik, enkel +slakken en schildpadden tot postboden:--nu, in allen gevalle zijt +gijzelf ons nog welkomer dan een brief en spaart het mij de moeite, uw +hanepooten te ontcijferen." + +"Pas op, Santje!" hernam ik: "ik weet van goeder hand dat gij mijn +brieven zoo laag niet schat en die zelfs aan uw vriendinnen lezen laat." + +"Hoe weet je dat!" zeide zij, een weinig rood wordende: "Qui te l'a dit? +Zeker heeft papa u dat geschreven." + +"Neen! dat heeft papa mij niet geschreven: maar dat weet ik toch van +zeer goeder hand:--pas maar op! ik zal u daarover onder vier oogen de +les eens lezen; en dan zult gij er niet gemakkelijk afkomen." + +"Zie toch eens, mama!" zeide Santje, terwijl moeder tusschen haar tranen +om ons harrewarren lachte; "wat is het reizen toch een heerlijk ding, om +jongelieden te vormen. Daar verbeeldt zich Ferdinand nu, omdat hij +eenige landen en steden bezocht heeft en misschien niets anders geleerd +heeft dan te liegen als een courant, dat hij mijne plak ontwassen is en +durft zich een meesterachtigen toon aanmatigen tegen zijn oudste zuster. +Neen mannetje!" vervolgde zij, mij met den vinger dreigende: "ik zie wel +dat het hoog tijd is, dat gij te huis komt en u weder onder +_subordinatie_ begeeft. Dat komt er van, wanneer die heertjes zoo lang +hun eigen meesters geweest zijn." + +"Kinderen!" zeide moeder, het hoofd schuddende: "gij zijt waarachtig nog +altijd dezelfde. Gij ziet elkander eerst sedert een paar minuten terug, +en het oude geplaag is weder aan den gang," + +"Wel! lieve moeder!" zeide ik, haar nogmaals omhelzende: "ik hoop +waarlijk wel dat gij mij niet veranderd vinden zult." + +"Hoe verwaand!" zeide Suzanna: "net alsof de jonge Heer volmaakt was, +toen hij heenging. O hemel! wat zal ik daar nog aan te ontbolsteren +hebben:--maar zeg mij? Wat zal Mijnheer na de reis gebruiken? Zal ik wat +koffie zetten of verkiest gij een glaasje wijn? En hoe staat het met den +eetlust? Is die nog zoogoed als voor vijf jaren? Dan kan ik mijn vingers +weder lam maken van het boterhammen snijden; of lust u wellicht onzen +Hollandschen kost niet meer?" + +"Wel foei!" zeide ik: "zou mij een boterham niet smaken, met echte +Delftsche boter en Beemster kaas?--En dat nog wel door mijn zuster +bereid!" + +"Dat is wel gezegd, Ferdinand! En nu begin ik nogal hoop op u te voeden. +Maar kom! gij vertelt ons niets:--hoe hebt gij uw reisgenoot gelaten? en +waar komt gij nu het laatst vandaan?" + +"Dat zijn te veel vragen opeens," zeide ik, het tijdstip, waarop ik met +mijn leugens zou moeten beginnen, zoolang mogelijk wenschende te +verschuiven. + +"Neen Santje!" viel mijn moeder in, mij zonder het te weten uit de +verlegenheid helpende: "eerst moet de goede jongen wat te eten hebben: +ofschoon ik u niet raad veel te gebruiken; want uw zuster en ik gaan +naar de avondkerk en wij eten vroeg vandaag." + +"Wel dat treft nu óók!" zeide ik: "zóó ben ik te huis, en zóó laat gij +beiden mij weer alleen. Dat gij nu juist in de weekbeurt gaan moet? kan +die kerkgang niet tot aanstaanden Zondag uitgesteld worden?" + +"Had ik geweten, lieve jongen! dat gij heden thuis zoudt komen," +antwoordde mijn moeder, "dan was ik liever gisteravond gegaan; maar het +is nu eens zoo geschikt en uw tante Letje rekent er op, dat wij haar +komen afhalen. Gij zult misschien wel met ons mede willen gaan, +nietwaar? want het zal u ook aangenaam zijn, weder in een Hollandsche +kerk te komen en den goeden God voor uw behoudene terugkomst te danken." + +"Waarlijk ja, Ferdinandje!" zeide Suzanna: "dat moogt ge wel doen; want +ik vrees dat gij wel een vrome toespraak noodig zult hebben, en dat het +hoognoodig zal zijn, dat gij den catechismus weder eens opvat; gij hebt +mooi tijd gehad om dien te verleeren." + +"Wees maar gerust," hernam ik: wij zullen morgen eens zien, wie van ons +beiden het best zijn vraagboekje in 't geheugen heeft." + +Gedurende het laatste gedeelte van dit gesprek, hadden mijn moeder en +Suzanna eenig ontbijt uit de kast gekregen en mij voorgezet. Terwijl ik +bezig was, daarvan te nuttigen, met dien smaak, welken men na een lange +afwezigheid ook aan de eenvoudigste vaderlandsche spijze vindt, en +intusschen de menigvuldige vragen beantwoordde, mij door het jongere +deel der familie gedaan, kwam mijn bagage te huis: en nu stoven allen, +meisjes zoowel als knapen, naar het voorhuis, om de dienstboden te +helpen in het naar boven slepen mijner koffers. Ik wilde mij insgelijks +daarmede bemoeien; doch Suzanna weerhield mij. + +"Wees maar bedaard," zeide zij: "gij zijt van daag de held van 't stuk +en moogt geen hand uitsteken. Wij zullen wel oppassen, dat alles +voorzichtig de trappen opga, zonder dat er iets breke van al de kostbare +kristalwerken en fraaie porseleinen, die gij ons ten geschenke +medebrengt, en zonder dat de keurige stoffage beschadigd worde, welke +gij mij vereeren wilt om een danskleed van te maken.... Tusschen twee +haakjes, ik hoop, dat gij nog eenige nieuwe rokken en vesten voor u +zelven hebt liggen in een van die koffers; want zoo dat smerige pakje, +'t geen gij nu aanhebt, uw eenige gewaad is, mogen wij wel terstond naar +den kleêrmaker sturen en u, zoolang hij bezig is, achter slot houden; +want een vreemde zou schrikken, zoo hij u zag." + +Ik begon te lachen en keek op de huisklok; want het moest, dacht mij, +haast de tijd wezen, dat mijn vader te huis kwam; en ik brandde van +verlangen om hem te omhelzen. Men begrijpt, dat ik terstond bij mijn +komst naar hem gevraagd had. Het antwoord was geweest, dat hij zich +welvarend, en, als naar gewoonte, op het stadhuis bevond. + +Het leed ook niet lang, of ik zag den waardigen man de stoep opkomen en +aanschellen. "Wacht!" riep Suzanna: "blijf gij hier! wij moeten even een +grap hebben met vader," en zij snelde naar de voordeur, die zij opende. + +"Goeden dag, Santje," hoorde ik mijn vader zeggen. + +"Goeden dag, papa! Wat ziet UEd. er bedrukt uit. Is er iets gebeurd?" + +"Neen, kind!" was het antwoord: "maar zeg mij, is er nog geen brief van +Ferdinand?" + +"Neen, papa! die loopt zeker in Twente de ganzen na om een pen te +krijgen." + +"'t Is onbegrijpelijk," hernam mijn vader, terwijl hij, gelijk Suzanna +mij naderhand vertelde, bedenkelijk het hoofd schudde en met een +angstigen blik opwaarts zag. + +"Maar kom toch hier, lieve Willem!" riep mijn moeder, die het niet +langer uit kon houden: "hier is veel beter dan een brief." + +"Vader! beste vader!" riep ik, den braven man tegensnellende en hem +omarmende. + +"Zoo! zijt gij er dan toch?" zeide hij, mij met hartelijkheid aan zijn +borst drukkende: "laat mij u eens aanzien," vervolgde hij, mij zachtjes +van zich verwijderende en aandachtig met zijn doordringende blikken +beschouwende: "gij ziet er wat verhit en vermoeid van de reis uit," +hervatte hij, na een korte stilte, op een langzamen toon: "maar anders +voldoet mij uw uitzicht wel en gij brengt mij terug hetgeen gij bij uw +vertrek bezat: _mentem sanam in corpore sano_. Gij hebt ons zeker willen +verrassen en ons daarom niet geschreven, wanneer gij te huis dacht te +zijn. Maar gij hadt waarschijnlijk vergeten dat uw vader Hoofdschout +was, en dat ik op mijn avondrapport van gisteren de tijding hebben +zoude, dat men u dien ochtend te Soest gezien had. Ik had u gisteravond +reeds hier verwacht." + +"Waart gij daarom gisteravond en heden aan het ontbijt zoo stil en +afgetrokken?" vroeg mijn moeder: "en waarom hier niets van gezegd?" + +"Ik wilde geen van u allen ongerust maken," antwoordde mijn vader: "maar +zoo ik Ferdinand thans niet gevonden had, zou ik onmiddellijk een +koerier naar Naarden gezonden hebben; want dan had ik gedacht, dat er +een ongeluk had plaats gehad,--Gij hebt ongetwijfeld te Naarden +gelogeerd, Ferdinand?" + +Ik zat op heete kolen; want ik begreep, dat nu de ondervragingen zouden +beginnen, en ik begon de moeilijkheid al te gevoelen van een verhoor, +afgenomen door een vader, dien men niet misleiden wil, en een +Hoofdschout, dien men niet licht misleiden kan. De woorden, die mijn +vader tot mijn moeder gericht had, hadden mij ondertusschen den tijd +gegeven om mij te herstellen: mijn antwoord luidde eenigszins +ontwijkend: + +"Ik ben door het slechte weer verhinderd geweest hier gisteren reeds te +zijn, lieve vader! Het heeft hard geregend aan gene zijde van Naarden. +Hebt gij hier geen bui gehad?--Ik heb onderweg moeten schuilen en ben nu +met de eerste schuit van Naarden gekomen." + +Er was niets anders dan volkomen waarheid in hetgeen ik zeide, en toch +kromp mij het hart, alsof ik een samenweefsel van logens verteld had. +Mijn vader nam echter volkomen genoegen met deze opheldering. + +"'t Is juist zooals ik dacht," zeide hij: "ja, wij hebben hier ook wel +wat regen gehad; maar toch niet zoo erg:--dan, naar ik hoor, moet de bui +in Gooiland veel schade hebben gedaan:--nu, gij zult ons van dezen +middag alles wel wat meer omstandig verhalen." + +"Ja!" voegde mijn goede moeder er bij: "gij zult nu ook wel verlangen u +wat op te frisschen. Kom! wil ik u eens naar uw kamer brengen?" + +"Wil ik hem den weg niet wijzen, mama?" vroeg Suzanna: "ik zal hem op +geen doolpad brengen."--"Of ik!--of ik!" riepen Letje en Keetje. + +"Neen! neen!" zeide moeder, het hoofd schuddende: "gij ijdeltuiten kunt +naar uwe kamers gaan en u kleeden om bijtijds klaar te zijn voor den +eten. Ik zal mijn jongen te recht helpen: 't is lang geleden, dat hij +niet door moeder is naar boven gebracht, nietwaar Ferdinand?" + +Ik voelde, dat mijn oogen vochtig werden; en, de lieve vrouw onder den +arm nemende, ging ik met haar de trappen op. + +"Hoe, mama!" vroeg ik, toen zij mij binnenleidde in een ruim en luchtig +vertrek, dat te voren tot logeervertrek had gediend voor zoodanige +bekenden van buiten, als ons nu en dan bezochten: "is deze fraaie kamer +voor mij alleen?" + +"Ja Ferdinand," antwoordde zij, terwijl haar trekken het genoegen +aantoonden, dat haar mijne vreugde over deze schikking verschafte: "mij +dacht, gij waart nu oud genoeg om een kamer voor n zelven te hebben, +waar gij onverhinderd kunt werken, en nu en dan dezen of genen +ontvangen. Maar mij dunkt, de meiden hadden, nu gij eens hier zijt, de +ramen wel kunnen sluiten." Dit zeggende, maakte de zorgvuldige moeder +die zelve toe, keek vervolgens het beddegoed na, de waschtafel en het +linnenkabinet, om te zien of er ook iets ontbrak, en wreef met haar +zakdoek de bijna onzichtbare stofdeeltjes weg, die zich op het +spiegelglas of op de gladde tafel bevonden. + +"Waarlijk, mama!" zeide ik, diep getroffen over de blijken van haar +zorgvolle liefde: "al de vrienden, die mij bezoeken, zullen mij deze +kamer benijden, en vooral de lieve moeder, die ze voor mij in orde +bracht." + +"Ik ben blijde, dat zij u gevalt," zeide mijn moeder: "maar zeg mij +eens, Ferdinand!" vervolgde zij, mij naderende, en met mijn lokken +spelende: "hebt gij, toen gij op reis waart, wel eens gedacht aan de +laatste belofte, die gij mij deedt op den avond voor uw vertrek?--Hebt +gij nooit iets volbracht, dat gij u schamen zoudt mij te vertellen?" + +"O! geloof mij," antwoordde ik, haar omhelzende: "altijd is mij de +gedachte voor den geest gebleven: ik mag een zoo goede moeder als de +mijne in niets bedroeven." + +"Beste jongen!" hernam zij: "het besef der vreugde, die gij mij thans +doet smaken, moet u zoeter genot schenken dan eene van die genietingen, +welke gij om mijnentwille hebt opgeofferd, u had kannen aanbieden. O! +wat zal het mij zalig zijn hedenavond mijn Schepper te danken, dat Hij u +wedergebracht heeft, zoo rein en zoogoed als toen gij mij verliet. + +En wederom rustten hare blikken, die niets dan liefde en teederheid +ademden, op mij en speelde er een hemelsche glimlach tusschen de tranen +die haar ontrolden. Een geruimen tijd bleven wij beiden, in stilte en +zonder te spreken, de zaligheid genieten, die onze harten doorstroomde. +O! dacht ik bij mijzelven, had die goede moeder gisteren kunnen weten +welk gevaar zij geloopen heeft, dien zoon, dien zij zoo liefheeft, te +verliezen, haar moederhart had die angsten niet doorgestaan! + +Het schijnt den mensch ingeschapen, zich, zoodra de eerste opwelling +voorbij is, ook voor de beminnelijkste zwakheden te schamen. Mijn moeder +liet mijn hand los en veegde de oogen af. + +"Kom!" zeide zij: "wij zijn kinderachtig:--maar zeg mij, Ferdinand, is +al die bagage van u? En zijn al deze koffers vol? dat goed zal weder +gepakt zijn, gelijk de Heeren dat gewoonlijk doen, alles door en op +elkander gesmeten, zonder te passen of te schikken. Ik wed, dat ik wel +kans zou gevonden hebben, met de helft dier koffers toe te komen." + +"Wel mama! nu maakt gij het al te grof," zeide ik: "denkt gij dat ik +gedurende mijn reizen geen pakken geleerd heb? Neen voorwaar, die +beschuldiging is onverdiend. Maar ik heb onderweg mijn bagage niet +weinig zien vermeerderen: en wanneer men bedenkt, dat ik geen klein +getal broeders en zusters heb, die allen een geschenk verwachtende +waren, zal het u niet verwonderen, dat ik mij in de noodzakelijkheid heb +bevonden, de middelen van vervoer eenigszins te vermeerderen." + +"Nu, wij zullen eens zien wat het geeft," zeide mijn moeder: "ik zal u +niet langer ophouden: kleed u maar aan, en zoo gij iets noodig hebt, +moet gij maar schellen." + +Met deze woorden verliet mij de goede vrouw en bleef ik alleen in het +bezit van mijn prachtig vertrek. Ik kon echter niet terstond voldoen aan +haar laatste verzoek: mijn gemoed was vol: ik zonk half in een leunstoel +neder en stortte mijn ziel uit in vurige dankgebeden tot Hem, die mij +den zegen had doen smaken, van hereenigd te worden met al die panden, +welke mij zoo dierbaar waren. Na het volbrengen dezer behoefte van mijn +hart, rees ik op, haastte mij, al wat ik aan het lijf had af te leggen +en met een gevoel van walging in een hoek te smijten, en schoone +kleederen en linnengoed uit mijn koffer te krijgen: ja een gevoel van +verkwikking en wellust vervulde mij, toen ik, nu van top tot teen in een +nieuwen dos gestoken, mij met welgevallen in den spiegel beschouwde. Er +ontbrak nog wel is waar een pruik om mijn toilet te volmaken; maar +dewijl het weldra etenstijd zou wezen, en, ook, al ware de kapper bij de +hand geweest, de plechtigheid van het haarsnijden en het passen van een +nieuw hoofdtooisel te lang zoude hebben aangehouden, begreep ik die +gevoeglijk tot den volgenden morgen te kunnen uitstellen. Ik haastte mij +naar beneden en zat weldra met de mijnen op mijn oude plaats, tusschen +moeder en Santje aan het middagmaal: waar ik van vragen bestormd werd +door het jongere deel van het huisgezin, zoodat mijn vader meer dan eens +stilte moest gebieden, en mijn moeder de kinderen beknorren en hun +verzoeken, mij toch te laten uitblazen en in vrede mijn eten nuttigen. + +Daar mijn moeder en zuster, gelijk ik reeds gezegd heb, voornemens waren +naar de kerk te gaan, liep het middagmaal nog al haastig af: 't geen mij +niet speet; want ik was weinig tot praten gestemd en begon de gevolgen +der vermoeienissen van den vorigen dag te ondervinden, en wel op een zoo +blijkbare wijze, dat ik dienaangaande het verwijt van mijn zuster +Suzanna moest ondergaan. + +"Wat maakt het reizen de jonge lieden toch wellevend," zeide zij: "is +het te Weenen of te Genua dat gij zoo hebt leeren gapen?--Ik dacht zoo +meteen, dat de geheele soepterrine er aan moest gelooven. Gij kunt u +gerust bij den drogist op het Rokin verhuren, indien hij zijn gaper +verliest. Dominee Best krijgt een beroerte op 't lijf als hij u ziet." + +"Ik geloof, dat ik hem niet in de gelegenheid zal stellen," zeide ik: +"ik ga niet naar de kerk om te slapen: en ik ben overtuigd, dat mij +hedenavond de Apostel Paulus zelf niet wakker zoude houden." + +"Neen waarlijk, gij ziet bleek van de vaak," zeide mijn moeder, +eenigszins ongerust: "vindt gij ook niet, schat!" (zich tot mijn vader +wendende) "dat Ferdinand er, sedert hij aan tafel is gekomen, niet best +uitziet." + +"Dat is zeer natuurlijk," zeide Suzanna: "straks was zijn gezicht beter +dan zijn gewaad, en nu is het omgekeerd." + +"Ik geloof ook," zeide mijn vader, "dat hij maar wijzer zal handelen met +te huis te blijven en wat rust te nemen. Hij zal vermoeid zijn, en daar +is niets vreemds in: + +_Multa tulit fecitque puer, sudavit et alsit._ + +Ware ik in zijn plaats, ik ging een paar uren te bed liggen; of anders +kan hij in mijne kamer in den grooten armstoel wat gaan dutten, tenzij +hij liever verkieze, wat met mij te praten." + +"Ziedaar een alternatief, dat ik gaarne aanneem," zeide ik: "ik beken, +dat ik heden maar een half mensch ben en zelfs buiten staat, mij met +fatsoen uit een schermutseling met Santje te redden." + +"Dan zal ik ook maar geen kruit en lood op u verschieten," zeide +Suzanna: "want er steekt geen eer in de overwinning, wanneer de vijand +zich niet verweert: _A vaincre sans péril, on triomphe sans gloire_." + +"Zeer goed," zeide ik: "zoo gij slechts niet vergt, dat ik u voor deze +edelmoedigheid bedanke; want gij weet zoogoed als ik, dat de tijd om mij +te plagen u toch ontbreken zou, daar het rijtuig binnen een paar minuten +voor de deur zal staan." + +Ik bedroog mij niet; nauwelijks had ik uitgesproken, toen er gescheld +werd en men het rijtuig kwam aankondigen. De beide dames vertrokken: het +jongere gedeelte van het gezelschap ging uit elkander, en ik trok met +mijn vader naar zijn kamer. Wij spraken een wijl over onverschillige +zaken; maar ziende, dat ik vruchtelooze pogingen deed om de +aanvechtingen van den slaap te bestrijden, gaf mij op nieuw den raad +daaraan geen langer weerstand te bieden. Ik begreep, dat zulks ook het +wijste zoude zijn, en plaatste mij zoo gemakkelijk mogelijk in den +grooten armstoel, dien ik in den donkersten hoek van het vertrek had +geschoven. Mijn vader ging bij het raam zitten en eenige schrifturen +nazien: en het leed niet lang of ik lag in een gerusten slaap gedompeld. + + + * * * * * + + +ELFDE HOOFDSTUK. + +HETWELK ETTELIJKE POLITIE-GEHEIMEN AAN DEN DAG BRENGT. + + +Ik had ongeveer een half uur in dezen aangenamen, zorgeloozen toestand +doorgebracht, toen ik half wakker gemaakt werd door drie kleine slagen, +op een bijzondere wijze tegen eene der deuren gegeven. + +"Daar wordt geklopt," zeide ik, de armen uitrekkende en willende +opstaan. + +"Hou uw gemak," zeide mijn vader: "het is niemand anders als Heynsz, die +mij zijn rapport komt doen. Slaap maar door," vervolgde hij lachende: +"dan geraakt gij niet in de verzoeking van de geheimen der Justitie te +verklappen." + +Dit gezegd hebbende stond hij op, haalde een bos met sleutels uit zijn +zak, opende daarmede een deur, welke zich in een hoek van het vertrek +bevond, en liet den zooeven genoemden persoon binnenkomen. Daar deze +geen geringe rol gespeeld heeft in de avonturen, welke ik nog te +verhalen heb, zal men het mij niet kwalijk afnemen, dat ik, tot recht +verstand van het volgende, eenige meer omstandige beschrijving van den +man ter neder stelle. + +Het is mij onbewust of Zacharias Heynsz een afstammeling was van zijn +naamgenoot, den dichter, wiens voortbrengselen onze vaderen een tijdlang +bewonderden, maar die, sedert Vondel en Hooft hunne onsterfelijke werken +uitgaven, al spoedig vergeten werd, schoon hij nog lang bij den +Duitschen nabuur als een voorbeeld ter navolging werd aangemerkt. Zeker +is het, dat de Zacharias Heynsz, dien ik gekend heb, niet misdeeld was +van die begaafdheden, welke, zoo hij tot een andere loopbaan ware +bestemd geweest, hem een meerdere vermaardheid zouden hebben gegeven dan +hem nu ten deel viel. Intusschen, uit hetgeen mij bij onderscheidene +gelegenheden van hem ter ooren kwam, ware stoffe genoeg te vergaren +geweest, om een levensloop te beschrijven, die om het avontuurlijke zeer +lezenswaardig had kunnen geacht worden, ja met den _Gil Blas_ of _Guzman +d' Aifarache_ wedijveren, indien zich slechts een even bekwame pen als +die van Le Sage tot de samenstelling daarvan had aangeboden. Wat mij +betreft, die verre van het denkbeeld ben verwijderd zulk een schrijver +zelfs op eenigen afstand te willen nastreven, ik zal mij vergenoegen met +een korte opgave van het merkwaardigste, dat deze persoon, tot op den +tijd dat ik hem in mijns vaders vertrek terugzag, was overkomen. + +De vader van onzen Heynsz, indien hij dan al van den ouden dichter +afstamde, was van de voorouderlijke deftigheid ontaard, als vervullende +hij geene hoogere betrekking dan die van lakei bij een onzer +aanzienlijkste Regenten, wien hij, bij gelegenheid dat deze als afgezant +het Fransche hof bezocht, naar Parijs volgde. Aldaar wisten zijn breede +schouderen, zijn kloeke gedaante en blozende wangen, aan welke +begaafdheden de fraai gegalonneerde rok voorzeker niet weinig luister +bijzette, het hart te winnen der dienstmaagd uit de herberg, waar de +gezant zijn intrek had, en welke aannam onzen borst Fransch te leeren +spreken. Of haar leerling goede vorderingen onder haar opzicht maakte, +weet ik niet; zooveel is zeker, dat hij, als een tweede Alcibiades, het +zooverre bracht in de minnekunst, dat zijn meesteres na verloop van een +paar jaren als zijn echte vrouw met hem in Holland terugkeerde. Het was +een wakkere tas, die vrouw Heynsz, en zij had voor haar huwelijk al vrij +wat rondgezworven: ja men beweerde, dat zij, evenals de moeder van Campo +Weyerman, in oorlogsvuur ontstoken, het schortekleed voor het musket +verwisseld, ja den veldslag van Senef en de verovering van Namen had +bijgewoond. Zelfs wilden kwade tongen wel verhalen, dat zij tot Sergeant +bevorderd zoude geweest zijn, indien niet de Luitenant, verwonderd over +de omstandigheid, dat haar figuur op een wijze uit begon te puilen, +welke hem bij het behoorlijk _aligneeren_ zijner Compagnie eenigszins +hinderlijk voorkwam, de zaak nader onderzocht en het geheim ontdekt had. +Wat er van zij, de vader van onzen Zacharias had geene reden zich over +zijne echtverbintenia te beklagen. De ondersteuning van zijn vermogenden +beschermer had hem in staat gesteld een herberg te Amsterdam te +aanvaarden, voornamelijk ingericht voor de landgenooten zijner +huisvrouw, die het talent had, hun de uien en magere soep, waaraan zij +in het moederland gewoon waren, bijna evengoed, althans op dezelfde +wijze toebereid, te doen terugvinden. Zacharias, de eenige spruit, +waarmede hun echt gezegend werd, had dus al vroeg gelegenheid, om met +menschen van allerlei slag te leeren omgaan, 't geen hem later, gelijk +men zien zal, niet weinig te stade kwam. Te dier tijd echter maakte hij +daarvan geenszins het behoorlijke gebruik en was zijn ouders tot weinig +dienst, daar hij zich meer met lanterfanten en slenteren langs de straat +geneerde, dan met het verrichten der boodschappen of bezigheden, welke +hem werden opgedragen. Daarenboven gevoelde onze Heynsz een +onweerstaanbare neiging voor de teekenkunst, welke slechts eenige +meerdere opleiding en beschaving zou hebben noodig gehad, om hem in dat +vak tot geene geringe hoogte op te voeren. Zijn ouders echter waren +alles behalve in hun schik met deze begaafdheid van hun zoon: en hunne +ontevredenheid had niet weinig kracht verkregen, toen zij van meer dan +een reiziger klachten bekwamen, dat de onbeschaamde knaap zich verstout +had, afbeeldingen van hun persoon, welke hen op een belachelijke wijze +voorstelden, op hunne kamerdeur te plakken. Hierover ernstig bestraft +zijnde, beloofde bij wel beterschap; maar de liefhebberij was te diep +bij hem ingeworteld, dan dat hij die geheel zou hebben laten varen. +Intusschen verwierf hem deze de gunst van een Franschen schilder, die, +bij zijn ouders zijn intrek genomen hebbende, zoo getroffen werd door de +beschouwing van sommige voortbrengselen van des jongelings +kunstvermogen, dat hij aan de ouders den voorslag deed, hem met zich te +nemen, en in de geheimen der kunst in te wijden, ter wedervergelding +waarvan Zacharias hem eenigen dienst op reis zoude bewijzen. Dit werd +met gretigheid toegestaan: en de ouders, nu geheel van inzicht +veranderd, zagen reeds in 't vooruitzicht hun zoon, gelijk een tweeden +Rubbens, met goud en ridderkruisen behangen, tot hen terugkeeren. Dan +helaas! hoe ijdel was deze hoop!--De kennismaking met den Heer De Vieux +(zoo heette de Franschman) moest den armen knaap, in stede van voordeel, +louter schande en tegenspoed aanbrengen. In den beginne ging alles goed; +en meester en leerling beiden wenschten elkander met hunne onderlinge +betrekking geluk;--maar eensklaps vervielen voor Zacharias alle +uitzichten voor de toekomst; daar zijn meester, zich met hem in +Zwitserland bevindende, van waar zij voornemens waren naar Italië te +trekken, in een herberg werd vermoord, na van al hetgeen hij aan goud en +kostbaarheden bij zich had, beroofd te zijn geworden. Dewijl de +misdadigers onbekend waren, vielen de vermoedens natuurlijk op +Zacharias, die zich in de gevangenis zag werpen, zonder steun, zonder +iemand, die hem kende of voor hem in de bres wilde springen. Hij raakte +wel is waar, na een detentie, welke bijna een jaar duurde, wegens mangel +van bewijzen op vrije voeten; maar werd nu ook, zoo kaal als de verloren +zoon, in een vreemd land, en waar niemand zich zijner aantrok, op straat +gezet. Hij besloot, al bedelende naar Parijs te gaan en aldaar te +beproeven, of hij de familie zijner moeder vinden en door deze in staat +gesteld zoude kunnen worden, de terugreize naar Amsterdam op eene meer +behoorlijke wijze voort te zetten. Verscheidene malen gebeurde het hem, +als vagebond te worden vastgezet, en de reis van Genève naar Lyon werd +door hem niet in eenige dagen, maar in maanden volbracht: daar hij tot +drie keeren toe weder over de grenzen teruggebracht werd. Eindelijk Lyon +bereikt hebbende, deed hem een zonderling toeval met den beruchten +Cartouche in kennis komen: een ontmoeting, welke hij later veelal +behagen schepte te verhalen en waarvan de uitslag was, dat hij van dien +Kapitein der gauwdieven een beurs met _louis d'or_ bekwam. Dit maakte de +uitvoering van het plan, dat onze reiziger gemaakt had, merkelijk +lichter. Te Parijs trof hij den broeder zijner moeder in redelijke +omstandigheden aan, en werd door hem wèl ontvangen. Dan, in stede van +naar Amsterdam terug te keeren, keurde hij beter, zich eerst nog te +Parijs in de schilderkunst te blijven oefenen, en ondertusschen den kost +te verdienen met het maken van portretten, waarin hij, althans wat de +gelijkenis betrof, zeer wel slaagde.--Dan het was hem voorbeschikt, dat +de kunst hem altijd, in de plaats van eer en goud, ellende en schande +berokkenen moest. Eens het afbeeldsel van een Edelman uit de provincie +hebbende vervaardigd, stak hij in diens bijzijn de daarvoor ontvangene +belooning in de beurs, welke hij van Cartouche bekomen had, en om haar +fraaiheid gewoon was bij zich te dragen. De Heer zeide niets, maar den +volgenden dag werd Heynsz voor het gerecht geroepen, en gevraagd, waar +hij die beurs vandaan had, welke, gelijk van achteren bleek, te Lyon aan +gezegden Edelman ontstolen was. Onze schilder, niet durvende bekennen, +dat hij die van Cartouche ontvangen had, verklaarde stoutweg, dat hij +die van een reizenden marskramer gekocht had. Men deed onderzoek, en, +ongelukkig voor hem, bevond men, dat hij zich, juist tijdens den +diefstal, nabij Lyon en wel in zeer bekrompene omstandigheden bevonden +had; terwijl hij later op eens in een deftig gewaad was verder gereisd. +De aanklacht wegens den moord van De Vieux werd mede ter sprake gebracht +en was althans niet geschikt de gemoederen der Rechters voor hem in te +nemen. Kortom, hij werd tot de galeien verwezen en bracht aldaar een +tiental jaren door. Zijn gedrag was echter zoo gunstig onderscheiden van +dat der overige boeven, dat hij er die verzachting in zijn lot genoot, +welke met de reglementen van den dienst strookende waren, en zelfs +eenigszins met het opzicht over de anderen werd belast. Eindelijk kwam +toevallig zijn onschuld uit aan de beide wanbedrijven, welke hem te +laste waren gelegd geweest. Hij werd ontslagen, en, Frankrijk nu +vaarwelzeggende, trok hij, met het weinige geld dat hij van zijn familie +te Parijs bekwam, en met een pas van den gezant van Hunne Hoog Mogenden, +naar zijn vaderland terug. Te Amsterdam gekomen, vond hij zijn ouders +overleden en de herberg in andere handen. Hij zette zich hierop in den +Haag neder en vatte het schildersberoep weder bij de hand.--Maar de +jaren van studie en genie waren intusschen jammerlijk vervlogen, en +schoon hij nog altijd gelukkig in het treffen der gelijkenis was, zijn +afbeeldingen misten die kracht van uitdrukking en die levendigheid van +coloriet, welke den meester kenmerken, en zijn hulp werd dus niet +ingeroepen dan door lieden van den minderen stand, uitgelokt door den +matigen prijs, dien zij voor zijn voortbrengselen betaalden. + +Terwijl hij aldus zich op een sobere wijs geneerde, werd hij voor de +derde reize beschuldigd van een misdaad welke hij niet gepleegd had. Hij +had namelijk de vrouw van een juwelier ten haren huize geportretteerd in +een kamer, waarin zich verscheidene voorwerpen van hooge waarde +bevonden. Kort na zijn vertrek werd er een prachtige garnituur gemist, +en bij gedane nasporing bleek het, dat een man, die naar de beschrijving +vrijwel op Heynsz geleek, gemelde juweelen verpand had. Hij werd opnieuw +verhoord en gevangengezet; deze laatste gevangenis was echter de +kortste. Hij had in den kerker het vertrouwen gewonnen eener aldaar met +hem opgesloten dievenbende, door hunne afbeeldingen welgelijkend met +kool op den wand te schetsen. Deze schelmen maakten hem deelgenoot van +een plan ter ontkoming, dat vernuftig uitgedacht was en zeker zou gelukt +zijn, indien hij, voorziende dat zulks hem geen ondienst zoude doen, het +geheim niet aan de Justitie verklapt had. Tevens was het hem gelukt, +door listige vragen, bij zijn medegevangenen uit te vorschen, wie den +diefstal bij den juwelier had begaan: en het was hem gebleken, dat het +de zoon des huizes zelf was, die zijn vader bestolen had. Zijn dubbele +ontdekking had ten gevolge, dat hij niet alleen werd vrijgesteld, maar +zelfs een belooning ontving. + +Dan hierbij bleef het niet. De geschiedenis van onzen Heynsz trok de +aandacht van den toenmaligen Hoofdschout van Amsterdam, mijns vaders +voorganger, die zich te dier tijd toevallig in den Haag bevond. Hij deed +onderzoek naar den schilder, en, na een met hem gehouden gesprek, +oordeelde hij, dat deze de geschiktste persoon was, om te Amsterdam een +bediening te vervullen, welke kort te voren was opengevallen. + +Bekend is het, dat de Hoofdschout alhier in deze betrekking door vijf +Onderschouten en door twee Klerken wordt geassisteerd, die van stadswege +aangesteld worden en als stedelijke ambtenaren op de betaalsrollen +verschijnen. Maar minder algemeen bekend en toch onontbeerlijk zijn de +geheime agenten, welke het Hoofd der Justitie hunne diensten verleenen. +Ontelbaar zijn de draden, waarmede het beleid van dien magistraat als +met een kunstig geweven spinneweb niet alleen het geheele land +overspant, maar welke, ook naar buiten verlengd, met al de voorname +steden van Europa in betrekking staan. Het heir van spionnen en +verklikkers, dat zich in die uitgebreide sfeer beweegt en tot welks +bezoldiging de Hoofdschout jaarlijks aanzienlijke sommen ontvangt, kan +echter uit den aard der zaak niet met hem noch zelfs met de +ondergeschikte ambtenaren in onmiddellijke aanraking komen. Die onder +hen, welke van een zoogenaamden fatsoenlijken stand zijn, zouden geen +nut meer kunnen doen, zoodra het publiek kennis droeg dat zij met de +Justitie in betrekking stonden; terwijl andere verklikkers van een +minderen rang onderling onbekend blijven, en soms elkander moeten +gadeslaan. Ten einde de zaken dus een behoorlijken gang zouden gaan is +er een tusschenpersoon noodig, die, niet als ambtenaar bekend, zich +belast met het overbrengen van des Hoofdschouts bevelen aan de geheime +handlangers der Justitie, en hunne berichten wederkeerig te zijner +kennisse brengt: een trechter waar alles doorheen gaat, of liever een +totebel, die uit het slijk en de modder, waarin hij wordt nedergelaten, +alleen datgene ophaalt, wat den meester van dienst is. Zoodanig een man +wordt, of werd althans in dien tijd, uit de geheime fondsen betaald; hij +had het oppertoezicht over de geheime agenten, knoopte de noodige +betrekkingen aan bij de kollegiën der Admiraliteiten, bij de Bank, bij +de lands- en stadsinrichtingen, in de koffiehuizen, enz., wierf de +geschiktste voorwerpen aan of stelde de zoodanigen af, die hem geen +genoegzaam vertrouwen inboezemden. Niet met de Onderschouten, maar +onmiddellijk met den Hoofdschout stond hij in betrekking; en kwam bij +deze tweemalen daags zijn rapport doen[4]. Deze bediening was +opengevallen en nu sloeg de Hoofdschout, gelijk ik gezegd heb, de oogen +op Heynsz, om die te vervullen. Hij oordeelde niet ten onrechte, dat +iemand, die zoovele jaren van zijn leven in gezelschap van boeven en +schelmen had doorgebracht, al de loopjes moest kennen, welke zij te baat +nemen (en hiervan had Heynsz reeds een bewijs gegeven door de schrandere +wijze waarop hij, op de Gevangenpoort zittende, den dief der juweelen +had opgespoord): dat wijders Heynsz dit voor zich had, dat hij te +vertrouwen was, en niet besmet door het gezelschap, waarmede hij zoo +lang verkeerd had: en eindelijk, dat hij verscheidene talen sprak en een +beroep dreef, hetwelk hij oogenschijnlijk kon blijven uitoefenen en 't +geen hem overal den toegang bezorgde. Het akkoord was spoedig gemaakt, +want, behalve dat de bezoldiging niet gering was, gevoelde Heynsz in +zich juist die hoedanigheden leven, welke hem voor het aangeboden vak +geschikt maakten. Hij verhuisde dan ook naar Amsterdam en was sedert, +tot zijn dood toe, de getrouwe rechterhand der Justitie. Voor de wereld, +die van deze schikking onkundig was, bleef hij de schilder van beroep, +en voegde bij de winstjes, welke zijn portretten hem bezorgden, nog +deze, dat hij gestoffeerde kamers te zijne huizen verhuurde: 't welk hem +dikwijls in de gelegenheid stelde, verdachte personen op een +gemakkelijke wijze in 't oog te houden, hun bedoelingen te leeren +kennen, en, wanneer het noodig was, hen over te leveren. + +Het huis mijns vaders stond, gelijk men reeds vernomen heeft, op den +Cingel, en had van achteren gemeenschap met een gang, in het Klooster +uitkomende. Door deze gang sloop Heynsz tweemalen daags ongemerkt binnen +en kwam (gelijk ook thans geschiedde) aan het kabinet mijns vaders +tikken. + +Op den tijd, dat ik hem terugzag, kan hij ongeveer zestig jaren oud zijn +geweest; maar, niet-tegenstaande zijn jaren en de veelvuldige +wederwaardigheden, die hij had doorgestaan, was hij nog wakker en vlug: +en men had hem slechts aan te zien, om te oordeelen, dat hij een dier +lieden was, welke men, om zoo te spreken, met stokken moet doodslaan. +Van postuur was hij klein en schraal, altijd zindelijk, ofschoon naar +zijn stand en eenvoudig gekleed. Zijn gelaatstrekken hadden niets +buitengemeens; maar zijn kleine graauwe oogen, die immerdoor in beweging +waren, duidden aan, dat het hem niet aan vlugheid en scherpzinnigheid +ontbrak. Niettegenstaande de post, door hem bekleed, in de oogen van +velen verachtelijk zou schijnen, genoot hij in zekere mate de achting +mijns vaders: een voorrecht, dat over het algemeen niet zoo licht te +verkrijgen was. Want, behalve dat mijn vader hem wegens zijn bekwaamheid +en trouwe dienst waardeerde, even als een jager zijn besten drijfbrak of +staanden hond op prijs stelt, zoo was er in de daad niets op den man te +zeggen, en vereerde hij, wel aangemerkt, een bediening, welke te voren +doorgaans vervuld was geworden door voormalige dieven, verhelers van +gestolen goed, of andere ter kwader faam staande personen: naar de oude +leer, dat men dieven met dieven vangen moet. De gunst, waarin Heynsz +wist dat hij bij mijn vader stond, deed hem dan ook wel eens zich in +zijne tegenwoordigheid vrijheden veroorloven, die den eerbied, aan de +achtbaarheid van den Hoofdschout verschuldigd, te buiten gingen, en +noodzaakten mijn vader hem het zwijgen op te leggen, wanneer hij aan +zijn historietjes zonder einde over Cartouche en de Fransche boeven +begon. + +Daar men de persoon van Heynsz niet altijd aan de oogen der huisgenooten +onttrekken kon, had men eerst aan mijn zuster en mij, en voorts aan al +de overige kinderen, van onze vroegste jeugd af ingescherpt, dat wij +nooit aan iemand iets moesten laten blijken van 's mans verschijning ten +onzen huize. Hiervan was het gevolg, dat wij hem altijd hadden aangezien +als een geheimzinnig wezen, dat geëerbiedigd en ontweken moest worden: +ja wij koesterden een heilige vrees voor hem, niet ongelijk aan die, +welke ik mij voorstel dat de kinderen eens vromen Bramins gevoelen voor +den ondergeschikten geest, die, volgens de Hindoosche fabelen, de +huishouding in orde brengt.--Wat de dienstboden betrof, deze kregen +Heynsz nooit te zien; want aan geen hunner werd de toegang tot mijns +vaders studeervertrek vergund, dan bij de gelegenheid der maandelijksche +schoonmaak: en alleen de gerechtsdienaar, die in de benedengang beidde, +vermocht daar, schoon nooit dan na getikt te hebben, binnenkomen. + +Na deze inlichtingen, voor wier wijdloopigheid ik verschoning verzoek, +keer ik tot mijn verhaal terug. + +Ik had mij, toen Heynsz, gelijk ik zeide, op de gewone wijze werd +binnengelaten, met zijn stoel zoodanig omgekeerd, dat ik door de hooge +leuning geheel voor zijn oog verborgen was: en, niet nieuwsgierig zijnde +naar de geheimen der Justitie, de gemakkelijkste houding gekozen om +weder in te slapen; maar, gelijk het veeltijds gaat, zoodra men moeite +om te slapen doet, gelukt zulks het minst. Dit ondervond ik ook nu, en +in weerwil van mij zelven moest ik luisteren naar een gesprek, hetwelk +mij in de beginne onverschillig was, doch naderhand des te belangrijker +werd. + +"Welnu Heynsz!" vroeg mijn vader, zich weder aan de tafel plaatsende, +waar de ander met betamelijken eerbied voor bleef staan: "wat brengt gij +voor goeds?" + +Ik hoorde Heynsz de bladeren omslaan van een zakboekje, waarin hij +gewoon was op te teekenen hetgeen aan de orde van den dag was. + +"N°. 1," zeide hij; terwijl zijn stijl en tongval den Hollander +verrieden, die, reeds jong zijn land verlaten hebbende, de taal zijner +ouderen wel niet geheel verleerd heeft, maar toch somtijds moeite heeft +het rechte woord te vinden en den volzin behoorlijk te rangschikken: n° +1: de Koning van _Corse_ logeert in het wapen van Emden en heeft bij +Kuyt een cabriolet besteld, waarmede hij plan heeft morgen naar +Rotterdam te rijden." + +"Hij zal zijn reis nog wat dienen uit te stellen," merkte mijn vader +aan, die insgelijks zijn zakboekje ter hand had genomen, en +aanteekeningen maakte, naarmate de beambte sprak: "wij zullen hem heden +voor zonnenondergang een logement in de gijzeling bezorgen." + +"Een Koning in de gijzeling!" dacht ik:--en ik herinnerde mij niet +zonder een sombere gewaarwording, dat ik op mijn reis dien zelfden +Theodoor, met al de eerbewijzingen aan zijn rang verschuldigd, op het +plechtigst in Corsika had zien huldigen en met de kroon vercieren, welke +hij slechts eenen zomer gevoerd had. + +"Ma foi!" hernam Heynsz, "indien zijn crediteuren hem laten plakken, zij +zullen lang wachten eer zij blaauw tellen hunne vingers aan zijn geld, +en het zal hen wel verveelen, hem te geven de kost.--Ik weet de _science +certaine_, dat hij kaal is als de oude Heer Job." + +"Kent gij den kleêrmaker Melisz, ter wiens rekwisitie hij vervolgd is?" +vroeg mijn vader. + +"Of ik hem ken? Ik heb geschilderd het portret van hem, zijn vrouw, en +zijn dochter: 't was jammer van de schoone coleuren, besteed aan die +leelijke bakkes." + +"Welnu! tracht hun dan te beduiden, dat zij het arrest opheffen, en +geduld hebben. Ik zal zorgen, dat de debiteur zich niet verwijdere: en +ik vlei mij, dat hij een goeden borg zal vinden. De man is ongelukkig: +en, hoewel een gewezen Koning zijn schulden behoort te betalen gelijk +een gewoon burger, dient men toch medelijden te hebben met iemand, die +van zulk een hoogte gevallen is. Maar laat ons voortgaan.--Wat is er +verder?" + +"N°. 2. De diefstal bij den Juwelier Levi Samuëlz, is gecommitteerd door +Mozes Abramsz, alias Mortje la Hayne, thans resideerende in den +Duvelshoek, n°. 110." + +"Mozes Abramsz!--Een oude kennis: + + _extenuata gerens veteris vestigia poenae;_ + +maar zijt gij daar zeker van?" + +"Zeer zeker. UEd. Achtbare weet dat ik vanouds heb een fijnen neus om te +attrapeeren dieven van juweelen. Karel de Speelman, die hem assistentie +heeft gegeven in het uitsnijden der glasruiten, en het goed op straat +heeft aangenomen, is de man die hem heeft verklapt; ik geloof dat zoo +Abramsz bij het deelen als een bonnette dief had gehandeld, de Speelman +wel zou gehouden hebben den mond." + +"Best! Gij geeft vier dukaten aan Karel den Speelman en waarschuwt hem, +dat hij binnen vierentwintig uren de stad moet verlaten, of dat ik hem +anders als complice zal laten pakken. Verder!" + +"N°. 3. Campo Weyerman heeft de Loge der Vrijmetselaren in de Stilsteeg +geopend met een heerlijke aanspraak en een fraai poême, waarin hij hun +heeft geschilderd het groote belang van deugd en moraal. Alles is +afgeloopen in complete orde." + +"Zeer wel; doch wat mij minder moreel en deugdzaam voorkomt, is, dat die +zelfde Campo een fatsoenlijke burgerdochter uit 's Hage, buiten weten +van haar ouders, te zijnen huize heeft getroond. Waarom heb ik daar niet +eer tijding van gehad?" + +"Het is gebeurd in mijn absentie. Ik kom het heden eerst te vernemen en +ging juist aan UEA. dit verhalen." + +"Genoeg! draag zorg, dat de ouders ondershands bericht bekomen van het +verblijf hunner dochter, en hou intusschen den knaap in 't oog. Het is +de eerste reis niet, dat hem iets dergelijks gebeurt; hij is +onverbeterlijk en behoort onder diegenen, _qui hostili more matrimonia +student sibi conjungere_.--Wat meer?" + +"N°. 4. Wij hebben het adres gevonden van dien Jean Albert, welken de +Fransche politie vruchteloos door geheel Europa opspoort." + +"Voortreffelijk! dat vergoedt uw verzuim met Campo. En waar houdt hij +zich op?" + +"Hij heeft niet gequitteert Parijs een oogenblik en logeert er nog +altijd in de kleine straat du Bac. Ah! 't was een _rusé compère_, die +zelfde Jean Albert: ik heb hem gekend heel wel aan het Bagne. Hij heeft +nog eens aan mijn Heer d' Argenson geschreven, dat zoo hij hem wilde +aanstellen als _chef de la Police Secrète_, er binnen zes maanden geen +straatroof meer in Parijs zoude plaats hebben." + +"'t Is wel! Gij zult mij de bewijzen opgeven die ter zake dienstig zijn, +opdat ik deze tijding aan mijn ambtgenoot te Parijs schrijve. Wat is er +meer?" + +"N°. 5. Ziehier het lijstje der sedert gisteravond aangekomen personen." + +"Hm! hm!" zeide mijn vader: en hij begon halfluid een soort van +vreemdelingslijst te lezen, welke hij met aanmerkingen verzeld deed +gaan: + +"_Donderdag morgen_: de Heer _Du Bourg_: (hm! die komt hier zien, of hij +het geld, dat hij aan de Bank te Aken verspeeld heeft met de acties op +de Zuid terug kan winnen:--_Iusus res antiqua ... sed pro tempore abiit +in lacrimas_....) met twee bedienden, logeert in den gouden Bal.--(De +kastelein is een jong beginner. Gij zorgt, dat hij gewaarschuwd worde, +niet te veel krediet te verleenen aan dien avonturier, ondanks zijn +fraaien stoet:)--de heer Peperkorrel uit Hoorn: Jacob Jansz en familie +uit Alkmaar: Nathanaël Rosen uit Berlijn, bij Levi den uitdrager in de +Muiderstraat:--(die komt zeker een collecte doen:--) Peer, de Manke, +Joost Roelifs en Symen de Beer, ketelboeters, in de Drie Verrotte +Kamizooltjes:--(gij zult onderzoeken waar dat volkje den tijd +doorbrengt:--) De heer Blaek en familie van buiten.--(Ik heb u reeds +meer gezegd, dat het heen en wedertrekken der lieden naar hunne +buitenplaatsen en terug niet behoeft vermeld te worden:) Jan Cornelisz, +koekebakker van Haarlem enz. enz. Volgen de lieden die met de schuiten +gekomen zijn." + +Ik gevoelde een vreemde gewaarwording, toen ik den Heer Blaek en de +zijnen zoo zonderling verzelschapt zag. Mijn vader vervolgde: + +"In de schuiten van Haarlem niemand die suspect was dan alleen de knecht +uit het groote koffiehuis in 's Hage die door zijn meester wegens +diefstal verjaagd is. (Men houde dien man in 't oog.) Met de schuiten +van Utrecht:" hier zweeg mijn vader een oogenblik en scheen met zijn +potlood eenige namen aan te schrappen, als van personen, die hij der +bewaking aanbeval: "met de schuit van Weesp: twee officieren van 't +Oranje Regiment: twee deserteurs uit Hanover: (aangeschrapt!)--enz.--Met +de schuiten van Muiden...."--werd ik dubbel aandachtig: + +"Met de schuiten van Muiden: hm! hm! de Heer Ferdinand Huyck." + +"Ik vat deze gelegenheid aan, UEA. mijn gelukwenschingen aan te bieden, +over de voorspoedige terugkomst van uw Heer zoon." + +"Ik dank u.--Wie is die juffrouw Bos: die ik op de lijst vinde?" + +Ik begon over al mijn leden te beven: het antwoord van Heynsz stelde mij +echter gerust. + +"De dochter van den tabakskooper op den hoek van de Leliegracht." + +"Er zijn dan twee Juffrouwen Bos van Muiden gekomen," dacht ik bij mij +zelven: "of het vernuft van Heynsz is verschalkt." + +"En die Juffrouw Van Beveren? vervolgde mijn vader: "waar neemt die haar +intrek?" + +"Bij uwen onderdanigen dienaar," antwoordde Heynsz: "een aardig meisje +uit Deventer, dat mij door deftige lieden is aanbevolen...." + +"'t Is wel!" zeide mijn vader: "Vervolg: wat geven de tijdingen van +buiten?" + +"N°. 6. De bende, welke weder eenige dieverijen en huisbraken onder +Gooiland heeft bedreven, bestaat uit drie personen, indien namelijk mijn +informatiën juist zijn." + +Hier werd ik opmerkzaam, gelijk men denken kan. "Het zou nog al kluchtig +zijn, dacht ik, "indien ik den aanval, op mij zelf gedaan, hoorde +vertellen." + +"De een," vervolgde Heynsz, "is een Bohémien, een Heiden, met name Peer +Hendriks, alias 't Haentje, en op zijn Heidensch Baerlo. Hij is heden +morgen, zoo ik hoor, door den veldwachter van Bussem geapprehendeerd +geworden:--de tweede is Andries Mathyssen gewezen matroos, de zoon van +een boerin, nabij Oud-Naarden." + +"Ik ken hem en zijn moeder," zeide mijn vader: "hij stond vanouds in het +kladboek aangeschreven: _atro carbone notatus_." + +"Uw Heer zoon," vervolgde Heynsz, "zal UEA. kunnen vertellen, hoe die +Andries gister-morgen den beest heeft gespeeld in de herberg te Zoest. +Hij is vandaar naar zijn woning gekeerd; maar, toen heden-morgen de +dienaars hem kwamen opsporen, was de vogel gevlogen." + +"Hij zal wel in het net komen," zeide mijn vader. "En de derde?" "De +derde, en die zooveel als de voornaamste der bende is, schijnt na al +hetgene men van hem vertelt, niemand anders te wezen als de beruchte +Zwarte Piet, die vroeger in de West-Indien heeft geexcerceerd het +bedrijf van zeeroover, en nu, bij gebrek van beter, zich met +straatschenderij geneert. Wat dien betreft, hij is geen vogel om zich +zoo gemakkelijk te laten knippen; maar Tys de Blindeman zal zien of hij +hem niet op kan loopen en mij bericht sturen van zijn gangen." + +"Goed!--maar nu het belangrijkste van allen: de Vliesridder?--Het gij +eenig bericht omtrent hem?" + +"N.° 7. De Vliesridder is met zijn dochter gisteren-morgen om half acht +ure uit Amersfoort gereden met een huifwagen van De Geus: te Zoest heeft +hij stilgehouden en, aldaar onbescheiden behandeld zijnde door dien +zelfden Andries Matthijssen, van wien ik zoo even sprak, hem een stoot +gegeven, die bijna bespaard had aan den scherprechter de moeite, hem van +dienst te kunnen zijn:--althans zoo vertelt kleine Simon de marskramer." + +"Goed!--Verder!" zeide mijn vader.--Men kan licht beseffen met welk een +aandacht ik luisterde naar een opgave, welke voor mij zoo belangrijk +werd. + +"Zij hebben te Eenmes het middagmaal gebruikt, zijn bij Naarden beiden +uit de kar gestapt ... en sedert heeft men niets van hen vernomen." + +"Niets!" herhaalde mijn vader, op een toon, die de hoogste +ontevredenheid te kennen gaf: "is Simon hen dan niet achtervolgd?" + +"Ed. Achtb.! Simon had last Andries mede in het oog te houden, en het is +hem gegaan gelijk den man, waarvan spreekt vader Cats, die vangen wilde +twee hazen te gelijk." + +"Hij had zich aan den Vliesridder moeten houden.--Andries begaat voor +alsnog zijn diefstallen buiten onze judicatuur, en het is meer uit +beleefdheid voor onze Gooische naburen, en uit voorzorg, dat wij de +moeite op ons nemen, zijn gangen na te gaan.--Maar de Vliesridder! +Iemand tegen wien het hooge landsbewind een bevel van apprehensie heeft +uitgevaardigd!--dat is een man van meer beteekenis, zou ik denken. + +"Mag ik UEA. doen opmerken, dat alle kasteleins en voerlieden tusschen +hier en Arnhem hebben zijn portret, en dat hij gevat moet worden, zoodra +hij zich op het rechtsgebied vertoont." + +"Dat is nog niet genoeg! Hij moet gevat worden, eer hij in staat zij, of +zelf, of door anderen, papieren te lichten, die zich hier te Amsterdam +moeten bevinden en van het hoogste belang zijn. Het is geen gewoon +mensch met wien gij te doen hebt: hij kent de zaken en zal list tegen +list stellen. Bovendien heeft hij nog vrienden en betrekkingen, die hem +de behulpzame hand zullen bieden. Er moet hier dus een dubbele +waakzaamheid plaats hebben. Kunt gij niet nagaan, met wien hij hier ter +stede korrespondentie voert?" + +"Nog niet, Ed. Achtbare!--doch zoo UEA. verkiest, zou men kunnen +waarschuwen de post, en dan zijn er middelen genoeg om te komen achter +het geheim." + +"Hij zal zijne brieven zelf niet schrijven.--Wist ik hier maar iemand, +met wien hij betrekkingen heeft onderhouden." + +Mijn goede vader dacht weinig, dat de persoon, die in staat was, hem de +meest voldoende narichten te geven, zich als derde in het vertrek +bevond. Het gehoorde had mij intusschen zoo sterk aangegrepen, dat ik +geen acht meer kon geven op het laatste gedeelte van het onderhoud +tusschen mijn vader en Heynsz, hetwelk over voor mij onverschillige +zaken liep en slechts korten tijd duurde, waarna de ondergeschikte +ambtenaar, op dezelfde geheime wijze als waarop hij gekomen was, het +vertrek weder verliet. Deze oogenblikken van respijt kwamen mij wel te +stade. Ware hij terstond vertrokken, ik zoude, geloof ik, in weerwil van +mijn beloften aan den Heer Bos (of aan den Vliesridder, gelijk ik hem +had hooren betitelen) alles aan mijn vader bekend hebben! want dan ware +ik zeker geweest, dat zijn doordringend oog een geheim op mijn gelaat +zou gelezen hebben. Mijn toestand was met dat alles kwellend: ik +begreep, dat eenmaal mijn geheim zoude moeten uitkomen, dat dan wellicht +het _crimen reticentiae_ mij ten laste zou gelegd worden: dat bovendien +mijn vader zelf beticht zoude kunnen worden, der zake niet onkundig te +zijn geweest:--en dan, al ware het maar alleen de gedachte van mijn +vader onvergenoegd te zien, dat hij zijn ambtsplicht niet volbrengen kon +gelijk hij wenschte: het middel te bezitten, om hem daartoe in staat te +stellen, en gedwongen te zijn, dit voor mij te houden: O dit viel mij +hard! En toch! ik zou mij zelven veracht hebben, indien ik in staat ware +geweest, den man, die mij het leven gered had, aan hen, die zijn +vrijheid belaagden, te kunnen verraden. + +Ik veinsde derhalve door te slapen, en rees niet eerder uit mijn +schuilplaats op, dan nadat Heynsz reeds een poos vertrokken was. + + +NOOT: + +[4] Men herinnere zich, dat de steller van het Handschrift de zaken +voordraagt zoo als die in zijnen tijd bestonden. + +Noot van den uitgever. + + + * * * * * + + +TWAALFDE HOOFDSTUK, + +WAARIN MEN NADERE KENNIS MAAKT MET DE LEDEN DES FAMILIE EN WAARIN TANTE +LETJE EEN CONFITUURVLEK OP HAAR HALSDOEK BEKOMT. + + +"Welnu!" vroeg mijn vader, die nog altijd te schrijven zat: "zijt gij +wel voldaan van uw slaapje? mij dunkt, gij waart ook in het geval van +Argus: _Succubuisse oculos, ad opertaque lumina somno_. + +Ik voelde dat ik een kleur kreeg, toen ik antwoordde dat mij de rust +verkwikt had. + +"Dat verheugt mij," zeide mijn vader: "ik had al half berouw, dat ik u +bij mijn gesprek met Heynsz had laten assisteeren: maar gij sliept zoo +gerust, dat de stads-omroeper zelf u niet wakker geschreeuwd zoude +hebben. En is er altemet iets geweest dat u het eene oor is ingekomen, +zoo vertrouw ik, dat zulks het andere oor weer is uitgegaan, en verzoek +u althans er niemand, zelfs mij niet, iets van te laten blijken." + +Dit was juist hetgeen ik zelf ook verlangde, en ik verzekerde mijn +vader, dat ik van ganscher harte aan zijne aanbeveling voldoen zoude. + +"'t Is wel!" zeide hij: "neem nu een stoel en ga bij mij zitten. Wij +moeten een onderhoud hebben, dat ik liefst niet te lang wilde +uitstellen: wij hebben nu den tijd: en in de volgende dagen zullen wij +over weinige oogenblikken kunnen beschikken: want men zal u wel komen +bezoeken en het zal zijn: + + Salutant, ad coenam vocant, adventum gratulantur, + +gelijk Terentius zegt. Of zijt gij nog te slaperig om naar mij te +luisteren?" + +Ik betuigde, dat ik volkomen bereid was hem aan te hooren; waarop hij +aldus begon: + +"Gij zijt nu weder terug: en ik vertrouw dat zulks niet zal zijn om uw +dagen in ijdele ledigheid door te brengen, en een straatslijper te +worden." + +"In-tegendeel, vader! Niets zal mij aangenamer zijn, dan mijn tijd op +een nuttige en werkzame wijze door te brengen." + +"Zeer goed! ledigheid is een duivelsoorkussen. Gij weet, wat Ovidius +zegt: + + _Quaeritur, Aegisthus quare sit factus adulter. In promptu est + ratio: desidiosus erat._ + +En welk beroep zoudt gij u liefst verkiezen?" + +"Ik beken u," antwoordde ik, "dat ik daaromtrent mijn keus niet zoude +weten te bepalen." + +"Hm!" zeide mijn vader, het hoofd schuddende: "daar houde ik niet van. +Een jong mensch moet altijd voor dit of dat vak een voorkeur hebben. Ik +haat onverschilligheid in dat geval: die is niet natuurlijk op uwe +jaren, tenzij bij domkoppen en losbollen, onder geene van welke +categoriën ik u rangschik. + +"UEd. weet, dat ik het verwijt van onverschilligheid niet verdien, en +dat ik als kind een bijzondere geneigdheid had tot den zeedienst, welke +echter vroeger om gegronde redenen niet heeft kunnen ingewilligd worden, +en mij thans ook weinig zou baten, daar ik te oud ben om te beginnen. Ik +heb intusschen, zoo vaak ik over het onderwerp nadacht, te recht of te +onrecht gemeend, dat de reden, waarom UEd. geweigerd hebt mijn +liefhebberij ten deze in te willigen, daarin gelegen was, dat UEd. iets +anders voor mij op het oog hadt. UEd. heeft mij laten studeeren en zult +misschien verlangen, dat ik advocaat worde:--doch ik beken, tot mijn +leedwezen, dat ik op reis veel verleerd heb, en mij weêr druk zal moeten +oefenen, wil ik der balie geen schande aandoen." + +"Dat laat zich alles wel hooren," zeide mijn vader, met een glimlach: +"bovendien, hoezeer ik voor mij de betrekking van advocaat, _nobile +illud officium_, boven alle andere stel, en u, wat mij betreft, gaarne +gezien had onder de zoodanigen, + + qui iuris nodos et legum aenigmata solvunt, + +levert echter dat ambt, althans in de eerste jaren, weinig verdiensten +op: en, hoezeer ik niet in een bekrompen stand leef, is mijn vermogen te +gering en mijn huisgezin te groot, om u, zoo gij het trouwen eens in 't +hoofd kreegt, een behoorlijk uitzet te geven. Ik zou u wel door mijn +invloed aan dezen of genen post kunnen helpen: maar ieder heeft zijn +eigene inzichten, en, schoon ik die van anderen eerbiedig, heb ik voor +mij een tegenzin aan het uitdeelen van bedieningen. Gij moet door uw +eigene bekwaamheid protectie verdienen, en niet door gunst alleen +voortkomen. Intusschen, ik moet u thans gulweg zeggen, dat het mij in +zekere opzichten niet spijt, dat uw keus nog niet gevestigd is; want nu +vlei ik mij, dat gij te meer geneigd zult zijn te doen hetgeen u +voordeeligst zijn kan.--Wat zoudt gij van den handel denken?" + +"De handel is een heerlijk iets," antwoordde ik, eenigszins verwonderd +over deze plotslinge vraag: "maar dat men niet zonder fondsen beginnen +kan." + +"Niet! En hoe doen dan zoovelen, die hier met een paar schellingen in +den zak (God weet waar vandaan!) komen aanwaaien, menschen, + + quorum nemo queat patriam monstrare parentis, + +en die, eer men hun rechten naam nog weet, aan het hoofd van een huis +van negotie staan?--Doch gij hebt gelijk.--Gij moet ook met iets +beginnen en daartoe doet zich eene gunstige gelegenheid op. Gij weet, +het huis Van Bempden, Van Baalen en Comp. heeft, sedert den dood van uw +oom, onder die zelfde firma, maar alleen onder de directie van +laatstgemelde blijven bestaan. Uw tante heeft haar geld daarin gelaten; +maar haar oogmerk was en is nog, u, bij uw terugkomst, mede in die zaak +te plaatsen en deelgenoot der firma te maken. De gelukkige uitslag uwer +pogingen te Livorno aangewend, om bij de liquidatie van de firma Bertini +nog een deel terug te bekomen van hetgeen dat huis aan uw tante schuldig +was, heeft haar goede gedachten omtrent uw bekwaamheid ingeboezemd." + +"Ik ben mijn tante zeer verplicht voor den goeden dunk, dien zij van mij +heeft, en herken haar vriendschap te mijwaart." + +"Gij hebt ook elders op uw reizen persoonlijke kennis gemaakt met +verscheidene Correspondenten van het huis, en, naar eenige uitdrukkingen +te oordeelen, welke sommigen hunner in hun brieven omtrent u hebben +gebezigd en welke uw tante mij medegedeeld heeft, komt het mij voor, dat +gij hun wel bevallen zijt. Dit kan nooit kwaad en zal bij hen het +crediet voor het huis niet doen dalen, wanneer gij daar associé van +wordt. Wel is waar, + + omnia non pariter rebus sunt omnibus apta, + +en gij zijt niet van jongs af tot den handel opgeleid; maar ik vlei mij, +dat eenige inspanning, gevoegd bij de op uw reizen verkregen +ondervinding, en vooral de leiding van den Heer Van Baalen, u weldra op +de hoogte zullen brengen, waar gij op wezen moet. Het komt er nu slechts +op aan om te weten, of gij geen tegenzin in het beroep zelf hebt." + +"Ik geloof, dat ik mijn fortuin met voeten zou stooten, indien ik zulk +een aanbod niet dankbaar aannam; maar is de Heer Van Baalen insgelijks +met deze schikking volkomen tevreden? En ziet hij er niet tegen op, een +onbedrevene als mij tot compagnon te nemen?" + +"Hij Heeft geene zwarigheden gemaakt; en de drie ton, welke uw tante in +het huis heeft gelaten, wegen ook nog al tegen eenige bedenkingen +op.--Nu! ik wensch u geluk, en ik hoop, dat gij u zoowel zijne achting +als het vertrouwen uwer tante zult waardig maken." + +Ik kan niet ontkennen, dat mijn eigenliefde zeer gestreeld werd met het +vooruitzicht, dat zich voor mij opende. Ik was nu geen ledigganger meer, +die zonder bepaald doel in de wereld voortleefde, neen, ik zag mij, als +deelgenoot in een bloeiende zaak, geplaatst in een betrekking, waarin +het slechts van mij afhing een ruim bestaan en de achting mijner +medeburgers te verwerven. Ik kon niet nalaten mijn blijdschap aan mijn +vader te betuigen: de geheele geschiedenis van den vorigen dag was voor +mij op den achtergrond teruggeplaatst, en, alleen denkende aan hetgeen +mij thans was medegedeeld, deed ik dienaangaande een menigte vragen, +welke mijn goede vader het zich een genoegen maakte, te beantwoorden. +Ons onderhoud deed den tijd met snelheid vervliegen; en nog waren wij +aan 't redeneeren, toen het ophouden van een rijtuig voor de huisdeur en +het klinken der schel ons verwittigden, dat onze dames uit de kerk +terugkwamen. + +Wij gingen naar de zijkamer. Er stonden niet slechts eene, maar twee +koetsen voor de deur. Uit de eerste kwam mijn moeder met Susanna en +tante Letje: uit de tweede tante Van Bempden: en weldra traden de vier +dames de kamer in: tante Letje, in haar effen violetkleurig taffen +gewaad, met haar stijve neepmuts, zonder eenig cieraad, dan haar +prachtigen kerkbijbel met schildpadden band en gouden sloten: en tante +Van Bempden met hare fontanges, Brusselsche kanten, en honderden van +linten en kwikken:--twee volkomen kontrasten; maar beide, elk in haar +soort, voortreffelijke menschen. + +Tante Letje, welke nu eene eerbare vrijster was van ongeveer +vijfenveertig jaren, ging bij de booze wereld door voor hetgeen men eene +fijne kwezel noemt. Men weet, het is geen ongewoon verschijnsel, dat in +groote familiën, vooral in die, waar verscheidene zusters zijn, zich +eene daarvan reeds vroeg begint te onderscheiden, door het dragen van +een stemmig, onopgesmukt, gewaad, door het afzweren van alle wereldsche +vermaken, door den schier uitsluitenden omgang met predikanten, +zielverzorgers, en zoogenaamde vromen, door het spreken der tale Kanaans +(gelijk men het bezigen van veelvuldige Bijbelsche uitdrukkingen noemt), +door het getrouw ter kerke gaan en het houden of bijwonen van oefeningen +ter onderlinge stichting. In de kerk kan men haar spoedig herkennen aan +den deemoedigen gang, waarmede zij naar hare plaats: aan den eerbied, +welken de plaatsbewaarsters voor haar koesteren, zoodat zij alleen +nimmer gedwongen zijn, in te schikken: aan de groete des voorzangers: +aan het lange gebed, dat zij, zoodra zij gezeten zijn, van achter den +breed uitgeslagen waaier doen: eindelijk aan de wijze, waarop zij den +leeraar aanzien en den blik vol hemelvreugde (anderen zeggen: vol +hoogmoed) opwaarts slaan, zoo vaak in de predikatie gewag gemaakt wordt +van uitverkorenen, waaronder zij zich bij uitsluiting achten te +behooren. Gewoonlijk zijn het noch de mooisten, noch de geestigsten der +familie, welke tot deze caste behooren, en verslijten zij haar leven in +den vrijsterstaat, doch er is geen regel zonder uitzondering, en men zou +onbillijk handelen, door de aanleidende oorzaak van haar gedrag altijd +te willen toeschrijven aan hare vrees van in de wereld geen opgang te +zullen maken. Er zijn er enkelen, ja, bij wie die reden veel moge +gegolden hebben, zelfs buiten haar weten: er zijn er, die, hoovaardig op +hare vermeende godsvrucht, in Fariseeuwschen hoogmoed op hare +mede-Christenen als op de Tollenaren en Zondaren nederzien, alles, wat +anderen goeds en loffelijks verrichten, met den naam van blinkende +zonden bestempelen, en die alle Christelijke deugden bezitten, maar +alleen de hoogste, de voornaamste, de liefde, ontberen;--maar al moge +dit met enkelen het geval zijn, ik houde mij overtuigd, dat verreweg de +meesten van haar, niet-tegenstaande de kleine gebreken, waarmede zij +behebt mogen zijn, vaak als voorbeelden verdienen te worden aangeprezen, +boven de zoodanigen, die haar gedrag bespotten en beschimpen. + +Zoodanig althans was het oordeel, hetwelk mij de omgang met mijn tante +Letje over de personen van haar slag heeft doen vellen. Bij haar +voorzeker bestond de godsvrucht niet enkeld in uiterlijke vertooning, +maar woonde die in naar rein menschlievend hart. Men mocht dan haar +stijve, smakelooze kleeding berispen: de bijbeltaal, waarin zij sprak, +mocht niet altijd evenzeer ter snede worden aangebracht: zij velde +wellicht nu en dan een te gestreng oordeel over schuldige vermaken; maar +niemand kon haar te laste leggen dat zij niet in oprechtheid wandelde. +Haar kennis was niet uitstekend; maar zij bezat, wat oneindig meer +geldt, een vast en onverzettelijk geloof; en zonder aan andersdenkenden +de zaligheid te willen ontzeggen, blikte zij die met vromen Christenzin +als haar wettig erfdeel te gemoet. Zij vooral was wars van +kwaadsprekendheid en voer altijd tegen de zonde, nimmer tegen den +zondaar uit: en wanneer zij zich met kracht tegen de leer der goede +werken verklaarde, moest men niet vergeten, dat in haar volkomen +bewaarheid werd hetgeen onze Katechismus leert, dat het onmogelijk is, +dat een waarachtig geloof niet zou voortbrengen vruchten der +dankbaarheid; want nimmer was haar hart of haar beurs voor den lijdenden +natuurgenoot gesloten, en wanneer zij gaf, vervulde zij letterlijk het +voorschrift des Heilands, en wist haar slinkehand niet, wat naar rechte +uitdeelde. Haar gebrek aan genoegzaam doorzicht en haar zucht tot +liefdadigheid waren oorzaak, dat zij somtijds haar gaven ook aan +onwaardigen wegschonk; doch zij verklaarde meer dan eens, dat zij liever +honderdmalen door slechte lieden bedrogen wilde zijn, dan dat een vrome +noodlijdende ongetroost van haar af zoude gaan. + +Een geheel andere vrouw was haar zuster, Mevrouw Van Bempden. Nog zeer +jong gehuwd zijnde met een schatrijken echtgenoot, die, geen naaste +betrekkingen hehbende, haar hij zijn vroegtijdig afsterven aan het hoofd +van een kolossaal vermogen had achtergelaten, had zij zich door haar +maatschappelijke positie gedwongen gezien in de groote wereld te leven, +en haar geneigdheid had zich daar niet tegen gekant. Haar rustelooze, +nimmer lang met hetzelfde voorwerp bezige geaardheid, dreef haar aan, +gedurig nieuwe voorwerpen van belangstelling en verstrooiing te zoeken: +haar dagen rolden voort in eene bestendige afwisseling van gastmalen, +feesten, comediepartijen, speelreisjes, enz. Zij las ook; maar zonder +keus of onderscheid: stichtelijke boeken, romans, brieven, verhalen, +zedekundige werken, poëzij, al wat maar gedrukt werd; doch zij faalde +meestal, wanneer zij iets van het gelezene te pas zou brengen en moest +alsdan de hulp inroepen van mijn zuster Susanna, die, zelve een +liefhebster van lezen en in het bezit van een ijzervast geheugen, zelden +bij die gelegenheid te kort schoot. + +Men moet echter uit het bovenstaande niet afleiden, dat Tante Van +Bempden in den slechten zin des woords een wereldsche vrouw was. Schoon +in 't algemeen geen _laudator temporis acti_, durf ik zeggen, dat in die +dagen een ongodsdienstige vrouw iets onbekends was. Tante Van Bempden +ging trouw ter kerke, kende haar Catechismus op een haar, wist zoo goed +als iemand, zelfs met tante Letje, een gesprek over geloofspunten te +voeren en zich zeer dapper te verdedigen, wanneer deze haar berispte, +dat zij nu en dan bij de Remonstranten ter kerke ging: zij was +mededeelzaam, zelfs mild;--maar haar godsdienst was, gelijk men wel +eens zegt, zonder verzuim van affaire. Intusschen, wie haar recht kende, +vond zich gedwongen te verklaren, dat haar gebreken, zoo zij al dien +naam verdienden, uit den maatschappelijken toestand voortvloeiden, +waarin zij geplaatst was, terwijl haar goede hoedanigheden uit haar hart +voortkwamen. Voor mij althans, die nimmer dan weldaden van haar ontving, +ik zou schandelijk doen, indien ik een andere getuigenis van haar gaf, +dan dat zij, alles wel gewogen, eene uitmuntende vrouw was. + +"Wees van harte welkom, waarde Neef!" zeide tante Letje, terwijl zij mij +omhelsde: "alzoo sullen de vrijgekochten des Heeren wederkeeren:" +vervolgens zich tot mijn vader wendende: "wel moogt gij, waarde Broeder! +den Profeet nazeggen: brengt mijn soonen van verre, ja van het eynde der +aerde." + +De verdere wenschen die zij uitte werd ik verhinderd te verstaan; want +tante Van Bempden had zich voor mij geplaatst en drukte mij, met tranen +in de oogen aan haar hart: + +"Goeden dag! beste Ferdinand!" riep zij: "wèl, zijt gij eindelijk daar? +ja, ik durf niets te voegen bij de vrome gezegden van Zuster: anders +zoude ik zeggen met Racine ... hoe zegt Racine ook weêr, Santje?" + + Thésée est arrivé, Thésée est en ces lieux, + +declameerde Susanna. + +"Tusschen twee haakjes," vervolgde Tante, "hebt gij de nieuwe uitgave +van Racine medegebracht, welke ik verzocht had dat gij bestellen +zoudt?... Hoe gelukkig was het, dat ik juist heden in de stad moest zijn +om een comparitie te houden met den Heer Van Baalen, die geloof ik, vrij +raar op zijn neus zal kijken wanneer hij u ziet: want hij verwacht zich +op een klein jongetje met een dik hoofd, een rooden neus en groote +ooren, die niets anders kan dan wat cijferen en wat pennen vermaken, en +gij zijt voorwaar omtrent zoo groot als hij:... gij moet nog niet bij +hem gaan, zoo gij er nog niet geweest zijt; want ik wil uw eerste +ontmoeting met hem volstrekt bijwonen en mij met zijn verbazing +vermaken." + +"En nu gij hier zijt, Zuster!" zeide mijn vader, "zult gij ons wel het +genoegen doen van uw rijtuig weg te zenden en hier den avond te blijven +doorbrengen, om de terugkomst van Ferdinand met ons te vieren." + +"Eigentlijk," antwoordde Tante, "was ik voornemens geweest, terstond +weêr naar buiten te vertrekken, maar de omstandigheid dat Neef terug is, +verandert mijn plan. Ik zal dan heden-avond blijven: op de voorwaarde +alleen, dat nicht Santje nu haar woord houde en een week of drie bij mij +op Heizicht kome doorbrengen; ik heb haar een kleine verrassing bestemd, +die haar niet ongevallig zijn zal:--en Neef moet ook mede, al ware het +maar voor een paar dagen." + +"Hoe!" zeide mijn moeder, mij bij de hand nemende als vreesde zij mij te +verliezen: "hij is pas terug en wilt gij hem ons weder ontnemen?" + +"Wel zeker! Bovendien heb ik hem over zaken te spreken. Van Balen komt +Zondag bij mij eten.... Broeder heeft immers al verteld wat het plan +is:--maar ik laat hem zelf oordeelen of ik iets onbillijks vorder?" + +"Volstrekt niet," zeide mijn vader: "en het zou de plicht van Ferdinand +wezen, een paar dagen bij u door te brengen, indien het niet veeleer een +genoegen voor hem ware." + +"Natuurlijk!" merkte zijn Zuster aan: "het lieve jongetje zou anders ook +te veel van zijn stuk raken, indien hij zoo op een bof het reizend leven +tegen de eentonigheid der stad verwisselde. 't Is beter dat hij zoetjes +aan de verandering wenne.--En bovendien hij mag niet nalaten op Heizicht +te komen: want, zoo als Addison in the fair Rosamond zegt: + + The bower and lady both are drest, + And ready to receive their guest." + +"Wil ik dan zeggen, dat het rijtuig van Tante Van Bempden maar weg moet +rijden?" vroeg ik. + +"Als 't u belieft," antwoordde Tante: "en laat Joris om tien uren +terugkomen." + +"En de koets van Tante Letje?" + +Wat deze betrof, zij maakte zwarigheid om te blijven; daar het met hare +gewoonte streed, den avond uit te gaan, wanneer zij ter kerke geweest +was; echter werden de bedenkingen, welke zij opperde, zoo heftig +bestreden, en verzocht mijn moeder, aan wier bede zij zelden weerstaan +kon, haar zoo dringend, voor deze reis een uitzondering te maken, dat +zij eindelijk toegaf. + +Wij plaatsten ons dan om de theetafel, en ik moet hier tusschen twee +haakjes de bekentenis afleggen, dat onder al de genietingen, welke mijn +terugkomst bij de mijnen mij opleverde, die, van wederom een lekker +kopje van dien goddelijken drank, in echt Sineesch porcelein geschonken, +te mogen smaken, op verre na de minste niet was. + +"Nu moet gij ons recht veel vertellen van uw reizen," zeide Tante Van +Bempden: "hoe zegt Lafontaine ook weer van de zwaluw?" + + _"Quiconque a beaucoup vû, + Peut avoir beaucoup retenu,"_ + +zeide Susanna, haar te recht helpende. + +"Van harte gaarne," zeide ik: "indien UEd. mij slechts vragen wilt, ben +ik tot antwoorden bereid:" en ik schoof mijn stoel dichter naar den +haren. Maar nu schoven ook de overigen hunne zetels bij en ik zag, dat +mijn taak niet zoo gemakkelijk was, als ik mij die had voorgesteld; want +ik werd van vier of vijf kanten bestormd met vragen van geheel +verschillenden aard; en daar het mij minder gemakkelijk viel, die +gelijktijdig te beantwoorden, dan aan de overigen, om die gelijktijdig +te doen, moest ik wel verzoeken, of men ordelijk wilde te werk gaan, en +ik stelde voor, dat, ten einde niemand redenen tot beklag zoude hebben, +elk der aanwezigen, te beginnen met Tante Van Bempden, die rechts van +mij zat, op zijn beurt mij eene vraag zoude doen. Dit vond goedkeuring, +en nu werd ik beurtelings over de meest uiteenloopende onderwerpen +ondervraagd. Aan Tante Van Bempden, moest ik een beschrijving geven van +het Carnaval, dat ik te Napels had bijgewoond, terwijl Susanna mij over +de kleeding der Oostenrijksche dames ondervroeg: mijn vader stelde er +meer belang in, iets van de gedenkstukken van het Oude Rome te hooren, +en tante Letje wilde weten, hoe ik het toch in dat Heidensche land had +aangelegd om mijn godsdienstplichten uit te oefenen. Toen de beurt aan +mijn goede moeder kwam, drukte de vraag, welke zij deed, haar +moederlijke teederheid volkomen uit; want zij verlangde een volkomen +beschrijving van alle zoodanige personen, die mij op reis van dienst +geweest waren of beleefdheid hadden betoond, en van welke ik in mijn +brieven gesproken had: en zij schepte er een zichtbaar genoegen in, van +hen te hooren gewagen, die in haar Ferdinand hadden belang gesteld. + +Toen de eerste nieuwsgierigheid bevredigd was, werd langzamerhand het +gesprek meer algemeen: en Tante Van Bempden, wier gedachten zich zelden +lang bij het zelfde onderwerp bepaalden, en die er van hield de +gelegenheid bij de haren te vatten, nam mijn vader onderhanden, om zijn +oordeel, waarop zij, en met recht, niet weinig prijs stelde, over eenige +nieuw uitgekomen werken te vragen, over welke hij haar echter +grootendeels antwoordt schuldig moest blijven door zijn +beroepsbezigheden slechts zeer weinig tijd tot lezen had, en in de +weinige ledige oogenblikken, die hem overschoten, liever zijn oude +_classici_ bij de hand nam, dan de voortbrengselen van den dag. Toen nu +Tante bemerkte, dat zij omtrent deze punten weinig troost erlangen kon, +begon zij over politiek te redeneeren: een onderwerp, waaromtrent mijn +vader geen ignorantie kon pretendeeren, en welke behandeling hij zich +dus getroostte, hoezeer dat duidelijk op te merken was, dat zulks alleen +uit inschikkelijkheid geschiedde; want vooreerst was hij geen vriend van +met dames over dergelijke stoffen te redekavelen, en ten andere dwong +zijn ambt hem reeds genoeg daarover te hooren en wilde hij, in +gezelschap zijnde, ter ontspanning van zijn geest wel eens over iets +anders praten. + +Gedurende het onderhoud van mijn vader met Tante Van Bempden, gaf mijn +moeder, voor wie die onderwerpen veelal te uitheemsch en te hoogdravend +waren, mij een vrij breedvoerig, doch zeer duidelijk verslag van de +gehoorde predikatie, en voegde er nogmaals de betuiging bij van haar +leedwezen dat ik haar niet vergezeld had: Tante Letje zat stil voort te +arbeiden, en vergenoegde zich, met nu en dan een aanmerking betreffende +het een of ander, dat haar meer bijzonder gesticht had, te voegen bij +hetgeen mijn moeder verhaalde: terwijl Suzanna, die, zoo lang het +verslag duurde, zich alleen met haar trekpot en schoteltjes bemoeid had, +na het eindigen daarvan het woord nam en mij vertelde, wie er al in de +kerk geweest was, en met wie zij al in het uitgaan gesproken had. + +"Ik ben er gek afgekomen," zeide zij: "ik had mij gevleid, aan mijn +buren in het doophek en aan al wie ik ontmoeten zou, in echten +courantenstijl te vertellen: heden is hier met lang span (alias de +Muiderschuit) gearriveerd de Heer Ferdinand Huyck, zoon van den Ed. +Gestr. Heer Hoofdofficier en broeder van de beminnelijke Juffrouw +Suzanna Alette Huyck;--maar jawel:--pas ben ik op mijn plaats gekomen, +of daar haalt mijn buurvrouw, het dikke wijf van den koperslager, haar +loddereintje uit de tasch en na mij driemalen te hebben aangekeken, als +wilde zij zeggen: "ik weet wat ik weet," en driemalen aan het mooie +zilveren doosje geroken te hebben, steekt zij het mij toe en vraagt: "is +Mijnheer uw broeder ook in de kerk? Wel! wel! dat moet een vreugde +geweest zijn!--Ja, ik heb het al gehoord van de krantenvrouw. En heeft +Mijnheer een goede reis gehad? Wel! wel!"--En eer ik haar kon +antwoorden, daar tikt Betje Du Fay, die aan de andere zijde zat, mij op +den arm. (Je herinnert je Betje Du Fay wel, Ferdinand? de dochter van +Schepen Du Fay met dien haviksneus?) en begint met een schor stemmetje: +"ik feliciteer je wel Santje! met de terugkomst van je broer:" en te +gelijk voel ik de dorre vingers van Mevrouw Muysvaal, mijn +achterbuurvrouw, mijn schouder grijpen als met een arendsklauw, en gonst +het in mijn ooren: "ik heb met veel genoegen vernomen dat uw broeder +terug is. Ik feliciteer u wel:"--en meteen piept het en bromt het voor +en achter mij al de rijen langs, als waren er overal echo's: "ik +feliciteer je wel. Juffrouw Huyck, ik feliciteer je wel:"--zoodat ik +blij was, dat het gezang werd aangeheven, want mijn nek begon mij zeer +te doen van het knikken en buigen.--En bij het uitgaan was het nog +erger; want toen dacht ik, dat ik nooit den dorpel, veelmin de koets zou +bereikt hebben, zoo drong men zich om mij heen: "Is het waar wat ik +gehoord heb? Is Ferdinand waarlijk terug?--Ik kom eerstdaags uw broeder +zien. Hartelijk geluk!" enz. En zoo ging het voort, zoodat mijn ribben +bont en blauw zijn van de stompen en duwen, die ik gekregen heb van al +de lieden, die uit loutere deelneming op mij afkwamen." + +"Santje overdrijft weer, volgens haar gewoonte, zeide mijn moeder; "ik +heb maar een paar menschen gesproken die er iets van schenen te weten; +maar Santje schijnt er van te houden, diergelijke opschuddingen in de +kerk te maken." + +"De menschen moesten wat meer denken," zeide Tante Letje, "dat de kerk +is een bedehuis, en niet een plaats voor ijdelen klap en onnut gesnap; +maar het is als de profeet zegt: zelfs in mijnen huyze vindt ik haar +boosheyt.--Ik wilde wel, Nicht! dat gij over deze stofte gelezen hadt +een dierbaar boekske, dat geschreven is door de eerzame Weduwe +Knijpduim, en dat ten titel draagt: "over de onchristelijke opschuddinge +in Gods Kerke," waarin dat alles uitvoerig betoogd wordt. 't Is niet +gedrukt; maar zij heeft het ons eens op de oefening bij den zielbezorger +Zoutbrand voorgelezen. Ik zal het u wel eens bezorgen, Santje! het kan u +nuttig zijn." + +"Spreek mij niet van Juffrouw Knijpduim, Tante!" zeide Santje: "die kan +mij nooit door woorden of werken meer stichten, sedert ik haar laatst in +de Oude Kerk met een andere oude Juffer een kwartier lang heb zien +kijven en knorren over haar plaatsen, dat geen vischwijven het erger +hadden kunnen doen. En wat mij het meest ergerde, was dat, toen zij +gezeten waren, zij dadelijk de waaiers uitsloegen om te gaan bidden. +Maar de oude Heer Slyper, die achter haar in de ouderlingenbank zat, +tikte haar op de schouders en zeide: "wacht daar liever nog wat mede, +tot gij bekoeld zijt, en denk inmiddels om Matth. V: 24." + +"Hoe is het, Santje! krijgen wij geen thee meer?" vroeg mijn vader, die, +ofschoon luisterende naar de redeneeringen van Tante Van Bempden, echter +genoeg van Santjes vertelling gehoord, en te goed den onvergenoegden +blik van Tante Letje bespeurd had, om niet te begrijpen, dat het gesprek +een andere wending moest nemen. Santje begreep dien wenk en haastte +zich, terwijl zij de kopjes vulde, mij te vragen, welke der plaatsen, +die ik bezocht had, ik het liefst tot mijn verblijf zoude kiezen. Van +mijn kant willende medewerken om het gesprek zoo ver mogelijk van het +vorige onderwerp te verwijderen, gaf ik een ontwijkend antwoord, en +begon de voor- en nadeelen op te tellen van al de voornaamste steden, +waar ik eenigen tijd had doorgebracht. Mijn vader moest zich staande dit +gesprek voor eenigen tijd verwijderen om ambtsbezigheden, en nu viel +Tante Van Bempden, die mij van Rome hoorde spreken, mij plotseling in de +rede, om mij te vragen of ik de fresco's in het Vaticaan gezien had. + +Ik antwoordde toestemmend en wilde een uitgebreide beschrijving van deze +kunststukken geven; maar kwam er deze reis vrij van; want Tante scheen +de gelegenheid alleen te willen waarnemen, niet om van mij iets te +vernemen, maar om mij een redetwist te vertellen tusschen den +Kunstkooper Tempermes en den Makelaar Mosselzalf, betreffende een haar +toebehoorende schilderij, welke de eerste beweerde dat een origineele +Carlo Dolce was, de andere daarentegen voor een kopie hield. De +behandeling van dit punt gaf aanleiding tot een omslachtige uitweiding +over de Italiaansche school, welke gevolgd werd door een vertoog over +het voortreffelijke der keurslijven v. Douillié, en besloten met een +aanbeveling van den pasteibakker Jakobsz. + +De verschijning der jongere leden van de familie, die nu uit de +verschillende scholen terugkwamen, gaf een nieuwe wending aan het +gesprek, door aan Tante een andere bezigheid te bezorgen; want, aan mijn +broeder Frits verzocht hebbende, haar een groot pak aan te reiken, met +grauw papier omwonden, dat uit het rijtuig gekomen en in een hoek der +kamer gelegd was, opende zij het, en vertoonde aan de verheugde kinderen +een menigte prentenboekjes, welke zij onlangs gekocht had en hun ten +geschenke aanbood, aan elk in 't bijzonder de uitlegging op den koop +toegevende van het onderwerp, dat in de boekjes behandeld of op de +plaatjes afgebeeld was, met vele aanwijzingen daarbij, op welke wijze en +ten welken einde zij een en ander best zouden kunnen gebruiken. De +milddadigheid van Tante bracht mij te binnen, dat ik ook geschenken had +rond te deelen, en, zoodra het theegoed van tafel was genomen verzocht +ik Frits en Jakob mij even naar mijn kamer te willen volgen. Zij +voldeden slechts schoorvoetende aan mijn verzoek; want het kostte hun +moeite de geschiedenis van Robinson Crusoë met fraaie houtsneeplaten, en +de galerij van uitheemsche kleederdrachten neder te leggen;--maar des te +hooger steeg hun blijdschap, toen ik, hen in mijn kamer gebracht +hebbende, mijn koffers opende en daaruit een talrijken hoop pakjes, +doozen en andere snuisterijen haalde, waarmede ik hen belaadde, terwijl +ik mijzelf belastte met die voorwerpen, welke het meest gevaar liepen +van te breken of beschadigd te worden. + +"Mijn hemel! Ferdinand! waar moet dat alles heen?" vroeg mijn moeder, +toen ik, vergezeld van mijn twee helpers, de zijkamer instapte. + +"Zij gelijken wel de drie koningen, die met giften en gaven uit het +Oosten komen," fluisterde Suzanna Tante Van Bempden in 't oor. + +"Stil!" zeide deze met een bestraffenden blik: "laat Tante Letje u niet +hooren." + +"Mijn tijd! zijn dat allemaal presenten?" riepen mijn zusters Letje en +Keetje, terwijl zij, haastig opstaande, een hoektafeltje bijschoven om +er mijn waren op uit te stallen: de twee jongsten, Karel en Truitje, +klapten in de handen en dansten van vreugde. + +"Wel Ferdinand! Ik geloof, dat gij u arm gekocht hebt," zeide mijn +moeder, haar breiwerk neerleggende: "komt toch nergens aan, kinderen! uw +broeder zal het u immers wel wijzen." + +"Ik hoop dat er voor mij ook wat bij is," zeide Suzanna, insgelijks +oprijzende en zich nevens mij vervoegende. Zelfs Tante Letje kon haar +nieuwsgierigheid niet bedwingen en ik vond mij weldra door de geheele +familie omringd. + +Het was een plechtig oogenblik. Daar stonden zij allen om mij heen in +gespannen verwachting: en de stilte werd alleen afgebroken door +halfgesmoorde uitroepen, als: "wat zou ik toch krijgen? hé! wat ben ik +nieuwsgierig!--Ik weet wel wat ik zou verlangen! Stil toch! hinder uw +broeder niet! Heden! wat een boel dingen!"--Wat mij betreft, ik liet mij +geen woord ontvallen, maar een der zes of zeven scharen, om niet te +gewagen van even zoovele knipmesjes, welke mij werden overgereikt, +aannemende, maakte ik mij gereed om over te gaan tot het lossnijden der +pakjes, toen ik mijn hand plotseling weder ophief. + +"Wat is er? wat is er?" vroegen onderscheidene stemmen. + +"Zullen wij niet wachten, tot vader weer terug is?" vroeg ik. + +Daar keken zij elkander zwijgend en zuchtend aan. + +"Wel foei!" zeide Suzanna: "dat is niet mooi, ons ongeduld eerst op de +proef te stellen en dan niet te voldoen." + +"Ja! maar mij dunkt dat Ferdinand gelijk heeft," zeide mijn moeder: "'t +Zal vader zeker genoegen doen, de uitpakking bij te wonen, en daar +moeten wij hem niet van berooven. Zijt nu verstandig kinderen!" +vervolgde zij, ziende, dat deze en gene de lip liet hangen. "Uw vader +zal wel zoo aanstonds terugkomen." + +"Daar is Papa! daar is Papa!" riepen opeens een paar stemmen: en +terstond liepen al de kinderen de kamer uit en kwamen terug, mijn vader, +die uit zijn studeervertrek juist terugkwam, bij zijn gebloemde +avondjapon voortsleurende. + +"Ik geloof, dat ik ter goeder ure terugkom," zeide mijn vader, wien een +blik, op de tafel geworpen, nog meer dan het door elkander roepen der +kinderen, de toedracht der zaak deed begrijpen. + +Nu ging de schaar haar gang: en het kleine Truitje was uitgelaten van +vreugd, toen de losgemaakte papieren haar een fraai gekleeden pop deden +aanschouwen. + +"Ik hoop," zeide Kareltje, mij met zijn blauwe oogen vragend aanziende: +"ik hoop...." hij durfde toch niet te zeggen wat hij hoopte; want hij +begreep, dat het anders kon uitvallen; maar toen ik hem het voor hem +bestemde toereikte, zag hij dat zijn wensch naar een verfdoos toch +verwezenlijkt was. + +Het zou bij u, waarde lezers! weinig belang wekken, indien ik stuk voor +stuk de voorwerpen ging opnoemen, waarmede ik de jongere leden der +familie beschonk; ofschoon gij,--voor zooverre gijzelven ooit in het +geval zijt geweest, dergelijke geschenken na uw terugkomst van een +buitenlandsche reis rond te deelen, of in uw jongere jaren die van +anderen ontvangen hebt,--u de gewaarwordingen nog wel levendig zult +kunnen voorstellen, welke men alsdan gevoelt, en welke te streelender +zijn, naarmate het geschonkene meer de behoefte of den wensch van het +oogenblik bevredigt. Wat mij betreft, ten dezen opzichte slaagde ik zeer +gelukkig; want al wat ik uitdeelde was ook juist hetgeen men verlangde: +en mijn broeders en zusters begonnen reeds te denken dat ik de gaaf had, +op verren afstand iemands gedachten te raden, toen een glimlach mijner +moeder aan de oudsten althans deed gissen, dat de goede vrouw mij in +haar laatste brieven eenige wenken gegeven had omtrent hetgene meest +welkom zijn zou. + +Toen nu het kleine volkje beschonken, of, om niet dubbelzinnig te +spreken, begiftigd--was, kwam de beurt aan de grooteren, en Suzanna +zette groote oogen op toen ik haar met een sluier vereerde (men zou +thans zeggen: een voile) die, in aanmerking mijner bekrompen middelen, +als een kostbaar geschenk kon worden aangemerkt. Voor mijn moeder had ik +een netgewerkt zakhorloge medegebracht en voor Tante Letje een +eenvoudigen, doch sierlijk gesneden ivoren waaier, die haar bijzonder +behaagde, omdat hij fraai en toch niet opzichtig was. Tante Van Bempden, +die alles had of kom laten komen, wat de weelde verlangen kon, ontving +een kleine antieke urn, welke ik te Rome had gekocht:--dit geschenk +bracht een langdurige vergelijking teweeg tusschen den antieken en +hedendaagschen smaak in bouw- en beeldhouwkunst.--Eindelijk was mijn +vader niet weinig in zijn schik, toen ik, een doos openschuivende, hem +een kleine verzameling aanbood der Romeinsche munten, die vóór den tijd +der Keizers in gebruik waren, door mij gedurende mijn verblijf te Rome +bijeengebracht. Mijn vader was, ondanks de bezigheden, welke zijn ambt +hem opleide, een minnaar gebleven der classieke oudheid en van alles, +wat daarmede in verband stond: en het was hem de zoetste verpoozing van +zijn arbeid, wanneer hij, in de weinige uren van uitspanning, die hem te +beurt vielen, zich in de lezing en beoefening zijner geliefkoosde +schrijvers verlustigen kon. De brokken uit de Latijnsche dichters, +waarmede hij gemeenzaam was, werden dan ook, gelijk men uit de +vorenstaande bladzijden heeft kunnen zien, niet minder dikwijls in het +dagelijksch gesprek door hem te pas gebracht dan de aanhalingen uit het +_Corpus Iuris_: ja somtijds ontvielen hem die, wanneer hij tegen mijn +moeder sprak, hetgeen dan bij deze, en vooral bij mijn zuster, niet +zelden een glimlach of vroolijke scherts deed ontstaan. Maar niet alleen +de werken der Ouden waren mijn vader dierbaar: al wat zich, al ware het +slechts zijdelings, aan de dagen van Athene of Rome's grootheid hechtte, +was hem welkom: en die geldstukken, wier gehalte of innerlijke waardij +voorzeker van weinig beduidenis was, en die hun meeste waarde daaruit +ontleenden dat het stel vrij volledig scheen, werden door hem met te +meer opgetogenheid beschouwd, naarmate der grootsche herinneringen, die +zij bij hem opwekten. + +Allen waren dus recht vergenoegd en tevreden: en de vroolijkheid werd +niet weinig vermeerderd, toen een groote taart, ter viering mijner +terugkomst gebakken, op de tafel verscheen en de zintuigen door de +aangenaamste geuren streelen kwam. Witte broodjes, schoteltjes met +kalfsvleesch en ossetong, en heerlijke vruchten, zooals in Europa de +stookkasten van ons land alleen kunnen opleveren, omringden den +hoofdschotel: en de sleutel des wijnkelders werd mij toevertrouwd om een +flesch te halen van den wijn, die mij het best beviel. De kinderen +kregen allen verlof, tot tien uren op te blijven: en de avond liep zoo +genoeglijk af als men bij mogelijkheid verlangen kon: ja de algemeene +vreugde werd door geen ander toeval gestoord, dan dat Tante Letje door +het afbrokkelen van een stuk taart, een confituurvlek op haar +hagelwitten halsdoek kreeg, en dat Jakob een half glas wijn stortte over +eene der prenten, welke hij van Tante Van Bempden gekregen had: twee +ongevallen, die echter, zooverre mij gebleken is, geen blijvenden indruk +bij de lijdende partijen achterlieten. + + + * * * * * + + +DERTIENDE HOOFDSTUK. + +BEHELZENDE, HOE SUZANNA EN FERDINAND HARREWARREN, EN HOE DE LAATSTE IN +EEN WELKOMSTDICHT VERHEERLIJKT WORDT. + + +"Ferdinand!" zeide mijn zuster Suzanna, toen zij zich den volgenden +morgen alleen bij mij op mijn kamer bevond, waar zij mij hielp, mijn +kleedingstukken en linnengoed in de kasten te schikken: "gij weet, dat +gij mij nog rekenschap schuldig zijt wegens een gezegde, dat gij u +gistermorgen hebt laten ontvallen." + +"Santje!" zeide ik, terwijl ik haar een zijden vest overreikte: "gij +weet, dat ik nog de vierschaar over u moet spannen wegens een misdrijf, +door u begaan." + +"Boe! boe! denk niet, dat gij mij met uw groote woorden zult +afschrikken!--Tusschenbeide gezegd, daar zal heel wat speksteen noodig +zijn, om de vlekken uit dit vest te krijgen:--ter zake: wie heeft u +verteld, dat ik uw brieven heb laten lezen?" + +"Wat knaagt dat geweten! Wie heeft u verlof gegeven, de gedenkwaardige +memoriën, die ik u toezond, onder het oog van anderen te brengen?" + +"Komaan! daar hebben wij een formeele _accusatie_, gelijk mijn vader zou +zeggen: alleen is zij nog, zoo ik mij niet bedrieg, wat _vaag_ en +_ongedetermineerd_: ja--ik kan ook wel stadhuiswoorden samenflansen: ik +weet zeer goed, dat men iemand niet condemneert wegens toegebrachte +slagen, tenzij men eerst wete, op wiens rug de slagen neergekomen zijn. +Vrage: aan wie heb ik uw prulschriften medegedeeld?" + +"Antwoord: aan Mejuffrouw Henriëtte Blaek.--Schuldig bevonden! Gij +krijgt een kleur--spoedig tot de _confessie_." + +"Wie heeft u dat gezegd?" vroeg Suzanna, terwijl zij uit loutere +verbazing een batisten hemd, dat zij opgevouwen had, weder open liet +rollen. + +"Een _irreprochabele_ getuige, Mejuffrouw Blaek zelve." + +"Gij hebt haar dan gesproken?--En hoe vindt gij haar?" + +"Een zeer aardig meisje!--maar dat doet niets tot het poinct in +quaestie." + +"Zeer aardig! Beken maar, dat gij op haar verliefd zijt. Gij krijgt een +kleur--spoedig tot de _confessie_. + +"Verliefd! op een meisje, dat ik maar eens in mijn leven gezien heb? +Denkt gij, dat ik zoo spoedig vlam vat?" + +"Als wist ik niet, dat de jonge Heeren op uw leeftijd verlieven, wanneer +zij slechts een vrouwenmuts op een bezemsteel zien." + +"Altemaal praatjes om van den tekst af te dwalen. Vrage nogmaal, of gij +genegen zijt, buiten pijn en banden, de _confessie_ af te leggen, van te +hebben geperpetreerd het enorme en in een land van goede justitie +intolerabele feit, van aan gezegde Juffer Henriëtte Blaek en de hemel +weet aan wie nog meer te hebben gegeven communicatie van zoodanige +schrifturen en geheime stukken, als u waren toegezonden door den +weledelen Heere Ferdinand Huyck, _juris Romani neo non canonici Doctor_, +en welhaast, _Deo volente_, compagnon in het huis Van Bempden, Van +Baalen en Co?" + +"En zoo ik dat nu al bekenne, wat dan?" + +"Dan zal ik u verder interrogeeren en vragen wat gij tot uw defensie +hebt te _allegueeren_." + +"Dat uw schrift onleesbaar is, zoodat de Heer Van Baalen de handen van +schrik in elkander zal slaan, wanneer hij het ziet: en dat ik de hulp +van Mejuffrouw Blaek, die zich volkomen verstaat op het ontcijferen van +allerlei hiëroplyphen en manuscripten, heb moeten inroepen, om er uit +wijs te worden." + +"Die defensie gaat mank; want mijn schrift is net en leesbaar genoeg, en +zoo ik, om het papier te besparen, wat klein geschreven heb, uw oogen +zijn jong en goed, en er zijn overal brillen te koop." + +"Ik heb ten minste geen bril noodig om te zien, dat er al heel wat aan +uw kousen zal te mazen zijn, en dat, zoo gij nog een paar dagen langer +op reis waart gebleven, gij hier blootsvoets hadt kunnen aankomen:--doch +laat ons een speldje bij die gekheid steken: en vertel mij eens zonder +omwegen, wanneer, waar, en ter welker gelegenheid gij Henriëtte +gesproken hebt." + +"Gij verdiendet, dat ik uw nieuwsgierigheid onbevredigd liet; maar kom! +ik ben een goede broeder en zal medelijden met u hebben; want gij zoudt +misschien barsten van ongeduld, en dat ware ongelukkig voor uw zijden +keurs." + +Ik voldeed dan aan haar verlangen, en gaf haar een vrij omstandig +verhaal van mijn wedervaren op Guldenhof, waarmede zij zich niet weinig +vermaakte. + +"Maar dat is waarachtig een roman," ving zij aan, nadat ik mijn verhaal +had geëindigd: "en al hadt gij er nog zoo tegen, gij zijt nu toch, naar +de schoone orde der dingen, verplicht op haar te verlieven;--maar gij +ziet, dat uw verhaal mijn vrijspraak medebrengt; want hoe zoudt gij het +mij nu ten kwade kunnen duiden, dat ik uw brieven aan Henriëtte heb +laten lezen? Hadt gij anders wel zulk een heerlijke stof tot onderhoud +gehad? Gij zijt mij veeleer groote dankbaarheid verschuldigd, dat ik in +uw afwezigheid mijn best gedaan heb, om aan een lief meisje goede +gedachten van u te doen opvatten". + +"Ik geloof, dat ik dit als een compliment moet opnemen, waarmede gij +zoekt goed te maken hetgeen gij verbruid hebt." + +"Ei kom! gij hebt veel te grooten dunk van uw eigene bekwaamheden, om +iets voor mijne complimenten te geven: en ik ben overtuigd, dat de +betuiging van Henriëtte, dat zij gelachen heeft om uw gekke +uitdrukkingen, en uw beschrijvingen bewonderd, uw eigenliefde bijzonder +gestreeld heeft. Ja zelfs, biecht maar zuiver op, hebt gij niet juist +daarom van mijn misbruik van vertrouwen melding gemaakt, ten einde de +gelegenheid te hebben, u met mij over Henriëtte te onderhouden? + + Car pour un amoureux + Il est doux de causer de l'objet de ses feux." + +Ik glimlachte; want er was veel waars in hetgeen zij zeide. + +"Maar pas op!" vervolgde zij: "en hou uw hart achter dubbel slot, immers +vooralsnog: de Heer Blaek zou u toch de hand zijner nicht niet +toestaan." + +"Wie denkt er aan hem die te vragen?--maar toch, stel eens, dat ik zulks +deed, mag ik dan weten, wat hij tegen mijn persoon zou hebben." + +"Tegen uw persoon?--Niets ter wereld. Maar hij zal allen vrijers den zak +geven, enkel in de hoop, dat het zijn zoon eens behagen zal op zijn +nicht te verlieven." + +"Dat komt overeen uit met hetgeen mij de waardin te Eemnes vertelde; +maar zoo die jonge Heer nu niet wil?" + +"Spreek er niet van: er schuilt iets achter, ik begrijp niet wat: +slechts eens heb ik eenige dagen op Guldenhof doorgebracht, en toen heb +ik met eigen oogen gezien, dat de oude Heer, voor zijn zoon, het hof +maakte aan zijn nicht. 't Is in allen gevalle zeer edelmoedig van hem; +want dat lieve brokje van een Lodewijk zal zeer rijk worden, en zijn +nicht heeft niets en hangt alleen van ooms goedertierenheid af." + +"Hoe!" riep ik uit met eenige verbazing; want deze mededeeling strookte +niet met hetgeen mij door den Heer Bos nopens Henriëttes vader verhaald +was: "ik meende...." hier zweeg ik stil; want ik kon mijn autoriteiten +niet noemen. + +"Geloof mij," vervolgde Suzanna: "het is genoeg bekend, dat zij niets +heeft. En haar oom, dit valt niet te ontkennen, heeft recht christelijk +met haar gehandeld." + +"Dat is wel mogelijk: en toch staat de man mij in sommige opzichten +tegen: waarom weet ik zelf niet." + +"Dat zeide Tante Van Bempden ook, toen hij haar voor een paar jaren ten +huwelijk vroeg." + +"Wat! heeft hij zich op zijn ouden dag nog aan een blauwtje gewaagd?" + +"Hij is zoo oud niet als hij wel lijkt: zeker is hij in de laatste jaren +merkelijk afgevallen;--maar jawel! hij heeft het beproefd, niet lang +nadat gij van hier vertrokken waart. Zij heeft hem, gelijk aan meer +anderen, geantwoord: + + Prince, je chéris trop ma chère liberté, + +en heeft ons de vreugd niet willen ontzeggen van in haar een erftante te +blijven beschouwen. Echter zijn zij goede vrinden gebleven, en daardoor +ben ik in kennis geraakt met Henriëtte, voor welke Tante Van Bempden een +bijzondere affectie heeft opgevat, en van wie zij dikwijls getuigt, dat +zij het eenige meisje is, dat welopgevoed van een kostschool +teruggekomen is." + +"Maar hoe komt het toch," vroeg ik, na een poos te hebben nagedacht, +"dat die Heer Blaek zoo machtig rijk is, en dat zijn nicht, die toch de +eigen dochter is van zijn broeder, niets bezit? Heeft de Heer Blaek van +zijn vrouw die schatten geërfd?" + +"Hoor eens, hoe die jonge heer, die niet verliefd is, zich naar de zaken +informeert! Maar denkt gij dan, dat ik de geschiedenis van die menschen +zoo op mijn duimpje ken?--Of zijn vrouw geld had, weet ik niet; ik +geloof dat hij gelukkig in den handel geweest ia en bovendien ergens een +aardige erfenis gehad heeft: terwijl de vader van Henriëtte daarentegen +den boel er door gelapt heeft en ellendig gestorven is. Hoe dit zij, de +slotsom blijft altijd, dat men haar evenals mij, om onze goede +hoedanigheden zal moeten nemen; want dat wij anders groot gevaar loopen, +als vrijsters te sterven." + +Hier werd het gesprek afgebroken door mijn moeder, die mij kwam +onderhouden over de noodzakelijkheid om mij eenige nieuwe +kleedingstukken, als hemden, kousen, enz. aan te schaffen: een +onderwerp, dat, voor 't oogenblik althans, nog belangrijker en zeker +meer spoed vereischende was, dan mijn vrijerij naar een Juffrouw zonder +geld. Daar mijn waarde lezers wellicht niet van deze meening zullen +zijn, zal ik hun dit onderhoud schenken, en evenmin gewag maken van +ettelijke bezoeken van goede vrienden en kennissen, die mij dien morgen +met mijn behoudene aankomst geluk kwamen wenschen. + +Wij waren, op den namiddag van denzelfden dag, aan het nagerecht +gezeten, toen men aan mijn vader een gezegeld pakket overhandigde, +hetwelk hij werktuiglijk opendeed, wanende dat het in betrekking tot +zijn ambtsbetrekkingen stond. Maar nauwelijks had hij er een vluchtig +oog in geslagen, of verbaasdheid vertoonde zich op zijn trekken: zijn +deftig gelaat ontplooide zich, en hij barstte uit in een luid gelach. + +"Dat gaat u meer aan dan mij, Ferdinand!" zeide hij, mij den brief +overreikende: "ja! lees maar overluid; het zijn geen geheimen!" + +Ik nam den brief op en las niet zonder verbazing hetgeen volgt: + + + "Edelgestrenge Heer! + +"Gelijk het vanouds de gewoonte is geweest, dat alle braven zioh +verheugen over het geluk, dat aan vrome en aanzienlijke luiden te beurt +valt, zoo moet de stoffe van blijdschap, welke aan UEG. en geëerde +familie geschonken is, door de behoudene terugkomst van UEGs. +uitmuntenden Heer zoon, ook bij alle rechtschapene ingezetenen dezer +stad een billijke vreugde doen ontstaan. + +"Bij mij althans is die vreugde zoo levendig geweest, dat ik mijn gevoel +deswege niet heb kunnen noch willen bedwingen, maar hetzelve in +hoogdravende klanken lucht heb moeten geven, welke ik toevertrouwd heb +aan het nevensgaand papier. + +"Mocht UEG. op dit zwakke voortbrengsel mijner nederige zanggodinne een +gunstig oog laten vallen, niets zoude aangenamer zijn aan hem, die onder +ootmoedige aanbeveling in UEGs. protectie, de eer heeft te zijn met den +diepsten eerbied. + + UEG. dienstvaardige en gehoorzame + Dienaar en Hoogschatter + LUCAS HELDING." + + Mijn adres is op de +Raamgracht, ten huize van + Heynsz, portretschilder. + +Het "nevensgaand papier" droeg tot opschrift: + + + JUBELZANG, + +"Uitgegalmd ter gelegenheid der voorspoedige wederkomste van den +Weledelen Heer Ferdinand Huyck, Zoon enz." + +Daarop volgde een gedicht van ruim honderd regelen, vrij net geschreven, +en niet beter noch slechter dan de meeste verzen, die men in dien tijd +maakte: ik werd daarin bij Theseus vergeleken, die behouden te Athene +terugkwam. Gelukkig kende de poëet mijn avonturen van Woensdag-avond +niet, anders had hij den Heer Bos als Minos, Amelia als de verlatene +Ariadne en Andries als den Minotaurus kunnen laten optreden. Overigens +werd ik overladen met loftuitingen en afgebeeld als + + "Een jongeling, de bloem der Amstellandsche knapen, + Zoo kloek van lijf en leen, van inborst zoo rechtschapen, + Die zedigheid aan moed en geest aan vroomheid paart, + En in des levens bloei reeds toont een mannenaard." + +terwijl mijn vader de rijkste _epitheta ornantia_ ontving, die uit te +denken, of bij de oude dichters te stelen waren. + +Wij vermaakten ons allen met dit fraaie stuk en ten koste van den armen +vervaardiger, uitgenomen mijn moeder, voor wie het genoeg was, dat +Helding mijn vader en mij lofspraken gaf, welke zij ons in haar hart +waardig keurde, en die beweerde dat het een zeer zoet versje was, +ofschoon hier en daar wat al te hoogdravend voor haar verstand. + +"'t Is een heerlijk denkbeeld, om Papa bij Egeus te vergelijken," zeide +Suzanna: "had hij nu maar geweten, hoe Papa 's morgens in verlegenheid +was, toen Ferdinand niet terugkwam, dan had hij die vergelijking nog +verder kannen uitwerken..., ofschoon vader de dwaasheid niet zou gehad +hebben van in 't water te springen." + +"Foei Santje! Wat zijn dat voor malle gezegden?" vroeg mijn moeder, die +de geschiedenis van Egeus en Theseus niet volkomen helder voor den geest +had. + +"Wel! laat Frits u die historie eens verhalen," zeide mijn vader. "_Age +puer! incipias!_" + +En Frits, recht in zijn schik, de op de Latijnsche School verkregen +kunde te mogen luchten, verhaalde nu het geval in al zijn kleuren, +hetgeen ik niet doen zal, teneinde aan de mama's, die in het geval +mijner moeder verkeeren mochten, gelegenheid te laten, zich daaromtrent +door haar in de mythologie onderwezen zoontjes te doen inlichten en zich +in het geheugen der veelbelovende knaapjes te verblijden. + +"Verbeeld u nu," zeide Suzanna, nadat het verhaal geëindigd was, dat +Papa, die eergistermorgen niet anders dacht, of Ferdinand was door den +Minotaurus ingeslokt, uit pure wanhoop denzelfden _coup_ had willen doen +als wijlen de Heer Egeus, en gij over hem stondt, als Badeloch +uitroepende: + + "Waar wilt gij heen? u zelf verdrinken in de gracht? + +Wat zou dat een treffend schouwspel hebben opgeleverd." + +"Nu! ik vind dat malle aardigheden," zeide mijn moeder. + +"Maar hoe komt die zotte vent van uw terugkomst af te weten?" vroeg mijn +vader. + +"Ik heb hem bij den Heer Blaek op Guldenhof ontmoet," antwoordde ik, en +gaf nu opnieuw, ofschoon ditmaal in weinige woorden, een kort verslag +van mijn oponthoud aldaar. + +"'t Is een arme duivel," zeide mijn vader: "_poëta famelicus_: en dat +gedicht hebben wij niet voor niet; maar het zij zoo!" + +"Wij mochten hem toch wel ten eten vragen," zeide mijn moeder. + +"Niet te haastig, beste schat!" hernam mijn vader: "ik verbuig hem niet +tot gastvriend te hebben: wanneer wij zoo terstond bijten aan het eerste +aas, dat hij ons toewerpt, dan hebben wij kans dat hij ons niet loslaat, +maar onze geheele familie lid voor lid bezingt." + +"Wel dat ware niet onaardig," zeide Suzanna: "ik ben nog wel ouder dan +Jetje Blaek, en er is nog nooit een vers ter mijner eere gemaakt. Het +wordt hoog tijd, dat ik ook eens uit mijn vergetelheid rake. Ik zou van +mijn kant zeer hartelijk wenschen, dat die poëet eens verzocht werd. Ik +wilde wel zien, of ik hem niet tot mijn aanbidder maken kon." + +"Santje! wat zijn dat voor zotheden, die u door 't hoofd malen?" zeide +mijn moeder. + +"Ik bedank er hartelijk voor om den man in huis te halen," zeide mijn +vader, "en ik wilde dat hij op zijn Pegasus naar China reed." + +"Dat is een verwénsching en een vérwensching tevens," zeide Suzanna. + +"Intusschen," vervolgde mijn vader, "zijn beleefdheid moet betaald +worden, en daarmede dient Ferdinand zich te belasten, als zijnde ten +deze de geconcerneerde partij, _heros celebratus_. Zie daar twee +dukaten: die zult gij naargelang van zaken hem aanbieden of op de tafel +laten liggen. Ik geloof, dat die hem nog beter te pas zullen komen dan +een uitnoodiging aan onzen disch, die hem nog een fooi aan de meid +kost.--Hij is met dat al een eerlijke kerel, die veel wederwaardigheden +gehad heeft: en hij verdient een aalmoes, zoo niet voor het goede, dat +hij doet, dan ten minste voor het kwade, dat hij nalaat: en dat zegt, +helaas! al veel." + +"En onder welke van die twee categorieën schikt UEd. zijn verzen?" vroeg +Suzanna. + +"Onder geene, zottinnetje! dat is een gepatenteerde bedelarij, waartegen +geene plakkaten bestaan." + +"Die toch wel noodig waren," hernam Suzanna: "want ik ben van de meening +van den Misanthrope, en zeg als hij, met betrekking tot slechte verzen: + + _Qu' un homme est pendable après les avoir faits_." + +"'t Is toch zonderling," merkte mijn vader aan, "dat de vrouwen altijd +zoo crimineel zijn. Zoo men u tot Hoofdofficier aanstelde, zou er binnen +de veertien dagen een oproer zijn." + + + * * * * * + + +VEERTIENDE HOOFDSTUK. + +WAARIN FERDINAND OP COGNAC ONTHAALD EN TEGEN WIL EN DANK IN NIEUWE +AVONTUREN GESLEEPT WORDT. + + +Ik wandelde dan, niet lang nadat wij van tafel waren opgestaan, naar de +Raamgracht, en vond weldra het huis dat ik zocht, en hetwelk kenbaar was +aan het, vrij slecht geschilderd, doch sprekend gelijkend afbeeldsel +eener in Amsterdam te dier tijd welbekende groenvrouw, 't welk achter de +glasruiten der zijkamer geplaatst was, nevens een bordje, waarop in +gekleurde letteren te lezen stond: ZACHARIAS HEYNSZ, _Portretschilder_. +Het was een ouderwetsch gebouwde woning, drie verdiepingen hoog behalve +den zolder, met twee kruisramen naast elkander en een vrij hooge, recht +opgaande stoep. Ik schelde aan, de bovendeur ging open, en wel, evenals +zulks alleen in de toovergeschiedenissen en in sommige Amsterdamsche +huizen plaats heeft, zonder dat men kon gewaar worden door welk middel: +eerst toen ik opzag, ontdekte ik, aan het bovenste einde van een vrij +steile, van de voordeur door een kort portaal afgescheiden trap, iets +dat zich in de duisternis bewoog en naar een vrouwelijke gedaante +zweemde. + +"Wat is er van je dienst, Sinjeur?" klonk de stem uit de hoogte. + +"Ik wilde Monsieur[5] Helding spreken." + +"Kom maar op!" antwoordde de stem: "en wees zoo goed, de deur weer +achter je te sloiten." + +Ik ontsloot op dit verzoek de deur geheel, en na die weder behoorlijk +gesloten te hebben, trad ik tastende naar boven, mij tot meerdere +zekerheid vasthoudende aan de koord, welke langs den muur liep, en +waarmede de vrouw, die boven stond, de deur had opengetrokken. + +"Nou dat trappie op," zeide zij mij, zoodra ik bij haar stond: "en dan +de derde deur aan je rechterhand: maar pas op! het is wat doister hier." + +En inderdaad, het was zoo donker, dat ik werk had, mijn voeten op de +rechte plaats neder te zetten. "Voorwaar," dacht ik: "_per ardua ad as +tra!_ zoo onze dichter nooit den top van den Helicon bestegen heeft, het +is niet, dat hij de gewoonte mist om te klimmen." + +Ik vond eindelijk de deur, welke ik zocht, en klopte aan. + +"Binnen!" riep een stem, die mij toonde dat ik te recht was. + +Ik trad in: het was een achterkamertje met één raam, waarvan de ruiten +voor de helft gebroken waren: de vloer was met roode tichelsteenen +belegd, hetgeen in heete zomerdagen zeer frisch, maar 's winters wat +koud moet geweest zijn; terwijl ook de bedstede zonder gordijnen geen +zeer behaaglijk aanzien had. Voor 't overige bestond de geheele inboedel +uit eene tafel en twee stoelen. Op den eenen zat de bewoner zelf, met +een blauwe bakkersmuts op het hoofd, een rood baaien buis aan 't lijf en +kousen van touwwerk aan de beenen. De andere stoel was met de +_garderobe_ des goeden mans beladen: zijn degen stond er tegen aan: zijn +pruik versierde den eenen en zijn hoed den anderen knop. + +Het vereischte geen geringe mate van voorzichtigheid om den bewoner te +naderen: daar de vloer grootendeels bedekt was met boeken, wier +versletene, bemorste en gescheurde banden wel getuigden, dat de eigenaar +meer hun innerlijke waarde dan hun uiterlijken tooi op prijs stelde. + +"Wel, Mijnheer Huyck!" zeide Helding, oprijzende en zijn kort, zwart +gebrand, pijpje uit den mond nemende: "neemt UEd. waarlijk zelf de +moeite? Waarom heeft UEd. de meid niet boven gestuurd: ik ware wel +afgekomen en vriend Heynsz had ons zijn zijkamertje wel afgestaan." + +"'t Is misschien wat vrijpostig, dat ik zoo op kom loopen," zeide ik: +"maar de meid zeide mij, ik moest maar bovengaan. Ik kon niet nalaten, +mijn dank te betuigen voor de beleefdheid,..." + +"Te veel eer, te veel goedheid," zeide Helding, terwijl hij mij zijn +stoel aanbood en den anderen ontdeed van de daarop geplaatste +kleedingstukken, die hij gezamenlijk op den bultzak in de slaapstede +wierp: maar wat ik UEd. bidden mag, neem toch eerst plaats, ik ben +geheel verlegen en confuus van de moeite die UEd. neemt om zoo tot de +hanebalken op te klimmen.--Ik woon hier wat hoog." + +"Wel! dat is als het behoort," zeide ik, lachende: "een poëet kan niet +te dicht bij de Goden huizen." + +"UEd. gelieft te schertsen," antwoordde hij: "maar waarlijk, het is hier +te hoog. Voor mij is dit niets: ik ben dit gewend: alleen 's winters kan +het hier wel wat bar zijn; doch ik blijf er gezond bij en vroolijk. En +waarmede zal UEd. gediend zijn? Nectar of ambrozijn is hier niet te +bekomen; maar ik heb toch nog een paar flacons echten cognac, die mij +overgebleven zijn van een vereering, mij gedaan door den waardigen Heere +Willem De Bron, toen ik een dichtstuk gemaakt had op zijn gouden +bruiloft." + +Ik kon niet nalaten bij mij zelven te lachen over de niet onaardige +wijze, waarop Helding, terwijl hij mij beleefdheid aandeed, tevens de +gelegenheid te baat nam, om mij te kennen te geven, dat hij gewend was, +zijn liederen met een _cadeau_ betaald te zien. Ik zocht mij met dat al +jegens hem te verontschuldigen, zeggende, dat ik, zooeven van tafel +komende, niets verlangde; maar het was vruchteloos praten; de gulle man +kreeg een der kostbare fleschjes van onder zijn bedstede voor den dag en +vulde daar twee kleine kelkjes mede, waarna hij mij zwijgend aanzag, als +wilde hij zeggen: "nu ben ik gereed uw lofspraken aan te hooren." + +Ik liet hem ook niet lang in verlegenheid: en wetende, dat de menschen +in 't algemeen en de dichters in 't bijzonder nog liever gevleid dan +geprezen worden, zwaaide ik aan het flauwe voortbrengsel zijner Muze +meer lof toe dan ik aan de beste verzen van Vondel zou geschonken +hebben. Ik schaamde er mij wel wat over, maar wat zoude ik doen? de man +had mij zulke onverdiende loftuitingen op rijm vereerd, dat ik hem wel +met gelijke munt in proza diende te betalen. Hij hoorde mij zwijgend +aan, met een glans van genoegen op het gelaat, nu en dan het bovenlijf +buigende, en bij poozen een slokje uit zijn glaasje nemende, hetgeen hij +met zooveel welgevallen scheen te proeven, dat het mij twijfelachtig +voorkwam, wat hem beter aanstond, de lofspraak of de brandewijn. + +"Ach Mijnheer!" zeide hij, toen ik mijn kraam van complimenten had +uitgeput: "dachten alle menschen in Holland zooals UEd. en legden zij +allen zulk een juist oordeel en zulk een fijnen smaak aan den dag, het +zou er wat beter met ons Muzenzonen uitzien. Maar helaas! daar is in de +zeven Provinciën geen liefhebberij voor de dichtkunst meer." + +"De Heer Blaek," zeide ik, "schijnt u nogal te beschermen." + +"De Heer Blaek," antwoordde Helding, "is een waardige schutsheer der +letteren en ik ben hem groote dankbaarheid verschuldigd. Jammer maar," +vervolgde hij, een weinig bijschuivende, "dat hij zooveel zaken in het +hoofd heeft en daardoor somtijds zoo stil is, zoo afgetrokken. Soms +gebeurt het, dat ik hem de beste regels voorlees, die ik ooit +vervaardigd heb, en wanneer ik aan het einde ben en een klein compliment +verwacht, dan schijnt hij ais uit een droom te ontwaken, en vraagt aan +zijn zoon, hoe de wisselkoers op Genua is, of welken prijs de koffie op +de laatste veiling gehaald heeft." + +"Maar zijn zoon dan?" zeide ik, zoetjes aan het gesprek op Henriëtte +wenschende te brengen. + +"Zijn zoon is een knap jong mensch! vol vernuft en geest; maar zoo wild! +nu, de jeugd mag wel wat los zijn: hij schept er altijd vermaak in, den +ouden Helding wat te plagen. Soms fluit hij een deuntje, terwijl ik aan +'t voorlezen ben, of maakt proppen en broodballetjes en knipt mij die +tegen den neus. Ja! er zijn geen poetsen, die hij mij niet speelt. Heeft +hij mij laatst niet buiten mijn weten een scharlaken lap op den rug +gespeld en _quasi_ om een boodschap aan den pluimgraaf, naar de +menagerie gestuurd, waar de kalkoenen mij aanvlogen als dol? En een +andere reize, toen ik een lichtkleurige broek aanhad, stuurde hij zijn +honden een moddersloot in en liet die vervolgens tegen mij opspringen, +zoodat ik, geen andere kleding bij mij hebbende, den gansenen avond voor +het keukenvuur heb moeten zitten om mij te drogen, en zeker niet weer in +de zaal had durven verschijnen, indien Mejuffrouw Henriëtte, van mijn +ongeval gehoord hebbende, zich mijner niet ontfermd had en mij uit de +oude plunje van haar oom een ander kleedingstuk had opgeschommeld. +Zooals ik zeg: het is een vroolijk Heer; maar ik moet het van hem wel +verdragen! wij zijn zulke oude kennissen: en hij heeft soms wilde buien +ook." + +Ik schudde het hoofd en beklaagde bij mijzelven den armen man, die op +zijne jaren om een aalmoes zulke vernederingen dulden moest. "En +Mejuffrouw Blaek," zeide ik toen: "zij althans schijnt u zeer genegen." + +"O Mijnheer! Een engel is zij. Wel is waar, zij vat niet altijd de fijne +knepen der poëzie! maar anders, een hart heeft zij ... zooals geen +meisje uit de stad. Ja! zoo dat eens een huwelijk geeft, de Heer +Lodewijk zal dan een juweeltje van een vrouw aan haar hebben, dat +verzeker ik u." + +"Is dat huwelijk reeds bepaald?" vroeg ik, eenigszins onrustig. + +"De oude Heer zou het gaarne zien; maar, tusschen ons gezegd," vervolgde +hij op een vertrouwelijken toon: "de Heer Lodewijk wil, geloof ik, zijn +vrijheid nog wel wat behouden: ja! ja! dat geeft somtijds onpleizierige +tooneelen; maar, ik mag niet uit de school klappen. Eergisteren onder +anderen, toen UEd. Guldenhof verlaten hadt, was het er vrij onstuimig +... ja! de oude Heer heeft niet gaarne dat andere jongelieden hun hof +aan Juffrouw Jetje maken. Zoo ik mij op uwe bescheidenheid verlaten kon, +zou ik UEd. kunnen verhalen, wat er bij die gelegenheid voorviel." + +Ik antwoordde niets; want, ofschoon vrij nieuwsgierig, wilde ik den man +niet aanmoedigen om familietwisten, waarvan het toeval hem getuige had +gemaakt, aan mij te openbaren. De brandewijn had intusschen op Helding +zijn invloed uitgewerkt en hem spraakzaam, of liever, openhartig +gemaakt. Hij nam mijn stilzwijgen op als een bewijs van toestemming en +ging aldus voort: + +"Pas was UEd. uit het oog, of daar begon het lieve leven. De Heer Blaek +zette een gezicht, zooals hij alleen bij feestelijke gelegenheden doet: +"past het een fatsoenlijk, welopgevoed meisje," vroeg hij, "met een jong +Heer alleen te zitten en drank met hem te gebruiken?" Toen sloeg mijn +lieve Flora (ik ben schertsenderwijze gewoon haar Flora te noemen) haar +oogjes neder en zeide: "Oom! ik heb geen drank geproefd: ik heb zelfs +geen woord met den Heer Huyck gesproken, eer hij zich bekend gemaakt +had."--Dat lieve stemmetje had de gewone uitwerking: en de +omstandigheid, die zijn nicht hem mededeelde, scheen den ouden Heer een +pak van 't hart te nemen. "Zoo!" zeide hij, "had je hem nooit meer +gezien? Maar hoe weet je dan, of hij u geen knollen voor citroenen in +handen gestopt heeft: gij deedt beter, niet meer zoo alleen naar den +koepel te gaan; er zwerft zooveel slecht volk tegenwoordig langs den +weg, en een gauwdief neemt alle namen aan. Baas Roggeveld heeft ons +immers nog verteld van die inbraak. 't Is zeker volk van de bende van +Zwarten Piet. En dan kleeden zich die schelmen soms als Heeren en +sluipen in de huizen, om te zien, of er iets van hun gading is."--"Ja!" +zeide de Heer Lodewijk: "en wanneer zij niets anders vinden, pakken zij +de mooie meisjes ook al mede."--Ik kan u zeggen, Mijnheer Huyck, het +denkbeeld deed mij schrikken! verbeeld u, mijn aanbiddelijke Flora, + + Een pronkstuk dat het oog van ieder kan betooveren + Ontschaakt door 't gruwzaam feit van goddelooze rooveren, + Gelijk de schoone, die Alcides had geroerd, + Bij ('k weet niet welken) stroom door een Centaur ontvoerd. + +En zoo vroeg ik, of het ook zaak ware, al het fraais, dat de koepel +bevatte, naar huis te voeren: "want," zeide ik: + + "Want, Heer! geloof mij, volle kasten + Zijn niet vertrouwd bij zulke gasten." + +"Maar meisje! meisje!" zeide de oude Heer al wederom: "hoe kon je toch +zoo onvoorzichtig zijn, dien man hier binnen te laten?"-- + +"Wel," zei Juffrouw Jetje: "ik heb hem niet binnengelaten: hij is hier +vanzelf gekomen. Ik kon hem toch niet wegjagen: of had ik naar huis +moeten vluchten en kletsnat worden en den koepel open laten staan voor +een iegelijk? Maar ik kon immers wel zien, dat hij een fatsoenlijk man +was."--"Taratata!" zei toen de oude Heer: "wat gaat dat mondje weer rad. +Nu geef mij maar een zoen, Jetje! wij zullen er niet meer over spreken. +Het is eigenlijk de schuld van Lodewijk: die had hier al lang moeten +zijn om u af te halen, maar hij heeft zijn tijd met Helding op het +biljart verbeuzeld. Kom Lodewijk, geef je nicht een arm."--"Neen," zei +mijn lieve Flora: "ik weet wel, dat Lodewijk liever alleen loopt. +Helding zal mijn cavalier zijn, zoo hij wil, en zijn regenscherm hem +niet hindert." + +"Wel," zei ik, "al had ik er duizend te dragen, en nog als Atlas een +wereldbol bovendien op mijn schouders, ik zou mijn last niet tellen om +zulk een eer te mogen genieten:"--en zoo streek ik met de Juffrouw naar +huis: terwijl de oude Heer niets deed als Lodewijk zuur aankijken, en +Lodewijk een deuntje floot.--En och heden! ik kan het u wel zeggen, +Mijnheer Huyck! UEd. zal er toch geen misbruik van maken: ik weet heel +goed, wat het liedje was, daar hij de wijs van neuriede, en waarom de +oude Heer er zoo korzelig over was. Het is omtrent zoo: + + Ja! Zij is aardig, jong en teer; + Maar 'k min de gulde vrijheid meer. + Ik wil, ik wil haar niet. + Een breidel knelt, ofschoon van goud: + Te vroeg getrouwd, te laat berouwd. + Ik wil, ik wil haar niet. + +En dat maakte ook, dat de oude Heer geen woord sprak over tafel en dat +zij 's avonds vrij wat woorden hadden met elkaar. 't Was goed, dat zij +beiden gistermorgen ieder op zijn eigen gelegenheid naar de stad +keerden, en daardoor de twist niet hervat kon worden.--Intusschen: de +oude Heer is danig op die verbintenis gesteld, en als de Heer Lodewijk +wat wijzer en bedaarder is geworden, zal hij zijns vaders zin toch wel +doen.--'t Is maar niet pleizierig, dat het zooveel gehaspel geeft;--maar +in 's hemels naam: mondje dicht, Mijnheer Huyck!" + +"Geen woord zal er van over mijn lippen komen," zeide ik:--"maar mij +dunkt, dergelijke tooneelen en een dergelijk vooruitzicht moeten voor +Mejuffrouw Blaek allesbehalve aangenaam zijn." + +"Dat is waar," hernam Helding: "maar zij heeft het anders kostelijk bij +haar oom. 't Is hartje wat lust je, mondje wat begeer je? De oude Heer +heeft haar lief als den appel van zijn oogen. En zij verdient het; want +zij is een engel. Och! als ik haar zoo aanzie!..." hier hield hij ineens +op, schudde het hoofd, zag voor zich: en een paar tranen rolden den +ouden man langs de wangen. + +"Wat schort er aan?" vroeg ik, eenigszins verbaasd over deze verandering +in 's mans gemoedsgesteldheid, en niet wetende, waar ik zulk een +plotseling opgekomen droefgeestigheid aan had toe te schrijven. + +"Och!" hernam hij met een zucht: "als ik haar aanzie, dan herinner ik +mij altijd mijn Klaartje:... dat was ook zulk een lief vroom kind, en +had ook zulk een paar groote vriendelijke oogen, evenals zij.--Och ja! +zoolang zij bij mij was, ging het mij nog goed en leefde ik niet in +ellende en eenzaamheid zooals thans: en schoon wij het niet breed +hadden, wij waren tevreden: alles was altijd netjes en knap om mij heen: +Klaartje verdiende ook wat voor de huishouding: en als zij dan te huis +was van den winkel, en over mij zat om een muts of hoed op te maken, en +luisterde naar mijn verzen,--kijk! dan was ik zoo gelukkig, dat ik het +met geen Burgemeester zoude geruild hebben; maar nu is dat alles +voorbij; ik leef alleen en verlaten en niemand bekommert zich over den +armen Helding.--'t Is waar, ik heb den naam van een vroolijke snaak te +zijn:--en dat ben ik ook, in gezelschap; omdat ik van aard gezellig hen +en die droevige gedachte dan uit het hoofd stel. Maar als ik alleen ben, +och! dan heb ik soms bange oogenblikken." "Gij hebt dus het ongeluk +gehad, uw dochter zoo jong te verliezen?" vroeg ik deelnemend. + +"Te verliezen, juist Mijnheer!" antwoordde hij, somber voor zich ziende. + +"Zulk een verlies is zeker onherstelbaar," zeide ik: "maar de +herinnering aan de goede hoedanigheden der afgestorvene zal hij u toch +niet louter pijnlijke, maar ook wel zachte en streelende aandoeningen +verwekken." + +"Der afgestorvene!" herhaalde hij: "gave de hemel dat zij gestorven +ware!... ofschoon het mogelijk is ... ik weet het niet.--Neen, Mijnheer, +zij is mij niet door den dood ontvallen. Zij heeft mij verlaten, mij, +haar vader, die haar zoo liefhad. Zij is de wijde wereld ingegaan:--en +wat is de wijde wereld anders voor een jong meisje als zij was, dan de +verderfenis?--Doch ik moest daarover niet spreken:--het is alles +wellicht mijn schuld: ik had haar beter gade moeten slaan. Vergeef mij, +Mijnheer! het past mij niet, u over mijn eigen leed te onderhouden." + +"En waarom niet?" vroeg ik, een innig medelijden met den man gevoelende: +"het geeft altijd troost, zijn pijnlijke gedachten te kunnen uitstorten +bij iemand, die het wel met ons meent." + +"Neen, Mijnheer!" zeide hij, met meerdere waardigheid dan ik gedacht +had, dat hij kon aannemen: "er zijn rampen van dien aard, dat haar +mededeeling geen troost kan aanbieden.--Er is slechts één ding, dat mij +opbeuring zou kunnen geven, en dit zou het bericht zijn, dat zij van den +slechten weg, dien zij bewandelt, ware teruggekeerd. Och! dat het +verloren schaap berouwhebbend weder bij mij kwame! Ik zou haar immers +weer aan mijn hart drukken en alles zou vergeten en vergeven zijn: zij +zou mijn armoedje deelen: en misschien beleefden wij nog gelukkige +dagen." + +"Maar, zoo ik vragen mag, hebt gijzelf geene pogingen gedaan om haar op +te sporen en van het doolpad af te brengen?" + +"Och Mijnheer!" antwoordde hij, de schouders ophalende: "tot zulke +nasporingen is geld noodig: en dat heb ik niet. Ik ben al meer dan eens +bij den Onderschout over de zaak geweest; maar die wil er niets aan +doen, en zegt, dat hij wel dagwerk zou kunnen krijgen van al de meisjes +op te zoeken, die de Breeveertien op zijn." + +"Nu," zeide ik, "zoo de Onderschout u niet wil voorthelpen, waarom zijt +gij dan niet tot mijn vader gegaan?" + +"Tot den Ed. Gestr. Heer Hoofdofficier! Ho! dat durfde ik zoo niet: dat +ware te onbescheiden geweest." + +"Onbescheiden!" herhaalde ik: "onbescheiden om mijn vader in zijn +ambtsbetrekking te spreken?--Zoo gij daarvoor vreest, dan wil ik uw +boodschap wel doen." + +"Wel! ik zou UEd. de moeite niet hebben durven vergen; maar och ja! doe +dat, Mijnheer Huyck! Ik zal er u levenslang voor dankbaar zijn."--En de +tranen glinsterden den man in de oogen, terwijl hij mijn handen drukte: +"Och!" vervolgde hij, "wat heb ik een gelukkige ingeving gehad, van UEd. +dat gedicht te zenden; anders ware ik nooit met UEd. in kennis +gekomen.--Ik was eerst al huiverig, of UEd. het niet te gebrekkig zoudt +vinden; want ik had het nog niet in mijn vriendenkrans voorgelezen en +het was dus nog onbeschaafd." + +"Is dat anders uw gewoonte?" vroeg ik, eenigszins verwonderd, want ik +was niet op de hoogte van de manier, die onder onze zoogenaamde dichters +heerschte. + +"Welzeker, Mijnheer!--Wij hebben een vereeniging om de veertien dagen, +waar de braafste dichtgeesten der stad leden van zijn: daar lezen wij +onze verzen voor en ieder maakt zijn aanmerkingen: en dan worden de +zwakke regels naar het gevoelen der meerderheid verbeterd.--O! het is +een zeer vermakelijk gezelschap! Mijn eenig leedwezen is, dat ik de +vrienden niet tot mijnent kan ontvangen; want helaas! dat gedoogen mijn +omstandigheden niet. Anders, wij mogen een gast inleiden: en ik zou mij +het tot eer rekenen,... maar het ware al te onbescheiden, zoo iets te +durven hopen." + +"Wel, waarom dat?" zeide ik lachende, en in de veronderstelling, dat +daarvan wel nooit iets komen zou: "ik zou zeer gaarne dien krans eens +bijwonen.--Maar het wordt mijn tijd, Mijnheer Helding! en ik zal u +verlaten.--Nu! ik beloof u, ik zal uw zaak ter harte nemen." + +Helding hernieuwde zijn betuigingen van dankbaarheid en van vreugde over +de eer van mijn bezoek: en, na de twee dukaten behendig in mijn kelkje +te hebben laten vallen, wilde ik mij verwijderen; maar, ondanks mijn +tegenzeggen, begeerde hij volstrekt mij uitgeleide te doen en mij op de +trap voor te gaan, waarvan hij door dagelijksche gewoonte best in staat +was mij de afgesleten treden aan te wijzen. Halverwegen gekomen, waar +een klein zijportaaltje naar de deur eener voorkamer geleidde, hield hij +stil en luisterde. + +"'t Is of men het daarbinnen niet eens is," zeide hij, op de gesloten +deur wijzende. + +"Inderdaad," zeide ik: "mij dankt, er vallen hooge woorden." En ik stond +insgelijks stil; want de stemmen kwamen mij bekend voor. + +"Het is, zoo waar ik leve, de Heer Lodewijk Blaek!" zeide Helding: +"misschien zocht hij mij en heeft hij zich eene verdieping vergist." + +"Stil!" zeide ik, met drift, terwijl ik aandachtig luisterde:--ik hoorde +een vrouwenstem, welke ik verre was van hier te verwachten, met kracht +de navolgende woorden zeggen: + +"Nog eens, Mijnheer! ik verzoek u dit vertrek te verlaten, of gij zult +mij dwingen om hulp te roepen." + +"Is het wel mogelijk!" riep ik: en terstond, door een onwillekeurige +gemoedsbeweging voortgestuwd en zonder over de gevolgen na te denken, +stootte ik de deur open en trad binnen. Ik had mij niet bedrogen. Midden +in het vertrek stond Amelia, met vlammende oogen en in een houding, +eener vorstin waardig, en wees met uitgestrekten arm de deur aan +Lodewijk Blaek, die volstrekt niet genegen scheen aan den wenk te +voldoen. + +Mijn binnenkomst veroorzaakte geen geringe uitwerking. Amelia herkende +mij terstond; zij kleurde even: en haar arm latende vallen, deed zij een +schrede zijwaarts naar mij toe, als wilde zij zich onder mijn +bescherming stellen. + +"Wie is daar?" vroeg Lodewijk, die met den rug naar ons toe stond en +zich eensklaps omkeerde: hij herkende mij, verschoot van kleur, maar +herstelde zich dadelijk en zag beurtelings Amelia en mij aan met een +schamperen glimlach. + +"Aha!" zeide hij: "ziedaar een welkomer gast! Nu zie ik inderdaad, dat +ik het veld zal moeten ruimen." + +Ik gevoelde de noodzakelijkheid, een poging aan te wenden, om zijn kwade +vermoedens weg te nemen. + +Mijnheer!" zeide ik, "gij bedriegt u. Ik verklaar u als man van eer: ik +was onbewust dat deze Juffer hier woonde, en, van een bezoek bij den +Heer Helding terugkomende, vond ik mij genoopt binnen te treden, omdat +ik mij verbeeldde, dat hier iemand onbehoorlijk behandeld werd." + +"Mijnheer!" zeide Lodewijk: "zoo ik het ben, wien gij een onbehoorlijke +handelwijze toeschrijft, dan zult gij mij rekenschap van die uitdrukking +geven." + +"Ik zeide alleen, dat ik mij zulks verbeeldde," hernam ik, ongezind mij +een noodeloozen twist op den hals te halen: "Mejuffrouw alleen kan hier +beslissen of mijn vermoeden ongegrond was." + +"O! _Mademoiselle_ zal u wel gelijk geven," hernam Lodewijk, met +bitterheid: "want dat gij, die met haar in de stad zijt gekomen, niet +zoudt weten, waar zij zich ophield, dat zult gij mij toch niet +wijsmaken." + +"Wees voorzichtig!" zeide ik, gevoelende dat ik warm werd: "ik ben niet +gewoon, dat iemand aan de waarheid mijner gezegden twijfelt." + +"Om 's Hemels wil! Mijnheer Lodewijk! Mijnheer Huyck! bezit uw zielen +toch in lijdzaamheid:" riep Helding, angstig tusschen ons intredende; +"verstaat elkanderen: + + En laat geen dwaze drift u beider ziel doen blaken!" + +"Gij hebt mij geaffronteerd!" zeide Lodewijk, de hand aan zijn degen +slaande: "en gij zult er mij rekenschap van geven." + +"Wanneer gij wilt," hernam ik in drift: "maar wij zullen eerst beiden +dit huis verlaten en aan Mejuffrouw het bijwonen van zulke ergerlijke +tooneelen besparen." + +"Tot uw dienst," zeide Lodewijk, zich den hoed in de oogen drukkende, en +Helding, die hem bij den arm hield, ter zijde schuivende. + +"Een oogenblik!" riep Amelia, zich snel bij de deur plaatsende: +"Mijnheer! vervolgde zij tot Lodewijk: "ik heb u zooeven verzocht mij te +verlaten: thans begeer ik, zoo gij prijs stelt op den naam van een +fatsoenlijk man, dat gij mij nog een oogenblik aanhoort. Deze Heer heeft +de waarheid gesproken. Hij wist niet, hij kon niet weten, dat ik mij +hier in huis bevond. Hoe gij mij hebt weten uit te vorschen, is een +raadsel, dat ik niet verlang te onderzoeken. Ik weet niet, welke +gedachten gij omtrent mij koestert en wil die ook niet kennen; maar dit +verklaar ik u, dat alle beleedigende uitlegging, welke gij aan mijne +korte kennis met den Heer Huyck zoudt willen geven, op verkeerde gronden +berust." + +"Dacht ik het niet?" zeide Lodewijk: "_Mademoiselle_ is te beleefd om +Mijnheer tegen te spreken." + +"UEd. ziet het, Mejuffer!" zeide ik: "deze Heer wil geen rede verstaan +en heeft vast besloten om uit al wat hij ziet of hoort, valsche +gevolgtrekkingen te maken." + +"Waarlijk, Mijnheer Lodewijk!" zeide Helding: "UEd. is in dwaling: het +was wel degelijk aan mij, dat de Heer Huyck een bezoek kwam geven! en +ZEd. zou deze deur stilletjes zijn voorbijgeloopen, indien ik ZEd. niet +op het gerucht opmerkzaam had gemaakt." + +"Mijnheer!" zeide Amelia, zich tot den dichter wendende: "gij zijt een +man van jaren: ik bid er u om: vereenig u met mij, om dezen Heeren te +verzoeken, mij te verlaten, en te vergeten dat zij mij ooit gekend +hebben." + +"Kom Helding! gij hoort het," zeide Lodewijk, spottende: "neem mij dan +bij den arm en gooi mij de deur uit." + +"Het is genoeg, Mijnheer!" zeide ik: "gij hebt verstaan, dat Mejuffrouw +alleen wenscht te zijn: en gij zult haar verlangen eerbiedigen zoowel +als ik: en zoo gij daaraan niet vrijwillig voldoet, zal ik zoo vrij zijn +te doen, wat gij aan Monsieur Helding voorstelt." + +Onder het uitspreken dezer woorden nam ik hem bij den arm, an er ware +ongetwijfeld een tooneel van geweld op gevolgd, toen de deur weder +openging en Heynsz, de huisheer, in eigen persoon binnentrad. + +"Mij dunkt," zeide hij, "dat men het hier niet eens is, en dat hier meer +leven gemaakt wordt, dan betaamt in een fatsoenlijk huis. Ik wist niet, +_Mademoiselle_! dat UEd. ontving zulke drukke visites. Had ik kunnen +raden dat dit was uw habitude, ik had u niet verhuurd deze +appartementen; want ik ben niet gewoon... maar wat zie ik? Mijnheer +Blaek! gehoorzame dienaar. Hoe vaart uw Heer vader? mijn goede vriend +Helding ook al hier! Mijnheer Huyck! welkom in 't Vaderland! Maar mag ik +weten, wat dit alles heeft te beduiden?" + +"O! niets ter wereld!" zeide Lodewijk: "ik kwam aan de Juffer een bezoek +geven; en Mijnheer begrijpt dit kwalijk te moeten nemen." + +"Monsieur Heynsz," zeide Amelia met waardigheid: "ik heb deze kamer van +u gehuurd en dit geeft mij recht om te vorderen, dat ik er mijn vrijheid +op moge genieten." + +"Uw vrijheid! _Certainement_!" zeide Heynsz, die haar verkeerd begreep: +"niemand kan u verbieden, te ontvangen _visites_; maar dit huis heeft +altijd _gejouisseerd_ van een _honnetten_ naam: en ik logeer geene +dames, die ... die meen ik ... Heeren bij zich ontvangen. UEd. verstaat +mij?" + +"Neen, Mijnheer! ik versta u niet," antwoordde Amelia, terwijl zij +kleurde van schaamte en verontwaardiging: "en gij verstaat mij nog +minder: "ik begeer juist vrij te zijn om _niemand_ te ontvangen: en als +Heer des huizes zult gij mij verplichten, zorg te dragen, dat niemand +mijne kamer kome oploopen alsof ... het een herberg ware. Ik wil alleen +zijn, en zoo mij dit niet vergund wordt, zal ik naar een ander verblijf +moeten uitzien." + +"Mij dunkt," zeide ik, Heynsz aanziende, "dat Mejuffer niets onbillijks +vordert." + +"Integendeel!" zeide hij: "zij spreekt als een boek: ik was in erreur. +Allons! Mijne Heeren: gij hebt gehoord de intentie van Mejuffer. Kom, +vriend Helding! opgemarcheerd." + +"Ik heb de eer nederig mijn compliment te maken aan het geëerd +gezelschap," zeide Helding, terwijl hij rondboog met de blauwe muts in +de hand, en vertrok. + +Gerustgesteld door de tegenwoordigheid van Heynsz, in wiens bijzijn ik +begreep, dat Amelia geene beleediging te vreezen had, maakte ik +insgelijks een buiging en verliet de kamer, doch bleef in 't portaal +staan, daar ik Blaek niet wilde ontloopen. + +"Vaarwel, fiere schoone!" zeide deze, die nu wel inzag, dat hij voor het +oogenblik alle hoop moest opgeven: "het doet mij recht leed, dat ik u +misschien gedwongen heb te veinzen, dat gij met dien Heer niets +uitstaande hadt. Nu! ik begrijp, dat hij de oudste brieven heeft, en zal +u heden niet meer lastig vallen.--Mijnheer Huyck! gij gaat nog niet +heen! Ik heb u twee woorden te zeggen." + +"Ik wachtte u," zeide ik, langzaam voor hem uit de trappen afdalende. + +"_Eh bien_! wat zal dat zijn?" riep Heynsz, ons achternavolgende: "de +Heeren zullen immers zoo dwaas niet zijn, op straat te maken rusie! +Indien zij nog quaestie samen hebben, mag ik dan verzoeken, dat zij +komen in mijn zijkamer en daar bedaard met elkander spreken over deze +_affaire_." + +Onder het uiten dezer woorden was hij ons reeds voorbijgeschoten, en, +terwijl hij de voordeur met de eene hand dichtsloot, opende hij met de +andere die van de zijkamer. Er zat dus niets anders op dan aan zijn +verzoek te voldoen. Ik ging dadelijk binnen en bleef tegen den rug van +een stoel leunen, in afwachting van hetgeen volgen zoude. Lodewijk trad +mij eenigszins schoorvoetende en mompelende na, en hield zich, als ware +hij verdiept in de beschouwing van eenige portretten, die aan den wand +hingen. Toen trad Heynsz binnen, sloot voorzichtig de deur achter zich +toe, schoof stoelen aan en zette zich in een armstoel, met al de +deftigheid van een Turkschen Pacha: en ik kon niet nalaten van bij +mijzelven te lachen om de vergelijking, welke ik maakte tusschen den +gehoorzamen ambtenaar, die de bevelen van den Hoofdschout staande en +zonder tegenspraak aanhoorde, en den deftigen huisheer, die des +Hoofdschouts zoon in 't verhoor ging nemen. + +"Mijne Heeren!" zeide hij, zoodra wij alle drie gezeten waren: "ik weet +bij eigene experientie, waartoe jeugdige passie kan vervoeren ons allen. +Ik heb daar exempels van gezien bij menigten. De Heeren weten, dat ik al +wat _traversen_ en _recontres_ heb gehad." "Met verlof," zeide Lodewijk, +de beenen over elkander kruisende, en op zijn horloge ziende: "kunt gij +het niet wat kort maken? want ik moet te zes uren bij La Place zijn om +een paar harddravers te probeeren, en het is nu al kwartier." + +"Het is verre van mij, UEd. te willen ophouden," hernam Heynsz: "alleen, +mag ik zoo vrij zijn van u te vragen, wat het motief is van de +quaestie?" + +"Ik ben niet gewoon," zeide Lodewijk, "bij een zaak van eer andere +lieden in te halen, dan Cavaliers van mijn stand." + +"Wat mij betreft," zeide ik, "ik wil gaarne Sinjeur Heynsz tot +scheidsman nemen: zijn stand of de onze doet hier niets toe: hij heeft +recht te onderzoeken, wat er in zijn huis is voorgevallen: en, oprecht +gesproken, ik acht het voor alle partijen verkieslijker, dat over deze +zaak buiten af geen gewag gemaakt worde. Ik ben dus bereid, alles, +zooals het zich heeft toegedragen, te verhalen: en dan zal de Heer Blaek +zelf bespeuren, dat er eigenlijk geen reden tot geschil bestaat." + +"Zoo gij mij liever verschooning wilt vragen, dan met mij een wandeling +buiten de poort te doen, dan zeker is alles spoedig gevonden," zeide +Lodewijk, mij spotachtig aanziende. + +"Ziedaar, wat wij nader zien zullen," zeide ik: "laat mij, als 't u +belieft, eerst uitspreken. Ik begin met te bekennen, dat UEd., +oordeelende naar de omstandigheden, voor zooverre zij bekend zijn, +misschien aanleiding hebt kunnen vinden, om te denken, dat de Juffer +geen weerstand aan uw voorstellen zou bieden; maar, vergun mij UEd. te +zeggen, dat, toen zij u met nadruk verzocht, haar te verlaten, en UEd., +in weerwil daarvan, haar met uw bijzijn lastig bleeft vallen, uw gedrag +niet langer te rechtvaardigen was." + +"Voor den duivel!" riep Lodewijk driftig, "neemt gij het op dien +toon?--Bah!" vervolgde hij, lachende: "ik heb er wel honderd gekend, die +eerst zoo koppig waren als stieren en naderhand zoo mak als lammetjes, +zoodra ik de geeltjes liet klinken." + +"Wel mogelijk!" hernam ik op een koelen toon: "maar dat zou niet licht +het geval worden met de Juffer hierboven. UEd. hebt haar door uw gedrag +beleedigd: en ik, door op het gerucht toe te snellen en haar partij te +nemen, heb niets anders gedaan dan hetgeen elk ander en UEd. zelf in +mijne plaats verricht zoudt hebben." + +"Wel, niets was natuurlijker," zeide Lodewijk: "gij wildet gaarne uw +lief voor u alleen houden." + +"Ik herhaal nogmaals, en op het plechtigst," vervolgde ik, "dat mijne +kennis aan haar slechts toevallig en zeer gering is, en dat ik verder +niets met haar uitstaande heb. Wat ons betreft, Mijnheer! wij hebben +elkander een paar woorden toegevoegd, waartoe de warmte van het gesprek +aanleiding heeft gegeven. Gold het ons alleen, ik zou niet aarzelen, u +voldoening te schenken: maar bedenk, dat wij in dit geval, om een +armhartig punt van eer, de reputatie van een fatsoenlijk meisje in de +waagschaal stellen: en dit betaamt noch u, noch mij." + +"Braaf gesproken!" zeide Heynsz: "een fatsoenlijk meisje is het: haar +papa woont te Deventer: Van Beveren heet hij: zij is een nicht van den +Notaris Bouvelt, en had moeten logeeren bij hem; maar de man, hij is +heel ziek, en had daarom hier een kamer voor haar gecommandeerd." + +"'t Is zeker wat verhevens! de nicht van een Notaris!" zeide Lodewijk, +zijn das ophalende en een gezicht zettende alsof hijzelf de neef ware +van den Grooten Mogol. + +"Dat is hetzelfde, Mijnheer!" zeide Heynsz: "ik ben maar een +portretschilder; maar voordat iemand affronteere die Juffer, ik zelf +zoude opnemen haar defensie: ik heb ook de kling leeren maniëeren in +Frankrijk, en geëchangeerd kogels met luiden van goede _noblesse_. Wat u +betreft, Mijne Heeren! ik laat u niet van hier gaan, maar zal zenden een +boodschap aan uw ouders, zoo gij niet belooft aan mij, de zaak te +termineeren in goeden vrede." + +"Gij zijt een onbeschaamde vlegel," zeide Lodewijk, driftig opstaande. + +"Neen, Mijnheer! ik hen een portretteur," zeide Heynsz: "maar ik heb +genoeg experientie, om te weten hoe te handelen met lieden, die +_volontair_ zijn, als UEd." + +"Ik wou wel eens zien, dat iemand mij hier hield," zeide Lodewijk, de +hand aan zijn degen slaande: "wat u betreft, Mijnheer Huyck! ik zie wel, +dat alle praatjes niet helpen. Ik zal u hedenavond nog een briefje +schrijven en u een plaats aanwijzen, waar wij de zaak kunnen vereffenen. +En nu, Heer Portretkladder: ruim baan! en maak de deur open, of ik rijg +u aan mijn degen." + +"Bah!" zeide Heynsz, bedaard opreizend: "ik ben niet de waard uit het +Hagendoornsche Bosch." + +"Wat bedoelt gij daarmede?" vroeg Lodewijk, terugdeinzende, terwijl zijn +gelaat zoo wit werd als papier. + +"Ik bedoel daarmede, dat er geschieden dingen, die men waant niet te +zijn bekend, en die het resultaat zouden kunnen hebben, dat zekere +lieden, _bon gré mal gré_, op de binnenplaats van het stadhuis, onder +den blauwen hemel, zouden kunnen hooren voorlezen zeer onaangename +dingen."[6] + +"Gij zult mij die woorden nader ophelderen," zeide Lodewijk, Heynsz bij +den arm nemende en ter zijde trekkende, als vreezende, dat ik iets van +het antwoord verstaan zoude. + +"Direct!" zeide Heynsz: en tegelijk de deur openende, ging hij het +portaal in, waar Lodewijk hem volgde als een hond, die slagen heeft +bekomen. Heynsz fluisterde hem iets in het oor: en na een kort en +driftig gesprek, keerde de onstuimige jongeling terug en zeide, met een +heesche stem en zonder mij aan te zien: + +"Wij zullen de zaken maar blauw blauw laten, Mijnheer Huyck! Ik ben wat +driftig geweest, en Sinjeur Heynsz heeft mij alles opgehelderd." + +"Ik verlang niets liever," antwoordde ik, met een stijve buiging. +Lodewijk moffelde even aan zijn hoed, 't geen voor een groet moest +doorgaan, en vertrok. + +"Door welke tooverspreuk hebt gij hem zoo mak gemaakt?" vroeg ik aan +Heynsz, zoodra deze terugkeerde. + +"Ziedaar wat ik zou vertellen aan UEd., maar aan geen ander," zeide +deze: "die Sinjeur Blaek heeft onlangs met eenige _Compagnons, mauvais +garnemens comme lui_, den boel opgeschept in een nachthuis en den waard +gegeven een _coup d'épee_, waar de man van heeft moeten houden een maand +lang het bed. Die zaak is _geäpaiseerd_ omdat het waren jongelieden van +den fatsoenlijksten stand, en dat een van hen is geweest royaal genoeg +om te geven een goede som gelds. Maar deze Sinjeur Blaek, die eigenlijk +was het meest _coupabel_, heeft niets van zich doen hooren, en dacht, +dat niemand hem had verklapt. Nu heb ik hem gegeven te kennen, dat ik +die _affaire_ wist, haarklein." + +"En schroomt gij niet," vroeg ik, "dat hij daardoor uw betrekkingen tot +de Justitie zal leeren kennen?" + +"Geen nood: hij zal niet, al _soupçonneerde_ hij iets, daarvan spreken +durven. Ik heb hem gezegd, dat, zoo hij u molesteerde, het muisje zou +hebben een staartje." + +"Ik ben u dankbaar voor de genomene moeite; maar toch ongaarne zoude ik +zien, dat hij mij voor een lafbek hield." + +"Hoor Mijnheer Huyck! doe wat gij wilt op een andere plaats: dat kan ik +niet verhinderen; maar te mijnen huize zal, zoo ik helpen kan, uws +vaders zoon niet betrokken worden in eenige _querelles_. Voelt UEd.? Wat +behoeft dat _tumult_?" + +"Het was niet uit vrees voor dien Heer Blaek, maar om den wille van de +Juffer, dat ik gerucht vermijden wilde." + +"Bah!" zeide Heynsz, terwijl hij lachende den vinger omhooghief: "ik heb +te veel _experientie_ om mij te laten foppen. UEd. zal mij geen loer +draaien, zooals UEd. gedaan heeft den Heer Blaek. Ik +weet ook wel, dat UEd. op een beteren voet staat met die mamsel dan UEd. +wel weten wil." + +"Wat!" zeide ik, onthutst: "gij weet...." + +"Dat UEd. met haar van Naarden gearriveerd zijt! Of ik het weet ... maar +wees niet bang: ik weet wat ik moet zeggen of zwijgen. Ik zal het niet +oververtellen aan Papa." + +Men kan zich licht voorstellen, welk een onaangenaam gevoel ik +ondervond, op de gedachte, dat ik van de bescheidenheid diens mans +afhing. Maar tevens begon ik vrees te voeden, of Heynsz ook van mijne +bekendheid met Amelia's vader bewust ware. + +"Nu ja!" zeide ik op een onverschilligen toon: "ik heb met haar in de +Naarder schuit gezeten. Wat zou dat?" + +"_Juste_! maar UEd. heeft niet gepasseerd den nacht te Naarden: evenmin +als zij." + +Ik hield mijn oogen strak op hem gevestigd; maar ik kon niet doorgronden +of hij mij wilde toonen, dat hij het geheim wist, dan wel of hij het +integendeel zocht uit te vorschen. Ik begreep in allen gevalle zeer +voorzichtig en op mijn hoede te moeten zijn, en zeide, zoo bedaard als +in mijn vermogen was: + +"Gij, die alles weet, gij weet toch niets, dat ten nadeele van die +Juffer kan strekken?" + +"In het minste niet," antwoordde hij: "ware het anders, ik zou haar niet +logeeren in mijn huis. Ho! Ho! Men bedriegt niet Heynsz: ik badineerde +maar: doch _franchement_, indien het een ander ware geweest als UEd., +die met haar had gemaakt de reis, ik zou toch nemen de moeite van mij te +informeeren, hoe gij beiden u zoo à _l'improviste_ bevondt te Naarden, +zonder dat iemand weet, hoe en vanwaar gij daar zijt gearriveerd." + +Ik herleefde; want nu bleek mij, dat hij niets bepaalds wist. "Welnu!" +zeide ik, "daar wij geen van beiden verdachte personen zijn, noch +Mejuffrouw Van Beveren, noch ik, zoo raad ik u maar, u daarover niet +verder te bekommeren. Er zijn zaken van meer belang, die uw onderzoek +kunnen bezig houden." + +Met deze woorden rees ik op, nam mijn afscheid en verliet het huis, niet +weinig ontevreden over het noodlot, dat mij scheen te vervolgen en tegen +wil en dank van het eene avontuur in het andere te halen en een rol te +doen spelen in allerlei zaken, waarmede ik niet verlangde iets te doen +te hebben. + + +NOTEN: + + +[5] De titel van Mijnheer werd in die dagen alleen aan aanzienlijken +gegeven: deftige leden uit den burgerstand heetten _Sinjeur_: en men +zeide _Monsieur_ tegen den zoodanige, voor wien bovenstaande benamingen +nog te verheven waren. Met _Mevrouw_, _Mejuffrouw_ en _Mademoiselle_ was +het ongeveer hetzelfde. + +Noot van den uitgever. + +[6] Aldaar werd voorheen het vonnis aan de ter dood veroordeelden +gelezen. + +Noot van den Uitgever. + + + * * * * * + + +VIJFTIENDE HOOFDSTUK. + +VERMELDENDE, HOE FERDINAND EN SUZANNA UIT LOGEEREN GINGEN EN WAT ER OP +HEIZICHT GEBEURDE. + + +Indien mijn waarde lezers het bovenstaande nauwkeurig hebben gelezen en +onthouden, zullen zij zonder veel moeite kunnen uitrekenen, dat de dag, +volgende op dien, waarop mijn ontmoeting ten huize van Heynsz plaats +had, een Zaterdag was, en wel die, waarop Tante Van Bempden mijn zuster +en mij zou komen afhalen om ons naar haar buitengoed te begeven. Niet +veel later dan negen uren hield haar koets voor onze deur stil, terwijl +Suzanna en ik reeds een geruime poos in de zijkamer hadden staan +draaien, onze zakuurwerken met de staande klok vergeleken, over den +juisten tijd gekibbeld, en het oneens waren geweest of de Muntklok voor- +of achteruitgezet was, en voor de tiende maal aan onze moeder haar +tienmaal herhaalde vraag, of wij niets hadden vergeten van hetgeen wij +buiten noodig hadden, beantwoord, en gegaapt en opgestaan en weer gaan +zitten en alle dergelijke belangrijke handelingen meer bedreven, die men +niet doet dan alleen wanneer men wacht en zich verveelt. Na afscheid +genomen te hebben van mijn moeder, die ons tot op de stoep vergezelde, +hielp ik Suzanna in het rijtuig, van waar mijn Tante haar reeds het +welkom toeriep. Ik hoorde mijn zuster een kreet van verbazing uiten, +stapte na naar het portier binnen, en, vond mij _nez-à-nez_ met ... +Mejuffrouw Henriëtte Blaek. + +Intusschen gaven Govert en Aagt de kleine pakjes aan, die wij mede +moesten nemen: er was vrij wat drukte en bereddering: en ieder sprak te +gelijk. + +"Wel, Jetje-lief! hoe vaar je? wel Tante! wat is dat een lieve +verrassing," zeide Suzanna. + +"Hoe! gaat Juffrouw Blaek ook mede?" riep mijn moeder, van de stoep af, +terwijl zij minzaam goeden dag knikte: "wel Zuster! dat is een recht +aangenaam gezelschap, dat gij aan Santje bezorgt." + +"Nietwaar, Zuster!" riep Tante weerom: "ja! ik wist wel, dat Santje niet +aarden kan zonder een kornuitje: en ik denk altijd: hoe meer zielen, hoe +meer vreugd." + +"Goeden dag, Mevrouw Huyck!" riep Henriëtte: "is het niet een recht +lieve attentie van Mevrouw Van Bempden, dat zij mij wel mee wil hebben?" + +"'t Is klaar Joris!" zeide de knecht, het portier sluitende. + +"Vaartwel! Adieu!" klonk het over en weer: en het langzaam voortrollen +der koets maakte een einde aan de afscheidsgroeten. + +Nauwelijks waren wij onderweg, of er ontstond eene oogenblikkelijke +stilte: en de verschillende _contenances_, die wij hielden, zouden zeker +niet onbelangrijk geweest zijn in de oogen van een derde, die met onze +innerlijke gevoelens ware bekend geweest. Wij zagen elkander beurtelings +aan: Tante Van Bempden met een blik van zegepraal over het welgelukken +van haar verrassingsplan: Suzanna met een paar oogen, waarin ik, bij de +vreugde over de ontmoeting van haar vriendin, tevens een schalksche +nieuwsgierigheid las, om te zien hoe wij ons zouden houden: Henriëtte, +die mij eerst vrij stijfjes gegroet had, met een eenigszins verlegen +blik. Wat mij betreft, ik was zoo uit het veld geslagen, dat ik niet +wist waarheen te kijken en de zotste figuur mogelijk maakte. + +"Komaan!" zeide Tante: "Jetje-lief! nu moet ik u mijn neef Ferdinand +voorstellen. Ferdinand! Mejuffrouw Blaek." + +"Ik heb reeds de eer van Mijnheer te kennen," zeide Henriëtte, met een +zoo korte hoofdbuiging en op een zoo drogen toon, dat ik geheel en al +van mijn stuk geraakte en kleurde tot achter de ooren toe. + +"Hoe! kent gij mijn neef al?" vroeg Tante, met verbazing: "en hoe is dat +mogelijk? hij komt pas uit verre landen terug." + +Ziende, dat Henriëtte op haar beurt een kleur kreeg en dat Suzanna op +haar zakdoek beet om niet te lachen, vatte ik eenigszins moed: +"Mejuffrouw," zeide ik, "is de eerste stadgenoot geweest, die ik op den +vaderlandschen grond ontmoet heb: en UEd. zal bekennen, dat ik het niet +gelukkiger treffen kon." + +"Hoe varen Letje? en Keetje?" vroeg Henriëtte, zich naar Suzanna +wendende, als wilde zij mij de gelegenheid afsnijden om verder over onze +ontmoeting op Guldenhof uit te weiden. + +"Wel! zeer wel!" zeide Suzanna, ons beurtelings met een verwonderden +blik aanziende: "zij zijn recht in haar schik met het moois, dat +Ferdinand haar gebracht heeft," (men ziet, dat zij mij met geweld in het +_discours_ wilde sleepen:) "wat mij betreft, ik ben maar half tevreden +over hem. Ik had gehoopt, dat zijn tochten hem wat zouden verbeterd +hebben; maar och! hij is te huis gekomen zooals hij gegaan is, behalve +dat hij deze reis geen pruik ophad." + +"Welnu! wat wildet gij dan?" vroeg Tante, met haar gewone levendigheid, +en het gezegde van Suzanna voor goede munt opnemende: "hadt gij liever +gewild, dat hij terug ware gekomen als een vervreemde knaap, die zijn +eigen taal verleerd was en met medelijden of verachting op zijn +landgenooten en familie neerzag? Wij hebben, sedert de revocatie van het +Edict, al genoeg Fransche poedeljassen in het land gekregen: en het is +wel zaak, dat wij ten minste de vaderlandsche gewoonten blijven +voorstaan." + +"Recht zoo Tante!" zeide Suzanna: "hoe is u de laatste preek van Talard +bevallen?" + +"Santje! Santje!" zeide Tante, den vinger dreigend opheffende: "is dat +geoorloofd, aldus met uw tante te gekscheren, omdat ik nu van den +preektrant van Talard houde, waar onze predikanten wel een voorbeeld aan +mochten nemen. Ik geloof, dat ik mijn vaderland daarom even liefheb, al +ga ik nu en dan eens naar de Walekerk, waar zulk een onstichtelijk +gedrang niet is als in onze kerken." + +"Neen; maar integendeel een zeer stichtelijk gesprek bij het uitgaan, +over alles behalve de preek. Laatst vroeg mij een diaken, dien ik niet +noemen zal, juist op het oogenblik, dat ik bij 't uitgaan, mijn gift in +'t zakje deed, of ik veel engagementen had voor het bal van Mevrouw +Stoppelaar." + +"Zoo, ja!" hernam Tante: "maar daar mij zulke vragen niet gedaan worden, +heb ik geen stof tot ergernis en blijf ik evengoed Hollandsch-gezind al +hoor ik nu en dan een Fransche predikatie." + +"Zijn dat de fontanges, die UEd. uit Parijs hebt laten komen, Tante?" +vroeg mijn onverbeterlijke zuster, die evenals een echte visscher, nooit +kon nalaten de angelroede uit te werpen, waar zij er gelegenheid toe +zag. + +"Dat is hetzelfde onbeschaamde meid!" zeide Tante, glimlachende: "ik +laat mijn fontanges uit Parijs komen, omdat zij hier niet goed gemaakt +worden, en ik zou er u haast naar toe sturen, om school te gaan en wat +eerbiediger te leeren worden jegens menschen van meer jaren." + +"'t Is den moriaan geschuurd," zeide ik: "of UEd. haar al de les leest." + +"Zoo! komt gij ook uit den hoek?" zeide Suzanna: "neen! dan is het geen +gelijke partij meer! want of ik Jetje al te hulp roep, die weet ik te +voren, dat mij altijd afvalt." + +"Die overtuiging bewijst niet veel voor de deugdzaamheid van uwe zaak," +zeide Henriëtte. + +"Zeer nederig aangemerkt," zeide Suzanna. + +"En ontegenzeggelijk waar," voegde ik er bij: "want Mejuffrouw Blaek kan +zeker nooit een zaak voorstaan dan die billijk en rechtvaardig is." + +"'t Is jammer Jetje! dat wij in een rijtuig zitten," zeide Suzanna: +"anders zoudt gij zeker opstaan en nijgen, om voor zulk een fraai +compliment te bedanken." + +"O! ik weet bij ondervinding, dat Mijnheer zeer mooie complimenten kan +maken," antwoordde Henriëtte, den toon van terughouding hernemende, die +mij zoozeer griefde. + +"Waarlijk!" zeide Suzanna: "nu dan hebt gij, niettegenstaande uw korte +kennismaking, al meer goede hoedanigheden in mijn broeder ontdekt dan +ik: want ik had er hem nog niet op betrapt; maar dat geeft hoop op de +toekomst." + +"Maar vertel mij toch," zeide Tante, die half naar dit laatste gedeelte +van het onderhoud geluisterd had en half gesnuffeld in een paar nieuwe +Engelsche boeken, die zij mede naar buiten nam: "waar en hoe hebt gij +elkander meer gezien? en laat dat gehakketeer toch eens varen." + +Ik voldeed met weinige woorden aan haar verzoek; maar, in weerwil van +Tantes vermaning en hoe kort mijn verhaal ook ware, het haalde mij +ettelijke zetten en spotternijen van Suzanna op den hals, die nu eens +beweerde, dat ik een mannetje van zout ware en voor een klein +regenbuitje vreesde; dan weder, dat ik den regen slechts als een +voorwendsel had aangegrepen, om te zien; welke Juffer in den koepel zat; +dan, dat ik al zeer vrijpostige manieren had opgedaan om mij zoo in te +dringen op een plaats, waar ik niets te maken had, enz. Wat Henriëtte +betrof, deze scheen te lijden onder dit gesprek en antwoordde slechts +met ja en neen op de vragen, welke te dier gelegenheid tot haar gericht +werden, zoodat Tante haar houding begon op te merken en haar vroeg of +haar iets deerde, of het haar ook tochtte, of zij ook van plaats wilde +ruilen enz. Suzanna, die wel bemerkte, dat het hem daar niet zat, doch +de reden van Henriëttes handelingen volstrekt niet verklaren kon, werd +van zelf stil en zag mij zijdelings met eenige ongerustheid aan. Ik was +zelf ook lang niet op mijn gemak; maar, al mijn vermogens inspannende, +trachtte ik het zooverre te brengen, dat ik een andere wending aan het +onderhoud gaf en begon het een en ander over mijn reizen te vertellen. +Suzanna, die mijn oogmerk raadde, hielp mij dezen keer trouw voort. +Tante begon belang te stellen in hetgeen ik mededeelde: haar verbeelding +raakte met haar tong aan het wedrennen: en Henriëtte zelve, schoon +altijd min of meer schoorvoetende, mengde zich nu en dan in het gesprek, +glimlachte zelfs bij wijlen, doch verviel, telkens wanneer ik haar +bepaaldelijk toesprak, weder in haar afgepaste, koel beleefde houding. +Zoo duurde het, totdat wij aankwamen te 's Gravenland en het hek van +Heizicht binnenreden. + +"Komt kinderen!" zeide Tante, zoodra het rijtuig had stilgehouden voor +de prachtige stoep, waarvan elke trede met kostelijke bloemgewassen +prijkte: "nu moet gij u zien te vermaken tot den etenstijd: want ik zie +daar al dezen en genen, met wien ik het een en ander te behandelen heb: +en ik vrees, dat mij de tijd zal ontbreken, om voor den eten met u op +den dril te gaan." + +Wij zagen, dat zij gelijk had; want het voorhuis stond vol lieden, die, +met den hoed in de hand en onder beleefde buigingen, de eigenares van +Heizicht opwachtten. Daar was de timmerman van het dorp, met wien zij in +onderhandeling moest treden over den aanbouw van eenige nieuwe hokken +voor de pauwen en fazanten: de metselaar, die een steenen wal voor den +nieuwen achthoekigen vijver maken zou: de schilder, die een nieuwe verf +zou geven aan het zomerhuisje, zonder nog te gewagen van eenige +leveranciers uit Utrecht en Weesp, die zij besteld had en te woord moest +staan. Zij trad dan ook terstond in een zijvertrek, zonder zich den tijd +te gunnen van zich van hoed en mantel te ontdoen, en wenkte een der +aanwezige personen toe, haar te volgen. Wat de jonge dames en mij +betrof, wij begaven ons naar de kamers, welke wij betrekken moesten, en +waar de dienstboden ons goed brachten, en maakten ons toilet in +behoorlijke orde. Ik althans besteedde daaraan meer tijd en zorg dan +ooit te voren mijn geval was geweest: 't zij, dat ik verlangde wat knap +voor de oogen van Mejuffrouw Blaek te verschijnen, en een beter figuur +te maken, dan toen ik in mijn nat en versleten gewaad op Guldenhof voor +haar opdaagde, 't zij, dat de onaangename gewaarwording, die haar +koelheid bij mij verwekt had, mij belette den noodigen spoed te maken. +Zooveel is zeker, dat, toen ik geheel gekleed en in orde voor den dag +kwam en het huis uittrad om de balsemende buitenlucht te genieten, ik +mijn zuster reeds kant en klaar vond en druk bezig om een ruiker te +maken. + +"Te deksel!" zeide Suzanna: "dat toilet heeft lang geduurd. Gij ziet er +uit, of gij uit een doosje kwaamt. En dat alles ter eere van Jetje +Blaek? Dan vrees ik, dat gij vergeefsche moeite doet; want ... maar zeg +mij toch, Ferdinand! zonder gekscheren, is er iets tusschen u beiden +voorgevallen? want ze wilde u nauwelijks te woord staan, en keek bij +wijlen zoo zuur, gelijk ik haar nog nooit heb zien doen." Dit zeggende +hadden de oogen mijner zuster, anders zoo spotacbtig en vroolijk een +uitdrukking van belangstelling, die mij wel bewees, hoe lief zij mij +innerlijk had, en hoe het haar hinderen zoude, indien ik door haar +vriendin niet naar verdiensten behandeld werd. + +"Hoor eens, Santje!" antwoordde ik: "ik kan u thans niet alles zeggen; +maar zoo gij mij verplichten wilt, doe dan uw best en maak, dat ik, al +ware het maar een paar minuten, haar alleen spreke: en ik twijfel niet, +of alles zal wel in 't effen komen. Ikzelf gevoel insgelijks behoefte om +op een goeden voet met haar te blijven." + +"Maar Ferdinand!" zeide zij, groote oogen opzettende: "nu! gij zult mij +dat wel nader ophelderen ... mij dunkt, dat gij in dat uurtje, op +Guldenhof doorgebracht, uw tijd niet verloren hebt."--En zij keek weer +even schalksch als gewoonlijk. + +Op hetzelfde oogenblik werd ons gesprek afgebroken door de verschijning +van Henriëtte aan de voordeur, waar zij staan bleef, als in beraad of +zij zou naderen of terugkeeren; maar mijn zuster riep haar toe, of zij +niet mede eens rond zou wandelen: en met langzame schreden kwam zij de +stoep af. + +"Kom! "zeide Suzanna, haar onder den arm nemende: "wij zullen ruim den +tijd hebben, de plaats rond te gaan, eer Tante heeft afgedaan. Laat ons +dit laantje ingaan: ik heb u heel veel te vertellen, en Ferdinand mag +meeloopen, mits hij niet luistere." + +Wij draaiden een zijlaan in, en de twee jonge dames begonnen met +elkander te fluisteren, terwijl ik er naast liep, al bij mijzelf +peinzende, wanneer de gelegenheid, waar ik naar verlangde, zich zou +opdoen. Eensklaps stond Suzanna stil: "Wat ben ik toch een loszinnige +meid," zeide zij: "daar heb ik mijn zakdoek op het toilet laten liggen: +wacht! ik ben dadelijk terug." En zonder meer keerde zij zich om, en +liep, vlug als een hinde, weder huiswaarts, ons toeroepende, dat wij +maar langzaam zouden opwandelen, dat zij ons wel zoude inhalen. + +"Maar Santje!... wil ik niet met u gaan?" riep Henriëtte haar achterna, +en was reeds van zins haar te volgen. + +"Blijf maar! Ferdinand zal u niet opeten," zeide Suzanna van verre: en +Henriëtte, ziende, dat er niets anders opzat, bleef stilstaan en trok +met de punt van haar zonnescherm figuren in het zand. + +Ik stond een poos als versteend: en nu de list van mijn goede zuster +mij de gelegenheid verschafte, naar welke ik een oogenblik te voren +reikhalzend uitzag, was het mij, alsof ik nooit in staat zoude zijn, +daar een goed gebruik van te maken. Ik was als met botheid en stomheid +geslagen en ik voelde, dat ik beefde. Eindelijk zamelde ik al mijn moed +bijeen en met een flauwe stem stamelde ik de navolgende woorden uit: + +"Mejuffrouw! ik weet niet of ik mij bedrieg; maar ik geloof, dat ik +onwillekeurig uw ontevredenheid heb opgewekt." + +Zij zag mij eenigszins verrast aan; doch haar vorige houding weder +hernemende, antwoordde zij op een onverschilligen toon: + +"Ik weet niet, Mijnheer! welk recht ik zou hebben om ontevreden op u te +zijn." + +Het ijs was gebroken en ik moest voortgaan, wilde ik niet als een +botmuil worden aangemerkt: "Ik geloof," zeide ik, "dat Mejufvrouw Blaek +verheven is boven hetgeen men grilligheid noemt.... Heb ik mij slechts +ingebeeld, dat UEd. heden, nu ik bij u bekend ben, in het gezelschap van +mijn betrekkingen, mij ... kortom ... mij minder vriendelijk behandelt, +dan toen ik mij op Guldenhof bevond?" + +"UEd. kan het oogmerk niet hebben om mij te beleedigen?" zeide zij, mij +ernstig aanziende. + +"God weet, dat dit de laatste mijner gedachten zoude zijn: en ik verwerp +alle dergelijke uitleggingen mijner woorden. Maar ik bedrieg mij niet: +er is iets voorgevallen ... men heeft mij bij u in een kwaad daglicht +doen voorkomen." + +"Mijnheer!... ik weet niet ... maar het schijnt of ik een verhoor moet +ondergaan," zeide zij, kennelijk ontevreden. + +Ik begon te begrijpen, dat zij toch niet voor de reden van de +verandering in haar gedrag te mijwaart zou uitkomen, en besloot er dus +zelf op te zinspelen, terwijl ik, nu eens aan den gang zijnde en mijne +eer op het spel ziende, met meerderen moed en warmte aldus voortvoer: + +"Hoe kunt gij mij dus kwellen en een ongunstige wending geven aan al +wat ik zeg? Laatstleden Woensdag op Guldenhof hadden wij op zulk een +aangename wijze kennis gemaakt en waren op zulk een gullen, vroolijken +voet van gemeenzaamheid gekomen, die mij zooveel zoets en genoeglijks +voor de toekomst beloofde: en thans wilt gij mij nauwelijks met een +antwoord verwaardigen.... Wat zeg ik? reeds toen UEd. mij eergisteren +te Muiden voorbijreed, was uw groet zoo kort...." + +"Mijnheer!" riep zij verrast uit, terwijl ik in haar oogen haar +verontwaardiging las en haar verbazing, dat ik van die ontmoeting gewag +durfde maken. + +"Of is het wellicht die ontmoeting zelve," vervolgde ik, "welke bij u +tot verkeerde oordeelvellingen omtrent mij heeft aanleiding +gegeven?--UEd. zwijgt!" + +"Inderdaad, ik weet niet, wat ik antwoorden zal," zeide zij, na eenige +aarzeling: "ik ben uwe zedenmeesteresse niet, het is mij natuurlijk +onverschillig met wie UEd. omgaat...." + +Het hooge woord was er uit, en ik zegende mijn besluit om een verklaring +uit te lokken. + +"Veroorloof mij, de overtuiging te behouden," zeide ik, "dat die +ontmoeting alleen u niet tegen mij zoude hebben ingenomen, en dat uw +Heer Neef, wien ik te Naarden ontmoette, en die zelf wellicht te mijnen +opzichte door den schijn misleid werd, UEd. gedachten heeft ingeboezemd, +die het mijn plicht is, u te ontnemen." + +Henriëtte werd bleek en een traan glinsterde in haar oog: ik zag, dat ik +juist geraden had. + +"Ik ben eerst een paar dagen bij de mijnen terug," vervolgde ik, "en er +ligt mij veel aan gelegen, dat mijn goede naam ongekrenkt blijve. Vooral +stel ik er prijs op, dat UEd. mij niet verkeerd beoordeele. Zoude UEd. +weigeren, aan mijn woorden geloof te slaan, wanneer ik u als man van eer +verklaar, dat ik de Juffer, met wie ik mij toen bevond, geheel bij +toeval heb ontmoet, dat zij mij niets is, en dat er tusschen haar en mij +geene andere betrekking bestaan heeft, dan die de gestrengste +zedelijkheid zoude kunnen veroorloven? Ware dit anders, zou ik dan +schaamteloos genoeg zijn geweest om dit gesprek te beginnen? Had ik niet +veeleer gezwegen en gebloosd?" + +"Mijnheer!" hernam zij, na eenige oogenblikken zwijgens: "er rustte +hoegenaamd geen verplichting op u, mij rekenschap van uwe daden te +geven. Het is waar, men heeft mij verteld ... ik heb gedacht ... om 't +even wat. Ik beken, ik heb u niet beleefd behandeld..., en dat was +verkeerd van mij, ik verzoek verschooning daarvoor." + +"In 's hemelsnaam!" riep ik verheugd uit: "spreek toch niet van +verschooning vragen, de schijn was tegen mij ... en ik ben het, die u +vergiffenis moet afsmeeken voor de onbescheidenheid, waaraan ik mij heb +schuldig gemaakt." + +"Welaan!" zeide zij, met een bekoorlijken glimlach, "dan zullen wij ons +maar over en weer _quitte_ rekenen en over dat lastige geval niet meer +denken." + +"Gij geeft mij het leven weder," riep ik: en tevens de lieve hand +aanvattende, waarmede zij zich steelsgewijze de oogen had afgedroogd, +drukte ik er een eerbiedigen kus op. + +"Ei zoo!" riep Suzanna, die huppelende en in de handen klappende kwam +aangeloopen: "uit welk land hebt gij die manieren medegebracht?" + +"Wel Santje!" zeide Henriëtte, rood wordende: "ik dacht, dat gij nooit +terug zoudt komen." + +"Hoort gij, Broertje!" zeide Suzanna: "gij schijnt het talent nog niet +te bezitten om iemand den tijd kort te doen vallen." + +"Wie zegt, dat Mejuffrouw mij vergunnen wil, zulks te beproeven," zeide +ik lachende. + +Suzanna keek mij zijdelings aan en trok uit de opgeruimdheid van mijn +gelaat de juiste gevolgtrekking, dat ik naar wensch geslaagd was: +terwijl zij hiervan nog nader de zekerheid bekwam, toen zij op onze +verdere wandeling bespeurde, dat Henriëtte een zeer minzamen toon jegens +mij aannam, als wilde zij haar koelheid van dien morgen weder goedmaken. +Wat mij betrof, ik was door dezen aangenamen omkeer zoo verrast en +gevoelde mij zoo innerlijk gelukkig, dat ik er stil van werd en mij +zelfs kwalijk verdedigde tegen de plagerijen van Suzanna, die mij +beschuldigde een druiloor te zijn, en een zeer slecht gezelschap voor +jonge dames. Ik begon op het laatst zelf te gelooven, dat zij gelijk +had, en dat ik een mal figuur maakte. Ik bedroog mij echter: en met een +weinig meer ondervinding in liefdezaken zoude ik geweten hebben, dat een +welopgevoed en weldenkend jong meisje zich meer gestreeld gevoelt, +wanneer iemand, die haar zijn hof maakt, zich in haar tegenwoordigheid +bedeesd en ingetogen betoont, dan wanneer hij zijne gewone luchthartige +vroolijkheid bewaart. In het laatste geval toch kan zij wanen, dat hij +slechts aan zich zelven denkt: in het eerste, dat haar tegenwoordigheid +hem in ontzag houdt: en het kan niet missen, of deze gedachte moet +streelend zijn voor haar eigenliefde, + +Doch er was nog een reden, welke mij stil maakte en, zelfs in het +bijzijn van de bevallige Henriëtte, stof gaf tot overdenkingen, die haar +niet betroffen. Al pratende en wandelende waren wij tot aan het +achterste gedeelte der hofstede geraakt. Wij volgden een smal en net +opgeharkt laantje, dat rondliep om een vrij aanzienlijk stuk weiland, +waarvan het door een doornenhaag was afgescheiden, terwijl aan de andere +zijde een elzenschering en greppel de uiterste grenzen afteekenden, die +het buitengoed scheidden van de onbebouwde heide, tusschen de niet +overal even dichte takken dier elzen kreeg men nu en dan den toren van +Naarden en de omgelegen bosschen in 't oog: en het gezicht van het een +en ander bracht, gelijk zich begrijpen laat, herinneringen bij mij +teweeg, nog te versch en te krachtig, om die zoo opeens te kunnen +verbannen. Aan het einde van dit laantje bevond zich een bergje (gelijk +men een kleine onevenheid van den grond noemde, door het aanbrengen van +plaggen opgehoogd) en daarop een groote groen geschilderde zitbank, die +in den vorm eener halve maan rondliep, en gelegenheid gaf, om onder het +lommer van een fraaien treur-esch uit te rusten en een niet onbevallig +landgezicht te beschouwen. Immers, wanneer men naar de buitenzijde zag, +weidde het oog over de uitgestrekte heide, met paarse bloemen overdekt +en waarboven die dunne wasem golfde, die zich altijd bij heeten +zonneschijn vertoont. Kortbij was een gedeelte van den barren grond +afgezand en terwijl het bovenste gedeelte van den daardoor ontstanen +heuvel, op het tijdstip, toen wij daar ter plaatse kwamen, met eene +kudde lammeren bedekt was, die aan het landschap eenige levendigheid +bijzette, stuitten de heete zonnestralen op den benedenkant en deden +het witte zand schitteren met een verblindenden glans. Wanneer men de +vermoeide oogen van daar afwendde, kon men die binnenwaarts laten +uitrusten op het hooge dennenbosch, dat aan den voet van het bergje +begon en waar onderscheidene paden en watertjes op een schilderachtige +wijze doorheen kronkelden,--of op de nog donkerder beuken, die, verder, +hun zware en weelderige takken spreidden over een vrij breed water, +hetwelk aan de eene zijde van het weiland liep. Heerlijk was de +terugspiegeling van het loof in het heldere nat, waarvan de kalme +oppervlakte niet verbroken werd dan door de kringen, welke nu en dan +daarin gevormd werden door den koning onzer binnenwateren, den vratigen +snoek, of door eenige schoone lakenveldsche koeien, die met een statigen +tred het weiland verlieten om koelte en schaduw in den frisschen plas te +zoeken; maar, eens daarin gekomen, zoo stil en onbeweeglijk bleven, +alsof zij een bekwamen schilder stonden af te wachten, die hem met zijn +kunstpenseel op het doek zoude vereeuwigen. Maar wat geen penseel zoude +hebben kunnen teruggeven, was de verrassende uitwerking der +zonnestralen, die, hier en daar zich een weg banende tusschen de breede +takken, door de oppervlakte des waters heen op den zandigen bodem +afstuitende, al de kleuren van den regenboog in ontelbare mengelingen te +voorschijn riepen. + +Terwijl wij, op ons gemak neêrgezeten, ons in deze beschouwing +verlustigden, en het verkwikkende genot van de vrije natuur, gepaard met +de aangename gewaarwording van uit te rusten na eene vrij verhittende +wandeling, ons alle drie in een stille en weldadige stemming gebracht +had, hoorden wij opeens in de nabijheid roepen en praten en herkenden +weldra de stem van Tante Van Bempden, die zich beurtelings uitzette om +hop! hop! te roepen en dan weder een min schellen toon aansloeg en een +onderhoud scheen voort te zetten met iemand, die haar vergezelde. Wij +stonden op, ofschoon slechts langzaam; want ik geloof, dat geen van ons +tevreden was van in zijn mijmeringen gestoord te worden: wij +beantwoordden het hop! hop! met al de kracht onzer longen en begaven ons +intusschen naar het dennenbosch, waaruit het geluid scheen voort te +komen, en waar wij weldra Tante gewaarwerden, in gesprek met een kloeken +landman, wien ik terstond herkende voor den man, dien ik in de Soester +herberg ontmoet had en onder den naam van Baas Roggeveld heb ten +tooneele gevoerd. + +"Zoo! eindelijk gevonden?" zeide Tante, terwijl zij ons naderde, "gij +laat mij ook mooi loopen. Kunt gij _nog_ verder gaan?" + +"Wel Tante-lief!" zeide Suzanna: "wie had ooit kunnen denken, dat UEd. +ons zoudt komen opzoeken? Er stonden zooveel menschen om u heen, dat ik +mij overtuigd hield, al bleven wij een uur weg, u nog bezig te vinden." + +"Neen! dat hebben wij spoediger afgehandeld," zeide Tante: "en dan, de +meeste dier _besognes_ zijn gaandeweg geschied. Daar is Baas Roggeveld, +die had ook al lang afgedaan gehad, indien hij zoo stijf niet op zijn +stuk stond, om mij zijn koeien eens zoo duur aan te willen smeren als +het vorige jaar." + +"Mevrouw dolt er altijd mee," zeide Roggeveld, grinnikende en het hoofd +schuddende: "eens zoo duur! nou kaik! in dat geval! twaalfhonderd gulden +de tien! 't is twintig gulden meer per stut dan in 't leste jaer, dat 's +waer; maer in dat geval, wil ik ereis zeggen, het binnen er ook biestjes +naer. Die van verleden zeumer vielen een beetje mager; maar deuze mostje +ereis voelen, in dat geval! zoo modderig als klinkklare butter: ik wed, +je heit ze in je hiele land zoo niet staen, wil ik er ereis zeggen." + +"Neen! dat geloof ik ook," zeide Suzanna: "dat kan Tante niet +tegenspreken." + +"Hoe heb ik het met u, Santje!" zeide Tante: "wat weet gij van koeien +af?" + +"Ik weet alleen dat de man letterlijk gelijk heeft," zeide Suzanna: +"want in uw heele land staan geen koeien: zij staan alle in 't water." + +"Nou kaik! in dat geval, wü ik ereis zeggen," zeide Baas Roggeveld, +recht in zijn schik met deze aardigheid: "daar het de Juffer Tante toch +ereis beet 'ehad." + +"Of jou, Baas Roggeveld," zeide Tante, "maar dat is hetzelfde: ik betaal +toch niet meer dan verleden jaar. Gij weet, ik ben een vaste klant van +u: en 't vee is anders van 't jaar niet duur." + +"Dat is 't net niet," antwoordde de landman; "ofschoon het er dan naer +is ook: jae kaik, als je ander slag van biesten hebben wou, die kon je +krijgen te kust en te keur: en veur weinig geld ook; maer, in dat geval, +wil ik ereis zeggen, 't is maer omdat je op 't soort bent 'esteld, van +niet as lakenveldsche te willen hebben: en dan had je reis motten zien, +hoe weinig er van te krijgen zijn. 't Is niet, as of ie ze veur een +vasten merktprijs kunt koopen: maar je mot ze zoo bij een occasie +treffen: en wil je wel eleuven, dat ik er heel veur naer Alfen heb +motten rijen, omdat ik hoorde dat er een boer weunde, die er een paer +'efokt had? Jao! vraeg het maer aan Meneer, die zal ook wel weten, dat +het zoo gemakkelijk niet is, in dat geval." + +"Wat ik er van weet," zeide ik, mij met mijn hoed in 't aangezicht +waaiende, opdat hij mij niet herkennen zou, "is, dat gij ze voor fl 80 +'t stuk gekocht hebt van Peer de Groot en er dus een aardig sommetje aan +verdient." + +"Wel haegels kaik ereis!" zeide Roggeveld, groote oogen opzettende: +"nou in dat geval wil ik ereis zeggen...." + +Maar hij zeide niets; doch bleef mij verbaasd staan aangapen. + +"Hoe kunt gij dat weten, Neef?" vroeg Tante, insgelijks niet weinig +verwonderd. + +"Ja Tante! ik ben zoo wat half een toovenaar," zeide ik, lachende, "maar +laat hij het maar ontkennen, als hij durft." En, niet verlangende mij +aan een herkenning bloot te stellen, welke tot het weder ophalen van +vroegere tooneelen aanleiding geven kon, draaide ik mij om en haalde +voor Henriëtte, die, waarschijnlijk weinig belang stellende in dit +gesprek, een eind vooruitgeloopen was en begeerig opzag naar eenige +hoogwassende kamperfoelie, den tak naar beneden, dien zij niet bereiken +kon. + +Wij waren langzamerhand een uithoek der plaats genaderd, waar een open +hek op een buitenweg bracht. Deze plek was bijzonder wild, en met een +menigte heestergewassen begroeid; maar wat er den meesten roem aan gaf, +waren twee eikeboomen van ongemeene grootte, die aan weerskanten eener +vervallene schaapskooi stonden. De eene, door storm of onweder van zijn +kruin beroofd, scheen door zijn dikte te vergoeden, wat hij aan hoogte +verloren had, en zijn zware armen waren met het dichtste loof bedekt; +de andere droeg minder bladeren, en had een holte in den tronk; maar +verhief zich nog altijd statig naar boven. Tante Van Bempden had, niet +oneigenaardig, dezen met den naam van _Philemon_, en genen met dien van +_Baucis_ gedoopt. + +Op deze plek hield Tante stil en voegden wij ons bij haar. + +"Nu, zooals gezegd is, Baas Roggeveld!" zeide zij: "vijftien gulden meer +dan in 't voorleden jaar wil ik voor 't stuk wel geven; maar ook niet +meer." + +"'t Is warentig wat te krap," antwoordde hij: "maer in dat geval, wil ik +ereis zeggen, as het zoo mot, dan mot het. Maer dat ik er op verdienen +zou, zoo as die jonge Heer daer zeit, dat heit ook al niet over; maer 't +is net krek of ik jou ken," vervolgde hij, mij aanziende en zich den kop +krabbende. + +"Dat is mijn neef," zeide Tante: "misschien hebt gij hem hier wel +ontmoet voor een jaar of wat." + +"Dat kan wel 'ebeuren," zeide Roggeveld, terwijl hij nogmaals den blik +op mij sloeg en de uitdrukking van zijn gelaat bewees, dat hij niet +volkomen met deze verklaring tevreden was: "maer zeg ereis Mevrouw!" +vervolgde hij, alsof hem eensklaps iets te binnen schoot: "mag ik wel +zoo vrij zijn, in dat geval, om je ietwes te vragen?" + +"Wat is er van uw dienst?" vroeg Tante. + +"Ik zou wel ereis vragen, in dat geval, wil ik zeggen, of de Czaar van +Rusland weer in het land is." + +"Wel neen!" was het antwoord: "hoe komt gij daar aan?" + +"Nou kaik! Hoe kunnen zij de menschen dan zoo foppen?" en hij gaf een +verhaal van 't voorgevallene te Soest, hetwelk ik achterlaat, daar het +niemand vermaken zoude, dit tweemaal te hooren, doch waarin onze dames +ongemeen veel behagen schepten. + +"Men heeft u een kool gestoofd," zeide Tante: "maar het schijnt met een +goed oogmerk te zijn geschied." + +"Ja! dat mag wel zoo!" zeide hij; "in dat geval. Maer is het waer, dat +zij het huisje, waar Czaar Peter te Zaandam in 'ewoond heit, niet meer +verhuren, maar laten het leeg staan?" + +"Wel natuurlijk," zeide Tante. + +"Nou kaik! hoe kan een mensch zoo teugens zen aigen zelvers wezen?" riep +hij in verbazing uit: "geen geld te trekken van een huisje! Neen! as het +zoo most wezen met de weuning, die ik hier op 's Gravenland heb staen, +die ik van mijne vrouws mortje geürven heb, weet je, of aigenlijk men +vrouw dan, wil ik ereis zeggen, dan verkoft ik het gauw, in dat geval." + +"En gij zoudt gelijk hebben," zeide Tante: "maar die menschen te Zaandam +hebben ook gelijk; daar zij meer verdienen met het huisje te laten zien +dan er huur van te trekken." + +"Wel kaik! ze kosten het iene doen en het aêre niet laten," zeide +Roggeveld: "maer ik wou toch wel ereis weten, in dat geval, wat er aan +zoo'n huisje meer te zien is as an en aêr." + +"Maar _à propos_!" zeide Tante: "wie is die Monsieur Weerglas, aan wien +gij uw huisje verhuurd hebt?" + +"Wattie doet, weet ik niet, maer hij heit splint en betaelt op zen tijd. +'t Is nog een jong gezel en hij weet aerdig te praeten. Hij gaet wat +deftig 'ekleed ook Zundags." + +"Een jong gezel, die deftig gekleed gaat en geen handwerk uitoefent!" +zeide Tante, het hoofd schuddende: "ik hoop maar, dat daar niets achter +schuilt." + +"Ja! in dat geval, wil ik ereis zeggen," zeide Roggeveld eenigszins +onthutst: "as er ietwes after school, had ie gauw bij mij afedaan: maar +dat's tot darentoe. Nou Mevrouw! zoo as 'ezeid is; morgenavond kom ik +toch hier met de vrouw om de kermis te zien, in dat geval zal ik de +koeien Maandagavond of Dinsdag-ochtend hier bezurgen." + +"In dat geval zal ik ze hier verwachten," zeide Tante: en de landman +wandelde na herhaalde groete het hek uit, terwijl wij den terugtocht +aannamen, daar de bengel reeds voor den eten luidde. Wij spoedden ons +naar huis, waar wij weldra aan den disch een paar heerlijke tarbotten +zagen rooken. Na het middagmaal nam Tante mij ter zijde, om mij te +onderhouden over de nieuwe betrekking, welke ik in het huis Van Bempden, +Van Baalen & Co. ging vervullen. Daar dit gesprek echter van een geheel +mercantiëelen aard was, zal ik er hier geen gewag van maken, zoomin als +van hetgeen verder dien avond voorviel, en waarvan ik mij alleen +herinner, dat ik smoorlijk verliefd naar bed ging. + + + * * * * * + + +ZESTIENDE HOOFDSTUK. + +WAARIN VERHAALD WORDT, WIEN FERDINAND IN DE KERK ZAG: EN WELKE GASTEN OP +HEIZICHT KWAMEN ETEN. + + +Het ontbijt vond ons den volgenden morgen allen kant en klaar om ons +naar de kerk te begeven. Hetzij, dat de dorpsklok verzet was, hetzij dat +de koetsier te laat met het rijtuig voor was gekomen, de Predikant was +reeds op stoel, toen wij het Godshuis binnentraden. Geheel vervuld door +de troostrijke gedachte, dat ik, na zoolang uitlandig te zijn geweest, +mij weder voor het eerst in een Vaderlandsche kerk bevond, hield ik mij +alleen met den plechtigen eeredienst bezig, zonder, gelijk wellicht +geschied zou zijn, indien ik vroegtijdig, bij het aangaan, of minder +opgewekt ter kerke gekomen ware, mij met de aanwezigen te bemoeien. Toen +echter de Predikant het eerste deel zijner rede ten einde had gebracht, +en de gemeente van deze gelegenheid gebruik maakte om naar gewoonte te +hoesten en zich te snuiten, liet ik even den blik over de vergadering +weiden en werd ik in een der meer verwijderde mansbanken iemand gewaar, +dien ik verre was te dezer plaats te verwachten, en dien ik tot mijn +verbazing herkende voor het hoofd der drie struikroovers, die mij hadden +aangerand: den zoo gevreesden Zwarten Piet, nog deftiger gekleed dan +toen ik hem op den weg zag. Zijn oogen ontmoetten de mijne: +waarschijnlijk had hij mij reeds vroeger opgemerkt: hij knikte mij, +vriendelijk, doch bijna onmerkbaar, toe, lei den vinger op den mond, als +wilde hij mij stilzwijgendheid aanbevelen, en zag toen weder aandachtig +den leeraar aan. + +Deze zonderlinge ontmoeting bracht, gelijk men denken kan, geen kleine +ontroering bij mij te weeg, en ik raakte geheel uit de stemming, waarin +ik mij bevond: zoodat ik in het eerst buiten staat was, eenige +oplettendheid te schenken aan de woorden van den Predikant, die mij als +ijdele klanken in de poren gonsden, zonder dat mijn hart die gevoelde of +mijn verstand die bevatte: ik kon niet nalaten het oog gedurig op den +straatroover te werpen, die het zijne daarentegen onafgebroken op den +Predikant bleef vestigen, als ware hij bevreesd geweest, dat hem een +woord zou ontsnappen. In den beginne schreef ik zijn houding aan +goddelooze huichelarij toe; maar weldra bleek mij, dat ik verkeerd +oordeelde. Het zou dien avond, gelijk ik reeds met een woord heb doen +verstaan, kermis zijn op 's-Gravenland: en, als men weet, zijn de +Predikanten bij die gelegenheid gewoon, zoodanige stoffen te kiezen, als +welke zij geschikt achten om er gepaste vermaningen en waarschuwingen +uit te putten tegen alle soort van losbandigheid, dronkenschap en +ontucht, waartoe dergelijke volksfeesten niet dan te vaak aanleiding +geven. Zoodanige kermispreeken, hoe nuttig en betamelijk ook, voor +zooverre zij bestemd zijn om indruk te maken op de dorpelingen, ten wier +behoeve zij worden opgesteld, boeien doorgaans minder de aandacht der +meer aanzienlijken onder de toehoorders, die de kermis niet of slechts +terloops bezoeken en zeker minder gevaar loopen van aldaar tot die +zonden te vervallen, waartegen de stem des leeraars zoo ernstig +waarschuwt: te meer, daar de Predikanten bij zoodanige gelegenheden nog +wel eens gewoon zijn een oud paard van stal te halen. + +Dit was echter thans het geval niet: de leeraar was eerst sedert kort +beroepen, en men had dus de zekerheid van, zoo niet iets +voortreffelijks, althans iets nieuws te hooren. Doch bovendien was ik +reeds bij den aanhef aangenaam verrast geweest door den ernst en de +sierlijkheid zijner voordracht, en door de verstandige wijze, waarop hij +zijn onderwerp behandelde. Het leerstellige en uitlegkundige slechts +even aanroerende, legde hij er zich voornamelijk op toe, om indruk te +verwekken en zijn toehoorders door treffende voorbeelden, door +ontzettende schilderingen en door krachtige toespraken te schokken, +overtuigd, dat zoo de leer, welke bij gewone gelegenheden wordt +gepredikt, meer duurzaam werken moest, die, welke hij thans verkondigde, +meer dadelijk uitwerkselen moest teweegbrengen. + +Het was dan, toen in het tweede deel zijner rede de Predikant een +treffend tafereel ophing van de vreeselijke gevolgen, welke, zoo in dit +leven als hiernamaals, de zonde met zich sleept, dat ik de duidelijkste +bewijzen zag, hoe de aandacht van den struikroover geen veinzerij was. +Zijn oogen begonnen in tranen te zwemmen, zijn boezem hijgde, en hij +scheen zoodanig door zijn aandoeningen overstelpt, dat hij eindelijk het +gelaat op den voor hem liggenden bijbel voorover boog en het, hoorbaar +snikkende, met beide handen bedekte. O! dacht ik bij mijzelven, indien +eens het goede zaad bij dezen man in vruchtbaren akker gevallen ware, en +hij zich bekeeren mocht van den slechten weg, dien hij is ingeslagen! +Welk een zegepraal zou dit voor den vromen leeraar zijn, en hoe zou hij +juichen over het afgedoolde schaap, dat hij door Gods bijstand tot den +eenigen Herder had teruggebracht!--en bij het nagebed zond ik ook het +mijne op voor den armen boeteling.--Intusschen was ik niet weinig +verwonderd, toen ik in het uitgaan opmerkte, dat onderscheidene +notabelen van het dorp, waaronder de timmerman en de schilder, den man +heuschelijk groetteden, en zelfs deze en gene hem een woord in 't +voorbijgaan toesprak. + +Te huis gekeerd, vereenigden wij ons in de zijkamer, om aldaar de gasten +af te wachten, die Tante ten eten genoodigd had, bestaande, behalve uit +de beide Heeren Blaek, uit mijn nieuwen compagnon, den Heer Van Baalen, +en uit zekeren Kapitein Pulver, die voor de firma voer. Niet lang duurde +het, of de koets van den Heer Van Baalen kwam het hek binnenrijden. +Ik had dezen Heer vroeger meermalen ontmoet; maar hem nooit met die +belangstelling gadegeslagen, welke hij thans bij mij moest opwekken, nu +het bepaald was, dat ik met hem in een nauwe betrekking zou komen en +dagelijkschen omgang hebben. Ik was evenals de zoodanige, die, een verre +zeereis zullende ondernemen, den persoon, die hem toevallig aan de haven +voorbijgaat, slechts met een onverschilligen blik beschouwt, maar weldra +hem met de grootste opmerkzaamheid gadeslaat, nu hij verneemt, dat de +onbekende zijn reisgenoot zal wezen: en alsdan uit zijn houding, woorden +en gebaren tracht op te maken, of hij in hem een aangenamen, dan wel een +lastigen makker zal aantreffen. + +Op dezelfde wijze keek ik den Heer Van Baalen aan, toen ik hem, met de +dienstvaardigheid, welke ik hem uithoofde zijner meerdere jaren en onzer +aanstaande betrekking verschuldigd was, uit het rijtuig hielp. Ik kan +niet zeggen, dat de eerste indruk, dien hij op mij maakte, zeer gunstig +voor hem uitviel. Wel wist ik uit oude herinnering, dat hij een man was +van meer dan gewone lengte, mager en droog en van geen innemend +voorkomen; maar het scheen mij toe, als ware hij nog in lengte +toegenomen en in vleesch verminderd: zijn bleeke, dorre tronie had een +nog onvriendelijker uitdrukking dan voorheen: ja, toen hij, uit de koets +gestapt, voor mij stond, deed hij mij volkomen aan een gekleed cadaver +denken. Hij beantwoordde ternauwernood mijn eerbiedigen welkomstgroet +en buiging, keek mij aan, alsof hij zich bij geene mogelijkheid konde +voorstellen, wie ik toch wezen mocht, wendde zich vervolgens tot den +koetsier, en riep dezen toe: + +"Reinier! gij zorgt dat gij precies te zeven uren weer voor zijt: +precies te zeven uren: en gij ziet het rijtuig goed na; want ik vrees +dat het heel wat te lijden heeft gehad: en gij brengt het bijdehandsche +paard naar den smid en laat het opnieuw beslaan." + +Op de beide eerste bevelen had de koetsier eenvoudig: "jawel Mijnheer!" +geantwoord; tegen het laatste vermeende hij evenwel te moeten opkomen. + +"Mijnheer!" zeide hij: "het beest is gisteren pas beslagen." + +"Ik herhaal u, gij brengt het naar den smid," zeide Van Baalen, "'t is +of ik altijd bedienden aantref, die mij tegenspreken: ik heb duidelijk +gehoord, dat een van die ijzers los zit: en gij komt precies te zeven +voor," enz. Hier herhaalde bij zijne bevelen in dezelfde orde. + +"De man is punctueel," dacht ik: "en het schijnt moeilijk hem tevreden +te stellen: in allen gevalle zal het mijne schuld zijn indien ik zijn +begeerte niet begrijp." + +Intusschen was Kapitein Pulver, die door zijn patroon was medegenomen, +de koets uitgesprongen ongeveer als een bom, die uit den ketel vliegt. +Zoo de Heer Van Baalen een contrast had willen uitzoeken om met hem te +reizen, had hij er geen beter kunnen aantreffen. Kapitein Pulver was een +kort, dik, rond ventje, zoo zwaarlijvig, dat men zich op een afstand van +hem plaatsen moest om zijn beenen te zien: en boven het ronde lichaam +was een klein, rond hoofdje geplaatst, evenals een knop op een +Delftschen trekpot. + +Beide gasten begaven zich onder mijn geleide naar de zijkamer, waar +Tante hen verwelkomde. De Heer Van Baalen maakte bij het inkomen een +buiging in het rond; doch zonder iemand bepaaldelijk aan te zien of toe +te spreken, en schijnbaar geheel andere zaken in 't hoofd hebbende. +Vervolgens haalde hij zijn horloge uit, vergeleek het met het uurwerk, +dat in het vertrek stond, en schudde wrevelig het hoofd. + +"'t Is fataal!" zeide hij: "ik had gedacht, zoo goed op mijn tijd gepast +te hebben: en nu is het reeds kwartier over twaalven. Maar mijn horloge +zal wel weer mis zijn. 't Is of mij dit altijd gebeuren moet." + +"Ik weet dat UEd. een man van de klok is," zeide Tante. "Zoo uw horloge +en deze klok verschillen, zal het wel aan de laatste haperen." + +"Of aan de wegen, die mij belet hebben, genoegzaam spoed te maken. +'t Is of ik altijd...." + +"Hoe gaat het, Kapitein Pulver?" vroeg Tante, zonder verder naar de +Jobsklachten van Van Baalen te luisteren, aan den goeden Schipper, die +achter zijn patroon buigingen stond te maken en zich met een bonten +zakdoek het zweet af te drogen, dat hem tappelings langs het voorhoofd +liep. + +"Ik hoop dat ik geen belet doe, (zooals het mes tegen den oester zei)," +zeide Pulver, zijn buigingen herhalende: "maar UEd. had mij zoo +vriendelijk laten noodigen, dat...." + +"In 't geheel niet; gij zijt mij altijd welkom," zeide Tante, en zich +wederom tot Van Baalen wendende en mij aan hem voorstellende: "ziehier +mijn neef Ferdinand," vervolgde zij. + +"Zoo!" zeide de Heer Van Baalen, mij met een doffen en verstrooiden blik +aanziende: "het zal mij aangenaam zijn, kennis te maken. Mag ik vragen, +of UEd. reeds iets aan de negotie gedaan heeft?" + +"Wel Mijnheer Van Baalen! dat is een vraag!" zeide Tante: "Hoe zegt +Rodrigue ook, Nichtje?" + +"UEd. wilt Ferdinand toch niet grootsch maken," zeide Suzanna: "door van +hem te zeggen: + + _Ses pareils à deux fois ne se font pas connoitre + Et pour des coups d' essai veulent des coups de maître_." + +"Is UEd. dan vergeten, hoe wij de voordeelige schikking onzer zaak met +het huis Bertini te Livorno aan hem te danken hebben?" hernam Tante. + +"'t Is waar!" zeide Van Baalen, als uit een droom ontwakende. "Dat was +een meesterstuk! Een zaak die mooi ingewikkeld was ook, en dat nog wel +in een vreemd land. Gij hebt er u goed uit gered, Mijnheer Huyck!--Maar +daar kwam eigenlijk meer rechtsgeleerdheid dan handelskennis bij te +pas." + +"Ik twijfel niet," zeide ik, wenschende zooveel mogelijk de goede gunst +van den man te verwerven, "of, niettegenstaande mijn mercantiëele kennis +gering is, mijn goede wil en de voorlichting van den Heer Van Baalen +zullen mij wel in staat stellen om geen geheel onwaardig figuur aan zijn +zijde te maken." + +"Wel gezegd!" zeide hij: "de practijk moet het hem doen: ofschoon, het +is thans ook al de goede tijd niet meer: de zaken zijn slap en de +verdiensten verminderen bij den dag: althans het is of het mij altijd +moet tegenloopen. Wanneer ik eens een speculatie doe, die anderen tonnen +gouds in den zak jaagt, moet ik mij met eenige percenten vergenoegen." + +"Gij kooplieden zijt evenals de boeren," zeide Tante: "altijd klagen, al +gaat het nog zoo voor den wind. Zal de balans van dit jaar een zooveel +minder voordeelig saldo opleveren dan die van het vorige?" + +"Daar valt nog niets van te zeggen," zeide Van Baalen: "maar," vervolgde +hij met een zucht: "het saldo zou eens zooveel moeten bedragen, wanneer +wij den tegenwoordigen koers van het geld in aanmerking nemen, en +nagaan, hoe anderen profiteeren.--En dan die fatale oorlog tusschen +Rusland en Zweden!" + +"Ik dacht in mijn onnoozelheid," zeide Suzanna, "dat het best visschen +was in troebel water." + +Wij waren intusschen gaan zitten: eenige ververschingen werden +toegediend en aan Pulver werd een pijp aangeboden: ofschoon het anders +de gewoonte niet was, dat er bij Tante aan huis gerookt werd. Maar zij +was, en terecht, van oordeel, dat men aan gasten van een minderen rang +nog meerdere oplettendheden moet bewijzen dan aan hen, die met ons +gelijkstaan, en alles aanwenden, om hen op hun gemak te stellen: daar +zij anders zich lichtelijk verbeelden dat men hen uit de hoogte +behandelt of hun niet geeft wat hun toekomt. + +"De weg van Diemerbrug naar Weesp wordt bij uitstek slecht onderhouden," +zeide Van Baalen: "of liever in 't geheel niet. Ik heb somwijlen +gedacht, dat ik er niet levend af zoude komen: en ik hen overtuigd, dat +mijn rijtuig er van gelust heeft." + +"Er bestaat een twist tusschen de Ingelanden en het Zandpad," zeide +Tante, "wie van beiden den weg herstellen moet." + + "Et le peuple pâtit de leurs tristes débats," + +zeide Suzanna. + +"O Mevrouw!" zeide Pulver, die nu zijn pijp had aangestoken: "indien de +Patroon een reisje op Java gedaan had, of slechts door Zweden, dan zou +hij voorwaar zoo niet klagen. Ik herinner mij Schonen, Smaland, +Ostrogotland en Sundermanland te zijn doorgereisd, zonder dag of nacht +op te houden, schrijlings zittende op een plank op wielen, 't geen men +daar nog wel gelieft een kariool te noemen, en tot voerman een meisje +van vijftien jaren, over dik en dun." + +"Dan moet hij veel hebben gehad van een bierton, die vervoerd wordt," +fluisterde Suzanna mij in. + +"Ja!" vervolgde Pulver, terwijl hij een wolkdamp wegblies, "dat was een +benauwde reis, die mij al mijn leven heugen zal: van Rostok af tot aan +Stokholm toe niets als ellende met zuur bier, tweemalen storm, eens door +een Russisch fregat nagezeten, dat ons voor Zweden aanzag: en dan die +wandeling op een plank?" + +"Ja!" zeide Van Baalen met een zucht: "gij hebt altijd tegenspoeden +gehad, zoo dikwijls gij voor ons gereisd hebt. En als ik niet wist dat +het uwe schuld niet is, en dat gij een knappe kerel zijt ... hm! hm!" + +"Wel Mijnheer!" zeide Pulver: "UEd. doet mij blozen (als de kreeft zei +tegen de braadpan), maar, wat ik zeggen wou, dat alles kwam toch niets +bij hetgeen ik uitgestaan heb toen ik voor de West-Indische Compagnie +voer. Heb ik dat wel eens aan Mevrouw verteld? ik geloof al." + +"Welzeker," antwoordde Tante: "maar daar is Neef en de jonge Juffers, +die zouden het misschien wel eens willen hooren." + +"O ja! als 't u belieft, Kapitein?" riepen Henriëtte en Suzanna, als uit +éénen mond: en ik betuigde insgelijks, dat ik zeer verlangende was naar +het verhaal. + +"Nu ja!" zeide Tante: "straks op de wandeling: dan kunnen de Heer Van +Baalen en ik onze zaken terwijl eens bepraten." + +Er was hier niets tegen in te brengen: en zoodra onze lichamen +behoorlijk versterkt waren en Kapitein Pulver, door zijn kopje om te +keeren, getoond had, dat hij genoeg koffie gebruikt had, verlieten wij +gezamenlijk het huis: Tante nam Van Baalen onder den arm en was spoedig +met hem in een druk onderhoud gewikkeld; en wij jonge lieden drongen ons +om Pulver heen, ten einde hem aan zijn belofte te herinneren. Dit was +echter niet noodig; want de man brandde reeds van verlangen om zijn +verhaal te plaatsen. + +"Komaan! (zooals de man tegen de nauwe laars zei)" zeide Pulver: "dan +zullen wij met de vertelling maar van wal steken: 't is nog al een +aardigheid voor jongelui, die nooit den neus buitengaats gestoken +hebben, zoo ereis te vernemen, hoe het op het groote vaarwater toegaat, +en dat het niet altijd meeloopt; maar dat zullen wij weldra hooren, zei +doove Tijs. Je moet dan weten, dat het zoo omme ende bij een goeje vijf +jaar geleden is, dat ik voor de Compagnie voer op het Brikschip: "de +Prins te Paard", naar Curaçao bestemd. Wij hadden altijd voor-de-wind en +geen rakje in 't zeil gehad, totdat wij zoo naar mijn beste geheugenis +op vijftien graden N.B. waren gekomen. Het woei een bramzeilskoelte, +genoeg om het schip aan den gang te houden; meer niet: ik was naar kooi +gegaan: en pas had ik naar de gis een uur geslapen, en droomde, dat +moeder Pulver, die ik te huis gelaten had in de blije verwachting, met +al onze zeven kinderen voor me stond, en dat mijn kleine Maarten, die nu +ook al het zeegat uit is, een rateltje in de hand hield en een +vervaarlijk leven maakte, zoodat ik hem een labberdoedas om zijn ooren +gaf, en verzocht of hij op wou houen, toen ik een stem boven mijn hoofd +hoor: "omlaag hou! Schipper! omlaag hou!" + +"Wat is er?" vroeg ik, met een schrik opspringende: "wie roept daar?" +En het was of ik nog altijd dat rateltje boven mijn hoofd hoorde. + +"'t Is Sander," zei hij. + +"Wat nieuws?" vroeg ik weer. + +"Hoor je 't niet?" vroeg hij: "zwaar weer ophanden." + +Ik sprong de kooi uit: en nu merkte ik, dat hetgeen ik voor het rateltje +van Maarten hield, het kletteren van den regen op het dek was; klik +klakkerdeklak! ging het, puur of zij met zakken vol erreten over de +planken strooiden. + +"Heb je ooit meer zoo'n regen gehoord?" vroeg Sander. Sander was mijn +tweede stuurman, een jongen als een vlag, daar ik op rekenen kon als op +mijn zelvers, die zijn werk goed verstond; maar ik was toch eerst wat +knorrig, omdat hij mij in mijn rust stoorde. + +"Wel" zei ik zoo: "al regende het handspaken en oude wijven! ben je nou +bang voor een beetje regen, man?" maar ik schoot mijn duffel toch aan, +zette mijn zuidwester op en kwam boven." + +"Wel wat zeg je van dat weertje, Schipper?" vroeg Sander. + +Ik keek ereis rond: "wat zal ik zeggen?" zei ik zoo: "'t is mooi donker +en ik hou niet van zoo'n hooge zee zonder dat men wind voelt." + +"De zee is den gansenen nacht al hooger geworden," zei Sander: "en het +zwerk hangt laag." + +Ik keek op mijn klok: het was al vijf uren, en ofschoon de zon al haast +moest opkomen, er was nog geen witte streek in het oosten te zien. De +regen bleef ondertusschen met geweld vallen, en de lucht was zwart als +een inktflesch; maar wat vreemd was, op het water was het helder als de +dag. + +"Schip in lij!" riep de Uitkijk, terwijl ik met den stuurman en Sander +bij het roer stond. + +Ik haalde mijn kat-oog voor den dag, en jawel: daar zag ik duidelijk een +galjoen, kennelijk van Spaansch makelei: ik kon masten en tuigage klaar +onderscheiden. Maar lang keek ik er niet naar; want ik was niet op mijn +gemak met het weer. De regen had opgehouden; maar de wolken zonken al +lager en lager en begonnen te wervelen en te draaien, als zwarte rook +die naar beneden slaat: en zoover als men zien kon, waren in het +zuidoosten de golven met wit schuim bedekt, en wij hoorden een dof +gerommel onder het water alsof er een aardbeving op volgen moest. "Is +dat donder?" vroeg Sander: "ik wou dat het waar was," zei ik. +Ondertusschen was in de verte de dichte regen loodrecht blijven vallen; +maar na een kwartier ongeveer begon de wind er van onderen tusschen te +spelen en de stralen van den regen zwaaiden heen en weer, eerst lang, +vervolgens hooger op, naarmate de wind klom, tot eindelijk de gansche +watermassa een schuinsche richting kreeg, ik reken zoo van een hoek van +dertig graden met den horizon. Ik had onderwijl alle zeilen laten +bergen; want ik mistrouwde het weer, zooals ik zeide: en ik had geen +ongelijk, als gij hooren zult. De regen viel gedurende eenige minuten +dicht als een gordijn naar beneden: toen hij opeens zich verspreidde +alsof hij weggeblazen werd en in rook verdween. Recht op ons af echter +kroop een witte streep over het water als stof op den grooten weg, +wanneer het lang droog is geweest. Wij hoorden het doffe geluid al +sterker en sterker, en mijn schip begon te kraken en te zuchten, of het +zijn lot voorzag. Bof! daar kwam de orkaan: een golf als een berg sloeg +over het dek en het was mij, of ik met honderd dozijn natte handdoeken +in mijn facie geslagen werd: en eer ik nog: "berg je!" roepen kon, daar +kwam er een tweede, die mij oplichtte alsof ik een stuk kurk ware +geweest, zoodat ik, met al wat er op het dek was, goedschiks kwaadschiks +overboord werd gespoeld: en plof! daar dook ik kopje onder, eer ik den +tijd had om een schietgebedje aan onzen Lieven Heer te prevelen. Toen ik +weer boven kwam, zag ik mijn schip reeds op een goeien afstand: en met +recht droeg het zijn naam van: "de Prins te Paard"; want het huppelde en +hobbelde over de golven als een ruin, die den kolder in den kop heeft, +en ik zag wel in, dat ze met dat booze weer geen sloep konden uitzetten +om mij op te zoeken.--Pulvertje maat! dacht ik bij mijzelven: 't is met +je gedaan: bid een Onze Vader en daarmee uit. Maar krek als ik zoo +dacht, en op het punt stond van weer te zinken, daar voel ik mij op een +stevige manier in mijn wammes pakken en achteruit sjorren. Dat's een +haai! meende ik zoo, die mij voor zijn ontbijt wil nemen, en ik dorst +niet omkijken van schrik, maar jawel! "Hier ouwe!" hoorde ik achter mij +zeggen: en wie was het? niemand anders dan Sandertje, die, juist als ik, +overboord gedwaald was. Maar hij was gelukkig net te land gekomen...." + +"Gij meent, te water gekomen," viel Suzanna in. + +"Juist, als de Juffer recht aanmerkt: net te water gekomen naast het +groote varkenshok, dat ook overboord gegaan was, en hij had het handig +beetgepakt. Ik moet zeggen, door een bijzondere bestiering Gods, was hij +naar mij toegedreven en wel zoo dicht dat hij mij grijpen kon, zoodat ik +nu ook kon aanklampen. Daar zaten wij nu op onze kist, als twee kikkers +op een kluitje, en dreven al verder van ons vaartuig af; maar ik zei: +"Sandertje! hou maar goeien moed: Onze Lieve Heer heeft ons tot dusverre +bewaard; Hij zal ons nog wel verder bewaren." "De droes ouwe!" zei +Sander, een beetje later: "je kijkt al uit naar "den Prins te Paard", +alsof die naar ons toe kan komen rijen; maar draai liever je hoofd ereis +om: daar is de Spanjool, die is dichter in de buurt." Ik keek naar dien +kant uit, waar Sander heen wees; en hij had gelijk ook; daar danste onze +logge Don als een bruinvisch op en neer. "Ja!" zei ik: "hij zal mij +welkom zijn (zooals de spinnekop van de vlieg zei); maar 't is duizend +tegen een, dat hij ons te zien krijgt." Ondertusschen, het ergste van de +bui was over: en het begon al mooi licht te worden, zoodat het niet lang +duurde, of ik kon de manschap van het vreemde schip onderscheiden: en, +wat nog grooter geluk was, wij naderden het al meer en meer. Zij zouden +ons echter nog niet bespeurd hebben; maar daar voel ik, dat er iets op +mijn borst drukte: ik tast er naar, en ik merk, dat ik mijn roeper, dien +ik aan boord nog gebruikt had, en dien ik tusschen mijn duffel en mijn +ondergoed had ingestoken, bij geluk behouden had. Heb ik jou daar! dacht +ik, en meteen zette ik hem aan mijn mond en schreeuwde alsof er vijf en +twintig speenvarkens gekeeld werden, totdat ik geen asem meer in mijn +longen had. Toen was de beurt aan Sander: en toen weer aan mij, totdat +zij eindelijk aan boord van den Spanjool opmerkzaam werden en den kijker +op ons richtten. Zij zagen ons:--het weer was bedaard: er werd een sloep +uitgezet, en om kort te gaan, het leed geen half uur of wij stonden op +het dek van het galjoen. Ik keek terstond uit, of ik "den Prins te +Paard" ook zag; maar die was schoot gegaan, en ik moest alle gedachten +opgeven, om hem vooreerst terug te zien, daar de Spanjool een +verschillenden koers hield. Het galjoen kwam van Cadix en was voor +Carthagena bestemd, waar het, geloof ik, geld moest brengen. Het was nog +al wel gebouwd, voerde twaalf stukken en was redelijk bemand ook. Daar +voer ik nu met den Don op genade mede en kon mee poot aan spelen voor de +sobere victualie, en in plaats van zelf te commandeeren was het +_siveplei_ en _besolosmanos_, zonder andere belooning dan vrij licht bij +dag en een schoteltje linzen nu en dan, daar Ezau geen halve penning, +laat staan zijn eerstgeboorterecht, voor zou gegeven hebben; maar dat +was het minste, en ik was blij, dat ik er met fatsoen van afkwam (zooals +de edelman zei, toen hij tot den strop veroordeeld was en de gratie +verkreeg van onthoofd te worden). Wat mij het meeste hinderde, was, dat +ik nu zoo uit mijn koers werd gestuurd, en al bij mijn eigen +prakkezeerde, hoe ik van Carthagena weer terug zou komen; want gij +voelt, naar Carthagena moest ik mee: 't is op zoo'n vaart niet als met +de trekschuit, waar men de lieden onderweg uit kan zetten." + +"Gij hadt echter," zeide ik, "een vaartuig kunnen ontmoeten, hetwelk u +overnam en nader tot de plek uwer bestemming bracht?" + +"Jawel degelijk ontmoetten wij een vaartuig," antwoordde Pulver: "en dat +was juist ons ongeluk. Gij moet dan weten, dat zoo ongeveer op 12 graden +N.B., zes dagen nadat wij bij den Don aan boord waren, wij een groot +vaartuig boven den wind in 't vizier kregen, dat met alle zeilen +bijgezet op ons afkwam. Het was een korvet, en zooverre wij konden +oordeelen, sterk en stevig gebouwd, en met een manschap, die haar +ambacht goed verstond, aan boord; want het voerde een takelage en ging +door het water dat het een lust was om te zien. Maar hoe mooi wij het +vonden, wij hadden toch niet veel zin in het voorkomen van onzen maat; +want hij voerde geen kleuren en had zoo iets over zich, alsof hij zeggen +wou: "wat doe jelui in mijn vaarwater?" Nu, de Don dacht er ook zoo +over: want hij schudde het hoofd en liet van zijn kant alle zeilen +bijzetten om uit het gezicht van onzen vriend te geraken. Maar deze +scheen alzoo gesteld op ons gezelschap als een boer op een doedelzak, en +hij bleef zoo netjes achter ons voortzeilen als een rijknecht achter +zijn heer. De Don keek mooi zuinig; hij zag wel, dat hij van die +beleefdheid niet verschoond zou blijven en hij keek zijn equipage eens +rond, om te weten of hij staat op hen zou kunnen maken, indien de +vreemdeling eens kwade voornemens had. Toen riep hij mij bij hem, want +ik slenterde ook al wat heen en weer over boord, en hij vroeg mij, wat +ik wel van dat andere schip dacht?--"Wat zal ik zeggen," zei ik in +zoogoed Spaansch als ik spreken kon: "ik hou niet van die nieuwsgierigen +(zooals de bakker zei, toen de broodwegers bij hem aan huis kwamen): ik +geloof, dat die korvet daar meer lust heeft om kennis te maken met ons +dan wij met haar."--"Zoo denk ik er ook over," zei hij, "en ik wou dat +hij zijn eigen weg ging. Maar in allen gevalle zal hij toch aan mijn +dubloenen niet komen, zonder er om te bakkeleien," zei Don Ricardo, +terwijl hij zijn knevels opzette. "Kan je een stuk bedienen?" vroeg hij. +"Dat zou ik hopen," zei ik, "en een handspaak zwaaien ook."--"Best!" zei +hij: "dan zal ik ereis kijken, of je de kost verdient, dien ik je geef." +En met liet hij al het volk op het dek komen en klarigheid maken om te +vechten. De stukken werden geladen, de musketten opgebracht, handspaken +uitgehaald, de kogels bij de mortieren geplaatst en ieder met kortjan in +zijn gordel voorzien. Maar terwijl wij nog bezig waren, daar zagen wij +op het vreemde schip een vlammetje voor den dag komen, en br....r! daar +vloog ons een kogel door het want en viel de heele bramsteng over het +dek. "Dat 's een onbeleefde vent!" zei ik zoo: "maar hij weet ook goed +te mikken." + +"Wij kunnen hem toch niet ontzeilen!" zeide Don Ricardo: "maar wij +zullen hem toonen, dat wij ook wat durven."--Met gaf hij last om zeil te +minderen, en dat iedereen zich klaar zou houden. Ondertusschen kwam de +korvet statig aanzeilen en was weldra zoo dicht bij, dat wij de manschap +op het dek konden zien--en onvriendelijk genoeg zagen zij er uit: want +het waren al handspaken en korte pieken en enterbijlen die men blinken +zag. "'t Is een vrijbuiter!" zei ik zoo tegen Don Ricardo, terwijl ik +met de lont in de hand stond. Hij knikte van ja, en wees meteen op een +rooden lap, die op het roofschip in top werd gehaald. Toen liet hijzelf +de koningsvlag van Spanje waaien, en dadelijk bij den wind stekende, +vertoonde ons vaartuig de bakboordzij aan den roover. "Vuur!" zeide toen +Ricardo: en: pan! pan! daar gingen zes schoten achter elkander af, den +vrijbuiter vlak in den boeg, dat de witte splinters uit het zwarte +gangboord vlogen. Maar op hetzelfde oogenblik loefde het roofschip mee +en gaf ons de volle laag. Krak! krak! daar lag onze fokkemast met want +en tuigage en al in zee. Maar door de plotselinge beweging van het +schip, dat niet zoo gauw stoppen kon, waren wij uit elkander geraakt en +wij hadden misschien, daar het nog al hard woei, gelegenheid gehad om te +ontsnappen, indien het tijdig genoeg ons gelukt ware een noodmast op te +krijgen; maar eer wij daarmee klaar waren, liep de roover ons achterom +en herhaalde zijn beleefden groet van daar even, dat de boeilijn over de +nok kwam en niemand zich kon herkennen; terwijl hij nu zijn zeil +geborgen had en de enterhaken bij ons aan boord smeet. Daar zaten wij nu +aan elkander vast en in een oogenblik kwamen er uit den rook en damp wel +vijftig lieve jongens op ons dek te voorschijn, ook met een ander +voornemen als om een pijp met ons te rooken. Nu schaarden wij ons om den +Don, en ik moet zeggen, de Spanjolen hielden zich als wakkere kerels en +lieten de onbeleefdheid niet onbeantwoord: en Sandertje en ik wij +toonden ook, dat wij meer konden doen dan linzen eten, en wij sloegen er +op, dat het een aard had. Maar daar sprong in eens de Kapitein van de +roovers op ons af: en een kerel, die er meer uitzag om bang voor te +worden, heb ik nooit ontmoet." + +"Ja!" zeide Henriëtte: "ik geloof dat die Heeren er zelden vriendelijk +uitzien." + +"En dan," voegde Suzanna er bij, "als men recht benauwd is voor nommer +één, dan lijkt alles nog leelijker." + +"Leelijk was hij juist niet, Juffertje!" hervatte Pulver: "'t was een +groote, schoone vent met een houding als een Admiraal en oogen als +glimmende kolen. "_Caracho_!" zeide hij, dat, geloof ik, in 't Spaansch +zooveel wil zeggen als: "geef u over!"--Nu! hij had niet veel +welsprekendheid noodig om het ons te beduien; want de grootste helft van +onze Senhores lag al met Don Ricardo op het dek naar de wolken te +kijken: en de andere helft was zoo toegetakeld en zoo in de war, dat zij +de maan niet van een Edammerkaas zouden hebben kunnen onderscheiden." + +"En waart gij zelf onbeschadigd?" vroeg ik. + +"Er was een kogel door mijn hoed gekomen," antwoordde Pulver, "die mij +zoo netjes had doen groeten alsof er een Schout-bij-Nacht monstering +kwam houen; maar anders, wonden had ik niet." + +"Wel, dat noem ik zonderling," zeide Suzanna, het dikke lichaam van den +schipper glimlachende aanziende. + +"Je wilt zeggen, Juffertje! mijn buik was nogal een mooi wit geweest om +op te mikken? Maar zoo gaat het: er lag een Senhor naast mij, die drie +kogels gekregen had en toch maar een vent was niet veel dikker dan mijn +linkerarm. Maar ieder kogel heeft zijn opschrift, weet je? Nu, om weer +op ons verhaal te komen (zooals mijn eerste stuurman placht te zeggen +als hij 's ochtends zijn oorlam nam), de rooverkapitein was op het dek +gesprongen en zwaaide een blanke sabel in zijn vuist, die niet van stroo +was. Ik dacht bij mijzelven: Pulvertje, mijn man, daar is je leste uur +geslagen: te meer toen ik zoo rondkeek en zag, dat ik op degenen, die +nog leefden al zooveel kon rekenen als op een gekauwden kabel. Wat zou +ik doen? Ik lei mijn handspaak neer, en wachtte af, wat het geven zou. +Maar daar was Sandertje, die had maar in 't geheel geen trek om zich +over te geven, en net zooals een van die ongenoode gasten hem bij de +lurven wou pakken, daar sprong hij als een ondernemende durf-al die hij +was, recht op den rooverkapitein aan en hieuw naar hem als een dolleman! +"Hier weerlichtskind!" zeide hij: "hou daar, beroerde bl....." + +"Nu ja!" zeide ik: "wij behoeven die uitdrukkingen zoo nauwkeurig niet +te vernemen." + +"Integendeel, Sinjeur!" zeide Pulver: "want zonder die uitdrukkingen zou +het met Sander en mij er slecht hebben uitgezien, gelijk je op zijn tijd +zult hooren (zooals de dief, die zijn vonnis beethad, tegen zijn maat +zei, die het nog krijgen moest). Sander sloeg dan in 't wilde op den +roover; maar daar waren er aanstonds vijf of zes van die lieve jongens +bij, die hem in zijn baaitje namen en hem op het dek haalden: en juist +was er een, die zijn bijl oplichtte om hem met de complimenten naar zijn +grootje te sturen, toen de rooverkapitein in 't Spaansch gelastte, dat +zij hem sparen zouden: en ik, die ook begreep, dat de jongen beter deed +zich stil te houden, ik riep uit al mijn macht: "Sandertje, mijn vriend! +Ben je mal? Wat wil je toch uitvoeren?" En zoo meteen als ik dat zei, +keek de Kapitein mij aan en, naar mij dacht, iets vriendelijker dan de +overigen: en toen fluisterde hij iets in de ooren aan een kameraad van +hem. Sandertje en ik werden aan mekaar gebonden, en zoo werden wij, +namelijk allen die nog leefden, op het roofschip overgebracht en +tusschendeks gesmeten." + +"Dat was zeker al heel vriendelijk," merkte Suzanna aan. + +"Zooals je zult komen te hooren," vervolgde Pulver: "wij gingen onder +zeil en het duurde zoo wat ongeveer vier of vijf etmalen dat wij in dat +Satansche hok bleven opgesloten zonder zon of maan te zien: alhoewel, +dit moet ik tot eer van den vrijbuiter en van zijn kok zeggen, wij +kregen, ofschoon gevangenen, beter eten dan op het Spaansche schip. +Eindelijk, den zesden dag geloof ik, liet men ons op het dek hijschen. +Ik keek ereis rond om de hoogte te nemen; maar Joost haal me zoo ik de +plaats herkende, waar wij ons bevonden: en dat was nogal natuurlijk, +daar ik er nooit geweest was. Wij lagen voor anker in een zeestraat; +althans voor zooverre ik in dien korten tijd heb kunnen bespeuren: het +was zout water, en zoo helder, dat men het zand van den bodem en al de +visschen, die er heen en weer zwommen, onderscheiden kon. Rechts en +links een muur van rotsen, die naar mijn gissing wel vijfhonderd voet +uit het water oprezen, en zoo steil, dat men zou gedacht hebben, zij +waren den dag te voren van elkander gespleten: overal groeiden er boomen +en struiken op, waar maar een beetje aarde en een scheur in de rots was +om zich op vast te hechten: terwijl het kanaal op sommige plaatsen zoo +smal was, dat de takken van weerskanten elkander ontmoetten bijwijze van +een _berceau_, zoo als men dat op zijn Fransch heet, geloof ik; en dan +had men er vogels in van alle soort, duiven en spechten en eenden, en +nachtegalen, die zongen, dat het een lust was, en witte kraanvogels, en +zwarte kraanvogels, en grijze kraanvogels, die hier en daar stonden te +kijken, met een verwaandheid als een diender voor een Sinterklaaswinkel. +Maar ik had niet lang tijd om alles nauwkeurig op te nemen: wij werden +in de jol neergelaten en een eindweegs van het schip gevoerd, tot wij +ons op een stee bevonden, waar het water een inham in de rotsen maakte. +Hier was een landingsplaats en een natuurlijke trap in de rots, die wij +op moesten: het was er bijwijlen mooi donker: want het hing er zoo dicht +van takken en struiken, dat de zon geen gelegenheid had om er door te +schijnen; en er liepen overal hagedissen, zoo vlug en zoo glinsterend +als ik ze mijn leven niet gezien heb.--Nu! toen wij boven op de hoogte +waren, moesten wij er aan de andere zijde weer af, en kwamen zoodoende +in een vallei, waar dan eigenlijk het ware verblijf van de zeeroovers +was: en een goede schuilplaats was het, want wie den ingang tot de +zeestraat en het pad over de rots niet kende, zou er jaren naar gezocht +hebben. Hier bracht men ons in een groote schuur, waar dag en nacht +schildwachten met geladen vuurroeren voor stonden: 't geen mooi onnoodig +was; want al hadden wij willen en kunnen wegloopen, ik weet niet waar +wij heen waren gegaan. Alle dagen kwam men een van de met ons gevangen +Senhores halen en die kwam dan niet weerom. "Die is er om koud", zei +Sander dan. Maar ik zei: "neen! dan zouden zij ons zoo lang den kost +niet gegeven hebben; maar zij geven hun de keus om gehangen te worden of +dienst bij hen te nemen; dat is zoo zeerooversmanier."--Wij dachten al, +wanneer zal de beurt aan ons komen? toen eens op een dag een allerliefst +Juffertje binnenkwam, een meisje zoo van veertien of vijftien jaren, +naar ik gis, met een recht vriendelijk gezichtje en een heel net kleedje +aan: "zijn er hier geen Hollandsche zeelui?" vroeg zij in zuiver +Nederduitsch. Sander en ik wij keken elkander aan, alsof wij het te +Keulen hadden hooren donderen. "Tot je dienst," zeiden wij allebei: "wat +is er van je believen?"--"Wilt ge zoo goed zijn, mij te volgen?" zei zij +toen weer, met een allerliefst stemmetje. "Niets liever dan dat," +antwoordden wij; want wij hadden mooi onze bekomst van in die stinkende +schuur te zitten. Zij ging vooruit; de schildwachten presenteerden het +geweer voor haar, krek of zij een prinses ware geweest, en zoo wandelden +wij achter haar over het veld, totdat wij aan een heel aardig zomerhuis +kwamen, dat tusschen hooge kokosboomen gelegen was. Hier stond weer een +kerel op schildwacht, die ons met haar doorliet. Zij stootte een zijdeur +open en wij zagen een man zitten met een sitsen gebloemden japanschen +rok aan zijn bast, druk bezig met schrijven.--"Hier zijn de twee +Hollanders. Papa!" zeide het Juffertje. De vreemde Heer keek op: het was +warentig de rooverkapitein.--"Hoe heet je?" vroeg hij, terwijl hij mij +strak aankeek. + +"Harmen Pulver," zei ik:--"Wat duivel spreekt UEd. ook al Duitsch?" + +"Gij komt hier om te antwoorden: en niet om vragen te doen," zei hij, +met een barsche stem, terwijl hij de wenkbrauwen samentrok. "Hoe oud +zijt gij?" + +"Vijf en veertig jaar," zei ik weer, terwijl ik mijn kop krabde. + +"Hoe kwaamt gij op dat Spaansche schip verzeild?" vroeg hij alweer. + +"Wel!" zei ik: "dat wil ik wel ereis vertellen:"--en zoo zei ik hem de +gansche waarheid, van stukje tot beetje. Hij luisterde heel aandachtig +toe en vroeg mij vervolgens, hoe lang ik ter zee gevaren had, of ik +vrouw en kinderen te huis had en zoo al meer. Toen draaide hij zich naar +Sandertje, die ook zijn naam en zijn jaren op moest biechten.--"Sander +Gerritz!" zei hij toen, "gij zult vooreerst in mijn dienst blijven, tot +zoolang ik een andere bestemming voor u vinde. Amelia! breng dien knaap +naar achteren en zeg aan Diego, dat hij hem een stel kleederen bezorge +en in zijn werk onderrichte." + +Bij dit gedeelte van Pulvers verhaal kon ik niet nalaten, verwonderd op +te zien. "Amelia," herhaalde ik: "heette zijn dochter Amelia?" + +"Wel ja, Amelia!" hernam Pulver: "een mooie naam voor de dochter van een +rooverkapitein. Nu, dat is tot daar aan toe. Het meisje was in allen +gevalle een lief en vriendelijk ding: zij wipte de kamer uit en Sander +volgde haar, niet recht zeker of hij wel of kwalijk deed, geloof ik; +want hij keek mij een keer of drie aan in 't heengaan, als een +tolgaarder zou doen, wien ze onzuivere munt in de hand gestopt hebben. +"Nu komt mijne beurt," dacht ik.--"En gij, Harmen Pulver!" zei de +Kapitein, "gij zult Onderstuurman bij mij worden, overmits ik den mijnen +in het laatste gevecht heb verloren."--"Ik bedank u hartelijk," zei +ik.--Toen zette hij een gezicht, alsof hij mij op wou vreten. "Wat," zei +hij, "en waarom niet?" vroeg hij, alsof het een Admiraalsbaantje was, +dat hij mij gepresenteerd had. + +"Wel!" zei ik weer: "omdat...." en meteen snuffelde ik in mijn broekzak, +waar ik nog, spijt schipbreuk en roovers en al, een klein zakbijbeltje +had bewaard, en ik sloeg het open: "kijk!" zei ik, en wees hem op het +achtste gebod." + +"Dat was braaf gehandeld," zeide Henriëtte: en Suzanna zag den dikken +man met eenigen eerbied aan, alsof zij een innerlijke gelofte deed, van +ten minste de eerste tien minuten den spot niet met hem te drijven. + +"En hoe nam de zeeroover dat op?" vroegen wij allen als uit éénen mond. + +"Wel dat viel mee (zooals de dronken bottelier zei, toen hij met de +gangtrap in zee rolde).--Hij keek wel eerst wat stuursch, maar het +maakte toch indruk, merkte ik: "ik wil geen theologisch dispuut met u +beginnen," zei hij: "anders zou ik u kunnen overtuigen, dat dit artikel +(hij noemde het een artikel: de man was ook niet vast in de leer!) dat +dit artikel," zeide hij, "op mijn beroep niet toepasselijk is. Ik ben +hier zooveel als Souverein, geloof ik," zei hij: "en in oorlog met alle +natiën: alleen heb ik nog een gekkelijk zwak voor Hollanders, ofschoon +zij het niet aan mij verdiend hebben.--Ik geef u nog een uur om te +bedenken," zei hij; en meteen vouwde hij heel bedaard het papier dat hij +geschreven had, dicht, en stond op om heen te gaan.--"En zoo ik het nu +niet aanneem," zei ik: "wat dan?" + +"Dan wordt gij gehangen," zei hij, op denzelfden toon, alsof hij mij de +keus had gelaten tusschen een slok brandewijn of een glas rood, en hij +stapte de deur uit." + +"Uw toestand moet alles behalve vroolijk zijn geweest," merkte ik aan. + +"Om den drommel niet," zeide Pulver: "maar ik had er mij al zoo half en +half op verwacht en mijn besluit was genomen; want ik dacht: men moet +toch eenmaal dood en dan nog liever als een Christenmensch gestorven. +Zoo ging ik zitten en dacht: ik zal mijn laatste uurtje toch zoo goed +mogelijk besteden en lezen een kapitteltje uit de Schrift: en met dat ik +daaraan bezig was, zoo komt mij dat Juffertje weer binnentrippelen. "Och +Kapitein!" zei ze zoo: "vertel mij toch ereis wat van Holland: ik hoor +zoo graag van Holland spreken."--"Lief Juffertje!" zei ik, "dat zou ik +met plezier doen, waarom niet; maar ik heb nu zoo slecht den tijd, want +over een uur, weet je, moet ik gehangen worden: en daarom dien ik mijn +leste oogenblikken wel te besteden met mijn ziel in een staat van genade +te brengen, en nog eens aan mijn arme vrouw en zes bloeien van kinderen +te denken, die ik ik huis heb gelaten." En met voelde ik dat mijn oogen +overliepen. "Wat!" zei zij: "hebt gij vrouw en kinderen?" en zij begon +ook mee te schreien, de goede medelijdende ziel. "En wie wil u laten +hangen?" vroeg zij: is het Papa?--Ja?--In dat geval, zal ik hem zoo lang +smeeken en bidden, tot hij u genade geeft."--"Juffertje!" zei ik: "het +hangt van mij af, om te blijven leven; maar dan moet ik dienst nemen bij +uw vader; en zie je, dat kan ik nu zoo maar niet met mijn geweten +overeenbrengen."--"En waarom niet?" vroeg zij, met een heel natuurlijk +stemmetje. "Ja!" zei ik zoo, "om dat rooversbedrijf, dat strijdt zoo wat +tegen goddelijke en menschelijke wetten." Toen keek zij mij heel strak +in 't gezicht, omtrent even strak als haar vader gedaan had. "Ik weet +het," zei zij toen, snel sprekende, net alsof zij bang was voor hetgeen +zij zeide: "ik weet het:--spreek daar niet meer over. Gij hebt gelijk: +ik ben het slechts ontwend, dergelijke waarheden te hooren. Lees voort +en ik zal u niet storen: maar ik wil hier blijven: ik moet met mijn +vader spreken: dat zal zoo niet afloopen." + +"Zonderling!" zeide Henriëtte, zich een traan uit het oog wisschende: +"en hoe kwam de vader van een meisje, dat zoo sprak, aan het hoofd van +een roofschip?" + +"Dat is wat ik ook dikwijls gedacht heb, Juffertje!" zeide Pulver: "maar +UEd. zal nog meer hooren. Juffrouw Amelia dan ging over mij zitten, met +de armen gekruist en terwijl zij stipt voor zich keek. Het uur was +nauwelijks verloopen, of daar stapte haar vader weêr binnen: "Wie heeft +u geheeten, hier te komen?" vroeg hij aan zijn dochter: "laat ons +alleen."--"Neen!" zei zijn dochter: "dat doe ik niet, of gij moet mij +eerst beloven, dien man vrij te laten. Hij heeft vrouw en kinderen," zei +zij, terwijl zij de handen vouwde. "Laat hem gaan, vaderlief, gij zult +het immers aan uwe kleine Amelia niet weigeren?" en zoo ging zij voort, +terwijl ze hem allerlei lieve woordjes gaf, en hij wrevelig voor zich +bleef kijken. Eindelijk scheen hij eenigszins tot andere gedachten te +komen: hij nam haar bij de hand, zei iets tot haar in 't Spaansch, en +bracht haar, half willig, half onwillig de kamer uit. Ik hoorde echter +dat hij haar buiten de deur een zoen gaf: dat dacht mij een goed +voorteeken te zijn. Toen kwam hij weer tot mij: "Wel!" zeide hij: "hebt +gij uw besluit genomen!"--"Ja," zei ik. "En wat is het, kort en goed, +zonder teksten?" vroeg hij, "ja of neen?"--"Neen!" zei ik. "Dus hangen?" +vroeg hij weer.--"Neen! ook niet," zei ik, "immers niet met mijn +wil."--"Gij begrijpt toch," zei hij, "dat er geen derde keus overblijft. +Ik kan toch niet iemand, die eenmaal hier geweest is, levend laten +vertrekken om, als hij te huis is, mijn schuilplaats te +verklikken."--"Hoor, weet je wat, Kapitein!" zei ik: "laat mij gerust +gaan, al ware het op dezelfde manier waar ik op gekomen ben, van mijn +bezoeken zal je geen last meer hebben, dat beloof ik u: en om aan +anderen den weg te wijzen, dan moest ik hem eerst zelf kennen. 't Is +waarachtig beter, dat gij mij het leven schenkt: gij weet niet hoe het u +naderhand nog kan te pas komen: als b.v. de Heeren van de Compagnie u +eens bij de kladden krijgen, dan zal het u meer goed doen, als ik in uw +voordeel spreken kan, dan dat ik nu aan een van die gindsche hoornen +bungelde."--Hij scheen even na te denken: "gij kunt onze levenswijs nog +niet beoordeelen," zei hij: "een man moet weten, wat hij kiest of wat +hij verlaat." Met floot hij en er kwam een aardige jongen in een +matrozenpakje binnen, aan wien hij in 't Spaansch zijn bevelen gaf. +"Volg dien knaap!" zei hij toen: "die zal u brengen, waar gij wezen +moet!" Wat zou ik doen? Ik maakte een strijkage en ging ons maatje +achterna, die mij buitenshuis bracht en naar een ander gebouw, waar de +bende gewoon scheen te zijn haar middagmaal te nemen. Hier kwam er een +hoop bij elkander alsof zij van den toren van Babel gestuurd waren, volk +van alle natiën en tongen: er waren er Portugeezen, Spanjolen, +Engelschen, Italiaanders, Françoisen, Hollanders ook, schande genoeg! En +ik moest mee aanzitten en zien hoe het er toeging. Ik moet zeggen, die +schelmen hadden een tafel of het voor een Burgemeester was: vleesch en +gevogelte van allerlei soort: en wijn, zooveel hun lustte en van den +besten ook. Ik dacht: Pulvertje! dat is allemaal om u te verleien; maar +deze reis zal het hun niet lukken.--Ondertusschen waren er een paar +naast mij gaan zitten, die vertelden mij, hoe goed zij het hadden onder +Don Manoël, zoo noemden zij den Kapitein, en wat een dwaasheid ik doen +zou, indien ik niet met hen bleef: en onderwijl schonken zij mij al in, +den eenen kroes voor, den anderen na. Maar ik lachte in mijn vuist: en +dacht: als het op pooieren aankomt, dan ben ik nog niet bang: ik heb een +bast, die kan er tegen, zooals Thomasvaer in de klucht zeit. En +bovendien had ik van al het praten een keel gekregen, zoo droog of ze +van een weverswammes gemaakt was. En ziet, mijn buren raakten allebei +zoo mooi bezorgd, dat zij van de bank rolden. Toen kwam er een ander, +die wou mij een papier laten teekenen; maar ik smeet het wat deftig over +de tafel heen: waarop er een was, die mij te lijf wou: maar ik gaf hem +een muilpeer, dat hij naar de tweede niet vroeg. Toen vielen zij +allemaal op mij aan; en bonden mij en smeten mij in een hok, waar ik +tijd had om uit te slapen. Den volgenden morgen kwamen er vier kerels +mij halen, en begonnen mij met een doek over mijn kluisgaten te binden, +dat ik niet zien zou wat zij in 't vizier hadden. Ik kreeg slechte +gedachten, toen zij mij naar buiten brachten, en meende, nu was mijn uur +gekomen, en ik moest maar mijn best doen om als een vroom Christenmensch +te sterven; maar jawel! ik had pas een eindweegs opgekuierd, of ze +smeten mij in een sloep, en na een tijdlang roeiens, merkte ik aan den +wind, die op mijn frontwerk speulde, dat wij kort aan zee waren. Opeens +werd ik aan boord van een schip geheeschen: "zouden zij mij nu naar +zeemansmanier aan de ra hangen?" dacht ik; maar ook al niet: ik werd +tusschendeks gelaten, ik hoorde het anker lichten, en wij staken van +wal. Het duurde zeker wel twintig dagen, eer de reis ten einde was, en +ik bleef al dien tijd beneden, zonder eens op het dek te mogen komen, en +zonder dat iemand boe of ba tegen mij zei: gij kunt denken, of ik ook +het land had. Eindelijk liet men het anker vallen: ik werd weer +geblinddoekt, in de sloep gelaten en aan wal gebracht. Toen mij de doek +werd afgenomen, zag ik, dat ik in een klein boschje was, doch waar, wist +Joost. Een van de roovers, die Hollandsch sprak, stond naast mij en +stelde mij een geldzakje ter hand. "Houdaar!" zei hij: "en maak dat je +naar den bl---- komt. Gij hebt slechts het eerste pad het beste te +volgen, om menschen te vinden. Maar zoo gij ons altemet mocht herkennen +t'avond of morgen, draag zorg dan ons niet te verklappen, noch ons na te +volgen, of...," hier maakte hij een beweging, die ik best begreep. "Geen +nood," zei ik, "en goeie reis (zooals de man, die zich baadde, tegen de +haaien zei.)" Weg liepen zij: en ik stond alleen te kijken als malle +Piet. Maar ik dacht, ik zal den anderen weg kiezen: en zoo liep ik dwars +door het boschje heen, mooi nieuwsgierig waar ik zou aanlanden, tot ik +aan een soort van huisje kwam, waar ik een paar negers vond, die mij te +recht hielpen, en mij naar de Havannah brachten, want daar was ik geen +twee geweerschoten van verwijderd. Ik kuierde de stad binnen en vond al +gauw een plaats om onder dak te komen, bij een ouden landsman, dien ik +er wonen wist. "Wel Kapitein Pulver," zei die, toen hij mij zag: "hoe +kom je zoo uit de lucht vallen?" "Patientie!" zei ik, "dat zal ik u +naderhand wel eens vertellen." Den volgenden dag ging ik ereis op mijn +kuier, maar, schoon ik in een paar kooplieden, die ik onderweg +ontmoette, twee van Don Manoëls volk meende te herkennen, en schoon er +een net getuigd en gekoperd brikje onder Portugeesche vlag in de haven +lag, dat al rare vermoedens bij mij deed ontstaan, ik paste wel op, mijn +mond dicht te houden, zoo lang ik er bleef: 't geen gelukkig korter was +dan ik eerst vreesde: want er kwam eenige dagen daarna gelegenheid om +naar Curaçao te varen, waar ik "de Prins te Paard" bij geluk nog vond, +die juist het anker zou lichten, en je kunt denken, hoe zij allen te +kijken stonden, toen zij mij in levenden lijven weerom vonden; want zij +dachten niet anders, of ik had uit de groote spoelkom gedronken. Nu +vraag ik u, of Kapitein Pulver al rare ondervinding heeft opgedaan?" + +"Mij dunkt zij hebben nogal wat met u gesold," zeide Suzanna: "doch het +schijnt u geen kwaad gedaan te hebben, en gij zijt tegen de verdrukking +aangegroeid.--En hebt gij naderhand nooit iets van dien rooverkapitein +vernomen?" + +"Neen," antwoordde Pulver: "en ik heb ook nooit verlangd de kennis te +hernieuwen (zooals de dief tegen den beulsknecht zei). Maar ik meen dat +hij, zoo wat een jaar nadat ik hem gezien heb, verdwenen is:--althans +later heb ik niet meer van hem hooren spreken, maar wel van een anderen +zeeroover, die onder den naam van Zwarten Piet doorging, en geen haar +beter was dan zijn voorganger." + +"Zwarte Piet!" herhaalde Henriëtte: "is dat dezelfde, wien men beweert, +dat hier in den omtrek rondzwerft en de wegen onveilig maakt." + +"Foei! laten wij niet over dieven spreken, die zoo in de buurt huizen," +zeide Suzanna: "dat geeft maar slapelooze nachten. Maar van uw vriend +Sander, hebt gij daar nooit tijding meer van gehad, Kapitein?" + +"Neen!" antwoordde hij: "en ik vrees, dat hij smaak in 't rooversleven +gekregen heeft; want hij was altijd een ondernemende gast; 't zou jammer +van den jongen bol geweest zijn; doch het bloed kruipt waar 't niet gaan +kan." + +De dames gingen voort, den Kapitein nog over vele bijzonderheden te +ondervragen. Wat mij betreft, ik was stil geworden. Het weinige, dat de +verhaler zoo van het uiterlijke voorkomen als van de handelwijze van Don +Manoël en zijn dochter gezegd had, en de naam van Amelia, aan deze +laatste gegeven, hadden zonderlinge vermoedens bij mij doen ontstaan, +waaraan ik hechten bleef, in weerwil van mijzelven. Wenschende, +hieromtrent nader onderricht te ontvangen, wachtte ik het oogenblik af, +dat de jonge meisjes met haar ondervragingen hadden afgedaan en zich +vermaakten om in de _menagerie_, waar wij waren aangekomen, de +goudlakensche faisanten te voederen, terwijl Pulver zijn versch gestopte +pijp door middel van een brandglas aanstak, om dezen laatste te vragen, +mij nader te beschrijven, hoe die zeeroover er toch wel uitzag. + +"Wel! zooals ik UEd. gezegd heb," zeide hij: "een groote forsche kerel +met een _sombrero_ op het hoofd, een plantersbuis en een zeemansbroek, +een koppel pistolen...." + +"Ja," viel ik in: "en naderhand een japansche rok; maar zijn gelaat?" + +"Een knap slag van een vent: een paar fiksche oogen ... wat zal ik er +meer van zeggen?" + +"En zijn dochter?" + +"Ja! een aardig meisje, of zij zwart of blond was weet ik niet meer: een +goed gezicht ... en zoo groot als een meisje van veertien, vijftien +jaren." + +Met deze opheldering moest ik mij voor het oogenblik wel tevreden +stellen: en de klank van den bengel, die ons de aankomst van nieuwe +gasten verkondigde, deed ons spoedig weder den weg huiswaarts nemen. Wij +vonden den eigenaar van Guldenhof en zijn zoon op de stoep met Tante en +Van Baalen in gesprek. De Heer Blaek was de eerste, die naar ons +toekwam. Zijn kleeding was vrij wat keuriger, zijn gelaat vriendelijker +en zijn toon beleefder, dan toen ik hem in zijn koepel ontmoette. Hij +groette ons op een zeer heusche wijze, zeide iets zeer vleiends aan +Suzanna, kuste Henriëtte, en zich vervolgens tot mij wendende, drukte +hij mij de hand en vroeg mij om verschooning, zoo mijn onthaal op +Guldenhof niet was geweest gelijk het behoorde. "Maar mijn lieve Heer +Huyck!" zeide hij: "alles werkte ook samen om mij verkeerde vermoedens +jegens u te doen opvatten: uw kleeding, de verrassing van het oogenblik, +het verhaal van dieverijen in de buurt gepleegd, en zoo voort. Nu! doe +mij vermaak en toon mij, dat UEd. mij geen kwaad hart toedraagt, door +mij eens te komen bezoeken.--Gij zult mij altijd welkom wezen, en het +zal mijn zoon ongetwijfeld aangenaam zijn, nadere kennis met u te maken. +Sta mij toe, u aan elkanderen voor te stellen. Lodewijk was niet in zijn +schik," vervolgde hij, zich tot Henriëtte wendende, "dat gij, zoo zonder +hem daar iets van te zeggen, herwaarts getrokken waart. Gij weet, dat in +uwe afwezigheid Gildenhof weinig bekoorlijks voor hem oplevert." + +"Dat wist ik niet, Oom!" zeide Henriëtte: "en zoo ik hem niet gezegd +heb, dat ik hierheen ging, het is, omdat hij zich in de laatste twee +dagen niet te huis heeft laten zien." + +Ondertusschen was Lodewijk op den wenk zijns vaders ons genaderd, echter +niet met die haast, welke de Heer Blaek wilde doen gelooven, dat hem +naar zijn nicht dreef. + +"Komaan Lodewijk!" zeide zijn vader: "ik weet, gij zult verlangen om +Jetje wat te beknorren; maar eerst moet ik u aan den Heer Huyck +voorstellen, en u gelegenheid geven, om, evenals ik reeds deed, hem voor +onze misvatting en onbeleefdheid verschooning te vragen." + +Lodewijk en ik groetten elkanderen met die uiterlijke beleefdheid, welke +de samenleving voorschrijft ook aan hen, die elkanderen niet lijden +mogen. + +"Wij hebben de kennis reeds hernieuwd," zeide ik. + +Lodewijk zag mij schuins aan, en vervolgens, zich tot de dames wendende, +begon hij, waarschijnlijk om mij te vermijden, een druk gesprek met +Henriëtte, zoodat zijns vaders gelaat van tevredenheid blonk, en deze +nauwelijks de buigingen opmerkte, waarmede Kapitein Pulver hem +begroette. + +Niet lang daarna kwam de boodschap, dat het middagmaal was opgedischt, +en begaven wij ons naar de eetzaal. Tante plaatste zich tusschen de +beide oude Heeren: naast Van Baalen kwam Kapitein Pulver te zitten, +vervolgens mijn onwaardig ik, dan Henriëtte, en Lodewijk werd tusschen +haar en Suzanna geschikt. Ik maakte, gelijk men denken kan, van de +gelegenheid gebruik, om aan mijn buurjuffer alle mogelijke kleine +oplettendheden te bewijzen, zonder juist op te merken, of liever zonder +er mij aan te storen, dat haar oom dit vrij zuur aanzag, en zich +waarschijnlijk reeds beklaagde, dat hij mij den toegang tot zijn huis +had opengezet. De afgetrokkenheid van den Heer Blaek ontsnapte echter +niet aan Suzanna, noch zelfs aan Tante, die hem er over begon te plagen. + +"Ach Mevrouw!" fluisterde hij eindelijk, glimlachende: "er was een tijd, +waarin ik niet afgetrokken was in uw bijzijn, en het zoude van u +afhangen, dien tijd te doen herleven." + +"Ei kom! Het is een hoofdstuk uit de oude geschiedenis, dat gij +voordreunt," zeide Tante, lachende. + +"Hoe maakt UEd. het toch, om zulke heerlijke doperwtjes te bekomen?" +vroeg Van Baalen haar: "uit _mijn_ tuin in den Diemermeer kan ik die +maar zoo smakelijk niet krijgen." + +"Zeg dat niet," zeide Tante: "ik herinner mij zeer goed, er bij u tot +laat in September te hebben gegeten, als de mijne reeds lang gedaan +hadden." + +"Ja! bij mijn vorigen baas; maar mijn tegenwoordige tuinman heeft er +geen verstand van. 't Is of ik het altijd moet treffen, dat ik mij met +lieden behelpen moet, die geen kennis bezitten van hun vak." + +"Hoe bevallen UEd. de bruine langstaarten, die UEd. op de Palmmarkt van +Govert Sperwer gekocht hebt?" vroeg Lodewijk aan Van Baalen. + +"Hm!" antwoordde deze, het hoofd schuddende: "wat zal ik UEd. zeggen? De +beesten loopen hard genoeg: maar 't is mij wat moeilijk in 't haar te +blijven. Ik zal er moeten uitscheiden. Op de Palmmarkt waren er nog meer +te krijgen geweest; maar juist toen ik er op afkwam waren zij verkocht. +'t Is of ik altijd te laat moet komen. Maar daar bedenk ik iets: het +spannetje dat ik heden hier heb, heeft UEd. dat reeds gezien? Dat was +juist een kolfje naar uw hand." + +"Ik dank u," zeide Lodewijk: "ik heb nog paarden genoeg, en dan een +boeier bovendien; maar ik recommandeer mij, om ze straks eens te zien," +enz. + +Het gesprek werd na langzamerhand meer algemeen. Pulver, die niet naliet +den goeden wijn van Tante te prijzen en te betuigen, dat hij zulke waar +niet geproefd had, sedert hij bij de roovers had gevangen gezeten, +vermaakte ons nu en dan met zijn kluchtige uitvallen, en Van Baalen +perste ons menigen glimlach af, door zijn manie van zich over al wat hij +had te beklagen. Hetgeen de oude Heer Blaek zeide, was meestal gepast en +verstandig; en hij beviel mij in alle opzichten beter dan toen ik hem +voor 't eerst zag. Echter was het mij toch, als drukte dien man iets +bezwarends op het hart, dat hem midden onder het vroolijk gesprek zijn +goede stemming ontnemen kwam, en zich tusschen hem en zijn +blijgeestigheid plaatste als een wolk voor een heldere zomerzon. Hij zag +er niet uit als iemand, die iets kwaads in 't zin had of een misdrijf +zou begaan; maar wel als iemand die iets bedreven had, dat hem tot +naberouw verstrekte. Tante praatte wakker door, en maakte allerlei +plannen van vroolijke partijen voor de toekomst. Suzanna wierp er +bijwijlen een grap tusschen in: en Lodewijk scheen meer werk van zijn +nicht te maken dan gewoonlijk. + +Wij waren aan 't nagerecht, en de Heer Blaek was juist bezig over de +onbeschaamde diefstallen te spreken, die onlangs in de buurt hadden +plaats gehad, toen de knecht mij in het oor kwam fluisteren, dat er een +Heer buiten stond, die mij wenschte te spreken. + +"Een Heer om mij te spreken!" herhaalde ik, met eenige verwondering: +"dat hebt gij zeker verkeerd. Wie kan mij hier iets te zeggen hebben?" + +"Er is toch geen zwarigheid?" vroegen de dames, als uit éénen mond. + +"Waar komt hij vandaan? Is het iemand uit Amsterdam?" vroeg Tante. + +"Ik weet niet," zeide de knecht: "'t Is een Monsieur in 't zwart, en, +zoo ik mij niet bedrieg, dezelfde, die in het huisje van Baas Roggeveld +woont." + +"En komt die om mij te spreken?" vroeg ik: "ik kan niet begrijpen...." + +"Gij moest toch eens gaan zien," zeide Tante: "en kom ons dan daarna +verslag doen. Joris! laat dien Monsieur in de zijkamer." + +"Met het verlof van het gezelschap," zeide ik: en oprijzende begaf ik +mij naar de zijkamer; maar wie schetst mijn verbazing, toen ik zag, dat +de man, die op mij wachtte, niemand anders was dan Zwarte Piet, _in +propria persona_. + + + * * * * * + + +ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. + +VERHALENDE, HOE ZWARTE PIET FERDINAND MET EEN COMMISSIE BELASTTE EN HOE +SUZANNA EEN GROOTEN KOEK TROK. + + +"Hoe!" riep ik uit, terwijl ik den struikroover aanstaarde: gij waagt +het!..." + +"Ik waag niets, Mijnheer Huyck!" zeide hij: "want ik weet, dat UEd. de +man niet zijt, die mij verraden zult." + +"Maar toch!" hernam ik: "ik kan niet beseffen, wat gij mij kunt te +zeggen hebben." + +"In de eerste plaats moet ik mij van mijn schuldigen plicht komen +kwijten en u mijn dank betuigen voor het stilzwijgen, dat UEd. aangaande +onze ontmoeting hebt bewaard." + +"En hoe weet gij," vroeg ik, eenigszins verwonderd, "dat ik gezwegen +heb!" + +"O ho!" zeide hij met een glimlach: "dat kan ik genoeg uit de gevolgen +opmaken. Zoo UEd. maar een woord gesproken, maar een sein gegeven had, +waren de landhaaien mij reeds aan boord geweest, on zou ik hier thans +niet voor u staan, zoo gerust als een Admiraal op zijn dek; want +ofschoon men altijd nog naar Zwarten Piet zoekt, het is in den blinde en +zonder dat men weet, welken koers te houden. Niettemin! ik wil het +gevaar niet loopen van 't avond of morgen te verzeilen en denk deze +haven te verlaten." + +"Gij deedt beter," zeide ik, "uw geheele professie te verlaten, *welke u +toch nooit tot een gelukkig einde brengen zal." + +"Helaas, Mijnheer!" hernam hij, met een treurigen blik en een diepe +zucht: "hangt het wel van onszelven af, die met vrijen wil te kiezen? +Kan ik tegen wind en stroom opvaren? en moet men niet, als het tij +verloopt, de bakens verzetten? Hoe zou ik, na al het gebeurde, in staat +zijn, mijn wandel te verbeteren en onder een betere vlag te zeilen dan +die ik tot heden gevolgd ben? Zoo ik b.v. Mijnheer voorstelde, mij als +lakei in zijn dienst te nemen, zou zulks UEd. aanstaan?" + +"Gij weet," antwoordde ik, om de veronderstelling glimlachende, "dat men +geen lakei huurt zonder attestatiën van goed gedrag te zien: en ik +twijfel, of de uwe van dien aard zijn, dat zij mij voldoen zouden." + +"Daar moest UEd. niet op zweren," hervatte hij, terwijl hij een +zwartlederen _portefeuille_ uit den zak haalde, en daaruit eenige +papieren nam, die hij op de tafel uitspreidde: "ik heb hier een menigte +getuigschriften van de deftigste inwoners van Batavia en de Kaap, alle +bewijzende dat de persoon Joachim Waarglas hen in de betrekking van +kamerdienaar, schrijver en hofmeester met de meeste nauwgezetheid +gediend heeft. Lees ze maar eens, Mijnheer! zij zijn zoo voldoende +als...." + +"Als zij valsch zijn," viel ik in: "wat hebt gij te maken met +certificaten van eenen Joachim Weerglas, die wellicht nooit bestaan +heeft?" + +"Zeer zeker heeft de man bestaan," antwoordde hij, de papieren wederom +naar zich toestrijkende: "maar de goede ziel heeft die niet meer noodig; +daar hij sedert lang onder de groene baren slaapt, om welke reden ik er +des te minder conscientiewerk van gemaakt heb, mij zijn naam toe te +eigenen, en zijn papieren evenzeer, die toch voor niemand meer waarde +hebben en mij daarentegen zeer nuttig zijn, wanneer deze of gene +hapscheer mij komt praaien en verzoeken mijn kleuren te wijzen.--Maar +ook op mijn eigen naam heb ik zeer goede certificaten, die wellicht +beteren indruk op UEd. zouden maken." + +Dit zeggende, opende hij een verborgen gedeelte van zijn brieven-tasch +en haalde daaruit wederom eenige papieren voor den dag. + +"Wat dunkt u van dit certificaat?" vroeg hij, mij een der bewijsstukken +overhandigende. + +Ik nam het op en las niet zonder verbazing een geschrift in de Spaansche +taal, geteekend door den Graaf van Talavera, en getuigende, dat Sander +Gerritz, geboortig van Amsterdam, hem met onkreukbare trouw en ijver +gediend had. + +"Dat kan wel zoo valsch zijn als de rest," zeide ik, het hem +teruggevende. + +"Ho! ho! men kent aan onze kantoren zoowel als aan de landssecretarie de +naamteekening van den Graaf van Talavera.--Doch hier zijn nog meer +stukken, alle van bekende en nog levende personen: als hier is de +attestatie van Schipper Slingertouw, met wien ik als halfwassen brasem +drie reizen naar de Oost heb gedaan, van Schipper Blauwketting, bij wien +ik twee jaren stuurmansleerling geweest ben, van Kapitein Wijdwimpel, +daar ik onderstuurman bij was, van Kapitein Pulver, waar...." + +"Diens handteekening zouden wij terstond kunnen doen erkennen," zeide +ik: "want de man bevindt zich in de eetzaal." + +"De duiker, doet hij," riep Sander, zijn papieren snel verbergende: "ik +zou, wel is waar, den ouden pekbroek nog gaarne eens terugzien; maar +och! door kennis krijgt men kennis en men mocht op zulk een wijze dingen +van mij te weten komen, welke ik liever achterbaks houde." + +"Mag ik u eens vragen," hernam ik, "of er onder die certificaten geen is +van zekeren Don Manoël, onder wien gij waarschijnlijk ook gediend hebt?" + +Sander zag mij een wijl aan met doordringenden blik: "UEd. vraagt mij +naar den bekenden weg," zeide hij vervolgens, "en weet zoogoed als ik, +dat de man er ook bij is, al luidt zijn naam wat deftiger.--Maar dit +daargelaten, UEd. kan uit dit alles besluiten, dat ik onder mijn eigen +vlag niet durf varen en dus wel valsche kleuren dien te wijzen. Hoe wil +ik nu mijn weg beteren, daar ik, 't ga, hoe 't ga, gedwongen ben de +lieden of te bedriegen, of te bestelen?" + +"Mijn vader," zeide ik, "is een rechtschapen man: zoo gij u bij hem +begaaft, hem rondborstig uw levensloop verhaaldet, en hem ware begeerte +toondet om uw doolpad te verlaten, zou hij waarschijnlijk in staat zijn, +u kwijtschelding voor uwe begane misdrijven te bezorgen en een beter +vooruitzicht voor de toekomst te openen." + +"Al is," zeide Sander, "het schip nog zoo lek en de branding nog zoo +fel, zoo zal de matroos, om zijn leven te redden, niet overboord +springen, wanneer hij haaien voor den boeg ziet. Ik dank u, Mijnheer +Huyck! maar ik heb mijn nek te lief om uw voorslag aan te nemen. Mijn +oogmerk is naar Rusland of Noorwegen te gaan en te zien, of men mij daar +gebruiken kan: want dat loeren achter de struiken, en dat openveteren +van nachtsloten is geen werk voor iemand, die een korvet gecommandeerd +heeft." + +"De hemel geleide u," zeide ik: "maar hebt gij mij nu nog verder iets te +zeggen? Het gezelschap wacht mij, en...." + +"En dat van een boef, gelijk ik, begint u lastig te worden: dit begrijp +ik. Ik zal het kort maken. Deze kleinigheid verzoek ik u aan te nemen +als herinnering aan onze ontmoeting en als een bewijs mijner +erkentelijkheid." + +Dit zeggende, bood hij mij een ring aan, met fraaie _brillanten_ omzet. + +"Ik dank u," antwoordde ik, het geschenk afwijzende: "ik heb geen +waarborg, dat gij recht hebt, dien ring weg te geven, en bovendien +verlang ik geen verplichting aan u te hebben." + +"De ring behoort mij," zeide Sander, "ik heb dien met het zwaard genomen +van een kaper, die in onze jacht was komen stroopen en wien wij zijn +buit deden overgeven. Doch, begeert gij hem niet, het is wel, zoo blijf +ik uw schuldenaar. Tweemalen hebt gij mij ontmoet: ook deze reis +vertrouw ik op uwe bescheidenheid te kunnen rekenen." + +"Nog vier en twintig uren," zeide ik, "wil ik u die beloven; maar zijn +die verstreken, dan acht ik het mijn plicht als burger, uw verblijf te +ontdekken." + +"Over vier en twintig uren moogt gij, wat mij betreft, op de daken +schreeuwen, dat Sander Gerritz, Joachim Weerglas en Zwarte Piet slechts +één persoon zijn." + +"'t Is wel! maar maak nu, dat gij voortkomt. Ik hoor de gasten reeds +opstaan." + +"Nog één verzoek; misschien kent UEd. in Amsterdam zekeren armen poëet, +Lucas Helding, bij name." + +Ik knikte toestemmend. + +"Welnu! zou ik u mogen belasten met hem dit geld ter hand te stellen. De +man is behoeftig, en ik weet, dat zulks hem niet te onpas komen zal." + +Dit zeggende, haalde hij een geldzakje voor den dag, en stak het mij +toe. + +"Wat nu!" riep ik verbaasd. "Behoort Helding ook al tot de bende?" + +"Neen Mijnheer!"--Maar ik heb den man vroeger gekend; ik weet, dat hij +broodsgebrek lijdt en leven moet van de brokken, die rijke lieden hem +toewerpen, gelijk zij aan hun hof hond zouden doen. Ik heb genoeg om de +reis te ondernemen. Dit geld kan ik missen." + +"Verschoon mij", zeide ik: "maar zoo de goede man den oorsprong van dit +geld kende, zou hij het nimmer willen aannemen." + +"De henker hale die nauwgezetheid!" zeide Sander, op de lippen bijtende: +"de man, wien ik dat sommetje afhandig heb gemaakt, was een vreemdeling, +die wellicht te Moskou of te Weenen te huis behoort en wien ik het niet +kan terugzenden. Ik wil er mij van ontdoen: kan ik beter handelen, dan +door het aan aalmoezen te besteden? En heb ik dan geen recht, iemand +daarmede te bevoordeelen, die arm en braaf is?" + +"Gij zoudt althans rechtvaardiger handelen," antwoordde ik, "door het +aan de lieden terug te geven, die gij bestolen hebt, en die gij kent. +Vergoeding gaat boven aalmoezen." + +"Vergoeding!" riep hij ongeduldig uit: "en wat heb ik hem niet te +vergoeden? Hoor eens, Mijnheer! en beoordeel mij. Zes jaren geleden, +voor ik met Kapitein Pulver uitzeilde, had ik kennis aan de dochter van +Helding: een engel van braafheid, de lust van haar vader en van al wie +haar kende. Wij hadden elkander lief: zij zou mijn vrouw worden, zoodra +ik Stuurman was. 's Avonds voor mijn vertrek, daar wij met ons beiden +alleen waren...." Hier begon Sander te snikken. + +"Ik versta u," zeide ik, getroffen over de ontroering van den man, bij +wien in weerwil zijner wanbedrijven het goede zaad nog niet geheel +verstikt scheen te zijn: gij waart ondernemend en zij wellicht te +zwak...." + +"Ja Mijnheer!--Ik ging op reis. Wij hadden met tegenspoeden van allerlei +aard te kampen. Wij werden door zeeroovers gevangen: en, door nood +gedwongen, trad ik bij hen in dienst. Ik verwierf mij het vertrouwen en +de gunst van het opperhoofd, die mij al spoedig tot zijn Luitenant +verhief. Hoe hij ons verliet en hoe ikzelf na zijn vertrek het bevel +bekwam, en den naam van Zwarten Piet niet minder beroemd maakte dan die +van Don Manoël geweest was, ware te lang om hier te vertellen. De +fortuin liep ons eindelijk tegen: ik werd gevangengenomen, doch +ontsnapte en kwam op een Hollandsch schip terug. Te Heivoet echter werd +ik herkend door een Kapitein, wiens vaartuig ik geplunderd had: ik +ontsnapte den rakkers, die mij zochten, en leidde sinds een zwervend +leven. Van zeeschuimer werd ik struikroover; maar, zooals ik u zeide, +dit laatste beroep begon mij tegen te staan. Ik trachtte intusschen +narichten in te winnen omtrent Klaartje; want, ofschoon ik in de +West-Indiën, en toen ik geen gedachten had haar ooit weer te zien, haar +beeld zoo wat op den achtergrond had gezet, bij mijn terugkomst in mijn +vaderland was het of mijn liefde met dubbele kracht herleefde;--maar +och, Mijnheer! wat moest ik hooren? Zij was weg, zij had haar vader +verlaten, was van kwaad tot erger geraakt, en leidde nu hier, dan daar, +een ongebonden leven.--Ik weet, het is slechts gedeeltelijk mijne +schuld: en echter is het mij, als had ik al die ellende +veroorzaakt.--Ben ik nu den ouden man vergoeding schuldig of niet?" + +De gelaatstrekken van Sander hadden gedurende dit verhaal, hetwelk hij +onder gedurig snikken en met een bevende stem gedaan had, dezelfde +bleekheid en ontroering vertoond, welke mij in de kerk des morgens +getroffen hadden. Ik besefte nu, waarom het tafereel, door den Predikant +gemaald, zulk een indruk op hem gemaakt had. + +"Helding zal, indien dit alles waar is, van u althans niets willes +aanvaarden," hernam ik, zelf niet wetende, wat te zeggen. + +"Dat behoeft ook niet, Helding weet niet, mag niet weten, van wien dit +komt. Nog eens, wat ik u bidden mag, bezorg dit aan den goeden man." + +"Hebt gij geen andere gelegenheid?" vroeg ik, eenigszins bedremmeld; +want ik hoorde het gezelschap, dat door de gang kwam en de stoep aftrad. + +"Ik heb," antwoordde hij, "onder mijn kennissen geen eerlijke lieden +genoeg, om hun zulk een boodschap op te dragen:--hier ligt het geld: ik +neem het niet weer op: gij zult--gij moet het bezorgen." + +"In waarheid!" hernam ik: "het is een commissie, die ik met mijn geweten +niet kan overeenbrengen. Gij maakt mij tot heler van gestolen goed." + +"Uw dienaar, Mijnheer! God zegene u." En zich buigende, opende bij de +deur om te vertrekken, toen hem iemand, die juist binnenkwam, met een +vaart tegen 't lijf kwam aanloopen. + +"Vergeving! vergeving!" zeide Kapitein Pulver! want deze was het: "ik +kwam mijn hoed zoeken, dien ik hier gelaten heb....; maar wat deksel! de +droes is zoo niet!" en hij bleef Sander met een open mond aanstaren. +Deze was een oogenblik onthutst; maar, zich herstellende, wendde hij het +gezicht naar mij toe en van Pulver af en wilde het vertrek verlaten. + +"Maar voor den duiker!" riep Pulver, die al om hem heen gedraaid had: +"heb ik het mis of heb ik het wis? Is UEd., als ik mag vragen...." + +"Uw dienaar, Sinjeur!" zeide Sander, zich haastig door de gang naar de +voordeur begevende. + +"Maar met uw verlof! een amerijtje geduld!" riep Pulver, hem navolgende: +"Sander! ben je 't? of ben je 't niet? Sandertje! ken je Kapitein Pulver +niet meer?" + +Sander zag waarschijnlijk, dat alleen onbeschaamdheid hem uit dezen pas +kon redden. Hij draaide zich aan de voordeur om, trad met een vasten +stap naar Pulver toe en zag hem stijf in 't gezicht. + +"Sinjeur!" zeide hij: "hier heeft een misverstand plaats. UEd. heeft den +verkeerde voor. Mijn naam is Joachim Weerglas. Ik heb de eer u te +groeten." + +Dit gezegd hebbende, maakte hij rechtsomkeert, liet Pulver bedremmeld +staan, stapte de stoep af, en, in het voorbijgaan het gezelschap, dat op +het voorplein stond, deftig groetende, wandelde hij zonder overhaasting +de plaats af. + +"Nu! ik mag lijden dat mijn fokkemast in een nachtkaars verandert," +zeide Pulver, hem verbaasd naoogende: "indien ik ooit zulk een +gelijkenis meer gezien heb." + +"Ik moet zeggen, "Neef!" zeide Tante, toen ik, na den geldzak op mijn +kamer gebracht te hebben, weder buiten gekomen was; "die Monsieur is +lang van stof. Wat had die met u te verhandelen?" + +"O! heel wat," zeide ik: "meer dan ik thans vertellen kan." + +"Wie was die Heer?" vroeg Suzanna: "mij dunkt, ik heb hem hedenmorgen in +de kerk gezien." + +"Gij hadt beter gedaan," zeide ik, een andere wending aan het gesprek +wenschende te geven, "den Predikant aan te zien, dan de jonge Messieurs +te begluren." + +"Kan ik het helpen?" hernam Suzanna: "die man dwong mij wel hem aan te +kijken; want hij snikte zoo luid, dat iedereen het hoorde." + +"Inderdaad," zeide Henriëtte: "nu gij 't zegt, herinner ik mij ook, hem +te hebben opgemerkt. Hij scheen zeer getroffen door de predikatie." + +"Gekheid!" hernam Suzanna: "hij huilde van verdriet bij de gedachte, dat +hij bij gebrek aan contanten al de kermisvermaken zou moeten missen, +welke Dominee zoo treffend afschilderde, zoodat hij als zijn meisje hem +van avond vraagt: + + Jan! koop mij een kermis, + +zal moeten antwoorden: + + Mooi meisje! ik heb er geen geld." + +"Nu zijt gij er toch niet achter, Zusje!" zeide ik: "want hij kwam mij +juist verlof verzoeken om met u ter kermis te gaan." + +"Zoo! En ik hoop dat gij gezegt hebt; als 't u belieft." + +"Ik zeide, wij waren al Heeren genoeg." + +"Wel foei! zoo zal ik nooit een vrijer krijgen, als gij die op zulk een +manier afscheept.--Maar, Kapitein Pulver! Hoe is het? Gij kijkt dien +Monsieur nogal na, schoon hij reeds lang uit het gezicht is. Ik heb wel +gehoord, dat de zeelui door oefening een scherp gezicht krijgen! maar +toch! of gij hem zoo door de bladeren heen kunt ontdekken, dat zou mij +verwonderen." + +"Kapitein Pulver meende, geloof ik, dat hij den man kende," zeide ik. + +"Ja waarlijk!" zeide Pulver, als uit een droom ontwakende: "en ik geloof +het nog." + +"Kent gij Monsieur Weerglas?" vroeg Tante, hem naderende: "want ik meen, +dat hij het was." + +"Monsieur Weerglas!" herhaalde Pulver: "ik heb nooit een weerglas gekend +dan hetgeen ik aan boord gebruik en gemaakt is door Michiel Blut op den +Zeedijk. De waarheid is, dat de man als twee druppelen water gelijkt op +mijn Onderstuurman Sander Gerritz, daar ik heden van verteld heb." + +"De Kapitein," zeide Suzanna tegen Tante, "dacht als Phocas bij +Corneille: + + _Tombai-je dans l'erreur ou si j'en vais sortir?_ + +"Ja Juffertje! als ik Fransch verstond," zeide Pulver, "dan zou ik dat +misschien gedacht hebben; maar ik heb dien _kornoelje_ nooit gekend." + +"Kom!" zeide Tante: "laat ons maar niet meer aan dien man denken, en +onze wandeling voortzetten. Daar is Van Baalen al een eind vooruit met +den Heer Blaek, en zij zijn zoo druk over den wissel op Londen aan den +gang, dat zij niet bespeuren, dat wij achterblijven. En de Heer +Lodewijk, waar is die?" + +"Ik geloof naar stal," zeide Henriëtte: "om de paarden van den Heer Van +Baalen te zien." + +"Aha! zoo hij die boven ons gezelschap verkiest," zeide Suzanna, "dan +zie ik wel, dat ik op hem ook niet zal moeten rekenen, om mij hedenavond +ter kermis te brengen, en ik zal Kapitein Pulver wel te vriend mogen +houden: anders ben ik geheel zonder vrijer." + +"Tante heeft wel gelijk," zeide ik stil tegen Henriëtte: "wanneer zij +zegt, dat wij dien Monsieur Weerglas moeten daarlaten. Hij heeft mij ten +minste lang genoeg onttrokken aan een gezelschap, dat mij boven alles +aangenaam is." + +"Mijnheer!" antwoordde Henriëtte: "gij herinnert u onze afspraak op den +koepel wel? Wij zouden alle complimenten daarlaten." + +"Ik kan het waarlijk niet helpen," zeide ik, "dat gij geen onderscheid +weet te maken tusschen waarheid en complimenten." + +Op deze wijze pratende, wandelden wij voort, terwijl Suzanna den zeeman +had beetgenomen, wien zij allerlei vragen deed, en Tante nu rechts dan +links liep, om bloemen te plukken, welke zij alsdan aan de jonge meisjes +kwam aanbieden. Na eenigen tijd vervoegde zich Lodewijk weder bij ons, +of liever bij Van Baalen, met wien hij, na lang loven en bieden, den +koop eens werd over de harddravers, onder beding, dat hij die nog eens +zoude probeeren. + +Te huis gekeerd, vonden wij de theetafel, die ons wachtte: en terwijl +wij het geurige kruid dronken, liet ik, mij van alle onzekerheid +wenschende te ontslaan, het gesprek vallen op de Spaansche +aangelegenheden: waarna ik, bij mijn neus langs, de vraag deed, of +iemand den Graaf van Talavera ooit had hooren noemen. + +Het kwam mij voor, of de Heer Blaek bij deze vraag eenigszins van kleur +veranderde: hij hield zich althans, of hij dien nooit geboord had; maar +Van Baalen haastte zich te antwoorden: + +"Den Graaf van Talavera! wel zeker! wie kent dien niet? Hij was +Vlies-Ridder, Grande van Spanje, Admiraal van Castilië, gunsteling des +Konings; in één woord, een troetelkind van 't geluk;--maar 't kan +verkeeren, zegt Bredero: en met hem is het ook mal afgeloopen. Hij is in +ongenade geraakt, heeft zich uit de voeten gemaakt en niemand weet, wat +er van hem geworden is." + +"'t Is waar ook," hervatte ik: "nu herinner ik mij, vroeger wel van den +man gehoord te hebben." + +"Stil! stil toch!" zeide Tante, terwijl zij Van Baalen met den elleboog +aanstootte. + +"Ik mag er dan toch wel bij vertellen," vervolgde hij, niets van de +geheime wenken van Tante begrijpende, "dat hij eigenlijk een +Gelderschman van geboorte was en zijn loopbaan in 's lands dienst +begonnen is. De Heer Blaek zal zich Baron Van Lintz wel herinneren?" + +"Ik, Mijnheer?" vroeg de Heer Blaek, terwijl hij moeite had, om het +theekopje, dat in zijn hand beefde, aan den mond te brengen: "met uw +verlof ... neen ... ik herinner mij niets van hem." + +"Niets! Is dan niet.... O! hoe kan ik zoo dom zijn?" zeide Van Baalen, +terwijl hij zichzelven met de vuist voor het hoofd sloeg: "Ik was +waarlijk uw betrekking tot dien man vergeten. Ik verzoek verschooning: +ik heb mij schandelijk voorbijgepraat. Zoo iets kan slechts mij alleen +gebeuren. Ik ben de ongelukkigste man van de wereld." + +Nu was ik nog even wijs. Ik keek rond: de Heer Blaek was van zijn +ontsteltenis nauwelijks teruggekomen. Van Baalen ging voort met +_excuses_ te maken. Henriëtte zag met haar groote en fraaie oogen +iedereen beurtelings aan als om opheldering te vragen. Tante bood +theerandjes en confituren aan, en deed haar best om de aandacht af te +trekken. Lodewijk neuriede een Fransch liedje en Suzanna mompelde in +zich zelve: + + _"Et jamais dans Larisse un lâche ravisseur + Me vint-il enlever ou ma femme ou ma soeur?"_ + +Wat Pulver betreft, hij was in zulk een rookwolk gehuld, dat het mij +onmogelijk was zijn gelaat te onderscheiden. + +Het gesprek werd nu, zooals meestal het geval is na een dergelijk +_incident_, koud en onbeduidend: ja, het was met een waar genoegen, dat +iedereen het theegoed zag wegnemen, waarna wij gezamenlijk een wandeling +in 't dorp gingen doen. Dewijl de kermisvermakelijkheden, welke wij daar +bijwoonden, niet van dien aard waren, dat de beschrijving daarvan +eenigszins belangrijk voor den lezer zoude zijn, maar slechts dienen +zoude, om mijn verhaal nutteloos te verlengen, zal ik hier alleen +vermelden, dat Suzanna, bij het gooien aan een koekkraam, door de +fortuin begunstigd werd en het geluk had van een grooten koek te +trekken, waarop met gouden letters te lezen stond: + + DIT IS + VOOR + MIJN + +Wij keerden tegen negen uren huiswaarts, waarna de vier genoodigde +Heeren, wier rijtuigen reeds een poos gewacht hadden, hun afscheid namen +en Heizicht verlieten. + + + * * * * * + + +ACHTTIENDE HOOFDSTUK, + +WAARIN FERDINAND OP ZIJN KANTOOR GEÏNSTALLEERD, EN, ALS KRELIS LOUWEN, +OP EEN POËTENMAAL WORDT GENOODIGD. + + +Het was met een beklemd hart, dat ik den volgenden morgen de sjees van +Tante zag voorkomen, om mij naar Amsterdam terug te brengen, en mij een +plaats te doen verlaten, waar ik een voorwerp achterliet, dat mij +ondanks onze korte kennismaking, onuitsprekelijk dierbaar geworden was. +Ik mocht echter mijn verblijf niet langer rekken; want ik moest dien dag +bij den Heer Van Baalen zijn om mijn nieuwe betrekking te aanvaarden: en +ik wil niet ontkennen, dat de gedachte mij streelde, van niet langer, +gelijk voor vijf dagen, te Amsterdam aan te komen, als een berooide +straatslijper, die niets te verdienen heeft, maar als medechef van een +geaccrediteerd handelshuis. Deze betrekking gaf mij dan ook tevens +eenigen waarborg om met meer vrijmoedigheid aanzoek te kunnen doen naar +de hand van een meisje, hetwelk ik niet zoude ten huwelijk durven +vragen, zonder het vooruitzicht te hebben, van haar eerlang een +maatschappelijke positie te verschaffen, geëvenredigd aan die, waaraan +zij gewoon was. Deze en dergelijke gedachten beurden mij onderweg +zoodanig op, dat ik in eene recht opgeruimde stemming te huis kwam. Na +mijn moeder omhelsd, en de jonge leden der familie verheugd te hebben +met een grooten koek, dien Suzanna mij voor hen had medegegeven, begaf +ik mij naar het huis van Van Baalen, die mij uiterst minzaam ontving en +terstond naar zijn kantoor geleidde, waar ik met alle behoorlijke +plechtigheid aan de boekhouders, bedienden en loopers werd voorgesteld. + +"Ik heb dezen hoek voor u bestemd," zeide Van Baalen: "hopende dat de +plaats en het licht u gevallen--en dien lessenaar geledigd, dien UEd. +gebruiken kan, zoolang er geen nieuwen vervaardigd is.--Wijdveld! haal +de boeken eens, dat Mijnheer Huyck eenig denkbeeld moge bekomen, hoe de +zaken staan en op wat hoogte wij zoo wat zijn.--Zoo UEd. eenige kopieën +of notitie van 't een of 't ander verlangt, heeft UEd. maar te spreken: +en, heeft UEd. eenige inlichtingen noodig, Wijdveld of ikzelf zijn +altijd bereid u die te geven." + +Gedurende deze minzame toespraak van mijn nieuwen compagnon, had +Wijdveld, de tweede boekhouder, al de boeken aangebracht, voor mij op de +schrijftafel nedergelegd en aan het laatst beschreven folio opgeslagen, +waarna hij zich weder naar zijn lessenaar begaf. Ik riep nu al mijn +opmerkzaamheid, en hetgeen mij van de theoretische kennis van het +Italiaansch boekhouden uit mijne schooljaren was bijgebleven, te hulp, +om mij met den staat der zaken bekend te maken. Van Baalen had, naar het +mij dien dag voorkwam, overal het oog, en gelijk mij later bleek, ook +liet hoofd in: en, zonder zijn plaats of werk te verlaten, wist hij dat +zijner ondergeschikten zorgvuldig na te gaan, hun zijn bevelen te geven, +hen, waar 't noodig was, te recht te wijzen, en op mijn gezicht te +lezen, wanneer ik hier of daar zwarigheden ontmoette. + +"Mijnheer Karelsz!" zeide hij, na eenen der ontvangen brieven gelezen te +hebben, tot den eersten boekhouder: "Heinrich Haspel en Co. te Hamburg +schrijven ons hun te remitteeren a 33 1/2 st. per daalder van 32 ß lubs +of op Frankfort a 85 & per florijn van 65 kreutzers". + +"Ik geloof," zeide Karelsz, "dat wij a 84 & op Frankfort kunnen +remitteeren." + +"Ja," zeide Van Baalen: "en tot 33 st. op Hamburg, hetgeen hun nog +voordeeliger uitkomt. Laat Pietje Van Lingen het juiste verschil eens +opmaken:--en tevens, hoeveel wij in courant geld moeten uittellen om de +1024000 reis aan Isodore Perez te Lissabon te remitteeren a 110 & per +dukaat, de agio 3 ½ percent. Hier is een advies van John Smith te +Londen, dat hij 480 stuks Blok-tin voor onze rekening heeft ingekocht en +te Cadix geconsigneerd om aldaar voor onze rekening te verkoopen ... die +factuur loopt hoog genoeg: 496 £ sterling; maar de ongelden schijnen +grooter geweest te zijn dan gewoonlijk:--Monsieur Snijders! wanneer gij +er in geslaagd zult zijn, uw pen te vermaken, waaraan gij sedert een +half uur bezig zijt, wees dan zoo goed, deze factuur eens over te +brengen, en te zien hoe onze rekening met dat huis staat:--het +verwondert mij, dat hij niets schrijft over die vier balen Beathilies +Ternatanes, die hem in de vorige week gezonden zijn; het heeft wel is +waar nogal gestormd op zee: en de beurtman kan te laat zijn +aangekomen:--aan die Suiker van Harry Harding op Sint-Christoffel +behoeft geen rekening gegeven te worden, Mijnheer Wijdveld! Ik heb van +dien man geen goed meer te wachten.--Ik zie al, waar UEd. naar zoekt, +Mijnheer Huyck! UEd. is waarschijnlijk verwonderd, dat de agio niet bij +iederen wissel genoteerd staat: maar het is mijne gewoonte, dat op zijn +beloop te laten en bij 't sluiten der rekening het bedrag der agio op +Rekening van Agio te brengen, en de rest op Winst en Verlies.--Mijnheer +Karelsz, hebt gij al een nota van De Wijs over den verkoop van die 36 +Ceroenen Indigo Lauro?--Wees anders zoo goed hem daaraan te herinneren: +en zeg hem, dat, zoo hij die niet dadelijk inlevert, ik mij van een +anderen makelaar zal bedienen;--en denk toch, om Van Erkeles te +waarschuwen wegens de assurantie voor de "Fortuin". Pulver heeft zich al +beklaagd, dat men het schip nog niet is komen opnemen. Ziedaar, Mijnheer +Huyck! hier is een circulaire, die ik gesteld heb, om bericht van onze +compagnieschap te geven: UEd. gelieve uw oordeel daarover te zeggen. Nu +zie! dat is mis," vervolgde hij, een anderen brief lezende, en dien aan +Karelsz overreikende, die bleek werd als een doek. + +"Hemel!" zeide deze, met een zachte stem, zoodat geen der bedienden het +hooren kon: "dat is een ongeval! wie had dat kunnen droomen?" + +"'t Zijn veertig duizend gulden in 't water," zeide Van Baalen, de +schouders ophalende, doch zonder een gezicht te vertrekken. + +"Paulus Leyster insolvent!" hernam Karelsz, zuchtende: "ik had zooveel +vertrouwen in zijn soliditeit." + +"Stil!" zeide Van Baalen: "men behoeft niet precies te weten, wat wij +daaraan verliezen. Bovendien, zonder schade hier of daar gaat de negotie +nooit. Tracht intusschen berichten in te winnen, of er wat van te recht +komt. Mijnheer Huyck! ik zal u dit later wel vertellen. 't Valt +gelukkig, dat UEd. hier nog niets mede te maken heeft; doch UEd. kan er +uit zien, dat het ons niet altijd voor den wind gaat." + +Dit was het eenige beklag, dat hij zich veroorloofde. Ik kon van mijne +verbazing niet terugkomen. Was deze dezelfde man, wien ik den dag te +voren zoo morrende en klagende had leeren kennen. Hij had zich den +ongelukkigsten man der wereld genoemd, omdat zijn tuinbaas hem geen +doperwtjes kon leveren, en hij droeg met gelatenheid een verlies van +veertig duizend gulden. Hoe verkeerd, dacht ik, zijn de oordeelvellingen +der menschen bij een slechts oppervlakkige kennis! Wie den Heer Van +Baalen alleen in de gewone samenleving ontmoet had, zou hem niet anders +hebben beschouwd dan als een verdrietigen, gemelijken, verstrooiden +knorrepot, die zichzelven en anderen tot last leefde;--en ook alzoo had +ik hem beoordeeld, en reeds het denkbeeld mij beangst, van in zijn +gezelschap mijn dagen te moeten slijten. Hoezeer had ik mij bedrogen! en +hoe aangenaam vond ik mij verrast, nu ik hem in zijn waarde leerde +kennen; en, dat ik het hier bijvoege, hoe meer tijd ik in het vervolg +met hem sleet, hoe meer ik zijn rustelooze werkzaamheid, zijn helder +inzicht in de zaken, zijn geest van orde, zijn kordaatheid in 't +handelen en zijn gelijkheid van gemoed bij voor- en tegenspoed leerde +bewonderen. Slechts op ééne wijze heb ik mij dat verschil tusschen Van +Baalen op 't kantoor en Van Baalen in de wereld kunnen verklaren. Hij +was van de natuur tot handelaar bestemd, en door zijn stand in de +maatschappij tot uitgaan gedwongen. In zaken was hij op zijn plaats; in +de wereld speelde hij een rol. Maar zijn ziel was bij zijn _affaire_ en +bleef er bij, al was zijn lichaam in de dagelijksche kringen aanwezig; +hij gevoelde zich aldaar niet op zijn gemak: en verveling, zucht om +zonderling te schijnen, wrevel, of al deze aandoeningen te zamen +genomen, bedierven alsdan zijn luim en vormden hem tot den man, dien ik +vroeger geschilderd heb. + +Terwijl ik mij nog op het kantoor bevond, kwam mijn boodschap aan +Helding mij in de gedachten. Ik was eerst voornemens geweest, die aan +Heynsz op te dragen: maar de vrees om vermoedens te wekken had mij dit +plan doen verwerpen: en ik begreep, dat het beter ware en meer +overeenkomstig met het doel des zenders, het geld op een zoodanige wijze +in de handen des dichters te spelen, dat men nimmer kon nagaan van wien +het kwam. Toen dus, bij het sluiten van het kantoor, de bediende kwam +hooren, of de patroon nog iets te zeggen had, verzocht ik verlof aan Van +Baalen, dien man met een commissie te belasten: dit toegestaan zijnde, +nam ik den looper ter zijde, deelde hem mijne instructiën mede, en +stelde hem vervolgens het geld ter hand, dat ik, om op alle gelegenheden +gewapend te zijn, bij 't van huis gaan bij mij had gestoken. Ik bleef +toen nog eenigen tijd met Van Baalen alleen, ten einde al wat onze +compagnieschap betrof op een behoorlijken voet te regelen, en keerde +recht tevreden naar huis. + +Op den avond van dien dag zat mijn familie in onze huiskamer vereenigd. +Tante Letje was bij ons te bezoek en ik was naar mijn kamer gegaan om +eenige plaatwerken te krijgen, die ik aan de mijnen wilde laten zien, +toen ik hoorde, dat er iemand aangediend en na eenig toevens +binnengelaten werd. Ik kwam weder beneden, mijn platen onder den arm +houdende, en was niet weinig verbaasd en teleurgesteld, toen ik ontdekte +dat de bezoeker niemand anders was dan vriend Helding, die, zoodra hij +mij zag, naar mij toekwam, en met de meeste eerbiedigheid mij zijn dank +betuigde voor de weldaad, die ik hem bewezen had. + +Ik stond als van den donder getroffen en verwenschte het toeval, dat ik +juist uit de kamer was, toen hij zich had laten aandienen: daar ik in +het tegenovergestelde geval naar hem had kunnen gaan en hem afzonderlijk +spreken: en nu, vreesde ik, zou de bommel losbreken. + +"Maar mijn waarde Monsieur Helding!" zeide ik eindelijk: "ik weet, niet +waar UEd. van spreekt: ik betuig u, dat uw dankzeggingen mij zoo vreemd +voorkomen...." + +"Wel ja!" zeide mijn vader, die van meening was, dat Helding, voor de +twee dukaten bedanken kwam: "UEd. behoefde waarlijk niet de moeite te +doen, van daarvoor hier te komen. Het gedicht, waarmede UEd. ons vereerd +hebt, is slechts weinig betaald met zulk een bagatelletje." + +"Een bagatelletje, Ed.-Gestr. Heer!" riep Helding: "waarlijk! zoo UEd. +honderd Zeeuwen een bagatelletje noemt! voor UEd. is 't mogelijk, maar +voor mij waarachtig niet." + +"Honderd Zeeuwen!" herhaalde mijn vader: "hier moet een misverstand +plaats hebben: dat geld komt van mij niet: en ik betwijfel, of mijn zoon +ook genoeg bij kas is om zulke _munera_ weg te geven." + +"Eilieve, Ed.-Gestr. Heer!" hervatte de poëet: "UEd. drijft het al te +verre. Zulk een edele wijze van schenken verhoogt de waarde van het +geschonkene." + +"Dat uw slinkerhand niet wete wat uw rechter geeft," mompelde Tante +Letje. + +"Maar het is vruchteloos," vervolgde Helding, "de zaak te willen +verbloemen. Hoe fijn het werk ook bestoken was, ik ben er toch achter +gekomen." + +"Eilieve! Geef ons de _historia facti_ eens," zeide mijn vader, "want ik +ben nieuwsgierig te weten hoe de vork in den steel zit." + +"Met genoegen, Edel-Gestr. Heer. Ik zat daar op mijn bovenkamer en had +een veldzang ter gelegenheid der verjaring van den Heere Smethof voor +mij, terwijl Heynsz, mijn huisheer, juist bij mij zat en mij een +quitantie schreef voor drie maanden huur, die ik hem voldeed uit de twee +dukaten, die UEd. laatst bij mij gelaten hadt. Daar wordt aan mijn deur +geklopt: ik zeg "binnen!" daar komt een Monsieur binnen: "Monsieur Lucas +Helding"--"Dezelfde," zeg ik. "Dan moet ik u dit zakje overhandigen," +zegt hij: "wees zoo goed, mij quitantie daarvoor te geven." Met begon +hij het geld op de tafel uit te tellen: alle gerande Zeeuwsche +Rijksdaalders. Ik was zoo buiten mijzelf, dat ik beefde als een rieten +blad. "Maar man!" zeg ik: "UEd. is zeker abuis. Ik ben geen geld te +wachten."--"Geen abuis ter wereld," zegt hij, terwijl hij het geld al +vast voortelde: "zoo UEd. Lucas Helding is: 29, 30, 81."--"Maar van wie +komt het toch?" vroeg ik.--"Ja! dat mag ik niet zeggen: 45, 46, +47."--Het was mij alsof alles mij draaide voor de oogen! zulk een som +gelds te zien.--"Wel!" zeide Heynsz: "ik zou het maar opsteken. Men moet +zoo geen koren van den molen sturen."--zeide ik: "Sinjeur Heynsz! wees +zoo goed en schrijf mij de quitantie eens. Gij zijt nu toch bezig: en ik +zou niet in staat zijn, een letter op 't papier te stellen, zoo confuus +ben ik."--"Daar heb ik niet tegen," zeide hij: "hoe groot is de +som?"--Tweehonderd zestig gulden," zei de vreemde persoon.--Nu, Heynsz +schreef het reçu: ik teekende, en de man kuierde weg. "Begrijp je daar +iets van, Sinjeur Heynsz?" vroeg ik. "Neen," zei hij: "maar 't is een +buitenkansje, daar ik u geluk mee wensch...." "Ken je dien man?" vroeg +ik weer. "Jawel!" zeide hij:"'t is een kantoorknecht bij Van Baalen." + +"Dat die drommelsche verklikker ook tegenwoordig moest zijn," dacht ik, +bij dit gedeelte van Heldings verhaal. Deze vervolgde: + +"Dat was aan geen doove gezeid. Ik gaf mijn geld aan Heynsz om te bergen +en liep naar den Heer Van Baalen. Maar jawel! Ik had pas een paar +woorden gezegd, of ik merkte, dat het alweer mis was. "Ik geef mijn geld +zoo niet weg," zeide hij, en liet daarop den kantoorknecht roepen, die +juist aan huis was. Toen kwam het hooge woord er uit: hij had het van +UEd. gekregen om het mij te bezorgen." + +Hier zette mijn geheele familie groote oogen op en ik sloeg de mijne +neder, mijn noodlottig gesternte verwenschende. + +"Ik wist niet, dat uwe middelen zoo ruim waren," zeide mijn vader met +bevreemding. + +"Het spijt mij, dat het ontdekt is," hernam ik: "maar ik kan u +verklaren, Monsieur Helding! dat uw dankbetuigingen niet aan mij +behooren gericht te zijn. UEd. is het geld evenmin aan mij verschuldigd +als aan den kantoorknecht, die het u gebracht heeft; want beiden hebben +wij het van een derde ontvangen: en de hand, die 't mij ter hand stelde, +wil niet genoemd zijn." + +Mijn toon was zoo ernstig, dat Helding overtuigd scheen. Nu keek hij +mijn vader aan; maar deze schudde het hoofd, en mompelde: "_Etiam per +interpositam personam donatio consummari potest_; maar ik begrijp er +niets van." + +"En mag ik er volstrekt niet naar raden, wie de zender is?" vroeg +Helding. + +"Ik verzeker u," was mijn antwoord, "dat gij daar vergeefsche moeite toe +zoudt doen. Het is mij bovendien volstrekt verboden u iets dienaangaande +te vertellen." + +Helding zuchtte en haalde de schouders op: "in dat geval ben ik UEd. +toch altijd dankbaar voor de bezorging," zeide hij: "en hetzij UEd. de +zender zijt of niet, zoo wil ik toch niet nalaten, UEd. het tweede +oogmerk mijner komst mede te deelen, zijnde om UEd. te noodigen op een +klein partijtje, dat ik sedert lang aan eenige mijner kunstvrienden +schuldig ben en nu eindelijk in staat ben gesteld, hun te geven." + +"Mijn waarde Monsieur Helding!" zeide ik: "ik ben volstrekt niet op de +hoogte, om met geleerde lieden om te gaan, en zal bovendien thans +drukten genoeg aan de hand krijgen, die mij dergelijke partijen wel +zullen beletten." + +"Ja! dat vind ik ook," zeide mijn moeder, mij met bezorgdheid aanziende: +"dergelijke partijen duren somtijds laat: men gebruikt er meer dan +gewoonlijk, de gezondheid lijdt er door." + +"Och! UEd. meent het niet," zeide Helding: "de Jongeheer kan immers naar +huis gaan wanneer hij verkiest, en behoeft niet meer te drinken dan hem +lijkt; een glas roode wijn kan op zijne jaren zooveel kwaad niet: en dan +bovendien, de Jongeheer heeft het mij beloofd." + +"Het zij verre van mij, hier, ongeroepen, wijsheid te willen +verschaffen," zeide mijn vader: "maar ik geef u, Monsieur Helding! +vriendschappelijk in bedenking, of gij weldoet de verkregene som zoo +dadelijk te gebruiken om uwe vrienden te trakteeren. Ik weet wel, gij +poëten acht het geld als slijk en denkt met Horatius: + + _Nullus argento color est avaris abdito terris_: + +maar toch, ik denk, dat het oogmerk des zenders geweest is, dat gij er +u-zelven mede te goed deedt, en niet, dat anderen het verbrasten." + +"UEd.-Gestr. spreekt zeer waar," zeide Helding: "maar wat is het geval? +Ik ben nu al zoovele jaren lid van een vriendenkring ter onderlinge +oefening in de dichtkunst. Volgens de instellingen van ons genootschap +moeten wij maandelijks bij een der leden vergaderen, die de overigen +ontvangt en hun een glas wijn schenkt naar zijn vermogen. En daar zij nu +weten, dat ik geen kelder heb, wisten zij het altijd zóó te schikken, +dat mijne beurt werd overgeslagen. Ik heb nu zoovele jaren altijd op +hunne kosten wijn gedronken, en nu wilde ik wel voor eens in mijn leven +hunne beleefdheid te mijnen opzichte vergelden." + +"Dat is edelmoedig gedacht," zeide mijn vader: "maar toch, draag zorg, +dat gij niet alles aan den wijn verdoet: en bepaal u dan bij hen, aan +wien gij een traktement schuldig zijt." + +"Nu ja!" zeide Helding: "of er een paar meer of minder zijn, dat zal er +zooveel niet toe doen: en aan den jongen Heer, die mij in staat gesteld +heeft mijn huishuur te voldoen, wilde ik toch ook wel toonen, dat ik +niet ondankbaar ben. 't Is zeker wel wat vermetel van mij, te durven +hopen, dat iemand als de Jongeheer Huyck mij de eer aan zoude doen mijn +arme woning te bezoeken." + +"Volstrekt niet," hernam mijn vader: "en ik heb er niet tegen, dat mijn +zoon van uw uitnoodiging gebruik make, indien zijn kantoordrukten het +niet beletten en hij voor dien avond niet verzeid is." + +"Maar lieve engel!" zeide mijn moeder, vreemd opziende: "gij; meent het +immers niet?" + +"Kom, Keetje-lief!" zeide mijn vader: "wees maar tevreden: _indulge +veniam puero_." + +"Ja!" zeide zij, de schouders ophalende: "als ge Latijn begint te +praten, zal ik maar zwijgen," en zij schudde het hoofd, terwijl haar +geheele wezen te kennen gaf, dat zij die partij niet goedkeurde. + +"Ziezoo! dat is treffelijk," zeide Helding, terwijl hij zich tot mij +wendde, en de handen wreef: "UEd. zal zien, het zal in orde zijn. Heynsz +heeft mij veroorloofd, de gasten op zijne kamer te ontvangen, dan +behoeven zij zoovele trappen niet te klimmen...." + +"En hebben minder gevaar er af te rollen," dacht ik. + +"En ik zal de Juffrouw, die beneden mij woont, verzoeken koffie te +schenken: dan heeft het goede mensch ook reis een verzet: want zij zit +den geheelen dag te kniezen en te zuchten." + +"En zal die Juffrouw dan alleen met al die Heeren zitten?" vroeg Moeder. + +"Wel neen, Mevrouw!" antwoordde Helding, lachende! "zij zal op haar +kamer blijven en ons de koffie sturen.--Och! het is een lief meisje, zoo +vriendelijk, zoo zachtzinnig: nietwaar Mijnheer?" vroeg hij, mij tot +getuige nemende. + +"Zoo Ferdinand! Kent gij die Juffrouw ook al?" vroeg mijn moeder, half +schertsend, half bestraffend. + +"Dat is te zeggen, ja, ik heb haar in 't voorbijgaan gezien, toen ik +Monsieur Helding bezocht," antwoordde ik. + +"Nu ja, gezien," zeide Helding: "en een grooten dienst gedaan +bovendien.--Nu zij is ook altijd recht dankbaar; want zoo dikwijls ik +haar op de trap ontmoet en een praatje met haar maak, vertel ik haar van +UEd. en dan glinsteren haar oogen als twee sterretjes." + +"Wat is dat voor een juffer?" vroeg op zijn beurt mijn vader, met een +strakken blik: "en wat zijn dat voor diensten, die Ferdinand haar +bewezen heeft?" + +"Och! een zedig meisje," zeide Helding, "die geen Christenziel bij haar +ziet, en nooit uitgaat: en vroom ook;--maar zij woont dan bijster alleen +en verlaten. Daar heb je den Notaris Bouvelt, daar ik geloof dat het een +stuk van een nicht af is, die komt niet eens naar haar omzien. De man is +ziek, dat is mogelijk; maar kon hij niet eene van zijn dochters zenden? +al was het maar om haar naar de kerk te brengen, waar zij nu niet alleen +naar toe durft gaan. Gisteren nog vroeg ik haar, zoo bij manier van +spreken, waar zij ter kerke geweest was: en zij antwoordde mij, dat zij +sedert haar komst te Amsterdam nog geen voet over den drempel heeft +gehad, omdat zij niet alleen durfde uitgaan. En toen vroeg zij mij, of +ik geene zuster of nicht had, die op jaren ware, en haar derwaarts zou +kunnen geleiden." + +"Arme ziel!" zeide Tante Letje, met deernis: "zij is gelijk aan den +geraakte, die de genezende wateren van Bethesda niet kon genaken, omdat +er niemand was om hem op te nemen." + +"Maar dat heldert nog niet op, wat Ferdinand met haar te maken had," +zeide mijn vader. + +"Anders niet," zeide ik, "dan dat ik haar bevrijd heb van iemand, wiens +bezoek haar lastig was; doch Monsieur Helding weet, dat wij den naam des +onbescheiden indringers niet voegzaam kunnen noemen." + +Mijn vader zweeg en nam een snuifje. Ik wist, wat dit beteekende; want +de snuifdoos kwam slechts bij bepaalde gelegenheden uit den zak: +namelijk wanneer hij hoofdpijn had, in de pleitzaal bij lange +pleidooien, in de kerk bij vervelende predikatiën, wanneer hij iets +zwaarwichtigs op te stellen had, of wanneer hij misnoegd was. Hij bleef +echter dien gansenen avond even vriendelijk jegens mij: ik vermoedde +derhalve, dat zijn ontevredenheid alleen op Heynsz zoude nederkomen, die +hem van het voorgevallene tot zijnent onkundig had gelaten. + +Na een onbeduidend gesprek nam Helding zijn afscheid van het gezelschap, +mij meldende, dat de bijeenkomst, waarop hij mij genoodigd had, den +volgenden Donderdag te zes uren zoude plaats hebben, terwijl ik van mijn +kant beloofde intijds aanwezig te zullen zijn. Toen ik den man +uitgeleide deed naar de voordeur, vroeg hij mij, of ik reeds, ingevolge +mijn belofte, hem de vriendschap gedaan had van met mijn vader over zijn +dochter te spreken. Ik antwoordde, gelijk de waarheid was, dat ik zulks +terstond had verricht: doch dat er met de verlangde nasporingen wel +eenige tijd zoude verloopen, vermits het verloren schaap zich sedert +lang niet meer in Amsterdam bevond en waarschijnlijk van naam was +veranderd. Helding toonde zich hoogst erkentelijk en maakte nog +verscheidene verschooningen over de moeite, welke hij mijnen vader en +mij veroorzaakte, waarna hij vertrok. + +Bij het gezelschap terugkeerende, vond ik mijn moeder bezig mijn vader +minzaam te beknorren, dat hij mij naar dat poëtenmaal liet gaan. + +"Ik hoop," zeide mijn vader, "dat Ferdinand oud en wijs genoeg is, en +zich weet te matigen. Gij wilt toch niet, Keetje-lief, dat wij een +knaap, die nu ruim twee jaren op zijn eigen wieken gedreven heeft, weder +als een schooljongen gaan behandelen? En hoewel ik niet verlang, dat hij +Helding tot een huisvriend make, zoo heeft mij de dankbaarheid des mans +toch getroffen en wil ik niet, dat hij ons van hoovaardij beschuldige. +Had ik echter vooraf geweten," voegde hij er glimlachend bij, "dat zich +zulk een innemende koffieschenkster daar bevond, ik had mij nog eens +bedacht." + +Men kan zich voorstellen, dat ik bij dit alles niet zeer op mijn gemak +was en met schrik opzag tegen het losbersten der donderbuien, die zich +van alle kanten boven mijn hoofd samenpakten. Maar mijn ongerustheid +moest nog vermeerderd worden. Den volgenden dag kwam er een mand van +Tante Van Bempden, met groenten en vruchten, welke zij aan mijn moeder +stuurde, en een brief er bij van Suzanna aan mij, van den volgenden +inhoud: + +"Sinjeur Ferdinand! + +Gij hebt voorwaar mooie stukjes uitgevoerd! daar zijn nu al mijne +profetiën uitgekomen, dat gij nooit zoudt deugen. Ja! Ferdinand werd +altijd in de familie als een achtste wonder beschouwd, en ik, die wat +beter inzicht in de zaken had, al zoo weinig geloofd als wijlen +Mejuffrouw Cassandra. Maar zoo gaat het: als de wijsheid op de straten +schreeuwt, blijft ieder thuis; en als de dwaasheid maar even fluit, is +er dadelijk een toeloop. Pas maar op, dat er geen toeloop kome om u te +zien ophangen. Denk eens! de zoon van den Hoofdschout het stadhuisraam +te zien uitsteken: dat zou een aandoenlijk schouwspel wezen. Nu ja! kijk +maar zoo vreemd niet op; de bommel is uitgebroken. Daar komt van morgen +Baas Roggeveld met zijn lakenveldsche koeien aanzetten en vertelt aan +Tante, dat die Monsieur Weerglas, die in zijn huisje woonde, met de +noorderzon vertrokken is, niemand weet waarheen: ofschoon iedereen +gissen kan, dat hij niet spoedig terug zal komen: overmits zich +hedenmorgen de Baljuw in eigen hoogen persoon aan het ledige huisje +vervoegd heeft, bewerende, dat gemelde Monsieur Weerglas niemand anders +was als ... nu raad eens, zoo gij kunt;--of liever, zoo gij 't niet +weet:--niemand anders als Zwarte Piet, en de bedrijver van ettelijke +diefstallen, huisbraken en rooverijen op den publieken weg. Nu behoef je +niet te vragen, hoe of Tante opkijkt, dat gij met den Sinjeur op zulk +een intiemen voet waart, dat hij u visites kwam doen. Zij wilde er eerst +aan Papa over schrijven: maar ik heb haar beduid, dat zij den man maar +verdriet aan zoude doen, en dat het beter ware, dat ik u eerst +kapittelde over het aangaan van dergelijke _liaisons_. Ik kan u zeggen, +dat ik er van ril en beef: en dan, hoor ik, heeft Pulver verteld, dat +gij een zakje met geld van dien fielt hebt ontvangen. Is UEd. altemet +een compagnon van Cartouche en Jaco? + + _On apprent a hurler, dit l'autre avec les loups_. + +En ik mag Van Baalen wel waarschuwen; anders gaat gij nog met de kas +strijken, en dan zou hij inderdaad de ongelukkigste man der wereld +worden. Ik heb al aan Jetje Blaek geraden, haar koffertje na te kijken, +om te zien of gij haar niets ontstolen hebt.--Ten haren opzichte zou ik +het u vergeven; want dat ware volgens het recht van wedervergelding +(_jus talionis_, zou Papa zeggen: ja ik weet ook wel een mondvol +Latijn): overmits zij, zoo 't mij voorkomt, zich aan de dieverij van uw +hart heeft schuldig gemaakt.--Nu! op haar hart zult gij wel alle +aanspraak verbeuren, zoo gij er dergelijke kennissen op nahoudt. 't Is +toch jammer! laatstleden Zondag scheen zij u zoo genegen, en toen gij +aan tafel met den Heer Van Baalen aan 't redetwisten waart over het +tarief, keek zij, ofschoon zij er wel niets van begrepen zal hebben, u +met zulke aandachtige oogen aan, dat het mij den schijn had, als had zij +haar toilettafel tegen een gebroken bloempot willen verwedden, dat gij +gelijk hadt.--Nu! rechtvaardig u, zoo gij kunt, want Tante is ernstig +boos: en er is een zilveren suikerstrooier zoek, dien zij zich +verbeeldt, dat door dien vagebond tijdens zijn bezoek is meegepakt: of +hebt gij hem misschien in den lommerd gezet?--Gij zijt er niet te goed +toe; dit, weet gij, is het oordeel van + + Uwe Zuster + SUZANNA." + +De mededeeling van dit alles was niet geschikt om mij bijzonder gerust +te stellen, en ik had reden genoeg om mijn rassche belofte tot +stilzwijgendheid te verwenschen. Ik kon den brief echter niet +onbeantwoord laten en zag in, hoe noodig het ware, Tante te bevredigen. +Ik schreef derhalve aan Suzanna en dankte haar voor den dienst, dien zij +mij bewezen had, door mij zoo tijdig van het gebeurde te onderrichten, +en vooral, door Tante te doen afzien van haar voornemen om aan mijn +vader te schrijven. Wat de ontmoeting van Zwarten Piet betrof, zoo +verhaalde ik haar alleen, dat de man mij werkelijk geld had gelaten, met +het verzoek het aan een derde over te brengen; doch dat het een geheim +was, waarin personen betrokken waren, die ik niet noemen mocht. "Geloof +mij," dus eindigde ik, "dat ik niet min dan gij verwonderd ben geweest +over de eer van 's mans bezoek, en dat ik wel gewild had, dat hij aan +een ander deze lastige commissie had opgedragen. Ik heb die echter niet +geweigerd, omdat het werkelijk een vergoeding was, welke de man deed, en +dat hij, naar ik mij vleie, op weg is om zijn schandelijk bedrijf te +verlaten. Bidden wij liever voor den ongelukkige, dan dat wij hem +veroordeelen, en vergeten wij niet, dat, welke zijn misdrijven ook +geweest mogen zijn, de poort der genade voor den berouwhebbenden zondaar +nimmer gesloten blijft." + +Ik was nog een bezoek schuldig aan Tante Letje en besloot den avond te +baat te nemen om aan deze verplichting te voldoen. Ten haren huize +gekomen, verzuimde ik niet, aan de dienstmaagd, die mij de deur opende, +te vragen, of Tante ook belet had; want ik wist dat zich niet zelden +eenige vromen ter onderlinge stichting ten harent verzamelden, en ik was +niet bijzonder op het gezelschap van de weduwe Knijpduim of den +catechiseermeester Zoutbrand gesteld. + +"De Juffrouw is alleen," zeide de meid, "met nog een Juffertje, dat +zooeven met een sleetje hier gekomen is." + +Op deze verzekering begaf ik mij naar boven in de verwachting van de +eene of andere mij onbekende neepmuts over Tante te zien zitten, maar +wie schildert mijn verbazing, toen ik, in Tantes achterkamer gekomen, +gewaarwerd, dat de Juffer, die tegenover haar bezig was een kopje thee +te drinken, al te wel bij mij bekend, in één woord niemand anders was +als Amelia Bos! Wat deze betreft, zij was niet minder verrast door mijne +verschijning en het kopje ontgleed bijna haar vingers. + +"Zoo Neef!" zeide Tante: "ik was u hedenavond niet te wachten. Gij kent +de Juffer, naar ik meen." + +"Ja Tante!" antwoordde ik: "maar ik was er verre af van te denken, dat +de Juffer ook bij u bekend ware." + +"Behoeft men dan zijn naaste te kennen, om hem een dienst te bewijzen?" +vroeg Tante: "kende de weduwe van Zarpath den man Gods, dien zij bij +zich ontving? En staat er niet geschreven: vergeet de herbergzaamheid +niet: want hierdoor hebben sommigen onwetend Engelen geherbergd?" + +"'t Is verre van mij," zeide ik, "dat ik aan uw goeden wil jegens uwe +naasten zoude twijfelen: maar toch vind ik mij verrast, door Mejuffer +hier te zien, en kan ik niet nagaan, op welke wijze uwe kennismaking +heeft plaats gehad." + +"Dit laat zich, dunkt mij, nogal raden," zeide Tante: "de woorden ten +huize uws vaders door den liedjesmaker gesproken, heb ik bewaard, die +overleggende in mijn herte, en het was alsof er een stem in mijn +binnenste sprak: "zie! ik moet handelen met deze maagd gelijk Hanna +handelde met Samuel haren zoon, hem opbrengende tot het huis des +Heeren."--Maar ik zoude toch geene vrijmoedigheid gehad hebben, zoo maar +tot haar te gaan en te zeggen: "zie: hier ben ik," ware het niet, dat +ik, hedenmorgen in den kousenwinkel bij Van Vlerken zijnde, haar aldaar +had aangetroffen met den ouden man, ja, dienzelfden Helding, die haar +geleidde, en haar aan mij voorstelde: en, hebbende bevonden, dat zij is +gelijk eene Maria, en gaarne luistert naar de waarheid, die uit de +godzaligheid is, zoo heb ik haar genoodigd om hedenavond bij mij te +komen en deel te nemen in de stichtelijkt onderwijzing, die ik naar mijn +vermogen poog te geven aan wie dorst heeft naar de wateren des levens." + +Ik kon van mijn verbazing niet terugkomen. "Hoe!" dacht ik, "zal ik dan +eeuwig, want ik ga, uit of thuis, aan ontmoetingen worden blootgesteld, +die aanleiding geven tot nieuwe verwarring? Is mijn geboortestad sedert +mijn afwezigheid betooverd geworden of ben ik het zelf? Of is alles een +benauwde droom?--En dan, Amelia is immers den Roomschen godsdienst +toegedaan? Heeft zij Tante Letje, die zoo sterk op haar geloof staat, +opzettelijk misleid? Of heeft hier een misverstand plaats?--En hoe +deerlijk zal dat dan uitkomen!" + +Wat Amelia betrof, ofschoon zij in het eerste oogenblik niet minder +verlegen scheen dan ik, herstelde zij zich spoedig: zij had het voordeel +boven mij, dat mijne tegenwoordigheid, als die van een bekende, haar +gerustheid inboezemde, terwijl de hare mij zorg verwekte. + +"De Juffrouw heeft mij verteld," zeide Tante, na eenig zwijgen, "dat gij +haar een gewichtigen dienst hebt bewezen." + +"Zoo!" antwoordde ik, Amelia eenigszins verwonderd aanziende en +onbewust, hoe verre zich haar mededeelingen hadden uitgestrekt. + +"Ja, Mijnheer Huyck!" zeide Amelia, mij uit de verlegenheid helpende: +"ik heb aan Mejuffrouw uw Tante kenbaar gemaakt, dat UEd. zoo +vriendelijk geweest zijt om mij van dien lastigen Heer te ontslaan." + +"Ik heb alleen mijn plicht gedaan," zeide ik: "en ieder fatsoenlijk man +zou in mijn plaats evenzoo gehandeld hebben." + +"En de Juffrouw heeft u zeker ook verteld," zeide Tante, "hoe het komt, +dat zij dus alleen en verlaten is, gelijk Ruth de Moabitische, zonder +zelfs een schoonmoeder te hebben, tot wie zij zeggen kan: uw volk is +mijn volk en uw God mijn God?" + +Ik wist niet, wat te antwoorden: "Wat dunkt u, lieve Tante!" vroeg ik, +om er mij uit te redden: "ziet gij mij aan voor een raadsman, deftig +genoeg om het vertrouwen eener jonge Juffer te verdienen?" + +Amelia scheen terstond mijn oogmerk met dit ontwijkend antwoord te +bevroeden, en haastte zich te zeggen: "ja Mejuffer, ik heb aan uw Heer +Neef verhaald, gelijk aan u, dat ik er ongelukkig aan toe ben, daar de +Heer Bouvelt mij niet kon ontvangen, en ik niet terug kan keeren naar +Deventer, uithoofde mijn familie van huis is: zoodat ik mij alleen +bevind." + +"Had men u ten minste maar bij een ordentelijke burgervrouw Besteed," +zeide Tante: "maar, mij dunkt, Amsterdam is groot genoeg, en ik zal +zelve aan dien Sinjeur Bouvelt schrijven, en hem voorstellen, u een +ander logies te bezorgen." + +"Santa Maria! doe dat niet," riep Amelia ontsteld uit: "de Heer Bouvelt +ligt ziek te bed en is buiten staat zich met eenige zaken te bemoeien." + +"Wat zeidet gij daar voor een vreemd woord?" vroeg Tante, terwijl ik op +mijn lippen beet: "dat luidde even of het een vervloeking ware: en daar +staat geschreven: gij en zult ganschelijk niet vloeken." + +Amelia keek eenigszins bedeesd over deze bestraffing: en, naar het hooge +rood te oordeelen, dat haar wangen bedekte, geloof ik, dat zij zich +bovendien verwijtingen deed, van aan de goede vrouw, die haar bij zich +ontving, een sprookje op de mouw gespeld te hebben: want aan die +Deventersche historie begreep ik wel, dat geen woord waar was. Maar nog +grooter werd de verwarring van het arme meisje, toen Tante haar, na een +korte stilte, de vraag deed, welken Predikant te Deventer zij gewoon was +te volgen. + +De eene dienst, dacht ik, is den anderen waard: en ik poogde op mijne +beurt Amelia het antwoord te besparen. "Gij maakt misschien, zeide ik, +"geen onderscheid tusschen hen, en hoort allen even gaarne." + +"Inderdaad," zeide Amelia: "ik geloof...." + +"Hoe!" viel Tante in: "mij dunkt, er is toch nogal onderscheid tusschen +den godvreezenden Klarebron,--die zijn naam te recht draagt; want hij is +als eene fonteijne der hoven, een put der levende wateren,--en den +ijdelen Zevenslinger, die besmet is met Pelagiaanschen zuurdeesem en die +slechts woorden zonder wetenschap voortbrengt, waarmede hij den raad +verduistert en de kortzichtigen verblindt." + +"Och Mejuffer!" zeide Amelia, verbaasd over dezen uitval, waar zij niets +van begreep: "ik heb daar zoo weinig verstand van, en...." "Maar bij +wien hebt gij uw belijdenis dan gedaan?" vroeg Tante: "of behoort gij +wellicht tot de zoodanigen, die talmende zijn met die af te leggen, niet +indachtig, dat de tijd voortgaat, en dat wij niet weten, wanneer de ure +des oordeels komen zal." + +"Ik weet het niet recht," antwoordde Amelia: "ik was elf jaar oud, toen +ik het sacrament ontving, en ben vergeten welken naam de Priester droeg, +bij wien ik mijn cathechismus geleerd heb." + +"O wee! o wee!" dacht ik: "nu is het geheel en al mis." + +Maar welke woorden zouden in staat zijn, de verbazing, de ergernis uit +te drukken, welke op het gelaat van Tante Letje te lezen stonden, toen +zij, uit hetgene ter kwader ure aan Amelia ontvallen was, de waarheid +inzag, en ontdekte, wie zij bij zich in huis ontvangen had. Met open +mond staarde zij Amelia aan: zij liet de kous, waar aan zij breide, op +den grond vallen, sloeg de handen in elkander en herhaalde halfluid den +gesprokenen volzin, als wilde zij zich overtuigen, of zij wèl verstaan +had. Wat de arme Amelia betrof, zij begreep niets van het kwaad, dat zij +gesticht had: in den Roomsch-Catholieken Godsdienst opgevoed en in +vreemde landen gewoond hebbende, wist zij, gelijk mij naderhand bleek, +op zijn best, dat hier te lande eene andere wijze van godsvereering, dan +de hare, als de heerschende bestond: haar vader had het hoofd te zeer +vervuld gehad met andere zaken of wellicht de gelegenheid gemist van +haar te onderrichten, hoe zij zich omtrent dat stuk in Holland te +gedragen had. Zij had dan ook al wat Tante vroeger gezegd had, op haar +eigen kerkleer toegepast en die uitdrukkingen, welke haar duister of +ongewoon voorkwamen, daaruit verklaard, dat er wellicht eenig verschil +bestond tusschen den vorm van den eeredienst in dit land en in dat harer +vroegere inwoning; terwijl de verwarring, veroorzaakt door de vragen, +welke Tante haar deed omtrent de plaats, van waar zij voorgaf gekomen te +zijn, haar nog minder had doen nadenken over den vorm, dan over het +zakelijke van haar antwoorden. Ik zag intusschen, dat het zaak werd, +tusschen beiden te treden. + +"Tante-lief!" zeide ik: "hier heeft een misverstand plaats. UEd. schijnt +niet begrepen te hebben, en ik heb er u niet van kunnen onderrichten, +dat de juffer tot de Roomsche kerk behoort." + +"De Heere beware ons!" zeide Tante, na een diepe zucht haar stem wederom +krijgende, en beurtelings Amelia en mij aanziende: "dat zoo iets +gebeuren moest! Hadde ik dat kunnen vermoeden, zoo bad ik mij wel +gewacht de Juffer te noodigen, indachtig dat de Schrift zegt: indien +iemand dese leere niet en brengt, en ontfangt hem niet in uw huys." + +"Tante is Gereformeerd," zeide ik tegen Amelia, die nu begon te +beseffen, waar de schoen wrong. + +"Gij zult niet langer last van mij hebben, Mejuffer!" zeide zij met +waardigheid, terwijl zij oprees en haar boeltje bijeenpakte: "ik dank u +voor uw goeden wil, aan mij, verlatene, betoond; en terwijl ik een +erkentelijk aandenken aan uw welwillendheid bewaren zal, zal ik het +steeds betreuren, dat een verschil in de vormen des geloofs u beletten +moest, de opwelling van uw edel hart in te volgen." + +Tante trok bij het hooren dezer toespraak een gezicht, alsof zij een +leelijk drankje innam: echter stond zij insgelijks op, en, mij +aanziende, mompelde zij: "Ja! de Juffer kon het niet helpen: 't is een +abuis, 't is een misverstand, zooals Neef wèl zegt." + +"Inderdaad" hernam ik: "maar, Tante-lief, hoewel dit nu oorzaak zijn +zal, dat gij uw goede voornemens om met de Juffer naar de kerk te gaan, +niet zult kunnen ten uitvoer brengen, noch haar op uwe oefeningen +noodigen, zoo zie ik niet in, dat gij daarom de inspraak van uw +voortreffelijk hart niet jegens haar zoudt kunnen involgen en haar op +een andere wijs behulpzaam zijn of haar uw gezelschap schenken." + +"Er zijn Paapsche vrouwen genoeg in de stad," bromde Tante: "en +bovendien, wat zegt de Apostel: wijckt van desulcke af." + +"En wat heeft een nog wijzer mond geantwoord," vroeg ik, "op de vraag, +wie onze naaste was?" + +Het was inderdaad opmerkenswaardig, den indruk gade te slaan, dien deze +vraag op het vroom en medelijdend hart mijner goede Tante teweegbracht. +Zij zag mij een wijl verrast en verlegen aan, bekeek toen met aandacht +de toppen van haar vingeren, als overpeinsde zij mijn gezegde, +schommelde een tijdlang zonder spreken in haar zak, om haar neusdoek te +krijgen, veegde een paar tranen weg, die in haar pogen opkwamen, drukte +mij de hand en trad eindelijk naar Amelia, die nog altijd, met haar werk +in de hand, en de oogen op den grond gevestigd, midden in de kamer +stond, als gereed om te vertrekken. + +"Neen!" zeide Tante, haar de handen drukkende en op het voorhoofd +kussende: "al waart gij Heidensch of Turksch, men zal niet zeggen, dat +ik u verlaten heb en voorbijgegaan, gelijk de Priester en de Leviet, die +den gewonden reiziger voorbijgingen. Het is toch uwe schuld niet, dat +gij met de afgoderijen van het Pausdom besmet zijt. Waar ik kan, zal ik +u van dienst wezen en u bijstaan in wat zake gij mij zoudt mogen van +doen hebben: en wij zullen over geene punten des geloofs spreken, tenzij +gij opgewekt wordt om naar de leer der waarheid te hooren." + +"Helaas! Mejuffrouw!" zeide Amelia, terwijl zij langzaam weder haar +plaats innam, waar Tante haar heen geleidde: "hoe grieft het mij, dat ik +u onwillekeurig dit verdriet, deze ergernis veroorzaakt hebbe. Ik was +zoo blijde met uwe bescherming: want het was zoo lang geleden, dat een +beschaafde eerwaardige vrouw een woord van vriendschap en deelneming tot +mij gesproken had: en ik verheugde mij zoozeer op de gedachte, dat ik +onder uwe schuts weder mijne zoolang verzuimde godsdienstplichten, zoude +kunnen vervullen. "Waarom hebben wij elkanderen niet terstond verstaan? +Waarom heb ik niet dadelijk geweten, dat ik van uwentwege niets hopen of +verwachten kon?--want ach! in geen ander opzicht kunt gij mij, arme +verlatene, troost of hulp verschaffen." + +"Niet?" vroeg Tante: "wel dat zou wel ongelukkig zijn. Het is niet +zonder wijze oogmerken, dat God ons tot elkander gevoerd heeft: en, ik +zie het nu duidelijk in, ik mag niet weigeren, den plicht te vervullen, +die mij wordt opgelegd. Zeg mij dan, lief kind! hebt gij raad +noodig?--of wellicht geldgebrek?--Of schroomt gij misschien, u in het +bijzijn van mijn neef te verklaren?" + +"Ik geloof, dat ik beter doe u te verlaten," zeide ik, zelf verlangende +buiten deze netelige zaak te blijven. + +"Uwe goedheid is grooter dan ik verdien," hernam Amelia, schreiende, +"maar ziedaar juist mijn ongeluk, dat ik niemand, ook u niet Mejuffrouw! +mijn vertrouwen schenken mag, hoe gaarne ik dit wilde. Ik heb u wellicht +reeds te veel gezegd. O! ik had hier niet moeten komen." + +Tante Letje zag Amelia met medelijden, doch tevens met bevreemding aan: +en ik kon bespeuren, dat zij verlegen was, hoe verder te handelen. In +haar stille en afgezonderde levenswijze had zij weinig gelegenheid gehad +om menschenkennis te verzamelen: en schoon zij dagelijks ongelukkigen +bezocht en met raad en daad bijstond, waren de rampen die zij lenigde, +doorgaans van meer dagelijkschen aard en had zij zelden zoodanige lieden +aangetroffen, wier leed, evenals dat van Amelia, een meer buitengewonen, +afzonderlijken oorsprong had. Zij zag mij vragend aan; want ondanks mijn +aanbod om te vertrekken, bleef ik nog altijd met den hoed in de hand +staan, onzeker of ik weldeed, beide vrouwen alleen te laten, en te +wagen, dat Amelia haar geheel vertrouwen schonk aan Tante, die het wel +niet verraden zou, maar die mij toch ongeschikt voorkwam om met ware +deelneming naar zulke zaken te luisteren, als de dochter van een buiten +de wet gestelden zwerver ongetwijfeld verhalen zoude, en die haar +althans geen goeden raad zou verschaffen. "Mij dunkt", zeide ik +eindelijk, met een gemaakten glimlach, "dat gij beiden, mijne dames! +beter zoudt doen met een speldje te steken bij het gebeurde en eenvoudig +over kousen en borduurpatronen te spreken.--Zie! ik ben overtuigd, dat +zoo Mejuffer zich in haar eenzaamheid verveelt, het voornamelijk daar +vandaan komt, dat zij niets omhanden heeft; Tante zoude haar stellig +geen grooteren dienst kunnen bewijzen dan door haar wat werk te +verschaffen; en, dank zij den behoeftigen, die hulp vereischen, dat +ontbreekt nooit bij Tante." + +"Mijnheer uw neef raadt mijn gedachten," zeide haastig Amelia, die mijn +bedoeling begreep. "O! zoo UEd. mij daaraan helpen konde:--ik zou zoo +gaarne werken voor hen die het behoeven. + +"Gij zult werk hebben," zeide Tante: "gij zult mij bijstaan om kleederen +te vervaardigen voor de nooddruftigen:--Neef! wees zoo goed en zeg aan +Truitje, dat zij mij de mand krijgt, die in het zijkamertje staat, waar +die lijst op ligt. Gij zult mij helpen, mijn kind! en wij zullen +arbeiden, gelijk Tabitha, gezegd Dorcas, voor weduwen en weezen." + +Ik zag, dat alles nu in 't effen zoude komen, en de boodschap van Tante +aan de meid gedaan hebbende, nam ik afscheid en liet de beide dames aan +haar vrome bezigheid. + + + * * * * * + + +NEGENTIENDE HOOFDSTUK. + +BEVATTENDE 'T GEEN ER OP DE DICHTERLIJKE SAMENKOMST BIJ HELDING +VERHANDELD WERD. + + +Het was niet dan met een soort van huivering, dat ik den Donderdag-avond +zag naderen, waarop ik volgens afspraak den vriendenkring van Helding +moest bijwonen; want nadat ik Amelia bij Tante Letje, waar ik verre was +van haar te verwachten, had ontmoet, had ik een voorgevoel, dat ik wel +niet zou kunnen vermijden om haar ten huize van Heynsz tegen te komen, +waar ik ten minste zeker was, dat zij zich bevinden zou. Tienmalen was +ik willens om het een of ander voorwendsel uit te denken en nog voor de +uitnoodiging te bedanken; maar al kon ik Helding met een +schoon-schijnende reden afschepen, ik begreep, dat ik toch ook reden zou +moeten geven aan mijn vader: en ik had reeds genoeg mijn bekomst aan 't +veinzen, dan dat ik nieuwe uitvluchten zoude gaan uitdenken. Bovendien, +en in weerwil van al de onaangenaamheden, welke mijn kennismaking met +den Heer Bos en zijn dochter mij berokkend had en waarschijnlijk nog +berokkenen zoude, er bleef toch altijd een zekere nieuwsgierigheid bij +mij huisvesten, wat er toch eigentlijk van hunne zaak ware en hoe het +met hen af zou loopen: en ik vertrouw, dat mijn lezers die +nieuwsgierigheid niet slechts in mij verschonen, maar ook met mij deelen +zullen; anders deden zij gewis beter dit geschrift maar niet verder door +te lezen. Ik was, men vergeve mij deze platte vergelijking, niet +ongelijk aan een knaap, die in het Oude Doolhof op de Princegracht +rondloopt en die, ofschoon het heen en weer dwalen hem verveelt en hij +zeer wel in staat is over de heggen heen er dadelijk buiten te geraken, +echter op het ingeslagen pad voort blijft draven, in de verwachting dat +hij alzoo eindelijk den waren uittocht zal vinden. + +Ik ging dan, ten bepaalden dage en na afloop mijner werkzaamheden aan +het kantoor, naar de Raamgracht, waar ik, overeenkomstig de gemaakte +schikking, in de achterkamer van Heynsz werd binnengelaten. De mij te +gemoet komende tabaksdamp verkondigde mij reeds aan de deur, dat de +vrienden, immers gedeeltelijk, al vergaderd waren: en werkelijk vond ik +er ettelijken aanwezig, aan wie ik nu met alle plechtigheid werd +voorgesteld door Helding, die hen insgelijks bij de rij af aan mij +opnoemde. Heynsz was, gelijk dit trouwens wel behoorde, insgelijks +genoodigd, en zat in een hoek te gluren en allen beurtelings in +oogenschouw te nemen, als ware hij door zijn ambt verplicht geweest ook +deze onschadelijke zielen te bespieden. De overigen, ook zij die na mij +kwamen, waren mij persoonlijk onbekend: alleen herinnerde ik mij de +namen van dezen of genen onder hen wel eens vroeger te hebben ontmoet +aan den voet van een dier lof- of klinkdichten, waarmede het toen smaak +was alle uitkomende werken, vooral dichtbundels, bij wijze van +aanbeveling op te pronken, komplimenten, welke men elkander over en +weder toekaatste en waarvan men zich zoomin ontslaan kon als van het +beantwoorden van een beleefdheidsbezoek. + +"Spreek! opdat ik u kenne," zeide de oude Wijsgeer, en zoo begon ik, +toen langzamerhand het onderhoud levendiger werd, van lieverlede te +bespeuren, met welke menschen ik te doen had. Het waren allen lieden van +één slag; want over hunne betrekkelijke waarde als dichters wil ik, die +nog wel eens een manegepaard, maar nimmer den Pegasus bereden heb, +liever geen oordeel vellen: het eenige onderscheid, dat er tusschen hen +scheen te bestaan, was, dat de eene meer in den verhevenen, de andere in +den beschrijvenden, een derde in den boertigen dicht- of rijmtrant +uitblonk:--ten minste zij schroomden niet, elkander den ruimsten wierook +over elkanders talenten in elks bijzonder vak toe te zwaaien, en dat met +zoo weinig terughouding, dat bij mij de gedachte oprees, of zij niet al +hun loftuitingen bij zulke gelegenheden verspilden, om in het tijdvak +tusschen de bijeenkomsten en buiten de tegenwoordigheid van het +geprezene voorwerp er des te kariger mede te kunnen zijn. De eene (de +treurpoëet) werd een _hoogdravende Muzenzoon_, een _sieraad van den +Pindus_ genoemd, die de _Agrippijnsche Zwaan_ (hiermede bedoelden die +Heeren Vondel) _groothartig_ op zijde _streefde_, bijna had men gezegd: +_overtrof_. De tweede was: _sierlijker dan Maro_, en vereenigde de +_liefelijke weelderigheid_ van Flaccus met de _zinrijkheid_ en _kracht_ +van Juvenalis. De derde (de boertige dichter) bekwam zulke verhevene +eernamen niet; maar werd met andere titels begiftigd, niet minder +streelend voor zijn eigenliefde. Hij heette een _kluchtige ziel_, een +_koddige duivel_, een _drollige koopman_, een _malle weerga_: en hij kon +de onnoozelste dingen niet voortbrengen, ja nauwlijks zijn mond opendoen +en zijn neus snuiten, of een algemeen gelach, een grinnikend +hoofdknikken, een verdoovend handgeklap, begroette zijn vermeende +geestigheid of bespaarde hem de moeite die uit te kramen. Overigens +muntte ieder van het gezelschap uit door een, mijns bedunkens wat al te +gemaakte nederigheid, die mij deed denken aan de vlucht van een jong +meisje, dat achterhaald wenscht te worden, en die derwijze werd +aangewend, dat zij zelden haar uitwerking miste, maar altijd nieuwe +complimenten afdwong; 't geen ten laatste zoo vervelend en walgelijk +werd, dat ik mij begon te schamen over mannen, die, in leeftijd reeds +gevorderd, de achtbaarheid van hun stand en jaren zoozeer uit het oog +verloren, dat zij een vleitaal uitkraamden en aanhoorden, die zelfs +onder jonge lieden van verschillende kunne ongepast zou zijn geweest. Ik +moet echter een enkelen van dezen hoop uitzonderen: deze was een +jongeling van een schrander, doch eenigszins droefgeestig voorkomen, en +blijkbaar van een zwak en teringachtig gestel. Hij was eerst sedert kort +als medelid in het gezelschap opgenomen, sprak weinig en zelden; doch +wat hij zeide was juist en gepast; en hij onthield zich van aan een der +anderen hoogeren lof te geven dan de burgerlijke beleefdheid vorderde: +'t zij dat hij nog te kort met hen had omgegaan om zich de onder hen +gebruikelijke complimenten-kraam eigen te hebben gemaakt, 't zij dat hij +van nature de waarheid te zeer beminde dan dat hij tegen zijn gemoed +zoude spreken. Misschien kwam er ook bij, dat hijzelf, als de jongste +van 't gezelschap, wel aanmoediging, maar minder lof genoot, en dat hij +zijne medeleden met gelijke munt betalen wilde. + +Men moet met dat al niet denken, dat Heynsz en ik, ofschoon niet tot de +_offeraars_ op den Pindus behoorende, ons aandeel van den honig misten. +Wat mij betreft, daar ik van den beginne af betuigd had een oningewijde +te zijn, die bovendien, door mijn uitlandigheid, niet op de hoogte was +om den tegenwoordigen stand der dichtkunst in ons vaderland te +beoordeelen, ik werd dadelijk een Mecenas, een Messala gedoopt: en al +die verstandelijke gaven, welke iemand geschikt maken om als +kunstrechter op te treden, werden mij ruimschoots toegekend. Heynsz +verwierf nog hoogeren lof: en, daar hij de eenige schilder in 't +gezelschap was, scheen het aan de overigen een des te geschikter +gelegenheid toe om te zijnen opzichte hun gewoon thema van eerbenamingen +te kunnen variëeren. Hij was een _Duitsche Apelles_: zijn kunstgenooten +waren niets bij hem: de werkjes, die men van hem onder 't oog had (zes +of acht onafgehaalde portretjes, die aan den wand hingen) waren +kunstjuweeltjes, welke Rembrandt noch Van Dijk in staat zouden geweest +zijn te vervaardigen:--NB. dit laatste stemde ik met een gerust geweten +toe. + +Heynsz betoonde in 't geheel die valsche nederigheid niet, welke aan de +overigen eigen was: hij wist hoe zwaar die verplichtende uitdrukkingen +wogen, en was, geloof ik, weinig genoeg door de eigenliefde verblind, om +wel te weten, wat er aan de voortbrengselen zijner kunst ontbrak. Hij +hoorde dan ook al die lafheden met een effen gelaat aan, terwijl hij den +spreker met uitroepingen als: "ei! ei!--wel zoo!--nu ja!--" in de rede +viel, totdat hij ten laatste, dat gereutel waarschijnlijk moede, de pijp +uit den mond nam, een dikke rookwolk wegblies en zich aldus uitdrukte in +zijn zonderling Hollandsch: + +"'t Is maar jammer, Mijne Heeren! dat al de ingezetenen onzer stad niet +denken over mij zooals gij hebt de goedheid van te doen. Dan zou ik +ongetwijfeld wat meer hebben de occasie van te maken goed geld voor mijn +werken. Want, wat denkt gij wel, dat mij rapporteert het meeste, met den +tijd, die voortgaat?" + +De poëten keken elkander aan. "Waarschijnlijk het behangsel-schilderen," +zeide Velters eindelijk (zoo was de jongste van het gezelschap +geheeten): "want dat is tegenwoordig aan de orde van den dag." + +"Niet kwaad gegist," hervatte Heynsz: "maar voor dat moet men zijn een +Lairosse of een Moucheron. Neen, Mijne Heeren! 't is almede een +speculatie op de vaniteit:--ik verdien het meeste geld met te schilderen +wapens op de rijtuigen." + +"Dat kan ik getuigen," zeide Helding: "onze vriend Heynsz heeft laatst +al de rijtuigen van den Heer Blaek, mijn hooggeachten patroon, en van +zijn Heer zoon met wapenborden van zijn maaksel verrijkt: men kan +voorwaar niets sierlijkers uitdenken." + +"Dat moet zeker nogal wel geven," zeide de beschrijvende dichter: +"want," voer hij declameerende voort: + + "Nooit zag men rijker glans van zilveren blazoenen, + En gouden wapenen en paarsen, gelen, groenen." + +Ik kon mij niet onthouden te meesmuilen over deze twee regels, +die, behalve dat zij vermoedelijk weinig dichterlijke waarde bezaten, +zoo duidelijk bewezen, dat de dichter geen woord van zijn onderwerp +verstond. + +"Ja," voegde de treurpoëet er op zijne beurt bij: "althans tegenwoordig, + + Nu elk, gelijk voorheen verwaande Phaëton, + Die trotsche voerman van de kleppers van de zon, + Of als Salmoneus, die den Dondergod braveerde, + De zweep in handen neemt, schoon hij nooit mennen leerde. + +"Heerlijk! fraai gezegd!" riepen allen om strijd. + +"Nou! 't zel mijn hard ontgaan," zeide de _grappige duivel_, in zijn +plat Amsterdamschen tongval, "of Jaap de aschkarreman zel mettertijd ook +nog een wapen op zijn kar motten hebben." + +Deze snedige zet werd met het gewone gejuich ontvangen. + +"'t Is juist zooals gij zegt," zeide Heynsz: "de klanten, bij wie ik +verdien het meest, zijn niet de adellijke of patricische familiën, maar +die champignons van fortuin, die, zoodra zij hebben overgewonnen geld +genoeg om te houden rijtuig, zijn van begrip, dat een geschilderd wapen +is even onmisbaar daarop als een L op de deur van een Lidmaat of een +klopper op die van een Haarlemmer kraamvrouw." + +"Maar," vroeg Velters: "hebben zij recht, die wapenen te voeren? Ik +dacht dat dit alleen den adel toekwam." + +"Wel _mon ami_!" antwoordde Heynsz: "leven wij niet in een vrije +republiek? En wat bekreunen zich daarover de Heeren Staten, of er +inwoners zijn, die gelieven aan te stellen zich als gekken? En dan, men +weet hier in 't generaal zoo weinig af van blazoen" (hier sloeg hij een +zijdelingschen blik op den beschrijvenden dichter), "dat de domme +menigte bewondert en slechts enkele verstandigen ophalen de schouders." + +"t Moet ons toch tot spot doen strekken bij den vreemdeling," zeide +Velters: "ik ging van den winter eens op een Zondag met een Franschman +rond, die de handen van verbazing ineensloeg, toen wij den Dam over en +de Nieuwe Kerk voorbijgingen, waar hij al de koetsen zag, die daar +stonden te wachten. "J'avais toujours cru," zeide hij, "que les +Hollandois étaient un peuple de commerçans et de bourgeois; mais, voyant +toutes ces armoiries, je m'aperçois qu'il y a des nobles ici comme à +Venise."--Maar hoe vermeerderde zijn verwondering, toen hij, naderbij +komende, sommige dier wapenen met grafelijke en hertogelijke kronen zag +prijken, en eindelijk zelfs een paar helmen gewaarwerd, met negen +viziergaten, gelijk alleen een Koning die voeren mag. Toen keek hij mij +aan, als wilde hij mij vragen of de menschen hier mal waren geworden: ik +haalde de schouders op. Wat zou ik gezegd hebben?" + +"Doet er dat wat toe, hoe zoo'n helm er uitziet?" vroeg de beschrijvende +dichter aan zijn buurman. + +"Niet lang geleden," hervatte Heynsz, "kreeg ik een grasmof bij mij, die +met twee zesthalven in zijn zak is gekomen naar dit land en +bijeengeschraapt heeft een fortuin zooals weinige lieden bezitten: die +bestelde mij een wapen op zijn koets: "maar 't zol schön wèzen moeten", +zeide hij: "kijk! zoo in dezen _art_," en meteen rolde bij uit een +perkament, dat hij gevonden had, op de een of andere verkooping, en op +'t welk blonk, met al zijn quartieren en ornamenten het wapen des +Konings van Spanje. Ik wilde den man niet geheel laten rijden voor mal, +en zeide hem, dat ik niet volgen kon precies het model dat hij mij gaf, +omdat zulks afbeeldde het wapen van een koninklijk persoon, doch dat hij +zoude zijn content. Ik verhakstukte dan de ruiten en lieren zoo wat en +maakte een wapen, waar Ménetrier niets van zou hebben begrepen. Onze +maat was wonderwel in zijn schik; maar toch had ik vergeten een ding! +"die goldene ketten," zeide hij: "die fehlde daaran." Ik begreep in 't +eerst niet wat hij meende; maar naderhand werd het mij klaar, dat hij +bedoelde de orde van 't Gulden Vlies, die versiert het Spaansche wapen +en welke hij zich voorstelde, te zullen maken op het zijne geen +onaardige uitwerking. Ik had alle moeite om te beduiden aan hem, dat de +Keizerlijke en Spaansche gezanten beiden zouden reclameeren tegen zulk +een aanmatiging, en voldeed hem eindelijk, door hem te beloven, dat ik +zoude vergoeden dit gemis door het bijschilderen van twee wildemannen +als _tenants_, welgewapend met knotsen." + +"Je hadt ze liever _zeisen_ in derlui pooten motten geven," zeide de +_koddige snaak_: "dat ware naar den aard geweest." + +Onder dit praten was de tijd gekomen, waarop de eigenlijke werkzaamheden +moesten aanvangen. Het bleek mij nu, dat het de gewoonte bij deze Heeren +was, om beurtelings een soort van prijsstof op te geven, welke door +anderen beantwoord werd. De antwoorden werden door den opgever +beoordeeld en daarna door de vergadering onderzocht, geanatomiseerd, +gelikt, beschaafd en ten slotte onkenbaar gemaakt. + +De prijsstof, waarover thans geschreven was, luidde als volgt: + + "Wat doet in Hollands tuin het best de boomen groeien? + Het mesten of het snoeien?" + +Ofschoon mij, hoewel geen poëet zijnde, de zin dezer vraag zeer +duidelijk voorkwam, waren er, tot mijn verwondering, slechts twee onder +deze vernuften, die begrepen hadden, dat de opgever door boomen de +ingezetenen van ons Gemeenebest had bedoeld en dat de tweede zin in +denzelfden figuurlijken zin moest worden opgevat. Doch met dat al ware +het nog maar te wenschen geweest, dat deze twee liever de vraag +letterlijk hadden verstaan; want hunne redeneering, in slechte rijmen +vervat, toonde genoegzaam aan, dat de goede lieden geen de minste +denkbeelden hadden van hetgeen tot de huishouding van den Staat behoort. + +De opgever had zijn taak insgelijks vervuld, door elke oplossing in een +bijzonder versje te recenseeren; terwijl zijn conclusie was, dat hij, +uithoofde der treffelijke verdiensten, welke al de antwoorden bezaten, +het voorstel deed, den prijs te deelen tusschen de twee medeleden, die +zijn vraag het best begrepen hadden. Dit vond algemeene goedkeuring: te +meer daar de prijs uit een schellingskoek bestond en dus zeer deelbaar +was. Ik was intusschen eenigszins verwonderd, dat Velters, naar het +scheen, niet medegedongen had; maar hij gaf kort daarna te kennen, dat +hij zich met zulke fijne dichtgeesten niet in een wedstrijd had durven +wagen en dus eerst nu, na de bekroning, voor den dag zoude komen met +zijn beantwoording. Hij las ons hierop een stukje voor, hetwelk mij +althans beter beviel dan al wat ik van de overigen gehoord had. Hij gaf +bij den aanhef te kennen, dat hij den zin der vraag wel verstaan, doch +het eenigszins ongepast geoordeeld had, met zijn weinige ondervinding, +over politieke zaken te schrijven, en dus verkozen had, de vraag in dien +geest op te vatten, als ware die op de dichtkunst toepasselijk: in +welken zin hij een, naar mijn oordeel, zeer aardige uitwijding had +gemaakt, waarin hij de dichters bij boomen vergeleek, die gemest en +gevoed moeten worden met kennis en studie, en slechts dan gesnoeid +moeten worden, wanneer hun al te groote weelderigheid aan het behoorlijk +rijpen hunner dichtvruchten nadeel sticht, of wanneer zij anderen in hun +groei of wasdom hinderlijk zijn, enz. Het werk van Velters werd echter, +misschien omdat het veel beter was dan de rest, minder toegejuicht en +alleen met een soort van aanmoediging beloond, welke in mijn oog iets +vernederends had. + +Vervolgens ging men aan het beoordeelen en schiften der uitdrukkingen, +in de voorgedragen verzen gebezigd: elk gezegde werd op drie of vier +wijzen omgezet en bijna elk bijvoeglijk naamwoord door een ander +vervangen, totdat langzamerhand alle zweem van oorspronkelijkheid +verdwenen was. Ik kon mij niet onthouden bij deze gelegenheid gedurig te +denken aan het briefje in den _Bourgeois gentilhomme_, en ik kwam, +evenals deze, tot de slotsom _que la première façon de dire est sans +contredit toujours la meileure_. + +Daarna werd er gevraagd, of geen der aanwezigen iets bij zich had, waar +hij het gezelschap op vergasten kon. Deze vraag was overbodig, want +ieder had de zakken vol en zat slechts op een gunstig sein te wachten om +zijn kinderen aan 't licht te brengen, schoon zelfs dan niet als +schoorvoetende en onder herhaalde betuigingen, dat het niet de moeite +waardig ware er de aandacht van zulke fijne vernuften mede te vermoeien. +Het eerst was onze heldendichter aan de beurt, die, na de pijp +neergelegd, gehoest en zich gesnoten te hebben, eenige vrij groote +vellen uit zijn zak haalde, en aan de vergadering mededeelde, dat hij +een lijkzang zoude voordragen, "op het noodlottig verscheiden van +zekeren krijgsoverste, die kort te voren (schoon niet op het veld van +eer, want het was aan een maaltijd) het offer van den dood geworden +was." Na een vrij lange voorafspraak, ving hij aan. In zijn gedicht, dat +ongemeen hoogdravend was, versierde hij zijn held, die, zooverre ik +weet, nooit kruit geroken had, maar zijn rang alleen door _ancienneteit_ +verworven had, met alle militaire verdiensten, en stelde hem met +Turenne, Marlborough en Prins Eugenius gelijk. + +Na dit fraaie stuk, hetwelk de algemeene goedkeuring verwierf, brak de +stroom los, en regende het van alle zijden lijk-, geboorte-, huwelijks- +en verjaardichten; terwijl onze boertige poëet mede niet achterbleef, +maar ons nu en dan een epigram van zijn maaksel opdischte, waar men al +om lachte eer hij nog iets gezegd had, ofschoon er niets aan ontbrak als +de punt, welke hij echter vergoedde, door op de plaats, waar die +behoorde te vallen, zelf in een schaterend gelach uit te barsten. Een +staaltje van deze voortbrengselen zij hier genoeg om de rest te +beoordeelen. + + _Aan een Burgemeester_. + + Al wordt gij _achtbaar_, ja ook _zestienbaar_ geheeten, + Toch wordt u, zijt gij dood, slechts _ééne baar_ gemeten. + +Toen elk zijn beurt had gehad, werden Heynsz en ik evenzeer uitgenoodigd +om tot het algemeen genoegen bij te dragen. Vergeefs verschoonde ik mij: +men stond er op: ik moest mijn gelag betalen zoowel als de anderen: ik +zoude ongetwijfeld ook wel eenmaal in mijn leven aan de Zanggodinnen +geofferd hebben, enz. Terwijl ik, met de zaak verlegen, niet wist, hoe +ik er mij uit redden zoude, schoot mij een vierregelig versje te binnen, +dat ik in een Hoog-duitsch boek gelezen had, en waaraan zin noch slot +was. Ik weet niet welke goede of booze geest mij inblies, dat dit stukje +een goede uitwerking zou doen, en na het, met verbazing over mijn eigen +vlugheid, bij mijzelf in 't Nederduitsch vertaald te hebben (waartoe het +zich gereedelijk voegde) dreunde ik het op: + + _Snedig antwoord:_ + + "Zeg Piet, hebt gij dat nieuwe werk gelezen + Van Bonifaas? Men zegt het wordt geprezen." + Dus vroeg eens Hein. Toen sprak de spotter Piet: + "Neen beste Hein! gelezen heb ik 't niet." + +"Dat is verduiveld aardig!--wat is dat fijn!--daar zit wat in!--nu, die +kan menigeen in zijn zak steken!"--en honderd andere loftuitingen meer +begroetten dit epigram, waarin ieder overtuigd was, dat een bijtende +satyre lag opgesloten; ofschoon geen van allen natuurlijk wist waar, +maar elk hield zich, of hij die begreep. Alleen de _drollige kwant_, 't +zij uit jaloezie, 't zij dat hij gemerkt had, dat ik spotte, voegde zijn +lof niet bij die der overigen, maar zag mij aan of hij mij had willen +verslinden. + +Wat Heynsz betrof, deze bleef ernstig volhouden, dat hij geene verzen +kon voordragen; doch, zoo men zich daarmede tevreden wilde stellen, wel +een avontuur uit zijn merkwaardigen levensloop kon mededeelen. Dit +voorstel werd aangenomen en nu deed hij de vraag: + +"Hebben de Heeren wel ooit gehoord van mijn zonderlinge ontmoeting met +den beroemden Cartouche?" + +"Neen! neen!" klonk het als uit éénen mond: en allen zwegen en schoven +hunne stoelen bij en zagen met aandachtige belangstelling naar den man, +die op het voorrecht bogen mocht, van Cartouche te hebben gezien. + +"Wel!" zeide Heynsz: "het is nu een goede dertig jaar geleden, ik reisde +van Lyon naar Parijs, in vrij berooid equipage en met schraal voorziene +beurs of liever met in 't geheel geen beurs en levende van hetgeen de +goede lieden mij schonken om Gods wille, etende (als de papa van +Uilenspiegel) als ik wat had en vastende als ik net niet had: en +meestentijds slapende onder den blauwen hemel. Eens op een nacht +gebeurde het, ik weet niet in welk dorp, dat ik genomen had mijn +legerstede op een mesthoop aan den weg, (hetgeen in _parenthése_ gezegd, +het warmste bed is, dat men hebben kan), en dat ik sliep heel gerust, +toen ik wakker werd van een groot licht, dat mij scheen in de oogen, en +recht over mij zag ik een huis staan in brand, een groot huis voor een +dorp: ik geloof, dat daarin woonde de Notaris of de Schout:--nu dat's +_égal_. Ik stond op: er was al volk op de been: en spoedig bood iedereen +hulp met water dragen, met brandspuiten, etcetera. De bewoner van het +huis zat al op straat met een gebranden voet, in zijn nachtjak en zonder +dat hij had gehad den tijd te redden een kleinigheid of zelfs meer +aandoen dan een oude pantoffel ... nu, 't was zomernacht en het vuur +maakte ons heet genoeg: hij zal niet gevat hebben kou, hoewel hij beefde +als een juffershondje. Bij hem stond zijn vrouw, of liever lag zijn +vrouw; want zij kreeg gedurig toevallen. 't Eene was pas over of 't +andere kwam op. De man deed niets als te wringen zijn handen en te +roepen_ mon Dieu! mes enfans!_--want zijn kinderen waren nog in het +brandende huis; maar zoowel hij als zijn vrouw waren te veel in de war +om te zeggen waar zich de arme wichten bevonden, en niemand had de +courage om te gaan in het groote huis en te zoeken daar in den blinde. +Terwijl wij daar waren bezig, daar komt een Heer, welgekleed met een +karmozijnen rok aan, en berijdende een fraai zwart paard, en hoorde den +papa, en ook de mama, zoo dikwijls zij weer bijkwam, schreeuwen om haar +arme kinderen. "Allons!" riep hij: "twintig _louis d'or_ voor dengenen, +die toont de courage en redt die arme kinderen."--Er waren er terstond +een stuk vijf zes, die wilden naar binnen; maar de vlam sloeg er uit met +zulk een geweld, dat zij terugsprongen van schrik. Toen vroeg de vreemde +Heer weder aan den kermenden papa: "zeg eens," zeide hij: "is er geene +andere deur en waar zitten die kinderen ergens?"--"_Ah ma foi!_" zeide +de arme vader, die weer bij zijn positieven kwam: "er is de tuindeur; +maar die is gesloten van binnen: en nu ik mij bezin, _pauvre malheureux +que je suis!_ ik heb ook opgesloten die arme schapen in hun kamer: omdat +de eene is _somnambule_,"... slaapwandelaar, zeggen wij, geloof +ik.--_N'est-ce que ça?_" vraagt de vreemdeling. "_Qui m'aime me suive_." +En klets! springt hij met paard en al over de hegge in den tuin: en ik +hem achterna, met wel tien anderen. Maar daar stort een brandende balk +en een stuk van het dak tusschen ons naar beneden, dat de meesten het +opgaven, althans ik was de eenige, die met den ruiter aan 't achterhuis +bij de tuindeur kwam. "_Vous êtes un brave_," zeide hij: "zult gij mij +assisteeren?"--zal ik," zeide ik: "maar hoe zullen wij openkrijgen die +huisdeur, die van binnen gesloten is?"--"Bah!" zeide hij: en hij keek +mij aan, alsof ik gedaan had de onnoozelste vraag van de wereld, terwijl +hij meteen tastte in zijn zak en daaruit waarschijnlijk haalde een +breekijzer: althans in een oogenblik waren de hengsels uit de deur en de +deur omgehaald. Toen sprong hij van 't paard, trok uit rok en vest en +liep naar binnen en ik hem achterna. Dit gedeelte van 't huis was nog +ongedeerd door het vuur; maar er was rook genoeg om gevaar te loopen van +te stikken: en wij zouden niet geweten hebben waarheen ons te wenden, +hadden wij niet gehoord de stem van een kind, dat huilde en om hulp +schreeuwde: "_C'est ici!_" zeide de vreemdeling en één, twee drie had +hij opengeveterd eene kamerdeur: wij traden binnen en al tastende in het +donker op het geluid af vonden wij eerst een jongetje: en toen werd het +vertrek verlicht door de vlam en zagen wij ook een meisje, dat half +gestikt op den grond lag. Maar nu moesten wij terug en dat was een +moeielijker geval. De tocht, die woei door de opene achterdeur, had +weder erger gemaakt den brand en de toegang was ons versperd van dien +kant. Nu haastten wij ons open te maken het raam: ik sprong er uit en +mijn kameraad gooide mij eerst de kinderen één voor één toe en volgde +toen mijn voorbeeld. Ik dacht, wij zouden nu terugkeeren bij de ouders; +maar de vreemdeling hield mij staande en vroeg wie ik was. "Een arme +drommel," zeide ik, "een vreemde zwerver, die niets bezit."--"_Tant +mieux_," zeide hij: "haast u, eer iemand komt: ik moet vluchten om een +_affaire d'honneur_. Trek mijne kleederen aan en geef mij uw kiel. In +mijn zakken vindt gij geld genoeg." En zonder er iets bij te voegen, had +hij mij mijn kiel van 't lijf gehaald, vlugger dan zoude doen de beste +kamerdienaar, die aan zijn lijf getrokken, was op het paard gesprongen, +en voort, den tuin door, en weg. Wat zou ik doen? Ik trok rok en vest +aan; en pas had ik dat gedaan of er kwam een geheele zwerm menschen +opdagen: zij hadden uit den weg geruimd het gevallen puin en een vrijen +doortocht tot ons verkregen. Ik bracht de kinderen bij papa en mama: zij +zagen mij allen aan voor den vreemden Cavalier: niemand kende mij, en ik +hield mij goed en lamenteerde slechts, dat mijn paard mij ontstolen was, +terwijl ik mij bevond in het brandende huis. Terwijl wij daar bezig +waren, kwamen er een stuk of zes dienaars van de wacht aan te paard van +Lyon en in vollen draf. "Aha!" zeide de voorste, zoodra hij mij in 't +oog kreeg: "daar hebben wij onzen maat. Nu zult gij ons niet ontsnappen, +monsieur Cartouche!"--Met pakten zij mij aan, maar een hunner, die +Cartouche waarschijnlijk kende, zeide, toen hij mij nader aanschouwde, +dat zij zich bedrogen en dat Cartouche veel ouder was:--Ik was toen even +over de twintig. Zij wilden mij echter meepakken, onder voorwendsel dat +ik bij mij had geene papieren; maar ik zeide, die waren in mijn +_portemanteau_ met mijn paard voort: en al de dorpelingen namen mijn +partij, omdat ik mij zoo goed had geweerd: en 't scheelde niet veel of +de dienaars hadden gekregen braaf slaag.--De pastoor van 't dorp kwam +mij vragen bij hem te blijven dien nacht: ik nam aan en toen ik mij +uitkleedde vond ik in mijn karmozijnen rok een beurs met tweehonderd +_louis d'or_. Ik verstopte mijn broek, die niet _à l'unisson_ was, met +de rest van mijn toilet, leende een andere van den pastoor, onder +voorgeven dat de mijne was gezengd en vol gaten en verliet het dorp den +volgenden dag, nagevolgd door de zegeningen van iedereen." + +Ik dacht, dat Heynsz er nog bij zou voegen, hoe diezelfde beurs (gelijk +ik hooger verhaald heb) hem naderhand noodlottig werd; doch hij hield +hier op, keek op zijn horloge en sloop, zoodra het gesprek weder +algemeen werd, schier onopgemerkt uit het vertrek. + +Intusschen was de koffie, die eerst rondgediend was geweest, sedert lang +door den wijn vervangen; en onder de gasten begon een vroolijkheid te +heerschen, welke hoe langer hoe luidruchtiger werd. Alle aanmatiging +zoowel als valsche zedigheid was geweken, ieder schertste en spotte +zonder zich meer te bedwingen; er werden vroolijke liedjes gezongen; de +rokken gingen uit: de bedaardsten werden snapachtig en de druksten +werden stil: in 't kort, het druivennat begon zijn invloed uit te +oefenen, en ik te denken dat het voor mij ook welhaast zaak zou worden, +het voorbeeld van Heynsz te volgen en mij stil te verwijderen, toen +Helding, die een oogenblik naar buiten was geweest om wijn te halen, +weder binnenkwam met het bericht, dat er een Heer in 't portaal was om +Heynsz te spreken. Deze was echter zoek: en de meid, geroepen zijnde, +verklaarde niet te weten, waar Sinjeur gestoven of gevlogen was. Haar +verlegen toon bij dit bescheid, deed mij echter vermoeden, dat de Heer +des huizes niet verre af was, maar wellicht met dezen of genen over +politie-zaken redeneerde. + +"Wij kunnen dien Heer toch niet op de trap laten staan", zeide Helding: +"'t schijnt een deftig man: en Heynsz zal wel terugkomen. Wat dunkt u, +dat ik hem binnenroepe?" + +"Wel ja!" zei de treurpoëet, met de vuist op de tafel slaande, dat al de +roemers er van dansten: "hoe meer zielen, hoe meer vreugd."--Ook de +overigen keurden goed wat de traktant voorstelde, die dan ook vertrok en +na een kort vertoeven terugkeerde, een vreemdeling inleidende met een +karmozijnen rok, een zwaar gepoederde pruik, een bril met groote glazen, +een stok met een amberen knop en een deftig voorkomen. + +"Kom binnen, mijn waarde Heer!" zeide Helding, hem als 't ware +binnendringende met een ongemeene drukte: "'t is immers beter in een +warme kamer te wachten dan op een tochtig portaal. Een stoel voor +Mijnheer. Wees zoo goed en neem plaats. Maak, bid ik u, geen +complimenten. Hier! een pijp voor Mijnheer! en een schoonen roemer." + +De onbekende beantwoordde al deze beleefdheden met stille buigingen; +doch sprak zoo weinig of hij stom ware. Hij vlijde zich in den +leunstoel, die hem werd aangeschoven, sloeg beleefdelijk met een +beweging der hand de aangeboden pijp af, zag met een vluchtigen blik het +gezelschap rond, en haalde toen een zijden doek uit, die waarschijnlijk +met welriekende wateren doortrokken was; want hij bracht dien dadelijk +voor 't gezicht en berook hem met zooveel welbehagen, dat het wel te +bespeuren was, dat hij geen liefhebber was van den tabakswalm. + +Zijn komst en nog meer de weinige voorkomendheid van zijn manieren +brachten die stilte te-weeg, welke doorgaans op dergelijke bezoeken +volgt en niet ongelijk is aan die, welke op een school, waar alles +lustig en vrolijk toegaat, bij de komst des meesters ontstaat. Helding +bespeurde deze onwelkome stemming, en, als een plichtmatig traktant, +deed hij zijn best om de vreugd weder aan te wakkeren. + +"Komaan, mijn Heer!" zeide hij, den roemer des onbekenden boordevol +schenkende: "sta mij toe, dat ik uwe gezondheid drinke. Misschien is +UEd. beteren wijn gewend dan deze; maar wij burgerlui doen het ermede, +en wij kunnen u niet meer aanbieden dan wij hebben." + +"Dat zei Lys Morsebel ook," zeide de _poëta comicus_, "en zij smeet haar +buurvrouw een handvol vlooien naar 't hoofd." + +"Uwe gezondheid, Messieurs!" zeide de vreemdeling, met een schorre stem, +zich buigende en zijn glas naar de hoogte brengende, dat hij vervolgens +bij kleine tusschenpoozen ledigde. + +"Wel!" zeide de _grappige duivel_, met die gemeenzaamheid, welke onzen +burgerstand veelal eigen is: "mijn Heer is, geloof ik, ook bang, dat er +hoorntjes en schelpen in zitten."--En, om te toonen, dat hij dezelfde +vrees niet koesterde, ledigde hij zijn glas in ééne teug. + +"Komt!" zeide Helding: "hoe zit gijlieden allen zoo stil? mijn Heer +Huyck! laat ik u eens inschenken. Waar waren wij ook gebleven? Komt! +lustig aan en leve de pret!" + +Maar de pret laat zich niet gebieden: en allen bleven even stemmig +kijken, alsof de glazen voor des vreemdelings oogen de uitwerking van +Medusaas hoofd bezaten. + +"'t Is of wij hier bij de Kwakers zitten," zeide de _drollige vent_: +"hoe is het? getuigt de geest niet, Pietje?" (dit was de voornaam van +den _tragicus_) "Je zoudt een liedje zingen." + +"Wel ja! komaan! een liedje!" zeide Helding;--maar de Treurpoëet was +schor of verklaarde althans het te zijn. + +"Kom!" zeide eindelijk de _koddige kwant_: "'t is of gijlieden bang +zijt, dat mijn Heer u op zal eten: mijn Heer is geen bullebak. Jelui +kijkt hem aan, of het Cartouche was, daar Heynsz zoo even van vertelde +... en pots seldrementen! dat is nog al grappig! mijn Heer heeft ook een +karmozijnen rok aan." + +Deze onhebbelijke uitdrukking, in stede van, gelijk anders de +kwinkslagen des _geestigen duivels_, de vreugd te doen herleven, maakte +op de aanwezigen een onaangename uitwerking: en velen, wier gedachten +niet meer helder waren, keken den vreemdeling zoo angstig aan, als of +zij werkelijk meenden, dat Cartouche uit de andere waereld onder die +gedaante te voorschijn kwam. Wat den man zelf betrof, ik zag dat zijn +voorhoofd zich fronste: maar hij zeide niets. Ik begreep inmiddels, dat +het meer dan ooit tijd voor mij werd om af te trekken; doch wenschte een +tijdstip af te wachten, dat mijn vertrek niet bemerkt zoude worden: en +daartoe moest het onderhoud weder levendig worden: ik bood derhalve aan, +zelf een liedje te zingen, daar al de overigen dit weigerden: en dit met +gretigheid aangenomen zijnde, dreunde ik een barcerolla op, die ik te +Venetië van de Gondeliers had gehoord en waarvan ik verzocht, dat men +het refrein in koor herhalen zou. Dit had de gewenschte uitwerking: nu +raakten de tongen weer los: de een zong voor, de andere na en eindelijk +zong alles door elkander, behalve alleen de karmozijngekleede Heer, die, +gelijk de _malle weerga_ het uitdrukte, er bij bleef zitten als +_Ducdalf_ in 't _Doolhof_. Ik maakte van de drukte gebruik en sloop +onopgemerkt de deur uit + + + * * * * * + + +TWINTIGSTE HOOFDSTUK. + +WAARIN VERHAALD WORDT, WIE DE HEER IN 'T KARMOZIJN WAS, EN HOE DEERLIJK +FERDINAND ER ZICH IN WERKTE. + + +Terwijl ik, in mijn zak schommelende, de meid riep om haar een fooi te +geven, hoorde ik mij zachtjes bij mijn naam noemen. Ik keerde mij om en +zag Amelia op de trap staan, die naar haar kamer geleidde. + +"Hebt gij een oogenblik tijd voor mij?" vroeg zij, met een gesmoorde, +eenigszins bevende stem. + +"Kan ik u van dienst zijn?" stamelde ik, insgelijks onthutst en kwalijk +tevreden van opnieuw in hare zaken bemoeid te worden. + +"Volg mij!" zeide zij, op een toon, die meer gebiedend dan smeekend was: +en mij bij de mouw vattende, als wilde zij mij den weg wijzen op de +donkere trap, ging zij mij voor naar boven. Ik volgde werktuiglijk: en +de Hemel vergeve mij de dwaze gedachten, die op dat oogenblik mijn brein +vervulden, en den verkeerden dunk, dien ik van hare voornemens opvatte. + +Wij kwamen in haar kamer, waar een licht op de tafel brandde. Zij zette +de deur aan, zonder echter de kruk om te draaien, nam toen achter de +tafel plaats en wenkte mij tegenover haar te gaan zitten, terwijl zij +een stoel, die bij haar stond, wegschoof, als wilde zij zorg dragen dat +ik niet naast haar zou komen. Deze voorzorgen en nog meer de +waardigheid, over haar geheele wezen, in weerwil van haar blijkbare +ontsteltenis verspreid, deden mij blozen over mijn ongepaste vermoedens. + +"Ik ben recht verheugd," zeide zij op een haastigen toon, "dat ik u nog +aantref. Ik had al een poos op de trap vertoefd en vreesde zoo dat er +een ander kwame. En ik moet u zoo noodwendig spreken: ik heb hier toch +niemand buiten u in de geheele stad, waar ik op vertrouwen kan." + +"Ik hoop," zeide ik, met de meeste koelheid, die ik voor kon wenden: "ik +hoop, dat ik in staat zal zijn, uw bezwaren weg te ruimen; maar uw +toestand is van zulk een ingewikkelden aard...." + +"Om u niet op te houden dan.... Ik moet van hier. Ik kan niet langer in +dit huis blijven." + +"En welke reden noopt u tot dat besluit?" + +"Hoor toe: ik begin te vreezen, dat het een afgesproken werk is ... dat +mij hier een strik wordt gespannen ... dat men mij met opzet hierheen +gebracht heeft. Die Heynsz ... o, 't is afschuwelijk...! Hij is een +verklikker: een geheime dienaar der Justitie." + +"Dat wist ik," zeide ik, "maar ik wilde u door de mededeeling daarvan +geene ongerustheid baren." + +"Hoe! gij wist dit? Hebt gij dan zelf misschien?... maar neen! uw +aangezicht is te eerlijk ... foei mij, dat ik zulke gedachten van u +voeden zou!--Maar hoor verder en oordeel over mijn angsten. Ik was +straks op de trap, om...." hier kleurde zij hevig en zweeg plotseling +stil. + +"Welnu? om...." + +"Niets.--Ik hoorde u juist zingen.--In 't kort, ik was op de trap: daar +is een reet in 't beschot:--ik keek er door--en ziet: in een vertrekje, +waarvan ik het bestaan niet kende, stond de huisheer, die Heynsz, in +gesprek met denzelfden Jood, die mij hier bracht." + +"Dien Simon?--Gelukkig kent hij u niet, en weet alleen, dat gij met mij +hier gekomen zijt. Hij heeft u niet met uw vader gezien." + +"Ach! Gij zoekt mij gerust te stellen," zeide zij, het hoofd schuddende: +"maar luister verder: in den beginne verstond ik niets van hun discours; +maar langzamerhand merkte ik, dat de Jood aan Heynsz berichten gaf +omtrent zekere dievenbende, die zich te Naarden heeft opgehouden. Dit +ontstelde mij reeds; maar verbeeld u mijn schrik, toen de Jood, op een +vraag, hem door Heynsz gedaan, hem vertelde, dat iemand, wien zij alle +moeite deden om te ontdekken, en dien ik aan de beschrijving voor mijn +vader herkennen moest, in Zuid-Holland had rondgezworven, zich in +'s-Hage had opgehouden en morgen, volgens zijne berichten, met de schuit +van Utrecht hier te Amsterdam moest komen." + +"Hier! in den muil des leeuws?" + +"Oordeel, hoe ik te moede was? Ik hoop nog, dat het niet waar moge zijn: +want o! mijn vader is verloren, zoo hij herwaarts komt. Alleen uit zijn +bezorgdheid omtrent mij zou ik een zoo onvoorzichtigen stap in hem +kunnen verklaren. Doch, hoe dit zij, heb ik niet te vreezen, dat men hem +naar dit huis wil lokken om hem in de gespreide netten te vangen? Moet +ik mij niet uit deze gevaarlijke plaats verwijderen?" + +"Met uw verlof?" vroeg ik, na een oogenblik te hebben nagedacht: "hebt +gij voor u-zelve iets te vreezen voor de nasporingen der Justitie?" + +"Ik!" antwoordde zij, blijkbaar verwonderd: "wat zou ik met haar hebben +uit te staan? of strekt men in dit land vijandschap tegen den vader tot +zijn kinderen uit." + +"Dat juist niet," hernam ik: "maar er worden soms maatregelen van +voorzorg genomen.... Ik zou u afraden, deze kamer vooralsnog te +verlaten. Weet men nog niets, dan zou dit alleen argwaan wekken en +oorzaak zijn, dat men uwe gangen bespiedde:--is men reeds achter de +waarheid gekomen, dan is het toch een onnutte voorzorg en geen +verwijdering kan u meer baten. Bovendien: gij schijnt zelve onbewust, +waar zich uw vader bevindt. Zoudt gij, ingeval gij van hier gaat, hem +kunnen verwittigen, waarheen gij u begeeft? De Heer Bouvelt, die de +eenige tusschenkomst schijnt te zijn, is ongesteld: zóó zelfs, dat hij +voor niemand te spreken is;--ik weet u geen anderen raad te geven, dan +de toekomst met gelatenheid af te wachten." + +"Met gelatenheid!" herhaalde zij, oprijzende, en de kamer op en neer +gaande: "God! Is dat een mogelijkheid in mijn toestand?--o! het ergste +lot ware minder onlijdelijk dan deze verschrikkelijke onzekerheid.--En +dat is de eenige troost, dien gij mij bieden kunt?" + +"Helaas!" zeide ik, zuchtende: "wat wilt gij, dat ik voor u doe? Wanneer +zelfs mijn betrekking als zoon van den Hoofdschout mij niet verbood, +krachtdadig voor u werkzaam te zijn, zou niet de zorg voor ons beider +goeden naam mij van alle dadelijke bemoeiingen in deze moeten doen +afzien, ten einde den laster geen stof te geven om iets schuldigs in +mijn deelneming te vinden?" + +Dit gezegde van mij was hard en zij gevoelde het diep; want, opeens +stilstaande, zag zij mij aan met oogen, waarin zich bij eene hevige +verontwaardiging eene diepe smart liet lezen. + +"Men had het mij voorspeld," zeide zij met bitterheid, "dat ik in dit +land slechts koele harten vinden zou. De laster ... ja voorzeker! +--Ziedaar de voorwendselen, waarachter men zich verschuilt, wanneer het +er op aankomt zijn naasten een dienst te bewijzen; men zou een mensch +zien verdrinken, eer men een vooroordeel opofferde.--Is het niet, omdat +de Godsdiensten verschillen, dan is het omdat men voor zijn reputatie +vreest.--Maar ik zal u niet langer lastig vallen, Mijnheer Huyck. Ik +vraag u om verschooning voor de moeite, die ik u veroorzaakt heb." + +"Mejuffrouw!" zeide ik, niet zonder verlegenheid: "ik heb u onwillig +beleedigd:--en, God weet het, dat was verre van mijn voornemen.--Gij +hebt, en hier in dit vertrek, en ten huize mijner tante, naar ik geloof, +kunnen bespeuren, dat ik, zoodra het in mijn vermogen stond, bereid was +u van dienst te zijn. Waarlijk ik heb een innig medelijden met uw +toestand en wenschte slechts, dat iemand mij kon zeggen, wat mijn plicht +ware, en hoe ik tot uw voordeel handelen kan?" + +"Gij hebt gelijk," zeide zij, zich een traan uit de oogen wisschende: +"en ik ben het, die onbillijk en ondankbaar ben. Gij hadt, na al wat gij +voor mij gedaan hebt, iets beter dan verwijtingen van mij verdiend. En +uw tante ook, zij is zoo goed, zoo minzaam jegens mij geweest.--Ach! zoo +mijn vader het mij slechts veroorloofde ... hoe gaarne zou ik haar de +vertrouwde van mijn lijden maken.--Zij zou mij bijstaan, daar ben ik +zeker van, mij uit dit huis helpen, waar alles mij doet beven: mij +verlossen van de onbescheidene aanzoeken van den Heer Blaek, die mij +geen oogenblik met rust laat." + +"Hoe!" riep ik uit: "heeft hij opnieuw pogingen gedaan om u te spreken?" + +"'t Is vruchteloos," zeide zij, "of ik hem zijne brieven en geschenken +terugzend: den volgenden dag vind ik die weder op mijne kamer liggen: +hij moet hier in huis medeplichtigen hebben. Zie wat hij mij durft +zenden." + +Dit zeggende, rukte zij met drift een lade open en haalde er een fraai +garnituur uit, hetwelk zij voor mij op tafel neerlei: "En dan zijne +brieven," vervolgde zij, "waarin hij mij voorslagen doet, die ik mij +schamen zou te herhalen! O! ik ben diep ongelukkig." + +Hier zegevierde de droefheid over haar kracht van geest: zij bracht den +zakdoek voor de oogen en snikte luide. Ik was opgestaan om de juweelen +te bezichtigen. Zij stond naast mij en boog onwillekeurig het hoofd +voorover, zoodat het op mijn schouder te rusten kwam. Mijn toestand werd +netelig: en ik wist niet, hoe ik best daar vandaan zoude geraken, toen +wij opeens menschen de trap hoorden opkomen. + +Amelia trad sidderend ter zijde. "Mijn God!" riep zij: "zou men hier +komen? op dit uur!" + +"Hierheen, Mijnheer Van Beveren!" zeide de stem van Heynsz; de deur ging +open en de gepoeierde Heer met den karmozijnen rok trad binnen, door +Heynsz gevolgd. + +"Ik ben het, Amelia!" zeide de Heer Bos (want hij was het zelf): "ik +wist niet," voegde hij er op een gestrengen toon bij: "dat gij +gezelschap hadt." + +Amelia stond als verplet. Zij wrong de handen en zag haar vader aan, met +oogen, waarin een onbeschrijfelijke angst was uitgedrukt. Wat Heynsz +betrof, hij meesmuilde achter den rug van den Heer Bos en hief +spotachtig dreigend den vinger tegen mij op; maar ik was onzeker, of de +vroolijke uitdrukking van zijn gelaat teweeggebracht was door zijn +blijdschap, dat hij den man, dien hij zocht, in de knip had, of wel +alleen uit zekere schalksche vreugde ontstond, dat ik door Amelia's +vader zoo te onpas verrast werd. + +"Ja mijn kind!" vervolgde de Heer Bos, waarschijnlijk om haar gerust te +stellen: "gij hadt mij zoo vroeg niet verwacht; maar ik heb mijn zaken +spoediger gedaan gekregen dan ik gehoopt had: en daarenboven is mij, +gelijk ik den Heer Heynsz verteld heb, een onaangenaam avontuur +overkomen, dat mij wel noodzaakte mijn komst alhier niet langer uit te +stellen. Ik merk ook," vervolgde hij met een verheffing van stem en +terwijl hij mij scherp aanzag, "dat het tijd werd dat ik kwame." + +"Met uw verlof," zeide Heynsz, tusschen beiden tredende: "deze Heer is +de Heer Huyck, zoon van onzen achtbaren Hoofdofficier en een eerlijk +cavalier, wien Mejuffer zich niet behoeft te schamen van te kennen." + +"Met uw verlof," zeide Bos, zich naar Heynsz keerende en op een hoogen +toon sprekende, welke mij vreemd genoeg voorkwam jegens iemand, van wien +hij zooveel te duchten kon nebben: "ik ben zelf de beste beoordeelaar +der kennissen, welke het mijne dochter betaamt te onderhouden: en, +terwijl hetgene ik deswege met haar te spreken heb best zonder getuigen +wordt afgehandeld, zal ik de vrijheid nemen u te verzoeken...." hier +wees hij op de deur met een gebiedenden wenk. + +"Niets is billijker," zeide Heynsz, eenigszins overbluft: "ik zal u niet +storen:" en meteen verliet hij het vertrek. Ik stond onzeker of ik hem +volgen of blijven zoude. + +"Blijf Mijnheer!" zeide Bos: "ik heb een woord met u te spreken." + +"O God! mijn vader!" zeide Amelia, met een gesmoorde stem, terwijl zij +hem omklemde: "wat hebt gij verricht? Weet gij welke onvoorzichtigheid +gij begaat? wie de man is, die de kamer daar verlaten heeft?" + +"Ik weet alles," antwoordde Bos: "en ik geloof, dat ik niet de +onvoorzichtigste ben van ons drieën. Slechts toen was ik het, toen ik op +het eerlijke gelaat van Mijnheer vertrouwde." Hier zag hij mij ernstig +aan. + +"Mijnheer!" zeide ik, geraakt: "ik heb uwe geheimen bewaard, zelfs ten +koste van mijne rust. Maar spreek zacht, bid ik u. Men kon ons +beluisteren, en...." + +"En men zou nog niets verstaan," viel Bos in, "zoolang de vrienden +beneden zoo luidruchtig blijven, dat onze woorden door hun gezang +gesmoord worden. Ik spreek niet van het bewaren mijner geheimen;--ik +vraag, wat uw bezoek op een zoo ongelegen uur, wat de juweelen te +beduiden hebben, die ik op de tafel zie?" + +"De Heer Huyck is onschuldig, mijn vader!" zeide Amelia, eer ik +antwoorden kon: "hij is hier op mijn verzoek gekomen ... hij heeft met +deze juweelen niets te maken." + +"Hoe!" herhaalde de vader, meer en meer verstoord: "op uw verzoek? En +waart gij dan...? o ik onnoozele!" riep hij, zich voor het hoofd +slaande. + +"De geheele toedracht der zaak is doodeenvoudig," zeide ik, op een toon, +zoo kalm als mij maar eenigszins mogelijk was aan te nemen: "indien UEd. +aan Mejuffer of mij vergunt, u te verhalen al wat sedert onze komst te +Amsterdam heeft plaats gehad, zal het u niet bevreemden dat zij, door +den uitersten angst gedreven, mijn raad heeft ingenomen, als van den +eenigste, op wien zij wist te kunnen vertrouwen. Door eenige andere +uitlegging aan mijne tegenwoordigheid te geven, zou UEd. en haar en mij +onbillijk beoordeelen." + +"Welaan!" zeide de Heer Bos, terwijl hij plaats nam: "ik luister: het +zou mij al te veel kosten, mijn achting en liefde te moeten verliezen +voor het eenige voorwerp, dat mij nog aan het leven hechtte." + +Hier stak hij de hand aan zijn dochter toe, die ze met vurigheid kuste. +Daarop gaven wij hem een beknopt verslag van het voorgevallene. Hij +maakte niet een enkele aanmerking, noch gedurende, noch na den afloop +van het verhaal, maar vergenoegde zich met nu en dan bedenkelijk het +hoofd te schudden en zich het poeder van den rok te schuieren. Hij +eindigde met de hand zijner dochter, die nog altijd in de zijne lag, +minzaam te drukken; hetgeen mij ten bewijze strekte, dat hij met de +gegeven opheldering voldaan was. + +"En thans, Mijnheer!" hervatte ik na een korte pauze; "thans moet ik u +bekennen, dat de Juffer zich mijns inziens niet zonder recht ongerust +maakt, en dat uwe komst alhier niet wel geschikt is, die ongerustheid te +doen ophouden." + +"Ik ben er zelf evenzeer over verwonderd van mij hier te zien," +antwoordde hij, "als de Doge was, toen hij zich aan het hof van Lodewijk +XIV bevond: maar ik heb door de ondervinding geleerd, dat onbeschaamde +stoutheid soms beter in staat is, de menschen te bedriegen, dan de +fijnst gesponnen list. Ik was, Amelia! sedert uw vertrek, hoogst +ongerust, geen brief van u te ontvangen, vooral nadat ik reeds een paar +reizen onder couvert van den Notaris Bouvelt geschreven had, dat ik mij +in 's-Hage bij den Russischen Gezant ophield...." + +"Welke brieven," zeide ik, "waarschijnlijk nog ongeopend bij Bouvelt +liggen, die gevaarlijk ziek is." + +"Ik had intusschen bemerkt," vervolgde de Heer Bos, "dat mijn gangen +gevolgd werden door datzelfde Joodje, hetwelk te Soest zoo ongenadig +door mij begroet werd. Bekommering over uw lot kwelde mij: ik kon niet +langer aan de begeerte weerstaan om iets van u te vernemen. Aan Mijnheer +dorst ik niet schrijven: hij had reeds last genoeg van ons gehad: en ik +wilde hem geen nieuwe onaangenaamheden veroorzaken. Eindelijk kon ik +mijn geduld niet langer bedwingen en ik besloot hierheen te reizen. Maar +ik moest eerst mijn lastigen verspieder verschalken. Gisteren was ik te +Utrecht: daar zat hij mij weder op te hielen. Ik had mijn plan gevormd +en toen ik hem op de straat tegenkwam, vroeg ik hem, of hij een +boodschap voor mij wilde doen. Ik zag zijne oogen van blijdschap +fonkelen. Toen gaf ik hem geld om de roef af te huren naar Amsterdam +voor de schuit van morgenmiddag, niet twijfelende of hij zou de +heuglijke tijding van mijn overkomst dadelijk aan zijn betaalmeester +overbrengen. Hem dus van 't spoor geleid hebbende, wandelde ik de poort +uit, nam te Zeist een rijtuig, dat mij naar Amersfoort bracht, en +wachtte daar de komst van den Deventerschen wagen, die mij hier voerde. +Onderweg had ik mijn kleeding stuk voor stuk veranderd, mijn haar +gepoederd en mij door het opzetten van een bril nog meer onkenbaar +gemaakt. Hier gekomen, nam ik mijn intrek in het beste logement, onder +den naam van Van Beveren, begaf mij dadelijk naar Bouvelt en vernam daar +uw verblijf. Zoodra ik den naam van Heynsz hoorde, was mijn besluit +gevormd. Ik kende, om 't even hoe, de geheime betrekkingen, die deze +Sinjeur vervult: en wetende, dat niets beter in staat is om ook de +schranderste personen te misleiden, dan het streelen hunner ijdelheid, +begaf ik mij naar hem toe. Reeds hier beneden had ik aanvankelijk het +genoegen van te zien, dat mijn vermomming gelukt was, daar zelfs de Heer +Huyck mij niet herkende. Kort na uw vertrek, Mijnheer Huyck! kwam Heynsz +binnen. Ik verzocht hem alleen te spreken. Ik meldde hem dadelijk, dat +ik de vader was van Amelia, de Overijselsche koopman, waar hem Bouvelt +over gesproken had. Voorts verhaalde ik hem, dat ik opgelicht was door +zekeren schelm, wien ik zoo juist beschreef, dat zijn portret volkomen +overeenkwam met dat van den man, die u bij Naarden heeft aangerand: en +zeide, dat hij, Heynsz, mij was aan de hand gedaan als de bekwaamste man +om dergelijke fielten te doen opsporen. Ik eindigde mijn verhaal met een +fatsoenlijk present en oordeel nu den man gewonnen te hebben. Dat hij +mij met dat al te slim is, is mogelijk; doch, naar zijn houding te +oordeelen, geloof ik, dat hij niets vermoedt." + +"Maar Papa!" zeide Amelia: "al misleidt gij Heynsz, zijt gij niet +beducht, dat er hier te Amsterdam nog vele lieden zijn, die u herkennen +zullen?" + +"En wie zou thans in mij den cadet der marine herkennen, die voor vijf +en twintig jaren hier over straat slenterde of den galant speelde bij de +jonge schoonen?" + +"Bij den eersten opslag niet;--maar, wanneer men weet dat gij u hier in +de buurt bevindt?--En dan, vloeit deze stad niet over van vreemdelingen, +die u vroeger, in andere landen, hebben kunnen ontmoeten?" + +"Ook denk ik mij niet meer dan noodig is op straat te vertoonen. In +allen gevalle, ik heb besloten, het te wagen. Hier is toch eene betere +gelegenheid dan elders, om mij naar de plaats onzer bestemming in te +schepen. Bovendien, ook buiten deze stad was ik niet langer veilig: want +ik weet, dat de Spaansche Ambassadeur op mijn uitlevering aandringt, en +dat de Staten-Generaal, die anders zoo prat zijn om de vrijheden des +lands te bewaren, in dat geval hunnen bondgenoot ter wille zullen +zijn.--Wij moeten dus voort: en wel zoodra ik in het bezit ben dier +noodlottige papieren." + +"En zal ik hier blijven?" vroeg Amelia. + +"Ik zie daarin geene zwarigheid. Integendeel, ik heb Heynsz gevraagd of +hij mij insgelijks huisvesting verleenen kan: en daar er, zoo hij zegt, +bij deze kamer nog een kabinetje is, waar een ledikant gezet kan worden, +zal zich dit zeer goed schikken. Voor dezen nacht keer ik naar mijn +logement. Wat die juweelen betreft, berg die maar weer: ik zal voor de +terugzending zorg dragen." + +Ik wilde nu mijn afscheid nemen. De Heer Bos verzocht mij, daar hij toch +éénen weg met mij op moest, hem mijn gezelschap te schenken; waarop wij, +na Amelia vaarwel gezegd te hebben, het huis verlieten. + +Wij gingen eenige oogenblikken zwijgend naast elkanderen. De Heer Bos +was de eerste, die het gesprek aanving: + +"Ik ben u groote dankbaarheid verschuldigd," zeide hij: "maar ik wensch +mijn schuld niet te vermeerderen. Of liever--ik zal u nog erkentelijker +zijn, indien UEd. voor het vervolg uwe bezoeken staken wilt." + +"Mijnheer!" antwoordde ik, op een koelen toon: "ofschoon ik medelijden +met u en met uwe dochter heb, verlang ik niets liever, dan dat ik niets +meer van u hoore: de zaak heeft mij reeds kwelling genoeg veroorzaakt." + +"Dan verstaan wij elkander volkomen.--Intusschen, wij scheiden in +vriendschap. Ik ben u de betuiging schuldig, dat mijn vermoedens mij +leed zijn, en dat ik u voor een eerlijk man houde. Het is alleen, omdat +ik weet hoe gevaarlijk het is, wanneer jonge lieden elkander vaak, +vooral op zulk een geheimzinnige wijze, spreken, dat ik als vader eenige +zorg gevoel." + +.Mijnheer! Ik schroom niet, u te zeggen, dat mijne affecties elders +geplaatst zijn." + +"'t Is mogelijk," zeide hij: "maar het hart mijner dochter is nog vrij: +en--zonder u een compliment te willen maken--het is niet voor u, het is +voor haar, dat ik mij bekommer, en dat ik een dergelijke gemeenzaamheid +noodlottig zou achten." + +"Mijnheer!" hernam ik: "uw dochter is een beminnenswaardige Juffer, aan +wie ik het hoogste geluk toewensch; doch zoo weinig verlang ik, eenige +genegenheid voor mij onwaardige bij haar op te wekken, dat ik het als +een der aangenaamste tijdingen zal rekenen, wanneer ik verneem, dat zij +met u in veiligheid van hier is." + +Dit gezegde was niet beleefd, maar het scheen hem echter tevreden te +stellen: en hij sprak niet weder, tot wij de deur van de herberg +genaderd waren. Toen zeide hij, terwijl hij mij de hand op den schouder +legde, op een plechtigen toon: "jongeling! mijn leven ia tot nog toe een +afwisseling geweest van hoogheid en tegenspoeden, van macht en +vernedering, van weelde en gebrek; maar mocht ik mij ooit weder in de +gelegenheid bevinden wèl te doen aan anderen, wees dan verzekerd, dat +mijne dankbaarheid jegens u zich met meer dan ijdele woorden toonen zal, +en dat ik u door daden het verdriet zal pogen te vergoeden, dat ik u +thans onwillig veroorzaakt heb." + +Met deze woorden verliet hij mij, en ik vervolgde mijn weg, door deze +nieuwe ontmoeting in een vrij onaangename stemming gebracht, mijn +gesternte verwenschende, dat mij met dien Bos, Van Beveren, of wat namen +hij verder voeren mocht, in kennis gebracht had; en toch begeerig te +weten, hoe het met hem en zijn beminnelijke dochter zoude afloopen. Wat +mij het meest kwelde, was de valsche stelling, waarin mij deze lastige +historie tegenover mijn ouderen geplaatst had. Ik was bijna zeker, dat +mijn vader reeds vermoedens koesterde en dat het tot een onderhoud zoude +moeten komen, waaruit ik niet wist, hoe mij te redden, daar het aan de +eene zijde tegen mijn gemoed en kinderplicht streed, de waarheid voor +hem te verbergen, en aan de andere zijde mijn belofte mij het zwijgen +opleide. O! hoe folterde mij de gedachte, dat het onderling vertrouwen, +hetwelk altijd tusschen mijn ouders en mij had geheerscht, en waar ik +zoo grooten prijs op stelde, wellicht voor langdurigen tijd stond +verbroken te worden: en dat, al werd mijn gedrag later eenigszins +gerechtvaardigd, de eens gegeven indruk niet zoo ras zoude worden +uitgewischt. Had iemand mij veertien dagen vroeger gezegd, dat ik, eene +week na mijn terugkomst in het ouderlijke huis, met looden schoenen zou +derwaarts gaan en zelfs opzien tegen een ontmoeting met mijn vader, hoe +buitensporig, ja onmogelijk zoude mij de vervulling eener dergelijke +voorspelling zijn voorgekomen. En echter: zoo stonden thans de +zaken!--Ik trok met een bevende hand aan de huisschel: ik wenschte, dat +mijn ouders, daar het reeds laat was, zich ter ruste mochten begeven +hebben, en ik gevoelde een angstige gewaarwording, toen de dienstbode +mijn vraag, of mijn ouders nog op waren, toestemmend beantwoordde. + +Met een kloppend hart trad ik de eetzaal in, waar de goede lieden mij +wachtende waren, beiden in hun nachtgewaad, bij het licht van een paar +kaarsen, die reeds dreigden in de pijp te branden. Het gewone avondmaal, +brood, kaas en vruchten, stond nog op de tafel: en mijn zorgvolle moeder +had een waterkaraf voor zich, met een fleschje _spiritus_, voor het +geval dat ik te veel gebruikt mocht hebben. + +"Zoo Ferdinand! ben je eindelijk daar?" vroeg mijn moeder, terwijl ik +haar omhelsde: "is dat nu vroeg te huis komen, gelijk gij beloofd hadt? +Hoe is het, ben je nuchteren of niet? Laat ik u eens in de pogen zien. +Ja: uw oogen staan goed; maar anders zie je er geweldig ontdaan uit. 't +Is goed voor eens; anders deugen u die slemppartijen en dat nachtbraken +niets." + +"Ik hoop," zeide mijn vader, mij bij de hand nemende, en mij insgelijks, +doch met een ernstigen blik, aanziende, "dat de slemppartijen en het +nachtbraken nog maar de eenige redenen zijn van uw verbleekte kleur en +ontstemde pols. Maar mag ik u vragen, is Helding verhuisd? of zijt gij +de nachthuizen nog rondgeloopen met uw poëten? Ik weet, dat zulks wel +eens de gewoonte is ... een gewoonte, die de zoon van den Hoofdofficier +niet moest navolgen." + +"Hoe meent UEd. dat?" vroeg ik, niet weinig verlegen: "ik begrijp +niet...." + +"Reeds eens uur geleden heb ik, op aandrijven uwer moeder, die bezorgd +was dat gij de gracht voor den wal zoudt aanzien, Joris met de lantaren +naar het huis van Heynsz gezonden: en hij is teruggekomen met de +boodschap, dat de Jongeheer reeds vertrokken was." + +Ik begreep terstond, dat de knecht daar gekomen was toen ik mij bij +Amelia bevond en toen ieder beneden mij vertrokken waande. + +"Ik heb," zeide ik stamelend, "een der gasten, met wien ik een zeer +belangrijk gesprek voerde, te huis gebracht en ben wat lang met hem +blijven staan praten. Maar ik kan u verklaren, dat ik niets gedaan heb, +waarover ik mij behoef te schamen." + +"Dan behoeft gij ook niet te kleuren," zeide mijn vader: "hoe heette die +nieuwe vriend, die zoo belangrijk sprak?" + +Deze vraag bracht mij deerlijk in 't nauw; want, in omstandigheden als +de mijne waren, zijn de eenvoudigste doorgaans het moeilijkst te +beantwoorden. Nu moest de draaierij wel een logen worden: "Velters," zei +ik, bevende. + +"Velters?--Nu ja, wat schort er aan, dat gij zulk een moeite schijnt te +hebben om een zoo eenvoudigen naam uit te spreken? Ik ken Velters bij +reputatie. Hij is een braaf jong mensch, die vlijtig oppast, en wel +voort zal komen, indien zijn gezondheid zijn goeden wil evenaart. Maar +het belangrijkste gesprek had u niet moeten doen vergeten, dat uw moeder +ongerust was en gij haar wakende hieldt." + +"Nu," zeide die goede moeder: "wij moeten ook denken, Ferdinand is zoo +lange jaren buitenshuis geweest en de gewone sleur wat ontwend. Hij zal +vergeten hebben, dat wij lieden van de klok zijn. Ik hoop maar, dat +dergelijke invitaties niet te dikwijls zullen komen.--Nu! Ik ga naar +bed: want ik heb werk dat ik uit mijn oogen zie. Blijft gijlieden nu ook +niet langer plakken." + +Dit zeggende kuste zij ons goeden nacht en verliet de kamer. Mijn vader +rees ook op, en, zich tot mij wendende: "slaap wel!" zeide hij: "maar +voor gij u ter ruste begeeft, bid God, dat Hij u vertrouwen inboezeme in +een vader, die u liefheeft." + +De tranen ontsprongen mijn oogen op het hooren dezer toespraak: "Lieve +vader!" riep ik, de hand des braven mans tusschen de mijne drukkende en +die aan mijn mond brengende: "God weet het, ik zou niets liever +verlangen, dan dat ik spreken mocht; maar...." + +"Ik zal geduld hebben en de ure des vertrouwens afwachten," zeide mijn +vader, bedaard: "Gij zijt geen kind meer en ik wil u niet tot spreken +dwingen, wanneer gij beter acht te zwijgen. Dit slechts wensch ik, dat +de Alwijze uw geest verlichte en u leere wat uw plicht medebrengt."--Met +deze woorden drukte hij mij nogmaals de hand en vertrok, terwijl ik mij +zuchtende naar mijn slaapkamer begaf. Zoo had ik dan voor 't eerst mijn +ouderen VOORGELOGEN!--Ach! ik gevoelde te wel de behoefte, om het +voorschrift mijns vaders na te volgen: en in angstige verzuchtingen +smeekte ik den Almachtige, mijn gangen te bestieren en mij licht te +geven op mijn donkeren weg. Dit besluit nam ik echter, om, wat er ook de +gevolgen van wezen moesten, mijn vader te overtuigen, dat ik, hoezeer +misschien verkeerdelijk mijn woord gegeven hebbende, door hem zelfs niet +van mijn belofte ontslagen kon worden. + +Het was dan ook met dit oogmerk, dat ik den volgenden dag na den eten, +en toen ik wist, dat Heynsz zich verwijderd had, mijn vader kwam +opzoeken. Ik had dit oogenblik verkozen, omdat ik wenschte uit te +vorschen, of Heynsz den Heer Bos ook verklapt had, in welk geval mijn +verplichting tot geheimhouding ophield en ik, door voor de zaak uit te +komen, dezen laatste misschien dienst kon doen. Mijn vader bespeurde wel +aan mijn houding, dat ik iets op het hart had, en, zijn papieren ter +zijde schuivende, vroeg hij met een ongemeene vriendelijkheid: + +"Hebt gij iets met mij te spreken? Dan zal ik die stukken wel even laten +rusten. Echter heb ik niet lang tijd," vervolgde hij, op zijn uurwerk +ziende: "want waarschijnlijk zal er straks een bezoek komen." + +"Ik heb u slechts weinige woorden te zeggen, Vader!" zeide ik, "maar ik +wenschte wel, dat ons gesprek langdurig zijn kon." + +"Wat meent gij? Dat klinkt eenigszins raadselachtig en duister. _Fallax +sollertia nobis_." + +"Helaas!" zeide ik. "UEd. heeft te recht opgemerkt, dat er iets is, +hetwelk mij als een pak op het hart ligt. Ik ben soms afgetrokken, +verstrooid: mijn gangen, zoo UEd. die had doen nasporen, zouden wellicht +zonderlinge vermoedens bij u hebben doen ontstaan: ik heb, zeer mijns +ondanks, vreemde avonturen gehad sedert ik terug ben:--en hetgeen mij +het meest nog hindert, is, dat ik de reden van dat alles aan u niet +ontdekken mag." + +"Ik kan," zeide mijn vader, de schouders ophalende, "niet oordeelen over +uw verplichting tot zwijgen, daar ik de aanleiding niet ken, welke u die +heeft doen aangaan. Alleen zoude ik u, in 't afgetrokkene, willen +oplettend maken op het gevaarlijke om zich tot iets dergelijks te +verbinden. Er zijn slechts weinige zaken, welke een kind aan zijn +ouderen niet zoude mogen openbaren. Dan alleen, wanneer het geheimen van +derden geldt, kan er een uitzondering bestaan; doch een geheim, dat u +niet persoonlijk betreft, kan, dunkt mij, zulk een invloed niet op u +gehad hebben, gelijk aan dien, welken uw houding en gedrag mij doen zien +dat bij u is teweeggebracht." + +"Het is een geheim van derden," zeide ik, niet weinig verheugd, dat mijn +vader zelf mij alzoo vrijheid tot zwijgen gaf: "maar een geheim, waar ik +door een samenloop van omstandigheden ben ingewikkeld." + +"En...." vroeg mijn vader, na zich een wijl bedacht te hebben: "betreft +dit geheim ook zekeren Zwarten Piet? Ik vraag u dit als vader, niet als +Hoofdschout." + +"Slechts zeer zijdelings," antwoordde ik, uit deze vraag de +gevolgtrekking makende, dat mijn vader omtrent de wezenlijke oorzaak nog +niets wist: "doch, vergun mij ook een vraag, mijn vader! indien deze +Zwarte Piet mij het leven gered had en ik zijn verblijf kende, zoude +UEd. dan oordeelen, dat ik verplicht ware, het aan den Hoofdschout te +openbaren, bijaldien deze er naar vroeg?" + +"Gij weet waar Zwarte Piet is?" vroeg mijn vader met drift. + +"Neen", antwoordde ik, glimlachende: "en ik heb ook aan hem geene +verplichting; maar ik stel dit slechts als een voorbeeld." + +"Gij weet te goed," zeide mijn vader, "dat, ofschoon de dankbaarheid +slechts een _officium inperfectum_ is, en het inlichten der Justitie een +_officium perfectum_, als zijnde dit laatste bij Keuren en Ordonnantiën +voorgeschreven, de tweede plicht in dezen voor den eersten zoude moeten +wijken, aangezien de dankbaarheid door een hoogere dan de aardsche +wetgeving is voorgeschreven. Dan, dit daargelaten: zoo gij een geheim +bezit, hetwelk gij mij niet vertrouwen moogt, waarom er mij dan over +gesproken? want nu kan ik niet nalaten, te gaan gissen en raden." + +"Slechts daarom, mijn vader! omdat mij het denkbeeld onverdraaglijk is, +dat gij mij van gebrek aan vertrouwen beschuldigen zoudt: omdat ik u +smeeken wilde, uw oordeel over mij slechts zoolang op te schorten, tot +ik in staat zal wezen, u de noodige opheldering van mijn gedrag te geven +en te openbaren wat u thans onverklaarbaar moet voorkomen?" + +"Gij hebt welgedaan, mijn zoon! En ik zou een slecht rechter zijn, +indien ik u condemneerde, zonder u den tijd te laten om aan te voeren, +wat tot uwe defensie dienende kan zijn. Dit slechts moet gij mij +verzekeren, dat gij niets hebt beloofd, wat tot nadeel van dezen lande +zoude kunnen strekken. Gij weet, dat wanneer het de veiligheid van den +Staat geldt, het _crimen reticentiae_ hem, die het begaat, tot +medeplichtige maakt aan het gesmede landverraad." + +"De veiligheid van dezen lande loopt zoo weinig gevaar," zeide ik +glimlachende, "dat UEd. zelf mijn stilzwijgen zult billijken." + +"Dan ben ik tevreden," zeide mijn vader. + +Op dit oogenblik werd hard aan de voordeur gebeld en hield er een +rijtuig stil. + +"Is het reeds zoo laat?" vroeg mijn vader, op zijn horloge ziende: "ja +waarlijk! nu moet gij voort, want ik verwacht een deftig bezoek: of +blijf hier: ik zal in de zijkamer gaan: hij, wien ik verbeid, is een man +van gewicht en dient als zoodanig ontvangen te worden." + +Dit zeggende, haastte hij zich naar de zijkamer; maar de persoon, dien +hij verwachtte, verscheen niet: en, gelijk mij later bleek, was het +alleen de Onderschout, die met een koets aan de Beerebijt de aankomst +der Utrechtsche schuit had staan wachten, ten einde den Heer Bos bij het +uitstappen te knippen. Daar deze niet was komen opdagen, en de schipper +verklaarde, dat de gehuurde roef ledig gebleven was, kwam de Onderschout +alsnu eenvoudig verslag geven van het mislukken der hem opgedragen +commissie, en de zaak liep voor 't oogenblik af met een schrobbeering, +die Simon ontving, omdat hij zich had laten verschalken. + + + * * * * * + + +EEN-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. + +WAARIN EENIGE OUDE KENNISSEN WEDER OP HET TOONEEL VERSCHIJNEN EN EEN +PAAR NIEUWE WORDEN INGEVOERD. + + +Den volgenden morgen (Zaterdag) begaf ik mij, volgens de met Tante +gemaakte afspraak, weder naar Heizicht, waar ik met een kloppend hart +mijn Dulcinea terugvond en door Tante ter verantwoording werd geroepen +over mijn ontmoeting met Zwarten Piet. Dewijl ik op haar vragen +voorbereid was, kostte het mij minder moeite, die te beantwoorden: en +zonder haar de geheele waarheid te vertellen, wist ik haar omtrent de +reden van het bezoek des roovers zoodanige opheldering te geven, dat ik +haar tevreden stelde en haar ongerustheid wijken deed. Wij aten dien dag +zeer vroeg en zeer overhaast, vermits het oogmerk van Tante was, met ons +naar een boerderij te rijden, welke zij eenigen tijd geleden in de +omstreken van Oud-Naarden gekocht had, om daar met wandelen en +koffiedrinken den avond door te brengen. Wij reden tegen twee uren af: +trokken over de heide naar Laren en van daar over Blarikum den Tafelberg +langs, waar wij een zijweg insloegen, die ons in korten tijd aan het +doel van onzen tocht voerde. Hier hielden wij voor een schuur stil, +welke tot stalling diende, stapten af, en wandelden naar het woonhuis; +en niet weinig keek ik op, toen de vrouw, welke ons aan de deur +verwelkomde, niemand anders bleek te zijn dan de oude Martha, en haar +woning dezelfde, waarin mij de Heer Bos ontvangen had. Zoo ik de +gelegenheid niet dadelijk herkend had, het was omdat wij deze reis langs +een anderen weg waren gekomen. Nu werd mij duidelijk, waarom de oude +vrouw mij op dien noodlottigen avond zoo had aangekeken: en ik +verwonderde mij, haar toen reeds niet herkend te hebben, daar zij +vroeger tuinvrouw bij mijn Oom Van Bempden geweest was. + +De oude vrouw ontving Tante met de gebruikelijke _formules_ van: + +"Wel Mevrouw? hoe vaart Mevrouw? Mevrouw is hier in lange niet 'eweest. +Ik kan niet zeggen, dat Mevrouw 'er uitzien er op 'ebeterd is!"--een +compliment, waar schier alle lieden van die klasse gewoon zijn hunne +meesters op te vergasten, als ware het de uitgezochtste vleierij. Mij +herkennende, geraakte zij min of meer in verlegenheid en zocht mijn blik +te vermijden. "Ik heb het koffiegoed boven klaar gezet," ging zij voort. + +"Ja! dat is wel," zeide Tante: "maar het is zulk mooi weer. Wat zeggen +de meisjes er van? Zonden wij de koffie niet liever buiten de deur +gebruiken?" + +Dit voorstel werd toegejuicht en de bevelen dienvolgens gegeven. + +"Is uw zoon niet hier?" vroeg Tante, ziende, dat Martha zelve met een +tafel en stoelen kwam aandragen. + +De oude vrouw zuchtte en haalde de schouders op: "och Mevrouw!" zeide +zij, "men zoon is men kruis: sedert acht dagen heb ik hem niet 'ezien: +waar hij zit, God weet het." + +Ik kan niet ontkennen, dat deze gemankte of schijnbare ongerustheid der +moeder mij genoegen deed, want ik beschouwde de tegenwoordigheid van +Andries aan de hoeve niet slechts als hoogst gevaarlijk voor de +nabuurschap, maar ook als zeer schadelijk voor de belangen mijner Tante; +en ik nam voor, om, het mocht kosten wat het wilde, haar in te lichten +omtrent de hoedanigheid van dien persoon. Intusschen, onder den schijn +van de vrouw te willen helpen in het aandragen der benoodigdheden, +volgde ik haar naar binnen. Zoodra wij in de keuken waren, tikte ik haar +op den schouder: "Is het stellig waar," vroeg ik, "dat uw zoon verdwenen +is?" + +"Zoo waar ik leef Meneer!" zeide zij, al bevende: "om Gods wil! maak ons +niet ongelukkig." + +"Ik geloof ook," vervolgde ik, "dat het raadzaam voor hem zijn zal, zich +niet weer hier te vertoonen: want het is genoegzaam bekend bij de +Justitie, dat hij met Zwarten Piet en zijn makkers heult, en, zoo men +hem krijgt, zal hij den dans van de ladder niet ontspringen." + +"O, Meneer Huyck!" zeide zij: "je weet niet, wat ik van den jongen te +lijen heb. Och! hij heit nooit willen deugen; maar ik kan het warentig +niet helpen: ik heb hem vermaningen genoeg 'egeven."--Vervolgens den +toon latende zakken: "UEd. heit toch niet 'esproken met Tante, van dat +UEd. hier laatst 'eslapen heit, en van de menschen, die UEd. hier heit +'ezien?" + +"Volstrekt niet," antwoordde ik: "maar zeg mij, hoe kent gij die +lieden?" + +"Hoe ik hen ken?" vroeg zij: "heb ik den jonker niet an men aigen borst +'evoed?--en toen Kapitein Reefzeil op 's-Gravenland weunde, was het toen +niet bij mijn an huis, dat hij altijd met Keetje Reefzeil, dat zoete +hartje, spreken kwam? Maar kom an, ik mot het theewater buiten brengen," +en meteen zich omwendende ging zij naar voren. Ik wilde haar volgen, +toen toevallig mijn blik in den tuin viel en ik twee oogen ontmoette, +die op mij gevestigd waren. + +Ik heb vroeger gezegd, dat de achterdeur, door welke ik de eerste reis +in deze woning gekomen was, in de keuken opende en op den tuin uitkwam. +Naast deze achterdeur was een openstaand raam: en voor dat raam, op het +tuinpad, stond een man, in havelooze lompen gekleed, mij aan te gluren. +Zoodra hij merkte, dat ik hem van mijnen kant gezien had, begon hij op +een smeekenden toon: + +"Meneertje! zoo waar God leeft, gheen dijt rijk! Hik 'eb nog gheen +'andgift gead van dhaag: geen dijt rijk, zoowaar zei je ghezond +blijven." + +"Gij hier Simon!" riep ik, den man herkennende: "wat komt gij hier +zoeken? En waar is de negotie?" + +"Neghoossie? Och! was ik mhaar zoo gelikkig, dat hik een klein beetje +neghoossie thoen kon:--mhaar een vrouw met zeuven kinderen! Je mot +dhenken, dat kan wat an:--gheen dijt rijk...." + +"Foei!" zeide ik: "is het geld al op, dat de Jongeheer Blaek u gegeven +heeft om de gangen van eerlijke meisjes te bespieden?" + +"Heerlijke meissies! Na doch!" zeide Simon, het hoofd schuddende. + +"Ja zeker eerlijk! En zoo ik mijn vader dergelijke stukjes van u +verhaal, zal hij u afleeren, u met zulke knoeierij op te houden." + +"Khom! word dan thoch maar niet boos. Khan ik 't 'elpen? Een bhoodschap +is een bhoodschap! As Meneer Blaek theugens me zeit: "Shimon: ga en +khijk waar die Jiffrouw blijft: je zelt een ghilden van mier 'ebben--nou +khijk! wat mot Shimon dan doen? der steekt gheen kwaad hin, dat Meneer +Blaek weet, waar die Jiffrouw whoont, en der stheekt veul goeds hin, dat +Shimon voor een dhag of wat den kost heit mit zen hijshouwen.--Maar je +vraagt men of het vertheerd is sinds dien thijd?--Och! hik eb sedert +gheen dijt verdiend: gheen penning! khan men dhaar van leven hacht +dhagen mit 'en hijshouwen? zoowaar zei je ghezond blijven." + +"Misschien zult gij mij ook zoeken wijs te maken, dat Heynsz u de reis +niet betaalt, die gij heden doet." + +"Nou khijk Meneer Hijk! 't Ishomdat je de zeun van dan Oofd-hoffiesier +bent--God zegen hem--'t is een schraal loon dat hik van 'Eynsz +ontvang.--Hik khan er waarachtig niet van bestaan.--En hik 'eb ommers +gheen woord er van ghesproken, dat je met die Jiffrouw in de Naarder +schijt 'eb gheseten?" + +"Denkt gij," zeide ik wrevelig, "dat ik mij bekommer over hetgeen gij +van mij vertelt? Maar wat doet gij nu hier? Wie valt hier bespieden? Het +is hier geen publieke grond; en zoo Tante hoort, dat gij op haar erf +zijt, zou zij er u wel eens door den koetsier kunnen doen afjagen." + +"Na doch! je weet wel, wien hik ier zoeken khom: 't his ommers je papha, +die 'et ghelast 'eeft, Shimon is ommers gheen dhief, die wat wegnemen +zal." + +"Ik geloof, dat gij vergeefsche moeite doet," zeide ik, wel gissende +wien hij zocht: "maar wees gewaarschuwd, en pak u weg; want zoo iemand +anders u ziet, gij zult niet vriendelijk ontvangen worden." + +Met deze woorden wendde ik mij van hem af en keerde terug bij de dames, +die reeds onder de breede takken der eiken om de theetafel gezeten +waren.--"Wel!" zeide Suzanna, zoodra zij mij zag: "waar heb je nu weer +gestoken? Ik dacht, gij waart uitgegaan om de oude Martha te helpen, en +gij komt met ledige handen weer. Gij slacht de poes wat, die men naar +Rome zendt en die _miaauw_ zeit, als zij terugkomt. Nu! daar hebben wij +ook veel aan, aan zoo'n cavalier, die ons alleen laat zitten: en dat nog +wel in een tijd, dat het van dieven en struikroovers grimmelt. Maar +zeker! aan uwe hulp zouden wij weinig hebben, daar gij toch ook maatjes +zijt met de bende." + +"Ik dacht, Santje! wij zouden daar niet meer over spreken," zeide Tante, +die niet hield van scherts over zulk een onderwerp. + +"Gij ziet hoe mijn lot is," zeide ik tegen Henriëtte, "en hoe ik door +mijn zuster behandeld word. Gij, die zoo goed zijt, zoo gij een broeder +hadt, zoudt hem zeker niet zoo kwellen." + +"Hoe weet gij, of ik goed ben," zeide zij lachende: "vraag maar aan +Lodewijk, hij zal u wel zeggen, dat ik er hem ook van langs kan geven." + +"Ja kom!" zeide Suzanna; "maar daar heb je geen pleizier van; want +Lodewijk wordt boos als men hem kwelt: en dat moet ik tot eere van mijn +broeder zeggen, hij neemt het altijd nogal wel op." Hier klopte zij mij +op den schouder. + +"Dat is nu het beste, dat gij in lang gezegd hebt," zeide ik: "daarvoor +moet ik u omhelzen." + +"Weg! weg!" zeide Suzanna, mij afwerende: "_jeux de mains, jeux de +vilains_. Gebruik uw mond en niet uw handen." + +"Wel, 't is ook juist mijn mond, dien ik gebruiken wil," zeide ik, haar +kussende. + +"Och Jetje! help mij toch!" zeide Suzanna: "gij blijft daar maar zitten +en trekt u het lot niet aan van uw mishandelde vriendin." + +"Ik zal wel deugdelijk oppassen, van er mij mede te bemoeien," zeide +Henriëtte. + +"Integendeel!" zeide ik: "Santje heeft gelijk: en gij zoudt mij een +bijzonder genoegen doen, zoo gij er u mede wildet bemoeien." + +"Wat is het toch, kinderen?" vroeg Tante, die intusschen met Martha +geredeneerd had: "op deze wijze krijgen wij geen koffie." + +"Och! 't is Ferdinand, die mij plaagt," zeide Suzanna. + +"Men plaagt wie men liefheeft," zeide Tante. + +"Zoo dat waar is, dames!" zeide ik, terwijl ik, hoewel in 't algemeen +sprekende, het oog bepaaldelijk op Henriëtte gevestigd hield, "hoe meer +gij mij dan plaagt, hoe aangenamer het mij zijn zal." + +Met deze en dergelijke praatjes, welke toen voor de belanghebbenden +vermakelijk waren, maar wier mededeeling den lezer vervelen zoude, +hielden wij ons bezig gedurende het koffiedrinken, waarna Tante een +wandeling voorsloeg, bij welke gelegenheid ik niet verzuimde alle +pogingen aan te wenden om meer en meer de gunst mijner schoone te +verwerven. Eindelijk maakte ik het zoo bont, dat zij den arm van Suzanna +nam en vooruitholde, bewerende niet meer naar mij te willen luisteren. + +Ik was zelf bang wellicht te ver te zijn gegaan, en bleef dus een wijl +met Tante achter, aan wie ik, zoowel bijwijze van gesprek als uit +nieuwsgierigheid, de vraag deed, of de oude Martha niet vroeger +tuinvrouw op Heizicht geweest was. + +"Ja!" antwoordde zij: "tot den dood van haren man. Toen heeft zij een +woning op het dorp gehad: en naderhand, toen ik deze hoeve kocht, heb ik +haar daarop gezet," + +"Heeft zij," vervolgde ik, "niet eerst bij Kapitein Reefzeil gewoond?" +--Ik wist wel beter, doch wilde zoodoende het gesprek op die familie +brengen. + +"Dat geloof ik niet," antwoordde Tante: "het is echter mogelijk; want +toen ik met uw oom Van Bempden trouwde, was zij reeds op Heizicht; maar +hoe vraagt gij dat zoo?" + +Daar zat ik vast. "Och! dat weet ik zelf niet," zeide ik: "daar lag mij +iets in 't hoofd, betreffende die Reefzeils." + +"De moeder van Jetje was een Reefzeil," zeide Tante: "was het dat, wat +gij meendet?" + +"Inderdaad?" zeide ik: "neen, dat wist ik niet. Maar was er met nog een +zuster?" + +"Ja voorzeker!--Keetje Reefzeil! zij waren beiden mooi. Keetje en Letje: +de eene was een blonde en de andere een bruinet. Jetje, de blonde, +trouwde met den Heer Hendrik Blaek: en de goede man had er niet veel +pleizier van; want zij stierf in 't kraambed. Keetje, ja, die heeft het +niet best laten liggen: zij is het pad opgegaan met den Baron Van Lintz. +Dat is indertijd een fameuze historie geweest." + +"Mochten zij dan niet trouwen?" vroeg ik, meer en meer belang stellende +in het verhaal. + +"Zij had, geloof ik, weinig of niets," zeide Tante: "en Van Lintz ook +niet veel meer dan zijn gage als Luitenant bij de Marine. Bovendien was +hij Roomsch; maar dat alles hielp niet: hij wist haar te bepraten en +trok met haar het land uit. De familie zoude wel weer bijgedraaid zijn; +maar hij was deserteur: en dat was erger. Hij heeft zich een poos +sobertjes moeten generen, nu hier, dan daar--en vervolgens maar dat weet +gij zoogoed als ik--vervolgens is hij in Spaanschen zeedienst gekomen en +een groot Heer geworden: en nu is hij, geloof ik, dood of weg: althans +men heeft rare dingen van hem verteld. Hij is in ongenade vervallen, dat +is zeker, en toen verdwenen. De hemel weet: hij is misschien Turksch +geworden en Pacha met een half dozijn paardenstaarten; want ik geloof +dat hem de godsdienst ook wel om 't even zijn zoude, mits hij maar +voortkwame. Ik had laatst werk genoeg, om Van Baalen te beletten van +door te slaan, toen hij in tegenwoordigheid van den Heer Blaek en Jetje +over dat onderwerp begon. Zij heeft met de _folies_ van haar Tante niet +noodig. 't Was anders een aangenaam mensch, die Van Lintz: ik herinner +mij nog zeer goed, met hem menigmalen gedanst te hebben. Hij was _la +pluie et le beau temps_ in zijn tijd." + +"Zijn dwaze stap verdient, dunkt mij, eenige verschooning," merkte ik +aan. "Er zijn zoovele van die adellijke Heeren uit de land-provinciën, +die alleen te Amsterdam komen om een rijk huwelijk te doen, en enkel op +geld zien. Hij werd ten minste door liefde gedreven en niet door zucht +naar schatten." + +"Neen! die waren bij de Reefzeiltjes niet te zoeken," hernam Tante: "nu, +Hendrik Blaek is er ook om gebrouilleerd geraakt met zijn familie; want +hij was ook slecht bij kas en is te Cadix, of te Lissabon, weet ik het, +arm gestorven. Gij weet zeker, dat Henriëtte geheel afhangt van de +goedheid van haar oom ... en zij heeft wel reden om dankbaar jegens hem +te zijn; want al ware zij zijn eigene dochter, hij kon haar niet +teederder liefhebben en beter behandelen. Zij zal ook wel eindigen, denk +ik, van zijn wensch te vervullen en met haar neef te trouwen.--Waarom +zegt gij _hm_?" + +"Heb ik _hm_ gezegd, Tante?" + +"Ja neef! _Gij_ hebt gezegd _hm_! En waarom? Zoudt gij het zoo +bespottelijk vinden, dat zij Lodewijk nam of Lodewijk haar?" + +"Wat zal ik u zeggen? Ik bespeur niet, dat zij veel werks van elkander +maken: en ik weet althans wel iemand, aan wien ik haar liever zoude +gunnen." + +"_Quel est donc ce héros ou bien ce téméraire?_" vroeg Tante, mij scherp +aanziende: "gijzelf toch niet, hoop ik?" + +"En al ware ik het zelf, Tante? Wat zou UEd. daartegen hebben?" + +"Ferdinand!" zeide Tante: "gij jaagt mij een schrik op het lijf.--Niet, +of het is een lief meisje, maar wat zouden uw vader en moeder wel van +mij denken:--alsof ik u beiden had samen willen brengen. En uw vader zou +het zeker maar half goedkeuren; want zij heeft niets. Neen! dat zou ik +vooralsnog maar uit mijn hoofd stellen." + +Hier werd ons onderhoud, hetwelk voor mij geene zeer troostrijke wending +begon te nemen, afgebroken door Suzanna, die van een hoogte, welke zij +met Henriëtte beklommen had, ons toeriep: + +"Komt toch hier; men heeft hier zulk een heerlijk uitzicht." + +Wij versnelden onzen tred en stonden welhaast bij de jonge dames, om met +haar het bevallige natuurtooneel te bewonderen, dat zich beneden ons +vertoonde. Aan de eene zijde strekte zich, zoover het oog kon reiken, +als een gebloemd tapijt, de golvende vlakte uit, waarvan de eentonigheid +werd afgebroken door enkele partijen eikenhakhout, dat reeds hier en +daar de gele najaarskleur bij net malsche groen van het Augustusloof +vertoonde. Ten Zuidwesten vertoonden zich de torens van Naarden, en +verder op die van Weesp en Muiden; terwijl Amsterdam slechts even door +een grauwen nevel zichtbaar was. Oostwaarts lag het bevallige Huizen en +daarachter het netgebouwde Blarikum; en ten Noorden liep de heuvel +glooiend af tot de plek, waar de Zuiderzee zijn voet kwam bespoelen: +verscheidene vaartuigen van allerlei grootte en soort kruisten +elkanderen en in de verte over de stille oppervlakte der wateren: +naderbij lagen eenige visschersbooten en kon men de visschers +onderscheiden, die hun netten in zee wierpen. Eindelijk, kort aan den +wal, lag een rijk verguld en nieuw opgeschilderd speeljacht ten anker, +waarvan de rijzige mast en de nette tuigage zich scherp en luchtig +afteekenden tegen het groene water en de heldere lucht daarachter. + +"Ik geloof waarlijk, dat daar het jacht van Lodewijk is," zeide +Henriëtte, na eenigen tijd daarop gestaard te hebben. + +"Is hij een liefhebber van zeilen?" vroeg ik. + +"O! Lodewijk heeft alle liefhebberijen van dien aard," antwoordde zij: +"maar het zeilen is een hartstocht bij hem. Hij blijft somwijlen dagen +achtereen op het water." + +"Het schijnt een aardig gebouwd vaartuig," zeide ik: "zeker gaat het er +goed door." + +"O! het moet een eerste snelzeiler zijn: althans volgens het zeggen van +Lodewijk." + +"Hoe! Zijt gij er zelve nooit op geweest?--Of houdt gij niet van +zeilen?" + +"Hij heeft mij nooit verzocht om mede te gaan." + +"Dat geloof ik wel," zeide Suzanna: "die Heeren hebben veel te veel pret +onder elkander, dan dat zij er dames zouden bij vragen." + +"Het schijnt, dat hijzelf aanboord is," hernam ik: "althans daar komt +iemand op het dek." + +"Inderdaad! ik herken hem," zeide Henriëtte; "maar hij heeft nog een +paar Heeren bij zich. Zie eens: zij richten hun kijker op ons." + +"Wel! dat is niet het gekste, dat zij doen kunnen," zeide ik. + +"Wat gaan zij nu uitrichten?" vroeg Tante, een groote drukte aan boord +gewaarwordende. + +"Zij maken de sloep los," zeide ik: "pas op! zij komen ons nog +verrassen."--En inderdaad, wij zagen drie personen achtereen in de sloep +springen en met kracht naar wal roeien. + +"Kijk! zou Lodewijk waarlijk eens galant worden en ons komen verzoeken, +zijn bodem te bezichtigen?" vroeg Henriëtte. + +"Inderdaad!" zeide Suzanna: + + _".... et jusqu' aux bords que la mer vient laver + Sur son vaisseau tout pret il vient nous retrouver;_ + + +Ik herken uw neef; maar wie zijn die twee andere Heeren?" + +"Ik weet het waarlijk niet," antwoordde Henriëtte: "hij heeft somtijds +zulke rare kennissen. Maar ja: de een is, geloof ik, de Heer Weinstübe, +een associé van een Duitsch kantoor: den anderen ken ik niet." + +Wij waren intusschen den heuvel afgegaan en naar de zeezijde +opgewandeld. De drie Heeren sprongen op het strand, maakten hun sloep +vast en kwamen met haastige schreden naar ons toegetreden. + +"Hoe, zijt gij het?" riep Lodewijk, toen hij, dichterbij gekomen, ons +herkende. + +"Zoo! Het is dan geen bezoek, dat gij ons kwaamt geven?" vroeg +Henriëtte. + +"Wij hadden dames gezien," antwoordde Lodewijk, "en kwamen hooren, of +zij ook lust hadden eens aan boord te komen." + +"Gij zult zien," zeide Suzanna zachtjes, "dat zij ons onbekend zouden +verzocht hebben, en ons niet willen hebben, nu zij weten wie wij zijn." + +"Maar was hiendert das?" vroeg een van Lodewijks kameraden in zijn +platduitschen tongval, terwijl hij de jonge meisjes beurtelings op een +vrij onbescheiden wijze aanzag: "zoo je ze kent, kottorie! tes te peter, +dan oef je te kennisch niet te machen." + +"Stil, zeide Lodewijk, hem aanstootende: "Mevrouw Van Bempden, uw +dienaar: ik stel u den Heer Weinstübe voor, en den Heer Reynhove.--Mijne +Heeren! Mevrouw Van Bempden, mijn nicht Blaek, Mejuffrouw Huyck." + +"Mefrouw fon Pempten!" herhaalde Weinstübe, terwijl hij dadelijk een +zeer nederigen toon aannam en een menigte strijkages maakte: "ick pin +zeer verheugd, die eere te heppen. Wie faart de familie?" + +"Ik hoop," zeide Reynhove, terwijl hij insgelijks, doch op een meer +hoffelijke wijze zijn compliment maakte, "dat de dames ons toilet zullen +excuseeren. Wij konden ons op deze charmante rencontre niet verwachten. +Ik ben waarlijk gedesespereerd er zoo genegligeerd uit te zien."--Onder +het uiten dezer laatste woorden maakte hij de bovenste knoopen los van +zijn net gemaakte visscherskiel en vertoonde daardoor een keurig hemd, +met prachtige kanten gegarneerd; terwijl hij de andere hand aan zijn das +bracht, als wilde hij de aandacht vestigen op een kostbaren ring, die +zijn vinger versierde, en op den juweelen gesp, waarmede de strop was +vastgemaakt. + +"Ach noe ja!" zeide Weinstübe: "die dames sollen ons kenadik bardon +schenken wollen: 't is waraftig onze schuld nicht. Herr Plaek sagte: "da +sind tamen: wollen wir ons combliment machen kaan." Aber wier woesten +nicht, dat er eine so achtbare keselschaft da ware." + +"Dat valt u dan tegen," zeide Suzanna. + +"Hoe vaart uw vader, Mijnheer Blaek?" vroeg Tante. + +"Klagend en hypochonder, Mevrouw! de oude deun. Hebben de dames ook +trek, om mijn vaartuig eens te zien?" vroeg hij vervolgens, op een toon, +die wel te kennen gaf, dat hij deze uitnoodiging alleen deed, omdat hij +niet wel anders kon. + +"Dat zal ons wat lang ophouden, vrees ik," zeide Tante: "wij moeten naar +de boerderij terug en dan naar huis." + +"Wel Mevrouw!" zeide Reynhove: "'t zou immers een al te groote cruauteit +in u zijn, ons niet te permitteeren van zulk een aangename sociëteit te +profiteeren." + +"'t Is solk aen schones wetter," zeide Weinstübe: "en Plaek kan oe +immers weer afzetten waar je woelt. We motten toch weer nach Amsterdam +mit ten abend." + +"Welnu! wat zeggen de jonge dames er van?" vroeg Tante: "ik ben wit +papier." + +Ik vleide mij, dat zij bedanken zouden; maar het scheen, dat beiden een +groot verlangen hadden om het jacht te zien (een begeerte, die ik toen +allerbespottelijkst vond) en na elkander een wijl aangekeken en met de +oogen geraadpleegd te hebben, gaven, eerst Henriëtte en toen Suzanna te +kennen, dat zij niet ongenegen waren, om van het vriendelijk aanbod van +den Heer Blaek gebruik te maken. + +"Komaan dan maar, hoe eer hoe beter," zeide Lodewijk, terwijl hij den +arm aan Tante Van Bempden bood; en eer ik nog gereed was, het voorbeeld +te volgen, had zich die hatelijke Mof van Henriëtte, en Reynhove van +Suzanna meester gemaakt, terwijl ik volgde, het jacht en zijn geheele +equipage voor Sint-Felten wenschende. + +Wij stapten in de sloep, die ternauwernood groot genoeg was, om ons +allen te bevatten, en werden door Lodewijk en Reynhove met kracht naar +het vaartuig geroeid. Alvorens wij dit echter betreden, zij mij een +korte uitweiding vergund over de twee nieuwe personages, met wie ik bij +deze gelegenheid kennis maakte. + +Caspar Weinstübe was, gelijk ik naderhand kwam te weten, een gelukzoeker +geweest, gelijk Westfalen die jaarlijks overzendt naar Amsterdam. Hij +had die groote stad als een knaap van vijftien jaren betreden met een +schraal voorziene beurs, maar met het onverzettelijk voornemen, om die +te vullen: en hij had zijn doel bereikt langs die middelen, welke, +ofschoon toen meer zeldzaam, thans helaas! van jaar tot jaar meer +algemeen worden. Vijf jaar lang had hij op een klein kantoor gewerkt, +gekropen en honger geleden. Toen was hem een gering deel in de winsten +toegekend geworden en weldra bekwam hij, als loon voor zijn onvermoeiden +arbeid, de teekening _per procuratie_. Van deze had hij zich bediend om +zaken voor zichzelven te beginnen; de actiehandel was hem te stade +gekomen: het huis, waar hij deelgenoot in was, had tot tweemalen toe +moeten ophouden met betalen: maar hij zelf was na elk bankroet rijker +voor den dag gekomen, en bevond zich nu aan het hoofd van een +aanzienlijk vermogen en van een winstgevende zaak. Maar het was hem niet +genoeg, zijne wenschen bereikt en schatten verworven te hebben: hij +verlangde nu ook in de groote wereld ontvangen te worden: en dit was +voor hem te Amsterdam, waar de lijn van afscheiding tusschen de +verschillende kringen misschien scherper afgeteekend is dan in eenige +stad ter wereld, geen gemakkelijke zaak. Hij vond zich dan ook overal +teruggedrongen, zoo vaak hij het beproefde, de uitsluitende +gezelschappen der patriciërs binnen te dringen; maar hij gaf daarom den +moed niet verloren. Het spreekwoord zegt, dat de Arragoneezen, om een +spijker te slaan, geen hamer behoeven, maar hun hoofd gebruiken: en +Caspar Weinstübe deed voor de Arragoneezen niet onder. Hij wist zich aan +te sluiten bij jonge lieden, die, zooals Lodewijk Blaek, er minder op +zagen, met wie zij omgingen, mits het slechts liefhebbers waren van +rijden, rossen en geld verteren: en door middel van dezulken hoopte onze +Westfalinger langzamerhand met hooger standen in betrekking te geraken. +Dit middel was hem wel is waar vrij kostbaar; doch hij had sinds lang +vaarwelgezegd aan die taaie zuinigheid en ontbering, die hem tot ladders +hadden verstrekt om tot de fortuin te geraken: en hij wist thans zijn +geld even schoon te verkwisten, alsof hij het van zijn vader geërfd had. +Ofschoon niet misdeeld van eenige schranderheid, en zelfs vlug van +geest, zoo vaak het zijn geldelijk belang betrof, was hij in alle andere +zaken dom en onkundig gebleven, bezat geen manieren ter wereld, en was, +gelijk de meeste gelukzoekers, even trotsch en lomp tegen hen, die hij +als beneden zich beschouwde, als laag en kruipend tegen zijn +meerderen.--Het was voor hem om dit in 't voorbijgaan aan te merken, dat +Heynsz dat fraaie blazoen geschilderd had, waarvan vroeger gesproken is. + +Wat den Heer Reynhove betreft, hoewel zijn onderhoud wat veel doorspekt +was met Fransche woorden, zijn toon en manieren waren echter die van een +fatsoenlijk man: en hetgeen hij zeide, zoo niet altijd even belangrijk, +was echter nooit dom of ongepast: ja, schoon hij vaak over beuzelingen +sprak, wel voorgedragen beuzelingen zijn, gelijk men weet, door de bank, +meer dan gesprekken over gewichtige onderwerpen geschikt, om in gemengde +gezelschappen aan iemand den naam van een aangenaam mensch te doen +verwerven. Hij was bovendien welgemaakt van persoon, keurig op zijn +kleeding, en dus in vele opzichten welkom bij de schoone kunne. Wat zijn +maatschappelijke positie betrof, hij had noch beroep noch affaire: doch +het had slechts van hem afgehangen in deze of gene politieke betrekking +geplaatst te wezen; daar zijn vader in zijne woonplaats 's-Gravenhage +een der hoogste ambten van de Republiek bekleedde. Hij had Lodewijk op +de paardenmarkten leeren kennen, waarvan beiden trouwe bezoekers waren, +en was op de uitnoodiging van dezen eenige dagen bij hem komen +doorbrengen. + + + * * * * * + + +TWEE-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. + +HETWELK AANTOONT, DAT MEN NIET NAAR DE OOST-INDIEN BEHOEFT TE VAREN, OM +SCHIPBREUK TE LIJDEN. + + +Zoodra wij het jacht hadden bestegen, liet Lodewijk het anker lichten en +alle zeilen bijzetten, ten einde gebruik te maken van een flauw zuchtje, +dat uit het zuiden woei en ons langzaam de kust langs tegen den stroom +opdreef. Lodewijk, die recht als een schipper uitgedost en met een kort +pijpje in den mond aan het roer post hield, scheen zich weinig over onze +tegenwoordigheid te bekreunen en liet aan zijn vrienden de zorg over om +ons de _honneurs_ van zijn vaartuig te doen. Reynhove had dadelijk met +voorkomende beleefdheid al de vouwstoelen uit de kajuit gehaald en zette +die op het dek neder, ten einde de dames plaats konden nemen, terwijl +Klaas, de schippersknecht, een tafel aanbracht en Weinstübe een paar +flesschen opentrok en de glazen inschonk. Waarschijnlijk wist hij niet +hoe anders het gesprek op een betamelijke manier aan te vangen en +begreep hij, dat het aanbod van een glas wijn daartoe de geschiktste +gelegenheid zoude verschaffen. + +"Wol de Jiffrouw nicht een klaasje nemen?" vroeg hij aan Henriëtte, die +in stille aandacht de kust zat te beschouwen, die langzaam voorbijgleed: +"ik kan 't wel anpefielen: ofschoon ik an Plaek kezegd ep, dat hij nicht +aan 't peste gandoor isch. Niet of die witwe Pieter Plutz en Soonen +iesch ein gnappe fent; maar ie heeft keen koete gorrespondens: en wie +wil er nou mienderen wein trinken, as men de peste kriegen kan? Da iest +Peter Trauketropf, die hat koeten wein: und nicht meliert:--wel tierder, +ja!--dat ist waar; aber was kan das schelen, wie tier die wein iest as +tie maar goet iest?--fooral foor soon reike blitz als Plaek iest." + +"Ik bid u, accepteer toch een glaasje, Mevrouw!" zeide Reynhove, zich +overeenkomstig de betamelijkheid eerst tot Tante wendende: "aan boord +mag zulk een offerte niet gerefuseerd worden; wanneer men zooveel water +om zich heen ziet, mag men wel wat wijn gebruiken om een _contrepoids_ +te geven." + +"Mijnheer schijnt wel te huis in de gewoonten aan boord," zeide Suzanna. + +"Ja! ik heb altijd, van mijne jeugd af, veel van de marine gehouden, en +was er eigenlijk voor gedestineerd; maar ik had er dit tegen, dat de +meeste zeelieden zoo ruw en ongemanierd zijn, en het zou mij wat al te +veel gegeneerd hebben, mij naar hunne vormen te pliëeren." + +"Maar dat zie ik volstrekt niet in," zeide Tante: "het is toch niet +noodzakelijk, dat men juist de manieren van het scheepsvolk aanneemt: ik +herinner mij zeer goed den Graaf Tromp, onzen gewezen buurman op +'s-Gravenland: die had zeer beschaafde en hoffelijke manieren: en zooals +ik van mijn vader dikwijls gehoord heb, de Admiraal De Ruyter, die toch +uit een minderen stand was, had insgelijks een zeer ordentelijken toon +en was een vijand van vloeken en drinken." + +"Tante heeft gelijk," zeide ik: "ik heb veel bulderbasten gekend, onder +de zeelieden; maar ook anderen, die tot een voorbeeld van; wellevendheid +hadden kunnen verstrekken en op wie het pek geen smet had +achtergelaten." + +"O! dat wil ik niet niëeren," hernam Reynhove: "maar UEd. gevoelt, als +eenige stamhouder van mijn familie...." + +"O! nu vat ik het," hernam Suzanna: "UEd. was van te goeden huize +misschien om met Jan en alleman om te gaan. Maar, om niet van zoovele +anderen te spreken, daar hadt gij b.v. den Heer Van Obdam, die was nogal +van een redelijk goede familie." + +"Mejuffer schept er behagen in, mij niet te willen verstaan," zeide +Reynhove: "ik bedoel mijn stand niet, maar mijn betrekking als eenigen +zoon. Het zou een te groot _chagrin_ voor mijn ouders geweest zijn, +indien ik mij aan de gevaren van den zeedienst had geëxposeerd." + +"Ja, dat is zeker waar," hernam Suzanna: "maar gelooft UEd. niet, dat +men op het land evenveel gevaar kan loopen, van 't hoekje om te gaan? +b.v. bij slempmalen, harddraverijen, en andere vermakelijkheden?" + +Ik zag, dat Reynhove een kleur kreeg. Suzanna had juister getroffen, dan +zijzelve wist. + +"En dan," vervolgde zij: "sterft men aan een galziekte tengevolge van +het lekker eten of drinken of breekt men zijn nek door van zijn +harddraver af te tuimelen, er is niemand die u beklaagt: maar dan is het +_tu l'as voulu George Dandin_: boontje komt om zijn loontje, enz; +terwijl men, in een zeeslag sneuvelende, ten minste sterft met het +bewustzijn van nuttig geweest te zijn en nog een lofspraak in de courant +bekomt bovendien." + +"Dat is zeker zeer troostrijk voor de erfgenamen," zeide Reynhove, +lachende: "ik moet echter avoueeren, dat UEd. volkomen waarheid spreekt; +doch UEd. zult mij toestaan te observeeren, dat men ook op andere wijzen +zijn Vaderland dienen kan, en dat, wanneer men, zooals ik, eenige zoon +is, men beter doet een betrekking te kiezen, welke ons niet obligeert +onze familie gedurig en soms voor zeer langen tijd te quiteeren." + +"En in welke betrekking dient UEd. het Vaderland dan?" vroeg Suzanna. + +"Tot nog toe in geene," antwoordde hij, half lachende, half beschaamd: +"maar ik zal met genoegen de carrière volgen, welke gij mij aan wilt +wijzen." + +"Ik vrees, dat ik een slechte raadgeefster zoude zijn," zeide Suzanna: +"en ik zou u beklagen, zoo UEd. in dezen den raad van een ander noodig +had." + +Terwijl zij aldus voortging met hem tot het doel te nemen van haar +plagerijen, welke hij echter wel opnam, ja, waarin hij zelfs behagen +scheen te scheppen, overlaadde Weinstübe Henriëtte met een vloed van +zoutelooze vleierijen, waar ik bijna tevergeefs een woordje poogde +tusschen te voegen. Tante, die ongaarne een gelegenheid liet voorbijgaan +om zich te onderrichten, had zich bij Lodewijk gevoegd, wien zij met +hare gewone levendigheid allerlei vragen deed betreffende de zeevaart en +stuurmanskunst, welke hij nu en dan beantwoordde, zoo dikwijls hij zijn +pijpje uit den mond nam, om een teug uit de nevens hem staande flesch te +nemen. + +Wij waren onder dit alles een goed eind verder gekomen en bevonden ons +reeds op de hoogte van Muiderberg, toen Tante, die al pratende niet +vergat dat de tijd voortging, aan Lodewijk vroeg, of hij niet welhaast +terug zoude keeren, en haar, volgens belofte, aan de hoeve afzetten. +Niettegenstaande het beklag van Reynhove en van Weinstübe, dat de dames +hen zoo spoedig weder verlaten wilden, begon Lodewijk, die misschien in +zijn hart wel van ons ontslagen wenschte te zijn, bereids klarigheid te +maken om den steven te wenden, toen Henriëtte hem een vraag deed, welke, +hoe onschuldig ook, de gewichtigste gevolgen had. + +"Aan wien behoort die fraaie boeier," vroeg zij, "die daar achter ons +komt aanzetten?" + +"Te deksel ja!" zeide Lodewijk: "aan wien behoort die boeier, Klaas?" + +"Dat is de nieuwe boeier van Jan Pergens," antwoordde de knecht: "die +ons vooruit wil: hij heit er al 'ang op 'eloerd." + +"Ons vooruit!" riep Lodewijk: "neen voor den d.....! dat zullen wij hem +anders leeren. Je mot het mij niet kwalijk nemen, Mevrouw! maar dat laat +ik mij niet doen." + +"Maar Mijnbeer Blaek!" zeide ik: "het wordt laat en de dames wenschten +wel, aan wal te zijn. Wat gaat het u aan, of hij vooruit komt, daar hij +toch op de stad aanzeilt, en wij op Oud-Naarden moeten aanhouden?" + +"Wat het mij aangaat?" herhaalde Lodewijk, met het geheele gewicht van +zijn lichaam over het roer buigende: "Klaas! man! pas op je tellen.--Wat +het mij aangaat?--Zet het zwaard nog wat neer, Klaas!--Wat het mij +aangaat?--Wel! zoo ik op den wal aanhield, zou hij denken, dat ik voor +hem loopen ging." + +"Maar Mijnheer Blaek!" zeide Tante, na mij eenigszins verlegen te hebben +aangezien; "wij wenschten gaarne te huis te wezen: en UEd. is te beleefd +om aan het verzoek van dames geen gehoor te geven." + +"'t Is waarachtig mijn eer te na, Mevrouw!--Klaas! haal de fokkeschoot +nog wat aan." Hier zag hij achter zich om, met een angst op het gelaat, +als ware de boeier een roofschip geweest: "'t Is maar voor tien minuten, +Mevrouw! om hem mijn meerderheid te toonen; en dan zeilen wij in een +ommezien weer terug naar de hoeve." + +"O! nu gaat het recht pleizierig, Mevrouw! Dat mag zeilen heeten, +Tante!" zeiden Henriëtte en Suzanna, die er juist zooveel kwaads niet in +zagen of zij een uurtje later te huis waren, en er beiden vermaak in +schepten, om te zien, met welk een snelheid het vaartuig, daar de wind +nu was aangewakkerd, de golven kliefde. + +Wat mij betreft, ik was minder voldaan met het antwoord van Lodewijk; +want ik berekende, dat, hoe meer de wind thans in ons voordeel was, hoe +meer moeite wij zouden hebben om weer naar de hoeve te zeilen: en mijn +ongerustheid werd niet verminderd door een leelijke wolk, die uit het +noordwesten tegen den wind kwam opzetten. + +"Ziet gij die bui daar opkomen?" vroeg ik, zoo zachtjes mogelijk, om de +dames niet te verontrusten, aan den schippersknecht: "het zou mij +ontgaan, indien wij daar geen regen uit kregen." + +"Wij zullen geducht sop hebben," antwoordde Klaas: "maar wat wil je der +an doen? Meneer kan den boeier toch niet laten voorbijzeilen?" + +"Mijnheer Reynhove!" zeide ik, den Hagenaar naderende: "heeft UEd. ook +invloed genoeg op den Heer Blaek, om hem te beduiden, dat hij aan het +verlangen der dames gehoor geve?" + +"_Comment_!" vroeg hij: "UEd. heeft zelf gehoord, dat het zeilen de +dames amuseert en dat zij prefereeren, nog niet aan wal te gaan." + +"Wel mogelijk! maar," beet ik hem in 't oor: "daar is zwaar weer +ophanden: en wij zeilen de bui vlak in 't vizier." + +"_Vous croyez?_" vroeg hij, eenigszins van zijn stuk geraakt; "_ja en +effect!_ maar wij kunnen immers terstond ergens binnenloopen: +--intusschen! ik zal het hem vragen.--Zeg eens, Blaek!" + +"Uit den weg!" riep Lodewijk, zonder op zijn woorden acht te slaan: "sta +mij niet in 't gezicht." + +"Maar kijk dan voor u," zeide Reynhove, knorrig: "zie je de bui niet, +die daar aankomt?" + +Maar Lodewijk, in stede van naar de bui te kijken, wendde keer op keer +het oog naar het andere vaartuig, dat, hetzij het scherper zeilde, +hetzij het beter bestuurd werd, ons meer en meer naderkwam. + +"Is het waar? Vreest UEd. een bui, Mijnheer?" vroeg Tante, met +bezorgdheid, aan Reynhove: "ik smeek u, Mijnheer Blaek: laat ons dan +terugkeeren." + +Maar Lodewijk antwoordde niets. Hij stond, bleek van spijt, op den +boeier te turen, die hem reeds op zijde was. Eenige jonge lieden, daarop +gezeten, wuifden met de hoeden ten teeken van overwinning, en de +eigenaar, die aan het roer stond, hief een glas wijn op en dronk +spottenderwijze onze gezondheid. + +"Wacht! Ik zal u weerom salueeren met een flesch," schreeuwde Lodewijk, +woedend, en, naast zich tastende, greep hij de ledige wijnflesch en +smeet die met kracht naar het zegevierende vaartuig. Het werptuig +bereikte echter zijn bestemming niet; maar viel halverwegen in het +water; terwijl een schaterend gelach van den anderen boeier oprees en +deze mislukte poging eener machtelooze woede bespotte: al hetwelk +Lodewijk nog gramstoriger maakte. + +"Foei Lodewijk!" zeide Henriëtte: "is dit nu handelen gelijk een +fatsoenlijk man betaamt?" + +"Zij moeten niet denken, dat zij 't gewonnen hebben," zeide Lodewijk, +zonder acht te slaan op de afkeuring, welke zijn gedrag bij ons allen +gevonden had: "zie eens! zij minderen al zeil. Klaas! hou je goed! Wij +zullen hen wel weer voorbijraken." + +"Zij minderen zeil," zeide ik: "en zij hebben gelijk ook; want zij +willen niet door de bui verrast worden. Het is onvergeeflijk van u, +Mijnheer Blaek! de dames aldus bloot te stellen om doornat te worden." + +"Gekheid!--Wij keeren terstond terug.--Klaas! haal de kluiffok nog wat +aan. Hoezee! Wij halen hen in! Wij halen hen in, zeg ik. Hij heeft er +niet op gelet dat de wind gekrompen is.--Ja, voor-de-wind kan hij +zeilen; maar hij verstaat er niets van om met halvewind vooruit te +komen. Is dat een zeiler? Kijk, wat doet hij nu? Hij gaat ver... nog een +zeil strijken!--Hoezee! Wij zijn hem al voorbij!--Hij erkent zijn +minderheid! Lacht hem uit vrienden! nu is het onze beurt." + +Vreemd genoeg, hoe weinig de jonge meisjes ook met Lodewijk ophadden, en +hoe ontrust zij een oogenblik te voren waren, scheen haar echter de nu +behaalde zegepraal te streelen, als deelden zij daarin: en zij schreven +aan Lodewijks bekwaamheid een overwinning toe, welke alleen aan de +meerdere voorzichtigheid van den bestuurder des boeiers te danken was. +Het was mij duidelijk, dat deze, tevreden met het bewijs zijner +meerderheid gegeven te hebben, en de bui ziende aankomen, zijn +voorzorgen genomen had: en de schippersknecht versterkte mij in deze +opvatting, door mij te verklaren, dat, zoo zijn Heer niet spoedig alles +bergen liet, het te laat zou zijn. + +"En waarom zegt gij het niet?" vroeg ik, niet zonder ontsteltenis over +dit bericht. + +"Wel ja!" zeide hij: "dan was mijn paspoort geschreven: je kent Meneer +niet." + +"Dan zal ik het zeggen," zeide ik: "Mijnheer Blaek! ik weet niet, of gij +al dan niet een weerkenner zijt; maar ik vraag u nogmaals, of gij die +opkomende bui niet bemerkt? Laat toch strijken. Wilt gij de dames aan +gevaar blootstellen?" + +"Gevaar!" riepen allen, onthutst zich naar achteren dringende. + +"Och! wat gevaar!" zeide Lodewijk: "wij zullen eenvoudig terugkeeren: +en, voor de bui er is, zijt gij aan de hoeve terug.--Wenden Klaas!" + +Maar het was te laat! Toen hij wenden wilde, weigerde het vaartuig aan +de beweging van het roer te gehoorzamen en bij-de-wind te draaien. Op +ditzelfde oogenblik deed zich een dof gegons hooren over de oppervlakte +van het water: de zee, nog kort te voren zoo helder, werd zwart en vuil +van kleur, alsof een onderaardsche beweging het water beroerd had: +donkere, laaghangende wolken sloten zich aan het zwerk ineen, en de +beide oevers waren in een oogenblik achter een dicht gordijn van regen +verborgen, terwijl de wind, plotseling omschietende, met zulk een geweld +in de zeilen voer, dat het vaartuig over één kant ging en stellig zou +omgeslagen zijn, indien niet de sterk gespannen touwen aan stukken waren +gesprongen. Een algemeene kreet van ontsteltenis deed zich hooren. +Lodewijk werd bleek als een laken en een krachtige vloek bestierf op +zijn lippen. + +"Ach! mein Kot!" zeide Weinstübe: "set mihr aus: ich wil er aus. Ich wil +nicht langer hier pleiben." + +"'t Is niets!" zeide ik, de dames wenschende gerust te stellen; "wij +hebben het ergste al geleden. Alle man aan 't werk: dames! gaat in de +kajuit!"--En, te gelijk mijn best doende, hielp ik Klaas om de einden +touw te kappen waar de gescheurde zeilen in smalle reepen en strooken +nog aan bleven fladderen. Reynhove, die bij ongeluk een verkeerd touw +had aangegrepen, werd door den schippersknecht op zijde gestooten en +liep heen en weder, met de verlegen houding van iemand, die gaarne van +dienst wil zijn, maar niet weet op welke wijze. + +De bui was intusschen meer en meer genaderd, en weldra viel de +stortregen op het dek. De dames, hoewel in de kajuit geborgen, waren ook +daar niet veilig voor het water, dat als een cascade de trappen +afstroomde. Weinstübe was insgelijks naar binnen gevlucht en prevelde al +de gebeden, die hij in zijn leven geleerd had. Lodewijk stond in sombere +verslagenheid bij het roer en Reynhove zag mij aan alsof ik er wat aan +doen kon. Wij waren allen tot het hemd toe nat; ofschoon Lodewijk het +voordeel had van een duffelsche jas, die hij dadelijk had aangeschoten. + +"Wat zoudt gij nu denken, dat het beste ware?" vroeg ik aan Klaas, op +wiens doorzicht ik in dit geval meer vertrouwen stelde dan op dat van +zijn meester. + +"Ja!" zeide bij, om zich heenziende: "te Muiden kunnen wij niet komen. +'t Zal best wezen, dat wij aan de overzij een opperwal zoeken en daar +ten anker blijven tot het opklaart." + +Tot mijn genoegen keurde Lodewijk het voorstel goed. Wij heeschen een +fokje op, en het gelukte ons, na een paar gangen te hebben gedaan, een +goede ligplaats te bereiken, waar wij het anker uitwierpen en nu aan het +eind van onzen kabel slingerden, dat het een lust was om te zien. + +Dit alzoo geschikt zijnde, ging ik naar de deur der kajuit, om te +vernemen, hoe de dames het maakten: "hoe is het daar binnen gesteld?" +vroeg ik. + +"Kom in," riep Suzanna: "'t is hier een lief huishouentje." + +Ik trad af. Een akelig en tevens walgelijk schouwspel wachtte mij. De +tafel was omgeworpen met alles wat er opstond, en de vloer met pot- en +glasscherven bedekt. Tante zat, of liever lag op den grond uitgestrekt, +bleek als een doek van zeeziekte, met de kleederen bemorst door het +instroomende water. Henriëtte zat naast haar op een voetenbankje en +ondersteunde haar het hoofd, terwijl Suzanna een paar servetten had +samengefrommeld, die zij als een dweil bezigde om den vloer wat te +boenen. Wat den Duitscher betrof, deze had, sedert wij ten anker lagen +en dus oogenschijnlijk buiten gevaar waren, met bidden opgehouden en lag +zoolang hij was op de rustbank, met het gezicht in een stapel kussens +gedompeld. + +"Wat zou onze Aagt wel zeggen, als zij mij zoo aan 't werk zag?" vroeg +Suzanna: "maar hoe is het? liggen wij ten anker? En waar ergens zijn +wij?" + +"Wij liggen bezuiden Durgerdam, kort bij den dijk," antwoordde ik: "is +Tante niet wel?" + +"Tante mag wel zeggen: _Qu' allais-je faire dans cette galère?_" zeide +Suzanna: "en dat nog wel om onzentwil." + +"Welk een ongelukkige reis!" zeide Henriëtte: "is UEd. niet doornat, +Mijnheer Huyck?" + +"Zooals UEd. ziet, Mejuffer!" zeide ik: "en ik ben waarlijk eenigszins +beschaamd, mij aldus aan u te vertoonen." + +"Net alsof het de eerste reis ware, dat Jetje u met een nat pak ziet," +zeide Suzanna. Henriëtte glimlachte even: maar haar lach had iets +droefgeestigs en de blik, dien zij op mijn zuster wierp, scheen aan deze +te verwijten, dat zij in zulk een oogenblik schertsen kon. + +"Maar lieve Ferdinand!" vervolgde Suzanna, bij wie de spotzucht geen +hartelijkheid uitsloot: "gij zult waarlijk ziek worden. Moet gij nu in +die doornatte kleederen blijven?" + +"_Comme c'est malheureux!_" zeide Reynhove, die nu insgelijks +binnentrad: "en dat wij de dames zulk een fataal moment geprecupeerd +hebben." + +"Mijnheer Blaek weet allerliefste partijtjes te geven," zeide Suzanna: +"jammer maar, dat zij zoolang duren." + +"Maar wat doet gij dan toch, Mejuffrouw?" vroeg Reynhove. "Permitteer +mij, dat ik den knecht roepe om den boel hier wat in orde te +brengen."--En weg was hij. + +"Die is ten minste beleefd," zeide Suzanna, en wierp een zijdelingschen +blik op Weinstübe. + +"Ja! dat is ook waar," zeide ik, den onbeschoften knoet naderende: +"Mijnheer!" zeide ik, hem op den schouder tikkende: "zoudt gij zoo goed +willen zijn, uwe plaats aan de dames af te staan?--Mijnheer!" + +Eerst op de tweede uitnoodiging gaf Weinstübe teekenen van leven. Hij +lichtte even het hoofd op en zag mij aan met een versuften blik en een +open mond. + +"Kom Mijnheer!" zeide ik: "als er dames in 't gezelschap zijn, zult gij +toch wel de beleefdheid hebben, de rustbank niet voor u alleen te +nemen." + +"Ach Kot! ich pin so krank," zuchtte hij, met de oogen draaiende als een +schelvisch, die op het strand ligt. + +"Dat is wel mogelijk, zeide ik: "maar die dames zijn ook niet wel:" en +zonder meer plichtplegingen te maken, nam ik hem bij de kraag met de +eene en om het midden met de andere hand en wentelde hem van de bank af; +waarna ik, mijn natten rok uittrekkende en mijn mouwen opstroopende, +Tante optilde en op de ontruimde plaats nederleide, nadat de jonge +meisjes de kussens weer wat hadden opgeschud. Beiden namen nu naast haar +plaats en poogden haar toestand zoo gemakkelijk mogelijk te maken. Wat +Weinstübe betrof, hij bleef liggen waar hij neergekomen was, met de +ongevoeligheid van een zeeziek mensch. Weldra keerde Reynhove met Klaas +terug, welke laatste nu knaphandig den boel opredderde. + +"Waar is de Heer Blaek?" vroeg ik, eenigzins verwonderd, dat Lodewijk +niet opdaagde. + +"Die zit in 't vooronder," antwoordde Reynhove, "zijn pijp te rooken en +een glaasje brandewijn te drinken: en, in 't passant gezegd, wij mochten +ook wel iets nemen tegen de nattigheid. Ik geloof, dat onze vriend wat +confuus is over hetgene gearriveerd is en zich niet aan de dames durft +presenteeren." + +"Hoelang zullen wij hier nog moeten blijven?" vroeg Suzanna. + +Ik haalde de schouders op: "zoolang de storm duurt, kunnen wij hier niet +vandaan," zeide ik: "en vooreerst schijnt het weer niet te zullen +bedaren." + +"Neen," zeide Klaas: "en als wij hier vroeger vandaan kwamen, zou het +fout wezen; want dan gingen wij zoo zeker tegen den overkant als +tweemaal twee vier is: en dan bleef er geen spaander van het heele jacht +over. Ja! Ja! daar zijnder hier wel met een minder windje naar den +kelder 'egaan." + +"Een aangename consolatie," zeide Reynhove. + +"Ziezoo!" vervolgde Klaas tegen de dames: "nou doe jelui zelvers k +'ereis ondervinding op, dat het niet allemaal pleizier is aan boord. Nou +dat's tot daaraantoe.--Ja, nou wou jelui wel een zoopie brandewijn +hebben (dit tegen ons:) Ik 'loof dat er nog wel wat in 't +lakkeurkeldertje wezen zei." + +Dit zeggende haalde hij een fleschje voor den dag: en Reynhove en ik +verkwikten ons met een paar goede teugen. + +"Mot je ook niet wat hebben, Sinjeur!" vroeg Klaas, Weinstübe +schuddende: "of ben je er vies van?" + +Weinstübe poogde op te staan; maar nauwelijks had hij zich half +opgericht, of het vaartuig onderging zulk een schok, dat hij weder +achterover tuimelde; terwijl Klaas, onder den uitroep van: "God help +ons! het anker:" de kajuit uitvloog. Reynhove en ik snelden hem na. Het +was maar al te waar: wij waren van ons anker geslagen en dreven nu voort +waar de wind en de golven ons heenvoerden. + +Op het dek ontmoette ik Lodewijk: en nooit zal ik de uitdrukking +vergeten, welke zijn verwilderde oogen en bleeke gelaatstrekken in dit +oogenblik vertoonden: "vervloekte boeier!" riep hij: "wij zijn naar de +w....!" En staroogende bleef hij vooruit zien, zonder eenig bevel te +geven. + +Op dit oogenblik voelde ik een hand, die mij op den schouder gelegd +werd. Ik keerde mij om. Het was Suzanna, die met Henriëtte de kajuit had +verlaten: en sprakeloos van angst schenen zij mij met de oogen omtrent +de hoegrootheid van het gevaar te ondervragen. Ik drukte aan beiden de +handen: mijn antwoord bestond uit een schouderophalen: waarna ik mij tot +Klaas wendde, die tegen zijn Heer stond te spreken, zonder dat deze +eenige acht op zijn woorden scheen te geven. + +"Klaas!" riep ik: "wat moet er gedaan worden?" + +"Lensen op 't fokje," antwoordde hij: "en zooveel mogelijk van wal houen +en in 't open vaarwater trachten te komen." + +"Welnu! doe dat," zeide ik: "en ik zal terwijl op het roer passen." + +Maar het was te laat: de wind had ons reeds te dicht op de kust +gedrongen: nauwelijks had Klaas de fok geheschen en ik de roerpen +losgemaakt, of het vaartuig raakte grond, en het roer, de zandbank +ontmoetende, gaf mij een slag tegen de beenen, dat ik op het dek +nederkwam. + +"Ferdinand! Mijnheer Huyck!" riepen de beide meisjes, met een angstigen +gil toeschietende; en ik voelde vier zachte handjes, die mij poogden op +te helpen. + +"Hebt gij u bezeerd?" was beider gelijktijdige vraag. + +"'t Is niets," zeide ik, opkrabbelende: "maar ik houd het ervoor, dat +wij aan den grond zitten." + +"Vier voet!" zeide Klaas, den peilstok uitwerpende: "wij zitten secuur +vast ook: Mijnheer Blaek! zouden wij niet een schot doen?" + +Lodewijk gaf geen antwoord; maar in zijn zakken tastende, scheen hij den +sleutel van de kruitkast te zoeken. Eindelijk, na eenige oogenblikken, +welke zoovele uren schenen, bracht hij een sleutelring te voorschijn en +begon, met bevende handen, sleutel voor sleutel te hanteeren. Ik zag, +dat het hem nooit zoude gelukken, dien, dien hij hebben moest, van de +overige te onderscheiden, en, hem den geheelen bos uit de handen +rukkende, zeide ik tegen Klaas: "volg mij! waar bewaart Mijnheer zijn +kruit?" + +Klaas bracht mij in de kajuit. "Het kruit zit in het kastje onder die +bank," zei hij. + +"Tante!" zeide ik: "het spijt mij, dat ik u moet lastig vallen; maar wij +moeten hier binnen wezen:" en meteen lichtte ik Tante met kussens en al +op en ontsloot het kastje. + +"Zijn wij aan wal?" vroeg zij met een flauwe stem. + +"Ach! jounge! kellner!" riep Weinstübe, die weder wat bijgekomen zijnde, +in een hoek tegen den wand aanzat: "pring mij wat matera en een +pescheitje. Ich pin zoo vlauw." + +"Wij hebben wel tijd, om Mijnheer madera en beschuitjes te bezorgen," +zeide ik, wrevelig, terwijl ik de ammunitie voor den dag kreeg. Van het +noodige voorzien, keerde ik met Klaas op het dek terug, die zich hierop +met Reynhove (welke laatste daarvoor beter berekend was dan ik) met het +laden van het geschut belastte. Toen verzocht ik de meisjes dringend, +weder naar binnen te gaan, daar zij onnoodig in den weg stonden en zij +bij Tante meer van dienst konden zijn dan op het dek. "Ikzelf zal u het +voorbeeld geven," zeide ik: "mijne hulp zoude hier toch niets baten en +ik moet Tante waarschuwen tegen hetgeen er gebeuren zal." + +Wij keerden dan terug in de kajuit. "Tante!" zeide ik, haar weder op de +rustbank helpende: "schrik niet: er zal meteen geschoten worden; wij +moeten een sein geven, dat wij aan den grond zitten." + +"O God!" zeide zij, even het hoofd oplichtende: "moeten wij hier +omkomen?" + +"Ik hoop voorwaar van neen," antwoordde ik, mijn best doende om een +opgeruimd gezicht te zetten: "wij bevinden ons hier niet op een +onbekende kust noch bij een onbewoond land. Er zwerven hier altijd +zooveel visschers rond, dat het wel wonder zoude zijn, indien men ons +niet bespeurde." + +"Ach Kot! 't zal wel de laatste maal seijn, dat ich op 't water kom," +zeide Weinstübe. + +"Kom," zeide ik: "Sinjeur Weinstübe! Wees een man. Wat drommel! als het +niet was om het ongerief, dat zulks aan de dames veroorzaakt, zoude ik +mij, wat mijzelven betreft, niet verlegen maken." + +"Vloek maar niet," zeide Suzanna: "daar is het nu geen tijd toe." + +"Meent gij dat oprecht, hetgeen gij zegt, Mijnheer Huyck!" fluisterde +Henriëtte, terwijl zij mij ernstig aanzag: "meent gij stellig, dat er +geen gevaar is?" + +Ik werd rood en sloeg de pogen neder, terwijl ik op Tante wees. + +"Er is gevaar," ging zij voort, altijd op denzelfden toon sprekende, "en +gij wilt het maar verbloemen om ons niet ongerust te maken. Maar!" en +hier blonk een traan in haar oog: "wanneer een oogenblik ons de +eeuwigheid kan doen ingaan, is het dan geoorloofd een ijdele gerustheid +voor te wenden, en ons af te trekken van die gedachten, welke ons op +zulk een gewichtig tijdstip betamen." + +Ik gevoelde mij beschaamd en diep getroffen. "Mejuffrouw!" zeide ik, +haar bij de hand nemende: "ik handelde om bestwil. Maar gij doet mij +mijn ongelijk gevoelen. Wat er ook gebeure, laat mij ten minste dezen +troost, dat gij niet ontevreden op mij zijt." + +Zij antwoordde mij niet, maar drukte mij met aandoening de hand, en +toen, de hare wegtrekkende, veegde zij zich de oogen af en wendde het +gelaat om. + +Op dit oogenblik ging het schot af. + +"Mein Kot!" riep Weinstübe, opspringende: "Was ist das?" + +"Dames!" zeide Reynhove, die terstond daarna binnentrad: "ik kom u +vragen, of gij ook prefereert in 't vooronder te zitten: niet, omdat het +_séjour_ daar zeer gerechercheerd is, maar omdat aldaar vuur aan ligt, +en gij er u warmer zult bevinden dan hier." + +De dames zagen elkander aan: "wij danken u wel voor uwe attentie," zeide +eindelijk Suzanna: "maar wij zullen liever bij Tante blijven." + +"Is er vuur aan?" vroeg Tante, met vaardigheid opstaande: "dan ga ik er +stellig heen, want ik verga hier van de koude." + +"Ja!" zeide Weinstübe: "dan ka ich er auch heen: denn ich pin sehr +kaut." + +"Met verlof," zeide ik tegen Tante: "dan moeten wij zien, dat wij u +tegen den regen beveiligen. De overtocht is wel kort; maar toch lang +genoeg om nat te worden." + +Dit zeggende nam ik de tafellakens en hing die aan de dames als +regenschermen om. Weinstübe liep vooruit, zeker met het oogmerk om de +beste plaats voor zich te nemen. Reynhove en Suzanna ondersteunden Tante +en ik volgde met Henriëtte. Dan nauwelijks waren wij op het dek, of een +windvlaag kwam met zooveel geweld tegen ons aan, dat wij werk hadden om +ons op de been te houden. Te gelijk bespeurden wij dat het vaartuig op +zijde ging. + +"O God!" zeide ik, Henriëtte aan mij vastklemmende: "indien ik u slechts +kon redden." + +"Wij zijn in Gods hand," zeide zij met een onbeschrijfelijke +uitdrukking: "en toch," voegde zij er fluisterend bij: "het is mij, +alsof ik, met u zijnde, niets te vreezen had." + +Een nooit te voren gekend gevoel doorstroomde mijn aderen op het hooren +dier woorden en vooral van den toon, waarop die werden uitgesproken: en, +midden in het ijselijke van onzen toestand, gevoelde ik mij gelukkig, +bij de gedachte dat ik weder bemind werd. En toch--want tot langdurige +overdenkingen bestond thans geen tijd--toch verzuimde ik tevens niet, +voor onze veiligheid te zorgen en klemde mij, op het voorbeeld der +anderen, aan het gangboord vast; in sprakelooze verwachting bleven wij +allen een oogenblik staan, en staarden op een geweldige golf, die op ons +afkwam als wilde zij het geheele vaartuig overstelpen. De uitwerking was +echter anders. De golf lichtte het jacht, als ware het een stuk kurk +geweest, van de zandbank af: wij werden bespat en gedurende eenige +seconden verblind van het schuimende water; en toen wij onze oogen weder +konden openen en voor ons uitzagen, bespeurden wij den dijk op geen +twintig voet afstand. + +"'t is gedaan!" riep een stem uit ons midden. + +Suzanna scheurde zich los van Tante en viel mij om den hals: ik drukte +haar en Henriëtte tegen mij aan. Een nieuwe golf nam ons op. Er was +weder een oogenblik, dat wij niets als water zagen. + +Toen voelden wij, dat het vaartuig een beweging onderging, als werd het +door een weeke zelfstandigheid heengevoerd: en plotselings hield het +stil, met een schok, die ons allen op het dek wierp. Wij hoorden het +zeenat als grommende van rondom wegloopen;--maar toen wij, wanende dat +ons laatste uur gekomen was, weder oprezen, zagen wij nergens water +meer. + +Het jacht was over den dijk heengeslagen en lag tegen de binnenste +helling in het slijk vast. + + + * * * * * + + +DRIE-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. + +VERMELDENDE HOE DAMES VOOR SPOKEN WORDEN AANGEZIEN, EN WAT DE +SCHIPBREUKELINGEN AL ZOO VERDER DEDEN OM EEN VERKOUDHEID TE VOORKOMEN. + + +Het gadeslaan der verschillende aandoeningen, welke ons na een zoo +wonderbare redding bezielden, zou aan den zoodanige, die, zonder in onze +gevaren gedeeld te hebben, eensklaps in het gestrande vaartuig +verplaatst ware geweest, een niet onbelangrijk schouwspel hebben +opgeleverd. In de eerste oogenblikken, en wel voordat men recht wist, +hoe men het had, heerschte er een soort van verbijstering, en waren wij +gelijk aan lieden, die, op een vreemde plaats geslapen hebbende, bij hun +ontwaken in de war zijn en eenig herinneringsvermogen moeten aanwenden, +alvorens zij zich kunnen bezinnen, waar zij eigenlijk zijn. Daarbij, het +was avond geworden: de wind en regen bleven aanhouden, en alles om ons +heen was in nevel en duisternis gehuld. + +Voor zooverre ik mij herinner, was ik de eerste, die sprak: en de oogen +om mij slaande, om de dames te zoeken, die door den schok van mij +afgeraakt waren, riep ik in vervoering uit: "God lof! wij zijn gered!" + +"Dat mag wel 'ezeid worden, bij 't walletje langs," zeide Klaas: "op +zoo'n rare manier ben ik nooit aan wal 'ekomen." + +"Goddank! dat was boven verwachting!" riep Lodewijk; maar met deze +uitboezeming scheen hij zijn geheelen voorraad dankbaarheid te hebben +uitgeput; want, op het dek heen en weer loopende, begon hij bij +zichzelven te mompelen: "'t is een mooie winkel! hoe d.... krijgen wij +het jacht hier weer vandaan?" + +De drie dames zeiden niets. Henriëtte en Suzanna hielden Tante omvat en +alle drie schenen in stille, eerbiedige overpeinzing verzonken. + +Wat Reynhove betrof, zijn blijdschap was de luidruchtigste. Hij sprong +en danste over het dek rond, drukte Lodewijk, mij, de dames, zelfs den +schippersknecht, de handen, beurtelings lachende, zingende en weenende, +tot eindelijk zijn voet op de natte planken uitgleed en hij achterover +rolde, "'t Is niets," zeide hij, terstond weder opspringende: "het +gevaar is voorbij en wij zijn allen gesauveerd:" en hij begon van voren +af aan handjes te geven en elk in 't bijzonder geluk te wenschen met een +hartelijkheid en een uitbundigheid, welke merkelijk afstaken bij zijn +gewone geaffecteerde vormen, en bewezen, hoeveel guller en beter hij in +den grond zijns harten was dan hij oppervlakkig scheen te zijn. + +"Maar waar zijn wij toch eigenlijk?" vroeg Tante. + +"Op een veilige plaats, Tante-lief!" was mijn antwoord: "en waar wij op +de vreemdste manier ter wereld zijn aangekomen." + +"Nu zal ik nooit meer lachen over den vreemden Jood, die zich +verbeeldde, dat hij met trekschuit en al over de brug heen getrokken zou +worden", zeide Suzanna, die haar vroolijkheid terugbekomen had. + +"Mevrouw," zeide Lodewijk, die toch scheen te gevoelen, dat hij eenige +apologie noodig had, terwijl hij zich bij Tante vervoegde, "dat is +waarlijk gelukkig afgeloopen. Het doet mij recht leed, dat UEd. er zoo +ongelukkig bij te pas zijt gekomen." + +"Ja Mijnheer!" zeide Suzanna: "Tante mocht u wel toevoegen, gelijk +Athalia tot Abner: + + dans quel piège as-tu conduit mes pas?" + +"Het schijnt," zeide Tante, met reden eenigszins gevoelig over de +handelwijze van Lodewijk, "het schijnt, dat Mijnheer Blaek weinig gewend +is dames aan boord te hebben." + +"Ja Mevrouw!" vervolgde Lodewijk, eenigszins verlegen: "tegen 't weer +kan niemand; en wie had zich op zulk een onvoorzienen en geweldigen +storm kunnen verwachten?--Al had ik niet met dien boeier om 't hardst +gezeild, wij waren toch niet vrijgekomen." + +"Mocht de drommel!" zeide Klaas, wiens zeemansrondheid deze logenachtige +verontschuldiging niet verdragen kon: "Jan Pergens lag warm en wel +binnen Muiden, toen het zware weer begon: en dat hadden wij ook kunnen +doen." + +"Wat reutel je Klaas?" zeide Lodewijk, zich omkeerende, op een barschen +toon: "bemoei je met je werk en niet met ons discours, of je krijgt je +paspoort op staanden voet." + +"Mijn paspoort!" herhaalde Klaas, zich ter zijde begevende: "hm! er zal +op 't jacht in de eerste weken toch niet veul te verdienen vallen." + +"Nu Mijnheer Blaek!" zeide Tante: "gedane zaken hebben geen keer, en het +beste is, dat wij alle verwijtingen maar daarlaten." + +"Te meer," zeide Henriëtte, "daar Lodewijk al genoeg gestraft is: want +hij zal zijn jacht ook niet even gemakkelijk aan de overzijde van den +dijk krijgen als het aan deze zijde gekomen is." + +"Neen!" zeide Reynhove: "tenzij er een aardbeving kome, die het weder +teruglanceert." + +"Ja!" bromde Lodewijk: "jelui hebt goed spotten. Hoe ik het hier vandaan +krijg, weet Joost." + +"Mij dunkt," zeide ik: "wij moesten liever zien, hoe wij zelf hier +vandaan komen. Op wat hoogte zijn wij zoowat?" + +"Wij zullen een heel eind beoosten Muiden zijn," zeide Lodewijk: "wij +konden verd.... nergens ongelukkiger te land komen: wij zijn een half +uur van alle bewoonde plaatsen af: en het wordt zoo donker, dat men niet +zien kan welken weg men op moet." + +"Dat is zeker ongelukkig," zeide ik: "maar wij kunnen toch niet hier +blijven: en ik geloof zelfs, dat eenige beweging goed zal doen aan de +dames en de slechte gevolgen voorkomen, die koude en nattigheid +teweegbrengen." + +"Ik zal gaarne de dames accompagneeren," zeide Reynhove: "maar ik moet +alleen remarqueeren, dat het in de kajuit droog is, en dat zij buiten +geëxponeerd worden om nog meer doornat te worden." + +"Ja dat mag zoo zijn," zeide Henriëtte: "maar ik voor mij zal van harte +gaarne loopen:--indien echter Mevrouw Van Bempden het afkeurt...." + +"Ik doe alles liever, dan langer in dit noodlottige jacht te blijven," +zeide Tante: "Kom! terstond maar opgewandeld! Wij zullen toch wel ergens +te land komen." + +"Vergezelt gij ons?" vroeg ik aan Lodewijk, "of blijft gij aan boord?" + +"Ik heb altijd gehoord," zeide Lodewijk, "dat de kapitein het laatst aan +boord moet blijven; maar zoo gijlieden ergens aankomt, stuur mij dan in +'s hemels naam wat vertrouwd volk, om hier den boel te bewaken." + +"Ik zou u gaarne van dienst zijn," zeide ik: "maar gij gevoelt, dat ik +de dames niet verlaten kan." + +"En ik evenmin," zeide Reynhove: "eerst moeten de dames en _lieu de +sureté_ zijn: zij hebben waarlijk bij nacht niet te veel aan de +assistentie van ons beiden: en zoo gij ons Klaas met de lantaren wildet +medegeven, ware zulks, geloof ik, niet te veel geëxigeerd." + +"En wie zal mij dan volk gaan halen en hier brengen?" + +"Wel, stuur Weinstübe op kondschap uit," zeide Reynhove: "maar dat is +waar ook:_ où diantre est-il?_" + +"Ja! waar is Weinstübe?" riepen wij allen, onszelven het verwijt doende, +dat wij hem niet eerder gemist hadden. + +"De hemel beware ons!" zeide Tante: "ik hoop niet dat hij overboord is +gevallen!" + +Weinstübe werd overal gezocht: doch vruchteloos: nergens, noch in de +kajuit, noch in 't vooronder was hij te ontdekken. Sommige onder ons +meenden zich te herinneren, dat zij hem, een oogenblik voordat wij over +den dijk geraakten, nog aan de voorplecht hadden zien staan: en wij +konden niet nalaten de gevolgtrekking op te maken, dat hij te dier +gelegenheid over boord was geslagen en zijn dood in de golven gevonden +had. Hoe gek en lastig de vent ook ware, het was toch een schrikkelijke +gedachte, onzen reisgenoot verloren te hebben door een zoo noodlottig +toeval, hetwelk evenzeer elk onzer had kunnen treffen. Er was echter +niets aan te herstellen: en deze gebeurtenis versterkte zelfs de +begeerte der dames om hoe eerder hoe beter het tooneel van zooveel +treurigs te verlaten. Ten einde zij echter een geschikte plaats zouden +vinden om af te stappen, liet ik mij overboord glijden en zocht nu welke +plek de droogste ware en tevens de naastgelegene om den weg te bereiken, +die beneden langs den dok liep. Nauwelijks echter had ik een oogenblik +rondgeloopen, of ik hoorde een flauwe stem kort bij mij, die +erbarmelijke klaagtonen aanhief, welke ons de wind en de regen tot nog +toe waarschijnlijk hadden belet te hooren. + +"Wie is daar?" riep ik, zonder in de duisternis eenig voorwerp te kunnen +onderscheiden: "Klaas! licht eens bij. Hier in de buurt is iemand, die +angstig kermt." + +"God beware ons!" riep Klaas, die niet geheel vrij was van bijgeloovige +denkbeelden: "als het de geest maar niet is van dien armen mof." + +"Om 't even!" zeide ik: "wij moeten het toch onderzoeken." + +Klaas vatte echter moed en, met een brandende lantaren gewapend, liet +hij zich naast mij afzakken. Wij vernamen nu nog duidelijker het gesteen +en een flauwe stem liet deze woorden kort bij ons hooren: + +"Ach lieber Gott! zum hulfe! Iek pin todt." + +"'t Is wel Weinstübe zelf en niet zijn geest," zeide ik, op het geluid +afgaande: en weldra ontdekten wij, met behulp der lantaren, den armen +Duitscher in eigen persoon, die ongeveer tien passen van het vaartuig af +tot aan den hals toe in een moddersloot was gezakt en ontwijfelbaar +gestikt ware bij gebrek aan spoedige hulp. Hoe hij daar kwam was ons een +raadsel; maar dewijl het niet te vergen was, dat hij ons in zijn +tegenwoordigen toestand daarvan de oplossing geven zoude, staken wij hem +een roeispaan toe en trokken wij hem uit de sloot, waaruit hij deerlijk +toegetakeld voor den dag kwam en nu aan den kant te beven stond als een +juffershondje, buiten staat om eenig antwoord te geven. Wij raadden hem, +zoo het hem zijn krachten toelieten, met ons mede te gaan en zich warm +te loopen, daar er toch aan boord geen gelegenheid was, om hem van +andere kleederen te voorzien. + +Nu werd de trap uitgezet op de geschikst bevondene plaats: en de dames +verlieten het vaartuig; waarna wij Lodewijk, hoezeer tegen zijn zin, +alleenlatende, ons gezamenlijk op weg begaven, vooruitgelicht door +Klaas, die in de eene hand de lantaren droeg, en in de andere een +roeispaan om den grond te polsen en te zorgen, dat wij niet van den weg +afdwaalden. Na hem volgden Henriëtte en Suzanna: dan ik, Tante +geleidende: en vervolgens Reynhove met een tweede lantaren: terwijl +Weinstübe hompelend en strompelend zich achterna sleepte. Het was geen +gemakkelijk noch aangenaam werk, alzoo door de modder te ploeteren, +ofschoon de wind tot ons geluk merkelijk verminderd was en de dijk ons +eenigszins beschutte; maar het was stikdonker; terwijl een fijne regen +den grond zoowel als onze kleederen doorweekte. + +Wij hadden ongeveer een kwartieruurs voortgesukkeld, en ik bemerkte, dat +Tante, hoe goed zij zich ook poogde te houden, hoe langer hoe minder in +staat was om voort te gaan en al zwaarder op mijn arm leunde. Zij was +uitgeput van angst en vermoeidheid en liep slechts werktuiglijk voort. +Eindelijk bleef zij geheel staan met den uitroep: "o wee! daar verlies +ik mijn schoen!" + +"Hou op!" riep ik, tot hen die voor mij waren:--en de trein stond stil. + +"Tante is haar schoen kwijt," zeide ik: "waarachtig, de weg is al te +slecht. Is er hier geen woning in de nabijheid?" + +"Als je nog een amerijtje geduld heit," zeide Klaas: "daar gunter aan +den weg zie ik een lichtje." + +"Is 't nog ver?" vroeg Tante: "ik kan waarachtig niet verder voort en ik +zal u liever hier tegen den dijk blijven wachten." + +"Dat zal ik nooit dulden," zeide ik: "'t ware om te besterven. Maar zoo +de Heer Reynhove mij zijn rotting wil toesteken, zie ik wel kans om u +voort te helpen." + +Reynhove was dadelijk bereid en gaf zijn licht aan Weinstübe, waarop +wij, ieder een einde van den rotting nemende, Tante verzochten daarop te +gaan zitten en haar armen om onze schouders te slaan. Op deze +geïmproviseerde draagbaar, die zeker niet van de gemakkelijkste was, +droegen wij haar verder voort, niet zonder vrij wat te struikelen en +dikwijls op te houden. Nog kan ik het mijzelf niet verklaren, hoe het +mogelijk was, dat wij op den smallen weg, waar wij telkens tot de enkels +toe inzakten en gedurig uitgleden of afweken, niet honderdmalen met onze +vracht zijn omgerold: en ik beken, dat ik recht in mijn schik was, toen +wij eindelijk voor een boerenhek stonden, hetwelk naar een boerderij +geleidde, en dat ik het ongastvrij hondengeblaf met welgevallen +begroette. + +Nu hielden wij allen stil voor het geslotene hek, en Klaas, een +stentorstem opzettende, begon uit al zijn macht te schreeuwen: "heidaar! +boer! boer!" + +Wij ontvingen echter op dit eerste geroep geen ander antwoord dan een +nog gevaarlijker gehuil en gejank van de honden. Wij begonnen dus allen +eenparig mede te schreeuwen, elk zijn best, en de honden des te harder +te blaffen, alsof wij wedijverden, wie hei meeste leven kon maken: en +het was een geweld, dat men op een uur afstands had kunnen hooren. + +Eindelijk werd er een deur in de boerenwoning ontsloten en zagen wij +licht door de opening schemeren. Wij zwegen allen, als door een +gelijktijdig gevoel van hoop en verwachting overvallen, + +"Wat wil jelui? Wat is er?" vroeg een stem. + +"Schipbreukelingen!" riep de een. "Kunnen wij opkomen?" vroeg een ander. +"Eilieve hoor eens!" schreeuwde een derde. "Goed volk!" riepen wij +eindelijk, allen te gelijk. + +De persoon, die in de deur stond en wiens donkeren omtrek alleen wij +tegen den verlichten muur achter hem konden onderscheiden, deed geene +beweging om te naderen en scheen besluiteloos. Toen verzocht ik mijn +tochtgenooten wat stil te wezen, en, mijn stem verheffende: "kom eens +hier, goede vriend!" riep ik: "gij kunt een goede fooi verdienen, zoo +gij ons helpen wilt." + +Het woord fooi maakte blijkbaar indruk: de persoon kwam naar buiten, en, +ofschoon wij hem door de duisternis weder uit het oog verloren, hoorden +wij aan het geklos zijner klompen, dat hij ons naderde. Maar toen hij, +naar onze gissing, halverwegen den afstand tot het hek gekomen was, +bemerkten wij, tot onze bittere teleurstelling, dat hij eensklaps met +een vervaarlijken kreet terugkeerde en vrij wat sneller dan bij zijn +aankomst den weg naar huis nam, en de deur achter zich toesmeet. + +"Dat zal hem de duivel leeren," zeide Klaas: "wij motten er toch +binnen." + +"Kan dit hek niet geforceerd worden?" vroeg Reynhove. + +Het hek was wel voorzien en de sloot te breed om er over te springen; +maar bij onderzoek bemerkten wij, dat er kans was om op zijde van het +hek om te klimmen en ik stelde voor aan Klaas, dit gezamenlijk te doen. + +"Om Gods wil, doe het niet, Ferdinand!" zeide Tante: "zoo de honden u +eens aanvielen." + +"Geen nood Tante! zoo wij in Friesland waren, waar de honden altijd +losloopen op de werf, dan zou ik weinig zin in de expeditie hebben; maar +in dit gewest liggen zij meestal vast." + +Dit zeggende, was ik reeds aan de andere zijde, en, door Klaas gevolgd, +wandelde ik op het woonhuis aan; doch nauwelijks hadden wij eenige +schreden gedaan, of het bleek ons, dat men van binnenshuis deze schennis +van het grondgebied had bespeurd; want een raam werd opengeslagen en een +hoofd kwam voor den dag. + +"As jelui niet gauw maakt, dat je wegkomt," werd ons toegeschreeuwd, +"zel ik er op losbranden, in dat geval!" + +"Maar hoor dan toch eens!" riep ik: "wij zijn geen dieven: wij...." + +Hier werd mijn rede op een zeer onaangename wijze afgebroken door het +afgaan van een vuurroer, dat de man aan het venster in de hand hield. +Gelukkig trof het schot geen van ons beiden; maar het baarde niettemin +een grooten schrik bij ons gezelschap, dat een angstig gegil aanhief. Ik +besloot echter nog eene poging te doen, en, mij achter een boom +stellende, waar ik schootvrij meende te zijn, riep ik wederom: + +"Wees toch voorzichtig. Het is Mevrouw Van Bempden van Heizicht, die aan +het hek staat: en ik ben Huyck van Amsterdam." + +"Wat zeg je?" hernam de stem van boven: "Mevrouw Van Bempden! scheer je +ze wat? ja, in dat geval, wil ik ereis zeggen...." + +"Ken je mij niet, Roggeveld!" riep ik; want ik herkende nu duidelijk de +stem, die mij al in den beginne niet vreemd was voorgekomen: "ik ben +Huyck! geloof mij toch: Mevrouw Van Bempden staat daar buiten." + +"Wel, wie heit van zijn leven!" riep hij "verakskeseer mijn +onbeleefdheid. Ik kom zoo bij je." + +"'t Is warempel 'elukkig ook, dat de man je kent," zeide Klaas: "aêrs +hadden wij nog werk 'ehad het hum aan zijn domme verstand te brengen." + +Ondertusschen riep ik hun die buiten stonden toe, dat zij maar gerust +zouden wezen en dat er hulp zoude komen opdagen. Niet lang duurde het +ook of de voordeur ging weder open en Roggeveld trad te voorschijn en +kwam naar ons toe, terwijl zijn vrouw, zijn knecht en een paar meiden +nieuwsgierig aan de deur hieven staan. + +"Wel wie heit van zijn leven!" herhaalde Roggeveld, naar ons toekomende, +"ik heb jelui ummers niet 'eraekt?--Nou! 't was maer los kruit, wil ik +ereis zeggen; maer ik dacht niet aêrs, of het dieven waren, in dat +geval." + +"Dat had uw knecht wel anders kunnen gewaarworden, indien hij niet was +gaan loopen." + +"Jae! Kees dacht, 'et waren spoeken: en jelui ziet er ook al pover uit, +hoor." + +Ik kon den man geen ongelijk geven; want op den afstand, waarop wij ons +bevonden, leverden zij, die buiten stonden, vooral de dames, die, zooals +ik vroeger verhaald heb, tafellakens hadden omgeslagen, bij het +twijfelachtige licht der lantaren een vrij kluchtige vertooning op, en +de schrik van Kees kwam mij vrij natuurlijk en verschoonhaar voor. + +Het hek werd ontsloten, en terwijl wij ons ongeval in korte bewoordingen +aan Roggeveld mededeelden, bracht deze ons naar zijn woning. Ik laat aan +mijn lezers over zich de uitroepen voor te stellen van: "wel kijk ereis: +Heere bewaar ons! lieve tijd! wel jemenie! wie heit zoo iets meer +beleefd!" en diergelijke, die het Roggeveldsche gezin deed hooren bij +het vernemen dezer wederwaardigheden. + +"Nou vraag ik je reis," zeide de vrouw van den huize, terwijl zij haar +best deed om een goed vuur aan den gang te krijgen, "wat of die rijke +lui zich al in gevaar begeven, en op zee gaan uit plezier, wanneer zij +warm en wel te huis kunnen zitten." + +Intusschen werd de breede raad gespannen, wat er te doen stond. Ik +stelde voor, dat, indien Roggeveld de noodige ligging bezorgen kon, de +dames zich hoe eerder hoe beter te bedde zouden begeven, terwijl wij +Heeren den nacht bij het vuur zouden doorbrengen. Tante had niets in te +brengen tegen het eerste gedeelte van mijn voorstel; maar vroeg of er +intusschen niet iemand zoude kunnen gaan naar Heizicht of naar de hoeve +van de oude Martha, om haar rijtuig te zoeken en te zeggen dat men haar +afhalen kwam. + +"O!" zeide ik, "er valt nog veel bovendien te beredderen: maak maar +eerst, dat gij in bed komt: dat is nu het voornaamste." + +De dames begrepen, dat dit inderdaad de verkieslijkste partij was en +verwijderden zich met de vrouw en de dochters van den huize: terwijl wij +ons, zoodra het vuur goed brandde, om den haard sloten en op Engelsche +wijze, naar een recept van Reynhove, die er zich goed op verstond, van +brandewijn, water en suiker ons een verwarmenden drank bereidden, +terwijl wij ons langzamerhand van schoenen en bovenkleederen ontdeden en +die op de warme plaat voor het vuur lieten drogen. + +"Nu hebt gij ons nog niet verhaald, Weinstübe!" zeide Reynhove, toen wij +een poos gezeten hadden, "hoe gij daar in die sloot zijt gearriveerd." + +"Wat sol ich er lang ofer braten?" zeide Weinstübe: "ich stond an de +foorblecht, und da kingen wir den dijk ober: und ich dacht zo, wir +kingen nach de blitz: und ich fiel und ich hield mihr selbst an ein tauw +fest: und die tauw schlingerde mit mir, und ich fiel pijten poord: und +ich dacht das ich versaufen waar: aber nein: ich lag in 't gras. Und ich +stund op und ich dacht: dat tijfelsche schip komt ofer mich hin, und so +lief ich voraus, und ich sakte bis de oren in eine modderschloot und da +lag ich zu sportelen, und zu dreien, und zu schreien; aber da waar +niemand, die mihr achtte." + +"Ik geloof inderdaad," zeide Reynhove, "dat uw positie verre van amusant +was; maar laat u raden, Weinstübe, en vertel dat gedeelte uwer +lotgevallen aan niemand over. Het is waarlijk al te vernederend, om, +wanneer men zulk een schoone kans heeft geloopen in de open zee te +verdrinken, slechts in een stinksloot te land te komen." + +Terwijl Reynhove op deze wijze voortging met Weinstübe te plagen, wendde +ik mij naar Roggeveld, en vernam of er ook gelegenheid ware, iemand, +zoowel naar het gestrande vaartuig, als naar Oud-Naarden of +'s-Gravenland te zenden: en op deze punten ingelicht zijnde, vroeg ik +aan de beide Heeren, wat hunne verdere voornemens waren. Nadat ieder +zijn meening en verlangen geuit had, werd alles dienovereenkomstig +geregeld en bepaald, en ik wilde juist de vrouw van Roggeveld roepen om +van het afgesprokene aan de dames kennis te geven, toen zij de keuken +binnenkwam en mij berichtte dat Tante mij wenschte te spreken. Ik volgde +haar naar een opkamertje met twee bedsteden: in de eene zag ik Tante +zitten, die het nachtgewaad der boerin aan 't lijf had en bezig was een +kandeeltje te drinken. Op de andere bedstede, waarvan de gordijnen waren +dichtgeschoven, durfde ik slechts een zijdelingschen blik te slaan. + +"Hoe bevindt gij u, Tante?" vroeg ik, mij tot haar begevende. + +"Dat schikt wel," antwoordde zij: "en ik ben blijde, dat ik in bed lig. +Maar hoor eens, Ferdinand! Ik vrees, dat men op Heizicht doodelijk +ongerust zal wezen." + +"Dat vrees ik ook, Tante!" + +"En ik ben bang, dat men boodschappen naar Amsterdam en naar Guldenhof +en de Hemel weet waar verder zal sturen, en overal alles in rep en roer +brengen." + +"Dat is niet onwaarschijnlijk." + +"Ik wenschte daarom wel," vervolgde Tante, "dat Baas Roggeveld of iemand +van zijnentwege kon gaan zeggen, dat wij ons allen wel bevinden." + +"Ik ben bereid er heen te rijden," zeide ik. + +"Neen! dat wil ik volstrekt niet: gij behoeft u niet op nieuw aan +nattigheid en koude bloot te stellen." + +"Laat dat aan mij over, lieve Tante! Gij zult toch niet langer verkiezen +hier te blijven dan tot morgenochtend, en wel eenig schoon goed willen +hebben, om behoorlijk gekleed te huis te komen." + +"'t Is gelukkig juist Zaterdagavond," zeide de stem van Suzanna van uit +de andere bedstede: en zij liet er een half gesmoord gelach op volgen, +terwijl een ander stemmetje "st! stil!" fluisterde. + +"Stil wat, meisjes!" zeide Tante: "wel foei!" + +"Wilt gij eens weten, wat wij hebben afgesproken, onder uw welnemen," +zeide ik: "Roggeveld zal zijn boerewagen inspannen, en daarmede zullen +Reynhove, Weinstübe en ik naar Muiden vertrekken." + +"_Beau trio de baudets_," mompelde Suzanna. + +"De Heeren zullen van daar hun weg wel vinden naar Amsterdam: en ik den +mijnen naar 's-Gravenland, vanwaar ik iemand naar de hoeve zal sturen, +om te zien of uw rijtuig zich daar nog bevindt." + +"Goed overlegd," zeide Tante. + +"En wat Klaas betreft, die zal, met al wie hier in de buurt kan +opgeloopen worden, naar zijn meester terugkeeren, ten einde hem de hulp +te bewijzen, die hij noodig mocht hebben." + +"'t Zou ook jammer zijn, dat zij den armen jongen wegstalen," zeide +Suzanna. + +"Nu! ik vind alles zeer goed geschikt," zeide Tante, "als gij dan maar +met Kaatje de kamenier overlegt: die weet, wat ons gezonden moet +worden." + +"Dit zoo zijnde, wensch ik u een goeden nacht," hernam ik. Ik bleef +echter nog een oogenblik staan, en vroeg met een bevende stem: + +"Hebben de jonge dames ook nog iets te gelasten?" + +Ik bekwam in het eerst geen antwoord; maar er was eenige beweging, en +een dof gemompel achter de bedgordijnen. Ik stond zelf eenigszins +verlegen, niet wetende of ik gaan of blijven zoude. Opeens vertoonde +zich net hoofd van Suzanna tusschen de gordijnen door. + +"Henriëtte vraagt, of gij niet een boodschap aan haar oom zoudt kunnen +zenden, die anders in ongerustheid zou wezen over zijn lieve zoontje." + +"Ik was bevreesd om onbescheiden te wezen," fluisterde het lieve +stemmetje van Henriëtte: "maar UEd. zou mij zeer verplichten, Mijnheer +Huyck, indien het in uw vermogen ware." + +"Ik neem dit stellig op mij," zeide ik, mij buigende. + +"En dan verder," vervolgde Suzanna, "verzoekt Henriëtte, dat gij aan +Kaatje haar kapsel met rozeroode strikken vraagt, en haar kleed met de +fontanges en haar zijden keurs, en haar Brusselsche schoenen en...." + +"Ik verzoek om verschooning, Mijnheer Huyck," zeide Henriëtte: "ik heb +niets van dat alles gezegd; zooals Kaatje 't schikt, is 't mij wel. Foei +Santje...." + +"Foei Santje!" zeide ik op mijne beurt: en het schelmachtige gelaat +mijner zuster verdween weder achter de gordijnen;--waarop ik, de dames +nogmaals een goede nachtrust wenschende, mij naar beneden begaf. +Welhaast was nu de boerewagen ingespannen en schokten en hotsten wij +naar Muiden, waar wij de halve stad in opschudding brachten. Ik zond +eenig volk aan Lodewijk tot bewaking van het gestrande vaartuig, en een +man te paard naar de hoeve van de oude Martha: ik nam afscheid van mijn +reisgenooten, terwijl Reynhove op zich nam mijne familie te Amsterdam +gerust te stellen, en, een fourgon nemende, reed ik naar 's-Gravenland, +waar, als men denken kan, niemand te bed was gegaan. Ik deelde aan de +kamenier de bevelen van Tante mede, schreef een briefje aan den Heer +Blaek, om hem in korte woorden met de toedracht der zaken bekend te +maken, en begaf mij vervolgens ter ruste. Ofschoon het gebeurde van den +avond wel geschikt was geweest, om mijn ziel te ontstemmen, en mij, in +het begin, de beeltenis van de verbolgen zee en het geteisterde vaartuig +en daartusschen dat van de beminnelijke Henriëtte gedurig voor de oogen +speelden, en hare liefdevolle woorden mij tusschen het geruisch der +golven en het gegier der winden in de ooren suisden, zoo zegevierde toch +eindelijk de vermoeidheid over deze kinderen van het brein en viel ik in +een diepen slaap, waaruit ik niet eerder ontwaakte, dat toen de bediende +mij kwam waarschuwen, dat het rijtuig van Heizicht teruggekomen en weder +met versche paarden bespannen was. Ik kleedde mij spoedig aan, ging naar +beneden, en vond de kamenier reeds met een half dozijn doozen, gereed om +mij te vergezellen. Wij begaven ons terstond op weg naar de boerderij +van Roggeveld: van waar de dames, na een haastig toilet, met ons +terugkeerden. Alle drie waren naar tijdsomstandigheden vrij welvarende, +alleen Tante klaagde over hoofdpijn, en ging dus, zoodra zij op Heizicht +kwam, weder naar bed; terwijl wij jonge lieden onze krachten poogden +terug te bekomen door het gebruik van een stevig ontbijt. + + + * * * * * + + +VIER-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. + +HETWELK OVER 'T GEHEEL VAN EEN VRIJ SENTIMENTEELEN AARD IS; DOCH VRIJ +SLAPERIG EINDIGT. + + +"Ik hoop," zeide Henriëtte tegen Suzanna: "dat de gezondheid van die +goede Mevrouw Van Bempden maar geen slechte gevolgen moge ondervinden +van dezen ongelukkigen tocht." + +"Ik hoop het met u," zeide ik: "maar ik durf denzelfden wensch koesteren +met betrekking tot allen, die van de partij zijn geweest." + +"Wel ja!" zeide mijn zuster: "neem den wensch zoo algemeen mogelijk: 't +zou jammer zijn u-zelf te vergeten. Gij doet zooals nicht Bender, die, +als zij gasten heeft, nooit zegt; "ik hoop dat het den vrienden," maar: +"ik hoop dat het ons wel zal smaken." + +"Wat mij betreft," zeide ik, "ik ben niet van zout of van kraak +porselein en zal aan een nat pak of aan een weinigje vermoeienis niet +sterven." + +"Ei kom!" zeide Suzanna: "gij praat als een held, en ondertusschen, +laatst, toen gij terugkwaamt van de reis, waart gij ook mooi ziek van de +bui, die gij op uw dak hadt gehad." + +"Inderdaad?" vroeg Henriëtte, op een toon van bezorgdheid, die mij +verrukte: "dan zou het u toch waarlijk wel kwaad kunnen doen, Mijnheer +Huyck! van zoo kort daarna opnieuw aan zulk een weer te zijn +blootgesteld." + +"Het zou hem kwaad doen," zeide Suzanna, haar napratende: "wel Jetje! +gij zoudt mijn broeder in den grond bederven. 't Is goed, dat gij mijn +zuster niet zijt." + +"Dat zeg ik ook," zeide ik, Henriëtte aanstarende met een +veelbeteekenenden blik, die haar de oogen neer deed slaan. + +"Ik moet zeggen, 't is al zeer beleefd," hernam Suzanna: "waar heb je +die fraaie complimenten leeren maken?" + +"O!" zeide ik: "Mejuffrouw Blaek houdt niet van complimenten: en ik durf +hetgeen ik zeg staande houden, zonder wegens onwellevendheid veroordeeld +te worden." + +"Dat loopt mij te hoog," zeide Suzanna. + +"Ja, mij ook," zeide Henriëtte: "en wij zullen Mijnheer de verklaring +zijner woorden maar niet afvergen. Zie!" zeide zij, na eenige +oogenblikken zwijgens en met het blijkbaar inzicht om van gesprek te +veranderen: "'t is mij nog even of ik de beweging van het vaartuig +voel." + +"Een gewone sensatie wanneer men op het water is geweest," zeide ik: "en +die van zelve wel slijten zal." + +"Nu!" zeide Suzanna: "ik begeer die van mijn leven, noch in schijn, noch +inderdaad weder te ondervinden: ik denk als Poot: 't Is _varen_, maar +met groot _gevaar_: en zoo ik ooit trouw, zal ik de voorwaarde maken, +dat mijn man er geen boeier op nahoude. Ik zou geen oogenblik gerust +zijn." + +"Dan moogt gij evenzeer de voorwaarde maken," zeide ik, "dat hij geen +rijtuig houde; want ik geloof, dat men, alles bijeenrekenende, meer +ongelukken met rij- dan wel met vaartuigen tellen zal." + +"Dat leert mijne ondervinding niet," zeide Suzanna: "want ik heb wel +honderdmalen in een rijtuig gezeten en nog nooit eenig ongeluk gehad: en +voor de eerste reis dat ik op het water ben, loopt het zoo deerlijk af." + +"Lodewijk zou u een tegenovergestelde ondervinding voorwerpen," zeide +Henriëtte: "hij is wel twintigmaal van 't paard gevallen en heeft, de +hemel weet hoe dikwijls, met de sjees omgelegen; terwijl deze rampspoed +de eerste is, die zijn jacht overkomt." + +"'t Is dan zeer gracieux van zijnentwege," zeide Suzanna: "dat hij die +juist voor ons bewaard heeft." + +Op dit oogenblik kwam de kamenier van Tante binnen, en verzocht, of +Mejuffrouw Suzanna even bij Mevrouw wilde komen. + +"Ohé!" zeide Suzanna: "ik voorzie het al: de beschikkingen van den +maaltijd zullen mij worden opgedragen. Wat eet gij liefst, Jetje?--En +gij, Ferdinand?" + +"Kom!" zeide ik: "maak maar dat gij boven komt: Tante wacht u immers." + +"Aha!--Mijnheer wil gaarne van mij ontslagen worden! Nu! ik zal u +verlossen van mijn overtollig gezelschap: ik ga al."--En, een +spotachtigen blik op ons slaande, verliet zij het vertrek en liet ons +samen. + +Wij bleven, gelijk veelal in dergelijke gevallen plaats heeft, een +geruimen tijd zwijgende over elkander zitten: ik, vast besloten +hebbende, mijn zielsverlangen te uiten, maar verlegen, hoe best het +onderhoud aan te vangen: zij, ten gevolge van dat fijne voorgevoel, +hetwelk aan alle vrouwen eigen is, vermoedende wat er in mij omging, en +ijverig voortwerkende met het hoofd voorovergebogen en de oogen stijf op +haar borduurwerk gevestigd; terwijl echter haar kleursverandering en het +zwoegen van haar boezem de onrust van haar gemoed verrieden. + +Ik wilde beginnen mijn hartsgeheim te ontdekken, maar wist niet hoe: mij +dacht, ik kon toch niet zoo plompweg met de deur in huis vallen en in de +plaats van: "'t is mooi weer," tegen haar zeggen: "ik bemin u." Ik +vergat, dat tusschen twee gelieven, al spreekt men geen woord, het +onderhoud zijn loop vervolgt, de geest dezelfde gedachtenreeks bij +beiden doorloopt en langs dezelfde schakels voortgaat, zoodat indien +beiden na een uur zwijgens den mond opendeden, men tien tegen één zou +kunnen wedden, dat beiden hetzelfde woord zouden uitspreken; evenals +twee gelijkgestemde harpen, die hetzelfde akkoord uitslaan. + +Eindelijk, toen de pauze een geruimen tijd had geduurd, en ik reeds +bedacht begon te worden dat Suzanna terug zou komen eer ik nog een woord +gesproken had, hervatte ik het gesprek daar, waar wij het gelaten +hadden. + +"Wij spraken daar van ongelukken met rijtuigen en schepen.--Daar ligt al +een zeer troostrijk denkbeeld voor mij in opgesloten." + +"Voor u? en hoe dat?" vroeg zij, zonder de oogen op te slaan, terwijl +mijn onbeduidend gezegde haar een kleur als bloed aanjoeg. + +"Omdat," zeide ik, "ik geen rij- noch voertuig houd, en dus minder dan +anderen in de gelegenheid ben om ongelukken daarmede te krijgen." + +Nu had die fraaie, zoogenaamde troostgrond, wel beschouwd, noch zin noch +slot: want, ofschoon geen speeljacht hebbende, had ik niettemin den +vorigen avond tot het getal der schipbreukelingen behoord; en ik reed +dikwijls genoeg, zoo niet in mijn eigen, dan toch in eens anders +rijtuig; maar het ging mij, zooals het zelfs verstandiger lieden bij +dergelijke gelegenheden gaat, ik sprak, zonder dat het mij schelen +konde, wat ik zeide, mits ik maar aanleiding vond om tot het punt te +komen waar ik wezen wilde: en deed evenals de jager, die, het wild +navolgende, er weinig om geeft, of hij een gebaand pad inslaat en +veeltijds door heggen en struiken kruipt of over slooten en dammen +springt om zijn doel te bereiken. Henriëtte nam dan ook de moeite niet, +mijn argument tegen te spreken; maar deed er het zwijgen toe: zoodat ik +mij genoodzaakt zag, op denzelfden toon voort te gaan. + +"En ik geloof niet, dat ik ooit een speeljacht of een rijtuig bezitten +zal." + +Dezelfde stilte. + +"Ik geloof, dat men zeer gelukkig kan zijn zonder een van beide." + +Dezelfde stilte: maar haar lieve vingertjes begonnen te beven, alsof zij +bespeurde, dat ik weldra duidelijker spreken zoude. + +"En gij, Mejuffer!" vervolgde ik, niet minder bevend: "gelooft gij +insgelijks ... ik meen: zoudt gij gelukkig kunnen zijn ... zonder +rijtuig ... zonder al die gemakken, waaraan gij thans ... aan het huis +van uw oom ... gewoon zijt geraakt?" + +Dit was een vraag: en hier diende een antwoord op. Dit antwoord was +echter datgene, hetwelk altijd gegeven wordt, wanneer men schroomt of +zich ongehouden acht, rechtstreeks of onbewimpeld te antwoorden. + +"Dat weet ik niet ... dat is _betrekkelijk_." + +"Vergeef mij," zeide ik: "mijn vraag was misschien onbescheiden. Maar," +vervolgde ik, opstaande, en mij nevens haar plaatsende, met de eene hand +op de tafel en de andere op den rug van haar stoel: "indien ik die vraag +doe, 't is omdat bijaldien uw hart gehecht ware aan die genoegens, welke +de rijkdom alleen kan verschaffen, ik schromen zoude, u een verklaring +te doen, die...." hier zweeg ik een oogenblik en begon nog harder te +beven. Zij bleef stip op haar werk zien, beurtelings, rood en bleek +wordende. + +"Gij hebt mij gisteren," vervolgde ik, "toen wij ons in levensgevaar +bevonden, eenige woorden toegesproken, welke ik nimmer vergeten zal en +die mij ook thans nog als hemelmuziek in de ooren ruischen. Ik zou +echter geene gevolgtrekkingen durven maken uit hetgeen wellicht +aanleiding vond in de ontroering van het oogenblik en in den staat van +opgewondenheid, waarin wij toen verkeerden. Maar zoudt gij thans, bij +bedaarder zinnen, mij vergunnen, aan die woorden een uitlegging te +geven, welke mij voordeelig ware?" + +Hier lichtte Henriëtte de oogen op en zag mij aan met een engelachtigen +blik, maar terstond weder voor zich ziende: "ik durf mij vleien," zeide +zij, "dat ik toen bedaard was en geen bewijs van opgewondenheid gegeven +heb. Wat ik dus toen zeide...." + +"Blijft gij dat ook thans gestand doen?" vroeg ik, in verrukking, haar +bij de hand vattende en mij over haar schouders neerbuigende. + +Zij beantwoordde mijn handdruk en liet terzelfder tijd het hoofd tegen +mijn arm nedervallen. Maar weldra richtte zij zich weder op, en, het +hoofd schuddende, zeide zij met een weemoedigen blik: "Kom! ik ben een +zottin. Verschoon mij, Mijnheer Huyck! Het is beter, dat wij dit +onderwerp niet verder aanroeren ... en zelfs, dat wij elkanders +gezelschap vermijden." + +"Hoe!" riep ik uit, verbaasd en terneergeslagen: "gij geeft mij de +zoetste hoop en tegelijker tijd, in één adem, wilt gij mij die weer +ontnemen. + +"Ik gevoel dat ik verkeerd heb gehandeld," zeide zij: "maar ik beschouw +u als edelmoedig genoeg om geen misbruik te maken van een oogenblik van +zwakheid. Uw woorden hadden mij verrast...." (Met allen eerbied +gesproken, ik geloof dat dit een weinig bezijden de waarheid was) "en ik +heb niet welgedaan die zoo onbedachtzaam te beantwoorden." + +"Niet welgedaan," herhaalde ik: "door aan de inspraak van uw gevoel +gehoor te geven liever dan aan die van de koele rede? Doch, ik zie niet +in, waarom deze beide in dit geval in tegenspraak behoeven te zijn. Zoo +uw hart, door de beantwoording mijner liefde, mij tot den gelukkigsten +der stervelingen maken wil, begrijp ik niet, welke gewichtige gronden de +rede daartegen kan inbrengen." + +"Ik ken u nog sinds zeer kort," zeide zij: "en niet genoeg, om te weten +of het gevoel van ... voorkeur, dat ik u toedraag, behoorlijk te +rechtvaardigen is!" + +"Indien dit zoo is, wil ik de hoop niet opgeven," zeide ik: "want ik ben +overtuigd, dat de narichten, die men over mij zoude willen inwinnen, +niet zoo geheel tot mijn nadeel kunnen uitloopen." + +"Ik geloof u, Mijnheer!" hernam zij, het hoofd schuddende, met een +droefgeestige uitdrukking op het gelaat, die mij bewees, dat zij de ware +reden van haar terughouding niet vermeldde: "maar toch!..." + +"Welnu!" wat kan er meer zijn? Ik bid u, verzwijg uwe zwarigheden niet: +ik vlei mij, dat, zoo gij mij slechts wederliefde schenken wilt, ik in +staat zal zijn alle andere bedenkingen te overwinnen." + +"Ik hang van mijn oom af," zeide zij, de oogen nederslaande: "en ik +twijfel, of hij...." + +"Hoe!" zeide ik: "zou hij iets tegen mijn persoon of familie kunnen in +te brengen hebben? Of is het mijn gebrek aan fortuin, dat mij in den weg +zoude staan? 't Is waar, rijk ben ik niet; maar ik ben thans deelgenoot +eener bloeiende firma en hoop weldra in staat te zijn, eene vrouw, wel +niet op een weelderigen, maar toch op een ordentelijken voet te kunnen +onderhouden." + +"Mijn oom zal dat nimmer willen," herhaalde zij: "en ook dan zelfs, +wanneer ik mondig en mijn eigen meesteresse ware, zou ik nimmer iets +doen, hetgeen hem mishagen kon, hem aan wien ik alles verschuldigd ben +en dien ik eeren moet als een vader, ja meer dan een vader: want hij +heeft mij welgedaan, zonder daartoe gehouden te zijn." + +"Men kan het hem ten minste vragen," zeide ik: "geef mij slechts uwe +toestemming om mijn vader te verzoeken met den Heer Blaek te spreken: +dat is al wat ik verlang." + +"Hoor! ik wil oprecht met u zijn," zeide zij, "en u niets verzwijgen. +Mijn oom heeft zich vast in 't hoofd gezet, dat Lodewijk mij trouwen +moet. Tot nog toe (moet ik zeggen gelukkig voor mij?) stemmen vader en +zoon niet overeen in hun wenschen: anders weet ik waarlijk niet, wat ik +zou moeten doen. Zoolang Lodewijk dus nog ongehuwd blijft, zal mijn oom +zijn hoop niet laten varen, en ieder aanzoek afwijzen, dat hem om mijn +hand gedaan wordt." + +"Dus zou ik dan moeten wachten, tot Mijnheer Lodewijk goedvindt, zich in +den echten staat te begeven, of op te stappen?--Mij dunkt toch, dat uw +oom, bespeurende, dat gij over en weer geen geneigdheid gevoelt om zijn +plannen te bevorderen, niet dwaas genoeg zal zijn, om die vol te willen +houden. Hij heeft u en zijn zoon beiden lief: en zal uw beider ongeluk +toch niet willen. Mij dunkt, ik zou mij sterk maken, hem zulks aan zijn +verstand te brengen." + +"Ik vrees, ik vrees," zeide Henriëtte; "maar ik heb er in zooverre niets +tegen, dat gij het beproeft," voegde zij er bij met een betooverenden +lach. + +"Heb dank voor deze vergunning," zeide ik, haar hand met vurigheid aan +mijn lippen brengende: "laat nu gebeuren wat wil, eenmaal toch zullen +wij vereenigd zijn." + +Op dit oogenblik ging de deur open. Wij stoven verschrikt uit elkander +en zagen, tot onze niet geringe ontsteltenis, de Heeren Blaek, vader en +zoon, binnentreden. De eerstgemelde scheen onze verwarring niet te +bespeuren; althans hij toonde daar niets van: maar terstond naar +Henriëtte toegaande, omhelsde hij haar hartelijk en vroeg haar of zij +reeds van den schrik bekomen was, en of zij zich niet ongesteld +gevoelde. + +"O!" zeide zij: "ik ben zoo wel, of er niets gebeurd was." + +"Ik weet niet, Nichtje!" zeide Lodewijk, die intusschen ons beiden met +een spotachtigen blik beschouwd had; "maar mij dunkt als men u wel +aankijkt, gij ziet er toch wel wat ontdaan uit. Laat eens zien," +vervolgde hij, haar hand nemende: "gij beeft er waarlijk nog van." + +"In allen gevalle," zeide ik, niet zonder eenige verontwaardiging: "zou +het geen wonder zijn, indien Mejuffrouw de gevolgen van dien +noodlottigen avond nog ondervond." + +"Zoo, vriend Huyck," zeide Lodewijk, als zag hij mij eerst nu: "wel +gerust?--Ja! 't was een ongelukkig geval. Maar wie drommel kan het +helpen? Ik lij er het meest bij! En hoe heeft die stoffel van een +Weinstübe het toch gemaakt? Jongens! wat zat de vent in de benauwdheid!" + +"Ik ben uw dienaar, Mijnheer!" zeide de oude Heer Blaek zich buigende: +"wij waren eens komen vernemen naar de gezondheid van de dames: en +tevens moet ik u mijn dank betuigen voor de spoedige mededeeling. +Lodewijk dient ook zijne verontschuldigingen te maken:--hij heeft gewis +wat onvoorzichtig gehandeld; doch, zooals hij zegt, hij lijdt er het +meeste bij: want het zal geen kleintje kosten om het jacht weer in 't +water te krijgen:--en er zullen wel wat reparatiën aan moeten gedaan +worden ook." + +"En verhaal ons eens," zeide Henriëtte, "hoe is het u verder gegaan?" + +"O!" antwoordde Lodewijk: "men heeft mij wel lang genoeg laten wachten; +maar eindelijk kwam er toch volk opdagen, en toen heb ik Klaas bij 't +jacht gelaten en ben naar Guldenhof getrokken en terstond, zoodra ik +gekleed was, was het wederom inspannen om hierheen te rijden." + +"Gij gevoelt," zeide de Heer Blaek tegen Henriëtte, "dat Lodewijk zich +geen oogenblik rust wilde gunnen, voor hij vernomen had, hoe het met +zijn lieve nicht was gesteld." + +Onder dit praten kwam Suzanna weder binnen, met de boodschap aan de +Heeren, dat Tante eenigszins vermoeid was, doch meende op te staan om +hen te ontvangen. Het ontbrak nu niet aan stof tot gesprek, waartoe al +de gebeurtenissen van den vorigen avond weder werden opgehaald. Na +verloop van eenigen tijd kwam Tante ook beneden, en kort daarna reden +mijn ouders, die vroeg in den morgen door Reynhove bericht van het +gebeurde bekomen, en, niet weinig bekommerd, dadelijk rijtuig besteld +hadden, Heizicht binnen. Ik zal hier van de blijdschap des wederziens +niet gewagen, die men zich licht kan voorstellen: en even van de +gesprekken, welke dien dag gevoerd werden en waarvan de reeds verhaalde +gebeurtenis het hoofdonderwerp uitmaakte. Ik was vermoeid en verveeld +van zoo dikwijls over hetzelfde te hooren praten, en bovendien belette +mij de verliefde stemming, waarin ik mij bevond, behoorlijk aandacht te +schenken aan hetgeen er gesproken werd. + +Het was mijn oogmerk geweest, met Suzanna den volgenden morgen +vroegtijdig weder naar Amsterdam te vertrekken: de komst mijner ouders +bracht echter eenige verandering in ons plan teweeg: en, daar zij twee +plaatsen in hun rijtuig open hadden, werd er goedgevonden dat wij beiden +na den eten met hen zouden terugkeeren; een schikking, waar niet veel +tegen in te brengen viel; hoezeer Tante zich bitter beklaagde, dat men +haar juist nu, nadat zij zulk een schrik had gehad, zoo alleen liet +(want Henriëtte zoude ook den volgenden dag vertrekken); dat dit niet +vriendelijk of beleefd was, enz. Intusschen wisten wij allen zeer goed, +dat zij van den schrik reeds genoeg bekomen was, en inderdaad liever +alleen wenschte te zijn, om op haar gemak al de toebereidselen te kunnen +maken voor de feestviering, welke zij voornemens was, veertien dagen +later ter gelegenheid van den jaardag mijner moeder, op Heizicht te +geven, en waarmede haar levendige verbeelding reeds sedert lang werkzaam +was geweest.--De tweede persoon, die reden had om zich over de +bespoediging van ons vertrek te beklagen, was ikzelf: want ik zag mij +daardoor teleurgesteld in het aangenaam vooruitzicht om nog dien avond +in het gezelschap door te brengen van haar die ik liefhad. Men begrijpt +echter, dat ik mijn verlangen om te blijven niet aan den dag dorst +brengen, vreezende, zoo ik daarvan sprak, mijn zielsgeheim te verraden, +hetwelk ik, gelijk verliefden gewoonlijk doen, mij verbeeldde, dat ieder +reeds in mijn oogen lezen kon. Alleen een droevige blik, op Henriëtte +geworpen, en een handdruk, die meer dan gewoonlijk beteekende, bij ons +vertrek, moesten haar doen weten, hoeveel mij dit afscheid kostte:--en +ik geloof mij niet bedrogen te hebben, zoo ik, toen wij reeds in het +rijtuig gezeten waren en het laatst vaarwel over en weder klonk, een +traan in hare oogen meende te zien glinsteren. + +In het naar huis gaan was ik stil en afgetrokken, zoo zelfs dat Suzanna +mij daarover bespotte; ik had echter twee zeer goede verschooningen +gereed, namelijk: slaap en vermoeienis, welke mijn goede moeder +alleszins geldig vond: en ik bekwam alzoo verlof om niet te spreken en +mij tot slapen te zetten. Suzanna, die, niettegenstaande zij er mij mede +gebruid had, zelve toch eenigszins de uitwerking der doorgestane +vermoeienissen voelde, begon weldra te gapen en te knikkebollen, en +raakte, zoodra het donker was, in een diepe rust; zoodat ik nu volle +vrijheid bekwam, om, met geslotene oogen en in een hoek van het rijtuig +gedoken, mij over te geven aan mijn verliefde droomen, welke +langzamerhand in werkelijke droomen overgingen; zoodat ik, toen wij de +Weesperpoort binnenreden, in een gerusten slaap lag gedompeld. + + + * * * * * + + +VIJF-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. + +HETWELK EEN VERVOLG IS OP HET VIER-EN-TWINTIGSTE. + + +"Dat zijt gij gelukkig ontkomen," zeide de Heer Van Baalen, toen hij mij +den volgenden morgen op het kantoor begroette: "gij hadt waarlijk tot +spijs voor de visschen kunnen verstrekken;--belieft het u dezen brief in +te zien, die gisteren met de Hamburger post is aangekomen." + +"In waarheid," antwoordde ik, den brief aannemende: "het is eene +bijzondere bewaring Gods!" en ik doorliep vluchtig het blad, dat ik in +handen had. + +"Men wil wel zeggen," vervolgde hij, "dat die Jongeheer Blaek de rechte +man niet is, om een jacht te besturen!--Is UEd. niet van oordeel, dat +wij die commissie zeer goed kunnen volbrengen?" + +"Mij dunkt, dat de risico niet groot is," antwoordde ik op de laatste +vraag. "Ja Mijnheer! Het is eigenlijk een gewaagde onderneming, met hem +te gaan zeilen," was mijn bescheid op de eerste. + +"Neen voorwaar!" hernam hij: "ik heb ook in mijn jongen tijd een boeier +gehad; maar ik ben er vroeg mede uitgescheiden: ik trof nooit goed weer: +de spullen waren altijd onklaar: ik kon nooit een geschikten helper +krijgen: ik was altijd ongelukkig in al dat soort van ondernemingen. +Maar, om die commissie te volvoeren, wenschte ik gaarne een meer +ijverigen makelaar te nemen dan die De Wijs is:--ik heb nogal die nota +niet ontvangen, waar ik laatst over sprak.--Bovendien ben ik stellig +onderricht, dat hij somtijds zaken voor zichzelf doet: en de zoodanigen +wil ik niet gebruiken. Zij, die zaken voor zich doen, moeten die van hun +patroon noodwendig verwaarloozen." + +"Wat dunkt UEd.," zeide ik, mij mijn vriend van de dichteren-vereeniging +herinnerende: "zoo wij Velters gebruikten?" + +"Hm! hm! Hij is niet onknap, en heeft een goeden wil, maar hij is wat +jong." + +"Des te ijveriger zal hij zijn en des te minder eigenwijs." + +"Dat moet ik u toegeven;--maar er is nog iets anders:--hij rijdt te +paard:--en ziedaar iets ongehoords voor een makelaar." + +"Niet anders als zeer vroeg in den morgen," zeide ik: "en op voorschrift +van zijn dokter;--maar ik geloof niet, dat iemand hem ooit in gezelschap +met anderen heeft zien rijden." + +"En dan," vervolgde Van Baalen: "wat het ergst van alles is, hij maakt +rijmpjes.--Hoe wil er nu ooit een degelijk en bruikbaar mensch van +groeien?" + +"Wel!" zeide ik: "dat bewijst alleen, dat hij te veel ledigen tijd +heeft. Hij is waarlijk niet onknap: en, zoo ik er eenigszins over durf +oordeelen, dan heeft hij veel kennis van zaken en een helder, gezond +verstand. Verschaffen wij hem werk, dan zal hij dat rijmen vanzelf wel +laten varen." + +"Nu, _fiat_! UEd. heeft zijn zaak zoowel bepleit, dat ik er niets verder +tegen kan inbrengen. Zijn vader was bovendien een braaf man, aan wien ik +veel verplichting heb gehad.--Wij kunnen het beproeven.--Zien wij +verder: Willem Bartelsz. en Co. te Enkhuizen schrijven, dat zij op ons +trekken zullen. Eilieve! Mijnheer Wijdveld! Hoe staat onze rekening met +dat huis?--Mij dunkt, wij moeten reeds in avans voor hen zijn." + +"Zoo is het, Mijnheer!" zeide de Boekhouder, het folio opslaande. + +"Daar zal over geschreven dienen te worden," zeide Van Baalen: "dat kan +zoo niet gaan." + +"Heeft UEd. geen vertrouwen op de lieden?" vroeg ik. + +"Hoor, mijn waarde Heer Huyck! Vertrouwen is een goede zaak en buiten +die kan men geen handel drijven: maar _ne quid nimis_! zooals wij op de +school plachten te zeggen. In de negotie moet men zelfs zijn eigen vader +niet te veel vertrouwen schenken: dat is een vaste regel: hou u daaraan. +Niet of de firma Willem Bartelsz en Co. staat ter goeder naam en faam: +en ik zou gaarne een dik pak wissels op haar bezitten, door een solide +huis getrokken;--maar alles kan mee- en tegenloopen: en ik heb er +zoovelen in mijn leven zien vallen, die zoo vast schenen te staan als +het stadhuis.--Monsieur Snijders! zijt gij bij den Notaris Bouvelt +geweest?--En hoe luidde de boodschap?" + +"Ja, Mijnheer!" antwoordde de kantoorbediende: "En het briefje was meer +geruststellend: de patiënt heeft een redelijken nacht gehad en bevindt +zich iets beter." + +"Nu! dat verheugt mij," zeide Van Baalen: "zou hij er waarlijk bovenop +komen? Er zou ook veel aan den man verloren zijn geweest.--Hij bezit het +vertrouwen van de halve stad, ja van menigeen buiten de stad:--ik geloof +zelfs, dat men weinig handelskantoren zoude vinden, die zulke +uitgebreide relatiën hebben als hij." + +"De Hemel geve dat hij spoedig herstelle!" dacht ik bij mijzelf: "dan is +het te verwachten, dat mijn geheimzinnige vriend Bos ook spoedig klaar +komt en opdrost." + +Die naam van Bouvelt had intusschen opnieuw een snaar aangeroerd, welke +een reeks van herinneringen deed ontstaan, en ik had werk om behoorlijke +aandacht te schenken aan hetgeen mijn Compagnon mij verder mededeelde. +En toen ik eindelijk, aan mijn lessenaar gezeten, mij tot den arbeid +zoude begeven, zag ik mij opnieuw buiten staat om een behoorlijke +oplettendheid te wijden aan datgene, waar ik mij mede bezig moest +houden, en schenen de letters, die ik voor mij had, zich telkens te +vereenigen om geen anderen naam aan mijn oogen voor te stellen, dan dien +van Henriëtte Blaek. + +Ik schaamde mij echter, niet over mijn liefde, maar over den invloed, +dien een hartstocht over mij uitoefende: en ik vormde het besluit om +niet langer uit te stellen mijn ouders met het gebeurde bekend te maken. +"Het is," dacht ik, "alleen de onzekerheid, welke mij het werk moeielijk +maakt. Is eens mijn lot op deze of gene wijze beslist, dan zal ik kalmer +zijn en weer in staat mijn plichten naar behooren te vervullen." + +Hoe zegende ik het geluk, een moeder te bezitten. Want men gevoelt het, +het was voor haar, dat ik in de eerste plaats mijn hart wenschte te +ontboezemen. Zij, dit wist ik, zou mij met verschoonende deelneming +aanhooren; zij zou wat in mijn hart omging op rechten prijs stellen: zij +zou mij ten voorspraak strekken bij een vader, dien ik liefhad en eerde, +maar die wellicht mijn liefde af zou keuren, of als een voorbijgaande +neiging aanzien, bestemd om even spoedig te verdwijnen als zij was +opgekomen. + +Ik nam dan ook nog dienzelfden middag de gelegenheid waar, dat mijn +vader in zijn kamer aan 't werk zat, en dat Suzanna met de jongere +kinderen een grachtje rondging, om de lieve vrouw over mijn +huwelijksplannen te onderhouden, en haar te bidden, mijn vader te +bewegen, om een bezoek bij den Heer Blaek af te leggen en hem voor mij +de hand zijner nicht te vragen. Mijn moeder luisterde naar mij met de +belangstelling, waarop ik wist te kunnen rekenen: maar toch kon ik aan +de eenigszins ontevredene uitdrukking van haar gelaat bemerken, dat het +medegedeelde haar niet volkomen welkom was. Ik was echter op zwarigheden +voorbereid en wist met de welsprekendheid eens verliefden al de +bedenkingen op te lossen, welke zij, zoowel uit de kortstondigheid +mijner kennismaking met Henriëtte, als uit ons gebrek aan fortuin wist +te putten. Het viel mij echter zwaarder dan ik gedacht had, haar te +overreden om mij haar hulp te beloven ter bereiking van een oogmerk, +dat, naar ik duidelijk gewaar werd, hare meer verhevene verwachtingen +teleurstelde. Want, welke moeder, zij moge overigens de nederigste en +verstandigste vrouw zijn, koestert geen inzichten en wenschen omtrent +haar kinderen, hooger en grootscher dan de wezenlijkheid kan +teweegbrengen? Eindelijk echter, toen zij vernam, dat ik mijn liefde +reeds verklaard had, en dat de zaak tusschen Henriëtte en mij zoo goed +als beklonken was, deed zij, zooals alle moeders zouden gedaan hebben: +zij omhelsde mij, en beloofde, mijn belangen te zullen voorstaan en bij +mijn vader bepleiten. + +Den volgenden namiddag riep mijn vader, die aan tafel buitengewoon stil +en afgetrokken was geweest, mij met hem naar zijn kamer. Ik volgde +bevende als een misdadiger, die in het verhoor zal gaan; want zijn +gelaat stond strak en ernstig en voorspelde weinig goeds. Hij wees mij +zwijgend een stoel aan en zette zich over mij. Na een snuifje te hebben +genomen, begon hij aldus: + +"Uw moeder heeft mij gezegd dat gij huwelijksplannen in 't hoofd hebt." + +"Inderdaad, Vaderlief! En ik zou mij hoogstgelukkig achten, indien zij +uwe goedkeuring konden wegdragen." + +"Gij hebt altijd een bedaard oordeel gehad, Ferdinand! en waart nooit +gewoon u te overijlen. Des te meer bevreemdt het mij, dat gij, nu het +den gewichtigsten stap uws levens geldt, u blootstelt, wegens +onberadenheid veroordeeld te worden." + +"Ik hoop," zeide ik, "dat mijn keus mij voor een dergelijk vonnis +vrijwaart. + +"Rechtuit gesproken, dat doet zij niet. Ik heb altijd veel goeds van de +bedoelde Juffer gehoord:" ('t is zonderling, dat vaders in een dergelijk +geval nooit den naam uitspreken, als waren zij bang dat daarin een +mystieke kracht lag opgesloten), "zij ziet er lief uit, en ik kan klaar +begrijpen, dat een jongmensch haar naar zijn zin vindt;--maar toch! een +meisje, dat gij nog den tijd niet hebt gehad te leeren kennen, zoo +opeens tot de gezellin uws levens te kiezen, dat is wat vlug, wat wild +geprocedeerd, en, zooals ik zeide, dat had ik niet van u verwacht." + +"Ik moet bekennen," zeide ik, "dat uw beschuldiging veel grond heeft; +maar ik neem de vrijheid, u te doen opmerken, dat ik, door een samenloop +van toevallige omstandigheden, gelegenheid heb gehad, haar karakter te +leeren kennen en waardeeren. Toen ik haar voor het eerst ontmoette op +den koepel van Guldenhof, trof mij haar beschaafde toon, haar +ingetogenheid en minzaamheid: later op Heizicht vond ik een nieuw +behagen in haar ongedwongen en toch recht fatsoenlijken omgang:--en op +het jacht, in de ure des gevaars, kreeg ik eerbied voor haar +beradenheid, haar kalmte van geest en godsdienstzin. UEd. zult mij +toestemmen, dat die weinige dagen mij beter hebben in staat gesteld, een +oordeel over haar te vellen, dan dat ik haar jaren lang op gastmalen en +danspartijen ontmoet had." + +"Daar is wat van aan:--en met welk oog ziet zij u aan?" + +Ik verhaalde aan mijn vader de omstandigheden van mijn onderhoud met +Henriëtte. + +"Ik had niet verwacht," hernam hij, "dat gij een dergelijken stap zoudt +doen, alvorens uwe ouders daarover te raadplegen." + +"Ik betuig u, mijn vader!" zeide ik, "dat het volstrekt mijn voornemen +niet was, toen ik naar Heizicht vertrok, mijn liefde te verklaren; doch +na hetgeen op het jacht was voorgevallen, kon ik niet nalaten te +spreken." + +"Intusschen zie ik niet, dat gij nog ver gevorderd zijt." + +"Niet!--daar ik de zekerheid heb, dat mijn aanzoek aan Henriëtte niet +onverschillig is?" + +"Goed! maar zij heeft u te kennen gegeven, dat haar oom zijn toestemming +waarschijnlijk zal terughouden:--en ik moet u betuigen dat ik niet +anders zeggen kan, of de man zal gelijk hebben ook. Zoolang zij nog +minderjarig is, zou hij zeer verkeerd handelen, alle meer schitterende +uitzichten, die zich voor haar zouden kunnen opdoen, te vernietigen, +door haar weg te geven aan iemand, wiens fortuin slechts in +verwachtingen bestaat;--want gij weet het, wat ik u kan medegeven is +weinig of niets." + +"Ik verlang ook niet," zeide ik, "dat de Heer Blaek terstond in een +huwelijk toestemme. Zoo hij slechts verlof geeft, dat ik zijn nicht +oppasse, en zoo 't heet, nadere kennis met haar make: ziedaar alles, wat +ik voor het oogenblik vergen kan." + +Mijn vader haalde de schouders op. "Na hetgeen gij met de Juffer +gesproken hebt," zeide hij, "hebt gij mij in een zekeren zin wel in de +noodzakelijkheid gebracht om acces voor u te verzoeken. Ik zal den Heer +Blaek belet doen vragen." + +"Vader!" riep ik, uitgelaten van blijdschap: "uw goedheid is grooter dan +ik verdien. Hoe zal ik dat vergelden?" + +"Stil," zeide hij: "verheug u niet te spoedig en bouw geen +luchtkasteelen; want het antwoord van den Heer Blaek kon die wel opeens +vernietigen.--Intusschen, ik moet het u zeggen, de mededeeling van uw +liefde heeft mij in zeker opzicht genoegen gedaan. Ik was inderdaad +bezorgd, dat gij andere dingen in uw schild voerdet, en dat uw +afgetrokkenheid in de voorgaande week een andere, min verschoonbare +oorzaak had.--Doch ik hoor Heynsz de trap opkomen:--_ianitor ante +fores_: ga nu heen:--ik beloof u, hedenavond nog zal ik aan den Heer +Blaek schrijven." + +Ik kuste vurig de hand mijns goeden vaders, en na aan mijn moeder en +Suzanna den stand van zaken te hebben medegedeeld, snelde ik met een +opgeruimd gemoed naar het kantoor. Bij mijn terugkomst in den +familiekring, verhaalde mijn vader mij, dat hij aan den Heer Blaek had +geschreven, en dat deze geantwoord had, hem den volgenden avond te +zullen afwachten. + +"Nu hoop ik, Papa!" zeide Suzanna, "dat UEd. toch niet vergeten zult, al +de goede hoedanigheden van Ferdinand op te tellen, ten einde den Heer +Blaek te overtuigen, dat hij aan niemand anders zijn nicht beter kan +besteden, dan aan hem." + +"Gij zoudt weldoen, mij die op een lijstje te geven," zeide mijn vader: +"misschien mocht ik er sommige vergeten." + +"UEd. zoudt kunnen beginnen, hem het lofdicht van Helding te laten +lezen," zeide Suzanna." + +"_Carminibus confide bonis_," zeide mijn vader: "maar Ovidius *beweert +nergens, dat men ook op prulverzen vertrouwen moet." + +"Nu!" hernam Suzanna: "dan most UEd. het over een anderen boeg wenden en +vooreerst hem prijzen wegens het buitengewoon doorzicht, dat hij aan den +dag legt door zoo, in vier of vijf dagen, welke hij met haar heeft +doorgebracht, zich in staat te bevinden om al de voortreffelijke +hoedanigheden te ontdekken, waarmede Jetje Blaek begiftigd is." + +"Ik zou die snaar maar niet aanroeren," zeide mijn moeder, het hoofd +schuddende: "ik vrees, dat de Heer Blaek al wel uit zichzelven de +opmerking zal maken, dat die liefde al vrij spoedig is opgekomen." + +"In de tweede plaats," vervolgde Suzanna: "moet UEd. hoog opgeven van +Ferdinands zelfvertrouwen, hetwelk hem vrijmoedigheid geeft om, hoewel +hijzelf niets bezit, een Juffer te vragen, die ook niets heeft, in de +vaste overtuiging, dat hij spoedig fortuin zal maken." + +"Och, gij maakt weer paskwillen," zeide mijn moeder, "maar al heeft +Ferdinand nu niet veel, hij is toch niet geheel zonder vooruitzichten: +en, zooals ik mijn schoonzusters ken, vlei ik mij, dat zij wel iets +zullen bijbrengen, om hem in staat te stellen, zijn huishouding te +beginnen." + +"Wel ja!" zeide Suzanna: "wat zou men niet voor zulk een lief neefje +doen?--Nu! ik zal eens zien, of ze in de bos voor hem blazen; want zij +zullen voor mij vast niet minder doen, en dan weet ik, ingeval ik eens +gevraagd worde, waar ik op rekenen kan;--maar laten wij niet +afdwalen:--UEd. moet verder zijn standvastigheid roemen in het bewaren +van 't geheim, 't geen zich daaruit bewijzen laat, dat hij aan niemand, +zelfs aan mij niet, die hem toch nog met goeden raad had kunnen dienen, +iets van zijne liefde heeft laten blijken." + +"Dat was juist zoo lofwaardig niet," zeide mijn moeder. + +"Ga maar voort," zeide ik tot Suzanna: "ik ben nu best gestemd om +geplaagd te worden." + +"Wel, gij zoudt mij haast doen zwijgen," hernam zij: "want in dat geval +heb ik er weinig eer van.--Voorts moet Papa breed uitweiden over de +welsprekendheid, die gij bezit, en waarmede gij zoo in een wip het hart +van een onschuldig maagdelijn veroverd hebt, zoodat gij zeggen kunt als +César: ik kwam, zag en overwon." + +"Ik weet niet," zeide mijn vader: "of het juist veel voor het oordeel +van de Juffer bewijst, dat zij haar jawoord zoo spoedig aan dien Sinjeur +gegeven heeft." + +"Foei Willem!" zeide mijn moeder: "hoe kunt gij zoo iets zeggen." + +"Och! 't is maar één paar bedorven," zeide Suzanna: "maar gij moet +denken, Papa, dat Jetje ook niet te streng veroordeeld moet worden. Zij +kan haar vrijers wel tellen: en dewijl haar neef, die bullebak, haar +toch niet hebben wil, doet zij zoo mal niet, de gelegenheid bij de haren +te pakken. Ik weet, helaas! zelve bij ondervinding, dat de liefste, +beminnelijkste, aardigste, geestigste meisjes, zonder geld, vruchteloos +op den uitkijk zitten, en als Mevrouw Blauwbaard roepen: Anna! zuster +Anna! ziet gij niets komen?" + +"Ei zoo, Santje!" zeide ik: "ik wist niet dat gij er zoo over dacht. +Hebt gij zulk een haast om getrouwd te zijn?" + +"Oho! hadt gij hoop, mij als een oude vrijster te zien sterven, en +rekent gij al op mijn erfenis voor uwe kinderen? + + Op potgeld, rente, kustinghbrieven; + En schimmelpenningh, lang vergaert, + En spaerpot uyt myn mont gespaert?-- + +zooals Vondel zegt:--Och jongenlief! Stel dat maar uit uw zinnen: het +zou de bloeien toch uit de hand vallen: en ze zouden hun vingers aan +Tantes geld wel niet blauw tellen. Maar Vaderlief! zeg mij toch eens, +wij hebben er laatst ook over gesproken, Ferdinand en ik: hoe komt de +oude Heer Blaek toch zoo schrikkelijk en geweldig rijk en zijn nichtje +zoo arm?--heeft Jetjes vader er den boel wezenlijk doorgelapt, gelijk +men verhaalt?" + +"Gij vraagt mij meer dan ik u zeggen kan," antwoordde mijn vader: "Ik +ben ambtshalve genoeg gedwongen om in de geheimen van anderen te +dringen, zoodat ik mij daar uit nieuwsgierigheid zelden over bekommer. +Wel weet ik, dat zoowel Jacobus als Hendrik Blaek weinig vermogen +bezaten: zoo zelfs, dat zij beiden, eens weduwnaars zijnde, het +vaderland hebben verlaten om hun fortuin elders te beproeven. Den eenen +is dit gelukt: de andere is gestorven eer hij tijd had gehad, iets te +vergaderen." + +"Hij moet wel schrikkelijk veel geld hebben, die oom Blaek," zeide +Suzanna: "althans zijn zoontje maakt nogal vertering, zonder dat het hem +schijnt te hinderen." + +"Lodewijk Blaek heeft geld van zijn eigen," zeide mijn moeder "maar wat +bekommert ge u daarover kinderen! het geld maakt iemand immers niet +gelukkiger: uw vader en ik zijn nooit lieden van vermogen geweest en wij +hebben toch genoeglijke dagen te zamen gesleten. Ik heb, dat beken ik, +wel eens gewenscht, dat uw vader niet verplicht ware, een zoo drukke +bediening waar te nemen als hij doet, en dat hij wat meer tijd overhad; +maar zonder werkzaamheden zou hij zich ook ongelukkig voelen." + +De komst van mijn jongere broeders en zusters, die zooeven door den +cijfermeester verlaten waren en nu het vertrek binnenstoven, deed het +gesprek hier afbreken, en er werd dien avond over dat onderwerp niet +meer gerept. + +Men kan licht beseffen, dat ik den daaropvolgenden dag weinig rust of +duur had en den Hemel dankte, toen de werkzaamheden aan het kantoor des +avonds waren afgeloopen, en ik, hoewel met een beklemd gemoed, mij naar +huis kon spoeden, alwaar ik mijn moeder en zuster, benevens tante Letje, +die mede in 't geheim was, gezeten vond, insgelijks in pijnlijke +verwachting de terugkomst mijns vaders verbeidende. + +Er verliep echter nog een goed half uur, alvorens wij de bekende schel +hoorden overgaan. Ons aller hart klopte hevig bij zijn binnentreden; +maar toen wij hem aanzagen, stond zijn gelaat zoo strak, dat de vraag: +"wel! hoe is het afgeloopen?" ons op de lippen bestierf en wij elkander +zuchtend aankeken. + +Mijn vader plaatste zijn hoed op de tafel en nam zwijgend plaats. + +"Ik zie het al," zeide ik: "het aanzoek is niet gunstig opgenomen." + +"Ziehier in substantie waarop het antwoord is nedergekomen. De Heer +Blaek heeft mij zeer beleefd ontvangen, en betuigd, dat een verbintenis +met onze familie hem zeer zou vereeren. Maar, volgens zijne meening +rustte er, ten opzichte zijner nicht, een nog zwaardere verantwoording +op hem dan er bestaan zoude, ingeval de Juffer zijn dochter geweest +ware.--Zoolang zij nog minderjarig was, kon hij, als haar voogd, zijn +toestemming niet geven tot een huwelijk met iemand zonder middelen: zij +was nog te jong en te onbedreven om zelve te kiezen: hij kende u +volstrekt niet;--en hij moest u dus verzoeken alle verdere pogingen om +zijn nicht te zien of te spreken te laten varen, tot zij meerderjarig +was en zelve gerechtigd een keus te doen." + +"Hoe! mag ik zelfs de kennis niet onderhouden?--Dat is toch wat hard en +onbillijk." + +"Veroordeel den Heer Blaek niet," zeide mijn vader: "ik kan hem zoo +groot ongelijk niet geven: hij is aan God verantwoording schuldig van +het lot zijner nicht, en hij behoort voor haar te waken. Gij hebt haar +reeds alleen gesproken, uw liefde verklaard en antwoord van haar +ontvangen; hij mag, nu hij het aanzoek afslaat, de hernieuwing van +dergelijke pogingen niet toestaan." + +"Hij bewaart haar zeker voor zijn lieven Lodewijk," zeide Suzanna +wrevelig: "maar zoo zij dien neemt, wil ik haar nooit meer zien." + +"Kom! omhels mij, Ferdinand! en troost u," zeide mijn goede moeder: "de +tijd baart rozen: zoo gij haar wezenlijk blijft liefhebben en gij haar +mede niet onverschillig zijt, kan alles nog terecht komen." + +"Rechtuit gezegd," zeide mijn vader: "is het misschien beter zoo:--gij +zult nu gelegenheid hebben om uw hart te beproeven en te ontdekken of +het alleen een voorbijgaande neiging dan wel een duurzame, oprechte +liefde is, die u bezielt. Het is voor u, ik beken het, een +teleurstelling; maar het is nuttig en heilzaam voor ons, zwakke +stervelingen, beproevingen te ondervinden en die standvastig te leeren +dragen." + +Ik zweeg en zag voor mij; want hoe waar en verstandig ook de woorden +mijns vaders waren, het was van mij toch op het oogenblik niet te +vergen, dat ik er mede instemde. Ik zette mij mistroostig neder: ook de +overigen waren weinig tot vroolijkheid gestemd: en de avond zou vrij +treurig zijn afgeloopen, had niet een onvoorzien bezoek ons eenige +afleiding geschonken. + +Het was namelijk Reynhove, die zich liet aandienen: wij konden niet +nalaten, hem te ontvangen, daar men hem reeds gezegd had, dat wij te +huis waren; ofschoon wij, althans in de eerste oogenblikken van +gedachten waren, dat hij zijn tijd al zeer verkeerd uitkoos. Hij werd +dan binnengelaten, en zijn ongedwongen, vroolijke zwier leverde een zoo +sterk contrast op met de donkere, betrokkene gezichten der aanwezigen, +dat hij in het eerst geen aangenaam denkbeeld van onzen huiselijken +kring kan hebben opgevat. + +"Ik kan niet mankeeren," zeide hij, na eenige strijkages, mij te komen +informeeren naar de gezondheid van Mejuffrouw Huyck. Ik hoop, dat UEd. +geene _suites_ van die fatale historie hebt ondervonden. + +"Volstrekt geene," antwoordde Suzanna: "en het eenige, wat er mij van +bijblijft, is een vast voornemen om niet weder met zulke wilde zeilers +scheep te gaan." + +"En tevens kwam ik mij de eer procureeren," vervolgde Reynhove, "van +kennis te formeeren met den Heer en Mevrouw Huyck: een satisfactie, +welke ik mij tot nog toe had moeten refuseeren, en welke het gunstigste +resultaat is van dat facheus geval." + +"Wij zijn zeer verplicht voor uwe goedheid," zeide mijn vader, +glimlachende: "het doet ons echter leed, dat er een zoo gewichtig +voorval noodig was, om ons de eer van uw bezoek te verschaften." + +"De Heer Reynhove," merkte Suzanna aan, "kan met recht zeggen, dat hij +hier is komen aanwaaien; vermits hij zonder den storm niet hier zou +geweest zijn." + +"Mejuffrouw drijft er den spot mede," zeide Reynhove, een weinig +verlegen: "en ik beken, dat ik mij verkeerd exprimeerde. Ik heb tegen +mijn eigen belang gehandeld, dat ik hier niet vroeger een visite ben +komen brengen; maar, ik declareer oprecht, dat zoodra ik aan Mejuffrouw +Huyck gepresenteerd was, ik het project geformeerd had, dat ik thans +effectueer." Dit zeggende, keek hij Suzanna zoo veelbeteekenend aan, dat +zij een kleur kreeg en dat mijn moeder enigszins bezorgd opzag. + +"Men kan wel zien, dat Mijnheer uit Den Haag komt," zeide Suzanna, en +zag te gelijk haar moeder aan, als wilde zij zeggen: "heb geen +zorg."--"Wat mij betreft," vervolgde zij tot Reynhove: "ik blijf nooit +achterlijk, wanneer ik complimenten ontvang, en ik zal op mijne beurt +avoueeren, dat ik, hoewel eerst na den storm, het plan geformeerd had, +Mijnheer te bedanken voor de attenties, ons bij gelegenheid van het +ongeval getemoigneerd." + +"Foei Santje!" zeide mijn moeder: "gij moet dit niet als een compliment +doen voorkomen. Het is niet meer dan plichtmatig dat gij Mijnheer +bedankt, en wij, als ouders, doen hetzelfde." + +"Het weinige, dat ik verrichtte, meriteert geen _eloges_," zeide +Reynhove: "ik ben te gelukkig van in de occasie te zijn geweest, om de +dames eenige geringe diensten te kunnen bewijzen, en heb niets gedaan +als hetgeen ieder, die eenig gevoel van compassie en betamelijkheid +bezit, in mijne plaats zoude verricht hebben." + +"Dat is een mooi compliment voor Weinstübe," zeide Suzanna. + +"Ik kan het niet helpen," zeide Reynhove, "zoo hij geen beter +meriteert." + +"Nu!" zeide mijn moeder, altijd geneigd om alles van de beste zijde te +zien: "hij is verschoonbaar: ik kan nog al vergeven, dat men bij een +storm anderen vergeet en alleen om zich zelven denkt. Aan wal zou hij +waarschijnlijk beleefder geweest zijn." + +"Ik twijfel er aan," zeide Suzanna, het hoofd schuddende. + +"En dan," voegde Tante Letje er bij: "ik ken den mensche niet; maar, een +zondaar zijnde, gelijk wij allen, zal hij misschien, toen hij de stemme +Gods hoorde spreken op de wateren, gedacht hebben, dat de ure des +oordeels over hem gekomen was, en zijn ziele hebben gewend tot boete en +bekeering." + +"Dat is wel mogelijk," zeide Reynhove: "want hij heeft dien avond meer +gebeden gereciteerd, dan hij anders, geloof ik, in een jaar doet." + +"Welnu," hernam Tante: "UEd. ziet, dat ik gelijk heb:"--en alzoo acht ik +het vergeeflijk niet alleen, maar zelfs betamelijk en lofwaardig in dien +Weinstübe, dat hij, vervuld zijnde van die dingen, welke dienstig zijn +tot de zaligheid, zich alleen bezighield met het noodige, en die +kleinigheden verwaarloosde, welke de wereld voorschrijft, maar die in +een zoo plechtig oogenblik niet meer zijn dan asch en drek." + +Reynhove keek eenigszins zuinig bij het aanhooren van deze taal; maar +hij was te wellevend om er iets op te antwoorden; Suzanna beet zich op +de lippen, als wilde zij het stekelige antwoord bedwingen, dat haar op +de tong zweefde. Wat mij betreft, ofschoon hulde doende aan de +gevoelens, welke de woorden mijner Tante hadden ingegeven, ik kon niet +verdragen, dat Weinstübes gedrag op het jacht als lofwaardig voorgesteld +of ten koste van dat van Reynhove geprezen zoude worden, en vatte daarom +het woord op. + +"Tante!" zeide ik: "neem mij niet kwalijk; maar ik moet een opmerking +maken. UEd. hebt menigmalen, in mijn bijzijn, die kluizenaars +veroordeeld, die wanen den hemel te zullen winnen, door zich af te +zonderen en hun leven met bidden te slijten, zonder van eenig nut voor +hun medemenschen te zijn." + +"Dat heb ik," zeide Tante: "want er staat geschreven: Niet zij, die +roepen: "Heere: Heere!" maar zij die den wille des Vaders doen, zullen +het koninkrijk Gods beerven. + +"Welnu," vervolgde ik: "op de groote levensreis zijn wij verplicht ons +leven zoodanig in te richten, dat het niet slechts tot onze heiligmaking +strekke, maar ook aan den naaste nut en voordeel aanbrenge. Is dit in +het algemeen waar, zoo is het zulks ook in bijzondere gevallen als op +onzen tocht met het jacht, dien ik een afschaduwing der levensreis durf +noemen, in zooverre als wij, reisgenooten zijnde, met moeilijkheden en +wederwaardigheden te kampen hadden. Nu, op dien kleinen tocht handelde +Weinstübe juist zoo, als de kluizenaars, die UEd. veroordeelt. Hij +vergat, dat er anderen met hem waren, zwakker en meer hulpbehoevend dan +hij, en in de plaats van hun nood te verlichten, bemoeide hij zich niet +met hen, maar strekte hun tot last en maakte hun toestand nog moeilijker +en onaangenamer. De Heer Reynhove daarentegen, die voorzeker, zoowel als +ik, met ernstige gedachten bezig was, bleef echter in het oog houden, +dat zijn welbegrepen plicht niet medebracht om op een bank te liggen +zuchten, maar wel om zijn reisgenooten te ondersteunen en op te beuren: +en zoo wij in die ure vergaan waren, zou hij met de zelfvoldoening +gestorven wezen, dat hij bij het opontbod werkzaam gevonden was." + +"Zoo gij het op die wijze beschouwt, Neef!" zeide Tante, "dan hebt gij +gelijk: en dan had zeker die Duitsche Heer beter gedaan, zoo hij niet +alleen zelf gebeden had, maar ook de overigen in een lofwaardige +stemming had pogen te brengen." + +"Mijnheer!" zeide Reynhove, mij met warmte de hand drukkende: "ik +declareer u op mijn eer, dat UEd. een perfect Advocaat zoudt zijn! maar +waarlijk! ik meriteer niet, dat UEd. met zulken lof spreekt van de +stemming, welke mij toen bezielde. Ik had een pressentiment, dat wij er +wel zouden afkomen; en dacht daardoor zeer weinig aan die zaken, +waarover ik had moeten denken, gelijk Mejuffrouw mij zeer juist doet +inzien. Ik schaam mij wel een weinig, dat te avoueeren; maar ik begeer +geene louanges, die mij niet toekomen." + +"Dat is braaf van u gedacht, Mijnheer Reynhove!" zeide mijn vader, "en +doet u in mijne opinie rijzen. UEd. zal het misschien onbeleefd vinden, +dat ik u de eerste reis, dat UEd. ons met een bezoek vereert, zoo +onbewimpeld de waarheid zeg; maar ik moet u ronduit verklaren, naar het +weinigje, dat ik van u gezien heb, oordeelende, dat het van u afhangt, +een voortreffelijk mensch, en wat meer zegt, een godvreezend Christen te +worden." + +"En ik, Mijnheer!" zeide Reynhove, "kan u van mijne zijde declareeren, +dat ik niets meer ambitionneer dan uwe goede opinie te meriteeren." + +"Is UEd. niet een zoon van den Heer Ambrosius Reynhove, die lid is van +HH. Hoogmogenden?" vroeg mijn vader.--Reynhove boog. + +"Wel! dat verheugt mij. Wij zijn nog te zamen aan de academie geweest. +Hij was een mijner beste vrienden." + +"Hij heeft mij ook met hooge achting over UEd. gesproken," zeide +Reynhove, "en mij gechargeerd, UEd. zijne complimenten te brengen." + +"Wij zeiden dikwijls onder ons," vervolgde mijn vader: "Reynhove zal nog +eens een aanzienlijk persoon worden; want toen reeds was hij de _primus +inter pares_ en de geboren Voorzitter van alle mogelijke +Studenten-commissiën.--En UEd., Mijnheer Reynhove! bekleedt zeker ook +reeds deze of gene betrekking?" + +"Tot nog toe niet. Ik kan niet zeggen, dat ik die ooit zeer +geambitionneerd heb." + +"Des te erger, Mijnheer!--Iemand van uwe jaren, die niet geheel van +bekwaamheden ontbloot is, behoort werkzaam te zijn, en niet te vergeten, +dat de Staat recht heeft op zijn arbeid en talenten: + + _Hos ante effigies maiorum pone tuorum,_ + +Bovendien, de ledigheid is een duivelsoorkussen." + +"Spreek toch niet zoo, Papa!" zeide Suzanna, die ik alreeds wegens haar +langdurig stilzwijgen bewonderd had: "'t Is uit klinkklare +edelmoedigheid, dat Mijnheer niets uitvoert." + +"Uit edelmoedigheid, Mejuffrouw!" herhaalde Reynhove verbaasd. + +"Wel ja," hernam zij: "er zijn zoovele arme slokkers, die niets bezitten +en naar een postje hunkeren, om er van te bestaan, dat de Heer Reynhove, +die rijk genoeg is, geen hunner daarvan berooven wil." + +"UEd. is te goed, Mejuffrouw!" zeide Reynhove: "maar ook dezen lof moet +ik refuseeren; want ik beken, dat mij dit excuus nimmer voor den geest +is gekomen." + +"Het zou bovendien geene verschooning zijn," zeide mijn vader: "zoolang +er eereposten genoeg zijn, die werk verschaffen en die men zonder +bezoldiging waarneemt. Ik ben overtuigd, Mijnheer Reynhove! dat uw vader +er over denkt gelijk ik." + +Reynhove boog, niet wel wetende wat hij zeggen zoude. + +"Maar ik vergeet," vervolgde mijn vader, "dat UEd. mij niet zonder reden +zoudt kunnen betichten mij te bemoeien met hetgeen mij niet aangaat. +Schrijf dit toe aan mijn post van Hoofdschout, die mij in de +noodzakelijkheid brengt van mij met eens andermans zaken te bemoeien." + +"Ik schrijf," zeide Reynhove, "dit liever toe aan UEd. belangstellende +vriendschap en neem in die suppositie uwe raadgevingen met dankbaarheid +aan, gepersuadeerd, dat UEd. mij niets kunt zeggen dan hetgeen door mij +verdient gemoditeerd en betracht te worden." + +"UEd. neemt het recht heuschelijk op," zeide mijn moeder: "mag ik +vragen, waar UEd. gelogeerd is?" + +"Bij den Heer Blaek," antwoordde Reynhove: "ik heb zijn zoon op de +paardenmarkt leeren kennen en heb niet kunnen weerstaan aan zijn +pressante invitatie, om eenigen tijd bij hem te komen passeeren." + +Mijn vader keek eenigszins strak; maar hervatte spoedig met minzaamheid: +"ik twijfel niet, Mijnheer! of uw verblijf bij den Heer Blaek is genoeg +berekend om u allerlei genoegens te doen smaken: ook wil ik hem zijn +gasten niet aftroggelen. Intusschen, zoo UEd. eens een dag vrij zijt en +den gewonen pot bij ons voor lief wilt nemen, wees dan zoo goed daarvan +gebruik te maken. UEd. zult ons altijd welkom zijn." + +"O ja, Mijnheer!" zeide mijn moeder: "maar vergeet niet, dat het geen +Haagsche festijnen zijn, welke wij u kunnen verschaffen." + +"UEd. heeft te veel goedheid," zeide Reynhove: "zijt geassureerd dat ik +er met het grootste plaisir van profiteeren zal, en mij feliciteer, van +zoo wèl in eene estimabele familie als deze geaccueilleerd te zijn." + +Na eenig verder onderhoud stond Reynhove op en nam afscheid. Toen hij +vertrok, deed ik hem uitgeleide. Zoodra wij in de gang waren, nam hij +mij bij de hand: "Ik had nog een verzoek aan u," zeide hij: "maar ik +dorst er daarbinnen niet mede voor den dag komen: uw ouders zijn zulke +deftige lieden: ik was bang, dat zij mij railleeren zouden. Ik zal u +zeggen, wat het geval is. Ik beweerde gisteren tegen Blaek, dat ik met +mijn Engelschman naar Haarlem en terug zoude rijden in zeven kwartier; +hij pretendeert hetzelfde te kunnen doen met de harddravers, die hij van +den Heer Van Baalen gekocht heeft: en daaruit is een pari ontstaan, wie +onzer het eerst den weg heen en weder zoude afgelegd hebben. Wij moeten +dit morgennamiddag beslissen: te vijf uren rijden wij af aan de +_Tweehonderd Roe_. Hebt gij lust om het te komen zien en naderhand een +glas wijn te blijven drinken?" + +"Ik dank u," antwoordde ik, "ik moet aan 't kantoor zijn. Er is een +schip van ons, dat op zijn vertrek staat, en dat geeft mij veel +drukten." + +"Het spijt mij," zeide hij: "nu, _au revoir_ dan." + +Hij vertrok en ik keerde in de huiskamer terug, bij mijzelven denkende +dat Reynhove wel gedaan had, zijn voorstel niet te doen in +tegenwoordigheid mijner ouders, bij wie een harddraverij contrabande +was. Toen ik binnentrad was mijn moeder bezig, mijn vader in 't +vriendelijke te beknorren, dat hij dien vreemden Heer, bij zijn eerste +bezoek, zoo de les gelezen had. + +"Kom! kom!" zeide mijn vader: "ik zou het niet gedaan hebben, indien ik +niet de overtuiging bezat, dat bij dien knaap een goede grond ligt en +dat de kern beter is dan de schil. 't Is maar jammer, dat hij met dien +Lodewijk Blaek omgaat." + +"En dat hij zooveel Fransche woorden bezigt," zeide mijn moeder. + +"Dat is Haagsche stijl," zeide ik: "en hij doet het niet erger dan +anderen." + +"Hij zal nog veel te leeren hebben, eer hij de tale Kanaäns spreekt," +zeide Tante Letje. + +"En gij Santje! Hoe denkt gij over onzen nieuwen kennis?" vroeg ik, +bemerkende dat Suzanna, tegen haar gewoonte, stil was: "hoe bevalt hij +u?" + +"O! ik vind hem zeer naar mijn zin," antwoordde zij: "gij weet, ik hou +veel van kapellen, en duizendschoonen, en gouden torren, en palmpaschen- +en pinksterbloemen en al wat blinkt en sierlijk is." + +"Dat is geen bepaald antwoord op mijn vraag," zeide ik: "hij verdient +volgens de getuigenis van vader, niet verward te worden met die +pronkers, wier eenige verdiensten in hun mooien rok bestaat." + +"Volstrekt niet," hernam zij: "want hij draagt bovendien een bijzonder +nette pruik en keurige lubben en een schitterenden diamant aan zijn +das.--Het portret van den saletjonker uit den _Verliefden Poëet_ van +Buysero is volkomen op hem toepasselijk: + + 'k Zag nooit netter van mijn leven: + Wel driemaal op een dag werd hem schoon goed gegeven. + Geen kreukje zag men in zijn kleeren, en, om recht + Te gaan, 't was in dien tijd een keuning van een knecht. + Hij wou zijn handen maar in rozewater wasschen. + Men heeft zijn leven zoo geen man een pruik zien passen. + En zijn handschoenen, ho! die waren klaar Jasmijn." + +"Santje! Santje!" zeide ik: "biecht zuiver op; want ik bedrieg mij zeer, +of die Hagenaar heeft een goed oog op u; en zoo gij iets tegen hem hebt, +is het beter, dat hij maar spoedig daarvan kennis bekome; anders zal hij +het u nog lastig genoeg maken." + +"Santje heeft volkomen gelijk, dat zij het met een Jantje van Leiden +afmaakt," zeide mijn moeder: "een jong meisje moet zich nooit uitlaten +over een Heer: het mocht haar naderhand berouwen." + +"Juist zoo!" voegde mijn vader er bij: "want de oude spreuk zegt +terecht, dat men met zijn spot naar bed gaat." + +Met deze grap was het onderhoud over Reynhove besloten en wij vervielen +langzamerhand weder tot de zwaarmoedige stemming en de stilte, waaruit +zijn bezoek ons voor een poos gered had.--Mijn zuster zelfs, anders zoo +levendig en opgeruimd, deed geen moeite om het gesprek gaande te houden, +en zat in gepeinzen verdiept: 't zij dat haar genegenheid voor mij haar +de slechte uitkomst van mijns vaders pogingen evendiep had doen gevoelen +alsof het haar eigene zaak geweest ware: 't zij dat werkelijk het bezoek +van Reynhove een bijkomende aanleiding tot overdenking had opgeleverd. +Eindelijk vroeg mijn moeder, onder andere onverschillige zaken, aan +Tante Letje, of zij de Juffer nog gezien had, die bij Heynsz aan huis +woonde? + +"Wel ja!" antwoordde Tante: "heeft Neef u niet verhaald, dat hij haar +tot mijnent ontmoet heeft?" + +Allen zagen mij aan en mijn vader zelfs met een ernstigen blik. Ik +gevoelde terstond, hoe verkeerd ik gedaan had, van deze toevallige +ontmoeting niet te reppen; daar ik nu van achteren den schijn op mij +laadde, als had ik die opzettelijk verzwegen. + +"'t Is waar!" zeide ik: "ik had het vergeten ... ik had het hoofd zoo +vol. Ook heb ik niet gedacht, dat er iemand belang in stelde." + +"Nu! die jonge Juffer stelt dan wel belang in u," zeide Tante in haren +eenvoud des harten: "zij is nog tweemalen sedert dien tijd bij mij +geweest, en heeft mij telkens naar u gevraagd, Neef!--Een zoet meisje, +dat moet ik zeggen: jammer maar, dat zij Roomsch is. Haar vader had mij +heden ook bezocht, om mij te bedanken voor de vriendelijkheid, die ik, +zoo hij zeide, voor zijn dochter gehad had. Een beleefd mensch die Heer +Van Beveren, dat moet ik zeggen." + +"Van Beveren!" herhaalde mijn vader, die met aandacht naar de woorden +zijner zuster geluisterd had: "waar hoort die man te huis?" + +"Te Deventer!" antwoordde Tante: "doch hij schijnt hier welbekend; +althans hij heeft mij over vele lieden gesproken en wist bijna aller +betrekkingen." + +"Te Deventer! zoo!" herhaalde mijn vader, nadenkend: "en heeft u die +Heer Van Beveren geen geld ter leen gevraagd?" + +"Neen Broeder! En hij zag er ook niet uit als iemand, die geld behoefde. +Hij was goed gekleed en had het geheele voorkomen van een man, die in de +groote wereld leeft." + +"Ik behoef u niet te vertellen, Zuster?" zeide mijn vader, "dat de +duivel zich somtijds in een engel des lichts verkleedt, om zijn +oogmerken te bereiken. Ik zou u aanraden, wat voorzichtig met die lieden +te zijn." + +"Hoe dan: weet gij eenig kwaad van hen, Broeder?" vroeg Tante, met +eenige bezorgdheid. + +"Niet het minste; maar ik wil dat toch eens onderzoeken ... er is toch +iets, dat mij vreemd voorkomt." + +"Gij zult toch niet denken, Willem!" zeide mijn moeder: "dat Heynsz +verdachte lieden zal herbergen?" + +"'t Is zeker, dat zulks nogal grappig zoude wezen," hernam mijn vader: +"maar gij hebt gelijk en uw aanmerking is juist.--En Zuster! sprak de +dochter van dien Heer zoo belangstellend over Ferdinand?" + +"Och Vader!" zeide ik, alle vermoedens wenschende af te wenden: "Tante +zal de zaak waarschijnlijk een weinig vergrooten. Zij en ik zijn +misschien de eenigen, die Amelia behalve haar huisgenooten kent." + +"Ei! heet zij Amelia?" vroeg mijn vader: "gij schijnt reeds vrij +familiaar met haar te zijn, om haar zoo bij haar doopnaam te noemen!" + +Ik zag, dat Suzanna bleek werd en ik merkte dat ikzelf een kleur over +mijn onvoorzichtige uitdrukking kreeg. Mijn Zuster, waarschijnlijk om +mij uit de verlegenheid te redden, zei met een gemaakten lach: + +"'t Zal een prinses zijn, die incognito reist; en prinsessen worden +nooit anders als bij haar voornamen genoemd." + +"Dat is zeker," zeide ik, moed vattende, "dat ik haar doopnaam beter +weet, dan haar familienaam; maar overigens is onze kennis al zeer gering +en ik verlang die niet nader aan te knoopen, hoe lief zij ook wezen +moge." + +"Niet?" zeide Tante: "en gijzelf, Neef! hebt haar zoozeer tot voorspraak +gestrekt, toen ik haar wilde verstooten." + +"Wel Tante! Wat zal ik u zeggen? Uw goedheid spoorde u aan, haar, die u +onbekend was, bij u te ontvangen: en mijn hart zeide mij dat de leer, +die zij beleed, haar aanspraak op uwe bescherming niet verminderde. Dat +is alles." + +Mijn vader zag mij aan, schudde bedenkelijk het hoofd, nam een snuifje +en verwijderde zich om in zijn vertrek te gaan arbeiden: zoodat, zeer +tot mijn genoegen, het gesprek over Amelia en haren vader hierbij rusten +bleef. + + + * * * * * + + +ZES-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. + +WAARIN GELEERD WORDT, HOE MEN BEST OUDE PAARDEN VERKOOPT, EN JONGE +BEDERFT. + + +Het was gelukkig voor mij, bij de stemming, waarin ik mij bevond, dat +het ophanden zijnde vertrek van Kapitein Pulver mij vrij wat bezigheid +aan 't kantoor verschafte en daardoor buiten de mogelijkheid stelde om +mij over te geven aan mijn leedwezen over de ondervonden teleurstelling. +Al had de arbeid geene andere nuttigheid als deze, dat hij den geest +bezig houdt en belet het verdriet te gevoelen, dan nog zou hij als een +weldaad voor het menschdom moeten beschouwd worden. En boven alle andere +zijn, in gevallen, wanneer de ziel ontroerd en geschokt is, de +zoogenaamde dorre eentonige werkzaamheden, welke ons beroep verschaft, +verkieslijk boven die, welke een meer aanlokkende zijde hebben en +waarbij de verbeelding mede in 't spel gebracht wordt. Wijsbegeerte en +fraaie letteren mogen op den duur kalmte en vertroosting aan den geest +bieden: haar beoefening zoude ik vergelijken bij die van de +gezondheidskuur, waarvan de invloed, hoe heilzaam ook, eerst later +gevoeld wordt; beroepsbezigheden zijn als de pijnstillende opium of de +blaartrekkende pleister, welke de kwaal niet wegnemen, maar ons beletten +die te gevoelen. + +Maar toen ik, na afloop van het kantoor, weder te huis kwam, en de avond +te schoon was, om dien op mijn kamer door te brengen, terwijl de dames +uit waren, keerde mijn zwaarmoedigheid. "Kom!" dacht ik, na een wijl +gepeinsd te hebben: "ik heb op dit oogenblik geen grooter vijand dan mij +zelf en mijn gedachten: ik moet of werk hebben of bezigheid zoeken. +Waarom zou ik niet naar den Haarlemmerweg gaan en zien hoe de +weddenschap is afgeloopen?" + +Dit besluit gevormd hebbende, begaf ik mij dadelijk op weg, wandelde de +singels om naar de Haarlemmerpoort en kwam ongeveer tegen half zeven ure +aan de Tweehonderd Roe; waar ik weldra vernam, dat de beide wedders te +vijf uren precies waren afgereden, en dus, bijaldien er geen ongeluk had +plaats gehad, welhaast moesten terug wezen. Een vrij talrijk gezelschap +zat in den tuin en voor de deur der herberg bijeen, met de wijnflesch of +bierkan voor zich, naarmate de staat hunner geldbeurs meerdere of +mindere uitgaven gedoogde: anderen wandelden langzaam den weg op en +neder, blijkbaar den uitslag des wedrens verbeidende; terwijl enkelen, +te paard of in hun chaisen gezeten, met hetzelfde oogmerk stapvoets op +en neder reden. Daar waren, onder dien toevloed van menschen, lieden van +elken rang of stand, vermogende renteniers, deftige kooplieden, +beunhazen, pikeurs, stalhouders en voerlieden; doch allen, op weinige +uitzonderingen na, _ridders van de zweep_: en de onderscheidene +gesprekken, welke hier en daar gevoerd werden, hadden overal slechts één +onderwerp, de edele rijkunst. De verdiensten der paarden van Lodewijk +Blaek, die bij allen bekend waren, werden overwogen: de groote feiten, +door hen verricht, in ai hun kleuren opgevijzeld; hun betrekkelijke +waarde vergeleken: de prijs, dien zij gegolden hadden, genoemd, enz. +enz. Wat het paard van Reynhove betrof, daarover dorst men een minder +beslissend oordeel vellen, vermits het slechts aan weinigen bekend was; +doch men was van gedachten, dat het, ofschoon uiterlijk van weinig +apparentie, echter droog en fraai was, en tot die soort van paarden +behoorde, welke niet bij uitstek snel loopen, maar een gestadigen gang +hebben en het lang uithouden zonder zich te vermoeien. + +Ik keek ondertusschen rond, of ik niet hier en daar onder de menigte een +gezicht van een kennis zoude aantreffen; maar ofschoon ik met dezen en +genen, die mij van de beurs of van elders bekend was, een groet, of een +kort: "hoe vaart Mijnheer?" wisselde, zag ik niemand, met wien ik het de +moeite waardig achtte, een bepaald gesprek aan te knoopen. Daar ik eerst +aan de Academie, en toen buitenslands geweest was, had ik weinig +bekenden, althans onder dat slag van lieden, hetwelk zich hier +bevond.--Eindelijk, mij langs een hoopje begevende, dat nog +luidruchtiger en drukker was dan de rest, hoorde ik mij eensklaps bij +mijn naam noemen: en, mij omwendende, herkende ik Weinstübe, die met een +grooten roemer in de eene en een zweep in de andere hand, den redetwist, +waarin hij gewikkeld was, afbrak om mij aan te spreken. + +"Huyck" riep hij: "foor wien wed jij?" + +"Voor geen van beiden," antwoordde ik, mijn hoed even aflichtende, als +wilde ik mijn wandeling vervolgen. + +"Nein! Pots tit und tat! Je komt er zoo nicht af! Je solt seggen voor +wien je pint. Wed jij tegen mich. Ik heb een sakkie sesthalven kewed op +de plessen van Plaeck: en er is niemand, die meer dan een sakkie +toepeltjes teugen houdt. Toe jij me nou de frundschap und neemt de +rest." + +"Ik zou u gaarne dat genoegen doen," zeide ik: "maar ik wed niet zoo +maar in den wilde: de blessen van Blaek ken ik ternauwernood en het +paard van Reynhove in 't geheel niet: zoodat ik over hunne vergelijkende +waarde niet kan oordeelen." + +Ik dacht er hiermede af te zijn; maar weldra had ik berouw, van maar +niet ronduit verklaard te hebben, dat ik in 't geheel niet wedde; want +nu kreeg ik terstond het loon voor mijne valsche schaamte. + +"Laat je dat niet afschrikken, Mijnheer!" zeide een dikke vent, wien ik +naderhand vernam, dat een kastelein van den Overtoom, en een beroemd +paardenkenner was: die beestjes van Blaek loopen drommels goed, dat 's +waar; 't bennen poppetjes, daar niks aan mankeert: zoo rond as appeltjes +en as een zij zoo zacht in den bek, daarom niet; maar kijk! daar hebje +dien anderen: heb ik jou daar? het biest mag zoo mager wezen as het wil: +des te minder zit hem zijn vet in den weg:--en as je 't zoo ziet +afrijen, je zoudt zeggen: het slaat zien beenen deur mekaêr of het mal +was;--maar laat hem gerust zijn gang gaan: hij zal het uithouen op den +langen weg--en ze alle achter hem laten. Kijk!--het zakkie dubbeltjes +durf ik op hem resikeeren; en het past mijn en mijns gelijken niet om +meer te doen;--maar hou jij gerust de rest: 't zei je geen schaê doen; +zoowaar ik Krijn Jaspersz hiet." + +"Ik wil het best gelooven," zeide ik: "maar in zoodanige gevallen ga ik +niet op goed geloof af, en dat zult gij mij niet kwalijk nemen. Gij +zoudt ook niet gaarne een paard koopen of er op wedden, zonder het +alvorens gezien te hebben." + +"Nou, dat 's waar ook," zeide hij: "maar anders!... Ik heb de eer niet, +van Meneer parteklier te kennen, en ik weet niet, of Meneer verstand van +paarden heit; want anders ben je nog niet sekuur al heb je ze gezien: +dat heit die makelaar ondervonden, die laatst bij ons was, daar Blaek +die ouwe knol van hem an verkocht heit." + +"Ja!" zeide Weinstübe, grinnikende: "dien heeft hij oud peet kehad." + +"Zoo! heb je ook al gehoord van den moord van Parijs?--Nou! die goeie +man had het paard ook gezien en geprobeerd: en hij docht, dat hij wonder +wat kocht; maar jawel!--hij liet zich royaal weg een ouwen blinden knol +in de handen stoppen en mag den hemel danken, zoo hij er den volgenden +dag den nek niet mee gebroken heeft." + +"Maar dat is niet veel beter dan stelen," zeide ik: "op deze wijze van +eens anders onnoozelheid partij te trekken." + +"Hei ho! daar komen zij! daar komen zij!" riepen eenige stemmen. Alles +stoof op en keek den weg op; hoewel er nog niets te zien was, dan een +stofwolk, die aan deze zijde van het tolhek opsteeg. + +Ongeduld, verwachting, hoop en vrees, waren op de aangezichten te lezen, +en men staroogde, alsof men den blik door het stof heen had willen laten +dringen, om te ontdekken, wie de overhand had. Het duurde echter niet +lang, of beide rijtuigen waren naast elkander zichtbaar, zonder dat men +nog door den afstand kon onderscheiden welk het eerste was. + +"Zij zijn er waarachtig allebei!" riep de een,--"zij hebben mekaar goed +bijgehouen!" riep een ander.--"Nou! wat braatje nou van uithouen?" vroeg +Weinstübe aan Krijn Jaspersz.: "je ziet immers, dat de peesten an mekaar +kewaagd zijn. Heb je ook perauw? Sol je 't afmaken wille voor de helft." + +"Patientie!" zei de kastelein: "de laatste loodjes wegen het zwaarst." + +"De ruin is voor!" riep opeens een stem. + +"Neen! neen!" zeide een ander: "de blessen winnen het." + +"De blessen winnen het!" riepen onderscheidene stemmen. En inderdaad zag +ik nu ook, dat de twee paarden een eind dichter bij waren dan het eene; +ofschoon het rijtuig, dat door de eerstgemelden getrokken werd, wild +over den weg heen en weder slingerde, terwijl de sjees van Reynhove met +een gelijken gang vorderde. + +"Hoera!" riep Weinstübe, met den hoed zwaaiende: "had je nu mijn +foorschtel maar aannemen willen. Het sakkie toeppeltjes is mein." + +"Hoezee!" riep de menigte, en opende zich voor het rijtuig van Blaek, +die, met purper aangezicht, schreeuwende en juichende kwam aangereden. +Maar nauwelijks had hij de plek bereikt, als de uiterste grens van den +wedren bepaald, of een zijner paarden stortte en hij zelf tuimelde uit +de sjees. Hij was echter dadelijk weder op de been en werd nu door de +toestroomende liefhebbers met luid gegalm als overwinnaar begroet. +Reynhove was intusschen insgelijks aangekomen, mede vrij verhit en +ontdaan; doch zijn paard toonde slechts weinige blijken van vermoeidheid +en wettigde daardoor de lofspraak, daaraan door Krijn Jaspersz gegeven. +Alleen het schuim, waarmede het bedekt was, een korte hoest en een +trillende beweging van het lichaam, toen het stilstond, gaven bewijs dat +het hard geloopen had. Een lakei van Reynhove schoot dadelijk toe, dekte +het met een warm kleed en bracht het op stal met behulp van den +kastelein der _Tweehonderd Roe_. Ofschoon nu onze Hagenaar het onderspit +gedolven had, bleek mij echter dat de oordeelvelling van den +Overtoomschen kastelein juist geweest was; want de paarden van Blaek +hadden zich overloopen: het eene lag, zooals ik gezegd heb, op den grond +en scheen meer dood dan levend; het andere stond nog, doch hijgende als +een juffershondje en zoo onvast op de beenen, als ware het op het punt +van neer te storten. Met veel moeite deed men het gevallene opstaan, en +bracht men beide opstal. + +"Jongen! dat is jammer!--Ik hoop, dat het den beestjes geen kwaad zal +doen! Zij hadden zich zoo mooi gekweten!--Je bent den ander toch +vooruitgebleven!--'t Mag wezen hoe 't wil: 't is beter, dat ze +crepeeren, dan dat die magere knol je voorbij ware gereden, enz. +enz."--Zoo klonken de troostredenen, die nu in ruime mate aan Lodewijk +werden toegevoegd; maar waar hij geen oor naar had, zoo grootsch was hij +op zijn overwinning; ofschoon hem die waarlijk een paar goede paarden +kosten zoude. + +"Ik ben toch de baas gebleven!" riep hij Reynhove toe, met een +zegevierenden blik. + +"Dat geloof ik wel," zeide deze, met spijtige bedaardheid: "gij waart +schier aan 't hollen geslagen: en ware uw paard niet gestort, dan zoudt +gij ze niet gearrêteerd hebben. Op zoo'n wijze zoude ik niet willen +triomfeeren." + +"Heb ik het niet gezeid?" zeide Krijn Jaspersz: "'t is een bloot toeval +en meer niet, zoo de blessen eerst an zijn; maar ik vraag maar an +iedereen, of die prijs mooi gewonnen is? Ik heb gezeid, en ik blijf er +bij, dat de ruin op den langen weg beter loopt: en as Meneer hem niet +had willen sparen, was hij nog de baas gebleven." + +"As! As!" herhaalde Weinstübe: "asch is verbrante tourf: en je pint toch +je toeppeltjes kwijt, man." + +"Dat ben ik," zeide Krijn: "heb daarover geen zorg; maar dat belet niet, +dat ik op zoo'n manier geen weddenschap zou willen winnen." + +Onder dit praten waren Reynhove en Lodewijk, door de omstanders heen, de +herberg binnengedrongen: en geen trek hebbende, om mij in dien wilden +boel te mengen, noch om langer naar de klaagliederen van Krijn Jaspersz +te luisteren, begaf ik mij naar den tuin, zette mij neder en bestelde +een roemer wijn, met oogmerk om na het gebruik daarvan huiswaarts te +keeren. Ik had nauwelijks eenige minuten gezeten en was, bij de algemeen +heerschende drukte, nog niet geholpen geworden, toen de waard in persoon +naar mij toekwam en mij uit naam van Reynhove vroeg, of ik hem en aan de +overige Heeren de eer aan wilde doen, mij bij hen te vervoegen. + +"Ik bedank Mijnheer wel voor zijn beleefdheid," antwoordde ik: "het is +mij daarbinnen te vol en ik ga zoo aanstonds heen." + +"Vol! Mijnheer!" herhaalde de waard: "wel neen! zij zitten maar metter +zessen daar gunter in den koepel: 't is zeker anders wel de gewoonte, +datter meer van de partij zijn, maar die Heer uit Den Haag valt nogal +grootsch en wil niet graag met anderen als met zijns gelijken +converseeren. Nou! 't is mij wel wat scha; maar wat zal ik zeggen?" + +Ik keek in de richting, welke hij mij aanwees, en zag inderdaad, dat +Reynhove, Blaek, Weinstübe en een drietal Officieren, zich in een der +bij de herberg behoorende koepeltjes bevonden, dat voor hen was +vrijgehouden: en het gaf mij juist geen kwaden dunk van Reynhove, dat +hij niet verlangde met Jan en alleman te zitten. + +"Nou, wat mot ik zeggen?" vervolgde de waard. + +Ik had voorzeker wijzer gedaan, en mij vrij wat verdriet bespaard, +indien ik bij mijn voornemen gebleven ware en de Heeren alleen had +gelaten; maar eensdeels deed een misschien kwalijk gepaste schaamte mij +vreezen, dat Reynhove het euvel zoude opnemen, indien ik het voorstel +afsloeg; te meer, daar ik mij den vorigen dag verschoond had en nu toch +was komen kijken: en daarbij dreef een dwaze ijdelheid mij aan, om mij +geroepen te wanen, ten einde aan die liefhebbers een nuttige les te +geven. Kortom, ik stond op en volgde den waard naar het koepeltje, waar +onze Heeren onder de flesch bijeenzaten. + +"Wel! ik moet zeggen," zeide Reynhove. toen hij mij zag: "het kost niet +weinig moeite de eer van Mijnheers gezelschap te bekomen. Gisteravond +verzoek ik u, en gij refuseert: vandaag verandert gij van idee, en dan +laat gij u nog bij de ooren trekken, om ons uw sociëteit te schenken." + +"Ik houd niet van mij in te dringen," zeide ik: "en blijf slechts een +oogenblik." + +"Wel, ik hoop van beter," hernam hij: "maar neem plaats: ik weet niet of +gij deze Cavaliers kent: de Heeren Contour, Reekalf Van Ranst, +officieren te Naarden in garnizoen." ' + +Ik boog mij en nam plaats. + +"Wat is dat voor een bocht van wijn?" riep Lodewijk, die mij slechts +even met een hoofdknik had begroet: "Jan! haal anderen wijn: denk je, +dat wij zulke vergifte kost willen zuipen? Haal van den Klooster +Baserac: immers zoo de baas er nog van dezelfde heeft als laatst." + +"Het heeft weinig gescheeld," zeide ik tegen Reynhove, "of gij hadt den +prijs behaald." + +"'t Heeft genoeg gescheeld," zeide Lodewijk: "ja! laten zij maar komen, +die het tegen de blessen uithouden." + +"Nu ja," zeide Reynhove, niet zonder wrevel over het bluffen van +Lodewijk: "indien ik mijn paard had willen ambimeeren, zooals gij uwe +beesten gedaan hebt, dan had ik u op Halfweg al vooruit kunnen zijn." + +"Nu vraag ik aan elk verstandig mensch," zeide Lodewijk, met een luiden +lach, "of zulk een verschooning wel iets anders als een uitvlucht +is?--Wat duivel! die zijn paarden sparen wil moet niet wedden.--Wat zegt +gij er van, Weinstübe?..." + +"Das ist recht," antwoordde deze: "onze freund Reynhove sol het auch +gaar nicht meinen wollen. Maar met dat al, zijn rein is ein gnap peestje +und loopt blaisierig: ich sol hum er nog een sakkie koeltens voor pieten +wollen." + +"Wacht eerst, tot het te koop is," zeide Reynhove; "intusschen ben ik +gereed, zoo vriend Blaek wil, morgen weer tegen hem te rijden, tot aan +Guldenhof toe: en voor het dubbele geld." + +"Of ik mal ware," zeide Lodewijk: "kom over veertien dagen eens weer, +dan zullen wij er nader over spreken." + +"Over veertien dagen," zeide Reynhove: "zullen de blessen wel denzelfden +weg zijn opgegaan als de witvoet." + +"Dat ware altijd een laatste uitkomst," zeide Lodewijk, lachende: "ja! +van dat ouwe dier ben ik zeker wél afgekomen." + +"Van den witvoet?" herhaalde Reynhove, met verbazing. + +"Wat was dat?--Eilieve vertel eens!" vroegen de Officiers: "heb je nog +geld aan dat oude beest verdiend?" + +"Ja kottorie!" zeide Weinstübe: "laat Plaek dat eens vertellen: je houdt +waaraftig je pijk fast fan 't lachen, as je 't hoort." + +"Wel, luistert dan," zeide Lodewijk, zijn glas inschenkende, waarna hij +zich, met de handen in de vestzakken, achterover in zijn stoel wierp en +de houding aannam van een ouden gediende, die een treffelijke krijgsdaad +gaat verhalen: "Gijlieden kent Jan Velters van de Leliegracht, die in de +wandeling Jan Rijstenbrij wordt genoemd?" + +"Een best goed kalf van een jongen," zeide Contour: "'t is nog zoowat +een brok van een neef van mij: wij plachten hem altijd te foppen, toen +hij klein was: maar er was geen eer met hem te behalen; de sul liet zich +alles doen." + +"Ik heb hem een paar reizen ontmoet," zeide ik: "hij kwam mij voor een +beleefd, werkzaam mensch te zijn, wien niets ontbreekt als een betere +gezondheid en wat ruimer middelen." + +"Ja!" zeide Weinstübe: "recht zoo! 't is een khale rot; maar hij werkt +koet: hij petient ons wel als makelaar: en ik moet zeggen, hij is altijd +bront en oblizant." + +"Juist zoo!" zeide Lodewijk: "welnu!--Gij hebt allen dien witvoet van +mij gekend: een goed en deugdzaam paard in zijn tijd; maar die nu mooi +oud, gebroken en hardademig was, en zoo blind, dat ik al last had +gegeven om hem dood te schieten.--Maar of ik blij ben, dat ik het niet +gedaan heb.--Verleden week, moet gij weten, zit ik bij den ouwe in zijn +kamer; daar komt mij die Jan Rijstenbrij met zijn bleeke tronie +aangewandeld, met een pak papieren onder den arm, van een graf, dat de +ouwe in de Westerkerk voor zich had laten koopen." + +"Jongen!" viel de luitenant Reekalf in: "heeft de ouwe plan om op te +stappen? Dat zou je goed komen, vriendje?" + +"Dat zou het net," zeide Lodewijk, terwijl Reynhove een blik van +verontwaardiging op den Officier wierp: "nu:--de knaap zag er zoo +ontdaan uit van de kleine wandeling, die hij gemaakt had, dat de ouwe +hem verzocht te gaan zitten en hem vroeg, hoe hij het al zoo maakte: +"niet te best," was het antwoord: "ik ben verleden week naar Leiden +geweest om Professor Boerhave te raadplegen: en die heeft mij het +paardrijden aanbevolen."--"Zoo!" zeide mijn vader: "en heb je zijn raad +al gevolgd?"--"Ja Mijnheer!" was het antwoord van Velters: "ik heb al +een tochtje of wat gedaan met paarden uit de rijschool: ik wenschte wel, +dat ik een goed mak beestje in eigendom kon krijgen; doch ik weet niet +hoe er aan te komen. Veel geld er voor uit te geven schikt mij niet: en +ik ben bang, dat zij mij in den nek zullen zien; want ik heb er geen +verstand van."--Toen kwam mij de witvoet voor den geest: ik trok af, +liet onzen maat zijn zaakjes met den ouwe af handelen en wachtte hem aan +de voordeur af: "Zeg eens, Sinjeur Velters!" zeide ik, toen hij aftrok: +"jij woudt gaarne een mak beestje hebben, nietwaar?"--"Jawel, Mijnheer +Blaek!" zeide hij.--"Nu man! zoo weet ik er een voor je," zeide ik. "Er +staat er nog een bij Jaspersz op stal: dat is net je gading. Zij zullen +er misschien wat veel voor vragen; maar met loven en bieden komt men +ver: en ik zal je de vriendschap doen, en gaan met je om te zorgen, dat +je niet beetgenomen wordt.--Daar was onze man over de huizen, gelijk gij +denken kunt. Wel tienmalen zeide hij, hij wist niet, waar hu zooveel +beleefdheid aan verdiend had: _enfin_! 't was aandoenlijk om zijn +dankbaarheid te zien.--Ik sprak met hem af, hij zou den volgenden morgen +tegen zeven uren bij Jaspersz op stal komen, om het beestje te zien, en +dan zou ik er ook wezen. Nu! gij kunt denken, wat er gebeurde: ik +dadelijk naar stal, stuur den witvoet bij Jaspersz, ga zelf den man +spreken en zeg hem zijn les voor. Den volgenden morgen kom ik met opzet +wat later: daar stond onze maat al sedert een kwartier bij het beest, +met Jaspersz, die hem er al de fraaie hoedanigheden van aanprees, alsof +er nooit een beter een zadel op den rug had gedragen. Jongens! ons +Veltersje was zoo blij, dat ik kwam; want hij wist niet meer wat te +zeggen.--"Zoo!" zeide ik: "vriend Velters! heb je den knol al eens +geprobeerd?"--"Neen Mijnheer!" antwoordde hij: "en ik weet niet, of hij +mij wel lijken zou; want, naar Jaspersz zegt, moet het beest al mooi +wild en vurig wezen: en dat lijkt mij niet; maar Mijnheer!" vervolgde +hij, terwijl hij mij zachtjes ter zijde trok' "heeft het paard niet een +ingezonken rug? dat is immers een gebrek?"--"Hm!" zeide ik: "dat +hindert, niet, wanneer het gezadeld is; anders, mooi staat het niet, +daar hebt gij gelijk in;--maar wij zullen eens zien. Haal het beestje +maar eens uit, Jaspersz!--Jongens!" fluisterde ik Velters in, terwijl +Jaspersz het beest liet opzadelen: "zie je wel hoe zuur of Jaspersz +kijkt, dat ik meegekomen ben? hij weet wel, dat hij je nu niet kan +foppen, al wou hij."--Dat alles slikte vriend Rijstenbrij op als zoeten +koek. Toen het paard nu buiten stond, ik er op en reed er wat mede de +laan op en neder, nu stappende, en dan weer op een hand galopje:--want +ik was bang dat hij er in 't geheel niet mede voort zou komen, zoo ik +het hem eerst berijden liet. Toen het beest wat los en lenig was +geworden, verzocht ik hem mijn plaats te nemen. "Wel! wat zeg je er +van?" vroeg ik, toen hij een keer of wat heen en weer was geweest. "Mij +dunkt, het loopt vrij aardig," zeide hij: "maar zou het niet wat te gauw +moe zijn? Het zweet staat hem een duim dik op het lijf."--"Ja!" zeide +ik, "dat dunkt mij ook, Jaspersz!"--"Och Mijnheer!" zeide deze, terwijl +hij een groote pruim tabak in den mond stak, om niet te lachen: "dat is +van de heetigheid; het beest is in geen zes dagen van stal +geweest."--"Maar!" zei Velters wederom, die toch minder onnoozel was dan +ik dacht: "struikelt het niet nu en dan wel eens?"--"Dan heb je hem niet +goed op den toom gehouden," zeide ik: "toen ik hem reed heeft hij niet +gestruikeld."--"En hoe oud is het beest wel?" vroeg hij alweer. "Ja," +zei Jaspersz: "piepjong is hij niet meer; maar Monsieur Velters verkiest +ook geen heel jong beestje; meer dan een jaar of acht zal hij toen wel +niet halen."--"En," vroeg ik, "wat moet dat juweel nu gelden?"--"Honderd +dukaten," antwoordde Jaspersz: "en daar valt niets af te dingen. Ik heb +er nog gisteren vijfhonderd gulden voor geweigerd aan Mijnheer +Zadelhoff, dien Mijnheer kent."--"Honderd dukaten!" herhaalde ik op een +toon van verontwaardiging, terwijl ik bij mijzelven lachen moest om het +scheef gezicht, dat Velters zette: "wel dat zou de duivel!--Neen man! +mij dunkt fl 400 is een mooi bod--of althans--Monsieur Velters moet het +weten: maar ik voor mij zoude niet gaarne meer geven."--"Neen zeker!" +zei Velters, die bleek van angst was: "en zelfs fl 400 is wel een +honderd gulden boven mijn prik; ik ben geen man van de Nieuwe +Heerengracht, zooals Mijnheer Blaek." Toen trok ik hem op zij; "hoor," +zeide ik, "'t is wel wat duur; maar in uwe plaats betaalde ik liever wat +meer voor een goed paard, dan dat je een knol koopt, die u in den steek +laat." Hij zat er deerlijk in, maar dorst niet teruggaan:--en om het +maar in korte woorden te vertellen, na veel over en weer praten werd de +koop voor fl 450 gesloten: en onze vriend trok af, na herhaalde +dankbetuigingen voor al de moeite, die ik mij gegeven had; terwijl +Jaspersz hem achternariep, dat hij nu een beest had, waar hij de wereld +mee uit zou rijden. 't Kan wel waar zijn ook; want vandaag of morgen +rijdt de blinde knol den Amstel met hem in." + +"Nu! die was heerlijk!" riepen de Officieren; "vierhonderd vijftig +gulden voor een knol, die het doodschieten nauwelijks waard is.--Nu! dat +verdient zoo'n beunhaas. Wat behoeft hij ook te rijden? Je hebt je dan +recht dapper gehouden." + +Ik zag met genoegen, dat Reynhove niet instemde met den lof, welken de +overigen Lodewijk toezwaaiden; maar, evenals ik, stilzweeg en het hoofd +schudde. Wat mij betrof, ik was verontwaardigd over een zoo schandelijk +bedrog, te minder verschoonbaar, omdat het gepleegd was tegen iemand, +die er zich bij geen mogelijkheid tegen hoeden kon: en, wat mij nog meer +ergerde, was de onbeschaamde wijze, waarop men zich nog dorst +verhoovaardigen en lofspraak vergen op een daad, die mijns oordeels een +geeseling waardig geweest ware. Ik kon mij eindelijk ook niet meer +bedwingen; maar, niet gezind mijn gedachten ongevergd te uiten, bij +lieden, die mij niet verstaan zouden, vergenoegde ik mij met de vraag, +wat de arme Velters toch wel gezegd had, toen hij naderhand ontdekte, +hoe deerlijk hij bedrogen was geworden. + +"Bedrogen!" herhaalde Lodewijk, mij schuins aanziende: "vergun mij u te +zeggen, Mijnheer Huyck! dat dit een uitdrukking is, welke ten dezen niet +te pas komt. Gij meent ongetwijfeld--toen hij bemerkte, dat ik hem bij +den neus had gehad." + +"Indien gij oordeelt, dat deze laatste uitdrukking zachter is," zeide +ik, koeltjes, "dan heb ik er vrede mee: de beteekenis blijft toch +dezelfde." + +"Toen hij het bemerkte," vervolgde Lodewijk, zonder schijnbaar aan mijn +woorden te hechten, "toen zag hij, dat hij zijn geld kwijt was, en daar +bleef het bij. Denk je, dat hij zoo gek is, zich te beroemen, dat men +hem beet heeft gehad?--Of dat hij zou durven klagen over mij? en gevaar +loopen mijns vaders gunst en de mijne te verbeuren?" + +"Des te erger," zeide Reynhove, met warmte: "ik zou het u pardonneeren, +indien gij dezen of genen maquignon had gedupeerd, of wel een cavalier, +gelijk gij zijt, die u satisfactie kon vragen; maar dat gij abuseert van +de goede trouw eens mans, die van de affaire geheel ignorant is en +bovendien van u dependeert, dit is geen nobele manier van ageeren." + +Ik knikte goedkeurend bij deze redeneering, die mij zeer behaagde, al +was zij in onzuivere taal gesproken. Wat Lodewijk betrof, hij toonde +zich ten hoogste gebelgd over hetgeen hij een beleediging noemde: en er +zou twist ontstaan zijn, indien de overigen er zien niet tusschen +gevoegd hadden en verzocht, het onderwerp daar te laten. + +"Hei ho!" riep nu opeens Lodewijk: "wie komt daar aan?--Lucas Helding, +zoo waar ik leef! blazend en zweetend als een narrepaard. Hier!" +schreeuwde hij, tegen de ruiten tikkende: "hier vriend Helding! hier +moet gij wezen! Toe vrienden! ziedaar een heerlijk voorwerp om ons mede +te vermaken. Wij moeten hem binnenroepen en besissen." + +Ik keek uit! en inderdaad, daar kwam Helding voorbij, met den hoed in de +hand, en het gezicht zoo rood als een kalkoensche haan, terwijl hem het +zweet tappelings langs de wangen droop. Zoodra hij hoorde dat er getikt +werd, draaide hij het hoofd om, en zijn gelaat helderde op, bij den +aanblik van een volgeschonken roemer, dien Lodewijk hem voorhield. Ik +had den goeden man wel willen waarschuwen, tegen het gevaar, dat hem +bedreigde, maar het was te laat: hij was den tuin ingewandeld en stond +reeds op den drempel van den koepel te buigen. + +"Wel poëet, kom binnen!" riep Lodewijk: "waar komt dat zoo vandaan? Maar +drink, eer gij antwoordt. Gij schijnt warm en hebt wat verfrissching +noodig." + +"Veels te veel goedheid," zeide Helding, nadertredende en het hem +aangeboden glas met nieuwe buigingen aannemende: "uwe gezondheid +Heeren!--Ik was de slatuintjes eens rondgekuierd; ik dacht niet, dat ik +op weg naar huis nog kennissen zoude vinden." + +"_Allons_! ga zitten," zeide Lodewijk, hem bij de schouders vattende en +op een stoel plakkende: "en drink nog reis. Zeker ben je weer aan 't +verzenmaken geweest onderweg. Toe! laat hooren; wat heb je bij je?" + +"Is Mijnheer een dichter?" vroeg Contour, een blij gezicht zettende. + +"Een dichter!" herhaalde Lodewijk: "_puf nou poëetjes! 't is de baas van +'t gansche land!_ Is dat een vraag, of Lucas Helding een dichter is?" + +"Is UEd. waarlijk die vermaarde Lucas Helding, wiens verzen mij zoovele +aangename uren hebben doen doorbrengen?" vroeg Contour, met een gemaakte +verbazing: "wel, ik had nooit durven droomen, dat ik het geluk ooit zou +hebben mogen smaken, van uwe kennis te maken. Gun mij, uwe gezondheid te +drinken." + +"Te veel goedheid," zeide Helding, zijn glas op nieuw ledigende: "maar +hoe kan Mijnheer zoo bekend zijn met mijne gedichten, als ik vragen mag? +want ik heb nog nooit iets laten drukken, als eenige...." + +"O Mijnheer!" zeide Reekalf, zijn kameraad in verlegenheid ziende: +"alsof wij geen kopieën van uw werken hadden;--maar mijn vriend is mij +vooruit geweest: gun mij thans ook de eer...." En er werd op nieuw +geklonken. + +"Ik ben niet minder gecharmeerd van uwe kennis te maken," zeide +Reynhove. "Ich wil auch een klaasje wein mit UEd. trinken," zeide +Weinstübe. "Ik mag mij mede dat genoegen niet ontzeggen," riep Van +Ranst:--en Helding, hoezeer zich tegen die al te groote eer verzettende, +zag zich genoodzaakt met elk afzonderlijk een glas te ledigen. Zeker +deed hem de wijn naar meer smaken; want toen hij de ronde gedaan had, +verzocht hij mij uit zichzelven, de eer te mogen hebben, van ook met mij +te klinken. + +"Ik kan u zeggen, mijn waarde Monsieur Helding!" zeide Contour, "dat er +geen dichter is, wiens verzen meer bij ons regiment bewonderd worden, +dan de uwe." + +"Het gaat zooverre," zeide Reekalf, "dat twee Luitenants, een Vendrig en +drie Kornetten in arrest zijn gezonden, omdat het lezen uwer gedichten +hen het parade-uur had doen verzuimen." + +"Wat praat gij van arrest," zeide Van Ranst: "ik ken er verscheidenen, +die zich moedwillig naar de provoost laten brengen, om op hun gemak uw +voortreffelijke dichtwerken te kunnen bestudeeren. + +"'t Gaat zooverre," hernam Contour, "dat onze Kolonel laatst, in stede +van het commando te geven, een regel uit een uwer werken opzeide." + +"Wij hadden bij ons een Cadet," zeide Reekalf, "wiens dood gij op uwe +rekening hebt." + +"Zijn dood!" riep Helding in verbazing uit: "UEd. spot er mee." + +"Volstrekt niet: hij wilde uw schrijftrant navolgen en heeft zich, uit +wanhoop over het mislukken zijner pogingen, een kogel door 't hoofd +gejaagd." + +"Wel! is het mogelijk?" hernam Helding, de handen van verbazing in +elkaar slaande: "ik ben er waarachtig van ontsteld." + +"Toe geschwind! trink tan tegen den schrik," zeide Weinstübe, hem +inschenkende. + +"Voor den drommel," zeide Van Ranst: "ik, die hier zit, heb al zes +officieren van de Garde in tweegevecht overhoop gestoken, omdat zij +ontkenden, dat Helding de eerste dichter van het gemeenebest was." + +"Hemel beware ons!" riep de goede Helding uit, verschrikt op zijde +schuivende; want Van Ranst, die een groote zwaarlijvige kerel was met +dikke knevels en bakkebaarden, zag er inderdaad vervaarlijk uit. + +"UEd. is immers," hervatte Contour, "de maker van dat lieve dichtstukje +op ... hoe heet het ook?... "Eilieve, Reekalf! help mij eens op den +weg." + +"Wel ja! van dat geestige gedichtje, dat wij te zamen lazen," zeide +deze. + +"Welk bedoelt UEd.?" vroeg Helding, zijn oogen beurtelings van den eenen +naar den anderen kant wendende: "ik kan niet nagaan...." + +"Wel! dat verliefde stukje," zeide Van Ranst: "ik heb het den vijfden +van mijn weerpartijders nog in de ooren geschreeuwd, toen ik hem den kop +gekloofd had: maar nu ben ik het waarachtig vergeten." + +"Dat waar eine frolijke manier om hum naar de eeuwigkeit te promenieren +laten," zeide Weinstübe. + +"Misschien," zeide Helding, "meent UEd. dat gedichtje op het kuiltje in +het kinnetje van Phyllis!" + +"Juist!" antwoordde Contour: "'t geen aldus begint ... och! hoe begint +het ook weer?" + +"Lief kuiltje!..." hief Helding aan. + +"Juist: lief kuiltje.... Stilte, Mijne Heeren! Ga voort, mijn waarde +Heer Helding!" + +"Ja! maak dat wij uit dat kuiltje komen," zeide Lodewijk.--En Helding, +die alles voor goede munt opnam, hief op deze wijze aan: + + "Lief Kuiltje! waar de God der liefde in ligt verscholen, + Als in een zacht satijnen bed!...." + +"Een satijnen bed.--Juist! recht poëtisch!"--viel Reekalf in. + + "Van waar hij pijltjens schiet, die in het wilde dolen, + Maar treffen steeds, en gloeiend zijn als kolen, + Wier vier elk hart in vlammen zet." + +"Precies!" zeide Contour: "er kwam van kolen in." + +"Die kolen maken een _lumineux_ effect," zeide Reynhove. + + "Wier vier het hart in vlammen zet." + +herhaalde Reekalf: "wat is het aardig uitgedacht en geestig volgehouden: +_gloeiende kolen_ en _een vlammend hart_! Laten wij eens drinken, om +dien geweldigen brand te blusschen. Uwe gezondheid, Monsieur Helding!" + +"Om u te bedanken, Mijne Heeren!" vervolgde hij: "maar het zal mijn tijd +worden, om huiswaarts te keeren." + +"Ja!" zeide ik: "ik begin ook te vinden, dat het laat genoeg wordt. Wij +zullen een eindweegs samen gaan, vriend Helding!" + +"Wel ja! Waarom niet den geheelen weg," zeide Lodewijk, mij spottend +aanziende: "dan kunt gij nog in 't voorbijgaan een bezoek afleggen bij +uw Dulcinea, die beneden hem woont.--Neen, neen! Wij gaan allen samen +heen." + +"Ik heb geen Dulcinea, die beneden Helding woont," zeide ik, op een +ernstigen toon: "en gij, mijnheer Blaek! weet dat zoogoed als iemand." + +"Nu! wij blijven ook niet lang meer," zeide Reynhove: "en wij gaan samen +heen; maar wij moeten toch het vervolg van het gedicht hooren." + +"Kottorie neen!" zeide Weinstübe: "wou je nu al opkrassen? het mooie +moet nog ankomen." + +"Wel, het zij zoo!" hernam ik: "maar dan gaan wij ook." + +"Als de Heeren het dan zoo verkiezen," zeide Helding: en hij vervolgde +aldus met zijn gedicht: + + "Lief Kuiltje! zeg mij toch, indien gij 't kunt verhalen, + En prent het mij ter dege in, + Hoe zijt gij toch ontstaan? en wat toch deed u pralen, + Zoo schoon, als geen Apèl het beter konde malen, + In 't midden van die ronde kin?" + +"Bravo! bravo!--Maar drink eens, Helding! dat opzeggen moet u vermoeien +na een zoo lange wandeling." + +"In 't minste niet:--nu antwoordt het Kuiltje, Mijne Héeren!" + +"Een sprekend Kuiltje! hoe geestig!" + + "Toen Venus zelf 't gelaat, waarin men mij ziet prijken, + Door hare gunst te voorschijn bracht, + Deed zij haar eigen merk in alle trekken blijken. + Zij schiep die schoone verf, waarvoor de roos moet wijken, + Die oogen, vol van tooverkracht." + +"'t Is onnavolgbaar!" galmde Reekalf uit. + + "Dat geestig kopje, rijk versierd met blonde lokken, + Dien fijnen neus, zoo wel besneên, + Dien wenkbrauwboog, om 't oog zoo zuiver heengetrokken, + Dat mondje, slechts bestemd tot kussen en tot jokken." + +"Foei! Jokte Phyllis?" merkte Reynhove binnensmonds aan. + +"'t Komt zoo in 't rijm te pas," fluisterde ik hem toe. + +"Jokken beteekent hier zooveel als schertsen," zeide Helding, aan wiens +nauwluisterend oor de aanmerking niet ontsnapt was. Hij vervolgde: + + "Die tandjes, wit als elpenbeen," + Toen zei zij: "aan mijn werk mag heden niets ontbreken. + En, als de moeder van de min, + Wil ik, hetgeen ik schiep, doen prijken met het teeken, + Dat elk herken." Zoo sprak ze, en drukte, al onder 't spreken, + Haar duimpjen in de kin." + +Hier werd dit kreupele rijm vervangen door een algemeen concert van +toejuichingen, en zoovele gezondheden den maker gebracht, dat ik berouw +begon te gevoelen, van hem niet vóór het einde van het gedicht te hebben +medegevoerd, daar ik wel voorzag, dat hij den hem gespreiden strik niet +ontgaan zou. Vreezende bovendien, dat ook de overigen, terwijl zij hem +de laag gaven, zelven mede hun bekomst zouden krijgen, rees ik op en +wenschte nu de eerste gelegenheid te baat te nemen om te vertrekken, en, +zoo mogelijk, Helding mede te krijgen, toen het gesprek opeens een +wending begon te nemen, welke mij blijven deed. + +"Wat ik bovenal admireer," zeide Reynhove, terwijl hij den dichter bij +zijn knoopsgat hield, "is de variëteit, respireerende in de differente +poësies, die gij aan Mejuffrouw Blaek hebt gedediëerd. Zeker heeft u het +sujet geïnspireerd." + +"Ongetwijfeld, Mijnheer!" zeide Helding: "wie zou niet in heilig vuur +ontstoken raken, wanneer hij zulk een engel moet bezingen? Zouden wij +hare gezondheid niet eens drinken, Mijne Héeren?" + +Ik gevoelde een hoogst onaangename gewaarwording, en het was mij, of de +naam van Henriëtte ontheiligd werd, dat men dien bij een gelegenheid als +deze dorst uitspreken. Dan ik had spoedig meer gegronde reden tot +ontevredenheid. + +De gezondheid van Mejuffrouw Blaek werd gedronken, en die ellendige +Weinstübe voegde er bij: "dat is een gonditie, die onze frund Plaek zich +vooral wel zal aantrekken wollen. Immers; hoe staat es? Pin je al +keënkacheerd met haar? En wanneer sollen wir op je prijloft tansen?" + +"Niet zoo mal," antwoordde Lodewijk: "zij is geen onaardig bekje en zou +wel willen, geloof ik; maar wij zullen er niet aan doen." + +Ik gevoelde een innigen trek, om den pochhans op zijn gezicht te +trommelen--en bedwong slechts met moeite mijn toorn. + +"Maar toch, Plaek!" zeide Weinstübe: "man sagt, der Her papa wil mit +alle kraft und keweld, dat je haar trauwen solt." + +"Ja! dat heeft de ouwe zich in 't hoofd gezet, Joost weet waarom! +althans hij gunt haar aan geen andere."--Hier zag hij mij aan met een +schampere uitdrukking, die mij het bloed in 't gezicht deed stijgen: +"doch," vervolgde hij: "als ik ooit zoo gek worde om mijn vrijheid te +verkoopen, zal ik ten minste een half millioentje in ruil moeten hebben, +en geen kale rot, die op haar best," enz. Hier bezigde hij eenige +uitdrukkingen, te gemeen om herhaald te worden, maar die door Weinstübe +en de officieren met een luid gelach werden aangehoord. + +Er had een hevige strijd in mijn binnenste plaats. Ik had te veel +eerbied voor Henriëtte, om haar op zulk een tijd en plaats en in een +dergelijk gezelschap tot onderwerp van een twist te doen strekken, en +haar partij te trekken tegen haar eigen bloedverwant: maar aan een +anderen kant was het in mijn oogen een ellendige laagheid, te dulden, +dat zij in mijn bijzijn tot onderwerp moest strekken van zulk +nietswaardig gesnap. Terwijl ik mijn denkbeelden zocht in orde te +schikken, ten einde aan Blaek mijn ongenoegen op een betamende wijze te +kennen te geven, kwam Reynhove mij voor en gaf mij daardoor de gezochte +aanleiding, om mij, zonder stof tot opspraak te geven, in het onderhoud +te mengen. + +"Vriend Blaek!" zeide Reynhove: "gij doet verkeerd, aldus over uw +cousine te spreken: zij is een charmant meisje, en zou ook zonder geld +in staat zijn, iemand gelukkig te maken, die haar wist te appreciëeren: +en daar zijt gij de man niet naar." + +"Dunkt u dat?" vroeg Lodewijk: "welnu! trouw haar dan zelf: en geluk er +mede." + +"Het verwondert mij," sprak ik nu op mijn beurt, "dat de Heer Blaek op +een zoo losse wijze spreekt van een naastbestaande, die wellicht door +geene onzer jonge dames overtroffen wordt, en wier zedigheid althans +boven alle lofspraak verheven is." + +"Wat weet gij daarvan?" vroeg Lodewijk: "omdat gij een paar keeren +alleen met de meid geweest zijt, en zij tegen u misschien de preutsche +gespeeld heeft, denkt gij, dat zij tegen een iegelijk zoo zijn moet. +Loop heen! wij weten, wat wij weten." + +"Ik weet," zeide ik, "dat ik in twijfel sta, of ik uwe taal met den naam +van laster of met dien van kinderpraat moet bestempelen." + +"Wat!" riep Lodewijk uit, terwijl hij opstoof van zijn stoel: "weet gij +wel wat gij zegt?" + +"Niet alleen, dat ik het weet; maar ik ben bereid, het te herhalen, en +geen woord meer te verdragen ten nadeele van Mejuffrouw uwe nicht." + +"En wie duivel heeft u opgedragen haar ridder te zijn?" vroeg Lodewijk: +"maar dat is hetzelfde: wij zullen elkander nader spreken, Mijnheer +Huyck!" + +"Ik ben uw seconde, Blaek!" zeide Van Ranst, zich oprichtende, en de +breede borst omhoogzettende. + +"Ja kottorie! dat kun je niet onder je laten, Plaek!" zeide Weinstübe. + +"Wees toch zoo dwaas niet, Blaek! zeide Reynhove, tusschen beiden +tredende: "onze vriend Huyck heeft perfect gelijk. Gij hebt op een +impardonnable wijze van uwe nicht gesproken: en gij zoudt de zaak niet +amelioreeren, door er verdere suites aan te geven. Laat alles liever en +_état_ blijven, haar naam niet meer geprononceerd, en de quaestie +afgedronken worden." + +"Ja!" mompelde Heldring: "dat is naar mijn hart gesproken, laat de +quaestie afgedronken worden." + +"De Heer Reynhove heeft volmaakt gelijk," zeide Contour tegen Lodewijk: +"gij kunt niet vechten tegen iemand, die het opneemt voor uwe eigene +nicht." + +"Ja! das ist auch waar," zeide Weinstübe: laten wij er maar nicht meer +over spreken und ein klaasje von frundschap trinken." + +"Met genoegen," zeide Lodewijk: "indien Huyck mij naar behooren excuus +wil vragen voor de onbehoorlijke taal, die hij zich tegen mij heeft +veroorloofd." + +"Ik geloof," zeide ik, "dat mijne uitdrukkingen gematigd genoeg zijn +geweest, en kan geene verschooning vragen voor hetgeen ik op goede +gronden gezegd heb. Dit alleen wil ik verklaren, dat ik geen oogmerk +had, u te beleedigen, maar alleen de eer van Mejuffrouw uwe nicht tegen +alle blaam te handhaven." + +"Die reparatie moet u genoeg wezen, Blaek!" zeide Reynhove: "kom! wees +geen kind en begin geen dispuut, waardoor gij u-zelf een ridicule zoudt +geven.--De eer van een jong meisje is een teeder punt en behoort niet +zoo lichtvaardig onder een glas wijn gecompromitteerd te worden." + +"Ach ja!" zeide Helding, terwijl Lodewijk, hoezeer onwillig, het glas +aannam, dat Contour hem opdrong: "de eer van een meisje is een teeder +punt. Och! mijn Klaartje! mijn Klaartje! wanneer men zoo los over u +sprak, niemand zou het voor u willen opnemen!"--Hier liepen de tranen +den man, wien de wijn in een aandoenlijke stemming gebracht had, langs +de wangen. + +"Wat ist das!" vroeg Weinstübe: "wat hebje te hijlen und te lamenteeren? +Trink liever een schlok, dan dat je zoo staat te balken." + +"Och! mijn waarde Heer!" zeide Helding, terwijl hij den aangeboden +roemer al snikkend ledigde: "Ik kan nooit over een lief meisje hooren +spreken, of ik denk om mijn arme dochter, die ook eens zoo braaf en goed +was, en thans ... och! och!--Mijnheer Lodewijk zal zich wel herinneren, +welk een braaf, beminnelijk schepseltje het was, alvorens een schelm +haar ... och! och!" + +"Ik!" zeide Lodewijk, terwijl hij bleek werd, hetzij door de uitwerking +van den wijn, of uit eenige andere oorzaak: "wat weet ik van uw dochter +af?... Doch ja!... ik herinner mij ... zij is het pad opgegaan, +nietwaar?" + +"Ja Mijnheer!" antwoordde Helding, blijkbaar door de woorden van +Lodewijk beleedigd, en hem aanziende met een vrijmoedigen blik; want de +kracht des wijns had de afstanden tusschen hen gelijkgemaakt: "zij is +het pad opgegaan: en ik kan het zonder blozen zeggen; want ik heb haar +altijd het goede voorgehouden en liefgehad:--en haar schande komt +alleen op den schelm neer, die haar bedorven heeft. Ziet Mijne Heeren! +ik ben maar een oude, afgeleefde vent; maar indien ik den verleider +wist, die mijn geluk verstoord heeft: ik zou hem opzoeken en in 't +aangezicht slaan. Neemt het mij niet kwalijk, Mijne Heeren! Gij zijt +allen nog jong en neemt het misschien zoo nauw niet; maar indien gij +nadacht, hoe uwe onbezonnenheid iemands geluk voor eeuwig kunnen +verstoren, gij zoudt over zulke onderwerpen niet schertsen. Och! Ik zou +al die verzen, welke UEd. geprezen hebt, met vermaak op het vuur gooien, +indien ik daardoor slechts mijne arme dochter terughad." + +Helding had op dit oogenblik iets ernstigs, iets waardigs in zijn +houding: het gevoel van eigenwaarde, dat anders bij hem sluimerde en hem +elken hoon lafhartig deed slikken, was opgewekt geworden nu het zijne +dochter gold: de wijn had hem vrijmoedigheid geschonken om zich te +uiten, en de beschroomde, laffe, kruipende tafelschuimer had in mijn oog +iets eerbiedwekkends verkregen.--Het was echter niet meer dan een +flikkervlam, bestemd om even spoedig te zijn uitgedoofd als zij ontstaan +was. + +Het scheen, dat zijn zedenpreek Lodewijk en zijn vrienden weinig +aanstond; althans de eerste deed weldra het voorstel, om de paarden te +gaan zoeken: en ik nam deze gelegenheid waar, om den dichter te +beduiden, dat wij nu lang genoeg gebleven waren en het tijd werd om naar +huis te gaan. Na een korte tegenstribbeling liet hij zich gezeggen, en, +afscheid van het gezelschap genomen hebbende, verlieten wij de herberg. + + + * * * * * + + +ZEVEN-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. + +WAARIN ONZE HELD IN NIEUWE ONAANGENAAMHEDEN WORDT GEWIKKELD. + + +Ik had nog nauwelijks twintig stappen stadwaarts gedaan, toen die zelfde +Helding, die even te voren zoo verstandig gesproken had, mij plotseling +bij den arm nam: "het is toch zonde en jammer," zeide hij: "te moeten +aftrekken, zoolang er nog zulke goede wijn in de flesch is." + +Ik zag hem aan: de oogen puilden hem uit het hoofd: en een misstap, dien +hij op dat oogenblik deed, en waardoor hij bijkans tegen mij +aantuimelde, deed mij overtuigend zien, dat hij dronken was, althans +door den plotselingen overgang uit den warmen koepel in de lucht, +bevangen geraakt. + +"Hou u maar bedaard, vriend Helding!" zeide ik: "en laat ons +voortstappen, zonder de menschen te dwingen van naar ons te kijken." + +Wij wandelden verder op, en ik deed mijn best, den sukkel voort te +krijgen, die bij elken stap tegen mij aankwakte en met de beenen al de +bewegingen maakte van een schaatsenrijder. Het begon gelukkig al te +schemeren, en er waren weinig menschen meer voor de herbergen; maar ik +schaamde mij toch om met een dronken man de poort in te komen. Reeds had +ik een paar keeren stilgestaan en rondgezien naar iemand om een rijtuig +te bestellen, toen tot mijn blijdschap Reynhove met twee der Officieren +ons achterop kwam geloopen. Ik wenkte hen toe en zij hadden niet veel +moeite om te zien hoe de zaak geschapen stond. De Hagenaar bood mij +terstond zijn hulp aan; doch de beide anderen, die waarschijnlijk haast +hadden, wenschten ons in 't voorbijgaan pleizierige wandeling en stapten +voort, zonder zich wijders over ons te bekommeren. Reynhove nam nu +Helding bij den anderen arm en op die wijze gelukte het ons, hem tot in +de poort te krijgen. Op het Haarlemmerplein gekomen, bestelden wij een +slede en pakten onzen maat, die zoo gedwee als een schaap was en nergens +meer besef van had, daarin, terwijl wij gearmd naast het voertuig voort +bleven wandelen. Ik vroeg aan Reynhove, hoe het met zijn paard gesteld +was. + +"O!" zeide Reynhove: "het is zoo gezond als een visch. Ik laat het uit +precautie op stal staan; moest hij morgen weer aan den gang, hij zou aan +de blessen van Blaek desnoods een zeshonderd roe vooruit geven; want, +wat die betreft, ik geloof niet, dat hij er ooit weer mede zal kunnen +rijden." + +"Dit is dan," zeide ik, "een weddenschap geweest, waar niemand bij +gewonnen heeft: gij zijt het geld kwijt, en Blaek een paar brave +paarden." + +"Hij verliest er meer bij dan ik," zeide Reynhove, lachende. + +"Ik zie niet, dat zulks u eenigen troost kan geven, dat twee edele +schepselen buiten gebruik raken en het wellicht met den dood bekoopen; +terwijl zij buiten deze dwaasheden den eigenaar tot nut en genoegen +hadden kunnen strekken." + +"_Ma foi!_ het is hun lot! waar zijn de harddravers voor, anders als om +te loopen? Gij zult toch een echt nationale gewoonte als de +harddraverijen niet willen condemneeren?" + +"Volstrekt niet," hernam ik: "maar de paarden, welke men daartoe bezigt, +worden er uitdrukkelijk toe bestemd, en door een gestadige oefening +bekwaam gemaakt om het lang uit te houden en sterke beweging te doen +zonder nadeel voor hun gezondheid: en bovendien bereden door lieden, die +de noodige zorg dragen, dat zij zich niet boven hunne krachten +inspannen. Wat ik veroordeel, zijn die bijzondere weddenschappen, +waarbij welopgevoede lieden zich met rostuischers gelijk stellen, hun +paarden slaan, mishandelen en bederven, en per slot slechts een schralen +roem inoogsten. Ik geloof, dat ik mij des te vrijer jegens u aldus mag +uitlaten, omdat ik bespeurd heb, dat gij, uit liefde voor uw beest, en +om het niet te bederven, de kans der overwinning verspeeld hebt. Doch +juist dit toont aan, dat gij althans voor dergelijke grappen de man niet +zijt. Om die mede te doen, moet men beginnen met alle gevoel van deernis +uit te schudden." + +"Ik geloof, dat gij gelijk hebt," zeide Reynhove: "_mais que +voulez-vous_?" + +"Gij althans," vervolgde ik, "zoudt niet handelen, gelijk Blaek gedaan +heeft ten opzichte van Velters. Gij ziet waar die +paardekoopers-zedenkunde toe brengt." + +"Ik verzeker u," zeide Reynhove, "dat, toen ik kennis maakte met +Lodewijk, ik hem voor een bon _compagnon_ aanzag, die wellicht zijn +gebreken had, maar rond en voor de vuist was;--maar hij is mij erg +tegengevallen:--en dan de manier, waarop hij over zijne _cousine_ +spreekt!--foei!--_Apropos_! is het een indiscretie, u te vragen, of gij +_vues_ op haar hebt?" + +"'t Is nu de tijd niet, daarover te spreken," antwoordde ik, ongenegen +hem tot mijn vertrouweling te maken. + +"Integendeel!" hernam hij: "en gij behoeft voor mij niet te vreezen:--er +zal tusschen ons geen rivaliteit bestaan.--Maar wat kan de reden zijn, +dat haar oom zoo geweldig op een huwelijk tusschen haar en Lodewijk +gesteld is, en zich daar zoo zonderling en dringend over uitlaat?" + +"Heeft hij dat in uw bijzijn gedaan?" vroeg ik, verrast. + +"Aha!--die vraag is een antwoord op hetgeen ik zooeven vroeg:--In mijn +bijzijn? _mieux que ça_, tegen mijzelven, vriendlief!" + +"Hoe dat?" + +"Luister eens. In den gepasseerden nacht lag ik gerust op mijn bed, toen +opeens de deur van mijn slaapkamer wordt opengedaan: "wie is daar?" +vraag; ik.--Geen antwoord.--Ik ga overeind in mijn bed zitten, en zie: +daar nadert mij een lange gestalte, blootsvoets en 't lijf in een +nachtjapon gewikkeld, met een slaapmuts op au een kaars in de hand, die +naar mij toetreedt. Het was de oude Heer Blaek." + +"Inderdaad! En wat kwam die u vertellen?" + +"Daarnaar was ik niet minder nieuwsgierig dan gij. "Mijn God! Mijnheer +Blaek! Wat is er gebeurd?" vroeg ik.--Maar hij, zonder mij te +antwoorden, zette de kaars op de tafel, en, een stoel nemende, plaatste +hij zich aan het hoofdeneind van mijn bed. Toen bemerkte ik eerst, dat +hij een slaapwandelaar was." + +"En hij sprak met u?" + +"Hij nam mijne hand tusschen de zijne, en toen, mij met een gelaat vol +angst aanziende: "om Gods wil, Lodewijk!" zeide hij: "maak uw ouden +vader niet ongelukkig. Heb medelijden met mij. Geef mij de rust mijner +ziel weer en neem Henriëtte tot vrouw. Ik heb heden weer een aanzoek +voor haar afgeslagen."" + +"Hij zeide dit?" + +"Ik herhaal u zijn eigen woorden: "O! Wist gij," vervolgde hij, "wat het +zegt, jaren lang de folteringen des gewetens te gevoelen, en slechts één +middel tot herstel van het misdrijf te kennen. Het is in uwe macht mijn +Lodewijk! mij de rust terug te geven. Ik heb u altijd uwen wil laten +doen;--ik heb u wellicht te veel liefgehad: ja! God weet het: veel te +veel:--doe gij dan het eenige, wat gij voor mij doen kunt."" + +"Onbegrijpelijk! En welk geheim kan het zijn, dat hem zoo zwaar op het +hart ligt?" + +"Ik weet het niet; en ik was liever de kamer uitgeloopen dan op een +zoodanige wijze de confident te worden van iemand, aan wiens huis ik +hospitaliteit geniet.--De slapende vervolgde: ""gij weet het niet, +waarom ik zoo sterk op dat huwelijk insisteer. En gij zult het ook nooit +weten dan in de ure mijns doods. En die zal niet ver meer verwijderd +zijn, indien gij aldus voortgaat, mijn beden te weerstreven."" + +"Schrikkelijk! En wat toch kan het zijn, dat hier achter schuilt." + +"Het tooneel begon mij te vervelen. Ik trok mijn hand los, en kroop zoo +dicht tegen den wand, dat ik buiten zijn bereik lag. Hij tastte nog +eenige oogenblikken naar mij, zuchtte toen diep, rees op, nam den +kandelaar en trok af gelijk hij gekomen was." + +"Ik zou dit geval maar niet rondvertellen," zeide ik: "hetgeen u gezegd +is, was niet voor uwe ooren bestemd, en openhartig gezegd, steekt er +niet een soort van misbruik van vertrouwen in, het aan derden mede te +deelen?" + +"Dat zegt gij nu gij 't weet," zeide Reynhove, lachende: "maar gij hebt +gelijk, en ik zou het u ook niet verhaald hebben, dacht ik niet, dat het +u interesseeren kon en u den sleutel geven van het refus, dat gij +geleden hebt. Aan Lodewijk echter heb ik gemeend het te moeten zeggen, +die er hartelijk om heeft gelachen, en gezegd, dat hem dergelijke +bezoeken zoo dikwijls gebeurden, tot hij eindelijk de resolutie had +genomen, van zijn deur te sluiten, wanneer hij naar bed ging. Ik geloof, +dat ik zijn voorbeeld volgen zal voor de weinige dagen, die ik nog denk +te blijven; want ik ben niet op de herhaling dier visites gesteld en zou +wellicht meer hooren dan mij aangenaam was." + +"Denkt gij spoedig weer naar Den Haag te gaan?" + +"Ik geloof van ja: ik verlang met die Blaeken niet intiem te worden: en +bovendien, uw vader heeft mij een goeden raad gegeven: en het zal den +mijnen aangenaam zijn, indien ik mij in deze of gene carrière begeef. +Voor mijn vertrek echter, kom ik stellig nog eens ten uwent aan." + +Wij spraken nu over onverschillige zaken, totdat wij ons aan de deur der +woning van Heynsz bevonden. Mijn oogmerk was om, ten einde de +gelegenheid te vermijden van Amelia opnieuw te ontmoeten, onzen patiënt +aan Heynsz over te leveren, en dezen de verdere bezorging op te dragen. +Doch de huisheer was uit: en daar de meid natuurlijk geen kans zag, om +Helding, die gevoelloos als een blok in de slede lag, naar de derde +verdieping te sjouwen, zagen wij ons wel genoodzaakt deze taak zelven te +aanvaarden. Juist op het oogenblik, dat wij den poëet uit de slede +tilden, kwam Lodewijk aangeloopen, gevolgd van zijn bediende. "Zoo!" +zeide hij: "zijt gij daar eindelijk? Ik heb mij in 't zweet geloopen, om +u in te halen. Gij vergeet, dat ik ook bij de grap hoor." + +Dit zeggende, pakte hij mede een been van Helding aan; doch ik bemerkte +dadelijk, dat zijne hulp ons weinig baten zoude, want hij waggelde zelf, +en had allen schijn van onder den invloed van den wijn te handelen. Ook +liet hij, zoodra wij den beschonkene de benedentrappen opgesjouwd +hadden, dezen los, en ging op het portaal zitten. Intusschen sleepten +wij Helding hooger op; maar ik had in 't voorbijgaan gemerkt, dat de +deur van Amelia's kamer even was geopend geworden, en dat haar vader, +waarschijnlijk ongerust over het buitengewoon gedruisch, om het hoekje +gekeken had. Lodewijk, die misschien ook niet zonder doel was +achtergebleven, had hem ook bespeurd, was weder opgestaan en de kamer +van Amelia binnengetreden. Ik zag dit met een zwenk. + +"O wee!" zeide ik tegen Reynhove: "laten wij ons haasten: anders komt er +gekheid daar beneden." + +Wij legden dan ook, zonder verderen omslag te maken, den snorkenden +Helding op zijn bed, en stoven de trappen weer af. De deur van Amelia's +kamer stond open: zijzelve zat aan haar werktafel, bleek van schrik en +met de handen krampachtig saamgevouwen. Haar vader stond midden in het +vertrek, met de armen over elkander geslagen, en staarde Lodewijk aan, +die nauwelijks op de beenen staan kon en al vloekende uitriep: + +"Nu zie ik het eindelijk, Juffertje!--Al wil je mij niet tot galant, gij +ontvangt toch visites van Heeren.--Voor Huyck blijft de deur niet +gesloten, en wie is deze snaak? Zeker de betaalmeester en chef! He?" + +"Blaek!" riepen Reynhove en ik, hem van weerszijden bij de hand nemende: +"Stel u toch zoo niet aan.--Ga met ons!" + +"Met uw verlof!" zeide Bos: "is deze de Heer Blaek, die de +onbeschaamdheid heeft gehad, aan mijne dochter schandelijke voorstellen +te doen?" + +"Uw dochter!" herhaalde Lodewijk, een oogenblik verrast: "nu ja! wat +doet het er toe?" vervolgde hij met zijne gewone onbeschaamdheid: "ik +heb haar rijk willen maken: en zoo gij een verstandig man zijt, zul je +er niets tegen hebben. Er steekt immers geen kwaad in, op een mooi +meisje te verlieven?--En zij neemt ook presenten aan, al houdt zij zich +fijn." + +"Wacht!" zeide Bos: en meteen, een lade openhalende, kreeg hij het +doosje met juweelen voor den dag en stak het Lodewijk tusschen vest en +hemd; waarna hij, zonder er een woord bij te voegen, hem met de andere +hand een heftigen slag in 't aangezicht gaf. + +"Mijnheer!" zeide Reynhove, onthutst: "wij zullen wel zorgen, dat hij u +niet incommodeert: maar zoo gij hem slaat, laten wij hem los." + +"Mijne Heeren!" zeide Bos, op een bedaarden toon: "hij bekomt niet als +het honderdste deel van hetgeen hij verdient; en het is hoog noodig, dat +hij eens leere, hoe hij hier in 't vervolg ontvangen zal worden." + +"Gij zult het mij betalen," brulde Lodewijk, pogingen aanwendende om +zich los te rukken: "houdt mij niet vast, lamme, valsche vrienden die +gij zijt! Pieter! mijn zweep! ik wil dien schoft mores leeren." + +En Pieter, die geen haar beter was dan zijn Heer, stormde binnen en kwam +met opgeheven zweep op Bos aan. Ik sprong tusschen beiden; maar zag mij +hierdoor genoodzaakt, Lodewijk los te laten, die, zich nu ook van +Reynhove bevrijdende, als een razende Roeland op Bos toeschoot. Maar +deze, hem zonder schroom afwachtende, greep hem met de eene hand in de +das en met de andere in den gordel, droeg hem, ondanks zijn +tegenspartelen, de deur uit en smeet hem toen van al de trappen af. + +"O God! wat zal het gevolg van dit alles zijn?" riep Amelia: "Mijnheer +Huyck! in 's Hemelsnaam!--Help hem toch aan 't bedaren." + +"Ga uw Heer oprapen," zeide Bos, terugkeerende, tegen Pieter: "of ik zal +u denzelfden weg wijzen." + +Pieter, hoewel anders een onbeschofte, ruwe kerel, en voor geen kleintje +vervaard, scheen echter ongenegen een nieuw bewijs uit te lokken van de +kracht des forschgespierden mans, die voor hem stond, en begaf zich, +zonder een tweede bevel af te wachten, naar beneden. Reynhove trad +nader: "is dit niet wat hard geprocedeerd, Mijnheer?" vroeg hij: "onze +vriend is een weinig beschonken, en...." + +"En ik behandel hem als zoodanig," zeide Bos: "gij zult mij genoegen +doen, hem te volgen: ik verlang vrij op mijne kamer te zijn en van +bezoeken verschoond te blijven.--Mijnheer Huyck! een woord met u eer gij +gaat." + +"Ik verlaat u, Mijnheer!" zeide Reynhove: "want ik erken, dat gij hier +meester zijt: maar permitteer mij om u te zeggen, dat ik hier toevallig +ben ingekomen, en wel, om een dispuut, dat ik vreesde, te preveniëeren: +en dat ik uwe forsche manier van ageeren jegens iemand, die zich niet +wel defendeeren kan, nimmer zal approbeeren." + +"Al genoeg!" hernam Bos, met een beweging van ongeduld, en terwijl hij +hem de deur wees. Reynhove haalde de schouders op, boog zich voor +Amelia, gaf Bos zijn trotschen blik terug en vertrok. + +"Wat is de aanleiding van dit tooneel?" vroeg Bos, zoodra hij weg was: +"ik had niet verwacht dat dergelijke onaangenaamheden herhaald zouden +worden." + +Ik gaf hem een kort verslag van de oorzaak onzer komst en betuigde, +hoezeer het mijzelf speet, zonder opzet opnieuw in een geschil als dit +gewikkeld te zijn geweest. + +"'t Is wel!" zeide hij: "ik geloof u: en ik ben overtuigd, dat ik niets +van den Heer Huyck te wachten had, als wat betamelijk en voegzaam is." + +"De Hemel geve," zeide Amelia, "dat deze ontmoeting geene onaangename +gevolgen voor u hebbe." + +"Dat ware van weinig aanbelang," zeide ik: "maar zij kan de aandacht der +Justitie trekken: en zoo Blaek, om zich te wreken, een beklag inlevert, +vrees ik, dat UEd. wellicht niet langer hier veilig zult zijn." + +"Het is zeker, dat ons alles te duchten staat," zeide Bos: "maar het +baat mij niet, of ik angstig de toekomst inzie; ik heb mij in erger +gevaren bevonden, en mijn gestarnte heeft mij immer daaruit gered. Tot +nog toe schijnt men geen achterdocht tegen mij te voeden: en wellicht +heb ik slechts twee dagen meer noodig, om mijn zaken hier af te doen en +voor altijd dit land te verlaten." + +"Vlei u niet te veel," zeide ik, het hoofd schuddende: "UEd. begaat +onvoorzichtigheden.--Of is het geene onvoorzichtigheid, aan de zuster +van den Hoofdschout een bezoek te geven?" + +"Integendeel!" zeide hij: "niets is meer geschikt, om de vermoedens af +te wenden;--maar ik wil u niet langer ophouden. Vaarwel! En dat de Hemel +met u zij." + +Ik vertrok. Op straat gekomen, zag ik de slede vertrekken, met den +bediende van Lodewijk er naast, terwijl Reynhove mij nog stond af te +wachten. + +"Ik heb Blaek aangeraden, om van die équipage gebruik te maken," zeide +hij: "maar verhaal mij, bid ik u, wie is toch die Sinjeur daarboven, die +een paar vuisten heeft als een smidsgezel, en een houding als een +Burgemeester? Gij schijnt hem te kennen." + +Ik was op deze vraag voorbereid, en antwoordde zonder aarzelen: "dien +Heer heb ik laatst op een dichterskrans bij Helding ontmoet: zijn +rechten naam weet ik u niet te zeggen." + +"_Ma foi!_ hij heeft een schoone dochter, en ik begrijp licht, dat +Lodewijk er een kansje op wagen wilde;--maar in allen gevalle heeft de +oude Heer het toch wat erg gemaakt en ik zal het Lodewijk niet kwalijk +nemen, indien hij hem satisfactie vraagt wegens de geledene +injurie;--zoo namelijk die heer een man is, aan wien men, zonder zich te +compromitteeren, een uitdaging zenden kan." + +"Lodewijk zal, hoop ik, verstandiger zijn," zeide ik, beschroomd over de +gevolgen, welke een zoodanige handelwijze, ook voor mij, zoude kunnen +met zich brengen: "hij is de oorspronkelijke beleediger geweest: en +niemand zou het toch kunnen goedkeuren, dat hij den vader voor den degen +eischte, omdat deze het voor zijn verongelijkte dochter had opgenomen." + +"Dat is waar ook," zeide Reynhove: "en gij moet niet denken, dat ik het +gedrag van Lodewijk approuveer;--maar die andere, met zijn rooden rok, +heeft het toch ook wat erg gemaakt.... Enfin! het is zooals het is:--en +nu zult gij mij niet kwalijk nemen, dat ik u verlaat en naar mijn logies +ga: Lodewijk zou anders met reden klagen, dat ik hem geheel aan zijn lot +abandonneer: en ik zal toch al werks genoeg hebben, om hem te +apaiseeren.--Vaarwel!" + +Wij namen afscheid: Reynhove volgde den weg, dien de slede gegaan was, +en ik trok naar huis. Waarschijnlijk droeg mijn gelaat eenige blijken +van de gemoedsaandoeningen, door het gebeurde bij mij verwekt; althans +mijn vader zag mij ernstig en mijn moeder enigszins bezorgd aan, terwijl +Suzanna, toen ik, zonder van de laatste ontmoeting te reppen, in korte +woorden verhaalde, dat ik in gezelschap met Blaek, Reynhove enz. geweest +was, mij verklaarde, dat zij mij op mijn verjaardag een zweepje en een +bokaaltje zoude present doen, aangezien ik bij mijn overige beminnelijke +hoedanigheden die van een rostuischer en een drinker scheen te willen +voegen. Mijn moeder zuchtte, en mijn vader zeide bij het scheiden: +"Ferdinand! teleurgestelde liefde kan somtijds tot dwaze stappen +vervoeren. Neem u in acht!" + + + * * * * * + + +ACHT-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. + +WAARIN LEELIJKE DONDERBUIEN BOVEN HET HOOFD VAN FERDINAND SAMENPAKKEN. + + +Den volgenden dag op de beurs zijnde, werd ik aangesproken door den +makelaar Velters, die, na met mij eenige woorden gewisseld te hebben +over de commissies, welke hij voor ons kantoor te verrichten had, mij +vergunning verzocht, mij een eind weegs huiswaarts te vergezellen. Ik +verbeeldde mij, dat er deze of gene verkooping ophanden was, waarbij hij +in aanmerking wenschte te komen en deswege mijn voorspraak verlangde: en +ik was niet weinig verwonderd toen hij, zoodra wij de beurs verlaten +hadden, mij vroeg of het mij hetzelfde was, de Pijpenmarkt om te loopen, +dewijl wij daar minder gedrang zouden vinden en meer ongestoord kunnen +spreken, dan op het Rokin of in de Kalverstraat. + +"Is het zoo belangrijk?" vroeg ik, verwonderd over deze geheimzinnige +handelwijze: "waarom komt UEd. dan niet liever bij mij aan huis?" + +"Verschoon mij," was zijn antwoord: "maar het is beter, dat ik met UEd. +spreek, voordat UEd. te huis zijt." + +"Er is toch geen samenzwering ophanden," vroeg ik lachende, terwijl ik +aan zijn verzoek voldeed en met hem den stillen weg ging, dien hij +verkozen had. Nauwelijks waren wij op de Pijpenmarkt, of hij ving het +gesprek aan door mij met warmte te danken, voor hetgeen ik ten zijnen +behoeve gedaan had. + +"Gij meent mijn voorspraak bij den Heer Van Baalen," zeide ik: "maar +lieve vriend! daarvoor hebt gij mij gisteren immers reeds aan de beurs +uw dank betuigd." + +"Daarvoor kan ik nooit dankbaar genoeg zijn," zeide hij: "maar ik bedoel +een dienst van een anderen aard ... in die zaak over dat paard van den +Heer Blaek:--niemand als UEd. kan mij die hebben bewezen." + +"Gij zijt misleid," zeide ik, "of ik begrijp u niet. Ik verklaar u, dat +ik eerst gisteravond kennis ontvangen heb van de geheele geschiedenis." + +"Nu! dat is om 't even," zeide hij: "dat bewijst mij alleen, dat UEd. +niet rust, zoodra UEd. het onrecht verneemt, om het ook te herstellen." + +"Gij spreekt raadsels," hernam ik, "en wekt mijn nieuwsgierigheid op. +Wat is er dan gebeurd? En welk onrecht is er hersteld?--In allen gevalle +is het buiten mijn toedoen geschied." + +"Wel!" zeide Velters: "UEd. weet dan, op welke lage wijze de Heer +Lodewijk Blaek mij misleid heeft. Hij dacht voorzeker, dat, omdat ik in +zekere opzichten van zijn vader afhankelijk ben, hij met mij zou kunnen +handelen gelijk de leeuw met zijne jachtgezellen; maar, toen ik de ware +toedracht der zaak vernam, zegevierde mijn verontwaardiging boven alle +andere bedenkingen en liep ik naar een Advocaat om raad te vragen. Deze +stelde mij voor oogen, hoe dwaas het zou zijn tegen een vermogend man te +procedeeren, ik, de aarden pot tegen den ijzeren. Zijn taal overreedde +mij: ik besloot, hoe ongaarne ook, mijn wraakzucht op te geven, en dacht +aan de zaak niet meer; dan, hedenmorgen vroeg ontving ik een +uitnoodiging om mij aan het kantoor van den Heer Hoofdschout te +vervoegen. Ik kwam daar op den bepaalden tijd, meldde mij aan en werd +terstond bij uw Heer vader binnengelaten, waar ik ook den schelmschen +Jaspersz vond, die nu, door de scherpe ondervragingen van den Heer +Hoofdschout gedrongen, alles moest opbiechten. Uw Heer Vader vroeg mij +toen, of ik mijn geld terugbegeerde, dan of ik vreesde, dat zulks mij +nadeel in mijne betrekking zoude doen. Ik aarzelde een oogenblik; doch +de zucht om te toonen, dat geene vrees voor geldelijke schade mij +verhinderde mijn recht te zoeken, en de hoop, dat alle eerlijke lieden +mijne partij nemen, en mij daarom hunne klandizie niet ontzeggen zouden, +deden mij besluiten, aan Z.-Ed.-Gestr. te antwoorden, dat ik mijn geld +gaarne terug zou bekomen. Toen Z.-Ed.-Gestr. dit hoorde, gelastte hij, +dat de Heer Lodewijk, die mede ontboden was en in een ander vertrek +toefde, zou worden binnengeroepen. Hij kwam en stond eenigszins +beteuterd geloof ik, van mij en Jaspersz daar te zien. Uw Heer vader +stelde hem op een treffende wijze het schandelijke van zijn gedrag voor +oogen en besloot met hem te zeggen, dat hij de som terug moest geven of +de gevolgen van een proces wegens oplichterij afwachten. De jonge Heer +bromde en pruttelde wel wat; doch beloofde eindelijk zulks te doen. Hij +liet zich bij die gelegenheid ontvallen, dat UEd. het zeker waart, die +den Heer Hoofdschout tegen hem had opgezet door de zaak te +verdraaien.--Daaruit nam ik aanleiding om UEd. te houden voor dengenen, +die mijne voorspraak bij Z.-Ed.-Gestr. waart." + +"Gij hadt het beiden mis," zeide ik: "de Hoofdschout behoeft niet door +zijn zoon onderricht te worden, om te weten, wat er omgaat: en er is +geene voorspraak bij hem noodig om hem rechtvaardig te doen handelen." + +"Maar dit is niet alles," vervolgde Velters: "in 't heengaan herhaalde +de Heer Lodewijk, dat hij zeer wel wist, aan wien hij dit alles te +danken had, en dat niets dergelijks hem verwonderde van iemand, die hem +in een vreemd huis lokte, om hem te mishandelen." + +"Hoe! meende hij mij?" riep ik uit, ontsteld en verontwaardigd tevens. + +"De Heer Hoofdschout vroeg hem terstond, wat die woorden te beduiden +hadden, en zeide, dat, zoo hij een klacht had in te brengen, al ware die +tegen zijn eigen zoon gericht, hij daarmede dan terstond voor den dag +moest komen. De Heer Blaek scheen zich nu een wijl te bedenken, en zeide +vervolgens, dat hij de zaak liever blauw blauw zoude laten." + +"Dat geloof ik wel," hernam ik: "hij kan door laster mij meer nadeel +doen dan door een loyale aanklacht." + +"Vervolgens," zeide Velters: "vroeg hem Z.-Ed.-Gestr., wie hem +gisteravond, ten huize van den Portretteur Heynsz van de trappen +gesmeten had, en of UEd. dat gedaan had." + +"Hoe mijn vader wist dit reeds?----maar waarover verwonder ik mij?" + +"Mijnheer!" zeide Blaek toen: "ik beschuldig voor alsnog niemand; maar +uw zoon heeft zich niet zoo gedragen, gelijk ik van een fatsoenlijk man +verwachtende was. Zoo UEd. mijn knecht verkiest te hooren, zal deze u +zeggen, dat uw zoon hem verhinderde mij ter hulpe te komen, terwijl een +ander mij in de borst greep en mishandelde." + +"Die ellendige!" riep ik: "voorzeker, als de zaak op die wijze wordt +voorgedragen, moet mijn handelwijze vreemd en berispelijk schijnen." + +"Z.-Ed.-Gestr. antwoordde niet; maar, na zich een korten tijd bedacht te +hebben, zeide hij: "Mijnheer Blaek! wij zullen deze zaak nader +onderzoeken: en hoe dat onderzoek afloope, wees verzekerd, dat wij UEd. +recht zullen doen wedervaren."--Daarmede kreeg de Jongeheer zijn +afscheid.--Maar toen kwam er nog wat, en ik vrees daarbij verkeerd +gehandeld te hebben. Uw Heer vader vroeg mij, zoodra wij alleen waren, +of ik UEd. kende. Ik antwoordde toestemmend." "Ja!" zeide Z.-Ed.-Gestr.: +"ik weet, gij hebt te zamen een avond bij Monsieur Helding doorgebracht. +Vergun mij, u eene vraag te doen. Is UEd. het niet, dien hij naar huis +heeft gebracht?"--"Ed.-Gestrenge!" antwoordde ik, eenigszins verwonderd; +"die eer heb ik niet gehad: uw zoon is vroeger vertrokken." + +"Ach!" zeide ik: "daar begint de straf van mijn logen." + +"Het ernstig gelaat van uw Heer vader," vervolgde Velters, "liet geen de +minste verandering bespeuren: en toch was het mij, toen hij mij zeide, +dat ik afgedaan had, alsof zijne stem mij te kennen gaf, dat hij +ontevreden was: en ik gevoelde, dat ik UEd. een kwaden dienst gedaan +had, door de waarheid te spreken. Dit smertte mij:--maar ik mocht toch +niet liegen:--en nu meende ik, ware het best, UEd. vooraf te waarschuwen +van het voorgevallene, ten einde UEd. in staat te stellen, van naar +bevind van zaken te handelen." + +"Het is waar," zeide ik, na eenig stilzwijgen, "gij hebt mij een +slechten dienst gedaan; maar God beware mij van te wenschen, dat gij om +mijnentwille aan de waarheid zoudt hebben te kort gedaan. Ik heb, +ofschoon om bestwil, mij met een logen moeten behelpen, en dien er thans +de gevolgen van te dragen.--Maar wij naderen ons huis! laten wij hier +afscheid nemen: het zou ook u in onaangenaamheden kunnen wikkelen, zoo +men ons thans bijeen zag. Geloof, dat ik u dankbaar blijf voor den +dienst, mij door u bewezen:--al is die dienst genoegzaam geweest, om mij +mijn eetlust voor dezen middag te benemen." + +Velters verliet mij en ik kwam in een vrij onaangename stemming te huis. +Nauwelijks dorst ik de oogen opslaan toen ik binnentrad: mijn vader was +ernstig en sprak weinig: mijn moeder zuchtte, zag mij nu en dan met een +weemoedigen blik aan, en ik kon duidelijk aan haar gezwollen oogen +bemerken, dat zij geweend had. Mijn zuster Suzanna deed in den beginne +eenige pogingen om het gesprek gaande te houden; doch zij bemerkte +alras, dat zij zich vruchtelooze moeite gaf, en onze afgetrokkenheid, +althans die van mijn moeder en de mijne, waarschijnlijk toeschrijvende +aan verdriet over het mislukken mijner vrijage, hield zij af en zweeg; +zoodat ons middagmaal, zonder de kinderen, die nu en dan hun stem +verhieven, veel op een Trappisten-vergadering zoude geleken +hebben.--Zoodra het nagebed was gedaan, rees mijn vader op en zeide tot +mij, dat het hem aangenaam zoude zijn, mij een oogenblik te spreken, +indien namelijk mijn kantoorzaken--"of andere bezigheden," voegde hij er +op een schamperen toon bij, "mij den tijd tot een kort onderhoud +vergunden." + +Ik betuigde, dat ik tot zijn dienst was en volgde hem met een kloppend +hart naar zijn studeervertrek. Aldaar gekomen, nam hij plaats en +verzocht mij te gaan zitten, met een plechtigheid, die mij tot een +slecht voorteeken strekte van hetgeen volgen zoude. Zijn gelaat stond +strak als gewoonlijk: maar, behalve dien trek van ernst, was er in de +bijna onmerkbare beweging van het oog en in de opgetrokken hoeken van +den mond een uitdrukking van droefheid te lezen, die getuigde, dat zijn +ziel meer leed, dan hij verlangde dat zou opgemerkt worden. + +"Mijnheer!" zeide hij, na mij gedurende eenige oogenblikken te hebben +aangezien, als had hij in het diepste mijns gemoeds willen lezen: "ik +begin zeer goed te begrijpen, dat de Heer Blaek uwe verdere kennismaking +met zijn pupil niet heeft willen toelaten: en het doet mij leed, dat ik +mij door de gebeden uwer goede moeder tot den dwazen stap, dien ik deed, +heb laten bepraten." + +"Hoe dat, Vader?" vroeg ik, bevende: "een dwaze stap!... Ik begrijp u +niet." + +"Ik prijs den voorzichtigen man," vervolgde mijn vader, "die het hem +toevertrouwde pand niet wil overgeven aan iemand, wiens gedrag niets dan +ongunstige waarborgen oplevert voor het toekomstig geluk zijner gade." + +"Mijn gedrag!" herhaalde ik, verblijd over de gedachte, dat ik mij ten +minste van die zijde onschuldig gevoelde: "wat kan de Heer Blaek mij te +verwijten hebben?" + +"Hoe, Mijnheer!--Iemand, die zich niet schaamt, op den dag zijner +terugkomst bij zijn ouderen, den dag, waarop zijn hart alleen vervuld +behoorde te zijn met reine en betamende gedachten aan het geluk, dat hem +te beurt viel, van zijns vaders huis en zijne betrekkingen in gezondheid +terug te zien, die, zeg ik, op zulk een dag zich niet schaamt, een +_maitres_ met zich te brengen en te kameren! die gedoogt, dat zijn vrome +en niet ergdenkende Tante in kennis komt met een slecht voorwerp: die, +om zijn bezoeken bij haar te bewimpelen, mij wijs maakt, dat hij +nachtwandelingen met Velters doet: die, van een dronkenmanspartij +terugkeerende, een mede-vrijer van de trappen laat smijten!... + + quem frangere postes + Non pudet, et rixas inseruisse iuvat. + +Gij ziet dat ik van alles onderricht ben... en die, onder de bedrijven, +zich nog inbeeldt, dat hij aanspraak op de hand van een fatsoenlijk +meisje kan maken!--Ferdinand! Ferdinand! hoe diep zijt gij gevallen! + + Tantane te, fallax! cepere oblivia nostri?" + +"Vader!" zeide ik, met zooveel bedaardheid als ik machtig kon blijven: +"Van al wat UEd. daar opnoemt is er slechts ééne aantijging, waarop ik +schuld bekennen moet:--namelijk, dat ik u voorgelogen heb betreffende +mijn wandeling met Velters.--Wat mijn kennis betreft aan de Juffer, die +bij Heynsz logeert,--deze schaam ik mij niet. UEd. hadt mij beloofd, +daarnaar niet meer te vragen." + +"Dit had ik gedaan, omdat ik een vast vertrouwen stelde in uw +oprechtheid en in uw godsdienstig gevoel.--Maar nu gij eenmaal, en gij +bekent het zelf, mij bedrogen hebt in één punt, hoe wilt gij dan, dat +ik, in het overige, staat make op de woorden van iemand, _quem non +periuria terrent_? Is het nu mijn plicht niet, als vader, die zijn zoon +moet terughouden, wanneer hij hem met rassche schreden den weg ten +verderve ziet inslaan, en als Hoofdschout, die voor de goede orde in de +stad moet waken, een perk te stellen aan dergelijke ongeregeldheden?" + +"Ik ben wel te beklagen," zeide ik: "te meer, omdat mijn verdediging zoo +gemakkelijk mogelijk zou zijn, indien mij niet een heilige, maar +noodlottige plicht het spreken verbood." + +"Het is genoeg, Mijnheer!" zeide mijn vader, oprijzende: "ik weet +dergelijken kinderpraat op zijn waarde te schatten. Voortaan zullen uwe +gangen worden nagegaan, daar kunt gij op rekenen. Als vader zal ik zorg +dragen, dat gij mijn eerlijken naam geen verdere schande aandoet: als +Hoofdschout zal ik waken, dat gij de goede orde in deze stad niet weder +verstoort.--Gij hebt afgedaan: ik wil u niet langer ophouden." + +"Neen, mijn vader!" riep ik uit, oprijzende en hem de hand drukkende, +die hij niet gaf noch terugtrok, maar bewegingloos in de mijne liet: +"zoo kunnen wij niet scheiden: ik moet ten minste de hoop medenemen, dat +UEd. eenmaal mijn gedrag beter beoordeelen zult." + +Hier werd aan de geheime deur getikt: het was het sein van Heynsz. + +"Wacht een oogenblik!" riep mijn vader, snel het hoofd omwendende: "maar +neen!" vervolgde hij, zich bezinnende: "het is beter zoo!--binnen!" + +Hij ging weer zitten. Heynsz trad de kamer in en zag mij eenigszins +verwonderd aan. + +"Ga gerust uw gang," zeide mijn vader: "gij kent mijn zoon. Welk nieuws +is er?" + +Heynsz nam zijn boekje en begon te lezen: + +"N°. 1. De zielverkoopers op den Zeedijk hebben opgelicht twee knapen, +die bezopen kwamen uit een nachthuis. Het zijn lichtmissen, daar niets +aan is bedorven en die geteekend zijn met een zwarte kool." + +"Om 't even!" zeide mijn vader: "er moet huiszoeking gedaan worden bij +dat volkje, en de beide knapen zoowel als de zielverkoopers morgen voor +mij gebracht worden.--Verder!" + +"N°. 2. De zoon van de Weduwe Lette is geprest door de zielverkoopers +van de O.-I. Compagnie. 't Is wel jammer! Zulk een oppassende +jongen:--de eenige kostwinner zijner moeder!" + +"'t Is jammer!" herhaalde mijn vader, het hoofd schuddende: "maar hier +valt niets aan te doen. Zorg mij de woonplaats der Weduwe en hare +bestaansmiddelen te doen weten. Het is niet meer dan billijk, dat de +O.-I. Compagnie haar onderhoude, nu zij haar haren zoon neemt." + +Ondanks de kwellingen, die mij bezig hielden, kon ik niet nalaten, een +onaangename gewaarwording te gevoelen bij de gedachte, dat gewone +zielverkoopers streng gestraft werden, terwijl de menschenroof, voor +rekening der Compagnie gepleegd, onverhinderd zijn gang mocht gaan: en +ik had een zucht over voor de arme Weduwe, aan wie men het verlies van +een zoon met een geldelijke schadeloosstelling zoude denken te +vergoeden.--En dan nog was ik verzekerd, dat het niet de Compagnie, maar +mijn vader zoude zijn, van wien zij die aalmoes zoude bekomen. + +Heynsz vervolgde zijn lijst: + +"N°. 3. Men is voornemens te bestelen hedenavond het pakhuis van de Wed. +Pietersz en Comp. Een der dieven heeft zich laten opsluiten daarin, en +zal de klokke 12 uren zijn makkers daar binnenlaten." + +"Wij zullen zorgen," zeide mijn vader, "dat zij er niet alleen hun maat, +maar ook nog een behoorlijk aantal dienaars in vinden." + +"N°. 4. Het gouden horloge van den slachter Fleischhauer is terugbekomen +bij Mozes Nathans. Hij had het van Fleischhauers eigen zoon gekocht, die +van zijn vader zeker te weinig ontvangt om te verslempen." + +"De Jood en de jongeling beiden zullen een plaats in 't Spinhuis +bekomen. Geen genade voor een zoon, die zijn vader bedriegt.--Is er +niets meer?--Niets van den Vliesridder?" + +"Niets: ofschoon hij zich naar alle gedachten nog hier, of in de buurt +moet ophouden; want er is weer geld voor hem uit de Bank gelicht, gelijk +onze spion bij de Bank mij verteld heeft. Het is onbegrijpelijk, dat wij +hem niet op het spoor komen." + +"Vrij onhandig zeker: en zoo ik u niet beter kende, Heynsz, zou ik +waarachtig denken, dat de Vliesridder u omgekocht heeft.--Is er niets +meer?" + +"Niets, Ed.-Gestrenge! buiten eenige zakkenrollerijen op den +Haarlemmerweg gisteravond gepleegd, bij gelegenheid eener harddraverij." + +"Niets anders?" + +"Waarlijk niets," antwoordde Heynsz, zijn zakboekje naziende. + +"Niets?--Ei! Ei! dan is het mijne beurt," zeide mijn vader, hem scherp +aanziende: "N°. 1. Er heeft gisteravond ten huize van Zacharias Heynsz +een twist plaats gehad, ten gevolge waarvan de Heer Lodewijk Blaek van +al de trappen is gesmeten.--Monsieur Heynsz, die zoo goed bekend is met +al wat in de stad omgaat, schijnt dus niet te weten, wat er in zijn +eigen huis gebeurt." + +"Edel-Gestrenge!" stamelde Heynsz, terwijl hij mij verlegen aanzag: "met +uw permissie. Die zaak heeft gehad geen gevolgen. Ik achtte het niet +waardig de moeite, daarvan te spreken." + +"Dat staat u niet te beoordeelen. Wie heeft aanleiding tot dat rumoer +gegeven? Nu! kijk mijn zoon maar niet aan.--Antwoord zonder omwegen." + +"Edel Gestrenge! Ik weet waarachtig weinig of niets van de zaak af. Ik +was niet te huis, en dacht, toen ik vernam wat er had plaats gehad, het +ware best, dergelijke gevalletjes, waar jongelieden van de eerste +familiën in betrokken zijn, maar niet te fijn uit te pluizen." + +"Zoo! dus denkt uwe wijsheid, dat er een andere schaal bestaat, waarin +de eerste, als waarin de mindere klasse behoort gewogen te worden?--Maar +ik ben nog niet ten einde.--N°. 2. De gezegde Zacharias Heynsz geeft +huisvesting aan verdachte personen, en schaamt zich niet oogluikend te +dulden, dat zekere Juffer, die een kamer tot zijnent betrokken heeft, +bezoeken ontvangt van jonge losbollen."--Hier zag mijn vader mij +veelbeteekenend aan. + +"Met uw verlof, Edel-Gestrenge! kan ik kwaad denken van een Juffer, die +is vereerd geworden door UEd. Gestrengen zoon met zijn bezoeken, en +bekend is bij Mejuffer uwe zuster? En bovendien, wat heb ik er mede te +maken, sedert haar eigen vader gekomen is en mede bij mij inwoont? Laat +elk zorgen voor de zijnen. Ik kan den man geven geen ongelijk, zoo hij +gooit den Heer Blaek van de trappen, omdat die dringt in zijne kamer. +Elk moet wezen vrij in zijn huis." + +"Voorzeker!" zeide mijn vader. "Hoe heet uw logeergast ook?" + +"De Heer Van Beveren uit Deventer." + +"N°. 3. Zacharias Heynsz huist iemand, die zich Van Beveren uit Deventer +noemt, zonder te onderzoeken, of er een zoodanige persoon bestaat. +Intusschen kan ik hem verzekeren, dat, volgens mijn berichten, zoodanige +naam en zoodanige persoon te Deventer onbekend zijn." + +"Onbekend!" herhaalde Heynsz, met verbazing: "en de Notaris Bouvelt +heeft mij nog wel aanbevolen die lieden." + +"Pas maar op," zeide mijn vader: "is, _qui fugitivum celavit, fur est_. +Maar misschien zal mijn zoon u den waren naam van die personen wel +kunnen aan de hand doen." + +"Ik ben geen verklikker," zeide ik, wrevelig: "en al wist ik de geheimen +van dien vreemdeling, het zou een laagheid zijn, die te openbaren. Dit +kunt gij niet eischen, mijn vader!" + +Mijn vader zag mij lang en scherp in 't gezicht;--maar omtrent dit punt +althans was mijn geweten zuiver en wist ik, dat ik naar behooren +handelde en de oogen niet behoefde neder te slaan. Na een langdurig +stilzwijgen hervatte hij: + +"Er schuilt hier iets achter, dat ik niet begrijp.--Intusschen, +Ferdinand! ofschoon ik vooralsnog wil gelooven, dat gij minder schuldig +zijt, dan ik waande, mag ik niet nalaten, zoodanige maatregelen te nemen +als de omstandigheden vorderen. Heynsz! gij zorgt, dat ik in alles van +de gangen uwer huisgenooten onderricht worde, en tevens houdt gij ook +mijn zoon in 't oog. Zoodra gij iets bespeurt, dat u verdacht voorkomt, +zult gij er mij van onderrichten. Bemerk ik, dat gij voor mij de minste +kleinigheid verzwijgt, dan heb ik voor 't vervolg uwe diensten niet meer +noodig." + +"Hoe, mijn vader!" riep ik uit: "het is op een blooten schijn, dat UEd. +mij gelijkstelt met misdadigers, waarvan het ergste te wachten is. Ik +bid u, laat Heynsz nog een oogenblik blijven. Hij kan getuigen, of ik +meer dan driemalen te zijnen huize ben geweest, en of niet telken reize +Helding de oorzaak mijner komst was, terwijl slechts toevallige +omstandigheden mij met dien vreemdeling of zijn dochter in betrekking +gebracht hebben." + +"Ik heb u reeds te kennen gegeven, dat ik mijn oordeel wederom +opschort," zeide mijn vader: "zoo gij onschuldig zijt, hebt gij niets +van een onderzoek uwer daden te vreezen: en zoo gij verkeerd gehandeld +hebt, welnu! gij zijt gewaarschuwd voor het vervolg.--Maar ik houd u +niet langer op: men zal u reeds wachten aan het kantoor." + +Hier viel niets op te antwoorden: ik groette, verwijderde mij met een +beklemd hart en ging naar het kantoor. + +"Aha!" zeide de Heer Van Baalen, zoodra hij mij gewaarwerd: "ik wachtte +u reeds met ongeduld. Gij moet mij en u zelf een dienst bewijzen, en +even naar den Notaris Bouvelt wandelen. Hij is beter, en ik weet, dat +hij reeds menschen gesproken heeft. Gij moet u niet laten afschrikken +door een afwijzende boodschap en u vooral niet tevreden stellen, zoo men +u zegt, dat de eerste Klerk u wel helpen zal." + +"Naar den Notaris Bouvelt!" herhaalde ik: "en wat moet ik hem +vertellen?" + +"Ziehier de zaak: hij heeft altijd onze volmachten opgemaakt op onze +vrienden van over zee. Heden heb ik die wederom als naar gewoonte +ontvangen: maar zoo het mij voorkomt zijn er abuizen in, en is men +althans, ik weet niet om welke reden, van het gewone formulier +afgeweken. Ziehier de stukken. Gij, die gestudeerd hebt, zult mij wel +kunnen zeggen, of ik gelijk heb." + +"Dat is nog niet zeker," antwoordde ik: "want tusschen theoretische en +practische kennis bestaat een groot verschil. Een rechtsgeleerde, al is +hij een Bijnckershoeck, zal somtijds in dergelijke stukken een flater +over 't hoofd zien, die een kantoorklerk ontdekken zal.--Maar laten wij +de volmachten eens doorloopen." + +Ik zette mij naast Van Baalen neder, terwijl deze mij, onder 't lezen, +de verkeerdheden aanwees, welke hij in de opgemaakte stukken meende te +vinden. Ik kon niet nalaten, mij, in de meeste opzichten, met zijn +gevoelen te vereenigen. + +"Ik begrijp zeer goed, waaraan die abuizen moeten worden toegeschreven," +zeide Van Baalen: "gedurende de ziekte van den Notaris heeft zijn eerste +Klerk die stukken gesteld, en Bouvelt, te zwak van hoofd om dat alles +over te lezen, heeft maar op goed geloof geteekend. Intusschen moet dit +geredresseerd, en wel spoedig; want Pulver wacht er op en kan zonder dat +niet vertrekken. Eilieve! wees dus zoo goed, en ga zelf naar den +Notaris. Het is beter dat UEd. er heengaat, dan ik of een ander; want uw +titel als Meester in de Rechten zal nog eenigen invloed bij hem hebben, +ingeval hij eens koppig ware en geen ongelijk wilde erkennen." + +"Ik ga," zeide ik, "ofschoon ik geloof, dat hij nog meer deferentie +zoude hebben voor uwe opinie dan voor de mijne.--Maar UEd. zal mij een +parapluie moeten leenen: want ik zie, dat het frisch is begonnen te +regenen, sedert ik hier ben." + +"Van harte gaarne.--Wil ik anders de koets ook laten inspannen." + +"Ik dank u wel," zeide ik: "dat houdt maar op.--Tot straks; want ik zal +u bescheid komen brengen." + +Ik ging dan op weg, bij mijzelven de zonderlinge grillen van mijn lot +overdenkende, waardoor alles, wat ik hoorde of verrichten moest, zich op +deze of gene wijze in verband stelde met den Heer Bos of zijne dochter. +Ik was niet ongelijk aan iemand, die zich in een sterrebosch bevindt, +en, welke laan hij ook insla, altijd den grooten boom of het standbeeld +voor oogen heeft, waar al de lanen op uit loopen. Met dat al gevoelde ik +eene zekere nieuwsgierigheid, om dien Notaris te zien, wiens naam ik in +de laatste dagen zoo dikwerf had hooren noemen, en aan wien ik niet +denken kon, zonder mij een machtigen toovenaar voor te stellen, die den +sleutel bezat der ingewikkelde geheimenissen, welke mij zooveel kwelling +veroorzaakten, en door zijn wil in staat zoude zijn, de ontknooping te +bewerken dier voor mij zoo lastige raadsels. Want dat dit bezoek, +hoezeer ten gevolge van zeer prozaïsche en alledaagsche +beroepsbezigheden afgelegd, wederom aanleiding zoude geven tot nieuwe +verwarring in het drama, 't welk ik onwillig medespeelde, daar aan +twijfelde ik geen oogenblik: en de uitkomst deed zien dat mijn +voorgevoel mij niet bedroog. + + + * * * * * + + +NEGEN-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. + +VERMELDENDE WAT ER TEN HUIZE VAN DEN NOTARIS BOUVELT VOORVIEL. + + +De kantoorbediende van den Notaris, die mij de deur opendeed, liet mij, +nadat ik mijn naam en betrekking genoemd, en hem verklaard had, dat ik +zijn Patroon persoonlijk spreken moest, een zijvertrek binnen, hetwelk +tot spreekkamertje diende, en waar hij mij verzocht mijne beurt af te +wachten. Ik vond aldaar slechts één persoon aanwezig, wien ik aan zijn +duffelsch gewaad, aan zijn vierkanten lichaamsbouw, aan de stevige +wijze, waarop hij met de knieën wijd van elkander en de handen op de +knieën gezeten was, en vooral aan het in een bont geruiten doek geknoopt +pakje, dat tusschen zijn beenen lag, voor een Zaankanter, althans voor +iemand van de overzijde van het IJ herkende. Hij beantwoordde mijn groet +als een Chineesche Mandarijn, namelijk met een hoofdknik: en +vermoedende, dat er geen heil uit een onderhoud met dit lomp stuk +vleesch te halen ware, ging ik voor het raam staan, en keek, zooveel de +tegen de ruiten kletterende regen zulks gedoogde, naar de +voorbijgangers. Nauwelijks had ik eenige minuten aldaar doorgebracht, of +een rijtuig hield voor de deur stil, waarvan ik de kleur en livrei +spoedig genoeg herkende. Ik zag, nadat er gebeld en opengedaan was, den +Heer Jacobus Blaek uit het portier stijgen en een oogenblik later het +vertrek binnentreden. + +Er zijn weinige ontmoetingen lastiger, dan die tusschen twee personen, +waarvan de een kort te voren den anderen een gewichtig verzoek heeft +afgeslagen. Beiden maken bij die gelegenheid een gek figuur, vooral +wanneer zij overigens van denzelfden stand in de maatschappij zijn en +elkander vroeger op een gemeenzamen voet gezien hebben, zoodat er +althans eenige woorden van beleefdheid gewisseld moeten worden. De een +is dan bang, dat er op het verzoek zal teruggekomen, en dat hem +verklaring of uitlegging zijner handelwijze zal afgevergd worden: hij +vreest, zoo hij te beleefd is, bij den anderen hoop te verwekken op +iets, dat toch niet verwezenlijkt kan worden, en hij wil toch niet, door +lomp te zijn, nieuwe en onnoodige reden tot misnoegdheid verwekken:--de +ander is evenmin op zijn gemak; want bij den wrevel, dien men in hem +over de geleden weigering veronderstellen moet, wil hij niet te beleefd +zijn, uit angst dat men hem van laagheid verdenken zal, en toch wil hij +ook niet, door gebrek aan beleefdheid, de goede kansen, die hij +misschien nog hebben mocht, ten eenenmale verspelen. In mijn geval kwam +hier nog de onaangename omstandigheid bij, dat ik niet wist, of den Heer +Blaek het geval met zijn zoon ten huize van Heynsz bewust was, en zoo +ja, op welke wijze hem zulks voorgesteld was en of ik mij deswege al of +niet moest verontschuldigen. + +Hoe dit ware, het bleek mij duidelijk, dat mijn tegenwoordigheid hem +alles behalve aangenaam was. Hij beantwoordde mijn groet met een stijve +buiging, nam geen notitie van den Zaankanter, zette zich, haalde een +zakboekje voor den dag en doorliep eenige papieren, welke hij daaruit +nam. Dit gold zooveel als een wenk, dat hij in geen onderhoud verlangde +te treden: en ik hervatte dus mijn vorige houding, zonder acht op hem te +slaan. + +Op deze wijze verliep er een vrij onaangenaam kwartieruurs, en ik +voorzag, dat mijn toestand nog lastiger zou worden, wanneer de derde +man, die zich in 't vertrek bevond, en wiens tegenwoordigheid ons +wederzijdsch stilzwijgen nog eenigszins wettigde, zou binnengeroepen +worden, en ik mij alzoo met den Heer Blaek alleen bevinden. Weldra +scheen dat oogenblik te zullen komen. Ik hoorde de schel van den Notaris +klingelen, den Klerk de trappen ophollen en kort daarop weder beneden +komen, om dengenen, wiens audiëntie was afgeloopen, uitgeleide te doen, +en een nieuwen bezoeker op te roepen. Werkelijk werd de deur van het +vertrek geopend en de stem van den Klerk noodigde Kneel Poppes uit, hem +te volgen. + +De Zaankanter rees op, mompelde een goeden avond tegen ons en volgde den +Klerk naar boven. Terzelfder tijd hoorde ik den man, die van boven +gekomen was, zeggen: "met uw verlof! ik heb mijn parapluie in de +zijkamer laten staan."--De spreker trad binnen: en tot mijn spijt +herkende ik in hem niemand anders dan Amelia's vader, met zijn +scharlaken rok en zijn bril. + +Hij herkende mij insgelijks, gelijk ik uit een schier onmerkbaar +gefronsel zijner wenkbrauwen opmaakte. Om zijn parapluie te krijgen, die +in een hoek van het vertrek stond, moest hij den Heer Blaek voorbij, die +nog altijd in dezelfde houding was blijven zitten en geen acht op hem +scheen te slaan. Voor hem gekomen, bleef de Heer Bos even staan, hield +het oog op hem gevestigd, deed een stap achteruit en zeide toen met een +duidelijke, doch zachte stem: + +"Jacobus Blaek!" + +"Frederik Van Lintz!" riep deze, verbleekende, terwijl hij opsprong en +zijn bekende van vroegere jaren met een blik van verbazing en schrik +aanstaarde. + +"Ikzelf!" zeide Van Lintz: "ik zie dat gij, in spijt mijner vermomming, +mijn stem nog herkent." + +"Maar hoe durft gij...? Lieve God!... bedenk toch...." en de Heer Blaek +scheen hem door een zijdelingschen blik te willen doen opmerken, dat zij +zich niet alleen bevonden. + +"O! dat is niets!" zeide Van Lintz, met een glimlach: "de Heer Huyck zal +mij niet verklappen:--en bovendien, ik heb geene keuze en moet de +gelegenheid, nu zij zich voordoet, bij de haren vatten. Er kon voor mij +geene gelukkiger ontmoeting zijn dan deze; want ik had al op de middelen +gepeinsd om een onderhoud met u te hebben." + +"Met mij! en wat kunt gij mij toch te zeggen hebben?... Maar spreek toch +zacht om 's Hemels wil! Bedenk, dat uwe veiligheid...." + +"Die hangt van u af. Gij alleen kunt mij helpen: gij zult dit doen om +onzer oude vriendschaps wille: om den wille van onzen braven broeder, +die in den Hemel is." + +Ik zag, dat de Heer Blaek opnieuw van kleur verschoot. "Zwijg toch, bid +ik u," fluisterde hij: "ik wil u immers gaarne helpen; maar laten wij +ergens anders gaan dan hier!" En hij haalde zijn zakdoek voor den dag om +de zweetdroppelen af te vegen, die langs zijn voorhoofd dropen. + +Ik trad nader. "Vergeeft mij, Mijne Heeren!" zeide ik: "ik wil niet +onbescheiden zijn. Ik zal wel even in het voorhuis gaan en u gelegenheid +geven, te zamen te praten. Men zal mij wel zoo aanstonds roepen." + +"Ach! wat helpt dat?" vroeg de Heer Blaek, terwijl hij zijn angstige +blikken beurtelings van mij op Van Lintz liet wandelen: "Mijnheer Huyck +heeft toch reeds te veel gehoord!--Hoe kan men zoo onvoorzichtig zijn!" + +"En wat is er toch," vroeg Van Lintz, terwijl hij met gekruiste armen +tegen den wand stond, "waarover gij u bekommert? Wie toch in de wereld +kan het u kwalijk nemen, dat gij eenige woorden wisselt met een ouden +kennis, met den zwager van uw broeder? De Heer Huyck weet, zoogoed als +gij, dat ik vogelvrij verklaard ben: en het had slechts van hem +afgehangen, het had hem slechts één woord gekost, om mij mijn vrijheid, +en bijgevolg mijn leven te doen verliezen: maar hij heeft dat woord niet +gesproken, en zal het ook niet spreken.--Van zijnentwege heb ik dus +niets te vreezen: en ik vertrouw, dat hij het u ook niet kwalijk zal +nemen, indien gij mij hoe eerder hoe beter hier vandaan helpt." + +"Integendeel!" zeide ik, met overhaasting--"het verblijf van den Heer +Van Lintz, of zooals Mijnheer heeten mag, en dat vervloekte geheim, +hebben mij reeds last en onaangenaamheden genoeg veroorzaakt, en ik zal +den Heer Blaek uiterst dankbaar zijn, indien zijne bemoeiingen daar een +einde aan maken." + +"Alzoo," zeide Van Lintz, glimlachende: "zoudt gij u van het bewaren van +ons geheim ontslagen rekenen, wanneer ik eens van hier ware." + +"Ongetwijfeld!" antwoordde ik: "dat was immers de afspraak?" + +"Voorzeker!" zeide Van Lintz: "maar het zou den Heer Blaek wellicht +onaangenaam zijn, indien men wist, dat hij eenig aandeel in mijn +ontkoming had." + +"Waarom zou ik dit uitbrengen?" vroeg ik: "ik hoop, dat de Heer Blaek te +goede gedachten van mij heeft, dan dat hij mij voor een verklikker zoude +aanzien." + +"Voorzeker!" zeide Blaek, in blijkbare verwarring: "ik heb uitmuntende, +ik heb de beste gedachten ter wereld van den Heer Huyck; maar," +vervolgde hij tegen Van Lintz: "is het hier een plaats, om over uwe +zaken te spreken? Kom met mij, naar mijn huis, of...." + +"Naar uw huis?" herhaalde Van Lintz: "neen dat niet! Het zou wellicht uw +zoon niet zeer aangenaam zijn, mij te ontmoeten, na de les, die ik hem +gisteravond gegeven heb." + +"Hoe! wat!--Zijt gij die Heer Van Beveren, met wien hij die affaire +gehad heeft?... doch gij hebt gelijk; mijn huis is ongeschikt;... maar +ga toch met mij: ik zal een veilige schuilplaats voor u uitdenken. Wij +zullen dat in het rijtuig overleggen. Mijnheer Huyck zal wel zoo goed +willen zijn, mij bij den Notaris te willen verontschuldigen, door hem te +zeggen, dat ik geen tijd had ... of wat hij verkiest." + +"Wel! het zij zoo!" hernam Van Lintz: "Mijnheer Huyck! Ik zeg u nog geen +vaarwel; want het schijnt, dat ons noodlot ons, 't zij wij willen of +niet, telkens weder in aanraking wil brengen: en wij zullen elkander +waarschijnlijk nog wel eens ontmoeten." + +"Nog slechts één raad neb ik u te geven," zeide ik: "haast u! want een +uur verwijl kan u noodlottig zijn: en daarvan althans kan ik u de +verzekering geven, dat het huis van Heynsz voor u tegenwoordig een +onveilige schuilplaats is." + +"En UEd. belooft mij, van deze ontmoeting niet te zullen spreken," zeide +Blaek, zich naar mij toewendende en mij de hand krampachtig drukkende, +terwijl Van Lintz mij met een hoofdknik voor mijn raad bedankte. + +"Ik heb u reeds gezegd, dat ik geen verklikker ben," antwoordde ik met +eenigen trots: "en ik herhaal u, wat ik eenmaal aan den Heer Van Lintz +zeide, dat ik slechts dan zal spreken, wanneer mijn plicht het gebiedt." + +Ik weet niet of de Heer Blaek zich met deze belofte volkomen tevreden +stelde; doch hij diende er wel genoegen mede te nemen: de beide Heeren +vertrokken en ik zag hen een oogenblik daarna gezamenlijk wegrijden: +waarheen, was mij onbewust. + +Weinige oogenblikken daarna kwam de Zaankanter de trappen weder af en +werd ik bij den Notaris binnengelaten. + +Ik zal mijn geschrijf niet nutteloos vermeerderen met een verslag te +geven van hetgeen ik met den Heer Bouvelt verhandelde: want hoe dikwijls +zijn naam ook in den loop mijns verhaal genoemd is, en welken invloed +hij onwetend en middellijk uitoefende op de gebeurtenissen, welke ik te +boek stel, zijn deel daaraan was echter van een ondergeschikten of +liever van een verwijderden aard, en hij was in zekere opzichten te +vergelijken met den kaarsenmaker van den Schouwburg, die de verlichting +bezorgt en zonder wien het spel niet vertoond, althans niet gezien zoude +worden; maar die zelf nimmer ten tooneele treedt.--Voor hen echter, wier +nieuwsgierigheid eenigszins door het voorafgaande geprikkeld en thans +teleurgesteld is, wil ik er wel bijvoegen, dat de Notaris Bouvelt een +klein, schraal ineengedrongen ventje was van ongeveer zestig jaren, met +een ziekelijke, saffraangele tronie, een baard van zes dagen en een +knijpbril op den neus, een slaapmuts op het hoofd en een servet daarover +heen; een gebloemde japon met een roode sjerp aan 't lijf, dat lijf +gedoken in een met sits bekleeden leunstoel en de in pantoffels gestoken +voeten rustende op een koperen stoof: dat hij gezeten was achter een +breede tafel, vol schrifturen, akten, drankfleschjes, contracten, +cachoutdoosjes, schepenkennissen en likkepotjes: en dat hij na een vrij +langdurig gesprek, hetwelk hij door herhaalde hoestbuien meer dan eens +gedwongen was af te breken, erkende, dat zijn oudste klerk gedwaald had, +en de akten naar mijn zin of liever naar dien van den Heer Van Baalen +veranderde. + + + * * * * * + + +DERTIGSTE HOOFDSTUK. + +HETGEEN LANGER DAN HET VOORGAANDE, EN NIET MEER OF MINDER BELANGRIJK +WEZEN ZAL. + + +Ik was met een eenigszins luchtiger gemoed van den Notaris teruggekeerd +dan ik bij het heengaan bezat; want de aanwezigheid van Van Lintz daar +ter plaatse had mij doen vermoeden, dat hij de papieren, in welke hij +zooveel belang scheen te stellen, en waarom hij eerst zijn dochter naar +Amsterdam gezonden had en vervolgens zelf gekomen was, eindelijk had +ontvangen en dus geene reden meer bezat om langer in een stad te +vertoeven, waar zijn verblijf hem aan gevaar blootstelde; terwijl aan +een anderen kant de weinige woorden, tusschen hem en den Heer Blaek +gewisseld, mij alle hoop gaven, dat deze zich het lot zijns voormaligen +bekenden zou aantrekken en de noodige middelen in het werk stellen, om +hem over de grenzen te helpen: en, hetzij dit gelukte, hetzij Van Lintz +betrapt werd, ik voorzag, dat in beide gevallen het oogenblik niet verre +meer af was, waarop het mij vergund zou zijn te spreken. Hierbij nog +kwam, dat, even gelijk een minnaar in de kleinste zwarigheid reden vindt +tot bittere ongerustheid en angst, zoo ook de geringste straal van hoop +door hem als de morgenstond eener blijde toekomst verwelkomd wordt: en +de omstandigheid alleen, dat de Heer Blaek mij om geheimhouding verzocht +had van hetgeen er tusschen hem en Van Lintz was voorgevallen, een +omstandigheid, welke hem alzoo in zekere opzichten aan mij verplichtte, +was genoegzaam om mij met de hoop te streelen, dat hij goede gedachten +van mij opvatten zoude, en zich, ingevalle Lodewijk en Henriëtte +afkeerig bleven van het door hem gewenschte huwelijk, niet langer +ongenegen zoude toonen, mijn zielswensch te vervullen. De ondervinding +had mij toen nog niet geleerd, dat verplichtingen van dien aard bij hem, +die ze aangaat, geene genegenheid, maar enkel vrees en zelfs een zekere +afkeerigheid ten opzichte van den verplichter doen ontstaan. + +Den achtermiddag van den volgenden dag zat ik op mijn kamer te werken, +toen Helding bij mij werd aangediend. Wrevelig, dat opnieuw iemand uit +dat noodlottige huis van Heynsz zich bij mij vervoegde en door zijn +komst versche aanleiding tot vermoedens wekken kon, beknorde ik de meid, +die hem gezegd had, dat ik thuis was, en stond een oogenblik in beraad, +haar met de boodschap weg te sturen, dat ik bezigheden had en niemand +kon afwachten. Bij eenig verder nadenken echter en gedreven door de +hoop, dat Helding wellicht een welkome tijding zoude brengen, veranderde +ik van besluit en gaf last, hem bij mij te laten. + +Hij verscheen dan ook weldra, nam, na eenige buigingen, plaats, en +verhaalde mij, dat hij, vernomen hebbende op welke wijze ik hem thuis +had gebracht, mij daarvoor zijn dank kwam betuigen. + +"Wat zal ik u zeggen, Mijnheer Huyck!" zeide hij, eenigszins verlegen en +zijn hoed tusschen de handen draaiende: "ik had wat diep in 't glaasje +gekeken; maar _insanivimus omnes_, gelijk wij op de Latijnsche school +zeiden. Intusschen, ik kan het haast niet verklaren, hoe ik zoo weinig +_compos mentis_ was. 't Is waar, ik had wat hard geloopen: en dan wil +men wel zeggen, dat men daardoor vatbaarder is voor den invloed van +Bacchus.--En dus: van den wijn alleen kan het niet gekomen zijn." + +Ik kon niet nalaten, te glimlachen, want ik kende de waardij van +dergelijke verschooningen. Aan welke reden men ook de dronkenschap, +waarin men verkeert, toeschrijve, de wijn heeft er nooit geen schuld +aan. + +"Troost u, Monsieur Helding!" zeide ik: "wij waren allen min of meer +onder den invloed van Bacchus." + +"Ja," hernam hij: "dat is wel mogelijk: 't was anders goede wijn: +misschien wel wat sterker dan ik gewoon ben. Het spijt mij intusschen +recht; want ik heb daardoor wellicht aanleiding gegeven, dat het +gezelschap spoediger opgebroken is, dan anders het geval zou geweest +zijn. Het was jammer! wij zaten zoo genoeglijk bij elkaar, en die +Officieren waren aardige Heeren en schenen vrij wat kennis en smaak te +hebben in de poëzie.--Zij wisten wat iemand toekwam." + +"Dat hebben zij ten uwen opzichte getoond," zeide ik. + +Hij zag dit als een compliment aan en lachte witjes--"O verblinding der +vleierij!" dacht ik bij mijzelven. + +"Maar," vervolgde hij: "ik heb tot mijn leedwezen gehoord, dat de Heer +Lodewijk bij ons aan huis zoo leelijk is te pas gekomen!" + +"Dat is hij," antwoordde ik: "maar het zal beter zijn, dat onderwerp +maar niet aan te roeren." + +"UEd. heeft gelijk," zeide hij: "ja, het is wat onbegrijpelijk: er +gebeuren buitendien meer rare dingen bij ons aan huis. Wie had het ooit +kunnen denken? Die Heer Van Beveren...." + +"Welnu?" vroeg ik, nieuwsgierig om te vernemen, wat er nu weer gebeurd +was. + +"Wel," vervolgde hij: "om met Vader Vondel te spreken: + + Hy trock al heimlijck af en zonder eenigh teecken + Van wapen of trompet."-- + +"Hij trok weg!" riep ik: "Goddank!" + +"Met de noorderzon verhuisd," hernam hij, eenigszins verwonderd over den +uitroep van blijdschap. + +"En zijn dochter?" + +"Neen die is er nog," antwoordde hij: "maar zij zal niet lang meer +blijven: althans Heynsz wil haar niet in huis houden." + +"Niet? En wat is er dan voorgevallen?" vroeg ik, eenigszins minder in +mijn schik met dit tweede bericht. + +"Dat zal ik UEd. verhalen. Ik was gisteravond bij mijn buurjuffer op een +kommetje koffie genoodigd; want UEd. moet weten, zij verzoekt mij nog +wel eens 's avonds ... en ik heb er altijd vrij entrée ... een eer, die +aan alle Heeren niet gegund wordt. He! he! he!" + +"Ja!" zeide ik: "ik begrijp, dat zij zwak voor u heeft." + +"Nu! dat is tot daar aan toe," hernam hij: "maar het is in allegevalle +niet in haar te misprijzen, dat zij niet te ijdel is om met een oud man, +als ik ben, wat te keuvelen en zij vindt er smaak in, als ik haar nu en +dan eens een versje voorlees." + +Ik was eenigszins verwonderd over dezen smaak van Amelia: maar bij +verder nadenken begreep ik, dat zij, in de afwezigheid haars vaders, na +het voorgevallene liever niet alleen was, en dat het gezelschap van +Helding, al was het niet onder de belangrijkste te stellen, haar toch +altijd eenige gerustheid moest inboezemen. + +"En was haar vader niet te huis?" vroeg ik. + +"Dat is het mooie," antwoordde hij, glimlachende: "ik zat moerziel +alleen met haar, in _viezevie_, zooals de Franschen zeggen, en ik had +een pijp opgestoken:--ik zou haar juist mijn gedichtje op het Kuiltje +gaan voorlezen, dat aan de Messieurs zoo beviel, weet UEd.?" + +"Ik weet al?--En toen?" + +"Daar kwam net haar Papa thuis. "Wel Papa!" vroeg zij zoo: "is UEd. +geslaagd in uw bezoek?"--"Ja!" zeide hij: en toen haalde hij een dik pak +pampieren uit zijn rokzak en lei het op tafel. "Ik begon al ongerust te +worden over uw lang wegblijven," zei zij. "Ja!" zei hij, "ik heb nog een +ontmoeting gehad."--En toen keek hij mij zoo schuins aan van onder zijn +bril, alsof hij wilde zeggen: "pak je biezen."--"Ik was juist +voornemens," zeide ik, "aan de Juffer een gedichtje te gaan +voorlezen."--"Ga uw gang," zeide hij. "Monsieur Helding! en laat ik u +niet storen." Ik dacht, de man wil het toch eens hooren; maar daar kwam +niet van: hij haalde een _cassette_ voor den dag, opende het pak, dat +hij medegebracht had, nam eenige pampieren daaruit, die hij weder bij +zich stak, en verborg de rest in de _cassette_, zonder bij dat alles de +minste acht te geven op hetgeen ik voorlas." + +"Dat was niet beleefd," zeide ik: "maar inderdaad, het scheen mij dien +avond op uw kransje reeds toe, dat die Heer geen rechten smaak vond in +de poëzie." + +"Allesbehalve!--En toen ik gedaan had, in de plaats van toen het een of +ander te zeggen over mijn werk, of mij ten minste voor de genomene +moeite te bedanken, daar draait hij zich op eenmaal naar mij toe, en +zegt: "Monsieur Helding! als UEd. nog van een kommetje koffie gediend +blieft, zoo is het u gegund; maar drink het dan spoedig op: want ik heb +het een en ander met mijn dochter te onderhandelen."--"Och!" zeide ik: +"ik ben niet gaarne tot overlast; dan ga ik liever direct heen.--Want ik +was knorrig. Zie, ik ben doodgoed, maar ik heb niet graag, dat iemand +mij affronteert." + +"En ging UEd. toen heen?" + +"Nog niet: als UEd. hooren zal. Het mooiste moet nog komen. Terwijl ik +mij gereed maakte om te vertrekken en nog een kommetje aannam, dat +Mejuffrouw Amelia, die het, geloof ik, weer goed wou maken, mij +toereikte, daar komt Heynsz binnen en begint een praatje. "Zoo, Sinjeur +Heynsz!" zei de Heer Van Beveren: "UEd. komt juist van pas: ik moet +hedenavond nog de stad uit," ("ei! ei!" dacht ik) "en wilde u betalen, +hetgeen ik u tot heden schuldig ben, en u meteen verzoeken, zorg te +dragen, dat mijn dochter geene bezoeken meer tegen haar zin +ontvangt."--"Wel! wel!" zei Heynsz: "gaat UEd. heden nog op reis? Zeker +naar Deventer?" voegde hij er bij, met een spotachtig gezicht. De Heer +Van Beveren keek hem aan, als wilde hij zeggen: "dat zijn uwe zaken +niet."--"Wees maar zoo goed," zei hij: "mij uw briefje van verschotten +te geven: dan zal ik u betalen en de maand uit meteen."--"Hm! hm!"zeide +Heynsz: "mag ik u vragen of er nog meer Heeren van uw naam te Deventer +zijn?"--"Gij zijt nieuwsgierig van avond, Sinjeur Heynsz!" zeide de Heer +Van Beveren, met een gezicht alsof hij hem van de trappen wilde gooien, +"'t Is maar," vervolgde Heynsz: "omdat er lieden zijn, die beweren, dat +er nooit iemand van dien naam binnen Deventer bestaan heeft."--"Dat zou +al toevallig zijn," zei de andere: "men vindt die anders overal. Maar +Sinjeur Heynsz! wacht tot gij ten minste Onderschout geworden zijt, +alvorens mij met dergelijke onbescheidene vragen lastig te +vallen."--Daar had UEd. het gezicht van Mejuffer Amelia moeten zien: het +arme schaap werd zoo bleek als een doek. En Heynsz keek ook zuur, dat +beloof ik u; "Mijnheer!" zei hij: "gij moogt dan Van Beveren heeten of +niet, maar al ben ik geen Onderschout, zoo zou er toch een Onderschout +kunnen komen en u vragen doen, die u niet aangenaam waren."--"Sinjeur!" +zei de ander: "als er een Onderschout komt, zal ik hem antwoorden. Aan u +ben ik geen rekenschap verschuldigd. Indien gij werkelijk een zoo knap +verklikker waart als gij voorgeeft te zijn, zoudt gij mij terugbezorgd +hebben hetgeen Zwarte Piet mij ontstolen heeft, of mij althans +aanwijzing daarvan gedaan hebben." Ik sloeg de handen in elkander. +"Heynsz een verklikker!" dacht ik. "Hadt UEd. daar ooit gedachten op +gehad, Mijnheer Huyck?" + +"Zoo eenigszins," antwoordde ik glimlachende: "en hoe liep dit af?" + +"Wel! Heynsz werd zoo rood als een kalkoensche haan en antwoordde vrij +vinnig, en ik voorzag nog het oogenblik, dat Van Beveren, of zooals de +man dan heeten mag, hem bij de kladden zou krijgen. Maar hij scheen +opeens te bedaren, ging zitten, haalde een schuiertje uit den zak en +begon zich het poeier van den rok te borstelen of er niets gebeurd ware, +zonder verder eenig antwoord te geven. Toen zag Heynsz in, dat hij met +zijn drift niets won en begon een toontje lager: "hoor Mijnheer!" zeide +hij: "ik moet u waarschuwen dat gij een verdacht persoon zijt: en +daarom, zeg mij oprecht, wat gij hier verrichten komt. Als eigenaar van +dit huis, heb ik toch wel eenig recht, dit te vragen."--"Hoor, Monsieur +Heynsz!" zeide de andere: "ik betaal u als een eerlijk man de huur uwer +kamers, en ik weet niet, dat er iets tot mijn last is: en aangezien wij +in een vrij land leven, zoo zie ik niet, dat gij recht hebt, mij te +beletten te gaan, waar ik wil. Bovendien, mijn dochter blijft hier, +althans zoolang zij niet beter vinden kan. Ik ga dus hedenavond heen, en +gij kunt gerust uw spionnen uitzetten en mijn gangen laten nagaan; maar +thans, verzoek ik, van uw verder bijzijn ontslagen te worden. Gij zult +dan wel met mijn dochter afrekenen."--Heynsz scheen nu te begrijpen, dat +hij niet verder komen zou, mompelde wat binnensmonds en ging heen, +zoowel als ik:--en, zooveel als ik hedenmorgen vernomen heb, is die Van +Beveren met de nachtschuit naar Utrecht vertrokken." + +"Ik wensch hem goede reis," zeide ik, eenigszins verbaasd over de +stoutheid en ondoorzichtigheid van Van Lintz, dat hij aldus vertrokken +was, met een gelegenheid, waarbij hij niet kon missen bespied en +achtervolgd te worden. + +Het overige van ons gesprek was onbeduidend; althans het verdient hier +niet opgeteekend te worden. Voor Helding vertrok, bad hij mij, mijn +vader nog eens te willen herinneren aan de hem beloofde nasporingen +omtrent het lot zijner ongelukkige dochter. + +"Dat wil ik gaarne doen," zeide ik: "maar het behoeft niet. Wat mijn +vader eens voorneemt en belooft, dat vergeet hij niet: heb dus maar +geduld, vriend Helding! gij zult de verlangde narichten bekomen. God +geve, dat zij tot een gelukkig einde mogen strekken." + +Nauwelijks had Helding mij verlaten, en nog zat ik te peinzen over het +medegedeelde nieuws, toen de deur mijner kamer zachtjes openging en ik +in den tegenover mij geplaatsten spiegel mijn moeder herkende, die bleek +en bezorgd van uitzien, met langzame schreden naar mij toekwam. + +"Was het Monsieur Helding niet, die daar uitging?" vroeg zij, terwijl +zij met de eene hand, waarin zij een open brief hield, op den rug van +mijn stoel leunde, en met de andere zich een traan uit het oog wischte. + +"Dezelfde, Moederlief!" zeide ik, rood wordende. + +"Wat had die nu weer te vertellen?" vroeg zij, met een ontevreden blik. + +"Hij kwam mij bedanken, omdat ik hem laatst te huis gebracht heb, toen +hij te veel gedronken had." + +"En was deze de eenige reden zijner komst?" vroeg zij, het hoofd +langzaam buigende: "Ferdinand! Ferdinand! wat hebben uw ouders u gedaan, +om hen zoo te misleiden? wat beteekenen die gestadige gangen en +boodschappen naar en van dat huis van Heynsz? O! zoo gij wist, hoeveel +tranen gij mij kost, en hoe ik om uwentwille reeds twee nachten +slapeloos heb doorgebracht! zoo gij wist, hoe uw brave vader zijn leed +verkropt, en, wanneer ik vraag, wat hem deert, het hoofd schudt, en +alleen met een zucht antwoordt. Hoe zijt gij veranderd, Ferdinand! gij, +wien wij eens oprecht en vroom gekend hebben! Ach! het was niet zonder +reden dat ik opzag tegen die verre reize, die gij nog zoo jong en zonder +opzicht ondernomen hebt. Wij steunden op de vastheid van karakter en de +brave grondbeginselen, die wij, in onzen ouderlijken hoogmoed, ons +verbeeldden dat gij bezat. Maar bitter zijn wij voor onzen eigenwaan +gestraft. Helaas! gij waart nog te jong en onervaren! en gij zijt tegen +de verleiding niet bestand geweest. Het gebed, dat ik dagelijks tot God +voor u opzond, is niet verhoord geworden. Zeg mij, Ferdinand! zeg mij +toch, heb ik mijn zoon verloren?--Ach! ik was zoo innig verblijd over +uwe terugkomst: ik had mij zooveel genoegen van u voorgesteld:--en thans +zie ik, dat mijn blijdschap droefheid had moeten zijn."--Onder het uiten +dezer laatste woorden boog zij haar hoofd op mijn schouder neder en +weende bitterlijk. + +Haar innige smart verscheurde mij de ziel, en ik was zelfs zoo onthutst +en ontroerd, dat ik in de eerste oogenblikken vruchteloos naar woorden +zocht, en niet anders doen kon, dan haar koude hand in de mijne te +klemmen, den arm om haren hals te slaan, haar bleek gelaat te kussen en +tranen van weemoed aan haar boezem te schreien. "Moeder!" zeide ik +eindelijk: "lieve moeder! matig uw verdriet." + +"Ik zie ten minste," zeide zij, terwijl zij zich langzaam uit mijn +omhelzing losmaakte en zich naast mij nederzette: "ik zie, dat gij nog +niet geheel verdorven zijt, dat er nog hoop is op uw behoud; want uw +hart is nog vatbaar om getroffen te worden. O! beloof mij, dat gij den +verkeerden weg zult verlaten, dien gij zijt ingeslagen, dat gij alle +banden, die u aan dat slechte voorwerp verbinden, zult losscheuren: en +alles, alles zal vergeven en vergeten zijn: ik zal juichen en zeggen met +den vader uit de gelijkenis: "ziet! mijn zoon was verloren en hij is +wedergevonden." + +"Maar," zeide ik: "ik betuig u, dat er geene banden te verbreken vallen: +dat ik door u, door mijn vader verkeerd word beoordeeld: dat...." + +"En waarom dan uw gedrag niet opgehelderd? Wie heeft recht op uw +vertrouwen, op uw openhartigheid, zoo uw vader dit niet heeft? Hoe kunt +gij vergen, dat hij of ik geloof zouden slaan aan de ongerijmde en +nietige uitvluchten, waarmede gij uwe verkeerdheden poogt te bemantelen. +Ferdinand! wees niet verstokt in het kwade. Een gulle bekentenis, een +oprecht berouw zouden uws vaders rechtmatigen toorn ontwapenen; maar een +hardnekkigheid als de uwe moet hem verbitteren." + +"Maar vader," zeide ik, "had mij beloofd zijn oordeel te zullen +opschorten, tot zich het oogenblik zoude opdoen, waarin ik hem een +volkomene, geheel voldoende opheldering zoude kunnen geven. Dat +oogenblik nadert met rassche schreden. En dan, geloof mij, dan zal mijn +gedrag u in een ander licht voorkomen, dan het thans doet. Waarom dan +ook niet een weinig op mij vertrouwd, wanneer ik u mijn onschuld betuig +en u verzeker, dat gij zonder billijke oorzaak tranen stort?" + +"Is dat geheim dan zoo diep, zoo vreeselijk," vroeg mijn moeder, "dat +gij het ook aan mijnen boezem niet kunt uitstorten? Ach! het zou u +goeddoen, en mij ook, Ferdinand! want, hoe fraai uw woorden ook zijn, ik +ben nog niet gerust. Misschien misleidt gij uzelf: er moet stellig eenig +kwaad, iets verkeerds zijn bij een geheimenis, die men aan eene moeder +niet kan openbaren." + +"Lieve moeder!" zeide ik, de hand drukkende, die zij mij vleiende +toestak: "geloof mij, mijn vurigste wensch op dit oogenblik zoude wezen, +om mij aan uw hart te storten en u alles te ontdekken.--Ja, ik gevoel, +dat zoo gij langer bleeft aandringen, ik de kracht niet zoude hebben, u +weerstand te bieden: dat ik, tot welken prijs dan ook, de bron uwer +tranen zoude willen drogen. Maar zoo ik nu sprak, zou ik een +woordbreker, en bijgevolg een schurk zijn;--en dat toch wilt gij van uw +zoon niet maken?" + +"Het kan dan niet anders," zuchtte mijn moeder: "neen, een woordbreker +moet gij niet worden:--alleen maar begrijp ik niet, waartoe dergelijke +dwaze geheimen dienen. Ik zie niet, dat iets, dat goed en ordentelijk +is, behoeft verborgen te blijven. Misschien dwaal ik, en heb ik geen +ondervinding genoeg, maar ik kan het mij maar niet voorstellen." + +Zij sprak wel waarheid, die goede moeder, want nooit had haar geest of +haar verbeelding eene gedachte gekoesterd, welke zij niet zou hebben +durven openbaren; en haar reine ziel was een spiegel, waarin zij ieder +vergunde te lezen. + +"In allen gevalle," vervolgde zij, "hoop ik, dat die oplossing spoedig +moge plaats hebben; want ik zou ziek worden van die onzekerheid; en +dan," terwijl zij mij den brief toereikte, "hier is een uitnoodiging van +uw Tante Van Bempden tegen Zaterdag over acht dagen, om mijn verjaardag +op Heizicht te komen vieren: ik had mij veel genoegen van die partij +voorgesteld;--maar nu weet ik waarachtig niet of ik het wel aanneem; ik +kan met geen opgeruimd hart aan tafel zitten en de gelukwenschingen der +gasten ontvangen, zoolang dit geval niet is opgehelderd." + +"Gij zijt onbillijk, lieve moeder!" zeide ik: "waarlijk, gij zijt +onbillijk tegen mij. Ik kan beseffen, dat deze zaak u hindert; maar +dewijl ik u mijn woord heb gegeven, dat uw bezorgdheid ijdel is, mocht +ik toch hopen, dat gij nog vertrouwen genoeg in mij zoudt bezeten +hebben, om met eenige kalmte den loop der gebeurtenissen af te +wachten.--Voorheen, lieve Moeder! was het genoeg, dat ik u eenmaal iets +verzekerde, om er u de vaste overtuiging van te geven. Heugt het u nog, +toen eens de _girandolle_ in de zaal aan gruis was gevallen, en iedereen +beweerde, ik moest het gedaan hebben; want ik had den ganschen morgen in +de kamer gezeten en niemand buiten mij was er geweest, dat gij toen +zeidet: "neen! Ferdinand heeft het niet gedaan; hij zegt het zelf"--En +zou ik sedert dien tijd zoo veranderd zijn, dat er op mijn woord geheel +niet meer te bouwen ware?" + +"Ja Ferdinand!" zeide, zij, mij met aandoening omhelzende: "ik geloof u; +want het zou al te afschuwelijk zijn, indien ook deze betuigingen valsch +waren: en echter," vervolgde zij, mij met een weemoedigen blik +aanziende: "gij hebt onlangs een weinig ... gedraaid." Het goede mensch +wilde niet zeggen: _gelogen_. "Maar spreken wij daar niet over," voegde +zij er bij, ziende, dat ik rood werd en haar smeekend aanzag: "dat was +voor het eerst en voor het laatst, nietwaar? O! zeg mij, dat het voor 't +eerst en voor 't laatst was: ik heb er behoefte aan, dit te +gelooven.--Ach! zonder die noodlottige misleiding had ik u nooit +verdacht." + +"Moeder!" zeide ik: "gij beschaamt mij te recht: ja! dat was voor 't +eerst, en, God is mijn getuige, het zal ook voor 't laatst zijn. Daar! +deze kus moge u tot bevestiging strekken dat ik deze belofte heilig +houden zal." + +"Dat wensen ik," zeide zij: "nu, wij zullen dan het geval laten zooals +het is, en ik zal trachten, mijne bekommernissen te overwinnen. Zoo ik u +verkeerd beoordeeld heb, gij zult het mij niet kwalijk nemen, nietwaar? +Ach! gij weet niet, hoe teeder een moeder aan haar kind gehecht is, en +hoe vele angsten haar hart benauwen, wanneer zij slechts veronderstelt, +dat het van den rechten weg zoude kunnen afwijken." + +Hier droogde de beste vrouw haar tranen af, en verliet mij, meer gerust +te mijnen opzichte, dan toen zij gekomen was. + +Dienzelfden avond ontvingen wij een afscheidsbezoek van Reynhove, die +aan mijn vader meer omstandig kwam mededeelen hetgeen hij mij reeds met +een paar woorden gezegd had, dat hij naar Den Haag ging en moeite zoude +doen om _geëmployeerd_ te worden. + +Er was, had hij gehoord, een bediening opengekomen, waaraan geen +onbelangrijke werkzaamheden verbonden waren, en hij hield zich +overtuigd, dat zijn vader, zijn besluit vernemende, zich daarover +verheugen zou en alle pogingen in het werk stellen, om hem zijn doel te +doen bereiken. "Ik heb," zoo eindigde Reynhoves verhaal, "lang genoeg +als een _oiseux_ meubel rondgeslenterd en UEd. heeft mij doen zien dat +het tijd wordt, iets degelijks bij de hand te nemen." + +Het behoeft niet vermeld te worden, dat het voornemen van Reynhove door +mijn vader hoogelijk goedgekeurd werd: mijn moeder wenschte hem +insgelijks allen voorspoed op zijne voornemens: Suzanna zeide lachende: + +"Ik weet niet, Mijnheer Reynhove! maar mij dunkt, het zal u vreemd +voorkomen, den dag op een bureau door te brengen met over allerlei +vervelende schrifturen te gapen, en + + Omschanst te zitten met papieren, + Die door de slaafsche zinnen zwieren. + +Mij dunkt ik zie u daar zitten met een groote pen achter 't oor, een +morslap vol inktvlakken op de rechtermouw, en een aschgrauwen overrok +aan, waar de kantoorlucht niet meer uit te kloppen is." + +"Ik zie wel, dat gij nooit naar Den Haag geweest zijt, Santje!" zeide +ik: "gij stelt u de kantoren aldaar voor, gelijk dat van een +Amsterdamsen koopman, waar het licht door de lantaren van de +binnenplaats invalt en men te drie uren al bij de kaars moet zitten. +Neen! ginds gaat het vroolijker toe: men zit in ruime, luchtige kamers, +en de groote bezigheid bestaat er, in de courant te lezen, en te praten +over de nieuwtjes van den dag en om het uur eens een pen te versnijden." + +"Wel! hoor mij dat jongmensch eens aan," zeide Suzanna: "die praat over +kantoren en maakt vergelijkingen, en denkt, dat hij het recht heeft om +aardigheden te zeggen, omdat hij een blauwen Maandag in den handel is. +Denk je dan, Ferdinand! dat men in Den Haag niets uitvoert, omdat men er +juist niet den geheelen dag lettertjes zit te kladden en sommetjes zit +te maken, trots den besten schooljongen?" + +"Mejuffrouw neemt het zoo goed voor Den Haag op," zeide Reynhove, "dat +ik er niets weet bij te voegen. Maar is het mogelijk, dat UEd. daar +nooit geweest is?--Mij dunkt, de familie moest daar eens eenige dagen +komen passeeren: het zoude mij een innige volupteit zijn, u rond te +leiden en het interessantste te laten zien." + +"Ja, indien UEd. dat van papa gedaan kon krijgen," zeide Suzanna, "dan +zou ik u voor den welsprekendsten man uit de Zeven Provinciën houden: +maar daar is geen kijk naar." + +"Wacht maar," zeide mijn vader: "als ik eens oud word, en op mijn +muiltjes ga leven, dan zullen wij eens zien wat wij doen." + +"Ja!" hernam Suzanna: "als ik zoo lang moet wachten, dan zal ik zelve al +wel te hokvast geworden zijn, om nog uit te vliegen. Wat zijn de mans +toch gelukkig! daar heb je Ferdinand, die is half Europa al rond +geweest, en ik, die evenzoo goed recht had iets anders te zien, ik zal +misschien mijn leven ten einde zien loopen, zonder ooit in Den Haag te +zijn geweest." + +"Den Haag zou er het meeste bij verliezen," zeide Reynhove, "maar, als +ik vragen mag: waarom zoude uw broeder u daar niet heenbrengen? dan had +UEd. een Mentor van ondervinding bij u." + +"Een mooie Mentor!" riep Suzanna uit: "ik bedank u hartelijk. Wel ja! +met een Broeder te reizen is ook wel een laatste toevlucht! Weet UEd. +dan niet, Mijnheer Reynhove! dat van al de meisjes op den aardbodem er +geene is, waarover men zich minder bekommert, dan over eene zuster?" + +"Daar laat gij u onvoorzichtig uit, Santje!" zeide ik; "ik wilde u juist +voorstellen, u in het volgende voorjaar eens derwaarts te brengen; maar, +nu ik dat hoor, zal ik er wel deugdelijk op passen." + +"O! Mejuffrouw meent het niet," zeide Reynhove: "ik recommandeer u +ernstig aan, bij die goede intentie te volharden. Het zal u wel +bevallen, en wij zullen alles in 't werk stellen om u een goed accueil +te procureeren." + +"Gij ziet, Mijnheer wil ons volstrekt in Den Haag hebben," zeide ik. + +"Dat wil ik," zeide Reynhove: "of liever, want het zoude inconvenant +zijn, van mijn wil te praten, ik wensch het vurig." + +"Ja," zeide Suzanna: "om als een berenleider met ons rond te loopen en +ons aan de menschen te toonen als iets nieuws, al roepende: "_kijkt!_ +menschen! _kijkt!_ Hier heb je den nieuwbakken Amsterdamschen koopman +van het mannelijk geslacht, met zijn zusje, een onnoozel ding, dat nog +van geen toeten of blazen weet. Ja! denk je, dat ik niet weet, hoe men +ginds met onze kleeding en manieren den spot drijft?" + +"UEd. is het toch niet, die voor spotternij beducht kan zijn?" vroeg +Reynhove. + +"Die kan je in uw zak steken, Santje!" zeide ik. + +"Volstrekt niet," zeide Reynhove, eenigszins verlegen over de +uitlegging, die ik aan zijn woorden gaf, "ik bedoelde alleen te zeggen, +dat Mejuffrouw boven alle bespotting verheven is." + +"Wat zeggen de Heeren Blaek toch wel over uw spoedig vertrek?" vroeg +mijn moeder, een andere wending aan het gesprek willende geven. + +"O!" antwoordde Reynhove: "den ouden Heer heb ik weinig gezien, en die +zal over mijne absentie niet treuren:--en wat Lodewijk betreft...." hier +zweeg hij opeens, en zag mij zijdelings aan. + +"Wel!" zeide mijn vader: "ik hoop toch niet, dat gij kwade vrienden +scheidt?--ofschoon ik erken, dat gij beter gezelschap kunt kiezen." + +"Neen," antwoordde Reynhove: "'t is maar: ik dacht, dat ik hem goed +kende, en ik zie alweder, dat ik mij in hem bedrogen heb.... ofschoon +deze reis strekt het niet tot zijn schande:--maar ik wil daar liever +hier over zwijgen.--Heeft UEd. al gehoord, dat zijn jacht weer in 't +water is gewerkt, ik zoude het voor een mirakel gehouden hebben; er zijn +toch knappe werklieden hier ter stede:--er is bijna niets aan het +vaartuig beschadigd en het zal met een kleine reparatie weer zoo goed +wezen, als ware er niets gebeurd". + +"Er zijn lieden, wien alles medeloopt, tot zij eindelijk het lid op den +neus krijgen," zeide mijn vader. + +Na nog een wijl gezeten te hebben, vertrok Reynhove. "Ik weet niet," +zeide hij, toen ik hem uitliet, "wat ik van Lodewijk denken moet. Hij +was dezen middag louter attentie en beleefdheid jegens zijn cousine, die +heden voor een paar dagen in de stad is, en zeide haar meer _douceurs_, +dan zij anders in een jaar van hem hoort. Zij scheen er zelve verbaasd +over: wat dit voorspelt, weet ik niet; maar het zou mij niet +verwonderen, indien hij eens begon te beseffen, dat het tijd werd, wijs +te worden.--Men bemerkt de waarde van een schat ook nooit beter, dan +wanneer men gevaar geloopen heeft, dien te verliezen." + +"In waarheid!" zeide ik: "wat gij mij daar vertelt bevreemdt mij. Ik kan +toch niet denken, dat hij inderdaad oogmerken op haar heeft." + +"Noch ik," hernam Reynhove: "maar de zaak is waar en gij kunt er uw +profijt mede doen. Adieu." + +Den volgenden dag had ik toevallig, door het afspringen eener +comparitie, welke ik had moeten bijwonen, een uurtje voor den eten vrij, +en Suzanna, die zich reeds menigmalen beklaagd had, dat zij niets aan +mij had, nam die gelegenheid waar om mij met haar naar Tante Letje te +tronen. + +"Wel!" zeide deze, toen ze mij zag: "het is goed, dat gij komt, Neef! Ik +had u anders al een boodschap willen sturen. Ik wenschte u eens onder +vier oogen te spreken, wanneer het u gelegen komt." + +"Ei! ei!" zeide Suzanna: "mag ik er niet bij wezen? "Nu! dan zal ik zoo +aanstonds maar optrekken: 't is toch hard, dat ik mijn cavalier zoo +spoedig weder verliezen moet: men heeft al moeite genoeg om hem te +krijgen." + +"Neen! dat is juist de bedoeling niet," zeide Tante: "maar van avond of +morgen, als 't u belieft."--En zij zette daarbij zulk een statig gezicht +tegen mij, dat ik alweder ook van dien kant een donderbui voorzag.--Ik +was echter gedwongen mijn nieuwsgierigheid op te schorten, en wij zaten, +na eenig onderhoud over verschillende zaken, te luisteren naar het +verslag dat Tante ons gaf van een dierbare predikatie, welke zij in de +weekbeurt een paar dagen te voren gehoord had, toen wij een koets +hoorden stilhouden. Er werd aan de huisdeur gescheld: er kwam iemand de +trappen op: de deur ging open:--en Henriëtte Blaek stond voor onze +oogen. Zij was bevallig gelijk altijd: maar zag toch eenigszins +betrokken van uitzicht, en bleef, toen zij ons bemerkte, onthutst en +verlegen aan de deur staan. + +"Kom binnen, Jetje-lief!" zeide Tante Letje: "daar doet gij wel aan, +kind! van mij eens te komen opzoeken." + +"Uw dienaresse, Juffrouw Huyck!" zeide Henriëtte, terwijl zij nader trad +met het voorkomen van iemand, die een kloekhartig besluit neemt: +"verschoon mijn vrijpostigheid: de meid zeide, ik zou maar boven gaan: +ik wist niet, dat UEd. bezoek had. Ik kwam u het boek terugbrengen, dat +UEd. mij geleend heeft. Goeden morgen, lieve Santje! hoe gaat het u?" En +zij drukte met minzaamheid de hand van Suzanna. Wat mij betrof, ik +bekwam geen enkel woord: een nijging, zoo stijf en afgepast alsof zij +een onbekende gold, was alles, waarmede zij te kennen gaf, mijne +tegenwoordigheid te hebben opgemerkt: en hoewel een lichte blos haar +wangen kleurde, haar oogen teekenden koele onverschilligheid en geen +trek in haar gelaat veranderde. Suzanna en ik keken elkander aan: wij +wisten niet, waaraan die stijfheid toe te schrijven. + +Ik ging een stoel voor haar krijgen; maar zij hield zich, of zij zulks +niet opmerkte en nam plaats op een anderen, die nevens haar stond. + +"En hebt gij er smaak in gevonden?" vroeg Tante, het boek aannemende: +"heeft u de lezing nogal gesticht?"--Het waren predikatiën, ik weet niet +meer van wien. + +"O ja! mijn waarde Juffrouw!" antwoordde zij: "het is een uitnemend +schoon werk: en mijn oom heeft de goedheid gehad er een exemplaar van +voor mij te koopen." + +"Zoo! dat is goed. En hoe maakt het uw Heer oom?--Wèl?--Dat verblijdt +mij hartelijk. En hoe maakt gij het zelve, lieve Jetje? Mij dunkt, niet +zoo wel, als toen ik u de laatste reize zag." + +"Integendeel, Mejuffrouw!" antwoordde zij: "ik ben wel, volkomen wel!" +en zij beet zich op de lippen. + +"Neen waarlijk!" vervolgde Tante: "UEd. ziet er niet te best uit. Ik kan +het nogal begrijpen: de schrik van dat ongeval op zee bij dien storm zal +u nog door de leden zitten.--Nu! dat is al een gezegende bewaring +geweest! En wel mocht gij zeggen: "laet mij de watervloet ende laet de +diepte mij niet verslinden."" + +"Gij hebt er toch geen nadeelige gevolgen van gehad, Mejuffrouw?" vroeg +ik. + +"Neen Mijnheer!" antwoordde zij, op een koelen toon: "en ik doe mijn +best, om die gebeurtenis met al haar gevolgen uit mijn geheugen te +wisschen." + +Ik was geheel uit de lijken geslagen door deze verklaring, waarvan ik +den zin maar al te wel begreep; en Suzanna keek haar vriendin aan, als +wilde zij zeggen: "hoe heb ik het met u?"--doch Tante, die de bedoeling +van Henriëttes woorden niet opmerkte, nam weder het woord: + +"Dat is niet goed, Jetje-lief! Een zoo verschrikkelijke gebeurtenis en +welke zoo duidelijk aantoont, dat de Heere hen niet verlaat, die in nood +tot Hem roepen, moet gij niet moedwillig vergeten; maar zij moet u tot +een spoorslag strekken om uw leven toe te wijden aan Hem, die u behouden +heeft." + +"UEd. heeft volkomen gelijk, Mejuffrouw!" zeide Henriëtte: "ik heb mij +slechts verkeerd uitgedrukt: ik gevoel zeer wel, welk een plicht van +dankbaarheid op mij rust en hoop dat nimmer te vergeten." + +"Ja!" vervolgde Tante: "dat zware weer heeft al wat schade gedaan: daar +is, hoor ik, bij Colhorn een gat in den dijk geslagen en ik weet niet, +hoe vele duizenden dat aan herstellen kosten zal. Wel is dit wederom een +bezoeking des Heeren en een straf der ontrouwe gemeente, dat zij zulke +ongeloovige en bedrieglijke leeraars en herders beroept, gelijk nog +onlangs heeft plaats gehad in de verkiezing van den Sociniaanschen +Boterbloem, die mede een van dezulken is, "die ydelheyt spreecken ende +leugen sien, ende seggen: de Heere heeft gesproken; daer de Heere haer +niet gesonden en heeft: en daarom zeyt de Heere: ik zal hen door eenen +grooten stormwint in mijne grimmigheyt splijten ende daer sal een +overstelpende plasregen zijn in mijnen toorn, ende groote hagelsteenen +in mijne grimmigheyt, om dien te verdoen."" + +"Heden Tante!" zeide Suzanna, met een onnoozel gezicht: "is het de +schuld van Ds. Boterbloem, dat de dijk doorgebroken is? Vader zeide, het +was de schuld van het Dijkcollege, dat met de Vijf Steden overhoop lag." + +"En wat is dit anders," vroeg Tante, het gezegde mijner zuster ernstiger +opnemende dan het verdiende: "dan een bevestiging van hetgeen ik zeide? +Zijn dezen niet de mannen, "die ongerechtigheyt bedengken, en die quaden +raet raden in de stadt?--En zijn zij geen blinde leidslieden der +blinden, die de gemeente is haar afval voorgaan?" + +"Ik geloof wel, dat UEd. gelijk heeft," zeide Suzanna: "want daar is de +Dijkgraaf Mr. Coenraad van Vlingerhoed, die draagt een bril: de +Secretaris, Jonker van Bitterenvleugel, is zoo bijziende, dat hij mij +laatst op een salet voor Tante Van Bempden aanzag: van de Heemraden +heeft er een de grauwe staar, de tweede is eenoogig, de derde is scheel, +en nummer vier is alle namiddagen zoo dronken, dat hij den weg naar zijn +huis niet alleen kan vinden.--UEd. zegt dus wel te recht, dat het een +blind college is." + +"Nichtje!" zeide Tante, eenigszins geraakt: "hoe lange sult gij de +slechtigheyt beminnen, ende de spotterye begeeren." Wat gij zegt, is +bijwijlen zeer aardig; maar wanneer men ernstig spreekt, is het +gekscheren ongepast en onwelvoeglijk. Gij weet zeer wel, dat ik +geestelijke blindheid bedoel en met geene lichaamsgebreken spot, zooals +gij doet." + +Suzanna keek eenige oogenblikken vrij zuur: ik zelf was een weinig +verwonderd geweest over haar uitdrukkingen; want, hoe geneigd ook om met +alles te schertsen, was zij nooit gewoon den spot te drijven met +ernstige zaken, of door hare gezegden iemand te ergeren en te +ontstichten. Ik schreef dan ook haar woorden aan de ware oorzaak toe: +namelijk aan wrevel over de koele handelwijze van Henriëtte jegens mij, +dien zij achter een voorgewende luchthartigheid wilde verbergen: en +waardoor zij, gelijk doorgaans in diergelijke gevallen plaats heeft, +scherp in stede van geestig werd. Zij gevoelde echter haar ongelijk: +"Tante!" zeide zij, na een oogenblik zwijgens opstaande en haar een kus +gevende: "vergeef mij: ik sprak zonder nadenken, gelijk mij wel meer +gebeurt. Ik ben ... ik heb iets dat mij hindert."--Hier begon zij te +schreien en zag Henriëtte aan met een verwijtenden blik. + +"Neen!" zeide Tante, haar omhelzing beantwoordende: "ik weet het ook +wel, gij behoort niet tot de "spotters onreyne," waarvan in den eersten +Psalm gesproken wordt, noch ook tot de zoodanigen, die de bestraffinge +niet hooren." + +"Zullen wij den Heer Blaek ook op het feest bij Tante Van Bempden zien?" +vroeg ik aan Henriëtte: ik dorst haar niet vragen, of zijzelve komen +zoude. + +"Ik weet het niet, Mijnheer!" antwoordde zij, op de klok ziende, als +iemand, die vertrekken wil, maar het bezoek toch niet korter wil maken +dan de betamelijkheid vordert. + +"UEd. komt toch, Tante?" vroeg Suzanna. + +"Ik heb de noodiging aangenomen," antwoordde Tante, "ofschoon ik wel +gewenscht had, dat zuster Van Bempden een anderen dan den dag van +Zaterdag tot deze feestviering had uitgekozen. Het wordt somtijds laat: +en dan is men minder gestemd, den dag des Heeren behoorlijk te vieren." + +"Ja! lieve Tante!" zeide ik: "dat is waar; maar UEd. zal met mij +instemmen, dat Mama niet wel haar verjaardag verzetten kon, en dat Tante +bovendien gebruik maakt van de gelegenheid, dat Papa eens uit kan gaan, +daar hij altijd in het midden van de week zoo bezet is." + +"Ja dat weet ik," hernam Tante: "maar, naar mijn begrip ware het +voegzamer geweest, dat de plechtigheid ten huize uwer ouders had plaats +gehad; er zouden dan wel zooveel gasten niet hebben kunnen zijn; maar +mij dunkt, op een verjaarfeest behoort ook niemand buiten de naaste +bloedverwanten: en die had moeder wel kunnen bergen." + +"Zeg dat maar niet, dat Mama het hoort," zeide Suzanna: "het goede +mensch treurt er al genoeg over, dat er om harentwille zooveel omslag +gemaakt wordt; maar Tante was er zoo op gesteld: en men begreep, dat de +groote en kleine kinderen zich buiten meer dan in de stad zouden +vermaken, enz." + +Hier stond Henriëtte op. "Mejuffrouw Huyck!" zeide zij, na een wijl te +hebben geaarzeld, "UEd. zal mij verschoonen; maar ik mag niet langer +blijven: het is later dan ik dacht, en...." + +"Wel heden! wilt gij nu reeds vertrekken?" vroeg Tante: "gij zit pas." + +"Mijn oom wacht mij: wij eten vroeg, en na den middag weder naar buiten +te rijden: ik durf niet vertoeven." + +"Rijdt gij naar huis, Jetje?" vroeg mijn zuster, opstaande, met de +houding van iemand, die een besluit neemt. + +"Ja lieve!" antwoordde Henriëtte: "het is wat laat en uit den weg: +anders zou ik u voorstellen om u te huis te brengen; maar ik durf aan de +paarden van oom zulk een omweg niet te laten doen." + +"Neen! dat behoeft ook niet," hernam Suzanna: "maar ik wil toch gaarne +een eind met u rijden: ik moet bij Carlin wezen om lint te koopen: dat +is toch in uw weg en gij kunt mij daar afzetten." + +"O! zeer gaarne!" zeide Henriëtte, op een toon, die aanduidde, dat zij +het gezelschap van haar boezemvriendin voor deze reis wel zou kunnen +gemist hebben. + +"Gij blijft toch nog wat, Neef!" zeide Tante: "dan kan ik u dadelijk +zeggen wat mij op het hart ligt." + +"Ik ben tot uw dienst," zeide ik, terwijl Henriëtte afscheid nam en +Suzanna mij in 't heengaan een blik toewierp, die zooveel zeggen wilde, +als dat zij voor mijn belangen zoude waken. Met een zucht zag ik beiden +vertrekken. + +"Wel neef! dat trof ongelukkig," zeide Tante, toen wij alleen waren: +"maar verbeeld u, daar dacht ik in het eerst geheel niet aan uw mislukt +aanzoek bij den Heer Blaek. Ik verwonderde mij reeds, dat gij alle drie +zoo stil en zoo zonderling waart. Maar om u de waarheid te zeggen, ik +zou haast denken, dat zij nogal instemt met de meening van haar oom: +want ik kan niet vinden, dat zij u bijzonder voorkomend behandelde." + +"Dat heeft mij ook getroffen," zeide ik: "en ik was er verre af, mij op +zulk een koelheid te verwachten. Ik weet niet, waarmede ik haar +welwillendheid zoo op eenmaal verbeurd heb; en dat kwelt mij." + +"Ik wil het wel gelooven," hernam zij: "maar gij moet u in deze +beproeving troosten met de gedachte, dat alles naar Gods wijzen wil +geschiedt en dat elke kleine teleurstelling tot bevordering van uw +eeuwig heil moet strekken. Maar om te komen tot hetgeen ik u zeggen +wilde: uw vader is gisteren bij mij geweest en heeft mij gewaarschuwd +tegen die lieden, die bij Heynsz wonen. Hij zegt, dat de man onder een +valschen naam bij mij gekomen is: en de dochter is, naar hij gelooft, +ook van dezulken, tegen wie ik op mijn hoede moet wezen. Het rechte +wilde hij niet zeggen; maar hij verwees mij tot u om nadere uitlegging +van zijn woorden. Wat is daarvan? Is dat Juffertje wezenlijk zoo slecht? +dan heb ik mij in haar bedrogen; want ik zag haar aan voor zulk eene +"die rein van harte was ende yverig in alle goede wercken."" + +"Ik weet van haar niets kwaads," antwoordde ik, verheugd van te +ontwaren, dat mijn vader zijn vermoeden omtrent mij ten minste niet aan +Tante had medegedeeld: "en wat haar vader betreft," vervolgde ik, +"Helding heeft mij verhaald, dat hij vertrokken is." + +"Ja," hernam zij: "dat heeft mij uw vader ook verteld: doch dat is ook +al wonderlijk in zijn werk gegaan; want hij is, volgens het zeggen van +uw vader, eergisteravond met de nachtschuit heengegaan en te +Nieuwersluis er uitgestapt en er niet weder ingekomen: maar verdwenen, +niemand weet waarheen.--Dus wil ik maar zeggen, ofschoon ik mijn naaste +niet veroordeelen mag, dat daar toch iets achter schuilt. 't Is een +wonder, zooals uw moeder laatst aanmerkte, dat Heynsz zulke lieden bij +zich heeft ontvangen." + +"Inderdaad!" zeide ik: "maar zooals ik zeide: ik weet van beiden geen +kwaad: ofschoon ik beken, dat het mij aangenaam zijn zal, niets meer van +hen te hooren; want sedert mijn terugkomst alhier kan ik mij niet +bewegen of ik ben gedwongen, over hen te hooren spreken; het is of zij +mijn booze geesten zijn, die mij in wezenlijkheid of in verbeelding +altijd en overal vervolgen." + +Ik had deze woorden nauwelijks geuit, of zij werden bevestigd. De deur +ging open, en Amelia trad binnen.--Men moet weten, zoo men het niet +reeds heeft opgemerkt, dat mijn goede Tante altijd voor iedereen te huis +was: en dat haar meiden dus nooit iemand aandienden; maar elk, wiens +gezicht zij eenmaal gezien hadden, dadelijk naar boven stuurden. + +Wij waren alle drie onthutst. Amelia was echter de eerste, die de +verrassing te boven kwam: en zelfs geloof ik, dat mijne tegenwoordigheid +haar bemoedigde. + +"Mejuffrouw!" zeide zij, zich tot Tante wendende, eer deze nog het +vermogen had van haar toe te spreken: "ik kom als smeekeling tot u. Ik +heb, in deze groote volkrijke stad, niemand op wiens goedwilligheid ik +staat kan maken, buiten u--en uw Heer Neef," voegde zij er blozende bij: +"ik weet, dat mijn komst en mijn verzoek onbescheiden zijn:--en ik zal +het u niet euvel duiden, zoo UEd. mij ongetroost terugzendt; maar u +niettemin dankbaar blijven voor het goede, mij bewezen." + +"Ga zitten, Juffertje!" zeide Tante, die aan de buitengewone ontroering, +welke op Amelia's wezenstrekken zichtbaar was, wel bespeurde, dat zij +door geen onbeduidende oorzaak tot haar gedreven werd: "ik help gaarne, +wie ik kan: want dat is ons voorgeschreven: maar wilt gij ook iets +drinken? Gij ziet er zoo ontdaan uit. Is u een ongeluk overkomen?" + +"Wil ik mij niet liever verwijderen?" vroeg ik, weinig trek gevoelende +van opnieuw in Amelia's belangen gemoeid te worden: "Mejuffrouw heeft u +wellicht iets in 't geheim te zeggen." + +"Neen, blijf nog wat hier, Neef!" zeide Tante, die, geloof ik, bevreesd +werd om zich met Amelia alleen te bevinden: "en krijg dat fleschje met +die droppeltjes eens uit het hoekkastje, en de waterkaraf.--Toe! drink +eens, arme ziel! gij zijt waarlijk geheel van uw stuk." + +"Ik dacht niet, dat ik nog vatbaar was voor een diergelijke ontroering," +zeide Amelia: "ik heb grootere tegenspoeden en bekommernissen, dan die +ik heden ondervind, moedig doorgestaan; maar nooit ook, neen, nooit te +voren had ik een vernedering ondergaan als deze. Ik heb de +wederwaardigheden der wereld met gelatenheid gedragen;--maar ik was niet +geboren om mij door een ellendige spion te zien beleedigen, als ware ik +een schandvlek mijner kunne." + +"Wat is er gebeurd?--Wie heeft u beleedigd?" vroegen Tante en ik, bijna +gelijktijdig. + +"Wat hij gezegd heeft," zeide Amelia, "doet er niets toe: zijne +uitdrukkingen zijn misschien te verschoonen: hij is niet gewend met +beschaafde lieden om te gaan: hij kon mij zijn huis uitzetten: hij is er +meester in en heeft daar het recht toe; maar het is laag en +onverschoonlijk van hem mij te beleedigen, op een oogenblik, dat ik +alleen en van elk verlaten ben.--Ik kan, ik mag niet langer onder zijn +dak blijven;--maar waarheen zal ik mij wenden?--Gij alleen Mejuffrouw, +gij kunt mij helpen. O! ik bid u, wijs mij een wijkplaats aan bij +eerlijke lieden, waar ik mijn intrek nemen kan. Ik zal er niet lang +vertoeven, ik beloof het u.--Geld ontbreekt mij niet: ik verlang niet +als een verblijf, hoe klein ook, waar ik rust kan vinden en voor alle +bezoeken veilig mag zijn." + +"Ja!" zeide Tante: "dat is nu goed en wel; maar er worden zooveel rare +dingen van uw vader en u verteld, dat ik eerst nog wel wat naders van u +dien te vernemen, eer ik u bij anderen recommandeer." + +"Daar zult gij gelijk aan hebben, Zuster!" zeide een stem achter ons. +Wij wendden alle drie het hoofd om:--en mijn vader trad de geopende deur +binnen. Hij was, gelijk ik naderhand vernam, naar de woning van Heynsz +gegaan om met Amelia te spreken; doch, daar zij juist vertrokken was, +haar op den voet gevolgd, en kort na haar de opene voordeur bij Tante +ingetreden. + +Geheel verschillend was de indruk, welke zijn plotselinge verschijning +op ons waakte. Tantes gelaat helderde op: en het was te zien, dat de +komst van haar broeder haar uit een machtige verlegenheid redde: Amelia +zag hem aan zonder schrik, maar met verwondering en ongerustheid, en als +vermoedde zij, dat het van dien man afhing hoe haar lot zou beslist +worden. Wat mijzelf betreft, ik was geheel uit het veld geslagen; want +ik voorzag niet slechts nieuwe onaangenaamheden voor mij, en verkeerde +uitleggingen van mijn tegenwoordigheid daar ter plaatse; maar ook beefde +ik voor Amelia; en alleen de kennis, die ik van mijns vaders strikte +eerlijkheid bezat, boezemde mij eenige hoop in. + +Mijn vader zag eerst Amelia, en vervolgens mij met een navorschenden +blik aan. Zij sloeg de oogen niet neder; maar rees op, en haar gelaat +nam die uitdrukking van hoogmoed aan, welke haren vader zoo eigen was en +die ik ook vroeger in haar had opgemerkt. Zij was blijkbaar geraakt over +hetgeen zij als een onbeleefdheid beschouwde. Tante was de eerste, die +het stilzwijgen brak: "Gij komt juist bijtijds, Broeder!" zeide zij: +"deze is de Juffer, waarover ik u gesproken heb." + +"Ik zie het," zeide mijn vader: "jonge dochter!" vervolgde hij, zich tot +Amelia wendende: "het smart mij, in iemand van uw jaren en voorkomen +zooveel verstoktheid te vinden. Hoe hebt gij u kunnen verstouten, u in +te dringen bij een eerbiedwaardige Juffer, terwijl gij bij u zelve +bewust moest zijn, dat uw ware plaats in het spinhuis is." + +"Mijnheer!" riep Amelia, op een toon van hevige verontwaardiging, +terwijl zij het hoofd ophield met een waardigheid, die een koningin eer +zoude hebben aangedaan: en toen, zich naar mij toekeerende: "wie is die +man?" vroeg zij. + +"Het is mijn vader!" fluisterde ik: "om Godswil...." + +"Welnu!" ging zij voort: "zeg dan aan uwen vader, dat ik van zijnentwege +een andere behandeling had verwacht. Zoo iemand zonder opvoeding, gelijk +Heynsz, mij beleedigde, ik dacht niet, dat de Heer Huyck een dergelijke +handelwijze zou navolgen." + +"Ik zoude u aanraden, een toon lager te zingen," hernam mijn vader: "ik +ben heusch jegens een met lompen bedekte vrouw, wanneer haar gedrag +betamelijk is; maar ik zou ook aan een Vorstin mijn verachting toonen, +wanneer zij handelde zooals gij." + +"Vaarwel Mejuffrouw!" zeide Amelia, even met het hoofd buigende en zich +willende verwijderen. + +"Blijf!" zeide mijn vader, op dien toon van gezag, dien elk wie hem +hoorde gedwongen was te eerbiedigen: "en wees liever dankbaar jegens +mij, dat ik u niet door mijn dienaars voor mij op het Stadhuis heb laten +brengen, maar hier ben gekomen om u te ondervragen: en bedenk, dat een +rondborstige bekentenis u meer nut zal doen dan het aannemen eener +ongepaste fierheid." + +Amelia bleef midden in het vertrek staan, de armen over elkander +geslagen, de oogen vlammende van spijt en de lippen stijf gesloten; +terwijl haar geheele houding aanduidde, dat zij alleen toegaf aan dwang, +maar besloten had, geen antwoord op de tot haar gerichte vragen te +geven. + +"Ik weet zelfs niet," vervolgde mijn vader, eenigszins verwonderd over +een dergelijke minachting van zijn gezag, waaraan hij weinig gewend was, +"of ik nog wel zooveel inschikkelijkheid jegens u betoond zoude hebben, +indien het niet ware geweest om den wille van dien onrechtvaardige +daar!" (hier wees hij op mij:) "ik moet bekennen, hij heeft zijn +affecties wèl geplaatst." + +"Hoe!" riep Amelia uit, terwijl de uitdrukking van haar wezen opeens +veranderde en zij mij met een blik van verwondering aanzag. + +"Ik versta u niet," vervolgde zij, mijn vader met angstvalligheid +aanziende. + +"Gij verstaat mij niet?" vroeg mijn vader, zelf verwonderd over de +plotselinge verandering in haar gelaat. + +Ik achtte het oogenblik geschikt om er tusschen in te komen: "Mejuffrouw +kan u niet verstaan," zeide ik: "want er is hier geen quaestie +hoegenaamd van affecties." + +"Wacht tot men u het woord geeft, eer gij u in het gesprek mengt," zeide +mijn vader, met een gestrengen blik: "is uw samenkomst hier ook +toevallig, evenals al het vroegere? Gij hebt voor altijd mijn vertrouwen +verbeurd." + +"Vader!" zeide ik: "ik verzeker u...." + +"Vertrek!" zeide hij: "ik wil niets meer hooren." + +Ik zuchtte en maakte mij gereed om aan dit bevel te gehoorzamen; toen +Amelia, die, gedurende deze woordenwisseling, ten prooi was geweest aan +eene hevige gemoedsbeweging en beurtelings rood en bleek geworden was, +zich tusschen mij en de deur in plaatste: "Toef een oogenblik!" zeide +zij; "Ik weet niet," vervolgde zij, tot mijn vader sprekende: "waar ik +van beschuldigd worde; maar slechts dit moet ik voor den alwetenden God +betuigen, dat uw zoon zich de geringe kennis, die hij aan mij heeft, +noch de diensten, welke hij mij bewees, behoeft te schamen: dat zijn +handelwijze edel, menschlievend en onberispelijk was, en dat alleen +vuige laster een valsche uitlegging aan zijn gedrag kan geven." + +Er lag zulk een toon van waarheid in de woorden, die zij gesproken had: +het geluid van haar stem, thans ontdaan van die bitterheid, welke er te +voren in lag, had iets zoo treffends en overtuigends: een zoodanige +edelaardigheid was over haar wezen verspreid, dat mijn vader er van +getroffen werd. Gewoon, om in de geheime plooien door te dringen, +waarachter het bedrog zich verbergt, en het ware van het valsche te +onderscheiden, twijfelde hij niet, of Amelia, al ware zij dan in zekere +opzichten schuldig, was echter niet de vrouw, welke men had +afgeschilderd. Hij dacht een oogenblik na, wenkte mij toe, dat ik +blijven kon, en vroeg toen snel aan Amelia: + +"Hoe is uw naam?" + +"Amelia," antwoordde zij, haar vorige houding van behoedzamen argwaan +hernemende. + +"Uw familienaam?" + +"Voor het oogenblik draag ik geen anderen naam dan Amelia." + +"En uw vader dan?--Hij heeft zich Van Beveren doen noemen; maar dat is +zijn naam niet: hoe heet hij?" + +"Hijzelf zal best in staat zijn u daarop te antwoorden." + +"Goed! Maar hij is hier niet. Waar bevindt hij zich thans?" + +"Ik heb mij altijd gewacht zijne gangen na te gaan," antwoordde Amelia: +"ik laat zulks aan anderen over," voegde zij er bij op een scherpen +toon. + +"Gij schijnt dit onderwerp niet te willen behandelen," zeide mijn vader: +"en ik kan het in u niet misprijzen, dat gij uw vader niet verraden +wilt. Maar gij zult niet aarzelen, hoop ik, mij te antwoorden +betreffende hetgene u-zelve aangaat. Waar hebt gij mijn zoon leeren +kennen?" + +Amelia zag mij even zijdelings aan, en antwoordde toen op een bedaarden +toon: "hij zal het u waarschijnlijk zelf verhaald hebben." + +Ik dacht één oogenblik, maar ook slechts één oogenblik, dat mijn vader +het gewone hulpmiddel zoude bezigen om aan beschuldigden een _confessie_ +af te dwingen; namelijk: door hen te doen gelooven, dat hun +medeplichtige reeds bekend heeft. Maar, hetzij dat hij te oprecht van +harte was, om tot dergelijke listen zijn toevlucht te nemen, hetzij dat +hij begreep er geen baat bij te zullen vinden, na de gevatheid, waarvan +Amelia reeds blijken gegeven had, hij schudde het hoofd en zeide: + +"Jonge dochter! Ik moet u vaderlijk en met nadruk tevens herhalen, dat +gij uw zaak slechts verergert door uw hardnekkigheid. Gij komt met mijn +zoon, niemand weet van waar, in de Naarderschuit: gij verlaat hem te +Amsterdam: doch ontvangt later herhaaldelijk bezoeken van hem: uw vader +komt en verdwijnt weder van hier gelijk een schim, en draagt een naam, +die blijkbaar valsch is. Er hebben ten uwent onbetamelijke tooneelen +plaats:--moet dit niet geschikt zijn, om vermoedens tegen u op te +wekken?" + +Van deze gansche toespraak had Amelia blijkbaar slechts één punt met +opmerkzaamheid aangehoord, namelijk: dat ik haars vaders geheim had +bewaard, + +"O!" zeide zij: "Mijnheer! uw zoon heeft edel, heeft braaf gehandeld! +Hoe! Hij heeft zich aan verdenking blootgesteld! Hij heeft zich het +misnoegen der zijnen op den hals gehaald! Hij heeft zich den laster +prijsgesteld om onzentwille!--Ach!" vervolgde zij, zich tot mij +wendende: "beschuldig mij niet van onedelmoedigheid, van ondankbaarheid, +zoo ik in mijn zwijgen volharde en u niet zuivere van de blaam, die men +op u ... en ook op mij geworpen heeft. Maar God weet het--ik mag niet +spreken." + +"Gij zult des Heeren naam niet ijdelyck misbruycken!" mompelde Tante +Letje, het hoofd schuddende. + +"En nu, Mijnheer!" zeide Amelia tot mijn vader: "laat mij naar de +gevangenis, naar het spinhuis brengen: gij hebt er de macht toe en ik +ben buiten staat u te weerstaan. Maar ik verklaar het u, ik heb geen +kwaad bedreven; en het zal u eenmaal, als gij later van mijne onschuld +overtuigd zult zijn, in de ziel grieven, dat gij mij hard en +onrechtvaardig behandeld hebt. Ziedaar dan die Nederlanden, die +gewesten, geheel de wereld door als de zetel der Burgervrijheid beroemd. +Men vervolgt, men bespiedt, men vonnist zonder reden een onschuldig +meisje, wier eenige misdaad is, dat zij haar ongelukkigen vader +liefheeft en niet aan zijn vijanden verraden wil." + +"Neen Mejuffer!" zeide mijn vader op een zachten toon: "zoo gij +onschuldig zijt, hebt gij ook voor geen straf te schromen. Ik zal u geen +vragen meer doen. Verre zij het van mij, een dochter te willen gebruiken +tot werktuig om haar vader in de handen der Justitie te leveren. Maar +zulke vreemde en geheimzinnige omstandigheden hechten zich aan uw +verblijf alhier, dat ik u niet kan vergunnen, deze stad te verlaten, +alvorens die zijn opgehelderd. Gij kunt zelve uw verblijf kiezen en zult +daar tegen alle u onaangename bezoeken beveiligd worden. Het zal dus van +uw vader zelf afhangen, den duur van dat verblijf te verlengen of te +verkorten." + +Op dit oogenblik trad de dienstmaagd binnen en gaf mijn vader een +briefje, hetwelk een onbekende gebracht had, met last om het +onmiddellijk aan Z.-Ed.-Gestr. te overhandigen. Hij las het: zijn gelaat +teekende verwondering; hij zag Amelia oplettend aan en zeide toen op +halfluiden toon: + +"Hoe is het mogelijk, dat ik niet vroeger op dat denkbeeld gekomen ben? +Zij is haars vaders evenbeeld. Lees dit briefje, Ferdinand! Misschien +zult gij, na de inzage daarvan, u onbezwaard vinden van te spreken." + +Ik las het briefje, dat van den volgenden inhoud was: + +"Wel-Edel-Gestrenge Heer: zooeven geeft kleine Simon mij de stellige +verzekering, dat de Heer Van Beveren niemand anders is als de Graaf van +Talavera, dien wij zochten. Te denken, dat die persoon zoolang bij mij +aan huis gewoond heeft, zonder dat ik vermoeden op hem had! Hij moet +echter in 't net loopen; want er zijn overal wakers uitgezet.--Ik +verblijve met diepen eerbied + + Uw Ed.-Gestr. Nederige Dienaar + HEYNSZ." + +"Ik vermoedde dit," zeide ik, hem het geschrift teruggevende: "maar ook +deze mededeeling verleent mij nog geene vrijheid, om u de aanleiding +onzer kennismaking te verhalen. Eerst als hij of gevangen, of in +veiligheid is, zal ik mogen spreken." + +"Zoo!" zeide mijn vader op een koelen toon: en toen zich omwendende, nam +hij Amelia opeen hoffelijke wijze bij de hand. + +"Zuster!" zeide hij tegen Tante Letje: "ik stel u de Freule Van Lintz +voor, de dochter van Keetje Reefzeil, die gij u herinneren zult." + +"Mijnheer!" riep Amelia uit, verbleekende en mijn vader vol angst +aanziende. + +"Verschoon mij," vervolgde mijn vader: ik had wellicht moeten zeggen: +Donna Amelia de Talavera.--Het smart mij, dat ik gedwongen ben, uw +vader, aan wiens groote verdiensten ik in vele opzichten hulde doe, te +moeten vervolgen. Maar de plicht, dien ik jegens hem te vervullen heb, +zal mij niet beletten, jegens u die menschlievendheid in acht te nemen, +waarop uw ongeluk aanspraak heeft. Waarin kan ik u van dienst zijn? Gij +hebt hier nog bloedverwanten van moeders zijde? Begeert gij dat ik u bij +hen breng en u aan hunne bescherming vertrouwe? + +"Helaas!" zeide Amelia: "wie hunner zou zich willen ontfermen over de +rampzalige dochter des zwervers?--Neen! het is niet bij hen, die +wellicht mijn vader haten of verachten, dat ik een toevlucht zoeken zal. +Wijs mij een afgelegene, een veilige woonplaats aan, het zal slechts +voor weinig tijds zijn ... aan geld ontbreekt het mij niet:--en ik zal u +danken, Mijnheer!--maar niet bij bloedverwanten, die mij een genade +zouden meenen te doen." + +"Hoor!" zeide Tante Letje, terwijl zij Amelia bij de hand nam: "gij zult +niet bij vreemden gaan, en ook niet bij Heynsz terugkeeren. Ik heb nog +plaats in huis: blijf bij mij inwonen: "gy sult bevinden, dat mijne +tente in vrede is:" gij kunt hier zoo stil leven als gij wilt en op uw +eigen kamer blijven, waar gij zon noch maan behoeft te zien, als gij +niet verkiest. Ik zal het aan de meiden zeggen, dat zij niemand bij u +laten, zonder hem aan te dienen." + +"Bij u, mijn goede Juffrouw," zeide Amelia, zich schreiende over Tante +heenbuigende en haar omhelzende: "Ach! waaraan heb ik zooveel goedheid +verdiend?" + +"Wel!" zeide Tante: "staat er niet geschreven: "ik was vreemdeling en +gij hebt mij geherbergd?" Gij neemt dus aan, nietwaar?" + +"Bij wie zou ik liever komen, dan bij u, Mejuffrouw!" hernam Amelia: +"zijt gij de eenige niet, die u mijner hebt aangetrokken?" + +"Dat is te zeggen," zeide Tante: "daar komt Neef de meeste eer van toe: +heugt het u nog, Neef?" + +"Maar neen!" zeide Amelia, zich opeens bezinnende: "neen! dat kan toch +niet. In een onbedachte opwelling van erkentenis vergat ik, dat uwe +familie reeds onaangenaamheden genoeg om mijnentwille heeft gehad. +Neen!--dat kan waarlijk niet." + +"En waarom dat niet?"--vroeg Tante: "van de familie zult gij geen last +hebben, noch de familie van u: ik heb u immers gezegd dat gij stil op uw +kamer kunt blijven." + +"Ik eerbiedig de nauwgezetheid van de Freule," zeide mijn vader: "en +toch geloof ik, dat zij niet beter kan doen, dan uw voorstel aan te +nemen.--De wereld zal daaruit kunnen opmaken, dat de nadeelige +geruchten, die omtrent haar geloopen hebben en waaraan ikzelf geloof +hechtte, logenachtig zijn.--Voor 't overige zult gij Freule! hier geheel +vrij leven en niemand zal u kwellen met vragen of bezoeken." + +"Neen!" zeide Amelia: "ook om uwentwille, Mijnheer Huyck! moet ik niet +bij uwe zuster blijven.--Zouden de menschen, die altijd liefst genegen +zijn het ergste te denken, u niet beschuldigen van te heulen met iemand, +dien gij vervolgen moet, door aan zijne dochter huisvesting bij uwe +naastbestaande te verleenen?" + +"Uwe bedenking is vol juistheid," antwoordde mijn vader: "en zij doet +mijn achting voor u rijzen; want na de wijze, waarop ik u behandeld heb, +is het meer dan grootmoedig in u, bezorgdheid voor mijnen goeden naam te +toonen. Maar in dit geval zal ik de lieden, laten spreken en mij niet +storen aan wat zij verhalen. Uw goede naam is van niet minder gewicht +dan de mijne; en ik zie geen beter middel om dien te herstellen en alle +zotte praatjes te doen zwijgen, dan door het aannemen van het voorstel +mijner zuster." + +Ofschoon met moeite, gaf Amelia eindelijk toe, en Tante gaf terstond +last, dat haar goed zoude gehaald worden; terwijl mijn vader een briefje +aan Heynsz schreef, met machtiging om het te laten volgen. Daarna namen +wij ons afscheid en lieten de beide dames alleen. + +"Zij bezit denzelfden onafhankelijken geest, die haar vader altijd! +gekenmerkt heeft," zeide mijn vader, nadat wij een wijl zwijgend! over +de straat hadden geloopen: "ik beklaag haar; want, de Graaf moge zich +nog een wijl aan onze nasporingen onttrekken: hij moet toch eindelijk in +de val loopen: en wat zal dan haar lot zijn?" + +"Gij zijt niet meer ontevreden op mij, Vader!" zeide ik, hem bij de hand +vattende. + +"Ik begin te begrijpen, dat gij in een moeielijk praedicament hebt +gezeten; maar nog vat ik niet recht, waarom gij in uw zwijgen volharden +blijft, nu alles toch ontdekt is." + +"Verschoon mij," zeide ik: "maar, zoo ik u zeide, hoe en waar ik met den +Graaf heb kennis gemaakt, zoude UEd. dan ook niet weten, hoe en waar hem +te vinden?" + +"Daar is wat aan," antwoordde mijn vader, lachende: "welnu! ik zie uw +nadere ophelderingen te gemoet. Het doet mij in allen gevalle genoegen, +dat gij niet op dit meisje verliefd zijt." + + + * * * * * + + +EEN-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK. + +WAARIN HET GEDRAG VAN MEJUFFROUW BLAEK TEN OPZICHTE VAN FERDINAND WORDT +VERKLAARD EN DE VADER VAN AMELIA WEDER OP DE PROPPEN KOMT. + + +Na het middagmaal riep ik Suzanna ter zijde: "wel!" vroeg ik: "zijt gij +iets te weten gekomen?" + +"Ja voorzeker!" antwoordde zij: "ik heb schoone dingen van u gehoord, +Sinjeur! waarlijk, mijn vriendschap voor u heeft mij een zotte rol laten +spelen." + +"Namelijk!" + +"'t Lijkt zeker wel goed om twee koorden aan zijn boog te hebben; maar +in sommige gevallen is 't noch voorzichtig, noch verstandig; en zooals +Cats zegt: + + "Twee op eenen tyt te vryen + Siet men selden wel gedyen." + +"Wat wilt gij zeggen? Kom toch ter hoofdzaak!" + +"En vertel mij eens, Ferdinand! die mamsel, die gij van uw reizen hebt +medegebracht, is zij een Hoogduitsche of een Italiaansche? Zij zingt +zeker heel fraai? En wat kost haar toilet u wel in de maand?" + +"Oho!" zeide ik: "ik zie al, waar de knoop ligt. De laster is aan 't +werk geweest en heeft waar en valsch zoo fijn dooreengeklutst, dat zelfs +de Engelen aan het twijfelen zouden raken." + +"Nu, antwoord dan!" zeide Suzanna: "ik, die een onnoozele Amsterdamsche +burgerdochter ben, heb geen verstand van die nieuwerwetsche Fransche +beschaafdheid. Zeg mij toch, hoe zoudt gij, indien de oude Heer Blaek uw +aanzoek had aangenomen, het hebben aangelegd, om zonder fortuin twee +huishoudens te verzorgen?" + +"En hebt gij ook al aan die dwaasheden geloofd?" vroeg ik. + +"Welke gronden zou ik kunnen aanvoeren, om het tegen te spreken.--Wat +deedt gij in dat huis? + + _Prince, quelques raisons que vous me puissiez dire_, + _Votre devoir làbas n'a point du vous conduire_. + +Maar het ergst van alles is, dat gij de onbeschaamdheid hebt gehad, dat +schepsel met een vroom onschuldig mensch als Tante Letje in kennis te +brengen: zoo die eens hoort, welk een lief persoontje zij aangehaald +heeft, dan geef ik geen duit voor uw aandeel in de erfenis." + +"Dat zal zulk een vaart niet loopen," zeide ik glimlachende: "Tante weet +alles wat haar betreft en is best met haar tevreden." + +"Dan heeft zij plan om haar te bekeeren," zeide Suzanna: "anders vat ik +het niet.--Foei! dat gij zoo slecht zijt geworden! Het spijt mij, dat ik +mij om uwentwille heb boos gemaakt op Henriëtte, die toch wel degelijk +gelijk had, dat zij u schuins aanzag." + +"Maar wat heeft zij u dan gezegd?" + +"Ik weet haast niet, waarom ik mij de moeite geve van het u over te +vertellen; want zij heeft mij niets gezegd dan hetgeen gij zeker zoogoed +weet als iemand. Ja! ik heb moeite genoeg gehad, om haar de woorden uit +de keel te halen: en toen zij eens sprak, had ik haar wel willen doen +zwijgen. Wel! zij heeft mij verteld, hoe gij bezoeken aflegt bij een +jonge juffer, die bij Heynsz woont, en die gij van uw reis hebt +medegebracht.--(Zij zou het zelve nooit geloofd hebben, indien zij u +niet te Muiden gearmd met die Juffer had zien loopen:) en hoe gij haar +daaromtrent met mooie praatjes gepaaid had:--en hoe Lodewijk van de +trappen gesmeten was en gij zijn knecht belet hadt hem bij te staan--en +nog heel veel, te lang om te vertellen: zoodat ik met een mond vol +tanden ben blijven zitten en de koets heb verlaten, zonder een woord ter +uwer verdediging te hebben kunnen uitbrengen." + +"Het is gelijk ik dacht," zeide ik: "nu! de tijd zal mij wel +rechtvaardigen, al ben ik daar thans niet toe in staat." + +"Ja! maar intusschen gaat Lodewijk met haar strijken en dan helpt u uwe +rechtvaardiging wat!" + +"Dat is ook waar!" zeide ik, nadenkend: "en het is gek genoeg!--Want wat +baat het, of ik haar slechts een gedeeltelijke opheldering geef, en of +ik haar al vertelle, dat die Juffer, waarover zij zich bekommert, haar +eigen nicht is, en zoo weinig een ergerlijk gedrag leidt, dat mijn +godvreezende Tante zelve haar, met voorkennis mijns vaders, huisvesting +verleent?" + +"Wat vertel je daar?" vroeg Suzanna, ten toppunt van verbazing. + +"De loutere waarheid." + +"Nu! dat gaat mijn begrip te boven: heb je nu niet alleen Tante, maar +ook Papa zelf een rad voor de oogen weten te draaien?" + +"Waarlijk niet," antwoordde ik: en ik gaf haar een kort verslag van de +zaak, zooals die zich had toegedragen, alleen voor haar, gelijk voor +mijn vader, de aanleiding mijner kennismaking met den Heer Van Lintz +verbergende, daar ik die niet kon openbaren zonder te spreken van zijn +verblijf in de boerderij, die ik van gedachte was, dat hem wellicht +nogmaals tot toevlucht verstrekken kon. + +"'t Is een raar avontuur," hervatte zij: "'t lijkt wel een roman. Maar +met dat al weet ik niet, of Henriëtte er wel volkomen door tevreden +gesteld zoude worden. Al is die Juffer haar nicht en de dochter van een +Graaf, daarom kon zij wel uw liefste zijn: 't is misschien een reden te +meer om haar jaloezie op te wekken. Ferdinand--man! ik kan u maar +slechten troost geven.--Ik wilde gaarne het zesdubbele parelsnoer, dat +ik van Grootje geërfd heb, tegen een streng breikatoen verruilen, dat +gij u niet in die malle historie gemengd hadt, die ons niets dan +verdriet veroorzaakt heeft. Papa heeft er al een week zoo zwart van +gekeken als de Reus in 't Doolhof: Mama is er ziek van: mijn geheel +humeur is er door bedorven: want wie heeft het hart om te schertsen met +zielsbedroefde lieden: gijzelf hebt een gezicht van een el lang en +Henriëtte zal misschien uit _desperatie_ met haar neef trouwen en haar +leven lang ongelukkig zijn.--Ik wenschte dat die Heer Van Lintz of van +Talavera, zooals hij heeten mag, op den heeten rooster zat." + +"Dat juist niet," zeide ik: "ik ware dubbel tevreden, zoo hij maar +Staatsminister in Spanje gebleven ware, zoodat ik nooit van den man +gehoord had als uit de couranten. Gij hebt gelijk intusschen; maar het +is niet genoeg te weten, hoe mal het er voor mij uitziet, wij dienen ook +op een middel te peinzen, om de kwade gedachten weg te nemen, die men +van mij heeft. Met Vader en Moeder zal dit wel schikken: gij hebt kunnen +zien dat zij mij over tafel weder vriendelijk behandelden, als +vanouds;--maar hoe of ik Henriëtte van mijn onschuld overtuig, weet ik +waarachtig niet. Ik ben bij haar belasterd: en de laster is als de +houtskool; verbrandt hij niet, hij maakt toch zwart.--Alleen spreken kan +ik haar niet en zoo ik haar schrijf, ben ik niet zeker, dat mijn brief +in hare handen komt:--en al kon ik haar spreken of schrijven, hoe zal ik +mijn gedrag kunnen rechtvaardigen, zoolang ik haar de drijfveeren mijner +handelingen niet geheel kan blootleggen?--'t Is voorwaar om ... +tureluursch te worden: Ik weet niet waarom ik, die alles behalve +_singulier_ of _excentriek_ verlang te schijnen, en nooit eenigen smaak +in romans heb gehad, tot mijn beproeving in zulk een maalstroom van +avonturen moet geslingerd worden, die zoo romanesk zijn en zoo verward +door elkander woelen, dat ik er mij op 't laatst niet meer weet uit te +helpen, en somtijds denk, dat alles maar een benauwde droom is, waaruit +ik t' avond of morgen ontwaken zal." + +"Ja! dat is alles heel onaangenaam," zeide Suzanna: "maar het baat niets +of gij daar over redeneert en gij verspilt alzoo den kostelijken tijd +althans tegen mij, die toch niet kan beoordeelen of het al dan niet uw +schuld is, dat gij er zoo in zit.--Wat nu Henriëtte betreft, ik zou haar +wel kunnen schrijven;--maar gij dient mij voor te zeggen, wat.--Of nog +beter, schrijf gij haar:--dan zal ik het adres op den brief zetten; +anders loopt gij nog gevaar, dat hij u ongeopend terug wordt gezonden." + +"Ja! zeide ik: "gij hebt gelijk: schrijven moet ik: en waarom zoude ik +er tegen opzien? Ik heb mij niets te verwijten en behoef slechts tijd te +vragen om mij te verantwoorden. Men weigert dit aan een misdadiger voor +de rechtbank niet: en waarom zou mij dit verzoek worden afgeslagen?--Ik +weet wat ik te schrijven heb." + +"Zoudt gij niet eerst een kladje maken," vroeg Suzanna: "eer gij Mama's +beste papier gebruikt?" (zij zag, dat ik een voor mij staande +portefeuille opnam) "en wil ik ook heen gaan?" + +"Neen Santje! blijf maar;--wanneer men een minnebrief te schrijven +heeft, dan zal men dralen en peinzen en kladjes maken en vreezen nog, +dat stijl en uitdrukking ongenoegzaam zullen zijn om de liefde te +schetsen, die men gevoelt, en het hart der beminde te vermurwen; maar +wanneer het er op aankomt, zijn naam als eerlijk man te handhaven, dan +behoeft men slechts ronde, onbewimpelde waarheid: dan heeft men geen +fraaie keus van woorden, geen sieraden noodig. Geef mij dat papier; ik +zal u laten lezen, wat ik geschreven heb." + +Ik plaatste mij aan de tafel en schreef den navolgenden brief, waar ik +geen woord van veranderde: + +"Mejuffrouw! uwe meening was gegrond, en uw oom heeft mijn aanzoek om +uwe hand afgeslagen. Het voegt mij niet de redenen zijner handelwijs te +onderzoeken; maar zoo deze mij getroffen heeft, nog sterker trof mij +hedenmorgen uwe koele houding te mijwaarts, welke ik, vergeef mij mijn +openhartigheid, verre was van te verwachten, omdat ik weet, die niet te +verdienen. Toen ik op Heizicht afscheid van u nam, streelde ik mij met +de gedachte, dat UEd. mijn oprechte liefde niet hadt versmaad; deze +gedachte maakte mijn hoogste geluk uit en deed mij ook het antwoord van +den Heer Blaek met meer gelatenheid dragen; daar ik mij troostte met het +denkbeeld, dat de tijd en mijn standvastige trouw eenmaal over zijne +weigering zouden zegevieren, wanneer UEd. bij dezelfde gevoelens bleeft, +welke UEd. omtrent mij koesterdet. Thans echter vind ik u geheel te +mijnen opzichte veranderd: en wel, gelijk ik van mijn zuster verneem, +ten gevolge van omtrent mij loopende geruchten, welke UEd. voor waarheid +aanneemt. Uw oom zou het mij ten kwade duiden, indien ik tegen zijn wil +u over mijn liefde onderhield; doch hij kan nimmer wraken, dat ik de pen +opneme ter verdediging van mijn goeden naam. Ik mag vooralsnog, daar het +mij niet vrijstaat, geheimen van derden te openbaren, u de aanleiding +niet ontvouwen mijner kennismaking met zekere Juffer, met welke UEd. mij +eens te Muiden gezien hebt: ik kan u alleen herhalen, dat mijn +betrekking met haar geheel onschuldig is, en dat ik voor haar geen ander +gevoel heb, dan achting voor haar zielshoedanigheden en medelijden met +haar ongeluk. Die Juffer is thans, met voorkennis mijns vaders, bij mijn +Tante Huyck gehuisvest, die stellig geene lieden bij zich zoude +ontvangen, wier gedrag berispelijk was.--Wat verder den laster betreft, +dien men omtrent mij heeft geuit, ik weet, aan wien ik dien moet +toeschrijven, en tevens, dat alleen de eer van uw naastbestaande te +zijn, den lasteraar beveiligt voor de welverdiende straf, welke ik hem +anders had toegedacht. + +"Nog eene vraag, Mejuffrouw! Zoo UEd. nog argwaan tegen mij mocht +voeden, schort, bid ik u, slechts veertien dagen lang uw oordeel op: als +die verstreken zijn, houd ik mij overtuigd, dat het mij licht zal +vallen, mij van alle blaam te zuiveren, en u te overtuigen, dat ik niet +onwaardig ben mij te noemen enz." + +"En denk je, dat dit stuk veel zal uitwerken?" vroeg Suzanna, toen ik +haar den brief had laten lezen: "mij dunkt in hare plaats zoude ik niet +bijzonder gesticht wezen met die achting en dat medelijden, die gij voor +uwe _protégé_ gevoelt. Dat is wel geen liefde; maar het grenst er toch +machtig na aan." + +"Aan u zou ik misschien anders schrijven," zeide ik, lachende: "maar +Henriëtte zal, naar ik vertrouw, het op zijn waren prijs weten te +stellen, dat ik de _reputatie_ van een onschuldig meisje zoowel als de +mijne verdedig.--Heeft zij mij lief, dan zal zij mij gelooven en nadere +ophelderingen afwachten: doet zij dit niet, dan is het ook een teeken, +dat zij mij niet bemint:--en dan zal ik haar miskenning met meerdere +gelatenheid dragen." + +Suzanna nam nu de verzending van den brief op zich, en ik begaf mij naar +het kantoor. + +In de dagen, welke er tusschen dit gesprek en den jaardag mijner moeder +verliepen, viel niet veel voor, dat des lezers belangstelling waardig +is. Van drie omstandigheden echter moet ik melding maken: de eerste was, +dat de Kapitein Pulver uitzeilde en mij door zijn vertrek wat meer +ruimen tijd liet: de tweede, dat Heynsz, wiens betrekking tot de +Justitie nu door het babbelen van Helding spoedig algemeen bekend was +geworden, en die alzoo niet langer in 't geheim van dienst kon zijn, een +openbare bediening verkreeg. Een der Onderschouten was kort te voren +gepensionneerd geworden en Heynsz werd benoemd om dien post voorloopig +te vervullen, met toezegging, dat hem een dadelijke aanstelling geworden +zoude, zoodra het hem gelukt zoude zijn den zich nog altijd +schuilhoudenden Graaf van Talavera aan de Justitie over te leveren. +Eindelijk, ten derde, Suzanna ontving een briefje van haar vriendin, +waarin deze, in zeer korte bewoordingen, te kennen gaf, dat zij mijn +brief ontvangen had, en wel gelooven wilde, dat men mijn gedrag in een +ongunstiger licht stelde dan het verdiende; doch dat, wetende hoezeer +haar oom, wien zij alles verschuldigd was, tegen onze nadere +kennismaking was, plichtmatig begreep te moeten handelen door mij te +doen verzoeken, alle verdere moeite ten haren opzichte te staken en mij +mijn woord teruggaf. Deze harde taal sloeg mij geheel ter neder; maar ik +begreep, dat er voor 't oogenblik niets tegen te doen was: en dat ik +moest afwachten of wellicht de tijd in de gezindheid van den Heer Blaek, +om mij zijn nicht te ontzeggen, of in hare gezindheid om zijn wil op te +volgen, eenige verandering teweeg mocht brengen. + +Een dag vroeger dan dien, waarop het verjaarfeest te Heizicht zou +gevierd worden, vertrok ik derwaarts, ten einde mijn Tante Van Bempden, +op haar verzoek, in het maken van eenige voorloopige schikkingen +behulpzaam te zijn.--Ik vond Tante in blakenden welstand, en, als naar +gewoonte, het zeer volhandig hebbende. Nauwelijks gunde zij zich den +tijd mij welkom te heeten, maar liep het huis op en neder en in en uit, +en riep, nu de keukenmeid, om nog eenige veranderingen in de ordonnantie +van het maal te maken: dan weder de linnenmeid, om met haar de +benoodigde tafellakens en servetten te krijgen en af te tellen: dan de +kamenier, om haar de bloemen te helpen schikken, die hijgende +tuinknechts rusteloos in potten en manden aanbrachten: dan weder de +werkmeid, om de stoeptrappen nog eens over te doen, die de tuinknechts +met hun beslikte schoenen hadden vuilgemaakt. En dan liep zij weder naar +den moestuin om den tuinman te zoeken, en hem nog eenige bevelen te +geven of te vernieuwen: er moest nog hulst wezen voor guirlandes, en nog +spergetakken voor de vazen, en nog ijs uit den ijskelder: en er moesten +paden geschoffeld, waar het gezelschap door wandelen zou: en het plein +moest opgeharkt worden: en de haag van de groote allee gesnoeid, en het +water van den achthoekigen vijver schoongemaakt:--en dan ging zij naar +den stal en onderzocht of de leidsels wel wit en de paarden wel gerost +en het koper en zilver der tuigen wel glanzend waren: en of er niets aan +de rijtuigen haperde, en of de zadelmaker de kussens der zittingen nieuw +opgevuld en de nieuwe zweepen had gezonden: en of het galon om de hoeden +der koetsiers en der palfreniers was vernieuwd:--en dan werd zij weder +binnengeroepen om een twist te beslechten tusschen haar tegenwoordigen +knecht en haar vroegeren, die getrouwd, maar voor dit feest overgekomen +was om zijn hulp te verleenen: en waarvan de eene beweerde, dat het oude +olie- en azijnstel met de drakenkoppen, en de andere, dat het nieuwe met +de laurierbladen moest gebruikt worden: en dan was het weer wat anders, +dat haar tegenwoordigheid vereischte. + +"Wel Neef!" zeide zij, toen zij eindelijk een weinig door de drukte heen +was, of liever, toen het koffie-uur der boeren en de schofttijd der +werklieden, een _parenthesis_ in de beslommeringen van den dag +daarstelden: "het verheugt mij dat gij komt. Mijn hoofd loopt om: en ik +weet niet hoe ik met alles nog klaarkomen zal. Wat hebben wij een weer +gehad in den verloopen nacht. Ik heb geen oog toegedaan en dacht, dat +het heele huis omwoei. Het is dan vrij buiig en onstuimig van 't jaar: +gelukkig, dat het nu wat bedaard is, anders zou de partij geheel +mislukken! want uw ouders komen zoo zelden buiten, dat, als zij mij eens +de eer aandoen van op Heizicht te verschijnen, het ook niet is om den +geheelen dag in huis te zitten." + +"Ja lieve Tante!" zeide ik: "het heeft boos gewaaid: het ziet er erg +genoeg uit voor Pulver, die pas is uitgezeild: en hij kon wel een +geduchte averij krijgen." + +"Spreek daar niet van," hernam Tante: "gij zoudt mij al het genoegen, +dat mij dit feest belooft, gansch en gaar bederven:--niet, dat ik over +de schade zoozeer treuren zoude; maar te denken, dat wij hier warm en +wel zitten en ons vermaken, terwijl die arme zeelieden, die hun leven +wagen om ons schatten te bezorgen, met stormen en golven kampen! Sedert +dien akeligen tocht met Blaek heb ik een dubbel medelijden met die arme +zielen.--Maar met dat al moeten wij onzen tijd niet verwaarloozen. Gij +kunt, als gij eerst koffie met mij gedronken hebt, mij een groot +genoegen doen; zoo het namelijk niet te veel van u gevergd is." + +"Ik kom hier om u behulpzaam te zijn," zeide ik: "en het spreekt dus +vanzelf dat UEd. vrijelijk over mij kunt beschikken." + +"Best!" zeide zij: "Welnu: mijn plan was, het gezelschap hier te +ontvangen en dan terstond met ons allen naar de hoeve bij de oude Martha +te rijden, aldaar een _collation_ te gebruiken en voorts hier terug te +komen om te eten." + +"Ziedaar een zeer goed plan," zeide ik: "en dat gehos heen en weder over +de heide zal het best geschikt zijn om aan het gezelschap een goede +digestie van het ontbijt en een vernieuwden appetijt voor het middagmaal +te geven." + +"Juist! nu wenschte ik wel, dat gij eens naar de hoeve reedt en een oog +liet gaan over de daar gemaakte toebereidselen: want de timmerman, die +het bezorgen zoude, is een wijsneus, die alles zeker naar zijn kop en +niet naar mijne verkiezing zal willen doen." + +"Naar de hoeve!" herhaalde ik, met een gevoel van onaangename +teleurstelling. + +"Ja Neef!" hervatte zij, zonder zulks te bemerken: "gij kunt het bruine +sjeespaard nemen: dat is _à deux mains_; ik zou u wel laten brengen; +maar ik kan niemand missen. Gij zijt toch niet bang voor struikroovers? +Het is tegenwoordig hier volkomen veilig, heeft de Schout mij verzekerd: +en bovendien," voegde zij er schertsende bij: "de Kapitein van de bende +is immers een intieme van u?--Het verwondert mij nog, dat die vent niets +uit de zijkamer heeft medegenomen, toen hij u dat bezoek kwam geven, dat +gij mij nooit geheel hebt opgehelderd." + +"En wat moet ik aan de hoeve verrichten?" vroeg ik, om Tante maar +spoedig van het onderwerp, dat zij aanroerde, af te brengen. + +"O! heel wat. Ik heb het alles opgeschreven, vooreerst opdat ik, en ten +tweede opdat gij het niet vergeten zoudt. Ziehier de lijst. Ik hoop dat +er niets aan ontbreken zal.--Maar zeg mij toch even, wat is dat voor een +geschiedenis met dat Juffertje, dat Tante Letje bij zich aan huis heeft +genomen? Is dat werkelijk een Freule van Lintz?" + +"O Tante-lief!" antwoordde ik: "dat is een geschiedenis, veel te lang om +u thans te verhalen: vraag mij daar eens over, als wij geheel op ons +gemak zijn." + +"Ook al goed! dan zal ik geduld hebben.--Maar Ferdinand-lief! wat hebt +gij u gehaast met die vrijerij met Jetje Blaek. Ik had u immers ook +gezegd, dat daar nooit iets van zou komen.--Hadt gij mijn raad maar +gevolgd en haar intijds uit uw zinnen gezet, dan hadt gij u die +onaangename teleurstelling bespaard. Het spijt mij wel van achteren, dat +ik u te zamen in kennis gebracht heb. + +"Ik herinner mij niets van uwe waarschuwingen, Tante-lief!" + +"Niet! weet gij ons gesprek niet meer op het strand, eer wij Lodewijk +Blaek ontmoetten? Toen zeide ik immers reeds: zet dat uit uwe gedachten. +Maar goeden raad vergeet men gauw." + +Nu herinnerde ik mij dit gesprek zeer wel; ofschoon ik die enkele +woorden, bij die gelegenheid aan Tante ontvallen, niet zwaar geteld had; +dewijl zij geene redenen ter wereld had aangevoerd, om aan haar advies +eenige klem bij te zetten. Ik vond echter beter, ook dit punt te laten +rusten, en na een haastig ontbijt gebruikt te hebben, spoedde ik mij +naar stal, zadelde den bruin en draafde de heide over en den weg op naar +de mij te welbekende boerderij. + +Ik vond ook daar geene geringe drukte. Overeenkomstig de bevelen van +Tante was men er bezig met latten te slaan, die van boom tot boom liepen +en waarover zeildoek gespannen moest worden om een tent te vormen, in +welke het gezelschap den volgenden dag zou onthaald worden en tegen de +ongestadige luimen van het najaarsweer beveiligd zijn. Na aan den +opzichter over dit werk den wil van Tante, gelijk ik dien op de +medegebrachte lijst vond uitgedrukt, nogmaals herhaald, en mij overtuigd +te hebben, dat de man haar bedoelingen volkomen begrepen had en geheel +niet van plan was om, gelijk zij vreesde, alleen zijn eigen hoofd te +volgen, zag ik het tweede artikel na, dat ik te volbrengen had. Het +luidde, dat ik aan de oude Martha moest vragen, of de stal genoeg +opgeruimd was om al de paarden in te bergen, die er den volgenden dag +zouden komen. Ik riep de oude vrouw dus, die al dadelijk met een +bedremmeld gelaat naar mij toe kwam geloopen, en mij blijkbaar onthutst +vroeg wat er van mijn dienst was. + +"O!" zeide zij, zoo ras zij verstaan had, wat ik van haar verlangde: +"daar kan Mevrouw gerust op wezen: de stal is kant en klaar: en ik heb +schelen Thijs en Peer Govertz al besproken om een handje te kommen +helpen, want nou men zeun weg is en weg blijft, zit ik, och arm! +allienig voor het werk.--Heit Meneer nog wat te belasten?" + +"Wacht!" zeide ik, mijn lijst bij de hand nemende: "nummer drie: zien of +de tafels en de banken gekomen zijn.--Ja! die staan ginder +reeds:--_nummer vier: vragen aan Martha, wie haar helpen zal, koeken te +bakken?_--Ja wie zal dat doen?" + +"O! heere men tijd! maakt Mevrouw zich daar ook al verlegen om? Wel! dat +zou ik allienig wel of kennen, al kwam jelui met je vijftigen. Maar daar +is rooie Els van Crailo en 'er zuster, die hebben men al beloofd, als +dat ze kommen zellen. O! an hulp zel het niet ontbreken, er zel volks +'enoeg wezen. Als er zoo wat rijkdom bij mekaar is, hoeft men nooit om +menschen verlegen te zijn.--En kostelijke koeken zel ik bakken, dat +beloof ik je." + +"Dat behoeft gij mij niet te verzekeren," zeide ik, lachende: "ik heb +die immers al eens bij u geproefd en weet hoe ze smaken." + +"'t Is waar ook," zeide zij met een bezorgd gelaat: "Meneer heit men +toch niet verklapt, hoop ik?" + +"Wees niet bang,"--zeide ik: "mits het maar niet weder gebeure. +--_Nummer vijf: nazien hoeveel stoelen er op de boerderij zijn, en of +die nog bruikbaar zijn._--Dat zullen wij eens gauw gaan kijken," zeide +ik, naar de woning snellende, terwijl ik in mijzelf lachte om de tot in +alle kleinigheden afdalende voorzorgen van Tante. Nauwelijks was ik +echter in de keuken, of Martha kwam mij, met zooveel snelheid als haar +oude beenen het haar vergunden, achterop geloopen: + +"Wat wil Meneer?" vroeg zij: en zij sloeg onwillekeurig een angstigen +blik naar het trapje, dat naar het opkamertje leidde. + +"Juist!" zeide ik, haar blik volgende: "daar boven moet ik wezen. Ik +meen, dat daar stoelen staan." + +"Om Gods wille: Meneer! maak mij niet ongelukkig!" zeide zij, met een +gesmoorde stem en de handen wringende: "hij is weer hier." + +"Wat!" mompelde ik: "is hij dan dwaas?"--En, schier onwillekeurig, maar +toch met behoedzaamheid, besteeg ik het trapje en zag door het +sleutelgat naar binnen, waar ik niet slechts Van Lintz, maar nevens hem +den ouden Heer Blaek herkende. + +"Ik weet er waarachtig geen ander middel op om u hier ongemerkt vandaan +te krijgen," zeide de laatstgenoemde. + +"Wij zullen er dan toe moeten besluiten," zeide Van Lintz: "in de hoop, +dat men mij voor dien tijd niet gevangenneemt." + +"En gij belooft mij," hernam de Heer Blaek, "dat, ook al mocht dit +gebeuren, gij ...die ... de zaak ... niet zult uitbrengen." + +"En waarom zou ik dat? Gij zegt immers, dat uw zoon en uw nicht elkaar +beminnen." + +Ik had mijn hoofd reeds terug willen trekken; want ik schaamde mij den +luistervink te spelen; maar deze laatste vraag prikkelde mijn +nieuwsgierigheid te zeer, dan dat ik den trek kou weerstaan om het +antwoord af te wachten. + +"Zij beminnen elkaar ... zij zullen een paar worden," zeide de Heer +Blaek: "gij zijt aan niets verbonden, zoo ik u bedrieg. Ik verzeker het +u. Vernietig toch dat ... dat noodlottige stuk.--Het kon in vreemde +handen komen ... geef het mij liever ... ik zal...." + +"Neen! dat niet, Jacobus Blaek!" zeide Van Lintz, met een spotachtigen +lach: "als ik in veiligheid ben--en niet eer--zult gij het bekomen--en +het zelf kunnen verbranden. Ik weet, waaraan ik de hulp, die gij mij +bewijzen zult, dank moet weten--en ken mijn voordeel te goed om er +afstand van te doen, nu het mij dienen kan." + +"Ach!" hernam Blaek: "gij zult er geen misbruik van maken: gij zult mij +niet met schande ten grave doen dalen. Ik help u immers zooveel in mijn +vermogen is ... ik heb zelfs meer gedaan dan ik u beloofd had: ik heb +naar Den Haag geschreven ... al mijn invloed zal ik aanwenden om de +vervolgingen te doen staken ... om onzer oude vriendschaps wille, maak +mij niet ongelukkig." + +"Gij hebt mijn woord," zeide Van Lintz: "en dat moet u genoeg wezen: +morgen zal ik u verwachten. Tracht nu ongemerkt van hier te komen en de +plaats te bereiken, waar uw rijtuig u wacht. Ik zal Martha bellen om te +hooren of de uittocht veilig is." + +Na het uiten dezer woorden verhief hij zijne stem om Martha te roepen: +ik aarzelde een oogenblik; doch bedenkende, dat Van Lintz toch van haar +zoude vernemen, dat ik er geweest was, besloot ik, zelf binnen te gaan, +wenkte der oude vrouw, die bevende achter mij stond, toe, dat zij wel +terug kon blijven, en opende de deur. + +"De Heer Huyck!" riepen beiden, de een op een toon van verwondering, de +andere met een uitdrukking van schrik. + +"Vergeeft mij, Mijne Heeren!" zeide ik, glimlachende: "zoo ik uw +bijeenkomst stoor. Maar ik ben hier door Mevrouw Van Bempden gezonden om +eenige toebereidselen te maken voor het feest van morgen, en ik had ook +in dit vertrekje iets te doen:--weinig dacht ik, dat het bewoond was." + +"Ik beken," zeide Van Lintz, "dat ik mijn tijd slecht gekozen heb." + +"Zoo de Heer Blaek," vervolgde ik, dezen aanziende, die vast beefde, +"zich wenscht te verwijderen, zonder dat het opzien bare, zal ik hem +gaarne een eindweegs vergezellen." + +"UEd. is al te goed. Mijnheer Huyck," zeide Blaek, stotterende: "ik neem +uw vriendelijk aanbod dankbaar aan." + +"Ik hoop u nog te zien als gij terugkomt," zeide Van Lintz, mij met zijn +doordringende oogen aanstarende. + +Ik boog en verliet het vertrek. De Heer Blaek volgde mij, en beiden +traden wij de achterdeur uit, den tuin door, waar zich niemand bevond, +en het boschpad op. Ik bemerkte, dat mijn tochtgenoot moeite had om +voort te wandelen, zoozeer was hij van zijn stuk, en bood hem +dienvolgens mijn arm aan, in mijzelven lachende om het zonderlinge spel +des noodlots, dat mij tot den geleider maakte van iemand, die aan mijn +vurigste wenschen den bodem had willen inslaan. + +Gaarne had ik hem nadere uitlegging gevraagd van de woorden, die mij het +toeval had doen hooren; maar de zaak was van een te teederen aard, dan +dat ik die snaar dorst aanroeren, zonder daartoe een voegzame aanleiding +te hebben. Ik bemerkte, dat hij van zijn kant iets op het hart had, maar +niet wist, hoe het gesprek aan te vangen. Ettelijke reizen opende hij +den mond als om mij een vraag te doen: maar de woorden bleven hem in de +keel steken. Eindelijk scheen hij moed te vatten: en na een zwaren +zucht, bracht hij met een flauwe stem en nedergeslagen oogen het +navolgende uit: + +"Ik kan niet van mijn verwondering terugkomen, dat ik den Heer Huyck, +den zoon van den Heer Hoofdofficier ... in betrekking zie met iemand, +die ... die...." hier scheen hij naar zijn woorden te zoeken. + +"Onze verwondering is wederkeerig, Mijnheer!" zeide ik met een glimlach. + +"O!" zeide hij, mij zijdelings aanziende, alsof hij op mijn gelaat wilde +uitvorschen of ik geloof hechtte aan zijne woorden: "met mij is het een +geheel ander geval. Ik heb ... hem vroeger gekend ... en zaken met hem +uitstaande gehad." + +"Mijne kennis aan hem is niet van een oude dagteekening," zeide ik: "hij +kan echter gerust zijn wat mij betreft: ik zal hem niet verraden ... en +ook niet ongevraagd van uw bezoek spreken, indien UEd. dit eenige +gerustheid kan verschaffen." + +"Neen! dat is ook beter," zeide hij, blijkbaar opgeruimd door mijne +betuiging: "ik heb deze _démarche_ om bestwil moeten doen.--Ik blijf +UEd. intusschen zeer verplicht:--het doet mij recht leed, dat ik mij in +de noodzakelijkheid gezien heb ... het vereerend aanzoek van Mijnheer +... af te slaan ... maar ... het geluk mijner nicht ... UEd. +gevoelt...." + +"UEd. zal niet vergen," onderbrak ik hem, "dat ik juist de man zal zijn, +die gevoelen moet, dat uw nicht met een ander gelukkiger zal zijn dan +met mij." + +"Geenszins," hervatte hij: "ik bedoelde maar ... ziet UEd ... ik kan mij +vooralsnog moeielijk over dit onderwerp uitlaten.--Over een paar jaren, +als zij mondig zijn zal, en dan nog vrij is, zal ik zeer gaarne uw +voorspraak bij haar zijn; maar vooralsnog...." + +"Ik wil u niet verbergen," zeide ik, "dat ik zooeven in het opkamertje +hoorende spreken, een oogenblik aan de deur heb geluisterd en UEd. bij +die gelegenheid heb hooren zinspelen op een huwelijk tusschen uw zoon en +uw nicht." + +"Gij hebt ons beluisterd!" zeide hij, sidderende en bleek van toorn +zoowel als van angst: "dat was zeer verkeerd van u, Mijnheer! ofschoon," +voegde hij er bij, waarschijnlijk bedenkende dat ik meer kon gehoord +hebben dan hem lief was, en dat hij mij dus te vriend moest houden: "ik +kan het u niet kwalijk nemen; want UEd. hadt recht een weinig verwonderd +te zijn van ons daar te vinden. Nu ja! 't Is waar! Ik wilde u zulks +zooeven niet zeggen, om u niet te bedroeven. Dat huwelijk is altijd mijn +vurigste wensch geweest: en het zal, vleie ik mij, weldra voortgaan." + +"Onmogelijk!" riep ik uit, geheel ternedergeslagen door deze +mededeeling. + +"'t Is stellig waar: de jonge lieden beminnen elkander: en ik verlang +niets zoozeer als hun beider geluk. Geloof mij, mijn waarde Heer Huyck! +stel die neiging uit uw hoofd. Er zijn genoeg schoone meisjes in onze +Nederlanden, en die beter door de fortuin bedeeld zijn dan mijn +nicht.--Maar ik bid u, doe geen verdere moeite: ik zal nu zelf mijn weg +wel vinden." + +Wij waren op dit oogenblik het hakhout uit en aan een binnenweg gekomen, +waar ik op eenigen afstand het rijtuig van den Heer Blaek zag staan: en, +zelf oordeelende dat hij mijn geleide niet verder noodig had, keerde ik, +na wederzijdsche groete, langs den weg terug dien ik gekomen was. + +"Gij ziet," zeide Van Lintz, toen ik bij hem in het opkamertje was +teruggekeerd, "dat ik, bij gebrek aan een betere, mijn oude schuilplaats +weder heb moeten opzoeken." + +"Ik zie het," antwoordde ik, het hoofd schuddende: "maar ik vrees, dat +zij niet lang meer veilig zijn zal. Gij behoeft het hoofd aan de andere +zijde slechts buiten te steken, om u te overtuigen dat het hier geen +eenzame plaats meer is: en morgen komen hier nog meer gasten." + +"Ik zal hunne komst niet afwachten," zeide Van Lintz. + +"En hoopt gij waarlijk ongemerkt te ontkomen?" vroeg ik: "Heynsz heeft +ongetwijfeld uw gangen laten nagaan: en zoo hij u niet eerder heeft doen +vasthouden, is het, omdat hem nog onbekend was, dat de Heer Van Beveren +en de Graaf Van Talavera één persoon waren; maar thans weet hij dit: en +ik twijfel er niet aan, of hij zal zijn onbedachtzaamheid hersteld +hebben en geene middelen verwaarloozen om u niet weder te laten +ontsnappen." + +"Ik weet het," hernam hij somber: "ik speel een schaakpartij met tien +kansen tegen ééne, dat ik mat gezet worde; en toch, zoolang mijn Koning +nog één vak open vindt, zal ik het spel niet gewonnen geven. Zoo echter +mijn vervolgers niet voor morgen hier zijn, loopen zij groote kans van +het nest ledig te vinden:--en dan tart ik hunne nasporingen." + +"Gij verlaat dus dit land?" + +"Voor altijd, zoo ik hoop. Ik heb er waarlijk geen genoegzame +verplichtingen aan om het te betreuren." + +"En uw dochter?" + +"Zij zal ... mij volgen, hoop ik," antwoordde hij zuchtende. + +"Weet gij, waar zij zich tegenwoordig ophoudt?" + +"Ik weet dit; en, wanneer gij het eenmaal oorbaar vinden zult, dank dan +uw waardige tante uit mijnen naam voor hetgeen zij aan een ongelukkige, +verlatene wees heeft gedaan.--Wat u betreft, Mijnheer Huyck! ik ben u +ook grooten dank verschuldigd, want ik weet het, mijn verblijf, en dat +mijner dochter vooral is u de bron geweest van vele onaangenaamheden. Ik +wenschte ook eenmaal iets voor u te kunnen doen." + +Ik zweeg eenige oogenblikken. Ik had hem willen vragen, welk groot +belang hij toch stelde in het huwelijk van Henriëtte met haar neef, +welke laatste hem toch geene redenen had gegeven om zijne partij te +nemen; maar een gevoel van bescheidenheid weerhield mij. Ik begreep dat +er onder dit alles een geheimenis school, waar Henriëtte in gemoeid was, +maar tevens dat ik daarmede niets te maken had. Terwijl ik aldus stond +te peinzen, hielp Van Lintz zelf mij op den weg: + +"Gij hebt ongetwijfeld zooeven het een en ander van ons gesprek +gehoord?" + +"Dat heb ik," antwoordde ik: "ik beken het tot mijn schande; maar ik was +zoo verbaasd van u te zien; dat...." + +"Gij behoeft u niet te verschoonen: vromer lieden dan gij zijt zouden de +verzoeking niet weerstaan hebben. En wat hebt gij vernomen?" + +"Niet veel," antwoordde ik: "het was mij omtrent, of gij Chaldeeuwsch +spraakt, zoo geheimzinnig waren uw woorden." + +"Niet veel, maar toch wat, nietwaar?" + +Ik was op het punt van hem mijn verwondering te kennen te geven over +hetgene Blaek hem verteld had nopens de wederzijdsche liefde van +Lodewijk en Henriëtte: maar eene bedenking wederhield mij. Zooveel had +ik uit het gesprek opgemaakt, dat daarvan het stilzwijgen scheen te +zullen afhangen van Van Lintz omtrent iets, hetwelk Blaek bedreven had +en dat het licht niet zien mocht: en met dat stilzwijgen moest weder de +hulp gekocht worden, die Blaek hem bewees. Ik achtte dus mij zelven +ongeroepen, mijne meening omtrent die voorgewende _inclinatie_ der +jongelieden te uiten en daardoor de bedoelingen van Blaek bij Van Lintz +verdacht te maken, en misschien aanleiding te geven tot een twist, die +voor beiden noodlottig zijn konde. Dit stilzwijgen van mijne zijde, +hoewel het uit een edelmoedige oorzaak voortsproot (want ik behoefde +noch Blaek noch zijn zoon te ontzien), was echter in het vervolg de +middellijke oorzaak van het verlies van twee menschenlevens. + +"Ik herhaal u," zeide ik, "dat ik niets van ulieder gesprek heb +begrepen. Alleen heeft het mij verwonderd, den anders vrij hooghartigen +Heer Blaek zoo beangst te zien." + +"Nietwaar?" vroeg Van Lintz: "Ja voorwaar! het moet al een vreemd +schouwspel zijn geweest voor een derde, den rijken Heer van Guldenhof, +den trotschen Amsterdamschen koopman, wiens woord meer gewicht heeft dan +de manifesten van een half dozijn Duitsche Mogendheden, te zien blozen +en sidderen voor den blik van een armen zwerver, die reeds in zes of +zeven Staten ter dood veroordeeld is, wien de speurhonden der Justitie +nazitten, of hij een huisbreker ware, en die nauwelijks een plek kan +vinden, waar hij het hoofd ter ruste kan leggen. Maar hij weet het, de +rijke man, dat ik slechts één woord heb te spreken om hem ellendiger te +maken dan de arme zwerver ooit worden kan.--Genoeg hiervan: het is niet +mijne hand, die zonder noodzaak het gordijn zal opentrekken wanneer +alles tot nog toe samengeloopen heeft om het dichtgeschoven te houden. +Daarom, mijn jonge vriend! vergeet wat gij gezien--en ook wat gij mocht +gehoord hebben." + +"Ik wilde, dat ik alles kon vergeten, wat mij in de laatste weken +gebeurd is," zeide ik zuchtende: "maar het wordt laat: ik moet +vertrekken, mijne tegenwoordigheid alhier zoude tot vermoedens kunnen +aanleiding geven:... vertoon u toch niet buiten--en hou zelfs, zoo ik u +raad schuldig ben, u ver van het raam: er kon zoo licht een oog van uit +dien tuin naar binnen dringen.--Wat zeide ik u?" + +Beiden hadden wij gelijktijdig in den tuin gekeken: en beiden hadden wij +de gluipende oogjes van Simon den marskramer op ons gevestigd gezien van +achter de heining, waar hij tegen leunde. Wij traden terug en zagen +elkanderen aan. Toen ik nogmaals aan 't raam kwam, was hij verdwenen. + +"Gij behoeft er niet meer aan te twijfelen," zeide ik: "morgen, wellicht +dezen avond nog is het huis omringd." + +"Ik heb hem herkend," zeide Van Lintz: "het is dezelfde Jood, die mij +vroeger te Utrecht achtervolgd heeft en wien ik toen verschalkt heb. +Welnu! waarom zoude het wij thans niet weer gelukken?--Dan ik ben wars +van nieuwe listen in 't werk te stellen. Ware het niet om mijn dochter, +ik had mij reeds overgeleverd aan hen, die mij zoeken." + +"Ik kan u," zeide ik, "bij ons afscheid dan niets beters toewenschen, +dan dat ik u morgen hier niet meer vinden moge." + +"Het zal zijn, gelijk het noodlot over mij beschikt heeft," antwoordde +hij, de schouders ophalende, en mij hartelijk de hand schuddende, knikte +hij mij een vriendelijk vaarwel toe, zonder er een woord meer bij te +voegen. Waarschijnlijk begreep of voorzag hij, dat wij ook thans niet +voor het laatst zouden afscheid nemen. Ik beantwoordde zijn handdruk, +en, de woning daarop verlatende, zette ik mij weder te paard en draafde +met dubbelen spoed naar Heizicht terug. + + + * * * * * + + +TWEE-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK. + +WAARIN OVERTUIGEND BEWEZEN WORDT, DAT DE BEHENDIGSTE VOGELAAR OOK WEL +EENS VOGELS LAAT ONTSNAPPEN. + + +De gasten, die Tante Van Bempden verwachtte, waren den volgenden morgen +op hun tijd aanwezig: het waren, behalve mijn ouders met al hun kroost, +Tante Letje en een half dozijn neven en nichten uit de stad, waarvan het +onnoodig zou zijn hier de afbeeldingen te geven, daar zij op alle +mogelijke neven en nichten geleken. De Heer Blaek (wiens nicht mede +genoodigd was, maar zich wegens onpasselijkheid had laten verschoonen), +Lodewijk Blaek, Van Baalen en eenige andere bijzondere vrienden van +Tante, zoo uit de stad als uit de nabuurschap, zouden onmiddellijk aan +de hoeve komen, zonder alvorens Heizicht aan te doen. Na de gewone +plichtplegingen en gelukwenschingen, welke de lezer zich best zal kunnen +voorstellen, kwamen de noodige rijtuigen voor. Aan elk werd volgens de +vooraf gemaakte regeling onzer gastvrouw, zijn plaats aangewezen, en zoo +begaven wij ons te gader naar de hoeve, waar wij, onder begunstiging van +een uitmuntend weer, ongeveer tegen twaalf uren met vrij hongerige magen +aankwamen. De Heer Blaek was bereids verschenen en wandelde in een +blijkbaar vrij onrustige gemoedsbeweging onder de eikeboomen op en +neder. Mijn vader bejegende hem zeer beleefdelijk; waarschijnlijk wilde +hij de koelheid goedmaken mijner moeder, die hem nog de slechte +ontvangst van mijn aanzoek niet wel vergeven kon. Terwijl men aan de +plichtplegingen bezig was, kon ik niet nalaten den blik nu en dan op de +woning te slaan, alsof ik op de muren lezen kon, of het den vervolgden +zwerver reeds gelukt ware te ontsnappen. Het was echter niet wel +doenlijk daaruit iets op te maken en het gelukte mij evenmin, uit de +gelaatstrekken van de oude Martha, die ik met twee meehelpsters door de +keuken op en neder zag trekken, iets anders te lezen, als dat zij het +zeer druk had met het bakken der beloofde koeken en het aanbrengen van +hetgeen verder noodig was voor het ontbijt. + +"Ik heb u het leedwezen mijner nicht te betuigen, dat zij door een +lichte ongesteldheid verhinderd wordt, hier te verschijnen," zeide de +Heer Blaek tegen Tante Van Bempden, terwijl mijn ouders zich met eenige +nieuw aangekomene gasten onderhielden. + +"Ik hoop dat die geene gevolgen zal hebben," antwoordde Tante, die zeer +wel begreep, hoe het met die voorgewende ongesteldheid gelegen was: +"maar mijn waarde Heer Blaek! ik hoor daar van; mijn koetsier, dat UEd. +uw rijtuig teruggezonden hebt. Het had immers hier zeer goed kunnen +blijven. Ik heb met opzet mijn neef gisteren nog hierheen gezonden, om +te zorgen dat er plaats gemaakt werd voor al de paarden, die er te +wachten waren." + +"Ik wilde niet onbescheiden zijn," zeide Blaek, op halfluiden toon, als +vreesde hij, dat deze op zichzelf weinig beteekenende woorden zouden +verstaan worden: "ik heb het rijtuig naar ... Huizen gezonden: het is +daar ook zeer goed...." en tevens wierp hij mij een smeekenden blik toe, +die mij bevroeden deed, dat er meer achter deze schijnbaar nietige +omstandigheden zat en dat hij mijne hulp wenschte om hem uit de +verlegenheid to redden. + +"Wel Tante!" zeide ik: "hoe staat het er mede? Ik geloof, wanneer ik de +aangezichten van uw jongere gasten aanzie, dat zij zeer verlangende +zijn, om zich te overtuigen of de smaak uwer Gooische koeken beantwoordt +aan den aangenamen reuk, die uit gindsche keuken tot ons overwaait." + +"Ja! ik wensch niets liever dan te beginnen," zeide Tante: "maar al de +gasten zijn nog niet aangekomen. Ik mis den jongen Blaek nog en den +vriend Van Baalen." + +"O! wat mijn zoon betreft," zeide Blaek: "ik bid, dat UEd. om hem geen +complimenten maakt. 't Is zijn eigen schuld, indien hij niet op zijn +tijd past; en al komt hij wat later, er zal nog wel altijd iets voor hem +overschieten." + +"Nu ja!--maar Van Baalen!" zeide Tante: "UEd. weet, dat indien wij +begonnen eer hij er was, hij zich den ongelukkigsten man van de wereld +zoude vinden." + +"O!" zeide Suzanna, naderende: "dat zal hij in allen gevalle, 't zij gij +op hem wacht of niet." + +"Het zou mij slecht staan het hem kwalijk te nemen, zoo hij wat later +kwam," zeide ik: "want er kunnen zoo licht kantoorzaken opgekomen zijn, +die hem beletten, zoo vroeg te vertrekken als hij had voorgenomen, en ik +heb hem vandaag alleen aan 't werk laten zitten." + +"In dat geval," zeide Tante, "ware het misschien best, hem maar te +wachten, als de koetjes in de wei, etende en drinkende:--te meer, daar +ik den Heer Lodewijk ook zie aankomen." + +Lodewijk reed inderdaad op dit oogenblik de werf op en trad ons weldra +met zijn gewone onbeschroomdheid nader. Hij bloosde niet, toen hij mijn +vader groette, maakte slechts een flauwe verontschuldiging bij Tante, +dat hij zoo laat kwam, sprak terloops een paar woorden met Suzanna, en +zeide mij vrij koeltjes goeden dag. Ik beken, dat mijn wedergroet ook +allesbehalve beleefd was; doch ik kon niet veinzen tegen iemand, die mij +zooveel verdriet berokkend had en wiens tegenwoordigheid mij al de +genoegens van het feest vergalde. + +Daar de tijd van vertrek bepaald was en men niet om éénen genoodigde al +de overige kon laten wachten, liet Tante nu de koeken en het verdere +gedeelte van het ontbijt op tafel brengen. Wij namen onze zitplaatsen +onder het zeil en begonnen met graagte de smakelijke voortbrengselen van +Gooiland te betwisten aan de vliegen, die, door de strooplucht verlokt, +als echte tafelschuimers haar aandeel in ons maal kwamen opeischen. En +het waren niet alleen de vliegen; maar weldra kwamen ook de meer +gevaarlijke wespen, als de Harpijen vanouds, schrik en angst onder de +aanwezigen verspreiden: vooral hadden zij het op een mijner nichten +voorzien, die, van natuur van alle insecten afkeerig, elk oogenblik, +wanneer slechts eene dier onwelkome gasten haar bord of wijnglas +genaakte, gillende opsprong en zich vergeefs met haar servet van de +vervolging dier lastige wezens zocht te ontslaan. Suzanna zocht haar te +troosten, en beweerde, dat Tante die lieve diertjes alleen besteld had +om aan te toonen, dat de buitenvermakelijkheden ook haar schaduwzijde +hadden, en om aan de zoodanigen, die door de omstandigheden genoodzaakt +waren in de stad te leven, tevredenheid met hun lot in te boezemen. Op +deze kleine onaangenaamheden na, ging het maal vroolijk zijn gang en was +het gesprek vrij levendig geworden, toen een der bedienden mijn vader +naderde en hem zachtjes iets in het oor fluisterde, bij het vernemen +waarvan deze eenigszins donker keek, gelijk men doorgaans doet, wanneer +men uit een aangenaam gezelschap wordt opgeroepen tot de lastige +beslommeringen, die ambtsbetrekkingen met zich brengen. + +"Is er eenige zwarigheid?" vroeg Tante Van Bempden, terwijl mijn moeder +angstig mijn vader aanzag, die oprees om zich te verwijderen. + +"Ik ben dadelijk terug," antwoordde hij: "ik bid u, laat niemand zich +over mij bekommeren."--En hij ging naar den kant van de schuur. + +Ik oogde hem bekommerd na; want een geheim voorgevoel, of liever de +opsomming van het vroeger voorgevallene, zeide mij, dat het opontbod +mijns vaders in verband stond met het opsporen van Van Lintz. En ik werd +niet weinig in mijn vermoedens versterkt toen dezelfde bediende mij een +oogenblik later kwam zeggen, dat mijn vader mij liet roepen. + +"Wel zoo! vertrekt gij ook al?" vroeg Tante Van Bempden. + + "_Le combat finira faute de combattans_," + +voegde Suzanna er bij: "de Heeren willen ons zeker een verrassing +bezorgen." + +"'t Zou mij niet verwonderen," zeide ik, "indien er werkelijk een +verrassing plaats had." En ik wierp in 't heengaan een blik op den Heer +Blaek, die, met een gelaat zoo bleek als een doek, onbeweeglijk op zijn +plaats zat en de eene teug water voor, de andere na opdronk. + +Ik vond mijn vader in de schuur, en bij hem een ander Heer, die mij +naderhand bleek Onderschout van Naarden te zijn: tegen over hen stond +Heynsz, die aan een hevige gemoedsbeweging ten prooi scheen. + +"Mijnheer!" zeide mijn vader, zoodra hij mij zag, op een gestrengen +toon: "kunt gij mij ook zeggen, waar zich de persoon bevindt, met wien +gij gisteren in de boerenwoning een geheim onderhoud hebt gehad?" + +"Neen, vader!" antwoordde ik: "ik heb den man, dien UEd. waarschijnlijk +bedoelt, bij toeval hier ontmoet, daar ik een boodschap voor Tante +verrichtte, en weet niet waar hij gebleven is." + +"Ik zeg Uw Ed.-Gestr., dat hij nog moet zijn hier," zeide Heynsz: "al +mijn maats, die hier in den omtrek de wacht hebben gehouden, +declareeren, dat zij hem niet hebben zien uitgaan: en de dienaars van +Gooiland declareeren het ook ... had ik maar kunnen vermoeden, wie die +Heer Van Beveren was!... maar wie kon ook veronderstellen, zoo iets?--Te +denken, dat de man, dien wij zochten, heeft gewoond veertien dagen lang +te mijnen huize! 't Is om te worden ijlhoofdig!--Maar hij moet gevonden +worden!"--En de goede man liep stampvoetende heen en weder, beurtelings +gekweld door de gedachte, dat men hem zoo had beetgenomen, en bemoedigd +door de hoop van den zwerver in zijn macht te krijgen. + +"Juist! indien hij niet van hier is, moet hij zich hier nog bevinden," +zeide de Naarder Onderschout, deze alleszins logische redeneering met +een veelbeteekenend hoofdknikken verzeld doende gaan: "wat dunkt u er +van, Heer Hoofdschout?" + +"Ik ben het volkomen met u eens," antwoordde mijn vader: "en wij zullen, +geloof ik, best doen, het huis en de aanhoorigheden nog eens te +onderzoeken, terwijl de dienaars al de uitgangen blijven bewaken." + +"_Hunc procul obscura latitantem parte videbis_. Wat u betreft," zeide +hij, mij aanziende: "gij zult ons vergezellen. Wij kunnen beginnen met +deze schuur." + +De schuur werd van alle kanten doorsnuffeld: er was aldaar weinig +gelegenheid om iemand te verbergen. De ronde hield ons dus niet lang +bezig.--Van daar gingen wij de woning binnen. Martha, die voor het vuur +tusschen haar medehelpsters zat neergehurkt, liet van ontsteltenis den +inhoud van haar koekenpan over de plaat druipen, toen zij den +Onderschout met een barsche stem hoorde roepen: "waar heb je dien vent +verstopt, die hier dezer dagen gehuisd heeft?" + +"Ik Meneer!" antwoordde zij, bevende: "ach God! ik ben een arme +weduwvrouw en leef hier eenzaam en alleenig, sinds men zeun mij verlaten +heit: zou ik hier iemand in huis 'ehad hebben?" + +"Wij zullen deze trap op moeten," zeide, zonder zich aan haar taal te +bekreunen, mijn vader, die mij al dien tijd in 't oog gehouden had en +bespeurd, dat ik bij 't binnenkomen een blik naar dien hoek had +geslagen.--Wij liepen allen naar boven; maar het opkamertje was ledig. + +"Doorzoekt de bedsteden!" zeide mijn vader. + +Heynsz ontsloot de deuren; maar daar achter was niemand te einden. Het +beddegoed was opgerold en de kussens in 't midden er boven op gelegd, +gelijk gewoonlijk geschiedt, wanneer men van de slaapplaats geen gebruik +maakt. Met dit oppervlakkig onderzoek echter niet voldaan, haalde Heynsz +den ganschen toestel over den vloer. + +"'t Is een mooie boel, dien je maakt," zeide Martha, die ons gevolgd +was: "als je 't maar allemaal weer in orde brengt. Ik heb vandaag +warentig al drukten genoeg." + +"Deze lakens hebben gediend," zeide Heynsz, met een zegevierenden blik, +terwijl hij aan de beide hoofdbeambten de kreukels deed opmerken. + +"Nou jae," zeide Martha: "wat zou dat? Die lakens zijn ook 'ebruikt +'eweest; niet lang 'eleden, met kermis, heit men zuster in 't iene bed +'eslapen en men zusters zeun in het aere. Maar vertel het toch niet an +Mevrouw; ze mocht het temet kwalijk nemen." + +Ondertusschen had Heynsz, al snuffelende onder de dekens, een +geëmailleerden gesp opgeraapt, gelijk die bij een stropdas gebruikt +worden. + +"En deze gesp," vroeg hij: "behoort die ook al aan uw zuster?" + +"Neen, an men zuster niet, maar an der zeun," antwoordde Martha, die +niet licht van haar stuk te brengen was: "die heittie op de Uitersche +kermis 'ekocht. Wat zel ie blij wezen as ie hem weerom heit."--En zij +stak de hand uit om dien terug te nemen. + +"Hei! hei wat! dat gaat zoo niet," zeide Heynsz, terwijl hij den gesp +nader beschouwde: "dat is geen versiersel voor een boerenknaap. Wat zegt +Uw Ed.-Gestr. er van?" + +"Het is als gij zegt," zeide mijn vader: "de boerenknapen zijn meer op +plomper fatsoen gesteld.--Intusschen, hier is de man niet, dien wij +zoeken. Zijn hier geen andere vertrekken in huis?" + +Wij begaven ons verder. Alle kamers, zolders, kelders en hokken, zelfs +de hooibergen en houtstapels werden doorzocht; maar alles vruchteloos: +en wij bevonden ons weder op het plein, met de overtuiging, dat het +voorwerp der nasporing ontsnapt was. + +"Ik dacht, dat uw dienaars beter wacht zouden gehouden hebben," zeide +mijn vader tegen zijn ambtgenoot. + +"Sapperloot!" zeide deze: "Mijnheer Huyck! zij hebben het werk gedeeld +met uw eigen volk: en wie zijn plicht heeft verzuimd is moeilijk uit te +maken. En was die Jood, die hem gisteren hier zag, het mij maar terstond +komen zeggen, in de plaats van naar Amsterdam te gaan om het den Heer +Heynsz te vertellen, dan had ik hem gisteravond reeds laten pakken. Maar +dat helpt nu niet.--Jij, vrouwtje! hoor eens. Biecht nu eens oprecht, +anders zul je kennis met de boeien maken. Waar is de vent gebleven?" + +"Och, mijn goeie Heer! Wat zal ik zeggen? Ik ben een arme weduwvrouw en +weet niets van 't geval af." + +"Je kunt toch niet ontkennen, dat die Heer Van Lintz, of zooals hij +heeten mag, bij u gehuisvest heeft." + +"Wat zou het mij baten," hernam zij: "al wou ik het ontkennen? Uw +Ed.-Gestr. gelooft mij toch niet. Maar al zei ik nou: ze binnen naar +Amsterdam: dan zou Uw Ed.-Gestr. ommers toch denken dat ik je foppen +wou." + +"Zij heeft gelijk, collega!" zeide mijn vader: "maar gij, Ferdinand! +zult ge mij nu nog niet verklaren, welk belang gij stelt in den Graaf +Van Talavera, waarom gij u gestadig met hem in gezelschap bevindt, en of +gij niet wellicht ook thans zijn vlucht begunstigd hebt?" + +Ik oordeelde, dat de tijd tot spreken gekomen was, en dat een +rondborstig verhaal van de toedracht der zaak den Graaf niet meer +schaden, maar wellicht van dienst kon zijn. "Onze ontmoetingen," zeide +ik, "zijn altijd toevallig geweest; maar Vader kon toch niet verlangen, +dat ik den man verraden zou, die mij het leven gered heeft?" + +"Het leven! En wanneer?" + +"Ziedaar, wat ik u thans kan openbaren."--En ik was op het punt van een +verslag van het gebeurde te geven, toen Tante, gevolgd van de overige +gasten, naar ons toekwam, ongerust over ons lang wegblijven en over het +zien der gerechtsdienaars, die zich van tijd tot tijd op verschillende +punten vertoonden. + +"Wat is er toch aan de hand?" vroeg Suzanna: "Tante klaagt al: + + _d'armes et d'ennemis je suis environnée_." + +"Wat wil men?" vroeg Tante: "wie van het gezelschap moet er gepakt +worden." + +"Van het gezelschap niemand," antwoordde de Naarder Onderschout: "maar +het zal UEd. niet weinig bevreemden van te vernemen, dat die vrouw daar +goedvindt uw hoeve tot een logies voor verdachte lieden te bezigen. + +"Het is zoo, Zuster!" zeide mijn vader: "de Baron Van Lintz, dien gij u +nog wel herinneren zult, heeft hier gisteren, en zoo ik mij niet +bedrieg, ook vroeger nog, zijn intrek gehad." + +"Nu ja!" zeide Martha, de zwijgende ondervraging van Tantes blik +beantwoordende: "hij is hier 'eweest, en zijn dochter ook: en nou binnen +zij Goddank weg en vrij ook, naar ik hoop. En al moest Mevrouw men er op +men ouwen dag voor op straat zetten, ik kon niet aêrs doen als ik 'edaan +heb. Wie zou nou zoo barbaarsch wezen, om as iemand, dien men met zijn +eigen melk het 'evoed, bij je komt en zeit: moeder Martha! ze zitten men +overal op het lijf, en ik kan nergens een veilige schuilplaats vinden, +om dan te zeggen: scheer je van mijn deur weg." + +"Daar is wat van aan," zeide Tante: "en ik kan toch ook niet vinden, dat +mijn erf er door onteerd is, dat er een Grande van Spanje op gelogeerd +heeft.--En wat is er van hem geworden?--Die arme Van Lintz! hij is zoo +dikwijls mijn Cavalier geweest." + +"Dat is juist de vraag, wat er van hem geworden is," zeide de Naarder +Onderschout: "hij heeft, ondanks al onze voorzorgen, weten te +ontsnappen." + +"Dat verblijdt mij," zeide Tante Letje: "want het zal tot een +vertroosting strekken voor zijn arme dochter, die hedenmorgen, toen ik +haar verliet, bittere tranen schreide, uit ongerustheid over het lot +haars vaders." + +"Hoe? Is het dan werkelijk zijn dochter, die ten uwen huize is? Gij zult +mij dat alles nader vertellen, Zuster!" zeide Tante Van Bempden. + +"Zij behoeft niet voor de misslagen haars vaders te boeten," zeide mijn +vader: "en ik vlei mij, dat zij bij mijn zuster een meer betamend +verblijf heeft gevonden, dan bij Heynsz, en er althans aan geen lastige +bezoeken zal blootgesteld worden." Dit zeggende zag mijn vader Lodewijk +aan, die verbaasd een stap achteruit deed. + +"Hoe!" riep hij: "was die Juffer...?" Hij eindigde den volzin niet, met +reden begrijpende, dat de wijze, waarop hij haar kennis gemaakt had, hem +niet tot eer verstrekte. + +"Ed.-Gestrenge!" zeide Heynsz, mijn vader ter zijde trekkende: "ik heb +nog eens geïnterrogeerd al die lieden: zij hebben niemand zien gaan van +hier, als alleen den koetsier van den Heer Blaek met het rijtuig." + +"Dat rijtuig zou te Huizen stallen," zeide mijn vader zachtjes: "Haast u +derwaarts en hoor of het er werkelijk geweest is. De Heer Blaek en de +Graaf zijn oude bekenden." + +Dit gezegd hebbende, begaf mijn vader zich met zijn ambtgenoot ter +zijde, ten einde de meest geschikte maatregelen te beramen: waarop deze +laatste zich verwijderde, en ook Heynsz met de dienaars in verschillende +richtingen aftrokken. Dit voorval had intusschen de genoegens der partij +gestremd: tot zelfs de kinderen toe dorsten zich niet aan hunne gewone, +vroolijke luidruchtigheid overgeven, bij het zien der opschudding, die +plaats vond, en der ontsteltenis, welke op veler gelaat te lezen was. +Tante Van Bempden bemerkte dit, en oordeelende dat alleen de verandering +van tooneel de gemoederen weder tot rust zoude brengen, gaf zij last om +in te spannen. Terwijl dit plaats had en de dames zich weder met de +gewone toebereidselen ter afreize bezig hielden, deed ik aan mijn vader +het verhaal van mijn kennismaking met den Graaf. + +"Indien gij verkeerd gehandeld hebt," zeide hij, na mij met bedaardheid +te hebben aangehoord, "zult gij genoeg gestraft zijn door de kwellingen, +die gij deze laatste weken hebt ondergaan. Ik zal u geene verwijten +doen: uw toestand was moeilijk: en sterkere hoofden dan het uwe zouden +er van aan 't malen zijn geraakt. Ik zal intusschen blijde zijn indien +de Freule gelegenheid vindt om Tante te verlaten. Ik weet niet of het +wel goed voor u en voor haar is, dat zij daar langer blijft." + +"Ik verzeker u," zeide ik, "dat ik voor haar alleen deelneming en niets +meer gevoel." + +"'t Is mogelijk! Maar zij--zij is ongelukkig: en dan hecht men zich +lichtelijk aan hen die ons diensten bewijzen:--en wanneer dan hij, die +den dienst bewezen heeft, een knappe jongen is, en zij, die dien dienst +ontvangt, een meisje met een niet ongevoelig hart, dan deugt zulks voor +geen van beiden, en is de laatste vooral te beklagen.--Dan, nu geen +woord meer over dat onderwerp." + +Ik kon niet nalaten van bij mijzelven te glimlachen over de +samenstemming van hetgeen Amelia's vader mij vroeger had te kennen +gegeven en hetgeen thans de bekommering van den mijnen wekte. Ik had +echter geene zoo groote inbeelding van mijzelven, om te gelooven, dat ik +nu juist de persoon zoude zijn, op wien Amelia verlieven zoude. + +Een oogenblik daarna kwam het rijtuig van den Heer Blaek terug: een +schijnbaar onbeduidende wenk, door dezen aan den koetsier gegeven, en +welken de laatste met een hoofdknik beantwoordde, bevestigde mij in mijn +vermoedens omtrent de wijze, waarop de Graaf ontsnapt was. + +Wij reden nu allen weer naar Heizicht, alwaar wij met een wandeling door +de plaats den tijd poogden te korten en nieuwen eetlust op te doen tot +het middagmaal. Nauwelijks had de bel het teeken hiertoe gegeven, of wij +zagen het rijtuig van den Heer Van Baalen oprijden en hijzelf met een +bezorgd gelaat daaruit stappen. + +"Wel, mijn waarde Van Baalen! riep Tante hem toe: "hebt gij zoovele +drukte aan het kantoor gehad? Wij rekenden al niet meer op u." + +"Wat helpt het klagen!" zeide hij, de schouders ophalende: "het is mijn +lot, en ik tref het altijd ongelukkig, dat, zoo vaak ik uit verzocht +word, er iets in den weg moet komen. Vriend Huyck! ik moet u even +spreken, met verlof van het gezelschap." + +"Is er zwarigheid?" vroeg ik, met hem ter zijde gaande. + +"Niet gering!" antwoordde hij: "de _Fortuin_ is door den storm op de +Terschellingsche banken geslagen. De equipage is gered, en men is bezig +de lading te lossen; maar het schip zal, vrees ik, verloren zijn." + +"Dat is voorwaar een Jobstijding!" zeide ik ontroerd: "en is UEd. zeker +dat niemand er het leven bij ingeschoten heeft?" + +"Niemand," zeide Van Baalen: "en dat is waarlijk een wonder te noemen. +Nu ik hoop maar, dat Pulver wijs genoeg zal zijn om een spoedige +gelegenheid te vinden, om de goederen verder te zenden: vooral de thee; +want daar is nog een kapitaal op te winnen; en wordt dat nu verzuimd, +dan is binnen een maand de markt overhoopt. Het is drommels uit den +koers; anders ware het nog altijd wel zaak, er iemand heen te zenden, om +te zien hoe de zaken staan en wat er nog van te halen is, eer de +strandvonders en kustwaarders met alles gaan strijken." + +"Dan is het misschien best, dat ik er zelf maar heen zeile," zeide ik. + +"Ik dorst het u niet voorstellen," zeide Van Baalen: "maar dat zou +voorzeker een brave daad van u zijn.--Wanneer zoudt gij in staat zijn te +vertrekken?" + +"Wel! dadelijk, als het noodig is." + +"Neen! Heden zoudt gij toch geene gelegenheid meer vinden: en wij dienen +vooraf nog dezen en genen te spreken; want ik kon dezen morgen, met de +Zaterdag, slechts de helft aantreffen van hen, die ik noodig had. Zoo +gij morgen met den Harlinger beurtman vertrekt, en verder een +visschersvaartuig naar Terschelling neemt, zal het toch altijd het beste +middel van overtocht zijn; want de gewone _route_ met de postschuit kan +ik u niet erg aanraden." + +Dit punt alzoo geregeld hebbende, begaven wij ons weder bij het +gezelschap, waar wij natuurlijk geen geheim maakten van het voorval, en +de betuigingen van deelneming der aanwezigen erlangden. Een en ander was +echter weinig geschikt om de genoegens, die men zich van het feest had +voorgesteld, te verhoogen. + +"Wel lieve moeder!" zeide ik, de beste vrouw bij de hand nemende: "uw +jaardag wordt onder geen blijde voorteekenen gevierd." + +"O!" zeide zij, mij een kus op het voorhoofd drukkende: "beklaag mij +niet: ik gevoel mij gelukkig; want ik heb op dezen dag de zekerheid +bekomen, dat wij u onschuldig verdacht hebben gehouden; en zou ik dan +nog over iets anders kunnen bedroefd zijn?" + +De gebeurtenissen van den dag waren echter nog niet ten einde geloopen: +op het nagerecht ontving mijn vader met de 's-Gravenlandsche schuit een +pakket uit Amsterdam. Behalve eenige berichten voor hem, bevatte het een +brief voor Tante Letje, dien hij haar ter hand stelde. Zij opende dien: +hij was van Amelia, die haar, onder warme dankbetuigingen voor het haar +verleende verblijf, kennis gaf, dat zij vertrokken was, om haar vader +terug te vinden en met dezen de Vereenigde Provinciën voor altijd te +verlaten, terwijl zij verschooning verzocht, van zich dus zonder +afscheid te verwijderen, hetgeen men toch vooral aan geen gebrek aan +hartelijkheid moest toeschrijven: maar alleen aan de gebiedende +noodwendigheid, welke haar gedwongen had, op een zoo verhaaste wijze van +de zich opdoende gelegenheid gebruik te maken. + +"Zij maakte zich op en ginck heenen," zeide Tante Letje: "maar ik zegge: +de Heere beeft haar laten gaen; want zij volgt haar vader wien zij +verplicht is te eeren en te gehoorzamen, ofschoon hij een man Belials +zij, vol van twistzoeking en ongerechtigheid!" + + "Ik sloeg haar 't heilig kruis, naardien zij optrock, na." + +zeide Suzanna. + +"Ja! ik ben ook maar blijde, dat zij weg is," zeide mijn moeder: "want +zij moge dan zoo mooi en verstandig zijn als men wil, ik hou niet van +die vreemde floddermadammen, die zoo geheel anders zijn, als wij gewend +zijn." + +Ik kon mij niet weerhouden, te glimlachen over dezen uitval van mijn +anders zoo goede moeder; maar ook zij was niet vrij van het +verschoonbare vooroordeel, hetwelk gemeenlijk door al de zoodanigen, die +aan een ordelijke, afgepaste, alledaagsche sleur gewoon zijn, wordt +opgevat tegen hen, die daarvan met voordacht of onschuldig afwijken. Ik +gevoelde geen trek om als Amelia's verdediger op te treden, daar ik zelf +innerlijk over haar vertrek verheugd was en niet verlangde verder over +haar te praten; en ten andere verhinderde ook de tegenwoordigheid van +Lodewijk, voor wien het onderwerp mede niet aangenaam kon zijn, zoowel +mij als de overige Heeren, iets meer betreffende haar in 't midden te +brengen. Al het gebeurde had echter eenige stilte bij de aanwezigen +teweeggebracht, en maakte dat het feest, wat althans de vroolijkheid +betreft, niet volkomen aan Tantes verwachting beantwoordde: vooral de +Heeren Blaek, vader en zoon, waren afgetrokken van gedachten, en het +kwam mij voor, dat het beiden een verlossing scheen, toen hun rijtuig +werd aangemeld, waar zij dan ook niet vertoefden gebruik van te maken, +maar zich dadelijk verwijderden: terwijl ik kort daarna met den Heer Van +Baalen den terugtocht naar Amsterdam ondernam. + + + * * * * * + + +DRIE-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK. + +VERMELDENDE, WIE FERDINAND IN DEN BEURTMAN AANTROF, HOE HIJ OP +TERSCHELLING AANKWAM EN WELKE ZONDERLINGE ONTMOETING HIJ ALDAAR HAD. + + +De volgende morgen werd door mij besteed om van mijn compagnon en een +paar andere, bij de zaak belanghebbende lieden, de laatste instructiën +te ontvangen, mijn goed te pakken en daarbij uit mijns vaders boekerij +eenige werken te voegen, handelende over het strandrecht; welker lezing +mij eenigszins in staat zoude kunnen stellen om met meer kennis van +zaken de mij opgedragen taak te volvoeren en tevens eenig tijdverdrijf +aan boord zou bezorgen. Na afscheid genomen te hebben van mijn ouders, +die, ofschoon het noodzakelijke mijner reis inziende, echter (en vooral +mijn moeder) niet konden nalaten eenige bekommering deswege te gevoelen, +te meer na de slechte ondervinding, die ik kort te voren van een +zeetochtje had opgedaan, en de rampen, welke de Texelsche lijst +vermeldde, trok ik tegen zes uren naar den beurtman. Het was nog vroeg +toen ik aankwam, en er bevonden zich nog maar weinige passagiers aan +boord; doch wier getal van lieverlede aangroeide. Eindelijk ging de bel, +welke de leuteraars en achterblijvers waarschuwen moest, dat het vertrek +ophanden was; doch niet weinig stond ik verwonderd, toen ik, den steiger +langs kijkende naar de passagiers, die nu hijgende en blazende aan +kwamen geloopen, onder hen vriend Lucas Helding herkende, het lijf in +eene dichte overjas gewikkeld en met een mantelzak onder den arm. + +"Welzoo!" riep ik, toen hij aan boord stapte: "gij hier, vriend Helding? +Gij waart wel de laatste man, dien ik tot reisgenoot verwachtte." + +"Is het mogelijk!" riep hij van zijn kant uit: "Mijnheer Huyck! wel dat +is een aangename verrassing! ik kon niet hopen zulk een vereerend +gezelschap aan boord te vinden. En gaat UEd. ook naar Harlingen, als ik +vragen mag?" + +"Dat zal wel waar, zijn," antwoordde ik lachende: "want ik geloof niet +dat de schipper ons ergens anders zal aan wal zetten: althans dat zou +een slecht teeken zijn;--maar in zooverre is uw vraag zoo onjuist niet, +ingeval gij het doel mijner reis beoogt, want die moet zich nog verder +uitstrekken dan Harlingen. Maar wat jaagt u naar Frieslands kust?" + +"Och Mijnheer! een treurige reden; maar die ik zoo niet vertellen kan," +en hier zag hij om zich heen, als wilde hij mij te kennen geven, dat hij +zich in tegenwoordigheid van zoovelen niet vrij kon uitlaten. Later +echter, toen wij onder zeil waren en de meeste passagiers zich naar +beneden hadden begeven, deelde hij mij in 't vertrouwen de reden zijner +reis mede. Hij had namelijk van Heynsz, wiens, op last mijns vaders, in +'t werk gestelde nasporingen eindelijk van uitwerking geweest waren, het +bericht bekomen, dat zijn dochter Klaartje, na lang her- en derwaarts te +hebben rondgezworven, eindelijk was te land gekomen te Harlingen en +aldaar als meid diende in een kroeg, welke juist niet in den besten reuk +stond en gewoonlijk door varensgezellen bezocht werd. Bij het ontvangen +dier mededeeling had Helding, zonder lang beraad, het besluit genomen +dadelijk op reis te gaan om het verdoolde schaap op te zoeken en zoo +mogelijk weer terug te brengen. Het was aandoenlijk op te merken, hoe +hij, aan de eene zijde, huiverde tegen de ontmoeting en zich schaamde +over haar, die zijn onberispelijken naam onteerd had, en, aan de andere +zijde, verlangde haar terug te zien en, kon het zijn weder tot zich te +nemen. "Och!" zeide hij: "ik weet het wel, Mijnheer Huyck; zij heeft +gezondigd: maar zij is toch mijn dochter, mijn eenig kind, en was +eenmaal het sprekende beeld van haar nu zalige moeder--en Goddank! dat +deze niet geleefd heeft, om haar schande te zien--ofschoon, indien de +brave vrouw was blijven leven, zij wellicht ons kind weerhouden had van +den slechten weg op te gaan; want daartegen kan een vader toch zoo niet +waken als een moeder doet;--och! het is misschien grootendeels ook mijne +schuld, omdat ik het kind niet genoeg heb gadegeslagen of te mal met +haar geweest ben:--ik had haar zoo lief: en als ik haar maar eens weer +bij mij heb en zij berouw toont, dan zal zich alles wel weer schikken en +wij zullen nog blijde dagen samen beleven." + +Deze en dergelijke redenen had Helding overvloedig de gelegenheid mij te +herhalen, gedurende onzen overtocht, die ruim vier en twintig uren +duurde, daar wij den wind vlak tegen hadden en dus genoodzaakt waren +gedurig te laveeren: en, ofschoon zijn stof tot onderhoud dus noch +gevarieerd noch opbeurend was, hoorde ik hem echter liever over dit +onderwerp spreken, hetwelk ten minste van zijn goed hart getuigde, dan +dat ik gedwongen ware geweest, hem over poëzie te hooren redekavelen of, +wat erger was, naar het opzeggen zijner dichterlijke voortbrengselen te +moeten luisteren. + +Het was ongeveer 's namiddags zeven uren toen wij Harlingen bereikten. +Reeds gedurende den overtocht had ik aan Helding den raad gegeven, om +zich dadelijk bij de Overheid te vervoegen en van deze assistentie te +verzoeken tot het doen zijner nasporing: daar ik met reden beducht was, +dat de lieden, bij wie zijn dochter inwoonde, zwarigheid zouden maken in +haar vertrek te bewilligen, en misschien voorgeven, dat zij nog schulden +had, of andere dergelijke voorwendselen oprapen, of ook haar verborgen +houden: en daar ik dien avond toch niets beters te doen had, bood ik aan +hem te vergezellen; een voorstel, 't welk hij dankbaar aannam, +overtuigd, dat mijn naam en tegenwoordigheid meer klem aan zijn verzoek +zouden bijzetten. Na alvorens met een visschersman, dien ik had doen +ontbieden, een akkoord getroffen te hebben om mij den volgenden morgen +met het krieken van den dag naar Terschelling over te brengen, verliet +ik met Helding de herberg, waarin wij onzen intrek genomen hadden, en +vergezelde hem bij den Schout, die zich dadelijk tot medewerking geneigd +betoonde en ons een dienaar medegaf, met last om ons behulpzaam te zijn +in onze nasporing en zoo men zwarigheid maakte, partijen voor hem te +brengen. Minder gunstig echter viel ons bezoek in het wijnhuis uit, waar +wij tot bescheid bekwamen, dat de persoon, die wij zochten, wel sedert +drie weken daar aan huis had verkeerd, doch sedert een paar dagen met +een varensgezel, die een oude bekende scheen, was afgetrokken. Deze +tijding sloeg, gelijk men denken kan, den armen Helding geheel ter +neder; want behalve de teleurstelling in zijn verwachting, was het voor +hem bij den bekrompen staat zijner geldmiddelen, geheel geen aangenaam +vooruitzicht, om, ter verdere nasporing zijner dochter, nieuwe uitgaven +te moeten maken, die wellicht even vruchteloos zouden besteed zijn als +die, waartoe hij reeds was verplicht geweest. Ik gaf echter den moed +niet zoo ras verloren, maar ging voort met de lieden in het wijnhuis te +ondervragen, en gaf hun zelfs te kennen, dat ik nog eenigszins de +echtheid hunner berichten bleef wantrouwen. + +"Zoo jou me niet 'elooven wilt," zeide eindelijk de waard, terwijl hij +op een der lieden wees, die in zijn voorhuis onder hun gelag +bijeenzaten: "daar zit Janke Sikkes, die heeft hen zelf met zijn schuit +weg 'ebracht." + +Ik zag om en herkende den visschersman, dien ik voor den overtocht had +besproken. Deze, hoorende wat het geval was, rees op en bevestigde de +verklaring van den waard, er bijvoegende, dat hij de jongelui naar +Terschelling had overgebracht. + +"Indien dit zoo is, vriend Helding!" zeide ik: "dan behoeft gij den moed +nog niet te laten zakken: en daar het gelukkig toeval wil, dat ik juist +denzelfden weg op moet, dien onze vluchtelingen hebben genomen, zoo kunt +gij de reis kosteloos met mij maken; en tenzij de vluchtelingen het +zeegat uit zijn, kan het niet missen, of wij moeten het verloren schaap +terugvinden." + +"Och!" zeide Helding, op een zwaarmoedigen toon: "ik vrees, het zal wel +weer vruchteloos zijn;... maar desniettemin zal ik met dankbaarheid van +UEds. vriendelijk aanbod gebruik maken;... want ik heb juist op zoo een +verre reis niet gerekend, en het zou mij licht aan geld ontbreken om +verder te gaan. Hoever licht dat land wel, daar zij is heengegaan?" + +"O!" antwoordde ik, met moeite een glimlach onderdrukkende over de +geographische kennis, welke de man ten toon spreidde: "wij hebben wel +geen voordeeligen wind; maar toch, morgen met den namiddag zullen wij er +wel zijn." + +Wij verlieten de kroeg en gingen na het nuttigen van een goed avondmaal +vroegtijdig ter ruste, ten einde den volgenden morgen op het afgesproken +uur bij de hand te zijn. Wij waren dan ook op den bestemden tijd aan +boord en hadden weldra aan de haven van Harlingen vaarwelgezegd. Janke +Sikkes was met het vaarwater bekend sedert zijn geboorte af; en, +aangevuurd door de hoop op een goede belooning, deed hij zijn uiterste +best om ons op de spoedigst mogelijke wijze naar ons bestemmingsoord te +voeren. Onderweg poogden wij nog eenige berichten bij hem in te winnen +omtrent den persoon, die Klaartje op reis vergezeld had; hij wist ons +weinig dienaangaande te vertellen; alleen zeide hij, dat de jonkman een +knap slag van een kerel was, die de zeemanskunst goed scheen te verstaan +en zelf eens mede een hand aan 't werk geslagen had; maar dat hij zich +over zijn naam of betrekking niet had willen uitlaten, en dat het +meisken ook weinig gesproken had, maar den geheelen overtocht zeer +bedroefd en _mankeliek_ was geweest. + +Het was ongeveer middag, toen wij het eiland in het gezicht kregen. Het +was een dier schoone, warme dagen, welke men meermalen in de eerste +helft van September geniet; en hoewel de wind nog uit den Noorderhoek +woei, was hij echter eenige streken meer naar het Oosten geloopen, en +deden alle voorteekenen zich op, dat wij meer bestendig weer zouden +krijgen, dan wij tot dusver hadden gehad. Niet onbevallig deed zich +weldra het dorp West-Terschelling, met zijn hoogen Brandaris, aan ons +voor: en zijn roode, door de zon beschenen daken, tusschen het groen der +lindeboomen, staken vroolijk af tegen de witte duinen, die ten Noorden +aan het eiland ten bolwerk verstrekken; terwijl een menigte loods- en +visschersschuiten, die in de haven lagen, of af- en aangingen, het +tooneel verlevendigden. Ten Noordwesten liet zich, op eenigen afstand, +tusschen de ver vooruitstekende zandbanken, een half op zijde liggend +wrak zien, dat reeds van masten en tuigage ontdaan was, en hetwelk ik +aan den nieuwgeschilderden, naar ons toegekeerden spiegel, voor de +(ditmaal zoo _onfortuinige_) _Fortuin_ herkende. + +Aan de haven gekomen zijnde, zagen wij, hoe reeds een groot gedeelte der +jeugdige bevolking, welke ons van verre had zien aankomen, ons van het +strand en van het havenhoofd stond te verbeiden met de nieuwsgierigheid, +welke de komst van vreemdelingen vooral op zeedorpen pleegt te +verwekken, en nu met de handen in den zak onze ontscheping aangaapte. Ik +zag echter onder den hoop ook enkele meer bejaarde inwoners, en het was +tot een dezer laatsten, dat ik mij wendde om te vernemen, of zij ook +wisten waar Kapitein Pulver te vinden was. + +"Wijs deuzen Heeren den weg eens naar Geurt Reynszen," zeide de man +tegen den naastbijstaanden knaap: en deze, na ons nog even te hebben +aangekeken, sloeg zonder overhaasting den gullen zandweg in, die naar +het dorp bracht. Wij volgden onzen wegwijzer, geleid door de gansche +jonge bevolking, die zich om ons heen drong, als had zij in last bekomen +ons op te brengen. Enkelen draafden vooruit om bericht van onze komst te +brengen, en dit had ten gevolge, dat wij weldra Kapitein Pulver in +persoon ons te gemoet zagen komen. + +"Wel patroon!" riep de man uit, toen hij mij gewaarwerd: "ben je daar +warempel zelf komen aanwaaien: dat is een leelijke _interval_ met ons +schip!--Het spijt mij danig van de ouwe _Fortuin_: en ze heeft 'er naam +slecht gedragen: 't Is jammer van de kostelijke verf, die er nog aan +gespendeerd is; maar, niemand kan 't helpen, zooals de man zei, toen hij +zijn vrouw van de trappen gegooid had. 't Is dan ook een boos weertje +geweest: een wind, dat geen vier heerenknechts een mand met bruidsuikers +tegen een sluis zouden opgetrokken hebben; en raakt men in dat gindsche +vaarwater maar eenmaal grond, dan is het: zie er van af, en wij mogen +nog onzen Lieven Heer wel danken, dat er niemand bij omgekomen is, als +twee geiten, die verzopen zijn. Ondertusschen, patroon! 't Is mij lief, +je wel te zien." + +"En hoe staat het met het schip en de lading?" vroeg ik. "Is er veel +schade." + +"O! wat de lading betreft," antwoordde Pulver: "die is grootendeels +geborgen; maar het schip,--kijk er van af, zeg ik:--dat woelt al gedurig +meer in het zand: en ofschoon UEd. het vandaag nog hebt kunnen zien, zal +het morgen wel heelendal naar den kelder zijn." + +"Zoo! dan is de lading toch in zekerheid:--dat doet mij genoegen." + +"Wel mag het u genoegen doen; maar wat helpt het? zooals de man zei toen +hij klontjes te huis bracht en de koffie al gedronken was. Ik heb, +sedert de boel hier in 't pakhuis (en 't is er een pakhuis naar!) is +opgeslagen, er al zooveel over te zeggen, als een koksmaatje over de +kluifjes, die de kat benaderd heeft. Ik had anders zulk een schoone +gelegenheid om de thee, waar een kapitaal op te winnen is, verder te +zenden; maar 't is maar goed, dat UEd. hier is om een oog in 't zeil te +houden; want zij zullen wel wat meer respect voor UEd. hebben dan voor +mijn persoontje.--En wie is Mijnheer? als ik vragen mag? want onbekend +maakt onbemind." Hier wees hij op Helding. + +Ik gaf hem zulks in korte woorden te verstaan, terwijl wij vervolgens +gezamenlijk de woning binnentraden van den hierbovengenoemden Geurt +Reynszen, die bij de hoedanigheid van Onderstrandvonder ook, gelijk mij +naderhand bleek, die van voorzittend Schepen bekleedde en dus een der +gewichtigste personages van het eiland was. Het bovenlijf van een dikken +zeegod, met roode bolle wangen en een blauwen baard, hetwelk vroeger den +voorsteven van een schip had versierd, en volgens de daaronder +geplaatste aanwijzing den God Neptuin verbeeldde, prijkte boven de +voordeur, en scheen in zijn voorover gebogen houding de voorbijgangers +uit te noodigen om binnen te treden en den brandewijn van vriend +Reynszen te proeven, terwijl de woorden _goed logies_ op den deurpost +nog verder het bedrijf van dezen nuttigen eilander aankondigden. + +Het was dus met dezen Reynszen voornamelijk, dat ik over het doel mijner +komst zoude moeten spreken: terwijl ik mij tevens vleide, dat hij beter +dan iemand in staat zoude zijn eenig bericht aangaande de dochter van +Helding te verschaffen. + +Reynszen, een man van ongeveer zestig jaar, maar nog wakker en sterk, en +wiens grauwe kat-oogen sluwheid en overleg verraadden, ontving ons met +een voorkomende vriendelijkheid, die echter eenigszins verflauwde, toen +Pulver hem mijn naam en betrekking als reeder van het gestrande schip +deed kennen: en het viel mij niet moeilijk, uit de wijze, waarop hij mij +opnam, te gissen, dat hij trachtte zijn oordeel op te maken, in hoeverre +ik vatbaar was om mij te laten blinddoeken of bepraten. Zijn gelaat +klaarde echter weder op, toen ik voor Helding en mijzelven logies bij +hem bestelde: waarschijnlijk begreep hij, dat twee Heeren uit Amsterdam +in allen gevalle goede vertering bij hem zouden maken, en dat hij als +kastelein wel datgene aan mij zou terugverdienen, wat hij als +Strandvonder door mijn komst zou moeten missen. Hij bood ons pijpen aan +en begon een praatje over weer en wind, terwijl zijn dochter stoelen +bijschoof en op onzen last eenige boterhammen ging smeren; want de +zeelucht en de reis hadden ons honger gegeven. Pulver begon hierop het +verhaal van zijn geleden schipbreuk, hetwelk men mij verschoonen zal, +zoo ik het niet in zijn geheel geve, daar in dit geschrift reeds +tweemalen een diergelijke ramp vrij omstandig beschreven is. Het bleek +mij echter reeds toen, en later werd het ook door de getuigenis van de +equipage van de _Fortuin_ bevestigd, dat Schipper en stuurman hun plicht +tot het uiterste hadden volbracht en dat de geleden wederwaardigheid +alleen aan het geweld van den storm te wijten was, die het vaartuig op +de Robbeplaat had gesmeten, waarvan het niet mogelijk was af te komen. + +Het ontging mij niet, dat Helding, gedurende het vrij lange en door +allerlei aanmerkingen en uitweidingen afgebroken verhaal van den +Schipper, al op heete kolen zat, en gedurig rondkeek, als wilde hij +vragen, wanneer de beurt toch eens aan hem komen en over de zaak zoude +gesproken worden, welke hem op Terschelling riep. Juist wilde ik +daarover beginnen, toen een nieuw personage de herberg binnentrad. Deze +was een dor schraal kereltje, wiens onbeduidende lichaamsbouw sterk +afstak tegen de kloeke gestalte van Reynszen en van de Terschellingsche +visschers, die ik aan de haven gezien had. Ook was hij niet in 't duffel +en baai gekleed, gelijk de overige dorpelingen: en zijn rok en hoed, +hoewel ouderwetsch fatsoen, kenmerkten meer de dracht van den vasten wal +of een nabootsing daarvan. Zijn door de kinderziekte sterkgeschonden +gelaat had weinig behaaglijks; terwijl de omgekrulde onderlip en +vooruitgezette borst geen geringe mate van zelftevredenheid en +verachting van anderen schenen aan te kondigen. + +"Zoo Drost! ben je daar?" vroeg Reynszen, den nieuwaangekomene de +broederhand toestekende. Deze scheen blijkbaar het niet te durven wagen, +zijn mager handje aan den krachtigen aangreep des kasteleins bloot te +stellen, en stak hem slechts een vinger toe. + +Ik stond een oogenblik in twijfel, of de naam van Drost, aan den +onbekende gegeven, 's mans eigen naam of een verkorting van den titel +van Drossaard moest beteekenen. Ik wist, dat deze laatste +ambtsbetrekking door een der Burgemeesteren van Enkhuizen werd bekleed: +en ik kon te minder gelooven, dat ik dezen voor mij zag, daar de toon en +houding van Reynszen jegens den nieuwgekomene die gemeenzaamheid +aanduidden, welke tusschen goede bekenden plaats heeft. + +"Zel je een pijp rooken?" vervolgde Reynszen tegen den onbekende, die +ons van ter zijde bekeek:--"dat zijn Amsterdamsche Heeren, die komen +hier vanwege de _Fortuin_!" en toen, zich naar ons keerende: "dat is de +Drost," zeide hij. + +_A tous seigneurs tous honneurs_. Ik rees op, en groette den Dignitaris, +die, na mij kortaf goeden dag te hebben gewenscht, zich tot Reynszen +wendde, in de navolgende afgebroken bewoordingen: + +"Niet rooken ... weinig tijd ... zieken bezoeken ... Raad bijeengeweest +... hoe is de patiënt?" + +"Niet te bestig," antwoordde Reynszen: "ik wou dat zij weg waren +gebleven." + +"Hebt gij hier een zieke in huis?" vroeg ik. + +"Ja," antwoordde Reynszen: "een vrouwken van den vasten wal: de Dokter +heit er ook al geen zinnigheid in." Hier wees hij op den Drost: en nu +werd het mij opeens duidelijk, dat deze niet de Drossaard zelf, maar +zijn Substituut moest wezen, die, tevens met dit ambt, de hoedanigheid +van geneesheer bekleedde. Ik dacht echter over dit punt slechts vluchtig +na; want het gezegde had mijn aandacht getrokken. + +"Van den vasten wal?" herhaalde ik: "en wanneer aangekomen?" + +"Eerst sedert drie dagen van Harlingen, 'eloof ik." + +Helding was doodsbleek en keek beurtelings mij en den kastelein aan. + +"En haar naam?" + +"De vent, die met haar is--haar man wil ik hopen--noemt haar Klaartje; +en dat is al wat ik er van weet." + +"O mijn dochter! mijn Klaartje!" riep Helding, terwijl hem dikke tranen +langs de wangen rolden. "Waar is zij? Breng mij bij haar!" + +"Bedaar, mijn goede Helding!" zeide ik: "gij hoort, dat zij ongesteld +is: uw onverwachte verschijning zou nadeelige uitwerkselen kunnen +teweegbrengen. Wat zegt er de Dokter van?" + +"Hm!" zeide deze: "ontstoken hersenen ...galachtig bloed ... raaskallen +... aandoeningen te vermijden ... _abstinentia et quies_." + +"UEd. denkt dus," hernam ik, "dat haar vader, wien zij in lang niet +gezien heeft, niet zonder eenige voorbereiding bij haar behoort te +worden toegelaten?" + +"Hm! hm!--nog niet--eerst zien--oordeel opschorten--straks beslissen," +antwoordde de geneesheer. + +Het kostte mij eenige moeite om Helding te overtuigen, dat hij zijn +ongeduldig verlangen naar zijn dochter bedwingen moest; doch na eenigen +tegenstand gaf hij toe en beloofde zich bedaard te zullen houden, +terwijl ik op zijn verzoek aannam, den Dokter bij zijn bezoek te +vergezellen en hem nauwkeurig kondschap te brengen aangaande den +toestand zijner dochter. Reeds vreesde ik, daar de woning mij toescheen +niet zeer groot te zijn, dat de lijderes zich misschien in een +nabijgelegen kamer bevond en van daar iets van ons gesprek gehoord of de +stem haars vaders herkend zoude hebben: maar deze vrees bleek mij +ongegrond te zijn; want het ziekvertrek, waarheen ik mij thans met den +Dokter begaf, bevond zich in een afzonderlijk huisje, mede aan Reynszen +toebehoorende, en waarmede men door een achterdeur en binnenplaats of +tuintje gemeenschap had. + +Wij vonden bij het inkomen de zieke in een vrij zindelijke bedstede +gelegen, voor welke iemand gezeten was, met den rug naar ons toegekeerd, +die haar hand in de zijne hield, terwijl hij, voorovergebukt, met het +hoofd op de andere hand leunde. Hij had zijn buis uitgetrokken en dit, +waarschijnlijk om de lijderes te verwarmen, op het voeteneinde +neergelegd. Bij onze nadering zag hij op, en ik herkende--hoewel niet +geheel onverwachts--Sander Gerritsz--of, anders gezegd Zwarten Piet. + +"Plaats maken!" zeide de Dokter: "Wat gerust?--Nog ijlende?" + +"Zij is bedaarder, maar doodzwak," zeide Sander, met een zucht; "zij +ligt geheel wezenloos en heeft mij nog geen woord toegesproken," en +toen, mij herkennende: "Mijnheer Huyck!" riep hij verbaasd uit. + +"Ongelukkige! gij hier?" zeide ik, het hoofd schuddende; "maar kom even +ter zijde, en laat den Dokter bij de patiënt." + +De Dokter nam de plaats in, welke Sander ledig liet, en voelde den pols +van Klaartje, die nog geen bewijs had gegeven dat zij onze komst +bespeurd had en met het gelaat naar het schot gekeerd lag. Ik nam +onderwijl Sander in een hoek van het vertrek en fluisterde hem in 't +oor: + +"Haar vader is gekomen." + +"God! ook dit nog!" zeide hij, en bedekte zich het gelaat met beide +handen. + +"Zou zij in staat zijn, hem te zien?" + +"Ach! wat zou het baten? zij kent niemand--zelfs mij niet." + +"Koorts af!" zeide de Dokter, opstaande: "bedaarder ... _meliora +symptomata_ ... gerstewater drinken ... citroensap ... likkepot zenden +... morgen weerkomen...." + +"Zou 't mogelijk zijn!" riep Sander uit, verheugd toetredende: "bevindt +zij zich inderdaad beter?" + +"Nog zwak," zeide de Dokter: "versterking ingeven.--Recept +schrijven!"--Dit gezegd hebbende, haalde hij een papier uit den zak en +ging zijn voorschrift opschrijven. + +"Klaartje!" hernam Sander, zich over het bed heenbuigende: "herkent gij +mij niet?" + +Klaartje lichtte bij deze toespraak even het hoofd op en keek om, zoodat +ik haar vlak in het aangezicht zag. Zij had nog schoone en regelmatige +trekken; maar de fletsheid der wangen en de lichtroode strepen en +vlekken onder de oogen en langs den neus getuigden dat een ongebonden +leefwijze, nog meer dan de ziekte, haar vroegere bekoorlijkheden vóór +den tijd had doen vervallen. + +"Waar ben ik?" vroeg zij met een flauwe stem, zich met de vlakke hand +over het voorhoofd wrijvende: "hoe kom ik hier? Ik ben hard ziek +geweest, geloof ik:--maar nu is het beter: ik wilde wel wat drinken." + +"Hier hebt gij drinken," zeide Sander, haar een kommetje aan den mond +brengende: "bevindt gij u waarlijk beter, mijn liefste?" + +"Zoo! zijt gij daar nog, Sander?" hernam zij: "dat is goed:--maar hoe +kom ik toch hier?--Ik ben wat in de war geweest en heb veel geleden ... +maar 't is zonderling: ik voel nergens pijn meer." + +Niettegenstaande de verklaring van den geneesheer, kon ik niet deelen in +de betere hoop, die hij Sander had ingeboezemd. Dat ophouden van alle +pijn, gevoegd bij den strakken blik der half gebroken oogen, scheen mij +een onrustbarend kenteeken te zijn, en ik begon te duchten, dat Helding +zijn dochter slechts zou terugvinden om haar terstond weder te +verliezen. + +"Wie is die Heer?" vroeg zij, op mij wijzende. + +Ik beschouwde deze vraag als geschikt om er aanleiding uit te ontleenen, +ten einde haar op het bezoek haars vaders voor te bereiden, en voorkwam +dus het antwoord, dat Sander geven wilde. + +"Ik kom uit Amsterdam," zeide ik, "en heb een boodschap voor u, van +iemand, die u van harte liefheeft." + +"Iemand in Amsterdam ... die mij liefheeft!" herhaalde zij met een +uitdrukking van twijfel en smart: "wie is er, die mij liefheeft in +Amsterdam?--O God! er is wel een geweest, die het mij gezegd heeft ... +maar hij was een verleider ... hij was de oorzaak van mijn verderf en +ellende." + +"Hij, van wien ik spreek," vervolgde ik, "is iemand, die nooit als uw +welzijn beoogd heeft. Bedenk eens wel: is er niemand in Amsterdam, wien +natuur en plicht beide u voorschrijven lief te hebben en het verdriet te +vergoeden, dat gij hem veroorzaakt hebt?" + +"Wat!" zeide zij, met verheffing van stem: "van mijn vader komt gij! van +mijn vader!... hoort gij Sander?... die Heer komt van mijn ongelukkigen +vader!--en denkt hij nog aan zijn slechte, nietswaardige dochter, die +hem zooveel verdriets heeft gekost?--En weet hij, dat ik nog leef?--O! +het ware immers veel beter, dat ik dood ware,--dan behoefde hij geen +leed meer te gevoelen over een schepsel, dat niets dan schande over zijn +eerlijken naam heeft gebracht." + +"Meisje!" zeide ik: "onze Vader in de Hemelen is lankmoedig jegens hen, +die berouw toonen: en moet uw aardsche vader dat voorbeeld niet volgen? +Gij zijt nooit uit zijn gedachten geweest en hij verlangt niets vuriger, +dan u aan zijn hart te drukken en alles te vergeven." Zij +weende:--Sander weende: ik was mede diep ontroerd, de Dokter borg zijn +recept in een groot lederen zakboek en zeide, terwijl hij opstond: "geen +gevaar ... ouden Heer roepen ... gerust hier komen." + +"Wie? welke oude Heer?" vroeg Klaartje met levendigheid. + +"Zoo uw vader zich hier bevond," zeide ik: "zoudt gij dan kracht genoeg +bezitten om hem terug te zien?" + +"Mijn vader!--Hier? O God! laat ik hem nog eenmaal vergeving bidden en +dan sterven.--Maar neen: dat is niet mogelijk." + +"Zie of het mogelijk is," zeide ik, terwijl op hetzelfde oogenblik de +Arts terugkwam, gevolgd door Pulver, die Helding geleidde, daar deze +werk had om zich staande te houden, zoo beefde hij. + +"Waar is zij? Waar is mijn kind?" riep de oude man, terwijl hij met +uitgestrekte armen en wankelende knieën het vertrek binnentrad. Zij was +half opgerezen in haar bed, en het was slechts met moeite, dat Sander +haar kon terughouden er uit te springen, om zich aan de voeten haars +vaders te werpen. Helding viel haar om den hals en snikte luid. + +"Vergeving, mijn vader!" was alles wat zij uit kon brengen, terwijl +Sander, van aandoening overstelpt, zijn gelaat in de handen verborg. + +"Verduiveld!" zeide Pulver, zich een traan uit het oog wisschende, "ik +zit liever een heelen nacht bij slecht weer in de bramzaling, dan dat ik +zoo iets bijwoon." + +"Hou u maar bedaard, kindlief!" zeide Helding, terwijl zijn eigen stem +beefde: "God zij geloofd, dat ik u weerom heb: wij zullen over het +verledene niet meer spreken en alleen over de toekomst denken: maak maar +spoedig weer beter te worden, dan gaat gij met mij weer naar Amsterdam +en wij zullen een stil en genoeglijk huishouwentje hebben, als vanouds." + +"Neen Vader!" zeide zij, treurig het hoofd schuddende: "naar Amsterdam +terugkeeren, dat zal niet gaan--ik voel hier iets" (op haar hart +wijzende) "dat mij zegt, dat het met mij niet lang meer zal duren. O! +wie had mij ooit dien onverdienden zegen durven voorspellen, dat ik nog +voor mijn dood mijn vader zou terugzien en dat hij zich mijner ontfermen +zou? Helaas!" vervolgde zij, hem beschouwende: "uw haren waren niet +grijs toen ik u verliet.--Wee mij! ik heb dat verdriet u +veroorzaakt!--Maar vaderlief! Gij moet ook een vriendelijk woord tot +Sander spreken: hij heeft mij te Harlingen teruggevonden en, ondanks al +mijn slechtheid, had hij mij nog lief en wilde mij met zich nemen, +hoewel ik hem zeide, dat ik zijn liefde door mijn wangedrag verbeurd +had: en hij heeft mij in mijn ziekte niet verlaten, maar zoo trouwhartig +opgepast, als geen baker beter had kunnen doen." + +"Sander Gerritsz!" riep Helding verbaasd uit, toen de jongeling hem met +een treurigen blik aanzag. + +"Sander Gerritsz!" herhaalde Pulver, niet minder verwonderd. + +"Sandertje! wat drommel!..." Hier zweeg hij, daar ik hem toewenkte, dat +hij zich niet met de zaak bemoeien zoude. + +"Sander Gerritsz!" herhaalde ook de Dokter, als scheen hij zich dien +naam insgelijks te herinneren: en te gelijk een andere portefeuille, dan +die, waarin hij zijn recepten borg, voor den dag halende, begon hij in +de daarin vervatte papieren te snuffelen. + +"Ach! mijn goede Monsieur Helding!" zeide Sander: "UEd. weet, ik heb +haar altijd lief gehad. Ik zou haar ook gaarne tot vrouw genomen hebben, +niettegenstaande al wat er gebeurd is;--maar de Heer Huyck weet, dat ik +hier niet kan blijven, dat ... in 't kort, dat het beter voor haar is, +dat zij met haar vader naar Amsterdam terugkeert." + +"Ja mijn hartje!" zeide Helding: "keer met mij naar huis: wij zullen wel +wat voor u vinden: ik heb nog veelvermogende beschermers, die ons niet +in den brand zullen laten: daar is de waardige Heer Huyck ... daar zijn +de Heeren Blaek...." + +"Blaek!... Blaek!..." herhaalde Klaartje, met een uitdrukking van +afgrijzen: "liever leed ik het ergste, wat een mensch kan overkomen, dan +dat ik aan iemand, die Blaek heette, iets te danken had." + +"Hoe!" riep Helding: "wat hebben die Heeren u toch gedaan?" + +"O! spreek er mij niet van," hernam Klaartje: "is niet Lodewijk Blaek de +bewerker van mijn ongeluk? Heeft hij niet, toen de goede Sander het +zeegat uit was, mij met een zoet praatje verleid, en mij overreed om +mijn braven, besten vader te verlaten? Heeft hij mij niet, arm en naakt, +in schande verlaten en gedwongen, daar ik niet te huis durfde keeren, om +... O God!" + +"En waarom durfdet gij niet tot mij terugkeeren?" vroeg Helding: "wist +gij dan niet, dat het hart van den ouden man altijd voor u openstond?" + +"Lodewijk Blaek!" mompelde Sander: "was hij de schurk die u bedierf?--O! +dat ik hem hier had, om hem zijn laagheid betaald te zetten!" + +"Ach! ik schaamde mij zoo, terug te keeren," zeide Klaartje: "en +daardoor ben ik van kwaad tot erger gevallen ... en zoo is het dat ik +sterven moet, zoo jong nog en door mijn eigen schuld!--Maar ik heb +vergiffenis ontvangen van die twee, die ik het meest beleedigd heb, van +mijn vader en van mijn goeden Sander--en dit vertroost mij.--Ween niet, +Sander! het is zoo beter:--toen ik, op uw verzoek, Harlingen verliet, +was ik nog loszinnig en dacht alleen om het geluk van weer met u te +zijn; maar thans heb ik een beter inzicht verkregen ... ik was niet +waardig, uw vrouw te zijn--en ik moest geen schande brengen in het huis +mijns vaders:--het is voor mij, voor u beiden beter, dat ik sterve." + +"Foei! zoo moet gij niet spreken," zeide Helding: "nietwaar Dokter?" + +"Wel neen!" antwoordde deze, zijn papieren weder bergende: "niet +sterven--weder gezond worden--niet zooveel praten!--_femina animal +loquax_--te veel vermoeien.--Hm! Zonderling--Sander Gerritsz--dien naam +meer gehoord--hm!--brief van den Drost--zeeroof--inbreken--Jaco--niet +vinden--thuis liggen--hm!" Deze laatste woorden sprak hij slechts +halfluid en mompelend uit, zoodat zij door de meesten, die te veel met +Klaartje bezig waren om op hem te letten, niet of slechts half verstaan +werden. + +"Kom!" zeide ik tegen de zieke: "gij moet u zoo ongerust niet maken, +noch u het ergste voorstellen: tracht wat te slapen; want gij hebt rust +nodig. Wat dunkt U, kapitein! zoo wij die goede lieden eens +alleenlieten. Ons bijzijn is hier toch overbodig." + +"Ja, zeide de Dokter: "hier te vol--rust noodig--ik ook weg--veel +drukten--likkepot bereiden--archief nazien--zieken bezoeken--twee +klisteeren--aderlating--twee boeren overhoop liggen--brief aan den Drost +schrijven--Maaike Jansz linkerarm gebroken--heengaan." + +Met deze woorden vertrok hij: ik volgde hem met Pulver, en weldra +vervoegde zich ook Sander bij ons, die waarschijnlijk gevoelde, dat de +bescheidenheid hem gebood vader en dochter een wijl alleen te laten. Op +de opene plaats echter, die de twee woningen vaneenscheidde, hield +Pulver hem staande. + +"Nu zel je mij toch niet ontkennen," zeide hij: "dat je Sander Gerritsz +bent en dat ik je op het buiten van Mevrouw Van Bempden heb gepraaid." + +"Stil wat!" fluisterde ik, bevreesd, dat de Dokter, die juist de herberg +intrad, hem hooren zoude. + +"Neen voorwaar niet, mijn goede Schipper!" antwoordde Sander, hem de +hand toestekende: "maar laat het tusschen ons blijven. Ik heb dien naam +sedert lang, en om billijke redenen, laten varen." + +"Daar heb je verkeerd aangedaan," hernam Pulver: "men moet zich de vlag +nooit schamen, daar men jaren onder gevaren heeft. Wel man! dat +verhoopte ik niet, toen ik je daar onder die zeeroovers aan twee ankers +vastliet, dat ik je ooit weer in ons land aan boord zou komen: nu! +bergen en dalen ontmoeten mekaar niet; maar menschen wel. En waar heb je +al gezworven, zooals de ouwe vloo tegen de jonge zei?" + +"Ja Schipper! dat zal ik u naderhand wel reis vertellen," antwoordde +Sander; "waar ik geweest ben, komt er minder op aan," vervolgde hij met +een zucht: "het zal eerder te bezien staan, waar ik heen moet: hoewel ik +verklaar, dat het mij in deze treurige oogenblikken vrij onverschillig +is." + +"Ja!" zeide ik, hem terzijde trekkende: "gij moet op uwe hoede zijn. Die +Dokter is tevens Substituut van den Drost, en, voor zooveel uit 's mans +woorden te verstaan is, maak ik op, dat hij reeds berichten omtrent u +heeft, en dat dit eiland u geen veilige schuilplaats biedt." + +"Ik wijk niet van hier, zoolang Klaartje in dezen toestand blijft," +zeide Sander; "en wat dien meester Doedes aanbelangt, ik ben juist niet +erg voor hem beschroomd: ik weet nog wel een huismiddeltje, om hem de +oogen te doen dichtknijpen." + +Dit zeggende opende hij de deur der herberg, waar wij binnentraden en +den Dokter reeds vertrokken vonden.--Ik verzocht Reynszen, zorg te +dragen voor een goede waakster om de zieke op te passen; waarop hij mij +verzekerde, dat zijn vrouw en dochter zich reeds bereid hadden +verklaard, die taak op zich te nemen, en dat overigens niets ontbreken +zou om haar toestand zooveel mogelijk te verzachten. + +Niet ongenegen een weinig lucht te scheppen, sloeg ik aan Pulver een +wandeling voor, waarop wij onze zaken zouden kunnen bepraten. Wij +begaven ons, na van Sander afscheid genomen te hebben, het strand langs, +en ik vroeg hem, wat er al zoo geëischt werd en hoe wij best ons goed +terug zouden krijgen en geschillen of processen vermijden. + +"Ja!" antwoordde hij: "wat zal ik veel zeggen? Wie in de schuit is, moet +meevaren: en het helpt niet of men tegen dat volkje hier met grof +geschut aan boord komt en hen bedreigt met de Commissarissen tot de +Pilotage of met Gecommitteerde Raden; want daar geven zij al zooveel om +als een walvischhaalder om een dooie schelvisch. Ze liggen hier buiten +schoots, weet je! en storen er zich niet aan, of zij brieven en bevelen +krijgen: hebben is hebben, denken zij: en wil je niet naar hun pijpen +dansen, dan leeren zij het je tot je schade: ik heb nog liever met +royale zeeroovers te doen dan met zulk slag van volk. Daar ligt nu de +Hyson en Souchong in het pakhuis: en ik heb niet later dan van morgen +een kattebelletje ontvangen van Schipper Holmfeld, die op de ree van 't +Vlie ligt; dat hij die met alle gemak bergen kon en ze meenemen naar +Kopenhagen: een gelegenheid, zoo schoon als men wenschen kon; maar nu +wil die verbruide Strandvonder de waren niet laten volgen dan tegen een +derde van de waarde voor bergloon; terwijl hem volgens alle ordonnantiën +en costuymen niet meer dan zes twintigsten kunnen toekomen." + +"Zoo hij al eens recht heeft op zooveel," zeide ik: "want er is hier +minder quaestie van geredde, dan wel van geborgen goederen; daar gij met +de equipage bijna alles gedaan hebt.--Intusschen, indien het daarmede +gedaan ware ... het is ons veel waard, ons goed terug te bekomen." + +"Dan is er," vervolgde Pulver: "nog een klein bagatelletje bij van +anderhalf percent voor den Strandvonder, en nog een rekening van +onkosten, voor gebruikte schuiten en wagens en gegeven fooien, daar een +mensch de oogen van overloopen." + +"Dat is toch wat grof," zeide ik: "want waar vraagt men het eenderde +bergloon voor, indien men nog een extra-rekening maakt voor +onkosten?--Maar kunnen wij, de quaestie over het bedrag daarlatende, de +goederen niet loskrijgen onder borgstelling?" + +"Wel ja! zeide Pulver: "reken daarop (zooals de schoolmeester zei, toen +hij den jongen een schellingskoek in plaats van een lei in de hand +stopte). Zij zullen geen goed laten volgen, voor en aleer er een +volkomen afrekening heeft plaats gehad." + +"Dat zullen wij dan zien," hernam ik. "Wanneer vertrekt die Deensche +schipper?" + +"Zoo ras er goede gelegenheid is: en, gelijk ik het weer aanzie, schiet +de wind al meer en meer uit en zal hij niet lang meer op zijn ligplaats +blijven. Hij heeft mij zelfs bericht, dat, zoo hij eenigszins kon, hij +naar Maklijk-Oud zou opzeilen en dan onze thee in 't voorbijgaan +innemen." + +"Voortreffelijk! zorg dan, dat gij in allen gevalle morgenochtend een +vaartuig bespreekt, om de lading in te schepen en over te brengen: ik +zal ondertusschen met den Strandvonder spreken, en zien, wat ik van den +vent gedaan kan krijgen." + +Aldus ons plan gemaakt hebbende, zetteden wij onze wandeling nog een +eindweegs voort, over onverschillige zaken pratende, tot wij het +dienstig vonden terug te keeren. Nauwelijks waren wij het dorp weder +binnengetreden of ik zag den gewichtigen man, die de betrekkingen van +Substituut-Drossaard en Geneesheer vereenigde, uit een der huizen voor +den dag komen, en, zoodra hij ons gewaarwerd, zijn koers tot ons +richten. + +"Als UEd. dien man tot vriend kunt maken, zal alles goed gaan," zeide +Pulver: "hij is hier zooveel als de admiraalswimpel, waar alles naar +kijkt, die meester Doedes: en zij moeten wel ontzag voor hem hebben: +want zetten zij hem den voet dwars, en knijpt hij ze niet als Drost, dan +pepert hij het hun in als Dokter." + +"Gevonden!" zeide Doedes (gelijk ik nu vernomen had dat 's mans naam +was), zoodra hij ons zag: en meteen klopte hij op zijn zak: "goed +geheugen--Monsieur Weerglas--Sander Gerritsz--struikroover +--zeeschuimer--brief van den Drost--knevelen--naar den vasten wal +zenden--hm!" + +"Wat zegt UEd.?" vroeg Pulver, eenigszins verschrikt: "Is Sandertje een +roover?--Och! dan heeft die verbruide Don Manoël het op zijn rekening; +want beter kalf van een jongen heb ik nooit aan boord gehad: maar zoo +gaat het: wie met pek omgaat, wordt er mee besmet." + +"En zijn uw orders zoo gestreng?" vroeg ik, niet zonder eenig leedwezen +te gevoelen over het lot, dat Sander boven 't hoofd hing. + +"Orders, hm! hm!--Terschelling een vrijplaats--_refugium_--Staten niet +achten--vervallen _privilegium_--orders gestreng." + +Ik zweeg en begreep dat het beter voor mij was, dit punt niet verder aan +te roeren. Vooreerst had ik er overvloedig mijn bekomst van, om mij met +eens andersmans zaken te bemoeien: en, ten tweede kwam het mij voor, dat +meester Doedes, ondanks zijn beslissenden toon, het nog maar half met +zichzelven eens was, of hij het oude recht van vrijplaats, waar +Terschelling aanspraak op maakte, al dan niet zou eerbiedigen, en achtte +ik het, als Zoon van den Hoofdschout, ongepast, mij in een geschil van +zoo teederen aard te mengen, 't welk mij later waarschijnlijk kwalijk +zoude genomen worden. Ik vond het dus verkieslijker, den man over mijn +eigen zaken te onderhouden, en deelde hem in korte woorden de redenen +mijner komst en den onhebbelijken eisch des Strandvonders mede. + +"Hm!" zeide hij, het hoofd schuddende: "gaat den Strandvonder aan--mij +niet--u voor Schepens beklagen--goed recht uitspreken!" + +"Ja," zeide ik, "maar ik zou liever de zaak zonder vonnis in den minne +zien te vinden, en daarom wenschte ik uwe tusschenkomst in deze in te +roepen." + +"Hm!--mij niet in moeien--mijne zaken niet--maar--als de zaak in orde is +niet vergeten:--tiende penning mij betalen--ten profijte der +gemeente--oud recht van Terschelling--hm!" + +"Hoe," riep ik: "nog meer exacties! dat recht is immers afgeschaft bij +een besluit van HH. Staten?" + +"Hm! edict van 12 December 1663--gekheid--Staten hun macht te buiten +gegaan--hm!--volhouden." + +"Hoe!" riep ik: "gij, die hier den Drossaard vertegenwoordigt, zoudt u +kanten tegen een edict der Staten, waarbij een middeleeuwsche vexatio +paal en perk gesteld is?" + +"Hm!--Drost--Enkhuizen--nooit hier komen--geld trekken--niets +uitvoeren--Doedes al het werk doen--Staten oude wijven--het eiland niet +kennen--makkelijk besluiten nemen in Den Haag--Terschelling zware +lasten--vele rampen--schrale verdiensten--leven wagen bij +schipbreuken--_qui onera_--_etiam fructus_." + +"Ik wil gaarne toegeven," hernam ik, "dat de brave lieden, die het hunne +hebben gedaan om bijstand te bieden aan de manschap van de _Fortuin_, of +die tot het bergen der lading hebben medegewerkt, aanspraak hebben op +belooning: en die zal hun ook geworden, maar ik zal nooit toestemmen in +de verplichting om zulke hooge bergloonen te betalen als van ons +gevorderd worden, noch recognitiegelden, die afgeschaft zijn; en zoo de +Strandvonder geen rede verstaat, dunkt mij, dat gij, Mijnheer! mij recht +moet verschaffen, en althans niet, bij reeds bestaande, een nieuwe +exactie voegen." + +"Hm!--Zaak van den Strandvonder--geen belang er bij--_negotium a me +alienum_--voor de Rechtbank--zeven Schepenen--goed recht--naar huis +gaan."--Met dit bescheid verliet hij ons en begaf zich binnen zijn +woning waar wij op dit oogenblik voorstonden. + +"Goed recht!--Ja, dat kan UEd. denken," zeide Pulver: "wij komen bij den +duivel te biecht. Met dat al, ik geloof, dat zoo UEd. den man een kleine +fooi voor zijn beleefdheid beloofd hadt...." + +"Dat in eeuwigheid niet," zeide ik: "denkt gij, dat ik de Justitie om +wil koopen?" + +"Nu!" hernam Pulver: "wij zullen zien wat er van wordt, zei de blinde, +en hoe UEd. met Reynszen varen zult...; maar, dat Sandertje een roover +geworden is, dat spijt mij tot in mijn ziel." + +Hier waren wij aan de herberg terug, en ik trad nu met den Strandvonder +in onderhandeling; doch ook hier vond ik het onmogelijk om den man af te +brengen van zijn eisch, die, volgens hem, op goed recht en oude +herkomsten steunde: zoodat ik, daar ik toch verlangde de thee te +verzenden, per slot nog blijde was, hem in mijn voorstel te zien treden, +om het gevorderde, gelijk ook de 10 pct. recognitie, onder protest te +betalen, terwijl Pulver, die inmiddels volgens afspraak een schuit was +gaan bestellen, terugkwam met de tijding, dat de hoeker _Kjöbenhavn_, +Schipper Holmfeld, zich reeds in het Maklijk-Oud bevond. + + + * * * * * + + +VIER-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK. + +WAARIN VERHAALD WORDT, HOE DE THEE AAN BOORD VAN DE KJÖBENHAVN WERD +GEBRACHT, EN DEN LEZER VELE VERRASSINGEN WORDEN VOORBEREID. + + +De toestand der zieke, waarvan Helding mij van tijd tot tijd bericht +kwam geven, was intusschen niet verbeterd: zij scheen van uur tot uur +zwakker geworden en de kenteekenen eener spoedige ontbinding begonnen +zich te vertoonen. Haar geest bleef echter helder en opgeklaard, en zij +had zich met meer kalmte dan zich verwachten liet, met den Predikant +onderhouden, die op haar verlangen haar was komen bezoeken. Sander, die +bij den Drost was ontboden geweest, was van daar teruggekeerd en week +niet van haar sponde; terwijl de vrouw en dochter van Reynszen bij +afwisseling bij haar waren en met alle hartelijkheid die diensten +bewezen, welke een vrouw meer dan een man in staat is waar te nemen: ja +zelfs aangeboden hadden den nacht bij haar op te zitten. + +Hoewel voor Helding een bed in een afzonderlijk vertrek gereedgemaakt +was, verkoos hij, gelijk niet te verwonderen was, den nacht in de +ziekekamer door te brengen. Wat mij betreft, ik begaf mij met Pulver, +nadat wij het avondeten gebruikt hadden, in de ons aangewezen +slaapkamer, waar wij ons in twee tegenover elkander geplaatste bedsteden +ter ruste schikten. Ik was echter ook thans niet bestemd, die ongestoord +te genieten: althans, nauwelijks was ik onder de dekens gekropen, of een +luid gepraat, gevloek, gezang en geloop, dat mij zoo duidelijk in de +ooren klonk alsof het in mijn slaapvertrek plaats had, schonk mij de +onaangename overtuiging, dat mijn bedstede allernaast den zoogenaamden +gemeenen haard gelegen en daarvan slechts door een dun beschot was +afgescheiden. Voorts bleek het mij, dat de herberg bezocht was door een +aantal varensgezellen en visschers, die zich vrij luidruchtig aanstelden +en wier gemeene taal verward dooreen klonk. Onder die stemmen was er +een, welke het mij voorkwam meer te hebben gehoord; doch ik kon mij niet +te binnen brengen, waar en wanneer zulks had plaats gehad. Dit alles +hield mij uit den slaap, en ik kon niet nalaten, het lot van Pulver te +benijden, die, meer verwijderd van het gedruisch, of beter daaraan +gewoon, was ingeslapen zoodra hij de veeren geroken had, en met een +luide basstem lag te snorken. Ik troostte mij echter met de gedachte, +dat die drukke gasten niet den geheelen nacht in mijn nabijheid blijven +maar ook weldra hun kwartier zouden zoeken, en besloot inmiddels geduld +te nemen. + +En inderdaad, langzamerhand dropen de gezellen één voor één af, en +hoorde ik Reynszen elk op zijn beurt een goeden avond wenschen: zij +waren allen op één na weg, toen de laatst overgeblevene, dezelfde, wiens +stem mij bekend voorkwam, tot den waard begon te spreken: + +"Wel! hoe is 't? Is die vent met zijn duffelsch buis hier niet meer, die +met die bleeke meid is komen andwalen?" + +"Jawel!" antwoordde Reynszen: "maar ik weet niet, of hij jou nu wel te +woord zal staan; want zen liefste is dan maar erg ziek. 't Zal krap an +zijn, as ze den morgen haalt." + +"Dat d.... niet. Zeg hem, dat hij hier komt, dat Andries er is, en hem +spreken moet." + +"Andries!" herhaalde ik bij mijzelven, terwijl het koude zweet mij over +het lijf liep, en ik verwonderde mij niet langer, dat mij de stem bekend +was voorgekomen. Ik ging recht overeind zitten en spande mij nu zoozeer +in om te luisteren en geen woord te verliezen, als ik vroeger mijn best +gedaan had om niet naar het gepraat te hooren. + +"Nu, ik wil hem wel roepen," zeide de waard: "maar toch ik twijfel, of +hij hier zal komen. Met deze woorden verliet Reynszen het voorvertrek. +Andries bleef met de vingers op tafel trommelen en een liedje neuriën, +terwijl ik geheel ontroerd over het zonderlinge toeval, dat mij opnieuw +in de nabuurschap bracht van een zoo gevaarlijken fielt, bij mijzelven +overdacht, of het ook raadzaam zou wezen, hem aan te geven. Spoedig +echter hoorde ik de deur, welke naar het achterhuis leidde, weder +opengaan. + +.Wel!" klonk de stem van Andries den binnenkomende te gemoet: "lag je +vertuid, dat je zoolang noodig hadt het anker te winden?" + +"Wat wilt gij?" vroeg Sander met een sombere stem. + +"Wat ik wil?--Wel nu nog fraaier! Hebben wij geen afspraak gemaakt om +mekaar hier te praaien! En waarvoor ben je anders hier angeland?" + +"'t Is waar!" antwoordde Sander met een diepen zucht: "maar het is al +verklikt, dat ik hier zou komen. Ik ben bij den Drost ontboden +geweest...." + +"Welnu! En hij heeft u weer laten afzeilen; anders zou je nu niet hier +met mij spreken:--wat wou hu?" + +"Hij heeft mij te kennen gegeven, dat hij in last ontvangen had, mij in +verzekering te nemen: maar tevens dat dit eiland vanouds een vrijplaats +was voor zoodanigen, die hier stil verkozen te leven en borg stellen +voor hun goed gedrag." + +"Bij ()," zeide Andries: "wij zouden borg voor elkaar kunnen wezen." + +"Ik heb hem een goeden borg op tafel gelegd," hernam Sander: "en die +heeft hij ter griffie gedeponeerd: zoodat wij als beste vrienden +gescheiden zijn." + +"Bij mijn zolen," zeide Andries: "ik zou hem ook zulk een borg willen +geven; maar, dan is het eerst noodig, dat ik die zelf ga koopen:--en +daarover moeten wij nu samen scheepsraad beleggen." + +"Ik dank u," zeide Sander: "ik heb reeds genoeg op mijn rekening, en +begeer mijn zondenregister niet te vergrooten. + +"Hoe! wat!" riep Andries uit; "is de man een kind geworden? Zet () die +grillen uit den kop: neem een glas brandewijn en verzuip daar alle +viezevazen in. Ga zitten vent! Denk je, dat ik hier ben ten anker +'ekomen om bot te vangen?" + +Er was een oogenblik stilte: ik hoorde stoelen verschuiven, en bemerkte, +dat beiden zich aan de andere zijde van het beschot, dat ons scheidde, +hadden geplaatst. + +"Jongen!" zeide Andries: "er is zulk een schoone zaak voor ons te doen. +Dat pakhuis ... ik ben er heen gelaveerd ... met eenen trap ligt de deur +in ... kostelijke thee man, en geen averij: en Joosje ligt met zijn aak +in de haven. In een ommezien is het voort, zonder dat iemand lont ruikt +of vermoedens op ons heeft." + +"Dat zal nooit gebeuren!" zeide Sander: "die Huyck is een braaf slag van +een kerel, en ik zal niet dulden, dat iemand de hand slaat aan 't geen +hem toekomt." + +"Huyck zeg je? Welke Huyck?" vroeg Andries, blijkbaar verwonderd. + +"De zoon van den Hoofdofficier," antwoordde Sander: "hij is gisteren +gekomen en logeert hier in de herberg." + +"Te droes! doet hij?--Wel dan zou ik een dubbelen trek in de zaak +hebben; want ik heb met dien verbrusten zandhaas nog een ouwe afrekening +te houen--en zoo ik hem op de eene of andere wijze averij bezorgen kan, +ik zal het, de d.... haal mij, niet laten." + +"Gij zult wel," zeide Sander: "of wij worden kwade vrienden." + +"Nu! dan wat anders," hernam Andries: "ik bedank om mij hier te +vertuien: en dien meester Doedes vertrouw ik zooveel als een verrotte +plank en heb ook geen plan hem anders als het voormarszeil te betalen. +Hij zal, als hij onze borgtochten beetheeft, er net zooveel +consciëntiewerk van maken om ons uit te leveren, als ik om dit glas +brandewijn te drinken. Hoor! ik weet iets dat ons er uit helpt. De pleit +is hier toch van het schip en wij moeten zien hoe wij verder komen. Nou +is er van avond een hoeker op Maklijk-Oud voor anker gekomen, die wel +niet voor overmorgen het zeegat uitgaat. Wat dunkt je, zoo wij die eens +een bezoek brachten en de reis op eigen gelegenheid deden?" + +"Hoor Andries!" zeide Sander: "Ik ben hier gekomen, 't is waar, om met u +en de overige makkers te overleggen, wat ons te doen stond; maar ik ben +van gedachten veranderd: wat gij voorhebt is mij om 't even: ik zal u +geen stroobreed in den weg leggen; maar reken niet op mij om u te +helpen." + +"Wel die en dat, hoe heb ik het met je? Ben je bekeerd of heb je een +schat opgevischt?--En zou je ons nou verraaien, nou we je hulp het meest +noodig hebben?" + +"Ik herhaal, dat ik u niet verraden zal, maar stil uw gang laten gaan: +dit moet u genoeg zijn. De reden, waarom ik mij niet, ais vanouds, aan +uw hoofd stel, is u, dunkt mij, tamelijk onverschillig. Ik wil niet, en +daarmee uit." + +"Brui naar de pomp," zeide Andries, wrevelig: "heeft die sloerie je +omgepraat: 't is er ook een lievertje naar!--En hoe wil je, dat ik zulk +een boodschap an de maats overbreng? Zij zullen het immers niet +'elooven. En wat koers zel je dan verder houen? Of ben je een stille +verklikker 'eworden." + +"Wat ik doen wil, of doen zal, is mijne zaak," zeide Sander: "ik heb +gehoord, wat gij te zeggen hadt, en wensch u goeden nacht:--ik kan mij +thans niet langer met u ophouden: vaarwel."--Dit zeggende stond hij op. + +"Maar wat deksel! Is het Zwarte Piet, dien ik spreken hoor? of is hij 't +niet?" vroeg Andries, oprijzende en hem volgende: "bedenk toch: een +spiksplinternieuw vaartuig,--en een rijke vracht--je bent nou zeker wat +dingsig onder je baaitje om de ziekte van die seldrementsche meid: maar +denk er reis over na, en zoo je er nog toe besluit, geef er mij dan +morgen met den dag maar sein van. Wij ankeren zoolang bij...." Hier +veranderde zijn stem in een zacht gefluister, hetwelk ik niet verstaan +kon. Sander scheen echter geen voldoend antwoord te geven; want ik +hoorde ten slotte Andries met een zwaren vloek van hem gaan onder den +uitroep van: "je verdijt het? wel ga dan en laat je opknoopen!"--Een +oogenblik later hoorde ik hem de voordeur uitgaan, die hij met geweld +achter zich toetrok, terwijl ook Sander zich van zijnen kant +verwijderde. + +Ik bleef de zaak overpeinzen. Naar het weinige, dat ik begrepen had, te +oordeelen, kwam het mij niet onwaarschijnlijk voor, dat Andries en zijn +makkers het oogmerk hadden, om het Deensche vaartuig te verrassen en +prijs te maken: doch het denkbeeld boezemde mij eenige gerustheid in, +dat zij die onderneming te gewaagd aanzagen om die zonder de leiding of +medehulp van Sander te doen. Ik achtte het ondertusschen mijn plicht, +zoowel den Kapitein van het schip als de Overheden op Terschelling te +waarschuwen van het gesmeede ontwerp, en het deed mij leed, dat ik het +adres van de plaats, waar de booswichten bijeenkwamen, niet had kunnen +verstaan. Ook was ik niet geheel zonder bezorgdheid over de koopwaren, +die in het pakhuis lagen; doch ik vleide mij, dat daar vooreerst geen +aanslag op gedaan zou worden en dat ik in allen gevalle aan Sander een +steun zoude hebben om die goederen, al werden zij gestolen, weder terug +te bekomen. Lang nog hielden de ontroering over het gebeurde en de +overpeinzingen, die daarvan het gevolg waren, mij uit den slaap, totdat +eindelijk de vermoeidheid zegevierde en ik het geluk had in te +sluimeren. Toen ook was mijn slaap zoo vast, dat de zon reeds hoog aan +den hemel stond eer ik ontwaakte. Ik bemerkte dat Pulver reeds was +opgestaan, en waarschijnlijk uit bescheidenheid, het vertrek verlaten +had zonder mij te wekken. Ik kleedde mij spoedig aan en haastte mij naar +het voorhuis, ten einde hem op te zoeken. Ik vond echter noch hem, noch +Reynszen; maar op mijn geroep kwam de vrouw van laatstgemelde +aangeloopen. + +"Zoekt Mijnheer mijn man en den Schipper?" antwoordde zij op mijn +vragen: "o heden! die zijn al sedert drie uren aan het pakhuis. Zij +wilden Mijnheer niet wakker maken: Mijnheer sliep zoo gerust." + +"Een fraaie reden!" zeide ik, eenigszins ontevreden: "denken zij, dat ik +hier op Terschelling gekomen ben om te slapen?--En hoe staat het met de +zieke?" + +"Slapjes!" antwoordde vrouw Reynszen: "het arme schaap zal het niet lang +meer maken: och! 't is stichtelijk om te hooren, zoo onderworpen en +gelaten als zij is; en de ouwe man is dan danig en danig bedroefd, en de +andere ook, zoodat het met geen droge oogen is bij te weunen. Gisteren +gaf de meester nogal hoop, dat het schikken zou; maar hedenmorgen had +hij er ook al geen zinnigheid in." + +"Hoe!--is de Dokter ook al reeds hier geweest?" vroeg ik, hoe langer hoe +meer ontevreden op mijzelven, dat ik mij verslapen en op Pulver, dat hij +mij niet gewekt had en de noodzakelijkheid gevoelende, van mij terstond +naar het pakhuis te begeven: ik legde echter vooraf een kort bezoek af +bij de zieke, verzocht aan Helding alles te bestellen, wat hij tot gemak +of lafenis mocht noodig oordeelen: en, Sander ter zijde nemende, gaf ik +dezen te kennen, dat ik hem een oogenblikje afzonderlijk wenschte te +spreken. + +"Ik heb gisternacht uw gesprek met Andries gehoord," zeide ik, zoodra +wij ons alleen bevonden. + +Hij bloosde en zag een wijl voor zich neder: "welnu!" zeide toen, het +hoofd met eenige fierheid opheffende, "dan zal UEd. ook gehoord hebben, +dat ik genoten weldaden weet te erkennen." + +"Dat heb ik," zeide ik "en ik dank u voor de ridderlijke wijze, waarop +gij voor mijn thee in de bres zijt gesprongen. Ik beklaag u, arme man, +want gij wilt den goeden weg op, en gij weet slechts niet hoe zulks aan +te vangen: is het zoo niet?" + +"Ach Mijnheer! moet ik het u bekennen?" zeide Sander, terwijl hij weder +voor zich zag en het hoofd met weemoed schudde: "UEd. hebt betere +gedachten van mij dan ik verdien. Toen ik op dit eiland aanlandde, was +het niet met het voornemen om mij te beteren. Het is waar, dat het +leven, hetwelk ik in Gooiland leidde, mij tegen de borst stuitte; want +ik was niet in de wieg gelegd om een gemeene straatroover te zijn. Neen! +het leven en bedrijf in de West-Indien, dat was meer voor mij geschikt: +en echter: zelfs daartoe ware ik nooit gekomen, had mij het voorbeeld +van Don Manoël niet aangevuurd. Maar hij had aan mijn tot dien tijd toe +sluimerende verbeeldingskracht een nieuwen weg aangewezen; hij had mij +geleerd, datgene als iets grootsch en verheven te beschouwen, hetgeen ik +voorheen zondig en schandelijk gerekend had. Hem te volgen, met hem op +den Oceaan te strijden, dood en vernieling aan te brengen, was mij een +wellust, een verdienste geworden. Zijn vijanden waren ook de mijnen: en +zoo het mij reeds een onvolprezen voorrecht toescheen, als zijn +Luitenant zijn manschap aan te voeren, hoe moest mijn hoogmoed dan niet +stijgen, toen ik, na zijn vertrek, mij zelf tot opperhoofd verheven +zag!--Ik weet, dat het handwerk, dat ik dreef, onwettig en ongeoorloofd +was; dat de dood mijn loon was, indien ik gevangen werd:--maar aan een +anderen kant: ik was machtig, onafhankelijk, zonder iemand, die mij te +bevelen had: ik schatte mij hooger dan een Admiraal; want deze moge de +eerste op de vloot zijn, hij mag die vloot toch niet voeren, dan waar +Heeren Staten het hem gelasten. Welnu!--het was dat leven, het was die +hooge rang, waar ik naar reikhalsde, dien ik weder herwinnen wilde: en +ik wilde er Klaartje in doen deelen: want ondanks haar ontrouw, en +ondanks al wat er gebeurd is, heb ik haar altijd blijven liefhebben, en +de gedachte aan haar was de eenige, die mij soms kwelde, toen ik in de +West-Indien was. Het was daarom, dat ik Andries en zijne makkers hier +had ontboden: mijn voornemen was--en hij weet het goed die schoelje--om +zoo mogelijk een goed zeebouwend vaartuig weg te kapen:--en eenmaal in +het ruime sop gekomen, zou ik den weg naar het meer van Maracaibo en +mijn oude makkers wel weder hebben teruggevonden." + +"En," zeide ik, "om aan uw dwazen, doemwaardigen wensch te voldoen, +zoudt gij in koelen bloede de manschap vermoord hebben van het schip, +dat gij behoefdet?" + +"Dat alles is voorbij," vervolgde Sander, zonder mijn vraag te +beantwoorden. "Ik heb Klaartje teruggezien: ik ben getuige van haar +lijden, van haar berouw geweest: ik heb gevoeld, dat ik nog te +weekhartig was om ... vergeef mij ... een rol vol te houden, die een +hart van staal vereischt. Ik heb van mijn voornemen afgezien:--en ik +ken mijn makkers genoeg: zij zullen het zonder mij niet durven +ondernemen, veelmin ten uitvoer brengen:--zij zullen zich +verstrooien:--en de hemel geve, dat ik nooit weer van hen hoore." + +"En gij," vroeg ik: "welke zijn uw verdere plannen?" + +"Kan ik aan de toekomst denken, zoo lang zij ginds ligt te sterven?" +vroeg hij op een eenigszins verwijtenden toon, + +"Ja, dat kunt en moet gij," antwoordde ik, na een oogenblik geweifeld te +hebben: "gij moet uw leven beteren en dat moogt gij geen oogenblik +uitstellen. Gij moet dit land verlaten, waar gij niet langer als een +eerlijk man kunt leven, maar de wereld staat voor u open. Ga naar +Rusland: daar worden wakkere gezellen als gij, die het zeemanswerk +verstaan, met open armen ontvangen: bied daar uw diensten aan en gij +zult door de wereld komen: is het al niet in een hooge betrekking, dan +althans in zulk eene, welke gij u nimmer behoeft te schamen." + +"Gij meent het wel met mij, Mijnheer Huyck!" zeide Sander, met +aandoening: "en ik zal uw woorden overdenken; maar verg mij niet, thans +reeds eenig besluit te nemen. Ik moet eerst aan Klaartje de oogen +sluiten: dan misschien.... God zegene u, Mijnheer Huyck!" + +Met deze woorden wendde hij zich af en keerde naar het ziekvertrek +terug. Zijn verhaal had een diepen indruk op mij gemaakt. + +"Al weder een slachtoffer van kwalijk geplaatste eerzucht," dacht ik bij +mijzelven, terwijl ik de herberg verliet: "die Sander had een braaf en +nuttig mensch kunnen worden, indien zijn ongelukkig gesternte hem niet +het al te verleidelijke voorbeeld van Don Manoël had voor oogen gesteld: +en deze zal eens, op den dag des oordeels, behalve zijn eigen schuld, +ook de wandaden te verantwoorden hebben, waaraan zich deze ongelukkige +heeft schuldig gemaakt." + +Aldus peinzende, was ik weldra de bergplaats der gestrande goederen +genaderd, en zag van verre den braven schipper, die zweetende en +zwoegende zijn matrozen bevelen gaf, terwijl zij onder zijn opzicht de +kisten thee op een paar wagens laadden, en Reynszen hen voor de open +deur van het pakhuis stond aan te zien. Zoodra Pulver mij in 't oog +kreeg, liep hij naar mij toe, roepende: + +"'t Is al afgewasschen Patroon! zooals de kajuitsjongen zei, toen hij de +hemden van den kapitein overboord had laten vallen: ik heb den +deurwaarder van morgen al uit zijn bed getrommeld, en hij heeft een +exploit aan Reynszen gedaan, je leven zoo niet ... en het geld betaald +ook: en nou gaan wij den boel naar de _Kjöbenhavn_ brengen. Kijk eens, +Patroon! 't is een lust om te zien, zoo kurkdroog als de kisten gebleven +zijn; er is geen druppel water bij de thee gekomen:--nu in allen +gevalle, dat zou aan hem, die ze drinken moet, de moeite van 't zetten +bespaard hebben." + +"En drink jelui waarachtig dat goed nou te Amsterdam?" vroeg Reynszen, +nader tredende: "'t is bylo een rare kost: ik heb 't eens gezien: maar +ik zou 't niet lusten." + +"Kom! kom!" zeide ik: "mettertijd zult gijlieden er ook wel smaak in +krijgen, als 't wat algemeener wordt. Maar wat ik zeggen wilde, +Kapitein! gij hebt mij een leelijke poets gebakken, met mij zoo te laten +slapen. Ik weet, gij deedt het om bestwil; maar anders: ik ben daar niet +op gesteld." + +"Och Patroon! je sliep zoo gerust: ik wou je niet wakker maken, zooals +de dief zei, toen hij het horloge van den huzarenofficier van het +beddetafeltje nam en de officier hem bij de lurven pakte:--en wij konden +dat alles immers best afdoen, Reynszen en ik?" + +"Met verlof!" zeide ik tegen dezen: "kendet gij de lieden, die +gisteravond laat ten uwent waren?" + +"Neen!" antwoordde Reynszen: "het is eerst sedert een paar dagen, dat +zij bij mij aankomen: de eene, zooals hij zegt, wil veulens koopen: de +andere heeft weer een negotietje van snuisterijen: en een derde is een +matroos, die verlof heeft: en een vierde is voor plezier mee, maar wat +verscheelt het mij? zoolang zij betalen, vraag ik niet, wie zij zijn, of +hoe zij heeten:--en bovendien, Terschelling is een vrijplaats vanouds: +al hadden zij wat uitgericht, dan mag niemand hen hier molesteeren." + +"Ik weet niet," zeide ik, "of de Heeren Staten veel om uw vrijplaats +zouden geven; maar zoude het u aangestaan hebben, indien zij, gelijk hun +eerste voornemen was, dit pakhuis leeg gestolen hadden?" + +"De duiker haal me!" zeide Reynszen, verbaasd: "voerden die lieve +jongens zulke dingen in hun schild?" + +"Of wat zoudt gij er van denken," vervolgde ik, met genoegen den indruk +bespeurende, dien mijne redenen maakten: "indien zij eens in den +volgenden nacht het vaartuig beklommen, dat ginds op de reede ligt, de +manschap afmaakten en overboord smeten en met het schip gingen +strijken?" + +"Met onze thee gaan strijken!" riep Pulver, opstuivende. + +"Zoudt gij dan wel in uw schik zijn," vervolgde ik, "van dat voorgewende +recht van vrijplaats te hebben volgehouden, en daardoor aanleiding te +hebben gegeven tot den moord van die ongelukkigen, die zich ginder +veilig wanen, en het vast vertrouwen koesteren dat een goede Justitie +voor hen waakt." + +"O die schelmen!" riep de waard, met vuur: "hebben zij zulke voornemens? +Wacht! daar zullen wij toch even met den Drost over dienen te spreken; +want voel je, die dient de zaak toch te beslissen.--En hebben zij zoo +openhartig en luidruchtig over hun plannen gesproken, dat UEd. het +hooren kon? Maar wanneer hebben zij dat toch gedaan? want, zoolang ik in +de kamer was, is er geen woord over gevallen." + +Ik bedacht mij een oogenblik, alvorens te antwoorden; want ofschoon ik +het hoogst noodig oordeelde, dat Andries en zijn makkers gepakt werden, +wenschte ik Sander wel te sparen. "Hoor eens!" zeide ik eindelijk: "hoe +ik er achter gekomen ben is hetzelfde, en dat zal ik op zijn tijd wel +aan de Justitie ontdekken. Draag gij intusschen zorg, dat men een wakend +oog over die kerels houde en hun gangen naga: dat moet, dunkt mij, hier +op 't eiland niet moeilijk wezen." + +"Neen voorwaar!" zei Pulver lachende: "zij moesten in een konijnshol +kruipen; anders weet ik niet, waar zij zich hier zouden verstoppen." + +"Een goed verstaander heeft aan een half woord genoeg," zeide Reynszen: +"en Mijnheer wordt voor zijn inlichting bedankt. Jawel, Terschelling is +een vrijplaats; maar 't behoeft daarom geen boevennest te worden. Nu! ik +kuier op en zie of ik den Drost kan vinden. Tot straks dan."--Dit gezegd +hebbende, verwijderde hij zich, mij met Pulver bij de vrachtwagens +latende. + +"Wat dunk je, Patroon?" vroeg Pulver, toen hij weg was: "zou UEd. ook +lust nebben om met de schuit mee te gaan naar de _Kjöbenhavn_, voor een +veranderingetje? Er is hier toch niet veel raars te zien. Kapitein +Holmfeld is een hupsche vent, die ons goed onthalen zal, wees daar zeker +van: en dan kan UEd. hem de kisten zelf aanbevelen. Dat heeft altijd +meer klem, dan dat ik het doe." + +Ik omhelsde dit voorstel met genoegen: daar het verblijf op Terschelling +toch niet zoo vermakelijk was, of het kon wel eenige variatie gedoogen; +ik liet mijn mantel door een der matrozen halen, en weinige minuten +waren er verloopen, toen ik, met Pulver en een gedeelte der manschap van +de _Fortuin_, mij in het vaartuig bevond, hetwelk de theekisten naar het +Deensche schip moest overvoeren. In een klein half uur tijds waren wij +de haven uit en op de reede gekomen, en zag ik Kapitein Holmfeld aan de +trap staan, onze komst verbeidende. Niet verre van hem stonden twee in +mantels gewikkelde personen, die insgelijks naar ons uitkeken. + +"Het schijnt dat er passagiers aan boord zijn," zeide ik tegen Pulver. + +"Dat dunkt mij ook," zeide Pulver: "ja, dat is geen wonder: er trekken +tegenwoordig heel wat lieden dien koers uit. Nu! wij zullen zien." + +Weldra lagen wij naast de kof: "alles wel! alles wel" klonk het nu over +en weer. "Hier breng ik je een heele winterprovisie", riep Pulver zijn +confrater toe: "zoo geurig, dat je schip er wel een jaar naar rieken +zal." + +"'t Is mij welkom," gaf Kapitein Holmfeld, een stevige vierkante Deen, +hem in goed Hollandsch ten antwoord. "Maar gij komt immers ook aan +boord, met dien Heer, dien gij bij u hebt?" + +"Wel gewis!" zeide Pulver, terwijl hij de ladder besteeg: "dat is een +van mijn patroons, dien ik meebreng: hij zal u, hoop ik, ook geen belet +doen." + +"In 't minste niet," antwoordde Holmfeld; terwijl twee matrozen van zijn +manschap aan die van ons vaartuig een paar handspaken toestaken, die mij +bij het opstijgen tot een leuning verstrekken moesten. + +"Nu blijft gijlieden toch eten?" vervolgde de Kapitein: "ik ga toch niet +voor morgen het zeegat uit. Stuurt uw schuit maar weg, en laat die u +t'avond terug komen halen; of anders, ik zal u wel met de sloep aan wal +laten brengen; want de wind gaat toch liggen: wij krijgen stilte." + +"Wat mij betreft," zeide ik, na Pulver even te hebben aangezien: "ik +neem gaarne uw aanbod aan: te liever, daar ik betere gedachten van uw +keuken heb, dan van den Terschellingschen pot." + +"Nu! dat is mij lief," hernam Holmfeld: "wel! wel! 't is een macht van +kisten, die gij mij aanbrengt: als ik ze alle maar plaatsen kan:--en +staat gij er voor in, Schipper! dat er geen averij aan is?" + +"Gij kunt ze zelf bezien," zeide Pulver: "er is geen drop water bij +gekomen." + +De kisten, die intusschen aan boord waren overgebracht, werden met de +vereischte nauwkeurigheid bezichtigd en voorloopig op het dek +bijeengezet en met een zeil bedekt, terwijl men bezig was er +tusschendeks een geschikte bergplaats voor gereed te maken. + +"Ik behoef u de zorg voor de waren, die ik meebreng, niet aan te +bevelen," zeide ik tegen Holmfeld: "maar wat ik u in de eerste plaats op +het hart moet drukken, is de zorg voor uw eigen schip; want het kon wel +gebeuren, dat gij in den volgenden nacht een bezoek ontvingt, dat u +alles behalve welkom ware."--En ik verhaalde hem in korte woorden het +plan, waar ik onderricht van bekomen had: er bijvoegende, dat het +bestuur van Terschelling, naar mijne gedachten, wel de noodige +maatregelen zou nemen om een aanslag te voorkomen. + +"Dat wensch ik," zeide Holmfeld: "maar in allen gevalle dank ik Mijnheer +voor de waarschuwing: en zoo zij het in den kop kregen, zoo iets te +beproeven, zouden zij ook ondervinden, dat Kapitein Holmfeld handen aan +'t lijf en fiksche gasten aan boord heeft. Maar zij zullen het niet +zooverre laten komen.--Wees zoo goed en zeg er maar niets van dat de +passagiers het hooren. Die menschen mochten zich maar noodeloos ongerust +maken: ofschoon, wat den ouden Heer betreft, ik niet bang zoude wezen, +dat hij mij in den steek liet zitten. 't Is een kerel als een boom, en +die mee in zijn leven den plankenvloer heeft beloopen: dat zag ik direct +wel toen hij aan boord kwam: geen landrot zou zoo op zijn gemak over het +dek gekuierd hebben." + +"Dat is waar ook," zeide ik: "gij hadt, dunkt mij, passagiers aan boord, +waar zijn die gebleven? Ik hoop niet, dat zij bang voor mij zijn." + +"Wel neen!" zeide Pulver, zich in het gesprek mengende: "wij zullen ze +niet opeten, zooals de matrozen zeiden, toen zij de vaatjes rum van den +bottelier hadden gekaapt." + +"Zij zijn naar beneden gegaan," zeide Holmfeld: "'t schijnen hupsche +menschen; waar wat schuw van vreemde aangezichten. Wij zullen hun echter +laten vragen, of zij niet mede een kopje koffie komen drinken. Toe +Melis! loop eens gauw naar beneden, en vraag, of Mijnheer en de Juffer +ons met hun gezelschap willen vereeren. Zeg dat er niemand vreemds is +als de Kapitein van de Fortuin en Mijnheer Huyck." + +Wij begaven ons hierop in de kajuit, waar koffie, brood en boter werd +aangebracht: en nauwelijks had Pulver zijn koperen tabaksdoos +uitgehaald, en een pijp met een geweldige pruik gestopt, of de deur ging +open en ik herkende in de binnentredende passagiers--Amelia en haar +vader. Ik stond eenigszins verzet; echter was mijn verwondering over hun +onverwachte verschijning minder groot dan bij vorige gelegenheden; ik +geloof, dat ik reeds aan dergelijke verrassingen gewoon was geworden. +Niet wetende, in hoeverre hun ware naam en betrekking aan den kapitein +bekend waren, vergenoegde ik mij, hen beleefdelijk te groeten, terwijl +alleen een glimlach, dien ik niet weerhouden kon, aan een derde zoude +hebben kunnen doen gelooven, dat ik hen vroeger gekend had: en ik +besloot mijn handelwijze naar de hunne te regelen; daar zij toch van den +kajuitsjongen bericht hadden ontvangen, wien zij boven zouden vinden, en +zich dus konden voorbereiden, hoe zich jegens mij te gedragen. Maar zoo +ik al zweeg en mij goed hield, er was iemand in ons gezelschap, op wien +de komst van de nieuwaangekomenen een indruk maakte, die zich niet zoo +licht bedwingen liet. De goede Pulver namelijk had hen nauwelijks in 't +aangezicht gekeken, of hij sprong van de bank, waar hij op gezeten was, +zoodat de versch gestopte pijp in stukken vloog en, met een goed deel +tabak, asch en vuur daarnevens, op den grond rolde, staarde vader en +dochter met open mond beurtelings aan en sloeg toen de handen ineen, dat +het klapte: + +"Wat drommel!" riep hij eindelijk uit: "heb ik het mis, of heb ik het +wis?" + +"Hoe zoo?" vroeg Holmfeld: "kennen de vrienden mekaar?" + +"Dezen Heer ken ik," zeide Van Lintz, met een onveranderd gelaat: en +naar mij toetredende, drukte hij mij de hand. + +"Neen maar...." hernam Pulver: "bij mijn zaligheid zou ik er op durven +zweren:--en toch is het niet wel mogelijk.--Maar zoo ik niet wist dat +het geen droom is, en dat wij hier werkelijk in 't Maklijk-Oud bij +Terschelling lagen, op den hoeker _de Stad Kjöbenhavn_, Kapitein +Holmfeld, dan zou ik denken, dat wij ons in de zee van de Antilles +bevonden." + +"Dat is wat ver van hier," zeide Van Lintz, met het onnoozelste gezicht +van de wereld, terwijl hij eenige vonken uittrapte, die de pijp van +Pulver op de vloermat gestrooid had. + +"Wel! Wel!" vervolgde Pulver: "hadden wij nu Sandertje maar hier:--die +kon getuigen, of er ooit zoo'n gelijkenis bestaan heeft.--En de Juffer +ook--net datzelfde vriendelijke bakkesje, schoon wat grooter en bleeker +dan toen:--neen! nu kan ik er toch niet meer aan twijfelen." + +"Er bestaat geen onmogelijkheid, dat wij elkander vroeger gezien +hebben," zeide Van Lintz, op een koelen toon: "maar uw gezicht staat mij +niet voor." + +"Wel mogelijk!" zeide mijn metgezel: "Kapitein Pulver, tot uw +dienst--vroeger schipper van de Compagnie op de _Prins te Paard_, thans +van het huis Van Bempden, Van Baalen en Comp. op de _Fortuin_, die, God +beter 't, ginds in 't zand ligt bedolven.--En heeft UEd. alzoo het ... +handwerk vaarwelgezeid?--Nu! dat is prijselijk:--er was toch weinig eer +mede te verdienen." + +Amelia zag beangst en bevende, eerst haar vader, vervolgens mij aan met +een smeekenden blik. Eerstgemelde bleef echter op denzelfden koelen toon +tegen Pulver voortgaan: + +"Ik weet niet," zeide hij: "wat gij bedoelt. Mijn naam is: Bos: en ik +ben op de Antilles nooit geweest." + +"Uw herinneringsvermogen bedriegt u, vriend Pulver!" zeide ik: "ik ken +dien Heer zeer wel: en de gelijkenis, die gij vindt, kan niet streelend +noch aangenaam voor hem zijn." + +"Nu! ik ontgeef het mij dan," zeide Pulver: "ik vraag verschooning, zoo +ik den verkeerde voorhad, gelijk de soldaat zei, die zijn Kornel +overhoop schoot: er is meer gelijk als eigen: maar die ontmoeting, op +twaalf graden Noorderbreedte, ligt mij altijd door het hoofd te malen. +Ik moet u die toch eens vertellen," zeide hij, terwijl hij een versche +pijp stopte. + +"Straks!" zeide ik, het gesprek willende afleiden: "wij zitten pas en +wij hebben den tijd nog.--Gij hebt het goed getroffen, Kapitein +Holmfeld! Waart gij een paar dagen vroeger van Amsterdam gezeild, dan +hadt gij den storm ook niet misgeloopen." + +"Ik had niet verwacht, u hier aan te treffen, Mijnheer Huyck!" zeide Van +Lintz, die inmiddels met zijn dochter had plaats genomen: "het is +waarschijnlijk de ramp, aan uw schip overkomen, die u herwaarts gevoerd +heeft.--Wanneer is UEd. van huis gegaan?" Ik voldeed aan zijn vraag en +gaf hem een vrij omstandige beschrijving van mijn reis, minder uithoofde +van de belangrijkheid mijner ontmoetingen als om te voorkomen, dat het +gesprek tot het vroegere onderwerp terugkeerde. Toen ik gedaan had, +vroeg Amelia: "Gij hebt dus Mejuffrouw uw tante nog vóór uw vertrek +gesproken?" + +"Ja!" antwoordde ik, beseffende, waar deze vraag op doelde: "zij was +zeer wel en had bericht van u ontvangen." + +"Ik verzoek u, haar minzaamst van mij te groeten," hernam zij "eenmaal +ter plaatse mijner bestemming gekomen, zal ik niet verzuimen haar te +schrijven en nogmaals voor al haar goedheid te danken." + +"Gij verhaaldet zooeven," zeide Van Lintz, "van de moeite, die gij gehad +hebt, om uw eigendom, en dan nog wel tegen betaling van schandelijke +bergloonen, uit de handen van den Strandvonder terug te bekomen, maar +gij moogt nog van geluk spreken, dat uw vaartuig niet gestrand is op een +plaats waar heerlijke rechten op de zeedriften en strandvonden worden +uitgeoefend; want dan hadt gij wel geheel onverrichterzake kunnen +terugkeeren." + +"Of op een plaats, waar zeeroovers wonen," zeide Pulver er bij: "want +dan ware niet alleen schip en lading, maar ook leven of vrijheid er mede +gemoeid geweest." + +"Ik heb," vervolgde Van Lintz, zonder zich aan de aanmerking van Pulver +te storen, "van nabij voorbeelden gezien, tot welk een uiterste die +afknibbelingen en gewelddadigheden gedreven worden, welke men zich tegen +hulpelooze schipbreukelingen veroorlooft, en hoe in een land, hetwelk +roem draagt op vrijheid en verlichting, de winzucht ook te dezen +opzichte alle menschelijkheid uitdooft, ik was in mijn jeugd zeer bekend +en zelfs nauw verwant met een Heer, wiens waren naam ik verzwijgen zal, +daar een zijner zonen nog heden een aanzienlijk staatsambt bekleedt, en +dien ik dus gemakshalve Murél zal noemen. Deze Heer van Murél woonde op +zijn voorvaderlijk slot aan de noordkust van ons land gelegen; doch van +het gezag, hetwelk zijn voorgeslacht had uitgeoefend, was hem slechts +weinig bijgebleven, en het ontbrak hem bovendien aan middelen om zijn +stand behoorlijk op te houden. Wel had hij grond genoeg in eigendom, en +de afnemende zee vergrootte jaarlijks zijn grondgebied; maar om dit te +bebouwen had hij de kosten eener indijking moeten dragen: en daartoe was +hij niet in staat; te meer, daar hij geen slag, of geen lust had om van +zijn inkomsten iets ter zijde te leggen; maar die verteerde naarmate hij +die ontving; ja eer hij die ontvangen had. Wat hem nog het meest +opbracht, was het strandrecht: wat op zijn wadden aan kwam spoelen of +aan den grond raakte, was goede prijs; en daar kraaide nooit een haan +naar; en wee den armen schipbreukelingen, die hulp of herbergzaamheid +bij hem kwamen zoeken; want zij mochten zich gelukkig achten, indien zij +vrij kwamen met opoffering van al hun geredde plunje, en indien hij hen +niet de zee weer instuurde, waar zij pas uit gered waren.--Maar het was +niet altijd stormweer: en niet altijd raakten er vaartuigen in het +gezicht van het slot te Murél aan den grond; doch mijn bloedverwant +zaliger had een vrij zonderlinge en geheel eigene manier om te zorgen +dat dit gebeurde, en de kans zoo voordeelig mogelijk voor hem te maken. +Hij was niet ongelijk aan sommige spelers, die, wanneer de fortuin hun +niet gunstig is, raad weten om haar een weinig in de hand te werken en +een zetje vooruit te geven. Zoo had hij b.v. altijd een loodsboot in +zee, die bereid was haar diensten den voorbijvarenden schippers aan te +bieden; doch wee dengenen, die ze aanvaardde, want hij kon zeker zijn, +dat zijn vaartuig op het droge raakte en dat de lading in de bergplaats +van den Heer van Murél overging. Langen tijd was dit middel met een goed +gevolg bekroond geworden; doch ten laatste kregen de schippers het in +den neus en bedankten den Heer van Murél voor zijn loodsen:--en nu moest +er op een andere wijze raadgeschaft. Een zestal kloeke en welgewapende +kerels werd den loods toegevoegd, en wanneer dan een voorbijzeilend +vaartuig aan boord werd geklampt, was het wel genoodzaakt zich aan hun +bedrieglijke leiding over te geven, en den gevorderden tol te betalen." + +"Onbegrijpelijk!" riep ik uit: "en werd dit geduld?" + +"Ik zoude het niet gelooven, veelmin verhalen," ging Van Lintz voort, +"indien ik het niet had gezien; maar ik heb zelf, ik durf het thans wel +te bekennen, meer dan een dier tochten bijgewoond: ik was toen nog zeer +jong, had geen recht besef van het mijn en dijn, en het kwam niet in mij +op, dat mijn oom iets onbetamelijke of onwettigs zoude gelasten: te meer +daar hij mij dikwijls onderhield over zijn voorvaderen, die, naar hij +beweerde, tot de Noordsche zeekoningen hadden behoord, wier leus was, op +den Oceaan geen vrienden te kennen." + +"Dan heeft UEd. toch zoo een beetje aan de zeerooverij gedaan," zeide +Pulver: "en ik was straks niet zoo geheel buiten koers, dat ik u voor +dien anderen aanklampte, die een effectieve zeeroover was." + +"En liet het Landsbestuur zulke gruwelijke dingen ongestoord heur gang +gaan?" vroeg Holmfeld met een verbazing, welke ik deelde. + +"Wat zal ik u zeggen," hernam van Lintz: "de Heer van Murél was geen +gemakkelijke patroon, en zeker geen kat om zonder handschoenen aan te +vatten. Zijn schuldeischers betaalde hij niet en hij lachte er wat mede, +of zij hem voor de Rechtbanken citeerden. Eens kwam er een gerechtsbode +uit Groningen, met voornemen van beslag op gijn goederen te leggen, zoo +roerend als onroerend; maar nauwelijks was hij het slot genaderd, of de +Heer van Murél liet de brug ophalen en weigerde hem den toegang: toen de +gerechtsbode hierop aandrong, binnengelaten te worden en met luider stem +zijn mandaat begon te ontvouwen, liet de Heer van Murél hem aanzeggen, +dat hij zich spoedig van zijn grondgebied had te verwijderen, en dat hij +hem in het tegenovergesteld geval zonder eenigen vorm van proces zou +doen ophangen. De ambtsdienaar liet zich deze waarschuwing niet herhalen +en dankte den Hemel, toen hij zich weder buiten de grenzen der +Heerlijkheid bevond. En die zelfde Heer van Murél zat in de vergadering +van H. E. Mogenden en was een van 's Lands bestuurders. Prijs wie lust +heeft, na dit voorbeeld, de vrijheid, welke men in dit Gemeenebest +geniet," voegde de Heer Van Lintz er met een schamperen glimlach bij. + +"Met verlof" zeide ik: "juist de omstandigheid, dat UEd. dit bijzonder +geval aanhaalt en en als iets schier ongeloofelijks vertelt, bewijst, +dat het eenig in zijn soort is en daaruit alzoo geene gevolgtrekking ten +nadeele onzer staatsinrichting in 't algemeen kan getrokken worden." + +Pulver als een goed patriot, rangschikte zich bij mijn gevoelen; terwijl +Holmfeld daarentegen beweerde dat zijn passagier gelijk had en dat in de +Vereenigde Provinciën eigenlijk niemand van die zoo hooggeroemde +vrijheid genot had, buiten eenige bevoorrechte familiën. Hieruit +ontstond een vrij langdurige woordenwisseling; waaraan Van Lintz een +einde maakte, door mij voor te stellen, zijn verblijf beneden eens te +bezichtigen; ik nam dit gereedelijk aan, te meer, daar ik bemerkte, dat +Amelia zeer naar de vrije lucht begon te verlangen: en, inderdaad, de +damp, welke de beide schippers uitbliezen, had het vertrek zoodanig +vervuld: dat men er den rook kon snijden. + + + * * * * * + + +VIJF-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK. + +WAARIN DE GESCHIEDENISSEN VAN DE HEEREN BOS, VAN BEVEREN, DEN +VLIESRIDDER, DEN BARON VAN LINTZ, DEN GRAAF VAN TALAVERA, DEN ZEEROOVER +DON MANOËL ENZ. ENZ. WORDEN VERHANDELD, EN HETGEEN EVENWEL, WAT DE +LENGTE BETREFT, MEE ZAL VALLEN. + + +Ik begreep, dat het bezoeken van zijn verblijf aan boord slechts een +glimp was, door den Heer Van Lintz aangewend, om gelegenheid te vinden, +mij alleen te spreken. Wij liepen dan ook de nauwe slaapplaatsen slechts +even door en langs een andere trap weder op het dek komende, begaven wij +ons naar de voorplecht. + +"Het verheugt mij" zeide ik, "dat ik u hier beiden in veiligheid en van +alle vervolging ontslagen zie." + +"Ja Mijnheer!" zeide Van Lintz, terwijl hij met den vinger de blanke +streep aanwees, die, van Vlieland naar Terschelling loopende, de grenzen +tusschen het ruime sop en de binnenzee scheen af te teekenen: daarginds +is het open vaarwater en de weg der vrijheid." + +"Droevig genoeg," zeide ik, "wanneer men dien buiten zijn vaderland moet +zoeken." + +"Mijn vaderland!" herhaalde hij, met een bitteren lach: "wat noemt gij +mijn vaderland? Is het dat rampzalige Graafschap, waar ik geboren ben en +waar de eenzelvigheid van een onbeduidend plantenleven alleen gevarieerd +wordt door buurt- of familietwisten? Zijn het die Zeven Provinciën, die +verdeeld in zeden en belang, gestadig met elkander overhoop liggen, en +waar eenige laatdunkende kooplieden, die men in andere landen nauwelijks +de tafel der lakeien zoude waardig keuren, onbeschaamd het meesterschap +voeren en de wereld willen regeeren? Is het dat Spanje, dat mij +vogelvrij verklaard heeft?--Ik ben een wereldburger, Mijnheer!" + +Ik achtte het onnoodig, dezen onbillijken en onbetamelijken uitval te +beantwoorden, welke ik overigens zag, dat door Amelia niet werd +goedgekeurd: want zij schudde het hoofd en zag haar vader met weemoed +aan. + +"Ik versta u, mijn dochter!" zeide hij, zich tot haar wendende: "ik +weet, wat gij denkt, schoon gij het schroomt te zeggen; gij beschuldigt +mij in uw hart, dat ik menschen en staten onrechtvaardig beoordeel, en +dat ikzelf in vele opzichten de rampen, die u en mij troffen, door mijn +handelwijze heb verwekt. Het is mogelijk: ik heb nooit willen buigen +voor onrechtmatig gezag, noch voor wetten, door willekeur +ingesteld.--Maar hierover genoeg; de oogenblikken zijn kostbaar en +behoeven niet verbeuzeld te worden: ik ben den Heer Huyck schuldig zijn +weetgierigheid te voldoen en hem die omstandigheden uit mijn levensloop +mede te deelen en op te helderen, welke hem nog duister mochten +voorkomen. Ik had gedacht, dit bij brief te doen: onze wederontmoeting +biedt mij een gemakkelijker gelegenheid aan, om mij van die taak te +kwijten." + +Ik betuigde hem mijn genoegen over zijn toezegging: en zich op een +affuit gezet hebbende, begon hij zijn verhaal: + +"Ik ben geboren uit een adellijk geslacht van het Graafschap Zutfen, de +jongste en thans eenig overgeblevene van een aantal kinderen. Mijn +vader, de Baron Van Lintz, bracht zijn dagen op zijn afgelegen landgoed +door, daar hij geen eigen middelen bezat om in de groote wereld eenig +figuur te maken, en de Roomsche godsdienst, welken hij beleed, hem van +het bekleeden eener winstgevende bediening uitsloot. Ik scheen dan ook +bestemd om, gelijk mijn broeders, stil en onopgemerkt als een +boeren-edelman voort te leven; maar het was anders door het lot beslist. +Mijn moeder, die tot de heerschende Kerk behoorde, had in 's-Hage en +elders vele en aanzienlijke bloedverwanten: en dezen, een meer dan +gewonen aanleg in mij meenende te bespeuren, beduidden haar, aan mijn +opvoeding een meerdere zorg ten koste te doen leggen, dan mijn broeders +ten deel viel; terwijl zij met elkanderen de daartoe vereischte uitgaven +op zich namen. Ofschoon ik door mijn vorderingen aan hun verwachting +vrij wel beantwoordde, en een kennis van zaken en personen verkreeg, +welke mij in mijn volgende loopbaan wel te stade kwam, had ik echter +geen trek, om, gelijk zij verlangden, een geleerde te worden. Ik helde +meer tot den zeedienst over, waartoe ik--'t geen zeker vreemd genoeg +scheen in iemand, die als ik, in een landprovincie geboren was--een +bijzondere neiging gevoelde, welke nog versterkt was geworden door de +tochtjes, die ik jaarlijks, staande mijn verblijf bij mijn oom te Murél, +op de Noordzee deed en waarvan ik u zooeven het een en ander verhaalde. +Deze, mijn oom Van Murél was de eenige, die mijn neiging billijkte. +Tegen den zin mijner overige bloedverwanten, die het belachelijk vonden, +dat ik een loopbaan in zou treden, waar ik het, uithoofde mijner +kerkleer, nooit, ver in kon brengen, werd ik, door zijne bemoeiingen als +adelborst aangesteld: en na een paar jaren dienst zag ik mij, 't zij +door toedoen mijner beschermers, 't zij omdat ik het werkelijk wel +maakte, tot Luitenant bevorderd. Dit was nu zeer goed en wel; maar nu +was ik ook tot dien rang gestegen, waar de slagboom neerviel: en +kleingeestige staatsinstellingen moesten mij beletten, hier te lande +ooit hooger op te klimmen. + +Ik leerde ondertusschen, te Amsterdam zijnde, de dochters van den op +pensioen gestelden Kapitein Reefzeil kennen. Ik werd verliefd op de +jongste, en zag mij weldra gelukkig door haar wedermin. Het verschil van +Godsdienst was echter een hinderpaal, waartegen mijn ouders minder +zouden hebben opgezien (daar, gelijk ik zeide, mijn moeder insgelijks de +hervormde leer beleed), doch die voor den ouden streng rechtzinnigen +Reefzeil onoverkomelijk was. Bij de teleurstelling, welke ik hierdoor +ondervond, voegden zich de verdrietelijkheden, welke mij dagelijks +kwelden, wanneer ik jongere of min bekwame officieren mij over 't hoofd +zag stijgen, alleen omdat zij der heerschende Kerk waren toegedaan. Ik +had dit vroeger, bij 't aanvaarden mijner loopbaan minder geteld; doch +nu ik het ondervond, werd het mij onverdraaglijk. Ik was, daar mijn +geboorte mij den toegang tot de hoogste kringen verschafte, in kennis +geraakt met den Spaanschen Gezant en deze opende mij de gunstigste +vooruitzichten, indien ik konde besluiten, in den dienst van Z. +Katholieke Majesteit te treden. Dit voorstel kwam mij te aanlokkelijker +voor, nademaal ik begreep, dat ik op deze wijze mijn twee vurigste +wenschen, het bezit mijner dierbare Cornelia en een hooger stand in de +maatschappij, zoude kunnen bereiken. Ik haalde haar over, met mij te +vlieden, zond mijn ontslag in, trouwde heimelijk in de kapel van den +Gezant en vertrok, door hem van goede brieven van aanbeveling voorzien, +met mijn echtgenoote naar Spanje. Ik werd aldaar goed ontvangen. Men had +juist bekwame zee-officieren noodig; en het leed niet lang of ik zag mij +aan boord van een oorlogsbrik geplaatst. Alles liep mij in den aanvang +mede: ik had het geluk gewichtige diensten aan mijn nieuw vaderland te +bewijzen en genoot een snelle bevordering. Door toevallige +omstandigheden geraakte ik ook in diplomatieke betrekkingen: en een +voordeelig tractaat met Portugal gesloten, deed mij in de gunst des +Konings klimmen. Ik werd Admiraal, Grande van Spanje, Vlies-ridder, +Graaf van Talavera, in één woord, ik zag weinigen mij gelijk en alleen +den Koning boven mij verheven. Mijn eenige smart was, dat mijn gade de +mij beschoren eer niet had kunnen deelen: zij was kort na mijn aankomst +in Spanje overleden, na mij een dochter geschonken te hebben. + +Mijn voorspoed (en hoe kon dit anders?) had den nijd van velen opgewekt, +en men zocht mij van de hoogte, waartoe ik was opgestegen, te doen +nedertuimelen: dagelijks kwamen den Koning geheime inblazingen ter oore: +men klaagde mij aan van geldverspilling, van misbruik van gezag, in 't +kort van tallooze wandaden, welke ik, zoo ze mij openlijk waren verweten +geweest, met gemak had kunnen wederleggen; doch waar ik mij, zoolang ik +die niet kende, niet tegen verdedigen kon. Langen tijd weerstond de +Koning de kuiperijen mijner haters; maar eindelijk begon hij te +wankelen, en zijn vertrouwen op mij verminderde. Ik ontving een zending +naar Mexico. Ik begreep, dat deze verwijdering met een ballingschap +gelijkstond; maar er viel niet anders te doen dan te gehoorzamen. Ik +oordeelde echter, mij tegen de omstandigheden te moeten dekken en zond +daarom verscheidene papieren van waarde, ook eenige bescheiden, welke +tot mijn justificatie konden strekken, en bij sommige waarvan +aanzienlijke lieden uit Spanje gecompromitteerd waren, met een zekere +gelegenheid naar Holland, met last om die bij een Notaris te deponeeren, +onder voorwaarde van die aan niemand, dan op mijn schriftelijke +vergunning, ter hand te stellen. Ik vertrok dan naar Mexico en nam mijn +dochter mede, die na den dood van haar moeder in een klooster was +opgebracht geweest. Mijn afwezigheid gaf ruim baan aan mijn +beschuldigers, en zij verzuimden de gelegenheid niet. Een half jaar had +ik in de nieuwe wereld doorgebracht, toen een vaartuig de tijding kwam +brengen dat ik naar Spanje teruggeroepen werd om mijn gedrag te +verantwoorden. Ik moest gehoorzamen; maar nauwelijks was ik met mijn +dochter aan boord van het transportschip gekomen, of mijn degen werd mij +afgeëischt, en ik zag mij als gevangene behandeld. Op de terugreis werd +ons vaartuig door zeeroovers aangerand en genomen. Alles werd over de +kling gejaagd en ik had mijn behoud en dat mijner dochter alleen te +danken aan de omstandigheid, dat een der roovers, die vroeger onder mij +gediend had, mij herkende. Terwijl men mij naar de schuilplaats der +vrijbuiters voerde, kwam mijn oom Van Murél met zijn verhalen mij voor +den geest. Ik vormde het besluit mij op het ondankbare Spanje te wreken +en voortaan als een Noordsche Zeekoning te leven. Ik liet mijn voornemen +aan mijn beschermer bemerken: deze juichte het toe: en toen hij, aan wal +gekomen, mijn naam, de smadelijke behandeling, die ik tot loon mijner +diensten ondergaan had, en mijn besluit om mij bij hen te voegen, aan de +zeeroovers openbaarde, werd ik met algemeene stemmen tot hun opperhoofd +verkoren. Wat in de jaren, die ik in het Meer van Maracaibo doorbracht, +door mij verricht is, ga ik liefst voorbij: genoeg zij het, dat ik +geduchte wraak op Spanje nam van de beleediging mij aangedaan; en de +goede Kapitein, die ginds zijn pijp zit te rooken, kan u verhalen hoe +gevreesd de naam van Don Manoël in den Mexicaanschen zeeboezem en in de +Zee der Antilles was." + +Hier viel ik den verhaler in de rede.--Gij wildet wraak op Spanje +nemen," zeide ik: "maar kwam die wraak over beleedigingen u door de +Rijksgrooten aangedaan, niet op het hoofd neder van onschuldige +kooplieden en schippers, die wellicht te voren uwen naam met eerbied +genoemd en uw bestuur gezegend hadden?--moest op deze wijze niet de +onschuld het gelag betalen?" + +"Ik erken, dat uw aanmerking juist schijnt," zeide Van Lintz: "maar is +dit niet bij elken oorlog het geval? Boeten de soldaten, die in den +veldslag sneuvelen, de arme landlieden, wier oogst vernield en +weggeroofd wordt, de burgers, die hun woningen geplunderd en verwoest +zien, niet voor het vergrijp der vorsten, in wier raadsvertrek de krijg +besloten is? Ik ook, ik had den oorlog aan Spanje verklaard en aan al +wie met Spanjaards heulde; en ik strafte den ondankbaren vorst in zijn +onderdanen. Gij zult mij wellicht tegenwerpen, dat ik--naar het gewone +gevoelen, een roover was en geen vorst door Gods genade; maar ik erken +het onderscheid niet, dat door een partijdige beschouwing gemaakt is! ik +was Souverein: ik heerschte met onbepaalde macht over de mijnen, en het +eenige verschil tusschen mijn tegenpartij en mij bestond daarin, dat ik +slechts over vijfhonderd, hij over vijftig millioen onderdanen +gebood--maar des te grootscher scheen het mij, zijn overmacht te +tarten." + +"Ik zal hierover in geen woordentwist treden, die ons te verre zoude +leiden," zeide ik, glimlachende over de drogredenen, waarmede Van Lintz +zijn handelingen zocht te vergoelijken: "ik acht het met dat al +gelukkig, dat niet iedereen zich geroepen voelt, om een dusdanige nieuwe +maatschappij te stichten en op roof en doodslag te gronden. Intusschen +schijnt die tijdelijke heerschappij, hoe grootsch ook, u verdroten te +hebben. UEd. heeft die, meen ik, vrijwillig verlaten." + +"Vrijwillig!" herhaalde Amelia, zich aan haar vader klemmende: "ja +gewis, Mijnheer Huyck! Vrijwillig, en uit weerzin tegen de leefwijze, +die wij leidden. O! geloof toch niet, dat mijn vader in ernst het +gevoelen voorstaat, dat hij zooeven uitte. Neen! de omstandigheden, de +dwang der roovers, in wier macht wij ons bevonden, noodzaakten hem, in +het eerst, hun opperhoofd, of hun slachtoffer te worden; en een gevoel +van wraakzucht kan zich daarmede gemengd hebben;--maar ik heb te vaak +gezien, met deelneming bijgewoond, hoe dat lijden van onschuldigen, hoe +die buit, op ongelukkigen verworven, hem bittere uren en slapelooze +nachten gekost hebben, hoe de omgang met zijn woeste gezellen hem +tegenstond, en hoe het besef, dat hun handwerk strafbaar in Gods oogen +was, hem ieder oogenblik den boezem benauwde. Vergeef mij, mijn vader, +zoo ik te vrijmoedig spreek;--maar uw hart was beter dan uw daden: en +vaak hebt gij ook naderhand het uur gezegend, waarin gij het besluit +volbracht, om aan die leefwijze voor eeuwig vaarwel te zeggen." + +"Ik zal ten minste altijd het uur blijven zegenen, dat mij u tot dochter +gaf," zeide Van Lintz, Amelia vriendelijk over de wangen streelende: "en +ik wil gaarne bekennen, dat ik zonder u, dat besluit, waar gij van +spreekt, niet zoo licht zoude genomen hebben;--want, hetzij mijn beroep +schuldig ware of niet, ik was er in vele opzichten aan gehecht: en men +moet zeeman geweest zijn, Mijnheer Huyck! om zich het alles overwinnende +genot voor te stellen, dat men smaakt, wanneer men, met een goed schip +onder de voeten en aan 't hoofd eener stoutmoedige en voor niets +vervaarde manschap, de zeeën beheerscht en geen meester erkent:--doch +genoeg hierover: welke dan ook mijn beweegreden mogen geweest zijn, ik +verliet mijn nieuwe onderzaten en droeg het bevel over de bende aan een +jongeling over, die met dienzelfden Kapitein Pulver, die mij straks +herkende, in mijn handen geraakt is. Gij hebt den knaap gezien: hij was +het, die aan den weg nabij Naarden, op dien avond...." + +"o!" riep ik uit: "ik heb hem sedert genoeg weder gezien: en wat meer +is, hij bevindt zich op dit oogenblik hier geen half uur vandaan: UEd. +zoude hem desnoods met een gewonen kijker kunnen zien.--Doch daarover +nader: laat ik uw verhaal niet storen." + +"Het overige," hernam Van Lintz, "heeft weinig te beteekenen. Ik trok +weder naar Europa en kwam behouden in Frankrijk aan. Daar bood ik mijn +dienst aan verschillende hoven; maar reeds had zich het gerucht, althans +het vermoeden verspreid, dat de Graaf van Talavera en de Zeeroover Don +Manoël één persoon waren: en ik ontving allerwegen afwijzende +beschikkingen op mijn voorslagen. Eindelijk slaagde ik er in, +betrekkingen aan te knoopen met het Russische hof. Het werd echter +noodig geoordeeld, opdat de zaak haar beslag krege, dat ik een +persoonlijke samenkomst had met den Gezant van den Czaar te 's-Hage en +zijn agent te Amsterdam. Ik kwam derhalve naar de Nederlanden: doch werd +reeds aan de grenzen gewaarschuwd, dat men mij in Holland als deserteur +beschouwde, omdat ik indertijd zonder verlof was weggereisd, en dat +bovendien de Spaansche Gezant mij opeischte. Men raadde mij dus, zoo ik +het wagen wilde, onder een bedekten naam over te komen. Ik had in het +Graafschap mijn ouden vader teruggezien; maar helaas! het was alleen om +hem de oogen te sluiten: mijn moeder, al mijn broeders waren reeds lang +gestorven.--Niemand van al mijn naaste betrekkingen was meer in leven, +dan Martha, mijn oude voedster, welke ik vernam, dat thans de hoeve +nabij Naarden bewoonde. Ik vormde toen het plan mij aldaar schuil te +houden, tot ik bericht ontving, of ik mij in Amsterdam mocht wagen, en +inmiddels mijn dochter derwaarts te zenden, om de gewichtige papieren te +lichten, welke onder den Notaris Bouvelt berustende waren. Het overige +is u bekend." + +"Omtrent," antwoordde ik: "alleen weet ik niet, hoe gij beiden u thans +hier bevindt, noch welke uw uitzichten voor de toekomst zijn." + +"Gij weet," hernam Van Lintz, "dat mij de heer Blaek, om redenen voor u +van geen belang, zijn dienst had toegezegd. Op den morgen, toen het +feest aan de hoeve zoude plaats hebben, zorgde hij een half uur voor de +andere gasten aanwezig te zijn: en, in zijn koets verscholen, reed ik +naar Huizen, waar mij een boot wachtte, die mij naar den boeier bracht +van den Heer Blaek, met welken ik naar dit vaartuig werd gesmokkeld, +hetwelk gedeeltelijk door hem bevracht is, en waar hij voor mij en mijn +dochter plaatsen had besproken. Amelia, in stilte van ons plan +verwittigd, was in Amsterdam reeds scheep gegaan; en het gelukte ons +alzoo ten einde toe de vervolging en de list van uw Heers vaders agenten +te ontduiken. Thans vlei ik mij, op de plaats onzer bestemming gekomen, +gelegenheid te vinden om mij naar Rusland te begeven, alwaar de Hemel +mij vergunne, mijn dagen, na zooveel wisselvalligheden, in vrede te +slijten en aan mijn arme dochter die rust te bezorgen, welke haar +geschokt gestel behoeft.--Neem gij intusschen, Mijnheer Huyck! nogmaals +mijn dankbetuiging aan. Ik weet, dat het bewaren van ons geheim u een +bron van verdriet is geweest." + +"Neen, mijn vader!" zeide Amelia: "gij weet nog niet alles:--ach! gij +weet niet, welk leed wij den Heer Huyck onwillekeurig veroorzaakt +hebben. Zijn zoetste hoop, zijn vurigste zielswensch hebben gevaar +geloopen, van door onze noodlottige kennismaking voor altijd verstoord +te worden.--Ja!" vervolgde zij met klimmende aandoening, ziende dat ik +zwijgend voor mij staarde, terwijl haar vader ons beurtelings met eenige +verwondering beschouwde: "een paar woorden, aan Mejuffrouw Jetje Blaek +ontvallen, hebben een lichtstraal bij mij doen geboren worden, en ik heb +niet gerust voordat mij alles was opgehelderd.--ik heb vernomen, hoe +gij, Mijnheer Huyck! Mejuffrouw Blaek bemindet: hoe zij u met +wederliefde loonde, hoe haar oom deze verbintenissen tegen was, en hoe +lastertongen, die haar onze betrekking als misdadig voorstelden, haar +hadden doen besluiten, u alle verdere aanspraak op haar te ontzeggen." + +"Hoe!" riep Van Lintz uit, mij met een blik aanziende, waarin zich de +uiterste verbazing teekende: "bestond er een teedere betrekking tusschen +u en Mejuffrouw Blaek?... de nicht van den ouden Blaek?" + +"Ik kan het niet ontkennen," antwoordde ik: "maar thans, daar uw vertrek +mijn gelofte heeft opgeheven, vlei ik mij, mijn gedrag ook bij haar te +zullen kunnen rechtvaardigen." + +"Voor uwe rechtvaardiging zal ik zorgen," zeide Van Lintz, terwijl hij +opstond en onstuimig heen en weder op het dek wandelde: "vervloekt zij +de belofte, die mij de oude zondaar heeft afgeperst!--Maar ben ik er dan +aan gehouden, nu het blijkt, hoe hij mij misleid heeft?--Hij heeft mij +verhaald dat het huwelijk tusschen zijn zoon en zijn nicht een stellig +bepaalde zaak was." + +"Ik weet," zeide ik, "dat zulks zijn verlangen was; en men gelooft +gaarne wat men wenscht; maar tot nog toe is het mij niet gebleken, dat +de beide jonge lieden genegen waren, de door hem gekoesterde hoop te +vervullen. Wat echter de reden betreft, waarom hij zoo sterk op die +verbintenis gesteld is, deze kan ik niet gissen." + +"Maar ik des te beter," riep Van Lintz: "hij heeft mij misleid, ik +herhaal het; maar hij moet niet denken, dat men mij straffeloos tot +speelbal neemt. Ik zal hem schrijven:--hij zal u zijn nicht geven--en +een goeden bruidsschat bovendien, of ik zal hem het masker afrukken en +aan de kaak stellen, den schijnheiligen bedrieger; ik heb er de middelen +toe: en hij weet dit." + +"Hoe!" vroeg ik, op mijne beurt verbaasd: "UEd. zou in staat zijn...." + +"Ik ben de oorzaak van uw verdriet," zeide Van Lintz: "en het is niet +meer dan billijk, dat ik goedmake, wat ik bedorven heb. Wees gerust: het +hart van een jong meisje laat zich niet dwingen; doch, zoo het slechts +aan de toestemming van Jacobus Blaek mangelt--hij zal die geven, dat +zweer ik u. De zwarigheid zal alleen daarin bestaan, om zijn nicht van +de verkeerdheid harer vermoedens te overtuigen." + +"O!" zeide Amelia, terwijl zij mij met een betooverenden glimlach +aanzag, en tevens eenige tranen afwischte, van welke ik mij geen +rekenschap wist te geven: "een vrouw slaat zoo gaarne geloof aan de +onschuld van hem, dien zij liefheeft. Laat de Heer Huyck geen moed +verliezen; hij zal, vlei ik mij, bij zijn terugkomst geen moeite hebben, +om zijn Henriëtte te overtuigen, dat hij nooit iemand buiten haar bemind +heeft." + +"Hoe!" zeide ik, aangenaam gestreeld door de hoop, die zij mij gaf, en +tevens verrast door het stellige van haar belofte: "gij gelooft +waarlijk...." + +"Ik ben er zeker van," zeide zij: "maar," vervolgde zij, zich half +omwendende: "nu niet meer over dit onderwerp." + +"Neen!" zeide Van Lintz, ziende dat ze hevig ontroerd was: "over iets +anders gesproken.--Gij zeidet mij zooeven, dat gij mijn voormaligen +Luitenant Sander Gerritsz, of Zwarten Piet, zooals hij zich naderhand +noemen liet, op Terschelling hadt gelaten?" + +Ik voldeed op dit punt aan de nieuwsgierigheid van Van Lintz. Mijn +verhaal wekte zijne deelneming en die zijner dochter: en beiden gaven +den wensch te kennen, dat Sander hen op de reis vergezellen mocht en +evenals Van Lintz zelf, gelegenheid zoeken om in dienst des grooten +Czaars een nieuwe en meer eerlijke loopbaan te beginnen. Aan de +toestemming van Sander viel niet te twijfelen; want het was bij mij +zeker, dat hij nog de oude gehechtheid voor zijn voormaligen meester +koesterde, en ik maakte mij sterk hem te overtuigen, dat, al bleef +Klaartje in 't leven, zij toch voor hem verloren was. Er bleef dus +alleen over, door Kapitein Holmfeld het innemen van een nieuwen +passagier te doen goedkeuren: en wij waren juist voornemens hem deswege +te gaan spreken, met verzwijging natuurlijk der omstandigheden, waarmede +het raadzaam was niet voor den dag te komen, toen de beide Kapiteins +naar ons toekwamen. + +"Wel zoo! zijn de vrienden een luchtje gaan scheppen?" vroeg Pulver, en +zich toen tot Van Lintz wendende, die op wilde staan: "blijf zitten, +Mijnheer! hou uw gemak, zooals de havik tot de duif zei terwijl hij haar +plukte: ja, wou jelui zien, waar de _Fortuin_ gebleven is?--naar den +kelder, Mijnheer! en de visschen zitten er misschien al in de +kajuitskamer een kaartje te spelen." + +"Inderdaad!" zeide ik, den blik naar de zandbank wendende, waar ik den +dag te voren het wrak nog herkend had en nu niets meer te zien was: "zij +is verdwenen! Hoe kan in zulk een korten tijd....?" + +"O!" zeide Pulver: "het zand is hier in eeuwigdurende beweging, en een +Loods behoeft geen drie weken ziek te zijn om het vaarwater te +verleeren. Wij liggen hier nu goed en wel op Maklijk-Oud en hebben water +in overvloed; maar Joost weet, hoe het over ettelijke jaren zal wezen, +als die verwenschte Robbeplaat nog verder kuiert." + +De vrees van Pulver werd bewaarheid; want, op dit oogenblik dat ik +schrijf, is sedert lang die reede voor gewone vaartuigen ontoegankelijk +geworden en biedt zij alleen bij hoog water den visscher een tijdelijke +schuilplaats aan. + +"Bedrieg ik mij?" vroeg Schipper Holmfeld, die middelerwijl met zijn +kijker naar den kant van het Vlie had uitgezien: "of is het de boeier, +die den Heer Bos aan boord gebracht heeft, die ginds komt opzeilen? +Gelieft UEd. eens te zien?" + +"Inderdaad!" zeide Van Lintz, na op zijne beurt te hebben uitgekeken: +"ik heb er niet veel opgelet; maar nu gij 't zegt, hij heeft er veel +van." + +"UEd. heeft toch niets vergeten?" vroeg Pulver. + +"Niets van zoo groot belang, dat men het mij zou komen nabrengen:--ja +waarlijk ... hoe meer ik hem beschouw:--zie zelf eens, Mijnheer +Huyck...." + +"Het is het jacht van Lodewijk Blaek!" riep ik uit, door den kijker +ziende, en den groenen voorsteven met verguld beeldwerk herkennende, +waar het zilveren schuim tegen opspatte:--en vervolgens, Van Lintz ter +zijde trekkende: "was hij mede in 't geheim van uw vertrek?" vroeg ik +hem. + +"Dat gewis niet," antwoordde Van Lintz; "en al wist hij er van, hij +althans zoude de onbeschaamdheid niet hebben, mij opnieuw onder de oogen +te komen." + +"Het zou toch nogal toevallig zijn," zeide ik, "indien hij juist in den +zin gekregen had, ook dezen koers uit te komen. In allen gevalle zullen +wij geduld dienen te hebben, en afwachten wat het geeft." + +Wij bleven aldus een geruimen tijd uitkijken, zonder dat het vaartuig +ons merkbaar naderde, daar het door den tegenwind genoodzaakt was te +laveeren, en ons, nu zijn voorplecht, dan zijn, met sierlijk, in den +zonneglans fonkelend loofwerk pronkenden spiegel vertoonde. Eindelijk +kwam men ons van onze beschouwing afroepen met het bericht, dat de +maaltijd was opgedischt, en begaven wij ons in de kajuit. Aan tafel +gezeten, had Pulver nauwelijks een mondjevol soep binnen, of hij begon +weder over de groote gelijkenis tusschen den Heer Bos en zijn ouden +kennis den Zeeroover; en wij moesten met of tegen dank, het verhaal +zijner ontmoeting in de Zee van de Antilles hooren, en tevens hoe hij op +Terschelling zijn ouden kennis Sander teruggevonden had. Ik nam hieruit +aanleiding om den Heer Van Lintz, na hem een geheimen wenk te hebben +gegeven, de vraag te doen, of hij niet een bediende noodig had, en hem +Sander als zoodanig aan te bevelen. + +"Wat drommel, Patroon!" riep Pulver uit: "wou UEd. nou van Sander een +huisknecht maken? Is dat een werk voor een jongen, die het zeegat uit +geweest is, en als Stuurman heeft rondgezwalkt?" + +"Daarom zou hij mij des te liever zijn," antwoordde Van Lintz. "Ik heb +iemand noodig, die de zeevaart verstaat; want tusschen ons gezegd: mijn +reis staat met de zeevaart in betrekking ... ik ben in mijn leven verder +dan op moeders bont boezelaar geweest:--en zoo die Sander Gerritsz...." + +"UEd. heeft zijn naam goed onthouden," zeide Pulver, wiens vermoedens +weder bovenkwamen en versterkt werden door de zeemansuitdrukking, welke +Van Lintz gebezigd had: "en ik wil mijn leven op een vermolmde ra +doorbrengen, zoo het heden de eerste reis is, dat UEd. dien heeft hooren +noemen. Nu!--dat daargelaten: Harmen Pulver is ook niet mal: en ik weet +wat ik denk, zooals de vent in 't dolhuis tegen den oppasser zei." + +Van Lintz wilde antwoorden, en ik zag het oogenblik komen, waarin een +verklaring onvermijdelijk werd, toen wij opeens een groote drukte aan +boord vernamen, en een geluid als van een vaartuig, dat het onze langs +zeilde; terwijl het over en weer roepen en praten ons gissen deed, dat +er iemand aan boord gekomen was. + +"Ik hoor vreemd volk, Kapitein Holmfeld!" zeide ik: "pas maar op: men +zou uw boeier prijsmaken eer gij er op verdacht waart." + +"'t Zal misschien die Don Manoël wezen, daar de Schipper zooeven van +vertelde," zeide Holmfeld, lachende, terwijl hij opstond. + +"Neen: daar wil ik mijn kop wel op verbeuren van neen," zeide Pulver: +"ofschoon, een kennis van hem, dat ware mogelijk:" en hij zag Van Lintz +wantrouwend van ter zijde aan, terwijl Holmfeld de kajuit verliet om te +gaan zien, wat het wezen kon. + +"Het is, zoo waar ik leve, het jacht van den Heer Blaek, dat van ons +afgaat;" zeide Van Lintz, uit het raam ziende: "wat kan dat beduiden?" + +Nog had hij niet uitgesproken, toen de deur openging. Kapitein Holmfeld +trad binnen, deed een stap zijwaarts en liet iemand door, wiens bijzijn +wij er verre af waren te verwachten of te wenschen--Lodewijk Blaek. + + + * * * * * + + +ZES-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK. + +WAARIN ZICH HET OUDE SPREEKWOORD BEVESTIGD VINDT, DAT MEN GEEN HEI MOET +ROEPEN, EER MEN OVER DEN DAM IS. + + +De aankomst van dezen onwelkomen gast bracht geen geringe ontsteltenis +teweeg bij de personen, die zich in de kajuit bevonden Amelia werd +doodsbleek, haar knieën knikten en zij hield zich aan den rug van haar +stoel met beide handen vast om niet te vallen. Haar vader stond verrast +en wierp op Lodewijk een blik vol toorn en verontwaardiging: en ik zag +met bezorgdheid de toekomst te gemoet, overtuigd, dat de verschijning +van dezen laatsten niets goeds voorspelde, en tot ergerlijke tooneelen +zoude aanleiding geven; temeer, toen ik den glimlach bespeurde, die op +zijn lippen zweefde. + +"Ik heb de eer het gezelschap nederig te groeten, zeide hij, een +spottenden blik op Van Lintz werpende; maar de uitdrukking van zijn +gelaat veranderde en zijn kleur verschoot, toen hij mij herkende. + +"Ga zitten, Mijnheer Blaek!" zeide Holmfeld: "waarlijk, wij waren er +verre af, van ons op uw bezoek te verwachten: dat is hupsch van u." + +"En waarom niet?" zeide hij, zijn onbeschroomdheid terugvindende, en +plaatste zich meteen op den hem aangeboden stoel naast Amelia, die den +haren verschoof: "ik ben immers een liefhebber van op het water rond te +zwalken. Maar laat ik niemand storen. Houdt uw gemak, Mijne Heeren! Ik +hou, zooals ik zeide, veel van een speelreisje; en bovendien, ik +wenschte Mijnheer (zich tot Van Lintz wendende) te bedanken voor de eer, +die hij mijn jacht heeft aangedaan, door het tot zijn overtocht te +gebruiken. En de Heer Huyck ook hier! maar dat verwondert mij minder: +men ziet den rook, waar het vuur is:--en als men zulke trekpleisters +heeft...." hier zag hij, schamper lachende, naar Amelia. + +"Mijnheer!" zeide Van Lintz, met nadruk: "ik ben hier slechts passagier +aan boord, en de Kapitein kan toelaten wie hij verkiest; maar ik moet u +zeggen, nu het mij blijkt, dat gij bewust waart van onze +tegenwoordigheid alhier, dat uw ongewenscht bezoek de maat vult van al +uw onbescheidenheden te mijwaarts." + +"Kom Heer Graaf! of welken naam UEd. thans verkiest te dragen," zeide +Lodewijk: "UEd. kan het zoo kwaad niet meenen: er is, zoo ik wel +onderricht ben, ook een tijd geweest, dat UEd. ongewenscht aan boord +kwaamt bij dezulken, die u voor St.-Felten wenschten. Daar is Kapitein +Pulver, die weet er een geschiedenis van te vertellen." + +"'t Is bij mijn zolen niets anders als ik dacht," zeide Pulver: "ja! ja! +Pulver laat zich geen brik voor een barkas verkoopen, zooals ik zei." + +"En gij, Kapitein Holmfeld!" vervolgde Lodewijk tegen den verbaasden +Schipper: "gij moogt ook wel toezien, of uw geëerde passagier zou uw +schip wel eens naar de Baai van Venezuela kunnen sturen." + +"Ellendeling!" riep Van Lintz, bleek van woede en zich met moeite +bedwingende: "Wat hebt gij voor? Wat beduidt uw komst, en de taal, die +gij voert?" + +"Ik begrijp er niets van," zeide Holmfeld: "uw eigen vader, Mijnheer +Blaek! heeft mij deze lieden aanbevolen en aan boord doen ontvangen." + +"Mijn vader is, met verlof gezegd, een oude suffer," zeide Lodewijk: +"maar hij had wel anders gehandeld, indien hij geweten had, dat gindsche +Heer, die zulk een hoogen toon voert, een deserteur is en een +zeeroover." + +Er volgde een oogenblik van algemeene stilte op deze woorden. De oogen +van Van Lintz rolden hem vreeselijk in 't hoofd, het schuim stond hem op +de lippen, en hij ware Lodewijk ongetwijfeld aangevlogen, had niet +Amelia, eene uitbarsting willende voorkomen, zich voor haar vader +geplaatst en hem omvat. + +"Mijnheer mag wezen wie hij wil," zeide Holmfeld, na zich een wijl +bedacht te hebben: "hij is mijn passagier: ik heb geld voor den +overtocht ontvangen en ik versta niet, dat hij aan mijn boord beleedigd +worde." + +"Goed gesproken!" zeide Pulver: "of hij een deserteur is geweest weet ik +niet; maar, zoo hij al een zeeroover was, kan ik getuigen, dat hij mij +op een bescheiden wijze behandeld heeft en mij ongemolesteerd heeft +laten gaan, toen hij mij zonder genade had kunnen opknoopen." + +"Met u praat ik niet," zeide Lodewijk, "en wat Kapitein Holmfeld +betreft, hij mag zich tweemaal bedenken over hetgeen hij zegt; want het +zou wel kunnen gebeuren, dat hij anders geen zaken meer te doen kreeg +voor ons kantoor." + +"Hoor eens," zeide Holmfeld, op zijn beurt warm wordende: "Mijnheer Bos, +of zoo hij heeten mag, is onder bescherming van de Deensche vlag en +niemand zal hem hier verder affronteeren. En wat u betreft, Sinjeur! die +hier twist komt zoeken, ik raad u, maak maar gauw, dat gij van mijn +bodem afkomt, of ik laat u tusschendeks smakken en pak u mede naar +Denemarken. Wat hagels! ik ben baas op mijn schip." + +Lodewijk beet op zijn lippen: "Ik ga," zeide hij, op een sarrenden toon: +"en zal te Amsterdam bericht brengen, dat Kapitein Holmfeld misdadigers +laat ontsnappen en dat de zoon van den Hoofdschout een afscheidsglaasje +met hen drinkt." + +Ik had mij voorzichtigheidshalve niet in den twist gemengd; maar deze +persoonlijke beleediging begreep ik niet voorbij te kunnen laten gaan: +"Mijnheer Blaek!" zeide ik: "ik heb tot nog toe gezwegen: maar ik moet u +zeggen, dat gij hier een ellendige rol speelt." + +"Met u heb ik thans niets te schaffen," zeide hij; "maar later zult gij +mij voldoening voor die woorden geven." + +"Ik had u die reeds lang afgevergd," zeide ik: "indien de eerbied voor +uw vader en nicht mij niet weerhouden hadden." + +"Mijn nicht!" hernam hij, schamper lachende: "het voegt u wel van mijn +nicht te spreken, wanneer ik u met uw maitres in gezelschap vind." + +"Dat is te veel!" riep ik uit: "zoodra wij aan wal zijn...." + +"Gij hebt gehoord, wat ik gezegd heb," zeide Holmfeld, terwijl hij +Lodewijk in den kraag vatte: "nog één woord en ik smijt u in den +kelder." + +"Een oogenblik!" zeide Van Lintz, die inmiddels zich geweld had +aangedaan om bedaard te blijven: "indien hier iemand beleedigd is, zoo +ben ik het. Ik had wellicht, uit aanmerking van den dienst, welken mij +des jonkmans vader gedaan heeft, zijn onbezonnen uitvallen kunnen +verschoonen; maar het is de eer mijner dochter, welke hij aanrandt, en +bij den Hemel! hij zal niet naar Amsterdam terugkeeren om daar haar +goeden naam door zijn schandelijke lastertaal te bezwalken. Welke +wapenen verkiest gij, Mijnheer Blaek? + +Aller oogen waren op Lodewijk gevestigd; hij sloeg even de zijne neder +onder den ontzagwekkenden blik van Van Lintz; maar zijn gelaat bleef +dezelfde spotachtige uitdrukking behouden, welke het van zijn +binnentreden af niet verlaten had. + +"O ho!" zeide hij: "begint Mijnheer eindelijk te begrijpen, dat er een +fatsoenlijker wijze is om tusschen cavaliers een twist te beslechten dan +met de vuist, gelijk gemeene kruiers?--Wat zal ik u antwoorden? De +wapens zijn mij vrij onverschillig; maar liefst vecht ik op den vasten +wal; ik heb nooit het ambacht van zeeroover uitgeoefend: en schoon ik +redelijk vast sta op de planken van mijn jacht, ben ik nooit gewend +geweest--zooals andere lieden--het rapier of de pistool aan boord te +bezigen!" + +"Het zij zoo!" zeide Van Lintz: "wij zijn in 't gezicht van +Terschelling, en daar zal zich wel een eenzaam plekje bevinden waar wij +onze zaak kunnen afdoen. Gij zult er zeker niet tegen hebben, dat de +Heer Huyck en Kapitein Pulver ons tot getuigen strekken." + +"Ik zie niet, dat wij getuigen noodig hebben," zeide Lodewijk; "maar, +wat mij betreft, ik heb er niets tegen.--Hoewel de duinkant eenzaam zij, +is het verkieslijk, zoomin geruchts mogelijk te maken: en alzoo stel ik +voor, den degen te gebruiken." + +Van Lintz boog het hoofd ten teeken van goedkeuring. De Kapiteins en ik +zagen elkander met verwonderde blikken aan; want de keus van Lodewijk +scheen ons vreemd en gewaagd toe: immers, al had hij ook den naam van +een geoefend schermer te zijn, hij kon, op 't oog af, niet gerekend +worden zijn forsch gespierden weêrpartijder in kracht of behendigheid te +evenaren: en een gevecht met pistolen, had, naar onze meening, meer +gelijkheid tusschen partijen gevormd. Er viel echter niets aan te +veranderen, daar Lodewijk het zelf zoo gewild had; doch de achtelooze, +onverschillige wijze, waarop hij zijn keuze gedaan had, bleef ons, +evenals die keuze zelve, onverklaarbaar. + +Droevig was echter de uitwerking, welke de afloop van den twist op +Amelia deed. Schoon haar oog geen traan ontvloot, teekenden al haar +gelaatstrekken hevige ontroering en bezorgdheid. "O God!" riep zij, de +handen angstig wringende: "moet er om mijnentwil een tweegevecht plaats +hebben?--Heb ik niet reeds genoeg uitgestaan, mijn Vader! en moet de +laatste stap, dien gij op uw geboortegrond doet, met bloed geteekend +worden?--Kunt gij dat niet beletten, Mijnheer Huyck?" + +Ik haalde de schouders op: en in waarheid, welk een afkeer ik van nature +ook tegen die onmenschelijke en onchristelijke gewoonte koester, om +elkander als wilde dieren naar het leven te staan, ik zag niet, hoe er +in dit geval aan een vergelijk of verzoening kon gedacht worden: "al wat +ik kan voorstellen," zeide ik, "is om zelf de plaats van uw Heer vader +te nemen en den Heer Blaek, voor zijn lastertaal de straf te geven, die +hij verdiend heeft." + +"Is het op die wijze, dat gij mijn zorg denkt te verminderen? en is deze +de eenige troost, dien gij mij geven kunt?" zeide Amelia met een +verwijtenden blik. + +"Wees vooralsnog niet voor uw lief bekommerd, Mejuffrouw!" zeide +Lodewijk: "ik hoop later mij met den Heer Huyck te meten en hem zijn +smadelijke woorden te doen opslikken:--eerst moet de zaak met uw vader +afgedaan zijn." + +"Wees toch bedaard Amelia!" zeide Van Lintz, eenigszins ontevreden over +den twijfel, welken zijn dochter over den uitslag van het tweegevecht +scheen te voeden: de Heer Blaek verlangt een les: hij heeft die noodig: +en ik ben bereid, hem die te geven: zou UEd. de goedheid willen hebben, +Kapitein Holmfeld! van de sloep vaardig te doen maken. Ik vlei mij, dat +wij niet lang zullen wegblijven." + +"Te drommel!" fluisterde Pulver mij in 't oor: "wie had dat kunnen +vermoeden? Zou UEd. den Heer Lodewijk niet kunnen raden alsnog zeil te +minderen? Hij mag groot en sterk zijn: maar tegen dien driedekker van +een Don Manoël is hij niet opgewassen." + +"Het heeft zoo moeten zijn," zeide ik: "en het ligt er nu eenmaal toe; +maar ik had wel gewenscht, dat die thee op den bodem van de zee lage en +dat wij hier nooit aan boord waren gekomen; want de hemel weet, hoe men +dit geval ten onzen nadeele zal uitleggen." + +Wij waren intusschen de kajuit uitgetreden: Holmfeld was zijn bevelen +gaan geven tot het klaarmaken der sloep: Van Lintz was naar beneden om +zijn degen en mantel te gaan halen, en Lodewijk, tegen het gangboord +leunende, stond een deuntje te fluiten en naar wal te zien. Nu naderde +mij Amelia en zeide: + +"Gij belooft mij, toe te zien, Mijnheer Huyck! dat alles naar behooren +toega. Ik kan het niet helpen, maar ik mistrouw dien Heer Blaek." + +"Ik heb nooit de beste gedachten van hem gehad," zeide ik: "maar wij +zullen zorgen, dat alles volgens de regels geschiede. Ban uw vrees: het +zal beter afloopen, dan gij denkt. Uw vader is zich zijner kracht bewust +en de jaren voorbij, waarin men onbesuisd te werk gaat en zonder +nadenken handelt. Ik bedrieg mij zeer, of zijn voornemen is alleen, dien +onbedachtzamen knaap een aandenken aan zijn meerderheid te +geven.--Intusschen, ik wenschte met u, dat dit alles geen plaats had +gehad." + +De sloep was nu gereedgemaakt en Kapitein Holmfeld verzocht ons, den +meesten spoed aan onze verrichtingen bij te zetten, daar hij zijn +manschappen niet langer dan noodig ware wilde missen. Lodewijk steeg +eerst af: vervolgens de Heer Van Lintz, na zijn dochter hartelijk +vaarwelgekust te hebben. Ik drukte haar zwijgend de hand tot afscheid en +volgde met Pulver; maar nog waren wij niet allen gezeten, toen Amelia +boven aan de trap verscheen en, eer iemand het verhinderen kon, zich +naar beneden liet glijden. + +"Wat wilt gij? En welke dwaasheid is deze?" vroeg haar vader, op een +strengen toon. + +"Ik wil met u naar wal gaan," zeide Amelia: "niet dan door dwang zal ik +u verlaten: mijn besluit is onverzettelijk: en gij weet, mijn vader, dat +ik, wat vastheid van wil betreft, uw waardige dochter ben--vrees niet +dat ik uw opzet storen of verhinderen zal. Ik zal bij de sloep blijven: +gebeurt er eenig ongeval--'tgeen de Heiligen verhoeden--dan ben ik +immers bij de hand, en er behoeft niet naar het schip gezonden te worden +om mijn hulp te vorderen." + +Er viel hier niets tegen in te brengen. Wij staken af en roeiden naar de +haven; terwijl wij allen, en zelfs Pulver, wien het moeilijk viel, het +zwijgen bewaarden. Het jacht van Lodewijk, dat minder diep ging dan het +Deensche vaartuig, lag tusschen dit en het dorp in ten anker: alles was +stil aan boord: slechts een enkel persoon stond onbeweeglijk aan de +voorplecht. Eerst toen wij naderbij kwamen, bespeurde ik, dat die man +een kijker in de hand en op ons gevestigd hield. Opeens verdween hij: en +nu zag ik, dat de jol aan bak-boordzijde gehaald werd. Ik veronderstelde +eerst, dat de knecht van dat jacht, Lodewijk in ons midden herkennende, +zijn bevelen kwam vragen; maar niet weinig verwonderd was ik, toen, één +voor één, een viertal personen op het dek van het jacht verschenen en in +de jol afdaalden, die nu met alle kracht van riemen naar wal word +geroeid. Ik zag Lodewijk aan, en ik bemerkte, dat ook zijne +oplettendheid op deze manoeuvre gevestigd was, en dat een echt +duivelsche lach zich op zijn lippen vertoonde. In andere omstandigheden +zou ik hem gevraagd hebben, wie die personen waren, die hij op zijn +vaartuig had; thans echter schroomde ik het stilzwijgen te breken, dat +in onze sloep heerschte, en wellicht een onhebbelijk antwoord uit te +lokken. Weldra was de jol tusschen de in de haven liggende +visschersschuiten en achter het paalhoofd verdwenen. De Heer Van Lintz +had haar niet bespeurd of er geen acht op geslagen, en zijn dochter was +te zeer in haar droevige gepeinzen verdiept, om te letten op iets, wat +rondom ons gebeurde. Wat Pulver betreft, hij was juist bezig met vuur te +slaan en zijn pijp aan te steken, toen de jol van het jacht afging, en +zij had dus ook zijne opmerkzaamheid niet getrokken. + +Wij waren eindelijk aan het paalhoofd gekomen, hetwelk wij beklommen, +uitgenomen Amelia, die zich tegen de koele zeelucht in haars vaders +mantel wikkelende, in de sloep bleef zitten. Wij drongen door de hier +wederom verzamelde menigte heen en bevonden ons weldra op het gulle zand +voor het dorp. + +"Dunkt u niet best," vroeg ik aan Van Lintz, "dat wij eerst naar de +herberg gingen en ons van daar, quasi om een wandeling te maken, naar +het duin begaven?--Dat zou minder opziens baren en geen argwaan +verwekken." + +"Die wandeling zal u wel bespaard worden," mompelde Lodewijk; en, op +hetzelfde oogenblik trad iemand, die uit den volkshoop te voorschijn +kwam, naar Van Lintz toe en legde hem de hand op den schouder met de +woorden: "Gij zijt mijn arrestant." + +"Uw arrestant!" riep Van Lintz, verbaasd terugtredende en de hand aan +zijn degen slaande. + +"Wij bidden u, niet te bieden eenige resistentie," zeide Heynsz:--want +hij was het zelf:--"mijn dienaars zijn gewapend en ik heb slechts te +vertoonen mijn mandaat, om te verkrijgen de noodige assistentie." + +"Geef in 's Hemels naam toe," zeide ik tegen Van Lintz: "alle weerstand +zou voor het oogenblik nutteloos zijn." + +"Heer Graaf van Talavera!" zeide Lodewijk Blaek, met een hoonenden lach, +tegen Van Lintz: "gij zijt een fijne diplomaat; maar de kunstgreep, dien +ik thans gebezigd heb om u van het Deensche schip te lokken, was toch +nieuw." + +"Gij zijt de verachtelijkste mensch, dien ik ken," zeide ik, over zulk +een helsche list verontwaardigd. + +"En de onvoorzichtigste," zeide Van Lintz: "want zijn fieltestreek kan +hem zijn halve vermogen kosten.--Maar dat daargelaten! Ik moet zwichten. +Hier is mijn degen. Monsieur Heynsz! waar is het uw plan mij heen te +voeren? Ik wensche vooraf nog mijn dochter eens te spreken en afscheid +van haar te nemen." + +"Om Godswille! Wat is er gebeurd?" riep Amelia, die, door een der +matrozen ten halve onderricht, angstig kwam toesnellen. + +"Niets, lief kind!" zeide Lodewijk: "als alleen dat het plan veranderd +is, en dat gij met uw vader en mij in vrede naar Amsterdam terugkeert." + +"Is dit noodzakelijk?" vroeg ik aan Heynsz; "en moeten die lieden +gedwongen worden, het gelaat van dien schoft op de terugreis voor oogen +te hebben?" + +"Ik zal u verzoeken, liever een vaartuig te mijnen koste te nemen," +zeide Van Lintz. + +"Ziedaar een billijk voorstel," zeide ik tegen Heynsz: "gij zijt +bovendien afgezonden, om Mijnheer gevangen te nemen, en niet om hem te +pijnigen door den aanblik van iemand, die hem met reden hatelijk is." + +"Er is geen zwarigheid ter wereld," antwoordde Heynsz: "wij willen den +Heer Graaf niet jagen op kosten: wij willen huren een vaartuig en +bedanken den Heer Blaek voor zijn verder konvooi. Zoo de Heer Graaf +verlangt, wij zullen aan de roeiers, die hem gebracht hebben hier, last +geven, van boord te gaan halen zijn bagage." + +"Die bagage zal zeker onderzocht worden?" vroeg Van Lintz, hem met een +doordringenden blik aanziende: "doch om 't even:--ik verlang er zelfs +naar; want daardoor zal de wraak volkomen worden, die ik van dezen Judas +nemen moet." + +"Wat ... wat beduidt dat toch?" vroeg Lodewijk, enigszins ongerust: "wat +hebben uw bagage en mijn vermogen onderling uitstaande?" Hij ontving +geen antwoord en bleef enigszins beteuterd staan. Het was mij duidelijk, +dat hij gaarne naar zijn jacht zou zijn teruggekeerd, doch dat de zoo +stellige woorden van Van Lintz indruk op hem hadden gemaakt: hij bleef +dus, schoon op enigen afstand, om ons draaien. + +"Zouden wij niet inmiddels naar de herberg gaan?" vroeg ik aan Heynsz; +"wij hebben hier zoveel bekijks." + +Deze voorslag werd te gereeder door dezen aangenomen, daar hij de +Overheid van Terschelling toch verwittigen wilde van het op haar +grondgebied gedaan arrest; en terwijl een paar dienaars met de sloep +naar den hoeker voeren om de bagage te halen, begaven wij ons naar den +herberg; Heynsz ging vooruit met den goeden Pulver, die onophoudelijk +zijn verbazing te kennen gaf over den zonderlingen loop dien de zaak +genomen had; Van Lintz volgde, den arm aan zijn dochter gevende, terwijl +ik aan zijn andere zijde liep en twee dienaars den trein besloten; de +halve bevolking klotste achter en om ons heen, en Lodewijk, blijkbaar +met zijn figuur verlegen, liep aan de andere zijde van de straat. Hij +volgde ons in de herberg, eischte een glas brandewijn, dat hij dadelijk +naar binnen sloeg, en zette zich in een donkeren hoek, terwijl Van Lintz +en aan een andere zijde plaats namen. + +"Waar woont de Drost?" vroeg Heynsz aan Reynszen: "ik wenschte hem +dadelijk te spreken." + +"Waar hij woont kan ik u makkelijk beduien," antwoordde de waard: "maar +gij zult hem thans niet aan zijn huis vinden, vermits hij hier is." + +"Hier!--Welnu! wees dan zoo goed hem te roepen." "Hij zal zoo aanstonds +terug zijn," hernam Reynszen: "hij is hier achter bij een zieke; want +hij is tevens Dokter, moet je weten." + +"Ja! dat is ook waar," zeide Pulver: "hoe maakt het die arme meid?" + +Reynszen schudde het hoofd en gaf ons te kennen, dat zij op het uiterste +was. Ik begaf mij aan het raam, bij mijzelven nadenkende over het +zonderlinge noodlot, dat in dit oogenblik zooveel verschillende +personen, doch die allen in zekere betrekking tot elkander stonden, +bijeenverzameld had. Nu vervoegde zich Heynsz bij mij en ik vroeg hem in +stilte, hoe hij te weten was gekomen dat de Heer Van Lintz zich op het +Deensche vaartuig bevond. Het geval had zich, gelijk hij verhaalde, op +de navolgende wijze toegedragen: Lodewijk Blaek had van zijn +schippersknecht vernomen tot welk einde zijn vader het jacht buiten zijn +weten had doen dienen. Hij had terstond vermoed dat de ontsnapte persoon +niemand anders als Amelia's vader kon zijn, en zulks dadelijk aan Heynsz +te kennen gegeven, die nog altijd in de omstreken van Naarden naar den +voortvluchtige zocht. De vermoedens stegen bij verdere nasporing tot +zekerheid, en nu had Lodewijk, die zich waarschijnlijk op deze wijze op +Van Lintz en Amelia wilde wreken, zijn jacht aan Heynsz aangeboden, ten +einde daarmede den vluchteling te achterhalen. Dit was hun, gelijk wij +gezien hebben, gelukt; maar daar Heynsz eenige zwarigheid maakte om +zonder specialen last een onder vreemde vlag zeilend vaartuig aan te +doen en te doorzoeken, had Lodewijk op zich genomen, bij Holmfeld aan +boord te gaan en den Heer Van Lintz weder van het vaartuig en op +Hollandsch grondgebied te troonen. + +"Het doet mij leed," zeide ik, "dat gij in uw plan zoo wel geslaagd +zijt; de Heer Van Lintz heeft mij het leven gered en het zou, geloof ik, +ook mijn vader innig verheugd hebben, indien de man ontkomen ware." + +"Ik mag ook best lijden," zeide Heynsz: "dat Zijne Excellentie er +behouden af kome;--maar toch! onze reputatie, van uw Heer papa en de +mijne, zoude geweest zijn naar de maan, indien hij ware ontsnapt; bedenk +eens, hoe zij konden hebben uitgelachen Monsieur Heynsz, als zij gehoord +hadden, daarna, dat de man, dien hij zocht, gewoond had in zijn eigen +huis en hij hem had laten echappeeren!... maar die Dokter blijft lang +weg ... ha! hier is hij." + +En op dit oogenblik trad de Heer Substituut-Drossaard en Geneesheer +Doedes door de achterdeur binnen. + + + * * * * * + + +ZEVEN-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK. + +WAARIN TREURIGE EN INDRUKWEKKENDE TOONEELEN VOORKOMEM, GELIJK MEN DIE +SOMTIJDS IN HET DAGELIJKSCHE LEVEN, MAAR ZEER DIKWIJLS IN ROMANS EN +VERSIERDE GESCHIEDENISSEN AANTREFT. + + +"Hm!" zeide Doedes, verwonderd rondziende: "groot gezelschap--veel +vreemde gezichten--dienders met stokken!--hm!" + +"Hoe is het met de arme lijderes?" vroeg ik, naar hem toegaande. + +"Hm!--zooeven afgeleid--_omnes mortales aumus_--_affectio +pulmonaris_--mijn taak afgeloopen--naar huis gaan--rekening +schreven--hm!" + +"Heb ik het genoegen, den Heer Drost te zien?" vroeg Heynsz, terwijl hij +groette en zijn naam en hoedanigheid bekend maakte: "ik wenschte UEd. +even te spreken." + +"Hm!--dieven zoeken--pakhuis bedreigd--aanslag op het Deensche +schip--reeds vier gepakt--deze Heer mij gewaarschuwd." + +"Met uw verlof!" zeide Heynsz: "ik weet niet wat UEd. bedoelt; maar +mijne komst heeft een andere oorzaak." + +Dit zeggende, trok hij den Dokter naar het venster, waar beiden zich een +wijl onderhielden. Ik bespeurde intusschen uit de gelaatstrekken van den +Drost, dat de hem gedane mededeeling hem niet bijzonder naar den zin +was. + +"Hm!" mompelde hij eindelijk: "Terschelling een vrijplaats--oude +privileges--inbreuken genoeg--volhouden--hm?" + +"Hoe!" riep Heynsz uit, twijfelende of hij wel gehoord had: "wat bedoelt +gij?" + +"Niet toelaten--Schepensbank bijeenroepen--zaak van gewicht--violatie +van jurisdictie--hm!" + +"Wat meent gij toch?" vroeg Heynsz: "acht gij het noodig te roepen +bijeen een Schepensbank om te beslissen een zaak zoo eenvoudig als deze? +Gij ziet immers mijn orders: die zijn duidelijk en peremptoir. Gij kunt +lezen, hoop ik." + +"Orders--hm!" zeide Doedes, het hoofd schuddende en het hem aangeboden +bevelschrift afwijzende: "hier niet geldig--Amsterdamsche Hoofd-Officier +te huis regeeren--hier niet den baas spelen." + +"Maar ziet gij dan niet, dat het is een bevel van de Staten," hernam +Heynsz onverduldig. + +"Hm!--jawel--maar dit een exceptioneel geval--voorrecht--hm! +Terschelling een vrijplaats--apprehensie zonder jurisdictie--Schepenen +beslissen." + +Heynsz bleef met open mond staan, een oogenblik buiten staat tot +spreken, zoo verbaasd was hij, dat een gerechtelijk ambtenaar een bevel +dorst weerstaan, waar zelfs de Amsterdamsche Regeering aan had +toegegeven. Terwijl hij, zijn gewone gevatheid en tegenwoordigheid van +geest voor een wijl verliezende, scheen te overpeinzen, hoe hij best den +koppigen Drost tot toegeeflijkheid zoude brengen en van zijn ongelijk +overtuigen, wendde hij, 't zij toevallig, 't zij uit vrees van hem uit +het oog te verliezen, den blik naar Van Lintz: en de angst, dat deze het +zonderling beweren van den Terschellingschen overheidspersoon gehoord +zou hebben en daarvan partij trekken, deed hem het zweet op het +aangezicht stijgen; terwijl zijn gelaat een zoo kluchtige uitdrukking +aannam, dat ik, in weerwil van mijzelf niet kon nalaten te glimlachen. + +Ook Van Lintz glimlachte: want, schoon op een afstand gezeten, had hij +de woorden van den Drost zeer goed verstaan: hij was geen man om die +onopgemerkt of ongebruikt voor bij te laten glippen. Hij rees op en naar +de beide rechtsbeambten toetredende: "mij dunkt, vriend Heynsz!" zeide +hij: "dat gij u een weinig vergaloppeerd hebt, althans naar het oordeel +van dezen Heer." + +"Niet in het minste," zeide Heynsz, zijn spijt vruchteloos zoekende te +bedwingen: "ik heb mijn orders om u te apprehendeeren waar ik u +vinde,--orders, geëmaneerd van onze Heeren Staten--en het is maar een +plaisanterie dat die Heer zich zou opposeeren daartegen:--of behoort +Terschelling niet langer aan de Heeren Staten van Holland en +West-Friesland? _par exemple!_" + +"Ongetwijfeld!" antwoordde Van Lintz: "sedert het door Karel, Hertog van +Aarschot aan H.H.M.M. is verkocht en overgedragen; maar die koop kan hun +geen recht geven de priveleges te vernietigen, welke dit eiland bevorens +van zijn wettige Heeren verkregen bad en sedert onheuglijke jaren +bezat." + +"Dat geloof ik," zeide Heynsz, met een smalenden lach;--"zoo onheuglijk, +dat niemand zich kan herinneren, door wien of wanneer die ooit gegeven +zijn." + +"Hm!" bromde Doedes er tusschen in: "de geapprehendeerde heeft +gelijk--_privilegium rite concessum_--Schepenen uitwijzen--morgen +partijen hooren--beiden cautio praesteeren--hm!" + +"Morgen!" herhaalde Heynsz, met de uiterste verbazing: "denkt gij, dat +ik hier kom om mij te amuseeren en dat mijne praesentie zoo maar kan +gemist worden te Amsterdam dagen achtereen." + +"Het is voorwaar wat erg," zeide Van Lintz, glimlachende, "ik wed, dat +de dieven reeds illumineeren wegens uwe afwezigheid: en, zonder +gekscheren gesproken, het doet mij oprecht leed dat gij zooveel moeite +om mijnentwille hebt gedaan." + +"Parbleu!" riep Heynsz": "in welk wespennet ben ik gevallen? Mijnheer +Huyck! Schipper Pulver!--Zijt toch zoo goed en helpt mij dien Drost, of +wat hij wezen mag, te brengen tot rede. Beduidt hem toch, dat hij zich +blootstelt te worden gesuspendeerd, gecasseerd, ja exemplaarlijk met +boete en aan den lijve gestraft als rebel, zoo hij niet obtempereert aan +de instructiën en bevelen van H. H. Staten, onze hooge Souverein. + +"Hm!" zeide Doedes--"cautie stellen--Terschelling een vrijplaats en +daarmede uit--hm!" + +"Voor den duivel!" schreeuwde Heynsz: "Terschelling zal geen vrijplaats +zijn voor u, dat beloof ik u: en ik zal een relaas opmaken waar het +behoort;--maar al deze praatjes hebben niets te beduiden: geef mij een +behoorlijke sententie of andere legale afwijzing, en ik zal zien wat ik +te doen heb." + +"Gij kunt dat niet weigeren," zeide ik tegen den Drost: "en in allen +gevalle moet ik u dringend aanraden, te bedenken wat gij doet, en of de +gronden, waarop gij uw beweren bouwt, eenige kracht hebben;--bedenk, dat +gij moeielijk iets tegen 's Lands Hooge Regeering kunt volhouden," + +"Mij dunkt!" zeide Reynszen, die geheel niet van oordeel ontbloot was +en, als zelf Lid van Schepensbank, begreep, zich in de zaak te moeten +mengen: "wat Mijnheer daar zeit, is zoo gek niet: en je meugt wel +bedenken wat je doet, Meester Doedes; want wat gij verricht, dat moet +het eiland naderhand ontgelden, zooals gij weet." + +"Hm!--Zelf Schepen--daarom meepraten--Drost beter weten--hm!" + +"Juist!" hernam Reynszen: "ik ben zelf Schepen en een geboren +Terschellinger daarenboven: en ik dien de oude herkomsten dus al zoo +goed en beter te weten dan iemand, die hier van den vasten wal gekomen +is." + +"Hoe!" riep Heynsz, deze omstandigheid in zijn voordeel aangrijpende: +"is de Drost geen Terschellinger? dan mag hij dubbel voorzichtig zijn, +hoe hij het aanlegt in deze zaak." + +Twee of drie andere personen, die gedurende het gesprek waren +binnengekomen en, gelijk mij naderhand bleek, tot de Notabelen van het +dorp behoorden, vereenigden zich met de gevoelens van Reynszen en +drongen bij den Drost aan, dat hij Schepensbank zou beleggen, en niet, +om een onzeker privilege vast te houden, de ontevredenheid wekken van +het hooge Landsbestuur. Terwijl al de aanwezigen met het behandelen van +dit vraagpunt bezig waren, naderde mij de vrouw des huizes, en +fluisterde mij in het oor, dat de oude Heer, die met mij op Terschelling +gekomen was, mijn terugkomst vernomen hebbende, mij liet verzoeken even +bij hem te komen. + +Ik gevoelde een oogenblik berouw, den goeden Helding in het midden der +drukte vergeten te hebben en te gelijk kwam het denkbeeld bij mij op, +dat het raadzaam ware, Sander te waarschuwen, eer hij binnenkomen en +Heynsz met zijn dienaars in den mond mocht loopen. Ik begaf mij dus naar +achteren, waar mij een treurig schouwspel wachtte. Helding zat naast de +bedstede, en hield de hand der ontslapene tusschen de zijne, terwijl hem +de stille tranen langs de wangen liepen: en zijn blikken waren met een +uitdrukking van diepe, maar gelatene droefheid naar den hemel gewend. +Tegenover hem stond Sander tegen den wand te leunen; zijn oogen waren +strak en stijf op het lijk gevestigd; maar het hevige zwoegen van zijn +boezem verried de innerlijke gemoedsbeweging die hem kwelde. + +Zwijgend drukte ik de hand van den goeden Helding: "Het heeft zoo moeten +wezen," zeide de arme man: "en ik zal in Gods wijzen wil berusten; maar +het is hard voor een vader, te _moeten_ zeggen haar dood was beter dan +haar leven." + +"Ik beklaag u," zeide ik: "ook u, Sander Gerritsz! maar"--vervolgde ik, +laatstgemelde ter zijde trekkende: "wees voorzichtig; want ook uw eigen +leven loopt gevaar: Heynsz en zijn dienaars bevinden zich hiernaast." + +Hij zag mij aan met een verwilderden blik, die mij nauwelijks deed +gelooven, dat hij mij verstaan had. + +"Ik herhaal het," hernam ik: "vertoon u niet: blijf hier, tot ik u +waarschuwe. Er is misschien gelegenheid voor u, om met Kapitein Holmfeld +te vertrekken. Ik zal u een brief voor hem medegeven. Het is hier voor u +te gevaarlijk:"--en meteen sloeg ik het raam open, dat een uitgang naar +den duinkant opende. Hij zag mij een wijl als sprakeloos aan, en toen, +zich bezinnende, knikte hij, dat hij mij begreep. + +"Wat is er?" vroeg Helding, opstaande en hem verbaasd aanziende. + +"Onderzoek het niet," antwoordde ik: "hij is hier in gevaar: ik zal u de +opheldering later geven. Spreken wij thans over de schikkingen, die er +in deze treurige omstandigheden te maken zijn." + +Hiertoe werd ons echter weinig tijds gegund: wij hadden slechts even het +punt der begrafenis aangeroerd, toen de vrouw van Reynszen weder +aankwam. + +"Die vreemde Heer," zeide zij, zich tot mij wendende, "heeft mij gezeid, +hij wilde u nog gaarne eens spreken, aleer hij naar boord keerde." + +"Welke Heer? Wien bedoelt gij?" vroeg ik, eenigszins verwonderd. + +"Hij zeit dat hij....--ja... wie kan al die vreemde namen onthouen...? +Blaek hiet hij, 'eloof ik." + +"Blaek!" herhaalde Sander, plotseling opspringende met een uitdrukking +van hevige drift. + +"Bedwing u," zeide ik, voor een uitbersting bevreesd: "denk aan de +gevolgen! Wees bedaard." + +"Blaek!" zeide Helding: "Wie? Lodewijk Blaek? Komt hij hier, om den +ouden man te tergen, wiens kind hij bedorven, wiens grijze haren hij met +schande bedekt heeft?--Hou mij niet tegen, Mijnheer Huyck! Ik wil hem +spreken!--Gij zult het een vader niet beletten, den moordenaar zijner +dochter op te zoeken." + +Ik zag het oogenblik, dat beiden zich naar het voorhuis zouden begeven, +en daar ik beiden niet kon tegenhouden, achtte ik het raadzaam den +onstuimigen Sander, wiens drift ik het meest vreesde, bij den arm te +nemen en den doortocht te beletten. Helding was mij intusschen ontsnapt; +maar nauwelijks was hij met vrouw Reynszen de deur uit, of ik volgde +hen, stootte Sander naar binnen, sloeg de deur dicht en schoof er den +grendel op, waarna ik mij in de herberg spoedde. + +Hier was men gedurende mijn afwezigheid tot een besluit gekomen, in den +zin als door Reynszen was voorgesteld, en had men rondgezonden om de +Schepenen bij elkander te roepen. Lodewijk, die tot dien tijd getoefd +had, om te zien of hij kon te weten komen, wat de raadselachtige +uitdrukking van Van Lintz bedoelde, had eindelijk, bemerkende, dat het +nog lang kon duren, eer deze vervoerd werd, besloten naar boord te +keeren; doch mij eerst willende spreken, stond hij alsnu mij midden in +de herberg af te wachten, toen Helding, wien ik op den voet volgde, +eensklaps voor zijn oogen stond. + +"Helding!" riep hij verbaasd: "hoe drommel komt gij hier verzeild, +poëet?" + +"Komt gij uw werk zien, moordenaar van mijn kind?" riep de verbolgen +vader uit, zich voor hem plaatsende: "ha! gij dacht, omdat gij gewoon +waart den ouden man te bespotten, dat het u ook vrijstond, de dochter te +misbruiken. Maar kom!--volg mij, en zie wat gij hebt uitgericht." + +"Wat beduidt dit?" vroeg Lodewijk, wrevelig: "vertoont gij een treurspel +van uw maaksel?--Of is het een klucht?" + +"Neen! God weet het," zeide Helding: "het is wel een wezenlijk en +waarachtig treurspel, en wee, driewerf wee u, die er de stoffe toe +geleverd hebt. Mijn kind is _dood_: _dood_, verstaat gij? en van hier +kunt gij haar beschouwen. Zie of zij u nog bekoren zal." + +"Wat heb ik met uw dochter uitstaande?" mompelde Lodewijk, op wien door +dit voorval de algemeene oplettendheid gevestigd was. + +"Hebt gij een dochter verloren?" vroeg Amelia, den ouden man met +deelneming naderende. + +"En UEd. ook hier!" riep Helding, haar de hand drukkende: "O Mejuffrouw! +gij hebt welgedaan, dien man daar uw kamer te ontzeggen. Hadt gij aan +zijn verleidelijken praat gehoor gegeven, wellicht ware ook uw lot aan +dat van mijn arme Klaartje gelijk geworden. O! waarom heb ik ook niet, +evenals uw vader, den slang van mijn kamer geworpen, in stede van z'n +verfoeilijke geschenken aan te nemen!--Maar kom! volg mij!" vervolgde +hij, Lodewijk bij den arm grijpende: "gij moet, gij zult uw slachtoffer +zien." + +Het was voorwaar voor iemand, die, als ik, deze beide personen te voren +gekend had, een opmerkelijk schouwspel om den geheelen omkeer gade te +slaan, die er in hun onderlinge betrekking had plaats gevonden. Helding, +de anders zoo kruipende, vreesachtige, afhankelijke slaaf van de grillen +zijner meerderen, dwong thans, met het hoofd omhoog, den arm gebiedend +uitgestrekt, zijn voormaligen patroon hem te volgen; terwijl deze, de +trotsche, rijke, laatdunkende jongeling, met neergeslagen oogen en +bevende stappen zijn geleider, voor wiens zedelijk overwicht hij +zwichtte, naar het achterhuis volgde. + +Ik, en verscheidene onder de aanwezigen met mij, vergezelden hen naar de +kamer, waar Klaartje op het doodsbed lag uitgestrekt en waar zich, tot +mijn blijdschap, Sander niet meer bevond. Waarschijnlijk had hij zich, +op het hooren der naderende voetstappen, door het open venster +verwijderd. Aan de bedstede gekomen, sloeg Helding het dekkleed op, en +de ziellooze gelaatstrekken zijner dochter aan Lodewijk vertoonende, +zeide hij: "aanschouw uw slachtoffer!" + +Lodewijk stond een oogenblik als verplet: zijn gelaat was doodsbleek, +zijn lippen blauw, en zijn oogen rolden hem wild door 't hoofd. Hij +vermande zich eindelijk, en, mij een woedenden blik toewerpende, zeide +hij: "het is aan u, dat ik dat alles verschuldigd ben. Maar ik zal het u +betaald zetten." + +"Aan wie wilt gij mij overleveren?" vroeg ik, hem met verachting +aanziende. + +"Vervloekt!" riep hij, stampvoetende: en zich met een heftige beweging +van den arm van Helding losrukkende, verliet hij de kamer en herberg. + +Na zijn vertrek bleef ik insgelijks niet langer, dan noodig was om met +Helding en de vrouw des huizes de noodige schikkingen voor de begrafenis +te maken, en begaf mij toen naar het Raadhuis, waar de Schepensbank +reeds vergaderd en Heynsz met zijn gevangene heengetrokken was. Terwijl +men alhier beraadslaagde, kwam de bagage van Van Lintz van het vaartuig +terug: en kort daarna meldde zich iemand bij Heynsz aan, dien ik +terstond voor een der boden van mijn vader herkende. + +"Gelukkig, dat ik u vinde, Sinjeur!" zeide hij, zich met Heynsz een +weinig ter zijde begevende: "UEd. kon nauwelijks Pampus uit zijn, toen +Z.-Ed.-Gestrenge, ten gevolge van berichten, uit Den Haag ontvangen, mij +gelastte u te gaan opzoeken. Hier is de brief." + +Heynsz had dien nauwelijks gelezen, of hij riep mij terzijde: "dit +verandert de zaak merkelijk," zeide hij: "Z.-Ed. Gestr. gelast mij, zoo +ik in handen krijge den Heer Van Lintz, hem te houden in custodie tot +nader order, en alleen op te zenden de papieren, die bij hem gevonden +worden." + +"Dat is een goed teeken voor den Heer Van Lintz," zeide ik: "het +bewijst, dat men het in Den Haag nog niet eens is, of men hem houden +wil." + +Heynsz ging terstond den bekomen last aan Schepenen mededeelen, en hun +verzoeken, hem in het uitvoeren daarvan behulpzaam te zijn. Zij +bewilligden gereedelijk in den voorgestelden maatregel van bewaking, +waardoor hun voorgewend privilege vooralsnog ongeschonden bleef, en er +werd een tijdelijke verblijfplaats voor den Heer Van Lintz en zijn +dochter aangewezen: terwijl diens bagage onderzocht en zijn papieren, na +behoorlijk verzegeld te zijn, met een geleidenden brief van Heynsz aan +mijn vader, waar ik er zelf een bijvoegde, aan den bode ter hand werden +gesteld, die een paar uur later weder onder zeil ging. + +Het eerste voornemen van den Drost was geweest, Van Lintz in de gewone +gevangenis van Terschelling te doen bewaren; maar Heynsz, de middelen +van voorzorg en bewaking, die het eiland aan mocht bieden, weinig +vertrouwende, had beter geoordeeld, den gevangene zijn woord als edelman +af te nemen, dat hij niet ontsnappen zoude, en op deze belofte gerust, +hem met zijn dochter logies bezorgd bij een der gegoedste ingezetenen, +waar wij nu dien dag gezamenlijk het avondeten gebruikten. Op het +nagerecht ontving ik een geschreven briefje van Sander, waarin deze mij +verzocht, mijn belofte ten aanzien van den brief van aanbeveling aan +Holmfeld gestand te doen, zeggende, mij den volgenden morgen te zeven +uren bij de meest noordelijke lantaarn te zullen wachten. + +Ik verscheurde dit briefje terstond na de lezing en bleef eenige +oogenblikken in gedachten.--"Ik hoop," zeide Van Lintz, "dat dit geen +cartel van den Heer Blaek is?--Wacht u voor dien man; hij ware niet te +goed om u zonder waarschuwing overhoop te schieten." + +"Neen," zeide ik: "dit briefje is niet van hem; maar echter vordert het +van mij, dat ik mij iets vroeger van hier verwijdere, ten einde het +antwoord gereed te maken." + +Dit gezegd hebbende rees ik op en verliet het vertrek. Aan de voordeur +gekomen zag ik, dat Amelia mij volgde. "Doe geen moeite," zeide ik, "ik +zal er wel uitkomen." + +"Mijnheer Huyck!" zeide zij, met een bevende stem: "Vergeef mij mijn +vrijpostigheid; maar ik ben zoo gewoon geraakt, altijd het ergste te +vreezen. Is dit briefje wezenlijk niet van den Heer Blaek?" + +"Ik ben gevoelig voor uwe belangstelling," zeide ik: "maar ik verzeker +u, dat uw vrees zonder grond is:" en ik gaf haar in korte woorden te +kennen, wat het geval was. + +"De Hemel zij gedankt!" hernam zij: "ik herinner mij dien Sander wel, en +den noodlottigen naam van Pedro Negro, dien wij hem gaven, en dien hij +naderhand, hoor ik, maar al te berucht heeft gemaakt. Er zat een goede +aard in den man: en God geve, dat hij zijn vroegere verkeerdheden door +een verbeterd levensgedrag uitwissche." + +Ik keerde naar de herberg en schreef den brief, dien ik Sander beloofd +had, waarna ik mij ter rust begaf, met last dat men niet verzuimen zou +mij te wekken. Den volgenden morgen was ik dan ook vroegtijdig op de +been, en de aanbiedingen afslaande van Pulver en van Helding, die mij +vergezellen wilden, begaf ik mij naar de bestemde plaats. + +Het was een fraaie morgen: de wind was naar het Zuiden omgeloopen, en +deze gelegenheid werd te baat genomen, zoowel door enkele koppels vinken +en bonte kraaien, die mij over 't hoofd vlogen, aankondigende dat het +najaar gekomen was, als door ettelijke vaartuigen, die, de ree van 't +Vlie verlaten hebbende, noordwaarts opstevenden; maar niet weinig was ik +teleurgesteld, toen ik bemerkte, dat ook de _Kjöbenhavn_ het anker +gelicht had en met uitgespannen zeilen het zeegat uitstevende. Kapitein +Holmfeld had zeker niet langer durven vertoeven, en nam ook de laatste +hoop van Sander met zich mede. + +Welhaast had ik het duin bereikt, waarop zich de vuurbaak verhief: een +eenvoudige, van ruwe balken saamgestelde toestel, en welken men beklom +langs een op verscheidene plaatsen van sporten ontbloote ladder. Ik zag +om mij heen, of ik Sander ook ergens gewaarwerd; maar hij kwam niet +opdagen. Langen tijd wandelde ik op en neder; eindelijk werd ik +ongeduldig: ik begon te vermoeden, dat ook hij het Deensche schip had +zien wegzeilen, en, geen trek hebbende, den morgen hier door te brengen, +besloot ik, weder naar het dorp te keeren. + +Ik had ongeveer de helft van den terugtocht afgelegd, toen het mij +voorkwam, dat ik in de nabijheid een geluid hoorde als van iemand, die +angstig steunde. Ik zag rond en ontdekte, in een laagte tusschen de +duinen, een voorwerp, dat mij, voor zooveel de struiken mij toelieten te +zien, een menschelijk lichaam toescheen. Ik snelde derwaarts heen, en +nog na zoovele jaren gaat er een huivering door mijn leden, bij de +gedachte aan het schouwspel, dat zich aan mijn oogen voordeed. + +Op het naakte zand lagen twee lichamen uitgestrekt: het eene was dat van +Sander: hij lag op den rug: de doodskleur was op zijn gelaat verspreid, +en zijn bloed, dat tappelings uit een aan 't hoofd bekomen wond vloeide, +vormde een rooden plas op den barren grond. Dwars over hem heen lag +Lodewijk Blaek, met het aangezicht in het zand en een pistool naast hem +op den grond. + +Met een kreet van ontzetting trad ik nader en keerde het lichaam van +dezen laatste om. Zijn hemd en vest waren stijf van bloed, en zijn +trekken als die eens dooden; maar een pijnlijke zucht, die hem bij deze +beweging ontsnapte, kondigde mij aan, dat het leven hem nog niet +verlaten had en redding misschien mogelijk was. Ik rukte hem het hemd +open, zag dat hij een diepe wond in de borst had en hield er mijn +zakdoek voor, om de bloedvloeiing zoo mogelijk te stelpen. Wat Sander +betrof, hij was reeds koud en had blijkbaar den adem uitgeblazen. Het +bebloede mes, waarmede hij zijne weerpartij; waarschijnlijk verwond had, +was aan zijn hand ontvallen. + +Onwetend wat te doen, den gewonde niet willende verlaten, en toch buiten +staat, hem zonder hulp te vervoeren, sloeg ik de oogen rond om te +ontdekken, of zich ook een levend wezen in de nabijheid opdeed, toen ik +plotseling op een kleinen afstand, vlak voor mij iemand gewaarwerd, die +mij met aandacht scheen gade te slaan. Zijn aanblik verwekte in het +eerste oogenblik dien indruk op mij, welken het staroogen der slang op +den onschuldigen vogel teweeg-brengt: ik had Andries herkend. Mijn +volgende beweging was, het mes van Sander op te vatten, om mij des noods +tegen een aanval van dien schelm te verdedigen. Maar wat hem betrof, hij +keerde zich om, zonder een woord te spreken, en liep, onder het +geschreeuw van "moord! moord!" naar den kant van het dorp toe. Ik stond +op: en zag terzelfder tijd Pulver en Helding, die met drift kwamen +aanloopen. + +"God beware ons! Wat is hier geschied?" vroeg de laatste. + +"Wij zijn toch nog niet tijdig genoeg gekomen om een ongeval te +verhoeden," zeide Pulver: "ben je ook gekwetst, Patroon?" + +"Raak de doode lichamen niet aan, Mijnheer Huyck!" riep Helding, die op +dit stuk met het gewone vooroordeel behept was: "daar komt nooit eenig +goeds van." + +"Maar wie heeft dat toch gedaan?" vroeg Pulver. + +"Ja! Wie heeft dat gedaan?" vroegen nu onderscheidene stemmen: en eenige +eilanders, wier getal meer en meer aangroeide, verzamelden zich om de +plek, doch altijd, ten gevolge van hetzelfde vooroordeel, op zekeren +afstand blijvende. Ik zag, dat sommigen het hoofd schudden, mij schuins +aanzagen en elkander met den elleboog aanstootten of toewenkten. + +"Helpt mij toch deze ongelukkigen naar het dorp te brengen," zeide ik: +"de eene leeft nog." + +"Wij zullen wachten, tot de Drost komt--wij zullen er geen hand aan +slaan--of wij mal waren? om een lijk aan te raken en zoodoende den +boedel te aanvaarden," mompelden de omstanders. + +"Zij hebben elkander vermoord, zeide ik, den vragenden blik van Pulver +beantwoordende: "dat lijdt geen twijfel." + +"Nu ja!--dat zal de Drost wel beslissen," hernamen de dorpelingen: en ik +zag, dat hun blikken gevestigd waren op het mes, dat ik in de hand +hield. + +"Hij doet wel, dat hij de schuld aan de dooien geeft," mompelde Andries, +die mede onder den hoop was teruggekeerd: "dooien spreken niet tegen," +denkt hij: "hij is zoo leep als het hout van de galg." + +Ik zag, dat ik algemeen van den moord verdacht werd gehouden: mijn +toestand was alles behalve aangenaam: ik begreep echter, alvorens mij te +verdedigen, nogmaals een beroep op hun menschlievendheid te moeten doen. +"Vrienden!" riep ik, Lodewijk half oprichtende: "deze leeft nog. Wilt +gij hem zonder hulp laten sterven?" + +"Wacht!" zeide Pulver: "ik zal u helpen. Patroon. Als hij nog niet naar +zijn grootje is, is er geen gevaar bij." + +"En ik ook," zeide Helding: "ofschoon hij het juist aan mij niet +verdiend heeft, maar ik heb te veel verplichting aan Mijnheer Huyck, om +hem alleen in den steek te laten." + +Op dit oogenblik kwam Doedes met Reynszen en eenige andere notabelen +aanloopen. + +"Hm!" riep de eerste: "twee lijken?--Moord gepleegd?--door wien?" + +Allen zwegen: een der aanwezigen wees op Andries en zeide: "die man is +ons komen roepen." + +"Ja!" zeide Andries, mij aanziende: "ik zal geen grooteluis-kinderen +betichten, zoomin als met een kotter een Admiraalsschip aanzeilen;--maar +wanneer men een bebloed mes in de hand houdt...." + +"Menschen!" riep ik, met een krachtige stem: "gelooft dien man niet: hij +is een schelm, een straatroover, van wien gij u verzekeren moest. Ik ben +hier gekomen, toen zij beiden op den grond lagen:--dit mes behoorde aan +den doode,--doch verliest geen tijd in onnut gepraat: de Heer Blaek is +misschien nog te redden." + +"Hm!" zeide Doedes, het hoofd schuddende: "de Heer Blaek uw vriend +niet--vroeg uitgegaan--tweegevecht--hm!--nog te redden?" en te gelijk +naderende, onderzocht hij de wond: "hm!" zeide hij: "snijdend werktuig +diep ingedrukt," en toen mij aanziende: "dat mes, hm!"--Ik gaf het hem: +"wond met dit mes toegebracht--_vena jugularis_--kraakbeen +gekwetst--langzame genezing--spoedig vervoeren."--Onder het spreken +haalde hij zijn gereedschappen voor den dag en legde een haastig +verband; waarna hij zich bij Sander begaf en diens wond peilde: hm!" +zeide hij "kogel in 't hersenvlies--dood als een pier--hm!--_vulnus +letale_." + +Hiermede besloot hij zijn lijkschouwing en begaf zich met Reynszen en +nog twee of drie andere der met hem gekomen notabelen op zijde. Hun +gesprek was kort en levendig: ik zag, aan de blikken, die zij naar mijn +kant wierpen, dat ik daarvan het onderwerp was. Na den afloop daarvan, +trad Doedes naar mij toe en zeide: + +"Gij ons volgen--verantwoorden." + +"Dat wil ik gaarne doen," zeide ik: "maar gij zult toch geen geloof +hechten...." + +"Ja!" zeide Reynszen, het hoofd schuddende: "'t zou mij van Mijnheer +spijten: maar er is een zware praesumtie--UEd. was geen vriend van den +gewonde." + +"Ben je dol?" vroeg Pulver: "Mijnheer Huyck voor een moordenaar aan te +zien!" + +"Goed recht geven," zeide Doedes: "geen aanziens des persoons--hei wat!" +vervolgde hij, ziende dat Andries zich verwijderde: "die man +blijven--meegaan--getuigenis afleggen." + +"Zorg, dat hij niet ontsnappe," zeide ik: "hij is de vent, waar ik met +den kastelein over sprak,--de man, die plan had het pakhuis te +berooven." + +Men verzekerde zich van Andries en plaatste Lodewijk op een burrie, die +inmiddels was aangebracht. Terwijl dit geschiedde, opende hij de oogen, +zag rond en vroeg met een nauwelijks hoorbare stem: "waar ben ik?" + +"Nu zult gij allen de waarheid hooren!" riep ik verheugd uit. "Blaek, om +'s hemels wil! zeg ons: wie was uw moordenaar?" + +De gewonde zag mij een poos sprakeloos aan, als wilde hij zich bedenken, +terwijl zich de omstanders in gespannen verwachting om ons heen drongen, +ten einde de woorden van zijn lippen op te vangen. Opeens scheen hij +zich te bezinnen, een boosaardige glimlach vertoonde zich op zijn +gelaat, en mij scherp aanziende: "gij," zeide hij. + +"Ellendige!" riep ik: "wilt gij met een leugen de eeuwigheid ingaan?" + +Een diepe stilte volgde bij de aanwezigen. Reynszen zag mij met een +medelijdenden blik aan, terwijl hij de schouders ophaalde als wilde hij +zeggen: "gij hoort het." Pulver zuchtte en beet op zijn vingers; Helding +stond als versuft: hij drukte mij de handen, terwijl hem de tranen uit +de oogen sprongen. Wat mij betreft, ik was zoodanig door de +beschuldiging verplet, dat ik geen woord meer kon uitbrengen en +werktuiglijk mij op weg begaf in den trein, die nu met den gekwetste en +den doode langzaam naar het dorp trok. + + + * * * * * + + +ACHT-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK. + +WAARIN ONZE HELD ZICH VOLSTREKT NIET OP ZIJN GEMAK BEVINDT. + + +De maar van het gebeurde was ons reeds vooruitgeloopen en het was niet +dan met moeite dat wij ons een weg konden banen door de gansche +bevolking van het dorp, welke dit voorval op de been bracht. Geen oud +wijf was aan 't spinnewiel en geen kind op school gebleven: en alles was +nieuwsgierig om te zien, hoe een Amsterdamsch rijkeluiskind werd +opgebracht, omdat hij een andere Heer had overhoop gestoken. Lodewijk +werd in het huis van Doedes gevoerd, alwaar hij de noodige verpleging +onderging, terwijl men Andries en mij op het Raadhuis bracht. Hier +moesten wij wachten, tot de bijeengeroepen Schepenen in genoegzamen +getale vergaderd waren om mij een voorloopig verhoor af te nemen. +Eindelijk werd ik tusschen twee gerechtsdienaars binnengebracht en vond +de Schepensbank vergaderd, aan wier hoofd vriend Heynszen in volle +achtbaarheid gezeten was: die mij nu gelastte een verhaal van mijn +wedervaren te doen. + +Toen ik dit naar waarheid verricht had, werd Andries binnengeroepen. + +"Hebt gij iets op dezen getuige aan te merken?" werd mij gevraagd. + +"Zeer veel!" zeide ik: "hij is een erkende straatroover: en zoo men +Heynsz laat roepen zal deze mijn gezegde bevestigen." + +"Wel mogelijk!" bromde Doedes, die, aan het einde der tafel gezeten, +zich vast in de handen wreef van blijdschap over de belangrijke +beschuldiging, die hij te vervolgen had:; Heynsz een bemoeial--geen +bewijs tegen dien getuige--voortgaan!" + +"Wij zullen den geaccuseerde akte verleenen van zijn wraking," zeide +Reynszen, met een deftigheid, die mij verbaasde: "en inmiddels voortgaan +met den getuige te examineeren. Andries Matthijsen! wat hebt gij te +deposeeren?" + +Andries gaf hierop een verhaal, hetwelk niet dan een aaneenschakeling +van leugens behelsde: hij had, zeide hij, een pistoolschot gehoord en +was daarop komen aangieren: bij het naderen had hij Sander op den grond +zien liggen en mij bezig gevonden met den Heer Blaek te worstelen, +welken laatste hij na een kort gevecht had zien vallen; waarop hij +dadelijk hulp was gaan roepen. + +Ik maakte geen aanmerking op deze getuigenis; maar vergenoegde mij de +schouders op te halen en bij mijn vroegere verklaring te volharden. Nu +werd Pulver binnengeroepen en insgelijks ondervraagd. + +"Ja!" zeide hij: "ik weet van het geval niets anders te vertellen, als +dat, toen ik er met Sinjeur Helding bijkwam, wij Sandertje achterover op +den grond zagen liggen, alsof hij zonshoogte nemen wou, en den Heer +Blaek, dwars over hem heen, terwijl de Patroon er bijstond, als iemand +die geen raad weet. Maar dat hij part of deel aan het geval zou hebben, +dat kan ik op al de wereld niet begrijpen." + +"Hm!" zeide Doedes: "uw opinie niet gevraagd--deposeeren--meer niet." + +"Maar," vroeg Reynszen aan Pulver: "hoe kwaamt gij daar aan het duin met +uw makker?" + +"Wij waren uitgegaan om den Heer Huyck te zoeken, over wiens lang +wegblijven wij ongerust begonnen te worden," antwoordde Pulver in zijn +eenvoudigheid. + +"Er was dus reden, om ongerust te wezen? Gij hadt dus vermoedens, dat +zijn afwezendheid met verkeerde oogmerken gepaard ging?" + +"Dat is te zeggen," antwoordde de goede Schipper, verlegen: "de Patroon +had gisteren een kattebelletje ontvangen: en wij waren bang of het ook +van den Heer Blaek ware en of er altemet ... in één woord--wij waren wel +bang, dat zij mekaar reis in 't vaarwater zouen zitten." + +Ik voelde een koude rilling door mijn leden varen; want ik begreep welke +gevolgtrekking men uit deze verklaring trekken zoude. + +"Hm! hm!" zeide Doedes, met een zegepralenden blik rondziende: "de zaak +opgehelderd--klaar als de dag--hm!" + +Helding, die na Pulver optrad, verklaarde in substantie hetzelfde, en +voegde er tevens het een en ander bij, betreffende de redenen van veete, +welke Sander tegen Lodewijk Blaek kon voeden; en welke het niet +onwaarschijnlijk maakten, dat er tusschen deze beiden een gevecht had +plaats gehad. Zoowel hij als de Schipper werden ondervraagd of zij het +ten processe overgelegde mes herkenden, als mij behoord te hebben. +Beiden betuigden, het nooit te hebben gezien. + +De laatste getuige, die gehoord werd, was schijnbaar in mijn voordeel. +Het was een visschersknaap, die deponeerde, dat hij den avend te voren, +van iemand, die naar zijn beschrijving volkomen met Sander overeenkwam, +een briefje had ontvangen, met verzoek het aan mij te overhandigen, voor +welke boodschap hij een stuiver genoten had. + +"De Heeren zien dus," zeide ik, "dat deze depositie met mijn verhaal +overeenkomt, en dat ik naar het duin was gegaan om Sander Gerritsz te +zoeken. Hier is bovendien de brief, dien ik te zijnen behoeve aan +Kapitein Holmfeld geschreven had." + +"Hm ja!" zeide Doedes: "afspraak met den gedecodeerde--den Heer Blaek +aan te vallen--aan Sander een brief--hem uit de voeten helpen na +perpetratie van het feit--slim overlegd--hm!" + +"Als men aan al mijn daden een verkeerde uitlegging wil geven," zeide +ik, terwijl mij het bloed naar 't aangezicht steeg. + +"Hm!" hernam Doedes, een boek, 't welk hij had medegebracht, opnemende +en aan Schepenen toonende: "gelijkstaande casus--Consultatiën en +Advysen, Deel I, bladz. 650--depositie van den gekwetste--getuige bij +avonture reprochabel--de geculpeerde gezien met een mes in de hand--_quo +visi rixari et unus vulneratus_--concurreerende _indicia_--in alles +gelijkstaande--en dus: Gerechtigheid te contendeeren,"--hier rees hij +op, en zeide met meerdere stemverheffing, als iemand die ambtshalve een +eisch doet: "dat de gevangene zal worden getorqueerd ter discretie van +den Rechter ende alzoo tot scherper examen gebracht." + +"Getorqueerd!" herhaalde ik, terwijl mij het bloote denkbeeld sidderen +deed: "gij wilt mij toch niet ter pijnbank brengen op deze bloote +presumtie;--want, Mijne Heeren! de getuigenis van den gekwetste is +_extra judicium_ gegeven en kan in dit oogenblik niet tegen mij worden +aangevoerd; hij moet zich bedrogen hebben, en niet geweten, wat hij +zeide. Hij zal, zoo hij geneest, hetgeen God geve, zijn verklaring +herroepen, daar is geen twijfel aan." + +"De geïnculpeerde heeft gelijk," zeide de Voorzitter: "en bovendien, +Heer Drost! wij weten nog niet, waar gij hem van beschuldigt, van moord +of van bloote verwonding.--Wij zullen daarom de zaak voor alsnog +suspendeeren en bevel geven, den geïnculpeerde te incarcereeren, tot hij +nader gemandeerd wordt. Ook de getuigen moeten zoo lang hier blijven, +tot zij nader gehoord kunnen worden." + +Met deze woorden werd de zitting opgeheven, en ik naar de gevangenis +gebracht. Dergelijke lokalen zijn zelden zeer geriefelijk en de +Terschellingsche kerker maakte geen uitzondering op den algemeenen +regel: het was een klein en vochtig vertrek, met naakte wanden, en dat +tot eenig ameublement een tafel had, waar slechts drie pooten meer van +in wezen waren, een stoel met gebroken zitting en een houten brits, die +alle blijken droeg van veeljarigen dienst. + +Alleengelaten zijnde, ging ik zitten en zocht mijn denkbeelden bijeen te +zamelen; want de doorgestane ontroering, schrik en angst hadden mij in +een staat van verwarring gebracht, waarin mij al hetgeen mij was +overkomen als een bange vreeselijke droom toescheen; maar het duurde een +geruime poos, eer ik tot recht besef van mijn toestand geraakte. +Eindelijk echter gelukte het mij te bedaren: en nu stond de +verschrikkelijke waarheid mij in al haar naaktheid voor de oogen. Ja! ik +was het zelf, ik, Ferdinand Huyck, de zoon van den Hoofdschout, op wien +het gewicht eener kapitale beschuldiging rustte: tegen wien zich zulke +ontzettende verdenkingen verhieven: en, had ik in den aanvang de zaak +licht geteld en vertrouwd op het bewustzijn mijner onschuld, ik zag nu +in, dat er krachtige gronden zouden moeten bijgebracht worden om de +tegen mij aangevoerde bewijzen te ontzenuwen. En dan dacht ik aan mijn +ouders: aan mijn brave moeder, wier zwak gestel de tijding niet zou +weerstaan, dat haar zoon van zulk een misdaad verdacht werd gehouden: +aan mijn vader, die zijn leed met het Stoïcisme, dat hem kenmerkte, +verkroppen, maar later des te meer bezuren zoude: en dan, de kwellende +gedachte, dat ik hen zelfs niet van mijn onschuld overtuigen kon!--dat +zij door een derde, die de zaak wellicht vergrooten of in een ongunstig +daglicht stellen, van het gebeurde onderricht zouden worden; dat zij +wellicht den naam zouden vloeken van den zoon, die hun grijze haren met +schande bedekte ... dat alles was schrikkelijk: het deed mij het bloed +in de aderen terugkrimpen en het koude zweet door alle poriën +uitbersten. + +Nu wilde ik schrijven; maar daartoe ontbraken mij de middelen en niemand +beantwoordde mijn geroep: ik was alleen en--verlaten--zonder toegang. +Ik zag mij verplicht, te wachten, tot mijn verzoek zoude worden +ingewilligd; want ik hing van de grillen van Meester Doedes af en ik had +reeds genoeg bespeurd, dat hij er verre af was van mij genegen te zijn. + +Eindelijk, na uren, pijnlijk doorgebracht, zag ik de deur van mijn +kerker opengaan en werd ik aangenaam verrast door het binnentreden van +Heynsz. "Goddank!" riep ik, zoodra ik hem zag: "ik ben dan nog niet +geheel verlaten." + +"Mijnheer Huyck! Mijnheer Huyck!" zeide hij, zoodra ons de sluiter +alleengelaten had, met een bedenkelijk gezicht: "dat is een geval voor +mij, te zien den zoon van uw vader in zulk een ongelegenheid!" + +"Nietwaar?" vroeg ik, hem de hand toestekende: "gij gelooft niet aan +mijn schuld?" + +"_Ma foi!_" antwoordde hij, "alle presumtie is tegen u; en er zouden in +waarheid zijn termen, om op u te appliceeren de torture; maar ik begrijp +niet, waarom UEd. niet bekent; want ik veronderstel, gij hebt +toegebracht die wond in cas van zelfdefensie." + +"Hoe! ook gij zijt tegen mij?" riep ik, met bittere teleurstelling. + +"Wat zal ik zeggen? Twee getuigen tegen u!" + +"Waarvan de eene mijn vijand, en de andere een schurk is." + +"Ja, die Andries!--nu die zal er niet afkomen zeer gemakkelijk; want, +vrijplaats of niet, hangen zal hij; maar waarom, uit wat reden, zou hij +u bezwaren?" + +"Redenen genoeg: vooreerst uit ingeboren kwaadaardigheid: ten tweede +omdat ik een zoon van den Hoofdofficier ben: ten derde, omdat hij een +oude veete tegen mij heeft;--want zonder den Heer Van Lintz had ik eens +zijn mes in mijn ribben gevoeld." + +"Goed!--de Heer Van Lintz kan gehoord worden:--maar nu de Heer Blaek, +zou die zoover drijven de slechtheid om u valsch te betichten van hem +vermoord te hebben.... 't Is mogelijk; maar dat is gruwzaam!" + +"Ik moet nog gelooven," zeide ik, "dat zijn beschuldiging het gevolg is, +of van een verzinning, of van een onwillekeurige gemoedsopwelliug, en +dat hij, zoo hij in 't leven blijft, die wel weder zal intrekken." + +"Dat geloof ik niet," zeide Heynsz: "want hij is beter en heeft toch +niet ingetrokken zijn verklaring: maar integendeel die bevestigd met +nadere omstandigheden." + +"Welnu!" hernam ik: "in dat geval ben ik overtuigd, dat zijne depositie +met die van Andries moet variëeren." + +"Dat doen zij ook," zeide Heynsz: "ik heb die gelezen, allebei; want, +gezegd tusschen ons, Reynszen is een verstandig man, die wel hooren wil +naar raad en niet is een dwarshoofd als die Doedes: en hij heeft in dit +geval geraadpleegd mijne ondervinding: ook heb ik te danken aan hem, dat +ik heb bekomen permissie om u te bezoeken; want de Drost wilde u houden +buiten _accès_; hij is wat in de drukte, die Meester Doedes: een +belangrijk casus als deze: doodslag en verwonding: en tot patiënt om te +verzorgen een rijken Amsterdammer, dat is te veel plaisier op éénen tijd +voor een man als hij." + +"Ik geloof het wel," zeide ik: "maar nu de depositiën?" + +"Aha ja!--Wel dan: de Heer Blaek vertelt, dat hij van u ontvangen heeft +een cartel om te vechten in duel op het duin: dat hij, daar gekomen +zijnde, is geattaqueerd door u en Sander, en dat hij ontvangen heeft van +u een steek met een mes, op het oogenblik dat hij om te defendeeren zijn +leven, door het hoofd schoot Sander:--of liever Zwarten Piet:--want het +blijkt, dat het deze gevreesde gauwdief is geweest, die te dezer +gelegenheid is omgekomen.--Andries vertelt daarentegen...." + +"Ik heb de depositie van dezen laatste gehoord," viel ik in: "maar in +allen gevalle volgt uit beider verklaring dat Sander door Blaek is +gedood, en dan is deze laatste insgelijks als getuige reprochabel, daar +hijzelf ter verantwoording over een doodslag zal geroepen moeten +worden." + +"'t Is _juste_! en dat heb ik al gezegd aan Reynszen. 't Is doodjammer, +dat UEd. zijt getreden in de negotie en niet zijt geworden Advocaat: +want UEd. saisiseert de punten van defensie juist als 't behoort, maar +_ma foi!_ al had UEd. in drift of anderszins overhoopgestoken dien +_canaille_ van een Blaek, ik zoude er UEd. niet te minder om achten." + +"Maar ik herhaal u, dat mijn handen zuiver zijn van zijn bloed; en...." + +"Ik geloof u, Mijnheer Huyck! Ik geloof u--en zoo ik straks sprak +anders, het is, omdat ik zoo ben gewend: wanneer men tegen een +geculpeerde spreekt, moet men altijd beginnen te veronderstellen de +schuld: anders komt men nooit achter de waarheid ... maar dat +daargelaten. Hoe kan ik van eenigen dienst zijn aan UEd.?" + +"Kan ik geen schrijftuig bekomen? Ik wenschte zoo gaarne mijn vader +kennis te geven van dit ongelukkige voorval, eer hem zulks van een +andere zijde ter ooren komt." + +"Ik vrees, dat men u daartoe niet zal geven de permissie", zeide Heynsz, +het hoofd schuddende: "maar laat mij over, te verrichten die onaangename +taak. Ik zal Z.-Ed.-Gestr. voorbereiden op eene voorzichtige wijze en +het voorstellen bij provisie als een zaak, waar UEd. slechts in gemoeid +zijt of waarbij het onzeker is of UEd. als getuige of als geculpeerde +zult paraisseeren. Ik zal wel geven een goede kleur aan de zaak: wees +gerust." + +Helaas! Ik was zeer verre van gerust te zijn, of een onbepaald +vertrouwen te bezitten op den gelukkigen briefstijl van Heynsz en op +zijn voorzichtigheid en zijne wijze van de zaak voor te dragen. Ik moest +echter wel berusten: er was niets anders aan te doen. + +"UEd. is hier slecht gelogeerd," zeide hij, nadat wij het voormelde punt +hadden afgehandeld, "ik zal daarover spreken met Reynszen. Er is geen +reden om te behandelen als een slechten boef iemand, die wel in staat is +te betalen een goed logies.--Maar _à-propos_!" zeide hij: "eer ik het +vergeet, ik moet UEd. de groete doen van den Heer Van Lintz, van zijn +dochter en van den armen Helding. Ik weet niet, wie bedroefder is van de +twee over uw geval, de oude poëet of de jonge Juffer. De eerste doet +niets als schelden en razen, en de laatste is als een wanhopig mensch en +beschuldigt zichzelve van de oorzaak te zijn van al deze ellende." + +"Amelia?--Zij is toch waarlijk geheel onschuldig aan het voorgevallene." + +"_Ma foi!_" zeide Heynsz, glimlachende: "niet zoo geheel en al. Had zij +niet in de oogen gestoken den Heer Blaek, deze haar niet had achterna +gevolgd en was niet aangekomen hier:--enfin! het eene is een gevolg van +het andere." + +"En Kapitein Pulver?" vroeg ik. + +"O ho! die ware al gegaan naar Amsterdam om zich te beklagen over de +regeering van Terschelling, dat zij had de brutaliteit van u vast te +zetten; maar ik heb hem gelukkig teruggehouden daarvan; te meer daar +zijn getuigenis u wellicht kan zijn van dienst.--Maar ik moet u +verlaten; want ik dien de gelegenheid waar te nemen, om te +schrijven:--ik zal zorg dragen, dat UEd. ontvangt betere meubelen." + +Heynsz verliet mij en was zoogoed als zijn woord: want een uur later +bezorgde men mij een bed met zijn toebehooren, benevens een tafel, +stoelen, die, schoon niet nieuwerwetsch, echter bruikbaar waren, en mijn +bagage. Ik zal hier geen beschrijving geven van de treurige nachten en +vervelende dagen, welke ik sleet, zonder dat zich eenige verandering in +mijn toestand of eenig uitzicht voor de toekomst opdeed. De eenige +verstrooiing, welke ik had, bestond in de bezoeken van Heynsz, die mij +tijdingen bracht van hetgeen er voorviel en van den toestand van +Lodewijk. De wond van dezen scheen minder gevaarlijk dan men in den +aanvang gedacht had; maar de gestadige koortsen, welke hem teisterden, +hadden hem zeer verzwakt. Men vleide zich echter, dat zijn jeugd en +sterk gestel de kwaal zouden te boven komen. Ten opzichte van het +gepleegde feit bleef hij echter dezelfde depositie staven; zoodat mijn +zaak nog geen betere wending scheen te nemen. + +Het was op den zesden ochtend na mijn gevangenneming, dat, terwijl ik +mijmerend voor mijn tafel zat en aan de mijnen dacht, ik de grendelen +van mijn kerkerdeur hoorde openschuiven. Ik rees op, eenigszins +verwonderd; want dit was het uur niet, waarop ik eenig bezoek +verwachtende was: de deur ging open: iemand trad met drift binnen: en ik +deed van verbazing een stap terug op het zien van Reynhove. + +"Reynhove!" riep ik: "u was ik wel het minst te verwachten. + +En ik had niet verwacht, ooit Terschelling te zullen zien," antwoordde +hij: "en voorwaar niet om zulk een reden.--Arme vriend! Gij zijt mager +en bleek geworden: dit logies deugt u mets. + +"En mijn ouders!... weet gij iets van hen?... Vanwaar komt gij?" vroeg +ik, in gespannen verwachting. + +"Allen wel:--een half uur geleden hier gearriveerd--rechtstreeks van +Amsterdam--en met commissiën van allerlei _genre_--rechts en links." + +"Gij komt van Amsterdam?--Hebt gij mijn vader gezien?--Weet hij, weet +mijne goede moeder?..." + +"Stil.... Een oogenblik! Gun mij den tijd adem te halen, zeide Reynhove, +zich nederzettende en zijn paruik in orde schikkende: "_ma foi_," +vervolgde hij, rondziende: "gij zijt hier niet te best gelogeerd: +--nu--dat is te begrijpen.--Uw vader is wel, ik ben bij hem geweest: hij +poogt zich goed te houden en voor uw moeder te verbergen wat hier is +gepasseerd; maar het goede mensch is toch in doodelijke _inquiétude_, +want zij merkt wel, dat er iets gaande is.--_Enfin_, het is een mal +geval: en ik wilde wel om duizend kronen, dat gij hier nooit +heengetrokken waart." + +"Mijn arme ouders!... en zij houden mij toch niet voor schuldig, +Reynhove?" + +"Gij vergeet wat ik u zeide, dat niemand iets van de ware toedracht der +zaak _soupconneert_, behalve alleen uw vader ... maar laat mij u alles +toch ordelijk verhalen." + +"En mijn zuster?... En ... de andere betrekkingen?' + +"Uw zuster is wel, en uwe Tantes ook, en Mejuffrouw Blaek ook--ofschoon +zeer gesaisisseerd van dat fatale geval." + +Ik wil wel gelooven," hernam ik, "dat de toestand van Lodewijk...." + +"Ja! en dan de dood van haar oom...." + +"Hoe!" riep ik uit: "is de oude heer Blaek dood?" + +"De wereld geabandonneerd" zeide Reynhove: "en wel zonder het appèl af +te wachten.--Maar zoo gij mij niet aan het woord laat, zult gij nooit +iets naar behooren vernemen.--Antwoord mij eerst: wien denkt gij in mij +te zien?" + +"Een vriend, naar ik hoop," zeide ik, eenigszins verwonderd over deze +vraag. + +"Dat spreekt vanzelf;--maar, hehalve dat? Gij raadt het niet?" + +"Ach!" zeide ik: "denk toch in welke omstandigheden ik mij bevind, en +hoe weinig ik, zelfs tot onschuldige scherts, gesteld ben." + +"'t Is waar: gij hebt gelijk.--Welnu! gij ziet in mij een gedelegeerde +van Hunne Hoogmogenden _pas moins que-ça_. Ik ben hier op een missie uit +en begin mijn diplomatieke _carrière_." + +"Ik wensch u geluk," zeide ik, zuchtende: "maar in 's Hemels naam...." + +"Uw vader had gelijk," vervolgde Reynhove: "het werd tijd, dat ik eens +iets anders deed als rijden en mij amuseeren. Ik heb zijn raad gevolgd +en ben in politieke betrekking gekomen.--Hoor nu verder: een paar dagen +na uw vertrek van Amsterdam, werd door de Heeren in den Haag, ten +gevolge der voorspraak van den Russischen Gezant, met wien men gaarne +goede vrienden wilde blijven, van een dringend advies van de +Amsterdamsche regeering, en van de _démarches_, door ettelijke lieden +van _influentie_ gedaan, werd er goedgevonden, zeg ik, om _primo_ den +Heer Van Lintz, dien gij kent, niet uit te leveren aan Spanje, en +secundo, om hem niet als deserteur te beschouwen; waartoe dan ook bleken +geene termes aanwezig te zijn, daar zijn akte van ontslag reeds, op een +paar formaliteiten na, was opgemaakt voor zijn escapade met Mejuffrouw +Reefzeil:--kort en goed: alle difficulteiten waren weggeruimd en het +bevel van apprehensie moest gecontramandeerd worden. Ik werd door mijn +vader gechargeerd, die goede tijding aan de Amsterdamsche regeering te +brengen:--ronduit gezegd: ik had mijzelven geoffreerd om die boodschap +te doen: ik wist, dat de tijding uw vader welkom zoude zijn--en +bovendien--waarom zoude ik het _niëeren_?--er was nog een trekpleister, +die mij naar Amsterdam en wel naar uw huis deed verlangen." + +"Hoe!" viel ik Reynhove in de rede: "hebt gij zulke gedachten in 't +hoofd?" + +"Uw zuster Suzanna is een plaaggeest," antwoordde hij lachende: "maar +met dat al, ik zou mij hoogst gelukkig rekenen, indien zij mij +levenslang tot het doel van haar plagerijen wilde nemen: wij zouden +zien, wie het langst het uit zoude houden.--Maar dat daargelaten, want +ik heb ernstiger zaken te behandelen. Ik vond uw vader aan 't Stadhuis: +de Heer Blaek ging juist van hem vandaan en scheen alles behalve +opgeruimd. Uw vader wilde, toen hij mij gesproken had, terstond een +tweede expres naar Terschelling sturen om bevel te geven, den Heer Van +Lintz te libereeren:--één had hij er reeds weggezonden, op een vroegere +tijding dat de zaak goed stond;--maar terwijl wij nog aan 't praten +waren, daar kwam de brief aan van Heynsz, waarbij werd gemeld, hoe +Lodewijk was gewond en hoe men u als getuige bij de zaak hield ... ik +zag den man verbleeken toen hij den brief las, en merkte terstond, dat +er onraad moest zijn. Hij vermande zich echter en reikte mij met een +kalm gelaat den brief toe. Ik ontstelde insgelijks over den inhoud: maar +zag niet terstond alles door. "Die tijding zal den ouden Heer Blaek +geweldig frappeeren," zeide ik: maar ik begrijp niet, hoe uw zoon daarin +geïmpliqueerd is."--"Ik maar al te wel," antwoordde hij: "zij hebben +elkander geprovoceerd--de eene is als het slachtoffer gevallen van dat +noodlottig punt van eer; en de andere ... (o God! mijn zoon!...) heeft +de wraak der wet te duchten. "O! Mijnheer ben een ongelukkig +vader!""--Ik had innig medelijden met den braven man en bood hem aan, +zelf als expres naar Terschelling te gaan en te onderzoeken hoe het met +de zaak geschapen stond. Hij aarzelde eenige oogenblikken: maar nam +eindelijk mijn propositie met dankbaarheid aan. Daar ik toch niet voor +den avond vertrekken kon, ging ik eerst naar den Heer Blaek om hem het +ongeval zijns zoons te verhalen--mede voorwaar geen aangename commissie; +ik vernam, dat hij niet te spreken was, maar mij verzocht een uur later +te komen. Ik voldeed aan het verzoek;--toen ik op den bepaalden tijd +weder aan zijn huis kwam, was hij een lijk.--Hij had, naar men vermoedt, +zich met vergif om 't leven gebracht." + +"Ontzettend! en wat kan de reden zijn?..." + +"Die is nog een raadsel: droefheid over het ongeval zijns zoons kan het +niet geweest zijn; want dat kon hem nog niet bekend wezen;--maar dat zal +zich wellicht later openbaren. Henriëtte was radeloos en onwetend wat te +doen. Ik stuurde naar uw vader. Hij kwam, uw moeder kwam, Mejuffrouw +Suzanna kwam----in 't kort--het was een tooneel vol desolatie en drukte. +Op de schrijftafel van den overledene lag een toegelakte brief aan zijn +zoon: dien vermoeden wij, dat licht over het geval zoude +verspreiden:--_enfin!_ hij moest kennis van het gebeurde dragen en ik +zeilde dus naar dit eiland af met een driedubbele missie." + +"En...? Mejuffrouw Blaek...?" + +"Zooals ik u gezegd heb, zij is violent geschrikt--bedroefd.... _enfin_; +zooals men bij dergelijke gevallen gesteld is.--Om kort te gaan: ik heb +mij bij mijn komst alhier geadresseerd aan zekeren vent, die den naam +van Doedes draagt, en een _quibus_ in _folio_ is, + +"Ik ken hem, tot mijn ongeluk," zeide ik. + +"Welnu! Ik ben begonnen met aan hem en aan Heynsz het bevel voor te +lezen, om den Heer Van Lintz te libereeren:--vervolgens heb ik mij naar +Lodewijk begeven, en hem, met permissie van dienzelfden Doedes, die mij +zoowel een zotte Dokter als een zotte Drost toeschijnt, na behoorlijke +preparatie, het overlijden van zijn Heer Papa gecommuniceerd. Hij was, +'t is zonde dat ik het zeg, meer verbaasd dan bedroefd--enfin! hij +scandaliseerde mij en ik ben maar spoedig van hem afgeloopen, na hem den +brief te hebben gelaten, die, hoop ik, meer _impressie_ op hem zal +maken. Toen heb ik aan dien Doedes gezegd, dat ik u moest zien en +spreken, en de vent heeft, met al zijn wijsheid en waan, het niet durven +weigeren aan iemand, die zulk een mooien rok aan had, die hem een bevel +van H.H.M.M. bracht en die op zulk een hoogen toon tegen hem sprak.--En +nu ben ik hier--en recht verdrietig, van u in zulk een gek parquet te +zien; want ik hoor, dat het hier geen quaestie van een duel is, maar dat +Lodewijk u van moord beschuldigt." + +"Hij liegt, Reynhove! bij al wat heilig is, hij liegt." + +"In dat geval is het een heel gemeene leugen, en hoop ik, dat hij tot +inkeer zal komen.--Maar...." + +Op dit oogenblik werd ons gesprek gestoord door een groote drukte aan de +deur, die met gedruisch openging; terwijl Reynszen, Pulver, Helding, +Heynsz en de Stokbewaarder bijna allen gelijktijdig binnendrongen, en +allen dooreen schreeuwden. + + + * * * * * + + +NEGEN-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK. + +HETWELK BEKENTENISSEN EN STERFBEDDEN AFSCHETST: ZEER MELANCHOLIEK OM TE +LEZEN. + + +"De Heer Blaek verlangt u te spreken," riep Reynszen mij toe. + +"Hij zal bakzeil inhalen!" schreeuwde Pulver. + +"Hij wil met geen leugen de eeuwigheid ingaan," zeide Helding. + +"De Heer Van Lintz is al gewaarschuwd," riep Heynsz. + +"Mijne Heeren!" zeide ik, opstaande: "wij kunnen wel allen te gelijk +zingen, maar niet te gelijk spreken; mag ik vragen, wat er is +voorgevallen, of welke tijding gij brengt?" + +"Stil! stil!" zeide Reynszen, tegen de overigen, die opnieuw vooraan +drongen: "ziehier het geval. De Heer Blaek heeft een brief van zijn +vader ontvangen, die, God vergeve het hem, zichzelven verdaan heeft. Wat +het geval recht is, weet ik niet; maar hij heeft verlangd, den +geïnculpeerde, benevens den Heer Van Lintz en dien Heer" (op Reynhove +wijzende) "te spreken. Ik wensch van harte, Mijnheer Huyck! dat het tot +uw voordeel zij: doch ik mag u nog met niets vleien. Wees zoo goed mij +te volgen." + +Er was geen bevel, waaraan ik met meer bereidwilligheid voldoen kon: ik +kleedde mij, en eenige oogenblikken later waren wij allen aan het huis +van Doedes, die ons aan de voordeur ontving. + +"Hoe is het met den lijder?" vroeg hem Reynszen. + +"Hm!" antwoordde hij: "slechte _symptomata_--brief gelezen--flauwten +gehad--gisteren nog druk en woelig--met alles ontevreden--harde +bedden--slechte bediening--rijkeluisklachten,--en nu--stil--gedwee--mak +als een lam--geen koorts--erger--zwakte--vriendelijkheid--mis--slecht +afloopen." + +Wij volgden den Drost naar het vertrek van den zieke, alwaar zich de +Heer Van Lintz en zijn dochter reeds bevonden, die bij onze komst +oprezen en mij zwijgend de hand kwamen drukken. Na een stillen +wedergroet, wendde ik de oogen naar de bedstede des gewonden, en ik kon +niet nalaten, ondanks de redenen van wrevel, die ik tegen hem voedde, +een diep medelijden te gevoelen met den toestand, waarin ik hem +terugvond. Dat kort te voren nog zoo forsch en moedig gelaat was geheel +ingevallen. Door het strakke vel schenen de beenderen heen, een akelige +bleekheid was over het geheele wezen verspreid en de in hun kassen +weggezonken oogen van allen glans beroofd. Hij lag achterover, en zoo +onbeweeglijk, dat ik hem in het eerste oogenblik voor dood hield: hij +scheen echter mijn nadering te bespeuren, draaide het hoofd even naar +mij toe en herkende mij: een licht rood bedekte even zijn gelaat: hij +wendde het hoofd nog verder om, totdat hij Doedes in 't oog kreeg, en +vroeg, met een flauwe stem, of de Notaris nog niet gekomen was. + +"Notaris naar Midland"--antwoordde Doedes: "boodschap gestuurd--komen +als hij terug is." + +Dit verwijl scheen den lijder te hinderen: hij deed eenige moeite om +zich in 't bed op te richten: zijn bedoeling bemerkende, trad de +oppasster, die hem verzorgde, toe, en met behulp van deze gelukte het +hem een zittende houding aan te nemen. Wij stonden intusschen allen met +pijnlijk ongeduld te verbeiden, wat de uitslag zijner mededeeling zoude +wezen. + +"Mijne Heeren!" zeide hij, met een flauwe en bevende stem, die +langzamerhand in kracht en vastheid toenam: "ik heb u verzocht, hier te +komen. Ik voel, dat het spoedig ... met mij gedaan zal wezen ... en ik +wil ... zooveel in mij is, herstellen, wat ik bedorven heb." + +Hier hield hij een oogenblik stil, als om nieuwe kracht tot spreken te +vergaderen. Allen bleven wij hem zwijgend aanstaren, in gespannen +verwachting. + +"Het eerste wat ik doen moet," vervolgde hij, "is, hier in +tegenwoordigheid van den Voorzitter van Schepenen en van den Drost, te +verklaren, dat ik den Heer Huyck valschelijk heb beticht ... en dat hij +geheel onschuldig is aan de wond, die mij het leven kost." + +"God zij gedankt!" hoorde ik Amelia, met een flauwe stem achter mij +uitroepen, en mijn hart zeide haar dien uitroep na. + +"Hm!" zeide Doedes: "_confessio in articulo mortis_: eerst zóó +spreken--nu weer anders--moord toch gepleegd--dader op 't kerkhof?" + +"Dat zou je wel kunnen raden," mompelde Heynsz, "want Zwarte Piet is +begraven, en zoo die het niet gedaan heeft, weet ik niet wie er aan +zoude zijn coupabel." + +"Och ja!" zuchtte Helding: "op het kerkhof ligt hij naast mijn arm +kind!--verleden Maandag heb ik hen beiden ter aarde besteld. Zij zijn in +den dood vereenigd, die levend van elkaar gescheiden waren." + +"Indien het den zieke niet te veel vermoeide," zeide Reynszen: "zou hij +wel eenige nadere inlichtingen aan de Justitie dienen op te geven, dan +konnen wij daar acte van opmaken." + +Lodewijk knikte met het hoofd ten teeken van goedkeuring, en Reynszen, +zich aan een tafel zettende, maakte zich gereed zijn verklaring op te +teekenen. + +"De Heer Van Lintz," zeide Lodewijk, "zal zich herinneren, mij eenige +woorden te hebben toegevoegd, nopens papieren, onder hem berustende, en +welke invloed op mijn fortuin konden maken. Ik weet thans, dat die +bedreiging niet ijdel was:--maar hierover nader. Genoeg, zij +verontrustte mij--en dit was de oorzaak, dat ik hier bleef, ten einde te +zien, wat het gevolg daarvan zoude kunnen zijn.--Ik was ongerust, +ongedurig, als gejaagd--ik begreep, dat ik in de bewuste zaak een weinig +voordeelige rol gespeeld had:--ik had uit blinde wraakzucht tegen den +Heer Van Lintz, uit haat en liefde (want ik weet niet hoe het gevoel te +bestempelen, dat zijn dochter mij inboezemde) mij verlaagd om een +handlanger der Justitie te worden--en zag te laat in, hoe verachtelijk +mij zulks in aller oogen maken zoude: kortom! ik was wrevelig en vol +spijt; maar, gelijk het gaat, ik beschuldigde iedereen behalve +mijzelven, en vloekte op den Heer Van Lintz, op mijn dwazen hartstocht, +op Heynsz--maar bovenal op den Heer Huyck, wien ik als mijn doodvijand +beschouwde. Ik was naar mijn jacht gekeerd! maar bracht den nacht +slapeloos door, en keerde, zoodra het dag werd, naar wal, met een koppel +pistolen voorzien, en van zins den Heer Huyck tot een tweegevecht uit te +dagen. Hem niet aan de herberg vindende, liep ik het duin in, met het +oogmerk van hem op te zoeken, toen ik den persoon van Sander Gerritsz op +zijde kwam. Nauwelijks had deze mij aangeblikt, of hij kwam in drift op +mij af, en schold mij in hevige bewoordingen voor den moordenaar zijner +liefste uit. Weinig lijdzaam van natuur, en wrevelig bovendien wegens al +wat er gebeurd was, gaf ik hem een slag in 't aangezicht; waarop hij mij +in de borst greep en er een worsteling tusschen ons beiden ontstond, aan +welke ik een einde maakte door een pistool uit mijn zak te halen en hem +door 't hoofd te schieten. Hij wankelde, maar zijn laatste krachten +bijeenzamelende, trok hij zijn mes, stootte het, eer ik het verhinderen +kon, mij in den strot, en viel toen stijf achterover, terwijl ik te +gelijker tijd bedwelmd nederstortte en niet weer bijkwam, dan toen ik, +in 't leven teruggeroepen, den Heer Huyck nevens mij herkende. Toen was +het, of mij een helsche geest influisterde, dat ik hem van den moord +betichten moest. Ik voldeed aan die inblazing; later deden wraakzucht, +haat, valsche schaamte, mij bij mijn verklaring volharden. Maar de +ontzettende tijding, die ik heden bekomen heb, en de mededeelingen, mij +door mijn ongelukkigen vader gezonden, hebben mij de oogen geopend. Ik +heb de hand van God herkend, die het kwaad niet ongewroken laat.--Ik heb +van mijzelven geijsd:--en van al de ongerechtigheden, die ik bedreven +heb. Gave de Heer, dat ik die alle kon herstellen, gelijk ik deze doe +... en gij, Mijnheer Huyck!... Mejuffrouw!... mijn goede Helding!... +vergeeft mij ... opdat God mij vergeve." + +Bij het uiten dezer laatste woorden verzwakte zijn stem merkbaar en hij +zakte in elkander, als iemand die een poging boven zijn krachten gedaan +heeft. Wij traden dichter aan zijn legerstede om hem die geruststelling +te schenken welke hij verlangde.--"Ik vergeef u," zeide Van Lintz: "want +ik weet bij eigen ondervinding te wel, tot welke uitersten gekrenkte +eigenliefde en toomelooze zucht ter inwilliging onzer neigingen ons +kunnen voeren. Gij hebt u willen wreken ... ik ken dat gevoel ... ik heb +het ook eenmaal ... en te vreeselijk ... ingewilligd." Dit gezegd +hebbende, trad hij terug en bleef in sombere gepeinzen staan. + +Helding drukte den lijder zwijgend de hand; maar was buiten staat zijn +vol gemoed uit te storten. "Ik betuig oprecht Mijnheer Blaek!" zeide ik, +op mijne beurt naderende, dat bij mij geen greintje wrok tegen u +overblijft; en moge de Algoede u niet alleen zoo volkomen vergeven als +ik u vergeef;--maar u behouden om door een oprechten wandel zijn naam te +verheerlijken." + +"Hm!" zeide Doedes, naderende, en zijn patiënt den pols voelende: +"zwak--_lassitudo_--niet allen hier blijven--heengaan--hm!" + +"Wel ja!" zeide Reynszen: "mij dunkt, het is nu alles beklonken: ik heb +de verklaring opgemaakt, die de gewonde heeft afgelegd, zoo hij die nog +verkiest te hooren en in staat is, die te teekenen, dan zie ik geen +zwarigheid, den Heer Huyck onder handtasting te ontslaan; want de +depositie van Andries Matthijssen is bij mij ook geen oortje waard en +naar hetgeen onze vriend Heynsz vertelt, loopt hij meer kans zelf de +galg te kussen, dan er anderen aan te helpen." + +Lodewijk, eenigszins bijgekomen zijnde, toonde zich bereid, de +verklaring te hooren lezen, en te teekenen, een daad, welke hij, schoon +met moeite, ten einde bracht. Toen wilden wij afscheid van hem nemen en +ons verwijderen, maar hij gaf te kennen, dat zijn gemoed nog niet geheel +ontlucht was en dat hij nog iets met den Heer Van Lintz had af te +handelen, waarbij echter alleen Reynhove en ik getuigen mochten zijn, +weshalve hij verzocht, dat al de overigen het vertrek zouden verlaten. + +Toen men aan zijn verlangen voldaan had, bleef hij nog een wijl op de +deur staren, als vreezende, dat iemand het in zijn hoofd mocht krijgen, +terug te keeren, en zich tot Reynhove wendende: "schuif den grendel +dicht!" zeide hij met een ongeduldige beweging: "en gij, Huyck! schenk +mij dat glas nog eens vol ... mijn lippen branden." + +Ik bood hem het gevulde glas aan: hij dronk het met langzame teugen +ledig, terwijl wij elkander aanzagen, niet zonder nieuwsgierigheid, waar +dit alles op zoude uitdraaien. Eindelijk zette hij het glas neder, +haalde van onder zijn dek een papier voor den dag, hetwelk hij tusschen +de vingers frommelde en, Van Lintz aanziende, begon hij in dezer voege: + +"Gij hebt mijn vader vroeger gekend, Mijnheer?" + +Van Lintz beantwoordde deze vraag met een koele buiging. + +"Gij hebt waarschijnlijk vernomen, hoe zijn uiteinde is geweest," +vervolgde Lodewijk: "maar wat gij noch iemand weet, hetgeen ik zelf +eerst op dit oogenblik vernomen heb, is het zielelijden, waarmede hij +zoovele jaren geworsteld heeft, en dat hem thans het leven gekost heeft. +Het is echter nuttig, dat gij drieën hiermede bekend zijt, opdat gij ten +minste bij anderen, die geneigd mochten zijn, over hem een onbarmhartig +vonnis te vellen, de getuigenis zoudt kunnen afleggen, dat hij meer te +beklagen dan te veroordeelen was. Lees dezen brief overluid, Huyck!--en +gij zult beseffen, welke uitwerking hij op mij maken moest." + +Ik nam het papier van hem aan en las. Het was de brief, dien Reynhove +had medegebracht, en de inhoud luidde als volgt: + +"Wanneer gij dezen brief ontvangt, mijn zoon! zal uw vader voor den +rechterstoel des Allerhoogsten verschenen zijn:--en, zoo de wroeging van +een sedert vijftien jaren gefolterd geweten mij dringt, dit leren te +verlaten, gij, ongelukkige! gij, die alleen in staat zoudt geweest zijn, +mij de rust terug te geven, en mij met het leven te verzoenen, gij +verhaast den stap, die mij de eeuwigheid invoert. + +"O! dat ik vroeger gesproken had! Wellicht zoudt gij aan mijn raad, aan +mijn wensch hebben gehoor gegeven en het hart pogen te winnen van haar, +die ik voor u bestemde. Een huwelijk tusschen u en uwe nicht had alles +vereffend!--maar wat zeg ik?--Het heeft zoo moeten zijn. Gij waart een +zoo beminnelijke, zoo deugdzame gade niet waardig; en ik was bestemd, de +straf voor mijn misdrijf te ontvangen en de schande, die mij wacht, in +het graf te ontvlieden. + +"Dan, de tijd is te kort:--en ik moet mij haasten, de laatste +levenskrachten, die mij nog overblijven, te besteden. Luister +dan:--beklaag mij: vloek mij niet: en laat mijn voorbeeld u tot leering +strekken. + +"Gij zult wel gehoord hebben, dat mijn broeder en ik, in vroegere jaren, +veel moeite hadden om behoorlijk rond te komen, en dienvolgens onze +fortuin buitenslands gingen beproeven. Men heeft er u bij verteld, dat +ik gelukkig slaagde, terwijl het hem tegenliep. Hoor thans voor 't eerst +de zuivere waarheid: + +"Van mijn jeugd af had een onverzadelijke dorst naar schatten mij de +ziel beheerscht. Ik zag zooveel rijkdom en weelde om mij heen, dat ik +het denkbeeld niet verdragen kon, voor anderen, die mij in stand en +geboorte gelijk waren, te moeten onderdoen. En echter scheen ik daartoe +bestemd; want mijn vader bezat weinig buiten hetgeen zijn ambt hem +schonk, en zijn levenswijze was niet van dien aard, dat hij veel kon +sparen. Ik besloot dus, toen ik tot jongelingsjaren gekomen was, dat een +goed huwelijk het eerste middel zoude zijn, om mijn doel te bereiken. Ik +slaagde naar wensch;--immers ik dacht zoo:--ik zag niet naar schoonheid +of zielsgaven: ik zocht slechts een rijke vrouw en trouwde haar +schatten. Mijn eerste straf was het noodlottige leven, dat ik met uw +moeder leidde;--ik wil daarover niet uitweiden. Zij stierf en toonde mij +den haat, dien zij mij toedroeg, door bij uitersten wil te bepalen, dat +haar vermogen op u zou komen, zonder dat ik daarvan eenige vruchten zou +mogen trekken. Ik was nu even ver als ik te voren was: ik besloot naar +de West te gaan en daar mijn fortuin te beproeven, terwijl ik u bij de +meervermogende familie uwer moeder achterliet. + +"De uitkomst beantwoordde wederom niet aan mijn verwachtingen. Na jaren +vol tegenspoeds keerde ik terug en kwam te Lissabon aan. Daar ontmoette +ik den Graaf van Talavera, die er voor de belangen van het Spaansche hof +aanwezig was; en ik hernieuwde met hem de kennis, die ik vroeger met hem +als Baron Van Lintz had gemaakt. Van hem bekwam ik tijding van mijn +Broeder, die tevens zijn zwager was (zij hadden elk eene Juffrouw +Reefzeil getrouwd) en vernam, hoe deze, die insgelijks zijn fortuin +buitenslands was gaan beproeven, en zaken in de Levant had verricht, te +Lissabon werd verwacht. Ik nam voor, zijn komst te verbeiden: en +werkelijk, hij kwam weldra opdagen; maar zijn uiterlijk verried geen +rijkdom. Nauwelijks was hij een paar dagen met ons geweest, of hij werd +door een hevige ziekte overvallen, die hem, na een korte ongesteldheid, +aan den rand des grafs bracht. De Graaf van Talavera deelde met mij de +zorgen zijner verpleging en was de eerste, die hem waarschuwde, dat hij, +naar het oordeel des geneesheers, weinige dagen levens meer overig had, +en orde op zijn zaken stellen moest. Mijn broeder glimlachte op een +droevige wijze. "Dit laatste zal mij weinig moeite kosten," zeide hij: +"Ik had gehoopt mijn dochter, mijn eenigst pand, te zullen terugzien en +haar de welvaart, die ik voor haar vergaarde, zelf te brengen: nu zal +mijn broeder zich met die taak dienen te belasten."--Wij zagen elkander +verwonderd aan, de Graaf en ik; want wij begrepen niet, waar die +welvaart schuilen kon. Toen haalde mijn broeder een dikken rotting voor +den dag, die aan zijn voeteneinde lag, en waarmede wij, wegens haar lomp +fatsoen, meermalen den spot hadden gedreven. Hij verzocht mij den knop +er af te draaien en hetgeen zich daarin bevond op de tafel uit te +schudden. Ik deed zulks, en nu ontdekten wij met verbazing, dat de stok +hol en geheel gevuld was met edelgesteenten van een onschatbaren prijs. +Mijn broeder nam er eenige van af, en mij die ter hand stellende, zeide +hij: "deze zijn voor u, en zullen u, zoo gij die met overleg verkoopt, +in staat stellen uw fortuin weder op te bouwen. De overige zult gij aan +mijn dochter brengen, als haars vaders erfdeel...."--Toen gelastte hij, +dat men een juwelier zou roepen: er werd een inventaris opgemaakt, +waarop de prijzen volgens taxatie genoteerd werden: en daarvan een +afschrift aan mij en een aan den Graaf ter hand gesteld; terwijl wij +beide stukken teekenden en de bestemming der juweelen daarop vermeldden. +Weinige dagen later stierf mijn broeder in mijn armen, en terwijl zijn +stervende mond mij zijn dochter aanbeval. Ik bleef niet langer te +Lissabon dan voor de begrafenis noodig was, en zeilde af naar Amsterdam. + +"Ondertusschen was ik weinig tevreden, wanneer ik de fortuin, die mijn +broeder gemaakt had, met de mijne vergeleek; en zonder te bedenken, dat +hij geen genot van zijn moeizaam verkregen schatten had gehad, terwijl +ik de toekomst nog voor mij had, dacht ik er slechts aan, om mijn nicht +te benijden, die zoo gemakkelijk aan een erfenis kwam, waarop ik, zonder +haar, alleen aanspraak zoude gehad hebben. Nu fluisterde mij de duivel +in: waarom zoudt gij dien schat aan uw nicht brengen? behoud hem voor +u-zelf, drijf er handel mede, en maak het op een andere wijze goed met +de dochter uws broeders. Geen haan zal er naar kraaien, en de Graaf van +Talavera zal er zich in Spanje niet over bekommeren, of gij aan het +vertrouwen uws stervenden broeders beantwoord hebt. Ik was te Amsterdam, +zonder tot een besluit gekomen te zijn: men was aldaar reeds van den +dood mijns broeders onderricht, en te gelijk overtuigd (zoozeer had hij +zijn winsten bedekt gehouden), dat hij arm gestorven was. Nu had ik de +zwakheid, of noem het de laagheid, de lieden niet uit den droom te +helpen: ik verkocht mijn juweelen, of liever die mijner nicht niet op +eens, maar langzamerhand, en begon een handel, dien ik meer en meer +uitbreidde. Ik was voorspoedig. Het scheen alsof het onrechtvaardig +verkregen geld in mijne handen moest gezegend worden; dan innerlijk was +ik verre van mijn voorspoed te genieten. + +"Eenige jaren waren verloopen, toen ik (nog sidder ik bij de +herinnering) een brief van den Graaf van Talavera ontving. Hij had, +schreef hij, vernomen, dat ik zeer vermogend was geworden, terwijl men +van mijn nicht niets af wist: kortom de brief gaf niet onduidelijk te +kennen, dat hij iets van de zaak vermoedde. Hij eindigde met mij te +melden, dat hij het duplicaat van den inventaris naar Amsterdam zou +overzenden en bij den Notaris Bouvelt doen deponeeren. Dit bericht +ontzette mij: om tegen den dreigenden slag gewapend te zijn, liet ik +terstond mijn nicht van de school komen, waar zij zich bevond, nam haar +bij mij en behandelde haar als mijn eigen kind, voornemens zijnde om, +zoo ik aangeklaagd werd, dadelijk rekening en verantwoording te doen. +Maar nu bekwam ik de tijding, dat de Graaf in ongenade en naar Amerika +was--en een jaar daarna verspreidde zich het gerucht van zijn dood. Ik +was thans van mijn grootste zorg ontslagen; want ik hoopte altijd, dat +hij zijn bedreiging om dat papier over te zenden, niet had ten uitvoer +gelegd. Intusschen had ik Henriëtte als een dochter liefgekregen, en hoe +meer ik haar leerde kennen en waardeeren, hoe feller verwijtingen ik mij +deed van haar een vermogen te hebben onthouden, dat haar rechtmatig +toebehoorde. Toen kwam het denkbeeld bij mij op, dat een huwelijk +tusschen u beiden alles in 't gelijk, zoude brengen: en ik behoef u mijn +streven naar dat doel niet voor den geest terug te brengen; het is u +genoeg bekend. + +"Verbeeld u mijn schrik, toen ik eenige dagen geleden, den man, dien ik +dood waande, ten huize van den Notaris Bouvelt ontmoette en van hem +hoorde, dat de bewuste inventaris zich onder andere papieren bevond, die +hij indertijd, wel verzegeld, naar Amsterdam had overgezonden en nu was +komen terugeischen; terwijl hij tevens dreigde, mijn gedrag openbaar te +zullen maken. Ik had ook toen nog mijn volslagen schande kunnen +voorkomen, door aan mijn nicht haar vermogen uit te keeren en er bij te +voegen, dat ik haar om wijze redenen tot nog toe verborgen had gehouden, +hoe rijk zij: was; maar valsche schaamte belette mij, dien stap te doen, +daar ik vreesde, dat de ware toedracht der zaak bekend zoude worden. Ik +smeekte derhalve den Heer Van Lintz, mij mijn goeden naam niet te +ontrooven: ik stelde hem uw huwelijk met Henriëtte als een bepaalde zaak +voor: ik bood hem mijn invloed bij onze bewindslieden, mijn hulp ter +ontvluchting aan. Door mijn gebeden verwonnen, nam hij aan om, zoodra +hij in veiligheid zou zijn en de tijding van uw huwelijk bekomen had, +mij het noodlottig duplicaat te zenden. + +"Uw onberaden daad, om den man, van wien ik alles te vreezen had, in +handen der Justitie te leveren, heeft al mijn pogingen verijdeld. Het +bewuste stuk is daardoor, met de overige bij hem gevonden papieren, in +beslag genomen, naar Amsterdam gezonden, en in handen van den Heer +Hoofdofficier. Zooeven kom ik van zijn kantoor. Hij had mij laten roepen +om te vernemen, wat het opschrift: _Inventaris der juweelen enz., +toebehoord hebbende aan den Heer Hendrik Blaek en thans het eigendom +zijner dochter Henriëtte Blaek_, te beduiden had. Wat ik geantwoord heb, +weet ik niet, maar ik weet wat het gevolg zal zijn, indien dit stuk +geopend wordt: en de schande, die mij wacht, wil ik niet beleven. God +vergeve mij de misdadige wijze, waarop ik dit leven verlaat: Hij vergeve +mij de slechte tucht, waaronder ik u gehouden heb, en doe u tot inkeer +komen, opdat gij van den verkeerden weg terugtreedt, dien gij tot nog +toe bewandeld hebt, en u spiegelt aan het vreeselijk voorbeeld van + + Uw ongelukkigen vader + JACOBUS BLAEK." + +"Gij ziet het, Mijne Heeren!" zeide Lodewijk, toen ik ten einde gelezen +had, terwijl hij zijn hoofd in de handen verborg: "ik ben de oorzaak van +mijns vaders dood.--Maar thans vraag ik u om raad, u, die tot nog toe +alleen met het geheim bekend zijt, is er niets aan te doen om zijn +nagedachtenis te sparen.--Wat Henriëtte betreft, zij zal hebben wat haar +toekomt, en meer dan dat." + +"Mijnheer!" antwoordde Van Lintz: "de Heer Reynhove heeft mij de mij +ontnomen papieren teruggebracht: indien het bewuste stuk zich daarbij +bevindt, zal ik het aan uw nicht zenden. Zij alleen kan beslissen, wat +daarmede gedaan moet worden." + +Hier werd aan de deur getikt en de Notaris aangediend, met wien wij den +lijder alleen lieten: twee dagen later, gedurende welke ik hem vaak +bezocht had, blies hij den laatsten adem uit. Na het lijk te hebben doen +kisten, nam ik, met dat overschot, en onze Hollandsche vrienden, de +terugreis aan naar Amsterdam. + +Het was te Harlingen, dat ik afscheid nam van den Heer Van Lintz en zijn +dochter, die nu voornemens waren hun reis te land voort te zetten. "Nu! +mijn vriend!" zeide de eerstgenoemde, terwijl hij mij de hand schudde: +"nu zal het toch eindelijk wel voor goed zijn, dat ik u vaarwel zeg. +Veel zegen op uw ondernemingen. Ik draag u de belangen mijner nicht +Blaek op, want ik verwijt mij half en half, dat ik er niet beter voor +gezorgd heb; doch, zoo iemand, zult gij die behartigen: gij hebt er +dubbele reden toe." + +"Ik vrees maar," zeide ik, "dat zij nog te veel tegen mij zal ingenomen +zijn, om mij tot haar zaakwaarnemer te benoemen." + +"Heb ik u niet van het tegendeel verzekerd?" zeide Amelia, langzaam het +hoofd schuddende en op een toon van weemoedig verwijt: "ga tot haar, en +vrees niet, haar de geheele, onbewimpelde waarheid te verhalen; zij zal +u geloven;--wees daar overtuigd van: en wanneer gij haar ziet, stel haar +dan uit naam van haar nicht dit aandenken ter hand, en verzoek haar, het +uit liefde voor mij te willen dragen." + +Dit zeggende, reikte zij mij een halsband toe, dien zij gedurende haar +verblijf op Ter-Schelling van haar eigen schoone haren gevlochten had, +en aan welks uiteinde zij uiteinde zij een effen gouden kruisje had +vastgemaakt. + +"En zult gij mij geen aandenken laten?" vroeg ik, terwijl ik haar met +hartelijkheid de hand drukte. + +"Thans niet: ik zal u wellicht er een zenden, wanneer wij op de plaats +onzer bestemming zullen zijn:--en dan wacht ik er een van u--en van uwe +vrouw." + +Met deze woorden beantwoordde zij mijn handdruk, sloeg zich den sluier +over 't gelaat en stapte haastig in den wagen, die haar wachtte. Haar +vader nam plaats nevens haar: de zweep des voermans klapte en het +rijtuig voerde beiden uit mijn gezicht. Ik heb hen nimmer teruggezien. + +Achttien uren later was ik te huis, in de armen mijner moeder. Ik zal +niet beproeven de gewaarwordingen te beschrijven, welke ons allen bij +dit wederzien bezielden. + +Den volgenden dag kwam Reynhove mij afhalen, om naar Mejuffrouw Blaek te +gaan, die naar zijn zeggen, verlangd had, ons beiden te spreken. Wij +vonden haar alleen, in een voegzaam rouwgewaad, bevallig als altijd, +maar bleek, afgemat en diep bedroefd. Zij bloosde even, toen zij mij +wederzag, maar herstelde zich terstond, bood ons stoelen aan en zette +zich over ons. + +"Gij beiden, mijne Heeren!" ving zij aan, "zijt getuigen geweest van het +overlijden van mijn rampzaligen Neef...? + +"Ja Mejuffrouw!" antwoordde ik, naar eenige papieren tastende, die ik in +mijn rokzak had: "en ik ben belast...." + +"Een oogenblik!" hernam zij: "aleer wij over iets anders spreken, +wenschte ik te weten, of iemand buiten u en den Heer Van Lintz kennis +draagt van zekeren brief, door mijn oom aan Lodewijk geschreven?" + +"Niemand," antwoordde ik: "ik heb dien brief en zal u dien, zoo UEd. +verlangt, ter hand stellen, benevens...." + +"Ik zal dien afwachten," zeide zij: "maar vooraf moet ik u nog zeggen, +dat ik een brief heb van mijn oom Van Lintz, waarin hij mij de +aanleiding mededeelt, welke mijn ongelukkigen oom Blaek tot den stap, +dien hij deed, bewogen heeft, en mij tevens een stuk zendt, volgens +hetwelk ik recht op een aanzienlijk vermogen zou hebben. Ik heb geweend +bij het zien van mijns vaders naamteekening, en bij de gedachte aan al +de moeite, die de brave man zich gegeven heeft, om voor mij een vermogen +te vergaderen;--ik heb die naamteekening er uitgesneden en het stuk zelf +verbrand." + +"Hoe!" riep Reynhove verbaasd uit:, een zoo _précieux_ document!..." + +"Ik ben te veel aan mijn oom verschuldigd, ik heb te veel bewijzen van +zijn liefde ontvangen, om tot loon daarvan, nu hij dood is, zijn goeden +naam aan te randen. Niemand dan ons is het geheim bewust. Lodewijk heeft +het in het graf medegenomen: mijn oom Van Lintz zal zwijgen, indien ik +het hem verzoek: ook van u, mijne Heeren! wacht ik hetzelfde: men +schrijft den dood mijns ooms aan een beroerte toe:--de ware toedracht +der zaak kan dus voor elk verborgen blijven." + +"Maar weet UEd. wel, Mejuffer!" zeide Reynhove, "dat gij een _important_ +kapitaal hebt opgeofferd, ten gerieve van een paar dozijn collateralen, +die er u geen dank voor zullen weten?" + +"Mejuffrouw offert niets op," zeide ik: "en, hoewel de verdiensten van +haar handelwijze even groot blijven, de nadeelen daarvan worden geheel +weggenomen door het stuk, dat ik de eer heb haar te overhandigen. Het is +het testament van den Heer Lodewijk Blaek, natuurlijken erfgenaam zijns +vaders, waarbij hij, op eenige legaten na, zijn nicht, Mejuffrouw +Henriëtte Blaek, aanstelt tot zijn universeele erfgename." + +Henriëtte nam bevende het papier aan, dat ik haar ter hand stelde. Haar +ontroering belette haar te spreken en zij antwoordde niets op de +gelukwenschingen van Reynhove. + +"Mejuffrouw!" vervolgde ik, toen zij weder wat bedaarder was geworden: +"de overledene heeft in de laatste uren zijns levens verlangd, dat ik de +man zou zijn, die u dit afschrift van zijn uitersten wil aanbood: hij +voegde er bij, dat het u wellicht ... aangenaam zou zijn ... dat stuk +uit mijne handen te ontvangen. Mag ik mij vleien, dat hij waarheid +gesproken heeft?" + +"Mijn Heer!" antwoordde zij, terwijl een hoogrood haar gelaat overdekte: +"het is u ongetwijfeld bekend, dat ik, op den morgen van haar vertrek +uit Amsterdam, een bezoek heb gehad van mijn nicht Amelia." + +Ik zag verbaasd op. Zoo had die brave ziel niet geschroomd zich aan een +wellicht onaangename ontvangst te wagen, om mijne voorspraak te zijn. +Het stellige der verzekering, die zij mij gegeven had, was mij thans +opgelost. + +"En mag ik hopen," zeide ik, "dat dit bezoek u gunstiger gedachten van +mij heeft doen opvatten?" + +"Amelia is een engel," zeide Henriëtte, "en ik vergeef het u nooit, dat +gij niet smoorlijk op haar verliefd zijt geraakt. Wat zij zeide ... hoe +zij ... in 't kort, ik ben verplicht u verschooning te vragen voor de +verkeerde gedachten, die ik van U had opgevat." + + * * * * * + +Zes maanden later kondigde de Voorzanger in de Oude Kerk met zijn +neusstem (waarvan in het derde Hoofdstuk dezer geschiedenis gesproken +is), werkelijk aan, dat er trouwbeloften bestonden tusschen Willem +Andries Reynhove, Heer van Wijdeplas, Groenewoud en Binnengeest, +Jonkman, met Mejuffrouw Susanna Aletta Huyck, Jonge Dochter; maar liet +daarop een gelijke aankondiging volgen, betreffende Meester Ferdinand +Huyck en Mejuffrouw Henriëtte Blaek. + + * * * * * + + Hier eindigt het verhaal van den heer Huyck. Daarachter stond, met + de hand van Mejuffrouw Stauffacher, het navolgende geschreven: + +Indien het bovenstaande verhaal een roman ware, zoû men den schrijver +met recht te laste kunnen leggen, dat hij den lezer in 't onzekere laat +omtrent het lot van sommige personen, die in zijn lotgevallen een +merkwaardige rol spelen. Daar het echter zijn doel schijnt geweest te +zijn, naar waarheid te vertellen wat hem overkomen is, moet men hem +veeleer prijzen, dat hij niet meer heeft te boek gesteld, dan hij met +zekerheid wist. Vreemd intusschen komt het mij voor, dat hij niet met +een woord melding maakt van hetgeen er verder geschied is met den Baron +Van Lintz en zijne beminnelijke dochter. Wellicht was hun latere +levensloop aan zijne kinderen, voor wie hij zijn opstel vervaardigde, +genoegzaam bekend. Wat mij betreft, ik wil niet ontveinzen, dat ik mij +zeer teleurgesteld vond, toen ik, aan het slot komende, niet te weten +kwam, of hij met den zwerver en zijn lieve dochter later nog door +briefwisseling of anderszins de betrekking onderhouden bleef. Gelukkig +echter kende ik den waren naam des mans, die in het Handschrift onder +zooveel verdichte namen voorkomt, en wist ik uit de geschiedenis, hoe +hij den Russischen Tsaar belangrijke diensten bewees en tot hooge +waardigheden opklom, zonder echter ooit de bijzondere vriendschap des +Alleenheerschers te verwerven. Dezelfde onbuigzaamheid van karakter, die +hem vroeger reeds zooveel vijanden en tegenspoeden berokkend had, en die +er met de jaren niet op verbeterd was, maar veeleer in balsturige +hoofdigheid en wrevel ontaard, was niet geschikt om hem bemind te maken +bij een Vorst, die zelf een onverzettelijken wil bezat, waarnaar hij +alles wilde doen buigen. Er ontstonden vaak hoogloopende verschillen +tusschen hen beiden: en alleen het nut, dat hij begreep van den Baron +Van Lintz te kunnen trekken, om zijn Moskoviten in bedwang te houden, +weerhield Peter, hem naar Siberiën te bannen. Wat Amelia betreft, +ziehier de narichten, die ik omtrent haar bekomen heb van lieden, die +zich harer nog herinnerden. Zij leidde, in de eerste jaren van haar +verblijf in Rusland, een stil en afgetrokken leven, en wederstond al +dien tijd het verlangen haars vaders, dat zij zich ten hove zoude +vertoonen. Eindelijk echter gaf zij toe, en schonk zelfs haar hand aan +een gunsteling des Tsaars, een beschaafd en waardig edelman, maar die +tweemaal hare jaren had. Onzeker is het, of zij dit huwelijk alleen +aanging om haar vader te believen: misschien was zij werkelijk den +vreemdeling genegen en had zij de ongelukkige neiging, die zij in +Holland had opgevat, overwonnen, welke haar handelingen bestuurde, meer +dan de woorden van het verhaal doen vermoeden. Hoe dit zij, zij leidde +een voorbeeldig leven, verspreidde weldaden om zich heen en stierf in +hoogen ouderdom, gezegend door al wie haar gekend had. + +De Heer Hoofdofficier Huyck en zijn brave gade hadden het geluk, meest +al hun kinderen en zelfs ettelijke hunner kleinkinderen gehuwd en in +goeden doen te zien. Uit den aanvang van het Handschrift kan men zien, +dat het Ferdinand en den zijnen voorspoedig was gegaan: en nog zijn hun +nakomelingen in Amsterdam en elders geacht en gezien. Ook Mevrouw +Reynhove leefde zeer gelukkig met haar man, die, gelijk men heeft kunnen +opmerken, innerlijk veel beter was dan hij zich oppervlakkig had doen +kennen. Zij wist hem met verstand te leiden en tot een nuttig en +werkzaam leven op te wekken: hij zeide dan ook, na zijn huwelijk, of +reeds vroeger aan alle slempmalen en wilde partijen vaarwel, klom tot +hooge eereambten op en bewees den Staat belangrijke diensten. + +Caspar Weinstübe, na vruchteloos gepoogd te hebben, zich toegang te +verschaffen tot de hoogere kringen der maatschappij, en zich daar een +echtvriendin te zoeken, toch niet ongehuwd willende sterven, trouwde met +zijn keukenmeid, bij wie hij ettelijke kinderen verwekte, die, betere +opvoeding ontvangende dan hem te beurt was gevallen, hun geringe afkomst +langzamerhand deden vergeten: ook zij wonnen geld, en hun nageslacht +verkeert thans dagelijks met die familiën, wier _bekäntschafft_ de +wellust van Caspar zoû hebben uitgemaakt. + +Van den Makelaar Velters heb ik weinig kunnen vernemen. Alleen blijkt +mij uit een oud adresboekje, dat hij in de laatste helft der vorige eeuw +Kerkmeester van de Ooster Kerk en dus nog in leven was. Hij schijnt +wijselijk de poëzie voor meer winstgevende werkzaamheden te hebben laten +varen: althans gedichten van hem zijn mij nooit voorgekomen. De +_Mengelingen_ van Helding kan men nog in sommige boekerijen van deftige +lieden, en ook nu en dan, hoor ik, op stalletjes aantreffen: ik twijfel +echter, of zij ooit veel lezers vinden. Gerustelijk mag men aannemen, +dat hij het dubbele huwelijk, waar het verhaal mede sluit, zal bezongen +hebben, en dat Tante Van Bempden niet achterlijk gebleven zal zijn, om +te dier gelegenheid een luisterrijk feest te geven. + +Zacharias Heynsz ging ijverig voort met aan de Justitie trouwe diensten +te bewijzen: met de aanvaarding zijner nieuwe betrekking zeide hij het +schilderen vaarwel: en de kunst heeft er niet bij verloren. + +Eindelijk kan ik hier nog bijvoegen, dat, volgens getuigenis mijner +vrienden, een afstammeling van kleinen Simon den Marskramer, die sterk +verdacht wordt gehouden van, op het voetspoor zijns voorvaders, der +Politie bijwijlen ten dienste te staan, nog dagelijks op het +Schapenplein te zien is, 's winters met een vuurtest, 's zomers met een +schoenenbak, al roepende: "gheen dijt rijk, zoo waar solje ghesond +blijven." + +Marie Stauffacher. + + + * * * * * + + +INHOUD + + +INLEIDING + +HOOFDSTUK 1. + +Waarin, onder meer andere wetenswaardige zaken, het portret van den held +dezer geschiedenis gevonden wordt. + +HOOFDSTUK 2. + +Waarin men lezen zal, wat in en voor de herberg te Zoest voorviel. + +HOOFDSTUK 3. + +Waarin wordt bewezen, hoe gevaarlijk het is zonder parapluie uit te +gaan, en de beschrijving gevonden van een mooi meisje en een mooien +koepel. + +HOOFDSTUK 4. + +'t Geen verhaalt wat me verder in den koepel voorviel. + +HOOFDSTUK 5. + +Hetwelk bange lieden bij avond niet moeten lezen. + +HOOFDSTUK 6. + +Waarin onze held voor de tweede reis op denzelfden dag gevaar loopt van +zijn hart te verliezen. + +HOOFDSTUK 7. + +Vermeldende, wat de heer Bos aan Ferdinand vertelde, en hoe deze per +slot nog even wijs bleef, gelijk ook het geval met den lezer zal zijn. + +HOOFDSTUK 8. + +Waarin meer geredeneerd dan gedaan wordt. + +HOOFDSTUK 9. + +Behelzende het verhaal eener schuitreis van Naarden naar Amsterdam. + +HOOFDSTUK 10. + +Waarin verhaald wordt, hoe Ferdinand te huis kwam en hoe hij insliep, +welk voorbeeld de lezer mag volgen, zoo het hem goeddunkt. + +HOOFDSTUK 11. + +Hetwelk ettelijke politie-geheimen aan den dag brengt. + +HOOFDSTUK 12. + +Waarin men nadere kennis maakt met de leden des familie en waarin tante +Letje een confituurvlek op haar halsdoek bekomt. + +HOOFDSTUK 13. + +Behelzende, hoe Suzanna en Ferdinand harrewarren, en hoe de laatste in +een welkomstdicht verheerlijkt wordt. + +HOOFDSTUK 14. + +Waarin Ferdinand op cognac onthaald en tegen wil en dank in nieuwe +avonturen gesleept wordt. + +HOOFDSTUK 15. + +Vermeldende, hoe Ferdinand en Suzanna uit logeeren gingen en wat er op +Heizicht gebeurde. + +HOOFDSTUK 16. + +Waarin verhaald wordt, wien Ferdinand in de kerk zag: en welke gasten op +Heizicht kwamen eten. + +HOOFDSTUK 17. + +Verhalende, hoe Zwarte Piet Ferdinand met een commissie belastte en hoe +Suzanna een grooten koek trok. + +HOOFDSTUK 18. + +Waarin Ferdinand op zijn kantoor geïnstalleerd, en, als Krelis Louwen, +op een poëtenmaal wordt genoodigd. + +HOOFDSTUK 19. + +Bevattende 't geen er op de dichterlijke samenkomst bij Helding +verhandeld werd. + +HOOFDSTUK 20. + +Waarin verhaald wordt, wie de heer in 't karmozijn was, en hoe deerlijk +Ferdinand er zich in werkte. + +HOOFDSTUK 21. + +Waarin eenige oude kennissen weder op het tooneel verschijnen en een +paar nieuwe worden ingevoerd. + +HOOFDSTUK 22. + +Hetwelk aantoont, dat men niet naar de Oost-Indien behoeft te varen, +om schipbreuk te lijden. + +HOOFDSTUK 23. + +Vermeldende hoe dames voor spoken worden aangezien, en wat de +schipbreukelingen al zoo verder deden om een verkoudheid te voorkomen. + +HOOFDSTUK 24. + +Hetwelk over 't geheel van een vrij sentimenteelen aard is; doch vrij +slaperig eindigt. + +HOOFDSTUK 25. + +Hetwelk een vervolg is op het vier-en-twintigste. + +HOOFDSTUK 26. + +Waarin geleerd wordt, hoe men best oude paarden verkoopt, en jonge +bederft. + +HOOFDSTUK 27. + +Waarin onze held in nieuwe onaangenaamheden wordt gewikkeld. + +HOOFDSTUK 28. + +Waarin leelijke donderbuien boven het hoofd van Ferdinand samenpakken. + +HOOFDSTUK 29. + +Vermeldende wat er ten huize van den notaris Bouvelt voorviel. + +HOOFDSTUK 30. + +Hetgeen langer dan het voorgaande, en niet meer of minder belangrijk +wezen zal. + +HOOFDSTUK 31. + +Waarin het gedrag van Mejuffrouw Blaek ten opzichte van Ferdinand wordt +verklaard en de vader van Amelia weder op de proppen komt. + +HOOFDSTUK 32. + +Waarin overtuigend bewezen wordt, dat de behendigste vogelaar ook wel +eens vogels laat ontsnappen. + +HOOFDSTUK 33. + +Vermeldende, wie Ferdinand in den beurtman aantrof, hoe hij op +Terschelling aankwam en welke zonderlinge ontmoeting hij aldaar had. + +HOOFDSTUK 34. + +Waarin verhaald wordt, hoe de thee aan boord van de Kjôbenhavn werd +gebracht, en den lezer vele verrassingen worden voorbereid. + +HOOFDSTUK 35. + +Waarin de geschiedenissen van de heeren Bos, Van Beveren, den +Vliesridder, den Baron van Lintz, den Graaf van Talavera, den Zeeroover +Don Manoël enz. enz. worden verhandeld, en hetgeen evenwel, wat de +lengte betreft, mee zal vallen. + +HOOFDSTUK 36. + +Waarin zich het oude spreekwoord bevestigd vindt, dat men geen hei moet +roepen, eer men over den dam is. + +HOOFDSTUK 37. + +Waarin treurige en indrukwekkende tooneelen voorkomem, gelijk men die +somtijds in het dagelijksche leven, maar zeer dikwijls in romans en +versierde geschiedenissen aantreft. + +HOOFDSTUK 38. + +Waarin onze held zich volstrekt niet op zijn gemak bevindt. + +HOOFDSTUK 39. + +Hetwelk bekentenissen en sterfbedden afschetst: zeer melancholiek om te +lezen. + +BESLUIT + + + + + +End of the Project Gutenberg EBook of Ferdinand Huyck, by J. Van Lennep + +*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK FERDINAND HUYCK *** + +***** This file should be named 17706-8.txt or 17706-8.zip ***** +This and all associated files of various formats will be found in: + https://www.gutenberg.org/1/7/7/0/17706/ + +Produced by Marc D'Hooghe. + +Updated editions will replace the previous one--the old editions +will be renamed. + +Creating the works from public domain print editions means that no +one owns a United States copyright in these works, so the Foundation +(and you!) can copy and distribute it in the United States without +permission and without paying copyright royalties. Special rules, +set forth in the General Terms of Use part of this license, apply to +copying and distributing Project Gutenberg-tm electronic works to +protect the PROJECT GUTENBERG-tm concept and trademark. Project +Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if you +charge for the eBooks, unless you receive specific permission. If you +do not charge anything for copies of this eBook, complying with the +rules is very easy. You may use this eBook for nearly any purpose +such as creation of derivative works, reports, performances and +research. They may be modified and printed and given away--you may do +practically ANYTHING with public domain eBooks. Redistribution is +subject to the trademark license, especially commercial +redistribution. + + + +*** START: FULL LICENSE *** + +THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE +PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK + +To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free +distribution of electronic works, by using or distributing this work +(or any other work associated in any way with the phrase "Project +Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full Project +Gutenberg-tm License (available with this file or online at +https://gutenberg.org/license). + + +Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg-tm +electronic works + +1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm +electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to +and accept all the terms of this license and intellectual property +(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all +the terms of this agreement, you must cease using and return or destroy +all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your possession. +If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a Project +Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound by the +terms of this agreement, you may obtain a refund from the person or +entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8. + +1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be +used on or associated in any way with an electronic work by people who +agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few +things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works +even without complying with the full terms of this agreement. See +paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project +Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this agreement +and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm electronic +works. See paragraph 1.E below. + +1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the Foundation" +or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection of Project +Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual works in the +collection are in the public domain in the United States. If an +individual work is in the public domain in the United States and you are +located in the United States, we do not claim a right to prevent you from +copying, distributing, performing, displaying or creating derivative +works based on the work as long as all references to Project Gutenberg +are removed. Of course, we hope that you will support the Project +Gutenberg-tm mission of promoting free access to electronic works by +freely sharing Project Gutenberg-tm works in compliance with the terms of +this agreement for keeping the Project Gutenberg-tm name associated with +the work. You can easily comply with the terms of this agreement by +keeping this work in the same format with its attached full Project +Gutenberg-tm License when you share it without charge with others. + +1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern +what you can do with this work. Copyright laws in most countries are in +a constant state of change. If you are outside the United States, check +the laws of your country in addition to the terms of this agreement +before downloading, copying, displaying, performing, distributing or +creating derivative works based on this work or any other Project +Gutenberg-tm work. The Foundation makes no representations concerning +the copyright status of any work in any country outside the United +States. + +1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg: + +1.E.1. The following sentence, with active links to, or other immediate +access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear prominently +whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work on which the +phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the phrase "Project +Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, performed, viewed, +copied or distributed: + +This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with +almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or +re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included +with this eBook or online at www.gutenberg.org + +1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is derived +from the public domain (does not contain a notice indicating that it is +posted with permission of the copyright holder), the work can be copied +and distributed to anyone in the United States without paying any fees +or charges. If you are redistributing or providing access to a work +with the phrase "Project Gutenberg" associated with or appearing on the +work, you must comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1 +through 1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the +Project Gutenberg-tm trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or +1.E.9. + +1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted +with the permission of the copyright holder, your use and distribution +must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any additional +terms imposed by the copyright holder. Additional terms will be linked +to the Project Gutenberg-tm License for all works posted with the +permission of the copyright holder found at the beginning of this work. + +1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm +License terms from this work, or any files containing a part of this +work or any other work associated with Project Gutenberg-tm. + +1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this +electronic work, or any part of this electronic work, without +prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with +active links or immediate access to the full terms of the Project +Gutenberg-tm License. + +1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary, +compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any +word processing or hypertext form. However, if you provide access to or +distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format other than +"Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official version +posted on the official Project Gutenberg-tm web site (www.gutenberg.org), +you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a +copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon +request, of the work in its original "Plain Vanilla ASCII" or other +form. Any alternate format must include the full Project Gutenberg-tm +License as specified in paragraph 1.E.1. + +1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying, +performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works +unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9. + +1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing +access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works provided +that + +- You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from + the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method + you already use to calculate your applicable taxes. The fee is + owed to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he + has agreed to donate royalties under this paragraph to the + Project Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments + must be paid within 60 days following each date on which you + prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax + returns. Royalty payments should be clearly marked as such and + sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the + address specified in Section 4, "Information about donations to + the Project Gutenberg Literary Archive Foundation." + +- You provide a full refund of any money paid by a user who notifies + you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he + does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm + License. You must require such a user to return or + destroy all copies of the works possessed in a physical medium + and discontinue all use of and all access to other copies of + Project Gutenberg-tm works. + +- You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of any + money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the + electronic work is discovered and reported to you within 90 days + of receipt of the work. + +- You comply with all other terms of this agreement for free + distribution of Project Gutenberg-tm works. + +1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg-tm +electronic work or group of works on different terms than are set +forth in this agreement, you must obtain permission in writing from +both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and Michael +Hart, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the +Foundation as set forth in Section 3 below. + +1.F. + +1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable +effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread +public domain works in creating the Project Gutenberg-tm +collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm electronic +works, and the medium on which they may be stored, may contain +"Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate or +corrupt data, transcription errors, a copyright or other intellectual +property infringement, a defective or damaged disk or other medium, a +computer virus, or computer codes that damage or cannot be read by +your equipment. + +1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right +of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project +Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project +Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project +Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all +liability to you for damages, costs and expenses, including legal +fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT +LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE +PROVIDED IN PARAGRAPH F3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE +TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE +LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR +INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH +DAMAGE. + +1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a +defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can +receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a +written explanation to the person you received the work from. If you +received the work on a physical medium, you must return the medium with +your written explanation. The person or entity that provided you with +the defective work may elect to provide a replacement copy in lieu of a +refund. If you received the work electronically, the person or entity +providing it to you may choose to give you a second opportunity to +receive the work electronically in lieu of a refund. If the second copy +is also defective, you may demand a refund in writing without further +opportunities to fix the problem. + +1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth +in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS' WITH NO OTHER +WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO +WARRANTIES OF MERCHANTIBILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE. + +1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied +warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages. +If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the +law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be +interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted by +the applicable state law. The invalidity or unenforceability of any +provision of this agreement shall not void the remaining provisions. + +1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the +trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone +providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in accordance +with this agreement, and any volunteers associated with the production, +promotion and distribution of Project Gutenberg-tm electronic works, +harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees, +that arise directly or indirectly from any of the following which you do +or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg-tm +work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any +Project Gutenberg-tm work, and (c) any Defect you cause. + + +Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm + +Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of +electronic works in formats readable by the widest variety of computers +including obsolete, old, middle-aged and new computers. It exists +because of the efforts of hundreds of volunteers and donations from +people in all walks of life. + +Volunteers and financial support to provide volunteers with the +assistance they need, is critical to reaching Project Gutenberg-tm's +goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will +remain freely available for generations to come. In 2001, the Project +Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure +and permanent future for Project Gutenberg-tm and future generations. +To learn more about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation +and how your efforts and donations can help, see Sections 3 and 4 +and the Foundation web page at https://www.pglaf.org. + + +Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive +Foundation + +The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit +501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the +state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal +Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification +number is 64-6221541. Its 501(c)(3) letter is posted at +https://pglaf.org/fundraising. Contributions to the Project Gutenberg +Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent +permitted by U.S. federal laws and your state's laws. + +The Foundation's principal office is located at 4557 Melan Dr. S. +Fairbanks, AK, 99712., but its volunteers and employees are scattered +throughout numerous locations. Its business office is located at +809 North 1500 West, Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887, email +business@pglaf.org. Email contact links and up to date contact +information can be found at the Foundation's web site and official +page at https://pglaf.org + +For additional contact information: + Dr. Gregory B. Newby + Chief Executive and Director + gbnewby@pglaf.org + + +Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg +Literary Archive Foundation + +Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide +spread public support and donations to carry out its mission of +increasing the number of public domain and licensed works that can be +freely distributed in machine readable form accessible by the widest +array of equipment including outdated equipment. Many small donations +($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt +status with the IRS. + +The Foundation is committed to complying with the laws regulating +charities and charitable donations in all 50 states of the United +States. Compliance requirements are not uniform and it takes a +considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up +with these requirements. We do not solicit donations in locations +where we have not received written confirmation of compliance. To +SEND DONATIONS or determine the status of compliance for any +particular state visit https://pglaf.org + +While we cannot and do not solicit contributions from states where we +have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition +against accepting unsolicited donations from donors in such states who +approach us with offers to donate. + +International donations are gratefully accepted, but we cannot make +any statements concerning tax treatment of donations received from +outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff. + +Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation +methods and addresses. Donations are accepted in a number of other +ways including including checks, online payments and credit card +donations. To donate, please visit: https://pglaf.org/donate + + +Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic +works. + +Professor Michael S. Hart was the originator of the Project Gutenberg-tm +concept of a library of electronic works that could be freely shared +with anyone. For thirty years, he produced and distributed Project +Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of volunteer support. + + +Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed +editions, all of which are confirmed as Public Domain in the U.S. +unless a copyright notice is included. Thus, we do not necessarily +keep eBooks in compliance with any particular paper edition. + + +Most people start at our Web site which has the main PG search facility: + + https://www.gutenberg.org + +This Web site includes information about Project Gutenberg-tm, +including how to make donations to the Project Gutenberg Literary +Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to +subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks. diff --git a/17706-8.zip b/17706-8.zip Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..f50a123 --- /dev/null +++ b/17706-8.zip diff --git a/17706-h.zip b/17706-h.zip Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..005f64c --- /dev/null +++ b/17706-h.zip diff --git a/17706-h/17706-h.htm b/17706-h/17706-h.htm new file mode 100644 index 0000000..5ed61c8 --- /dev/null +++ b/17706-h/17706-h.htm @@ -0,0 +1,24314 @@ +<!DOCTYPE html PUBLIC "-//W3C//DTD XHTML 1.0 Strict//EN" + "http://www.w3.org/TR/xhtml1/DTD/xhtml1-strict.dtd"> + +<html xmlns="http://www.w3.org/1999/xhtml"> + <head> + <meta http-equiv="Content-Type" content="text/html;charset=iso-8859-1" /> + <title> + The Project Gutenberg eBook of Ferdinand Huyck, by Jacob van Lennep. + </title> + <style type="text/css"> +/*<![CDATA[ XML blockout */ +<!-- + p { margin-top: .75em; + text-align: justify; + margin-bottom: .75em; + } + h1,h2,h3,h4,h5,h6 { + text-align: center; /* all headings centered */ + clear: both; + } + hr { width: 33%; + margin-top: 2em; + margin-bottom: 2em; + margin-left: auto; + margin-right: auto; + clear: both; + } + + table {margin-left: auto; margin-right: auto;} + + body{margin-left: 10%; + margin-right: 10%; + background: #FAEBD7;} + } + + .pagenum { /* uncomment the next line for invisible page numbers */ + /* visibility: hidden; */ + position: absolute; + left: 92%; + font-size: smaller; + text-align: right; + } /* page numbers */ + + .linenum {position: absolute; top: auto; left: 4%;} /* poetry number */ + .blockquot{margin-left: 5%; margin-right: 10%;} + .sidenote {width: 20%; padding-bottom: .5em; padding-top: .5em; + padding-left: .5em; padding-right: .5em; margin-left: 1em; + float: right; clear: right; margin-top: 1em; + font-size: smaller; color: black; background: #eeeeee; border: dashed 1px;} + + .bb {border-bottom: solid 2px;} + .bl {border-left: solid 2px;} + .bt {border-top: solid 2px;} + .br {border-right: solid 2px;} + .bbox {border: solid 2px;} + + .center {text-align: center;} + .smcap {font-variant: small-caps;} + .u {text-decoration: underline;} + .inh {margin-left: 10%; text-decoration: none;} + .p-one {margin-top: 2em;} + + .caption {font-weight: bold; margin-left: 25%; margin-bottom: 2em;} + + .figcenter {margin: auto; text-align: center;} + + .figleft {float: left; clear: left; margin-left: 0; margin-bottom: 1em; margin-top: + 1em; margin-right: 1em; padding: 0; text-align: center;} + + .figright {float: right; clear: right; margin-left: 1em; margin-bottom: 1em; + margin-top: 1em; margin-right: 0; padding: 0; text-align: center;} + + .footnotes {border: dashed 1px;} + .footnote {margin-left: 10%; margin-right: 10%; font-size: 0.9em;} + .footnote .label {position: absolute; right: 84%; text-align: right;} + .fnanchor {vertical-align: super; font-size: .8em; text-decoration: none;} + + .poem {margin-left:10%; margin-right:10%; text-align: left;} + .poem br {display: none;} + .poem .stanza {margin: 1em 0em 1em 0em;} + .poem span.i0 {display: block; margin-left: 0em; padding-left: 3em; text-indent: -3em;} + .poem span.i2 {display: block; margin-left: 2em; padding-left: 3em; text-indent: -3em;} + .poem span.i4 {display: block; margin-left: 4em; padding-left: 3em; text-indent: -3em;} + .poem span.i1 {display: block; margin-left: 1em; padding-left: 3em; text-indent: -3em;} + .poem span.i10 {display: block; margin-left: 10em; padding-left: 3em; text-indent: -3em;} + .poem span.i12 {display: block; margin-left: 12em; padding-left: 3em; text-indent: -3em;} + .poem span.i14 {display: block; margin-left: 14em; padding-left: 3em; text-indent: -3em;} + .poem span.i17 {display: block; margin-left: 17em; padding-left: 3em; text-indent: -3em;} + .poem span.i18 {display: block; margin-left: 18em; padding-left: 3em; text-indent: -3em;} + .poem span.i5 {display: block; margin-left: 5em; padding-left: 3em; text-indent: -3em;} + .poem span.i6 {display: block; margin-left: 6em; padding-left: 3em; text-indent: -3em;} + .poem span.i7 {display: block; margin-left: 7em; padding-left: 3em; text-indent: -3em;} + .poem span.i8 {display: block; margin-left: 8em; padding-left: 3em; text-indent: -3em;} + .poem span.i9 {display: block; margin-left: 9em; padding-left: 3em; text-indent: -3em;} + // --> + /* XML end ]]>*/ + </style> + </head> +<body> + + +<pre> + +The Project Gutenberg EBook of Ferdinand Huyck, by J. Van Lennep + +This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with +almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or +re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included +with this eBook or online at www.gutenberg.org + + +Title: Ferdinand Huyck + +Author: J. Van Lennep + +Release Date: February 7, 2006 [EBook #17706] + +Language: Dutch + +Character set encoding: ISO-8859-1 + +*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK FERDINAND HUYCK *** + + + + +Produced by Marc D'Hooghe. + + + + + +</pre> + + + +<h1>FERDINAND HUYCK</h1> + +<h3>Door</h3> + +<h2>Mr. JACOB VAN LENNEP.</h2> + + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p><a href="#inhoud">Inhoud</a></p> +<h4><a name="brief" id="brief"></a>BRIEF</h4> + +<h4>VAN DEN HEER P. AAN DEN UITGEVER, TOT INLEIDING DIENENDE.</h4> + + +<p class="p-one"><span style="margin-left: 45em;">Amsterdam, den....</span></p> + +<p>Ik weet niet, of gij van nabij bekend zijt geweest met de oude Juffrouw +Stauffacher, die nu ruim twaalf jaren geleden in den ouderdom van +ongeveer drieëntachtig jaren hier ter stede ontslapen is: zoo niet, acht +ik zulks uiterst jammer voor iemand als gij, die een liefhebber zijt van +onderzoek te doen naar min bekende bijzonderheden, het leven, het +karakter, of de lotgevallen betreffende van vermaarde personen; want zij +was een levend repertorium van dergelijke aardigheden. Ofschoon zelve, +voor zooverre mij bewust is, nooit eenige buitengewone avonturen +hebbende gehad, was zij, door de omstandigheden van haar levensloop, in +betrekking geweest met een groot aantal van die personaadjes, welke zich +in de vorige eeuw in verschillende opzichten vermaardheid hebben +verworven: velen hunner had zij zelfs van nabij gekend.</p> + +<div class="poem"><div class="stanza"> +<span class="i1">Quiconque a beaucoup vû<br /></span> +<span class="i0">Peut avoir beaucoup retenu,<br /></span> +</div></div> + +<p>zegt La Fontaine; en zij had een uitmuntend geheugen. Zij was +tegenwoordig geweest, toen Voltaire in den schouwburg bekroond werd, en +had Lodewijk XV zien uitrijden met Madame Dubarry: zij had Necker zijn +financieel stelsel hooren ontwikkelen en den Graaf de Saint-Germain het +toilet beschrijven van de keizerin Helena en de inneming van Akkaron +door Richard Leeuwenhart. Er was, in Frankrijk vooral, bijna geen +adellijke familie, waarvan zij niet de vertakkingen en opvolging kende, +zoo goed en beter misschien dan die van haar eigen geslacht; (want ik +heb nooit kunnen uitvorschen, of zij van den medestichter der +Zwitsersche vrijheid al dan niet vermeende af te stammen) en zij ware in +staat geweest aan de Pseudo-Marquise de Créqui menige dwaling aan te +wijzen in de gedenkschriften, die op haar naam zijn uitgevent. Zij kende +ook al de kleine anecdoten, die omtrent de merkwaardige personen van het +Fransche hof te boek gesteld zijn; en menige daarbij, die niet gedrukt +staat, en welke zij onder vier oogen aan de uitverkorene vrienden met +zooveel bijzonderheden en locale kleur wist te vertellen, dat men aan de +echtheid daarvan niet dorst twijfelen, en dikwijls overtuigd bleef, dat +zij hetgeen zij mededeelde had bijgewoond of althans uit de eerste hand +vernomen. Wat onze Nederlandsche familiën betreft, hoewel zij ruim +vijftig jaren hier af en toe had doorgebracht, was zij daarmede wel eens +in de war: niet, dat men haar ooit op misslagen betrapte, wanneer het de +afkomst of vermaagschapping gold; maar zij was, gelijk zulks bij oude +lieden meer het geval is, op het laatst van haar leven altijd geneigd, +een geslacht te verspringen: zoodat zij mij en mijne tijdgenooten tot de +zonen onzer grootvaders en de broeders onzer tantes verhief, 't is waar, +dat een glimlach van hem, wien de misslag gold, doorgaans genoeg was, om +haar te herinneren, dat zij zich vergiste, en om tot rectificatie +aanleiding te geven.</p> + +<p>Gij moet echter niet denken, dat zij geene andere verdiensten bezat als +die van veel gezien en opgemerkt te hebben:—hoewel ook deze minder +algemeen gevonden wordt dan men wel denken zoude. Zij paarde aan een +gezond oordeel veel <i>solide</i> kennis, en was in de gelegenheid geweest, +daarvan voor haar zelve en voor anderen een nuttig gebruik te maken. +Ettelijke jonge dames uit onze aanzienlijkste huizen waren aan haar +onderwijs en leiding toevertrouwd geweest: en menig verdienstelijk +staatsman of geleerde, thans in hooge betrekking geplaatst, getuigt nog +heden van het nut, dat hij als jongeling uit haar omgang of lessen +getrokken heeft. En bij die verstandelijke gaven voegde zij,—in weêrwil +van haar vroegere bekendheid met vrijgeesten en filosofen, met +kwakzalvers en <i>roués</i>, in weêrwil zelfs van het zwak, dat haar was +bijgebleven voor verscheidene geschriften, die men thans uit de boekerij +eener vrouw verbannen zoude,—een vromen, godsdienstigen zin: en haar +werken zoowel als haar woorden getuigden, dat haar geloof vast was en op +een onwankelbaren grondslag gebouwd.</p> + +<p>Haar karakter was vrolijk en opgeruimd: en tot haar einde toe bleef haar +het levendige, ja, ik zoû zeggen, het kinderlijke van een jong meisje +bij. Vandaar dat zij zich somtijds op een kluchtige wijze recht boos kon +maken: bij voorbeeld, wanneer zij iets gelezen of gehoord had, dat niet +strookte met hetgeen zij begreep en volhield waar te zijn: of wanneer +iemand een regel uit een dichtwerk verkeerd aanhaalde, of dien niet aan +den rechten maker toeschreef, of wel zijn onkunde aantoonde omtrent het +juiste getal kinderen, door Lodewijk XIV bij Mevrouw de Montespan +verwekt. Maar de lieden, op wie zij het voornamelijk geladen had, waren +onze hedendaagsche boekverkoopers, met hun flikkerende stereotypen, hun +miniatuur-uitgaven en hun compleete werken in een deel. Zij nam het zeer +kwalijk, dat men aan oude lieden, wier gezicht begon te verzwakken, en +die toch buiten lectuur weinig anderen troost konden vinden, juist die +eenige uitspanning zoo moeilijk maakte. Zij bleef dus de 4e edities +voorstaan: en, behalve den huisbijbel, kon men ook doorgaans op haar +tafel een Cats in dat formaat aantreffen, of wel de fraaiste en +duidelijkste uitgaven der Fransche puikdichters. Ook met onze +hedendaagsche muziek kon zij het maar niet vinden: zij haalde de +schouders op bij de roulades en fioritures, die tegenwoordig bij geen +aria ontbreken: en beweerde dat men alle lieflijkheid, alle gevoel had +verbannen en opgeöfferd aan de zucht om te schitteren en moeilijkheden +te overwinnen; terwijl daar-en-tegen, gelijk zij volhield, de muziek, +die men in hare jeugd maakte, tot het hart sprak en verstaanbaar was, en +tot bewijs van haar stelling gebeurde het wel eens, dat zij den +redetwist besloot door met een nog vaste en zuivere, hoewel verzwakte +stem, een aria uit <i>Blaise et Babet</i> of <i>Les trois Fermiers</i> te zingen, +of liedjes te neuriën, welke zij van haar grootmoeder gehoord had, en +die dus, behalve de overige verdiensten, ook die der nieuwheid +bezaten;—voor zooverre immers in de muziek hooge oudheid het nieuwste +is dat men hooren kan.</p> + +<p>Haar huishouding bestond uit twee oude meiden en een kat: maar er was +geen papegaai, die de menschen met zijn dom gesnater in de rede viel; +noch kanarievogel, die alle conversatie met zijn schel gezang onmogelijk +maakte. Ik herinner mij echter, dat zij langen tijd een goudvink bezat, +die twee of drie van haar lievelingsdeuntjes floot; maar het was een +welopgevoede muziekant, die zich, even als alle verdienstelijke +virtuosen, niet hooren liet, tenzij hij eerst eenige malen daartoe was +aangespoord.</p> + +<p>Wat de kat betreft, het was geen oude, dikke, logge, vetgemeste +pannelikker, zooals men die gewoonlijk bij bejaarde vrijsters plaatst, +die den dag doorbracht met op een kussen te slapen en met de lekkerste +beetjes gevoed werd; maar het was een jong vlug, geestig diertje, met +een glinsterende zwarte vacht, en een uitzicht, zoo schrander en +vernuftig als dat van den wijdberoemden kater <i>Murr</i> kan geweest zijn: +en zijn meesteres bedierf hem volstrekt niet, maar behandelde hem gelijk +men een dartel spelend kind doet, aan hetwelk men gepaste toegevendheid +bewijst, doch dat men tevens in ontzag weet te houden. Het was een lust +om te zien, hoe aardig ons poesje uren lang met het kluwgaren van zijn +meesteres of met den rotting of de handschoenen van den bezoeker wist te +spelen en welk een pret het vond in dergelijke vermaken: hoe het over +den schoorsteenmantel, tusschen al de flacons, kopjes en vaasjes door, +heen en weder liep, zonder iets aan te raken, laat staan te beschadigen; +het zoû de kunstenaren, die op eieren danst, beschaamd hebben gemaakt. +Men kon dus met een gerust geweten, en zonder beschuldigd te worden van +zich aan vleierij over te geven, met de lofspraken instemmen, welke +Mejuffrouw Stauffacher aan haar lieveling gaf, en ook gaarne had, dat er +door anderen aan gegeven werden. Ik zal hier nog bijvoegen, dat poes +geen legaat heeft gehad: de goede juffrouw wist wel, dat het, ook na +haar dood en zoo lang haar beide oude getrouwe dienstmaagden leefden, +aan niets gebrek zoû hebben.</p> + +<p>Maar gij zult mij vragen, wat u dit alles aangaat, en waarom ik u uwen +tijd ontroof, door u over de kunstjes van de poes mijner oude vriendin +te onderhouden? Ik zal er u openhartig de reden van zeggen: het is mij, +uit hetgeen ik zoo dagelijks lees, genoegzaam gebleken, dat het door +alle schrijvers van naam en gezag als een vereischte wordt aangemerkt, +nimmer terstond plomp weg met de deur in huis te vallen: maar eerst +eenige omschrijving en inleiding te bezigen, bestemd om de +nieuwsgierigheid te prikkelen en voorts ongeveer dezelfde dienst te +doen, welke de pastijtjes en <i>croquettes</i> bewijzen wanneer zij het +gebraad voorafgaan.</p> + +<p>Het voorbeeld dier doorluchtige schrijvers wilde ik volgen, en u daarom +met Mejuffrouw Stauffacher en haar <i>alentours</i> bekend maken, alvorens ik +er toe overging om u het onderhoud te verhalen, hetwelk ik eens met haar +had en waaraan dit geschrijf zijn oorsprong verschuldigd is.</p> + +<p>Het was op een voorjaars-achtermiddag: ik had, gelijk ik meermalen deed, +wanneer beroepsbezigheden mij in de stad hielden, het middagmaal bij +haar genomen en zat, in afwachting der koffie, tegen-over haar voor het +open raam een pijp te rooken, waartoe zij mij altijd aanspoorde, er +bijvoegende, dat de tabakslucht zulke aangename herinneringen bij haar +opwekte, dewijl zij dan aan haar vader dacht, die kapitein bij het +Regiment Waldeck was geweest, en die zooveel van rooken hield, dat hij +de pijp zelfs niet uit den mond nam, wanneer hij een schoon hemd +aantrok. De oude Juffrouw zat over mij, de een weinig van de jicht +gezwollen voeten op een met groen baai overtrokken bankje houdende, en +knorde van tijd tot tijd op de nieuwerwetsche filtreerkannen en de +koffie, die niet lekken wilde. De kat was op de tafel gesprongen en +vermaakte zich met den sleutelbos, die aan het tinnen koffietrommeltje +hing: een uitspanning, welke zij nu en dan staakte om naar buiten te +zien en aan de vogeltjes, die den pereboom voor het raam op en af +vlogen, een blik toe te werpen, die zoo veel aanduidde, als dat, indien +zij het fatsoenshalve niet liet, zij wel eens jacht op hen zoude willen +maken.</p> + +<p>Wij hadden een poos stilzwijgend over elkander gezeten, in die +aangename, rustige gemoedsgesteldheid, welke zoo bevorderlijk is aan de +goede spijsvertering, en waarin men, zonder de hersens met eenig bepaald +onderwerp te vermoeien, de schakel der gedachten volgt, die zich van +zelve ongezocht in het brein ontwikkelen. Ik <i>recapituleerde</i> bij mij +zelven hetgeen zij mij aan den disch had verteld, betreffende de +misslagen en logens voorkomende in zekere onlangs uitgekomene +gedenkschriften, welke ik haar geleend had, en die mij in de gelegenheid +hadden gesteld, opnieuw haar zaakkennis en geheugen op te merken.</p> + +<p>"Weet gij, wat mij verwondert?" zeide ik eindelijk, uit mijn mijmering +ontwakende.</p> + +<p>"Wat?—Dat ik niet liever de koffie kook, gelijk ik vroeger placht te +doen, dan een filtreerkan te gebruiken?—Gij hebt volkomen gelijk."</p> + +<p>"Neen, lieve vriendin! Ik heb niets betreffende uw koffie aan te merken, +die reeds zulke aangename geuren begint te verspreiden, dat, naar mijn +overtuiging, het plechtig oogenblik van inschenken niet ver meer +verwijderd kan zijn; maar ik wilde u mijn bevreemding te kennen geven, +dat iemand, die zooveel gezien en gehoord heeft, waarvan wij ons niet +dan door valsche of gedeeltelijke opgaven een denkbeeld kunnen maken, +die zulk een uitmuntend geheugen heeft, en de pen bovendien zoo goed te +hanteeren weet als gij, er nimmer aan gedacht heeft, zelve eens +gedenkschriften te schrijven."</p> + +<p>"In waarheid, mijn beste P....! ik heb in mijn vroegere betrekkingen wel +wat anders te doen gehad als memoriën te schrijven: en op mijn jaren +betaamt het eer, dat men zich met de toekomst, dan met het verledene +bezig houde."</p> + +<p>"Nu ja!—Maar nu doet gij zulk een grooten sprong. Zoo gij op uw +vijftigste jaar begonnen waart, zoudt gij ruim den tijd hebben gehad, +eenige boekdeelen te vullen."</p> + +<p>"Hoor! ik heb nooit verlangd, mij een naam te maken: en al wat ik begeer +is, na mijn dood vergeten te worden."</p> + +<p>"Foei! Gij weet te goed, dat er menschen genoeg zullen zijn, bij wie gij +in gezegend aandenken zult blijven: en het zoû u zelfs leed doen te +denken, dat die u vergeten konnen."</p> + +<p>"Kom! kom! gekheid! Gij weet wel, dat ik het in dien zin niet meen; maar +wil ik u eens zeggen, waarom het dwaas in mij zoû geweest zijn, als +schrijfster op te treden?—Zoo als gij mij nu kent, houdt gij er van, +mij te hooren keuvelen en somtijds misschien wat doorslaan: en later als +ik dood ben, zult gij, vertrouw ik, wel eens aan de oude Juffrouw +denken, als aan iemand, die nog al wat van den ouden tijd wist te +vertellen; en mogelijk gebeurt het, dat gij nu en dan aan dezen of +genen, die verkeerd onderricht is; toevoegt, hoe Juffrouw Stauffacher, +die het wel wist, dat verhaalde; maar zoo ik gedenkschriften had +uitgegeven, dan ware ik niet langer de oude Juffrouw meer, die men op +haar woord geloofde, maar een schrijfster; die elk het recht zoude +hebben met aanmerkingen en kritieken op 't lijf te vallen.—Spreek mij +niet tegen," vervolgde zij, ziende, dat ik het hoofd schudde, als +iemand, die niet overtuigd is: "ik weet het beter:—en dit ware niet +alles; maar ik zoû geen genoeglijk uur meer met u of mijn andere goede +vrienden hebben. Thans mag ik u nog de eene of andere anecdote +vertellen, die gij tien of meermalen gehoord hebt; maar waar gij de +beleefdheid hebt naar te luisteren, als of zij u geheel nieuw +voorkwam;—maar stond die eens gedrukt, dan zoû ik immers den mond niet +meer durven opendoen om over oude zaken te praten, uit vrees, dat iemand +mij op mijn boterham zoû geven: "ja! dat hebben wij gelezen bladz. 58 +van het Eerste Deel." Neen! neen! dat niet. En dan is er nog iets: ik +heb met heel wat rare potentaten en stoethaspels omgegaan, en hen in hun +dagelijks bedrijf gezien: en ofschoon ik er géén kwaad in zie, over hen +te praten, en het zelfs gaarne doe, zoo heb ik er nooit van gehouden, om +datgene publiek te maken, wat tot het private leven van personen +behoort. Het komt mij altoos voor, dat noch Necker, noch Delille, noch +Madame Du Deffant, zich in mijne tegenwoordigheid zoo zouden hebben +uitgelaten als zij deden, wanneer zij vermoed hadden, dat ik hunne +gezegden later openbaar zoude maken. Er is iets heiligs, naar mijn +oordeel, in een gemeenzaam onderhoud: en daarvan mag geen misbruik +gemaakt worden."</p> + +<p>"Dat ben ik niet met u eens. Beroemde mannen behooren tot de +nakomelingschap, en zij zijn er zelfs over 't geheel mede gestreeld, +wanneer men aan hetgeen zij gezegd of gesproken hebben waarde genoeg +hecht om het bekend te maken: zelfs dan, als het hun niet tot eer +verstrekt. Zij hebben allen een weinig van de ijdelheid van Herostratus +weg, en wanneer men slechts van hen spreekt, kan het hun minder schelen, +hoe."</p> + +<p>"Ieder heeft zijne inzichten; maar ik heb mij niet geroepen geacht, om +iets te doen, waar mijn gevoel tegen opkwam."</p> + +<p>"Dan is het jammer, dat gij geen roman geschreven hebt, waar gij uw +kennissen met verandering van naam, tijd, enz. in te pas had gebracht."</p> + +<p>"Mijn lieve P.! gij vergeet, dat die kleine bijzonderheden, die thans +aan u en anderen belangrijk voorkomen, omdat zij belangrijke personen +betreffen, of wel omdat ik er zelve in gemoeid ben, al haar aardigheid +zouden missen, indien zij betrekking hadden op onbekenden. Er zijn zeer +weinige zoogenaamde vernuftige gezegden, zeer weinige merkwaardige +voorvallen, die hun waarde niet grootendeels ontleenen aan de namen, die +er mede gemoeid zijn. Zoû iemand zich b.v. de moeite ooit getroost +hebben om de zoutelooze kwinkslagen op te teekenen of na te schrijven, +die men aan Cicero toekent, indien gij of ik die gezegd hadden?—En +echter vinden wij die in al de schoolboeken.</p> + +<p>"Ik beken gaarne, dat gij dagelijks betere dingen voortbrengt, dan al +wat wij van dien aard in de klassieke oudheid aantreffen: en juist +daarom verbeeld ik mij, dat gij, gebruik makende van de bouwstoffen die +gij hebt, een zeer onderhoudend boek zoudt hebben kunnen schrijven.</p> + +<p>"'t Is mogelijk: ik heb het nooit beproefd: en in allen gevalle weet ik +niet, of het mij gelukt zoû zijn langs den door u aangewezen weg. Want +het is niet genoeg steen en kalk te hebben, men moet ook de bekwaamheid +bezitten van die aan-een te voegen, indien men er een huis van wil +bouwen: en al heb ik nog zulk een voorraad anecdoten en grappen, ik +diende een lijst te hebben om die in te plaatsen; want gij zoudt toch +niet begeeren, dat ik een boek schreef alleen om de menschen aan 't +lachen te maken: en er diende toch wel een zekere zedeleer bij te +komen."</p> + +<p>"Hm!" zeide ik, glimlachende: "die zedeleer van de romans!"</p> + +<p>"Ja! ik weet wel, dat men daar tegenwoordig niet meer om geeft: en dat +althans de Fransche boeken van dien aard zijn, dat men zich bijna +schaamt, die gelezen te hebben; nu—voor mijn part, ik lees ze niet: ik +hou mij bij 't oude."</p> + +<p>"Er valt zeker niet veel op te roemen" zeide ik, mij vermakende met de +drift, waarmede zij sprak: "maar," vervolgde ik, haar willende plagen +door een van haar lievelingsschrijvers aan te vallen: "daar is Fielding, +met wien gij nog al ophebt: die is dan toch ook niet bij uitstek kiesch +in zijn tooneelen."</p> + +<p>"Dat weet ik wel, en ik zoû u ook niet zeggen, dat gij <i>Tom Jones</i> aan +uw dochter ter lezing moest geven; maar indien gij beweert, dat het boek +geen goede zedeleer heeft, dan zeg ik, dat gij het nooit met aandacht +gelezen hebt. Indien Fielding zijn held nu en dan laat struikelen, en +daardoor in de noodzakelijkheid vervalt van beschrijvingen te geven, +waar sommigen zich aan ergeren, dan dient hij zijn lezer later het +tegengift voor, door hem de rampzalige gevolgen aan te toonen, die +onvermijdelijk uit het inwilligen onzer verkeerde neigingen ontstaan: +daarom acht ik het boek zoo hoog, omdat het bestendig strekkende is, om +de groote en nooit genoeg herhaalde waarheid te verkondigen, dat het +kwade altijd zijn meester loont."</p> + +<p>"Ziedaar een waarheid, lieve Juffrouw! die zoo oudbakken is, dat men er +aan begint te twijfelen: en, rechtuit gezegd, ik behoor onder die +twijfelaars; want wordt niet door de stelling, dat deugd en misdrijf +beide reeds hier op aarde vergolden worden, de leer der vergelding hier +namaals merkelijk verzwakt?—En leert ons eene, misschien ook wat +oudbakken, ondervinding niet, dat de booze dikwijls, ongestoord, de +rijkste zegeningen geniet, terwijl de brave in armoede en ellende zucht +en met allerlei tegenspoeden te kampen heeft?"</p> + +<p>"Tot op zekere hoogte geef ik dit toe; maar ik verzoek u, wel op te +letten, dat ik geenszins beweerd heb, dat het goede zoowel als het kwade +hier beneden beloond of gestraft wordt in den zin, dien gij er aan +hecht:—verre van dien: dat geschiedt eerst in een volgend leven; maar +alleen, dat elke daad, die wij verrichten, haar natuurlijke, +onvermijdelijke gevolgen met zich brengt, die somtijds, wel is waar, +geheel anders zijn, dan men die zich voorstelt; maar die niet-te-min +leerzaam zijn en blijven voor den opmerkzamen beschouwer. Het moge den +booze—want ik wil uw redeneering eens volgen; ofschoon ik anders niet +houde van die peremptoire manier om de menschen in twee deelen te +scheiden, goeden en slechten;—ik heb nooit zulk een volslagen schelm +gekend, of hij had ook zijn goede zijde: en de beste mensch +daar-en-tegen zondigt ook nog dagelijks—het moge, zoo als ik zeide, den +booze welgaan: hij moge zelfs de stem van het geweten smoren ('t geen ik +ook al met geloof, want daar is poes; die kan ik het altijd aanzien als +zij gesnoept heeft, aan de schuwe en verlegene houding die zij dan +aanneemt: en zoo poes een conscientie heeft, dan heeft een mensch er een +<i>à plus forte raison</i>); maar het gedane kwaad zal niet-te-min gevolgen +hebben, die hem, soms na jaren en op 't onverwachtst, voor 't aangezicht +zullen springen en lastige oogenblikken bezorgen. Met het goede, dat men +verricht, is het, of liever, schijnt het niet volkomen zoo gelegen; +maar, behalve dat zich bij het beste dat wij verrichten altijd iets +menschelijks paart, en wij eigentlijk niets wezentlijks goeds kunnen +uitrichten, maar altijd, als onnutte dienstknechten, zeer achterlijk +blijven, zoo leert ons de ondervinding, dat men het goede om zich zelf +moet doen en niet om het loon, dat er uit voortkomt, en dat miskenning, +ondankbaarheid, terugzetting, enz. er menigmalen de gevolgen van zijn. +Nog meer: men kan wel dadelijk bepalen, en men doet het ook genoeg, +welke daad verkeerd is geweest; maar evenmin als men de drijfveeren +kent, welke iemand tot zondigen aangezet hebben en hem tot verschoning +kunnen strekken, evenmin kan men beöordeelen, of de ogenschijnlijk goede +daden altijd even zuiver in haar oorsprong zijn: en of die zoogenaamde +lijdende deugd haar tegenspoeden niet veelal aan zich zelve te wijten +heeft. Ik voor mij geloof niet aan die heel brave lieden, die tevens zoo +heel ellendig zijn: wanneer men hun geschiedenis wel kende, zoû men +dikwijls vinden dat de rampen, waarmede zij te worstelen hebben, haar +oorsprong hebben, in verkeerde, en vooral in domme streken, vroeger +gepleegd."</p> + +<p>"Ik ben het in vele opzichten met u eens; maar ik bid u, zeg het niet +overluid; want wat werd er van het medelijden en van de liefdadigheid, +indien men zich gerechtigd achtte, elken behoeftige toe te voegen, dat +hij door eigen schuld ongelukkig ware?"</p> + +<p>"Wel! mij dunkt, dat hij daardoor juist een dubbele aanspraak op ons +medelijden heeft."</p> + +<p>"Ja; maar daar heeft hij weinig aan, zoo er de liefdadigheid niet bij +komt; doch—om tot ons onderwerp terug te keeren. Gij zoudt dus denken, +dat wanneer men haarklein iemands geschiedenis wist, men de bron der +wederwaardigheden, die hem treffen, altijd daarin zoû kunnen +terugvinden, even als men op een landkaart den oorsprong eener rivier +kan opsporen."</p> + +<p>"Hou wat, gij keert mijn stelling om: en dat is mis. Even als de +oorsprong, dien gij zoekt, soms buiten de kaart gelegen zijn, even-zoo +kan de aanleiding van een ramp, die ons treft, van buiten komen; maar ik +heb beweerd, dat elke daad, die wij verrichten, tot de minste +onvoorzichtigheid toe, ons of onmiddellijk, of later, opbreekt, en dat +elke levensgeschiedenis, mids naar waarheid geschreven, ons daarvan +getuigenis geven zoude."</p> + +<p>"Nu! ik zoû gaarne een zoodanige geschiedenis zien."</p> + +<p>"Ik zoû gemakkelijk aan uw verlangen kunnen voldoen: wilt gij de +goedheid hebben, even aan de schel te trekken."</p> + +<p>De meid kwam. "Fremmetje!" zeide Mejuffrouw Stauffacher, haar den +Sleutelring gevende: "ga eens op de boven-achterkamer. In de tweede kast +van het raam af, op de vijfde plank van onderen af, ligt een pakket, met +rood band omwonden: haal mij dat eens hier: maar denk er aan, de knippen +te sluiten, als gij de kast weer dicht-doet: en neem het koffiegoed maar +weg: Mijn Heer drinkt toch niet meer."</p> + +<p>"Ziehier," vervolgde zij, toen zij het gevraagde uit de handen der +dienstmaagd bekomen had, "de geschiedenis, waar ik u van sprak. Hij, die +de hoofdpersoon er van uitmaakt, beging een kleine, zeer verschoonbare +onvoorzichtigheid, die voor hem een bron was van verdrietelijkheden en +ongenoegen: anderen, daarin voorkomende, begingen grootere dwaasheden; +en ook zij moesten er de gevolgen van dragen."</p> + +<p>"En—de geschiedenis van de geschiedenis?"</p> + +<p>"Gij weet, dat ik vroegere jaren eenigen tijd bij de familie A. als +gouvernante heb doorgebracht. Wij zagen dikwijls den Heer X., die aan +het hoofd stond van een bloeiend huis van negotie. Hij was daarbij een +groot minnaar en voorstander der letterkunde en hield er veel van, met +mij over de daartoe betrekkelijke onderwerpen te redeneeren. Eens dat +wij van romans spraken en ik mij ergerde over het onwaarschijnlijke der +meeste voorvallen, die ons in dat slag van werken worden opgedischt: +"<i>où trouvera-t-on le romanesque, si ce n'est dans les romans</i>," vroeg +hij lachende. "Ja!" zeide ik: "dat is even als de boef, die vroeg, waar +de valsche eeden toe dienden, als men ze niet gebruiken mocht?"—"Maar," +vervolgde hij: "ik beweer, dat vele dingen, die ons in het dagelijksch +leven gebeuren, zoo vreemd, toevallig of zonderbaar zijn, dat zij, in +een roman vermeld, met den naam van onwaarschijnlijkheden zouden +bestempeld worden."</p> + +<p>"<i>Le vrai peut quelquefois n'être pas vraisemblable</i>," zeide ik, maar +voegde er bij, dat het niet om een enkele onwaarschijnlijkheid, maar om +de opeenstapeling van onwaarschijnlijkheden was, dat ik de meeste romans +veroordeelde. "Nu!" zeide hij: "zoo ik op uw discretie staat kon maken, +zoû ik u een handschrift kunnen doen zien, eenige voorvallen behelzende, +die mijn eigen grootvader zijn overkomen, en waarin zoovele +toevalligheden en vreemde ontmoetingen voorkomen, als men die naauwlijks +in een roman zoû aantreffen."—Ik betuigde hem mijn verlangen om dat +handschrift te lezen: hij voldeed aan mijn wensen, en ik moest hem, na +de lezing, toestemmen, dat hij de waarheid gesproken had. Ik verzocht +hem afschrift er van te mogen nemen. "Daar heb ik niet tegen," zeide +hij: "op voorwaarde, dat gij het aan niemand laat lezen, althans in de +eerste veertig jaren niet; want er zijn te veel personen in gemoeid, +wier kinderen of kleinkinderen nog leven. Wat later gebeurt, kan mij +niet schelen: al wil men het uitgeven; want dan zullen de daarin +voorkomende portretten wel niet meer dan antiquiteiten zijn."</p> + +<p>"Ik beloofde zulks en deed nog meer: ik veranderde al de namen, ten +einde niemand, die bij toeval het stuk in handen kreeg, zoû weten of het +waar, dan wel verzonnen ware. Nu zijn die veertig jaren om, en ik wil +niet, dat men het na mijn dood onder mijne papieren vinde: men mocht +eens denken, dat het eigen compositie ware. Neem het dus en handel er +meê naar welgevallen."</p> + +<p>Ik aanvaardde met gretigheid het aangeboden geschenk, en las het, zoodra +ik te huis was, met belangstelling. Of echter de veranderingen, welke +het oorspronkelijke heeft ondergaan, zich alleen tot de namen bepaald +hebben, en of Mejuffrouw Stauffacher er niet hier en daar een weinig uit +haar eigen brein heeft tusschen gevoegd, wil ik niet beslissen. Het +laatste meen ik vooral daarom te moeten gelooven, omdat, schoon haar +naauwgezetheid zooverre is gegaan, dat zij alle jaartallen en <i>data</i> +heeft weggelaten, er hier en daar, bij toespelingen op bekende +gebeurtenissen, bij het schetsen van sommige zeden, gebruiken, +kleederdrachten enz., ja bij het doen van enkele aanhalingen, het een of +ander voorkomt, dat mij toescheen niet tot het tijdvak, waarin het +verhaalde voorvalt, maar iets vroeger of iets later te huis te behooren. +Ik had echter geene gelegenheid Mejuffrouw Stauffacher deswege nader te +onderhouden; daar ik haar niet weder alleen aantrof, en zij kort daarop, +tot bittere droefheid van haar vrienden, tot een beter leven werd +opgeroepen.</p> + +<p>Ik was het geheele Handschrift vergeten, toen het mij, dezer dagen, bij +het opruimen van oude papieren onder de oogen kwam. Bij de herlezing +scheen het mij toe, dat wellicht diezelfde vreemde avonturen, met welker +lezing ik mij vermaakt had, ook bij anderen eenig belang zouden kunnen +wekken, en dat, na verloop van zoo vele jaren, geene zwarigheid meer +bestond, om de geschiedenis van den Heer Ferdinand Huyck (gelijk hij +door Mejuffrouw Stauffacher herdoopt is), wereldkundig te maken. Daar uw +naam echter meer dan de mijne in de letterkundige wereld bekend is, wend +ik mij tot u, met de vraag of gij de peetschap over het papieren kind +wilt op u nemen, overtuigd dat enz....</p> + +<p> +<span style="margin-left: 28em;">Uw vriend</span><br /> +<span style="margin-left: 30em;">P.</span><br /> +</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Dat ik aan het verlangen van mijn vriend voldeed, blijkt uit de +navolgende bladzijden. Ik beken echter, dat ik niet zoo volkomen gerust +ben omtrent de echtheid van het werk, als mijn vriend schijnt te zijn. +Ook heb ik Mejuffrouw Stauffacher niet zoo van nabij gekend als hij, en +durf dus niet beslissen, of haar waarheidsliefde zooverre ging, dat zij +nooit knollen voor citroenen verkocht: en somtijds rijst bij mij het +vermoeden op, of zij, ondanks haar betuigingen van het tegendeel, niet +eens in haar leven tot de verzoeking vervallen is van een roman te +schrijven en, hoewel huiverig om dien bij haar leven uit te geven, +echter heeft willen zorgen, dat hij na haar dood het licht zage. Wat +hiervan zij, ik geef het boek zoo als ik het ontvangen heb: en heb er +niets aan veranderd, zelfs de spelling niet; waaromtrent ik moet doen +opmerken, dat Mejuffrouw Stauffacher overal de klanklooze <i>e</i> achter het +onbepalend lidwoord en veelal ook achter de <i>possessiva</i> weglaat, tenzij +wanneer het eerste een telwoord wordt of wanneer de laatsten bijzonderen +nadruk vereischen. Zij schreef misschien niet volgens vaste regelen; +misschien meer dan zij zelve wist; maar zij volgde in allen gevalle haar +gehoor: en, voor zooverre men schrijven moet gelijk men spreekt, geef ik +haar daarin geen ongelijk.</p> + +<p> +<span style="margin-left: 24em;">DE UITGEVER.</span> +</p> + + + +<hr style='width: 45%;' /> + + + +<h3><a name="chap1" id="chap1"></a>EERSTE HOOFDSTUK.</h3> + +<h4>WAARIN, ONDER MEER ANDERE WETENSWAARDIGE ZAKEN, HET PORTRET VAN DEN HELD +DEZER GESCHIEDENIS GEVONDEN WORDT.</h4> + + +<p class="p-one">Dikwijls, mijn kinderen! wanneer wij na afloop van den avond-disch een +naauwer kring om den haard sloten, en ik nog een laatste pijp stopte, +terwijl uw lieve grootmoeder, half wakend, half slapend, nieuwe hieltjes +aan de versletene kousjes der kleintjes breide, en een van u mij met een +vleiende stem toeriep: "och, grootvader! vertel ons nog eens wat van den +Carnaval te Venetiën, of van den Landgraaf van Hessen, of van de +Frankforter mis!" heb ik aan uw nieuwsgierigheid voldaan en u eenige der +belangrijkste episoden verteld van die reis, welke ik als jongeling door +Duitschland en Italiën deed: ja, zoo menigmalen hebt gij naar het +gepraat van den ouden man geluisterd, dat gij op het laatst mijn +ontmoetingen en wederwaardigheden zoo goed en beter kendet dan ik zelf, +en vaak, wanneer mijn door ouderdom eenigszins verzwakt geheugen te kort +schoot, mij de kleine bijzonderheden herinnerdet, welke tot aanvulling +mijns verhaals moesten strekken. Nimmer echter heeft een uwer mij +ondervraagd betreffende hetgeen mij na mijn terugkomst van die reize +overkomen is; waarschijnlijk omdat gij, wetende hoe kalm en gerust ik, +sedert mijn huwelijk, de dagen mijns levens in den schoot mijns +huisgezins gesleten heb, verondersteldet, dat ik, te huis komende, zoo +maar dadelijk een vrouw en een aanzienlijk vermogen gevonden had, en dat +geene zorg noch wederwaardigheid die dagen van kalmte was voorafgegaan. +Intusschen bedriegt gij u zeer: en het tijdvak, dat onmiddellijk op mijn +reis volgde, was het gewichtigste en, in zijn bijzonderheden, het +belangrijkste mijns levens. Dat ik er tot heden nimmer over gesproken +heb, en ik ook thans, in plaats van u de voorvallen, die daarin plaats +vonden, bij monde mede te deelen, die in geschrifte stel, ten einde gij +die na mijn dood zoudt kunnen te weten komen, moet gij niet aan een +dwaze gril toeschrijven: ik had daar een gezonde reden toe. De +gebeurtenissen, waarbij mij de omstandigheden een werkzame rol deden +spelen of wier invloed zoo krachtdadig op mijn volgenden levensloop +werkte, waren van dien aard, dat zij deels uw jeugdig verstand te boven +gingen, deels voor uw grootmoeder te droevige herinneringen opwekten: +ja, ik zou die geheel aan de vergetelheid opgeofferd hebben, ware het +niet, dat gij, naar ik mij voorstelde, bij het vorderen in jaren, +daaruit nutte les en leering zoudt kunnen trekken. Ik heb derhalve mijn +herinneringen, zooveel in mij was, bijeenverzameld, ten einde niets te +vergeten van hetgene in verband staat met de lotgevallen, welke de +navolgende bladen zullen behelzen. Ofschoon ik voor u schreef, en u +steeds gedurende mijn arbeid voor oogen had, heb ik, ter vermijding der +verwarring, welke door het gebruik der tweede persoon zoo licht ontstaan +kon in een verhaal, waarin zoovele samenspraken zijn ingelascht, dat +verhaal zoodanig ingericht, als schreef ik voor dat groote publiek, +jegens hetwelk men, uit eerbied, altijd de derde persoon moet bezigen, +en welks welwillendheid ik, (die niet weet hoe het t' avond of morgen +dit geschrijf onder de oogen krijgen kan) bij dezen inroep.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Het was in den zomer van het jaar 17.., dat ik, na een afwezigheid van +twee jaren, den vaderlandschen grond weder betrad. Een oudoom van mij, +die te Leiden woonde, bij wien ik, gedurende mijn academiejaren, +dagelijks aan huis verkeerde, en die voor het einde mijner studiën +overleed, had mij een vrij aardig sommetje gelegateerd, onder +voorwaarde, dat ik daarvoor een reis naar Italiën zoude doen, iets +hetwelk bij bij zijn leven altijd hoogstnoodzakelijk placht te stellen +om de jeugd te vormen. Hij zelf was nooit verder dan den Haag geweest en +zeide altijd, dat het hem speet; ofschoon ik de reden nog niet begrijp, +welke hem, die ongehuwd en onafhankelijk was, heeft kunnen terughouden +van datgene te doen, wat hij anderen aanprees.</p> + +<p>Verschillende oorzaken hadden medegewerkt om mij langer te doen +uitblijven, dan ik oorspronkelijk van meening geweest was, en onder die +oorzaken waren de navolgende de voornaamsten. Tusschen het handelshuis +van Bempden van Baaien en Co. te Amsterdam en een ander huis te Livorno, +hadden, sedert een geruimen tijd, over een netelige handelsquaestie, +briefwisselingen bestaan, welke tot geen beslissing leidden. Daar nu een +mijner Tantes in het eerstgenoemde Huis een groot gedeelte van haar +vermogen had zitten, schreef zij mij, of ik ook kans zou zien, de zaak +gedurende mijn verblijf in Italiën in het effen te brengen. Ik had, hij +geluk, juist kennis gemaakt met een der deelgenooten der Livornoosche +firma en, bij nog grooter geluk, zijn gunst en vertrouwen gewonnen; +zoodat ik, minder ten gevolge mijner bekwaamheden als gevolmachtigde, +dan omdat ik met een rekkelijk man te doen had, die rede wist te +verstaan, volkomen mocht slagen in het ter stand brengen eener +schikking, waarmede beide partijen tevreden waren.—Hiermede echter was, +hoe vlot het ook ging, toch altijd een vrij lange tijd verloopen.</p> + +<p>Mij een paar maanden later te Napels bevindende, ontmoette ik den Jonker +van Ypendael, een hoogst beminnelijk jongeling, die, even als ik, voor +zijn genoegen reisde en wiens kennismaking mij ten uiterste welkom was. +Wij vormden het besluit, onze reis gezamentlijk voor te zetten. In +Siciliën overviel hem een kwaadaardige ziekte, welke van langen duur +werd en waaruit hij slechts langzaam herstelde. Het spreekt van zelf dat +ik mijn vriend en reisgenoot niet verliet en hem, zoo trouw ik kon, +oppaste en verzorgde; maar dit onvoorziene toeval vertraagde mijn +terugkomst opnieuw.</p> + +<p>Des te zoeter was, na een zoolang uitblijven, ons beider gevoel, toen +wij voor het eerst weder, over Munsterland teruggekeerd, de moedertaal, +al was het dan ook met den Overijselschen tongval, hoorden spreken; en +met aandoening was ik een dag later getuige van de heuglijke vereeniging +mijns reisgenoots met zijn familie, die een Ridderhofstad aan gene zijde +van Amersfoort bewoonde. Ondanks mijn vrij natuurlijke begeerte om mijn +weg zonder oponthoud te vervolgen, ten einde hetzelfde geluk te smaken, +dat mijn vriend was te beurt gevallen, kon ik zijn dringend aanzoek niet +weêrstaan, om nog dien dag met hem te blijven doorbrengen en deel te +nemen in het vrolijke familiefeest, waarop zijn behouden terugkomst +gevierd werd en hetwelk volgens de uitdrukking der blijde ouders, niet +volkomen zou zijn, indien de reisgenoot van hun zoon er aan ontbrak en +zij de gelegenheid moesten missen om mij te bedanken voor de trouwe +verzorging van hun Eduard. Ik kan niet anders zeggen of, +niettegenstaande mijn gedachten meestal te Amsterdam waren, ik deed eer +aan het maal en vergastte mij recht op de zoo lang ontbeerde +dorperwtjes, op het heerlijk rundvleesch en de geurige fruit, die mij +werden toegediend; want welke voordeelen ook de Hoogduitsche keuken moge +hebben, ik gaf toch aan den Hollandschen pot de voorkeur en groette +elken mondvol, dien ik nam, met hetzelfde vermaak, waarmede ik een lang +gemisten vriend de hand zou gedrukt hebben.</p> + +<p>"Kom, nog een glas borgonje!" riep mij de oude, dikke landedelman toe, +terwijl zijn bolle wangen gloeiden van het geluk dat hem de wederkomst +van zijn zoon verschafte, en van de herhaalde offers, aan Bacchus +gebracht: "Deze wijn kan u geen kwaad: hij is van het echte merk en niet +van die zure clairetwijnen, waar men in mijn jongen tijd niets van af +wist, en waarmede men ons nu in de kleêren wil steken. Kom, mijn jongen! +de gezondheid van uw vader! Lang moge hij leven, tot heil van Amstels +burgerij, en tot handhaving der goede Justitie!"</p> + +<p>"Van harte gaarne!" zeide de oudste broeder mijns vriends, zijn glas +vullende: "en dat hij er spoedig in moge slagen, dien gevreesden Zwarten +Piet meester te worden, die, gelijk men zegt, de verstrooide bende van +wijlen Jaco heeft vereenigt en er het Sticht mede afloopt.</p> + +<p>"Wel zoo!" zeide lachende Eduard, "wilt gij die eer aan onze Stichtsche +Baljuwen niet gunnen? Is dat nu een wensch voor den erfgenaam eener +Heerlijkheid, welke het recht van hooge en lage jurisdictie bezit?—maar +genoeg daarvan: Moeder schudt het hoofd en Leentje wordt bleek, wanneer +wij zoo van dieven spreken. Ik laat den Hoofdschout daar, Ferdinand! en +drink de gezondheid uws vaders."</p> + +<p>"En dezen dronk," vervolgde de Baron, zijn geledigd glas weder vullende, +"wijde ik uwer brave moeder!"</p> + +<p>Het was reeds de derde reis, dat de goede man al de leden mijner familie +met zijn toasten (gelijk men die thans noemt) was rondgegaan: en ik +begon te vreezen, dat de gezondheid van de mijnen mij nog ziek zoude +maken: ik verzocht dus, zoodra ik mijn glas geledigd had, om verlof, van +mij naar mijn kamer te mogen begeven, tot verschooning bijbrengende, dat +ik den volgenden dag, wilde ik nog met den avond te huis zijn, +vroegtijdig vertrekken moest.</p> + +<p>"Het blijft dan uw vast besluit ons morgen te verlaten?" vroeg de oude +Heer.</p> + +<p>"UEd. kan zelve beöordeelen, of ik mijn vertrek langer mag uitstellen."</p> + +<p>"De jonge heer heeft gelijk," zeide mevrouw van Ypendael: "en hoe gaarne +wij langer zijn gezelschap zouden willen genieten, mogen wij hem echter +niet tegen zijn zin hier houden; daar wij aan ons eigen hart kunnen +gevoelen, hoezeer zijn familie naar zijn terugkomst verlangen moet. Wij +zonden het ook niet aardig gevonden hebben, indien men onzen Eduard +langer van huis gehouden had."—Met deze woorden drukte zij de hand van +haar teruggekeerden lieveling.</p> + +<p>"Gij hebt wel gelijk, moeder!" zeide deze, haar omhelzende: "ik vind mij +nu zoo gelukkig: en zou ik dan mijn vriend beletten, dat zelfde geluk +zoo spoedig mogelijk te smaken?"</p> + +<p>"En hoe denkt gij de reis te doen?" vroeg mij de Baron.</p> + +<p>"Mijn voornemen is, te voet tot Naarden, en verder per schuit te gaan."</p> + +<p>"Te voet!" zeide de oude Heer, lachende: "gij zijt, dunkt mij, ook van +de leer: haast u langzaam. Verbruid! ware ik in uwe plaats, en de zoon +van een rijken Amsterdammer, ik nam te Amersfoort een wagentje bij Jan +Stoffelsz, die rijdt flinke paarden: en dan: voort koetsier! den zweep +er over gelegd en dubbel drinkgeld zoo gij dubbelen spoed maakt."</p> + +<p>"Ik geloof," merkte glimlachende de oudste zoon aan, "dat onze vriend +Ferdinand een kleine huichelaar is, en als een apostel bij zijn vader te +huis wil komen, om hem te doen denken dat hij op zijn gansche reis +altoos zoo zuinig op zijn <i>équipage</i> geweest is."</p> + +<p>Ik glimlachte en zweeg; want ik achtte het onnoodig, de ware reden +mijner handelwijze bloot te leggen, namelijk dat ik geen geld genoeg +meer bij mij had, om de onkosten van een rijtuig te dragen; want van den +laatsten mij gezonden wissel op Munster had ik geen gebruik gemaakt, in +den waan, dat hetgeen ik nog aan contanten overig had, toereikende zoude +zijn om mij tot Amsterdam te brengen. Het bleek mij echter dat ik mij +verrekend had; maar ik was nu te trotsch of te beschroomd om geld van +mijn gastheer ter leen te vragen, en evenmin wilde ik een rijtuig op +crediet nemen en bij mijn thuiskomst beginnen met mijn vader te +verzoeken, het rijtuig te betalen: iets, dat hem voorzeker slechte +denkbeelden van mijn wijze van huishouden zou hebben ingeboezemd; want +hij was geen vriend van onnutte geldverteringen; en ofschoon ik geloof, +dat hij bij deze gelegenheid de kosten van een rijtuig zou verschoond +hebben, wilde ik echter geen gevaar loopen van een vermaning. Bovendien +kende ik den zandigen weg van Amersfoort tot Naarden; en ondanks den +lof, door den Heer van Ypendael aan de paarden van Jan Stoffelsz +gegeven, wist ik zeer wel, dat wij de grootste helft stappende zouden +afleggen, en dat ik te voet omtrent even spoedig, en zeker op een veel +aangenamer wijze, mijn doel bereiken zou.</p> + +<p>"Nu," zeide de Baron: "een mensch zijn zin, een mensch zijn leven; +—maar het eind is toch wat ver om geheel te loopen: wij zullen u van +hier naar Amersfoort laten brengen!... ik denk dat Eduard zich daarmede +wel zal willen belasten, zoo ik er hem vriendelijk om verzoek."</p> + +<p>Dit aanbod was te heusch om afgeslagen te worden. Na het drinken van een +afscheidsdronk, en nog, tot slotte, van een glas cognacq, hetwelk de +Heer van Ypendael zijn slaapmutsje noemde, werd het mij vergund den +aftocht te blazen.</p> + +<p>Den volgenden morgen te vijf ure, terwijl het geheele huisgezin nog in +de armen der rust lag gedompeld, zat ik reeds met Eduard in een +wagentje, met twee vlugge hitten bespannen, die ons met een prijselijken +spoed naar Amersfoort brachten. Na elkanderen herhaalde reizen +gezondheid te hebben toegewenscht en onder belofte van briefwisseling, +namen wij afscheid: hij keerde met zijn voertuig terug, in de hoop van +de familie aan het ontbijt te vinden, en ik zette eenzaam mijn weg voort +tusschen de bevallige bosschaadjen, aan weêrskanten van den weg gelegen.</p> + +<p>Het was een heerlijke morgen; ja zelfs, voor een voetganger, al te fraai +weêr. Er was weinig of geen wind: de lucht begon, naarmate het verder op +den dag werd, meer heet en drukkend te worden, en was met die soort van +spakerige nevelachtigheid bezwaard, welke niet zelden het voorteeken is +van een verandering in den dampkring. Ten noordwesten stapelden zich +dikke wolken op elkander, en eenige zeevogels, die krijschende +rondzwierden, schenen zoovele boden, uitgezonden om zwaar weêr aan den +landbouwer te verkondigen. De zon was bloedrood, en haar stralen, +stekend als breinaalden, hadden het zand van het rulle voetpad als in +gloeiende asch herschapen. Groote zweetdruppels biggelden tappelings +langs mijn wangen af, en, wanneer ik het oog op de verwijderde buien +vestigde, zag ik met welgevallen den regen te gemoet, die de dorstige +aarde laven en mijn pad wat gemakkelijker maken zoude. In afwachting +daarvan, stapte ik echter rustig voorwaarts, en ik geloof zonder +ijdelheid te kunnen zeggen, dat ieder landman, die mij met een vasten en +gelijken tred zijn hoeve zag voorbijgaan, wel dadelijk bespeuren kon, +dat een voetreis geen ongewone zaak voor mij was, en dat ik niet tegen +de ongemakken opzag, die haar gemeenlijk vergezellen. Ik vergat dan ook +de moeielijkheden van den weg, zoo dikwijls ik herdacht, dat elke stap, +dien ik nederzette, mij nader bracht bij de voorwerpen mijner +kinderlijke liefde, bij mijn welbeminde broeders en zusters, bij de +vrienden mijner kindsheid en bij dat dierbare Amsterdam, hetwelk ik in +zulk een geruimen tijd niet aanschouwd had. Aangename gedachten brengen +bij den onbedorven mensch altijd welwillendheid voort: ik althans voelde +mij hoe langer hoe meer gestemd om alles, wat mij ontmoette of +bejegende, met hartelijkheid te behandelen: ik had een blijden groet +over voor elken boer of daglooner, die langs den weg zijn zomerarbeid +verrichtte, een paar duiten voor ieder kind, dat op de bloote voeten +voor mij uitliep en over de greppen duikelde om mijn liefdadigheid op te +wekken, en een scherts voor het frissche landmeisje, dat mij tegenkwam +en soms nog, lang nadat ik voorbij was, het hoofd omwendde, met dien +half verwonderden, half spottenden lach, welken alle eenigszins vreemde +kleederdacht bij onze landgenooten gewoonlijk verwekt. En in de daad, ik +moet bekennen dat mijn uiterlijke tooi niet van dien aard was, dat ik er +hoog op roemen kon, en in het oog van de zoodanigen, die alleen naar het +gewaad de lieden beöordeelen, zeer moest afsteken tegen de nette en +zwierige kleedij der stedelingen van dien tijd: ja, dat ik bij de eerste +beschouwing veel had van een eenvoudigen marskramer. De stoffaadje van +mijn gewaad was fijn, maar helaas! door lang gebruik zoodanig versleten, +dat niets van hetgeen ik droeg de blijken toonde van ooit nieuw te zijn +geweest. Mijn hoed, op zijn Spaansch, met breede slappe randen voorzien, +die mij ten zonnescherm strekten, was van leder, dat eenmaal zwart +geweest was, maar door zon en regen met een roze-roode kleur begiftigd +geworden, en hier en daar met enkele bruine en gele vlekken getijgerd. +Mijn rok, van uitlandsch fatsoen en zonder eenig galon of borduursel, +had insgelijks van den invloed der luchtgesteldheid geleden, en droeg +bovendien de kenmerken van lange en trouwe diensten; want menige knoop +had zijn post verlaten: en aan de ellebogen en opslagen zag men kale +plekken van een geheel andere kleur dan die, welke den grond der +stoffaadje uitmaakte. Het kamizool, dat van witte zijde was, met groene +vlaszijde geborduurd, had volkomen het aanzien, als ware het van een +verkooping op de Noordermarkt afkomstig; maar daaronder blonk hetgeen ik +altijd gewoon ben geweest als het echte kenmerk eens beschaafden mans te +beschouwen, namelijk het heldere hemdslinnen dat, dank zij mijn moeder, +die het uit twintig stukken uitgezocht had, zoo fijn was, als men ergens +bekomen kon, en zoo blank, als het stuivende stof toeliet, dat reeds +mijn witte kousen en hooge schoenen bedekt had met die roodaardige +kleur, welke aan het zand in die streken eigen is.</p> + +<p>Een plunje als de mijne was niet geschikt om eenigen struikrover in +verzoeking te brengen: ik had dan ook de pistolen en den degen, die mij +op onze uitstapjes in Duitschland trouw vergezelden, bij mijn bagaadje +gelaten, welke met den bolderwagen van Deventer op Naarden reisde, en +meende tegen de gevaren, die ik van Amersfoort tot Naarden te vreezen +mocht hebben, en waaronder ik de ontmoeting van een dollen hond als de +ergste rekende, genoegzaam beveiligd te zijn door den kneppel, dien ik +over den rechterschouder droeg en waar aan een pakje bungelde, bestaande +uit mijn nachtgoed en eenige andere onontbeerlijke benoodigdheden, in +een bonten doek te zamen geknoopt.</p> + +<p>Ik sta met opzet bij deze bijzonderheden stil, die wellicht onbeduidend +zullen schijnen; maar die mij toch voorkwamen vermeld te moeten worden, +tot beter verstand van hetgeen verder volgen zal. Ik durf er (want op +mijn leeftijd kan het aan geen ijdelheid worden geweten) nog dit +bijvoegen, dat, zoo mijn uitlandsche en sobere opschik aan de meisjes +een lach afdwong, het mij somtijds toescheen, als of mijn persoon zelve +haar anders niet mishaagde: ik was groot en sterk van gestalte: mijn +kloeke lichaamsbouw gaf mij, ofschoon ik werkelijk jonger ware, het +voorkomen van reeds boven de vijf-en-twintig jaren te zijn; mijn gelaat, +ofschoon geroost door den invloed van zon en lucht, prijkte met den +frisschen blos van jeugd en gezondheid: mijn tanden, die ik tot heden +toe goed bewaard heb, hadden toen bovendien het voorrecht, van blank en +welgeplaatst te zijn: en, naar de getuigenis van anderen, waren mijn +lichtbruine oogen geheel niet van levendigheid ontbloot en +onderscheidden zich ten minste door een niet onaangename uitdrukking van +goeden luim en welwillendheid. Wat mijn haren betreft, zij waren blond, +en ofschoon helaas! bestemd om bij mijn komst te Amsterdam door de +schaar des kappers te worden afgemaaid, en voor een gekrulde paruik +plaats te maken, zij golfden nog op dien ochtend in hun natuurlijken +staat over mijn schouders en deden mij konnen als een onverbasterden +afstammeling van het echte Noordsche ras.</p> + +<p>Ik stapte dan, gelijk ik gezegd heb, vroolijk vooruit, met de vrij +zekere overtuiging van tijdig genoeg binnen Naarden te zullen komen, om +met de laatste schuit van daar naar Amsterdam te kunnen vertrekken. +Immers het was vroeg in den morgen, en de afstand naar genoemde vesting +was zoo groot niet, of ik kon dien op mijn gemak afleggen, zelfs al +dwong mij een regenbui, of vermoeidheid, of honger, hier en daar +onderweg een uurtje te vertoeven.</p> + +<p>Wat de laatste der drie genoemde redenen van oponthoud betreft, deze +begon zich alreeds bij mij te doen gevoelen. Ik had bij mijn vertrek van +de Ridderhofstad niets gebruikt, omdat het mij nog te vroeg was, en te +Amersfoort had ik mij vergenoegd, een hartsversterking tegen de +morgenlucht te nemen. Het was dus niet zonder eenig innig genoegen, dat +ik de torenspits van Zoest in het vizier kreeg, en dadelijk was mijn +besluit genomen, om in dat dorp een oogenblik uit te rusten en eenige +verversching te gebruiken.</p> + +<p>Weldra vergunde mij een bocht, welke de weg daar ter plaatse maakt, om +het geheele lichaam der kerk te zien, en mij te verlustigen in den +aanblik van het lachende en bevallige schouwspel, dat zij vooral van +dien kant oplevert. Oogverblindend stak de grijze en eerwaardige +vierkante toren, met zijn hooge spits, door het schelle licht der +morgenzon beschenen, tegen de donkere lucht daar achter af, en tegen de +groene hoornen, die het gebouw omringden; terwijl de heuvelachtige +grond, die mij nog van het dorp scheidde, met goudgeel koren of +sneeuwwitte boekweit bedekt, niet weinig toebracht om de bekoorlijkheden +van dit landgezicht te vermeerderen. Ik was nimmer een enthusiast; maar +de aanblik der schoone, eenvoudige natuur heeft altijd een diepen indruk +op mij gemaakt en thans ook gevoelde ik mij getroffen, zonder zelf te +weten waarom: ik geraakte in een stille, eerbiedige stemming en ik +wischte mij een traan uit het oog, toen ik het dorp binnentrad.</p> + +<p>Deze gemoedsgesteldheid was echter spoedig geweken, toen ik de +voornaamste herberg in het oog kreeg: deze bevond zich op den hoek van +een driesprong, welke de hoofdstraat met een zijweg vormt, en was +kenbaar aan een vooruitstekend uithangbord van ijzer, rijkelijk met +krul- en snijwerk voorzien, en tot leuze een geschilderden zwaan +voerende, met het gebruikelijk onderschrift: <i>vrij wijn en meê</i>. Eenige +krebben, die tegenover den ingang stonden, en een houten stalling, die +naast het huis was opgeslagen, gaven bovendien te kennen, dat men hier +zoowel te voet als te paard welkom was en verversching bekomen kon. Ook +zag ik in de daad een niet gering aantal boerewagens en karren +uitgespannen op het plein staan, terwijl een magere oude knol bezig was +zijn honger te stillen met het frissche gras, dat hem in eene der +voorgezette krebben werd toegediend. Genoemd dier was gespannen voor een +ouderwetsche koetskar, met linnen huif, tegen welk voertuig een groot +manspersoon aanleunde, wiens gelaat van mij was afgewend en bovendien +overschaduwd door een hoed met afhangende randen, die eenige +familietrekken had met den mijnen. Een lange roode mantel met opstaanden +kraag dekte zijn ledematen en schitterde in de zon, gelijk een vurige +oven. Hij scheen zachtjes te praten met iemand die zich binnen in de kar +bevond, maar dien ik niet zien kon, vermids ik het rijtuig van achteren +naderde. Voor 't overige kan ik niet zeggen, dat ik er zeer nieuwsgierig +naar was, daar mijn gedachten voor het oogenblik meer bezig waren met +het ontbijt, hetwelk ik mij had voorgesteld <i>binnen</i> de herberg te +gebruiken, dan met den reiziger, die zich daar <i>voor</i> bevond, en ik +verwaardigde dezen dan ook met niet meer dan een oppervlakkigen blik, +terwijl ik mij haastte de hand aan de klink van de deur te slaan, en de +herberg binnen te treden.</p> + + +<hr style='width: 45%;' /> + + +<h3><a name="chap2" id="chap2"></a>TWEEDE HOOFDSTUK.</h3> + +<h4>WAARIN MEN LEZEN ZAL, WAT IN EN VOOR DE HERBERG TE ZOEST VOORVIEL.</h4> + + +<p class="p-one">Ik vond hier meer personen bijeen, dan ik reden had op dat uur van den +dag te verwachten. Immers, de kerkklok had slechts even negen geslagen +en er moest dus een bijzondere reden bestaan, welke de in de herberg +aanwezige lieden derwaarts had gelokt op een tijdstip, dat men hen +veeleer aan hun arbeid zou verwacht hebben. Het was dus natuurlijk dat +ik, na een algemeenen "goeden morgen samen!" in 't rond gewenscht te +hebben, naar de toonbank stapte en aan de aldaar post houdende dochter +des huizes (een frissche, knappe deerne van ongeveer twintig jaren, die +blijkbaar in haar zondagspak was uitgedost, met zilveren oorijzers en +een halssnoer van dikke bloedkralen) de aanmerking maakte, dat er al +vroeg volk in de herberg was.</p> + +<p>"Dat 'eleuf ik wel, koopman!" antwoordde het meisje, terwijl zij, zonder +naar mij om te zien, voortging met voor haar gasten een paar hooge +glazen met schuimend bier te vullen: "je zult het ook wel 'eroken +hebben, wat hier van daag te doen is."</p> + +<p>Ik was op het punt van mijn volslagene onbewustheid van de oorzaak der +vereeniging te kennen te geven, toen een papier mijn oogen trof, hetwelk +tegen den gemenieden wand aan een spijker hing en waarop een schoof als +titelvignet en de woorden: <i>segt het voort</i> in groote letteren als +onderschrift prijkten: ik begreep dus, dat hier een graanveiling of iets +diergelijks plaats moest hebben, en, mijn onderzoekingen niet verder +voortzettende, eischte ik een boterham met kaas en een glas koude +karnemelk: vervolgens, mij omwendende, zette ik mij, in afwachting van +het bestelde, aan het benedeneinde eener lange tafel, die tegen het raam +geplaatst was, en nam de aanwezigen in oogenschouw.</p> + +<p>Naauwlijks echter had ik den tijd gehad om op te merken, dat het +boveneinde der tafel was ingenomen door een dikken, wel doorvoeden +landman, wiens groen damasten vest met bloemen, ruim gesneden rok van +bruine sergie en zilveren broeksknoopen aantoonden, dat hij tot de +vermogendsten van zijn stand behoorde; terwijl mijn overbuurman +daar-en-tegen er vrij schraal en verloopen uitzag,—toen mijn ooren +gekweld werden door een piepend geschreeuw, van: "phijpedoppies! +deursthekers! zoek thoch maar huit, khoopman! Hik 'ep nog gheen 'andgift +ghehad vandhaag, zoo waar zelje ghesond blijven!"</p> + +<p>Ik wendde mij om en zag een Joodschen kramer achter mij staan, dien ik +nog niet had opgemerkt. Waarschijnlijk had hij in een hoekje of bij den +haard gezeten, en was hij bij mijn komst opgerezen, om te zien of hij +iets aan mij slijten kon.</p> + +<p>"Ik dank u, vriendje!" zeide ik, na hem ter loops te hebben aangezien: +"ik heb niets noodig!" en om hem zooveel mogelijk te toonen, dat ik geen +plan had mij verder met hem op te houden, draaide ik mij van hem af, en, +de ellebogen op de tafel plaatsende, ondersteunde ik mijn hoofd met +beide handen, in de houding van iemand, die niet verlangt gehinderd te +worden.</p> + +<p>"Nha doch!" zeide de Jood, de dunne, magere vingeren zijner +rechterhand, welke de kettinkjes van een dozijn pijpedopjes vasthield, +door de opening tusschen mijn hoofd en mijn arm heenstekende en mij vlak +voor den neus brengende: "laat ik je toch maar een dhozijntje verkoopen. +Gheen deit rijk, zoowaar zelje ghezond blijven: en ik mot vandhaag nog +ver reizen."</p> + +<p>Wetende uit ondervinding, hoe weinig het baat zich over dergelijke +onbescheiden aanzoeken boos te maken of er tegen in te spreken, +vergenoegde ik mij met mijn voorarm te buigen en door een soort van +<i>contramanoeuvre</i> tusschen mijn gezicht en de hand des kramers te +brengen, waardoor ik de pijpedopjes weder van mij verwijderde.</p> + +<p>"Nha! al duwje me therug, dhaarom zelje toch ghesond blijven," hernam de +Jood, met de vasthoudendheid aan lieden van zijn beroep eigen: "motje +gheen halmenakkie 'ebben? gheen scharen, messen of photloodjes?"—En, in +de plaats van zijn hand, wist hij nu het geheele marsje, dat hij voor +hem droeg, tegen mijn borst aan te werken, zoodat ik mij wel genoodzaakt +zag, mij geheel naar hem toe te keeren en hem vriendelijk te verzoeken, +mij met vrede te laten. "Waarlijk, goede vriend!" zeide ik: "ik heb +niets van uw kraam noodig: ik ben immers zelf maar een arme reiziger, en +zal nog werks genoeg hebben, om met het beetje gelds, dat ik bij mij +heb, toe te komen en de stad te bereiken."</p> + +<p>Onder het uiten dezer woorden had ik den Jood naauwkeuriger beschouwd, +en meende mij nu flaauw te herinneren, dat ik hem vroeger, +waarschijnlijk wel te Amsterdam, had ontmoet. Ik was weldra zeker, dat +ik dien man, met dat olijfkleurige gelaat, dat hooge, smalle voorhoofd +en dien bruinen gelapten tabberd van saai meer gezien had, maar nooit te +voren had ik acht gegeven op de zwarte en levendige oogen, die op het +hooren mijner taal een kluchtige uitdrukking van ongeloof aannamen, +terwijl zijn dunne lippen zich vertrokken tot iets dat op een glimlach +geleek.</p> + +<p>"Khom!" zeide hij: "Je spot immers er meê: je zoudt gheen gheld, 'ebben: +nha doch! 'et dhoet er niet toe. Khijk, ep je gheen gheld, je ept +krediet: en dat's veel gheseid in dhesen tijd van de hactie'andel! Daar +ep je een dhozijntje: je zelt me morghe of overmorghe wel bethalen, as +je in de stad zult sthaan te zijn gekhomen, dat weet ik ommers best. +Simon heit krediet voor je vhaders zhoontje."</p> + +<p>"Vandaag of morgen is 't zelfde," zeide ik, de pijpedopjes, die hij op +tafel gelegd had, weder naar hem toeschuivende: "ik rook niet."</p> + +<p>"Niet, koopman?" vroeg de waard, een dikke, stevig gebouwde kaerel, met +een vrolijk aangezicht, die, even naar den kelder geweest zijnde, juist +weder binnen was gekomen, en met een pijp in de hand naar mij kwam +toegetreden: "ik woû je juist een pijp aanbieden."</p> + +<p>"Ik dank je," zeide ik, (want ofschoon ik later die gewoonte weder heb +aangenomen, ik was op mijn reis, bij mangel aan goeden tabak, het rooken +afgewend): "maar ik heb wat eten en drinken besteld, zou dat haast klaar +zijn?"</p> + +<p>"Toe dan, Mientje!" zeide de waard, zich omkeerende, "waar blijft het +ontbijt voor den koopman?"</p> + +<p>"Zoo aanstonds," antwoordde de dochter: "wil je er beschuit op hebben, +koopman? of verkies je nagelhout?"</p> + +<p>"Wel!" hernam ik: "laat ons van allebei eens proeven: maak er mij maar +twee."</p> + +<p>"Messen!—scharen!—khurkhetrekkers!—khammen!" vervolgde de Jood, met +een pause tusschen elk voorwerp, dat hij opnoemde: "of... wil je liever +kurieuser whaar: je bent toch een ghesthudeerd jong mensch... hik 'ep +hook mooie poekkies: 'ier is de Arlekhijn Haksinischt!... 't plijspel +van Khinkampoeis!<a name="FNanchor_1_1" id="FNanchor_1_1"></a><a href="#Footnote_1_1" class="fnanchor">[1]</a> +de leste woorden van Saco, toen ie op 'et schavot +stond."</p> + +<p>Er was geen middel van hem af te komen, zonder in de beurs te tasten. Ik +liet mij dus overhalen om mij een kurketrekker aan te schaffen, al ware +het maar om te kunnen zeggen, dat ik een Grieksch testament<a name="FNanchor_2_2" id="FNanchor_2_2"></a><a href="#Footnote_2_2" class="fnanchor">[2]</a> +van een +Jood gekocht had. De koop was spoedig gesloten, en ik betaalde zonder +afdingen den gevraagden prijs, ofschoon de innerlijke waarde van het +voorwerp verre te bovengaande, onder de uitdrukkelijke voorwaarde, dat +mij de kramer met geene verdere aanbiedingen zou lastig vallen.—Mijn +edelmoedigheid was mij niet nadeelig, gelijk men terstond zal +gewaarworden.</p> + +<p>"Ghelik er meê!" zeide Simon, terwijl hij mij het gekochte voorwerp ter +hand stelde: "maar phas op," voegde hij er fluisterend bij, "dat je een +mhes vraagt bij je hontbijt en je niet bhedient van 't ghenige dat dhaar +sthaat."</p> + +<p>"Hoe!" zeide ik met eenige verbazing,—maar, toen ik met de oogen den +blik des raadgevers volgde, vielen zij op een mes, hetwelk mijn +overbuurman, van wiens ongunstig uitzicht ik zoo even gewag maakte, kort +te voren met de punt midden in de tafel had gestoken. Te gelijker tijd +herinnerde ik mij, meermalen gehoord te hebben, hoe sommige liefhebbers +van het edele bekkesnijden, bijzonder in Eem- en Gooiland, gewoon waren +hun messen in herbergen en kroegen op een zichtbare plaats op te hangen, +of in de tafel te steken, en den onkundigen of onvoorzichtigen +vreemdeling, die er zich van bedienen wilde, of er slechts even naar +keek, tot een gevecht te dagen. Ik dankte dus met een bijna onmerkbaar +knikje den goeden Jood voor zijn tijdige waarschuwing, welke mij +toescheen ruim op te wegen tegen den voor den kurketrekker betaalden +prijs: en ik gevoelde daarvan het dubbel belang, toen ik, na mijn +ontbijt uit de handen van Mientje te hebben bekomen en een mes daarbij +te hebben gevraagd, op het gelaat van mijn overbuurman een trek van +ontevredenheid zag oprijzen. Ik heb het afbeeldsel van dezen kwant nog +niet gegeven: en echter verdient hij wel, dat ik een oogenblik daarbij +stilsta: hij had, gelijk ik reeds met een enkeld woord aanstipte, een +afzichtelijk voorkomen: lange, sluike haren, wier kleur men raden moest, +hingen hem van onder een ruige muts op de schouders: zijn oogen hadden +den gluipenden blik der hyena en waren van wenkbraauwen en ooghaartjes +bijna geheel onvoorzien; zijn wijde mond, die, door de gewoonte van een +kort pijpje bestendig aan denzelfden kant tusschen de lippen te klemmen, +geheel scheef was getrokken, opende zich nu en dan tot een grijnzenden +lach, die een alleronaangenaamsten indruk verwekte; of onze maat een +neus had of niet, kon met reden tot het onderwerp eener weddingschap +gestrekt hebben, zoovele naden en kruislijnen van lidteekens +(overblijfselen van vroegere gevechten) vereenigden het vormelooze +stompje boven den mond met de wangen en de bovenlip. Dit beminnelijk +wezen was half op zijn boersch, half op zijn zeemans gekleed, met een +blaauw duffelsch buis, vol lappen en winkelhaken, een vest zonder +knoopen, hetwelk den ruig bewassen boezem geheel bloot liet, een wijde +visschersbroek, opgehouden door een zwart lederen gordelriem, waarin een +messcheede van robbevel stak, wollen kousen, en holsblokken aan de +voeten.</p> + +<p>Waarschijnlijk had hij verwacht, dat ik hem de gelegenheid tot ten klein +snijpartijtje zoude verschaft hebben, en reeds, als een tijger in zijn +hinderlaag, zitten loeren, of ik ook onbedachtzaam het voor hem geplante +wagentuig zoude aangrijpen. Zijn teleurstelling althans, toen hier niets +van kwam, bleek mij te groot te zijn, dan dat hij zou kunnen gezwegen +hebben: de uitdrukking, die zijn gelaat aannam, wekte mijn +opmerkzaamheid en trok mijn aandacht af van het gesprek, dat baas +Roggeveld voerde, die juist bezig was te verhalen, hoe hij van Peer de +Groot tien lakenveldsche koeien gekocht had voor fl 80 het stuk. De +varensgast nam het pijpje uit den mond, blies een dikke rookwolk weg, +sloeg het glaasje brandewijn, dat hij voor zich had staan, in eene teug +naar binnen, en vroeg mij, na deze voorbereiding, waarom ik mij niet +bediend had van het mes, dat voor mij stond.</p> + +<p>"Ik had het niet gezien," zeide ik op een onverschilligen toon: "en +bovendien heb ik gaarne een mes voor mij alleen."—Dit gezegd hebbende +ging ik met eten door, zonder den kwant verder aan te kijken.</p> + +<p>"Niet gezien!" herhaalde hij met een gemeenen vloek: "en waar hieldje +dan zoo even je kluisgaten op gericht? 't is mijn mes, voor den d....!" +vervolgde hij, met de geslotene vuist op de tafel slaande, en zijn stem +hoe langer hoe meer uitzettende, als dacht hij mij daarmede schrik aan +te jagen: "en wie er naar kijkt, die kan met mij aan den gang komen, +daar valt niet van, voor den....! Jij hebt er naar gekeken, en as je +boterham binnen is, dan zullen we eens zien, of je voor je boeg kunt +zorgen."</p> + +<p>Deze forsche uitdaging verwekte een plotslinge stilte bij de aanwezige +boeren, die, in goede eendracht bijeen zittende, bezig waren over den +prijs der granen en andere onderwerpen van hun gading te spreken. Aller +oogen vestigden zich op den matroos (want daarvoor moest ik hem aan zijn +taal houden) en vervolgens op mij, met die belangstelling, welke een +twist als deze nimmer nalaat te verwekken: ja, ik geloof, dat menigeen +zich reeds streelde in de verwachting van het genoegen, dat een echt +nationaal messengevecht hun verschaffen zoude, ik moet echter tot hun +eer zeggen, dat ik hier en daar een blik van welwillend medelijden +ontmoette, en op menig gelaat kon lezen, dat men mij niet bestand achtte +tegen den geöefenden kamper, die mij had uitgedaagd. Wat mij betreft, ik +was, gelijk men denken kan, niet zeer op mijn gemak: ik begreep echter +zoo bedaard mogelijk te moeten blijven en den storm door rustige +onverschrokkenheid afkeeren. Ik ledigde eerst mijn glas en zeide toen, +op een toon, zoo kalm mogelijk, dat ik geene reden hoegenaamd tot een +gevecht zag, daar ik niet wist, iemand met woorden of daden beleedigd te +hebben. Mijn woorden werden wel opgenomen door de aanwezige boeren: +althans er ontstond een goedkeurend gemurmel: de landman, die aan het +boveneinde zat, knikte mij vriendelijk toe, en zich vervolgens tot den +zeeman wendende: "wat heit jou die koopman 'edaan, Andries Matthijssen!" +vroeg hij, "dat je met hum voor 't mesje wilt?"</p> + +<p>"Wel! baas Roggeveld!" zeide Andries, zijn taal met vloeken +doormengende, welke ik, om geene kiesche ooren te kwetsen, slechts met +een () zal aanduiden: "die koopman kijkt naar mijn mes en geeft een +bretaal antwoord daar te boven (). Mot ik me van zoo'n +loop-in-'t-lijntje laten op den kop zitten? () Maar omdat hij nog maar +een loeris van een jongen is, zal ik hem () niet te hard behandelen en, +met een enkeld half maantje over zijn hakkebord, laten waaien;—maar +opstaan mot hij."</p> + +<p>En met-een oprijzende, trad hij naar mij toe en wilde mij in den kraag +grijpen:—ik was echter op mijn hoede, en, zoowel een vuist- als een +messengevecht willende vermijden, schoof ik bij zijn nadering met mijn +bankje achteruit, "Pas op!" zeide ik, de armen kruisende en hem stijf in +'t gezicht ziende: "raak mij niet aan of het zou slecht met u kunnen +afloopen. Ik zoek geen twist; maar het zou u rouwen, zoo ge mij eenig +leed deedt."</p> + +<p>"Wat zou me rouwen, jou beroerde zandhaas?" snaauwde Andries, terwijl +hij hoe langer hoe driftiger werd, mij toe: "ik zel je leeren, +ordentelijk vlag te strijken. Op! zeg ik jou: nou je zoo spreekt zel ik +eens zien, of ik geen frikkedellen van je voorgebergte kan snijen."</p> + +<p>Onder het uiten dezer bedreiging stak hij nogmaals de hand uit, om mij +te dwingen mijn plaats te verlaten en met hem aan 't snijen te gaan. Ik +moet bekennen, dat ik mijn toestand hoogst onaangenaam begon te vinden; +want ik zag niets aardigs in het denkbeeld van zonder neus bij mijn +ouders te keeren: en waar ik de blikken heen wendde, ik bespeurde bij de +boeren geen zucht om zich met den twist te bemoeien: zij waren daartoe +of te lui, of te nieuwsgierig hoe het af zoude loopen, en bleven met een +fatale koelbloedigheid hun pijpjes rooken en hun drank opslorpen.</p> + +<p>Er kwam echter hulp van een anderen kant. Simon de Jood had zich, bij de +eerste woorden van Andries, met een angstig gelaat naar een der hoeken +van het voorhuis teruggetrokken en was, toen de twist hooger begon te +loopen, langs den muur naar de toonbank geschoven, waar hij aan Mientje, +die, ofschoon aan dergelijke tooneelen waarschijnlijk gewoon, eenigszins +onthutst keek, eenige woorden in 't oor had gefluisterd. Het meisje was +hierop terstond haar vader te gemoet geloopen, die juist uit den kelder +kwam met eenige versch getapte kruiken. Hoewel deze zich anders +waarschijnlijk zelden over een dergelijke rusie bekommerde, waar hij wel +wist dat meestal een goed gelag op volgde, scheen hij toch eenigszins +versteld over de geheimzinnige mededeeling, welke zij hem deed.</p> + +<p>"Hoe zegje?..." vroeg hij halfluid: "de zoon van...."</p> + +<p>Het antwoord van Mientje werd op zulk een flaauwen toon gegeven, dat ik +alleen de woorden: "Hoofdschout, Amsterdam" verstaan kon, waaruit ik +opmaakte, dat Simon haar verhaald had wie ik was.</p> + +<p>"En zeit die Smous dat?" vroeg de waard weder: "die koopman daar de zoon +van...." en hij zag Simon aan, die, bevend bij den haard gedoken, met +een herhaalden hoofdknik de waarheid van het gezegde bevestigde.</p> + +<p>"Dat vereischt overleg," zeide de waard, zich den kop krabbende, en de +kruiken aan Mientje overhandigende; "die Sinjeurs in Amsterdam hebben +armen, die ver reiken, en zij zouden het mij inpeperen, zoo ik een van +hun broedsel in den pekel liet steken. Hei wat, vrind Andries!" riep hij +op eens, zijne breede hand op den schouder des twistzoekers leggende, op +het oogenblik, dat deze, na mij verlaten te hebben om even aan een +buurman te vertellen waar hij mij raken zoude, zich opnieuw in postuur +stelde om mij aan 't lijf te komen.</p> + +<p>"Wel! wat wouje?" vroeg Andries, zich onwillig omkeerende.</p> + +<p>"Wat ik woû? herhaalde de waard, zijn zwaarlijvige gedaante tusschen ons +beiden instellende: "ik woû, dat je dut heerschap daar met vrede liet. +De man heit jou ommers geen stroobreedte in den weg 'eleid! Ga zitten en +drink je zoopje: je ziet ommers dat het je portuur niet is."</p> + +<p>"De kastelein spreekt als een verstandig man," zeide baas Roggeveld, +zijn pijp even omdraaiende: "je zoudt er, in dat geval, geen eer meê +inleggen, met teugen dien koopman te vechten: en ik beloof het je ook, +we hadden het nooit zooverre laten komen, in dat geval. Ik was maar +'ereis nieuwsgierig hoe hij zich houen zou; maar ik mot zeggen, hij was +niet bang ook, in dat geval!" en bij deze loftuiting voegde hij een +vleiend knikje.</p> + +<p>"Ei! ei!" zeide Andries, den waard schamper aanziende: "jij zelt ook +zooveel klanten krijgen as er op het spil van den bramtop kunnen staan, +as je 't zoo anleit; en een man, die, zoo als ik, een echt Gooierskind +ben en nog bovendien al de eilanden van de Westinjes zoo goed ken as jij +den weg naar je kelder, beletten wilt een klein, eerlijk vechtpartijtje +te hebben. 's Lands wijs, 's lands eer! zeg ik maar: en ik beloof je, +dat je mijn gezicht ook voor 't laatst ziet as het zoo mot gaan."</p> + +<p>Deze bedreiging deed mij in mij zelven lachen; want ik dacht, dat de +waard juist niet zeer gesteld moest zijn op een klant als Andries, wiens +uiterlijk geene zeer gevulde beurs verraadde. Ik bedroog mij echter, +althans naar hetgeen de kastelein volgen liet.</p> + +<p>"Kom! kom!" zeide hij, Andries gulhartig op den schouder tikkende: "zoo +motje nou ook niet spreken. Je weet, dat ik een eerlijke snijpartij al +zoo graag zie als een aêr; maar dan mot het over en weer goedwillig in +zijn werk gaan, zoodat Schout of Baljuw er niets in te zeggen heit. Je +weet ommers zelf best hoe 't gaat, as de eene partij niet wil vechten en +de aêre al; dan schuren naderhand allebei hun piek en de kastelein wordt +in de boete geslagen."</p> + +<p>"Ei wat! denk er niet meer over," riep Roggeveld Andries toe, die norsch +voor zich heen keek: "er zel nog wel gelegenheid kommen vandaag om te +toonen wat een kaerel je bent, in dat geval. Drink nou de quaestie af +met den koopman en laat het daarbij blijven, in dat geval."</p> + +<p>"Dat is niet kwaad gedacht," zeide ik, hopende op deze wijze de zaak 't +best te sussen: "geef dan een glaasje brandewijn, vrijster! en laat er +niet meer over de quaestie gesproken worden, <i>Zwik</i>!" zeide ik, mijn +mond aan het zoopje zettende, dat Mientje mij bracht en het daarna aan +Andries toestekende.</p> + +<p>"<i>Zwak</i>!" zeide deze, het glas ledigende: "en ik wensch je toe dat je +nooit meer in mijn vaarwater komen meugt."</p> + +<p>Ik zag eenigszins vreemd op bij dezen zonderlingen wensch: de toon, +waarop die werd uitgesproken, zoowel als de schuinsche blik waarmede hij +vergezeld ging, deed bij mij een onwillekeurigen schroom ontstaan, +waarover ik mij zelven verwonderde. Ik wilde nu heengaan; maar ik weet +niet welk een valsche schaamte mij beduidde van nog een oogenblik te +blijven, om niet door een overhaast vertrek de boeren in den waan te +brengen, dat ik mij uit vrees verwijderde. Ik bleef dus nog een poos bij +de toonbank draaien, en keek van tijd tot tijd naar buiten, waar de man +met den rooden mantel zich nog altijd bevond en thans met zijn voerman +praatte, die hem, naar het mij voorkwam, scheen te beduiden, dat het +paard opnieuw beslagen moest worden; althans, na eenige oogenblikken +werd het beest naar den smid aan de overzijde gebracht.</p> + +<p>"Is het waar," hoorde ik intusschen baas Roggeveld aan een zijner buren +vragen, "dat Aafje Jansz gisteravond op het Larensche veen is afgezet +eworden?"</p> + +<p>"Naakt uit'eschud, meugje wel zeggen," was het antwoord: "'t is veul, +zoo die schelmen heur een hemd an 't lijf hebben elaten. Zij waren met +er drieën, as ik hoor."</p> + +<div class="poem"><div class="stanza"> +<span class="i0">"'k Sou zoo garen om een roompje<br /></span> +<span class="i2">Met jou eens naar buiten gaan,<br /></span> +<span class="i0">Rusten onder 't lindeboompje;<br /></span> +<span class="i2">Dat je 't maar eens dorst bestaan."<br /></span> +</div></div> + +<p>zong Andries er tusschenbeide.</p> + +<p>"Ja nog erger," zeide een andere boer: "zij hebben de weuning van Klaas +Tymensz te nacht op'ebroken en zijn met al den bult gaan strijken."</p> + +<p>"'t Is de bende van Zwarten Piet," zeide een derde.</p> + +<p>"Ei wat!" bromde Andries tusschen de tanden, en terstond weêr +voortzingende:</p> + +<div class="poem"><div class="stanza"> +<span class="i2">"Margriet! maar ziet,<br /></span> +<span class="i2">Besjen is te kwaad,<br /></span> +<span class="i0">Als men eventjes bij jou staat,<br /></span> +<span class="i0">Maar ziet, besjen is te kwaad.<br /></span> +<span class="i0">Als men maar eens met jou praat."<br /></span> +</div></div> + +<p>"Jij, die van alle markten te huis bent en op zooveel zeeën gezwalkt +hebt," zeide de waard, Andries aanstootende! "jij hebt zeker Zwarten +Piet wel 'ekend ook?"</p> + +<p>"Wat bruit mijn jou Zwarte Piet," zeide Andries, een scheel gezicht +zettende: "och! 't is allemaal lanterluien, wat dat volk vertelt. Een +goeien vetten koopvaarder van zijn overtolligen ballast te ontlasten, +dat was werk voor Zwarten Piet: denk jij, dat een echte zeebonk as hij +zich zou ophouen met een oud wijf op den grooten weg te onttakelen?"</p> + +<p>"Wie weet?" zeide de waard: "tot een tijdverdrijfje ondershands."</p> + +<p>"Gekheid!" zeide Andries: en hij begon opnieuw zijn gezang.</p> + +<p>Ik weet niet, hoe het kwam; maar het scheen mij toe, als of hij daardoor +afleiding aan het gesprek wilde geven: en het was of een geheime stem +mij influisterde, dat, zoo die diefstallen al niet op rekening van +Zwarten Piet moesten geschoven worden, Andries althans daar meer van af +wist dan hij zeggen wilde.</p> + +<p>Het was echter niet meer dan een vermoeden; en daar ik begreep, nu lang +genoeg te zijn gebleven, wierp ik een gulden op de toonbank en verzocht +om geld terug.</p> + +<p>Terwijl Mientje nog bezig wat een dubbeltje uit haar tasch te halen, +trad de man met den rooden mantel de deur binnen en stapte, zonder +eenige notitie van iemand te nemen, naar de toonbank toe.</p> + +<p>"Vrijster!" zeide hij: "geef spoedig een paar sneden wittebrood en +boter. Wij moeten voort, zoodra ons paard beslagen is."</p> + +<p>Mientje zette zich dadelijk in postuur om aan het verzoek te voldoen: en +de onbekende bleef met de armen over elkander geslagen voor de toonbank +staan, zonder te bespeuren, dat hij het voorwerp der beschouwing was van +al de aanwezigen, maar vooral van mij, die nog altijd stond te wachten +op het geld, dat ik terug moest hebben.</p> + +<p>En in de daad, hij was wel geschikt om de opmerkzaamheid tot zich te +trekken: zijn gestalte was ongemeen hoog, zonder echter het onbevallige +te bezitten, hetwelk meestentijds eigen is aan uit hun kracht gegroeide +personen en hun het hoofd doet gebogen houden of den rug krommen. +In-tegendeel, de stand van den reiziger was vrij en ongedwongen en de +roode mantel zelf, die hem bijna geheel bedekte, was met een achteloozen +zwier omgeslagen, welke iets edels, iets schilderachtigs bijzette aan +elke houding, welke hij verkoos te nemen. Over de gelaatstrekken viel +het echter moeilijker eenig oordeel te vellen. Een slechts los +omgeknoopte das van zwarte zijde verborg de onderste helft van het +aangezicht, en de slappe rand van den hoed viel op het voorhoofd neder; +zoodat men weinig meer kon onderscheiden, dan den eenigszins +voorovergebogen neus en den zwaren peperen en zoutkleurigen knevel, die +de bovenlip overschaduwde.</p> + +<p>Simon was bij het binnentreden des vreemdelings nog dieper in zijn +hoekje teruggekropen, als had hem die reusachtige gedaante schrik +aangejaagd; maar, even als de vos, die in 't eerst voor den leeuw +vluchtte, doch langzamerhand aan zijn uitzicht begon te wennen, en +eindelijk gemeenzaam met hem werd, zoo scheen ook onze marskramer, na +gedurende een poosje den roodmantel te hebben aangegluurd, zijn schroom +te laten varen en vrijmoedigheid te verkrijgen: hij rees langzaam op, +en, den onbekende naderende, begon hij hem zijn koopwaren aan te bieden.</p> + +<p>"Dheursthekers!—messen!—scharen!—brillen!—photloodjes! khoop wat, +Meneer! gheen deit rijk, zoowaar God leeft." De vreemdeling vergenoegde +zich, den Jood met een langzaam hoofdschudden af te wijzen, zonder eenig +antwoord op zijn aanzoeken te geven.</p> + +<p>"Laat ik wat an jou verdienen," vervolgde Simon, hem bij den mantel +trekkende: "halmenakkies! snijfdoozen! Thraktaatjes hover de pholetiek +van den dag!—mooi om te leggen loopen lezen hover den weg. Of wilje +liever een khommediepoekkie?—of de leste woorden van Saco, met zijn +sententie er achter. Nha! hik zeg hummers gheen kwaad?..."</p> + +<p>"Hm!" bromde de vreemdeling en ontwrong, met een beweging van +verontwaardiging, zijn mantel aan de handen van den Jood, en te gelijk +het bord met broodjes, dat Mientje hem toereikte, aannemende, wendde hij +zich om, en ging weder naar de voordeur. Onderweg echter bedacht hij +zich, keerde terug, keek rond, als zocht hij iets, nam toen het mes van +Andries, (die, juist opgestaan zijnde, bezig was een pijp aan te steken +en de daad des onbekenden niet terstond bemerkte), sneed het eene +broodje in dunne reepjes en stapte toen de deur uit, gevolgd door Simon, +die niet afliet, hem zijn waren aan te prijzen. Andries ging weêr naar +zijn plaats en ontdekte terstond dat men aan zijn mes geraakt had. Ik +had inmiddels mijn geld terugontvangen, en, een nieuwen twist +voorziende, mij, na een goeden dag aan 't gezelschap te hebben +gewenscht, weder naar buiten begeven, toen de arme Simon plotseling naar +binnen en mij tegen 't lijf werd geworpen. Hij had, niet tevreden van +zijn prullen den vreemdeling aan te prijzen, ook in de kar willen +kijken, waarschijnlijk om te zien of hij daar ook een kooper zou vinden, +toen de reiziger hem op deze vrij onzachte wijze belette, zijn voornemen +ten uitvoer te brengen.</p> + +<p>"Hawaai! hawaai!" riep de arme drommel, zijne, over den grond +verstrooide kramerijen stuk voor stuk oprapende: "hik ben heen bedurven +man. Wat zhijn dat nou voor menieren? mag een heerlijke khoopman op 's +Eeren straten zoo be'andeld worden? Leelijke sthraatschender dhat je +bent met jen schavotkleerden mantel. Je ben men phortuur niet; maar +gheef me hen kleinen jonge bij me hen ik shla je tot greizelementen. +Mhag jij de menschen zoo molestheren?"</p> + +<p>Er waren eenige voorbijgangers en werklieden uit de buurt op het rumoer +komen aanloopen. Ik had de dienst, mij door Simon bewezen, nog niet +erkend, en naar hem toetredende, stopte ik hem een zesthalf in de hand.</p> + +<p>"Daar," zeide ik, "dankje voor uw waarschuwing van zoo even! Wacht! daar +liggen nog een paar messen! en hier een kam!"</p> + +<p>Dit zeggende raapte ik eenige van zijn koopwaren op, die onder de kar +geraakt waren, en stelde hem die ter hand, terwijl hij mij duizendmaal +"God loonje!" toewenschte. De vreemdeling bleef intusschen in een +onverschillige houding tegen de kar leunen en zijn snede brood opeten, +zonder zich over ons te bekommeren.</p> + +<p>Op dit oogenblik stoof Andries de deur uit, met zijn mes in de hoogte, +door den waard en al de boeren gevolgd.</p> + +<p>"Weêr en wind!" riep hij den vreemdeling toe: "jij zelt er zoo +gemakkelijk niet afkomen als dat loop-in-'t-lijntje daar. Wie heitje +gehieten van an men mes te komen?"</p> + +<p>"Hawaai! hawaai!" riep Simon, Andries met een smeekenden blik aanziende: +"elp mij toch theugen dien Filisthijn, dien langen schlingel dhaar, die +me eelemaal heit bedhurven."</p> + +<p>"Hoorje niet, dat je gepraaid wordt," vervolgde Andries tegen den +vreemdeling, die, zonder zich zijn woorden aan te trekken, onbeweeglijk +stil bleef staan: "wat hadje met men mes noodig?"</p> + +<p>De onbekende gaf geen antwoord; maar het ledige bord aannemende, dat de +persoon die in de kar gezeten was hem aanreikte, stak hij het den +kastelein toe en vroeg, wat hij schuldig was. Ik had mij intusschen +willen verwijderen; maar ik beken dat de nieuwsgierigheid, hoe dit alles +zou afloopen, mij ook terughield.</p> + +<p>"Geef dan voor den () antwoord, kaerel!" bulderde Andries, den +vreemdeling bij den mantel grijpende.</p> + +<p>"Hebt gij lust denzelfden weg op te gaan als die Jood daar?" vroeg deze: +"ik hinder niemand; maar niemand moet mij aanraken."</p> + +<p>"Hoor reis, ventje!" zeide Andries: "jij mot zooveel praats niet hebben: +al benje nog zoon lange spriet, ik heb er wel grooter als jou voor +derlui frontwerk getrommeld. Heb je lust? dan zal ik je een rood lintje +over je bakkes halen."</p> + +<p>De vreemdeling verwaardigde zich niet eenig antwoord te geven; maar, +zich tot zijn voerman wendende, die juist met het beslagen paard +terugkwam, riep hij hem toe, zich wat te haasten. Dit bevel werd door de +omstanders natuurlijk als een bewijs van vrees aangezien, en de waard, +niet ontevreden, van nu eens aan Andries zijn trek tot een messengevecht +te gunnen, wendde zich verheugd tot Roggeveld: "ziezoo!" zeide hij: "nou +zellen we toch nog een grapje hebben: en onze vriend Andries zal +trakteeren; want dat doet hij altijd roiaal, mot ik zeggen, as hij er +een troef heit 'egeven."</p> + +<p>"Ik 'eleuf het niet," zeide Roggeveld: "die lange spier is ook al niet +van 't echte soort en 't kon wel 'ebeuren dat hij zonder neus verder +most reizen, in dat geval!"</p> + +<p>"Wat () is dat?" hernam Andries tegen den onbekende, terwijl hij, de +beenen wijd uiteenzette, de linkerhand in de zijde bracht, en met de +rechterhand zijn mes op- en nederwierp: "ben ik je nou geen antwoord +waardig? En zou je zoo schoot gaan zonder te brassen? Neen mannetje! je +zelt me, zoo lang as je bent, op je knieën ekskuus motten vragen of—op +het mesje!"</p> + +<p>"Welnu! waar wacht gij op?" vroeg de man, wien de uitdaging gold, aan +den voerman, die met wijd opgespalkte oogen dit tooneel stond aan te +gapen: "Span in, en stoor u niet aan de praat van dien dronken lap +daar."</p> + +<p>"Dronke lap! ik dronken!" brulde Andries, wiens woede nu ten top was +gestegen: "wacht! ik zelje leeren!"—En terstond sprong hij op den +reiziger los, die juist bezig was, den voerman aan het inspannen te +helpen. Ik was op het punt van tusschen beiden te schieten, daar ik +vreesde dat de onbekende zou worden aangevallen op een oogenblik dat hij +niet op tegenweer bedacht was; maar Simon hield mij, onder een angstig +gefluister van: "hawaai! bhemoei er je niet meê! Wat zel 'et wezen?" bij +mijn rokslippen vast: en de vreemdeling toonde meer op zijn hoede te +zijn dan ik meende; want, zich eensklaps omkeerende, gaf hij den +twistzoekenden gast een stoot in de borst, dat deze achterover tuimelde, +en, naar zijn adem hijgende, op den grond bleef liggen.</p> + +<p>"De drommel! die kwam an!" zeide baas Roggeveld: "dat is ook geen kat om +zonder handschoenen aan te vatten."</p> + +<p>"Wel vriend Andries!" zeide de waard, hem weder op de been helpende: +"benje nou een zandruiter 'eworden?"</p> + +<p>"t Is () ongehoord!" vloekte Andries, met moeite opstaande: "en nou neem +ik jelui allen tot getuigen, of hij niet met mij vechten moet."</p> + +<p>"Vechten moet hij!" riepen de boeren: "er is geen bidden voor."</p> + +<p>"En ik neem u allen tot getuigen," zeide de vreemdeling, op een strengen +toon, "dat ik het niet ben, die aanleiding tot twist gegeven heb: en +dat, zoo de justitie deze zaak onderzoekt, zij eerder hen zal straffen, +die een vreedzamen reiziger aanranden of zulks gedoogen, dan hem die +zich verdedigt, wanneer hij aangevallen wordt."</p> + +<p>"Dat helpt allemaal niet!" riepen de boeren: "jij hebt zijn mes +an'eraakt en hum 'eslaogen: vechten motje."</p> + +<p>Ik zag, dat de zaak een slechte wending voor den reiziger begon te +nemen: ik weet niet welke goede geest mij nu op eens den zotten logen +ingaf, dien ik verzon om hem uit den brand te helpen.</p> + +<p>"Laten zij oppassen, wat zij doen," fluisterde ik Roggeveld, die naast +mij stond, in 't oor. "Ik bedrieg mij niet: het is Tsaar Peter! de Tsaar +van Rusland, weet gij?"</p> + +<p>"Wat je zeit!" zeide Roggeveld, den vreemdeling verbaasd aanziende: "wel +kijk is 't mogelijk! in dat geval!" en hij deelde zijnen buurman het +sprookje mede, dat nu van mond tot mond vloog.</p> + +<p>Het verdichtsel vond des te meer geloof, omdat de Tsaar, weinige jaren +geleden, insgelijks zonder gevolg en <i>incognito</i> naar Amsterdam gereisd +was, en dat de vreemdeling, door zijn hooge gestalte, zijn gebiedenden +toon, en zelfs door de geduchte wijze waarop hij van zich afgeslagen +had, niet kwalijk beantwoordde aan het denkbeeld, dat men zich van den +Russischen Vorst vormde. Kluchtig was het nu, den indruk gade te slaan, +welken de tijding, die ik had medegedeeld, op de aanwezigen maakte. Al +de mutsen en hoeden gingen een voor een af, en de boeren bleven als +beteuterd den vreemdeling aangapen. Vooral de waard was verlegen, en +zocht door menigvuldige buigingen en strijkaadjen het weder goed te +maken, dat hij bij den twist de zijde van Andries gekozen had. Andries +zelf, schoon het aan zijn gelaat te zien was, dat hij het vertelsel +betwijfelde, dorst echter den aanval niet hernieuwen, en bleef in het +midden van den kring als besluiteloos staan, de blikken met een norsche +uitdrukking nu eens op den gewaanden Tsaar, dan weder op de omstanders +wendende. Slechts twee personen waren er, die blijkbaar niets van de +zaak begrepen: de eene was Simon, die zich op eenigen afstand +teruggetrokken had en de plaats hebbende verandering met blikken van +verbazing beschouwde; want niemand gaf zich de moeite, hem eenige +opheldering te geven: de andere was de onbekende zelf, die, blijkbaar +verbaasd over de op eens zoo beleefde houding der boeren, al de +omstanders beurtelings in 't gezicht zag, totdat zijn oog eindelijk op +mij viel, en ongetwijfeld den glimlach waarnam, dien het welgelukken +mijner list bij mij verwekte. Ik begreep zijn vragenden blik, en +aanstonds, met den hoed in de hand hem naderende, maakte ik de beweging, +als of ik hem in het rijtuig helpen wilde, en fluisterde hem in 't oor: +"men houdt u hier voor den Tsaar; maak maar spoedig, dat gij verder +komt."</p> + +<p>"Ik dank u!" zeide hij, op de kar stappende: "rij nu maar voort, +koetsier!"</p> + +<p>De voerman liet het zich geen tweemaal zeggen, maar sprong op het krat +en lei de zweep over het paard, dat terstond, met meer vlugheid dan ik +het oordeelde te bezitten, zijn weg vervolgde.</p> + +<p>De gansche vergadering bleef het rijtuig eenige oogenblikken in stomme +verbazing naöogen: totdat de waard de stilte brak met den uitroep: "wel +wie heit zijn leven zoo iets 'ezien? Wie kon nou denken, dat die +Roodmantel de Tsaar zou wezen?"</p> + +<p>"De Tsaar!" riep Simon, weder toeschietende: "nha doch! 't is zooveel de +Tsaar, as dat hik Vader Abraham ben. Lhoop khijken! 'Eb ik den Tsaar +niet menigmalen ghezien, toen 'ij te Zerdam wherkte as een gemeene +krijer en den naam droeg van Phieterbhaas. Ze 'ebbe je dhan holik bheet +ge'ad, khastelein!"</p> + +<p>"Wat! hoe! was dat de Tsaar niet? Wie heeft dat dan verteld?" mompelden +de ontevredene omstanders: en aller oogen vestigden zich op mij, met een +uitdrukking van wrevel en toorn.</p> + +<p>"Is hij het, die jelui bedot heit?" vroeg Andries, op mij wijzende: +"jelui bent ook een hoop gekken, die je een barkas voor een brik laat +verkoopen!"</p> + +<p>"Kom! kom!" zeide ik, "Tsaar of niet, gijlieden moogt blij zijn, dat de +zaak geen verdere gevolgen heeft gehad; want die man zag er mij wel naar +uit, om het hooger op te zoeken, zoo men hem een haartje gedeerd had: en +ik twijfel er niet aan, of de Heeren van Eemland hadden het u duur doen +betalen.—Goeden morgen samen!"</p> + +<p>Met dezen groet begaf ik mij op weg, en haastte mij met groote schreden +het dorp te verlaten, en het dof en dreigend gemompel te ontgaan, dat +van verre achter mij klinken bleef: ik was echter niet bevreesd, dat men +mij vervolgen zoude; want ik had in Simon een trouwen bondgenoot +achtergelaten, die mij kende, en het hun, vleide ik mij, wel uit het +hoofd zoude praten, mij verder lastig te vallen.</p> + + +<div class="footnote"><p><a name="Footnote_1_1" id="Footnote_1_1"></a><a href="#FNanchor_1_1"><span class="label">[1]</span></a> <i>Arlequin Actionist</i>; <i>Quincampoix of de Windhandelaars</i>: +blijspelen van Langendyk.</p></div> + +<div class="footnote"><p><a name="Footnote_2_2" id="Footnote_2_2"></a><a href="#FNanchor_2_2"><span class="label">[2]</span></a> Men weet, dat studenten gewoon zijn een kurketrekker met +dien naam te bestempelen.</p></div> + +<hr style='width: 45%;' /> + + +<h3><a name="chap3" id="chap3"></a>DERDE HOOFDSTUK.</h3> + +<h4>WAARIN WORDT BEWEZEN, HOE GEVAARLIJK HET IS ZONDER PARAPLUIE UIT TE +GAAN, EN DE BESCHRIJVING GEVONDEN VAN EEN MOOI MEISJE EN EEN MOOIEN +KOEPEL.</h4> + + +<p class="p-one">Naauwlijks was ik buiten Zoest gekomen, of ik zag de huifkar een goed +eindweegs voor mij uit, doch nu weder stapvoets door het zware zand +gaande. Ik gevoelde geene roeping om haar in te halen, maar bleef, met +denzelfden rustigen stap, dien ik tot nog toe gehouden had, mijn weg +vervolgen, en wel niet langs de gewone heirbaan van Amersfoort op +Naarden, door de Hilversumsche heide, maar oostelijker afhoudende met +het voornemen, over Eemnes te gaan, als welke weg wel wat om was, maar +daar-en-tegen meer belommerd en minder eenzaam.</p> + +<p>Niets merkwaardigs gebeurde mij gedurende het begin mijner hernieuwde +wandeling; maar toen ik het Princelijke lusthuis Zoestdijk ongeveer een +half uur achter den rug had, begon ik wederom uit te zien naar een +herberg; niet omdat ik eenige vermoeidheid of behoefte aan spijs of +drank gevoelde, maar omdat de staat der luchtgesteldheid mij hoe langer +hoe meer vrees deed koesteren voor het op handen zijn van een fiksche +regenbui, die ik oordeelde dat na de lange droogte met dubbel geweld +zoude neêrkomen. De zon, die, sedert eenigen tijd, nu en dan door een +voorbijdrijvend wolkje was beneveld geworden, had zich eindelijk geheel +verscholen achter een driedubbel gordijn van grijze en witte en zwarte +wolken, die, tegen den wind opkomende, haar talrijke ronde koppen als +veelhoofdige reuzen verhieven en over elkander schoven als opeengekruide +ijsschotsen. Geen vogeltje deed zich hooren uit de hooge dennen, die aan +de eene zijde van den landweg haar graauwe kruinen verhieven, noch in +het eiken hakhout, dat aan den overkant groeide; daar-en-tegen zag ik, +aan een bruggetje komende, hoe, beneden mij, de zwaluwen onverpoosd en +met druipende vlerken heen en weder snorden over de oppervlakte der +daaronder vloeiende beek, en boven mij hoorde ik nog altijd het +krijschen der rondzwierende meeuwen. Ik verhaastte mijn tred en zag +rechts of links uit naar een bekwame schuilplaats tegen den stortregen. +Dan, ofschoon ik nu eens tegen de helling der onbebouwde heide een open +schaapskooi gewaarwerd, dan weder een arbeiderswoning of pachtershoeve +aan het einde der dwarslanen, welke het bosch doorsneden, ik bleef mijn +weg voortzetten, ongezind, even als de meeste lieden in mijn geval +zouden zijn, mij op te houden en ergens in te gaan voor en aleer de nood +werkelijk daar ware; want ik dacht boven alles, veld te moeten winnen, +zoolang zulks nog zonder hindernis geschieden kon, vooral daar ik altijd +op de mogelijkheid hopen bleef, dat de bui, als zij meer doen, zeewaart +trekken zou en zich niet op mijn hoofd, maar in de wateren van de +Zuiderzee ontlasten zou.</p> + +<p>Maar deze hoop werd weldra verijdeld. Een onstuimige wervelwind, die op +eenmaal uit de diepte van het bosch scheen los te breken, verving de +doodsche stilte, die tot nog toe in de natuur had geheerscht, zweepte de +dorre bladeren over den landweg heen, waar zij in onophoudelijke +wielingen ronddraaiden, bracht fluitend en gonzend elke twijg van het +kreupelbosch in beweging, deed de kruinen van het geboomte zich naar +alle richtingen wenden en overal stuivende zandwolken opstijgen. Te +gelijker tijd scheen een schitterende bliksemstraal, die onmiddellijk +door het ratelen des donders gevolgd werd, het sein te geven dat de +strijd der elementen, en wel vlak boven mijn hoofd, een aanvang had +genomen. Naauwlijks was ik tien schreden verder gegaan, of de wolken +ontlastten zich in dikke regendroppelen, met zware hagelsteenen +doormengd. De duisternis bedekte het aardrijk, bij wijlen vervangen door +de schrikverwekkende verlichting van het weêrlicht: groote plassen, +waarin de nederstortende regen blinkende waterbellen vormde, en witte +hoopen hagelsteenen vulden in een oogenblik de rijsporen en andere +oneffenheden van den weg, en maakten mij het voortgaan hoe langer hoe +moeilijker. Ik had, zoodra de bui begon, mijn haastigen stap in een +vluggen draf veranderd, om de eerste schuilplaats de beste te bereiken, +en zooveel ik kon zorg gedragen de droge plekken uit te kippen, om er +mijn voet op te zetten; maar weldra was mij dit niet langer mogelijk; +want de gansche weg werd week als pap: en toen eenmaal mijn schoenen +doornat waren, draafde en klotste ik door dik en dun, door plassen en +modder heen; alle andere gedachten latende varen, buiten die van vooruit +te komen, en op mij zelven vloekende, dat ik van geene der gelegenheden, +welke zich vroeger hadden aangeboden, had gelieven gebruik te maken, om +de bui voor haar aanvang te vermijden; want juist nu zag ik niets, dat +naar huis of schuur geleek, ja zelfs geen ezelsstal, (waar ik van +oordeel was, dat mijn dwaasheid mij wel een plaats in had doen +verdienen): ja, ik begon te gelooven, dat de orkaan, die om mij heen +loeide, alle mogelijke gebouwen van de aarde had weggerukt, toen ik, bij +het omslaan van een hoek, dien de landweg maakte, eindelijk een verblijf +gewaarwerd, waar binnen ik, althans eenige, zoo geen volkomene, +schuilplaats hoopte te vinden.</p> + +<p>De landweg namelijk slingerde, ter plaatse waar ik mij nu bevond, door +een aanzienlijk landgoed heen, waarvan mij echter de regen niet toeliet +op dat oogenblik al de schoonheden op te merken. Ter rechterzijde +verhief zich een statig beukenbosch, welks breede en diepe lanen zoovele +prachtige gothische gewelven schenen, waarvan de hooge, rechte en +blinkende stammen de kolommen,—de dikke zuigers, van weerszijden +opspruitende en zich aan den top vereenigende, de bogen en +schoorbalken—en de met loof bedekte kruinen het dak uitmaakten. Aan de +overzijde bevond zich een fraaie lusthof, naar den nieuwsten Franschen +smaak aangelegd, met sterre-bosschen, geschoren lanen en slingerende +<i>berceaux</i>, met beeld- en grotwerk, bloemtuin en diergaarde, vijvers en +fonteinen, zonnewijzers en koepeltjes. Een groot en sierlijk hek van +gegoten ijzer, op een kwistige wijze met krullen en strikken begiftigd, +en hangende tusschen twee zeshoekige pilasters, waarboven marmeren vazen +prijkten, geleidde tot de oprijlaan: deze was als bemuurd tusschen twee +geschoren beukenhagen van een reusachtige hoogte, en over haar geheele +lengte belegd met twee evenwijdige, glad afgemaaide en gerolde +grasstrooken, waartusschen de rijweg liep, en langs welken aan +weerskanten de met lekzand bedekte voetpaden liepen, van afstand tot +afstand met zonnebloemen en stokrozen beplant. Aan het einde dezer laan, +welke volkomen recht doorliep, lag een steenen brug, wier leuningen met +beelden voorzien waren: en daarachter de Ridderhofstad zelve: een ruim +en deftig gebouw, met een vrij hooge torenspits boven den ingang, en +twee vooruitspringende vleugels, wier beide gevels trapsgewijze opliepen +en met bloemplanten begroeid waren;—terwijl het plein voor het huis nog +bovendien tusschen twee mindere gebouwen besloten was, tot stalling en +tuinmanswoning strekkende. Men beseft duidelijk, dat ik op dien tijd +alles zoo nauwkeurig niet opnam, en dat het slechts een latere +bekendheid met deze lustplaats is, welke mij in staat stelt daarvan deze +beschrijving te geven: met dat al, ofschoon de regen en de spoed dien ik +maakte mij niet vergunden alles aandachtig te beschouwen, een vluchtige +blik was genoeg, om mij de voordeeligste gedachte te doen opvatten van +den rijkdom en van den goeden smaak des eigenaars of bewoners dezer +hofstede. Vooral merkte ik in dat zelfde snelle oogenblik met genoegen +op, dat hij een minnaar van bloemen wezen moest (een smaak, die mij +altijd eigen was); want ik zag heerlijke oranjeboomen in menigte op het +plein, en de trappen van de dubbele stoep schenen mij (zoover de afstand +mij toeliet zulks te zien) met uitheemsche bloemgewassen in fraaie vazen +voorzien te zijn.</p> + +<p>Het was echter niet in het heerenhuis, dat ik, arme wandelaar, een +schuilplaats hoopte te vinden. Mijn uiterlijke tooi, vooral nu ik +doornat en druipende was, maakte mij ongeschikt om mij in zulk een +aanzienlijk verblijf te vertoonen; maar bovendien stond dat gebouw nog +te ver van mij af en zag ik naderbij een gelegenheid, waarvan ik mij +vleide ongestoord en onverhinderd gebruik te mogen maken. Het hek (ik +heb nog vergeten te zeggen dat het in gouden letteren den naam van +GULDENHOF voerde) was open, en kort daarbij stond, half rustende in de +moddersloot, die de plaats van den weg afscheidde, een achtkante koepel +van witten steen. Ziedaar alles wat ik er toen van zag; ik kan er echter +te dezer gelegenheid bijvoegen, dat het een sierlijk gebouw was, met +vier breede en vier smallere zijden: drie van de eerstgenoemde waren met +kruisramen voorzien (want men kende toen nog bijna geene andere), die +het uitzicht op den landweg hadden: de vierde, meest binnenwaarts +geplaatste zijde bevatte den ingang, waartoe men door een prachtige +stoep met marmeren trappen en leuningen geraakte. Niet slechts waren +deur en vensters door pilasters en loofwerk omsloten, maar ook prijkten +de smallere zijden met vakken van groen marmer, waarop in wit <i>bas +relief</i> de gewone kenteekenen van handel, zeevaart, jacht en schoone +kunsten prijkten, als moest daarmede te kennen gegeven worden, dat de +eigenaar, zijn geld in het eerstgemelde vak gewonnen hebbende, het +tweede voorstond, het derde uit liefhebberij beoefende en het vierde +beschermde. Onder de ramen bevonden zich kleine ronde vensters met +ijzeren dwarsbouten, om licht en lucht in den kelder te geven. Het dak +was rond en met lood belegd en eindigde in een sport van gedraaiden +kogel, van boven met een vergulden bol versierd.</p> + +<p>Deze verblijfplaats nu lachte mij aan. Met drift snelde ik het hek +binnen, geene andere vrees koesterende, dan die van den koepel gesloten +te vinden; maar ook in dat geval meende ik tegen de deur post te vatten +en onder de vooruitspringende lijst eenige beschutting te vinden. Ik +werd echter niet teleurgesteld; want nauwelijks, was ik de marmeren +trappen genaderd, of ik zag, dat de deur half openstond: en, zonder mij +te bedenken, liep ik, na alvorens, om den vloer van het gebouw niet te +bezoedelen, mijn beslikte schoenen op den ijzeren krabber te hebben +afgeschrapt, de stoep op, trad ruggelings binnen en veegde nogmaals mijn +voeten af op de net gevlochten matten, die zoo buiten als binnen de deur +lagen. Nauwelijks had ik deze bezigheid verricht en mijn hoed afgenomen, +waarvan de slappe randen, die een tijdlang mijn schouders beschut +hadden, nu geheel doorweekt waren, of ik wendde mij om en zag, hetgeen +ik in het eerste oogenblik niet had opgemerkt... dat ik namelijk niet +alleen was.</p> + +<p>Op eene der diep inspringende vensterbanken en half achter de sponning +verscholen, was een jonge juffer gezeten, die, blijkens het boek dat zij +in de hand hield, met lezen bezig was, toen haar mijn onverwachte +verschijning daarin stoorde. De eerste blik, dien ik op haar sloeg, deed +mij zien dat zij een wit morgengewaad droeg, hetwelk een bevalligen +zwier bijzette aan haar slanke gestalte: de tweede, dat zij een +allerliefst gezichtje had: en de derde, dat zij, geheel niet gesticht +scheen over mijn vrijpostig binnentreden, en ik mij haasten moest daar +grondige redenen van verschooning voor in te brengen, of mij ten +spoedigste te verwijderen.</p> + +<p>Ik deed echter in den beginne noch het een noch het ander; want ik was +van verrassing niet in staat een woord te spreken: ik zag dat zij ook +onthutst was: het geraas der buien had haar waarschijnlijk belet, mij te +hooren aankomen: bovendien zat zij met den rug naar de deur gekeerd en +had mij dus niet opgemerkt, dan voordat ik reeds binnengetreden was en +mijn hoed op den grond geworpen had, om de fraaie stoelen van rood hout +met gevlochten zittingen en zijden kussens niet vuil te maken. Zij +herstelde zich echter terstond van haar plotselingen schrik, zoodra zij +mij met een vluchtigen blik had verwaardigd: misschien ontdekte zij in +mij 't een of 't ander, 't geen haar, in weerwil van mijn ongunstig +uiterlijke, deed oordeelen, dat ik tot den fatsoenlijken stand behoorde: +in allen gevalle behoefde zij geene groote mate van verbeeldingskracht +te bezitten om de aanleidende oorzaak mijner verschijning te bevatten.</p> + +<p>En hier ondervond ik, hoeverre de jonge lieden van ons geslacht bij +zoodanige ontmoetingen achterlijk zijn bij die eener zwakkere kunne; 't +geen voorzeker daaruit voortspruit, dat de vrouwen een vlugger vernuft +bezitten en spoediger haar tegenwoordigheid van geest hervinden dan wij. +Immers, zoo een van ons beiden een allerzotst figuur maakte, dan zeker +was ik het. Blozende en als op de plaats vastgenageld bleef ik +standhouden achter eene, tusschen ons beiden in staande, tafel van +ongemeene grootte, doch uit slechts ééne plank vervaardigd, en waarop +een werkmand, een tuinhoed en een paar handschoenen lagen, en stamelde +ik ettelijke onsamenhangende woorden van verontschuldiging, over het +slechte weer, over mijn leedwezen van de Juffer gestoord te hebben enz., +waarna ik, al achteruitschuivende, mijn hoed wederom opraapte en te +kennen gaf, dat ik door een onmiddellijk vertrek mijn onbescheidenheid +zoude verbeteren.</p> + +<p>"O! 't is niets, Mijnheer!" zeide zij, met een vrij stijve hoofdbuiging: +"gij hindert mij niet en het is waarlijk zulk een geweldige bui, dat men +alle plichtplegingen wel mag ter zijde stellen."</p> + +<p>Ik maakte een diepe, vrij onhandige buiging: waarschijnlijk bracht mijn +zotte houding haar in een goede luim; want haar gelaat klaarde op, en +zij vervolgde met een vriendelijken glimlach:</p> + +<p>"Ik heb eigenlijk niets over dezen koepel te zeggen; maar mijn oom zal +het mij niet ten kwade duiden, zoo ik voor een oogenblik in zijne +rechten trede en u een schuilplaats vergunne."</p> + +<p>Ik had langzamerhand moed gevat, en bij deze minzame toespraak was mijn +beschroomdheid geheel geweken. "In waarheid," zeide ik, "het weer is zoo +boos, dat ik niet aarzel om van uwe beleefdheid gebruik te maken, al +mocht het onbescheiden geacht worden." Dit zeggende maakte ik weder een +buiging, min gedwongen dan de vorige, leide hoed, stok en pakje bijeen +en bleef op denzelfden eerbiedigen afstand achter de tafel staan.</p> + +<p>De jonge juffer zag mij nogmaals terloops aan, vroeg mij of ik niet +wilde zitten, nam haar boek weder op en ging stil met lezen voort, +zonder zich verder met mij te bemoeien. Ik bleef eenige oogenblikken +weifelen, als wachtte ik een herhaling van haar aanbod; maar toen deze +niet kwam, zeide ik, dat ik vreesde door mijn vochtig gewaad de fraaie +meubelen te zullen bederven. Ik bekwam geen antwoord op deze aanmerking; +waarop ik, een weinig geraakt, het kussen van een der stoelen nam en op +tafel leide en mij op de naakte zitting plaatste. Zoo zaten wij nu een +tijdlang, gedurende welken mij de oogenblikken uren toeschenen: en +waarin ik mijn toestand, dien anderen hoogst benijdbaar zouden geacht +hebben, hoe langer hoe lastiger begon te vinden. Ik had, wel is waar, +mij aangenaam kunnen bezig houden met de beschouwing van het +fijngevormde neusje, de aardig gekuilde koontjes en rozeroode lipjes, +die het bevallige aangezichtje mijner nieuwe halvekennis +versierden;—maar ik begreep dat betamelijkheid mij verbood, haar zoo +gedurig aan te staren. Ik zocht dus mijn troost met nu en dan eens naar +buiten te zien, of de regen ook ophield, iets waarop althans voor 't +oogenblik, geen uitzicht scheen,—en met de binnenzijde van het +zomerhuis te beschouwen. Ik kon niet nalaten, hierbij den goeden smaak +des bouwmeesters te prijzen, die, zoo hij aan de buitenzijde misschien +wat al te kwistig met versierselen en krullen was te werk gegaan, van +binnen een edele eenvoudigheid tot leidsvrouw scheen gekozen te hebben. +De wanden en het gewelf waren wit gepleisterd: maar de kroonlijst, +zoowel als de pilasters, waar zij op rustte, bootsten zoo natuurlijk het +roode marmer na, dat men die moest voelen om zich te overtuigen dat zij +slechts uit hout vervaardigd waren. De vier vakken, die zich tusschen de +deuren en de vensters bevonden, schenen elk tot een bijzonder gebruik +bestemd, hetwelk werd aangeduid door vierregelige opschriften, in gouden +letteren daarop gesteld. Het eene vak was opengeschoven en bevatte een +verzameling van nette boeken, naar den laatsten smaak ingebonden. Met +behulp van een weinigje verbeeldingskracht giste ik nu, dat het vak +daartegenover met glazen en kopjes zou gevuld zijn; dat het derde een +fontein verborg, en men in het vierde</p> + +<div class="poem"><div class="stanza"> +<span class="i0"><i>een verholen trap, die uitquam in een kelder</i>,</span> +</div></div> + +<p>zoude vinden. Wat den vloer betreft, deze was geheel samengesteld uit +marmersteenen van onderscheidene kleur, zoodanig ingericht, dat zij een +groote ster binnen drie breede randen voorstelden;—echter waren alleen +de uiterste punten dier ster zichtbaar, daar het midden door een groote +Moskovische mat bedekt was, waar de tafel op stond, en waar ik mijn +voeten over uitstrekte, ten einde zoo weinig mogelijk de blijken mijner +aanwezigheid op de gladde steenen achter te laten.</p> + +<p>Ik had dit alles nu eenige reizen en tot verzadiging toe bezichtigd en +inmiddels, wanneer ik een zijdelingschen blik op mijn schoone gastvrouw +sloeg, bemerkt, dat zij nu en dan van haar boek opzag, om naar het weer +te kijken; welke beweging ik niet kon nalaten, toe te schrijven aan haar +verlangen naar mijn vertrek. Mijn toestand werd mij nu zoo +onverdraaglijk, dat ik oprees. Den blik naar buiten slaande, zeide ik op +een toon, die in weerspraak was met mijn woorden:</p> + +<p>"Ik geloof, dat de bui nu wat begint te bedaren: en dat ik best zal doen +met u onder dankbetuiging te verlaten."</p> + +<p>"Ik zou nu maar wachten tot het opgehouden had met regenen," zeide zij, +haar heldere blauwe oogen eerst eventjes op mij en toen zeer lang op de +zwarte wolken gevestigd houdende: "het is waarlijk nog geen wandelweer."</p> + +<p>En een nog geweldiger kletteren van den stortregen tegen de ruiten +bevestigde de waarheid van haar woorden.</p> + +<p>"Mejuffrouw is al te goed," hernam ik: "er zou mij anders minder aan +gelegen liggen; maar ik had gehoopt heden nog voor 't poortsluiten +binnen Naarden te zijn, en ik zal frisch moeten aanstappen om mijn +oogmerk te bereiken."</p> + +<p>Mijn schoone gaf geen antwoord op deze aanmerking: ik gevoelde, dat zij +alle aanleiding tot een onderhoud wilde vermijden, met iemand die haar +geheel onbekend was.</p> + +<p>"'t Is noodweer!" vervolgde ik, eenigszins geraakt, en haar aan 't +praten wenschende te krijgen: "het koren dat te veld staat zal er zeker +vrij wat door lijden."</p> + +<p>Het koren was zeker geen onderwerp, dat de Juffer toescheen gelukkig +gekozen te zijn: althans zij bewaarde het stilzwijgen.</p> + +<p>"Ik beklaag de arme visschers, die zich op de Zuiderzee bevinden," zeide +ik, in den waan, dat, zoo het minste gevoel haar boezem bewoonde, zij +mijn aanmerking niet onbeantwoord laten kon; maar jawel! zij beet op de +lippen en keek in haar boek.</p> + +<p>"Dit schijnt eene fraaie hofstede te zijn: ik heb zelden, zelfs +buitenslands, schooner boomen gezien dan die beuken in het overstuk."</p> + +<p>Er was wederom geen antwoord.</p> + +<p>"Voor den drommel!" dacht ik: "is het preutschheid, trotschheid of +domheid, dat zij mij niet te woord wil staan?" Ik kon het haar echter, +bij nader inzien, niet erg kwalijk nemen, dat zij, een steedsche, +misschien wel een hoofsche juffer, in geen gemeenzaam onderhoud verkoos +te treden met iemand, die er uitzag als een landlooper. Ik wilde echter +weten waar ik mij aan houden moest, en ontdekken of een lief gezichtje +de eenige gift was, die zij van de natuur ontvangen had, en of onwil dan +wel ongeschiktheid tot spreken haar tong boeide. Ik besloot dus een +duidelijk vraagteeken achter mijn volgende woorden te plaatsen:</p> + +<p>"Mag ik vragen," zeide ik, "of dit goed niet toebehoort aan den Heer +Blaek van Amsterdam? Ik meen wel gehoord te hebben, dat hij in deze +omstreken een fraaie hofstede bezat."</p> + +<p>"Ja, Mijnheer! de Heer Blaek is mijn oom," was het antwoord, waarvan de +koele toon mij niet afschrikte; want ik bevond mij nu op een vast +terrein, waarvan ik mijn aanval kon beginnen, zonder vrees van +teruggedreven te worden.</p> + +<p>"Dat is mij bijzonder aangenaam," zeide ik: "ik herinner mij niet den +Heer Blaek ooit gezien te hebben."</p> + +<p>Hier zweeg ik bot stil: en zij keek mij eenigszins verwonderd aan, als +wilde zij te kennen geven, dat zij niets van mijn gezegde begreep, maar +dat het haar voorts ten eenenmale onverschillig was of ik haar oom al +dan niet kende. Nu vervolgde ik:</p> + +<p>"Maar den broeder van den Heer Blaek heb ik voor vele jaren wel eens ten +huize mijns vaders ontmoet... Hendrik Blaek, zoo ik mij wel herinner."</p> + +<p>"Hij was mijn vader," zeide de jonge Juffer, terwijl haar gelaat opeens +een meer vriendelijke en tevens weemoedige stemming bekwam: "ik heb voor +twaalf jaren reeds het ongeluk gehad hem te verliezen."</p> + +<p>"Het is waar," zeide ik: "ik spreek van den tijd, toen ik nog een knaap +was: de Heer Blaek kwam somtijds bij mijn vader: beiden hadden toen +betrekkingen bij de Oost-Indische Compagnie.... Mijn vader is thans +Hoofdschout te Amsterdam."</p> + +<p>"De Heer Huyck uw vader!" zeide Mejuffrouw Blaek, op een uiterst +minzamen toon, haar boek sluitende: "o! ik ken hem zeer goed; en vooral +uw moeder en uw zuster: voor veertien dagen heb ik ze nog allen +gesproken en ik hoop ze eerstdaags weer te zien, daar wij morgen naar +Amsterdam vertrekken."</p> + +<p>"En zij waren wèl, hoop ik?... indien ik zoo vrij mag zijn daarnaar te +vernemen?"</p> + +<p>"O! zeer wel!" antwoordde zij, haar boek op de vensterbank leggende en +geheel ongedwongen: "en zij waren zeer verlangende u weer te zien. UEd. +wordt met ongeduld en smart verwacht, dat kan ik u beloven."</p> + +<p>"Nu! het verlangen is wederkeerig," zeide ik: "het doet mij +ondertusschen recht veel genoegen goede tijdingen van hen te hooren en +vooral uit zulk een beminnelijken mond."</p> + +<p>Mejuffrouw Blaek kreeg een kleur en zweeg. Ik begon terstond uit een +anderen toon, uit vrees, dat zij het gesprek niet zou willen vervolgen.</p> + +<p>"En is waarlijk mijn lieve moeder zoo wèl als UEd. zegt? Volgens de +laatste berichten, die ik van haar ontving, had die lastige kwaal, de +hoofdpijn, haar weer gekweld."</p> + +<p>"Zij scheen nu volkomen gezond, de zachte, lieve vrouw," zeide +Mejuffrouw Blaek: "ik weet echter, dat de schijn ten haren opzichte +niets bewijst; want zij klaagt nooit, en is altijd even lijdzaam en +geduldig; maar uw zuster Suzanna heeft mij verzekerd, dat zij in lang +zoo wel niet geweest was."</p> + +<p>"En hoe maakt Santje het? Ik begrijp waarlijk niet, hoe zij het zoolang +heeft kunnen uithouden zonder mij; want toen ik nog in huis was, leefde +zij slechts half, wanneer zij mij niet driemalen in 't uur de les kon +lezen."</p> + +<p>"Dan denk ik, dat er na uw lange afwezigheid al heel wat voor u in 't +zout is gelegd," zeide Mejuffrouw Blaek, lachende: "nu, gij zult het +toch van Santje wel willen hooren?—waar zijn de oudste zusters voor, +zoo niet om haar broeders wat in toom te houden?...—ofschoon ik vrees, +dat gij nu haar plak wel ontwassen zult wezen."</p> + +<p>"Ontwassen! daar twijfel ik aan: zij zal mij zoo lang bruien, tot zij +een man heeft, om dien te regeeren.... <i>Apropos</i>, weet UEd. ook of er +zich al één voor haar heeft opgedaan?"</p> + +<p>"Zoo ik haar vertrouweling ware," zeide mijn nieuwe kennis met een +fijnen glimlach, "zoude ik mij wel wachten, u iets te zeggen van hetgeen +ik weet:—en in allen gevalle wil ik haar van het genoegen niet +versteken om zelve u dienaangaande de noodige mededeelingen te doen."</p> + +<p>"O hemel!" hernam ik, "dan zal ik niets vernemen, voor en aleer de +voorzanger in de Oude Kerk, met zijn neusstem, aan de gansche gemeente +verkondigt, dat er trouwbeloften bestaan, tusschen den Heer N.N. en +Mejuffrouw Suzanna Aletta Huyck."</p> + +<p>"Ik vlei mij, dat zij wel wat vertrouwelijker met u zal wezen. Ten +minste, zoo ik oordeelen moet naar den toon, waarop zij altijd over u +sprak, mag ik besluiten dat zij niet weinig van u houdt."</p> + +<p>"Zij heeft u dus over mij gesproken," zeide ik met levendigheid: "dat +verheugt mij recht; want dan ben ik u niet geheel onbekend."</p> + +<p>"UEd. schijnt derhalve te gelooven, dat zij u in uwe afwezigheid niet +benadeeld heeft," zeide Mejuffrouw Blaek: "en dat gij meer verplichting +aan haar hebt, dan men uit uwe woorden van zooeven zoude opgemaakt +hebben."</p> + +<p>"Wel, daarvan ben ik overtuigd," zeide ik: "verre van mij, zal zij niets +dan goeds van mij zeggen;—maar wee mij, wanneer ik weer voor haar oogen +verschijn."</p> + +<p>"Dat is de ware vriendschap," zeide Mejuffrouw Blaek: "iemand zijn +fouten in 't aangezicht te zeggen en achter zijn rug hem te +prijzen:—maar wees slechts niet te hoovaardig. Zij wist uw brieven soms +op zulk een kluchtige wijze te ontleden en met aanmerkingen te +versieren, dat gij er meer dan eens deerlijk afkwaamt."</p> + +<p>"Hoe!" herhaalde ik, terwijl ik een gemengd gevoel van blijdschap en +spijt ondervond: "zij heeft u mijn brieven laten lezen?"</p> + +<p>"Immers uittreksels daarvan ... beschrijvingen van landen en steden, +zeden en gewoonten, en uw aanmerkingen daarover: ik kan niet ontkennen, +dat zij mij dikwijls vermaakt hebben."</p> + +<p>"Helaas!" riep ik uit, een bedrukten toon aanwendende: "vermaakt! +wellicht ten koste van den armen schrijver, die zich na de +vermoeienissen van den dag uitsloofde om met vakerige oogen en een +slaperig brein aan de schrijftafel te gaan en ter liefde zijner familie +halve nachten doorbracht met papier te bekladden, terwijl hij veel +liever op zijn bed had liggen droomen.—Nu voorwaar! nu zal ik toch ook +op mijn beurt eens klagen over een misbruik van vertrouwen."</p> + +<p>"Ik dank u voor de beleefdheid," zeide Mejuffrouw Blaek: "UEd. denkt +dus, dat het vertrouwen slecht geplaatst was."</p> + +<p>Ik stond een oogenblik verzet en voelde dat ik rood werd: ik herstelde +mij echter, toen ik bespeurde dat Mejuffrouw Blaek, misschien +oordeelende dat zij te vrij gesproken had, insgelijks een kleur kreeg: +en ik ging dus schertsende voort:</p> + +<p>"Het was verre van mijn bedoeling u een slecht compliment te maken: +integendeel! daar ik niet geloof, dat Santje met mijn brieven rondloopt, +beschouw ik die mededeeling daarvan aan u als een blijk dat gij beiden +zeer nauw verbonden zijt: en dewijl de vrienden onzer vrienden ook de +onzen zijn...."</p> + +<p>"Dat spreekwoord gaat niet door," zeide Mejuffrouw Blaek, droog weg:—en +als willende zij mij te kennen geven, dat zij niet van plichtplegingen +hield, vroeg zij mij op een kouden toon of ik ook wist, hoe laat het +ware.</p> + +<p>"Dat zou ik u moeilijk kunnen zeggen," antwoordde ik: "want mijn uurwerk +heeft mij de poets gespeeld van stil te gaan staan. Naar mijn gissing +moet het echter niet verre van halféén zijn."</p> + +<p>"Reeds zoo laat! dan vrees ik, dat zij mij reeds door de geheele plaats +zoeken; want ik had al lang te huis moeten zijn. Het is etenstijd en ik +ben nog niet aangekleed."</p> + +<p>"Wilt gij, dat ik naar uw huis ga, en om een regenscherm voor u vrage?"</p> + +<p>"Wel neen," zeide zij lachende: "dit is de meening niet: gij zit hier +droog; waarom zoudt gij u nogmaals aan de bui blootstellen?"</p> + +<p>"Indien dit uw eenige reden is," zeide ik, "snel ik er dadelijk heen. Ik +ben toch reeds doornat, en, buitendien, zou men niet desnoods door een +water loopen, om u van dienst te zijn."</p> + +<p>"Neen! neen! ik dank u," zeide zij, eenigszins ongeduldig; "er zal +straks wel iemand komen, om mij te halen ... of liever ... zoodra de bui +bedaart, gaan wij beiden elk zijn weg."</p> + +<p>Wij zwegen een oogenblik, gedurende hetwelk ik aan de deur post vatte, +gereed om naar het heerenhuis te snellen, zoodra zij, mij daar verlof +toe gaf. Ondertusschen kon ik in haar oogen lezen, dat zij mij nog iets +wilde zeggen, doch aarzelde het uit te brengen. Eindelijk scheen zij +haar beschroomdheid overwonnen te hebben, en vervolgde, voor zich +ziende:</p> + +<p>"Hoor eens, Mijnheer Huyck! ik heb waarlijk liever, dat UEd. niet gaat. +UEd. is de broeder mijner vriendin! ik kan het u dus wel zeggen ... ik +ben bang dat mijn oom misschien kwalijk zou nemen dat...."</p> + +<p>"Dat een wensch, door u geuit, dadelijk vervuld wordt, zoo ras hij +gehoord is?" viel ik in de rede.</p> + +<p>"Luister!" hernam zij, terwijl zij dreigend den vinger ophief: "ik moet +u waarschuwen, laat alle complimenten varen, of ik zwijg bot-stil, daar +ik u toch niet ontloopen kan."</p> + +<p>"Op mijn woord," hernam ik met vroolijkheid: "ik kan niet gelooven, dat +UEd. de nederigheid zoover zoudt drijven, om elk vriendelijk woord, dat +u gezegd wordt, dadelijk voor een plichtpleging en niets meer te houden. +Indien UEd. uitdrukkingen, welke niets dan waarheid behelzen, als +vleierij wilt opnemen, zult gij mij dwingen anders te spreken als ik +denk."</p> + +<p>"Hoe langer hoe mooier!" zeide zij: "in welk van de door u bezochte +landen hebt gij die hoofsche taal geleerd? Uw gesprek gaat het bereik +van een onnoozel Hollandsch meisje als ik ben ver te boven: en ik weet +er niet naar behooren op te antwoorden."</p> + +<p>"Het is dan toch waarlijk al te erg," hervatte ik, "dat al mijn gezegden +zoo verkeerd door u worden opgenomen. Ik zal nog moeten eindigen met u +allerlei onaangename dingen te zeggen, na vooraf verzocht te hebben dat +gij wel zoo goed wilt zijn, al mijn uitdrukkingen letterlijk in den +tegenovergestelden zin op te vatten. In 's hemels naam!" voegde ik er +haastig bij, ziende, dat een wolkje van ongenoegen op het blanke +voorhoofd der jonge schoone begon samen te trekken: "wees niet boos, +maar oefen lankmoedigheid uit jegens iemand, die nu twee jaren buiten de +gelegenheid is geweest een meisje in 't Hollandsch aan te spreken: en +zoo ik iets zeg, dat u mishaagt, schrijf het daaraan toe, dat mijn +blijdschap over de eerste ontmoeting met een stadgenoot mij 't hoofd op +hol brengt. Moet ik het niet als een gelukkig voorteeken opvatten, ja +zelfs er het onweder voor dank weten, dat gij die persoon zijt en niet +de een of andere...." hier schoot ik onwillekeurig uit in schaterend +gelach; want mijn ontmoeting met Simon kwam mij voor den geest. +Mejuffrouw Blaek keek mij eenigszins verbaasd aan, niet wetende wat die +ongemeene vroolijkheid beduidde.</p> + +<p>"Ik bid u duizendmaal om vergeving," vervolgde ik: "maar juist +herinnerde ik mij, dat ik reeds hedenmorgen een stadgenoot ontmoet heb, +en wel een Joodje met negotie: dat denkbeeld in verband met hetgeen ik +zeide, kwam mij zoo zot voor, dat ik niet kon nalaten er om te lachen.... +UEd. is er toch niet boos over?"</p> + +<p>"Niet in het minste! Het spijt mij maar om uwentwil, zoo UEd. aan +voorteekenen hecht; want nu ligt het gansche gebouw uwer hoop in +duigen."</p> + +<p>"Nog niet! Op mijn eerste ontmoeting is een geweldige regenbui gevolgd, +en dus heb ik het leed, dat zij mij aanbrengen moest, al beet, maar deze +tweede kan mij niets dan goeds voorspellen."</p> + +<p>"Zij voorspelt u een duchtige verkoudheid," zeide het schalksche meisje: +"of kunt gij nogal tegen een nat pak?"</p> + +<p>"O ho!" zeide ik: "daar vrees niet ik voor: straks loop ik mij weer +warm?"</p> + +<p>"Wel mogelijk!" zeide zij, met een goedaardigen blik: "maar het ware +toch niet kwaad, zoo gij iets naamt om u wat te verwarmen. Het zou mij +voor de eer van mijn oom spijten, indien gij op Guldenhof geweest waart +en niets gebruikt hadt om u te verkwikken. Ik zal zien wat de kast +bevat."</p> + +<p>Met deze woorden sprong zij op, nam een bos sleutels, die aan de +boekenkast hing, er af en opende, niettegenstaande mijn betuiging, dat +ik niets behoefde, eene der andere kasten, welke, gelijk ik al vermoed +had, tot buffet diende en waar, behalve eenig Japansch en Chineesch +porselein, een zilveren tabakskomfoor, een kistje en verder toebehooren, +zich ook een likeurkeldertje bevond, hetwelk ik er uitnam en op de tafel +zette.</p> + +<p>"Ziehier!" zeide zij: "wat zult gij; nemen? cognac, rum, rosolis, +ratafia! wat gij begeert."</p> + +<p>Ik nam een glas cognac aan en voelde inderdaad dat het mij goeddeed. +Intusschen had ik, terwijl mijn schoone gastvrouw in de kast schommelde, +het opschrift gelezen, hetwelk daarboven prijkte en luidde als volgt:</p> + +<div class="poem"><div class="stanza"> +<span class="i1">"Gij, die in dit verblijf wilt toeven met gemak,<br /></span> +<span class="i1">Gij vindt in deze kast pijp, vuurtest en tabak:<br /></span> +<span class="i1">Ook keurig porselein van China's verre kust<br /></span> +<span class="i1">En goeden morgendrank, zoo u geen koffie lust."<br /></span> +</div></div> + +<p>"Een zeer goede terechtwijzing voor de dieven, die altemet hierbinnen +mochten dringen," zeide ik, "om niet verlegen te zijn, waar zij iets +naar hun gading kunnen vinden."</p> + +<p>"O!" zeide Mejuffrouw Blaek: "de koepel wordt goed gesloten: en het +weinige, dat zich hier bevindt, is de moeite van 't inbreken niet +waardig."</p> + +<p>"Het schijnt hier vol rijmpjes te zijn," zeide ik, mij omdraaiende, en +het opschrift der boekenkast lezende, 't welk van dezen inhoud was:</p> + +<div class="poem"><div class="stanza"> +<span class="i1">"Men streele en voede 't lijf; maar beter nog den geest,<br /></span> +<span class="i1">Is voor eene eeuw de les van Vader Cats geweest;<br /></span> +<span class="i1">Zoo gij begeerig zijt om onderricht te zoeken,<br /></span> +<span class="i1">Hier binnen vindt gij keur van goede en nutte boeken."<br /></span> +</div></div> + +<p>"'t Is jammer van 't goud, dat aan de letters verspild is," dacht ik bij +mijzelven; maar te gelijk mompelde ik overluid: "hm! zeer aardig!"</p> + +<p>"Thans, heer waarheidspreker," zeide de schalksche plaagster, "ben ik +overtuigd, dat gij niet meent zooals gij spreekt."</p> + +<p>"Wat zal ik zeggen," hernam ik, de schouders ophalende: "hoog dravende +poëzie is het juist niet: maar het zijn rijmen, die doel treffen, en dat +kan men juist van alle niet zeggen. Ook moet ik u bekennen, dat ik +hoegenaamd geen gevoel voor, noch kennis van dichtkunde bezit."—En dit +was waar.</p> + +<p>"Mag ik eens verder lezen?" vervolgde ik, en hief nu aan met het +opschrift, boven het derde vak geplaatst:</p> + +<div class="poem"><div class="stanza"> +<span class="i1">"De leeuw, dien Simsons vuist ter neder heeft geveld,<br /></span> +<span class="i1">Had honing in den muil, gelijk de Schrift vermeld:<br /></span> +<span class="i1">Maar zoo deez' kast almeê een leeuwenkop besluit,<br /></span> +<span class="i1">Daar vliet nooit anders dan gezuiverd water uit."<br /></span> +</div></div> + +<p>"Voorwaar!" zeide ik: "ik dacht niet dat ik Simson bij deze gelegenheid +zou aantreffen."</p> + +<p>"Wat zal men veel zeggen over een fontein?" zeide Mejuffrouw Blaek, de +schouders ophalende: "onze koepeldichter heeft zelfs kans gezien om op +de wenteltrap te rijmen, die achter dit beschot loopt, en er onze +stamvaders bij te pas te brengen."</p> + +<p>Ik wendde mij om en las het vierde opschrift:</p> + +<div class="poem"><div class="stanza"> +<span class="i1">"Nieuwsgierigheid heeft vaak den mensch gebracht in 't leed,<br /></span> +<span class="i1">Gelijk zij 't Adam en zijn bedgenoot al deed.<br /></span> +<span class="i1">Bedenkt dit, eer gij 't waagt, ook deze deur te ontsluiten;<br /></span> +<span class="i1">Gij mocht licht tuim'len en u arm of been verstuiten."<br /></span> +</div></div> + +<p>"Brr! dat mag hoogdravend, of liever laagvallend heeten," zeide ik: "hoe +jammer, dat de vervaardiger van al die kunstgewrochten de zedigheid +heeft gehad van zijn naam nergens onder te plaatsen."</p> + +<p>"O! wat zijn naam betreft," zeide Mejuffrouw Blaek, "die staat buiten +boven den ingang, onder een vijfde opschrift, waarbij hij in brommende +woorden vertelt, dat dit gebouw een koepel is, even of de lieden het +voor een kippenhok zouden aanzien. Het is anders een goede man, die +Lucas Helding; maar het nageslacht zal er weinig aan missen, al zet hij +nimmer weer een pen op het papier."</p> + +<p>"Ik houd mij toch overtuigd," zeide ik, dat hij betere dingen maken kan, +wanneer hij waardiger onderwerpen heeft dan een koepel en een +wenteltrap. In zijn hoedanigheid als dichter van Guldenhof heeft hij +ongetwijfeld uwe begaafdheden meer dan eens bezongen: en het kan niet +anders, of het onderwerp moet zijn dichtgeest hebben aangeblazen."</p> + +<p>"UEd. raadt wel," zeide zij: "ik heb nog nooit mijn verjaardag gevierd, +zonder een berijmden gelukwensch van hem te ontvangen: en er is geene +godin op den Olympus, waar ik niet bij vergeleken ben geworden. +Ongelukkig had hij verleden jaar zijn stof wat uitgeput; want toen was +ik niet alleen Venus, dat sprak vanzelf, maar Juno, Vesta, Ceres, +Minerva, weet ik wat al meer: 't is waar, ik had hem ook een degenstrik +geborduurd; maar dit jaar kwam ik er slecht af en was niet meer dan +Atalante! dat was een leelijke val."</p> + +<p>"Zeker waart gij dezen of genen minnaar ontloopen," merkte ik lachende +aan: "maar komaan! dan wil ik u weder op den Olympus terugbrengen en u +mijn dank als Hebe toebrengen," en ik dronk mijn glaasje uit.</p> + +<p>"Hebe bediende alleen de goden, mijnheer!" zeide zij, spottende.</p> + +<p>"Ik bid u om vergeving," zeide ik: "zij gaf ook Hercules, die maar een +halve god was, nu en dan wat te drinken, als hij nat te huis kwam."</p> + +<p>"'t Is mogelijk!" hernam zij: "ik zal mij niet vermeten te twisten met +iemand die gestudeerd heeft. Wilt gij nog een glaasje?... o hemel! daar +luidt de etensbel! nu zal ik er wel door moeten, regen of geen regen."</p> + +<p>"Maar welke barbaren wonen er dan toch op het Huis," vroeg ik, "dat niet +een van hen de beleefdheid heeft u te komen zoeken?"</p> + +<p>"Ik durf niet langer blijven," zeide het jonge meisje, met blijkbare +verlegenheid: en haar boek in de kast geplaatst hebbende, nam zij haar +werk op; maar de breikluw ontviel haar en rolde onder de tafel. Ik bukte +juist om die op te rapen, toen opeens de kreet van: "gevonden! +gevonden!" mijn ooren trof, en drie mij onbekende aangezichten zich +gelijktijdig op de stoep vertoonden.</p> + + +<hr style='width: 45%;' /> + + +<h3><a name="chap4" id="chap4"></a>VIERDE HOOFDSTUK.</h3> + +<h4>'T GEEN VERHAALT WAT ME VERDER IN DEN KOEPEL VOORVIEL.</h4> + + +<p class="p-one">De voorstanders der nieuwe school, welke sedert eenigen tijd in de +letterkunde het hoofd begint op te steken, schijnen, met verwerping der +oude eenvoudigheid, welke wij van de Grieken en Romeinen hadden +ontvangen, in hunne voortbrengselen, vooral in die van dramatischen +aard, machtig veel prijs te stellen op treffende en ongehoorde +tegenstellingen en contrasten, en op alles, wat vreemde en door hun +onverwachte verschijning sterk schokkende uitwerkingen teweegbrengt. +Hiertoe behooren voornamelijk de zoogezegde <i>coups de théatre</i>, welke +tegenwoordig bij onkundigen, ja zelfs (ik zeg het met leedwezen) bij +ettelijken, die beter moesten weten, meer indruk maken en meer +toejuichingen verwerven dan de fraaiste gezegden of de schilderachtigste +beschrijvingen onzer beste dichters. Wat mij betreft, wellicht komt het +daar vandaan, dat ik op mijn ouden dag mijn smaak niet weet te plooien +naar dien des hedendaagschen tijds; maar ik kan maar van mijzelven niet +verkrijgen, dat verschrikkelijk bonte, dat sterke licht en bruin, al die +schuddende en schokkende contrasten te bewonderen: en zoo ik al in +enkele gevallen vrede heb met die <i>coups de théatre</i>, welke mij +doorgaans eer een lach van medelijden dan een kreet van genoegen +afpersen, het is in een blij- of kluchtspel, waarin ik oordeel dat zij +te huis behooren.</p> + +<p>Men vergeve mij deze uitweiding, welke sommigen misschien zal ergeren en +aan allen waarschijnlijk ongepast en misplaatst zal voorkomen; maar het +is een voorrecht van den ouderdom, bij ettelijke gelegenheden wat lang +van stof te worden, en wat te beuzelen, 't geen soms bazelen wordt. Tot +mijn verdere verschooning moet ik zeggen dat de aanleiding daartoe zich +zeer natuurlijk verklaren laat uit den toestand, waarin Mejuffrouw Blaek +en ik, zoowel als de drie nieuwe personages, die ons kwamen verrassen, +ons aan het slot van het voorgaande hoofdstuk bevonden, en welke +toestand over en weder een der aardigste <i>coups de théatre</i> opleverde, +die immer in de gefingeerde tooneelwereld kan worden uitgedacht.</p> + +<p>Verbeeld u slechts, aan de eene zijde, den schrijver dezer +gedenkwaardige geschiedenis, in den fraaien dos, die vroeger beschreven +is en die door den regen niet beter van aanzien geworden was, op handen +en voeten onder de tafel liggende om de kluw op te rapen van Mejuffrouw +Blaek, die op het geroep het blonde hoofdje had omgewend, en zoodra zij +de aankomenden herkende, met neergeslagen oogen en bloedroode wangen, +als op haar plaats genageld bleef staan, gelijk iemand, die op een +schuldige daad wordt betrapt:—en, aan den anderen kant, de drie +nieuwaangekomenen, verbaasd en als versuft op den drempel staande om dit +tooneel aan te gapen, en zeker alle drie in den waan verkeerende, dat +het hier niet zuiver toeging, en dat Mejuffrouw Blaek een vrijer had, +die zich onder de tafel zocht te verbergen. Waarlijk, dit leverde een +tooneel op, het penseel van mijn ouden kennis Troost, of een hem +gelijken schilder overwaardig. En opdat het niemand, die zich mocht +opgewekt gevoelen, deze ontmoeting op het paneel te vereeuwigen, aan de +vereischte bijzonderheden ontbreken moge, welke hem in staat kunnen +stellen alles als naar 't leven af te beelden, wil ik hier de +beschrijving bijvoegen van de drie personen, door welke ons tête-a-tête +zoo onverwachts gestoord werd.</p> + +<p>De voorste van hen was niemand minder, dan de eigenaar zelf der +hofstede, de Heer Jacobus Blaek, een man van middelbare lengte, schraal +en ongezond van uitzicht, en voorzien met een gelaat, waarvan men de +kleur gevoeglijkst bij die van een glas zuiver Amsterdamsch grachtwater +zou kunnen vergeleken hebben. De rimpels, die zijn voorhoofd groefden, +de ziekelijke uitdrukking van zijne, diep in de kassen weggezonken +oogen, de ver vooruitstekende kin en magere wangen, en het gemis van de +grootste helft zijner tanden, gaven hem het voorkomen eens afgeleefden +grijsaards; ofschoon hij werkelijk niet ouder was dan drie en vijftig +jaren. Zijn houding echter was altijd afgemeten en deftig; ja, in +sommige gevallen niet van waardigheid ontbloot, en zijn voorkomen dat +van een fatsoenlijk man. Zijn gewaad bestond in een effen zomerrok van +gevlochten zilverdraad. Van uit de breede omslagen der mouwen, die tot +even onder de ellebogen reikten, viel een aanzienlijk pak lubben op den +voorarm neer. Het kamizool was van zwart gebloemd damast, evenals de +wijde broek; en tusschen beide in blonk een hagelwit linnen. De zijden +kousen staken in groote vierkante schoenen met hooge roode hakken +voorzien. Hij droeg thans geen degen, maar een kostbaren hartsvanger op +zijde, aan een zilveren ketting, in een scheede van robbevel, en waarvan +het gevest van ivoor was vervaardigd, ingelegd met goud. Een touwen +pruik en daarboven een witte lakensche pet met een breede ver +vooruitstekende klep, bedekten het hoofd: en een das met kantwerk aan de +tippen, waarover rijkelijk snuif gestrooid was, omstrikte den hals. In +de rechterhand hield hij een langen bruinen rotting met barnsteenen +knop, en in de linker een regenscherm.</p> + +<p>Rechts achter hem bevond zich zijn eenige zoon, de Heer Lodewijk Blaek, +een rijzig, kloek gebouwd jonkman, met groote bruine oogen, een +welgevormden mond en regelmatige trekken, welke hem een allergunstigst +uiterlijk zouden geschonken hebben, indien er niet in zijn schuinschen +blik en in de wijze, waarop hij gewoon was den neus en de onderlip op te +halen, iets ware gelegen geweest, dat van hoogmoed en verachting sprak +en een onaangename uitdrukking over zijn gelaat verspreidde: en indien +niet enkele roode vlekjes, op zijn fletse wangen verspreid, te duidelijk +heur herkomst hadden geopenbaard van de menigvuldige brasserijen en +nachtwaken, die toen, wat ook een <i>laudator temporis acti</i> moge zeggen, +meer in zwang waren dan tegenwoordig. Zijn kleeding was rijker en meer +nieuwmodisch dan die van zijn vader, ofschoon insgelijks die van een +buitenman; maar zijn rok was van groen laken, als bezaaid met een +onnoemelijk getal kleine ronde knoopjes, en met wingerd-ranken van +groene vlaszijde om de zakken en op de naden geborduurd. Zijn broek, +waarboven een driedubbele gouden horlogeketting bungelde, was van geel +leder: zijn gerolde bovenkousen van gele zijde, en de onderkousen van +geweven touwwerk; van onder een ouden hoed, dien hij zeker in de haast +had opgezet, golfde een fraaie pruik van kastanjebruin haar in sierlijke +krullen naar beneden, en deelde zich op den nek in twee zoogenaamde +<i>marteaux</i>, waarvan slechts de eene zijn weg over den rug vervolgde, +terwijl de andere, naar den toen heerschenden smaak over den +linkerschouder naar voren was gebracht. Hij droeg degen noch jachtmes; +maar een klein hondenzweepje met een gouden fluitje aan den steel stak +hem onder den arm uit, terwijl ook zijne hand zooals die zijns vaders +gewapend was met een regenscherm; het zijne echter was van rood taf met +gelen rand, bloemen en gewerkte franje: dat van zijn vader van grof +linnen en meer ouderwetschen vorm.</p> + +<p>Wat de derde personage betrof, die meer achterwaarts bleef en de +slinkerhand hield, deze was niemand anders dan de Heer Lucas Helding, de +voortbrengselen van wiens vernuft ik in het vorige hoofdstuk heb +medegedeeld. Men had den goeden man slechts aan te zien om gewaar te +worden, dat hij door de beide Heeren, in wier gezelschap hij zich +bevond, slechts geduld was en niet meer, en er verre van af was, die +onafhankelijkheid te bezitten, waarop de Muzenzonen gewoon zijn zich te +laten voorstaan. En waarlijk, het was, in die dagen zooals nu, een +beklagenswaardig lot voor een inboorling van ons Gemeenebest, wanneer +hij, niet door de fortuin bedeeld zijnde, zijn brood met de beoefening +der schoone kunsten en wetenschappen verdienen moest: vooral in +Amsterdam, waar men weinig of geene achting koesterde voor al wie aan de +begaafdheden, welke hem de natuur geschonken had, het gewicht niet wist +bij te zetten van eenige goede zakken met dukaten en eenige liassen +schuld- en kustingbrieven;—maar meer dan één schilder, wiens +voortbrengselen thans duizenden gelden, in een gasthuis stierf; waar +meer dan één plaatsnijder zich uit armoede verdronk en menige geleerde +op een vliering woonde.</p> + +<p>Er was er echter onder de begunstigden van Apollo en het negental, aan +wien wel geen rijkdom te beurt viel, maar toch een zeker bestaan werd +verschaft,—zeer draaglijk voor alledaagsche geesten; maar voor +hoogvliegende vernuften meer onverduurbaar wellicht dan de ellende +zelve. Hoewel onze Amsterdamsche Patriciërs (ik spreek hier in 't +algemeen: er bestonden enkele en treffelijke uitzonderingen) weinig met +de beoefenaars der kunst ophadden, zij konden, bij de steeds klimmende +weelde, de kunst zelve hoe langer hoe minder missen. Men bouwde overal +nieuwe en prachtige huizen: goed: men betaalde de bouwmeesters wel; maar +dan moesten er ook beelden en vazen zijn in de voorportalen en gangen; +schilderijen op de behangsels; basreliefs boven de deuren; allegoriën, +beeldspraken en deviezen aan de gevels, stoepen, tuin- en +zomerhuizen.—Men had fraaie rijtuigen;—maar de paneelen moesten met de +wapens des eigenaars en met keurig schilderwerk prijken. Men had +sierlijk aangelegde lusthoven; maar dit moest een ieder weten, en daarom +moesten die in een "deftig dicht", gelijk men 't noemde, bezongen +worden. Men had boekerijen;—maar het was niet altijd de zaak des +eigenaars om die zelf te verzamelen. Eindelijk, men had van Augustus en +Mecenas hooren spreken, van de aanmoediging en bescherming, door hen aan +de kunst verleend, en hoe zij, ter wedervergelding, door dichters en +kunstenaars werden geëerd en geprezen: en nu moest ieder, die geld had, +een Augustus of Mecenas worden en ten minste aan een paar schilders of +dichters zijn hooge gunst doen blijken. Dat bij sommige aanzienlijke +ingezetenen een wezenlijk gevoel voor het schoone en goede bestond, kan +niet geloochend worden; en ik zal de eerste zijn om hulde te doen aan +mannen, gelijk ik er velen gekend heb, die met den luister hunner +geboorte en het aanzien, dat stand en rijkdom hun gaven, vernuft, +geleerdheid, goeden smaak en echten kunstzin wisten te vereenigen; maar, +dat het bij de meesten een zaak van mode was, zal evenmin weersproken +worden door iemand, die van den toenmaligen tijdgeest slechts een flauwe +kennis draagt:—en zoo gebeurde het, dat schilders van den eersten rang +hunne goddelijke kunst moesten verlagen om die te doen strekken tot het +versieren van vertrekken of staatsiekoetsen, of het teekenen van +perspectieven aan het einde eener laan en op de wanden eener oranjerie: +of wel, tot het afbeelden van hun beschermer en zijn huisgezin, in de +door hen gekozen, vaak belachelijke gewaden en houding;—dat de dichter +zijn vlucht beperken moest binnen de enge grenzen van het lofdicht, ter +eere van den rijkaard, die hem betaalde, en van het beschrijvend +gedicht, ter verheffing van de buitenplaats, waar hij nu en dan het +onwaardeerbaar voorrecht genoot een paar dagen door te brengen: wanneer +er namelijk geene meer aanzienlijke gasten waren dan de jongste +boekhouder en diens familie.—Want, waagde hij het, hooger tonen te +slaan, hij kon van te voren berekenen, dat zij hem geen stuiver zouden +opbrengen.</p> + +<p>Zoodanig een lot was ook dat van Lucas Helding, wien de Heer Blaek zich +had aangetrokken, niet omdat deze eenig gevoel voor de dichtkunst bezat, +maar omdat gezegde Lucas Helding hem eenige jaren vroeger, door zijn +zoon Lodewijk (die er zijn redenen voor had) was aanbevolen geworden tot +het bezingen der schoonheden, welke de hofstede Guldenhof opleverde. +Ettelijke honderden van exemplaren in 4° formaat, met fraaie lederen +banden en goud op snede, onder de vrienden en kennissen van den Heer +Blaek rondgedeeld, getuigden, hoe treffelijk zich de hofdichter van zijn +taak gekweten had; en deze, hierdoor onder het patronaat van den +eigenaar der door hem bezongen hofstede gekomen, genoot sinds de +benijdbare onderscheiding, van somtijds bij zijn beschermer eenige dagen +te mogen doorbrengen en nu en dan met een kleine <i>douceur</i> in geld, of +wel met een ouden rok of hoed te worden vereerd. Hij had het in waarheid +slechter kunnen treffen, want op Guldenhof waren geen kinderen, die men +te vergezellen had, wanneer zij in een bokkenwagentje reden (een +bezigheid, die gewoonlijk anders aan zulke logeergasten werd +opgedragen): geen Fransche gouverneur, met wien men uitgestuurd werd ter +wandeling en wien men niet verstaan kon: geen vrouw des huizes, die de +portiën aan tafel zelve voordiende en zorg droeg, dat een gast als deze +niet meer kreeg dan zijn bekomst;—het gansche huisgezin bestond er +slechts uit drie personen, waarvan twee zich weinig of niet met hem +bemoeiden, en de derde—een engel was. Lucas Helding sleet dus, zoo +dikwijls hij op Guldenhof kwam, daar werkelijk gulden dagen; at en dronk +zooveel hem lustte, wandelde waarheen hij wilde, mocht ongemoeid in de +boekerij snuffelen, en vond Mejuffrouw Blaek altijd gereed en genegen om +een praatje met hem te maken en hem te plagen.</p> + +<p>Met dat al, men behoefde, gelijk ik reeds heb gezegd, onzen Muzenzoon +slechts aan te zien, om zich overtuigd te houden, dat zijn financiën +zich geenszins in een voordeeligen staat bevonden, en Plutus hem evenmin +gunstig was geweest als zoovelen anderen, die voor en na Lucas Helding +de lier van Apollo getokkeld hebben.</p> + +<p>Mijn bemerking geldt echter alleen het uiterlijke voorkomen van den man; +want niettegenstaande zijn soberen opschik, schenen zijn ronde buik en +blozende wangen van een betere keuken en meer voorzienen spijskelder te +gewagen dan hem gewoonlijk ten deel viel: en de goede moeder natuur had +het vergoedingsstelsel te zijnen opzichte in zooverre gevolgd, dat zij +hem bij zijn armoede een gelukkig humeur en een blijde vroolijkheid had +geschonken, welke hem de nukken der fortuin trots den besten wijsgeer +deden tarten, en alleen, gelijk uit het vervolg zal blijken, nu en dan +voor smarten van een meer treffenden aard moesten zwichten. Zijn rond en +open gelaat, zijn kleine, maar geestige oogen, zijn lachende roode +lippen, hadden, om voordeelig uit te komen, een betere lijst verdiend +dan het magere pruikje, waaruit eenige grijze haren ontsnapten, die te +kennen gaven, dat hun eigenaar de zes kruisjes reeds achter den rug had. +Wat het overige van 's mans kleeding betrof, om met een dichter van zijn +slag te spreken,</p> + +<div class="poem"><div class="stanza"> +<span class="i1">Zijn kamizool, schoon 't van damast was,—<br /></span> +<span class="i1">Was 't slechtste stuk, dat aan zijn bast was,<br /></span> +</div></div> + +<p>en miste reeds lang de grootste helft der knoopen, waarmede het vroeger +versierd was geweest en wier plaats tegenwoordig vervuld werd door een +menigte spelden, zoo hoog opgestoken, dat zij het vraagpunt in 't midden +lieten, of er al dan niet eenig linnengoed onder dat vest verborgen was. +De rok was bij uitstek fraai ... geweest, maar de kleur der gele, blauwe +en oranje ruiten, welke daarop te zien waren, was lang verschoten en het +fatsoen ten eenenmale ouderwetsch geworden: ook was hij niet ruim +genoeg, om dichtgeknoopt te kunnen worden over den vooruitpuilenden +buik, die met moeite geborgen werd in een groen fluweelen broek, welk +laatste kleedingstuk, nog zoogoed als nieuw zijnde, merkelijk tegen de +rest afstak. Witte geweven kousen, welke tot boven de dijen reikten en +onder de knie met een paar marokijnen kousebanden opgehouden werden, +omsloten de korte en met fraaie kuiten voorziene beenen, waarmede hij +angstig op en neder trippelde, om een paar groote honden van den Heer +Blaek te ontwijken, die er vermaak in schenen te vinden om hem in +verlegenheid te brengen. Wanneer men zich nu bij dit alles een klein +degentje met tinnen gevest, onder het rokspand half verborgen, en een +paar lomp gemaakte schoenen voorstelt, zal men zich een klaar denkbeeld +kunnen maken van den persoon van Lucas Helding. Ook hij droeg een +regenscherm; maar het zijne was zoo bedekt met lappen en zetstukken, dat +de oorspronkelijke aard en kleur der stoffage niet langer te onderkennen +was.</p> + +<p>De drie personages, waarvan wij de beschrijving hebben gegeven, bleven +dan, als gezegd is, in stomme verbazing op de stoep staan en herinnerden +Helding, gelijk deze naderhand beweerde, aan soldaten, die,</p> + +<div class="poem"><div class="stanza"> +<span class="i8">Verdadight met een dack<br /></span> +<span class="i0">Van schilden (<i>regenschermen</i>) dicht gevoeght,<br /></span> +</div></div> + +<p>een bres beklimmen en halverwegen worden gestuit.</p> + +<p>De verbazing, welke zich op de drie onderscheidene troniën vertoonde, +leverde een kluchtig en veelbeteekenond contrast op. Bij den ouden Heer +Blaek scheen zij vermengd met een gevoel van angst en toorn, 't welk hem +den mond wijd deed openen en den knop van zijn rotting krampachtig +vastknijpen. Zijn zoon wierp het hoofd in den nek, en trok den neus en +de wenkbrauwen naar boven: en op de lippen van Helding rees een +glimlach, dien hij zich haastte met de hand te bedekken, in de +onzekerheid, hoe een scherts met dit voorval zou kunnen worden +opgenomen.</p> + +<p>Het stilzwijgen, door de wederzijdsche verrassing veroorzaakt, duurde +echter niet lang: de drie Heeren traden binnen, voorafgegaan door de +beide honden, die dadelijk al blaffende en grommende toeliepen naar den +ongelukkigen indringer, die ondertusschen, met de kluw in de hand, van +onder de tafel voor den dag gekomen was: en de jonge juffrouw ging haar +oom een schrede te gemoet.</p> + +<p>"Wij kwamen u halen, Mejuffer!" zeide de Heer Blaek, op een toon van +ontevredenheid, welken de omstandigheid eenigszins wettigde, en zonder +eenige de minste notitie van mij te nemen: "niemand wist waar gij +heengestoven waart."</p> + +<p>"Ik was ... ik zat hier te lezen. Oom!" antwoordde het lieve meisje, +beurtelings rood en bleek wordende: "het regende zoo, en...."</p> + +<p>"Wij waren bang dat gij u verveeld zoudt hebben," zeide Lodewijk Blaek +met een schamperen lach, terwijl hij tevens een schuinschen blik op mij +wierp: "maar wij wisten niet, dat gij gezelschap hadt."</p> + +<p>De Heer Blaek wierp op zijn zoon een eenigszins onvergenoegden blik en +wendde zich tot mij, als om mij te vragen, wie ik was, toen ik, +verlangende mijn lieve gastvrouw uit de verlegenheid te redden, +vooruittrad en hem voorkwam.</p> + +<p>"Ik hoop, Mijnheer Blaek," zeide ik, "dat gij het mij niet ten kwade +zult duiden, zoo ik hier voor eenige oogenblikken een schuilplaats tegen +den regen heb gezocht."</p> + +<p>"Het staat voor de deur," mompelde Helding halfluid:</p> + +<div class="poem"><div class="stanza"> +<span class="i1">"Zoo gij voor regen vreest of gure noordenwinden,<br /></span> +<span class="i1">Gij kunt in dit verblijf een zoete schuilplaats vinden...."<br /></span> +</div></div> + +<p>"Gij waart zeker bang," voerde Lodewijk Blaek mij spottende te gemoet, +"dat het dak lekte, en dat gij slechts onder de tafel tegen den regen +beveiligd zoudt zijn."</p> + +<p>"Ik raapte deze kluw op, die de juffer had laten vallen," zeide ik, zoo +bedaard mogelijk, en reikte meteen het garen aan mijn bekoorlijke +gastvrouw toe, die het met een beleefde nijging aannam.</p> + +<p>"En waart gij ook al aan 't borrelen, Nichtje?" vroeg Lodewijk, naar de +tafel gaande en een der fleschjes opnemende: "mij dunkt gij hieldt hier +open hof. Wat zeg je, poëet!" (tegen Helding) "heeft de maag ook een +prikkel noodig, voor wij aan tafel gaan?"</p> + +<p>Helding naderde met eenige strijkages, en, het glas opnemende, dat +Lodewijk voor hem had ingeschonken, hield hij het zoolang in de hand, +totdat de zoon van zijn beschermer het zijne geledigd had, waarna hij +met kleine teugjes de fijne likeur begon in te slorpen.</p> + +<p>"En heeft mijn nicht U genoodigd, hier te koomen schuilen, vriendje?" +vroeg mij de Heer Blaek op een vrij knorrigen toon, tegelijkertijd zijn +parapluie aan Helding overhandigende, die, reeds zijn handen vol +hebbende, zich haastte zijn glas op tafel te zetten en de beide +regenschermen neder te slaan.</p> + +<p>"Het is hier anders een besloten plaats," vervolgde de eigenaar van +Guldenhof, een zware gouden snuifdoos voor den dag halende en er drie +vingers van zijn rechterhand in dompelende: "en geen herberg, waar +iedereen zoo maar vrij mag inloopen." Dit gezegd hebbende, bracht hij de +lading snuif, tusschen zijn vingers bevat, naar haar bestemmingsoord, en +stak de doos aan Helding toe, die, deze beleefdheid niet durvende +weigeren, spoedig de beide natte regenschermen onder den linkerarm +bracht, tot groot nadeel voor zijn kleed, en met de rechterhand van het +aangeboden gunstbewijs gebruik maakte.</p> + +<p>"Mejuffrouw is zoo vriendelijk geweest, mij niet van hier te jagen," +antwoordde ik, eenigszins bedremmeld over de barsche toespraak van den +Heer Blaek: "overigens is het schrikkelijke weer mijn verschooning, zoo +ik onbescheiden geweest ben. Mijn naam is...."</p> + +<p>"Ik vraag u niet naar uw naam," viel mij de oude Heer in de rede. +Eenigszins hardhoorend, en buitendien ontevreden zijnde, verstond hij +slechts ten halve hetgeen ik vrij zachtjes gezegd had; "maar mij dunkt, +het weer is nu al heel wat bedaard en gij kost nu wel weer opkuieren, +vriendje!"</p> + +<p>Tegen dezen wenk, of dit bevel, was niets in te brengen: ik trad +derhalve naar Mejuffrouw Blaek, en haar mijn dank betuigende voor haar +vriendelijk onthaal, vroeg ik, of zij mij ook eenige bevelen te geven +had voor Amsterdam.</p> + +<p>"Ik dank u, Mijnheer Huyck!" zeide zij, met nadruk mijn naam doende +hooren: "ik denk zelve eerstdaags daar te komen en hoop misschien van de +week nog Mevrouw uw moeder en Santje te komen bezoeken."</p> + +<p>Het hooren dezer woorden bracht geen geringe verandering in de +gelaatstrekken der aanwezigen teweeg. De Heer Blaek zag op, gelijk men +zegt, alsof hij het te Keulen had hooren donderen: Lodewijk begon te +lachen; doch op een wijze, die mij nog onbeleefder toescheen dan zijn +trotsche blik van kort te voren, en Helding liet van verbazing de beide +regenschermen op den grond vallen.</p> + +<p>"O ho! is het een kennis van u, Jetje?" vroeg Lodewijk, na een oogenblik +zwijgens! "wel, had je dat maar terstond gezeid, meidlief! daar was +vader, die zich al verbeeldde dat Mijnheer een medegenoot was van de +bende van Jaco."</p> + +<p>"Huyck! Huyck!" herhaalde de Heer Blaek, zijn nicht en mij beurtelings +aanziende: "is Mijnheer van de familie van den Hoofdofficier van dien +naam?"</p> + +<p>"Ik ben zijn zoon," antwoordde ik, met een buiging: "heeft Mijnheer ook +eenige boodschappen?"</p> + +<p>"Ik wist niet, dat UEd. in kennis waart met mijn nicht," vervolgde hij, +zonder op mijn aanbiedingen te letten: "Mijnheer is, geloof ik, +uitlandig geweest?.... anders zou Mijnheer weten, dat het de gewoonte in +Holland niet is, dat jonge dames, wanneer zij; alleen zijn, bezoeken van +Heeren ontvangen."</p> + +<p>"Ik kom van de reis," hervatte ik, eenigszins geraakt: "en zie +Mejuffrouw Blaek heden voor de eerste maal. Ik wist niet, dat er zich +iemand in den koepel bevond, waarin ik schuilen kwam; anders ware ik zoo +onbescheiden niet geweest."</p> + +<p>Het scheen mij toe, alsof deze mijne verklaring den Heer Blaek een pak +van het hart nam: en, als wilde hij zijn onbeleefdheid vergoeden, vroeg +hij mij, of ik niet tot zijnent wilde komen en iets gebruiken. Ik sloeg +zijn aanbod af, zeggende dat ik mij spoeden moest, daar ik gaarne voor +poortsluiten binnen Naarden wilde wezen."</p> + +<p>"Welnu! steek dan ten minste een pijp op voor uw vertrek," zeide de Heer +Blaek: "Lodewijk zal wel een tondeldoos bij zich hebben."</p> + +<p>"Ik heb mijn vuurslag vergeten," zeide Lodewijk, zich met +onverschilligheid omwendende. "Helding! neem eens de moeite van die +glaasjes wat om te spoelen en in het likeurkeldertje te bergen."</p> + +<p>"Foei!" zeide Henriëtte (ik wist nu haar naam): "dat is dameswerk: dat +zal ik wel bezorgen."</p> + +<p>"Ik ben het rooken buitenslands verleerd," zeide ik, en groette nogmaals +het gezelschap. Op de stoep gekomen, hoorde ik Lodewijk overluid zeggen:</p> + +<p>"Nu ja: geloof maar vrij, Jetje! dat het de zoon van den Heer Huyck zou +wezen. 't Is een verkleede fielt, die zien komt of er iets van zijn +gading is."</p> + +<p>Ik hield mij niet op om te weten of de bevallige Henriëtte mijn +verdediging op zich zou nemen, maar stapte, niet weinig ontevreden over +de handelwijze zoo van vader als zoon, de hofstede af. Dewijl de koepel, +wanneer men van den kant van Amersfoort kwam, voorbij het hek was, moest +ik, den landweg vervolgende, dien nogmaals langs gaan. Toen ik zulks +deed, lichtte ik beleefdelijk den hoed tot afscheid. De Heer Blaek +beantwoordde mijn groet op een koele, doch gepaste wijze: zijn zoon zag +mij aan met een onbeschaamden blik, dien ik hem met woeker teruggaf. Wat +zijn nicht betrof, 't zij; uit verlegenheid, 't zij uit +onverschilligheid, 't zij omdat zij aan de inblazingen van Lodewijk +gehoor had gegeven, zij bleef met den rug naar het venster gekeerd met +Helding praten: en mijn hoop, om nog een enkelen blik als vaarwel te +erlangen, was in rook vervlogen.</p> + +<p>De bui was nu geheel over en de lucht aangenaam verfrischt door het +onweder; slechts enkele waterlooze wolkjes dreven nog in het zwerk rond. +Vroolijk zweefden de vogels om mij heen, als om de wederverschijning van +het zonlicht te begroeten. De weg daarentegen was, als te denken is, nog +glibberig en vol plassen; alleen het voetpad was redelijk;—maar ik had +zeker al een geruimen tijd doorgestapt, eer ik, 't zij op het fraaie +weer, 't zij op den slechten weg begon te letten; zoo geheel waren mijn +gedachten van de zonderlinge ontmoeting op Guldenhof vervuld. Een +onbeschrijfelijke en mij toen nog onbegrijpelijke mengeling van hoogst +genoeglijke en alleronaangenaamste gewaarwordingen hield mij bezig. Met +verrukking dacht ik aan het lieve gezichtje, aan de zoete, welluidende +spraak, aan het spelend vernuft der beminnelijke Henriëtte; maar met +wrevel en misnoegen aan de zotte rol, die ik, naar mijn meening, +tegenover haar gespeeld had. Ik ging al de woorden na, die ik had +uitgesproken, de geheele houding, die ik had aangenomen, en ik vond al +wat ik gezegd en gedaan had, zot en onverstandig. De oude Heer Blaek had +mij in den aanvang, de zoon bij voortduring, onbeleefd behandeld! doch +hunne bejegening trok ik mij minder aan dan die van Henriëtte, welke +mij, ik kon het mijzelven niet ontkennen, tot afscheid den rug had +toegedraaid. Ongetwijfeld, dacht ik, was zij mijn gezelschap lang reeds +moede, en blijde daarvan eindelijk ontslagen te worden: ongetwijfeld had +ik het onderhoud, dat zij wel met mij heeft willen voeren, alleen te +danken aan het slechte weer, dat haar dwong met mij te blijven, aan haar +beleefdheid en aan haar vriendschap voor mijn zuster—en geenszins aan +eenig behagen dat zij er in schepte.—Dan weder vroeg ik mij af, wat mij +toch eigenlijk hare welwillendheid of tegenzin aanging, en hoe ik mij +zoo verlegen kon maken over de gevoelens, te mijnen opzichte gekoesterd +door een juffer, die ik voor de eerste maal mijns levens zag. Ik had +toch op mijn reizen vele vrouwen en meisjes ontmoet, zoo schoon en +misschien nog schooner dan deze: maar nooit had eene daarvan zulk een +indruk op mij gemaakt. Was die teweeggebracht door het verrassende, het +romaneske (gelijk men het thans zou noemen) der ontmoeting?—Maar +zooveel ik mijzelven kende, was mijn karakter kalm en bedaard; zelden of +nooit nam mijn ziel haar vlucht naar het gebied der verbeelding, en +niemand had ooit uit zijn aard minder aanleg dan ik om zich idealen te +scheppen, die met ingebeelde hoedanigheden te versieren, de +wezenlijkheid aan den schijn op te offeren: in 't kort, een romanheld te +worden. Ik verwonderde mij dus zelf over de onrustige beweging, die ik +in het hoofd voelde, en over de ongewone heftigheid, waarmede mij het +hart in den boezem klopte: ja, ik was er ten laatste niet verre af, om +die toe te schrijven aan den invloed van den brandewijn, dien ik +genuttigd had, en die misschien van beter en sterker allooi was dan de +geestrijke dranken, welke men in andere landen tapte.</p> + +<p>Wat hiervan wezen mocht, de gespannen stemming, waarin ik mij bevond, +verliet mij niet eer, dan toen ik, met natte voeten en een hongerige +maag, mij voor de herberg van Eemnes bevond, alwaar ik mijzelven had +voorgesteld het middagmaal te houden.</p> + + +<hr style='width: 45%;' /> + + +<h3><a name="chap5" id="chap5"></a>VIJFDE HOOFDSTUK.</h3> + +<h4>HETWELK BANGE LIEDEN BIJ AVOND NIET MOETEN LEZEN.</h4> + + +<p class="p-one">"Wel dat treft nou ongelukkig!" riep de waardin, na mijn schoenen bij +het vuur in de keuken geplaatst, en mij in een opkamertje te hebben +gelaten, waar zich een tafel bevond, beladen met de overblijfselen van +een aldaar gehouden middagmaal: "dat is jammer, koopman! dat je nou geen +amerijtje vroeger 'ekomen waart! dan had je mee kunnen anzitten met twee +passeziers, die hier 'egeten hebben en bijkans al de proviand uit mijn +huis hebben met 'epakt."</p> + +<p>"Zoo!" zeide ik, niet zeer gesticht over deze onwelkome mededeeling, en +voorziende, dat mij de overgeblevene spijzen nu dubbel zouden worden +aangerekend: "waren dat zulke schrokkers?"</p> + +<p>"Dat wil ik nou justement niet zeggen," antwoordde de vrouw des huizes, +terwijl zij de overgeschoten kliekjes ontweldigde aan de duizend en eene +vlieg, die er op aasden: "de jonge vrijster althans heit bijkans geen +mond vol 'egeten; maar zij hebben al wat ik nog overhad an vleisch en +nog een brood, dat ik van den bakker heb laten halen, in een groote +blikken trommel 'estopt, die zij met zich hadden, puur as gingen zij +naar het onbekende Zuien, en of er te Naarden of te Weesp, waar zij dan +ook heentrokken met 'erlui huifkar, geen sikkepitje te krijgen ware."</p> + +<p>Het woord huifkar herinnerde mij terstond aan den man, dien ik tot Czaar +verheven had: en ik vroeg aan de waardin of de reiziger niet een rooden +mantel droeg?</p> + +<p>"Een kerel as een boom," antwoordde zij: "en dien ik niet graag alleen +in een bosch zou ontmoeten. Ja kijk! as de vrijster niet zoo'n hupsche +deern was 'eweest, en as ze niet alles pront betaald hadden en nog een +fooi an de meid 'egeven toe, dan zou ik bij mijn zondige ziel 'edacht +hebben, dat het Zwarte Piet zelvers was. Ik had warentig medelijen met +het arme schaap, zoo bedrukt as ze keek,... maar met dat al mot je geen +honger lijen, koopman! en ik zou deur al dat praten wel heelendal +vergeten van je te bedienen. Nou! ik zeg, je heit ook al een weertje op +weg 'ehad! 't Zel de boeren ook rouwen, die 'erlui hooi nog niet binnen +'ehaald hebben. Het onze is deur Gods zegen al in de schuur, op een paar +wagens na van een kampje, dat ver leit, heel onder Eembrugge; maar er +zijn lui, die het altoos op het laatste laten ankomen. Heb je nog ergens +'eschuild, koopman?"</p> + +<p>Niet ongenegen om aan mijn praatzuchtige gastvrouw de gelegenheid te +verschaffen, haar tong te vieren over een belangrijker onderwerp dan +haar hooibouw, vertelde ik haar, dat ik op Guldenhof den regen ontvlucht +was.</p> + +<p>"Op Guldenhof!" herhaalde zij, eenigszins vreemd opziende: "een mooie +plaats, hè? Ken je meneer Blaek? Hij houdt er anders niet veul van, dat +men zoo bij hem oploopt."</p> + +<p>"Ik ken hem slechts van aanzien," antwoordde ik: "ook heb ik niet in +huis, maar op den koepel geschuild."</p> + +<p>"Nou kijk! dat had hij eensjes motten weten!—Niet, of 't is een +weldoend Heer, die veul an de arme lui geeft, dat mot ik zeggen: lest +heit hij nog twee dikketonnen en een flesch wijn 'ezonden an Lijs, de +vrouw van Tymen den varkenslachter, die een kwaje kraam 'ehad +heit;—maar ik wil maar zeggen—hij ziet niet graag menschen bij zich: +hij leeft zoo wat eenigjes met zen nicht en zen zeun, en een mild heer, +dat beloof ik je.—Men zeit zoo, ze zullen een paartje worden +samen:—Volle neef en volle nicht! 't is niet zoo as 't hoort!"</p> + +<p>Ik kon niet nalaten innerlijk deze uitboezeming der waardin te beamen, +schoon niet uit dezelfde beweegreden als de goede vrouw, die, tot den +Roomschen godsdienst behoorende, gelijk uit het gouden kruis op haar +boezem te bemerken was, een dergelijk huwlijk af moest keuren, als met +de kerkwetten in strijd. Intusschen had haar aanmerking mijn +nieuwsgierigheid opgewekt.</p> + +<p>"En zou dat huwelijk al spoedig doorgaan?" vroeg ik.</p> + +<p>"Dat 'loof ik niet, koopman!—Dat jonge Heerschap is zoo wat los en +liber, zooals ik zei: en houdt te veul van zijn vrijheid om van nou af +aan den ketting te liggen."</p> + +<p>Het bericht, dat Lodewijk Blaek zijn nicht waarschijnlijk trouwen zoude, +was mij hoogst onaangenaam geweest;—doch de gedachte, dat hij zulk een +verbintenis niet op den waren prijs zou stellen en die als een lastigen +band beschouwen, maakte hem volkomen hatelijk in mijn oogen.</p> + +<p>"Nou!" vervolgde de waardin: "ik ken 't me wel begrijpen: het meisje +heit van der aigen niet veul, zeggen ze: en 't is maar een schraal +poppie: hij kan wel wat beters krijgen!"</p> + +<p>Ik keek de waardin aan, die de slanke, bevallige Henriëtte een schraal +popje dorst noemen: het was een dikke, gezonde zus, met wangen of zij de +hel had aangeblazen: zij scheen mij op dat oogenblik zoo afschuwelijk +toe, dat ik niet verkoos, verder een woord met haar te wisselen; maar +slechts verzoekende, dat zij wat spoed maken zonde, mij voor het venster +plaatste en haar den rug toekeerde. Of zij uitgepraat had, weet ik niet: +althans zij had de tafel opgeruimd en verliet mij, met de belofte in een +ommezientje met het eten terug te wezen.</p> + +<p>Niets beters te doen hebbende, vermaakte ik mij gedurende haar +afwezigheid met uit het raam te zien, hetwelk het uitzicht had op de +niet verre van daar aan de overzijde van den weg gelegene kerk, een +kloek gebouw, met twee verdiepingen en transen en van een tamelijks +spits voorzien. Meer nabij en vlak tegenover mij stond een koepeltje, +wat minder prachtig dan dat van Guldenhof, en het uitzicht hebbende over +een tuintje, hetwelk geen ander plantsoen bevatte, dan eenige +heestergewassen, in dier voege geschoren, dat zij allerlei figuren op +een wanstaltige wijze nabootsten.</p> + +<p>Ik bekeek deze voorwerpen, welke mij eigenlijk bijzonder weinig belang +inboezemden, zoo lang, totdat de wasem, welken mijn adem op de +glasruiten had teweeggebracht, die aan mijn oog onttrok, en bleef toen +kijken, totdat ik bespeurde, dat mijn gedachten ergens anders waren: ik +bespeurde zulks, zeg ik, en wel aan een onwederspreekbaar teeken: ik had +namelijk met den vinger een H en een B in krulletters op de ruit +getrokken.</p> + +<p>Ik werd, toen ik dit ontdekte, eenigszins wrevelig tegen mijzelven, en +haastte mij, deze vruchten mijner afgetrokkenheid van gedachten uit te +wisschen, als ware ik bang geweest, dat iemand die lezen zoude en een +geheim raden, dat ik mijzelven nog niet bewust was.</p> + +<p>Deze daad bracht mij opeens van het rijk der verbeelding tot het +werkelijke leven terug: want het nu weder heldere glas deed mij iemand +zien, die, een weinig zwaaiende, althans met geen vasten stap, van den +kant van Soest kwam aangetreden:—en terstond herkende ik in dien +persoon denzelfden Andries, die zulk een opschudding te Soest had +verwekt.</p> + +<p>Reeds wenschte ik mijzelven geluk, dat ik niet op den weg door dien +lastigen kwant was ingehaald geworden, toen ik tot mijn spijt +gewaarwerd, dat onze matroos, die ongetwijfeld niet gewend was een +kapelletje voorbij te gaan zonder eens aan te leggen, naar de huisdeur +stevende en binnentrad. Hoe blijde was ik, dat ik in een afzonderlijk +kamertje gezeten was! "Mits nu maar," dacht ik, "de waardin dien niet +hier brengt om met mij te eten, gelijk zij mij met dien vreemdeling en +zijn dochter had willen doen spijzigen!"</p> + +<p>Doch dit liep beter af: na een geruime poos kwam de vrouw des huizes +terug met eenig brood en spek en een kan bier. Ik haastte mij, haar mede +te deelen, dat ik 's morgens te Soest eenig ongenoegen gehad had met den +man, die beneden zat, en liever niet met hem opnieuw in aanraking +wenschte te komen.</p> + +<p>"Nou! ik 'eloof het wel!" zeide de waardin: "'t is een ongemakkelijke +kompeer ook as hij begint, die eigenste Andries;—maar hij zel zich nou +stil houen hoop ik; hij zit althans heel bedaard een glaasje bier te +drinken, en een praatje te maken met een kennis van hem, die juist +beneden was:—zij spreken ondertusschen een rare taal: maar die ik +liever niet hoor dan al: 't is Duitsch <a name="FNanchor_3_3" id="FNanchor_3_3"></a><a href="#Footnote_3_3" class="fnanchor">[3]</a> en toch geen Christenziel kan +'t verstaan: 't is net dieventaal."</p> + +<p>Ik maakte geen aanmerkingen op dit gezegde der waardin, hetwelk zoo +volkomen strookte met de slechte gedachte, die ik reeds van den knaap +had opgevat. Alleen verzocht ik haar, mij te zullen waarschuwen, zoodra +Andries vertrokken was, daar ik niet op zijn gezelschap langs den weg +gesteld was. Na dezen maatregel van voorzorg zette ik mij aan tafel en +begon niet zonder graagte, op de mij voorgezette spijzen aan te vallen. +Zoodra echter mijn eerste honger gestild was, ging ik met meer +bedaardheid te werk, ten einde mijn maal ten minste zoo lang te rekken, +totdat Andries de herberg zoude verlaten hebben: doch, spek en brood +waren reeds van het bord naar mijn maag verhuisd en de stem van den +lastigen matroos deed zich nog in het onderhuis hooren. Ik stond op, +liep wrevelig de kamer op en neder, begon ma eindelijk verwijtingen te +doen, dat ik voor den twistzoeker vreesde en bloosde een oogenblik over +mijzelven.</p> + +<p>"Kom!" dacht ik: "waarom niet moedig de deur uitgestapt?—Misschien ziet +mij de kerel niet eens: en, zoo hij mij al opmerkt, 't is niet gezegd, +dat hij nu juist weer twist zou zoeken."</p> + +<p>"Maar neen!" vervolgde ik bij mijzelven, de deurklink, die ik reeds had +aangevat, weder loslatende: "schoon hij mij hier al met vrede liet, hij +zou mij op den weg kunnen volgen: en hoewel ik hem alleen wel zou durven +staan, er steekt geene eer in, om zich zonder noodzakelijkheid bloot te +stellen aan de aanrandingen van iemand, die zijn beroep van 't vechten +schijnt te maken. Wie een dollen hond ontmoet en niet uit den weg gaat, +handelt dwaas: en die dronkaard beneden is niet veel beter dan een dolle +hond."</p> + +<p>Na door deze fraaie redeneering mijzelven overtuigd te hebben, dat geen +vrees, maar hooge wijsheid mijn handelwijze bestuurde, bleef ik bij mijn +besluit, om niet te vertrekken, dan voordat Andries vooruitgegaan was. +Het leed echter nog een goed half uur, gedurende hetwelk ik vrij +verdrietig het kamertje op en neer ging, al brommende over al de +tegenspoeden, die mij beletteden mijn weg voort te zetten, en zelfs de +aangename kennismaking van Henriëtte Blaek op den achtergrond stelden: +het leed een half uur, zeg ik, eer ik de banken in het benedenhuis +hoorde verschuiven, en, aan het raam glurende, zag ik nu weldra Andries +met nog een man, die oogenschijnlijk beter gekleed was dan hij, de +herberg verlaten. Zij liepen met groote schreden voort, als menschen, +die hun tijd verpraat, en haast hebben. Ik toefde hierop nog eenige +oogenblikken, ten einde hun gelegenheid te gunnen, om zich ver genoeg te +verwijderen, betaalde vervolgens de vertering, en vertrok, mijn weg +links af naar Laren nemende.</p> + +<p>Ik ging echter in den aanvang niet dan langzaam voort, zoowel omdat de +slechte staat van de wegen na den regen het loopen moeilijk maakte, als +ten einde zeker te zijn van mijn twee wandelaars niet op zijde te komen, +en keek ondertusschen, zooveel de slingers van den bochtigen weg mij +zulks toelieten, voor mij uit, om te zien of ik hen ook ergens ontdekte. +Ik had echter wel een goed kwartieruurs geloopen, eer ik iets bespeurde, +dat op hen geleek, maar nauwelijks was ik den grenspaal voorbijgetreden, +die Eem- van Gooiland scheidt, en zuchtte ik bij het overzien der +schade, door den hagel teweeggebracht in de korenvelden, welke deze +anders zoo lachende heuvelen bedekten, of ik kreeg rechts van mij af +zeer in 't verschiet, twee personen in 't oog, die een paadje volgden, +dat door de bouwlanden heen slingerde, en wier uiterlijk voorkomen mij +voorkwam in allen deele gelijk te zijn aan dat van Andries en zijn +makker.</p> + +<p>Ik was nu geheel gerustgesteld, en wandelde onbezorgd voort. Te Laren +hield ik mij niet op, maar trad integendeel met dubbele schreden voort, +daar de tijd reeds, bij al het door mij ondervonden oponthoud, verder +was verstreken dan ik gedacht had, en de allengskens dalende zon mij +vreezen deed, Naarden niet voor poortsluiten te zullen bereiken, hetgeen +toenmaals in die vesting te zes uren plaats had. Wel is waar, er bestond +nog altijd mogelijkheid om daar binnen te komen: doch hiertoe werden +meer formaliteiten vereischt, dan ik lust had af te leggen. Terwijl ik, +met die onaangename gewaarwording, welke ons eigen is, wanneer wij nog +een goed eind weegs af te leggen hebben en vreezen te laat te komen, den +heuvel beklom, die zich tusschen het bevallige Laren en de grijze +vesting, waar ik zooeven van sprak, bevindt, zag ik een rijtuig mij van +de hoogte af te gemoet komen, hetwelk ik, bij het naderen, voor de +huifkar herkende, die ik des morgens te Soest had gezien, en die thans +ledig terugkeerde. De voerman, het pijpje, dat hem tusschen de lippen +stak, hebbende laten uitgaan, zat te dommelen en te knikkebollen op het +krat, terwijl zijn zweep hem ontvallen, maar gelukkig was blijven +vasthaken aan het wiel en daarmede langzaam voortslingerde.</p> + +<p>Ik achtte het betamelijk, den man te waarschuwen: "hei! ho hè wat! goede +vriend!" riep ik: "gij zult een goede zweep verspelen, zoo gij niet +oppast."</p> + +<p>"Wat is er?" riep de voerman, met schrik ontwakende, en door een +natuurlijke beweging naar zijn zweep tastende: "wat wou je?"</p> + +<p>Het paard, dat waarschijnlijk reeds zijn bekomst van den tocht had, was +op mijn geroep al dadelijk blijven staan, en ik wees nu aan den voerman, +waar zich zijn onmisbaar wapentuig bevond.</p> + +<p>"Sta, Kees!" zeide hij tot zijn knol, die deze vermaning niet behoefde; +want het beest had volstrekt geen plan op den loop te gaan: "dankje wel, +koopman!" vervolgde hij, afstijgende en zijn zweep niet zonder moeite +loswurmende.</p> + +<p>In weerwil van mijn haast om voort te komen, kon ik niet nalaten een +oogenblik stil te staan, om naricht in te winnen omtrent den Roodmantel +en de Juffer die met hem was, en vroeg ik den voerman, of hij zijn volk +al naar Naarden gebracht had.</p> + +<p>"Dat weet ik niet, waar ze 'estoven zijn," antwoordde hij: "ik heb ze +aan deuzen kant van Naarden of'ezet op een plek, daar huis noch pad te +zien was. Waar ze wezen mosten, weet Joost: en ik vertrouw het werk maar +half: ze lekenen allebei zoo bang om 'ezien te worden.—Maar, wat +scheelt het mijn ook? ze hebben mijn een goeie fooi 'egeven en dus, ik +heb niks op ze te prittendeeren. Nou, ajus koopman, en je wordt bedankt +veur je beleefdheid."</p> + +<p>Met deze woorden steeg hij op; doch voor hij wegreed, riep hij mij nog +toe: "je meugt wel voorzichtig wezen; want ik hou 't er veur, dat het +niet pluis is buiten Naarden: ik heb een paar keeren in 't bosch hooren +fluiten; zoodat ik blij was dat ik hier weer op den open weg kwam. Hi +Kees! vort pért!"</p> + +<p>De huifkar verwijderde zich en ik vervolgde mijn weg, slechts weinig +gesticht over de tijding, mij door den voerman medegedeeld. Ik poogde +mij wel wat gerust te stellen met de gedachte, dat men het niet wagen +zoude, iemand op den helderen dag aan te randen en wel zoo nabij een +vesting, terwijl bovendien mijn bagage noch mijn uitrusting van dien +aard waren, dat zij een roover in de verzoeking konden brengen;—maar de +veronderstelling alleen, dat het geval van roof mogelijk ware, was alles +behalve aangenaam.</p> + +<p>Op het hoogste punt van den heuvel gekomen, wendde ik mij even om, ten +einde het verrukkelijk landtooneel te beschouwen, hetwelk men van daar +geniet, over het bekoorlijk gelegen Laren, welks kerkspits en daken, +thans fonkelend in den gloed der zon, heerlijk afstaken tegen het +lommerlijk geboomte en de uitgestrekte akkers daarom heen;—over +Blaricum, de beide Eemnessen, Soest, Baarn en Amersfoort: over het +boschrijke landschap daar tusschen, en over de blauwe zee, de Stichtsche +bergen en de grauwe heide, welke dat alles omsloten: ja, ik zuchtte +onwillekeurig, toen ik herdacht aan den voortsnellenden tijd, die mij +niet vergunde mij langer in dat schouwspel te verlustigen:—en aan den +vervelenden weg, dien ik nog had af te leggen.</p> + +<p>Immers, wanneer men eens die hoogte over is, neemt de weg een geheel +ander aanzicht. Geen welig groeiend geboomte, geen vruchtbare +bouwlanden, geen landhoeven meer: aan weerszijden een dorre, +wijduitgestrekte heide, over welke het uitzicht ten Noorden op enkele +bosschen kreupelhout, en ten Zuiden op het donkere groen der +'s-Gravenlandsche lusthoven stuit. Ik kon niet nalaten van, zoo dikwijls +ik den blik naar deze laatste zijde sloeg, een vergelijking in te +stellen tusschen de woestenij, welke ik doortrok, en die, slechts een +uur of anderhalf van mij gelegen, oase, waar de Amsterdamsche rijkdom al +zijn weelde en schatten ten toon spreidt. "Voorwaar!" dacht ik, "mijn +goede tante Van Bempden, die ginds haar buitenplaats altijd vol gasten +heeft, denkt thans weinig, dat haar neef hier eenzaam door de heide +kuiert ... ik ben ook wel dwaas geweest, dat ik haar niet geschreven +heb: de goede vrouw had mij zeker haar koets te Amersfoort gezonden, en +dan was ik vrij wat meer op mijn gemak en vrij wat royaler de provincie +binnengekomen;... maar dan had ik ook Henriëtte Blaek niet ontmoet."</p> + +<p>Het hoofd alzoo vol hebbende van Henriëtte Blaek, van mijn tante Van +Bempden, van Andries en van de rooversbende van Zwarten Piet, kwam ik +langzamerhand verder. De grond langs den weg, hoezeer nog altijd dor en +zandig, droeg, naarmate ik de vesting naderde, eenige meerdere sporen +van bebouwing: hier en daar vond ik een versch ontgonnen hoekje, en nu +en dan kleine kampjes met peulvruchten beteeld: wat verder op groeiden +heestergewassen langs de kanten van den weg en belemmerden al meer en +meer het uitzicht, totdat ik eindelijk aan mijn rechterzijde een vrij +dicht geplant boschje kreeg, hetwelk tot deze of gene rustplaats scheen +te behooren.</p> + +<p>Het was op die hoogte ongeveer, dat de flauw gehoorde tonen van een klok +of bengel, welke allengskens duidelijker in mijn ooren klonken, mij +aankondigden, dat ik Naarden al vast naderde, doch tevens, dat ik mij +zou moeten reppen om er nog tijdig te zijn. Terwijl ik alzoo met +verhaasting voorttrad, kwam ik aan een plaats, waar kort te voren, +gelijk aan het wielspoor te zien was, een wagen had omgedraaid: +waarschijnlijk de meer vermelde huifkar. Dit zou echter mijn +opmerkzaamheid niet bijzonder hebben getrokken, ware het niet geweest, +dat ik, juist te dier plaatse, in 't voorbijgaan iets zag liggen, +hetwelk ik, bij nadere beschouwing, voor een groene beurs herkende.</p> + +<p>Ik raapte die op en bleef eenige oogenblikken besluiteloos staan. +Waarschijnlijk was deze beurs, welke redelijk wel voorzien scheen, aan +een der personen, die in het rijtuig gezeten hadden en wier voetstappen +nog bij het spoor te zien waren, bij het uitstappen ontvallen: maar hoe +die weer aan de eigenaars terugbezorgd? de voerman was mij onbekend en +kende zelfs, volgens zijn voorgeven, zijn passagiers niet, die hem niet +aan een huis of plaats, maar midden op weg hadden verlaten.</p> + +<p>Al overpeinzende, wat mij te doen stond, opende ik onder het +voortwandelen de beurs, ten einde te onderzoeken of zich daar ook iets +in bevond, hetwelk mij eenig licht zou kunnen verschaffen. Ik ledigde +het daarin beslotene in mijn hand: het was een goede som in gouden +rijders en dukaten, en bovendien een gouden zegelring, met een fraaien +koralijn, waarop een wapen zeer kunstig gesneden was. Terstond liet ik +het goud weder in de beurs glijden en vestigde al mijn aandacht op het +wapen, in de hoop dat mij dit op den goeden weg zoude helpen om den +eigenaar terug te vinden; maar nauwelijks had ik gezien, dat het in een +Sint-Andrieskruis met omgekrulde punten bestond en bovendien met +talrijke sieraden omslingerd was, waarvan ik de beteekenis niet zoo +spoedig kon ontcijferen, of ik hoorde opeens in de nabijheid een gefluit +en te gelijk een geritsel van takken, alsof iemand zich een weg door de +struiken baande. Ik verschrikte, zag om: en ziet! daar sprong een kerel +van den hoogeren boschkant op den weg en klopte mij op den schouder met +den uitroep "<i>annemekanneme meêsamen</i>!</p> + +<p>Ik stond verzet: ik wist dat deze woorden, wier rechte samenhang of +beteekenis ik nooit heb kunnen uitvorschen, zooveel moesten te kennen +geven, als: "wij deelen het gevondene te zamen:"—en, wat mijn +ontsteltenis niet weinig vermeerderde, was de omstandigheid, dat ik in +den man, die mij zoo vrijpostig op zijde kwam, mijn vriend Andries +herkende, en de overtuiging, dat hij mij de beurs had zien oprapen.</p> + +<p>Ik zag terstond in, dat een onverschrokkene houding alleen in staat +ware, den vent van mij af te houden, en, mijn stok met kracht +omvattende, zag ik hem scherp in 't gezicht en vroeg, wat hij begeerde.</p> + +<p>"Wat ik begeer!" herhaalde hij met een hoonenden lach: "wel! niet meer, +hoop ik, dan wat mij van rechtswege toekomt. Ik heb die beurs net even +gauw gezien als jij: en ik wou er juist op an laveeren, toen jij er zoo +vlak voor-de-wind op aanschoot: je moet niet denken, dat jij alleen +recht heit, om die geeltjes bij moeder Kee te gaan verzwendelen: ik heb +ze al zoo noodig als jij."</p> + +<p>Ik was staande deze redeneering van Andries met hem vooruitgewandeld, +maar hield hem niettemin in het oog, gereed hem voor te komen bij de +minste verdachte beweging die hij maakte: "al wat gij zegt moge waar +zijn," zeide ik: "maar hetgeen ik gevonden heb, behoort noch aan u noch +aan mij, en ik ben voornemens het den rechten eigenaar terug te +brengen!"</p> + +<p>"Ei! ei!" zeide Andries, een spottend gezicht zettende: "terugbrengen! +wel dat bedenk je fijn! denk je dat ik je uitvluchten niet merk en geen +lont ruik? Je wilt met ongebroken lading wegzeilen; maar dat gaat zoo +niet: je zult bijdraaien, kameraad! of we zullen jou enteren."—En dit +gezegd hebbende, floot hij ten tweedenmale.</p> + +<p>De zin der geuite woorden was te duidelijk om kwalijk verstaan te +worden: ik was nu overtuigd dat Andries niet slechts een twistzoeker, +maar een struikroover was, en dat ik mij van hem moest ontslaan eer hij +hulp kreeg: met vaardigheid lichtte ik mijn knuppel op en deed dien op +een niet zachte wijze op zijne, reeds naar mij uitgestoken handen +nederkomen, waarna ik het met allen spoed op een loopen zette, in de +hoop van alzoo den medehelpers van Andries, zoo hij die al had, te +ontkomen.—De vlucht was mij echter van geen nut; want nauwelijks was ik +tien passen verder, of twee andere kerels sprongen van weerszijden uit +de struiken voor den dag: en terwijl de een mij den pas afsneed, greep +mij de ander in den kraag.</p> + +<p>"Pas op, Haentje! dat hij je de loef niet afsteekt," riep Andries, +toesnellende: "hij wou het mij draaien, maar hij zel er voor bloeien, +nou hij voor drie ankers leit."</p> + +<p>"Verroer u niet, of het gaat er door," duwde mij Haentje te gemoet, in +wien ik den man herkende, met wien Andries uit Eemnes vertrokken was: en +meteen zette hij mij een mes op den strot.</p> + +<p>"Kom Koopman!" zeide toen de derde roover, met veel bedaardheid een +pistool voor den dag halende, hetwelk hij mij voorhield: "laat u raden: +alle tegenstand ware onnut: overhandig ons goedschiks hetgeen gij aan +goud en zilver bij u mocht hebben: gij zult daarna eens zoo luchtig +voortwandelen."</p> + +<p>Ik zag dezen man, terwijl hij sprak, in 't gezicht. Hij was iemand van +een allergunstigst uiterlijk, dat merkelijk afstak tegen het hatelijke +voorkomen van Andries en de bruine, fielterige tronie van Haentje. Zijn +gelaatstrekken waren, ja, eenigszins verschroeid en verhard, als die van +iemand, die in verre landen gereisd heeft; maar toch regelmatig en +innemend; geestigheid fonkelde in zijn gitzwarte oogen: en krullende +lokken van dezelfde kleur versierden zijn schedel. Zijn gewaad +daarenboven, dat uit een deftigen zwarten rok en broek bestond, zoude +aan niemand in hem den struikroover hebben doen vermoeden.</p> + +<p>Alle weerstand was vruchteloos: ik lag letterlijk, zooals Andries zich +had uitgedrukt, voor drie ankers vast. "Indien het niet anders kan," +zeide ik, "neem dan hetgeen ik bezit: voor geweld moet ik zwichten."</p> + +<p>"Ziet! dat is gesproken, gelijk een verstandig man betaamt," zeide de +Zwartrok, op den vriendelijken toon, welken een grootvader zonde +aannemen ter aanmoediging van zijn kleinzoon, die hem een +verjaringsgedicht was komen opzeggen: "en daar gijzelf niet rijk +schijnt, zullen wij ook matig in onze eischen zijn en u nog een paar +dubbeltjes overlaten om te Naarden een slok te koopen en van den schrik +te bekomen."</p> + +<p>"Niet rijk!" herhaalde Andries: "zoo meteen is hij nog op onze eigene +kust komen kapen en heeft een beurs vol goud van den weg opgevischt—ik +heb hem net bijtijds gepraaid, anders was hij er mede schoot gegaan; +want dat doet er niet toe ... wou jij hem laten loopen, Pieterbaas? ik +heb hem hedenmorgen al gewaarschuwd, dat hij niet weer in mijn vaarwater +zou komen ... en mijn woord moet ik houen, weet je.".</p> + +<p>Deze woorden boezemden mij geen geringe bezorgdheid in, en ik sloeg het +oog met ongerustheid op den in 't zwart gekleeden roover, tot wien +Andries zijn rede wendde. Ik sidderde, toen ik hem de wenkbrauwen zag +samentrekken en op een korten gebiedenden toon hoorde zeggen: "kent gij +hem?—In 't bosch dan met hem!"</p> + +<p>Dit bevel was nauwlijks geuit of de schelmen namen mij op en sleepten +mij tegen de hoogte op en door de struiken.</p> + +<p>Een koude rilling liep mij door de aderen; want welk ander oogmerk kon +men hebben met mij van den weg af te voeren, dan dat van mij uit te +schudden en te vermoorden? Ik vormde intusschen het vast besluit, mijn +leven niet dan ten duurste te verkoopen, en alle middelen, welke list of +geweld mij aan de hand mochten doen, ter ontkoming aan te wenden. Voor +het oogenblik echter viel er aan geen wederstand te denken; want ik +bleef het koude staal tegen mijn nek en den mond van het pistool op de +borst voelen; maar, toen wij allengskens wat verder in het kreupelbosch +geraakten, waar ik mij met opzet als een levenloos lichaam doorheen liet +sleuren, vonden zich de roovers genoodzaakt hunne moordtuigen een +oogenblik van mij af te houden: Haentje om een tak af te snijden, die +hem in den weg was, en de Zwartrok, om zijn hoed op te rapen, die aan +een struik was blijven haken. Ik oordeelde, dat nu het gunstige +oogenblik ter mijner verlossing gekomen was; ik rees eensklaps weder op, +en mij van Andries, die mij nog vasthield, losrukkende, maakte ik +rechtsomkeert, sprong over de mij in den weg staande struiken heen en +liep nu al wat ik loopen kon om den heirweg weder te bereiken. Het bleek +mij echter daarna dat ik een verkeerden kant had ingeslagen: weldra +bevond ik mij, bijna gelijktijdig met de drie knapen, die mij onder de +afgrijselijkste vervloekingen achtervolgd waren, op een klein open +kampje, met mislukte rogge beteeld, en waar een voetpad dwars +doorheenliep. Mijn krachten waren uitgeput: ik bemerkte, dat ik weldra +zou ingehaald worden, en keerde mij derhalve als wanhopend om.</p> + +<p>"Waagt het niet, mij te naderen," riep ik, mijn stok, dien ik altijd was +blijven behouden, met gezwindheid om mij heen zwaaiende.</p> + +<p>Mijn houding boezemde den schurken eenig ontzag in. Hij, die de hoofdman +der bende scheen, haalde den haan van zijn pistool over.</p> + +<p>"Laat die gekheid varen," zeide hij, op mij aanleggende, "of het gaat er +door."</p> + +<p>"Maak maar gerucht," hernam ik: "de justitie is u al op 't spoor."</p> + +<p>"Hij heeft voorden duivel gelijk ook," hernam de Zwartrok, lachende, en +stak meteen zijn pistool, dat waarschijnlijk ongeladen was, weder bij +zich: "maar, het zal hem weinig baten." Dit zeggende, haalde hij een +kort rapier van onder zijn kleederen voor den dag, trok zijn rok uit, en +kwam met het ontbloote staal op mij af. Ik verdedigde mij een korte +poos, onder het aanhoudend geschreeuw van: "moord! moord! dieven!" maar +het gelukte eindelijk aan den knaap, die den naam van Haentje droeg, +mijn arm te vatten op het oogenblik dat ik daarmede een stoot van den +hoofdman afweerde: en te gelijkertijd voelde ik mij door Andries bij de +beenen grijpen en van den grond lichten. Ik stortte voorover, en achtte +mijn laatste uur geslagen te zijn, toen ik op het onverwachts een +krachtigen vuistslag op het hoofd van een mijner bespringers hoorde +klinken en Andries naast mij op 't gras zag neertuimelen. Ik rees op, en +ziet! de vreemdeling met den rooden mantel stond met opgeheven hand aan +mijn zijde. Hij droeg geene wapens en toch schenen zijn forsche houding, +zijn onverwachte verschijning en de krachtige wijs, waarop hij Andries +het gewicht van zijn arm had leeren kennen, diens makkers met +verbijstering te hebben geslagen: althans zij bleven een wijl +besluiteloos staan. Echter vatteden zij weldra weder moed: en terwijl +Haentje zijn mes opraapte, dat hem bij de worsteling ontvallen was, liep +de hoofdman met opgeheven staal mijn redder tegemoet.</p> + +<p>"Hoe is het, Zwarte Piet? Kent gij mij niet meer?" vroeg deze, zonder +zich te verroeren, en hem strak aanziende.</p> + +<p>"Is het wel mogelijk!" zeide Zwarte Piet, met verbazing, terwijl hij +zijn rapier zakken liet, en zijn hoed haastig afnam: "zijt gij het zelf, +Kapitein! of is het uw geest?"</p> + +<p>De andere roover wilde toespringen, maar de hoofdman deed hem door een +wenk op zijn plaats blijven.</p> + +<p>"Is dat uw handwerk tegenwoordig?" vervolgde de Roodmantel, op een +verwijtenden toon: "moest ik zoo iets verwachten van iemand, die onder +mij gediend heeft?"</p> + +<p>"Ja, Kapitein!" zeide Zwarte Piet, met een deemoedig gezicht, en zijn +hoed tusschen de handen wrijvende: "wat zal ik u zeggen? 't Is een +slechte tijd, en...."</p> + +<p>"Geen woord meer!" hernam de vreemdeling: "neem uwen makker op, zoo hij +niet loopen kan: en zorgt, dat gij voor den nacht alle drie den omtrek +van Naarden verlaten hebt, of gij zult de galg niet ontsnappen, dat +beloof ik u."</p> + +<p>De roover zette, zonder een letter te antwoorden, den hoed weder op het +hoofd, stak zijn rapier in de scheede, trok zijn rok aan, en gelastte +Andries op te staan en hem te volgen. De schelm, die intusschen weder +was bijgekomen, voldeed terstond aan het eerste gedeelte van het +verzoek, maar had naar het tweede geen ooren.</p> + +<p>"Voor den d....!" zeide hij, den vreemdeling en mij met een woedenden +blik aanziende: "zullen wij vlag strijken, zonder die schooiers nog eens +de volle laag te geven?"</p> + +<p>"Ja!" zeide Haentje, zijn hoofdman met bevreemding aanziende: "ik +begrijp niet...."</p> + +<p>"Gij begrijpt niet?... Gij behoeft ook niets te begrijpen, domme ezels +die gij zijt," zeide Zwarte Piet, hen elk bij een arm nemende: "gij ziet +den man, die daar staat: zoo hij mij gelastte u beiden op te hangen, ik +zou het doen ook, voelt gij. Kom! kom! geen praatjes meer. Gij weet, +waar wij elkander terugvinden en maakt dat gij van hier komt, of ik zal +u beenen maken."</p> + +<p>Hoewel de twee schelmen vrij wat forscher uiterlijk hadden dan hun +hoofdman, schenen zij echter gewoon van voor den zedelijken invloed des +laatsten hetzelfde ontzag te voeden, als deze wederkeerig aan den +vreemdeling betoonde: en, schoon eenigszins brommende en schoorvoetende, +trokken zij langs verschillende kanten het bosch in en weldra uit ons +gezicht.</p> + +<p>"Is er nog iets van uw dienst, Kapitein?" vroeg de roover, zoodra zij +vertrokken waren, den vreemdeling beleefd naderende.</p> + +<p>Deze vergenoegde zich met van neen te schudden.</p> + +<p>"Indien gij mijn diensten noodig mocht hebben," vervolgde hij: "mijn +adres is altijd te bevragen bij Maaike Katers, in den Duivelshoek, te +Amsterdam."</p> + +<p>Hier zweeg hij plotseling en sloeg een argwanenden blik op mij:</p> + +<p>"Ik heb mij daar mooi verpraat," zeide hij: "maar!" hier werd de toon +zijner stem, die, zoodra hij tegen den vreemdeling sprak, beleefd en +welluidend was, weder kort en scherp: "Mijnheer! gij zijt gewaarschuwd, +voorzichtig te zijn."</p> + +<p>"Ik zal dat alles wel schikken," zeide mijn redder. "Maak maar, dat gij +nu van hier komt, en gij zult niets te vreezen hebben."</p> + +<p>De roover glimlachte op eene wijze, welke zien liet, dat hij geheel +tevreden gesteld was, boog zich en was spoedig uit ons gezicht.</p> + + +<div class="footnote"><p><a name="Footnote_3_3" id="Footnote_3_3"></a><a href="#FNanchor_3_3"><span class="label">[3]</span></a> +Zoo noemde men indertijd de taal, welke men sedert Hollandsch of nog +verkeerdelijker Nederlandsch genoemd heeft. Zoo zegt ook Krelis Louwen in +net blijspel van dien naam, II Bedrijf 10 tooneel.<br /><br /> + +<span style="margin-left: 10em;">We praeten ummers allemael<br /></span> +<span style="margin-left: 10em;">Oprechte zuivre Duitsche tael.<br /></span> +<br /> +Noot van den Uitgever.</p></div> + + +<hr style='width: 45%;' /> + + +<h3><a name="chap6" id="chap6"></a>ZESDE HOOFDSTUK.</h3> + +<h4>WAARIN ONZE HELD VOOR DE TWEEDE REIS OP DENZELFDEN DAG GEVAAR LOOPT VAN +ZIJN HART TE VERLIEZEN.</h4> + + +<p class="p-one">Ik had dit gansche tooneel met een stomme verbazing beschouwd, onbekwaam +om de betrekking te verklaren, welke er tusschen mijn redder en den +hoofdman der roovers bestond, en dezen zoo gedwee het veld voor hem +ruimen deed. Was de ontzagwekkende vreemdeling misschien ook zelf het +hoofd geweest eener meer uitgebreide bende? en moest ik zijn invloed op +Zwarten Piet, en den naam van Kapitein, dien deze hem gaf, daaruit +afleiden? Wat hiervan wezen mocht, ik voelde mij van eerbiedige +bewondering doordrongen voor den man, die, wapenloos, en, bijna alleen +door het vermogen van zijn wil, mij uit de handen van drie boosdoeners +verlost had: en, zoodra het geritsel der struiken, waardoor zich Zwarte +Piet een weg baande, en waarnaar de vreemdeling aandachtig scheen te +luisteren geheel had opgehouden, begon ik, in de warmste bewoordingen, +mijn erkentenis aan hem uit te drukken voor den dienst, dien hij mij +bewezen had.</p> + +<p>Hij ontving mijn betuigingen met koelheid: "al genoeg," zeide hij, na +een poos zwijgens: "ik was u wederkeerig een dienst schuldig, ter +vergelding van dien, welken gij mij hedenmorgen bewezen hebt."</p> + +<p>"Geloof, Kapitein!" zeide ik, hem den titel gevende, welken Zwarte Piet +omtrent hem gebezigd had, "dat mijn dankbaarheid...."</p> + +<p>"Verschoon mijl!" viel hij mij kortaf in de rede: "ik heb thans geen +tijd om al het fraais aan te hooren dat gij mij zeggen wilt. Ik heb iets +op den weg verloren en moet mij haasten het op te zoeken; want het is +allemans gading, en...."</p> + +<p>"Een groene beurs!" riep ik uit, verheugd over de gelegenheid, welke +zich aanbood van hem op mijn beurt een dienst te bewijzen.</p> + +<p>"Hebt gij haar gevonden?" vroeg hij, terwijl hij al rechts en links van +het pad langs den grond keek.</p> + +<p>"Zij bevatte goudstukken," vervolgde ik: "en bovendien...."</p> + +<p>"En een ring met een stempel," zeide hij, den volzin besluitende.</p> + +<p>"Hier is zij," hernam ik, de beurs voor den dag halende, en met +blijdschap aan den eigenaar ter hand stellende, "door mij te redden hebt +gij meteen uw eigendom gered"—en ik verhaalde hem, hoe die beurs de +voorname aanleiding was geweest mijner ontmoeting met de roovers.</p> + +<p>"Het is als ik gedacht had," zeide de Kapitein: "ik heb den voerman op +den weg betaald en toen zeker de beurs naast mijn zak in de plaats van +er in gestoken. Gij hebt mij inderdaad een gewichtigen dienst bewezen. +Te oordeelen naar uw wezen en uw spraak," vervolgde hij, terwijl hij mij +met opmerkzaamheid beschouwde: "schijnt gij tot een deftigen stand in de +maatschappij te behooren en zou ik u misschien met een aanbieding +beleedigen. Daar echter uw plunje geen weelde aanduidt, meen ik niet +onbeleefd te handelen, door u een geringe <i>douceur</i> voor de genomene +moeite te schenken." En terzelfder tijd nam hij een paar goudstukken +tusschen de vingers en stak mij die toe.</p> + +<p>"Ik dank u," zeide ik: "uw aanbieding is zoo bescheiden gedaan, dat zij +mij niet beleedigen kan. Ik behoef geen belooning, ik ben de zoon van +den Heer Huyck, den Hoofdschout van Amsterdam, en zoo ik u van eenigen +dienst kan zijn...."</p> + +<p>"Zoo!" zeide hij, terwijl zijn gelaat zich op een zonderlinge wijze +samentrok: "de zoon van den Hoofdschout moest zich, minder dan iemand, +alleen wagen op onveilige wegen."</p> + +<p>Hier zweeg hij een poos, deed het geld weder in de beurs en vervolgde op +deze wijze:</p> + +<p>"Het was ongetwijfeld uw voornemen heden tot Naarden te gaan."</p> + +<p>"Ik vrees," zeide ik, "dat het te laat zal zijn de stad nog voor +poortsluiten te bereiken: ook hoor ik de klok niet meer luiden; echter +zou ik van meening zijn, dat ik derwaarts behoor te gaan, om rapport te +maken van de ontmoeting, die mij is overkomen ... en zoo UEd. mij wildet +vergezellen...."</p> + +<p>"Dat noem ik spreken, gelijk den waardigen zoon eens Hoofdschouts +betaamt," zeide de vreemdeling, met een gemaakten lach: "maar ik voor +mij gevoel geene roeping om aan de bruggen mijn keel heesch te +schreeuwen en bij elken schildwacht een half uur te wachten tot de +korporaal der ronde komt, en dan van de beleefdheid van dezen af te +hangen om teruggezonden te worden of den halven nacht in het wachthuis +door te brengen, ten einde de zotte verhooren te ondergaan, welke bij +een zoodanige gelegenheid nooit missen."</p> + +<p>"Zooals UEd. wil," zeide ik: "doch ik meen dat er aan deze zijde buiten +de poort een vrij goede herberg is, <i>Jan Tabak</i> of een dergelijken naam +voerende;—zoo wij daarheen gingen en iemand zonden, om...."</p> + +<p>"Niets van dat alles," zeide de vreemdeling, met de hand een ongeduldige +beweging makende: "laat Zwarte Piet met zijn bende elders gaan om zich +te doen ophangen: ik wil de koord daartoe niet spinnen. Wat u betreft, +handel zooals gij het goedvindt: ik schrijf u geene wetten voor; maar +zoo gij mij gelooft, en er eenigszins prijs op stelt om mij genoegen te +geven, zult gij hedenavond niet naar stad gaan; integendeel stel ik u +voor tot mijnent te vernachten: en zoo gij de eenvoudige huisvesting +voor lief nemen wilt, welke een eenvoudige boerenwoning u kan +verschaffen, zal ik mij aan u verplicht rekenen."</p> + +<p>Ik beken, dat ik eenigszins over deze aanbieding verzet stond, en +aarzelde, hoe die te beantwoorden. Juist de schijnbare gulheid en +openhartigheid, waarmede zijn voorslag gedaan werd, boezemden mij +wantrouwen in; want ik wist die niet te rijmen met de geheimzinnigheid, +welke zijn overige daden en gezegden tot nog toe omsluierd had, en het +kwam mij onverklaarbaar voor, dat iemand, die zich voor 't overige +gedroeg, als wilde hij alle nasporing en onderzoek ontwijken, de +onvoorzichtigheid zou hebben, een hem onbekenden jongeling, en dat nog +wel den zoon eens Hoofdschouts, in zijn verblijf toe te laten, ja te +noodigen. Met dat al, ik gevoelde weinig trek om alleen stadwaarts te +kuieren en mij nogmaals bloot te stellen aan een ontmoeting met de +lieden, uit wier handen ik zooeven verlost was: nieuwsgierigheid spoorde +mij aan, om nader uit te vorschen, wie toch mijn redder wezen mocht: en +dit een en ander te zamen gevoegd deed mij besluiten het gedane voorstel +te aanvaarden, onder de betuiging mijner erkentelijkheid en tevens van +de hoop, dat ik door mijn verblijf geen ongelegenheid aan mijn gastheer +zoude veroorzaken.</p> + +<p>"Volstrekt niet," zeide deze, terwijl hij met haast het voetpad weder +insloeg, hetwelk hij was langs gekomen: "alleen door hier te blijven +draaien, zou ik in ongelegenheid kunnen geraken."</p> + +<p>"In dat geval vergezel ik u terstond," zeide ik, en volgde hem op het +ingeslagen spoor. Het paadje geleidde ons weldra op een hollen dwarsweg, +aan weerszijden dicht begroeid met doornestruiken, en door de gevallene +regens op vele plaatsen zoo vol water staande, dat men werk had voort te +komen.</p> + +<p>"'t Is hier slecht wandelen, Kapitein!" zeide ik, mijn voet losrukkende, +die in de modder was blijven steken.</p> + +<p>"Dat kan ik niet ontkennen," antwoordde hij: "maar mag ik vragen, waarom +gij mij den titel van Kapitein toekent?"</p> + +<p>"Ik heb u door een dier lieden van zooeven aldus hooren noemen," hernam +ik.</p> + +<p>"Wel mogelijk!" zeide hij, met een spottenden blik naar mij omziende: +"maar omdat die gekken mij zoo noemen, moet daarom een verstandig +jongmensch hun voorbeeld volgen? Ik heb op dien naam thans even zoomin +aanspraak als op dien van Czaar, waarmede gij mij van morgen vereerd +hebt. Gij kunt alle titels met mij sparen, vervolgde hij op een vrij +hoogen toon: "ik heet eenvoudig Bos ... althans voor het tegenwoordige."</p> + +<p>Ik zweeg en volgde, gelijk een hond, die een kastijding ontvangen heeft, +zonder verdere woordenwisseling mijn geleider, wiens groote stappen ik +moeite had bij te houden. Ik dacht, dat die fatale holle weg nimmer +zoude eindigen, toen wij ten laatste aan een klein boerenhekje kwamen, +hetwelk de Heer Bos openstootte en waar wij doortrokken. Een vrij smal +pad, hetwelk door een dichtvallend hekje gesloten was, bracht ons weldra +van achteren op een moestuin, aan welks einde ik een landhoeve +gewaarwerd, welke ik veronderstelde dat het doel onzer wandeling zijn +zoude.</p> + +<p>Ik bedroog mij niet. Op het geblaf van een naast de deur aan een ketting +gelegen mopshondje, ging de voordeur open, en een zwarte gedaante, van +welke de meer en meer vallende duisternis mij alleen toeliet de vormen +te onderkennen, trad haastig naar buiten en fluisterde van verre: "Zijt +gij het, Vader?"</p> + +<p>"Stil! stil!" antwoordde deze: "ik kom niet alleen ... dezen weg op, +Mijnheer!... waar is de oude Martha?"</p> + +<p>"Bezig met het avondeten te bereiden," antwoordde de dochter op een nog +flauweren toon, terwijl ik meende te bespeuren, dat zij met weinig +verwonderd was over de aankomst van een zoo onverwachten gast als ik.</p> + +<p>"'t Is wel!" antwoordde haar vader, binnentredende: "breng Mijnheer in +het opkamertje: hij zal van nacht hier blijven: ik ga even met Martha +overleggen, waar wij hem huisvesten zullen."</p> + +<p>Dit zeggende, opende hij de deur van een soort van keuken, alwaar ik een +oude vrouw zag nedergehurkt en bezig met koeken te bakken. Hij trad +binnen en, de deur achter zich sluitende, liet hij mij met zijn dochter +alleen, beiden voorzeker evenzeer met onze figuur verlegen. De jonge +Juffer althans oogde haar vader met verbazing na en wendde vervolgens de +vragende blikken op mij.</p> + +<p>Ik begreep dat de welvoeglijkheid eenige verontschuldiging vorderde.</p> + +<p>"Mejuffer!" zeide ik: "ik vrees, dat ik hier ongelegenheid zal +veroorzaken; maar Mijnheer uw vader heeft gewild, dat...."</p> + +<p>"Wat mijn vader begeert, moet volbracht worden," antwoordde zij, met een +vaste stem en een deftige hoofdbuiging: "wees zoo goed mij te volgen." +Dit gezegd hebbende, keerde zij zich om en besteeg een trapje, dat naar +een klein vertrekje geleidde, waar binnen ik haar volgde.</p> + +<p>Zij schoof mij een stoel toe: ik nam echter geen plaats; maar bleef met +de eene hand op de leuning rusten: mijn hoofd was zoo vol en al mijn +denkbeelden door de vreemde ontmoetingen van den dag zoo verward, dat ik +nauwelijks wist of ik droomde, dan of ik waakte. Intusschen bleef mijn +geleidster over mij staan, in de houding van iemand, die een opheldering +verwacht, en ik achtte het mijn plicht, haar die te geven.</p> + +<p>"Uw Heer vader," zeide ik, "heeft mij zooeven het leven gered. Zonder +zijn grootmoedige tusschenkomst had het er slecht met mij uitgezien.</p> + +<p>"Is u eenig ongeval overkomen?" vroeg zij, op een deelnemenden toon.</p> + +<p>Ik was op het punt, haar mijn wedervaren te verhalen, toen het denkbeeld +mij opeens voor den geest kwam, dat mijn gastheer het wellicht niet zou +goedkeuren, zoo zijn dochter van het voorgevallene onderricht en alzoo +noodeloos verontrust werd. Ik vergenoegde mij dus met te antwoorden: "uw +Heer vader zal u voorzeker wel zelf willen mededeelen, op welke wijze +hij zich een eeuwige aanspraak op mijn dankerkentenis verworven heeft."</p> + +<p>"Maar neem toch plaats, Mijnheer!" hernam zij, na eenige oogenblikken +zwijgens, waarschijnlijk bespeurende, dat ik niet genegen was, haar +verder bescheid te geven. "Mijn vader zal ongetwijfeld dadelijk hier +zijn. Vergun mij u een oogenblik hier alleen te laten. Ik ga eens zien, +of ik hem ook van dienst kan zijn."</p> + +<p>Met deze woorden zweeg zij en vertrok, de deur zorgvuldig achter zich +sluitende.</p> + +<p>Mijn eerste beweging, zoodra ik mij alleen bevond, was, op mijne knieën +te vallen en den innigen dank mijns harten te brengen aan den +Almachtigen God, die mij zoo genadiglijk uit het doodsgevaar verlost +had. Niet slechts om mijnentwille dankte ik Hem, maar ook voor mijn +ouders en dierbaarste betrekkingen; want ik ijsde op het bloote +denkbeeld van hun ontsteltenis en rouw, indien zij eens vernomen hadden, +dat die zoon, wiens leven op een zoo langdurige reis en in vreemde +landen in gezondheid was gespaard gebleven, in zijn eigen vaderland en +zoo nabij het doel zijner bestemming door het moordend staal van roovers +ware gevallen. Ik bleef een geruimen tijd in die gestalte; want mijn +gemoed was vol en mijn ziel in een staat van hooge spanning: een +natuurlijk gevolg van mijn toestand. Toen ik oprees, voelde ik mij +vermoeid en afgemat, en zonk met gesloten oogen en gevouwen handen op +mijn stoel neder.</p> + +<p>Langzamerhand begonnen mijn denkbeelden op te klaren: de ontmoeting met +de dieven speelde mij nog wel voor den geest; maar meer nog trof mij de +zonderlinge gril van het noodlot, die mij tweemalen op eenen dag, en +telkens op een zoo vreemde wijze, in kennis met een onbekende Juffer +bracht. Ik gevoelde thans echter minder opgewektheid dan des morgens om +mijn hof aan mijn gastvrouw te maken en bij haar den galanten ridder te +spelen; de doorgestane nattigheid, vermoeienis en schrik, en een zekere +ongerustheid, welke ik voedde omtrent hetgeen nog volgen moest, zouden +mij daartoe buiten staat hebben gesteld.</p> + +<p>De jonge Juffer bleef intusschen weg, en ik moet tot mijn schaamte +bekennen, dat mij dit eenige ongerustheid begon te baren: vooral in +aanmerking der omstandigheid, dat zij den grendel op de deur geschoven +had, en dat ik mij dus in het kamertje opgesloten en gevangen bevond. +"Wie weet," dacht ik nu, "of die Heer Bos, of zooals hij heeten mag, +niet eenig voornemen omtrent mijn persoon koestert? Het is duidelijk, +dat hij onbekend wil zijn: zou hij ook de verspieder zijn van deze of +gene vreemde mogendheid, en geheime plannen vormen, verderfelijk voor +het Gemeenebest? Ik ben lang uitlandig geweest en dus niet op de hoogte, +om goed met onzen politieken toestand bekend te zijn. Er is misschien +een omwenteling, een oorlog ophanden. Deze man kan een avonturier zijn, +een hoofd van kwalijkgezinden, die mij gevangen wil houden, uit vreeze +dat ik zijn aanwezigheid alhier aan mijn vader verklikken zal."</p> + +<p>Ik bleef bij dit laatste vermoeden staan, hetwelk mij, alles overdacht +hebbende, het aannemelijkste voorkwam, en hield mij intusschen bezig met +het opnemen van het kamertje, dat ik nu oordeelde mij ten kerker te +verstrekken.</p> + +<p>Dit onderzoek was spoedig volbracht. De meubelen bestonden uit een +vermolmd, wormstekig noteboomhouten kabinet, op gedraaide pooten, +hetwelk naast de deur stond en met drie porseleinen vazen pronkte, in +eene van welke een ruiker van verlepte goudsbloemen geplaatst was. +Daartegenover bevond zich de kleine, met gewast taf bedekte tafel, +aangeschoven tegen het venster, dat in lood was gezet en met drie +ijzeren bouten voorzien, welke alle gedachte op ontkoming van die zijde +verijdelden. Bij de tafel stonden drie gemeene houten stoelen: de beide +vakken rechts en links waren betimmerd met dubbele deuren, die +vermoedelijk bedsteden verborgen.</p> + +<p>De avond begon te vallen, en ik ongeduldig te worden: juist wilde ik +beproeven of ik de deur niet kon openen en onder het een of ander +voorwendsel naar beneden gaan, toen ik een bedaarden stap op de trappen +hoorde. De grendel week en de dochter mijne gastheers stond voor mij, +met een glas water in de hand.</p> + +<p>"Mijn vader heeft mij alles verhaald," zeide zij, met een eenigszins +ontstelde stem; "wij ook zijn u dank verschuldigd: ik heb gedacht, dat +gij wellicht zoudt verlangen, iets te drinken ... en ik geloof, niet ten +onrechte: maar ga toch zitten: gij beeft er, dunkt mij, nog van."</p> + +<p>Zij reikte mij het glas toe: ik wilde het aan den mond brengen, maar +juist toen zag ik, dat het troebel was: de gedachte, of er ook een +slaapdrank in gemengd was, kwam mij pijlsnel voor den geest.</p> + +<p>"Neem het maar," vervolgde zij: "'t is klaar water, waarin ik eenige +droppels spiritus heb gedaan. Ik zou u gaarne wijn aanbieden; maar dien +hebben wij niet."</p> + +<p>Ik schaamde mij nu over mijn argwaan: en het meisje, dat zoo minzaam en +hartelijk tegen mij sprak, geen minder vertrouwen waardig achtende dan +Alexander aan zijn geneesheer betoonde, dronk ik het glas in langzame +teugen ledig.</p> + +<p>"Te veel goedheid!" zeide ik, terwijl mijn tanden tegen het glas +kletterden: "inderdaad! gij komt mijn verlangen voor; want ik schaam mij +niet te erkennen, dat mij dat geval van zooeven eenige ontsteltenis +veroorzaakt heeft."</p> + +<p>"Men zou van iets minder kunnen ontstellen," zeide zij; "althans wanneer +men aan dergelijke schriktooneelen ongewoon is; maar helaas! men went +aan alles," voegde zij er op een droefgeestigen toon bij.</p> + +<p>"Hoe, Mejuffer!" zeide ik, eenigszins verwonderd, en hopende door mijn +vraag den draad van het geheim machtig te worden: "is u ooit iets +dergelijks overkomen?"</p> + +<p>"Er zijn droevige omstandigheden van verschillenden aard," antwoordde +zij: "het tooneel, dat hedenmorgen te Soest plaats had, was reeds genoeg +om iemand schrik aan te jagen."</p> + +<p>"'t Is waar ook! Gij moet u toen in die huifkar niet op uw gemak +bevonden hebben. Weinig dacht ik, zoo spoedig en op zulk een vreemde +wijze, kennis te zullen maken met de persoon, die zich daarbinnen aan +ieders oog onttrokken hield."</p> + +<p>"Ach!" zeide zij, op een weemoedige wijze het hoofd schuddende: "mijn +vader heeft geglimlacht, toen hij mij verhaalde met welk een kluchtigen +vond gij ons een veiligen aftocht bezorgd hebt. Hij had dit sedert jaren +niet gedaan."</p> + +<p>"Hij schijnt vele wederwaardigheden ondergaan te hebben," zeide ik.</p> + +<p>"Gave God," hernam zij, "dat wij daarvan slechts in den verleden tijd +mochten spreken!"</p> + +<p>Hier zweeg zij, en zich omwendende, wischte zij een traan uit het oog. +Ik wist ook niet, hoe het gesprek weder te beginnen: het innige +zielelijden, hetwelk haar scheen te beheerschen, boezemde mij eerbied +in, en in de stemming, waarin zij zich bevond, vreesde ik een gezegde te +wagen of een uitdrukking te bezigen, die haar gemoed op dezelfde +onaangename wijze zou kwetsen als een valsche toon de ooren eens +kenners. Van een anderen kant, dacht ik, zou het misschien onbeleefd +kunnen geacht worden, het gesprek geheel te laten vallen: en ik waagde +derhalve de volgende vraag:</p> + +<p>"Deze hoeve is ongetwijfeld uw gewone huisvesting niet."</p> + +<p>"Helaas! Mijnheer!" antwoordde zij op een toon, die mij tot in de ziel +roerde: "wij hebben geen huisvesting, die wij de onze kunnen noemen."</p> + +<p>"Niet, Mejuffer!" zeide ik: "dan moet ik des te meer mijn vrijpostigheid +beschuldigen, van u door mijn bijzijn nog grooteren last te +veroorzaken."</p> + +<p>"Verschoon mij," hervatte zij, zich herstellende: "mijn vader heeft u, +geloof ik, reeds gezegd, dat die last niet noemenswaardig is. +Integendeel," voegde zij er fluisterend bij, "ik ben overtuigd, dat hij +u niet herwaarts zoude gebracht hebben, indien hij niet van oordeel ware +geweest, dat zulks niet tevens het raadzaamst ware voor onze +veiligheid."</p> + +<p>Dat was wel juist hetgene, waar ik ook van overtuigd was; maar toch +klonk het mij eenigszins vreemd, de openhartige bekentenis daarvan uit +haren mond te vernemen. Ik meende dan ook te moeten te kennen geven, dat +ik geenszins de <i>dupe</i> der uitnoodiging van den Heer Bos geweest was.</p> + +<p>"Het spijt mij, Mejuffer!" zeide ik, "dat uwe woorden mij bevestigen in +een vermoeden, hetwelk ik reeds als onwaardig had onderdrukt, dat +namelijk uw Heer vader mij verdenken kon van hem te zullen verraden."</p> + +<p>"Verraden!" herhaalde zij, terwijl ik haar oogen, niettegenstaande de +duisternis, welke reeds in het vertrek begon te heerschen, zag +schitteren van verontwaardiging: "indien hij u daartoe bekwaam had +geacht, zou hij u dan hier gebracht en vrijwillig met zijn schuilplaats +bekend gemaakt hebben? Wat wist gij van hem, dat gij zoudt kunnen +verraden?... maar vergeef mij, Mijnheer, ik spreek als een onverstandig +meisje over zaken, waarover het zwijgen mij beter voegde. Erger u niet +over de woorden, die ik mij ontvallen liet: de zonderlinge, de valsche +toestand, waarin wij ons bevinden, vergunt mij niet, u duidelijker uit +te leggen wat ik meene en gevoele. Gij zult geen misbruik maken van een +uitdrukking, die mij onbedacht ontsnapte. Een woord van u zou ons niet +alleen, maar ook de arme vrouw, die deze hoeve bewoont, in 't ongeluk +atorten. Zeg mij, dat ik in u hetzelfde vertrouwen mag stellen, hetwelk +mijn vader toont jegens u te voeden: zeg mij, dat gij de wetten der +gastvrijheid eerbiedigen zult."</p> + +<p>"Mejuffer!" antwoordde ik, getroffen en verbaasd over deze uitboezeming +van schijnbaar onsamenhangende woorden, welke mij per slot even wijs +lieten als ik bij den aanvang was: "gij zegt wèl, dat ik, al wilde ik +ook, omtrent uw vader of u niets zou kunnen verraden; want niet alleen, +dat mij niets ten uwen opzichte bekend is; maar ook de plaats van uw +tegenwoordig verblijf zal niemand van mij vernemen, indien dit althans +uw verlangen is;—zou ik iets kunnen weigeren aan hem, die mij het leven +gered heeft?—Het smart mij maar, dat iemand, van uwe kunne en jaren, +genoodzaakt is zich schuil te houden, in stede van zich met opgeheven +hoofd in de samenleving te vertoonen, waarvan zij zeker een sieraad zou +uitmaken."</p> + +<p>Deze laatste woorden sprak ik op een zeer koelen toon uit, opdat zij er +niet den minsten zweem eener plichtpleging in zou bespeuren. Haar +antwoord toonde mij ook, dat zij die niet als zoodanig had opgevat.</p> + +<p>"Men kan niet betreuren, wat men nooit gekend heeft," zeide zij, +weemoedig het hoofd schuddende: "en voorzeker zou ik mij kwalijk +geplaatst vinden in die samenleving, welke gij bedoelt. Het weinige +echter, dat ik daarvan gezien heb, is mij niet uitlokkelijk genoeg +voorgekomen om mijn gedachten lang bezig te houden of die af te trekken +van de roeping, die mij hier op aarde is aangewezen."</p> + +<p>Ik bleef eenigszins verlegen staan, niet wetende wat te antwoorden op +haar betuiging, toen gelukkig voor mij, en ook voor haar, zoo ik mij +niet bedrieg, de Heer Bos de kamer binnentrad. Hij had zich van zijn +rooden reismantel ontdaan en vertoonde zich nu aan mij in het eenvoudige +gewaad van een land-edelman of gegoeden pachter.</p> + +<p>"Ik vraag u om verschooning, zoo ik u wat lang heb laten wachten," zeide +hij, zich tot mij wendende op een wijze, die wel hoffelijk was, maar +toch altijd als die welke men in acht neemt jegens iemand, die een sport +lager op de maatschappelijke ladder staat: "ik had beneden nog iets te +verrichten: mijn dochter heeft het u, hoop ik, aan niets laten ontbreken +... immers, aan niets van hetgeen wij u hier kunnen verschaffen," voegde +hij er met een bitteren lach bij.</p> + +<p>"Ik weet niet, wat ik voor het oogenblik zou kunnen verlangen," zeide +ik, "of het zou een gelegenheid moeten zijn om mijn aangezicht en mijn +kleederen te ontdoen van het slijk en de modderspatten, die ik op weg +heb opgedaan."</p> + +<p>"Ga een waschkom halen, Amelia!" zeide de Heer Bos: "en een +kleerborstel, indien hier een dergelijk meubel te vinden is ... of, hoe +kan ik zoo dwaas wezen? ik heb den mijnen immers in den zak."</p> + +<p>De jonge juffer vertrok en ik begon mijn plunje een weinig op te +knappen, met behulp van den zakborstel, dien mij de Heer Bos had +toegestoken. Onder het schuieren trof iets blinkende op de keerzijde van +den borstel mijn oogen: ik bezichtigde dien van naderbij en zag, dat het +een koperen plaatje was, waarop hetzelfde wapen gesneden stond, dat ik +op den zegelring ontdekt had. Mijn beweging ontging mijn gastheer niet +en, naar het mij voorkwam, maakte die hem eenigszins onvergenoegd; +immers, zoodra zijn dochter terug was en het waschwater, dat zij bracht, +op de tafel had nedergezet, nam hij den borstel terug, bezag dien en +reikte hem toen aan haar over: "verbrand dit meubel," zeide hij.</p> + +<p>"Hoe Papa! dien borstel, dien gij zoovele jaren gebruikt hebt en die u +nooit verliet!" riep zij, hem verbaasd aanziende.</p> + +<p>"Verstaat gij niet, wat ik zeg? Mijzelven kost het, van een ouden +dienaar te scheiden, al is het maar een borstel;—maar wij moeten niets +overhouden, dat ons verraden kan. Ga mijn kind! en doe wat ik u gelast +heb: blijf verder Martha maar wat helpen: ik heb, gelijk gij weet, nog +wat met dien Heer te spreken."</p> + +<p>Amelia zuchtte en vertrok, het hoofd schuddende en den borstel +beschouwende.</p> + +<p>"Zij is er niet in gesticht," zeide haar vader, haar naoogende: "en ik +kan het klaar begrijpen; want mijzelf hindert het ook. Men moge het een +kinderachtig zwak noemen; maar er bestaat toch bij ons een stellige +gehechtheid aan voorwerpen, die wij lang gebruikt hebben en waar wij aan +gewoon waren; en er is iets onaangenaams in het verlies daarvan gelegen: +hoeveel te lastiger is het dan niet, wanneer men door de +noodzakelijkheid gedrongen wordt, die op te offeren ... ja te +vernietigen;... maar dat daargelaten. Zoodra gij u genoegzaam +opgefrischt zult hebben en op uw gemak bevinden, zal ik u een oogenblik +gehoor verzoeken."</p> + +<p>Ik verlangde niets liever; want ik hoopte nu eindelijk al het +geheimzinnige opgeklaard te zien, hetwelk tot nog toe de gedragingen en +woorden van vader en dochter verzeld had. Ik haastte mij dus zooveel +mogelijk met mijn toilet en plaatste mij toen recht over den Heer Bos in +de gemakkelijkste houding die ik nemen kon. In hoeverre aan mijn +verwachting voldaan werd, zal men in het volgende Hoofdstuk beschreven +vinden.</p> + + +<hr style='width: 45%;' /> + + +<h3><a name="chap7" id="chap7"></a>ZEVENDE HOOFDSTUK.</h3> + +<h4>VERMELDENDE, WAT DE HEER BOS AAN FERDINAND VERTELDE, EN HOE DEZE PER +SLOT NOG EVEN WIJS BLEEF, GELIJK OOK HET GEVAL MET DEN LEZER ZAL ZIJN.</h4> + + +<p class="p-one">"Ik ben overtuigd, Mijnheer Huyck!" zeide mijn gastheer na eenige +oogenblikken stilte, "dat gij u al vreemde gedachten van mij gevormd +hebt, en uw geest gedurende de laatste twee uren vruchteloos op de +pijnbank hebt gezet om uit te vorschen, wie ik toch eigenlijk ben en wat +ik met u voorheb."</p> + +<p>"Indien dit al zoo ware," zeide ik, "geloof ik van mijn kant te mogen +zeggen, dat al wat ik in die twee uren gezien en gehoord heb, niet +weinig gestrekt heeft om de denkbeelden en pogingen, die UEd. mij +toeschrijft, te rechtvaardigen."</p> + +<p>"Dat stem ik u toe. Zelfs de zoodanigen, die zich het minst aan de +handelingen hunner medemenschen gelegen laten liggen, zouden, in een +geval als het uwe, hunne nieuwsgierigheid geprikkeld gevoelen. Het spijt +mij slechts, dat mijn eigene veiligheid mij verbiedt, aan uw weetlust +naar vereischten te voldoen."</p> + +<p>Ik keek niet weinig op mijn neus; want nu bleef ik even ver als te +voren: "wat drommel kan de vent van mij willen?" dacht ik bij mijzelven; +"zoo hij mij anders niets te zeggen heeft, waartoe dan die plechtstatige +voorbereiding en die inleiding, die meer dan een foppage is?"</p> + +<p>"Mijnheer!" zeide ik: "ik eerbiedig uw geheim en begeer niets daarvan te +weten, zoodra UEd. begrijpt het te moeten voor u houden. Indien het +echter de vrees is voor mijn onbescheidenheid, welke u zou weerhouden, +mij uw vertrouwen te schenken, zoo moet ik u mijn leedwezen betuigen, +dat gij geen betere gedachten omtrent mij koestert."</p> + +<p>"Nu spreekt gij als alle jonge lieden, die het in hun verheven waan +hoogst kwalijk nemen, wanneer men hen niet beschouwt als van een andere +klei gevormd dan de overige kinderen van Eva. Neen, Mijnheer Huyck! ik +geloof en vertrouw, dat gij een braaf, rechtschapen jongeling zijt, die +mij de volstrektste geheimhouding zoudt beloven, en dat wel ter goeder +trouw.—Het zou slechts te bezien staan, of gij u altijd in de +mogelijkheid zoudt bevinden, dia te bewaren."</p> + +<p>"Ik begrijp niet," zeide ik, "wat mij zou kunnen verhinderen, mijn woord +gestand te doen."</p> + +<p>"O! Ik begrijp dit des te beter!" hernam hij: "en het zal u straks +wellicht mede duidelijk worden;—doch ter zake:—want het is niet om u +bloot te vertellen dat ik u niets zeggen wil, dat ik dit onderhoud +begonnen ben. Ik heb van u twee diensten te vragen: en de betuigingen +van erkentenis, die u straks ontvallen zijn, geven mij den moed, +daarmede onbeschroomd voor den dag te komen."</p> + +<p>"Ik zal de vrijheid nemen," zeide ik, "UEd. te doen opmerken, dat die +betuigingen mij niet ontvallen zijn, maar welgemeend waren.—Wat verder?"</p> + +<p>"Gij zijt een letterknecht," zeide de Heer Bos; "intusschen, uw +opheldering bevalt mij; want zij toont, dat gij niet behoort tot dat +slag van menschen, die veel beloven en weinig geven. Dan, gij wildet nog +iets zeggen."</p> + +<p>"Slechts dit wilde ik er bijvoegen," zeide ik: "dat ik bereid ben UEd. +alle diensten te betoonen, welke niet buiten mijn vermogen liggen of +tegen mijn plicht strijden."</p> + +<p>"Ziedaar een hoogst voorzichtige en prijzenswaardige <i>restrictie</i>," +zeide de Heer Bos, zich de kin wrijvende: "Jammer maar, dat men, wanneer +het er op aankomt, zoo oneindig veel onder die rubriek van plicht kan +brengen, terwijl de perken van het vermogen somtijds zoo bijster eng +worden;—doch, wij zullen zien, hoe gij over mijn verzoeken denken zult. +Luister!—In de eerste plaats zal het mij aangenaam zijn, dat gij bij +niemand, wie het ook wezen moge, iets van onze ontmoeting te Soest, noch +van die historie met Zwarten Piet en zijn maats, noch van uw +nachtverblijf alhier, eenig en het minste gewag maakt."</p> + +<p>"Maar," vroeg ik, "welke voldoende redenen zal ik dan kunnen geven van +het oponthoud, dat mij belet heeft, heden mijn reis naar Amsterdam voort +te zetten, gelijk mijn stellig voornemen was?"</p> + +<p>"Daar hebben wij al zwarigheden," zeide mijn gastheer, niet zonder +eenige bitterheid: "kunt gij het slechte weer, de vochtige wegen, het +misloopen der schuit en honderd andere redenen, die gij zelf beter kunt +uitdenken dan ik, niet opgeven aan hen, die recht hebben u daarnaar te +vragen?"</p> + +<p>"Ik ben niet gewoon de dingen anders te vertellen, dan zij zich hebben +toegedragen," zeide ik, droogweg: "doch in dit bijzonder geval wil ik u +de belofte doen, te verklaren, dat zoowel het weer, 't geen waar is, als +andere omstandigheden, die ik niet noemen kan, mijn reize vertraagd +hebben; onder dit enkele beding echter, dat ik aan mijn vader, voor wien +ik nooit iets verborgen hield, al wat mij is overkomen, onbewimpeld +verhale."</p> + +<p>"Aan uw vader!" herhaalde de Heer Bos met eenige drift, en terwijl hij +zijn stoel verzette. "Het aan uw vader verhalen?—Is dit kinderpraat of +mannentaal?—Aan uw vader! opdat hij zijn rakkers uitzende en zoowel +Zwarten Piet en zijn bende als mij en mijn arme dochter in triomf binnen +Amsterdam doe sleepen?—Meent gij het oprecht? of hoe heb ik het met u?"</p> + +<p>"Geloof, Mijnheer!" zeide ik, "dat ik mijn vader genoeg ken, om te +weten, dat ik hem iets van dezen aard vertrouwen kan, zonder dat hij er +eenig misbruik van maken zal. Denkt gij, dat ik anders de veiligheid van +mijn redder in de waagschaal zou willen stellen, of zelfs het leven van +dien roover, die, om welke reden dan ook, van zijn opzet heeft +afgezien."</p> + +<p>"Gij zijt een braaf mensch," hervatte de Heer Bos, na eenige +oogenblikken te hebben nagedacht: "ik weet, ik kan u niet beletten aan +uw vader, ja aan iedereen, te vertellen wat gij wilt. Dit <i>dilemma</i> wil +ik u slechts ter overweging voorhouden:—uw vader is Hoofdschout, en als +zoodanig heeft hij, dit weet ik, last bekomen, mij overal op te sporen, +en, zoo hij mij vinden kan, mij uit te leveren aan hen, die mijn verderf +zoeken. Zoo gij hem dus op het spoor brengt van mijn tegenwoordig +verblijf, zult gij dan bij hem, die, zoo ik weet, een gemoedelijk man +is, niet, hetgeen gij rechtsgeleerden een <i>pugna officiorum</i> noemt, doen +ontstaan? Zal hij dan volgens zijn eed niet gehouden zijn den man te +doen vatten, dien hij, als de redder zijns zoons, uit dankbaarheid +liever sparen zou?"</p> + +<p>Hier zweeg hij een oogenblik, als om de uitwerking zijner redeneering af +te wachten. Ik gevoelde daarvan het gewicht: want ik wist, hoe gestreng +en nauwgezet mijn vader was in het betrachten zijner plichten, en hoe +het hem zou hinderen, in het bezit te wezen van een geheim, waar hij +niet dat gebruik van mocht maken, hetwelk zijn ambt en plicht hem +voorschreven.</p> + +<p>"Daarentegen," vervolgde de Heer Bos: "zoo gij zwijgt, blijft uw geweten +en—dat uws vaders in rust. Hij zal te mijnen opzichte de ontvangene +bevelen trachten ten uitvoer te leggen en zulks meer onbekommerd doen, +daar hij niet weten zal dat hij eenige verplichting aan mij heeft: en +gij van uw kant, zult u noch het verwijt behoeven te doen, de oorzaak +mijner gevangenneming geweest te zijn, noch dat, van uw vader belet te +hebben zijn plicht te volbrengen."</p> + +<p>Ik had niets tegen deze redeneering in te brengen; en ofschoon het mij +altijd een hinderlijk denkbeeld bleef, iets voor mijn vader te moeten +verzwijgen, achtte ik echter in dit bijzonder geval aan het verlangen +van mijn gastheer te moeten voldoen.</p> + +<p>"Het is wel," zeide ik: "ik beloof u, geen melding van het voorgevallene +te maken aan wien het ook zij; doch onder een uitzondering, welke, zoo +ik meen, geheel in uw voordeel is. Indien het u eens niet gelukt, de +handen der justitie te ontsnappen, sta mij dan toe, door mededeeling van +het gebeurde, mijn vader een gunstige gedachte jegens u te doen +opvatten. Misschien kan hij u alsdan van dienst zijn, en zeker zal hij +dat, indien het in zijn vermogen is."</p> + +<p>"Deze voorwaarde is zoo billijk," zeide de Heer Bos, "dat ik die niet +slechts volkomen goedkeure, maar u tevens machtig, om ingeval ik eens +buiten gevaar geraak (waarvan ik u alsdan de tijding zal doen geworden), +hem insgelijks omtrent het gebeurde in te lichten.—Dit punt alzoo +afgesproken zijnde, ga ik over tot mijn tweede verzoek, waartegen ik +overtuigd ben, dat gij minder bedenkingen zult opperen, hoezeer de +vervulling daarvan u waarschijnlijk meer last zal veroorzaken, dan die +van het eerste."</p> + +<p>"Ik ben verzekerd," dacht ik bij mijzelven, "dat deze Heer Bos een +bankroetier is en mij geld te leen gaat vragen."</p> + +<p>"Na hetgeen ik vroeger gezegd heb," vervolgde hij, "zal ik u niet +behoeven te vertellen, dat ik mij niet in Amsterdam kan vertoonen, +zonder gevaar te loonen van in de knip te geraken. Hier in den omtrek +kan ik mij uithoofde van oude betrekkingen beter schuilhouden en de +spionnen van den Baljuw van Gooiland, die ook wellicht nog geen bevelen +omtrent mij ontvangen heeft, beter misleiden. Intusschen kan ik mijn +arme dochter niet bij mij houden: zij moet in mijn zwervend leven niet +deelen; en hare tegenwoordigheid zoude slechts strekken om mijn +schuilhoek des te eerder te doen ontdekken. Bovendien moet ik te +Amsterdam eenig geld en eenige oude papieren ontvangen: een commissie, +waarmede niemand zich zou kunnen of willen belasten, en die ik alleen +aan mijn Amelia kan opdragen. Een zekere notaris Bouvelt, die in uwe +stad woont, en wien gij misschien wel zult hebben hooren noemen, zal +haar tot zijnent huisvesten en voor een nicht van hem laten doorgaan. Is +zij eens daar, dan ben ik niet langer omtrent haar bekommerd;—doch de +groote zwarigheid is: hoe komt zij in Amsterdam?"</p> + +<p>Ik keek eenigszins vreemd op. "Wel Mijnheer Bos!" zeide ik; "er vaart +immers om de twee uren een volksschuit van Naarden op Amsterdam: en er +zijn rijtuigen genoeg te krijgen, zoodat...."</p> + +<p>"Dat weet ik," hernam hij: "maar ik weet ook, dat huurkoetsiers en +schippers gehouden zijn bericht te geven aan den Hoofdschout van al de +passagiers, die hun verdacht voorkomen."</p> + +<p>"Een jonge Juffer als zij zal toch niet onder de verdachte personen +gerangschikt worden," zeide ik.</p> + +<p>"Gij bedriegt u.—Ik ben zeker, dat men mijn aankomst wachtende was en +mij te Soest en te Eemnes reeds bespiedde. Door onderweg af te stappen, +heb ik die krabben wel voor een poos het spoor bijster kunnen maken: +maar zij zullen het spoedig hervinden. Zij weten, dat ik mijn dochter +bij mij heb. Zien zij nu een Juffer, die alleen van Naarden naar +Amsterdam reist en in beschrijving met Amelia overeenkomt, dan weten zij +al genoeg, om meer uit te vorschen. Neen! mijn kind moet de reis doen op +een wijze, welke hun alle vermoedens ontneemt: en ter bereiking van dat +doel wilde ik u voorslaan, haar onder uwe bescherming derwaarts te +brengen."</p> + +<p>Ik wist niet of ik wel gehoord had, zoo verbaasde mij deze voorslag. Had +de Heer Bos mij dien eenvoudig weg gedaan, ik had dien zonder bedenking +aanvaard; maar juist de inleiding, welke hij had doen voorafgaan om alle +zwarigheden af te snijden, deed er eene menigte bij mij oprijzen. +Bemerkende, dat hij op een antwoord wachtte, haastte ik mij zulks te +geven, de eerste moeilijkheid, die zich aan mij voordeed, daarbij +aangrijpende.</p> + +<p>"Mijnheer!" zeide ik, "het ware mij natuurlijk veel eer en genoegen, het +aangenaam gezelschap uwer dochter op de reis te genieten! maar heeft UEd +wel nagedacht, dat juist ik de minst geschikte persoon ben om haar tot +leidsman te strekken? Wanneer men te Amsterdam, wanneer mijn vader +verneemt, dat ik met een onbekende Juffer aldaar ben aangekomen, zal +zulks dan niet juist die vermoedens teweegbrengen, die UEd. wenscht te +voorkomen?"</p> + +<p>"Ik zei," zeide de Heer Bos, zich in een ontevredene houding achterover +op zijn stoel werpende, "dat gij Amsterdammers allen volkomen dezelfden +zijt en honderd redenen tegen eene hebt wanneer het er op aankomt iets +te doen, hetwelk met uw gewone sleur van denken en handelen niet +volkomen strookt. Zeg liever ronduit: "ik doe het niet," dan weet men +waar zich aan te houden."</p> + +<p>"Verschoon mij," Mijnheer!" hernam ik, een weinig verlegen en denkende +hem te bevredigen: "wat mij betreft, zal ik het gaarne doen, en mij niet +storen aan hetgeen de kwade tongen mij wellicht mochten nageven; +maar...."</p> + +<p>"De kwade tongen!" riep de Heer Bos, opspringende, met een heftige stem, +welke mij deed bespeuren hoezeer ik mij versproken had: "wie heeft die +meer te vreezen, mijn dochter of gij?—Wie zal er een jonkman te minder +om achten, zoo hij, op reis zijnde, zich liever in de roef bij een jonge +Juffer voegt, welke hij bij toeval ontmoet, dan dat hij met den gemeenen +hoop in het ruim gaat zitten? Neen, indien de laster zich aan een van +beiden hechten moet, zij is het, tegen wie hij zijn pijlen scherpen zal. +Hoe! een vader bewijst genoeg vertrouwen te stellen in uwe braafheid, om +zijn eenigen schat op aarde, zijn brave, engelreine dochter onder uw +bescherming te stellen, en gij acht, dat zulk een bescherming uw goeden +naam in gevaar zoude brengen? of denkt gij misschien, omdat ik mij niet +in 't openbaar vertoonen mag, het recht te hebben, van mijn dochter als +een gelukzoekster te beschouwen, als een verworpene, een melaatsche, +wier gezelschap besmetting aanbrengt? Mijnheer! gij doet mij op een +wreede, op een bittere wijze het rampzalige van mijn toestand en van +dien mijner onschuldige, mijner dierbare Amelia gevoelen. Het is +mogelijk, dat uw stijve Amsterdamsche kooplieden, uw afgepaste +Patriciërs, een handelwijze als de uwe zouden toejuichen ... wat mij +betreft, wanneer mij iemand een dienst vraagt, zeg ik ja of neen; maar +kom niet met gezochte voorwendsels voor den dag."</p> + +<p>"Mijnheer!" zeide ik, toen die vloed van woorden voorbij was, dien het +onmogelijk zonde geweest zijn te stuiten: "ik herhaal u, dat ik bereid +ben u den gevraagden dienst te bewijzen, en tevens de beschuldiging +verre van mij verwijder, als had ik u door eenig gezegde of gedachte +willen beleedigen. Omtrent het in de waagschaal stellen van mijn tot +heden onbevlekten naam, zal ik niet met u twisten; ofschoon UEd. mij +vergunnen zult, daaromtrent mijn eigene meening te bewaren:—en, vergun +mij dit er bij te voegen, het kan niet anders dan u gerustheid +inboezemen, wanneer gij bespeurt, dat gij uw dochter toevertrouwt aan +iemand, die zelf meer nauwgezet omtrent dat punt denkt dan gij. Indien +ik dus zwarigheden gemaakt heb, deze golden niet mij, maar uw eigene +veiligheid en de reputatie van Mejuffrouw Bos."</p> + +<p>"Geef mij de hand!" zeide hij, naar mij toekomende: "gij zijt een braaf +jongeling, en hebt volkomen gelijk. Ik heb verkeerd gedaan, mij driftig +tegen u te maken; want uw bezwaren doen u eer aan. Ik hoop, dat deze +rondborstige bekentenis u vergenoegen zal;—ik ben nooit gewoon geweest, +verschooning te vragen: en het zou mij spijten, u op een andere wijze +voldoening te moeten geven."</p> + +<p>Ik verzekerde hem, dat ik volkomen tevreden was over zijn gulle +bekentenis, en kon niet nalaten, onderwijl in mijzelven te lachen over +de zotte veronderstelling, dat ik, om al de avonturen van den dag, die +bijna met een messengevecht begonnen waren, waardiglijk te bekronen, die +zoude sluiten met een geregeld <i>duel</i> tegen mijn bevrijder.</p> + +<p>"Om verder op uw bedenkingen nog eens terug te komen," zeide hij: +"vergun mij u te herhalen, dat het alleen van hier tot aan de poort van +Amsterdam is, dat mijn dochter u lastig zal vallen. Eens daar zijnde, +zal zij haar weg wel vinden. De schipper zal u kennen of niet, dit doet +tot de zaak niets af: in het eerste geval zal hij niet noodig achten aan +den Hoofdschout eenig rapport te geven, dat zijn zoon met of zonder dame +van de reis terug is: in het tweede zal hij insgelijks geen vermoeden +tegen Amelia koesteren; want hij zal u beiden voor broeder en zuster +aanzien, en, daar gij niet aan de beschrijving beantwoordt, die van mijn +persoon gegeven is, ook verder geen acht op u slaan.—Mocht men eens +naderhand van u willen weten, met welke Juffer gij gereisd hebt, zoo +kunt gij den onbescheiden vrager het antwoord schuldig blijven: en aan +hem, die recht heeft de vraag te doen, eenvoudig zeggen, dat gij aan een +Juffer, wier naam u onbekend was, die kleine diensten en beleefdheden op +reis bewezen hebt, welke ieder welopgevoed man aan de zwakkere sekse +verschuldigd is."</p> + +<p>Ik had nu niets te doen dan toe te stemmen, en ik deed dit ook, hoewel +een geheime stem mij te kennen gaf, dat ik mij op een maalstroom van +draaierijen en verwarringen inscheepte, waaruit ik mij niet dan met +moeite zou redden.</p> + +<p>"Mag ik nog eene vraag doen?" zeide ik ten slotte: "is Mejuffrouw Bos +reeds van het gemaakte plan onderricht?—en stemt zij er gaaf in toe, +zich aan een onbekende te vertrouwen?"</p> + +<p>"Mijn dochter heeft nooit een anderen wil gehad dan die haars vaders," +antwoordde hij: "en in dit geval heeft zij met mij de noodzakelijkheid +dezer schikking ingezien;—doch gij zult het haar zoo aanstonds zelf +kunnen vragen; want ik hoor haar komen. 't Is of zij geraden had, dat de +zaak juist beklonken was."</p> + +<p>"Mag men binnenkomen?" klonk nu de stem van Amelia, buiten de deur.</p> + +<p>"Brengt gij het licht met u?" vroeg haar vader.—Wij hadden het wel +noodig, want het was gedurende ons gesprek stikdonker geworden.</p> + +<p>"Het licht en het avondeten," antwoordde zij.</p> + +<p>"Wacht dan een oogenblik," hernam de Heer Bos: "dan zal ik eerst de +blinden sluiten. Men mocht ons van buiten bespeuren: en men kan geen +genoegzame voorzorgen nemen."</p> + +<p>Dit gezegd hebbende, sloot hij het luik en liet vervolgens Amelia in. +Zij droeg in de eene hand eene flesch, waarop een aangestoken kaars +stak, op den arm een servet, en in de andere hand een blikken trommel, +welke ik giste gevuld te zijn met de eetwaren, te Eemnes gekocht. De +oude Martha volgde met een kruik bier, en een bord, waarop zich een +bierglas, een wijnkelkje, een kommetje, een papiertje met zout, een +peperbos, twee stalen vorken, een tinnen lepel en drie messen van +verschillend fatsoen bevonden.</p> + +<p>"'t 'Zelschap zal zich motten behelpen," zeide laatstgenoemde, terwijl +zij Mejuffrouw Bos hielp aan het dekken der tafel en het uitpakken van +de trommel. "We kunnen het zoo op zijn elfendertigste niet bezorgen: +niet, of er bennen hier wel wat fijne glazen en borden ook, dat beloof +ik; maar die heit Mevrouw achter 't slot."</p> + +<p>"Aha!" dacht ik bij mijzelven: "'t is dus een Mevrouw, aan wie deze +woning behoort. 't Is nu de vraag, of zij weet, aan welke gasten in dit +oogenblik op haar erf huisvesting verleend wordt."</p> + +<p>Onder dit alles nam ik de oude vrouw eenigszins nauwkeuriger in +oogenschouw: ik meende mij te herinneren, haar nogmaals gezien te +hebben, ofschoon waarschijnlijk jaren geleden: daar echter die grauwe +oogen met roode randen voorzien, die puntige neus, dat gelaat, waarop de +sporen des ouderdoms die der kinderziekte begonnen te vervangen, die +ingevallen, tandelooze mond en scherpe kin, die gebogen gang en bevende +stem, onder de kenmerken behoorden, welke aan meer dan eene bedaagde +boerin passende zijn, ontgaf ik mij dit. Een vrij eenvoudig toeval wekte +echter nieuwe vermoedens bij mij op. Martha liet namelijk, onder het in +orde brengen van den disch, een mes van de tafel vallen. Ik was er +spoediger bij dan zij, om het op te rapen, en overhandigde het haar. +Toen zij het van mij aannam, zag zij mij in 't gezicht en opeens begon +zij over al haar leden te beven.</p> + +<p>"Heilige Maagd!" zeide zij: "is het mogelijk!..."</p> + +<p>"Wat is mogelijk?" vroeg de Heer Bos: "kent gij dien Heer?"</p> + +<p>"Waarlijk!" antwoordde zij: "ik weet niet ... maar die Heer lijktent zoo +sprekend op een neefje van Mevrouw, die wel eensjes bij ons kwam, jaren +geleden.... Maar het kan toch niet wezen. Immers...."</p> + +<p>"Kom, oudje!" viel de Heer Bos in, wien kennelijk de wending van het +gesprek niet beviel: "gij kunt Mijnheer niet kennen, die hier vandaag +voor 't eerst in 't land komt. Ga maar naar de keuken en stel die dwaze +denkbeelden uit uw gedachten."</p> + +<p>"Nou!" zeide Martha, terwijl zij zich met Amelia weder naar beneden +begaf: "er is meer gelijk als eigen; maar toch indien het niet sprekend +de jonge Heer...."</p> + +<p>Mijn gastheer, de deur weder sluitende, belette mij de juistheid der +gissing van de oude vrouw te beoordeelen, ofschoon ik er wel wat onder +had durven verwedden, dat zij geen ongelijk had in haar vermoeden, +zoomin als ik in het mijne. Ik wist haar echter niet te huis te brengen. +Iets meer nopens haar wenschende te vernemen, waagde ik de volgende +vraag:</p> + +<p>"Woont deze oude ziel hier alleen? dan loopt zij, dunkt mij, nog al +gevaar, een bezoek van Zwarten Piet te ontvangen."</p> + +<p>"Zij had haar man tot haar bescherming," antwoordde de Heer Bos: "en +sedert deze onlangs overleden is,... gij ziet zij draagt nog den rouw +over hem ... woont haar zoon, een afgedankte varensgezel, bij haar in. +Wel is waar, aan dezen heeft zij weinig hulp; want, naar zij mij +vertelt, is hij meestal, en ook thans, van huis en verdoet zijn tijd in +de kroegen en dobbelhuizen."</p> + +<p>"Mijn hemel!" zeide ik: "wie weet of haar zoon niet dezelfde knaap is, +die heden tweemalen zoo geducht door u begroet is geworden."</p> + +<p>"Licht mogelijk!" zeide de Heer Bos, al lachende: "in dat gevat heb ik +hem den dienst slecht betaald, dien zijn moeder mij bewijst: doch dan +mogen wij ons tevens geluk wenschen, dat hij van huis is; want een +soortgelijken knaap acht ik tot alles in staat. Ik zal hedenavond nog +eens onderzoek doen, of uw vermoedens gegrond zijn."</p> + +<p>Op dit oogenblik kwam Amelia terug met een schotel pannekoeken, dien zij +op de tafel nederzette. "Ziezoo!" zeide zij: "als de Heeren nu maar +plaats willen nemen; het avondeten is opgedaan."</p> + +<p>Wij namen plaats, en ik vond nu voor het eerst gelegenheid, om de +Juffer, die tot mijn reisgenoote voor den volgenden morgen bestemd was, +eenigszins nauwkeuriger op te nemen, dan het flauwe daglicht mij bij +onze eerste kennismaking vergund had te doen. Haar gestalte, vooral +wanneer zij zat, was eer rijzig, dan gemiddeld te noemen; maar al haar +ledematen waren volkomen aan elkander geëvenredigd en evenmin van +grofheid als van te groote rankheid te beschuldigen: alleen moest men +haar handen uitzonderen, die, hetgeen juist niet als een gebrek kon +beschouwd worden, zoo tenger en smal waren als die van een aankomend +meisje. Wat haar gelaat betrof, ofschoon het den strengsten vitter +moeielijk zoude gevallen zijn, er iets aan te berispen, bezat het echter +niet die soort van schoonheid, welke mij het meeste geviel. Misschien +kwam zulks hierdoor, dat ik niet kon nalaten in mijn geest gestadig +vergelijkingen te maken tusschen haar en Henriëtte Blaek, wier +uiterlijke, ofschoon minder regelmatig fraai te noemen, een zeker iets +bezat, hetwelk mij meer behaagde. Deze laatste had mij bij den eersten +aanblik geheel ingenomen; wat Amelia betrof, ik gevoelde, wanneer ik den +droefgeestigen trek beschouwde, die haar groote donkerbruine oogen +benevelde, een beweging van medelijden, van hartelijke welwillendheid, +van dienstvaardigheid; maar niets, dat naar liefde zweemde. Misschien, +ik erken het gaarne, ontsproot dit verschil van gewaarwording uit +dezelfde Amsterdamsche afgepastheid en tegenzin in het buitengewone, +waartegen de Heer Bos zoozeer (en naar mijn begrip ten onrechte) was +uitgevaren, en verflauwde de zonderlinge aard der omstandigheden, waarin +ik Amelia ontmoet had, de uitwerking, welke anders haar bevalligheden +hadden kunnen teweegbrengen:—ik twijfel er echter niet aan (want zoo +loopen de opvattingen en gewaarwordingen uiteen), of een ander +jongeling, met een meer romanesken of ondernemenden geest begaafd dan +ik, zou, juist om dat zonderlinge, des te eerder op haar verliefd zijn +geworden. Wat hiervan zij, de waarheid is, dat Mejuffrouw Bos heerlijk +schoone oogen had, met lange, sierlijk naar boven gekrulde pinkers +voorzien, en bekranst met zuivere, net gevormde, blinkende wenkbrauwen, +even gitzwart als haar lokken, die in natuurlijke krullen het hoofd +bedekten. De vorm van het gelaat was volkomen eirond; en gelijk ik reeds +gezegd heb, het was onmogelijk eenige feil te vinden in het beloop van +den een weinig gebogen neus (die hoewel zachter van vorm, echter +volkomen op dien haars vaders geleek), van de fijne lippen en van de +gladde kin, die zich op den schoonen hals eenigszins verdubbelde. Alleen +op de kleur van het vel zoude men hebben kunnen aanmerken, dat die niet +volkomen blank was, maar eerder overdekt met die tint, welke men bij +Spaansche of Italiaansche vrouwen ontmoet; doch, behalve dat het mij nog +onbewezen was, welke landstreek of welke moeder haar het licht +geschonken had, zoo kon ik bij een <i>brunette</i> de melkwitte blankheid +niet vorderen, welke de eigenschap eener schoone <i>blondine</i> uitmaakt.</p> + +<p>Het was niet alleen over de oogen, dat een waas van zwaarmoedigheid +verspreid was. Ook in een paar rimpels, die nu en dan het anders gladde +voorhoofd plooiden, en in een eenigszins pijnlijken trek, welken de mond +vertoonde, meende ik de sporen van een diep, in 't hart geworteld leed +te ontdekken. Een oogenblik van vroolijkheid zou gewis een geheel +nieuwen, verrukkenden glans over haar wezen hebben verspreid; maar het +scheen dat de vreugde en Amelia elkander voor eeuwig hadden +vaarwel-gezegd; slechts zeer enkel kwam een lichte blos zich op haar +wangen vertoonen; en wanneer zij glimlachte, was die glimlach eer +geschikt om droevige, dan om blijmoedige gedachten te verwekken.</p> + +<p>Wat haar gewaad betrof, het was geheel zwart en duidde niet den minsten +zweem van opschik aan, terwijl men kon zien, dat het reeds eenigen tijd +gedragen was geweest: echter was alles, wat zij aanhad, niet alleen van +de fijnste stoffage, maar getuigde bovendien de snede van keurs en +mouwen, dat een modemaakster daaraan had gewerkt, die voor haar vak bij +uitnemendheid berekend was en haar taak vervuld had op een wijze, het +voorwerp waardig, waaraan zij haar arbeid had besteed.</p> + +<p>Het afbeeldsel van den Heer Bos heb ik reeds gegeven, althans zooverre +als ik er bij onze eerste ontmoeting van had kunnen oordeelen. Ik zal er +thans slechts bijvoegen, dat zijn dochter veel op hem geleek; doch zijn +gelaat, hoewel mede bruin van verf, scheen eer door den invloed van het +weer die kleur te hebben aangenomen, dan die aan de natuur dank te +weten. Hij droeg een blonde pruik, die waarschijnlijk een deel zijner +vermomming uitmaakte; want zijn haar was zwart met enkele grijze plekken +doormengd. Wijders was zijn linnen van de fijnste soort: en een keurige +netheid op zijn persoon kenmerkte den welopgevoeden man. Zijn handen +waren fraai, volkomen aristocratisch van vorm, en met spiegelgladde +nagels voorzien: terwijl geen vlekje of spatje rok of vest ontsierde.</p> + +<p>De wendingen en manieren van vader en dochter beiden waren gemakkelijk +en wellevend: men behoefde slechts een oogenblik met hen in gezelschap +te zijn geweest, om te bespeuren dat zij fatsoenlijke lieden waren en +met fatsoenlijke lieden verkeerd hadden. Het eenige wat mij hinderde in +den Heer Bos was de toon van meerderheid, welken hij zich gedurig jegens +mij aanmatigde, en die niet van dien aard was dat hij door zijn meerdere +jaren gewettigd konde worden. Het was licht te zien, dat hij in +omstandigheden verkeerd had, welke hem het recht gaven, te bevelen, en +dat hij zich niet dan met moeite in een minderen toestand wist te +schikken. Wat de dochter betrof, al wat zij deed of zeide, was even +beleefd en gepast; maar insgelijks van dien aard, dat het nimmer tot +eenige gemeenzaamheid aanleiding geven kon.</p> + + +<hr style='width: 45%;' /> + + +<h3><a name="chap8" id="chap8"></a>ACHTSTE HOOFDSTUK.</h3> + +<h4>WAARIN MEER GEREDENEERD DAN GEDAAN WORDT.</h4> + + +<p class="p-one">"De Heer Huyck zal de vriendelijkheid hebben, u naar Amsterdam te +brengen, Amelia!" zeide mijn gastheer, nadat wij eenige oogenblikken in +stilte gegeten hadden.</p> + +<p>Amelia antwoordde niets, maar zij zag mij aan met een beleefde +hoofdbuiging, waaruit men evengoed kon opmaken, dat zij zich mijn +geleide wel getroosten wilde, als dat zij er mede vereerd was.</p> + +<p>"Het zal namelijk zijn," voegde ik er bij, "indien de Juffer er niet +tegen heeft. Intusschen moet ik niet vergeten u verlof te vragen, om +morgenochtend, te Naarden, even aan de herberg te vernemen, of de +postwagen aangekomen is, waarmede ik mijn reisbagage verwacht. Het zal +een gering oponthoud zijn en u, hoop ik, geen hinder veroorzaken."</p> + +<p>"In het minste niet," zeide Amelia: "wij zullen dan maar wat vroeger van +hier gaan."</p> + +<p>"Het zal," zeide ik, "aan u, of aan uw Heer vader staan, het uur van +vertrek te bepalen: want daar ik bekennen moet, niet recht te weten waar +wij zijn, kan ik slecht berekenen hoeveel tijd wij noodig hebben om van +hier naar Naarden te wandelen."</p> + +<p>"0!" zeide de Heer Bos, "in een klein half uur kunt gij er op uw gemak +zijn: reken er dan nog een half uur bij, voor het inwinnen der +berichten, die gij hebben moet en voor het gaan naar de schuit, dan is +het vroeg genoeg zoo gij hier tegen halfzes vandaan gaat."</p> + +<p>"En moeten wij," vroeg ik lachende, "dien fraaien hollen weg dan weer +door, dien wij hedenavond gekomen zijn? dan beklaag ik Mejuffrouw Bos."</p> + +<p>"Dat behoeft juist niet," antwoordde hij: "wij hadden dien heden ook +niet behoeven te nemen; maar ik was van oordeel dat de modderige landweg +den indruk mijner stappen niet zoo lang bewaren zonde als het zandpad +door het bosch, hetwelk bovendien langs bewoonde huizen loopt."</p> + +<p>"Hoe!" riep ik uit: "heeft Mejuffrouw dien afschuwelijken weg mede +moeten doortrekken?"</p> + +<p>"Dat niet alleen," zeide de Heer Bos; "maar nog wel, evenals ik, beladen +met pak en zak;—want wij gevoelden geen trek om onze bagage in de +huifkar te laten, noch om die te laten dragen door dezen of genen +arbeider, en ons aan zijn bescheidenheid te wagen. En dan wilde Amelia +nog wel op het voorbeeld van Esopus, den spijskorf dragen, schoon die +het zwaarst van alles was, en niet, als in het geval van den Phrygiër, +gaandeweg geledigd werd."</p> + +<p>"'t Is waar," zeide Amelia, terwijl zij haar fijne handjes wreef: "mijn +vingers dragen nog de sporen van den ring, waaraan ik de trommel hield."</p> + +<p>"Gij zoudt mij waarlijk het maal bederven," zeide ik, "wanneer ik denk +aan het ongemak, dat u het dragen dier spijzen veroorzaakt heeft."</p> + +<p>"Mijn vriend!" zeide de Heer Bos tot mij, met meer innig gevoel, dan +waarvoor ik hem vatbaar oordeelde: "indien de gedachte aan het leed +mijner dochter mij verhinderen moest te eten, zou ik sedert lang geene +spijs meer genuttigd hebben."—Dit gezegd hebbende, stak hij over tafel +de hand aan Amelia toe en drukte de hare met een warmte, welke mij zien +deed, dat, wat overigens de man zich te verwijten mocht hebben, +hartelijke verkleefdheid aan zijn dochter hem was bijgebleven.</p> + +<p>"Kom!" zeide hij eindelijk: "wij moeten hopen, dat deze bedroevende +staat van zaken niet duren zal. Nog eenige weinige slechte dagen, +Amelia! en wij zullen, zoo mijn voorgevoel waarheid spreekt, van al de +zorg en kwelling, die ons thans drukken, ontslagen zijn en blijder dagen +te gemoet zien....; wij moeten nu aan onzen gast het tooneel niet +aanbieden eener weekhartigheid, waar hij te minder in deelen kan, daar +hij er de aanleiding niet van verstaat."</p> + +<p>En, terstond van toon en stoffe veranderende, begon hij mij over mijn +reizen te ondervragen: een onderzoek, gelijk men weet, altijd aangenaam +aan hem tot wien het gericht wordt. Het gesprek, hetwelk hieruit geboren +werd, gaf mij gelegenheid om op te merken, dat de Heer Bos de meeste +landstreken van Europa bezocht had niet alleen, maar ook een grondige +kennis bezat van de zeden, gewoonten en staathuishoudkunde der +onderscheidene volkeren; ja, dat hij vele en belangrijke bijzonderheden +wist, welke hij niet kon hebben vernomen dan door eene nauwe betrekking +en omgang met die personen, welke in hun vaderland het meeste gezag of +den voornaamsten invloed uitoefenden. Ongevoelig bracht ons de loop van +het onderhoud ook op het punt onzer koloniale bezittingen, en ik stond +versteld over de kennis, welke hij ook te dien opzichte ten toon +spreidde. Daar de mijne dienaangaande gering was, was ik niet in staat +met volkomen zekerheid over de juistheid zijner opgaven en narichten te +oordeelen; maar toch had de op mijn reizen verkregene gewoonte van met +allerlei slag van lieden om te gaan, mij niet geheel buiten een zekeren +graad van menschenkennis gelaten, zoodat ik de logenachtige versieringen +van den sprookjesverteller eenigszins wist te onderscheiden van de +onopgesmukte verhalen des zaakkundigen reizigers: en, hoewel ik ten deze +begreep geen onbepaald krediet te moeten verleenen, veelmin mijn zegel +te kunnen hechten aan de stoute beslissingen en beoordeelingen, welke de +Heer Bos zich betreffende de handelingen zoo der Compagnie als van hare +dienaren veroorloofde, zoo wist hij die echter met zulke schijnbaar +gegronde en afdoende redenen te omkleeden, dat het, in mijn oog althans, +geen geringe moeite en bekwaamheid zou vereischt hebben, die met een +goed gevolg te wederleggen. Van de Oost en West kwamen wij op Czaar +Peter te huis en op de stoute hervormingen, door hem in Rusland +ondernomen: en de naam van dien grooten Alleenheerscher, ons aan de grap +van dien morgen herinnerende, bracht ons als vanzelf op het Soester +avontuur en op de onweersbui terug. Gevraagd zijnde hoe ik het gedurende +den regen gesteld had, verhaalde ik, dat ik geschuild had op de hofstede +Guldenhof, toebehoorende aan den Heer Blaek.</p> + +<p>"Guldenhof!" herhaalde Amelia: "is dat niet die fraaie plaats aan de +andere zijde van Eemnes? Ik heb het even gewaagd, toen wij die +voorbijgingen, mijn hoofd buiten de huifkar te steken en dat prachtige +goed te beschouwen, hoewel het mij bijkans een stijven nek had gekost."</p> + +<p>"De Heer Blaek!" herhaalde van zijn kant mijn gastheer, bijna +terzelfdertijd: "is Jacobus Blaek de eigenaar van dat vorstelijk +buitengoed?... Het moet hem dan wel zijn medegeloopen, sedert ik hem +gekend heb: want toen zag het er sober uit met zijn tijdelijke +goederen:... dan: waarover verwonder ik mij?" vervolgde hij, als tegen +zichzelven sprekende en terwijl hij met zijn mes op de tafel speelde: +"ik heb minder recht dan iemand om over de wisseling der fortuin eenige +verbazing te toonen."</p> + +<p>"Zoo ik wel onderricht ben," zeide ik, "heeft de Heer Blaek een +aanzienlijk vermogen in de Oost-Indiën gewonnen."</p> + +<p>"Hij?" zeide de Heer Bos: "gij verwart hem met zijn broeder, die +werkelijk zeer rijk kon genoemd worden; want het toeval was hem even +gunstig geweest, als het den eigenaar van Guldenhof, in dien tijd +althans, tegenliep. Nu! zoo eenig mensch de gaven der fortuin verdiende, +het was dezelfde Hendrik Blaek; want een meer edelmoedig hart, en meer +geneigd hetgeen hij bezat met anderen te deelen, heb ik nooit gekend. De +arme drommel heeft niet lang genot gehad van hetgeen hij met zooveel +zorg vergaard had. Hij is een der weinige menschen, wier dood mij een +wezenlijke smart veroorzaakt heeft."</p> + +<p>"Gij hebt hem dan zeer van nabij gekend?" vroeg ik, niet zonder +deelneming: want een gesprek over den vader der bevallige Henriëtte kon +mij niet anders dan belangrijk zijn.</p> + +<p>"Hij was een braaf en beminnelijk mensch," zeide mijn gastheer, +blijkbaar een rechtstreeksche beantwoording mijner vraag wenschende te +ontwijken: en terstond vervolgende: "hij heeft een dochter nagelaten: +leeft zij nog?"</p> + +<p>Ik voelde, dat ik op deze vraag tot over de ooren toe rood werd: +misnoegd op mijzelven, dat ik mij, ofschoon onwillekeurig, zou +blootstellen aan verdere onderzoekingen, trachtte ik mijn verwarring +onder den schijn van luchthartigheid te bemantelen en antwoordde met een +gemaakten lach: "voorzeker leeft zij: althans toen ik haar van morgen +sprak, was zij nog in blakenden welstand."</p> + +<p>"En is zij nog niet gehuwd?" vroeg de Heer Bos al verder: "mij dunkt +eener goede partij als haar moet het niet aan vrijers ontbreken."</p> + +<p>"Gehuwd is zij niet," antwoordde ik: "en meer weet ik er niet van, daar +ik eerst heden van mijn buitenlandsche reize terugkeer;—maar ik stem +volkomen met u in, dat zij geen gebrek aan aanzoeken hebben kan."</p> + +<p>"De hemel schenke haar wijsheid, om een goede keuze te doen," zeide mijn +gastheer: "maar komaan! de avond is gevorderd: en het is tijd, dat gij +beiden u ter ruste begeeft, om morgen weer vroeg bij de hand te kunnen +zijn. Het hindert mij toch," vervolgde hij, de kruimels van zijn +roksmouw afknippende, "dat ik mijn ouden borstel moet missen."</p> + +<p>"Zou UEd. hem zóó niet kunnen gebruiken?" zeide Amelia, terwijl haar +wangen voor een oogenblik door een zachten glans van genoegen werden +bestraald! en meteen haalde zij het betreurde voorwerp van onder haar +bouwen voor den dag en stak het over de tafel aan haar vader toe. Deze +beschouwde het met een blik van verrassing: het plaatje met het wapen +was er afgerukt en de spijkergaatjes, die nog van het vroeger bestaan +daarvan hadden kunnen getuigen, met den rug van een mes zooveel mogelijk +gelijkgewreven.</p> + +<p>"Ik dank u, Amelia!" zeide de Heer Bos, met aandoening: "waarlijk! het +is kinderachtig van mij, aldus aan een nietig meubel te hechten; maar +... gij weet het, melieve! dat ik bij wezenlijke rampen mijn +gemoedskalmte niet verloren heb: en gij zult mij deze zwakheid ten goede +houden.—Waarlijk!" vervolgde hij, den borstel aandachtig beschouwende: +"ziedaar wel een evenbeeld, dat ik op mijzelven toepasselijk kan maken. +Ben ik niet evenals hij, na jaren wrijvens en schurens, van mijn glans +beroofd, toen ik oud werd, en thans in het oog der wereld even weinig +meer waard als dit meubel den Jood zou wezen, dien wij hedenmorgen +ontmoet hebben?"</p> + +<p>"UEd. zal mij de opmerking vergunnen," zeide ik, "dat, gelijk deze +borstel nog evengoed dienst kan doen, al is hij van zijn pronk beroofd, +datzelfde voorrecht ook u kan vergund blijven. Onze waarde berust immers +niet in uiterlijke praal, maar in het nut dat wij stichten."</p> + +<p>Ik dacht met deze aanmerking en voorzeker alles behalve nieuwe +vergelijking mijnen gastheer een verplichtend gezegde toe te voegen; +maar de zonderlinge uitdrukking, die zijn gelaat aannam, toen ik met +spreken geëindigd had, trof mij zoodanig, dat ik mij wel wachtte op +denzelfden toon voort te gaan. Gedurende het gesprek over de Heeren +Blaek hadden, naar 't schijnt, oude herinneringen een uitdrukking van +zachte droefgeestigheid op zijne trekken verspreid, welke ik niet +gedacht had, daar immer te zullen aantreffen, en welke nog vermeerderd +werd door het hervinden van zijn borstel en de gedachten, welke de +beschouwing daarvan in zijn boezem had opgewekt:—maar nu was opeens die +uitdrukking verdwenen: het gansche gelaat had de strenge, terugstootende +plooi hernomen, die het gewoonlijk kenmerkte: en een bittere lach kwam +het nog meer ontsieren."</p> + +<p>"Hoor!" zeide hij, op een schamperen toon, terwijl hij een blik op mij +wierp, die mij onwillekeurig sidderen deed: "de diensten, welke ik +gewoon ben geweest te bewijzen, waren niet altijd van dien aard, dat men +er mij veel dank voor wist."</p> + +<p>"Vader!" zeide Amelia, met een bevende stem, terwijl zij oprees en hem +bleef aanzien met een weemoedigen blik, die hem zijn rasch gezegde +scheen te verwijten.</p> + +<p>"Gij hebt gelijk, mijn kind!" zeide hij: "en ik handel dwaselijk, door +aan zulke denkbeelden toe te geven... zoo de Heer Huyck het goedvindt, +zal ik hem zijn slaapstede toonen."</p> + +<p>Deze laatste woorden sprak hij weder op een zeer natuurlijken en +hoffelijken toon uit en liet die met een buiging van het bovenlijf +vergezeld gaan. Ik boog insgelijks ten bewijze van toestemming: en na +gedane dankzegging rezen wij gezamenlijk op. Ik wenschte aan Amelia een +gerusten nacht, en volgde den Heer Bos, die, na zich half bij zijn +dochter verontschuldigd te hebben, dat hij haar in het donker liet de +kaars opnam en mij in een klein vertrekje bracht, hetwelk op dezelfde +trap, doch eenige treden hooger, uitkwam.</p> + +<p>"Ik denk niet," zeide hij, mij op een nauwe bedstede wijzende, die zich +aldaar bevond, "dat u dit nachtverblijf machtig zal aanstaan: maar gij +zult het moeten nemen zooals gij het vindt."</p> + +<p>"O! zeide ik: "maak daarover geene verontschuldigingen; ik ben lang +genoeg op reis geweest om mij te hebben leeren behelpen: en een nacht is +gauw doorgebracht. Maar wat ik u bidden mag, neem het licht met u: +Mejuffrouw Bos bevindt zich alleen en in het duister. Ik heb geen licht +noodig om mijn slaapstede te vinden."</p> + +<p>"Zoo gij niets meer noodig hebt, en u in 't donker kunt uitkleeden, zal +ik aan uw verzoek voldoen," zeide mijn gastheer, en mij een goede +nachtrust toegewenscht hebbende, verliet hij het vertrek. Ik had +intusschen den eenigen stoel, die zich daarin bevond, voor mijn +slaapplaats geschoven en, mij van mijn bovenkleederen ontdaan hebbende, +kroop ik met de rest te bedde; want in de onzekerheid hoe de gesteldheid +daarbinnen zou wezen, was ik eenigszins huiverig om mij geheel te +ontkleeden.</p> + +<p>En inderdaad, mijn ligplaats was noch slechter, noch beter dan ik reden +had mij voor te stellen. Het bed bestond uit een harde peul, waarvan men +de opvulsels niet behoefde te raden; want van alle zijden staken mij de +puntige stroohalmen in de leden, zoo vaak ik mij omwendde. Het laken was +van dien aard, dat het mij, welke houding ik aannam, nooit geheel +bedekte; lag ik recht uitgestrekt, dan staken mijn voeten er buiten: +haalde ik deze binnen en ging ik krom liggen, dan waren mijn knieën +ongedekt:—en wat het ware, dat mij tot hoofdkussen diende, kon ik +volstrekt niet uitvinden en moest eerst den volgenden morgen ontdekken, +dat het uit een oud stel vischnetten bestond, in een meelzak gewikkeld. +De vinding was niet onaardig en ik ben nooit te weten gekomen, of ik +haar aan het vernuft van den Heer Bos, van zijn beminnelijke dochter of +van de oude Martha moest toeschrijven.</p> + +<p>Het was echter niet het min gemakkelijke mijner ligging, dat mij zou +verhinderd hebben, na een zoo vermoeienden dag, een zoete rust te +genieten. Integendeel waren het die vermoeienissen zelven en de +onderscheidene schokken, welke ik naar lichaam en geest ontvangen had, +die mij beletteden, den slaap te vatten, waar ik zoo vurig naar +verlangen moest. Duizend verschillende en verwarde denkbeelden maalden +mij door het brein en deden dat brandend en koortsig gevoel in mijn +hoofd ontstaan, hetwelk aan elke sluimering vijandig is. Al de +ontmoetingen van den dag kwamen mij beurtelings voor den geest zweven, +gelijk de schimmen eener fantasmagorie. Ik zag weder den twist in de +herberg: ik hoorde den hatelijken Andries vloeken en den Jood zijn +kramerijen venten: ik onderscheidde het lieve gezichtje van de bevallige +Henriëtte Blaek: ik bestreed opnieuw de drie struikroovers en dankte +weer mijn redding aan mijn geheimzinnigen gastheer, die zich aan de +oogen mijner verbeelding in een nog majestueuzer gestalte voordeed dan +in de wezenlijkheid. Dan weder stelde ik mij de belofte voor den geest, +welke ik den Heer Bos gedaan had, en de moeilijkheden, welke voor mij +zouden kunnen ontstaan zoo uit de verplichting, die ik op mij genomen +had, om Amelia naar Amsterdam te brengen, als uit die, van het op dien +gevaarvollen avond voorgevallene voor elk geheim te houden. Bij dit +alles voegde zich nog een zeker gevoel van ongerustheid, dat ik niet van +mij af konde werpen, en hetwelk was toe te schrijven aan de onzekerheid, +waarin ik verkeerde, zoo omtrent de plaats waar ik mij bevond, als +omtrent hetgeen mij nog kon te wachten staan. Wel is waar, ik voedde +geen vrees meer voor den Heer Bos, die er naar allen schijn belang bij +had, mij te vriend te houden; maar ik was niet zonder zorg omtrent +Andries, die, naar mijn innige overtuiging, niemand anders wezen kon dan +de zoon der weduwe, in wier woning ik mij bevond: het onaangename +vermoeden begon mij te bekruipen, of ik niet altemet de legerstede van +dien booswicht betrokken had: en ik kon de benauwende gedachte niet +verbannen, dat hij wellicht te huis komen en mij de weinig gewenschte +eer van zijn bezoek geven zou.</p> + +<p>Ik had, kort nadat ik mij te bedde begeven had, den luchtigen voetstap +van Amelia eenige reizen op de trappen gehoord, en veronderstelde dat +zij de overblijfselen van ons avondmaal naar de keuken bracht. Daarop +had zij een vrij langdurig onderhoud met haar vader gehad, waarvan ik +echter niets dan bloote klanken verstaan kon, en zich toen ter ruste +begeven. De Heer Bos was vervolgens naar beneden gegaan; naar mijn +gedachten, om aan de oude Martha eenige onderrichtingen te geven: het +duurde wel een uur eer hij terugkwam en zich in de bedstede, tegenover +die, waarin zijn dochter sliep, begaf. Een zwaar gesnork kondigde mij +weldra aan, dat, welke zijn zorgen voor de toekomst ook wezen mochten, +die echter niet in staat waren, hem het slapen te beletten.</p> + +<p>Wat mij betreft, er verliepen uren achtereen, eer de slaap mijn oogen +sloot, en toen zelfs bracht die noch rust, noch verkwikking mede. +Benauwende, pijnlijke droomen kwelden mij, en deden mij ieder oogenblik +met schrik uit mijn sluimering ontwaken. Ik zag het ouderlijk huis in +vlammen staan: gewapende roovers, waaronder zich Andries en, vreemd +genoeg, ook de poëet Helding bevonden, stormden ter plundering binnen, +en werden aangevoerd door den Heer Jacobus Blaek, die zijn regenscherm +als een staf van commando rondzwaaide. Ik zag mijn moeder, doodsbleek en +met bloed bedekt, door twee dier boosdoeners voortsleepen: ik hoorde het +noodgeschrei mijner zusters en broeders, die in de vlammen omkwamen: en +dan zag ik opeens boven het vlammend puin, Henriëtte, Amelia, en een +talrijken stoet bevallige, in feestgewaad uitgedoste jonge meisjes +luchtig en onbezorgd ronddansen, en rozen strooien op de vonken, die +onder haar voeten opspatteden. Opeens deed Andries, die een ijzeren +geldkist uit den brand had gesleurd, welke hij met geweld op straat +sleepte, een afgrijselijken vloek hooren: alles verdween voor mijn +oogen, en ik ontwaakte.</p> + +<p>Maar, schoon wakker, nog dreunde mij die stem in de ooren, en nog +herklonken die slagen, welke echter niet op een ijzeren kist, maar op de +deur der woning nederkwamen. Ik ging recht overeind zitten. Er kon geen +twijfel meer aan zijn: het was Andries, die weder te huis kwam.</p> + +<p>De morgenschemering was aangebroken: ik liet mij zoo zachtjes als ik kon +uit mijn bed zakken, kleedde mij aan, omklemde mijn knuppel met beide +handen en bleef toen, op den stoel gezeten, angstig luisteren, wat er +volgen zou. Weldra hoorde ik de oude Martha naar het voorhuis +schoffelen. Ik rees op, en overlegde of het ook zaak zoude wezen, den +Heer Bos te gaan wekken, toen ik Martha met een heesche stem haar zoon +hoorde toeroepen: "daar slaapt van nacht familie van Mevrouw hier in +huis: ik mag je niet opendoen: zie maar dat je in de schuur terecht +komt."</p> + +<p>Ofschoon mij deze woorden eenigszins geruststelden ten opzichte der +voornemens van de moeder, bleef ik echter niet zonder zorg, of zich de +zoon wel daaraan zoude storen. Mijn onzekerheid was intusschen spoedig +voorbij; want na eenige vruchtelooze pogingen om de deur open te +krijgen, ging Andries al brommende en vloekende weg, en Martha haastte +zich, haar bed weder op te zoeken, hetgeen mij ten blijk strekte, dat +zij geen vrees voor zijn terugkomst koesterde.</p> + +<p>Dit tooneel had mij echter allen slaap ontnomen. Ik bleef nog een +geruimen tijd stilzitten, toen naderde ik het venster, opende het met +zoo weinig gerucht mogelijk, en ademde de verkwikkende morgenlucht in, +die mij van buiten tegenstroomde.</p> + +<p>Dan, was die frissche ochtendkoelte welkom aan mijn verhit gestel, niet +minder aangenaam werd ik verrast door het heerlijke schouwspel, dat zich +voor mijn oogen opdeed en hetwelk ik verre was te verwachten. Het +uitzicht, dat ik den avond te voren van de kamer, waar wij ons toen +bevonden, had gehad, was beperkt: het raam, waar ik nu voorstond, opende +zich aan eene andere zijde van het gebouw en vergunde mij het gezicht +van een natuurtooneel, het penseel eens schilders waardig. Ter +linkerzijde en achter een schuur, een duiventil en een paar andere +kleine gebouwen, tot de hoeve behoorende, verhief zich een fraaie groep +eeuwenheugende eikeboomen, wier kruin wel door den zeewind was +ontbladerd, doch wier knoestige met breede takken voorziene stammen zich +donker afteekenden tegen den nog kleurloozen hemel en tegen de +Zuiderzee, over wier grauwe oppervlakte een aantal kleine vaartuigen +elkander kruisten. Iets meer nabij verhief zich een oude, met mos en +heesters overdekte bouwval, de strenge stijl van welks bouworde scheen +aan te kondigen, dat ik de overblijfselen van een klooster voor mij had: +een muurtje, dat waarschijnlijk voorheen een kerkhof omheind had, +verbond dit gedenkstuk van vroegere dagen aan de hoeve, waarin ik mij +bevond. Ter rechterzijde liep de grond glooiend opwaarts, en werd het +verschiet hier en daar belemmerd door golvende heuvelen, deels met koren +en boekweit beteeld, deels met heesters en kreupelhout begroeid, deels +bedekt met de paarskleurige heide, waarlangs de witgewolde kudde reeds +hun ochtendmaal kwamen gebruiken. De stilte van den morgen werd alleen +nu en dan afgebroken door het dof geloei der runderen in den stal en het +gekraai van den wakkeren haan, die met zijn kakelbonten harem over het +erf kuierde en het rijzend zonnelicht begroette, dat allengskens aan dit +natuurtooneel leven en beweging kwam bijzetten. Opeens trof mij de +gedachte: ik had dit bevallig geheel nog éénmaal beschouwd: wanneer of +in welk gezelschap, dit wist ik mij niet te binnen te brengen; maar het +kwam mij voor, als ware het niet de eerste reize, dat ik mij hier +bevond. Ik kon uit den weg, dien ik den vorigen avond genomen had, en +uit de nabijheid der zee, het besluit opmaken, dat ik mij ten Oosten en +niet verre van Naarden moest bevinden en wel omtrent de plaats, waar +vroeger een stad van denzelfden naam in de Hoeksche en Kabeljauwsche +twisten was te gronde gegaan; maar ik had, zooverre ik wist, nooit eenig +uitstapje naar dien kant gemaakt. Eindelijk gaf ik het op: en daar ik +meermalen het naburige Muiderberg bezocht had, waar het landschap veel +overeenkomst had met datgene, hetwelk ik nu voor oogen had, maakte ik +het besluit op, dat ik door die gelijkheid van natuurtooneel misleid, +mij ten onrechte verbeeldde, hier vroeger geweest te zijn.</p> + +<p>De morgenstond had zijn weldadigen invloed op mij uitgeoefend en met het +daglicht waren die kwellende droombeelden en onrustige gedachten +verdwenen, die mij gedurende den nacht hadden beziggehouden. Ik aarzelde +dus niet om mij weer naar mijn legerstede te begeven, en de natuur, haar +rechten hernemende, welke zij te lang aan de verbeelding had afgestaan, +deed mij een weldadigen slaap genieten, waaruit ik niet ontwaakte, dan +toen de stem mijns gastheers mij riep, en ik, de vakerige oogen +wrijvende, den Heer Bos, reeds geheel gekleed, zag voor mij staan.</p> + +<p>"Het is tijd!" zeide hij: "het spijt mij zulk een aangename rust te +storen; maar gij zult ongetwijfeld de eerste schuit niet willen +misloopen."</p> + +<p>"Gij ziet," zeide ik, opstaande, "dat mijn toilet geene groote moeite +zal vereischen. Ik heb niets anders te doen als mij te wasschen, en ik +ben tot uw dienst."</p> + +<p>"Ik heb u gebracht wat gij noodig hebt," zeide de Heer Bos, mij op de +tafel wijzende, waar hij een kom met water en een handdoek had +neergeplaatst. "Ik behoef niet te vragen of gij goed geslapen hebt."</p> + +<p>"Daar kan ik niet volmondig ja op zeggen," antwoordde ik, en verhaalde +hem tevens hoe mijn nachtrust gestoord was geweest. Gedurende mijn +verhaal bleef ik de wezenstrekken van mijn gastheer zorgvuldig +gadeslaan. Geen verwondering noch ontroering was daarop zichtbaar: +alleen zag ik hem een paar reizen de wenkbrauwen samentrekken.</p> + +<p>"Ik verwachtte niet anders," zeide hij, toen ik met mijn mededeeling +geëindigd had: "en ik had dienaangaande het noodige onderricht aan de +oude Martha gegeven. Ondertusschen, die schurk moet u noch mij hier +zien: de gevolgen zouden te gevaarlijk kunnen wezen. Ik moet mij +daarover nog met de oude onderhouden. Wees zoo goed, zoolang bij mijn +dochter te vertoeven."</p> + +<p>Wij verlieten het vertrek, en begaven ons weder naar datgene, waar wij +den vorigen avond hadden doorgebracht. Ik vond hier Amelia, in hetzelfde +gewaad als den vorigen dag gekleed, behalve dat zij nu een muts droeg en +een falie daar over heen: ook was zij met een zonnescherm voorzien. De +Heer Bos liet ons alleen, en na een korten morgengroet, bleven wij, +beiden zwijgend en eenigszins met onze houding verlegen, voor ons zien.</p> + +<p>Het leed niet lang, of de Heer Bos kwam terug: "alles is in orde," zeide +hij: "Andries ligt in de hooischuur zijn roes uit te slapen, en, eer hij +wakker is, zijn wij ver van hier. Ik heb bovendien zijn moeder +gewaarschuwd, dat de justitie hem opspoorde; en een kleine wenk van dien +aard zal, vlei ik mij, genoegzaam zijn, om hem verre van hier te +zenden.—Niets verhindert ons dus langer, de reis aan te vangen."</p> + +<p>"Ik weet niet," zeide Amelia, zich met minzaamheid tot mij wendende, "of +Mijnheer ook nog vooraf iets verlangt te gebruiken."</p> + +<p>"Het is mij nog vroeg genoeg," zeide ik: "en daar ik toch genoodzaakt +ben, mij te Naarden een oogenblik op te houden, zullen wij evengoed daar +eenig ontbijt kunnen nuttigen."</p> + +<p>"Welaan dan!" zeide de Heer Bos, en trad meteen, door ons gevolgd, de +kamer uit.</p> + +<p>In het voorhuis stond de oude Martha, die, nijgende, en de handen +drukkende van den Heer Bos en van Amelia, afscheid van ons nam.</p> + +<p>"Wij danken u voor uw herbergzaamheid," zeide de Heer Bos: "vergeet +niet, hetgeen ik u omtrent uw zoon gezegd heb, en neem dit aan, voor den +omslag, dien wij u veroorzaakt hebben. Mijn goed zal ik nader laten +halen. Bedenk, dat alles van uw stilzwijgendheid afhangt."</p> + +<p>"Ach!" zeide zij: "met wie spreekt de oude Martha ooit? Geen haan zal er +na kraaien, dat UEd. hier 'eweest is: en in een kwartier tijds zijn al +de kamers weer dicht 'esloten en het beddegoed uit de bedsteden 'enomen, +en kan niemand merken, dat ik hier volk heb 'ehad."</p> + +<p>Ik kon mij niet weerhouden van te glimlachen: "zoo al de slaapplaatsen +zoogoed gestoffeerd zijn als de mijne," dacht ik, "zal zeker het +opredderen niet veel tijd kosten."</p> + +<p>Intusschen naderde ik ook op mijne beurt de oude vrouw en stelde haar +onder dankbetuiging voor het nachtverblijf eene kleine fooi ter hand. +Toen ik mij omwendde, zag ik dat de Heer Bos een koffer had opgenomen, +die waarschijnlijk het goed van zijn dochter bevatte.</p> + +<p>"Mag ik u niet van die moeite ontslaan?" vroeg ik hem; "daar toch +Mejuffrouw nu onder mijn geleide komt, is het niet meer dan billijk, dat +ik haar goed drage."</p> + +<p>"Wij zullen het ieder een gedeelte van den weg dragen," zeide de Heer +Bos: "ik ga niet met u tot Naarden."</p> + +<p>De toon, waarop hij deze woorden uitsprak, was zoo beslissend, dat ik +het ongeraden vond, verder aan te dringen. Wij begaven ons dan op reis, +de Heer Bos den tocht geleidende, en even wakker doorstappende, alsof +hij, in stede van een koffer, een pak veeren onder den arm had. Ik heb +nog verzuimd te zeggen, dat hij thans zijn rooden mantel niet omhad, en +zijn Spaanschen hoed tegen een meer gewonen verwisseld had.</p> + +<p>Amelia liep zwijgend achter haar vader; en ik sloot den tocht. Wij +namen, in stede van den modderigen hollen weg, een zandpad door de +eikenstruiken, hetgeen op een driesprong uitkwam, waar onze geleider +stilhield.</p> + +<p>"Hier moeten wij scheiden," zeide de Heer Bos: "dit voetpad links brengt +u aan de poort van Naarden. Vaarwel Amelia! God behoede u en schenke u +het noodige beleid om de moeilijke taak te volbrengen, die gij op u +genomen hebt."</p> + +<p>Dit zeggende drukte hij een hartelijken kus op 't voorhoofd zijner +dochter. Wat haar betrof, zij schreide niet; zij stortte geen ijdele, +doch bij zulk een scheiding toch niet berispelijke klachten uit: maar de +doodelijke bleekheid, welke zich over haar gelaat verspreidde, toonde +niettemin hoezeer haar hart op dit oogenblik leed.</p> + +<p>"Wat u betreft, Mijnheer!" zeide de Heer Bos, mij de hand drukkende: +"ontvang mijn voorloopigen dank voor den dienst, dien gij mij bewijzen +wilt. Ik vertrouw u mijn dochter: en gij zult, hiervan houde ik mij +overtuigd, u dat vertrouwen niet onwaardig betoonen."</p> + +<p>"Is er niets anders dat ik voor u doen kan?" vroeg ik hem terwijl ik +zijn handdruk beantwoordde.</p> + +<p>"Voor het oogenblik niet:—ik heb reeds te veel van u gevorderd; +wellicht meer dan gij zult kunnen volhouden;... doch het zij zooals het +wil!... alleen dit nog!... mocht mij het lot eens treffen, dat mijn +vijanden mij toewenschen, ontferm u dan over mijn ongelukkige +dochter:—wees dan haar voorspraak.... Zorg dan, dat zij in staat +gesteld worde, zich een wijkplaats volgens haar wensen te kiezen."</p> + +<p>Ik gaf door een buiging mijn toestemming in dit verzoek te kennen en nam +nu den koffer op, dien de Heer Bos had neergezet en die mij zwaarder +voorkwam dan ik gedacht had, waarop hij na Amelia nogmaals vaarwel +gezegd te hebben, zich met rassche schreden rechtsaf en naar den zeekant +begaf. Wij oogden hem een poos na en sloegen toen zwijgend het +aangewezen pad in, dat ons weldra op den heirweg in de nabijheid van +Naarden bracht. Buiten de poort nam ik een knaap aan, om den koffer te +dragen; bood mijn arm Amelia aan, en bevond mij met haar na verloop van +eenige minuten in de herberg te Naarden.</p> + + +<hr style='width: 45%;' /> + + +<h3><a name="chap9" id="chap9"></a>NEGENDE HOOFDSTUK.</h3> + +<h4>BEHELZENDE HET VERHAAL EENER SCHUITREIS VAN NAARDEN NAAR AMSTERDAM.</h4> + + +<p class="p-one">In de herberg gekomen zijnde, werden wij door den waard in een +zijkamertje gewezen, waar ik terstond voor Amelia en voor mij een paar +kop koffie en boterhammen bestelde; en de vraag deed, of er ook goed met +den vrachtwagen van Deventer was aangekomen aan het adres van Mr. F. +Huyck. De waard beantwoordde deze vraag toestemmend en gaf mij te +kennen, dat het goed zich in de groote kamer aan de overzijde bevond. +Ik vroeg hierop verlof aan Amelia van haar een oogenblik alleen te mogen +laten, en begaf mij naar de aangewezen plaats, waar ik werkelijk, na +eenig zoekens, de mij behoorende koffers, doozen en verdere voorwerpen, +uit onderscheidene andere goederen, welke aldaar in heerlijke eendracht +en verwarring door en op elkaar gestapeld waren, terugvond; waarop ik +den waard verzocht, die gezamenlijk met den koffer van Amelia naar de +schuit op Amsterdam te laten brengen, en de roef voor mij te huren.</p> + +<p>Terwijl ik met dit alles bezig was, had ik wel opgemerkt dat er paarden +voor het logement hadden stilgehouden: doch in de drukte van het +oogenblik daar geen bijzondere acht op geslagen. Toen mijn bestelling +echter was afgeloopen, en ik mij weder naar het zijkamertje terug zoude +begeven, sloeg ik het oog, in 't voorbijgaan, door de gang naar buiten +en zag een paar fraaie, kostelijk getoomde en gezadelde rijpaarden, die +reeds een goeden rit schenen te hebben gedaan, naar men kon opmaken uit +het schuim, dat hun breede borst bedekte, en die door den staljongen +voor de deur gevoederd werden, terwijl een rijknecht, in zwierige +livrei, daarnevens stond. Ik hield mij echter niet op met die te +beschouwen, daar ik Amelia niet langer wilde alleen laten,—maar men +verbeelde zich mijn verwondering en mijn misnoegen tevens, toen ik, de +zijkamer binnentredende, iemand, in rijgewaad uitgedost, over Amelia aan +de tafel zag zitten, met den hoed op het hoofd, het rijzweepje in de +hand en de beenen uitgestrekt, en in dien persoon dengenen herkende, +dien ik minst van allen hier verwacht of gewenscht zoude hebben, den +Heer Lodewijk Blaek. "Daar beginnen de wederwaardigheden al!" dacht ik +bij mijzelven: en mijn spijt was zoo groot, dat ik als sprakeloos aan de +deur bleef staan.</p> + +<p>"Komt het glaasje haast, dat ik besteld heb?" vroeg Lodewijk, mij +slechts terloops aanziende: "o vergeef mij!" voegde hij er bij, mij +herkennende: "ik dacht dat het de kastelein was.—Mijnheer Huyck! ik +wensch u goeden morgen."—Hier lichtte hij even zijn hoed, en zich +terstond naar Amelia wendende, met wie hij reeds in onderhoud scheen te +zijn getreden: "en reist de Juffrouw zoo alleen?" vroeg hij: "in +waarheid! het zou mij tot bijzondere eer strekken u te mogen brengen, +waar UEd. wezen wilde.—Men treft soms onwelkom gezelschap op reis aan," +(dit laatste was ik volkomen met hem eens) "en het is ridderplicht, de +dames, die alleen en verlaten zijn, daartegen te beschermen."</p> + +<p>Ik was nog niet recht bekomen van mijn verbazing. Ik zag, hoe Amelia +bleek en ontsteld was geworden door de gemeenzame toespraak van den +vrijpostigen losbol: en ik wist nog niet, welke houding ik moest +aannemen. Het eenvoudigste ware zeker geweest, terstond aan Lodewijk te +verklaren, dat de Juffer geene bescherming behoefde, daar zij zich reeds +onder de mijne bevond; maar ik huiverde op de gedachte, daardoor +verkeerde vermoedens op te wekken bij iemand, op wiens bescheidenheid ik +mij niet kon verlaten. "Waar zal Henriëtte Blaek mij voor houden," dacht +ik bij mijzelven, "wanneer zij van haar neef verneemt, dat ik met een +mooi jong meisje op reis ben geweest?" Deze gedachte belette mij te +handelen gelijk de edelmoedigheid mij eigenlijk zoude hebben +voorgeschreven, en ik besloot, mij te vergenoegen met aan Lodewijk het +voortzetten zijner aanbiedingen te beletten, door zelf een gesprek met +hem aan te knoopen.</p> + +<p>"Is UEd. hedenmorgen reeds van Guldenhof aan komen rijden? UEd. moet het +warm hebben, ofschoon de ochtendstond altijd het best geschikt is tot +dergelijke tochten. En hoe vaart de familie op Guldenhof? Het is een +fraai paard, dat UEd. daar heeft," enz. enz. Lodewijk antwoordde slechts +met enkele woorden op deze en dergelijke toespraken, welke ik tot hem +richtte: en, geene de minste gedachte voedende, dat ik tot Amelia in +eenige betrekking stond, bleef hij haar gedurig aanstaren, lonkte en +knipoogde, en scheen haar door zijdelingsche wenken te kennen te willen +geven hoe onaangenaam hem de stoornis was, welke ik in hun <i>tête-a-tête</i> +had aangebracht.</p> + +<p>Wat Amelia betrof, zij beantwoordde hem op dezelfde wijze, als hij mij +deed, namelijk met niet veel meer dan "ja Mijnheer!" of "neen Mijnheer!" +Zij hield de oogen gedurig voor zich geslagen op het kopje, dat zij in +de hand hield en waaruit zij nu en dan een langzame teug nam. Ik kon +niet nalaten van met een gevoel van diepe beschaming op te merken, dat +zij, na mij toen ik binnenkwam even te hebben aangezien, geen oog meer +op mij wendde, als wilde zij mij de bescherming niet afvergen, welke ik +haar niet uit eigen beweging verleende. Deze bescheidenheid van hare +zijde overwon weldra mijn voornemen om mij te houden, alsof wij elkaar +niet kenden, en ik was op het punt, van aan Lodewijk te verzoeken, de +Juffer, die ik de eer had gezelschap te houden, niet langer lastig te +vallen, toen de waard, met een glaasje likeur binnentredende, mij de eer +der bekentenis kwam ontnemen.</p> + +<p>"Mijnheer!" zeide hij tegen Lodewijk: "een glaasje cognac als 't UEd. +belieft: Mijnheer!" (tegen mij) "als UEd. naar de schuit moet zal het +tijd worden."</p> + +<p>"Hoeveel ben ik u schuldig?" vroeg ik, terwijl Amelia intusschen was +opgestaan.</p> + +<p>"Sta mij ten minste toe, u tot aan de schuit te brengen...." zeide +Lodewijk, insgelijks opstaande en Amelia zijn arm aanbiedende.</p> + +<p>"Zeven gulden vijftien stuivers, wegens betaalde vracht voor UEds. +goed," antwoordde mij de waard: "twee kommetjes koffie en twee +boterhammen....?"</p> + +<p>"Twee!" herhaalde Lodewijk, een oog op de tafel werpende, en vervolgens +Amelia en mij aanziende met een blik, die mij deed ontwaren, dat hij +lont begon te ruiken, en die ook den waard deed opkijken.</p> + +<p>"Wel ja!" zeide deze: "Mijnheer betaalt immers ook voor de Juffrouw?"</p> + +<p>"Voorzeker!" zeide ik, hem twee dukaten ter hand stellende, met verzoek +van mij geld terug te geven: "als UEd. gereed is!" vroeg ik, mij tot +Amelia wendende.</p> + +<p>"Nu begrijp ik het!" zeide Lodewijk, met een boozen lach, die mij +machtig veel lust gaf hem op zijn gezicht te trommelen.</p> + +<p>"<i>Heureux mortel!</i>" voegde hij er bij, het hoofd schuddende en mij +schamper aanziende. "Ik vraag u om verschooning, Mejuffer! Maar waarom +heeft de Heer Huyck mij niet terstond gewaarschuwd, dat ik vergeefsche +moeite deed?"</p> + +<p>Ik voelde dat ik rood werd; want ik kon de juistheid dezer aanmerking +van Lodewijk niet ontkennen: "Mijnheer!" zeide ik, op een toon, dien ik +trachtte zoo natuurlijk mogelijk te maken: "ik heb niets over deze +Juffer te zeggen. Een gelukkig toeval heeft mij haar doen ontmoeten: en +haar <i>familie</i> (met nadruk op het woord <i>familie</i>) heeft mij verzocht, +daar wij toch éénen weg gingen, wel te willen zorg dragen, dat haar op +reis niets ontbrak. Ik dacht, dat UEd. haar kende, anders zou ik niet +geweten hebben, waaraan uw voorslagen toe te schrijven. Ik heb de eer uw +dienaar te zijn."</p> + +<p>"Goede reis samen," zeide Lodewijk: "en ik hoop dat de <i>familie</i> van de +Juffer alle reden zal hebben, over haar keuze tevreden te zijn," voegde +hij er bij, op een toon, die mij verstaan deed, dat hij geen woord +geloofde van al wat ik hem, ik moet bekennen vrij onhandig, verteld had.</p> + +<p>Ik antwoordde verder niets; maar, den arm aan Amelia gevende, verliet ik +met haar de herberg. Nauwelijks waren wij de stadspoort uit, toen +Lodewijk ons, met zijn lakei achter zich, voorbijreed. Hij deed zijn +groet vergezeld gaan met een spotachtigen glimlach, en bleef langzaam +voor ons uit rijden. Toen wij de laatste brug der vestingwerken hadden +verlaten en de trekschuit in 't gezicht kregen, zag ik hem weder +ophouden en eenige woorden wisselen met iemand, die zich nabij de klep +van de schuit hield; waarna hij in vollen draf verder reed.</p> + +<p>Wij waren spoedig aan de plaats der afvaart, waar de kruier zich met +mijn goed bevond en mij het roefbriefje ter hand stelde. Amelia ging +dadelijk naar binnen; wat mij betreft, ik bleef een oogenblik de +oplading der goederen gadeslaan, toen mij de persoon naderde, met wien +ik Lodewijk had zien spreken en dien ik terstond voor Simon herkende. +Hun onderhoud deed bij mij een vermoeden ontstaan, hetwelk zich later +bevestigde; doch dat ik mij wel wachtte aan Amelia mede te deelen, ten +einde haar niet nutteloos te verontrusten.</p> + +<p>"Whelkom, meneer Hijk!" zeide Simon: "phen je nog 'ier? Me dacht, je zat +hal 'oog en droog te Hamsterdam? Ken ik thoch niks an je kwijt worden? +Niet?—Nou! dhaarom zei je thoch ghezond blijven. Has ik je dan reis +weerzie met ghezondheid?"</p> + +<p>Het vertrek der schuit maakte een einde aan de rede van Simon, die een +plaats nam op de voorplecht, terwijl ik met Amelia in de roef ging +zitten.</p> + +<p>Ik zag aan de koele en gestrenge uitdrukking van haar gelaat, dat mijn +gedrag eenige verontschuldiging vereischte, en ik moest bij mijzelven +erkennen, dat zij reden had, ontevreden over mij te zijn. Ik sprak haar +dus, eenigen tijd nadat de schuit van wal had gestoken, op de volgende +wijze aan:</p> + +<p>"Ik vrees, Mejuffrouw, dat gij mij beschuldigt, van weinig te +beantwoorden aan het vertrouwen, door uw Heer vader in mij gesteld."</p> + +<p>"Mijnheer!" antwoordde zij, "ik heb het recht niet, u eenige +verwijtingen te doen. Ik gevoel zeer wel, hoe moeilijk de toestand was, +waarin de ontmoeting van een bekende u moest brengen; en het doet mij +van harte leed, dat gij u om mijnentwille wellicht onaangenaamheden op +den hals haalt."</p> + +<p>"Uwe goedheid," zeide ik, "behandelt mij meer grootmoediglijk dan ik +verdien; maar waarlijk, gij hadt recht gehad, een andere handelwijs van +mij te verwachten. Geloof echter, dat, zoo ik niet terstond den Heer +Blaek voor zijn onbeschaamdheid bestrafte, zulks slechts daarom was, +omdat ik hoopte dat hij vóór ons vertrekken zoude: en ik was bezorgd, +dat zoo hij, gelijk nu geschied is, ontdekte dat wij te zamen reisden, +hij nasporingen in 't werk zou stellen, welke het geheim van uw Heer +vader in gevaar mochten brengen."</p> + +<p>Deze reden was nu wel niet de ware; maar zij had toch zooveel grond van +waarschijnlijkheid voor zich, dat Amelia, naar mijne meening, niet kon +nalaten, die voor volkomen geldig te houden. Zij scheen er zich dan ook +mede te vergenoegen.</p> + +<p>"Ik hoop," zeide zij, "dat gij geen last meer zult hebben van deze +ontmoeting, en dat de Heer Blaek zich met de door u gegeven inlichtingen +zal tevreden stellen.—Is hij de zoon van den Heer Blaek, over wien wij +gisteravond spraken? Hij schijnt mij toe geen gelukkig toonbeeld op te +leveren van de Amsterdamsche Heeren. Wellicht echter," voegde zij er +bij, "moet ik zijn vrijpostigheid alleen toeschrijven aan den verlatenen +toestand, waarin ik mij bevind."</p> + +<p>"Het was gisteren voor het eerst, dat ik dien Heer ontmoette," was mijn +antwoord: "maar het zou mij grieven, indien UEd. onze Amsterdamsche +jongelingschap naar hem wilde beoordeelen. Er zijn er onder, die, zooals +hij, hoovaardig op hun rijkdom en aanzien, zich een toon aanmatigen, die +hun vrij kwalijk voegt, en zich, vooral tegen een kunne, die zij +eerbiedigen moesten, alles veroorloven, op het voorbeeld der Fransche +windbuilen, die zij naäpen, zonder tevens die welgemanierde bevalligheid +te bezitten, welke bij onze naburen de onbescheidenheid eenigszins +vergeeflijk maakt. Maar gij zult, naar ik hoop, te Amsterdam ook +jongelieden vinden, die zich door een ordentelijk, zedelijk gedrag +onderscheiden, nauwgezet zijn in het betrachten hunner maatschappelijke +plichten, zich aanbevelen door een heuschen beschaafden omgang, en niet +van oordeel zijn, dat drinken, rossen en rijden, grof spelen en +dergelijke uitspattingen tot de kenmerken eens fatsoenlijken mans +behooren."</p> + +<p>"Ik twijfel er niet aan," zeide zij: "het zal te Amsterdam zijn, als +overal, dat men er veel kaf onder 't koren vindt. Helaas! wat mij +betreft, ik zal er niet in de gelegenheid zijn om zulks bij ondervinding +te leeren, en mijn toestand zal mij wel dwingen, mij afgezonderd te +houden van alle gezelschappen. Hoe gelukkig zijt gij, Mijnheer! aan wien +deze reis niets dan vreugde en blijdschap voorspelt. Gij gaat een +beminde familie terugvinden en moogt u thans reeds verheugen in die +zalige ontmoeting.... terwijl ik!... maar verschoon mij, ik heb geen +recht u met mijne klachten op te houden. Verhaal mij eens, bid ik u, hoe +groot is het huisgezin van uw Heer vader?"</p> + +<p>Ik beantwoordde deze vraag, en, van het eene op het andere komende, +geraakten wij van lieverlede in een belangrijk en levendig onderhoud, in +den loop waarvan ik telkens meerdere redenen vond om het gezond verstand +en het edel hart van mijn reisgenoote te bewonderen. Wij brachten alzoo +bijna ongemerkt de lange en vervelende vaart van Naarden tot Muiden ten +einde. Aan die stad gekomen, moet men, gelijk bekend is, de schuit +verlaten om zich in een andere in te schepen. Wij trokken dan te zamen +en gearmd Muiden door, toen een nieuwe gebeurtenis mij stof gaf tot +nieuwe bekommernis over de taak, die ik op mij genomen had, en waarmede +ik mij reeds begon te vereenigen. Onder het voortwandelen hoorde ik +achter ons het klappen van een zweep en het rollen van een rijtuig over +de straatsteenen. Ik zag om: daar reed ons een prachtige koets voorbij, +met vier witte paarden bespannen, en twee lakeien achterop: en, eer ik +nog den tijd had om na te denken, aan wien dit rijtuig behoorde, +herkende ik daarbinnen den ouden Heer Blaek, met zijn hofdichter over—, +en—o spijt!—zijn schoone nicht naast hem. Ik bloosde tot achter de +ooren toe: ik groette:—de Heer Blaek had mij niet opgemerkt;—maar +Henriëtte had mij gezien, en de koele blik, welken zij bij het +teruggroeten op ons beiden nederwierp, drong mij door de ziel heen.—Zij +had mij herkend: daar was geen twijfel aan;—en wat toch moest zij nu +van mij denken? Ik had haar gezegd, dat ik <i>alleen</i> naar Amsterdam +reisde; en nu had zij mij met een onbekende Juffer gearmd gezien:—en ik +zou mij misschien nimmer in de mogelijkheid bevinden, haar de aanleiding +mijner handelwijze te verklaren.—Zelfs ook dan, al ontsloeg mij de Heer +Bos van alle geheimhouding, wie zou de zonderlinge ontmoetingen, die mij +in deze weinige uren overkomen waren, op mijn woord af verkiezen te +gelooven.</p> + +<p>Doch, wat deed het er eigenlijk toe, of Henriëtte Blaek ons al of niet +gezien had? Haar neef had ons immers gezien en ik hield mij genoeg van +zijn minzame gezindheid te mijwaart verzekerd, om tevens overtuigd te +zijn, dat hij zulks niet verzwijgen zou, althans niet aan zijn +nicht.—En bovendien, welk groot belang stelde ik toch in de gedachten, +die een meisje, dat ik slechts eenmaal gezien had, omtrent mij +koesterde? Ik was immers niet op haar verliefd! Iemand van mijn koel en +bedaard gestel, wien de Franschen zelfs den naam van <i>le phlegmatique +Hollandais</i> gegeven hadden, zou zoo op een bof +verlieven!—Onmogelijk—en echter....!</p> + +<p>Deze en dergelijke denkbeelden vlogen, als vuurkogels, die zich +doorkruisen en tegen elkaar horten, mijn geest door, zoolang ik de stad +Muiden doorliep, ja beletteden mij eenige aandacht te schenken aan +Amelia, die zwijgend aan mijn zijde ging. Alleen had ik opgemerkt dat +zij, toen het rijtuig ons voorbijsnorde en ik een kleur kreeg, mij +terloops had aangekeken, en vervolgens terstond haar falie dichter over +haar gelaat had neergetrokken. Zelfs meende ik mij naderhand te +herinneren, dat ik haar arm op dat oogenblik tegen den mijnen had voelen +trillen.—Hoe dit zij, ik sloeg, gelijk ik zeide, weinig acht op haar, +en, zoo zij mijn gedachten al bezighield, was het, om haar, op een vrij +onedelmoedige wijze... voor Sint-Felten te wenschen.</p> + +<p>Zoodra wij echter buiten Muiden en weder in de roef gezeten waren, namen +mijn gedachten een geheel anderen loop en vergat ik mijn eigen spijt +geheel, om slechts aan het leed mijner reisgenoote te denken; want +nauwelijks was de schuit van wal gestoken, of ik zag haar in tranen +uitbersten.</p> + +<p>Hoewel ik nooit heb kunnen begrijpen, hoe de dichters en +romanschrijvers, van een weenende schoone sprekende, durven beweren, dat +"haar tranen haar schoonheid nog verhoogden," en hoewel ik een rooden +neus en gezwollen oogen, welke daarmede doorgaans vergezeld gaan, niet +onder de bevalligste verschijnsels tel, zoo kan ik toch niet ontkennen, +dat de aanblik eener schreiende vrouw altijd een innig gevoel van +mededoogen en deelneming in mijn borst heeft opgewekt, en dat ik nooit +tranen langs haar kaken zag vloeien zonder den wensch te voeden, dat het +in mijne macht mocht zijn, die te drogen. Maar hoeveel smartelijker +moest mij dus niet dit schouwspel vallen, nu ik mij geheel buiten de +mogelijkheid bevond, niet alleen van de bron des leeds te stoppen, maar +zelfs van een enkel gepast troostwoord toe te spreken. Ik gevoelde +terstond, wat bij Amelia die diepe droefheid ontstaan deed: welke kracht +die aandoeningen moesten bezitten, die in staat waren een ziel, zoo +sterk als de hare, met zulk een hevigheid te schokken.</p> + +<p>Ik gevoelde, dat ik toch iets moest zeggen, al ware het slechts om den +schijn van hardvochtigheid te vermijden. "In 's Hemels naam, +Mejuffrouw!" voegde ik haar toe, terwijl ik, over haar gezeten, de +handen op het tafeltje der roef smeekenderwijze samenvouwde: "wat ik u +bidden mag, bedaar! Het is mij zoo grievend, u te zien weenen."</p> + +<p>"Vergeef mij,... o vergeef mij,... Mijnheer Huyck...." zeide zij al +snikkende: "ik gevoel, dat ik mij dwaas aanstelle... maar het zal ras +weder over zijn.... Ach! misschien doet het mij goed:—ik heb in jaren +niet geschreid."</p> + +<p>Ik wist bij ondervinding, dat niets weldadiger is voor hen die lijden, +dan den oorsprong van hun leed te kunnen mededeelen: en met dat oogmerk +waagde ik het, de volgende vraag te doen:</p> + +<p>"Maar, indien het niet onbescheiden is zulks te willen weten, wat heeft +dan nu die bittere droefheid bij u kunnen verwekken?... Is er van mijne +zijde eenige aanleiding daartoe gegeven, zoo bid ik u, uit den grond +mijns harten, om vergiffenis.—Maar o! laat mij toch niet in de +onzekerheid. Schenk mij uw vertrouwen! bedenk, dat uw vader mij tot uw +beschermer heeft uitgekozen:—laat dien titel, waarop ik mij +verhoovaardig, u aansporen, mij als uw broeder te beschouwen, en mij +mede te deelen, wat u thans op het hart drukt."</p> + +<p>"O neen! vraag het mij niet," zeide zij, de oogen afwisschende en het +gelaat in haar fraaien ronden arm, die op de tafel rustte, half +verbergende: "gij zoudt mij te dwaas, te kinderachtig vinden;... en +toch!" vervolgde zij, na eene korte stilte, het hoofd weder opheffende +en mij met waardigheid aanziende: "waarom zou ik het verzwijgen, daar +gij het wel zult geraden hebben. Ik heb met kalme onverschrokkenheid de +rampen en wederwaardigheden doorgestaan, die mijn nog zoo korten +levensloop gekenmerkt hebben: ik heb aan geéne hartstochtelijke +bewegingen toegegeven, zoo dikwerf de fortuin, het leven of de vrijheid +mijns vaders en de mijne tevens in gevaar stonden: maar dat ik, die +vroeger ... ik schaam mij bijkans het nu te zeggen ... door honderden +gediend en vereerd werd... die den geringsten smaad mij aangedaan door +den dood des beleedigers zou hebben zien straffen ... dat ik, die tot nog +toe nooit het oog voor iemand heb behoeven neder te slaan, en voor niets +te blozen heb ... dat ik tot zulk een laagte gedaald ben, om te moeten +ondervinden, dat een fatsoenlijk man, wanneer hij zich in mijn +gezelschap bevindt en een kennis ontmoet ... vergeef mij ... zich schaamt, +gelijk een schuldige zou doen ... dit treft mij tot in het binnenste van +mijn gemoed: het is een contrast, dat geschikt ware om mij ijlhoofdig te +maken!"</p> + +<p>Ik bloosde opnieuw, zag voor mij en zweeg: want wat kon ik aanvoeren +tegen hetgeen zij gezegd had? O! hoe nietig en laf schenen mij thans de +strijd en wrevel, bij mij ontstaan, in tegenstelling met de diepe smart, +die haar gemoed vervulde! Hoezeer beklaagde ik haar, en welk een eerbied +gevoelde ik niet voor de maagdelijke kieschheid, welke haar zulk een +gewicht deed hechten aan een omstandigheid, die in het oog van anderen +misschien onopgemerkt ware gebleven of althans slechts als een beuzeling +beschouwd geworden.</p> + +<p>Er ging een geruim tijdsverloop voorbij, eer ik den moed tot spreken +wedervond; Amelia was intusschen weder bedaard geworden en zat +aandachtig de toppen van hare (zeker buitengemeen fraaie) vingeren te +bekijken: iets dat, gelijk ik den vorigen avond reeds had opgemerkt, +meer haar gewoonte was, wanneer zij niet bezig was of sprak, en waaruit +ik reeds had opgemerkt dat zij geen Hollandsche opvoeding had genoten en +zich op het breien of kousenstoppen niet verstond.</p> + +<p>"Ik beken u," zeide ik, "dat ik min of meer onthutst was, toen ons die +koets voorbijreed en ik Mejuffrouw Blaek daarin herkende."</p> + +<p>"Mejuffrouw Blaek!" herhaalde Amelia, een doordringenden blik op mij +vestigende: "ik dacht zoo;—maar, ik ben u in de rede gevallen: +verschoon mij: ga voort, bid ik u."</p> + +<p>"Ik was dit te meer," vervolgde ik, eenigszins bedremmeld, omdat ik haar +gisteren, gelijk ik de eer had u te zeggen, heb gesproken, omdat zij een +groot vriendin mijner zuster is, en dat het voor ons beiden licht +onaangename gevolgen kan hebben, indien het ruchtbaar wordt dat...." +Hier bleef ik steken.</p> + +<p>"Dat gij dit alles overdacht hebt, betwijfel ik niet," zeide Amelia: +"maar vergun mij op te merken, dat uw denkbeelden al zeer vlug op +elkander volgen, indien zij bij u een zoo onmiddellijke ontsteltenis +konden veroorzaken op het oogenblik dat de oogen dier Juffer u +ontmoetten."</p> + +<p>De juistheid dezer opmerking leverde mij een nieuw bewijs, dat het mij +gemakkelijker zou vallen, mijzelven dan Amelia te misleiden.</p> + +<p>"Mejuffrouw!" zeide ik, een meer vroolijke wending aan ons gesprek +willende geven: "gij verstaat u bij uitnemendheid in het ontleden der +menschelijke gedachten: en ik betuig: dat ikzelf misschien niet zoo goed +in staat zou zijn te beslissen, wat er straks in mijn hart is omgegaan. +Dit is zeker, dat mijn beweging onwillekeurig was, en als zoodanig ben +ik daarvoor niet verantwoordelijk. Misschien heb ik eene +onvoorzichtigheid gedaan, door aan het verlangen van uw Heer vader te +voldoen, want ik had moeten berekenen, dat men niet straffeloos de taak +op zich neemt, van aan een schoone Jonkvrouw tot leidsman te +verstrekken."</p> + +<p>"Ik heb nog liever, Mijnheer!" zeide Amelia, "dat zich de spijtige +uitdrukking van zoo straks op uw gelaat vertoont, dan dat gij mij door +plichtplegingen zoekt tevreden te stellen, die ik, helaas! te wel weet +dat niet meer kunnen zijn dan ijdele klanken. Wat mij betreft, ik spreek +ernstig: en ik verzeker u, het doet mij innig leed, dat mijn vader het +noodig geoordeeld heeft, u een last op den hals te laden, welke u geene +andere dan onaangename gevolgen berokkenen kan. Want, ach! zoo is het +altijd gegaan. Het is de vloek, die op ons huis ligt, dat elke dienst, +daaraan bewezen, het ongeluk bewerkt van hem, die dezen dienst bewijst."</p> + +<p>"Mejuffrouw!" hernam ik: "ook ik spreek ernstig, en ik betuig u uit den +grond mijns harten, dat, zoo de dienst, welken ik u thans poog te +bewijzen, aan de verwachting van uw vader beantwoordt, mij die nimmer +ongelukkig zal kunnen maken; want welke gevolgen die ook hebbe, ik zal +het bewustzijn behouden van den plicht der dankbaarheid volbracht en +naar de inspraak van mijn geweten gehandeld te hebben."</p> + +<p>"Gij zijt een braaf mensch, Mijnheer Huyck," zeide Amelia, mij met +aandoening de hand reikende: "en mijn vader, door zijn vertrouwen op u +te stellen, heeft mij een nieuw bewijs gegeven, met hoeveel juistheid +hij bij den eersten oogopslag de menschen weet te beoordeelen.—Dan, +laat ons thans niet meer spreken over hetgeen toch niet meer te +veranderen is:</p> + +<div class="poem"><div class="stanza"> +<span class="i0"><i>La plainte ni la peur ne changent le destin,</i><br /></span> +</div></div> + +<p>zegt de goede Lafontaine, wiens geestige werken u misschien niet +onbekend zijn."</p> + +<p>"En hij heeft gelijk ook," zeide ik: "ofschoon gij den regel, dien hij +er op volgen laat, wel niet zult toestemmen; noch erkennen willen dat</p> + +<div class="poem"><div class="stanza"> +<span class="i0"><i>le moins prévoyant est toujours le plus sage</i>."<br /></span> +</div></div> + +<p>"Vergeet niet," hernam zij, "dat hij vooraf laat gaan: quand <i>le mal est +certain</i>. Gij moet geene plaatsen uit haar verband halen, gelijk, naar +ik wel vernomen heb, de ketters gewoon zijn te doen, ter staving van +hunne anders onbewijsbare gevoelens."</p> + +<p>Dit antwoord der bekoorlijke zwerfster bevestigde een vermoeden, hetwelk +ik reeds den vorigen avond, uit sommige van haar uitdrukkingen, omtrent +haar geloofsbelijdenis had opgevat: ik verlangde echter geen +theologische wending aan ons gesprek te geven en ving dus aan, over +andere onderwerpen te spreken: daar ik mij echter weinig meer herinner +van hetgeen wij verder afhandelden en zulks ook voor mijn lezers +waarschijnlijk even vervelend zoude zijn als indien ik hen dwong de reis +in de trekschuit zelve te maken, zal ik slechts datgene vermelden, +hetwelk Amelia mij toevoegde, toen wij Amsterdam bijna bereikt hadden.</p> + +<p>"Hier," zeide zij op een plechtigen toon, "moet onze korte kennis +eindigen.—Zoodra wij uit het oog des schippers zijn, verlaten wij +elkander, waarschijnlijk voor altijd. God doe u de betrekkingen, die u +dierbaar zijn, in welstand en vreugde ontmoeten!—Hij loone u met zijn +rijksten zegen, voor hetgeen gij zoo grootmoedig ten gevalle mijns +vaders hebt verricht,—en waarvan de herinnering, hoop ik, weldra geheel +bij u uitgewischt moge worden."</p> + +<p>"Uitgewischt!" herhaalde ik: "en waarom dat? Zoo ik in den beginne al +eenigen weerzin tegen den mij opgedragen last gevoelde, ik ondervind +thans slechts een innig leedwezen, namelijk van te denken dat ik u +wellicht nooit wederzie."</p> + +<p>"Dit leedwezen zal u niet lang bijblijven," hernam zij, met +droefgeestigheid het hoofd schuddende: "en het is ook beter, dat gij +onze korte ontmoeting vergeet. Gij bevindt u, door geboorte en stand, in +betrekkingen, welke u niet veroorloven, u verder in te laten met +ongelukkigen, zooals wij, die door het lot genoodzaakt zijn het daglicht +te schuwen en sluipwegen te bewandelen. Op ieder van ons beiden rust een +verschillende plicht, dien wij naar onze beste pogingen zullen trachten +te vervullen: de zoon van den Hoofdschout heeft reeds genoeg voor mij +gedaan: meer te doen zou ons niet baten en hem misschien strafbaar +maken. Ik geloof, dat gij mij verstaat, zonder dat ik een verdere +verklaring aan mijn woorden behoef te geven."</p> + +<p>"Ik weet niet," zeide ik, "wat de zoon van den Hoofdschout aan uw vader +of u mag zeggen, en in hoeverre ik altemet, door u een goeden uitslag +met zijn bedoelingen toe te wenschen mijn plicht als burger zou te kort +doen; maar niets verbiedt mij toch, de hoop te uiten, dat het u steeds +welga, en dat, na de rampen en wederwaardigheden, die u getroffen +hebben, ik u eenmaal moge terugvinden, in dien maatschappelijken +toestand geplaatst, waar uw geboorte, opvoeding en begaafdheden u +ongetwijfeld toe bestemd hebben."</p> + +<p>Amelia dankte mij met een handdruk voor dezen wensch, en wij spraken +geen woord verder, totdat de schipper, zijn hoofd naar binnen stekende, +ons "welkom te Amsterdam!" deed hooren.</p> + +<p>"Hoe zullen wij het nu aanleggen met ons goed?" vroeg Amelia.</p> + +<p>"Laat dat aan mij over," antwoordde ik, die reeds mijn plan gemaakt had: +"en blijf stil in de roef zitten, tot ik u roep. Hei! ho!" riep ik, naar +buiten springende: "is daar ook een kruier?"</p> + +<p>"Zal ik het goed van Mijnheer niet te huis brengen?" vroeg de +schippersknecht, de muts even aflichtende.</p> + +<p>Dit was juist wat ik wilde: "wanneer heb ik het dan?" vroeg ik.</p> + +<p>"Binnen het half uur is het bij u. UEd. is immers de zoon van den Heer +Hoofdschout, wel bekend?"</p> + +<p>"Goed!" was mijn antwoord: "alleen dat stuk," vervolgde ik, op het +koffertje van Amelia wijzende: "moet ik terstond medenemen, omdat ik er +iets uit moet nemen en het dan verder opzenden."</p> + +<p>"Heel wel, Mijnheer! als Mijnheer dan daarvoor maar een van die menschen +wil nemen...."</p> + +<p>Ik zag om: een aantal knapen en sjouwerlieden had zich om mij heen +gedrongen. Ik koos een hunner uit, aan wien ik het koffertje +overreikte.—"Zuster!" riep ik toen: "als het u maar belieft."</p> + +<p>Amelia kwam terstond voor den dag, en wij begaven ons, naast elkander, +doch niet gearmd, en met den jongen achter ons, langs den Binnen-Amstel +verder. Wij hadden het geluk, niemand van mijn kennis te ontmoeten. Aan +de Amstelstraat gekomen, hield ik stil.</p> + +<p>"Wij gaan hier van elkander," zeide ik: "jongen! gij volgt de Juffrouw +en brengt haar bij den Heer Bouvelt op den Buitenkant bij de +Peperstraat."</p> + +<p>Amelia en ik drukten elkander de hand tot afscheid: zij ging met den +knaap de lange houten brug naar de Muiderstraat op, terwijl ik mijn weg +langs den Binnen-Amstel vervolgde. Toen ik ongeveer honderd schreden +verder gegaan was, wendde ik het hoofd nog, eens naar haar om: maar hoe +groot was mijn verwondering en tevens mijn spijt, toen ik bemerkte, dat +niet langer dezelfde knaap, maar Simon de marskramer achter haar ging +met het koffertje op zijn rug. Ik waande een oogenblik, dat het mij +schemerde; maar ik kon geen twijfel meer voeden; het was Simon zelf, en +de andere knaap liep op een drafje met het marsje van den Jood weg. Mijn +maatregelen van voorzorg, naar mij dacht met zooveel overleg gekozen, +waren dus verijdeld! en dat wel door de schalkheid van een listigen +marskramer, en die het nu in zijn macht had, althans gedeeltelijk, +achter het geheim te komen. Maar het was te laat om er iets aan te doen; +en elke nieuwe bemoeienis van mijn kant zoude, in den tegenwoordigen +stand der zaken, meer na- dan voordeel hebben aangebracht. Voor 't +overige wist ik bij geruchte, dat de Heer Bouvelt een geschikt man was, +die de achting zijner medeburgers genoot en onder wiens bescherming +Amelia zoo veilig mogelijk wezen moest; deze gedachte stelde mij weder +enigszins gerust, en het denkbeeld, dat elke schrede, die ik nu deed, +mij dichter bij de mijnen bracht, nam weldra mijn geest zodanig in, dat +het alle andere, ook dat van mijn laatste avonturen, ten eenenmale +verdrong.</p> + + +<hr style='width: 45%;' /> + + +<h3><a name="chap10" id="chap10"></a>TIENDE HOOFDSTUK.</h3> + +<h4>WAARIN VERHAALD WORDT, HOE FERDINAND TE HUIS KWAM EN HOE HIJ INSLIEP, +WELK VOORBEELD DE LEZER MAG VOLGEN, ZOO HET HEM GOEDDUNKT.</h4> + + +<p class="p-one">O! wie kan naar eisch dien stroom van gewaarwordingen beschrijven, die +ons overstelpt, wanneer wij, na een lange afwezendheid, het ouderlijk +huis weder naderen, en de oogenblikken tellen, die ons nog scheiden van +hen, die ons dierbaar zijn. Welk een vreemde mengeling van blijdschap, +van hoop, van angstvalligheid, van geluk, van vrees, komen ons gemoed +vervullen!—Welk een aantal verwarde en verschillende vragen stellen +zich aan onze verbeelding voor!—Zullen al de leden van het huisgezin +gezond en bij elkander zijn?—Zal er geen lastig bezoek wezen van +onverschillige derden, wier tegenwoordigheid die zoete stonden des +wederziens belemmert en ons het warme gevoel des harten dwingt te +smoren?—Heeft men wellicht juist dezen dag tot een pleiziertocht +uitgekozen? of is men om een andere reden afwezig, zoodat wij bij onze +terugkomst slechts ledige en verlatene kamers, en niemand vinden om aan +het hart te drukken?—Leven de oude dienstboden nog, waaraan wij van +kindsbeen af gewend waren, of zullen wij op ons aanschellen deze of gene +onbekende neepmuts zien verschijnen, die, alleen de bovendeur openende, +en met een verbaasd gelaat de ontroering bespeurende, die op het onze te +lezen is, ons begroet met de ijskoude vraag: "wat is er van je dienst, +Sinjeur?"—Zal het huisraad nog in elk vertrek dezelfde plaats +bekleeden, waar het vroeger stond, en waar het, naar ons begrip, behoort +te zijn gebleven? Zullen de kamers zelve dezelfde bestemming bewaard +hebben?—Ach! wij herinneren ons alles, zooals het zich bij ons vertrek +bevond, en wij weten, dat elke verandering, die wij vinden zullen, ook +die ten goede is aangebracht, ons een gevoel van leedwezen zal doen +ondervinden.</p> + +<p>Ook in mijn geest speelden en verdrongen zich al die vragen, terwijl ik +met haastige schreden mijn weg langs den Binnen-Amstel vervolgde. Nu +bereikte ik de Erwtenmarkt, de Doodkistemakersgracht: ik zag den +Regulierstoren voor mij; deze was een herkenningspunt; want men kon hem +evenzeer zien van het huis mijns vaders:—ik kwam op den Singel: in het +hoekhuis woonde nog dezelfde bakker, waar ik als knaap gewoon was +drieduitskorstjes te koopen, en de bakkerin zat nog op haar oude plaats +achter de toonbank: ik knikte haar goeden dag;—maar ik wachtte niet af, +of zij mij herkende: ik had den gevel van mijns vaders huis gezien: en +ik verdubbelde mijn tred. Eenige onzer buren zaten voor het raam: ik +groette hen met dien blijden blik, die te kennen geeft: "ja, ik ben het +wèl; kijkt maar goed: het is Ferdinand, die te huis komt:"—ik snelde de +stoep op en het was mij, of mijn voetzolen minder luid op de blauwe +zerken klonken dan het hart mij in de borst bonsde: ik keek in de +zijkamer:—ja waarlijk! daar zat mijn moeder met mijn oudste zuster, +beiden op de gewone plaats:—het was mij, als werden mijn oogen +beneveld: en terwijl ik met de eene hand tegen het raam tikte, trok ik +met de andere aan de schel alsof het huis in brand stond.</p> + +<p>Mijn goede moeder, die wat bijziende was, had mij niet herkend; en +Suzanna zat met den rug naar mij toe. Ik had haar wel zien oprijzen; +doch zij kwam niet aan het raam dan op hetzelfde oogenblik, waarin ik de +voordeur intrad. En het was geen nieuw aangezicht, het was wel degelijk +onze getrouwe Aagt de werkmeid, die voor mij; stond, en die onder den +uitroep: "wel is het mogelijk!" mij om den hals viel: "goeden morgen +Aagt!" zeide ik, haar omhelzing beantwoordende: "is alles wel?"</p> + +<p>Maar zij dacht er niet aan om mij te antwoorden: zij had mij reeds weder +losgelaten, en riep nu, terwijl de tranen langs haar dorre wangen +liepen, met luider stemme: "Mevrouw! Juffrouw! daar is de jonge Heer +Ferdinand!"—En tegelijkertijd bijna vloog de deur der zijkamer open, en +drukte ik mijn lieve moeder en zuster aan het hart: en toen was het +<i>klos! klos! klos!—trip, trap, trip</i> van alle zijden: en kwamen mijn +jonger broeders en zusters van boven en de overige dienstboden van +beneden de trappen af- en opgestormd: en het was een gedruisch, en een +gekus, en een gelach, en een geween en een gevraag, en een geroep door +elkaar, dat hooren en zien er bij vergingen. Eenige oogenblikken later +zat ik in de zijkamer naast mijn moeder, die mijn handen tusschen de +hare geklemd, en uit wier vriendelijke, hemelsblauwe oogen, nu en dan +een traan langs het zachte, engelachtige gelaat nedervloeide: terwijl al +haar overige kinderen in een blijden kring om ons heen stonden.</p> + +<p>"Wij hadden u zoo spoedig niet verwacht, Ferdinand!" zeide Suzanna: +(want moeder en ik waren bijna niet in staat een woord te spreken) "ik +mag niet beginnen met te knorren:—maar ik dacht, dat gij in Westfalen +verliefd waart geworden en met deze of gene moeffrikaansche pottedeern +zoudt terugkomen, daar wij in veertien dagen geen tijding van u hadden."</p> + +<p>"Hoe!" zeide ik: "ik verklaar u, dat ik geen zes dagen geleden uit +Munster geschreven heb: dan is de brief verloren geraakt."</p> + +<p>"Licht mogelijk," zeide zij: "men gebruikt tegenwoordig, hoor ik, enkel +slakken en schildpadden tot postboden:—nu, in allen gevalle zijt +gijzelf ons nog welkomer dan een brief en spaart het mij de moeite, uw +hanepooten te ontcijferen."</p> + +<p>"Pas op, Santje!" hernam ik: "ik weet van goeder hand dat gij mijn +brieven zoo laag niet schat en die zelfs aan uw vriendinnen lezen laat."</p> + +<p>"Hoe weet je dat!" zeide zij, een weinig rood wordende: "Qui te l'a dit? +Zeker heeft papa u dat geschreven."</p> + +<p>"Neen! dat heeft papa mij niet geschreven: maar dat weet ik toch van +zeer goeder hand:—pas maar op! ik zal u daarover onder vier oogen de +les eens lezen; en dan zult gij er niet gemakkelijk afkomen."</p> + +<p>"Zie toch eens, mama!" zeide Santje, terwijl moeder tusschen haar tranen +om ons harrewarren lachte; "wat is het reizen toch een heerlijk ding, om +jongelieden te vormen. Daar verbeeldt zich Ferdinand nu, omdat hij +eenige landen en steden bezocht heeft en misschien niets anders geleerd +heeft dan te liegen als een courant, dat hij mijne plak ontwassen is en +durft zich een meesterachtigen toon aanmatigen tegen zijn oudste zuster. +Neen mannetje!" vervolgde zij, mij met den vinger dreigende: "ik zie wel +dat het hoog tijd is, dat gij te huis komt en u weder onder +<i>subordinatie</i> begeeft. Dat komt er van, wanneer die heertjes zoo lang +hun eigen meesters geweest zijn."</p> + +<p>"Kinderen!" zeide moeder, het hoofd schuddende: "gij zijt waarachtig nog +altijd dezelfde. Gij ziet elkander eerst sedert een paar minuten terug, +en het oude geplaag is weder aan den gang,"</p> + +<p>"Wel! lieve moeder!" zeide ik, haar nogmaals omhelzende: "ik hoop +waarlijk wel dat gij mij niet veranderd vinden zult."</p> + +<p>"Hoe verwaand!" zeide Suzanna: "net alsof de jonge Heer volmaakt was, +toen hij heenging. O hemel! wat zal ik daar nog aan te ontbolsteren +hebben:—maar zeg mij? Wat zal Mijnheer na de reis gebruiken? Zal ik wat +koffie zetten of verkiest gij een glaasje wijn? En hoe staat het met den +eetlust? Is die nog zoogoed als voor vijf jaren? Dan kan ik mijn vingers +weder lam maken van het boterhammen snijden; of lust u wellicht onzen +Hollandschen kost niet meer?"</p> + +<p>"Wel foei!" zeide ik: "zou mij een boterham niet smaken, met echte +Delftsche boter en Beemster kaas?—En dat nog wel door mijn zuster +bereid!"</p> + +<p>"Dat is wel gezegd, Ferdinand! En nu begin ik nogal hoop op u te voeden. +Maar kom! gij vertelt ons niets:—hoe hebt gij uw reisgenoot gelaten? en +waar komt gij nu het laatst vandaan?"</p> + +<p>"Dat zijn te veel vragen opeens," zeide ik, het tijdstip, waarop ik met +mijn leugens zou moeten beginnen, zoolang mogelijk wenschende te +verschuiven.</p> + +<p>"Neen Santje!" viel mijn moeder in, mij zonder het te weten uit de +verlegenheid helpende: "eerst moet de goede jongen wat te eten hebben: +ofschoon ik u niet raad veel te gebruiken; want uw zuster en ik gaan +naar de avondkerk en wij eten vroeg vandaag."</p> + +<p>"Wel dat treft nu óók!" zeide ik: "zóó ben ik te huis, en zóó laat gij +beiden mij weer alleen. Dat gij nu juist in de weekbeurt gaan moet? kan +die kerkgang niet tot aanstaanden Zondag uitgesteld worden?"</p> + +<p>"Had ik geweten, lieve jongen! dat gij heden thuis zoudt komen," +antwoordde mijn moeder, "dan was ik liever gisteravond gegaan; maar het +is nu eens zoo geschikt en uw tante Letje rekent er op, dat wij haar +komen afhalen. Gij zult misschien wel met ons mede willen gaan, +nietwaar? want het zal u ook aangenaam zijn, weder in een Hollandsche +kerk te komen en den goeden God voor uw behoudene terugkomst te danken."</p> + +<p>"Waarlijk ja, Ferdinandje!" zeide Suzanna: "dat moogt ge wel doen; want +ik vrees dat gij wel een vrome toespraak noodig zult hebben, en dat het +hoognoodig zal zijn, dat gij den catechismus weder eens opvat; gij hebt +mooi tijd gehad om dien te verleeren."</p> + +<p>"Wees maar gerust," hernam ik: wij zullen morgen eens zien, wie van ons +beiden het best zijn vraagboekje in 't geheugen heeft."</p> + +<p>Gedurende het laatste gedeelte van dit gesprek, hadden mijn moeder en +Suzanna eenig ontbijt uit de kast gekregen en mij voorgezet. Terwijl ik +bezig was, daarvan te nuttigen, met dien smaak, welken men na een lange +afwezigheid ook aan de eenvoudigste vaderlandsche spijze vindt, en +intusschen de menigvuldige vragen beantwoordde, mij door het jongere +deel der familie gedaan, kwam mijn bagage te huis: en nu stoven allen, +meisjes zoowel als knapen, naar het voorhuis, om de dienstboden te +helpen in het naar boven slepen mijner koffers. Ik wilde mij insgelijks +daarmede bemoeien; doch Suzanna weerhield mij.</p> + +<p>"Wees maar bedaard," zeide zij: "gij zijt van daag de held van 't stuk +en moogt geen hand uitsteken. Wij zullen wel oppassen, dat alles +voorzichtig de trappen opga, zonder dat er iets breke van al de kostbare +kristalwerken en fraaie porseleinen, die gij ons ten geschenke +medebrengt, en zonder dat de keurige stoffage beschadigd worde, welke +gij mij vereeren wilt om een danskleed van te maken.... Tusschen twee +haakjes, ik hoop, dat gij nog eenige nieuwe rokken en vesten voor u +zelven hebt liggen in een van die koffers; want zoo dat smerige pakje, +'t geen gij nu aanhebt, uw eenige gewaad is, mogen wij wel terstond naar +den kleêrmaker sturen en u, zoolang hij bezig is, achter slot houden; +want een vreemde zou schrikken, zoo hij u zag."</p> + +<p>Ik begon te lachen en keek op de huisklok; want het moest, dacht mij, +haast de tijd wezen, dat mijn vader te huis kwam; en ik brandde van +verlangen om hem te omhelzen. Men begrijpt, dat ik terstond bij mijn +komst naar hem gevraagd had. Het antwoord was geweest, dat hij zich +welvarend, en, als naar gewoonte, op het stadhuis bevond.</p> + +<p>Het leed ook niet lang, of ik zag den waardigen man de stoep opkomen en +aanschellen. "Wacht!" riep Suzanna: "blijf gij hier! wij moeten even een +grap hebben met vader," en zij snelde naar de voordeur, die zij opende.</p> + +<p>"Goeden dag, Santje," hoorde ik mijn vader zeggen.</p> + +<p>"Goeden dag, papa! Wat ziet UEd. er bedrukt uit. Is er iets gebeurd?"</p> + +<p>"Neen, kind!" was het antwoord: "maar zeg mij, is er nog geen brief van +Ferdinand?"</p> + +<p>"Neen, papa! die loopt zeker in Twente de ganzen na om een pen te +krijgen."</p> + +<p>"'t Is onbegrijpelijk," hernam mijn vader, terwijl hij, gelijk Suzanna +mij naderhand vertelde, bedenkelijk het hoofd schudde en met een +angstigen blik opwaarts zag.</p> + +<p>"Maar kom toch hier, lieve Willem!" riep mijn moeder, die het niet +langer uit kon houden: "hier is veel beter dan een brief."</p> + +<p>"Vader! beste vader!" riep ik, den braven man tegensnellende en hem +omarmende.</p> + +<p>"Zoo! zijt gij er dan toch?" zeide hij, mij met hartelijkheid aan zijn +borst drukkende: "laat mij u eens aanzien," vervolgde hij, mij zachtjes +van zich verwijderende en aandachtig met zijn doordringende blikken +beschouwende: "gij ziet er wat verhit en vermoeid van de reis uit," +hervatte hij, na een korte stilte, op een langzamen toon: "maar anders +voldoet mij uw uitzicht wel en gij brengt mij terug hetgeen gij bij uw +vertrek bezat: <i>mentem sanam in corpore sano</i>. Gij hebt ons zeker willen +verrassen en ons daarom niet geschreven, wanneer gij te huis dacht te +zijn. Maar gij hadt waarschijnlijk vergeten dat uw vader Hoofdschout +was, en dat ik op mijn avondrapport van gisteren de tijding hebben +zoude, dat men u dien ochtend te Soest gezien had. Ik had u gisteravond +reeds hier verwacht."</p> + +<p>"Waart gij daarom gisteravond en heden aan het ontbijt zoo stil en +afgetrokken?" vroeg mijn moeder: "en waarom hier niets van gezegd?"</p> + +<p>"Ik wilde geen van u allen ongerust maken," antwoordde mijn vader: "maar +zoo ik Ferdinand thans niet gevonden had, zou ik onmiddellijk een +koerier naar Naarden gezonden hebben; want dan had ik gedacht, dat er +een ongeluk had plaats gehad,—Gij hebt ongetwijfeld te Naarden +gelogeerd, Ferdinand?"</p> + +<p>Ik zat op heete kolen; want ik begreep, dat nu de ondervragingen zouden +beginnen, en ik begon de moeilijkheid al te gevoelen van een verhoor, +afgenomen door een vader, dien men niet misleiden wil, en een +Hoofdschout, dien men niet licht misleiden kan. De woorden, die mijn +vader tot mijn moeder gericht had, hadden mij ondertusschen den tijd +gegeven om mij te herstellen: mijn antwoord luidde eenigszins +ontwijkend:</p> + +<p>"Ik ben door het slechte weer verhinderd geweest hier gisteren reeds te +zijn, lieve vader! Het heeft hard geregend aan gene zijde van Naarden. +Hebt gij hier geen bui gehad?—Ik heb onderweg moeten schuilen en ben nu +met de eerste schuit van Naarden gekomen."</p> + +<p>Er was niets anders dan volkomen waarheid in hetgeen ik zeide, en toch +kromp mij het hart, alsof ik een samenweefsel van logens verteld had. +Mijn vader nam echter volkomen genoegen met deze opheldering.</p> + +<p>"'t Is juist zooals ik dacht," zeide hij: "ja, wij hebben hier ook wel +wat regen gehad; maar toch niet zoo erg:—dan, naar ik hoor, moet de bui +in Gooiland veel schade hebben gedaan:—nu, gij zult ons van dezen +middag alles wel wat meer omstandig verhalen."</p> + +<p>"Ja!" voegde mijn goede moeder er bij: "gij zult nu ook wel verlangen u +wat op te frisschen. Kom! wil ik u eens naar uw kamer brengen?"</p> + +<p>"Wil ik hem den weg niet wijzen, mama?" vroeg Suzanna: "ik zal hem op +geen doolpad brengen."—"Of ik!—of ik!" riepen Letje en Keetje.</p> + +<p>"Neen! neen!" zeide moeder, het hoofd schuddende: "gij ijdeltuiten kunt +naar uwe kamers gaan en u kleeden om bijtijds klaar te zijn voor den +eten. Ik zal mijn jongen te recht helpen: 't is lang geleden, dat hij +niet door moeder is naar boven gebracht, nietwaar Ferdinand?"</p> + +<p>Ik voelde, dat mijn oogen vochtig werden; en, de lieve vrouw onder den +arm nemende, ging ik met haar de trappen op.</p> + +<p>"Hoe, mama!" vroeg ik, toen zij mij binnenleidde in een ruim en luchtig +vertrek, dat te voren tot logeervertrek had gediend voor zoodanige +bekenden van buiten, als ons nu en dan bezochten: "is deze fraaie kamer +voor mij alleen?"</p> + +<p>"Ja Ferdinand," antwoordde zij, terwijl haar trekken het genoegen +aantoonden, dat haar mijne vreugde over deze schikking verschafte: "mij +dacht, gij waart nu oud genoeg om een kamer voor n zelven te hebben, +waar gij onverhinderd kunt werken, en nu en dan dezen of genen +ontvangen. Maar mij dunkt, de meiden hadden, nu gij eens hier zijt, de +ramen wel kunnen sluiten." Dit zeggende, maakte de zorgvuldige moeder +die zelve toe, keek vervolgens het beddegoed na, de waschtafel en het +linnenkabinet, om te zien of er ook iets ontbrak, en wreef met haar +zakdoek de bijna onzichtbare stofdeeltjes weg, die zich op het +spiegelglas of op de gladde tafel bevonden.</p> + +<p>"Waarlijk, mama!" zeide ik, diep getroffen over de blijken van haar +zorgvolle liefde: "al de vrienden, die mij bezoeken, zullen mij deze +kamer benijden, en vooral de lieve moeder, die ze voor mij in orde +bracht."</p> + +<p>"Ik ben blijde, dat zij u gevalt," zeide mijn moeder: "maar zeg mij +eens, Ferdinand!" vervolgde zij, mij naderende, en met mijn lokken +spelende: "hebt gij, toen gij op reis waart, wel eens gedacht aan de +laatste belofte, die gij mij deedt op den avond voor uw vertrek?—Hebt +gij nooit iets volbracht, dat gij u schamen zoudt mij te vertellen?"</p> + +<p>"O! geloof mij," antwoordde ik, haar omhelzende: "altijd is mij de +gedachte voor den geest gebleven: ik mag een zoo goede moeder als de +mijne in niets bedroeven."</p> + +<p>"Beste jongen!" hernam zij: "het besef der vreugde, die gij mij thans +doet smaken, moet u zoeter genot schenken dan eene van die genietingen, +welke gij om mijnentwille hebt opgeofferd, u had kannen aanbieden. O! +wat zal het mij zalig zijn hedenavond mijn Schepper te danken, dat Hij u +wedergebracht heeft, zoo rein en zoogoed als toen gij mij verliet.</p> + +<p>En wederom rustten hare blikken, die niets dan liefde en teederheid +ademden, op mij en speelde er een hemelsche glimlach tusschen de tranen +die haar ontrolden. Een geruimen tijd bleven wij beiden, in stilte en +zonder te spreken, de zaligheid genieten, die onze harten doorstroomde. +O! dacht ik bij mijzelven, had die goede moeder gisteren kunnen weten +welk gevaar zij geloopen heeft, dien zoon, dien zij zoo liefheeft, te +verliezen, haar moederhart had die angsten niet doorgestaan!</p> + +<p>Het schijnt den mensch ingeschapen, zich, zoodra de eerste opwelling +voorbij is, ook voor de beminnelijkste zwakheden te schamen. Mijn moeder +liet mijn hand los en veegde de oogen af.</p> + +<p>"Kom!" zeide zij: "wij zijn kinderachtig:—maar zeg mij, Ferdinand, is +al die bagage van u? En zijn al deze koffers vol? dat goed zal weder +gepakt zijn, gelijk de Heeren dat gewoonlijk doen, alles door en op +elkander gesmeten, zonder te passen of te schikken. Ik wed, dat ik wel +kans zou gevonden hebben, met de helft dier koffers toe te komen."</p> + +<p>"Wel mama! nu maakt gij het al te grof," zeide ik: "denkt gij dat ik +gedurende mijn reizen geen pakken geleerd heb? Neen voorwaar, die +beschuldiging is onverdiend. Maar ik heb onderweg mijn bagage niet +weinig zien vermeerderen: en wanneer men bedenkt, dat ik geen klein +getal broeders en zusters heb, die allen een geschenk verwachtende +waren, zal het u niet verwonderen, dat ik mij in de noodzakelijkheid heb +bevonden, de middelen van vervoer eenigszins te vermeerderen."</p> + +<p>"Nu, wij zullen eens zien wat het geeft," zeide mijn moeder: "ik zal u +niet langer ophouden: kleed u maar aan, en zoo gij iets noodig hebt, +moet gij maar schellen."</p> + +<p>Met deze woorden verliet mij de goede vrouw en bleef ik alleen in het +bezit van mijn prachtig vertrek. Ik kon echter niet terstond voldoen aan +haar laatste verzoek: mijn gemoed was vol: ik zonk half in een leunstoel +neder en stortte mijn ziel uit in vurige dankgebeden tot Hem, die mij +den zegen had doen smaken, van hereenigd te worden met al die panden, +welke mij zoo dierbaar waren. Na het volbrengen dezer behoefte van mijn +hart, rees ik op, haastte mij, al wat ik aan het lijf had af te leggen +en met een gevoel van walging in een hoek te smijten, en schoone +kleederen en linnengoed uit mijn koffer te krijgen: ja een gevoel van +verkwikking en wellust vervulde mij, toen ik, nu van top tot teen in een +nieuwen dos gestoken, mij met welgevallen in den spiegel beschouwde. Er +ontbrak nog wel is waar een pruik om mijn toilet te volmaken; maar +dewijl het weldra etenstijd zou wezen, en, ook, al ware de kapper bij de +hand geweest, de plechtigheid van het haarsnijden en het passen van een +nieuw hoofdtooisel te lang zoude hebben aangehouden, begreep ik die +gevoeglijk tot den volgenden morgen te kunnen uitstellen. Ik haastte mij +naar beneden en zat weldra met de mijnen op mijn oude plaats, tusschen +moeder en Santje aan het middagmaal: waar ik van vragen bestormd werd +door het jongere deel van het huisgezin, zoodat mijn vader meer dan eens +stilte moest gebieden, en mijn moeder de kinderen beknorren en hun +verzoeken, mij toch te laten uitblazen en in vrede mijn eten nuttigen.</p> + +<p>Daar mijn moeder en zuster, gelijk ik reeds gezegd heb, voornemens waren +naar de kerk te gaan, liep het middagmaal nog al haastig af: 't geen mij +niet speet; want ik was weinig tot praten gestemd en begon de gevolgen +der vermoeienissen van den vorigen dag te ondervinden, en wel op een zoo +blijkbare wijze, dat ik dienaangaande het verwijt van mijn zuster +Suzanna moest ondergaan.</p> + +<p>"Wat maakt het reizen de jonge lieden toch wellevend," zeide zij: "is +het te Weenen of te Genua dat gij zoo hebt leeren gapen?—Ik dacht zoo +meteen, dat de geheele soepterrine er aan moest gelooven. Gij kunt u +gerust bij den drogist op het Rokin verhuren, indien hij zijn gaper +verliest. Dominee Best krijgt een beroerte op 't lijf als hij u ziet."</p> + +<p>"Ik geloof, dat ik hem niet in de gelegenheid zal stellen," zeide ik: +"ik ga niet naar de kerk om te slapen: en ik ben overtuigd, dat mij +hedenavond de Apostel Paulus zelf niet wakker zoude houden."</p> + +<p>"Neen waarlijk, gij ziet bleek van de vaak," zeide mijn moeder, +eenigszins ongerust: "vindt gij ook niet, schat!" (zich tot mijn vader +wendende) "dat Ferdinand er, sedert hij aan tafel is gekomen, niet best +uitziet."</p> + +<p>"Dat is zeer natuurlijk," zeide Suzanna: "straks was zijn gezicht beter +dan zijn gewaad, en nu is het omgekeerd."</p> + +<p>"Ik geloof ook," zeide mijn vader, "dat hij maar wijzer zal handelen met +te huis te blijven en wat rust te nemen. Hij zal vermoeid zijn, en daar +is niets vreemds in:</p> + +<div class="blockquot"><p><i>Multa tulit fecitque puer, sudavit et alsit.</i></p></div> + +<p>Ware ik in zijn plaats, ik ging een paar uren te bed liggen; of anders +kan hij in mijne kamer in den grooten armstoel wat gaan dutten, tenzij +hij liever verkieze, wat met mij te praten."</p> + +<p>"Ziedaar een alternatief, dat ik gaarne aanneem," zeide ik: "ik beken, +dat ik heden maar een half mensch ben en zelfs buiten staat, mij met +fatsoen uit een schermutseling met Santje te redden."</p> + +<p>"Dan zal ik ook maar geen kruit en lood op u verschieten," zeide +Suzanna: "want er steekt geen eer in de overwinning, wanneer de vijand +zich niet verweert: <i>A vaincre sans péril, on triomphe sans gloire</i>."</p> + +<p>"Zeer goed," zeide ik: "zoo gij slechts niet vergt, dat ik u voor deze +edelmoedigheid bedanke; want gij weet zoogoed als ik, dat de tijd om mij +te plagen u toch ontbreken zou, daar het rijtuig binnen een paar minuten +voor de deur zal staan."</p> + +<p>Ik bedroog mij niet; nauwelijks had ik uitgesproken, toen er gescheld +werd en men het rijtuig kwam aankondigen. De beide dames vertrokken: het +jongere gedeelte van het gezelschap ging uit elkander, en ik trok met +mijn vader naar zijn kamer. Wij spraken een wijl over onverschillige +zaken; maar ziende, dat ik vruchtelooze pogingen deed om de +aanvechtingen van den slaap te bestrijden, gaf mij op nieuw den raad +daaraan geen langer weerstand te bieden. Ik begreep, dat zulks ook het +wijste zoude zijn, en plaatste mij zoo gemakkelijk mogelijk in den +grooten armstoel, dien ik in den donkersten hoek van het vertrek had +geschoven. Mijn vader ging bij het raam zitten en eenige schrifturen +nazien: en het leed niet lang of ik lag in een gerusten slaap gedompeld.</p> + + +<hr style='width: 45%;' /> + + +<h3><a name="chap11" id="chap11"></a>ELFDE HOOFDSTUK.</h3> + +<h4>HETWELK ETTELIJKE POLITIE-GEHEIMEN AAN DEN DAG BRENGT.</h4> + + +<p class="p-one">Ik had ongeveer een half uur in dezen aangenamen, zorgeloozen toestand +doorgebracht, toen ik half wakker gemaakt werd door drie kleine slagen, +op een bijzondere wijze tegen eene der deuren gegeven.</p> + +<p>"Daar wordt geklopt," zeide ik, de armen uitrekkende en willende +opstaan.</p> + +<p>"Hou uw gemak," zeide mijn vader: "het is niemand anders als Heynsz, die +mij zijn rapport komt doen. Slaap maar door," vervolgde hij lachende: +"dan geraakt gij niet in de verzoeking van de geheimen der Justitie te +verklappen."</p> + +<p>Dit gezegd hebbende stond hij op, haalde een bos met sleutels uit zijn +zak, opende daarmede een deur, welke zich in een hoek van het vertrek +bevond, en liet den zooeven genoemden persoon binnenkomen. Daar deze +geen geringe rol gespeeld heeft in de avonturen, welke ik nog te +verhalen heb, zal men het mij niet kwalijk afnemen, dat ik, tot recht +verstand van het volgende, eenige meer omstandige beschrijving van den +man ter neder stelle.</p> + +<p>Het is mij onbewust of Zacharias Heynsz een afstammeling was van zijn +naamgenoot, den dichter, wiens voortbrengselen onze vaderen een tijdlang +bewonderden, maar die, sedert Vondel en Hooft hunne onsterfelijke werken +uitgaven, al spoedig vergeten werd, schoon hij nog lang bij den +Duitschen nabuur als een voorbeeld ter navolging werd aangemerkt. Zeker +is het, dat de Zacharias Heynsz, dien ik gekend heb, niet misdeeld was +van die begaafdheden, welke, zoo hij tot een andere loopbaan ware +bestemd geweest, hem een meerdere vermaardheid zouden hebben gegeven dan +hem nu ten deel viel. Intusschen, uit hetgeen mij bij onderscheidene +gelegenheden van hem ter ooren kwam, ware stoffe genoeg te vergaren +geweest, om een levensloop te beschrijven, die om het avontuurlijke zeer +lezenswaardig had kunnen geacht worden, ja met den <i>Gil Blas</i> of <i>Guzman +d' Aifarache</i> wedijveren, indien zich slechts een even bekwame pen als +die van Le Sage tot de samenstelling daarvan had aangeboden. Wat mij +betreft, die verre van het denkbeeld ben verwijderd zulk een schrijver +zelfs op eenigen afstand te willen nastreven, ik zal mij vergenoegen met +een korte opgave van het merkwaardigste, dat deze persoon, tot op den +tijd dat ik hem in mijns vaders vertrek terugzag, was overkomen.</p> + +<p>De vader van onzen Heynsz, indien hij dan al van den ouden dichter +afstamde, was van de voorouderlijke deftigheid ontaard, als vervullende +hij geene hoogere betrekking dan die van lakei bij een onzer +aanzienlijkste Regenten, wien hij, bij gelegenheid dat deze als afgezant +het Fransche hof bezocht, naar Parijs volgde. Aldaar wisten zijn breede +schouderen, zijn kloeke gedaante en blozende wangen, aan welke +begaafdheden de fraai gegalonneerde rok voorzeker niet weinig luister +bijzette, het hart te winnen der dienstmaagd uit de herberg, waar de +gezant zijn intrek had, en welke aannam onzen borst Fransch te leeren +spreken. Of haar leerling goede vorderingen onder haar opzicht maakte, +weet ik niet; zooveel is zeker, dat hij, als een tweede Alcibiades, het +zooverre bracht in de minnekunst, dat zijn meesteres na verloop van een +paar jaren als zijn echte vrouw met hem in Holland terugkeerde. Het was +een wakkere tas, die vrouw Heynsz, en zij had voor haar huwelijk al vrij +wat rondgezworven: ja men beweerde, dat zij, evenals de moeder van Campo +Weyerman, in oorlogsvuur ontstoken, het schortekleed voor het musket +verwisseld, ja den veldslag van Senef en de verovering van Namen had +bijgewoond. Zelfs wilden kwade tongen wel verhalen, dat zij tot Sergeant +bevorderd zoude geweest zijn, indien niet de Luitenant, verwonderd over +de omstandigheid, dat haar figuur op een wijze uit begon te puilen, +welke hem bij het behoorlijk <i>aligneeren</i> zijner Compagnie eenigszins +hinderlijk voorkwam, de zaak nader onderzocht en het geheim ontdekt had. +Wat er van zij, de vader van onzen Zacharias had geene reden zich over +zijne echtverbintenia te beklagen. De ondersteuning van zijn vermogenden +beschermer had hem in staat gesteld een herberg te Amsterdam te +aanvaarden, voornamelijk ingericht voor de landgenooten zijner +huisvrouw, die het talent had, hun de uien en magere soep, waaraan zij +in het moederland gewoon waren, bijna evengoed, althans op dezelfde +wijze toebereid, te doen terugvinden. Zacharias, de eenige spruit, +waarmede hun echt gezegend werd, had dus al vroeg gelegenheid, om met +menschen van allerlei slag te leeren omgaan, 't geen hem later, gelijk +men zien zal, niet weinig te stade kwam. Te dier tijd echter maakte hij +daarvan geenszins het behoorlijke gebruik en was zijn ouders tot weinig +dienst, daar hij zich meer met lanterfanten en slenteren langs de straat +geneerde, dan met het verrichten der boodschappen of bezigheden, welke +hem werden opgedragen. Daarenboven gevoelde onze Heynsz een +onweerstaanbare neiging voor de teekenkunst, welke slechts eenige +meerdere opleiding en beschaving zou hebben noodig gehad, om hem in dat +vak tot geene geringe hoogte op te voeren. Zijn ouders echter waren +alles behalve in hun schik met deze begaafdheid van hun zoon: en hunne +ontevredenheid had niet weinig kracht verkregen, toen zij van meer dan +een reiziger klachten bekwamen, dat de onbeschaamde knaap zich verstout +had, afbeeldingen van hun persoon, welke hen op een belachelijke wijze +voorstelden, op hunne kamerdeur te plakken. Hierover ernstig bestraft +zijnde, beloofde bij wel beterschap; maar de liefhebberij was te diep +bij hem ingeworteld, dan dat hij die geheel zou hebben laten varen. +Intusschen verwierf hem deze de gunst van een Franschen schilder, die, +bij zijn ouders zijn intrek genomen hebbende, zoo getroffen werd door de +beschouwing van sommige voortbrengselen van des jongelings +kunstvermogen, dat hij aan de ouders den voorslag deed, hem met zich te +nemen, en in de geheimen der kunst in te wijden, ter wedervergelding +waarvan Zacharias hem eenigen dienst op reis zoude bewijzen. Dit werd +met gretigheid toegestaan: en de ouders, nu geheel van inzicht +veranderd, zagen reeds in 't vooruitzicht hun zoon, gelijk een tweeden +Rubbens, met goud en ridderkruisen behangen, tot hen terugkeeren. Dan +helaas! hoe ijdel was deze hoop!—De kennismaking met den Heer De Vieux +(zoo heette de Franschman) moest den armen knaap, in stede van voordeel, +louter schande en tegenspoed aanbrengen. In den beginne ging alles goed; +en meester en leerling beiden wenschten elkander met hunne onderlinge +betrekking geluk;—maar eensklaps vervielen voor Zacharias alle +uitzichten voor de toekomst; daar zijn meester, zich met hem in +Zwitserland bevindende, van waar zij voornemens waren naar Italië te +trekken, in een herberg werd vermoord, na van al hetgeen hij aan goud en +kostbaarheden bij zich had, beroofd te zijn geworden. Dewijl de +misdadigers onbekend waren, vielen de vermoedens natuurlijk op +Zacharias, die zich in de gevangenis zag werpen, zonder steun, zonder +iemand, die hem kende of voor hem in de bres wilde springen. Hij raakte +wel is waar, na een detentie, welke bijna een jaar duurde, wegens mangel +van bewijzen op vrije voeten; maar werd nu ook, zoo kaal als de verloren +zoon, in een vreemd land, en waar niemand zich zijner aantrok, op straat +gezet. Hij besloot, al bedelende naar Parijs te gaan en aldaar te +beproeven, of hij de familie zijner moeder vinden en door deze in staat +gesteld zoude kunnen worden, de terugreize naar Amsterdam op eene meer +behoorlijke wijze voort te zetten. Verscheidene malen gebeurde het hem, +als vagebond te worden vastgezet, en de reis van Genève naar Lyon werd +door hem niet in eenige dagen, maar in maanden volbracht: daar hij tot +drie keeren toe weder over de grenzen teruggebracht werd. Eindelijk Lyon +bereikt hebbende, deed hem een zonderling toeval met den beruchten +Cartouche in kennis komen: een ontmoeting, welke hij later veelal +behagen schepte te verhalen en waarvan de uitslag was, dat hij van dien +Kapitein der gauwdieven een beurs met <i>louis d'or</i> bekwam. Dit maakte de +uitvoering van het plan, dat onze reiziger gemaakt had, merkelijk +lichter. Te Parijs trof hij den broeder zijner moeder in redelijke +omstandigheden aan, en werd door hem wèl ontvangen. Dan, in stede van +naar Amsterdam terug te keeren, keurde hij beter, zich eerst nog te +Parijs in de schilderkunst te blijven oefenen, en ondertusschen den kost +te verdienen met het maken van portretten, waarin hij, althans wat de +gelijkenis betrof, zeer wel slaagde.—Dan het was hem voorbeschikt, dat +de kunst hem altijd, in de plaats van eer en goud, ellende en schande +berokkenen moest. Eens het afbeeldsel van een Edelman uit de provincie +hebbende vervaardigd, stak hij in diens bijzijn de daarvoor ontvangene +belooning in de beurs, welke hij van Cartouche bekomen had, en om haar +fraaiheid gewoon was bij zich te dragen. De Heer zeide niets, maar den +volgenden dag werd Heynsz voor het gerecht geroepen, en gevraagd, waar +hij die beurs vandaan had, welke, gelijk van achteren bleek, te Lyon aan +gezegden Edelman ontstolen was. Onze schilder, niet durvende bekennen, +dat hij die van Cartouche ontvangen had, verklaarde stoutweg, dat hij +die van een reizenden marskramer gekocht had. Men deed onderzoek, en, +ongelukkig voor hem, bevond men, dat hij zich, juist tijdens den +diefstal, nabij Lyon en wel in zeer bekrompene omstandigheden bevonden +had; terwijl hij later op eens in een deftig gewaad was verder gereisd. +De aanklacht wegens den moord van De Vieux werd mede ter sprake gebracht +en was althans niet geschikt de gemoederen der Rechters voor hem in te +nemen. Kortom, hij werd tot de galeien verwezen en bracht aldaar een +tiental jaren door. Zijn gedrag was echter zoo gunstig onderscheiden van +dat der overige boeven, dat hij er die verzachting in zijn lot genoot, +welke met de reglementen van den dienst strookende waren, en zelfs +eenigszins met het opzicht over de anderen werd belast. Eindelijk kwam +toevallig zijn onschuld uit aan de beide wanbedrijven, welke hem te +laste waren gelegd geweest. Hij werd ontslagen, en, Frankrijk nu +vaarwelzeggende, trok hij, met het weinige geld dat hij van zijn familie +te Parijs bekwam, en met een pas van den gezant van Hunne Hoog Mogenden, +naar zijn vaderland terug. Te Amsterdam gekomen, vond hij zijn ouders +overleden en de herberg in andere handen. Hij zette zich hierop in den +Haag neder en vatte het schildersberoep weder bij de hand.—Maar de +jaren van studie en genie waren intusschen jammerlijk vervlogen, en +schoon hij nog altijd gelukkig in het treffen der gelijkenis was, zijn +afbeeldingen misten die kracht van uitdrukking en die levendigheid van +coloriet, welke den meester kenmerken, en zijn hulp werd dus niet +ingeroepen dan door lieden van den minderen stand, uitgelokt door den +matigen prijs, dien zij voor zijn voortbrengselen betaalden.</p> + +<p>Terwijl hij aldus zich op een sobere wijs geneerde, werd hij voor de +derde reize beschuldigd van een misdaad welke hij niet gepleegd had. Hij +had namelijk de vrouw van een juwelier ten haren huize geportretteerd in +een kamer, waarin zich verscheidene voorwerpen van hooge waarde +bevonden. Kort na zijn vertrek werd er een prachtige garnituur gemist, +en bij gedane nasporing bleek het, dat een man, die naar de beschrijving +vrijwel op Heynsz geleek, gemelde juweelen verpand had. Hij werd opnieuw +verhoord en gevangengezet; deze laatste gevangenis was echter de +kortste. Hij had in den kerker het vertrouwen gewonnen eener aldaar met +hem opgesloten dievenbende, door hunne afbeeldingen welgelijkend met +kool op den wand te schetsen. Deze schelmen maakten hem deelgenoot van +een plan ter ontkoming, dat vernuftig uitgedacht was en zeker zou gelukt +zijn, indien hij, voorziende dat zulks hem geen ondienst zoude doen, het +geheim niet aan de Justitie verklapt had. Tevens was het hem gelukt, +door listige vragen, bij zijn medegevangenen uit te vorschen, wie den +diefstal bij den juwelier had begaan: en het was hem gebleken, dat het +de zoon des huizes zelf was, die zijn vader bestolen had. Zijn dubbele +ontdekking had ten gevolge, dat hij niet alleen werd vrijgesteld, maar +zelfs een belooning ontving.</p> + +<p>Dan hierbij bleef het niet. De geschiedenis van onzen Heynsz trok de +aandacht van den toenmaligen Hoofdschout van Amsterdam, mijns vaders +voorganger, die zich te dier tijd toevallig in den Haag bevond. Hij deed +onderzoek naar den schilder, en, na een met hem gehouden gesprek, +oordeelde hij, dat deze de geschiktste persoon was, om te Amsterdam een +bediening te vervullen, welke kort te voren was opengevallen.</p> + +<p>Bekend is het, dat de Hoofdschout alhier in deze betrekking door vijf +Onderschouten en door twee Klerken wordt geassisteerd, die van stadswege +aangesteld worden en als stedelijke ambtenaren op de betaalsrollen +verschijnen. Maar minder algemeen bekend en toch onontbeerlijk zijn de +geheime agenten, welke het Hoofd der Justitie hunne diensten verleenen. +Ontelbaar zijn de draden, waarmede het beleid van dien magistraat als +met een kunstig geweven spinneweb niet alleen het geheele land +overspant, maar welke, ook naar buiten verlengd, met al de voorname +steden van Europa in betrekking staan. Het heir van spionnen en +verklikkers, dat zich in die uitgebreide sfeer beweegt en tot welks +bezoldiging de Hoofdschout jaarlijks aanzienlijke sommen ontvangt, kan +echter uit den aard der zaak niet met hem noch zelfs met de +ondergeschikte ambtenaren in onmiddellijke aanraking komen. Die onder +hen, welke van een zoogenaamden fatsoenlijken stand zijn, zouden geen +nut meer kunnen doen, zoodra het publiek kennis droeg dat zij met de +Justitie in betrekking stonden; terwijl andere verklikkers van een +minderen rang onderling onbekend blijven, en soms elkander moeten +gadeslaan. Ten einde de zaken dus een behoorlijken gang zouden gaan is +er een tusschenpersoon noodig, die, niet als ambtenaar bekend, zich +belast met het overbrengen van des Hoofdschouts bevelen aan de geheime +handlangers der Justitie, en hunne berichten wederkeerig te zijner +kennisse brengt: een trechter waar alles doorheen gaat, of liever een +totebel, die uit het slijk en de modder, waarin hij wordt nedergelaten, +alleen datgene ophaalt, wat den meester van dienst is. Zoodanig een man +wordt, of werd althans in dien tijd, uit de geheime fondsen betaald; hij +had het oppertoezicht over de geheime agenten, knoopte de noodige +betrekkingen aan bij de kollegiën der Admiraliteiten, bij de Bank, bij +de lands- en stadsinrichtingen, in de koffiehuizen, enz., wierf de +geschiktste voorwerpen aan of stelde de zoodanigen af, die hem geen +genoegzaam vertrouwen inboezemden. Niet met de Onderschouten, maar +onmiddellijk met den Hoofdschout stond hij in betrekking; en kwam bij +deze tweemalen daags zijn rapport doen<a name="FNanchor_4_4" id="FNanchor_4_4"></a><a href="#Footnote_4_4" class="fnanchor">[4]</a>. Deze bediening was +opengevallen en nu sloeg de Hoofdschout, gelijk ik gezegd heb, de oogen +op Heynsz, om die te vervullen. Hij oordeelde niet ten onrechte, dat +iemand, die zoovele jaren van zijn leven in gezelschap van boeven en +schelmen had doorgebracht, al de loopjes moest kennen, welke zij te baat +nemen (en hiervan had Heynsz reeds een bewijs gegeven door de schrandere +wijze waarop hij, op de Gevangenpoort zittende, den dief der juweelen +had opgespoord): dat wijders Heynsz dit voor zich had, dat hij te +vertrouwen was, en niet besmet door het gezelschap, waarmede hij zoo +lang verkeerd had: en eindelijk, dat hij verscheidene talen sprak en een +beroep dreef, hetwelk hij oogenschijnlijk kon blijven uitoefenen en 't +geen hem overal den toegang bezorgde. Het akkoord was spoedig gemaakt, +want, behalve dat de bezoldiging niet gering was, gevoelde Heynsz in +zich juist die hoedanigheden leven, welke hem voor het aangeboden vak +geschikt maakten. Hij verhuisde dan ook naar Amsterdam en was sedert, +tot zijn dood toe, de getrouwe rechterhand der Justitie. Voor de wereld, +die van deze schikking onkundig was, bleef hij de schilder van beroep, +en voegde bij de winstjes, welke zijn portretten hem bezorgden, nog +deze, dat hij gestoffeerde kamers te zijne huizen verhuurde: 't welk hem +dikwijls in de gelegenheid stelde, verdachte personen op een +gemakkelijke wijze in 't oog te houden, hun bedoelingen te leeren +kennen, en, wanneer het noodig was, hen over te leveren.</p> + +<p>Het huis mijns vaders stond, gelijk men reeds vernomen heeft, op den +Cingel, en had van achteren gemeenschap met een gang, in het Klooster +uitkomende. Door deze gang sloop Heynsz tweemalen daags ongemerkt binnen +en kwam (gelijk ook thans geschiedde) aan het kabinet mijns vaders +tikken.</p> + +<p>Op den tijd, dat ik hem terugzag, kan hij ongeveer zestig jaren oud zijn +geweest; maar, niet-tegenstaande zijn jaren en de veelvuldige +wederwaardigheden, die hij had doorgestaan, was hij nog wakker en vlug: +en men had hem slechts aan te zien, om te oordeelen, dat hij een dier +lieden was, welke men, om zoo te spreken, met stokken moet doodslaan. +Van postuur was hij klein en schraal, altijd zindelijk, ofschoon naar +zijn stand en eenvoudig gekleed. Zijn gelaatstrekken hadden niets +buitengemeens; maar zijn kleine graauwe oogen, die immerdoor in beweging +waren, duidden aan, dat het hem niet aan vlugheid en scherpzinnigheid +ontbrak. Niettegenstaande de post, door hem bekleed, in de oogen van +velen verachtelijk zou schijnen, genoot hij in zekere mate de achting +mijns vaders: een voorrecht, dat over het algemeen niet zoo licht te +verkrijgen was. Want, behalve dat mijn vader hem wegens zijn bekwaamheid +en trouwe dienst waardeerde, even als een jager zijn besten drijfbrak of +staanden hond op prijs stelt, zoo was er in de daad niets op den man te +zeggen, en vereerde hij, wel aangemerkt, een bediening, welke te voren +doorgaans vervuld was geworden door voormalige dieven, verhelers van +gestolen goed, of andere ter kwader faam staande personen: naar de oude +leer, dat men dieven met dieven vangen moet. De gunst, waarin Heynsz +wist dat hij bij mijn vader stond, deed hem dan ook wel eens zich in +zijne tegenwoordigheid vrijheden veroorloven, die den eerbied, aan de +achtbaarheid van den Hoofdschout verschuldigd, te buiten gingen, en +noodzaakten mijn vader hem het zwijgen op te leggen, wanneer hij aan +zijn historietjes zonder einde over Cartouche en de Fransche boeven +begon.</p> + +<p>Daar men de persoon van Heynsz niet altijd aan de oogen der huisgenooten +onttrekken kon, had men eerst aan mijn zuster en mij, en voorts aan al +de overige kinderen, van onze vroegste jeugd af ingescherpt, dat wij +nooit aan iemand iets moesten laten blijken van 's mans verschijning ten +onzen huize. Hiervan was het gevolg, dat wij hem altijd hadden aangezien +als een geheimzinnig wezen, dat geëerbiedigd en ontweken moest worden: +ja wij koesterden een heilige vrees voor hem, niet ongelijk aan die, +welke ik mij voorstel dat de kinderen eens vromen Bramins gevoelen voor +den ondergeschikten geest, die, volgens de Hindoosche fabelen, de +huishouding in orde brengt.—Wat de dienstboden betrof, deze kregen +Heynsz nooit te zien; want aan geen hunner werd de toegang tot mijns +vaders studeervertrek vergund, dan bij de gelegenheid der maandelijksche +schoonmaak: en alleen de gerechtsdienaar, die in de benedengang beidde, +vermocht daar, schoon nooit dan na getikt te hebben, binnenkomen.</p> + +<p>Na deze inlichtingen, voor wier wijdloopigheid ik verschoning verzoek, +keer ik tot mijn verhaal terug.</p> + +<p>Ik had mij, toen Heynsz, gelijk ik zeide, op de gewone wijze werd +binnengelaten, met zijn stoel zoodanig omgekeerd, dat ik door de hooge +leuning geheel voor zijn oog verborgen was: en, niet nieuwsgierig zijnde +naar de geheimen der Justitie, de gemakkelijkste houding gekozen om +weder in te slapen; maar, gelijk het veeltijds gaat, zoodra men moeite +om te slapen doet, gelukt zulks het minst. Dit ondervond ik ook nu, en +in weerwil van mij zelven moest ik luisteren naar een gesprek, hetwelk +mij in de beginne onverschillig was, doch naderhand des te belangrijker +werd.</p> + +<p>"Welnu Heynsz!" vroeg mijn vader, zich weder aan de tafel plaatsende, +waar de ander met betamelijken eerbied voor bleef staan: "wat brengt gij +voor goeds?"</p> + +<p>Ik hoorde Heynsz de bladeren omslaan van een zakboekje, waarin hij +gewoon was op te teekenen hetgeen aan de orde van den dag was.</p> + +<p>"N°. 1," zeide hij; terwijl zijn stijl en tongval den Hollander +verrieden, die, reeds jong zijn land verlaten hebbende, de taal zijner +ouderen wel niet geheel verleerd heeft, maar toch somtijds moeite heeft +het rechte woord te vinden en den volzin behoorlijk te rangschikken: n° +1: de Koning van <i>Corse</i> logeert in het wapen van Emden en heeft bij +Kuyt een cabriolet besteld, waarmede hij plan heeft morgen naar +Rotterdam te rijden."</p> + +<p>"Hij zal zijn reis nog wat dienen uit te stellen," merkte mijn vader +aan, die insgelijks zijn zakboekje ter hand had genomen, en +aanteekeningen maakte, naarmate de beambte sprak: "wij zullen hem heden +voor zonnenondergang een logement in de gijzeling bezorgen."</p> + +<p>"Een Koning in de gijzeling!" dacht ik:—en ik herinnerde mij niet +zonder een sombere gewaarwording, dat ik op mijn reis dien zelfden +Theodoor, met al de eerbewijzingen aan zijn rang verschuldigd, op het +plechtigst in Corsika had zien huldigen en met de kroon vercieren, welke +hij slechts eenen zomer gevoerd had.</p> + +<p>"Ma foi!" hernam Heynsz, "indien zijn crediteuren hem laten plakken, zij +zullen lang wachten eer zij blaauw tellen hunne vingers aan zijn geld, +en het zal hen wel verveelen, hem te geven de kost.—Ik weet de <i>science +certaine</i>, dat hij kaal is als de oude Heer Job."</p> + +<p>"Kent gij den kleêrmaker Melisz, ter wiens rekwisitie hij vervolgd is?" +vroeg mijn vader.</p> + +<p>"Of ik hem ken? Ik heb geschilderd het portret van hem, zijn vrouw, en +zijn dochter: 't was jammer van de schoone coleuren, besteed aan die +leelijke bakkes."</p> + +<p>"Welnu! tracht hun dan te beduiden, dat zij het arrest opheffen, en +geduld hebben. Ik zal zorgen, dat de debiteur zich niet verwijdere: en +ik vlei mij, dat hij een goeden borg zal vinden. De man is ongelukkig: +en, hoewel een gewezen Koning zijn schulden behoort te betalen gelijk +een gewoon burger, dient men toch medelijden te hebben met iemand, die +van zulk een hoogte gevallen is. Maar laat ons voortgaan.—Wat is er +verder?"</p> + +<p>"N°. 2. De diefstal bij den Juwelier Levi Samuëlz, is gecommitteerd door +Mozes Abramsz, alias Mortje la Hayne, thans resideerende in den +Duvelshoek, n°. 110."</p> + +<p>"Mozes Abramsz!—Een oude kennis:</p> + +<div class="poem"><div class="stanza"> +<span class="i1"><i>extenuata gerens veteris vestigia poenae;</i><br /></span> +</div></div> + +<p>maar zijt gij daar zeker van?"</p> + +<p>"Zeer zeker. UEd. Achtbare weet dat ik vanouds heb een fijnen neus om te +attrapeeren dieven van juweelen. Karel de Speelman, die hem assistentie +heeft gegeven in het uitsnijden der glasruiten, en het goed op straat +heeft aangenomen, is de man die hem heeft verklapt; ik geloof dat zoo +Abramsz bij het deelen als een bonnette dief had gehandeld, de Speelman +wel zou gehouden hebben den mond."</p> + +<p>"Best! Gij geeft vier dukaten aan Karel den Speelman en waarschuwt hem, +dat hij binnen vierentwintig uren de stad moet verlaten, of dat ik hem +anders als complice zal laten pakken. Verder!"</p> + +<p>"N°. 3. Campo Weyerman heeft de Loge der Vrijmetselaren in de Stilsteeg +geopend met een heerlijke aanspraak en een fraai poême, waarin hij hun +heeft geschilderd het groote belang van deugd en moraal. Alles is +afgeloopen in complete orde."</p> + +<p>"Zeer wel; doch wat mij minder moreel en deugdzaam voorkomt, is, dat die +zelfde Campo een fatsoenlijke burgerdochter uit 's Hage, buiten weten +van haar ouders, te zijnen huize heeft getroond. Waarom heb ik daar niet +eer tijding van gehad?"</p> + +<p>"Het is gebeurd in mijn absentie. Ik kom het heden eerst te vernemen en +ging juist aan UEA. dit verhalen."</p> + +<p>"Genoeg! draag zorg, dat de ouders ondershands bericht bekomen van het +verblijf hunner dochter, en hou intusschen den knaap in 't oog. Het is +de eerste reis niet, dat hem iets dergelijks gebeurt; hij is +onverbeterlijk en behoort onder diegenen, <i>qui hostili more matrimonia +student sibi conjungere</i>.—Wat meer?"</p> + +<p>"N°. 4. Wij hebben het adres gevonden van dien Jean Albert, welken de +Fransche politie vruchteloos door geheel Europa opspoort."</p> + +<p>"Voortreffelijk! dat vergoedt uw verzuim met Campo. En waar houdt hij +zich op?"</p> + +<p>"Hij heeft niet gequitteert Parijs een oogenblik en logeert er nog +altijd in de kleine straat du Bac. Ah! 't was een <i>rusé compère</i>, die +zelfde Jean Albert: ik heb hem gekend heel wel aan het Bagne. Hij heeft +nog eens aan mijn Heer d' Argenson geschreven, dat zoo hij hem wilde +aanstellen als <i>chef de la Police Secrète</i>, er binnen zes maanden geen +straatroof meer in Parijs zoude plaats hebben."</p> + +<p>"'t Is wel! Gij zult mij de bewijzen opgeven die ter zake dienstig zijn, +opdat ik deze tijding aan mijn ambtgenoot te Parijs schrijve. Wat is er +meer?"</p> + +<p>"N°. 5. Ziehier het lijstje der sedert gisteravond aangekomen personen."</p> + +<p>"Hm! hm!" zeide mijn vader: en hij begon halfluid een soort van +vreemdelingslijst te lezen, welke hij met aanmerkingen verzeld deed +gaan:</p> + +<p>"<i>Donderdag morgen</i>: de Heer <i>Du Bourg</i>: (hm! die komt hier zien, of hij +het geld, dat hij aan de Bank te Aken verspeeld heeft met de acties op +de Zuid terug kan winnen:—<i>Iusus res antiqua ... sed pro tempore abiit +in lacrimas</i>....) met twee bedienden, logeert in den gouden Bal.—(De +kastelein is een jong beginner. Gij zorgt, dat hij gewaarschuwd worde, +niet te veel krediet te verleenen aan dien avonturier, ondanks zijn +fraaien stoet:)—de heer Peperkorrel uit Hoorn: Jacob Jansz en familie +uit Alkmaar: Nathanaël Rosen uit Berlijn, bij Levi den uitdrager in de +Muiderstraat:—(die komt zeker een collecte doen:—) Peer, de Manke, +Joost Roelifs en Symen de Beer, ketelboeters, in de Drie Verrotte +Kamizooltjes:—(gij zult onderzoeken waar dat volkje den tijd +doorbrengt:—) De heer Blaek en familie van buiten.—(Ik heb u reeds +meer gezegd, dat het heen en wedertrekken der lieden naar hunne +buitenplaatsen en terug niet behoeft vermeld te worden:) Jan Cornelisz, +koekebakker van Haarlem enz. enz. Volgen de lieden die met de schuiten +gekomen zijn."</p> + +<p>Ik gevoelde een vreemde gewaarwording, toen ik den Heer Blaek en de +zijnen zoo zonderling verzelschapt zag. Mijn vader vervolgde:</p> + +<p>"In de schuiten van Haarlem niemand die suspect was dan alleen de knecht +uit het groote koffiehuis in 's Hage die door zijn meester wegens +diefstal verjaagd is. (Men houde dien man in 't oog.) Met de schuiten +van Utrecht:" hier zweeg mijn vader een oogenblik en scheen met zijn +potlood eenige namen aan te schrappen, als van personen, die hij der +bewaking aanbeval: "met de schuit van Weesp: twee officieren van 't +Oranje Regiment: twee deserteurs uit Hanover: (aangeschrapt!)—enz.—Met +de schuiten van Muiden...."—werd ik dubbel aandachtig:</p> + +<p>"Met de schuiten van Muiden: hm! hm! de Heer Ferdinand Huyck."</p> + +<p>"Ik vat deze gelegenheid aan, UEA. mijn gelukwenschingen aan te bieden, +over de voorspoedige terugkomst van uw Heer zoon."</p> + +<p>"Ik dank u.—Wie is die juffrouw Bos: die ik op de lijst vinde?"</p> + +<p>Ik begon over al mijn leden te beven: het antwoord van Heynsz stelde mij +echter gerust.</p> + +<p>"De dochter van den tabakskooper op den hoek van de Leliegracht."</p> + +<p>"Er zijn dan twee Juffrouwen Bos van Muiden gekomen," dacht ik bij mij +zelven: "of het vernuft van Heynsz is verschalkt."</p> + +<p>"En die Juffrouw Van Beveren? vervolgde mijn vader: "waar neemt die haar +intrek?"</p> + +<p>"Bij uwen onderdanigen dienaar," antwoordde Heynsz: "een aardig meisje +uit Deventer, dat mij door deftige lieden is aanbevolen...."</p> + +<p>"'t Is wel!" zeide mijn vader: "Vervolg: wat geven de tijdingen van +buiten?"</p> + +<p>"N°. 6. De bende, welke weder eenige dieverijen en huisbraken onder +Gooiland heeft bedreven, bestaat uit drie personen, indien namelijk mijn +informatiën juist zijn."</p> + +<p>Hier werd ik opmerkzaam, gelijk men denken kan. "Het zou nog al kluchtig +zijn, dacht ik, "indien ik den aanval, op mij zelf gedaan, hoorde +vertellen."</p> + +<p>"De een," vervolgde Heynsz, "is een Bohémien, een Heiden, met name Peer +Hendriks, alias 't Haentje, en op zijn Heidensch Baerlo. Hij is heden +morgen, zoo ik hoor, door den veldwachter van Bussem geapprehendeerd +geworden:—de tweede is Andries Mathyssen gewezen matroos, de zoon van +een boerin, nabij Oud-Naarden."</p> + +<p>"Ik ken hem en zijn moeder," zeide mijn vader: "hij stond vanouds in het +kladboek aangeschreven: <i>atro carbone notatus</i>."</p> + +<p>"Uw Heer zoon," vervolgde Heynsz, "zal UEA. kunnen vertellen, hoe die +Andries gister-morgen den beest heeft gespeeld in de herberg te Zoest. +Hij is vandaar naar zijn woning gekeerd; maar, toen heden-morgen de +dienaars hem kwamen opsporen, was de vogel gevlogen."</p> + +<p>"Hij zal wel in het net komen," zeide mijn vader. "En de derde?" "De +derde, en die zooveel als de voornaamste der bende is, schijnt na al +hetgene men van hem vertelt, niemand anders te wezen als de beruchte +Zwarte Piet, die vroeger in de West-Indien heeft geexcerceerd het +bedrijf van zeeroover, en nu, bij gebrek van beter, zich met +straatschenderij geneert. Wat dien betreft, hij is geen vogel om zich +zoo gemakkelijk te laten knippen; maar Tys de Blindeman zal zien of hij +hem niet op kan loopen en mij bericht sturen van zijn gangen."</p> + +<p>"Goed!—maar nu het belangrijkste van allen: de Vliesridder?—Het gij +eenig bericht omtrent hem?"</p> + +<p>"N.° 7. De Vliesridder is met zijn dochter gisteren-morgen om half acht +ure uit Amersfoort gereden met een huifwagen van De Geus: te Zoest heeft +hij stilgehouden en, aldaar onbescheiden behandeld zijnde door dien +zelfden Andries Matthijssen, van wien ik zoo even sprak, hem een stoot +gegeven, die bijna bespaard had aan den scherprechter de moeite, hem van +dienst te kunnen zijn:—althans zoo vertelt kleine Simon de marskramer."</p> + +<p>"Goed!—Verder!" zeide mijn vader.—Men kan licht beseffen met welk een +aandacht ik luisterde naar een opgave, welke voor mij zoo belangrijk +werd.</p> + +<p>"Zij hebben te Eenmes het middagmaal gebruikt, zijn bij Naarden beiden +uit de kar gestapt ... en sedert heeft men niets van hen vernomen."</p> + +<p>"Niets!" herhaalde mijn vader, op een toon, die de hoogste +ontevredenheid te kennen gaf: "is Simon hen dan niet achtervolgd?"</p> + +<p>"Ed. Achtb.! Simon had last Andries mede in het oog te houden, en het is +hem gegaan gelijk den man, waarvan spreekt vader Cats, die vangen wilde +twee hazen te gelijk."</p> + +<p>"Hij had zich aan den Vliesridder moeten houden.—Andries begaat voor +alsnog zijn diefstallen buiten onze judicatuur, en het is meer uit +beleefdheid voor onze Gooische naburen, en uit voorzorg, dat wij de +moeite op ons nemen, zijn gangen na te gaan.—Maar de Vliesridder! +Iemand tegen wien het hooge landsbewind een bevel van apprehensie heeft +uitgevaardigd!—dat is een man van meer beteekenis, zou ik denken.</p> + +<p>"Mag ik UEA. doen opmerken, dat alle kasteleins en voerlieden tusschen +hier en Arnhem hebben zijn portret, en dat hij gevat moet worden, zoodra +hij zich op het rechtsgebied vertoont."</p> + +<p>"Dat is nog niet genoeg! Hij moet gevat worden, eer hij in staat zij, of +zelf, of door anderen, papieren te lichten, die zich hier te Amsterdam +moeten bevinden en van het hoogste belang zijn. Het is geen gewoon +mensch met wien gij te doen hebt: hij kent de zaken en zal list tegen +list stellen. Bovendien heeft hij nog vrienden en betrekkingen, die hem +de behulpzame hand zullen bieden. Er moet hier dus een dubbele +waakzaamheid plaats hebben. Kunt gij niet nagaan, met wien hij hier ter +stede korrespondentie voert?"</p> + +<p>"Nog niet, Ed. Achtbare!—doch zoo UEA. verkiest, zou men kunnen +waarschuwen de post, en dan zijn er middelen genoeg om te komen achter +het geheim."</p> + +<p>"Hij zal zijne brieven zelf niet schrijven.—Wist ik hier maar iemand, +met wien hij betrekkingen heeft onderhouden."</p> + +<p>Mijn goede vader dacht weinig, dat de persoon, die in staat was, hem de +meest voldoende narichten te geven, zich als derde in het vertrek +bevond. Het gehoorde had mij intusschen zoo sterk aangegrepen, dat ik +geen acht meer kon geven op het laatste gedeelte van het onderhoud +tusschen mijn vader en Heynsz, hetwelk over voor mij onverschillige +zaken liep en slechts korten tijd duurde, waarna de ondergeschikte +ambtenaar, op dezelfde geheime wijze als waarop hij gekomen was, het +vertrek weder verliet. Deze oogenblikken van respijt kwamen mij wel te +stade. Ware hij terstond vertrokken, ik zoude, geloof ik, in weerwil van +mijn beloften aan den Heer Bos (of aan den Vliesridder, gelijk ik hem +had hooren betitelen) alles aan mijn vader bekend hebben! want dan ware +ik zeker geweest, dat zijn doordringend oog een geheim op mijn gelaat +zou gelezen hebben. Mijn toestand was met dat alles kwellend: ik +begreep, dat eenmaal mijn geheim zoude moeten uitkomen, dat dan wellicht +het <i>crimen reticentiae</i> mij ten laste zou gelegd worden: dat bovendien +mijn vader zelf beticht zoude kunnen worden, der zake niet onkundig te +zijn geweest:—en dan, al ware het maar alleen de gedachte van mijn +vader onvergenoegd te zien, dat hij zijn ambtsplicht niet volbrengen kon +gelijk hij wenschte: het middel te bezitten, om hem daartoe in staat te +stellen, en gedwongen te zijn, dit voor mij te houden: O dit viel mij +hard! En toch! ik zou mij zelven veracht hebben, indien ik in staat ware +geweest, den man, die mij het leven gered had, aan hen, die zijn +vrijheid belaagden, te kunnen verraden.</p> + +<p>Ik veinsde derhalve door te slapen, en rees niet eerder uit mijn +schuilplaats op, dan nadat Heynsz reeds een poos vertrokken was.</p> + + +<div class="footnote"><p><a name="Footnote_4_4" id="Footnote_4_4"></a><a href="#FNanchor_4_4"><span class="label">[4]</span></a> Men herinnere zich, dat de steller van het Handschrift de +zaken voordraagt zoo als die in zijnen tijd bestonden.<br /> + +Noot van den uitgever.</p></div> + +<hr style='width: 45%;' /> + + +<h3><a name="chap12" id="chap12"></a>TWAALFDE HOOFDSTUK.</h3> + +<h4>WAARIN MEN NADERE KENNIS MAAKT MET DE LEDEN DES FAMILIE EN WAARIN TANTE +LETJE EEN CONFITUURVLEK OP HAAR HALSDOEK BEKOMT.</h4> + + +<p class="p-one">"Welnu!" vroeg mijn vader, die nog altijd te schrijven zat: "zijt gij +wel voldaan van uw slaapje? mij dunkt, gij waart ook in het geval van +Argus: <i>Succubuisse oculos, ad opertaque lumina somno</i>.</p> + +<p>Ik voelde dat ik een kleur kreeg, toen ik antwoordde dat mij de rust +verkwikt had.</p> + +<p>"Dat verheugt mij," zeide mijn vader: "ik had al half berouw, dat ik u +bij mijn gesprek met Heynsz had laten assisteeren: maar gij sliept zoo +gerust, dat de stads-omroeper zelf u niet wakker geschreeuwd zoude +hebben. En is er altemet iets geweest dat u het eene oor is ingekomen, +zoo vertrouw ik, dat zulks het andere oor weer is uitgegaan, en verzoek +u althans er niemand, zelfs mij niet, iets van te laten blijken."</p> + +<p>Dit was juist hetgeen ik zelf ook verlangde, en ik verzekerde mijn +vader, dat ik van ganscher harte aan zijne aanbeveling voldoen zoude.</p> + +<p>"'t Is wel!" zeide hij: "neem nu een stoel en ga bij mij zitten. Wij +moeten een onderhoud hebben, dat ik liefst niet te lang wilde +uitstellen: wij hebben nu den tijd: en in de volgende dagen zullen wij +over weinige oogenblikken kunnen beschikken: want men zal u wel komen +bezoeken en het zal zijn:</p> + +<div class="blockquot"><p>Salutant, ad coenam vocant, adventum gratulantur,</p></div> + +<p>gelijk Terentius zegt. Of zijt gij nog te slaperig om naar mij te +luisteren?"</p> + +<p>Ik betuigde, dat ik volkomen bereid was hem aan te hooren; waarop hij +aldus begon:</p> + +<p>"Gij zijt nu weder terug: en ik vertrouw dat zulks niet zal zijn om uw +dagen in ijdele ledigheid door te brengen, en een straatslijper te +worden."</p> + +<p>"In-tegendeel, vader! Niets zal mij aangenamer zijn, dan mijn tijd op +een nuttige en werkzame wijze door te brengen."</p> + +<p>"Zeer goed! ledigheid is een duivelsoorkussen. Gij weet, wat Ovidius +zegt:</p> + +<div class="blockquot"><p><i>Quaeritur, Aegisthus quare sit factus adulter. In promptu est +ratio: desidiosus erat.</i></p></div> + +<p>En welk beroep zoudt gij u liefst verkiezen?"</p> + +<p>"Ik beken u," antwoordde ik, "dat ik daaromtrent mijn keus niet zoude +weten te bepalen."</p> + +<p>"Hm!" zeide mijn vader, het hoofd schuddende: "daar houde ik niet van. +Een jong mensch moet altijd voor dit of dat vak een voorkeur hebben. Ik +haat onverschilligheid in dat geval: die is niet natuurlijk op uwe +jaren, tenzij bij domkoppen en losbollen, onder geene van welke +categoriën ik u rangschik.</p> + +<p>"UEd. weet, dat ik het verwijt van onverschilligheid niet verdien, en +dat ik als kind een bijzondere geneigdheid had tot den zeedienst, welke +echter vroeger om gegronde redenen niet heeft kunnen ingewilligd worden, +en mij thans ook weinig zou baten, daar ik te oud ben om te beginnen. Ik +heb intusschen, zoo vaak ik over het onderwerp nadacht, te recht of te +onrecht gemeend, dat de reden, waarom UEd. geweigerd hebt mijn +liefhebberij ten deze in te willigen, daarin gelegen was, dat UEd. iets +anders voor mij op het oog hadt. UEd. heeft mij laten studeeren en zult +misschien verlangen, dat ik advocaat worde:—doch ik beken, tot mijn +leedwezen, dat ik op reis veel verleerd heb, en mij weêr druk zal moeten +oefenen, wil ik der balie geen schande aandoen."</p> + +<p>"Dat laat zich alles wel hooren," zeide mijn vader, met een glimlach: +"bovendien, hoezeer ik voor mij de betrekking van advocaat, <i>nobile +illud officium</i>, boven alle andere stel, en u, wat mij betreft, gaarne +gezien had onder de zoodanigen,</p> + +<div class="blockquot"><p>qui iuris nodos et legum aenigmata solvunt,</p></div> + +<p>levert echter dat ambt, althans in de eerste jaren, weinig verdiensten +op: en, hoezeer ik niet in een bekrompen stand leef, is mijn vermogen te +gering en mijn huisgezin te groot, om u, zoo gij het trouwen eens in 't +hoofd kreegt, een behoorlijk uitzet te geven. Ik zou u wel door mijn +invloed aan dezen of genen post kunnen helpen: maar ieder heeft zijn +eigene inzichten, en, schoon ik die van anderen eerbiedig, heb ik voor +mij een tegenzin aan het uitdeelen van bedieningen. Gij moet door uw +eigene bekwaamheid protectie verdienen, en niet door gunst alleen +voortkomen. Intusschen, ik moet u thans gulweg zeggen, dat het mij in +zekere opzichten niet spijt, dat uw keus nog niet gevestigd is; want nu +vlei ik mij, dat gij te meer geneigd zult zijn te doen hetgeen u +voordeeligst zijn kan.—Wat zoudt gij van den handel denken?"</p> + +<p>"De handel is een heerlijk iets," antwoordde ik, eenigszins verwonderd +over deze plotslinge vraag: "maar dat men niet zonder fondsen beginnen +kan."</p> + +<p>"Niet! En hoe doen dan zoovelen, die hier met een paar schellingen in +den zak (God weet waar vandaan!) komen aanwaaien, menschen,</p> + +<div class="blockquot"><p>quorum nemo queat patriam monstrare parentis,</p></div> + +<p>en die, eer men hun rechten naam nog weet, aan het hoofd van een huis +van negotie staan?—Doch gij hebt gelijk.—Gij moet ook met iets +beginnen en daartoe doet zich eene gunstige gelegenheid op. Gij weet, +het huis Van Bempden, Van Baalen en Comp. heeft, sedert den dood van uw +oom, onder die zelfde firma, maar alleen onder de directie van +laatstgemelde blijven bestaan. Uw tante heeft haar geld daarin gelaten; +maar haar oogmerk was en is nog, u, bij uw terugkomst, mede in die zaak +te plaatsen en deelgenoot der firma te maken. De gelukkige uitslag uwer +pogingen te Livorno aangewend, om bij de liquidatie van de firma Bertini +nog een deel terug te bekomen van hetgeen dat huis aan uw tante schuldig +was, heeft haar goede gedachten omtrent uw bekwaamheid ingeboezemd."</p> + +<p>"Ik ben mijn tante zeer verplicht voor den goeden dunk, dien zij van mij +heeft, en herken haar vriendschap te mijwaart."</p> + +<p>"Gij hebt ook elders op uw reizen persoonlijke kennis gemaakt met +verscheidene Correspondenten van het huis, en, naar eenige uitdrukkingen +te oordeelen, welke sommigen hunner in hun brieven omtrent u hebben +gebezigd en welke uw tante mij medegedeeld heeft, komt het mij voor, dat +gij hun wel bevallen zijt. Dit kan nooit kwaad en zal bij hen het +crediet voor het huis niet doen dalen, wanneer gij daar associé van +wordt. Wel is waar,</p> + +<div class="blockquot"><p>omnia non pariter rebus sunt omnibus apta,</p></div> + +<p>en gij zijt niet van jongs af tot den handel opgeleid; maar ik vlei mij, +dat eenige inspanning, gevoegd bij de op uw reizen verkregen +ondervinding, en vooral de leiding van den Heer Van Baalen, u weldra op +de hoogte zullen brengen, waar gij op wezen moet. Het komt er nu slechts +op aan om te weten, of gij geen tegenzin in het beroep zelf hebt."</p> + +<p>"Ik geloof, dat ik mijn fortuin met voeten zou stooten, indien ik zulk +een aanbod niet dankbaar aannam; maar is de Heer Van Baalen insgelijks +met deze schikking volkomen tevreden? En ziet hij er niet tegen op, een +onbedrevene als mij tot compagnon te nemen?"</p> + +<p>"Hij Heeft geene zwarigheden gemaakt; en de drie ton, welke uw tante in +het huis heeft gelaten, wegen ook nog al tegen eenige bedenkingen +op.—Nu! ik wensch u geluk, en ik hoop, dat gij u zoowel zijne achting +als het vertrouwen uwer tante zult waardig maken."</p> + +<p>Ik kan niet ontkennen, dat mijn eigenliefde zeer gestreeld werd met het +vooruitzicht, dat zich voor mij opende. Ik was nu geen ledigganger meer, +die zonder bepaald doel in de wereld voortleefde, neen, ik zag mij, als +deelgenoot in een bloeiende zaak, geplaatst in een betrekking, waarin +het slechts van mij afhing een ruim bestaan en de achting mijner +medeburgers te verwerven. Ik kon niet nalaten mijn blijdschap aan mijn +vader te betuigen: de geheele geschiedenis van den vorigen dag was voor +mij op den achtergrond teruggeplaatst, en, alleen denkende aan hetgeen +mij thans was medegedeeld, deed ik dienaangaande een menigte vragen, +welke mijn goede vader het zich een genoegen maakte, te beantwoorden. +Ons onderhoud deed den tijd met snelheid vervliegen; en nog waren wij +aan 't redeneeren, toen het ophouden van een rijtuig voor de huisdeur en +het klinken der schel ons verwittigden, dat onze dames uit de kerk +terugkwamen.</p> + +<p>Wij gingen naar de zijkamer. Er stonden niet slechts eene, maar twee +koetsen voor de deur. Uit de eerste kwam mijn moeder met Susanna en +tante Letje: uit de tweede tante Van Bempden: en weldra traden de vier +dames de kamer in: tante Letje, in haar effen violetkleurig taffen +gewaad, met haar stijve neepmuts, zonder eenig cieraad, dan haar +prachtigen kerkbijbel met schildpadden band en gouden sloten: en tante +Van Bempden met hare fontanges, Brusselsche kanten, en honderden van +linten en kwikken:—twee volkomen kontrasten; maar beide, elk in haar +soort, voortreffelijke menschen.</p> + +<p>Tante Letje, welke nu eene eerbare vrijster was van ongeveer +vijfenveertig jaren, ging bij de booze wereld door voor hetgeen men eene +fijne kwezel noemt. Men weet, het is geen ongewoon verschijnsel, dat in +groote familiën, vooral in die, waar verscheidene zusters zijn, zich +eene daarvan reeds vroeg begint te onderscheiden, door het dragen van +een stemmig, onopgesmukt, gewaad, door het afzweren van alle wereldsche +vermaken, door den schier uitsluitenden omgang met predikanten, +zielverzorgers, en zoogenaamde vromen, door het spreken der tale Kanaans +(gelijk men het bezigen van veelvuldige Bijbelsche uitdrukkingen noemt), +door het getrouw ter kerke gaan en het houden of bijwonen van oefeningen +ter onderlinge stichting. In de kerk kan men haar spoedig herkennen aan +den deemoedigen gang, waarmede zij naar hare plaats: aan den eerbied, +welken de plaatsbewaarsters voor haar koesteren, zoodat zij alleen +nimmer gedwongen zijn, in te schikken: aan de groete des voorzangers: +aan het lange gebed, dat zij, zoodra zij gezeten zijn, van achter den +breed uitgeslagen waaier doen: eindelijk aan de wijze, waarop zij den +leeraar aanzien en den blik vol hemelvreugde (anderen zeggen: vol +hoogmoed) opwaarts slaan, zoo vaak in de predikatie gewag gemaakt wordt +van uitverkorenen, waaronder zij zich bij uitsluiting achten te +behooren. Gewoonlijk zijn het noch de mooisten, noch de geestigsten der +familie, welke tot deze caste behooren, en verslijten zij haar leven in +den vrijsterstaat, doch er is geen regel zonder uitzondering, en men zou +onbillijk handelen, door de aanleidende oorzaak van haar gedrag altijd +te willen toeschrijven aan hare vrees van in de wereld geen opgang te +zullen maken. Er zijn er enkelen, ja, bij wie die reden veel moge +gegolden hebben, zelfs buiten haar weten: er zijn er, die, hoovaardig op +hare vermeende godsvrucht, in Fariseeuwschen hoogmoed op hare +mede-Christenen als op de Tollenaren en Zondaren nederzien, alles, wat +anderen goeds en loffelijks verrichten, met den naam van blinkende +zonden bestempelen, en die alle Christelijke deugden bezitten, maar +alleen de hoogste, de voornaamste, de liefde, ontberen;—maar al moge +dit met enkelen het geval zijn, ik houde mij overtuigd, dat verreweg de +meesten van haar, niet-tegenstaande de kleine gebreken, waarmede zij +behebt mogen zijn, vaak als voorbeelden verdienen te worden aangeprezen, +boven de zoodanigen, die haar gedrag bespotten en beschimpen.</p> + +<p>Zoodanig althans was het oordeel, hetwelk mij de omgang met mijn tante +Letje over de personen van haar slag heeft doen vellen. Bij haar +voorzeker bestond de godsvrucht niet enkeld in uiterlijke vertooning, +maar woonde die in naar rein menschlievend hart. Men mocht dan haar +stijve, smakelooze kleeding berispen: de bijbeltaal, waarin zij sprak, +mocht niet altijd evenzeer ter snede worden aangebracht: zij velde +wellicht nu en dan een te gestreng oordeel over schuldige vermaken; maar +niemand kon haar te laste leggen dat zij niet in oprechtheid wandelde. +Haar kennis was niet uitstekend; maar zij bezat, wat oneindig meer +geldt, een vast en onverzettelijk geloof; en zonder aan andersdenkenden +de zaligheid te willen ontzeggen, blikte zij die met vromen Christenzin +als haar wettig erfdeel te gemoet. Zij vooral was wars van +kwaadsprekendheid en voer altijd tegen de zonde, nimmer tegen den +zondaar uit: en wanneer zij zich met kracht tegen de leer der goede +werken verklaarde, moest men niet vergeten, dat in haar volkomen +bewaarheid werd hetgeen onze Katechismus leert, dat het onmogelijk is, +dat een waarachtig geloof niet zou voortbrengen vruchten der +dankbaarheid; want nimmer was haar hart of haar beurs voor den lijdenden +natuurgenoot gesloten, en wanneer zij gaf, vervulde zij letterlijk het +voorschrift des Heilands, en wist haar slinkehand niet, wat naar rechte +uitdeelde. Haar gebrek aan genoegzaam doorzicht en haar zucht tot +liefdadigheid waren oorzaak, dat zij somtijds haar gaven ook aan +onwaardigen wegschonk; doch zij verklaarde meer dan eens, dat zij liever +honderdmalen door slechte lieden bedrogen wilde zijn, dan dat een vrome +noodlijdende ongetroost van haar af zoude gaan.</p> + +<p>Een geheel andere vrouw was haar zuster, Mevrouw Van Bempden. Nog zeer +jong gehuwd zijnde met een schatrijken echtgenoot, die, geen naaste +betrekkingen hehbende, haar hij zijn vroegtijdig afsterven aan het hoofd +van een kolossaal vermogen had achtergelaten, had zij zich door haar +maatschappelijke positie gedwongen gezien in de groote wereld te leven, +en haar geneigdheid had zich daar niet tegen gekant. Haar rustelooze, +nimmer lang met hetzelfde voorwerp bezige geaardheid, dreef haar aan, +gedurig nieuwe voorwerpen van belangstelling en verstrooiing te zoeken: +haar dagen rolden voort in eene bestendige afwisseling van gastmalen, +feesten, comediepartijen, speelreisjes, enz. Zij las ook; maar zonder +keus of onderscheid: stichtelijke boeken, romans, brieven, verhalen, +zedekundige werken, poëzij, al wat maar gedrukt werd; doch zij faalde +meestal, wanneer zij iets van het gelezene te pas zou brengen en moest +alsdan de hulp inroepen van mijn zuster Susanna, die, zelve een +liefhebster van lezen en in het bezit van een ijzervast geheugen, zelden +bij die gelegenheid te kort schoot.</p> + +<p>Men moet echter uit het bovenstaande niet afleiden, dat Tante Van +Bempden in den slechten zin des woords een wereldsche vrouw was. Schoon +in 't algemeen geen <i>laudator temporis acti</i>, durf ik zeggen, dat in die +dagen een ongodsdienstige vrouw iets onbekends was. Tante Van Bempden +ging trouw ter kerke, kende haar Catechismus op een haar, wist zoo goed +als iemand, zelfs met tante Letje, een gesprek over geloofspunten te +voeren en zich zeer dapper te verdedigen, wanneer deze haar berispte, +dat zij nu en dan bij de Remonstranten ter kerke ging: zij was +mededeelzaam, zelfs mild;—maar haar godsdienst was, gelijk men wel +eens zegt, zonder verzuim van affaire. Intusschen, wie haar recht kende, +vond zich gedwongen te verklaren, dat haar gebreken, zoo zij al dien +naam verdienden, uit den maatschappelijken toestand voortvloeiden, +waarin zij geplaatst was, terwijl haar goede hoedanigheden uit haar hart +voortkwamen. Voor mij althans, die nimmer dan weldaden van haar ontving, +ik zou schandelijk doen, indien ik een andere getuigenis van haar gaf, +dan dat zij, alles wel gewogen, eene uitmuntende vrouw was.</p> + +<p>"Wees van harte welkom, waarde Neef!" zeide tante Letje, terwijl zij mij +omhelsde: "alzoo sullen de vrijgekochten des Heeren wederkeeren:" +vervolgens zich tot mijn vader wendende: "wel moogt gij, waarde Broeder! +den Profeet nazeggen: brengt mijn soonen van verre, ja van het eynde der +aerde."</p> + +<p>De verdere wenschen die zij uitte werd ik verhinderd te verstaan; want +tante Van Bempden had zich voor mij geplaatst en drukte mij, met tranen +in de oogen aan haar hart:</p> + +<p>"Goeden dag! beste Ferdinand!" riep zij: "wèl, zijt gij eindelijk daar? +ja, ik durf niets te voegen bij de vrome gezegden van Zuster: anders +zoude ik zeggen met Racine ... hoe zegt Racine ook weêr, Santje?"</p> + +<div class="poem"><div class="stanza"> +<span class="i1">Thésée est arrivé, Thésée est en ces lieux,<br /></span> +</div></div> + +<p>declameerde Susanna.</p> + +<p>"Tusschen twee haakjes," vervolgde Tante, "hebt gij de nieuwe uitgave +van Racine medegebracht, welke ik verzocht had dat gij bestellen +zoudt?... Hoe gelukkig was het, dat ik juist heden in de stad moest zijn +om een comparitie te houden met den Heer Van Baalen, die geloof ik, vrij +raar op zijn neus zal kijken wanneer hij u ziet: want hij verwacht zich +op een klein jongetje met een dik hoofd, een rooden neus en groote +ooren, die niets anders kan dan wat cijferen en wat pennen vermaken, en +gij zijt voorwaar omtrent zoo groot als hij:... gij moet nog niet bij +hem gaan, zoo gij er nog niet geweest zijt; want ik wil uw eerste +ontmoeting met hem volstrekt bijwonen en mij met zijn verbazing +vermaken."</p> + +<p>"En nu gij hier zijt, Zuster!" zeide mijn vader, "zult gij ons wel het +genoegen doen van uw rijtuig weg te zenden en hier den avond te blijven +doorbrengen, om de terugkomst van Ferdinand met ons te vieren."</p> + +<p>"Eigentlijk," antwoordde Tante, "was ik voornemens geweest, terstond +weêr naar buiten te vertrekken, maar de omstandigheid dat Neef terug is, +verandert mijn plan. Ik zal dan heden-avond blijven: op de voorwaarde +alleen, dat nicht Santje nu haar woord houde en een week of drie bij mij +op Heizicht kome doorbrengen; ik heb haar een kleine verrassing bestemd, +die haar niet ongevallig zijn zal:—en Neef moet ook mede, al ware het +maar voor een paar dagen."</p> + +<p>"Hoe!" zeide mijn moeder, mij bij de hand nemende als vreesde zij mij te +verliezen: "hij is pas terug en wilt gij hem ons weder ontnemen?"</p> + +<p>"Wel zeker! Bovendien heb ik hem over zaken te spreken. Van Balen komt +Zondag bij mij eten.... Broeder heeft immers al verteld wat het plan +is:—maar ik laat hem zelf oordeelen of ik iets onbillijks vorder?"</p> + +<p>"Volstrekt niet," zeide mijn vader: "en het zou de plicht van Ferdinand +wezen, een paar dagen bij u door te brengen, indien het niet veeleer een +genoegen voor hem ware."</p> + +<p>"Natuurlijk!" merkte zijn Zuster aan: "het lieve jongetje zou anders ook +te veel van zijn stuk raken, indien hij zoo op een bof het reizend leven +tegen de eentonigheid der stad verwisselde. 't Is beter dat hij zoetjes +aan de verandering wenne.—En bovendien hij mag niet nalaten op Heizicht +te komen: want, zoo als Addison in the fair Rosamond zegt:</p> + +<div class="poem"><div class="stanza"> +<span class="i1">The bower and lady both are drest,<br /></span> +<span class="i1">And ready to receive their guest."<br /></span> +</div></div> + +<p>"Wil ik dan zeggen, dat het rijtuig van Tante Van Bempden maar weg moet +rijden?" vroeg ik.</p> + +<p>"Als 't u belieft," antwoordde Tante: "en laat Joris om tien uren +terugkomen."</p> + +<p>"En de koets van Tante Letje?"</p> + +<p>Wat deze betrof, zij maakte zwarigheid om te blijven; daar het met hare +gewoonte streed, den avond uit te gaan, wanneer zij ter kerke geweest +was; echter werden de bedenkingen, welke zij opperde, zoo heftig +bestreden, en verzocht mijn moeder, aan wier bede zij zelden weerstaan +kon, haar zoo dringend, voor deze reis een uitzondering te maken, dat +zij eindelijk toegaf.</p> + +<p>Wij plaatsten ons dan om de theetafel, en ik moet hier tusschen twee +haakjes de bekentenis afleggen, dat onder al de genietingen, welke mijn +terugkomst bij de mijnen mij opleverde, die, van wederom een lekker +kopje van dien goddelijken drank, in echt Sineesch porcelein geschonken, +te mogen smaken, op verre na de minste niet was.</p> + +<p>"Nu moet gij ons recht veel vertellen van uw reizen," zeide Tante Van +Bempden: "hoe zegt Lafontaine ook weer van de zwaluw?"</p> + +<div class="poem"><div class="stanza"> +<span class="i1"><i>"Quiconque a beaucoup vû,</i><br /></span> +<span class="i1"><i>Peut avoir beaucoup retenu,"</i><br /></span> +</div></div> + +<p>zeide Susanna, haar te recht helpende.</p> + +<p>"Van harte gaarne," zeide ik: "indien UEd. mij slechts vragen wilt, ben +ik tot antwoorden bereid:" en ik schoof mijn stoel dichter naar den +haren. Maar nu schoven ook de overigen hunne zetels bij en ik zag, dat +mijn taak niet zoo gemakkelijk was, als ik mij die had voorgesteld; want +ik werd van vier of vijf kanten bestormd met vragen van geheel +verschillenden aard; en daar het mij minder gemakkelijk viel, die +gelijktijdig te beantwoorden, dan aan de overigen, om die gelijktijdig +te doen, moest ik wel verzoeken, of men ordelijk wilde te werk gaan, en +ik stelde voor, dat, ten einde niemand redenen tot beklag zoude hebben, +elk der aanwezigen, te beginnen met Tante Van Bempden, die rechts van +mij zat, op zijn beurt mij eene vraag zoude doen. Dit vond goedkeuring, +en nu werd ik beurtelings over de meest uiteenloopende onderwerpen +ondervraagd. Aan Tante Van Bempden, moest ik een beschrijving geven van +het Carnaval, dat ik te Napels had bijgewoond, terwijl Susanna mij over +de kleeding der Oostenrijksche dames ondervroeg: mijn vader stelde er +meer belang in, iets van de gedenkstukken van het Oude Rome te hooren, +en tante Letje wilde weten, hoe ik het toch in dat Heidensche land had +aangelegd om mijn godsdienstplichten uit te oefenen. Toen de beurt aan +mijn goede moeder kwam, drukte de vraag, welke zij deed, haar +moederlijke teederheid volkomen uit; want zij verlangde een volkomen +beschrijving van alle zoodanige personen, die mij op reis van dienst +geweest waren of beleefdheid hadden betoond, en van welke ik in mijn +brieven gesproken had: en zij schepte er een zichtbaar genoegen in, van +hen te hooren gewagen, die in haar Ferdinand hadden belang gesteld.</p> + +<p>Toen de eerste nieuwsgierigheid bevredigd was, werd langzamerhand het +gesprek meer algemeen: en Tante Van Bempden, wier gedachten zich zelden +lang bij het zelfde onderwerp bepaalden, en die er van hield de +gelegenheid bij de haren te vatten, nam mijn vader onderhanden, om zijn +oordeel, waarop zij, en met recht, niet weinig prijs stelde, over eenige +nieuw uitgekomen werken te vragen, over welke hij haar echter +grootendeels antwoordt schuldig moest blijven door zijn +beroepsbezigheden slechts zeer weinig tijd tot lezen had, en in de +weinige ledige oogenblikken, die hem overschoten, liever zijn oude +<i>classici</i> bij de hand nam, dan de voortbrengselen van den dag. Toen nu +Tante bemerkte, dat zij omtrent deze punten weinig troost erlangen kon, +begon zij over politiek te redeneeren: een onderwerp, waaromtrent mijn +vader geen ignorantie kon pretendeeren, en welke behandeling hij zich +dus getroostte, hoezeer dat duidelijk op te merken was, dat zulks alleen +uit inschikkelijkheid geschiedde; want vooreerst was hij geen vriend van +met dames over dergelijke stoffen te redekavelen, en ten andere dwong +zijn ambt hem reeds genoeg daarover te hooren en wilde hij, in +gezelschap zijnde, ter ontspanning van zijn geest wel eens over iets +anders praten.</p> + +<p>Gedurende het onderhoud van mijn vader met Tante Van Bempden, gaf mijn +moeder, voor wie die onderwerpen veelal te uitheemsch en te hoogdravend +waren, mij een vrij breedvoerig, doch zeer duidelijk verslag van de +gehoorde predikatie, en voegde er nogmaals de betuiging bij van haar +leedwezen dat ik haar niet vergezeld had: Tante Letje zat stil voort te +arbeiden, en vergenoegde zich, met nu en dan een aanmerking betreffende +het een of ander, dat haar meer bijzonder gesticht had, te voegen bij +hetgeen mijn moeder verhaalde: terwijl Suzanna, die, zoo lang het +verslag duurde, zich alleen met haar trekpot en schoteltjes bemoeid had, +na het eindigen daarvan het woord nam en mij vertelde, wie er al in de +kerk geweest was, en met wie zij al in het uitgaan gesproken had.</p> + +<p>"Ik ben er gek afgekomen," zeide zij: "ik had mij gevleid, aan mijn +buren in het doophek en aan al wie ik ontmoeten zou, in echten +courantenstijl te vertellen: heden is hier met lang span (alias de +Muiderschuit) gearriveerd de Heer Ferdinand Huyck, zoon van den Ed. +Gestr. Heer Hoofdofficier en broeder van de beminnelijke Juffrouw +Suzanna Alette Huyck;—maar jawel:—pas ben ik op mijn plaats gekomen, +of daar haalt mijn buurvrouw, het dikke wijf van den koperslager, haar +loddereintje uit de tasch en na mij driemalen te hebben aangekeken, als +wilde zij zeggen: "ik weet wat ik weet," en driemalen aan het mooie +zilveren doosje geroken te hebben, steekt zij het mij toe en vraagt: "is +Mijnheer uw broeder ook in de kerk? Wel! wel! dat moet een vreugde +geweest zijn!—Ja, ik heb het al gehoord van de krantenvrouw. En heeft +Mijnheer een goede reis gehad? Wel! wel!"—En eer ik haar kon +antwoorden, daar tikt Betje Du Fay, die aan de andere zijde zat, mij op +den arm. (Je herinnert je Betje Du Fay wel, Ferdinand? de dochter van +Schepen Du Fay met dien haviksneus?) en begint met een schor stemmetje: +"ik feliciteer je wel Santje! met de terugkomst van je broer:" en te +gelijk voel ik de dorre vingers van Mevrouw Muysvaal, mijn +achterbuurvrouw, mijn schouder grijpen als met een arendsklauw, en gonst +het in mijn ooren: "ik heb met veel genoegen vernomen dat uw broeder +terug is. Ik feliciteer u wel:"—en meteen piept het en bromt het voor +en achter mij al de rijen langs, als waren er overal echo's: "ik +feliciteer je wel. Juffrouw Huyck, ik feliciteer je wel:"—zoodat ik +blij was, dat het gezang werd aangeheven, want mijn nek begon mij zeer +te doen van het knikken en buigen.—En bij het uitgaan was het nog +erger; want toen dacht ik, dat ik nooit den dorpel, veelmin de koets zou +bereikt hebben, zoo drong men zich om mij heen: "Is het waar wat ik +gehoord heb? Is Ferdinand waarlijk terug?—Ik kom eerstdaags uw broeder +zien. Hartelijk geluk!" enz. En zoo ging het voort, zoodat mijn ribben +bont en blauw zijn van de stompen en duwen, die ik gekregen heb van al +de lieden, die uit loutere deelneming op mij afkwamen."</p> + +<p>"Santje overdrijft weer, volgens haar gewoonte, zeide mijn moeder; "ik +heb maar een paar menschen gesproken die er iets van schenen te weten; +maar Santje schijnt er van te houden, diergelijke opschuddingen in de +kerk te maken."</p> + +<p>"De menschen moesten wat meer denken," zeide Tante Letje, "dat de kerk +is een bedehuis, en niet een plaats voor ijdelen klap en onnut gesnap; +maar het is als de profeet zegt: zelfs in mijnen huyze vindt ik haar +boosheyt.—Ik wilde wel, Nicht! dat gij over deze stofte gelezen hadt +een dierbaar boekske, dat geschreven is door de eerzame Weduwe +Knijpduim, en dat ten titel draagt: "over de onchristelijke opschuddinge +in Gods Kerke," waarin dat alles uitvoerig betoogd wordt. 't Is niet +gedrukt; maar zij heeft het ons eens op de oefening bij den zielbezorger +Zoutbrand voorgelezen. Ik zal het u wel eens bezorgen, Santje! het kan u +nuttig zijn."</p> + +<p>"Spreek mij niet van Juffrouw Knijpduim, Tante!" zeide Santje: "die kan +mij nooit door woorden of werken meer stichten, sedert ik haar laatst in +de Oude Kerk met een andere oude Juffer een kwartier lang heb zien +kijven en knorren over haar plaatsen, dat geen vischwijven het erger +hadden kunnen doen. En wat mij het meest ergerde, was dat, toen zij +gezeten waren, zij dadelijk de waaiers uitsloegen om te gaan bidden. +Maar de oude Heer Slyper, die achter haar in de ouderlingenbank zat, +tikte haar op de schouders en zeide: "wacht daar liever nog wat mede, +tot gij bekoeld zijt, en denk inmiddels om Matth. V: 24."</p> + +<p>"Hoe is het, Santje! krijgen wij geen thee meer?" vroeg mijn vader, die, +ofschoon luisterende naar de redeneeringen van Tante Van Bempden, echter +genoeg van Santjes vertelling gehoord, en te goed den onvergenoegden +blik van Tante Letje bespeurd had, om niet te begrijpen, dat het gesprek +een andere wending moest nemen. Santje begreep dien wenk en haastte +zich, terwijl zij de kopjes vulde, mij te vragen, welke der plaatsen, +die ik bezocht had, ik het liefst tot mijn verblijf zoude kiezen. Van +mijn kant willende medewerken om het gesprek zoo ver mogelijk van het +vorige onderwerp te verwijderen, gaf ik een ontwijkend antwoord, en +begon de voor- en nadeelen op te tellen van al de voornaamste steden, +waar ik eenigen tijd had doorgebracht. Mijn vader moest zich staande dit +gesprek voor eenigen tijd verwijderen om ambtsbezigheden, en nu viel +Tante Van Bempden, die mij van Rome hoorde spreken, mij plotseling in de +rede, om mij te vragen of ik de fresco's in het Vaticaan gezien had.</p> + +<p>Ik antwoordde toestemmend en wilde een uitgebreide beschrijving van deze +kunststukken geven; maar kwam er deze reis vrij van; want Tante scheen +de gelegenheid alleen te willen waarnemen, niet om van mij iets te +vernemen, maar om mij een redetwist te vertellen tusschen den +Kunstkooper Tempermes en den Makelaar Mosselzalf, betreffende een haar +toebehoorende schilderij, welke de eerste beweerde dat een origineele +Carlo Dolce was, de andere daarentegen voor een kopie hield. De +behandeling van dit punt gaf aanleiding tot een omslachtige uitweiding +over de Italiaansche school, welke gevolgd werd door een vertoog over +het voortreffelijke der keurslijven v. Douillié, en besloten met een +aanbeveling van den pasteibakker Jakobsz.</p> + +<p>De verschijning der jongere leden van de familie, die nu uit de +verschillende scholen terugkwamen, gaf een nieuwe wending aan het +gesprek, door aan Tante een andere bezigheid te bezorgen; want, aan mijn +broeder Frits verzocht hebbende, haar een groot pak aan te reiken, met +grauw papier omwonden, dat uit het rijtuig gekomen en in een hoek der +kamer gelegd was, opende zij het, en vertoonde aan de verheugde kinderen +een menigte prentenboekjes, welke zij onlangs gekocht had en hun ten +geschenke aanbood, aan elk in 't bijzonder de uitlegging op den koop +toegevende van het onderwerp, dat in de boekjes behandeld of op de +plaatjes afgebeeld was, met vele aanwijzingen daarbij, op welke wijze en +ten welken einde zij een en ander best zouden kunnen gebruiken. De +milddadigheid van Tante bracht mij te binnen, dat ik ook geschenken had +rond te deelen, en, zoodra het theegoed van tafel was genomen verzocht +ik Frits en Jakob mij even naar mijn kamer te willen volgen. Zij +voldeden slechts schoorvoetende aan mijn verzoek; want het kostte hun +moeite de geschiedenis van Robinson Crusoë met fraaie houtsneeplaten, en +de galerij van uitheemsche kleederdrachten neder te leggen;—maar des te +hooger steeg hun blijdschap, toen ik, hen in mijn kamer gebracht +hebbende, mijn koffers opende en daaruit een talrijken hoop pakjes, +doozen en andere snuisterijen haalde, waarmede ik hen belaadde, terwijl +ik mijzelf belastte met die voorwerpen, welke het meest gevaar liepen +van te breken of beschadigd te worden.</p> + +<p>"Mijn hemel! Ferdinand! waar moet dat alles heen?" vroeg mijn moeder, +toen ik, vergezeld van mijn twee helpers, de zijkamer instapte.</p> + +<p>"Zij gelijken wel de drie koningen, die met giften en gaven uit het +Oosten komen," fluisterde Suzanna Tante Van Bempden in 't oor.</p> + +<p>"Stil!" zeide deze met een bestraffenden blik: "laat Tante Letje u niet +hooren."</p> + +<p>"Mijn tijd! zijn dat allemaal presenten?" riepen mijn zusters Letje en +Keetje, terwijl zij, haastig opstaande, een hoektafeltje bijschoven om +er mijn waren op uit te stallen: de twee jongsten, Karel en Truitje, +klapten in de handen en dansten van vreugde.</p> + +<p>"Wel Ferdinand! Ik geloof, dat gij u arm gekocht hebt," zeide mijn +moeder, haar breiwerk neerleggende: "komt toch nergens aan, kinderen! uw +broeder zal het u immers wel wijzen."</p> + +<p>"Ik hoop dat er voor mij ook wat bij is," zeide Suzanna, insgelijks +oprijzende en zich nevens mij vervoegende. Zelfs Tante Letje kon haar +nieuwsgierigheid niet bedwingen en ik vond mij weldra door de geheele +familie omringd.</p> + +<p>Het was een plechtig oogenblik. Daar stonden zij allen om mij heen in +gespannen verwachting: en de stilte werd alleen afgebroken door +halfgesmoorde uitroepen, als: "wat zou ik toch krijgen? hé! wat ben ik +nieuwsgierig!—Ik weet wel wat ik zou verlangen! Stil toch! hinder uw +broeder niet! Heden! wat een boel dingen!"—Wat mij betreft, ik liet mij +geen woord ontvallen, maar een der zes of zeven scharen, om niet te +gewagen van even zoovele knipmesjes, welke mij werden overgereikt, +aannemende, maakte ik mij gereed om over te gaan tot het lossnijden der +pakjes, toen ik mijn hand plotseling weder ophief.</p> + +<p>"Wat is er? wat is er?" vroegen onderscheidene stemmen.</p> + +<p>"Zullen wij niet wachten, tot vader weer terug is?" vroeg ik.</p> + +<p>Daar keken zij elkander zwijgend en zuchtend aan.</p> + +<p>"Wel foei!" zeide Suzanna: "dat is niet mooi, ons ongeduld eerst op de +proef te stellen en dan niet te voldoen."</p> + +<p>"Ja! maar mij dunkt dat Ferdinand gelijk heeft," zeide mijn moeder: "'t +Zal vader zeker genoegen doen, de uitpakking bij te wonen, en daar +moeten wij hem niet van berooven. Zijt nu verstandig kinderen!" +vervolgde zij, ziende, dat deze en gene de lip liet hangen. "Uw vader +zal wel zoo aanstonds terugkomen."</p> + +<p>"Daar is Papa! daar is Papa!" riepen opeens een paar stemmen: en +terstond liepen al de kinderen de kamer uit en kwamen terug, mijn vader, +die uit zijn studeervertrek juist terugkwam, bij zijn gebloemde +avondjapon voortsleurende.</p> + +<p>"Ik geloof, dat ik ter goeder ure terugkom," zeide mijn vader, wien een +blik, op de tafel geworpen, nog meer dan het door elkander roepen der +kinderen, de toedracht der zaak deed begrijpen.</p> + +<p>Nu ging de schaar haar gang: en het kleine Truitje was uitgelaten van +vreugd, toen de losgemaakte papieren haar een fraai gekleeden pop deden +aanschouwen.</p> + +<p>"Ik hoop," zeide Kareltje, mij met zijn blauwe oogen vragend aanziende: +"ik hoop...." hij durfde toch niet te zeggen wat hij hoopte; want hij +begreep, dat het anders kon uitvallen; maar toen ik hem het voor hem +bestemde toereikte, zag hij dat zijn wensch naar een verfdoos toch +verwezenlijkt was.</p> + +<p>Het zou bij u, waarde lezers! weinig belang wekken, indien ik stuk voor +stuk de voorwerpen ging opnoemen, waarmede ik de jongere leden der +familie beschonk; ofschoon gij,—voor zooverre gijzelven ooit in het +geval zijt geweest, dergelijke geschenken na uw terugkomst van een +buitenlandsche reis rond te deelen, of in uw jongere jaren die van +anderen ontvangen hebt,—u de gewaarwordingen nog wel levendig zult +kunnen voorstellen, welke men alsdan gevoelt, en welke te streelender +zijn, naarmate het geschonkene meer de behoefte of den wensch van het +oogenblik bevredigt. Wat mij betreft, ten dezen opzichte slaagde ik zeer +gelukkig; want al wat ik uitdeelde was ook juist hetgeen men verlangde: +en mijn broeders en zusters begonnen reeds te denken dat ik de gaaf had, +op verren afstand iemands gedachten te raden, toen een glimlach mijner +moeder aan de oudsten althans deed gissen, dat de goede vrouw mij in +haar laatste brieven eenige wenken gegeven had omtrent hetgene meest +welkom zijn zou.</p> + +<p>Toen nu het kleine volkje beschonken, of, om niet dubbelzinnig te +spreken, begiftigd—was, kwam de beurt aan de grooteren, en Suzanna +zette groote oogen op toen ik haar met een sluier vereerde (men zou +thans zeggen: een voile) die, in aanmerking mijner bekrompen middelen, +als een kostbaar geschenk kon worden aangemerkt. Voor mijn moeder had ik +een netgewerkt zakhorloge medegebracht en voor Tante Letje een +eenvoudigen, doch sierlijk gesneden ivoren waaier, die haar bijzonder +behaagde, omdat hij fraai en toch niet opzichtig was. Tante Van Bempden, +die alles had of kom laten komen, wat de weelde verlangen kon, ontving +een kleine antieke urn, welke ik te Rome had gekocht:—dit geschenk +bracht een langdurige vergelijking teweeg tusschen den antieken en +hedendaagschen smaak in bouw- en beeldhouwkunst.—Eindelijk was mijn +vader niet weinig in zijn schik, toen ik, een doos openschuivende, hem +een kleine verzameling aanbood der Romeinsche munten, die vóór den tijd +der Keizers in gebruik waren, door mij gedurende mijn verblijf te Rome +bijeengebracht. Mijn vader was, ondanks de bezigheden, welke zijn ambt +hem opleide, een minnaar gebleven der classieke oudheid en van alles, +wat daarmede in verband stond: en het was hem de zoetste verpoozing van +zijn arbeid, wanneer hij, in de weinige uren van uitspanning, die hem te +beurt vielen, zich in de lezing en beoefening zijner geliefkoosde +schrijvers verlustigen kon. De brokken uit de Latijnsche dichters, +waarmede hij gemeenzaam was, werden dan ook, gelijk men uit de +vorenstaande bladzijden heeft kunnen zien, niet minder dikwijls in het +dagelijksch gesprek door hem te pas gebracht dan de aanhalingen uit het +<i>Corpus Iuris</i>: ja somtijds ontvielen hem die, wanneer hij tegen mijn +moeder sprak, hetgeen dan bij deze, en vooral bij mijn zuster, niet +zelden een glimlach of vroolijke scherts deed ontstaan. Maar niet alleen +de werken der Ouden waren mijn vader dierbaar: al wat zich, al ware het +slechts zijdelings, aan de dagen van Athene of Rome's grootheid hechtte, +was hem welkom: en die geldstukken, wier gehalte of innerlijke waardij +voorzeker van weinig beduidenis was, en die hun meeste waarde daaruit +ontleenden dat het stel vrij volledig scheen, werden door hem met te +meer opgetogenheid beschouwd, naarmate der grootsche herinneringen, die +zij bij hem opwekten.</p> + +<p>Allen waren dus recht vergenoegd en tevreden: en de vroolijkheid werd +niet weinig vermeerderd, toen een groote taart, ter viering mijner +terugkomst gebakken, op de tafel verscheen en de zintuigen door de +aangenaamste geuren streelen kwam. Witte broodjes, schoteltjes met +kalfsvleesch en ossetong, en heerlijke vruchten, zooals in Europa de +stookkasten van ons land alleen kunnen opleveren, omringden den +hoofdschotel: en de sleutel des wijnkelders werd mij toevertrouwd om een +flesch te halen van den wijn, die mij het best beviel. De kinderen +kregen allen verlof, tot tien uren op te blijven: en de avond liep zoo +genoeglijk af als men bij mogelijkheid verlangen kon: ja de algemeene +vreugde werd door geen ander toeval gestoord, dan dat Tante Letje door +het afbrokkelen van een stuk taart, een confituurvlek op haar +hagelwitten halsdoek kreeg, en dat Jakob een half glas wijn stortte over +eene der prenten, welke hij van Tante Van Bempden gekregen had: twee +ongevallen, die echter, zooverre mij gebleken is, geen blijvenden indruk +bij de lijdende partijen achterlieten.</p> + + +<hr style='width: 45%;' /> + + +<h3><a name="chap13" id="chap13"></a>DERTIENDE HOOFDSTUK.</h3> + +<h4>BEHELZENDE, HOE SUZANNA EN FERDINAND HARREWARREN, EN HOE DE LAATSTE IN +EEN WELKOMSTDICHT VERHEERLIJKT WORDT.</h4> + + +<p class="p-one">"Ferdinand!" zeide mijn zuster Suzanna, toen zij zich den volgenden +morgen alleen bij mij op mijn kamer bevond, waar zij mij hielp, mijn +kleedingstukken en linnengoed in de kasten te schikken: "gij weet, dat +gij mij nog rekenschap schuldig zijt wegens een gezegde, dat gij u +gistermorgen hebt laten ontvallen."</p> + +<p>"Santje!" zeide ik, terwijl ik haar een zijden vest overreikte: "gij +weet, dat ik nog de vierschaar over u moet spannen wegens een misdrijf, +door u begaan."</p> + +<p>"Boe! boe! denk niet, dat gij mij met uw groote woorden zult +afschrikken!—Tusschenbeide gezegd, daar zal heel wat speksteen noodig +zijn, om de vlekken uit dit vest te krijgen:—ter zake: wie heeft u +verteld, dat ik uw brieven heb laten lezen?"</p> + +<p>"Wat knaagt dat geweten! Wie heeft u verlof gegeven, de gedenkwaardige +memoriën, die ik u toezond, onder het oog van anderen te brengen?"</p> + +<p>"Komaan! daar hebben wij een formeele <i>accusatie</i>, gelijk mijn vader zou +zeggen: alleen is zij nog, zoo ik mij niet bedrieg, wat <i>vaag</i> en +<i>ongedetermineerd</i>: ja—ik kan ook wel stadhuiswoorden samenflansen: ik +weet zeer goed, dat men iemand niet condemneert wegens toegebrachte +slagen, tenzij men eerst wete, op wiens rug de slagen neergekomen zijn. +Vrage: aan wie heb ik uw prulschriften medegedeeld?"</p> + +<p>"Antwoord: aan Mejuffrouw Henriëtte Blaek.—Schuldig bevonden! Gij +krijgt een kleur—spoedig tot de <i>confessie</i>."</p> + +<p>"Wie heeft u dat gezegd?" vroeg Suzanna, terwijl zij uit loutere +verbazing een batisten hemd, dat zij opgevouwen had, weder open liet +rollen.</p> + +<p>"Een <i>irreprochabele</i> getuige, Mejuffrouw Blaek zelve."</p> + +<p>"Gij hebt haar dan gesproken?—En hoe vindt gij haar?"</p> + +<p>"Een zeer aardig meisje!—maar dat doet niets tot het poinct in +quaestie."</p> + +<p>"Zeer aardig! Beken maar, dat gij op haar verliefd zijt. Gij krijgt een +kleur—spoedig tot de <i>confessie</i>.</p> + +<p>"Verliefd! op een meisje, dat ik maar eens in mijn leven gezien heb? +Denkt gij, dat ik zoo spoedig vlam vat?"</p> + +<p>"Als wist ik niet, dat de jonge Heeren op uw leeftijd verlieven, wanneer +zij slechts een vrouwenmuts op een bezemsteel zien."</p> + +<p>"Altemaal praatjes om van den tekst af te dwalen. Vrage nogmaal, of gij +genegen zijt, buiten pijn en banden, de <i>confessie</i> af te leggen, van te +hebben geperpetreerd het enorme en in een land van goede justitie +intolerabele feit, van aan gezegde Juffer Henriëtte Blaek en de hemel +weet aan wie nog meer te hebben gegeven communicatie van zoodanige +schrifturen en geheime stukken, als u waren toegezonden door den +weledelen Heere Ferdinand Huyck, <i>juris Romani neo non canonici Doctor</i>, +en welhaast, <i>Deo volente</i>, compagnon in het huis Van Bempden, Van +Baalen en Co?"</p> + +<p>"En zoo ik dat nu al bekenne, wat dan?"</p> + +<p>"Dan zal ik u verder interrogeeren en vragen wat gij tot uw defensie +hebt te <i>allegueeren</i>."</p> + +<p>"Dat uw schrift onleesbaar is, zoodat de Heer Van Baalen de handen van +schrik in elkander zal slaan, wanneer hij het ziet: en dat ik de hulp +van Mejuffrouw Blaek, die zich volkomen verstaat op het ontcijferen van +allerlei hiëroplyphen en manuscripten, heb moeten inroepen, om er uit +wijs te worden."</p> + +<p>"Die defensie gaat mank; want mijn schrift is net en leesbaar genoeg, en +zoo ik, om het papier te besparen, wat klein geschreven heb, uw oogen +zijn jong en goed, en er zijn overal brillen te koop."</p> + +<p>"Ik heb ten minste geen bril noodig om te zien, dat er al heel wat aan +uw kousen zal te mazen zijn, en dat, zoo gij nog een paar dagen langer +op reis waart gebleven, gij hier blootsvoets hadt kunnen aankomen:—doch +laat ons een speldje bij die gekheid steken: en vertel mij eens zonder +omwegen, wanneer, waar, en ter welker gelegenheid gij Henriëtte +gesproken hebt."</p> + +<p>"Gij verdiendet, dat ik uw nieuwsgierigheid onbevredigd liet; maar kom! +ik ben een goede broeder en zal medelijden met u hebben; want gij zoudt +misschien barsten van ongeduld, en dat ware ongelukkig voor uw zijden +keurs."</p> + +<p>Ik voldeed dan aan haar verlangen, en gaf haar een vrij omstandig +verhaal van mijn wedervaren op Guldenhof, waarmede zij zich niet weinig +vermaakte.</p> + +<p>"Maar dat is waarachtig een roman," ving zij aan, nadat ik mijn verhaal +had geëindigd: "en al hadt gij er nog zoo tegen, gij zijt nu toch, naar +de schoone orde der dingen, verplicht op haar te verlieven;—maar gij +ziet, dat uw verhaal mijn vrijspraak medebrengt; want hoe zoudt gij het +mij nu ten kwade kunnen duiden, dat ik uw brieven aan Henriëtte heb +laten lezen? Hadt gij anders wel zulk een heerlijke stof tot onderhoud +gehad? Gij zijt mij veeleer groote dankbaarheid verschuldigd, dat ik in +uw afwezigheid mijn best gedaan heb, om aan een lief meisje goede +gedachten van u te doen opvatten".</p> + +<p>"Ik geloof, dat ik dit als een compliment moet opnemen, waarmede gij +zoekt goed te maken hetgeen gij verbruid hebt."</p> + +<p>"Ei kom! gij hebt veel te grooten dunk van uw eigene bekwaamheden, om +iets voor mijne complimenten te geven: en ik ben overtuigd, dat de +betuiging van Henriëtte, dat zij gelachen heeft om uw gekke +uitdrukkingen, en uw beschrijvingen bewonderd, uw eigenliefde bijzonder +gestreeld heeft. Ja zelfs, biecht maar zuiver op, hebt gij niet juist +daarom van mijn misbruik van vertrouwen melding gemaakt, ten einde de +gelegenheid te hebben, u met mij over Henriëtte te onderhouden?</p> + +<div class="poem"><div class="stanza"> +<span class="i10">Car pour un amoureux<br /></span> +<span class="i1">Il est doux de causer de l'objet de ses feux."<br /></span> +</div></div> + +<p>Ik glimlachte; want er was veel waars in hetgeen zij zeide.</p> + +<p>"Maar pas op!" vervolgde zij: "en hou uw hart achter dubbel slot, immers +vooralsnog: de Heer Blaek zou u toch de hand zijner nicht niet +toestaan."</p> + +<p>"Wie denkt er aan hem die te vragen?—maar toch, stel eens, dat ik zulks +deed, mag ik dan weten, wat hij tegen mijn persoon zou hebben."</p> + +<p>"Tegen uw persoon?—Niets ter wereld. Maar hij zal allen vrijers den zak +geven, enkel in de hoop, dat het zijn zoon eens behagen zal op zijn +nicht te verlieven."</p> + +<p>"Dat komt overeen uit met hetgeen mij de waardin te Eemnes vertelde; +maar zoo die jonge Heer nu niet wil?"</p> + +<p>"Spreek er niet van: er schuilt iets achter, ik begrijp niet wat: +slechts eens heb ik eenige dagen op Guldenhof doorgebracht, en toen heb +ik met eigen oogen gezien, dat de oude Heer, voor zijn zoon, het hof +maakte aan zijn nicht. 't Is in allen gevalle zeer edelmoedig van hem; +want dat lieve brokje van een Lodewijk zal zeer rijk worden, en zijn +nicht heeft niets en hangt alleen van ooms goedertierenheid af."</p> + +<p>"Hoe!" riep ik uit met eenige verbazing; want deze mededeeling strookte +niet met hetgeen mij door den Heer Bos nopens Henriëttes vader verhaald +was: "ik meende...." hier zweeg ik stil; want ik kon mijn autoriteiten +niet noemen.</p> + +<p>"Geloof mij," vervolgde Suzanna: "het is genoeg bekend, dat zij niets +heeft. En haar oom, dit valt niet te ontkennen, heeft recht christelijk +met haar gehandeld."</p> + +<p>"Dat is wel mogelijk: en toch staat de man mij in sommige opzichten +tegen: waarom weet ik zelf niet."</p> + +<p>"Dat zeide Tante Van Bempden ook, toen hij haar voor een paar jaren ten +huwelijk vroeg."</p> + +<p>"Wat! heeft hij zich op zijn ouden dag nog aan een blauwtje gewaagd?"</p> + +<p>"Hij is zoo oud niet als hij wel lijkt: zeker is hij in de laatste jaren +merkelijk afgevallen;—maar jawel! hij heeft het beproefd, niet lang +nadat gij van hier vertrokken waart. Zij heeft hem, gelijk aan meer +anderen, geantwoord:</p> + +<div class="poem"><div class="stanza"> +<span class="i1">Prince, je chéris trop ma chère liberté,<br /></span> +</div></div> + +<p>en heeft ons de vreugd niet willen ontzeggen van in haar een erftante te +blijven beschouwen. Echter zijn zij goede vrinden gebleven, en daardoor +ben ik in kennis geraakt met Henriëtte, voor welke Tante Van Bempden een +bijzondere affectie heeft opgevat, en van wie zij dikwijls getuigt, dat +zij het eenige meisje is, dat welopgevoed van een kostschool +teruggekomen is."</p> + +<p>"Maar hoe komt het toch," vroeg ik, na een poos te hebben nagedacht, +"dat die Heer Blaek zoo machtig rijk is, en dat zijn nicht, die toch de +eigen dochter is van zijn broeder, niets bezit? Heeft de Heer Blaek van +zijn vrouw die schatten geërfd?"</p> + +<p>"Hoor eens, hoe die jonge heer, die niet verliefd is, zich naar de zaken +informeert! Maar denkt gij dan, dat ik de geschiedenis van die menschen +zoo op mijn duimpje ken?—Of zijn vrouw geld had, weet ik niet; ik +geloof dat hij gelukkig in den handel geweest ia en bovendien ergens een +aardige erfenis gehad heeft: terwijl de vader van Henriëtte daarentegen +den boel er door gelapt heeft en ellendig gestorven is. Hoe dit zij, de +slotsom blijft altijd, dat men haar evenals mij, om onze goede +hoedanigheden zal moeten nemen; want dat wij anders groot gevaar loopen, +als vrijsters te sterven."</p> + +<p>Hier werd het gesprek afgebroken door mijn moeder, die mij kwam +onderhouden over de noodzakelijkheid om mij eenige nieuwe +kleedingstukken, als hemden, kousen, enz. aan te schaffen: een +onderwerp, dat, voor 't oogenblik althans, nog belangrijker en zeker +meer spoed vereischende was, dan mijn vrijerij naar een Juffrouw zonder +geld. Daar mijn waarde lezers wellicht niet van deze meening zullen +zijn, zal ik hun dit onderhoud schenken, en evenmin gewag maken van +ettelijke bezoeken van goede vrienden en kennissen, die mij dien morgen +met mijn behoudene aankomst geluk kwamen wenschen.</p> + +<p>Wij waren, op den namiddag van denzelfden dag, aan het nagerecht +gezeten, toen men aan mijn vader een gezegeld pakket overhandigde, +hetwelk hij werktuiglijk opendeed, wanende dat het in betrekking tot +zijn ambtsbetrekkingen stond. Maar nauwelijks had hij er een vluchtig +oog in geslagen, of verbaasdheid vertoonde zich op zijn trekken: zijn +deftig gelaat ontplooide zich, en hij barstte uit in een luid gelach.</p> + +<p>"Dat gaat u meer aan dan mij, Ferdinand!" zeide hij, mij den brief +overreikende: "ja! lees maar overluid; het zijn geen geheimen!"</p> + +<p>Ik nam den brief op en las niet zonder verbazing hetgeen volgt:</p> + + +<p><span style="margin-left: 4.5em;">"Edelgestrenge Heer!</span></p> + +<p>"Gelijk het vanouds de gewoonte is geweest, dat alle braven zioh +verheugen over het geluk, dat aan vrome en aanzienlijke luiden te beurt +valt, zoo moet de stoffe van blijdschap, welke aan UEG. en geëerde +familie geschonken is, door de behoudene terugkomst van UEGs. +uitmuntenden Heer zoon, ook bij alle rechtschapene ingezetenen dezer +stad een billijke vreugde doen ontstaan.</p> + +<p>"Bij mij althans is die vreugde zoo levendig geweest, dat ik mijn gevoel +deswege niet heb kunnen noch willen bedwingen, maar hetzelve in +hoogdravende klanken lucht heb moeten geven, welke ik toevertrouwd heb +aan het nevensgaand papier.</p> + +<p>"Mocht UEG. op dit zwakke voortbrengsel mijner nederige zanggodinne een +gunstig oog laten vallen, niets zoude aangenamer zijn aan hem, die onder +ootmoedige aanbeveling in UEGs. protectie, de eer heeft te zijn met den +diepsten eerbied.</p> + +<p><span style="margin-left: 33em;">UEG. dienstvaardige en gehoorzame</span><br /> +<span style="margin-left: 35em;">Dienaar en Hoogschatter</span><br /> +<span style="margin-left: 37em;">LUCAS HELDING."</span><br /></p> + +<p><span style="margin-left: 2.5em;">Mijn adres is op de</span><br /> +<span style="margin-left: 1em;">Raamgracht, ten huize van</span><br /> +<span style="margin-left: 1.5em;">Heynsz, portretschilder.</span><br /> +</p> +<p>Het "nevensgaand papier" droeg tot opschrift:</p> + + +<p><span style="margin-left: 11em;">JUBELZANG,</span><br /></p> + +<p>"Uitgegalmd ter gelegenheid der voorspoedige wederkomste van den +Weledelen Heer Ferdinand Huyck, Zoon enz."</p> + +<p>Daarop volgde een gedicht van ruim honderd regelen, vrij net geschreven, +en niet beter noch slechter dan de meeste verzen, die men in dien tijd +maakte: ik werd daarin bij Theseus vergeleken, die behouden te Athene +terugkwam. Gelukkig kende de poëet mijn avonturen van Woensdag-avond +niet, anders had hij den Heer Bos als Minos, Amelia als de verlatene +Ariadne en Andries als den Minotaurus kunnen laten optreden. Overigens +werd ik overladen met loftuitingen en afgebeeld als</p> + +<div class="poem"><div class="stanza"> +<span class="i0">"Een jongeling, de bloem der Amstellandsche knapen,<br /></span> +<span class="i0">Zoo kloek van lijf en leen, van inborst zoo rechtschapen,<br /></span> +<span class="i1">Die zedigheid aan moed en geest aan vroomheid paart,<br /></span> +<span class="i1">En in des levens bloei reeds toont een mannenaard."<br /></span> +</div></div> + +<p>terwijl mijn vader de rijkste <i>epitheta ornantia</i> ontving, die uit te +denken, of bij de oude dichters te stelen waren.</p> + +<p>Wij vermaakten ons allen met dit fraaie stuk en ten koste van den armen +vervaardiger, uitgenomen mijn moeder, voor wie het genoeg was, dat +Helding mijn vader en mij lofspraken gaf, welke zij ons in haar hart +waardig keurde, en die beweerde dat het een zeer zoet versje was, +ofschoon hier en daar wat al te hoogdravend voor haar verstand.</p> + +<p>"'t Is een heerlijk denkbeeld, om Papa bij Egeus te vergelijken," zeide +Suzanna: "had hij nu maar geweten, hoe Papa 's morgens in verlegenheid +was, toen Ferdinand niet terugkwam, dan had hij die vergelijking nog +verder kannen uitwerken..., ofschoon vader de dwaasheid niet zou gehad +hebben van in 't water te springen."</p> + +<p>"Foei Santje! Wat zijn dat voor malle gezegden?" vroeg mijn moeder, die +de geschiedenis van Egeus en Theseus niet volkomen helder voor den geest +had.</p> + +<p>"Wel! laat Frits u die historie eens verhalen," zeide mijn vader. "<i>Age +puer! incipias!</i>"</p> + +<p>En Frits, recht in zijn schik, de op de Latijnsche School verkregen +kunde te mogen luchten, verhaalde nu het geval in al zijn kleuren, +hetgeen ik niet doen zal, teneinde aan de mama's, die in het geval +mijner moeder verkeeren mochten, gelegenheid te laten, zich daaromtrent +door haar in de mythologie onderwezen zoontjes te doen inlichten en zich +in het geheugen der veelbelovende knaapjes te verblijden.</p> + +<p>"Verbeeld u nu," zeide Suzanna, nadat het verhaal geëindigd was, dat +Papa, die eergistermorgen niet anders dacht, of Ferdinand was door den +Minotaurus ingeslokt, uit pure wanhoop denzelfden <i>coup</i> had willen doen +als wijlen de Heer Egeus, en gij over hem stondt, als Badeloch +uitroepende:</p> + +<div class="blockquot"><p>"Waar wilt gij heen? u zelf verdrinken in de gracht?</p></div> + +<p>Wat zou dat een treffend schouwspel hebben opgeleverd."</p> + +<p>"Nu! ik vind dat malle aardigheden," zeide mijn moeder.</p> + +<p>"Maar hoe komt die zotte vent van uw terugkomst af te weten?" vroeg mijn +vader.</p> + +<p>"Ik heb hem bij den Heer Blaek op Guldenhof ontmoet," antwoordde ik, en +gaf nu opnieuw, ofschoon ditmaal in weinige woorden, een kort verslag +van mijn oponthoud aldaar.</p> + +<p>"'t Is een arme duivel," zeide mijn vader: "<i>poëta famelicus</i>: en dat +gedicht hebben wij niet voor niet; maar het zij zoo!"</p> + +<p>"Wij mochten hem toch wel ten eten vragen," zeide mijn moeder.</p> + +<p>"Niet te haastig, beste schat!" hernam mijn vader: "ik verbuig hem niet +tot gastvriend te hebben: wanneer wij zoo terstond bijten aan het eerste +aas, dat hij ons toewerpt, dan hebben wij kans dat hij ons niet loslaat, +maar onze geheele familie lid voor lid bezingt."</p> + +<p>"Wel dat ware niet onaardig," zeide Suzanna: "ik ben nog wel ouder dan +Jetje Blaek, en er is nog nooit een vers ter mijner eere gemaakt. Het +wordt hoog tijd, dat ik ook eens uit mijn vergetelheid rake. Ik zou van +mijn kant zeer hartelijk wenschen, dat die poëet eens verzocht werd. Ik +wilde wel zien, of ik hem niet tot mijn aanbidder maken kon."</p> + +<p>"Santje! wat zijn dat voor zotheden, die u door 't hoofd malen?" zeide +mijn moeder.</p> + +<p>"Ik bedank er hartelijk voor om den man in huis te halen," zeide mijn +vader, "en ik wilde dat hij op zijn Pegasus naar China reed."</p> + +<p>"Dat is een verwénsching en een vérwensching tevens," zeide Suzanna.</p> + +<p>"Intusschen," vervolgde mijn vader, "zijn beleefdheid moet betaald +worden, en daarmede dient Ferdinand zich te belasten, als zijnde ten +deze de geconcerneerde partij, <i>heros celebratus</i>. Zie daar twee +dukaten: die zult gij naargelang van zaken hem aanbieden of op de tafel +laten liggen. Ik geloof, dat die hem nog beter te pas zullen komen dan +een uitnoodiging aan onzen disch, die hem nog een fooi aan de meid +kost.—Hij is met dat al een eerlijke kerel, die veel wederwaardigheden +gehad heeft: en hij verdient een aalmoes, zoo niet voor het goede, dat +hij doet, dan ten minste voor het kwade, dat hij nalaat: en dat zegt, +helaas! al veel."</p> + +<p>"En onder welke van die twee categorieën schikt UEd. zijn verzen?" vroeg +Suzanna.</p> + +<p>"Onder geene, zottinnetje! dat is een gepatenteerde bedelarij, waartegen +geene plakkaten bestaan."</p> + +<p>"Die toch wel noodig waren," hernam Suzanna: "want ik ben van de meening +van den Misanthrope, en zeg als hij, met betrekking tot slechte verzen:</p> + +<div class="blockquot"><p><i>Qu' un homme est pendable après les avoir faits</i>."</p></div> + +<p>"'t Is toch zonderling," merkte mijn vader aan, "dat de vrouwen altijd +zoo crimineel zijn. Zoo men u tot Hoofdofficier aanstelde, zou er binnen +de veertien dagen een oproer zijn."</p> + + +<hr style='width: 45%;' /> + + +<h3><a name="chap14" id="chap14"></a>VEERTIENDE HOOFDSTUK.</h3> + +<h4>WAARIN FERDINAND OP COGNAC ONTHAALD EN TEGEN WIL EN DANK IN NIEUWE +AVONTUREN GESLEEPT WORDT.</h4> + + +<p class="p-one">Ik wandelde dan, niet lang nadat wij van tafel waren opgestaan, naar de +Raamgracht, en vond weldra het huis dat ik zocht, en hetwelk kenbaar was +aan het, vrij slecht geschilderd, doch sprekend gelijkend afbeeldsel +eener in Amsterdam te dier tijd welbekende groenvrouw, 't welk achter de +glasruiten der zijkamer geplaatst was, nevens een bordje, waarop in +gekleurde letteren te lezen stond: ZACHARIAS HEYNSZ, <i>Portretschilder</i>. +Het was een ouderwetsch gebouwde woning, drie verdiepingen hoog behalve +den zolder, met twee kruisramen naast elkander en een vrij hooge, recht +opgaande stoep. Ik schelde aan, de bovendeur ging open, en wel, evenals +zulks alleen in de toovergeschiedenissen en in sommige Amsterdamsche +huizen plaats heeft, zonder dat men kon gewaar worden door welk middel: +eerst toen ik opzag, ontdekte ik, aan het bovenste einde van een vrij +steile, van de voordeur door een kort portaal afgescheiden trap, iets +dat zich in de duisternis bewoog en naar een vrouwelijke gedaante +zweemde.</p> + +<p>"Wat is er van je dienst, Sinjeur?" klonk de stem uit de hoogte.</p> + +<p>"Ik wilde Monsieur<a name="FNanchor_5_5" id="FNanchor_5_5"></a><a href="#Footnote_5_5" class="fnanchor">[5]</a> Helding spreken."</p> + +<p>"Kom maar op!" antwoordde de stem: "en wees zoo goed, de deur weer +achter je te sloiten."</p> + +<p>Ik ontsloot op dit verzoek de deur geheel, en na die weder behoorlijk +gesloten te hebben, trad ik tastende naar boven, mij tot meerdere +zekerheid vasthoudende aan de koord, welke langs den muur liep, en +waarmede de vrouw, die boven stond, de deur had opengetrokken.</p> + +<p>"Nou dat trappie op," zeide zij mij, zoodra ik bij haar stond: "en dan +de derde deur aan je rechterhand: maar pas op! het is wat doister hier."</p> + +<p>En inderdaad, het was zoo donker, dat ik werk had, mijn voeten op de +rechte plaats neder te zetten. "Voorwaar," dacht ik: "<i>per ardua ad as +tra!</i> zoo onze dichter nooit den top van den Helicon bestegen heeft, het +is niet, dat hij de gewoonte mist om te klimmen."</p> + +<p>Ik vond eindelijk de deur, welke ik zocht, en klopte aan.</p> + +<p>"Binnen!" riep een stem, die mij toonde dat ik te recht was.</p> + +<p>Ik trad in: het was een achterkamertje met één raam, waarvan de ruiten +voor de helft gebroken waren: de vloer was met roode tichelsteenen +belegd, hetgeen in heete zomerdagen zeer frisch, maar 's winters wat +koud moet geweest zijn; terwijl ook de bedstede zonder gordijnen geen +zeer behaaglijk aanzien had. Voor 't overige bestond de geheele inboedel +uit eene tafel en twee stoelen. Op den eenen zat de bewoner zelf, met +een blauwe bakkersmuts op het hoofd, een rood baaien buis aan 't lijf en +kousen van touwwerk aan de beenen. De andere stoel was met de +<i>garderobe</i> des goeden mans beladen: zijn degen stond er tegen aan: zijn +pruik versierde den eenen en zijn hoed den anderen knop.</p> + +<p>Het vereischte geen geringe mate van voorzichtigheid om den bewoner te +naderen: daar de vloer grootendeels bedekt was met boeken, wier +versletene, bemorste en gescheurde banden wel getuigden, dat de eigenaar +meer hun innerlijke waarde dan hun uiterlijken tooi op prijs stelde.</p> + +<p>"Wel, Mijnheer Huyck!" zeide Helding, oprijzende en zijn kort, zwart +gebrand, pijpje uit den mond nemende: "neemt UEd. waarlijk zelf de +moeite? Waarom heeft UEd. de meid niet boven gestuurd: ik ware wel +afgekomen en vriend Heynsz had ons zijn zijkamertje wel afgestaan."</p> + +<p>"'t Is misschien wat vrijpostig, dat ik zoo op kom loopen," zeide ik: +"maar de meid zeide mij, ik moest maar bovengaan. Ik kon niet nalaten, +mijn dank te betuigen voor de beleefdheid,..."</p> + +<p>"Te veel eer, te veel goedheid," zeide Helding, terwijl hij mij zijn +stoel aanbood en den anderen ontdeed van de daarop geplaatste +kleedingstukken, die hij gezamenlijk op den bultzak in de slaapstede +wierp: maar wat ik UEd. bidden mag, neem toch eerst plaats, ik ben +geheel verlegen en confuus van de moeite die UEd. neemt om zoo tot de +hanebalken op te klimmen.—Ik woon hier wat hoog."</p> + +<p>"Wel! dat is als het behoort," zeide ik, lachende: "een poëet kan niet +te dicht bij de Goden huizen."</p> + +<p>"UEd. gelieft te schertsen," antwoordde hij: "maar waarlijk, het is hier +te hoog. Voor mij is dit niets: ik ben dit gewend: alleen 's winters kan +het hier wel wat bar zijn; doch ik blijf er gezond bij en vroolijk. En +waarmede zal UEd. gediend zijn? Nectar of ambrozijn is hier niet te +bekomen; maar ik heb toch nog een paar flacons echten cognac, die mij +overgebleven zijn van een vereering, mij gedaan door den waardigen Heere +Willem De Bron, toen ik een dichtstuk gemaakt had op zijn gouden +bruiloft."</p> + +<p>Ik kon niet nalaten bij mij zelven te lachen over de niet onaardige +wijze, waarop Helding, terwijl hij mij beleefdheid aandeed, tevens de +gelegenheid te baat nam, om mij te kennen te geven, dat hij gewend was, +zijn liederen met een <i>cadeau</i> betaald te zien. Ik zocht mij met dat al +jegens hem te verontschuldigen, zeggende, dat ik, zooeven van tafel +komende, niets verlangde; maar het was vruchteloos praten; de gulle man +kreeg een der kostbare fleschjes van onder zijn bedstede voor den dag en +vulde daar twee kleine kelkjes mede, waarna hij mij zwijgend aanzag, als +wilde hij zeggen: "nu ben ik gereed uw lofspraken aan te hooren."</p> + +<p>Ik liet hem ook niet lang in verlegenheid: en wetende, dat de menschen +in 't algemeen en de dichters in 't bijzonder nog liever gevleid dan +geprezen worden, zwaaide ik aan het flauwe voortbrengsel zijner Muze +meer lof toe dan ik aan de beste verzen van Vondel zou geschonken +hebben. Ik schaamde er mij wel wat over, maar wat zoude ik doen? de man +had mij zulke onverdiende loftuitingen op rijm vereerd, dat ik hem wel +met gelijke munt in proza diende te betalen. Hij hoorde mij zwijgend +aan, met een glans van genoegen op het gelaat, nu en dan het bovenlijf +buigende, en bij poozen een slokje uit zijn glaasje nemende, hetgeen hij +met zooveel welgevallen scheen te proeven, dat het mij twijfelachtig +voorkwam, wat hem beter aanstond, de lofspraak of de brandewijn.</p> + +<p>"Ach Mijnheer!" zeide hij, toen ik mijn kraam van complimenten had +uitgeput: "dachten alle menschen in Holland zooals UEd. en legden zij +allen zulk een juist oordeel en zulk een fijnen smaak aan den dag, het +zou er wat beter met ons Muzenzonen uitzien. Maar helaas! daar is in de +zeven Provinciën geen liefhebberij voor de dichtkunst meer."</p> + +<p>"De Heer Blaek," zeide ik, "schijnt u nogal te beschermen."</p> + +<p>"De Heer Blaek," antwoordde Helding, "is een waardige schutsheer der +letteren en ik ben hem groote dankbaarheid verschuldigd. Jammer maar," +vervolgde hij, een weinig bijschuivende, "dat hij zooveel zaken in het +hoofd heeft en daardoor somtijds zoo stil is, zoo afgetrokken. Soms +gebeurt het, dat ik hem de beste regels voorlees, die ik ooit +vervaardigd heb, en wanneer ik aan het einde ben en een klein compliment +verwacht, dan schijnt hij ais uit een droom te ontwaken, en vraagt aan +zijn zoon, hoe de wisselkoers op Genua is, of welken prijs de koffie op +de laatste veiling gehaald heeft."</p> + +<p>"Maar zijn zoon dan?" zeide ik, zoetjes aan het gesprek op Henriëtte +wenschende te brengen.</p> + +<p>"Zijn zoon is een knap jong mensch! vol vernuft en geest; maar zoo wild! +nu, de jeugd mag wel wat los zijn: hij schept er altijd vermaak in, den +ouden Helding wat te plagen. Soms fluit hij een deuntje, terwijl ik aan +'t voorlezen ben, of maakt proppen en broodballetjes en knipt mij die +tegen den neus. Ja! er zijn geen poetsen, die hij mij niet speelt. Heeft +hij mij laatst niet buiten mijn weten een scharlaken lap op den rug +gespeld en <i>quasi</i> om een boodschap aan den pluimgraaf, naar de +menagerie gestuurd, waar de kalkoenen mij aanvlogen als dol? En een +andere reize, toen ik een lichtkleurige broek aanhad, stuurde hij zijn +honden een moddersloot in en liet die vervolgens tegen mij opspringen, +zoodat ik, geen andere kleding bij mij hebbende, den gansenen avond voor +het keukenvuur heb moeten zitten om mij te drogen, en zeker niet weer in +de zaal had durven verschijnen, indien Mejuffrouw Henriëtte, van mijn +ongeval gehoord hebbende, zich mijner niet ontfermd had en mij uit de +oude plunje van haar oom een ander kleedingstuk had opgeschommeld. +Zooals ik zeg: het is een vroolijk Heer; maar ik moet het van hem wel +verdragen! wij zijn zulke oude kennissen: en hij heeft soms wilde buien +ook."</p> + +<p>Ik schudde het hoofd en beklaagde bij mijzelven den armen man, die op +zijne jaren om een aalmoes zulke vernederingen dulden moest. "En +Mejuffrouw Blaek," zeide ik toen: "zij althans schijnt u zeer genegen."</p> + +<p>"O Mijnheer! Een engel is zij. Wel is waar, zij vat niet altijd de fijne +knepen der poëzie! maar anders, een hart heeft zij ... zooals geen +meisje uit de stad. Ja! zoo dat eens een huwelijk geeft, de Heer +Lodewijk zal dan een juweeltje van een vrouw aan haar hebben, dat +verzeker ik u."</p> + +<p>"Is dat huwelijk reeds bepaald?" vroeg ik, eenigszins onrustig.</p> + +<p>"De oude Heer zou het gaarne zien; maar, tusschen ons gezegd," vervolgde +hij op een vertrouwelijken toon: "de Heer Lodewijk wil, geloof ik, zijn +vrijheid nog wel wat behouden: ja! ja! dat geeft somtijds onpleizierige +tooneelen; maar, ik mag niet uit de school klappen. Eergisteren onder +anderen, toen UEd. Guldenhof verlaten hadt, was het er vrij onstuimig +... ja! de oude Heer heeft niet gaarne dat andere jongelieden hun hof +aan Juffrouw Jetje maken. Zoo ik mij op uwe bescheidenheid verlaten kon, +zou ik UEd. kunnen verhalen, wat er bij die gelegenheid voorviel."</p> + +<p>Ik antwoordde niets; want, ofschoon vrij nieuwsgierig, wilde ik den man +niet aanmoedigen om familietwisten, waarvan het toeval hem getuige had +gemaakt, aan mij te openbaren. De brandewijn had intusschen op Helding +zijn invloed uitgewerkt en hem spraakzaam, of liever, openhartig +gemaakt. Hij nam mijn stilzwijgen op als een bewijs van toestemming en +ging aldus voort:</p> + +<p>"Pas was UEd. uit het oog, of daar begon het lieve leven. De Heer Blaek +zette een gezicht, zooals hij alleen bij feestelijke gelegenheden doet: +"past het een fatsoenlijk, welopgevoed meisje," vroeg hij, "met een jong +Heer alleen te zitten en drank met hem te gebruiken?" Toen sloeg mijn +lieve Flora (ik ben schertsenderwijze gewoon haar Flora te noemen) haar +oogjes neder en zeide: "Oom! ik heb geen drank geproefd: ik heb zelfs +geen woord met den Heer Huyck gesproken, eer hij zich bekend gemaakt +had."—Dat lieve stemmetje had de gewone uitwerking: en de +omstandigheid, die zijn nicht hem mededeelde, scheen den ouden Heer een +pak van 't hart te nemen. "Zoo!" zeide hij, "had je hem nooit meer +gezien? Maar hoe weet je dan, of hij u geen knollen voor citroenen in +handen gestopt heeft: gij deedt beter, niet meer zoo alleen naar den +koepel te gaan; er zwerft zooveel slecht volk tegenwoordig langs den +weg, en een gauwdief neemt alle namen aan. Baas Roggeveld heeft ons +immers nog verteld van die inbraak. 't Is zeker volk van de bende van +Zwarten Piet. En dan kleeden zich die schelmen soms als Heeren en +sluipen in de huizen, om te zien, of er iets van hun gading is."—"Ja!" +zeide de Heer Lodewijk: "en wanneer zij niets anders vinden, pakken zij +de mooie meisjes ook al mede."—Ik kan u zeggen, Mijnheer Huyck, het +denkbeeld deed mij schrikken! verbeeld u, mijn aanbiddelijke Flora,</p> + +<div class="poem"><div class="stanza"> +<span class="i1">Een pronkstuk dat het oog van ieder kan betooveren<br /></span> +<span class="i1">Ontschaakt door 't gruwzaam feit van goddelooze rooveren,<br /></span> +<span class="i1">Gelijk de schoone, die Alcides had geroerd,<br /></span> +<span class="i1">Bij ('k weet niet welken) stroom door een Centaur ontvoerd.<br /></span> +</div></div> + +<p>En zoo vroeg ik, of het ook zaak ware, al het fraais, dat de koepel +bevatte, naar huis te voeren: "want," zeide ik:</p> + +<div class="poem"><div class="stanza"> +<span class="i1">"Want, Heer! geloof mij, volle kasten<br /></span> +<span class="i1">Zijn niet vertrouwd bij zulke gasten."<br /></span> +</div></div> + +<p>"Maar meisje! meisje!" zeide de oude Heer al wederom: "hoe kon je toch +zoo onvoorzichtig zijn, dien man hier binnen te laten?"—</p> + +<p>"Wel," zei Juffrouw Jetje: "ik heb hem niet binnengelaten: hij is hier +vanzelf gekomen. Ik kon hem toch niet wegjagen: of had ik naar huis +moeten vluchten en kletsnat worden en den koepel open laten staan voor +een iegelijk? Maar ik kon immers wel zien, dat hij een fatsoenlijk man +was."—"Taratata!" zei toen de oude Heer: "wat gaat dat mondje weer rad. +Nu geef mij maar een zoen, Jetje! wij zullen er niet meer over spreken. +Het is eigenlijk de schuld van Lodewijk: die had hier al lang moeten +zijn om u af te halen, maar hij heeft zijn tijd met Helding op het +biljart verbeuzeld. Kom Lodewijk, geef je nicht een arm."—"Neen," zei +mijn lieve Flora: "ik weet wel, dat Lodewijk liever alleen loopt. +Helding zal mijn cavalier zijn, zoo hij wil, en zijn regenscherm hem +niet hindert."</p> + +<p>"Wel," zei ik, "al had ik er duizend te dragen, en nog als Atlas een +wereldbol bovendien op mijn schouders, ik zou mijn last niet tellen om +zulk een eer te mogen genieten:"—en zoo streek ik met de Juffrouw naar +huis: terwijl de oude Heer niets deed als Lodewijk zuur aankijken, en +Lodewijk een deuntje floot.—En och heden! ik kan het u wel zeggen, +Mijnheer Huyck! UEd. zal er toch geen misbruik van maken: ik weet heel +goed, wat het liedje was, daar hij de wijs van neuriede, en waarom de +oude Heer er zoo korzelig over was. Het is omtrent zoo:</p> + +<div class="poem"><div class="stanza"> +<span class="i1">Ja! Zij is aardig, jong en teer;<br /></span> +<span class="i1">Maar 'k min de gulde vrijheid meer.<br /></span> +<span class="i4">Ik wil, ik wil haar niet.<br /></span> +<span class="i1">Een breidel knelt, ofschoon van goud:<br /></span> +<span class="i1">Te vroeg getrouwd, te laat berouwd.<br /></span> +<span class="i4">Ik wil, ik wil haar niet.<br /></span> +</div></div> + +<p>En dat maakte ook, dat de oude Heer geen woord sprak over tafel en dat +zij 's avonds vrij wat woorden hadden met elkaar. 't Was goed, dat zij +beiden gistermorgen ieder op zijn eigen gelegenheid naar de stad +keerden, en daardoor de twist niet hervat kon worden.—Intusschen: de +oude Heer is danig op die verbintenis gesteld, en als de Heer Lodewijk +wat wijzer en bedaarder is geworden, zal hij zijns vaders zin toch wel +doen.—'t Is maar niet pleizierig, dat het zooveel gehaspel geeft;—maar +in 's hemels naam: mondje dicht, Mijnheer Huyck!"</p> + +<p>"Geen woord zal er van over mijn lippen komen," zeide ik:—"maar mij +dunkt, dergelijke tooneelen en een dergelijk vooruitzicht moeten voor +Mejuffrouw Blaek allesbehalve aangenaam zijn."</p> + +<p>"Dat is waar," hernam Helding: "maar zij heeft het anders kostelijk bij +haar oom. 't Is hartje wat lust je, mondje wat begeer je? De oude Heer +heeft haar lief als den appel van zijn oogen. En zij verdient het; want +zij is een engel. Och! als ik haar zoo aanzie!..." hier hield hij ineens +op, schudde het hoofd, zag voor zich: en een paar tranen rolden den +ouden man langs de wangen.</p> + +<p>"Wat schort er aan?" vroeg ik, eenigszins verbaasd over deze verandering +in 's mans gemoedsgesteldheid, en niet wetende, waar ik zulk een +plotseling opgekomen droefgeestigheid aan had toe te schrijven.</p> + +<p>"Och!" hernam hij met een zucht: "als ik haar aanzie, dan herinner ik +mij altijd mijn Klaartje:... dat was ook zulk een lief vroom kind, en +had ook zulk een paar groote vriendelijke oogen, evenals zij.—Och ja! +zoolang zij bij mij was, ging het mij nog goed en leefde ik niet in +ellende en eenzaamheid zooals thans: en schoon wij het niet breed +hadden, wij waren tevreden: alles was altijd netjes en knap om mij heen: +Klaartje verdiende ook wat voor de huishouding: en als zij dan te huis +was van den winkel, en over mij zat om een muts of hoed op te maken, en +luisterde naar mijn verzen,—kijk! dan was ik zoo gelukkig, dat ik het +met geen Burgemeester zoude geruild hebben; maar nu is dat alles +voorbij; ik leef alleen en verlaten en niemand bekommert zich over den +armen Helding.—'t Is waar, ik heb den naam van een vroolijke snaak te +zijn:—en dat ben ik ook, in gezelschap; omdat ik van aard gezellig hen +en die droevige gedachte dan uit het hoofd stel. Maar als ik alleen ben, +och! dan heb ik soms bange oogenblikken." "Gij hebt dus het ongeluk +gehad, uw dochter zoo jong te verliezen?" vroeg ik deelnemend.</p> + +<p>"Te verliezen, juist Mijnheer!" antwoordde hij, somber voor zich ziende.</p> + +<p>"Zulk een verlies is zeker onherstelbaar," zeide ik: "maar de +herinnering aan de goede hoedanigheden der afgestorvene zal hij u toch +niet louter pijnlijke, maar ook wel zachte en streelende aandoeningen +verwekken."</p> + +<p>"Der afgestorvene!" herhaalde hij: "gave de hemel dat zij gestorven +ware!... ofschoon het mogelijk is ... ik weet het niet.—Neen, Mijnheer, +zij is mij niet door den dood ontvallen. Zij heeft mij verlaten, mij, +haar vader, die haar zoo liefhad. Zij is de wijde wereld ingegaan:—en +wat is de wijde wereld anders voor een jong meisje als zij was, dan de +verderfenis?—Doch ik moest daarover niet spreken:—het is alles +wellicht mijn schuld: ik had haar beter gade moeten slaan. Vergeef mij, +Mijnheer! het past mij niet, u over mijn eigen leed te onderhouden."</p> + +<p>"En waarom niet?" vroeg ik, een innig medelijden met den man gevoelende: +"het geeft altijd troost, zijn pijnlijke gedachten te kunnen uitstorten +bij iemand, die het wel met ons meent."</p> + +<p>"Neen, Mijnheer!" zeide hij, met meerdere waardigheid dan ik gedacht +had, dat hij kon aannemen: "er zijn rampen van dien aard, dat haar +mededeeling geen troost kan aanbieden.—Er is slechts één ding, dat mij +opbeuring zou kunnen geven, en dit zou het bericht zijn, dat zij van den +slechten weg, dien zij bewandelt, ware teruggekeerd. Och! dat het +verloren schaap berouwhebbend weder bij mij kwame! Ik zou haar immers +weer aan mijn hart drukken en alles zou vergeten en vergeven zijn: zij +zou mijn armoedje deelen: en misschien beleefden wij nog gelukkige +dagen."</p> + +<p>"Maar, zoo ik vragen mag, hebt gijzelf geene pogingen gedaan om haar op +te sporen en van het doolpad af te brengen?"</p> + +<p>"Och Mijnheer!" antwoordde hij, de schouders ophalende: "tot zulke +nasporingen is geld noodig: en dat heb ik niet. Ik ben al meer dan eens +bij den Onderschout over de zaak geweest; maar die wil er niets aan +doen, en zegt, dat hij wel dagwerk zou kunnen krijgen van al de meisjes +op te zoeken, die de Breeveertien op zijn."</p> + +<p>"Nu," zeide ik, "zoo de Onderschout u niet wil voorthelpen, waarom zijt +gij dan niet tot mijn vader gegaan?"</p> + +<p>"Tot den Ed. Gestr. Heer Hoofdofficier! Ho! dat durfde ik zoo niet: dat +ware te onbescheiden geweest."</p> + +<p>"Onbescheiden!" herhaalde ik: "onbescheiden om mijn vader in zijn +ambtsbetrekking te spreken?—Zoo gij daarvoor vreest, dan wil ik uw +boodschap wel doen."</p> + +<p>"Wel! ik zou UEd. de moeite niet hebben durven vergen; maar och ja! doe +dat, Mijnheer Huyck! Ik zal er u levenslang voor dankbaar zijn."—En de +tranen glinsterden den man in de oogen, terwijl hij mijn handen drukte: +"Och!" vervolgde hij, "wat heb ik een gelukkige ingeving gehad, van UEd. +dat gedicht te zenden; anders ware ik nooit met UEd. in kennis +gekomen.—Ik was eerst al huiverig, of UEd. het niet te gebrekkig zoudt +vinden; want ik had het nog niet in mijn vriendenkrans voorgelezen en +het was dus nog onbeschaafd."</p> + +<p>"Is dat anders uw gewoonte?" vroeg ik, eenigszins verwonderd, want ik +was niet op de hoogte van de manier, die onder onze zoogenaamde dichters +heerschte.</p> + +<p>"Welzeker, Mijnheer!—Wij hebben een vereeniging om de veertien dagen, +waar de braafste dichtgeesten der stad leden van zijn: daar lezen wij +onze verzen voor en ieder maakt zijn aanmerkingen: en dan worden de +zwakke regels naar het gevoelen der meerderheid verbeterd.—O! het is +een zeer vermakelijk gezelschap! Mijn eenig leedwezen is, dat ik de +vrienden niet tot mijnent kan ontvangen; want helaas! dat gedoogen mijn +omstandigheden niet. Anders, wij mogen een gast inleiden: en ik zou mij +het tot eer rekenen,... maar het ware al te onbescheiden, zoo iets te +durven hopen."</p> + +<p>"Wel, waarom dat?" zeide ik lachende, en in de veronderstelling, dat +daarvan wel nooit iets komen zou: "ik zou zeer gaarne dien krans eens +bijwonen.—Maar het wordt mijn tijd, Mijnheer Helding! en ik zal u +verlaten.—Nu! ik beloof u, ik zal uw zaak ter harte nemen."</p> + +<p>Helding hernieuwde zijn betuigingen van dankbaarheid en van vreugde over +de eer van mijn bezoek: en, na de twee dukaten behendig in mijn kelkje +te hebben laten vallen, wilde ik mij verwijderen; maar, ondanks mijn +tegenzeggen, begeerde hij volstrekt mij uitgeleide te doen en mij op de +trap voor te gaan, waarvan hij door dagelijksche gewoonte best in staat +was mij de afgesleten treden aan te wijzen. Halverwegen gekomen, waar +een klein zijportaaltje naar de deur eener voorkamer geleidde, hield hij +stil en luisterde.</p> + +<p>"'t Is of men het daarbinnen niet eens is," zeide hij, op de gesloten +deur wijzende.</p> + +<p>"Inderdaad," zeide ik: "mij dankt, er vallen hooge woorden." En ik stond +insgelijks stil; want de stemmen kwamen mij bekend voor.</p> + +<p>"Het is, zoo waar ik leve, de Heer Lodewijk Blaek!" zeide Helding: +"misschien zocht hij mij en heeft hij zich eene verdieping vergist."</p> + +<p>"Stil!" zeide ik, met drift, terwijl ik aandachtig luisterde:—ik hoorde +een vrouwenstem, welke ik verre was van hier te verwachten, met kracht +de navolgende woorden zeggen:</p> + +<p>"Nog eens, Mijnheer! ik verzoek u dit vertrek te verlaten, of gij zult +mij dwingen om hulp te roepen."</p> + +<p>"Is het wel mogelijk!" riep ik: en terstond, door een onwillekeurige +gemoedsbeweging voortgestuwd en zonder over de gevolgen na te denken, +stootte ik de deur open en trad binnen. Ik had mij niet bedrogen. Midden +in het vertrek stond Amelia, met vlammende oogen en in een houding, +eener vorstin waardig, en wees met uitgestrekten arm de deur aan +Lodewijk Blaek, die volstrekt niet genegen scheen aan den wenk te +voldoen.</p> + +<p>Mijn binnenkomst veroorzaakte geen geringe uitwerking. Amelia herkende +mij terstond; zij kleurde even: en haar arm latende vallen, deed zij een +schrede zijwaarts naar mij toe, als wilde zij zich onder mijn +bescherming stellen.</p> + +<p>"Wie is daar?" vroeg Lodewijk, die met den rug naar ons toe stond en +zich eensklaps omkeerde: hij herkende mij, verschoot van kleur, maar +herstelde zich dadelijk en zag beurtelings Amelia en mij aan met een +schamperen glimlach.</p> + +<p>"Aha!" zeide hij: "ziedaar een welkomer gast! Nu zie ik inderdaad, dat +ik het veld zal moeten ruimen."</p> + +<p>Ik gevoelde de noodzakelijkheid, een poging aan te wenden, om zijn kwade +vermoedens weg te nemen.</p> + +<p>Mijnheer!" zeide ik, "gij bedriegt u. Ik verklaar u als man van eer: ik +was onbewust dat deze Juffer hier woonde, en, van een bezoek bij den +Heer Helding terugkomende, vond ik mij genoopt binnen te treden, omdat +ik mij verbeeldde, dat hier iemand onbehoorlijk behandeld werd."</p> + +<p>"Mijnheer!" zeide Lodewijk: "zoo ik het ben, wien gij een onbehoorlijke +handelwijze toeschrijft, dan zult gij mij rekenschap van die uitdrukking +geven."</p> + +<p>"Ik zeide alleen, dat ik mij zulks verbeeldde," hernam ik, ongezind mij +een noodeloozen twist op den hals te halen: "Mejuffrouw alleen kan hier +beslissen of mijn vermoeden ongegrond was."</p> + +<p>"O! <i>Mademoiselle</i> zal u wel gelijk geven," hernam Lodewijk, met +bitterheid: "want dat gij, die met haar in de stad zijt gekomen, niet +zoudt weten, waar zij zich ophield, dat zult gij mij toch niet +wijsmaken."</p> + +<p>"Wees voorzichtig!" zeide ik, gevoelende dat ik warm werd: "ik ben niet +gewoon, dat iemand aan de waarheid mijner gezegden twijfelt."</p> + +<p>"Om 's Hemels wil! Mijnheer Lodewijk! Mijnheer Huyck! bezit uw zielen +toch in lijdzaamheid:" riep Helding, angstig tusschen ons intredende; +"verstaat elkanderen:</p> + +<div class="poem"><div class="stanza"> +<span class="i1">En laat geen dwaze drift u beider ziel doen blaken!"<br /></span> +</div></div> + +<p>"Gij hebt mij geaffronteerd!" zeide Lodewijk, de hand aan zijn degen +slaande: "en gij zult er mij rekenschap van geven."</p> + +<p>"Wanneer gij wilt," hernam ik in drift: "maar wij zullen eerst beiden +dit huis verlaten en aan Mejuffrouw het bijwonen van zulke ergerlijke +tooneelen besparen."</p> + +<p>"Tot uw dienst," zeide Lodewijk, zich den hoed in de oogen drukkende, en +Helding, die hem bij den arm hield, ter zijde schuivende.</p> + +<p>"Een oogenblik!" riep Amelia, zich snel bij de deur plaatsende: +"Mijnheer! vervolgde zij tot Lodewijk: "ik heb u zooeven verzocht mij te +verlaten: thans begeer ik, zoo gij prijs stelt op den naam van een +fatsoenlijk man, dat gij mij nog een oogenblik aanhoort. Deze Heer heeft +de waarheid gesproken. Hij wist niet, hij kon niet weten, dat ik mij +hier in huis bevond. Hoe gij mij hebt weten uit te vorschen, is een +raadsel, dat ik niet verlang te onderzoeken. Ik weet niet, welke +gedachten gij omtrent mij koestert en wil die ook niet kennen; maar dit +verklaar ik u, dat alle beleedigende uitlegging, welke gij aan mijne +korte kennis met den Heer Huyck zoudt willen geven, op verkeerde gronden +berust."</p> + +<p>"Dacht ik het niet?" zeide Lodewijk: "<i>Mademoiselle</i> is te beleefd om +Mijnheer tegen te spreken."</p> + +<p>"UEd. ziet het, Mejuffer!" zeide ik: "deze Heer wil geen rede verstaan +en heeft vast besloten om uit al wat hij ziet of hoort, valsche +gevolgtrekkingen te maken."</p> + +<p>"Waarlijk, Mijnheer Lodewijk!" zeide Helding: "UEd. is in dwaling: het +was wel degelijk aan mij, dat de Heer Huyck een bezoek kwam geven! en +ZEd. zou deze deur stilletjes zijn voorbijgeloopen, indien ik ZEd. niet +op het gerucht opmerkzaam had gemaakt."</p> + +<p>"Mijnheer!" zeide Amelia, zich tot den dichter wendende: "gij zijt een +man van jaren: ik bid er u om: vereenig u met mij, om dezen Heeren te +verzoeken, mij te verlaten, en te vergeten dat zij mij ooit gekend +hebben."</p> + +<p>"Kom Helding! gij hoort het," zeide Lodewijk, spottende: "neem mij dan +bij den arm en gooi mij de deur uit."</p> + +<p>"Het is genoeg, Mijnheer!" zeide ik: "gij hebt verstaan, dat Mejuffrouw +alleen wenscht te zijn: en gij zult haar verlangen eerbiedigen zoowel +als ik: en zoo gij daaraan niet vrijwillig voldoet, zal ik zoo vrij zijn +te doen, wat gij aan Monsieur Helding voorstelt."</p> + +<p>Onder het uitspreken dezer woorden nam ik hem bij den arm, an er ware +ongetwijfeld een tooneel van geweld op gevolgd, toen de deur weder +openging en Heynsz, de huisheer, in eigen persoon binnentrad.</p> + +<p>"Mij dunkt," zeide hij, "dat men het hier niet eens is, en dat hier meer +leven gemaakt wordt, dan betaamt in een fatsoenlijk huis. Ik wist niet, +<i>Mademoiselle</i>! dat UEd. ontving zulke drukke visites. Had ik kunnen +raden dat dit was uw habitude, ik had u niet verhuurd deze +appartementen; want ik ben niet gewoon... maar wat zie ik? Mijnheer +Blaek! gehoorzame dienaar. Hoe vaart uw Heer vader? mijn goede vriend +Helding ook al hier! Mijnheer Huyck! welkom in 't Vaderland! Maar mag ik +weten, wat dit alles heeft te beduiden?"</p> + +<p>"O! niets ter wereld!" zeide Lodewijk: "ik kwam aan de Juffer een bezoek +geven; en Mijnheer begrijpt dit kwalijk te moeten nemen."</p> + +<p>"Monsieur Heynsz," zeide Amelia met waardigheid: "ik heb deze kamer van +u gehuurd en dit geeft mij recht om te vorderen, dat ik er mijn vrijheid +op moge genieten."</p> + +<p>"Uw vrijheid! <i>Certainement</i>!" zeide Heynsz, die haar verkeerd begreep: +"niemand kan u verbieden, te ontvangen <i>visites</i>; maar dit huis heeft +altijd <i>gejouisseerd</i> van een <i>honnetten</i> naam: en ik logeer geene +dames, die ... die meen ik ... Heeren bij zich ontvangen. UEd. verstaat +mij?"</p> + +<p>"Neen, Mijnheer! ik versta u niet," antwoordde Amelia, terwijl zij +kleurde van schaamte en verontwaardiging: "en gij verstaat mij nog +minder: "ik begeer juist vrij te zijn om <i>niemand</i> te ontvangen: en als +Heer des huizes zult gij mij verplichten, zorg te dragen, dat niemand +mijne kamer kome oploopen alsof ... het een herberg ware. Ik wil alleen +zijn, en zoo mij dit niet vergund wordt, zal ik naar een ander verblijf +moeten uitzien."</p> + +<p>"Mij dunkt," zeide ik, Heynsz aanziende, "dat Mejuffer niets onbillijks +vordert."</p> + +<p>"Integendeel!" zeide hij: "zij spreekt als een boek: ik was in erreur. +Allons! Mijne Heeren: gij hebt gehoord de intentie van Mejuffer. Kom, +vriend Helding! opgemarcheerd."</p> + +<p>"Ik heb de eer nederig mijn compliment te maken aan het geëerd +gezelschap," zeide Helding, terwijl hij rondboog met de blauwe muts in +de hand, en vertrok.</p> + +<p>Gerustgesteld door de tegenwoordigheid van Heynsz, in wiens bijzijn ik +begreep, dat Amelia geene beleediging te vreezen had, maakte ik +insgelijks een buiging en verliet de kamer, doch bleef in 't portaal +staan, daar ik Blaek niet wilde ontloopen.</p> + +<p>"Vaarwel, fiere schoone!" zeide deze, die nu wel inzag, dat hij voor het +oogenblik alle hoop moest opgeven: "het doet mij recht leed, dat ik u +misschien gedwongen heb te veinzen, dat gij met dien Heer niets +uitstaande hadt. Nu! ik begrijp, dat hij de oudste brieven heeft, en zal +u heden niet meer lastig vallen.—Mijnheer Huyck! gij gaat nog niet +heen! Ik heb u twee woorden te zeggen."</p> + +<p>"Ik wachtte u," zeide ik, langzaam voor hem uit de trappen afdalende.</p> + +<p>"<i>Eh bien</i>! wat zal dat zijn?" riep Heynsz, ons achternavolgende: "de +Heeren zullen immers zoo dwaas niet zijn, op straat te maken rusie! +Indien zij nog quaestie samen hebben, mag ik dan verzoeken, dat zij +komen in mijn zijkamer en daar bedaard met elkander spreken over deze +<i>affaire</i>."</p> + +<p>Onder het uiten dezer woorden was hij ons reeds voorbijgeschoten, en, +terwijl hij de voordeur met de eene hand dichtsloot, opende hij met de +andere die van de zijkamer. Er zat dus niets anders op dan aan zijn +verzoek te voldoen. Ik ging dadelijk binnen en bleef tegen den rug van +een stoel leunen, in afwachting van hetgeen volgen zoude. Lodewijk trad +mij eenigszins schoorvoetende en mompelende na, en hield zich, als ware +hij verdiept in de beschouwing van eenige portretten, die aan den wand +hingen. Toen trad Heynsz binnen, sloot voorzichtig de deur achter zich +toe, schoof stoelen aan en zette zich in een armstoel, met al de +deftigheid van een Turkschen Pacha: en ik kon niet nalaten van bij +mijzelven te lachen om de vergelijking, welke ik maakte tusschen den +gehoorzamen ambtenaar, die de bevelen van den Hoofdschout staande en +zonder tegenspraak aanhoorde, en den deftigen huisheer, die des +Hoofdschouts zoon in 't verhoor ging nemen.</p> + +<p>"Mijne Heeren!" zeide hij, zoodra wij alle drie gezeten waren: "ik weet +bij eigene experientie, waartoe jeugdige passie kan vervoeren ons allen. +Ik heb daar exempels van gezien bij menigten. De Heeren weten, dat ik al +wat <i>traversen</i> en <i>recontres</i> heb gehad." "Met verlof," zeide Lodewijk, +de beenen over elkander kruisende, en op zijn horloge ziende: "kunt gij +het niet wat kort maken? want ik moet te zes uren bij La Place zijn om +een paar harddravers te probeeren, en het is nu al kwartier."</p> + +<p>"Het is verre van mij, UEd. te willen ophouden," hernam Heynsz: "alleen, +mag ik zoo vrij zijn van u te vragen, wat het motief is van de +quaestie?"</p> + +<p>"Ik ben niet gewoon," zeide Lodewijk, "bij een zaak van eer andere +lieden in te halen, dan Cavaliers van mijn stand."</p> + +<p>"Wat mij betreft," zeide ik, "ik wil gaarne Sinjeur Heynsz tot +scheidsman nemen: zijn stand of de onze doet hier niets toe: hij heeft +recht te onderzoeken, wat er in zijn huis is voorgevallen: en, oprecht +gesproken, ik acht het voor alle partijen verkieslijker, dat over deze +zaak buiten af geen gewag gemaakt worde. Ik ben dus bereid, alles, +zooals het zich heeft toegedragen, te verhalen: en dan zal de Heer Blaek +zelf bespeuren, dat er eigenlijk geen reden tot geschil bestaat."</p> + +<p>"Zoo gij mij liever verschooning wilt vragen, dan met mij een wandeling +buiten de poort te doen, dan zeker is alles spoedig gevonden," zeide +Lodewijk, mij spotachtig aanziende.</p> + +<p>"Ziedaar, wat wij nader zien zullen," zeide ik: "laat mij, als 't u +belieft, eerst uitspreken. Ik begin met te bekennen, dat UEd., +oordeelende naar de omstandigheden, voor zooverre zij bekend zijn, +misschien aanleiding hebt kunnen vinden, om te denken, dat de Juffer +geen weerstand aan uw voorstellen zou bieden; maar, vergun mij UEd. te +zeggen, dat, toen zij u met nadruk verzocht, haar te verlaten, en UEd., +in weerwil daarvan, haar met uw bijzijn lastig bleeft vallen, uw gedrag +niet langer te rechtvaardigen was."</p> + +<p>"Voor den duivel!" riep Lodewijk driftig, "neemt gij het op dien +toon?—Bah!" vervolgde hij, lachende: "ik heb er wel honderd gekend, die +eerst zoo koppig waren als stieren en naderhand zoo mak als lammetjes, +zoodra ik de geeltjes liet klinken."</p> + +<p>"Wel mogelijk!" hernam ik op een koelen toon: "maar dat zou niet licht +het geval worden met de Juffer hierboven. UEd. hebt haar door uw gedrag +beleedigd: en ik, door op het gerucht toe te snellen en haar partij te +nemen, heb niets anders gedaan dan hetgeen elk ander en UEd. zelf in +mijne plaats verricht zoudt hebben."</p> + +<p>"Wel, niets was natuurlijker," zeide Lodewijk: "gij wildet gaarne uw +lief voor u alleen houden."</p> + +<p>"Ik herhaal nogmaals, en op het plechtigst," vervolgde ik, "dat mijne +kennis aan haar slechts toevallig en zeer gering is, en dat ik verder +niets met haar uitstaande heb. Wat ons betreft, Mijnheer! wij hebben +elkander een paar woorden toegevoegd, waartoe de warmte van het gesprek +aanleiding heeft gegeven. Gold het ons alleen, ik zou niet aarzelen, u +voldoening te schenken: maar bedenk, dat wij in dit geval, om een +armhartig punt van eer, de reputatie van een fatsoenlijk meisje in de +waagschaal stellen: en dit betaamt noch u, noch mij."</p> + +<p>"Braaf gesproken!" zeide Heynsz: "een fatsoenlijk meisje is het: haar +papa woont te Deventer: Van Beveren heet hij: zij is een nicht van den +Notaris Bouvelt, en had moeten logeeren bij hem; maar de man, hij is +heel ziek, en had daarom hier een kamer voor haar gecommandeerd."</p> + +<p>"'t Is zeker wat verhevens! de nicht van een Notaris!" zeide Lodewijk, +zijn das ophalende en een gezicht zettende alsof hijzelf de neef ware +van den Grooten Mogol.</p> + +<p>"Dat is hetzelfde, Mijnheer!" zeide Heynsz: "ik ben maar een +portretschilder; maar voordat iemand affronteere die Juffer, ik zelf +zoude opnemen haar defensie: ik heb ook de kling leeren maniëeren in +Frankrijk, en geëchangeerd kogels met luiden van goede <i>noblesse</i>. Wat u +betreft, Mijne Heeren! ik laat u niet van hier gaan, maar zal zenden een +boodschap aan uw ouders, zoo gij niet belooft aan mij, de zaak te +termineeren in goeden vrede."</p> + +<p>"Gij zijt een onbeschaamde vlegel," zeide Lodewijk, driftig opstaande.</p> + +<p>"Neen, Mijnheer! ik hen een portretteur," zeide Heynsz: "maar ik heb +genoeg experientie, om te weten hoe te handelen met lieden, die +<i>volontair</i> zijn, als UEd."</p> + +<p>"Ik wou wel eens zien, dat iemand mij hier hield," zeide Lodewijk, de +hand aan zijn degen slaande: "wat u betreft, Mijnheer Huyck! ik zie wel, +dat alle praatjes niet helpen. Ik zal u hedenavond nog een briefje +schrijven en u een plaats aanwijzen, waar wij de zaak kunnen vereffenen. +En nu, Heer Portretkladder: ruim baan! en maak de deur open, of ik rijg +u aan mijn degen."</p> + +<p>"Bah!" zeide Heynsz, bedaard opreizend: "ik ben niet de waard uit het +Hagendoornsche Bosch."</p> + +<p>"Wat bedoelt gij daarmede?" vroeg Lodewijk, terugdeinzende, terwijl zijn +gelaat zoo wit werd als papier.</p> + +<p>"Ik bedoel daarmede, dat er geschieden dingen, die men waant niet te +zijn bekend, en die het resultaat zouden kunnen hebben, dat zekere +lieden, <i>bon gré mal gré</i>, op de binnenplaats van het stadhuis, onder +den blauwen hemel, zouden kunnen hooren voorlezen zeer onaangename +dingen."<a name="FNanchor_6_6" id="FNanchor_6_6"></a><a href="#Footnote_6_6" class="fnanchor">[6]</a></p> + +<p>"Gij zult mij die woorden nader ophelderen," zeide Lodewijk, Heynsz bij +den arm nemende en ter zijde trekkende, als vreezende, dat ik iets van +het antwoord verstaan zoude.</p> + +<p>"Direct!" zeide Heynsz: en tegelijk de deur openende, ging hij het +portaal in, waar Lodewijk hem volgde als een hond, die slagen heeft +bekomen. Heynsz fluisterde hem iets in het oor: en na een kort en +driftig gesprek, keerde de onstuimige jongeling terug en zeide, met een +heesche stem en zonder mij aan te zien:</p> + +<p>"Wij zullen de zaken maar blauw blauw laten, Mijnheer Huyck! Ik ben wat +driftig geweest, en Sinjeur Heynsz heeft mij alles opgehelderd."</p> + +<p>"Ik verlang niets liever," antwoordde ik, met een stijve buiging. +Lodewijk moffelde even aan zijn hoed, 't geen voor een groet moest +doorgaan, en vertrok.</p> + +<p>"Door welke tooverspreuk hebt gij hem zoo mak gemaakt?" vroeg ik aan +Heynsz, zoodra deze terugkeerde.</p> + +<p>"Ziedaar wat ik zou vertellen aan UEd., maar aan geen ander," zeide +deze: "die Sinjeur Blaek heeft onlangs met eenige <i>Compagnons, mauvais +garnemens comme lui</i>, den boel opgeschept in een nachthuis en den waard +gegeven een <i>coup d'épee</i>, waar de man van heeft moeten houden een maand +lang het bed. Die zaak is <i>geäpaiseerd</i> omdat het waren jongelieden van +den fatsoenlijksten stand, en dat een van hen is geweest royaal genoeg +om te geven een goede som gelds. Maar deze Sinjeur Blaek, die eigenlijk +was het meest <i>coupabel</i>, heeft niets van zich doen hooren, en dacht, +dat niemand hem had verklapt. Nu heb ik hem gegeven te kennen, dat ik +die <i>affaire</i> wist, haarklein."</p> + +<p>"En schroomt gij niet," vroeg ik, "dat hij daardoor uw betrekkingen tot +de Justitie zal leeren kennen?"</p> + +<p>"Geen nood: hij zal niet, al <i>soupçonneerde</i> hij iets, daarvan spreken +durven. Ik heb hem gezegd, dat, zoo hij u molesteerde, het muisje zou +hebben een staartje."</p> + +<p>"Ik ben u dankbaar voor de genomene moeite; maar toch ongaarne zoude ik +zien, dat hij mij voor een lafbek hield."</p> + +<p>"Hoor Mijnheer Huyck! doe wat gij wilt op een andere plaats: dat kan ik +niet verhinderen; maar te mijnen huize zal, zoo ik helpen kan, uws +vaders zoon niet betrokken worden in eenige <i>querelles</i>. Voelt UEd.? Wat +behoeft dat <i>tumult</i>?"</p> + +<p>"Het was niet uit vrees voor dien Heer Blaek, maar om den wille van de +Juffer, dat ik gerucht vermijden wilde."</p> + +<p>"Bah!" zeide Heynsz, terwijl hij lachende den vinger omhooghief: "ik heb +te veel <i>experientie</i> om mij te laten foppen. UEd. zal mij geen loer +draaien, zooals UEd. gedaan heeft den Heer Blaek. Ik +weet ook wel, dat UEd. op een beteren voet staat met die mamsel dan UEd. +wel weten wil."</p> + +<p>"Wat!" zeide ik, onthutst: "gij weet...."</p> + +<p>"Dat UEd. met haar van Naarden gearriveerd zijt! Of ik het weet ... maar +wees niet bang: ik weet wat ik moet zeggen of zwijgen. Ik zal het niet +oververtellen aan Papa."</p> + +<p>Men kan zich licht voorstellen, welk een onaangenaam gevoel ik +ondervond, op de gedachte, dat ik van de bescheidenheid diens mans +afhing. Maar tevens begon ik vrees te voeden, of Heynsz ook van mijne +bekendheid met Amelia's vader bewust ware.</p> + +<p>"Nu ja!" zeide ik op een onverschilligen toon: "ik heb met haar in de +Naarder schuit gezeten. Wat zou dat?"</p> + +<p>"<i>Juste</i>! maar UEd. heeft niet gepasseerd den nacht te Naarden: evenmin +als zij."</p> + +<p>Ik hield mijn oogen strak op hem gevestigd; maar ik kon niet doorgronden +of hij mij wilde toonen, dat hij het geheim wist, dan wel of hij het +integendeel zocht uit te vorschen. Ik begreep in allen gevalle zeer +voorzichtig en op mijn hoede te moeten zijn, en zeide, zoo bedaard als +in mijn vermogen was:</p> + +<p>"Gij, die alles weet, gij weet toch niets, dat ten nadeele van die +Juffer kan strekken?"</p> + +<p>"In het minste niet," antwoordde hij: "ware het anders, ik zou haar niet +logeeren in mijn huis. Ho! Ho! Men bedriegt niet Heynsz: ik badineerde +maar: doch <i>franchement</i>, indien het een ander ware geweest als UEd., +die met haar had gemaakt de reis, ik zou toch nemen de moeite van mij te +informeeren, hoe gij beiden u zoo à <i>l'improviste</i> bevondt te Naarden, +zonder dat iemand weet, hoe en vanwaar gij daar zijt gearriveerd."</p> + +<p>Ik herleefde; want nu bleek mij, dat hij niets bepaalds wist. "Welnu!" +zeide ik, "daar wij geen van beiden verdachte personen zijn, noch +Mejuffrouw Van Beveren, noch ik, zoo raad ik u maar, u daarover niet +verder te bekommeren. Er zijn zaken van meer belang, die uw onderzoek +kunnen bezig houden."</p> + +<p>Met deze woorden rees ik op, nam mijn afscheid en verliet het huis, niet +weinig ontevreden over het noodlot, dat mij scheen te vervolgen en tegen +wil en dank van het eene avontuur in het andere te halen en een rol te +doen spelen in allerlei zaken, waarmede ik niet verlangde iets te doen +te hebben.</p> + + +<div class="footnote"><p><a name="Footnote_5_5" id="Footnote_5_5"></a><a href="#FNanchor_5_5"><span class="label">[5]</span></a> De titel van Mijnheer werd in die dagen alleen aan +aanzienlijken gegeven: deftige leden uit den burgerstand heetten +<i>Sinjeur</i>: en men zeide <i>Monsieur</i> tegen den zoodanige, voor wien +bovenstaande benamingen nog te verheven waren. Met <i>Mevrouw</i>, +<i>Mejuffrouw</i> en <i>Mademoiselle</i> was het ongeveer hetzelfde. +<br /> +Noot van den uitgever.</p></div> + +<div class="footnote"><p><a name="Footnote_6_6" id="Footnote_6_6"></a><a href="#FNanchor_6_6"><span class="label">[6]</span></a> Aldaar werd voorheen het vonnis aan de ter dood +veroordeelden gelezen. +<br /> +Noot van den Uitgever.</p></div> + +<hr style='width: 45%;' /> + + +<h3><a name="chap15" id="chap15"></a>VIJFTIENDE HOOFDSTUK.</h3> + +<h4>VERMELDENDE, HOE FERDINAND EN SUZANNA UIT LOGEEREN GINGEN EN WAT ER OP +HEIZICHT GEBEURDE.</h4> + + +<p class="p-one">Indien mijn waarde lezers het bovenstaande nauwkeurig hebben gelezen en +onthouden, zullen zij zonder veel moeite kunnen uitrekenen, dat de dag, +volgende op dien, waarop mijn ontmoeting ten huize van Heynsz plaats +had, een Zaterdag was, en wel die, waarop Tante Van Bempden mijn zuster +en mij zou komen afhalen om ons naar haar buitengoed te begeven. Niet +veel later dan negen uren hield haar koets voor onze deur stil, terwijl +Suzanna en ik reeds een geruime poos in de zijkamer hadden staan +draaien, onze zakuurwerken met de staande klok vergeleken, over den +juisten tijd gekibbeld, en het oneens waren geweest of de Muntklok voor- +of achteruitgezet was, en voor de tiende maal aan onze moeder haar +tienmaal herhaalde vraag, of wij niets hadden vergeten van hetgeen wij +buiten noodig hadden, beantwoord, en gegaapt en opgestaan en weer gaan +zitten en alle dergelijke belangrijke handelingen meer bedreven, die men +niet doet dan alleen wanneer men wacht en zich verveelt. Na afscheid +genomen te hebben van mijn moeder, die ons tot op de stoep vergezelde, +hielp ik Suzanna in het rijtuig, van waar mijn Tante haar reeds het +welkom toeriep. Ik hoorde mijn zuster een kreet van verbazing uiten, +stapte na naar het portier binnen, en, vond mij <i>nez-à-nez</i> met ... +Mejuffrouw Henriëtte Blaek.</p> + +<p>Intusschen gaven Govert en Aagt de kleine pakjes aan, die wij mede +moesten nemen: er was vrij wat drukte en bereddering: en ieder sprak te +gelijk.</p> + +<p>"Wel, Jetje-lief! hoe vaar je? wel Tante! wat is dat een lieve +verrassing," zeide Suzanna.</p> + +<p>"Hoe! gaat Juffrouw Blaek ook mede?" riep mijn moeder, van de stoep af, +terwijl zij minzaam goeden dag knikte: "wel Zuster! dat is een recht +aangenaam gezelschap, dat gij aan Santje bezorgt."</p> + +<p>"Nietwaar, Zuster!" riep Tante weerom: "ja! ik wist wel, dat Santje niet +aarden kan zonder een kornuitje: en ik denk altijd: hoe meer zielen, hoe +meer vreugd."</p> + +<p>"Goeden dag, Mevrouw Huyck!" riep Henriëtte: "is het niet een recht +lieve attentie van Mevrouw Van Bempden, dat zij mij wel mee wil hebben?"</p> + +<p>"'t Is klaar Joris!" zeide de knecht, het portier sluitende.</p> + +<p>"Vaartwel! Adieu!" klonk het over en weer: en het langzaam voortrollen +der koets maakte een einde aan de afscheidsgroeten.</p> + +<p>Nauwelijks waren wij onderweg, of er ontstond eene oogenblikkelijke +stilte: en de verschillende <i>contenances</i>, die wij hielden, zouden zeker +niet onbelangrijk geweest zijn in de oogen van een derde, die met onze +innerlijke gevoelens ware bekend geweest. Wij zagen elkander beurtelings +aan: Tante Van Bempden met een blik van zegepraal over het welgelukken +van haar verrassingsplan: Suzanna met een paar oogen, waarin ik, bij de +vreugde over de ontmoeting van haar vriendin, tevens een schalksche +nieuwsgierigheid las, om te zien hoe wij ons zouden houden: Henriëtte, +die mij eerst vrij stijfjes gegroet had, met een eenigszins verlegen +blik. Wat mij betreft, ik was zoo uit het veld geslagen, dat ik niet +wist waarheen te kijken en de zotste figuur mogelijk maakte.</p> + +<p>"Komaan!" zeide Tante: "Jetje-lief! nu moet ik u mijn neef Ferdinand +voorstellen. Ferdinand! Mejuffrouw Blaek."</p> + +<p>"Ik heb reeds de eer van Mijnheer te kennen," zeide Henriëtte, met een +zoo korte hoofdbuiging en op een zoo drogen toon, dat ik geheel en al +van mijn stuk geraakte en kleurde tot achter de ooren toe.</p> + +<p>"Hoe! kent gij mijn neef al?" vroeg Tante, met verbazing: "en hoe is dat +mogelijk? hij komt pas uit verre landen terug."</p> + +<p>Ziende, dat Henriëtte op haar beurt een kleur kreeg en dat Suzanna op +haar zakdoek beet om niet te lachen, vatte ik eenigszins moed: +"Mejuffrouw," zeide ik, "is de eerste stadgenoot geweest, die ik op den +vaderlandschen grond ontmoet heb: en UEd. zal bekennen, dat ik het niet +gelukkiger treffen kon."</p> + +<p>"Hoe varen Letje? en Keetje?" vroeg Henriëtte, zich naar Suzanna +wendende, als wilde zij mij de gelegenheid afsnijden om verder over onze +ontmoeting op Guldenhof uit te weiden.</p> + +<p>"Wel! zeer wel!" zeide Suzanna, ons beurtelings met een verwonderden +blik aanziende: "zij zijn recht in haar schik met het moois, dat +Ferdinand haar gebracht heeft," (men ziet, dat zij mij met geweld in het +<i>discours</i> wilde sleepen:) "wat mij betreft, ik ben maar half tevreden +over hem. Ik had gehoopt, dat zijn tochten hem wat zouden verbeterd +hebben; maar och! hij is te huis gekomen zooals hij gegaan is, behalve +dat hij deze reis geen pruik ophad."</p> + +<p>"Welnu! wat wildet gij dan?" vroeg Tante, met haar gewone levendigheid, +en het gezegde van Suzanna voor goede munt opnemende: "hadt gij liever +gewild, dat hij terug ware gekomen als een vervreemde knaap, die zijn +eigen taal verleerd was en met medelijden of verachting op zijn +landgenooten en familie neerzag? Wij hebben, sedert de revocatie van het +Edict, al genoeg Fransche poedeljassen in het land gekregen: en het is +wel zaak, dat wij ten minste de vaderlandsche gewoonten blijven +voorstaan."</p> + +<p>"Recht zoo Tante!" zeide Suzanna: "hoe is u de laatste preek van Talard +bevallen?"</p> + +<p>"Santje! Santje!" zeide Tante, den vinger dreigend opheffende: "is dat +geoorloofd, aldus met uw tante te gekscheren, omdat ik nu van den +preektrant van Talard houde, waar onze predikanten wel een voorbeeld aan +mochten nemen. Ik geloof, dat ik mijn vaderland daarom even liefheb, al +ga ik nu en dan eens naar de Walekerk, waar zulk een onstichtelijk +gedrang niet is als in onze kerken."</p> + +<p>"Neen; maar integendeel een zeer stichtelijk gesprek bij het uitgaan, +over alles behalve de preek. Laatst vroeg mij een diaken, dien ik niet +noemen zal, juist op het oogenblik, dat ik bij 't uitgaan, mijn gift in +'t zakje deed, of ik veel engagementen had voor het bal van Mevrouw +Stoppelaar."</p> + +<p>"Zoo, ja!" hernam Tante: "maar daar mij zulke vragen niet gedaan worden, +heb ik geen stof tot ergernis en blijf ik evengoed Hollandsch-gezind al +hoor ik nu en dan een Fransche predikatie."</p> + +<p>"Zijn dat de fontanges, die UEd. uit Parijs hebt laten komen, Tante?" +vroeg mijn onverbeterlijke zuster, die evenals een echte visscher, nooit +kon nalaten de angelroede uit te werpen, waar zij er gelegenheid toe +zag.</p> + +<p>"Dat is hetzelfde onbeschaamde meid!" zeide Tante, glimlachende: "ik +laat mijn fontanges uit Parijs komen, omdat zij hier niet goed gemaakt +worden, en ik zou er u haast naar toe sturen, om school te gaan en wat +eerbiediger te leeren worden jegens menschen van meer jaren."</p> + +<p>"'t Is den moriaan geschuurd," zeide ik: "of UEd. haar al de les leest."</p> + +<p>"Zoo! komt gij ook uit den hoek?" zeide Suzanna: "neen! dan is het geen +gelijke partij meer! want of ik Jetje al te hulp roep, die weet ik te +voren, dat mij altijd afvalt."</p> + +<p>"Die overtuiging bewijst niet veel voor de deugdzaamheid van uwe zaak," +zeide Henriëtte.</p> + +<p>"Zeer nederig aangemerkt," zeide Suzanna.</p> + +<p>"En ontegenzeggelijk waar," voegde ik er bij: "want Mejuffrouw Blaek kan +zeker nooit een zaak voorstaan dan die billijk en rechtvaardig is."</p> + +<p>"'t Is jammer Jetje! dat wij in een rijtuig zitten," zeide Suzanna: +"anders zoudt gij zeker opstaan en nijgen, om voor zulk een fraai +compliment te bedanken."</p> + +<p>"O! ik weet bij ondervinding, dat Mijnheer zeer mooie complimenten kan +maken," antwoordde Henriëtte, den toon van terughouding hernemende, die +mij zoozeer griefde.</p> + +<p>"Waarlijk!" zeide Suzanna: "nu dan hebt gij, niettegenstaande uw korte +kennismaking, al meer goede hoedanigheden in mijn broeder ontdekt dan +ik: want ik had er hem nog niet op betrapt; maar dat geeft hoop op de +toekomst."</p> + +<p>"Maar vertel mij toch," zeide Tante, die half naar dit laatste gedeelte +van het onderhoud geluisterd had en half gesnuffeld in een paar nieuwe +Engelsche boeken, die zij mede naar buiten nam: "waar en hoe hebt gij +elkander meer gezien? en laat dat gehakketeer toch eens varen."</p> + +<p>Ik voldeed met weinige woorden aan haar verzoek; maar, in weerwil van +Tantes vermaning en hoe kort mijn verhaal ook ware, het haalde mij +ettelijke zetten en spotternijen van Suzanna op den hals, die nu eens +beweerde, dat ik een mannetje van zout ware en voor een klein +regenbuitje vreesde; dan weder, dat ik den regen slechts als een +voorwendsel had aangegrepen, om te zien; welke Juffer in den koepel zat; +dan, dat ik al zeer vrijpostige manieren had opgedaan om mij zoo in te +dringen op een plaats, waar ik niets te maken had, enz. Wat Henriëtte +betrof, deze scheen te lijden onder dit gesprek en antwoordde slechts +met ja en neen op de vragen, welke te dier gelegenheid tot haar gericht +werden, zoodat Tante haar houding begon op te merken en haar vroeg of +haar iets deerde, of het haar ook tochtte, of zij ook van plaats wilde +ruilen enz. Suzanna, die wel bemerkte, dat het hem daar niet zat, doch +de reden van Henriëttes handelingen volstrekt niet verklaren kon, werd +van zelf stil en zag mij zijdelings met eenige ongerustheid aan. Ik was +zelf ook lang niet op mijn gemak; maar, al mijn vermogens inspannende, +trachtte ik het zooverre te brengen, dat ik een andere wending aan het +onderhoud gaf en begon het een en ander over mijn reizen te vertellen. +Suzanna, die mijn oogmerk raadde, hielp mij dezen keer trouw voort. +Tante begon belang te stellen in hetgeen ik mededeelde: haar verbeelding +raakte met haar tong aan het wedrennen: en Henriëtte zelve, schoon +altijd min of meer schoorvoetende, mengde zich nu en dan in het gesprek, +glimlachte zelfs bij wijlen, doch verviel, telkens wanneer ik haar +bepaaldelijk toesprak, weder in haar afgepaste, koel beleefde houding. +Zoo duurde het, totdat wij aankwamen te 's Gravenland en het hek van +Heizicht binnenreden.</p> + +<p>"Komt kinderen!" zeide Tante, zoodra het rijtuig had stilgehouden voor +de prachtige stoep, waarvan elke trede met kostelijke bloemgewassen +prijkte: "nu moet gij u zien te vermaken tot den etenstijd: want ik zie +daar al dezen en genen, met wien ik het een en ander te behandelen heb: +en ik vrees, dat mij de tijd zal ontbreken, om voor den eten met u op +den dril te gaan."</p> + +<p>Wij zagen, dat zij gelijk had; want het voorhuis stond vol lieden, die, +met den hoed in de hand en onder beleefde buigingen, de eigenares van +Heizicht opwachtten. Daar was de timmerman van het dorp, met wien zij in +onderhandeling moest treden over den aanbouw van eenige nieuwe hokken +voor de pauwen en fazanten: de metselaar, die een steenen wal voor den +nieuwen achthoekigen vijver maken zou: de schilder, die een nieuwe verf +zou geven aan het zomerhuisje, zonder nog te gewagen van eenige +leveranciers uit Utrecht en Weesp, die zij besteld had en te woord moest +staan. Zij trad dan ook terstond in een zijvertrek, zonder zich den tijd +te gunnen van zich van hoed en mantel te ontdoen, en wenkte een der +aanwezige personen toe, haar te volgen. Wat de jonge dames en mij +betrof, wij begaven ons naar de kamers, welke wij betrekken moesten, en +waar de dienstboden ons goed brachten, en maakten ons toilet in +behoorlijke orde. Ik althans besteedde daaraan meer tijd en zorg dan +ooit te voren mijn geval was geweest: 't zij, dat ik verlangde wat knap +voor de oogen van Mejuffrouw Blaek te verschijnen, en een beter figuur +te maken, dan toen ik in mijn nat en versleten gewaad op Guldenhof voor +haar opdaagde, 't zij, dat de onaangename gewaarwording, die haar +koelheid bij mij verwekt had, mij belette den noodigen spoed te maken. +Zooveel is zeker, dat, toen ik geheel gekleed en in orde voor den dag +kwam en het huis uittrad om de balsemende buitenlucht te genieten, ik +mijn zuster reeds kant en klaar vond en druk bezig om een ruiker te +maken.</p> + +<p>"Te deksel!" zeide Suzanna: "dat toilet heeft lang geduurd. Gij ziet er +uit, of gij uit een doosje kwaamt. En dat alles ter eere van Jetje +Blaek? Dan vrees ik, dat gij vergeefsche moeite doet; want ... maar zeg +mij toch, Ferdinand! zonder gekscheren, is er iets tusschen u beiden +voorgevallen? want ze wilde u nauwelijks te woord staan, en keek bij +wijlen zoo zuur, gelijk ik haar nog nooit heb zien doen." Dit zeggende +hadden de oogen mijner zuster, anders zoo spotacbtig en vroolijk een +uitdrukking van belangstelling, die mij wel bewees, hoe lief zij mij +innerlijk had, en hoe het haar hinderen zoude, indien ik door haar +vriendin niet naar verdiensten behandeld werd.</p> + +<p>"Hoor eens, Santje!" antwoordde ik: "ik kan u thans niet alles zeggen; +maar zoo gij mij verplichten wilt, doe dan uw best en maak, dat ik, al +ware het maar een paar minuten, haar alleen spreke: en ik twijfel niet, +of alles zal wel in 't effen komen. Ikzelf gevoel insgelijks behoefte om +op een goeden voet met haar te blijven."</p> + +<p>"Maar Ferdinand!" zeide zij, groote oogen opzettende: "nu! gij zult mij +dat wel nader ophelderen ... mij dunkt, dat gij in dat uurtje, op +Guldenhof doorgebracht, uw tijd niet verloren hebt."—En zij keek weer +even schalksch als gewoonlijk.</p> + +<p>Op hetzelfde oogenblik werd ons gesprek afgebroken door de verschijning +van Henriëtte aan de voordeur, waar zij staan bleef, als in beraad of +zij zou naderen of terugkeeren; maar mijn zuster riep haar toe, of zij +niet mede eens rond zou wandelen: en met langzame schreden kwam zij de +stoep af.</p> + +<p>"Kom! "zeide Suzanna, haar onder den arm nemende: "wij zullen ruim den +tijd hebben, de plaats rond te gaan, eer Tante heeft afgedaan. Laat ons +dit laantje ingaan: ik heb u heel veel te vertellen, en Ferdinand mag +meeloopen, mits hij niet luistere."</p> + +<p>Wij draaiden een zijlaan in, en de twee jonge dames begonnen met +elkander te fluisteren, terwijl ik er naast liep, al bij mijzelf +peinzende, wanneer de gelegenheid, waar ik naar verlangde, zich zou +opdoen. Eensklaps stond Suzanna stil: "Wat ben ik toch een loszinnige +meid," zeide zij: "daar heb ik mijn zakdoek op het toilet laten liggen: +wacht! ik ben dadelijk terug." En zonder meer keerde zij zich om, en +liep, vlug als een hinde, weder huiswaarts, ons toeroepende, dat wij +maar langzaam zouden opwandelen, dat zij ons wel zoude inhalen.</p> + +<p>"Maar Santje!... wil ik niet met u gaan?" riep Henriëtte haar achterna, +en was reeds van zins haar te volgen.</p> + +<p>"Blijf maar! Ferdinand zal u niet opeten," zeide Suzanna van verre: en +Henriëtte, ziende, dat er niets anders opzat, bleef stilstaan en trok +met de punt van haar zonnescherm figuren in het zand.</p> + +<p>Ik stond een poos als versteend: en nu de list van mijn goede zuster mij +de gelegenheid verschafte, naar welke ik een oogenblik te voren +reikhalzend uitzag, was het mij, alsof ik nooit in staat zoude zijn, +daar een goed gebruik van te maken. Ik was als met botheid en stomheid +geslagen en ik voelde, dat ik beefde. Eindelijk zamelde ik al mijn moed +bijeen en met een flauwe stem stamelde ik de navolgende woorden uit:</p> + +<p>"Mejuffrouw! ik weet niet of ik mij bedrieg; maar ik geloof, dat ik +onwillekeurig uw ontevredenheid heb opgewekt."</p> + +<p>Zij zag mij eenigszins verrast aan; doch haar vorige houding weder +hernemende, antwoordde zij op een onverschilligen toon:</p> + +<p>"Ik weet niet, Mijnheer! welk recht ik zou hebben om ontevreden op u te +zijn."</p> + +<p>Het ijs was gebroken en ik moest voortgaan, wilde ik niet als een +botmuil worden aangemerkt: "Ik geloof," zeide ik, "dat Mejufvrouw Blaek +verheven is boven hetgeen men grilligheid noemt.... Heb ik mij slechts +ingebeeld, dat UEd. heden, nu ik bij u bekend ben, in het gezelschap van +mijn betrekkingen, mij ... kortom ... mij minder vriendelijk behandelt, +dan toen ik mij op Guldenhof bevond?"</p> + +<p>"UEd. kan het oogmerk niet hebben om mij te beleedigen?" zeide zij, mij +ernstig aanziende.</p> + +<p>"God weet, dat dit de laatste mijner gedachten zoude zijn: en ik verwerp +alle dergelijke uitleggingen mijner woorden. Maar ik bedrieg mij niet: +er is iets voorgevallen ... men heeft mij bij u in een kwaad daglicht +doen voorkomen."</p> + +<p>"Mijnheer!... ik weet niet ... maar het schijnt of ik een verhoor moet +ondergaan," zeide zij, kennelijk ontevreden.</p> + +<p>Ik begon te begrijpen, dat zij toch niet voor de reden van de +verandering in haar gedrag te mijwaart zou uitkomen, en besloot er dus +zelf op te zinspelen, terwijl ik, nu eens aan den gang zijnde en mijne +eer op het spel ziende, met meerderen moed en warmte aldus voortvoer:</p> + +<p>"Hoe kunt gij mij dus kwellen en een ongunstige wending geven aan al wat +ik zeg? Laatstleden Woensdag op Guldenhof hadden wij op zulk een +aangename wijze kennis gemaakt en waren op zulk een gullen, vroolijken +voet van gemeenzaamheid gekomen, die mij zooveel zoets en genoeglijks +voor de toekomst beloofde: en thans wilt gij mij nauwelijks met een +antwoord verwaardigen.... Wat zeg ik? reeds toen UEd. mij eergisteren te +Muiden voorbijreed, was uw groet zoo kort...."</p> + +<p>"Mijnheer!" riep zij verrast uit, terwijl ik in haar oogen haar +verontwaardiging las en haar verbazing, dat ik van die ontmoeting gewag +durfde maken.</p> + +<p>"Of is het wellicht die ontmoeting zelve," vervolgde ik, "welke bij u +tot verkeerde oordeelvellingen omtrent mij heeft aanleiding +gegeven?—UEd. zwijgt!"</p> + +<p>"Inderdaad, ik weet niet, wat ik antwoorden zal," zeide zij, na eenige +aarzeling: "ik ben uwe zedenmeesteresse niet, het is mij natuurlijk +onverschillig met wie UEd. omgaat...."</p> + +<p>Het hooge woord was er uit, en ik zegende mijn besluit om een verklaring +uit te lokken.</p> + +<p>"Veroorloof mij, de overtuiging te behouden," zeide ik, "dat die +ontmoeting alleen u niet tegen mij zoude hebben ingenomen, en dat uw +Heer Neef, wien ik te Naarden ontmoette, en die zelf wellicht te mijnen +opzichte door den schijn misleid werd, UEd. gedachten heeft ingeboezemd, +die het mijn plicht is, u te ontnemen."</p> + +<p>Henriëtte werd bleek en een traan glinsterde in haar oog: ik zag, dat ik +juist geraden had.</p> + +<p>"Ik ben eerst een paar dagen bij de mijnen terug," vervolgde ik, "en er +ligt mij veel aan gelegen, dat mijn goede naam ongekrenkt blijve. Vooral +stel ik er prijs op, dat UEd. mij niet verkeerd beoordeele. Zoude UEd. +weigeren, aan mijn woorden geloof te slaan, wanneer ik u als man van eer +verklaar, dat ik de Juffer, met wie ik mij toen bevond, geheel bij +toeval heb ontmoet, dat zij mij niets is, en dat er tusschen haar en mij +geene andere betrekking bestaan heeft, dan die de gestrengste +zedelijkheid zoude kunnen veroorloven? Ware dit anders, zou ik dan +schaamteloos genoeg zijn geweest om dit gesprek te beginnen? Had ik niet +veeleer gezwegen en gebloosd?"</p> + +<p>"Mijnheer!" hernam zij, na eenige oogenblikken zwijgens: "er rustte +hoegenaamd geen verplichting op u, mij rekenschap van uwe daden te +geven. Het is waar, men heeft mij verteld ... ik heb gedacht ... om 't +even wat. Ik beken, ik heb u niet beleefd behandeld..., en dat was +verkeerd van mij, ik verzoek verschooning daarvoor."</p> + +<p>"In 's hemelsnaam!" riep ik verheugd uit: "spreek toch niet van +verschooning vragen, de schijn was tegen mij ... en ik ben het, die u +vergiffenis moet afsmeeken voor de onbescheidenheid, waaraan ik mij heb +schuldig gemaakt."</p> + +<p>"Welaan!" zeide zij, met een bekoorlijken glimlach, "dan zullen wij ons +maar over en weer <i>quitte</i> rekenen en over dat lastige geval niet meer +denken."</p> + +<p>"Gij geeft mij het leven weder," riep ik: en tevens de lieve hand +aanvattende, waarmede zij zich steelsgewijze de oogen had afgedroogd, +drukte ik er een eerbiedigen kus op.</p> + +<p>"Ei zoo!" riep Suzanna, die huppelende en in de handen klappende kwam +aangeloopen: "uit welk land hebt gij die manieren medegebracht?"</p> + +<p>"Wel Santje!" zeide Henriëtte, rood wordende: "ik dacht, dat gij nooit +terug zoudt komen."</p> + +<p>"Hoort gij, Broertje!" zeide Suzanna: "gij schijnt het talent nog niet +te bezitten om iemand den tijd kort te doen vallen."</p> + +<p>"Wie zegt, dat Mejuffrouw mij vergunnen wil, zulks te beproeven," zeide +ik lachende.</p> + +<p>Suzanna keek mij zijdelings aan en trok uit de opgeruimdheid van mijn +gelaat de juiste gevolgtrekking, dat ik naar wensch geslaagd was: +terwijl zij hiervan nog nader de zekerheid bekwam, toen zij op onze +verdere wandeling bespeurde, dat Henriëtte een zeer minzamen toon jegens +mij aannam, als wilde zij haar koelheid van dien morgen weder goedmaken. +Wat mij betrof, ik was door dezen aangenamen omkeer zoo verrast en +gevoelde mij zoo innerlijk gelukkig, dat ik er stil van werd en mij +zelfs kwalijk verdedigde tegen de plagerijen van Suzanna, die mij +beschuldigde een druiloor te zijn, en een zeer slecht gezelschap voor +jonge dames. Ik begon op het laatst zelf te gelooven, dat zij gelijk +had, en dat ik een mal figuur maakte. Ik bedroog mij echter: en met een +weinig meer ondervinding in liefdezaken zoude ik geweten hebben, dat een +welopgevoed en weldenkend jong meisje zich meer gestreeld gevoelt, +wanneer iemand, die haar zijn hof maakt, zich in haar tegenwoordigheid +bedeesd en ingetogen betoont, dan wanneer hij zijne gewone luchthartige +vroolijkheid bewaart. In het laatste geval toch kan zij wanen, dat hij +slechts aan zich zelven denkt: in het eerste, dat haar tegenwoordigheid +hem in ontzag houdt: en het kan niet missen, of deze gedachte moet +streelend zijn voor haar eigenliefde,</p> + +<p>Doch er was nog een reden, welke mij stil maakte en, zelfs in het +bijzijn van de bevallige Henriëtte, stof gaf tot overdenkingen, die haar +niet betroffen. Al pratende en wandelende waren wij tot aan het +achterste gedeelte der hofstede geraakt. Wij volgden een smal en net +opgeharkt laantje, dat rondliep om een vrij aanzienlijk stuk weiland, +waarvan het door een doornenhaag was afgescheiden, terwijl aan de andere +zijde een elzenschering en greppel de uiterste grenzen afteekenden, die +het buitengoed scheidden van de onbebouwde heide, tusschen de niet +overal even dichte takken dier elzen kreeg men nu en dan den toren van +Naarden en de omgelegen bosschen in 't oog: en het gezicht van het een +en ander bracht, gelijk zich begrijpen laat, herinneringen bij mij +teweeg, nog te versch en te krachtig, om die zoo opeens te kunnen +verbannen. Aan het einde van dit laantje bevond zich een bergje (gelijk +men een kleine onevenheid van den grond noemde, door het aanbrengen van +plaggen opgehoogd) en daarop een groote groen geschilderde zitbank, die +in den vorm eener halve maan rondliep, en gelegenheid gaf, om onder het +lommer van een fraaien treur-esch uit te rusten en een niet onbevallig +landgezicht te beschouwen. Immers, wanneer men naar de buitenzijde zag, +weidde het oog over de uitgestrekte heide, met paarse bloemen overdekt +en waarboven die dunne wasem golfde, die zich altijd bij heeten +zonneschijn vertoont. Kortbij was een gedeelte van den barren grond +afgezand en terwijl het bovenste gedeelte van den daardoor ontstanen +heuvel, op het tijdstip, toen wij daar ter plaatse kwamen, met eene +kudde lammeren bedekt was, die aan het landschap eenige levendigheid +bijzette, stuitten de heete zonnestralen op den benedenkant en deden het +witte zand schitteren met een verblindenden glans. Wanneer men de +vermoeide oogen van daar afwendde, kon men die binnenwaarts laten +uitrusten op het hooge dennenbosch, dat aan den voet van het bergje +begon en waar onderscheidene paden en watertjes op een schilderachtige +wijze doorheen kronkelden,—of op de nog donkerder beuken, die, verder, +hun zware en weelderige takken spreidden over een vrij breed water, +hetwelk aan de eene zijde van het weiland liep. Heerlijk was de +terugspiegeling van het loof in het heldere nat, waarvan de kalme +oppervlakte niet verbroken werd dan door de kringen, welke nu en dan +daarin gevormd werden door den koning onzer binnenwateren, den vratigen +snoek, of door eenige schoone lakenveldsche koeien, die met een statigen +tred het weiland verlieten om koelte en schaduw in den frisschen plas te +zoeken; maar, eens daarin gekomen, zoo stil en onbeweeglijk bleven, +alsof zij een bekwamen schilder stonden af te wachten, die hem met zijn +kunstpenseel op het doek zoude vereeuwigen. Maar wat geen penseel zoude +hebben kunnen teruggeven, was de verrassende uitwerking der +zonnestralen, die, hier en daar zich een weg banende tusschen de breede +takken, door de oppervlakte des waters heen op den zandigen bodem +afstuitende, al de kleuren van den regenboog in ontelbare mengelingen te +voorschijn riepen.</p> + +<p>Terwijl wij, op ons gemak neêrgezeten, ons in deze beschouwing +verlustigden, en het verkwikkende genot van de vrije natuur, gepaard met +de aangename gewaarwording van uit te rusten na eene vrij verhittende +wandeling, ons alle drie in een stille en weldadige stemming gebracht +had, hoorden wij opeens in de nabijheid roepen en praten en herkenden +weldra de stem van Tante Van Bempden, die zich beurtelings uitzette om +hop! hop! te roepen en dan weder een min schellen toon aansloeg en een +onderhoud scheen voort te zetten met iemand, die haar vergezelde. Wij +stonden op, ofschoon slechts langzaam; want ik geloof, dat geen van ons +tevreden was van in zijn mijmeringen gestoord te worden: wij +beantwoordden het hop! hop! met al de kracht onzer longen en begaven ons +intusschen naar het dennenbosch, waaruit het geluid scheen voort te +komen, en waar wij weldra Tante gewaarwerden, in gesprek met een kloeken +landman, wien ik terstond herkende voor den man, dien ik in de Soester +herberg ontmoet had en onder den naam van Baas Roggeveld heb ten +tooneele gevoerd.</p> + +<p>"Zoo! eindelijk gevonden?" zeide Tante, terwijl zij ons naderde, "gij +laat mij ook mooi loopen. Kunt gij <i>nog</i> verder gaan?"</p> + +<p>"Wel Tante-lief!" zeide Suzanna: "wie had ooit kunnen denken, dat UEd. +ons zoudt komen opzoeken? Er stonden zooveel menschen om u heen, dat ik +mij overtuigd hield, al bleven wij een uur weg, u nog bezig te vinden."</p> + +<p>"Neen! dat hebben wij spoediger afgehandeld," zeide Tante: "en dan, de +meeste dier <i>besognes</i> zijn gaandeweg geschied. Daar is Baas Roggeveld, +die had ook al lang afgedaan gehad, indien hij zoo stijf niet op zijn +stuk stond, om mij zijn koeien eens zoo duur aan te willen smeren als +het vorige jaar."</p> + +<p>"Mevrouw dolt er altijd mee," zeide Roggeveld, grinnikende en het hoofd +schuddende: "eens zoo duur! nou kaik! in dat geval! twaalfhonderd gulden +de tien! 't is twintig gulden meer per stut dan in 't leste jaer, dat 's +waer; maer in dat geval, wil ik ereis zeggen, het binnen er ook biestjes +naer. Die van verleden zeumer vielen een beetje mager; maar deuze mostje +ereis voelen, in dat geval! zoo modderig als klinkklare butter: ik wed, +je heit ze in je hiele land zoo niet staen, wil ik er ereis zeggen."</p> + +<p>"Neen! dat geloof ik ook," zeide Suzanna: "dat kan Tante niet +tegenspreken."</p> + +<p>"Hoe heb ik het met u, Santje!" zeide Tante: "wat weet gij van koeien +af?"</p> + +<p>"Ik weet alleen dat de man letterlijk gelijk heeft," zeide Suzanna: +"want in uw heele land staan geen koeien: zij staan alle in 't water."</p> + +<p>"Nou kaik! in dat geval, wü ik ereis zeggen," zeide Baas Roggeveld, +recht in zijn schik met deze aardigheid: "daar het de Juffer Tante toch +ereis beet 'ehad."</p> + +<p>"Of jou, Baas Roggeveld," zeide Tante, "maar dat is hetzelfde: ik betaal +toch niet meer dan verleden jaar. Gij weet, ik ben een vaste klant van +u: en 't vee is anders van 't jaar niet duur."</p> + +<p>"Dat is 't net niet," antwoordde de landman; "ofschoon het er dan naer +is ook: jae kaik, als je ander slag van biesten hebben wou, die kon je +krijgen te kust en te keur: en veur weinig geld ook; maer, in dat geval, +wil ik ereis zeggen, 't is maer omdat je op 't soort bent 'esteld, van +niet as lakenveldsche te willen hebben: en dan had je reis motten zien, +hoe weinig er van te krijgen zijn. 't Is niet, as of ie ze veur een +vasten merktprijs kunt koopen: maar je mot ze zoo bij een occasie +treffen: en wil je wel eleuven, dat ik er heel veur naer Alfen heb +motten rijen, omdat ik hoorde dat er een boer weunde, die er een paer +'efokt had? Jao! vraeg het maer aan Meneer, die zal ook wel weten, dat +het zoo gemakkelijk niet is, in dat geval."</p> + +<p>"Wat ik er van weet," zeide ik, mij met mijn hoed in 't aangezicht +waaiende, opdat hij mij niet herkennen zou, "is, dat gij ze voor fl 80 +'t stuk gekocht hebt van Peer de Groot en er dus een aardig sommetje aan +verdient."</p> + +<p>"Wel haegels kaik ereis!" zeide Roggeveld, groote oogen opzettende: "nou +in dat geval wil ik ereis zeggen...."</p> + +<p>Maar hij zeide niets; doch bleef mij verbaasd staan aangapen.</p> + +<p>"Hoe kunt gij dat weten, Neef?" vroeg Tante, insgelijks niet weinig +verwonderd.</p> + +<p>"Ja Tante! ik ben zoo wat half een toovenaar," zeide ik, lachende, "maar +laat hij het maar ontkennen, als hij durft." En, niet verlangende mij +aan een herkenning bloot te stellen, welke tot het weder ophalen van +vroegere tooneelen aanleiding geven kon, draaide ik mij om en haalde +voor Henriëtte, die, waarschijnlijk weinig belang stellende in dit +gesprek, een eind vooruitgeloopen was en begeerig opzag naar eenige +hoogwassende kamperfoelie, den tak naar beneden, dien zij niet bereiken +kon.</p> + +<p>Wij waren langzamerhand een uithoek der plaats genaderd, waar een open +hek op een buitenweg bracht. Deze plek was bijzonder wild, en met een +menigte heestergewassen begroeid; maar wat er den meesten roem aan gaf, +waren twee eikeboomen van ongemeene grootte, die aan weerskanten eener +vervallene schaapskooi stonden. De eene, door storm of onweder van zijn +kruin beroofd, scheen door zijn dikte te vergoeden, wat hij aan hoogte +verloren had, en zijn zware armen waren met het dichtste loof bedekt; de +andere droeg minder bladeren, en had een holte in den tronk; maar +verhief zich nog altijd statig naar boven. Tante Van Bempden had, niet +oneigenaardig, dezen met den naam van <i>Philemon</i>, en genen met dien van +<i>Baucis</i> gedoopt.</p> + +<p>Op deze plek hield Tante stil en voegden wij ons bij haar.</p> + +<p>"Nu, zooals gezegd is, Baas Roggeveld!" zeide zij: "vijftien gulden meer +dan in 't voorleden jaar wil ik voor 't stuk wel geven; maar ook niet +meer."</p> + +<p>"'t Is warentig wat te krap," antwoordde hij: "maer in dat geval, wil ik +ereis zeggen, as het zoo mot, dan mot het. Maer dat ik er op verdienen +zou, zoo as die jonge Heer daer zeit, dat heit ook al niet over; maer 't +is net krek of ik jou ken," vervolgde hij, mij aanziende en zich den kop +krabbende.</p> + +<p>"Dat is mijn neef," zeide Tante: "misschien hebt gij hem hier wel +ontmoet voor een jaar of wat."</p> + +<p>"Dat kan wel 'ebeuren," zeide Roggeveld, terwijl hij nogmaals den blik +op mij sloeg en de uitdrukking van zijn gelaat bewees, dat hij niet +volkomen met deze verklaring tevreden was: "maer zeg ereis Mevrouw!" +vervolgde hij, alsof hem eensklaps iets te binnen schoot: "mag ik wel +zoo vrij zijn, in dat geval, om je ietwes te vragen?"</p> + +<p>"Wat is er van uw dienst?" vroeg Tante.</p> + +<p>"Ik zou wel ereis vragen, in dat geval, wil ik zeggen, of de Czaar van +Rusland weer in het land is."</p> + +<p>"Wel neen!" was het antwoord: "hoe komt gij daar aan?"</p> + +<p>"Nou kaik! Hoe kunnen zij de menschen dan zoo foppen?" en hij gaf een +verhaal van 't voorgevallene te Soest, hetwelk ik achterlaat, daar het +niemand vermaken zoude, dit tweemaal te hooren, doch waarin onze dames +ongemeen veel behagen schepten.</p> + +<p>"Men heeft u een kool gestoofd," zeide Tante: "maar het schijnt met een +goed oogmerk te zijn geschied."</p> + +<p>"Ja! dat mag wel zoo!" zeide hij; "in dat geval. Maer is het waer, dat +zij het huisje, waar Czaar Peter te Zaandam in 'ewoond heit, niet meer +verhuren, maar laten het leeg staan?"</p> + +<p>"Wel natuurlijk," zeide Tante.</p> + +<p>"Nou kaik! hoe kan een mensch zoo teugens zen aigen zelvers wezen?" riep +hij in verbazing uit: "geen geld te trekken van een huisje! Neen! as het +zoo most wezen met de weuning, die ik hier op 's Gravenland heb staen, +die ik van mijne vrouws mortje geürven heb, weet je, of aigenlijk men +vrouw dan, wil ik ereis zeggen, dan verkoft ik het gauw, in dat geval."</p> + +<p>"En gij zoudt gelijk hebben," zeide Tante: "maar die menschen te Zaandam +hebben ook gelijk; daar zij meer verdienen met het huisje te laten zien +dan er huur van te trekken."</p> + +<p>"Wel kaik! ze kosten het iene doen en het aêre niet laten," zeide +Roggeveld: "maer ik wou toch wel ereis weten, in dat geval, wat er aan +zoo'n huisje meer te zien is as an en aêr."</p> + +<p>"Maar <i>à propos</i>!" zeide Tante: "wie is die Monsieur Weerglas, aan wien +gij uw huisje verhuurd hebt?"</p> + +<p>"Wattie doet, weet ik niet, maer hij heit splint en betaelt op zen tijd. +'t Is nog een jong gezel en hij weet aerdig te praeten. Hij gaet wat +deftig 'ekleed ook Zundags."</p> + +<p>"Een jong gezel, die deftig gekleed gaat en geen handwerk uitoefent!" +zeide Tante, het hoofd schuddende: "ik hoop maar, dat daar niets achter +schuilt."</p> + +<p>"Ja! in dat geval, wil ik ereis zeggen," zeide Roggeveld eenigszins +onthutst: "as er ietwes after school, had ie gauw bij mij afedaan: maar +dat's tot darentoe. Nou Mevrouw! zoo as 'ezeid is; morgenavond kom ik +toch hier met de vrouw om de kermis te zien, in dat geval zal ik de +koeien Maandagavond of Dinsdag-ochtend hier bezurgen."</p> + +<p>"In dat geval zal ik ze hier verwachten," zeide Tante: en de landman +wandelde na herhaalde groete het hek uit, terwijl wij den terugtocht +aannamen, daar de bengel reeds voor den eten luidde. Wij spoedden ons +naar huis, waar wij weldra aan den disch een paar heerlijke tarbotten +zagen rooken. Na het middagmaal nam Tante mij ter zijde, om mij te +onderhouden over de nieuwe betrekking, welke ik in het huis Van Bempden, +Van Baalen & Co. ging vervullen. Daar dit gesprek echter van een geheel +mercantiëelen aard was, zal ik er hier geen gewag van maken, zoomin als +van hetgeen verder dien avond voorviel, en waarvan ik mij alleen +herinner, dat ik smoorlijk verliefd naar bed ging.</p> + + +<hr style='width: 45%;' /> + + +<h3><a name="chap16" id="chap16"></a>ZESTIENDE HOOFDSTUK.</h3> + +<h4>WAARIN VERHAALD WORDT, WIEN FERDINAND IN DE KERK ZAG: EN WELKE GASTEN OP +HEIZICHT KWAMEN ETEN.</h4> + + +<p class="p-one">Het ontbijt vond ons den volgenden morgen allen kant en klaar om ons +naar de kerk te begeven. Hetzij, dat de dorpsklok verzet was, hetzij dat +de koetsier te laat met het rijtuig voor was gekomen, de Predikant was +reeds op stoel, toen wij het Godshuis binnentraden. Geheel vervuld door +de troostrijke gedachte, dat ik, na zoolang uitlandig te zijn geweest, +mij weder voor het eerst in een Vaderlandsche kerk bevond, hield ik mij +alleen met den plechtigen eeredienst bezig, zonder, gelijk wellicht +geschied zou zijn, indien ik vroegtijdig, bij het aangaan, of minder +opgewekt ter kerke gekomen ware, mij met de aanwezigen te bemoeien. Toen +echter de Predikant het eerste deel zijner rede ten einde had gebracht, +en de gemeente van deze gelegenheid gebruik maakte om naar gewoonte te +hoesten en zich te snuiten, liet ik even den blik over de vergadering +weiden en werd ik in een der meer verwijderde mansbanken iemand gewaar, +dien ik verre was te dezer plaats te verwachten, en dien ik tot mijn +verbazing herkende voor het hoofd der drie struikroovers, die mij hadden +aangerand: den zoo gevreesden Zwarten Piet, nog deftiger gekleed dan +toen ik hem op den weg zag. Zijn oogen ontmoetten de mijne: +waarschijnlijk had hij mij reeds vroeger opgemerkt: hij knikte mij, +vriendelijk, doch bijna onmerkbaar, toe, lei den vinger op den mond, als +wilde hij mij stilzwijgendheid aanbevelen, en zag toen weder aandachtig +den leeraar aan.</p> + +<p>Deze zonderlinge ontmoeting bracht, gelijk men denken kan, geen kleine +ontroering bij mij te weeg, en ik raakte geheel uit de stemming, waarin +ik mij bevond: zoodat ik in het eerst buiten staat was, eenige +oplettendheid te schenken aan de woorden van den Predikant, die mij als +ijdele klanken in de poren gonsden, zonder dat mijn hart die gevoelde of +mijn verstand die bevatte: ik kon niet nalaten het oog gedurig op den +straatroover te werpen, die het zijne daarentegen onafgebroken op den +Predikant bleef vestigen, als ware hij bevreesd geweest, dat hem een +woord zou ontsnappen. In den beginne schreef ik zijn houding aan +goddelooze huichelarij toe; maar weldra bleek mij, dat ik verkeerd +oordeelde. Het zou dien avond, gelijk ik reeds met een woord heb doen +verstaan, kermis zijn op 's-Gravenland: en, als men weet, zijn de +Predikanten bij die gelegenheid gewoon, zoodanige stoffen te kiezen, als +welke zij geschikt achten om er gepaste vermaningen en waarschuwingen +uit te putten tegen alle soort van losbandigheid, dronkenschap en +ontucht, waartoe dergelijke volksfeesten niet dan te vaak aanleiding +geven. Zoodanige kermispreeken, hoe nuttig en betamelijk ook, voor +zooverre zij bestemd zijn om indruk te maken op de dorpelingen, ten wier +behoeve zij worden opgesteld, boeien doorgaans minder de aandacht der +meer aanzienlijken onder de toehoorders, die de kermis niet of slechts +terloops bezoeken en zeker minder gevaar loopen van aldaar tot die +zonden te vervallen, waartegen de stem des leeraars zoo ernstig +waarschuwt: te meer, daar de Predikanten bij zoodanige gelegenheden nog +wel eens gewoon zijn een oud paard van stal te halen.</p> + +<p>Dit was echter thans het geval niet: de leeraar was eerst sedert kort +beroepen, en men had dus de zekerheid van, zoo niet iets +voortreffelijks, althans iets nieuws te hooren. Doch bovendien was ik +reeds bij den aanhef aangenaam verrast geweest door den ernst en de +sierlijkheid zijner voordracht, en door de verstandige wijze, waarop hij +zijn onderwerp behandelde. Het leerstellige en uitlegkundige slechts +even aanroerende, legde hij er zich voornamelijk op toe, om indruk te +verwekken en zijn toehoorders door treffende voorbeelden, door +ontzettende schilderingen en door krachtige toespraken te schokken, +overtuigd, dat zoo de leer, welke bij gewone gelegenheden wordt +gepredikt, meer duurzaam werken moest, die, welke hij thans verkondigde, +meer dadelijk uitwerkselen moest teweegbrengen.</p> + +<p>Het was dan, toen in het tweede deel zijner rede de Predikant een +treffend tafereel ophing van de vreeselijke gevolgen, welke, zoo in dit +leven als hiernamaals, de zonde met zich sleept, dat ik de duidelijkste +bewijzen zag, hoe de aandacht van den struikroover geen veinzerij was. +Zijn oogen begonnen in tranen te zwemmen, zijn boezem hijgde, en hij +scheen zoodanig door zijn aandoeningen overstelpt, dat hij eindelijk het +gelaat op den voor hem liggenden bijbel voorover boog en het, hoorbaar +snikkende, met beide handen bedekte. O! dacht ik bij mijzelven, indien +eens het goede zaad bij dezen man in vruchtbaren akker gevallen ware, en +hij zich bekeeren mocht van den slechten weg, dien hij is ingeslagen! +Welk een zegepraal zou dit voor den vromen leeraar zijn, en hoe zou hij +juichen over het afgedoolde schaap, dat hij door Gods bijstand tot den +eenigen Herder had teruggebracht!—en bij het nagebed zond ik ook het +mijne op voor den armen boeteling.—Intusschen was ik niet weinig +verwonderd, toen ik in het uitgaan opmerkte, dat onderscheidene +notabelen van het dorp, waaronder de timmerman en de schilder, den man +heuschelijk groetteden, en zelfs deze en gene hem een woord in 't +voorbijgaan toesprak.</p> + +<p>Te huis gekeerd, vereenigden wij ons in de zijkamer, om aldaar de gasten +af te wachten, die Tante ten eten genoodigd had, bestaande, behalve uit +de beide Heeren Blaek, uit mijn nieuwen compagnon, den Heer Van Baalen, +en uit zekeren Kapitein Pulver, die voor de firma voer. Niet lang duurde +het, of de koets van den Heer Van Baalen kwam het hek binnenrijden. Ik +had dezen Heer vroeger meermalen ontmoet; maar hem nooit met die +belangstelling gadegeslagen, welke hij thans bij mij moest opwekken, nu +het bepaald was, dat ik met hem in een nauwe betrekking zou komen en +dagelijkschen omgang hebben. Ik was evenals de zoodanige, die, een verre +zeereis zullende ondernemen, den persoon, die hem toevallig aan de haven +voorbijgaat, slechts met een onverschilligen blik beschouwt, maar weldra +hem met de grootste opmerkzaamheid gadeslaat, nu hij verneemt, dat de +onbekende zijn reisgenoot zal wezen: en alsdan uit zijn houding, woorden +en gebaren tracht op te maken, of hij in hem een aangenamen, dan wel een +lastigen makker zal aantreffen.</p> + +<p>Op dezelfde wijze keek ik den Heer Van Baalen aan, toen ik hem, met de +dienstvaardigheid, welke ik hem uithoofde zijner meerdere jaren en onzer +aanstaande betrekking verschuldigd was, uit het rijtuig hielp. Ik kan +niet zeggen, dat de eerste indruk, dien hij op mij maakte, zeer gunstig +voor hem uitviel. Wel wist ik uit oude herinnering, dat hij een man was +van meer dan gewone lengte, mager en droog en van geen innemend +voorkomen; maar het scheen mij toe, als ware hij nog in lengte +toegenomen en in vleesch verminderd: zijn bleeke, dorre tronie had een +nog onvriendelijker uitdrukking dan voorheen: ja, toen hij, uit de koets +gestapt, voor mij stond, deed hij mij volkomen aan een gekleed cadaver +denken. Hij beantwoordde ternauwernood mijn eerbiedigen welkomstgroet en +buiging, keek mij aan, alsof hij zich bij geene mogelijkheid konde +voorstellen, wie ik toch wezen mocht, wendde zich vervolgens tot den +koetsier, en riep dezen toe:</p> + +<p>"Reinier! gij zorgt dat gij precies te zeven uren weer voor zijt: +precies te zeven uren: en gij ziet het rijtuig goed na; want ik vrees +dat het heel wat te lijden heeft gehad: en gij brengt het bijdehandsche +paard naar den smid en laat het opnieuw beslaan."</p> + +<p>Op de beide eerste bevelen had de koetsier eenvoudig: "jawel Mijnheer!" +geantwoord; tegen het laatste vermeende hij evenwel te moeten opkomen.</p> + +<p>"Mijnheer!" zeide hij: "het beest is gisteren pas beslagen."</p> + +<p>"Ik herhaal u, gij brengt het naar den smid," zeide Van Baalen, "'t is +of ik altijd bedienden aantref, die mij tegenspreken: ik heb duidelijk +gehoord, dat een van die ijzers los zit: en gij komt precies te zeven +voor," enz. Hier herhaalde bij zijne bevelen in dezelfde orde.</p> + +<p>"De man is punctueel," dacht ik: "en het schijnt moeilijk hem tevreden +te stellen: in allen gevalle zal het mijne schuld zijn indien ik zijn +begeerte niet begrijp."</p> + +<p>Intusschen was Kapitein Pulver, die door zijn patroon was medegenomen, +de koets uitgesprongen ongeveer als een bom, die uit den ketel vliegt. +Zoo de Heer Van Baalen een contrast had willen uitzoeken om met hem te +reizen, had hij er geen beter kunnen aantreffen. Kapitein Pulver was een +kort, dik, rond ventje, zoo zwaarlijvig, dat men zich op een afstand van +hem plaatsen moest om zijn beenen te zien: en boven het ronde lichaam +was een klein, rond hoofdje geplaatst, evenals een knop op een +Delftschen trekpot.</p> + +<p>Beide gasten begaven zich onder mijn geleide naar de zijkamer, waar +Tante hen verwelkomde. De Heer Van Baalen maakte bij het inkomen een +buiging in het rond; doch zonder iemand bepaaldelijk aan te zien of toe +te spreken, en schijnbaar geheel andere zaken in 't hoofd hebbende. +Vervolgens haalde hij zijn horloge uit, vergeleek het met het uurwerk, +dat in het vertrek stond, en schudde wrevelig het hoofd.</p> + +<p>"'t Is fataal!" zeide hij: "ik had gedacht, zoo goed op mijn tijd gepast +te hebben: en nu is het reeds kwartier over twaalven. Maar mijn horloge +zal wel weer mis zijn. 't Is of mij dit altijd gebeuren moet."</p> + +<p>"Ik weet dat UEd. een man van de klok is," zeide Tante. "Zoo uw horloge +en deze klok verschillen, zal het wel aan de laatste haperen."</p> + +<p>"Of aan de wegen, die mij belet hebben, genoegzaam spoed te maken. 't Is +of ik altijd...."</p> + +<p>"Hoe gaat het, Kapitein Pulver?" vroeg Tante, zonder verder naar de +Jobsklachten van Van Baalen te luisteren, aan den goeden Schipper, die +achter zijn patroon buigingen stond te maken en zich met een bonten +zakdoek het zweet af te drogen, dat hem tappelings langs het voorhoofd +liep.</p> + +<p>"Ik hoop dat ik geen belet doe, (zooals het mes tegen den oester zei)," +zeide Pulver, zijn buigingen herhalende: "maar UEd. had mij zoo +vriendelijk laten noodigen, dat...."</p> + +<p>"In 't geheel niet; gij zijt mij altijd welkom," zeide Tante, en zich +wederom tot Van Baalen wendende en mij aan hem voorstellende: "ziehier +mijn neef Ferdinand," vervolgde zij.</p> + +<p>"Zoo!" zeide de Heer Van Baalen, mij met een doffen en verstrooiden blik +aanziende: "het zal mij aangenaam zijn, kennis te maken. Mag ik vragen, +of UEd. reeds iets aan de negotie gedaan heeft?"</p> + +<p>"Wel Mijnheer Van Baalen! dat is een vraag!" zeide Tante: "Hoe zegt +Rodrigue ook, Nichtje?"</p> + +<p>"UEd. wilt Ferdinand toch niet grootsch maken," zeide Suzanna: "door van +hem te zeggen:</p> + +<div class="poem"><div class="stanza"> +<span class="i1"><i>Ses pareils à deux fois ne se font pas connoitre</i><br /></span> +<span class="i1"><i>Et pour des coups d' essai veulent des coups de maître</i>."<br /></span> +</div></div> + +<p>"Is UEd. dan vergeten, hoe wij de voordeelige schikking onzer zaak met +het huis Bertini te Livorno aan hem te danken hebben?" hernam Tante.</p> + +<p>"'t Is waar!" zeide Van Baalen, als uit een droom ontwakende. "Dat was +een meesterstuk! Een zaak die mooi ingewikkeld was ook, en dat nog wel +in een vreemd land. Gij hebt er u goed uit gered, Mijnheer Huyck!—Maar +daar kwam eigenlijk meer rechtsgeleerdheid dan handelskennis bij te +pas."</p> + +<p>"Ik twijfel niet," zeide ik, wenschende zooveel mogelijk de goede gunst +van den man te verwerven, "of, niettegenstaande mijn mercantiëele kennis +gering is, mijn goede wil en de voorlichting van den Heer Van Baalen +zullen mij wel in staat stellen om geen geheel onwaardig figuur aan zijn +zijde te maken."</p> + +<p>"Wel gezegd!" zeide hij: "de practijk moet het hem doen: ofschoon, het +is thans ook al de goede tijd niet meer: de zaken zijn slap en de +verdiensten verminderen bij den dag: althans het is of het mij altijd +moet tegenloopen. Wanneer ik eens een speculatie doe, die anderen tonnen +gouds in den zak jaagt, moet ik mij met eenige percenten vergenoegen."</p> + +<p>"Gij kooplieden zijt evenals de boeren," zeide Tante: "altijd klagen, al +gaat het nog zoo voor den wind. Zal de balans van dit jaar een zooveel +minder voordeelig saldo opleveren dan die van het vorige?"</p> + +<p>"Daar valt nog niets van te zeggen," zeide Van Baalen: "maar," vervolgde +hij met een zucht: "het saldo zou eens zooveel moeten bedragen, wanneer +wij den tegenwoordigen koers van het geld in aanmerking nemen, en +nagaan, hoe anderen profiteeren.—En dan die fatale oorlog tusschen +Rusland en Zweden!"</p> + +<p>"Ik dacht in mijn onnoozelheid," zeide Suzanna, "dat het best visschen +was in troebel water."</p> + +<p>Wij waren intusschen gaan zitten: eenige ververschingen werden +toegediend en aan Pulver werd een pijp aangeboden: ofschoon het anders +de gewoonte niet was, dat er bij Tante aan huis gerookt werd. Maar zij +was, en terecht, van oordeel, dat men aan gasten van een minderen rang +nog meerdere oplettendheden moet bewijzen dan aan hen, die met ons +gelijkstaan, en alles aanwenden, om hen op hun gemak te stellen: daar +zij anders zich lichtelijk verbeelden dat men hen uit de hoogte +behandelt of hun niet geeft wat hun toekomt.</p> + +<p>"De weg van Diemerbrug naar Weesp wordt bij uitstek slecht onderhouden," +zeide Van Baalen: "of liever in 't geheel niet. Ik heb somwijlen +gedacht, dat ik er niet levend af zoude komen: en ik hen overtuigd, dat +mijn rijtuig er van gelust heeft."</p> + +<p>"Er bestaat een twist tusschen de Ingelanden en het Zandpad," zeide +Tante, "wie van beiden den weg herstellen moet."</p> + +<div class="blockquot"><p>"Et le peuple pâtit de leurs tristes débats,"</p></div> + +<p>zeide Suzanna.</p> + +<p>"O Mevrouw!" zeide Pulver, die nu zijn pijp had aangestoken: "indien de +Patroon een reisje op Java gedaan had, of slechts door Zweden, dan zou +hij voorwaar zoo niet klagen. Ik herinner mij Schonen, Smaland, +Ostrogotland en Sundermanland te zijn doorgereisd, zonder dag of nacht +op te houden, schrijlings zittende op een plank op wielen, 't geen men +daar nog wel gelieft een kariool te noemen, en tot voerman een meisje +van vijftien jaren, over dik en dun."</p> + +<p>"Dan moet hij veel hebben gehad van een bierton, die vervoerd wordt," +fluisterde Suzanna mij in.</p> + +<p>"Ja!" vervolgde Pulver, terwijl hij een wolkdamp wegblies, "dat was een +benauwde reis, die mij al mijn leven heugen zal: van Rostok af tot aan +Stokholm toe niets als ellende met zuur bier, tweemalen storm, eens door +een Russisch fregat nagezeten, dat ons voor Zweden aanzag: en dan die +wandeling op een plank?"</p> + +<p>"Ja!" zeide Van Baalen met een zucht: "gij hebt altijd tegenspoeden +gehad, zoo dikwijls gij voor ons gereisd hebt. En als ik niet wist dat +het uwe schuld niet is, en dat gij een knappe kerel zijt ... hm! hm!"</p> + +<p>"Wel Mijnheer!" zeide Pulver: "UEd. doet mij blozen (als de kreeft zei +tegen de braadpan), maar, wat ik zeggen wou, dat alles kwam toch niets +bij hetgeen ik uitgestaan heb toen ik voor de West-Indische Compagnie +voer. Heb ik dat wel eens aan Mevrouw verteld? ik geloof al."</p> + +<p>"Welzeker," antwoordde Tante: "maar daar is Neef en de jonge Juffers, +die zouden het misschien wel eens willen hooren."</p> + +<p>"O ja! als 't u belieft, Kapitein?" riepen Henriëtte en Suzanna, als uit +éénen mond: en ik betuigde insgelijks, dat ik zeer verlangende was naar +het verhaal.</p> + +<p>"Nu ja!" zeide Tante: "straks op de wandeling: dan kunnen de Heer Van +Baalen en ik onze zaken terwijl eens bepraten."</p> + +<p>Er was hier niets tegen in te brengen: en zoodra onze lichamen +behoorlijk versterkt waren en Kapitein Pulver, door zijn kopje om te +keeren, getoond had, dat hij genoeg koffie gebruikt had, verlieten wij +gezamenlijk het huis: Tante nam Van Baalen onder den arm en was spoedig +met hem in een druk onderhoud gewikkeld; en wij jonge lieden drongen ons +om Pulver heen, ten einde hem aan zijn belofte te herinneren. Dit was +echter niet noodig; want de man brandde reeds van verlangen om zijn +verhaal te plaatsen.</p> + +<p>"Komaan! (zooals de man tegen de nauwe laars zei)" zeide Pulver: "dan +zullen wij met de vertelling maar van wal steken: 't is nog al een +aardigheid voor jongelui, die nooit den neus buitengaats gestoken +hebben, zoo ereis te vernemen, hoe het op het groote vaarwater toegaat, +en dat het niet altijd meeloopt; maar dat zullen wij weldra hooren, zei +doove Tijs. Je moet dan weten, dat het zoo omme ende bij een goeje vijf +jaar geleden is, dat ik voor de Compagnie voer op het Brikschip: "de +Prins te Paard", naar Curaçao bestemd. Wij hadden altijd voor-de-wind en +geen rakje in 't zeil gehad, totdat wij zoo naar mijn beste geheugenis +op vijftien graden N.B. waren gekomen. Het woei een bramzeilskoelte, +genoeg om het schip aan den gang te houden; meer niet: ik was naar kooi +gegaan: en pas had ik naar de gis een uur geslapen, en droomde, dat +moeder Pulver, die ik te huis gelaten had in de blije verwachting, met +al onze zeven kinderen voor me stond, en dat mijn kleine Maarten, die nu +ook al het zeegat uit is, een rateltje in de hand hield en een +vervaarlijk leven maakte, zoodat ik hem een labberdoedas om zijn ooren +gaf, en verzocht of hij op wou houen, toen ik een stem boven mijn hoofd +hoor: "omlaag hou! Schipper! omlaag hou!"</p> + +<p>"Wat is er?" vroeg ik, met een schrik opspringende: "wie roept daar?" +En het was of ik nog altijd dat rateltje boven mijn hoofd hoorde.</p> + +<p>"'t Is Sander," zei hij.</p> + +<p>"Wat nieuws?" vroeg ik weer.</p> + +<p>"Hoor je 't niet?" vroeg hij: "zwaar weer ophanden."</p> + +<p>Ik sprong de kooi uit: en nu merkte ik, dat hetgeen ik voor het rateltje +van Maarten hield, het kletteren van den regen op het dek was; klik +klakkerdeklak! ging het, puur of zij met zakken vol erreten over de +planken strooiden.</p> + +<p>"Heb je ooit meer zoo'n regen gehoord?" vroeg Sander. Sander was mijn +tweede stuurman, een jongen als een vlag, daar ik op rekenen kon als op +mijn zelvers, die zijn werk goed verstond; maar ik was toch eerst wat +knorrig, omdat hij mij in mijn rust stoorde.</p> + +<p>"Wel" zei ik zoo: "al regende het handspaken en oude wijven! ben je nou +bang voor een beetje regen, man?" maar ik schoot mijn duffel toch aan, +zette mijn zuidwester op en kwam boven."</p> + +<p>"Wel wat zeg je van dat weertje, Schipper?" vroeg Sander.</p> + +<p>Ik keek ereis rond: "wat zal ik zeggen?" zei ik zoo: "'t is mooi donker +en ik hou niet van zoo'n hooge zee zonder dat men wind voelt."</p> + +<p>"De zee is den gansenen nacht al hooger geworden," zei Sander: "en het +zwerk hangt laag."</p> + +<p>Ik keek op mijn klok: het was al vijf uren, en ofschoon de zon al haast +moest opkomen, er was nog geen witte streek in het oosten te zien. De +regen bleef ondertusschen met geweld vallen, en de lucht was zwart als +een inktflesch; maar wat vreemd was, op het water was het helder als de +dag.</p> + +<p>"Schip in lij!" riep de Uitkijk, terwijl ik met den stuurman en Sander +bij het roer stond.</p> + +<p>Ik haalde mijn kat-oog voor den dag, en jawel: daar zag ik duidelijk een +galjoen, kennelijk van Spaansch makelei: ik kon masten en tuigage klaar +onderscheiden. Maar lang keek ik er niet naar; want ik was niet op mijn +gemak met het weer. De regen had opgehouden; maar de wolken zonken al +lager en lager en begonnen te wervelen en te draaien, als zwarte rook +die naar beneden slaat: en zoover als men zien kon, waren in het +zuidoosten de golven met wit schuim bedekt, en wij hoorden een dof +gerommel onder het water alsof er een aardbeving op volgen moest. "Is +dat donder?" vroeg Sander: "ik wou dat het waar was," zei ik. +Ondertusschen was in de verte de dichte regen loodrecht blijven vallen; +maar na een kwartier ongeveer begon de wind er van onderen tusschen te +spelen en de stralen van den regen zwaaiden heen en weer, eerst lang, +vervolgens hooger op, naarmate de wind klom, tot eindelijk de gansche +watermassa een schuinsche richting kreeg, ik reken zoo van een hoek van +dertig graden met den horizon. Ik had onderwijl alle zeilen laten +bergen; want ik mistrouwde het weer, zooals ik zeide: en ik had geen +ongelijk, als gij hooren zult. De regen viel gedurende eenige minuten +dicht als een gordijn naar beneden: toen hij opeens zich verspreidde +alsof hij weggeblazen werd en in rook verdween. Recht op ons af echter +kroop een witte streep over het water als stof op den grooten weg, +wanneer het lang droog is geweest. Wij hoorden het doffe geluid al +sterker en sterker, en mijn schip begon te kraken en te zuchten, of het +zijn lot voorzag. Bof! daar kwam de orkaan: een golf als een berg sloeg +over het dek en het was mij, of ik met honderd dozijn natte handdoeken +in mijn facie geslagen werd: en eer ik nog: "berg je!" roepen kon, daar +kwam er een tweede, die mij oplichtte alsof ik een stuk kurk ware +geweest, zoodat ik, met al wat er op het dek was, goedschiks kwaadschiks +overboord werd gespoeld: en plof! daar dook ik kopje onder, eer ik den +tijd had om een schietgebedje aan onzen Lieven Heer te prevelen. Toen ik +weer boven kwam, zag ik mijn schip reeds op een goeien afstand: en met +recht droeg het zijn naam van: "de Prins te Paard"; want het huppelde en +hobbelde over de golven als een ruin, die den kolder in den kop heeft, +en ik zag wel in, dat ze met dat booze weer geen sloep konden uitzetten +om mij op te zoeken.—Pulvertje maat! dacht ik bij mijzelven: 't is met +je gedaan: bid een Onze Vader en daarmee uit. Maar krek als ik zoo +dacht, en op het punt stond van weer te zinken, daar voel ik mij op een +stevige manier in mijn wammes pakken en achteruit sjorren. Dat's een +haai! meende ik zoo, die mij voor zijn ontbijt wil nemen, en ik dorst +niet omkijken van schrik, maar jawel! "Hier ouwe!" hoorde ik achter mij +zeggen: en wie was het? niemand anders dan Sandertje, die, juist als ik, +overboord gedwaald was. Maar hij was gelukkig net te land gekomen...."</p> + +<p>"Gij meent, te water gekomen," viel Suzanna in.</p> + +<p>"Juist, als de Juffer recht aanmerkt: net te water gekomen naast het +groote varkenshok, dat ook overboord gegaan was, en hij had het handig +beetgepakt. Ik moet zeggen, door een bijzondere bestiering Gods, was hij +naar mij toegedreven en wel zoo dicht dat hij mij grijpen kon, zoodat ik +nu ook kon aanklampen. Daar zaten wij nu op onze kist, als twee kikkers +op een kluitje, en dreven al verder van ons vaartuig af; maar ik zei: +"Sandertje! hou maar goeien moed: Onze Lieve Heer heeft ons tot dusverre +bewaard; Hij zal ons nog wel verder bewaren." "De droes ouwe!" zei +Sander, een beetje later: "je kijkt al uit naar "den Prins te Paard", +alsof die naar ons toe kan komen rijen; maar draai liever je hoofd ereis +om: daar is de Spanjool, die is dichter in de buurt." Ik keek naar dien +kant uit, waar Sander heen wees; en hij had gelijk ook; daar danste onze +logge Don als een bruinvisch op en neer. "Ja!" zei ik: "hij zal mij +welkom zijn (zooals de spinnekop van de vlieg zei); maar 't is duizend +tegen een, dat hij ons te zien krijgt." Ondertusschen, het ergste van de +bui was over: en het begon al mooi licht te worden, zoodat het niet lang +duurde, of ik kon de manschap van het vreemde schip onderscheiden: en, +wat nog grooter geluk was, wij naderden het al meer en meer. Zij zouden +ons echter nog niet bespeurd hebben; maar daar voel ik, dat er iets op +mijn borst drukte: ik tast er naar, en ik merk, dat ik mijn roeper, dien +ik aan boord nog gebruikt had, en dien ik tusschen mijn duffel en mijn +ondergoed had ingestoken, bij geluk behouden had. Heb ik jou daar! dacht +ik, en meteen zette ik hem aan mijn mond en schreeuwde alsof er vijf en +twintig speenvarkens gekeeld werden, totdat ik geen asem meer in mijn +longen had. Toen was de beurt aan Sander: en toen weer aan mij, totdat +zij eindelijk aan boord van den Spanjool opmerkzaam werden en den kijker +op ons richtten. Zij zagen ons:—het weer was bedaard: er werd een sloep +uitgezet, en om kort te gaan, het leed geen half uur of wij stonden op +het dek van het galjoen. Ik keek terstond uit, of ik "den Prins te +Paard" ook zag; maar die was schoot gegaan, en ik moest alle gedachten +opgeven, om hem vooreerst terug te zien, daar de Spanjool een +verschillenden koers hield. Het galjoen kwam van Cadix en was voor +Carthagena bestemd, waar het, geloof ik, geld moest brengen. Het was nog +al wel gebouwd, voerde twaalf stukken en was redelijk bemand ook. Daar +voer ik nu met den Don op genade mede en kon mee poot aan spelen voor de +sobere victualie, en in plaats van zelf te commandeeren was het +<i>siveplei</i> en <i>besolosmanos</i>, zonder andere belooning dan vrij licht bij +dag en een schoteltje linzen nu en dan, daar Ezau geen halve penning, +laat staan zijn eerstgeboorterecht, voor zou gegeven hebben; maar dat +was het minste, en ik was blij, dat ik er met fatsoen van afkwam (zooals +de edelman zei, toen hij tot den strop veroordeeld was en de gratie +verkreeg van onthoofd te worden). Wat mij het meeste hinderde, was, dat +ik nu zoo uit mijn koers werd gestuurd, en al bij mijn eigen +prakkezeerde, hoe ik van Carthagena weer terug zou komen; want gij +voelt, naar Carthagena moest ik mee: 't is op zoo'n vaart niet als met +de trekschuit, waar men de lieden onderweg uit kan zetten."</p> + +<p>"Gij hadt echter," zeide ik, "een vaartuig kunnen ontmoeten, hetwelk u +overnam en nader tot de plek uwer bestemming bracht?"</p> + +<p>"Jawel degelijk ontmoetten wij een vaartuig," antwoordde Pulver: "en dat +was juist ons ongeluk. Gij moet dan weten, dat zoo ongeveer op 12 graden +N.B., zes dagen nadat wij bij den Don aan boord waren, wij een groot +vaartuig boven den wind in 't vizier kregen, dat met alle zeilen +bijgezet op ons afkwam. Het was een korvet, en zooverre wij konden +oordeelen, sterk en stevig gebouwd, en met een manschap, die haar +ambacht goed verstond, aan boord; want het voerde een takelage en ging +door het water dat het een lust was om te zien. Maar hoe mooi wij het +vonden, wij hadden toch niet veel zin in het voorkomen van onzen maat; +want hij voerde geen kleuren en had zoo iets over zich, alsof hij zeggen +wou: "wat doe jelui in mijn vaarwater?" Nu, de Don dacht er ook zoo +over: want hij schudde het hoofd en liet van zijn kant alle zeilen +bijzetten om uit het gezicht van onzen vriend te geraken. Maar deze +scheen alzoo gesteld op ons gezelschap als een boer op een doedelzak, en +hij bleef zoo netjes achter ons voortzeilen als een rijknecht achter +zijn heer. De Don keek mooi zuinig; hij zag wel, dat hij van die +beleefdheid niet verschoond zou blijven en hij keek zijn equipage eens +rond, om te weten of hij staat op hen zou kunnen maken, indien de +vreemdeling eens kwade voornemens had. Toen riep hij mij bij hem, want +ik slenterde ook al wat heen en weer over boord, en hij vroeg mij, wat +ik wel van dat andere schip dacht?—"Wat zal ik zeggen," zei ik in +zoogoed Spaansch als ik spreken kon: "ik hou niet van die nieuwsgierigen +(zooals de bakker zei, toen de broodwegers bij hem aan huis kwamen): ik +geloof, dat die korvet daar meer lust heeft om kennis te maken met ons +dan wij met haar."—"Zoo denk ik er ook over," zei hij, "en ik wou dat +hij zijn eigen weg ging. Maar in allen gevalle zal hij toch aan mijn +dubloenen niet komen, zonder er om te bakkeleien," zei Don Ricardo, +terwijl hij zijn knevels opzette. "Kan je een stuk bedienen?" vroeg hij. +"Dat zou ik hopen," zei ik, "en een handspaak zwaaien ook."—"Best!" zei +hij: "dan zal ik ereis kijken, of je de kost verdient, dien ik je geef." +En met liet hij al het volk op het dek komen en klarigheid maken om te +vechten. De stukken werden geladen, de musketten opgebracht, handspaken +uitgehaald, de kogels bij de mortieren geplaatst en ieder met kortjan in +zijn gordel voorzien. Maar terwijl wij nog bezig waren, daar zagen wij +op het vreemde schip een vlammetje voor den dag komen, en br....r! daar +vloog ons een kogel door het want en viel de heele bramsteng over het +dek. "Dat 's een onbeleefde vent!" zei ik zoo: "maar hij weet ook goed +te mikken."</p> + +<p>"Wij kunnen hem toch niet ontzeilen!" zeide Don Ricardo: "maar wij +zullen hem toonen, dat wij ook wat durven."—Met gaf hij last om zeil te +minderen, en dat iedereen zich klaar zou houden. Ondertusschen kwam de +korvet statig aanzeilen en was weldra zoo dicht bij, dat wij de manschap +op het dek konden zien—en onvriendelijk genoeg zagen zij er uit: want +het waren al handspaken en korte pieken en enterbijlen die men blinken +zag. "'t Is een vrijbuiter!" zei ik zoo tegen Don Ricardo, terwijl ik +met de lont in de hand stond. Hij knikte van ja, en wees meteen op een +rooden lap, die op het roofschip in top werd gehaald. Toen liet hijzelf +de koningsvlag van Spanje waaien, en dadelijk bij den wind stekende, +vertoonde ons vaartuig de bakboordzij aan den roover. "Vuur!" zeide toen +Ricardo: en: pan! pan! daar gingen zes schoten achter elkander af, den +vrijbuiter vlak in den boeg, dat de witte splinters uit het zwarte +gangboord vlogen. Maar op hetzelfde oogenblik loefde het roofschip mee +en gaf ons de volle laag. Krak! krak! daar lag onze fokkemast met want +en tuigage en al in zee. Maar door de plotselinge beweging van het +schip, dat niet zoo gauw stoppen kon, waren wij uit elkander geraakt en +wij hadden misschien, daar het nog al hard woei, gelegenheid gehad om te +ontsnappen, indien het tijdig genoeg ons gelukt ware een noodmast op te +krijgen; maar eer wij daarmee klaar waren, liep de roover ons achterom +en herhaalde zijn beleefden groet van daar even, dat de boeilijn over de +nok kwam en niemand zich kon herkennen; terwijl hij nu zijn zeil +geborgen had en de enterhaken bij ons aan boord smeet. Daar zaten wij nu +aan elkander vast en in een oogenblik kwamen er uit den rook en damp wel +vijftig lieve jongens op ons dek te voorschijn, ook met een ander +voornemen als om een pijp met ons te rooken. Nu schaarden wij ons om den +Don, en ik moet zeggen, de Spanjolen hielden zich als wakkere kerels en +lieten de onbeleefdheid niet onbeantwoord: en Sandertje en ik wij +toonden ook, dat wij meer konden doen dan linzen eten, en wij sloegen er +op, dat het een aard had. Maar daar sprong in eens de Kapitein van de +roovers op ons af: en een kerel, die er meer uitzag om bang voor te +worden, heb ik nooit ontmoet."</p> + +<p>"Ja!" zeide Henriëtte: "ik geloof dat die Heeren er zelden vriendelijk +uitzien."</p> + +<p>"En dan," voegde Suzanna er bij, "als men recht benauwd is voor nommer +één, dan lijkt alles nog leelijker."</p> + +<p>"Leelijk was hij juist niet, Juffertje!" hervatte Pulver: "'t was een +groote, schoone vent met een houding als een Admiraal en oogen als +glimmende kolen. "<i>Caracho</i>!" zeide hij, dat, geloof ik, in 't Spaansch +zooveel wil zeggen als: "geef u over!"—Nu! hij had niet veel +welsprekendheid noodig om het ons te beduien; want de grootste helft van +onze Senhores lag al met Don Ricardo op het dek naar de wolken te +kijken: en de andere helft was zoo toegetakeld en zoo in de war, dat zij +de maan niet van een Edammerkaas zouden hebben kunnen onderscheiden."</p> + +<p>"En waart gij zelf onbeschadigd?" vroeg ik.</p> + +<p>"Er was een kogel door mijn hoed gekomen," antwoordde Pulver, "die mij +zoo netjes had doen groeten alsof er een Schout-bij-Nacht monstering +kwam houen; maar anders, wonden had ik niet."</p> + +<p>"Wel, dat noem ik zonderling," zeide Suzanna, het dikke lichaam van den +schipper glimlachende aanziende.</p> + +<p>"Je wilt zeggen, Juffertje! mijn buik was nogal een mooi wit geweest om +op te mikken? Maar zoo gaat het: er lag een Senhor naast mij, die drie +kogels gekregen had en toch maar een vent was niet veel dikker dan mijn +linkerarm. Maar ieder kogel heeft zijn opschrift, weet je? Nu, om weer +op ons verhaal te komen (zooals mijn eerste stuurman placht te zeggen +als hij 's ochtends zijn oorlam nam), de rooverkapitein was op het dek +gesprongen en zwaaide een blanke sabel in zijn vuist, die niet van stroo +was. Ik dacht bij mijzelven: Pulvertje, mijn man, daar is je leste uur +geslagen: te meer toen ik zoo rondkeek en zag, dat ik op degenen, die +nog leefden al zooveel kon rekenen als op een gekauwden kabel. Wat zou +ik doen? Ik lei mijn handspaak neer, en wachtte af, wat het geven zou. +Maar daar was Sandertje, die had maar in 't geheel geen trek om zich +over te geven, en net zooals een van die ongenoode gasten hem bij de +lurven wou pakken, daar sprong hij als een ondernemende durf-al die hij +was, recht op den rooverkapitein aan en hieuw naar hem als een dolleman! +"Hier weerlichtskind!" zeide hij: "hou daar, beroerde bl....."</p> + +<p>"Nu ja!" zeide ik: "wij behoeven die uitdrukkingen zoo nauwkeurig niet +te vernemen."</p> + +<p>"Integendeel, Sinjeur!" zeide Pulver: "want zonder die uitdrukkingen zou +het met Sander en mij er slecht hebben uitgezien, gelijk je op zijn tijd +zult hooren (zooals de dief, die zijn vonnis beethad, tegen zijn maat +zei, die het nog krijgen moest). Sander sloeg dan in 't wilde op den +roover; maar daar waren er aanstonds vijf of zes van die lieve jongens +bij, die hem in zijn baaitje namen en hem op het dek haalden: en juist +was er een, die zijn bijl oplichtte om hem met de complimenten naar zijn +grootje te sturen, toen de rooverkapitein in 't Spaansch gelastte, dat +zij hem sparen zouden: en ik, die ook begreep, dat de jongen beter deed +zich stil te houden, ik riep uit al mijn macht: "Sandertje, mijn vriend! +Ben je mal? Wat wil je toch uitvoeren?" En zoo meteen als ik dat zei, +keek de Kapitein mij aan en, naar mij dacht, iets vriendelijker dan de +overigen: en toen fluisterde hij iets in de ooren aan een kameraad van +hem. Sandertje en ik werden aan mekaar gebonden, en zoo werden wij, +namelijk allen die nog leefden, op het roofschip overgebracht en +tusschendeks gesmeten."</p> + +<p>"Dat was zeker al heel vriendelijk," merkte Suzanna aan.</p> + +<p>"Zooals je zult komen te hooren," vervolgde Pulver: "wij gingen onder +zeil en het duurde zoo wat ongeveer vier of vijf etmalen dat wij in dat +Satansche hok bleven opgesloten zonder zon of maan te zien: alhoewel, +dit moet ik tot eer van den vrijbuiter en van zijn kok zeggen, wij +kregen, ofschoon gevangenen, beter eten dan op het Spaansche schip. +Eindelijk, den zesden dag geloof ik, liet men ons op het dek hijschen. +Ik keek ereis rond om de hoogte te nemen; maar Joost haal me zoo ik de +plaats herkende, waar wij ons bevonden: en dat was nogal natuurlijk, +daar ik er nooit geweest was. Wij lagen voor anker in een zeestraat; +althans voor zooverre ik in dien korten tijd heb kunnen bespeuren: het +was zout water, en zoo helder, dat men het zand van den bodem en al de +visschen, die er heen en weer zwommen, onderscheiden kon. Rechts en +links een muur van rotsen, die naar mijn gissing wel vijfhonderd voet +uit het water oprezen, en zoo steil, dat men zou gedacht hebben, zij +waren den dag te voren van elkander gespleten: overal groeiden er boomen +en struiken op, waar maar een beetje aarde en een scheur in de rots was +om zich op vast te hechten: terwijl het kanaal op sommige plaatsen zoo +smal was, dat de takken van weerskanten elkander ontmoetten bijwijze van +een <i>berceau</i>, zoo als men dat op zijn Fransch heet, geloof ik; en dan +had men er vogels in van alle soort, duiven en spechten en eenden, en +nachtegalen, die zongen, dat het een lust was, en witte kraanvogels, en +zwarte kraanvogels, en grijze kraanvogels, die hier en daar stonden te +kijken, met een verwaandheid als een diender voor een Sinterklaaswinkel. +Maar ik had niet lang tijd om alles nauwkeurig op te nemen: wij werden +in de jol neergelaten en een eindweegs van het schip gevoerd, tot wij +ons op een stee bevonden, waar het water een inham in de rotsen maakte. +Hier was een landingsplaats en een natuurlijke trap in de rots, die wij +op moesten: het was er bijwijlen mooi donker: want het hing er zoo dicht +van takken en struiken, dat de zon geen gelegenheid had om er door te +schijnen; en er liepen overal hagedissen, zoo vlug en zoo glinsterend +als ik ze mijn leven niet gezien heb.—Nu! toen wij boven op de hoogte +waren, moesten wij er aan de andere zijde weer af, en kwamen zoodoende +in een vallei, waar dan eigenlijk het ware verblijf van de zeeroovers +was: en een goede schuilplaats was het, want wie den ingang tot de +zeestraat en het pad over de rots niet kende, zou er jaren naar gezocht +hebben. Hier bracht men ons in een groote schuur, waar dag en nacht +schildwachten met geladen vuurroeren voor stonden: 't geen mooi onnoodig +was; want al hadden wij willen en kunnen wegloopen, ik weet niet waar +wij heen waren gegaan. Alle dagen kwam men een van de met ons gevangen +Senhores halen en die kwam dan niet weerom. "Die is er om koud", zei +Sander dan. Maar ik zei: "neen! dan zouden zij ons zoo lang den kost +niet gegeven hebben; maar zij geven hun de keus om gehangen te worden of +dienst bij hen te nemen; dat is zoo zeerooversmanier."—Wij dachten al, +wanneer zal de beurt aan ons komen? toen eens op een dag een allerliefst +Juffertje binnenkwam, een meisje zoo van veertien of vijftien jaren, +naar ik gis, met een recht vriendelijk gezichtje en een heel net kleedje +aan: "zijn er hier geen Hollandsche zeelui?" vroeg zij in zuiver +Nederduitsch. Sander en ik wij keken elkander aan, alsof wij het te +Keulen hadden hooren donderen. "Tot je dienst," zeiden wij allebei: "wat +is er van je believen?"—"Wilt ge zoo goed zijn, mij te volgen?" zei zij +toen weer, met een allerliefst stemmetje. "Niets liever dan dat," +antwoordden wij; want wij hadden mooi onze bekomst van in die stinkende +schuur te zitten. Zij ging vooruit; de schildwachten presenteerden het +geweer voor haar, krek of zij een prinses ware geweest, en zoo wandelden +wij achter haar over het veld, totdat wij aan een heel aardig zomerhuis +kwamen, dat tusschen hooge kokosboomen gelegen was. Hier stond weer een +kerel op schildwacht, die ons met haar doorliet. Zij stootte een zijdeur +open en wij zagen een man zitten met een sitsen gebloemden japanschen +rok aan zijn bast, druk bezig met schrijven.—"Hier zijn de twee +Hollanders. Papa!" zeide het Juffertje. De vreemde Heer keek op: het was +warentig de rooverkapitein.—"Hoe heet je?" vroeg hij, terwijl hij mij +strak aankeek.</p> + +<p>"Harmen Pulver," zei ik:—"Wat duivel spreekt UEd. ook al Duitsch?"</p> + +<p>"Gij komt hier om te antwoorden: en niet om vragen te doen," zei hij, +met een barsche stem, terwijl hij de wenkbrauwen samentrok. "Hoe oud +zijt gij?"</p> + +<p>"Vijf en veertig jaar," zei ik weer, terwijl ik mijn kop krabde.</p> + +<p>"Hoe kwaamt gij op dat Spaansche schip verzeild?" vroeg hij alweer.</p> + +<p>"Wel!" zei ik: "dat wil ik wel ereis vertellen:"—en zoo zei ik hem de +gansche waarheid, van stukje tot beetje. Hij luisterde heel aandachtig +toe en vroeg mij vervolgens, hoe lang ik ter zee gevaren had, of ik +vrouw en kinderen te huis had en zoo al meer. Toen draaide hij zich naar +Sandertje, die ook zijn naam en zijn jaren op moest biechten.—"Sander +Gerritz!" zei hij toen, "gij zult vooreerst in mijn dienst blijven, tot +zoolang ik een andere bestemming voor u vinde. Amelia! breng dien knaap +naar achteren en zeg aan Diego, dat hij hem een stel kleederen bezorge +en in zijn werk onderrichte."</p> + +<p>Bij dit gedeelte van Pulvers verhaal kon ik niet nalaten, verwonderd op +te zien. "Amelia," herhaalde ik: "heette zijn dochter Amelia?"</p> + +<p>"Wel ja, Amelia!" hernam Pulver: "een mooie naam voor de dochter van een +rooverkapitein. Nu, dat is tot daar aan toe. Het meisje was in allen +gevalle een lief en vriendelijk ding: zij wipte de kamer uit en Sander +volgde haar, niet recht zeker of hij wel of kwalijk deed, geloof ik; +want hij keek mij een keer of drie aan in 't heengaan, als een +tolgaarder zou doen, wien ze onzuivere munt in de hand gestopt hebben. +"Nu komt mijne beurt," dacht ik.—"En gij, Harmen Pulver!" zei de +Kapitein, "gij zult Onderstuurman bij mij worden, overmits ik den mijnen +in het laatste gevecht heb verloren."—"Ik bedank u hartelijk," zei +ik.—Toen zette hij een gezicht, alsof hij mij op wou vreten. "Wat," zei +hij, "en waarom niet?" vroeg hij, alsof het een Admiraalsbaantje was, +dat hij mij gepresenteerd had.</p> + +<p>"Wel!" zei ik weer: "omdat...." en meteen snuffelde ik in mijn broekzak, +waar ik nog, spijt schipbreuk en roovers en al, een klein zakbijbeltje +had bewaard, en ik sloeg het open: "kijk!" zei ik, en wees hem op het +achtste gebod."</p> + +<p>"Dat was braaf gehandeld," zeide Henriëtte: en Suzanna zag den dikken +man met eenigen eerbied aan, alsof zij een innerlijke gelofte deed, van +ten minste de eerste tien minuten den spot niet met hem te drijven.</p> + +<p>"En hoe nam de zeeroover dat op?" vroegen wij allen als uit éénen mond.</p> + +<p>"Wel dat viel mee (zooals de dronken bottelier zei, toen hij met de +gangtrap in zee rolde).—Hij keek wel eerst wat stuursch, maar het +maakte toch indruk, merkte ik: "ik wil geen theologisch dispuut met u +beginnen," zei hij: "anders zou ik u kunnen overtuigen, dat dit artikel +(hij noemde het een artikel: de man was ook niet vast in de leer!) dat +dit artikel," zeide hij, "op mijn beroep niet toepasselijk is. Ik ben +hier zooveel als Souverein, geloof ik," zei hij: "en in oorlog met alle +natiën: alleen heb ik nog een gekkelijk zwak voor Hollanders, ofschoon +zij het niet aan mij verdiend hebben.—Ik geef u nog een uur om te +bedenken," zei hij; en meteen vouwde hij heel bedaard het papier dat hij +geschreven had, dicht, en stond op om heen te gaan.—"En zoo ik het nu +niet aanneem," zei ik: "wat dan?"</p> + +<p>"Dan wordt gij gehangen," zei hij, op denzelfden toon, alsof hij mij de +keus had gelaten tusschen een slok brandewijn of een glas rood, en hij +stapte de deur uit."</p> + +<p>"Uw toestand moet alles behalve vroolijk zijn geweest," merkte ik aan.</p> + +<p>"Om den drommel niet," zeide Pulver: "maar ik had er mij al zoo half en +half op verwacht en mijn besluit was genomen; want ik dacht: men moet +toch eenmaal dood en dan nog liever als een Christenmensch gestorven. +Zoo ging ik zitten en dacht: ik zal mijn laatste uurtje toch zoo goed +mogelijk besteden en lezen een kapitteltje uit de Schrift: en met dat ik +daaraan bezig was, zoo komt mij dat Juffertje weer binnentrippelen. "Och +Kapitein!" zei ze zoo: "vertel mij toch ereis wat van Holland: ik hoor +zoo graag van Holland spreken."—"Lief Juffertje!" zei ik, "dat zou ik +met plezier doen, waarom niet; maar ik heb nu zoo slecht den tijd, want +over een uur, weet je, moet ik gehangen worden: en daarom dien ik mijn +leste oogenblikken wel te besteden met mijn ziel in een staat van genade +te brengen, en nog eens aan mijn arme vrouw en zes bloeien van kinderen +te denken, die ik ik huis heb gelaten." En met voelde ik dat mijn oogen +overliepen. "Wat!" zei zij: "hebt gij vrouw en kinderen?" en zij begon +ook mee te schreien, de goede medelijdende ziel. "En wie wil u laten +hangen?" vroeg zij: is het Papa?—Ja?—In dat geval, zal ik hem zoo lang +smeeken en bidden, tot hij u genade geeft."—"Juffertje!" zei ik: "het +hangt van mij af, om te blijven leven; maar dan moet ik dienst nemen bij +uw vader; en zie je, dat kan ik nu zoo maar niet met mijn geweten +overeenbrengen."—"En waarom niet?" vroeg zij, met een heel natuurlijk +stemmetje. "Ja!" zei ik zoo, "om dat rooversbedrijf, dat strijdt zoo wat +tegen goddelijke en menschelijke wetten." Toen keek zij mij heel strak +in 't gezicht, omtrent even strak als haar vader gedaan had. "Ik weet +het," zei zij toen, snel sprekende, net alsof zij bang was voor hetgeen +zij zeide: "ik weet het:—spreek daar niet meer over. Gij hebt gelijk: +ik ben het slechts ontwend, dergelijke waarheden te hooren. Lees voort +en ik zal u niet storen: maar ik wil hier blijven: ik moet met mijn +vader spreken: dat zal zoo niet afloopen."</p> + +<p>"Zonderling!" zeide Henriëtte, zich een traan uit het oog wisschende: +"en hoe kwam de vader van een meisje, dat zoo sprak, aan het hoofd van +een roofschip?"</p> + +<p>"Dat is wat ik ook dikwijls gedacht heb, Juffertje!" zeide Pulver: "maar +UEd. zal nog meer hooren. Juffrouw Amelia dan ging over mij zitten, met +de armen gekruist en terwijl zij stipt voor zich keek. Het uur was +nauwelijks verloopen, of daar stapte haar vader weêr binnen: "Wie heeft +u geheeten, hier te komen?" vroeg hij aan zijn dochter: "laat ons +alleen."—"Neen!" zei zijn dochter: "dat doe ik niet, of gij moet mij +eerst beloven, dien man vrij te laten. Hij heeft vrouw en kinderen," zei +zij, terwijl zij de handen vouwde. "Laat hem gaan, vaderlief, gij zult +het immers aan uwe kleine Amelia niet weigeren?" en zoo ging zij voort, +terwijl ze hem allerlei lieve woordjes gaf, en hij wrevelig voor zich +bleef kijken. Eindelijk scheen hij eenigszins tot andere gedachten te +komen: hij nam haar bij de hand, zei iets tot haar in 't Spaansch, en +bracht haar, half willig, half onwillig de kamer uit. Ik hoorde echter +dat hij haar buiten de deur een zoen gaf: dat dacht mij een goed +voorteeken te zijn. Toen kwam hij weer tot mij: "Wel!" zeide hij: "hebt +gij uw besluit genomen!"—"Ja," zei ik. "En wat is het, kort en goed, +zonder teksten?" vroeg hij, "ja of neen?"—"Neen!" zei ik. "Dus hangen?" +vroeg hij weer.—"Neen! ook niet," zei ik, "immers niet met mijn +wil."—"Gij begrijpt toch," zei hij, "dat er geen derde keus overblijft. +Ik kan toch niet iemand, die eenmaal hier geweest is, levend laten +vertrekken om, als hij te huis is, mijn schuilplaats te +verklikken."—"Hoor, weet je wat, Kapitein!" zei ik: "laat mij gerust +gaan, al ware het op dezelfde manier waar ik op gekomen ben, van mijn +bezoeken zal je geen last meer hebben, dat beloof ik u: en om aan +anderen den weg te wijzen, dan moest ik hem eerst zelf kennen. 't Is +waarachtig beter, dat gij mij het leven schenkt: gij weet niet hoe het u +naderhand nog kan te pas komen: als b.v. de Heeren van de Compagnie u +eens bij de kladden krijgen, dan zal het u meer goed doen, als ik in uw +voordeel spreken kan, dan dat ik nu aan een van die gindsche hoornen +bungelde."—Hij scheen even na te denken: "gij kunt onze levenswijs nog +niet beoordeelen," zei hij: "een man moet weten, wat hij kiest of wat +hij verlaat." Met floot hij en er kwam een aardige jongen in een +matrozenpakje binnen, aan wien hij in 't Spaansch zijn bevelen gaf. +"Volg dien knaap!" zei hij toen: "die zal u brengen, waar gij wezen +moet!" Wat zou ik doen? Ik maakte een strijkage en ging ons maatje +achterna, die mij buitenshuis bracht en naar een ander gebouw, waar de +bende gewoon scheen te zijn haar middagmaal te nemen. Hier kwam er een +hoop bij elkander alsof zij van den toren van Babel gestuurd waren, volk +van alle natiën en tongen: er waren er Portugeezen, Spanjolen, +Engelschen, Italiaanders, Françoisen, Hollanders ook, schande genoeg! En +ik moest mee aanzitten en zien hoe het er toeging. Ik moet zeggen, die +schelmen hadden een tafel of het voor een Burgemeester was: vleesch en +gevogelte van allerlei soort: en wijn, zooveel hun lustte en van den +besten ook. Ik dacht: Pulvertje! dat is allemaal om u te verleien; maar +deze reis zal het hun niet lukken.—Ondertusschen waren er een paar +naast mij gaan zitten, die vertelden mij, hoe goed zij het hadden onder +Don Manoël, zoo noemden zij den Kapitein, en wat een dwaasheid ik doen +zou, indien ik niet met hen bleef: en onderwijl schonken zij mij al in, +den eenen kroes voor, den anderen na. Maar ik lachte in mijn vuist: en +dacht: als het op pooieren aankomt, dan ben ik nog niet bang: ik heb een +bast, die kan er tegen, zooals Thomasvaer in de klucht zeit. En +bovendien had ik van al het praten een keel gekregen, zoo droog of ze +van een weverswammes gemaakt was. En ziet, mijn buren raakten allebei +zoo mooi bezorgd, dat zij van de bank rolden. Toen kwam er een ander, +die wou mij een papier laten teekenen; maar ik smeet het wat deftig over +de tafel heen: waarop er een was, die mij te lijf wou: maar ik gaf hem +een muilpeer, dat hij naar de tweede niet vroeg. Toen vielen zij +allemaal op mij aan; en bonden mij en smeten mij in een hok, waar ik +tijd had om uit te slapen. Den volgenden morgen kwamen er vier kerels +mij halen, en begonnen mij met een doek over mijn kluisgaten te binden, +dat ik niet zien zou wat zij in 't vizier hadden. Ik kreeg slechte +gedachten, toen zij mij naar buiten brachten, en meende, nu was mijn uur +gekomen, en ik moest maar mijn best doen om als een vroom Christenmensch +te sterven; maar jawel! ik had pas een eindweegs opgekuierd, of ze +smeten mij in een sloep, en na een tijdlang roeiens, merkte ik aan den +wind, die op mijn frontwerk speulde, dat wij kort aan zee waren. Opeens +werd ik aan boord van een schip geheeschen: "zouden zij mij nu naar +zeemansmanier aan de ra hangen?" dacht ik; maar ook al niet: ik werd +tusschendeks gelaten, ik hoorde het anker lichten, en wij staken van +wal. Het duurde zeker wel twintig dagen, eer de reis ten einde was, en +ik bleef al dien tijd beneden, zonder eens op het dek te mogen komen, en +zonder dat iemand boe of ba tegen mij zei: gij kunt denken, of ik ook +het land had. Eindelijk liet men het anker vallen: ik werd weer +geblinddoekt, in de sloep gelaten en aan wal gebracht. Toen mij de doek +werd afgenomen, zag ik, dat ik in een klein boschje was, doch waar, wist +Joost. Een van de roovers, die Hollandsch sprak, stond naast mij en +stelde mij een geldzakje ter hand. "Houdaar!" zei hij: "en maak dat je +naar den bl—— komt. Gij hebt slechts het eerste pad het beste te +volgen, om menschen te vinden. Maar zoo gij ons altemet mocht herkennen +t'avond of morgen, draag zorg dan ons niet te verklappen, noch ons na te +volgen, of...," hier maakte hij een beweging, die ik best begreep. "Geen +nood," zei ik, "en goeie reis (zooals de man, die zich baadde, tegen de +haaien zei.)" Weg liepen zij: en ik stond alleen te kijken als malle +Piet. Maar ik dacht, ik zal den anderen weg kiezen: en zoo liep ik dwars +door het boschje heen, mooi nieuwsgierig waar ik zou aanlanden, tot ik +aan een soort van huisje kwam, waar ik een paar negers vond, die mij te +recht hielpen, en mij naar de Havannah brachten, want daar was ik geen +twee geweerschoten van verwijderd. Ik kuierde de stad binnen en vond al +gauw een plaats om onder dak te komen, bij een ouden landsman, dien ik +er wonen wist. "Wel Kapitein Pulver," zei die, toen hij mij zag: "hoe +kom je zoo uit de lucht vallen?" "Patientie!" zei ik, "dat zal ik u +naderhand wel eens vertellen." Den volgenden dag ging ik ereis op mijn +kuier, maar, schoon ik in een paar kooplieden, die ik onderweg +ontmoette, twee van Don Manoëls volk meende te herkennen, en schoon er +een net getuigd en gekoperd brikje onder Portugeesche vlag in de haven +lag, dat al rare vermoedens bij mij deed ontstaan, ik paste wel op, mijn +mond dicht te houden, zoo lang ik er bleef: 't geen gelukkig korter was +dan ik eerst vreesde: want er kwam eenige dagen daarna gelegenheid om +naar Curaçao te varen, waar ik "de Prins te Paard" bij geluk nog vond, +die juist het anker zou lichten, en je kunt denken, hoe zij allen te +kijken stonden, toen zij mij in levenden lijven weerom vonden; want zij +dachten niet anders, of ik had uit de groote spoelkom gedronken. Nu +vraag ik u, of Kapitein Pulver al rare ondervinding heeft opgedaan?"</p> + +<p>"Mij dunkt zij hebben nogal wat met u gesold," zeide Suzanna: "doch het +schijnt u geen kwaad gedaan te hebben, en gij zijt tegen de verdrukking +aangegroeid.—En hebt gij naderhand nooit iets van dien rooverkapitein +vernomen?"</p> + +<p>"Neen," antwoordde Pulver: "en ik heb ook nooit verlangd de kennis te +hernieuwen (zooals de dief tegen den beulsknecht zei). Maar ik meen dat +hij, zoo wat een jaar nadat ik hem gezien heb, verdwenen is:—althans +later heb ik niet meer van hem hooren spreken, maar wel van een anderen +zeeroover, die onder den naam van Zwarten Piet doorging, en geen haar +beter was dan zijn voorganger."</p> + +<p>"Zwarte Piet!" herhaalde Henriëtte: "is dat dezelfde, wien men beweert, +dat hier in den omtrek rondzwerft en de wegen onveilig maakt."</p> + +<p>"Foei! laten wij niet over dieven spreken, die zoo in de buurt huizen," +zeide Suzanna: "dat geeft maar slapelooze nachten. Maar van uw vriend +Sander, hebt gij daar nooit tijding meer van gehad, Kapitein?"</p> + +<p>"Neen!" antwoordde hij: "en ik vrees, dat hij smaak in 't rooversleven +gekregen heeft; want hij was altijd een ondernemende gast; 't zou jammer +van den jongen bol geweest zijn; doch het bloed kruipt waar 't niet gaan +kan."</p> + +<p>De dames gingen voort, den Kapitein nog over vele bijzonderheden te +ondervragen. Wat mij betreft, ik was stil geworden. Het weinige, dat de +verhaler zoo van het uiterlijke voorkomen als van de handelwijze van Don +Manoël en zijn dochter gezegd had, en de naam van Amelia, aan deze +laatste gegeven, hadden zonderlinge vermoedens bij mij doen ontstaan, +waaraan ik hechten bleef, in weerwil van mijzelven. Wenschende, +hieromtrent nader onderricht te ontvangen, wachtte ik het oogenblik af, +dat de jonge meisjes met haar ondervragingen hadden afgedaan en zich +vermaakten om in de <i>menagerie</i>, waar wij waren aangekomen, de +goudlakensche faisanten te voederen, terwijl Pulver zijn versch gestopte +pijp door middel van een brandglas aanstak, om dezen laatste te vragen, +mij nader te beschrijven, hoe die zeeroover er toch wel uitzag.</p> + +<p>"Wel! zooals ik UEd. gezegd heb," zeide hij: "een groote forsche kerel +met een <i>sombrero</i> op het hoofd, een plantersbuis en een zeemansbroek, +een koppel pistolen...."</p> + +<p>"Ja," viel ik in: "en naderhand een japansche rok; maar zijn gelaat?"</p> + +<p>"Een knap slag van een vent: een paar fiksche oogen ... wat zal ik er +meer van zeggen?"</p> + +<p>"En zijn dochter?"</p> + +<p>"Ja! een aardig meisje, of zij zwart of blond was weet ik niet meer: een +goed gezicht ... en zoo groot als een meisje van veertien, vijftien +jaren."</p> + +<p>Met deze opheldering moest ik mij voor het oogenblik wel tevreden +stellen: en de klank van den bengel, die ons de aankomst van nieuwe +gasten verkondigde, deed ons spoedig weder den weg huiswaarts nemen. Wij +vonden den eigenaar van Guldenhof en zijn zoon op de stoep met Tante en +Van Baalen in gesprek. De Heer Blaek was de eerste, die naar ons +toekwam. Zijn kleeding was vrij wat keuriger, zijn gelaat vriendelijker +en zijn toon beleefder, dan toen ik hem in zijn koepel ontmoette. Hij +groette ons op een zeer heusche wijze, zeide iets zeer vleiends aan +Suzanna, kuste Henriëtte, en zich vervolgens tot mij wendende, drukte +hij mij de hand en vroeg mij om verschooning, zoo mijn onthaal op +Guldenhof niet was geweest gelijk het behoorde. "Maar mijn lieve Heer +Huyck!" zeide hij: "alles werkte ook samen om mij verkeerde vermoedens +jegens u te doen opvatten: uw kleeding, de verrassing van het oogenblik, +het verhaal van dieverijen in de buurt gepleegd, en zoo voort. Nu! doe +mij vermaak en toon mij, dat UEd. mij geen kwaad hart toedraagt, door +mij eens te komen bezoeken.—Gij zult mij altijd welkom wezen, en het +zal mijn zoon ongetwijfeld aangenaam zijn, nadere kennis met u te maken. +Sta mij toe, u aan elkanderen voor te stellen. Lodewijk was niet in zijn +schik," vervolgde hij, zich tot Henriëtte wendende, "dat gij, zoo zonder +hem daar iets van te zeggen, herwaarts getrokken waart. Gij weet, dat in +uwe afwezigheid Gildenhof weinig bekoorlijks voor hem oplevert."</p> + +<p>"Dat wist ik niet, Oom!" zeide Henriëtte: "en zoo ik hem niet gezegd +heb, dat ik hierheen ging, het is, omdat hij zich in de laatste twee +dagen niet te huis heeft laten zien."</p> + +<p>Ondertusschen was Lodewijk op den wenk zijns vaders ons genaderd, echter +niet met die haast, welke de Heer Blaek wilde doen gelooven, dat hem +naar zijn nicht dreef.</p> + +<p>"Komaan Lodewijk!" zeide zijn vader: "ik weet, gij zult verlangen om +Jetje wat te beknorren; maar eerst moet ik u aan den Heer Huyck +voorstellen, en u gelegenheid geven, om, evenals ik reeds deed, hem voor +onze misvatting en onbeleefdheid verschooning te vragen."</p> + +<p>Lodewijk en ik groetten elkanderen met die uiterlijke beleefdheid, welke +de samenleving voorschrijft ook aan hen, die elkanderen niet lijden +mogen.</p> + +<p>"Wij hebben de kennis reeds hernieuwd," zeide ik.</p> + +<p>Lodewijk zag mij schuins aan, en vervolgens, zich tot de dames wendende, +begon hij, waarschijnlijk om mij te vermijden, een druk gesprek met +Henriëtte, zoodat zijns vaders gelaat van tevredenheid blonk, en deze +nauwelijks de buigingen opmerkte, waarmede Kapitein Pulver hem +begroette.</p> + +<p>Niet lang daarna kwam de boodschap, dat het middagmaal was opgedischt, +en begaven wij ons naar de eetzaal. Tante plaatste zich tusschen de +beide oude Heeren: naast Van Baalen kwam Kapitein Pulver te zitten, +vervolgens mijn onwaardig ik, dan Henriëtte, en Lodewijk werd tusschen +haar en Suzanna geschikt. Ik maakte, gelijk men denken kan, van de +gelegenheid gebruik, om aan mijn buurjuffer alle mogelijke kleine +oplettendheden te bewijzen, zonder juist op te merken, of liever zonder +er mij aan te storen, dat haar oom dit vrij zuur aanzag, en zich +waarschijnlijk reeds beklaagde, dat hij mij den toegang tot zijn huis +had opengezet. De afgetrokkenheid van den Heer Blaek ontsnapte echter +niet aan Suzanna, noch zelfs aan Tante, die hem er over begon te plagen.</p> + +<p>"Ach Mevrouw!" fluisterde hij eindelijk, glimlachende: "er was een tijd, +waarin ik niet afgetrokken was in uw bijzijn, en het zoude van u +afhangen, dien tijd te doen herleven."</p> + +<p>"Ei kom! Het is een hoofdstuk uit de oude geschiedenis, dat gij +voordreunt," zeide Tante, lachende.</p> + +<p>"Hoe maakt UEd. het toch, om zulke heerlijke doperwtjes te bekomen?" +vroeg Van Baalen haar: "uit <i>mijn</i> tuin in den Diemermeer kan ik die +maar zoo smakelijk niet krijgen."</p> + +<p>"Zeg dat niet," zeide Tante: "ik herinner mij zeer goed, er bij u tot +laat in September te hebben gegeten, als de mijne reeds lang gedaan +hadden."</p> + +<p>"Ja! bij mijn vorigen baas; maar mijn tegenwoordige tuinman heeft er +geen verstand van. 't Is of ik het altijd moet treffen, dat ik mij met +lieden behelpen moet, die geen kennis bezitten van hun vak."</p> + +<p>"Hoe bevallen UEd. de bruine langstaarten, die UEd. op de Palmmarkt van +Govert Sperwer gekocht hebt?" vroeg Lodewijk aan Van Baalen.</p> + +<p>"Hm!" antwoordde deze, het hoofd schuddende: "wat zal ik UEd. zeggen? De +beesten loopen hard genoeg: maar 't is mij wat moeilijk in 't haar te +blijven. Ik zal er moeten uitscheiden. Op de Palmmarkt waren er nog meer +te krijgen geweest; maar juist toen ik er op afkwam waren zij verkocht. +'t Is of ik altijd te laat moet komen. Maar daar bedenk ik iets: het +spannetje dat ik heden hier heb, heeft UEd. dat reeds gezien? Dat was +juist een kolfje naar uw hand."</p> + +<p>"Ik dank u," zeide Lodewijk: "ik heb nog paarden genoeg, en dan een +boeier bovendien; maar ik recommandeer mij, om ze straks eens te zien," +enz.</p> + +<p>Het gesprek werd na langzamerhand meer algemeen. Pulver, die niet naliet +den goeden wijn van Tante te prijzen en te betuigen, dat hij zulke waar +niet geproefd had, sedert hij bij de roovers had gevangen gezeten, +vermaakte ons nu en dan met zijn kluchtige uitvallen, en Van Baalen +perste ons menigen glimlach af, door zijn manie van zich over al wat hij +had te beklagen. Hetgeen de oude Heer Blaek zeide, was meestal gepast en +verstandig; en hij beviel mij in alle opzichten beter dan toen ik hem +voor 't eerst zag. Echter was het mij toch, als drukte dien man iets +bezwarends op het hart, dat hem midden onder het vroolijk gesprek zijn +goede stemming ontnemen kwam, en zich tusschen hem en zijn +blijgeestigheid plaatste als een wolk voor een heldere zomerzon. Hij zag +er niet uit als iemand, die iets kwaads in 't zin had of een misdrijf +zou begaan; maar wel als iemand die iets bedreven had, dat hem tot +naberouw verstrekte. Tante praatte wakker door, en maakte allerlei +plannen van vroolijke partijen voor de toekomst. Suzanna wierp er +bijwijlen een grap tusschen in: en Lodewijk scheen meer werk van zijn +nicht te maken dan gewoonlijk.</p> + +<p>Wij waren aan 't nagerecht, en de Heer Blaek was juist bezig over de +onbeschaamde diefstallen te spreken, die onlangs in de buurt hadden +plaats gehad, toen de knecht mij in het oor kwam fluisteren, dat er een +Heer buiten stond, die mij wenschte te spreken.</p> + +<p>"Een Heer om mij te spreken!" herhaalde ik, met eenige verwondering: +"dat hebt gij zeker verkeerd. Wie kan mij hier iets te zeggen hebben?"</p> + +<p>"Er is toch geen zwarigheid?" vroegen de dames, als uit éénen mond.</p> + +<p>"Waar komt hij vandaan? Is het iemand uit Amsterdam?" vroeg Tante.</p> + +<p>"Ik weet niet," zeide de knecht: "'t Is een Monsieur in 't zwart, en, +zoo ik mij niet bedrieg, dezelfde, die in het huisje van Baas Roggeveld +woont."</p> + +<p>"En komt die om mij te spreken?" vroeg ik: "ik kan niet begrijpen...."</p> + +<p>"Gij moest toch eens gaan zien," zeide Tante: "en kom ons dan daarna +verslag doen. Joris! laat dien Monsieur in de zijkamer."</p> + +<p>"Met het verlof van het gezelschap," zeide ik: en oprijzende begaf ik +mij naar de zijkamer; maar wie schetst mijn verbazing, toen ik zag, dat +de man, die op mij wachtte, niemand anders was dan Zwarte Piet, <i>in +propria persona</i>.</p> + + +<hr style='width: 45%;' /> + + +<h3><a name="chap17" id="chap17"></a>ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.</h3> + +<h4>VERHALENDE, HOE ZWARTE PIET FERDINAND MET EEN COMMISSIE BELASTTE EN HOE +SUZANNA EEN GROOTEN KOEK TROK.</h4> + + +<p class="p-one">"Hoe!" riep ik uit, terwijl ik den struikroover aanstaarde: gij waagt +het!..."</p> + +<p>"Ik waag niets, Mijnheer Huyck!" zeide hij: "want ik weet, dat UEd. de +man niet zijt, die mij verraden zult."</p> + +<p>"Maar toch!" hernam ik: "ik kan niet beseffen, wat gij mij kunt te +zeggen hebben."</p> + +<p>"In de eerste plaats moet ik mij van mijn schuldigen plicht komen +kwijten en u mijn dank betuigen voor het stilzwijgen, dat UEd. aangaande +onze ontmoeting hebt bewaard."</p> + +<p>"En hoe weet gij," vroeg ik, eenigszins verwonderd, "dat ik gezwegen +heb!"</p> + +<p>"O ho!" zeide hij met een glimlach: "dat kan ik genoeg uit de gevolgen +opmaken. Zoo UEd. maar een woord gesproken, maar een sein gegeven had, +waren de landhaaien mij reeds aan boord geweest, on zou ik hier thans +niet voor u staan, zoo gerust als een Admiraal op zijn dek; want +ofschoon men altijd nog naar Zwarten Piet zoekt, het is in den blinde en +zonder dat men weet, welken koers te houden. Niettemin! ik wil het +gevaar niet loopen van 't avond of morgen te verzeilen en denk deze +haven te verlaten."</p> + +<p>"Gij deedt beter," zeide ik, "uw geheele professie te verlaten, *welke u +toch nooit tot een gelukkig einde brengen zal."</p> + +<p>"Helaas, Mijnheer!" hernam hij, met een treurigen blik en een diepe +zucht: "hangt het wel van onszelven af, die met vrijen wil te kiezen? +Kan ik tegen wind en stroom opvaren? en moet men niet, als het tij +verloopt, de bakens verzetten? Hoe zou ik, na al het gebeurde, in staat +zijn, mijn wandel te verbeteren en onder een betere vlag te zeilen dan +die ik tot heden gevolgd ben? Zoo ik b.v. Mijnheer voorstelde, mij als +lakei in zijn dienst te nemen, zou zulks UEd. aanstaan?"</p> + +<p>"Gij weet," antwoordde ik, om de veronderstelling glimlachende, "dat men +geen lakei huurt zonder attestatiën van goed gedrag te zien: en ik +twijfel, of de uwe van dien aard zijn, dat zij mij voldoen zouden."</p> + +<p>"Daar moest UEd. niet op zweren," hervatte hij, terwijl hij een +zwartlederen <i>portefeuille</i> uit den zak haalde, en daaruit eenige +papieren nam, die hij op de tafel uitspreidde: "ik heb hier een menigte +getuigschriften van de deftigste inwoners van Batavia en de Kaap, alle +bewijzende dat de persoon Joachim Waarglas hen in de betrekking van +kamerdienaar, schrijver en hofmeester met de meeste nauwgezetheid +gediend heeft. Lees ze maar eens, Mijnheer! zij zijn zoo voldoende +als...."</p> + +<p>"Als zij valsch zijn," viel ik in: "wat hebt gij te maken met +certificaten van eenen Joachim Weerglas, die wellicht nooit bestaan +heeft?"</p> + +<p>"Zeer zeker heeft de man bestaan," antwoordde hij, de papieren wederom +naar zich toestrijkende: "maar de goede ziel heeft die niet meer noodig; +daar hij sedert lang onder de groene baren slaapt, om welke reden ik er +des te minder conscientiewerk van gemaakt heb, mij zijn naam toe te +eigenen, en zijn papieren evenzeer, die toch voor niemand meer waarde +hebben en mij daarentegen zeer nuttig zijn, wanneer deze of gene +hapscheer mij komt praaien en verzoeken mijn kleuren te wijzen.—Maar +ook op mijn eigen naam heb ik zeer goede certificaten, die wellicht +beteren indruk op UEd. zouden maken."</p> + +<p>Dit zeggende, opende hij een verborgen gedeelte van zijn brieven-tasch +en haalde daaruit wederom eenige papieren voor den dag.</p> + +<p>"Wat dunkt u van dit certificaat?" vroeg hij, mij een der bewijsstukken +overhandigende.</p> + +<p>Ik nam het op en las niet zonder verbazing een geschrift in de Spaansche +taal, geteekend door den Graaf van Talavera, en getuigende, dat Sander +Gerritz, geboortig van Amsterdam, hem met onkreukbare trouw en ijver +gediend had.</p> + +<p>"Dat kan wel zoo valsch zijn als de rest," zeide ik, het hem +teruggevende.</p> + +<p>"Ho! ho! men kent aan onze kantoren zoowel als aan de landssecretarie de +naamteekening van den Graaf van Talavera.—Doch hier zijn nog meer +stukken, alle van bekende en nog levende personen: als hier is de +attestatie van Schipper Slingertouw, met wien ik als halfwassen brasem +drie reizen naar de Oost heb gedaan, van Schipper Blauwketting, bij wien +ik twee jaren stuurmansleerling geweest ben, van Kapitein Wijdwimpel, +daar ik onderstuurman bij was, van Kapitein Pulver, waar...."</p> + +<p>"Diens handteekening zouden wij terstond kunnen doen erkennen," zeide +ik: "want de man bevindt zich in de eetzaal."</p> + +<p>"De duiker, doet hij," riep Sander, zijn papieren snel verbergende: "ik +zou, wel is waar, den ouden pekbroek nog gaarne eens terugzien; maar +och! door kennis krijgt men kennis en men mocht op zulk een wijze dingen +van mij te weten komen, welke ik liever achterbaks houde."</p> + +<p>"Mag ik u eens vragen," hernam ik, "of er onder die certificaten geen is +van zekeren Don Manoël, onder wien gij waarschijnlijk ook gediend hebt?"</p> + +<p>Sander zag mij een wijl aan met doordringenden blik: "UEd. vraagt mij +naar den bekenden weg," zeide hij vervolgens, "en weet zoogoed als ik, +dat de man er ook bij is, al luidt zijn naam wat deftiger.—Maar dit +daargelaten, UEd. kan uit dit alles besluiten, dat ik onder mijn eigen +vlag niet durf varen en dus wel valsche kleuren dien te wijzen. Hoe wil +ik nu mijn weg beteren, daar ik, 't ga, hoe 't ga, gedwongen ben de +lieden of te bedriegen, of te bestelen?"</p> + +<p>"Mijn vader," zeide ik, "is een rechtschapen man: zoo gij u bij hem +begaaft, hem rondborstig uw levensloop verhaaldet, en hem ware begeerte +toondet om uw doolpad te verlaten, zou hij waarschijnlijk in staat zijn, +u kwijtschelding voor uwe begane misdrijven te bezorgen en een beter +vooruitzicht voor de toekomst te openen."</p> + +<p>"Al is," zeide Sander, "het schip nog zoo lek en de branding nog zoo +fel, zoo zal de matroos, om zijn leven te redden, niet overboord +springen, wanneer hij haaien voor den boeg ziet. Ik dank u, Mijnheer +Huyck! maar ik heb mijn nek te lief om uw voorslag aan te nemen. Mijn +oogmerk is naar Rusland of Noorwegen te gaan en te zien, of men mij daar +gebruiken kan: want dat loeren achter de struiken, en dat openveteren +van nachtsloten is geen werk voor iemand, die een korvet gecommandeerd +heeft."</p> + +<p>"De hemel geleide u," zeide ik: "maar hebt gij mij nu nog verder iets te +zeggen? Het gezelschap wacht mij, en...."</p> + +<p>"En dat van een boef, gelijk ik, begint u lastig te worden: dit begrijp +ik. Ik zal het kort maken. Deze kleinigheid verzoek ik u aan te nemen +als herinnering aan onze ontmoeting en als een bewijs mijner +erkentelijkheid."</p> + +<p>Dit zeggende, bood hij mij een ring aan, met fraaie <i>brillanten</i> omzet.</p> + +<p>"Ik dank u," antwoordde ik, het geschenk afwijzende: "ik heb geen +waarborg, dat gij recht hebt, dien ring weg te geven, en bovendien +verlang ik geen verplichting aan u te hebben."</p> + +<p>"De ring behoort mij," zeide Sander, "ik heb dien met het zwaard genomen +van een kaper, die in onze jacht was komen stroopen en wien wij zijn +buit deden overgeven. Doch, begeert gij hem niet, het is wel, zoo blijf +ik uw schuldenaar. Tweemalen hebt gij mij ontmoet: ook deze reis +vertrouw ik op uwe bescheidenheid te kunnen rekenen."</p> + +<p>"Nog vier en twintig uren," zeide ik, "wil ik u die beloven; maar zijn +die verstreken, dan acht ik het mijn plicht als burger, uw verblijf te +ontdekken."</p> + +<p>"Over vier en twintig uren moogt gij, wat mij betreft, op de daken +schreeuwen, dat Sander Gerritz, Joachim Weerglas en Zwarte Piet slechts +één persoon zijn."</p> + +<p>"'t Is wel! maar maak nu, dat gij voortkomt. Ik hoor de gasten reeds +opstaan."</p> + +<p>"Nog één verzoek; misschien kent UEd. in Amsterdam zekeren armen poëet, +Lucas Helding, bij name."</p> + +<p>Ik knikte toestemmend.</p> + +<p>"Welnu! zou ik u mogen belasten met hem dit geld ter hand te stellen. De +man is behoeftig, en ik weet, dat zulks hem niet te onpas komen zal."</p> + +<p>Dit zeggende, haalde hij een geldzakje voor den dag, en stak het mij +toe.</p> + +<p>"Wat nu!" riep ik verbaasd. "Behoort Helding ook al tot de bende?"</p> + +<p>"Neen Mijnheer!"—Maar ik heb den man vroeger gekend; ik weet, dat hij +broodsgebrek lijdt en leven moet van de brokken, die rijke lieden hem +toewerpen, gelijk zij aan hun hof hond zouden doen. Ik heb genoeg om de +reis te ondernemen. Dit geld kan ik missen."</p> + +<p>"Verschoon mij", zeide ik: "maar zoo de goede man den oorsprong van dit +geld kende, zou hij het nimmer willen aannemen."</p> + +<p>"De henker hale die nauwgezetheid!" zeide Sander, op de lippen bijtende: +"de man, wien ik dat sommetje afhandig heb gemaakt, was een vreemdeling, +die wellicht te Moskou of te Weenen te huis behoort en wien ik het niet +kan terugzenden. Ik wil er mij van ontdoen: kan ik beter handelen, dan +door het aan aalmoezen te besteden? En heb ik dan geen recht, iemand +daarmede te bevoordeelen, die arm en braaf is?"</p> + +<p>"Gij zoudt althans rechtvaardiger handelen," antwoordde ik, "door het +aan de lieden terug te geven, die gij bestolen hebt, en die gij kent. +Vergoeding gaat boven aalmoezen."</p> + +<p>"Vergoeding!" riep hij ongeduldig uit: "en wat heb ik hem niet te +vergoeden? Hoor eens, Mijnheer! en beoordeel mij. Zes jaren geleden, +voor ik met Kapitein Pulver uitzeilde, had ik kennis aan de dochter van +Helding: een engel van braafheid, de lust van haar vader en van al wie +haar kende. Wij hadden elkander lief: zij zou mijn vrouw worden, zoodra +ik Stuurman was. 's Avonds voor mijn vertrek, daar wij met ons beiden +alleen waren...." Hier begon Sander te snikken.</p> + +<p>"Ik versta u," zeide ik, getroffen over de ontroering van den man, bij +wien in weerwil zijner wanbedrijven het goede zaad nog niet geheel +verstikt scheen te zijn: gij waart ondernemend en zij wellicht te +zwak...."</p> + +<p>"Ja Mijnheer!—Ik ging op reis. Wij hadden met tegenspoeden van allerlei +aard te kampen. Wij werden door zeeroovers gevangen: en, door nood +gedwongen, trad ik bij hen in dienst. Ik verwierf mij het vertrouwen en +de gunst van het opperhoofd, die mij al spoedig tot zijn Luitenant +verhief. Hoe hij ons verliet en hoe ikzelf na zijn vertrek het bevel +bekwam, en den naam van Zwarten Piet niet minder beroemd maakte dan die +van Don Manoël geweest was, ware te lang om hier te vertellen. De +fortuin liep ons eindelijk tegen: ik werd gevangengenomen, doch +ontsnapte en kwam op een Hollandsch schip terug. Te Heivoet echter werd +ik herkend door een Kapitein, wiens vaartuig ik geplunderd had: ik +ontsnapte den rakkers, die mij zochten, en leidde sinds een zwervend +leven. Van zeeschuimer werd ik struikroover; maar, zooals ik u zeide, +dit laatste beroep begon mij tegen te staan. Ik trachtte intusschen +narichten in te winnen omtrent Klaartje; want, ofschoon ik in de +West-Indiën, en toen ik geen gedachten had haar ooit weer te zien, haar +beeld zoo wat op den achtergrond had gezet, bij mijn terugkomst in mijn +vaderland was het of mijn liefde met dubbele kracht herleefde;—maar +och, Mijnheer! wat moest ik hooren? Zij was weg, zij had haar vader +verlaten, was van kwaad tot erger geraakt, en leidde nu hier, dan daar, +een ongebonden leven.—Ik weet, het is slechts gedeeltelijk mijne +schuld: en echter is het mij, als had ik al die ellende +veroorzaakt.—Ben ik nu den ouden man vergoeding schuldig of niet?"</p> + +<p>De gelaatstrekken van Sander hadden gedurende dit verhaal, hetwelk hij +onder gedurig snikken en met een bevende stem gedaan had, dezelfde +bleekheid en ontroering vertoond, welke mij in de kerk des morgens +getroffen hadden. Ik besefte nu, waarom het tafereel, door den Predikant +gemaald, zulk een indruk op hem gemaakt had.</p> + +<p>"Helding zal, indien dit alles waar is, van u althans niets willes +aanvaarden," hernam ik, zelf niet wetende, wat te zeggen.</p> + +<p>"Dat behoeft ook niet, Helding weet niet, mag niet weten, van wien dit +komt. Nog eens, wat ik u bidden mag, bezorg dit aan den goeden man."</p> + +<p>"Hebt gij geen andere gelegenheid?" vroeg ik, eenigszins bedremmeld; +want ik hoorde het gezelschap, dat door de gang kwam en de stoep aftrad.</p> + +<p>"Ik heb," antwoordde hij, "onder mijn kennissen geen eerlijke lieden +genoeg, om hun zulk een boodschap op te dragen:—hier ligt het geld: ik +neem het niet weer op: gij zult—gij moet het bezorgen."</p> + +<p>"In waarheid!" hernam ik: "het is een commissie, die ik met mijn geweten +niet kan overeenbrengen. Gij maakt mij tot heler van gestolen goed."</p> + +<p>"Uw dienaar, Mijnheer! God zegene u." En zich buigende, opende bij de +deur om te vertrekken, toen hem iemand, die juist binnenkwam, met een +vaart tegen 't lijf kwam aanloopen.</p> + +<p>"Vergeving! vergeving!" zeide Kapitein Pulver! want deze was het: "ik +kwam mijn hoed zoeken, dien ik hier gelaten heb....; maar wat deksel! de +droes is zoo niet!" en hij bleef Sander met een open mond aanstaren. +Deze was een oogenblik onthutst; maar, zich herstellende, wendde hij het +gezicht naar mij toe en van Pulver af en wilde het vertrek verlaten.</p> + +<p>"Maar voor den duiker!" riep Pulver, die al om hem heen gedraaid had: +"heb ik het mis of heb ik het wis? Is UEd., als ik mag vragen...."</p> + +<p>"Uw dienaar, Sinjeur!" zeide Sander, zich haastig door de gang naar de +voordeur begevende.</p> + +<p>"Maar met uw verlof! een amerijtje geduld!" riep Pulver, hem navolgende: +"Sander! ben je 't? of ben je 't niet? Sandertje! ken je Kapitein Pulver +niet meer?"</p> + +<p>Sander zag waarschijnlijk, dat alleen onbeschaamdheid hem uit dezen pas +kon redden. Hij draaide zich aan de voordeur om, trad met een vasten +stap naar Pulver toe en zag hem stijf in 't gezicht.</p> + +<p>"Sinjeur!" zeide hij: "hier heeft een misverstand plaats. UEd. heeft den +verkeerde voor. Mijn naam is Joachim Weerglas. Ik heb de eer u te +groeten."</p> + +<p>Dit gezegd hebbende, maakte hij rechtsomkeert, liet Pulver bedremmeld +staan, stapte de stoep af, en, in het voorbijgaan het gezelschap, dat op +het voorplein stond, deftig groetende, wandelde hij zonder overhaasting +de plaats af.</p> + +<p>"Nu! ik mag lijden dat mijn fokkemast in een nachtkaars verandert," +zeide Pulver, hem verbaasd naoogende: "indien ik ooit zulk een +gelijkenis meer gezien heb."</p> + +<p>"Ik moet zeggen, "Neef!" zeide Tante, toen ik, na den geldzak op mijn +kamer gebracht te hebben, weder buiten gekomen was; "die Monsieur is +lang van stof. Wat had die met u te verhandelen?"</p> + +<p>"O! heel wat," zeide ik: "meer dan ik thans vertellen kan."</p> + +<p>"Wie was die Heer?" vroeg Suzanna: "mij dunkt, ik heb hem hedenmorgen in +de kerk gezien."</p> + +<p>"Gij hadt beter gedaan," zeide ik, een andere wending aan het gesprek +wenschende te geven, "den Predikant aan te zien, dan de jonge Messieurs +te begluren."</p> + +<p>"Kan ik het helpen?" hernam Suzanna: "die man dwong mij wel hem aan te +kijken; want hij snikte zoo luid, dat iedereen het hoorde."</p> + +<p>"Inderdaad," zeide Henriëtte: "nu gij 't zegt, herinner ik mij ook, hem +te hebben opgemerkt. Hij scheen zeer getroffen door de predikatie."</p> + +<p>"Gekheid!" hernam Suzanna: "hij huilde van verdriet bij de gedachte, dat +hij bij gebrek aan contanten al de kermisvermaken zou moeten missen, +welke Dominee zoo treffend afschilderde, zoodat hij als zijn meisje hem +van avond vraagt:</p> + +<div class="blockquot"><p>Jan! koop mij een kermis,</p></div> + +<p>zal moeten antwoorden:</p> + +<div class="blockquot"><p>Mooi meisje! ik heb er geen geld."</p></div> + +<p>"Nu zijt gij er toch niet achter, Zusje!" zeide ik: "want hij kwam mij +juist verlof verzoeken om met u ter kermis te gaan."</p> + +<p>"Zoo! En ik hoop dat gij gezegt hebt; als 't u belieft."</p> + +<p>"Ik zeide, wij waren al Heeren genoeg."</p> + +<p>"Wel foei! zoo zal ik nooit een vrijer krijgen, als gij die op zulk een +manier afscheept.—Maar, Kapitein Pulver! Hoe is het? Gij kijkt dien +Monsieur nogal na, schoon hij reeds lang uit het gezicht is. Ik heb wel +gehoord, dat de zeelui door oefening een scherp gezicht krijgen! maar +toch! of gij hem zoo door de bladeren heen kunt ontdekken, dat zou mij +verwonderen."</p> + +<p>"Kapitein Pulver meende, geloof ik, dat hij den man kende," zeide ik.</p> + +<p>"Ja waarlijk!" zeide Pulver, als uit een droom ontwakende: "en ik geloof +het nog."</p> + +<p>"Kent gij Monsieur Weerglas?" vroeg Tante, hem naderende: "want ik meen, +dat hij het was."</p> + +<p>"Monsieur Weerglas!" herhaalde Pulver: "ik heb nooit een weerglas gekend +dan hetgeen ik aan boord gebruik en gemaakt is door Michiel Blut op den +Zeedijk. De waarheid is, dat de man als twee druppelen water gelijkt op +mijn Onderstuurman Sander Gerritz, daar ik heden van verteld heb."</p> + +<p>"De Kapitein," zeide Suzanna tegen Tante, "dacht als Phocas bij +Corneille:</p> + +<div class="blockquot"><p><i>Tombai-je dans l'erreur ou si j'en vais sortir?</i></p></div> + +<p>"Ja Juffertje! als ik Fransch verstond," zeide Pulver, "dan zou ik dat +misschien gedacht hebben; maar ik heb dien <i>kornoelje</i> nooit gekend."</p> + +<p>"Kom!" zeide Tante: "laat ons maar niet meer aan dien man denken, en +onze wandeling voortzetten. Daar is Van Baalen al een eind vooruit met +den Heer Blaek, en zij zijn zoo druk over den wissel op Londen aan den +gang, dat zij niet bespeuren, dat wij achterblijven. En de Heer +Lodewijk, waar is die?"</p> + +<p>"Ik geloof naar stal," zeide Henriëtte: "om de paarden van den Heer Van +Baalen te zien."</p> + +<p>"Aha! zoo hij die boven ons gezelschap verkiest," zeide Suzanna, "dan +zie ik wel, dat ik op hem ook niet zal moeten rekenen, om mij hedenavond +ter kermis te brengen, en ik zal Kapitein Pulver wel te vriend mogen +houden: anders ben ik geheel zonder vrijer."</p> + +<p>"Tante heeft wel gelijk," zeide ik stil tegen Henriëtte: "wanneer zij +zegt, dat wij dien Monsieur Weerglas moeten daarlaten. Hij heeft mij ten +minste lang genoeg onttrokken aan een gezelschap, dat mij boven alles +aangenaam is."</p> + +<p>"Mijnheer!" antwoordde Henriëtte: "gij herinnert u onze afspraak op den +koepel wel? Wij zouden alle complimenten daarlaten."</p> + +<p>"Ik kan het waarlijk niet helpen," zeide ik, "dat gij geen onderscheid +weet te maken tusschen waarheid en complimenten."</p> + +<p>Op deze wijze pratende, wandelden wij voort, terwijl Suzanna den zeeman +had beetgenomen, wien zij allerlei vragen deed, en Tante nu rechts dan +links liep, om bloemen te plukken, welke zij alsdan aan de jonge meisjes +kwam aanbieden. Na eenigen tijd vervoegde zich Lodewijk weder bij ons, +of liever bij Van Baalen, met wien hij, na lang loven en bieden, den +koop eens werd over de harddravers, onder beding, dat hij die nog eens +zoude probeeren.</p> + +<p>Te huis gekeerd, vonden wij de theetafel, die ons wachtte: en terwijl +wij het geurige kruid dronken, liet ik, mij van alle onzekerheid +wenschende te ontslaan, het gesprek vallen op de Spaansche +aangelegenheden: waarna ik, bij mijn neus langs, de vraag deed, of +iemand den Graaf van Talavera ooit had hooren noemen.</p> + +<p>Het kwam mij voor, of de Heer Blaek bij deze vraag eenigszins van kleur +veranderde: hij hield zich althans, of hij dien nooit geboord had; maar +Van Baalen haastte zich te antwoorden:</p> + +<p>"Den Graaf van Talavera! wel zeker! wie kent dien niet? Hij was +Vlies-Ridder, Grande van Spanje, Admiraal van Castilië, gunsteling des +Konings; in één woord, een troetelkind van 't geluk;—maar 't kan +verkeeren, zegt Bredero: en met hem is het ook mal afgeloopen. Hij is in +ongenade geraakt, heeft zich uit de voeten gemaakt en niemand weet, wat +er van hem geworden is."</p> + +<p>"'t Is waar ook," hervatte ik: "nu herinner ik mij, vroeger wel van den +man gehoord te hebben."</p> + +<p>"Stil! stil toch!" zeide Tante, terwijl zij Van Baalen met den elleboog +aanstootte.</p> + +<p>"Ik mag er dan toch wel bij vertellen," vervolgde hij, niets van de +geheime wenken van Tante begrijpende, "dat hij eigenlijk een +Gelderschman van geboorte was en zijn loopbaan in 's lands dienst +begonnen is. De Heer Blaek zal zich Baron Van Lintz wel herinneren?"</p> + +<p>"Ik, Mijnheer?" vroeg de Heer Blaek, terwijl hij moeite had, om het +theekopje, dat in zijn hand beefde, aan den mond te brengen: "met uw +verlof ... neen ... ik herinner mij niets van hem."</p> + +<p>"Niets! Is dan niet.... O! hoe kan ik zoo dom zijn?" zeide Van Baalen, +terwijl hij zichzelven met de vuist voor het hoofd sloeg: "Ik was +waarlijk uw betrekking tot dien man vergeten. Ik verzoek verschooning: +ik heb mij schandelijk voorbijgepraat. Zoo iets kan slechts mij alleen +gebeuren. Ik ben de ongelukkigste man van de wereld."</p> + +<p>Nu was ik nog even wijs. Ik keek rond: de Heer Blaek was van zijn +ontsteltenis nauwelijks teruggekomen. Van Baalen ging voort met +<i>excuses</i> te maken. Henriëtte zag met haar groote en fraaie oogen +iedereen beurtelings aan als om opheldering te vragen. Tante bood +theerandjes en confituren aan, en deed haar best om de aandacht af te +trekken. Lodewijk neuriede een Fransch liedje en Suzanna mompelde in +zich zelve:</p> + +<div class="poem"><div class="stanza"> +<span class="i1"><i>"Et jamais dans Larisse un lâche ravisseur</i><br /></span> +<span class="i1"><i>Me vint-il enlever ou ma femme ou ma soeur?"</i><br /></span> +</div></div> + +<p>Wat Pulver betreft, hij was in zulk een rookwolk gehuld, dat het mij +onmogelijk was zijn gelaat te onderscheiden.</p> + +<p>Het gesprek werd nu, zooals meestal het geval is na een dergelijk +<i>incident</i>, koud en onbeduidend: ja, het was met een waar genoegen, dat +iedereen het theegoed zag wegnemen, waarna wij gezamenlijk een wandeling +in 't dorp gingen doen. Dewijl de kermisvermakelijkheden, welke wij daar +bijwoonden, niet van dien aard waren, dat de beschrijving daarvan +eenigszins belangrijk voor den lezer zoude zijn, maar slechts dienen +zoude, om mijn verhaal nutteloos te verlengen, zal ik hier alleen +vermelden, dat Suzanna, bij het gooien aan een koekkraam, door de +fortuin begunstigd werd en het geluk had van een grooten koek te +trekken, waarop met gouden letters te lezen stond:</p> + +<div class="poem"><div class="stanza"> +<span class="i6">DIT IS<br /></span> +<span class="i6">VOOR<br /></span> +<span class="i6">MIJN<br /></span> +</div></div> + +<p>Wij keerden tegen negen uren huiswaarts, waarna de vier genoodigde +Heeren, wier rijtuigen reeds een poos gewacht hadden, hun afscheid namen +en Heizicht verlieten.</p> + + +<hr style='width: 45%;' /> + + +<h3><a name="chap18" id="chap18"></a>ACHTTIENDE HOOFDSTUK.</h3> + +<h4>WAARIN FERDINAND OP ZIJN KANTOOR GEÏNSTALLEERD, EN, ALS KRELIS LOUWEN, +OP EEN POËTENMAAL WORDT GENOODIGD.</h4> + + +<p class="p-one">Het was met een beklemd hart, dat ik den volgenden morgen de sjees van +Tante zag voorkomen, om mij naar Amsterdam terug te brengen, en mij een +plaats te doen verlaten, waar ik een voorwerp achterliet, dat mij +ondanks onze korte kennismaking, onuitsprekelijk dierbaar geworden was. +Ik mocht echter mijn verblijf niet langer rekken; want ik moest dien dag +bij den Heer Van Baalen zijn om mijn nieuwe betrekking te aanvaarden: en +ik wil niet ontkennen, dat de gedachte mij streelde, van niet langer, +gelijk voor vijf dagen, te Amsterdam aan te komen, als een berooide +straatslijper, die niets te verdienen heeft, maar als medechef van een +geaccrediteerd handelshuis. Deze betrekking gaf mij dan ook tevens +eenigen waarborg om met meer vrijmoedigheid aanzoek te kunnen doen naar +de hand van een meisje, hetwelk ik niet zoude ten huwelijk durven +vragen, zonder het vooruitzicht te hebben, van haar eerlang een +maatschappelijke positie te verschaffen, geëvenredigd aan die, waaraan +zij gewoon was. Deze en dergelijke gedachten beurden mij onderweg +zoodanig op, dat ik in eene recht opgeruimde stemming te huis kwam. Na +mijn moeder omhelsd, en de jonge leden der familie verheugd te hebben +met een grooten koek, dien Suzanna mij voor hen had medegegeven, begaf +ik mij naar het huis van Van Baalen, die mij uiterst minzaam ontving en +terstond naar zijn kantoor geleidde, waar ik met alle behoorlijke +plechtigheid aan de boekhouders, bedienden en loopers werd voorgesteld.</p> + +<p>"Ik heb dezen hoek voor u bestemd," zeide Van Baalen: "hopende dat de +plaats en het licht u gevallen—en dien lessenaar geledigd, dien UEd. +gebruiken kan, zoolang er geen nieuwen vervaardigd is.—Wijdveld! haal +de boeken eens, dat Mijnheer Huyck eenig denkbeeld moge bekomen, hoe de +zaken staan en op wat hoogte wij zoo wat zijn.—Zoo UEd. eenige kopieën +of notitie van 't een of 't ander verlangt, heeft UEd. maar te spreken: +en, heeft UEd. eenige inlichtingen noodig, Wijdveld of ikzelf zijn +altijd bereid u die te geven."</p> + +<p>Gedurende deze minzame toespraak van mijn nieuwen compagnon, had +Wijdveld, de tweede boekhouder, al de boeken aangebracht, voor mij op de +schrijftafel nedergelegd en aan het laatst beschreven folio opgeslagen, +waarna hij zich weder naar zijn lessenaar begaf. Ik riep nu al mijn +opmerkzaamheid, en hetgeen mij van de theoretische kennis van het +Italiaansch boekhouden uit mijne schooljaren was bijgebleven, te hulp, +om mij met den staat der zaken bekend te maken. Van Baalen had, naar het +mij dien dag voorkwam, overal het oog, en gelijk mij later bleek, ook +liet hoofd in: en, zonder zijn plaats of werk te verlaten, wist hij dat +zijner ondergeschikten zorgvuldig na te gaan, hun zijn bevelen te geven, +hen, waar 't noodig was, te recht te wijzen, en op mijn gezicht te +lezen, wanneer ik hier of daar zwarigheden ontmoette.</p> + +<p>"Mijnheer Karelsz!" zeide hij, na eenen der ontvangen brieven gelezen te +hebben, tot den eersten boekhouder: "Heinrich Haspel en Co. te Hamburg +schrijven ons hun te remitteeren a 33 1/2 st. per daalder van 32 ß lubs +of op Frankfort a 85 & per florijn van 65 kreutzers".</p> + +<p>"Ik geloof," zeide Karelsz, "dat wij a 84 & op Frankfort kunnen +remitteeren."</p> + +<p>"Ja," zeide Van Baalen: "en tot 33 st. op Hamburg, hetgeen hun nog +voordeeliger uitkomt. Laat Pietje Van Lingen het juiste verschil eens +opmaken:—en tevens, hoeveel wij in courant geld moeten uittellen om de +1024000 reis aan Isodore Perez te Lissabon te remitteeren a 110 & per +dukaat, de agio 3 ½ percent. Hier is een advies van John Smith te +Londen, dat hij 480 stuks Blok-tin voor onze rekening heeft ingekocht en +te Cadix geconsigneerd om aldaar voor onze rekening te verkoopen ... die +factuur loopt hoog genoeg: 496 £ sterling; maar de ongelden schijnen +grooter geweest te zijn dan gewoonlijk:—Monsieur Snijders! wanneer gij +er in geslaagd zult zijn, uw pen te vermaken, waaraan gij sedert een +half uur bezig zijt, wees dan zoo goed, deze factuur eens over te +brengen, en te zien hoe onze rekening met dat huis staat:—het +verwondert mij, dat hij niets schrijft over die vier balen Beathilies +Ternatanes, die hem in de vorige week gezonden zijn; het heeft wel is +waar nogal gestormd op zee: en de beurtman kan te laat zijn +aangekomen:—aan die Suiker van Harry Harding op Sint-Christoffel +behoeft geen rekening gegeven te worden, Mijnheer Wijdveld! Ik heb van +dien man geen goed meer te wachten.—Ik zie al, waar UEd. naar zoekt, +Mijnheer Huyck! UEd. is waarschijnlijk verwonderd, dat de agio niet bij +iederen wissel genoteerd staat: maar het is mijne gewoonte, dat op zijn +beloop te laten en bij 't sluiten der rekening het bedrag der agio op +Rekening van Agio te brengen, en de rest op Winst en Verlies.—Mijnheer +Karelsz, hebt gij al een nota van De Wijs over den verkoop van die 36 +Ceroenen Indigo Lauro?—Wees anders zoo goed hem daaraan te herinneren: +en zeg hem, dat, zoo hij die niet dadelijk inlevert, ik mij van een +anderen makelaar zal bedienen;—en denk toch, om Van Erkeles te +waarschuwen wegens de assurantie voor de "Fortuin". Pulver heeft zich al +beklaagd, dat men het schip nog niet is komen opnemen. Ziedaar, Mijnheer +Huyck! hier is een circulaire, die ik gesteld heb, om bericht van onze +compagnieschap te geven: UEd. gelieve uw oordeel daarover te zeggen. Nu +zie! dat is mis," vervolgde hij, een anderen brief lezende, en dien aan +Karelsz overreikende, die bleek werd als een doek.</p> + +<p>"Hemel!" zeide deze, met een zachte stem, zoodat geen der bedienden het +hooren kon: "dat is een ongeval! wie had dat kunnen droomen?"</p> + +<p>"'t Zijn veertig duizend gulden in 't water," zeide Van Baalen, de +schouders ophalende, doch zonder een gezicht te vertrekken.</p> + +<p>"Paulus Leyster insolvent!" hernam Karelsz, zuchtende: "ik had zooveel +vertrouwen in zijn soliditeit."</p> + +<p>"Stil!" zeide Van Baalen: "men behoeft niet precies te weten, wat wij +daaraan verliezen. Bovendien, zonder schade hier of daar gaat de negotie +nooit. Tracht intusschen berichten in te winnen, of er wat van te recht +komt. Mijnheer Huyck! ik zal u dit later wel vertellen. 't Valt +gelukkig, dat UEd. hier nog niets mede te maken heeft; doch UEd. kan er +uit zien, dat het ons niet altijd voor den wind gaat."</p> + +<p>Dit was het eenige beklag, dat hij zich veroorloofde. Ik kon van mijne +verbazing niet terugkomen. Was deze dezelfde man, wien ik den dag te +voren zoo morrende en klagende had leeren kennen. Hij had zich den +ongelukkigsten man der wereld genoemd, omdat zijn tuinbaas hem geen +doperwtjes kon leveren, en hij droeg met gelatenheid een verlies van +veertig duizend gulden. Hoe verkeerd, dacht ik, zijn de oordeelvellingen +der menschen bij een slechts oppervlakkige kennis! Wie den Heer Van +Baalen alleen in de gewone samenleving ontmoet had, zou hem niet anders +hebben beschouwd dan als een verdrietigen, gemelijken, verstrooiden +knorrepot, die zichzelven en anderen tot last leefde;—en ook alzoo had +ik hem beoordeeld, en reeds het denkbeeld mij beangst, van in zijn +gezelschap mijn dagen te moeten slijten. Hoezeer had ik mij bedrogen! en +hoe aangenaam vond ik mij verrast, nu ik hem in zijn waarde leerde +kennen; en, dat ik het hier bijvoege, hoe meer tijd ik in het vervolg +met hem sleet, hoe meer ik zijn rustelooze werkzaamheid, zijn helder +inzicht in de zaken, zijn geest van orde, zijn kordaatheid in 't +handelen en zijn gelijkheid van gemoed bij voor- en tegenspoed leerde +bewonderen. Slechts op ééne wijze heb ik mij dat verschil tusschen Van +Baalen op 't kantoor en Van Baalen in de wereld kunnen verklaren. Hij +was van de natuur tot handelaar bestemd, en door zijn stand in de +maatschappij tot uitgaan gedwongen. In zaken was hij op zijn plaats; in +de wereld speelde hij een rol. Maar zijn ziel was bij zijn <i>affaire</i> en +bleef er bij, al was zijn lichaam in de dagelijksche kringen aanwezig; +hij gevoelde zich aldaar niet op zijn gemak: en verveling, zucht om +zonderling te schijnen, wrevel, of al deze aandoeningen te zamen +genomen, bedierven alsdan zijn luim en vormden hem tot den man, dien ik +vroeger geschilderd heb.</p> + +<p>Terwijl ik mij nog op het kantoor bevond, kwam mijn boodschap aan +Helding mij in de gedachten. Ik was eerst voornemens geweest, die aan +Heynsz op te dragen: maar de vrees om vermoedens te wekken had mij dit +plan doen verwerpen: en ik begreep, dat het beter ware en meer +overeenkomstig met het doel des zenders, het geld op een zoodanige wijze +in de handen des dichters te spelen, dat men nimmer kon nagaan van wien +het kwam. Toen dus, bij het sluiten van het kantoor, de bediende kwam +hooren, of de patroon nog iets te zeggen had, verzocht ik verlof aan Van +Baalen, dien man met een commissie te belasten: dit toegestaan zijnde, +nam ik den looper ter zijde, deelde hem mijne instructiën mede, en +stelde hem vervolgens het geld ter hand, dat ik, om op alle gelegenheden +gewapend te zijn, bij 't van huis gaan bij mij had gestoken. Ik bleef +toen nog eenigen tijd met Van Baalen alleen, ten einde al wat onze +compagnieschap betrof op een behoorlijken voet te regelen, en keerde +recht tevreden naar huis.</p> + +<p>Op den avond van dien dag zat mijn familie in onze huiskamer vereenigd. +Tante Letje was bij ons te bezoek en ik was naar mijn kamer gegaan om +eenige plaatwerken te krijgen, die ik aan de mijnen wilde laten zien, +toen ik hoorde, dat er iemand aangediend en na eenig toevens +binnengelaten werd. Ik kwam weder beneden, mijn platen onder den arm +houdende, en was niet weinig verbaasd en teleurgesteld, toen ik ontdekte +dat de bezoeker niemand anders was dan vriend Helding, die, zoodra hij +mij zag, naar mij toekwam, en met de meeste eerbiedigheid mij zijn dank +betuigde voor de weldaad, die ik hem bewezen had.</p> + +<p>Ik stond als van den donder getroffen en verwenschte het toeval, dat ik +juist uit de kamer was, toen hij zich had laten aandienen: daar ik in +het tegenovergestelde geval naar hem had kunnen gaan en hem afzonderlijk +spreken: en nu, vreesde ik, zou de bommel losbreken.</p> + +<p>"Maar mijn waarde Monsieur Helding!" zeide ik eindelijk: "ik weet, niet +waar UEd. van spreekt: ik betuig u, dat uw dankzeggingen mij zoo vreemd +voorkomen...."</p> + +<p>"Wel ja!" zeide mijn vader, die van meening was, dat Helding, voor de +twee dukaten bedanken kwam: "UEd. behoefde waarlijk niet de moeite te +doen, van daarvoor hier te komen. Het gedicht, waarmede UEd. ons vereerd +hebt, is slechts weinig betaald met zulk een bagatelletje."</p> + +<p>"Een bagatelletje, Ed.-Gestr. Heer!" riep Helding: "waarlijk! zoo UEd. +honderd Zeeuwen een bagatelletje noemt! voor UEd. is 't mogelijk, maar +voor mij waarachtig niet."</p> + +<p>"Honderd Zeeuwen!" herhaalde mijn vader: "hier moet een misverstand +plaats hebben: dat geld komt van mij niet: en ik betwijfel, of mijn zoon +ook genoeg bij kas is om zulke <i>munera</i> weg te geven."</p> + +<p>"Eilieve, Ed.-Gestr. Heer!" hervatte de poëet: "UEd. drijft het al te +verre. Zulk een edele wijze van schenken verhoogt de waarde van het +geschonkene."</p> + +<p>"Dat uw slinkerhand niet wete wat uw rechter geeft," mompelde Tante +Letje.</p> + +<p>"Maar het is vruchteloos," vervolgde Helding, "de zaak te willen +verbloemen. Hoe fijn het werk ook bestoken was, ik ben er toch achter +gekomen."</p> + +<p>"Eilieve! Geef ons de <i>historia facti</i> eens," zeide mijn vader, "want ik +ben nieuwsgierig te weten hoe de vork in den steel zit."</p> + +<p>"Met genoegen, Edel-Gestr. Heer. Ik zat daar op mijn bovenkamer en had +een veldzang ter gelegenheid der verjaring van den Heere Smethof voor +mij, terwijl Heynsz, mijn huisheer, juist bij mij zat en mij een +quitantie schreef voor drie maanden huur, die ik hem voldeed uit de twee +dukaten, die UEd. laatst bij mij gelaten hadt. Daar wordt aan mijn deur +geklopt: ik zeg "binnen!" daar komt een Monsieur binnen: "Monsieur Lucas +Helding"—"Dezelfde," zeg ik. "Dan moet ik u dit zakje overhandigen," +zegt hij: "wees zoo goed, mij quitantie daarvoor te geven." Met begon +hij het geld op de tafel uit te tellen: alle gerande Zeeuwsche +Rijksdaalders. Ik was zoo buiten mijzelf, dat ik beefde als een rieten +blad. "Maar man!" zeg ik: "UEd. is zeker abuis. Ik ben geen geld te +wachten."—"Geen abuis ter wereld," zegt hij, terwijl hij het geld al +vast voortelde: "zoo UEd. Lucas Helding is: 29, 30, 81."—"Maar van wie +komt het toch?" vroeg ik.—"Ja! dat mag ik niet zeggen: 45, 46, +47."—Het was mij alsof alles mij draaide voor de oogen! zulk een som +gelds te zien.—"Wel!" zeide Heynsz: "ik zou het maar opsteken. Men moet +zoo geen koren van den molen sturen."—zeide ik: "Sinjeur Heynsz! wees +zoo goed en schrijf mij de quitantie eens. Gij zijt nu toch bezig: en ik +zou niet in staat zijn, een letter op 't papier te stellen, zoo confuus +ben ik."—"Daar heb ik niet tegen," zeide hij: "hoe groot is de +som?"—Tweehonderd zestig gulden," zei de vreemde persoon.—Nu, Heynsz +schreef het reçu: ik teekende, en de man kuierde weg. "Begrijp je daar +iets van, Sinjeur Heynsz?" vroeg ik. "Neen," zei hij: "maar 't is een +buitenkansje, daar ik u geluk mee wensch...." "Ken je dien man?" vroeg +ik weer. "Jawel!" zeide hij:"'t is een kantoorknecht bij Van Baalen."</p> + +<p>"Dat die drommelsche verklikker ook tegenwoordig moest zijn," dacht ik, +bij dit gedeelte van Heldings verhaal. Deze vervolgde:</p> + +<p>"Dat was aan geen doove gezeid. Ik gaf mijn geld aan Heynsz om te bergen +en liep naar den Heer Van Baalen. Maar jawel! Ik had pas een paar +woorden gezegd, of ik merkte, dat het alweer mis was. "Ik geef mijn geld +zoo niet weg," zeide hij, en liet daarop den kantoorknecht roepen, die +juist aan huis was. Toen kwam het hooge woord er uit: hij had het van +UEd. gekregen om het mij te bezorgen."</p> + +<p>Hier zette mijn geheele familie groote oogen op en ik sloeg de mijne +neder, mijn noodlottig gesternte verwenschende.</p> + +<p>"Ik wist niet, dat uwe middelen zoo ruim waren," zeide mijn vader met +bevreemding.</p> + +<p>"Het spijt mij, dat het ontdekt is," hernam ik: "maar ik kan u +verklaren, Monsieur Helding! dat uw dankbetuigingen niet aan mij +behooren gericht te zijn. UEd. is het geld evenmin aan mij verschuldigd +als aan den kantoorknecht, die het u gebracht heeft; want beiden hebben +wij het van een derde ontvangen: en de hand, die 't mij ter hand stelde, +wil niet genoemd zijn."</p> + +<p>Mijn toon was zoo ernstig, dat Helding overtuigd scheen. Nu keek hij +mijn vader aan; maar deze schudde het hoofd, en mompelde: "<i>Etiam per +interpositam personam donatio consummari potest</i>; maar ik begrijp er +niets van."</p> + +<p>"En mag ik er volstrekt niet naar raden, wie de zender is?" vroeg +Helding.</p> + +<p>"Ik verzeker u," was mijn antwoord, "dat gij daar vergeefsche moeite toe +zoudt doen. Het is mij bovendien volstrekt verboden u iets dienaangaande +te vertellen."</p> + +<p>Helding zuchtte en haalde de schouders op: "in dat geval ben ik UEd. +toch altijd dankbaar voor de bezorging," zeide hij: "en hetzij UEd. de +zender zijt of niet, zoo wil ik toch niet nalaten, UEd. het tweede +oogmerk mijner komst mede te deelen, zijnde om UEd. te noodigen op een +klein partijtje, dat ik sedert lang aan eenige mijner kunstvrienden +schuldig ben en nu eindelijk in staat ben gesteld, hun te geven."</p> + +<p>"Mijn waarde Monsieur Helding!" zeide ik: "ik ben volstrekt niet op de +hoogte, om met geleerde lieden om te gaan, en zal bovendien thans +drukten genoeg aan de hand krijgen, die mij dergelijke partijen wel +zullen beletten."</p> + +<p>"Ja! dat vind ik ook," zeide mijn moeder, mij met bezorgdheid aanziende: +"dergelijke partijen duren somtijds laat: men gebruikt er meer dan +gewoonlijk, de gezondheid lijdt er door."</p> + +<p>"Och! UEd. meent het niet," zeide Helding: "de Jongeheer kan immers naar +huis gaan wanneer hij verkiest, en behoeft niet meer te drinken dan hem +lijkt; een glas roode wijn kan op zijne jaren zooveel kwaad niet: en dan +bovendien, de Jongeheer heeft het mij beloofd."</p> + +<p>"Het zij verre van mij, hier, ongeroepen, wijsheid te willen +verschaffen," zeide mijn vader: "maar ik geef u, Monsieur Helding! +vriendschappelijk in bedenking, of gij weldoet de verkregene som zoo +dadelijk te gebruiken om uwe vrienden te trakteeren. Ik weet wel, gij +poëten acht het geld als slijk en denkt met Horatius:</p> + +<div class="blockquot"><p><i>Nullus argento color est avaris abdito terris</i>:</p></div> + +<p>maar toch, ik denk, dat het oogmerk des zenders geweest is, dat gij er +u-zelven mede te goed deedt, en niet, dat anderen het verbrasten."</p> + +<p>"UEd.-Gestr. spreekt zeer waar," zeide Helding: "maar wat is het geval? +Ik ben nu al zoovele jaren lid van een vriendenkring ter onderlinge +oefening in de dichtkunst. Volgens de instellingen van ons genootschap +moeten wij maandelijks bij een der leden vergaderen, die de overigen +ontvangt en hun een glas wijn schenkt naar zijn vermogen. En daar zij nu +weten, dat ik geen kelder heb, wisten zij het altijd zóó te schikken, +dat mijne beurt werd overgeslagen. Ik heb nu zoovele jaren altijd op +hunne kosten wijn gedronken, en nu wilde ik wel voor eens in mijn leven +hunne beleefdheid te mijnen opzichte vergelden."</p> + +<p>"Dat is edelmoedig gedacht," zeide mijn vader: "maar toch, draag zorg, +dat gij niet alles aan den wijn verdoet: en bepaal u dan bij hen, aan +wien gij een traktement schuldig zijt."</p> + +<p>"Nu ja!" zeide Helding: "of er een paar meer of minder zijn, dat zal er +zooveel niet toe doen: en aan den jongen Heer, die mij in staat gesteld +heeft mijn huishuur te voldoen, wilde ik toch ook wel toonen, dat ik +niet ondankbaar ben. 't Is zeker wel wat vermetel van mij, te durven +hopen, dat iemand als de Jongeheer Huyck mij de eer aan zoude doen mijn +arme woning te bezoeken."</p> + +<p>"Volstrekt niet," hernam mijn vader: "en ik heb er niet tegen, dat mijn +zoon van uw uitnoodiging gebruik make, indien zijn kantoordrukten het +niet beletten en hij voor dien avond niet verzeid is."</p> + +<p>"Maar lieve engel!" zeide mijn moeder, vreemd opziende: "gij; meent het +immers niet?"</p> + +<p>"Kom, Keetje-lief!" zeide mijn vader: "wees maar tevreden: <i>indulge +veniam puero</i>."</p> + +<p>"Ja!" zeide zij, de schouders ophalende: "als ge Latijn begint te +praten, zal ik maar zwijgen," en zij schudde het hoofd, terwijl haar +geheele wezen te kennen gaf, dat zij die partij niet goedkeurde.</p> + +<p>"Ziezoo! dat is treffelijk," zeide Helding, terwijl hij zich tot mij +wendde, en de handen wreef: "UEd. zal zien, het zal in orde zijn. Heynsz +heeft mij veroorloofd, de gasten op zijne kamer te ontvangen, dan +behoeven zij zoovele trappen niet te klimmen...."</p> + +<p>"En hebben minder gevaar er af te rollen," dacht ik.</p> + +<p>"En ik zal de Juffrouw, die beneden mij woont, verzoeken koffie te +schenken: dan heeft het goede mensch ook reis een verzet: want zij zit +den geheelen dag te kniezen en te zuchten."</p> + +<p>"En zal die Juffrouw dan alleen met al die Heeren zitten?" vroeg Moeder.</p> + +<p>"Wel neen, Mevrouw!" antwoordde Helding, lachende! "zij zal op haar +kamer blijven en ons de koffie sturen.—Och! het is een lief meisje, zoo +vriendelijk, zoo zachtzinnig: nietwaar Mijnheer?" vroeg hij, mij tot +getuige nemende.</p> + +<p>"Zoo Ferdinand! Kent gij die Juffrouw ook al?" vroeg mijn moeder, half +schertsend, half bestraffend.</p> + +<p>"Dat is te zeggen, ja, ik heb haar in 't voorbijgaan gezien, toen ik +Monsieur Helding bezocht," antwoordde ik.</p> + +<p>"Nu ja, gezien," zeide Helding: "en een grooten dienst gedaan +bovendien.—Nu zij is ook altijd recht dankbaar; want zoo dikwijls ik +haar op de trap ontmoet en een praatje met haar maak, vertel ik haar van +UEd. en dan glinsteren haar oogen als twee sterretjes."</p> + +<p>"Wat is dat voor een juffer?" vroeg op zijn beurt mijn vader, met een +strakken blik: "en wat zijn dat voor diensten, die Ferdinand haar +bewezen heeft?"</p> + +<p>"Och! een zedig meisje," zeide Helding, "die geen Christenziel bij haar +ziet, en nooit uitgaat: en vroom ook;—maar zij woont dan bijster alleen +en verlaten. Daar heb je den Notaris Bouvelt, daar ik geloof dat het een +stuk van een nicht af is, die komt niet eens naar haar omzien. De man is +ziek, dat is mogelijk; maar kon hij niet eene van zijn dochters zenden? +al was het maar om haar naar de kerk te brengen, waar zij nu niet alleen +naar toe durft gaan. Gisteren nog vroeg ik haar, zoo bij manier van +spreken, waar zij ter kerke geweest was: en zij antwoordde mij, dat zij +sedert haar komst te Amsterdam nog geen voet over den drempel heeft +gehad, omdat zij niet alleen durfde uitgaan. En toen vroeg zij mij, of +ik geene zuster of nicht had, die op jaren ware, en haar derwaarts zou +kunnen geleiden."</p> + +<p>"Arme ziel!" zeide Tante Letje, met deernis: "zij is gelijk aan den +geraakte, die de genezende wateren van Bethesda niet kon genaken, omdat +er niemand was om hem op te nemen."</p> + +<p>"Maar dat heldert nog niet op, wat Ferdinand met haar te maken had," +zeide mijn vader.</p> + +<p>"Anders niet," zeide ik, "dan dat ik haar bevrijd heb van iemand, wiens +bezoek haar lastig was; doch Monsieur Helding weet, dat wij den naam des +onbescheiden indringers niet voegzaam kunnen noemen."</p> + +<p>Mijn vader zweeg en nam een snuifje. Ik wist, wat dit beteekende; want +de snuifdoos kwam slechts bij bepaalde gelegenheden uit den zak: +namelijk wanneer hij hoofdpijn had, in de pleitzaal bij lange +pleidooien, in de kerk bij vervelende predikatiën, wanneer hij iets +zwaarwichtigs op te stellen had, of wanneer hij misnoegd was. Hij bleef +echter dien gansenen avond even vriendelijk jegens mij: ik vermoedde +derhalve, dat zijn ontevredenheid alleen op Heynsz zoude nederkomen, die +hem van het voorgevallene tot zijnent onkundig had gelaten.</p> + +<p>Na een onbeduidend gesprek nam Helding zijn afscheid van het gezelschap, +mij meldende, dat de bijeenkomst, waarop hij mij genoodigd had, den +volgenden Donderdag te zes uren zoude plaats hebben, terwijl ik van mijn +kant beloofde intijds aanwezig te zullen zijn. Toen ik den man +uitgeleide deed naar de voordeur, vroeg hij mij, of ik reeds, ingevolge +mijn belofte, hem de vriendschap gedaan had van met mijn vader over zijn +dochter te spreken. Ik antwoordde, gelijk de waarheid was, dat ik zulks +terstond had verricht: doch dat er met de verlangde nasporingen wel +eenige tijd zoude verloopen, vermits het verloren schaap zich sedert +lang niet meer in Amsterdam bevond en waarschijnlijk van naam was +veranderd. Helding toonde zich hoogst erkentelijk en maakte nog +verscheidene verschooningen over de moeite, welke hij mijnen vader en +mij veroorzaakte, waarna hij vertrok.</p> + +<p>Bij het gezelschap terugkeerende, vond ik mijn moeder bezig mijn vader +minzaam te beknorren, dat hij mij naar dat poëtenmaal liet gaan.</p> + +<p>"Ik hoop," zeide mijn vader, "dat Ferdinand oud en wijs genoeg is, en +zich weet te matigen. Gij wilt toch niet, Keetje-lief, dat wij een +knaap, die nu ruim twee jaren op zijn eigen wieken gedreven heeft, weder +als een schooljongen gaan behandelen? En hoewel ik niet verlang, dat hij +Helding tot een huisvriend make, zoo heeft mij de dankbaarheid des mans +toch getroffen en wil ik niet, dat hij ons van hoovaardij beschuldige. +Had ik echter vooraf geweten," voegde hij er glimlachend bij, "dat zich +zulk een innemende koffieschenkster daar bevond, ik had mij nog eens +bedacht."</p> + +<p>Men kan zich voorstellen, dat ik bij dit alles niet zeer op mijn gemak +was en met schrik opzag tegen het losbersten der donderbuien, die zich +van alle kanten boven mijn hoofd samenpakten. Maar mijn ongerustheid +moest nog vermeerderd worden. Den volgenden dag kwam er een mand van +Tante Van Bempden, met groenten en vruchten, welke zij aan mijn moeder +stuurde, en een brief er bij van Suzanna aan mij, van den volgenden +inhoud:</p> + +<p>"Sinjeur Ferdinand!</p> + +<p>Gij hebt voorwaar mooie stukjes uitgevoerd! daar zijn nu al mijne +profetiën uitgekomen, dat gij nooit zoudt deugen. Ja! Ferdinand werd +altijd in de familie als een achtste wonder beschouwd, en ik, die wat +beter inzicht in de zaken had, al zoo weinig geloofd als wijlen +Mejuffrouw Cassandra. Maar zoo gaat het: als de wijsheid op de straten +schreeuwt, blijft ieder thuis; en als de dwaasheid maar even fluit, is +er dadelijk een toeloop. Pas maar op, dat er geen toeloop kome om u te +zien ophangen. Denk eens! de zoon van den Hoofdschout het stadhuisraam +te zien uitsteken: dat zou een aandoenlijk schouwspel wezen. Nu ja! kijk +maar zoo vreemd niet op; de bommel is uitgebroken. Daar komt van morgen +Baas Roggeveld met zijn lakenveldsche koeien aanzetten en vertelt aan +Tante, dat die Monsieur Weerglas, die in zijn huisje woonde, met de +noorderzon vertrokken is, niemand weet waarheen: ofschoon iedereen +gissen kan, dat hij niet spoedig terug zal komen: overmits zich +hedenmorgen de Baljuw in eigen hoogen persoon aan het ledige huisje +vervoegd heeft, bewerende, dat gemelde Monsieur Weerglas niemand anders +was als ... nu raad eens, zoo gij kunt;—of liever, zoo gij 't niet +weet:—niemand anders als Zwarte Piet, en de bedrijver van ettelijke +diefstallen, huisbraken en rooverijen op den publieken weg. Nu behoef je +niet te vragen, hoe of Tante opkijkt, dat gij met den Sinjeur op zulk +een intiemen voet waart, dat hij u visites kwam doen. Zij wilde er eerst +aan Papa over schrijven: maar ik heb haar beduid, dat zij den man maar +verdriet aan zoude doen, en dat het beter ware, dat ik u eerst +kapittelde over het aangaan van dergelijke <i>liaisons</i>. Ik kan u zeggen, +dat ik er van ril en beef: en dan, hoor ik, heeft Pulver verteld, dat +gij een zakje met geld van dien fielt hebt ontvangen. Is UEd. altemet +een compagnon van Cartouche en Jaco?</p> + +<div class="blockquot"><p><i>On apprent a hurler, dit l'autre avec les loups</i>.</p></div> + +<p>En ik mag Van Baalen wel waarschuwen; anders gaat gij nog met de kas +strijken, en dan zou hij inderdaad de ongelukkigste man der wereld +worden. Ik heb al aan Jetje Blaek geraden, haar koffertje na te kijken, +om te zien of gij haar niets ontstolen hebt.—Ten haren opzichte zou ik +het u vergeven; want dat ware volgens het recht van wedervergelding +(<i>jus talionis</i>, zou Papa zeggen: ja ik weet ook wel een mondvol +Latijn): overmits zij, zoo 't mij voorkomt, zich aan de dieverij van uw +hart heeft schuldig gemaakt.—Nu! op haar hart zult gij wel alle +aanspraak verbeuren, zoo gij er dergelijke kennissen op nahoudt. 't Is +toch jammer! laatstleden Zondag scheen zij u zoo genegen, en toen gij +aan tafel met den Heer Van Baalen aan 't redetwisten waart over het +tarief, keek zij, ofschoon zij er wel niets van begrepen zal hebben, u +met zulke aandachtige oogen aan, dat het mij den schijn had, als had zij +haar toilettafel tegen een gebroken bloempot willen verwedden, dat gij +gelijk hadt.—Nu! rechtvaardig u, zoo gij kunt, want Tante is ernstig +boos: en er is een zilveren suikerstrooier zoek, dien zij zich +verbeeldt, dat door dien vagebond tijdens zijn bezoek is meegepakt: of +hebt gij hem misschien in den lommerd gezet?—Gij zijt er niet te goed +toe; dit, weet gij, is het oordeel van</p> + +<p><span style="margin-left: 33em;">Uwe Zuster</span><br /> +<span style="margin-left: 33em;">SUZANNA."</span><br /></p> + +<p>De mededeeling van dit alles was niet geschikt om mij bijzonder gerust +te stellen, en ik had reden genoeg om mijn rassche belofte tot +stilzwijgendheid te verwenschen. Ik kon den brief echter niet +onbeantwoord laten en zag in, hoe noodig het ware, Tante te bevredigen. +Ik schreef derhalve aan Suzanna en dankte haar voor den dienst, dien zij +mij bewezen had, door mij zoo tijdig van het gebeurde te onderrichten, +en vooral, door Tante te doen afzien van haar voornemen om aan mijn +vader te schrijven. Wat de ontmoeting van Zwarten Piet betrof, zoo +verhaalde ik haar alleen, dat de man mij werkelijk geld had gelaten, met +het verzoek het aan een derde over te brengen; doch dat het een geheim +was, waarin personen betrokken waren, die ik niet noemen mocht. "Geloof +mij," dus eindigde ik, "dat ik niet min dan gij verwonderd ben geweest +over de eer van 's mans bezoek, en dat ik wel gewild had, dat hij aan +een ander deze lastige commissie had opgedragen. Ik heb die echter niet +geweigerd, omdat het werkelijk een vergoeding was, welke de man deed, en +dat hij, naar ik mij vleie, op weg is om zijn schandelijk bedrijf te +verlaten. Bidden wij liever voor den ongelukkige, dan dat wij hem +veroordeelen, en vergeten wij niet, dat, welke zijn misdrijven ook +geweest mogen zijn, de poort der genade voor den berouwhebbenden zondaar +nimmer gesloten blijft."</p> + +<p>Ik was nog een bezoek schuldig aan Tante Letje en besloot den avond te +baat te nemen om aan deze verplichting te voldoen. Ten haren huize +gekomen, verzuimde ik niet, aan de dienstmaagd, die mij de deur opende, +te vragen, of Tante ook belet had; want ik wist dat zich niet zelden +eenige vromen ter onderlinge stichting ten harent verzamelden, en ik was +niet bijzonder op het gezelschap van de weduwe Knijpduim of den +catechiseermeester Zoutbrand gesteld.</p> + +<p>"De Juffrouw is alleen," zeide de meid, "met nog een Juffertje, dat +zooeven met een sleetje hier gekomen is."</p> + +<p>Op deze verzekering begaf ik mij naar boven in de verwachting van de +eene of andere mij onbekende neepmuts over Tante te zien zitten, maar +wie schildert mijn verbazing, toen ik, in Tantes achterkamer gekomen, +gewaarwerd, dat de Juffer, die tegenover haar bezig was een kopje thee +te drinken, al te wel bij mij bekend, in één woord niemand anders was +als Amelia Bos! Wat deze betreft, zij was niet minder verrast door mijne +verschijning en het kopje ontgleed bijna haar vingers.</p> + +<p>"Zoo Neef!" zeide Tante: "ik was u hedenavond niet te wachten. Gij kent +de Juffer, naar ik meen."</p> + +<p>"Ja Tante!" antwoordde ik: "maar ik was er verre af van te denken, dat +de Juffer ook bij u bekend ware."</p> + +<p>"Behoeft men dan zijn naaste te kennen, om hem een dienst te bewijzen?" +vroeg Tante: "kende de weduwe van Zarpath den man Gods, dien zij bij +zich ontving? En staat er niet geschreven: vergeet de herbergzaamheid +niet: want hierdoor hebben sommigen onwetend Engelen geherbergd?"</p> + +<p>"'t Is verre van mij," zeide ik, "dat ik aan uw goeden wil jegens uwe +naasten zoude twijfelen: maar toch vind ik mij verrast, door Mejuffer +hier te zien, en kan ik niet nagaan, op welke wijze uwe kennismaking +heeft plaats gehad."</p> + +<p>"Dit laat zich, dunkt mij, nogal raden," zeide Tante: "de woorden ten +huize uws vaders door den liedjesmaker gesproken, heb ik bewaard, die +overleggende in mijn herte, en het was alsof er een stem in mijn +binnenste sprak: "zie! ik moet handelen met deze maagd gelijk Hanna +handelde met Samuel haren zoon, hem opbrengende tot het huis des +Heeren."—Maar ik zoude toch geene vrijmoedigheid gehad hebben, zoo maar +tot haar te gaan en te zeggen: "zie: hier ben ik," ware het niet, dat +ik, hedenmorgen in den kousenwinkel bij Van Vlerken zijnde, haar aldaar +had aangetroffen met den ouden man, ja, dienzelfden Helding, die haar +geleidde, en haar aan mij voorstelde: en, hebbende bevonden, dat zij is +gelijk eene Maria, en gaarne luistert naar de waarheid, die uit de +godzaligheid is, zoo heb ik haar genoodigd om hedenavond bij mij te +komen en deel te nemen in de stichtelijkt onderwijzing, die ik naar mijn +vermogen poog te geven aan wie dorst heeft naar de wateren des levens."</p> + +<p>Ik kon van mijn verbazing niet terugkomen. "Hoe!" dacht ik, "zal ik dan +eeuwig, want ik ga, uit of thuis, aan ontmoetingen worden blootgesteld, +die aanleiding geven tot nieuwe verwarring? Is mijn geboortestad sedert +mijn afwezigheid betooverd geworden of ben ik het zelf? Of is alles een +benauwde droom?—En dan, Amelia is immers den Roomschen godsdienst +toegedaan? Heeft zij Tante Letje, die zoo sterk op haar geloof staat, +opzettelijk misleid? Of heeft hier een misverstand plaats?—En hoe +deerlijk zal dat dan uitkomen!"</p> + +<p>Wat Amelia betrof, ofschoon zij in het eerste oogenblik niet minder +verlegen scheen dan ik, herstelde zij zich spoedig: zij had het voordeel +boven mij, dat mijne tegenwoordigheid, als die van een bekende, haar +gerustheid inboezemde, terwijl de hare mij zorg verwekte.</p> + +<p>"De Juffrouw heeft mij verteld," zeide Tante, na eenig zwijgen, "dat gij +haar een gewichtigen dienst hebt bewezen."</p> + +<p>"Zoo!" antwoordde ik, Amelia eenigszins verwonderd aanziende en +onbewust, hoe verre zich haar mededeelingen hadden uitgestrekt.</p> + +<p>"Ja, Mijnheer Huyck!" zeide Amelia, mij uit de verlegenheid helpende: +"ik heb aan Mejuffrouw uw Tante kenbaar gemaakt, dat UEd. zoo +vriendelijk geweest zijt om mij van dien lastigen Heer te ontslaan."</p> + +<p>"Ik heb alleen mijn plicht gedaan," zeide ik: "en ieder fatsoenlijk man +zou in mijn plaats evenzoo gehandeld hebben."</p> + +<p>"En de Juffrouw heeft u zeker ook verteld," zeide Tante, "hoe het komt, +dat zij dus alleen en verlaten is, gelijk Ruth de Moabitische, zonder +zelfs een schoonmoeder te hebben, tot wie zij zeggen kan: uw volk is +mijn volk en uw God mijn God?"</p> + +<p>Ik wist niet, wat te antwoorden: "Wat dunkt u, lieve Tante!" vroeg ik, +om er mij uit te redden: "ziet gij mij aan voor een raadsman, deftig +genoeg om het vertrouwen eener jonge Juffer te verdienen?"</p> + +<p>Amelia scheen terstond mijn oogmerk met dit ontwijkend antwoord te +bevroeden, en haastte zich te zeggen: "ja Mejuffer, ik heb aan uw Heer +Neef verhaald, gelijk aan u, dat ik er ongelukkig aan toe ben, daar de +Heer Bouvelt mij niet kon ontvangen, en ik niet terug kan keeren naar +Deventer, uithoofde mijn familie van huis is: zoodat ik mij alleen +bevind."</p> + +<p>"Had men u ten minste maar bij een ordentelijke burgervrouw Besteed," +zeide Tante: "maar, mij dunkt, Amsterdam is groot genoeg, en ik zal +zelve aan dien Sinjeur Bouvelt schrijven, en hem voorstellen, u een +ander logies te bezorgen."</p> + +<p>"Santa Maria! doe dat niet," riep Amelia ontsteld uit: "de Heer Bouvelt +ligt ziek te bed en is buiten staat zich met eenige zaken te bemoeien."</p> + +<p>"Wat zeidet gij daar voor een vreemd woord?" vroeg Tante, terwijl ik op +mijn lippen beet: "dat luidde even of het een vervloeking ware: en daar +staat geschreven: gij en zult ganschelijk niet vloeken."</p> + +<p>Amelia keek eenigszins bedeesd over deze bestraffing: en, naar het hooge +rood te oordeelen, dat haar wangen bedekte, geloof ik, dat zij zich +bovendien verwijtingen deed, van aan de goede vrouw, die haar bij zich +ontving, een sprookje op de mouw gespeld te hebben: want aan die +Deventersche historie begreep ik wel, dat geen woord waar was. Maar nog +grooter werd de verwarring van het arme meisje, toen Tante haar, na een +korte stilte, de vraag deed, welken Predikant te Deventer zij gewoon was +te volgen.</p> + +<p>De eene dienst, dacht ik, is den anderen waard: en ik poogde op mijne +beurt Amelia het antwoord te besparen. "Gij maakt misschien, zeide ik, +"geen onderscheid tusschen hen, en hoort allen even gaarne."</p> + +<p>"Inderdaad," zeide Amelia: "ik geloof...."</p> + +<p>"Hoe!" viel Tante in: "mij dunkt, er is toch nogal onderscheid tusschen +den godvreezenden Klarebron,—die zijn naam te recht draagt; want hij is +als eene fonteijne der hoven, een put der levende wateren,—en den +ijdelen Zevenslinger, die besmet is met Pelagiaanschen zuurdeesem en die +slechts woorden zonder wetenschap voortbrengt, waarmede hij den raad +verduistert en de kortzichtigen verblindt."</p> + +<p>"Och Mejuffer!" zeide Amelia, verbaasd over dezen uitval, waar zij niets +van begreep: "ik heb daar zoo weinig verstand van, en...." "Maar bij +wien hebt gij uw belijdenis dan gedaan?" vroeg Tante: "of behoort gij +wellicht tot de zoodanigen, die talmende zijn met die af te leggen, niet +indachtig, dat de tijd voortgaat, en dat wij niet weten, wanneer de ure +des oordeels komen zal."</p> + +<p>"Ik weet het niet recht," antwoordde Amelia: "ik was elf jaar oud, toen +ik het sacrament ontving, en ben vergeten welken naam de Priester droeg, +bij wien ik mijn cathechismus geleerd heb."</p> + +<p>"O wee! o wee!" dacht ik: "nu is het geheel en al mis."</p> + +<p>Maar welke woorden zouden in staat zijn, de verbazing, de ergernis uit +te drukken, welke op het gelaat van Tante Letje te lezen stonden, toen +zij, uit hetgene ter kwader ure aan Amelia ontvallen was, de waarheid +inzag, en ontdekte, wie zij bij zich in huis ontvangen had. Met open +mond staarde zij Amelia aan: zij liet de kous, waar aan zij breide, op +den grond vallen, sloeg de handen in elkander en herhaalde halfluid den +gesprokenen volzin, als wilde zij zich overtuigen, of zij wèl verstaan +had. Wat de arme Amelia betrof, zij begreep niets van het kwaad, dat zij +gesticht had: in den Roomsch-Catholieken Godsdienst opgevoed en in +vreemde landen gewoond hebbende, wist zij, gelijk mij naderhand bleek, +op zijn best, dat hier te lande eene andere wijze van godsvereering, dan +de hare, als de heerschende bestond: haar vader had het hoofd te zeer +vervuld gehad met andere zaken of wellicht de gelegenheid gemist van +haar te onderrichten, hoe zij zich omtrent dat stuk in Holland te +gedragen had. Zij had dan ook al wat Tante vroeger gezegd had, op haar +eigen kerkleer toegepast en die uitdrukkingen, welke haar duister of +ongewoon voorkwamen, daaruit verklaard, dat er wellicht eenig verschil +bestond tusschen den vorm van den eeredienst in dit land en in dat harer +vroegere inwoning; terwijl de verwarring, veroorzaakt door de vragen, +welke Tante haar deed omtrent de plaats, van waar zij voorgaf gekomen te +zijn, haar nog minder had doen nadenken over den vorm, dan over het +zakelijke van haar antwoorden. Ik zag intusschen, dat het zaak werd, +tusschen beiden te treden.</p> + +<p>"Tante-lief!" zeide ik: "hier heeft een misverstand plaats. UEd. schijnt +niet begrepen te hebben, en ik heb er u niet van kunnen onderrichten, +dat de juffer tot de Roomsche kerk behoort."</p> + +<p>"De Heere beware ons!" zeide Tante, na een diepe zucht haar stem wederom +krijgende, en beurtelings Amelia en mij aanziende: "dat zoo iets +gebeuren moest! Hadde ik dat kunnen vermoeden, zoo bad ik mij wel +gewacht de Juffer te noodigen, indachtig dat de Schrift zegt: indien +iemand dese leere niet en brengt, en ontfangt hem niet in uw huys."</p> + +<p>"Tante is Gereformeerd," zeide ik tegen Amelia, die nu begon te +beseffen, waar de schoen wrong.</p> + +<p>"Gij zult niet langer last van mij hebben, Mejuffer!" zeide zij met +waardigheid, terwijl zij oprees en haar boeltje bijeenpakte: "ik dank u +voor uw goeden wil, aan mij, verlatene, betoond; en terwijl ik een +erkentelijk aandenken aan uw welwillendheid bewaren zal, zal ik het +steeds betreuren, dat een verschil in de vormen des geloofs u beletten +moest, de opwelling van uw edel hart in te volgen."</p> + +<p>Tante trok bij het hooren dezer toespraak een gezicht, alsof zij een +leelijk drankje innam: echter stond zij insgelijks op, en, mij +aanziende, mompelde zij: "Ja! de Juffer kon het niet helpen: 't is een +abuis, 't is een misverstand, zooals Neef wèl zegt."</p> + +<p>"Inderdaad" hernam ik: "maar, Tante-lief, hoewel dit nu oorzaak zijn +zal, dat gij uw goede voornemens om met de Juffer naar de kerk te gaan, +niet zult kunnen ten uitvoer brengen, noch haar op uwe oefeningen +noodigen, zoo zie ik niet in, dat gij daarom de inspraak van uw +voortreffelijk hart niet jegens haar zoudt kunnen involgen en haar op +een andere wijs behulpzaam zijn of haar uw gezelschap schenken."</p> + +<p>"Er zijn Paapsche vrouwen genoeg in de stad," bromde Tante: "en +bovendien, wat zegt de Apostel: wijckt van desulcke af."</p> + +<p>"En wat heeft een nog wijzer mond geantwoord," vroeg ik, "op de vraag, +wie onze naaste was?"</p> + +<p>Het was inderdaad opmerkenswaardig, den indruk gade te slaan, dien deze +vraag op het vroom en medelijdend hart mijner goede Tante teweegbracht. +Zij zag mij een wijl verrast en verlegen aan, bekeek toen met aandacht +de toppen van haar vingeren, als overpeinsde zij mijn gezegde, +schommelde een tijdlang zonder spreken in haar zak, om haar neusdoek te +krijgen, veegde een paar tranen weg, die in haar pogen opkwamen, drukte +mij de hand en trad eindelijk naar Amelia, die nog altijd, met haar werk +in de hand, en de oogen op den grond gevestigd, midden in de kamer +stond, als gereed om te vertrekken.</p> + +<p>"Neen!" zeide Tante, haar de handen drukkende en op het voorhoofd +kussende: "al waart gij Heidensch of Turksch, men zal niet zeggen, dat +ik u verlaten heb en voorbijgegaan, gelijk de Priester en de Leviet, die +den gewonden reiziger voorbijgingen. Het is toch uwe schuld niet, dat +gij met de afgoderijen van het Pausdom besmet zijt. Waar ik kan, zal ik +u van dienst wezen en u bijstaan in wat zake gij mij zoudt mogen van +doen hebben: en wij zullen over geene punten des geloofs spreken, tenzij +gij opgewekt wordt om naar de leer der waarheid te hooren."</p> + +<p>"Helaas! Mejuffrouw!" zeide Amelia, terwijl zij langzaam weder haar +plaats innam, waar Tante haar heen geleidde: "hoe grieft het mij, dat ik +u onwillekeurig dit verdriet, deze ergernis veroorzaakt hebbe. Ik was +zoo blijde met uwe bescherming: want het was zoo lang geleden, dat een +beschaafde eerwaardige vrouw een woord van vriendschap en deelneming tot +mij gesproken had: en ik verheugde mij zoozeer op de gedachte, dat ik +onder uwe schuts weder mijne zoolang verzuimde godsdienstplichten, zoude +kunnen vervullen. "Waarom hebben wij elkanderen niet terstond verstaan? +Waarom heb ik niet dadelijk geweten, dat ik van uwentwege niets hopen of +verwachten kon?—want ach! in geen ander opzicht kunt gij mij, arme +verlatene, troost of hulp verschaffen."</p> + +<p>"Niet?" vroeg Tante: "wel dat zou wel ongelukkig zijn. Het is niet +zonder wijze oogmerken, dat God ons tot elkander gevoerd heeft: en, ik +zie het nu duidelijk in, ik mag niet weigeren, den plicht te vervullen, +die mij wordt opgelegd. Zeg mij dan, lief kind! hebt gij raad +noodig?—of wellicht geldgebrek?—Of schroomt gij misschien, u in het +bijzijn van mijn neef te verklaren?"</p> + +<p>"Ik geloof, dat ik beter doe u te verlaten," zeide ik, zelf verlangende +buiten deze netelige zaak te blijven.</p> + +<p>"Uwe goedheid is grooter dan ik verdien," hernam Amelia, schreiende, +"maar ziedaar juist mijn ongeluk, dat ik niemand, ook u niet Mejuffrouw! +mijn vertrouwen schenken mag, hoe gaarne ik dit wilde. Ik heb u wellicht +reeds te veel gezegd. O! ik had hier niet moeten komen."</p> + +<p>Tante Letje zag Amelia met medelijden, doch tevens met bevreemding aan: +en ik kon bespeuren, dat zij verlegen was, hoe verder te handelen. In +haar stille en afgezonderde levenswijze had zij weinig gelegenheid gehad +om menschenkennis te verzamelen: en schoon zij dagelijks ongelukkigen +bezocht en met raad en daad bijstond, waren de rampen die zij lenigde, +doorgaans van meer dagelijkschen aard en had zij zelden zoodanige lieden +aangetroffen, wier leed, evenals dat van Amelia, een meer buitengewonen, +afzonderlijken oorsprong had. Zij zag mij vragend aan; want ondanks mijn +aanbod om te vertrekken, bleef ik nog altijd met den hoed in de hand +staan, onzeker of ik weldeed, beide vrouwen alleen te laten, en te +wagen, dat Amelia haar geheel vertrouwen schonk aan Tante, die het wel +niet verraden zou, maar die mij toch ongeschikt voorkwam om met ware +deelneming naar zulke zaken te luisteren, als de dochter van een buiten +de wet gestelden zwerver ongetwijfeld verhalen zoude, en die haar +althans geen goeden raad zou verschaffen. "Mij dunkt", zeide ik +eindelijk, met een gemaakten glimlach, "dat gij beiden, mijne dames! +beter zoudt doen met een speldje te steken bij het gebeurde en eenvoudig +over kousen en borduurpatronen te spreken.—Zie! ik ben overtuigd, dat +zoo Mejuffer zich in haar eenzaamheid verveelt, het voornamelijk daar +vandaan komt, dat zij niets omhanden heeft; Tante zoude haar stellig +geen grooteren dienst kunnen bewijzen dan door haar wat werk te +verschaffen; en, dank zij den behoeftigen, die hulp vereischen, dat +ontbreekt nooit bij Tante."</p> + +<p>"Mijnheer uw neef raadt mijn gedachten," zeide haastig Amelia, die mijn +bedoeling begreep. "O! zoo UEd. mij daaraan helpen konde:—ik zou zoo +gaarne werken voor hen die het behoeven.</p> + +<p>"Gij zult werk hebben," zeide Tante: "gij zult mij bijstaan om kleederen +te vervaardigen voor de nooddruftigen:—Neef! wees zoo goed en zeg aan +Truitje, dat zij mij de mand krijgt, die in het zijkamertje staat, waar +die lijst op ligt. Gij zult mij helpen, mijn kind! en wij zullen +arbeiden, gelijk Tabitha, gezegd Dorcas, voor weduwen en weezen."</p> + +<p>Ik zag, dat alles nu in 't effen zoude komen, en de boodschap van Tante +aan de meid gedaan hebbende, nam ik afscheid en liet de beide dames aan +haar vrome bezigheid.</p> + + +<hr style='width: 45%;' /> + + +<h3><a name="chap19" id="chap19"></a>NEGENTIENDE HOOFDSTUK.</h3> + +<h4>BEVATTENDE 'T GEEN ER OP DE DICHTERLIJKE SAMENKOMST BIJ HELDING +VERHANDELD WERD.</h4> + + +<p class="p-one">Het was niet dan met een soort van huivering, dat ik den Donderdag-avond +zag naderen, waarop ik volgens afspraak den vriendenkring van Helding +moest bijwonen; want nadat ik Amelia bij Tante Letje, waar ik verre was +van haar te verwachten, had ontmoet, had ik een voorgevoel, dat ik wel +niet zou kunnen vermijden om haar ten huize van Heynsz tegen te komen, +waar ik ten minste zeker was, dat zij zich bevinden zou. Tienmalen was +ik willens om het een of ander voorwendsel uit te denken en nog voor de +uitnoodiging te bedanken; maar al kon ik Helding met een +schoon-schijnende reden afschepen, ik begreep, dat ik toch ook reden zou +moeten geven aan mijn vader: en ik had reeds genoeg mijn bekomst aan 't +veinzen, dan dat ik nieuwe uitvluchten zoude gaan uitdenken. Bovendien, +en in weerwil van al de onaangenaamheden, welke mijn kennismaking met +den Heer Bos en zijn dochter mij berokkend had en waarschijnlijk nog +berokkenen zoude, er bleef toch altijd een zekere nieuwsgierigheid bij +mij huisvesten, wat er toch eigentlijk van hunne zaak ware en hoe het +met hen af zou loopen: en ik vertrouw, dat mijn lezers die +nieuwsgierigheid niet slechts in mij verschonen, maar ook met mij deelen +zullen; anders deden zij gewis beter dit geschrift maar niet verder door +te lezen. Ik was, men vergeve mij deze platte vergelijking, niet +ongelijk aan een knaap, die in het Oude Doolhof op de Princegracht +rondloopt en die, ofschoon het heen en weer dwalen hem verveelt en hij +zeer wel in staat is over de heggen heen er dadelijk buiten te geraken, +echter op het ingeslagen pad voort blijft draven, in de verwachting dat +hij alzoo eindelijk den waren uittocht zal vinden.</p> + +<p>Ik ging dan, ten bepaalden dage en na afloop mijner werkzaamheden aan +het kantoor, naar de Raamgracht, waar ik, overeenkomstig de gemaakte +schikking, in de achterkamer van Heynsz werd binnengelaten. De mij te +gemoet komende tabaksdamp verkondigde mij reeds aan de deur, dat de +vrienden, immers gedeeltelijk, al vergaderd waren: en werkelijk vond ik +er ettelijken aanwezig, aan wie ik nu met alle plechtigheid werd +voorgesteld door Helding, die hen insgelijks bij de rij af aan mij +opnoemde. Heynsz was, gelijk dit trouwens wel behoorde, insgelijks +genoodigd, en zat in een hoek te gluren en allen beurtelings in +oogenschouw te nemen, als ware hij door zijn ambt verplicht geweest ook +deze onschadelijke zielen te bespieden. De overigen, ook zij die na mij +kwamen, waren mij persoonlijk onbekend: alleen herinnerde ik mij de +namen van dezen of genen onder hen wel eens vroeger te hebben ontmoet +aan den voet van een dier lof- of klinkdichten, waarmede het toen smaak +was alle uitkomende werken, vooral dichtbundels, bij wijze van +aanbeveling op te pronken, komplimenten, welke men elkander over en +weder toekaatste en waarvan men zich zoomin ontslaan kon als van het +beantwoorden van een beleefdheidsbezoek.</p> + +<p>"Spreek! opdat ik u kenne," zeide de oude Wijsgeer, en zoo begon ik, +toen langzamerhand het onderhoud levendiger werd, van lieverlede te +bespeuren, met welke menschen ik te doen had. Het waren allen lieden van +één slag; want over hunne betrekkelijke waarde als dichters wil ik, die +nog wel eens een manegepaard, maar nimmer den Pegasus bereden heb, +liever geen oordeel vellen: het eenige onderscheid, dat er tusschen hen +scheen te bestaan, was, dat de eene meer in den verhevenen, de andere in +den beschrijvenden, een derde in den boertigen dicht- of rijmtrant +uitblonk:—ten minste zij schroomden niet, elkander den ruimsten wierook +over elkanders talenten in elks bijzonder vak toe te zwaaien, en dat met +zoo weinig terughouding, dat bij mij de gedachte oprees, of zij niet al +hun loftuitingen bij zulke gelegenheden verspilden, om in het tijdvak +tusschen de bijeenkomsten en buiten de tegenwoordigheid van het +geprezene voorwerp er des te kariger mede te kunnen zijn. De eene (de +treurpoëet) werd een <i>hoogdravende Muzenzoon</i>, een <i>sieraad van den +Pindus</i> genoemd, die de <i>Agrippijnsche Zwaan</i> (hiermede bedoelden die +Heeren Vondel) <i>groothartig</i> op zijde <i>streefde</i>, bijna had men gezegd: +<i>overtrof</i>. De tweede was: <i>sierlijker dan Maro</i>, en vereenigde de +<i>liefelijke weelderigheid</i> van Flaccus met de <i>zinrijkheid</i> en <i>kracht</i> +van Juvenalis. De derde (de boertige dichter) bekwam zulke verhevene +eernamen niet; maar werd met andere titels begiftigd, niet minder +streelend voor zijn eigenliefde. Hij heette een <i>kluchtige ziel</i>, een +<i>koddige duivel</i>, een <i>drollige koopman</i>, een <i>malle weerga</i>: en hij kon +de onnoozelste dingen niet voortbrengen, ja nauwlijks zijn mond opendoen +en zijn neus snuiten, of een algemeen gelach, een grinnikend +hoofdknikken, een verdoovend handgeklap, begroette zijn vermeende +geestigheid of bespaarde hem de moeite die uit te kramen. Overigens +muntte ieder van het gezelschap uit door een, mijns bedunkens wat al te +gemaakte nederigheid, die mij deed denken aan de vlucht van een jong +meisje, dat achterhaald wenscht te worden, en die derwijze werd +aangewend, dat zij zelden haar uitwerking miste, maar altijd nieuwe +complimenten afdwong; 't geen ten laatste zoo vervelend en walgelijk +werd, dat ik mij begon te schamen over mannen, die, in leeftijd reeds +gevorderd, de achtbaarheid van hun stand en jaren zoozeer uit het oog +verloren, dat zij een vleitaal uitkraamden en aanhoorden, die zelfs +onder jonge lieden van verschillende kunne ongepast zou zijn geweest. Ik +moet echter een enkelen van dezen hoop uitzonderen: deze was een +jongeling van een schrander, doch eenigszins droefgeestig voorkomen, en +blijkbaar van een zwak en teringachtig gestel. Hij was eerst sedert kort +als medelid in het gezelschap opgenomen, sprak weinig en zelden; doch +wat hij zeide was juist en gepast; en hij onthield zich van aan een der +anderen hoogeren lof te geven dan de burgerlijke beleefdheid vorderde: +'t zij dat hij nog te kort met hen had omgegaan om zich de onder hen +gebruikelijke complimenten-kraam eigen te hebben gemaakt, 't zij dat hij +van nature de waarheid te zeer beminde dan dat hij tegen zijn gemoed +zoude spreken. Misschien kwam er ook bij, dat hijzelf, als de jongste +van 't gezelschap, wel aanmoediging, maar minder lof genoot, en dat hij +zijne medeleden met gelijke munt betalen wilde.</p> + +<p>Men moet met dat al niet denken, dat Heynsz en ik, ofschoon niet tot de +<i>offeraars</i> op den Pindus behoorende, ons aandeel van den honig misten. +Wat mij betreft, daar ik van den beginne af betuigd had een oningewijde +te zijn, die bovendien, door mijn uitlandigheid, niet op de hoogte was +om den tegenwoordigen stand der dichtkunst in ons vaderland te +beoordeelen, ik werd dadelijk een Mecenas, een Messala gedoopt: en al +die verstandelijke gaven, welke iemand geschikt maken om als +kunstrechter op te treden, werden mij ruimschoots toegekend. Heynsz +verwierf nog hoogeren lof: en, daar hij de eenige schilder in 't +gezelschap was, scheen het aan de overigen een des te geschikter +gelegenheid toe om te zijnen opzichte hun gewoon thema van eerbenamingen +te kunnen variëeren. Hij was een <i>Duitsche Apelles</i>: zijn kunstgenooten +waren niets bij hem: de werkjes, die men van hem onder 't oog had (zes +of acht onafgehaalde portretjes, die aan den wand hingen) waren +kunstjuweeltjes, welke Rembrandt noch Van Dijk in staat zouden geweest +zijn te vervaardigen:—NB. dit laatste stemde ik met een gerust geweten +toe.</p> + +<p>Heynsz betoonde in 't geheel die valsche nederigheid niet, welke aan de +overigen eigen was: hij wist hoe zwaar die verplichtende uitdrukkingen +wogen, en was, geloof ik, weinig genoeg door de eigenliefde verblind, om +wel te weten, wat er aan de voortbrengselen zijner kunst ontbrak. Hij +hoorde dan ook al die lafheden met een effen gelaat aan, terwijl hij den +spreker met uitroepingen als: "ei! ei!—wel zoo!—nu ja!—" in de rede +viel, totdat hij ten laatste, dat gereutel waarschijnlijk moede, de pijp +uit den mond nam, een dikke rookwolk wegblies en zich aldus uitdrukte in +zijn zonderling Hollandsch:</p> + +<p>"'t Is maar jammer, Mijne Heeren! dat al de ingezetenen onzer stad niet +denken over mij zooals gij hebt de goedheid van te doen. Dan zou ik +ongetwijfeld wat meer hebben de occasie van te maken goed geld voor mijn +werken. Want, wat denkt gij wel, dat mij rapporteert het meeste, met den +tijd, die voortgaat?"</p> + +<p>De poëten keken elkander aan. "Waarschijnlijk het behangsel-schilderen," +zeide Velters eindelijk (zoo was de jongste van het gezelschap +geheeten): "want dat is tegenwoordig aan de orde van den dag."</p> + +<p>"Niet kwaad gegist," hervatte Heynsz: "maar voor dat moet men zijn een +Lairosse of een Moucheron. Neen, Mijne Heeren! 't is almede een +speculatie op de vaniteit:—ik verdien het meeste geld met te schilderen +wapens op de rijtuigen."</p> + +<p>"Dat kan ik getuigen," zeide Helding: "onze vriend Heynsz heeft laatst +al de rijtuigen van den Heer Blaek, mijn hooggeachten patroon, en van +zijn Heer zoon met wapenborden van zijn maaksel verrijkt: men kan +voorwaar niets sierlijkers uitdenken."</p> + +<p>"Dat moet zeker nogal wel geven," zeide de beschrijvende dichter: +"want," voer hij declameerende voort:</p> + +<div class="poem"><div class="stanza"> +<span class="i1">"Nooit zag men rijker glans van zilveren blazoenen,<br /></span> +<span class="i1">En gouden wapenen en paarsen, gelen, groenen."<br /></span> +</div></div> + +<p>Ik kon mij niet onthouden te meesmuilen over deze twee regels, +die, behalve dat zij vermoedelijk weinig dichterlijke waarde bezaten, +zoo duidelijk bewezen, dat de dichter geen woord van zijn onderwerp +verstond.</p> + +<p>"Ja," voegde de treurpoëet er op zijne beurt bij: "althans tegenwoordig,</p> + +<div class="poem"><div class="stanza"> +<span class="i1">Nu elk, gelijk voorheen verwaande Phaëton,<br /></span> +<span class="i1">Die trotsche voerman van de kleppers van de zon,<br /></span> +<span class="i1">Of als Salmoneus, die den Dondergod braveerde,<br /></span> +<span class="i1">De zweep in handen neemt, schoon hij nooit mennen leerde.<br /></span> +</div></div> + +<p>"Heerlijk! fraai gezegd!" riepen allen om strijd.</p> + +<p>"Nou! 't zel mijn hard ontgaan," zeide de <i>grappige duivel</i>, in zijn +plat Amsterdamschen tongval, "of Jaap de aschkarreman zel mettertijd ook +nog een wapen op zijn kar motten hebben."</p> + +<p>Deze snedige zet werd met het gewone gejuich ontvangen.</p> + +<p>"'t Is juist zooals gij zegt," zeide Heynsz: "de klanten, bij wie ik +verdien het meest, zijn niet de adellijke of patricische familiën, maar +die champignons van fortuin, die, zoodra zij hebben overgewonnen geld +genoeg om te houden rijtuig, zijn van begrip, dat een geschilderd wapen +is even onmisbaar daarop als een L op de deur van een Lidmaat of een +klopper op die van een Haarlemmer kraamvrouw."</p> + +<p>"Maar," vroeg Velters: "hebben zij recht, die wapenen te voeren? Ik +dacht dat dit alleen den adel toekwam."</p> + +<p>"Wel <i>mon ami</i>!" antwoordde Heynsz: "leven wij niet in een vrije +republiek? En wat bekreunen zich daarover de Heeren Staten, of er +inwoners zijn, die gelieven aan te stellen zich als gekken? En dan, men +weet hier in 't generaal zoo weinig af van blazoen" (hier sloeg hij een +zijdelingschen blik op den beschrijvenden dichter), "dat de domme +menigte bewondert en slechts enkele verstandigen ophalen de schouders."</p> + +<p>"t Moet ons toch tot spot doen strekken bij den vreemdeling," zeide +Velters: "ik ging van den winter eens op een Zondag met een Franschman +rond, die de handen van verbazing ineensloeg, toen wij den Dam over en +de Nieuwe Kerk voorbijgingen, waar hij al de koetsen zag, die daar +stonden te wachten. "J'avais toujours cru," zeide hij, "que les +Hollandois étaient un peuple de commerçans et de bourgeois; mais, voyant +toutes ces armoiries, je m'aperçois qu'il y a des nobles ici comme à +Venise."—Maar hoe vermeerderde zijn verwondering, toen hij, naderbij +komende, sommige dier wapenen met grafelijke en hertogelijke kronen zag +prijken, en eindelijk zelfs een paar helmen gewaarwerd, met negen +viziergaten, gelijk alleen een Koning die voeren mag. Toen keek hij mij +aan, als wilde hij mij vragen of de menschen hier mal waren geworden: ik +haalde de schouders op. Wat zou ik gezegd hebben?"</p> + +<p>"Doet er dat wat toe, hoe zoo'n helm er uitziet?" vroeg de beschrijvende +dichter aan zijn buurman.</p> + +<p>"Niet lang geleden," hervatte Heynsz, "kreeg ik een grasmof bij mij, die +met twee zesthalven in zijn zak is gekomen naar dit land en +bijeengeschraapt heeft een fortuin zooals weinige lieden bezitten: die +bestelde mij een wapen op zijn koets: "maar 't zol schön wèzen moeten", +zeide hij: "kijk! zoo in dezen <i>art</i>," en meteen rolde bij uit een +perkament, dat hij gevonden had, op de een of andere verkooping, en op +'t welk blonk, met al zijn quartieren en ornamenten het wapen des +Konings van Spanje. Ik wilde den man niet geheel laten rijden voor mal, +en zeide hem, dat ik niet volgen kon precies het model dat hij mij gaf, +omdat zulks afbeeldde het wapen van een koninklijk persoon, doch dat hij +zoude zijn content. Ik verhakstukte dan de ruiten en lieren zoo wat en +maakte een wapen, waar Ménetrier niets van zou hebben begrepen. Onze +maat was wonderwel in zijn schik; maar toch had ik vergeten een ding! +"die goldene ketten," zeide hij: "die fehlde daaran." Ik begreep in 't +eerst niet wat hij meende; maar naderhand werd het mij klaar, dat hij +bedoelde de orde van 't Gulden Vlies, die versiert het Spaansche wapen +en welke hij zich voorstelde, te zullen maken op het zijne geen +onaardige uitwerking. Ik had alle moeite om te beduiden aan hem, dat de +Keizerlijke en Spaansche gezanten beiden zouden reclameeren tegen zulk +een aanmatiging, en voldeed hem eindelijk, door hem te beloven, dat ik +zoude vergoeden dit gemis door het bijschilderen van twee wildemannen +als <i>tenants</i>, welgewapend met knotsen."</p> + +<p>"Je hadt ze liever <i>zeisen</i> in derlui pooten motten geven," zeide de +<i>koddige snaak</i>: "dat ware naar den aard geweest."</p> + +<p>Onder dit praten was de tijd gekomen, waarop de eigenlijke werkzaamheden +moesten aanvangen. Het bleek mij nu, dat het de gewoonte bij deze Heeren +was, om beurtelings een soort van prijsstof op te geven, welke door +anderen beantwoord werd. De antwoorden werden door den opgever +beoordeeld en daarna door de vergadering onderzocht, geanatomiseerd, +gelikt, beschaafd en ten slotte onkenbaar gemaakt.</p> + +<p>De prijsstof, waarover thans geschreven was, luidde als volgt:</p> + +<div class="poem"><div class="stanza"> +<span class="i1">"Wat doet in Hollands tuin het best de boomen groeien?<br /></span> +<span class="i1">Het mesten of het snoeien?"<br /></span> +</div></div> + +<p>Ofschoon mij, hoewel geen poëet zijnde, de zin dezer vraag zeer +duidelijk voorkwam, waren er, tot mijn verwondering, slechts twee onder +deze vernuften, die begrepen hadden, dat de opgever door boomen de +ingezetenen van ons Gemeenebest had bedoeld en dat de tweede zin in +denzelfden figuurlijken zin moest worden opgevat. Doch met dat al ware +het nog maar te wenschen geweest, dat deze twee liever de vraag +letterlijk hadden verstaan; want hunne redeneering, in slechte rijmen +vervat, toonde genoegzaam aan, dat de goede lieden geen de minste +denkbeelden hadden van hetgeen tot de huishouding van den Staat behoort.</p> + +<p>De opgever had zijn taak insgelijks vervuld, door elke oplossing in een +bijzonder versje te recenseeren; terwijl zijn conclusie was, dat hij, +uithoofde der treffelijke verdiensten, welke al de antwoorden bezaten, +het voorstel deed, den prijs te deelen tusschen de twee medeleden, die +zijn vraag het best begrepen hadden. Dit vond algemeene goedkeuring: te +meer daar de prijs uit een schellingskoek bestond en dus zeer deelbaar +was. Ik was intusschen eenigszins verwonderd, dat Velters, naar het +scheen, niet medegedongen had; maar hij gaf kort daarna te kennen, dat +hij zich met zulke fijne dichtgeesten niet in een wedstrijd had durven +wagen en dus eerst nu, na de bekroning, voor den dag zoude komen met +zijn beantwoording. Hij las ons hierop een stukje voor, hetwelk mij +althans beter beviel dan al wat ik van de overigen gehoord had. Hij gaf +bij den aanhef te kennen, dat hij den zin der vraag wel verstaan, doch +het eenigszins ongepast geoordeeld had, met zijn weinige ondervinding, +over politieke zaken te schrijven, en dus verkozen had, de vraag in dien +geest op te vatten, als ware die op de dichtkunst toepasselijk: in +welken zin hij een, naar mijn oordeel, zeer aardige uitwijding had +gemaakt, waarin hij de dichters bij boomen vergeleek, die gemest en +gevoed moeten worden met kennis en studie, en slechts dan gesnoeid +moeten worden, wanneer hun al te groote weelderigheid aan het behoorlijk +rijpen hunner dichtvruchten nadeel sticht, of wanneer zij anderen in hun +groei of wasdom hinderlijk zijn, enz. Het werk van Velters werd echter, +misschien omdat het veel beter was dan de rest, minder toegejuicht en +alleen met een soort van aanmoediging beloond, welke in mijn oog iets +vernederends had.</p> + +<p>Vervolgens ging men aan het beoordeelen en schiften der uitdrukkingen, +in de voorgedragen verzen gebezigd: elk gezegde werd op drie of vier +wijzen omgezet en bijna elk bijvoeglijk naamwoord door een ander +vervangen, totdat langzamerhand alle zweem van oorspronkelijkheid +verdwenen was. Ik kon mij niet onthouden bij deze gelegenheid gedurig te +denken aan het briefje in den <i>Bourgeois gentilhomme</i>, en ik kwam, +evenals deze, tot de slotsom <i>que la première façon de dire est sans +contredit toujours la meileure</i>.</p> + +<p>Daarna werd er gevraagd, of geen der aanwezigen iets bij zich had, waar +hij het gezelschap op vergasten kon. Deze vraag was overbodig, want +ieder had de zakken vol en zat slechts op een gunstig sein te wachten om +zijn kinderen aan 't licht te brengen, schoon zelfs dan niet als +schoorvoetende en onder herhaalde betuigingen, dat het niet de moeite +waardig ware er de aandacht van zulke fijne vernuften mede te vermoeien. +Het eerst was onze heldendichter aan de beurt, die, na de pijp +neergelegd, gehoest en zich gesnoten te hebben, eenige vrij groote +vellen uit zijn zak haalde, en aan de vergadering mededeelde, dat hij +een lijkzang zoude voordragen, "op het noodlottig verscheiden van +zekeren krijgsoverste, die kort te voren (schoon niet op het veld van +eer, want het was aan een maaltijd) het offer van den dood geworden +was." Na een vrij lange voorafspraak, ving hij aan. In zijn gedicht, dat +ongemeen hoogdravend was, versierde hij zijn held, die, zooverre ik +weet, nooit kruit geroken had, maar zijn rang alleen door <i>ancienneteit</i> +verworven had, met alle militaire verdiensten, en stelde hem met +Turenne, Marlborough en Prins Eugenius gelijk.</p> + +<p>Na dit fraaie stuk, hetwelk de algemeene goedkeuring verwierf, brak de +stroom los, en regende het van alle zijden lijk-, geboorte-, huwelijks- +en verjaardichten; terwijl onze boertige poëet mede niet achterbleef, +maar ons nu en dan een epigram van zijn maaksel opdischte, waar men al +om lachte eer hij nog iets gezegd had, ofschoon er niets aan ontbrak als +de punt, welke hij echter vergoedde, door op de plaats, waar die +behoorde te vallen, zelf in een schaterend gelach uit te barsten. Een +staaltje van deze voortbrengselen zij hier genoeg om de rest te +beoordeelen.</p> + +<div class="poem"><div class="stanza"> +<span class="i1"><i>Aan een Burgemeester</i>.<br /></span> +</div><div class="stanza"> +<span class="i1">Al wordt gij <i>achtbaar</i>, ja ook <i>zestienbaar</i> geheeten,<br /></span> +<span class="i1">Toch wordt u, zijt gij dood, slechts <i>ééne baar</i> gemeten.<br /></span> +</div></div> + +<p>Toen elk zijn beurt had gehad, werden Heynsz en ik evenzeer uitgenoodigd +om tot het algemeen genoegen bij te dragen. Vergeefs verschoonde ik mij: +men stond er op: ik moest mijn gelag betalen zoowel als de anderen: ik +zoude ongetwijfeld ook wel eenmaal in mijn leven aan de Zanggodinnen +geofferd hebben, enz. Terwijl ik, met de zaak verlegen, niet wist, hoe +ik er mij uit redden zoude, schoot mij een vierregelig versje te binnen, +dat ik in een Hoog-duitsch boek gelezen had, en waaraan zin noch slot +was. Ik weet niet welke goede of booze geest mij inblies, dat dit stukje +een goede uitwerking zou doen, en na het, met verbazing over mijn eigen +vlugheid, bij mijzelf in 't Nederduitsch vertaald te hebben (waartoe het +zich gereedelijk voegde) dreunde ik het op:</p> + +<div class="poem"><div class="stanza"> +<span class="i1"><i>Snedig antwoord:</i><br /></span> +</div><div class="stanza"> +<span class="i1">"Zeg Piet, hebt gij dat nieuwe werk gelezen<br /></span> +<span class="i1">Van Bonifaas? Men zegt het wordt geprezen."<br /></span> +<span class="i1">Dus vroeg eens Hein. Toen sprak de spotter Piet:<br /></span> +<span class="i1">"Neen beste Hein! gelezen heb ik 't niet."<br /></span> +</div></div> + +<p>"Dat is verduiveld aardig!—wat is dat fijn!—daar zit wat in!—nu, die +kan menigeen in zijn zak steken!"—en honderd andere loftuitingen meer +begroetten dit epigram, waarin ieder overtuigd was, dat een bijtende +satyre lag opgesloten; ofschoon geen van allen natuurlijk wist waar, +maar elk hield zich, of hij die begreep. Alleen de <i>drollige kwant</i>, 't +zij uit jaloezie, 't zij dat hij gemerkt had, dat ik spotte, voegde zijn +lof niet bij die der overigen, maar zag mij aan of hij mij had willen +verslinden.</p> + +<p>Wat Heynsz betrof, deze bleef ernstig volhouden, dat hij geene verzen +kon voordragen; doch, zoo men zich daarmede tevreden wilde stellen, wel +een avontuur uit zijn merkwaardigen levensloop kon mededeelen. Dit +voorstel werd aangenomen en nu deed hij de vraag:</p> + +<p>"Hebben de Heeren wel ooit gehoord van mijn zonderlinge ontmoeting met +den beroemden Cartouche?"</p> + +<p>"Neen! neen!" klonk het als uit éénen mond: en allen zwegen en schoven +hunne stoelen bij en zagen met aandachtige belangstelling naar den man, +die op het voorrecht bogen mocht, van Cartouche te hebben gezien.</p> + +<p>"Wel!" zeide Heynsz: "het is nu een goede dertig jaar geleden, ik reisde +van Lyon naar Parijs, in vrij berooid equipage en met schraal voorziene +beurs of liever met in 't geheel geen beurs en levende van hetgeen de +goede lieden mij schonken om Gods wille, etende (als de papa van +Uilenspiegel) als ik wat had en vastende als ik net niet had: en +meestentijds slapende onder den blauwen hemel. Eens op een nacht +gebeurde het, ik weet niet in welk dorp, dat ik genomen had mijn +legerstede op een mesthoop aan den weg, (hetgeen in <i>parenthése</i> gezegd, +het warmste bed is, dat men hebben kan), en dat ik sliep heel gerust, +toen ik wakker werd van een groot licht, dat mij scheen in de oogen, en +recht over mij zag ik een huis staan in brand, een groot huis voor een +dorp: ik geloof, dat daarin woonde de Notaris of de Schout:—nu dat's +<i>égal</i>. Ik stond op: er was al volk op de been: en spoedig bood iedereen +hulp met water dragen, met brandspuiten, etcetera. De bewoner van het +huis zat al op straat met een gebranden voet, in zijn nachtjak en zonder +dat hij had gehad den tijd te redden een kleinigheid of zelfs meer +aandoen dan een oude pantoffel ... nu, 't was zomernacht en het vuur +maakte ons heet genoeg: hij zal niet gevat hebben kou, hoewel hij beefde +als een juffershondje. Bij hem stond zijn vrouw, of liever lag zijn +vrouw; want zij kreeg gedurig toevallen. 't Eene was pas over of 't +andere kwam op. De man deed niets als te wringen zijn handen en te +roepen<i> mon Dieu! mes enfans!</i>—want zijn kinderen waren nog in het +brandende huis; maar zoowel hij als zijn vrouw waren te veel in de war +om te zeggen waar zich de arme wichten bevonden, en niemand had de +courage om te gaan in het groote huis en te zoeken daar in den blinde. +Terwijl wij daar waren bezig, daar komt een Heer, welgekleed met een +karmozijnen rok aan, en berijdende een fraai zwart paard, en hoorde den +papa, en ook de mama, zoo dikwijls zij weer bijkwam, schreeuwen om haar +arme kinderen. "Allons!" riep hij: "twintig <i>louis d'or</i> voor dengenen, +die toont de courage en redt die arme kinderen."—Er waren er terstond +een stuk vijf zes, die wilden naar binnen; maar de vlam sloeg er uit met +zulk een geweld, dat zij terugsprongen van schrik. Toen vroeg de vreemde +Heer weder aan den kermenden papa: "zeg eens," zeide hij: "is er geene +andere deur en waar zitten die kinderen ergens?"—"<i>Ah ma foi!</i>" zeide +de arme vader, die weer bij zijn positieven kwam: "er is de tuindeur; +maar die is gesloten van binnen: en nu ik mij bezin, <i>pauvre malheureux +que je suis!</i> ik heb ook opgesloten die arme schapen in hun kamer: omdat +de eene is <i>somnambule</i>,"... slaapwandelaar, zeggen wij, geloof +ik.—<i>N'est-ce que ça?</i>" vraagt de vreemdeling. "<i>Qui m'aime me suive</i>." +En klets! springt hij met paard en al over de hegge in den tuin: en ik +hem achterna, met wel tien anderen. Maar daar stort een brandende balk +en een stuk van het dak tusschen ons naar beneden, dat de meesten het +opgaven, althans ik was de eenige, die met den ruiter aan 't achterhuis +bij de tuindeur kwam. "<i>Vous êtes un brave</i>," zeide hij: "zult gij mij +assisteeren?"—zal ik," zeide ik: "maar hoe zullen wij openkrijgen die +huisdeur, die van binnen gesloten is?"—"Bah!" zeide hij: en hij keek +mij aan, alsof ik gedaan had de onnoozelste vraag van de wereld, terwijl +hij meteen tastte in zijn zak en daaruit waarschijnlijk haalde een +breekijzer: althans in een oogenblik waren de hengsels uit de deur en de +deur omgehaald. Toen sprong hij van 't paard, trok uit rok en vest en +liep naar binnen en ik hem achterna. Dit gedeelte van 't huis was nog +ongedeerd door het vuur; maar er was rook genoeg om gevaar te loopen van +te stikken: en wij zouden niet geweten hebben waarheen ons te wenden, +hadden wij niet gehoord de stem van een kind, dat huilde en om hulp +schreeuwde: "<i>C'est ici!</i>" zeide de vreemdeling en één, twee drie had +hij opengeveterd eene kamerdeur: wij traden binnen en al tastende in het +donker op het geluid af vonden wij eerst een jongetje: en toen werd het +vertrek verlicht door de vlam en zagen wij ook een meisje, dat half +gestikt op den grond lag. Maar nu moesten wij terug en dat was een +moeielijker geval. De tocht, die woei door de opene achterdeur, had +weder erger gemaakt den brand en de toegang was ons versperd van dien +kant. Nu haastten wij ons open te maken het raam: ik sprong er uit en +mijn kameraad gooide mij eerst de kinderen één voor één toe en volgde +toen mijn voorbeeld. Ik dacht, wij zouden nu terugkeeren bij de ouders; +maar de vreemdeling hield mij staande en vroeg wie ik was. "Een arme +drommel," zeide ik, "een vreemde zwerver, die niets bezit."—"<i>Tant +mieux</i>," zeide hij: "haast u, eer iemand komt: ik moet vluchten om een +<i>affaire d'honneur</i>. Trek mijne kleederen aan en geef mij uw kiel. In +mijn zakken vindt gij geld genoeg." En zonder er iets bij te voegen, had +hij mij mijn kiel van 't lijf gehaald, vlugger dan zoude doen de beste +kamerdienaar, die aan zijn lijf getrokken, was op het paard gesprongen, +en voort, den tuin door, en weg. Wat zou ik doen? Ik trok rok en vest +aan; en pas had ik dat gedaan of er kwam een geheele zwerm menschen +opdagen: zij hadden uit den weg geruimd het gevallen puin en een vrijen +doortocht tot ons verkregen. Ik bracht de kinderen bij papa en mama: zij +zagen mij allen aan voor den vreemden Cavalier: niemand kende mij, en ik +hield mij goed en lamenteerde slechts, dat mijn paard mij ontstolen was, +terwijl ik mij bevond in het brandende huis. Terwijl wij daar bezig +waren, kwamen er een stuk of zes dienaars van de wacht aan te paard van +Lyon en in vollen draf. "Aha!" zeide de voorste, zoodra hij mij in 't +oog kreeg: "daar hebben wij onzen maat. Nu zult gij ons niet ontsnappen, +monsieur Cartouche!"—Met pakten zij mij aan, maar een hunner, die +Cartouche waarschijnlijk kende, zeide, toen hij mij nader aanschouwde, +dat zij zich bedrogen en dat Cartouche veel ouder was:—Ik was toen even +over de twintig. Zij wilden mij echter meepakken, onder voorwendsel dat +ik bij mij had geene papieren; maar ik zeide, die waren in mijn +<i>portemanteau</i> met mijn paard voort: en al de dorpelingen namen mijn +partij, omdat ik mij zoo goed had geweerd: en 't scheelde niet veel of +de dienaars hadden gekregen braaf slaag.—De pastoor van 't dorp kwam +mij vragen bij hem te blijven dien nacht: ik nam aan en toen ik mij +uitkleedde vond ik in mijn karmozijnen rok een beurs met tweehonderd +<i>louis d'or</i>. Ik verstopte mijn broek, die niet <i>à l'unisson</i> was, met +de rest van mijn toilet, leende een andere van den pastoor, onder +voorgeven dat de mijne was gezengd en vol gaten en verliet het dorp den +volgenden dag, nagevolgd door de zegeningen van iedereen."</p> + +<p>Ik dacht, dat Heynsz er nog bij zou voegen, hoe diezelfde beurs (gelijk +ik hooger verhaald heb) hem naderhand noodlottig werd; doch hij hield +hier op, keek op zijn horloge en sloop, zoodra het gesprek weder +algemeen werd, schier onopgemerkt uit het vertrek.</p> + +<p>Intusschen was de koffie, die eerst rondgediend was geweest, sedert lang +door den wijn vervangen; en onder de gasten begon een vroolijkheid te +heerschen, welke hoe langer hoe luidruchtiger werd. Alle aanmatiging +zoowel als valsche zedigheid was geweken, ieder schertste en spotte +zonder zich meer te bedwingen; er werden vroolijke liedjes gezongen; de +rokken gingen uit: de bedaardsten werden snapachtig en de druksten +werden stil: in 't kort, het druivennat begon zijn invloed uit te +oefenen, en ik te denken dat het voor mij ook welhaast zaak zou worden, +het voorbeeld van Heynsz te volgen en mij stil te verwijderen, toen +Helding, die een oogenblik naar buiten was geweest om wijn te halen, +weder binnenkwam met het bericht, dat er een Heer in 't portaal was om +Heynsz te spreken. Deze was echter zoek: en de meid, geroepen zijnde, +verklaarde niet te weten, waar Sinjeur gestoven of gevlogen was. Haar +verlegen toon bij dit bescheid, deed mij echter vermoeden, dat de Heer +des huizes niet verre af was, maar wellicht met dezen of genen over +politie-zaken redeneerde.</p> + +<p>"Wij kunnen dien Heer toch niet op de trap laten staan", zeide Helding: +"'t schijnt een deftig man: en Heynsz zal wel terugkomen. Wat dunkt u, +dat ik hem binnenroepe?"</p> + +<p>"Wel ja!" zei de treurpoëet, met de vuist op de tafel slaande, dat al de +roemers er van dansten: "hoe meer zielen, hoe meer vreugd."—Ook de +overigen keurden goed wat de traktant voorstelde, die dan ook vertrok en +na een kort vertoeven terugkeerde, een vreemdeling inleidende met een +karmozijnen rok, een zwaar gepoederde pruik, een bril met groote glazen, +een stok met een amberen knop en een deftig voorkomen.</p> + +<p>"Kom binnen, mijn waarde Heer!" zeide Helding, hem als 't ware +binnendringende met een ongemeene drukte: "'t is immers beter in een +warme kamer te wachten dan op een tochtig portaal. Een stoel voor +Mijnheer. Wees zoo goed en neem plaats. Maak, bid ik u, geen +complimenten. Hier! een pijp voor Mijnheer! en een schoonen roemer."</p> + +<p>De onbekende beantwoordde al deze beleefdheden met stille buigingen; +doch sprak zoo weinig of hij stom ware. Hij vlijde zich in den +leunstoel, die hem werd aangeschoven, sloeg beleefdelijk met een +beweging der hand de aangeboden pijp af, zag met een vluchtigen blik het +gezelschap rond, en haalde toen een zijden doek uit, die waarschijnlijk +met welriekende wateren doortrokken was; want hij bracht dien dadelijk +voor 't gezicht en berook hem met zooveel welbehagen, dat het wel te +bespeuren was, dat hij geen liefhebber was van den tabakswalm.</p> + +<p>Zijn komst en nog meer de weinige voorkomendheid van zijn manieren +brachten die stilte te-weeg, welke doorgaans op dergelijke bezoeken +volgt en niet ongelijk is aan die, welke op een school, waar alles +lustig en vrolijk toegaat, bij de komst des meesters ontstaat. Helding +bespeurde deze onwelkome stemming, en, als een plichtmatig traktant, +deed hij zijn best om de vreugd weder aan te wakkeren.</p> + +<p>"Komaan, mijn Heer!" zeide hij, den roemer des onbekenden boordevol +schenkende: "sta mij toe, dat ik uwe gezondheid drinke. Misschien is +UEd. beteren wijn gewend dan deze; maar wij burgerlui doen het ermede, +en wij kunnen u niet meer aanbieden dan wij hebben."</p> + +<p>"Dat zei Lys Morsebel ook," zeide de <i>poëta comicus</i>, "en zij smeet haar +buurvrouw een handvol vlooien naar 't hoofd."</p> + +<p>"Uwe gezondheid, Messieurs!" zeide de vreemdeling, met een schorre stem, +zich buigende en zijn glas naar de hoogte brengende, dat hij vervolgens +bij kleine tusschenpoozen ledigde.</p> + +<p>"Wel!" zeide de <i>grappige duivel</i>, met die gemeenzaamheid, welke onzen +burgerstand veelal eigen is: "mijn Heer is, geloof ik, ook bang, dat er +hoorntjes en schelpen in zitten."—En, om te toonen, dat hij dezelfde +vrees niet koesterde, ledigde hij zijn glas in ééne teug.</p> + +<p>"Komt!" zeide Helding: "hoe zit gijlieden allen zoo stil? mijn Heer +Huyck! laat ik u eens inschenken. Waar waren wij ook gebleven? Komt! +lustig aan en leve de pret!"</p> + +<p>Maar de pret laat zich niet gebieden: en allen bleven even stemmig +kijken, alsof de glazen voor des vreemdelings oogen de uitwerking van +Medusaas hoofd bezaten.</p> + +<p>"'t Is of wij hier bij de Kwakers zitten," zeide de <i>drollige vent</i>: +"hoe is het? getuigt de geest niet, Pietje?" (dit was de voornaam van +den <i>tragicus</i>) "Je zoudt een liedje zingen."</p> + +<p>"Wel ja! komaan! een liedje!" zeide Helding;—maar de Treurpoëet was +schor of verklaarde althans het te zijn.</p> + +<p>"Kom!" zeide eindelijk de <i>koddige kwant</i>: "'t is of gijlieden bang +zijt, dat mijn Heer u op zal eten: mijn Heer is geen bullebak. Jelui +kijkt hem aan, of het Cartouche was, daar Heynsz zoo even van vertelde +... en pots seldrementen! dat is nog al grappig! mijn Heer heeft ook een +karmozijnen rok aan."</p> + +<p>Deze onhebbelijke uitdrukking, in stede van, gelijk anders de +kwinkslagen des <i>geestigen duivels</i>, de vreugd te doen herleven, maakte +op de aanwezigen een onaangename uitwerking: en velen, wier gedachten +niet meer helder waren, keken den vreemdeling zoo angstig aan, als of +zij werkelijk meenden, dat Cartouche uit de andere waereld onder die +gedaante te voorschijn kwam. Wat den man zelf betrof, ik zag dat zijn +voorhoofd zich fronste: maar hij zeide niets. Ik begreep inmiddels, dat +het meer dan ooit tijd voor mij werd om af te trekken; doch wenschte een +tijdstip af te wachten, dat mijn vertrek niet bemerkt zoude worden: en +daartoe moest het onderhoud weder levendig worden: ik bood derhalve aan, +zelf een liedje te zingen, daar al de overigen dit weigerden: en dit met +gretigheid aangenomen zijnde, dreunde ik een barcerolla op, die ik te +Venetië van de Gondeliers had gehoord en waarvan ik verzocht, dat men +het refrein in koor herhalen zou. Dit had de gewenschte uitwerking: nu +raakten de tongen weer los: de een zong voor, de andere na en eindelijk +zong alles door elkander, behalve alleen de karmozijngekleede Heer, die, +gelijk de <i>malle weerga</i> het uitdrukte, er bij bleef zitten als +<i>Ducdalf</i> in 't <i>Doolhof</i>. Ik maakte van de drukte gebruik en sloop +onopgemerkt de deur uit</p> + + +<hr style='width: 45%;' /> + + +<h3><a name="chap20" id="chap20"></a>TWINTIGSTE HOOFDSTUK.</h3> + +<h4>WAARIN VERHAALD WORDT, WIE DE HEER IN 'T KARMOZIJN WAS, EN HOE DEERLIJK +FERDINAND ER ZICH IN WERKTE.</h4> + + +<p class="p-one">Terwijl ik, in mijn zak schommelende, de meid riep om haar een fooi te +geven, hoorde ik mij zachtjes bij mijn naam noemen. Ik keerde mij om en +zag Amelia op de trap staan, die naar haar kamer geleidde.</p> + +<p>"Hebt gij een oogenblik tijd voor mij?" vroeg zij, met een gesmoorde, +eenigszins bevende stem.</p> + +<p>"Kan ik u van dienst zijn?" stamelde ik, insgelijks onthutst en kwalijk +tevreden van opnieuw in hare zaken bemoeid te worden.</p> + +<p>"Volg mij!" zeide zij, op een toon, die meer gebiedend dan smeekend was: +en mij bij de mouw vattende, als wilde zij mij den weg wijzen op de +donkere trap, ging zij mij voor naar boven. Ik volgde werktuiglijk: en +de Hemel vergeve mij de dwaze gedachten, die op dat oogenblik mijn brein +vervulden, en den verkeerden dunk, dien ik van hare voornemens opvatte.</p> + +<p>Wij kwamen in haar kamer, waar een licht op de tafel brandde. Zij zette +de deur aan, zonder echter de kruk om te draaien, nam toen achter de +tafel plaats en wenkte mij tegenover haar te gaan zitten, terwijl zij +een stoel, die bij haar stond, wegschoof, als wilde zij zorg dragen dat +ik niet naast haar zou komen. Deze voorzorgen en nog meer de +waardigheid, over haar geheele wezen, in weerwil van haar blijkbare +ontsteltenis verspreid, deden mij blozen over mijn ongepaste vermoedens.</p> + +<p>"Ik ben recht verheugd," zeide zij op een haastigen toon, "dat ik u nog +aantref. Ik had al een poos op de trap vertoefd en vreesde zoo dat er +een ander kwame. En ik moet u zoo noodwendig spreken: ik heb hier toch +niemand buiten u in de geheele stad, waar ik op vertrouwen kan."</p> + +<p>"Ik hoop," zeide ik, met de meeste koelheid, die ik voor kon wenden: "ik +hoop, dat ik in staat zal zijn, uw bezwaren weg te ruimen; maar uw +toestand is van zulk een ingewikkelden aard...."</p> + +<p>"Om u niet op te houden dan.... Ik moet van hier. Ik kan niet langer in +dit huis blijven."</p> + +<p>"En welke reden noopt u tot dat besluit?"</p> + +<p>"Hoor toe: ik begin te vreezen, dat het een afgesproken werk is ... dat +mij hier een strik wordt gespannen ... dat men mij met opzet hierheen +gebracht heeft. Die Heynsz ... o, 't is afschuwelijk...! Hij is een +verklikker: een geheime dienaar der Justitie."</p> + +<p>"Dat wist ik," zeide ik, "maar ik wilde u door de mededeeling daarvan +geene ongerustheid baren."</p> + +<p>"Hoe! gij wist dit? Hebt gij dan zelf misschien?... maar neen! uw +aangezicht is te eerlijk ... foei mij, dat ik zulke gedachten van u +voeden zou!—Maar hoor verder en oordeel over mijn angsten. Ik was +straks op de trap, om...." hier kleurde zij hevig en zweeg plotseling +stil.</p> + +<p>"Welnu? om...."</p> + +<p>"Niets.—Ik hoorde u juist zingen.—In 't kort, ik was op de trap: daar +is een reet in 't beschot:—ik keek er door—en ziet: in een vertrekje, +waarvan ik het bestaan niet kende, stond de huisheer, die Heynsz, in +gesprek met denzelfden Jood, die mij hier bracht."</p> + +<p>"Dien Simon?—Gelukkig kent hij u niet, en weet alleen, dat gij met mij +hier gekomen zijt. Hij heeft u niet met uw vader gezien."</p> + +<p>"Ach! Gij zoekt mij gerust te stellen," zeide zij, het hoofd schuddende: +"maar luister verder: in den beginne verstond ik niets van hun discours; +maar langzamerhand merkte ik, dat de Jood aan Heynsz berichten gaf +omtrent zekere dievenbende, die zich te Naarden heeft opgehouden. Dit +ontstelde mij reeds; maar verbeeld u mijn schrik, toen de Jood, op een +vraag, hem door Heynsz gedaan, hem vertelde, dat iemand, wien zij alle +moeite deden om te ontdekken, en dien ik aan de beschrijving voor mijn +vader herkennen moest, in Zuid-Holland had rondgezworven, zich in +'s-Hage had opgehouden en morgen, volgens zijne berichten, met de schuit +van Utrecht hier te Amsterdam moest komen."</p> + +<p>"Hier! in den muil des leeuws?"</p> + +<p>"Oordeel, hoe ik te moede was? Ik hoop nog, dat het niet waar moge zijn: +want o! mijn vader is verloren, zoo hij herwaarts komt. Alleen uit zijn +bezorgdheid omtrent mij zou ik een zoo onvoorzichtigen stap in hem +kunnen verklaren. Doch, hoe dit zij, heb ik niet te vreezen, dat men hem +naar dit huis wil lokken om hem in de gespreide netten te vangen? Moet +ik mij niet uit deze gevaarlijke plaats verwijderen?"</p> + +<p>"Met uw verlof?" vroeg ik, na een oogenblik te hebben nagedacht: "hebt +gij voor u-zelve iets te vreezen voor de nasporingen der Justitie?"</p> + +<p>"Ik!" antwoordde zij, blijkbaar verwonderd: "wat zou ik met haar hebben +uit te staan? of strekt men in dit land vijandschap tegen den vader tot +zijn kinderen uit."</p> + +<p>"Dat juist niet," hernam ik: "maar er worden soms maatregelen van +voorzorg genomen.... Ik zou u afraden, deze kamer vooralsnog te +verlaten. Weet men nog niets, dan zou dit alleen argwaan wekken en +oorzaak zijn, dat men uwe gangen bespiedde:—is men reeds achter de +waarheid gekomen, dan is het toch een onnutte voorzorg en geen +verwijdering kan u meer baten. Bovendien: gij schijnt zelve onbewust, +waar zich uw vader bevindt. Zoudt gij, ingeval gij van hier gaat, hem +kunnen verwittigen, waarheen gij u begeeft? De Heer Bouvelt, die de +eenige tusschenkomst schijnt te zijn, is ongesteld: zóó zelfs, dat hij +voor niemand te spreken is;—ik weet u geen anderen raad te geven, dan +de toekomst met gelatenheid af te wachten."</p> + +<p>"Met gelatenheid!" herhaalde zij, oprijzende, en de kamer op en neer +gaande: "God! Is dat een mogelijkheid in mijn toestand?—o! het ergste +lot ware minder onlijdelijk dan deze verschrikkelijke onzekerheid.—En +dat is de eenige troost, dien gij mij bieden kunt?"</p> + +<p>"Helaas!" zeide ik, zuchtende: "wat wilt gij, dat ik voor u doe? Wanneer +zelfs mijn betrekking als zoon van den Hoofdschout mij niet verbood, +krachtdadig voor u werkzaam te zijn, zou niet de zorg voor ons beider +goeden naam mij van alle dadelijke bemoeiingen in deze moeten doen +afzien, ten einde den laster geen stof te geven om iets schuldigs in +mijn deelneming te vinden?"</p> + +<p>Dit gezegde van mij was hard en zij gevoelde het diep; want, opeens +stilstaande, zag zij mij aan met oogen, waarin zich bij eene hevige +verontwaardiging eene diepe smart liet lezen.</p> + +<p>"Men had het mij voorspeld," zeide zij met bitterheid, "dat ik in dit +land slechts koele harten vinden zou. De laster ... ja voorzeker!— +Ziedaar de voorwendselen, waarachter men zich verschuilt, wanneer het +er op aankomt zijn naasten een dienst te bewijzen; men zou een mensch +zien verdrinken, eer men een vooroordeel opofferde.—Is het niet, omdat +de Godsdiensten verschillen, dan is het omdat men voor zijn reputatie +vreest.—Maar ik zal u niet langer lastig vallen, Mijnheer Huyck. Ik +vraag u om verschooning voor de moeite, die ik u veroorzaakt heb."</p> + +<p>"Mejuffrouw!" zeide ik, niet zonder verlegenheid: "ik heb u onwillig +beleedigd:—en, God weet het, dat was verre van mijn voornemen.—Gij +hebt, en hier in dit vertrek, en ten huize mijner tante, naar ik geloof, +kunnen bespeuren, dat ik, zoodra het in mijn vermogen stond, bereid was +u van dienst te zijn. Waarlijk ik heb een innig medelijden met uw +toestand en wenschte slechts, dat iemand mij kon zeggen, wat mijn plicht +ware, en hoe ik tot uw voordeel handelen kan?"</p> + +<p>"Gij hebt gelijk," zeide zij, zich een traan uit de oogen wisschende: +"en ik ben het, die onbillijk en ondankbaar ben. Gij hadt, na al wat gij +voor mij gedaan hebt, iets beter dan verwijtingen van mij verdiend. En +uw tante ook, zij is zoo goed, zoo minzaam jegens mij geweest.—Ach! zoo +mijn vader het mij slechts veroorloofde ... hoe gaarne zou ik haar de +vertrouwde van mijn lijden maken.—Zij zou mij bijstaan, daar ben ik +zeker van, mij uit dit huis helpen, waar alles mij doet beven: mij +verlossen van de onbescheidene aanzoeken van den Heer Blaek, die mij +geen oogenblik met rust laat."</p> + +<p>"Hoe!" riep ik uit: "heeft hij opnieuw pogingen gedaan om u te spreken?"</p> + +<p>"'t Is vruchteloos," zeide zij, "of ik hem zijne brieven en geschenken +terugzend: den volgenden dag vind ik die weder op mijne kamer liggen: +hij moet hier in huis medeplichtigen hebben. Zie wat hij mij durft +zenden."</p> + +<p>Dit zeggende, rukte zij met drift een lade open en haalde er een fraai +garnituur uit, hetwelk zij voor mij op tafel neerlei: "En dan zijne +brieven," vervolgde zij, "waarin hij mij voorslagen doet, die ik mij +schamen zou te herhalen! O! ik ben diep ongelukkig."</p> + +<p>Hier zegevierde de droefheid over haar kracht van geest: zij bracht den +zakdoek voor de oogen en snikte luide. Ik was opgestaan om de juweelen +te bezichtigen. Zij stond naast mij en boog onwillekeurig het hoofd +voorover, zoodat het op mijn schouder te rusten kwam. Mijn toestand werd +netelig: en ik wist niet, hoe ik best daar vandaan zoude geraken, toen +wij opeens menschen de trap hoorden opkomen.</p> + +<p>Amelia trad sidderend ter zijde. "Mijn God!" riep zij: "zou men hier +komen? op dit uur!"</p> + +<p>"Hierheen, Mijnheer Van Beveren!" zeide de stem van Heynsz; de deur ging +open en de gepoeierde Heer met den karmozijnen rok trad binnen, door +Heynsz gevolgd.</p> + +<p>"Ik ben het, Amelia!" zeide de Heer Bos (want hij was het zelf): "ik +wist niet," voegde hij er op een gestrengen toon bij: "dat gij +gezelschap hadt."</p> + +<p>Amelia stond als verplet. Zij wrong de handen en zag haar vader aan, met +oogen, waarin een onbeschrijfelijke angst was uitgedrukt. Wat Heynsz +betrof, hij meesmuilde achter den rug van den Heer Bos en hief +spotachtig dreigend den vinger tegen mij op; maar ik was onzeker, of de +vroolijke uitdrukking van zijn gelaat teweeggebracht was door zijn +blijdschap, dat hij den man, dien hij zocht, in de knip had, of wel +alleen uit zekere schalksche vreugde ontstond, dat ik door Amelia's +vader zoo te onpas verrast werd.</p> + +<p>"Ja mijn kind!" vervolgde de Heer Bos, waarschijnlijk om haar gerust te +stellen: "gij hadt mij zoo vroeg niet verwacht; maar ik heb mijn zaken +spoediger gedaan gekregen dan ik gehoopt had: en daarenboven is mij, +gelijk ik den Heer Heynsz verteld heb, een onaangenaam avontuur +overkomen, dat mij wel noodzaakte mijn komst alhier niet langer uit te +stellen. Ik merk ook," vervolgde hij met een verheffing van stem en +terwijl hij mij scherp aanzag, "dat het tijd werd dat ik kwame."</p> + +<p>"Met uw verlof," zeide Heynsz, tusschen beiden tredende: "deze Heer is +de Heer Huyck, zoon van onzen achtbaren Hoofdofficier en een eerlijk +cavalier, wien Mejuffer zich niet behoeft te schamen van te kennen."</p> + +<p>"Met uw verlof," zeide Bos, zich naar Heynsz keerende en op een hoogen +toon sprekende, welke mij vreemd genoeg voorkwam jegens iemand, van wien +hij zooveel te duchten kon nebben: "ik ben zelf de beste beoordeelaar +der kennissen, welke het mijne dochter betaamt te onderhouden: en, +terwijl hetgene ik deswege met haar te spreken heb best zonder getuigen +wordt afgehandeld, zal ik de vrijheid nemen u te verzoeken...." hier +wees hij op de deur met een gebiedenden wenk.</p> + +<p>"Niets is billijker," zeide Heynsz, eenigszins overbluft: "ik zal u niet +storen:" en meteen verliet hij het vertrek. Ik stond onzeker of ik hem +volgen of blijven zoude.</p> + +<p>"Blijf Mijnheer!" zeide Bos: "ik heb een woord met u te spreken."</p> + +<p>"O God! mijn vader!" zeide Amelia, met een gesmoorde stem, terwijl zij +hem omklemde: "wat hebt gij verricht? Weet gij welke onvoorzichtigheid +gij begaat? wie de man is, die de kamer daar verlaten heeft?"</p> + +<p>"Ik weet alles," antwoordde Bos: "en ik geloof, dat ik niet de +onvoorzichtigste ben van ons drieën. Slechts toen was ik het, toen ik op +het eerlijke gelaat van Mijnheer vertrouwde." Hier zag hij mij ernstig +aan.</p> + +<p>"Mijnheer!" zeide ik, geraakt: "ik heb uwe geheimen bewaard, zelfs ten +koste van mijne rust. Maar spreek zacht, bid ik u. Men kon ons +beluisteren, en...."</p> + +<p>"En men zou nog niets verstaan," viel Bos in, "zoolang de vrienden +beneden zoo luidruchtig blijven, dat onze woorden door hun gezang +gesmoord worden. Ik spreek niet van het bewaren mijner geheimen;—ik +vraag, wat uw bezoek op een zoo ongelegen uur, wat de juweelen te +beduiden hebben, die ik op de tafel zie?"</p> + +<p>"De Heer Huyck is onschuldig, mijn vader!" zeide Amelia, eer ik +antwoorden kon: "hij is hier op mijn verzoek gekomen ... hij heeft met +deze juweelen niets te maken."</p> + +<p>"Hoe!" herhaalde de vader, meer en meer verstoord: "op uw verzoek? En +waart gij dan...? o ik onnoozele!" riep hij, zich voor het hoofd +slaande.</p> + +<p>"De geheele toedracht der zaak is doodeenvoudig," zeide ik, op een toon, +zoo kalm als mij maar eenigszins mogelijk was aan te nemen: "indien UEd. +aan Mejuffer of mij vergunt, u te verhalen al wat sedert onze komst te +Amsterdam heeft plaats gehad, zal het u niet bevreemden dat zij, door +den uitersten angst gedreven, mijn raad heeft ingenomen, als van den +eenigste, op wien zij wist te kunnen vertrouwen. Door eenige andere +uitlegging aan mijne tegenwoordigheid te geven, zou UEd. en haar en mij +onbillijk beoordeelen."</p> + +<p>"Welaan!" zeide de Heer Bos, terwijl hij plaats nam: "ik luister: het +zou mij al te veel kosten, mijn achting en liefde te moeten verliezen +voor het eenige voorwerp, dat mij nog aan het leven hechtte."</p> + +<p>Hier stak hij de hand aan zijn dochter toe, die ze met vurigheid kuste. +Daarop gaven wij hem een beknopt verslag van het voorgevallene. Hij +maakte niet een enkele aanmerking, noch gedurende, noch na den afloop +van het verhaal, maar vergenoegde zich met nu en dan bedenkelijk het +hoofd te schudden en zich het poeder van den rok te schuieren. Hij +eindigde met de hand zijner dochter, die nog altijd in de zijne lag, +minzaam te drukken; hetgeen mij ten bewijze strekte, dat hij met de +gegeven opheldering voldaan was.</p> + +<p>"En thans, Mijnheer!" hervatte ik na een korte pauze; "thans moet ik u +bekennen, dat de Juffer zich mijns inziens niet zonder recht ongerust +maakt, en dat uwe komst alhier niet wel geschikt is, die ongerustheid te +doen ophouden."</p> + +<p>"Ik ben er zelf evenzeer over verwonderd van mij hier te zien," +antwoordde hij, "als de Doge was, toen hij zich aan het hof van Lodewijk +XIV bevond: maar ik heb door de ondervinding geleerd, dat onbeschaamde +stoutheid soms beter in staat is, de menschen te bedriegen, dan de +fijnst gesponnen list. Ik was, Amelia! sedert uw vertrek, hoogst +ongerust, geen brief van u te ontvangen, vooral nadat ik reeds een paar +reizen onder couvert van den Notaris Bouvelt geschreven had, dat ik mij +in 's-Hage bij den Russischen Gezant ophield...."</p> + +<p>"Welke brieven," zeide ik, "waarschijnlijk nog ongeopend bij Bouvelt +liggen, die gevaarlijk ziek is."</p> + +<p>"Ik had intusschen bemerkt," vervolgde de Heer Bos, "dat mijn gangen +gevolgd werden door datzelfde Joodje, hetwelk te Soest zoo ongenadig +door mij begroet werd. Bekommering over uw lot kwelde mij: ik kon niet +langer aan de begeerte weerstaan om iets van u te vernemen. Aan Mijnheer +dorst ik niet schrijven: hij had reeds last genoeg van ons gehad: en ik +wilde hem geen nieuwe onaangenaamheden veroorzaken. Eindelijk kon ik +mijn geduld niet langer bedwingen en ik besloot hierheen te reizen. Maar +ik moest eerst mijn lastigen verspieder verschalken. Gisteren was ik te +Utrecht: daar zat hij mij weder op te hielen. Ik had mijn plan gevormd +en toen ik hem op de straat tegenkwam, vroeg ik hem, of hij een +boodschap voor mij wilde doen. Ik zag zijne oogen van blijdschap +fonkelen. Toen gaf ik hem geld om de roef af te huren naar Amsterdam +voor de schuit van morgenmiddag, niet twijfelende of hij zou de +heuglijke tijding van mijn overkomst dadelijk aan zijn betaalmeester +overbrengen. Hem dus van 't spoor geleid hebbende, wandelde ik de poort +uit, nam te Zeist een rijtuig, dat mij naar Amersfoort bracht, en +wachtte daar de komst van den Deventerschen wagen, die mij hier voerde. +Onderweg had ik mijn kleeding stuk voor stuk veranderd, mijn haar +gepoederd en mij door het opzetten van een bril nog meer onkenbaar +gemaakt. Hier gekomen, nam ik mijn intrek in het beste logement, onder +den naam van Van Beveren, begaf mij dadelijk naar Bouvelt en vernam daar +uw verblijf. Zoodra ik den naam van Heynsz hoorde, was mijn besluit +gevormd. Ik kende, om 't even hoe, de geheime betrekkingen, die deze +Sinjeur vervult: en wetende, dat niets beter in staat is om ook de +schranderste personen te misleiden, dan het streelen hunner ijdelheid, +begaf ik mij naar hem toe. Reeds hier beneden had ik aanvankelijk het +genoegen van te zien, dat mijn vermomming gelukt was, daar zelfs de Heer +Huyck mij niet herkende. Kort na uw vertrek, Mijnheer Huyck! kwam Heynsz +binnen. Ik verzocht hem alleen te spreken. Ik meldde hem dadelijk, dat +ik de vader was van Amelia, de Overijselsche koopman, waar hem Bouvelt +over gesproken had. Voorts verhaalde ik hem, dat ik opgelicht was door +zekeren schelm, wien ik zoo juist beschreef, dat zijn portret volkomen +overeenkwam met dat van den man, die u bij Naarden heeft aangerand: en +zeide, dat hij, Heynsz, mij was aan de hand gedaan als de bekwaamste man +om dergelijke fielten te doen opsporen. Ik eindigde mijn verhaal met een +fatsoenlijk present en oordeel nu den man gewonnen te hebben. Dat hij +mij met dat al te slim is, is mogelijk; doch, naar zijn houding te +oordeelen, geloof ik, dat hij niets vermoedt."</p> + +<p>"Maar Papa!" zeide Amelia: "al misleidt gij Heynsz, zijt gij niet +beducht, dat er hier te Amsterdam nog vele lieden zijn, die u herkennen +zullen?"</p> + +<p>"En wie zou thans in mij den cadet der marine herkennen, die voor vijf +en twintig jaren hier over straat slenterde of den galant speelde bij de +jonge schoonen?"</p> + +<p>"Bij den eersten opslag niet;—maar, wanneer men weet dat gij u hier in +de buurt bevindt?—En dan, vloeit deze stad niet over van vreemdelingen, +die u vroeger, in andere landen, hebben kunnen ontmoeten?"</p> + +<p>"Ook denk ik mij niet meer dan noodig is op straat te vertoonen. In +allen gevalle, ik heb besloten, het te wagen. Hier is toch eene betere +gelegenheid dan elders, om mij naar de plaats onzer bestemming in te +schepen. Bovendien, ook buiten deze stad was ik niet langer veilig: want +ik weet, dat de Spaansche Ambassadeur op mijn uitlevering aandringt, en +dat de Staten-Generaal, die anders zoo prat zijn om de vrijheden des +lands te bewaren, in dat geval hunnen bondgenoot ter wille zullen +zijn.—Wij moeten dus voort: en wel zoodra ik in het bezit ben dier +noodlottige papieren."</p> + +<p>"En zal ik hier blijven?" vroeg Amelia.</p> + +<p>"Ik zie daarin geene zwarigheid. Integendeel, ik heb Heynsz gevraagd of +hij mij insgelijks huisvesting verleenen kan: en daar er, zoo hij zegt, +bij deze kamer nog een kabinetje is, waar een ledikant gezet kan worden, +zal zich dit zeer goed schikken. Voor dezen nacht keer ik naar mijn +logement. Wat die juweelen betreft, berg die maar weer: ik zal voor de +terugzending zorg dragen."</p> + +<p>Ik wilde nu mijn afscheid nemen. De Heer Bos verzocht mij, daar hij toch +éénen weg met mij op moest, hem mijn gezelschap te schenken; waarop wij, +na Amelia vaarwel gezegd te hebben, het huis verlieten.</p> + +<p>Wij gingen eenige oogenblikken zwijgend naast elkanderen. De Heer Bos +was de eerste, die het gesprek aanving:</p> + +<p>"Ik ben u groote dankbaarheid verschuldigd," zeide hij: "maar ik wensch +mijn schuld niet te vermeerderen. Of liever—ik zal u nog erkentelijker +zijn, indien UEd. voor het vervolg uwe bezoeken staken wilt."</p> + +<p>"Mijnheer!" antwoordde ik, op een koelen toon: "ofschoon ik medelijden +met u en met uwe dochter heb, verlang ik niets liever, dan dat ik niets +meer van u hoore: de zaak heeft mij reeds kwelling genoeg veroorzaakt."</p> + +<p>"Dan verstaan wij elkander volkomen.—Intusschen, wij scheiden in +vriendschap. Ik ben u de betuiging schuldig, dat mijn vermoedens mij +leed zijn, en dat ik u voor een eerlijk man houde. Het is alleen, omdat +ik weet hoe gevaarlijk het is, wanneer jonge lieden elkander vaak, +vooral op zulk een geheimzinnige wijze, spreken, dat ik als vader eenige +zorg gevoel."</p> + +<p>.Mijnheer! Ik schroom niet, u te zeggen, dat mijne affecties elders +geplaatst zijn."</p> + +<p>"'t Is mogelijk," zeide hij: "maar het hart mijner dochter is nog vrij: +en—zonder u een compliment te willen maken—het is niet voor u, het is +voor haar, dat ik mij bekommer, en dat ik een dergelijke gemeenzaamheid +noodlottig zou achten."</p> + +<p>"Mijnheer!" hernam ik: "uw dochter is een beminnenswaardige Juffer, aan +wie ik het hoogste geluk toewensch; doch zoo weinig verlang ik, eenige +genegenheid voor mij onwaardige bij haar op te wekken, dat ik het als +een der aangenaamste tijdingen zal rekenen, wanneer ik verneem, dat zij +met u in veiligheid van hier is."</p> + +<p>Dit gezegde was niet beleefd, maar het scheen hem echter tevreden te +stellen: en hij sprak niet weder, tot wij de deur van de herberg +genaderd waren. Toen zeide hij, terwijl hij mij de hand op den schouder +legde, op een plechtigen toon: "jongeling! mijn leven ia tot nog toe een +afwisseling geweest van hoogheid en tegenspoeden, van macht en +vernedering, van weelde en gebrek; maar mocht ik mij ooit weder in de +gelegenheid bevinden wèl te doen aan anderen, wees dan verzekerd, dat +mijne dankbaarheid jegens u zich met meer dan ijdele woorden toonen zal, +en dat ik u door daden het verdriet zal pogen te vergoeden, dat ik u +thans onwillig veroorzaakt heb."</p> + +<p>Met deze woorden verliet hij mij, en ik vervolgde mijn weg, door deze +nieuwe ontmoeting in een vrij onaangename stemming gebracht, mijn +gesternte verwenschende, dat mij met dien Bos, Van Beveren, of wat namen +hij verder voeren mocht, in kennis gebracht had; en toch begeerig te +weten, hoe het met hem en zijn beminnelijke dochter zoude afloopen. Wat +mij het meest kwelde, was de valsche stelling, waarin mij deze lastige +historie tegenover mijn ouderen geplaatst had. Ik was bijna zeker, dat +mijn vader reeds vermoedens koesterde en dat het tot een onderhoud zoude +moeten komen, waaruit ik niet wist, hoe mij te redden, daar het aan de +eene zijde tegen mijn gemoed en kinderplicht streed, de waarheid voor +hem te verbergen, en aan de andere zijde mijn belofte mij het zwijgen +opleide. O! hoe folterde mij de gedachte, dat het onderling vertrouwen, +hetwelk altijd tusschen mijn ouders en mij had geheerscht, en waar ik +zoo grooten prijs op stelde, wellicht voor langdurigen tijd stond +verbroken te worden: en dat, al werd mijn gedrag later eenigszins +gerechtvaardigd, de eens gegeven indruk niet zoo ras zoude worden +uitgewischt. Had iemand mij veertien dagen vroeger gezegd, dat ik, eene +week na mijn terugkomst in het ouderlijke huis, met looden schoenen zou +derwaarts gaan en zelfs opzien tegen een ontmoeting met mijn vader, hoe +buitensporig, ja onmogelijk zoude mij de vervulling eener dergelijke +voorspelling zijn voorgekomen. En echter: zoo stonden thans de +zaken!—Ik trok met een bevende hand aan de huisschel: ik wenschte, dat +mijn ouders, daar het reeds laat was, zich ter ruste mochten begeven +hebben, en ik gevoelde een angstige gewaarwording, toen de dienstbode +mijn vraag, of mijn ouders nog op waren, toestemmend beantwoordde.</p> + +<p>Met een kloppend hart trad ik de eetzaal in, waar de goede lieden mij +wachtende waren, beiden in hun nachtgewaad, bij het licht van een paar +kaarsen, die reeds dreigden in de pijp te branden. Het gewone avondmaal, +brood, kaas en vruchten, stond nog op de tafel: en mijn zorgvolle moeder +had een waterkaraf voor zich, met een fleschje <i>spiritus</i>, voor het +geval dat ik te veel gebruikt mocht hebben.</p> + +<p>"Zoo Ferdinand! ben je eindelijk daar?" vroeg mijn moeder, terwijl ik +haar omhelsde: "is dat nu vroeg te huis komen, gelijk gij beloofd hadt? +Hoe is het, ben je nuchteren of niet? Laat ik u eens in de pogen zien. +Ja: uw oogen staan goed; maar anders zie je er geweldig ontdaan uit. 't +Is goed voor eens; anders deugen u die slemppartijen en dat nachtbraken +niets."</p> + +<p>"Ik hoop," zeide mijn vader, mij bij de hand nemende, en mij insgelijks, +doch met een ernstigen blik, aanziende, "dat de slemppartijen en het +nachtbraken nog maar de eenige redenen zijn van uw verbleekte kleur en +ontstemde pols. Maar mag ik u vragen, is Helding verhuisd? of zijt gij +de nachthuizen nog rondgeloopen met uw poëten? Ik weet, dat zulks wel +eens de gewoonte is ... een gewoonte, die de zoon van den Hoofdofficier +niet moest navolgen."</p> + +<p>"Hoe meent UEd. dat?" vroeg ik, niet weinig verlegen: "ik begrijp +niet...."</p> + +<p>"Reeds eens uur geleden heb ik, op aandrijven uwer moeder, die bezorgd +was dat gij de gracht voor den wal zoudt aanzien, Joris met de lantaren +naar het huis van Heynsz gezonden: en hij is teruggekomen met de +boodschap, dat de Jongeheer reeds vertrokken was."</p> + +<p>Ik begreep terstond, dat de knecht daar gekomen was toen ik mij bij +Amelia bevond en toen ieder beneden mij vertrokken waande.</p> + +<p>"Ik heb," zeide ik stamelend, "een der gasten, met wien ik een zeer +belangrijk gesprek voerde, te huis gebracht en ben wat lang met hem +blijven staan praten. Maar ik kan u verklaren, dat ik niets gedaan heb, +waarover ik mij behoef te schamen."</p> + +<p>"Dan behoeft gij ook niet te kleuren," zeide mijn vader: "hoe heette die +nieuwe vriend, die zoo belangrijk sprak?"</p> + +<p>Deze vraag bracht mij deerlijk in 't nauw; want, in omstandigheden als +de mijne waren, zijn de eenvoudigste doorgaans het moeilijkst te +beantwoorden. Nu moest de draaierij wel een logen worden: "Velters," zei +ik, bevende.</p> + +<p>"Velters?—Nu ja, wat schort er aan, dat gij zulk een moeite schijnt te +hebben om een zoo eenvoudigen naam uit te spreken? Ik ken Velters bij +reputatie. Hij is een braaf jong mensch, die vlijtig oppast, en wel +voort zal komen, indien zijn gezondheid zijn goeden wil evenaart. Maar +het belangrijkste gesprek had u niet moeten doen vergeten, dat uw moeder +ongerust was en gij haar wakende hieldt."</p> + +<p>"Nu," zeide die goede moeder: "wij moeten ook denken, Ferdinand is zoo +lange jaren buitenshuis geweest en de gewone sleur wat ontwend. Hij zal +vergeten hebben, dat wij lieden van de klok zijn. Ik hoop maar, dat +dergelijke invitaties niet te dikwijls zullen komen.—Nu! Ik ga naar +bed: want ik heb werk dat ik uit mijn oogen zie. Blijft gijlieden nu ook +niet langer plakken."</p> + +<p>Dit zeggende kuste zij ons goeden nacht en verliet de kamer. Mijn vader +rees ook op, en, zich tot mij wendende: "slaap wel!" zeide hij: "maar +voor gij u ter ruste begeeft, bid God, dat Hij u vertrouwen inboezeme in +een vader, die u liefheeft."</p> + +<p>De tranen ontsprongen mijn oogen op het hooren dezer toespraak: "Lieve +vader!" riep ik, de hand des braven mans tusschen de mijne drukkende en +die aan mijn mond brengende: "God weet het, ik zou niets liever +verlangen, dan dat ik spreken mocht; maar...."</p> + +<p>"Ik zal geduld hebben en de ure des vertrouwens afwachten," zeide mijn +vader, bedaard: "Gij zijt geen kind meer en ik wil u niet tot spreken +dwingen, wanneer gij beter acht te zwijgen. Dit slechts wensch ik, dat +de Alwijze uw geest verlichte en u leere wat uw plicht medebrengt."—Met +deze woorden drukte hij mij nogmaals de hand en vertrok, terwijl ik mij +zuchtende naar mijn slaapkamer begaf. Zoo had ik dan voor 't eerst mijn +ouderen VOORGELOGEN!—Ach! ik gevoelde te wel de behoefte, om het +voorschrift mijns vaders na te volgen: en in angstige verzuchtingen +smeekte ik den Almachtige, mijn gangen te bestieren en mij licht te +geven op mijn donkeren weg. Dit besluit nam ik echter, om, wat er ook de +gevolgen van wezen moesten, mijn vader te overtuigen, dat ik, hoezeer +misschien verkeerdelijk mijn woord gegeven hebbende, door hem zelfs niet +van mijn belofte ontslagen kon worden.</p> + +<p>Het was dan ook met dit oogmerk, dat ik den volgenden dag na den eten, +en toen ik wist, dat Heynsz zich verwijderd had, mijn vader kwam +opzoeken. Ik had dit oogenblik verkozen, omdat ik wenschte uit te +vorschen, of Heynsz den Heer Bos ook verklapt had, in welk geval mijn +verplichting tot geheimhouding ophield en ik, door voor de zaak uit te +komen, dezen laatste misschien dienst kon doen. Mijn vader bespeurde wel +aan mijn houding, dat ik iets op het hart had, en, zijn papieren ter +zijde schuivende, vroeg hij met een ongemeene vriendelijkheid:</p> + +<p>"Hebt gij iets met mij te spreken? Dan zal ik die stukken wel even laten +rusten. Echter heb ik niet lang tijd," vervolgde hij, op zijn uurwerk +ziende: "want waarschijnlijk zal er straks een bezoek komen."</p> + +<p>"Ik heb u slechts weinige woorden te zeggen, Vader!" zeide ik, "maar ik +wenschte wel, dat ons gesprek langdurig zijn kon."</p> + +<p>"Wat meent gij? Dat klinkt eenigszins raadselachtig en duister. <i>Fallax +sollertia nobis</i>."</p> + +<p>"Helaas!" zeide ik. "UEd. heeft te recht opgemerkt, dat er iets is, +hetwelk mij als een pak op het hart ligt. Ik ben soms afgetrokken, +verstrooid: mijn gangen, zoo UEd. die had doen nasporen, zouden wellicht +zonderlinge vermoedens bij u hebben doen ontstaan: ik heb, zeer mijns +ondanks, vreemde avonturen gehad sedert ik terug ben:—en hetgeen mij +het meest nog hindert, is, dat ik de reden van dat alles aan u niet +ontdekken mag."</p> + +<p>"Ik kan," zeide mijn vader, de schouders ophalende, "niet oordeelen over +uw verplichting tot zwijgen, daar ik de aanleiding niet ken, welke u die +heeft doen aangaan. Alleen zoude ik u, in 't afgetrokkene, willen +oplettend maken op het gevaarlijke om zich tot iets dergelijks te +verbinden. Er zijn slechts weinige zaken, welke een kind aan zijn +ouderen niet zoude mogen openbaren. Dan alleen, wanneer het geheimen van +derden geldt, kan er een uitzondering bestaan; doch een geheim, dat u +niet persoonlijk betreft, kan, dunkt mij, zulk een invloed niet op u +gehad hebben, gelijk aan dien, welken uw houding en gedrag mij doen zien +dat bij u is teweeggebracht."</p> + +<p>"Het is een geheim van derden," zeide ik, niet weinig verheugd, dat mijn +vader zelf mij alzoo vrijheid tot zwijgen gaf: "maar een geheim, waar ik +door een samenloop van omstandigheden ben ingewikkeld."</p> + +<p>"En...." vroeg mijn vader, na zich een wijl bedacht te hebben: "betreft +dit geheim ook zekeren Zwarten Piet? Ik vraag u dit als vader, niet als +Hoofdschout."</p> + +<p>"Slechts zeer zijdelings," antwoordde ik, uit deze vraag de +gevolgtrekking makende, dat mijn vader omtrent de wezenlijke oorzaak nog +niets wist: "doch, vergun mij ook een vraag, mijn vader! indien deze +Zwarte Piet mij het leven gered had en ik zijn verblijf kende, zoude +UEd. dan oordeelen, dat ik verplicht ware, het aan den Hoofdschout te +openbaren, bijaldien deze er naar vroeg?"</p> + +<p>"Gij weet waar Zwarte Piet is?" vroeg mijn vader met drift.</p> + +<p>"Neen", antwoordde ik, glimlachende: "en ik heb ook aan hem geene +verplichting; maar ik stel dit slechts als een voorbeeld."</p> + +<p>"Gij weet te goed," zeide mijn vader, "dat, ofschoon de dankbaarheid +slechts een <i>officium inperfectum</i> is, en het inlichten der Justitie een +<i>officium perfectum</i>, als zijnde dit laatste bij Keuren en Ordonnantiën +voorgeschreven, de tweede plicht in dezen voor den eersten zoude moeten +wijken, aangezien de dankbaarheid door een hoogere dan de aardsche +wetgeving is voorgeschreven. Dan, dit daargelaten: zoo gij een geheim +bezit, hetwelk gij mij niet vertrouwen moogt, waarom er mij dan over +gesproken? want nu kan ik niet nalaten, te gaan gissen en raden."</p> + +<p>"Slechts daarom, mijn vader! omdat mij het denkbeeld onverdraaglijk is, +dat gij mij van gebrek aan vertrouwen beschuldigen zoudt: omdat ik u +smeeken wilde, uw oordeel over mij slechts zoolang op te schorten, tot +ik in staat zal wezen, u de noodige opheldering van mijn gedrag te geven +en te openbaren wat u thans onverklaarbaar moet voorkomen?"</p> + +<p>"Gij hebt welgedaan, mijn zoon! En ik zou een slecht rechter zijn, +indien ik u condemneerde, zonder u den tijd te laten om aan te voeren, +wat tot uwe defensie dienende kan zijn. Dit slechts moet gij mij +verzekeren, dat gij niets hebt beloofd, wat tot nadeel van dezen lande +zoude kunnen strekken. Gij weet, dat wanneer het de veiligheid van den +Staat geldt, het <i>crimen reticentiae</i> hem, die het begaat, tot +medeplichtige maakt aan het gesmede landverraad."</p> + +<p>"De veiligheid van dezen lande loopt zoo weinig gevaar," zeide ik +glimlachende, "dat UEd. zelf mijn stilzwijgen zult billijken."</p> + +<p>"Dan ben ik tevreden," zeide mijn vader.</p> + +<p>Op dit oogenblik werd hard aan de voordeur gebeld en hield er een +rijtuig stil.</p> + +<p>"Is het reeds zoo laat?" vroeg mijn vader, op zijn horloge ziende: "ja +waarlijk! nu moet gij voort, want ik verwacht een deftig bezoek: of +blijf hier: ik zal in de zijkamer gaan: hij, wien ik verbeid, is een man +van gewicht en dient als zoodanig ontvangen te worden."</p> + +<p>Dit zeggende, haastte hij zich naar de zijkamer; maar de persoon, dien +hij verwachtte, verscheen niet: en, gelijk mij later bleek, was het +alleen de Onderschout, die met een koets aan de Beerebijt de aankomst +der Utrechtsche schuit had staan wachten, ten einde den Heer Bos bij het +uitstappen te knippen. Daar deze niet was komen opdagen, en de schipper +verklaarde, dat de gehuurde roef ledig gebleven was, kwam de Onderschout +alsnu eenvoudig verslag geven van het mislukken der hem opgedragen +commissie, en de zaak liep voor 't oogenblik af met een schrobbeering, +die Simon ontving, omdat hij zich had laten verschalken.</p> + + +<hr style='width: 45%;' /> + + +<h3><a name="chap21" id="chap21"></a>EEN-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.</h3> + +<h4>WAARIN EENIGE OUDE KENNISSEN WEDER OP HET TOONEEL VERSCHIJNEN EN EEN +PAAR NIEUWE WORDEN INGEVOERD.</h4> + + +<p class="p-one">Den volgenden morgen (Zaterdag) begaf ik mij, volgens de met Tante +gemaakte afspraak, weder naar Heizicht, waar ik met een kloppend hart +mijn Dulcinea terugvond en door Tante ter verantwoording werd geroepen +over mijn ontmoeting met Zwarten Piet. Dewijl ik op haar vragen +voorbereid was, kostte het mij minder moeite, die te beantwoorden: en +zonder haar de geheele waarheid te vertellen, wist ik haar omtrent de +reden van het bezoek des roovers zoodanige opheldering te geven, dat ik +haar tevreden stelde en haar ongerustheid wijken deed. Wij aten dien dag +zeer vroeg en zeer overhaast, vermits het oogmerk van Tante was, met ons +naar een boerderij te rijden, welke zij eenigen tijd geleden in de +omstreken van Oud-Naarden gekocht had, om daar met wandelen en +koffiedrinken den avond door te brengen. Wij reden tegen twee uren af: +trokken over de heide naar Laren en van daar over Blarikum den Tafelberg +langs, waar wij een zijweg insloegen, die ons in korten tijd aan het +doel van onzen tocht voerde. Hier hielden wij voor een schuur stil, +welke tot stalling diende, stapten af, en wandelden naar het woonhuis; +en niet weinig keek ik op, toen de vrouw, welke ons aan de deur +verwelkomde, niemand anders bleek te zijn dan de oude Martha, en haar +woning dezelfde, waarin mij de Heer Bos ontvangen had. Zoo ik de +gelegenheid niet dadelijk herkend had, het was omdat wij deze reis langs +een anderen weg waren gekomen. Nu werd mij duidelijk, waarom de oude +vrouw mij op dien noodlottigen avond zoo had aangekeken: en ik +verwonderde mij, haar toen reeds niet herkend te hebben, daar zij +vroeger tuinvrouw bij mijn Oom Van Bempden geweest was.</p> + +<p>De oude vrouw ontving Tante met de gebruikelijke <i>formules</i> van:</p> + +<p>"Wel Mevrouw? hoe vaart Mevrouw? Mevrouw is hier in lange niet 'eweest. +Ik kan niet zeggen, dat Mevrouw 'er uitzien er op 'ebeterd is!"—een +compliment, waar schier alle lieden van die klasse gewoon zijn hunne +meesters op te vergasten, als ware het de uitgezochtste vleierij. Mij +herkennende, geraakte zij min of meer in verlegenheid en zocht mijn blik +te vermijden. "Ik heb het koffiegoed boven klaar gezet," ging zij voort.</p> + +<p>"Ja! dat is wel," zeide Tante: "maar het is zulk mooi weer. Wat zeggen +de meisjes er van? Zonden wij de koffie niet liever buiten de deur +gebruiken?"</p> + +<p>Dit voorstel werd toegejuicht en de bevelen dienvolgens gegeven.</p> + +<p>"Is uw zoon niet hier?" vroeg Tante, ziende, dat Martha zelve met een +tafel en stoelen kwam aandragen.</p> + +<p>De oude vrouw zuchtte en haalde de schouders op: "och Mevrouw!" zeide +zij, "men zoon is men kruis: sedert acht dagen heb ik hem niet 'ezien: +waar hij zit, God weet het."</p> + +<p>Ik kan niet ontkennen, dat deze gemankte of schijnbare ongerustheid der +moeder mij genoegen deed, want ik beschouwde de tegenwoordigheid van +Andries aan de hoeve niet slechts als hoogst gevaarlijk voor de +nabuurschap, maar ook als zeer schadelijk voor de belangen mijner Tante; +en ik nam voor, om, het mocht kosten wat het wilde, haar in te lichten +omtrent de hoedanigheid van dien persoon. Intusschen, onder den schijn +van de vrouw te willen helpen in het aandragen der benoodigdheden, +volgde ik haar naar binnen. Zoodra wij in de keuken waren, tikte ik haar +op den schouder: "Is het stellig waar," vroeg ik, "dat uw zoon verdwenen +is?"</p> + +<p>"Zoo waar ik leef Meneer!" zeide zij, al bevende: "om Gods wil! maak ons +niet ongelukkig."</p> + +<p>"Ik geloof ook," vervolgde ik, "dat het raadzaam voor hem zijn zal, zich +niet weer hier te vertoonen: want het is genoegzaam bekend bij de +Justitie, dat hij met Zwarten Piet en zijn makkers heult, en, zoo men +hem krijgt, zal hij den dans van de ladder niet ontspringen."</p> + +<p>"O, Meneer Huyck!" zeide zij: "je weet niet, wat ik van den jongen te +lijen heb. Och! hij heit nooit willen deugen; maar ik kan het warentig +niet helpen: ik heb hem vermaningen genoeg 'egeven."—Vervolgens den +toon latende zakken: "UEd. heit toch niet 'esproken met Tante, van dat +UEd. hier laatst 'eslapen heit, en van de menschen, die UEd. hier heit +'ezien?"</p> + +<p>"Volstrekt niet," antwoordde ik: "maar zeg mij, hoe kent gij die +lieden?"</p> + +<p>"Hoe ik hen ken?" vroeg zij: "heb ik den jonker niet an men aigen borst +'evoed?—en toen Kapitein Reefzeil op 's-Gravenland weunde, was het toen +niet bij mijn an huis, dat hij altijd met Keetje Reefzeil, dat zoete +hartje, spreken kwam? Maar kom an, ik mot het theewater buiten brengen," +en meteen zich omwendende ging zij naar voren. Ik wilde haar volgen, +toen toevallig mijn blik in den tuin viel en ik twee oogen ontmoette, +die op mij gevestigd waren.</p> + +<p>Ik heb vroeger gezegd, dat de achterdeur, door welke ik de eerste reis +in deze woning gekomen was, in de keuken opende en op den tuin uitkwam. +Naast deze achterdeur was een openstaand raam: en voor dat raam, op het +tuinpad, stond een man, in havelooze lompen gekleed, mij aan te gluren. +Zoodra hij merkte, dat ik hem van mijnen kant gezien had, begon hij op +een smeekenden toon:</p> + +<p>"Meneertje! zoo waar God leeft, gheen dijt rijk! Hik 'eb nog gheen +'andgift gead van dhaag: geen dijt rijk, zoowaar zei je ghezond +blijven."</p> + +<p>"Gij hier Simon!" riep ik, den man herkennende: "wat komt gij hier +zoeken? En waar is de negotie?"</p> + +<p>"Neghoossie? Och! was ik mhaar zoo gelikkig, dat hik een klein beetje +neghoossie thoen kon:—mhaar een vrouw met zeuven kinderen! Je mot +dhenken, dat kan wat an:—gheen dijt rijk...."</p> + +<p>"Foei!" zeide ik: "is het geld al op, dat de Jongeheer Blaek u gegeven +heeft om de gangen van eerlijke meisjes te bespieden?"</p> + +<p>"Heerlijke meissies! Na doch!" zeide Simon, het hoofd schuddende.</p> + +<p>"Ja zeker eerlijk! En zoo ik mijn vader dergelijke stukjes van u +verhaal, zal hij u afleeren, u met zulke knoeierij op te houden."</p> + +<p>"Khom! word dan thoch maar niet boos. Khan ik 't 'elpen? Een bhoodschap +is een bhoodschap! As Meneer Blaek theugens me zeit: "Shimon: ga en +khijk waar die Jiffrouw blijft: je zelt een ghilden van mier 'ebben—nou +khijk! wat mot Shimon dan doen? der steekt gheen kwaad hin, dat Meneer +Blaek weet, waar die Jiffrouw whoont, en der stheekt veul goeds hin, dat +Shimon voor een dhag of wat den kost heit mit zen hijshouwen.—Maar je +vraagt men of het vertheerd is sinds dien thijd?—Och! hik eb sedert +gheen dijt verdiend: gheen penning! khan men dhaar van leven hacht +dhagen mit 'en hijshouwen? zoowaar zei je ghezond blijven."</p> + +<p>"Misschien zult gij mij ook zoeken wijs te maken, dat Heynsz u de reis +niet betaalt, die gij heden doet."</p> + +<p>"Nou khijk Meneer Hijk! 't Ishomdat je de zeun van dan Oofd-hoffiesier +bent—God zegen hem—'t is een schraal loon dat hik van 'Eynsz +ontvang.—Hik khan er waarachtig niet van bestaan.—En hik 'eb ommers +gheen woord er van ghesproken, dat je met die Jiffrouw in de Naarder +schijt 'eb gheseten?"</p> + +<p>"Denkt gij," zeide ik wrevelig, "dat ik mij bekommer over hetgeen gij +van mij vertelt? Maar wat doet gij nu hier? Wie valt hier bespieden? Het +is hier geen publieke grond; en zoo Tante hoort, dat gij op haar erf +zijt, zou zij er u wel eens door den koetsier kunnen doen afjagen."</p> + +<p>"Na doch! je weet wel, wien hik ier zoeken khom: 't his ommers je papha, +die 'et ghelast 'eeft, Shimon is ommers gheen dhief, die wat wegnemen +zal."</p> + +<p>"Ik geloof, dat gij vergeefsche moeite doet," zeide ik, wel gissende +wien hij zocht: "maar wees gewaarschuwd, en pak u weg; want zoo iemand +anders u ziet, gij zult niet vriendelijk ontvangen worden."</p> + +<p>Met deze woorden wendde ik mij van hem af en keerde terug bij de dames, +die reeds onder de breede takken der eiken om de theetafel gezeten +waren.—"Wel!" zeide Suzanna, zoodra zij mij zag: "waar heb je nu weer +gestoken? Ik dacht, gij waart uitgegaan om de oude Martha te helpen, en +gij komt met ledige handen weer. Gij slacht de poes wat, die men naar +Rome zendt en die <i>miaauw</i> zeit, als zij terugkomt. Nu! daar hebben wij +ook veel aan, aan zoo'n cavalier, die ons alleen laat zitten: en dat nog +wel in een tijd, dat het van dieven en struikroovers grimmelt. Maar +zeker! aan uwe hulp zouden wij weinig hebben, daar gij toch ook maatjes +zijt met de bende."</p> + +<p>"Ik dacht, Santje! wij zouden daar niet meer over spreken," zeide Tante, +die niet hield van scherts over zulk een onderwerp.</p> + +<p>"Gij ziet hoe mijn lot is," zeide ik tegen Henriëtte, "en hoe ik door +mijn zuster behandeld word. Gij, die zoo goed zijt, zoo gij een broeder +hadt, zoudt hem zeker niet zoo kwellen."</p> + +<p>"Hoe weet gij, of ik goed ben," zeide zij lachende: "vraag maar aan +Lodewijk, hij zal u wel zeggen, dat ik er hem ook van langs kan geven."</p> + +<p>"Ja kom!" zeide Suzanna; "maar daar heb je geen pleizier van; want +Lodewijk wordt boos als men hem kwelt: en dat moet ik tot eere van mijn +broeder zeggen, hij neemt het altijd nogal wel op." Hier klopte zij mij +op den schouder.</p> + +<p>"Dat is nu het beste, dat gij in lang gezegd hebt," zeide ik: "daarvoor +moet ik u omhelzen."</p> + +<p>"Weg! weg!" zeide Suzanna, mij afwerende: "<i>jeux de mains, jeux de +vilains</i>. Gebruik uw mond en niet uw handen."</p> + +<p>"Wel, 't is ook juist mijn mond, dien ik gebruiken wil," zeide ik, haar +kussende.</p> + +<p>"Och Jetje! help mij toch!" zeide Suzanna: "gij blijft daar maar zitten +en trekt u het lot niet aan van uw mishandelde vriendin."</p> + +<p>"Ik zal wel deugdelijk oppassen, van er mij mede te bemoeien," zeide +Henriëtte.</p> + +<p>"Integendeel!" zeide ik: "Santje heeft gelijk: en gij zoudt mij een +bijzonder genoegen doen, zoo gij er u mede wildet bemoeien."</p> + +<p>"Wat is het toch, kinderen?" vroeg Tante, die intusschen met Martha +geredeneerd had: "op deze wijze krijgen wij geen koffie."</p> + +<p>"Och! 't is Ferdinand, die mij plaagt," zeide Suzanna.</p> + +<p>"Men plaagt wie men liefheeft," zeide Tante.</p> + +<p>"Zoo dat waar is, dames!" zeide ik, terwijl ik, hoewel in 't algemeen +sprekende, het oog bepaaldelijk op Henriëtte gevestigd hield, "hoe meer +gij mij dan plaagt, hoe aangenamer het mij zijn zal."</p> + +<p>Met deze en dergelijke praatjes, welke toen voor de belanghebbenden +vermakelijk waren, maar wier mededeeling den lezer vervelen zoude, +hielden wij ons bezig gedurende het koffiedrinken, waarna Tante een +wandeling voorsloeg, bij welke gelegenheid ik niet verzuimde alle +pogingen aan te wenden om meer en meer de gunst mijner schoone te +verwerven. Eindelijk maakte ik het zoo bont, dat zij den arm van Suzanna +nam en vooruitholde, bewerende niet meer naar mij te willen luisteren.</p> + +<p>Ik was zelf bang wellicht te ver te zijn gegaan, en bleef dus een wijl +met Tante achter, aan wie ik, zoowel bijwijze van gesprek als uit +nieuwsgierigheid, de vraag deed, of de oude Martha niet vroeger +tuinvrouw op Heizicht geweest was.</p> + +<p>"Ja!" antwoordde zij: "tot den dood van haren man. Toen heeft zij een +woning op het dorp gehad: en naderhand, toen ik deze hoeve kocht, heb ik +haar daarop gezet,"</p> + +<p>"Heeft zij," vervolgde ik, "niet eerst bij Kapitein Reefzeil gewoond?" +—Ik wist wel beter, doch wilde zoodoende het gesprek op die familie +brengen.</p> + +<p>"Dat geloof ik niet," antwoordde Tante: "het is echter mogelijk; want +toen ik met uw oom Van Bempden trouwde, was zij reeds op Heizicht; maar +hoe vraagt gij dat zoo?"</p> + +<p>Daar zat ik vast. "Och! dat weet ik zelf niet," zeide ik: "daar lag mij +iets in 't hoofd, betreffende die Reefzeils."</p> + +<p>"De moeder van Jetje was een Reefzeil," zeide Tante: "was het dat, wat +gij meendet?"</p> + +<p>"Inderdaad?" zeide ik: "neen, dat wist ik niet. Maar was er met nog een +zuster?"</p> + +<p>"Ja voorzeker!—Keetje Reefzeil! zij waren beiden mooi. Keetje en Letje: +de eene was een blonde en de andere een bruinet. Jetje, de blonde, +trouwde met den Heer Hendrik Blaek: en de goede man had er niet veel +pleizier van; want zij stierf in 't kraambed. Keetje, ja, die heeft het +niet best laten liggen: zij is het pad opgegaan met den Baron Van Lintz. +Dat is indertijd een fameuze historie geweest."</p> + +<p>"Mochten zij dan niet trouwen?" vroeg ik, meer en meer belang stellende +in het verhaal.</p> + +<p>"Zij had, geloof ik, weinig of niets," zeide Tante: "en Van Lintz ook +niet veel meer dan zijn gage als Luitenant bij de Marine. Bovendien was +hij Roomsch; maar dat alles hielp niet: hij wist haar te bepraten en +trok met haar het land uit. De familie zoude wel weer bijgedraaid zijn; +maar hij was deserteur: en dat was erger. Hij heeft zich een poos +sobertjes moeten generen, nu hier, dan daar—en vervolgens maar dat weet +gij zoogoed als ik—vervolgens is hij in Spaanschen zeedienst gekomen en +een groot Heer geworden: en nu is hij, geloof ik, dood of weg: althans +men heeft rare dingen van hem verteld. Hij is in ongenade vervallen, dat +is zeker, en toen verdwenen. De hemel weet: hij is misschien Turksch +geworden en Pacha met een half dozijn paardenstaarten; want ik geloof +dat hem de godsdienst ook wel om 't even zijn zoude, mits hij maar +voortkwame. Ik had laatst werk genoeg, om Van Baalen te beletten van +door te slaan, toen hij in tegenwoordigheid van den Heer Blaek en Jetje +over dat onderwerp begon. Zij heeft met de <i>folies</i> van haar Tante niet +noodig. 't Was anders een aangenaam mensch, die Van Lintz: ik herinner +mij nog zeer goed, met hem menigmalen gedanst te hebben. Hij was <i>la +pluie et le beau temps</i> in zijn tijd."</p> + +<p>"Zijn dwaze stap verdient, dunkt mij, eenige verschooning," merkte ik +aan. "Er zijn zoovele van die adellijke Heeren uit de land-provinciën, +die alleen te Amsterdam komen om een rijk huwelijk te doen, en enkel op +geld zien. Hij werd ten minste door liefde gedreven en niet door zucht +naar schatten."</p> + +<p>"Neen! die waren bij de Reefzeiltjes niet te zoeken," hernam Tante: "nu, +Hendrik Blaek is er ook om gebrouilleerd geraakt met zijn familie; want +hij was ook slecht bij kas en is te Cadix, of te Lissabon, weet ik het, +arm gestorven. Gij weet zeker, dat Henriëtte geheel afhangt van de +goedheid van haar oom ... en zij heeft wel reden om dankbaar jegens hem +te zijn; want al ware zij zijn eigene dochter, hij kon haar niet +teederder liefhebben en beter behandelen. Zij zal ook wel eindigen, denk +ik, van zijn wensch te vervullen en met haar neef te trouwen.—Waarom +zegt gij <i>hm</i>?"</p> + +<p>"Heb ik <i>hm</i> gezegd, Tante?"</p> + +<p>"Ja neef! <i>Gij</i> hebt gezegd <i>hm</i>! En waarom? Zoudt gij het zoo +bespottelijk vinden, dat zij Lodewijk nam of Lodewijk haar?"</p> + +<p>"Wat zal ik u zeggen? Ik bespeur niet, dat zij veel werks van elkander +maken: en ik weet althans wel iemand, aan wien ik haar liever zoude +gunnen."</p> + +<p>"<i>Quel est donc ce héros ou bien ce téméraire?</i>" vroeg Tante, mij scherp +aanziende: "gijzelf toch niet, hoop ik?"</p> + +<p>"En al ware ik het zelf, Tante? Wat zou UEd. daartegen hebben?"</p> + +<p>"Ferdinand!" zeide Tante: "gij jaagt mij een schrik op het lijf.—Niet, +of het is een lief meisje, maar wat zouden uw vader en moeder wel van +mij denken:—alsof ik u beiden had samen willen brengen. En uw vader zou +het zeker maar half goedkeuren; want zij heeft niets. Neen! dat zou ik +vooralsnog maar uit mijn hoofd stellen."</p> + +<p>Hier werd ons onderhoud, hetwelk voor mij geene zeer troostrijke wending +begon te nemen, afgebroken door Suzanna, die van een hoogte, welke zij +met Henriëtte beklommen had, ons toeriep:</p> + +<p>"Komt toch hier; men heeft hier zulk een heerlijk uitzicht."</p> + +<p>Wij versnelden onzen tred en stonden welhaast bij de jonge dames, om met +haar het bevallige natuurtooneel te bewonderen, dat zich beneden ons +vertoonde. Aan de eene zijde strekte zich, zoover het oog kon reiken, +als een gebloemd tapijt, de golvende vlakte uit, waarvan de eentonigheid +werd afgebroken door enkele partijen eikenhakhout, dat reeds hier en +daar de gele najaarskleur bij net malsche groen van het Augustusloof +vertoonde. Ten Zuidwesten vertoonden zich de torens van Naarden, en +verder op die van Weesp en Muiden; terwijl Amsterdam slechts even door +een grauwen nevel zichtbaar was. Oostwaarts lag het bevallige Huizen en +daarachter het netgebouwde Blarikum; en ten Noorden liep de heuvel +glooiend af tot de plek, waar de Zuiderzee zijn voet kwam bespoelen: +verscheidene vaartuigen van allerlei grootte en soort kruisten +elkanderen en in de verte over de stille oppervlakte der wateren: +naderbij lagen eenige visschersbooten en kon men de visschers +onderscheiden, die hun netten in zee wierpen. Eindelijk, kort aan den +wal, lag een rijk verguld en nieuw opgeschilderd speeljacht ten anker, +waarvan de rijzige mast en de nette tuigage zich scherp en luchtig +afteekenden tegen het groene water en de heldere lucht daarachter.</p> + +<p>"Ik geloof waarlijk, dat daar het jacht van Lodewijk is," zeide +Henriëtte, na eenigen tijd daarop gestaard te hebben.</p> + +<p>"Is hij een liefhebber van zeilen?" vroeg ik.</p> + +<p>"O! Lodewijk heeft alle liefhebberijen van dien aard," antwoordde zij: +"maar het zeilen is een hartstocht bij hem. Hij blijft somwijlen dagen +achtereen op het water."</p> + +<p>"Het schijnt een aardig gebouwd vaartuig," zeide ik: "zeker gaat het er +goed door."</p> + +<p>"O! het moet een eerste snelzeiler zijn: althans volgens het zeggen van +Lodewijk."</p> + +<p>"Hoe! Zijt gij er zelve nooit op geweest?—Of houdt gij niet van +zeilen?"</p> + +<p>"Hij heeft mij nooit verzocht om mede te gaan."</p> + +<p>"Dat geloof ik wel," zeide Suzanna: "die Heeren hebben veel te veel pret +onder elkander, dan dat zij er dames zouden bij vragen."</p> + +<p>"Het schijnt, dat hijzelf aanboord is," hernam ik: "althans daar komt +iemand op het dek."</p> + +<p>"Inderdaad! ik herken hem," zeide Henriëtte; "maar hij heeft nog een +paar Heeren bij zich. Zie eens: zij richten hun kijker op ons."</p> + +<p>"Wel! dat is niet het gekste, dat zij doen kunnen," zeide ik.</p> + +<p>"Wat gaan zij nu uitrichten?" vroeg Tante, een groote drukte aan boord +gewaarwordende.</p> + +<p>"Zij maken de sloep los," zeide ik: "pas op! zij komen ons nog +verrassen."—En inderdaad, wij zagen drie personen achtereen in de sloep +springen en met kracht naar wal roeien.</p> + +<p>"Kijk! zou Lodewijk waarlijk eens galant worden en ons komen verzoeken, +zijn bodem te bezichtigen?" vroeg Henriëtte.</p> + +<p>"Inderdaad!" zeide Suzanna:</p> + +<div class="poem"><div class="stanza"> +<span class="i0"><i>".... et jusqu' aux bords que la mer vient laver</i><br /></span> +<span class="i0"><i>Sur son vaisseau tout pret il vient nous retrouver;</i><br /></span> +</div></div> + + +<p>Ik herken uw neef; maar wie zijn die twee andere Heeren?"</p> + +<p>"Ik weet het waarlijk niet," antwoordde Henriëtte: "hij heeft somtijds +zulke rare kennissen. Maar ja: de een is, geloof ik, de Heer Weinstübe, +een associé van een Duitsch kantoor: den anderen ken ik niet."</p> + +<p>Wij waren intusschen den heuvel afgegaan en naar de zeezijde +opgewandeld. De drie Heeren sprongen op het strand, maakten hun sloep +vast en kwamen met haastige schreden naar ons toegetreden.</p> + +<p>"Hoe, zijt gij het?" riep Lodewijk, toen hij, dichterbij gekomen, ons +herkende.</p> + +<p>"Zoo! Het is dan geen bezoek, dat gij ons kwaamt geven?" vroeg +Henriëtte.</p> + +<p>"Wij hadden dames gezien," antwoordde Lodewijk, "en kwamen hooren, of +zij ook lust hadden eens aan boord te komen."</p> + +<p>"Gij zult zien," zeide Suzanna zachtjes, "dat zij ons onbekend zouden +verzocht hebben, en ons niet willen hebben, nu zij weten wie wij zijn."</p> + +<p>"Maar was hiendert das?" vroeg een van Lodewijks kameraden in zijn +platduitschen tongval, terwijl hij de jonge meisjes beurtelings op een +vrij onbescheiden wijze aanzag: "zoo je ze kent, kottorie! tes te peter, +dan oef je te kennisch niet te machen."</p> + +<p>"Stil, zeide Lodewijk, hem aanstootende: "Mevrouw Van Bempden, uw +dienaar: ik stel u den Heer Weinstübe voor, en den Heer Reynhove.—Mijne +Heeren! Mevrouw Van Bempden, mijn nicht Blaek, Mejuffrouw Huyck."</p> + +<p>"Mefrouw fon Pempten!" herhaalde Weinstübe, terwijl hij dadelijk een +zeer nederigen toon aannam en een menigte strijkages maakte: "ick pin +zeer verheugd, die eere te heppen. Wie faart de familie?"</p> + +<p>"Ik hoop," zeide Reynhove, terwijl hij insgelijks, doch op een meer +hoffelijke wijze zijn compliment maakte, "dat de dames ons toilet zullen +excuseeren. Wij konden ons op deze charmante rencontre niet verwachten. +Ik ben waarlijk gedesespereerd er zoo genegligeerd uit te zien."—Onder +het uiten dezer laatste woorden maakte hij de bovenste knoopen los van +zijn net gemaakte visscherskiel en vertoonde daardoor een keurig hemd, +met prachtige kanten gegarneerd; terwijl hij de andere hand aan zijn das +bracht, als wilde hij de aandacht vestigen op een kostbaren ring, die +zijn vinger versierde, en op den juweelen gesp, waarmede de strop was +vastgemaakt.</p> + +<p>"Ach noe ja!" zeide Weinstübe: "die dames sollen ons kenadik bardon +schenken wollen: 't is waraftig onze schuld nicht. Herr Plaek sagte: "da +sind tamen: wollen wir ons combliment machen kaan." Aber wier woesten +nicht, dat er eine so achtbare keselschaft da ware."</p> + +<p>"Dat valt u dan tegen," zeide Suzanna.</p> + +<p>"Hoe vaart uw vader, Mijnheer Blaek?" vroeg Tante.</p> + +<p>"Klagend en hypochonder, Mevrouw! de oude deun. Hebben de dames ook +trek, om mijn vaartuig eens te zien?" vroeg hij vervolgens, op een toon, +die wel te kennen gaf, dat hij deze uitnoodiging alleen deed, omdat hij +niet wel anders kon.</p> + +<p>"Dat zal ons wat lang ophouden, vrees ik," zeide Tante: "wij moeten naar +de boerderij terug en dan naar huis."</p> + +<p>"Wel Mevrouw!" zeide Reynhove: "'t zou immers een al te groote cruauteit +in u zijn, ons niet te permitteeren van zulk een aangename sociëteit te +profiteeren."</p> + +<p>"'t Is solk aen schones wetter," zeide Weinstübe: "en Plaek kan oe +immers weer afzetten waar je woelt. We motten toch weer nach Amsterdam +mit ten abend."</p> + +<p>"Welnu! wat zeggen de jonge dames er van?" vroeg Tante: "ik ben wit +papier."</p> + +<p>Ik vleide mij, dat zij bedanken zouden; maar het scheen, dat beiden een +groot verlangen hadden om het jacht te zien (een begeerte, die ik toen +allerbespottelijkst vond) en na elkander een wijl aangekeken en met de +oogen geraadpleegd te hebben, gaven, eerst Henriëtte en toen Suzanna te +kennen, dat zij niet ongenegen waren, om van het vriendelijk aanbod van +den Heer Blaek gebruik te maken.</p> + +<p>"Komaan dan maar, hoe eer hoe beter," zeide Lodewijk, terwijl hij den +arm aan Tante Van Bempden bood; en eer ik nog gereed was, het voorbeeld +te volgen, had zich die hatelijke Mof van Henriëtte, en Reynhove van +Suzanna meester gemaakt, terwijl ik volgde, het jacht en zijn geheele +equipage voor Sint-Felten wenschende.</p> + +<p>Wij stapten in de sloep, die ternauwernood groot genoeg was, om ons +allen te bevatten, en werden door Lodewijk en Reynhove met kracht naar +het vaartuig geroeid. Alvorens wij dit echter betreden, zij mij een +korte uitweiding vergund over de twee nieuwe personages, met wie ik bij +deze gelegenheid kennis maakte.</p> + +<p>Caspar Weinstübe was, gelijk ik naderhand kwam te weten, een gelukzoeker +geweest, gelijk Westfalen die jaarlijks overzendt naar Amsterdam. Hij +had die groote stad als een knaap van vijftien jaren betreden met een +schraal voorziene beurs, maar met het onverzettelijk voornemen, om die +te vullen: en hij had zijn doel bereikt langs die middelen, welke, +ofschoon toen meer zeldzaam, thans helaas! van jaar tot jaar meer +algemeen worden. Vijf jaar lang had hij op een klein kantoor gewerkt, +gekropen en honger geleden. Toen was hem een gering deel in de winsten +toegekend geworden en weldra bekwam hij, als loon voor zijn onvermoeiden +arbeid, de teekening <i>per procuratie</i>. Van deze had hij zich bediend om +zaken voor zichzelven te beginnen; de actiehandel was hem te stade +gekomen: het huis, waar hij deelgenoot in was, had tot tweemalen toe +moeten ophouden met betalen: maar hij zelf was na elk bankroet rijker +voor den dag gekomen, en bevond zich nu aan het hoofd van een +aanzienlijk vermogen en van een winstgevende zaak. Maar het was hem niet +genoeg, zijne wenschen bereikt en schatten verworven te hebben: hij +verlangde nu ook in de groote wereld ontvangen te worden: en dit was +voor hem te Amsterdam, waar de lijn van afscheiding tusschen de +verschillende kringen misschien scherper afgeteekend is dan in eenige +stad ter wereld, geen gemakkelijke zaak. Hij vond zich dan ook overal +teruggedrongen, zoo vaak hij het beproefde, de uitsluitende +gezelschappen der patriciërs binnen te dringen; maar hij gaf daarom den +moed niet verloren. Het spreekwoord zegt, dat de Arragoneezen, om een +spijker te slaan, geen hamer behoeven, maar hun hoofd gebruiken: en +Caspar Weinstübe deed voor de Arragoneezen niet onder. Hij wist zich aan +te sluiten bij jonge lieden, die, zooals Lodewijk Blaek, er minder op +zagen, met wie zij omgingen, mits het slechts liefhebbers waren van +rijden, rossen en geld verteren: en door middel van dezulken hoopte onze +Westfalinger langzamerhand met hooger standen in betrekking te geraken. +Dit middel was hem wel is waar vrij kostbaar; doch hij had sinds lang +vaarwelgezegd aan die taaie zuinigheid en ontbering, die hem tot ladders +hadden verstrekt om tot de fortuin te geraken: en hij wist thans zijn +geld even schoon te verkwisten, alsof hij het van zijn vader geërfd had. +Ofschoon niet misdeeld van eenige schranderheid, en zelfs vlug van +geest, zoo vaak het zijn geldelijk belang betrof, was hij in alle andere +zaken dom en onkundig gebleven, bezat geen manieren ter wereld, en was, +gelijk de meeste gelukzoekers, even trotsch en lomp tegen hen, die hij +als beneden zich beschouwde, als laag en kruipend tegen zijn +meerderen.—Het was voor hem om dit in 't voorbijgaan aan te merken, dat +Heynsz dat fraaie blazoen geschilderd had, waarvan vroeger gesproken is.</p> + +<p>Wat den Heer Reynhove betreft, hoewel zijn onderhoud wat veel doorspekt +was met Fransche woorden, zijn toon en manieren waren echter die van een +fatsoenlijk man: en hetgeen hij zeide, zoo niet altijd even belangrijk, +was echter nooit dom of ongepast: ja, schoon hij vaak over beuzelingen +sprak, wel voorgedragen beuzelingen zijn, gelijk men weet, door de bank, +meer dan gesprekken over gewichtige onderwerpen geschikt, om in gemengde +gezelschappen aan iemand den naam van een aangenaam mensch te doen +verwerven. Hij was bovendien welgemaakt van persoon, keurig op zijn +kleeding, en dus in vele opzichten welkom bij de schoone kunne. Wat zijn +maatschappelijke positie betrof, hij had noch beroep noch affaire: doch +het had slechts van hem afgehangen in deze of gene politieke betrekking +geplaatst te wezen; daar zijn vader in zijne woonplaats 's-Gravenhage +een der hoogste ambten van de Republiek bekleedde. Hij had Lodewijk op +de paardenmarkten leeren kennen, waarvan beiden trouwe bezoekers waren, +en was op de uitnoodiging van dezen eenige dagen bij hem komen +doorbrengen.</p> + + +<hr style='width: 45%;' /> + + +<h3><a name="chap22" id="chap22"></a>TWEE-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.</h3> + +<h4>HETWELK AANTOONT, DAT MEN NIET NAAR DE OOST-INDIEN BEHOEFT TE VAREN, OM +SCHIPBREUK TE LIJDEN.</h4> + + +<p class="p-one">Zoodra wij het jacht hadden bestegen, liet Lodewijk het anker lichten en +alle zeilen bijzetten, ten einde gebruik te maken van een flauw zuchtje, +dat uit het zuiden woei en ons langzaam de kust langs tegen den stroom +opdreef. Lodewijk, die recht als een schipper uitgedost en met een kort +pijpje in den mond aan het roer post hield, scheen zich weinig over onze +tegenwoordigheid te bekreunen en liet aan zijn vrienden de zorg over om +ons de <i>honneurs</i> van zijn vaartuig te doen. Reynhove had dadelijk met +voorkomende beleefdheid al de vouwstoelen uit de kajuit gehaald en zette +die op het dek neder, ten einde de dames plaats konden nemen, terwijl +Klaas, de schippersknecht, een tafel aanbracht en Weinstübe een paar +flesschen opentrok en de glazen inschonk. Waarschijnlijk wist hij niet +hoe anders het gesprek op een betamelijke manier aan te vangen en +begreep hij, dat het aanbod van een glas wijn daartoe de geschiktste +gelegenheid zoude verschaffen.</p> + +<p>"Wol de Jiffrouw nicht een klaasje nemen?" vroeg hij aan Henriëtte, die +in stille aandacht de kust zat te beschouwen, die langzaam voorbijgleed: +"ik kan 't wel anpefielen: ofschoon ik an Plaek kezegd ep, dat hij nicht +aan 't peste gandoor isch. Niet of die witwe Pieter Plutz en Soonen +iesch ein gnappe fent; maar ie heeft keen koete gorrespondens: en wie +wil er nou mienderen wein trinken, as men de peste kriegen kan? Da iest +Peter Trauketropf, die hat koeten wein: und nicht meliert:—wel tierder, +ja!—dat ist waar; aber was kan das schelen, wie tier die wein iest as +tie maar goet iest?—fooral foor soon reike blitz als Plaek iest."</p> + +<p>"Ik bid u, accepteer toch een glaasje, Mevrouw!" zeide Reynhove, zich +overeenkomstig de betamelijkheid eerst tot Tante wendende: "aan boord +mag zulk een offerte niet gerefuseerd worden; wanneer men zooveel water +om zich heen ziet, mag men wel wat wijn gebruiken om een <i>contrepoids</i> +te geven."</p> + +<p>"Mijnheer schijnt wel te huis in de gewoonten aan boord," zeide Suzanna.</p> + +<p>"Ja! ik heb altijd, van mijne jeugd af, veel van de marine gehouden, en +was er eigenlijk voor gedestineerd; maar ik had er dit tegen, dat de +meeste zeelieden zoo ruw en ongemanierd zijn, en het zou mij wat al te +veel gegeneerd hebben, mij naar hunne vormen te pliëeren."</p> + +<p>"Maar dat zie ik volstrekt niet in," zeide Tante: "het is toch niet +noodzakelijk, dat men juist de manieren van het scheepsvolk aanneemt: ik +herinner mij zeer goed den Graaf Tromp, onzen gewezen buurman op +'s-Gravenland: die had zeer beschaafde en hoffelijke manieren: en zooals +ik van mijn vader dikwijls gehoord heb, de Admiraal De Ruyter, die toch +uit een minderen stand was, had insgelijks een zeer ordentelijken toon +en was een vijand van vloeken en drinken."</p> + +<p>"Tante heeft gelijk," zeide ik: "ik heb veel bulderbasten gekend, onder +de zeelieden; maar ook anderen, die tot een voorbeeld van; wellevendheid +hadden kunnen verstrekken en op wie het pek geen smet had +achtergelaten."</p> + +<p>"O! dat wil ik niet niëeren," hernam Reynhove: "maar UEd. gevoelt, als +eenige stamhouder van mijn familie...."</p> + +<p>"O! nu vat ik het," hernam Suzanna: "UEd. was van te goeden huize +misschien om met Jan en alleman om te gaan. Maar, om niet van zoovele +anderen te spreken, daar hadt gij b.v. den Heer Van Obdam, die was nogal +van een redelijk goede familie."</p> + +<p>"Mejuffer schept er behagen in, mij niet te willen verstaan," zeide +Reynhove: "ik bedoel mijn stand niet, maar mijn betrekking als eenigen +zoon. Het zou een te groot <i>chagrin</i> voor mijn ouders geweest zijn, +indien ik mij aan de gevaren van den zeedienst had geëxposeerd."</p> + +<p>"Ja, dat is zeker waar," hernam Suzanna: "maar gelooft UEd. niet, dat +men op het land evenveel gevaar kan loopen, van 't hoekje om te gaan? +b.v. bij slempmalen, harddraverijen, en andere vermakelijkheden?"</p> + +<p>Ik zag, dat Reynhove een kleur kreeg. Suzanna had juister getroffen, dan +zijzelve wist.</p> + +<p>"En dan," vervolgde zij: "sterft men aan een galziekte tengevolge van +het lekker eten of drinken of breekt men zijn nek door van zijn +harddraver af te tuimelen, er is niemand die u beklaagt: maar dan is het +<i>tu l'as voulu George Dandin</i>: boontje komt om zijn loontje, enz; +terwijl men, in een zeeslag sneuvelende, ten minste sterft met het +bewustzijn van nuttig geweest te zijn en nog een lofspraak in de courant +bekomt bovendien."</p> + +<p>"Dat is zeker zeer troostrijk voor de erfgenamen," zeide Reynhove, +lachende: "ik moet echter avoueeren, dat UEd. volkomen waarheid spreekt; +doch UEd. zult mij toestaan te observeeren, dat men ook op andere wijzen +zijn Vaderland dienen kan, en dat, wanneer men, zooals ik, eenige zoon +is, men beter doet een betrekking te kiezen, welke ons niet obligeert +onze familie gedurig en soms voor zeer langen tijd te quiteeren."</p> + +<p>"En in welke betrekking dient UEd. het Vaderland dan?" vroeg Suzanna.</p> + +<p>"Tot nog toe in geene," antwoordde hij, half lachende, half beschaamd: +"maar ik zal met genoegen de carrière volgen, welke gij mij aan wilt +wijzen."</p> + +<p>"Ik vrees, dat ik een slechte raadgeefster zoude zijn," zeide Suzanna: +"en ik zou u beklagen, zoo UEd. in dezen den raad van een ander noodig +had."</p> + +<p>Terwijl zij aldus voortging met hem tot het doel te nemen van haar +plagerijen, welke hij echter wel opnam, ja, waarin hij zelfs behagen +scheen te scheppen, overlaadde Weinstübe Henriëtte met een vloed van +zoutelooze vleierijen, waar ik bijna tevergeefs een woordje poogde +tusschen te voegen. Tante, die ongaarne een gelegenheid liet voorbijgaan +om zich te onderrichten, had zich bij Lodewijk gevoegd, wien zij met +hare gewone levendigheid allerlei vragen deed betreffende de zeevaart en +stuurmanskunst, welke hij nu en dan beantwoordde, zoo dikwijls hij zijn +pijpje uit den mond nam, om een teug uit de nevens hem staande flesch te +nemen.</p> + +<p>Wij waren onder dit alles een goed eind verder gekomen en bevonden ons +reeds op de hoogte van Muiderberg, toen Tante, die al pratende niet +vergat dat de tijd voortging, aan Lodewijk vroeg, of hij niet welhaast +terug zoude keeren, en haar, volgens belofte, aan de hoeve afzetten. +Niettegenstaande het beklag van Reynhove en van Weinstübe, dat de dames +hen zoo spoedig weder verlaten wilden, begon Lodewijk, die misschien in +zijn hart wel van ons ontslagen wenschte te zijn, bereids klarigheid te +maken om den steven te wenden, toen Henriëtte hem een vraag deed, welke, +hoe onschuldig ook, de gewichtigste gevolgen had.</p> + +<p>"Aan wien behoort die fraaie boeier," vroeg zij, "die daar achter ons +komt aanzetten?"</p> + +<p>"Te deksel ja!" zeide Lodewijk: "aan wien behoort die boeier, Klaas?"</p> + +<p>"Dat is de nieuwe boeier van Jan Pergens," antwoordde de knecht: "die +ons vooruit wil: hij heit er al 'ang op 'eloerd."</p> + +<p>"Ons vooruit!" riep Lodewijk: "neen voor den d.....! dat zullen wij hem +anders leeren. Je mot het mij niet kwalijk nemen, Mevrouw! maar dat laat +ik mij niet doen."</p> + +<p>"Maar Mijnbeer Blaek!" zeide ik: "het wordt laat en de dames wenschten +wel, aan wal te zijn. Wat gaat het u aan, of hij vooruit komt, daar hij +toch op de stad aanzeilt, en wij op Oud-Naarden moeten aanhouden?"</p> + +<p>"Wat het mij aangaat?" herhaalde Lodewijk, met het geheele gewicht van +zijn lichaam over het roer buigende: "Klaas! man! pas op je tellen.—Wat +het mij aangaat?—Zet het zwaard nog wat neer, Klaas!—Wat het mij +aangaat?—Wel! zoo ik op den wal aanhield, zou hij denken, dat ik voor +hem loopen ging."</p> + +<p>"Maar Mijnheer Blaek!" zeide Tante, na mij eenigszins verlegen te hebben +aangezien; "wij wenschten gaarne te huis te wezen: en UEd. is te beleefd +om aan het verzoek van dames geen gehoor te geven."</p> + +<p>"'t Is waarachtig mijn eer te na, Mevrouw!—Klaas! haal de fokkeschoot +nog wat aan." Hier zag hij achter zich om, met een angst op het gelaat, +als ware de boeier een roofschip geweest: "'t Is maar voor tien minuten, +Mevrouw! om hem mijn meerderheid te toonen; en dan zeilen wij in een +ommezien weer terug naar de hoeve."</p> + +<p>"O! nu gaat het recht pleizierig, Mevrouw! Dat mag zeilen heeten, +Tante!" zeiden Henriëtte en Suzanna, die er juist zooveel kwaads niet in +zagen of zij een uurtje later te huis waren, en er beiden vermaak in +schepten, om te zien, met welk een snelheid het vaartuig, daar de wind +nu was aangewakkerd, de golven kliefde.</p> + +<p>Wat mij betreft, ik was minder voldaan met het antwoord van Lodewijk; +want ik berekende, dat, hoe meer de wind thans in ons voordeel was, hoe +meer moeite wij zouden hebben om weer naar de hoeve te zeilen: en mijn +ongerustheid werd niet verminderd door een leelijke wolk, die uit het +noordwesten tegen den wind kwam opzetten.</p> + +<p>"Ziet gij die bui daar opkomen?" vroeg ik, zoo zachtjes mogelijk, om de +dames niet te verontrusten, aan den schippersknecht: "het zou mij +ontgaan, indien wij daar geen regen uit kregen."</p> + +<p>"Wij zullen geducht sop hebben," antwoordde Klaas: "maar wat wil je der +an doen? Meneer kan den boeier toch niet laten voorbijzeilen?"</p> + +<p>"Mijnheer Reynhove!" zeide ik, den Hagenaar naderende: "heeft UEd. ook +invloed genoeg op den Heer Blaek, om hem te beduiden, dat hij aan het +verlangen der dames gehoor geve?"</p> + +<p>"<i>Comment</i>!" vroeg hij: "UEd. heeft zelf gehoord, dat het zeilen de +dames amuseert en dat zij prefereeren, nog niet aan wal te gaan."</p> + +<p>"Wel mogelijk! maar," beet ik hem in 't oor: "daar is zwaar weer +ophanden: en wij zeilen de bui vlak in 't vizier."</p> + +<p>"<i>Vous croyez?</i>" vroeg hij, eenigszins van zijn stuk geraakt; "<i>ja en +effect!</i> maar wij kunnen immers terstond ergens binnenloopen: +—intusschen! ik zal het hem vragen.—Zeg eens, Blaek!"</p> + +<p>"Uit den weg!" riep Lodewijk, zonder op zijn woorden acht te slaan: "sta +mij niet in 't gezicht."</p> + +<p>"Maar kijk dan voor u," zeide Reynhove, knorrig: "zie je de bui niet, +die daar aankomt?"</p> + +<p>Maar Lodewijk, in stede van naar de bui te kijken, wendde keer op keer +het oog naar het andere vaartuig, dat, hetzij het scherper zeilde, +hetzij het beter bestuurd werd, ons meer en meer naderkwam.</p> + +<p>"Is het waar? Vreest UEd. een bui, Mijnheer?" vroeg Tante, met +bezorgdheid, aan Reynhove: "ik smeek u, Mijnheer Blaek: laat ons dan +terugkeeren."</p> + +<p>Maar Lodewijk antwoordde niets. Hij stond, bleek van spijt, op den +boeier te turen, die hem reeds op zijde was. Eenige jonge lieden, daarop +gezeten, wuifden met de hoeden ten teeken van overwinning, en de +eigenaar, die aan het roer stond, hief een glas wijn op en dronk +spottenderwijze onze gezondheid.</p> + +<p>"Wacht! Ik zal u weerom salueeren met een flesch," schreeuwde Lodewijk, +woedend, en, naast zich tastende, greep hij de ledige wijnflesch en +smeet die met kracht naar het zegevierende vaartuig. Het werptuig +bereikte echter zijn bestemming niet; maar viel halverwegen in het +water; terwijl een schaterend gelach van den anderen boeier oprees en +deze mislukte poging eener machtelooze woede bespotte: al hetwelk +Lodewijk nog gramstoriger maakte.</p> + +<p>"Foei Lodewijk!" zeide Henriëtte: "is dit nu handelen gelijk een +fatsoenlijk man betaamt?"</p> + +<p>"Zij moeten niet denken, dat zij 't gewonnen hebben," zeide Lodewijk, +zonder acht te slaan op de afkeuring, welke zijn gedrag bij ons allen +gevonden had: "zie eens! zij minderen al zeil. Klaas! hou je goed! Wij +zullen hen wel weer voorbijraken."</p> + +<p>"Zij minderen zeil," zeide ik: "en zij hebben gelijk ook; want zij +willen niet door de bui verrast worden. Het is onvergeeflijk van u, +Mijnheer Blaek! de dames aldus bloot te stellen om doornat te worden."</p> + +<p>"Gekheid!—Wij keeren terstond terug.—Klaas! haal de kluiffok nog wat +aan. Hoezee! Wij halen hen in! Wij halen hen in, zeg ik. Hij heeft er +niet op gelet dat de wind gekrompen is.—Ja, voor-de-wind kan hij +zeilen; maar hij verstaat er niets van om met halvewind vooruit te +komen. Is dat een zeiler? Kijk, wat doet hij nu? Hij gaat ver... nog een +zeil strijken!—Hoezee! Wij zijn hem al voorbij!—Hij erkent zijn +minderheid! Lacht hem uit vrienden! nu is het onze beurt."</p> + +<p>Vreemd genoeg, hoe weinig de jonge meisjes ook met Lodewijk ophadden, en +hoe ontrust zij een oogenblik te voren waren, scheen haar echter de nu +behaalde zegepraal te streelen, als deelden zij daarin: en zij schreven +aan Lodewijks bekwaamheid een overwinning toe, welke alleen aan de +meerdere voorzichtigheid van den bestuurder des boeiers te danken was. +Het was mij duidelijk, dat deze, tevreden met het bewijs zijner +meerderheid gegeven te hebben, en de bui ziende aankomen, zijn +voorzorgen genomen had: en de schippersknecht versterkte mij in deze +opvatting, door mij te verklaren, dat, zoo zijn Heer niet spoedig alles +bergen liet, het te laat zou zijn.</p> + +<p>"En waarom zegt gij het niet?" vroeg ik, niet zonder ontsteltenis over +dit bericht.</p> + +<p>"Wel ja!" zeide hij: "dan was mijn paspoort geschreven: je kent Meneer +niet."</p> + +<p>"Dan zal ik het zeggen," zeide ik: "Mijnheer Blaek! ik weet niet, of gij +al dan niet een weerkenner zijt; maar ik vraag u nogmaals, of gij die +opkomende bui niet bemerkt? Laat toch strijken. Wilt gij de dames aan +gevaar blootstellen?"</p> + +<p>"Gevaar!" riepen allen, onthutst zich naar achteren dringende.</p> + +<p>"Och! wat gevaar!" zeide Lodewijk: "wij zullen eenvoudig terugkeeren: +en, voor de bui er is, zijt gij aan de hoeve terug.—Wenden Klaas!"</p> + +<p>Maar het was te laat! Toen hij wenden wilde, weigerde het vaartuig aan +de beweging van het roer te gehoorzamen en bij-de-wind te draaien. Op +ditzelfde oogenblik deed zich een dof gegons hooren over de oppervlakte +van het water: de zee, nog kort te voren zoo helder, werd zwart en vuil +van kleur, alsof een onderaardsche beweging het water beroerd had: +donkere, laaghangende wolken sloten zich aan het zwerk ineen, en de +beide oevers waren in een oogenblik achter een dicht gordijn van regen +verborgen, terwijl de wind, plotseling omschietende, met zulk een geweld +in de zeilen voer, dat het vaartuig over één kant ging en stellig zou +omgeslagen zijn, indien niet de sterk gespannen touwen aan stukken waren +gesprongen. Een algemeene kreet van ontsteltenis deed zich hooren. +Lodewijk werd bleek als een laken en een krachtige vloek bestierf op +zijn lippen.</p> + +<p>"Ach! mein Kot!" zeide Weinstübe: "set mihr aus: ich wil er aus. Ich wil +nicht langer hier pleiben."</p> + +<p>"'t Is niets!" zeide ik, de dames wenschende gerust te stellen; "wij +hebben het ergste al geleden. Alle man aan 't werk: dames! gaat in de +kajuit!"—En, te gelijk mijn best doende, hielp ik Klaas om de einden +touw te kappen waar de gescheurde zeilen in smalle reepen en strooken +nog aan bleven fladderen. Reynhove, die bij ongeluk een verkeerd touw +had aangegrepen, werd door den schippersknecht op zijde gestooten en +liep heen en weder, met de verlegen houding van iemand, die gaarne van +dienst wil zijn, maar niet weet op welke wijze.</p> + +<p>De bui was intusschen meer en meer genaderd, en weldra viel de +stortregen op het dek. De dames, hoewel in de kajuit geborgen, waren ook +daar niet veilig voor het water, dat als een cascade de trappen +afstroomde. Weinstübe was insgelijks naar binnen gevlucht en prevelde al +de gebeden, die hij in zijn leven geleerd had. Lodewijk stond in sombere +verslagenheid bij het roer en Reynhove zag mij aan alsof ik er wat aan +doen kon. Wij waren allen tot het hemd toe nat; ofschoon Lodewijk het +voordeel had van een duffelsche jas, die hij dadelijk had aangeschoten.</p> + +<p>"Wat zoudt gij nu denken, dat het beste ware?" vroeg ik aan Klaas, op +wiens doorzicht ik in dit geval meer vertrouwen stelde dan op dat van +zijn meester.</p> + +<p>"Ja!" zeide bij, om zich heenziende: "te Muiden kunnen wij niet komen. +'t Zal best wezen, dat wij aan de overzij een opperwal zoeken en daar +ten anker blijven tot het opklaart."</p> + +<p>Tot mijn genoegen keurde Lodewijk het voorstel goed. Wij heeschen een +fokje op, en het gelukte ons, na een paar gangen te hebben gedaan, een +goede ligplaats te bereiken, waar wij het anker uitwierpen en nu aan het +eind van onzen kabel slingerden, dat het een lust was om te zien.</p> + +<p>Dit alzoo geschikt zijnde, ging ik naar de deur der kajuit, om te +vernemen, hoe de dames het maakten: "hoe is het daar binnen gesteld?" +vroeg ik.</p> + +<p>"Kom in," riep Suzanna: "'t is hier een lief huishouentje."</p> + +<p>Ik trad af. Een akelig en tevens walgelijk schouwspel wachtte mij. De +tafel was omgeworpen met alles wat er opstond, en de vloer met pot- en +glasscherven bedekt. Tante zat, of liever lag op den grond uitgestrekt, +bleek als een doek van zeeziekte, met de kleederen bemorst door het +instroomende water. Henriëtte zat naast haar op een voetenbankje en +ondersteunde haar het hoofd, terwijl Suzanna een paar servetten had +samengefrommeld, die zij als een dweil bezigde om den vloer wat te +boenen. Wat den Duitscher betrof, deze had, sedert wij ten anker lagen +en dus oogenschijnlijk buiten gevaar waren, met bidden opgehouden en lag +zoolang hij was op de rustbank, met het gezicht in een stapel kussens +gedompeld.</p> + +<p>"Wat zou onze Aagt wel zeggen, als zij mij zoo aan 't werk zag?" vroeg +Suzanna: "maar hoe is het? liggen wij ten anker? En waar ergens zijn +wij?"</p> + +<p>"Wij liggen bezuiden Durgerdam, kort bij den dijk," antwoordde ik: "is +Tante niet wel?"</p> + +<p>"Tante mag wel zeggen: <i>Qu' allais-je faire dans cette galère?</i>" zeide +Suzanna: "en dat nog wel om onzentwil."</p> + +<p>"Welk een ongelukkige reis!" zeide Henriëtte: "is UEd. niet doornat, +Mijnheer Huyck?"</p> + +<p>"Zooals UEd. ziet, Mejuffer!" zeide ik: "en ik ben waarlijk eenigszins +beschaamd, mij aldus aan u te vertoonen."</p> + +<p>"Net alsof het de eerste reis ware, dat Jetje u met een nat pak ziet," +zeide Suzanna. Henriëtte glimlachte even: maar haar lach had iets +droefgeestigs en de blik, dien zij op mijn zuster wierp, scheen aan deze +te verwijten, dat zij in zulk een oogenblik schertsen kon.</p> + +<p>"Maar lieve Ferdinand!" vervolgde Suzanna, bij wie de spotzucht geen +hartelijkheid uitsloot: "gij zult waarlijk ziek worden. Moet gij nu in +die doornatte kleederen blijven?"</p> + +<p>"<i>Comme c'est malheureux!</i>" zeide Reynhove, die nu insgelijks +binnentrad: "en dat wij de dames zulk een fataal moment geprecupeerd +hebben."</p> + +<p>"Mijnheer Blaek weet allerliefste partijtjes te geven," zeide Suzanna: +"jammer maar, dat zij zoolang duren."</p> + +<p>"Maar wat doet gij dan toch, Mejuffrouw?" vroeg Reynhove. "Permitteer +mij, dat ik den knecht roepe om den boel hier wat in orde te +brengen."—En weg was hij.</p> + +<p>"Die is ten minste beleefd," zeide Suzanna, en wierp een zijdelingschen +blik op Weinstübe.</p> + +<p>"Ja! dat is ook waar," zeide ik, den onbeschoften knoet naderende: +"Mijnheer!" zeide ik, hem op den schouder tikkende: "zoudt gij zoo goed +willen zijn, uwe plaats aan de dames af te staan?—Mijnheer!"</p> + +<p>Eerst op de tweede uitnoodiging gaf Weinstübe teekenen van leven. Hij +lichtte even het hoofd op en zag mij aan met een versuften blik en een +open mond.</p> + +<p>"Kom Mijnheer!" zeide ik: "als er dames in 't gezelschap zijn, zult gij +toch wel de beleefdheid hebben, de rustbank niet voor u alleen te +nemen."</p> + +<p>"Ach Kot! ich pin so krank," zuchtte hij, met de oogen draaiende als een +schelvisch, die op het strand ligt.</p> + +<p>"Dat is wel mogelijk, zeide ik: "maar die dames zijn ook niet wel:" en +zonder meer plichtplegingen te maken, nam ik hem bij de kraag met de +eene en om het midden met de andere hand en wentelde hem van de bank af; +waarna ik, mijn natten rok uittrekkende en mijn mouwen opstroopende, +Tante optilde en op de ontruimde plaats nederleide, nadat de jonge +meisjes de kussens weer wat hadden opgeschud. Beiden namen nu naast haar +plaats en poogden haar toestand zoo gemakkelijk mogelijk te maken. Wat +Weinstübe betrof, hij bleef liggen waar hij neergekomen was, met de +ongevoeligheid van een zeeziek mensch. Weldra keerde Reynhove met Klaas +terug, welke laatste nu knaphandig den boel opredderde.</p> + +<p>"Waar is de Heer Blaek?" vroeg ik, eenigzins verwonderd, dat Lodewijk +niet opdaagde.</p> + +<p>"Die zit in 't vooronder," antwoordde Reynhove, "zijn pijp te rooken en +een glaasje brandewijn te drinken: en, in 't passant gezegd, wij mochten +ook wel iets nemen tegen de nattigheid. Ik geloof, dat onze vriend wat +confuus is over hetgene gearriveerd is en zich niet aan de dames durft +presenteeren."</p> + +<p>"Hoelang zullen wij hier nog moeten blijven?" vroeg Suzanna.</p> + +<p>Ik haalde de schouders op: "zoolang de storm duurt, kunnen wij hier niet +vandaan," zeide ik: "en vooreerst schijnt het weer niet te zullen +bedaren."</p> + +<p>"Neen," zeide Klaas: "en als wij hier vroeger vandaan kwamen, zou het +fout wezen; want dan gingen wij zoo zeker tegen den overkant als +tweemaal twee vier is: en dan bleef er geen spaander van het heele jacht +over. Ja! Ja! daar zijnder hier wel met een minder windje naar den +kelder 'egaan."</p> + +<p>"Een aangename consolatie," zeide Reynhove.</p> + +<p>"Ziezoo!" vervolgde Klaas tegen de dames: "nou doe jelui zelvers k +'ereis ondervinding op, dat het niet allemaal pleizier is aan boord. Nou +dat's tot daaraantoe.—Ja, nou wou jelui wel een zoopie brandewijn +hebben (dit tegen ons:) Ik 'loof dat er nog wel wat in 't +lakkeurkeldertje wezen zei."</p> + +<p>Dit zeggende haalde hij een fleschje voor den dag: en Reynhove en ik +verkwikten ons met een paar goede teugen.</p> + +<p>"Mot je ook niet wat hebben, Sinjeur!" vroeg Klaas, Weinstübe +schuddende: "of ben je er vies van?"</p> + +<p>Weinstübe poogde op te staan; maar nauwelijks had hij zich half +opgericht, of het vaartuig onderging zulk een schok, dat hij weder +achterover tuimelde; terwijl Klaas, onder den uitroep van: "God help +ons! het anker:" de kajuit uitvloog. Reynhove en ik snelden hem na. Het +was maar al te waar: wij waren van ons anker geslagen en dreven nu voort +waar de wind en de golven ons heenvoerden.</p> + +<p>Op het dek ontmoette ik Lodewijk: en nooit zal ik de uitdrukking +vergeten, welke zijn verwilderde oogen en bleeke gelaatstrekken in dit +oogenblik vertoonden: "vervloekte boeier!" riep hij: "wij zijn naar de +w....!" En staroogende bleef hij vooruit zien, zonder eenig bevel te +geven.</p> + +<p>Op dit oogenblik voelde ik een hand, die mij op den schouder gelegd +werd. Ik keerde mij om. Het was Suzanna, die met Henriëtte de kajuit had +verlaten: en sprakeloos van angst schenen zij mij met de oogen omtrent +de hoegrootheid van het gevaar te ondervragen. Ik drukte aan beiden de +handen: mijn antwoord bestond uit een schouderophalen: waarna ik mij tot +Klaas wendde, die tegen zijn Heer stond te spreken, zonder dat deze +eenige acht op zijn woorden scheen te geven.</p> + +<p>"Klaas!" riep ik: "wat moet er gedaan worden?"</p> + +<p>"Lensen op 't fokje," antwoordde hij: "en zooveel mogelijk van wal houen +en in 't open vaarwater trachten te komen."</p> + +<p>"Welnu! doe dat," zeide ik: "en ik zal terwijl op het roer passen."</p> + +<p>Maar het was te laat: de wind had ons reeds te dicht op de kust +gedrongen: nauwelijks had Klaas de fok geheschen en ik de roerpen +losgemaakt, of het vaartuig raakte grond, en het roer, de zandbank +ontmoetende, gaf mij een slag tegen de beenen, dat ik op het dek +nederkwam.</p> + +<p>"Ferdinand! Mijnheer Huyck!" riepen de beide meisjes, met een angstigen +gil toeschietende; en ik voelde vier zachte handjes, die mij poogden op +te helpen.</p> + +<p>"Hebt gij u bezeerd?" was beider gelijktijdige vraag.</p> + +<p>"'t Is niets," zeide ik, opkrabbelende: "maar ik houd het ervoor, dat +wij aan den grond zitten."</p> + +<p>"Vier voet!" zeide Klaas, den peilstok uitwerpende: "wij zitten secuur +vast ook: Mijnheer Blaek! zouden wij niet een schot doen?"</p> + +<p>Lodewijk gaf geen antwoord; maar in zijn zakken tastende, scheen hij den +sleutel van de kruitkast te zoeken. Eindelijk, na eenige oogenblikken, +welke zoovele uren schenen, bracht hij een sleutelring te voorschijn en +begon, met bevende handen, sleutel voor sleutel te hanteeren. Ik zag, +dat het hem nooit zoude gelukken, dien, dien hij hebben moest, van de +overige te onderscheiden, en, hem den geheelen bos uit de handen +rukkende, zeide ik tegen Klaas: "volg mij! waar bewaart Mijnheer zijn +kruit?"</p> + +<p>Klaas bracht mij in de kajuit. "Het kruit zit in het kastje onder die +bank," zei hij.</p> + +<p>"Tante!" zeide ik: "het spijt mij, dat ik u moet lastig vallen; maar wij +moeten hier binnen wezen:" en meteen lichtte ik Tante met kussens en al +op en ontsloot het kastje.</p> + +<p>"Zijn wij aan wal?" vroeg zij met een flauwe stem.</p> + +<p>"Ach! jounge! kellner!" riep Weinstübe, die weder wat bijgekomen zijnde, +in een hoek tegen den wand aanzat: "pring mij wat matera en een +pescheitje. Ich pin zoo vlauw."</p> + +<p>"Wij hebben wel tijd, om Mijnheer madera en beschuitjes te bezorgen," +zeide ik, wrevelig, terwijl ik de ammunitie voor den dag kreeg. Van het +noodige voorzien, keerde ik met Klaas op het dek terug, die zich hierop +met Reynhove (welke laatste daarvoor beter berekend was dan ik) met het +laden van het geschut belastte. Toen verzocht ik de meisjes dringend, +weder naar binnen te gaan, daar zij onnoodig in den weg stonden en zij +bij Tante meer van dienst konden zijn dan op het dek. "Ikzelf zal u het +voorbeeld geven," zeide ik: "mijne hulp zoude hier toch niets baten en +ik moet Tante waarschuwen tegen hetgeen er gebeuren zal."</p> + +<p>Wij keerden dan terug in de kajuit. "Tante!" zeide ik, haar weder op de +rustbank helpende: "schrik niet: er zal meteen geschoten worden; wij +moeten een sein geven, dat wij aan den grond zitten."</p> + +<p>"O God!" zeide zij, even het hoofd oplichtende: "moeten wij hier +omkomen?"</p> + +<p>"Ik hoop voorwaar van neen," antwoordde ik, mijn best doende om een +opgeruimd gezicht te zetten: "wij bevinden ons hier niet op een +onbekende kust noch bij een onbewoond land. Er zwerven hier altijd +zooveel visschers rond, dat het wel wonder zoude zijn, indien men ons +niet bespeurde."</p> + +<p>"Ach Kot! 't zal wel de laatste maal seijn, dat ich op 't water kom," +zeide Weinstübe.</p> + +<p>"Kom," zeide ik: "Sinjeur Weinstübe! Wees een man. Wat drommel! als het +niet was om het ongerief, dat zulks aan de dames veroorzaakt, zoude ik +mij, wat mijzelven betreft, niet verlegen maken."</p> + +<p>"Vloek maar niet," zeide Suzanna: "daar is het nu geen tijd toe."</p> + +<p>"Meent gij dat oprecht, hetgeen gij zegt, Mijnheer Huyck!" fluisterde +Henriëtte, terwijl zij mij ernstig aanzag: "meent gij stellig, dat er +geen gevaar is?"</p> + +<p>Ik werd rood en sloeg de pogen neder, terwijl ik op Tante wees.</p> + +<p>"Er is gevaar," ging zij voort, altijd op denzelfden toon sprekende, "en +gij wilt het maar verbloemen om ons niet ongerust te maken. Maar!" en +hier blonk een traan in haar oog: "wanneer een oogenblik ons de +eeuwigheid kan doen ingaan, is het dan geoorloofd een ijdele gerustheid +voor te wenden, en ons af te trekken van die gedachten, welke ons op +zulk een gewichtig tijdstip betamen."</p> + +<p>Ik gevoelde mij beschaamd en diep getroffen. "Mejuffrouw!" zeide ik, +haar bij de hand nemende: "ik handelde om bestwil. Maar gij doet mij +mijn ongelijk gevoelen. Wat er ook gebeure, laat mij ten minste dezen +troost, dat gij niet ontevreden op mij zijt."</p> + +<p>Zij antwoordde mij niet, maar drukte mij met aandoening de hand, en +toen, de hare wegtrekkende, veegde zij zich de oogen af en wendde het +gelaat om.</p> + +<p>Op dit oogenblik ging het schot af.</p> + +<p>"Mein Kot!" riep Weinstübe, opspringende: "Was ist das?"</p> + +<p>"Dames!" zeide Reynhove, die terstond daarna binnentrad: "ik kom u +vragen, of gij ook prefereert in 't vooronder te zitten: niet, omdat het +<i>séjour</i> daar zeer gerechercheerd is, maar omdat aldaar vuur aan ligt, +en gij er u warmer zult bevinden dan hier."</p> + +<p>De dames zagen elkander aan: "wij danken u wel voor uwe attentie," zeide +eindelijk Suzanna: "maar wij zullen liever bij Tante blijven."</p> + +<p>"Is er vuur aan?" vroeg Tante, met vaardigheid opstaande: "dan ga ik er +stellig heen, want ik verga hier van de koude."</p> + +<p>"Ja!" zeide Weinstübe: "dan ka ich er auch heen: denn ich pin sehr +kaut."</p> + +<p>"Met verlof," zeide ik tegen Tante: "dan moeten wij zien, dat wij u +tegen den regen beveiligen. De overtocht is wel kort; maar toch lang +genoeg om nat te worden."</p> + +<p>Dit zeggende nam ik de tafellakens en hing die aan de dames als +regenschermen om. Weinstübe liep vooruit, zeker met het oogmerk om de +beste plaats voor zich te nemen. Reynhove en Suzanna ondersteunden Tante +en ik volgde met Henriëtte. Dan nauwelijks waren wij op het dek, of een +windvlaag kwam met zooveel geweld tegen ons aan, dat wij werk hadden om +ons op de been te houden. Te gelijk bespeurden wij dat het vaartuig op +zijde ging.</p> + +<p>"O God!" zeide ik, Henriëtte aan mij vastklemmende: "indien ik u slechts +kon redden."</p> + +<p>"Wij zijn in Gods hand," zeide zij met een onbeschrijfelijke +uitdrukking: "en toch," voegde zij er fluisterend bij: "het is mij, +alsof ik, met u zijnde, niets te vreezen had."</p> + +<p>Een nooit te voren gekend gevoel doorstroomde mijn aderen op het hooren +dier woorden en vooral van den toon, waarop die werden uitgesproken: en, +midden in het ijselijke van onzen toestand, gevoelde ik mij gelukkig, +bij de gedachte dat ik weder bemind werd. En toch—want tot langdurige +overdenkingen bestond thans geen tijd—toch verzuimde ik tevens niet, +voor onze veiligheid te zorgen en klemde mij, op het voorbeeld der +anderen, aan het gangboord vast; in sprakelooze verwachting bleven wij +allen een oogenblik staan, en staarden op een geweldige golf, die op ons +afkwam als wilde zij het geheele vaartuig overstelpen. De uitwerking was +echter anders. De golf lichtte het jacht, als ware het een stuk kurk +geweest, van de zandbank af: wij werden bespat en gedurende eenige +seconden verblind van het schuimende water; en toen wij onze oogen weder +konden openen en voor ons uitzagen, bespeurden wij den dijk op geen +twintig voet afstand.</p> + +<p>"'t is gedaan!" riep een stem uit ons midden.</p> + +<p>Suzanna scheurde zich los van Tante en viel mij om den hals: ik drukte +haar en Henriëtte tegen mij aan. Een nieuwe golf nam ons op. Er was +weder een oogenblik, dat wij niets als water zagen.</p> + +<p>Toen voelden wij, dat het vaartuig een beweging onderging, als werd het +door een weeke zelfstandigheid heengevoerd: en plotselings hield het +stil, met een schok, die ons allen op het dek wierp. Wij hoorden het +zeenat als grommende van rondom wegloopen;—maar toen wij, wanende dat +ons laatste uur gekomen was, weder oprezen, zagen wij nergens water +meer.</p> + +<p>Het jacht was over den dijk heengeslagen en lag tegen de binnenste +helling in het slijk vast.</p> + + +<hr style='width: 45%;' /> + + +<h3><a name="chap23" id="chap23"></a>DRIE-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.</h3> + +<h4>VERMELDENDE HOE DAMES VOOR SPOKEN WORDEN AANGEZIEN, EN WAT DE +SCHIPBREUKELINGEN AL ZOO VERDER DEDEN OM EEN VERKOUDHEID TE VOORKOMEN.</h4> + + +<p class="p-one">Het gadeslaan der verschillende aandoeningen, welke ons na een zoo +wonderbare redding bezielden, zou aan den zoodanige, die, zonder in onze +gevaren gedeeld te hebben, eensklaps in het gestrande vaartuig +verplaatst ware geweest, een niet onbelangrijk schouwspel hebben +opgeleverd. In de eerste oogenblikken, en wel voordat men recht wist, +hoe men het had, heerschte er een soort van verbijstering, en waren wij +gelijk aan lieden, die, op een vreemde plaats geslapen hebbende, bij hun +ontwaken in de war zijn en eenig herinneringsvermogen moeten aanwenden, +alvorens zij zich kunnen bezinnen, waar zij eigenlijk zijn. Daarbij, het +was avond geworden: de wind en regen bleven aanhouden, en alles om ons +heen was in nevel en duisternis gehuld.</p> + +<p>Voor zooverre ik mij herinner, was ik de eerste, die sprak: en de oogen +om mij slaande, om de dames te zoeken, die door den schok van mij +afgeraakt waren, riep ik in vervoering uit: "God lof! wij zijn gered!"</p> + +<p>"Dat mag wel 'ezeid worden, bij 't walletje langs," zeide Klaas: "op +zoo'n rare manier ben ik nooit aan wal 'ekomen."</p> + +<p>"Goddank! dat was boven verwachting!" riep Lodewijk; maar met deze +uitboezeming scheen hij zijn geheelen voorraad dankbaarheid te hebben +uitgeput; want, op het dek heen en weer loopende, begon hij bij +zichzelven te mompelen: "'t is een mooie winkel! hoe d.... krijgen wij +het jacht hier weer vandaan?"</p> + +<p>De drie dames zeiden niets. Henriëtte en Suzanna hielden Tante omvat en +alle drie schenen in stille, eerbiedige overpeinzing verzonken.</p> + +<p>Wat Reynhove betrof, zijn blijdschap was de luidruchtigste. Hij sprong +en danste over het dek rond, drukte Lodewijk, mij, de dames, zelfs den +schippersknecht, de handen, beurtelings lachende, zingende en weenende, +tot eindelijk zijn voet op de natte planken uitgleed en hij achterover +rolde, "'t Is niets," zeide hij, terstond weder opspringende: "het +gevaar is voorbij en wij zijn allen gesauveerd:" en hij begon van voren +af aan handjes te geven en elk in 't bijzonder geluk te wenschen met een +hartelijkheid en een uitbundigheid, welke merkelijk afstaken bij zijn +gewone geaffecteerde vormen, en bewezen, hoeveel guller en beter hij in +den grond zijns harten was dan hij oppervlakkig scheen te zijn.</p> + +<p>"Maar waar zijn wij toch eigenlijk?" vroeg Tante.</p> + +<p>"Op een veilige plaats, Tante-lief!" was mijn antwoord: "en waar wij op +de vreemdste manier ter wereld zijn aangekomen."</p> + +<p>"Nu zal ik nooit meer lachen over den vreemden Jood, die zich +verbeeldde, dat hij met trekschuit en al over de brug heen getrokken zou +worden", zeide Suzanna, die haar vroolijkheid terugbekomen had.</p> + +<p>"Mevrouw," zeide Lodewijk, die toch scheen te gevoelen, dat hij eenige +apologie noodig had, terwijl hij zich bij Tante vervoegde, "dat is +waarlijk gelukkig afgeloopen. Het doet mij recht leed, dat UEd. er zoo +ongelukkig bij te pas zijt gekomen."</p> + +<p>"Ja Mijnheer!" zeide Suzanna: "Tante mocht u wel toevoegen, gelijk +Athalia tot Abner:</p> + +<div class="blockquot"><p>dans quel piège as-tu conduit mes pas?"</p></div> + +<p>"Het schijnt," zeide Tante, met reden eenigszins gevoelig over de +handelwijze van Lodewijk, "het schijnt, dat Mijnheer Blaek weinig gewend +is dames aan boord te hebben."</p> + +<p>"Ja Mevrouw!" vervolgde Lodewijk, eenigszins verlegen: "tegen 't weer +kan niemand; en wie had zich op zulk een onvoorzienen en geweldigen +storm kunnen verwachten?—Al had ik niet met dien boeier om 't hardst +gezeild, wij waren toch niet vrijgekomen."</p> + +<p>"Mocht de drommel!" zeide Klaas, wiens zeemansrondheid deze logenachtige +verontschuldiging niet verdragen kon: "Jan Pergens lag warm en wel +binnen Muiden, toen het zware weer begon: en dat hadden wij ook kunnen +doen."</p> + +<p>"Wat reutel je Klaas?" zeide Lodewijk, zich omkeerende, op een barschen +toon: "bemoei je met je werk en niet met ons discours, of je krijgt je +paspoort op staanden voet."</p> + +<p>"Mijn paspoort!" herhaalde Klaas, zich ter zijde begevende: "hm! er zal +op 't jacht in de eerste weken toch niet veul te verdienen vallen."</p> + +<p>"Nu Mijnheer Blaek!" zeide Tante: "gedane zaken hebben geen keer, en het +beste is, dat wij alle verwijtingen maar daarlaten."</p> + +<p>"Te meer," zeide Henriëtte, "daar Lodewijk al genoeg gestraft is: want +hij zal zijn jacht ook niet even gemakkelijk aan de overzijde van den +dijk krijgen als het aan deze zijde gekomen is."</p> + +<p>"Neen!" zeide Reynhove: "tenzij er een aardbeving kome, die het weder +teruglanceert."</p> + +<p>"Ja!" bromde Lodewijk: "jelui hebt goed spotten. Hoe ik het hier vandaan +krijg, weet Joost."</p> + +<p>"Mij dunkt," zeide ik: "wij moesten liever zien, hoe wij zelf hier +vandaan komen. Op wat hoogte zijn wij zoowat?"</p> + +<p>"Wij zullen een heel eind beoosten Muiden zijn," zeide Lodewijk: "wij +konden verd.... nergens ongelukkiger te land komen: wij zijn een half +uur van alle bewoonde plaatsen af: en het wordt zoo donker, dat men niet +zien kan welken weg men op moet."</p> + +<p>"Dat is zeker ongelukkig," zeide ik: "maar wij kunnen toch niet hier +blijven: en ik geloof zelfs, dat eenige beweging goed zal doen aan de +dames en de slechte gevolgen voorkomen, die koude en nattigheid +teweegbrengen."</p> + +<p>"Ik zal gaarne de dames accompagneeren," zeide Reynhove: "maar ik moet +alleen remarqueeren, dat het in de kajuit droog is, en dat zij buiten +geëxponeerd worden om nog meer doornat te worden."</p> + +<p>"Ja dat mag zoo zijn," zeide Henriëtte: "maar ik voor mij zal van harte +gaarne loopen:—indien echter Mevrouw Van Bempden het afkeurt...."</p> + +<p>"Ik doe alles liever, dan langer in dit noodlottige jacht te blijven," +zeide Tante: "Kom! terstond maar opgewandeld! Wij zullen toch wel ergens +te land komen."</p> + +<p>"Vergezelt gij ons?" vroeg ik aan Lodewijk, "of blijft gij aan boord?"</p> + +<p>"Ik heb altijd gehoord," zeide Lodewijk, "dat de kapitein het laatst aan +boord moet blijven; maar zoo gijlieden ergens aankomt, stuur mij dan in +'s hemels naam wat vertrouwd volk, om hier den boel te bewaken."</p> + +<p>"Ik zou u gaarne van dienst zijn," zeide ik: "maar gij gevoelt, dat ik +de dames niet verlaten kan."</p> + +<p>"En ik evenmin," zeide Reynhove: "eerst moeten de dames en <i>lieu de +sureté</i> zijn: zij hebben waarlijk bij nacht niet te veel aan de +assistentie van ons beiden: en zoo gij ons Klaas met de lantaren wildet +medegeven, ware zulks, geloof ik, niet te veel geëxigeerd."</p> + +<p>"En wie zal mij dan volk gaan halen en hier brengen?"</p> + +<p>"Wel, stuur Weinstübe op kondschap uit," zeide Reynhove: "maar dat is +waar ook:<i> où diantre est-il?</i>"</p> + +<p>"Ja! waar is Weinstübe?" riepen wij allen, onszelven het verwijt doende, +dat wij hem niet eerder gemist hadden.</p> + +<p>"De hemel beware ons!" zeide Tante: "ik hoop niet dat hij overboord is +gevallen!"</p> + +<p>Weinstübe werd overal gezocht: doch vruchteloos: nergens, noch in de +kajuit, noch in 't vooronder was hij te ontdekken. Sommige onder ons +meenden zich te herinneren, dat zij hem, een oogenblik voordat wij over +den dijk geraakten, nog aan de voorplecht hadden zien staan: en wij +konden niet nalaten de gevolgtrekking op te maken, dat hij te dier +gelegenheid over boord was geslagen en zijn dood in de golven gevonden +had. Hoe gek en lastig de vent ook ware, het was toch een schrikkelijke +gedachte, onzen reisgenoot verloren te hebben door een zoo noodlottig +toeval, hetwelk evenzeer elk onzer had kunnen treffen. Er was echter +niets aan te herstellen: en deze gebeurtenis versterkte zelfs de +begeerte der dames om hoe eerder hoe beter het tooneel van zooveel +treurigs te verlaten. Ten einde zij echter een geschikte plaats zouden +vinden om af te stappen, liet ik mij overboord glijden en zocht nu welke +plek de droogste ware en tevens de naastgelegene om den weg te bereiken, +die beneden langs den dok liep. Nauwelijks echter had ik een oogenblik +rondgeloopen, of ik hoorde een flauwe stem kort bij mij, die +erbarmelijke klaagtonen aanhief, welke ons de wind en de regen tot nog +toe waarschijnlijk hadden belet te hooren.</p> + +<p>"Wie is daar?" riep ik, zonder in de duisternis eenig voorwerp te kunnen +onderscheiden: "Klaas! licht eens bij. Hier in de buurt is iemand, die +angstig kermt."</p> + +<p>"God beware ons!" riep Klaas, die niet geheel vrij was van bijgeloovige +denkbeelden: "als het de geest maar niet is van dien armen mof."</p> + +<p>"Om 't even!" zeide ik: "wij moeten het toch onderzoeken."</p> + +<p>Klaas vatte echter moed en, met een brandende lantaren gewapend, liet +hij zich naast mij afzakken. Wij vernamen nu nog duidelijker het gesteen +en een flauwe stem liet deze woorden kort bij ons hooren:</p> + +<p>"Ach lieber Gott! zum hulfe! Iek pin todt."</p> + +<p>"'t Is wel Weinstübe zelf en niet zijn geest," zeide ik, op het geluid +afgaande: en weldra ontdekten wij, met behulp der lantaren, den armen +Duitscher in eigen persoon, die ongeveer tien passen van het vaartuig af +tot aan den hals toe in een moddersloot was gezakt en ontwijfelbaar +gestikt ware bij gebrek aan spoedige hulp. Hoe hij daar kwam was ons een +raadsel; maar dewijl het niet te vergen was, dat hij ons in zijn +tegenwoordigen toestand daarvan de oplossing geven zoude, staken wij hem +een roeispaan toe en trokken wij hem uit de sloot, waaruit hij deerlijk +toegetakeld voor den dag kwam en nu aan den kant te beven stond als een +juffershondje, buiten staat om eenig antwoord te geven. Wij raadden hem, +zoo het hem zijn krachten toelieten, met ons mede te gaan en zich warm +te loopen, daar er toch aan boord geen gelegenheid was, om hem van +andere kleederen te voorzien.</p> + +<p>Nu werd de trap uitgezet op de geschikst bevondene plaats: en de dames +verlieten het vaartuig; waarna wij Lodewijk, hoezeer tegen zijn zin, +alleenlatende, ons gezamenlijk op weg begaven, vooruitgelicht door +Klaas, die in de eene hand de lantaren droeg, en in de andere een +roeispaan om den grond te polsen en te zorgen, dat wij niet van den weg +afdwaalden. Na hem volgden Henriëtte en Suzanna: dan ik, Tante +geleidende: en vervolgens Reynhove met een tweede lantaren: terwijl +Weinstübe hompelend en strompelend zich achterna sleepte. Het was geen +gemakkelijk noch aangenaam werk, alzoo door de modder te ploeteren, +ofschoon de wind tot ons geluk merkelijk verminderd was en de dijk ons +eenigszins beschutte; maar het was stikdonker; terwijl een fijne regen +den grond zoowel als onze kleederen doorweekte.</p> + +<p>Wij hadden ongeveer een kwartieruurs voortgesukkeld, en ik bemerkte, dat +Tante, hoe goed zij zich ook poogde te houden, hoe langer hoe minder in +staat was om voort te gaan en al zwaarder op mijn arm leunde. Zij was +uitgeput van angst en vermoeidheid en liep slechts werktuiglijk voort. +Eindelijk bleef zij geheel staan met den uitroep: "o wee! daar verlies +ik mijn schoen!"</p> + +<p>"Hou op!" riep ik, tot hen die voor mij waren:—en de trein stond stil.</p> + +<p>"Tante is haar schoen kwijt," zeide ik: "waarachtig, de weg is al te +slecht. Is er hier geen woning in de nabijheid?"</p> + +<p>"Als je nog een amerijtje geduld heit," zeide Klaas: "daar gunter aan +den weg zie ik een lichtje."</p> + +<p>"Is 't nog ver?" vroeg Tante: "ik kan waarachtig niet verder voort en ik +zal u liever hier tegen den dijk blijven wachten."</p> + +<p>"Dat zal ik nooit dulden," zeide ik: "'t ware om te besterven. Maar zoo +de Heer Reynhove mij zijn rotting wil toesteken, zie ik wel kans om u +voort te helpen."</p> + +<p>Reynhove was dadelijk bereid en gaf zijn licht aan Weinstübe, waarop +wij, ieder een einde van den rotting nemende, Tante verzochten daarop te +gaan zitten en haar armen om onze schouders te slaan. Op deze +geïmproviseerde draagbaar, die zeker niet van de gemakkelijkste was, +droegen wij haar verder voort, niet zonder vrij wat te struikelen en +dikwijls op te houden. Nog kan ik het mijzelf niet verklaren, hoe het +mogelijk was, dat wij op den smallen weg, waar wij telkens tot de enkels +toe inzakten en gedurig uitgleden of afweken, niet honderdmalen met onze +vracht zijn omgerold: en ik beken, dat ik recht in mijn schik was, toen +wij eindelijk voor een boerenhek stonden, hetwelk naar een boerderij +geleidde, en dat ik het ongastvrij hondengeblaf met welgevallen +begroette.</p> + +<p>Nu hielden wij allen stil voor het geslotene hek, en Klaas, een +stentorstem opzettende, begon uit al zijn macht te schreeuwen: "heidaar! +boer! boer!"</p> + +<p>Wij ontvingen echter op dit eerste geroep geen ander antwoord dan een +nog gevaarlijker gehuil en gejank van de honden. Wij begonnen dus allen +eenparig mede te schreeuwen, elk zijn best, en de honden des te harder +te blaffen, alsof wij wedijverden, wie hei meeste leven kon maken: en +het was een geweld, dat men op een uur afstands had kunnen hooren.</p> + +<p>Eindelijk werd er een deur in de boerenwoning ontsloten en zagen wij +licht door de opening schemeren. Wij zwegen allen, als door een +gelijktijdig gevoel van hoop en verwachting overvallen,</p> + +<p>"Wat wil jelui? Wat is er?" vroeg een stem.</p> + +<p>"Schipbreukelingen!" riep de een. "Kunnen wij opkomen?" vroeg een ander. +"Eilieve hoor eens!" schreeuwde een derde. "Goed volk!" riepen wij +eindelijk, allen te gelijk.</p> + +<p>De persoon, die in de deur stond en wiens donkeren omtrek alleen wij +tegen den verlichten muur achter hem konden onderscheiden, deed geene +beweging om te naderen en scheen besluiteloos. Toen verzocht ik mijn +tochtgenooten wat stil te wezen, en, mijn stem verheffende: "kom eens +hier, goede vriend!" riep ik: "gij kunt een goede fooi verdienen, zoo +gij ons helpen wilt."</p> + +<p>Het woord fooi maakte blijkbaar indruk: de persoon kwam naar buiten, en, +ofschoon wij hem door de duisternis weder uit het oog verloren, hoorden +wij aan het geklos zijner klompen, dat hij ons naderde. Maar toen hij, +naar onze gissing, halverwegen den afstand tot het hek gekomen was, +bemerkten wij, tot onze bittere teleurstelling, dat hij eensklaps met +een vervaarlijken kreet terugkeerde en vrij wat sneller dan bij zijn +aankomst den weg naar huis nam, en de deur achter zich toesmeet.</p> + +<p>"Dat zal hem de duivel leeren," zeide Klaas: "wij motten er toch +binnen."</p> + +<p>"Kan dit hek niet geforceerd worden?" vroeg Reynhove.</p> + +<p>Het hek was wel voorzien en de sloot te breed om er over te springen; +maar bij onderzoek bemerkten wij, dat er kans was om op zijde van het +hek om te klimmen en ik stelde voor aan Klaas, dit gezamenlijk te doen.</p> + +<p>"Om Gods wil, doe het niet, Ferdinand!" zeide Tante: "zoo de honden u +eens aanvielen."</p> + +<p>"Geen nood Tante! zoo wij in Friesland waren, waar de honden altijd +losloopen op de werf, dan zou ik weinig zin in de expeditie hebben; maar +in dit gewest liggen zij meestal vast."</p> + +<p>Dit zeggende, was ik reeds aan de andere zijde, en, door Klaas gevolgd, +wandelde ik op het woonhuis aan; doch nauwelijks hadden wij eenige +schreden gedaan, of het bleek ons, dat men van binnenshuis deze schennis +van het grondgebied had bespeurd; want een raam werd opengeslagen en een +hoofd kwam voor den dag.</p> + +<p>"As jelui niet gauw maakt, dat je wegkomt," werd ons toegeschreeuwd, +"zel ik er op losbranden, in dat geval!"</p> + +<p>"Maar hoor dan toch eens!" riep ik: "wij zijn geen dieven: wij...."</p> + +<p>Hier werd mijn rede op een zeer onaangename wijze afgebroken door het +afgaan van een vuurroer, dat de man aan het venster in de hand hield. +Gelukkig trof het schot geen van ons beiden; maar het baarde niettemin +een grooten schrik bij ons gezelschap, dat een angstig gegil aanhief. Ik +besloot echter nog eene poging te doen, en, mij achter een boom +stellende, waar ik schootvrij meende te zijn, riep ik wederom:</p> + +<p>"Wees toch voorzichtig. Het is Mevrouw Van Bempden van Heizicht, die aan +het hek staat: en ik ben Huyck van Amsterdam."</p> + +<p>"Wat zeg je?" hernam de stem van boven: "Mevrouw Van Bempden! scheer je +ze wat? ja, in dat geval, wil ik ereis zeggen...."</p> + +<p>"Ken je mij niet, Roggeveld!" riep ik; want ik herkende nu duidelijk de +stem, die mij al in den beginne niet vreemd was voorgekomen: "ik ben +Huyck! geloof mij toch: Mevrouw Van Bempden staat daar buiten."</p> + +<p>"Wel, wie heit van zijn leven!" riep hij "verakskeseer mijn +onbeleefdheid. Ik kom zoo bij je."</p> + +<p>"'t Is warempel 'elukkig ook, dat de man je kent," zeide Klaas: "aêrs +hadden wij nog werk 'ehad het hum aan zijn domme verstand te brengen."</p> + +<p>Ondertusschen riep ik hun die buiten stonden toe, dat zij maar gerust +zouden wezen en dat er hulp zoude komen opdagen. Niet lang duurde het +ook of de voordeur ging weder open en Roggeveld trad te voorschijn en +kwam naar ons toe, terwijl zijn vrouw, zijn knecht en een paar meiden +nieuwsgierig aan de deur hieven staan.</p> + +<p>"Wel wie heit van zijn leven!" herhaalde Roggeveld, naar ons toekomende, +"ik heb jelui ummers niet 'eraekt?—Nou! 't was maer los kruit, wil ik +ereis zeggen; maer ik dacht niet aêrs, of het dieven waren, in dat +geval."</p> + +<p>"Dat had uw knecht wel anders kunnen gewaarworden, indien hij niet was +gaan loopen."</p> + +<p>"Jae! Kees dacht, 'et waren spoeken: en jelui ziet er ook al pover uit, +hoor."</p> + +<p>Ik kon den man geen ongelijk geven; want op den afstand, waarop wij ons +bevonden, leverden zij, die buiten stonden, vooral de dames, die, zooals +ik vroeger verhaald heb, tafellakens hadden omgeslagen, bij het +twijfelachtige licht der lantaren een vrij kluchtige vertooning op, en +de schrik van Kees kwam mij vrij natuurlijk en verschoonhaar voor.</p> + +<p>Het hek werd ontsloten, en terwijl wij ons ongeval in korte bewoordingen +aan Roggeveld mededeelden, bracht deze ons naar zijn woning. Ik laat aan +mijn lezers over zich de uitroepen voor te stellen van: "wel kijk ereis: +Heere bewaar ons! lieve tijd! wel jemenie! wie heit zoo iets meer +beleefd!" en diergelijke, die het Roggeveldsche gezin deed hooren bij +het vernemen dezer wederwaardigheden.</p> + +<p>"Nou vraag ik je reis," zeide de vrouw van den huize, terwijl zij haar +best deed om een goed vuur aan den gang te krijgen, "wat of die rijke +lui zich al in gevaar begeven, en op zee gaan uit plezier, wanneer zij +warm en wel te huis kunnen zitten."</p> + +<p>Intusschen werd de breede raad gespannen, wat er te doen stond. Ik +stelde voor, dat, indien Roggeveld de noodige ligging bezorgen kon, de +dames zich hoe eerder hoe beter te bedde zouden begeven, terwijl wij +Heeren den nacht bij het vuur zouden doorbrengen. Tante had niets in te +brengen tegen het eerste gedeelte van mijn voorstel; maar vroeg of er +intusschen niet iemand zoude kunnen gaan naar Heizicht of naar de hoeve +van de oude Martha, om haar rijtuig te zoeken en te zeggen dat men haar +afhalen kwam.</p> + +<p>"O!" zeide ik, "er valt nog veel bovendien te beredderen: maak maar +eerst, dat gij in bed komt: dat is nu het voornaamste."</p> + +<p>De dames begrepen, dat dit inderdaad de verkieslijkste partij was en +verwijderden zich met de vrouw en de dochters van den huize: terwijl wij +ons, zoodra het vuur goed brandde, om den haard sloten en op Engelsche +wijze, naar een recept van Reynhove, die er zich goed op verstond, van +brandewijn, water en suiker ons een verwarmenden drank bereidden, +terwijl wij ons langzamerhand van schoenen en bovenkleederen ontdeden en +die op de warme plaat voor het vuur lieten drogen.</p> + +<p>"Nu hebt gij ons nog niet verhaald, Weinstübe!" zeide Reynhove, toen wij +een poos gezeten hadden, "hoe gij daar in die sloot zijt gearriveerd."</p> + +<p>"Wat sol ich er lang ofer braten?" zeide Weinstübe: "ich stond an de +foorblecht, und da kingen wir den dijk ober: und ich dacht zo, wir +kingen nach de blitz: und ich fiel und ich hield mihr selbst an ein tauw +fest: und die tauw schlingerde mit mir, und ich fiel pijten poord: und +ich dacht das ich versaufen waar: aber nein: ich lag in 't gras. Und ich +stund op und ich dacht: dat tijfelsche schip komt ofer mich hin, und so +lief ich voraus, und ich sakte bis de oren in eine modderschloot und da +lag ich zu sportelen, und zu dreien, und zu schreien; aber da waar +niemand, die mihr achtte."</p> + +<p>"Ik geloof inderdaad," zeide Reynhove, "dat uw positie verre van amusant +was; maar laat u raden, Weinstübe, en vertel dat gedeelte uwer +lotgevallen aan niemand over. Het is waarlijk al te vernederend, om, +wanneer men zulk een schoone kans heeft geloopen in de open zee te +verdrinken, slechts in een stinksloot te land te komen."</p> + +<p>Terwijl Reynhove op deze wijze voortging met Weinstübe te plagen, wendde +ik mij naar Roggeveld, en vernam of er ook gelegenheid ware, iemand, +zoowel naar het gestrande vaartuig, als naar Oud-Naarden of +'s-Gravenland te zenden: en op deze punten ingelicht zijnde, vroeg ik +aan de beide Heeren, wat hunne verdere voornemens waren. Nadat ieder +zijn meening en verlangen geuit had, werd alles dienovereenkomstig +geregeld en bepaald, en ik wilde juist de vrouw van Roggeveld roepen om +van het afgesprokene aan de dames kennis te geven, toen zij de keuken +binnenkwam en mij berichtte dat Tante mij wenschte te spreken. Ik volgde +haar naar een opkamertje met twee bedsteden: in de eene zag ik Tante +zitten, die het nachtgewaad der boerin aan 't lijf had en bezig was een +kandeeltje te drinken. Op de andere bedstede, waarvan de gordijnen waren +dichtgeschoven, durfde ik slechts een zijdelingschen blik te slaan.</p> + +<p>"Hoe bevindt gij u, Tante?" vroeg ik, mij tot haar begevende.</p> + +<p>"Dat schikt wel," antwoordde zij: "en ik ben blijde, dat ik in bed lig. +Maar hoor eens, Ferdinand! Ik vrees, dat men op Heizicht doodelijk +ongerust zal wezen."</p> + +<p>"Dat vrees ik ook, Tante!"</p> + +<p>"En ik ben bang, dat men boodschappen naar Amsterdam en naar Guldenhof +en de Hemel weet waar verder zal sturen, en overal alles in rep en roer +brengen."</p> + +<p>"Dat is niet onwaarschijnlijk."</p> + +<p>"Ik wenschte daarom wel," vervolgde Tante, "dat Baas Roggeveld of iemand +van zijnentwege kon gaan zeggen, dat wij ons allen wel bevinden."</p> + +<p>"Ik ben bereid er heen te rijden," zeide ik.</p> + +<p>"Neen! dat wil ik volstrekt niet: gij behoeft u niet op nieuw aan +nattigheid en koude bloot te stellen."</p> + +<p>"Laat dat aan mij over, lieve Tante! Gij zult toch niet langer verkiezen +hier te blijven dan tot morgenochtend, en wel eenig schoon goed willen +hebben, om behoorlijk gekleed te huis te komen."</p> + +<p>"'t Is gelukkig juist Zaterdagavond," zeide de stem van Suzanna van uit +de andere bedstede: en zij liet er een half gesmoord gelach op volgen, +terwijl een ander stemmetje "st! stil!" fluisterde.</p> + +<p>"Stil wat, meisjes!" zeide Tante: "wel foei!"</p> + +<p>"Wilt gij eens weten, wat wij hebben afgesproken, onder uw welnemen," +zeide ik: "Roggeveld zal zijn boerewagen inspannen, en daarmede zullen +Reynhove, Weinstübe en ik naar Muiden vertrekken."</p> + +<p>"<i>Beau trio de baudets</i>," mompelde Suzanna.</p> + +<p>"De Heeren zullen van daar hun weg wel vinden naar Amsterdam: en ik den +mijnen naar 's-Gravenland, vanwaar ik iemand naar de hoeve zal sturen, +om te zien of uw rijtuig zich daar nog bevindt."</p> + +<p>"Goed overlegd," zeide Tante.</p> + +<p>"En wat Klaas betreft, die zal, met al wie hier in de buurt kan +opgeloopen worden, naar zijn meester terugkeeren, ten einde hem de hulp +te bewijzen, die hij noodig mocht hebben."</p> + +<p>"'t Zou ook jammer zijn, dat zij den armen jongen wegstalen," zeide +Suzanna.</p> + +<p>"Nu! ik vind alles zeer goed geschikt," zeide Tante, "als gij dan maar +met Kaatje de kamenier overlegt: die weet, wat ons gezonden moet +worden."</p> + +<p>"Dit zoo zijnde, wensch ik u een goeden nacht," hernam ik. Ik bleef +echter nog een oogenblik staan, en vroeg met een bevende stem:</p> + +<p>"Hebben de jonge dames ook nog iets te gelasten?"</p> + +<p>Ik bekwam in het eerst geen antwoord; maar er was eenige beweging, en +een dof gemompel achter de bedgordijnen. Ik stond zelf eenigszins +verlegen, niet wetende of ik gaan of blijven zoude. Opeens vertoonde +zich net hoofd van Suzanna tusschen de gordijnen door.</p> + +<p>"Henriëtte vraagt, of gij niet een boodschap aan haar oom zoudt kunnen +zenden, die anders in ongerustheid zou wezen over zijn lieve zoontje."</p> + +<p>"Ik was bevreesd om onbescheiden te wezen," fluisterde het lieve +stemmetje van Henriëtte: "maar UEd. zou mij zeer verplichten, Mijnheer +Huyck, indien het in uw vermogen ware."</p> + +<p>"Ik neem dit stellig op mij," zeide ik, mij buigende.</p> + +<p>"En dan verder," vervolgde Suzanna, "verzoekt Henriëtte, dat gij aan +Kaatje haar kapsel met rozeroode strikken vraagt, en haar kleed met de +fontanges en haar zijden keurs, en haar Brusselsche schoenen en...."</p> + +<p>"Ik verzoek om verschooning, Mijnheer Huyck," zeide Henriëtte: "ik heb +niets van dat alles gezegd; zooals Kaatje 't schikt, is 't mij wel. Foei +Santje...."</p> + +<p>"Foei Santje!" zeide ik op mijne beurt: en het schelmachtige gelaat +mijner zuster verdween weder achter de gordijnen;—waarop ik, de dames +nogmaals een goede nachtrust wenschende, mij naar beneden begaf. +Welhaast was nu de boerewagen ingespannen en schokten en hotsten wij +naar Muiden, waar wij de halve stad in opschudding brachten. Ik zond +eenig volk aan Lodewijk tot bewaking van het gestrande vaartuig, en een +man te paard naar de hoeve van de oude Martha: ik nam afscheid van mijn +reisgenooten, terwijl Reynhove op zich nam mijne familie te Amsterdam +gerust te stellen, en, een fourgon nemende, reed ik naar 's-Gravenland, +waar, als men denken kan, niemand te bed was gegaan. Ik deelde aan de +kamenier de bevelen van Tante mede, schreef een briefje aan den Heer +Blaek, om hem in korte woorden met de toedracht der zaken bekend te +maken, en begaf mij vervolgens ter ruste. Ofschoon het gebeurde van den +avond wel geschikt was geweest, om mijn ziel te ontstemmen, en mij, in +het begin, de beeltenis van de verbolgen zee en het geteisterde vaartuig +en daartusschen dat van de beminnelijke Henriëtte gedurig voor de oogen +speelden, en hare liefdevolle woorden mij tusschen het geruisch der +golven en het gegier der winden in de ooren suisden, zoo zegevierde toch +eindelijk de vermoeidheid over deze kinderen van het brein en viel ik in +een diepen slaap, waaruit ik niet eerder ontwaakte, dat toen de bediende +mij kwam waarschuwen, dat het rijtuig van Heizicht teruggekomen en weder +met versche paarden bespannen was. Ik kleedde mij spoedig aan, ging naar +beneden, en vond de kamenier reeds met een half dozijn doozen, gereed om +mij te vergezellen. Wij begaven ons terstond op weg naar de boerderij +van Roggeveld: van waar de dames, na een haastig toilet, met ons +terugkeerden. Alle drie waren naar tijdsomstandigheden vrij welvarende, +alleen Tante klaagde over hoofdpijn, en ging dus, zoodra zij op Heizicht +kwam, weder naar bed; terwijl wij jonge lieden onze krachten poogden +terug te bekomen door het gebruik van een stevig ontbijt.</p> + + +<hr style='width: 45%;' /> + + +<h3><a name="chap24" id="chap24"></a>VIER-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.</h3> + +<h4>HETWELK OVER 'T GEHEEL VAN EEN VRIJ SENTIMENTEELEN AARD IS; DOCH VRIJ +SLAPERIG EINDIGT.</h4> + + +<p class="p-one">"Ik hoop," zeide Henriëtte tegen Suzanna: "dat de gezondheid van die +goede Mevrouw Van Bempden maar geen slechte gevolgen moge ondervinden +van dezen ongelukkigen tocht."</p> + +<p>"Ik hoop het met u," zeide ik: "maar ik durf denzelfden wensch koesteren +met betrekking tot allen, die van de partij zijn geweest."</p> + +<p>"Wel ja!" zeide mijn zuster: "neem den wensch zoo algemeen mogelijk: 't +zou jammer zijn u-zelf te vergeten. Gij doet zooals nicht Bender, die, +als zij gasten heeft, nooit zegt; "ik hoop dat het den vrienden," maar: +"ik hoop dat het ons wel zal smaken."</p> + +<p>"Wat mij betreft," zeide ik, "ik ben niet van zout of van kraak +porselein en zal aan een nat pak of aan een weinigje vermoeienis niet +sterven."</p> + +<p>"Ei kom!" zeide Suzanna: "gij praat als een held, en ondertusschen, +laatst, toen gij terugkwaamt van de reis, waart gij ook mooi ziek van de +bui, die gij op uw dak hadt gehad."</p> + +<p>"Inderdaad?" vroeg Henriëtte, op een toon van bezorgdheid, die mij +verrukte: "dan zou het u toch waarlijk wel kwaad kunnen doen, Mijnheer +Huyck! van zoo kort daarna opnieuw aan zulk een weer te zijn +blootgesteld."</p> + +<p>"Het zou hem kwaad doen," zeide Suzanna, haar napratende: "wel Jetje! +gij zoudt mijn broeder in den grond bederven. 't Is goed, dat gij mijn +zuster niet zijt."</p> + +<p>"Dat zeg ik ook," zeide ik, Henriëtte aanstarende met een +veelbeteekenenden blik, die haar de oogen neer deed slaan.</p> + +<p>"Ik moet zeggen, 't is al zeer beleefd," hernam Suzanna: "waar heb je +die fraaie complimenten leeren maken?"</p> + +<p>"O!" zeide ik: "Mejuffrouw Blaek houdt niet van complimenten: en ik durf +hetgeen ik zeg staande houden, zonder wegens onwellevendheid veroordeeld +te worden."</p> + +<p>"Dat loopt mij te hoog," zeide Suzanna.</p> + +<p>"Ja, mij ook," zeide Henriëtte: "en wij zullen Mijnheer de verklaring +zijner woorden maar niet afvergen. Zie!" zeide zij, na eenige +oogenblikken zwijgens en met het blijkbaar inzicht om van gesprek te +veranderen: "'t is mij nog even of ik de beweging van het vaartuig +voel."</p> + +<p>"Een gewone sensatie wanneer men op het water is geweest," zeide ik: "en +die van zelve wel slijten zal."</p> + +<p>"Nu!" zeide Suzanna: "ik begeer die van mijn leven, noch in schijn, noch +inderdaad weder te ondervinden: ik denk als Poot: 't Is <i>varen</i>, maar +met groot <i>gevaar</i>: en zoo ik ooit trouw, zal ik de voorwaarde maken, +dat mijn man er geen boeier op nahoude. Ik zou geen oogenblik gerust +zijn."</p> + +<p>"Dan moogt gij evenzeer de voorwaarde maken," zeide ik, "dat hij geen +rijtuig houde; want ik geloof, dat men, alles bijeenrekenende, meer +ongelukken met rij- dan wel met vaartuigen tellen zal."</p> + +<p>"Dat leert mijne ondervinding niet," zeide Suzanna: "want ik heb wel +honderdmalen in een rijtuig gezeten en nog nooit eenig ongeluk gehad: en +voor de eerste reis dat ik op het water ben, loopt het zoo deerlijk af."</p> + +<p>"Lodewijk zou u een tegenovergestelde ondervinding voorwerpen," zeide +Henriëtte: "hij is wel twintigmaal van 't paard gevallen en heeft, de +hemel weet hoe dikwijls, met de sjees omgelegen; terwijl deze rampspoed +de eerste is, die zijn jacht overkomt."</p> + +<p>"'t Is dan zeer gracieux van zijnentwege," zeide Suzanna: "dat hij die +juist voor ons bewaard heeft."</p> + +<p>Op dit oogenblik kwam de kamenier van Tante binnen, en verzocht, of +Mejuffrouw Suzanna even bij Mevrouw wilde komen.</p> + +<p>"Ohé!" zeide Suzanna: "ik voorzie het al: de beschikkingen van den +maaltijd zullen mij worden opgedragen. Wat eet gij liefst, Jetje?—En +gij, Ferdinand?"</p> + +<p>"Kom!" zeide ik: "maak maar dat gij boven komt: Tante wacht u immers."</p> + +<p>"Aha!—Mijnheer wil gaarne van mij ontslagen worden! Nu! ik zal u +verlossen van mijn overtollig gezelschap: ik ga al."—En, een +spotachtigen blik op ons slaande, verliet zij het vertrek en liet ons +samen.</p> + +<p>Wij bleven, gelijk veelal in dergelijke gevallen plaats heeft, een +geruimen tijd zwijgende over elkander zitten: ik, vast besloten +hebbende, mijn zielsverlangen te uiten, maar verlegen, hoe best het +onderhoud aan te vangen: zij, ten gevolge van dat fijne voorgevoel, +hetwelk aan alle vrouwen eigen is, vermoedende wat er in mij omging, en +ijverig voortwerkende met het hoofd voorovergebogen en de oogen stijf op +haar borduurwerk gevestigd; terwijl echter haar kleursverandering en het +zwoegen van haar boezem de onrust van haar gemoed verrieden.</p> + +<p>Ik wilde beginnen mijn hartsgeheim te ontdekken, maar wist niet hoe: mij +dacht, ik kon toch niet zoo plompweg met de deur in huis vallen en in de +plaats van: "'t is mooi weer," tegen haar zeggen: "ik bemin u." Ik +vergat, dat tusschen twee gelieven, al spreekt men geen woord, het +onderhoud zijn loop vervolgt, de geest dezelfde gedachtenreeks bij +beiden doorloopt en langs dezelfde schakels voortgaat, zoodat indien +beiden na een uur zwijgens den mond opendeden, men tien tegen één zou +kunnen wedden, dat beiden hetzelfde woord zouden uitspreken; evenals +twee gelijkgestemde harpen, die hetzelfde akkoord uitslaan.</p> + +<p>Eindelijk, toen de pauze een geruimen tijd had geduurd, en ik reeds +bedacht begon te worden dat Suzanna terug zou komen eer ik nog een woord +gesproken had, hervatte ik het gesprek daar, waar wij het gelaten +hadden.</p> + +<p>"Wij spraken daar van ongelukken met rijtuigen en schepen.—Daar ligt al +een zeer troostrijk denkbeeld voor mij in opgesloten."</p> + +<p>"Voor u? en hoe dat?" vroeg zij, zonder de oogen op te slaan, terwijl +mijn onbeduidend gezegde haar een kleur als bloed aanjoeg.</p> + +<p>"Omdat," zeide ik, "ik geen rij- noch voertuig houd, en dus minder dan +anderen in de gelegenheid ben om ongelukken daarmede te krijgen."</p> + +<p>Nu had die fraaie, zoogenaamde troostgrond, wel beschouwd, noch zin noch +slot: want, ofschoon geen speeljacht hebbende, had ik niettemin den +vorigen avond tot het getal der schipbreukelingen behoord; en ik reed +dikwijls genoeg, zoo niet in mijn eigen, dan toch in eens anders +rijtuig; maar het ging mij, zooals het zelfs verstandiger lieden bij +dergelijke gelegenheden gaat, ik sprak, zonder dat het mij schelen +konde, wat ik zeide, mits ik maar aanleiding vond om tot het punt te +komen waar ik wezen wilde: en deed evenals de jager, die, het wild +navolgende, er weinig om geeft, of hij een gebaand pad inslaat en +veeltijds door heggen en struiken kruipt of over slooten en dammen +springt om zijn doel te bereiken. Henriëtte nam dan ook de moeite niet, +mijn argument tegen te spreken; maar deed er het zwijgen toe: zoodat ik +mij genoodzaakt zag, op denzelfden toon voort te gaan.</p> + +<p>"En ik geloof niet, dat ik ooit een speeljacht of een rijtuig bezitten +zal."</p> + +<p>Dezelfde stilte.</p> + +<p>"Ik geloof, dat men zeer gelukkig kan zijn zonder een van beide."</p> + +<p>Dezelfde stilte: maar haar lieve vingertjes begonnen te beven, alsof zij +bespeurde, dat ik weldra duidelijker spreken zoude.</p> + +<p>"En gij, Mejuffer!" vervolgde ik, niet minder bevend: "gelooft gij +insgelijks ... ik meen: zoudt gij gelukkig kunnen zijn ... zonder +rijtuig ... zonder al die gemakken, waaraan gij thans ... aan het huis +van uw oom ... gewoon zijt geraakt?"</p> + +<p>Dit was een vraag: en hier diende een antwoord op. Dit antwoord was +echter datgene, hetwelk altijd gegeven wordt, wanneer men schroomt of +zich ongehouden acht, rechtstreeks of onbewimpeld te antwoorden.</p> + +<p>"Dat weet ik niet ... dat is <i>betrekkelijk</i>."</p> + +<p>"Vergeef mij," zeide ik: "mijn vraag was misschien onbescheiden. Maar," +vervolgde ik, opstaande, en mij nevens haar plaatsende, met de eene hand +op de tafel en de andere op den rug van haar stoel: "indien ik die vraag +doe, 't is omdat bijaldien uw hart gehecht ware aan die genoegens, welke +de rijkdom alleen kan verschaffen, ik schromen zoude, u een verklaring +te doen, die...." hier zweeg ik een oogenblik en begon nog harder te +beven. Zij bleef stip op haar werk zien, beurtelings, rood en bleek +wordende.</p> + +<p>"Gij hebt mij gisteren," vervolgde ik, "toen wij ons in levensgevaar +bevonden, eenige woorden toegesproken, welke ik nimmer vergeten zal en +die mij ook thans nog als hemelmuziek in de ooren ruischen. Ik zou +echter geene gevolgtrekkingen durven maken uit hetgeen wellicht +aanleiding vond in de ontroering van het oogenblik en in den staat van +opgewondenheid, waarin wij toen verkeerden. Maar zoudt gij thans, bij +bedaarder zinnen, mij vergunnen, aan die woorden een uitlegging te +geven, welke mij voordeelig ware?"</p> + +<p>Hier lichtte Henriëtte de oogen op en zag mij aan met een engelachtigen +blik, maar terstond weder voor zich ziende: "ik durf mij vleien," zeide +zij, "dat ik toen bedaard was en geen bewijs van opgewondenheid gegeven +heb. Wat ik dus toen zeide...."</p> + +<p>"Blijft gij dat ook thans gestand doen?" vroeg ik, in verrukking, haar +bij de hand vattende en mij over haar schouders neerbuigende.</p> + +<p>Zij beantwoordde mijn handdruk en liet terzelfder tijd het hoofd tegen +mijn arm nedervallen. Maar weldra richtte zij zich weder op, en, het +hoofd schuddende, zeide zij met een weemoedigen blik: "Kom! ik ben een +zottin. Verschoon mij, Mijnheer Huyck! Het is beter, dat wij dit +onderwerp niet verder aanroeren ... en zelfs, dat wij elkanders +gezelschap vermijden."</p> + +<p>"Hoe!" riep ik uit, verbaasd en terneergeslagen: "gij geeft mij de +zoetste hoop en tegelijker tijd, in één adem, wilt gij mij die weer +ontnemen.</p> + +<p>"Ik gevoel dat ik verkeerd heb gehandeld," zeide zij: "maar ik beschouw +u als edelmoedig genoeg om geen misbruik te maken van een oogenblik van +zwakheid. Uw woorden hadden mij verrast...." (Met allen eerbied +gesproken, ik geloof dat dit een weinig bezijden de waarheid was) "en ik +heb niet welgedaan die zoo onbedachtzaam te beantwoorden."</p> + +<p>"Niet welgedaan," herhaalde ik: "door aan de inspraak van uw gevoel +gehoor te geven liever dan aan die van de koele rede? Doch, ik zie niet +in, waarom deze beide in dit geval in tegenspraak behoeven te zijn. Zoo +uw hart, door de beantwoording mijner liefde, mij tot den gelukkigsten +der stervelingen maken wil, begrijp ik niet, welke gewichtige gronden de +rede daartegen kan inbrengen."</p> + +<p>"Ik ken u nog sinds zeer kort," zeide zij: "en niet genoeg, om te weten +of het gevoel van ... voorkeur, dat ik u toedraag, behoorlijk te +rechtvaardigen is!"</p> + +<p>"Indien dit zoo is, wil ik de hoop niet opgeven," zeide ik: "want ik ben +overtuigd, dat de narichten, die men over mij zoude willen inwinnen, +niet zoo geheel tot mijn nadeel kunnen uitloopen."</p> + +<p>"Ik geloof u, Mijnheer!" hernam zij, het hoofd schuddende, met een +droefgeestige uitdrukking op het gelaat, die mij bewees, dat zij de ware +reden van haar terughouding niet vermeldde: "maar toch!..."</p> + +<p>"Welnu!" wat kan er meer zijn? Ik bid u, verzwijg uwe zwarigheden niet: +ik vlei mij, dat, zoo gij mij slechts wederliefde schenken wilt, ik in +staat zal zijn alle andere bedenkingen te overwinnen."</p> + +<p>"Ik hang van mijn oom af," zeide zij, de oogen nederslaande: "en ik +twijfel, of hij...."</p> + +<p>"Hoe!" zeide ik: "zou hij iets tegen mijn persoon of familie kunnen in +te brengen hebben? Of is het mijn gebrek aan fortuin, dat mij in den weg +zoude staan? 't Is waar, rijk ben ik niet; maar ik ben thans deelgenoot +eener bloeiende firma en hoop weldra in staat te zijn, eene vrouw, wel +niet op een weelderigen, maar toch op een ordentelijken voet te kunnen +onderhouden."</p> + +<p>"Mijn oom zal dat nimmer willen," herhaalde zij: "en ook dan zelfs, +wanneer ik mondig en mijn eigen meesteresse ware, zou ik nimmer iets +doen, hetgeen hem mishagen kon, hem aan wien ik alles verschuldigd ben +en dien ik eeren moet als een vader, ja meer dan een vader: want hij +heeft mij welgedaan, zonder daartoe gehouden te zijn."</p> + +<p>"Men kan het hem ten minste vragen," zeide ik: "geef mij slechts uwe +toestemming om mijn vader te verzoeken met den Heer Blaek te spreken: +dat is al wat ik verlang."</p> + +<p>"Hoor! ik wil oprecht met u zijn," zeide zij, "en u niets verzwijgen. +Mijn oom heeft zich vast in 't hoofd gezet, dat Lodewijk mij trouwen +moet. Tot nog toe (moet ik zeggen gelukkig voor mij?) stemmen vader en +zoon niet overeen in hun wenschen: anders weet ik waarlijk niet, wat ik +zou moeten doen. Zoolang Lodewijk dus nog ongehuwd blijft, zal mijn oom +zijn hoop niet laten varen, en ieder aanzoek afwijzen, dat hem om mijn +hand gedaan wordt."</p> + +<p>"Dus zou ik dan moeten wachten, tot Mijnheer Lodewijk goedvindt, zich in +den echten staat te begeven, of op te stappen?—Mij dunkt toch, dat uw +oom, bespeurende, dat gij over en weer geen geneigdheid gevoelt om zijn +plannen te bevorderen, niet dwaas genoeg zal zijn, om die vol te willen +houden. Hij heeft u en zijn zoon beiden lief: en zal uw beider ongeluk +toch niet willen. Mij dunkt, ik zou mij sterk maken, hem zulks aan zijn +verstand te brengen."</p> + +<p>"Ik vrees, ik vrees," zeide Henriëtte; "maar ik heb er in zooverre niets +tegen, dat gij het beproeft," voegde zij er bij met een betooverenden +lach.</p> + +<p>"Heb dank voor deze vergunning," zeide ik, haar hand met vurigheid aan +mijn lippen brengende: "laat nu gebeuren wat wil, eenmaal toch zullen +wij vereenigd zijn."</p> + +<p>Op dit oogenblik ging de deur open. Wij stoven verschrikt uit elkander +en zagen, tot onze niet geringe ontsteltenis, de Heeren Blaek, vader en +zoon, binnentreden. De eerstgemelde scheen onze verwarring niet te +bespeuren; althans hij toonde daar niets van: maar terstond naar +Henriëtte toegaande, omhelsde hij haar hartelijk en vroeg haar of zij +reeds van den schrik bekomen was, en of zij zich niet ongesteld +gevoelde.</p> + +<p>"O!" zeide zij: "ik ben zoo wel, of er niets gebeurd was."</p> + +<p>"Ik weet niet, Nichtje!" zeide Lodewijk, die intusschen ons beiden met +een spotachtigen blik beschouwd had; "maar mij dunkt als men u wel +aankijkt, gij ziet er toch wel wat ontdaan uit. Laat eens zien," +vervolgde hij, haar hand nemende: "gij beeft er waarlijk nog van."</p> + +<p>"In allen gevalle," zeide ik, niet zonder eenige verontwaardiging: "zou +het geen wonder zijn, indien Mejuffrouw de gevolgen van dien +noodlottigen avond nog ondervond."</p> + +<p>"Zoo, vriend Huyck," zeide Lodewijk, als zag hij mij eerst nu: "wel +gerust?—Ja! 't was een ongelukkig geval. Maar wie drommel kan het +helpen? Ik lij er het meest bij! En hoe heeft die stoffel van een +Weinstübe het toch gemaakt? Jongens! wat zat de vent in de benauwdheid!"</p> + +<p>"Ik ben uw dienaar, Mijnheer!" zeide de oude Heer Blaek zich buigende: +"wij waren eens komen vernemen naar de gezondheid van de dames: en +tevens moet ik u mijn dank betuigen voor de spoedige mededeeling. +Lodewijk dient ook zijne verontschuldigingen te maken:—hij heeft gewis +wat onvoorzichtig gehandeld; doch, zooals hij zegt, hij lijdt er het +meeste bij: want het zal geen kleintje kosten om het jacht weer in 't +water te krijgen:—en er zullen wel wat reparatiën aan moeten gedaan +worden ook."</p> + +<p>"En verhaal ons eens," zeide Henriëtte, "hoe is het u verder gegaan?"</p> + +<p>"O!" antwoordde Lodewijk: "men heeft mij wel lang genoeg laten wachten; +maar eindelijk kwam er toch volk opdagen, en toen heb ik Klaas bij 't +jacht gelaten en ben naar Guldenhof getrokken en terstond, zoodra ik +gekleed was, was het wederom inspannen om hierheen te rijden."</p> + +<p>"Gij gevoelt," zeide de Heer Blaek tegen Henriëtte, "dat Lodewijk zich +geen oogenblik rust wilde gunnen, voor hij vernomen had, hoe het met +zijn lieve nicht was gesteld."</p> + +<p>Onder dit praten kwam Suzanna weder binnen, met de boodschap aan de +Heeren, dat Tante eenigszins vermoeid was, doch meende op te staan om +hen te ontvangen. Het ontbrak nu niet aan stof tot gesprek, waartoe al +de gebeurtenissen van den vorigen avond weder werden opgehaald. Na +verloop van eenigen tijd kwam Tante ook beneden, en kort daarna reden +mijn ouders, die vroeg in den morgen door Reynhove bericht van het +gebeurde bekomen, en, niet weinig bekommerd, dadelijk rijtuig besteld +hadden, Heizicht binnen. Ik zal hier van de blijdschap des wederziens +niet gewagen, die men zich licht kan voorstellen: en even van de +gesprekken, welke dien dag gevoerd werden en waarvan de reeds verhaalde +gebeurtenis het hoofdonderwerp uitmaakte. Ik was vermoeid en verveeld +van zoo dikwijls over hetzelfde te hooren praten, en bovendien belette +mij de verliefde stemming, waarin ik mij bevond, behoorlijk aandacht te +schenken aan hetgeen er gesproken werd.</p> + +<p>Het was mijn oogmerk geweest, met Suzanna den volgenden morgen +vroegtijdig weder naar Amsterdam te vertrekken: de komst mijner ouders +bracht echter eenige verandering in ons plan teweeg: en, daar zij twee +plaatsen in hun rijtuig open hadden, werd er goedgevonden dat wij beiden +na den eten met hen zouden terugkeeren; een schikking, waar niet veel +tegen in te brengen viel; hoezeer Tante zich bitter beklaagde, dat men +haar juist nu, nadat zij zulk een schrik had gehad, zoo alleen liet +(want Henriëtte zoude ook den volgenden dag vertrekken); dat dit niet +vriendelijk of beleefd was, enz. Intusschen wisten wij allen zeer goed, +dat zij van den schrik reeds genoeg bekomen was, en inderdaad liever +alleen wenschte te zijn, om op haar gemak al de toebereidselen te kunnen +maken voor de feestviering, welke zij voornemens was, veertien dagen +later ter gelegenheid van den jaardag mijner moeder, op Heizicht te +geven, en waarmede haar levendige verbeelding reeds sedert lang werkzaam +was geweest.—De tweede persoon, die reden had om zich over de +bespoediging van ons vertrek te beklagen, was ikzelf: want ik zag mij +daardoor teleurgesteld in het aangenaam vooruitzicht om nog dien avond +in het gezelschap door te brengen van haar die ik liefhad. Men begrijpt +echter, dat ik mijn verlangen om te blijven niet aan den dag dorst +brengen, vreezende, zoo ik daarvan sprak, mijn zielsgeheim te verraden, +hetwelk ik, gelijk verliefden gewoonlijk doen, mij verbeeldde, dat ieder +reeds in mijn oogen lezen kon. Alleen een droevige blik, op Henriëtte +geworpen, en een handdruk, die meer dan gewoonlijk beteekende, bij ons +vertrek, moesten haar doen weten, hoeveel mij dit afscheid kostte:—en +ik geloof mij niet bedrogen te hebben, zoo ik, toen wij reeds in het +rijtuig gezeten waren en het laatst vaarwel over en weder klonk, een +traan in hare oogen meende te zien glinsteren.</p> + +<p>In het naar huis gaan was ik stil en afgetrokken, zoo zelfs dat Suzanna +mij daarover bespotte; ik had echter twee zeer goede verschooningen +gereed, namelijk: slaap en vermoeienis, welke mijn goede moeder +alleszins geldig vond: en ik bekwam alzoo verlof om niet te spreken en +mij tot slapen te zetten. Suzanna, die, niettegenstaande zij er mij mede +gebruid had, zelve toch eenigszins de uitwerking der doorgestane +vermoeienissen voelde, begon weldra te gapen en te knikkebollen, en +raakte, zoodra het donker was, in een diepe rust; zoodat ik nu volle +vrijheid bekwam, om, met geslotene oogen en in een hoek van het rijtuig +gedoken, mij over te geven aan mijn verliefde droomen, welke +langzamerhand in werkelijke droomen overgingen; zoodat ik, toen wij de +Weesperpoort binnenreden, in een gerusten slaap lag gedompeld.</p> + + +<hr style='width: 45%;' /> + + +<h3><a name="chap25" id="chap25"></a>VIJF-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.</h3> + +<h4>HETWELK EEN VERVOLG IS OP HET VIER-EN-TWINTIGSTE.</h4> + + +<p class="p-one">"Dat zijt gij gelukkig ontkomen," zeide de Heer Van Baalen, toen hij mij +den volgenden morgen op het kantoor begroette: "gij hadt waarlijk tot +spijs voor de visschen kunnen verstrekken;—belieft het u dezen brief in +te zien, die gisteren met de Hamburger post is aangekomen."</p> + +<p>"In waarheid," antwoordde ik, den brief aannemende: "het is eene +bijzondere bewaring Gods!" en ik doorliep vluchtig het blad, dat ik in +handen had.</p> + +<p>"Men wil wel zeggen," vervolgde hij, "dat die Jongeheer Blaek de rechte +man niet is, om een jacht te besturen!—Is UEd. niet van oordeel, dat +wij die commissie zeer goed kunnen volbrengen?"</p> + +<p>"Mij dunkt, dat de risico niet groot is," antwoordde ik op de laatste +vraag. "Ja Mijnheer! Het is eigenlijk een gewaagde onderneming, met hem +te gaan zeilen," was mijn bescheid op de eerste.</p> + +<p>"Neen voorwaar!" hernam hij: "ik heb ook in mijn jongen tijd een boeier +gehad; maar ik ben er vroeg mede uitgescheiden: ik trof nooit goed weer: +de spullen waren altijd onklaar: ik kon nooit een geschikten helper +krijgen: ik was altijd ongelukkig in al dat soort van ondernemingen. +Maar, om die commissie te volvoeren, wenschte ik gaarne een meer +ijverigen makelaar te nemen dan die De Wijs is:—ik heb nogal die nota +niet ontvangen, waar ik laatst over sprak.—Bovendien ben ik stellig +onderricht, dat hij somtijds zaken voor zichzelf doet: en de zoodanigen +wil ik niet gebruiken. Zij, die zaken voor zich doen, moeten die van hun +patroon noodwendig verwaarloozen."</p> + +<p>"Wat dunkt UEd.," zeide ik, mij mijn vriend van de dichteren-vereeniging +herinnerende: "zoo wij Velters gebruikten?"</p> + +<p>"Hm! hm! Hij is niet onknap, en heeft een goeden wil, maar hij is wat +jong."</p> + +<p>"Des te ijveriger zal hij zijn en des te minder eigenwijs."</p> + +<p>"Dat moet ik u toegeven;—maar er is nog iets anders:—hij rijdt te +paard:—en ziedaar iets ongehoords voor een makelaar."</p> + +<p>"Niet anders als zeer vroeg in den morgen," zeide ik: "en op voorschrift +van zijn dokter;—maar ik geloof niet, dat iemand hem ooit in gezelschap +met anderen heeft zien rijden."</p> + +<p>"En dan," vervolgde Van Baalen: "wat het ergst van alles is, hij maakt +rijmpjes.—Hoe wil er nu ooit een degelijk en bruikbaar mensch van +groeien?"</p> + +<p>"Wel!" zeide ik: "dat bewijst alleen, dat hij te veel ledigen tijd +heeft. Hij is waarlijk niet onknap: en, zoo ik er eenigszins over durf +oordeelen, dan heeft hij veel kennis van zaken en een helder, gezond +verstand. Verschaffen wij hem werk, dan zal hij dat rijmen vanzelf wel +laten varen."</p> + +<p>"Nu, <i>fiat</i>! UEd. heeft zijn zaak zoowel bepleit, dat ik er niets verder +tegen kan inbrengen. Zijn vader was bovendien een braaf man, aan wien ik +veel verplichting heb gehad.—Wij kunnen het beproeven.—Zien wij +verder: Willem Bartelsz. en Co. te Enkhuizen schrijven, dat zij op ons +trekken zullen. Eilieve! Mijnheer Wijdveld! Hoe staat onze rekening met +dat huis?—Mij dunkt, wij moeten reeds in avans voor hen zijn."</p> + +<p>"Zoo is het, Mijnheer!" zeide de Boekhouder, het folio opslaande.</p> + +<p>"Daar zal over geschreven dienen te worden," zeide Van Baalen: "dat kan +zoo niet gaan."</p> + +<p>"Heeft UEd. geen vertrouwen op de lieden?" vroeg ik.</p> + +<p>"Hoor, mijn waarde Heer Huyck! Vertrouwen is een goede zaak en buiten +die kan men geen handel drijven: maar <i>ne quid nimis</i>! zooals wij op de +school plachten te zeggen. In de negotie moet men zelfs zijn eigen vader +niet te veel vertrouwen schenken: dat is een vaste regel: hou u daaraan. +Niet of de firma Willem Bartelsz en Co. staat ter goeder naam en faam: +en ik zou gaarne een dik pak wissels op haar bezitten, door een solide +huis getrokken;—maar alles kan mee- en tegenloopen: en ik heb er +zoovelen in mijn leven zien vallen, die zoo vast schenen te staan als +het stadhuis.—Monsieur Snijders! zijt gij bij den Notaris Bouvelt +geweest?—En hoe luidde de boodschap?"</p> + +<p>"Ja, Mijnheer!" antwoordde de kantoorbediende: "En het briefje was meer +geruststellend: de patiënt heeft een redelijken nacht gehad en bevindt +zich iets beter."</p> + +<p>"Nu! dat verheugt mij," zeide Van Baalen: "zou hij er waarlijk bovenop +komen? Er zou ook veel aan den man verloren zijn geweest.—Hij bezit het +vertrouwen van de halve stad, ja van menigeen buiten de stad:—ik geloof +zelfs, dat men weinig handelskantoren zoude vinden, die zulke +uitgebreide relatiën hebben als hij."</p> + +<p>"De Hemel geve dat hij spoedig herstelle!" dacht ik bij mijzelf: "dan is +het te verwachten, dat mijn geheimzinnige vriend Bos ook spoedig klaar +komt en opdrost."</p> + +<p>Die naam van Bouvelt had intusschen opnieuw een snaar aangeroerd, welke +een reeks van herinneringen deed ontstaan, en ik had werk om behoorlijke +aandacht te schenken aan hetgeen mijn Compagnon mij verder mededeelde. +En toen ik eindelijk, aan mijn lessenaar gezeten, mij tot den arbeid +zoude begeven, zag ik mij opnieuw buiten staat om een behoorlijke +oplettendheid te wijden aan datgene, waar ik mij mede bezig moest +houden, en schenen de letters, die ik voor mij had, zich telkens te +vereenigen om geen anderen naam aan mijn oogen voor te stellen, dan dien +van Henriëtte Blaek.</p> + +<p>Ik schaamde mij echter, niet over mijn liefde, maar over den invloed, +dien een hartstocht over mij uitoefende: en ik vormde het besluit om +niet langer uit te stellen mijn ouders met het gebeurde bekend te maken. +"Het is," dacht ik, "alleen de onzekerheid, welke mij het werk moeielijk +maakt. Is eens mijn lot op deze of gene wijze beslist, dan zal ik kalmer +zijn en weer in staat mijn plichten naar behooren te vervullen."</p> + +<p>Hoe zegende ik het geluk, een moeder te bezitten. Want men gevoelt het, +het was voor haar, dat ik in de eerste plaats mijn hart wenschte te +ontboezemen. Zij, dit wist ik, zou mij met verschoonende deelneming +aanhooren; zij zou wat in mijn hart omging op rechten prijs stellen: zij +zou mij ten voorspraak strekken bij een vader, dien ik liefhad en eerde, +maar die wellicht mijn liefde af zou keuren, of als een voorbijgaande +neiging aanzien, bestemd om even spoedig te verdwijnen als zij was +opgekomen.</p> + +<p>Ik nam dan ook nog dienzelfden middag de gelegenheid waar, dat mijn +vader in zijn kamer aan 't werk zat, en dat Suzanna met de jongere +kinderen een grachtje rondging, om de lieve vrouw over mijn +huwelijksplannen te onderhouden, en haar te bidden, mijn vader te +bewegen, om een bezoek bij den Heer Blaek af te leggen en hem voor mij +de hand zijner nicht te vragen. Mijn moeder luisterde naar mij met de +belangstelling, waarop ik wist te kunnen rekenen: maar toch kon ik aan +de eenigszins ontevredene uitdrukking van haar gelaat bemerken, dat het +medegedeelde haar niet volkomen welkom was. Ik was echter op zwarigheden +voorbereid en wist met de welsprekendheid eens verliefden al de +bedenkingen op te lossen, welke zij, zoowel uit de kortstondigheid +mijner kennismaking met Henriëtte, als uit ons gebrek aan fortuin wist +te putten. Het viel mij echter zwaarder dan ik gedacht had, haar te +overreden om mij haar hulp te beloven ter bereiking van een oogmerk, +dat, naar ik duidelijk gewaar werd, hare meer verhevene verwachtingen +teleurstelde. Want, welke moeder, zij moge overigens de nederigste en +verstandigste vrouw zijn, koestert geen inzichten en wenschen omtrent +haar kinderen, hooger en grootscher dan de wezenlijkheid kan +teweegbrengen? Eindelijk echter, toen zij vernam, dat ik mijn liefde +reeds verklaard had, en dat de zaak tusschen Henriëtte en mij zoo goed +als beklonken was, deed zij, zooals alle moeders zouden gedaan hebben: +zij omhelsde mij, en beloofde, mijn belangen te zullen voorstaan en bij +mijn vader bepleiten.</p> + +<p>Den volgenden namiddag riep mijn vader, die aan tafel buitengewoon stil +en afgetrokken was geweest, mij met hem naar zijn kamer. Ik volgde +bevende als een misdadiger, die in het verhoor zal gaan; want zijn +gelaat stond strak en ernstig en voorspelde weinig goeds. Hij wees mij +zwijgend een stoel aan en zette zich over mij. Na een snuifje te hebben +genomen, begon hij aldus:</p> + +<p>"Uw moeder heeft mij gezegd dat gij huwelijksplannen in 't hoofd hebt."</p> + +<p>"Inderdaad, Vaderlief! En ik zou mij hoogstgelukkig achten, indien zij +uwe goedkeuring konden wegdragen."</p> + +<p>"Gij hebt altijd een bedaard oordeel gehad, Ferdinand! en waart nooit +gewoon u te overijlen. Des te meer bevreemdt het mij, dat gij, nu het +den gewichtigsten stap uws levens geldt, u blootstelt, wegens +onberadenheid veroordeeld te worden."</p> + +<p>"Ik hoop," zeide ik, "dat mijn keus mij voor een dergelijk vonnis +vrijwaart.</p> + +<p>"Rechtuit gesproken, dat doet zij niet. Ik heb altijd veel goeds van de +bedoelde Juffer gehoord:" ('t is zonderling, dat vaders in een dergelijk +geval nooit den naam uitspreken, als waren zij bang dat daarin een +mystieke kracht lag opgesloten), "zij ziet er lief uit, en ik kan klaar +begrijpen, dat een jongmensch haar naar zijn zin vindt;—maar toch! een +meisje, dat gij nog den tijd niet hebt gehad te leeren kennen, zoo +opeens tot de gezellin uws levens te kiezen, dat is wat vlug, wat wild +geprocedeerd, en, zooals ik zeide, dat had ik niet van u verwacht."</p> + +<p>"Ik moet bekennen," zeide ik, "dat uw beschuldiging veel grond heeft; +maar ik neem de vrijheid, u te doen opmerken, dat ik, door een samenloop +van toevallige omstandigheden, gelegenheid heb gehad, haar karakter te +leeren kennen en waardeeren. Toen ik haar voor het eerst ontmoette op +den koepel van Guldenhof, trof mij haar beschaafde toon, haar +ingetogenheid en minzaamheid: later op Heizicht vond ik een nieuw +behagen in haar ongedwongen en toch recht fatsoenlijken omgang:—en op +het jacht, in de ure des gevaars, kreeg ik eerbied voor haar +beradenheid, haar kalmte van geest en godsdienstzin. UEd. zult mij +toestemmen, dat die weinige dagen mij beter hebben in staat gesteld, een +oordeel over haar te vellen, dan dat ik haar jaren lang op gastmalen en +danspartijen ontmoet had."</p> + +<p>"Daar is wat van aan:—en met welk oog ziet zij u aan?"</p> + +<p>Ik verhaalde aan mijn vader de omstandigheden van mijn onderhoud met +Henriëtte.</p> + +<p>"Ik had niet verwacht," hernam hij, "dat gij een dergelijken stap zoudt +doen, alvorens uwe ouders daarover te raadplegen."</p> + +<p>"Ik betuig u, mijn vader!" zeide ik, "dat het volstrekt mijn voornemen +niet was, toen ik naar Heizicht vertrok, mijn liefde te verklaren; doch +na hetgeen op het jacht was voorgevallen, kon ik niet nalaten te +spreken."</p> + +<p>"Intusschen zie ik niet, dat gij nog ver gevorderd zijt."</p> + +<p>"Niet!—daar ik de zekerheid heb, dat mijn aanzoek aan Henriëtte niet +onverschillig is?"</p> + +<p>"Goed! maar zij heeft u te kennen gegeven, dat haar oom zijn toestemming +waarschijnlijk zal terughouden:—en ik moet u betuigen dat ik niet +anders zeggen kan, of de man zal gelijk hebben ook. Zoolang zij nog +minderjarig is, zou hij zeer verkeerd handelen, alle meer schitterende +uitzichten, die zich voor haar zouden kunnen opdoen, te vernietigen, +door haar weg te geven aan iemand, wiens fortuin slechts in +verwachtingen bestaat;—want gij weet het, wat ik u kan medegeven is +weinig of niets."</p> + +<p>"Ik verlang ook niet," zeide ik, "dat de Heer Blaek terstond in een +huwelijk toestemme. Zoo hij slechts verlof geeft, dat ik zijn nicht +oppasse, en zoo 't heet, nadere kennis met haar make: ziedaar alles, wat +ik voor het oogenblik vergen kan."</p> + +<p>Mijn vader haalde de schouders op. "Na hetgeen gij met de Juffer +gesproken hebt," zeide hij, "hebt gij mij in een zekeren zin wel in de +noodzakelijkheid gebracht om acces voor u te verzoeken. Ik zal den Heer +Blaek belet doen vragen."</p> + +<p>"Vader!" riep ik, uitgelaten van blijdschap: "uw goedheid is grooter dan +ik verdien. Hoe zal ik dat vergelden?"</p> + +<p>"Stil," zeide hij: "verheug u niet te spoedig en bouw geen +luchtkasteelen; want het antwoord van den Heer Blaek kon die wel opeens +vernietigen.—Intusschen, ik moet het u zeggen, de mededeeling van uw +liefde heeft mij in zeker opzicht genoegen gedaan. Ik was inderdaad +bezorgd, dat gij andere dingen in uw schild voerdet, en dat uw +afgetrokkenheid in de voorgaande week een andere, min verschoonbare +oorzaak had.—Doch ik hoor Heynsz de trap opkomen:—<i>ianitor ante +fores</i>: ga nu heen:—ik beloof u, hedenavond nog zal ik aan den Heer +Blaek schrijven."</p> + +<p>Ik kuste vurig de hand mijns goeden vaders, en na aan mijn moeder en +Suzanna den stand van zaken te hebben medegedeeld, snelde ik met een +opgeruimd gemoed naar het kantoor. Bij mijn terugkomst in den +familiekring, verhaalde mijn vader mij, dat hij aan den Heer Blaek had +geschreven, en dat deze geantwoord had, hem den volgenden avond te +zullen afwachten.</p> + +<p>"Nu hoop ik, Papa!" zeide Suzanna, "dat UEd. toch niet vergeten zult, al +de goede hoedanigheden van Ferdinand op te tellen, ten einde den Heer +Blaek te overtuigen, dat hij aan niemand anders zijn nicht beter kan +besteden, dan aan hem."</p> + +<p>"Gij zoudt weldoen, mij die op een lijstje te geven," zeide mijn vader: +"misschien mocht ik er sommige vergeten."</p> + +<p>"UEd. zoudt kunnen beginnen, hem het lofdicht van Helding te laten +lezen," zeide Suzanna."</p> + +<p>"<i>Carminibus confide bonis</i>," zeide mijn vader: "maar Ovidius *beweert +nergens, dat men ook op prulverzen vertrouwen moet."</p> + +<p>"Nu!" hernam Suzanna: "dan most UEd. het over een anderen boeg wenden en +vooreerst hem prijzen wegens het buitengewoon doorzicht, dat hij aan den +dag legt door zoo, in vier of vijf dagen, welke hij met haar heeft +doorgebracht, zich in staat te bevinden om al de voortreffelijke +hoedanigheden te ontdekken, waarmede Jetje Blaek begiftigd is."</p> + +<p>"Ik zou die snaar maar niet aanroeren," zeide mijn moeder, het hoofd +schuddende: "ik vrees, dat de Heer Blaek al wel uit zichzelven de +opmerking zal maken, dat die liefde al vrij spoedig is opgekomen."</p> + +<p>"In de tweede plaats," vervolgde Suzanna: "moet UEd. hoog opgeven van +Ferdinands zelfvertrouwen, hetwelk hem vrijmoedigheid geeft om, hoewel +hijzelf niets bezit, een Juffer te vragen, die ook niets heeft, in de +vaste overtuiging, dat hij spoedig fortuin zal maken."</p> + +<p>"Och, gij maakt weer paskwillen," zeide mijn moeder, "maar al heeft +Ferdinand nu niet veel, hij is toch niet geheel zonder vooruitzichten: +en, zooals ik mijn schoonzusters ken, vlei ik mij, dat zij wel iets +zullen bijbrengen, om hem in staat te stellen, zijn huishouding te +beginnen."</p> + +<p>"Wel ja!" zeide Suzanna: "wat zou men niet voor zulk een lief neefje +doen?—Nu! ik zal eens zien, of ze in de bos voor hem blazen; want zij +zullen voor mij vast niet minder doen, en dan weet ik, ingeval ik eens +gevraagd worde, waar ik op rekenen kan;—maar laten wij niet +afdwalen:—UEd. moet verder zijn standvastigheid roemen in het bewaren +van 't geheim, 't geen zich daaruit bewijzen laat, dat hij aan niemand, +zelfs aan mij niet, die hem toch nog met goeden raad had kunnen dienen, +iets van zijne liefde heeft laten blijken."</p> + +<p>"Dat was juist zoo lofwaardig niet," zeide mijn moeder.</p> + +<p>"Ga maar voort," zeide ik tot Suzanna: "ik ben nu best gestemd om +geplaagd te worden."</p> + +<p>"Wel, gij zoudt mij haast doen zwijgen," hernam zij: "want in dat geval +heb ik er weinig eer van.—Voorts moet Papa breed uitweiden over de +welsprekendheid, die gij bezit, en waarmede gij zoo in een wip het hart +van een onschuldig maagdelijn veroverd hebt, zoodat gij zeggen kunt als +César: ik kwam, zag en overwon."</p> + +<p>"Ik weet niet," zeide mijn vader: "of het juist veel voor het oordeel +van de Juffer bewijst, dat zij haar jawoord zoo spoedig aan dien Sinjeur +gegeven heeft."</p> + +<p>"Foei Willem!" zeide mijn moeder: "hoe kunt gij zoo iets zeggen."</p> + +<p>"Och! 't is maar één paar bedorven," zeide Suzanna: "maar gij moet +denken, Papa, dat Jetje ook niet te streng veroordeeld moet worden. Zij +kan haar vrijers wel tellen: en dewijl haar neef, die bullebak, haar +toch niet hebben wil, doet zij zoo mal niet, de gelegenheid bij de haren +te pakken. Ik weet, helaas! zelve bij ondervinding, dat de liefste, +beminnelijkste, aardigste, geestigste meisjes, zonder geld, vruchteloos +op den uitkijk zitten, en als Mevrouw Blauwbaard roepen: Anna! zuster +Anna! ziet gij niets komen?"</p> + +<p>"Ei zoo, Santje!" zeide ik: "ik wist niet dat gij er zoo over dacht. +Hebt gij zulk een haast om getrouwd te zijn?"</p> + +<p>"Oho! hadt gij hoop, mij als een oude vrijster te zien sterven, en +rekent gij al op mijn erfenis voor uwe kinderen?</p> + +<div class="poem"><div class="stanza"> +<span class="i1">Op potgeld, rente, kustinghbrieven;<br /></span> +<span class="i1">En schimmelpenningh, lang vergaert,<br /></span> +<span class="i1">En spaerpot uyt myn mont gespaert?—<br /></span> +</div></div> + +<p>zooals Vondel zegt:—Och jongenlief! Stel dat maar uit uw zinnen: het +zou de bloeien toch uit de hand vallen: en ze zouden hun vingers aan +Tantes geld wel niet blauw tellen. Maar Vaderlief! zeg mij toch eens, +wij hebben er laatst ook over gesproken, Ferdinand en ik: hoe komt de +oude Heer Blaek toch zoo schrikkelijk en geweldig rijk en zijn nichtje +zoo arm?—heeft Jetjes vader er den boel wezenlijk doorgelapt, gelijk +men verhaalt?"</p> + +<p>"Gij vraagt mij meer dan ik u zeggen kan," antwoordde mijn vader: "Ik +ben ambtshalve genoeg gedwongen om in de geheimen van anderen te +dringen, zoodat ik mij daar uit nieuwsgierigheid zelden over bekommer. +Wel weet ik, dat zoowel Jacobus als Hendrik Blaek weinig vermogen +bezaten: zoo zelfs, dat zij beiden, eens weduwnaars zijnde, het +vaderland hebben verlaten om hun fortuin elders te beproeven. Den eenen +is dit gelukt: de andere is gestorven eer hij tijd had gehad, iets te +vergaderen."</p> + +<p>"Hij moet wel schrikkelijk veel geld hebben, die oom Blaek," zeide +Suzanna: "althans zijn zoontje maakt nogal vertering, zonder dat het hem +schijnt te hinderen."</p> + +<p>"Lodewijk Blaek heeft geld van zijn eigen," zeide mijn moeder "maar wat +bekommert ge u daarover kinderen! het geld maakt iemand immers niet +gelukkiger: uw vader en ik zijn nooit lieden van vermogen geweest en wij +hebben toch genoeglijke dagen te zamen gesleten. Ik heb, dat beken ik, +wel eens gewenscht, dat uw vader niet verplicht ware, een zoo drukke +bediening waar te nemen als hij doet, en dat hij wat meer tijd overhad; +maar zonder werkzaamheden zou hij zich ook ongelukkig voelen."</p> + +<p>De komst van mijn jongere broeders en zusters, die zooeven door den +cijfermeester verlaten waren en nu het vertrek binnenstoven, deed het +gesprek hier afbreken, en er werd dien avond over dat onderwerp niet +meer gerept.</p> + +<p>Men kan licht beseffen, dat ik den daaropvolgenden dag weinig rust of +duur had en den Hemel dankte, toen de werkzaamheden aan het kantoor des +avonds waren afgeloopen, en ik, hoewel met een beklemd gemoed, mij naar +huis kon spoeden, alwaar ik mijn moeder en zuster, benevens tante Letje, +die mede in 't geheim was, gezeten vond, insgelijks in pijnlijke +verwachting de terugkomst mijns vaders verbeidende.</p> + +<p>Er verliep echter nog een goed half uur, alvorens wij de bekende schel +hoorden overgaan. Ons aller hart klopte hevig bij zijn binnentreden; +maar toen wij hem aanzagen, stond zijn gelaat zoo strak, dat de vraag: +"wel! hoe is het afgeloopen?" ons op de lippen bestierf en wij elkander +zuchtend aankeken.</p> + +<p>Mijn vader plaatste zijn hoed op de tafel en nam zwijgend plaats.</p> + +<p>"Ik zie het al," zeide ik: "het aanzoek is niet gunstig opgenomen."</p> + +<p>"Ziehier in substantie waarop het antwoord is nedergekomen. De Heer +Blaek heeft mij zeer beleefd ontvangen, en betuigd, dat een verbintenis +met onze familie hem zeer zou vereeren. Maar, volgens zijne meening +rustte er, ten opzichte zijner nicht, een nog zwaardere verantwoording +op hem dan er bestaan zoude, ingeval de Juffer zijn dochter geweest +ware.—Zoolang zij nog minderjarig was, kon hij, als haar voogd, zijn +toestemming niet geven tot een huwelijk met iemand zonder middelen: zij +was nog te jong en te onbedreven om zelve te kiezen: hij kende u +volstrekt niet;—en hij moest u dus verzoeken alle verdere pogingen om +zijn nicht te zien of te spreken te laten varen, tot zij meerderjarig +was en zelve gerechtigd een keus te doen."</p> + +<p>"Hoe! mag ik zelfs de kennis niet onderhouden?—Dat is toch wat hard en +onbillijk."</p> + +<p>"Veroordeel den Heer Blaek niet," zeide mijn vader: "ik kan hem zoo +groot ongelijk niet geven: hij is aan God verantwoording schuldig van +het lot zijner nicht, en hij behoort voor haar te waken. Gij hebt haar +reeds alleen gesproken, uw liefde verklaard en antwoord van haar +ontvangen; hij mag, nu hij het aanzoek afslaat, de hernieuwing van +dergelijke pogingen niet toestaan."</p> + +<p>"Hij bewaart haar zeker voor zijn lieven Lodewijk," zeide Suzanna +wrevelig: "maar zoo zij dien neemt, wil ik haar nooit meer zien."</p> + +<p>"Kom! omhels mij, Ferdinand! en troost u," zeide mijn goede moeder: "de +tijd baart rozen: zoo gij haar wezenlijk blijft liefhebben en gij haar +mede niet onverschillig zijt, kan alles nog terecht komen."</p> + +<p>"Rechtuit gezegd," zeide mijn vader: "is het misschien beter zoo:—gij +zult nu gelegenheid hebben om uw hart te beproeven en te ontdekken of +het alleen een voorbijgaande neiging dan wel een duurzame, oprechte +liefde is, die u bezielt. Het is voor u, ik beken het, een +teleurstelling; maar het is nuttig en heilzaam voor ons, zwakke +stervelingen, beproevingen te ondervinden en die standvastig te leeren +dragen."</p> + +<p>Ik zweeg en zag voor mij; want hoe waar en verstandig ook de woorden +mijns vaders waren, het was van mij toch op het oogenblik niet te +vergen, dat ik er mede instemde. Ik zette mij mistroostig neder: ook de +overigen waren weinig tot vroolijkheid gestemd: en de avond zou vrij +treurig zijn afgeloopen, had niet een onvoorzien bezoek ons eenige +afleiding geschonken.</p> + +<p>Het was namelijk Reynhove, die zich liet aandienen: wij konden niet +nalaten, hem te ontvangen, daar men hem reeds gezegd had, dat wij te +huis waren; ofschoon wij, althans in de eerste oogenblikken van +gedachten waren, dat hij zijn tijd al zeer verkeerd uitkoos. Hij werd +dan binnengelaten, en zijn ongedwongen, vroolijke zwier leverde een zoo +sterk contrast op met de donkere, betrokkene gezichten der aanwezigen, +dat hij in het eerst geen aangenaam denkbeeld van onzen huiselijken +kring kan hebben opgevat.</p> + +<p>"Ik kan niet mankeeren," zeide hij, na eenige strijkages, mij te komen +informeeren naar de gezondheid van Mejuffrouw Huyck. Ik hoop, dat UEd. +geene <i>suites</i> van die fatale historie hebt ondervonden.</p> + +<p>"Volstrekt geene," antwoordde Suzanna: "en het eenige, wat er mij van +bijblijft, is een vast voornemen om niet weder met zulke wilde zeilers +scheep te gaan."</p> + +<p>"En tevens kwam ik mij de eer procureeren," vervolgde Reynhove, "van +kennis te formeeren met den Heer en Mevrouw Huyck: een satisfactie, +welke ik mij tot nog toe had moeten refuseeren, en welke het gunstigste +resultaat is van dat facheus geval."</p> + +<p>"Wij zijn zeer verplicht voor uwe goedheid," zeide mijn vader, +glimlachende: "het doet ons echter leed, dat er een zoo gewichtig +voorval noodig was, om ons de eer van uw bezoek te verschaften."</p> + +<p>"De Heer Reynhove," merkte Suzanna aan, "kan met recht zeggen, dat hij +hier is komen aanwaaien; vermits hij zonder den storm niet hier zou +geweest zijn."</p> + +<p>"Mejuffrouw drijft er den spot mede," zeide Reynhove, een weinig +verlegen: "en ik beken, dat ik mij verkeerd exprimeerde. Ik heb tegen +mijn eigen belang gehandeld, dat ik hier niet vroeger een visite ben +komen brengen; maar, ik declareer oprecht, dat zoodra ik aan Mejuffrouw +Huyck gepresenteerd was, ik het project geformeerd had, dat ik thans +effectueer." Dit zeggende, keek hij Suzanna zoo veelbeteekenend aan, dat +zij een kleur kreeg en dat mijn moeder enigszins bezorgd opzag.</p> + +<p>"Men kan wel zien, dat Mijnheer uit Den Haag komt," zeide Suzanna, en +zag te gelijk haar moeder aan, als wilde zij zeggen: "heb geen +zorg."—"Wat mij betreft," vervolgde zij tot Reynhove: "ik blijf nooit +achterlijk, wanneer ik complimenten ontvang, en ik zal op mijne beurt +avoueeren, dat ik, hoewel eerst na den storm, het plan geformeerd had, +Mijnheer te bedanken voor de attenties, ons bij gelegenheid van het +ongeval getemoigneerd."</p> + +<p>"Foei Santje!" zeide mijn moeder: "gij moet dit niet als een compliment +doen voorkomen. Het is niet meer dan plichtmatig dat gij Mijnheer +bedankt, en wij, als ouders, doen hetzelfde."</p> + +<p>"Het weinige, dat ik verrichtte, meriteert geen <i>eloges</i>," zeide +Reynhove: "ik ben te gelukkig van in de occasie te zijn geweest, om de +dames eenige geringe diensten te kunnen bewijzen, en heb niets gedaan +als hetgeen ieder, die eenig gevoel van compassie en betamelijkheid +bezit, in mijne plaats zoude verricht hebben."</p> + +<p>"Dat is een mooi compliment voor Weinstübe," zeide Suzanna.</p> + +<p>"Ik kan het niet helpen," zeide Reynhove, "zoo hij geen beter +meriteert."</p> + +<p>"Nu!" zeide mijn moeder, altijd geneigd om alles van de beste zijde te +zien: "hij is verschoonbaar: ik kan nog al vergeven, dat men bij een +storm anderen vergeet en alleen om zich zelven denkt. Aan wal zou hij +waarschijnlijk beleefder geweest zijn."</p> + +<p>"Ik twijfel er aan," zeide Suzanna, het hoofd schuddende.</p> + +<p>"En dan," voegde Tante Letje er bij: "ik ken den mensche niet; maar, een +zondaar zijnde, gelijk wij allen, zal hij misschien, toen hij de stemme +Gods hoorde spreken op de wateren, gedacht hebben, dat de ure des +oordeels over hem gekomen was, en zijn ziele hebben gewend tot boete en +bekeering."</p> + +<p>"Dat is wel mogelijk," zeide Reynhove: "want hij heeft dien avond meer +gebeden gereciteerd, dan hij anders, geloof ik, in een jaar doet."</p> + +<p>"Welnu," hernam Tante: "UEd. ziet, dat ik gelijk heb:"—en alzoo acht ik +het vergeeflijk niet alleen, maar zelfs betamelijk en lofwaardig in dien +Weinstübe, dat hij, vervuld zijnde van die dingen, welke dienstig zijn +tot de zaligheid, zich alleen bezighield met het noodige, en die +kleinigheden verwaarloosde, welke de wereld voorschrijft, maar die in +een zoo plechtig oogenblik niet meer zijn dan asch en drek."</p> + +<p>Reynhove keek eenigszins zuinig bij het aanhooren van deze taal; maar +hij was te wellevend om er iets op te antwoorden; Suzanna beet zich op +de lippen, als wilde zij het stekelige antwoord bedwingen, dat haar op +de tong zweefde. Wat mij betreft, ofschoon hulde doende aan de +gevoelens, welke de woorden mijner Tante hadden ingegeven, ik kon niet +verdragen, dat Weinstübes gedrag op het jacht als lofwaardig voorgesteld +of ten koste van dat van Reynhove geprezen zoude worden, en vatte daarom +het woord op.</p> + +<p>"Tante!" zeide ik: "neem mij niet kwalijk; maar ik moet een opmerking +maken. UEd. hebt menigmalen, in mijn bijzijn, die kluizenaars +veroordeeld, die wanen den hemel te zullen winnen, door zich af te +zonderen en hun leven met bidden te slijten, zonder van eenig nut voor +hun medemenschen te zijn."</p> + +<p>"Dat heb ik," zeide Tante: "want er staat geschreven: Niet zij, die +roepen: "Heere: Heere!" maar zij die den wille des Vaders doen, zullen +het koninkrijk Gods beerven.</p> + +<p>"Welnu," vervolgde ik: "op de groote levensreis zijn wij verplicht ons +leven zoodanig in te richten, dat het niet slechts tot onze heiligmaking +strekke, maar ook aan den naaste nut en voordeel aanbrenge. Is dit in +het algemeen waar, zoo is het zulks ook in bijzondere gevallen als op +onzen tocht met het jacht, dien ik een afschaduwing der levensreis durf +noemen, in zooverre als wij, reisgenooten zijnde, met moeilijkheden en +wederwaardigheden te kampen hadden. Nu, op dien kleinen tocht handelde +Weinstübe juist zoo, als de kluizenaars, die UEd. veroordeelt. Hij +vergat, dat er anderen met hem waren, zwakker en meer hulpbehoevend dan +hij, en in de plaats van hun nood te verlichten, bemoeide hij zich niet +met hen, maar strekte hun tot last en maakte hun toestand nog moeilijker +en onaangenamer. De Heer Reynhove daarentegen, die voorzeker, zoowel als +ik, met ernstige gedachten bezig was, bleef echter in het oog houden, +dat zijn welbegrepen plicht niet medebracht om op een bank te liggen +zuchten, maar wel om zijn reisgenooten te ondersteunen en op te beuren: +en zoo wij in die ure vergaan waren, zou hij met de zelfvoldoening +gestorven wezen, dat hij bij het opontbod werkzaam gevonden was."</p> + +<p>"Zoo gij het op die wijze beschouwt, Neef!" zeide Tante, "dan hebt gij +gelijk: en dan had zeker die Duitsche Heer beter gedaan, zoo hij niet +alleen zelf gebeden had, maar ook de overigen in een lofwaardige +stemming had pogen te brengen."</p> + +<p>"Mijnheer!" zeide Reynhove, mij met warmte de hand drukkende: "ik +declareer u op mijn eer, dat UEd. een perfect Advocaat zoudt zijn! maar +waarlijk! ik meriteer niet, dat UEd. met zulken lof spreekt van de +stemming, welke mij toen bezielde. Ik had een pressentiment, dat wij er +wel zouden afkomen; en dacht daardoor zeer weinig aan die zaken, +waarover ik had moeten denken, gelijk Mejuffrouw mij zeer juist doet +inzien. Ik schaam mij wel een weinig, dat te avoueeren; maar ik begeer +geene louanges, die mij niet toekomen."</p> + +<p>"Dat is braaf van u gedacht, Mijnheer Reynhove!" zeide mijn vader, "en +doet u in mijne opinie rijzen. UEd. zal het misschien onbeleefd vinden, +dat ik u de eerste reis, dat UEd. ons met een bezoek vereert, zoo +onbewimpeld de waarheid zeg; maar ik moet u ronduit verklaren, naar het +weinigje, dat ik van u gezien heb, oordeelende, dat het van u afhangt, +een voortreffelijk mensch, en wat meer zegt, een godvreezend Christen te +worden."</p> + +<p>"En ik, Mijnheer!" zeide Reynhove, "kan u van mijne zijde declareeren, +dat ik niets meer ambitionneer dan uwe goede opinie te meriteeren."</p> + +<p>"Is UEd. niet een zoon van den Heer Ambrosius Reynhove, die lid is van +HH. Hoogmogenden?" vroeg mijn vader.—Reynhove boog.</p> + +<p>"Wel! dat verheugt mij. Wij zijn nog te zamen aan de academie geweest. +Hij was een mijner beste vrienden."</p> + +<p>"Hij heeft mij ook met hooge achting over UEd. gesproken," zeide +Reynhove, "en mij gechargeerd, UEd. zijne complimenten te brengen."</p> + +<p>"Wij zeiden dikwijls onder ons," vervolgde mijn vader: "Reynhove zal nog +eens een aanzienlijk persoon worden; want toen reeds was hij de <i>primus +inter pares</i> en de geboren Voorzitter van alle mogelijke +Studenten-commissiën.—En UEd., Mijnheer Reynhove! bekleedt zeker ook +reeds deze of gene betrekking?"</p> + +<p>"Tot nog toe niet. Ik kan niet zeggen, dat ik die ooit zeer +geambitionneerd heb."</p> + +<p>"Des te erger, Mijnheer!—Iemand van uwe jaren, die niet geheel van +bekwaamheden ontbloot is, behoort werkzaam te zijn, en niet te vergeten, +dat de Staat recht heeft op zijn arbeid en talenten:</p> + +<div class="blockquot"><p><i>Hos ante effigies maiorum pone tuorum,</i></p></div> + +<p>Bovendien, de ledigheid is een duivelsoorkussen."</p> + +<p>"Spreek toch niet zoo, Papa!" zeide Suzanna, die ik alreeds wegens haar +langdurig stilzwijgen bewonderd had: "'t Is uit klinkklare +edelmoedigheid, dat Mijnheer niets uitvoert."</p> + +<p>"Uit edelmoedigheid, Mejuffrouw!" herhaalde Reynhove verbaasd.</p> + +<p>"Wel ja," hernam zij: "er zijn zoovele arme slokkers, die niets bezitten +en naar een postje hunkeren, om er van te bestaan, dat de Heer Reynhove, +die rijk genoeg is, geen hunner daarvan berooven wil."</p> + +<p>"UEd. is te goed, Mejuffrouw!" zeide Reynhove: "maar ook dezen lof moet +ik refuseeren; want ik beken, dat mij dit excuus nimmer voor den geest +is gekomen."</p> + +<p>"Het zou bovendien geene verschooning zijn," zeide mijn vader: "zoolang +er eereposten genoeg zijn, die werk verschaffen en die men zonder +bezoldiging waarneemt. Ik ben overtuigd, Mijnheer Reynhove! dat uw vader +er over denkt gelijk ik."</p> + +<p>Reynhove boog, niet wel wetende wat hij zeggen zoude.</p> + +<p>"Maar ik vergeet," vervolgde mijn vader, "dat UEd. mij niet zonder reden +zoudt kunnen betichten mij te bemoeien met hetgeen mij niet aangaat. +Schrijf dit toe aan mijn post van Hoofdschout, die mij in de +noodzakelijkheid brengt van mij met eens andermans zaken te bemoeien."</p> + +<p>"Ik schrijf," zeide Reynhove, "dit liever toe aan UEd. belangstellende +vriendschap en neem in die suppositie uwe raadgevingen met dankbaarheid +aan, gepersuadeerd, dat UEd. mij niets kunt zeggen dan hetgeen door mij +verdient gemoditeerd en betracht te worden."</p> + +<p>"UEd. neemt het recht heuschelijk op," zeide mijn moeder: "mag ik +vragen, waar UEd. gelogeerd is?"</p> + +<p>"Bij den Heer Blaek," antwoordde Reynhove: "ik heb zijn zoon op de +paardenmarkt leeren kennen en heb niet kunnen weerstaan aan zijn +pressante invitatie, om eenigen tijd bij hem te komen passeeren."</p> + +<p>Mijn vader keek eenigszins strak; maar hervatte spoedig met minzaamheid: +"ik twijfel niet, Mijnheer! of uw verblijf bij den Heer Blaek is genoeg +berekend om u allerlei genoegens te doen smaken: ook wil ik hem zijn +gasten niet aftroggelen. Intusschen, zoo UEd. eens een dag vrij zijt en +den gewonen pot bij ons voor lief wilt nemen, wees dan zoo goed daarvan +gebruik te maken. UEd. zult ons altijd welkom zijn."</p> + +<p>"O ja, Mijnheer!" zeide mijn moeder: "maar vergeet niet, dat het geen +Haagsche festijnen zijn, welke wij u kunnen verschaffen."</p> + +<p>"UEd. heeft te veel goedheid," zeide Reynhove: "zijt geassureerd dat ik +er met het grootste plaisir van profiteeren zal, en mij feliciteer, van +zoo wèl in eene estimabele familie als deze geaccueilleerd te zijn."</p> + +<p>Na eenig verder onderhoud stond Reynhove op en nam afscheid. Toen hij +vertrok, deed ik hem uitgeleide. Zoodra wij in de gang waren, nam hij +mij bij de hand: "Ik had nog een verzoek aan u," zeide hij: "maar ik +dorst er daarbinnen niet mede voor den dag komen: uw ouders zijn zulke +deftige lieden: ik was bang, dat zij mij railleeren zouden. Ik zal u +zeggen, wat het geval is. Ik beweerde gisteren tegen Blaek, dat ik met +mijn Engelschman naar Haarlem en terug zoude rijden in zeven kwartier; +hij pretendeert hetzelfde te kunnen doen met de harddravers, die hij van +den Heer Van Baalen gekocht heeft: en daaruit is een pari ontstaan, wie +onzer het eerst den weg heen en weder zoude afgelegd hebben. Wij moeten +dit morgennamiddag beslissen: te vijf uren rijden wij af aan de +<i>Tweehonderd Roe</i>. Hebt gij lust om het te komen zien en naderhand een +glas wijn te blijven drinken?"</p> + +<p>"Ik dank u," antwoordde ik, "ik moet aan 't kantoor zijn. Er is een +schip van ons, dat op zijn vertrek staat, en dat geeft mij veel +drukten."</p> + +<p>"Het spijt mij," zeide hij: "nu, <i>au revoir</i> dan."</p> + +<p>Hij vertrok en ik keerde in de huiskamer terug, bij mijzelven denkende +dat Reynhove wel gedaan had, zijn voorstel niet te doen in +tegenwoordigheid mijner ouders, bij wie een harddraverij contrabande +was. Toen ik binnentrad was mijn moeder bezig, mijn vader in 't +vriendelijke te beknorren, dat hij dien vreemden Heer, bij zijn eerste +bezoek, zoo de les gelezen had.</p> + +<p>"Kom! kom!" zeide mijn vader: "ik zou het niet gedaan hebben, indien ik +niet de overtuiging bezat, dat bij dien knaap een goede grond ligt en +dat de kern beter is dan de schil. 't Is maar jammer, dat hij met dien +Lodewijk Blaek omgaat."</p> + +<p>"En dat hij zooveel Fransche woorden bezigt," zeide mijn moeder.</p> + +<p>"Dat is Haagsche stijl," zeide ik: "en hij doet het niet erger dan +anderen."</p> + +<p>"Hij zal nog veel te leeren hebben, eer hij de tale Kanaäns spreekt," +zeide Tante Letje.</p> + +<p>"En gij Santje! Hoe denkt gij over onzen nieuwen kennis?" vroeg ik, +bemerkende dat Suzanna, tegen haar gewoonte, stil was: "hoe bevalt hij +u?"</p> + +<p>"O! ik vind hem zeer naar mijn zin," antwoordde zij: "gij weet, ik hou +veel van kapellen, en duizendschoonen, en gouden torren, en palmpaschen- +en pinksterbloemen en al wat blinkt en sierlijk is."</p> + +<p>"Dat is geen bepaald antwoord op mijn vraag," zeide ik: "hij verdient +volgens de getuigenis van vader, niet verward te worden met die +pronkers, wier eenige verdiensten in hun mooien rok bestaat."</p> + +<p>"Volstrekt niet," hernam zij: "want hij draagt bovendien een bijzonder +nette pruik en keurige lubben en een schitterenden diamant aan zijn +das.—Het portret van den saletjonker uit den <i>Verliefden Poëet</i> van +Buysero is volkomen op hem toepasselijk:</p> + +<div class="poem"><div class="stanza"> +<span class="i12">'k Zag nooit netter van mijn leven:<br /></span> +<span class="i1">Wel driemaal op een dag werd hem schoon goed gegeven.<br /></span> +<span class="i1">Geen kreukje zag men in zijn kleeren, en, om recht<br /></span> +<span class="i1">Te gaan, 't was in dien tijd een keuning van een knecht.<br /></span> +<span class="i1">Hij wou zijn handen maar in rozewater wasschen.<br /></span> +<span class="i1">Men heeft zijn leven zoo geen man een pruik zien passen.<br /></span> +<span class="i1">En zijn handschoenen, ho! die waren klaar Jasmijn."<br /></span> +</div></div> + +<p>"Santje! Santje!" zeide ik: "biecht zuiver op; want ik bedrieg mij zeer, +of die Hagenaar heeft een goed oog op u; en zoo gij iets tegen hem hebt, +is het beter, dat hij maar spoedig daarvan kennis bekome; anders zal hij +het u nog lastig genoeg maken."</p> + +<p>"Santje heeft volkomen gelijk, dat zij het met een Jantje van Leiden +afmaakt," zeide mijn moeder: "een jong meisje moet zich nooit uitlaten +over een Heer: het mocht haar naderhand berouwen."</p> + +<p>"Juist zoo!" voegde mijn vader er bij: "want de oude spreuk zegt +terecht, dat men met zijn spot naar bed gaat."</p> + +<p>Met deze grap was het onderhoud over Reynhove besloten en wij vervielen +langzamerhand weder tot de zwaarmoedige stemming en de stilte, waaruit +zijn bezoek ons voor een poos gered had.—Mijn zuster zelfs, anders zoo +levendig en opgeruimd, deed geen moeite om het gesprek gaande te houden, +en zat in gepeinzen verdiept: 't zij dat haar genegenheid voor mij haar +de slechte uitkomst van mijns vaders pogingen evendiep had doen gevoelen +alsof het haar eigene zaak geweest ware: 't zij dat werkelijk het bezoek +van Reynhove een bijkomende aanleiding tot overdenking had opgeleverd. +Eindelijk vroeg mijn moeder, onder andere onverschillige zaken, aan +Tante Letje, of zij de Juffer nog gezien had, die bij Heynsz aan huis +woonde?</p> + +<p>"Wel ja!" antwoordde Tante: "heeft Neef u niet verhaald, dat hij haar +tot mijnent ontmoet heeft?"</p> + +<p>Allen zagen mij aan en mijn vader zelfs met een ernstigen blik. Ik +gevoelde terstond, hoe verkeerd ik gedaan had, van deze toevallige +ontmoeting niet te reppen; daar ik nu van achteren den schijn op mij +laadde, als had ik die opzettelijk verzwegen.</p> + +<p>"'t Is waar!" zeide ik: "ik had het vergeten ... ik had het hoofd zoo +vol. Ook heb ik niet gedacht, dat er iemand belang in stelde."</p> + +<p>"Nu! die jonge Juffer stelt dan wel belang in u," zeide Tante in haren +eenvoud des harten: "zij is nog tweemalen sedert dien tijd bij mij +geweest, en heeft mij telkens naar u gevraagd, Neef!—Een zoet meisje, +dat moet ik zeggen: jammer maar, dat zij Roomsch is. Haar vader had mij +heden ook bezocht, om mij te bedanken voor de vriendelijkheid, die ik, +zoo hij zeide, voor zijn dochter gehad had. Een beleefd mensch die Heer +Van Beveren, dat moet ik zeggen."</p> + +<p>"Van Beveren!" herhaalde mijn vader, die met aandacht naar de woorden +zijner zuster geluisterd had: "waar hoort die man te huis?"</p> + +<p>"Te Deventer!" antwoordde Tante: "doch hij schijnt hier welbekend; +althans hij heeft mij over vele lieden gesproken en wist bijna aller +betrekkingen."</p> + +<p>"Te Deventer! zoo!" herhaalde mijn vader, nadenkend: "en heeft u die +Heer Van Beveren geen geld ter leen gevraagd?"</p> + +<p>"Neen Broeder! En hij zag er ook niet uit als iemand, die geld behoefde. +Hij was goed gekleed en had het geheele voorkomen van een man, die in de +groote wereld leeft."</p> + +<p>"Ik behoef u niet te vertellen, Zuster?" zeide mijn vader, "dat de +duivel zich somtijds in een engel des lichts verkleedt, om zijn +oogmerken te bereiken. Ik zou u aanraden, wat voorzichtig met die lieden +te zijn."</p> + +<p>"Hoe dan: weet gij eenig kwaad van hen, Broeder?" vroeg Tante, met +eenige bezorgdheid.</p> + +<p>"Niet het minste; maar ik wil dat toch eens onderzoeken ... er is toch +iets, dat mij vreemd voorkomt."</p> + +<p>"Gij zult toch niet denken, Willem!" zeide mijn moeder: "dat Heynsz +verdachte lieden zal herbergen?"</p> + +<p>"'t Is zeker, dat zulks nogal grappig zoude wezen," hernam mijn vader: +"maar gij hebt gelijk en uw aanmerking is juist.—En Zuster! sprak de +dochter van dien Heer zoo belangstellend over Ferdinand?"</p> + +<p>"Och Vader!" zeide ik, alle vermoedens wenschende af te wenden: "Tante +zal de zaak waarschijnlijk een weinig vergrooten. Zij en ik zijn +misschien de eenigen, die Amelia behalve haar huisgenooten kent."</p> + +<p>"Ei! heet zij Amelia?" vroeg mijn vader: "gij schijnt reeds vrij +familiaar met haar te zijn, om haar zoo bij haar doopnaam te noemen!"</p> + +<p>Ik zag, dat Suzanna bleek werd en ik merkte dat ikzelf een kleur over +mijn onvoorzichtige uitdrukking kreeg. Mijn Zuster, waarschijnlijk om +mij uit de verlegenheid te redden, zei met een gemaakten lach:</p> + +<p>"'t Zal een prinses zijn, die incognito reist; en prinsessen worden +nooit anders als bij haar voornamen genoemd."</p> + +<p>"Dat is zeker," zeide ik, moed vattende, "dat ik haar doopnaam beter +weet, dan haar familienaam; maar overigens is onze kennis al zeer gering +en ik verlang die niet nader aan te knoopen, hoe lief zij ook wezen +moge."</p> + +<p>"Niet?" zeide Tante: "en gijzelf, Neef! hebt haar zoozeer tot voorspraak +gestrekt, toen ik haar wilde verstooten."</p> + +<p>"Wel Tante! Wat zal ik u zeggen? Uw goedheid spoorde u aan, haar, die u +onbekend was, bij u te ontvangen: en mijn hart zeide mij dat de leer, +die zij beleed, haar aanspraak op uwe bescherming niet verminderde. Dat +is alles."</p> + +<p>Mijn vader zag mij aan, schudde bedenkelijk het hoofd, nam een snuifje +en verwijderde zich om in zijn vertrek te gaan arbeiden: zoodat, zeer +tot mijn genoegen, het gesprek over Amelia en haren vader hierbij rusten +bleef.</p> + + +<hr style='width: 45%;' /> + + +<h3><a name="chap26" id="chap26"></a>ZES-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.</h3> + +<h4>WAARIN GELEERD WORDT, HOE MEN BEST OUDE PAARDEN VERKOOPT, EN JONGE +BEDERFT.</h4> + + +<p class="p-one">Het was gelukkig voor mij, bij de stemming, waarin ik mij bevond, dat +het ophanden zijnde vertrek van Kapitein Pulver mij vrij wat bezigheid +aan 't kantoor verschafte en daardoor buiten de mogelijkheid stelde om +mij over te geven aan mijn leedwezen over de ondervonden teleurstelling. +Al had de arbeid geene andere nuttigheid als deze, dat hij den geest +bezig houdt en belet het verdriet te gevoelen, dan nog zou hij als een +weldaad voor het menschdom moeten beschouwd worden. En boven alle andere +zijn, in gevallen, wanneer de ziel ontroerd en geschokt is, de +zoogenaamde dorre eentonige werkzaamheden, welke ons beroep verschaft, +verkieslijk boven die, welke een meer aanlokkende zijde hebben en +waarbij de verbeelding mede in 't spel gebracht wordt. Wijsbegeerte en +fraaie letteren mogen op den duur kalmte en vertroosting aan den geest +bieden: haar beoefening zoude ik vergelijken bij die van de +gezondheidskuur, waarvan de invloed, hoe heilzaam ook, eerst later +gevoeld wordt; beroepsbezigheden zijn als de pijnstillende opium of de +blaartrekkende pleister, welke de kwaal niet wegnemen, maar ons beletten +die te gevoelen.</p> + +<p>Maar toen ik, na afloop van het kantoor, weder te huis kwam, en de avond +te schoon was, om dien op mijn kamer door te brengen, terwijl de dames +uit waren, keerde mijn zwaarmoedigheid. "Kom!" dacht ik, na een wijl +gepeinsd te hebben: "ik heb op dit oogenblik geen grooter vijand dan mij +zelf en mijn gedachten: ik moet of werk hebben of bezigheid zoeken. +Waarom zou ik niet naar den Haarlemmerweg gaan en zien hoe de +weddenschap is afgeloopen?"</p> + +<p>Dit besluit gevormd hebbende, begaf ik mij dadelijk op weg, wandelde de +singels om naar de Haarlemmerpoort en kwam ongeveer tegen half zeven ure +aan de Tweehonderd Roe; waar ik weldra vernam, dat de beide wedders te +vijf uren precies waren afgereden, en dus, bijaldien er geen ongeluk had +plaats gehad, welhaast moesten terug wezen. Een vrij talrijk gezelschap +zat in den tuin en voor de deur der herberg bijeen, met de wijnflesch of +bierkan voor zich, naarmate de staat hunner geldbeurs meerdere of +mindere uitgaven gedoogde: anderen wandelden langzaam den weg op en +neder, blijkbaar den uitslag des wedrens verbeidende; terwijl enkelen, +te paard of in hun chaisen gezeten, met hetzelfde oogmerk stapvoets op +en neder reden. Daar waren, onder dien toevloed van menschen, lieden van +elken rang of stand, vermogende renteniers, deftige kooplieden, +beunhazen, pikeurs, stalhouders en voerlieden; doch allen, op weinige +uitzonderingen na, <i>ridders van de zweep</i>: en de onderscheidene +gesprekken, welke hier en daar gevoerd werden, hadden overal slechts één +onderwerp, de edele rijkunst. De verdiensten der paarden van Lodewijk +Blaek, die bij allen bekend waren, werden overwogen: de groote feiten, +door hen verricht, in ai hun kleuren opgevijzeld; hun betrekkelijke +waarde vergeleken: de prijs, dien zij gegolden hadden, genoemd, enz. +enz. Wat het paard van Reynhove betrof, daarover dorst men een minder +beslissend oordeel vellen, vermits het slechts aan weinigen bekend was; +doch men was van gedachten, dat het, ofschoon uiterlijk van weinig +apparentie, echter droog en fraai was, en tot die soort van paarden +behoorde, welke niet bij uitstek snel loopen, maar een gestadigen gang +hebben en het lang uithouden zonder zich te vermoeien.</p> + +<p>Ik keek ondertusschen rond, of ik niet hier en daar onder de menigte een +gezicht van een kennis zoude aantreffen; maar ofschoon ik met dezen en +genen, die mij van de beurs of van elders bekend was, een groet, of een +kort: "hoe vaart Mijnheer?" wisselde, zag ik niemand, met wien ik het de +moeite waardig achtte, een bepaald gesprek aan te knoopen. Daar ik eerst +aan de Academie, en toen buitenslands geweest was, had ik weinig +bekenden, althans onder dat slag van lieden, hetwelk zich hier +bevond.—Eindelijk, mij langs een hoopje begevende, dat nog +luidruchtiger en drukker was dan de rest, hoorde ik mij eensklaps bij +mijn naam noemen: en, mij omwendende, herkende ik Weinstübe, die met een +grooten roemer in de eene en een zweep in de andere hand, den redetwist, +waarin hij gewikkeld was, afbrak om mij aan te spreken.</p> + +<p>"Huyck" riep hij: "foor wien wed jij?"</p> + +<p>"Voor geen van beiden," antwoordde ik, mijn hoed even aflichtende, als +wilde ik mijn wandeling vervolgen.</p> + +<p>"Nein! Pots tit und tat! Je komt er zoo nicht af! Je solt seggen voor +wien je pint. Wed jij tegen mich. Ik heb een sakkie sesthalven kewed op +de plessen van Plaeck: en er is niemand, die meer dan een sakkie +toepeltjes teugen houdt. Toe jij me nou de frundschap und neemt de +rest."</p> + +<p>"Ik zou u gaarne dat genoegen doen," zeide ik: "maar ik wed niet zoo +maar in den wilde: de blessen van Blaek ken ik ternauwernood en het +paard van Reynhove in 't geheel niet: zoodat ik over hunne vergelijkende +waarde niet kan oordeelen."</p> + +<p>Ik dacht er hiermede af te zijn; maar weldra had ik berouw, van maar +niet ronduit verklaard te hebben, dat ik in 't geheel niet wedde; want +nu kreeg ik terstond het loon voor mijne valsche schaamte.</p> + +<p>"Laat je dat niet afschrikken, Mijnheer!" zeide een dikke vent, wien ik +naderhand vernam, dat een kastelein van den Overtoom, en een beroemd +paardenkenner was: die beestjes van Blaek loopen drommels goed, dat 's +waar; 't bennen poppetjes, daar niks aan mankeert: zoo rond as appeltjes +en as een zij zoo zacht in den bek, daarom niet; maar kijk! daar hebje +dien anderen: heb ik jou daar? het biest mag zoo mager wezen as het wil: +des te minder zit hem zijn vet in den weg:—en as je 't zoo ziet +afrijen, je zoudt zeggen: het slaat zien beenen deur mekaêr of het mal +was;—maar laat hem gerust zijn gang gaan: hij zal het uithouen op den +langen weg—en ze alle achter hem laten. Kijk!—het zakkie dubbeltjes +durf ik op hem resikeeren; en het past mijn en mijns gelijken niet om +meer te doen;—maar hou jij gerust de rest: 't zei je geen schaê doen; +zoowaar ik Krijn Jaspersz hiet."</p> + +<p>"Ik wil het best gelooven," zeide ik: "maar in zoodanige gevallen ga ik +niet op goed geloof af, en dat zult gij mij niet kwalijk nemen. Gij +zoudt ook niet gaarne een paard koopen of er op wedden, zonder het +alvorens gezien te hebben."</p> + +<p>"Nou, dat 's waar ook," zeide hij: "maar anders!... Ik heb de eer niet, +van Meneer parteklier te kennen, en ik weet niet, of Meneer verstand van +paarden heit; want anders ben je nog niet sekuur al heb je ze gezien: +dat heit die makelaar ondervonden, die laatst bij ons was, daar Blaek +die ouwe knol van hem an verkocht heit."</p> + +<p>"Ja!" zeide Weinstübe, grinnikende: "dien heeft hij oud peet kehad."</p> + +<p>"Zoo! heb je ook al gehoord van den moord van Parijs?—Nou! die goeie +man had het paard ook gezien en geprobeerd: en hij docht, dat hij wonder +wat kocht; maar jawel!—hij liet zich royaal weg een ouwen blinden knol +in de handen stoppen en mag den hemel danken, zoo hij er den volgenden +dag den nek niet mee gebroken heeft."</p> + +<p>"Maar dat is niet veel beter dan stelen," zeide ik: "op deze wijze van +eens anders onnoozelheid partij te trekken."</p> + +<p>"Hei ho! daar komen zij! daar komen zij!" riepen eenige stemmen. Alles +stoof op en keek den weg op; hoewel er nog niets te zien was, dan een +stofwolk, die aan deze zijde van het tolhek opsteeg.</p> + +<p>Ongeduld, verwachting, hoop en vrees, waren op de aangezichten te lezen, +en men staroogde, alsof men den blik door het stof heen had willen laten +dringen, om te ontdekken, wie de overhand had. Het duurde echter niet +lang, of beide rijtuigen waren naast elkander zichtbaar, zonder dat men +nog door den afstand kon onderscheiden welk het eerste was.</p> + +<p>"Zij zijn er waarachtig allebei!" riep de een,—"zij hebben mekaar goed +bijgehouen!" riep een ander.—"Nou! wat braatje nou van uithouen?" vroeg +Weinstübe aan Krijn Jaspersz.: "je ziet immers, dat de peesten an mekaar +kewaagd zijn. Heb je ook perauw? Sol je 't afmaken wille voor de helft."</p> + +<p>"Patientie!" zei de kastelein: "de laatste loodjes wegen het zwaarst."</p> + +<p>"De ruin is voor!" riep opeens een stem.</p> + +<p>"Neen! neen!" zeide een ander: "de blessen winnen het."</p> + +<p>"De blessen winnen het!" riepen onderscheidene stemmen. En inderdaad zag +ik nu ook, dat de twee paarden een eind dichter bij waren dan het eene; +ofschoon het rijtuig, dat door de eerstgemelden getrokken werd, wild +over den weg heen en weder slingerde, terwijl de sjees van Reynhove met +een gelijken gang vorderde.</p> + +<p>"Hoera!" riep Weinstübe, met den hoed zwaaiende: "had je nu mijn +foorschtel maar aannemen willen. Het sakkie toeppeltjes is mein."</p> + +<p>"Hoezee!" riep de menigte, en opende zich voor het rijtuig van Blaek, +die, met purper aangezicht, schreeuwende en juichende kwam aangereden. +Maar nauwelijks had hij de plek bereikt, als de uiterste grens van den +wedren bepaald, of een zijner paarden stortte en hij zelf tuimelde uit +de sjees. Hij was echter dadelijk weder op de been en werd nu door de +toestroomende liefhebbers met luid gegalm als overwinnaar begroet. +Reynhove was intusschen insgelijks aangekomen, mede vrij verhit en +ontdaan; doch zijn paard toonde slechts weinige blijken van vermoeidheid +en wettigde daardoor de lofspraak, daaraan door Krijn Jaspersz gegeven. +Alleen het schuim, waarmede het bedekt was, een korte hoest en een +trillende beweging van het lichaam, toen het stilstond, gaven bewijs dat +het hard geloopen had. Een lakei van Reynhove schoot dadelijk toe, dekte +het met een warm kleed en bracht het op stal met behulp van den +kastelein der <i>Tweehonderd Roe</i>. Ofschoon nu onze Hagenaar het onderspit +gedolven had, bleek mij echter dat de oordeelvelling van den +Overtoomschen kastelein juist geweest was; want de paarden van Blaek +hadden zich overloopen: het eene lag, zooals ik gezegd heb, op den grond +en scheen meer dood dan levend; het andere stond nog, doch hijgende als +een juffershondje en zoo onvast op de beenen, als ware het op het punt +van neer te storten. Met veel moeite deed men het gevallene opstaan, en +bracht men beide opstal.</p> + +<p>"Jongen! dat is jammer!—Ik hoop, dat het den beestjes geen kwaad zal +doen! Zij hadden zich zoo mooi gekweten!—Je bent den ander toch +vooruitgebleven!—'t Mag wezen hoe 't wil: 't is beter, dat ze +crepeeren, dan dat die magere knol je voorbij ware gereden, enz. +enz."—Zoo klonken de troostredenen, die nu in ruime mate aan Lodewijk +werden toegevoegd; maar waar hij geen oor naar had, zoo grootsch was hij +op zijn overwinning; ofschoon hem die waarlijk een paar goede paarden +kosten zoude.</p> + +<p>"Ik ben toch de baas gebleven!" riep hij Reynhove toe, met een +zegevierenden blik.</p> + +<p>"Dat geloof ik wel," zeide deze, met spijtige bedaardheid: "gij waart +schier aan 't hollen geslagen: en ware uw paard niet gestort, dan zoudt +gij ze niet gearrêteerd hebben. Op zoo'n wijze zoude ik niet willen +triomfeeren."</p> + +<p>"Heb ik het niet gezeid?" zeide Krijn Jaspersz: "'t is een bloot toeval +en meer niet, zoo de blessen eerst an zijn; maar ik vraag maar an +iedereen, of die prijs mooi gewonnen is? Ik heb gezeid, en ik blijf er +bij, dat de ruin op den langen weg beter loopt: en as Meneer hem niet +had willen sparen, was hij nog de baas gebleven."</p> + +<p>"As! As!" herhaalde Weinstübe: "asch is verbrante tourf: en je pint toch +je toeppeltjes kwijt, man."</p> + +<p>"Dat ben ik," zeide Krijn: "heb daarover geen zorg; maar dat belet niet, +dat ik op zoo'n manier geen weddenschap zou willen winnen."</p> + +<p>Onder dit praten waren Reynhove en Lodewijk, door de omstanders heen, de +herberg binnengedrongen: en geen trek hebbende, om mij in dien wilden +boel te mengen, noch om langer naar de klaagliederen van Krijn Jaspersz +te luisteren, begaf ik mij naar den tuin, zette mij neder en bestelde +een roemer wijn, met oogmerk om na het gebruik daarvan huiswaarts te +keeren. Ik had nauwelijks eenige minuten gezeten en was, bij de algemeen +heerschende drukte, nog niet geholpen geworden, toen de waard in persoon +naar mij toekwam en mij uit naam van Reynhove vroeg, of ik hem en aan de +overige Heeren de eer aan wilde doen, mij bij hen te vervoegen.</p> + +<p>"Ik bedank Mijnheer wel voor zijn beleefdheid," antwoordde ik: "het is +mij daarbinnen te vol en ik ga zoo aanstonds heen."</p> + +<p>"Vol! Mijnheer!" herhaalde de waard: "wel neen! zij zitten maar metter +zessen daar gunter in den koepel: 't is zeker anders wel de gewoonte, +datter meer van de partij zijn, maar die Heer uit Den Haag valt nogal +grootsch en wil niet graag met anderen als met zijns gelijken +converseeren. Nou! 't is mij wel wat scha; maar wat zal ik zeggen?"</p> + +<p>Ik keek in de richting, welke hij mij aanwees, en zag inderdaad, dat +Reynhove, Blaek, Weinstübe en een drietal Officieren, zich in een der +bij de herberg behoorende koepeltjes bevonden, dat voor hen was +vrijgehouden: en het gaf mij juist geen kwaden dunk van Reynhove, dat +hij niet verlangde met Jan en alleman te zitten.</p> + +<p>"Nou, wat mot ik zeggen?" vervolgde de waard.</p> + +<p>Ik had voorzeker wijzer gedaan, en mij vrij wat verdriet bespaard, +indien ik bij mijn voornemen gebleven ware en de Heeren alleen had +gelaten; maar eensdeels deed een misschien kwalijk gepaste schaamte mij +vreezen, dat Reynhove het euvel zoude opnemen, indien ik het voorstel +afsloeg; te meer, daar ik mij den vorigen dag verschoond had en nu toch +was komen kijken: en daarbij dreef een dwaze ijdelheid mij aan, om mij +geroepen te wanen, ten einde aan die liefhebbers een nuttige les te +geven. Kortom, ik stond op en volgde den waard naar het koepeltje, waar +onze Heeren onder de flesch bijeenzaten.</p> + +<p>"Wel! ik moet zeggen," zeide Reynhove. toen hij mij zag: "het kost niet +weinig moeite de eer van Mijnheers gezelschap te bekomen. Gisteravond +verzoek ik u, en gij refuseert: vandaag verandert gij van idee, en dan +laat gij u nog bij de ooren trekken, om ons uw sociëteit te schenken."</p> + +<p>"Ik houd niet van mij in te dringen," zeide ik: "en blijf slechts een +oogenblik."</p> + +<p>"Wel, ik hoop van beter," hernam hij: "maar neem plaats: ik weet niet of +gij deze Cavaliers kent: de Heeren Contour, Reekalf Van Ranst, +officieren te Naarden in garnizoen." '</p> + +<p>Ik boog mij en nam plaats.</p> + +<p>"Wat is dat voor een bocht van wijn?" riep Lodewijk, die mij slechts +even met een hoofdknik had begroet: "Jan! haal anderen wijn: denk je, +dat wij zulke vergifte kost willen zuipen? Haal van den Klooster +Baserac: immers zoo de baas er nog van dezelfde heeft als laatst."</p> + +<p>"Het heeft weinig gescheeld," zeide ik tegen Reynhove, "of gij hadt den +prijs behaald."</p> + +<p>"'t Heeft genoeg gescheeld," zeide Lodewijk: "ja! laten zij maar komen, +die het tegen de blessen uithouden."</p> + +<p>"Nu ja," zeide Reynhove, niet zonder wrevel over het bluffen van +Lodewijk: "indien ik mijn paard had willen ambimeeren, zooals gij uwe +beesten gedaan hebt, dan had ik u op Halfweg al vooruit kunnen zijn."</p> + +<p>"Nu vraag ik aan elk verstandig mensch," zeide Lodewijk, met een luiden +lach, "of zulk een verschooning wel iets anders als een uitvlucht +is?—Wat duivel! die zijn paarden sparen wil moet niet wedden.—Wat zegt +gij er van, Weinstübe?..."</p> + +<p>"Das ist recht," antwoordde deze: "onze freund Reynhove sol het auch +gaar nicht meinen wollen. Maar met dat al, zijn rein is ein gnap peestje +und loopt blaisierig: ich sol hum er nog een sakkie koeltens voor pieten +wollen."</p> + +<p>"Wacht eerst, tot het te koop is," zeide Reynhove; "intusschen ben ik +gereed, zoo vriend Blaek wil, morgen weer tegen hem te rijden, tot aan +Guldenhof toe: en voor het dubbele geld."</p> + +<p>"Of ik mal ware," zeide Lodewijk: "kom over veertien dagen eens weer, +dan zullen wij er nader over spreken."</p> + +<p>"Over veertien dagen," zeide Reynhove: "zullen de blessen wel denzelfden +weg zijn opgegaan als de witvoet."</p> + +<p>"Dat ware altijd een laatste uitkomst," zeide Lodewijk, lachende: "ja! +van dat ouwe dier ben ik zeker wél afgekomen."</p> + +<p>"Van den witvoet?" herhaalde Reynhove, met verbazing.</p> + +<p>"Wat was dat?—Eilieve vertel eens!" vroegen de Officiers: "heb je nog +geld aan dat oude beest verdiend?"</p> + +<p>"Ja kottorie!" zeide Weinstübe: "laat Plaek dat eens vertellen: je houdt +waaraftig je pijk fast fan 't lachen, as je 't hoort."</p> + +<p>"Wel, luistert dan," zeide Lodewijk, zijn glas inschenkende, waarna hij +zich, met de handen in de vestzakken, achterover in zijn stoel wierp en +de houding aannam van een ouden gediende, die een treffelijke krijgsdaad +gaat verhalen: "Gijlieden kent Jan Velters van de Leliegracht, die in de +wandeling Jan Rijstenbrij wordt genoemd?"</p> + +<p>"Een best goed kalf van een jongen," zeide Contour: "'t is nog zoowat +een brok van een neef van mij: wij plachten hem altijd te foppen, toen +hij klein was: maar er was geen eer met hem te behalen; de sul liet zich +alles doen."</p> + +<p>"Ik heb hem een paar reizen ontmoet," zeide ik: "hij kwam mij voor een +beleefd, werkzaam mensch te zijn, wien niets ontbreekt als een betere +gezondheid en wat ruimer middelen."</p> + +<p>"Ja!" zeide Weinstübe: "recht zoo! 't is een khale rot; maar hij werkt +koet: hij petient ons wel als makelaar: en ik moet zeggen, hij is altijd +bront en oblizant."</p> + +<p>"Juist zoo!" zeide Lodewijk: "welnu!—Gij hebt allen dien witvoet van +mij gekend: een goed en deugdzaam paard in zijn tijd; maar die nu mooi +oud, gebroken en hardademig was, en zoo blind, dat ik al last had +gegeven om hem dood te schieten.—Maar of ik blij ben, dat ik het niet +gedaan heb.—Verleden week, moet gij weten, zit ik bij den ouwe in zijn +kamer; daar komt mij die Jan Rijstenbrij met zijn bleeke tronie +aangewandeld, met een pak papieren onder den arm, van een graf, dat de +ouwe in de Westerkerk voor zich had laten koopen."</p> + +<p>"Jongen!" viel de luitenant Reekalf in: "heeft de ouwe plan om op te +stappen? Dat zou je goed komen, vriendje?"</p> + +<p>"Dat zou het net," zeide Lodewijk, terwijl Reynhove een blik van +verontwaardiging op den Officier wierp: "nu:—de knaap zag er zoo +ontdaan uit van de kleine wandeling, die hij gemaakt had, dat de ouwe +hem verzocht te gaan zitten en hem vroeg, hoe hij het al zoo maakte: +"niet te best," was het antwoord: "ik ben verleden week naar Leiden +geweest om Professor Boerhave te raadplegen: en die heeft mij het +paardrijden aanbevolen."—"Zoo!" zeide mijn vader: "en heb je zijn raad +al gevolgd?"—"Ja Mijnheer!" was het antwoord van Velters: "ik heb al +een tochtje of wat gedaan met paarden uit de rijschool: ik wenschte wel, +dat ik een goed mak beestje in eigendom kon krijgen; doch ik weet niet +hoe er aan te komen. Veel geld er voor uit te geven schikt mij niet: en +ik ben bang, dat zij mij in den nek zullen zien; want ik heb er geen +verstand van."—Toen kwam mij de witvoet voor den geest: ik trok af, +liet onzen maat zijn zaakjes met den ouwe af handelen en wachtte hem aan +de voordeur af: "Zeg eens, Sinjeur Velters!" zeide ik, toen hij aftrok: +"jij woudt gaarne een mak beestje hebben, nietwaar?"—"Jawel, Mijnheer +Blaek!" zeide hij.—"Nu man! zoo weet ik er een voor je," zeide ik. "Er +staat er nog een bij Jaspersz op stal: dat is net je gading. Zij zullen +er misschien wat veel voor vragen; maar met loven en bieden komt men +ver: en ik zal je de vriendschap doen, en gaan met je om te zorgen, dat +je niet beetgenomen wordt.—Daar was onze man over de huizen, gelijk gij +denken kunt. Wel tienmalen zeide hij, hij wist niet, waar hu zooveel +beleefdheid aan verdiend had: <i>enfin</i>! 't was aandoenlijk om zijn +dankbaarheid te zien.—Ik sprak met hem af, hij zou den volgenden morgen +tegen zeven uren bij Jaspersz op stal komen, om het beestje te zien, en +dan zou ik er ook wezen. Nu! gij kunt denken, wat er gebeurde: ik +dadelijk naar stal, stuur den witvoet bij Jaspersz, ga zelf den man +spreken en zeg hem zijn les voor. Den volgenden morgen kom ik met opzet +wat later: daar stond onze maat al sedert een kwartier bij het beest, +met Jaspersz, die hem er al de fraaie hoedanigheden van aanprees, alsof +er nooit een beter een zadel op den rug had gedragen. Jongens! ons +Veltersje was zoo blij, dat ik kwam; want hij wist niet meer wat te +zeggen.—"Zoo!" zeide ik: "vriend Velters! heb je den knol al eens +geprobeerd?"—"Neen Mijnheer!" antwoordde hij: "en ik weet niet, of hij +mij wel lijken zou; want, naar Jaspersz zegt, moet het beest al mooi +wild en vurig wezen: en dat lijkt mij niet; maar Mijnheer!" vervolgde +hij, terwijl hij mij zachtjes ter zijde trok' "heeft het paard niet een +ingezonken rug? dat is immers een gebrek?"—"Hm!" zeide ik: "dat +hindert, niet, wanneer het gezadeld is; anders, mooi staat het niet, +daar hebt gij gelijk in;—maar wij zullen eens zien. Haal het beestje +maar eens uit, Jaspersz!—Jongens!" fluisterde ik Velters in, terwijl +Jaspersz het beest liet opzadelen: "zie je wel hoe zuur of Jaspersz +kijkt, dat ik meegekomen ben? hij weet wel, dat hij je nu niet kan +foppen, al wou hij."—Dat alles slikte vriend Rijstenbrij op als zoeten +koek. Toen het paard nu buiten stond, ik er op en reed er wat mede de +laan op en neder, nu stappende, en dan weer op een hand galopje:—want +ik was bang dat hij er in 't geheel niet mede voort zou komen, zoo ik +het hem eerst berijden liet. Toen het beest wat los en lenig was +geworden, verzocht ik hem mijn plaats te nemen. "Wel! wat zeg je er +van?" vroeg ik, toen hij een keer of wat heen en weer was geweest. "Mij +dunkt, het loopt vrij aardig," zeide hij: "maar zou het niet wat te gauw +moe zijn? Het zweet staat hem een duim dik op het lijf."—"Ja!" zeide +ik, "dat dunkt mij ook, Jaspersz!"—"Och Mijnheer!" zeide deze, terwijl +hij een groote pruim tabak in den mond stak, om niet te lachen: "dat is +van de heetigheid; het beest is in geen zes dagen van stal +geweest."—"Maar!" zei Velters wederom, die toch minder onnoozel was dan +ik dacht: "struikelt het niet nu en dan wel eens?"—"Dan heb je hem niet +goed op den toom gehouden," zeide ik: "toen ik hem reed heeft hij niet +gestruikeld."—"En hoe oud is het beest wel?" vroeg hij alweer. "Ja," +zei Jaspersz: "piepjong is hij niet meer; maar Monsieur Velters verkiest +ook geen heel jong beestje; meer dan een jaar of acht zal hij toen wel +niet halen."—"En," vroeg ik, "wat moet dat juweel nu gelden?"—"Honderd +dukaten," antwoordde Jaspersz: "en daar valt niets af te dingen. Ik heb +er nog gisteren vijfhonderd gulden voor geweigerd aan Mijnheer +Zadelhoff, dien Mijnheer kent."—"Honderd dukaten!" herhaalde ik op een +toon van verontwaardiging, terwijl ik bij mijzelven lachen moest om het +scheef gezicht, dat Velters zette: "wel dat zou de duivel!—Neen man! +mij dunkt fl 400 is een mooi bod—of althans—Monsieur Velters moet het +weten: maar ik voor mij zoude niet gaarne meer geven."—"Neen zeker!" +zei Velters, die bleek van angst was: "en zelfs fl 400 is wel een +honderd gulden boven mijn prik; ik ben geen man van de Nieuwe +Heerengracht, zooals Mijnheer Blaek." Toen trok ik hem op zij; "hoor," +zeide ik, "'t is wel wat duur; maar in uwe plaats betaalde ik liever wat +meer voor een goed paard, dan dat je een knol koopt, die u in den steek +laat." Hij zat er deerlijk in, maar dorst niet teruggaan:—en om het +maar in korte woorden te vertellen, na veel over en weer praten werd de +koop voor fl 450 gesloten: en onze vriend trok af, na herhaalde +dankbetuigingen voor al de moeite, die ik mij gegeven had; terwijl +Jaspersz hem achternariep, dat hij nu een beest had, waar hij de wereld +mee uit zou rijden. 't Kan wel waar zijn ook; want vandaag of morgen +rijdt de blinde knol den Amstel met hem in."</p> + +<p>"Nu! die was heerlijk!" riepen de Officieren; "vierhonderd vijftig +gulden voor een knol, die het doodschieten nauwelijks waard is.—Nu! dat +verdient zoo'n beunhaas. Wat behoeft hij ook te rijden? Je hebt je dan +recht dapper gehouden."</p> + +<p>Ik zag met genoegen, dat Reynhove niet instemde met den lof, welken de +overigen Lodewijk toezwaaiden; maar, evenals ik, stilzweeg en het hoofd +schudde. Wat mij betrof, ik was verontwaardigd over een zoo schandelijk +bedrog, te minder verschoonbaar, omdat het gepleegd was tegen iemand, +die er zich bij geen mogelijkheid tegen hoeden kon: en, wat mij nog meer +ergerde, was de onbeschaamde wijze, waarop men zich nog dorst +verhoovaardigen en lofspraak vergen op een daad, die mijns oordeels een +geeseling waardig geweest ware. Ik kon mij eindelijk ook niet meer +bedwingen; maar, niet gezind mijn gedachten ongevergd te uiten, bij +lieden, die mij niet verstaan zouden, vergenoegde ik mij met de vraag, +wat de arme Velters toch wel gezegd had, toen hij naderhand ontdekte, +hoe deerlijk hij bedrogen was geworden.</p> + +<p>"Bedrogen!" herhaalde Lodewijk, mij schuins aanziende: "vergun mij u te +zeggen, Mijnheer Huyck! dat dit een uitdrukking is, welke ten dezen niet +te pas komt. Gij meent ongetwijfeld—toen hij bemerkte, dat ik hem bij +den neus had gehad."</p> + +<p>"Indien gij oordeelt, dat deze laatste uitdrukking zachter is," zeide +ik, koeltjes, "dan heb ik er vrede mee: de beteekenis blijft toch +dezelfde."</p> + +<p>"Toen hij het bemerkte," vervolgde Lodewijk, zonder schijnbaar aan mijn +woorden te hechten, "toen zag hij, dat hij zijn geld kwijt was, en daar +bleef het bij. Denk je, dat hij zoo gek is, zich te beroemen, dat men +hem beet heeft gehad?—Of dat hij zou durven klagen over mij? en gevaar +loopen mijns vaders gunst en de mijne te verbeuren?"</p> + +<p>"Des te erger," zeide Reynhove, met warmte: "ik zou het u pardonneeren, +indien gij dezen of genen maquignon had gedupeerd, of wel een cavalier, +gelijk gij zijt, die u satisfactie kon vragen; maar dat gij abuseert van +de goede trouw eens mans, die van de affaire geheel ignorant is en +bovendien van u dependeert, dit is geen nobele manier van ageeren."</p> + +<p>Ik knikte goedkeurend bij deze redeneering, die mij zeer behaagde, al +was zij in onzuivere taal gesproken. Wat Lodewijk betrof, hij toonde +zich ten hoogste gebelgd over hetgeen hij een beleediging noemde: en er +zou twist ontstaan zijn, indien de overigen er zien niet tusschen +gevoegd hadden en verzocht, het onderwerp daar te laten.</p> + +<p>"Hei ho!" riep nu opeens Lodewijk: "wie komt daar aan?—Lucas Helding, +zoo waar ik leef! blazend en zweetend als een narrepaard. Hier!" +schreeuwde hij, tegen de ruiten tikkende: "hier vriend Helding! hier +moet gij wezen! Toe vrienden! ziedaar een heerlijk voorwerp om ons mede +te vermaken. Wij moeten hem binnenroepen en besissen."</p> + +<p>Ik keek uit! en inderdaad, daar kwam Helding voorbij, met den hoed in de +hand, en het gezicht zoo rood als een kalkoensche haan, terwijl hem het +zweet tappelings langs de wangen droop. Zoodra hij hoorde dat er getikt +werd, draaide hij het hoofd om, en zijn gelaat helderde op, bij den +aanblik van een volgeschonken roemer, dien Lodewijk hem voorhield. Ik +had den goeden man wel willen waarschuwen, tegen het gevaar, dat hem +bedreigde, maar het was te laat: hij was den tuin ingewandeld en stond +reeds op den drempel van den koepel te buigen.</p> + +<p>"Wel poëet, kom binnen!" riep Lodewijk: "waar komt dat zoo vandaan? Maar +drink, eer gij antwoordt. Gij schijnt warm en hebt wat verfrissching +noodig."</p> + +<p>"Veels te veel goedheid," zeide Helding, nadertredende en het hem +aangeboden glas met nieuwe buigingen aannemende: "uwe gezondheid +Heeren!—Ik was de slatuintjes eens rondgekuierd; ik dacht niet, dat ik +op weg naar huis nog kennissen zoude vinden."</p> + +<p>"<i>Allons</i>! ga zitten," zeide Lodewijk, hem bij de schouders vattende en +op een stoel plakkende: "en drink nog reis. Zeker ben je weer aan 't +verzenmaken geweest onderweg. Toe! laat hooren; wat heb je bij je?"</p> + +<p>"Is Mijnheer een dichter?" vroeg Contour, een blij gezicht zettende.</p> + +<p>"Een dichter!" herhaalde Lodewijk: "<i>puf nou poëetjes! 't is de baas van +'t gansche land!</i> Is dat een vraag, of Lucas Helding een dichter is?"</p> + +<p>"Is UEd. waarlijk die vermaarde Lucas Helding, wiens verzen mij zoovele +aangename uren hebben doen doorbrengen?" vroeg Contour, met een gemaakte +verbazing: "wel, ik had nooit durven droomen, dat ik het geluk ooit zou +hebben mogen smaken, van uwe kennis te maken. Gun mij, uwe gezondheid te +drinken."</p> + +<p>"Te veel goedheid," zeide Helding, zijn glas op nieuw ledigende: "maar +hoe kan Mijnheer zoo bekend zijn met mijne gedichten, als ik vragen mag? +want ik heb nog nooit iets laten drukken, als eenige...."</p> + +<p>"O Mijnheer!" zeide Reekalf, zijn kameraad in verlegenheid ziende: +"alsof wij geen kopieën van uw werken hadden;—maar mijn vriend is mij +vooruit geweest: gun mij thans ook de eer...." En er werd op nieuw +geklonken.</p> + +<p>"Ik ben niet minder gecharmeerd van uwe kennis te maken," zeide +Reynhove. "Ich wil auch een klaasje wein mit UEd. trinken," zeide +Weinstübe. "Ik mag mij mede dat genoegen niet ontzeggen," riep Van +Ranst:—en Helding, hoezeer zich tegen die al te groote eer verzettende, +zag zich genoodzaakt met elk afzonderlijk een glas te ledigen. Zeker +deed hem de wijn naar meer smaken; want toen hij de ronde gedaan had, +verzocht hij mij uit zichzelven, de eer te mogen hebben, van ook met mij +te klinken.</p> + +<p>"Ik kan u zeggen, mijn waarde Monsieur Helding!" zeide Contour, "dat er +geen dichter is, wiens verzen meer bij ons regiment bewonderd worden, +dan de uwe."</p> + +<p>"Het gaat zooverre," zeide Reekalf, "dat twee Luitenants, een Vendrig en +drie Kornetten in arrest zijn gezonden, omdat het lezen uwer gedichten +hen het parade-uur had doen verzuimen."</p> + +<p>"Wat praat gij van arrest," zeide Van Ranst: "ik ken er verscheidenen, +die zich moedwillig naar de provoost laten brengen, om op hun gemak uw +voortreffelijke dichtwerken te kunnen bestudeeren.</p> + +<p>"'t Gaat zooverre," hernam Contour, "dat onze Kolonel laatst, in stede +van het commando te geven, een regel uit een uwer werken opzeide."</p> + +<p>"Wij hadden bij ons een Cadet," zeide Reekalf, "wiens dood gij op uwe +rekening hebt."</p> + +<p>"Zijn dood!" riep Helding in verbazing uit: "UEd. spot er mee."</p> + +<p>"Volstrekt niet: hij wilde uw schrijftrant navolgen en heeft zich, uit +wanhoop over het mislukken zijner pogingen, een kogel door 't hoofd +gejaagd."</p> + +<p>"Wel! is het mogelijk?" hernam Helding, de handen van verbazing in +elkaar slaande: "ik ben er waarachtig van ontsteld."</p> + +<p>"Toe geschwind! trink tan tegen den schrik," zeide Weinstübe, hem +inschenkende.</p> + +<p>"Voor den drommel," zeide Van Ranst: "ik, die hier zit, heb al zes +officieren van de Garde in tweegevecht overhoop gestoken, omdat zij +ontkenden, dat Helding de eerste dichter van het gemeenebest was."</p> + +<p>"Hemel beware ons!" riep de goede Helding uit, verschrikt op zijde +schuivende; want Van Ranst, die een groote zwaarlijvige kerel was met +dikke knevels en bakkebaarden, zag er inderdaad vervaarlijk uit.</p> + +<p>"UEd. is immers," hervatte Contour, "de maker van dat lieve dichtstukje +op ... hoe heet het ook?... "Eilieve, Reekalf! help mij eens op den +weg."</p> + +<p>"Wel ja! van dat geestige gedichtje, dat wij te zamen lazen," zeide +deze.</p> + +<p>"Welk bedoelt UEd.?" vroeg Helding, zijn oogen beurtelings van den eenen +naar den anderen kant wendende: "ik kan niet nagaan...."</p> + +<p>"Wel! dat verliefde stukje," zeide Van Ranst: "ik heb het den vijfden +van mijn weerpartijders nog in de ooren geschreeuwd, toen ik hem den kop +gekloofd had: maar nu ben ik het waarachtig vergeten."</p> + +<p>"Dat waar eine frolijke manier om hum naar de eeuwigkeit te promenieren +laten," zeide Weinstübe.</p> + +<p>"Misschien," zeide Helding, "meent UEd. dat gedichtje op het kuiltje in +het kinnetje van Phyllis!"</p> + +<p>"Juist!" antwoordde Contour: "'t geen aldus begint ... och! hoe begint +het ook weer?"</p> + +<p>"Lief kuiltje!..." hief Helding aan.</p> + +<p>"Juist: lief kuiltje.... Stilte, Mijne Heeren! Ga voort, mijn waarde +Heer Helding!"</p> + +<p>"Ja! maak dat wij uit dat kuiltje komen," zeide Lodewijk.—En Helding, +die alles voor goede munt opnam, hief op deze wijze aan:</p> + +<div class="poem"><div class="stanza"> +<span class="i1">"Lief Kuiltje! waar de God der liefde in ligt verscholen,<br /></span> +<span class="i4">Als in een zacht satijnen bed!...."<br /></span> +</div></div> + +<p>"Een satijnen bed.—Juist! recht poëtisch!"—viel Reekalf in.</p> + +<div class="poem"><div class="stanza"> +<span class="i1">"Van waar hij pijltjens schiet, die in het wilde dolen,<br /></span> +<span class="i1">Maar treffen steeds, en gloeiend zijn als kolen,<br /></span> +<span class="i4">Wier vier elk hart in vlammen zet."<br /></span> +</div></div> + +<p>"Precies!" zeide Contour: "er kwam van kolen in."</p> + +<p>"Die kolen maken een <i>lumineux</i> effect," zeide Reynhove.</p> + +<div class="poem"><div class="stanza"> +<span class="i1">"Wier vier het hart in vlammen zet."<br /></span> +</div></div> + +<p>herhaalde Reekalf: "wat is het aardig uitgedacht en geestig volgehouden: +<i>gloeiende kolen</i> en <i>een vlammend hart</i>! Laten wij eens drinken, om +dien geweldigen brand te blusschen. Uwe gezondheid, Monsieur Helding!"</p> + +<p>"Om u te bedanken, Mijne Heeren!" vervolgde hij: "maar het zal mijn tijd +worden, om huiswaarts te keeren."</p> + +<p>"Ja!" zeide ik: "ik begin ook te vinden, dat het laat genoeg wordt. Wij +zullen een eindweegs samen gaan, vriend Helding!"</p> + +<p>"Wel ja! Waarom niet den geheelen weg," zeide Lodewijk, mij spottend +aanziende: "dan kunt gij nog in 't voorbijgaan een bezoek afleggen bij +uw Dulcinea, die beneden hem woont.—Neen, neen! Wij gaan allen samen +heen."</p> + +<p>"Ik heb geen Dulcinea, die beneden Helding woont," zeide ik, op een +ernstigen toon: "en gij, mijnheer Blaek! weet dat zoogoed als iemand."</p> + +<p>"Nu! wij blijven ook niet lang meer," zeide Reynhove: "en wij gaan samen +heen; maar wij moeten toch het vervolg van het gedicht hooren."</p> + +<p>"Kottorie neen!" zeide Weinstübe: "wou je nu al opkrassen? het mooie +moet nog ankomen."</p> + +<p>"Wel, het zij zoo!" hernam ik: "maar dan gaan wij ook."</p> + +<p>"Als de Heeren het dan zoo verkiezen," zeide Helding: en hij vervolgde +aldus met zijn gedicht:</p> + +<div class="poem"><div class="stanza"> +<span class="i1">"Lief Kuiltje! zeg mij toch, indien gij 't kunt verhalen,<br /></span> +<span class="i6">En prent het mij ter dege in,<br /></span> +<span class="i1">Hoe zijt gij toch ontstaan? en wat toch deed u pralen,<br /></span> +<span class="i1">Zoo schoon, als geen Apèl het beter konde malen,<br /></span> +<span class="i6">In 't midden van die ronde kin?"<br /></span> +</div></div> + +<p>"Bravo! bravo!—Maar drink eens, Helding! dat opzeggen moet u vermoeien +na een zoo lange wandeling."</p> + +<p>"In 't minste niet:—nu antwoordt het Kuiltje, Mijne Héeren!"</p> + +<p>"Een sprekend Kuiltje! hoe geestig!"</p> + +<div class="poem"><div class="stanza"> +<span class="i1">"Toen Venus zelf 't gelaat, waarin men mij ziet prijken,<br /></span> +<span class="i4">Door hare gunst te voorschijn bracht,<br /></span> +<span class="i1">Deed zij haar eigen merk in alle trekken blijken.<br /></span> +<span class="i1">Zij schiep die schoone verf, waarvoor de roos moet wijken,<br /></span> +<span class="i5">Die oogen, vol van tooverkracht."<br /></span> +</div></div> + +<p>"'t Is onnavolgbaar!" galmde Reekalf uit.</p> + +<div class="poem"><div class="stanza"> +<span class="i1">"Dat geestig kopje, rijk versierd met blonde lokken,<br /></span> +<span class="i4">Dien fijnen neus, zoo wel besneên,<br /></span> +<span class="i1">Dien wenkbrauwboog, om 't oog zoo zuiver heengetrokken,<br /></span> +<span class="i1">Dat mondje, slechts bestemd tot kussen en tot jokken."<br /></span> +</div></div> + +<p>"Foei! Jokte Phyllis?" merkte Reynhove binnensmonds aan.</p> + +<p>"'t Komt zoo in 't rijm te pas," fluisterde ik hem toe.</p> + +<p>"Jokken beteekent hier zooveel als schertsen," zeide Helding, aan wiens +nauwluisterend oor de aanmerking niet ontsnapt was. Hij vervolgde:</p> + +<div class="poem"><div class="stanza"> +<span class="i5">"Die tandjes, wit als elpenbeen,"<br /></span> +<span class="i1">Toen zei zij: "aan mijn werk mag heden niets ontbreken.<br /></span> +<span class="i5">En, als de moeder van de min,<br /></span> +<span class="i1">Wil ik, hetgeen ik schiep, doen prijken met het teeken,<br /></span> +<span class="i1">Dat elk herken." Zoo sprak ze, en drukte, al onder 't spreken,<br /></span> +<span class="i6">Haar duimpjen in de kin."<br /></span> +</div></div> + +<p>Hier werd dit kreupele rijm vervangen door een algemeen concert van +toejuichingen, en zoovele gezondheden den maker gebracht, dat ik berouw +begon te gevoelen, van hem niet vóór het einde van het gedicht te hebben +medegevoerd, daar ik wel voorzag, dat hij den hem gespreiden strik niet +ontgaan zou. Vreezende bovendien, dat ook de overigen, terwijl zij hem +de laag gaven, zelven mede hun bekomst zouden krijgen, rees ik op en +wenschte nu de eerste gelegenheid te baat te nemen om te vertrekken, en, +zoo mogelijk, Helding mede te krijgen, toen het gesprek opeens een +wending begon te nemen, welke mij blijven deed.</p> + +<p>"Wat ik bovenal admireer," zeide Reynhove, terwijl hij den dichter bij +zijn knoopsgat hield, "is de variëteit, respireerende in de differente +poësies, die gij aan Mejuffrouw Blaek hebt gedediëerd. Zeker heeft u het +sujet geïnspireerd."</p> + +<p>"Ongetwijfeld, Mijnheer!" zeide Helding: "wie zou niet in heilig vuur +ontstoken raken, wanneer hij zulk een engel moet bezingen? Zouden wij +hare gezondheid niet eens drinken, Mijne Héeren?"</p> + +<p>Ik gevoelde een hoogst onaangename gewaarwording, en het was mij, of de +naam van Henriëtte ontheiligd werd, dat men dien bij een gelegenheid als +deze dorst uitspreken. Dan ik had spoedig meer gegronde reden tot +ontevredenheid.</p> + +<p>De gezondheid van Mejuffrouw Blaek werd gedronken, en die ellendige +Weinstübe voegde er bij: "dat is een gonditie, die onze frund Plaek zich +vooral wel zal aantrekken wollen. Immers; hoe staat es? Pin je al +keënkacheerd met haar? En wanneer sollen wir op je prijloft tansen?"</p> + +<p>"Niet zoo mal," antwoordde Lodewijk: "zij is geen onaardig bekje en zou +wel willen, geloof ik; maar wij zullen er niet aan doen."</p> + +<p>Ik gevoelde een innigen trek, om den pochhans op zijn gezicht te +trommelen—en bedwong slechts met moeite mijn toorn.</p> + +<p>"Maar toch, Plaek!" zeide Weinstübe: "man sagt, der Her papa wil mit +alle kraft und keweld, dat je haar trauwen solt."</p> + +<p>"Ja! dat heeft de ouwe zich in 't hoofd gezet, Joost weet waarom! +althans hij gunt haar aan geen andere."—Hier zag hij mij aan met een +schampere uitdrukking, die mij het bloed in 't gezicht deed stijgen: +"doch," vervolgde hij: "als ik ooit zoo gek worde om mijn vrijheid te +verkoopen, zal ik ten minste een half millioentje in ruil moeten hebben, +en geen kale rot, die op haar best," enz. Hier bezigde hij eenige +uitdrukkingen, te gemeen om herhaald te worden, maar die door Weinstübe +en de officieren met een luid gelach werden aangehoord.</p> + +<p>Er had een hevige strijd in mijn binnenste plaats. Ik had te veel +eerbied voor Henriëtte, om haar op zulk een tijd en plaats en in een +dergelijk gezelschap tot onderwerp van een twist te doen strekken, en +haar partij te trekken tegen haar eigen bloedverwant: maar aan een +anderen kant was het in mijn oogen een ellendige laagheid, te dulden, +dat zij in mijn bijzijn tot onderwerp moest strekken van zulk +nietswaardig gesnap. Terwijl ik mijn denkbeelden zocht in orde te +schikken, ten einde aan Blaek mijn ongenoegen op een betamende wijze te +kennen te geven, kwam Reynhove mij voor en gaf mij daardoor de gezochte +aanleiding, om mij, zonder stof tot opspraak te geven, in het onderhoud +te mengen.</p> + +<p>"Vriend Blaek!" zeide Reynhove: "gij doet verkeerd, aldus over uw +cousine te spreken: zij is een charmant meisje, en zou ook zonder geld +in staat zijn, iemand gelukkig te maken, die haar wist te appreciëeren: +en daar zijt gij de man niet naar."</p> + +<p>"Dunkt u dat?" vroeg Lodewijk: "welnu! trouw haar dan zelf: en geluk er +mede."</p> + +<p>"Het verwondert mij," sprak ik nu op mijn beurt, "dat de Heer Blaek op +een zoo losse wijze spreekt van een naastbestaande, die wellicht door +geene onzer jonge dames overtroffen wordt, en wier zedigheid althans +boven alle lofspraak verheven is."</p> + +<p>"Wat weet gij daarvan?" vroeg Lodewijk: "omdat gij een paar keeren +alleen met de meid geweest zijt, en zij tegen u misschien de preutsche +gespeeld heeft, denkt gij, dat zij tegen een iegelijk zoo zijn moet. +Loop heen! wij weten, wat wij weten."</p> + +<p>"Ik weet," zeide ik, "dat ik in twijfel sta, of ik uwe taal met den naam +van laster of met dien van kinderpraat moet bestempelen."</p> + +<p>"Wat!" riep Lodewijk uit, terwijl hij opstoof van zijn stoel: "weet gij +wel wat gij zegt?"</p> + +<p>"Niet alleen, dat ik het weet; maar ik ben bereid, het te herhalen, en +geen woord meer te verdragen ten nadeele van Mejuffrouw uwe nicht."</p> + +<p>"En wie duivel heeft u opgedragen haar ridder te zijn?" vroeg Lodewijk: +"maar dat is hetzelfde: wij zullen elkander nader spreken, Mijnheer +Huyck!"</p> + +<p>"Ik ben uw seconde, Blaek!" zeide Van Ranst, zich oprichtende, en de +breede borst omhoogzettende.</p> + +<p>"Ja kottorie! dat kun je niet onder je laten, Plaek!" zeide Weinstübe.</p> + +<p>"Wees toch zoo dwaas niet, Blaek! zeide Reynhove, tusschen beiden +tredende: "onze vriend Huyck heeft perfect gelijk. Gij hebt op een +impardonnable wijze van uwe nicht gesproken: en gij zoudt de zaak niet +amelioreeren, door er verdere suites aan te geven. Laat alles liever en +<i>état</i> blijven, haar naam niet meer geprononceerd, en de quaestie +afgedronken worden."</p> + +<p>"Ja!" mompelde Heldring: "dat is naar mijn hart gesproken, laat de +quaestie afgedronken worden."</p> + +<p>"De Heer Reynhove heeft volmaakt gelijk," zeide Contour tegen Lodewijk: +"gij kunt niet vechten tegen iemand, die het opneemt voor uwe eigene +nicht."</p> + +<p>"Ja! das ist auch waar," zeide Weinstübe: laten wij er maar nicht meer +over spreken und ein klaasje von frundschap trinken."</p> + +<p>"Met genoegen," zeide Lodewijk: "indien Huyck mij naar behooren excuus +wil vragen voor de onbehoorlijke taal, die hij zich tegen mij heeft +veroorloofd."</p> + +<p>"Ik geloof," zeide ik, "dat mijne uitdrukkingen gematigd genoeg zijn +geweest, en kan geene verschooning vragen voor hetgeen ik op goede +gronden gezegd heb. Dit alleen wil ik verklaren, dat ik geen oogmerk +had, u te beleedigen, maar alleen de eer van Mejuffrouw uwe nicht tegen +alle blaam te handhaven."</p> + +<p>"Die reparatie moet u genoeg wezen, Blaek!" zeide Reynhove: "kom! wees +geen kind en begin geen dispuut, waardoor gij u-zelf een ridicule zoudt +geven.—De eer van een jong meisje is een teeder punt en behoort niet +zoo lichtvaardig onder een glas wijn gecompromitteerd te worden."</p> + +<p>"Ach ja!" zeide Helding, terwijl Lodewijk, hoezeer onwillig, het glas +aannam, dat Contour hem opdrong: "de eer van een meisje is een teeder +punt. Och! mijn Klaartje! mijn Klaartje! wanneer men zoo los over u +sprak, niemand zou het voor u willen opnemen!"—Hier liepen de tranen +den man, wien de wijn in een aandoenlijke stemming gebracht had, langs +de wangen.</p> + +<p>"Wat ist das!" vroeg Weinstübe: "wat hebje te hijlen und te lamenteeren? +Trink liever een schlok, dan dat je zoo staat te balken."</p> + +<p>"Och! mijn waarde Heer!" zeide Helding, terwijl hij den aangeboden +roemer al snikkend ledigde: "Ik kan nooit over een lief meisje hooren +spreken, of ik denk om mijn arme dochter, die ook eens zoo braaf en goed +was, en thans ... och! och!—Mijnheer Lodewijk zal zich wel herinneren, +welk een braaf, beminnelijk schepseltje het was, alvorens een schelm +haar ... och! och!"</p> + +<p>"Ik!" zeide Lodewijk, terwijl hij bleek werd, hetzij door de uitwerking +van den wijn, of uit eenige andere oorzaak: "wat weet ik van uw dochter +af?... Doch ja!... ik herinner mij ... zij is het pad opgegaan, +nietwaar?"</p> + +<p>"Ja Mijnheer!" antwoordde Helding, blijkbaar door de woorden van +Lodewijk beleedigd, en hem aanziende met een vrijmoedigen blik; want de +kracht des wijns had de afstanden tusschen hen gelijkgemaakt: "zij is +het pad opgegaan: en ik kan het zonder blozen zeggen; want ik heb haar +altijd het goede voorgehouden en liefgehad:—en haar schande komt +alleen op den schelm neer, die haar bedorven heeft. Ziet Mijne Heeren! +ik ben maar een oude, afgeleefde vent; maar indien ik den verleider +wist, die mijn geluk verstoord heeft: ik zou hem opzoeken en in 't +aangezicht slaan. Neemt het mij niet kwalijk, Mijne Heeren! Gij zijt +allen nog jong en neemt het misschien zoo nauw niet; maar indien gij +nadacht, hoe uwe onbezonnenheid iemands geluk voor eeuwig kunnen +verstoren, gij zoudt over zulke onderwerpen niet schertsen. Och! Ik zou +al die verzen, welke UEd. geprezen hebt, met vermaak op het vuur gooien, +indien ik daardoor slechts mijne arme dochter terughad."</p> + +<p>Helding had op dit oogenblik iets ernstigs, iets waardigs in zijn +houding: het gevoel van eigenwaarde, dat anders bij hem sluimerde en hem +elken hoon lafhartig deed slikken, was opgewekt geworden nu het zijne +dochter gold: de wijn had hem vrijmoedigheid geschonken om zich te +uiten, en de beschroomde, laffe, kruipende tafelschuimer had in mijn oog +iets eerbiedwekkends verkregen.—Het was echter niet meer dan een +flikkervlam, bestemd om even spoedig te zijn uitgedoofd als zij ontstaan +was.</p> + +<p>Het scheen, dat zijn zedenpreek Lodewijk en zijn vrienden weinig +aanstond; althans de eerste deed weldra het voorstel, om de paarden te +gaan zoeken: en ik nam deze gelegenheid waar, om den dichter te +beduiden, dat wij nu lang genoeg gebleven waren en het tijd werd om naar +huis te gaan. Na een korte tegenstribbeling liet hij zich gezeggen, en, +afscheid van het gezelschap genomen hebbende, verlieten wij de herberg.</p> + + +<hr style='width: 45%;' /> + + +<h3><a name="chap27" id="chap27"></a>ZEVEN-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.</h3> + +<h4>WAARIN ONZE HELD IN NIEUWE ONAANGENAAMHEDEN WORDT GEWIKKELD.</h4> + + +<p class="p-one">Ik had nog nauwelijks twintig stappen stadwaarts gedaan, toen die zelfde +Helding, die even te voren zoo verstandig gesproken had, mij plotseling +bij den arm nam: "het is toch zonde en jammer," zeide hij: "te moeten +aftrekken, zoolang er nog zulke goede wijn in de flesch is."</p> + +<p >Ik zag hem aan: de oogen puilden hem uit het hoofd: en een misstap, dien +hij op dat oogenblik deed, en waardoor hij bijkans tegen mij +aantuimelde, deed mij overtuigend zien, dat hij dronken was, althans +door den plotselingen overgang uit den warmen koepel in de lucht, +bevangen geraakt.</p> + +<p>"Hou u maar bedaard, vriend Helding!" zeide ik: "en laat ons +voortstappen, zonder de menschen te dwingen van naar ons te kijken."</p> + +<p>Wij wandelden verder op, en ik deed mijn best, den sukkel voort te +krijgen, die bij elken stap tegen mij aankwakte en met de beenen al de +bewegingen maakte van een schaatsenrijder. Het begon gelukkig al te +schemeren, en er waren weinig menschen meer voor de herbergen; maar ik +schaamde mij toch om met een dronken man de poort in te komen. Reeds had +ik een paar keeren stilgestaan en rondgezien naar iemand om een rijtuig +te bestellen, toen tot mijn blijdschap Reynhove met twee der Officieren +ons achterop kwam geloopen. Ik wenkte hen toe en zij hadden niet veel +moeite om te zien hoe de zaak geschapen stond. De Hagenaar bood mij +terstond zijn hulp aan; doch de beide anderen, die waarschijnlijk haast +hadden, wenschten ons in 't voorbijgaan pleizierige wandeling en stapten +voort, zonder zich wijders over ons te bekommeren. Reynhove nam nu +Helding bij den anderen arm en op die wijze gelukte het ons, hem tot in +de poort te krijgen. Op het Haarlemmerplein gekomen, bestelden wij een +slede en pakten onzen maat, die zoo gedwee als een schaap was en nergens +meer besef van had, daarin, terwijl wij gearmd naast het voertuig voort +bleven wandelen. Ik vroeg aan Reynhove, hoe het met zijn paard gesteld +was.</p> + +<p>"O!" zeide Reynhove: "het is zoo gezond als een visch. Ik laat het uit +precautie op stal staan; moest hij morgen weer aan den gang, hij zou aan +de blessen van Blaek desnoods een zeshonderd roe vooruit geven; want, +wat die betreft, ik geloof niet, dat hij er ooit weer mede zal kunnen +rijden."</p> + +<p>"Dit is dan," zeide ik, "een weddenschap geweest, waar niemand bij +gewonnen heeft: gij zijt het geld kwijt, en Blaek een paar brave +paarden."</p> + +<p>"Hij verliest er meer bij dan ik," zeide Reynhove, lachende.</p> + +<p>"Ik zie niet, dat zulks u eenigen troost kan geven, dat twee edele +schepselen buiten gebruik raken en het wellicht met den dood bekoopen; +terwijl zij buiten deze dwaasheden den eigenaar tot nut en genoegen +hadden kunnen strekken."</p> + +<p>"<i>Ma foi!</i> het is hun lot! waar zijn de harddravers voor, anders als om +te loopen? Gij zult toch een echt nationale gewoonte als de +harddraverijen niet willen condemneeren?"</p> + +<p>"Volstrekt niet," hernam ik: "maar de paarden, welke men daartoe bezigt, +worden er uitdrukkelijk toe bestemd, en door een gestadige oefening +bekwaam gemaakt om het lang uit te houden en sterke beweging te doen +zonder nadeel voor hun gezondheid: en bovendien bereden door lieden, die +de noodige zorg dragen, dat zij zich niet boven hunne krachten +inspannen. Wat ik veroordeel, zijn die bijzondere weddenschappen, +waarbij welopgevoede lieden zich met rostuischers gelijk stellen, hun +paarden slaan, mishandelen en bederven, en per slot slechts een schralen +roem inoogsten. Ik geloof, dat ik mij des te vrijer jegens u aldus mag +uitlaten, omdat ik bespeurd heb, dat gij, uit liefde voor uw beest, en +om het niet te bederven, de kans der overwinning verspeeld hebt. Doch +juist dit toont aan, dat gij althans voor dergelijke grappen de man niet +zijt. Om die mede te doen, moet men beginnen met alle gevoel van deernis +uit te schudden."</p> + +<p>"Ik geloof, dat gij gelijk hebt," zeide Reynhove: "<i>mais que +voulez-vous</i>?"</p> + +<p>"Gij althans," vervolgde ik, "zoudt niet handelen, gelijk Blaek gedaan +heeft ten opzichte van Velters. Gij ziet waar die +paardekoopers-zedenkunde toe brengt."</p> + +<p>"Ik verzeker u," zeide Reynhove, "dat, toen ik kennis maakte met +Lodewijk, ik hem voor een bon <i>compagnon</i> aanzag, die wellicht zijn +gebreken had, maar rond en voor de vuist was;—maar hij is mij erg +tegengevallen:—en dan de manier, waarop hij over zijne <i>cousine</i> +spreekt!—foei!—<i>Apropos</i>! is het een indiscretie, u te vragen, of gij +<i>vues</i> op haar hebt?"</p> + +<p>"'t Is nu de tijd niet, daarover te spreken," antwoordde ik, ongenegen +hem tot mijn vertrouweling te maken.</p> + +<p>"Integendeel!" hernam hij: "en gij behoeft voor mij niet te vreezen:—er +zal tusschen ons geen rivaliteit bestaan.—Maar wat kan de reden zijn, +dat haar oom zoo geweldig op een huwelijk tusschen haar en Lodewijk +gesteld is, en zich daar zoo zonderling en dringend over uitlaat?"</p> + +<p>"Heeft hij dat in uw bijzijn gedaan?" vroeg ik, verrast.</p> + +<p>"Aha!—die vraag is een antwoord op hetgeen ik zooeven vroeg:—In mijn +bijzijn? <i>mieux que ça</i>, tegen mijzelven, vriendlief!"</p> + +<p>"Hoe dat?"</p> + +<p>"Luister eens. In den gepasseerden nacht lag ik gerust op mijn bed, toen +opeens de deur van mijn slaapkamer wordt opengedaan: "wie is daar?" +vraag; ik.—Geen antwoord.—Ik ga overeind in mijn bed zitten, en zie: +daar nadert mij een lange gestalte, blootsvoets en 't lijf in een +nachtjapon gewikkeld, met een slaapmuts op au een kaars in de hand, die +naar mij toetreedt. Het was de oude Heer Blaek."</p> + +<p>"Inderdaad! En wat kwam die u vertellen?"</p> + +<p>"Daarnaar was ik niet minder nieuwsgierig dan gij. "Mijn God! Mijnheer +Blaek! Wat is er gebeurd?" vroeg ik.—Maar hij, zonder mij te +antwoorden, zette de kaars op de tafel, en, een stoel nemende, plaatste +hij zich aan het hoofdeneind van mijn bed. Toen bemerkte ik eerst, dat +hij een slaapwandelaar was."</p> + +<p>"En hij sprak met u?"</p> + +<p>"Hij nam mijne hand tusschen de zijne, en toen, mij met een gelaat vol +angst aanziende: "om Gods wil, Lodewijk!" zeide hij: "maak uw ouden +vader niet ongelukkig. Heb medelijden met mij. Geef mij de rust mijner +ziel weer en neem Henriëtte tot vrouw. Ik heb heden weer een aanzoek +voor haar afgeslagen.""</p> + +<p>"Hij zeide dit?"</p> + +<p>"Ik herhaal u zijn eigen woorden: "O! Wist gij," vervolgde hij, "wat het +zegt, jaren lang de folteringen des gewetens te gevoelen, en slechts één +middel tot herstel van het misdrijf te kennen. Het is in uwe macht mijn +Lodewijk! mij de rust terug te geven. Ik heb u altijd uwen wil laten +doen;—ik heb u wellicht te veel liefgehad: ja! God weet het: veel te +veel:—doe gij dan het eenige, wat gij voor mij doen kunt.""</p> + +<p>"Onbegrijpelijk! En welk geheim kan het zijn, dat hem zoo zwaar op het +hart ligt?"</p> + +<p>"Ik weet het niet; en ik was liever de kamer uitgeloopen dan op een +zoodanige wijze de confident te worden van iemand, aan wiens huis ik +hospitaliteit geniet.—De slapende vervolgde: ""gij weet het niet, +waarom ik zoo sterk op dat huwelijk insisteer. En gij zult het ook nooit +weten dan in de ure mijns doods. En die zal niet ver meer verwijderd +zijn, indien gij aldus voortgaat, mijn beden te weerstreven.""</p> + +<p>"Schrikkelijk! En wat toch kan het zijn, dat hier achter schuilt."</p> + +<p>"Het tooneel begon mij te vervelen. Ik trok mijn hand los, en kroop zoo +dicht tegen den wand, dat ik buiten zijn bereik lag. Hij tastte nog +eenige oogenblikken naar mij, zuchtte toen diep, rees op, nam den +kandelaar en trok af gelijk hij gekomen was."</p> + +<p>"Ik zou dit geval maar niet rondvertellen," zeide ik: "hetgeen u gezegd +is, was niet voor uwe ooren bestemd, en openhartig gezegd, steekt er +niet een soort van misbruik van vertrouwen in, het aan derden mede te +deelen?"</p> + +<p>"Dat zegt gij nu gij 't weet," zeide Reynhove, lachende: "maar gij hebt +gelijk, en ik zou het u ook niet verhaald hebben, dacht ik niet, dat het +u interesseeren kon en u den sleutel geven van het refus, dat gij +geleden hebt. Aan Lodewijk echter heb ik gemeend het te moeten zeggen, +die er hartelijk om heeft gelachen, en gezegd, dat hem dergelijke +bezoeken zoo dikwijls gebeurden, tot hij eindelijk de resolutie had +genomen, van zijn deur te sluiten, wanneer hij naar bed ging. Ik geloof, +dat ik zijn voorbeeld volgen zal voor de weinige dagen, die ik nog denk +te blijven; want ik ben niet op de herhaling dier visites gesteld en zou +wellicht meer hooren dan mij aangenaam was."</p> + +<p>"Denkt gij spoedig weer naar Den Haag te gaan?"</p> + +<p>"Ik geloof van ja: ik verlang met die Blaeken niet intiem te worden: en +bovendien, uw vader heeft mij een goeden raad gegeven: en het zal den +mijnen aangenaam zijn, indien ik mij in deze of gene carrière begeef. +Voor mijn vertrek echter, kom ik stellig nog eens ten uwent aan."</p> + +<p>Wij spraken nu over onverschillige zaken, totdat wij ons aan de deur der +woning van Heynsz bevonden. Mijn oogmerk was om, ten einde de +gelegenheid te vermijden van Amelia opnieuw te ontmoeten, onzen patiënt +aan Heynsz over te leveren, en dezen de verdere bezorging op te dragen. +Doch de huisheer was uit: en daar de meid natuurlijk geen kans zag, om +Helding, die gevoelloos als een blok in de slede lag, naar de derde +verdieping te sjouwen, zagen wij ons wel genoodzaakt deze taak zelven te +aanvaarden. Juist op het oogenblik, dat wij den poëet uit de slede +tilden, kwam Lodewijk aangeloopen, gevolgd van zijn bediende. "Zoo!" +zeide hij: "zijt gij daar eindelijk? Ik heb mij in 't zweet geloopen, om +u in te halen. Gij vergeet, dat ik ook bij de grap hoor."</p> + +<p>Dit zeggende, pakte hij mede een been van Helding aan; doch ik bemerkte +dadelijk, dat zijne hulp ons weinig baten zoude, want hij waggelde zelf, +en had allen schijn van onder den invloed van den wijn te handelen. Ook +liet hij, zoodra wij den beschonkene de benedentrappen opgesjouwd +hadden, dezen los, en ging op het portaal zitten. Intusschen sleepten +wij Helding hooger op; maar ik had in 't voorbijgaan gemerkt, dat de +deur van Amelia's kamer even was geopend geworden, en dat haar vader, +waarschijnlijk ongerust over het buitengewoon gedruisch, om het hoekje +gekeken had. Lodewijk, die misschien ook niet zonder doel was +achtergebleven, had hem ook bespeurd, was weder opgestaan en de kamer +van Amelia binnengetreden. Ik zag dit met een zwenk.</p> + +<p>"O wee!" zeide ik tegen Reynhove: "laten wij ons haasten: anders komt er +gekheid daar beneden."</p> + +<p>Wij legden dan ook, zonder verderen omslag te maken, den snorkenden +Helding op zijn bed, en stoven de trappen weer af. De deur van Amelia's +kamer stond open: zijzelve zat aan haar werktafel, bleek van schrik en +met de handen krampachtig saamgevouwen. Haar vader stond midden in het +vertrek, met de armen over elkander geslagen, en staarde Lodewijk aan, +die nauwelijks op de beenen staan kon en al vloekende uitriep:</p> + +<p>"Nu zie ik het eindelijk, Juffertje!—Al wil je mij niet tot galant, gij +ontvangt toch visites van Heeren.—Voor Huyck blijft de deur niet +gesloten, en wie is deze snaak? Zeker de betaalmeester en chef! He?"</p> + +<p>"Blaek!" riepen Reynhove en ik, hem van weerszijden bij de hand nemende: +"Stel u toch zoo niet aan.—Ga met ons!"</p> + +<p>"Met uw verlof!" zeide Bos: "is deze de Heer Blaek, die de +onbeschaamdheid heeft gehad, aan mijne dochter schandelijke voorstellen +te doen?"</p> + +<p>"Uw dochter!" herhaalde Lodewijk, een oogenblik verrast: "nu ja! wat +doet het er toe?" vervolgde hij met zijne gewone onbeschaamdheid: "ik +heb haar rijk willen maken: en zoo gij een verstandig man zijt, zul je +er niets tegen hebben. Er steekt immers geen kwaad in, op een mooi +meisje te verlieven?—En zij neemt ook presenten aan, al houdt zij zich +fijn."</p> + +<p>"Wacht!" zeide Bos: en meteen, een lade openhalende, kreeg hij het +doosje met juweelen voor den dag en stak het Lodewijk tusschen vest en +hemd; waarna hij, zonder er een woord bij te voegen, hem met de andere +hand een heftigen slag in 't aangezicht gaf.</p> + +<p>"Mijnheer!" zeide Reynhove, onthutst: "wij zullen wel zorgen, dat hij u +niet incommodeert: maar zoo gij hem slaat, laten wij hem los."</p> + +<p>"Mijne Heeren!" zeide Bos, op een bedaarden toon: "hij bekomt niet als +het honderdste deel van hetgeen hij verdient; en het is hoog noodig, dat +hij eens leere, hoe hij hier in 't vervolg ontvangen zal worden."</p> + +<p>"Gij zult het mij betalen," brulde Lodewijk, pogingen aanwendende om +zich los te rukken: "houdt mij niet vast, lamme, valsche vrienden die +gij zijt! Pieter! mijn zweep! ik wil dien schoft mores leeren."</p> + +<p>En Pieter, die geen haar beter was dan zijn Heer, stormde binnen en kwam +met opgeheven zweep op Bos aan. Ik sprong tusschen beiden; maar zag mij +hierdoor genoodzaakt, Lodewijk los te laten, die, zich nu ook van +Reynhove bevrijdende, als een razende Roeland op Bos toeschoot. Maar +deze, hem zonder schroom afwachtende, greep hem met de eene hand in de +das en met de andere in den gordel, droeg hem, ondanks zijn +tegenspartelen, de deur uit en smeet hem toen van al de trappen af.</p> + +<p>"O God! wat zal het gevolg van dit alles zijn?" riep Amelia: "Mijnheer +Huyck! in 's Hemelsnaam!—Help hem toch aan 't bedaren."</p> + +<p>"Ga uw Heer oprapen," zeide Bos, terugkeerende, tegen Pieter: "of ik zal +u denzelfden weg wijzen."</p> + +<p>Pieter, hoewel anders een onbeschofte, ruwe kerel, en voor geen kleintje +vervaard, scheen echter ongenegen een nieuw bewijs uit te lokken van de +kracht des forschgespierden mans, die voor hem stond, en begaf zich, +zonder een tweede bevel af te wachten, naar beneden. Reynhove trad +nader: "is dit niet wat hard geprocedeerd, Mijnheer?" vroeg hij: "onze +vriend is een weinig beschonken, en...."</p> + +<p>"En ik behandel hem als zoodanig," zeide Bos: "gij zult mij genoegen +doen, hem te volgen: ik verlang vrij op mijne kamer te zijn en van +bezoeken verschoond te blijven.—Mijnheer Huyck! een woord met u eer gij +gaat."</p> + +<p>"Ik verlaat u, Mijnheer!" zeide Reynhove: "want ik erken, dat gij hier +meester zijt: maar permitteer mij om u te zeggen, dat ik hier toevallig +ben ingekomen, en wel, om een dispuut, dat ik vreesde, te preveniëeren: +en dat ik uwe forsche manier van ageeren jegens iemand, die zich niet +wel defendeeren kan, nimmer zal approbeeren."</p> + +<p>"Al genoeg!" hernam Bos, met een beweging van ongeduld, en terwijl hij +hem de deur wees. Reynhove haalde de schouders op, boog zich voor +Amelia, gaf Bos zijn trotschen blik terug en vertrok.</p> + +<p>"Wat is de aanleiding van dit tooneel?" vroeg Bos, zoodra hij weg was: +"ik had niet verwacht dat dergelijke onaangenaamheden herhaald zouden +worden."</p> + +<p>Ik gaf hem een kort verslag van de oorzaak onzer komst en betuigde, +hoezeer het mijzelf speet, zonder opzet opnieuw in een geschil als dit +gewikkeld te zijn geweest.</p> + +<p>"'t Is wel!" zeide hij: "ik geloof u: en ik ben overtuigd, dat ik niets +van den Heer Huyck te wachten had, als wat betamelijk en voegzaam is."</p> + +<p>"De Hemel geve," zeide Amelia, "dat deze ontmoeting geene onaangename +gevolgen voor u hebbe."</p> + +<p>"Dat ware van weinig aanbelang," zeide ik: "maar zij kan de aandacht der +Justitie trekken: en zoo Blaek, om zich te wreken, een beklag inlevert, +vrees ik, dat UEd. wellicht niet langer hier veilig zult zijn."</p> + +<p>"Het is zeker, dat ons alles te duchten staat," zeide Bos: "maar het +baat mij niet, of ik angstig de toekomst inzie; ik heb mij in erger +gevaren bevonden, en mijn gestarnte heeft mij immer daaruit gered. Tot +nog toe schijnt men geen achterdocht tegen mij te voeden: en wellicht +heb ik slechts twee dagen meer noodig, om mijn zaken hier af te doen en +voor altijd dit land te verlaten."</p> + +<p>"Vlei u niet te veel," zeide ik, het hoofd schuddende: "UEd. begaat +onvoorzichtigheden.—Of is het geene onvoorzichtigheid, aan de zuster +van den Hoofdschout een bezoek te geven?"</p> + +<p>"Integendeel!" zeide hij: "niets is meer geschikt, om de vermoedens af +te wenden;—maar ik wil u niet langer ophouden. Vaarwel! En dat de Hemel +met u zij."</p> + +<p>Ik vertrok. Op straat gekomen, zag ik de slede vertrekken, met den +bediende van Lodewijk er naast, terwijl Reynhove mij nog stond af te +wachten.</p> + +<p>"Ik heb Blaek aangeraden, om van die équipage gebruik te maken," zeide +hij: "maar verhaal mij, bid ik u, wie is toch die Sinjeur daarboven, die +een paar vuisten heeft als een smidsgezel, en een houding als een +Burgemeester? Gij schijnt hem te kennen."</p> + +<p>Ik was op deze vraag voorbereid, en antwoordde zonder aarzelen: "dien +Heer heb ik laatst op een dichterskrans bij Helding ontmoet: zijn +rechten naam weet ik u niet te zeggen."</p> + +<p>"<i>Ma foi!</i> hij heeft een schoone dochter, en ik begrijp licht, dat +Lodewijk er een kansje op wagen wilde;—maar in allen gevalle heeft de +oude Heer het toch wat erg gemaakt en ik zal het Lodewijk niet kwalijk +nemen, indien hij hem satisfactie vraagt wegens de geledene +injurie;—zoo namelijk die heer een man is, aan wien men, zonder zich te +compromitteeren, een uitdaging zenden kan."</p> + +<p>"Lodewijk zal, hoop ik, verstandiger zijn," zeide ik, beschroomd over de +gevolgen, welke een zoodanige handelwijze, ook voor mij, zoude kunnen +met zich brengen: "hij is de oorspronkelijke beleediger geweest: en +niemand zou het toch kunnen goedkeuren, dat hij den vader voor den degen +eischte, omdat deze het voor zijn verongelijkte dochter had opgenomen."</p> + +<p>"Dat is waar ook," zeide Reynhove: "en gij moet niet denken, dat ik het +gedrag van Lodewijk approuveer;—maar die andere, met zijn rooden rok, +heeft het toch ook wat erg gemaakt.... Enfin! het is zooals het is:—en +nu zult gij mij niet kwalijk nemen, dat ik u verlaat en naar mijn logies +ga: Lodewijk zou anders met reden klagen, dat ik hem geheel aan zijn lot +abandonneer: en ik zal toch al werks genoeg hebben, om hem te +apaiseeren.—Vaarwel!"</p> + +<p>Wij namen afscheid: Reynhove volgde den weg, dien de slede gegaan was, +en ik trok naar huis. Waarschijnlijk droeg mijn gelaat eenige blijken +van de gemoedsaandoeningen, door het gebeurde bij mij verwekt; althans +mijn vader zag mij ernstig en mijn moeder enigszins bezorgd aan, terwijl +Suzanna, toen ik, zonder van de laatste ontmoeting te reppen, in korte +woorden verhaalde, dat ik in gezelschap met Blaek, Reynhove enz. geweest +was, mij verklaarde, dat zij mij op mijn verjaardag een zweepje en een +bokaaltje zoude present doen, aangezien ik bij mijn overige beminnelijke +hoedanigheden die van een rostuischer en een drinker scheen te willen +voegen. Mijn moeder zuchtte, en mijn vader zeide bij het scheiden: +"Ferdinand! teleurgestelde liefde kan somtijds tot dwaze stappen +vervoeren. Neem u in acht!"</p> + + +<hr style='width: 45%;' /> + + +<h3><a name="chap28" id="chap28"></a>ACHT-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.</h3> + +<h4>WAARIN LEELIJKE DONDERBUIEN BOVEN HET HOOFD VAN FERDINAND SAMENPAKKEN.</h4> + + +<p class="p-one">Den volgenden dag op de beurs zijnde, werd ik aangesproken door den +makelaar Velters, die, na met mij eenige woorden gewisseld te hebben +over de commissies, welke hij voor ons kantoor te verrichten had, mij +vergunning verzocht, mij een eind weegs huiswaarts te vergezellen. Ik +verbeeldde mij, dat er deze of gene verkooping ophanden was, waarbij hij +in aanmerking wenschte te komen en deswege mijn voorspraak verlangde: en +ik was niet weinig verwonderd toen hij, zoodra wij de beurs verlaten +hadden, mij vroeg of het mij hetzelfde was, de Pijpenmarkt om te loopen, +dewijl wij daar minder gedrang zouden vinden en meer ongestoord kunnen +spreken, dan op het Rokin of in de Kalverstraat.</p> + +<p>"Is het zoo belangrijk?" vroeg ik, verwonderd over deze geheimzinnige +handelwijze: "waarom komt UEd. dan niet liever bij mij aan huis?"</p> + +<p>"Verschoon mij," was zijn antwoord: "maar het is beter, dat ik met UEd. +spreek, voordat UEd. te huis zijt."</p> + +<p>"Er is toch geen samenzwering ophanden," vroeg ik lachende, terwijl ik +aan zijn verzoek voldeed en met hem den stillen weg ging, dien hij +verkozen had. Nauwelijks waren wij op de Pijpenmarkt, of hij ving het +gesprek aan door mij met warmte te danken, voor hetgeen ik ten zijnen +behoeve gedaan had.</p> + +<p>"Gij meent mijn voorspraak bij den Heer Van Baalen," zeide ik: "maar +lieve vriend! daarvoor hebt gij mij gisteren immers reeds aan de beurs +uw dank betuigd."</p> + +<p>"Daarvoor kan ik nooit dankbaar genoeg zijn," zeide hij: "maar ik bedoel +een dienst van een anderen aard ... in die zaak over dat paard van den +Heer Blaek:—niemand als UEd. kan mij die hebben bewezen."</p> + +<p>"Gij zijt misleid," zeide ik, "of ik begrijp u niet. Ik verklaar u, dat +ik eerst gisteravond kennis ontvangen heb van de geheele geschiedenis."</p> + +<p>"Nu! dat is om 't even," zeide hij: "dat bewijst mij alleen, dat UEd. +niet rust, zoodra UEd. het onrecht verneemt, om het ook te herstellen."</p> + +<p>"Gij spreekt raadsels," hernam ik, "en wekt mijn nieuwsgierigheid op. +Wat is er dan gebeurd? En welk onrecht is er hersteld?—In allen gevalle +is het buiten mijn toedoen geschied."</p> + +<p>"Wel!" zeide Velters: "UEd. weet dan, op welke lage wijze de Heer +Lodewijk Blaek mij misleid heeft. Hij dacht voorzeker, dat, omdat ik in +zekere opzichten van zijn vader afhankelijk ben, hij met mij zou kunnen +handelen gelijk de leeuw met zijne jachtgezellen; maar, toen ik de ware +toedracht der zaak vernam, zegevierde mijn verontwaardiging boven alle +andere bedenkingen en liep ik naar een Advocaat om raad te vragen. Deze +stelde mij voor oogen, hoe dwaas het zou zijn tegen een vermogend man te +procedeeren, ik, de aarden pot tegen den ijzeren. Zijn taal overreedde +mij: ik besloot, hoe ongaarne ook, mijn wraakzucht op te geven, en dacht +aan de zaak niet meer; dan, hedenmorgen vroeg ontving ik een +uitnoodiging om mij aan het kantoor van den Heer Hoofdschout te +vervoegen. Ik kwam daar op den bepaalden tijd, meldde mij aan en werd +terstond bij uw Heer vader binnengelaten, waar ik ook den schelmschen +Jaspersz vond, die nu, door de scherpe ondervragingen van den Heer +Hoofdschout gedrongen, alles moest opbiechten. Uw Heer Vader vroeg mij +toen, of ik mijn geld terugbegeerde, dan of ik vreesde, dat zulks mij +nadeel in mijne betrekking zoude doen. Ik aarzelde een oogenblik; doch +de zucht om te toonen, dat geene vrees voor geldelijke schade mij +verhinderde mijn recht te zoeken, en de hoop, dat alle eerlijke lieden +mijne partij nemen, en mij daarom hunne klandizie niet ontzeggen zouden, +deden mij besluiten, aan Z.-Ed.-Gestr. te antwoorden, dat ik mijn geld +gaarne terug zou bekomen. Toen Z.-Ed.-Gestr. dit hoorde, gelastte hij, +dat de Heer Lodewijk, die mede ontboden was en in een ander vertrek +toefde, zou worden binnengeroepen. Hij kwam en stond eenigszins +beteuterd geloof ik, van mij en Jaspersz daar te zien. Uw Heer vader +stelde hem op een treffende wijze het schandelijke van zijn gedrag voor +oogen en besloot met hem te zeggen, dat hij de som terug moest geven of +de gevolgen van een proces wegens oplichterij afwachten. De jonge Heer +bromde en pruttelde wel wat; doch beloofde eindelijk zulks te doen. Hij +liet zich bij die gelegenheid ontvallen, dat UEd. het zeker waart, die +den Heer Hoofdschout tegen hem had opgezet door de zaak te +verdraaien.—Daaruit nam ik aanleiding om UEd. te houden voor dengenen, +die mijne voorspraak bij Z.-Ed.-Gestr. waart."</p> + +<p>"Gij hadt het beiden mis," zeide ik: "de Hoofdschout behoeft niet door +zijn zoon onderricht te worden, om te weten, wat er omgaat: en er is +geene voorspraak bij hem noodig om hem rechtvaardig te doen handelen."</p> + +<p>"Maar dit is niet alles," vervolgde Velters: "in 't heengaan herhaalde +de Heer Lodewijk, dat hij zeer wel wist, aan wien hij dit alles te +danken had, en dat niets dergelijks hem verwonderde van iemand, die hem +in een vreemd huis lokte, om hem te mishandelen."</p> + +<p>"Hoe! meende hij mij?" riep ik uit, ontsteld en verontwaardigd tevens.</p> + +<p>"De Heer Hoofdschout vroeg hem terstond, wat die woorden te beduiden +hadden, en zeide, dat, zoo hij een klacht had in te brengen, al ware die +tegen zijn eigen zoon gericht, hij daarmede dan terstond voor den dag +moest komen. De Heer Blaek scheen zich nu een wijl te bedenken, en zeide +vervolgens, dat hij de zaak liever blauw blauw zoude laten."</p> + +<p>"Dat geloof ik wel," hernam ik: "hij kan door laster mij meer nadeel +doen dan door een loyale aanklacht."</p> + +<p>"Vervolgens," zeide Velters: "vroeg hem Z.-Ed.-Gestr., wie hem +gisteravond, ten huize van den Portretteur Heynsz van de trappen +gesmeten had, en of UEd. dat gedaan had."</p> + +<p>"Hoe mijn vader wist dit reeds?——maar waarover verwonder ik mij?"</p> + +<p>"Mijnheer!" zeide Blaek toen: "ik beschuldig voor alsnog niemand; maar +uw zoon heeft zich niet zoo gedragen, gelijk ik van een fatsoenlijk man +verwachtende was. Zoo UEd. mijn knecht verkiest te hooren, zal deze u +zeggen, dat uw zoon hem verhinderde mij ter hulpe te komen, terwijl een +ander mij in de borst greep en mishandelde."</p> + +<p>"Die ellendige!" riep ik: "voorzeker, als de zaak op die wijze wordt +voorgedragen, moet mijn handelwijze vreemd en berispelijk schijnen."</p> + +<p>"Z.-Ed.-Gestr. antwoordde niet; maar, na zich een korten tijd bedacht te +hebben, zeide hij: "Mijnheer Blaek! wij zullen deze zaak nader +onderzoeken: en hoe dat onderzoek afloope, wees verzekerd, dat wij UEd. +recht zullen doen wedervaren."—Daarmede kreeg de Jongeheer zijn +afscheid.—Maar toen kwam er nog wat, en ik vrees daarbij verkeerd +gehandeld te hebben. Uw Heer vader vroeg mij, zoodra wij alleen waren, +of ik UEd. kende. Ik antwoordde toestemmend." "Ja!" zeide Z.-Ed.-Gestr.: +"ik weet, gij hebt te zamen een avond bij Monsieur Helding doorgebracht. +Vergun mij, u eene vraag te doen. Is UEd. het niet, dien hij naar huis +heeft gebracht?"—"Ed.-Gestrenge!" antwoordde ik, eenigszins verwonderd; +"die eer heb ik niet gehad: uw zoon is vroeger vertrokken."</p> + +<p>"Ach!" zeide ik: "daar begint de straf van mijn logen."</p> + +<p>"Het ernstig gelaat van uw Heer vader," vervolgde Velters, "liet geen de +minste verandering bespeuren: en toch was het mij, toen hij mij zeide, +dat ik afgedaan had, alsof zijne stem mij te kennen gaf, dat hij +ontevreden was: en ik gevoelde, dat ik UEd. een kwaden dienst gedaan +had, door de waarheid te spreken. Dit smertte mij:—maar ik mocht toch +niet liegen:—en nu meende ik, ware het best, UEd. vooraf te waarschuwen +van het voorgevallene, ten einde UEd. in staat te stellen, van naar +bevind van zaken te handelen."</p> + +<p>"Het is waar," zeide ik, na eenig stilzwijgen, "gij hebt mij een +slechten dienst gedaan; maar God beware mij van te wenschen, dat gij om +mijnentwille aan de waarheid zoudt hebben te kort gedaan. Ik heb, +ofschoon om bestwil, mij met een logen moeten behelpen, en dien er thans +de gevolgen van te dragen.—Maar wij naderen ons huis! laten wij hier +afscheid nemen: het zou ook u in onaangenaamheden kunnen wikkelen, zoo +men ons thans bijeen zag. Geloof, dat ik u dankbaar blijf voor den +dienst, mij door u bewezen:—al is die dienst genoegzaam geweest, om mij +mijn eetlust voor dezen middag te benemen."</p> + +<p>Velters verliet mij en ik kwam in een vrij onaangename stemming te huis. +Nauwelijks dorst ik de oogen opslaan toen ik binnentrad: mijn vader was +ernstig en sprak weinig: mijn moeder zuchtte, zag mij nu en dan met een +weemoedigen blik aan, en ik kon duidelijk aan haar gezwollen oogen +bemerken, dat zij geweend had. Mijn zuster Suzanna deed in den beginne +eenige pogingen om het gesprek gaande te houden; doch zij bemerkte +alras, dat zij zich vruchtelooze moeite gaf, en onze afgetrokkenheid, +althans die van mijn moeder en de mijne, waarschijnlijk toeschrijvende +aan verdriet over het mislukken mijner vrijage, hield zij af en zweeg; +zoodat ons middagmaal, zonder de kinderen, die nu en dan hun stem +verhieven, veel op een Trappisten-vergadering zoude geleken +hebben.—Zoodra het nagebed was gedaan, rees mijn vader op en zeide tot +mij, dat het hem aangenaam zoude zijn, mij een oogenblik te spreken, +indien namelijk mijn kantoorzaken—"of andere bezigheden," voegde hij er +op een schamperen toon bij, "mij den tijd tot een kort onderhoud +vergunden."</p> + +<p>Ik betuigde, dat ik tot zijn dienst was en volgde hem met een kloppend +hart naar zijn studeervertrek. Aldaar gekomen, nam hij plaats en +verzocht mij te gaan zitten, met een plechtigheid, die mij tot een +slecht voorteeken strekte van hetgeen volgen zoude. Zijn gelaat stond +strak als gewoonlijk: maar, behalve dien trek van ernst, was er in de +bijna onmerkbare beweging van het oog en in de opgetrokken hoeken van +den mond een uitdrukking van droefheid te lezen, die getuigde, dat zijn +ziel meer leed, dan hij verlangde dat zou opgemerkt worden.</p> + +<p>"Mijnheer!" zeide hij, na mij gedurende eenige oogenblikken te hebben +aangezien, als had hij in het diepste mijns gemoeds willen lezen: "ik +begin zeer goed te begrijpen, dat de Heer Blaek uwe verdere kennismaking +met zijn pupil niet heeft willen toelaten: en het doet mij leed, dat ik +mij door de gebeden uwer goede moeder tot den dwazen stap, dien ik deed, +heb laten bepraten."</p> + +<p>"Hoe dat, Vader?" vroeg ik, bevende: "een dwaze stap!... Ik begrijp u +niet."</p> + +<p>"Ik prijs den voorzichtigen man," vervolgde mijn vader, "die het hem +toevertrouwde pand niet wil overgeven aan iemand, wiens gedrag niets dan +ongunstige waarborgen oplevert voor het toekomstig geluk zijner gade."</p> + +<p>"Mijn gedrag!" herhaalde ik, verblijd over de gedachte, dat ik mij ten +minste van die zijde onschuldig gevoelde: "wat kan de Heer Blaek mij te +verwijten hebben?"</p> + +<p>"Hoe, Mijnheer!—Iemand, die zich niet schaamt, op den dag zijner +terugkomst bij zijn ouderen, den dag, waarop zijn hart alleen vervuld +behoorde te zijn met reine en betamende gedachten aan het geluk, dat hem +te beurt viel, van zijns vaders huis en zijne betrekkingen in gezondheid +terug te zien, die, zeg ik, op zulk een dag zich niet schaamt, een +<i>maitres</i> met zich te brengen en te kameren! die gedoogt, dat zijn vrome +en niet ergdenkende Tante in kennis komt met een slecht voorwerp: die, +om zijn bezoeken bij haar te bewimpelen, mij wijs maakt, dat hij +nachtwandelingen met Velters doet: die, van een dronkenmanspartij +terugkeerende, een mede-vrijer van de trappen laat smijten!...</p> + +<div class="poem"><div class="stanza"> +<span class="i7">quem frangere postes<br /></span> +<span class="i1">Non pudet, et rixas inseruisse iuvat.<br /></span> +</div></div> + +<p>Gij ziet dat ik van alles onderricht ben... en die, onder de bedrijven, +zich nog inbeeldt, dat hij aanspraak op de hand van een fatsoenlijk +meisje kan maken!—Ferdinand! Ferdinand! hoe diep zijt gij gevallen!</p> + +<div class="poem"><div class="stanza"> +<span class="i1">Tantane te, fallax! cepere oblivia nostri?"<br /></span> +</div></div> + +<p>"Vader!" zeide ik, met zooveel bedaardheid als ik machtig kon blijven: +"Van al wat UEd. daar opnoemt is er slechts ééne aantijging, waarop ik +schuld bekennen moet:—namelijk, dat ik u voorgelogen heb betreffende +mijn wandeling met Velters.—Wat mijn kennis betreft aan de Juffer, die +bij Heynsz logeert,—deze schaam ik mij niet. UEd. hadt mij beloofd, +daarnaar niet meer te vragen."</p> + +<p>"Dit had ik gedaan, omdat ik een vast vertrouwen stelde in uw +oprechtheid en in uw godsdienstig gevoel.—Maar nu gij eenmaal, en gij +bekent het zelf, mij bedrogen hebt in één punt, hoe wilt gij dan, dat +ik, in het overige, staat make op de woorden van iemand, <i>quem non +periuria terrent</i>? Is het nu mijn plicht niet, als vader, die zijn zoon +moet terughouden, wanneer hij hem met rassche schreden den weg ten +verderve ziet inslaan, en als Hoofdschout, die voor de goede orde in de +stad moet waken, een perk te stellen aan dergelijke ongeregeldheden?"</p> + +<p>"Ik ben wel te beklagen," zeide ik: "te meer, omdat mijn verdediging zoo +gemakkelijk mogelijk zou zijn, indien mij niet een heilige, maar +noodlottige plicht het spreken verbood."</p> + +<p>"Het is genoeg, Mijnheer!" zeide mijn vader, oprijzende: "ik weet +dergelijken kinderpraat op zijn waarde te schatten. Voortaan zullen uwe +gangen worden nagegaan, daar kunt gij op rekenen. Als vader zal ik zorg +dragen, dat gij mijn eerlijken naam geen verdere schande aandoet: als +Hoofdschout zal ik waken, dat gij de goede orde in deze stad niet weder +verstoort.—Gij hebt afgedaan: ik wil u niet langer ophouden."</p> + +<p>"Neen, mijn vader!" riep ik uit, oprijzende en hem de hand drukkende, +die hij niet gaf noch terugtrok, maar bewegingloos in de mijne liet: +"zoo kunnen wij niet scheiden: ik moet ten minste de hoop medenemen, dat +UEd. eenmaal mijn gedrag beter beoordeelen zult."</p> + +<p>Hier werd aan de geheime deur getikt: het was het sein van Heynsz.</p> + +<p>"Wacht een oogenblik!" riep mijn vader, snel het hoofd omwendende: "maar +neen!" vervolgde hij, zich bezinnende: "het is beter zoo!—binnen!"</p> + +<p>Hij ging weer zitten. Heynsz trad de kamer in en zag mij eenigszins +verwonderd aan.</p> + +<p>"Ga gerust uw gang," zeide mijn vader: "gij kent mijn zoon. Welk nieuws +is er?"</p> + +<p>Heynsz nam zijn boekje en begon te lezen:</p> + +<p>"N°. 1. De zielverkoopers op den Zeedijk hebben opgelicht twee knapen, +die bezopen kwamen uit een nachthuis. Het zijn lichtmissen, daar niets +aan is bedorven en die geteekend zijn met een zwarte kool."</p> + +<p>"Om 't even!" zeide mijn vader: "er moet huiszoeking gedaan worden bij +dat volkje, en de beide knapen zoowel als de zielverkoopers morgen voor +mij gebracht worden.—Verder!"</p> + +<p>"N°. 2. De zoon van de Weduwe Lette is geprest door de zielverkoopers +van de O.-I. Compagnie. 't Is wel jammer! Zulk een oppassende +jongen:—de eenige kostwinner zijner moeder!"</p> + +<p>"'t Is jammer!" herhaalde mijn vader, het hoofd schuddende: "maar hier +valt niets aan te doen. Zorg mij de woonplaats der Weduwe en hare +bestaansmiddelen te doen weten. Het is niet meer dan billijk, dat de +O.-I. Compagnie haar onderhoude, nu zij haar haren zoon neemt."</p> + +<p>Ondanks de kwellingen, die mij bezig hielden, kon ik niet nalaten, een +onaangename gewaarwording te gevoelen bij de gedachte, dat gewone +zielverkoopers streng gestraft werden, terwijl de menschenroof, voor +rekening der Compagnie gepleegd, onverhinderd zijn gang mocht gaan: en +ik had een zucht over voor de arme Weduwe, aan wie men het verlies van +een zoon met een geldelijke schadeloosstelling zoude denken te +vergoeden.—En dan nog was ik verzekerd, dat het niet de Compagnie, maar +mijn vader zoude zijn, van wien zij die aalmoes zoude bekomen.</p> + +<p>Heynsz vervolgde zijn lijst:</p> + +<p>"N°. 3. Men is voornemens te bestelen hedenavond het pakhuis van de Wed. +Pietersz en Comp. Een der dieven heeft zich laten opsluiten daarin, en +zal de klokke 12 uren zijn makkers daar binnenlaten."</p> + +<p>"Wij zullen zorgen," zeide mijn vader, "dat zij er niet alleen hun maat, +maar ook nog een behoorlijk aantal dienaars in vinden."</p> + +<p>"N°. 4. Het gouden horloge van den slachter Fleischhauer is terugbekomen +bij Mozes Nathans. Hij had het van Fleischhauers eigen zoon gekocht, die +van zijn vader zeker te weinig ontvangt om te verslempen."</p> + +<p>"De Jood en de jongeling beiden zullen een plaats in 't Spinhuis +bekomen. Geen genade voor een zoon, die zijn vader bedriegt.—Is er +niets meer?—Niets van den Vliesridder?"</p> + +<p>"Niets: ofschoon hij zich naar alle gedachten nog hier, of in de buurt +moet ophouden; want er is weer geld voor hem uit de Bank gelicht, gelijk +onze spion bij de Bank mij verteld heeft. Het is onbegrijpelijk, dat wij +hem niet op het spoor komen."</p> + +<p>"Vrij onhandig zeker: en zoo ik u niet beter kende, Heynsz, zou ik +waarachtig denken, dat de Vliesridder u omgekocht heeft.—Is er niets +meer?"</p> + +<p>"Niets, Ed.-Gestrenge! buiten eenige zakkenrollerijen op den +Haarlemmerweg gisteravond gepleegd, bij gelegenheid eener harddraverij."</p> + +<p>"Niets anders?"</p> + +<p>"Waarlijk niets," antwoordde Heynsz, zijn zakboekje naziende.</p> + +<p>"Niets?—Ei! Ei! dan is het mijne beurt," zeide mijn vader, hem scherp +aanziende: "N°. 1. Er heeft gisteravond ten huize van Zacharias Heynsz +een twist plaats gehad, ten gevolge waarvan de Heer Lodewijk Blaek van +al de trappen is gesmeten.—Monsieur Heynsz, die zoo goed bekend is met +al wat in de stad omgaat, schijnt dus niet te weten, wat er in zijn +eigen huis gebeurt."</p> + +<p>"Edel-Gestrenge!" stamelde Heynsz, terwijl hij mij verlegen aanzag: "met +uw permissie. Die zaak heeft gehad geen gevolgen. Ik achtte het niet +waardig de moeite, daarvan te spreken."</p> + +<p>"Dat staat u niet te beoordeelen. Wie heeft aanleiding tot dat rumoer +gegeven? Nu! kijk mijn zoon maar niet aan.—Antwoord zonder omwegen."</p> + +<p>"Edel Gestrenge! Ik weet waarachtig weinig of niets van de zaak af. Ik +was niet te huis, en dacht, toen ik vernam wat er had plaats gehad, het +ware best, dergelijke gevalletjes, waar jongelieden van de eerste +familiën in betrokken zijn, maar niet te fijn uit te pluizen."</p> + +<p>"Zoo! dus denkt uwe wijsheid, dat er een andere schaal bestaat, waarin +de eerste, als waarin de mindere klasse behoort gewogen te worden?—Maar +ik ben nog niet ten einde.—N°. 2. De gezegde Zacharias Heynsz geeft +huisvesting aan verdachte personen, en schaamt zich niet oogluikend te +dulden, dat zekere Juffer, die een kamer tot zijnent betrokken heeft, +bezoeken ontvangt van jonge losbollen."—Hier zag mijn vader mij +veelbeteekenend aan.</p> + +<p>"Met uw verlof, Edel-Gestrenge! kan ik kwaad denken van een Juffer, die +is vereerd geworden door UEd. Gestrengen zoon met zijn bezoeken, en +bekend is bij Mejuffer uwe zuster? En bovendien, wat heb ik er mede te +maken, sedert haar eigen vader gekomen is en mede bij mij inwoont? Laat +elk zorgen voor de zijnen. Ik kan den man geven geen ongelijk, zoo hij +gooit den Heer Blaek van de trappen, omdat die dringt in zijne kamer. +Elk moet wezen vrij in zijn huis."</p> + +<p>"Voorzeker!" zeide mijn vader. "Hoe heet uw logeergast ook?"</p> + +<p>"De Heer Van Beveren uit Deventer."</p> + +<p>"N°. 3. Zacharias Heynsz huist iemand, die zich Van Beveren uit Deventer +noemt, zonder te onderzoeken, of er een zoodanige persoon bestaat. +Intusschen kan ik hem verzekeren, dat, volgens mijn berichten, zoodanige +naam en zoodanige persoon te Deventer onbekend zijn."</p> + +<p>"Onbekend!" herhaalde Heynsz, met verbazing: "en de Notaris Bouvelt +heeft mij nog wel aanbevolen die lieden."</p> + +<p>"Pas maar op," zeide mijn vader: "is, <i>qui fugitivum celavit, fur est</i>. +Maar misschien zal mijn zoon u den waren naam van die personen wel +kunnen aan de hand doen."</p> + +<p>"Ik ben geen verklikker," zeide ik, wrevelig: "en al wist ik de geheimen +van dien vreemdeling, het zou een laagheid zijn, die te openbaren. Dit +kunt gij niet eischen, mijn vader!"</p> + +<p>Mijn vader zag mij lang en scherp in 't gezicht;—maar omtrent dit punt +althans was mijn geweten zuiver en wist ik, dat ik naar behooren +handelde en de oogen niet behoefde neder te slaan. Na een langdurig +stilzwijgen hervatte hij:</p> + +<p>"Er schuilt hier iets achter, dat ik niet begrijp.—Intusschen, +Ferdinand! ofschoon ik vooralsnog wil gelooven, dat gij minder schuldig +zijt, dan ik waande, mag ik niet nalaten, zoodanige maatregelen te nemen +als de omstandigheden vorderen. Heynsz! gij zorgt, dat ik in alles van +de gangen uwer huisgenooten onderricht worde, en tevens houdt gij ook +mijn zoon in 't oog. Zoodra gij iets bespeurt, dat u verdacht voorkomt, +zult gij er mij van onderrichten. Bemerk ik, dat gij voor mij de minste +kleinigheid verzwijgt, dan heb ik voor 't vervolg uwe diensten niet meer +noodig."</p> + +<p>"Hoe, mijn vader!" riep ik uit: "het is op een blooten schijn, dat UEd. +mij gelijkstelt met misdadigers, waarvan het ergste te wachten is. Ik +bid u, laat Heynsz nog een oogenblik blijven. Hij kan getuigen, of ik +meer dan driemalen te zijnen huize ben geweest, en of niet telken reize +Helding de oorzaak mijner komst was, terwijl slechts toevallige +omstandigheden mij met dien vreemdeling of zijn dochter in betrekking +gebracht hebben."</p> + +<p>"Ik heb u reeds te kennen gegeven, dat ik mijn oordeel wederom +opschort," zeide mijn vader: "zoo gij onschuldig zijt, hebt gij niets +van een onderzoek uwer daden te vreezen: en zoo gij verkeerd gehandeld +hebt, welnu! gij zijt gewaarschuwd voor het vervolg.—Maar ik houd u +niet langer op: men zal u reeds wachten aan het kantoor."</p> + +<p>Hier viel niets op te antwoorden: ik groette, verwijderde mij met een +beklemd hart en ging naar het kantoor.</p> + +<p>"Aha!" zeide de Heer Van Baalen, zoodra hij mij gewaarwerd: "ik wachtte +u reeds met ongeduld. Gij moet mij en u zelf een dienst bewijzen, en +even naar den Notaris Bouvelt wandelen. Hij is beter, en ik weet, dat +hij reeds menschen gesproken heeft. Gij moet u niet laten afschrikken +door een afwijzende boodschap en u vooral niet tevreden stellen, zoo men +u zegt, dat de eerste Klerk u wel helpen zal."</p> + +<p>"Naar den Notaris Bouvelt!" herhaalde ik: "en wat moet ik hem +vertellen?"</p> + +<p>"Ziehier de zaak: hij heeft altijd onze volmachten opgemaakt op onze +vrienden van over zee. Heden heb ik die wederom als naar gewoonte +ontvangen: maar zoo het mij voorkomt zijn er abuizen in, en is men +althans, ik weet niet om welke reden, van het gewone formulier +afgeweken. Ziehier de stukken. Gij, die gestudeerd hebt, zult mij wel +kunnen zeggen, of ik gelijk heb."</p> + +<p>"Dat is nog niet zeker," antwoordde ik: "want tusschen theoretische en +practische kennis bestaat een groot verschil. Een rechtsgeleerde, al is +hij een Bijnckershoeck, zal somtijds in dergelijke stukken een flater +over 't hoofd zien, die een kantoorklerk ontdekken zal.—Maar laten wij +de volmachten eens doorloopen."</p> + +<p>Ik zette mij naast Van Baalen neder, terwijl deze mij, onder 't lezen, +de verkeerdheden aanwees, welke hij in de opgemaakte stukken meende te +vinden. Ik kon niet nalaten, mij, in de meeste opzichten, met zijn +gevoelen te vereenigen.</p> + +<p>"Ik begrijp zeer goed, waaraan die abuizen moeten worden toegeschreven," +zeide Van Baalen: "gedurende de ziekte van den Notaris heeft zijn eerste +Klerk die stukken gesteld, en Bouvelt, te zwak van hoofd om dat alles +over te lezen, heeft maar op goed geloof geteekend. Intusschen moet dit +geredresseerd, en wel spoedig; want Pulver wacht er op en kan zonder dat +niet vertrekken. Eilieve! wees dus zoo goed, en ga zelf naar den +Notaris. Het is beter dat UEd. er heengaat, dan ik of een ander; want uw +titel als Meester in de Rechten zal nog eenigen invloed bij hem hebben, +ingeval hij eens koppig ware en geen ongelijk wilde erkennen."</p> + +<p>"Ik ga," zeide ik, "ofschoon ik geloof, dat hij nog meer deferentie +zoude hebben voor uwe opinie dan voor de mijne.—Maar UEd. zal mij een +parapluie moeten leenen: want ik zie, dat het frisch is begonnen te +regenen, sedert ik hier ben."</p> + +<p>"Van harte gaarne.—Wil ik anders de koets ook laten inspannen."</p> + +<p>"Ik dank u wel," zeide ik: "dat houdt maar op.—Tot straks; want ik zal +u bescheid komen brengen."</p> + +<p>Ik ging dan op weg, bij mijzelven de zonderlinge grillen van mijn lot +overdenkende, waardoor alles, wat ik hoorde of verrichten moest, zich op +deze of gene wijze in verband stelde met den Heer Bos of zijne dochter. +Ik was niet ongelijk aan iemand, die zich in een sterrebosch bevindt, +en, welke laan hij ook insla, altijd den grooten boom of het standbeeld +voor oogen heeft, waar al de lanen op uit loopen. Met dat al gevoelde ik +eene zekere nieuwsgierigheid, om dien Notaris te zien, wiens naam ik in +de laatste dagen zoo dikwerf had hooren noemen, en aan wien ik niet +denken kon, zonder mij een machtigen toovenaar voor te stellen, die den +sleutel bezat der ingewikkelde geheimenissen, welke mij zooveel kwelling +veroorzaakten, en door zijn wil in staat zoude zijn, de ontknooping te +bewerken dier voor mij zoo lastige raadsels. Want dat dit bezoek, +hoezeer ten gevolge van zeer prozaïsche en alledaagsche +beroepsbezigheden afgelegd, wederom aanleiding zoude geven tot nieuwe +verwarring in het drama, 't welk ik onwillig medespeelde, daar aan +twijfelde ik geen oogenblik: en de uitkomst deed zien dat mijn +voorgevoel mij niet bedroog.</p> + + +<hr style='width: 45%;' /> + + +<h3><a name="chap29" id="chap29"></a>NEGEN-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.</h3> + +<h4>VERMELDENDE WAT ER TEN HUIZE VAN DEN NOTARIS BOUVELT VOORVIEL.</h4> + + +<p class="p-one">De kantoorbediende van den Notaris, die mij de deur opendeed, liet mij, +nadat ik mijn naam en betrekking genoemd, en hem verklaard had, dat ik +zijn Patroon persoonlijk spreken moest, een zijvertrek binnen, hetwelk +tot spreekkamertje diende, en waar hij mij verzocht mijne beurt af te +wachten. Ik vond aldaar slechts één persoon aanwezig, wien ik aan zijn +duffelsch gewaad, aan zijn vierkanten lichaamsbouw, aan de stevige +wijze, waarop hij met de knieën wijd van elkander en de handen op de +knieën gezeten was, en vooral aan het in een bont geruiten doek geknoopt +pakje, dat tusschen zijn beenen lag, voor een Zaankanter, althans voor +iemand van de overzijde van het IJ herkende. Hij beantwoordde mijn groet +als een Chineesche Mandarijn, namelijk met een hoofdknik: en +vermoedende, dat er geen heil uit een onderhoud met dit lomp stuk +vleesch te halen ware, ging ik voor het raam staan, en keek, zooveel de +tegen de ruiten kletterende regen zulks gedoogde, naar de +voorbijgangers. Nauwelijks had ik eenige minuten aldaar doorgebracht, of +een rijtuig hield voor de deur stil, waarvan ik de kleur en livrei +spoedig genoeg herkende. Ik zag, nadat er gebeld en opengedaan was, den +Heer Jacobus Blaek uit het portier stijgen en een oogenblik later het +vertrek binnentreden.</p> + +<p>Er zijn weinige ontmoetingen lastiger, dan die tusschen twee personen, +waarvan de een kort te voren den anderen een gewichtig verzoek heeft +afgeslagen. Beiden maken bij die gelegenheid een gek figuur, vooral +wanneer zij overigens van denzelfden stand in de maatschappij zijn en +elkander vroeger op een gemeenzamen voet gezien hebben, zoodat er +althans eenige woorden van beleefdheid gewisseld moeten worden. De een +is dan bang, dat er op het verzoek zal teruggekomen, en dat hem +verklaring of uitlegging zijner handelwijze zal afgevergd worden: hij +vreest, zoo hij te beleefd is, bij den anderen hoop te verwekken op +iets, dat toch niet verwezenlijkt kan worden, en hij wil toch niet, door +lomp te zijn, nieuwe en onnoodige reden tot misnoegdheid verwekken:—de +ander is evenmin op zijn gemak; want bij den wrevel, dien men in hem +over de geleden weigering veronderstellen moet, wil hij niet te beleefd +zijn, uit angst dat men hem van laagheid verdenken zal, en toch wil hij +ook niet, door gebrek aan beleefdheid, de goede kansen, die hij +misschien nog hebben mocht, ten eenenmale verspelen. In mijn geval kwam +hier nog de onaangename omstandigheid bij, dat ik niet wist, of den Heer +Blaek het geval met zijn zoon ten huize van Heynsz bewust was, en zoo +ja, op welke wijze hem zulks voorgesteld was en of ik mij deswege al of +niet moest verontschuldigen.</p> + +<p>Hoe dit ware, het bleek mij duidelijk, dat mijn tegenwoordigheid hem +alles behalve aangenaam was. Hij beantwoordde mijn groet met een stijve +buiging, nam geen notitie van den Zaankanter, zette zich, haalde een +zakboekje voor den dag en doorliep eenige papieren, welke hij daaruit +nam. Dit gold zooveel als een wenk, dat hij in geen onderhoud verlangde +te treden: en ik hervatte dus mijn vorige houding, zonder acht op hem te +slaan.</p> + +<p>Op deze wijze verliep er een vrij onaangenaam kwartieruurs, en ik +voorzag, dat mijn toestand nog lastiger zou worden, wanneer de derde +man, die zich in 't vertrek bevond, en wiens tegenwoordigheid ons +wederzijdsch stilzwijgen nog eenigszins wettigde, zou binnengeroepen +worden, en ik mij alzoo met den Heer Blaek alleen bevinden. Weldra +scheen dat oogenblik te zullen komen. Ik hoorde de schel van den Notaris +klingelen, den Klerk de trappen ophollen en kort daarop weder beneden +komen, om dengenen, wiens audiëntie was afgeloopen, uitgeleide te doen, +en een nieuwen bezoeker op te roepen. Werkelijk werd de deur van het +vertrek geopend en de stem van den Klerk noodigde Kneel Poppes uit, hem +te volgen.</p> + +<p>De Zaankanter rees op, mompelde een goeden avond tegen ons en volgde den +Klerk naar boven. Terzelfder tijd hoorde ik den man, die van boven +gekomen was, zeggen: "met uw verlof! ik heb mijn parapluie in de +zijkamer laten staan."—De spreker trad binnen: en tot mijn spijt +herkende ik in hem niemand anders dan Amelia's vader, met zijn +scharlaken rok en zijn bril.</p> + +<p>Hij herkende mij insgelijks, gelijk ik uit een schier onmerkbaar +gefronsel zijner wenkbrauwen opmaakte. Om zijn parapluie te krijgen, die +in een hoek van het vertrek stond, moest hij den Heer Blaek voorbij, die +nog altijd in dezelfde houding was blijven zitten en geen acht op hem +scheen te slaan. Voor hem gekomen, bleef de Heer Bos even staan, hield +het oog op hem gevestigd, deed een stap achteruit en zeide toen met een +duidelijke, doch zachte stem:</p> + +<p>"Jacobus Blaek!"</p> + +<p>"Frederik Van Lintz!" riep deze, verbleekende, terwijl hij opsprong en +zijn bekende van vroegere jaren met een blik van verbazing en schrik +aanstaarde.</p> + +<p>"Ikzelf!" zeide Van Lintz: "ik zie dat gij, in spijt mijner vermomming, +mijn stem nog herkent."</p> + +<p>"Maar hoe durft gij...? Lieve God!... bedenk toch...." en de Heer Blaek +scheen hem door een zijdelingschen blik te willen doen opmerken, dat zij +zich niet alleen bevonden.</p> + +<p>"O! dat is niets!" zeide Van Lintz, met een glimlach: "de Heer Huyck zal +mij niet verklappen:—en bovendien, ik heb geene keuze en moet de +gelegenheid, nu zij zich voordoet, bij de haren vatten. Er kon voor mij +geene gelukkiger ontmoeting zijn dan deze; want ik had al op de middelen +gepeinsd om een onderhoud met u te hebben."</p> + +<p>"Met mij! en wat kunt gij mij toch te zeggen hebben?... Maar spreek toch +zacht om 's Hemels wil! Bedenk, dat uwe veiligheid...."</p> + +<p>"Die hangt van u af. Gij alleen kunt mij helpen: gij zult dit doen om +onzer oude vriendschaps wille: om den wille van onzen braven broeder, +die in den Hemel is."</p> + +<p>Ik zag, dat de Heer Blaek opnieuw van kleur verschoot. "Zwijg toch, bid +ik u," fluisterde hij: "ik wil u immers gaarne helpen; maar laten wij +ergens anders gaan dan hier!" En hij haalde zijn zakdoek voor den dag om +de zweetdroppelen af te vegen, die langs zijn voorhoofd dropen.</p> + +<p>Ik trad nader. "Vergeeft mij, Mijne Heeren!" zeide ik: "ik wil niet +onbescheiden zijn. Ik zal wel even in het voorhuis gaan en u gelegenheid +geven, te zamen te praten. Men zal mij wel zoo aanstonds roepen."</p> + +<p>"Ach! wat helpt dat?" vroeg de Heer Blaek, terwijl hij zijn angstige +blikken beurtelings van mij op Van Lintz liet wandelen: "Mijnheer Huyck +heeft toch reeds te veel gehoord!—Hoe kan men zoo onvoorzichtig zijn!"</p> + +<p>"En wat is er toch," vroeg Van Lintz, terwijl hij met gekruiste armen +tegen den wand stond, "waarover gij u bekommert? Wie toch in de wereld +kan het u kwalijk nemen, dat gij eenige woorden wisselt met een ouden +kennis, met den zwager van uw broeder? De Heer Huyck weet, zoogoed als +gij, dat ik vogelvrij verklaard ben: en het had slechts van hem +afgehangen, het had hem slechts één woord gekost, om mij mijn vrijheid, +en bijgevolg mijn leven te doen verliezen: maar hij heeft dat woord niet +gesproken, en zal het ook niet spreken.—Van zijnentwege heb ik dus +niets te vreezen: en ik vertrouw, dat hij het u ook niet kwalijk zal +nemen, indien gij mij hoe eerder hoe beter hier vandaan helpt."</p> + +<p>"Integendeel!" zeide ik, met overhaasting—"het verblijf van den Heer +Van Lintz, of zooals Mijnheer heeten mag, en dat vervloekte geheim, +hebben mij reeds last en onaangenaamheden genoeg veroorzaakt, en ik zal +den Heer Blaek uiterst dankbaar zijn, indien zijne bemoeiingen daar een +einde aan maken."</p> + +<p>"Alzoo," zeide Van Lintz, glimlachende: "zoudt gij u van het bewaren van +ons geheim ontslagen rekenen, wanneer ik eens van hier ware."</p> + +<p>"Ongetwijfeld!" antwoordde ik: "dat was immers de afspraak?"</p> + +<p>"Voorzeker!" zeide Van Lintz: "maar het zou den Heer Blaek wellicht +onaangenaam zijn, indien men wist, dat hij eenig aandeel in mijn +ontkoming had."</p> + +<p>"Waarom zou ik dit uitbrengen?" vroeg ik: "ik hoop, dat de Heer Blaek te +goede gedachten van mij heeft, dan dat hij mij voor een verklikker zoude +aanzien."</p> + +<p>"Voorzeker!" zeide Blaek, in blijkbare verwarring: "ik heb uitmuntende, +ik heb de beste gedachten ter wereld van den Heer Huyck; maar," +vervolgde hij tegen Van Lintz: "is het hier een plaats, om over uwe +zaken te spreken? Kom met mij, naar mijn huis, of...."</p> + +<p>"Naar uw huis?" herhaalde Van Lintz: "neen dat niet! Het zou wellicht uw +zoon niet zeer aangenaam zijn, mij te ontmoeten, na de les, die ik hem +gisteravond gegeven heb."</p> + +<p>"Hoe! wat!—Zijt gij die Heer Van Beveren, met wien hij die affaire +gehad heeft?... doch gij hebt gelijk; mijn huis is ongeschikt;... maar +ga toch met mij: ik zal een veilige schuilplaats voor u uitdenken. Wij +zullen dat in het rijtuig overleggen. Mijnheer Huyck zal wel zoo goed +willen zijn, mij bij den Notaris te willen verontschuldigen, door hem te +zeggen, dat ik geen tijd had ... of wat hij verkiest."</p> + +<p>"Wel! het zij zoo!" hernam Van Lintz: "Mijnheer Huyck! Ik zeg u nog geen +vaarwel; want het schijnt, dat ons noodlot ons, 't zij wij willen of +niet, telkens weder in aanraking wil brengen: en wij zullen elkander +waarschijnlijk nog wel eens ontmoeten."</p> + +<p>"Nog slechts één raad neb ik u te geven," zeide ik: "haast u! want een +uur verwijl kan u noodlottig zijn: en daarvan althans kan ik u de +verzekering geven, dat het huis van Heynsz voor u tegenwoordig een +onveilige schuilplaats is."</p> + +<p>"En UEd. belooft mij, van deze ontmoeting niet te zullen spreken," zeide +Blaek, zich naar mij toewendende en mij de hand krampachtig drukkende, +terwijl Van Lintz mij met een hoofdknik voor mijn raad bedankte.</p> + +<p>"Ik heb u reeds gezegd, dat ik geen verklikker ben," antwoordde ik met +eenigen trots: "en ik herhaal u, wat ik eenmaal aan den Heer Van Lintz +zeide, dat ik slechts dan zal spreken, wanneer mijn plicht het gebiedt."</p> + +<p>Ik weet niet of de Heer Blaek zich met deze belofte volkomen tevreden +stelde; doch hij diende er wel genoegen mede te nemen: de beide Heeren +vertrokken en ik zag hen een oogenblik daarna gezamenlijk wegrijden: +waarheen, was mij onbewust.</p> + +<p>Weinige oogenblikken daarna kwam de Zaankanter de trappen weder af en +werd ik bij den Notaris binnengelaten.</p> + +<p>Ik zal mijn geschrijf niet nutteloos vermeerderen met een verslag te +geven van hetgeen ik met den Heer Bouvelt verhandelde: want hoe dikwijls +zijn naam ook in den loop mijns verhaal genoemd is, en welken invloed +hij onwetend en middellijk uitoefende op de gebeurtenissen, welke ik te +boek stel, zijn deel daaraan was echter van een ondergeschikten of +liever van een verwijderden aard, en hij was in zekere opzichten te +vergelijken met den kaarsenmaker van den Schouwburg, die de verlichting +bezorgt en zonder wien het spel niet vertoond, althans niet gezien zoude +worden; maar die zelf nimmer ten tooneele treedt.—Voor hen echter, wier +nieuwsgierigheid eenigszins door het voorafgaande geprikkeld en thans +teleurgesteld is, wil ik er wel bijvoegen, dat de Notaris Bouvelt een +klein, schraal ineengedrongen ventje was van ongeveer zestig jaren, met +een ziekelijke, saffraangele tronie, een baard van zes dagen en een +knijpbril op den neus, een slaapmuts op het hoofd en een servet daarover +heen; een gebloemde japon met een roode sjerp aan 't lijf, dat lijf +gedoken in een met sits bekleeden leunstoel en de in pantoffels gestoken +voeten rustende op een koperen stoof: dat hij gezeten was achter een +breede tafel, vol schrifturen, akten, drankfleschjes, contracten, +cachoutdoosjes, schepenkennissen en likkepotjes: en dat hij na een vrij +langdurig gesprek, hetwelk hij door herhaalde hoestbuien meer dan eens +gedwongen was af te breken, erkende, dat zijn oudste klerk gedwaald had, +en de akten naar mijn zin of liever naar dien van den Heer Van Baalen +veranderde.</p> + + +<hr style='width: 45%;' /> + + +<h3><a name="chap30" id="chap30"></a>DERTIGSTE HOOFDSTUK.</h3> + +<h4>HETGEEN LANGER DAN HET VOORGAANDE, EN NIET MEER OF MINDER BELANGRIJK +WEZEN ZAL.</h4> + + +<p class="p-one">Ik was met een eenigszins luchtiger gemoed van den Notaris teruggekeerd +dan ik bij het heengaan bezat; want de aanwezigheid van Van Lintz daar +ter plaatse had mij doen vermoeden, dat hij de papieren, in welke hij +zooveel belang scheen te stellen, en waarom hij eerst zijn dochter naar +Amsterdam gezonden had en vervolgens zelf gekomen was, eindelijk had +ontvangen en dus geene reden meer bezat om langer in een stad te +vertoeven, waar zijn verblijf hem aan gevaar blootstelde; terwijl aan +een anderen kant de weinige woorden, tusschen hem en den Heer Blaek +gewisseld, mij alle hoop gaven, dat deze zich het lot zijns voormaligen +bekenden zou aantrekken en de noodige middelen in het werk stellen, om +hem over de grenzen te helpen: en, hetzij dit gelukte, hetzij Van Lintz +betrapt werd, ik voorzag, dat in beide gevallen het oogenblik niet verre +meer af was, waarop het mij vergund zou zijn te spreken. Hierbij nog +kwam, dat, even gelijk een minnaar in de kleinste zwarigheid reden vindt +tot bittere ongerustheid en angst, zoo ook de geringste straal van hoop +door hem als de morgenstond eener blijde toekomst verwelkomd wordt: en +de omstandigheid alleen, dat de Heer Blaek mij om geheimhouding verzocht +had van hetgeen er tusschen hem en Van Lintz was voorgevallen, een +omstandigheid, welke hem alzoo in zekere opzichten aan mij verplichtte, +was genoegzaam om mij met de hoop te streelen, dat hij goede gedachten +van mij opvatten zoude, en zich, ingevalle Lodewijk en Henriëtte +afkeerig bleven van het door hem gewenschte huwelijk, niet langer +ongenegen zoude toonen, mijn zielswensch te vervullen. De ondervinding +had mij toen nog niet geleerd, dat verplichtingen van dien aard bij hem, +die ze aangaat, geene genegenheid, maar enkel vrees en zelfs een zekere +afkeerigheid ten opzichte van den verplichter doen ontstaan.</p> + +<p>Den achtermiddag van den volgenden dag zat ik op mijn kamer te werken, +toen Helding bij mij werd aangediend. Wrevelig, dat opnieuw iemand uit +dat noodlottige huis van Heynsz zich bij mij vervoegde en door zijn +komst versche aanleiding tot vermoedens wekken kon, beknorde ik de meid, +die hem gezegd had, dat ik thuis was, en stond een oogenblik in beraad, +haar met de boodschap weg te sturen, dat ik bezigheden had en niemand +kon afwachten. Bij eenig verder nadenken echter en gedreven door de +hoop, dat Helding wellicht een welkome tijding zoude brengen, veranderde +ik van besluit en gaf last, hem bij mij te laten.</p> + +<p>Hij verscheen dan ook weldra, nam, na eenige buigingen, plaats, en +verhaalde mij, dat hij, vernomen hebbende op welke wijze ik hem thuis +had gebracht, mij daarvoor zijn dank kwam betuigen.</p> + +<p>"Wat zal ik u zeggen, Mijnheer Huyck!" zeide hij, eenigszins verlegen en +zijn hoed tusschen de handen draaiende: "ik had wat diep in 't glaasje +gekeken; maar <i>insanivimus omnes</i>, gelijk wij op de Latijnsche school +zeiden. Intusschen, ik kan het haast niet verklaren, hoe ik zoo weinig +<i>compos mentis</i> was. 't Is waar, ik had wat hard geloopen: en dan wil +men wel zeggen, dat men daardoor vatbaarder is voor den invloed van +Bacchus.—En dus: van den wijn alleen kan het niet gekomen zijn."</p> + +<p>Ik kon niet nalaten, te glimlachen, want ik kende de waardij van +dergelijke verschooningen. Aan welke reden men ook de dronkenschap, +waarin men verkeert, toeschrijve, de wijn heeft er nooit geen schuld +aan.</p> + +<p>"Troost u, Monsieur Helding!" zeide ik: "wij waren allen min of meer +onder den invloed van Bacchus."</p> + +<p>"Ja," hernam hij: "dat is wel mogelijk: 't was anders goede wijn: +misschien wel wat sterker dan ik gewoon ben. Het spijt mij intusschen +recht; want ik heb daardoor wellicht aanleiding gegeven, dat het +gezelschap spoediger opgebroken is, dan anders het geval zou geweest +zijn. Het was jammer! wij zaten zoo genoeglijk bij elkaar, en die +Officieren waren aardige Heeren en schenen vrij wat kennis en smaak te +hebben in de poëzie.—Zij wisten wat iemand toekwam."</p> + +<p>"Dat hebben zij ten uwen opzichte getoond," zeide ik.</p> + +<p>Hij zag dit als een compliment aan en lachte witjes—"O verblinding der +vleierij!" dacht ik bij mijzelven.</p> + +<p>"Maar," vervolgde hij: "ik heb tot mijn leedwezen gehoord, dat de Heer +Lodewijk bij ons aan huis zoo leelijk is te pas gekomen!"</p> + +<p>"Dat is hij," antwoordde ik: "maar het zal beter zijn, dat onderwerp +maar niet aan te roeren."</p> + +<p>"UEd. heeft gelijk," zeide hij: "ja, het is wat onbegrijpelijk: er +gebeuren buitendien meer rare dingen bij ons aan huis. Wie had het ooit +kunnen denken? Die Heer Van Beveren...."</p> + +<p>"Welnu?" vroeg ik, nieuwsgierig om te vernemen, wat er nu weer gebeurd +was.</p> + +<p>"Wel," vervolgde hij: "om met Vader Vondel te spreken:</p> + +<div class="poem"><div class="stanza"> +<span class="i1">Hy trock al heimlijck af en zonder eenigh teecken<br /></span> +<span class="i1">Van wapen of trompet."—<br /></span> +</div></div> + +<p>"Hij trok weg!" riep ik: "Goddank!"</p> + +<p>"Met de noorderzon verhuisd," hernam hij, eenigszins verwonderd over den +uitroep van blijdschap.</p> + +<p>"En zijn dochter?"</p> + +<p>"Neen die is er nog," antwoordde hij: "maar zij zal niet lang meer +blijven: althans Heynsz wil haar niet in huis houden."</p> + +<p>"Niet? En wat is er dan voorgevallen?" vroeg ik, eenigszins minder in +mijn schik met dit tweede bericht.</p> + +<p>"Dat zal ik UEd. verhalen. Ik was gisteravond bij mijn buurjuffer op een +kommetje koffie genoodigd; want UEd. moet weten, zij verzoekt mij nog +wel eens 's avonds ... en ik heb er altijd vrij entrée ... een eer, die +aan alle Heeren niet gegund wordt. He! he! he!"</p> + +<p>"Ja!" zeide ik: "ik begrijp, dat zij zwak voor u heeft."</p> + +<p>"Nu! dat is tot daar aan toe," hernam hij: "maar het is in allegevalle +niet in haar te misprijzen, dat zij niet te ijdel is om met een oud man, +als ik ben, wat te keuvelen en zij vindt er smaak in, als ik haar nu en +dan eens een versje voorlees."</p> + +<p>Ik was eenigszins verwonderd over dezen smaak van Amelia: maar bij +verder nadenken begreep ik, dat zij, in de afwezigheid haars vaders, na +het voorgevallene liever niet alleen was, en dat het gezelschap van +Helding, al was het niet onder de belangrijkste te stellen, haar toch +altijd eenige gerustheid moest inboezemen.</p> + +<p>"En was haar vader niet te huis?" vroeg ik.</p> + +<p>"Dat is het mooie," antwoordde hij, glimlachende: "ik zat moerziel +alleen met haar, in <i>viezevie</i>, zooals de Franschen zeggen, en ik had +een pijp opgestoken:—ik zou haar juist mijn gedichtje op het Kuiltje +gaan voorlezen, dat aan de Messieurs zoo beviel, weet UEd.?"</p> + +<p>"Ik weet al?—En toen?"</p> + +<p>"Daar kwam net haar Papa thuis. "Wel Papa!" vroeg zij zoo: "is UEd. +geslaagd in uw bezoek?"—"Ja!" zeide hij: en toen haalde hij een dik pak +pampieren uit zijn rokzak en lei het op tafel. "Ik begon al ongerust te +worden over uw lang wegblijven," zei zij. "Ja!" zei hij, "ik heb nog een +ontmoeting gehad."—En toen keek hij mij zoo schuins aan van onder zijn +bril, alsof hij wilde zeggen: "pak je biezen."—"Ik was juist +voornemens," zeide ik, "aan de Juffer een gedichtje te gaan +voorlezen."—"Ga uw gang," zeide hij. "Monsieur Helding! en laat ik u +niet storen." Ik dacht, de man wil het toch eens hooren; maar daar kwam +niet van: hij haalde een <i>cassette</i> voor den dag, opende het pak, dat +hij medegebracht had, nam eenige pampieren daaruit, die hij weder bij +zich stak, en verborg de rest in de <i>cassette</i>, zonder bij dat alles de +minste acht te geven op hetgeen ik voorlas."</p> + +<p>"Dat was niet beleefd," zeide ik: "maar inderdaad, het scheen mij dien +avond op uw kransje reeds toe, dat die Heer geen rechten smaak vond in +de poëzie."</p> + +<p>"Allesbehalve!—En toen ik gedaan had, in de plaats van toen het een of +ander te zeggen over mijn werk, of mij ten minste voor de genomene +moeite te bedanken, daar draait hij zich op eenmaal naar mij toe, en +zegt: "Monsieur Helding! als UEd. nog van een kommetje koffie gediend +blieft, zoo is het u gegund; maar drink het dan spoedig op: want ik heb +het een en ander met mijn dochter te onderhandelen."—"Och!" zeide ik: +"ik ben niet gaarne tot overlast; dan ga ik liever direct heen.—Want ik +was knorrig. Zie, ik ben doodgoed, maar ik heb niet graag, dat iemand +mij affronteert."</p> + +<p>"En ging UEd. toen heen?"</p> + +<p>"Nog niet: als UEd. hooren zal. Het mooiste moet nog komen. Terwijl ik +mij gereed maakte om te vertrekken en nog een kommetje aannam, dat +Mejuffrouw Amelia, die het, geloof ik, weer goed wou maken, mij +toereikte, daar komt Heynsz binnen en begint een praatje. "Zoo, Sinjeur +Heynsz!" zei de Heer Van Beveren: "UEd. komt juist van pas: ik moet +hedenavond nog de stad uit," ("ei! ei!" dacht ik) "en wilde u betalen, +hetgeen ik u tot heden schuldig ben, en u meteen verzoeken, zorg te +dragen, dat mijn dochter geene bezoeken meer tegen haar zin +ontvangt."—"Wel! wel!" zei Heynsz: "gaat UEd. heden nog op reis? Zeker +naar Deventer?" voegde hij er bij, met een spotachtig gezicht. De Heer +Van Beveren keek hem aan, als wilde hij zeggen: "dat zijn uwe zaken +niet."—"Wees maar zoo goed," zei hij: "mij uw briefje van verschotten +te geven: dan zal ik u betalen en de maand uit meteen."—"Hm! hm!"zeide +Heynsz: "mag ik u vragen of er nog meer Heeren van uw naam te Deventer +zijn?"—"Gij zijt nieuwsgierig van avond, Sinjeur Heynsz!" zeide de Heer +Van Beveren, met een gezicht alsof hij hem van de trappen wilde gooien, +"'t Is maar," vervolgde Heynsz: "omdat er lieden zijn, die beweren, dat +er nooit iemand van dien naam binnen Deventer bestaan heeft."—"Dat zou +al toevallig zijn," zei de andere: "men vindt die anders overal. Maar +Sinjeur Heynsz! wacht tot gij ten minste Onderschout geworden zijt, +alvorens mij met dergelijke onbescheidene vragen lastig te +vallen."—Daar had UEd. het gezicht van Mejuffer Amelia moeten zien: het +arme schaap werd zoo bleek als een doek. En Heynsz keek ook zuur, dat +beloof ik u; "Mijnheer!" zei hij: "gij moogt dan Van Beveren heeten of +niet, maar al ben ik geen Onderschout, zoo zou er toch een Onderschout +kunnen komen en u vragen doen, die u niet aangenaam waren."—"Sinjeur!" +zei de ander: "als er een Onderschout komt, zal ik hem antwoorden. Aan u +ben ik geen rekenschap verschuldigd. Indien gij werkelijk een zoo knap +verklikker waart als gij voorgeeft te zijn, zoudt gij mij terugbezorgd +hebben hetgeen Zwarte Piet mij ontstolen heeft, of mij althans +aanwijzing daarvan gedaan hebben." Ik sloeg de handen in elkander. +"Heynsz een verklikker!" dacht ik. "Hadt UEd. daar ooit gedachten op +gehad, Mijnheer Huyck?"</p> + +<p>"Zoo eenigszins," antwoordde ik glimlachende: "en hoe liep dit af?"</p> + +<p>"Wel! Heynsz werd zoo rood als een kalkoensche haan en antwoordde vrij +vinnig, en ik voorzag nog het oogenblik, dat Van Beveren, of zooals de +man dan heeten mag, hem bij de kladden zou krijgen. Maar hij scheen +opeens te bedaren, ging zitten, haalde een schuiertje uit den zak en +begon zich het poeier van den rok te borstelen of er niets gebeurd ware, +zonder verder eenig antwoord te geven. Toen zag Heynsz in, dat hij met +zijn drift niets won en begon een toontje lager: "hoor Mijnheer!" zeide +hij: "ik moet u waarschuwen dat gij een verdacht persoon zijt: en +daarom, zeg mij oprecht, wat gij hier verrichten komt. Als eigenaar van +dit huis, heb ik toch wel eenig recht, dit te vragen."—"Hoor, Monsieur +Heynsz!" zeide de andere: "ik betaal u als een eerlijk man de huur uwer +kamers, en ik weet niet, dat er iets tot mijn last is: en aangezien wij +in een vrij land leven, zoo zie ik niet, dat gij recht hebt, mij te +beletten te gaan, waar ik wil. Bovendien, mijn dochter blijft hier, +althans zoolang zij niet beter vinden kan. Ik ga dus hedenavond heen, en +gij kunt gerust uw spionnen uitzetten en mijn gangen laten nagaan; maar +thans, verzoek ik, van uw verder bijzijn ontslagen te worden. Gij zult +dan wel met mijn dochter afrekenen."—Heynsz scheen nu te begrijpen, dat +hij niet verder komen zou, mompelde wat binnensmonds en ging heen, +zoowel als ik:—en, zooveel als ik hedenmorgen vernomen heb, is die Van +Beveren met de nachtschuit naar Utrecht vertrokken."</p> + +<p>"Ik wensch hem goede reis," zeide ik, eenigszins verbaasd over de +stoutheid en ondoorzichtigheid van Van Lintz, dat hij aldus vertrokken +was, met een gelegenheid, waarbij hij niet kon missen bespied en +achtervolgd te worden.</p> + +<p>Het overige van ons gesprek was onbeduidend; althans het verdient hier +niet opgeteekend te worden. Voor Helding vertrok, bad hij mij, mijn +vader nog eens te willen herinneren aan de hem beloofde nasporingen +omtrent het lot zijner ongelukkige dochter.</p> + +<p>"Dat wil ik gaarne doen," zeide ik: "maar het behoeft niet. Wat mijn +vader eens voorneemt en belooft, dat vergeet hij niet: heb dus maar +geduld, vriend Helding! gij zult de verlangde narichten bekomen. God +geve, dat zij tot een gelukkig einde mogen strekken."</p> + +<p>Nauwelijks had Helding mij verlaten, en nog zat ik te peinzen over het +medegedeelde nieuws, toen de deur mijner kamer zachtjes openging en ik +in den tegenover mij geplaatsten spiegel mijn moeder herkende, die bleek +en bezorgd van uitzien, met langzame schreden naar mij toekwam.</p> + +<p>"Was het Monsieur Helding niet, die daar uitging?" vroeg zij, terwijl +zij met de eene hand, waarin zij een open brief hield, op den rug van +mijn stoel leunde, en met de andere zich een traan uit het oog wischte.</p> + +<p>"Dezelfde, Moederlief!" zeide ik, rood wordende.</p> + +<p>"Wat had die nu weer te vertellen?" vroeg zij, met een ontevreden blik.</p> + +<p>"Hij kwam mij bedanken, omdat ik hem laatst te huis gebracht heb, toen +hij te veel gedronken had."</p> + +<p>"En was deze de eenige reden zijner komst?" vroeg zij, het hoofd +langzaam buigende: "Ferdinand! Ferdinand! wat hebben uw ouders u gedaan, +om hen zoo te misleiden? wat beteekenen die gestadige gangen en +boodschappen naar en van dat huis van Heynsz? O! zoo gij wist, hoeveel +tranen gij mij kost, en hoe ik om uwentwille reeds twee nachten +slapeloos heb doorgebracht! zoo gij wist, hoe uw brave vader zijn leed +verkropt, en, wanneer ik vraag, wat hem deert, het hoofd schudt, en +alleen met een zucht antwoordt. Hoe zijt gij veranderd, Ferdinand! gij, +wien wij eens oprecht en vroom gekend hebben! Ach! het was niet zonder +reden dat ik opzag tegen die verre reize, die gij nog zoo jong en zonder +opzicht ondernomen hebt. Wij steunden op de vastheid van karakter en de +brave grondbeginselen, die wij, in onzen ouderlijken hoogmoed, ons +verbeeldden dat gij bezat. Maar bitter zijn wij voor onzen eigenwaan +gestraft. Helaas! gij waart nog te jong en onervaren! en gij zijt tegen +de verleiding niet bestand geweest. Het gebed, dat ik dagelijks tot God +voor u opzond, is niet verhoord geworden. Zeg mij, Ferdinand! zeg mij +toch, heb ik mijn zoon verloren?—Ach! ik was zoo innig verblijd over +uwe terugkomst: ik had mij zooveel genoegen van u voorgesteld:—en thans +zie ik, dat mijn blijdschap droefheid had moeten zijn."—Onder het uiten +dezer laatste woorden boog zij haar hoofd op mijn schouder neder en +weende bitterlijk.</p> + +<p>Haar innige smart verscheurde mij de ziel, en ik was zelfs zoo onthutst +en ontroerd, dat ik in de eerste oogenblikken vruchteloos naar woorden +zocht, en niet anders doen kon, dan haar koude hand in de mijne te +klemmen, den arm om haren hals te slaan, haar bleek gelaat te kussen en +tranen van weemoed aan haar boezem te schreien. "Moeder!" zeide ik +eindelijk: "lieve moeder! matig uw verdriet."</p> + +<p>"Ik zie ten minste," zeide zij, terwijl zij zich langzaam uit mijn +omhelzing losmaakte en zich naast mij nederzette: "ik zie, dat gij nog +niet geheel verdorven zijt, dat er nog hoop is op uw behoud; want uw +hart is nog vatbaar om getroffen te worden. O! beloof mij, dat gij den +verkeerden weg zult verlaten, dien gij zijt ingeslagen, dat gij alle +banden, die u aan dat slechte voorwerp verbinden, zult losscheuren: en +alles, alles zal vergeven en vergeten zijn: ik zal juichen en zeggen met +den vader uit de gelijkenis: "ziet! mijn zoon was verloren en hij is +wedergevonden."</p> + +<p>"Maar," zeide ik: "ik betuig u, dat er geene banden te verbreken vallen: +dat ik door u, door mijn vader verkeerd word beoordeeld: dat...."</p> + +<p>"En waarom dan uw gedrag niet opgehelderd? Wie heeft recht op uw +vertrouwen, op uw openhartigheid, zoo uw vader dit niet heeft? Hoe kunt +gij vergen, dat hij of ik geloof zouden slaan aan de ongerijmde en +nietige uitvluchten, waarmede gij uwe verkeerdheden poogt te bemantelen. +Ferdinand! wees niet verstokt in het kwade. Een gulle bekentenis, een +oprecht berouw zouden uws vaders rechtmatigen toorn ontwapenen; maar een +hardnekkigheid als de uwe moet hem verbitteren."</p> + +<p>"Maar vader," zeide ik, "had mij beloofd zijn oordeel te zullen +opschorten, tot zich het oogenblik zoude opdoen, waarin ik hem een +volkomene, geheel voldoende opheldering zoude kunnen geven. Dat +oogenblik nadert met rassche schreden. En dan, geloof mij, dan zal mijn +gedrag u in een ander licht voorkomen, dan het thans doet. Waarom dan +ook niet een weinig op mij vertrouwd, wanneer ik u mijn onschuld betuig +en u verzeker, dat gij zonder billijke oorzaak tranen stort?"</p> + +<p>"Is dat geheim dan zoo diep, zoo vreeselijk," vroeg mijn moeder, "dat +gij het ook aan mijnen boezem niet kunt uitstorten? Ach! het zou u +goeddoen, en mij ook, Ferdinand! want, hoe fraai uw woorden ook zijn, ik +ben nog niet gerust. Misschien misleidt gij uzelf: er moet stellig eenig +kwaad, iets verkeerds zijn bij een geheimenis, die men aan eene moeder +niet kan openbaren."</p> + +<p>"Lieve moeder!" zeide ik, de hand drukkende, die zij mij vleiende +toestak: "geloof mij, mijn vurigste wensch op dit oogenblik zoude wezen, +om mij aan uw hart te storten en u alles te ontdekken.—Ja, ik gevoel, +dat zoo gij langer bleeft aandringen, ik de kracht niet zoude hebben, u +weerstand te bieden: dat ik, tot welken prijs dan ook, de bron uwer +tranen zoude willen drogen. Maar zoo ik nu sprak, zou ik een +woordbreker, en bijgevolg een schurk zijn;—en dat toch wilt gij van uw +zoon niet maken?"</p> + +<p>"Het kan dan niet anders," zuchtte mijn moeder: "neen, een woordbreker +moet gij niet worden:—alleen maar begrijp ik niet, waartoe dergelijke +dwaze geheimen dienen. Ik zie niet, dat iets, dat goed en ordentelijk +is, behoeft verborgen te blijven. Misschien dwaal ik, en heb ik geen +ondervinding genoeg, maar ik kan het mij maar niet voorstellen."</p> + +<p>Zij sprak wel waarheid, die goede moeder, want nooit had haar geest of +haar verbeelding eene gedachte gekoesterd, welke zij niet zou hebben +durven openbaren; en haar reine ziel was een spiegel, waarin zij ieder +vergunde te lezen.</p> + +<p>"In allen gevalle," vervolgde zij, "hoop ik, dat die oplossing spoedig +moge plaats hebben; want ik zou ziek worden van die onzekerheid; en +dan," terwijl zij mij den brief toereikte, "hier is een uitnoodiging van +uw Tante Van Bempden tegen Zaterdag over acht dagen, om mijn verjaardag +op Heizicht te komen vieren: ik had mij veel genoegen van die partij +voorgesteld;—maar nu weet ik waarachtig niet of ik het wel aanneem; ik +kan met geen opgeruimd hart aan tafel zitten en de gelukwenschingen der +gasten ontvangen, zoolang dit geval niet is opgehelderd."</p> + +<p>"Gij zijt onbillijk, lieve moeder!" zeide ik: "waarlijk, gij zijt +onbillijk tegen mij. Ik kan beseffen, dat deze zaak u hindert; maar +dewijl ik u mijn woord heb gegeven, dat uw bezorgdheid ijdel is, mocht +ik toch hopen, dat gij nog vertrouwen genoeg in mij zoudt bezeten +hebben, om met eenige kalmte den loop der gebeurtenissen af te +wachten.—Voorheen, lieve Moeder! was het genoeg, dat ik u eenmaal iets +verzekerde, om er u de vaste overtuiging van te geven. Heugt het u nog, +toen eens de <i>girandolle</i> in de zaal aan gruis was gevallen, en iedereen +beweerde, ik moest het gedaan hebben; want ik had den ganschen morgen in +de kamer gezeten en niemand buiten mij was er geweest, dat gij toen +zeidet: "neen! Ferdinand heeft het niet gedaan; hij zegt het zelf"—En +zou ik sedert dien tijd zoo veranderd zijn, dat er op mijn woord geheel +niet meer te bouwen ware?"</p> + +<p>"Ja Ferdinand!" zeide, zij, mij met aandoening omhelzende: "ik geloof u; +want het zou al te afschuwelijk zijn, indien ook deze betuigingen valsch +waren: en echter," vervolgde zij, mij met een weemoedigen blik +aanziende: "gij hebt onlangs een weinig ... gedraaid." Het goede mensch +wilde niet zeggen: <i>gelogen</i>. "Maar spreken wij daar niet over," voegde +zij er bij, ziende, dat ik rood werd en haar smeekend aanzag: "dat was +voor het eerst en voor het laatst, nietwaar? O! zeg mij, dat het voor 't +eerst en voor 't laatst was: ik heb er behoefte aan, dit te +gelooven.—Ach! zonder die noodlottige misleiding had ik u nooit +verdacht."</p> + +<p>"Moeder!" zeide ik: "gij beschaamt mij te recht: ja! dat was voor 't +eerst, en, God is mijn getuige, het zal ook voor 't laatst zijn. Daar! +deze kus moge u tot bevestiging strekken dat ik deze belofte heilig +houden zal."</p> + +<p>"Dat wensen ik," zeide zij: "nu, wij zullen dan het geval laten zooals +het is, en ik zal trachten, mijne bekommernissen te overwinnen. Zoo ik u +verkeerd beoordeeld heb, gij zult het mij niet kwalijk nemen, nietwaar? +Ach! gij weet niet, hoe teeder een moeder aan haar kind gehecht is, en +hoe vele angsten haar hart benauwen, wanneer zij slechts veronderstelt, +dat het van den rechten weg zoude kunnen afwijken."</p> + +<p>Hier droogde de beste vrouw haar tranen af, en verliet mij, meer gerust +te mijnen opzichte, dan toen zij gekomen was.</p> + +<p>Dienzelfden avond ontvingen wij een afscheidsbezoek van Reynhove, die +aan mijn vader meer omstandig kwam mededeelen hetgeen hij mij reeds met +een paar woorden gezegd had, dat hij naar Den Haag ging en moeite zoude +doen om <i>geëmployeerd</i> te worden.</p> + +<p>Er was, had hij gehoord, een bediening opengekomen, waaraan geen +onbelangrijke werkzaamheden verbonden waren, en hij hield zich +overtuigd, dat zijn vader, zijn besluit vernemende, zich daarover +verheugen zou en alle pogingen in het werk stellen, om hem zijn doel te +doen bereiken. "Ik heb," zoo eindigde Reynhoves verhaal, "lang genoeg +als een <i>oiseux</i> meubel rondgeslenterd en UEd. heeft mij doen zien dat +het tijd wordt, iets degelijks bij de hand te nemen."</p> + +<p>Het behoeft niet vermeld te worden, dat het voornemen van Reynhove door +mijn vader hoogelijk goedgekeurd werd: mijn moeder wenschte hem +insgelijks allen voorspoed op zijne voornemens: Suzanna zeide lachende:</p> + +<p>"Ik weet niet, Mijnheer Reynhove! maar mij dunkt, het zal u vreemd +voorkomen, den dag op een bureau door te brengen met over allerlei +vervelende schrifturen te gapen, en</p> + +<div class="poem"><div class="stanza"> +<span class="i1">Omschanst te zitten met papieren,<br /></span> +<span class="i1">Die door de slaafsche zinnen zwieren.<br /></span> +</div></div> + +<p>Mij dunkt ik zie u daar zitten met een groote pen achter 't oor, een +morslap vol inktvlakken op de rechtermouw, en een aschgrauwen overrok +aan, waar de kantoorlucht niet meer uit te kloppen is."</p> + +<p>"Ik zie wel, dat gij nooit naar Den Haag geweest zijt, Santje!" zeide +ik: "gij stelt u de kantoren aldaar voor, gelijk dat van een +Amsterdamsen koopman, waar het licht door de lantaren van de +binnenplaats invalt en men te drie uren al bij de kaars moet zitten. +Neen! ginds gaat het vroolijker toe: men zit in ruime, luchtige kamers, +en de groote bezigheid bestaat er, in de courant te lezen, en te praten +over de nieuwtjes van den dag en om het uur eens een pen te versnijden."</p> + +<p>"Wel! hoor mij dat jongmensch eens aan," zeide Suzanna: "die praat over +kantoren en maakt vergelijkingen, en denkt, dat hij het recht heeft om +aardigheden te zeggen, omdat hij een blauwen Maandag in den handel is. +Denk je dan, Ferdinand! dat men in Den Haag niets uitvoert, omdat men er +juist niet den geheelen dag lettertjes zit te kladden en sommetjes zit +te maken, trots den besten schooljongen?"</p> + +<p>"Mejuffrouw neemt het zoo goed voor Den Haag op," zeide Reynhove, "dat +ik er niets weet bij te voegen. Maar is het mogelijk, dat UEd. daar +nooit geweest is?—Mij dunkt, de familie moest daar eens eenige dagen +komen passeeren: het zoude mij een innige volupteit zijn, u rond te +leiden en het interessantste te laten zien."</p> + +<p>"Ja, indien UEd. dat van papa gedaan kon krijgen," zeide Suzanna, "dan +zou ik u voor den welsprekendsten man uit de Zeven Provinciën houden: +maar daar is geen kijk naar."</p> + +<p>"Wacht maar," zeide mijn vader: "als ik eens oud word, en op mijn +muiltjes ga leven, dan zullen wij eens zien wat wij doen."</p> + +<p>"Ja!" hernam Suzanna: "als ik zoo lang moet wachten, dan zal ik zelve al +wel te hokvast geworden zijn, om nog uit te vliegen. Wat zijn de mans +toch gelukkig! daar heb je Ferdinand, die is half Europa al rond +geweest, en ik, die evenzoo goed recht had iets anders te zien, ik zal +misschien mijn leven ten einde zien loopen, zonder ooit in Den Haag te +zijn geweest."</p> + +<p>"Den Haag zou er het meeste bij verliezen," zeide Reynhove, "maar, als +ik vragen mag: waarom zoude uw broeder u daar niet heenbrengen? dan had +UEd. een Mentor van ondervinding bij u."</p> + +<p>"Een mooie Mentor!" riep Suzanna uit: "ik bedank u hartelijk. Wel ja! +met een Broeder te reizen is ook wel een laatste toevlucht! Weet UEd. +dan niet, Mijnheer Reynhove! dat van al de meisjes op den aardbodem er +geene is, waarover men zich minder bekommert, dan over eene zuster?"</p> + +<p>"Daar laat gij u onvoorzichtig uit, Santje!" zeide ik; "ik wilde u juist +voorstellen, u in het volgende voorjaar eens derwaarts te brengen; maar, +nu ik dat hoor, zal ik er wel deugdelijk op passen."</p> + +<p>"O! Mejuffrouw meent het niet," zeide Reynhove: "ik recommandeer u +ernstig aan, bij die goede intentie te volharden. Het zal u wel +bevallen, en wij zullen alles in 't werk stellen om u een goed accueil +te procureeren."</p> + +<p>"Gij ziet, Mijnheer wil ons volstrekt in Den Haag hebben," zeide ik.</p> + +<p>"Dat wil ik," zeide Reynhove: "of liever, want het zoude inconvenant +zijn, van mijn wil te praten, ik wensch het vurig."</p> + +<p>"Ja," zeide Suzanna: "om als een berenleider met ons rond te loopen en +ons aan de menschen te toonen als iets nieuws, al roepende: "<i>kijkt!</i> +menschen! <i>kijkt!</i> Hier heb je den nieuwbakken Amsterdamschen koopman +van het mannelijk geslacht, met zijn zusje, een onnoozel ding, dat nog +van geen toeten of blazen weet. Ja! denk je, dat ik niet weet, hoe men +ginds met onze kleeding en manieren den spot drijft?"</p> + +<p>"UEd. is het toch niet, die voor spotternij beducht kan zijn?" vroeg +Reynhove.</p> + +<p>"Die kan je in uw zak steken, Santje!" zeide ik.</p> + +<p>"Volstrekt niet," zeide Reynhove, eenigszins verlegen over de +uitlegging, die ik aan zijn woorden gaf, "ik bedoelde alleen te zeggen, +dat Mejuffrouw boven alle bespotting verheven is."</p> + +<p>"Wat zeggen de Heeren Blaek toch wel over uw spoedig vertrek?" vroeg +mijn moeder, een andere wending aan het gesprek willende geven.</p> + +<p>"O!" antwoordde Reynhove: "den ouden Heer heb ik weinig gezien, en die +zal over mijne absentie niet treuren:—en wat Lodewijk betreft...." hier +zweeg hij opeens, en zag mij zijdelings aan.</p> + +<p>"Wel!" zeide mijn vader: "ik hoop toch niet, dat gij kwade vrienden +scheidt?—ofschoon ik erken, dat gij beter gezelschap kunt kiezen."</p> + +<p>"Neen," antwoordde Reynhove: "'t is maar: ik dacht, dat ik hem goed +kende, en ik zie alweder, dat ik mij in hem bedrogen heb.... ofschoon +deze reis strekt het niet tot zijn schande:—maar ik wil daar liever +hier over zwijgen.—Heeft UEd. al gehoord, dat zijn jacht weer in 't +water is gewerkt, ik zoude het voor een mirakel gehouden hebben; er zijn +toch knappe werklieden hier ter stede:—er is bijna niets aan het +vaartuig beschadigd en het zal met een kleine reparatie weer zoo goed +wezen, als ware er niets gebeurd".</p> + +<p>"Er zijn lieden, wien alles medeloopt, tot zij eindelijk het lid op den +neus krijgen," zeide mijn vader.</p> + +<p>Na nog een wijl gezeten te hebben, vertrok Reynhove. "Ik weet niet," +zeide hij, toen ik hem uitliet, "wat ik van Lodewijk denken moet. Hij +was dezen middag louter attentie en beleefdheid jegens zijn cousine, die +heden voor een paar dagen in de stad is, en zeide haar meer <i>douceurs</i>, +dan zij anders in een jaar van hem hoort. Zij scheen er zelve verbaasd +over: wat dit voorspelt, weet ik niet; maar het zou mij niet +verwonderen, indien hij eens begon te beseffen, dat het tijd werd, wijs +te worden.—Men bemerkt de waarde van een schat ook nooit beter, dan +wanneer men gevaar geloopen heeft, dien te verliezen."</p> + +<p>"In waarheid!" zeide ik: "wat gij mij daar vertelt bevreemdt mij. Ik kan +toch niet denken, dat hij inderdaad oogmerken op haar heeft."</p> + +<p>"Noch ik," hernam Reynhove: "maar de zaak is waar en gij kunt er uw +profijt mede doen. Adieu."</p> + +<p>Den volgenden dag had ik toevallig, door het afspringen eener +comparitie, welke ik had moeten bijwonen, een uurtje voor den eten vrij, +en Suzanna, die zich reeds menigmalen beklaagd had, dat zij niets aan +mij had, nam die gelegenheid waar om mij met haar naar Tante Letje te +tronen.</p> + +<p>"Wel!" zeide deze, toen ze mij zag: "het is goed, dat gij komt, Neef! Ik +had u anders al een boodschap willen sturen. Ik wenschte u eens onder +vier oogen te spreken, wanneer het u gelegen komt."</p> + +<p>"Ei! ei!" zeide Suzanna: "mag ik er niet bij wezen? "Nu! dan zal ik zoo +aanstonds maar optrekken: 't is toch hard, dat ik mijn cavalier zoo +spoedig weder verliezen moet: men heeft al moeite genoeg om hem te +krijgen."</p> + +<p>"Neen! dat is juist de bedoeling niet," zeide Tante: "maar van avond of +morgen, als 't u belieft."—En zij zette daarbij zulk een statig gezicht +tegen mij, dat ik alweder ook van dien kant een donderbui voorzag.—Ik +was echter gedwongen mijn nieuwsgierigheid op te schorten, en wij zaten, +na eenig onderhoud over verschillende zaken, te luisteren naar het +verslag dat Tante ons gaf van een dierbare predikatie, welke zij in de +weekbeurt een paar dagen te voren gehoord had, toen wij een koets +hoorden stilhouden. Er werd aan de huisdeur gescheld: er kwam iemand de +trappen op: de deur ging open:—en Henriëtte Blaek stond voor onze +oogen. Zij was bevallig gelijk altijd: maar zag toch eenigszins +betrokken van uitzicht, en bleef, toen zij ons bemerkte, onthutst en +verlegen aan de deur staan.</p> + +<p>"Kom binnen, Jetje-lief!" zeide Tante Letje: "daar doet gij wel aan, +kind! van mij eens te komen opzoeken."</p> + +<p>"Uw dienaresse, Juffrouw Huyck!" zeide Henriëtte, terwijl zij nader trad +met het voorkomen van iemand, die een kloekhartig besluit neemt: +"verschoon mijn vrijpostigheid: de meid zeide, ik zou maar boven gaan: +ik wist niet, dat UEd. bezoek had. Ik kwam u het boek terugbrengen, dat +UEd. mij geleend heeft. Goeden morgen, lieve Santje! hoe gaat het u?" En +zij drukte met minzaamheid de hand van Suzanna. Wat mij betrof, ik +bekwam geen enkel woord: een nijging, zoo stijf en afgepast alsof zij +een onbekende gold, was alles, waarmede zij te kennen gaf, mijne +tegenwoordigheid te hebben opgemerkt: en hoewel een lichte blos haar +wangen kleurde, haar oogen teekenden koele onverschilligheid en geen +trek in haar gelaat veranderde. Suzanna en ik keken elkander aan: wij +wisten niet, waaraan die stijfheid toe te schrijven.</p> + +<p>Ik ging een stoel voor haar krijgen; maar zij hield zich, of zij zulks +niet opmerkte en nam plaats op een anderen, die nevens haar stond.</p> + +<p>"En hebt gij er smaak in gevonden?" vroeg Tante, het boek aannemende: +"heeft u de lezing nogal gesticht?"—Het waren predikatiën, ik weet niet +meer van wien.</p> + +<p>"O ja! mijn waarde Juffrouw!" antwoordde zij: "het is een uitnemend +schoon werk: en mijn oom heeft de goedheid gehad er een exemplaar van +voor mij te koopen."</p> + +<p>"Zoo! dat is goed. En hoe maakt het uw Heer oom?—Wèl?—Dat verblijdt +mij hartelijk. En hoe maakt gij het zelve, lieve Jetje? Mij dunkt, niet +zoo wel, als toen ik u de laatste reize zag."</p> + +<p>"Integendeel, Mejuffrouw!" antwoordde zij: "ik ben wel, volkomen wel!" +en zij beet zich op de lippen.</p> + +<p>"Neen waarlijk!" vervolgde Tante: "UEd. ziet er niet te best uit. Ik kan +het nogal begrijpen: de schrik van dat ongeval op zee bij dien storm zal +u nog door de leden zitten.—Nu! dat is al een gezegende bewaring +geweest! En wel mocht gij zeggen: "laet mij de watervloet ende laet de +diepte mij niet verslinden.""</p> + +<p>"Gij hebt er toch geen nadeelige gevolgen van gehad, Mejuffrouw?" vroeg +ik.</p> + +<p>"Neen Mijnheer!" antwoordde zij, op een koelen toon: "en ik doe mijn +best, om die gebeurtenis met al haar gevolgen uit mijn geheugen te +wisschen."</p> + +<p>Ik was geheel uit de lijken geslagen door deze verklaring, waarvan ik +den zin maar al te wel begreep; en Suzanna keek haar vriendin aan, als +wilde zij zeggen: "hoe heb ik het met u?"—doch Tante, die de bedoeling +van Henriëttes woorden niet opmerkte, nam weder het woord:</p> + +<p>"Dat is niet goed, Jetje-lief! Een zoo verschrikkelijke gebeurtenis en +welke zoo duidelijk aantoont, dat de Heere hen niet verlaat, die in nood +tot Hem roepen, moet gij niet moedwillig vergeten; maar zij moet u tot +een spoorslag strekken om uw leven toe te wijden aan Hem, die u behouden +heeft."</p> + +<p>"UEd. heeft volkomen gelijk, Mejuffrouw!" zeide Henriëtte: "ik heb mij +slechts verkeerd uitgedrukt: ik gevoel zeer wel, welk een plicht van +dankbaarheid op mij rust en hoop dat nimmer te vergeten."</p> + +<p>"Ja!" vervolgde Tante: "dat zware weer heeft al wat schade gedaan: daar +is, hoor ik, bij Colhorn een gat in den dijk geslagen en ik weet niet, +hoe vele duizenden dat aan herstellen kosten zal. Wel is dit wederom een +bezoeking des Heeren en een straf der ontrouwe gemeente, dat zij zulke +ongeloovige en bedrieglijke leeraars en herders beroept, gelijk nog +onlangs heeft plaats gehad in de verkiezing van den Sociniaanschen +Boterbloem, die mede een van dezulken is, "die ydelheyt spreecken ende +leugen sien, ende seggen: de Heere heeft gesproken; daer de Heere haer +niet gesonden en heeft: en daarom zeyt de Heere: ik zal hen door eenen +grooten stormwint in mijne grimmigheyt splijten ende daer sal een +overstelpende plasregen zijn in mijnen toorn, ende groote hagelsteenen +in mijne grimmigheyt, om dien te verdoen.""</p> + +<p>"Heden Tante!" zeide Suzanna, met een onnoozel gezicht: "is het de +schuld van Ds. Boterbloem, dat de dijk doorgebroken is? Vader zeide, het +was de schuld van het Dijkcollege, dat met de Vijf Steden overhoop lag."</p> + +<p>"En wat is dit anders," vroeg Tante, het gezegde mijner zuster ernstiger +opnemende dan het verdiende: "dan een bevestiging van hetgeen ik zeide? +Zijn dezen niet de mannen, "die ongerechtigheyt bedengken, en die quaden +raet raden in de stadt?—En zijn zij geen blinde leidslieden der +blinden, die de gemeente is haar afval voorgaan?"</p> + +<p>"Ik geloof wel, dat UEd. gelijk heeft," zeide Suzanna: "want daar is de +Dijkgraaf Mr. Coenraad van Vlingerhoed, die draagt een bril: de +Secretaris, Jonker van Bitterenvleugel, is zoo bijziende, dat hij mij +laatst op een salet voor Tante Van Bempden aanzag: van de Heemraden +heeft er een de grauwe staar, de tweede is eenoogig, de derde is scheel, +en nummer vier is alle namiddagen zoo dronken, dat hij den weg naar zijn +huis niet alleen kan vinden.—UEd. zegt dus wel te recht, dat het een +blind college is."</p> + +<p>"Nichtje!" zeide Tante, eenigszins geraakt: "hoe lange sult gij de +slechtigheyt beminnen, ende de spotterye begeeren." Wat gij zegt, is +bijwijlen zeer aardig; maar wanneer men ernstig spreekt, is het +gekscheren ongepast en onwelvoeglijk. Gij weet zeer wel, dat ik +geestelijke blindheid bedoel en met geene lichaamsgebreken spot, zooals +gij doet."</p> + +<p>Suzanna keek eenige oogenblikken vrij zuur: ik zelf was een weinig +verwonderd geweest over haar uitdrukkingen; want, hoe geneigd ook om met +alles te schertsen, was zij nooit gewoon den spot te drijven met +ernstige zaken, of door hare gezegden iemand te ergeren en te +ontstichten. Ik schreef dan ook haar woorden aan de ware oorzaak toe: +namelijk aan wrevel over de koele handelwijze van Henriëtte jegens mij, +dien zij achter een voorgewende luchthartigheid wilde verbergen: en +waardoor zij, gelijk doorgaans in diergelijke gevallen plaats heeft, +scherp in stede van geestig werd. Zij gevoelde echter haar ongelijk: +"Tante!" zeide zij, na een oogenblik zwijgens opstaande en haar een kus +gevende: "vergeef mij: ik sprak zonder nadenken, gelijk mij wel meer +gebeurt. Ik ben ... ik heb iets dat mij hindert."—Hier begon zij te +schreien en zag Henriëtte aan met een verwijtenden blik.</p> + +<p>"Neen!" zeide Tante, haar omhelzing beantwoordende: "ik weet het ook +wel, gij behoort niet tot de "spotters onreyne," waarvan in den eersten +Psalm gesproken wordt, noch ook tot de zoodanigen, die de bestraffinge +niet hooren."</p> + +<p>"Zullen wij den Heer Blaek ook op het feest bij Tante Van Bempden zien?" +vroeg ik aan Henriëtte: ik dorst haar niet vragen, of zijzelve komen +zoude.</p> + +<p>"Ik weet het niet, Mijnheer!" antwoordde zij, op de klok ziende, als +iemand, die vertrekken wil, maar het bezoek toch niet korter wil maken +dan de betamelijkheid vordert.</p> + +<p>"UEd. komt toch, Tante?" vroeg Suzanna.</p> + +<p>"Ik heb de noodiging aangenomen," antwoordde Tante, "ofschoon ik wel +gewenscht had, dat zuster Van Bempden een anderen dan den dag van +Zaterdag tot deze feestviering had uitgekozen. Het wordt somtijds laat: +en dan is men minder gestemd, den dag des Heeren behoorlijk te vieren."</p> + +<p>"Ja! lieve Tante!" zeide ik: "dat is waar; maar UEd. zal met mij +instemmen, dat Mama niet wel haar verjaardag verzetten kon, en dat Tante +bovendien gebruik maakt van de gelegenheid, dat Papa eens uit kan gaan, +daar hij altijd in het midden van de week zoo bezet is."</p> + +<p>"Ja dat weet ik," hernam Tante: "maar, naar mijn begrip ware het +voegzamer geweest, dat de plechtigheid ten huize uwer ouders had plaats +gehad; er zouden dan wel zooveel gasten niet hebben kunnen zijn; maar +mij dunkt, op een verjaarfeest behoort ook niemand buiten de naaste +bloedverwanten: en die had moeder wel kunnen bergen."</p> + +<p>"Zeg dat maar niet, dat Mama het hoort," zeide Suzanna: "het goede +mensch treurt er al genoeg over, dat er om harentwille zooveel omslag +gemaakt wordt; maar Tante was er zoo op gesteld: en men begreep, dat de +groote en kleine kinderen zich buiten meer dan in de stad zouden +vermaken, enz."</p> + +<p>Hier stond Henriëtte op. "Mejuffrouw Huyck!" zeide zij, na een wijl te +hebben geaarzeld, "UEd. zal mij verschoonen; maar ik mag niet langer +blijven: het is later dan ik dacht, en...."</p> + +<p>"Wel heden! wilt gij nu reeds vertrekken?" vroeg Tante: "gij zit pas."</p> + +<p>"Mijn oom wacht mij: wij eten vroeg, en na den middag weder naar buiten +te rijden: ik durf niet vertoeven."</p> + +<p>"Rijdt gij naar huis, Jetje?" vroeg mijn zuster, opstaande, met de +houding van iemand, die een besluit neemt.</p> + +<p>"Ja lieve!" antwoordde Henriëtte: "het is wat laat en uit den weg: +anders zou ik u voorstellen om u te huis te brengen; maar ik durf aan de +paarden van oom zulk een omweg niet te laten doen."</p> + +<p>"Neen! dat behoeft ook niet," hernam Suzanna: "maar ik wil toch gaarne +een eind met u rijden: ik moet bij Carlin wezen om lint te koopen: dat +is toch in uw weg en gij kunt mij daar afzetten."</p> + +<p>"O! zeer gaarne!" zeide Henriëtte, op een toon, die aanduidde, dat zij +het gezelschap van haar boezemvriendin voor deze reis wel zou kunnen +gemist hebben.</p> + +<p>"Gij blijft toch nog wat, Neef!" zeide Tante: "dan kan ik u dadelijk +zeggen wat mij op het hart ligt."</p> + +<p>"Ik ben tot uw dienst," zeide ik, terwijl Henriëtte afscheid nam en +Suzanna mij in 't heengaan een blik toewierp, die zooveel zeggen wilde, +als dat zij voor mijn belangen zoude waken. Met een zucht zag ik beiden +vertrekken.</p> + +<p>"Wel neef! dat trof ongelukkig," zeide Tante, toen wij alleen waren: +"maar verbeeld u, daar dacht ik in het eerst geheel niet aan uw mislukt +aanzoek bij den Heer Blaek. Ik verwonderde mij reeds, dat gij alle drie +zoo stil en zoo zonderling waart. Maar om u de waarheid te zeggen, ik +zou haast denken, dat zij nogal instemt met de meening van haar oom: +want ik kan niet vinden, dat zij u bijzonder voorkomend behandelde."</p> + +<p>"Dat heeft mij ook getroffen," zeide ik: "en ik was er verre af, mij op +zulk een koelheid te verwachten. Ik weet niet, waarmede ik haar +welwillendheid zoo op eenmaal verbeurd heb; en dat kwelt mij."</p> + +<p>"Ik wil het wel gelooven," hernam zij: "maar gij moet u in deze +beproeving troosten met de gedachte, dat alles naar Gods wijzen wil +geschiedt en dat elke kleine teleurstelling tot bevordering van uw +eeuwig heil moet strekken. Maar om te komen tot hetgeen ik u zeggen +wilde: uw vader is gisteren bij mij geweest en heeft mij gewaarschuwd +tegen die lieden, die bij Heynsz wonen. Hij zegt, dat de man onder een +valschen naam bij mij gekomen is: en de dochter is, naar hij gelooft, +ook van dezulken, tegen wie ik op mijn hoede moet wezen. Het rechte +wilde hij niet zeggen; maar hij verwees mij tot u om nadere uitlegging +van zijn woorden. Wat is daarvan? Is dat Juffertje wezenlijk zoo slecht? +dan heb ik mij in haar bedrogen; want ik zag haar aan voor zulk eene +"die rein van harte was ende yverig in alle goede wercken.""</p> + +<p>"Ik weet van haar niets kwaads," antwoordde ik, verheugd van te +ontwaren, dat mijn vader zijn vermoeden omtrent mij ten minste niet aan +Tante had medegedeeld: "en wat haar vader betreft," vervolgde ik, +"Helding heeft mij verhaald, dat hij vertrokken is."</p> + +<p>"Ja," hernam zij: "dat heeft mij uw vader ook verteld: doch dat is ook +al wonderlijk in zijn werk gegaan; want hij is, volgens het zeggen van +uw vader, eergisteravond met de nachtschuit heengegaan en te +Nieuwersluis er uitgestapt en er niet weder ingekomen: maar verdwenen, +niemand weet waarheen.—Dus wil ik maar zeggen, ofschoon ik mijn naaste +niet veroordeelen mag, dat daar toch iets achter schuilt. 't Is een +wonder, zooals uw moeder laatst aanmerkte, dat Heynsz zulke lieden bij +zich heeft ontvangen."</p> + +<p>"Inderdaad!" zeide ik: "maar zooals ik zeide: ik weet van beiden geen +kwaad: ofschoon ik beken, dat het mij aangenaam zijn zal, niets meer van +hen te hooren; want sedert mijn terugkomst alhier kan ik mij niet +bewegen of ik ben gedwongen, over hen te hooren spreken; het is of zij +mijn booze geesten zijn, die mij in wezenlijkheid of in verbeelding +altijd en overal vervolgen."</p> + +<p>Ik had deze woorden nauwelijks geuit, of zij werden bevestigd. De deur +ging open, en Amelia trad binnen.—Men moet weten, zoo men het niet +reeds heeft opgemerkt, dat mijn goede Tante altijd voor iedereen te huis +was: en dat haar meiden dus nooit iemand aandienden; maar elk, wiens +gezicht zij eenmaal gezien hadden, dadelijk naar boven stuurden.</p> + +<p>Wij waren alle drie onthutst. Amelia was echter de eerste, die de +verrassing te boven kwam: en zelfs geloof ik, dat mijne tegenwoordigheid +haar bemoedigde.</p> + +<p>"Mejuffrouw!" zeide zij, zich tot Tante wendende, eer deze nog het +vermogen had van haar toe te spreken: "ik kom als smeekeling tot u. Ik +heb, in deze groote volkrijke stad, niemand op wiens goedwilligheid ik +staat kan maken, buiten u—en uw Heer Neef," voegde zij er blozende bij: +"ik weet, dat mijn komst en mijn verzoek onbescheiden zijn:—en ik zal +het u niet euvel duiden, zoo UEd. mij ongetroost terugzendt; maar u +niettemin dankbaar blijven voor het goede, mij bewezen."</p> + +<p>"Ga zitten, Juffertje!" zeide Tante, die aan de buitengewone ontroering, +welke op Amelia's wezenstrekken zichtbaar was, wel bespeurde, dat zij +door geen onbeduidende oorzaak tot haar gedreven werd: "ik help gaarne, +wie ik kan: want dat is ons voorgeschreven: maar wilt gij ook iets +drinken? Gij ziet er zoo ontdaan uit. Is u een ongeluk overkomen?"</p> + +<p>"Wil ik mij niet liever verwijderen?" vroeg ik, weinig trek gevoelende +van opnieuw in Amelia's belangen gemoeid te worden: "Mejuffrouw heeft u +wellicht iets in 't geheim te zeggen."</p> + +<p>"Neen, blijf nog wat hier, Neef!" zeide Tante, die, geloof ik, bevreesd +werd om zich met Amelia alleen te bevinden: "en krijg dat fleschje met +die droppeltjes eens uit het hoekkastje, en de waterkaraf.—Toe! drink +eens, arme ziel! gij zijt waarlijk geheel van uw stuk."</p> + +<p>"Ik dacht niet, dat ik nog vatbaar was voor een diergelijke ontroering," +zeide Amelia: "ik heb grootere tegenspoeden en bekommernissen, dan die +ik heden ondervind, moedig doorgestaan; maar nooit ook, neen, nooit te +voren had ik een vernedering ondergaan als deze. Ik heb de +wederwaardigheden der wereld met gelatenheid gedragen;—maar ik was niet +geboren om mij door een ellendige spion te zien beleedigen, als ware ik +een schandvlek mijner kunne."</p> + +<p>"Wat is er gebeurd?—Wie heeft u beleedigd?" vroegen Tante en ik, bijna +gelijktijdig.</p> + +<p>"Wat hij gezegd heeft," zeide Amelia, "doet er niets toe: zijne +uitdrukkingen zijn misschien te verschoonen: hij is niet gewend met +beschaafde lieden om te gaan: hij kon mij zijn huis uitzetten: hij is er +meester in en heeft daar het recht toe; maar het is laag en +onverschoonlijk van hem mij te beleedigen, op een oogenblik, dat ik +alleen en van elk verlaten ben.—Ik kan, ik mag niet langer onder zijn +dak blijven;—maar waarheen zal ik mij wenden?—Gij alleen Mejuffrouw, +gij kunt mij helpen. O! ik bid u, wijs mij een wijkplaats aan bij +eerlijke lieden, waar ik mijn intrek nemen kan. Ik zal er niet lang +vertoeven, ik beloof het u.—Geld ontbreekt mij niet: ik verlang niet +als een verblijf, hoe klein ook, waar ik rust kan vinden en voor alle +bezoeken veilig mag zijn."</p> + +<p>"Ja!" zeide Tante: "dat is nu goed en wel; maar er worden zooveel rare +dingen van uw vader en u verteld, dat ik eerst nog wel wat naders van u +dien te vernemen, eer ik u bij anderen recommandeer."</p> + +<p>"Daar zult gij gelijk aan hebben, Zuster!" zeide een stem achter ons. +Wij wendden alle drie het hoofd om:—en mijn vader trad de geopende deur +binnen. Hij was, gelijk ik naderhand vernam, naar de woning van Heynsz +gegaan om met Amelia te spreken; doch, daar zij juist vertrokken was, +haar op den voet gevolgd, en kort na haar de opene voordeur bij Tante +ingetreden.</p> + +<p>Geheel verschillend was de indruk, welke zijn plotselinge verschijning +op ons waakte. Tantes gelaat helderde op: en het was te zien, dat de +komst van haar broeder haar uit een machtige verlegenheid redde: Amelia +zag hem aan zonder schrik, maar met verwondering en ongerustheid, en als +vermoedde zij, dat het van dien man afhing hoe haar lot zou beslist +worden. Wat mijzelf betreft, ik was geheel uit het veld geslagen; want +ik voorzag niet slechts nieuwe onaangenaamheden voor mij, en verkeerde +uitleggingen van mijn tegenwoordigheid daar ter plaatse; maar ook beefde +ik voor Amelia; en alleen de kennis, die ik van mijns vaders strikte +eerlijkheid bezat, boezemde mij eenige hoop in.</p> + +<p>Mijn vader zag eerst Amelia, en vervolgens mij met een navorschenden +blik aan. Zij sloeg de oogen niet neder; maar rees op, en haar gelaat +nam die uitdrukking van hoogmoed aan, welke haren vader zoo eigen was en +die ik ook vroeger in haar had opgemerkt. Zij was blijkbaar geraakt over +hetgeen zij als een onbeleefdheid beschouwde. Tante was de eerste, die +het stilzwijgen brak: "Gij komt juist bijtijds, Broeder!" zeide zij: +"deze is de Juffer, waarover ik u gesproken heb."</p> + +<p>"Ik zie het," zeide mijn vader: "jonge dochter!" vervolgde hij, zich tot +Amelia wendende: "het smart mij, in iemand van uw jaren en voorkomen +zooveel verstoktheid te vinden. Hoe hebt gij u kunnen verstouten, u in +te dringen bij een eerbiedwaardige Juffer, terwijl gij bij u zelve +bewust moest zijn, dat uw ware plaats in het spinhuis is."</p> + +<p>"Mijnheer!" riep Amelia, op een toon van hevige verontwaardiging, +terwijl zij het hoofd ophield met een waardigheid, die een koningin eer +zoude hebben aangedaan: en toen, zich naar mij toekeerende: "wie is die +man?" vroeg zij.</p> + +<p>"Het is mijn vader!" fluisterde ik: "om Godswil...."</p> + +<p>"Welnu!" ging zij voort: "zeg dan aan uwen vader, dat ik van zijnentwege +een andere behandeling had verwacht. Zoo iemand zonder opvoeding, gelijk +Heynsz, mij beleedigde, ik dacht niet, dat de Heer Huyck een dergelijke +handelwijze zou navolgen."</p> + +<p>"Ik zoude u aanraden, een toon lager te zingen," hernam mijn vader: "ik +ben heusch jegens een met lompen bedekte vrouw, wanneer haar gedrag +betamelijk is; maar ik zou ook aan een Vorstin mijn verachting toonen, +wanneer zij handelde zooals gij."</p> + +<p>"Vaarwel Mejuffrouw!" zeide Amelia, even met het hoofd buigende en zich +willende verwijderen.</p> + +<p>"Blijf!" zeide mijn vader, op dien toon van gezag, dien elk wie hem +hoorde gedwongen was te eerbiedigen: "en wees liever dankbaar jegens +mij, dat ik u niet door mijn dienaars voor mij op het Stadhuis heb laten +brengen, maar hier ben gekomen om u te ondervragen: en bedenk, dat een +rondborstige bekentenis u meer nut zal doen dan het aannemen eener +ongepaste fierheid."</p> + +<p>Amelia bleef midden in het vertrek staan, de armen over elkander +geslagen, de oogen vlammende van spijt en de lippen stijf gesloten; +terwijl haar geheele houding aanduidde, dat zij alleen toegaf aan dwang, +maar besloten had, geen antwoord op de tot haar gerichte vragen te +geven.</p> + +<p>"Ik weet zelfs niet," vervolgde mijn vader, eenigszins verwonderd over +een dergelijke minachting van zijn gezag, waaraan hij weinig gewend was, +"of ik nog wel zooveel inschikkelijkheid jegens u betoond zoude hebben, +indien het niet ware geweest om den wille van dien onrechtvaardige +daar!" (hier wees hij op mij:) "ik moet bekennen, hij heeft zijn +affecties wèl geplaatst."</p> + +<p>"Hoe!" riep Amelia uit, terwijl de uitdrukking van haar wezen opeens +veranderde en zij mij met een blik van verwondering aanzag.</p> + +<p>"Ik versta u niet," vervolgde zij, mijn vader met angstvalligheid +aanziende.</p> + +<p>"Gij verstaat mij niet?" vroeg mijn vader, zelf verwonderd over de +plotselinge verandering in haar gelaat.</p> + +<p>Ik achtte het oogenblik geschikt om er tusschen in te komen: "Mejuffrouw +kan u niet verstaan," zeide ik: "want er is hier geen quaestie +hoegenaamd van affecties."</p> + +<p>"Wacht tot men u het woord geeft, eer gij u in het gesprek mengt," zeide +mijn vader, met een gestrengen blik: "is uw samenkomst hier ook +toevallig, evenals al het vroegere? Gij hebt voor altijd mijn vertrouwen +verbeurd."</p> + +<p>"Vader!" zeide ik: "ik verzeker u...."</p> + +<p>"Vertrek!" zeide hij: "ik wil niets meer hooren."</p> + +<p>Ik zuchtte en maakte mij gereed om aan dit bevel te gehoorzamen; toen +Amelia, die, gedurende deze woordenwisseling, ten prooi was geweest aan +eene hevige gemoedsbeweging en beurtelings rood en bleek geworden was, +zich tusschen mij en de deur in plaatste: "Toef een oogenblik!" zeide +zij; "Ik weet niet," vervolgde zij, tot mijn vader sprekende: "waar ik +van beschuldigd worde; maar slechts dit moet ik voor den alwetenden God +betuigen, dat uw zoon zich de geringe kennis, die hij aan mij heeft, +noch de diensten, welke hij mij bewees, behoeft te schamen: dat zijn +handelwijze edel, menschlievend en onberispelijk was, en dat alleen +vuige laster een valsche uitlegging aan zijn gedrag kan geven."</p> + +<p>Er lag zulk een toon van waarheid in de woorden, die zij gesproken had: +het geluid van haar stem, thans ontdaan van die bitterheid, welke er te +voren in lag, had iets zoo treffends en overtuigends: een zoodanige +edelaardigheid was over haar wezen verspreid, dat mijn vader er van +getroffen werd. Gewoon, om in de geheime plooien door te dringen, +waarachter het bedrog zich verbergt, en het ware van het valsche te +onderscheiden, twijfelde hij niet, of Amelia, al ware zij dan in zekere +opzichten schuldig, was echter niet de vrouw, welke men had +afgeschilderd. Hij dacht een oogenblik na, wenkte mij toe, dat ik +blijven kon, en vroeg toen snel aan Amelia:</p> + +<p>"Hoe is uw naam?"</p> + +<p>"Amelia," antwoordde zij, haar vorige houding van behoedzamen argwaan +hernemende.</p> + +<p>"Uw familienaam?"</p> + +<p>"Voor het oogenblik draag ik geen anderen naam dan Amelia."</p> + +<p>"En uw vader dan?—Hij heeft zich Van Beveren doen noemen; maar dat is +zijn naam niet: hoe heet hij?"</p> + +<p>"Hijzelf zal best in staat zijn u daarop te antwoorden."</p> + +<p>"Goed! Maar hij is hier niet. Waar bevindt hij zich thans?"</p> + +<p>"Ik heb mij altijd gewacht zijne gangen na te gaan," antwoordde Amelia: +"ik laat zulks aan anderen over," voegde zij er bij op een scherpen +toon.</p> + +<p>"Gij schijnt dit onderwerp niet te willen behandelen," zeide mijn vader: +"en ik kan het in u niet misprijzen, dat gij uw vader niet verraden +wilt. Maar gij zult niet aarzelen, hoop ik, mij te antwoorden +betreffende hetgene u-zelve aangaat. Waar hebt gij mijn zoon leeren +kennen?"</p> + +<p>Amelia zag mij even zijdelings aan, en antwoordde toen op een bedaarden +toon: "hij zal het u waarschijnlijk zelf verhaald hebben."</p> + +<p>Ik dacht één oogenblik, maar ook slechts één oogenblik, dat mijn vader +het gewone hulpmiddel zoude bezigen om aan beschuldigden een <i>confessie</i> +af te dwingen; namelijk: door hen te doen gelooven, dat hun +medeplichtige reeds bekend heeft. Maar, hetzij dat hij te oprecht van +harte was, om tot dergelijke listen zijn toevlucht te nemen, hetzij dat +hij begreep er geen baat bij te zullen vinden, na de gevatheid, waarvan +Amelia reeds blijken gegeven had, hij schudde het hoofd en zeide:</p> + +<p>"Jonge dochter! Ik moet u vaderlijk en met nadruk tevens herhalen, dat +gij uw zaak slechts verergert door uw hardnekkigheid. Gij komt met mijn +zoon, niemand weet van waar, in de Naarderschuit: gij verlaat hem te +Amsterdam: doch ontvangt later herhaaldelijk bezoeken van hem: uw vader +komt en verdwijnt weder van hier gelijk een schim, en draagt een naam, +die blijkbaar valsch is. Er hebben ten uwent onbetamelijke tooneelen +plaats:—moet dit niet geschikt zijn, om vermoedens tegen u op te +wekken?"</p> + +<p>Van deze gansche toespraak had Amelia blijkbaar slechts één punt met +opmerkzaamheid aangehoord, namelijk: dat ik haars vaders geheim had +bewaard,</p> + +<p>"O!" zeide zij: "Mijnheer! uw zoon heeft edel, heeft braaf gehandeld! +Hoe! Hij heeft zich aan verdenking blootgesteld! Hij heeft zich het +misnoegen der zijnen op den hals gehaald! Hij heeft zich den laster +prijsgesteld om onzentwille!—Ach!" vervolgde zij, zich tot mij +wendende: "beschuldig mij niet van onedelmoedigheid, van ondankbaarheid, +zoo ik in mijn zwijgen volharde en u niet zuivere van de blaam, die men +op u ... en ook op mij geworpen heeft. Maar God weet het—ik mag niet +spreken."</p> + +<p>"Gij zult des Heeren naam niet ijdelyck misbruycken!" mompelde Tante +Letje, het hoofd schuddende.</p> + +<p>"En nu, Mijnheer!" zeide Amelia tot mijn vader: "laat mij naar de +gevangenis, naar het spinhuis brengen: gij hebt er de macht toe en ik +ben buiten staat u te weerstaan. Maar ik verklaar het u, ik heb geen +kwaad bedreven; en het zal u eenmaal, als gij later van mijne onschuld +overtuigd zult zijn, in de ziel grieven, dat gij mij hard en +onrechtvaardig behandeld hebt. Ziedaar dan die Nederlanden, die +gewesten, geheel de wereld door als de zetel der Burgervrijheid beroemd. +Men vervolgt, men bespiedt, men vonnist zonder reden een onschuldig +meisje, wier eenige misdaad is, dat zij haar ongelukkigen vader +liefheeft en niet aan zijn vijanden verraden wil."</p> + +<p>"Neen Mejuffer!" zeide mijn vader op een zachten toon: "zoo gij +onschuldig zijt, hebt gij ook voor geen straf te schromen. Ik zal u geen +vragen meer doen. Verre zij het van mij, een dochter te willen gebruiken +tot werktuig om haar vader in de handen der Justitie te leveren. Maar +zulke vreemde en geheimzinnige omstandigheden hechten zich aan uw +verblijf alhier, dat ik u niet kan vergunnen, deze stad te verlaten, +alvorens die zijn opgehelderd. Gij kunt zelve uw verblijf kiezen en zult +daar tegen alle u onaangename bezoeken beveiligd worden. Het zal dus van +uw vader zelf afhangen, den duur van dat verblijf te verlengen of te +verkorten."</p> + +<p>Op dit oogenblik trad de dienstmaagd binnen en gaf mijn vader een +briefje, hetwelk een onbekende gebracht had, met last om het +onmiddellijk aan Z.-Ed.-Gestr. te overhandigen. Hij las het: zijn gelaat +teekende verwondering; hij zag Amelia oplettend aan en zeide toen op +halfluiden toon:</p> + +<p>"Hoe is het mogelijk, dat ik niet vroeger op dat denkbeeld gekomen ben? +Zij is haars vaders evenbeeld. Lees dit briefje, Ferdinand! Misschien +zult gij, na de inzage daarvan, u onbezwaard vinden van te spreken."</p> + +<p>Ik las het briefje, dat van den volgenden inhoud was:</p> + +<p>"Wel-Edel-Gestrenge Heer: zooeven geeft kleine Simon mij de stellige +verzekering, dat de Heer Van Beveren niemand anders is als de Graaf van +Talavera, dien wij zochten. Te denken, dat die persoon zoolang bij mij +aan huis gewoond heeft, zonder dat ik vermoeden op hem had! Hij moet +echter in 't net loopen; want er zijn overal wakers uitgezet.—Ik +verblijve met diepen eerbied</p> +<p> +<span style="margin-left: 45em;">Uw Ed.-Gestr. Nederige Dienaar</span><br /> +<span style="margin-left: 50em;">HEYNSZ."</span><br /></p> + +<p>"Ik vermoedde dit," zeide ik, hem het geschrift teruggevende: "maar ook +deze mededeeling verleent mij nog geene vrijheid, om u de aanleiding +onzer kennismaking te verhalen. Eerst als hij of gevangen, of in +veiligheid is, zal ik mogen spreken."</p> + +<p>"Zoo!" zeide mijn vader op een koelen toon: en toen zich omwendende, nam +hij Amelia opeen hoffelijke wijze bij de hand.</p> + +<p>"Zuster!" zeide hij tegen Tante Letje: "ik stel u de Freule Van Lintz +voor, de dochter van Keetje Reefzeil, die gij u herinneren zult."</p> + +<p>"Mijnheer!" riep Amelia uit, verbleekende en mijn vader vol angst +aanziende.</p> + +<p>"Verschoon mij," vervolgde mijn vader: ik had wellicht moeten zeggen: +Donna Amelia de Talavera.—Het smart mij, dat ik gedwongen ben, uw +vader, aan wiens groote verdiensten ik in vele opzichten hulde doe, te +moeten vervolgen. Maar de plicht, dien ik jegens hem te vervullen heb, +zal mij niet beletten, jegens u die menschlievendheid in acht te nemen, +waarop uw ongeluk aanspraak heeft. Waarin kan ik u van dienst zijn? Gij +hebt hier nog bloedverwanten van moeders zijde? Begeert gij dat ik u bij +hen breng en u aan hunne bescherming vertrouwe?</p> + +<p>"Helaas!" zeide Amelia: "wie hunner zou zich willen ontfermen over de +rampzalige dochter des zwervers?—Neen! het is niet bij hen, die +wellicht mijn vader haten of verachten, dat ik een toevlucht zoeken zal. +Wijs mij een afgelegene, een veilige woonplaats aan, het zal slechts +voor weinig tijds zijn ... aan geld ontbreekt het mij niet:—en ik zal u +danken, Mijnheer!—maar niet bij bloedverwanten, die mij een genade +zouden meenen te doen."</p> + +<p>"Hoor!" zeide Tante Letje, terwijl zij Amelia bij de hand nam: "gij zult +niet bij vreemden gaan, en ook niet bij Heynsz terugkeeren. Ik heb nog +plaats in huis: blijf bij mij inwonen: "gy sult bevinden, dat mijne +tente in vrede is:" gij kunt hier zoo stil leven als gij wilt en op uw +eigen kamer blijven, waar gij zon noch maan behoeft te zien, als gij +niet verkiest. Ik zal het aan de meiden zeggen, dat zij niemand bij u +laten, zonder hem aan te dienen."</p> + +<p>"Bij u, mijn goede Juffrouw," zeide Amelia, zich schreiende over Tante +heenbuigende en haar omhelzende: "Ach! waaraan heb ik zooveel goedheid +verdiend?"</p> + +<p>"Wel!" zeide Tante: "staat er niet geschreven: "ik was vreemdeling en +gij hebt mij geherbergd?" Gij neemt dus aan, nietwaar?"</p> + +<p>"Bij wie zou ik liever komen, dan bij u, Mejuffrouw!" hernam Amelia: +"zijt gij de eenige niet, die u mijner hebt aangetrokken?"</p> + +<p>"Dat is te zeggen," zeide Tante: "daar komt Neef de meeste eer van toe: +heugt het u nog, Neef?"</p> + +<p>"Maar neen!" zeide Amelia, zich opeens bezinnende: "neen! dat kan toch +niet. In een onbedachte opwelling van erkentenis vergat ik, dat uwe +familie reeds onaangenaamheden genoeg om mijnentwille heeft gehad. +Neen!—dat kan waarlijk niet."</p> + +<p>"En waarom dat niet?"—vroeg Tante: "van de familie zult gij geen last +hebben, noch de familie van u: ik heb u immers gezegd dat gij stil op uw +kamer kunt blijven."</p> + +<p>"Ik eerbiedig de nauwgezetheid van de Freule," zeide mijn vader: "en +toch geloof ik, dat zij niet beter kan doen, dan uw voorstel aan te +nemen.—De wereld zal daaruit kunnen opmaken, dat de nadeelige +geruchten, die omtrent haar geloopen hebben en waaraan ikzelf geloof +hechtte, logenachtig zijn.—Voor 't overige zult gij Freule! hier geheel +vrij leven en niemand zal u kwellen met vragen of bezoeken."</p> + +<p>"Neen!" zeide Amelia: "ook om uwentwille, Mijnheer Huyck! moet ik niet +bij uwe zuster blijven.—Zouden de menschen, die altijd liefst genegen +zijn het ergste te denken, u niet beschuldigen van te heulen met iemand, +dien gij vervolgen moet, door aan zijne dochter huisvesting bij uwe +naastbestaande te verleenen?"</p> + +<p>"Uwe bedenking is vol juistheid," antwoordde mijn vader: "en zij doet +mijn achting voor u rijzen; want na de wijze, waarop ik u behandeld heb, +is het meer dan grootmoedig in u, bezorgdheid voor mijnen goeden naam te +toonen. Maar in dit geval zal ik de lieden, laten spreken en mij niet +storen aan wat zij verhalen. Uw goede naam is van niet minder gewicht +dan de mijne; en ik zie geen beter middel om dien te herstellen en alle +zotte praatjes te doen zwijgen, dan door het aannemen van het voorstel +mijner zuster."</p> + +<p>Ofschoon met moeite, gaf Amelia eindelijk toe, en Tante gaf terstond +last, dat haar goed zoude gehaald worden; terwijl mijn vader een briefje +aan Heynsz schreef, met machtiging om het te laten volgen. Daarna namen +wij ons afscheid en lieten de beide dames alleen.</p> + +<p>"Zij bezit denzelfden onafhankelijken geest, die haar vader altijd! +gekenmerkt heeft," zeide mijn vader, nadat wij een wijl zwijgend! over +de straat hadden geloopen: "ik beklaag haar; want, de Graaf moge zich +nog een wijl aan onze nasporingen onttrekken: hij moet toch eindelijk in +de val loopen: en wat zal dan haar lot zijn?"</p> + +<p>"Gij zijt niet meer ontevreden op mij, Vader!" zeide ik, hem bij de hand +vattende.</p> + +<p>"Ik begin te begrijpen, dat gij in een moeielijk praedicament hebt +gezeten; maar nog vat ik niet recht, waarom gij in uw zwijgen volharden +blijft, nu alles toch ontdekt is."</p> + +<p>"Verschoon mij," zeide ik: "maar, zoo ik u zeide, hoe en waar ik met den +Graaf heb kennis gemaakt, zoude UEd. dan ook niet weten, hoe en waar hem +te vinden?"</p> + +<p>"Daar is wat aan," antwoordde mijn vader, lachende: "welnu! ik zie uw +nadere ophelderingen te gemoet. Het doet mij in allen gevalle genoegen, +dat gij niet op dit meisje verliefd zijt."</p> + + +<hr style='width: 45%;' /> + + +<h3><a name="chap31" id="chap31"></a>EEN-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.</h3> + +<h4>WAARIN HET GEDRAG VAN MEJUFFROUW BLAEK TEN OPZICHTE VAN FERDINAND WORDT +VERKLAARD EN DE VADER VAN AMELIA WEDER OP DE PROPPEN KOMT.</h4> + + +<p class="p-one">Na het middagmaal riep ik Suzanna ter zijde: "wel!" vroeg ik: "zijt gij +iets te weten gekomen?"</p> + +<p>"Ja voorzeker!" antwoordde zij: "ik heb schoone dingen van u gehoord, +Sinjeur! waarlijk, mijn vriendschap voor u heeft mij een zotte rol laten +spelen."</p> + +<p>"Namelijk!"</p> + +<p>"'t Lijkt zeker wel goed om twee koorden aan zijn boog te hebben; maar +in sommige gevallen is 't noch voorzichtig, noch verstandig; en zooals +Cats zegt:</p> + +<div class="poem"><div class="stanza"> +<span class="i1">"Twee op eenen tyt te vryen<br /></span> +<span class="i1">Siet men selden wel gedyen."<br /></span> +</div></div> + +<p>"Wat wilt gij zeggen? Kom toch ter hoofdzaak!"</p> + +<p>"En vertel mij eens, Ferdinand! die mamsel, die gij van uw reizen hebt +medegebracht, is zij een Hoogduitsche of een Italiaansche? Zij zingt +zeker heel fraai? En wat kost haar toilet u wel in de maand?"</p> + +<p>"Oho!" zeide ik: "ik zie al, waar de knoop ligt. De laster is aan 't +werk geweest en heeft waar en valsch zoo fijn dooreengeklutst, dat zelfs +de Engelen aan het twijfelen zouden raken."</p> + +<p>"Nu, antwoord dan!" zeide Suzanna: "ik, die een onnoozele Amsterdamsche +burgerdochter ben, heb geen verstand van die nieuwerwetsche Fransche +beschaafdheid. Zeg mij toch, hoe zoudt gij, indien de oude Heer Blaek uw +aanzoek had aangenomen, het hebben aangelegd, om zonder fortuin twee +huishoudens te verzorgen?"</p> + +<p>"En hebt gij ook al aan die dwaasheden geloofd?" vroeg ik.</p> + +<p>"Welke gronden zou ik kunnen aanvoeren, om het tegen te spreken.—Wat +deedt gij in dat huis?</p> + +<div class="poem"><div class="stanza"> +<span class="i1"><i>Prince, quelques raisons que vous me puissiez dire</i>,<br /></span> +<span class="i1"><i>Votre devoir làbas n'a point du vous conduire</i>.<br /></span> +</div></div> + +<p>Maar het ergst van alles is, dat gij de onbeschaamdheid hebt gehad, dat +schepsel met een vroom onschuldig mensch als Tante Letje in kennis te +brengen: zoo die eens hoort, welk een lief persoontje zij aangehaald +heeft, dan geef ik geen duit voor uw aandeel in de erfenis."</p> + +<p>"Dat zal zulk een vaart niet loopen," zeide ik glimlachende: "Tante weet +alles wat haar betreft en is best met haar tevreden."</p> + +<p>"Dan heeft zij plan om haar te bekeeren," zeide Suzanna: "anders vat ik +het niet.—Foei! dat gij zoo slecht zijt geworden! Het spijt mij, dat ik +mij om uwentwille heb boos gemaakt op Henriëtte, die toch wel degelijk +gelijk had, dat zij u schuins aanzag."</p> + +<p>"Maar wat heeft zij u dan gezegd?"</p> + +<p>"Ik weet haast niet, waarom ik mij de moeite geve van het u over te +vertellen; want zij heeft mij niets gezegd dan hetgeen gij zeker zoogoed +weet als iemand. Ja! ik heb moeite genoeg gehad, om haar de woorden uit +de keel te halen: en toen zij eens sprak, had ik haar wel willen doen +zwijgen. Wel! zij heeft mij verteld, hoe gij bezoeken aflegt bij een +jonge juffer, die bij Heynsz woont, en die gij van uw reis hebt +medegebracht.—(Zij zou het zelve nooit geloofd hebben, indien zij u +niet te Muiden gearmd met die Juffer had zien loopen:) en hoe gij haar +daaromtrent met mooie praatjes gepaaid had:—en hoe Lodewijk van de +trappen gesmeten was en gij zijn knecht belet hadt hem bij te staan—en +nog heel veel, te lang om te vertellen: zoodat ik met een mond vol +tanden ben blijven zitten en de koets heb verlaten, zonder een woord ter +uwer verdediging te hebben kunnen uitbrengen."</p> + +<p>"Het is gelijk ik dacht," zeide ik: "nu! de tijd zal mij wel +rechtvaardigen, al ben ik daar thans niet toe in staat."</p> + +<p>"Ja! maar intusschen gaat Lodewijk met haar strijken en dan helpt u uwe +rechtvaardiging wat!"</p> + +<p>"Dat is ook waar!" zeide ik, nadenkend: "en het is gek genoeg!—Want wat +baat het, of ik haar slechts een gedeeltelijke opheldering geef, en of +ik haar al vertelle, dat die Juffer, waarover zij zich bekommert, haar +eigen nicht is, en zoo weinig een ergerlijk gedrag leidt, dat mijn +godvreezende Tante zelve haar, met voorkennis mijns vaders, huisvesting +verleent?"</p> + +<p>"Wat vertel je daar?" vroeg Suzanna, ten toppunt van verbazing.</p> + +<p>"De loutere waarheid."</p> + +<p>"Nu! dat gaat mijn begrip te boven: heb je nu niet alleen Tante, maar +ook Papa zelf een rad voor de oogen weten te draaien?"</p> + +<p>"Waarlijk niet," antwoordde ik: en ik gaf haar een kort verslag van de +zaak, zooals die zich had toegedragen, alleen voor haar, gelijk voor +mijn vader, de aanleiding mijner kennismaking met den Heer Van Lintz +verbergende, daar ik die niet kon openbaren zonder te spreken van zijn +verblijf in de boerderij, die ik van gedachte was, dat hem wellicht +nogmaals tot toevlucht verstrekken kon.</p> + +<p>"'t Is een raar avontuur," hervatte zij: "'t lijkt wel een roman. Maar +met dat al weet ik niet, of Henriëtte er wel volkomen door tevreden +gesteld zoude worden. Al is die Juffer haar nicht en de dochter van een +Graaf, daarom kon zij wel uw liefste zijn: 't is misschien een reden te +meer om haar jaloezie op te wekken. Ferdinand—man! ik kan u maar +slechten troost geven.—Ik wilde gaarne het zesdubbele parelsnoer, dat +ik van Grootje geërfd heb, tegen een streng breikatoen verruilen, dat +gij u niet in die malle historie gemengd hadt, die ons niets dan +verdriet veroorzaakt heeft. Papa heeft er al een week zoo zwart van +gekeken als de Reus in 't Doolhof: Mama is er ziek van: mijn geheel +humeur is er door bedorven: want wie heeft het hart om te schertsen met +zielsbedroefde lieden: gijzelf hebt een gezicht van een el lang en +Henriëtte zal misschien uit <i>desperatie</i> met haar neef trouwen en haar +leven lang ongelukkig zijn.—Ik wenschte dat die Heer Van Lintz of van +Talavera, zooals hij heeten mag, op den heeten rooster zat."</p> + +<p>"Dat juist niet," zeide ik: "ik ware dubbel tevreden, zoo hij maar +Staatsminister in Spanje gebleven ware, zoodat ik nooit van den man +gehoord had als uit de couranten. Gij hebt gelijk intusschen; maar het +is niet genoeg te weten, hoe mal het er voor mij uitziet, wij dienen ook +op een middel te peinzen, om de kwade gedachten weg te nemen, die men +van mij heeft. Met Vader en Moeder zal dit wel schikken: gij hebt kunnen +zien dat zij mij over tafel weder vriendelijk behandelden, als +vanouds;—maar hoe of ik Henriëtte van mijn onschuld overtuig, weet ik +waarachtig niet. Ik ben bij haar belasterd: en de laster is als de +houtskool; verbrandt hij niet, hij maakt toch zwart.—Alleen spreken kan +ik haar niet en zoo ik haar schrijf, ben ik niet zeker, dat mijn brief +in hare handen komt:—en al kon ik haar spreken of schrijven, hoe zal ik +mijn gedrag kunnen rechtvaardigen, zoolang ik haar de drijfveeren mijner +handelingen niet geheel kan blootleggen?—'t Is voorwaar om ... +tureluursch te worden: Ik weet niet waarom ik, die alles behalve +<i>singulier</i> of <i>excentriek</i> verlang te schijnen, en nooit eenigen smaak +in romans heb gehad, tot mijn beproeving in zulk een maalstroom van +avonturen moet geslingerd worden, die zoo romanesk zijn en zoo verward +door elkander woelen, dat ik er mij op 't laatst niet meer weet uit te +helpen, en somtijds denk, dat alles maar een benauwde droom is, waaruit +ik t' avond of morgen ontwaken zal."</p> + +<p>"Ja! dat is alles heel onaangenaam," zeide Suzanna: "maar het baat niets +of gij daar over redeneert en gij verspilt alzoo den kostelijken tijd +althans tegen mij, die toch niet kan beoordeelen of het al dan niet uw +schuld is, dat gij er zoo in zit.—Wat nu Henriëtte betreft, ik zou haar +wel kunnen schrijven;—maar gij dient mij voor te zeggen, wat.—Of nog +beter, schrijf gij haar:—dan zal ik het adres op den brief zetten; +anders loopt gij nog gevaar, dat hij u ongeopend terug wordt gezonden."</p> + +<p>"Ja! zeide ik: "gij hebt gelijk: schrijven moet ik: en waarom zoude ik +er tegen opzien? Ik heb mij niets te verwijten en behoef slechts tijd te +vragen om mij te verantwoorden. Men weigert dit aan een misdadiger voor +de rechtbank niet: en waarom zou mij dit verzoek worden afgeslagen?—Ik +weet wat ik te schrijven heb."</p> + +<p>"Zoudt gij niet eerst een kladje maken," vroeg Suzanna: "eer gij Mama's +beste papier gebruikt?" (zij zag, dat ik een voor mij staande +portefeuille opnam) "en wil ik ook heen gaan?"</p> + +<p>"Neen Santje! blijf maar;—wanneer men een minnebrief te schrijven +heeft, dan zal men dralen en peinzen en kladjes maken en vreezen nog, +dat stijl en uitdrukking ongenoegzaam zullen zijn om de liefde te +schetsen, die men gevoelt, en het hart der beminde te vermurwen; maar +wanneer het er op aankomt, zijn naam als eerlijk man te handhaven, dan +behoeft men slechts ronde, onbewimpelde waarheid: dan heeft men geen +fraaie keus van woorden, geen sieraden noodig. Geef mij dat papier; ik +zal u laten lezen, wat ik geschreven heb."</p> + +<p>Ik plaatste mij aan de tafel en schreef den navolgenden brief, waar ik +geen woord van veranderde:</p> + +<p>"Mejuffrouw! uwe meening was gegrond, en uw oom heeft mijn aanzoek om +uwe hand afgeslagen. Het voegt mij niet de redenen zijner handelwijs te +onderzoeken; maar zoo deze mij getroffen heeft, nog sterker trof mij +hedenmorgen uwe koele houding te mijwaarts, welke ik, vergeef mij mijn +openhartigheid, verre was van te verwachten, omdat ik weet, die niet te +verdienen. Toen ik op Heizicht afscheid van u nam, streelde ik mij met +de gedachte, dat UEd. mijn oprechte liefde niet hadt versmaad; deze +gedachte maakte mijn hoogste geluk uit en deed mij ook het antwoord van +den Heer Blaek met meer gelatenheid dragen; daar ik mij troostte met het +denkbeeld, dat de tijd en mijn standvastige trouw eenmaal over zijne +weigering zouden zegevieren, wanneer UEd. bij dezelfde gevoelens bleeft, +welke UEd. omtrent mij koesterdet. Thans echter vind ik u geheel te +mijnen opzichte veranderd: en wel, gelijk ik van mijn zuster verneem, +ten gevolge van omtrent mij loopende geruchten, welke UEd. voor waarheid +aanneemt. Uw oom zou het mij ten kwade duiden, indien ik tegen zijn wil +u over mijn liefde onderhield; doch hij kan nimmer wraken, dat ik de pen +opneme ter verdediging van mijn goeden naam. Ik mag vooralsnog, daar het +mij niet vrijstaat, geheimen van derden te openbaren, u de aanleiding +niet ontvouwen mijner kennismaking met zekere Juffer, met welke UEd. mij +eens te Muiden gezien hebt: ik kan u alleen herhalen, dat mijn +betrekking met haar geheel onschuldig is, en dat ik voor haar geen ander +gevoel heb, dan achting voor haar zielshoedanigheden en medelijden met +haar ongeluk. Die Juffer is thans, met voorkennis mijns vaders, bij mijn +Tante Huyck gehuisvest, die stellig geene lieden bij zich zoude +ontvangen, wier gedrag berispelijk was.—Wat verder den laster betreft, +dien men omtrent mij heeft geuit, ik weet, aan wien ik dien moet +toeschrijven, en tevens, dat alleen de eer van uw naastbestaande te +zijn, den lasteraar beveiligt voor de welverdiende straf, welke ik hem +anders had toegedacht.</p> + +<p>"Nog eene vraag, Mejuffrouw! Zoo UEd. nog argwaan tegen mij mocht +voeden, schort, bid ik u, slechts veertien dagen lang uw oordeel op: als +die verstreken zijn, houd ik mij overtuigd, dat het mij licht zal +vallen, mij van alle blaam te zuiveren, en u te overtuigen, dat ik niet +onwaardig ben mij te noemen enz."</p> + +<p>"En denk je, dat dit stuk veel zal uitwerken?" vroeg Suzanna, toen ik +haar den brief had laten lezen: "mij dunkt in hare plaats zoude ik niet +bijzonder gesticht wezen met die achting en dat medelijden, die gij voor +uwe <i>protégé</i> gevoelt. Dat is wel geen liefde; maar het grenst er toch +machtig na aan."</p> + +<p>"Aan u zou ik misschien anders schrijven," zeide ik, lachende: "maar +Henriëtte zal, naar ik vertrouw, het op zijn waren prijs weten te +stellen, dat ik de <i>reputatie</i> van een onschuldig meisje zoowel als de +mijne verdedig.—Heeft zij mij lief, dan zal zij mij gelooven en nadere +ophelderingen afwachten: doet zij dit niet, dan is het ook een teeken, +dat zij mij niet bemint:—en dan zal ik haar miskenning met meerdere +gelatenheid dragen."</p> + +<p>Suzanna nam nu de verzending van den brief op zich, en ik begaf mij naar +het kantoor.</p> + +<p>In de dagen, welke er tusschen dit gesprek en den jaardag mijner moeder +verliepen, viel niet veel voor, dat des lezers belangstelling waardig +is. Van drie omstandigheden echter moet ik melding maken: de eerste was, +dat de Kapitein Pulver uitzeilde en mij door zijn vertrek wat meer +ruimen tijd liet: de tweede, dat Heynsz, wiens betrekking tot de +Justitie nu door het babbelen van Helding spoedig algemeen bekend was +geworden, en die alzoo niet langer in 't geheim van dienst kon zijn, een +openbare bediening verkreeg. Een der Onderschouten was kort te voren +gepensionneerd geworden en Heynsz werd benoemd om dien post voorloopig +te vervullen, met toezegging, dat hem een dadelijke aanstelling geworden +zoude, zoodra het hem gelukt zoude zijn den zich nog altijd +schuilhoudenden Graaf van Talavera aan de Justitie over te leveren. +Eindelijk, ten derde, Suzanna ontving een briefje van haar vriendin, +waarin deze, in zeer korte bewoordingen, te kennen gaf, dat zij mijn +brief ontvangen had, en wel gelooven wilde, dat men mijn gedrag in een +ongunstiger licht stelde dan het verdiende; doch dat, wetende hoezeer +haar oom, wien zij alles verschuldigd was, tegen onze nadere +kennismaking was, plichtmatig begreep te moeten handelen door mij te +doen verzoeken, alle verdere moeite ten haren opzichte te staken en mij +mijn woord teruggaf. Deze harde taal sloeg mij geheel ter neder; maar ik +begreep, dat er voor 't oogenblik niets tegen te doen was: en dat ik +moest afwachten of wellicht de tijd in de gezindheid van den Heer Blaek, +om mij zijn nicht te ontzeggen, of in hare gezindheid om zijn wil op te +volgen, eenige verandering teweeg mocht brengen.</p> + +<p>Een dag vroeger dan dien, waarop het verjaarfeest te Heizicht zou +gevierd worden, vertrok ik derwaarts, ten einde mijn Tante Van Bempden, +op haar verzoek, in het maken van eenige voorloopige schikkingen +behulpzaam te zijn.—Ik vond Tante in blakenden welstand, en, als naar +gewoonte, het zeer volhandig hebbende. Nauwelijks gunde zij zich den +tijd mij welkom te heeten, maar liep het huis op en neder en in en uit, +en riep, nu de keukenmeid, om nog eenige veranderingen in de ordonnantie +van het maal te maken: dan weder de linnenmeid, om met haar de +benoodigde tafellakens en servetten te krijgen en af te tellen: dan de +kamenier, om haar de bloemen te helpen schikken, die hijgende +tuinknechts rusteloos in potten en manden aanbrachten: dan weder de +werkmeid, om de stoeptrappen nog eens over te doen, die de tuinknechts +met hun beslikte schoenen hadden vuilgemaakt. En dan liep zij weder naar +den moestuin om den tuinman te zoeken, en hem nog eenige bevelen te +geven of te vernieuwen: er moest nog hulst wezen voor guirlandes, en nog +spergetakken voor de vazen, en nog ijs uit den ijskelder: en er moesten +paden geschoffeld, waar het gezelschap door wandelen zou: en het plein +moest opgeharkt worden: en de haag van de groote allee gesnoeid, en het +water van den achthoekigen vijver schoongemaakt:—en dan ging zij naar +den stal en onderzocht of de leidsels wel wit en de paarden wel gerost +en het koper en zilver der tuigen wel glanzend waren: en of er niets aan +de rijtuigen haperde, en of de zadelmaker de kussens der zittingen nieuw +opgevuld en de nieuwe zweepen had gezonden: en of het galon om de hoeden +der koetsiers en der palfreniers was vernieuwd:—en dan werd zij weder +binnengeroepen om een twist te beslechten tusschen haar tegenwoordigen +knecht en haar vroegeren, die getrouwd, maar voor dit feest overgekomen +was om zijn hulp te verleenen: en waarvan de eene beweerde, dat het oude +olie- en azijnstel met de drakenkoppen, en de andere, dat het nieuwe met +de laurierbladen moest gebruikt worden: en dan was het weer wat anders, +dat haar tegenwoordigheid vereischte.</p> + +<p>"Wel Neef!" zeide zij, toen zij eindelijk een weinig door de drukte heen +was, of liever, toen het koffie-uur der boeren en de schofttijd der +werklieden, een <i>parenthesis</i> in de beslommeringen van den dag +daarstelden: "het verheugt mij dat gij komt. Mijn hoofd loopt om: en ik +weet niet hoe ik met alles nog klaarkomen zal. Wat hebben wij een weer +gehad in den verloopen nacht. Ik heb geen oog toegedaan en dacht, dat +het heele huis omwoei. Het is dan vrij buiig en onstuimig van 't jaar: +gelukkig, dat het nu wat bedaard is, anders zou de partij geheel +mislukken! want uw ouders komen zoo zelden buiten, dat, als zij mij eens +de eer aandoen van op Heizicht te verschijnen, het ook niet is om den +geheelen dag in huis te zitten."</p> + +<p>"Ja lieve Tante!" zeide ik: "het heeft boos gewaaid: het ziet er erg +genoeg uit voor Pulver, die pas is uitgezeild: en hij kon wel een +geduchte averij krijgen."</p> + +<p>"Spreek daar niet van," hernam Tante: "gij zoudt mij al het genoegen, +dat mij dit feest belooft, gansch en gaar bederven:—niet, dat ik over +de schade zoozeer treuren zoude; maar te denken, dat wij hier warm en +wel zitten en ons vermaken, terwijl die arme zeelieden, die hun leven +wagen om ons schatten te bezorgen, met stormen en golven kampen! Sedert +dien akeligen tocht met Blaek heb ik een dubbel medelijden met die arme +zielen.—Maar met dat al moeten wij onzen tijd niet verwaarloozen. Gij +kunt, als gij eerst koffie met mij gedronken hebt, mij een groot +genoegen doen; zoo het namelijk niet te veel van u gevergd is."</p> + +<p>"Ik kom hier om u behulpzaam te zijn," zeide ik: "en het spreekt dus +vanzelf dat UEd. vrijelijk over mij kunt beschikken."</p> + +<p>"Best!" zeide zij: "Welnu: mijn plan was, het gezelschap hier te +ontvangen en dan terstond met ons allen naar de hoeve bij de oude Martha +te rijden, aldaar een <i>collation</i> te gebruiken en voorts hier terug te +komen om te eten."</p> + +<p>"Ziedaar een zeer goed plan," zeide ik: "en dat gehos heen en weder over +de heide zal het best geschikt zijn om aan het gezelschap een goede +digestie van het ontbijt en een vernieuwden appetijt voor het middagmaal +te geven."</p> + +<p>"Juist! nu wenschte ik wel, dat gij eens naar de hoeve reedt en een oog +liet gaan over de daar gemaakte toebereidselen: want de timmerman, die +het bezorgen zoude, is een wijsneus, die alles zeker naar zijn kop en +niet naar mijne verkiezing zal willen doen."</p> + +<p>"Naar de hoeve!" herhaalde ik, met een gevoel van onaangename +teleurstelling.</p> + +<p>"Ja Neef!" hervatte zij, zonder zulks te bemerken: "gij kunt het bruine +sjeespaard nemen: dat is <i>à deux mains</i>; ik zou u wel laten brengen; +maar ik kan niemand missen. Gij zijt toch niet bang voor struikroovers? +Het is tegenwoordig hier volkomen veilig, heeft de Schout mij verzekerd: +en bovendien," voegde zij er schertsende bij: "de Kapitein van de bende +is immers een intieme van u?—Het verwondert mij nog, dat die vent niets +uit de zijkamer heeft medegenomen, toen hij u dat bezoek kwam geven, dat +gij mij nooit geheel hebt opgehelderd."</p> + +<p>"En wat moet ik aan de hoeve verrichten?" vroeg ik, om Tante maar +spoedig van het onderwerp, dat zij aanroerde, af te brengen.</p> + +<p>"O! heel wat. Ik heb het alles opgeschreven, vooreerst opdat ik, en ten +tweede opdat gij het niet vergeten zoudt. Ziehier de lijst. Ik hoop dat +er niets aan ontbreken zal.—Maar zeg mij toch even, wat is dat voor een +geschiedenis met dat Juffertje, dat Tante Letje bij zich aan huis heeft +genomen? Is dat werkelijk een Freule van Lintz?"</p> + +<p>"O Tante-lief!" antwoordde ik: "dat is een geschiedenis, veel te lang om +u thans te verhalen: vraag mij daar eens over, als wij geheel op ons +gemak zijn."</p> + +<p>"Ook al goed! dan zal ik geduld hebben.—Maar Ferdinand-lief! wat hebt +gij u gehaast met die vrijerij met Jetje Blaek. Ik had u immers ook +gezegd, dat daar nooit iets van zou komen.—Hadt gij mijn raad maar +gevolgd en haar intijds uit uw zinnen gezet, dan hadt gij u die +onaangename teleurstelling bespaard. Het spijt mij wel van achteren, dat +ik u te zamen in kennis gebracht heb.</p> + +<p>"Ik herinner mij niets van uwe waarschuwingen, Tante-lief!"</p> + +<p>"Niet! weet gij ons gesprek niet meer op het strand, eer wij Lodewijk +Blaek ontmoetten? Toen zeide ik immers reeds: zet dat uit uwe gedachten. +Maar goeden raad vergeet men gauw."</p> + +<p>Nu herinnerde ik mij dit gesprek zeer wel; ofschoon ik die enkele +woorden, bij die gelegenheid aan Tante ontvallen, niet zwaar geteld had; +dewijl zij geene redenen ter wereld had aangevoerd, om aan haar advies +eenige klem bij te zetten. Ik vond echter beter, ook dit punt te laten +rusten, en na een haastig ontbijt gebruikt te hebben, spoedde ik mij +naar stal, zadelde den bruin en draafde de heide over en den weg op naar +de mij te welbekende boerderij.</p> + +<p>Ik vond ook daar geene geringe drukte. Overeenkomstig de bevelen van +Tante was men er bezig met latten te slaan, die van boom tot boom liepen +en waarover zeildoek gespannen moest worden om een tent te vormen, in +welke het gezelschap den volgenden dag zou onthaald worden en tegen de +ongestadige luimen van het najaarsweer beveiligd zijn. Na aan den +opzichter over dit werk den wil van Tante, gelijk ik dien op de +medegebrachte lijst vond uitgedrukt, nogmaals herhaald, en mij overtuigd +te hebben, dat de man haar bedoelingen volkomen begrepen had en geheel +niet van plan was om, gelijk zij vreesde, alleen zijn eigen hoofd te +volgen, zag ik het tweede artikel na, dat ik te volbrengen had. Het +luidde, dat ik aan de oude Martha moest vragen, of de stal genoeg +opgeruimd was om al de paarden in te bergen, die er den volgenden dag +zouden komen. Ik riep de oude vrouw dus, die al dadelijk met een +bedremmeld gelaat naar mij toe kwam geloopen, en mij blijkbaar onthutst +vroeg wat er van mijn dienst was.</p> + +<p>"O!" zeide zij, zoo ras zij verstaan had, wat ik van haar verlangde: +"daar kan Mevrouw gerust op wezen: de stal is kant en klaar: en ik heb +schelen Thijs en Peer Govertz al besproken om een handje te kommen +helpen, want nou men zeun weg is en weg blijft, zit ik, och arm! +allienig voor het werk.—Heit Meneer nog wat te belasten?"</p> + +<p>"Wacht!" zeide ik, mijn lijst bij de hand nemende: "nummer drie: zien of +de tafels en de banken gekomen zijn.—Ja! die staan ginder +reeds:—<i>nummer vier: vragen aan Martha, wie haar helpen zal, koeken te +bakken?</i>—Ja wie zal dat doen?"</p> + +<p>"O! heere men tijd! maakt Mevrouw zich daar ook al verlegen om? Wel! dat +zou ik allienig wel of kennen, al kwam jelui met je vijftigen. Maar daar +is rooie Els van Crailo en 'er zuster, die hebben men al beloofd, als +dat ze kommen zellen. O! an hulp zel het niet ontbreken, er zel volks +'enoeg wezen. Als er zoo wat rijkdom bij mekaar is, hoeft men nooit om +menschen verlegen te zijn.—En kostelijke koeken zel ik bakken, dat +beloof ik je."</p> + +<p>"Dat behoeft gij mij niet te verzekeren," zeide ik, lachende: "ik heb +die immers al eens bij u geproefd en weet hoe ze smaken."</p> + +<p>"'t Is waar ook," zeide zij met een bezorgd gelaat: "Meneer heit men +toch niet verklapt, hoop ik?"</p> + +<p>"Wees niet bang,"—zeide ik: "mits het maar niet weder gebeure. +—<i>Nummer vijf: nazien hoeveel stoelen er op de boerderij zijn, en of +die nog bruikbaar zijn.</i>—Dat zullen wij eens gauw gaan kijken," zeide +ik, naar de woning snellende, terwijl ik in mijzelf lachte om de tot in +alle kleinigheden afdalende voorzorgen van Tante. Nauwelijks was ik +echter in de keuken, of Martha kwam mij, met zooveel snelheid als haar +oude beenen het haar vergunden, achterop geloopen:</p> + +<p>"Wat wil Meneer?" vroeg zij: en zij sloeg onwillekeurig een angstigen +blik naar het trapje, dat naar het opkamertje leidde.</p> + +<p>"Juist!" zeide ik, haar blik volgende: "daar boven moet ik wezen. Ik +meen, dat daar stoelen staan."</p> + +<p>"Om Gods wille: Meneer! maak mij niet ongelukkig!" zeide zij, met een +gesmoorde stem en de handen wringende: "hij is weer hier."</p> + +<p>"Wat!" mompelde ik: "is hij dan dwaas?"—En, schier onwillekeurig, maar +toch met behoedzaamheid, besteeg ik het trapje en zag door het +sleutelgat naar binnen, waar ik niet slechts Van Lintz, maar nevens hem +den ouden Heer Blaek herkende.</p> + +<p>"Ik weet er waarachtig geen ander middel op om u hier ongemerkt vandaan +te krijgen," zeide de laatstgenoemde.</p> + +<p>"Wij zullen er dan toe moeten besluiten," zeide Van Lintz: "in de hoop, +dat men mij voor dien tijd niet gevangenneemt."</p> + +<p>"En gij belooft mij," hernam de Heer Blaek, "dat, ook al mocht dit +gebeuren, gij ...die ... de zaak ... niet zult uitbrengen."</p> + +<p>"En waarom zou ik dat? Gij zegt immers, dat uw zoon en uw nicht elkaar +beminnen."</p> + +<p>Ik had mijn hoofd reeds terug willen trekken; want ik schaamde mij den +luistervink te spelen; maar deze laatste vraag prikkelde mijn +nieuwsgierigheid te zeer, dan dat ik den trek kou weerstaan om het +antwoord af te wachten.</p> + +<p>"Zij beminnen elkaar ... zij zullen een paar worden," zeide de Heer +Blaek: "gij zijt aan niets verbonden, zoo ik u bedrieg. Ik verzeker het +u. Vernietig toch dat ... dat noodlottige stuk.—Het kon in vreemde +handen komen ... geef het mij liever ... ik zal...."</p> + +<p>"Neen! dat niet, Jacobus Blaek!" zeide Van Lintz, met een spotachtigen +lach: "als ik in veiligheid ben—en niet eer—zult gij het bekomen—en +het zelf kunnen verbranden. Ik weet, waaraan ik de hulp, die gij mij +bewijzen zult, dank moet weten—en ken mijn voordeel te goed om er +afstand van te doen, nu het mij dienen kan."</p> + +<p>"Ach!" hernam Blaek: "gij zult er geen misbruik van maken: gij zult mij +niet met schande ten grave doen dalen. Ik help u immers zooveel in mijn +vermogen is ... ik heb zelfs meer gedaan dan ik u beloofd had: ik heb +naar Den Haag geschreven ... al mijn invloed zal ik aanwenden om de +vervolgingen te doen staken ... om onzer oude vriendschaps wille, maak +mij niet ongelukkig."</p> + +<p>"Gij hebt mijn woord," zeide Van Lintz: "en dat moet u genoeg wezen: +morgen zal ik u verwachten. Tracht nu ongemerkt van hier te komen en de +plaats te bereiken, waar uw rijtuig u wacht. Ik zal Martha bellen om te +hooren of de uittocht veilig is."</p> + +<p>Na het uiten dezer woorden verhief hij zijne stem om Martha te roepen: +ik aarzelde een oogenblik; doch bedenkende, dat Van Lintz toch van haar +zoude vernemen, dat ik er geweest was, besloot ik, zelf binnen te gaan, +wenkte der oude vrouw, die bevende achter mij stond, toe, dat zij wel +terug kon blijven, en opende de deur.</p> + +<p>"De Heer Huyck!" riepen beiden, de een op een toon van verwondering, de +andere met een uitdrukking van schrik.</p> + +<p>"Vergeeft mij, Mijne Heeren!" zeide ik, glimlachende: "zoo ik uw +bijeenkomst stoor. Maar ik ben hier door Mevrouw Van Bempden gezonden om +eenige toebereidselen te maken voor het feest van morgen, en ik had ook +in dit vertrekje iets te doen:—weinig dacht ik, dat het bewoond was."</p> + +<p>"Ik beken," zeide Van Lintz, "dat ik mijn tijd slecht gekozen heb."</p> + +<p>"Zoo de Heer Blaek," vervolgde ik, dezen aanziende, die vast beefde, +"zich wenscht te verwijderen, zonder dat het opzien bare, zal ik hem +gaarne een eindweegs vergezellen."</p> + +<p>"UEd. is al te goed. Mijnheer Huyck," zeide Blaek, stotterende: "ik neem +uw vriendelijk aanbod dankbaar aan."</p> + +<p>"Ik hoop u nog te zien als gij terugkomt," zeide Van Lintz, mij met zijn +doordringende oogen aanstarende.</p> + +<p>Ik boog en verliet het vertrek. De Heer Blaek volgde mij, en beiden +traden wij de achterdeur uit, den tuin door, waar zich niemand bevond, +en het boschpad op. Ik bemerkte, dat mijn tochtgenoot moeite had om +voort te wandelen, zoozeer was hij van zijn stuk, en bood hem +dienvolgens mijn arm aan, in mijzelven lachende om het zonderlinge spel +des noodlots, dat mij tot den geleider maakte van iemand, die aan mijn +vurigste wenschen den bodem had willen inslaan.</p> + +<p>Gaarne had ik hem nadere uitlegging gevraagd van de woorden, die mij het +toeval had doen hooren; maar de zaak was van een te teederen aard, dan +dat ik die snaar dorst aanroeren, zonder daartoe een voegzame aanleiding +te hebben. Ik bemerkte, dat hij van zijn kant iets op het hart had, maar +niet wist, hoe het gesprek aan te vangen. Ettelijke reizen opende hij +den mond als om mij een vraag te doen: maar de woorden bleven hem in de +keel steken. Eindelijk scheen hij moed te vatten: en na een zwaren +zucht, bracht hij met een flauwe stem en nedergeslagen oogen het +navolgende uit:</p> + +<p>"Ik kan niet van mijn verwondering terugkomen, dat ik den Heer Huyck, +den zoon van den Heer Hoofdofficier ... in betrekking zie met iemand, +die ... die...." hier scheen hij naar zijn woorden te zoeken.</p> + +<p>"Onze verwondering is wederkeerig, Mijnheer!" zeide ik met een glimlach.</p> + +<p>"O!" zeide hij, mij zijdelings aanziende, alsof hij op mijn gelaat wilde +uitvorschen of ik geloof hechtte aan zijne woorden: "met mij is het een +geheel ander geval. Ik heb ... hem vroeger gekend ... en zaken met hem +uitstaande gehad."</p> + +<p>"Mijne kennis aan hem is niet van een oude dagteekening," zeide ik: "hij +kan echter gerust zijn wat mij betreft: ik zal hem niet verraden ... en +ook niet ongevraagd van uw bezoek spreken, indien UEd. dit eenige +gerustheid kan verschaffen."</p> + +<p>"Neen! dat is ook beter," zeide hij, blijkbaar opgeruimd door mijne +betuiging: "ik heb deze <i>démarche</i> om bestwil moeten doen.—Ik blijf +UEd. intusschen zeer verplicht:—het doet mij recht leed, dat ik mij in +de noodzakelijkheid gezien heb ... het vereerend aanzoek van Mijnheer +... af te slaan ... maar ... het geluk mijner nicht ... UEd. +gevoelt...."</p> + +<p>"UEd. zal niet vergen," onderbrak ik hem, "dat ik juist de man zal zijn, +die gevoelen moet, dat uw nicht met een ander gelukkiger zal zijn dan +met mij."</p> + +<p>"Geenszins," hervatte hij: "ik bedoelde maar ... ziet UEd ... ik kan mij +vooralsnog moeielijk over dit onderwerp uitlaten.—Over een paar jaren, +als zij mondig zijn zal, en dan nog vrij is, zal ik zeer gaarne uw +voorspraak bij haar zijn; maar vooralsnog...."</p> + +<p>"Ik wil u niet verbergen," zeide ik, "dat ik zooeven in het opkamertje +hoorende spreken, een oogenblik aan de deur heb geluisterd en UEd. bij +die gelegenheid heb hooren zinspelen op een huwelijk tusschen uw zoon en +uw nicht."</p> + +<p>"Gij hebt ons beluisterd!" zeide hij, sidderende en bleek van toorn +zoowel als van angst: "dat was zeer verkeerd van u, Mijnheer! ofschoon," +voegde hij er bij, waarschijnlijk bedenkende dat ik meer kon gehoord +hebben dan hem lief was, en dat hij mij dus te vriend moest houden: "ik +kan het u niet kwalijk nemen; want UEd. hadt recht een weinig verwonderd +te zijn van ons daar te vinden. Nu ja! 't Is waar! Ik wilde u zulks +zooeven niet zeggen, om u niet te bedroeven. Dat huwelijk is altijd mijn +vurigste wensch geweest: en het zal, vleie ik mij, weldra voortgaan."</p> + +<p>"Onmogelijk!" riep ik uit, geheel ternedergeslagen door deze +mededeeling.</p> + +<p>"'t Is stellig waar: de jonge lieden beminnen elkander: en ik verlang +niets zoozeer als hun beider geluk. Geloof mij, mijn waarde Heer Huyck! +stel die neiging uit uw hoofd. Er zijn genoeg schoone meisjes in onze +Nederlanden, en die beter door de fortuin bedeeld zijn dan mijn +nicht.—Maar ik bid u, doe geen verdere moeite: ik zal nu zelf mijn weg +wel vinden."</p> + +<p>Wij waren op dit oogenblik het hakhout uit en aan een binnenweg gekomen, +waar ik op eenigen afstand het rijtuig van den Heer Blaek zag staan: en, +zelf oordeelende dat hij mijn geleide niet verder noodig had, keerde ik, +na wederzijdsche groete, langs den weg terug dien ik gekomen was.</p> + +<p>"Gij ziet," zeide Van Lintz, toen ik bij hem in het opkamertje was +teruggekeerd, "dat ik, bij gebrek aan een betere, mijn oude schuilplaats +weder heb moeten opzoeken."</p> + +<p>"Ik zie het," antwoordde ik, het hoofd schuddende: "maar ik vrees, dat +zij niet lang meer veilig zijn zal. Gij behoeft het hoofd aan de andere +zijde slechts buiten te steken, om u te overtuigen dat het hier geen +eenzame plaats meer is: en morgen komen hier nog meer gasten."</p> + +<p>"Ik zal hunne komst niet afwachten," zeide Van Lintz.</p> + +<p>"En hoopt gij waarlijk ongemerkt te ontkomen?" vroeg ik: "Heynsz heeft +ongetwijfeld uw gangen laten nagaan: en zoo hij u niet eerder heeft doen +vasthouden, is het, omdat hem nog onbekend was, dat de Heer Van Beveren +en de Graaf Van Talavera één persoon waren; maar thans weet hij dit: en +ik twijfel er niet aan, of hij zal zijn onbedachtzaamheid hersteld +hebben en geene middelen verwaarloozen om u niet weder te laten +ontsnappen."</p> + +<p>"Ik weet het," hernam hij somber: "ik speel een schaakpartij met tien +kansen tegen ééne, dat ik mat gezet worde; en toch, zoolang mijn Koning +nog één vak open vindt, zal ik het spel niet gewonnen geven. Zoo echter +mijn vervolgers niet voor morgen hier zijn, loopen zij groote kans van +het nest ledig te vinden:—en dan tart ik hunne nasporingen."</p> + +<p>"Gij verlaat dus dit land?"</p> + +<p>"Voor altijd, zoo ik hoop. Ik heb er waarlijk geen genoegzame +verplichtingen aan om het te betreuren."</p> + +<p>"En uw dochter?"</p> + +<p>"Zij zal ... mij volgen, hoop ik," antwoordde hij zuchtende.</p> + +<p>"Weet gij, waar zij zich tegenwoordig ophoudt?"</p> + +<p>"Ik weet dit; en, wanneer gij het eenmaal oorbaar vinden zult, dank dan +uw waardige tante uit mijnen naam voor hetgeen zij aan een ongelukkige, +verlatene wees heeft gedaan.—Wat u betreft, Mijnheer Huyck! ik ben u +ook grooten dank verschuldigd, want ik weet het, mijn verblijf, en dat +mijner dochter vooral is u de bron geweest van vele onaangenaamheden. Ik +wenschte ook eenmaal iets voor u te kunnen doen."</p> + +<p>Ik zweeg eenige oogenblikken. Ik had hem willen vragen, welk groot +belang hij toch stelde in het huwelijk van Henriëtte met haar neef, +welke laatste hem toch geene redenen had gegeven om zijne partij te +nemen; maar een gevoel van bescheidenheid weerhield mij. Ik begreep dat +er onder dit alles een geheimenis school, waar Henriëtte in gemoeid was, +maar tevens dat ik daarmede niets te maken had. Terwijl ik aldus stond +te peinzen, hielp Van Lintz zelf mij op den weg:</p> + +<p>"Gij hebt ongetwijfeld zooeven het een en ander van ons gesprek +gehoord?"</p> + +<p>"Dat heb ik," antwoordde ik: "ik beken het tot mijn schande; maar ik was +zoo verbaasd van u te zien; dat...."</p> + +<p>"Gij behoeft u niet te verschoonen: vromer lieden dan gij zijt zouden de +verzoeking niet weerstaan hebben. En wat hebt gij vernomen?"</p> + +<p>"Niet veel," antwoordde ik: "het was mij omtrent, of gij Chaldeeuwsch +spraakt, zoo geheimzinnig waren uw woorden."</p> + +<p>"Niet veel, maar toch wat, nietwaar?"</p> + +<p>Ik was op het punt van hem mijn verwondering te kennen te geven over +hetgene Blaek hem verteld had nopens de wederzijdsche liefde van +Lodewijk en Henriëtte: maar eene bedenking wederhield mij. Zooveel had +ik uit het gesprek opgemaakt, dat daarvan het stilzwijgen scheen te +zullen afhangen van Van Lintz omtrent iets, hetwelk Blaek bedreven had +en dat het licht niet zien mocht: en met dat stilzwijgen moest weder de +hulp gekocht worden, die Blaek hem bewees. Ik achtte dus mij zelven +ongeroepen, mijne meening omtrent die voorgewende <i>inclinatie</i> der +jongelieden te uiten en daardoor de bedoelingen van Blaek bij Van Lintz +verdacht te maken, en misschien aanleiding te geven tot een twist, die +voor beiden noodlottig zijn konde. Dit stilzwijgen van mijne zijde, +hoewel het uit een edelmoedige oorzaak voortsproot (want ik behoefde +noch Blaek noch zijn zoon te ontzien), was echter in het vervolg de +middellijke oorzaak van het verlies van twee menschenlevens.</p> + +<p>"Ik herhaal u," zeide ik, "dat ik niets van ulieder gesprek heb +begrepen. Alleen heeft het mij verwonderd, den anders vrij hooghartigen +Heer Blaek zoo beangst te zien."</p> + +<p>"Nietwaar?" vroeg Van Lintz: "Ja voorwaar! het moet al een vreemd +schouwspel zijn geweest voor een derde, den rijken Heer van Guldenhof, +den trotschen Amsterdamschen koopman, wiens woord meer gewicht heeft dan +de manifesten van een half dozijn Duitsche Mogendheden, te zien blozen +en sidderen voor den blik van een armen zwerver, die reeds in zes of +zeven Staten ter dood veroordeeld is, wien de speurhonden der Justitie +nazitten, of hij een huisbreker ware, en die nauwelijks een plek kan +vinden, waar hij het hoofd ter ruste kan leggen. Maar hij weet het, de +rijke man, dat ik slechts één woord heb te spreken om hem ellendiger te +maken dan de arme zwerver ooit worden kan.—Genoeg hiervan: het is niet +mijne hand, die zonder noodzaak het gordijn zal opentrekken wanneer +alles tot nog toe samengeloopen heeft om het dichtgeschoven te houden. +Daarom, mijn jonge vriend! vergeet wat gij gezien—en ook wat gij mocht +gehoord hebben."</p> + +<p>"Ik wilde, dat ik alles kon vergeten, wat mij in de laatste weken +gebeurd is," zeide ik zuchtende: "maar het wordt laat: ik moet +vertrekken, mijne tegenwoordigheid alhier zoude tot vermoedens kunnen +aanleiding geven:... vertoon u toch niet buiten—en hou zelfs, zoo ik u +raad schuldig ben, u ver van het raam: er kon zoo licht een oog van uit +dien tuin naar binnen dringen.—Wat zeide ik u?"</p> + +<p>Beiden hadden wij gelijktijdig in den tuin gekeken: en beiden hadden wij +de gluipende oogjes van Simon den marskramer op ons gevestigd gezien van +achter de heining, waar hij tegen leunde. Wij traden terug en zagen +elkanderen aan. Toen ik nogmaals aan 't raam kwam, was hij verdwenen.</p> + +<p>"Gij behoeft er niet meer aan te twijfelen," zeide ik: "morgen, wellicht +dezen avond nog is het huis omringd."</p> + +<p>"Ik heb hem herkend," zeide Van Lintz: "het is dezelfde Jood, die mij +vroeger te Utrecht achtervolgd heeft en wien ik toen verschalkt heb. +Welnu! waarom zoude het wij thans niet weer gelukken?—Dan ik ben wars +van nieuwe listen in 't werk te stellen. Ware het niet om mijn dochter, +ik had mij reeds overgeleverd aan hen, die mij zoeken."</p> + +<p>"Ik kan u," zeide ik, "bij ons afscheid dan niets beters toewenschen, +dan dat ik u morgen hier niet meer vinden moge."</p> + +<p>"Het zal zijn, gelijk het noodlot over mij beschikt heeft," antwoordde +hij, de schouders ophalende, en mij hartelijk de hand schuddende, knikte +hij mij een vriendelijk vaarwel toe, zonder er een woord meer bij te +voegen. Waarschijnlijk begreep of voorzag hij, dat wij ook thans niet +voor het laatst zouden afscheid nemen. Ik beantwoordde zijn handdruk, +en, de woning daarop verlatende, zette ik mij weder te paard en draafde +met dubbelen spoed naar Heizicht terug.</p> + + +<hr style='width: 45%;' /> + + +<h3><a name="chap32" id="chap32"></a>TWEE-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.</h3> + +<h4>WAARIN OVERTUIGEND BEWEZEN WORDT, DAT DE BEHENDIGSTE VOGELAAR OOK WEL +EENS VOGELS LAAT ONTSNAPPEN.</h4> + + +<p class="p-one">De gasten, die Tante Van Bempden verwachtte, waren den volgenden morgen +op hun tijd aanwezig: het waren, behalve mijn ouders met al hun kroost, +Tante Letje en een half dozijn neven en nichten uit de stad, waarvan het +onnoodig zou zijn hier de afbeeldingen te geven, daar zij op alle +mogelijke neven en nichten geleken. De Heer Blaek (wiens nicht mede +genoodigd was, maar zich wegens onpasselijkheid had laten verschoonen), +Lodewijk Blaek, Van Baalen en eenige andere bijzondere vrienden van +Tante, zoo uit de stad als uit de nabuurschap, zouden onmiddellijk aan +de hoeve komen, zonder alvorens Heizicht aan te doen. Na de gewone +plichtplegingen en gelukwenschingen, welke de lezer zich best zal kunnen +voorstellen, kwamen de noodige rijtuigen voor. Aan elk werd volgens de +vooraf gemaakte regeling onzer gastvrouw, zijn plaats aangewezen, en zoo +begaven wij ons te gader naar de hoeve, waar wij, onder begunstiging van +een uitmuntend weer, ongeveer tegen twaalf uren met vrij hongerige magen +aankwamen. De Heer Blaek was bereids verschenen en wandelde in een +blijkbaar vrij onrustige gemoedsbeweging onder de eikeboomen op en +neder. Mijn vader bejegende hem zeer beleefdelijk; waarschijnlijk wilde +hij de koelheid goedmaken mijner moeder, die hem nog de slechte +ontvangst van mijn aanzoek niet wel vergeven kon. Terwijl men aan de +plichtplegingen bezig was, kon ik niet nalaten den blik nu en dan op de +woning te slaan, alsof ik op de muren lezen kon, of het den vervolgden +zwerver reeds gelukt ware te ontsnappen. Het was echter niet wel +doenlijk daaruit iets op te maken en het gelukte mij evenmin, uit de +gelaatstrekken van de oude Martha, die ik met twee meehelpsters door de +keuken op en neder zag trekken, iets anders te lezen, als dat zij het +zeer druk had met het bakken der beloofde koeken en het aanbrengen van +hetgeen verder noodig was voor het ontbijt.</p> + +<p>"Ik heb u het leedwezen mijner nicht te betuigen, dat zij door een +lichte ongesteldheid verhinderd wordt, hier te verschijnen," zeide de +Heer Blaek tegen Tante Van Bempden, terwijl mijn ouders zich met eenige +nieuw aangekomene gasten onderhielden.</p> + +<p>"Ik hoop dat die geene gevolgen zal hebben," antwoordde Tante, die zeer +wel begreep, hoe het met die voorgewende ongesteldheid gelegen was: +"maar mijn waarde Heer Blaek! ik hoor daar van; mijn koetsier, dat UEd. +uw rijtuig teruggezonden hebt. Het had immers hier zeer goed kunnen +blijven. Ik heb met opzet mijn neef gisteren nog hierheen gezonden, om +te zorgen dat er plaats gemaakt werd voor al de paarden, die er te +wachten waren."</p> + +<p>"Ik wilde niet onbescheiden zijn," zeide Blaek, op halfluiden toon, als +vreesde hij, dat deze op zichzelf weinig beteekenende woorden zouden +verstaan worden: "ik heb het rijtuig naar ... Huizen gezonden: het is +daar ook zeer goed...." en tevens wierp hij mij een smeekenden blik toe, +die mij bevroeden deed, dat er meer achter deze schijnbaar nietige +omstandigheden zat en dat hij mijne hulp wenschte om hem uit de +verlegenheid to redden.</p> + +<p>"Wel Tante!" zeide ik: "hoe staat het er mede? Ik geloof, wanneer ik de +aangezichten van uw jongere gasten aanzie, dat zij zeer verlangende +zijn, om zich te overtuigen of de smaak uwer Gooische koeken beantwoordt +aan den aangenamen reuk, die uit gindsche keuken tot ons overwaait."</p> + +<p>"Ja! ik wensch niets liever dan te beginnen," zeide Tante: "maar al de +gasten zijn nog niet aangekomen. Ik mis den jongen Blaek nog en den +vriend Van Baalen."</p> + +<p>"O! wat mijn zoon betreft," zeide Blaek: "ik bid, dat UEd. om hem geen +complimenten maakt. 't Is zijn eigen schuld, indien hij niet op zijn +tijd past; en al komt hij wat later, er zal nog wel altijd iets voor hem +overschieten."</p> + +<p>"Nu ja!—maar Van Baalen!" zeide Tante: "UEd. weet, dat indien wij +begonnen eer hij er was, hij zich den ongelukkigsten man van de wereld +zoude vinden."</p> + +<p>"O!" zeide Suzanna, naderende: "dat zal hij in allen gevalle, 't zij gij +op hem wacht of niet."</p> + +<p>"Het zou mij slecht staan het hem kwalijk te nemen, zoo hij wat later +kwam," zeide ik: "want er kunnen zoo licht kantoorzaken opgekomen zijn, +die hem beletten, zoo vroeg te vertrekken als hij had voorgenomen, en ik +heb hem vandaag alleen aan 't werk laten zitten."</p> + +<p>"In dat geval," zeide Tante, "ware het misschien best, hem maar te +wachten, als de koetjes in de wei, etende en drinkende:—te meer, daar +ik den Heer Lodewijk ook zie aankomen."</p> + +<p>Lodewijk reed inderdaad op dit oogenblik de werf op en trad ons weldra +met zijn gewone onbeschroomdheid nader. Hij bloosde niet, toen hij mijn +vader groette, maakte slechts een flauwe verontschuldiging bij Tante, +dat hij zoo laat kwam, sprak terloops een paar woorden met Suzanna, en +zeide mij vrij koeltjes goeden dag. Ik beken, dat mijn wedergroet ook +allesbehalve beleefd was; doch ik kon niet veinzen tegen iemand, die mij +zooveel verdriet berokkend had en wiens tegenwoordigheid mij al de +genoegens van het feest vergalde.</p> + +<p>Daar de tijd van vertrek bepaald was en men niet om éénen genoodigde al +de overige kon laten wachten, liet Tante nu de koeken en het verdere +gedeelte van het ontbijt op tafel brengen. Wij namen onze zitplaatsen +onder het zeil en begonnen met graagte de smakelijke voortbrengselen van +Gooiland te betwisten aan de vliegen, die, door de strooplucht verlokt, +als echte tafelschuimers haar aandeel in ons maal kwamen opeischen. En +het waren niet alleen de vliegen; maar weldra kwamen ook de meer +gevaarlijke wespen, als de Harpijen vanouds, schrik en angst onder de +aanwezigen verspreiden: vooral hadden zij het op een mijner nichten +voorzien, die, van natuur van alle insecten afkeerig, elk oogenblik, +wanneer slechts eene dier onwelkome gasten haar bord of wijnglas +genaakte, gillende opsprong en zich vergeefs met haar servet van de +vervolging dier lastige wezens zocht te ontslaan. Suzanna zocht haar te +troosten, en beweerde, dat Tante die lieve diertjes alleen besteld had +om aan te toonen, dat de buitenvermakelijkheden ook haar schaduwzijde +hadden, en om aan de zoodanigen, die door de omstandigheden genoodzaakt +waren in de stad te leven, tevredenheid met hun lot in te boezemen. Op +deze kleine onaangenaamheden na, ging het maal vroolijk zijn gang en was +het gesprek vrij levendig geworden, toen een der bedienden mijn vader +naderde en hem zachtjes iets in het oor fluisterde, bij het vernemen +waarvan deze eenigszins donker keek, gelijk men doorgaans doet, wanneer +men uit een aangenaam gezelschap wordt opgeroepen tot de lastige +beslommeringen, die ambtsbetrekkingen met zich brengen.</p> + +<p>"Is er eenige zwarigheid?" vroeg Tante Van Bempden, terwijl mijn moeder +angstig mijn vader aanzag, die oprees om zich te verwijderen.</p> + +<p>"Ik ben dadelijk terug," antwoordde hij: "ik bid u, laat niemand zich +over mij bekommeren."—En hij ging naar den kant van de schuur.</p> + +<p>Ik oogde hem bekommerd na; want een geheim voorgevoel, of liever de +opsomming van het vroeger voorgevallene, zeide mij, dat het opontbod +mijns vaders in verband stond met het opsporen van Van Lintz. En ik werd +niet weinig in mijn vermoedens versterkt toen dezelfde bediende mij een +oogenblik later kwam zeggen, dat mijn vader mij liet roepen.</p> + +<p>"Wel zoo! vertrekt gij ook al?" vroeg Tante Van Bempden.</p> + +<div class="blockquot"><p>"<i>Le combat finira faute de combattans</i>,"</p></div> + +<p>voegde Suzanna er bij: "de Heeren willen ons zeker een verrassing +bezorgen."</p> + +<p>"'t Zou mij niet verwonderen," zeide ik, "indien er werkelijk een +verrassing plaats had." En ik wierp in 't heengaan een blik op den Heer +Blaek, die, met een gelaat zoo bleek als een doek, onbeweeglijk op zijn +plaats zat en de eene teug water voor, de andere na opdronk.</p> + +<p>Ik vond mijn vader in de schuur, en bij hem een ander Heer, die mij +naderhand bleek Onderschout van Naarden te zijn: tegen over hen stond +Heynsz, die aan een hevige gemoedsbeweging ten prooi scheen.</p> + +<p>"Mijnheer!" zeide mijn vader, zoodra hij mij zag, op een gestrengen +toon: "kunt gij mij ook zeggen, waar zich de persoon bevindt, met wien +gij gisteren in de boerenwoning een geheim onderhoud hebt gehad?"</p> + +<p>"Neen, vader!" antwoordde ik: "ik heb den man, dien UEd. waarschijnlijk +bedoelt, bij toeval hier ontmoet, daar ik een boodschap voor Tante +verrichtte, en weet niet waar hij gebleven is."</p> + +<p>"Ik zeg Uw Ed.-Gestr., dat hij nog moet zijn hier," zeide Heynsz: "al +mijn maats, die hier in den omtrek de wacht hebben gehouden, +declareeren, dat zij hem niet hebben zien uitgaan: en de dienaars van +Gooiland declareeren het ook ... had ik maar kunnen vermoeden, wie die +Heer Van Beveren was!... maar wie kon ook veronderstellen, zoo iets?—Te +denken, dat de man, dien wij zochten, heeft gewoond veertien dagen lang +te mijnen huize! 't Is om te worden ijlhoofdig!—Maar hij moet gevonden +worden!"—En de goede man liep stampvoetende heen en weder, beurtelings +gekweld door de gedachte, dat men hem zoo had beetgenomen, en bemoedigd +door de hoop van den zwerver in zijn macht te krijgen.</p> + +<p>"Juist! indien hij niet van hier is, moet hij zich hier nog bevinden," +zeide de Naarder Onderschout, deze alleszins logische redeneering met +een veelbeteekenend hoofdknikken verzeld doende gaan: "wat dunkt u er +van, Heer Hoofdschout?"</p> + +<p>"Ik ben het volkomen met u eens," antwoordde mijn vader: "en wij zullen, +geloof ik, best doen, het huis en de aanhoorigheden nog eens te +onderzoeken, terwijl de dienaars al de uitgangen blijven bewaken."</p> + +<p>"<i>Hunc procul obscura latitantem parte videbis</i>. Wat u betreft," zeide +hij, mij aanziende: "gij zult ons vergezellen. Wij kunnen beginnen met +deze schuur."</p> + +<p>De schuur werd van alle kanten doorsnuffeld: er was aldaar weinig +gelegenheid om iemand te verbergen. De ronde hield ons dus niet lang +bezig.—Van daar gingen wij de woning binnen. Martha, die voor het vuur +tusschen haar medehelpsters zat neergehurkt, liet van ontsteltenis den +inhoud van haar koekenpan over de plaat druipen, toen zij den +Onderschout met een barsche stem hoorde roepen: "waar heb je dien vent +verstopt, die hier dezer dagen gehuisd heeft?"</p> + +<p>"Ik Meneer!" antwoordde zij, bevende: "ach God! ik ben een arme +weduwvrouw en leef hier eenzaam en alleenig, sinds men zeun mij verlaten +heit: zou ik hier iemand in huis 'ehad hebben?"</p> + +<p>"Wij zullen deze trap op moeten," zeide, zonder zich aan haar taal te +bekreunen, mijn vader, die mij al dien tijd in 't oog gehouden had en +bespeurd, dat ik bij 't binnenkomen een blik naar dien hoek had +geslagen.—Wij liepen allen naar boven; maar het opkamertje was ledig.</p> + +<p>"Doorzoekt de bedsteden!" zeide mijn vader.</p> + +<p>Heynsz ontsloot de deuren; maar daar achter was niemand te einden. Het +beddegoed was opgerold en de kussens in 't midden er boven op gelegd, +gelijk gewoonlijk geschiedt, wanneer men van de slaapplaats geen gebruik +maakt. Met dit oppervlakkig onderzoek echter niet voldaan, haalde Heynsz +den ganschen toestel over den vloer.</p> + +<p>"'t Is een mooie boel, dien je maakt," zeide Martha, die ons gevolgd +was: "als je 't maar allemaal weer in orde brengt. Ik heb vandaag +warentig al drukten genoeg."</p> + +<p>"Deze lakens hebben gediend," zeide Heynsz, met een zegevierenden blik, +terwijl hij aan de beide hoofdbeambten de kreukels deed opmerken.</p> + +<p>"Nou jae," zeide Martha: "wat zou dat? Die lakens zijn ook 'ebruikt +'eweest; niet lang 'eleden, met kermis, heit men zuster in 't iene bed +'eslapen en men zusters zeun in het aere. Maar vertel het toch niet an +Mevrouw; ze mocht het temet kwalijk nemen."</p> + +<p>Ondertusschen had Heynsz, al snuffelende onder de dekens, een +geëmailleerden gesp opgeraapt, gelijk die bij een stropdas gebruikt +worden.</p> + +<p>"En deze gesp," vroeg hij: "behoort die ook al aan uw zuster?"</p> + +<p>"Neen, an men zuster niet, maar an der zeun," antwoordde Martha, die +niet licht van haar stuk te brengen was: "die heittie op de Uitersche +kermis 'ekocht. Wat zel ie blij wezen as ie hem weerom heit."—En zij +stak de hand uit om dien terug te nemen.</p> + +<p>"Hei! hei wat! dat gaat zoo niet," zeide Heynsz, terwijl hij den gesp +nader beschouwde: "dat is geen versiersel voor een boerenknaap. Wat zegt +Uw Ed.-Gestr. er van?"</p> + +<p>"Het is als gij zegt," zeide mijn vader: "de boerenknapen zijn meer op +plomper fatsoen gesteld.—Intusschen, hier is de man niet, dien wij +zoeken. Zijn hier geen andere vertrekken in huis?"</p> + +<p>Wij begaven ons verder. Alle kamers, zolders, kelders en hokken, zelfs +de hooibergen en houtstapels werden doorzocht; maar alles vruchteloos: +en wij bevonden ons weder op het plein, met de overtuiging, dat het +voorwerp der nasporing ontsnapt was.</p> + +<p>"Ik dacht, dat uw dienaars beter wacht zouden gehouden hebben," zeide +mijn vader tegen zijn ambtgenoot.</p> + +<p>"Sapperloot!" zeide deze: "Mijnheer Huyck! zij hebben het werk gedeeld +met uw eigen volk: en wie zijn plicht heeft verzuimd is moeilijk uit te +maken. En was die Jood, die hem gisteren hier zag, het mij maar terstond +komen zeggen, in de plaats van naar Amsterdam te gaan om het den Heer +Heynsz te vertellen, dan had ik hem gisteravond reeds laten pakken. Maar +dat helpt nu niet.—Jij, vrouwtje! hoor eens. Biecht nu eens oprecht, +anders zul je kennis met de boeien maken. Waar is de vent gebleven?"</p> + +<p>"Och, mijn goeie Heer! Wat zal ik zeggen? Ik ben een arme weduwvrouw en +weet niets van 't geval af."</p> + +<p>"Je kunt toch niet ontkennen, dat die Heer Van Lintz, of zooals hij +heeten mag, bij u gehuisvest heeft."</p> + +<p>"Wat zou het mij baten," hernam zij: "al wou ik het ontkennen? Uw +Ed.-Gestr. gelooft mij toch niet. Maar al zei ik nou: ze binnen naar +Amsterdam: dan zou Uw Ed.-Gestr. ommers toch denken dat ik je foppen +wou."</p> + +<p>"Zij heeft gelijk, collega!" zeide mijn vader: "maar gij, Ferdinand! +zult ge mij nu nog niet verklaren, welk belang gij stelt in den Graaf +Van Talavera, waarom gij u gestadig met hem in gezelschap bevindt, en of +gij niet wellicht ook thans zijn vlucht begunstigd hebt?"</p> + +<p>Ik oordeelde, dat de tijd tot spreken gekomen was, en dat een +rondborstig verhaal van de toedracht der zaak den Graaf niet meer +schaden, maar wellicht van dienst kon zijn. "Onze ontmoetingen," zeide +ik, "zijn altijd toevallig geweest; maar Vader kon toch niet verlangen, +dat ik den man verraden zou, die mij het leven gered heeft?"</p> + +<p>"Het leven! En wanneer?"</p> + +<p>"Ziedaar, wat ik u thans kan openbaren."—En ik was op het punt van een +verslag van het gebeurde te geven, toen Tante, gevolgd van de overige +gasten, naar ons toekwam, ongerust over ons lang wegblijven en over het +zien der gerechtsdienaars, die zich van tijd tot tijd op verschillende +punten vertoonden.</p> + +<p>"Wat is er toch aan de hand?" vroeg Suzanna: "Tante klaagt al:</p> + +<div class="blockquot"><p><i>d'armes et d'ennemis je suis environnée</i>."</p></div> + +<p>"Wat wil men?" vroeg Tante: "wie van het gezelschap moet er gepakt +worden."</p> + +<p>"Van het gezelschap niemand," antwoordde de Naarder Onderschout: "maar +het zal UEd. niet weinig bevreemden van te vernemen, dat die vrouw daar +goedvindt uw hoeve tot een logies voor verdachte lieden te bezigen.</p> + +<p>"Het is zoo, Zuster!" zeide mijn vader: "de Baron Van Lintz, dien gij u +nog wel herinneren zult, heeft hier gisteren, en zoo ik mij niet +bedrieg, ook vroeger nog, zijn intrek gehad."</p> + +<p>"Nu ja!" zeide Martha, de zwijgende ondervraging van Tantes blik +beantwoordende: "hij is hier 'eweest, en zijn dochter ook: en nou binnen +zij Goddank weg en vrij ook, naar ik hoop. En al moest Mevrouw men er op +men ouwen dag voor op straat zetten, ik kon niet aêrs doen als ik 'edaan +heb. Wie zou nou zoo barbaarsch wezen, om as iemand, dien men met zijn +eigen melk het 'evoed, bij je komt en zeit: moeder Martha! ze zitten men +overal op het lijf, en ik kan nergens een veilige schuilplaats vinden, +om dan te zeggen: scheer je van mijn deur weg."</p> + +<p>"Daar is wat van aan," zeide Tante: "en ik kan toch ook niet vinden, dat +mijn erf er door onteerd is, dat er een Grande van Spanje op gelogeerd +heeft.—En wat is er van hem geworden?—Die arme Van Lintz! hij is zoo +dikwijls mijn Cavalier geweest."</p> + +<p>"Dat is juist de vraag, wat er van hem geworden is," zeide de Naarder +Onderschout: "hij heeft, ondanks al onze voorzorgen, weten te +ontsnappen."</p> + +<p>"Dat verblijdt mij," zeide Tante Letje: "want het zal tot een +vertroosting strekken voor zijn arme dochter, die hedenmorgen, toen ik +haar verliet, bittere tranen schreide, uit ongerustheid over het lot +haars vaders."</p> + +<p>"Hoe? Is het dan werkelijk zijn dochter, die ten uwen huize is? Gij zult +mij dat alles nader vertellen, Zuster!" zeide Tante Van Bempden.</p> + +<p>"Zij behoeft niet voor de misslagen haars vaders te boeten," zeide mijn +vader: "en ik vlei mij, dat zij bij mijn zuster een meer betamend +verblijf heeft gevonden, dan bij Heynsz, en er althans aan geen lastige +bezoeken zal blootgesteld worden." Dit zeggende zag mijn vader Lodewijk +aan, die verbaasd een stap achteruit deed.</p> + +<p>"Hoe!" riep hij: "was die Juffer...?" Hij eindigde den volzin niet, met +reden begrijpende, dat de wijze, waarop hij haar kennis gemaakt had, hem +niet tot eer verstrekte.</p> + +<p>"Ed.-Gestrenge!" zeide Heynsz, mijn vader ter zijde trekkende: "ik heb +nog eens geïnterrogeerd al die lieden: zij hebben niemand zien gaan van +hier, als alleen den koetsier van den Heer Blaek met het rijtuig."</p> + +<p>"Dat rijtuig zou te Huizen stallen," zeide mijn vader zachtjes: "Haast u +derwaarts en hoor of het er werkelijk geweest is. De Heer Blaek en de +Graaf zijn oude bekenden."</p> + +<p>Dit gezegd hebbende, begaf mijn vader zich met zijn ambtgenoot ter +zijde, ten einde de meest geschikte maatregelen te beramen: waarop deze +laatste zich verwijderde, en ook Heynsz met de dienaars in verschillende +richtingen aftrokken. Dit voorval had intusschen de genoegens der partij +gestremd: tot zelfs de kinderen toe dorsten zich niet aan hunne gewone, +vroolijke luidruchtigheid overgeven, bij het zien der opschudding, die +plaats vond, en der ontsteltenis, welke op veler gelaat te lezen was. +Tante Van Bempden bemerkte dit, en oordeelende dat alleen de verandering +van tooneel de gemoederen weder tot rust zoude brengen, gaf zij last om +in te spannen. Terwijl dit plaats had en de dames zich weder met de +gewone toebereidselen ter afreize bezig hielden, deed ik aan mijn vader +het verhaal van mijn kennismaking met den Graaf.</p> + +<p>"Indien gij verkeerd gehandeld hebt," zeide hij, na mij met bedaardheid +te hebben aangehoord, "zult gij genoeg gestraft zijn door de kwellingen, +die gij deze laatste weken hebt ondergaan. Ik zal u geene verwijten +doen: uw toestand was moeilijk: en sterkere hoofden dan het uwe zouden +er van aan 't malen zijn geraakt. Ik zal intusschen blijde zijn indien +de Freule gelegenheid vindt om Tante te verlaten. Ik weet niet of het +wel goed voor u en voor haar is, dat zij daar langer blijft."</p> + +<p>"Ik verzeker u," zeide ik, "dat ik voor haar alleen deelneming en niets +meer gevoel."</p> + +<p>"'t Is mogelijk! Maar zij—zij is ongelukkig: en dan hecht men zich +lichtelijk aan hen die ons diensten bewijzen:—en wanneer dan hij, die +den dienst bewezen heeft, een knappe jongen is, en zij, die dien dienst +ontvangt, een meisje met een niet ongevoelig hart, dan deugt zulks voor +geen van beiden, en is de laatste vooral te beklagen.—Dan, nu geen +woord meer over dat onderwerp."</p> + +<p>Ik kon niet nalaten van bij mijzelven te glimlachen over de +samenstemming van hetgeen Amelia's vader mij vroeger had te kennen +gegeven en hetgeen thans de bekommering van den mijnen wekte. Ik had +echter geene zoo groote inbeelding van mijzelven, om te gelooven, dat ik +nu juist de persoon zoude zijn, op wien Amelia verlieven zoude.</p> + +<p>Een oogenblik daarna kwam het rijtuig van den Heer Blaek terug: een +schijnbaar onbeduidende wenk, door dezen aan den koetsier gegeven, en +welken de laatste met een hoofdknik beantwoordde, bevestigde mij in mijn +vermoedens omtrent de wijze, waarop de Graaf ontsnapt was.</p> + +<p>Wij reden nu allen weer naar Heizicht, alwaar wij met een wandeling door +de plaats den tijd poogden te korten en nieuwen eetlust op te doen tot +het middagmaal. Nauwelijks had de bel het teeken hiertoe gegeven, of wij +zagen het rijtuig van den Heer Van Baalen oprijden en hijzelf met een +bezorgd gelaat daaruit stappen.</p> + +<p>"Wel, mijn waarde Van Baalen! riep Tante hem toe: "hebt gij zoovele +drukte aan het kantoor gehad? Wij rekenden al niet meer op u."</p> + +<p>"Wat helpt het klagen!" zeide hij, de schouders ophalende: "het is mijn +lot, en ik tref het altijd ongelukkig, dat, zoo vaak ik uit verzocht +word, er iets in den weg moet komen. Vriend Huyck! ik moet u even +spreken, met verlof van het gezelschap."</p> + +<p>"Is er zwarigheid?" vroeg ik, met hem ter zijde gaande.</p> + +<p>"Niet gering!" antwoordde hij: "de <i>Fortuin</i> is door den storm op de +Terschellingsche banken geslagen. De equipage is gered, en men is bezig +de lading te lossen; maar het schip zal, vrees ik, verloren zijn."</p> + +<p>"Dat is voorwaar een Jobstijding!" zeide ik ontroerd: "en is UEd. zeker +dat niemand er het leven bij ingeschoten heeft?"</p> + +<p>"Niemand," zeide Van Baalen: "en dat is waarlijk een wonder te noemen. +Nu ik hoop maar, dat Pulver wijs genoeg zal zijn om een spoedige +gelegenheid te vinden, om de goederen verder te zenden: vooral de thee; +want daar is nog een kapitaal op te winnen; en wordt dat nu verzuimd, +dan is binnen een maand de markt overhoopt. Het is drommels uit den +koers; anders ware het nog altijd wel zaak, er iemand heen te zenden, om +te zien hoe de zaken staan en wat er nog van te halen is, eer de +strandvonders en kustwaarders met alles gaan strijken."</p> + +<p>"Dan is het misschien best, dat ik er zelf maar heen zeile," zeide ik.</p> + +<p>"Ik dorst het u niet voorstellen," zeide Van Baalen: "maar dat zou +voorzeker een brave daad van u zijn.—Wanneer zoudt gij in staat zijn te +vertrekken?"</p> + +<p>"Wel! dadelijk, als het noodig is."</p> + +<p>"Neen! Heden zoudt gij toch geene gelegenheid meer vinden: en wij dienen +vooraf nog dezen en genen te spreken; want ik kon dezen morgen, met de +Zaterdag, slechts de helft aantreffen van hen, die ik noodig had. Zoo +gij morgen met den Harlinger beurtman vertrekt, en verder een +visschersvaartuig naar Terschelling neemt, zal het toch altijd het beste +middel van overtocht zijn; want de gewone <i>route</i> met de postschuit kan +ik u niet erg aanraden."</p> + +<p>Dit punt alzoo geregeld hebbende, begaven wij ons weder bij het +gezelschap, waar wij natuurlijk geen geheim maakten van het voorval, en +de betuigingen van deelneming der aanwezigen erlangden. Een en ander was +echter weinig geschikt om de genoegens, die men zich van het feest had +voorgesteld, te verhoogen.</p> + +<p>"Wel lieve moeder!" zeide ik, de beste vrouw bij de hand nemende: "uw +jaardag wordt onder geen blijde voorteekenen gevierd."</p> + +<p>"O!" zeide zij, mij een kus op het voorhoofd drukkende: "beklaag mij +niet: ik gevoel mij gelukkig; want ik heb op dezen dag de zekerheid +bekomen, dat wij u onschuldig verdacht hebben gehouden; en zou ik dan +nog over iets anders kunnen bedroefd zijn?"</p> + +<p>De gebeurtenissen van den dag waren echter nog niet ten einde geloopen: +op het nagerecht ontving mijn vader met de 's-Gravenlandsche schuit een +pakket uit Amsterdam. Behalve eenige berichten voor hem, bevatte het een +brief voor Tante Letje, dien hij haar ter hand stelde. Zij opende dien: +hij was van Amelia, die haar, onder warme dankbetuigingen voor het haar +verleende verblijf, kennis gaf, dat zij vertrokken was, om haar vader +terug te vinden en met dezen de Vereenigde Provinciën voor altijd te +verlaten, terwijl zij verschooning verzocht, van zich dus zonder +afscheid te verwijderen, hetgeen men toch vooral aan geen gebrek aan +hartelijkheid moest toeschrijven: maar alleen aan de gebiedende +noodwendigheid, welke haar gedwongen had, op een zoo verhaaste wijze van +de zich opdoende gelegenheid gebruik te maken.</p> + +<p>"Zij maakte zich op en ginck heenen," zeide Tante Letje: "maar ik zegge: +de Heere beeft haar laten gaen; want zij volgt haar vader wien zij +verplicht is te eeren en te gehoorzamen, ofschoon hij een man Belials +zij, vol van twistzoeking en ongerechtigheid!"</p> + +<div class="blockquot"><p>"Ik sloeg haar 't heilig kruis, naardien zij optrock, na."</p></div> + +<p>zeide Suzanna.</p> + +<p>"Ja! ik ben ook maar blijde, dat zij weg is," zeide mijn moeder: "want +zij moge dan zoo mooi en verstandig zijn als men wil, ik hou niet van +die vreemde floddermadammen, die zoo geheel anders zijn, als wij gewend +zijn."</p> + +<p>Ik kon mij niet weerhouden, te glimlachen over dezen uitval van mijn +anders zoo goede moeder; maar ook zij was niet vrij van het +verschoonbare vooroordeel, hetwelk gemeenlijk door al de zoodanigen, die +aan een ordelijke, afgepaste, alledaagsche sleur gewoon zijn, wordt +opgevat tegen hen, die daarvan met voordacht of onschuldig afwijken. Ik +gevoelde geen trek om als Amelia's verdediger op te treden, daar ik zelf +innerlijk over haar vertrek verheugd was en niet verlangde verder over +haar te praten; en ten andere verhinderde ook de tegenwoordigheid van +Lodewijk, voor wien het onderwerp mede niet aangenaam kon zijn, zoowel +mij als de overige Heeren, iets meer betreffende haar in 't midden te +brengen. Al het gebeurde had echter eenige stilte bij de aanwezigen +teweeggebracht, en maakte dat het feest, wat althans de vroolijkheid +betreft, niet volkomen aan Tantes verwachting beantwoordde: vooral de +Heeren Blaek, vader en zoon, waren afgetrokken van gedachten, en het +kwam mij voor, dat het beiden een verlossing scheen, toen hun rijtuig +werd aangemeld, waar zij dan ook niet vertoefden gebruik van te maken, +maar zich dadelijk verwijderden: terwijl ik kort daarna met den Heer Van +Baalen den terugtocht naar Amsterdam ondernam.</p> + + +<hr style='width: 45%;' /> + + +<h3><a name="chap33" id="chap33"></a>DRIE-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.</h3> + +<h4>VERMELDENDE, WIE FERDINAND IN DEN BEURTMAN AANTROF, HOE HIJ OP +TERSCHELLING AANKWAM EN WELKE ZONDERLINGE ONTMOETING HIJ ALDAAR HAD.</h4> + + +<p class="p-one">De volgende morgen werd door mij besteed om van mijn compagnon en een +paar andere, bij de zaak belanghebbende lieden, de laatste instructiën +te ontvangen, mijn goed te pakken en daarbij uit mijns vaders boekerij +eenige werken te voegen, handelende over het strandrecht; welker lezing +mij eenigszins in staat zoude kunnen stellen om met meer kennis van +zaken de mij opgedragen taak te volvoeren en tevens eenig tijdverdrijf +aan boord zou bezorgen. Na afscheid genomen te hebben van mijn ouders, +die, ofschoon het noodzakelijke mijner reis inziende, echter (en vooral +mijn moeder) niet konden nalaten eenige bekommering deswege te gevoelen, +te meer na de slechte ondervinding, die ik kort te voren van een +zeetochtje had opgedaan, en de rampen, welke de Texelsche lijst +vermeldde, trok ik tegen zes uren naar den beurtman. Het was nog vroeg +toen ik aankwam, en er bevonden zich nog maar weinige passagiers aan +boord; doch wier getal van lieverlede aangroeide. Eindelijk ging de bel, +welke de leuteraars en achterblijvers waarschuwen moest, dat het vertrek +ophanden was; doch niet weinig stond ik verwonderd, toen ik, den steiger +langs kijkende naar de passagiers, die nu hijgende en blazende aan +kwamen geloopen, onder hen vriend Lucas Helding herkende, het lijf in +eene dichte overjas gewikkeld en met een mantelzak onder den arm.</p> + +<p>"Welzoo!" riep ik, toen hij aan boord stapte: "gij hier, vriend Helding? +Gij waart wel de laatste man, dien ik tot reisgenoot verwachtte."</p> + +<p>"Is het mogelijk!" riep hij van zijn kant uit: "Mijnheer Huyck! wel dat +is een aangename verrassing! ik kon niet hopen zulk een vereerend +gezelschap aan boord te vinden. En gaat UEd. ook naar Harlingen, als ik +vragen mag?"</p> + +<p>"Dat zal wel waar, zijn," antwoordde ik lachende: "want ik geloof niet +dat de schipper ons ergens anders zal aan wal zetten: althans dat zou +een slecht teeken zijn;—maar in zooverre is uw vraag zoo onjuist niet, +ingeval gij het doel mijner reis beoogt, want die moet zich nog verder +uitstrekken dan Harlingen. Maar wat jaagt u naar Frieslands kust?"</p> + +<p>"Och Mijnheer! een treurige reden; maar die ik zoo niet vertellen kan," +en hier zag hij om zich heen, als wilde hij mij te kennen geven, dat hij +zich in tegenwoordigheid van zoovelen niet vrij kon uitlaten. Later +echter, toen wij onder zeil waren en de meeste passagiers zich naar +beneden hadden begeven, deelde hij mij in 't vertrouwen de reden zijner +reis mede. Hij had namelijk van Heynsz, wiens, op last mijns vaders, in +'t werk gestelde nasporingen eindelijk van uitwerking geweest waren, het +bericht bekomen, dat zijn dochter Klaartje, na lang her- en derwaarts te +hebben rondgezworven, eindelijk was te land gekomen te Harlingen en +aldaar als meid diende in een kroeg, welke juist niet in den besten reuk +stond en gewoonlijk door varensgezellen bezocht werd. Bij het ontvangen +dier mededeeling had Helding, zonder lang beraad, het besluit genomen +dadelijk op reis te gaan om het verdoolde schaap op te zoeken en zoo +mogelijk weer terug te brengen. Het was aandoenlijk op te merken, hoe +hij, aan de eene zijde, huiverde tegen de ontmoeting en zich schaamde +over haar, die zijn onberispelijken naam onteerd had, en, aan de andere +zijde, verlangde haar terug te zien en, kon het zijn weder tot zich te +nemen. "Och!" zeide hij: "ik weet het wel, Mijnheer Huyck; zij heeft +gezondigd: maar zij is toch mijn dochter, mijn eenig kind, en was +eenmaal het sprekende beeld van haar nu zalige moeder—en Goddank! dat +deze niet geleefd heeft, om haar schande te zien—ofschoon, indien de +brave vrouw was blijven leven, zij wellicht ons kind weerhouden had van +den slechten weg op te gaan; want daartegen kan een vader toch zoo niet +waken als een moeder doet;—och! het is misschien grootendeels ook mijne +schuld, omdat ik het kind niet genoeg heb gadegeslagen of te mal met +haar geweest ben:—ik had haar zoo lief: en als ik haar maar eens weer +bij mij heb en zij berouw toont, dan zal zich alles wel weer schikken en +wij zullen nog blijde dagen samen beleven."</p> + +<p>Deze en dergelijke redenen had Helding overvloedig de gelegenheid mij te +herhalen, gedurende onzen overtocht, die ruim vier en twintig uren +duurde, daar wij den wind vlak tegen hadden en dus genoodzaakt waren +gedurig te laveeren: en, ofschoon zijn stof tot onderhoud dus noch +gevarieerd noch opbeurend was, hoorde ik hem echter liever over dit +onderwerp spreken, hetwelk ten minste van zijn goed hart getuigde, dan +dat ik gedwongen ware geweest, hem over poëzie te hooren redekavelen of, +wat erger was, naar het opzeggen zijner dichterlijke voortbrengselen te +moeten luisteren.</p> + +<p>Het was ongeveer 's namiddags zeven uren toen wij Harlingen bereikten. +Reeds gedurende den overtocht had ik aan Helding den raad gegeven, om +zich dadelijk bij de Overheid te vervoegen en van deze assistentie te +verzoeken tot het doen zijner nasporing: daar ik met reden beducht was, +dat de lieden, bij wie zijn dochter inwoonde, zwarigheid zouden maken in +haar vertrek te bewilligen, en misschien voorgeven, dat zij nog schulden +had, of andere dergelijke voorwendselen oprapen, of ook haar verborgen +houden: en daar ik dien avond toch niets beters te doen had, bood ik aan +hem te vergezellen; een voorstel, 't welk hij dankbaar aannam, +overtuigd, dat mijn naam en tegenwoordigheid meer klem aan zijn verzoek +zouden bijzetten. Na alvorens met een visschersman, dien ik had doen +ontbieden, een akkoord getroffen te hebben om mij den volgenden morgen +met het krieken van den dag naar Terschelling over te brengen, verliet +ik met Helding de herberg, waarin wij onzen intrek genomen hadden, en +vergezelde hem bij den Schout, die zich dadelijk tot medewerking geneigd +betoonde en ons een dienaar medegaf, met last om ons behulpzaam te zijn +in onze nasporing en zoo men zwarigheid maakte, partijen voor hem te +brengen. Minder gunstig echter viel ons bezoek in het wijnhuis uit, waar +wij tot bescheid bekwamen, dat de persoon, die wij zochten, wel sedert +drie weken daar aan huis had verkeerd, doch sedert een paar dagen met +een varensgezel, die een oude bekende scheen, was afgetrokken. Deze +tijding sloeg, gelijk men denken kan, den armen Helding geheel ter +neder; want behalve de teleurstelling in zijn verwachting, was het voor +hem bij den bekrompen staat zijner geldmiddelen, geheel geen aangenaam +vooruitzicht, om, ter verdere nasporing zijner dochter, nieuwe uitgaven +te moeten maken, die wellicht even vruchteloos zouden besteed zijn als +die, waartoe hij reeds was verplicht geweest. Ik gaf echter den moed +niet zoo ras verloren, maar ging voort met de lieden in het wijnhuis te +ondervragen, en gaf hun zelfs te kennen, dat ik nog eenigszins de +echtheid hunner berichten bleef wantrouwen.</p> + +<p>"Zoo jou me niet 'elooven wilt," zeide eindelijk de waard, terwijl hij +op een der lieden wees, die in zijn voorhuis onder hun gelag +bijeenzaten: "daar zit Janke Sikkes, die heeft hen zelf met zijn schuit +weg 'ebracht."</p> + +<p>Ik zag om en herkende den visschersman, dien ik voor den overtocht had +besproken. Deze, hoorende wat het geval was, rees op en bevestigde de +verklaring van den waard, er bijvoegende, dat hij de jongelui naar +Terschelling had overgebracht.</p> + +<p>"Indien dit zoo is, vriend Helding!" zeide ik: "dan behoeft gij den moed +nog niet te laten zakken: en daar het gelukkig toeval wil, dat ik juist +denzelfden weg op moet, dien onze vluchtelingen hebben genomen, zoo kunt +gij de reis kosteloos met mij maken; en tenzij de vluchtelingen het +zeegat uit zijn, kan het niet missen, of wij moeten het verloren schaap +terugvinden."</p> + +<p>"Och!" zeide Helding, op een zwaarmoedigen toon: "ik vrees, het zal wel +weer vruchteloos zijn;... maar desniettemin zal ik met dankbaarheid van +UEds. vriendelijk aanbod gebruik maken;... want ik heb juist op zoo een +verre reis niet gerekend, en het zou mij licht aan geld ontbreken om +verder te gaan. Hoever licht dat land wel, daar zij is heengegaan?"</p> + +<p>"O!" antwoordde ik, met moeite een glimlach onderdrukkende over de +geographische kennis, welke de man ten toon spreidde: "wij hebben wel +geen voordeeligen wind; maar toch, morgen met den namiddag zullen wij er +wel zijn."</p> + +<p>Wij verlieten de kroeg en gingen na het nuttigen van een goed avondmaal +vroegtijdig ter ruste, ten einde den volgenden morgen op het afgesproken +uur bij de hand te zijn. Wij waren dan ook op den bestemden tijd aan +boord en hadden weldra aan de haven van Harlingen vaarwelgezegd. Janke +Sikkes was met het vaarwater bekend sedert zijn geboorte af; en, +aangevuurd door de hoop op een goede belooning, deed hij zijn uiterste +best om ons op de spoedigst mogelijke wijze naar ons bestemmingsoord te +voeren. Onderweg poogden wij nog eenige berichten bij hem in te winnen +omtrent den persoon, die Klaartje op reis vergezeld had; hij wist ons +weinig dienaangaande te vertellen; alleen zeide hij, dat de jonkman een +knap slag van een kerel was, die de zeemanskunst goed scheen te verstaan +en zelf eens mede een hand aan 't werk geslagen had; maar dat hij zich +over zijn naam of betrekking niet had willen uitlaten, en dat het +meisken ook weinig gesproken had, maar den geheelen overtocht zeer +bedroefd en <i>mankeliek</i> was geweest.</p> + +<p>Het was ongeveer middag, toen wij het eiland in het gezicht kregen. Het +was een dier schoone, warme dagen, welke men meermalen in de eerste +helft van September geniet; en hoewel de wind nog uit den Noorderhoek +woei, was hij echter eenige streken meer naar het Oosten geloopen, en +deden alle voorteekenen zich op, dat wij meer bestendig weer zouden +krijgen, dan wij tot dusver hadden gehad. Niet onbevallig deed zich +weldra het dorp West-Terschelling, met zijn hoogen Brandaris, aan ons +voor: en zijn roode, door de zon beschenen daken, tusschen het groen der +lindeboomen, staken vroolijk af tegen de witte duinen, die ten Noorden +aan het eiland ten bolwerk verstrekken; terwijl een menigte loods- en +visschersschuiten, die in de haven lagen, of af- en aangingen, het +tooneel verlevendigden. Ten Noordwesten liet zich, op eenigen afstand, +tusschen de ver vooruitstekende zandbanken, een half op zijde liggend +wrak zien, dat reeds van masten en tuigage ontdaan was, en hetwelk ik +aan den nieuwgeschilderden, naar ons toegekeerden spiegel, voor de +(ditmaal zoo <i>onfortuinige</i>) <i>Fortuin</i> herkende.</p> + +<p>Aan de haven gekomen zijnde, zagen wij, hoe reeds een groot gedeelte der +jeugdige bevolking, welke ons van verre had zien aankomen, ons van het +strand en van het havenhoofd stond te verbeiden met de nieuwsgierigheid, +welke de komst van vreemdelingen vooral op zeedorpen pleegt te +verwekken, en nu met de handen in den zak onze ontscheping aangaapte. Ik +zag echter onder den hoop ook enkele meer bejaarde inwoners, en het was +tot een dezer laatsten, dat ik mij wendde om te vernemen, of zij ook +wisten waar Kapitein Pulver te vinden was.</p> + +<p>"Wijs deuzen Heeren den weg eens naar Geurt Reynszen," zeide de man +tegen den naastbijstaanden knaap: en deze, na ons nog even te hebben +aangekeken, sloeg zonder overhaasting den gullen zandweg in, die naar +het dorp bracht. Wij volgden onzen wegwijzer, geleid door de gansche +jonge bevolking, die zich om ons heen drong, als had zij in last bekomen +ons op te brengen. Enkelen draafden vooruit om bericht van onze komst te +brengen, en dit had ten gevolge, dat wij weldra Kapitein Pulver in +persoon ons te gemoet zagen komen.</p> + +<p>"Wel patroon!" riep de man uit, toen hij mij gewaarwerd: "ben je daar +warempel zelf komen aanwaaien: dat is een leelijke <i>interval</i> met ons +schip!—Het spijt mij danig van de ouwe <i>Fortuin</i>: en ze heeft 'er naam +slecht gedragen: 't Is jammer van de kostelijke verf, die er nog aan +gespendeerd is; maar, niemand kan 't helpen, zooals de man zei, toen hij +zijn vrouw van de trappen gegooid had. 't Is dan ook een boos weertje +geweest: een wind, dat geen vier heerenknechts een mand met bruidsuikers +tegen een sluis zouden opgetrokken hebben; en raakt men in dat gindsche +vaarwater maar eenmaal grond, dan is het: zie er van af, en wij mogen +nog onzen Lieven Heer wel danken, dat er niemand bij omgekomen is, als +twee geiten, die verzopen zijn. Ondertusschen, patroon! 't Is mij lief, +je wel te zien."</p> + +<p>"En hoe staat het met het schip en de lading?" vroeg ik. "Is er veel +schade."</p> + +<p>"O! wat de lading betreft," antwoordde Pulver: "die is grootendeels +geborgen; maar het schip,—kijk er van af, zeg ik:—dat woelt al gedurig +meer in het zand: en ofschoon UEd. het vandaag nog hebt kunnen zien, zal +het morgen wel heelendal naar den kelder zijn."</p> + +<p>"Zoo! dan is de lading toch in zekerheid:—dat doet mij genoegen."</p> + +<p>"Wel mag het u genoegen doen; maar wat helpt het? zooals de man zei toen +hij klontjes te huis bracht en de koffie al gedronken was. Ik heb, +sedert de boel hier in 't pakhuis (en 't is er een pakhuis naar!) is +opgeslagen, er al zooveel over te zeggen, als een koksmaatje over de +kluifjes, die de kat benaderd heeft. Ik had anders zulk een schoone +gelegenheid om de thee, waar een kapitaal op te winnen is, verder te +zenden; maar 't is maar goed, dat UEd. hier is om een oog in 't zeil te +houden; want zij zullen wel wat meer respect voor UEd. hebben dan voor +mijn persoontje.—En wie is Mijnheer? als ik vragen mag? want onbekend +maakt onbemind." Hier wees hij op Helding.</p> + +<p>Ik gaf hem zulks in korte woorden te verstaan, terwijl wij vervolgens +gezamenlijk de woning binnentraden van den hierbovengenoemden Geurt +Reynszen, die bij de hoedanigheid van Onderstrandvonder ook, gelijk mij +naderhand bleek, die van voorzittend Schepen bekleedde en dus een der +gewichtigste personages van het eiland was. Het bovenlijf van een dikken +zeegod, met roode bolle wangen en een blauwen baard, hetwelk vroeger den +voorsteven van een schip had versierd, en volgens de daaronder +geplaatste aanwijzing den God Neptuin verbeeldde, prijkte boven de +voordeur, en scheen in zijn voorover gebogen houding de voorbijgangers +uit te noodigen om binnen te treden en den brandewijn van vriend +Reynszen te proeven, terwijl de woorden <i>goed logies</i> op den deurpost +nog verder het bedrijf van dezen nuttigen eilander aankondigden.</p> + +<p>Het was dus met dezen Reynszen voornamelijk, dat ik over het doel mijner +komst zoude moeten spreken: terwijl ik mij tevens vleide, dat hij beter +dan iemand in staat zoude zijn eenig bericht aangaande de dochter van +Helding te verschaffen.</p> + +<p>Reynszen, een man van ongeveer zestig jaar, maar nog wakker en sterk, en +wiens grauwe kat-oogen sluwheid en overleg verraadden, ontving ons met +een voorkomende vriendelijkheid, die echter eenigszins verflauwde, toen +Pulver hem mijn naam en betrekking als reeder van het gestrande schip +deed kennen: en het viel mij niet moeilijk, uit de wijze, waarop hij mij +opnam, te gissen, dat hij trachtte zijn oordeel op te maken, in hoeverre +ik vatbaar was om mij te laten blinddoeken of bepraten. Zijn gelaat +klaarde echter weder op, toen ik voor Helding en mijzelven logies bij +hem bestelde: waarschijnlijk begreep hij, dat twee Heeren uit Amsterdam +in allen gevalle goede vertering bij hem zouden maken, en dat hij als +kastelein wel datgene aan mij zou terugverdienen, wat hij als +Strandvonder door mijn komst zou moeten missen. Hij bood ons pijpen aan +en begon een praatje over weer en wind, terwijl zijn dochter stoelen +bijschoof en op onzen last eenige boterhammen ging smeren; want de +zeelucht en de reis hadden ons honger gegeven. Pulver begon hierop het +verhaal van zijn geleden schipbreuk, hetwelk men mij verschoonen zal, +zoo ik het niet in zijn geheel geve, daar in dit geschrift reeds +tweemalen een diergelijke ramp vrij omstandig beschreven is. Het bleek +mij echter reeds toen, en later werd het ook door de getuigenis van de +equipage van de <i>Fortuin</i> bevestigd, dat Schipper en stuurman hun plicht +tot het uiterste hadden volbracht en dat de geleden wederwaardigheid +alleen aan het geweld van den storm te wijten was, die het vaartuig op +de Robbeplaat had gesmeten, waarvan het niet mogelijk was af te komen.</p> + +<p>Het ontging mij niet, dat Helding, gedurende het vrij lange en door +allerlei aanmerkingen en uitweidingen afgebroken verhaal van den +Schipper, al op heete kolen zat, en gedurig rondkeek, als wilde hij +vragen, wanneer de beurt toch eens aan hem komen en over de zaak zoude +gesproken worden, welke hem op Terschelling riep. Juist wilde ik +daarover beginnen, toen een nieuw personage de herberg binnentrad. Deze +was een dor schraal kereltje, wiens onbeduidende lichaamsbouw sterk +afstak tegen de kloeke gestalte van Reynszen en van de Terschellingsche +visschers, die ik aan de haven gezien had. Ook was hij niet in 't duffel +en baai gekleed, gelijk de overige dorpelingen: en zijn rok en hoed, +hoewel ouderwetsch fatsoen, kenmerkten meer de dracht van den vasten wal +of een nabootsing daarvan. Zijn door de kinderziekte sterkgeschonden +gelaat had weinig behaaglijks; terwijl de omgekrulde onderlip en +vooruitgezette borst geen geringe mate van zelftevredenheid en +verachting van anderen schenen aan te kondigen.</p> + +<p>"Zoo Drost! ben je daar?" vroeg Reynszen, den nieuwaangekomene de +broederhand toestekende. Deze scheen blijkbaar het niet te durven wagen, +zijn mager handje aan den krachtigen aangreep des kasteleins bloot te +stellen, en stak hem slechts een vinger toe.</p> + +<p>Ik stond een oogenblik in twijfel, of de naam van Drost, aan den +onbekende gegeven, 's mans eigen naam of een verkorting van den titel +van Drossaard moest beteekenen. Ik wist, dat deze laatste +ambtsbetrekking door een der Burgemeesteren van Enkhuizen werd bekleed: +en ik kon te minder gelooven, dat ik dezen voor mij zag, daar de toon en +houding van Reynszen jegens den nieuwgekomene die gemeenzaamheid +aanduidden, welke tusschen goede bekenden plaats heeft.</p> + +<p>"Zel je een pijp rooken?" vervolgde Reynszen tegen den onbekende, die +ons van ter zijde bekeek:—"dat zijn Amsterdamsche Heeren, die komen +hier vanwege de <i>Fortuin</i>!" en toen, zich naar ons keerende: "dat is de +Drost," zeide hij.</p> + +<p><i>A tous seigneurs tous honneurs</i>. Ik rees op, en groette den Dignitaris, +die, na mij kortaf goeden dag te hebben gewenscht, zich tot Reynszen +wendde, in de navolgende afgebroken bewoordingen:</p> + +<p>"Niet rooken ... weinig tijd ... zieken bezoeken ... Raad bijeengeweest +... hoe is de patiënt?"</p> + +<p>"Niet te bestig," antwoordde Reynszen: "ik wou dat zij weg waren +gebleven."</p> + +<p>"Hebt gij hier een zieke in huis?" vroeg ik.</p> + +<p>"Ja," antwoordde Reynszen: "een vrouwken van den vasten wal: de Dokter +heit er ook al geen zinnigheid in." Hier wees hij op den Drost: en nu +werd het mij opeens duidelijk, dat deze niet de Drossaard zelf, maar +zijn Substituut moest wezen, die, tevens met dit ambt, de hoedanigheid +van geneesheer bekleedde. Ik dacht echter over dit punt slechts vluchtig +na; want het gezegde had mijn aandacht getrokken.</p> + +<p>"Van den vasten wal?" herhaalde ik: "en wanneer aangekomen?"</p> + +<p>"Eerst sedert drie dagen van Harlingen, 'eloof ik."</p> + +<p>Helding was doodsbleek en keek beurtelings mij en den kastelein aan.</p> + +<p>"En haar naam?"</p> + +<p>"De vent, die met haar is—haar man wil ik hopen—noemt haar Klaartje; +en dat is al wat ik er van weet."</p> + +<p>"O mijn dochter! mijn Klaartje!" riep Helding, terwijl hem dikke tranen +langs de wangen rolden. "Waar is zij? Breng mij bij haar!"</p> + +<p>"Bedaar, mijn goede Helding!" zeide ik: "gij hoort, dat zij ongesteld +is: uw onverwachte verschijning zou nadeelige uitwerkselen kunnen +teweegbrengen. Wat zegt er de Dokter van?"</p> + +<p>"Hm!" zeide deze: "ontstoken hersenen ...galachtig bloed ... raaskallen +... aandoeningen te vermijden ... <i>abstinentia et quies</i>."</p> + +<p>"UEd. denkt dus," hernam ik, "dat haar vader, wien zij in lang niet +gezien heeft, niet zonder eenige voorbereiding bij haar behoort te +worden toegelaten?"</p> + +<p>"Hm! hm!—nog niet—eerst zien—oordeel opschorten—straks beslissen," +antwoordde de geneesheer.</p> + +<p>Het kostte mij eenige moeite om Helding te overtuigen, dat hij zijn +ongeduldig verlangen naar zijn dochter bedwingen moest; doch na eenigen +tegenstand gaf hij toe en beloofde zich bedaard te zullen houden, +terwijl ik op zijn verzoek aannam, den Dokter bij zijn bezoek te +vergezellen en hem nauwkeurig kondschap te brengen aangaande den +toestand zijner dochter. Reeds vreesde ik, daar de woning mij toescheen +niet zeer groot te zijn, dat de lijderes zich misschien in een +nabijgelegen kamer bevond en van daar iets van ons gesprek gehoord of de +stem haars vaders herkend zoude hebben: maar deze vrees bleek mij +ongegrond te zijn; want het ziekvertrek, waarheen ik mij thans met den +Dokter begaf, bevond zich in een afzonderlijk huisje, mede aan Reynszen +toebehoorende, en waarmede men door een achterdeur en binnenplaats of +tuintje gemeenschap had.</p> + +<p>Wij vonden bij het inkomen de zieke in een vrij zindelijke bedstede +gelegen, voor welke iemand gezeten was, met den rug naar ons toegekeerd, +die haar hand in de zijne hield, terwijl hij, voorovergebukt, met het +hoofd op de andere hand leunde. Hij had zijn buis uitgetrokken en dit, +waarschijnlijk om de lijderes te verwarmen, op het voeteneinde +neergelegd. Bij onze nadering zag hij op, en ik herkende—hoewel niet +geheel onverwachts—Sander Gerritsz—of, anders gezegd Zwarten Piet.</p> + +<p>"Plaats maken!" zeide de Dokter: "Wat gerust?—Nog ijlende?"</p> + +<p>"Zij is bedaarder, maar doodzwak," zeide Sander, met een zucht; "zij +ligt geheel wezenloos en heeft mij nog geen woord toegesproken," en +toen, mij herkennende: "Mijnheer Huyck!" riep hij verbaasd uit.</p> + +<p>"Ongelukkige! gij hier?" zeide ik, het hoofd schuddende; "maar kom even +ter zijde, en laat den Dokter bij de patiënt."</p> + +<p>De Dokter nam de plaats in, welke Sander ledig liet, en voelde den pols +van Klaartje, die nog geen bewijs had gegeven dat zij onze komst +bespeurd had en met het gelaat naar het schot gekeerd lag. Ik nam +onderwijl Sander in een hoek van het vertrek en fluisterde hem in 't +oor:</p> + +<p>"Haar vader is gekomen."</p> + +<p>"God! ook dit nog!" zeide hij, en bedekte zich het gelaat met beide +handen.</p> + +<p>"Zou zij in staat zijn, hem te zien?"</p> + +<p>"Ach! wat zou het baten? zij kent niemand—zelfs mij niet."</p> + +<p>"Koorts af!" zeide de Dokter, opstaande: "bedaarder ... <i>meliora +symptomata</i> ... gerstewater drinken ... citroensap ... likkepot zenden +... morgen weerkomen...."</p> + +<p>"Zou 't mogelijk zijn!" riep Sander uit, verheugd toetredende: "bevindt +zij zich inderdaad beter?"</p> + +<p>"Nog zwak," zeide de Dokter: "versterking ingeven.—Recept +schrijven!"—Dit gezegd hebbende, haalde hij een papier uit den zak en +ging zijn voorschrift opschrijven.</p> + +<p>"Klaartje!" hernam Sander, zich over het bed heenbuigende: "herkent gij +mij niet?"</p> + +<p>Klaartje lichtte bij deze toespraak even het hoofd op en keek om, zoodat +ik haar vlak in het aangezicht zag. Zij had nog schoone en regelmatige +trekken; maar de fletsheid der wangen en de lichtroode strepen en +vlekken onder de oogen en langs den neus getuigden dat een ongebonden +leefwijze, nog meer dan de ziekte, haar vroegere bekoorlijkheden vóór +den tijd had doen vervallen.</p> + +<p>"Waar ben ik?" vroeg zij met een flauwe stem, zich met de vlakke hand +over het voorhoofd wrijvende: "hoe kom ik hier? Ik ben hard ziek +geweest, geloof ik:—maar nu is het beter: ik wilde wel wat drinken."</p> + +<p>"Hier hebt gij drinken," zeide Sander, haar een kommetje aan den mond +brengende: "bevindt gij u waarlijk beter, mijn liefste?"</p> + +<p>"Zoo! zijt gij daar nog, Sander?" hernam zij: "dat is goed:—maar hoe +kom ik toch hier?—Ik ben wat in de war geweest en heb veel geleden ... +maar 't is zonderling: ik voel nergens pijn meer."</p> + +<p>Niettegenstaande de verklaring van den geneesheer, kon ik niet deelen in +de betere hoop, die hij Sander had ingeboezemd. Dat ophouden van alle +pijn, gevoegd bij den strakken blik der half gebroken oogen, scheen mij +een onrustbarend kenteeken te zijn, en ik begon te duchten, dat Helding +zijn dochter slechts zou terugvinden om haar terstond weder te +verliezen.</p> + +<p>"Wie is die Heer?" vroeg zij, op mij wijzende.</p> + +<p>Ik beschouwde deze vraag als geschikt om er aanleiding uit te ontleenen, +ten einde haar op het bezoek haars vaders voor te bereiden, en voorkwam +dus het antwoord, dat Sander geven wilde.</p> + +<p>"Ik kom uit Amsterdam," zeide ik, "en heb een boodschap voor u, van +iemand, die u van harte liefheeft."</p> + +<p>"Iemand in Amsterdam ... die mij liefheeft!" herhaalde zij met een +uitdrukking van twijfel en smart: "wie is er, die mij liefheeft in +Amsterdam?—O God! er is wel een geweest, die het mij gezegd heeft ... +maar hij was een verleider ... hij was de oorzaak van mijn verderf en +ellende."</p> + +<p>"Hij, van wien ik spreek," vervolgde ik, "is iemand, die nooit als uw +welzijn beoogd heeft. Bedenk eens wel: is er niemand in Amsterdam, wien +natuur en plicht beide u voorschrijven lief te hebben en het verdriet te +vergoeden, dat gij hem veroorzaakt hebt?"</p> + +<p>"Wat!" zeide zij, met verheffing van stem: "van mijn vader komt gij! van +mijn vader!... hoort gij Sander?... die Heer komt van mijn ongelukkigen +vader!—en denkt hij nog aan zijn slechte, nietswaardige dochter, die +hem zooveel verdriets heeft gekost?—En weet hij, dat ik nog leef?—O! +het ware immers veel beter, dat ik dood ware,—dan behoefde hij geen +leed meer te gevoelen over een schepsel, dat niets dan schande over zijn +eerlijken naam heeft gebracht."</p> + +<p>"Meisje!" zeide ik: "onze Vader in de Hemelen is lankmoedig jegens hen, +die berouw toonen: en moet uw aardsche vader dat voorbeeld niet volgen? +Gij zijt nooit uit zijn gedachten geweest en hij verlangt niets vuriger, +dan u aan zijn hart te drukken en alles te vergeven." Zij +weende:—Sander weende: ik was mede diep ontroerd, de Dokter borg zijn +recept in een groot lederen zakboek en zeide, terwijl hij opstond: "geen +gevaar ... ouden Heer roepen ... gerust hier komen."</p> + +<p>"Wie? welke oude Heer?" vroeg Klaartje met levendigheid.</p> + +<p>"Zoo uw vader zich hier bevond," zeide ik: "zoudt gij dan kracht genoeg +bezitten om hem terug te zien?"</p> + +<p>"Mijn vader!—Hier? O God! laat ik hem nog eenmaal vergeving bidden en +dan sterven.—Maar neen: dat is niet mogelijk."</p> + +<p>"Zie of het mogelijk is," zeide ik, terwijl op hetzelfde oogenblik de +Arts terugkwam, gevolgd door Pulver, die Helding geleidde, daar deze +werk had om zich staande te houden, zoo beefde hij.</p> + +<p>"Waar is zij? Waar is mijn kind?" riep de oude man, terwijl hij met +uitgestrekte armen en wankelende knieën het vertrek binnentrad. Zij was +half opgerezen in haar bed, en het was slechts met moeite, dat Sander +haar kon terughouden er uit te springen, om zich aan de voeten haars +vaders te werpen. Helding viel haar om den hals en snikte luid.</p> + +<p>"Vergeving, mijn vader!" was alles wat zij uit kon brengen, terwijl +Sander, van aandoening overstelpt, zijn gelaat in de handen verborg.</p> + +<p>"Verduiveld!" zeide Pulver, zich een traan uit het oog wisschende, "ik +zit liever een heelen nacht bij slecht weer in de bramzaling, dan dat ik +zoo iets bijwoon."</p> + +<p>"Hou u maar bedaard, kindlief!" zeide Helding, terwijl zijn eigen stem +beefde: "God zij geloofd, dat ik u weerom heb: wij zullen over het +verledene niet meer spreken en alleen over de toekomst denken: maak maar +spoedig weer beter te worden, dan gaat gij met mij weer naar Amsterdam +en wij zullen een stil en genoeglijk huishouwentje hebben, als vanouds."</p> + +<p>"Neen Vader!" zeide zij, treurig het hoofd schuddende: "naar Amsterdam +terugkeeren, dat zal niet gaan—ik voel hier iets" (op haar hart +wijzende) "dat mij zegt, dat het met mij niet lang meer zal duren. O! +wie had mij ooit dien onverdienden zegen durven voorspellen, dat ik nog +voor mijn dood mijn vader zou terugzien en dat hij zich mijner ontfermen +zou? Helaas!" vervolgde zij, hem beschouwende: "uw haren waren niet +grijs toen ik u verliet.—Wee mij! ik heb dat verdriet u +veroorzaakt!—Maar vaderlief! Gij moet ook een vriendelijk woord tot +Sander spreken: hij heeft mij te Harlingen teruggevonden en, ondanks al +mijn slechtheid, had hij mij nog lief en wilde mij met zich nemen, +hoewel ik hem zeide, dat ik zijn liefde door mijn wangedrag verbeurd +had: en hij heeft mij in mijn ziekte niet verlaten, maar zoo trouwhartig +opgepast, als geen baker beter had kunnen doen."</p> + +<p>"Sander Gerritsz!" riep Helding verbaasd uit, toen de jongeling hem met +een treurigen blik aanzag.</p> + +<p>"Sander Gerritsz!" herhaalde Pulver, niet minder verwonderd.</p> + +<p>"Sandertje! wat drommel!..." Hier zweeg hij, daar ik hem toewenkte, dat +hij zich niet met de zaak bemoeien zoude.</p> + +<p>"Sander Gerritsz!" herhaalde ook de Dokter, als scheen hij zich dien +naam insgelijks te herinneren: en te gelijk een andere portefeuille, dan +die, waarin hij zijn recepten borg, voor den dag halende, begon hij in +de daarin vervatte papieren te snuffelen.</p> + +<p>"Ach! mijn goede Monsieur Helding!" zeide Sander: "UEd. weet, ik heb +haar altijd lief gehad. Ik zou haar ook gaarne tot vrouw genomen hebben, +niettegenstaande al wat er gebeurd is;—maar de Heer Huyck weet, dat ik +hier niet kan blijven, dat ... in 't kort, dat het beter voor haar is, +dat zij met haar vader naar Amsterdam terugkeert."</p> + +<p>"Ja mijn hartje!" zeide Helding: "keer met mij naar huis: wij zullen wel +wat voor u vinden: ik heb nog veelvermogende beschermers, die ons niet +in den brand zullen laten: daar is de waardige Heer Huyck ... daar zijn +de Heeren Blaek...."</p> + +<p>"Blaek!... Blaek!..." herhaalde Klaartje, met een uitdrukking van +afgrijzen: "liever leed ik het ergste, wat een mensch kan overkomen, dan +dat ik aan iemand, die Blaek heette, iets te danken had."</p> + +<p>"Hoe!" riep Helding: "wat hebben die Heeren u toch gedaan?"</p> + +<p>"O! spreek er mij niet van," hernam Klaartje: "is niet Lodewijk Blaek de +bewerker van mijn ongeluk? Heeft hij niet, toen de goede Sander het +zeegat uit was, mij met een zoet praatje verleid, en mij overreed om +mijn braven, besten vader te verlaten? Heeft hij mij niet, arm en naakt, +in schande verlaten en gedwongen, daar ik niet te huis durfde keeren, om +... O God!"</p> + +<p>"En waarom durfdet gij niet tot mij terugkeeren?" vroeg Helding: "wist +gij dan niet, dat het hart van den ouden man altijd voor u openstond?"</p> + +<p>"Lodewijk Blaek!" mompelde Sander: "was hij de schurk die u bedierf?—O! +dat ik hem hier had, om hem zijn laagheid betaald te zetten!"</p> + +<p>"Ach! ik schaamde mij zoo, terug te keeren," zeide Klaartje: "en +daardoor ben ik van kwaad tot erger gevallen ... en zoo is het dat ik +sterven moet, zoo jong nog en door mijn eigen schuld!—Maar ik heb +vergiffenis ontvangen van die twee, die ik het meest beleedigd heb, van +mijn vader en van mijn goeden Sander—en dit vertroost mij.—Ween niet, +Sander! het is zoo beter:—toen ik, op uw verzoek, Harlingen verliet, +was ik nog loszinnig en dacht alleen om het geluk van weer met u te +zijn; maar thans heb ik een beter inzicht verkregen ... ik was niet +waardig, uw vrouw te zijn—en ik moest geen schande brengen in het huis +mijns vaders:—het is voor mij, voor u beiden beter, dat ik sterve."</p> + +<p>"Foei! zoo moet gij niet spreken," zeide Helding: "nietwaar Dokter?"</p> + +<p>"Wel neen!" antwoordde deze, zijn papieren weder bergende: "niet +sterven—weder gezond worden—niet zooveel praten!—<i>femina animal +loquax</i>—te veel vermoeien.—Hm! Zonderling—Sander Gerritsz—dien naam +meer gehoord—hm!—brief van den Drost—zeeroof—inbreken—Jaco—niet +vinden—thuis liggen—hm!" Deze laatste woorden sprak hij slechts +halfluid en mompelend uit, zoodat zij door de meesten, die te veel met +Klaartje bezig waren om op hem te letten, niet of slechts half verstaan +werden.</p> + +<p>"Kom!" zeide ik tegen de zieke: "gij moet u zoo ongerust niet maken, +noch u het ergste voorstellen: tracht wat te slapen; want gij hebt rust +nodig. Wat dunkt U, kapitein! zoo wij die goede lieden eens +alleenlieten. Ons bijzijn is hier toch overbodig."</p> + +<p>"Ja, zeide de Dokter: "hier te vol—rust noodig—ik ook weg—veel +drukten—likkepot bereiden—archief nazien—zieken bezoeken—twee +klisteeren—aderlating—twee boeren overhoop liggen—brief aan den Drost +schrijven—Maaike Jansz linkerarm gebroken—heengaan."</p> + +<p>Met deze woorden vertrok hij: ik volgde hem met Pulver, en weldra +vervoegde zich ook Sander bij ons, die waarschijnlijk gevoelde, dat de +bescheidenheid hem gebood vader en dochter een wijl alleen te laten. Op +de opene plaats echter, die de twee woningen vaneenscheidde, hield +Pulver hem staande.</p> + +<p>"Nu zel je mij toch niet ontkennen," zeide hij: "dat je Sander Gerritsz +bent en dat ik je op het buiten van Mevrouw Van Bempden heb gepraaid."</p> + +<p>"Stil wat!" fluisterde ik, bevreesd, dat de Dokter, die juist de herberg +intrad, hem hooren zoude.</p> + +<p>"Neen voorwaar niet, mijn goede Schipper!" antwoordde Sander, hem de +hand toestekende: "maar laat het tusschen ons blijven. Ik heb dien naam +sedert lang, en om billijke redenen, laten varen."</p> + +<p>"Daar heb je verkeerd aangedaan," hernam Pulver: "men moet zich de vlag +nooit schamen, daar men jaren onder gevaren heeft. Wel man! dat +verhoopte ik niet, toen ik je daar onder die zeeroovers aan twee ankers +vastliet, dat ik je ooit weer in ons land aan boord zou komen: nu! +bergen en dalen ontmoeten mekaar niet; maar menschen wel. En waar heb je +al gezworven, zooals de ouwe vloo tegen de jonge zei?"</p> + +<p>"Ja Schipper! dat zal ik u naderhand wel reis vertellen," antwoordde +Sander; "waar ik geweest ben, komt er minder op aan," vervolgde hij met +een zucht: "het zal eerder te bezien staan, waar ik heen moet: hoewel ik +verklaar, dat het mij in deze treurige oogenblikken vrij onverschillig +is."</p> + +<p>"Ja!" zeide ik, hem terzijde trekkende: "gij moet op uwe hoede zijn. Die +Dokter is tevens Substituut van den Drost, en, voor zooveel uit 's mans +woorden te verstaan is, maak ik op, dat hij reeds berichten omtrent u +heeft, en dat dit eiland u geen veilige schuilplaats biedt."</p> + +<p>"Ik wijk niet van hier, zoolang Klaartje in dezen toestand blijft," +zeide Sander; "en wat dien meester Doedes aanbelangt, ik ben juist niet +erg voor hem beschroomd: ik weet nog wel een huismiddeltje, om hem de +oogen te doen dichtknijpen."</p> + +<p>Dit zeggende opende hij de deur der herberg, waar wij binnentraden en +den Dokter reeds vertrokken vonden.—Ik verzocht Reynszen, zorg te +dragen voor een goede waakster om de zieke op te passen; waarop hij mij +verzekerde, dat zijn vrouw en dochter zich reeds bereid hadden +verklaard, die taak op zich te nemen, en dat overigens niets ontbreken +zou om haar toestand zooveel mogelijk te verzachten.</p> + +<p>Niet ongenegen een weinig lucht te scheppen, sloeg ik aan Pulver een +wandeling voor, waarop wij onze zaken zouden kunnen bepraten. Wij +begaven ons, na van Sander afscheid genomen te hebben, het strand langs, +en ik vroeg hem, wat er al zoo geëischt werd en hoe wij best ons goed +terug zouden krijgen en geschillen of processen vermijden.</p> + +<p>"Ja!" antwoordde hij: "wat zal ik veel zeggen? Wie in de schuit is, moet +meevaren: en het helpt niet of men tegen dat volkje hier met grof +geschut aan boord komt en hen bedreigt met de Commissarissen tot de +Pilotage of met Gecommitteerde Raden; want daar geven zij al zooveel om +als een walvischhaalder om een dooie schelvisch. Ze liggen hier buiten +schoots, weet je! en storen er zich niet aan, of zij brieven en bevelen +krijgen: hebben is hebben, denken zij: en wil je niet naar hun pijpen +dansen, dan leeren zij het je tot je schade: ik heb nog liever met +royale zeeroovers te doen dan met zulk slag van volk. Daar ligt nu de +Hyson en Souchong in het pakhuis: en ik heb niet later dan van morgen +een kattebelletje ontvangen van Schipper Holmfeld, die op de ree van 't +Vlie ligt; dat hij die met alle gemak bergen kon en ze meenemen naar +Kopenhagen: een gelegenheid, zoo schoon als men wenschen kon; maar nu +wil die verbruide Strandvonder de waren niet laten volgen dan tegen een +derde van de waarde voor bergloon; terwijl hem volgens alle ordonnantiën +en costuymen niet meer dan zes twintigsten kunnen toekomen."</p> + +<p>"Zoo hij al eens recht heeft op zooveel," zeide ik: "want er is hier +minder quaestie van geredde, dan wel van geborgen goederen; daar gij met +de equipage bijna alles gedaan hebt.—Intusschen, indien het daarmede +gedaan ware ... het is ons veel waard, ons goed terug te bekomen."</p> + +<p>"Dan is er," vervolgde Pulver: "nog een klein bagatelletje bij van +anderhalf percent voor den Strandvonder, en nog een rekening van +onkosten, voor gebruikte schuiten en wagens en gegeven fooien, daar een +mensch de oogen van overloopen."</p> + +<p>"Dat is toch wat grof," zeide ik: "want waar vraagt men het eenderde +bergloon voor, indien men nog een extra-rekening maakt voor +onkosten?—Maar kunnen wij, de quaestie over het bedrag daarlatende, de +goederen niet loskrijgen onder borgstelling?"</p> + +<p>"Wel ja! zeide Pulver: "reken daarop (zooals de schoolmeester zei, toen +hij den jongen een schellingskoek in plaats van een lei in de hand +stopte). Zij zullen geen goed laten volgen, voor en aleer er een +volkomen afrekening heeft plaats gehad."</p> + +<p>"Dat zullen wij dan zien," hernam ik. "Wanneer vertrekt die Deensche +schipper?"</p> + +<p>"Zoo ras er goede gelegenheid is: en, gelijk ik het weer aanzie, schiet +de wind al meer en meer uit en zal hij niet lang meer op zijn ligplaats +blijven. Hij heeft mij zelfs bericht, dat, zoo hij eenigszins kon, hij +naar Maklijk-Oud zou opzeilen en dan onze thee in 't voorbijgaan +innemen."</p> + +<p>"Voortreffelijk! zorg dan, dat gij in allen gevalle morgenochtend een +vaartuig bespreekt, om de lading in te schepen en over te brengen: ik +zal ondertusschen met den Strandvonder spreken, en zien, wat ik van den +vent gedaan kan krijgen."</p> + +<p>Aldus ons plan gemaakt hebbende, zetteden wij onze wandeling nog een +eindweegs voort, over onverschillige zaken pratende, tot wij het +dienstig vonden terug te keeren. Nauwelijks waren wij het dorp weder +binnengetreden of ik zag den gewichtigen man, die de betrekkingen van +Substituut-Drossaard en Geneesheer vereenigde, uit een der huizen voor +den dag komen, en, zoodra hij ons gewaarwerd, zijn koers tot ons +richten.</p> + +<p>"Als UEd. dien man tot vriend kunt maken, zal alles goed gaan," zeide +Pulver: "hij is hier zooveel als de admiraalswimpel, waar alles naar +kijkt, die meester Doedes: en zij moeten wel ontzag voor hem hebben: +want zetten zij hem den voet dwars, en knijpt hij ze niet als Drost, dan +pepert hij het hun in als Dokter."</p> + +<p>"Gevonden!" zeide Doedes (gelijk ik nu vernomen had dat 's mans naam +was), zoodra hij ons zag: en meteen klopte hij op zijn zak: "goed +geheugen—Monsieur Weerglas—Sander Gerritsz—struikroover +—zeeschuimer—brief van den Drost—knevelen—naar den vasten wal +zenden—hm!"</p> + +<p>"Wat zegt UEd.?" vroeg Pulver, eenigszins verschrikt: "Is Sandertje een +roover?—Och! dan heeft die verbruide Don Manoël het op zijn rekening; +want beter kalf van een jongen heb ik nooit aan boord gehad: maar zoo +gaat het: wie met pek omgaat, wordt er mee besmet."</p> + +<p>"En zijn uw orders zoo gestreng?" vroeg ik, niet zonder eenig leedwezen +te gevoelen over het lot, dat Sander boven 't hoofd hing.</p> + +<p>"Orders, hm! hm!—Terschelling een vrijplaats—<i>refugium</i>—Staten niet +achten—vervallen <i>privilegium</i>—orders gestreng."</p> + +<p>Ik zweeg en begreep dat het beter voor mij was, dit punt niet verder aan +te roeren. Vooreerst had ik er overvloedig mijn bekomst van, om mij met +eens andersmans zaken te bemoeien: en, ten tweede kwam het mij voor, dat +meester Doedes, ondanks zijn beslissenden toon, het nog maar half met +zichzelven eens was, of hij het oude recht van vrijplaats, waar +Terschelling aanspraak op maakte, al dan niet zou eerbiedigen, en achtte +ik het, als Zoon van den Hoofdschout, ongepast, mij in een geschil van +zoo teederen aard te mengen, 't welk mij later waarschijnlijk kwalijk +zoude genomen worden. Ik vond het dus verkieslijker, den man over mijn +eigen zaken te onderhouden, en deelde hem in korte woorden de redenen +mijner komst en den onhebbelijken eisch des Strandvonders mede.</p> + +<p>"Hm!" zeide hij, het hoofd schuddende: "gaat den Strandvonder aan—mij +niet—u voor Schepens beklagen—goed recht uitspreken!"</p> + +<p>"Ja," zeide ik, "maar ik zou liever de zaak zonder vonnis in den minne +zien te vinden, en daarom wenschte ik uwe tusschenkomst in deze in te +roepen."</p> + +<p>"Hm!—mij niet in moeien—mijne zaken niet—maar—als de zaak in orde is +niet vergeten:—tiende penning mij betalen—ten profijte der +gemeente—oud recht van Terschelling—hm!"</p> + +<p>"Hoe," riep ik: "nog meer exacties! dat recht is immers afgeschaft bij +een besluit van HH. Staten?"</p> + +<p>"Hm! edict van 12 December 1663—gekheid—Staten hun macht te buiten +gegaan—hm!—volhouden."</p> + +<p>"Hoe!" riep ik: "gij, die hier den Drossaard vertegenwoordigt, zoudt u +kanten tegen een edict der Staten, waarbij een middeleeuwsche vexatio +paal en perk gesteld is?"</p> + +<p>"Hm!—Drost—Enkhuizen—nooit hier komen—geld trekken—niets +uitvoeren—Doedes al het werk doen—Staten oude wijven—het eiland niet +kennen—makkelijk besluiten nemen in Den Haag—Terschelling zware +lasten—vele rampen—schrale verdiensten—leven wagen bij +schipbreuken—<i>qui onera</i>—<i>etiam fructus</i>."</p> + +<p>"Ik wil gaarne toegeven," hernam ik, "dat de brave lieden, die het hunne +hebben gedaan om bijstand te bieden aan de manschap van de <i>Fortuin</i>, of +die tot het bergen der lading hebben medegewerkt, aanspraak hebben op +belooning: en die zal hun ook geworden, maar ik zal nooit toestemmen in +de verplichting om zulke hooge bergloonen te betalen als van ons +gevorderd worden, noch recognitiegelden, die afgeschaft zijn; en zoo de +Strandvonder geen rede verstaat, dunkt mij, dat gij, Mijnheer! mij recht +moet verschaffen, en althans niet, bij reeds bestaande, een nieuwe +exactie voegen."</p> + +<p>"Hm!—Zaak van den Strandvonder—geen belang er bij—<i>negotium a me +alienum</i>—voor de Rechtbank—zeven Schepenen—goed recht—naar huis +gaan."—Met dit bescheid verliet hij ons en begaf zich binnen zijn +woning waar wij op dit oogenblik voorstonden.</p> + +<p>"Goed recht!—Ja, dat kan UEd. denken," zeide Pulver: "wij komen bij den +duivel te biecht. Met dat al, ik geloof, dat zoo UEd. den man een kleine +fooi voor zijn beleefdheid beloofd hadt...."</p> + +<p>"Dat in eeuwigheid niet," zeide ik: "denkt gij, dat ik de Justitie om +wil koopen?"</p> + +<p>"Nu!" hernam Pulver: "wij zullen zien wat er van wordt, zei de blinde, +en hoe UEd. met Reynszen varen zult...; maar, dat Sandertje een roover +geworden is, dat spijt mij tot in mijn ziel."</p> + +<p>Hier waren wij aan de herberg terug, en ik trad nu met den Strandvonder +in onderhandeling; doch ook hier vond ik het onmogelijk om den man af te +brengen van zijn eisch, die, volgens hem, op goed recht en oude +herkomsten steunde: zoodat ik, daar ik toch verlangde de thee te +verzenden, per slot nog blijde was, hem in mijn voorstel te zien treden, +om het gevorderde, gelijk ook de 10 pct. recognitie, onder protest te +betalen, terwijl Pulver, die inmiddels volgens afspraak een schuit was +gaan bestellen, terugkwam met de tijding, dat de hoeker <i>Kjöbenhavn</i>, +Schipper Holmfeld, zich reeds in het Maklijk-Oud bevond.</p> + + +<hr style='width: 45%;' /> + + +<h3><a name="chap34" id="chap34"></a>VIER-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.</h3> + +<h4>WAARIN VERHAALD WORDT, HOE DE THEE AAN BOORD VAN DE KJÖBENHAVN WERD +GEBRACHT, EN DEN LEZER VELE VERRASSINGEN WORDEN VOORBEREID.</h4> + + +<p class="p-one">De toestand der zieke, waarvan Helding mij van tijd tot tijd bericht +kwam geven, was intusschen niet verbeterd: zij scheen van uur tot uur +zwakker geworden en de kenteekenen eener spoedige ontbinding begonnen +zich te vertoonen. Haar geest bleef echter helder en opgeklaard, en zij +had zich met meer kalmte dan zich verwachten liet, met den Predikant +onderhouden, die op haar verlangen haar was komen bezoeken. Sander, die +bij den Drost was ontboden geweest, was van daar teruggekeerd en week +niet van haar sponde; terwijl de vrouw en dochter van Reynszen bij +afwisseling bij haar waren en met alle hartelijkheid die diensten +bewezen, welke een vrouw meer dan een man in staat is waar te nemen: ja +zelfs aangeboden hadden den nacht bij haar op te zitten.</p> + +<p>Hoewel voor Helding een bed in een afzonderlijk vertrek gereedgemaakt +was, verkoos hij, gelijk niet te verwonderen was, den nacht in de +ziekekamer door te brengen. Wat mij betreft, ik begaf mij met Pulver, +nadat wij het avondeten gebruikt hadden, in de ons aangewezen +slaapkamer, waar wij ons in twee tegenover elkander geplaatste bedsteden +ter ruste schikten. Ik was echter ook thans niet bestemd, die ongestoord +te genieten: althans, nauwelijks was ik onder de dekens gekropen, of een +luid gepraat, gevloek, gezang en geloop, dat mij zoo duidelijk in de +ooren klonk alsof het in mijn slaapvertrek plaats had, schonk mij de +onaangename overtuiging, dat mijn bedstede allernaast den zoogenaamden +gemeenen haard gelegen en daarvan slechts door een dun beschot was +afgescheiden. Voorts bleek het mij, dat de herberg bezocht was door een +aantal varensgezellen en visschers, die zich vrij luidruchtig aanstelden +en wier gemeene taal verward dooreen klonk. Onder die stemmen was er +een, welke het mij voorkwam meer te hebben gehoord; doch ik kon mij niet +te binnen brengen, waar en wanneer zulks had plaats gehad. Dit alles +hield mij uit den slaap, en ik kon niet nalaten, het lot van Pulver te +benijden, die, meer verwijderd van het gedruisch, of beter daaraan +gewoon, was ingeslapen zoodra hij de veeren geroken had, en met een +luide basstem lag te snorken. Ik troostte mij echter met de gedachte, +dat die drukke gasten niet den geheelen nacht in mijn nabijheid blijven +maar ook weldra hun kwartier zouden zoeken, en besloot inmiddels geduld +te nemen.</p> + +<p>En inderdaad, langzamerhand dropen de gezellen één voor één af, en +hoorde ik Reynszen elk op zijn beurt een goeden avond wenschen: zij +waren allen op één na weg, toen de laatst overgeblevene, dezelfde, wiens +stem mij bekend voorkwam, tot den waard begon te spreken:</p> + +<p>"Wel! hoe is 't? Is die vent met zijn duffelsch buis hier niet meer, die +met die bleeke meid is komen andwalen?"</p> + +<p>"Jawel!" antwoordde Reynszen: "maar ik weet niet, of hij jou nu wel te +woord zal staan; want zen liefste is dan maar erg ziek. 't Zal krap an +zijn, as ze den morgen haalt."</p> + +<p>"Dat d.... niet. Zeg hem, dat hij hier komt, dat Andries er is, en hem +spreken moet."</p> + +<p>"Andries!" herhaalde ik bij mijzelven, terwijl het koude zweet mij over +het lijf liep, en ik verwonderde mij niet langer, dat mij de stem bekend +was voorgekomen. Ik ging recht overeind zitten en spande mij nu zoozeer +in om te luisteren en geen woord te verliezen, als ik vroeger mijn best +gedaan had om niet naar het gepraat te hooren.</p> + +<p>"Nu, ik wil hem wel roepen," zeide de waard: "maar toch ik twijfel, of +hij hier zal komen. Met deze woorden verliet Reynszen het voorvertrek. +Andries bleef met de vingers op tafel trommelen en een liedje neuriën, +terwijl ik geheel ontroerd over het zonderlinge toeval, dat mij opnieuw +in de nabuurschap bracht van een zoo gevaarlijken fielt, bij mijzelven +overdacht, of het ook raadzaam zou wezen, hem aan te geven. Spoedig +echter hoorde ik de deur, welke naar het achterhuis leidde, weder +opengaan.</p> + +<p>.Wel!" klonk de stem van Andries den binnenkomende te gemoet: "lag je +vertuid, dat je zoolang noodig hadt het anker te winden?"</p> + +<p>"Wat wilt gij?" vroeg Sander met een sombere stem.</p> + +<p>"Wat ik wil?—Wel nu nog fraaier! Hebben wij geen afspraak gemaakt om +mekaar hier te praaien! En waarvoor ben je anders hier angeland?"</p> + +<p>"'t Is waar!" antwoordde Sander met een diepen zucht: "maar het is al +verklikt, dat ik hier zou komen. Ik ben bij den Drost ontboden +geweest...."</p> + +<p>"Welnu! En hij heeft u weer laten afzeilen; anders zou je nu niet hier +met mij spreken:—wat wou hu?"</p> + +<p>"Hij heeft mij te kennen gegeven, dat hij in last ontvangen had, mij in +verzekering te nemen: maar tevens dat dit eiland vanouds een vrijplaats +was voor zoodanigen, die hier stil verkozen te leven en borg stellen +voor hun goed gedrag."</p> + +<p>"Bij ()," zeide Andries: "wij zouden borg voor elkaar kunnen wezen."</p> + +<p>"Ik heb hem een goeden borg op tafel gelegd," hernam Sander: "en die +heeft hij ter griffie gedeponeerd: zoodat wij als beste vrienden +gescheiden zijn."</p> + +<p>"Bij mijn zolen," zeide Andries: "ik zou hem ook zulk een borg willen +geven; maar, dan is het eerst noodig, dat ik die zelf ga koopen:—en +daarover moeten wij nu samen scheepsraad beleggen."</p> + +<p>"Ik dank u," zeide Sander: "ik heb reeds genoeg op mijn rekening, en +begeer mijn zondenregister niet te vergrooten.</p> + +<p>"Hoe! wat!" riep Andries uit; "is de man een kind geworden? Zet () die +grillen uit den kop: neem een glas brandewijn en verzuip daar alle +viezevazen in. Ga zitten vent! Denk je, dat ik hier ben ten anker +'ekomen om bot te vangen?"</p> + +<p>Er was een oogenblik stilte: ik hoorde stoelen verschuiven, en bemerkte, +dat beiden zich aan de andere zijde van het beschot, dat ons scheidde, +hadden geplaatst.</p> + +<p>"Jongen!" zeide Andries: "er is zulk een schoone zaak voor ons te doen. +Dat pakhuis ... ik ben er heen gelaveerd ... met eenen trap ligt de deur +in ... kostelijke thee man, en geen averij: en Joosje ligt met zijn aak +in de haven. In een ommezien is het voort, zonder dat iemand lont ruikt +of vermoedens op ons heeft."</p> + +<p>"Dat zal nooit gebeuren!" zeide Sander: "die Huyck is een braaf slag van +een kerel, en ik zal niet dulden, dat iemand de hand slaat aan 't geen +hem toekomt."</p> + +<p>"Huyck zeg je? Welke Huyck?" vroeg Andries, blijkbaar verwonderd.</p> + +<p>"De zoon van den Hoofdofficier," antwoordde Sander: "hij is gisteren +gekomen en logeert hier in de herberg."</p> + +<p>"Te droes! doet hij?—Wel dan zou ik een dubbelen trek in de zaak +hebben; want ik heb met dien verbrusten zandhaas nog een ouwe afrekening +te houen—en zoo ik hem op de eene of andere wijze averij bezorgen kan, +ik zal het, de d.... haal mij, niet laten."</p> + +<p>"Gij zult wel," zeide Sander: "of wij worden kwade vrienden."</p> + +<p>"Nu! dan wat anders," hernam Andries: "ik bedank om mij hier te +vertuien: en dien meester Doedes vertrouw ik zooveel als een verrotte +plank en heb ook geen plan hem anders als het voormarszeil te betalen. +Hij zal, als hij onze borgtochten beetheeft, er net zooveel +consciëntiewerk van maken om ons uit te leveren, als ik om dit glas +brandewijn te drinken. Hoor! ik weet iets dat ons er uit helpt. De pleit +is hier toch van het schip en wij moeten zien hoe wij verder komen. Nou +is er van avond een hoeker op Maklijk-Oud voor anker gekomen, die wel +niet voor overmorgen het zeegat uitgaat. Wat dunkt je, zoo wij die eens +een bezoek brachten en de reis op eigen gelegenheid deden?"</p> + +<p>"Hoor Andries!" zeide Sander: "Ik ben hier gekomen, 't is waar, om met u +en de overige makkers te overleggen, wat ons te doen stond; maar ik ben +van gedachten veranderd: wat gij voorhebt is mij om 't even: ik zal u +geen stroobreed in den weg leggen; maar reken niet op mij om u te +helpen."</p> + +<p>"Wel die en dat, hoe heb ik het met je? Ben je bekeerd of heb je een +schat opgevischt?—En zou je ons nou verraaien, nou we je hulp het meest +noodig hebben?"</p> + +<p>"Ik herhaal, dat ik u niet verraden zal, maar stil uw gang laten gaan: +dit moet u genoeg zijn. De reden, waarom ik mij niet, ais vanouds, aan +uw hoofd stel, is u, dunkt mij, tamelijk onverschillig. Ik wil niet, en +daarmee uit."</p> + +<p>"Brui naar de pomp," zeide Andries, wrevelig: "heeft die sloerie je +omgepraat: 't is er ook een lievertje naar!—En hoe wil je, dat ik zulk +een boodschap an de maats overbreng? Zij zullen het immers niet +'elooven. En wat koers zel je dan verder houen? Of ben je een stille +verklikker 'eworden."</p> + +<p>"Wat ik doen wil, of doen zal, is mijne zaak," zeide Sander: "ik heb +gehoord, wat gij te zeggen hadt, en wensch u goeden nacht:—ik kan mij +thans niet langer met u ophouden: vaarwel."—Dit zeggende stond hij op.</p> + +<p>"Maar wat deksel! Is het Zwarte Piet, dien ik spreken hoor? of is hij 't +niet?" vroeg Andries, oprijzende en hem volgende: "bedenk toch: een +spiksplinternieuw vaartuig,—en een rijke vracht—je bent nou zeker wat +dingsig onder je baaitje om de ziekte van die seldrementsche meid: maar +denk er reis over na, en zoo je er nog toe besluit, geef er mij dan +morgen met den dag maar sein van. Wij ankeren zoolang bij...." Hier +veranderde zijn stem in een zacht gefluister, hetwelk ik niet verstaan +kon. Sander scheen echter geen voldoend antwoord te geven; want ik +hoorde ten slotte Andries met een zwaren vloek van hem gaan onder den +uitroep van: "je verdijt het? wel ga dan en laat je opknoopen!"—Een +oogenblik later hoorde ik hem de voordeur uitgaan, die hij met geweld +achter zich toetrok, terwijl ook Sander zich van zijnen kant +verwijderde.</p> + +<p>Ik bleef de zaak overpeinzen. Naar het weinige, dat ik begrepen had, te +oordeelen, kwam het mij niet onwaarschijnlijk voor, dat Andries en zijn +makkers het oogmerk hadden, om het Deensche vaartuig te verrassen en +prijs te maken: doch het denkbeeld boezemde mij eenige gerustheid in, +dat zij die onderneming te gewaagd aanzagen om die zonder de leiding of +medehulp van Sander te doen. Ik achtte het ondertusschen mijn plicht, +zoowel den Kapitein van het schip als de Overheden op Terschelling te +waarschuwen van het gesmeede ontwerp, en het deed mij leed, dat ik het +adres van de plaats, waar de booswichten bijeenkwamen, niet had kunnen +verstaan. Ook was ik niet geheel zonder bezorgdheid over de koopwaren, +die in het pakhuis lagen; doch ik vleide mij, dat daar vooreerst geen +aanslag op gedaan zou worden en dat ik in allen gevalle aan Sander een +steun zoude hebben om die goederen, al werden zij gestolen, weder terug +te bekomen. Lang nog hielden de ontroering over het gebeurde en de +overpeinzingen, die daarvan het gevolg waren, mij uit den slaap, totdat +eindelijk de vermoeidheid zegevierde en ik het geluk had in te +sluimeren. Toen ook was mijn slaap zoo vast, dat de zon reeds hoog aan +den hemel stond eer ik ontwaakte. Ik bemerkte dat Pulver reeds was +opgestaan, en waarschijnlijk uit bescheidenheid, het vertrek verlaten +had zonder mij te wekken. Ik kleedde mij spoedig aan en haastte mij naar +het voorhuis, ten einde hem op te zoeken. Ik vond echter noch hem, noch +Reynszen; maar op mijn geroep kwam de vrouw van laatstgemelde +aangeloopen.</p> + +<p>"Zoekt Mijnheer mijn man en den Schipper?" antwoordde zij op mijn +vragen: "o heden! die zijn al sedert drie uren aan het pakhuis. Zij +wilden Mijnheer niet wakker maken: Mijnheer sliep zoo gerust."</p> + +<p>"Een fraaie reden!" zeide ik, eenigszins ontevreden: "denken zij, dat ik +hier op Terschelling gekomen ben om te slapen?—En hoe staat het met de +zieke?"</p> + +<p>"Slapjes!" antwoordde vrouw Reynszen: "het arme schaap zal het niet lang +meer maken: och! 't is stichtelijk om te hooren, zoo onderworpen en +gelaten als zij is; en de ouwe man is dan danig en danig bedroefd, en de +andere ook, zoodat het met geen droge oogen is bij te weunen. Gisteren +gaf de meester nogal hoop, dat het schikken zou; maar hedenmorgen had +hij er ook al geen zinnigheid in."</p> + +<p>"Hoe!—is de Dokter ook al reeds hier geweest?" vroeg ik, hoe langer hoe +meer ontevreden op mijzelven, dat ik mij verslapen en op Pulver, dat hij +mij niet gewekt had en de noodzakelijkheid gevoelende, van mij terstond +naar het pakhuis te begeven: ik legde echter vooraf een kort bezoek af +bij de zieke, verzocht aan Helding alles te bestellen, wat hij tot gemak +of lafenis mocht noodig oordeelen: en, Sander ter zijde nemende, gaf ik +dezen te kennen, dat ik hem een oogenblikje afzonderlijk wenschte te +spreken.</p> + +<p>"Ik heb gisternacht uw gesprek met Andries gehoord," zeide ik, zoodra +wij ons alleen bevonden.</p> + +<p>Hij bloosde en zag een wijl voor zich neder: "welnu!" zeide toen, het +hoofd met eenige fierheid opheffende, "dan zal UEd. ook gehoord hebben, +dat ik genoten weldaden weet te erkennen."</p> + +<p>"Dat heb ik," zeide ik "en ik dank u voor de ridderlijke wijze, waarop +gij voor mijn thee in de bres zijt gesprongen. Ik beklaag u, arme man, +want gij wilt den goeden weg op, en gij weet slechts niet hoe zulks aan +te vangen: is het zoo niet?"</p> + +<p>"Ach Mijnheer! moet ik het u bekennen?" zeide Sander, terwijl hij weder +voor zich zag en het hoofd met weemoed schudde: "UEd. hebt betere +gedachten van mij dan ik verdien. Toen ik op dit eiland aanlandde, was +het niet met het voornemen om mij te beteren. Het is waar, dat het +leven, hetwelk ik in Gooiland leidde, mij tegen de borst stuitte; want +ik was niet in de wieg gelegd om een gemeene straatroover te zijn. Neen! +het leven en bedrijf in de West-Indien, dat was meer voor mij geschikt: +en echter: zelfs daartoe ware ik nooit gekomen, had mij het voorbeeld +van Don Manoël niet aangevuurd. Maar hij had aan mijn tot dien tijd toe +sluimerende verbeeldingskracht een nieuwen weg aangewezen; hij had mij +geleerd, datgene als iets grootsch en verheven te beschouwen, hetgeen ik +voorheen zondig en schandelijk gerekend had. Hem te volgen, met hem op +den Oceaan te strijden, dood en vernieling aan te brengen, was mij een +wellust, een verdienste geworden. Zijn vijanden waren ook de mijnen: en +zoo het mij reeds een onvolprezen voorrecht toescheen, als zijn +Luitenant zijn manschap aan te voeren, hoe moest mijn hoogmoed dan niet +stijgen, toen ik, na zijn vertrek, mij zelf tot opperhoofd verheven +zag!—Ik weet, dat het handwerk, dat ik dreef, onwettig en ongeoorloofd +was; dat de dood mijn loon was, indien ik gevangen werd:—maar aan een +anderen kant: ik was machtig, onafhankelijk, zonder iemand, die mij te +bevelen had: ik schatte mij hooger dan een Admiraal; want deze moge de +eerste op de vloot zijn, hij mag die vloot toch niet voeren, dan waar +Heeren Staten het hem gelasten. Welnu!—het was dat leven, het was die +hooge rang, waar ik naar reikhalsde, dien ik weder herwinnen wilde: en +ik wilde er Klaartje in doen deelen: want ondanks haar ontrouw, en +ondanks al wat er gebeurd is, heb ik haar altijd blijven liefhebben, en +de gedachte aan haar was de eenige, die mij soms kwelde, toen ik in de +West-Indien was. Het was daarom, dat ik Andries en zijne makkers hier +had ontboden: mijn voornemen was—en hij weet het goed die schoelje—om +zoo mogelijk een goed zeebouwend vaartuig weg te kapen:—en eenmaal in +het ruime sop gekomen, zou ik den weg naar het meer van Maracaibo en +mijn oude makkers wel weder hebben teruggevonden."</p> + +<p>"En," zeide ik, "om aan uw dwazen, doemwaardigen wensch te voldoen, +zoudt gij in koelen bloede de manschap vermoord hebben van het schip, +dat gij behoefdet?"</p> + +<p>"Dat alles is voorbij," vervolgde Sander, zonder mijn vraag te +beantwoorden. "Ik heb Klaartje teruggezien: ik ben getuige van haar +lijden, van haar berouw geweest: ik heb gevoeld, dat ik nog te +weekhartig was om ... vergeef mij ... een rol vol te houden, die een +hart van staal vereischt. Ik heb van mijn voornemen afgezien:—en ik +ken mijn makkers genoeg: zij zullen het zonder mij niet durven +ondernemen, veelmin ten uitvoer brengen:—zij zullen zich +verstrooien:—en de hemel geve, dat ik nooit weer van hen hoore."</p> + +<p>"En gij," vroeg ik: "welke zijn uw verdere plannen?"</p> + +<p>"Kan ik aan de toekomst denken, zoo lang zij ginds ligt te sterven?" +vroeg hij op een eenigszins verwijtenden toon,</p> + +<p>"Ja, dat kunt en moet gij," antwoordde ik, na een oogenblik geweifeld te +hebben: "gij moet uw leven beteren en dat moogt gij geen oogenblik +uitstellen. Gij moet dit land verlaten, waar gij niet langer als een +eerlijk man kunt leven, maar de wereld staat voor u open. Ga naar +Rusland: daar worden wakkere gezellen als gij, die het zeemanswerk +verstaan, met open armen ontvangen: bied daar uw diensten aan en gij +zult door de wereld komen: is het al niet in een hooge betrekking, dan +althans in zulk eene, welke gij u nimmer behoeft te schamen."</p> + +<p>"Gij meent het wel met mij, Mijnheer Huyck!" zeide Sander, met +aandoening: "en ik zal uw woorden overdenken; maar verg mij niet, thans +reeds eenig besluit te nemen. Ik moet eerst aan Klaartje de oogen +sluiten: dan misschien.... God zegene u, Mijnheer Huyck!"</p> + +<p>Met deze woorden wendde hij zich af en keerde naar het ziekvertrek +terug. Zijn verhaal had een diepen indruk op mij gemaakt.</p> + +<p>"Al weder een slachtoffer van kwalijk geplaatste eerzucht," dacht ik bij +mijzelven, terwijl ik de herberg verliet: "die Sander had een braaf en +nuttig mensch kunnen worden, indien zijn ongelukkig gesternte hem niet +het al te verleidelijke voorbeeld van Don Manoël had voor oogen gesteld: +en deze zal eens, op den dag des oordeels, behalve zijn eigen schuld, +ook de wandaden te verantwoorden hebben, waaraan zich deze ongelukkige +heeft schuldig gemaakt."</p> + +<p>Aldus peinzende, was ik weldra de bergplaats der gestrande goederen +genaderd, en zag van verre den braven schipper, die zweetende en +zwoegende zijn matrozen bevelen gaf, terwijl zij onder zijn opzicht de +kisten thee op een paar wagens laadden, en Reynszen hen voor de open +deur van het pakhuis stond aan te zien. Zoodra Pulver mij in 't oog +kreeg, liep hij naar mij toe, roepende:</p> + +<p>"'t Is al afgewasschen Patroon! zooals de kajuitsjongen zei, toen hij de +hemden van den kapitein overboord had laten vallen: ik heb den +deurwaarder van morgen al uit zijn bed getrommeld, en hij heeft een +exploit aan Reynszen gedaan, je leven zoo niet ... en het geld betaald +ook: en nou gaan wij den boel naar de <i>Kjöbenhavn</i> brengen. Kijk eens, +Patroon! 't is een lust om te zien, zoo kurkdroog als de kisten gebleven +zijn; er is geen druppel water bij de thee gekomen:—nu in allen +gevalle, dat zou aan hem, die ze drinken moet, de moeite van 't zetten +bespaard hebben."</p> + +<p>"En drink jelui waarachtig dat goed nou te Amsterdam?" vroeg Reynszen, +nader tredende: "'t is bylo een rare kost: ik heb 't eens gezien: maar +ik zou 't niet lusten."</p> + +<p>"Kom! kom!" zeide ik: "mettertijd zult gijlieden er ook wel smaak in +krijgen, als 't wat algemeener wordt. Maar wat ik zeggen wilde, +Kapitein! gij hebt mij een leelijke poets gebakken, met mij zoo te laten +slapen. Ik weet, gij deedt het om bestwil; maar anders: ik ben daar niet +op gesteld."</p> + +<p>"Och Patroon! je sliep zoo gerust: ik wou je niet wakker maken, zooals +de dief zei, toen hij het horloge van den huzarenofficier van het +beddetafeltje nam en de officier hem bij de lurven pakte:—en wij konden +dat alles immers best afdoen, Reynszen en ik?"</p> + +<p>"Met verlof!" zeide ik tegen dezen: "kendet gij de lieden, die +gisteravond laat ten uwent waren?"</p> + +<p>"Neen!" antwoordde Reynszen: "het is eerst sedert een paar dagen, dat +zij bij mij aankomen: de eene, zooals hij zegt, wil veulens koopen: de +andere heeft weer een negotietje van snuisterijen: en een derde is een +matroos, die verlof heeft: en een vierde is voor plezier mee, maar wat +verscheelt het mij? zoolang zij betalen, vraag ik niet, wie zij zijn, of +hoe zij heeten:—en bovendien, Terschelling is een vrijplaats vanouds: +al hadden zij wat uitgericht, dan mag niemand hen hier molesteeren."</p> + +<p>"Ik weet niet," zeide ik, "of de Heeren Staten veel om uw vrijplaats +zouden geven; maar zoude het u aangestaan hebben, indien zij, gelijk hun +eerste voornemen was, dit pakhuis leeg gestolen hadden?"</p> + +<p>"De duiker haal me!" zeide Reynszen, verbaasd: "voerden die lieve +jongens zulke dingen in hun schild?"</p> + +<p>"Of wat zoudt gij er van denken," vervolgde ik, met genoegen den indruk +bespeurende, dien mijne redenen maakten: "indien zij eens in den +volgenden nacht het vaartuig beklommen, dat ginds op de reede ligt, de +manschap afmaakten en overboord smeten en met het schip gingen +strijken?"</p> + +<p>"Met onze thee gaan strijken!" riep Pulver, opstuivende.</p> + +<p>"Zoudt gij dan wel in uw schik zijn," vervolgde ik, "van dat voorgewende +recht van vrijplaats te hebben volgehouden, en daardoor aanleiding te +hebben gegeven tot den moord van die ongelukkigen, die zich ginder +veilig wanen, en het vast vertrouwen koesteren dat een goede Justitie +voor hen waakt."</p> + +<p>"O die schelmen!" riep de waard, met vuur: "hebben zij zulke voornemens? +Wacht! daar zullen wij toch even met den Drost over dienen te spreken; +want voel je, die dient de zaak toch te beslissen.—En hebben zij zoo +openhartig en luidruchtig over hun plannen gesproken, dat UEd. het +hooren kon? Maar wanneer hebben zij dat toch gedaan? want, zoolang ik in +de kamer was, is er geen woord over gevallen."</p> + +<p>Ik bedacht mij een oogenblik, alvorens te antwoorden; want ofschoon ik +het hoogst noodig oordeelde, dat Andries en zijn makkers gepakt werden, +wenschte ik Sander wel te sparen. "Hoor eens!" zeide ik eindelijk: "hoe +ik er achter gekomen ben is hetzelfde, en dat zal ik op zijn tijd wel +aan de Justitie ontdekken. Draag gij intusschen zorg, dat men een wakend +oog over die kerels houde en hun gangen naga: dat moet, dunkt mij, hier +op 't eiland niet moeilijk wezen."</p> + +<p>"Neen voorwaar!" zei Pulver lachende: "zij moesten in een konijnshol +kruipen; anders weet ik niet, waar zij zich hier zouden verstoppen."</p> + +<p>"Een goed verstaander heeft aan een half woord genoeg," zeide Reynszen: +"en Mijnheer wordt voor zijn inlichting bedankt. Jawel, Terschelling is +een vrijplaats; maar 't behoeft daarom geen boevennest te worden. Nu! ik +kuier op en zie of ik den Drost kan vinden. Tot straks dan."—Dit gezegd +hebbende, verwijderde hij zich, mij met Pulver bij de vrachtwagens +latende.</p> + +<p>"Wat dunk je, Patroon?" vroeg Pulver, toen hij weg was: "zou UEd. ook +lust nebben om met de schuit mee te gaan naar de <i>Kjöbenhavn</i>, voor een +veranderingetje? Er is hier toch niet veel raars te zien. Kapitein +Holmfeld is een hupsche vent, die ons goed onthalen zal, wees daar zeker +van: en dan kan UEd. hem de kisten zelf aanbevelen. Dat heeft altijd +meer klem, dan dat ik het doe."</p> + +<p>Ik omhelsde dit voorstel met genoegen: daar het verblijf op Terschelling +toch niet zoo vermakelijk was, of het kon wel eenige variatie gedoogen; +ik liet mijn mantel door een der matrozen halen, en weinige minuten +waren er verloopen, toen ik, met Pulver en een gedeelte der manschap van +de <i>Fortuin</i>, mij in het vaartuig bevond, hetwelk de theekisten naar het +Deensche schip moest overvoeren. In een klein half uur tijds waren wij +de haven uit en op de reede gekomen, en zag ik Kapitein Holmfeld aan de +trap staan, onze komst verbeidende. Niet verre van hem stonden twee in +mantels gewikkelde personen, die insgelijks naar ons uitkeken.</p> + +<p>"Het schijnt dat er passagiers aan boord zijn," zeide ik tegen Pulver.</p> + +<p>"Dat dunkt mij ook," zeide Pulver: "ja, dat is geen wonder: er trekken +tegenwoordig heel wat lieden dien koers uit. Nu! wij zullen zien."</p> + +<p>Weldra lagen wij naast de kof: "alles wel! alles wel" klonk het nu over +en weer. "Hier breng ik je een heele winterprovisie", riep Pulver zijn +confrater toe: "zoo geurig, dat je schip er wel een jaar naar rieken +zal."</p> + +<p>"'t Is mij welkom," gaf Kapitein Holmfeld, een stevige vierkante Deen, +hem in goed Hollandsch ten antwoord. "Maar gij komt immers ook aan +boord, met dien Heer, dien gij bij u hebt?"</p> + +<p>"Wel gewis!" zeide Pulver, terwijl hij de ladder besteeg: "dat is een +van mijn patroons, dien ik meebreng: hij zal u, hoop ik, ook geen belet +doen."</p> + +<p>"In 't minste niet," antwoordde Holmfeld; terwijl twee matrozen van zijn +manschap aan die van ons vaartuig een paar handspaken toestaken, die mij +bij het opstijgen tot een leuning verstrekken moesten.</p> + +<p>"Nu blijft gijlieden toch eten?" vervolgde de Kapitein: "ik ga toch niet +voor morgen het zeegat uit. Stuurt uw schuit maar weg, en laat die u +t'avond terug komen halen; of anders, ik zal u wel met de sloep aan wal +laten brengen; want de wind gaat toch liggen: wij krijgen stilte."</p> + +<p>"Wat mij betreft," zeide ik, na Pulver even te hebben aangezien: "ik +neem gaarne uw aanbod aan: te liever, daar ik betere gedachten van uw +keuken heb, dan van den Terschellingschen pot."</p> + +<p>"Nu! dat is mij lief," hernam Holmfeld: "wel! wel! 't is een macht van +kisten, die gij mij aanbrengt: als ik ze alle maar plaatsen kan:—en +staat gij er voor in, Schipper! dat er geen averij aan is?"</p> + +<p>"Gij kunt ze zelf bezien," zeide Pulver: "er is geen drop water bij +gekomen."</p> + +<p>De kisten, die intusschen aan boord waren overgebracht, werden met de +vereischte nauwkeurigheid bezichtigd en voorloopig op het dek +bijeengezet en met een zeil bedekt, terwijl men bezig was er +tusschendeks een geschikte bergplaats voor gereed te maken.</p> + +<p>"Ik behoef u de zorg voor de waren, die ik meebreng, niet aan te +bevelen," zeide ik tegen Holmfeld: "maar wat ik u in de eerste plaats op +het hart moet drukken, is de zorg voor uw eigen schip; want het kon wel +gebeuren, dat gij in den volgenden nacht een bezoek ontvingt, dat u +alles behalve welkom ware."—En ik verhaalde hem in korte woorden het +plan, waar ik onderricht van bekomen had: er bijvoegende, dat het +bestuur van Terschelling, naar mijne gedachten, wel de noodige +maatregelen zou nemen om een aanslag te voorkomen.</p> + +<p>"Dat wensch ik," zeide Holmfeld: "maar in allen gevalle dank ik Mijnheer +voor de waarschuwing: en zoo zij het in den kop kregen, zoo iets te +beproeven, zouden zij ook ondervinden, dat Kapitein Holmfeld handen aan +'t lijf en fiksche gasten aan boord heeft. Maar zij zullen het niet +zooverre laten komen.—Wees zoo goed en zeg er maar niets van dat de +passagiers het hooren. Die menschen mochten zich maar noodeloos ongerust +maken: ofschoon, wat den ouden Heer betreft, ik niet bang zoude wezen, +dat hij mij in den steek liet zitten. 't Is een kerel als een boom, en +die mee in zijn leven den plankenvloer heeft beloopen: dat zag ik direct +wel toen hij aan boord kwam: geen landrot zou zoo op zijn gemak over het +dek gekuierd hebben."</p> + +<p>"Dat is waar ook," zeide ik: "gij hadt, dunkt mij, passagiers aan boord, +waar zijn die gebleven? Ik hoop niet, dat zij bang voor mij zijn."</p> + +<p>"Wel neen!" zeide Pulver, zich in het gesprek mengende: "wij zullen ze +niet opeten, zooals de matrozen zeiden, toen zij de vaatjes rum van den +bottelier hadden gekaapt."</p> + +<p>"Zij zijn naar beneden gegaan," zeide Holmfeld: "'t schijnen hupsche +menschen; waar wat schuw van vreemde aangezichten. Wij zullen hun echter +laten vragen, of zij niet mede een kopje koffie komen drinken. Toe +Melis! loop eens gauw naar beneden, en vraag, of Mijnheer en de Juffer +ons met hun gezelschap willen vereeren. Zeg dat er niemand vreemds is +als de Kapitein van de Fortuin en Mijnheer Huyck."</p> + +<p>Wij begaven ons hierop in de kajuit, waar koffie, brood en boter werd +aangebracht: en nauwelijks had Pulver zijn koperen tabaksdoos +uitgehaald, en een pijp met een geweldige pruik gestopt, of de deur ging +open en ik herkende in de binnentredende passagiers—Amelia en haar +vader. Ik stond eenigszins verzet; echter was mijn verwondering over hun +onverwachte verschijning minder groot dan bij vorige gelegenheden; ik +geloof, dat ik reeds aan dergelijke verrassingen gewoon was geworden. +Niet wetende, in hoeverre hun ware naam en betrekking aan den kapitein +bekend waren, vergenoegde ik mij, hen beleefdelijk te groeten, terwijl +alleen een glimlach, dien ik niet weerhouden kon, aan een derde zoude +hebben kunnen doen gelooven, dat ik hen vroeger gekend had: en ik +besloot mijn handelwijze naar de hunne te regelen; daar zij toch van den +kajuitsjongen bericht hadden ontvangen, wien zij boven zouden vinden, en +zich dus konden voorbereiden, hoe zich jegens mij te gedragen. Maar zoo +ik al zweeg en mij goed hield, er was iemand in ons gezelschap, op wien +de komst van de nieuwaangekomenen een indruk maakte, die zich niet zoo +licht bedwingen liet. De goede Pulver namelijk had hen nauwelijks in 't +aangezicht gekeken, of hij sprong van de bank, waar hij op gezeten was, +zoodat de versch gestopte pijp in stukken vloog en, met een goed deel +tabak, asch en vuur daarnevens, op den grond rolde, staarde vader en +dochter met open mond beurtelings aan en sloeg toen de handen ineen, dat +het klapte:</p> + +<p>"Wat drommel!" riep hij eindelijk uit: "heb ik het mis, of heb ik het +wis?"</p> + +<p>"Hoe zoo?" vroeg Holmfeld: "kennen de vrienden mekaar?"</p> + +<p>"Dezen Heer ken ik," zeide Van Lintz, met een onveranderd gelaat: en +naar mij toetredende, drukte hij mij de hand.</p> + +<p>"Neen maar...." hernam Pulver: "bij mijn zaligheid zou ik er op durven +zweren:—en toch is het niet wel mogelijk.—Maar zoo ik niet wist dat +het geen droom is, en dat wij hier werkelijk in 't Maklijk-Oud bij +Terschelling lagen, op den hoeker <i>de Stad Kjöbenhavn</i>, Kapitein +Holmfeld, dan zou ik denken, dat wij ons in de zee van de Antilles +bevonden."</p> + +<p>"Dat is wat ver van hier," zeide Van Lintz, met het onnoozelste gezicht +van de wereld, terwijl hij eenige vonken uittrapte, die de pijp van +Pulver op de vloermat gestrooid had.</p> + +<p>"Wel! Wel!" vervolgde Pulver: "hadden wij nu Sandertje maar hier:—die +kon getuigen, of er ooit zoo'n gelijkenis bestaan heeft.—En de Juffer +ook—net datzelfde vriendelijke bakkesje, schoon wat grooter en bleeker +dan toen:—neen! nu kan ik er toch niet meer aan twijfelen."</p> + +<p>"Er bestaat geen onmogelijkheid, dat wij elkander vroeger gezien +hebben," zeide Van Lintz, op een koelen toon: "maar uw gezicht staat mij +niet voor."</p> + +<p>"Wel mogelijk!" zeide mijn metgezel: "Kapitein Pulver, tot uw +dienst—vroeger schipper van de Compagnie op de <i>Prins te Paard</i>, thans +van het huis Van Bempden, Van Baalen en Comp. op de <i>Fortuin</i>, die, God +beter 't, ginds in 't zand ligt bedolven.—En heeft UEd. alzoo het ... +handwerk vaarwelgezeid?—Nu! dat is prijselijk:—er was toch weinig eer +mede te verdienen."</p> + +<p>Amelia zag beangst en bevende, eerst haar vader, vervolgens mij aan met +een smeekenden blik. Eerstgemelde bleef echter op denzelfden koelen toon +tegen Pulver voortgaan:</p> + +<p>"Ik weet niet," zeide hij: "wat gij bedoelt. Mijn naam is: Bos: en ik +ben op de Antilles nooit geweest."</p> + +<p>"Uw herinneringsvermogen bedriegt u, vriend Pulver!" zeide ik: "ik ken +dien Heer zeer wel: en de gelijkenis, die gij vindt, kan niet streelend +noch aangenaam voor hem zijn."</p> + +<p>"Nu! ik ontgeef het mij dan," zeide Pulver: "ik vraag verschooning, zoo +ik den verkeerde voorhad, gelijk de soldaat zei, die zijn Kornel +overhoop schoot: er is meer gelijk als eigen: maar die ontmoeting, op +twaalf graden Noorderbreedte, ligt mij altijd door het hoofd te malen. +Ik moet u die toch eens vertellen," zeide hij, terwijl hij een versche +pijp stopte.</p> + +<p>"Straks!" zeide ik, het gesprek willende afleiden: "wij zitten pas en +wij hebben den tijd nog.—Gij hebt het goed getroffen, Kapitein +Holmfeld! Waart gij een paar dagen vroeger van Amsterdam gezeild, dan +hadt gij den storm ook niet misgeloopen."</p> + +<p>"Ik had niet verwacht, u hier aan te treffen, Mijnheer Huyck!" zeide Van +Lintz, die inmiddels met zijn dochter had plaats genomen: "het is +waarschijnlijk de ramp, aan uw schip overkomen, die u herwaarts gevoerd +heeft.—Wanneer is UEd. van huis gegaan?" Ik voldeed aan zijn vraag en +gaf hem een vrij omstandige beschrijving van mijn reis, minder uithoofde +van de belangrijkheid mijner ontmoetingen als om te voorkomen, dat het +gesprek tot het vroegere onderwerp terugkeerde. Toen ik gedaan had, +vroeg Amelia: "Gij hebt dus Mejuffrouw uw tante nog vóór uw vertrek +gesproken?"</p> + +<p>"Ja!" antwoordde ik, beseffende, waar deze vraag op doelde: "zij was +zeer wel en had bericht van u ontvangen."</p> + +<p>"Ik verzoek u, haar minzaamst van mij te groeten," hernam zij "eenmaal +ter plaatse mijner bestemming gekomen, zal ik niet verzuimen haar te +schrijven en nogmaals voor al haar goedheid te danken."</p> + +<p>"Gij verhaaldet zooeven," zeide Van Lintz, "van de moeite, die gij gehad +hebt, om uw eigendom, en dan nog wel tegen betaling van schandelijke +bergloonen, uit de handen van den Strandvonder terug te bekomen, maar +gij moogt nog van geluk spreken, dat uw vaartuig niet gestrand is op een +plaats waar heerlijke rechten op de zeedriften en strandvonden worden +uitgeoefend; want dan hadt gij wel geheel onverrichterzake kunnen +terugkeeren."</p> + +<p>"Of op een plaats, waar zeeroovers wonen," zeide Pulver er bij: "want +dan ware niet alleen schip en lading, maar ook leven of vrijheid er mede +gemoeid geweest."</p> + +<p>"Ik heb," vervolgde Van Lintz, zonder zich aan de aanmerking van Pulver +te storen, "van nabij voorbeelden gezien, tot welk een uiterste die +afknibbelingen en gewelddadigheden gedreven worden, welke men zich tegen +hulpelooze schipbreukelingen veroorlooft, en hoe in een land, hetwelk +roem draagt op vrijheid en verlichting, de winzucht ook te dezen +opzichte alle menschelijkheid uitdooft, ik was in mijn jeugd zeer bekend +en zelfs nauw verwant met een Heer, wiens waren naam ik verzwijgen zal, +daar een zijner zonen nog heden een aanzienlijk staatsambt bekleedt, en +dien ik dus gemakshalve Murél zal noemen. Deze Heer van Murél woonde op +zijn voorvaderlijk slot aan de noordkust van ons land gelegen; doch van +het gezag, hetwelk zijn voorgeslacht had uitgeoefend, was hem slechts +weinig bijgebleven, en het ontbrak hem bovendien aan middelen om zijn +stand behoorlijk op te houden. Wel had hij grond genoeg in eigendom, en +de afnemende zee vergrootte jaarlijks zijn grondgebied; maar om dit te +bebouwen had hij de kosten eener indijking moeten dragen: en daartoe was +hij niet in staat; te meer, daar hij geen slag, of geen lust had om van +zijn inkomsten iets ter zijde te leggen; maar die verteerde naarmate hij +die ontving; ja eer hij die ontvangen had. Wat hem nog het meest +opbracht, was het strandrecht: wat op zijn wadden aan kwam spoelen of +aan den grond raakte, was goede prijs; en daar kraaide nooit een haan +naar; en wee den armen schipbreukelingen, die hulp of herbergzaamheid +bij hem kwamen zoeken; want zij mochten zich gelukkig achten, indien zij +vrij kwamen met opoffering van al hun geredde plunje, en indien hij hen +niet de zee weer instuurde, waar zij pas uit gered waren.—Maar het was +niet altijd stormweer: en niet altijd raakten er vaartuigen in het +gezicht van het slot te Murél aan den grond; doch mijn bloedverwant +zaliger had een vrij zonderlinge en geheel eigene manier om te zorgen +dat dit gebeurde, en de kans zoo voordeelig mogelijk voor hem te maken. +Hij was niet ongelijk aan sommige spelers, die, wanneer de fortuin hun +niet gunstig is, raad weten om haar een weinig in de hand te werken en +een zetje vooruit te geven. Zoo had hij b.v. altijd een loodsboot in +zee, die bereid was haar diensten den voorbijvarenden schippers aan te +bieden; doch wee dengenen, die ze aanvaardde, want hij kon zeker zijn, +dat zijn vaartuig op het droge raakte en dat de lading in de bergplaats +van den Heer van Murél overging. Langen tijd was dit middel met een goed +gevolg bekroond geworden; doch ten laatste kregen de schippers het in +den neus en bedankten den Heer van Murél voor zijn loodsen:—en nu moest +er op een andere wijze raadgeschaft. Een zestal kloeke en welgewapende +kerels werd den loods toegevoegd, en wanneer dan een voorbijzeilend +vaartuig aan boord werd geklampt, was het wel genoodzaakt zich aan hun +bedrieglijke leiding over te geven, en den gevorderden tol te betalen."</p> + +<p>"Onbegrijpelijk!" riep ik uit: "en werd dit geduld?"</p> + +<p>"Ik zoude het niet gelooven, veelmin verhalen," ging Van Lintz voort, +"indien ik het niet had gezien; maar ik heb zelf, ik durf het thans wel +te bekennen, meer dan een dier tochten bijgewoond: ik was toen nog zeer +jong, had geen recht besef van het mijn en dijn, en het kwam niet in mij +op, dat mijn oom iets onbetamelijke of onwettigs zoude gelasten: te meer +daar hij mij dikwijls onderhield over zijn voorvaderen, die, naar hij +beweerde, tot de Noordsche zeekoningen hadden behoord, wier leus was, op +den Oceaan geen vrienden te kennen."</p> + +<p>"Dan heeft UEd. toch zoo een beetje aan de zeerooverij gedaan," zeide +Pulver: "en ik was straks niet zoo geheel buiten koers, dat ik u voor +dien anderen aanklampte, die een effectieve zeeroover was."</p> + +<p>"En liet het Landsbestuur zulke gruwelijke dingen ongestoord heur gang +gaan?" vroeg Holmfeld met een verbazing, welke ik deelde.</p> + +<p>"Wat zal ik u zeggen," hernam van Lintz: "de Heer van Murél was geen +gemakkelijke patroon, en zeker geen kat om zonder handschoenen aan te +vatten. Zijn schuldeischers betaalde hij niet en hij lachte er wat mede, +of zij hem voor de Rechtbanken citeerden. Eens kwam er een gerechtsbode +uit Groningen, met voornemen van beslag op gijn goederen te leggen, zoo +roerend als onroerend; maar nauwelijks was hij het slot genaderd, of de +Heer van Murél liet de brug ophalen en weigerde hem den toegang: toen de +gerechtsbode hierop aandrong, binnengelaten te worden en met luider stem +zijn mandaat begon te ontvouwen, liet de Heer van Murél hem aanzeggen, +dat hij zich spoedig van zijn grondgebied had te verwijderen, en dat hij +hem in het tegenovergesteld geval zonder eenigen vorm van proces zou +doen ophangen. De ambtsdienaar liet zich deze waarschuwing niet herhalen +en dankte den Hemel, toen hij zich weder buiten de grenzen der +Heerlijkheid bevond. En die zelfde Heer van Murél zat in de vergadering +van H. E. Mogenden en was een van 's Lands bestuurders. Prijs wie lust +heeft, na dit voorbeeld, de vrijheid, welke men in dit Gemeenebest +geniet," voegde de Heer Van Lintz er met een schamperen glimlach bij.</p> + +<p>"Met verlof" zeide ik: "juist de omstandigheid, dat UEd. dit bijzonder +geval aanhaalt en en als iets schier ongeloofelijks vertelt, bewijst, +dat het eenig in zijn soort is en daaruit alzoo geene gevolgtrekking ten +nadeele onzer staatsinrichting in 't algemeen kan getrokken worden."</p> + +<p>Pulver als een goed patriot, rangschikte zich bij mijn gevoelen; terwijl +Holmfeld daarentegen beweerde dat zijn passagier gelijk had en dat in de +Vereenigde Provinciën eigenlijk niemand van die zoo hooggeroemde +vrijheid genot had, buiten eenige bevoorrechte familiën. Hieruit +ontstond een vrij langdurige woordenwisseling; waaraan Van Lintz een +einde maakte, door mij voor te stellen, zijn verblijf beneden eens te +bezichtigen; ik nam dit gereedelijk aan, te meer, daar ik bemerkte, dat +Amelia zeer naar de vrije lucht begon te verlangen: en, inderdaad, de +damp, welke de beide schippers uitbliezen, had het vertrek zoodanig +vervuld: dat men er den rook kon snijden.</p> + + +<hr style='width: 45%;' /> + + +<h3><a name="chap35" id="chap35"></a>VIJF-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.</h3> + +<h4>WAARIN DE GESCHIEDENISSEN VAN DE HEEREN BOS, VAN BEVEREN, DEN +VLIESRIDDER, DEN BARON VAN LINTZ, DEN GRAAF VAN TALAVERA, DEN ZEEROOVER +DON MANOËL ENZ. ENZ. WORDEN VERHANDELD, EN HETGEEN EVENWEL, WAT DE +LENGTE BETREFT, MEE ZAL VALLEN.</h4> + + +<p class="p-one">Ik begreep, dat het bezoeken van zijn verblijf aan boord slechts een +glimp was, door den Heer Van Lintz aangewend, om gelegenheid te vinden, +mij alleen te spreken. Wij liepen dan ook de nauwe slaapplaatsen slechts +even door en langs een andere trap weder op het dek komende, begaven wij +ons naar de voorplecht.</p> + +<p>"Het verheugt mij" zeide ik, "dat ik u hier beiden in veiligheid en van +alle vervolging ontslagen zie."</p> + +<p>"Ja Mijnheer!" zeide Van Lintz, terwijl hij met den vinger de blanke +streep aanwees, die, van Vlieland naar Terschelling loopende, de grenzen +tusschen het ruime sop en de binnenzee scheen af te teekenen: daarginds +is het open vaarwater en de weg der vrijheid."</p> + +<p>"Droevig genoeg," zeide ik, "wanneer men dien buiten zijn vaderland moet +zoeken."</p> + +<p>"Mijn vaderland!" herhaalde hij, met een bitteren lach: "wat noemt gij +mijn vaderland? Is het dat rampzalige Graafschap, waar ik geboren ben en +waar de eenzelvigheid van een onbeduidend plantenleven alleen gevarieerd +wordt door buurt- of familietwisten? Zijn het die Zeven Provinciën, die +verdeeld in zeden en belang, gestadig met elkander overhoop liggen, en +waar eenige laatdunkende kooplieden, die men in andere landen nauwelijks +de tafel der lakeien zoude waardig keuren, onbeschaamd het meesterschap +voeren en de wereld willen regeeren? Is het dat Spanje, dat mij +vogelvrij verklaard heeft?—Ik ben een wereldburger, Mijnheer!"</p> + +<p>Ik achtte het onnoodig, dezen onbillijken en onbetamelijken uitval te +beantwoorden, welke ik overigens zag, dat door Amelia niet werd +goedgekeurd: want zij schudde het hoofd en zag haar vader met weemoed +aan.</p> + +<p>"Ik versta u, mijn dochter!" zeide hij, zich tot haar wendende: "ik +weet, wat gij denkt, schoon gij het schroomt te zeggen; gij beschuldigt +mij in uw hart, dat ik menschen en staten onrechtvaardig beoordeel, en +dat ikzelf in vele opzichten de rampen, die u en mij troffen, door mijn +handelwijze heb verwekt. Het is mogelijk: ik heb nooit willen buigen +voor onrechtmatig gezag, noch voor wetten, door willekeur +ingesteld.—Maar hierover genoeg; de oogenblikken zijn kostbaar en +behoeven niet verbeuzeld te worden: ik ben den Heer Huyck schuldig zijn +weetgierigheid te voldoen en hem die omstandigheden uit mijn levensloop +mede te deelen en op te helderen, welke hem nog duister mochten +voorkomen. Ik had gedacht, dit bij brief te doen: onze wederontmoeting +biedt mij een gemakkelijker gelegenheid aan, om mij van die taak te +kwijten."</p> + +<p>Ik betuigde hem mijn genoegen over zijn toezegging: en zich op een +affuit gezet hebbende, begon hij zijn verhaal:</p> + +<p>"Ik ben geboren uit een adellijk geslacht van het Graafschap Zutfen, de +jongste en thans eenig overgeblevene van een aantal kinderen. Mijn +vader, de Baron Van Lintz, bracht zijn dagen op zijn afgelegen landgoed +door, daar hij geen eigen middelen bezat om in de groote wereld eenig +figuur te maken, en de Roomsche godsdienst, welken hij beleed, hem van +het bekleeden eener winstgevende bediening uitsloot. Ik scheen dan ook +bestemd om, gelijk mijn broeders, stil en onopgemerkt als een +boeren-edelman voort te leven; maar het was anders door het lot beslist. +Mijn moeder, die tot de heerschende Kerk behoorde, had in 's-Hage en +elders vele en aanzienlijke bloedverwanten: en dezen, een meer dan +gewonen aanleg in mij meenende te bespeuren, beduidden haar, aan mijn +opvoeding een meerdere zorg ten koste te doen leggen, dan mijn broeders +ten deel viel; terwijl zij met elkanderen de daartoe vereischte uitgaven +op zich namen. Ofschoon ik door mijn vorderingen aan hun verwachting +vrij wel beantwoordde, en een kennis van zaken en personen verkreeg, +welke mij in mijn volgende loopbaan wel te stade kwam, had ik echter +geen trek, om, gelijk zij verlangden, een geleerde te worden. Ik helde +meer tot den zeedienst over, waartoe ik—'t geen zeker vreemd genoeg +scheen in iemand, die als ik, in een landprovincie geboren was—een +bijzondere neiging gevoelde, welke nog versterkt was geworden door de +tochtjes, die ik jaarlijks, staande mijn verblijf bij mijn oom te Murél, +op de Noordzee deed en waarvan ik u zooeven het een en ander verhaalde. +Deze, mijn oom Van Murél was de eenige, die mijn neiging billijkte. +Tegen den zin mijner overige bloedverwanten, die het belachelijk vonden, +dat ik een loopbaan in zou treden, waar ik het, uithoofde mijner +kerkleer, nooit, ver in kon brengen, werd ik, door zijne bemoeiingen als +adelborst aangesteld: en na een paar jaren dienst zag ik mij, 't zij +door toedoen mijner beschermers, 't zij omdat ik het werkelijk wel +maakte, tot Luitenant bevorderd. Dit was nu zeer goed en wel; maar nu +was ik ook tot dien rang gestegen, waar de slagboom neerviel: en +kleingeestige staatsinstellingen moesten mij beletten, hier te lande +ooit hooger op te klimmen.</p> + +<p>Ik leerde ondertusschen, te Amsterdam zijnde, de dochters van den op +pensioen gestelden Kapitein Reefzeil kennen. Ik werd verliefd op de +jongste, en zag mij weldra gelukkig door haar wedermin. Het verschil van +Godsdienst was echter een hinderpaal, waartegen mijn ouders minder +zouden hebben opgezien (daar, gelijk ik zeide, mijn moeder insgelijks de +hervormde leer beleed), doch die voor den ouden streng rechtzinnigen +Reefzeil onoverkomelijk was. Bij de teleurstelling, welke ik hierdoor +ondervond, voegden zich de verdrietelijkheden, welke mij dagelijks +kwelden, wanneer ik jongere of min bekwame officieren mij over 't hoofd +zag stijgen, alleen omdat zij der heerschende Kerk waren toegedaan. Ik +had dit vroeger, bij 't aanvaarden mijner loopbaan minder geteld; doch +nu ik het ondervond, werd het mij onverdraaglijk. Ik was, daar mijn +geboorte mij den toegang tot de hoogste kringen verschafte, in kennis +geraakt met den Spaanschen Gezant en deze opende mij de gunstigste +vooruitzichten, indien ik konde besluiten, in den dienst van Z. +Katholieke Majesteit te treden. Dit voorstel kwam mij te aanlokkelijker +voor, nademaal ik begreep, dat ik op deze wijze mijn twee vurigste +wenschen, het bezit mijner dierbare Cornelia en een hooger stand in de +maatschappij, zoude kunnen bereiken. Ik haalde haar over, met mij te +vlieden, zond mijn ontslag in, trouwde heimelijk in de kapel van den +Gezant en vertrok, door hem van goede brieven van aanbeveling voorzien, +met mijn echtgenoote naar Spanje. Ik werd aldaar goed ontvangen. Men had +juist bekwame zee-officieren noodig; en het leed niet lang of ik zag mij +aan boord van een oorlogsbrik geplaatst. Alles liep mij in den aanvang +mede: ik had het geluk gewichtige diensten aan mijn nieuw vaderland te +bewijzen en genoot een snelle bevordering. Door toevallige +omstandigheden geraakte ik ook in diplomatieke betrekkingen: en een +voordeelig tractaat met Portugal gesloten, deed mij in de gunst des +Konings klimmen. Ik werd Admiraal, Grande van Spanje, Vlies-ridder, +Graaf van Talavera, in één woord, ik zag weinigen mij gelijk en alleen +den Koning boven mij verheven. Mijn eenige smart was, dat mijn gade de +mij beschoren eer niet had kunnen deelen: zij was kort na mijn aankomst +in Spanje overleden, na mij een dochter geschonken te hebben.</p> + +<p>Mijn voorspoed (en hoe kon dit anders?) had den nijd van velen opgewekt, +en men zocht mij van de hoogte, waartoe ik was opgestegen, te doen +nedertuimelen: dagelijks kwamen den Koning geheime inblazingen ter oore: +men klaagde mij aan van geldverspilling, van misbruik van gezag, in 't +kort van tallooze wandaden, welke ik, zoo ze mij openlijk waren verweten +geweest, met gemak had kunnen wederleggen; doch waar ik mij, zoolang ik +die niet kende, niet tegen verdedigen kon. Langen tijd weerstond de +Koning de kuiperijen mijner haters; maar eindelijk begon hij te +wankelen, en zijn vertrouwen op mij verminderde. Ik ontving een zending +naar Mexico. Ik begreep, dat deze verwijdering met een ballingschap +gelijkstond; maar er viel niet anders te doen dan te gehoorzamen. Ik +oordeelde echter, mij tegen de omstandigheden te moeten dekken en zond +daarom verscheidene papieren van waarde, ook eenige bescheiden, welke +tot mijn justificatie konden strekken, en bij sommige waarvan +aanzienlijke lieden uit Spanje gecompromitteerd waren, met een zekere +gelegenheid naar Holland, met last om die bij een Notaris te deponeeren, +onder voorwaarde van die aan niemand, dan op mijn schriftelijke +vergunning, ter hand te stellen. Ik vertrok dan naar Mexico en nam mijn +dochter mede, die na den dood van haar moeder in een klooster was +opgebracht geweest. Mijn afwezigheid gaf ruim baan aan mijn +beschuldigers, en zij verzuimden de gelegenheid niet. Een half jaar had +ik in de nieuwe wereld doorgebracht, toen een vaartuig de tijding kwam +brengen dat ik naar Spanje teruggeroepen werd om mijn gedrag te +verantwoorden. Ik moest gehoorzamen; maar nauwelijks was ik met mijn +dochter aan boord van het transportschip gekomen, of mijn degen werd mij +afgeëischt, en ik zag mij als gevangene behandeld. Op de terugreis werd +ons vaartuig door zeeroovers aangerand en genomen. Alles werd over de +kling gejaagd en ik had mijn behoud en dat mijner dochter alleen te +danken aan de omstandigheid, dat een der roovers, die vroeger onder mij +gediend had, mij herkende. Terwijl men mij naar de schuilplaats der +vrijbuiters voerde, kwam mijn oom Van Murél met zijn verhalen mij voor +den geest. Ik vormde het besluit mij op het ondankbare Spanje te wreken +en voortaan als een Noordsche Zeekoning te leven. Ik liet mijn voornemen +aan mijn beschermer bemerken: deze juichte het toe: en toen hij, aan wal +gekomen, mijn naam, de smadelijke behandeling, die ik tot loon mijner +diensten ondergaan had, en mijn besluit om mij bij hen te voegen, aan de +zeeroovers openbaarde, werd ik met algemeene stemmen tot hun opperhoofd +verkoren. Wat in de jaren, die ik in het Meer van Maracaibo doorbracht, +door mij verricht is, ga ik liefst voorbij: genoeg zij het, dat ik +geduchte wraak op Spanje nam van de beleediging mij aangedaan; en de +goede Kapitein, die ginds zijn pijp zit te rooken, kan u verhalen hoe +gevreesd de naam van Don Manoël in den Mexicaanschen zeeboezem en in de +Zee der Antilles was."</p> + +<p>Hier viel ik den verhaler in de rede.—Gij wildet wraak op Spanje +nemen," zeide ik: "maar kwam die wraak over beleedigingen u door de +Rijksgrooten aangedaan, niet op het hoofd neder van onschuldige +kooplieden en schippers, die wellicht te voren uwen naam met eerbied +genoemd en uw bestuur gezegend hadden?—moest op deze wijze niet de +onschuld het gelag betalen?"</p> + +<p>"Ik erken, dat uw aanmerking juist schijnt," zeide Van Lintz: "maar is +dit niet bij elken oorlog het geval? Boeten de soldaten, die in den +veldslag sneuvelen, de arme landlieden, wier oogst vernield en +weggeroofd wordt, de burgers, die hun woningen geplunderd en verwoest +zien, niet voor het vergrijp der vorsten, in wier raadsvertrek de krijg +besloten is? Ik ook, ik had den oorlog aan Spanje verklaard en aan al +wie met Spanjaards heulde; en ik strafte den ondankbaren vorst in zijn +onderdanen. Gij zult mij wellicht tegenwerpen, dat ik—naar het gewone +gevoelen, een roover was en geen vorst door Gods genade; maar ik erken +het onderscheid niet, dat door een partijdige beschouwing gemaakt is! ik +was Souverein: ik heerschte met onbepaalde macht over de mijnen, en het +eenige verschil tusschen mijn tegenpartij en mij bestond daarin, dat ik +slechts over vijfhonderd, hij over vijftig millioen onderdanen +gebood—maar des te grootscher scheen het mij, zijn overmacht te +tarten."</p> + +<p>"Ik zal hierover in geen woordentwist treden, die ons te verre zoude +leiden," zeide ik, glimlachende over de drogredenen, waarmede Van Lintz +zijn handelingen zocht te vergoelijken: "ik acht het met dat al +gelukkig, dat niet iedereen zich geroepen voelt, om een dusdanige nieuwe +maatschappij te stichten en op roof en doodslag te gronden. Intusschen +schijnt die tijdelijke heerschappij, hoe grootsch ook, u verdroten te +hebben. UEd. heeft die, meen ik, vrijwillig verlaten."</p> + +<p>"Vrijwillig!" herhaalde Amelia, zich aan haar vader klemmende: "ja +gewis, Mijnheer Huyck! Vrijwillig, en uit weerzin tegen de leefwijze, +die wij leidden. O! geloof toch niet, dat mijn vader in ernst het +gevoelen voorstaat, dat hij zooeven uitte. Neen! de omstandigheden, de +dwang der roovers, in wier macht wij ons bevonden, noodzaakten hem, in +het eerst, hun opperhoofd, of hun slachtoffer te worden; en een gevoel +van wraakzucht kan zich daarmede gemengd hebben;—maar ik heb te vaak +gezien, met deelneming bijgewoond, hoe dat lijden van onschuldigen, hoe +die buit, op ongelukkigen verworven, hem bittere uren en slapelooze +nachten gekost hebben, hoe de omgang met zijn woeste gezellen hem +tegenstond, en hoe het besef, dat hun handwerk strafbaar in Gods oogen +was, hem ieder oogenblik den boezem benauwde. Vergeef mij, mijn vader, +zoo ik te vrijmoedig spreek;—maar uw hart was beter dan uw daden: en +vaak hebt gij ook naderhand het uur gezegend, waarin gij het besluit +volbracht, om aan die leefwijze voor eeuwig vaarwel te zeggen."</p> + +<p>"Ik zal ten minste altijd het uur blijven zegenen, dat mij u tot dochter +gaf," zeide Van Lintz, Amelia vriendelijk over de wangen streelende: "en +ik wil gaarne bekennen, dat ik zonder u, dat besluit, waar gij van +spreekt, niet zoo licht zoude genomen hebben;—want, hetzij mijn beroep +schuldig ware of niet, ik was er in vele opzichten aan gehecht: en men +moet zeeman geweest zijn, Mijnheer Huyck! om zich het alles overwinnende +genot voor te stellen, dat men smaakt, wanneer men, met een goed schip +onder de voeten en aan 't hoofd eener stoutmoedige en voor niets +vervaarde manschap, de zeeën beheerscht en geen meester erkent:—doch +genoeg hierover: welke dan ook mijn beweegreden mogen geweest zijn, ik +verliet mijn nieuwe onderzaten en droeg het bevel over de bende aan een +jongeling over, die met dienzelfden Kapitein Pulver, die mij straks +herkende, in mijn handen geraakt is. Gij hebt den knaap gezien: hij was +het, die aan den weg nabij Naarden, op dien avond...."</p> + +<p>"o!" riep ik uit: "ik heb hem sedert genoeg weder gezien: en wat meer +is, hij bevindt zich op dit oogenblik hier geen half uur vandaan: UEd. +zoude hem desnoods met een gewonen kijker kunnen zien.—Doch daarover +nader: laat ik uw verhaal niet storen."</p> + +<p>"Het overige," hernam Van Lintz, "heeft weinig te beteekenen. Ik trok +weder naar Europa en kwam behouden in Frankrijk aan. Daar bood ik mijn +dienst aan verschillende hoven; maar reeds had zich het gerucht, althans +het vermoeden verspreid, dat de Graaf van Talavera en de Zeeroover Don +Manoël één persoon waren: en ik ontving allerwegen afwijzende +beschikkingen op mijn voorslagen. Eindelijk slaagde ik er in, +betrekkingen aan te knoopen met het Russische hof. Het werd echter +noodig geoordeeld, opdat de zaak haar beslag krege, dat ik een +persoonlijke samenkomst had met den Gezant van den Czaar te 's-Hage en +zijn agent te Amsterdam. Ik kwam derhalve naar de Nederlanden: doch werd +reeds aan de grenzen gewaarschuwd, dat men mij in Holland als deserteur +beschouwde, omdat ik indertijd zonder verlof was weggereisd, en dat +bovendien de Spaansche Gezant mij opeischte. Men raadde mij dus, zoo ik +het wagen wilde, onder een bedekten naam over te komen. Ik had in het +Graafschap mijn ouden vader teruggezien; maar helaas! het was alleen om +hem de oogen te sluiten: mijn moeder, al mijn broeders waren reeds lang +gestorven.—Niemand van al mijn naaste betrekkingen was meer in leven, +dan Martha, mijn oude voedster, welke ik vernam, dat thans de hoeve +nabij Naarden bewoonde. Ik vormde toen het plan mij aldaar schuil te +houden, tot ik bericht ontving, of ik mij in Amsterdam mocht wagen, en +inmiddels mijn dochter derwaarts te zenden, om de gewichtige papieren te +lichten, welke onder den Notaris Bouvelt berustende waren. Het overige +is u bekend."</p> + +<p>"Omtrent," antwoordde ik: "alleen weet ik niet, hoe gij beiden u thans +hier bevindt, noch welke uw uitzichten voor de toekomst zijn."</p> + +<p>"Gij weet," hernam Van Lintz, "dat mij de heer Blaek, om redenen voor u +van geen belang, zijn dienst had toegezegd. Op den morgen, toen het +feest aan de hoeve zoude plaats hebben, zorgde hij een half uur voor de +andere gasten aanwezig te zijn: en, in zijn koets verscholen, reed ik +naar Huizen, waar mij een boot wachtte, die mij naar den boeier bracht +van den Heer Blaek, met welken ik naar dit vaartuig werd gesmokkeld, +hetwelk gedeeltelijk door hem bevracht is, en waar hij voor mij en mijn +dochter plaatsen had besproken. Amelia, in stilte van ons plan +verwittigd, was in Amsterdam reeds scheep gegaan; en het gelukte ons +alzoo ten einde toe de vervolging en de list van uw Heers vaders agenten +te ontduiken. Thans vlei ik mij, op de plaats onzer bestemming gekomen, +gelegenheid te vinden om mij naar Rusland te begeven, alwaar de Hemel +mij vergunne, mijn dagen, na zooveel wisselvalligheden, in vrede te +slijten en aan mijn arme dochter die rust te bezorgen, welke haar +geschokt gestel behoeft.—Neem gij intusschen, Mijnheer Huyck! nogmaals +mijn dankbetuiging aan. Ik weet, dat het bewaren van ons geheim u een +bron van verdriet is geweest."</p> + +<p>"Neen, mijn vader!" zeide Amelia: "gij weet nog niet alles:—ach! gij +weet niet, welk leed wij den Heer Huyck onwillekeurig veroorzaakt +hebben. Zijn zoetste hoop, zijn vurigste zielswensch hebben gevaar +geloopen, van door onze noodlottige kennismaking voor altijd verstoord +te worden.—Ja!" vervolgde zij met klimmende aandoening, ziende dat ik +zwijgend voor mij staarde, terwijl haar vader ons beurtelings met eenige +verwondering beschouwde: "een paar woorden, aan Mejuffrouw Jetje Blaek +ontvallen, hebben een lichtstraal bij mij doen geboren worden, en ik heb +niet gerust voordat mij alles was opgehelderd.—ik heb vernomen, hoe +gij, Mijnheer Huyck! Mejuffrouw Blaek bemindet: hoe zij u met +wederliefde loonde, hoe haar oom deze verbintenissen tegen was, en hoe +lastertongen, die haar onze betrekking als misdadig voorstelden, haar +hadden doen besluiten, u alle verdere aanspraak op haar te ontzeggen."</p> + +<p>"Hoe!" riep Van Lintz uit, mij met een blik aanziende, waarin zich de +uiterste verbazing teekende: "bestond er een teedere betrekking tusschen +u en Mejuffrouw Blaek?... de nicht van den ouden Blaek?"</p> + +<p>"Ik kan het niet ontkennen," antwoordde ik: "maar thans, daar uw vertrek +mijn gelofte heeft opgeheven, vlei ik mij, mijn gedrag ook bij haar te +zullen kunnen rechtvaardigen."</p> + +<p>"Voor uwe rechtvaardiging zal ik zorgen," zeide Van Lintz, terwijl hij +opstond en onstuimig heen en weder op het dek wandelde: "vervloekt zij +de belofte, die mij de oude zondaar heeft afgeperst!—Maar ben ik er dan +aan gehouden, nu het blijkt, hoe hij mij misleid heeft?—Hij heeft mij +verhaald dat het huwelijk tusschen zijn zoon en zijn nicht een stellig +bepaalde zaak was."</p> + +<p>"Ik weet," zeide ik, "dat zulks zijn verlangen was; en men gelooft +gaarne wat men wenscht; maar tot nog toe is het mij niet gebleken, dat +de beide jonge lieden genegen waren, de door hem gekoesterde hoop te +vervullen. Wat echter de reden betreft, waarom hij zoo sterk op die +verbintenis gesteld is, deze kan ik niet gissen."</p> + +<p>"Maar ik des te beter," riep Van Lintz: "hij heeft mij misleid, ik +herhaal het; maar hij moet niet denken, dat men mij straffeloos tot +speelbal neemt. Ik zal hem schrijven:—hij zal u zijn nicht geven—en +een goeden bruidsschat bovendien, of ik zal hem het masker afrukken en +aan de kaak stellen, den schijnheiligen bedrieger; ik heb er de middelen +toe: en hij weet dit."</p> + +<p>"Hoe!" vroeg ik, op mijne beurt verbaasd: "UEd. zou in staat zijn...."</p> + +<p>"Ik ben de oorzaak van uw verdriet," zeide Van Lintz: "en het is niet +meer dan billijk, dat ik goedmake, wat ik bedorven heb. Wees gerust: het +hart van een jong meisje laat zich niet dwingen; doch, zoo het slechts +aan de toestemming van Jacobus Blaek mangelt—hij zal die geven, dat +zweer ik u. De zwarigheid zal alleen daarin bestaan, om zijn nicht van +de verkeerdheid harer vermoedens te overtuigen."</p> + +<p>"O!" zeide Amelia, terwijl zij mij met een betooverenden glimlach +aanzag, en tevens eenige tranen afwischte, van welke ik mij geen +rekenschap wist te geven: "een vrouw slaat zoo gaarne geloof aan de +onschuld van hem, dien zij liefheeft. Laat de Heer Huyck geen moed +verliezen; hij zal, vlei ik mij, bij zijn terugkomst geen moeite hebben, +om zijn Henriëtte te overtuigen, dat hij nooit iemand buiten haar bemind +heeft."</p> + +<p>"Hoe!" zeide ik, aangenaam gestreeld door de hoop, die zij mij gaf, en +tevens verrast door het stellige van haar belofte: "gij gelooft +waarlijk...."</p> + +<p>"Ik ben er zeker van," zeide zij: "maar," vervolgde zij, zich half +omwendende: "nu niet meer over dit onderwerp."</p> + +<p>"Neen!" zeide Van Lintz, ziende dat ze hevig ontroerd was: "over iets +anders gesproken.—Gij zeidet mij zooeven, dat gij mijn voormaligen +Luitenant Sander Gerritsz, of Zwarten Piet, zooals hij zich naderhand +noemen liet, op Terschelling hadt gelaten?"</p> + +<p>Ik voldeed op dit punt aan de nieuwsgierigheid van Van Lintz. Mijn +verhaal wekte zijne deelneming en die zijner dochter: en beiden gaven +den wensch te kennen, dat Sander hen op de reis vergezellen mocht en +evenals Van Lintz zelf, gelegenheid zoeken om in dienst des grooten +Czaars een nieuwe en meer eerlijke loopbaan te beginnen. Aan de +toestemming van Sander viel niet te twijfelen; want het was bij mij +zeker, dat hij nog de oude gehechtheid voor zijn voormaligen meester +koesterde, en ik maakte mij sterk hem te overtuigen, dat, al bleef +Klaartje in 't leven, zij toch voor hem verloren was. Er bleef dus +alleen over, door Kapitein Holmfeld het innemen van een nieuwen +passagier te doen goedkeuren: en wij waren juist voornemens hem deswege +te gaan spreken, met verzwijging natuurlijk der omstandigheden, waarmede +het raadzaam was niet voor den dag te komen, toen de beide Kapiteins +naar ons toekwamen.</p> + +<p>"Wel zoo! zijn de vrienden een luchtje gaan scheppen?" vroeg Pulver, en +zich toen tot Van Lintz wendende, die op wilde staan: "blijf zitten, +Mijnheer! hou uw gemak, zooals de havik tot de duif zei terwijl hij haar +plukte: ja, wou jelui zien, waar de <i>Fortuin</i> gebleven is?—naar den +kelder, Mijnheer! en de visschen zitten er misschien al in de +kajuitskamer een kaartje te spelen."</p> + +<p>"Inderdaad!" zeide ik, den blik naar de zandbank wendende, waar ik den +dag te voren het wrak nog herkend had en nu niets meer te zien was: "zij +is verdwenen! Hoe kan in zulk een korten tijd....?"</p> + +<p>"O!" zeide Pulver: "het zand is hier in eeuwigdurende beweging, en een +Loods behoeft geen drie weken ziek te zijn om het vaarwater te +verleeren. Wij liggen hier nu goed en wel op Maklijk-Oud en hebben water +in overvloed; maar Joost weet, hoe het over ettelijke jaren zal wezen, +als die verwenschte Robbeplaat nog verder kuiert."</p> + +<p>De vrees van Pulver werd bewaarheid; want, op dit oogenblik dat ik +schrijf, is sedert lang die reede voor gewone vaartuigen ontoegankelijk +geworden en biedt zij alleen bij hoog water den visscher een tijdelijke +schuilplaats aan.</p> + +<p>"Bedrieg ik mij?" vroeg Schipper Holmfeld, die middelerwijl met zijn +kijker naar den kant van het Vlie had uitgezien: "of is het de boeier, +die den Heer Bos aan boord gebracht heeft, die ginds komt opzeilen? +Gelieft UEd. eens te zien?"</p> + +<p>"Inderdaad!" zeide Van Lintz, na op zijne beurt te hebben uitgekeken: +"ik heb er niet veel opgelet; maar nu gij 't zegt, hij heeft er veel +van."</p> + +<p>"UEd. heeft toch niets vergeten?" vroeg Pulver.</p> + +<p>"Niets van zoo groot belang, dat men het mij zou komen nabrengen:—ja +waarlijk ... hoe meer ik hem beschouw:—zie zelf eens, Mijnheer +Huyck...."</p> + +<p>"Het is het jacht van Lodewijk Blaek!" riep ik uit, door den kijker +ziende, en den groenen voorsteven met verguld beeldwerk herkennende, +waar het zilveren schuim tegen opspatte:—en vervolgens, Van Lintz ter +zijde trekkende: "was hij mede in 't geheim van uw vertrek?" vroeg ik +hem.</p> + +<p>"Dat gewis niet," antwoordde Van Lintz; "en al wist hij er van, hij +althans zoude de onbeschaamdheid niet hebben, mij opnieuw onder de oogen +te komen."</p> + +<p>"Het zou toch nogal toevallig zijn," zeide ik, "indien hij juist in den +zin gekregen had, ook dezen koers uit te komen. In allen gevalle zullen +wij geduld dienen te hebben, en afwachten wat het geeft."</p> + +<p>Wij bleven aldus een geruimen tijd uitkijken, zonder dat het vaartuig +ons merkbaar naderde, daar het door den tegenwind genoodzaakt was te +laveeren, en ons, nu zijn voorplecht, dan zijn, met sierlijk, in den +zonneglans fonkelend loofwerk pronkenden spiegel vertoonde. Eindelijk +kwam men ons van onze beschouwing afroepen met het bericht, dat de +maaltijd was opgedischt, en begaven wij ons in de kajuit. Aan tafel +gezeten, had Pulver nauwelijks een mondjevol soep binnen, of hij begon +weder over de groote gelijkenis tusschen den Heer Bos en zijn ouden +kennis den Zeeroover; en wij moesten met of tegen dank, het verhaal +zijner ontmoeting in de Zee van de Antilles hooren, en tevens hoe hij op +Terschelling zijn ouden kennis Sander teruggevonden had. Ik nam hieruit +aanleiding om den Heer Van Lintz, na hem een geheimen wenk te hebben +gegeven, de vraag te doen, of hij niet een bediende noodig had, en hem +Sander als zoodanig aan te bevelen.</p> + +<p>"Wat drommel, Patroon!" riep Pulver uit: "wou UEd. nou van Sander een +huisknecht maken? Is dat een werk voor een jongen, die het zeegat uit +geweest is, en als Stuurman heeft rondgezwalkt?"</p> + +<p>"Daarom zou hij mij des te liever zijn," antwoordde Van Lintz. "Ik heb +iemand noodig, die de zeevaart verstaat; want tusschen ons gezegd: mijn +reis staat met de zeevaart in betrekking ... ik ben in mijn leven verder +dan op moeders bont boezelaar geweest:—en zoo die Sander Gerritsz...."</p> + +<p>"UEd. heeft zijn naam goed onthouden," zeide Pulver, wiens vermoedens +weder bovenkwamen en versterkt werden door de zeemansuitdrukking, welke +Van Lintz gebezigd had: "en ik wil mijn leven op een vermolmde ra +doorbrengen, zoo het heden de eerste reis is, dat UEd. dien heeft hooren +noemen. Nu!—dat daargelaten: Harmen Pulver is ook niet mal: en ik weet +wat ik denk, zooals de vent in 't dolhuis tegen den oppasser zei."</p> + +<p>Van Lintz wilde antwoorden, en ik zag het oogenblik komen, waarin een +verklaring onvermijdelijk werd, toen wij opeens een groote drukte aan +boord vernamen, en een geluid als van een vaartuig, dat het onze langs +zeilde; terwijl het over en weer roepen en praten ons gissen deed, dat +er iemand aan boord gekomen was.</p> + +<p>"Ik hoor vreemd volk, Kapitein Holmfeld!" zeide ik: "pas maar op: men +zou uw boeier prijsmaken eer gij er op verdacht waart."</p> + +<p>"'t Zal misschien die Don Manoël wezen, daar de Schipper zooeven van +vertelde," zeide Holmfeld, lachende, terwijl hij opstond.</p> + +<p>"Neen: daar wil ik mijn kop wel op verbeuren van neen," zeide Pulver: +"ofschoon, een kennis van hem, dat ware mogelijk:" en hij zag Van Lintz +wantrouwend van ter zijde aan, terwijl Holmfeld de kajuit verliet om te +gaan zien, wat het wezen kon.</p> + +<p>"Het is, zoo waar ik leve, het jacht van den Heer Blaek, dat van ons +afgaat;" zeide Van Lintz, uit het raam ziende: "wat kan dat beduiden?"</p> + +<p>Nog had hij niet uitgesproken, toen de deur openging. Kapitein Holmfeld +trad binnen, deed een stap zijwaarts en liet iemand door, wiens bijzijn +wij er verre af waren te verwachten of te wenschen—Lodewijk Blaek.</p> + + +<hr style='width: 45%;' /> + + +<h3><a name="chap36" id="chap36"></a>ZES-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.</h3> + +<h4>WAARIN ZICH HET OUDE SPREEKWOORD BEVESTIGD VINDT, DAT MEN GEEN HEI MOET +ROEPEN, EER MEN OVER DEN DAM IS.</h4> + + +<p class="p-one">De aankomst van dezen onwelkomen gast bracht geen geringe ontsteltenis +teweeg bij de personen, die zich in de kajuit bevonden Amelia werd +doodsbleek, haar knieën knikten en zij hield zich aan den rug van haar +stoel met beide handen vast om niet te vallen. Haar vader stond verrast +en wierp op Lodewijk een blik vol toorn en verontwaardiging: en ik zag +met bezorgdheid de toekomst te gemoet, overtuigd, dat de verschijning +van dezen laatsten niets goeds voorspelde, en tot ergerlijke tooneelen +zoude aanleiding geven; temeer, toen ik den glimlach bespeurde, die op +zijn lippen zweefde.</p> + +<p>"Ik heb de eer het gezelschap nederig te groeten, zeide hij, een +spottenden blik op Van Lintz werpende; maar de uitdrukking van zijn +gelaat veranderde en zijn kleur verschoot, toen hij mij herkende.</p> + +<p>"Ga zitten, Mijnheer Blaek!" zeide Holmfeld: "waarlijk, wij waren er +verre af, van ons op uw bezoek te verwachten: dat is hupsch van u."</p> + +<p>"En waarom niet?" zeide hij, zijn onbeschroomdheid terugvindende, en +plaatste zich meteen op den hem aangeboden stoel naast Amelia, die den +haren verschoof: "ik ben immers een liefhebber van op het water rond te +zwalken. Maar laat ik niemand storen. Houdt uw gemak, Mijne Heeren! Ik +hou, zooals ik zeide, veel van een speelreisje; en bovendien, ik +wenschte Mijnheer (zich tot Van Lintz wendende) te bedanken voor de eer, +die hij mijn jacht heeft aangedaan, door het tot zijn overtocht te +gebruiken. En de Heer Huyck ook hier! maar dat verwondert mij minder: +men ziet den rook, waar het vuur is:—en als men zulke trekpleisters +heeft...." hier zag hij, schamper lachende, naar Amelia.</p> + +<p>"Mijnheer!" zeide Van Lintz, met nadruk: "ik ben hier slechts passagier +aan boord, en de Kapitein kan toelaten wie hij verkiest; maar ik moet u +zeggen, nu het mij blijkt, dat gij bewust waart van onze +tegenwoordigheid alhier, dat uw ongewenscht bezoek de maat vult van al +uw onbescheidenheden te mijwaarts."</p> + +<p>"Kom Heer Graaf! of welken naam UEd. thans verkiest te dragen," zeide +Lodewijk: "UEd. kan het zoo kwaad niet meenen: er is, zoo ik wel +onderricht ben, ook een tijd geweest, dat UEd. ongewenscht aan boord +kwaamt bij dezulken, die u voor St.-Felten wenschten. Daar is Kapitein +Pulver, die weet er een geschiedenis van te vertellen."</p> + +<p>"'t Is bij mijn zolen niets anders als ik dacht," zeide Pulver: "ja! ja! +Pulver laat zich geen brik voor een barkas verkoopen, zooals ik zei."</p> + +<p>"En gij, Kapitein Holmfeld!" vervolgde Lodewijk tegen den verbaasden +Schipper: "gij moogt ook wel toezien, of uw geëerde passagier zou uw +schip wel eens naar de Baai van Venezuela kunnen sturen."</p> + +<p>"Ellendeling!" riep Van Lintz, bleek van woede en zich met moeite +bedwingende: "Wat hebt gij voor? Wat beduidt uw komst, en de taal, die +gij voert?"</p> + +<p>"Ik begrijp er niets van," zeide Holmfeld: "uw eigen vader, Mijnheer +Blaek! heeft mij deze lieden aanbevolen en aan boord doen ontvangen."</p> + +<p>"Mijn vader is, met verlof gezegd, een oude suffer," zeide Lodewijk: +"maar hij had wel anders gehandeld, indien hij geweten had, dat gindsche +Heer, die zulk een hoogen toon voert, een deserteur is en een +zeeroover."</p> + +<p>Er volgde een oogenblik van algemeene stilte op deze woorden. De oogen +van Van Lintz rolden hem vreeselijk in 't hoofd, het schuim stond hem op +de lippen, en hij ware Lodewijk ongetwijfeld aangevlogen, had niet +Amelia, eene uitbarsting willende voorkomen, zich voor haar vader +geplaatst en hem omvat.</p> + +<p>"Mijnheer mag wezen wie hij wil," zeide Holmfeld, na zich een wijl +bedacht te hebben: "hij is mijn passagier: ik heb geld voor den +overtocht ontvangen en ik versta niet, dat hij aan mijn boord beleedigd +worde."</p> + +<p>"Goed gesproken!" zeide Pulver: "of hij een deserteur is geweest weet ik +niet; maar, zoo hij al een zeeroover was, kan ik getuigen, dat hij mij +op een bescheiden wijze behandeld heeft en mij ongemolesteerd heeft +laten gaan, toen hij mij zonder genade had kunnen opknoopen."</p> + +<p>"Met u praat ik niet," zeide Lodewijk, "en wat Kapitein Holmfeld +betreft, hij mag zich tweemaal bedenken over hetgeen hij zegt; want het +zou wel kunnen gebeuren, dat hij anders geen zaken meer te doen kreeg +voor ons kantoor."</p> + +<p>"Hoor eens," zeide Holmfeld, op zijn beurt warm wordende: "Mijnheer Bos, +of zoo hij heeten mag, is onder bescherming van de Deensche vlag en +niemand zal hem hier verder affronteeren. En wat u betreft, Sinjeur! die +hier twist komt zoeken, ik raad u, maak maar gauw, dat gij van mijn +bodem afkomt, of ik laat u tusschendeks smakken en pak u mede naar +Denemarken. Wat hagels! ik ben baas op mijn schip."</p> + +<p>Lodewijk beet op zijn lippen: "Ik ga," zeide hij, op een sarrenden toon: +"en zal te Amsterdam bericht brengen, dat Kapitein Holmfeld misdadigers +laat ontsnappen en dat de zoon van den Hoofdschout een afscheidsglaasje +met hen drinkt."</p> + +<p>Ik had mij voorzichtigheidshalve niet in den twist gemengd; maar deze +persoonlijke beleediging begreep ik niet voorbij te kunnen laten gaan: +"Mijnheer Blaek!" zeide ik: "ik heb tot nog toe gezwegen: maar ik moet u +zeggen, dat gij hier een ellendige rol speelt."</p> + +<p>"Met u heb ik thans niets te schaffen," zeide hij; "maar later zult gij +mij voldoening voor die woorden geven."</p> + +<p>"Ik had u die reeds lang afgevergd," zeide ik: "indien de eerbied voor +uw vader en nicht mij niet weerhouden hadden."</p> + +<p>"Mijn nicht!" hernam hij, schamper lachende: "het voegt u wel van mijn +nicht te spreken, wanneer ik u met uw maitres in gezelschap vind."</p> + +<p>"Dat is te veel!" riep ik uit: "zoodra wij aan wal zijn...."</p> + +<p>"Gij hebt gehoord, wat ik gezegd heb," zeide Holmfeld, terwijl hij +Lodewijk in den kraag vatte: "nog één woord en ik smijt u in den +kelder."</p> + +<p>"Een oogenblik!" zeide Van Lintz, die inmiddels zich geweld had +aangedaan om bedaard te blijven: "indien hier iemand beleedigd is, zoo +ben ik het. Ik had wellicht, uit aanmerking van den dienst, welken mij +des jonkmans vader gedaan heeft, zijn onbezonnen uitvallen kunnen +verschoonen; maar het is de eer mijner dochter, welke hij aanrandt, en +bij den Hemel! hij zal niet naar Amsterdam terugkeeren om daar haar +goeden naam door zijn schandelijke lastertaal te bezwalken. Welke +wapenen verkiest gij, Mijnheer Blaek?</p> + +<p>Aller oogen waren op Lodewijk gevestigd; hij sloeg even de zijne neder +onder den ontzagwekkenden blik van Van Lintz; maar zijn gelaat bleef +dezelfde spotachtige uitdrukking behouden, welke het van zijn +binnentreden af niet verlaten had.</p> + +<p>"O ho!" zeide hij: "begint Mijnheer eindelijk te begrijpen, dat er een +fatsoenlijker wijze is om tusschen cavaliers een twist te beslechten dan +met de vuist, gelijk gemeene kruiers?—Wat zal ik u antwoorden? De +wapens zijn mij vrij onverschillig; maar liefst vecht ik op den vasten +wal; ik heb nooit het ambacht van zeeroover uitgeoefend: en schoon ik +redelijk vast sta op de planken van mijn jacht, ben ik nooit gewend +geweest—zooals andere lieden—het rapier of de pistool aan boord te +bezigen!"</p> + +<p>"Het zij zoo!" zeide Van Lintz: "wij zijn in 't gezicht van +Terschelling, en daar zal zich wel een eenzaam plekje bevinden waar wij +onze zaak kunnen afdoen. Gij zult er zeker niet tegen hebben, dat de +Heer Huyck en Kapitein Pulver ons tot getuigen strekken."</p> + +<p>"Ik zie niet, dat wij getuigen noodig hebben," zeide Lodewijk; "maar, +wat mij betreft, ik heb er niets tegen.—Hoewel de duinkant eenzaam zij, +is het verkieslijk, zoomin geruchts mogelijk te maken: en alzoo stel ik +voor, den degen te gebruiken."</p> + +<p>Van Lintz boog het hoofd ten teeken van goedkeuring. De Kapiteins en ik +zagen elkander met verwonderde blikken aan; want de keus van Lodewijk +scheen ons vreemd en gewaagd toe: immers, al had hij ook den naam van +een geoefend schermer te zijn, hij kon, op 't oog af, niet gerekend +worden zijn forsch gespierden weêrpartijder in kracht of behendigheid te +evenaren: en een gevecht met pistolen, had, naar onze meening, meer +gelijkheid tusschen partijen gevormd. Er viel echter niets aan te +veranderen, daar Lodewijk het zelf zoo gewild had; doch de achtelooze, +onverschillige wijze, waarop hij zijn keuze gedaan had, bleef ons, +evenals die keuze zelve, onverklaarbaar.</p> + +<p>Droevig was echter de uitwerking, welke de afloop van den twist op +Amelia deed. Schoon haar oog geen traan ontvloot, teekenden al haar +gelaatstrekken hevige ontroering en bezorgdheid. "O God!" riep zij, de +handen angstig wringende: "moet er om mijnentwil een tweegevecht plaats +hebben?—Heb ik niet reeds genoeg uitgestaan, mijn Vader! en moet de +laatste stap, dien gij op uw geboortegrond doet, met bloed geteekend +worden?—Kunt gij dat niet beletten, Mijnheer Huyck?"</p> + +<p>Ik haalde de schouders op: en in waarheid, welk een afkeer ik van nature +ook tegen die onmenschelijke en onchristelijke gewoonte koester, om +elkander als wilde dieren naar het leven te staan, ik zag niet, hoe er +in dit geval aan een vergelijk of verzoening kon gedacht worden: "al wat +ik kan voorstellen," zeide ik, "is om zelf de plaats van uw Heer vader +te nemen en den Heer Blaek, voor zijn lastertaal de straf te geven, die +hij verdiend heeft."</p> + +<p>"Is het op die wijze, dat gij mijn zorg denkt te verminderen? en is deze +de eenige troost, dien gij mij geven kunt?" zeide Amelia met een +verwijtenden blik.</p> + +<p>"Wees vooralsnog niet voor uw lief bekommerd, Mejuffrouw!" zeide +Lodewijk: "ik hoop later mij met den Heer Huyck te meten en hem zijn +smadelijke woorden te doen opslikken:—eerst moet de zaak met uw vader +afgedaan zijn."</p> + +<p>"Wees toch bedaard Amelia!" zeide Van Lintz, eenigszins ontevreden over +den twijfel, welken zijn dochter over den uitslag van het tweegevecht +scheen te voeden: de Heer Blaek verlangt een les: hij heeft die noodig: +en ik ben bereid, hem die te geven: zou UEd. de goedheid willen hebben, +Kapitein Holmfeld! van de sloep vaardig te doen maken. Ik vlei mij, dat +wij niet lang zullen wegblijven."</p> + +<p>"Te drommel!" fluisterde Pulver mij in 't oor: "wie had dat kunnen +vermoeden? Zou UEd. den Heer Lodewijk niet kunnen raden alsnog zeil te +minderen? Hij mag groot en sterk zijn: maar tegen dien driedekker van +een Don Manoël is hij niet opgewassen."</p> + +<p>"Het heeft zoo moeten zijn," zeide ik: "en het ligt er nu eenmaal toe; +maar ik had wel gewenscht, dat die thee op den bodem van de zee lage en +dat wij hier nooit aan boord waren gekomen; want de hemel weet, hoe men +dit geval ten onzen nadeele zal uitleggen."</p> + +<p>Wij waren intusschen de kajuit uitgetreden: Holmfeld was zijn bevelen +gaan geven tot het klaarmaken der sloep: Van Lintz was naar beneden om +zijn degen en mantel te gaan halen, en Lodewijk, tegen het gangboord +leunende, stond een deuntje te fluiten en naar wal te zien. Nu naderde +mij Amelia en zeide:</p> + +<p>"Gij belooft mij, toe te zien, Mijnheer Huyck! dat alles naar behooren +toega. Ik kan het niet helpen, maar ik mistrouw dien Heer Blaek."</p> + +<p>"Ik heb nooit de beste gedachten van hem gehad," zeide ik: "maar wij +zullen zorgen, dat alles volgens de regels geschiede. Ban uw vrees: het +zal beter afloopen, dan gij denkt. Uw vader is zich zijner kracht bewust +en de jaren voorbij, waarin men onbesuisd te werk gaat en zonder +nadenken handelt. Ik bedrieg mij zeer, of zijn voornemen is alleen, dien +onbedachtzamen knaap een aandenken aan zijn meerderheid te +geven.—Intusschen, ik wenschte met u, dat dit alles geen plaats had +gehad."</p> + +<p>De sloep was nu gereedgemaakt en Kapitein Holmfeld verzocht ons, den +meesten spoed aan onze verrichtingen bij te zetten, daar hij zijn +manschappen niet langer dan noodig ware wilde missen. Lodewijk steeg +eerst af: vervolgens de Heer Van Lintz, na zijn dochter hartelijk +vaarwelgekust te hebben. Ik drukte haar zwijgend de hand tot afscheid en +volgde met Pulver; maar nog waren wij niet allen gezeten, toen Amelia +boven aan de trap verscheen en, eer iemand het verhinderen kon, zich +naar beneden liet glijden.</p> + +<p>"Wat wilt gij? En welke dwaasheid is deze?" vroeg haar vader, op een +strengen toon.</p> + +<p>"Ik wil met u naar wal gaan," zeide Amelia: "niet dan door dwang zal ik +u verlaten: mijn besluit is onverzettelijk: en gij weet, mijn vader, dat +ik, wat vastheid van wil betreft, uw waardige dochter ben—vrees niet +dat ik uw opzet storen of verhinderen zal. Ik zal bij de sloep blijven: +gebeurt er eenig ongeval—'t geen de Heiligen verhoeden—dan ben ik +immers bij de hand, en er behoeft niet naar het schip gezonden te worden +om mijn hulp te vorderen."</p> + +<p>Er viel hier niets tegen in te brengen. Wij staken af en roeiden naar de +haven; terwijl wij allen, en zelfs Pulver, wien het moeilijk viel, het +zwijgen bewaarden. Het jacht van Lodewijk, dat minder diep ging dan het +Deensche vaartuig, lag tusschen dit en het dorp in ten anker: alles was +stil aan boord: slechts een enkel persoon stond onbeweeglijk aan de +voorplecht. Eerst toen wij naderbij kwamen, bespeurde ik, dat die man +een kijker in de hand en op ons gevestigd hield. Opeens verdween hij: en +nu zag ik, dat de jol aan bak-boordzijde gehaald werd. Ik veronderstelde +eerst, dat de knecht van dat jacht, Lodewijk in ons midden herkennende, +zijn bevelen kwam vragen; maar niet weinig verwonderd was ik, toen, één +voor één, een viertal personen op het dek van het jacht verschenen en in +de jol afdaalden, die nu met alle kracht van riemen naar wal word +geroeid. Ik zag Lodewijk aan, en ik bemerkte, dat ook zijne +oplettendheid op deze manoeuvre gevestigd was, en dat een echt +duivelsche lach zich op zijn lippen vertoonde. In andere omstandigheden +zou ik hem gevraagd hebben, wie die personen waren, die hij op zijn +vaartuig had; thans echter schroomde ik het stilzwijgen te breken, dat +in onze sloep heerschte, en wellicht een onhebbelijk antwoord uit te +lokken. Weldra was de jol tusschen de in de haven liggende +visschersschuiten en achter het paalhoofd verdwenen. De Heer Van Lintz +had haar niet bespeurd of er geen acht op geslagen, en zijn dochter was +te zeer in haar droevige gepeinzen verdiept, om te letten op iets, wat +rondom ons gebeurde. Wat Pulver betreft, hij was juist bezig met vuur te +slaan en zijn pijp aan te steken, toen de jol van het jacht afging, en +zij had dus ook zijne opmerkzaamheid niet getrokken.</p> + +<p>Wij waren eindelijk aan het paalhoofd gekomen, hetwelk wij beklommen, +uitgenomen Amelia, die zich tegen de koele zeelucht in haars vaders +mantel wikkelende, in de sloep bleef zitten. Wij drongen door de hier +wederom verzamelde menigte heen en bevonden ons weldra op het gulle zand +voor het dorp.</p> + +<p>"Dunkt u niet best," vroeg ik aan Van Lintz, "dat wij eerst naar de +herberg gingen en ons van daar, quasi om een wandeling te maken, naar +het duin begaven?—Dat zou minder opziens baren en geen argwaan +verwekken."</p> + +<p>"Die wandeling zal u wel bespaard worden," mompelde Lodewijk; en, op +hetzelfde oogenblik trad iemand, die uit den volkshoop te voorschijn +kwam, naar Van Lintz toe en legde hem de hand op den schouder met de +woorden: "Gij zijt mijn arrestant."</p> + +<p>"Uw arrestant!" riep Van Lintz, verbaasd terugtredende en de hand aan +zijn degen slaande.</p> + +<p>"Wij bidden u, niet te bieden eenige resistentie," zeide Heynsz:—want +hij was het zelf:—"mijn dienaars zijn gewapend en ik heb slechts te +vertoonen mijn mandaat, om te verkrijgen de noodige assistentie."</p> + +<p>"Geef in 's Hemels naam toe," zeide ik tegen Van Lintz: "alle weerstand +zou voor het oogenblik nutteloos zijn."</p> + +<p>"Heer Graaf van Talavera!" zeide Lodewijk Blaek, met een hoonenden lach, +tegen Van Lintz: "gij zijt een fijne diplomaat; maar de kunstgreep, dien +ik thans gebezigd heb om u van het Deensche schip te lokken, was toch +nieuw."</p> + +<p>"Gij zijt de verachtelijkste mensch, dien ik ken," zeide ik, over zulk +een helsche list verontwaardigd.</p> + +<p>"En de onvoorzichtigste," zeide Van Lintz: "want zijn fieltestreek kan +hem zijn halve vermogen kosten.—Maar dat daargelaten! Ik moet zwichten. +Hier is mijn degen. Monsieur Heynsz! waar is het uw plan mij heen te +voeren? Ik wensche vooraf nog mijn dochter eens te spreken en afscheid +van haar te nemen."</p> + +<p>"Om Godswille! Wat is er gebeurd?" riep Amelia, die, door een der +matrozen ten halve onderricht, angstig kwam toesnellen.</p> + +<p>"Niets, lief kind!" zeide Lodewijk: "als alleen dat het plan veranderd +is, en dat gij met uw vader en mij in vrede naar Amsterdam terugkeert."</p> + +<p>"Is dit noodzakelijk?" vroeg ik aan Heynsz; "en moeten die lieden +gedwongen worden, het gelaat van dien schoft op de terugreis voor oogen +te hebben?"</p> + +<p>"Ik zal u verzoeken, liever een vaartuig te mijnen koste te nemen," +zeide Van Lintz.</p> + +<p>"Ziedaar een billijk voorstel," zeide ik tegen Heynsz: "gij zijt +bovendien afgezonden, om Mijnheer gevangen te nemen, en niet om hem te +pijnigen door den aanblik van iemand, die hem met reden hatelijk is."</p> + +<p>"Er is geen zwarigheid ter wereld," antwoordde Heynsz: "wij willen den +Heer Graaf niet jagen op kosten: wij willen huren een vaartuig en +bedanken den Heer Blaek voor zijn verder konvooi. Zoo de Heer Graaf +verlangt, wij zullen aan de roeiers, die hem gebracht hebben hier, last +geven, van boord te gaan halen zijn bagage."</p> + +<p>"Die bagage zal zeker onderzocht worden?" vroeg Van Lintz, hem met een +doordringenden blik aanziende: "doch om 't even:—ik verlang er zelfs +naar; want daardoor zal de wraak volkomen worden, die ik van dezen Judas +nemen moet."</p> + +<p>"Wat ... wat beduidt dat toch?" vroeg Lodewijk, enigszins ongerust: "wat +hebben uw bagage en mijn vermogen onderling uitstaande?" Hij ontving +geen antwoord en bleef enigszins beteuterd staan. Het was mij duidelijk, +dat hij gaarne naar zijn jacht zou zijn teruggekeerd, doch dat de zoo +stellige woorden van Van Lintz indruk op hem hadden gemaakt: hij bleef +dus, schoon op enigen afstand, om ons draaien.</p> + +<p>"Zouden wij niet inmiddels naar de herberg gaan?" vroeg ik aan Heynsz; +"wij hebben hier zoveel bekijks."</p> + +<p>Deze voorslag werd te gereeder door dezen aangenomen, daar hij de +Overheid van Terschelling toch verwittigen wilde van het op haar +grondgebied gedaan arrest; en terwijl een paar dienaars met de sloep +naar den hoeker voeren om de bagage te halen, begaven wij ons naar den +herberg; Heynsz ging vooruit met den goeden Pulver, die onophoudelijk +zijn verbazing te kennen gaf over den zonderlingen loop dien de zaak +genomen had; Van Lintz volgde, den arm aan zijn dochter gevende, terwijl +ik aan zijn andere zijde liep en twee dienaars den trein besloten; de +halve bevolking klotste achter en om ons heen, en Lodewijk, blijkbaar +met zijn figuur verlegen, liep aan de andere zijde van de straat. Hij +volgde ons in de herberg, eischte een glas brandewijn, dat hij dadelijk +naar binnen sloeg, en zette zich in een donkeren hoek, terwijl Van Lintz +en aan een andere zijde plaats namen.</p> + +<p>"Waar woont de Drost?" vroeg Heynsz aan Reynszen: "ik wenschte hem +dadelijk te spreken."</p> + +<p>"Waar hij woont kan ik u makkelijk beduien," antwoordde de waard: "maar +gij zult hem thans niet aan zijn huis vinden, vermits hij hier is."</p> + +<p>"Hier!—Welnu! wees dan zoo goed hem te roepen." "Hij zal zoo aanstonds +terug zijn," hernam Reynszen: "hij is hier achter bij een zieke; want +hij is tevens Dokter, moet je weten."</p> + +<p>"Ja! dat is ook waar," zeide Pulver: "hoe maakt het die arme meid?"</p> + +<p>Reynszen schudde het hoofd en gaf ons te kennen, dat zij op het uiterste +was. Ik begaf mij aan het raam, bij mijzelven nadenkende over het +zonderlinge noodlot, dat in dit oogenblik zooveel verschillende +personen, doch die allen in zekere betrekking tot elkander stonden, +bijeenverzameld had. Nu vervoegde zich Heynsz bij mij en ik vroeg hem in +stilte, hoe hij te weten was gekomen dat de Heer Van Lintz zich op het +Deensche vaartuig bevond. Het geval had zich, gelijk hij verhaalde, op +de navolgende wijze toegedragen: Lodewijk Blaek had van zijn +schippersknecht vernomen tot welk einde zijn vader het jacht buiten zijn +weten had doen dienen. Hij had terstond vermoed dat de ontsnapte persoon +niemand anders als Amelia's vader kon zijn, en zulks dadelijk aan Heynsz +te kennen gegeven, die nog altijd in de omstreken van Naarden naar den +voortvluchtige zocht. De vermoedens stegen bij verdere nasporing tot +zekerheid, en nu had Lodewijk, die zich waarschijnlijk op deze wijze op +Van Lintz en Amelia wilde wreken, zijn jacht aan Heynsz aangeboden, ten +einde daarmede den vluchteling te achterhalen. Dit was hun, gelijk wij +gezien hebben, gelukt; maar daar Heynsz eenige zwarigheid maakte om +zonder specialen last een onder vreemde vlag zeilend vaartuig aan te +doen en te doorzoeken, had Lodewijk op zich genomen, bij Holmfeld aan +boord te gaan en den Heer Van Lintz weder van het vaartuig en op +Hollandsch grondgebied te troonen.</p> + +<p>"Het doet mij leed," zeide ik, "dat gij in uw plan zoo wel geslaagd +zijt; de Heer Van Lintz heeft mij het leven gered en het zou, geloof ik, +ook mijn vader innig verheugd hebben, indien de man ontkomen ware."</p> + +<p>"Ik mag ook best lijden," zeide Heynsz: "dat Zijne Excellentie er +behouden af kome;—maar toch! onze reputatie, van uw Heer papa en de +mijne, zoude geweest zijn naar de maan, indien hij ware ontsnapt; bedenk +eens, hoe zij konden hebben uitgelachen Monsieur Heynsz, als zij gehoord +hadden, daarna, dat de man, dien hij zocht, gewoond had in zijn eigen +huis en hij hem had laten echappeeren!... maar die Dokter blijft lang +weg ... ha! hier is hij."</p> + +<p>En op dit oogenblik trad de Heer Substituut-Drossaard en Geneesheer +Doedes door de achterdeur binnen.</p> + + +<hr style='width: 45%;' /> + + +<h3><a name="chap37" id="chap37"></a>ZEVEN-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.</h3> + +<h4>WAARIN TREURIGE EN INDRUKWEKKENDE TOONEELEN VOORKOMEM, GELIJK MEN DIE +SOMTIJDS IN HET DAGELIJKSCHE LEVEN, MAAR ZEER DIKWIJLS IN ROMANS EN +VERSIERDE GESCHIEDENISSEN AANTREFT.</h4> + + +<p class="p-one">"Hm!" zeide Doedes, verwonderd rondziende: "groot gezelschap—veel +vreemde gezichten—dienders met stokken!—hm!"</p> + +<p>"Hoe is het met de arme lijderes?" vroeg ik, naar hem toegaande.</p> + +<p>"Hm!—zooeven afgeleid—<i>omnes mortales aumus</i>—<i>affectio +pulmonaris</i>—mijn taak afgeloopen—naar huis gaan—rekening +schreven—hm!"</p> + +<p>"Heb ik het genoegen, den Heer Drost te zien?" vroeg Heynsz, terwijl hij +groette en zijn naam en hoedanigheid bekend maakte: "ik wenschte UEd. +even te spreken."</p> + +<p>"Hm!—dieven zoeken—pakhuis bedreigd—aanslag op het Deensche +schip—reeds vier gepakt—deze Heer mij gewaarschuwd."</p> + +<p>"Met uw verlof!" zeide Heynsz: "ik weet niet wat UEd. bedoelt; maar +mijne komst heeft een andere oorzaak."</p> + +<p>Dit zeggende, trok hij den Dokter naar het venster, waar beiden zich een +wijl onderhielden. Ik bespeurde intusschen uit de gelaatstrekken van den +Drost, dat de hem gedane mededeeling hem niet bijzonder naar den zin +was.</p> + +<p>"Hm!" mompelde hij eindelijk: "Terschelling een vrijplaats—oude +privileges—inbreuken genoeg—volhouden—hm?"</p> + +<p>"Hoe!" riep Heynsz uit, twijfelende of hij wel gehoord had: "wat bedoelt +gij?"</p> + +<p>"Niet toelaten—Schepensbank bijeenroepen—zaak van gewicht—violatie +van jurisdictie—hm!"</p> + +<p>"Wat meent gij toch?" vroeg Heynsz: "acht gij het noodig te roepen +bijeen een Schepensbank om te beslissen een zaak zoo eenvoudig als deze? +Gij ziet immers mijn orders: die zijn duidelijk en peremptoir. Gij kunt +lezen, hoop ik."</p> + +<p>"Orders—hm!" zeide Doedes, het hoofd schuddende en het hem aangeboden +bevelschrift afwijzende: "hier niet geldig—Amsterdamsche Hoofd-Officier +te huis regeeren—hier niet den baas spelen."</p> + +<p>"Maar ziet gij dan niet, dat het is een bevel van de Staten," hernam +Heynsz onverduldig.</p> + +<p>"Hm!—jawel—maar dit een exceptioneel geval—voorrecht—hm! +Terschelling een vrijplaats—apprehensie zonder jurisdictie—Schepenen +beslissen."</p> + +<p>Heynsz bleef met open mond staan, een oogenblik buiten staat tot +spreken, zoo verbaasd was hij, dat een gerechtelijk ambtenaar een bevel +dorst weerstaan, waar zelfs de Amsterdamsche Regeering aan had +toegegeven. Terwijl hij, zijn gewone gevatheid en tegenwoordigheid van +geest voor een wijl verliezende, scheen te overpeinzen, hoe hij best den +koppigen Drost tot toegeeflijkheid zoude brengen en van zijn ongelijk +overtuigen, wendde hij, 't zij toevallig, 't zij uit vrees van hem uit +het oog te verliezen, den blik naar Van Lintz: en de angst, dat deze het +zonderling beweren van den Terschellingschen overheidspersoon gehoord +zou hebben en daarvan partij trekken, deed hem het zweet op het +aangezicht stijgen; terwijl zijn gelaat een zoo kluchtige uitdrukking +aannam, dat ik, in weerwil van mijzelf niet kon nalaten te glimlachen.</p> + +<p>Ook Van Lintz glimlachte: want, schoon op een afstand gezeten, had hij +de woorden van den Drost zeer goed verstaan: hij was geen man om die +onopgemerkt of ongebruikt voor bij te laten glippen. Hij rees op en naar +de beide rechtsbeambten toetredende: "mij dunkt, vriend Heynsz!" zeide +hij: "dat gij u een weinig vergaloppeerd hebt, althans naar het oordeel +van dezen Heer."</p> + +<p>"Niet in het minste," zeide Heynsz, zijn spijt vruchteloos zoekende te +bedwingen: "ik heb mijn orders om u te apprehendeeren waar ik u +vinde,—orders, geëmaneerd van onze Heeren Staten—en het is maar een +plaisanterie dat die Heer zich zou opposeeren daartegen:—of behoort +Terschelling niet langer aan de Heeren Staten van Holland en +West-Friesland? <i>par exemple!</i>"</p> + +<p>"Ongetwijfeld!" antwoordde Van Lintz: "sedert het door Karel, Hertog van +Aarschot aan H.H.M.M. is verkocht en overgedragen; maar die koop kan hun +geen recht geven de priveleges te vernietigen, welke dit eiland bevorens +van zijn wettige Heeren verkregen bad en sedert onheuglijke jaren +bezat."</p> + +<p>"Dat geloof ik," zeide Heynsz, met een smalenden lach;—"zoo onheuglijk, +dat niemand zich kan herinneren, door wien of wanneer die ooit gegeven +zijn."</p> + +<p>"Hm!" bromde Doedes er tusschen in: "de geapprehendeerde heeft +gelijk—<i>privilegium rite concessum</i>—Schepenen uitwijzen—morgen +partijen hooren—beiden cautio praesteeren—hm!"</p> + +<p>"Morgen!" herhaalde Heynsz, met de uiterste verbazing: "denkt gij, dat +ik hier kom om mij te amuseeren en dat mijne praesentie zoo maar kan +gemist worden te Amsterdam dagen achtereen."</p> + +<p>"Het is voorwaar wat erg," zeide Van Lintz, glimlachende, "ik wed, dat +de dieven reeds illumineeren wegens uwe afwezigheid: en, zonder +gekscheren gesproken, het doet mij oprecht leed dat gij zooveel moeite +om mijnentwille hebt gedaan."</p> + +<p>"Parbleu!" riep Heynsz": "in welk wespennet ben ik gevallen? Mijnheer +Huyck! Schipper Pulver!—Zijt toch zoo goed en helpt mij dien Drost, of +wat hij wezen mag, te brengen tot rede. Beduidt hem toch, dat hij zich +blootstelt te worden gesuspendeerd, gecasseerd, ja exemplaarlijk met +boete en aan den lijve gestraft als rebel, zoo hij niet obtempereert aan +de instructiën en bevelen van H. H. Staten, onze hooge Souverein.</p> + +<p>"Hm!" zeide Doedes—"cautie stellen—Terschelling een vrijplaats en +daarmede uit—hm!"</p> + +<p>"Voor den duivel!" schreeuwde Heynsz: "Terschelling zal geen vrijplaats +zijn voor u, dat beloof ik u: en ik zal een relaas opmaken waar het +behoort;—maar al deze praatjes hebben niets te beduiden: geef mij een +behoorlijke sententie of andere legale afwijzing, en ik zal zien wat ik +te doen heb."</p> + +<p>"Gij kunt dat niet weigeren," zeide ik tegen den Drost: "en in allen +gevalle moet ik u dringend aanraden, te bedenken wat gij doet, en of de +gronden, waarop gij uw beweren bouwt, eenige kracht hebben;—bedenk, dat +gij moeielijk iets tegen 's Lands Hooge Regeering kunt volhouden,"</p> + +<p>"Mij dunkt!" zeide Reynszen, die geheel niet van oordeel ontbloot was +en, als zelf Lid van Schepensbank, begreep, zich in de zaak te moeten +mengen: "wat Mijnheer daar zeit, is zoo gek niet: en je meugt wel +bedenken wat je doet, Meester Doedes; want wat gij verricht, dat moet +het eiland naderhand ontgelden, zooals gij weet."</p> + +<p>"Hm!—Zelf Schepen—daarom meepraten—Drost beter weten—hm!"</p> + +<p>"Juist!" hernam Reynszen: "ik ben zelf Schepen en een geboren +Terschellinger daarenboven: en ik dien de oude herkomsten dus al zoo +goed en beter te weten dan iemand, die hier van den vasten wal gekomen +is."</p> + +<p>"Hoe!" riep Heynsz, deze omstandigheid in zijn voordeel aangrijpende: +"is de Drost geen Terschellinger? dan mag hij dubbel voorzichtig zijn, +hoe hij het aanlegt in deze zaak."</p> + +<p>Twee of drie andere personen, die gedurende het gesprek waren +binnengekomen en, gelijk mij naderhand bleek, tot de Notabelen van het +dorp behoorden, vereenigden zich met de gevoelens van Reynszen en +drongen bij den Drost aan, dat hij Schepensbank zou beleggen, en niet, +om een onzeker privilege vast te houden, de ontevredenheid wekken van +het hooge Landsbestuur. Terwijl al de aanwezigen met het behandelen van +dit vraagpunt bezig waren, naderde mij de vrouw des huizes, en +fluisterde mij in het oor, dat de oude Heer, die met mij op Terschelling +gekomen was, mijn terugkomst vernomen hebbende, mij liet verzoeken even +bij hem te komen.</p> + +<p>Ik gevoelde een oogenblik berouw, den goeden Helding in het midden der +drukte vergeten te hebben en te gelijk kwam het denkbeeld bij mij op, +dat het raadzaam ware, Sander te waarschuwen, eer hij binnenkomen en +Heynsz met zijn dienaars in den mond mocht loopen. Ik begaf mij dus naar +achteren, waar mij een treurig schouwspel wachtte. Helding zat naast de +bedstede, en hield de hand der ontslapene tusschen de zijne, terwijl hem +de stille tranen langs de wangen liepen: en zijn blikken waren met een +uitdrukking van diepe, maar gelatene droefheid naar den hemel gewend. +Tegenover hem stond Sander tegen den wand te leunen; zijn oogen waren +strak en stijf op het lijk gevestigd; maar het hevige zwoegen van zijn +boezem verried de innerlijke gemoedsbeweging die hem kwelde.</p> + +<p>Zwijgend drukte ik de hand van den goeden Helding: "Het heeft zoo moeten +wezen," zeide de arme man: "en ik zal in Gods wijzen wil berusten; maar +het is hard voor een vader, te <i>moeten</i> zeggen haar dood was beter dan +haar leven."</p> + +<p>"Ik beklaag u," zeide ik: "ook u, Sander Gerritsz! maar"—vervolgde ik, +laatstgemelde ter zijde trekkende: "wees voorzichtig; want ook uw eigen +leven loopt gevaar: Heynsz en zijn dienaars bevinden zich hiernaast."</p> + +<p>Hij zag mij aan met een verwilderden blik, die mij nauwelijks deed +gelooven, dat hij mij verstaan had.</p> + +<p>"Ik herhaal het," hernam ik: "vertoon u niet: blijf hier, tot ik u +waarschuwe. Er is misschien gelegenheid voor u, om met Kapitein Holmfeld +te vertrekken. Ik zal u een brief voor hem medegeven. Het is hier voor u +te gevaarlijk:"—en meteen sloeg ik het raam open, dat een uitgang naar +den duinkant opende. Hij zag mij een wijl als sprakeloos aan, en toen, +zich bezinnende, knikte hij, dat hij mij begreep.</p> + +<p>"Wat is er?" vroeg Helding, opstaande en hem verbaasd aanziende.</p> + +<p>"Onderzoek het niet," antwoordde ik: "hij is hier in gevaar: ik zal u de +opheldering later geven. Spreken wij thans over de schikkingen, die er +in deze treurige omstandigheden te maken zijn."</p> + +<p>Hiertoe werd ons echter weinig tijds gegund: wij hadden slechts even het +punt der begrafenis aangeroerd, toen de vrouw van Reynszen weder +aankwam.</p> + +<p>"Die vreemde Heer," zeide zij, zich tot mij wendende, "heeft mij gezeid, +hij wilde u nog gaarne eens spreken, aleer hij naar boord keerde."</p> + +<p>"Welke Heer? Wien bedoelt gij?" vroeg ik, eenigszins verwonderd.</p> + +<p>"Hij zeit dat hij....—ja... wie kan al die vreemde namen onthouen...? +Blaek hiet hij, 'eloof ik."</p> + +<p>"Blaek!" herhaalde Sander, plotseling opspringende met een uitdrukking +van hevige drift.</p> + +<p>"Bedwing u," zeide ik, voor een uitbersting bevreesd: "denk aan de +gevolgen! Wees bedaard."</p> + +<p>"Blaek!" zeide Helding: "Wie? Lodewijk Blaek? Komt hij hier, om den +ouden man te tergen, wiens kind hij bedorven, wiens grijze haren hij met +schande bedekt heeft?—Hou mij niet tegen, Mijnheer Huyck! Ik wil hem +spreken!—Gij zult het een vader niet beletten, den moordenaar zijner +dochter op te zoeken."</p> + +<p>Ik zag het oogenblik, dat beiden zich naar het voorhuis zouden begeven, +en daar ik beiden niet kon tegenhouden, achtte ik het raadzaam den +onstuimigen Sander, wiens drift ik het meest vreesde, bij den arm te +nemen en den doortocht te beletten. Helding was mij intusschen ontsnapt; +maar nauwelijks was hij met vrouw Reynszen de deur uit, of ik volgde +hen, stootte Sander naar binnen, sloeg de deur dicht en schoof er den +grendel op, waarna ik mij in de herberg spoedde.</p> + +<p>Hier was men gedurende mijn afwezigheid tot een besluit gekomen, in den +zin als door Reynszen was voorgesteld, en had men rondgezonden om de +Schepenen bij elkander te roepen. Lodewijk, die tot dien tijd getoefd +had, om te zien of hij kon te weten komen, wat de raadselachtige +uitdrukking van Van Lintz bedoelde, had eindelijk, bemerkende, dat het +nog lang kon duren, eer deze vervoerd werd, besloten naar boord te +keeren; doch mij eerst willende spreken, stond hij alsnu mij midden in +de herberg af te wachten, toen Helding, wien ik op den voet volgde, +eensklaps voor zijn oogen stond.</p> + +<p>"Helding!" riep hij verbaasd: "hoe drommel komt gij hier verzeild, +poëet?"</p> + +<p>"Komt gij uw werk zien, moordenaar van mijn kind?" riep de verbolgen +vader uit, zich voor hem plaatsende: "ha! gij dacht, omdat gij gewoon +waart den ouden man te bespotten, dat het u ook vrijstond, de dochter te +misbruiken. Maar kom!—volg mij, en zie wat gij hebt uitgericht."</p> + +<p>"Wat beduidt dit?" vroeg Lodewijk, wrevelig: "vertoont gij een treurspel +van uw maaksel?—Of is het een klucht?"</p> + +<p>"Neen! God weet het," zeide Helding: "het is wel een wezenlijk en +waarachtig treurspel, en wee, driewerf wee u, die er de stoffe toe +geleverd hebt. Mijn kind is <i>dood</i>: <i>dood</i>, verstaat gij? en van hier +kunt gij haar beschouwen. Zie of zij u nog bekoren zal."</p> + +<p>"Wat heb ik met uw dochter uitstaande?" mompelde Lodewijk, op wien door +dit voorval de algemeene oplettendheid gevestigd was.</p> + +<p>"Hebt gij een dochter verloren?" vroeg Amelia, den ouden man met +deelneming naderende.</p> + +<p>"En UEd. ook hier!" riep Helding, haar de hand drukkende: "O Mejuffrouw! +gij hebt welgedaan, dien man daar uw kamer te ontzeggen. Hadt gij aan +zijn verleidelijken praat gehoor gegeven, wellicht ware ook uw lot aan +dat van mijn arme Klaartje gelijk geworden. O! waarom heb ik ook niet, +evenals uw vader, den slang van mijn kamer geworpen, in stede van z'n +verfoeilijke geschenken aan te nemen!—Maar kom! volg mij!" vervolgde +hij, Lodewijk bij den arm grijpende: "gij moet, gij zult uw slachtoffer +zien."</p> + +<p>Het was voorwaar voor iemand, die, als ik, deze beide personen te voren +gekend had, een opmerkelijk schouwspel om den geheelen omkeer gade te +slaan, die er in hun onderlinge betrekking had plaats gevonden. Helding, +de anders zoo kruipende, vreesachtige, afhankelijke slaaf van de grillen +zijner meerderen, dwong thans, met het hoofd omhoog, den arm gebiedend +uitgestrekt, zijn voormaligen patroon hem te volgen; terwijl deze, de +trotsche, rijke, laatdunkende jongeling, met neergeslagen oogen en +bevende stappen zijn geleider, voor wiens zedelijk overwicht hij +zwichtte, naar het achterhuis volgde.</p> + +<p>Ik, en verscheidene onder de aanwezigen met mij, vergezelden hen naar de +kamer, waar Klaartje op het doodsbed lag uitgestrekt en waar zich, tot +mijn blijdschap, Sander niet meer bevond. Waarschijnlijk had hij zich, +op het hooren der naderende voetstappen, door het open venster +verwijderd. Aan de bedstede gekomen, sloeg Helding het dekkleed op, en +de ziellooze gelaatstrekken zijner dochter aan Lodewijk vertoonende, +zeide hij: "aanschouw uw slachtoffer!"</p> + +<p>Lodewijk stond een oogenblik als verplet: zijn gelaat was doodsbleek, +zijn lippen blauw, en zijn oogen rolden hem wild door 't hoofd. Hij +vermande zich eindelijk, en, mij een woedenden blik toewerpende, zeide +hij: "het is aan u, dat ik dat alles verschuldigd ben. Maar ik zal het u +betaald zetten."</p> + +<p>"Aan wie wilt gij mij overleveren?" vroeg ik, hem met verachting +aanziende.</p> + +<p>"Vervloekt!" riep hij, stampvoetende: en zich met een heftige beweging +van den arm van Helding losrukkende, verliet hij de kamer en herberg.</p> + +<p>Na zijn vertrek bleef ik insgelijks niet langer, dan noodig was om met +Helding en de vrouw des huizes de noodige schikkingen voor de begrafenis +te maken, en begaf mij toen naar het Raadhuis, waar de Schepensbank +reeds vergaderd en Heynsz met zijn gevangene heengetrokken was. Terwijl +men alhier beraadslaagde, kwam de bagage van Van Lintz van het vaartuig +terug: en kort daarna meldde zich iemand bij Heynsz aan, dien ik +terstond voor een der boden van mijn vader herkende.</p> + +<p>"Gelukkig, dat ik u vinde, Sinjeur!" zeide hij, zich met Heynsz een +weinig ter zijde begevende: "UEd. kon nauwelijks Pampus uit zijn, toen +Z.-Ed.-Gestrenge, ten gevolge van berichten, uit Den Haag ontvangen, mij +gelastte u te gaan opzoeken. Hier is de brief."</p> + +<p>Heynsz had dien nauwelijks gelezen, of hij riep mij terzijde: "dit +verandert de zaak merkelijk," zeide hij: "Z.-Ed. Gestr. gelast mij, zoo +ik in handen krijge den Heer Van Lintz, hem te houden in custodie tot +nader order, en alleen op te zenden de papieren, die bij hem gevonden +worden."</p> + +<p>"Dat is een goed teeken voor den Heer Van Lintz," zeide ik: "het +bewijst, dat men het in Den Haag nog niet eens is, of men hem houden +wil."</p> + +<p>Heynsz ging terstond den bekomen last aan Schepenen mededeelen, en hun +verzoeken, hem in het uitvoeren daarvan behulpzaam te zijn. Zij +bewilligden gereedelijk in den voorgestelden maatregel van bewaking, +waardoor hun voorgewend privilege vooralsnog ongeschonden bleef, en er +werd een tijdelijke verblijfplaats voor den Heer Van Lintz en zijn +dochter aangewezen: terwijl diens bagage onderzocht en zijn papieren, na +behoorlijk verzegeld te zijn, met een geleidenden brief van Heynsz aan +mijn vader, waar ik er zelf een bijvoegde, aan den bode ter hand werden +gesteld, die een paar uur later weder onder zeil ging.</p> + +<p>Het eerste voornemen van den Drost was geweest, Van Lintz in de gewone +gevangenis van Terschelling te doen bewaren; maar Heynsz, de middelen +van voorzorg en bewaking, die het eiland aan mocht bieden, weinig +vertrouwende, had beter geoordeeld, den gevangene zijn woord als edelman +af te nemen, dat hij niet ontsnappen zoude, en op deze belofte gerust, +hem met zijn dochter logies bezorgd bij een der gegoedste ingezetenen, +waar wij nu dien dag gezamenlijk het avondeten gebruikten. Op het +nagerecht ontving ik een geschreven briefje van Sander, waarin deze mij +verzocht, mijn belofte ten aanzien van den brief van aanbeveling aan +Holmfeld gestand te doen, zeggende, mij den volgenden morgen te zeven +uren bij de meest noordelijke lantaarn te zullen wachten.</p> + +<p>Ik verscheurde dit briefje terstond na de lezing en bleef eenige +oogenblikken in gedachten.—"Ik hoop," zeide Van Lintz, "dat dit geen +cartel van den Heer Blaek is?—Wacht u voor dien man; hij ware niet te +goed om u zonder waarschuwing overhoop te schieten."</p> + +<p>"Neen," zeide ik: "dit briefje is niet van hem; maar echter vordert het +van mij, dat ik mij iets vroeger van hier verwijdere, ten einde het +antwoord gereed te maken."</p> + +<p>Dit gezegd hebbende rees ik op en verliet het vertrek. Aan de voordeur +gekomen zag ik, dat Amelia mij volgde. "Doe geen moeite," zeide ik, "ik +zal er wel uitkomen."</p> + +<p>"Mijnheer Huyck!" zeide zij, met een bevende stem: "Vergeef mij mijn +vrijpostigheid; maar ik ben zoo gewoon geraakt, altijd het ergste te +vreezen. Is dit briefje wezenlijk niet van den Heer Blaek?"</p> + +<p>"Ik ben gevoelig voor uwe belangstelling," zeide ik: "maar ik verzeker +u, dat uw vrees zonder grond is:" en ik gaf haar in korte woorden te +kennen, wat het geval was.</p> + +<p>"De Hemel zij gedankt!" hernam zij: "ik herinner mij dien Sander wel, en +den noodlottigen naam van Pedro Negro, dien wij hem gaven, en dien hij +naderhand, hoor ik, maar al te berucht heeft gemaakt. Er zat een goede +aard in den man: en God geve, dat hij zijn vroegere verkeerdheden door +een verbeterd levensgedrag uitwissche."</p> + +<p>Ik keerde naar de herberg en schreef den brief, dien ik Sander beloofd +had, waarna ik mij ter rust begaf, met last dat men niet verzuimen zou +mij te wekken. Den volgenden morgen was ik dan ook vroegtijdig op de +been, en de aanbiedingen afslaande van Pulver en van Helding, die mij +vergezellen wilden, begaf ik mij naar de bestemde plaats.</p> + +<p>Het was een fraaie morgen: de wind was naar het Zuiden omgeloopen, en +deze gelegenheid werd te baat genomen, zoowel door enkele koppels vinken +en bonte kraaien, die mij over 't hoofd vlogen, aankondigende dat het +najaar gekomen was, als door ettelijke vaartuigen, die, de ree van 't +Vlie verlaten hebbende, noordwaarts opstevenden; maar niet weinig was ik +teleurgesteld, toen ik bemerkte, dat ook de <i>Kjöbenhavn</i> het anker +gelicht had en met uitgespannen zeilen het zeegat uitstevende. Kapitein +Holmfeld had zeker niet langer durven vertoeven, en nam ook de laatste +hoop van Sander met zich mede.</p> + +<p>Welhaast had ik het duin bereikt, waarop zich de vuurbaak verhief: een +eenvoudige, van ruwe balken saamgestelde toestel, en welken men beklom +langs een op verscheidene plaatsen van sporten ontbloote ladder. Ik zag +om mij heen, of ik Sander ook ergens gewaarwerd; maar hij kwam niet +opdagen. Langen tijd wandelde ik op en neder; eindelijk werd ik +ongeduldig: ik begon te vermoeden, dat ook hij het Deensche schip had +zien wegzeilen, en, geen trek hebbende, den morgen hier door te brengen, +besloot ik, weder naar het dorp te keeren.</p> + +<p>Ik had ongeveer de helft van den terugtocht afgelegd, toen het mij +voorkwam, dat ik in de nabijheid een geluid hoorde als van iemand, die +angstig steunde. Ik zag rond en ontdekte, in een laagte tusschen de +duinen, een voorwerp, dat mij, voor zooveel de struiken mij toelieten te +zien, een menschelijk lichaam toescheen. Ik snelde derwaarts heen, en +nog na zoovele jaren gaat er een huivering door mijn leden, bij de +gedachte aan het schouwspel, dat zich aan mijn oogen voordeed.</p> + +<p>Op het naakte zand lagen twee lichamen uitgestrekt: het eene was dat van +Sander: hij lag op den rug: de doodskleur was op zijn gelaat verspreid, +en zijn bloed, dat tappelings uit een aan 't hoofd bekomen wond vloeide, +vormde een rooden plas op den barren grond. Dwars over hem heen lag +Lodewijk Blaek, met het aangezicht in het zand en een pistool naast hem +op den grond.</p> + +<p>Met een kreet van ontzetting trad ik nader en keerde het lichaam van +dezen laatste om. Zijn hemd en vest waren stijf van bloed, en zijn +trekken als die eens dooden; maar een pijnlijke zucht, die hem bij deze +beweging ontsnapte, kondigde mij aan, dat het leven hem nog niet +verlaten had en redding misschien mogelijk was. Ik rukte hem het hemd +open, zag dat hij een diepe wond in de borst had en hield er mijn +zakdoek voor, om de bloedvloeiing zoo mogelijk te stelpen. Wat Sander +betrof, hij was reeds koud en had blijkbaar den adem uitgeblazen. Het +bebloede mes, waarmede hij zijne weerpartij; waarschijnlijk verwond had, +was aan zijn hand ontvallen.</p> + +<p>Onwetend wat te doen, den gewonde niet willende verlaten, en toch buiten +staat, hem zonder hulp te vervoeren, sloeg ik de oogen rond om te +ontdekken, of zich ook een levend wezen in de nabijheid opdeed, toen ik +plotseling op een kleinen afstand, vlak voor mij iemand gewaarwerd, die +mij met aandacht scheen gade te slaan. Zijn aanblik verwekte in het +eerste oogenblik dien indruk op mij, welken het staroogen der slang op +den onschuldigen vogel teweeg-brengt: ik had Andries herkend. Mijn +volgende beweging was, het mes van Sander op te vatten, om mij des noods +tegen een aanval van dien schelm te verdedigen. Maar wat hem betrof, hij +keerde zich om, zonder een woord te spreken, en liep, onder het +geschreeuw van "moord! moord!" naar den kant van het dorp toe. Ik stond +op: en zag terzelfder tijd Pulver en Helding, die met drift kwamen +aanloopen.</p> + +<p>"God beware ons! Wat is hier geschied?" vroeg de laatste.</p> + +<p>"Wij zijn toch nog niet tijdig genoeg gekomen om een ongeval te +verhoeden," zeide Pulver: "ben je ook gekwetst, Patroon?"</p> + +<p>"Raak de doode lichamen niet aan, Mijnheer Huyck!" riep Helding, die op +dit stuk met het gewone vooroordeel behept was: "daar komt nooit eenig +goeds van."</p> + +<p>"Maar wie heeft dat toch gedaan?" vroeg Pulver.</p> + +<p>"Ja! Wie heeft dat gedaan?" vroegen nu onderscheidene stemmen: en eenige +eilanders, wier getal meer en meer aangroeide, verzamelden zich om de +plek, doch altijd, ten gevolge van hetzelfde vooroordeel, op zekeren +afstand blijvende. Ik zag, dat sommigen het hoofd schudden, mij schuins +aanzagen en elkander met den elleboog aanstootten of toewenkten.</p> + +<p>"Helpt mij toch deze ongelukkigen naar het dorp te brengen," zeide ik: +"de eene leeft nog."</p> + +<p>"Wij zullen wachten, tot de Drost komt—wij zullen er geen hand aan +slaan—of wij mal waren? om een lijk aan te raken en zoodoende den +boedel te aanvaarden," mompelden de omstanders.</p> + +<p>"Zij hebben elkander vermoord, zeide ik, den vragenden blik van Pulver +beantwoordende: "dat lijdt geen twijfel."</p> + +<p>"Nu ja!—dat zal de Drost wel beslissen," hernamen de dorpelingen: en ik +zag, dat hun blikken gevestigd waren op het mes, dat ik in de hand +hield.</p> + +<p>"Hij doet wel, dat hij de schuld aan de dooien geeft," mompelde Andries, +die mede onder den hoop was teruggekeerd: "dooien spreken niet tegen," +denkt hij: "hij is zoo leep als het hout van de galg."</p> + +<p>Ik zag, dat ik algemeen van den moord verdacht werd gehouden: mijn +toestand was alles behalve aangenaam: ik begreep echter, alvorens mij te +verdedigen, nogmaals een beroep op hun menschlievendheid te moeten doen. +"Vrienden!" riep ik, Lodewijk half oprichtende: "deze leeft nog. Wilt +gij hem zonder hulp laten sterven?"</p> + +<p>"Wacht!" zeide Pulver: "ik zal u helpen. Patroon. Als hij nog niet naar +zijn grootje is, is er geen gevaar bij."</p> + +<p>"En ik ook," zeide Helding: "ofschoon hij het juist aan mij niet +verdiend heeft, maar ik heb te veel verplichting aan Mijnheer Huyck, om +hem alleen in den steek te laten."</p> + +<p>Op dit oogenblik kwam Doedes met Reynszen en eenige andere notabelen +aanloopen.</p> + +<p>"Hm!" riep de eerste: "twee lijken?—Moord gepleegd?—door wien?"</p> + +<p>Allen zwegen: een der aanwezigen wees op Andries en zeide: "die man is +ons komen roepen."</p> + +<p>"Ja!" zeide Andries, mij aanziende: "ik zal geen grooteluis-kinderen +betichten, zoomin als met een kotter een Admiraalsschip aanzeilen;—maar +wanneer men een bebloed mes in de hand houdt...."</p> + +<p>"Menschen!" riep ik, met een krachtige stem: "gelooft dien man niet: hij +is een schelm, een straatroover, van wien gij u verzekeren moest. Ik ben +hier gekomen, toen zij beiden op den grond lagen:—dit mes behoorde aan +den doode,—doch verliest geen tijd in onnut gepraat: de Heer Blaek is +misschien nog te redden."</p> + +<p>"Hm!" zeide Doedes, het hoofd schuddende: "de Heer Blaek uw vriend +niet—vroeg uitgegaan—tweegevecht—hm!—nog te redden?" en te gelijk +naderende, onderzocht hij de wond: "hm!" zeide hij: "snijdend werktuig +diep ingedrukt," en toen mij aanziende: "dat mes, hm!"—Ik gaf het hem: +"wond met dit mes toegebracht—<i>vena jugularis</i>—kraakbeen +gekwetst—langzame genezing—spoedig vervoeren."—Onder het spreken +haalde hij zijn gereedschappen voor den dag en legde een haastig +verband; waarna hij zich bij Sander begaf en diens wond peilde: hm!" +zeide hij "kogel in 't hersenvlies—dood als een pier—hm!—<i>vulnus +letale</i>."</p> + +<p>Hiermede besloot hij zijn lijkschouwing en begaf zich met Reynszen en +nog twee of drie andere der met hem gekomen notabelen op zijde. Hun +gesprek was kort en levendig: ik zag, aan de blikken, die zij naar mijn +kant wierpen, dat ik daarvan het onderwerp was. Na den afloop daarvan, +trad Doedes naar mij toe en zeide:</p> + +<p>"Gij ons volgen—verantwoorden."</p> + +<p>"Dat wil ik gaarne doen," zeide ik: "maar gij zult toch geen geloof +hechten...."</p> + +<p>"Ja!" zeide Reynszen, het hoofd schuddende: "'t zou mij van Mijnheer +spijten: maar er is een zware praesumtie—UEd. was geen vriend van den +gewonde."</p> + +<p>"Ben je dol?" vroeg Pulver: "Mijnheer Huyck voor een moordenaar aan te +zien!"</p> + +<p>"Goed recht geven," zeide Doedes: "geen aanziens des persoons—hei wat!" +vervolgde hij, ziende dat Andries zich verwijderde: "die man +blijven—meegaan—getuigenis afleggen."</p> + +<p>"Zorg, dat hij niet ontsnappe," zeide ik: "hij is de vent, waar ik met +den kastelein over sprak,—de man, die plan had het pakhuis te +berooven."</p> + +<p>Men verzekerde zich van Andries en plaatste Lodewijk op een burrie, die +inmiddels was aangebracht. Terwijl dit geschiedde, opende hij de oogen, +zag rond en vroeg met een nauwelijks hoorbare stem: "waar ben ik?"</p> + +<p>"Nu zult gij allen de waarheid hooren!" riep ik verheugd uit. "Blaek, om +'s hemels wil! zeg ons: wie was uw moordenaar?"</p> + +<p>De gewonde zag mij een poos sprakeloos aan, als wilde hij zich bedenken, +terwijl zich de omstanders in gespannen verwachting om ons heen drongen, +ten einde de woorden van zijn lippen op te vangen. Opeens scheen hij +zich te bezinnen, een boosaardige glimlach vertoonde zich op zijn +gelaat, en mij scherp aanziende: "gij," zeide hij.</p> + +<p>"Ellendige!" riep ik: "wilt gij met een leugen de eeuwigheid ingaan?"</p> + +<p>Een diepe stilte volgde bij de aanwezigen. Reynszen zag mij met een +medelijdenden blik aan, terwijl hij de schouders ophaalde als wilde hij +zeggen: "gij hoort het." Pulver zuchtte en beet op zijn vingers; Helding +stond als versuft: hij drukte mij de handen, terwijl hem de tranen uit +de oogen sprongen. Wat mij betreft, ik was zoodanig door de +beschuldiging verplet, dat ik geen woord meer kon uitbrengen en +werktuiglijk mij op weg begaf in den trein, die nu met den gekwetste en +den doode langzaam naar het dorp trok.</p> + + +<hr style='width: 45%;' /> + + +<h3><a name="chap38" id="chap38"></a>ACHT-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.</h3> + +<h4>WAARIN ONZE HELD ZICH VOLSTREKT NIET OP ZIJN GEMAK BEVINDT.</h4> + + +<p class="p-one">De maar van het gebeurde was ons reeds vooruitgeloopen en het was niet +dan met moeite dat wij ons een weg konden banen door de gansche +bevolking van het dorp, welke dit voorval op de been bracht. Geen oud +wijf was aan 't spinnewiel en geen kind op school gebleven: en alles was +nieuwsgierig om te zien, hoe een Amsterdamsch rijkeluiskind werd +opgebracht, omdat hij een andere Heer had overhoop gestoken. Lodewijk +werd in het huis van Doedes gevoerd, alwaar hij de noodige verpleging +onderging, terwijl men Andries en mij op het Raadhuis bracht. Hier +moesten wij wachten, tot de bijeengeroepen Schepenen in genoegzamen +getale vergaderd waren om mij een voorloopig verhoor af te nemen. +Eindelijk werd ik tusschen twee gerechtsdienaars binnengebracht en vond +de Schepensbank vergaderd, aan wier hoofd vriend Heynszen in volle +achtbaarheid gezeten was: die mij nu gelastte een verhaal van mijn +wedervaren te doen.</p> + +<p>Toen ik dit naar waarheid verricht had, werd Andries binnengeroepen.</p> + +<p>"Hebt gij iets op dezen getuige aan te merken?" werd mij gevraagd.</p> + +<p>"Zeer veel!" zeide ik: "hij is een erkende straatroover: en zoo men +Heynsz laat roepen zal deze mijn gezegde bevestigen."</p> + +<p>"Wel mogelijk!" bromde Doedes, die, aan het einde der tafel gezeten, +zich vast in de handen wreef van blijdschap over de belangrijke +beschuldiging, die hij te vervolgen had:; Heynsz een bemoeial—geen +bewijs tegen dien getuige—voortgaan!"</p> + +<p>"Wij zullen den geaccuseerde akte verleenen van zijn wraking," zeide +Reynszen, met een deftigheid, die mij verbaasde: "en inmiddels voortgaan +met den getuige te examineeren. Andries Matthijsen! wat hebt gij te +deposeeren?"</p> + +<p>Andries gaf hierop een verhaal, hetwelk niet dan een aaneenschakeling +van leugens behelsde: hij had, zeide hij, een pistoolschot gehoord en +was daarop komen aangieren: bij het naderen had hij Sander op den grond +zien liggen en mij bezig gevonden met den Heer Blaek te worstelen, +welken laatste hij na een kort gevecht had zien vallen; waarop hij +dadelijk hulp was gaan roepen.</p> + +<p>Ik maakte geen aanmerking op deze getuigenis; maar vergenoegde mij de +schouders op te halen en bij mijn vroegere verklaring te volharden. Nu +werd Pulver binnengeroepen en insgelijks ondervraagd.</p> + +<p>"Ja!" zeide hij: "ik weet van het geval niets anders te vertellen, als +dat, toen ik er met Sinjeur Helding bijkwam, wij Sandertje achterover op +den grond zagen liggen, alsof hij zonshoogte nemen wou, en den Heer +Blaek, dwars over hem heen, terwijl de Patroon er bijstond, als iemand +die geen raad weet. Maar dat hij part of deel aan het geval zou hebben, +dat kan ik op al de wereld niet begrijpen."</p> + +<p>"Hm!" zeide Doedes: "uw opinie niet gevraagd—deposeeren—meer niet."</p> + +<p>"Maar," vroeg Reynszen aan Pulver: "hoe kwaamt gij daar aan het duin met +uw makker?"</p> + +<p>"Wij waren uitgegaan om den Heer Huyck te zoeken, over wiens lang +wegblijven wij ongerust begonnen te worden," antwoordde Pulver in zijn +eenvoudigheid.</p> + +<p>"Er was dus reden, om ongerust te wezen? Gij hadt dus vermoedens, dat +zijn afwezendheid met verkeerde oogmerken gepaard ging?"</p> + +<p>"Dat is te zeggen," antwoordde de goede Schipper, verlegen: "de Patroon +had gisteren een kattebelletje ontvangen: en wij waren bang of het ook +van den Heer Blaek ware en of er altemet ... in één woord—wij waren wel +bang, dat zij mekaar reis in 't vaarwater zouen zitten."</p> + +<p>Ik voelde een koude rilling door mijn leden varen; want ik begreep welke +gevolgtrekking men uit deze verklaring trekken zoude.</p> + +<p>"Hm! hm!" zeide Doedes, met een zegepralenden blik rondziende: "de zaak +opgehelderd—klaar als de dag—hm!"</p> + +<p>Helding, die na Pulver optrad, verklaarde in substantie hetzelfde, en +voegde er tevens het een en ander bij, betreffende de redenen van veete, +welke Sander tegen Lodewijk Blaek kon voeden; en welke het niet +onwaarschijnlijk maakten, dat er tusschen deze beiden een gevecht had +plaats gehad. Zoowel hij als de Schipper werden ondervraagd of zij het +ten processe overgelegde mes herkenden, als mij behoord te hebben. +Beiden betuigden, het nooit te hebben gezien.</p> + +<p>De laatste getuige, die gehoord werd, was schijnbaar in mijn voordeel. +Het was een visschersknaap, die deponeerde, dat hij den avend te voren, +van iemand, die naar zijn beschrijving volkomen met Sander overeenkwam, +een briefje had ontvangen, met verzoek het aan mij te overhandigen, voor +welke boodschap hij een stuiver genoten had.</p> + +<p>"De Heeren zien dus," zeide ik, "dat deze depositie met mijn verhaal +overeenkomt, en dat ik naar het duin was gegaan om Sander Gerritsz te +zoeken. Hier is bovendien de brief, dien ik te zijnen behoeve aan +Kapitein Holmfeld geschreven had."</p> + +<p>"Hm ja!" zeide Doedes: "afspraak met den gedecodeerde—den Heer Blaek +aan te vallen—aan Sander een brief—hem uit de voeten helpen na +perpetratie van het feit—slim overlegd—hm!"</p> + +<p>"Als men aan al mijn daden een verkeerde uitlegging wil geven," zeide +ik, terwijl mij het bloed naar 't aangezicht steeg.</p> + +<p>"Hm!" hernam Doedes, een boek, 't welk hij had medegebracht, opnemende +en aan Schepenen toonende: "gelijkstaande casus—Consultatiën en +Advysen, Deel I, bladz. 650—depositie van den gekwetste—getuige bij +avonture reprochabel—de geculpeerde gezien met een mes in de hand—<i>quo +visi rixari et unus vulneratus</i>—concurreerende <i>indicia</i>—in alles +gelijkstaande—en dus: Gerechtigheid te contendeeren,"—hier rees hij +op, en zeide met meerdere stemverheffing, als iemand die ambtshalve een +eisch doet: "dat de gevangene zal worden getorqueerd ter discretie van +den Rechter ende alzoo tot scherper examen gebracht."</p> + +<p>"Getorqueerd!" herhaalde ik, terwijl mij het bloote denkbeeld sidderen +deed: "gij wilt mij toch niet ter pijnbank brengen op deze bloote +presumtie;—want, Mijne Heeren! de getuigenis van den gekwetste is +<i>extra judicium</i> gegeven en kan in dit oogenblik niet tegen mij worden +aangevoerd; hij moet zich bedrogen hebben, en niet geweten, wat hij +zeide. Hij zal, zoo hij geneest, hetgeen God geve, zijn verklaring +herroepen, daar is geen twijfel aan."</p> + +<p>"De geïnculpeerde heeft gelijk," zeide de Voorzitter: "en bovendien, +Heer Drost! wij weten nog niet, waar gij hem van beschuldigt, van moord +of van bloote verwonding.—Wij zullen daarom de zaak voor alsnog +suspendeeren en bevel geven, den geïnculpeerde te incarcereeren, tot hij +nader gemandeerd wordt. Ook de getuigen moeten zoo lang hier blijven, +tot zij nader gehoord kunnen worden."</p> + +<p>Met deze woorden werd de zitting opgeheven, en ik naar de gevangenis +gebracht. Dergelijke lokalen zijn zelden zeer geriefelijk en de +Terschellingsche kerker maakte geen uitzondering op den algemeenen +regel: het was een klein en vochtig vertrek, met naakte wanden, en dat +tot eenig ameublement een tafel had, waar slechts drie pooten meer van +in wezen waren, een stoel met gebroken zitting en een houten brits, die +alle blijken droeg van veeljarigen dienst.</p> + +<p>Alleengelaten zijnde, ging ik zitten en zocht mijn denkbeelden bijeen te +zamelen; want de doorgestane ontroering, schrik en angst hadden mij in +een staat van verwarring gebracht, waarin mij al hetgeen mij was +overkomen als een bange vreeselijke droom toescheen; maar het duurde een +geruime poos, eer ik tot recht besef van mijn toestand geraakte. +Eindelijk echter gelukte het mij te bedaren: en nu stond de +verschrikkelijke waarheid mij in al haar naaktheid voor de oogen. Ja! ik +was het zelf, ik, Ferdinand Huyck, de zoon van den Hoofdschout, op wien +het gewicht eener kapitale beschuldiging rustte: tegen wien zich zulke +ontzettende verdenkingen verhieven: en, had ik in den aanvang de zaak +licht geteld en vertrouwd op het bewustzijn mijner onschuld, ik zag nu +in, dat er krachtige gronden zouden moeten bijgebracht worden om de +tegen mij aangevoerde bewijzen te ontzenuwen. En dan dacht ik aan mijn +ouders: aan mijn brave moeder, wier zwak gestel de tijding niet zou +weerstaan, dat haar zoon van zulk een misdaad verdacht werd gehouden: +aan mijn vader, die zijn leed met het Stoïcisme, dat hem kenmerkte, +verkroppen, maar later des te meer bezuren zoude: en dan, de kwellende +gedachte, dat ik hen zelfs niet van mijn onschuld overtuigen kon!—dat +zij door een derde, die de zaak wellicht vergrooten of in een ongunstig +daglicht stellen, van het gebeurde onderricht zouden worden; dat zij +wellicht den naam zouden vloeken van den zoon, die hun grijze haren met +schande bedekte ... dat alles was schrikkelijk: het deed mij het bloed +in de aderen terugkrimpen en het koude zweet door alle poriën +uitbersten.</p> + +<p>Nu wilde ik schrijven; maar daartoe ontbraken mij de middelen en niemand +beantwoordde mijn geroep: ik was alleen en—verlaten—zonder toegang. +Ik zag mij verplicht, te wachten, tot mijn verzoek zoude worden +ingewilligd; want ik hing van de grillen van Meester Doedes af en ik had +reeds genoeg bespeurd, dat hij er verre af was van mij genegen te zijn.</p> + +<p>Eindelijk, na uren, pijnlijk doorgebracht, zag ik de deur van mijn +kerker opengaan en werd ik aangenaam verrast door het binnentreden van +Heynsz. "Goddank!" riep ik, zoodra ik hem zag: "ik ben dan nog niet +geheel verlaten."</p> + +<p>"Mijnheer Huyck! Mijnheer Huyck!" zeide hij, zoodra ons de sluiter +alleengelaten had, met een bedenkelijk gezicht: "dat is een geval voor +mij, te zien den zoon van uw vader in zulk een ongelegenheid!"</p> + +<p>"Nietwaar?" vroeg ik, hem de hand toestekende: "gij gelooft niet aan +mijn schuld?"</p> + +<p>"<i>Ma foi!</i>" antwoordde hij, "alle presumtie is tegen u; en er zouden in +waarheid zijn termen, om op u te appliceeren de torture; maar ik begrijp +niet, waarom UEd. niet bekent; want ik veronderstel, gij hebt +toegebracht die wond in cas van zelfdefensie."</p> + +<p>"Hoe! ook gij zijt tegen mij?" riep ik, met bittere teleurstelling.</p> + +<p>"Wat zal ik zeggen? Twee getuigen tegen u!"</p> + +<p>"Waarvan de eene mijn vijand, en de andere een schurk is."</p> + +<p>"Ja, die Andries!—nu die zal er niet afkomen zeer gemakkelijk; want, +vrijplaats of niet, hangen zal hij; maar waarom, uit wat reden, zou hij +u bezwaren?"</p> + +<p>"Redenen genoeg: vooreerst uit ingeboren kwaadaardigheid: ten tweede +omdat ik een zoon van den Hoofdofficier ben: ten derde, omdat hij een +oude veete tegen mij heeft;—want zonder den Heer Van Lintz had ik eens +zijn mes in mijn ribben gevoeld."</p> + +<p>"Goed!—de Heer Van Lintz kan gehoord worden:—maar nu de Heer Blaek, +zou die zoover drijven de slechtheid om u valsch te betichten van hem +vermoord te hebben.... 't Is mogelijk; maar dat is gruwzaam!"</p> + +<p>"Ik moet nog gelooven," zeide ik, "dat zijn beschuldiging het gevolg is, +of van een verzinning, of van een onwillekeurige gemoedsopwelliug, en +dat hij, zoo hij in 't leven blijft, die wel weder zal intrekken."</p> + +<p>"Dat geloof ik niet," zeide Heynsz: "want hij is beter en heeft toch +niet ingetrokken zijn verklaring: maar integendeel die bevestigd met +nadere omstandigheden."</p> + +<p>"Welnu!" hernam ik: "in dat geval ben ik overtuigd, dat zijne depositie +met die van Andries moet variëeren."</p> + +<p>"Dat doen zij ook," zeide Heynsz: "ik heb die gelezen, allebei; want, +gezegd tusschen ons, Reynszen is een verstandig man, die wel hooren wil +naar raad en niet is een dwarshoofd als die Doedes: en hij heeft in dit +geval geraadpleegd mijne ondervinding: ook heb ik te danken aan hem, dat +ik heb bekomen permissie om u te bezoeken; want de Drost wilde u houden +buiten <i>accès</i>; hij is wat in de drukte, die Meester Doedes: een +belangrijk casus als deze: doodslag en verwonding: en tot patiënt om te +verzorgen een rijken Amsterdammer, dat is te veel plaisier op éénen tijd +voor een man als hij."</p> + +<p>"Ik geloof het wel," zeide ik: "maar nu de depositiën?"</p> + +<p>"Aha ja!—Wel dan: de Heer Blaek vertelt, dat hij van u ontvangen heeft +een cartel om te vechten in duel op het duin: dat hij, daar gekomen +zijnde, is geattaqueerd door u en Sander, en dat hij ontvangen heeft van +u een steek met een mes, op het oogenblik dat hij om te defendeeren zijn +leven, door het hoofd schoot Sander:—of liever Zwarten Piet:—want het +blijkt, dat het deze gevreesde gauwdief is geweest, die te dezer +gelegenheid is omgekomen.—Andries vertelt daarentegen...."</p> + +<p>"Ik heb de depositie van dezen laatste gehoord," viel ik in: "maar in +allen gevalle volgt uit beider verklaring dat Sander door Blaek is +gedood, en dan is deze laatste insgelijks als getuige reprochabel, daar +hijzelf ter verantwoording over een doodslag zal geroepen moeten +worden."</p> + +<p>"'t Is <i>juste</i>! en dat heb ik al gezegd aan Reynszen. 't Is doodjammer, +dat UEd. zijt getreden in de negotie en niet zijt geworden Advocaat: +want UEd. saisiseert de punten van defensie juist als 't behoort, maar +<i>ma foi!</i> al had UEd. in drift of anderszins overhoopgestoken dien +<i>canaille</i> van een Blaek, ik zoude er UEd. niet te minder om achten."</p> + +<p>"Maar ik herhaal u, dat mijn handen zuiver zijn van zijn bloed; en...."</p> + +<p>"Ik geloof u, Mijnheer Huyck! Ik geloof u—en zoo ik straks sprak +anders, het is, omdat ik zoo ben gewend: wanneer men tegen een +geculpeerde spreekt, moet men altijd beginnen te veronderstellen de +schuld: anders komt men nooit achter de waarheid ... maar dat +daargelaten. Hoe kan ik van eenigen dienst zijn aan UEd.?"</p> + +<p>"Kan ik geen schrijftuig bekomen? Ik wenschte zoo gaarne mijn vader +kennis te geven van dit ongelukkige voorval, eer hem zulks van een +andere zijde ter ooren komt."</p> + +<p>"Ik vrees, dat men u daartoe niet zal geven de permissie", zeide Heynsz, +het hoofd schuddende: "maar laat mij over, te verrichten die onaangename +taak. Ik zal Z.-Ed.-Gestr. voorbereiden op eene voorzichtige wijze en +het voorstellen bij provisie als een zaak, waar UEd. slechts in gemoeid +zijt of waarbij het onzeker is of UEd. als getuige of als geculpeerde +zult paraisseeren. Ik zal wel geven een goede kleur aan de zaak: wees +gerust."</p> + +<p>Helaas! Ik was zeer verre van gerust te zijn, of een onbepaald +vertrouwen te bezitten op den gelukkigen briefstijl van Heynsz en op +zijn voorzichtigheid en zijne wijze van de zaak voor te dragen. Ik moest +echter wel berusten: er was niets anders aan te doen.</p> + +<p>"UEd. is hier slecht gelogeerd," zeide hij, nadat wij het voormelde punt +hadden afgehandeld, "ik zal daarover spreken met Reynszen. Er is geen +reden om te behandelen als een slechten boef iemand, die wel in staat is +te betalen een goed logies.—Maar <i>à-propos</i>!" zeide hij: "eer ik het +vergeet, ik moet UEd. de groete doen van den Heer Van Lintz, van zijn +dochter en van den armen Helding. Ik weet niet, wie bedroefder is van de +twee over uw geval, de oude poëet of de jonge Juffer. De eerste doet +niets als schelden en razen, en de laatste is als een wanhopig mensch en +beschuldigt zichzelve van de oorzaak te zijn van al deze ellende."</p> + +<p>"Amelia?—Zij is toch waarlijk geheel onschuldig aan het voorgevallene."</p> + +<p>"<i>Ma foi!</i>" zeide Heynsz, glimlachende: "niet zoo geheel en al. Had zij +niet in de oogen gestoken den Heer Blaek, deze haar niet had achterna +gevolgd en was niet aangekomen hier:—enfin! het eene is een gevolg van +het andere."</p> + +<p>"En Kapitein Pulver?" vroeg ik.</p> + +<p>"O ho! die ware al gegaan naar Amsterdam om zich te beklagen over de +regeering van Terschelling, dat zij had de brutaliteit van u vast te +zetten; maar ik heb hem gelukkig teruggehouden daarvan; te meer daar +zijn getuigenis u wellicht kan zijn van dienst.—Maar ik moet u +verlaten; want ik dien de gelegenheid waar te nemen, om te +schrijven:—ik zal zorg dragen, dat UEd. ontvangt betere meubelen."</p> + +<p>Heynsz verliet mij en was zoogoed als zijn woord: want een uur later +bezorgde men mij een bed met zijn toebehooren, benevens een tafel, +stoelen, die, schoon niet nieuwerwetsch, echter bruikbaar waren, en mijn +bagage. Ik zal hier geen beschrijving geven van de treurige nachten en +vervelende dagen, welke ik sleet, zonder dat zich eenige verandering in +mijn toestand of eenig uitzicht voor de toekomst opdeed. De eenige +verstrooiing, welke ik had, bestond in de bezoeken van Heynsz, die mij +tijdingen bracht van hetgeen er voorviel en van den toestand van +Lodewijk. De wond van dezen scheen minder gevaarlijk dan men in den +aanvang gedacht had; maar de gestadige koortsen, welke hem teisterden, +hadden hem zeer verzwakt. Men vleide zich echter, dat zijn jeugd en +sterk gestel de kwaal zouden te boven komen. Ten opzichte van het +gepleegde feit bleef hij echter dezelfde depositie staven; zoodat mijn +zaak nog geen betere wending scheen te nemen.</p> + +<p>Het was op den zesden ochtend na mijn gevangenneming, dat, terwijl ik +mijmerend voor mijn tafel zat en aan de mijnen dacht, ik de grendelen +van mijn kerkerdeur hoorde openschuiven. Ik rees op, eenigszins +verwonderd; want dit was het uur niet, waarop ik eenig bezoek +verwachtende was: de deur ging open: iemand trad met drift binnen: en ik +deed van verbazing een stap terug op het zien van Reynhove.</p> + +<p>"Reynhove!" riep ik: "u was ik wel het minst te verwachten.</p> + +<p>En ik had niet verwacht, ooit Terschelling te zullen zien," antwoordde +hij: "en voorwaar niet om zulk een reden.—Arme vriend! Gij zijt mager +en bleek geworden: dit logies deugt u mets.</p> + +<p>"En mijn ouders!... weet gij iets van hen?... Vanwaar komt gij?" vroeg +ik, in gespannen verwachting.</p> + +<p>"Allen wel:—een half uur geleden hier gearriveerd—rechtstreeks van +Amsterdam—en met commissiën van allerlei <i>genre</i>—rechts en links."</p> + +<p>"Gij komt van Amsterdam?—Hebt gij mijn vader gezien?—Weet hij, weet +mijne goede moeder?..."</p> + +<p>"Stil.... Een oogenblik! Gun mij den tijd adem te halen, zeide Reynhove, +zich nederzettende en zijn paruik in orde schikkende: "<i>ma foi</i>," +vervolgde hij, rondziende: "gij zijt hier niet te best gelogeerd: +—nu—dat is te begrijpen.—Uw vader is wel, ik ben bij hem geweest: hij +poogt zich goed te houden en voor uw moeder te verbergen wat hier is +gepasseerd; maar het goede mensch is toch in doodelijke <i>inquiétude</i>, +want zij merkt wel, dat er iets gaande is.—<i>Enfin</i>, het is een mal +geval: en ik wilde wel om duizend kronen, dat gij hier nooit +heengetrokken waart."</p> + +<p>"Mijn arme ouders!... en zij houden mij toch niet voor schuldig, +Reynhove?"</p> + +<p>"Gij vergeet wat ik u zeide, dat niemand iets van de ware toedracht der +zaak <i>soupconneert</i>, behalve alleen uw vader ... maar laat mij u alles +toch ordelijk verhalen."</p> + +<p>"En mijn zuster?... En ... de andere betrekkingen?'</p> + +<p>"Uw zuster is wel, en uwe Tantes ook, en Mejuffrouw Blaek ook—ofschoon +zeer gesaisisseerd van dat fatale geval."</p> + +<p>Ik wil wel gelooven," hernam ik, "dat de toestand van Lodewijk...."</p> + +<p>"Ja! en dan de dood van haar oom...."</p> + +<p>"Hoe!" riep ik uit: "is de oude heer Blaek dood?"</p> + +<p>"De wereld geabandonneerd" zeide Reynhove: "en wel zonder het appèl af +te wachten.—Maar zoo gij mij niet aan het woord laat, zult gij nooit +iets naar behooren vernemen.—Antwoord mij eerst: wien denkt gij in mij +te zien?"</p> + +<p>"Een vriend, naar ik hoop," zeide ik, eenigszins verwonderd over deze +vraag.</p> + +<p>"Dat spreekt vanzelf;—maar, hehalve dat? Gij raadt het niet?"</p> + +<p>"Ach!" zeide ik: "denk toch in welke omstandigheden ik mij bevind, en +hoe weinig ik, zelfs tot onschuldige scherts, gesteld ben."</p> + +<p>"'t Is waar: gij hebt gelijk.—Welnu! gij ziet in mij een gedelegeerde +van Hunne Hoogmogenden <i>pas moins que-ça</i>. Ik ben hier op een missie uit +en begin mijn diplomatieke <i>carrière</i>."</p> + +<p>"Ik wensch u geluk," zeide ik, zuchtende: "maar in 's Hemels naam...."</p> + +<p>"Uw vader had gelijk," vervolgde Reynhove: "het werd tijd, dat ik eens +iets anders deed als rijden en mij amuseeren. Ik heb zijn raad gevolgd +en ben in politieke betrekking gekomen.—Hoor nu verder: een paar dagen +na uw vertrek van Amsterdam, werd door de Heeren in den Haag, ten +gevolge der voorspraak van den Russischen Gezant, met wien men gaarne +goede vrienden wilde blijven, van een dringend advies van de +Amsterdamsche regeering, en van de <i>démarches</i>, door ettelijke lieden +van <i>influentie</i> gedaan, werd er goedgevonden, zeg ik, om <i>primo</i> den +Heer Van Lintz, dien gij kent, niet uit te leveren aan Spanje, en +secundo, om hem niet als deserteur te beschouwen; waartoe dan ook bleken +geene termes aanwezig te zijn, daar zijn akte van ontslag reeds, op een +paar formaliteiten na, was opgemaakt voor zijn escapade met Mejuffrouw +Reefzeil:—kort en goed: alle difficulteiten waren weggeruimd en het +bevel van apprehensie moest gecontramandeerd worden. Ik werd door mijn +vader gechargeerd, die goede tijding aan de Amsterdamsche regeering te +brengen:—ronduit gezegd: ik had mijzelven geoffreerd om die boodschap +te doen: ik wist, dat de tijding uw vader welkom zoude zijn—en +bovendien—waarom zoude ik het <i>niëeren</i>?—er was nog een trekpleister, +die mij naar Amsterdam en wel naar uw huis deed verlangen."</p> + +<p>"Hoe!" viel ik Reynhove in de rede: "hebt gij zulke gedachten in 't +hoofd?"</p> + +<p>"Uw zuster Suzanna is een plaaggeest," antwoordde hij lachende: "maar +met dat al, ik zou mij hoogst gelukkig rekenen, indien zij mij +levenslang tot het doel van haar plagerijen wilde nemen: wij zouden +zien, wie het langst het uit zoude houden.—Maar dat daargelaten, want +ik heb ernstiger zaken te behandelen. Ik vond uw vader aan 't Stadhuis: +de Heer Blaek ging juist van hem vandaan en scheen alles behalve +opgeruimd. Uw vader wilde, toen hij mij gesproken had, terstond een +tweede expres naar Terschelling sturen om bevel te geven, den Heer Van +Lintz te libereeren:—één had hij er reeds weggezonden, op een vroegere +tijding dat de zaak goed stond;—maar terwijl wij nog aan 't praten +waren, daar kwam de brief aan van Heynsz, waarbij werd gemeld, hoe +Lodewijk was gewond en hoe men u als getuige bij de zaak hield ... ik +zag den man verbleeken toen hij den brief las, en merkte terstond, dat +er onraad moest zijn. Hij vermande zich echter en reikte mij met een +kalm gelaat den brief toe. Ik ontstelde insgelijks over den inhoud: maar +zag niet terstond alles door. "Die tijding zal den ouden Heer Blaek +geweldig frappeeren," zeide ik: maar ik begrijp niet, hoe uw zoon daarin +geïmpliqueerd is."—"Ik maar al te wel," antwoordde hij: "zij hebben +elkander geprovoceerd—de eene is als het slachtoffer gevallen van dat +noodlottig punt van eer; en de andere ... (o God! mijn zoon!...) heeft +de wraak der wet te duchten. "O! Mijnheer ben een ongelukkig +vader!""—Ik had innig medelijden met den braven man en bood hem aan, +zelf als expres naar Terschelling te gaan en te onderzoeken hoe het met +de zaak geschapen stond. Hij aarzelde eenige oogenblikken: maar nam +eindelijk mijn propositie met dankbaarheid aan. Daar ik toch niet voor +den avond vertrekken kon, ging ik eerst naar den Heer Blaek om hem het +ongeval zijns zoons te verhalen—mede voorwaar geen aangename commissie; +ik vernam, dat hij niet te spreken was, maar mij verzocht een uur later +te komen. Ik voldeed aan het verzoek;—toen ik op den bepaalden tijd +weder aan zijn huis kwam, was hij een lijk.—Hij had, naar men vermoedt, +zich met vergif om 't leven gebracht."</p> + +<p>"Ontzettend! en wat kan de reden zijn?..."</p> + +<p>"Die is nog een raadsel: droefheid over het ongeval zijns zoons kan het +niet geweest zijn; want dat kon hem nog niet bekend wezen;—maar dat zal +zich wellicht later openbaren. Henriëtte was radeloos en onwetend wat te +doen. Ik stuurde naar uw vader. Hij kwam, uw moeder kwam, Mejuffrouw +Suzanna kwam——in 't kort—het was een tooneel vol desolatie en drukte. +Op de schrijftafel van den overledene lag een toegelakte brief aan zijn +zoon: dien vermoeden wij, dat licht over het geval zoude +verspreiden:—<i>enfin!</i> hij moest kennis van het gebeurde dragen en ik +zeilde dus naar dit eiland af met een driedubbele missie."</p> + +<p>"En...? Mejuffrouw Blaek...?"</p> + +<p>"Zooals ik u gezegd heb, zij is violent geschrikt—bedroefd.... <i>enfin</i>; +zooals men bij dergelijke gevallen gesteld is.—Om kort te gaan: ik heb +mij bij mijn komst alhier geadresseerd aan zekeren vent, die den naam +van Doedes draagt, en een <i>quibus</i> in <i>folio</i> is,</p> + +<p>"Ik ken hem, tot mijn ongeluk," zeide ik.</p> + +<p>"Welnu! Ik ben begonnen met aan hem en aan Heynsz het bevel voor te +lezen, om den Heer Van Lintz te libereeren:—vervolgens heb ik mij naar +Lodewijk begeven, en hem, met permissie van dienzelfden Doedes, die mij +zoowel een zotte Dokter als een zotte Drost toeschijnt, na behoorlijke +preparatie, het overlijden van zijn Heer Papa gecommuniceerd. Hij was, +'t is zonde dat ik het zeg, meer verbaasd dan bedroefd—enfin! hij +scandaliseerde mij en ik ben maar spoedig van hem afgeloopen, na hem den +brief te hebben gelaten, die, hoop ik, meer <i>impressie</i> op hem zal +maken. Toen heb ik aan dien Doedes gezegd, dat ik u moest zien en +spreken, en de vent heeft, met al zijn wijsheid en waan, het niet durven +weigeren aan iemand, die zulk een mooien rok aan had, die hem een bevel +van H.H.M.M. bracht en die op zulk een hoogen toon tegen hem sprak.—En +nu ben ik hier—en recht verdrietig, van u in zulk een gek parquet te +zien; want ik hoor, dat het hier geen quaestie van een duel is, maar dat +Lodewijk u van moord beschuldigt."</p> + +<p>"Hij liegt, Reynhove! bij al wat heilig is, hij liegt."</p> + +<p>"In dat geval is het een heel gemeene leugen, en hoop ik, dat hij tot +inkeer zal komen.—Maar...."</p> + +<p>Op dit oogenblik werd ons gesprek gestoord door een groote drukte aan de +deur, die met gedruisch openging; terwijl Reynszen, Pulver, Helding, +Heynsz en de Stokbewaarder bijna allen gelijktijdig binnendrongen, en +allen dooreen schreeuwden.</p> + + +<hr style='width: 45%;' /> + + +<h3><a name="chap39" id="chap39"></a>NEGEN-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.</h3> + +<h4>HETWELK BEKENTENISSEN EN STERFBEDDEN AFSCHETST: ZEER MELANCHOLIEK OM TE +LEZEN.</h4> + + +<p class="p-one">"De Heer Blaek verlangt u te spreken," riep Reynszen mij toe.</p> + +<p>"Hij zal bakzeil inhalen!" schreeuwde Pulver.</p> + +<p>"Hij wil met geen leugen de eeuwigheid ingaan," zeide Helding.</p> + +<p>"De Heer Van Lintz is al gewaarschuwd," riep Heynsz.</p> + +<p>"Mijne Heeren!" zeide ik, opstaande: "wij kunnen wel allen te gelijk +zingen, maar niet te gelijk spreken; mag ik vragen, wat er is +voorgevallen, of welke tijding gij brengt?"</p> + +<p>"Stil! stil!" zeide Reynszen, tegen de overigen, die opnieuw vooraan +drongen: "ziehier het geval. De Heer Blaek heeft een brief van zijn +vader ontvangen, die, God vergeve het hem, zichzelven verdaan heeft. Wat +het geval recht is, weet ik niet; maar hij heeft verlangd, den +geïnculpeerde, benevens den Heer Van Lintz en dien Heer" (op Reynhove +wijzende) "te spreken. Ik wensch van harte, Mijnheer Huyck! dat het tot +uw voordeel zij: doch ik mag u nog met niets vleien. Wees zoo goed mij +te volgen."</p> + +<p>Er was geen bevel, waaraan ik met meer bereidwilligheid voldoen kon: ik +kleedde mij, en eenige oogenblikken later waren wij allen aan het huis +van Doedes, die ons aan de voordeur ontving.</p> + +<p>"Hoe is het met den lijder?" vroeg hem Reynszen.</p> + +<p>"Hm!" antwoordde hij: "slechte <i>symptomata</i>—brief gelezen—flauwten +gehad—gisteren nog druk en woelig—met alles ontevreden—harde +bedden—slechte bediening—rijkeluisklachten,—en nu—stil—gedwee—mak +als een lam—geen koorts—erger—zwakte—vriendelijkheid—mis—slecht +afloopen."</p> + +<p>Wij volgden den Drost naar het vertrek van den zieke, alwaar zich de +Heer Van Lintz en zijn dochter reeds bevonden, die bij onze komst +oprezen en mij zwijgend de hand kwamen drukken. Na een stillen +wedergroet, wendde ik de oogen naar de bedstede des gewonden, en ik kon +niet nalaten, ondanks de redenen van wrevel, die ik tegen hem voedde, +een diep medelijden te gevoelen met den toestand, waarin ik hem +terugvond. Dat kort te voren nog zoo forsch en moedig gelaat was geheel +ingevallen. Door het strakke vel schenen de beenderen heen, een akelige +bleekheid was over het geheele wezen verspreid en de in hun kassen +weggezonken oogen van allen glans beroofd. Hij lag achterover, en zoo +onbeweeglijk, dat ik hem in het eerste oogenblik voor dood hield: hij +scheen echter mijn nadering te bespeuren, draaide het hoofd even naar +mij toe en herkende mij: een licht rood bedekte even zijn gelaat: hij +wendde het hoofd nog verder om, totdat hij Doedes in 't oog kreeg, en +vroeg, met een flauwe stem, of de Notaris nog niet gekomen was.</p> + +<p>"Notaris naar Midland"—antwoordde Doedes: "boodschap gestuurd—komen +als hij terug is."</p> + +<p>Dit verwijl scheen den lijder te hinderen: hij deed eenige moeite om +zich in 't bed op te richten: zijn bedoeling bemerkende, trad de +oppasster, die hem verzorgde, toe, en met behulp van deze gelukte het +hem een zittende houding aan te nemen. Wij stonden intusschen allen met +pijnlijk ongeduld te verbeiden, wat de uitslag zijner mededeeling zoude +wezen.</p> + +<p>"Mijne Heeren!" zeide hij, met een flauwe en bevende stem, die +langzamerhand in kracht en vastheid toenam: "ik heb u verzocht, hier te +komen. Ik voel, dat het spoedig ... met mij gedaan zal wezen ... en ik +wil ... zooveel in mij is, herstellen, wat ik bedorven heb."</p> + +<p>Hier hield hij een oogenblik stil, als om nieuwe kracht tot spreken te +vergaderen. Allen bleven wij hem zwijgend aanstaren, in gespannen +verwachting.</p> + +<p>"Het eerste wat ik doen moet," vervolgde hij, "is, hier in +tegenwoordigheid van den Voorzitter van Schepenen en van den Drost, te +verklaren, dat ik den Heer Huyck valschelijk heb beticht ... en dat hij +geheel onschuldig is aan de wond, die mij het leven kost."</p> + +<p>"God zij gedankt!" hoorde ik Amelia, met een flauwe stem achter mij +uitroepen, en mijn hart zeide haar dien uitroep na.</p> + +<p>"Hm!" zeide Doedes: "<i>confessio in articulo mortis</i>: eerst zóó +spreken—nu weer anders—moord toch gepleegd—dader op 't kerkhof?"</p> + +<p>"Dat zou je wel kunnen raden," mompelde Heynsz, "want Zwarte Piet is +begraven, en zoo die het niet gedaan heeft, weet ik niet wie er aan +zoude zijn coupabel."</p> + +<p>"Och ja!" zuchtte Helding: "op het kerkhof ligt hij naast mijn arm +kind!—verleden Maandag heb ik hen beiden ter aarde besteld. Zij zijn in +den dood vereenigd, die levend van elkaar gescheiden waren."</p> + +<p>"Indien het den zieke niet te veel vermoeide," zeide Reynszen: "zou hij +wel eenige nadere inlichtingen aan de Justitie dienen op te geven, dan +konnen wij daar acte van opmaken."</p> + +<p>Lodewijk knikte met het hoofd ten teeken van goedkeuring, en Reynszen, +zich aan een tafel zettende, maakte zich gereed zijn verklaring op te +teekenen.</p> + +<p>"De Heer Van Lintz," zeide Lodewijk, "zal zich herinneren, mij eenige +woorden te hebben toegevoegd, nopens papieren, onder hem berustende, en +welke invloed op mijn fortuin konden maken. Ik weet thans, dat die +bedreiging niet ijdel was:—maar hierover nader. Genoeg, zij +verontrustte mij—en dit was de oorzaak, dat ik hier bleef, ten einde te +zien, wat het gevolg daarvan zoude kunnen zijn.—Ik was ongerust, +ongedurig, als gejaagd—ik begreep, dat ik in de bewuste zaak een weinig +voordeelige rol gespeeld had:—ik had uit blinde wraakzucht tegen den +Heer Van Lintz, uit haat en liefde (want ik weet niet hoe het gevoel te +bestempelen, dat zijn dochter mij inboezemde) mij verlaagd om een +handlanger der Justitie te worden—en zag te laat in, hoe verachtelijk +mij zulks in aller oogen maken zoude: kortom! ik was wrevelig en vol +spijt; maar, gelijk het gaat, ik beschuldigde iedereen behalve +mijzelven, en vloekte op den Heer Van Lintz, op mijn dwazen hartstocht, +op Heynsz—maar bovenal op den Heer Huyck, wien ik als mijn doodvijand +beschouwde. Ik was naar mijn jacht gekeerd! maar bracht den nacht +slapeloos door, en keerde, zoodra het dag werd, naar wal, met een koppel +pistolen voorzien, en van zins den Heer Huyck tot een tweegevecht uit te +dagen. Hem niet aan de herberg vindende, liep ik het duin in, met het +oogmerk van hem op te zoeken, toen ik den persoon van Sander Gerritsz op +zijde kwam. Nauwelijks had deze mij aangeblikt, of hij kwam in drift op +mij af, en schold mij in hevige bewoordingen voor den moordenaar zijner +liefste uit. Weinig lijdzaam van natuur, en wrevelig bovendien wegens al +wat er gebeurd was, gaf ik hem een slag in 't aangezicht; waarop hij mij +in de borst greep en er een worsteling tusschen ons beiden ontstond, aan +welke ik een einde maakte door een pistool uit mijn zak te halen en hem +door 't hoofd te schieten. Hij wankelde, maar zijn laatste krachten +bijeenzamelende, trok hij zijn mes, stootte het, eer ik het verhinderen +kon, mij in den strot, en viel toen stijf achterover, terwijl ik te +gelijker tijd bedwelmd nederstortte en niet weer bijkwam, dan toen ik, +in 't leven teruggeroepen, den Heer Huyck nevens mij herkende. Toen was +het, of mij een helsche geest influisterde, dat ik hem van den moord +betichten moest. Ik voldeed aan die inblazing; later deden wraakzucht, +haat, valsche schaamte, mij bij mijn verklaring volharden. Maar de +ontzettende tijding, die ik heden bekomen heb, en de mededeelingen, mij +door mijn ongelukkigen vader gezonden, hebben mij de oogen geopend. Ik +heb de hand van God herkend, die het kwaad niet ongewroken laat.—Ik heb +van mijzelven geijsd:—en van al de ongerechtigheden, die ik bedreven +heb. Gave de Heer, dat ik die alle kon herstellen, gelijk ik deze doe +... en gij, Mijnheer Huyck!... Mejuffrouw!... mijn goede Helding!... +vergeeft mij ... opdat God mij vergeve."</p> + +<p>Bij het uiten dezer laatste woorden verzwakte zijn stem merkbaar en hij +zakte in elkander, als iemand die een poging boven zijn krachten gedaan +heeft. Wij traden dichter aan zijn legerstede om hem die geruststelling +te schenken welke hij verlangde.—"Ik vergeef u," zeide Van Lintz: "want +ik weet bij eigen ondervinding te wel, tot welke uitersten gekrenkte +eigenliefde en toomelooze zucht ter inwilliging onzer neigingen ons +kunnen voeren. Gij hebt u willen wreken ... ik ken dat gevoel ... ik heb +het ook eenmaal ... en te vreeselijk ... ingewilligd." Dit gezegd +hebbende, trad hij terug en bleef in sombere gepeinzen staan.</p> + +<p>Helding drukte den lijder zwijgend de hand; maar was buiten staat zijn +vol gemoed uit te storten. "Ik betuig oprecht Mijnheer Blaek!" zeide ik, +op mijne beurt naderende, dat bij mij geen greintje wrok tegen u +overblijft; en moge de Algoede u niet alleen zoo volkomen vergeven als +ik u vergeef;—maar u behouden om door een oprechten wandel zijn naam te +verheerlijken."</p> + +<p>"Hm!" zeide Doedes, naderende, en zijn patiënt den pols voelende: +"zwak—<i>lassitudo</i>—niet allen hier blijven—heengaan—hm!"</p> + +<p>"Wel ja!" zeide Reynszen: "mij dunkt, het is nu alles beklonken: ik heb +de verklaring opgemaakt, die de gewonde heeft afgelegd, zoo hij die nog +verkiest te hooren en in staat is, die te teekenen, dan zie ik geen +zwarigheid, den Heer Huyck onder handtasting te ontslaan; want de +depositie van Andries Matthijssen is bij mij ook geen oortje waard en +naar hetgeen onze vriend Heynsz vertelt, loopt hij meer kans zelf de +galg te kussen, dan er anderen aan te helpen."</p> + +<p>Lodewijk, eenigszins bijgekomen zijnde, toonde zich bereid, de +verklaring te hooren lezen, en te teekenen, een daad, welke hij, schoon +met moeite, ten einde bracht. Toen wilden wij afscheid van hem nemen en +ons verwijderen, maar hij gaf te kennen, dat zijn gemoed nog niet geheel +ontlucht was en dat hij nog iets met den Heer Van Lintz had af te +handelen, waarbij echter alleen Reynhove en ik getuigen mochten zijn, +weshalve hij verzocht, dat al de overigen het vertrek zouden verlaten.</p> + +<p>Toen men aan zijn verlangen voldaan had, bleef hij nog een wijl op de +deur staren, als vreezende, dat iemand het in zijn hoofd mocht krijgen, +terug te keeren, en zich tot Reynhove wendende: "schuif den grendel +dicht!" zeide hij met een ongeduldige beweging: "en gij, Huyck! schenk +mij dat glas nog eens vol ... mijn lippen branden."</p> + +<p>Ik bood hem het gevulde glas aan: hij dronk het met langzame teugen +ledig, terwijl wij elkander aanzagen, niet zonder nieuwsgierigheid, waar +dit alles op zoude uitdraaien. Eindelijk zette hij het glas neder, +haalde van onder zijn dek een papier voor den dag, hetwelk hij tusschen +de vingers frommelde en, Van Lintz aanziende, begon hij in dezer voege:</p> + +<p>"Gij hebt mijn vader vroeger gekend, Mijnheer?"</p> + +<p>Van Lintz beantwoordde deze vraag met een koele buiging.</p> + +<p>"Gij hebt waarschijnlijk vernomen, hoe zijn uiteinde is geweest," +vervolgde Lodewijk: "maar wat gij noch iemand weet, hetgeen ik zelf +eerst op dit oogenblik vernomen heb, is het zielelijden, waarmede hij +zoovele jaren geworsteld heeft, en dat hem thans het leven gekost heeft. +Het is echter nuttig, dat gij drieën hiermede bekend zijt, opdat gij ten +minste bij anderen, die geneigd mochten zijn, over hem een onbarmhartig +vonnis te vellen, de getuigenis zoudt kunnen afleggen, dat hij meer te +beklagen dan te veroordeelen was. Lees dezen brief overluid, Huyck!—en +gij zult beseffen, welke uitwerking hij op mij maken moest."</p> + +<p>Ik nam het papier van hem aan en las. Het was de brief, dien Reynhove +had medegebracht, en de inhoud luidde als volgt:</p> + +<p class="p-one">"Wanneer gij dezen brief ontvangt, mijn zoon! zal uw vader voor den +rechterstoel des Allerhoogsten verschenen zijn:—en, zoo de wroeging van +een sedert vijftien jaren gefolterd geweten mij dringt, dit leren te +verlaten, gij, ongelukkige! gij, die alleen in staat zoudt geweest zijn, +mij de rust terug te geven, en mij met het leven te verzoenen, gij +verhaast den stap, die mij de eeuwigheid invoert.</p> + +<p>"O! dat ik vroeger gesproken had! Wellicht zoudt gij aan mijn raad, aan +mijn wensch hebben gehoor gegeven en het hart pogen te winnen van haar, +die ik voor u bestemde. Een huwelijk tusschen u en uwe nicht had alles +vereffend!—maar wat zeg ik?—Het heeft zoo moeten zijn. Gij waart een +zoo beminnelijke, zoo deugdzame gade niet waardig; en ik was bestemd, de +straf voor mijn misdrijf te ontvangen en de schande, die mij wacht, in +het graf te ontvlieden.</p> + +<p>"Dan, de tijd is te kort:—en ik moet mij haasten, de laatste +levenskrachten, die mij nog overblijven, te besteden. Luister +dan:—beklaag mij: vloek mij niet: en laat mijn voorbeeld u tot leering +strekken.</p> + +<p>"Gij zult wel gehoord hebben, dat mijn broeder en ik, in vroegere jaren, +veel moeite hadden om behoorlijk rond te komen, en dienvolgens onze +fortuin buitenslands gingen beproeven. Men heeft er u bij verteld, dat +ik gelukkig slaagde, terwijl het hem tegenliep. Hoor thans voor 't eerst +de zuivere waarheid:</p> + +<p>"Van mijn jeugd af had een onverzadelijke dorst naar schatten mij de +ziel beheerscht. Ik zag zooveel rijkdom en weelde om mij heen, dat ik +het denkbeeld niet verdragen kon, voor anderen, die mij in stand en +geboorte gelijk waren, te moeten onderdoen. En echter scheen ik daartoe +bestemd; want mijn vader bezat weinig buiten hetgeen zijn ambt hem +schonk, en zijn levenswijze was niet van dien aard, dat hij veel kon +sparen. Ik besloot dus, toen ik tot jongelingsjaren gekomen was, dat een +goed huwelijk het eerste middel zoude zijn, om mijn doel te bereiken. Ik +slaagde naar wensch;—immers ik dacht zoo:—ik zag niet naar schoonheid +of zielsgaven: ik zocht slechts een rijke vrouw en trouwde haar +schatten. Mijn eerste straf was het noodlottige leven, dat ik met uw +moeder leidde;—ik wil daarover niet uitweiden. Zij stierf en toonde mij +den haat, dien zij mij toedroeg, door bij uitersten wil te bepalen, dat +haar vermogen op u zou komen, zonder dat ik daarvan eenige vruchten zou +mogen trekken. Ik was nu even ver als ik te voren was: ik besloot naar +de West te gaan en daar mijn fortuin te beproeven, terwijl ik u bij de +meervermogende familie uwer moeder achterliet.</p> + +<p>"De uitkomst beantwoordde wederom niet aan mijn verwachtingen. Na jaren +vol tegenspoeds keerde ik terug en kwam te Lissabon aan. Daar ontmoette +ik den Graaf van Talavera, die er voor de belangen van het Spaansche hof +aanwezig was; en ik hernieuwde met hem de kennis, die ik vroeger met hem +als Baron Van Lintz had gemaakt. Van hem bekwam ik tijding van mijn +Broeder, die tevens zijn zwager was (zij hadden elk eene Juffrouw +Reefzeil getrouwd) en vernam, hoe deze, die insgelijks zijn fortuin +buitenslands was gaan beproeven, en zaken in de Levant had verricht, te +Lissabon werd verwacht. Ik nam voor, zijn komst te verbeiden: en +werkelijk, hij kwam weldra opdagen; maar zijn uiterlijk verried geen +rijkdom. Nauwelijks was hij een paar dagen met ons geweest, of hij werd +door een hevige ziekte overvallen, die hem, na een korte ongesteldheid, +aan den rand des grafs bracht. De Graaf van Talavera deelde met mij de +zorgen zijner verpleging en was de eerste, die hem waarschuwde, dat hij, +naar het oordeel des geneesheers, weinige dagen levens meer overig had, +en orde op zijn zaken stellen moest. Mijn broeder glimlachte op een +droevige wijze. "Dit laatste zal mij weinig moeite kosten," zeide hij: +"Ik had gehoopt mijn dochter, mijn eenigst pand, te zullen terugzien en +haar de welvaart, die ik voor haar vergaarde, zelf te brengen: nu zal +mijn broeder zich met die taak dienen te belasten."—Wij zagen elkander +verwonderd aan, de Graaf en ik; want wij begrepen niet, waar die +welvaart schuilen kon. Toen haalde mijn broeder een dikken rotting voor +den dag, die aan zijn voeteneinde lag, en waarmede wij, wegens haar lomp +fatsoen, meermalen den spot hadden gedreven. Hij verzocht mij den knop +er af te draaien en hetgeen zich daarin bevond op de tafel uit te +schudden. Ik deed zulks, en nu ontdekten wij met verbazing, dat de stok +hol en geheel gevuld was met edelgesteenten van een onschatbaren prijs. +Mijn broeder nam er eenige van af, en mij die ter hand stellende, zeide +hij: "deze zijn voor u, en zullen u, zoo gij die met overleg verkoopt, +in staat stellen uw fortuin weder op te bouwen. De overige zult gij aan +mijn dochter brengen, als haars vaders erfdeel...."—Toen gelastte hij, +dat men een juwelier zou roepen: er werd een inventaris opgemaakt, +waarop de prijzen volgens taxatie genoteerd werden: en daarvan een +afschrift aan mij en een aan den Graaf ter hand gesteld; terwijl wij +beide stukken teekenden en de bestemming der juweelen daarop vermeldden. +Weinige dagen later stierf mijn broeder in mijn armen, en terwijl zijn +stervende mond mij zijn dochter aanbeval. Ik bleef niet langer te +Lissabon dan voor de begrafenis noodig was, en zeilde af naar Amsterdam.</p> + +<p>"Ondertusschen was ik weinig tevreden, wanneer ik de fortuin, die mijn +broeder gemaakt had, met de mijne vergeleek; en zonder te bedenken, dat +hij geen genot van zijn moeizaam verkregen schatten had gehad, terwijl +ik de toekomst nog voor mij had, dacht ik er slechts aan, om mijn nicht +te benijden, die zoo gemakkelijk aan een erfenis kwam, waarop ik, zonder +haar, alleen aanspraak zoude gehad hebben. Nu fluisterde mij de duivel +in: waarom zoudt gij dien schat aan uw nicht brengen? behoud hem voor +u-zelf, drijf er handel mede, en maak het op een andere wijze goed met +de dochter uws broeders. Geen haan zal er naar kraaien, en de Graaf van +Talavera zal er zich in Spanje niet over bekommeren, of gij aan het +vertrouwen uws stervenden broeders beantwoord hebt. Ik was te Amsterdam, +zonder tot een besluit gekomen te zijn: men was aldaar reeds van den +dood mijns broeders onderricht, en te gelijk overtuigd (zoozeer had hij +zijn winsten bedekt gehouden), dat hij arm gestorven was. Nu had ik de +zwakheid, of noem het de laagheid, de lieden niet uit den droom te +helpen: ik verkocht mijn juweelen, of liever die mijner nicht niet op +eens, maar langzamerhand, en begon een handel, dien ik meer en meer +uitbreidde. Ik was voorspoedig. Het scheen alsof het onrechtvaardig +verkregen geld in mijne handen moest gezegend worden; dan innerlijk was +ik verre van mijn voorspoed te genieten.</p> + +<p>"Eenige jaren waren verloopen, toen ik (nog sidder ik bij de +herinnering) een brief van den Graaf van Talavera ontving. Hij had, +schreef hij, vernomen, dat ik zeer vermogend was geworden, terwijl men +van mijn nicht niets af wist: kortom de brief gaf niet onduidelijk te +kennen, dat hij iets van de zaak vermoedde. Hij eindigde met mij te +melden, dat hij het duplicaat van den inventaris naar Amsterdam zou +overzenden en bij den Notaris Bouvelt doen deponeeren. Dit bericht +ontzette mij: om tegen den dreigenden slag gewapend te zijn, liet ik +terstond mijn nicht van de school komen, waar zij zich bevond, nam haar +bij mij en behandelde haar als mijn eigen kind, voornemens zijnde om, +zoo ik aangeklaagd werd, dadelijk rekening en verantwoording te doen. +Maar nu bekwam ik de tijding, dat de Graaf in ongenade en naar Amerika +was—en een jaar daarna verspreidde zich het gerucht van zijn dood. Ik +was thans van mijn grootste zorg ontslagen; want ik hoopte altijd, dat +hij zijn bedreiging om dat papier over te zenden, niet had ten uitvoer +gelegd. Intusschen had ik Henriëtte als een dochter liefgekregen, en hoe +meer ik haar leerde kennen en waardeeren, hoe feller verwijtingen ik mij +deed van haar een vermogen te hebben onthouden, dat haar rechtmatig +toebehoorde. Toen kwam het denkbeeld bij mij op, dat een huwelijk +tusschen u beiden alles in 't gelijk, zoude brengen: en ik behoef u mijn +streven naar dat doel niet voor den geest terug te brengen; het is u +genoeg bekend.</p> + +<p>"Verbeeld u mijn schrik, toen ik eenige dagen geleden, den man, dien ik +dood waande, ten huize van den Notaris Bouvelt ontmoette en van hem +hoorde, dat de bewuste inventaris zich onder andere papieren bevond, die +hij indertijd, wel verzegeld, naar Amsterdam had overgezonden en nu was +komen terugeischen; terwijl hij tevens dreigde, mijn gedrag openbaar te +zullen maken. Ik had ook toen nog mijn volslagen schande kunnen +voorkomen, door aan mijn nicht haar vermogen uit te keeren en er bij te +voegen, dat ik haar om wijze redenen tot nog toe verborgen had gehouden, +hoe rijk zij: was; maar valsche schaamte belette mij, dien stap te doen, +daar ik vreesde, dat de ware toedracht der zaak bekend zoude worden. Ik +smeekte derhalve den Heer Van Lintz, mij mijn goeden naam niet te +ontrooven: ik stelde hem uw huwelijk met Henriëtte als een bepaalde zaak +voor: ik bood hem mijn invloed bij onze bewindslieden, mijn hulp ter +ontvluchting aan. Door mijn gebeden verwonnen, nam hij aan om, zoodra +hij in veiligheid zou zijn en de tijding van uw huwelijk bekomen had, +mij het noodlottig duplicaat te zenden.</p> + +<p>"Uw onberaden daad, om den man, van wien ik alles te vreezen had, in +handen der Justitie te leveren, heeft al mijn pogingen verijdeld. Het +bewuste stuk is daardoor, met de overige bij hem gevonden papieren, in +beslag genomen, naar Amsterdam gezonden, en in handen van den Heer +Hoofdofficier. Zooeven kom ik van zijn kantoor. Hij had mij laten roepen +om te vernemen, wat het opschrift: <i>Inventaris der juweelen enz., +toebehoord hebbende aan den Heer Hendrik Blaek en thans het eigendom +zijner dochter Henriëtte Blaek</i>, te beduiden had. Wat ik geantwoord heb, +weet ik niet, maar ik weet wat het gevolg zal zijn, indien dit stuk +geopend wordt: en de schande, die mij wacht, wil ik niet beleven. God +vergeve mij de misdadige wijze, waarop ik dit leven verlaat: Hij vergeve +mij de slechte tucht, waaronder ik u gehouden heb, en doe u tot inkeer +komen, opdat gij van den verkeerden weg terugtreedt, dien gij tot nog +toe bewandeld hebt, en u spiegelt aan het vreeselijk voorbeeld van</p> + +<p> +<span style="margin-left: 20.5em;">Uw ongelukkigen vader</span><br /> +<span style="margin-left: 22em;">JACOBUS BLAEK."</span><br /> +</p> + +<p class="p-one">"Gij ziet het, Mijne Heeren!" zeide Lodewijk, toen ik ten einde gelezen +had, terwijl hij zijn hoofd in de handen verborg: "ik ben de oorzaak van +mijns vaders dood.—Maar thans vraag ik u om raad, u, die tot nog toe +alleen met het geheim bekend zijt, is er niets aan te doen om zijn +nagedachtenis te sparen.—Wat Henriëtte betreft, zij zal hebben wat haar +toekomt, en meer dan dat."</p> + +<p>"Mijnheer!" antwoordde Van Lintz: "de Heer Reynhove heeft mij de mij +ontnomen papieren teruggebracht: indien het bewuste stuk zich daarbij +bevindt, zal ik het aan uw nicht zenden. Zij alleen kan beslissen, wat +daarmede gedaan moet worden."</p> + +<p>Hier werd aan de deur getikt en de Notaris aangediend, met wien wij den +lijder alleen lieten: twee dagen later, gedurende welke ik hem vaak +bezocht had, blies hij den laatsten adem uit. Na het lijk te hebben doen +kisten, nam ik, met dat overschot, en onze Hollandsche vrienden, de +terugreis aan naar Amsterdam.</p> + +<p>Het was te Harlingen, dat ik afscheid nam van den Heer Van Lintz en zijn +dochter, die nu voornemens waren hun reis te land voort te zetten. "Nu! +mijn vriend!" zeide de eerstgenoemde, terwijl hij mij de hand schudde: +"nu zal het toch eindelijk wel voor goed zijn, dat ik u vaarwel zeg. +Veel zegen op uw ondernemingen. Ik draag u de belangen mijner nicht +Blaek op, want ik verwijt mij half en half, dat ik er niet beter voor +gezorgd heb; doch, zoo iemand, zult gij die behartigen: gij hebt er +dubbele reden toe."</p> + +<p>"Ik vrees maar," zeide ik, "dat zij nog te veel tegen mij zal ingenomen +zijn, om mij tot haar zaakwaarnemer te benoemen."</p> + +<p>"Heb ik u niet van het tegendeel verzekerd?" zeide Amelia, langzaam het +hoofd schuddende en op een toon van weemoedig verwijt: "ga tot haar, en +vrees niet, haar de geheele, onbewimpelde waarheid te verhalen; zij zal +u geloven;—wees daar overtuigd van: en wanneer gij haar ziet, stel haar +dan uit naam van haar nicht dit aandenken ter hand, en verzoek haar, het +uit liefde voor mij te willen dragen."</p> + +<p>Dit zeggende, reikte zij mij een halsband toe, dien zij gedurende haar +verblijf op Ter-Schelling van haar eigen schoone haren gevlochten had, +en aan welks uiteinde zij uiteinde zij een effen gouden kruisje had +vastgemaakt.</p> + +<p>"En zult gij mij geen aandenken laten?" vroeg ik, terwijl ik haar met +hartelijkheid de hand drukte.</p> + +<p>"Thans niet: ik zal u wellicht er een zenden, wanneer wij op de plaats +onzer bestemming zullen zijn:—en dan wacht ik er een van u—en van uwe +vrouw."</p> + +<p>Met deze woorden beantwoordde zij mijn handdruk, sloeg zich den sluier +over 't gelaat en stapte haastig in den wagen, die haar wachtte. Haar +vader nam plaats nevens haar: de zweep des voermans klapte en het +rijtuig voerde beiden uit mijn gezicht. Ik heb hen nimmer teruggezien.</p> + +<p>Achttien uren later was ik te huis, in de armen mijner moeder. Ik zal +niet beproeven de gewaarwordingen te beschrijven, welke ons allen bij +dit wederzien bezielden.</p> + +<p>Den volgenden dag kwam Reynhove mij afhalen, om naar Mejuffrouw Blaek te +gaan, die naar zijn zeggen, verlangd had, ons beiden te spreken. Wij +vonden haar alleen, in een voegzaam rouwgewaad, bevallig als altijd, +maar bleek, afgemat en diep bedroefd. Zij bloosde even, toen zij mij +wederzag, maar herstelde zich terstond, bood ons stoelen aan en zette +zich over ons.</p> + +<p>"Gij beiden, mijne Heeren!" ving zij aan, "zijt getuigen geweest van het +overlijden van mijn rampzaligen Neef...?</p> + +<p>"Ja Mejuffrouw!" antwoordde ik, naar eenige papieren tastende, die ik in +mijn rokzak had: "en ik ben belast...."</p> + +<p>"Een oogenblik!" hernam zij: "aleer wij over iets anders spreken, +wenschte ik te weten, of iemand buiten u en den Heer Van Lintz kennis +draagt van zekeren brief, door mijn oom aan Lodewijk geschreven?"</p> + +<p>"Niemand," antwoordde ik: "ik heb dien brief en zal u dien, zoo UEd. +verlangt, ter hand stellen, benevens...."</p> + +<p>"Ik zal dien afwachten," zeide zij: "maar vooraf moet ik u nog zeggen, +dat ik een brief heb van mijn oom Van Lintz, waarin hij mij de +aanleiding mededeelt, welke mijn ongelukkigen oom Blaek tot den stap, +dien hij deed, bewogen heeft, en mij tevens een stuk zendt, volgens +hetwelk ik recht op een aanzienlijk vermogen zou hebben. Ik heb geweend +bij het zien van mijns vaders naamteekening, en bij de gedachte aan al +de moeite, die de brave man zich gegeven heeft, om voor mij een vermogen +te vergaderen;—ik heb die naamteekening er uitgesneden en het stuk zelf +verbrand."</p> + +<p>"Hoe!" riep Reynhove verbaasd uit:, een zoo <i>précieux</i> document!..."</p> + +<p>"Ik ben te veel aan mijn oom verschuldigd, ik heb te veel bewijzen van +zijn liefde ontvangen, om tot loon daarvan, nu hij dood is, zijn goeden +naam aan te randen. Niemand dan ons is het geheim bewust. Lodewijk heeft +het in het graf medegenomen: mijn oom Van Lintz zal zwijgen, indien ik +het hem verzoek: ook van u, mijne Heeren! wacht ik hetzelfde: men +schrijft den dood mijns ooms aan een beroerte toe:—de ware toedracht +der zaak kan dus voor elk verborgen blijven."</p> + +<p>"Maar weet UEd. wel, Mejuffer!" zeide Reynhove, "dat gij een <i>important</i> +kapitaal hebt opgeofferd, ten gerieve van een paar dozijn collateralen, +die er u geen dank voor zullen weten?"</p> + +<p>"Mejuffrouw offert niets op," zeide ik: "en, hoewel de verdiensten van +haar handelwijze even groot blijven, de nadeelen daarvan worden geheel +weggenomen door het stuk, dat ik de eer heb haar te overhandigen. Het is +het testament van den Heer Lodewijk Blaek, natuurlijken erfgenaam zijns +vaders, waarbij hij, op eenige legaten na, zijn nicht, Mejuffrouw +Henriëtte Blaek, aanstelt tot zijn universeele erfgename."</p> + +<p>Henriëtte nam bevende het papier aan, dat ik haar ter hand stelde. Haar +ontroering belette haar te spreken en zij antwoordde niets op de +gelukwenschingen van Reynhove.</p> + +<p>"Mejuffrouw!" vervolgde ik, toen zij weder wat bedaarder was geworden: +"de overledene heeft in de laatste uren zijns levens verlangd, dat ik de +man zou zijn, die u dit afschrift van zijn uitersten wil aanbood: hij +voegde er bij, dat het u wellicht ... aangenaam zou zijn ... dat stuk +uit mijne handen te ontvangen. Mag ik mij vleien, dat hij waarheid +gesproken heeft?"</p> + +<p>"Mijn Heer!" antwoordde zij, terwijl een hoogrood haar gelaat overdekte: +"het is u ongetwijfeld bekend, dat ik, op den morgen van haar vertrek +uit Amsterdam, een bezoek heb gehad van mijn nicht Amelia."</p> + +<p>Ik zag verbaasd op. Zoo had die brave ziel niet geschroomd zich aan een +wellicht onaangename ontvangst te wagen, om mijne voorspraak te zijn. +Het stellige der verzekering, die zij mij gegeven had, was mij thans +opgelost.</p> + +<p>"En mag ik hopen," zeide ik, "dat dit bezoek u gunstiger gedachten van +mij heeft doen opvatten?"</p> + +<p>"Amelia is een engel," zeide Henriëtte, "en ik vergeef het u nooit, dat +gij niet smoorlijk op haar verliefd zijt geraakt. Wat zij zeide ... hoe +zij ... in 't kort, ik ben verplicht u verschooning te vragen voor de +verkeerde gedachten, die ik van U had opgevat."</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Zes maanden later kondigde de Voorzanger in de Oude Kerk met zijn +neusstem (waarvan in het derde Hoofdstuk dezer geschiedenis gesproken +is), werkelijk aan, dat er trouwbeloften bestonden tusschen Willem +Andries Reynhove, Heer van Wijdeplas, Groenewoud en Binnengeest, +Jonkman, met Mejuffrouw Susanna Aletta Huyck, Jonge Dochter; maar liet +daarop een gelijke aankondiging volgen, betreffende Meester Ferdinand +Huyck en Mejuffrouw Henriëtte Blaek.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<div class="blockquot"><p><a name="Hier" id="Hier"></a>Hier eindigt het verhaal van den heer Huyck. Daarachter stond, met +de hand van Mejuffrouw Stauffacher, het navolgende geschreven:</p></div> + +<p>Indien het bovenstaande verhaal een roman ware, zoû men den schrijver +met recht te laste kunnen leggen, dat hij den lezer in 't onzekere laat +omtrent het lot van sommige personen, die in zijn lotgevallen een +merkwaardige rol spelen. Daar het echter zijn doel schijnt geweest te +zijn, naar waarheid te vertellen wat hem overkomen is, moet men hem +veeleer prijzen, dat hij niet meer heeft te boek gesteld, dan hij met +zekerheid wist. Vreemd intusschen komt het mij voor, dat hij niet met +een woord melding maakt van hetgeen er verder geschied is met den Baron +Van Lintz en zijne beminnelijke dochter. Wellicht was hun latere +levensloop aan zijne kinderen, voor wie hij zijn opstel vervaardigde, +genoegzaam bekend. Wat mij betreft, ik wil niet ontveinzen, dat ik mij +zeer teleurgesteld vond, toen ik, aan het slot komende, niet te weten +kwam, of hij met den zwerver en zijn lieve dochter later nog door +briefwisseling of anderszins de betrekking onderhouden bleef. Gelukkig +echter kende ik den waren naam des mans, die in het Handschrift onder +zooveel verdichte namen voorkomt, en wist ik uit de geschiedenis, hoe +hij den Russischen Tsaar belangrijke diensten bewees en tot hooge +waardigheden opklom, zonder echter ooit de bijzondere vriendschap des +Alleenheerschers te verwerven. Dezelfde onbuigzaamheid van karakter, die +hem vroeger reeds zooveel vijanden en tegenspoeden berokkend had, en die +er met de jaren niet op verbeterd was, maar veeleer in balsturige +hoofdigheid en wrevel ontaard, was niet geschikt om hem bemind te maken +bij een Vorst, die zelf een onverzettelijken wil bezat, waarnaar hij +alles wilde doen buigen. Er ontstonden vaak hoogloopende verschillen +tusschen hen beiden: en alleen het nut, dat hij begreep van den Baron +Van Lintz te kunnen trekken, om zijn Moskoviten in bedwang te houden, +weerhield Peter, hem naar Siberiën te bannen. Wat Amelia betreft, +ziehier de narichten, die ik omtrent haar bekomen heb van lieden, die +zich harer nog herinnerden. Zij leidde, in de eerste jaren van haar +verblijf in Rusland, een stil en afgetrokken leven, en wederstond al +dien tijd het verlangen haars vaders, dat zij zich ten hove zoude +vertoonen. Eindelijk echter gaf zij toe, en schonk zelfs haar hand aan +een gunsteling des Tsaars, een beschaafd en waardig edelman, maar die +tweemaal hare jaren had. Onzeker is het, of zij dit huwelijk alleen +aanging om haar vader te believen: misschien was zij werkelijk den +vreemdeling genegen en had zij de ongelukkige neiging, die zij in +Holland had opgevat, overwonnen, welke haar handelingen bestuurde, meer +dan de woorden van het verhaal doen vermoeden. Hoe dit zij, zij leidde +een voorbeeldig leven, verspreidde weldaden om zich heen en stierf in +hoogen ouderdom, gezegend door al wie haar gekend had.</p> + +<p>De Heer Hoofdofficier Huyck en zijn brave gade hadden het geluk, meest +al hun kinderen en zelfs ettelijke hunner kleinkinderen gehuwd en in +goeden doen te zien. Uit den aanvang van het Handschrift kan men zien, +dat het Ferdinand en den zijnen voorspoedig was gegaan: en nog zijn hun +nakomelingen in Amsterdam en elders geacht en gezien. Ook Mevrouw +Reynhove leefde zeer gelukkig met haar man, die, gelijk men heeft kunnen +opmerken, innerlijk veel beter was dan hij zich oppervlakkig had doen +kennen. Zij wist hem met verstand te leiden en tot een nuttig en +werkzaam leven op te wekken: hij zeide dan ook, na zijn huwelijk, of +reeds vroeger aan alle slempmalen en wilde partijen vaarwel, klom tot +hooge eereambten op en bewees den Staat belangrijke diensten.</p> + +<p>Caspar Weinstübe, na vruchteloos gepoogd te hebben, zich toegang te +verschaffen tot de hoogere kringen der maatschappij, en zich daar een +echtvriendin te zoeken, toch niet ongehuwd willende sterven, trouwde met +zijn keukenmeid, bij wie hij ettelijke kinderen verwekte, die, betere +opvoeding ontvangende dan hem te beurt was gevallen, hun geringe afkomst +langzamerhand deden vergeten: ook zij wonnen geld, en hun nageslacht +verkeert thans dagelijks met die familiën, wier <i>bekäntschafft</i> de +wellust van Caspar zoû hebben uitgemaakt.</p> + +<p>Van den Makelaar Velters heb ik weinig kunnen vernemen. Alleen blijkt +mij uit een oud adresboekje, dat hij in de laatste helft der vorige eeuw +Kerkmeester van de Ooster Kerk en dus nog in leven was. Hij schijnt +wijselijk de poëzie voor meer winstgevende werkzaamheden te hebben laten +varen: althans gedichten van hem zijn mij nooit voorgekomen. De +<i>Mengelingen</i> van Helding kan men nog in sommige boekerijen van deftige +lieden, en ook nu en dan, hoor ik, op stalletjes aantreffen: ik twijfel +echter, of zij ooit veel lezers vinden. Gerustelijk mag men aannemen, +dat hij het dubbele huwelijk, waar het verhaal mede sluit, zal bezongen +hebben, en dat Tante Van Bempden niet achterlijk gebleven zal zijn, om +te dier gelegenheid een luisterrijk feest te geven.</p> + +<p>Zacharias Heynsz ging ijverig voort met aan de Justitie trouwe diensten +te bewijzen: met de aanvaarding zijner nieuwe betrekking zeide hij het +schilderen vaarwel: en de kunst heeft er niet bij verloren.</p> + +<p>Eindelijk kan ik hier nog bijvoegen, dat, volgens getuigenis mijner +vrienden, een afstammeling van kleinen Simon den Marskramer, die sterk +verdacht wordt gehouden van, op het voetspoor zijns voorvaders, der +Politie bijwijlen ten dienste te staan, nog dagelijks op het +Schapenplein te zien is, 's winters met een vuurtest, 's zomers met een +schoenenbak, al roepende: "gheen dijt rijk, zoo waar solje ghesond +blijven."</p> + +<p><span style="margin-left: 45em;">Marie Stauffacher.</span></p> + +<hr style="width: 75%;" /> + + +<p class="caption"><a name="inhoud" id="inhoud"></a>INHOUD</p> + + +<p class="inh"><a href="#brief">INLEIDING</a></p> + +<p class="inh"><a href="#chap1">HOOFDSTUK 1.</a></p> + +<div class="blockquot"><p>Waarin, onder meer andere wetenswaardige zaken, het portret +van den held dezer geschiedenis gevonden wordt.</p></div> + +<p class="inh"><a href="#chap2">HOOFDSTUK 2.</a></p> + +<div class="blockquot"><p>Waarin men lezen zal, wat in en voor de herberg te Zoest +voorviel.</p></div> + +<p class="inh"><a href="#chap3">HOOFDSTUK 3.</a></p> + +<div class="blockquot"><p>Waarin wordt bewezen, hoe gevaarlijk het is zonder parapluie +uit te gaan, en de beschrijving gevonden van een mooi meisje +en een mooien koepel.</p></div> + +<p class="inh"><a href="#chap4">HOOFDSTUK 4.</a></p> + +<div class="blockquot"><p>'t Geen verhaalt wat me verder in den koepel voorviel.</p></div> + +<p class="inh"><a href="#chap5">HOOFDSTUK 5.</a></p> + +<div class="blockquot"><p>Hetwelk bange lieden bij avond niet moeten lezen.</p></div> + +<p class="inh"><a href="#chap6">HOOFDSTUK 6.</a></p> + +<div class="blockquot"><p>Waarin onze held voor de tweede reis op denzelfden dag gevaar +loopt van zijn hart te verliezen.</p></div> + +<p class="inh"><a href="#chap7">HOOFDSTUK 7.</a></p> + +<div class="blockquot"><p>Vermeldende, wat de heer Bos aan Ferdinand vertelde, en hoe +deze per slot nog even wijs bleef, gelijk ook het geval met +den lezer zal zijn.</p></div> + +<p class="inh"><a href="#chap8">HOOFDSTUK 8.</a></p> + +<div class="blockquot"><p>Waarin meer geredeneerd dan gedaan wordt.</p></div> + +<p class="inh"><a href="#chap9">HOOFDSTUK 9.</a></p> + +<div class="blockquot"><p>Behelzende het verhaal eener schuitreis van Naarden naar +Amsterdam.</p></div> + +<p class="inh"><a href="#chap10">HOOFDSTUK 10.</a></p> + +<div class="blockquot"><p>Waarin verhaald wordt, hoe Ferdinand te huis kwam en hoe hij +insliep, welk voorbeeld de lezer mag volgen, zoo het hem +goeddunkt.</p></div> + +<p class="inh"><a href="#chap11">HOOFDSTUK 11.</a></p> + +<div class="blockquot"><p>Hetwelk ettelijke politie-geheimen aan den dag brengt.</p></div> + +<p class="inh"><a href="#chap12">HOOFDSTUK 12.</a></p> + +<div class="blockquot"><p>Waarin men nadere kennis maakt met de leden des familie en +waarin tante Letje een confituurvlek op haar halsdoek bekomt.</p></div> + +<p class="inh"><a href="#chap13">HOOFDSTUK 13.</a></p> + +<div class="blockquot"><p>Behelzende, hoe Suzanna en Ferdinand harrewarren, en hoe de +laatste in een welkomstdicht verheerlijkt wordt.</p></div> + +<p class="inh"><a href="#chap14">HOOFDSTUK 14.</a></p> + +<div class="blockquot"><p>Waarin Ferdinand op cognac onthaald en tegen wil en dank in +nieuwe avonturen gesleept wordt.</p></div> + +<p class="inh"><a href="#chap15">HOOFDSTUK 15.</a></p> + +<div class="blockquot"><p>Vermeldende, hoe Ferdinand en Suzanna uit logeeren gingen +en wat er op Heizicht gebeurde.</p></div> + +<p class="inh"><a href="#chap16">HOOFDSTUK 16.</a></p> + +<div class="blockquot"><p>Waarin verhaald wordt, wien Ferdinand in de kerk zag: en +welke gasten op Heizicht kwamen eten.</p></div> + +<p class="inh"><a href="#chap17">HOOFDSTUK 17.</a></p> + +<div class="blockquot"><p>Verhalende, hoe Zwarte Piet Ferdinand met een commissie +belastte en hoe Suzanna een grooten koek trok.</p></div> + +<p class="inh"><a href="#chap18">HOOFDSTUK 18.</a></p> + +<div class="blockquot"><p>Waarin Ferdinand op zijn kantoor geïnstalleerd, en, als Krelis +Louwen, op een poëtenmaal wordt genoodigd.</p></div> + +<p class="inh"><a href="#chap19">HOOFDSTUK 19.</a></p> + +<div class="blockquot"><p>Bevattende 't geen er op de dichterlijke samenkomst bij Helding +verhandeld werd.</p></div> + +<p class="inh"><a href="#chap20">HOOFDSTUK 20.</a></p> + +<div class="blockquot"><p>Waarin verhaald wordt, wie de heer in 't karmozijn was, en hoe deerlijk +Ferdinand er zich in werkte.</p></div> + +<p class="inh"><a href="#chap21">HOOFDSTUK 21.</a></p> + +<div class="blockquot"><p>Waarin eenige oude kennissen weder op het tooneel verschijnen en een +paar nieuwe worden ingevoerd.</p></div> + +<p class="inh"><a href="#chap22">HOOFDSTUK 22.</a></p> + +<div class="blockquot"><p>Hetwelk aantoont, dat men niet naar de Oost-Indien behoeft te varen, om +schipbreuk te lijden.</p></div> + +<p class="inh"><a href="#chap23">HOOFDSTUK 23.</a></p> + +<div class="blockquot"><p>Vermeldende hoe dames voor spoken worden aangezien, en wat de +schipbreukelingen al zoo verder deden om een verkoudheid te voorkomen.</p></div> + +<p class="inh"><a href="#chap24">HOOFDSTUK 24.</a></p> + +<div class="blockquot"><p>Hetwelk over 't geheel van een vrij sentimenteelen aard is; doch vrij +slaperig eindigt.</p></div> + +<p class="inh"><a href="#chap25">HOOFDSTUK 25.</a></p> + +<div class="blockquot"><p>Hetwelk een vervolg is op het vier-en-twintigste.</p></div> + +<p class="inh"><a href="#chap26">HOOFDSTUK 26.</a></p> + +<div class="blockquot"><p>Waarin geleerd wordt, hoe men best oude paarden verkoopt, en jonge +bederft.</p></div> + +<p class="inh"><a href="#chap27">HOOFDSTUK 27.</a></p> + +<div class="blockquot"><p>Waarin onze held in nieuwe onaangenaamheden wordt gewikkeld.</p></div> + +<p class="inh"><a href="#chap28">HOOFDSTUK 28.</a></p> + +<div class="blockquot"><p>Waarin leelijke donderbuien boven het hoofd van Ferdinand samenpakken.</p></div> + +<p class="inh"><a href="#chap29">HOOFDSTUK 29.</a></p> + +<div class="blockquot"><p>Vermeldende wat er ten huize van den notaris Bouvelt voorviel.</p></div> + +<p class="inh"><a href="#chap30">HOOFDSTUK 30.</a></p> + +<div class="blockquot"><p>Hetgeen langer dan het voorgaande, en niet meer of minder belangrijk +wezen zal.</p></div> + +<p class="inh"><a href="#chap31">HOOFDSTUK 31.</a></p> + +<div class="blockquot"><p>Waarin het gedrag van Mejuffrouw Blaek ten opzichte van Ferdinand wordt +verklaard en de vader van Amelia weder op de proppen komt.</p></div> + +<p class="inh"><a href="#chap32">HOOFDSTUK 32.</a></p> + +<div class="blockquot"><p>Waarin overtuigend bewezen wordt, dat de behendigste vogelaar ook wel +eens vogels laat ontsnappen.</p></div> + +<p class="inh"><a href="#chap33">HOOFDSTUK 33.</a></p> + +<div class="blockquot"><p>Vermeldende, wie Ferdinand in den beurtman aantrof, hoe hij op +Terschelling aankwam en welke zonderlinge ontmoeting hij aldaar had.</p></div> + +<p class="inh"><a href="#chap34">HOOFDSTUK 34.</a></p> + +<div class="blockquot"><p>Waarin verhaald wordt, hoe de thee aan boord van de Kjöbenhavn werd +gebracht, en den lezer vele verrassingen worden voorbereid.</p></div> + +<p class="inh"><a href="#chap35">HOOFDSTUK 35.</a></p> + +<div class="blockquot"><p>Waarin de geschiedenissen van de heeren Bos, Van Beveren, den +Vliesridder, den Baron van Lintz, den Graaf van Talavera, den Zeeroover +Don Manoël enz. enz. worden verhandeld, en hetgeen evenwel, wat de +lengte betreft, mee zal vallen.</p></div> + +<p class="inh"><a href="#chap36">HOOFDSTUK 36.</a></p> + +<div class="blockquot"><p>Waarin zich het oude spreekwoord bevestigd vindt, dat men geen hei moet +roepen, eer men over den dam is.</p></div> + +<p class="inh"><a href="#chap37">HOOFDSTUK 37.</a></p> + +<div class="blockquot"><p>Waarin treurige en indrukwekkende tooneelen voorkomem, gelijk men die +somtijds in het dagelijksche leven, maar zeer dikwijls in romans en +versierde geschiedenissen aantreft.</p></div> + +<p class="inh"><a href="#chap38">HOOFDSTUK 38.</a></p> + +<div class="blockquot"><p>Waarin onze held zich volstrekt niet op zijn gemak bevindt.</p></div> + +<p class="inh"><a href="#chap39">HOOFDSTUK 39.</a></p> + +<div class="blockquot"><p>Hetwelk bekentenissen en sterfbedden afschetst: zeer melancholiek om te +lezen.</p></div> + +<p class="inh"><a href="#Hier">BESLUIT</a></p> + + + + + + + + +<pre> + + + + + +End of the Project Gutenberg EBook of Ferdinand Huyck, by J. Van Lennep + +*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK FERDINAND HUYCK *** + +***** This file should be named 17706-h.htm or 17706-h.zip ***** +This and all associated files of various formats will be found in: + https://www.gutenberg.org/1/7/7/0/17706/ + +Produced by Marc D'Hooghe. + +Updated editions will replace the previous one--the old editions +will be renamed. + +Creating the works from public domain print editions means that no +one owns a United States copyright in these works, so the Foundation +(and you!) can copy and distribute it in the United States without +permission and without paying copyright royalties. Special rules, +set forth in the General Terms of Use part of this license, apply to +copying and distributing Project Gutenberg-tm electronic works to +protect the PROJECT GUTENBERG-tm concept and trademark. Project +Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if you +charge for the eBooks, unless you receive specific permission. If you +do not charge anything for copies of this eBook, complying with the +rules is very easy. You may use this eBook for nearly any purpose +such as creation of derivative works, reports, performances and +research. They may be modified and printed and given away--you may do +practically ANYTHING with public domain eBooks. Redistribution is +subject to the trademark license, especially commercial +redistribution. + + + +*** START: FULL LICENSE *** + +THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE +PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK + +To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free +distribution of electronic works, by using or distributing this work +(or any other work associated in any way with the phrase "Project +Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full Project +Gutenberg-tm License (available with this file or online at +https://gutenberg.org/license). + + +Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg-tm +electronic works + +1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm +electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to +and accept all the terms of this license and intellectual property +(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all +the terms of this agreement, you must cease using and return or destroy +all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your possession. +If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a Project +Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound by the +terms of this agreement, you may obtain a refund from the person or +entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8. + +1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be +used on or associated in any way with an electronic work by people who +agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few +things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works +even without complying with the full terms of this agreement. See +paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project +Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this agreement +and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm electronic +works. See paragraph 1.E below. + +1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the Foundation" +or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection of Project +Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual works in the +collection are in the public domain in the United States. If an +individual work is in the public domain in the United States and you are +located in the United States, we do not claim a right to prevent you from +copying, distributing, performing, displaying or creating derivative +works based on the work as long as all references to Project Gutenberg +are removed. Of course, we hope that you will support the Project +Gutenberg-tm mission of promoting free access to electronic works by +freely sharing Project Gutenberg-tm works in compliance with the terms of +this agreement for keeping the Project Gutenberg-tm name associated with +the work. You can easily comply with the terms of this agreement by +keeping this work in the same format with its attached full Project +Gutenberg-tm License when you share it without charge with others. + +1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern +what you can do with this work. Copyright laws in most countries are in +a constant state of change. If you are outside the United States, check +the laws of your country in addition to the terms of this agreement +before downloading, copying, displaying, performing, distributing or +creating derivative works based on this work or any other Project +Gutenberg-tm work. The Foundation makes no representations concerning +the copyright status of any work in any country outside the United +States. + +1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg: + +1.E.1. The following sentence, with active links to, or other immediate +access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear prominently +whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work on which the +phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the phrase "Project +Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, performed, viewed, +copied or distributed: + +This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with +almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or +re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included +with this eBook or online at www.gutenberg.org + +1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is derived +from the public domain (does not contain a notice indicating that it is +posted with permission of the copyright holder), the work can be copied +and distributed to anyone in the United States without paying any fees +or charges. If you are redistributing or providing access to a work +with the phrase "Project Gutenberg" associated with or appearing on the +work, you must comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1 +through 1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the +Project Gutenberg-tm trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or +1.E.9. + +1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted +with the permission of the copyright holder, your use and distribution +must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any additional +terms imposed by the copyright holder. Additional terms will be linked +to the Project Gutenberg-tm License for all works posted with the +permission of the copyright holder found at the beginning of this work. + +1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm +License terms from this work, or any files containing a part of this +work or any other work associated with Project Gutenberg-tm. + +1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this +electronic work, or any part of this electronic work, without +prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with +active links or immediate access to the full terms of the Project +Gutenberg-tm License. + +1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary, +compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any +word processing or hypertext form. However, if you provide access to or +distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format other than +"Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official version +posted on the official Project Gutenberg-tm web site (www.gutenberg.org), +you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a +copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon +request, of the work in its original "Plain Vanilla ASCII" or other +form. Any alternate format must include the full Project Gutenberg-tm +License as specified in paragraph 1.E.1. + +1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying, +performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works +unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9. + +1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing +access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works provided +that + +- You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from + the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method + you already use to calculate your applicable taxes. The fee is + owed to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he + has agreed to donate royalties under this paragraph to the + Project Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments + must be paid within 60 days following each date on which you + prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax + returns. Royalty payments should be clearly marked as such and + sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the + address specified in Section 4, "Information about donations to + the Project Gutenberg Literary Archive Foundation." + +- You provide a full refund of any money paid by a user who notifies + you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he + does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm + License. You must require such a user to return or + destroy all copies of the works possessed in a physical medium + and discontinue all use of and all access to other copies of + Project Gutenberg-tm works. + +- You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of any + money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the + electronic work is discovered and reported to you within 90 days + of receipt of the work. + +- You comply with all other terms of this agreement for free + distribution of Project Gutenberg-tm works. + +1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg-tm +electronic work or group of works on different terms than are set +forth in this agreement, you must obtain permission in writing from +both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and Michael +Hart, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the +Foundation as set forth in Section 3 below. + +1.F. + +1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable +effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread +public domain works in creating the Project Gutenberg-tm +collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm electronic +works, and the medium on which they may be stored, may contain +"Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate or +corrupt data, transcription errors, a copyright or other intellectual +property infringement, a defective or damaged disk or other medium, a +computer virus, or computer codes that damage or cannot be read by +your equipment. + +1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right +of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project +Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project +Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project +Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all +liability to you for damages, costs and expenses, including legal +fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT +LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE +PROVIDED IN PARAGRAPH F3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE +TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE +LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR +INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH +DAMAGE. + +1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a +defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can +receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a +written explanation to the person you received the work from. If you +received the work on a physical medium, you must return the medium with +your written explanation. The person or entity that provided you with +the defective work may elect to provide a replacement copy in lieu of a +refund. If you received the work electronically, the person or entity +providing it to you may choose to give you a second opportunity to +receive the work electronically in lieu of a refund. If the second copy +is also defective, you may demand a refund in writing without further +opportunities to fix the problem. + +1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth +in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS' WITH NO OTHER +WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO +WARRANTIES OF MERCHANTIBILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE. + +1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied +warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages. +If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the +law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be +interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted by +the applicable state law. The invalidity or unenforceability of any +provision of this agreement shall not void the remaining provisions. + +1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the +trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone +providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in accordance +with this agreement, and any volunteers associated with the production, +promotion and distribution of Project Gutenberg-tm electronic works, +harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees, +that arise directly or indirectly from any of the following which you do +or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg-tm +work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any +Project Gutenberg-tm work, and (c) any Defect you cause. + + +Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm + +Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of +electronic works in formats readable by the widest variety of computers +including obsolete, old, middle-aged and new computers. It exists +because of the efforts of hundreds of volunteers and donations from +people in all walks of life. + +Volunteers and financial support to provide volunteers with the +assistance they need, is critical to reaching Project Gutenberg-tm's +goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will +remain freely available for generations to come. In 2001, the Project +Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure +and permanent future for Project Gutenberg-tm and future generations. +To learn more about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation +and how your efforts and donations can help, see Sections 3 and 4 +and the Foundation web page at https://www.pglaf.org. + + +Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive +Foundation + +The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit +501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the +state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal +Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification +number is 64-6221541. Its 501(c)(3) letter is posted at +https://pglaf.org/fundraising. Contributions to the Project Gutenberg +Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent +permitted by U.S. federal laws and your state's laws. + +The Foundation's principal office is located at 4557 Melan Dr. S. +Fairbanks, AK, 99712., but its volunteers and employees are scattered +throughout numerous locations. Its business office is located at +809 North 1500 West, Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887, email +business@pglaf.org. Email contact links and up to date contact +information can be found at the Foundation's web site and official +page at https://pglaf.org + +For additional contact information: + Dr. Gregory B. Newby + Chief Executive and Director + gbnewby@pglaf.org + + +Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg +Literary Archive Foundation + +Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide +spread public support and donations to carry out its mission of +increasing the number of public domain and licensed works that can be +freely distributed in machine readable form accessible by the widest +array of equipment including outdated equipment. Many small donations +($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt +status with the IRS. + +The Foundation is committed to complying with the laws regulating +charities and charitable donations in all 50 states of the United +States. Compliance requirements are not uniform and it takes a +considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up +with these requirements. We do not solicit donations in locations +where we have not received written confirmation of compliance. To +SEND DONATIONS or determine the status of compliance for any +particular state visit https://pglaf.org + +While we cannot and do not solicit contributions from states where we +have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition +against accepting unsolicited donations from donors in such states who +approach us with offers to donate. + +International donations are gratefully accepted, but we cannot make +any statements concerning tax treatment of donations received from +outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff. + +Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation +methods and addresses. Donations are accepted in a number of other +ways including including checks, online payments and credit card +donations. To donate, please visit: https://pglaf.org/donate + + +Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic +works. + +Professor Michael S. Hart was the originator of the Project Gutenberg-tm +concept of a library of electronic works that could be freely shared +with anyone. For thirty years, he produced and distributed Project +Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of volunteer support. + + +Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed +editions, all of which are confirmed as Public Domain in the U.S. +unless a copyright notice is included. Thus, we do not necessarily +keep eBooks in compliance with any particular paper edition. + + +Most people start at our Web site which has the main PG search facility: + + https://www.gutenberg.org + +This Web site includes information about Project Gutenberg-tm, +including how to make donations to the Project Gutenberg Literary +Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to +subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks. + + +</pre> + +</body> +</html> diff --git a/17706.txt b/17706.txt new file mode 100644 index 0000000..953a476 --- /dev/null +++ b/17706.txt @@ -0,0 +1,24092 @@ +The Project Gutenberg EBook of Ferdinand Huyck, by J. Van Lennep + +This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with +almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or +re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included +with this eBook or online at www.gutenberg.org + + +Title: Ferdinand Huyck + +Author: J. Van Lennep + +Release Date: February 7, 2006 [EBook #17706] + +Language: Dutch + +Character set encoding: ASCII + +*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK FERDINAND HUYCK *** + + + + +Produced by Marc D'Hooghe. + + + + +FERDINAND HUYCK + +Door + +Mr. J. VAN LENNEP. + + + * * * * * + + +BRIEF VAN DEN HEER P. AAN DEN UITGEVER, TOT INLEIDING DIENENDE. + + + Amsterdam, den.... + +Ik weet niet, of gij van nabij bekend zijt geweest met de oude Juffrouw +Stauffacher, die nu ruim twaalf jaren geleden in den ouderdom van +ongeveer drieentachtig jaren hier ter stede ontslapen is: zoo niet, acht +ik zulks uiterst jammer voor iemand als gij, die een liefhebber zijt van +onderzoek te doen naar min bekende bijzonderheden, het leven, het +karakter, of de lotgevallen betreffende van vermaarde personen; want zij +was een levend repertorium van dergelijke aardigheden. Ofschoon zelve, +voor zooverre mij bewust is, nooit eenige buitengewone avonturen +hebbende gehad, was zij, door de omstandigheden van haar levensloop, in +betrekking geweest met een groot aantal van die personaadjes, welke zich +in de vorige eeuw in verschillende opzichten vermaardheid hebben +verworven: velen hunner had zij zelfs van nabij gekend. + + Quiconque a beaucoup vu + Peut avoir beaucoup retenu, + +zegt La Fontaine; en zij had een uitmuntend geheugen. Zij was +tegenwoordig geweest, toen Voltaire in den schouwburg bekroond werd, en +had Lodewijk XV zien uitrijden met Madame Dubarry: zij had Necker zijn +financieel stelsel hooren ontwikkelen en den Graaf de Saint-Germain het +toilet beschrijven van de keizerin Helena en de inneming van Akkaron +door Richard Leeuwenhart. Er was, in Frankrijk vooral, bijna geen +adellijke familie, waarvan zij niet de vertakkingen en opvolging kende, +zoo goed en beter misschien dan die van haar eigen geslacht; (want ik +heb nooit kunnen uitvorschen, of zij van den medestichter der +Zwitsersche vrijheid al dan niet vermeende af te stammen) en zij ware in +staat geweest aan de Pseudo-Marquise de Crequi menige dwaling aan te +wijzen in de gedenkschriften, die op haar naam zijn uitgevent. Zij kende +ook al de kleine anecdoten, die omtrent de merkwaardige personen van het +Fransche hof te boek gesteld zijn; en menige daarbij, die niet gedrukt +staat, en welke zij onder vier oogen aan de uitverkorene vrienden met +zooveel bijzonderheden en locale kleur wist te vertellen, dat men aan de +echtheid daarvan niet dorst twijfelen, en dikwijls overtuigd bleef, dat +zij hetgeen zij mededeelde had bijgewoond of althans uit de eerste hand +vernomen. Wat onze Nederlandsche familien betreft, hoewel zij ruim +vijftig jaren hier af en toe had doorgebracht, was zij daarmede wel eens +in de war: niet, dat men haar ooit op misslagen betrapte, wanneer het de +afkomst of vermaagschapping gold; maar zij was, gelijk zulks bij oude +lieden meer het geval is, op het laatst van haar leven altijd geneigd, +een geslacht te verspringen: zoodat zij mij en mijne tijdgenooten tot de +zonen onzer grootvaders en de broeders onzer tantes verhief, 't is waar, +dat een glimlach van hem, wien de misslag gold, doorgaans genoeg was, om +haar te herinneren, dat zij zich vergiste, en om tot rectificatie +aanleiding te geven. + +Gij moet echter niet denken, dat zij geene andere verdiensten bezat als +die van veel gezien en opgemerkt te hebben:--hoewel ook deze minder +algemeen gevonden wordt dan men wel denken zoude. Zij paarde aan een +gezond oordeel veel _solide_ kennis, en was in de gelegenheid geweest, +daarvan voor haar zelve en voor anderen een nuttig gebruik te maken. +Ettelijke jonge dames uit onze aanzienlijkste huizen waren aan haar +onderwijs en leiding toevertrouwd geweest: en menig verdienstelijk +staatsman of geleerde, thans in hooge betrekking geplaatst, getuigt nog +heden van het nut, dat hij als jongeling uit haar omgang of lessen +getrokken heeft. En bij die verstandelijke gaven voegde zij,--in weerwil +van haar vroegere bekendheid met vrijgeesten en filosofen, met +kwakzalvers en _roues_, in weerwil zelfs van het zwak, dat haar was +bijgebleven voor verscheidene geschriften, die men thans uit de boekerij +eener vrouw verbannen zoude,--een vromen, godsdienstigen zin: en haar +werken zoowel als haar woorden getuigden, dat haar geloof vast was en op +een onwankelbaren grondslag gebouwd. + +Haar karakter was vrolijk en opgeruimd: en tot haar einde toe bleef haar +het levendige, ja, ik zou zeggen, het kinderlijke van een jong meisje +bij. Vandaar dat zij zich somtijds op een kluchtige wijze recht boos kon +maken: bij voorbeeld, wanneer zij iets gelezen of gehoord had, dat niet +strookte met hetgeen zij begreep en volhield waar te zijn: of wanneer +iemand een regel uit een dichtwerk verkeerd aanhaalde, of dien niet aan +den rechten maker toeschreef, of wel zijn onkunde aantoonde omtrent het +juiste getal kinderen, door Lodewijk XIV bij Mevrouw de Montespan +verwekt. Maar de lieden, op wie zij het voornamelijk geladen had, waren +onze hedendaagsche boekverkoopers, met hun flikkerende stereotypen, hun +miniatuur-uitgaven en hun compleete werken in een deel. Zij nam het zeer +kwalijk, dat men aan oude lieden, wier gezicht begon te verzwakken, en +die toch buiten lectuur weinig anderen troost konden vinden, juist die +eenige uitspanning zoo moeilijk maakte. Zij bleef dus de 4e edities +voorstaan: en, behalve den huisbijbel, kon men ook doorgaans op haar +tafel een Cats in dat formaat aantreffen, of wel de fraaiste en +duidelijkste uitgaven der Fransche puikdichters. Ook met onze +hedendaagsche muziek kon zij het maar niet vinden: zij haalde de +schouders op bij de roulades en fioritures, die tegenwoordig bij geen +aria ontbreken: en beweerde dat men alle lieflijkheid, alle gevoel had +verbannen en opgeoefferd aan de zucht om te schitteren en moeilijkheden +te overwinnen; terwijl daar-en-tegen, gelijk zij volhield, de muziek, +die men in hare jeugd maakte, tot het hart sprak en verstaanbaar was, +en tot bewijs van haar stelling gebeurde het wel eens, dat zij den +redetwist besloot door met een nog vaste en zuivere, hoewel verzwakte +stem, een aria uit _Blaise et Babet_ of _Les trois Fermiers_ te zingen, +of liedjes te neurien, welke zij van haar grootmoeder gehoord had, en +die dus, behalve de overige verdiensten, ook die der nieuwheid +bezaten;--voor zooverre immers in de muziek hooge oudheid het nieuwste +is dat men hooren kan. + +Haar huishouding bestond uit twee oude meiden en een kat: maar er was +geen papegaai, die de menschen met zijn dom gesnater in de rede viel; +noch kanarievogel, die alle conversatie met zijn schel gezang onmogelijk +maakte. Ik herinner mij echter, dat zij langen tijd een goudvink bezat, +die twee of drie van haar lievelingsdeuntjes floot; maar het was een +welopgevoede muziekant, die zich, even als alle verdienstelijke +virtuosen, niet hooren liet, tenzij hij eerst eenige malen daartoe was +aangespoord. + +Wat de kat betreft, het was geen oude, dikke, logge, vetgemeste +pannelikker, zooals men die gewoonlijk bij bejaarde vrijsters plaatst, +die den dag doorbracht met op een kussen te slapen en met de lekkerste +beetjes gevoed werd; maar het was een jong vlug, geestig diertje, met +een glinsterende zwarte vacht, en een uitzicht, zoo schrander en +vernuftig als dat van den wijdberoemden kater _Murr_ kan geweest zijn: +en zijn meesteres bedierf hem volstrekt niet, maar behandelde hem gelijk +men een dartel spelend kind doet, aan hetwelk men gepaste toegevendheid +bewijst, doch dat men tevens in ontzag weet te houden. Het was een lust +om te zien, hoe aardig ons poesje uren lang met het kluwgaren van zijn +meesteres of met den rotting of de handschoenen van den bezoeker wist te +spelen en welk een pret het vond in dergelijke vermaken: hoe het over +den schoorsteenmantel, tusschen al de flacons, kopjes en vaasjes door, +heen en weder liep, zonder iets aan te raken, laat staan te beschadigen; +het zou de kunstenaren, die op eieren danst, beschaamd hebben gemaakt. +Men kon dus met een gerust geweten, en zonder beschuldigd te worden van +zich aan vleierij over te geven, met de lofspraken instemmen, welke +Mejuffrouw Stauffacher aan haar lieveling gaf, en ook gaarne had, dat +er door anderen aan gegeven werden. Ik zal hier nog bijvoegen, dat poes +geen legaat heeft gehad: de goede juffrouw wist wel, dat het, ook na +haar dood en zoo lang haar beide oude getrouwe dienstmaagden leefden, +aan niets gebrek zou hebben. + +Maar gij zult mij vragen, wat u dit alles aangaat, en waarom ik u uwen +tijd ontroof, door u over de kunstjes van de poes mijner oude vriendin +te onderhouden? Ik zal er u openhartig de reden van zeggen: het is mij, +uit hetgeen ik zoo dagelijks lees, genoegzaam gebleken, dat het door +alle schrijvers van naam en gezag als een vereischte wordt aangemerkt, +nimmer terstond plomp weg met de deur in huis te vallen: maar eerst +eenige omschrijving en inleiding te bezigen, bestemd om de +nieuwsgierigheid te prikkelen en voorts ongeveer dezelfde dienst te +doen, welke de pastijtjes en _croquettes_ bewijzen wanneer zij het +gebraad voorafgaan. + +Het voorbeeld dier doorluchtige schrijvers wilde ik volgen, en u daarom +met Mejuffrouw Stauffacher en haar _alentours_ bekend maken, alvorens ik +er toe overging om u het onderhoud te verhalen, hetwelk ik eens met haar +had en waaraan dit geschrijf zijn oorsprong verschuldigd is. + +Het was op een voorjaars-achtermiddag: ik had, gelijk ik meermalen deed, +wanneer beroepsbezigheden mij in de stad hielden, het middagmaal bij +haar genomen en zat, in afwachting der koffie, tegen-over haar voor het +open raam een pijp te rooken, waartoe zij mij altijd aanspoorde, er +bijvoegende, dat de tabakslucht zulke aangename herinneringen bij haar +opwekte, dewijl zij dan aan haar vader dacht, die kapitein bij het +Regiment Waldeck was geweest, en die zooveel van rooken hield, dat hij +de pijp zelfs niet uit den mond nam, wanneer hij een schoon hemd +aantrok. De oude Juffrouw zat over mij, de een weinig van de jicht +gezwollen voeten op een met groen baai overtrokken bankje houdende, +en knorde van tijd tot tijd op de nieuwerwetsche filtreerkannen en de +koffie, die niet lekken wilde. De kat was op de tafel gesprongen en +vermaakte zich met den sleutelbos, die aan het tinnen koffietrommeltje +hing: een uitspanning, welke zij nu en dan staakte om naar buiten te +zien en aan de vogeltjes, die den pereboom voor het raam op en af +vlogen, een blik toe te werpen, die zoo veel aanduidde, als dat, indien +zij het fatsoenshalve niet liet, zij wel eens jacht op hen zoude willen +maken. + +Wij hadden een poos stilzwijgend over elkander gezeten, in die +aangename, rustige gemoedsgesteldheid, welke zoo bevorderlijk is aan de +goede spijsvertering, en waarin men, zonder de hersens met eenig bepaald +onderwerp te vermoeien, de schakel der gedachten volgt, die zich van +zelve ongezocht in het brein ontwikkelen. Ik _recapituleerde_ bij mij +zelven hetgeen zij mij aan den disch had verteld, betreffende de +misslagen en logens voorkomende in zekere onlangs uitgekomene +gedenkschriften, welke ik haar geleend had, en die mij in de gelegenheid +hadden gesteld, opnieuw haar zaakkennis en geheugen op te merken. + +"Weet gij, wat mij verwondert?" zeide ik eindelijk, uit mijn mijmering +ontwakende. + +"Wat?--Dat ik niet liever de koffie kook, gelijk ik vroeger placht te +doen, dan een filtreerkan te gebruiken?--Gij hebt volkomen gelijk." + +"Neen, lieve vriendin! Ik heb niets betreffende uw koffie aan te merken, +die reeds zulke aangename geuren begint te verspreiden, dat, naar mijn +overtuiging, het plechtig oogenblik van inschenken niet ver meer +verwijderd kan zijn; maar ik wilde u mijn bevreemding te kennen geven, +dat iemand, die zooveel gezien en gehoord heeft, waarvan wij ons niet +dan door valsche of gedeeltelijke opgaven een denkbeeld kunnen maken, +die zulk een uitmuntend geheugen heeft, en de pen bovendien zoo goed +te hanteeren weet als gij, er nimmer aan gedacht heeft, zelve eens +gedenkschriften te schrijven." + +"In waarheid, mijn beste P....! ik heb in mijn vroegere betrekkingen wel +wat anders te doen gehad als memorien te schrijven: en op mijn jaren +betaamt het eer, dat men zich met de toekomst, dan met het verledene +bezig houde." + +"Nu ja!--Maar nu doet gij zulk een grooten sprong. Zoo gij op uw +vijftigste jaar begonnen waart, zoudt gij ruim den tijd hebben gehad, +eenige boekdeelen te vullen." + +"Hoor! ik heb nooit verlangd, mij een naam te maken: en al wat ik begeer +is, na mijn dood vergeten te worden." + +"Foei! Gij weet te goed, dat er menschen genoeg zullen zijn, bij wie gij +in gezegend aandenken zult blijven: en het zou u zelfs leed doen te +denken, dat die u vergeten konnen." + +"Kom! kom! gekheid! Gij weet wel, dat ik het in dien zin niet meen; maar +wil ik u eens zeggen, waarom het dwaas in mij zou geweest zijn, als +schrijfster op te treden?--Zoo als gij mij nu kent, houdt gij er van, +mij te hooren keuvelen en somtijds misschien wat doorslaan: en later +als ik dood ben, zult gij, vertrouw ik, wel eens aan de oude Juffrouw +denken, als aan iemand, die nog al wat van den ouden tijd wist te +vertellen; en mogelijk gebeurt het, dat gij nu en dan aan dezen of +genen, die verkeerd onderricht is; toevoegt, hoe Juffrouw Stauffacher, +die het wel wist, dat verhaalde; maar zoo ik gedenkschriften had +uitgegeven, dan ware ik niet langer de oude Juffrouw meer, die men op +haar woord geloofde, maar een schrijfster; die elk het recht zoude +hebben met aanmerkingen en kritieken op 't lijf te vallen.--Spreek mij +niet tegen," vervolgde zij, ziende, dat ik het hoofd schudde, als +iemand, die niet overtuigd is: "ik weet het beter:--en dit ware niet +alles; maar ik zou geen genoeglijk uur meer met u of mijn andere goede +vrienden hebben. Thans mag ik u nog de eene of andere anecdote +vertellen, die gij tien of meermalen gehoord hebt; maar waar gij de +beleefdheid hebt naar te luisteren, als of zij u geheel nieuw +voorkwam;--maar stond die eens gedrukt, dan zou ik immers den mond niet +meer durven opendoen om over oude zaken te praten, uit vrees, dat iemand +mij op mijn boterham zou geven: "ja! dat hebben wij gelezen bladz. 58 +van het Eerste Deel." Neen! neen! dat niet. En dan is er nog iets: ik +heb met heel wat rare potentaten en stoethaspels omgegaan, en hen in hun +dagelijks bedrijf gezien: en ofschoon ik er geen kwaad in zie, over hen +te praten, en het zelfs gaarne doe, zoo heb ik er nooit van gehouden, +om datgene publiek te maken, wat tot het private leven van personen +behoort. Het komt mij altoos voor, dat noch Necker, noch Delille, noch +Madame Du Deffant, zich in mijne tegenwoordigheid zoo zouden hebben +uitgelaten als zij deden, wanneer zij vermoed hadden, dat ik hunne +gezegden later openbaar zoude maken. Er is iets heiligs, naar mijn +oordeel, in een gemeenzaam onderhoud: en daarvan mag geen misbruik +gemaakt worden." + +"Dat ben ik niet met u eens. Beroemde mannen behooren tot de +nakomelingschap, en zij zijn er zelfs over 't geheel mede gestreeld, +wanneer men aan hetgeen zij gezegd of gesproken hebben waarde genoeg +hecht om het bekend te maken: zelfs dan, als het hun niet tot eer +verstrekt. Zij hebben allen een weinig van de ijdelheid van Herostratus +weg, en wanneer men slechts van hen spreekt, kan het hun minder schelen, +hoe." + +"Ieder heeft zijne inzichten; maar ik heb mij niet geroepen geacht, om +iets te doen, waar mijn gevoel tegen opkwam." + +"Dan is het jammer, dat gij geen roman geschreven hebt, waar gij uw +kennissen met verandering van naam, tijd, enz. in te pas had gebracht." + +"Mijn lieve P.! gij vergeet, dat die kleine bijzonderheden, die thans +aan u en anderen belangrijk voorkomen, omdat zij belangrijke personen +betreffen, of wel omdat ik er zelve in gemoeid ben, al haar aardigheid +zouden missen, indien zij betrekking hadden op onbekenden. Er zijn zeer +weinige zoogenaamde vernuftige gezegden, zeer weinige merkwaardige +voorvallen, die hun waarde niet grootendeels ontleenen aan de namen, +die er mede gemoeid zijn. Zou iemand zich b.v. de moeite ooit getroost +hebben om de zoutelooze kwinkslagen op te teekenen of na te schrijven, +die men aan Cicero toekent, indien gij of ik die gezegd hadden?--En +echter vinden wij die in al de schoolboeken. + +"Ik beken gaarne, dat gij dagelijks betere dingen voortbrengt, dan al +wat wij van dien aard in de klassieke oudheid aantreffen: en juist +daarom verbeeld ik mij, dat gij, gebruik makende van de bouwstoffen die +gij hebt, een zeer onderhoudend boek zoudt hebben kunnen schrijven. + +"'t Is mogelijk: ik heb het nooit beproefd: en in allen gevalle weet ik +niet, of het mij gelukt zou zijn langs den door u aangewezen weg. Want +het is niet genoeg steen en kalk te hebben, men moet ook de bekwaamheid +bezitten van die aan-een te voegen, indien men er een huis van wil +bouwen: en al heb ik nog zulk een voorraad anecdoten en grappen, ik +diende een lijst te hebben om die in te plaatsen; want gij zoudt toch +niet begeeren, dat ik een boek schreef alleen om de menschen aan 't +lachen te maken: en er diende toch wel een zekere zedeleer bij te +komen." + +"Hm!" zeide ik, glimlachende: "die zedeleer van de romans!" + +"Ja! ik weet wel, dat men daar tegenwoordig niet meer om geeft: en dat +althans de Fransche boeken van dien aard zijn, dat men zich bijna +schaamt, die gelezen te hebben; nu--voor mijn part, ik lees ze niet: +ik hou mij bij 't oude." + +"Er valt zeker niet veel op te roemen" zeide ik, mij vermakende met de +drift, waarmede zij sprak: "maar," vervolgde ik, haar willende plagen +door een van haar lievelingsschrijvers aan te vallen: "daar is Fielding, +met wien gij nog al ophebt: die is dan toch ook niet bij uitstek kiesch +in zijn tooneelen." + +"Dat weet ik wel, en ik zou u ook niet zeggen, dat gij _Tom Jones_ aan +uw dochter ter lezing moest geven; maar indien gij beweert, dat het boek +geen goede zedeleer heeft, dan zeg ik, dat gij het nooit met aandacht +gelezen hebt. Indien Fielding zijn held nu en dan laat struikelen, en +daardoor in de noodzakelijkheid vervalt van beschrijvingen te geven, +waar sommigen zich aan ergeren, dan dient hij zijn lezer later het +tegengift voor, door hem de rampzalige gevolgen aan te toonen, die +onvermijdelijk uit het inwilligen onzer verkeerde neigingen ontstaan: +daarom acht ik het boek zoo hoog, omdat het bestendig strekkende is, +om de groote en nooit genoeg herhaalde waarheid te verkondigen, dat het +kwade altijd zijn meester loont." + +"Ziedaar een waarheid, lieve Juffrouw! die zoo oudbakken is, dat men er +aan begint te twijfelen: en, rechtuit gezegd, ik behoor onder die +twijfelaars; want wordt niet door de stelling, dat deugd en misdrijf +beide reeds hier op aarde vergolden worden, de leer der vergelding hier +namaals merkelijk verzwakt?--En leert ons eene, misschien ook wat +oudbakken, ondervinding niet, dat de booze dikwijls, ongestoord, de +rijkste zegeningen geniet, terwijl de brave in armoede en ellende zucht +en met allerlei tegenspoeden te kampen heeft?" + +"Tot op zekere hoogte geef ik dit toe; maar ik verzoek u, wel op te +letten, dat ik geenszins beweerd heb, dat het goede zoowel als het kwade +hier beneden beloond of gestraft wordt in den zin, dien gij er aan +hecht:--verre van dien: dat geschiedt eerst in een volgend leven; maar +alleen, dat elke daad, die wij verrichten, haar natuurlijke, +onvermijdelijke gevolgen met zich brengt, die somtijds, wel is waar, +geheel anders zijn, dan men die zich voorstelt; maar die niet-te-min +leerzaam zijn en blijven voor den opmerkzamen beschouwer. Het moge den +booze--want ik wil uw redeneering eens volgen; ofschoon ik anders niet +houde van die peremptoire manier om de menschen in twee deelen te +scheiden, goeden en slechten;--ik heb nooit zulk een volslagen schelm +gekend, of hij had ook zijn goede zijde: en de beste mensch +daar-en-tegen zondigt ook nog dagelijks--het moge, zoo als ik zeide, den +booze welgaan: hij moge zelfs de stem van het geweten smoren ('t geen ik +ook al met geloof, want daar is poes; die kan ik het altijd aanzien als +zij gesnoept heeft, aan de schuwe en verlegene houding die zij dan +aanneemt: en zoo poes een conscientie heeft, dan heeft een mensch er een +_a plus forte raison_); maar het gedane kwaad zal niet-te-min gevolgen +hebben, die hem, soms na jaren en op 't onverwachtst, voor 't aangezicht +zullen springen en lastige oogenblikken bezorgen. Met het goede, dat men +verricht, is het, of liever, schijnt het niet volkomen zoo gelegen; +maar, behalve dat zich bij het beste dat wij verrichten altijd iets +menschelijks paart, en wij eigentlijk niets wezentlijks goeds kunnen +uitrichten, maar altijd, als onnutte dienstknechten, zeer achterlijk +blijven, zoo leert ons de ondervinding, dat men het goede om zich zelf +moet doen en niet om het loon, dat er uit voortkomt, en dat miskenning, +ondankbaarheid, terugzetting, enz. er menigmalen de gevolgen van zijn. +Nog meer: men kan wel dadelijk bepalen, en men doet het ook genoeg, +welke daad verkeerd is geweest; maar evenmin als men de drijfveeren +kent, welke iemand tot zondigen aangezet hebben en hem tot verschoning +kunnen strekken, evenmin kan men beoeordeelen, of de ogenschijnlijk goede +daden altijd even zuiver in haar oorsprong zijn: en of die zoogenaamde +lijdende deugd haar tegenspoeden niet veelal aan zich zelve te wijten +heeft. Ik voor mij geloof niet aan die heel brave lieden, die tevens zoo +heel ellendig zijn: wanneer men hun geschiedenis wel kende, zou men +dikwijls vinden dat de rampen, waarmede zij te worstelen hebben, haar +oorsprong hebben, in verkeerde, en vooral in domme streken, vroeger +gepleegd." + +"Ik ben het in vele opzichten met u eens; maar ik bid u, zeg het niet +overluid; want wat werd er van het medelijden en van de liefdadigheid, +indien men zich gerechtigd achtte, elken behoeftige toe te voegen, dat +hij door eigen schuld ongelukkig ware?" + +"Wel! mij dunkt, dat hij daardoor juist een dubbele aanspraak op ons +medelijden heeft." + +"Ja; maar daar heeft hij weinig aan, zoo er de liefdadigheid niet bij +komt; doch--om tot ons onderwerp terug te keeren. Gij zoudt dus denken, +dat wanneer men haarklein iemands geschiedenis wist, men de bron der +wederwaardigheden, die hem treffen, altijd daarin zou kunnen +terugvinden, even als men op een landkaart den oorsprong eener rivier +kan opsporen." + +"Hou wat, gij keert mijn stelling om: en dat is mis. Even als de +oorsprong, dien gij zoekt, soms buiten de kaart gelegen zijn, even-zoo +kan de aanleiding van een ramp, die ons treft, van buiten komen; maar +ik heb beweerd, dat elke daad, die wij verrichten, tot de minste +onvoorzichtigheid toe, ons of onmiddellijk, of later, opbreekt, en dat +elke levensgeschiedenis, mids naar waarheid geschreven, ons daarvan +getuigenis geven zoude." + +"Nu! ik zou gaarne een zoodanige geschiedenis zien." + +"Ik zou gemakkelijk aan uw verlangen kunnen voldoen: wilt gij de +goedheid hebben, even aan de schel te trekken." + +De meid kwam. "Fremmetje!" zeide Mejuffrouw Stauffacher, haar den +Sleutelring gevende: "ga eens op de boven-achterkamer. In de tweede kast +van het raam af, op de vijfde plank van onderen af, ligt een pakket, met +rood band omwonden: haal mij dat eens hier: maar denk er aan, de knippen +te sluiten, als gij de kast weer dicht-doet: en neem het koffiegoed maar +weg: Mijn Heer drinkt toch niet meer." + +"Ziehier," vervolgde zij, toen zij het gevraagde uit de handen der +dienstmaagd bekomen had, "de geschiedenis, waar ik u van sprak. Hij, die +de hoofdpersoon er van uitmaakt, beging een kleine, zeer verschoonbare +onvoorzichtigheid, die voor hem een bron was van verdrietelijkheden en +ongenoegen: anderen, daarin voorkomende, begingen grootere dwaasheden; +en ook zij moesten er de gevolgen van dragen." + +"En--de geschiedenis van de geschiedenis?" + +"Gij weet, dat ik vroegere jaren eenigen tijd bij de familie A. als +gouvernante heb doorgebracht. Wij zagen dikwijls den Heer X., die aan +het hoofd stond van een bloeiend huis van negotie. Hij was daarbij een +groot minnaar en voorstander der letterkunde en hield er veel van, met +mij over de daartoe betrekkelijke onderwerpen te redeneeren. Eens dat +wij van romans spraken en ik mij ergerde over het onwaarschijnlijke der +meeste voorvallen, die ons in dat slag van werken worden opgedischt: +"_ou trouvera-t-on le romanesque, si ce n'est dans les romans_," vroeg +hij lachende. "Ja!" zeide ik: "dat is even als de boef, die vroeg, waar +de valsche eeden toe dienden, als men ze niet gebruiken mocht?"--"Maar," +vervolgde hij: "ik beweer, dat vele dingen, die ons in het dagelijksch +leven gebeuren, zoo vreemd, toevallig of zonderbaar zijn, dat zij, in +een roman vermeld, met den naam van onwaarschijnlijkheden zouden +bestempeld worden." + +"_Le vrai peut quelquefois n'etre pas vraisemblable_," zeide ik, maar +voegde er bij, dat het niet om een enkele onwaarschijnlijkheid, maar om +de opeenstapeling van onwaarschijnlijkheden was, dat ik de meeste romans +veroordeelde. "Nu!" zeide hij: "zoo ik op uw discretie staat kon maken, +zou ik u een handschrift kunnen doen zien, eenige voorvallen behelzende, +die mijn eigen grootvader zijn overkomen, en waarin zoovele +toevalligheden en vreemde ontmoetingen voorkomen, als men die naauwlijks +in een roman zou aantreffen."--Ik betuigde hem mijn verlangen om dat +handschrift te lezen: hij voldeed aan mijn wensen, en ik moest hem, na +de lezing, toestemmen, dat hij de waarheid gesproken had. Ik verzocht +hem afschrift er van te mogen nemen. "Daar heb ik niet tegen," zeide +hij: "op voorwaarde, dat gij het aan niemand laat lezen, althans in de +eerste veertig jaren niet; want er zijn te veel personen in gemoeid, +wier kinderen of kleinkinderen nog leven. Wat later gebeurt, kan mij +niet schelen: al wil men het uitgeven; want dan zullen de daarin +voorkomende portretten wel niet meer dan antiquiteiten zijn." + +"Ik beloofde zulks en deed nog meer: ik veranderde al de namen, ten +einde niemand, die bij toeval het stuk in handen kreeg, zou weten of het +waar, dan wel verzonnen ware. Nu zijn die veertig jaren om, en ik wil +niet, dat men het na mijn dood onder mijne papieren vinde: men mocht +eens denken, dat het eigen compositie ware. Neem het dus en handel er +mee naar welgevallen." + +Ik aanvaardde met gretigheid het aangeboden geschenk, en las het, zoodra +ik te huis was, met belangstelling. Of echter de veranderingen, welke +het oorspronkelijke heeft ondergaan, zich alleen tot de namen bepaald +hebben, en of Mejuffrouw Stauffacher er niet hier en daar een weinig uit +haar eigen brein heeft tusschen gevoegd, wil ik niet beslissen. Het +laatste meen ik vooral daarom te moeten gelooven, omdat, schoon haar +naauwgezetheid zooverre is gegaan, dat zij alle jaartallen en _data_ +heeft weggelaten, er hier en daar, bij toespelingen op bekende +gebeurtenissen, bij het schetsen van sommige zeden, gebruiken, +kleederdrachten enz., ja bij het doen van enkele aanhalingen, het een +of ander voorkomt, dat mij toescheen niet tot het tijdvak, waarin het +verhaalde voorvalt, maar iets vroeger of iets later te huis te behooren. +Ik had echter geene gelegenheid Mejuffrouw Stauffacher deswege nader te +onderhouden; daar ik haar niet weder alleen aantrof, en zij kort daarop, +tot bittere droefheid van haar vrienden, tot een beter leven werd +opgeroepen. + +Ik was het geheele Handschrift vergeten, toen het mij, dezer dagen, bij +het opruimen van oude papieren onder de oogen kwam. Bij de herlezing +scheen het mij toe, dat wellicht diezelfde vreemde avonturen, met welker +lezing ik mij vermaakt had, ook bij anderen eenig belang zouden kunnen +wekken, en dat, na verloop van zoo vele jaren, geene zwarigheid meer +bestond, om de geschiedenis van den Heer Ferdinand Huyck (gelijk hij +door Mejuffrouw Stauffacher herdoopt is), wereldkundig te maken. Daar uw +naam echter meer dan de mijne in de letterkundige wereld bekend is, wend +ik mij tot u, met de vraag of gij de peetschap over het papieren kind +wilt op u nemen, overtuigd dat enz.... + + Uw vriend + P. + + * * * * * + +Dat ik aan het verlangen van mijn vriend voldeed, blijkt uit de +navolgende bladzijden. Ik beken echter, dat ik niet zoo volkomen gerust +ben omtrent de echtheid van het werk, als mijn vriend schijnt te zijn. +Ook heb ik Mejuffrouw Stauffacher niet zoo van nabij gekend als hij, en +durf dus niet beslissen, of haar waarheidsliefde zooverre ging, dat zij +nooit knollen voor citroenen verkocht: en somtijds rijst bij mij het +vermoeden op, of zij, ondanks haar betuigingen van het tegendeel, niet +eens in haar leven tot de verzoeking vervallen is van een roman te +schrijven en, hoewel huiverig om dien bij haar leven uit te geven, +echter heeft willen zorgen, dat hij na haar dood het licht zage. Wat +hiervan zij, ik geef het boek zoo als ik het ontvangen heb: en heb er +niets aan veranderd, zelfs de spelling niet; waaromtrent ik moet doen +opmerken, dat Mejuffrouw Stauffacher overal de klanklooze _e_ achter het +onbepalend lidwoord en veelal ook achter de _possessiva_ weglaat, tenzij +wanneer het eerste een telwoord wordt of wanneer de laatsten bijzonderen +nadruk vereischen. Zij schreef misschien niet volgens vaste regelen; +misschien meer dan zij zelve wist; maar zij volgde in allen gevalle haar +gehoor: en, voor zooverre men schrijven moet gelijk men spreekt, geef ik +haar daarin geen ongelijk. + + DE UITGEVER. + + + + * * * * * + + + +EERSTE HOOFDSTUK. + +WAARIN, ONDER MEER ANDERE WETENSWAARDIGE ZAKEN, HET PORTRET VAN DEN HELD +DEZER GESCHIEDENIS GEVONDEN WORDT. + + +Dikwijls, mijn kinderen! wanneer wij na afloop van den avond-disch een +naauwer kring om den haard sloten, en ik nog een laatste pijp stopte, +terwijl uw lieve grootmoeder, half wakend, half slapend, nieuwe hieltjes +aan de versletene kousjes der kleintjes breide, en een van u mij met een +vleiende stem toeriep: "och, grootvader! vertel ons nog eens wat van den +Carnaval te Venetien, of van den Landgraaf van Hessen, of van de +Frankforter mis!" heb ik aan uw nieuwsgierigheid voldaan en u eenige der +belangrijkste episoden verteld van die reis, welke ik als jongeling door +Duitschland en Italien deed: ja, zoo menigmalen hebt gij naar het +gepraat van den ouden man geluisterd, dat gij op het laatst mijn +ontmoetingen en wederwaardigheden zoo goed en beter kendet dan ik zelf, +en vaak, wanneer mijn door ouderdom eenigszins verzwakt geheugen te kort +schoot, mij de kleine bijzonderheden herinnerdet, welke tot aanvulling +mijns verhaals moesten strekken. Nimmer echter heeft een uwer mij +ondervraagd betreffende hetgeen mij na mijn terugkomst van die reize +overkomen is; waarschijnlijk omdat gij, wetende hoe kalm en gerust ik, +sedert mijn huwelijk, de dagen mijns levens in den schoot mijns +huisgezins gesleten heb, verondersteldet, dat ik, te huis komende, zoo +maar dadelijk een vrouw en een aanzienlijk vermogen gevonden had, en dat +geene zorg noch wederwaardigheid die dagen van kalmte was voorafgegaan. +Intusschen bedriegt gij u zeer: en het tijdvak, dat onmiddellijk op mijn +reis volgde, was het gewichtigste en, in zijn bijzonderheden, het +belangrijkste mijns levens. Dat ik er tot heden nimmer over gesproken +heb, en ik ook thans, in plaats van u de voorvallen, die daarin plaats +vonden, bij monde mede te deelen, die in geschrifte stel, ten einde gij +die na mijn dood zoudt kunnen te weten komen, moet gij niet aan een +dwaze gril toeschrijven: ik had daar een gezonde reden toe. De +gebeurtenissen, waarbij mij de omstandigheden een werkzame rol deden +spelen of wier invloed zoo krachtdadig op mijn volgenden levensloop +werkte, waren van dien aard, dat zij deels uw jeugdig verstand te boven +gingen, deels voor uw grootmoeder te droevige herinneringen opwekten: +ja, ik zou die geheel aan de vergetelheid opgeofferd hebben, ware het +niet, dat gij, naar ik mij voorstelde, bij het vorderen in jaren, +daaruit nutte les en leering zoudt kunnen trekken. Ik heb derhalve mijn +herinneringen, zooveel in mij was, bijeenverzameld, ten einde niets te +vergeten van hetgene in verband staat met de lotgevallen, welke de +navolgende bladen zullen behelzen. Ofschoon ik voor u schreef, en u +steeds gedurende mijn arbeid voor oogen had, heb ik, ter vermijding der +verwarring, welke door het gebruik der tweede persoon zoo licht ontstaan +kon in een verhaal, waarin zoovele samenspraken zijn ingelascht, dat +verhaal zoodanig ingericht, als schreef ik voor dat groote publiek, +jegens hetwelk men, uit eerbied, altijd de derde persoon moet bezigen, +en welks welwillendheid ik, (die niet weet hoe het t' avond of morgen +dit geschrijf onder de oogen krijgen kan) bij dezen inroep. + + * * * * * + +Het was in den zomer van het jaar 17.., dat ik, na een afwezigheid van +twee jaren, den vaderlandschen grond weder betrad. Een oudoom van mij, +die te Leiden woonde, bij wien ik, gedurende mijn academiejaren, +dagelijks aan huis verkeerde, en die voor het einde mijner studien +overleed, had mij een vrij aardig sommetje gelegateerd, onder +voorwaarde, dat ik daarvoor een reis naar Italien zoude doen, iets +hetwelk bij bij zijn leven altijd hoogstnoodzakelijk placht te stellen +om de jeugd te vormen. Hij zelf was nooit verder dan den Haag geweest en +zeide altijd, dat het hem speet; ofschoon ik de reden nog niet begrijp, +welke hem, die ongehuwd en onafhankelijk was, heeft kunnen terughouden +van datgene te doen, wat hij anderen aanprees. + +Verschillende oorzaken hadden medegewerkt om mij langer te doen +uitblijven, dan ik oorspronkelijk van meening geweest was, en onder die +oorzaken waren de navolgende de voornaamsten. Tusschen het handelshuis +van Bempden van Baaien en Co. te Amsterdam en een ander huis te Livorno, +hadden, sedert een geruimen tijd, over een netelige handelsquaestie, +briefwisselingen bestaan, welke tot geen beslissing leidden. Daar nu een +mijner Tantes in het eerstgenoemde Huis een groot gedeelte van haar +vermogen had zitten, schreef zij mij, of ik ook kans zou zien, de zaak +gedurende mijn verblijf in Italien in het effen te brengen. Ik had, hij +geluk, juist kennis gemaakt met een der deelgenooten der Livornoosche +firma en, bij nog grooter geluk, zijn gunst en vertrouwen gewonnen; +zoodat ik, minder ten gevolge mijner bekwaamheden als gevolmachtigde, +dan omdat ik met een rekkelijk man te doen had, die rede wist te +verstaan, volkomen mocht slagen in het ter stand brengen eener +schikking, waarmede beide partijen tevreden waren.--Hiermede echter +was, hoe vlot het ook ging, toch altijd een vrij lange tijd verloopen. + +Mij een paar maanden later te Napels bevindende, ontmoette ik den Jonker +van Ypendael, een hoogst beminnelijk jongeling, die, even als ik, voor +zijn genoegen reisde en wiens kennismaking mij ten uiterste welkom was. +Wij vormden het besluit, onze reis gezamentlijk voor te zetten. In +Sicilien overviel hem een kwaadaardige ziekte, welke van langen duur +werd en waaruit hij slechts langzaam herstelde. Het spreekt van zelf +dat ik mijn vriend en reisgenoot niet verliet en hem, zoo trouw ik kon, +oppaste en verzorgde; maar dit onvoorziene toeval vertraagde mijn +terugkomst opnieuw. + +Des te zoeter was, na een zoolang uitblijven, ons beider gevoel, toen +wij voor het eerst weder, over Munsterland teruggekeerd, de moedertaal, +al was het dan ook met den Overijselschen tongval, hoorden spreken; en +met aandoening was ik een dag later getuige van de heuglijke vereeniging +mijns reisgenoots met zijn familie, die een Ridderhofstad aan gene zijde +van Amersfoort bewoonde. Ondanks mijn vrij natuurlijke begeerte om mijn +weg zonder oponthoud te vervolgen, ten einde hetzelfde geluk te smaken, +dat mijn vriend was te beurt gevallen, kon ik zijn dringend aanzoek niet +weerstaan, om nog dien dag met hem te blijven doorbrengen en deel te +nemen in het vrolijke familiefeest, waarop zijn behouden terugkomst +gevierd werd en hetwelk volgens de uitdrukking der blijde ouders, niet +volkomen zou zijn, indien de reisgenoot van hun zoon er aan ontbrak en +zij de gelegenheid moesten missen om mij te bedanken voor de trouwe +verzorging van hun Eduard. Ik kan niet anders zeggen of, +niettegenstaande mijn gedachten meestal te Amsterdam waren, ik deed eer +aan het maal en vergastte mij recht op de zoo lang ontbeerde +dorperwtjes, op het heerlijk rundvleesch en de geurige fruit, die mij +werden toegediend; want welke voordeelen ook de Hoogduitsche keuken moge +hebben, ik gaf toch aan den Hollandschen pot de voorkeur en groette +elken mondvol, dien ik nam, met hetzelfde vermaak, waarmede ik een lang +gemisten vriend de hand zou gedrukt hebben. + +"Kom, nog een glas borgonje!" riep mij de oude, dikke landedelman toe, +terwijl zijn bolle wangen gloeiden van het geluk dat hem de wederkomst +van zijn zoon verschafte, en van de herhaalde offers, aan Bacchus +gebracht: "Deze wijn kan u geen kwaad: hij is van het echte merk en niet +van die zure clairetwijnen, waar men in mijn jongen tijd niets van af +wist, en waarmede men ons nu in de kleeren wil steken. Kom, mijn jongen! +de gezondheid van uw vader! Lang moge hij leven, tot heil van Amstels +burgerij, en tot handhaving der goede Justitie!" + +"Van harte gaarne!" zeide de oudste broeder mijns vriends, zijn glas +vullende: "en dat hij er spoedig in moge slagen, dien gevreesden Zwarten +Piet meester te worden, die, gelijk men zegt, de verstrooide bende van +wijlen Jaco heeft vereenigt en er het Sticht mede afloopt. + +"Wel zoo!" zeide lachende Eduard, "wilt gij die eer aan onze Stichtsche +Baljuwen niet gunnen? Is dat nu een wensch voor den erfgenaam eener +Heerlijkheid, welke het recht van hooge en lage jurisdictie bezit?--maar +genoeg daarvan: Moeder schudt het hoofd en Leentje wordt bleek, wanneer +wij zoo van dieven spreken. Ik laat den Hoofdschout daar, Ferdinand! en +drink de gezondheid uws vaders." + +"En dezen dronk," vervolgde de Baron, zijn geledigd glas weder vullende, +"wijde ik uwer brave moeder!" + +Het was reeds de derde reis, dat de goede man al de leden mijner familie +met zijn toasten (gelijk men die thans noemt) was rondgegaan: en ik +begon te vreezen, dat de gezondheid van de mijnen mij nog ziek zoude +maken: ik verzocht dus, zoodra ik mijn glas geledigd had, om verlof, van +mij naar mijn kamer te mogen begeven, tot verschooning bijbrengende, dat +ik den volgenden dag, wilde ik nog met den avond te huis zijn, +vroegtijdig vertrekken moest. + +"Het blijft dan uw vast besluit ons morgen te verlaten?" vroeg de oude +Heer. + +"UEd. kan zelve beoeordeelen, of ik mijn vertrek langer mag uitstellen." + +"De jonge heer heeft gelijk," zeide mevrouw van Ypendael: "en hoe gaarne +wij langer zijn gezelschap zouden willen genieten, mogen wij hem echter +niet tegen zijn zin hier houden; daar wij aan ons eigen hart kunnen +gevoelen, hoezeer zijn familie naar zijn terugkomst verlangen moet. Wij +zonden het ook niet aardig gevonden hebben, indien men onzen Eduard +langer van huis gehouden had."--Met deze woorden drukte zij de hand van +haar teruggekeerden lieveling. + +"Gij hebt wel gelijk, moeder!" zeide deze, haar omhelzende: "ik vind mij +nu zoo gelukkig: en zou ik dan mijn vriend beletten, dat zelfde geluk +zoo spoedig mogelijk te smaken?" + +"En hoe denkt gij de reis te doen?" vroeg mij de Baron. + +"Mijn voornemen is, te voet tot Naarden, en verder per schuit te gaan." + +"Te voet!" zeide de oude Heer, lachende: "gij zijt, dunkt mij, ook van +de leer: haast u langzaam. Verbruid! ware ik in uwe plaats, en de zoon +van een rijken Amsterdammer, ik nam te Amersfoort een wagentje bij Jan +Stoffelsz, die rijdt flinke paarden: en dan: voort koetsier! den zweep +er over gelegd en dubbel drinkgeld zoo gij dubbelen spoed maakt." + +"Ik geloof," merkte glimlachende de oudste zoon aan, "dat onze vriend +Ferdinand een kleine huichelaar is, en als een apostel bij zijn vader +te huis wil komen, om hem te doen denken dat hij op zijn gansche reis +altoos zoo zuinig op zijn _equipage_ geweest is." + +Ik glimlachte en zweeg; want ik achtte het onnoodig, de ware reden +mijner handelwijze bloot te leggen, namelijk dat ik geen geld genoeg +meer bij mij had, om de onkosten van een rijtuig te dragen; want van den +laatsten mij gezonden wissel op Munster had ik geen gebruik gemaakt, in +den waan, dat hetgeen ik nog aan contanten overig had, toereikende zoude +zijn om mij tot Amsterdam te brengen. Het bleek mij echter dat ik mij +verrekend had; maar ik was nu te trotsch of te beschroomd om geld van +mijn gastheer ter leen te vragen, en evenmin wilde ik een rijtuig op +crediet nemen en bij mijn thuiskomst beginnen met mijn vader te +verzoeken, het rijtuig te betalen: iets, dat hem voorzeker slechte +denkbeelden van mijn wijze van huishouden zou hebben ingeboezemd; want +hij was geen vriend van onnutte geldverteringen; en ofschoon ik geloof, +dat hij bij deze gelegenheid de kosten van een rijtuig zou verschoond +hebben, wilde ik echter geen gevaar loopen van een vermaning. Bovendien +kende ik den zandigen weg van Amersfoort tot Naarden; en ondanks den +lof, door den Heer van Ypendael aan de paarden van Jan Stoffelsz +gegeven, wist ik zeer wel, dat wij de grootste helft stappende zouden +afleggen, en dat ik te voet omtrent even spoedig, en zeker op een veel +aangenamer wijze, mijn doel bereiken zou. + +"Nu," zeide de Baron: "een mensch zijn zin, een mensch zijn leven; +--maar het eind is toch wat ver om geheel te loopen: wij zullen u van +hier naar Amersfoort laten brengen!... ik denk dat Eduard zich daarmede +wel zal willen belasten, zoo ik er hem vriendelijk om verzoek." + +Dit aanbod was te heusch om afgeslagen te worden. Na het drinken van een +afscheidsdronk, en nog, tot slotte, van een glas cognacq, hetwelk de +Heer van Ypendael zijn slaapmutsje noemde, werd het mij vergund den +aftocht te blazen. + +Den volgenden morgen te vijf ure, terwijl het geheele huisgezin nog in +de armen der rust lag gedompeld, zat ik reeds met Eduard in een +wagentje, met twee vlugge hitten bespannen, die ons met een prijselijken +spoed naar Amersfoort brachten. Na elkanderen herhaalde reizen +gezondheid te hebben toegewenscht en onder belofte van briefwisseling, +namen wij afscheid: hij keerde met zijn voertuig terug, in de hoop van +de familie aan het ontbijt te vinden, en ik zette eenzaam mijn weg voort +tusschen de bevallige bosschaadjen, aan weerskanten van den weg gelegen. + +Het was een heerlijke morgen; ja zelfs, voor een voetganger, al te fraai +weer. Er was weinig of geen wind: de lucht begon, naarmate het verder op +den dag werd, meer heet en drukkend te worden, en was met die soort van +spakerige nevelachtigheid bezwaard, welke niet zelden het voorteeken is +van een verandering in den dampkring. Ten noordwesten stapelden zich +dikke wolken op elkander, en eenige zeevogels, die krijschende +rondzwierden, schenen zoovele boden, uitgezonden om zwaar weer aan den +landbouwer te verkondigen. De zon was bloedrood, en haar stralen, +stekend als breinaalden, hadden het zand van het rulle voetpad als in +gloeiende asch herschapen. Groote zweetdruppels biggelden tappelings +langs mijn wangen af, en, wanneer ik het oog op de verwijderde buien +vestigde, zag ik met welgevallen den regen te gemoet, die de dorstige +aarde laven en mijn pad wat gemakkelijker maken zoude. In afwachting +daarvan, stapte ik echter rustig voorwaarts, en ik geloof zonder +ijdelheid te kunnen zeggen, dat ieder landman, die mij met een vasten en +gelijken tred zijn hoeve zag voorbijgaan, wel dadelijk bespeuren kon, +dat een voetreis geen ongewone zaak voor mij was, en dat ik niet tegen +de ongemakken opzag, die haar gemeenlijk vergezellen. Ik vergat dan ook +de moeielijkheden van den weg, zoo dikwijls ik herdacht, dat elke stap, +dien ik nederzette, mij nader bracht bij de voorwerpen mijner +kinderlijke liefde, bij mijn welbeminde broeders en zusters, bij de +vrienden mijner kindsheid en bij dat dierbare Amsterdam, hetwelk ik in +zulk een geruimen tijd niet aanschouwd had. Aangename gedachten brengen +bij den onbedorven mensch altijd welwillendheid voort: ik althans voelde +mij hoe langer hoe meer gestemd om alles, wat mij ontmoette of +bejegende, met hartelijkheid te behandelen: ik had een blijden groet +over voor elken boer of daglooner, die langs den weg zijn zomerarbeid +verrichtte, een paar duiten voor ieder kind, dat op de bloote voeten +voor mij uitliep en over de greppen duikelde om mijn liefdadigheid op te +wekken, en een scherts voor het frissche landmeisje, dat mij tegenkwam +en soms nog, lang nadat ik voorbij was, het hoofd omwendde, met dien +half verwonderden, half spottenden lach, welken alle eenigszins vreemde +kleederdacht bij onze landgenooten gewoonlijk verwekt. En in de daad, ik +moet bekennen dat mijn uiterlijke tooi niet van dien aard was, dat ik er +hoog op roemen kon, en in het oog van de zoodanigen, die alleen naar het +gewaad de lieden beoeordeelen, zeer moest afsteken tegen de nette en +zwierige kleedij der stedelingen van dien tijd: ja, dat ik bij de eerste +beschouwing veel had van een eenvoudigen marskramer. De stoffaadje van +mijn gewaad was fijn, maar helaas! door lang gebruik zoodanig versleten, +dat niets van hetgeen ik droeg de blijken toonde van ooit nieuw te zijn +geweest. Mijn hoed, op zijn Spaansch, met breede slappe randen voorzien, +die mij ten zonnescherm strekten, was van leder, dat eenmaal zwart +geweest was, maar door zon en regen met een roze-roode kleur begiftigd +geworden, en hier en daar met enkele bruine en gele vlekken getijgerd. +Mijn rok, van uitlandsch fatsoen en zonder eenig galon of borduursel, +had insgelijks van den invloed der luchtgesteldheid geleden, en droeg +bovendien de kenmerken van lange en trouwe diensten; want menige knoop +had zijn post verlaten: en aan de ellebogen en opslagen zag men kale +plekken van een geheel andere kleur dan die, welke den grond der +stoffaadje uitmaakte. Het kamizool, dat van witte zijde was, met groene +vlaszijde geborduurd, had volkomen het aanzien, als ware het van een +verkooping op de Noordermarkt afkomstig; maar daaronder blonk hetgeen ik +altijd gewoon ben geweest als het echte kenmerk eens beschaafden mans te +beschouwen, namelijk het heldere hemdslinnen dat, dank zij mijn moeder, +die het uit twintig stukken uitgezocht had, zoo fijn was, als men ergens +bekomen kon, en zoo blank, als het stuivende stof toeliet, dat reeds +mijn witte kousen en hooge schoenen bedekt had met die roodaardige +kleur, welke aan het zand in die streken eigen is. + +Een plunje als de mijne was niet geschikt om eenigen struikrover in +verzoeking te brengen: ik had dan ook de pistolen en den degen, die mij +op onze uitstapjes in Duitschland trouw vergezelden, bij mijn bagaadje +gelaten, welke met den bolderwagen van Deventer op Naarden reisde, en +meende tegen de gevaren, die ik van Amersfoort tot Naarden te vreezen +mocht hebben, en waaronder ik de ontmoeting van een dollen hond als de +ergste rekende, genoegzaam beveiligd te zijn door den kneppel, dien ik +over den rechterschouder droeg en waar aan een pakje bungelde, bestaande +uit mijn nachtgoed en eenige andere onontbeerlijke benoodigdheden, in +een bonten doek te zamen geknoopt. + +Ik sta met opzet bij deze bijzonderheden stil, die wellicht onbeduidend +zullen schijnen; maar die mij toch voorkwamen vermeld te moeten worden, +tot beter verstand van hetgeen verder volgen zal. Ik durf er (want op +mijn leeftijd kan het aan geen ijdelheid worden geweten) nog dit +bijvoegen, dat, zoo mijn uitlandsche en sobere opschik aan de meisjes +een lach afdwong, het mij somtijds toescheen, als of mijn persoon zelve +haar anders niet mishaagde: ik was groot en sterk van gestalte: mijn +kloeke lichaamsbouw gaf mij, ofschoon ik werkelijk jonger ware, het +voorkomen van reeds boven de vijf-en-twintig jaren te zijn; mijn gelaat, +ofschoon geroost door den invloed van zon en lucht, prijkte met den +frisschen blos van jeugd en gezondheid: mijn tanden, die ik tot heden +toe goed bewaard heb, hadden toen bovendien het voorrecht, van blank en +welgeplaatst te zijn: en, naar de getuigenis van anderen, waren mijn +lichtbruine oogen geheel niet van levendigheid ontbloot en +onderscheidden zich ten minste door een niet onaangename uitdrukking van +goeden luim en welwillendheid. Wat mijn haren betreft, zij waren blond, +en ofschoon helaas! bestemd om bij mijn komst te Amsterdam door de +schaar des kappers te worden afgemaaid, en voor een gekrulde paruik +plaats te maken, zij golfden nog op dien ochtend in hun natuurlijken +staat over mijn schouders en deden mij konnen als een onverbasterden +afstammeling van het echte Noordsche ras. + +Ik stapte dan, gelijk ik gezegd heb, vroolijk vooruit, met de vrij +zekere overtuiging van tijdig genoeg binnen Naarden te zullen komen, +om met de laatste schuit van daar naar Amsterdam te kunnen vertrekken. +Immers het was vroeg in den morgen, en de afstand naar genoemde vesting +was zoo groot niet, of ik kon dien op mijn gemak afleggen, zelfs al +dwong mij een regenbui, of vermoeidheid, of honger, hier en daar +onderweg een uurtje te vertoeven. + +Wat de laatste der drie genoemde redenen van oponthoud betreft, deze +begon zich alreeds bij mij te doen gevoelen. Ik had bij mijn vertrek +van de Ridderhofstad niets gebruikt, omdat het mij nog te vroeg was, +en te Amersfoort had ik mij vergenoegd, een hartsversterking tegen de +morgenlucht te nemen. Het was dus niet zonder eenig innig genoegen, dat +ik de torenspits van Zoest in het vizier kreeg, en dadelijk was mijn +besluit genomen, om in dat dorp een oogenblik uit te rusten en eenige +verversching te gebruiken. + +Weldra vergunde mij een bocht, welke de weg daar ter plaatse maakt, +om het geheele lichaam der kerk te zien, en mij te verlustigen in den +aanblik van het lachende en bevallige schouwspel, dat zij vooral van +dien kant oplevert. Oogverblindend stak de grijze en eerwaardige +vierkante toren, met zijn hooge spits, door het schelle licht der +morgenzon beschenen, tegen de donkere lucht daar achter af, en tegen +de groene hoornen, die het gebouw omringden; terwijl de heuvelachtige +grond, die mij nog van het dorp scheidde, met goudgeel koren of +sneeuwwitte boekweit bedekt, niet weinig toebracht om de bekoorlijkheden +van dit landgezicht te vermeerderen. Ik was nimmer een enthusiast; maar +de aanblik der schoone, eenvoudige natuur heeft altijd een diepen indruk +op mij gemaakt en thans ook gevoelde ik mij getroffen, zonder zelf te +weten waarom: ik geraakte in een stille, eerbiedige stemming en ik +wischte mij een traan uit het oog, toen ik het dorp binnentrad. + +Deze gemoedsgesteldheid was echter spoedig geweken, toen ik de +voornaamste herberg in het oog kreeg: deze bevond zich op den hoek van +een driesprong, welke de hoofdstraat met een zijweg vormt, en was +kenbaar aan een vooruitstekend uithangbord van ijzer, rijkelijk met +krul- en snijwerk voorzien, en tot leuze een geschilderden zwaan +voerende, met het gebruikelijk onderschrift: _vrij wijn en mee_. Eenige +krebben, die tegenover den ingang stonden, en een houten stalling, die +naast het huis was opgeslagen, gaven bovendien te kennen, dat men hier +zoowel te voet als te paard welkom was en verversching bekomen kon. Ook +zag ik in de daad een niet gering aantal boerewagens en karren +uitgespannen op het plein staan, terwijl een magere oude knol bezig was +zijn honger te stillen met het frissche gras, dat hem in eene der +voorgezette krebben werd toegediend. Genoemd dier was gespannen voor een +ouderwetsche koetskar, met linnen huif, tegen welk voertuig een groot +manspersoon aanleunde, wiens gelaat van mij was afgewend en bovendien +overschaduwd door een hoed met afhangende randen, die eenige +familietrekken had met den mijnen. Een lange roode mantel met opstaanden +kraag dekte zijn ledematen en schitterde in de zon, gelijk een vurige +oven. Hij scheen zachtjes te praten met iemand die zich binnen in de kar +bevond, maar dien ik niet zien kon, vermids ik het rijtuig van achteren +naderde. Voor 't overige kan ik niet zeggen, dat ik er zeer nieuwsgierig +naar was, daar mijn gedachten voor het oogenblik meer bezig waren met +het ontbijt, hetwelk ik mij had voorgesteld _binnen_ de herberg te +gebruiken, dan met den reiziger, die zich daar _voor_ bevond, en ik +verwaardigde dezen dan ook met niet meer dan een oppervlakkigen blik, +terwijl ik mij haastte de hand aan de klink van de deur te slaan, en de +herberg binnen te treden. + + + * * * * * + + +TWEEDE HOOFDSTUK. + +WAARIN MEN LEZEN ZAL, WAT IN EN VOOR DE HERBERG TE ZOEST VOORVIEL. + + +Ik vond hier meer personen bijeen, dan ik reden had op dat uur van den +dag te verwachten. Immers, de kerkklok had slechts even negen geslagen +en er moest dus een bijzondere reden bestaan, welke de in de herberg +aanwezige lieden derwaarts had gelokt op een tijdstip, dat men hen +veeleer aan hun arbeid zou verwacht hebben. Het was dus natuurlijk dat +ik, na een algemeenen "goeden morgen samen!" in 't rond gewenscht te +hebben, naar de toonbank stapte en aan de aldaar post houdende dochter +des huizes (een frissche, knappe deerne van ongeveer twintig jaren, die +blijkbaar in haar zondagspak was uitgedost, met zilveren oorijzers en +een halssnoer van dikke bloedkralen) de aanmerking maakte, dat er al +vroeg volk in de herberg was. + +"Dat 'eleuf ik wel, koopman!" antwoordde het meisje, terwijl zij, zonder +naar mij om te zien, voortging met voor haar gasten een paar hooge +glazen met schuimend bier te vullen: "je zult het ook wel 'eroken +hebben, wat hier van daag te doen is." + +Ik was op het punt van mijn volslagene onbewustheid van de oorzaak der +vereeniging te kennen te geven, toen een papier mijn oogen trof, hetwelk +tegen den gemenieden wand aan een spijker hing en waarop een schoof als +titelvignet en de woorden: _segt het voort_ in groote letteren als +onderschrift prijkten: ik begreep dus, dat hier een graanveiling of iets +diergelijks plaats moest hebben, en, mijn onderzoekingen niet verder +voortzettende, eischte ik een boterham met kaas en een glas koude +karnemelk: vervolgens, mij omwendende, zette ik mij, in afwachting van +het bestelde, aan het benedeneinde eener lange tafel, die tegen het raam +geplaatst was, en nam de aanwezigen in oogenschouw. + +Naauwlijks echter had ik den tijd gehad om op te merken, dat het +boveneinde der tafel was ingenomen door een dikken, wel doorvoeden +landman, wiens groen damasten vest met bloemen, ruim gesneden rok van +bruine sergie en zilveren broeksknoopen aantoonden, dat hij tot de +vermogendsten van zijn stand behoorde; terwijl mijn overbuurman +daar-en-tegen er vrij schraal en verloopen uitzag,--toen mijn ooren +gekweld werden door een piepend geschreeuw, van: "phijpedoppies! +deursthekers! zoek thoch maar huit, khoopman! Hik 'ep nog gheen 'andgift +ghehad vandhaag, zoo waar zelje ghesond blijven!" + +Ik wendde mij om en zag een Joodschen kramer achter mij staan, dien ik +nog niet had opgemerkt. Waarschijnlijk had hij in een hoekje of bij den +haard gezeten, en was hij bij mijn komst opgerezen, om te zien of hij +iets aan mij slijten kon. + +"Ik dank u, vriendje!" zeide ik, na hem ter loops te hebben aangezien: +"ik heb niets noodig!" en om hem zooveel mogelijk te toonen, dat ik geen +plan had mij verder met hem op te houden, draaide ik mij van hem af, en, +de ellebogen op de tafel plaatsende, ondersteunde ik mijn hoofd met +beide handen, in de houding van iemand, die niet verlangt gehinderd te +worden. + +"Nha doch!" zeide de Jood, de dunne, magere vingeren zijner +rechterhand, welke de kettinkjes van een dozijn pijpedopjes vasthield, +door de opening tusschen mijn hoofd en mijn arm heenstekende en mij vlak +voor den neus brengende: "laat ik je toch maar een dhozijntje verkoopen. +Gheen deit rijk, zoowaar zelje ghezond blijven: en ik mot vandhaag nog +ver reizen." + +Wetende uit ondervinding, hoe weinig het baat zich over dergelijke +onbescheiden aanzoeken boos te maken of er tegen in te spreken, +vergenoegde ik mij met mijn voorarm te buigen en door een soort van +_contramanoeuvre_ tusschen mijn gezicht en de hand des kramers te +brengen, waardoor ik de pijpedopjes weder van mij verwijderde. + +"Nha! al duwje me therug, dhaarom zelje toch ghesond blijven," hernam de +Jood, met de vasthoudendheid aan lieden van zijn beroep eigen: "motje +gheen halmenakkie 'ebben? gheen scharen, messen of photloodjes?"--En, in +de plaats van zijn hand, wist hij nu het geheele marsje, dat hij voor +hem droeg, tegen mijn borst aan te werken, zoodat ik mij wel genoodzaakt +zag, mij geheel naar hem toe te keeren en hem vriendelijk te verzoeken, +mij met vrede te laten. "Waarlijk, goede vriend!" zeide ik: "ik heb +niets van uw kraam noodig: ik ben immers zelf maar een arme reiziger, en +zal nog werks genoeg hebben, om met het beetje gelds, dat ik bij mij +heb, toe te komen en de stad te bereiken." + +Onder het uiten dezer woorden had ik den Jood naauwkeuriger beschouwd, +en meende mij nu flaauw te herinneren, dat ik hem vroeger, +waarschijnlijk wel te Amsterdam, had ontmoet. Ik was weldra zeker, dat +ik dien man, met dat olijfkleurige gelaat, dat hooge, smalle voorhoofd +en dien bruinen gelapten tabberd van saai meer gezien had, maar nooit te +voren had ik acht gegeven op de zwarte en levendige oogen, die op het +hooren mijner taal een kluchtige uitdrukking van ongeloof aannamen, +terwijl zijn dunne lippen zich vertrokken tot iets dat op een glimlach +geleek. + +"Khom!" zeide hij: "Je spot immers er mee: je zoudt gheen gheld, 'ebben: +nha doch! 'et dhoet er niet toe. Khijk, ep je gheen gheld, je ept +krediet: en dat's veel gheseid in dhesen tijd van de hactie'andel! Daar +ep je een dhozijntje: je zelt me morghe of overmorghe wel bethalen, as +je in de stad zult sthaan te zijn gekhomen, dat weet ik ommers best. +Simon heit krediet voor je vhaders zhoontje." + +"Vandaag of morgen is 't zelfde," zeide ik, de pijpedopjes, die hij op +tafel gelegd had, weder naar hem toeschuivende: "ik rook niet." + +"Niet, koopman?" vroeg de waard, een dikke, stevig gebouwde kaerel, met +een vrolijk aangezicht, die, even naar den kelder geweest zijnde, juist +weder binnen was gekomen, en met een pijp in de hand naar mij kwam +toegetreden: "ik wou je juist een pijp aanbieden." + +"Ik dank je," zeide ik, (want ofschoon ik later die gewoonte weder heb +aangenomen, ik was op mijn reis, bij mangel aan goeden tabak, het rooken +afgewend): "maar ik heb wat eten en drinken besteld, zou dat haast klaar +zijn?" + +"Toe dan, Mientje!" zeide de waard, zich omkeerende, "waar blijft het +ontbijt voor den koopman?" + +"Zoo aanstonds," antwoordde de dochter: "wil je er beschuit op hebben, +koopman? of verkies je nagelhout?" + +"Wel!" hernam ik: "laat ons van allebei eens proeven: maak er mij maar +twee." + +"Messen!--scharen!--khurkhetrekkers!--khammen!" vervolgde de Jood, met +een pause tusschen elk voorwerp, dat hij opnoemde: "of... wil je liever +kurieuser whaar: je bent toch een ghesthudeerd jong mensch... hik 'ep +hook mooie poekkies: 'ier is de Arlekhijn Haksinischt!... 't plijspel +van Khinkampoeis![1] de leste woorden van Saco, toen ie op 'et schavot +stond." + +Er was geen middel van hem af te komen, zonder in de beurs te tasten. Ik +liet mij dus overhalen om mij een kurketrekker aan te schaffen, al ware +het maar om te kunnen zeggen, dat ik een Grieksch testament[2] van een +Jood gekocht had. De koop was spoedig gesloten, en ik betaalde zonder +afdingen den gevraagden prijs, ofschoon de innerlijke waarde van het +voorwerp verre te bovengaande, onder de uitdrukkelijke voorwaarde, dat +mij de kramer met geene verdere aanbiedingen zou lastig vallen.--Mijn +edelmoedigheid was mij niet nadeelig, gelijk men terstond zal +gewaarworden. + +"Ghelik er mee!" zeide Simon, terwijl hij mij het gekochte voorwerp ter +hand stelde: "maar phas op," voegde hij er fluisterend bij, "dat je een +mhes vraagt bij je hontbijt en je niet bhedient van 't ghenige dat dhaar +sthaat." + +"Hoe!" zeide ik met eenige verbazing,--maar, toen ik met de oogen den +blik des raadgevers volgde, vielen zij op een mes, hetwelk mijn +overbuurman, van wiens ongunstig uitzicht ik zoo even gewag maakte, kort +te voren met de punt midden in de tafel had gestoken. Te gelijker tijd +herinnerde ik mij, meermalen gehoord te hebben, hoe sommige liefhebbers +van het edele bekkesnijden, bijzonder in Eem- en Gooiland, gewoon waren +hun messen in herbergen en kroegen op een zichtbare plaats op te hangen, +of in de tafel te steken, en den onkundigen of onvoorzichtigen +vreemdeling, die er zich van bedienen wilde, of er slechts even naar +keek, tot een gevecht te dagen. Ik dankte dus met een bijna onmerkbaar +knikje den goeden Jood voor zijn tijdige waarschuwing, welke mij +toescheen ruim op te wegen tegen den voor den kurketrekker betaalden +prijs: en ik gevoelde daarvan het dubbel belang, toen ik, na mijn +ontbijt uit de handen van Mientje te hebben bekomen en een mes daarbij +te hebben gevraagd, op het gelaat van mijn overbuurman een trek van +ontevredenheid zag oprijzen. Ik heb het afbeeldsel van dezen kwant nog +niet gegeven: en echter verdient hij wel, dat ik een oogenblik daarbij +stilsta: hij had, gelijk ik reeds met een enkeld woord aanstipte, een +afzichtelijk voorkomen: lange, sluike haren, wier kleur men raden moest, +hingen hem van onder een ruige muts op de schouders: zijn oogen hadden +den gluipenden blik der hyena en waren van wenkbraauwen en ooghaartjes +bijna geheel onvoorzien; zijn wijde mond, die, door de gewoonte van een +kort pijpje bestendig aan denzelfden kant tusschen de lippen te klemmen, +geheel scheef was getrokken, opende zich nu en dan tot een grijnzenden +lach, die een alleronaangenaamsten indruk verwekte; of onze maat een +neus had of niet, kon met reden tot het onderwerp eener weddingschap +gestrekt hebben, zoovele naden en kruislijnen van lidteekens +(overblijfselen van vroegere gevechten) vereenigden het vormelooze +stompje boven den mond met de wangen en de bovenlip. Dit beminnelijk +wezen was half op zijn boersch, half op zijn zeemans gekleed, met een +blaauw duffelsch buis, vol lappen en winkelhaken, een vest zonder +knoopen, hetwelk den ruig bewassen boezem geheel bloot liet, een wijde +visschersbroek, opgehouden door een zwart lederen gordelriem, waarin een +messcheede van robbevel stak, wollen kousen, en holsblokken aan de +voeten. + +Waarschijnlijk had hij verwacht, dat ik hem de gelegenheid tot ten klein +snijpartijtje zoude verschaft hebben, en reeds, als een tijger in zijn +hinderlaag, zitten loeren, of ik ook onbedachtzaam het voor hem geplante +wagentuig zoude aangrijpen. Zijn teleurstelling althans, toen hier niets +van kwam, bleek mij te groot te zijn, dan dat hij zou kunnen gezwegen +hebben: de uitdrukking, die zijn gelaat aannam, wekte mijn +opmerkzaamheid en trok mijn aandacht af van het gesprek, dat baas +Roggeveld voerde, die juist bezig was te verhalen, hoe hij van Peer de +Groot tien lakenveldsche koeien gekocht had voor fl 80 het stuk. De +varensgast nam het pijpje uit den mond, blies een dikke rookwolk weg, +sloeg het glaasje brandewijn, dat hij voor zich had staan, in eene teug +naar binnen, en vroeg mij, na deze voorbereiding, waarom ik mij niet +bediend had van het mes, dat voor mij stond. + +"Ik had het niet gezien," zeide ik op een onverschilligen toon: "en +bovendien heb ik gaarne een mes voor mij alleen."--Dit gezegd hebbende +ging ik met eten door, zonder den kwant verder aan te kijken. + +"Niet gezien!" herhaalde hij met een gemeenen vloek: "en waar hieldje +dan zoo even je kluisgaten op gericht? 't is mijn mes, voor den d....!" +vervolgde hij, met de geslotene vuist op de tafel slaande, en zijn stem +hoe langer hoe meer uitzettende, als dacht hij mij daarmede schrik aan +te jagen: "en wie er naar kijkt, die kan met mij aan den gang komen, +daar valt niet van, voor den....! Jij hebt er naar gekeken, en as je +boterham binnen is, dan zullen we eens zien, of je voor je boeg kunt +zorgen." + +Deze forsche uitdaging verwekte een plotslinge stilte bij de aanwezige +boeren, die, in goede eendracht bijeen zittende, bezig waren over den +prijs der granen en andere onderwerpen van hun gading te spreken. Aller +oogen vestigden zich op den matroos (want daarvoor moest ik hem aan zijn +taal houden) en vervolgens op mij, met die belangstelling, welke een +twist als deze nimmer nalaat te verwekken: ja, ik geloof, dat menigeen +zich reeds streelde in de verwachting van het genoegen, dat een echt +nationaal messengevecht hun verschaffen zoude, ik moet echter tot hun +eer zeggen, dat ik hier en daar een blik van welwillend medelijden +ontmoette, en op menig gelaat kon lezen, dat men mij niet bestand achtte +tegen den geoeefenden kamper, die mij had uitgedaagd. Wat mij betreft, ik +was, gelijk men denken kan, niet zeer op mijn gemak: ik begreep echter +zoo bedaard mogelijk te moeten blijven en den storm door rustige +onverschrokkenheid afkeeren. Ik ledigde eerst mijn glas en zeide toen, +op een toon, zoo kalm mogelijk, dat ik geene reden hoegenaamd tot een +gevecht zag, daar ik niet wist, iemand met woorden of daden beleedigd te +hebben. Mijn woorden werden wel opgenomen door de aanwezige boeren: +althans er ontstond een goedkeurend gemurmel: de landman, die aan het +boveneinde zat, knikte mij vriendelijk toe, en zich vervolgens tot den +zeeman wendende: "wat heit jou die koopman 'edaan, Andries Matthijssen!" +vroeg hij, "dat je met hum voor 't mesje wilt?" + +"Wel! baas Roggeveld!" zeide Andries, zijn taal met vloeken +doormengende, welke ik, om geene kiesche ooren te kwetsen, slechts met +een () zal aanduiden: "die koopman kijkt naar mijn mes en geeft een +bretaal antwoord daar te boven (). Mot ik me van zoo'n +loop-in-'t-lijntje laten op den kop zitten? () Maar omdat hij nog maar +een loeris van een jongen is, zal ik hem () niet te hard behandelen en, +met een enkeld half maantje over zijn hakkebord, laten waaien;--maar +opstaan mot hij." + +En met-een oprijzende, trad hij naar mij toe en wilde mij in den kraag +grijpen:--ik was echter op mijn hoede, en, zoowel een vuist- als een +messengevecht willende vermijden, schoof ik bij zijn nadering met mijn +bankje achteruit, "Pas op!" zeide ik, de armen kruisende en hem stijf in +'t gezicht ziende: "raak mij niet aan of het zou slecht met u kunnen +afloopen. Ik zoek geen twist; maar het zou u rouwen, zoo ge mij eenig +leed deedt." + +"Wat zou me rouwen, jou beroerde zandhaas?" snaauwde Andries, terwijl +hij hoe langer hoe driftiger werd, mij toe: "ik zel je leeren, +ordentelijk vlag te strijken. Op! zeg ik jou: nou je zoo spreekt zel ik +eens zien, of ik geen frikkedellen van je voorgebergte kan snijen." + +Onder het uiten dezer bedreiging stak hij nogmaals de hand uit, om mij +te dwingen mijn plaats te verlaten en met hem aan 't snijen te gaan. Ik +moet bekennen, dat ik mijn toestand hoogst onaangenaam begon te vinden; +want ik zag niets aardigs in het denkbeeld van zonder neus bij mijn +ouders te keeren: en waar ik de blikken heen wendde, ik bespeurde bij de +boeren geen zucht om zich met den twist te bemoeien: zij waren daartoe +of te lui, of te nieuwsgierig hoe het af zoude loopen, en bleven met een +fatale koelbloedigheid hun pijpjes rooken en hun drank opslorpen. + +Er kwam echter hulp van een anderen kant. Simon de Jood had zich, bij de +eerste woorden van Andries, met een angstig gelaat naar een der hoeken +van het voorhuis teruggetrokken en was, toen de twist hooger begon te +loopen, langs den muur naar de toonbank geschoven, waar hij aan Mientje, +die, ofschoon aan dergelijke tooneelen waarschijnlijk gewoon, eenigszins +onthutst keek, eenige woorden in 't oor had gefluisterd. Het meisje was +hierop terstond haar vader te gemoet geloopen, die juist uit den kelder +kwam met eenige versch getapte kruiken. Hoewel deze zich anders +waarschijnlijk zelden over een dergelijke rusie bekommerde, waar hij wel +wist dat meestal een goed gelag op volgde, scheen hij toch eenigszins +versteld over de geheimzinnige mededeeling, welke zij hem deed. + +"Hoe zegje?..." vroeg hij halfluid: "de zoon van...." + +Het antwoord van Mientje werd op zulk een flaauwen toon gegeven, dat ik +alleen de woorden: "Hoofdschout, Amsterdam" verstaan kon, waaruit ik +opmaakte, dat Simon haar verhaald had wie ik was. + +"En zeit die Smous dat?" vroeg de waard weder: "die koopman daar de zoon +van...." en hij zag Simon aan, die, bevend bij den haard gedoken, met +een herhaalden hoofdknik de waarheid van het gezegde bevestigde. + +"Dat vereischt overleg," zeide de waard, zich den kop krabbende, en de +kruiken aan Mientje overhandigende; "die Sinjeurs in Amsterdam hebben +armen, die ver reiken, en zij zouden het mij inpeperen, zoo ik een van +hun broedsel in den pekel liet steken. Hei wat, vrind Andries!" riep hij +op eens, zijne breede hand op den schouder des twistzoekers leggende, op +het oogenblik, dat deze, na mij verlaten te hebben om even aan een +buurman te vertellen waar hij mij raken zoude, zich opnieuw in postuur +stelde om mij aan 't lijf te komen. + +"Wel! wat wouje?" vroeg Andries, zich onwillig omkeerende. + +"Wat ik wou? herhaalde de waard, zijn zwaarlijvige gedaante tusschen ons +beiden instellende: "ik wou, dat je dut heerschap daar met vrede liet. +De man heit jou ommers geen stroobreedte in den weg 'eleid! Ga zitten en +drink je zoopje: je ziet ommers dat het je portuur niet is." + +"De kastelein spreekt als een verstandig man," zeide baas Roggeveld, +zijn pijp even omdraaiende: "je zoudt er, in dat geval, geen eer mee +inleggen, met teugen dien koopman te vechten: en ik beloof het je ook, +we hadden het nooit zooverre laten komen, in dat geval. Ik was maar +'ereis nieuwsgierig hoe hij zich houen zou; maar ik mot zeggen, hij was +niet bang ook, in dat geval!" en bij deze loftuiting voegde hij een +vleiend knikje. + +"Ei! ei!" zeide Andries, den waard schamper aanziende: "jij zelt ook +zooveel klanten krijgen as er op het spil van den bramtop kunnen staan, +as je 't zoo anleit; en een man, die, zoo als ik, een echt Gooierskind +ben en nog bovendien al de eilanden van de Westinjes zoo goed ken as jij +den weg naar je kelder, beletten wilt een klein, eerlijk vechtpartijtje +te hebben. 's Lands wijs, 's lands eer! zeg ik maar: en ik beloof je, +dat je mijn gezicht ook voor 't laatst ziet as het zoo mot gaan." + +Deze bedreiging deed mij in mij zelven lachen; want ik dacht, dat de +waard juist niet zeer gesteld moest zijn op een klant als Andries, wiens +uiterlijk geene zeer gevulde beurs verraadde. Ik bedroog mij echter, +althans naar hetgeen de kastelein volgen liet. + +"Kom! kom!" zeide hij, Andries gulhartig op den schouder tikkende: "zoo +motje nou ook niet spreken. Je weet, dat ik een eerlijke snijpartij al +zoo graag zie als een aer; maar dan mot het over en weer goedwillig in +zijn werk gaan, zoodat Schout of Baljuw er niets in te zeggen heit. Je +weet ommers zelf best hoe 't gaat, as de eene partij niet wil vechten en +de aere al; dan schuren naderhand allebei hun piek en de kastelein wordt +in de boete geslagen." + +"Ei wat! denk er niet meer over," riep Roggeveld Andries toe, die norsch +voor zich heen keek: "er zel nog wel gelegenheid kommen vandaag om te +toonen wat een kaerel je bent, in dat geval. Drink nou de quaestie af +met den koopman en laat het daarbij blijven, in dat geval." + +"Dat is niet kwaad gedacht," zeide ik, hopende op deze wijze de zaak 't +best te sussen: "geef dan een glaasje brandewijn, vrijster! en laat er +niet meer over de quaestie gesproken worden, _Zwik_!" zeide ik, mijn +mond aan het zoopje zettende, dat Mientje mij bracht en het daarna aan +Andries toestekende. + +"_Zwak_!" zeide deze, het glas ledigende: "en ik wensch je toe dat je +nooit meer in mijn vaarwater komen meugt." + +Ik zag eenigszins vreemd op bij dezen zonderlingen wensch: de toon, +waarop die werd uitgesproken, zoowel als de schuinsche blik waarmede hij +vergezeld ging, deed bij mij een onwillekeurigen schroom ontstaan, +waarover ik mij zelven verwonderde. Ik wilde nu heengaan; maar ik weet +niet welk een valsche schaamte mij beduidde van nog een oogenblik te +blijven, om niet door een overhaast vertrek de boeren in den waan te +brengen, dat ik mij uit vrees verwijderde. Ik bleef dus nog een poos bij +de toonbank draaien, en keek van tijd tot tijd naar buiten, waar de man +met den rooden mantel zich nog altijd bevond en thans met zijn voerman +praatte, die hem, naar het mij voorkwam, scheen te beduiden, dat het +paard opnieuw beslagen moest worden; althans, na eenige oogenblikken +werd het beest naar den smid aan de overzijde gebracht. + +"Is het waar," hoorde ik intusschen baas Roggeveld aan een zijner buren +vragen, "dat Aafje Jansz gisteravond op het Larensche veen is afgezet +eworden?" + +"Naakt uit'eschud, meugje wel zeggen," was het antwoord: "'t is veul, +zoo die schelmen heur een hemd an 't lijf hebben elaten. Zij waren met +er drieen, as ik hoor." + + "'k Sou zoo garen om een roompje + Met jou eens naar buiten gaan, + Rusten onder 't lindeboompje; + Dat je 't maar eens dorst bestaan." + +zong Andries er tusschenbeide. + +"Ja nog erger," zeide een andere boer: "zij hebben de weuning van Klaas +Tymensz te nacht op'ebroken en zijn met al den bult gaan strijken." + +"'t Is de bende van Zwarten Piet," zeide een derde. + +"Ei wat!" bromde Andries tusschen de tanden, en terstond weer +voortzingende: + + "Margriet! maar ziet, + Besjen is te kwaad, + Als men eventjes bij jou staat, + Maar ziet, besjen is te kwaad. + Als men maar eens met jou praat." + +"Jij, die van alle markten te huis bent en op zooveel zeeen gezwalkt +hebt," zeide de waard, Andries aanstootende! "jij hebt zeker Zwarten +Piet wel 'ekend ook?" + +"Wat bruit mijn jou Zwarte Piet," zeide Andries, een scheel gezicht +zettende: "och! 't is allemaal lanterluien, wat dat volk vertelt. Een +goeien vetten koopvaarder van zijn overtolligen ballast te ontlasten, +dat was werk voor Zwarten Piet: denk jij, dat een echte zeebonk as hij +zich zou ophouen met een oud wijf op den grooten weg te onttakelen?" + +"Wie weet?" zeide de waard: "tot een tijdverdrijfje ondershands." + +"Gekheid!" zeide Andries: en hij begon opnieuw zijn gezang. + +Ik weet niet, hoe het kwam; maar het scheen mij toe, als of hij daardoor +afleiding aan het gesprek wilde geven: en het was of een geheime stem +mij influisterde, dat, zoo die diefstallen al niet op rekening van +Zwarten Piet moesten geschoven worden, Andries althans daar meer van af +wist dan hij zeggen wilde. + +Het was echter niet meer dan een vermoeden; en daar ik begreep, nu lang +genoeg te zijn gebleven, wierp ik een gulden op de toonbank en verzocht +om geld terug. + +Terwijl Mientje nog bezig wat een dubbeltje uit haar tasch te halen, +trad de man met den rooden mantel de deur binnen en stapte, zonder +eenige notitie van iemand te nemen, naar de toonbank toe. + +"Vrijster!" zeide hij: "geef spoedig een paar sneden wittebrood en +boter. Wij moeten voort, zoodra ons paard beslagen is." + +Mientje zette zich dadelijk in postuur om aan het verzoek te voldoen: en +de onbekende bleef met de armen over elkander geslagen voor de toonbank +staan, zonder te bespeuren, dat hij het voorwerp der beschouwing was van +al de aanwezigen, maar vooral van mij, die nog altijd stond te wachten +op het geld, dat ik terug moest hebben. + +En in de daad, hij was wel geschikt om de opmerkzaamheid tot zich te +trekken: zijn gestalte was ongemeen hoog, zonder echter het onbevallige +te bezitten, hetwelk meestentijds eigen is aan uit hun kracht gegroeide +personen en hun het hoofd doet gebogen houden of den rug krommen. +In-tegendeel, de stand van den reiziger was vrij en ongedwongen en de +roode mantel zelf, die hem bijna geheel bedekte, was met een achteloozen +zwier omgeslagen, welke iets edels, iets schilderachtigs bijzette aan +elke houding, welke hij verkoos te nemen. Over de gelaatstrekken viel +het echter moeilijker eenig oordeel te vellen. Een slechts los +omgeknoopte das van zwarte zijde verborg de onderste helft van het +aangezicht, en de slappe rand van den hoed viel op het voorhoofd neder; +zoodat men weinig meer kon onderscheiden, dan den eenigszins +voorovergebogen neus en den zwaren peperen en zoutkleurigen knevel, die +de bovenlip overschaduwde. + +Simon was bij het binnentreden des vreemdelings nog dieper in zijn +hoekje teruggekropen, als had hem die reusachtige gedaante schrik +aangejaagd; maar, even als de vos, die in 't eerst voor den leeuw +vluchtte, doch langzamerhand aan zijn uitzicht begon te wennen, en +eindelijk gemeenzaam met hem werd, zoo scheen ook onze marskramer, na +gedurende een poosje den roodmantel te hebben aangegluurd, zijn schroom +te laten varen en vrijmoedigheid te verkrijgen: hij rees langzaam op, +en, den onbekende naderende, begon hij hem zijn koopwaren aan te bieden. + +"Dheursthekers!--messen!--scharen!--brillen!--photloodjes! khoop wat, +Meneer! gheen deit rijk, zoowaar God leeft." De vreemdeling vergenoegde +zich, den Jood met een langzaam hoofdschudden af te wijzen, zonder eenig +antwoord op zijn aanzoeken te geven. + +"Laat ik wat an jou verdienen," vervolgde Simon, hem bij den mantel +trekkende: "halmenakkies! snijfdoozen! Thraktaatjes hover de pholetiek +van den dag!--mooi om te leggen loopen lezen hover den weg. Of wilje +liever een khommediepoekkie?--of de leste woorden van Saco, met zijn +sententie er achter. Nha! hik zeg hummers gheen kwaad?..." + +"Hm!" bromde de vreemdeling en ontwrong, met een beweging van +verontwaardiging, zijn mantel aan de handen van den Jood, en te gelijk +het bord met broodjes, dat Mientje hem toereikte, aannemende, wendde hij +zich om, en ging weder naar de voordeur. Onderweg echter bedacht hij +zich, keerde terug, keek rond, als zocht hij iets, nam toen het mes van +Andries, (die, juist opgestaan zijnde, bezig was een pijp aan te steken +en de daad des onbekenden niet terstond bemerkte), sneed het eene +broodje in dunne reepjes en stapte toen de deur uit, gevolgd door Simon, +die niet afliet, hem zijn waren aan te prijzen. Andries ging weer naar +zijn plaats en ontdekte terstond dat men aan zijn mes geraakt had. Ik +had inmiddels mijn geld terugontvangen, en, een nieuwen twist +voorziende, mij, na een goeden dag aan 't gezelschap te hebben +gewenscht, weder naar buiten begeven, toen de arme Simon plotseling naar +binnen en mij tegen 't lijf werd geworpen. Hij had, niet tevreden van +zijn prullen den vreemdeling aan te prijzen, ook in de kar willen +kijken, waarschijnlijk om te zien of hij daar ook een kooper zou vinden, +toen de reiziger hem op deze vrij onzachte wijze belette, zijn voornemen +ten uitvoer te brengen. + +"Hawaai! hawaai!" riep de arme drommel, zijne, over den grond +verstrooide kramerijen stuk voor stuk oprapende: "hik ben heen bedurven +man. Wat zhijn dat nou voor menieren? mag een heerlijke khoopman op 's +Eeren straten zoo be'andeld worden? Leelijke sthraatschender dhat je +bent met jen schavotkleerden mantel. Je ben men phortuur niet; maar +gheef me hen kleinen jonge bij me hen ik shla je tot greizelementen. +Mhag jij de menschen zoo molestheren?" + +Er waren eenige voorbijgangers en werklieden uit de buurt op het rumoer +komen aanloopen. Ik had de dienst, mij door Simon bewezen, nog niet +erkend, en naar hem toetredende, stopte ik hem een zesthalf in de hand. + +"Daar," zeide ik, "dankje voor uw waarschuwing van zoo even! Wacht! daar +liggen nog een paar messen! en hier een kam!" + +Dit zeggende raapte ik eenige van zijn koopwaren op, die onder de kar +geraakt waren, en stelde hem die ter hand, terwijl hij mij duizendmaal +"God loonje!" toewenschte. De vreemdeling bleef intusschen in een +onverschillige houding tegen de kar leunen en zijn snede brood opeten, +zonder zich over ons te bekommeren. + +Op dit oogenblik stoof Andries de deur uit, met zijn mes in de hoogte, +door den waard en al de boeren gevolgd. + +"Weer en wind!" riep hij den vreemdeling toe: "jij zelt er zoo +gemakkelijk niet afkomen als dat loop-in-'t-lijntje daar. Wie heitje +gehieten van an men mes te komen?" + +"Hawaai! hawaai!" riep Simon, Andries met een smeekenden blik aanziende: +"elp mij toch theugen dien Filisthijn, dien langen schlingel dhaar, die +me eelemaal heit bedhurven." + +"Hoorje niet, dat je gepraaid wordt," vervolgde Andries tegen den +vreemdeling, die, zonder zich zijn woorden aan te trekken, onbeweeglijk +stil bleef staan: "wat hadje met men mes noodig?" + +De onbekende gaf geen antwoord; maar het ledige bord aannemende, dat de +persoon die in de kar gezeten was hem aanreikte, stak hij het den +kastelein toe en vroeg, wat hij schuldig was. Ik had mij intusschen +willen verwijderen; maar ik beken dat de nieuwsgierigheid, hoe dit alles +zou afloopen, mij ook terughield. + +"Geef dan voor den () antwoord, kaerel!" bulderde Andries, den +vreemdeling bij den mantel grijpende. + +"Hebt gij lust denzelfden weg op te gaan als die Jood daar?" vroeg deze: +"ik hinder niemand; maar niemand moet mij aanraken." + +"Hoor reis, ventje!" zeide Andries: "jij mot zooveel praats niet hebben: +al benje nog zoon lange spriet, ik heb er wel grooter als jou voor +derlui frontwerk getrommeld. Heb je lust? dan zal ik je een rood lintje +over je bakkes halen." + +De vreemdeling verwaardigde zich niet eenig antwoord te geven; maar, +zich tot zijn voerman wendende, die juist met het beslagen paard +terugkwam, riep hij hem toe, zich wat te haasten. Dit bevel werd door de +omstanders natuurlijk als een bewijs van vrees aangezien, en de waard, +niet ontevreden, van nu eens aan Andries zijn trek tot een messengevecht +te gunnen, wendde zich verheugd tot Roggeveld: "ziezoo!" zeide hij: "nou +zellen we toch nog een grapje hebben: en onze vriend Andries zal +trakteeren; want dat doet hij altijd roiaal, mot ik zeggen, as hij er +een troef heit 'egeven." + +"Ik 'eleuf het niet," zeide Roggeveld: "die lange spier is ook al niet +van 't echte soort en 't kon wel 'ebeuren dat hij zonder neus verder +most reizen, in dat geval!" + +"Wat () is dat?" hernam Andries tegen den onbekende, terwijl hij, de +beenen wijd uiteenzette, de linkerhand in de zijde bracht, en met de +rechterhand zijn mes op- en nederwierp: "ben ik je nou geen antwoord +waardig? En zou je zoo schoot gaan zonder te brassen? Neen mannetje! je +zelt me, zoo lang as je bent, op je knieen ekskuus motten vragen of--op +het mesje!" + +"Welnu! waar wacht gij op?" vroeg de man, wien de uitdaging gold, aan +den voerman, die met wijd opgespalkte oogen dit tooneel stond aan te +gapen: "Span in, en stoor u niet aan de praat van dien dronken lap +daar." + +"Dronke lap! ik dronken!" brulde Andries, wiens woede nu ten top was +gestegen: "wacht! ik zelje leeren!"--En terstond sprong hij op den +reiziger los, die juist bezig was, den voerman aan het inspannen te +helpen. Ik was op het punt van tusschen beiden te schieten, daar ik +vreesde dat de onbekende zou worden aangevallen op een oogenblik dat hij +niet op tegenweer bedacht was; maar Simon hield mij, onder een angstig +gefluister van: "hawaai! bhemoei er je niet mee! Wat zel 'et wezen?" bij +mijn rokslippen vast: en de vreemdeling toonde meer op zijn hoede te +zijn dan ik meende; want, zich eensklaps omkeerende, gaf hij den +twistzoekenden gast een stoot in de borst, dat deze achterover tuimelde, +en, naar zijn adem hijgende, op den grond bleef liggen. + +"De drommel! die kwam an!" zeide baas Roggeveld: "dat is ook geen kat om +zonder handschoenen aan te vatten." + +"Wel vriend Andries!" zeide de waard, hem weder op de been helpende: +"benje nou een zandruiter 'eworden?" + +"t Is () ongehoord!" vloekte Andries, met moeite opstaande: "en nou neem +ik jelui allen tot getuigen, of hij niet met mij vechten moet." + +"Vechten moet hij!" riepen de boeren: "er is geen bidden voor." + +"En ik neem u allen tot getuigen," zeide de vreemdeling, op een strengen +toon, "dat ik het niet ben, die aanleiding tot twist gegeven heb: en +dat, zoo de justitie deze zaak onderzoekt, zij eerder hen zal straffen, +die een vreedzamen reiziger aanranden of zulks gedoogen, dan hem die +zich verdedigt, wanneer hij aangevallen wordt." + +"Dat helpt allemaal niet!" riepen de boeren: "jij hebt zijn mes +an'eraakt en hum 'eslaogen: vechten motje." + +Ik zag, dat de zaak een slechte wending voor den reiziger begon te +nemen: ik weet niet welke goede geest mij nu op eens den zotten logen +ingaf, dien ik verzon om hem uit den brand te helpen. + +"Laten zij oppassen, wat zij doen," fluisterde ik Roggeveld, die naast +mij stond, in 't oor. "Ik bedrieg mij niet: het is Tsaar Peter! de Tsaar +van Rusland, weet gij?" + +"Wat je zeit!" zeide Roggeveld, den vreemdeling verbaasd aanziende: "wel +kijk is 't mogelijk! in dat geval!" en hij deelde zijnen buurman het +sprookje mede, dat nu van mond tot mond vloog. + +Het verdichtsel vond des te meer geloof, omdat de Tsaar, weinige jaren +geleden, insgelijks zonder gevolg en _incognito_ naar Amsterdam gereisd +was, en dat de vreemdeling, door zijn hooge gestalte, zijn gebiedenden +toon, en zelfs door de geduchte wijze waarop hij van zich afgeslagen +had, niet kwalijk beantwoordde aan het denkbeeld, dat men zich van den +Russischen Vorst vormde. Kluchtig was het nu, den indruk gade te slaan, +welken de tijding, die ik had medegedeeld, op de aanwezigen maakte. Al +de mutsen en hoeden gingen een voor een af, en de boeren bleven als +beteuterd den vreemdeling aangapen. Vooral de waard was verlegen, en +zocht door menigvuldige buigingen en strijkaadjen het weder goed te +maken, dat hij bij den twist de zijde van Andries gekozen had. Andries +zelf, schoon het aan zijn gelaat te zien was, dat hij het vertelsel +betwijfelde, dorst echter den aanval niet hernieuwen, en bleef in het +midden van den kring als besluiteloos staan, de blikken met een norsche +uitdrukking nu eens op den gewaanden Tsaar, dan weder op de omstanders +wendende. Slechts twee personen waren er, die blijkbaar niets van de +zaak begrepen: de eene was Simon, die zich op eenigen afstand +teruggetrokken had en de plaats hebbende verandering met blikken van +verbazing beschouwde; want niemand gaf zich de moeite, hem eenige +opheldering te geven: de andere was de onbekende zelf, die, blijkbaar +verbaasd over de op eens zoo beleefde houding der boeren, al de +omstanders beurtelings in 't gezicht zag, totdat zijn oog eindelijk op +mij viel, en ongetwijfeld den glimlach waarnam, dien het welgelukken +mijner list bij mij verwekte. Ik begreep zijn vragenden blik, en +aanstonds, met den hoed in de hand hem naderende, maakte ik de beweging, +als of ik hem in het rijtuig helpen wilde, en fluisterde hem in 't oor: +"men houdt u hier voor den Tsaar; maak maar spoedig, dat gij verder +komt." + +"Ik dank u!" zeide hij, op de kar stappende: "rij nu maar voort, +koetsier!" + +De voerman liet het zich geen tweemaal zeggen, maar sprong op het krat +en lei de zweep over het paard, dat terstond, met meer vlugheid dan ik +het oordeelde te bezitten, zijn weg vervolgde. + +De gansche vergadering bleef het rijtuig eenige oogenblikken in stomme +verbazing naoeogen: totdat de waard de stilte brak met den uitroep: "wel +wie heit zijn leven zoo iets 'ezien? Wie kon nou denken, dat die +Roodmantel de Tsaar zou wezen?" + +"De Tsaar!" riep Simon, weder toeschietende: "nha doch! 't is zooveel de +Tsaar, as dat hik Vader Abraham ben. Lhoop khijken! 'Eb ik den Tsaar +niet menigmalen ghezien, toen 'ij te Zerdam wherkte as een gemeene +krijer en den naam droeg van Phieterbhaas. Ze 'ebbe je dhan holik bheet +ge'ad, khastelein!" + +"Wat! hoe! was dat de Tsaar niet? Wie heeft dat dan verteld?" mompelden +de ontevredene omstanders: en aller oogen vestigden zich op mij, met een +uitdrukking van wrevel en toorn. + +"Is hij het, die jelui bedot heit?" vroeg Andries, op mij wijzende: +"jelui bent ook een hoop gekken, die je een barkas voor een brik laat +verkoopen!" + +"Kom! kom!" zeide ik, "Tsaar of niet, gijlieden moogt blij zijn, dat de +zaak geen verdere gevolgen heeft gehad; want die man zag er mij wel naar +uit, om het hooger op te zoeken, zoo men hem een haartje gedeerd had: en +ik twijfel er niet aan, of de Heeren van Eemland hadden het u duur doen +betalen.--Goeden morgen samen!" + +Met dezen groet begaf ik mij op weg, en haastte mij met groote schreden +het dorp te verlaten, en het dof en dreigend gemompel te ontgaan, dat +van verre achter mij klinken bleef: ik was echter niet bevreesd, dat +men mij vervolgen zoude; want ik had in Simon een trouwen bondgenoot +achtergelaten, die mij kende, en het hun, vleide ik mij, wel uit het +hoofd zoude praten, mij verder lastig te vallen. + + +NOTEN: + +[1] _Arlequin Actionist_; _Quincampoix of de Windhandelaars_: blijspelen +van Langendyk. + +[2] Men weet, dat studenten gewoon zijn een kurketrekker met dien naam +te bestempelen. + + + * * * * * + + +DERDE HOOFDSTUK. + +WAARIN WORDT BEWEZEN, HOE GEVAARLIJK HET IS ZONDER PARAPLUIE UIT TE +GAAN, EN DE BESCHRIJVING GEVONDEN VAN EEN MOOI MEISJE EN EEN MOOIEN +KOEPEL. + + +Naauwlijks was ik buiten Zoest gekomen, of ik zag de huifkar een goed +eindweegs voor mij uit, doch nu weder stapvoets door het zware zand +gaande. Ik gevoelde geene roeping om haar in te halen, maar bleef, met +denzelfden rustigen stap, dien ik tot nog toe gehouden had, mijn weg +vervolgen, en wel niet langs de gewone heirbaan van Amersfoort op +Naarden, door de Hilversumsche heide, maar oostelijker afhoudende met +het voornemen, over Eemnes te gaan, als welke weg wel wat om was, maar +daar-en-tegen meer belommerd en minder eenzaam. + +Niets merkwaardigs gebeurde mij gedurende het begin mijner hernieuwde +wandeling; maar toen ik het Princelijke lusthuis Zoestdijk ongeveer een +half uur achter den rug had, begon ik wederom uit te zien naar een +herberg; niet omdat ik eenige vermoeidheid of behoefte aan spijs of +drank gevoelde, maar omdat de staat der luchtgesteldheid mij hoe langer +hoe meer vrees deed koesteren voor het op handen zijn van een fiksche +regenbui, die ik oordeelde dat na de lange droogte met dubbel geweld +zoude neerkomen. De zon, die, sedert eenigen tijd, nu en dan door een +voorbijdrijvend wolkje was beneveld geworden, had zich eindelijk geheel +verscholen achter een driedubbel gordijn van grijze en witte en zwarte +wolken, die, tegen den wind opkomende, haar talrijke ronde koppen als +veelhoofdige reuzen verhieven en over elkander schoven als opeengekruide +ijsschotsen. Geen vogeltje deed zich hooren uit de hooge dennen, die aan +de eene zijde van den landweg haar graauwe kruinen verhieven, noch in +het eiken hakhout, dat aan den overkant groeide; daar-en-tegen zag ik, +aan een bruggetje komende, hoe, beneden mij, de zwaluwen onverpoosd en +met druipende vlerken heen en weder snorden over de oppervlakte der +daaronder vloeiende beek, en boven mij hoorde ik nog altijd het +krijschen der rondzwierende meeuwen. Ik verhaastte mijn tred en zag +rechts of links uit naar een bekwame schuilplaats tegen den stortregen. +Dan, ofschoon ik nu eens tegen de helling der onbebouwde heide een open +schaapskooi gewaarwerd, dan weder een arbeiderswoning of pachtershoeve +aan het einde der dwarslanen, welke het bosch doorsneden, ik bleef mijn +weg voortzetten, ongezind, even als de meeste lieden in mijn geval +zouden zijn, mij op te houden en ergens in te gaan voor en aleer de nood +werkelijk daar ware; want ik dacht boven alles, veld te moeten winnen, +zoolang zulks nog zonder hindernis geschieden kon, vooral daar ik altijd +op de mogelijkheid hopen bleef, dat de bui, als zij meer doen, zeewaart +trekken zou en zich niet op mijn hoofd, maar in de wateren van de +Zuiderzee ontlasten zou. + +Maar deze hoop werd weldra verijdeld. Een onstuimige wervelwind, die op +eenmaal uit de diepte van het bosch scheen los te breken, verving de +doodsche stilte, die tot nog toe in de natuur had geheerscht, zweepte de +dorre bladeren over den landweg heen, waar zij in onophoudelijke +wielingen ronddraaiden, bracht fluitend en gonzend elke twijg van het +kreupelbosch in beweging, deed de kruinen van het geboomte zich naar +alle richtingen wenden en overal stuivende zandwolken opstijgen. Te +gelijker tijd scheen een schitterende bliksemstraal, die onmiddellijk +door het ratelen des donders gevolgd werd, het sein te geven dat de +strijd der elementen, en wel vlak boven mijn hoofd, een aanvang had +genomen. Naauwlijks was ik tien schreden verder gegaan, of de wolken +ontlastten zich in dikke regendroppelen, met zware hagelsteenen +doormengd. De duisternis bedekte het aardrijk, bij wijlen vervangen door +de schrikverwekkende verlichting van het weerlicht: groote plassen, +waarin de nederstortende regen blinkende waterbellen vormde, en witte +hoopen hagelsteenen vulden in een oogenblik de rijsporen en andere +oneffenheden van den weg, en maakten mij het voortgaan hoe langer hoe +moeilijker. Ik had, zoodra de bui begon, mijn haastigen stap in een +vluggen draf veranderd, om de eerste schuilplaats de beste te bereiken, +en zooveel ik kon zorg gedragen de droge plekken uit te kippen, om er +mijn voet op te zetten; maar weldra was mij dit niet langer mogelijk; +want de gansche weg werd week als pap: en toen eenmaal mijn schoenen +doornat waren, draafde en klotste ik door dik en dun, door plassen en +modder heen; alle andere gedachten latende varen, buiten die van vooruit +te komen, en op mij zelven vloekende, dat ik van geene der gelegenheden, +welke zich vroeger hadden aangeboden, had gelieven gebruik te maken, om +de bui voor haar aanvang te vermijden; want juist nu zag ik niets, dat +naar huis of schuur geleek, ja zelfs geen ezelsstal, (waar ik van +oordeel was, dat mijn dwaasheid mij wel een plaats in had doen +verdienen): ja, ik begon te gelooven, dat de orkaan, die om mij heen +loeide, alle mogelijke gebouwen van de aarde had weggerukt, toen ik, bij +het omslaan van een hoek, dien de landweg maakte, eindelijk een verblijf +gewaarwerd, waar binnen ik, althans eenige, zoo geen volkomene, +schuilplaats hoopte te vinden. + +De landweg namelijk slingerde, ter plaatse waar ik mij nu bevond, door +een aanzienlijk landgoed heen, waarvan mij echter de regen niet toeliet +op dat oogenblik al de schoonheden op te merken. Ter rechterzijde +verhief zich een statig beukenbosch, welks breede en diepe lanen zoovele +prachtige gothische gewelven schenen, waarvan de hooge, rechte en +blinkende stammen de kolommen,--de dikke zuigers, van weerszijden +opspruitende en zich aan den top vereenigende, de bogen en +schoorbalken--en de met loof bedekte kruinen het dak uitmaakten. Aan de +overzijde bevond zich een fraaie lusthof, naar den nieuwsten Franschen +smaak aangelegd, met sterre-bosschen, geschoren lanen en slingerende +_berceaux_, met beeld- en grotwerk, bloemtuin en diergaarde, vijvers en +fonteinen, zonnewijzers en koepeltjes. Een groot en sierlijk hek van +gegoten ijzer, op een kwistige wijze met krullen en strikken begiftigd, +en hangende tusschen twee zeshoekige pilasters, waarboven marmeren vazen +prijkten, geleidde tot de oprijlaan: deze was als bemuurd tusschen twee +geschoren beukenhagen van een reusachtige hoogte, en over haar geheele +lengte belegd met twee evenwijdige, glad afgemaaide en gerolde +grasstrooken, waartusschen de rijweg liep, en langs welken aan +weerskanten de met lekzand bedekte voetpaden liepen, van afstand tot +afstand met zonnebloemen en stokrozen beplant. Aan het einde dezer laan, +welke volkomen recht doorliep, lag een steenen brug, wier leuningen met +beelden voorzien waren: en daarachter de Ridderhofstad zelve: een ruim +en deftig gebouw, met een vrij hooge torenspits boven den ingang, en +twee vooruitspringende vleugels, wier beide gevels trapsgewijze opliepen +en met bloemplanten begroeid waren;--terwijl het plein voor het huis nog +bovendien tusschen twee mindere gebouwen besloten was, tot stalling en +tuinmanswoning strekkende. Men beseft duidelijk, dat ik op dien tijd +alles zoo nauwkeurig niet opnam, en dat het slechts een latere +bekendheid met deze lustplaats is, welke mij in staat stelt daarvan deze +beschrijving te geven: met dat al, ofschoon de regen en de spoed dien ik +maakte mij niet vergunden alles aandachtig te beschouwen, een vluchtige +blik was genoeg, om mij de voordeeligste gedachte te doen opvatten van +den rijkdom en van den goeden smaak des eigenaars of bewoners dezer +hofstede. Vooral merkte ik in dat zelfde snelle oogenblik met genoegen +op, dat hij een minnaar van bloemen wezen moest (een smaak, die mij +altijd eigen was); want ik zag heerlijke oranjeboomen in menigte op het +plein, en de trappen van de dubbele stoep schenen mij (zoover de afstand +mij toeliet zulks te zien) met uitheemsche bloemgewassen in fraaie vazen +voorzien te zijn. + +Het was echter niet in het heerenhuis, dat ik, arme wandelaar, een +schuilplaats hoopte te vinden. Mijn uiterlijke tooi, vooral nu ik +doornat en druipende was, maakte mij ongeschikt om mij in zulk een +aanzienlijk verblijf te vertoonen; maar bovendien stond dat gebouw nog +te ver van mij af en zag ik naderbij een gelegenheid, waarvan ik mij +vleide ongestoord en onverhinderd gebruik te mogen maken. Het hek (ik +heb nog vergeten te zeggen dat het in gouden letteren den naam van +GULDENHOF voerde) was open, en kort daarbij stond, half rustende in de +moddersloot, die de plaats van den weg afscheidde, een achtkante koepel +van witten steen. Ziedaar alles wat ik er toen van zag; ik kan er echter +te dezer gelegenheid bijvoegen, dat het een sierlijk gebouw was, met +vier breede en vier smallere zijden: drie van de eerstgenoemde waren met +kruisramen voorzien (want men kende toen nog bijna geene andere), die +het uitzicht op den landweg hadden: de vierde, meest binnenwaarts +geplaatste zijde bevatte den ingang, waartoe men door een prachtige +stoep met marmeren trappen en leuningen geraakte. Niet slechts waren +deur en vensters door pilasters en loofwerk omsloten, maar ook prijkten +de smallere zijden met vakken van groen marmer, waarop in wit _bas +relief_ de gewone kenteekenen van handel, zeevaart, jacht en schoone +kunsten prijkten, als moest daarmede te kennen gegeven worden, dat de +eigenaar, zijn geld in het eerstgemelde vak gewonnen hebbende, het +tweede voorstond, het derde uit liefhebberij beoefende en het vierde +beschermde. Onder de ramen bevonden zich kleine ronde vensters met +ijzeren dwarsbouten, om licht en lucht in den kelder te geven. Het dak +was rond en met lood belegd en eindigde in een sport van gedraaiden +kogel, van boven met een vergulden bol versierd. + +Deze verblijfplaats nu lachte mij aan. Met drift snelde ik het hek +binnen, geene andere vrees koesterende, dan die van den koepel gesloten +te vinden; maar ook in dat geval meende ik tegen de deur post te vatten +en onder de vooruitspringende lijst eenige beschutting te vinden. Ik +werd echter niet teleurgesteld; want nauwelijks, was ik de marmeren +trappen genaderd, of ik zag, dat de deur half openstond: en, zonder mij +te bedenken, liep ik, na alvorens, om den vloer van het gebouw niet te +bezoedelen, mijn beslikte schoenen op den ijzeren krabber te hebben +afgeschrapt, de stoep op, trad ruggelings binnen en veegde nogmaals mijn +voeten af op de net gevlochten matten, die zoo buiten als binnen de deur +lagen. Nauwelijks had ik deze bezigheid verricht en mijn hoed afgenomen, +waarvan de slappe randen, die een tijdlang mijn schouders beschut +hadden, nu geheel doorweekt waren, of ik wendde mij om en zag, hetgeen +ik in het eerste oogenblik niet had opgemerkt... dat ik namelijk niet +alleen was. + +Op eene der diep inspringende vensterbanken en half achter de sponning +verscholen, was een jonge juffer gezeten, die, blijkens het boek dat zij +in de hand hield, met lezen bezig was, toen haar mijn onverwachte +verschijning daarin stoorde. De eerste blik, dien ik op haar sloeg, deed +mij zien dat zij een wit morgengewaad droeg, hetwelk een bevalligen +zwier bijzette aan haar slanke gestalte: de tweede, dat zij een +allerliefst gezichtje had: en de derde, dat zij, geheel niet gesticht +scheen over mijn vrijpostig binnentreden, en ik mij haasten moest daar +grondige redenen van verschooning voor in te brengen, of mij ten +spoedigste te verwijderen. + +Ik deed echter in den beginne noch het een noch het ander; want ik was +van verrassing niet in staat een woord te spreken: ik zag dat zij ook +onthutst was: het geraas der buien had haar waarschijnlijk belet, mij te +hooren aankomen: bovendien zat zij met den rug naar de deur gekeerd en +had mij dus niet opgemerkt, dan voordat ik reeds binnengetreden was en +mijn hoed op den grond geworpen had, om de fraaie stoelen van rood hout +met gevlochten zittingen en zijden kussens niet vuil te maken. Zij +herstelde zich echter terstond van haar plotselingen schrik, zoodra zij +mij met een vluchtigen blik had verwaardigd: misschien ontdekte zij in +mij 't een of 't ander, 't geen haar, in weerwil van mijn ongunstig +uiterlijke, deed oordeelen, dat ik tot den fatsoenlijken stand behoorde: +in allen gevalle behoefde zij geene groote mate van verbeeldingskracht +te bezitten om de aanleidende oorzaak mijner verschijning te bevatten. + +En hier ondervond ik, hoeverre de jonge lieden van ons geslacht bij +zoodanige ontmoetingen achterlijk zijn bij die eener zwakkere kunne; 't +geen voorzeker daaruit voortspruit, dat de vrouwen een vlugger vernuft +bezitten en spoediger haar tegenwoordigheid van geest hervinden dan wij. +Immers, zoo een van ons beiden een allerzotst figuur maakte, dan zeker +was ik het. Blozende en als op de plaats vastgenageld bleef ik +standhouden achter eene, tusschen ons beiden in staande, tafel van +ongemeene grootte, doch uit slechts eene plank vervaardigd, en waarop +een werkmand, een tuinhoed en een paar handschoenen lagen, en stamelde +ik ettelijke onsamenhangende woorden van verontschuldiging, over het +slechte weer, over mijn leedwezen van de Juffer gestoord te hebben enz., +waarna ik, al achteruitschuivende, mijn hoed wederom opraapte en te +kennen gaf, dat ik door een onmiddellijk vertrek mijn onbescheidenheid +zoude verbeteren. + +"O! 't is niets, Mijnheer!" zeide zij, met een vrij stijve hoofdbuiging: +"gij hindert mij niet en het is waarlijk zulk een geweldige bui, dat men +alle plichtplegingen wel mag ter zijde stellen." + +Ik maakte een diepe, vrij onhandige buiging: waarschijnlijk bracht mijn +zotte houding haar in een goede luim; want haar gelaat klaarde op, en +zij vervolgde met een vriendelijken glimlach: + +"Ik heb eigenlijk niets over dezen koepel te zeggen; maar mijn oom zal +het mij niet ten kwade duiden, zoo ik voor een oogenblik in zijne +rechten trede en u een schuilplaats vergunne." + +Ik had langzamerhand moed gevat, en bij deze minzame toespraak was mijn +beschroomdheid geheel geweken. "In waarheid," zeide ik, "het weer is zoo +boos, dat ik niet aarzel om van uwe beleefdheid gebruik te maken, al +mocht het onbescheiden geacht worden." Dit zeggende maakte ik weder een +buiging, min gedwongen dan de vorige, leide hoed, stok en pakje bijeen +en bleef op denzelfden eerbiedigen afstand achter de tafel staan. + +De jonge juffer zag mij nogmaals terloops aan, vroeg mij of ik niet +wilde zitten, nam haar boek weder op en ging stil met lezen voort, +zonder zich verder met mij te bemoeien. Ik bleef eenige oogenblikken +weifelen, als wachtte ik een herhaling van haar aanbod; maar toen deze +niet kwam, zeide ik, dat ik vreesde door mijn vochtig gewaad de fraaie +meubelen te zullen bederven. Ik bekwam geen antwoord op deze aanmerking; +waarop ik, een weinig geraakt, het kussen van een der stoelen nam en op +tafel leide en mij op de naakte zitting plaatste. Zoo zaten wij nu een +tijdlang, gedurende welken mij de oogenblikken uren toeschenen: en +waarin ik mijn toestand, dien anderen hoogst benijdbaar zouden geacht +hebben, hoe langer hoe lastiger begon te vinden. Ik had, wel is waar, +mij aangenaam kunnen bezig houden met de beschouwing van het +fijngevormde neusje, de aardig gekuilde koontjes en rozeroode lipjes, +die het bevallige aangezichtje mijner nieuwe halvekennis +versierden;--maar ik begreep dat betamelijkheid mij verbood, haar zoo +gedurig aan te staren. Ik zocht dus mijn troost met nu en dan eens naar +buiten te zien, of de regen ook ophield, iets waarop althans voor 't +oogenblik, geen uitzicht scheen,--en met de binnenzijde van het +zomerhuis te beschouwen. Ik kon niet nalaten, hierbij den goeden smaak +des bouwmeesters te prijzen, die, zoo hij aan de buitenzijde misschien +wat al te kwistig met versierselen en krullen was te werk gegaan, van +binnen een edele eenvoudigheid tot leidsvrouw scheen gekozen te hebben. +De wanden en het gewelf waren wit gepleisterd: maar de kroonlijst, +zoowel als de pilasters, waar zij op rustte, bootsten zoo natuurlijk het +roode marmer na, dat men die moest voelen om zich te overtuigen dat zij +slechts uit hout vervaardigd waren. De vier vakken, die zich tusschen de +deuren en de vensters bevonden, schenen elk tot een bijzonder gebruik +bestemd, hetwelk werd aangeduid door vierregelige opschriften, in gouden +letteren daarop gesteld. Het eene vak was opengeschoven en bevatte een +verzameling van nette boeken, naar den laatsten smaak ingebonden. Met +behulp van een weinigje verbeeldingskracht giste ik nu, dat het vak +daartegenover met glazen en kopjes zou gevuld zijn; dat het derde een +fontein verborg, en men in het vierde + + _een verholen trap, die uitquam in een kelder_, + +zoude vinden. Wat den vloer betreft, deze was geheel samengesteld uit +marmersteenen van onderscheidene kleur, zoodanig ingericht, dat zij een +groote ster binnen drie breede randen voorstelden;--echter waren alleen +de uiterste punten dier ster zichtbaar, daar het midden door een groote +Moskovische mat bedekt was, waar de tafel op stond, en waar ik mijn +voeten over uitstrekte, ten einde zoo weinig mogelijk de blijken mijner +aanwezigheid op de gladde steenen achter te laten. + +Ik had dit alles nu eenige reizen en tot verzadiging toe bezichtigd en +inmiddels, wanneer ik een zijdelingschen blik op mijn schoone gastvrouw +sloeg, bemerkt, dat zij nu en dan van haar boek opzag, om naar het weer +te kijken; welke beweging ik niet kon nalaten, toe te schrijven aan haar +verlangen naar mijn vertrek. Mijn toestand werd mij nu zoo +onverdraaglijk, dat ik oprees. Den blik naar buiten slaande, zeide ik op +een toon, die in weerspraak was met mijn woorden: + +"Ik geloof, dat de bui nu wat begint te bedaren: en dat ik best zal doen +met u onder dankbetuiging te verlaten." + +"Ik zou nu maar wachten tot het opgehouden had met regenen," zeide zij, +haar heldere blauwe oogen eerst eventjes op mij en toen zeer lang op de +zwarte wolken gevestigd houdende: "het is waarlijk nog geen wandelweer." + +En een nog geweldiger kletteren van den stortregen tegen de ruiten +bevestigde de waarheid van haar woorden. + +"Mejuffrouw is al te goed," hernam ik: "er zou mij anders minder aan +gelegen liggen; maar ik had gehoopt heden nog voor 't poortsluiten +binnen Naarden te zijn, en ik zal frisch moeten aanstappen om mijn +oogmerk te bereiken." + +Mijn schoone gaf geen antwoord op deze aanmerking: ik gevoelde, dat zij +alle aanleiding tot een onderhoud wilde vermijden, met iemand die haar +geheel onbekend was. + +"'t Is noodweer!" vervolgde ik, eenigszins geraakt, en haar aan 't +praten wenschende te krijgen: "het koren dat te veld staat zal er zeker +vrij wat door lijden." + +Het koren was zeker geen onderwerp, dat de Juffer toescheen gelukkig +gekozen te zijn: althans zij bewaarde het stilzwijgen. + +"Ik beklaag de arme visschers, die zich op de Zuiderzee bevinden," zeide +ik, in den waan, dat, zoo het minste gevoel haar boezem bewoonde, zij +mijn aanmerking niet onbeantwoord laten kon; maar jawel! zij beet op de +lippen en keek in haar boek. + +"Dit schijnt eene fraaie hofstede te zijn: ik heb zelden, zelfs +buitenslands, schooner boomen gezien dan die beuken in het overstuk." + +Er was wederom geen antwoord. + +"Voor den drommel!" dacht ik: "is het preutschheid, trotschheid of +domheid, dat zij mij niet te woord wil staan?" Ik kon het haar echter, +bij nader inzien, niet erg kwalijk nemen, dat zij, een steedsche, +misschien wel een hoofsche juffer, in geen gemeenzaam onderhoud verkoos +te treden met iemand, die er uitzag als een landlooper. Ik wilde echter +weten waar ik mij aan houden moest, en ontdekken of een lief gezichtje +de eenige gift was, die zij van de natuur ontvangen had, en of onwil dan +wel ongeschiktheid tot spreken haar tong boeide. Ik besloot dus een +duidelijk vraagteeken achter mijn volgende woorden te plaatsen: + +"Mag ik vragen," zeide ik, "of dit goed niet toebehoort aan den Heer +Blaek van Amsterdam? Ik meen wel gehoord te hebben, dat hij in deze +omstreken een fraaie hofstede bezat." + +"Ja, Mijnheer! de Heer Blaek is mijn oom," was het antwoord, waarvan de +koele toon mij niet afschrikte; want ik bevond mij nu op een vast +terrein, waarvan ik mijn aanval kon beginnen, zonder vrees van +teruggedreven te worden. + +"Dat is mij bijzonder aangenaam," zeide ik: "ik herinner mij niet den +Heer Blaek ooit gezien te hebben." + +Hier zweeg ik bot stil: en zij keek mij eenigszins verwonderd aan, als +wilde zij te kennen geven, dat zij niets van mijn gezegde begreep, maar +dat het haar voorts ten eenenmale onverschillig was of ik haar oom al +dan niet kende. Nu vervolgde ik: + +"Maar den broeder van den Heer Blaek heb ik voor vele jaren wel eens ten +huize mijns vaders ontmoet... Hendrik Blaek, zoo ik mij wel herinner." + +"Hij was mijn vader," zeide de jonge Juffer, terwijl haar gelaat opeens +een meer vriendelijke en tevens weemoedige stemming bekwam: "ik heb voor +twaalf jaren reeds het ongeluk gehad hem te verliezen." + +"Het is waar," zeide ik: "ik spreek van den tijd, toen ik nog een knaap +was: de Heer Blaek kwam somtijds bij mijn vader: beiden hadden toen +betrekkingen bij de Oost-Indische Compagnie.... Mijn vader is thans +Hoofdschout te Amsterdam." + +"De Heer Huyck uw vader!" zeide Mejuffrouw Blaek, op een uiterst +minzamen toon, haar boek sluitende: "o! ik ken hem zeer goed; en vooral +uw moeder en uw zuster: voor veertien dagen heb ik ze nog allen +gesproken en ik hoop ze eerstdaags weer te zien, daar wij morgen naar +Amsterdam vertrekken." + +"En zij waren wel, hoop ik?... indien ik zoo vrij mag zijn daarnaar te +vernemen?" + +"O! zeer wel!" antwoordde zij, haar boek op de vensterbank leggende en +geheel ongedwongen: "en zij waren zeer verlangende u weer te zien. UEd. +wordt met ongeduld en smart verwacht, dat kan ik u beloven." + +"Nu! het verlangen is wederkeerig," zeide ik: "het doet mij +ondertusschen recht veel genoegen goede tijdingen van hen te hooren en +vooral uit zulk een beminnelijken mond." + +Mejuffrouw Blaek kreeg een kleur en zweeg. Ik begon terstond uit een +anderen toon, uit vrees, dat zij het gesprek niet zou willen vervolgen. + +"En is waarlijk mijn lieve moeder zoo wel als UEd. zegt? Volgens de +laatste berichten, die ik van haar ontving, had die lastige kwaal, de +hoofdpijn, haar weer gekweld." + +"Zij scheen nu volkomen gezond, de zachte, lieve vrouw," zeide +Mejuffrouw Blaek: "ik weet echter, dat de schijn ten haren opzichte +niets bewijst; want zij klaagt nooit, en is altijd even lijdzaam en +geduldig; maar uw zuster Suzanna heeft mij verzekerd, dat zij in lang +zoo wel niet geweest was." + +"En hoe maakt Santje het? Ik begrijp waarlijk niet, hoe zij het zoolang +heeft kunnen uithouden zonder mij; want toen ik nog in huis was, leefde +zij slechts half, wanneer zij mij niet driemalen in 't uur de les kon +lezen." + +"Dan denk ik, dat er na uw lange afwezigheid al heel wat voor u in 't +zout is gelegd," zeide Mejuffrouw Blaek, lachende: "nu, gij zult het +toch van Santje wel willen hooren?--waar zijn de oudste zusters voor, +zoo niet om haar broeders wat in toom te houden?...--ofschoon ik vrees, +dat gij nu haar plak wel ontwassen zult wezen." + +"Ontwassen! daar twijfel ik aan: zij zal mij zoo lang bruien, tot zij +een man heeft, om dien te regeeren.... _Apropos_, weet UEd. ook of er +zich al een voor haar heeft opgedaan?" + +"Zoo ik haar vertrouweling ware," zeide mijn nieuwe kennis met een +fijnen glimlach, "zoude ik mij wel wachten, u iets te zeggen van hetgeen +ik weet:--en in allen gevalle wil ik haar van het genoegen niet +versteken om zelve u dienaangaande de noodige mededeelingen te doen." + +"O hemel!" hernam ik, "dan zal ik niets vernemen, voor en aleer de +voorzanger in de Oude Kerk, met zijn neusstem, aan de gansche gemeente +verkondigt, dat er trouwbeloften bestaan, tusschen den Heer N.N. en +Mejuffrouw Suzanna Aletta Huyck." + +"Ik vlei mij, dat zij wel wat vertrouwelijker met u zal wezen. Ten +minste, zoo ik oordeelen moet naar den toon, waarop zij altijd over u +sprak, mag ik besluiten dat zij niet weinig van u houdt." + +"Zij heeft u dus over mij gesproken," zeide ik met levendigheid: "dat +verheugt mij recht; want dan ben ik u niet geheel onbekend." + +"UEd. schijnt derhalve te gelooven, dat zij u in uwe afwezigheid niet +benadeeld heeft," zeide Mejuffrouw Blaek: "en dat gij meer verplichting +aan haar hebt, dan men uit uwe woorden van zooeven zoude opgemaakt +hebben." + +"Wel, daarvan ben ik overtuigd," zeide ik: "verre van mij, zal zij niets +dan goeds van mij zeggen;--maar wee mij, wanneer ik weer voor haar oogen +verschijn." + +"Dat is de ware vriendschap," zeide Mejuffrouw Blaek: "iemand zijn +fouten in 't aangezicht te zeggen en achter zijn rug hem te +prijzen:--maar wees slechts niet te hoovaardig. Zij wist uw brieven soms +op zulk een kluchtige wijze te ontleden en met aanmerkingen te +versieren, dat gij er meer dan eens deerlijk afkwaamt." + +"Hoe!" herhaalde ik, terwijl ik een gemengd gevoel van blijdschap en +spijt ondervond: "zij heeft u mijn brieven laten lezen?" + +"Immers uittreksels daarvan ... beschrijvingen van landen en steden, +zeden en gewoonten, en uw aanmerkingen daarover: ik kan niet ontkennen, +dat zij mij dikwijls vermaakt hebben." + +"Helaas!" riep ik uit, een bedrukten toon aanwendende: "vermaakt! +wellicht ten koste van den armen schrijver, die zich na de +vermoeienissen van den dag uitsloofde om met vakerige oogen en een +slaperig brein aan de schrijftafel te gaan en ter liefde zijner familie +halve nachten doorbracht met papier te bekladden, terwijl hij veel +liever op zijn bed had liggen droomen.--Nu voorwaar! nu zal ik toch ook +op mijn beurt eens klagen over een misbruik van vertrouwen." + +"Ik dank u voor de beleefdheid," zeide Mejuffrouw Blaek: "UEd. denkt +dus, dat het vertrouwen slecht geplaatst was." + +Ik stond een oogenblik verzet en voelde dat ik rood werd: ik herstelde +mij echter, toen ik bespeurde dat Mejuffrouw Blaek, misschien +oordeelende dat zij te vrij gesproken had, insgelijks een kleur kreeg: +en ik ging dus schertsende voort: + +"Het was verre van mijn bedoeling u een slecht compliment te maken: +integendeel! daar ik niet geloof, dat Santje met mijn brieven rondloopt, +beschouw ik die mededeeling daarvan aan u als een blijk dat gij beiden +zeer nauw verbonden zijt: en dewijl de vrienden onzer vrienden ook de +onzen zijn...." + +"Dat spreekwoord gaat niet door," zeide Mejuffrouw Blaek, droog weg:--en +als willende zij mij te kennen geven, dat zij niet van plichtplegingen +hield, vroeg zij mij op een kouden toon of ik ook wist, hoe laat het +ware. + +"Dat zou ik u moeilijk kunnen zeggen," antwoordde ik: "want mijn uurwerk +heeft mij de poets gespeeld van stil te gaan staan. Naar mijn gissing +moet het echter niet verre van halfeen zijn." + +"Reeds zoo laat! dan vrees ik, dat zij mij reeds door de geheele plaats +zoeken; want ik had al lang te huis moeten zijn. Het is etenstijd en ik +ben nog niet aangekleed." + +"Wilt gij, dat ik naar uw huis ga, en om een regenscherm voor u vrage?" + +"Wel neen," zeide zij lachende: "dit is de meening niet: gij zit hier +droog; waarom zoudt gij u nogmaals aan de bui blootstellen?" + +"Indien dit uw eenige reden is," zeide ik, "snel ik er dadelijk heen. Ik +ben toch reeds doornat, en, buitendien, zou men niet desnoods door een +water loopen, om u van dienst te zijn." + +"Neen! neen! ik dank u," zeide zij, eenigszins ongeduldig; "er zal +straks wel iemand komen, om mij te halen ... of liever ... zoodra de bui +bedaart, gaan wij beiden elk zijn weg." + +Wij zwegen een oogenblik, gedurende hetwelk ik aan de deur post vatte, +gereed om naar het heerenhuis te snellen, zoodra zij, mij daar verlof +toe gaf. Ondertusschen kon ik in haar oogen lezen, dat zij mij nog iets +wilde zeggen, doch aarzelde het uit te brengen. Eindelijk scheen zij +haar beschroomdheid overwonnen te hebben, en vervolgde, voor zich +ziende: + +"Hoor eens, Mijnheer Huyck! ik heb waarlijk liever, dat UEd. niet gaat. +UEd. is de broeder mijner vriendin! ik kan het u dus wel zeggen ... ik +ben bang dat mijn oom misschien kwalijk zou nemen dat...." + +"Dat een wensch, door u geuit, dadelijk vervuld wordt, zoo ras hij +gehoord is?" viel ik in de rede. + +"Luister!" hernam zij, terwijl zij dreigend den vinger ophief: "ik moet +u waarschuwen, laat alle complimenten varen, of ik zwijg bot-stil, daar +ik u toch niet ontloopen kan." + +"Op mijn woord," hernam ik met vroolijkheid: "ik kan niet gelooven, dat +UEd. de nederigheid zoover zoudt drijven, om elk vriendelijk woord, dat +u gezegd wordt, dadelijk voor een plichtpleging en niets meer te houden. +Indien UEd. uitdrukkingen, welke niets dan waarheid behelzen, als +vleierij wilt opnemen, zult gij mij dwingen anders te spreken als ik +denk." + +"Hoe langer hoe mooier!" zeide zij: "in welk van de door u bezochte +landen hebt gij die hoofsche taal geleerd? Uw gesprek gaat het bereik +van een onnoozel Hollandsch meisje als ik ben ver te boven: en ik weet +er niet naar behooren op te antwoorden." + +"Het is dan toch waarlijk al te erg," hervatte ik, "dat al mijn gezegden +zoo verkeerd door u worden opgenomen. Ik zal nog moeten eindigen met u +allerlei onaangename dingen te zeggen, na vooraf verzocht te hebben dat +gij wel zoo goed wilt zijn, al mijn uitdrukkingen letterlijk in den +tegenovergestelden zin op te vatten. In 's hemels naam!" voegde ik er +haastig bij, ziende, dat een wolkje van ongenoegen op het blanke +voorhoofd der jonge schoone begon samen te trekken: "wees niet boos, +maar oefen lankmoedigheid uit jegens iemand, die nu twee jaren buiten de +gelegenheid is geweest een meisje in 't Hollandsch aan te spreken: en +zoo ik iets zeg, dat u mishaagt, schrijf het daaraan toe, dat mijn +blijdschap over de eerste ontmoeting met een stadgenoot mij 't hoofd op +hol brengt. Moet ik het niet als een gelukkig voorteeken opvatten, ja +zelfs er het onweder voor dank weten, dat gij die persoon zijt en niet +de een of andere...." hier schoot ik onwillekeurig uit in schaterend +gelach; want mijn ontmoeting met Simon kwam mij voor den geest. +Mejuffrouw Blaek keek mij eenigszins verbaasd aan, niet wetende wat die +ongemeene vroolijkheid beduidde. + +"Ik bid u duizendmaal om vergeving," vervolgde ik: "maar juist +herinnerde ik mij, dat ik reeds hedenmorgen een stadgenoot ontmoet heb, +en wel een Joodje met negotie: dat denkbeeld in verband met hetgeen ik +zeide, kwam mij zoo zot voor, dat ik niet kon nalaten er om te lachen... +UEd. is er toch niet boos over?" + +"Niet in het minste! Het spijt mij maar om uwentwil, zoo UEd. aan +voorteekenen hecht; want nu ligt het gansche gebouw uwer hoop in +duigen." + +"Nog niet! Op mijn eerste ontmoeting is een geweldige regenbui gevolgd, +en dus heb ik het leed, dat zij mij aanbrengen moest, al beet, maar deze +tweede kan mij niets dan goeds voorspellen." + +"Zij voorspelt u een duchtige verkoudheid," zeide het schalksche meisje: +"of kunt gij nogal tegen een nat pak?" + +"O ho!" zeide ik: "daar vrees niet ik voor: straks loop ik mij weer +warm?" + +"Wel mogelijk!" zeide zij, met een goedaardigen blik: "maar het ware +toch niet kwaad, zoo gij iets naamt om u wat te verwarmen. Het zou mij +voor de eer van mijn oom spijten, indien gij op Guldenhof geweest waart +en niets gebruikt hadt om u te verkwikken. Ik zal zien wat de kast +bevat." + +Met deze woorden sprong zij op, nam een bos sleutels, die aan de +boekenkast hing, er af en opende, niettegenstaande mijn betuiging, dat +ik niets behoefde, eene der andere kasten, welke, gelijk ik al vermoed +had, tot buffet diende en waar, behalve eenig Japansch en Chineesch +porselein, een zilveren tabakskomfoor, een kistje en verder toebehooren, +zich ook een likeurkeldertje bevond, hetwelk ik er uitnam en op de tafel +zette. + +"Ziehier!" zeide zij: "wat zult gij; nemen? cognac, rum, rosolis, +ratafia! wat gij begeert." + +Ik nam een glas cognac aan en voelde inderdaad dat het mij goeddeed. +Intusschen had ik, terwijl mijn schoone gastvrouw in de kast schommelde, +het opschrift gelezen, hetwelk daarboven prijkte en luidde als volgt: + + "Gij, die in dit verblijf wilt toeven met gemak, + Gij vindt in deze kast pijp, vuurtest en tabak: + Ook keurig porselein van China's verre kust + En goeden morgendrank, zoo u geen koffie lust." + +"Een zeer goede terechtwijzing voor de dieven, die altemet hierbinnen +mochten dringen," zeide ik, "om niet verlegen te zijn, waar zij iets +naar hun gading kunnen vinden." + +"O!" zeide Mejuffrouw Blaek: "de koepel wordt goed gesloten: en het +weinige, dat zich hier bevindt, is de moeite van 't inbreken niet +waardig." + +"Het schijnt hier vol rijmpjes te zijn," zeide ik, mij omdraaiende, en +het opschrift der boekenkast lezende, 't welk van dezen inhoud was: + + "Men streele en voede 't lijf; maar beter nog den geest, + Is voor eene eeuw de les van Vader Cats geweest; + Zoo gij begeerig zijt om onderricht te zoeken, + Hier binnen vindt gij keur van goede en nutte boeken." + +"'t Is jammer van 't goud, dat aan de letters verspild is," dacht ik bij +mijzelven; maar te gelijk mompelde ik overluid: "hm! zeer aardig!" + +"Thans, heer waarheidspreker," zeide de schalksche plaagster, "ben ik +overtuigd, dat gij niet meent zooals gij spreekt." + +"Wat zal ik zeggen," hernam ik, de schouders ophalende: "hoog dravende +poezie is het juist niet: maar het zijn rijmen, die doel treffen, en dat +kan men juist van alle niet zeggen. Ook moet ik u bekennen, dat ik +hoegenaamd geen gevoel voor, noch kennis van dichtkunde bezit."--En dit +was waar. + +"Mag ik eens verder lezen?" vervolgde ik, en hief nu aan met het +opschrift, boven het derde vak geplaatst: + + "De leeuw, dien Simsons vuist ter neder heeft geveld, + Had honing in den muil, gelijk de Schrift vermeld: + Maar zoo deez' kast almee een leeuwenkop besluit, + Daar vliet nooit anders dan gezuiverd water uit." + +"Voorwaar!" zeide ik: "ik dacht niet dat ik Simson bij deze gelegenheid +zou aantreffen." + +"Wat zal men veel zeggen over een fontein?" zeide Mejuffrouw Blaek, de +schouders ophalende: "onze koepeldichter heeft zelfs kans gezien om op +de wenteltrap te rijmen, die achter dit beschot loopt, en er onze +stamvaders bij te pas te brengen." + +Ik wendde mij om en las het vierde opschrift: + + "Nieuwsgierigheid heeft vaak den mensch gebracht in 't leed, + Gelijk zij 't Adam en zijn bedgenoot al deed. + Bedenkt dit, eer gij 't waagt, ook deze deur te ontsluiten; + Gij mocht licht tuim'len en u arm of been verstuiten." + +"Brr! dat mag hoogdravend, of liever laagvallend heeten," zeide ik: "hoe +jammer, dat de vervaardiger van al die kunstgewrochten de zedigheid +heeft gehad van zijn naam nergens onder te plaatsen." + +"O! wat zijn naam betreft," zeide Mejuffrouw Blaek, "die staat buiten +boven den ingang, onder een vijfde opschrift, waarbij hij in brommende +woorden vertelt, dat dit gebouw een koepel is, even of de lieden het +voor een kippenhok zouden aanzien. Het is anders een goede man, die +Lucas Helding; maar het nageslacht zal er weinig aan missen, al zet hij +nimmer weer een pen op het papier." + +"Ik houd mij toch overtuigd," zeide ik, dat hij betere dingen maken kan, +wanneer hij waardiger onderwerpen heeft dan een koepel en een +wenteltrap. In zijn hoedanigheid als dichter van Guldenhof heeft hij +ongetwijfeld uwe begaafdheden meer dan eens bezongen: en het kan niet +anders, of het onderwerp moet zijn dichtgeest hebben aangeblazen." + +"UEd. raadt wel," zeide zij: "ik heb nog nooit mijn verjaardag gevierd, +zonder een berijmden gelukwensch van hem te ontvangen: en er is geene +godin op den Olympus, waar ik niet bij vergeleken ben geworden. +Ongelukkig had hij verleden jaar zijn stof wat uitgeput; want toen was +ik niet alleen Venus, dat sprak vanzelf, maar Juno, Vesta, Ceres, +Minerva, weet ik wat al meer: 't is waar, ik had hem ook een degenstrik +geborduurd; maar dit jaar kwam ik er slecht af en was niet meer dan +Atalante! dat was een leelijke val." + +"Zeker waart gij dezen of genen minnaar ontloopen," merkte ik lachende +aan: "maar komaan! dan wil ik u weder op den Olympus terugbrengen en u +mijn dank als Hebe toebrengen," en ik dronk mijn glaasje uit. + +"Hebe bediende alleen de goden, mijnheer!" zeide zij, spottende. + +"Ik bid u om vergeving," zeide ik: "zij gaf ook Hercules, die maar een +halve god was, nu en dan wat te drinken, als hij nat te huis kwam." + +"'t Is mogelijk!" hernam zij: "ik zal mij niet vermeten te twisten met +iemand die gestudeerd heeft. Wilt gij nog een glaasje?... o hemel! daar +luidt de etensbel! nu zal ik er wel door moeten, regen of geen regen." + +"Maar welke barbaren wonen er dan toch op het Huis," vroeg ik, "dat niet +een van hen de beleefdheid heeft u te komen zoeken?" + +"Ik durf niet langer blijven," zeide het jonge meisje, met blijkbare +verlegenheid: en haar boek in de kast geplaatst hebbende, nam zij haar +werk op; maar de breikluw ontviel haar en rolde onder de tafel. Ik bukte +juist om die op te rapen, toen opeens de kreet van: "gevonden! +gevonden!" mijn ooren trof, en drie mij onbekende aangezichten zich +gelijktijdig op de stoep vertoonden. + + + * * * * * + + +VIERDE HOOFDSTUK. + +'T GEEN VERHAALT WAT ME VERDER IN DEN KOEPEL VOORVIEL. + + +De voorstanders der nieuwe school, welke sedert eenigen tijd in de +letterkunde het hoofd begint op te steken, schijnen, met verwerping der +oude eenvoudigheid, welke wij van de Grieken en Romeinen hadden +ontvangen, in hunne voortbrengselen, vooral in die van dramatischen +aard, machtig veel prijs te stellen op treffende en ongehoorde +tegenstellingen en contrasten, en op alles, wat vreemde en door hun +onverwachte verschijning sterk schokkende uitwerkingen teweegbrengt. +Hiertoe behooren voornamelijk de zoogezegde _coups de theatre_, welke +tegenwoordig bij onkundigen, ja zelfs (ik zeg het met leedwezen) bij +ettelijken, die beter moesten weten, meer indruk maken en meer +toejuichingen verwerven dan de fraaiste gezegden of de schilderachtigste +beschrijvingen onzer beste dichters. Wat mij betreft, wellicht komt het +daar vandaan, dat ik op mijn ouden dag mijn smaak niet weet te plooien +naar dien des hedendaagschen tijds; maar ik kan maar van mijzelven niet +verkrijgen, dat verschrikkelijk bonte, dat sterke licht en bruin, al die +schuddende en schokkende contrasten te bewonderen: en zoo ik al in +enkele gevallen vrede heb met die _coups de theatre_, welke mij +doorgaans eer een lach van medelijden dan een kreet van genoegen +afpersen, het is in een blij- of kluchtspel, waarin ik oordeel dat zij +te huis behooren. + +Men vergeve mij deze uitweiding, welke sommigen misschien zal ergeren en +aan allen waarschijnlijk ongepast en misplaatst zal voorkomen; maar het +is een voorrecht van den ouderdom, bij ettelijke gelegenheden wat lang +van stof te worden, en wat te beuzelen, 't geen soms bazelen wordt. Tot +mijn verdere verschooning moet ik zeggen dat de aanleiding daartoe zich +zeer natuurlijk verklaren laat uit den toestand, waarin Mejuffrouw Blaek +en ik, zoowel als de drie nieuwe personages, die ons kwamen verrassen, +ons aan het slot van het voorgaande hoofdstuk bevonden, en welke +toestand over en weder een der aardigste _coups de theatre_ opleverde, +die immer in de gefingeerde tooneelwereld kan worden uitgedacht. + +Verbeeld u slechts, aan de eene zijde, den schrijver dezer +gedenkwaardige geschiedenis, in den fraaien dos, die vroeger beschreven +is en die door den regen niet beter van aanzien geworden was, op handen +en voeten onder de tafel liggende om de kluw op te rapen van Mejuffrouw +Blaek, die op het geroep het blonde hoofdje had omgewend, en zoodra zij +de aankomenden herkende, met neergeslagen oogen en bloedroode wangen, +als op haar plaats genageld bleef staan, gelijk iemand, die op een +schuldige daad wordt betrapt:--en, aan den anderen kant, de drie +nieuwaangekomenen, verbaasd en als versuft op den drempel staande om dit +tooneel aan te gapen, en zeker alle drie in den waan verkeerende, dat +het hier niet zuiver toeging, en dat Mejuffrouw Blaek een vrijer had, +die zich onder de tafel zocht te verbergen. Waarlijk, dit leverde een +tooneel op, het penseel van mijn ouden kennis Troost, of een hem +gelijken schilder overwaardig. En opdat het niemand, die zich mocht +opgewekt gevoelen, deze ontmoeting op het paneel te vereeuwigen, aan de +vereischte bijzonderheden ontbreken moge, welke hem in staat kunnen +stellen alles als naar 't leven af te beelden, wil ik hier de +beschrijving bijvoegen van de drie personen, door welke ons tete-a-tete +zoo onverwachts gestoord werd. + +De voorste van hen was niemand minder, dan de eigenaar zelf der +hofstede, de Heer Jacobus Blaek, een man van middelbare lengte, schraal +en ongezond van uitzicht, en voorzien met een gelaat, waarvan men de +kleur gevoeglijkst bij die van een glas zuiver Amsterdamsch grachtwater +zou kunnen vergeleken hebben. De rimpels, die zijn voorhoofd groefden, +de ziekelijke uitdrukking van zijne, diep in de kassen weggezonken +oogen, de ver vooruitstekende kin en magere wangen, en het gemis van de +grootste helft zijner tanden, gaven hem het voorkomen eens afgeleefden +grijsaards; ofschoon hij werkelijk niet ouder was dan drie en vijftig +jaren. Zijn houding echter was altijd afgemeten en deftig; ja, in +sommige gevallen niet van waardigheid ontbloot, en zijn voorkomen dat +van een fatsoenlijk man. Zijn gewaad bestond in een effen zomerrok van +gevlochten zilverdraad. Van uit de breede omslagen der mouwen, die tot +even onder de ellebogen reikten, viel een aanzienlijk pak lubben op den +voorarm neer. Het kamizool was van zwart gebloemd damast, evenals de +wijde broek; en tusschen beide in blonk een hagelwit linnen. De zijden +kousen staken in groote vierkante schoenen met hooge roode hakken +voorzien. Hij droeg thans geen degen, maar een kostbaren hartsvanger op +zijde, aan een zilveren ketting, in een scheede van robbevel, en waarvan +het gevest van ivoor was vervaardigd, ingelegd met goud. Een touwen +pruik en daarboven een witte lakensche pet met een breede ver +vooruitstekende klep, bedekten het hoofd: en een das met kantwerk aan de +tippen, waarover rijkelijk snuif gestrooid was, omstrikte den hals. In +de rechterhand hield hij een langen bruinen rotting met barnsteenen +knop, en in de linker een regenscherm. + +Rechts achter hem bevond zich zijn eenige zoon, de Heer Lodewijk Blaek, +een rijzig, kloek gebouwd jonkman, met groote bruine oogen, een +welgevormden mond en regelmatige trekken, welke hem een allergunstigst +uiterlijk zouden geschonken hebben, indien er niet in zijn schuinschen +blik en in de wijze, waarop hij gewoon was den neus en de onderlip op te +halen, iets ware gelegen geweest, dat van hoogmoed en verachting sprak +en een onaangename uitdrukking over zijn gelaat verspreidde: en indien +niet enkele roode vlekjes, op zijn fletse wangen verspreid, te duidelijk +heur herkomst hadden geopenbaard van de menigvuldige brasserijen en +nachtwaken, die toen, wat ook een _laudator temporis acti_ moge zeggen, +meer in zwang waren dan tegenwoordig. Zijn kleeding was rijker en meer +nieuwmodisch dan die van zijn vader, ofschoon insgelijks die van een +buitenman; maar zijn rok was van groen laken, als bezaaid met een +onnoemelijk getal kleine ronde knoopjes, en met wingerd-ranken van +groene vlaszijde om de zakken en op de naden geborduurd. Zijn broek, +waarboven een driedubbele gouden horlogeketting bungelde, was van geel +leder: zijn gerolde bovenkousen van gele zijde, en de onderkousen van +geweven touwwerk; van onder een ouden hoed, dien hij zeker in de haast +had opgezet, golfde een fraaie pruik van kastanjebruin haar in sierlijke +krullen naar beneden, en deelde zich op den nek in twee zoogenaamde +_marteaux_, waarvan slechts de eene zijn weg over den rug vervolgde, +terwijl de andere, naar den toen heerschenden smaak over den +linkerschouder naar voren was gebracht. Hij droeg degen noch jachtmes; +maar een klein hondenzweepje met een gouden fluitje aan den steel stak +hem onder den arm uit, terwijl ook zijne hand zooals die zijns vaders +gewapend was met een regenscherm; het zijne echter was van rood taf met +gelen rand, bloemen en gewerkte franje: dat van zijn vader van grof +linnen en meer ouderwetschen vorm. + +Wat de derde personage betrof, die meer achterwaarts bleef en de +slinkerhand hield, deze was niemand anders dan de Heer Lucas Helding, de +voortbrengselen van wiens vernuft ik in het vorige hoofdstuk heb +medegedeeld. Men had den goeden man slechts aan te zien om gewaar te +worden, dat hij door de beide Heeren, in wier gezelschap hij zich +bevond, slechts geduld was en niet meer, en er verre van af was, die +onafhankelijkheid te bezitten, waarop de Muzenzonen gewoon zijn zich te +laten voorstaan. En waarlijk, het was, in die dagen zooals nu, een +beklagenswaardig lot voor een inboorling van ons Gemeenebest, wanneer +hij, niet door de fortuin bedeeld zijnde, zijn brood met de beoefening +der schoone kunsten en wetenschappen verdienen moest: vooral in +Amsterdam, waar men weinig of geene achting koesterde voor al wie aan de +begaafdheden, welke hem de natuur geschonken had, het gewicht niet wist +bij te zetten van eenige goede zakken met dukaten en eenige liassen +schuld- en kustingbrieven;--maar meer dan een schilder, wiens +voortbrengselen thans duizenden gelden, in een gasthuis stierf; waar +meer dan een plaatsnijder zich uit armoede verdronk en menige geleerde +op een vliering woonde. + +Er was er echter onder de begunstigden van Apollo en het negental, aan +wien wel geen rijkdom te beurt viel, maar toch een zeker bestaan werd +verschaft,--zeer draaglijk voor alledaagsche geesten; maar voor +hoogvliegende vernuften meer onverduurbaar wellicht dan de ellende +zelve. Hoewel onze Amsterdamsche Patriciers (ik spreek hier in 't +algemeen: er bestonden enkele en treffelijke uitzonderingen) weinig met +de beoefenaars der kunst ophadden, zij konden, bij de steeds klimmende +weelde, de kunst zelve hoe langer hoe minder missen. Men bouwde overal +nieuwe en prachtige huizen: goed: men betaalde de bouwmeesters wel; maar +dan moesten er ook beelden en vazen zijn in de voorportalen en gangen; +schilderijen op de behangsels; basreliefs boven de deuren; allegorien, +beeldspraken en deviezen aan de gevels, stoepen, tuin- en +zomerhuizen.--Men had fraaie rijtuigen;--maar de paneelen moesten met de +wapens des eigenaars en met keurig schilderwerk prijken. Men had +sierlijk aangelegde lusthoven; maar dit moest een ieder weten, en daarom +moesten die in een "deftig dicht", gelijk men 't noemde, bezongen +worden. Men had boekerijen;--maar het was niet altijd de zaak des +eigenaars om die zelf te verzamelen. Eindelijk, men had van Augustus en +Mecenas hooren spreken, van de aanmoediging en bescherming, door hen aan +de kunst verleend, en hoe zij, ter wedervergelding, door dichters en +kunstenaars werden geeerd en geprezen: en nu moest ieder, die geld had, +een Augustus of Mecenas worden en ten minste aan een paar schilders of +dichters zijn hooge gunst doen blijken. Dat bij sommige aanzienlijke +ingezetenen een wezenlijk gevoel voor het schoone en goede bestond, kan +niet geloochend worden; en ik zal de eerste zijn om hulde te doen aan +mannen, gelijk ik er velen gekend heb, die met den luister hunner +geboorte en het aanzien, dat stand en rijkdom hun gaven, vernuft, +geleerdheid, goeden smaak en echten kunstzin wisten te vereenigen; maar, +dat het bij de meesten een zaak van mode was, zal evenmin weersproken +worden door iemand, die van den toenmaligen tijdgeest slechts een flauwe +kennis draagt:--en zoo gebeurde het, dat schilders van den eersten rang +hunne goddelijke kunst moesten verlagen om die te doen strekken tot het +versieren van vertrekken of staatsiekoetsen, of het teekenen van +perspectieven aan het einde eener laan en op de wanden eener oranjerie: +of wel, tot het afbeelden van hun beschermer en zijn huisgezin, in de +door hen gekozen, vaak belachelijke gewaden en houding;--dat de dichter +zijn vlucht beperken moest binnen de enge grenzen van het lofdicht, ter +eere van den rijkaard, die hem betaalde, en van het beschrijvend +gedicht, ter verheffing van de buitenplaats, waar hij nu en dan het +onwaardeerbaar voorrecht genoot een paar dagen door te brengen: wanneer +er namelijk geene meer aanzienlijke gasten waren dan de jongste +boekhouder en diens familie.--Want, waagde hij het, hooger tonen te +slaan, hij kon van te voren berekenen, dat zij hem geen stuiver zouden +opbrengen. + +Zoodanig een lot was ook dat van Lucas Helding, wien de Heer Blaek zich +had aangetrokken, niet omdat deze eenig gevoel voor de dichtkunst bezat, +maar omdat gezegde Lucas Helding hem eenige jaren vroeger, door zijn +zoon Lodewijk (die er zijn redenen voor had) was aanbevolen geworden tot +het bezingen der schoonheden, welke de hofstede Guldenhof opleverde. +Ettelijke honderden van exemplaren in 4 deg. formaat, met fraaie lederen +banden en goud op snede, onder de vrienden en kennissen van den Heer +Blaek rondgedeeld, getuigden, hoe treffelijk zich de hofdichter van zijn +taak gekweten had; en deze, hierdoor onder het patronaat van den +eigenaar der door hem bezongen hofstede gekomen, genoot sinds de +benijdbare onderscheiding, van somtijds bij zijn beschermer eenige dagen +te mogen doorbrengen en nu en dan met een kleine _douceur_ in geld, of +wel met een ouden rok of hoed te worden vereerd. Hij had het in waarheid +slechter kunnen treffen, want op Guldenhof waren geen kinderen, die men +te vergezellen had, wanneer zij in een bokkenwagentje reden (een +bezigheid, die gewoonlijk anders aan zulke logeergasten werd +opgedragen): geen Fransche gouverneur, met wien men uitgestuurd werd ter +wandeling en wien men niet verstaan kon: geen vrouw des huizes, die de +portien aan tafel zelve voordiende en zorg droeg, dat een gast als deze +niet meer kreeg dan zijn bekomst;--het gansche huisgezin bestond er +slechts uit drie personen, waarvan twee zich weinig of niet met hem +bemoeiden, en de derde--een engel was. Lucas Helding sleet dus, zoo +dikwijls hij op Guldenhof kwam, daar werkelijk gulden dagen; at en dronk +zooveel hem lustte, wandelde waarheen hij wilde, mocht ongemoeid in de +boekerij snuffelen, en vond Mejuffrouw Blaek altijd gereed en genegen om +een praatje met hem te maken en hem te plagen. + +Met dat al, men behoefde, gelijk ik reeds heb gezegd, onzen Muzenzoon +slechts aan te zien, om zich overtuigd te houden, dat zijn financien +zich geenszins in een voordeeligen staat bevonden, en Plutus hem evenmin +gunstig was geweest als zoovelen anderen, die voor en na Lucas Helding +de lier van Apollo getokkeld hebben. + +Mijn bemerking geldt echter alleen het uiterlijke voorkomen van den man; +want niettegenstaande zijn soberen opschik, schenen zijn ronde buik en +blozende wangen van een betere keuken en meer voorzienen spijskelder te +gewagen dan hem gewoonlijk ten deel viel: en de goede moeder natuur had +het vergoedingsstelsel te zijnen opzichte in zooverre gevolgd, dat zij +hem bij zijn armoede een gelukkig humeur en een blijde vroolijkheid had +geschonken, welke hem de nukken der fortuin trots den besten wijsgeer +deden tarten, en alleen, gelijk uit het vervolg zal blijken, nu en dan +voor smarten van een meer treffenden aard moesten zwichten. Zijn rond en +open gelaat, zijn kleine, maar geestige oogen, zijn lachende roode +lippen, hadden, om voordeelig uit te komen, een betere lijst verdiend +dan het magere pruikje, waaruit eenige grijze haren ontsnapten, die te +kennen gaven, dat hun eigenaar de zes kruisjes reeds achter den rug had. +Wat het overige van 's mans kleeding betrof, om met een dichter van zijn +slag te spreken, + + Zijn kamizool, schoon 't van damast was,-- + Was 't slechtste stuk, dat aan zijn bast was, + +en miste reeds lang de grootste helft der knoopen, waarmede het vroeger +versierd was geweest en wier plaats tegenwoordig vervuld werd door een +menigte spelden, zoo hoog opgestoken, dat zij het vraagpunt in 't midden +lieten, of er al dan niet eenig linnengoed onder dat vest verborgen was. +De rok was bij uitstek fraai ... geweest, maar de kleur der gele, blauwe +en oranje ruiten, welke daarop te zien waren, was lang verschoten en het +fatsoen ten eenenmale ouderwetsch geworden: ook was hij niet ruim +genoeg, om dichtgeknoopt te kunnen worden over den vooruitpuilenden +buik, die met moeite geborgen werd in een groen fluweelen broek, welk +laatste kleedingstuk, nog zoogoed als nieuw zijnde, merkelijk tegen de +rest afstak. Witte geweven kousen, welke tot boven de dijen reikten en +onder de knie met een paar marokijnen kousebanden opgehouden werden, +omsloten de korte en met fraaie kuiten voorziene beenen, waarmede hij +angstig op en neder trippelde, om een paar groote honden van den Heer +Blaek te ontwijken, die er vermaak in schenen te vinden om hem in +verlegenheid te brengen. Wanneer men zich nu bij dit alles een klein +degentje met tinnen gevest, onder het rokspand half verborgen, en een +paar lomp gemaakte schoenen voorstelt, zal men zich een klaar denkbeeld +kunnen maken van den persoon van Lucas Helding. Ook hij droeg een +regenscherm; maar het zijne was zoo bedekt met lappen en zetstukken, dat +de oorspronkelijke aard en kleur der stoffage niet langer te onderkennen +was. + +De drie personages, waarvan wij de beschrijving hebben gegeven, bleven +dan, als gezegd is, in stomme verbazing op de stoep staan en herinnerden +Helding, gelijk deze naderhand beweerde, aan soldaten, die, + + Verdadight met een dack + Van schilden (_regenschermen_) dicht gevoeght, + +een bres beklimmen en halverwegen worden gestuit. + +De verbazing, welke zich op de drie onderscheidene tronien vertoonde, +leverde een kluchtig en veelbeteekenond contrast op. Bij den ouden Heer +Blaek scheen zij vermengd met een gevoel van angst en toorn, 't welk hem +den mond wijd deed openen en den knop van zijn rotting krampachtig +vastknijpen. Zijn zoon wierp het hoofd in den nek, en trok den neus en +de wenkbrauwen naar boven: en op de lippen van Helding rees een +glimlach, dien hij zich haastte met de hand te bedekken, in de +onzekerheid, hoe een scherts met dit voorval zou kunnen worden +opgenomen. + +Het stilzwijgen, door de wederzijdsche verrassing veroorzaakt, duurde +echter niet lang: de drie Heeren traden binnen, voorafgegaan door de +beide honden, die dadelijk al blaffende en grommende toeliepen naar den +ongelukkigen indringer, die ondertusschen, met de kluw in de hand, van +onder de tafel voor den dag gekomen was: en de jonge juffrouw ging haar +oom een schrede te gemoet. + +"Wij kwamen u halen, Mejuffer!" zeide de Heer Blaek, op een toon van +ontevredenheid, welken de omstandigheid eenigszins wettigde, en zonder +eenige de minste notitie van mij te nemen: "niemand wist waar gij +heengestoven waart." + +"Ik was ... ik zat hier te lezen. Oom!" antwoordde het lieve meisje, +beurtelings rood en bleek wordende: "het regende zoo, en...." + +"Wij waren bang dat gij u verveeld zoudt hebben," zeide Lodewijk Blaek +met een schamperen lach, terwijl hij tevens een schuinschen blik op mij +wierp: "maar wij wisten niet, dat gij gezelschap hadt." + +De Heer Blaek wierp op zijn zoon een eenigszins onvergenoegden blik en +wendde zich tot mij, als om mij te vragen, wie ik was, toen ik, +verlangende mijn lieve gastvrouw uit de verlegenheid te redden, +vooruittrad en hem voorkwam. + +"Ik hoop, Mijnheer Blaek," zeide ik, "dat gij het mij niet ten kwade +zult duiden, zoo ik hier voor eenige oogenblikken een schuilplaats tegen +den regen heb gezocht." + +"Het staat voor de deur," mompelde Helding halfluid: + + Zoo gij voor regen vreest of gure noordenwinden, + Gij kunt in dit verblijf een zoete schuilplaats vinden...." + +"Gij waart zeker bang," voerde Lodewijk Blaek mij spottende te gemoet, +"dat het dak lekte, en dat gij slechts onder de tafel tegen den regen +beveiligd zoudt zijn." + +"Ik raapte deze kluw op, die de juffer had laten vallen," zeide ik, zoo +bedaard mogelijk, en reikte meteen het garen aan mijn bekoorlijke +gastvrouw toe, die het met een beleefde nijging aannam. + +"En waart gij ook al aan 't borrelen, Nichtje?" vroeg Lodewijk, naar de +tafel gaande en een der fleschjes opnemende: "mij dunkt gij hieldt hier +open hof. Wat zeg je, poeet!" (tegen Helding) "heeft de maag ook een +prikkel noodig, voor wij aan tafel gaan?" + +Helding naderde met eenige strijkages, en, het glas opnemende, dat +Lodewijk voor hem had ingeschonken, hield hij het zoolang in de hand, +totdat de zoon van zijn beschermer het zijne geledigd had, waarna hij +met kleine teugjes de fijne likeur begon in te slorpen. + +"En heeft mijn nicht U genoodigd, hier te koomen schuilen, vriendje?" +vroeg mij de Heer Blaek op een vrij knorrigen toon, tegelijkertijd zijn +parapluie aan Helding overhandigende, die, reeds zijn handen vol +hebbende, zich haastte zijn glas op tafel te zetten en de beide +regenschermen neder te slaan. + +"Het is hier anders een besloten plaats," vervolgde de eigenaar van +Guldenhof, een zware gouden snuifdoos voor den dag halende en er drie +vingers van zijn rechterhand in dompelende: "en geen herberg, waar +iedereen zoo maar vrij mag inloopen." Dit gezegd hebbende, bracht hij de +lading snuif, tusschen zijn vingers bevat, naar haar bestemmingsoord, en +stak de doos aan Helding toe, die, deze beleefdheid niet durvende +weigeren, spoedig de beide natte regenschermen onder den linkerarm +bracht, tot groot nadeel voor zijn kleed, en met de rechterhand van het +aangeboden gunstbewijs gebruik maakte. + +"Mejuffrouw is zoo vriendelijk geweest, mij niet van hier te jagen," +antwoordde ik, eenigszins bedremmeld over de barsche toespraak van den +Heer Blaek: "overigens is het schrikkelijke weer mijn verschooning, zoo +ik onbescheiden geweest ben. Mijn naam is...." + +"Ik vraag u niet naar uw naam," viel mij de oude Heer in de rede. +Eenigszins hardhoorend, en buitendien ontevreden zijnde, verstond hij +slechts ten halve hetgeen ik vrij zachtjes gezegd had; "maar mij dunkt, +het weer is nu al heel wat bedaard en gij kost nu wel weer opkuieren, +vriendje!" + +Tegen dezen wenk, of dit bevel, was niets in te brengen: ik trad +derhalve naar Mejuffrouw Blaek, en haar mijn dank betuigende voor haar +vriendelijk onthaal, vroeg ik, of zij mij ook eenige bevelen te geven +had voor Amsterdam. + +"Ik dank u, Mijnheer Huyck!" zeide zij, met nadruk mijn naam doende +hooren: "ik denk zelve eerstdaags daar te komen en hoop misschien van de +week nog Mevrouw uw moeder en Santje te komen bezoeken." + +Het hooren dezer woorden bracht geen geringe verandering in de +gelaatstrekken der aanwezigen teweeg. De Heer Blaek zag op, gelijk men +zegt, alsof hij het te Keulen had hooren donderen: Lodewijk begon te +lachen; doch op een wijze, die mij nog onbeleefder toescheen dan zijn +trotsche blik van kort te voren, en Helding liet van verbazing de beide +regenschermen op den grond vallen. + +"O ho! is het een kennis van u, Jetje?" vroeg Lodewijk, na een oogenblik +zwijgens! "wel, had je dat maar terstond gezeid, meidlief! daar was +vader, die zich al verbeeldde dat Mijnheer een medegenoot was van de +bende van Jaco." + +"Huyck! Huyck!" herhaalde de Heer Blaek, zijn nicht en mij beurtelings +aanziende: "is Mijnheer van de familie van den Hoofdofficier van dien +naam?" + +"Ik ben zijn zoon," antwoordde ik, met een buiging: "heeft Mijnheer ook +eenige boodschappen?" + +"Ik wist niet, dat UEd. in kennis waart met mijn nicht," vervolgde hij, +zonder op mijn aanbiedingen te letten: "Mijnheer is, geloof ik, +uitlandig geweest?.... anders zou Mijnheer weten, dat het de gewoonte in +Holland niet is, dat jonge dames, wanneer zij; alleen zijn, bezoeken van +Heeren ontvangen." + +"Ik kom van de reis," hervatte ik, eenigszins geraakt: "en zie +Mejuffrouw Blaek heden voor de eerste maal. Ik wist niet, dat er zich +iemand in den koepel bevond, waarin ik schuilen kwam; anders ware ik zoo +onbescheiden niet geweest." + +Het scheen mij toe, alsof deze mijne verklaring den Heer Blaek een pak +van het hart nam: en, als wilde hij zijn onbeleefdheid vergoeden, vroeg +hij mij, of ik niet tot zijnent wilde komen en iets gebruiken. Ik sloeg +zijn aanbod af, zeggende dat ik mij spoeden moest, daar ik gaarne voor +poortsluiten binnen Naarden wilde wezen." + +"Welnu! steek dan ten minste een pijp op voor uw vertrek," zeide de Heer +Blaek: "Lodewijk zal wel een tondeldoos bij zich hebben." + +"Ik heb mijn vuurslag vergeten," zeide Lodewijk, zich met +onverschilligheid omwendende. "Helding! neem eens de moeite van die +glaasjes wat om te spoelen en in het likeurkeldertje te bergen." + +"Foei!" zeide Henriette (ik wist nu haar naam): "dat is dameswerk: dat +zal ik wel bezorgen." + +"Ik ben het rooken buitenslands verleerd," zeide ik, en groette nogmaals +het gezelschap. Op de stoep gekomen, hoorde ik Lodewijk overluid zeggen: + +"Nu ja: geloof maar vrij, Jetje! dat het de zoon van den Heer Huyck zou +wezen. 't Is een verkleede fielt, die zien komt of er iets van zijn +gading is." + +Ik hield mij niet op om te weten of de bevallige Henriette mijn +verdediging op zich zou nemen, maar stapte, niet weinig ontevreden over +de handelwijze zoo van vader als zoon, de hofstede af. Dewijl de koepel, +wanneer men van den kant van Amersfoort kwam, voorbij het hek was, moest +ik, den landweg vervolgende, dien nogmaals langs gaan. Toen ik zulks +deed, lichtte ik beleefdelijk den hoed tot afscheid. De Heer Blaek +beantwoordde mijn groet op een koele, doch gepaste wijze: zijn zoon zag +mij aan met een onbeschaamden blik, dien ik hem met woeker teruggaf. Wat +zijn nicht betrof, 't zij; uit verlegenheid, 't zij uit +onverschilligheid, 't zij omdat zij aan de inblazingen van Lodewijk +gehoor had gegeven, zij bleef met den rug naar het venster gekeerd met +Helding praten: en mijn hoop, om nog een enkelen blik als vaarwel te +erlangen, was in rook vervlogen. + +De bui was nu geheel over en de lucht aangenaam verfrischt door het +onweder; slechts enkele waterlooze wolkjes dreven nog in het zwerk rond. +Vroolijk zweefden de vogels om mij heen, als om de wederverschijning van +het zonlicht te begroeten. De weg daarentegen was, als te denken is, nog +glibberig en vol plassen; alleen het voetpad was redelijk;--maar ik had +zeker al een geruimen tijd doorgestapt, eer ik, 't zij op het fraaie +weer, 't zij op den slechten weg begon te letten; zoo geheel waren mijn +gedachten van de zonderlinge ontmoeting op Guldenhof vervuld. Een +onbeschrijfelijke en mij toen nog onbegrijpelijke mengeling van hoogst +genoeglijke en alleronaangenaamste gewaarwordingen hield mij bezig. Met +verrukking dacht ik aan het lieve gezichtje, aan de zoete, welluidende +spraak, aan het spelend vernuft der beminnelijke Henriette; maar met +wrevel en misnoegen aan de zotte rol, die ik, naar mijn meening, +tegenover haar gespeeld had. Ik ging al de woorden na, die ik had +uitgesproken, de geheele houding, die ik had aangenomen, en ik vond al +wat ik gezegd en gedaan had, zot en onverstandig. De oude Heer Blaek had +mij in den aanvang, de zoon bij voortduring, onbeleefd behandeld! doch +hunne bejegening trok ik mij minder aan dan die van Henriette, welke +mij, ik kon het mijzelven niet ontkennen, tot afscheid den rug had +toegedraaid. Ongetwijfeld, dacht ik, was zij mijn gezelschap lang reeds +moede, en blijde daarvan eindelijk ontslagen te worden: ongetwijfeld had +ik het onderhoud, dat zij wel met mij heeft willen voeren, alleen te +danken aan het slechte weer, dat haar dwong met mij te blijven, aan haar +beleefdheid en aan haar vriendschap voor mijn zuster--en geenszins aan +eenig behagen dat zij er in schepte.--Dan weder vroeg ik mij af, wat mij +toch eigenlijk hare welwillendheid of tegenzin aanging, en hoe ik mij +zoo verlegen kon maken over de gevoelens, te mijnen opzichte gekoesterd +door een juffer, die ik voor de eerste maal mijns levens zag. Ik had +toch op mijn reizen vele vrouwen en meisjes ontmoet, zoo schoon en +misschien nog schooner dan deze: maar nooit had eene daarvan zulk een +indruk op mij gemaakt. Was die teweeggebracht door het verrassende, het +romaneske (gelijk men het thans zou noemen) der ontmoeting?--Maar +zooveel ik mijzelven kende, was mijn karakter kalm en bedaard; zelden of +nooit nam mijn ziel haar vlucht naar het gebied der verbeelding, en +niemand had ooit uit zijn aard minder aanleg dan ik om zich idealen te +scheppen, die met ingebeelde hoedanigheden te versieren, de +wezenlijkheid aan den schijn op te offeren: in 't kort, een romanheld te +worden. Ik verwonderde mij dus zelf over de onrustige beweging, die ik +in het hoofd voelde, en over de ongewone heftigheid, waarmede mij het +hart in den boezem klopte: ja, ik was er ten laatste niet verre af, om +die toe te schrijven aan den invloed van den brandewijn, dien ik +genuttigd had, en die misschien van beter en sterker allooi was dan de +geestrijke dranken, welke men in andere landen tapte. + +Wat hiervan wezen mocht, de gespannen stemming, waarin ik mij bevond, +verliet mij niet eer, dan toen ik, met natte voeten en een hongerige +maag, mij voor de herberg van Eemnes bevond, alwaar ik mijzelven had +voorgesteld het middagmaal te houden. + + + * * * * * + + +VIJFDE HOOFDSTUK. + +HETWELK BANGE LIEDEN BIJ AVOND NIET MOETEN LEZEN. + + +"Wel dat treft nou ongelukkig!" riep de waardin, na mijn schoenen bij +het vuur in de keuken geplaatst, en mij in een opkamertje te hebben +gelaten, waar zich een tafel bevond, beladen met de overblijfselen van +een aldaar gehouden middagmaal: "dat is jammer, koopman! dat je nou geen +amerijtje vroeger 'ekomen waart! dan had je mee kunnen anzitten met twee +passeziers, die hier 'egeten hebben en bijkans al de proviand uit mijn +huis hebben met 'epakt." + +"Zoo!" zeide ik, niet zeer gesticht over deze onwelkome mededeeling, en +voorziende, dat mij de overgeblevene spijzen nu dubbel zouden worden +aangerekend: "waren dat zulke schrokkers?" + +"Dat wil ik nou justement niet zeggen," antwoordde de vrouw des huizes, +terwijl zij de overgeschoten kliekjes ontweldigde aan de duizend en eene +vlieg, die er op aasden: "de jonge vrijster althans heit bijkans geen +mond vol 'egeten; maar zij hebben al wat ik nog overhad an vleisch en +nog een brood, dat ik van den bakker heb laten halen, in een groote +blikken trommel 'estopt, die zij met zich hadden, puur as gingen zij +naar het onbekende Zuien, en of er te Naarden of te Weesp, waar zij dan +ook heentrokken met 'erlui huifkar, geen sikkepitje te krijgen ware." + +Het woord huifkar herinnerde mij terstond aan den man, dien ik tot Czaar +verheven had: en ik vroeg aan de waardin of de reiziger niet een rooden +mantel droeg? + +"Een kerel as een boom," antwoordde zij: "en dien ik niet graag alleen +in een bosch zou ontmoeten. Ja kijk! as de vrijster niet zoo'n hupsche +deern was 'eweest, en as ze niet alles pront betaald hadden en nog een +fooi an de meid 'egeven toe, dan zou ik bij mijn zondige ziel 'edacht +hebben, dat het Zwarte Piet zelvers was. Ik had warentig medelijen met +het arme schaap, zoo bedrukt as ze keek,... maar met dat al mot je geen +honger lijen, koopman! en ik zou deur al dat praten wel heelendal +vergeten van je te bedienen. Nou! ik zeg, je heit ook al een weertje op +weg 'ehad! 't Zel de boeren ook rouwen, die 'erlui hooi nog niet binnen +'ehaald hebben. Het onze is deur Gods zegen al in de schuur, op een paar +wagens na van een kampje, dat ver leit, heel onder Eembrugge; maar er +zijn lui, die het altoos op het laatste laten ankomen. Heb je nog ergens +'eschuild, koopman?" + +Niet ongenegen om aan mijn praatzuchtige gastvrouw de gelegenheid te +verschaffen, haar tong te vieren over een belangrijker onderwerp dan +haar hooibouw, vertelde ik haar, dat ik op Guldenhof den regen ontvlucht +was. + +"Op Guldenhof!" herhaalde zij, eenigszins vreemd opziende: "een mooie +plaats, he? Ken je meneer Blaek? Hij houdt er anders niet veul van, dat +men zoo bij hem oploopt." + +"Ik ken hem slechts van aanzien," antwoordde ik: "ook heb ik niet in +huis, maar op den koepel geschuild." + +"Nou kijk! dat had hij eensjes motten weten!--Niet, of 't is een +weldoend Heer, die veul an de arme lui geeft, dat mot ik zeggen: lest +heit hij nog twee dikketonnen en een flesch wijn 'ezonden an Lijs, de +vrouw van Tymen den varkenslachter, die een kwaje kraam 'ehad +heit;--maar ik wil maar zeggen--hij ziet niet graag menschen bij zich: +hij leeft zoo wat eenigjes met zen nicht en zen zeun, en een mild heer, +dat beloof ik je.--Men zeit zoo, ze zullen een paartje worden +samen:--Volle neef en volle nicht! 't is niet zoo as 't hoort!" + +Ik kon niet nalaten innerlijk deze uitboezeming der waardin te beamen, +schoon niet uit dezelfde beweegreden als de goede vrouw, die, tot den +Roomschen godsdienst behoorende, gelijk uit het gouden kruis op haar +boezem te bemerken was, een dergelijk huwlijk af moest keuren, als met +de kerkwetten in strijd. Intusschen had haar aanmerking mijn +nieuwsgierigheid opgewekt. + +"En zou dat huwelijk al spoedig doorgaan?" vroeg ik. + +"Dat 'loof ik niet, koopman!--Dat jonge Heerschap is zoo wat los en +liber, zooals ik zei: en houdt te veul van zijn vrijheid om van nou af +aan den ketting te liggen." + +Het bericht, dat Lodewijk Blaek zijn nicht waarschijnlijk trouwen zoude, +was mij hoogst onaangenaam geweest;--doch de gedachte, dat hij zulk een +verbintenis niet op den waren prijs zou stellen en die als een lastigen +band beschouwen, maakte hem volkomen hatelijk in mijn oogen. + +"Nou!" vervolgde de waardin: "ik ken 't me wel begrijpen: het meisje +heit van der aigen niet veul, zeggen ze: en 't is maar een schraal +poppie: hij kan wel wat beters krijgen!" + +Ik keek de waardin aan, die de slanke, bevallige Henriette een schraal +popje dorst noemen: het was een dikke, gezonde zus, met wangen of zij de +hel had aangeblazen: zij scheen mij op dat oogenblik zoo afschuwelijk +toe, dat ik niet verkoos, verder een woord met haar te wisselen; maar +slechts verzoekende, dat zij wat spoed maken zonde, mij voor het venster +plaatste en haar den rug toekeerde. Of zij uitgepraat had, weet ik niet: +althans zij had de tafel opgeruimd en verliet mij, met de belofte in een +ommezientje met het eten terug te wezen. + +Niets beters te doen hebbende, vermaakte ik mij gedurende haar +afwezigheid met uit het raam te zien, hetwelk het uitzicht had op de +niet verre van daar aan de overzijde van den weg gelegene kerk, een +kloek gebouw, met twee verdiepingen en transen en van een tamelijks +spits voorzien. Meer nabij en vlak tegenover mij stond een koepeltje, +wat minder prachtig dan dat van Guldenhof, en het uitzicht hebbende over +een tuintje, hetwelk geen ander plantsoen bevatte, dan eenige +heestergewassen, in dier voege geschoren, dat zij allerlei figuren op +een wanstaltige wijze nabootsten. + +Ik bekeek deze voorwerpen, welke mij eigenlijk bijzonder weinig belang +inboezemden, zoo lang, totdat de wasem, welken mijn adem op de +glasruiten had teweeggebracht, die aan mijn oog onttrok, en bleef toen +kijken, totdat ik bespeurde, dat mijn gedachten ergens anders waren: ik +bespeurde zulks, zeg ik, en wel aan een onwederspreekbaar teeken: ik had +namelijk met den vinger een H en een B in krulletters op de ruit +getrokken. + +Ik werd, toen ik dit ontdekte, eenigszins wrevelig tegen mijzelven, en +haastte mij, deze vruchten mijner afgetrokkenheid van gedachten uit te +wisschen, als ware ik bang geweest, dat iemand die lezen zoude en een +geheim raden, dat ik mijzelven nog niet bewust was. + +Deze daad bracht mij opeens van het rijk der verbeelding tot het +werkelijke leven terug: want het nu weder heldere glas deed mij iemand +zien, die, een weinig zwaaiende, althans met geen vasten stap, van den +kant van Soest kwam aangetreden:--en terstond herkende ik in dien +persoon denzelfden Andries, die zulk een opschudding te Soest had +verwekt. + +Reeds wenschte ik mijzelven geluk, dat ik niet op den weg door dien +lastigen kwant was ingehaald geworden, toen ik tot mijn spijt +gewaarwerd, dat onze matroos, die ongetwijfeld niet gewend was een +kapelletje voorbij te gaan zonder eens aan te leggen, naar de huisdeur +stevende en binnentrad. Hoe blijde was ik, dat ik in een afzonderlijk +kamertje gezeten was! "Mits nu maar," dacht ik, "de waardin dien niet +hier brengt om met mij te eten, gelijk zij mij met dien vreemdeling en +zijn dochter had willen doen spijzigen!" + +Doch dit liep beter af: na een geruime poos kwam de vrouw des huizes +terug met eenig brood en spek en een kan bier. Ik haastte mij, haar mede +te deelen, dat ik 's morgens te Soest eenig ongenoegen gehad had met den +man, die beneden zat, en liever niet met hem opnieuw in aanraking +wenschte te komen. + +"Nou! ik 'eloof het wel!" zeide de waardin: "'t is een ongemakkelijke +kompeer ook as hij begint, die eigenste Andries;--maar hij zel zich nou +stil houen hoop ik; hij zit althans heel bedaard een glaasje bier te +drinken, en een praatje te maken met een kennis van hem, die juist +beneden was:--zij spreken ondertusschen een rare taal: maar die ik +liever niet hoor dan al: 't is Duitsch [3] en toch geen Christenziel kan +'t verstaan: 't is net dieventaal." + +Ik maakte geen aanmerkingen op dit gezegde der waardin, hetwelk zoo +volkomen strookte met de slechte gedachte, die ik reeds van den knaap +had opgevat. Alleen verzocht ik haar, mij te zullen waarschuwen, zoodra +Andries vertrokken was, daar ik niet op zijn gezelschap langs den weg +gesteld was. Na dezen maatregel van voorzorg zette ik mij aan tafel en +begon niet zonder graagte, op de mij voorgezette spijzen aan te vallen. +Zoodra echter mijn eerste honger gestild was, ging ik met meer +bedaardheid te werk, ten einde mijn maal ten minste zoo lang te rekken, +totdat Andries de herberg zoude verlaten hebben: doch, spek en brood +waren reeds van het bord naar mijn maag verhuisd en de stem van den +lastigen matroos deed zich nog in het onderhuis hooren. Ik stond op, +liep wrevelig de kamer op en neder, begon ma eindelijk verwijtingen te +doen, dat ik voor den twistzoeker vreesde en bloosde een oogenblik over +mijzelven. + +"Kom!" dacht ik: "waarom niet moedig de deur uitgestapt?--Misschien ziet +mij de kerel niet eens: en, zoo hij mij al opmerkt, 't is niet gezegd, +dat hij nu juist weer twist zou zoeken." + +"Maar neen!" vervolgde ik bij mijzelven, de deurklink, die ik reeds had +aangevat, weder loslatende: "schoon hij mij hier al met vrede liet, hij +zou mij op den weg kunnen volgen: en hoewel ik hem alleen wel zou durven +staan, er steekt geene eer in, om zich zonder noodzakelijkheid bloot te +stellen aan de aanrandingen van iemand, die zijn beroep van 't vechten +schijnt te maken. Wie een dollen hond ontmoet en niet uit den weg gaat, +handelt dwaas: en die dronkaard beneden is niet veel beter dan een dolle +hond." + +Na door deze fraaie redeneering mijzelven overtuigd te hebben, dat geen +vrees, maar hooge wijsheid mijn handelwijze bestuurde, bleef ik bij mijn +besluit, om niet te vertrekken, dan voordat Andries vooruitgegaan was. +Het leed echter nog een goed half uur, gedurende hetwelk ik vrij +verdrietig het kamertje op en neer ging, al brommende over al de +tegenspoeden, die mij beletteden mijn weg voort te zetten, en zelfs de +aangename kennismaking van Henriette Blaek op den achtergrond stelden: +het leed een half uur, zeg ik, eer ik de banken in het benedenhuis +hoorde verschuiven, en, aan het raam glurende, zag ik nu weldra Andries +met nog een man, die oogenschijnlijk beter gekleed was dan hij, de +herberg verlaten. Zij liepen met groote schreden voort, als menschen, +die hun tijd verpraat, en haast hebben. Ik toefde hierop nog eenige +oogenblikken, ten einde hun gelegenheid te gunnen, om zich ver genoeg te +verwijderen, betaalde vervolgens de vertering, en vertrok, mijn weg +links af naar Laren nemende. + +Ik ging echter in den aanvang niet dan langzaam voort, zoowel omdat de +slechte staat van de wegen na den regen het loopen moeilijk maakte, als +ten einde zeker te zijn van mijn twee wandelaars niet op zijde te komen, +en keek ondertusschen, zooveel de slingers van den bochtigen weg mij +zulks toelieten, voor mij uit, om te zien of ik hen ook ergens ontdekte. +Ik had echter wel een goed kwartieruurs geloopen, eer ik iets bespeurde, +dat op hen geleek, maar nauwelijks was ik den grenspaal voorbijgetreden, +die Eem- van Gooiland scheidt, en zuchtte ik bij het overzien der +schade, door den hagel teweeggebracht in de korenvelden, welke deze +anders zoo lachende heuvelen bedekten, of ik kreeg rechts van mij af +zeer in 't verschiet, twee personen in 't oog, die een paadje volgden, +dat door de bouwlanden heen slingerde, en wier uiterlijk voorkomen mij +voorkwam in allen deele gelijk te zijn aan dat van Andries en zijn +makker. + +Ik was nu geheel gerustgesteld, en wandelde onbezorgd voort. Te Laren +hield ik mij niet op, maar trad integendeel met dubbele schreden voort, +daar de tijd reeds, bij al het door mij ondervonden oponthoud, verder +was verstreken dan ik gedacht had, en de allengskens dalende zon mij +vreezen deed, Naarden niet voor poortsluiten te zullen bereiken, hetgeen +toenmaals in die vesting te zes uren plaats had. Wel is waar, er bestond +nog altijd mogelijkheid om daar binnen te komen: doch hiertoe werden +meer formaliteiten vereischt, dan ik lust had af te leggen. Terwijl ik, +met die onaangename gewaarwording, welke ons eigen is, wanneer wij nog +een goed eind weegs af te leggen hebben en vreezen te laat te komen, den +heuvel beklom, die zich tusschen het bevallige Laren en de grijze +vesting, waar ik zooeven van sprak, bevindt, zag ik een rijtuig mij van +de hoogte af te gemoet komen, hetwelk ik, bij het naderen, voor de +huifkar herkende, die ik des morgens te Soest had gezien, en die thans +ledig terugkeerde. De voerman, het pijpje, dat hem tusschen de lippen +stak, hebbende laten uitgaan, zat te dommelen en te knikkebollen op het +krat, terwijl zijn zweep hem ontvallen, maar gelukkig was blijven +vasthaken aan het wiel en daarmede langzaam voortslingerde. + +Ik achtte het betamelijk, den man te waarschuwen: "hei! ho he wat! goede +vriend!" riep ik: "gij zult een goede zweep verspelen, zoo gij niet +oppast." + +"Wat is er?" riep de voerman, met schrik ontwakende, en door een +natuurlijke beweging naar zijn zweep tastende: "wat wou je?" + +Het paard, dat waarschijnlijk reeds zijn bekomst van den tocht had, was +op mijn geroep al dadelijk blijven staan, en ik wees nu aan den voerman, +waar zich zijn onmisbaar wapentuig bevond. + +"Sta, Kees!" zeide hij tot zijn knol, die deze vermaning niet behoefde; +want het beest had volstrekt geen plan op den loop te gaan: "dankje wel, +koopman!" vervolgde hij, afstijgende en zijn zweep niet zonder moeite +loswurmende. + +In weerwil van mijn haast om voort te komen, kon ik niet nalaten een +oogenblik stil te staan, om naricht in te winnen omtrent den Roodmantel +en de Juffer die met hem was, en vroeg ik den voerman, of hij zijn volk +al naar Naarden gebracht had. + +"Dat weet ik niet, waar ze 'estoven zijn," antwoordde hij: "ik heb ze +aan deuzen kant van Naarden of'ezet op een plek, daar huis noch pad te +zien was. Waar ze wezen mosten, weet Joost: en ik vertrouw het werk maar +half: ze lekenen allebei zoo bang om 'ezien te worden.--Maar, wat +scheelt het mijn ook? ze hebben mijn een goeie fooi 'egeven en dus, ik +heb niks op ze te prittendeeren. Nou, ajus koopman, en je wordt bedankt +veur je beleefdheid." + +Met deze woorden steeg hij op; doch voor hij wegreed, riep hij mij nog +toe: "je meugt wel voorzichtig wezen; want ik hou 't er veur, dat het +niet pluis is buiten Naarden: ik heb een paar keeren in 't bosch hooren +fluiten; zoodat ik blij was dat ik hier weer op den open weg kwam. Hi +Kees! vort pert!" + +De huifkar verwijderde zich en ik vervolgde mijn weg, slechts weinig +gesticht over de tijding, mij door den voerman medegedeeld. Ik poogde +mij wel wat gerust te stellen met de gedachte, dat men het niet wagen +zoude, iemand op den helderen dag aan te randen en wel zoo nabij een +vesting, terwijl bovendien mijn bagage noch mijn uitrusting van dien +aard waren, dat zij een roover in de verzoeking konden brengen;--maar de +veronderstelling alleen, dat het geval van roof mogelijk ware, was alles +behalve aangenaam. + +Op het hoogste punt van den heuvel gekomen, wendde ik mij even om, ten +einde het verrukkelijk landtooneel te beschouwen, hetwelk men van daar +geniet, over het bekoorlijk gelegen Laren, welks kerkspits en daken, +thans fonkelend in den gloed der zon, heerlijk afstaken tegen het +lommerlijk geboomte en de uitgestrekte akkers daarom heen;--over +Blaricum, de beide Eemnessen, Soest, Baarn en Amersfoort: over het +boschrijke landschap daar tusschen, en over de blauwe zee, de Stichtsche +bergen en de grauwe heide, welke dat alles omsloten: ja, ik zuchtte +onwillekeurig, toen ik herdacht aan den voortsnellenden tijd, die mij +niet vergunde mij langer in dat schouwspel te verlustigen:--en aan den +vervelenden weg, dien ik nog had af te leggen. + +Immers, wanneer men eens die hoogte over is, neemt de weg een geheel +ander aanzicht. Geen welig groeiend geboomte, geen vruchtbare +bouwlanden, geen landhoeven meer: aan weerszijden een dorre, +wijduitgestrekte heide, over welke het uitzicht ten Noorden op enkele +bosschen kreupelhout, en ten Zuiden op het donkere groen der +'s-Gravenlandsche lusthoven stuit. Ik kon niet nalaten van, zoo dikwijls +ik den blik naar deze laatste zijde sloeg, een vergelijking in te +stellen tusschen de woestenij, welke ik doortrok, en die, slechts een +uur of anderhalf van mij gelegen, oase, waar de Amsterdamsche rijkdom al +zijn weelde en schatten ten toon spreidt. "Voorwaar!" dacht ik, "mijn +goede tante Van Bempden, die ginds haar buitenplaats altijd vol gasten +heeft, denkt thans weinig, dat haar neef hier eenzaam door de heide +kuiert ... ik ben ook wel dwaas geweest, dat ik haar niet geschreven +heb: de goede vrouw had mij zeker haar koets te Amersfoort gezonden, en +dan was ik vrij wat meer op mijn gemak en vrij wat royaler de provincie +binnengekomen;... maar dan had ik ook Henriette Blaek niet ontmoet." + +Het hoofd alzoo vol hebbende van Henriette Blaek, van mijn tante Van +Bempden, van Andries en van de rooversbende van Zwarten Piet, kwam ik +langzamerhand verder. De grond langs den weg, hoezeer nog altijd dor en +zandig, droeg, naarmate ik de vesting naderde, eenige meerdere sporen +van bebouwing: hier en daar vond ik een versch ontgonnen hoekje, en nu +en dan kleine kampjes met peulvruchten beteeld: wat verder op groeiden +heestergewassen langs de kanten van den weg en belemmerden al meer en +meer het uitzicht, totdat ik eindelijk aan mijn rechterzijde een vrij +dicht geplant boschje kreeg, hetwelk tot deze of gene rustplaats scheen +te behooren. + +Het was op die hoogte ongeveer, dat de flauw gehoorde tonen van een klok +of bengel, welke allengskens duidelijker in mijn ooren klonken, mij +aankondigden, dat ik Naarden al vast naderde, doch tevens, dat ik mij +zou moeten reppen om er nog tijdig te zijn. Terwijl ik alzoo met +verhaasting voorttrad, kwam ik aan een plaats, waar kort te voren, +gelijk aan het wielspoor te zien was, een wagen had omgedraaid: +waarschijnlijk de meer vermelde huifkar. Dit zou echter mijn +opmerkzaamheid niet bijzonder hebben getrokken, ware het niet geweest, +dat ik, juist te dier plaatse, in 't voorbijgaan iets zag liggen, +hetwelk ik, bij nadere beschouwing, voor een groene beurs herkende. + +Ik raapte die op en bleef eenige oogenblikken besluiteloos staan. +Waarschijnlijk was deze beurs, welke redelijk wel voorzien scheen, aan +een der personen, die in het rijtuig gezeten hadden en wier voetstappen +nog bij het spoor te zien waren, bij het uitstappen ontvallen: maar hoe +die weer aan de eigenaars terugbezorgd? de voerman was mij onbekend en +kende zelfs, volgens zijn voorgeven, zijn passagiers niet, die hem niet +aan een huis of plaats, maar midden op weg hadden verlaten. + +Al overpeinzende, wat mij te doen stond, opende ik onder het +voortwandelen de beurs, ten einde te onderzoeken of zich daar ook iets +in bevond, hetwelk mij eenig licht zou kunnen verschaffen. Ik ledigde +het daarin beslotene in mijn hand: het was een goede som in gouden +rijders en dukaten, en bovendien een gouden zegelring, met een fraaien +koralijn, waarop een wapen zeer kunstig gesneden was. Terstond liet ik +het goud weder in de beurs glijden en vestigde al mijn aandacht op het +wapen, in de hoop dat mij dit op den goeden weg zoude helpen om den +eigenaar terug te vinden; maar nauwelijks had ik gezien, dat het in een +Sint-Andrieskruis met omgekrulde punten bestond en bovendien met +talrijke sieraden omslingerd was, waarvan ik de beteekenis niet zoo +spoedig kon ontcijferen, of ik hoorde opeens in de nabijheid een gefluit +en te gelijk een geritsel van takken, alsof iemand zich een weg door de +struiken baande. Ik verschrikte, zag om: en ziet! daar sprong een kerel +van den hoogeren boschkant op den weg en klopte mij op den schouder met +den uitroep "_annemekanneme meesamen_! + +Ik stond verzet: ik wist dat deze woorden, wier rechte samenhang of +beteekenis ik nooit heb kunnen uitvorschen, zooveel moesten te kennen +geven, als: "wij deelen het gevondene te zamen:"--en, wat mijn +ontsteltenis niet weinig vermeerderde, was de omstandigheid, dat ik in +den man, die mij zoo vrijpostig op zijde kwam, mijn vriend Andries +herkende, en de overtuiging, dat hij mij de beurs had zien oprapen. + +Ik zag terstond in, dat een onverschrokkene houding alleen in staat +ware, den vent van mij af te houden, en, mijn stok met kracht +omvattende, zag ik hem scherp in 't gezicht en vroeg, wat hij begeerde. + +"Wat ik begeer!" herhaalde hij met een hoonenden lach: "wel! niet meer, +hoop ik, dan wat mij van rechtswege toekomt. Ik heb die beurs net even +gauw gezien als jij: en ik wou er juist op an laveeren, toen jij er zoo +vlak voor-de-wind op aanschoot: je moet niet denken, dat jij alleen +recht heit, om die geeltjes bij moeder Kee te gaan verzwendelen: ik heb +ze al zoo noodig als jij." + +Ik was staande deze redeneering van Andries met hem vooruitgewandeld, +maar hield hem niettemin in het oog, gereed hem voor te komen bij de +minste verdachte beweging die hij maakte: "al wat gij zegt moge waar +zijn," zeide ik: "maar hetgeen ik gevonden heb, behoort noch aan u noch +aan mij, en ik ben voornemens het den rechten eigenaar terug te +brengen!" + +"Ei! ei!" zeide Andries, een spottend gezicht zettende: "terugbrengen! +wel dat bedenk je fijn! denk je dat ik je uitvluchten niet merk en geen +lont ruik? Je wilt met ongebroken lading wegzeilen; maar dat gaat zoo +niet: je zult bijdraaien, kameraad! of we zullen jou enteren."--En dit +gezegd hebbende, floot hij ten tweedenmale. + +De zin der geuite woorden was te duidelijk om kwalijk verstaan te +worden: ik was nu overtuigd dat Andries niet slechts een twistzoeker, +maar een struikroover was, en dat ik mij van hem moest ontslaan eer hij +hulp kreeg: met vaardigheid lichtte ik mijn knuppel op en deed dien op +een niet zachte wijze op zijne, reeds naar mij uitgestoken handen +nederkomen, waarna ik het met allen spoed op een loopen zette, in de +hoop van alzoo den medehelpers van Andries, zoo hij die al had, te +ontkomen.--De vlucht was mij echter van geen nut; want nauwelijks was ik +tien passen verder, of twee andere kerels sprongen van weerszijden uit +de struiken voor den dag: en terwijl de een mij den pas afsneed, greep +mij de ander in den kraag. + +"Pas op, Haentje! dat hij je de loef niet afsteekt," riep Andries, +toesnellende: "hij wou het mij draaien, maar hij zel er voor bloeien, +nou hij voor drie ankers leit." + +"Verroer u niet, of het gaat er door," duwde mij Haentje te gemoet, in +wien ik den man herkende, met wien Andries uit Eemnes vertrokken was: en +meteen zette hij mij een mes op den strot. + +"Kom Koopman!" zeide toen de derde roover, met veel bedaardheid een +pistool voor den dag halende, hetwelk hij mij voorhield: "laat u raden: +alle tegenstand ware onnut: overhandig ons goedschiks hetgeen gij aan +goud en zilver bij u mocht hebben: gij zult daarna eens zoo luchtig +voortwandelen." + +Ik zag dezen man, terwijl hij sprak, in 't gezicht. Hij was iemand van +een allergunstigst uiterlijk, dat merkelijk afstak tegen het hatelijke +voorkomen van Andries en de bruine, fielterige tronie van Haentje. Zijn +gelaatstrekken waren, ja, eenigszins verschroeid en verhard, als die van +iemand, die in verre landen gereisd heeft; maar toch regelmatig en +innemend; geestigheid fonkelde in zijn gitzwarte oogen: en krullende +lokken van dezelfde kleur versierden zijn schedel. Zijn gewaad +daarenboven, dat uit een deftigen zwarten rok en broek bestond, zoude +aan niemand in hem den struikroover hebben doen vermoeden. + +Alle weerstand was vruchteloos: ik lag letterlijk, zooals Andries zich +had uitgedrukt, voor drie ankers vast. "Indien het niet anders kan," +zeide ik, "neem dan hetgeen ik bezit: voor geweld moet ik zwichten." + +"Ziet! dat is gesproken, gelijk een verstandig man betaamt," zeide de +Zwartrok, op den vriendelijken toon, welken een grootvader zonde +aannemen ter aanmoediging van zijn kleinzoon, die hem een +verjaringsgedicht was komen opzeggen: "en daar gijzelf niet rijk +schijnt, zullen wij ook matig in onze eischen zijn en u nog een paar +dubbeltjes overlaten om te Naarden een slok te koopen en van den schrik +te bekomen." + +"Niet rijk!" herhaalde Andries: "zoo meteen is hij nog op onze eigene +kust komen kapen en heeft een beurs vol goud van den weg opgevischt--ik +heb hem net bijtijds gepraaid, anders was hij er mede schoot gegaan; +want dat doet er niet toe ... wou jij hem laten loopen, Pieterbaas? ik +heb hem hedenmorgen al gewaarschuwd, dat hij niet weer in mijn vaarwater +zou komen ... en mijn woord moet ik houen, weet je.". + +Deze woorden boezemden mij geen geringe bezorgdheid in, en ik sloeg het +oog met ongerustheid op den in 't zwart gekleeden roover, tot wien +Andries zijn rede wendde. Ik sidderde, toen ik hem de wenkbrauwen zag +samentrekken en op een korten gebiedenden toon hoorde zeggen: "kent gij +hem?--In 't bosch dan met hem!" + +Dit bevel was nauwlijks geuit of de schelmen namen mij op en sleepten +mij tegen de hoogte op en door de struiken. + +Een koude rilling liep mij door de aderen; want welk ander oogmerk kon +men hebben met mij van den weg af te voeren, dan dat van mij uit te +schudden en te vermoorden? Ik vormde intusschen het vast besluit, mijn +leven niet dan ten duurste te verkoopen, en alle middelen, welke list of +geweld mij aan de hand mochten doen, ter ontkoming aan te wenden. Voor +het oogenblik echter viel er aan geen wederstand te denken; want ik +bleef het koude staal tegen mijn nek en den mond van het pistool op de +borst voelen; maar, toen wij allengskens wat verder in het kreupelbosch +geraakten, waar ik mij met opzet als een levenloos lichaam doorheen liet +sleuren, vonden zich de roovers genoodzaakt hunne moordtuigen een +oogenblik van mij af te houden: Haentje om een tak af te snijden, die +hem in den weg was, en de Zwartrok, om zijn hoed op te rapen, die aan +een struik was blijven haken. Ik oordeelde, dat nu het gunstige +oogenblik ter mijner verlossing gekomen was; ik rees eensklaps weder op, +en mij van Andries, die mij nog vasthield, losrukkende, maakte ik +rechtsomkeert, sprong over de mij in den weg staande struiken heen en +liep nu al wat ik loopen kon om den heirweg weder te bereiken. Het bleek +mij echter daarna dat ik een verkeerden kant had ingeslagen: weldra +bevond ik mij, bijna gelijktijdig met de drie knapen, die mij onder de +afgrijselijkste vervloekingen achtervolgd waren, op een klein open +kampje, met mislukte rogge beteeld, en waar een voetpad dwars +doorheenliep. Mijn krachten waren uitgeput: ik bemerkte, dat ik weldra +zou ingehaald worden, en keerde mij derhalve als wanhopend om. + +"Waagt het niet, mij te naderen," riep ik, mijn stok, dien ik altijd was +blijven behouden, met gezwindheid om mij heen zwaaiende. + +Mijn houding boezemde den schurken eenig ontzag in. Hij, die de hoofdman +der bende scheen, haalde den haan van zijn pistool over. + +"Laat die gekheid varen," zeide hij, op mij aanleggende, "of het gaat er +door." + +"Maak maar gerucht," hernam ik: "de justitie is u al op 't spoor." + +"Hij heeft voorden duivel gelijk ook," hernam de Zwartrok, lachende, en +stak meteen zijn pistool, dat waarschijnlijk ongeladen was, weder bij +zich: "maar, het zal hem weinig baten." Dit zeggende, haalde hij een +kort rapier van onder zijn kleederen voor den dag, trok zijn rok uit, en +kwam met het ontbloote staal op mij af. Ik verdedigde mij een korte +poos, onder het aanhoudend geschreeuw van: "moord! moord! dieven!" maar +het gelukte eindelijk aan den knaap, die den naam van Haentje droeg, +mijn arm te vatten op het oogenblik dat ik daarmede een stoot van den +hoofdman afweerde: en te gelijkertijd voelde ik mij door Andries bij de +beenen grijpen en van den grond lichten. Ik stortte voorover, en achtte +mijn laatste uur geslagen te zijn, toen ik op het onverwachts een +krachtigen vuistslag op het hoofd van een mijner bespringers hoorde +klinken en Andries naast mij op 't gras zag neertuimelen. Ik rees op, en +ziet! de vreemdeling met den rooden mantel stond met opgeheven hand aan +mijn zijde. Hij droeg geene wapens en toch schenen zijn forsche houding, +zijn onverwachte verschijning en de krachtige wijs, waarop hij Andries +het gewicht van zijn arm had leeren kennen, diens makkers met +verbijstering te hebben geslagen: althans zij bleven een wijl +besluiteloos staan. Echter vatteden zij weldra weder moed: en terwijl +Haentje zijn mes opraapte, dat hem bij de worsteling ontvallen was, liep +de hoofdman met opgeheven staal mijn redder tegemoet. + +"Hoe is het, Zwarte Piet? Kent gij mij niet meer?" vroeg deze, zonder +zich te verroeren, en hem strak aanziende. + +"Is het wel mogelijk!" zeide Zwarte Piet, met verbazing, terwijl hij +zijn rapier zakken liet, en zijn hoed haastig afnam: "zijt gij het zelf, +Kapitein! of is het uw geest?" + +De andere roover wilde toespringen, maar de hoofdman deed hem door een +wenk op zijn plaats blijven. + +"Is dat uw handwerk tegenwoordig?" vervolgde de Roodmantel, op een +verwijtenden toon: "moest ik zoo iets verwachten van iemand, die onder +mij gediend heeft?" + +"Ja, Kapitein!" zeide Zwarte Piet, met een deemoedig gezicht, en zijn +hoed tusschen de handen wrijvende: "wat zal ik u zeggen? 't Is een +slechte tijd, en...." + +"Geen woord meer!" hernam de vreemdeling: "neem uwen makker op, zoo hij +niet loopen kan: en zorgt, dat gij voor den nacht alle drie den omtrek +van Naarden verlaten hebt, of gij zult de galg niet ontsnappen, dat +beloof ik u." + +De roover zette, zonder een letter te antwoorden, den hoed weder op het +hoofd, stak zijn rapier in de scheede, trok zijn rok aan, en gelastte +Andries op te staan en hem te volgen. De schelm, die intusschen weder +was bijgekomen, voldeed terstond aan het eerste gedeelte van het +verzoek, maar had naar het tweede geen ooren. + +"Voor den d....!" zeide hij, den vreemdeling en mij met een woedenden +blik aanziende: "zullen wij vlag strijken, zonder die schooiers nog eens +de volle laag te geven?" + +"Ja!" zeide Haentje, zijn hoofdman met bevreemding aanziende: "ik +begrijp niet...." + +"Gij begrijpt niet?... Gij behoeft ook niets te begrijpen, domme ezels +die gij zijt," zeide Zwarte Piet, hen elk bij een arm nemende: "gij ziet +den man, die daar staat: zoo hij mij gelastte u beiden op te hangen, ik +zou het doen ook, voelt gij. Kom! kom! geen praatjes meer. Gij weet, +waar wij elkander terugvinden en maakt dat gij van hier komt, of ik zal +u beenen maken." + +Hoewel de twee schelmen vrij wat forscher uiterlijk hadden dan hun +hoofdman, schenen zij echter gewoon van voor den zedelijken invloed des +laatsten hetzelfde ontzag te voeden, als deze wederkeerig aan den +vreemdeling betoonde: en, schoon eenigszins brommende en schoorvoetende, +trokken zij langs verschillende kanten het bosch in en weldra uit ons +gezicht. + +"Is er nog iets van uw dienst, Kapitein?" vroeg de roover, zoodra zij +vertrokken waren, den vreemdeling beleefd naderende. + +Deze vergenoegde zich met van neen te schudden. + +"Indien gij mijn diensten noodig mocht hebben," vervolgde hij: "mijn +adres is altijd te bevragen bij Maaike Katers, in den Duivelshoek, te +Amsterdam." + +Hier zweeg hij plotseling en sloeg een argwanenden blik op mij: + +"Ik heb mij daar mooi verpraat," zeide hij: "maar!" hier werd de toon +zijner stem, die, zoodra hij tegen den vreemdeling sprak, beleefd en +welluidend was, weder kort en scherp: "Mijnheer! gij zijt gewaarschuwd, +voorzichtig te zijn." + +"Ik zal dat alles wel schikken," zeide mijn redder. "Maak maar, dat gij +nu van hier komt, en gij zult niets te vreezen hebben." + +De roover glimlachte op eene wijze, welke zien liet, dat hij geheel +tevreden gesteld was, boog zich en was spoedig uit ons gezicht. + + +NOOT: + +[3] Zoo noemde men indertijd de taal, welke men sedert Hollandsch of nog +verkeerdelijker Nederlandsch genoemd heeft. Zoo zegt ook Krelis Louwen +in net blijspel van dien naam, II Bedrijf 10 tooneel. + + We praeten ummers allemael Oprechte zuivre Duitsche tael. + +Noot van den Uitgever. + + + * * * * * + + +ZESDE HOOFDSTUK. + +WAARIN ONZE HELD VOOR DE TWEEDE REIS OP DENZELFDEN DAG GEVAAR LOOPT VAN +ZIJN HART TE VERLIEZEN. + + +Ik had dit gansche tooneel met een stomme verbazing beschouwd, onbekwaam +om de betrekking te verklaren, welke er tusschen mijn redder en den +hoofdman der roovers bestond, en dezen zoo gedwee het veld voor hem +ruimen deed. Was de ontzagwekkende vreemdeling misschien ook zelf het +hoofd geweest eener meer uitgebreide bende? en moest ik zijn invloed op +Zwarten Piet, en den naam van Kapitein, dien deze hem gaf, daaruit +afleiden? Wat hiervan wezen mocht, ik voelde mij van eerbiedige +bewondering doordrongen voor den man, die, wapenloos, en, bijna alleen +door het vermogen van zijn wil, mij uit de handen van drie boosdoeners +verlost had: en, zoodra het geritsel der struiken, waardoor zich Zwarte +Piet een weg baande, en waarnaar de vreemdeling aandachtig scheen te +luisteren geheel had opgehouden, begon ik, in de warmste bewoordingen, +mijn erkentenis aan hem uit te drukken voor den dienst, dien hij mij +bewezen had. + +Hij ontving mijn betuigingen met koelheid: "al genoeg," zeide hij, na +een poos zwijgens: "ik was u wederkeerig een dienst schuldig, ter +vergelding van dien, welken gij mij hedenmorgen bewezen hebt." + +"Geloof, Kapitein!" zeide ik, hem den titel gevende, welken Zwarte Piet +omtrent hem gebezigd had, "dat mijn dankbaarheid...." + +"Verschoon mijl!" viel hij mij kortaf in de rede: "ik heb thans geen +tijd om al het fraais aan te hooren dat gij mij zeggen wilt. Ik heb iets +op den weg verloren en moet mij haasten het op te zoeken; want het is +allemans gading, en...." + +"Een groene beurs!" riep ik uit, verheugd over de gelegenheid, welke +zich aanbood van hem op mijn beurt een dienst te bewijzen. + +"Hebt gij haar gevonden?" vroeg hij, terwijl hij al rechts en links van +het pad langs den grond keek. + +"Zij bevatte goudstukken," vervolgde ik: "en bovendien...." + +"En een ring met een stempel," zeide hij, den volzin besluitende. + +"Hier is zij," hernam ik, de beurs voor den dag halende, en met +blijdschap aan den eigenaar ter hand stellende, "door mij te redden hebt +gij meteen uw eigendom gered"--en ik verhaalde hem, hoe die beurs de +voorname aanleiding was geweest mijner ontmoeting met de roovers. + +"Het is als ik gedacht had," zeide de Kapitein: "ik heb den voerman op +den weg betaald en toen zeker de beurs naast mijn zak in de plaats van +er in gestoken. Gij hebt mij inderdaad een gewichtigen dienst bewezen. +Te oordeelen naar uw wezen en uw spraak," vervolgde hij, terwijl hij mij +met opmerkzaamheid beschouwde: "schijnt gij tot een deftigen stand in de +maatschappij te behooren en zou ik u misschien met een aanbieding +beleedigen. Daar echter uw plunje geen weelde aanduidt, meen ik niet +onbeleefd te handelen, door u een geringe _douceur_ voor de genomene +moeite te schenken." En terzelfder tijd nam hij een paar goudstukken +tusschen de vingers en stak mij die toe. + +"Ik dank u," zeide ik: "uw aanbieding is zoo bescheiden gedaan, dat zij +mij niet beleedigen kan. Ik behoef geen belooning, ik ben de zoon van +den Heer Huyck, den Hoofdschout van Amsterdam, en zoo ik u van eenigen +dienst kan zijn...." + +"Zoo!" zeide hij, terwijl zijn gelaat zich op een zonderlinge wijze +samentrok: "de zoon van den Hoofdschout moest zich, minder dan iemand, +alleen wagen op onveilige wegen." + +Hier zweeg hij een poos, deed het geld weder in de beurs en vervolgde op +deze wijze: + +"Het was ongetwijfeld uw voornemen heden tot Naarden te gaan." + +"Ik vrees," zeide ik, "dat het te laat zal zijn de stad nog voor +poortsluiten te bereiken: ook hoor ik de klok niet meer luiden; echter +zou ik van meening zijn, dat ik derwaarts behoor te gaan, om rapport te +maken van de ontmoeting, die mij is overkomen ... en zoo UEd. mij wildet +vergezellen...." + +"Dat noem ik spreken, gelijk den waardigen zoon eens Hoofdschouts +betaamt," zeide de vreemdeling, met een gemaakten lach: "maar ik voor +mij gevoel geene roeping om aan de bruggen mijn keel heesch te +schreeuwen en bij elken schildwacht een half uur te wachten tot de +korporaal der ronde komt, en dan van de beleefdheid van dezen af te +hangen om teruggezonden te worden of den halven nacht in het wachthuis +door te brengen, ten einde de zotte verhooren te ondergaan, welke bij +een zoodanige gelegenheid nooit missen." + +"Zooals UEd. wil," zeide ik: "doch ik meen dat er aan deze zijde buiten +de poort een vrij goede herberg is, _Jan Tabak_ of een dergelijken naam +voerende;--zoo wij daarheen gingen en iemand zonden, om...." + +"Niets van dat alles," zeide de vreemdeling, met de hand een ongeduldige +beweging makende: "laat Zwarte Piet met zijn bende elders gaan om zich +te doen ophangen: ik wil de koord daartoe niet spinnen. Wat u betreft, +handel zooals gij het goedvindt: ik schrijf u geene wetten voor; maar +zoo gij mij gelooft, en er eenigszins prijs op stelt om mij genoegen te +geven, zult gij hedenavond niet naar stad gaan; integendeel stel ik u +voor tot mijnent te vernachten: en zoo gij de eenvoudige huisvesting +voor lief nemen wilt, welke een eenvoudige boerenwoning u kan +verschaffen, zal ik mij aan u verplicht rekenen." + +Ik beken, dat ik eenigszins over deze aanbieding verzet stond, en +aarzelde, hoe die te beantwoorden. Juist de schijnbare gulheid en +openhartigheid, waarmede zijn voorslag gedaan werd, boezemden mij +wantrouwen in; want ik wist die niet te rijmen met de geheimzinnigheid, +welke zijn overige daden en gezegden tot nog toe omsluierd had, en het +kwam mij onverklaarbaar voor, dat iemand, die zich voor 't overige +gedroeg, als wilde hij alle nasporing en onderzoek ontwijken, de +onvoorzichtigheid zou hebben, een hem onbekenden jongeling, en dat nog +wel den zoon eens Hoofdschouts, in zijn verblijf toe te laten, ja te +noodigen. Met dat al, ik gevoelde weinig trek om alleen stadwaarts te +kuieren en mij nogmaals bloot te stellen aan een ontmoeting met de +lieden, uit wier handen ik zooeven verlost was: nieuwsgierigheid spoorde +mij aan, om nader uit te vorschen, wie toch mijn redder wezen mocht: en +dit een en ander te zamen gevoegd deed mij besluiten het gedane voorstel +te aanvaarden, onder de betuiging mijner erkentelijkheid en tevens van +de hoop, dat ik door mijn verblijf geen ongelegenheid aan mijn gastheer +zoude veroorzaken. + +"Volstrekt niet," zeide deze, terwijl hij met haast het voetpad weder +insloeg, hetwelk hij was langs gekomen: "alleen door hier te blijven +draaien, zou ik in ongelegenheid kunnen geraken." + +"In dat geval vergezel ik u terstond," zeide ik, en volgde hem op het +ingeslagen spoor. Het paadje geleidde ons weldra op een hollen dwarsweg, +aan weerszijden dicht begroeid met doornestruiken, en door de gevallene +regens op vele plaatsen zoo vol water staande, dat men werk had voort te +komen. + +"'t Is hier slecht wandelen, Kapitein!" zeide ik, mijn voet losrukkende, +die in de modder was blijven steken. + +"Dat kan ik niet ontkennen," antwoordde hij: "maar mag ik vragen, waarom +gij mij den titel van Kapitein toekent?" + +"Ik heb u door een dier lieden van zooeven aldus hooren noemen," hernam +ik. + +"Wel mogelijk!" zeide hij, met een spottenden blik naar mij omziende: +"maar omdat die gekken mij zoo noemen, moet daarom een verstandig +jongmensch hun voorbeeld volgen? Ik heb op dien naam thans even zoomin +aanspraak als op dien van Czaar, waarmede gij mij van morgen vereerd +hebt. Gij kunt alle titels met mij sparen, vervolgde hij op een vrij +hoogen toon: "ik heet eenvoudig Bos ... althans voor het tegenwoordige." + +Ik zweeg en volgde, gelijk een hond, die een kastijding ontvangen heeft, +zonder verdere woordenwisseling mijn geleider, wiens groote stappen ik +moeite had bij te houden. Ik dacht, dat die fatale holle weg nimmer +zoude eindigen, toen wij ten laatste aan een klein boerenhekje kwamen, +hetwelk de Heer Bos openstootte en waar wij doortrokken. Een vrij smal +pad, hetwelk door een dichtvallend hekje gesloten was, bracht ons weldra +van achteren op een moestuin, aan welks einde ik een landhoeve +gewaarwerd, welke ik veronderstelde dat het doel onzer wandeling zijn +zoude. + +Ik bedroog mij niet. Op het geblaf van een naast de deur aan een ketting +gelegen mopshondje, ging de voordeur open, en een zwarte gedaante, van +welke de meer en meer vallende duisternis mij alleen toeliet de vormen +te onderkennen, trad haastig naar buiten en fluisterde van verre: "Zijt +gij het, Vader?" + +"Stil! stil!" antwoordde deze: "ik kom niet alleen ... dezen weg op, +Mijnheer!... waar is de oude Martha?" + +"Bezig met het avondeten te bereiden," antwoordde de dochter op een nog +flauweren toon, terwijl ik meende te bespeuren, dat zij met weinig +verwonderd was over de aankomst van een zoo onverwachten gast als ik. + +"'t Is wel!" antwoordde haar vader, binnentredende: "breng Mijnheer in +het opkamertje: hij zal van nacht hier blijven: ik ga even met Martha +overleggen, waar wij hem huisvesten zullen." + +Dit zeggende, opende hij de deur van een soort van keuken, alwaar ik een +oude vrouw zag nedergehurkt en bezig met koeken te bakken. Hij trad +binnen en, de deur achter zich sluitende, liet hij mij met zijn dochter +alleen, beiden voorzeker evenzeer met onze figuur verlegen. De jonge +Juffer althans oogde haar vader met verbazing na en wendde vervolgens de +vragende blikken op mij. + +Ik begreep dat de welvoeglijkheid eenige verontschuldiging vorderde. + +"Mejuffer!" zeide ik: "ik vrees, dat ik hier ongelegenheid zal +veroorzaken; maar Mijnheer uw vader heeft gewild, dat...." + +"Wat mijn vader begeert, moet volbracht worden," antwoordde zij, met een +vaste stem en een deftige hoofdbuiging: "wees zoo goed mij te volgen." +Dit gezegd hebbende, keerde zij zich om en besteeg een trapje, dat naar +een klein vertrekje geleidde, waar binnen ik haar volgde. + +Zij schoof mij een stoel toe: ik nam echter geen plaats; maar bleef met +de eene hand op de leuning rusten: mijn hoofd was zoo vol en al mijn +denkbeelden door de vreemde ontmoetingen van den dag zoo verward, dat ik +nauwelijks wist of ik droomde, dan of ik waakte. Intusschen bleef mijn +geleidster over mij staan, in de houding van iemand, die een opheldering +verwacht, en ik achtte het mijn plicht, haar die te geven. + +"Uw Heer vader," zeide ik, "heeft mij zooeven het leven gered. Zonder +zijn grootmoedige tusschenkomst had het er slecht met mij uitgezien. + +"Is u eenig ongeval overkomen?" vroeg zij, op een deelnemenden toon. + +Ik was op het punt, haar mijn wedervaren te verhalen, toen het denkbeeld +mij opeens voor den geest kwam, dat mijn gastheer het wellicht niet zou +goedkeuren, zoo zijn dochter van het voorgevallene onderricht en alzoo +noodeloos verontrust werd. Ik vergenoegde mij dus met te antwoorden: "uw +Heer vader zal u voorzeker wel zelf willen mededeelen, op welke wijze +hij zich een eeuwige aanspraak op mijn dankerkentenis verworven heeft." + +"Maar neem toch plaats, Mijnheer!" hernam zij, na eenige oogenblikken +zwijgens, waarschijnlijk bespeurende, dat ik niet genegen was, haar +verder bescheid te geven. "Mijn vader zal ongetwijfeld dadelijk hier +zijn. Vergun mij u een oogenblik hier alleen te laten. Ik ga eens zien, +of ik hem ook van dienst kan zijn." + +Met deze woorden zweeg zij en vertrok, de deur zorgvuldig achter zich +sluitende. + +Mijn eerste beweging, zoodra ik mij alleen bevond, was, op mijne knieen +te vallen en den innigen dank mijns harten te brengen aan den +Almachtigen God, die mij zoo genadiglijk uit het doodsgevaar verlost +had. Niet slechts om mijnentwille dankte ik Hem, maar ook voor mijn +ouders en dierbaarste betrekkingen; want ik ijsde op het bloote +denkbeeld van hun ontsteltenis en rouw, indien zij eens vernomen hadden, +dat die zoon, wiens leven op een zoo langdurige reis en in vreemde +landen in gezondheid was gespaard gebleven, in zijn eigen vaderland en +zoo nabij het doel zijner bestemming door het moordend staal van roovers +ware gevallen. Ik bleef een geruimen tijd in die gestalte; want mijn +gemoed was vol en mijn ziel in een staat van hooge spanning: een +natuurlijk gevolg van mijn toestand. Toen ik oprees, voelde ik mij +vermoeid en afgemat, en zonk met gesloten oogen en gevouwen handen op +mijn stoel neder. + +Langzamerhand begonnen mijn denkbeelden op te klaren: de ontmoeting met +de dieven speelde mij nog wel voor den geest; maar meer nog trof mij de +zonderlinge gril van het noodlot, die mij tweemalen op eenen dag, en +telkens op een zoo vreemde wijze, in kennis met een onbekende Juffer +bracht. Ik gevoelde thans echter minder opgewektheid dan des morgens om +mijn hof aan mijn gastvrouw te maken en bij haar den galanten ridder te +spelen; de doorgestane nattigheid, vermoeienis en schrik, en een zekere +ongerustheid, welke ik voedde omtrent hetgeen nog volgen moest, zouden +mij daartoe buiten staat hebben gesteld. + +De jonge Juffer bleef intusschen weg, en ik moet tot mijn schaamte +bekennen, dat mij dit eenige ongerustheid begon te baren: vooral in +aanmerking der omstandigheid, dat zij den grendel op de deur geschoven +had, en dat ik mij dus in het kamertje opgesloten en gevangen bevond. +"Wie weet," dacht ik nu, "of die Heer Bos, of zooals hij heeten mag, +niet eenig voornemen omtrent mijn persoon koestert? Het is duidelijk, +dat hij onbekend wil zijn: zou hij ook de verspieder zijn van deze of +gene vreemde mogendheid, en geheime plannen vormen, verderfelijk voor +het Gemeenebest? Ik ben lang uitlandig geweest en dus niet op de hoogte, +om goed met onzen politieken toestand bekend te zijn. Er is misschien +een omwenteling, een oorlog ophanden. Deze man kan een avonturier zijn, +een hoofd van kwalijkgezinden, die mij gevangen wil houden, uit vreeze +dat ik zijn aanwezigheid alhier aan mijn vader verklikken zal." + +Ik bleef bij dit laatste vermoeden staan, hetwelk mij, alles overdacht +hebbende, het aannemelijkste voorkwam, en hield mij intusschen bezig met +het opnemen van het kamertje, dat ik nu oordeelde mij ten kerker te +verstrekken. + +Dit onderzoek was spoedig volbracht. De meubelen bestonden uit een +vermolmd, wormstekig noteboomhouten kabinet, op gedraaide pooten, +hetwelk naast de deur stond en met drie porseleinen vazen pronkte, in +eene van welke een ruiker van verlepte goudsbloemen geplaatst was. +Daartegenover bevond zich de kleine, met gewast taf bedekte tafel, +aangeschoven tegen het venster, dat in lood was gezet en met drie +ijzeren bouten voorzien, welke alle gedachte op ontkoming van die zijde +verijdelden. Bij de tafel stonden drie gemeene houten stoelen: de beide +vakken rechts en links waren betimmerd met dubbele deuren, die +vermoedelijk bedsteden verborgen. + +De avond begon te vallen, en ik ongeduldig te worden: juist wilde ik +beproeven of ik de deur niet kon openen en onder het een of ander +voorwendsel naar beneden gaan, toen ik een bedaarden stap op de trappen +hoorde. De grendel week en de dochter mijne gastheers stond voor mij, +met een glas water in de hand. + +"Mijn vader heeft mij alles verhaald," zeide zij, met een eenigszins +ontstelde stem; "wij ook zijn u dank verschuldigd: ik heb gedacht, dat +gij wellicht zoudt verlangen, iets te drinken ... en ik geloof, niet ten +onrechte: maar ga toch zitten: gij beeft er, dunkt mij, nog van." + +Zij reikte mij het glas toe: ik wilde het aan den mond brengen, maar +juist toen zag ik, dat het troebel was: de gedachte, of er ook een +slaapdrank in gemengd was, kwam mij pijlsnel voor den geest. + +"Neem het maar," vervolgde zij: "'t is klaar water, waarin ik eenige +droppels spiritus heb gedaan. Ik zou u gaarne wijn aanbieden; maar dien +hebben wij niet." + +Ik schaamde mij nu over mijn argwaan: en het meisje, dat zoo minzaam en +hartelijk tegen mij sprak, geen minder vertrouwen waardig achtende dan +Alexander aan zijn geneesheer betoonde, dronk ik het glas in langzame +teugen ledig. + +"Te veel goedheid!" zeide ik, terwijl mijn tanden tegen het glas +kletterden: "inderdaad! gij komt mijn verlangen voor; want ik schaam mij +niet te erkennen, dat mij dat geval van zooeven eenige ontsteltenis +veroorzaakt heeft." + +"Men zou van iets minder kunnen ontstellen," zeide zij; "althans wanneer +men aan dergelijke schriktooneelen ongewoon is; maar helaas! men went +aan alles," voegde zij er op een droefgeestigen toon bij. + +"Hoe, Mejuffer!" zeide ik, eenigszins verwonderd, en hopende door mijn +vraag den draad van het geheim machtig te worden: "is u ooit iets +dergelijks overkomen?" + +"Er zijn droevige omstandigheden van verschillenden aard," antwoordde +zij: "het tooneel, dat hedenmorgen te Soest plaats had, was reeds genoeg +om iemand schrik aan te jagen." + +"'t Is waar ook! Gij moet u toen in die huifkar niet op uw gemak +bevonden hebben. Weinig dacht ik, zoo spoedig en op zulk een vreemde +wijze, kennis te zullen maken met de persoon, die zich daarbinnen aan +ieders oog onttrokken hield." + +"Ach!" zeide zij, op een weemoedige wijze het hoofd schuddende: "mijn +vader heeft geglimlacht, toen hij mij verhaalde met welk een kluchtigen +vond gij ons een veiligen aftocht bezorgd hebt. Hij had dit sedert jaren +niet gedaan." + +"Hij schijnt vele wederwaardigheden ondergaan te hebben," zeide ik. + +"Gave God," hernam zij, "dat wij daarvan slechts in den verleden tijd +mochten spreken!" + +Hier zweeg zij, en zich omwendende, wischte zij een traan uit het oog. +Ik wist ook niet, hoe het gesprek weder te beginnen: het innige +zielelijden, hetwelk haar scheen te beheerschen, boezemde mij eerbied +in, en in de stemming, waarin zij zich bevond, vreesde ik een gezegde te +wagen of een uitdrukking te bezigen, die haar gemoed op dezelfde +onaangename wijze zou kwetsen als een valsche toon de ooren eens +kenners. Van een anderen kant, dacht ik, zou het misschien onbeleefd +kunnen geacht worden, het gesprek geheel te laten vallen: en ik waagde +derhalve de volgende vraag: + +"Deze hoeve is ongetwijfeld uw gewone huisvesting niet." + +"Helaas! Mijnheer!" antwoordde zij op een toon, die mij tot in de ziel +roerde: "wij hebben geen huisvesting, die wij de onze kunnen noemen." + +"Niet, Mejuffer!" zeide ik: "dan moet ik des te meer mijn vrijpostigheid +beschuldigen, van u door mijn bijzijn nog grooteren last te +veroorzaken." + +"Verschoon mij," hervatte zij, zich herstellende: "mijn vader heeft u, +geloof ik, reeds gezegd, dat die last niet noemenswaardig is. +Integendeel," voegde zij er fluisterend bij, "ik ben overtuigd, dat hij +u niet herwaarts zoude gebracht hebben, indien hij niet van oordeel ware +geweest, dat zulks niet tevens het raadzaamst ware voor onze +veiligheid." + +Dat was wel juist hetgene, waar ik ook van overtuigd was; maar toch +klonk het mij eenigszins vreemd, de openhartige bekentenis daarvan uit +haren mond te vernemen. Ik meende dan ook te moeten te kennen geven, dat +ik geenszins de _dupe_ der uitnoodiging van den Heer Bos geweest was. + +"Het spijt mij, Mejuffer!" zeide ik, "dat uwe woorden mij bevestigen in +een vermoeden, hetwelk ik reeds als onwaardig had onderdrukt, dat +namelijk uw Heer vader mij verdenken kon van hem te zullen verraden." + +"Verraden!" herhaalde zij, terwijl ik haar oogen, niettegenstaande de +duisternis, welke reeds in het vertrek begon te heerschen, zag +schitteren van verontwaardiging: "indien hij u daartoe bekwaam had +geacht, zou hij u dan hier gebracht en vrijwillig met zijn schuilplaats +bekend gemaakt hebben? Wat wist gij van hem, dat gij zoudt kunnen +verraden?... maar vergeef mij, Mijnheer, ik spreek als een onverstandig +meisje over zaken, waarover het zwijgen mij beter voegde. Erger u niet +over de woorden, die ik mij ontvallen liet: de zonderlinge, de valsche +toestand, waarin wij ons bevinden, vergunt mij niet, u duidelijker uit +te leggen wat ik meene en gevoele. Gij zult geen misbruik maken van een +uitdrukking, die mij onbedacht ontsnapte. Een woord van u zou ons niet +alleen, maar ook de arme vrouw, die deze hoeve bewoont, in 't ongeluk +atorten. Zeg mij, dat ik in u hetzelfde vertrouwen mag stellen, hetwelk +mijn vader toont jegens u te voeden: zeg mij, dat gij de wetten der +gastvrijheid eerbiedigen zult." + +"Mejuffer!" antwoordde ik, getroffen en verbaasd over deze uitboezeming +van schijnbaar onsamenhangende woorden, welke mij per slot even wijs +lieten als ik bij den aanvang was: "gij zegt wel, dat ik, al wilde ik +ook, omtrent uw vader of u niets zou kunnen verraden; want niet alleen, +dat mij niets ten uwen opzichte bekend is; maar ook de plaats van uw +tegenwoordig verblijf zal niemand van mij vernemen, indien dit althans +uw verlangen is;--zou ik iets kunnen weigeren aan hem, die mij het leven +gered heeft?--Het smart mij maar, dat iemand, van uwe kunne en jaren, +genoodzaakt is zich schuil te houden, in stede van zich met opgeheven +hoofd in de samenleving te vertoonen, waarvan zij zeker een sieraad zou +uitmaken." + +Deze laatste woorden sprak ik op een zeer koelen toon uit, opdat zij er +niet den minsten zweem eener plichtpleging in zou bespeuren. Haar +antwoord toonde mij ook, dat zij die niet als zoodanig had opgevat. + +"Men kan niet betreuren, wat men nooit gekend heeft," zeide zij, +weemoedig het hoofd schuddende: "en voorzeker zou ik mij kwalijk +geplaatst vinden in die samenleving, welke gij bedoelt. Het weinige +echter, dat ik daarvan gezien heb, is mij niet uitlokkelijk genoeg +voorgekomen om mijn gedachten lang bezig te houden of die af te trekken +van de roeping, die mij hier op aarde is aangewezen." + +Ik bleef eenigszins verlegen staan, niet wetende wat te antwoorden op +haar betuiging, toen gelukkig voor mij, en ook voor haar, zoo ik mij +niet bedrieg, de Heer Bos de kamer binnentrad. Hij had zich van zijn +rooden reismantel ontdaan en vertoonde zich nu aan mij in het eenvoudige +gewaad van een land-edelman of gegoeden pachter. + +"Ik vraag u om verschooning, zoo ik u wat lang heb laten wachten," zeide +hij, zich tot mij wendende op een wijze, die wel hoffelijk was, maar +toch altijd als die welke men in acht neemt jegens iemand, die een sport +lager op de maatschappelijke ladder staat: "ik had beneden nog iets te +verrichten: mijn dochter heeft het u, hoop ik, aan niets laten ontbreken +... immers, aan niets van hetgeen wij u hier kunnen verschaffen," voegde +hij er met een bitteren lach bij. + +"Ik weet niet, wat ik voor het oogenblik zou kunnen verlangen," zeide +ik, "of het zou een gelegenheid moeten zijn om mijn aangezicht en mijn +kleederen te ontdoen van het slijk en de modderspatten, die ik op weg +heb opgedaan." + +"Ga een waschkom halen, Amelia!" zeide de Heer Bos: "en een +kleerborstel, indien hier een dergelijk meubel te vinden is ... of, hoe +kan ik zoo dwaas wezen? ik heb den mijnen immers in den zak." + +De jonge juffer vertrok en ik begon mijn plunje een weinig op te +knappen, met behulp van den zakborstel, dien mij de Heer Bos had +toegestoken. Onder het schuieren trof iets blinkende op de keerzijde van +den borstel mijn oogen: ik bezichtigde dien van naderbij en zag, dat het +een koperen plaatje was, waarop hetzelfde wapen gesneden stond, dat ik +op den zegelring ontdekt had. Mijn beweging ontging mijn gastheer niet +en, naar het mij voorkwam, maakte die hem eenigszins onvergenoegd; +immers, zoodra zijn dochter terug was en het waschwater, dat zij bracht, +op de tafel had nedergezet, nam hij den borstel terug, bezag dien en +reikte hem toen aan haar over: "verbrand dit meubel," zeide hij. + +"Hoe Papa! dien borstel, dien gij zoovele jaren gebruikt hebt en die u +nooit verliet!" riep zij, hem verbaasd aanziende. + +"Verstaat gij niet, wat ik zeg? Mijzelven kost het, van een ouden +dienaar te scheiden, al is het maar een borstel;--maar wij moeten niets +overhouden, dat ons verraden kan. Ga mijn kind! en doe wat ik u gelast +heb: blijf verder Martha maar wat helpen: ik heb, gelijk gij weet, nog +wat met dien Heer te spreken." + +Amelia zuchtte en vertrok, het hoofd schuddende en den borstel +beschouwende. + +"Zij is er niet in gesticht," zeide haar vader, haar naoogende: "en ik +kan het klaar begrijpen; want mijzelf hindert het ook. Men moge het een +kinderachtig zwak noemen; maar er bestaat toch bij ons een stellige +gehechtheid aan voorwerpen, die wij lang gebruikt hebben en waar wij aan +gewoon waren; en er is iets onaangenaams in het verlies daarvan gelegen: +hoeveel te lastiger is het dan niet, wanneer men door de +noodzakelijkheid gedrongen wordt, die op te offeren ... ja te +vernietigen;... maar dat daargelaten. Zoodra gij u genoegzaam +opgefrischt zult hebben en op uw gemak bevinden, zal ik u een oogenblik +gehoor verzoeken." + +Ik verlangde niets liever; want ik hoopte nu eindelijk al het +geheimzinnige opgeklaard te zien, hetwelk tot nog toe de gedragingen en +woorden van vader en dochter verzeld had. Ik haastte mij dus zooveel +mogelijk met mijn toilet en plaatste mij toen recht over den Heer Bos in +de gemakkelijkste houding die ik nemen kon. In hoeverre aan mijn +verwachting voldaan werd, zal men in het volgende Hoofdstuk beschreven +vinden. + + + * * * * * + + +ZEVENDE HOOFDSTUK. + +VERMELDENDE, WAT DE HEER BOS AAN FERDINAND VERTELDE, EN HOE DEZE PER +SLOT NOG EVEN WIJS BLEEF, GELIJK OOK HET GEVAL MET DEN LEZER ZAL ZIJN. + + +"Ik ben overtuigd, Mijnheer Huyck!" zeide mijn gastheer na eenige +oogenblikken stilte, "dat gij u al vreemde gedachten van mij gevormd +hebt, en uw geest gedurende de laatste twee uren vruchteloos op de +pijnbank hebt gezet om uit te vorschen, wie ik toch eigenlijk ben en wat +ik met u voorheb." + +"Indien dit al zoo ware," zeide ik, "geloof ik van mijn kant te mogen +zeggen, dat al wat ik in die twee uren gezien en gehoord heb, niet +weinig gestrekt heeft om de denkbeelden en pogingen, die UEd. mij +toeschrijft, te rechtvaardigen." + +"Dat stem ik u toe. Zelfs de zoodanigen, die zich het minst aan de +handelingen hunner medemenschen gelegen laten liggen, zouden, in een +geval als het uwe, hunne nieuwsgierigheid geprikkeld gevoelen. Het spijt +mij slechts, dat mijn eigene veiligheid mij verbiedt, aan uw weetlust +naar vereischten te voldoen." + +Ik keek niet weinig op mijn neus; want nu bleef ik even ver als te +voren: "wat drommel kan de vent van mij willen?" dacht ik bij mijzelven; +"zoo hij mij anders niets te zeggen heeft, waartoe dan die plechtstatige +voorbereiding en die inleiding, die meer dan een foppage is?" + +"Mijnheer!" zeide ik: "ik eerbiedig uw geheim en begeer niets daarvan te +weten, zoodra UEd. begrijpt het te moeten voor u houden. Indien het +echter de vrees is voor mijn onbescheidenheid, welke u zou weerhouden, +mij uw vertrouwen te schenken, zoo moet ik u mijn leedwezen betuigen, +dat gij geen betere gedachten omtrent mij koestert." + +"Nu spreekt gij als alle jonge lieden, die het in hun verheven waan +hoogst kwalijk nemen, wanneer men hen niet beschouwt als van een andere +klei gevormd dan de overige kinderen van Eva. Neen, Mijnheer Huyck! ik +geloof en vertrouw, dat gij een braaf, rechtschapen jongeling zijt, die +mij de volstrektste geheimhouding zoudt beloven, en dat wel ter goeder +trouw.--Het zou slechts te bezien staan, of gij u altijd in de +mogelijkheid zoudt bevinden, dia te bewaren." + +"Ik begrijp niet," zeide ik, "wat mij zou kunnen verhinderen, mijn woord +gestand te doen." + +"O! Ik begrijp dit des te beter!" hernam hij: "en het zal u straks +wellicht mede duidelijk worden;--doch ter zake:--want het is niet om u +bloot te vertellen dat ik u niets zeggen wil, dat ik dit onderhoud +begonnen ben. Ik heb van u twee diensten te vragen: en de betuigingen +van erkentenis, die u straks ontvallen zijn, geven mij den moed, +daarmede onbeschroomd voor den dag te komen." + +"Ik zal de vrijheid nemen," zeide ik, "UEd. te doen opmerken, dat die +betuigingen mij niet ontvallen zijn, maar welgemeend waren.--Wat verder?" + +"Gij zijt een letterknecht," zeide de Heer Bos; "intusschen, uw +opheldering bevalt mij; want zij toont, dat gij niet behoort tot dat +slag van menschen, die veel beloven en weinig geven. Dan, gij wildet nog +iets zeggen." + +"Slechts dit wilde ik er bijvoegen," zeide ik: "dat ik bereid ben UEd. +alle diensten te betoonen, welke niet buiten mijn vermogen liggen of +tegen mijn plicht strijden." + +"Ziedaar een hoogst voorzichtige en prijzenswaardige _restrictie_," +zeide de Heer Bos, zich de kin wrijvende: "Jammer maar, dat men, wanneer +het er op aankomt, zoo oneindig veel onder die rubriek van plicht kan +brengen, terwijl de perken van het vermogen somtijds zoo bijster eng +worden;--doch, wij zullen zien, hoe gij over mijn verzoeken denken zult. +Luister!--In de eerste plaats zal het mij aangenaam zijn, dat gij bij +niemand, wie het ook wezen moge, iets van onze ontmoeting te Soest, noch +van die historie met Zwarten Piet en zijn maats, noch van uw +nachtverblijf alhier, eenig en het minste gewag maakt." + +"Maar," vroeg ik, "welke voldoende redenen zal ik dan kunnen geven van +het oponthoud, dat mij belet heeft, heden mijn reis naar Amsterdam voort +te zetten, gelijk mijn stellig voornemen was?" + +"Daar hebben wij al zwarigheden," zeide mijn gastheer, niet zonder +eenige bitterheid: "kunt gij het slechte weer, de vochtige wegen, het +misloopen der schuit en honderd andere redenen, die gij zelf beter kunt +uitdenken dan ik, niet opgeven aan hen, die recht hebben u daarnaar te +vragen?" + +"Ik ben niet gewoon de dingen anders te vertellen, dan zij zich hebben +toegedragen," zeide ik, droogweg: "doch in dit bijzonder geval wil ik u +de belofte doen, te verklaren, dat zoowel het weer, 't geen waar is, als +andere omstandigheden, die ik niet noemen kan, mijn reize vertraagd +hebben; onder dit enkele beding echter, dat ik aan mijn vader, voor wien +ik nooit iets verborgen hield, al wat mij is overkomen, onbewimpeld +verhale." + +"Aan uw vader!" herhaalde de Heer Bos met eenige drift, en terwijl hij +zijn stoel verzette. "Het aan uw vader verhalen?--Is dit kinderpraat of +mannentaal?--Aan uw vader! opdat hij zijn rakkers uitzende en zoowel +Zwarten Piet en zijn bende als mij en mijn arme dochter in triomf binnen +Amsterdam doe sleepen?--Meent gij het oprecht? of hoe heb ik het met u?" + +"Geloof, Mijnheer!" zeide ik, "dat ik mijn vader genoeg ken, om te +weten, dat ik hem iets van dezen aard vertrouwen kan, zonder dat hij er +eenig misbruik van maken zal. Denkt gij, dat ik anders de veiligheid van +mijn redder in de waagschaal zou willen stellen, of zelfs het leven van +dien roover, die, om welke reden dan ook, van zijn opzet heeft +afgezien." + +"Gij zijt een braaf mensch," hervatte de Heer Bos, na eenige +oogenblikken te hebben nagedacht: "ik weet, ik kan u niet beletten aan +uw vader, ja aan iedereen, te vertellen wat gij wilt. Dit _dilemma_ wil +ik u slechts ter overweging voorhouden:--uw vader is Hoofdschout, en als +zoodanig heeft hij, dit weet ik, last bekomen, mij overal op te sporen, +en, zoo hij mij vinden kan, mij uit te leveren aan hen, die mijn verderf +zoeken. Zoo gij hem dus op het spoor brengt van mijn tegenwoordig +verblijf, zult gij dan bij hem, die, zoo ik weet, een gemoedelijk man +is, niet, hetgeen gij rechtsgeleerden een _pugna officiorum_ noemt, doen +ontstaan? Zal hij dan volgens zijn eed niet gehouden zijn den man te +doen vatten, dien hij, als de redder zijns zoons, uit dankbaarheid +liever sparen zou?" + +Hier zweeg hij een oogenblik, als om de uitwerking zijner redeneering af +te wachten. Ik gevoelde daarvan het gewicht: want ik wist, hoe gestreng +en nauwgezet mijn vader was in het betrachten zijner plichten, en hoe +het hem zou hinderen, in het bezit te wezen van een geheim, waar hij +niet dat gebruik van mocht maken, hetwelk zijn ambt en plicht hem +voorschreven. + +"Daarentegen," vervolgde de Heer Bos: "zoo gij zwijgt, blijft uw geweten +en--dat uws vaders in rust. Hij zal te mijnen opzichte de ontvangene +bevelen trachten ten uitvoer te leggen en zulks meer onbekommerd doen, +daar hij niet weten zal dat hij eenige verplichting aan mij heeft: en +gij van uw kant, zult u noch het verwijt behoeven te doen, de oorzaak +mijner gevangenneming geweest te zijn, noch dat, van uw vader belet te +hebben zijn plicht te volbrengen." + +Ik had niets tegen deze redeneering in te brengen; en ofschoon het mij +altijd een hinderlijk denkbeeld bleef, iets voor mijn vader te moeten +verzwijgen, achtte ik echter in dit bijzonder geval aan het verlangen +van mijn gastheer te moeten voldoen. + +"Het is wel," zeide ik: "ik beloof u, geen melding van het voorgevallene +te maken aan wien het ook zij; doch onder een uitzondering, welke, zoo +ik meen, geheel in uw voordeel is. Indien het u eens niet gelukt, de +handen der justitie te ontsnappen, sta mij dan toe, door mededeeling van +het gebeurde, mijn vader een gunstige gedachte jegens u te doen +opvatten. Misschien kan hij u alsdan van dienst zijn, en zeker zal hij +dat, indien het in zijn vermogen is." + +"Deze voorwaarde is zoo billijk," zeide de Heer Bos, "dat ik die niet +slechts volkomen goedkeure, maar u tevens machtig, om ingeval ik eens +buiten gevaar geraak (waarvan ik u alsdan de tijding zal doen geworden), +hem insgelijks omtrent het gebeurde in te lichten.--Dit punt alzoo +afgesproken zijnde, ga ik over tot mijn tweede verzoek, waartegen ik +overtuigd ben, dat gij minder bedenkingen zult opperen, hoezeer de +vervulling daarvan u waarschijnlijk meer last zal veroorzaken, dan die +van het eerste." + +"Ik ben verzekerd," dacht ik bij mijzelven, "dat deze Heer Bos een +bankroetier is en mij geld te leen gaat vragen." + +"Na hetgeen ik vroeger gezegd heb," vervolgde hij, "zal ik u niet +behoeven te vertellen, dat ik mij niet in Amsterdam kan vertoonen, +zonder gevaar te loonen van in de knip te geraken. Hier in den omtrek +kan ik mij uithoofde van oude betrekkingen beter schuilhouden en de +spionnen van den Baljuw van Gooiland, die ook wellicht nog geen bevelen +omtrent mij ontvangen heeft, beter misleiden. Intusschen kan ik mijn +arme dochter niet bij mij houden: zij moet in mijn zwervend leven niet +deelen; en hare tegenwoordigheid zoude slechts strekken om mijn +schuilhoek des te eerder te doen ontdekken. Bovendien moet ik te +Amsterdam eenig geld en eenige oude papieren ontvangen: een commissie, +waarmede niemand zich zou kunnen of willen belasten, en die ik alleen +aan mijn Amelia kan opdragen. Een zekere notaris Bouvelt, die in uwe +stad woont, en wien gij misschien wel zult hebben hooren noemen, zal +haar tot zijnent huisvesten en voor een nicht van hem laten doorgaan. Is +zij eens daar, dan ben ik niet langer omtrent haar bekommerd;--doch de +groote zwarigheid is: hoe komt zij in Amsterdam?" + +Ik keek eenigszins vreemd op. "Wel Mijnheer Bos!" zeide ik; "er vaart +immers om de twee uren een volksschuit van Naarden op Amsterdam: en er +zijn rijtuigen genoeg te krijgen, zoodat...." + +"Dat weet ik," hernam hij: "maar ik weet ook, dat huurkoetsiers en +schippers gehouden zijn bericht te geven aan den Hoofdschout van al de +passagiers, die hun verdacht voorkomen." + +"Een jonge Juffer als zij zal toch niet onder de verdachte personen +gerangschikt worden," zeide ik. + +"Gij bedriegt u.--Ik ben zeker, dat men mijn aankomst wachtende was en +mij te Soest en te Eemnes reeds bespiedde. Door onderweg af te stappen, +heb ik die krabben wel voor een poos het spoor bijster kunnen maken: +maar zij zullen het spoedig hervinden. Zij weten, dat ik mijn dochter +bij mij heb. Zien zij nu een Juffer, die alleen van Naarden naar +Amsterdam reist en in beschrijving met Amelia overeenkomt, dan weten zij +al genoeg, om meer uit te vorschen. Neen! mijn kind moet de reis doen op +een wijze, welke hun alle vermoedens ontneemt: en ter bereiking van dat +doel wilde ik u voorslaan, haar onder uwe bescherming derwaarts te +brengen." + +Ik wist niet of ik wel gehoord had, zoo verbaasde mij deze voorslag. Had +de Heer Bos mij dien eenvoudig weg gedaan, ik had dien zonder bedenking +aanvaard; maar juist de inleiding, welke hij had doen voorafgaan om alle +zwarigheden af te snijden, deed er eene menigte bij mij oprijzen. +Bemerkende, dat hij op een antwoord wachtte, haastte ik mij zulks te +geven, de eerste moeilijkheid, die zich aan mij voordeed, daarbij +aangrijpende. + +"Mijnheer!" zeide ik, "het ware mij natuurlijk veel eer en genoegen, het +aangenaam gezelschap uwer dochter op de reis te genieten! maar heeft UEd +wel nagedacht, dat juist ik de minst geschikte persoon ben om haar tot +leidsman te strekken? Wanneer men te Amsterdam, wanneer mijn vader +verneemt, dat ik met een onbekende Juffer aldaar ben aangekomen, zal +zulks dan niet juist die vermoedens teweegbrengen, die UEd. wenscht te +voorkomen?" + +"Ik zei," zeide de Heer Bos, zich in een ontevredene houding achterover +op zijn stoel werpende, "dat gij Amsterdammers allen volkomen dezelfden +zijt en honderd redenen tegen eene hebt wanneer het er op aankomt iets +te doen, hetwelk met uw gewone sleur van denken en handelen niet +volkomen strookt. Zeg liever ronduit: "ik doe het niet," dan weet men +waar zich aan te houden." + +"Verschoon mij," Mijnheer!" hernam ik, een weinig verlegen en denkende +hem te bevredigen: "wat mij betreft, zal ik het gaarne doen, en mij niet +storen aan hetgeen de kwade tongen mij wellicht mochten nageven; +maar...." + +"De kwade tongen!" riep de Heer Bos, opspringende, met een heftige stem, +welke mij deed bespeuren hoezeer ik mij versproken had: "wie heeft die +meer te vreezen, mijn dochter of gij?--Wie zal er een jonkman te minder +om achten, zoo hij, op reis zijnde, zich liever in de roef bij een jonge +Juffer voegt, welke hij bij toeval ontmoet, dan dat hij met den gemeenen +hoop in het ruim gaat zitten? Neen, indien de laster zich aan een van +beiden hechten moet, zij is het, tegen wie hij zijn pijlen scherpen zal. +Hoe! een vader bewijst genoeg vertrouwen te stellen in uwe braafheid, om +zijn eenigen schat op aarde, zijn brave, engelreine dochter onder uw +bescherming te stellen, en gij acht, dat zulk een bescherming uw goeden +naam in gevaar zoude brengen? of denkt gij misschien, omdat ik mij niet +in 't openbaar vertoonen mag, het recht te hebben, van mijn dochter als +een gelukzoekster te beschouwen, als een verworpene, een melaatsche, +wier gezelschap besmetting aanbrengt? Mijnheer! gij doet mij op een +wreede, op een bittere wijze het rampzalige van mijn toestand en van +dien mijner onschuldige, mijner dierbare Amelia gevoelen. Het is +mogelijk, dat uw stijve Amsterdamsche kooplieden, uw afgepaste +Patriciers, een handelwijze als de uwe zouden toejuichen ... wat mij +betreft, wanneer mij iemand een dienst vraagt, zeg ik ja of neen; maar +kom niet met gezochte voorwendsels voor den dag." + +"Mijnheer!" zeide ik, toen die vloed van woorden voorbij was, dien het +onmogelijk zonde geweest zijn te stuiten: "ik herhaal u, dat ik bereid +ben u den gevraagden dienst te bewijzen, en tevens de beschuldiging +verre van mij verwijder, als had ik u door eenig gezegde of gedachte +willen beleedigen. Omtrent het in de waagschaal stellen van mijn tot +heden onbevlekten naam, zal ik niet met u twisten; ofschoon UEd. mij +vergunnen zult, daaromtrent mijn eigene meening te bewaren:--en, vergun +mij dit er bij te voegen, het kan niet anders dan u gerustheid +inboezemen, wanneer gij bespeurt, dat gij uw dochter toevertrouwt aan +iemand, die zelf meer nauwgezet omtrent dat punt denkt dan gij. Indien +ik dus zwarigheden gemaakt heb, deze golden niet mij, maar uw eigene +veiligheid en de reputatie van Mejuffrouw Bos." + +"Geef mij de hand!" zeide hij, naar mij toekomende: "gij zijt een braaf +jongeling, en hebt volkomen gelijk. Ik heb verkeerd gedaan, mij driftig +tegen u te maken; want uw bezwaren doen u eer aan. Ik hoop, dat deze +rondborstige bekentenis u vergenoegen zal;--ik ben nooit gewoon geweest, +verschooning te vragen: en het zou mij spijten, u op een andere wijze +voldoening te moeten geven." + +Ik verzekerde hem, dat ik volkomen tevreden was over zijn gulle +bekentenis, en kon niet nalaten, onderwijl in mijzelven te lachen over +de zotte veronderstelling, dat ik, om al de avonturen van den dag, die +bijna met een messengevecht begonnen waren, waardiglijk te bekronen, die +zoude sluiten met een geregeld _duel_ tegen mijn bevrijder. + +"Om verder op uw bedenkingen nog eens terug te komen," zeide hij: +"vergun mij u te herhalen, dat het alleen van hier tot aan de poort van +Amsterdam is, dat mijn dochter u lastig zal vallen. Eens daar zijnde, +zal zij haar weg wel vinden. De schipper zal u kennen of niet, dit doet +tot de zaak niets af: in het eerste geval zal hij niet noodig achten aan +den Hoofdschout eenig rapport te geven, dat zijn zoon met of zonder dame +van de reis terug is: in het tweede zal hij insgelijks geen vermoeden +tegen Amelia koesteren; want hij zal u beiden voor broeder en zuster +aanzien, en, daar gij niet aan de beschrijving beantwoordt, die van mijn +persoon gegeven is, ook verder geen acht op u slaan.--Mocht men eens +naderhand van u willen weten, met welke Juffer gij gereisd hebt, zoo +kunt gij den onbescheiden vrager het antwoord schuldig blijven: en aan +hem, die recht heeft de vraag te doen, eenvoudig zeggen, dat gij aan een +Juffer, wier naam u onbekend was, die kleine diensten en beleefdheden op +reis bewezen hebt, welke ieder welopgevoed man aan de zwakkere sekse +verschuldigd is." + +Ik had nu niets te doen dan toe te stemmen, en ik deed dit ook, hoewel +een geheime stem mij te kennen gaf, dat ik mij op een maalstroom van +draaierijen en verwarringen inscheepte, waaruit ik mij niet dan met +moeite zou redden. + +"Mag ik nog eene vraag doen?" zeide ik ten slotte: "is Mejuffrouw Bos +reeds van het gemaakte plan onderricht?--en stemt zij er gaaf in toe, +zich aan een onbekende te vertrouwen?" + +"Mijn dochter heeft nooit een anderen wil gehad dan die haars vaders," +antwoordde hij: "en in dit geval heeft zij met mij de noodzakelijkheid +dezer schikking ingezien;--doch gij zult het haar zoo aanstonds zelf +kunnen vragen; want ik hoor haar komen. 't Is of zij geraden had, dat de +zaak juist beklonken was." + +"Mag men binnenkomen?" klonk nu de stem van Amelia, buiten de deur. + +"Brengt gij het licht met u?" vroeg haar vader.--Wij hadden het wel +noodig, want het was gedurende ons gesprek stikdonker geworden. + +"Het licht en het avondeten," antwoordde zij. + +"Wacht dan een oogenblik," hernam de Heer Bos: "dan zal ik eerst de +blinden sluiten. Men mocht ons van buiten bespeuren: en men kan geen +genoegzame voorzorgen nemen." + +Dit gezegd hebbende, sloot hij het luik en liet vervolgens Amelia in. +Zij droeg in de eene hand eene flesch, waarop een aangestoken kaars +stak, op den arm een servet, en in de andere hand een blikken trommel, +welke ik giste gevuld te zijn met de eetwaren, te Eemnes gekocht. De +oude Martha volgde met een kruik bier, en een bord, waarop zich een +bierglas, een wijnkelkje, een kommetje, een papiertje met zout, een +peperbos, twee stalen vorken, een tinnen lepel en drie messen van +verschillend fatsoen bevonden. + +"'t 'Zelschap zal zich motten behelpen," zeide laatstgenoemde, terwijl +zij Mejuffrouw Bos hielp aan het dekken der tafel en het uitpakken van +de trommel. "We kunnen het zoo op zijn elfendertigste niet bezorgen: +niet, of er bennen hier wel wat fijne glazen en borden ook, dat beloof +ik; maar die heit Mevrouw achter 't slot." + +"Aha!" dacht ik bij mijzelven: "'t is dus een Mevrouw, aan wie deze +woning behoort. 't Is nu de vraag, of zij weet, aan welke gasten in dit +oogenblik op haar erf huisvesting verleend wordt." + +Onder dit alles nam ik de oude vrouw eenigszins nauwkeuriger in +oogenschouw: ik meende mij te herinneren, haar nogmaals gezien te +hebben, ofschoon waarschijnlijk jaren geleden: daar echter die grauwe +oogen met roode randen voorzien, die puntige neus, dat gelaat, waarop de +sporen des ouderdoms die der kinderziekte begonnen te vervangen, die +ingevallen, tandelooze mond en scherpe kin, die gebogen gang en bevende +stem, onder de kenmerken behoorden, welke aan meer dan eene bedaagde +boerin passende zijn, ontgaf ik mij dit. Een vrij eenvoudig toeval wekte +echter nieuwe vermoedens bij mij op. Martha liet namelijk, onder het in +orde brengen van den disch, een mes van de tafel vallen. Ik was er +spoediger bij dan zij, om het op te rapen, en overhandigde het haar. +Toen zij het van mij aannam, zag zij mij in 't gezicht en opeens begon +zij over al haar leden te beven. + +"Heilige Maagd!" zeide zij: "is het mogelijk!..." + +"Wat is mogelijk?" vroeg de Heer Bos: "kent gij dien Heer?" + +"Waarlijk!" antwoordde zij: "ik weet niet ... maar die Heer lijktent zoo +sprekend op een neefje van Mevrouw, die wel eensjes bij ons kwam, jaren +geleden.... Maar het kan toch niet wezen. Immers...." + +"Kom, oudje!" viel de Heer Bos in, wien kennelijk de wending van het +gesprek niet beviel: "gij kunt Mijnheer niet kennen, die hier vandaag +voor 't eerst in 't land komt. Ga maar naar de keuken en stel die dwaze +denkbeelden uit uw gedachten." + +"Nou!" zeide Martha, terwijl zij zich met Amelia weder naar beneden +begaf: "er is meer gelijk als eigen; maar toch indien het niet sprekend +de jonge Heer...." + +Mijn gastheer, de deur weder sluitende, belette mij de juistheid der +gissing van de oude vrouw te beoordeelen, ofschoon ik er wel wat onder +had durven verwedden, dat zij geen ongelijk had in haar vermoeden, +zoomin als ik in het mijne. Ik wist haar echter niet te huis te brengen. +Iets meer nopens haar wenschende te vernemen, waagde ik de volgende +vraag: + +"Woont deze oude ziel hier alleen? dan loopt zij, dunkt mij, nog al +gevaar, een bezoek van Zwarten Piet te ontvangen." + +"Zij had haar man tot haar bescherming," antwoordde de Heer Bos: "en +sedert deze onlangs overleden is,... gij ziet zij draagt nog den rouw +over hem ... woont haar zoon, een afgedankte varensgezel, bij haar in. +Wel is waar, aan dezen heeft zij weinig hulp; want, naar zij mij +vertelt, is hij meestal, en ook thans, van huis en verdoet zijn tijd in +de kroegen en dobbelhuizen." + +"Mijn hemel!" zeide ik: "wie weet of haar zoon niet dezelfde knaap is, +die heden tweemalen zoo geducht door u begroet is geworden." + +"Licht mogelijk!" zeide de Heer Bos, al lachende: "in dat gevat heb ik +hem den dienst slecht betaald, dien zijn moeder mij bewijst: doch dan +mogen wij ons tevens geluk wenschen, dat hij van huis is; want een +soortgelijken knaap acht ik tot alles in staat. Ik zal hedenavond nog +eens onderzoek doen, of uw vermoedens gegrond zijn." + +Op dit oogenblik kwam Amelia terug met een schotel pannekoeken, dien zij +op de tafel nederzette. "Ziezoo!" zeide zij: "als de Heeren nu maar +plaats willen nemen; het avondeten is opgedaan." + +Wij namen plaats, en ik vond nu voor het eerst gelegenheid, om de +Juffer, die tot mijn reisgenoote voor den volgenden morgen bestemd was, +eenigszins nauwkeuriger op te nemen, dan het flauwe daglicht mij bij +onze eerste kennismaking vergund had te doen. Haar gestalte, vooral +wanneer zij zat, was eer rijzig, dan gemiddeld te noemen; maar al haar +ledematen waren volkomen aan elkander geevenredigd en evenmin van +grofheid als van te groote rankheid te beschuldigen: alleen moest men +haar handen uitzonderen, die, hetgeen juist niet als een gebrek kon +beschouwd worden, zoo tenger en smal waren als die van een aankomend +meisje. Wat haar gelaat betrof, ofschoon het den strengsten vitter +moeielijk zoude gevallen zijn, er iets aan te berispen, bezat het echter +niet die soort van schoonheid, welke mij het meeste geviel. Misschien +kwam zulks hierdoor, dat ik niet kon nalaten in mijn geest gestadig +vergelijkingen te maken tusschen haar en Henriette Blaek, wier +uiterlijke, ofschoon minder regelmatig fraai te noemen, een zeker iets +bezat, hetwelk mij meer behaagde. Deze laatste had mij bij den eersten +aanblik geheel ingenomen; wat Amelia betrof, ik gevoelde, wanneer ik den +droefgeestigen trek beschouwde, die haar groote donkerbruine oogen +benevelde, een beweging van medelijden, van hartelijke welwillendheid, +van dienstvaardigheid; maar niets, dat naar liefde zweemde. Misschien, +ik erken het gaarne, ontsproot dit verschil van gewaarwording uit +dezelfde Amsterdamsche afgepastheid en tegenzin in het buitengewone, +waartegen de Heer Bos zoozeer (en naar mijn begrip ten onrechte) was +uitgevaren, en verflauwde de zonderlinge aard der omstandigheden, waarin +ik Amelia ontmoet had, de uitwerking, welke anders haar bevalligheden +hadden kunnen teweegbrengen:--ik twijfel er echter niet aan (want zoo +loopen de opvattingen en gewaarwordingen uiteen), of een ander +jongeling, met een meer romanesken of ondernemenden geest begaafd dan +ik, zou, juist om dat zonderlinge, des te eerder op haar verliefd zijn +geworden. Wat hiervan zij, de waarheid is, dat Mejuffrouw Bos heerlijk +schoone oogen had, met lange, sierlijk naar boven gekrulde pinkers +voorzien, en bekranst met zuivere, net gevormde, blinkende wenkbrauwen, +even gitzwart als haar lokken, die in natuurlijke krullen het hoofd +bedekten. De vorm van het gelaat was volkomen eirond; en gelijk ik reeds +gezegd heb, het was onmogelijk eenige feil te vinden in het beloop van +den een weinig gebogen neus (die hoewel zachter van vorm, echter +volkomen op dien haars vaders geleek), van de fijne lippen en van de +gladde kin, die zich op den schoonen hals eenigszins verdubbelde. Alleen +op de kleur van het vel zoude men hebben kunnen aanmerken, dat die niet +volkomen blank was, maar eerder overdekt met die tint, welke men bij +Spaansche of Italiaansche vrouwen ontmoet; doch, behalve dat het mij nog +onbewezen was, welke landstreek of welke moeder haar het licht +geschonken had, zoo kon ik bij een _brunette_ de melkwitte blankheid +niet vorderen, welke de eigenschap eener schoone _blondine_ uitmaakt. + +Het was niet alleen over de oogen, dat een waas van zwaarmoedigheid +verspreid was. Ook in een paar rimpels, die nu en dan het anders gladde +voorhoofd plooiden, en in een eenigszins pijnlijken trek, welken de mond +vertoonde, meende ik de sporen van een diep, in 't hart geworteld leed +te ontdekken. Een oogenblik van vroolijkheid zou gewis een geheel +nieuwen, verrukkenden glans over haar wezen hebben verspreid; maar het +scheen dat de vreugde en Amelia elkander voor eeuwig hadden +vaarwel-gezegd; slechts zeer enkel kwam een lichte blos zich op haar +wangen vertoonen; en wanneer zij glimlachte, was die glimlach eer +geschikt om droevige, dan om blijmoedige gedachten te verwekken. + +Wat haar gewaad betrof, het was geheel zwart en duidde niet den minsten +zweem van opschik aan, terwijl men kon zien, dat het reeds eenigen tijd +gedragen was geweest: echter was alles, wat zij aanhad, niet alleen van +de fijnste stoffage, maar getuigde bovendien de snede van keurs en +mouwen, dat een modemaakster daaraan had gewerkt, die voor haar vak bij +uitnemendheid berekend was en haar taak vervuld had op een wijze, het +voorwerp waardig, waaraan zij haar arbeid had besteed. + +Het afbeeldsel van den Heer Bos heb ik reeds gegeven, althans zooverre +als ik er bij onze eerste ontmoeting van had kunnen oordeelen. Ik zal er +thans slechts bijvoegen, dat zijn dochter veel op hem geleek; doch zijn +gelaat, hoewel mede bruin van verf, scheen eer door den invloed van het +weer die kleur te hebben aangenomen, dan die aan de natuur dank te +weten. Hij droeg een blonde pruik, die waarschijnlijk een deel zijner +vermomming uitmaakte; want zijn haar was zwart met enkele grijze plekken +doormengd. Wijders was zijn linnen van de fijnste soort: en een keurige +netheid op zijn persoon kenmerkte den welopgevoeden man. Zijn handen +waren fraai, volkomen aristocratisch van vorm, en met spiegelgladde +nagels voorzien: terwijl geen vlekje of spatje rok of vest ontsierde. + +De wendingen en manieren van vader en dochter beiden waren gemakkelijk +en wellevend: men behoefde slechts een oogenblik met hen in gezelschap +te zijn geweest, om te bespeuren dat zij fatsoenlijke lieden waren en +met fatsoenlijke lieden verkeerd hadden. Het eenige wat mij hinderde in +den Heer Bos was de toon van meerderheid, welken hij zich gedurig jegens +mij aanmatigde, en die niet van dien aard was dat hij door zijn meerdere +jaren gewettigd konde worden. Het was licht te zien, dat hij in +omstandigheden verkeerd had, welke hem het recht gaven, te bevelen, en +dat hij zich niet dan met moeite in een minderen toestand wist te +schikken. Wat de dochter betrof, al wat zij deed of zeide, was even +beleefd en gepast; maar insgelijks van dien aard, dat het nimmer tot +eenige gemeenzaamheid aanleiding geven kon. + + + * * * * * + + +ACHTSTE HOOFDSTUK. + +WAARIN MEER GEREDENEERD DAN GEDAAN WORDT. + + +"De Heer Huyck zal de vriendelijkheid hebben, u naar Amsterdam te +brengen, Amelia!" zeide mijn gastheer, nadat wij eenige oogenblikken in +stilte gegeten hadden. + +Amelia antwoordde niets, maar zij zag mij aan met een beleefde +hoofdbuiging, waaruit men evengoed kon opmaken, dat zij zich mijn +geleide wel getroosten wilde, als dat zij er mede vereerd was. + +"Het zal namelijk zijn," voegde ik er bij, "indien de Juffer er niet +tegen heeft. Intusschen moet ik niet vergeten u verlof te vragen, om +morgenochtend, te Naarden, even aan de herberg te vernemen, of de +postwagen aangekomen is, waarmede ik mijn reisbagage verwacht. Het zal +een gering oponthoud zijn en u, hoop ik, geen hinder veroorzaken." + +"In het minste niet," zeide Amelia: "wij zullen dan maar wat vroeger van +hier gaan." + +"Het zal," zeide ik, "aan u, of aan uw Heer vader staan, het uur van +vertrek te bepalen: want daar ik bekennen moet, niet recht te weten waar +wij zijn, kan ik slecht berekenen hoeveel tijd wij noodig hebben om van +hier naar Naarden te wandelen." + +"0!" zeide de Heer Bos, "in een klein half uur kunt gij er op uw gemak +zijn: reken er dan nog een half uur bij, voor het inwinnen der +berichten, die gij hebben moet en voor het gaan naar de schuit, dan is +het vroeg genoeg zoo gij hier tegen halfzes vandaan gaat." + +"En moeten wij," vroeg ik lachende, "dien fraaien hollen weg dan weer +door, dien wij hedenavond gekomen zijn? dan beklaag ik Mejuffrouw Bos." + +"Dat behoeft juist niet," antwoordde hij: "wij hadden dien heden ook +niet behoeven te nemen; maar ik was van oordeel dat de modderige landweg +den indruk mijner stappen niet zoo lang bewaren zonde als het zandpad +door het bosch, hetwelk bovendien langs bewoonde huizen loopt." + +"Hoe!" riep ik uit: "heeft Mejuffrouw dien afschuwelijken weg mede +moeten doortrekken?" + +"Dat niet alleen," zeide de Heer Bos; "maar nog wel, evenals ik, beladen +met pak en zak;--want wij gevoelden geen trek om onze bagage in de +huifkar te laten, noch om die te laten dragen door dezen of genen +arbeider, en ons aan zijn bescheidenheid te wagen. En dan wilde Amelia +nog wel op het voorbeeld van Esopus, den spijskorf dragen, schoon die +het zwaarst van alles was, en niet, als in het geval van den Phrygier, +gaandeweg geledigd werd." + +"'t Is waar," zeide Amelia, terwijl zij haar fijne handjes wreef: "mijn +vingers dragen nog de sporen van den ring, waaraan ik de trommel hield." + +"Gij zoudt mij waarlijk het maal bederven," zeide ik, "wanneer ik denk +aan het ongemak, dat u het dragen dier spijzen veroorzaakt heeft." + +"Mijn vriend!" zeide de Heer Bos tot mij, met meer innig gevoel, dan +waarvoor ik hem vatbaar oordeelde: "indien de gedachte aan het leed +mijner dochter mij verhinderen moest te eten, zou ik sedert lang geene +spijs meer genuttigd hebben."--Dit gezegd hebbende, stak hij over tafel +de hand aan Amelia toe en drukte de hare met een warmte, welke mij zien +deed, dat, wat overigens de man zich te verwijten mocht hebben, +hartelijke verkleefdheid aan zijn dochter hem was bijgebleven. + +"Kom!" zeide hij eindelijk: "wij moeten hopen, dat deze bedroevende +staat van zaken niet duren zal. Nog eenige weinige slechte dagen, +Amelia! en wij zullen, zoo mijn voorgevoel waarheid spreekt, van al de +zorg en kwelling, die ons thans drukken, ontslagen zijn en blijder dagen +te gemoet zien....; wij moeten nu aan onzen gast het tooneel niet +aanbieden eener weekhartigheid, waar hij te minder in deelen kan, daar +hij er de aanleiding niet van verstaat." + +En, terstond van toon en stoffe veranderende, begon hij mij over mijn +reizen te ondervragen: een onderzoek, gelijk men weet, altijd aangenaam +aan hem tot wien het gericht wordt. Het gesprek, hetwelk hieruit geboren +werd, gaf mij gelegenheid om op te merken, dat de Heer Bos de meeste +landstreken van Europa bezocht had niet alleen, maar ook een grondige +kennis bezat van de zeden, gewoonten en staathuishoudkunde der +onderscheidene volkeren; ja, dat hij vele en belangrijke bijzonderheden +wist, welke hij niet kon hebben vernomen dan door eene nauwe betrekking +en omgang met die personen, welke in hun vaderland het meeste gezag of +den voornaamsten invloed uitoefenden. Ongevoelig bracht ons de loop van +het onderhoud ook op het punt onzer koloniale bezittingen, en ik stond +versteld over de kennis, welke hij ook te dien opzichte ten toon +spreidde. Daar de mijne dienaangaande gering was, was ik niet in staat +met volkomen zekerheid over de juistheid zijner opgaven en narichten te +oordeelen; maar toch had de op mijn reizen verkregene gewoonte van met +allerlei slag van lieden om te gaan, mij niet geheel buiten een zekeren +graad van menschenkennis gelaten, zoodat ik de logenachtige versieringen +van den sprookjesverteller eenigszins wist te onderscheiden van de +onopgesmukte verhalen des zaakkundigen reizigers: en, hoewel ik ten deze +begreep geen onbepaald krediet te moeten verleenen, veelmin mijn zegel +te kunnen hechten aan de stoute beslissingen en beoordeelingen, welke de +Heer Bos zich betreffende de handelingen zoo der Compagnie als van hare +dienaren veroorloofde, zoo wist hij die echter met zulke schijnbaar +gegronde en afdoende redenen te omkleeden, dat het, in mijn oog althans, +geen geringe moeite en bekwaamheid zou vereischt hebben, die met een +goed gevolg te wederleggen. Van de Oost en West kwamen wij op Czaar +Peter te huis en op de stoute hervormingen, door hem in Rusland +ondernomen: en de naam van dien grooten Alleenheerscher, ons aan de grap +van dien morgen herinnerende, bracht ons als vanzelf op het Soester +avontuur en op de onweersbui terug. Gevraagd zijnde hoe ik het gedurende +den regen gesteld had, verhaalde ik, dat ik geschuild had op de hofstede +Guldenhof, toebehoorende aan den Heer Blaek. + +"Guldenhof!" herhaalde Amelia: "is dat niet die fraaie plaats aan de +andere zijde van Eemnes? Ik heb het even gewaagd, toen wij die +voorbijgingen, mijn hoofd buiten de huifkar te steken en dat prachtige +goed te beschouwen, hoewel het mij bijkans een stijven nek had gekost." + +"De Heer Blaek!" herhaalde van zijn kant mijn gastheer, bijna +terzelfdertijd: "is Jacobus Blaek de eigenaar van dat vorstelijk +buitengoed?... Het moet hem dan wel zijn medegeloopen, sedert ik hem +gekend heb: want toen zag het er sober uit met zijn tijdelijke +goederen:... dan: waarover verwonder ik mij?" vervolgde hij, als tegen +zichzelven sprekende en terwijl hij met zijn mes op de tafel speelde: +"ik heb minder recht dan iemand om over de wisseling der fortuin eenige +verbazing te toonen." + +"Zoo ik wel onderricht ben," zeide ik, "heeft de Heer Blaek een +aanzienlijk vermogen in de Oost-Indien gewonnen." + +"Hij?" zeide de Heer Bos: "gij verwart hem met zijn broeder, die +werkelijk zeer rijk kon genoemd worden; want het toeval was hem even +gunstig geweest, als het den eigenaar van Guldenhof, in dien tijd +althans, tegenliep. Nu! zoo eenig mensch de gaven der fortuin verdiende, +het was dezelfde Hendrik Blaek; want een meer edelmoedig hart, en meer +geneigd hetgeen hij bezat met anderen te deelen, heb ik nooit gekend. De +arme drommel heeft niet lang genot gehad van hetgeen hij met zooveel +zorg vergaard had. Hij is een der weinige menschen, wier dood mij een +wezenlijke smart veroorzaakt heeft." + +"Gij hebt hem dan zeer van nabij gekend?" vroeg ik, niet zonder +deelneming: want een gesprek over den vader der bevallige Henriette kon +mij niet anders dan belangrijk zijn. + +"Hij was een braaf en beminnelijk mensch," zeide mijn gastheer, +blijkbaar een rechtstreeksche beantwoording mijner vraag wenschende te +ontwijken: en terstond vervolgende: "hij heeft een dochter nagelaten: +leeft zij nog?" + +Ik voelde, dat ik op deze vraag tot over de ooren toe rood werd: +misnoegd op mijzelven, dat ik mij, ofschoon onwillekeurig, zou +blootstellen aan verdere onderzoekingen, trachtte ik mijn verwarring +onder den schijn van luchthartigheid te bemantelen en antwoordde met een +gemaakten lach: "voorzeker leeft zij: althans toen ik haar van morgen +sprak, was zij nog in blakenden welstand." + +"En is zij nog niet gehuwd?" vroeg de Heer Bos al verder: "mij dunkt +eener goede partij als haar moet het niet aan vrijers ontbreken." + +"Gehuwd is zij niet," antwoordde ik: "en meer weet ik er niet van, daar +ik eerst heden van mijn buitenlandsche reize terugkeer;--maar ik stem +volkomen met u in, dat zij geen gebrek aan aanzoeken hebben kan." + +"De hemel schenke haar wijsheid, om een goede keuze te doen," zeide mijn +gastheer: "maar komaan! de avond is gevorderd: en het is tijd, dat gij +beiden u ter ruste begeeft, om morgen weer vroeg bij de hand te kunnen +zijn. Het hindert mij toch," vervolgde hij, de kruimels van zijn +roksmouw afknippende, "dat ik mijn ouden borstel moet missen." + +"Zou UEd. hem zoo niet kunnen gebruiken?" zeide Amelia, terwijl haar +wangen voor een oogenblik door een zachten glans van genoegen werden +bestraald! en meteen haalde zij het betreurde voorwerp van onder haar +bouwen voor den dag en stak het over de tafel aan haar vader toe. Deze +beschouwde het met een blik van verrassing: het plaatje met het wapen +was er afgerukt en de spijkergaatjes, die nog van het vroeger bestaan +daarvan hadden kunnen getuigen, met den rug van een mes zooveel mogelijk +gelijkgewreven. + +"Ik dank u, Amelia!" zeide de Heer Bos, met aandoening: "waarlijk! het +is kinderachtig van mij, aldus aan een nietig meubel te hechten; maar +... gij weet het, melieve! dat ik bij wezenlijke rampen mijn +gemoedskalmte niet verloren heb: en gij zult mij deze zwakheid ten goede +houden.--Waarlijk!" vervolgde hij, den borstel aandachtig beschouwende: +"ziedaar wel een evenbeeld, dat ik op mijzelven toepasselijk kan maken. +Ben ik niet evenals hij, na jaren wrijvens en schurens, van mijn glans +beroofd, toen ik oud werd, en thans in het oog der wereld even weinig +meer waard als dit meubel den Jood zou wezen, dien wij hedenmorgen +ontmoet hebben?" + +"UEd. zal mij de opmerking vergunnen," zeide ik, "dat, gelijk deze +borstel nog evengoed dienst kan doen, al is hij van zijn pronk beroofd, +datzelfde voorrecht ook u kan vergund blijven. Onze waarde berust immers +niet in uiterlijke praal, maar in het nut dat wij stichten." + +Ik dacht met deze aanmerking en voorzeker alles behalve nieuwe +vergelijking mijnen gastheer een verplichtend gezegde toe te voegen; +maar de zonderlinge uitdrukking, die zijn gelaat aannam, toen ik met +spreken geeindigd had, trof mij zoodanig, dat ik mij wel wachtte op +denzelfden toon voort te gaan. Gedurende het gesprek over de Heeren +Blaek hadden, naar 't schijnt, oude herinneringen een uitdrukking van +zachte droefgeestigheid op zijne trekken verspreid, welke ik niet +gedacht had, daar immer te zullen aantreffen, en welke nog vermeerderd +werd door het hervinden van zijn borstel en de gedachten, welke de +beschouwing daarvan in zijn boezem had opgewekt:--maar nu was opeens die +uitdrukking verdwenen: het gansche gelaat had de strenge, terugstootende +plooi hernomen, die het gewoonlijk kenmerkte: en een bittere lach kwam +het nog meer ontsieren." + +"Hoor!" zeide hij, op een schamperen toon, terwijl hij een blik op mij +wierp, die mij onwillekeurig sidderen deed: "de diensten, welke ik +gewoon ben geweest te bewijzen, waren niet altijd van dien aard, dat men +er mij veel dank voor wist." + +"Vader!" zeide Amelia, met een bevende stem, terwijl zij oprees en hem +bleef aanzien met een weemoedigen blik, die hem zijn rasch gezegde +scheen te verwijten. + +"Gij hebt gelijk, mijn kind!" zeide hij: "en ik handel dwaselijk, door +aan zulke denkbeelden toe te geven... zoo de Heer Huyck het goedvindt, +zal ik hem zijn slaapstede toonen." + +Deze laatste woorden sprak hij weder op een zeer natuurlijken en +hoffelijken toon uit en liet die met een buiging van het bovenlijf +vergezeld gaan. Ik boog insgelijks ten bewijze van toestemming: en na +gedane dankzegging rezen wij gezamenlijk op. Ik wenschte aan Amelia een +gerusten nacht, en volgde den Heer Bos, die, na zich half bij zijn +dochter verontschuldigd te hebben, dat hij haar in het donker liet de +kaars opnam en mij in een klein vertrekje bracht, hetwelk op dezelfde +trap, doch eenige treden hooger, uitkwam. + +"Ik denk niet," zeide hij, mij op een nauwe bedstede wijzende, die zich +aldaar bevond, "dat u dit nachtverblijf machtig zal aanstaan: maar gij +zult het moeten nemen zooals gij het vindt." + +"O! zeide ik: "maak daarover geene verontschuldigingen; ik ben lang +genoeg op reis geweest om mij te hebben leeren behelpen: en een nacht is +gauw doorgebracht. Maar wat ik u bidden mag, neem het licht met u: +Mejuffrouw Bos bevindt zich alleen en in het duister. Ik heb geen licht +noodig om mijn slaapstede te vinden." + +"Zoo gij niets meer noodig hebt, en u in 't donker kunt uitkleeden, zal +ik aan uw verzoek voldoen," zeide mijn gastheer, en mij een goede +nachtrust toegewenscht hebbende, verliet hij het vertrek. Ik had +intusschen den eenigen stoel, die zich daarin bevond, voor mijn +slaapplaats geschoven en, mij van mijn bovenkleederen ontdaan hebbende, +kroop ik met de rest te bedde; want in de onzekerheid hoe de gesteldheid +daarbinnen zou wezen, was ik eenigszins huiverig om mij geheel te +ontkleeden. + +En inderdaad, mijn ligplaats was noch slechter, noch beter dan ik reden +had mij voor te stellen. Het bed bestond uit een harde peul, waarvan men +de opvulsels niet behoefde te raden; want van alle zijden staken mij de +puntige stroohalmen in de leden, zoo vaak ik mij omwendde. Het laken was +van dien aard, dat het mij, welke houding ik aannam, nooit geheel +bedekte; lag ik recht uitgestrekt, dan staken mijn voeten er buiten: +haalde ik deze binnen en ging ik krom liggen, dan waren mijn knieen +ongedekt:--en wat het ware, dat mij tot hoofdkussen diende, kon ik +volstrekt niet uitvinden en moest eerst den volgenden morgen ontdekken, +dat het uit een oud stel vischnetten bestond, in een meelzak gewikkeld. +De vinding was niet onaardig en ik ben nooit te weten gekomen, of ik +haar aan het vernuft van den Heer Bos, van zijn beminnelijke dochter of +van de oude Martha moest toeschrijven. + +Het was echter niet het min gemakkelijke mijner ligging, dat mij zou +verhinderd hebben, na een zoo vermoeienden dag, een zoete rust te +genieten. Integendeel waren het die vermoeienissen zelven en de +onderscheidene schokken, welke ik naar lichaam en geest ontvangen had, +die mij beletteden, den slaap te vatten, waar ik zoo vurig naar +verlangen moest. Duizend verschillende en verwarde denkbeelden maalden +mij door het brein en deden dat brandend en koortsig gevoel in mijn +hoofd ontstaan, hetwelk aan elke sluimering vijandig is. Al de +ontmoetingen van den dag kwamen mij beurtelings voor den geest zweven, +gelijk de schimmen eener fantasmagorie. Ik zag weder den twist in de +herberg: ik hoorde den hatelijken Andries vloeken en den Jood zijn +kramerijen venten: ik onderscheidde het lieve gezichtje van de bevallige +Henriette Blaek: ik bestreed opnieuw de drie struikroovers en dankte +weer mijn redding aan mijn geheimzinnigen gastheer, die zich aan de +oogen mijner verbeelding in een nog majestueuzer gestalte voordeed dan +in de wezenlijkheid. Dan weder stelde ik mij de belofte voor den geest, +welke ik den Heer Bos gedaan had, en de moeilijkheden, welke voor mij +zouden kunnen ontstaan zoo uit de verplichting, die ik op mij genomen +had, om Amelia naar Amsterdam te brengen, als uit die, van het op dien +gevaarvollen avond voorgevallene voor elk geheim te houden. Bij dit +alles voegde zich nog een zeker gevoel van ongerustheid, dat ik niet van +mij af konde werpen, en hetwelk was toe te schrijven aan de onzekerheid, +waarin ik verkeerde, zoo omtrent de plaats waar ik mij bevond, als +omtrent hetgeen mij nog kon te wachten staan. Wel is waar, ik voedde +geen vrees meer voor den Heer Bos, die er naar allen schijn belang bij +had, mij te vriend te houden; maar ik was niet zonder zorg omtrent +Andries, die, naar mijn innige overtuiging, niemand anders wezen kon dan +de zoon der weduwe, in wier woning ik mij bevond: het onaangename +vermoeden begon mij te bekruipen, of ik niet altemet de legerstede van +dien booswicht betrokken had: en ik kon de benauwende gedachte niet +verbannen, dat hij wellicht te huis komen en mij de weinig gewenschte +eer van zijn bezoek geven zou. + +Ik had, kort nadat ik mij te bedde begeven had, den luchtigen voetstap +van Amelia eenige reizen op de trappen gehoord, en veronderstelde dat +zij de overblijfselen van ons avondmaal naar de keuken bracht. Daarop +had zij een vrij langdurig onderhoud met haar vader gehad, waarvan ik +echter niets dan bloote klanken verstaan kon, en zich toen ter ruste +begeven. De Heer Bos was vervolgens naar beneden gegaan; naar mijn +gedachten, om aan de oude Martha eenige onderrichtingen te geven: het +duurde wel een uur eer hij terugkwam en zich in de bedstede, tegenover +die, waarin zijn dochter sliep, begaf. Een zwaar gesnork kondigde mij +weldra aan, dat, welke zijn zorgen voor de toekomst ook wezen mochten, +die echter niet in staat waren, hem het slapen te beletten. + +Wat mij betreft, er verliepen uren achtereen, eer de slaap mijn oogen +sloot, en toen zelfs bracht die noch rust, noch verkwikking mede. +Benauwende, pijnlijke droomen kwelden mij, en deden mij ieder oogenblik +met schrik uit mijn sluimering ontwaken. Ik zag het ouderlijk huis in +vlammen staan: gewapende roovers, waaronder zich Andries en, vreemd +genoeg, ook de poeet Helding bevonden, stormden ter plundering binnen, +en werden aangevoerd door den Heer Jacobus Blaek, die zijn regenscherm +als een staf van commando rondzwaaide. Ik zag mijn moeder, doodsbleek en +met bloed bedekt, door twee dier boosdoeners voortsleepen: ik hoorde het +noodgeschrei mijner zusters en broeders, die in de vlammen omkwamen: en +dan zag ik opeens boven het vlammend puin, Henriette, Amelia, en een +talrijken stoet bevallige, in feestgewaad uitgedoste jonge meisjes +luchtig en onbezorgd ronddansen, en rozen strooien op de vonken, die +onder haar voeten opspatteden. Opeens deed Andries, die een ijzeren +geldkist uit den brand had gesleurd, welke hij met geweld op straat +sleepte, een afgrijselijken vloek hooren: alles verdween voor mijn +oogen, en ik ontwaakte. + +Maar, schoon wakker, nog dreunde mij die stem in de ooren, en nog +herklonken die slagen, welke echter niet op een ijzeren kist, maar op de +deur der woning nederkwamen. Ik ging recht overeind zitten. Er kon geen +twijfel meer aan zijn: het was Andries, die weder te huis kwam. + +De morgenschemering was aangebroken: ik liet mij zoo zachtjes als ik kon +uit mijn bed zakken, kleedde mij aan, omklemde mijn knuppel met beide +handen en bleef toen, op den stoel gezeten, angstig luisteren, wat er +volgen zou. Weldra hoorde ik de oude Martha naar het voorhuis +schoffelen. Ik rees op, en overlegde of het ook zaak zoude wezen, den +Heer Bos te gaan wekken, toen ik Martha met een heesche stem haar zoon +hoorde toeroepen: "daar slaapt van nacht familie van Mevrouw hier in +huis: ik mag je niet opendoen: zie maar dat je in de schuur terecht +komt." + +Ofschoon mij deze woorden eenigszins geruststelden ten opzichte der +voornemens van de moeder, bleef ik echter niet zonder zorg, of zich de +zoon wel daaraan zoude storen. Mijn onzekerheid was intusschen spoedig +voorbij; want na eenige vruchtelooze pogingen om de deur open te +krijgen, ging Andries al brommende en vloekende weg, en Martha haastte +zich, haar bed weder op te zoeken, hetgeen mij ten blijk strekte, dat +zij geen vrees voor zijn terugkomst koesterde. + +Dit tooneel had mij echter allen slaap ontnomen. Ik bleef nog een +geruimen tijd stilzitten, toen naderde ik het venster, opende het met +zoo weinig gerucht mogelijk, en ademde de verkwikkende morgenlucht in, +die mij van buiten tegenstroomde. + +Dan, was die frissche ochtendkoelte welkom aan mijn verhit gestel, niet +minder aangenaam werd ik verrast door het heerlijke schouwspel, dat zich +voor mijn oogen opdeed en hetwelk ik verre was te verwachten. Het +uitzicht, dat ik den avond te voren van de kamer, waar wij ons toen +bevonden, had gehad, was beperkt: het raam, waar ik nu voorstond, opende +zich aan eene andere zijde van het gebouw en vergunde mij het gezicht +van een natuurtooneel, het penseel eens schilders waardig. Ter +linkerzijde en achter een schuur, een duiventil en een paar andere +kleine gebouwen, tot de hoeve behoorende, verhief zich een fraaie groep +eeuwenheugende eikeboomen, wier kruin wel door den zeewind was +ontbladerd, doch wier knoestige met breede takken voorziene stammen zich +donker afteekenden tegen den nog kleurloozen hemel en tegen de +Zuiderzee, over wier grauwe oppervlakte een aantal kleine vaartuigen +elkander kruisten. Iets meer nabij verhief zich een oude, met mos en +heesters overdekte bouwval, de strenge stijl van welks bouworde scheen +aan te kondigen, dat ik de overblijfselen van een klooster voor mij had: +een muurtje, dat waarschijnlijk voorheen een kerkhof omheind had, +verbond dit gedenkstuk van vroegere dagen aan de hoeve, waarin ik mij +bevond. Ter rechterzijde liep de grond glooiend opwaarts, en werd het +verschiet hier en daar belemmerd door golvende heuvelen, deels met koren +en boekweit beteeld, deels met heesters en kreupelhout begroeid, deels +bedekt met de paarskleurige heide, waarlangs de witgewolde kudde reeds +hun ochtendmaal kwamen gebruiken. De stilte van den morgen werd alleen +nu en dan afgebroken door het dof geloei der runderen in den stal en het +gekraai van den wakkeren haan, die met zijn kakelbonten harem over het +erf kuierde en het rijzend zonnelicht begroette, dat allengskens aan dit +natuurtooneel leven en beweging kwam bijzetten. Opeens trof mij de +gedachte: ik had dit bevallig geheel nog eenmaal beschouwd: wanneer of +in welk gezelschap, dit wist ik mij niet te binnen te brengen; maar het +kwam mij voor, als ware het niet de eerste reize, dat ik mij hier +bevond. Ik kon uit den weg, dien ik den vorigen avond genomen had, en +uit de nabijheid der zee, het besluit opmaken, dat ik mij ten Oosten en +niet verre van Naarden moest bevinden en wel omtrent de plaats, waar +vroeger een stad van denzelfden naam in de Hoeksche en Kabeljauwsche +twisten was te gronde gegaan; maar ik had, zooverre ik wist, nooit eenig +uitstapje naar dien kant gemaakt. Eindelijk gaf ik het op: en daar ik +meermalen het naburige Muiderberg bezocht had, waar het landschap veel +overeenkomst had met datgene, hetwelk ik nu voor oogen had, maakte ik +het besluit op, dat ik door die gelijkheid van natuurtooneel misleid, +mij ten onrechte verbeeldde, hier vroeger geweest te zijn. + +De morgenstond had zijn weldadigen invloed op mij uitgeoefend en met het +daglicht waren die kwellende droombeelden en onrustige gedachten +verdwenen, die mij gedurende den nacht hadden beziggehouden. Ik aarzelde +dus niet om mij weer naar mijn legerstede te begeven, en de natuur, haar +rechten hernemende, welke zij te lang aan de verbeelding had afgestaan, +deed mij een weldadigen slaap genieten, waaruit ik niet ontwaakte, dan +toen de stem mijns gastheers mij riep, en ik, de vakerige oogen +wrijvende, den Heer Bos, reeds geheel gekleed, zag voor mij staan. + +"Het is tijd!" zeide hij: "het spijt mij zulk een aangename rust te +storen; maar gij zult ongetwijfeld de eerste schuit niet willen +misloopen." + +"Gij ziet," zeide ik, opstaande, "dat mijn toilet geene groote moeite +zal vereischen. Ik heb niets anders te doen als mij te wasschen, en ik +ben tot uw dienst." + +"Ik heb u gebracht wat gij noodig hebt," zeide de Heer Bos, mij op de +tafel wijzende, waar hij een kom met water en een handdoek had +neergeplaatst. "Ik behoef niet te vragen of gij goed geslapen hebt." + +"Daar kan ik niet volmondig ja op zeggen," antwoordde ik, en verhaalde +hem tevens hoe mijn nachtrust gestoord was geweest. Gedurende mijn +verhaal bleef ik de wezenstrekken van mijn gastheer zorgvuldig +gadeslaan. Geen verwondering noch ontroering was daarop zichtbaar: +alleen zag ik hem een paar reizen de wenkbrauwen samentrekken. + +"Ik verwachtte niet anders," zeide hij, toen ik met mijn mededeeling +geeindigd had: "en ik had dienaangaande het noodige onderricht aan de +oude Martha gegeven. Ondertusschen, die schurk moet u noch mij hier +zien: de gevolgen zouden te gevaarlijk kunnen wezen. Ik moet mij +daarover nog met de oude onderhouden. Wees zoo goed, zoolang bij mijn +dochter te vertoeven." + +Wij verlieten het vertrek, en begaven ons weder naar datgene, waar wij +den vorigen avond hadden doorgebracht. Ik vond hier Amelia, in hetzelfde +gewaad als den vorigen dag gekleed, behalve dat zij nu een muts droeg en +een falie daar over heen: ook was zij met een zonnescherm voorzien. De +Heer Bos liet ons alleen, en na een korten morgengroet, bleven wij, +beiden zwijgend en eenigszins met onze houding verlegen, voor ons zien. + +Het leed niet lang, of de Heer Bos kwam terug: "alles is in orde," zeide +hij: "Andries ligt in de hooischuur zijn roes uit te slapen, en, eer hij +wakker is, zijn wij ver van hier. Ik heb bovendien zijn moeder +gewaarschuwd, dat de justitie hem opspoorde; en een kleine wenk van dien +aard zal, vlei ik mij, genoegzaam zijn, om hem verre van hier te +zenden.--Niets verhindert ons dus langer, de reis aan te vangen." + +"Ik weet niet," zeide Amelia, zich met minzaamheid tot mij wendende, "of +Mijnheer ook nog vooraf iets verlangt te gebruiken." + +"Het is mij nog vroeg genoeg," zeide ik: "en daar ik toch genoodzaakt +ben, mij te Naarden een oogenblik op te houden, zullen wij evengoed daar +eenig ontbijt kunnen nuttigen." + +"Welaan dan!" zeide de Heer Bos, en trad meteen, door ons gevolgd, de +kamer uit. + +In het voorhuis stond de oude Martha, die, nijgende, en de handen +drukkende van den Heer Bos en van Amelia, afscheid van ons nam. + +"Wij danken u voor uw herbergzaamheid," zeide de Heer Bos: "vergeet +niet, hetgeen ik u omtrent uw zoon gezegd heb, en neem dit aan, voor den +omslag, dien wij u veroorzaakt hebben. Mijn goed zal ik nader laten +halen. Bedenk, dat alles van uw stilzwijgendheid afhangt." + +"Ach!" zeide zij: "met wie spreekt de oude Martha ooit? Geen haan zal er +na kraaien, dat UEd. hier 'eweest is: en in een kwartier tijds zijn al +de kamers weer dicht 'esloten en het beddegoed uit de bedsteden 'enomen, +en kan niemand merken, dat ik hier volk heb 'ehad." + +Ik kon mij niet weerhouden van te glimlachen: "zoo al de slaapplaatsen +zoogoed gestoffeerd zijn als de mijne," dacht ik, "zal zeker het +opredderen niet veel tijd kosten." + +Intusschen naderde ik ook op mijne beurt de oude vrouw en stelde haar +onder dankbetuiging voor het nachtverblijf eene kleine fooi ter hand. +Toen ik mij omwendde, zag ik dat de Heer Bos een koffer had opgenomen, +die waarschijnlijk het goed van zijn dochter bevatte. + +"Mag ik u niet van die moeite ontslaan?" vroeg ik hem; "daar toch +Mejuffrouw nu onder mijn geleide komt, is het niet meer dan billijk, dat +ik haar goed drage." + +"Wij zullen het ieder een gedeelte van den weg dragen," zeide de Heer +Bos: "ik ga niet met u tot Naarden." + +De toon, waarop hij deze woorden uitsprak, was zoo beslissend, dat ik +het ongeraden vond, verder aan te dringen. Wij begaven ons dan op reis, +de Heer Bos den tocht geleidende, en even wakker doorstappende, alsof +hij, in stede van een koffer, een pak veeren onder den arm had. Ik heb +nog verzuimd te zeggen, dat hij thans zijn rooden mantel niet omhad, en +zijn Spaanschen hoed tegen een meer gewonen verwisseld had. + +Amelia liep zwijgend achter haar vader; en ik sloot den tocht. Wij +namen, in stede van den modderigen hollen weg, een zandpad door de +eikenstruiken, hetgeen op een driesprong uitkwam, waar onze geleider +stilhield. + +"Hier moeten wij scheiden," zeide de Heer Bos: "dit voetpad links brengt +u aan de poort van Naarden. Vaarwel Amelia! God behoede u en schenke u +het noodige beleid om de moeilijke taak te volbrengen, die gij op u +genomen hebt." + +Dit zeggende drukte hij een hartelijken kus op 't voorhoofd zijner +dochter. Wat haar betrof, zij schreide niet; zij stortte geen ijdele, +doch bij zulk een scheiding toch niet berispelijke klachten uit: maar de +doodelijke bleekheid, welke zich over haar gelaat verspreidde, toonde +niettemin hoezeer haar hart op dit oogenblik leed. + +"Wat u betreft, Mijnheer!" zeide de Heer Bos, mij de hand drukkende: +"ontvang mijn voorloopigen dank voor den dienst, dien gij mij bewijzen +wilt. Ik vertrouw u mijn dochter: en gij zult, hiervan houde ik mij +overtuigd, u dat vertrouwen niet onwaardig betoonen." + +"Is er niets anders dat ik voor u doen kan?" vroeg ik hem terwijl ik +zijn handdruk beantwoordde. + +"Voor het oogenblik niet:--ik heb reeds te veel van u gevorderd; +wellicht meer dan gij zult kunnen volhouden;... doch het zij zooals het +wil!... alleen dit nog!... mocht mij het lot eens treffen, dat mijn +vijanden mij toewenschen, ontferm u dan over mijn ongelukkige +dochter:--wees dan haar voorspraak.... Zorg dan, dat zij in staat +gesteld worde, zich een wijkplaats volgens haar wensen te kiezen." + +Ik gaf door een buiging mijn toestemming in dit verzoek te kennen en nam +nu den koffer op, dien de Heer Bos had neergezet en die mij zwaarder +voorkwam dan ik gedacht had, waarop hij na Amelia nogmaals vaarwel +gezegd te hebben, zich met rassche schreden rechtsaf en naar den zeekant +begaf. Wij oogden hem een poos na en sloegen toen zwijgend het +aangewezen pad in, dat ons weldra op den heirweg in de nabijheid van +Naarden bracht. Buiten de poort nam ik een knaap aan, om den koffer te +dragen; bood mijn arm Amelia aan, en bevond mij met haar na verloop van +eenige minuten in de herberg te Naarden. + + + * * * * * + + +NEGENDE HOOFDSTUK + +BEHELZENDE HET VERHAAL EENER SCHUITREIS VAN NAARDEN NAAR AMSTERDAM. + + +In de herberg gekomen zijnde, werden wij door den waard in een +zijkamertje gewezen, waar ik terstond voor Amelia en voor mij een paar +kop koffie en boterhammen bestelde; en de vraag deed, of er ook goed met +den vrachtwagen van Deventer was aangekomen aan het adres van Mr. F. +Huyck. De waard beantwoordde deze vraag toestemmend en gaf mij te +kennen, dat het goed zich in de groote kamer aan de overzijde bevond. +Ik vroeg hierop verlof aan Amelia van haar een oogenblik alleen te mogen +laten, en begaf mij naar de aangewezen plaats, waar ik werkelijk, na +eenig zoekens, de mij behoorende koffers, doozen en verdere voorwerpen, +uit onderscheidene andere goederen, welke aldaar in heerlijke eendracht +en verwarring door en op elkaar gestapeld waren, terugvond; waarop ik +den waard verzocht, die gezamenlijk met den koffer van Amelia naar de +schuit op Amsterdam te laten brengen, en de roef voor mij te huren. + +Terwijl ik met dit alles bezig was, had ik wel opgemerkt dat er paarden +voor het logement hadden stilgehouden: doch in de drukte van het +oogenblik daar geen bijzondere acht op geslagen. Toen mijn bestelling +echter was afgeloopen, en ik mij weder naar het zijkamertje terug zoude +begeven, sloeg ik het oog, in 't voorbijgaan, door de gang naar buiten +en zag een paar fraaie, kostelijk getoomde en gezadelde rijpaarden, die +reeds een goeden rit schenen te hebben gedaan, naar men kon opmaken uit +het schuim, dat hun breede borst bedekte, en die door den staljongen +voor de deur gevoederd werden, terwijl een rijknecht, in zwierige +livrei, daarnevens stond. Ik hield mij echter niet op met die te +beschouwen, daar ik Amelia niet langer wilde alleen laten,--maar men +verbeelde zich mijn verwondering en mijn misnoegen tevens, toen ik, de +zijkamer binnentredende, iemand, in rijgewaad uitgedost, over Amelia aan +de tafel zag zitten, met den hoed op het hoofd, het rijzweepje in de +hand en de beenen uitgestrekt, en in dien persoon dengenen herkende, +dien ik minst van allen hier verwacht of gewenscht zoude hebben, den +Heer Lodewijk Blaek. "Daar beginnen de wederwaardigheden al!" dacht ik +bij mijzelven: en mijn spijt was zoo groot, dat ik als sprakeloos aan de +deur bleef staan. + +"Komt het glaasje haast, dat ik besteld heb?" vroeg Lodewijk, mij +slechts terloops aanziende: "o vergeef mij!" voegde hij er bij, mij +herkennende: "ik dacht dat het de kastelein was.--Mijnheer Huyck! ik +wensch u goeden morgen."--Hier lichtte hij even zijn hoed, en zich +terstond naar Amelia wendende, met wie hij reeds in onderhoud scheen te +zijn getreden: "en reist de Juffrouw zoo alleen?" vroeg hij: "in +waarheid! het zou mij tot bijzondere eer strekken u te mogen brengen, +waar UEd. wezen wilde.--Men treft soms onwelkom gezelschap op reis aan," +(dit laatste was ik volkomen met hem eens) "en het is ridderplicht, de +dames, die alleen en verlaten zijn, daartegen te beschermen." + +Ik was nog niet recht bekomen van mijn verbazing. Ik zag, hoe Amelia +bleek en ontsteld was geworden door de gemeenzame toespraak van den +vrijpostigen losbol: en ik wist nog niet, welke houding ik moest +aannemen. Het eenvoudigste ware zeker geweest, terstond aan Lodewijk te +verklaren, dat de Juffer geene bescherming behoefde, daar zij zich reeds +onder de mijne bevond; maar ik huiverde op de gedachte, daardoor +verkeerde vermoedens op te wekken bij iemand, op wiens bescheidenheid ik +mij niet kon verlaten. "Waar zal Henriette Blaek mij voor houden," dacht +ik bij mijzelven, "wanneer zij van haar neef verneemt, dat ik met een +mooi jong meisje op reis ben geweest?" Deze gedachte belette mij te +handelen gelijk de edelmoedigheid mij eigenlijk zoude hebben +voorgeschreven, en ik besloot, mij te vergenoegen met aan Lodewijk het +voortzetten zijner aanbiedingen te beletten, door zelf een gesprek met +hem aan te knoopen. + +"Is UEd. hedenmorgen reeds van Guldenhof aan komen rijden? UEd. moet het +warm hebben, ofschoon de ochtendstond altijd het best geschikt is tot +dergelijke tochten. En hoe vaart de familie op Guldenhof? Het is een +fraai paard, dat UEd. daar heeft," enz. enz. Lodewijk antwoordde slechts +met enkele woorden op deze en dergelijke toespraken, welke ik tot hem +richtte: en, geene de minste gedachte voedende, dat ik tot Amelia in +eenige betrekking stond, bleef hij haar gedurig aanstaren, lonkte en +knipoogde, en scheen haar door zijdelingsche wenken te kennen te willen +geven hoe onaangenaam hem de stoornis was, welke ik in hun _tete-a-tete_ +had aangebracht. + +Wat Amelia betrof, zij beantwoordde hem op dezelfde wijze, als hij mij +deed, namelijk met niet veel meer dan "ja Mijnheer!" of "neen Mijnheer!" +Zij hield de oogen gedurig voor zich geslagen op het kopje, dat zij in +de hand hield en waaruit zij nu en dan een langzame teug nam. Ik kon +niet nalaten van met een gevoel van diepe beschaming op te merken, dat +zij, na mij toen ik binnenkwam even te hebben aangezien, geen oog meer +op mij wendde, als wilde zij mij de bescherming niet afvergen, welke ik +haar niet uit eigen beweging verleende. Deze bescheidenheid van hare +zijde overwon weldra mijn voornemen om mij te houden, alsof wij elkaar +niet kenden, en ik was op het punt, van aan Lodewijk te verzoeken, de +Juffer, die ik de eer had gezelschap te houden, niet langer lastig te +vallen, toen de waard, met een glaasje likeur binnentredende, mij de eer +der bekentenis kwam ontnemen. + +"Mijnheer!" zeide hij tegen Lodewijk: "een glaasje cognac als 't UEd. +belieft: Mijnheer!" (tegen mij) "als UEd. naar de schuit moet zal het +tijd worden." + +"Hoeveel ben ik u schuldig?" vroeg ik, terwijl Amelia intusschen was +opgestaan. + +"Sta mij ten minste toe, u tot aan de schuit te brengen...." zeide +Lodewijk, insgelijks opstaande en Amelia zijn arm aanbiedende. + +"Zeven gulden vijftien stuivers, wegens betaalde vracht voor UEds. +goed," antwoordde mij de waard: "twee kommetjes koffie en twee +boterhammen....?" + +"Twee!" herhaalde Lodewijk, een oog op de tafel werpende, en vervolgens +Amelia en mij aanziende met een blik, die mij deed ontwaren, dat hij +lont begon te ruiken, en die ook den waard deed opkijken. + +"Wel ja!" zeide deze: "Mijnheer betaalt immers ook voor de Juffrouw?" + +"Voorzeker!" zeide ik, hem twee dukaten ter hand stellende, met verzoek +van mij geld terug te geven: "als UEd. gereed is!" vroeg ik, mij tot +Amelia wendende. + +"Nu begrijp ik het!" zeide Lodewijk, met een boozen lach, die mij +machtig veel lust gaf hem op zijn gezicht te trommelen. + +"_Heureux mortel!_" voegde hij er bij, het hoofd schuddende en mij +schamper aanziende. "Ik vraag u om verschooning, Mejuffer! Maar waarom +heeft de Heer Huyck mij niet terstond gewaarschuwd, dat ik vergeefsche +moeite deed?" + +Ik voelde dat ik rood werd; want ik kon de juistheid dezer aanmerking +van Lodewijk niet ontkennen: "Mijnheer!" zeide ik, op een toon, dien ik +trachtte zoo natuurlijk mogelijk te maken: "ik heb niets over deze +Juffer te zeggen. Een gelukkig toeval heeft mij haar doen ontmoeten: en +haar _familie_ (met nadruk op het woord _familie_) heeft mij verzocht, +daar wij toch eenen weg gingen, wel te willen zorg dragen, dat haar op +reis niets ontbrak. Ik dacht, dat UEd. haar kende, anders zou ik niet +geweten hebben, waaraan uw voorslagen toe te schrijven. Ik heb de eer uw +dienaar te zijn." + +"Goede reis samen," zeide Lodewijk: "en ik hoop dat de _familie_ van de +Juffer alle reden zal hebben, over haar keuze tevreden te zijn," voegde +hij er bij, op een toon, die mij verstaan deed, dat hij geen woord +geloofde van al wat ik hem, ik moet bekennen vrij onhandig, verteld had. + +Ik antwoordde verder niets; maar, den arm aan Amelia gevende, verliet ik +met haar de herberg. Nauwelijks waren wij de stadspoort uit, toen +Lodewijk ons, met zijn lakei achter zich, voorbijreed. Hij deed zijn +groet vergezeld gaan met een spotachtigen glimlach, en bleef langzaam +voor ons uit rijden. Toen wij de laatste brug der vestingwerken hadden +verlaten en de trekschuit in 't gezicht kregen, zag ik hem weder +ophouden en eenige woorden wisselen met iemand, die zich nabij de klep +van de schuit hield; waarna hij in vollen draf verder reed. + +Wij waren spoedig aan de plaats der afvaart, waar de kruier zich met +mijn goed bevond en mij het roefbriefje ter hand stelde. Amelia ging +dadelijk naar binnen; wat mij betreft, ik bleef een oogenblik de +oplading der goederen gadeslaan, toen mij de persoon naderde, met wien +ik Lodewijk had zien spreken en dien ik terstond voor Simon herkende. +Hun onderhoud deed bij mij een vermoeden ontstaan, hetwelk zich later +bevestigde; doch dat ik mij wel wachtte aan Amelia mede te deelen, ten +einde haar niet nutteloos te verontrusten. + +"Whelkom, meneer Hijk!" zeide Simon: "phen je nog 'ier? Me dacht, je zat +hal 'oog en droog te Hamsterdam? Ken ik thoch niks an je kwijt worden? +Niet?--Nou! dhaarom zei je thoch ghezond blijven. Has ik je dan reis +weerzie met ghezondheid?" + +Het vertrek der schuit maakte een einde aan de rede van Simon, die een +plaats nam op de voorplecht, terwijl ik met Amelia in de roef ging +zitten. + +Ik zag aan de koele en gestrenge uitdrukking van haar gelaat, dat mijn +gedrag eenige verontschuldiging vereischte, en ik moest bij mijzelven +erkennen, dat zij reden had, ontevreden over mij te zijn. Ik sprak haar +dus, eenigen tijd nadat de schuit van wal had gestoken, op de volgende +wijze aan: + +"Ik vrees, Mejuffrouw, dat gij mij beschuldigt, van weinig te +beantwoorden aan het vertrouwen, door uw Heer vader in mij gesteld." + +"Mijnheer!" antwoordde zij, "ik heb het recht niet, u eenige +verwijtingen te doen. Ik gevoel zeer wel, hoe moeilijk de toestand was, +waarin de ontmoeting van een bekende u moest brengen; en het doet mij +van harte leed, dat gij u om mijnentwille wellicht onaangenaamheden op +den hals haalt." + +"Uwe goedheid," zeide ik, "behandelt mij meer grootmoediglijk dan ik +verdien; maar waarlijk, gij hadt recht gehad, een andere handelwijs van +mij te verwachten. Geloof echter, dat, zoo ik niet terstond den Heer +Blaek voor zijn onbeschaamdheid bestrafte, zulks slechts daarom was, +omdat ik hoopte dat hij voor ons vertrekken zoude: en ik was bezorgd, +dat zoo hij, gelijk nu geschied is, ontdekte dat wij te zamen reisden, +hij nasporingen in 't werk zou stellen, welke het geheim van uw Heer +vader in gevaar mochten brengen." + +Deze reden was nu wel niet de ware; maar zij had toch zooveel grond van +waarschijnlijkheid voor zich, dat Amelia, naar mijne meening, niet kon +nalaten, die voor volkomen geldig te houden. Zij scheen er zich dan ook +mede te vergenoegen. + +"Ik hoop," zeide zij, "dat gij geen last meer zult hebben van deze +ontmoeting, en dat de Heer Blaek zich met de door u gegeven inlichtingen +zal tevreden stellen.--Is hij de zoon van den Heer Blaek, over wien wij +gisteravond spraken? Hij schijnt mij toe geen gelukkig toonbeeld op te +leveren van de Amsterdamsche Heeren. Wellicht echter," voegde zij er +bij, "moet ik zijn vrijpostigheid alleen toeschrijven aan den verlatenen +toestand, waarin ik mij bevind." + +"Het was gisteren voor het eerst, dat ik dien Heer ontmoette," was mijn +antwoord: "maar het zou mij grieven, indien UEd. onze Amsterdamsche +jongelingschap naar hem wilde beoordeelen. Er zijn er onder, die, zooals +hij, hoovaardig op hun rijkdom en aanzien, zich een toon aanmatigen, die +hun vrij kwalijk voegt, en zich, vooral tegen een kunne, die zij +eerbiedigen moesten, alles veroorloven, op het voorbeeld der Fransche +windbuilen, die zij naaepen, zonder tevens die welgemanierde bevalligheid +te bezitten, welke bij onze naburen de onbescheidenheid eenigszins +vergeeflijk maakt. Maar gij zult, naar ik hoop, te Amsterdam ook +jongelieden vinden, die zich door een ordentelijk, zedelijk gedrag +onderscheiden, nauwgezet zijn in het betrachten hunner maatschappelijke +plichten, zich aanbevelen door een heuschen beschaafden omgang, en niet +van oordeel zijn, dat drinken, rossen en rijden, grof spelen en +dergelijke uitspattingen tot de kenmerken eens fatsoenlijken mans +behooren." + +"Ik twijfel er niet aan," zeide zij: "het zal te Amsterdam zijn, als +overal, dat men er veel kaf onder 't koren vindt. Helaas! wat mij +betreft, ik zal er niet in de gelegenheid zijn om zulks bij ondervinding +te leeren, en mijn toestand zal mij wel dwingen, mij afgezonderd te +houden van alle gezelschappen. Hoe gelukkig zijt gij, Mijnheer! aan wien +deze reis niets dan vreugde en blijdschap voorspelt. Gij gaat een +beminde familie terugvinden en moogt u thans reeds verheugen in die +zalige ontmoeting.... terwijl ik!... maar verschoon mij, ik heb geen +recht u met mijne klachten op te houden. Verhaal mij eens, bid ik u, hoe +groot is het huisgezin van uw Heer vader?" + +Ik beantwoordde deze vraag, en, van het eene op het andere komende, +geraakten wij van lieverlede in een belangrijk en levendig onderhoud, in +den loop waarvan ik telkens meerdere redenen vond om het gezond verstand +en het edel hart van mijn reisgenoote te bewonderen. Wij brachten alzoo +bijna ongemerkt de lange en vervelende vaart van Naarden tot Muiden ten +einde. Aan die stad gekomen, moet men, gelijk bekend is, de schuit +verlaten om zich in een andere in te schepen. Wij trokken dan te zamen +en gearmd Muiden door, toen een nieuwe gebeurtenis mij stof gaf tot +nieuwe bekommernis over de taak, die ik op mij genomen had, en waarmede +ik mij reeds begon te vereenigen. Onder het voortwandelen hoorde ik +achter ons het klappen van een zweep en het rollen van een rijtuig over +de straatsteenen. Ik zag om: daar reed ons een prachtige koets voorbij, +met vier witte paarden bespannen, en twee lakeien achterop: en, eer ik +nog den tijd had om na te denken, aan wien dit rijtuig behoorde, +herkende ik daarbinnen den ouden Heer Blaek, met zijn hofdichter over--, +en--o spijt!--zijn schoone nicht naast hem. Ik bloosde tot achter de +ooren toe: ik groette:--de Heer Blaek had mij niet opgemerkt;--maar +Henriette had mij gezien, en de koele blik, welken zij bij het +teruggroeten op ons beiden nederwierp, drong mij door de ziel heen.--Zij +had mij herkend: daar was geen twijfel aan;--en wat toch moest zij nu +van mij denken? Ik had haar gezegd, dat ik _alleen_ naar Amsterdam +reisde; en nu had zij mij met een onbekende Juffer gearmd gezien:--en ik +zou mij misschien nimmer in de mogelijkheid bevinden, haar de aanleiding +mijner handelwijze te verklaren.--Zelfs ook dan, al ontsloeg mij de Heer +Bos van alle geheimhouding, wie zou de zonderlinge ontmoetingen, die mij +in deze weinige uren overkomen waren, op mijn woord af verkiezen te +gelooven. + +Doch, wat deed het er eigenlijk toe, of Henriette Blaek ons al of niet +gezien had? Haar neef had ons immers gezien en ik hield mij genoeg van +zijn minzame gezindheid te mijwaart verzekerd, om tevens overtuigd te +zijn, dat hij zulks niet verzwijgen zou, althans niet aan zijn +nicht.--En bovendien, welk groot belang stelde ik toch in de gedachten, +die een meisje, dat ik slechts eenmaal gezien had, omtrent mij +koesterde? Ik was immers niet op haar verliefd! Iemand van mijn koel en +bedaard gestel, wien de Franschen zelfs den naam van _le phlegmatique +Hollandais_ gegeven hadden, zou zoo op een bof +verlieven!--Onmogelijk--en echter....! + +Deze en dergelijke denkbeelden vlogen, als vuurkogels, die zich +doorkruisen en tegen elkaar horten, mijn geest door, zoolang ik de stad +Muiden doorliep, ja beletteden mij eenige aandacht te schenken aan +Amelia, die zwijgend aan mijn zijde ging. Alleen had ik opgemerkt dat +zij, toen het rijtuig ons voorbijsnorde en ik een kleur kreeg, mij +terloops had aangekeken, en vervolgens terstond haar falie dichter over +haar gelaat had neergetrokken. Zelfs meende ik mij naderhand te +herinneren, dat ik haar arm op dat oogenblik tegen den mijnen had voelen +trillen.--Hoe dit zij, ik sloeg, gelijk ik zeide, weinig acht op haar, +en, zoo zij mijn gedachten al bezighield, was het, om haar, op een vrij +onedelmoedige wijze... voor Sint-Felten te wenschen. + +Zoodra wij echter buiten Muiden en weder in de roef gezeten waren, namen +mijn gedachten een geheel anderen loop en vergat ik mijn eigen spijt +geheel, om slechts aan het leed mijner reisgenoote te denken; want +nauwelijks was de schuit van wal gestoken, of ik zag haar in tranen +uitbersten. + +Hoewel ik nooit heb kunnen begrijpen, hoe de dichters en +romanschrijvers, van een weenende schoone sprekende, durven beweren, dat +"haar tranen haar schoonheid nog verhoogden," en hoewel ik een rooden +neus en gezwollen oogen, welke daarmede doorgaans vergezeld gaan, niet +onder de bevalligste verschijnsels tel, zoo kan ik toch niet ontkennen, +dat de aanblik eener schreiende vrouw altijd een innig gevoel van +mededoogen en deelneming in mijn borst heeft opgewekt, en dat ik nooit +tranen langs haar kaken zag vloeien zonder den wensch te voeden, dat het +in mijne macht mocht zijn, die te drogen. Maar hoeveel smartelijker +moest mij dus niet dit schouwspel vallen, nu ik mij geheel buiten de +mogelijkheid bevond, niet alleen van de bron des leeds te stoppen, maar +zelfs van een enkel gepast troostwoord toe te spreken. Ik gevoelde +terstond, wat bij Amelia die diepe droefheid ontstaan deed: welke kracht +die aandoeningen moesten bezitten, die in staat waren een ziel, zoo +sterk als de hare, met zulk een hevigheid te schokken. + +Ik gevoelde, dat ik toch iets moest zeggen, al ware het slechts om den +schijn van hardvochtigheid te vermijden. "In 's Hemels naam, +Mejuffrouw!" voegde ik haar toe, terwijl ik, over haar gezeten, de +handen op het tafeltje der roef smeekenderwijze samenvouwde: "wat ik u +bidden mag, bedaar! Het is mij zoo grievend, u te zien weenen." + +"Vergeef mij,... o vergeef mij,... Mijnheer Huyck...." zeide zij al +snikkende: "ik gevoel, dat ik mij dwaas aanstelle... maar het zal ras +weder over zijn.... Ach! misschien doet het mij goed:--ik heb in jaren +niet geschreid." + +Ik wist bij ondervinding, dat niets weldadiger is voor hen die lijden, +dan den oorsprong van hun leed te kunnen mededeelen: en met dat oogmerk +waagde ik het, de volgende vraag te doen: + +"Maar, indien het niet onbescheiden is zulks te willen weten, wat heeft +dan nu die bittere droefheid bij u kunnen verwekken?... Is er van mijne +zijde eenige aanleiding daartoe gegeven, zoo bid ik u, uit den grond +mijns harten, om vergiffenis.--Maar o! laat mij toch niet in de +onzekerheid. Schenk mij uw vertrouwen! bedenk, dat uw vader mij tot uw +beschermer heeft uitgekozen:--laat dien titel, waarop ik mij +verhoovaardig, u aansporen, mij als uw broeder te beschouwen, en mij +mede te deelen, wat u thans op het hart drukt." + +"O neen! vraag het mij niet," zeide zij, de oogen afwisschende en het +gelaat in haar fraaien ronden arm, die op de tafel rustte, half +verbergende: "gij zoudt mij te dwaas, te kinderachtig vinden;... en +toch!" vervolgde zij, na eene korte stilte, het hoofd weder opheffende +en mij met waardigheid aanziende: "waarom zou ik het verzwijgen, daar +gij het wel zult geraden hebben. Ik heb met kalme onverschrokkenheid de +rampen en wederwaardigheden doorgestaan, die mijn nog zoo korten +levensloop gekenmerkt hebben: ik heb aan geene hartstochtelijke +bewegingen toegegeven, zoo dikwerf de fortuin, het leven of de vrijheid +mijns vaders en de mijne tevens in gevaar stonden: maar dat ik, die +vroeger ... ik schaam mij bijkans het nu te zeggen ... door honderden +gediend en vereerd werd... die den geringsten smaad mij aangedaan door +den dood des beleedigers zou hebben zien straffen ... dat ik, die tot nog +toe nooit het oog voor iemand heb behoeven neder te slaan, en voor niets +te blozen heb ... dat ik tot zulk een laagte gedaald ben, om te moeten +ondervinden, dat een fatsoenlijk man, wanneer hij zich in mijn +gezelschap bevindt en een kennis ontmoet ... vergeef mij ... zich schaamt, +gelijk een schuldige zou doen ... dit treft mij tot in het binnenste van +mijn gemoed: het is een contrast, dat geschikt ware om mij ijlhoofdig te +maken!" + +Ik bloosde opnieuw, zag voor mij en zweeg: want wat kon ik aanvoeren +tegen hetgeen zij gezegd had? O! hoe nietig en laf schenen mij thans de +strijd en wrevel, bij mij ontstaan, in tegenstelling met de diepe smart, +die haar gemoed vervulde! Hoezeer beklaagde ik haar, en welk een eerbied +gevoelde ik niet voor de maagdelijke kieschheid, welke haar zulk een +gewicht deed hechten aan een omstandigheid, die in het oog van anderen +misschien onopgemerkt ware gebleven of althans slechts als een beuzeling +beschouwd geworden. + +Er ging een geruim tijdsverloop voorbij, eer ik den moed tot spreken +wedervond; Amelia was intusschen weder bedaard geworden en zat +aandachtig de toppen van hare (zeker buitengemeen fraaie) vingeren te +bekijken: iets dat, gelijk ik den vorigen avond reeds had opgemerkt, +meer haar gewoonte was, wanneer zij niet bezig was of sprak, en waaruit +ik reeds had opgemerkt dat zij geen Hollandsche opvoeding had genoten en +zich op het breien of kousenstoppen niet verstond. + +"Ik beken u," zeide ik, "dat ik min of meer onthutst was, toen ons die +koets voorbijreed en ik Mejuffrouw Blaek daarin herkende." + +"Mejuffrouw Blaek!" herhaalde Amelia, een doordringenden blik op mij +vestigende: "ik dacht zoo;--maar, ik ben u in de rede gevallen: +verschoon mij: ga voort, bid ik u." + +"Ik was dit te meer," vervolgde ik, eenigszins bedremmeld, omdat ik haar +gisteren, gelijk ik de eer had u te zeggen, heb gesproken, omdat zij een +groot vriendin mijner zuster is, en dat het voor ons beiden licht +onaangename gevolgen kan hebben, indien het ruchtbaar wordt dat...." +Hier bleef ik steken. + +"Dat gij dit alles overdacht hebt, betwijfel ik niet," zeide Amelia: +"maar vergun mij op te merken, dat uw denkbeelden al zeer vlug op +elkander volgen, indien zij bij u een zoo onmiddellijke ontsteltenis +konden veroorzaken op het oogenblik dat de oogen dier Juffer u +ontmoetten." + +De juistheid dezer opmerking leverde mij een nieuw bewijs, dat het mij +gemakkelijker zou vallen, mijzelven dan Amelia te misleiden. + +"Mejuffrouw!" zeide ik, een meer vroolijke wending aan ons gesprek +willende geven: "gij verstaat u bij uitnemendheid in het ontleden der +menschelijke gedachten: en ik betuig: dat ikzelf misschien niet zoo goed +in staat zou zijn te beslissen, wat er straks in mijn hart is omgegaan. +Dit is zeker, dat mijn beweging onwillekeurig was, en als zoodanig ben +ik daarvoor niet verantwoordelijk. Misschien heb ik eene +onvoorzichtigheid gedaan, door aan het verlangen van uw Heer vader te +voldoen, want ik had moeten berekenen, dat men niet straffeloos de taak +op zich neemt, van aan een schoone Jonkvrouw tot leidsman te +verstrekken." + +"Ik heb nog liever, Mijnheer!" zeide Amelia, "dat zich de spijtige +uitdrukking van zoo straks op uw gelaat vertoont, dan dat gij mij door +plichtplegingen zoekt tevreden te stellen, die ik, helaas! te wel weet +dat niet meer kunnen zijn dan ijdele klanken. Wat mij betreft, ik spreek +ernstig: en ik verzeker u, het doet mij innig leed, dat mijn vader het +noodig geoordeeld heeft, u een last op den hals te laden, welke u geene +andere dan onaangename gevolgen berokkenen kan. Want, ach! zoo is het +altijd gegaan. Het is de vloek, die op ons huis ligt, dat elke dienst, +daaraan bewezen, het ongeluk bewerkt van hem, die dezen dienst bewijst." + +"Mejuffrouw!" hernam ik: "ook ik spreek ernstig, en ik betuig u uit den +grond mijns harten, dat, zoo de dienst, welken ik u thans poog te +bewijzen, aan de verwachting van uw vader beantwoordt, mij die nimmer +ongelukkig zal kunnen maken; want welke gevolgen die ook hebbe, ik zal +het bewustzijn behouden van den plicht der dankbaarheid volbracht en +naar de inspraak van mijn geweten gehandeld te hebben." + +"Gij zijt een braaf mensch, Mijnheer Huyck," zeide Amelia, mij met +aandoening de hand reikende: "en mijn vader, door zijn vertrouwen op u +te stellen, heeft mij een nieuw bewijs gegeven, met hoeveel juistheid +hij bij den eersten oogopslag de menschen weet te beoordeelen.--Dan, +laat ons thans niet meer spreken over hetgeen toch niet meer te +veranderen is: + + _La plainte ni la peur ne changent le destin,_ + +zegt de goede Lafontaine, wiens geestige werken u misschien niet +onbekend zijn." + +"En hij heeft gelijk ook," zeide ik: "ofschoon gij den regel, dien hij +er op volgen laat, wel niet zult toestemmen; noch erkennen willen dat + + _le moins prevoyant est toujours le plus sage_." + +"Vergeet niet," hernam zij, "dat hij vooraf laat gaan: quand _le mal est +certain_. Gij moet geene plaatsen uit haar verband halen, gelijk, naar +ik wel vernomen heb, de ketters gewoon zijn te doen, ter staving van +hunne anders onbewijsbare gevoelens." + +Dit antwoord der bekoorlijke zwerfster bevestigde een vermoeden, hetwelk +ik reeds den vorigen avond, uit sommige van haar uitdrukkingen, omtrent +haar geloofsbelijdenis had opgevat: ik verlangde echter geen +theologische wending aan ons gesprek te geven en ving dus aan, over +andere onderwerpen te spreken: daar ik mij echter weinig meer herinner +van hetgeen wij verder afhandelden en zulks ook voor mijn lezers +waarschijnlijk even vervelend zoude zijn als indien ik hen dwong de reis +in de trekschuit zelve te maken, zal ik slechts datgene vermelden, +hetwelk Amelia mij toevoegde, toen wij Amsterdam bijna bereikt hadden. + +"Hier," zeide zij op een plechtigen toon, "moet onze korte kennis +eindigen.--Zoodra wij uit het oog des schippers zijn, verlaten wij +elkander, waarschijnlijk voor altijd. God doe u de betrekkingen, die u +dierbaar zijn, in welstand en vreugde ontmoeten!--Hij loone u met zijn +rijksten zegen, voor hetgeen gij zoo grootmoedig ten gevalle mijns +vaders hebt verricht,--en waarvan de herinnering, hoop ik, weldra geheel +bij u uitgewischt moge worden." + +"Uitgewischt!" herhaalde ik: "en waarom dat? Zoo ik in den beginne al +eenigen weerzin tegen den mij opgedragen last gevoelde, ik ondervind +thans slechts een innig leedwezen, namelijk van te denken dat ik u +wellicht nooit wederzie." + +"Dit leedwezen zal u niet lang bijblijven," hernam zij, met +droefgeestigheid het hoofd schuddende: "en het is ook beter, dat gij +onze korte ontmoeting vergeet. Gij bevindt u, door geboorte en stand, in +betrekkingen, welke u niet veroorloven, u verder in te laten met +ongelukkigen, zooals wij, die door het lot genoodzaakt zijn het daglicht +te schuwen en sluipwegen te bewandelen. Op ieder van ons beiden rust een +verschillende plicht, dien wij naar onze beste pogingen zullen trachten +te vervullen: de zoon van den Hoofdschout heeft reeds genoeg voor mij +gedaan: meer te doen zou ons niet baten en hem misschien strafbaar +maken. Ik geloof, dat gij mij verstaat, zonder dat ik een verdere +verklaring aan mijn woorden behoef te geven." + +"Ik weet niet," zeide ik, "wat de zoon van den Hoofdschout aan uw vader +of u mag zeggen, en in hoeverre ik altemet, door u een goeden uitslag +met zijn bedoelingen toe te wenschen mijn plicht als burger zou te kort +doen; maar niets verbiedt mij toch, de hoop te uiten, dat het u steeds +welga, en dat, na de rampen en wederwaardigheden, die u getroffen +hebben, ik u eenmaal moge terugvinden, in dien maatschappelijken +toestand geplaatst, waar uw geboorte, opvoeding en begaafdheden u +ongetwijfeld toe bestemd hebben." + +Amelia dankte mij met een handdruk voor dezen wensch, en wij spraken +geen woord verder, totdat de schipper, zijn hoofd naar binnen stekende, +ons "welkom te Amsterdam!" deed hooren. + +"Hoe zullen wij het nu aanleggen met ons goed?" vroeg Amelia. + +"Laat dat aan mij over," antwoordde ik, die reeds mijn plan gemaakt had: +"en blijf stil in de roef zitten, tot ik u roep. Hei! ho!" riep ik, naar +buiten springende: "is daar ook een kruier?" + +"Zal ik het goed van Mijnheer niet te huis brengen?" vroeg de +schippersknecht, de muts even aflichtende. + +Dit was juist wat ik wilde: "wanneer heb ik het dan?" vroeg ik. + +"Binnen het half uur is het bij u. UEd. is immers de zoon van den Heer +Hoofdschout, wel bekend?" + +"Goed!" was mijn antwoord: "alleen dat stuk," vervolgde ik, op het +koffertje van Amelia wijzende: "moet ik terstond medenemen, omdat ik er +iets uit moet nemen en het dan verder opzenden." + +"Heel wel, Mijnheer! als Mijnheer dan daarvoor maar een van die menschen +wil nemen...." + +Ik zag om: een aantal knapen en sjouwerlieden had zich om mij heen +gedrongen. Ik koos een hunner uit, aan wien ik het koffertje +overreikte.--"Zuster!" riep ik toen: "als het u maar belieft." + +Amelia kwam terstond voor den dag, en wij begaven ons, naast elkander, +doch niet gearmd, en met den jongen achter ons, langs den Binnen-Amstel +verder. Wij hadden het geluk, niemand van mijn kennis te ontmoeten. Aan +de Amstelstraat gekomen, hield ik stil. + +"Wij gaan hier van elkander," zeide ik: "jongen! gij volgt de Juffrouw +en brengt haar bij den Heer Bouvelt op den Buitenkant bij de +Peperstraat." + +Amelia en ik drukten elkander de hand tot afscheid: zij ging met den +knaap de lange houten brug naar de Muiderstraat op, terwijl ik mijn weg +langs den Binnen-Amstel vervolgde. Toen ik ongeveer honderd schreden +verder gegaan was, wendde ik het hoofd nog, eens naar haar om: maar hoe +groot was mijn verwondering en tevens mijn spijt, toen ik bemerkte, dat +niet langer dezelfde knaap, maar Simon de marskramer achter haar ging +met het koffertje op zijn rug. Ik waande een oogenblik, dat het mij +schemerde; maar ik kon geen twijfel meer voeden; het was Simon zelf, en +de andere knaap liep op een drafje met het marsje van den Jood weg. Mijn +maatregelen van voorzorg, naar mij dacht met zooveel overleg gekozen, +waren dus verijdeld! en dat wel door de schalkheid van een listigen +marskramer, en die het nu in zijn macht had, althans gedeeltelijk, +achter het geheim te komen. Maar het was te laat om er iets aan te doen; +en elke nieuwe bemoeienis van mijn kant zoude, in den tegenwoordigen +stand der zaken, meer na- dan voordeel hebben aangebracht. Voor 't +overige wist ik bij geruchte, dat de Heer Bouvelt een geschikt man was, +die de achting zijner medeburgers genoot en onder wiens bescherming +Amelia zoo veilig mogelijk wezen moest; deze gedachte stelde mij weder +enigszins gerust, en het denkbeeld, dat elke schrede, die ik nu deed, +mij dichter bij de mijnen bracht, nam weldra mijn geest zodanig in, dat +het alle andere, ook dat van mijn laatste avonturen, ten eenenmale +verdrong. + + + * * * * * + + +TIENDE HOOFDSTUK, + +WAARIN VERHAALD WORDT, HOE FERDINAND TE HUIS KWAM EN HOE HIJ INSLIEP, +WELK VOORBEELD DE LEZER MAG VOLGEN, ZOO HET HEM GOEDDUNKT. + + +O! wie kan naar eisch dien stroom van gewaarwordingen beschrijven, die +ons overstelpt, wanneer wij, na een lange afwezendheid, het ouderlijk +huis weder naderen, en de oogenblikken tellen, die ons nog scheiden van +hen, die ons dierbaar zijn. Welk een vreemde mengeling van blijdschap, +van hoop, van angstvalligheid, van geluk, van vrees, komen ons gemoed +vervullen!--Welk een aantal verwarde en verschillende vragen stellen +zich aan onze verbeelding voor!--Zullen al de leden van het huisgezin +gezond en bij elkander zijn?--Zal er geen lastig bezoek wezen van +onverschillige derden, wier tegenwoordigheid die zoete stonden des +wederziens belemmert en ons het warme gevoel des harten dwingt te +smoren?--Heeft men wellicht juist dezen dag tot een pleiziertocht +uitgekozen? of is men om een andere reden afwezig, zoodat wij bij onze +terugkomst slechts ledige en verlatene kamers, en niemand vinden om aan +het hart te drukken?--Leven de oude dienstboden nog, waaraan wij van +kindsbeen af gewend waren, of zullen wij op ons aanschellen deze of gene +onbekende neepmuts zien verschijnen, die, alleen de bovendeur openende, +en met een verbaasd gelaat de ontroering bespeurende, die op het onze te +lezen is, ons begroet met de ijskoude vraag: "wat is er van je dienst, +Sinjeur?"--Zal het huisraad nog in elk vertrek dezelfde plaats +bekleeden, waar het vroeger stond, en waar het, naar ons begrip, behoort +te zijn gebleven? Zullen de kamers zelve dezelfde bestemming bewaard +hebben?--Ach! wij herinneren ons alles, zooals het zich bij ons vertrek +bevond, en wij weten, dat elke verandering, die wij vinden zullen, ook +die ten goede is aangebracht, ons een gevoel van leedwezen zal doen +ondervinden. + +Ook in mijn geest speelden en verdrongen zich al die vragen, terwijl ik +met haastige schreden mijn weg langs den Binnen-Amstel vervolgde. Nu +bereikte ik de Erwtenmarkt, de Doodkistemakersgracht: ik zag den +Regulierstoren voor mij; deze was een herkenningspunt; want men kon hem +evenzeer zien van het huis mijns vaders:--ik kwam op den Singel: in het +hoekhuis woonde nog dezelfde bakker, waar ik als knaap gewoon was +drieduitskorstjes te koopen, en de bakkerin zat nog op haar oude plaats +achter de toonbank: ik knikte haar goeden dag;--maar ik wachtte niet af, +of zij mij herkende: ik had den gevel van mijns vaders huis gezien: en +ik verdubbelde mijn tred. Eenige onzer buren zaten voor het raam: ik +groette hen met dien blijden blik, die te kennen geeft: "ja, ik ben het +wel; kijkt maar goed: het is Ferdinand, die te huis komt:"--ik snelde de +stoep op en het was mij, of mijn voetzolen minder luid op de blauwe +zerken klonken dan het hart mij in de borst bonsde: ik keek in de +zijkamer:--ja waarlijk! daar zat mijn moeder met mijn oudste zuster, +beiden op de gewone plaats:--het was mij, als werden mijn oogen +beneveld: en terwijl ik met de eene hand tegen het raam tikte, trok ik +met de andere aan de schel alsof het huis in brand stond. + +Mijn goede moeder, die wat bijziende was, had mij niet herkend; en +Suzanna zat met den rug naar mij toe. Ik had haar wel zien oprijzen; +doch zij kwam niet aan het raam dan op hetzelfde oogenblik, waarin ik de +voordeur intrad. En het was geen nieuw aangezicht, het was wel degelijk +onze getrouwe Aagt de werkmeid, die voor mij; stond, en die onder den +uitroep: "wel is het mogelijk!" mij om den hals viel: "goeden morgen +Aagt!" zeide ik, haar omhelzing beantwoordende: "is alles wel?" + +Maar zij dacht er niet aan om mij te antwoorden: zij had mij reeds weder +losgelaten, en riep nu, terwijl de tranen langs haar dorre wangen +liepen, met luider stemme: "Mevrouw! Juffrouw! daar is de jonge Heer +Ferdinand!"--En tegelijkertijd bijna vloog de deur der zijkamer open, en +drukte ik mijn lieve moeder en zuster aan het hart: en toen was het +_klos! klos! klos!--trip, trap, trip_ van alle zijden: en kwamen mijn +jonger broeders en zusters van boven en de overige dienstboden van +beneden de trappen af- en opgestormd: en het was een gedruisch, en een +gekus, en een gelach, en een geween en een gevraag, en een geroep door +elkaar, dat hooren en zien er bij vergingen. Eenige oogenblikken later +zat ik in de zijkamer naast mijn moeder, die mijn handen tusschen de +hare geklemd, en uit wier vriendelijke, hemelsblauwe oogen, nu en dan +een traan langs het zachte, engelachtige gelaat nedervloeide: terwijl al +haar overige kinderen in een blijden kring om ons heen stonden. + +"Wij hadden u zoo spoedig niet verwacht, Ferdinand!" zeide Suzanna: +(want moeder en ik waren bijna niet in staat een woord te spreken) "ik +mag niet beginnen met te knorren:--maar ik dacht, dat gij in Westfalen +verliefd waart geworden en met deze of gene moeffrikaansche pottedeern +zoudt terugkomen, daar wij in veertien dagen geen tijding van u hadden." + +"Hoe!" zeide ik: "ik verklaar u, dat ik geen zes dagen geleden uit +Munster geschreven heb: dan is de brief verloren geraakt." + +"Licht mogelijk," zeide zij: "men gebruikt tegenwoordig, hoor ik, enkel +slakken en schildpadden tot postboden:--nu, in allen gevalle zijt +gijzelf ons nog welkomer dan een brief en spaart het mij de moeite, uw +hanepooten te ontcijferen." + +"Pas op, Santje!" hernam ik: "ik weet van goeder hand dat gij mijn +brieven zoo laag niet schat en die zelfs aan uw vriendinnen lezen laat." + +"Hoe weet je dat!" zeide zij, een weinig rood wordende: "Qui te l'a dit? +Zeker heeft papa u dat geschreven." + +"Neen! dat heeft papa mij niet geschreven: maar dat weet ik toch van +zeer goeder hand:--pas maar op! ik zal u daarover onder vier oogen de +les eens lezen; en dan zult gij er niet gemakkelijk afkomen." + +"Zie toch eens, mama!" zeide Santje, terwijl moeder tusschen haar tranen +om ons harrewarren lachte; "wat is het reizen toch een heerlijk ding, om +jongelieden te vormen. Daar verbeeldt zich Ferdinand nu, omdat hij +eenige landen en steden bezocht heeft en misschien niets anders geleerd +heeft dan te liegen als een courant, dat hij mijne plak ontwassen is en +durft zich een meesterachtigen toon aanmatigen tegen zijn oudste zuster. +Neen mannetje!" vervolgde zij, mij met den vinger dreigende: "ik zie wel +dat het hoog tijd is, dat gij te huis komt en u weder onder +_subordinatie_ begeeft. Dat komt er van, wanneer die heertjes zoo lang +hun eigen meesters geweest zijn." + +"Kinderen!" zeide moeder, het hoofd schuddende: "gij zijt waarachtig nog +altijd dezelfde. Gij ziet elkander eerst sedert een paar minuten terug, +en het oude geplaag is weder aan den gang," + +"Wel! lieve moeder!" zeide ik, haar nogmaals omhelzende: "ik hoop +waarlijk wel dat gij mij niet veranderd vinden zult." + +"Hoe verwaand!" zeide Suzanna: "net alsof de jonge Heer volmaakt was, +toen hij heenging. O hemel! wat zal ik daar nog aan te ontbolsteren +hebben:--maar zeg mij? Wat zal Mijnheer na de reis gebruiken? Zal ik wat +koffie zetten of verkiest gij een glaasje wijn? En hoe staat het met den +eetlust? Is die nog zoogoed als voor vijf jaren? Dan kan ik mijn vingers +weder lam maken van het boterhammen snijden; of lust u wellicht onzen +Hollandschen kost niet meer?" + +"Wel foei!" zeide ik: "zou mij een boterham niet smaken, met echte +Delftsche boter en Beemster kaas?--En dat nog wel door mijn zuster +bereid!" + +"Dat is wel gezegd, Ferdinand! En nu begin ik nogal hoop op u te voeden. +Maar kom! gij vertelt ons niets:--hoe hebt gij uw reisgenoot gelaten? en +waar komt gij nu het laatst vandaan?" + +"Dat zijn te veel vragen opeens," zeide ik, het tijdstip, waarop ik met +mijn leugens zou moeten beginnen, zoolang mogelijk wenschende te +verschuiven. + +"Neen Santje!" viel mijn moeder in, mij zonder het te weten uit de +verlegenheid helpende: "eerst moet de goede jongen wat te eten hebben: +ofschoon ik u niet raad veel te gebruiken; want uw zuster en ik gaan +naar de avondkerk en wij eten vroeg vandaag." + +"Wel dat treft nu ook!" zeide ik: "zoo ben ik te huis, en zoo laat gij +beiden mij weer alleen. Dat gij nu juist in de weekbeurt gaan moet? kan +die kerkgang niet tot aanstaanden Zondag uitgesteld worden?" + +"Had ik geweten, lieve jongen! dat gij heden thuis zoudt komen," +antwoordde mijn moeder, "dan was ik liever gisteravond gegaan; maar het +is nu eens zoo geschikt en uw tante Letje rekent er op, dat wij haar +komen afhalen. Gij zult misschien wel met ons mede willen gaan, +nietwaar? want het zal u ook aangenaam zijn, weder in een Hollandsche +kerk te komen en den goeden God voor uw behoudene terugkomst te danken." + +"Waarlijk ja, Ferdinandje!" zeide Suzanna: "dat moogt ge wel doen; want +ik vrees dat gij wel een vrome toespraak noodig zult hebben, en dat het +hoognoodig zal zijn, dat gij den catechismus weder eens opvat; gij hebt +mooi tijd gehad om dien te verleeren." + +"Wees maar gerust," hernam ik: wij zullen morgen eens zien, wie van ons +beiden het best zijn vraagboekje in 't geheugen heeft." + +Gedurende het laatste gedeelte van dit gesprek, hadden mijn moeder en +Suzanna eenig ontbijt uit de kast gekregen en mij voorgezet. Terwijl ik +bezig was, daarvan te nuttigen, met dien smaak, welken men na een lange +afwezigheid ook aan de eenvoudigste vaderlandsche spijze vindt, en +intusschen de menigvuldige vragen beantwoordde, mij door het jongere +deel der familie gedaan, kwam mijn bagage te huis: en nu stoven allen, +meisjes zoowel als knapen, naar het voorhuis, om de dienstboden te +helpen in het naar boven slepen mijner koffers. Ik wilde mij insgelijks +daarmede bemoeien; doch Suzanna weerhield mij. + +"Wees maar bedaard," zeide zij: "gij zijt van daag de held van 't stuk +en moogt geen hand uitsteken. Wij zullen wel oppassen, dat alles +voorzichtig de trappen opga, zonder dat er iets breke van al de kostbare +kristalwerken en fraaie porseleinen, die gij ons ten geschenke +medebrengt, en zonder dat de keurige stoffage beschadigd worde, welke +gij mij vereeren wilt om een danskleed van te maken.... Tusschen twee +haakjes, ik hoop, dat gij nog eenige nieuwe rokken en vesten voor u +zelven hebt liggen in een van die koffers; want zoo dat smerige pakje, +'t geen gij nu aanhebt, uw eenige gewaad is, mogen wij wel terstond naar +den kleermaker sturen en u, zoolang hij bezig is, achter slot houden; +want een vreemde zou schrikken, zoo hij u zag." + +Ik begon te lachen en keek op de huisklok; want het moest, dacht mij, +haast de tijd wezen, dat mijn vader te huis kwam; en ik brandde van +verlangen om hem te omhelzen. Men begrijpt, dat ik terstond bij mijn +komst naar hem gevraagd had. Het antwoord was geweest, dat hij zich +welvarend, en, als naar gewoonte, op het stadhuis bevond. + +Het leed ook niet lang, of ik zag den waardigen man de stoep opkomen en +aanschellen. "Wacht!" riep Suzanna: "blijf gij hier! wij moeten even een +grap hebben met vader," en zij snelde naar de voordeur, die zij opende. + +"Goeden dag, Santje," hoorde ik mijn vader zeggen. + +"Goeden dag, papa! Wat ziet UEd. er bedrukt uit. Is er iets gebeurd?" + +"Neen, kind!" was het antwoord: "maar zeg mij, is er nog geen brief van +Ferdinand?" + +"Neen, papa! die loopt zeker in Twente de ganzen na om een pen te +krijgen." + +"'t Is onbegrijpelijk," hernam mijn vader, terwijl hij, gelijk Suzanna +mij naderhand vertelde, bedenkelijk het hoofd schudde en met een +angstigen blik opwaarts zag. + +"Maar kom toch hier, lieve Willem!" riep mijn moeder, die het niet +langer uit kon houden: "hier is veel beter dan een brief." + +"Vader! beste vader!" riep ik, den braven man tegensnellende en hem +omarmende. + +"Zoo! zijt gij er dan toch?" zeide hij, mij met hartelijkheid aan zijn +borst drukkende: "laat mij u eens aanzien," vervolgde hij, mij zachtjes +van zich verwijderende en aandachtig met zijn doordringende blikken +beschouwende: "gij ziet er wat verhit en vermoeid van de reis uit," +hervatte hij, na een korte stilte, op een langzamen toon: "maar anders +voldoet mij uw uitzicht wel en gij brengt mij terug hetgeen gij bij uw +vertrek bezat: _mentem sanam in corpore sano_. Gij hebt ons zeker willen +verrassen en ons daarom niet geschreven, wanneer gij te huis dacht te +zijn. Maar gij hadt waarschijnlijk vergeten dat uw vader Hoofdschout +was, en dat ik op mijn avondrapport van gisteren de tijding hebben +zoude, dat men u dien ochtend te Soest gezien had. Ik had u gisteravond +reeds hier verwacht." + +"Waart gij daarom gisteravond en heden aan het ontbijt zoo stil en +afgetrokken?" vroeg mijn moeder: "en waarom hier niets van gezegd?" + +"Ik wilde geen van u allen ongerust maken," antwoordde mijn vader: "maar +zoo ik Ferdinand thans niet gevonden had, zou ik onmiddellijk een +koerier naar Naarden gezonden hebben; want dan had ik gedacht, dat er +een ongeluk had plaats gehad,--Gij hebt ongetwijfeld te Naarden +gelogeerd, Ferdinand?" + +Ik zat op heete kolen; want ik begreep, dat nu de ondervragingen zouden +beginnen, en ik begon de moeilijkheid al te gevoelen van een verhoor, +afgenomen door een vader, dien men niet misleiden wil, en een +Hoofdschout, dien men niet licht misleiden kan. De woorden, die mijn +vader tot mijn moeder gericht had, hadden mij ondertusschen den tijd +gegeven om mij te herstellen: mijn antwoord luidde eenigszins +ontwijkend: + +"Ik ben door het slechte weer verhinderd geweest hier gisteren reeds te +zijn, lieve vader! Het heeft hard geregend aan gene zijde van Naarden. +Hebt gij hier geen bui gehad?--Ik heb onderweg moeten schuilen en ben nu +met de eerste schuit van Naarden gekomen." + +Er was niets anders dan volkomen waarheid in hetgeen ik zeide, en toch +kromp mij het hart, alsof ik een samenweefsel van logens verteld had. +Mijn vader nam echter volkomen genoegen met deze opheldering. + +"'t Is juist zooals ik dacht," zeide hij: "ja, wij hebben hier ook wel +wat regen gehad; maar toch niet zoo erg:--dan, naar ik hoor, moet de bui +in Gooiland veel schade hebben gedaan:--nu, gij zult ons van dezen +middag alles wel wat meer omstandig verhalen." + +"Ja!" voegde mijn goede moeder er bij: "gij zult nu ook wel verlangen u +wat op te frisschen. Kom! wil ik u eens naar uw kamer brengen?" + +"Wil ik hem den weg niet wijzen, mama?" vroeg Suzanna: "ik zal hem op +geen doolpad brengen."--"Of ik!--of ik!" riepen Letje en Keetje. + +"Neen! neen!" zeide moeder, het hoofd schuddende: "gij ijdeltuiten kunt +naar uwe kamers gaan en u kleeden om bijtijds klaar te zijn voor den +eten. Ik zal mijn jongen te recht helpen: 't is lang geleden, dat hij +niet door moeder is naar boven gebracht, nietwaar Ferdinand?" + +Ik voelde, dat mijn oogen vochtig werden; en, de lieve vrouw onder den +arm nemende, ging ik met haar de trappen op. + +"Hoe, mama!" vroeg ik, toen zij mij binnenleidde in een ruim en luchtig +vertrek, dat te voren tot logeervertrek had gediend voor zoodanige +bekenden van buiten, als ons nu en dan bezochten: "is deze fraaie kamer +voor mij alleen?" + +"Ja Ferdinand," antwoordde zij, terwijl haar trekken het genoegen +aantoonden, dat haar mijne vreugde over deze schikking verschafte: "mij +dacht, gij waart nu oud genoeg om een kamer voor n zelven te hebben, +waar gij onverhinderd kunt werken, en nu en dan dezen of genen +ontvangen. Maar mij dunkt, de meiden hadden, nu gij eens hier zijt, de +ramen wel kunnen sluiten." Dit zeggende, maakte de zorgvuldige moeder +die zelve toe, keek vervolgens het beddegoed na, de waschtafel en het +linnenkabinet, om te zien of er ook iets ontbrak, en wreef met haar +zakdoek de bijna onzichtbare stofdeeltjes weg, die zich op het +spiegelglas of op de gladde tafel bevonden. + +"Waarlijk, mama!" zeide ik, diep getroffen over de blijken van haar +zorgvolle liefde: "al de vrienden, die mij bezoeken, zullen mij deze +kamer benijden, en vooral de lieve moeder, die ze voor mij in orde +bracht." + +"Ik ben blijde, dat zij u gevalt," zeide mijn moeder: "maar zeg mij +eens, Ferdinand!" vervolgde zij, mij naderende, en met mijn lokken +spelende: "hebt gij, toen gij op reis waart, wel eens gedacht aan de +laatste belofte, die gij mij deedt op den avond voor uw vertrek?--Hebt +gij nooit iets volbracht, dat gij u schamen zoudt mij te vertellen?" + +"O! geloof mij," antwoordde ik, haar omhelzende: "altijd is mij de +gedachte voor den geest gebleven: ik mag een zoo goede moeder als de +mijne in niets bedroeven." + +"Beste jongen!" hernam zij: "het besef der vreugde, die gij mij thans +doet smaken, moet u zoeter genot schenken dan eene van die genietingen, +welke gij om mijnentwille hebt opgeofferd, u had kannen aanbieden. O! +wat zal het mij zalig zijn hedenavond mijn Schepper te danken, dat Hij u +wedergebracht heeft, zoo rein en zoogoed als toen gij mij verliet. + +En wederom rustten hare blikken, die niets dan liefde en teederheid +ademden, op mij en speelde er een hemelsche glimlach tusschen de tranen +die haar ontrolden. Een geruimen tijd bleven wij beiden, in stilte en +zonder te spreken, de zaligheid genieten, die onze harten doorstroomde. +O! dacht ik bij mijzelven, had die goede moeder gisteren kunnen weten +welk gevaar zij geloopen heeft, dien zoon, dien zij zoo liefheeft, te +verliezen, haar moederhart had die angsten niet doorgestaan! + +Het schijnt den mensch ingeschapen, zich, zoodra de eerste opwelling +voorbij is, ook voor de beminnelijkste zwakheden te schamen. Mijn moeder +liet mijn hand los en veegde de oogen af. + +"Kom!" zeide zij: "wij zijn kinderachtig:--maar zeg mij, Ferdinand, is +al die bagage van u? En zijn al deze koffers vol? dat goed zal weder +gepakt zijn, gelijk de Heeren dat gewoonlijk doen, alles door en op +elkander gesmeten, zonder te passen of te schikken. Ik wed, dat ik wel +kans zou gevonden hebben, met de helft dier koffers toe te komen." + +"Wel mama! nu maakt gij het al te grof," zeide ik: "denkt gij dat ik +gedurende mijn reizen geen pakken geleerd heb? Neen voorwaar, die +beschuldiging is onverdiend. Maar ik heb onderweg mijn bagage niet +weinig zien vermeerderen: en wanneer men bedenkt, dat ik geen klein +getal broeders en zusters heb, die allen een geschenk verwachtende +waren, zal het u niet verwonderen, dat ik mij in de noodzakelijkheid heb +bevonden, de middelen van vervoer eenigszins te vermeerderen." + +"Nu, wij zullen eens zien wat het geeft," zeide mijn moeder: "ik zal u +niet langer ophouden: kleed u maar aan, en zoo gij iets noodig hebt, +moet gij maar schellen." + +Met deze woorden verliet mij de goede vrouw en bleef ik alleen in het +bezit van mijn prachtig vertrek. Ik kon echter niet terstond voldoen aan +haar laatste verzoek: mijn gemoed was vol: ik zonk half in een leunstoel +neder en stortte mijn ziel uit in vurige dankgebeden tot Hem, die mij +den zegen had doen smaken, van hereenigd te worden met al die panden, +welke mij zoo dierbaar waren. Na het volbrengen dezer behoefte van mijn +hart, rees ik op, haastte mij, al wat ik aan het lijf had af te leggen +en met een gevoel van walging in een hoek te smijten, en schoone +kleederen en linnengoed uit mijn koffer te krijgen: ja een gevoel van +verkwikking en wellust vervulde mij, toen ik, nu van top tot teen in een +nieuwen dos gestoken, mij met welgevallen in den spiegel beschouwde. Er +ontbrak nog wel is waar een pruik om mijn toilet te volmaken; maar +dewijl het weldra etenstijd zou wezen, en, ook, al ware de kapper bij de +hand geweest, de plechtigheid van het haarsnijden en het passen van een +nieuw hoofdtooisel te lang zoude hebben aangehouden, begreep ik die +gevoeglijk tot den volgenden morgen te kunnen uitstellen. Ik haastte mij +naar beneden en zat weldra met de mijnen op mijn oude plaats, tusschen +moeder en Santje aan het middagmaal: waar ik van vragen bestormd werd +door het jongere deel van het huisgezin, zoodat mijn vader meer dan eens +stilte moest gebieden, en mijn moeder de kinderen beknorren en hun +verzoeken, mij toch te laten uitblazen en in vrede mijn eten nuttigen. + +Daar mijn moeder en zuster, gelijk ik reeds gezegd heb, voornemens waren +naar de kerk te gaan, liep het middagmaal nog al haastig af: 't geen mij +niet speet; want ik was weinig tot praten gestemd en begon de gevolgen +der vermoeienissen van den vorigen dag te ondervinden, en wel op een zoo +blijkbare wijze, dat ik dienaangaande het verwijt van mijn zuster +Suzanna moest ondergaan. + +"Wat maakt het reizen de jonge lieden toch wellevend," zeide zij: "is +het te Weenen of te Genua dat gij zoo hebt leeren gapen?--Ik dacht zoo +meteen, dat de geheele soepterrine er aan moest gelooven. Gij kunt u +gerust bij den drogist op het Rokin verhuren, indien hij zijn gaper +verliest. Dominee Best krijgt een beroerte op 't lijf als hij u ziet." + +"Ik geloof, dat ik hem niet in de gelegenheid zal stellen," zeide ik: +"ik ga niet naar de kerk om te slapen: en ik ben overtuigd, dat mij +hedenavond de Apostel Paulus zelf niet wakker zoude houden." + +"Neen waarlijk, gij ziet bleek van de vaak," zeide mijn moeder, +eenigszins ongerust: "vindt gij ook niet, schat!" (zich tot mijn vader +wendende) "dat Ferdinand er, sedert hij aan tafel is gekomen, niet best +uitziet." + +"Dat is zeer natuurlijk," zeide Suzanna: "straks was zijn gezicht beter +dan zijn gewaad, en nu is het omgekeerd." + +"Ik geloof ook," zeide mijn vader, "dat hij maar wijzer zal handelen met +te huis te blijven en wat rust te nemen. Hij zal vermoeid zijn, en daar +is niets vreemds in: + +_Multa tulit fecitque puer, sudavit et alsit._ + +Ware ik in zijn plaats, ik ging een paar uren te bed liggen; of anders +kan hij in mijne kamer in den grooten armstoel wat gaan dutten, tenzij +hij liever verkieze, wat met mij te praten." + +"Ziedaar een alternatief, dat ik gaarne aanneem," zeide ik: "ik beken, +dat ik heden maar een half mensch ben en zelfs buiten staat, mij met +fatsoen uit een schermutseling met Santje te redden." + +"Dan zal ik ook maar geen kruit en lood op u verschieten," zeide +Suzanna: "want er steekt geen eer in de overwinning, wanneer de vijand +zich niet verweert: _A vaincre sans peril, on triomphe sans gloire_." + +"Zeer goed," zeide ik: "zoo gij slechts niet vergt, dat ik u voor deze +edelmoedigheid bedanke; want gij weet zoogoed als ik, dat de tijd om mij +te plagen u toch ontbreken zou, daar het rijtuig binnen een paar minuten +voor de deur zal staan." + +Ik bedroog mij niet; nauwelijks had ik uitgesproken, toen er gescheld +werd en men het rijtuig kwam aankondigen. De beide dames vertrokken: het +jongere gedeelte van het gezelschap ging uit elkander, en ik trok met +mijn vader naar zijn kamer. Wij spraken een wijl over onverschillige +zaken; maar ziende, dat ik vruchtelooze pogingen deed om de +aanvechtingen van den slaap te bestrijden, gaf mij op nieuw den raad +daaraan geen langer weerstand te bieden. Ik begreep, dat zulks ook het +wijste zoude zijn, en plaatste mij zoo gemakkelijk mogelijk in den +grooten armstoel, dien ik in den donkersten hoek van het vertrek had +geschoven. Mijn vader ging bij het raam zitten en eenige schrifturen +nazien: en het leed niet lang of ik lag in een gerusten slaap gedompeld. + + + * * * * * + + +ELFDE HOOFDSTUK. + +HETWELK ETTELIJKE POLITIE-GEHEIMEN AAN DEN DAG BRENGT. + + +Ik had ongeveer een half uur in dezen aangenamen, zorgeloozen toestand +doorgebracht, toen ik half wakker gemaakt werd door drie kleine slagen, +op een bijzondere wijze tegen eene der deuren gegeven. + +"Daar wordt geklopt," zeide ik, de armen uitrekkende en willende +opstaan. + +"Hou uw gemak," zeide mijn vader: "het is niemand anders als Heynsz, die +mij zijn rapport komt doen. Slaap maar door," vervolgde hij lachende: +"dan geraakt gij niet in de verzoeking van de geheimen der Justitie te +verklappen." + +Dit gezegd hebbende stond hij op, haalde een bos met sleutels uit zijn +zak, opende daarmede een deur, welke zich in een hoek van het vertrek +bevond, en liet den zooeven genoemden persoon binnenkomen. Daar deze +geen geringe rol gespeeld heeft in de avonturen, welke ik nog te +verhalen heb, zal men het mij niet kwalijk afnemen, dat ik, tot recht +verstand van het volgende, eenige meer omstandige beschrijving van den +man ter neder stelle. + +Het is mij onbewust of Zacharias Heynsz een afstammeling was van zijn +naamgenoot, den dichter, wiens voortbrengselen onze vaderen een tijdlang +bewonderden, maar die, sedert Vondel en Hooft hunne onsterfelijke werken +uitgaven, al spoedig vergeten werd, schoon hij nog lang bij den +Duitschen nabuur als een voorbeeld ter navolging werd aangemerkt. Zeker +is het, dat de Zacharias Heynsz, dien ik gekend heb, niet misdeeld was +van die begaafdheden, welke, zoo hij tot een andere loopbaan ware +bestemd geweest, hem een meerdere vermaardheid zouden hebben gegeven dan +hem nu ten deel viel. Intusschen, uit hetgeen mij bij onderscheidene +gelegenheden van hem ter ooren kwam, ware stoffe genoeg te vergaren +geweest, om een levensloop te beschrijven, die om het avontuurlijke zeer +lezenswaardig had kunnen geacht worden, ja met den _Gil Blas_ of _Guzman +d' Aifarache_ wedijveren, indien zich slechts een even bekwame pen als +die van Le Sage tot de samenstelling daarvan had aangeboden. Wat mij +betreft, die verre van het denkbeeld ben verwijderd zulk een schrijver +zelfs op eenigen afstand te willen nastreven, ik zal mij vergenoegen met +een korte opgave van het merkwaardigste, dat deze persoon, tot op den +tijd dat ik hem in mijns vaders vertrek terugzag, was overkomen. + +De vader van onzen Heynsz, indien hij dan al van den ouden dichter +afstamde, was van de voorouderlijke deftigheid ontaard, als vervullende +hij geene hoogere betrekking dan die van lakei bij een onzer +aanzienlijkste Regenten, wien hij, bij gelegenheid dat deze als afgezant +het Fransche hof bezocht, naar Parijs volgde. Aldaar wisten zijn breede +schouderen, zijn kloeke gedaante en blozende wangen, aan welke +begaafdheden de fraai gegalonneerde rok voorzeker niet weinig luister +bijzette, het hart te winnen der dienstmaagd uit de herberg, waar de +gezant zijn intrek had, en welke aannam onzen borst Fransch te leeren +spreken. Of haar leerling goede vorderingen onder haar opzicht maakte, +weet ik niet; zooveel is zeker, dat hij, als een tweede Alcibiades, het +zooverre bracht in de minnekunst, dat zijn meesteres na verloop van een +paar jaren als zijn echte vrouw met hem in Holland terugkeerde. Het was +een wakkere tas, die vrouw Heynsz, en zij had voor haar huwelijk al vrij +wat rondgezworven: ja men beweerde, dat zij, evenals de moeder van Campo +Weyerman, in oorlogsvuur ontstoken, het schortekleed voor het musket +verwisseld, ja den veldslag van Senef en de verovering van Namen had +bijgewoond. Zelfs wilden kwade tongen wel verhalen, dat zij tot Sergeant +bevorderd zoude geweest zijn, indien niet de Luitenant, verwonderd over +de omstandigheid, dat haar figuur op een wijze uit begon te puilen, +welke hem bij het behoorlijk _aligneeren_ zijner Compagnie eenigszins +hinderlijk voorkwam, de zaak nader onderzocht en het geheim ontdekt had. +Wat er van zij, de vader van onzen Zacharias had geene reden zich over +zijne echtverbintenia te beklagen. De ondersteuning van zijn vermogenden +beschermer had hem in staat gesteld een herberg te Amsterdam te +aanvaarden, voornamelijk ingericht voor de landgenooten zijner +huisvrouw, die het talent had, hun de uien en magere soep, waaraan zij +in het moederland gewoon waren, bijna evengoed, althans op dezelfde +wijze toebereid, te doen terugvinden. Zacharias, de eenige spruit, +waarmede hun echt gezegend werd, had dus al vroeg gelegenheid, om met +menschen van allerlei slag te leeren omgaan, 't geen hem later, gelijk +men zien zal, niet weinig te stade kwam. Te dier tijd echter maakte hij +daarvan geenszins het behoorlijke gebruik en was zijn ouders tot weinig +dienst, daar hij zich meer met lanterfanten en slenteren langs de straat +geneerde, dan met het verrichten der boodschappen of bezigheden, welke +hem werden opgedragen. Daarenboven gevoelde onze Heynsz een +onweerstaanbare neiging voor de teekenkunst, welke slechts eenige +meerdere opleiding en beschaving zou hebben noodig gehad, om hem in dat +vak tot geene geringe hoogte op te voeren. Zijn ouders echter waren +alles behalve in hun schik met deze begaafdheid van hun zoon: en hunne +ontevredenheid had niet weinig kracht verkregen, toen zij van meer dan +een reiziger klachten bekwamen, dat de onbeschaamde knaap zich verstout +had, afbeeldingen van hun persoon, welke hen op een belachelijke wijze +voorstelden, op hunne kamerdeur te plakken. Hierover ernstig bestraft +zijnde, beloofde bij wel beterschap; maar de liefhebberij was te diep +bij hem ingeworteld, dan dat hij die geheel zou hebben laten varen. +Intusschen verwierf hem deze de gunst van een Franschen schilder, die, +bij zijn ouders zijn intrek genomen hebbende, zoo getroffen werd door de +beschouwing van sommige voortbrengselen van des jongelings +kunstvermogen, dat hij aan de ouders den voorslag deed, hem met zich te +nemen, en in de geheimen der kunst in te wijden, ter wedervergelding +waarvan Zacharias hem eenigen dienst op reis zoude bewijzen. Dit werd +met gretigheid toegestaan: en de ouders, nu geheel van inzicht +veranderd, zagen reeds in 't vooruitzicht hun zoon, gelijk een tweeden +Rubbens, met goud en ridderkruisen behangen, tot hen terugkeeren. Dan +helaas! hoe ijdel was deze hoop!--De kennismaking met den Heer De Vieux +(zoo heette de Franschman) moest den armen knaap, in stede van voordeel, +louter schande en tegenspoed aanbrengen. In den beginne ging alles goed; +en meester en leerling beiden wenschten elkander met hunne onderlinge +betrekking geluk;--maar eensklaps vervielen voor Zacharias alle +uitzichten voor de toekomst; daar zijn meester, zich met hem in +Zwitserland bevindende, van waar zij voornemens waren naar Italie te +trekken, in een herberg werd vermoord, na van al hetgeen hij aan goud en +kostbaarheden bij zich had, beroofd te zijn geworden. Dewijl de +misdadigers onbekend waren, vielen de vermoedens natuurlijk op +Zacharias, die zich in de gevangenis zag werpen, zonder steun, zonder +iemand, die hem kende of voor hem in de bres wilde springen. Hij raakte +wel is waar, na een detentie, welke bijna een jaar duurde, wegens mangel +van bewijzen op vrije voeten; maar werd nu ook, zoo kaal als de verloren +zoon, in een vreemd land, en waar niemand zich zijner aantrok, op straat +gezet. Hij besloot, al bedelende naar Parijs te gaan en aldaar te +beproeven, of hij de familie zijner moeder vinden en door deze in staat +gesteld zoude kunnen worden, de terugreize naar Amsterdam op eene meer +behoorlijke wijze voort te zetten. Verscheidene malen gebeurde het hem, +als vagebond te worden vastgezet, en de reis van Geneve naar Lyon werd +door hem niet in eenige dagen, maar in maanden volbracht: daar hij tot +drie keeren toe weder over de grenzen teruggebracht werd. Eindelijk Lyon +bereikt hebbende, deed hem een zonderling toeval met den beruchten +Cartouche in kennis komen: een ontmoeting, welke hij later veelal +behagen schepte te verhalen en waarvan de uitslag was, dat hij van dien +Kapitein der gauwdieven een beurs met _louis d'or_ bekwam. Dit maakte de +uitvoering van het plan, dat onze reiziger gemaakt had, merkelijk +lichter. Te Parijs trof hij den broeder zijner moeder in redelijke +omstandigheden aan, en werd door hem wel ontvangen. Dan, in stede van +naar Amsterdam terug te keeren, keurde hij beter, zich eerst nog te +Parijs in de schilderkunst te blijven oefenen, en ondertusschen den kost +te verdienen met het maken van portretten, waarin hij, althans wat de +gelijkenis betrof, zeer wel slaagde.--Dan het was hem voorbeschikt, dat +de kunst hem altijd, in de plaats van eer en goud, ellende en schande +berokkenen moest. Eens het afbeeldsel van een Edelman uit de provincie +hebbende vervaardigd, stak hij in diens bijzijn de daarvoor ontvangene +belooning in de beurs, welke hij van Cartouche bekomen had, en om haar +fraaiheid gewoon was bij zich te dragen. De Heer zeide niets, maar den +volgenden dag werd Heynsz voor het gerecht geroepen, en gevraagd, waar +hij die beurs vandaan had, welke, gelijk van achteren bleek, te Lyon aan +gezegden Edelman ontstolen was. Onze schilder, niet durvende bekennen, +dat hij die van Cartouche ontvangen had, verklaarde stoutweg, dat hij +die van een reizenden marskramer gekocht had. Men deed onderzoek, en, +ongelukkig voor hem, bevond men, dat hij zich, juist tijdens den +diefstal, nabij Lyon en wel in zeer bekrompene omstandigheden bevonden +had; terwijl hij later op eens in een deftig gewaad was verder gereisd. +De aanklacht wegens den moord van De Vieux werd mede ter sprake gebracht +en was althans niet geschikt de gemoederen der Rechters voor hem in te +nemen. Kortom, hij werd tot de galeien verwezen en bracht aldaar een +tiental jaren door. Zijn gedrag was echter zoo gunstig onderscheiden van +dat der overige boeven, dat hij er die verzachting in zijn lot genoot, +welke met de reglementen van den dienst strookende waren, en zelfs +eenigszins met het opzicht over de anderen werd belast. Eindelijk kwam +toevallig zijn onschuld uit aan de beide wanbedrijven, welke hem te +laste waren gelegd geweest. Hij werd ontslagen, en, Frankrijk nu +vaarwelzeggende, trok hij, met het weinige geld dat hij van zijn familie +te Parijs bekwam, en met een pas van den gezant van Hunne Hoog Mogenden, +naar zijn vaderland terug. Te Amsterdam gekomen, vond hij zijn ouders +overleden en de herberg in andere handen. Hij zette zich hierop in den +Haag neder en vatte het schildersberoep weder bij de hand.--Maar de +jaren van studie en genie waren intusschen jammerlijk vervlogen, en +schoon hij nog altijd gelukkig in het treffen der gelijkenis was, zijn +afbeeldingen misten die kracht van uitdrukking en die levendigheid van +coloriet, welke den meester kenmerken, en zijn hulp werd dus niet +ingeroepen dan door lieden van den minderen stand, uitgelokt door den +matigen prijs, dien zij voor zijn voortbrengselen betaalden. + +Terwijl hij aldus zich op een sobere wijs geneerde, werd hij voor de +derde reize beschuldigd van een misdaad welke hij niet gepleegd had. Hij +had namelijk de vrouw van een juwelier ten haren huize geportretteerd in +een kamer, waarin zich verscheidene voorwerpen van hooge waarde +bevonden. Kort na zijn vertrek werd er een prachtige garnituur gemist, +en bij gedane nasporing bleek het, dat een man, die naar de beschrijving +vrijwel op Heynsz geleek, gemelde juweelen verpand had. Hij werd opnieuw +verhoord en gevangengezet; deze laatste gevangenis was echter de +kortste. Hij had in den kerker het vertrouwen gewonnen eener aldaar met +hem opgesloten dievenbende, door hunne afbeeldingen welgelijkend met +kool op den wand te schetsen. Deze schelmen maakten hem deelgenoot van +een plan ter ontkoming, dat vernuftig uitgedacht was en zeker zou gelukt +zijn, indien hij, voorziende dat zulks hem geen ondienst zoude doen, het +geheim niet aan de Justitie verklapt had. Tevens was het hem gelukt, +door listige vragen, bij zijn medegevangenen uit te vorschen, wie den +diefstal bij den juwelier had begaan: en het was hem gebleken, dat het +de zoon des huizes zelf was, die zijn vader bestolen had. Zijn dubbele +ontdekking had ten gevolge, dat hij niet alleen werd vrijgesteld, maar +zelfs een belooning ontving. + +Dan hierbij bleef het niet. De geschiedenis van onzen Heynsz trok de +aandacht van den toenmaligen Hoofdschout van Amsterdam, mijns vaders +voorganger, die zich te dier tijd toevallig in den Haag bevond. Hij deed +onderzoek naar den schilder, en, na een met hem gehouden gesprek, +oordeelde hij, dat deze de geschiktste persoon was, om te Amsterdam een +bediening te vervullen, welke kort te voren was opengevallen. + +Bekend is het, dat de Hoofdschout alhier in deze betrekking door vijf +Onderschouten en door twee Klerken wordt geassisteerd, die van stadswege +aangesteld worden en als stedelijke ambtenaren op de betaalsrollen +verschijnen. Maar minder algemeen bekend en toch onontbeerlijk zijn de +geheime agenten, welke het Hoofd der Justitie hunne diensten verleenen. +Ontelbaar zijn de draden, waarmede het beleid van dien magistraat als +met een kunstig geweven spinneweb niet alleen het geheele land +overspant, maar welke, ook naar buiten verlengd, met al de voorname +steden van Europa in betrekking staan. Het heir van spionnen en +verklikkers, dat zich in die uitgebreide sfeer beweegt en tot welks +bezoldiging de Hoofdschout jaarlijks aanzienlijke sommen ontvangt, kan +echter uit den aard der zaak niet met hem noch zelfs met de +ondergeschikte ambtenaren in onmiddellijke aanraking komen. Die onder +hen, welke van een zoogenaamden fatsoenlijken stand zijn, zouden geen +nut meer kunnen doen, zoodra het publiek kennis droeg dat zij met de +Justitie in betrekking stonden; terwijl andere verklikkers van een +minderen rang onderling onbekend blijven, en soms elkander moeten +gadeslaan. Ten einde de zaken dus een behoorlijken gang zouden gaan is +er een tusschenpersoon noodig, die, niet als ambtenaar bekend, zich +belast met het overbrengen van des Hoofdschouts bevelen aan de geheime +handlangers der Justitie, en hunne berichten wederkeerig te zijner +kennisse brengt: een trechter waar alles doorheen gaat, of liever een +totebel, die uit het slijk en de modder, waarin hij wordt nedergelaten, +alleen datgene ophaalt, wat den meester van dienst is. Zoodanig een man +wordt, of werd althans in dien tijd, uit de geheime fondsen betaald; hij +had het oppertoezicht over de geheime agenten, knoopte de noodige +betrekkingen aan bij de kollegien der Admiraliteiten, bij de Bank, bij +de lands- en stadsinrichtingen, in de koffiehuizen, enz., wierf de +geschiktste voorwerpen aan of stelde de zoodanigen af, die hem geen +genoegzaam vertrouwen inboezemden. Niet met de Onderschouten, maar +onmiddellijk met den Hoofdschout stond hij in betrekking; en kwam bij +deze tweemalen daags zijn rapport doen[4]. Deze bediening was +opengevallen en nu sloeg de Hoofdschout, gelijk ik gezegd heb, de oogen +op Heynsz, om die te vervullen. Hij oordeelde niet ten onrechte, dat +iemand, die zoovele jaren van zijn leven in gezelschap van boeven en +schelmen had doorgebracht, al de loopjes moest kennen, welke zij te baat +nemen (en hiervan had Heynsz reeds een bewijs gegeven door de schrandere +wijze waarop hij, op de Gevangenpoort zittende, den dief der juweelen +had opgespoord): dat wijders Heynsz dit voor zich had, dat hij te +vertrouwen was, en niet besmet door het gezelschap, waarmede hij zoo +lang verkeerd had: en eindelijk, dat hij verscheidene talen sprak en een +beroep dreef, hetwelk hij oogenschijnlijk kon blijven uitoefenen en 't +geen hem overal den toegang bezorgde. Het akkoord was spoedig gemaakt, +want, behalve dat de bezoldiging niet gering was, gevoelde Heynsz in +zich juist die hoedanigheden leven, welke hem voor het aangeboden vak +geschikt maakten. Hij verhuisde dan ook naar Amsterdam en was sedert, +tot zijn dood toe, de getrouwe rechterhand der Justitie. Voor de wereld, +die van deze schikking onkundig was, bleef hij de schilder van beroep, +en voegde bij de winstjes, welke zijn portretten hem bezorgden, nog +deze, dat hij gestoffeerde kamers te zijne huizen verhuurde: 't welk hem +dikwijls in de gelegenheid stelde, verdachte personen op een +gemakkelijke wijze in 't oog te houden, hun bedoelingen te leeren +kennen, en, wanneer het noodig was, hen over te leveren. + +Het huis mijns vaders stond, gelijk men reeds vernomen heeft, op den +Cingel, en had van achteren gemeenschap met een gang, in het Klooster +uitkomende. Door deze gang sloop Heynsz tweemalen daags ongemerkt binnen +en kwam (gelijk ook thans geschiedde) aan het kabinet mijns vaders +tikken. + +Op den tijd, dat ik hem terugzag, kan hij ongeveer zestig jaren oud zijn +geweest; maar, niet-tegenstaande zijn jaren en de veelvuldige +wederwaardigheden, die hij had doorgestaan, was hij nog wakker en vlug: +en men had hem slechts aan te zien, om te oordeelen, dat hij een dier +lieden was, welke men, om zoo te spreken, met stokken moet doodslaan. +Van postuur was hij klein en schraal, altijd zindelijk, ofschoon naar +zijn stand en eenvoudig gekleed. Zijn gelaatstrekken hadden niets +buitengemeens; maar zijn kleine graauwe oogen, die immerdoor in beweging +waren, duidden aan, dat het hem niet aan vlugheid en scherpzinnigheid +ontbrak. Niettegenstaande de post, door hem bekleed, in de oogen van +velen verachtelijk zou schijnen, genoot hij in zekere mate de achting +mijns vaders: een voorrecht, dat over het algemeen niet zoo licht te +verkrijgen was. Want, behalve dat mijn vader hem wegens zijn bekwaamheid +en trouwe dienst waardeerde, even als een jager zijn besten drijfbrak of +staanden hond op prijs stelt, zoo was er in de daad niets op den man te +zeggen, en vereerde hij, wel aangemerkt, een bediening, welke te voren +doorgaans vervuld was geworden door voormalige dieven, verhelers van +gestolen goed, of andere ter kwader faam staande personen: naar de oude +leer, dat men dieven met dieven vangen moet. De gunst, waarin Heynsz +wist dat hij bij mijn vader stond, deed hem dan ook wel eens zich in +zijne tegenwoordigheid vrijheden veroorloven, die den eerbied, aan de +achtbaarheid van den Hoofdschout verschuldigd, te buiten gingen, en +noodzaakten mijn vader hem het zwijgen op te leggen, wanneer hij aan +zijn historietjes zonder einde over Cartouche en de Fransche boeven +begon. + +Daar men de persoon van Heynsz niet altijd aan de oogen der huisgenooten +onttrekken kon, had men eerst aan mijn zuster en mij, en voorts aan al +de overige kinderen, van onze vroegste jeugd af ingescherpt, dat wij +nooit aan iemand iets moesten laten blijken van 's mans verschijning ten +onzen huize. Hiervan was het gevolg, dat wij hem altijd hadden aangezien +als een geheimzinnig wezen, dat geeerbiedigd en ontweken moest worden: +ja wij koesterden een heilige vrees voor hem, niet ongelijk aan die, +welke ik mij voorstel dat de kinderen eens vromen Bramins gevoelen voor +den ondergeschikten geest, die, volgens de Hindoosche fabelen, de +huishouding in orde brengt.--Wat de dienstboden betrof, deze kregen +Heynsz nooit te zien; want aan geen hunner werd de toegang tot mijns +vaders studeervertrek vergund, dan bij de gelegenheid der maandelijksche +schoonmaak: en alleen de gerechtsdienaar, die in de benedengang beidde, +vermocht daar, schoon nooit dan na getikt te hebben, binnenkomen. + +Na deze inlichtingen, voor wier wijdloopigheid ik verschoning verzoek, +keer ik tot mijn verhaal terug. + +Ik had mij, toen Heynsz, gelijk ik zeide, op de gewone wijze werd +binnengelaten, met zijn stoel zoodanig omgekeerd, dat ik door de hooge +leuning geheel voor zijn oog verborgen was: en, niet nieuwsgierig zijnde +naar de geheimen der Justitie, de gemakkelijkste houding gekozen om +weder in te slapen; maar, gelijk het veeltijds gaat, zoodra men moeite +om te slapen doet, gelukt zulks het minst. Dit ondervond ik ook nu, en +in weerwil van mij zelven moest ik luisteren naar een gesprek, hetwelk +mij in de beginne onverschillig was, doch naderhand des te belangrijker +werd. + +"Welnu Heynsz!" vroeg mijn vader, zich weder aan de tafel plaatsende, +waar de ander met betamelijken eerbied voor bleef staan: "wat brengt gij +voor goeds?" + +Ik hoorde Heynsz de bladeren omslaan van een zakboekje, waarin hij +gewoon was op te teekenen hetgeen aan de orde van den dag was. + +"N deg.. 1," zeide hij; terwijl zijn stijl en tongval den Hollander +verrieden, die, reeds jong zijn land verlaten hebbende, de taal zijner +ouderen wel niet geheel verleerd heeft, maar toch somtijds moeite heeft +het rechte woord te vinden en den volzin behoorlijk te rangschikken: n deg. +1: de Koning van _Corse_ logeert in het wapen van Emden en heeft bij +Kuyt een cabriolet besteld, waarmede hij plan heeft morgen naar +Rotterdam te rijden." + +"Hij zal zijn reis nog wat dienen uit te stellen," merkte mijn vader +aan, die insgelijks zijn zakboekje ter hand had genomen, en +aanteekeningen maakte, naarmate de beambte sprak: "wij zullen hem heden +voor zonnenondergang een logement in de gijzeling bezorgen." + +"Een Koning in de gijzeling!" dacht ik:--en ik herinnerde mij niet +zonder een sombere gewaarwording, dat ik op mijn reis dien zelfden +Theodoor, met al de eerbewijzingen aan zijn rang verschuldigd, op het +plechtigst in Corsika had zien huldigen en met de kroon vercieren, welke +hij slechts eenen zomer gevoerd had. + +"Ma foi!" hernam Heynsz, "indien zijn crediteuren hem laten plakken, zij +zullen lang wachten eer zij blaauw tellen hunne vingers aan zijn geld, +en het zal hen wel verveelen, hem te geven de kost.--Ik weet de _science +certaine_, dat hij kaal is als de oude Heer Job." + +"Kent gij den kleermaker Melisz, ter wiens rekwisitie hij vervolgd is?" +vroeg mijn vader. + +"Of ik hem ken? Ik heb geschilderd het portret van hem, zijn vrouw, en +zijn dochter: 't was jammer van de schoone coleuren, besteed aan die +leelijke bakkes." + +"Welnu! tracht hun dan te beduiden, dat zij het arrest opheffen, en +geduld hebben. Ik zal zorgen, dat de debiteur zich niet verwijdere: en +ik vlei mij, dat hij een goeden borg zal vinden. De man is ongelukkig: +en, hoewel een gewezen Koning zijn schulden behoort te betalen gelijk +een gewoon burger, dient men toch medelijden te hebben met iemand, die +van zulk een hoogte gevallen is. Maar laat ons voortgaan.--Wat is er +verder?" + +"N deg.. 2. De diefstal bij den Juwelier Levi Samuelz, is gecommitteerd door +Mozes Abramsz, alias Mortje la Hayne, thans resideerende in den +Duvelshoek, n deg.. 110." + +"Mozes Abramsz!--Een oude kennis: + + _extenuata gerens veteris vestigia poenae;_ + +maar zijt gij daar zeker van?" + +"Zeer zeker. UEd. Achtbare weet dat ik vanouds heb een fijnen neus om te +attrapeeren dieven van juweelen. Karel de Speelman, die hem assistentie +heeft gegeven in het uitsnijden der glasruiten, en het goed op straat +heeft aangenomen, is de man die hem heeft verklapt; ik geloof dat zoo +Abramsz bij het deelen als een bonnette dief had gehandeld, de Speelman +wel zou gehouden hebben den mond." + +"Best! Gij geeft vier dukaten aan Karel den Speelman en waarschuwt hem, +dat hij binnen vierentwintig uren de stad moet verlaten, of dat ik hem +anders als complice zal laten pakken. Verder!" + +"N deg.. 3. Campo Weyerman heeft de Loge der Vrijmetselaren in de Stilsteeg +geopend met een heerlijke aanspraak en een fraai poeme, waarin hij hun +heeft geschilderd het groote belang van deugd en moraal. Alles is +afgeloopen in complete orde." + +"Zeer wel; doch wat mij minder moreel en deugdzaam voorkomt, is, dat die +zelfde Campo een fatsoenlijke burgerdochter uit 's Hage, buiten weten +van haar ouders, te zijnen huize heeft getroond. Waarom heb ik daar niet +eer tijding van gehad?" + +"Het is gebeurd in mijn absentie. Ik kom het heden eerst te vernemen en +ging juist aan UEA. dit verhalen." + +"Genoeg! draag zorg, dat de ouders ondershands bericht bekomen van het +verblijf hunner dochter, en hou intusschen den knaap in 't oog. Het is +de eerste reis niet, dat hem iets dergelijks gebeurt; hij is +onverbeterlijk en behoort onder diegenen, _qui hostili more matrimonia +student sibi conjungere_.--Wat meer?" + +"N deg.. 4. Wij hebben het adres gevonden van dien Jean Albert, welken de +Fransche politie vruchteloos door geheel Europa opspoort." + +"Voortreffelijk! dat vergoedt uw verzuim met Campo. En waar houdt hij +zich op?" + +"Hij heeft niet gequitteert Parijs een oogenblik en logeert er nog +altijd in de kleine straat du Bac. Ah! 't was een _ruse compere_, die +zelfde Jean Albert: ik heb hem gekend heel wel aan het Bagne. Hij heeft +nog eens aan mijn Heer d' Argenson geschreven, dat zoo hij hem wilde +aanstellen als _chef de la Police Secrete_, er binnen zes maanden geen +straatroof meer in Parijs zoude plaats hebben." + +"'t Is wel! Gij zult mij de bewijzen opgeven die ter zake dienstig zijn, +opdat ik deze tijding aan mijn ambtgenoot te Parijs schrijve. Wat is er +meer?" + +"N deg.. 5. Ziehier het lijstje der sedert gisteravond aangekomen personen." + +"Hm! hm!" zeide mijn vader: en hij begon halfluid een soort van +vreemdelingslijst te lezen, welke hij met aanmerkingen verzeld deed +gaan: + +"_Donderdag morgen_: de Heer _Du Bourg_: (hm! die komt hier zien, of hij +het geld, dat hij aan de Bank te Aken verspeeld heeft met de acties op +de Zuid terug kan winnen:--_Iusus res antiqua ... sed pro tempore abiit +in lacrimas_....) met twee bedienden, logeert in den gouden Bal.--(De +kastelein is een jong beginner. Gij zorgt, dat hij gewaarschuwd worde, +niet te veel krediet te verleenen aan dien avonturier, ondanks zijn +fraaien stoet:)--de heer Peperkorrel uit Hoorn: Jacob Jansz en familie +uit Alkmaar: Nathanael Rosen uit Berlijn, bij Levi den uitdrager in de +Muiderstraat:--(die komt zeker een collecte doen:--) Peer, de Manke, +Joost Roelifs en Symen de Beer, ketelboeters, in de Drie Verrotte +Kamizooltjes:--(gij zult onderzoeken waar dat volkje den tijd +doorbrengt:--) De heer Blaek en familie van buiten.--(Ik heb u reeds +meer gezegd, dat het heen en wedertrekken der lieden naar hunne +buitenplaatsen en terug niet behoeft vermeld te worden:) Jan Cornelisz, +koekebakker van Haarlem enz. enz. Volgen de lieden die met de schuiten +gekomen zijn." + +Ik gevoelde een vreemde gewaarwording, toen ik den Heer Blaek en de +zijnen zoo zonderling verzelschapt zag. Mijn vader vervolgde: + +"In de schuiten van Haarlem niemand die suspect was dan alleen de knecht +uit het groote koffiehuis in 's Hage die door zijn meester wegens +diefstal verjaagd is. (Men houde dien man in 't oog.) Met de schuiten +van Utrecht:" hier zweeg mijn vader een oogenblik en scheen met zijn +potlood eenige namen aan te schrappen, als van personen, die hij der +bewaking aanbeval: "met de schuit van Weesp: twee officieren van 't +Oranje Regiment: twee deserteurs uit Hanover: (aangeschrapt!)--enz.--Met +de schuiten van Muiden...."--werd ik dubbel aandachtig: + +"Met de schuiten van Muiden: hm! hm! de Heer Ferdinand Huyck." + +"Ik vat deze gelegenheid aan, UEA. mijn gelukwenschingen aan te bieden, +over de voorspoedige terugkomst van uw Heer zoon." + +"Ik dank u.--Wie is die juffrouw Bos: die ik op de lijst vinde?" + +Ik begon over al mijn leden te beven: het antwoord van Heynsz stelde mij +echter gerust. + +"De dochter van den tabakskooper op den hoek van de Leliegracht." + +"Er zijn dan twee Juffrouwen Bos van Muiden gekomen," dacht ik bij mij +zelven: "of het vernuft van Heynsz is verschalkt." + +"En die Juffrouw Van Beveren? vervolgde mijn vader: "waar neemt die haar +intrek?" + +"Bij uwen onderdanigen dienaar," antwoordde Heynsz: "een aardig meisje +uit Deventer, dat mij door deftige lieden is aanbevolen...." + +"'t Is wel!" zeide mijn vader: "Vervolg: wat geven de tijdingen van +buiten?" + +"N deg.. 6. De bende, welke weder eenige dieverijen en huisbraken onder +Gooiland heeft bedreven, bestaat uit drie personen, indien namelijk mijn +informatien juist zijn." + +Hier werd ik opmerkzaam, gelijk men denken kan. "Het zou nog al kluchtig +zijn, dacht ik, "indien ik den aanval, op mij zelf gedaan, hoorde +vertellen." + +"De een," vervolgde Heynsz, "is een Bohemien, een Heiden, met name Peer +Hendriks, alias 't Haentje, en op zijn Heidensch Baerlo. Hij is heden +morgen, zoo ik hoor, door den veldwachter van Bussem geapprehendeerd +geworden:--de tweede is Andries Mathyssen gewezen matroos, de zoon van +een boerin, nabij Oud-Naarden." + +"Ik ken hem en zijn moeder," zeide mijn vader: "hij stond vanouds in het +kladboek aangeschreven: _atro carbone notatus_." + +"Uw Heer zoon," vervolgde Heynsz, "zal UEA. kunnen vertellen, hoe die +Andries gister-morgen den beest heeft gespeeld in de herberg te Zoest. +Hij is vandaar naar zijn woning gekeerd; maar, toen heden-morgen de +dienaars hem kwamen opsporen, was de vogel gevlogen." + +"Hij zal wel in het net komen," zeide mijn vader. "En de derde?" "De +derde, en die zooveel als de voornaamste der bende is, schijnt na al +hetgene men van hem vertelt, niemand anders te wezen als de beruchte +Zwarte Piet, die vroeger in de West-Indien heeft geexcerceerd het +bedrijf van zeeroover, en nu, bij gebrek van beter, zich met +straatschenderij geneert. Wat dien betreft, hij is geen vogel om zich +zoo gemakkelijk te laten knippen; maar Tys de Blindeman zal zien of hij +hem niet op kan loopen en mij bericht sturen van zijn gangen." + +"Goed!--maar nu het belangrijkste van allen: de Vliesridder?--Het gij +eenig bericht omtrent hem?" + +"N. deg. 7. De Vliesridder is met zijn dochter gisteren-morgen om half acht +ure uit Amersfoort gereden met een huifwagen van De Geus: te Zoest heeft +hij stilgehouden en, aldaar onbescheiden behandeld zijnde door dien +zelfden Andries Matthijssen, van wien ik zoo even sprak, hem een stoot +gegeven, die bijna bespaard had aan den scherprechter de moeite, hem van +dienst te kunnen zijn:--althans zoo vertelt kleine Simon de marskramer." + +"Goed!--Verder!" zeide mijn vader.--Men kan licht beseffen met welk een +aandacht ik luisterde naar een opgave, welke voor mij zoo belangrijk +werd. + +"Zij hebben te Eenmes het middagmaal gebruikt, zijn bij Naarden beiden +uit de kar gestapt ... en sedert heeft men niets van hen vernomen." + +"Niets!" herhaalde mijn vader, op een toon, die de hoogste +ontevredenheid te kennen gaf: "is Simon hen dan niet achtervolgd?" + +"Ed. Achtb.! Simon had last Andries mede in het oog te houden, en het is +hem gegaan gelijk den man, waarvan spreekt vader Cats, die vangen wilde +twee hazen te gelijk." + +"Hij had zich aan den Vliesridder moeten houden.--Andries begaat voor +alsnog zijn diefstallen buiten onze judicatuur, en het is meer uit +beleefdheid voor onze Gooische naburen, en uit voorzorg, dat wij de +moeite op ons nemen, zijn gangen na te gaan.--Maar de Vliesridder! +Iemand tegen wien het hooge landsbewind een bevel van apprehensie heeft +uitgevaardigd!--dat is een man van meer beteekenis, zou ik denken. + +"Mag ik UEA. doen opmerken, dat alle kasteleins en voerlieden tusschen +hier en Arnhem hebben zijn portret, en dat hij gevat moet worden, zoodra +hij zich op het rechtsgebied vertoont." + +"Dat is nog niet genoeg! Hij moet gevat worden, eer hij in staat zij, of +zelf, of door anderen, papieren te lichten, die zich hier te Amsterdam +moeten bevinden en van het hoogste belang zijn. Het is geen gewoon +mensch met wien gij te doen hebt: hij kent de zaken en zal list tegen +list stellen. Bovendien heeft hij nog vrienden en betrekkingen, die hem +de behulpzame hand zullen bieden. Er moet hier dus een dubbele +waakzaamheid plaats hebben. Kunt gij niet nagaan, met wien hij hier ter +stede korrespondentie voert?" + +"Nog niet, Ed. Achtbare!--doch zoo UEA. verkiest, zou men kunnen +waarschuwen de post, en dan zijn er middelen genoeg om te komen achter +het geheim." + +"Hij zal zijne brieven zelf niet schrijven.--Wist ik hier maar iemand, +met wien hij betrekkingen heeft onderhouden." + +Mijn goede vader dacht weinig, dat de persoon, die in staat was, hem de +meest voldoende narichten te geven, zich als derde in het vertrek +bevond. Het gehoorde had mij intusschen zoo sterk aangegrepen, dat ik +geen acht meer kon geven op het laatste gedeelte van het onderhoud +tusschen mijn vader en Heynsz, hetwelk over voor mij onverschillige +zaken liep en slechts korten tijd duurde, waarna de ondergeschikte +ambtenaar, op dezelfde geheime wijze als waarop hij gekomen was, het +vertrek weder verliet. Deze oogenblikken van respijt kwamen mij wel te +stade. Ware hij terstond vertrokken, ik zoude, geloof ik, in weerwil van +mijn beloften aan den Heer Bos (of aan den Vliesridder, gelijk ik hem +had hooren betitelen) alles aan mijn vader bekend hebben! want dan ware +ik zeker geweest, dat zijn doordringend oog een geheim op mijn gelaat +zou gelezen hebben. Mijn toestand was met dat alles kwellend: ik +begreep, dat eenmaal mijn geheim zoude moeten uitkomen, dat dan wellicht +het _crimen reticentiae_ mij ten laste zou gelegd worden: dat bovendien +mijn vader zelf beticht zoude kunnen worden, der zake niet onkundig te +zijn geweest:--en dan, al ware het maar alleen de gedachte van mijn +vader onvergenoegd te zien, dat hij zijn ambtsplicht niet volbrengen kon +gelijk hij wenschte: het middel te bezitten, om hem daartoe in staat te +stellen, en gedwongen te zijn, dit voor mij te houden: O dit viel mij +hard! En toch! ik zou mij zelven veracht hebben, indien ik in staat ware +geweest, den man, die mij het leven gered had, aan hen, die zijn +vrijheid belaagden, te kunnen verraden. + +Ik veinsde derhalve door te slapen, en rees niet eerder uit mijn +schuilplaats op, dan nadat Heynsz reeds een poos vertrokken was. + + +NOOT: + +[4] Men herinnere zich, dat de steller van het Handschrift de zaken +voordraagt zoo als die in zijnen tijd bestonden. + +Noot van den uitgever. + + + * * * * * + + +TWAALFDE HOOFDSTUK, + +WAARIN MEN NADERE KENNIS MAAKT MET DE LEDEN DES FAMILIE EN WAARIN TANTE +LETJE EEN CONFITUURVLEK OP HAAR HALSDOEK BEKOMT. + + +"Welnu!" vroeg mijn vader, die nog altijd te schrijven zat: "zijt gij +wel voldaan van uw slaapje? mij dunkt, gij waart ook in het geval van +Argus: _Succubuisse oculos, ad opertaque lumina somno_. + +Ik voelde dat ik een kleur kreeg, toen ik antwoordde dat mij de rust +verkwikt had. + +"Dat verheugt mij," zeide mijn vader: "ik had al half berouw, dat ik u +bij mijn gesprek met Heynsz had laten assisteeren: maar gij sliept zoo +gerust, dat de stads-omroeper zelf u niet wakker geschreeuwd zoude +hebben. En is er altemet iets geweest dat u het eene oor is ingekomen, +zoo vertrouw ik, dat zulks het andere oor weer is uitgegaan, en verzoek +u althans er niemand, zelfs mij niet, iets van te laten blijken." + +Dit was juist hetgeen ik zelf ook verlangde, en ik verzekerde mijn +vader, dat ik van ganscher harte aan zijne aanbeveling voldoen zoude. + +"'t Is wel!" zeide hij: "neem nu een stoel en ga bij mij zitten. Wij +moeten een onderhoud hebben, dat ik liefst niet te lang wilde +uitstellen: wij hebben nu den tijd: en in de volgende dagen zullen wij +over weinige oogenblikken kunnen beschikken: want men zal u wel komen +bezoeken en het zal zijn: + + Salutant, ad coenam vocant, adventum gratulantur, + +gelijk Terentius zegt. Of zijt gij nog te slaperig om naar mij te +luisteren?" + +Ik betuigde, dat ik volkomen bereid was hem aan te hooren; waarop hij +aldus begon: + +"Gij zijt nu weder terug: en ik vertrouw dat zulks niet zal zijn om uw +dagen in ijdele ledigheid door te brengen, en een straatslijper te +worden." + +"In-tegendeel, vader! Niets zal mij aangenamer zijn, dan mijn tijd op +een nuttige en werkzame wijze door te brengen." + +"Zeer goed! ledigheid is een duivelsoorkussen. Gij weet, wat Ovidius +zegt: + + _Quaeritur, Aegisthus quare sit factus adulter. In promptu est + ratio: desidiosus erat._ + +En welk beroep zoudt gij u liefst verkiezen?" + +"Ik beken u," antwoordde ik, "dat ik daaromtrent mijn keus niet zoude +weten te bepalen." + +"Hm!" zeide mijn vader, het hoofd schuddende: "daar houde ik niet van. +Een jong mensch moet altijd voor dit of dat vak een voorkeur hebben. Ik +haat onverschilligheid in dat geval: die is niet natuurlijk op uwe +jaren, tenzij bij domkoppen en losbollen, onder geene van welke +categorien ik u rangschik. + +"UEd. weet, dat ik het verwijt van onverschilligheid niet verdien, en +dat ik als kind een bijzondere geneigdheid had tot den zeedienst, welke +echter vroeger om gegronde redenen niet heeft kunnen ingewilligd worden, +en mij thans ook weinig zou baten, daar ik te oud ben om te beginnen. Ik +heb intusschen, zoo vaak ik over het onderwerp nadacht, te recht of te +onrecht gemeend, dat de reden, waarom UEd. geweigerd hebt mijn +liefhebberij ten deze in te willigen, daarin gelegen was, dat UEd. iets +anders voor mij op het oog hadt. UEd. heeft mij laten studeeren en zult +misschien verlangen, dat ik advocaat worde:--doch ik beken, tot mijn +leedwezen, dat ik op reis veel verleerd heb, en mij weer druk zal moeten +oefenen, wil ik der balie geen schande aandoen." + +"Dat laat zich alles wel hooren," zeide mijn vader, met een glimlach: +"bovendien, hoezeer ik voor mij de betrekking van advocaat, _nobile +illud officium_, boven alle andere stel, en u, wat mij betreft, gaarne +gezien had onder de zoodanigen, + + qui iuris nodos et legum aenigmata solvunt, + +levert echter dat ambt, althans in de eerste jaren, weinig verdiensten +op: en, hoezeer ik niet in een bekrompen stand leef, is mijn vermogen te +gering en mijn huisgezin te groot, om u, zoo gij het trouwen eens in 't +hoofd kreegt, een behoorlijk uitzet te geven. Ik zou u wel door mijn +invloed aan dezen of genen post kunnen helpen: maar ieder heeft zijn +eigene inzichten, en, schoon ik die van anderen eerbiedig, heb ik voor +mij een tegenzin aan het uitdeelen van bedieningen. Gij moet door uw +eigene bekwaamheid protectie verdienen, en niet door gunst alleen +voortkomen. Intusschen, ik moet u thans gulweg zeggen, dat het mij in +zekere opzichten niet spijt, dat uw keus nog niet gevestigd is; want nu +vlei ik mij, dat gij te meer geneigd zult zijn te doen hetgeen u +voordeeligst zijn kan.--Wat zoudt gij van den handel denken?" + +"De handel is een heerlijk iets," antwoordde ik, eenigszins verwonderd +over deze plotslinge vraag: "maar dat men niet zonder fondsen beginnen +kan." + +"Niet! En hoe doen dan zoovelen, die hier met een paar schellingen in +den zak (God weet waar vandaan!) komen aanwaaien, menschen, + + quorum nemo queat patriam monstrare parentis, + +en die, eer men hun rechten naam nog weet, aan het hoofd van een huis +van negotie staan?--Doch gij hebt gelijk.--Gij moet ook met iets +beginnen en daartoe doet zich eene gunstige gelegenheid op. Gij weet, +het huis Van Bempden, Van Baalen en Comp. heeft, sedert den dood van uw +oom, onder die zelfde firma, maar alleen onder de directie van +laatstgemelde blijven bestaan. Uw tante heeft haar geld daarin gelaten; +maar haar oogmerk was en is nog, u, bij uw terugkomst, mede in die zaak +te plaatsen en deelgenoot der firma te maken. De gelukkige uitslag uwer +pogingen te Livorno aangewend, om bij de liquidatie van de firma Bertini +nog een deel terug te bekomen van hetgeen dat huis aan uw tante schuldig +was, heeft haar goede gedachten omtrent uw bekwaamheid ingeboezemd." + +"Ik ben mijn tante zeer verplicht voor den goeden dunk, dien zij van mij +heeft, en herken haar vriendschap te mijwaart." + +"Gij hebt ook elders op uw reizen persoonlijke kennis gemaakt met +verscheidene Correspondenten van het huis, en, naar eenige uitdrukkingen +te oordeelen, welke sommigen hunner in hun brieven omtrent u hebben +gebezigd en welke uw tante mij medegedeeld heeft, komt het mij voor, dat +gij hun wel bevallen zijt. Dit kan nooit kwaad en zal bij hen het +crediet voor het huis niet doen dalen, wanneer gij daar associe van +wordt. Wel is waar, + + omnia non pariter rebus sunt omnibus apta, + +en gij zijt niet van jongs af tot den handel opgeleid; maar ik vlei mij, +dat eenige inspanning, gevoegd bij de op uw reizen verkregen +ondervinding, en vooral de leiding van den Heer Van Baalen, u weldra op +de hoogte zullen brengen, waar gij op wezen moet. Het komt er nu slechts +op aan om te weten, of gij geen tegenzin in het beroep zelf hebt." + +"Ik geloof, dat ik mijn fortuin met voeten zou stooten, indien ik zulk +een aanbod niet dankbaar aannam; maar is de Heer Van Baalen insgelijks +met deze schikking volkomen tevreden? En ziet hij er niet tegen op, een +onbedrevene als mij tot compagnon te nemen?" + +"Hij Heeft geene zwarigheden gemaakt; en de drie ton, welke uw tante in +het huis heeft gelaten, wegen ook nog al tegen eenige bedenkingen +op.--Nu! ik wensch u geluk, en ik hoop, dat gij u zoowel zijne achting +als het vertrouwen uwer tante zult waardig maken." + +Ik kan niet ontkennen, dat mijn eigenliefde zeer gestreeld werd met het +vooruitzicht, dat zich voor mij opende. Ik was nu geen ledigganger meer, +die zonder bepaald doel in de wereld voortleefde, neen, ik zag mij, als +deelgenoot in een bloeiende zaak, geplaatst in een betrekking, waarin +het slechts van mij afhing een ruim bestaan en de achting mijner +medeburgers te verwerven. Ik kon niet nalaten mijn blijdschap aan mijn +vader te betuigen: de geheele geschiedenis van den vorigen dag was voor +mij op den achtergrond teruggeplaatst, en, alleen denkende aan hetgeen +mij thans was medegedeeld, deed ik dienaangaande een menigte vragen, +welke mijn goede vader het zich een genoegen maakte, te beantwoorden. +Ons onderhoud deed den tijd met snelheid vervliegen; en nog waren wij +aan 't redeneeren, toen het ophouden van een rijtuig voor de huisdeur en +het klinken der schel ons verwittigden, dat onze dames uit de kerk +terugkwamen. + +Wij gingen naar de zijkamer. Er stonden niet slechts eene, maar twee +koetsen voor de deur. Uit de eerste kwam mijn moeder met Susanna en +tante Letje: uit de tweede tante Van Bempden: en weldra traden de vier +dames de kamer in: tante Letje, in haar effen violetkleurig taffen +gewaad, met haar stijve neepmuts, zonder eenig cieraad, dan haar +prachtigen kerkbijbel met schildpadden band en gouden sloten: en tante +Van Bempden met hare fontanges, Brusselsche kanten, en honderden van +linten en kwikken:--twee volkomen kontrasten; maar beide, elk in haar +soort, voortreffelijke menschen. + +Tante Letje, welke nu eene eerbare vrijster was van ongeveer +vijfenveertig jaren, ging bij de booze wereld door voor hetgeen men eene +fijne kwezel noemt. Men weet, het is geen ongewoon verschijnsel, dat in +groote familien, vooral in die, waar verscheidene zusters zijn, zich +eene daarvan reeds vroeg begint te onderscheiden, door het dragen van +een stemmig, onopgesmukt, gewaad, door het afzweren van alle wereldsche +vermaken, door den schier uitsluitenden omgang met predikanten, +zielverzorgers, en zoogenaamde vromen, door het spreken der tale Kanaans +(gelijk men het bezigen van veelvuldige Bijbelsche uitdrukkingen noemt), +door het getrouw ter kerke gaan en het houden of bijwonen van oefeningen +ter onderlinge stichting. In de kerk kan men haar spoedig herkennen aan +den deemoedigen gang, waarmede zij naar hare plaats: aan den eerbied, +welken de plaatsbewaarsters voor haar koesteren, zoodat zij alleen +nimmer gedwongen zijn, in te schikken: aan de groete des voorzangers: +aan het lange gebed, dat zij, zoodra zij gezeten zijn, van achter den +breed uitgeslagen waaier doen: eindelijk aan de wijze, waarop zij den +leeraar aanzien en den blik vol hemelvreugde (anderen zeggen: vol +hoogmoed) opwaarts slaan, zoo vaak in de predikatie gewag gemaakt wordt +van uitverkorenen, waaronder zij zich bij uitsluiting achten te +behooren. Gewoonlijk zijn het noch de mooisten, noch de geestigsten der +familie, welke tot deze caste behooren, en verslijten zij haar leven in +den vrijsterstaat, doch er is geen regel zonder uitzondering, en men zou +onbillijk handelen, door de aanleidende oorzaak van haar gedrag altijd +te willen toeschrijven aan hare vrees van in de wereld geen opgang te +zullen maken. Er zijn er enkelen, ja, bij wie die reden veel moge +gegolden hebben, zelfs buiten haar weten: er zijn er, die, hoovaardig op +hare vermeende godsvrucht, in Fariseeuwschen hoogmoed op hare +mede-Christenen als op de Tollenaren en Zondaren nederzien, alles, wat +anderen goeds en loffelijks verrichten, met den naam van blinkende +zonden bestempelen, en die alle Christelijke deugden bezitten, maar +alleen de hoogste, de voornaamste, de liefde, ontberen;--maar al moge +dit met enkelen het geval zijn, ik houde mij overtuigd, dat verreweg de +meesten van haar, niet-tegenstaande de kleine gebreken, waarmede zij +behebt mogen zijn, vaak als voorbeelden verdienen te worden aangeprezen, +boven de zoodanigen, die haar gedrag bespotten en beschimpen. + +Zoodanig althans was het oordeel, hetwelk mij de omgang met mijn tante +Letje over de personen van haar slag heeft doen vellen. Bij haar +voorzeker bestond de godsvrucht niet enkeld in uiterlijke vertooning, +maar woonde die in naar rein menschlievend hart. Men mocht dan haar +stijve, smakelooze kleeding berispen: de bijbeltaal, waarin zij sprak, +mocht niet altijd evenzeer ter snede worden aangebracht: zij velde +wellicht nu en dan een te gestreng oordeel over schuldige vermaken; maar +niemand kon haar te laste leggen dat zij niet in oprechtheid wandelde. +Haar kennis was niet uitstekend; maar zij bezat, wat oneindig meer +geldt, een vast en onverzettelijk geloof; en zonder aan andersdenkenden +de zaligheid te willen ontzeggen, blikte zij die met vromen Christenzin +als haar wettig erfdeel te gemoet. Zij vooral was wars van +kwaadsprekendheid en voer altijd tegen de zonde, nimmer tegen den +zondaar uit: en wanneer zij zich met kracht tegen de leer der goede +werken verklaarde, moest men niet vergeten, dat in haar volkomen +bewaarheid werd hetgeen onze Katechismus leert, dat het onmogelijk is, +dat een waarachtig geloof niet zou voortbrengen vruchten der +dankbaarheid; want nimmer was haar hart of haar beurs voor den lijdenden +natuurgenoot gesloten, en wanneer zij gaf, vervulde zij letterlijk het +voorschrift des Heilands, en wist haar slinkehand niet, wat naar rechte +uitdeelde. Haar gebrek aan genoegzaam doorzicht en haar zucht tot +liefdadigheid waren oorzaak, dat zij somtijds haar gaven ook aan +onwaardigen wegschonk; doch zij verklaarde meer dan eens, dat zij liever +honderdmalen door slechte lieden bedrogen wilde zijn, dan dat een vrome +noodlijdende ongetroost van haar af zoude gaan. + +Een geheel andere vrouw was haar zuster, Mevrouw Van Bempden. Nog zeer +jong gehuwd zijnde met een schatrijken echtgenoot, die, geen naaste +betrekkingen hehbende, haar hij zijn vroegtijdig afsterven aan het hoofd +van een kolossaal vermogen had achtergelaten, had zij zich door haar +maatschappelijke positie gedwongen gezien in de groote wereld te leven, +en haar geneigdheid had zich daar niet tegen gekant. Haar rustelooze, +nimmer lang met hetzelfde voorwerp bezige geaardheid, dreef haar aan, +gedurig nieuwe voorwerpen van belangstelling en verstrooiing te zoeken: +haar dagen rolden voort in eene bestendige afwisseling van gastmalen, +feesten, comediepartijen, speelreisjes, enz. Zij las ook; maar zonder +keus of onderscheid: stichtelijke boeken, romans, brieven, verhalen, +zedekundige werken, poezij, al wat maar gedrukt werd; doch zij faalde +meestal, wanneer zij iets van het gelezene te pas zou brengen en moest +alsdan de hulp inroepen van mijn zuster Susanna, die, zelve een +liefhebster van lezen en in het bezit van een ijzervast geheugen, zelden +bij die gelegenheid te kort schoot. + +Men moet echter uit het bovenstaande niet afleiden, dat Tante Van +Bempden in den slechten zin des woords een wereldsche vrouw was. Schoon +in 't algemeen geen _laudator temporis acti_, durf ik zeggen, dat in die +dagen een ongodsdienstige vrouw iets onbekends was. Tante Van Bempden +ging trouw ter kerke, kende haar Catechismus op een haar, wist zoo goed +als iemand, zelfs met tante Letje, een gesprek over geloofspunten te +voeren en zich zeer dapper te verdedigen, wanneer deze haar berispte, +dat zij nu en dan bij de Remonstranten ter kerke ging: zij was +mededeelzaam, zelfs mild;--maar haar godsdienst was, gelijk men wel +eens zegt, zonder verzuim van affaire. Intusschen, wie haar recht kende, +vond zich gedwongen te verklaren, dat haar gebreken, zoo zij al dien +naam verdienden, uit den maatschappelijken toestand voortvloeiden, +waarin zij geplaatst was, terwijl haar goede hoedanigheden uit haar hart +voortkwamen. Voor mij althans, die nimmer dan weldaden van haar ontving, +ik zou schandelijk doen, indien ik een andere getuigenis van haar gaf, +dan dat zij, alles wel gewogen, eene uitmuntende vrouw was. + +"Wees van harte welkom, waarde Neef!" zeide tante Letje, terwijl zij mij +omhelsde: "alzoo sullen de vrijgekochten des Heeren wederkeeren:" +vervolgens zich tot mijn vader wendende: "wel moogt gij, waarde Broeder! +den Profeet nazeggen: brengt mijn soonen van verre, ja van het eynde der +aerde." + +De verdere wenschen die zij uitte werd ik verhinderd te verstaan; want +tante Van Bempden had zich voor mij geplaatst en drukte mij, met tranen +in de oogen aan haar hart: + +"Goeden dag! beste Ferdinand!" riep zij: "wel, zijt gij eindelijk daar? +ja, ik durf niets te voegen bij de vrome gezegden van Zuster: anders +zoude ik zeggen met Racine ... hoe zegt Racine ook weer, Santje?" + + Thesee est arrive, Thesee est en ces lieux, + +declameerde Susanna. + +"Tusschen twee haakjes," vervolgde Tante, "hebt gij de nieuwe uitgave +van Racine medegebracht, welke ik verzocht had dat gij bestellen +zoudt?... Hoe gelukkig was het, dat ik juist heden in de stad moest zijn +om een comparitie te houden met den Heer Van Baalen, die geloof ik, vrij +raar op zijn neus zal kijken wanneer hij u ziet: want hij verwacht zich +op een klein jongetje met een dik hoofd, een rooden neus en groote +ooren, die niets anders kan dan wat cijferen en wat pennen vermaken, en +gij zijt voorwaar omtrent zoo groot als hij:... gij moet nog niet bij +hem gaan, zoo gij er nog niet geweest zijt; want ik wil uw eerste +ontmoeting met hem volstrekt bijwonen en mij met zijn verbazing +vermaken." + +"En nu gij hier zijt, Zuster!" zeide mijn vader, "zult gij ons wel het +genoegen doen van uw rijtuig weg te zenden en hier den avond te blijven +doorbrengen, om de terugkomst van Ferdinand met ons te vieren." + +"Eigentlijk," antwoordde Tante, "was ik voornemens geweest, terstond +weer naar buiten te vertrekken, maar de omstandigheid dat Neef terug is, +verandert mijn plan. Ik zal dan heden-avond blijven: op de voorwaarde +alleen, dat nicht Santje nu haar woord houde en een week of drie bij mij +op Heizicht kome doorbrengen; ik heb haar een kleine verrassing bestemd, +die haar niet ongevallig zijn zal:--en Neef moet ook mede, al ware het +maar voor een paar dagen." + +"Hoe!" zeide mijn moeder, mij bij de hand nemende als vreesde zij mij te +verliezen: "hij is pas terug en wilt gij hem ons weder ontnemen?" + +"Wel zeker! Bovendien heb ik hem over zaken te spreken. Van Balen komt +Zondag bij mij eten.... Broeder heeft immers al verteld wat het plan +is:--maar ik laat hem zelf oordeelen of ik iets onbillijks vorder?" + +"Volstrekt niet," zeide mijn vader: "en het zou de plicht van Ferdinand +wezen, een paar dagen bij u door te brengen, indien het niet veeleer een +genoegen voor hem ware." + +"Natuurlijk!" merkte zijn Zuster aan: "het lieve jongetje zou anders ook +te veel van zijn stuk raken, indien hij zoo op een bof het reizend leven +tegen de eentonigheid der stad verwisselde. 't Is beter dat hij zoetjes +aan de verandering wenne.--En bovendien hij mag niet nalaten op Heizicht +te komen: want, zoo als Addison in the fair Rosamond zegt: + + The bower and lady both are drest, + And ready to receive their guest." + +"Wil ik dan zeggen, dat het rijtuig van Tante Van Bempden maar weg moet +rijden?" vroeg ik. + +"Als 't u belieft," antwoordde Tante: "en laat Joris om tien uren +terugkomen." + +"En de koets van Tante Letje?" + +Wat deze betrof, zij maakte zwarigheid om te blijven; daar het met hare +gewoonte streed, den avond uit te gaan, wanneer zij ter kerke geweest +was; echter werden de bedenkingen, welke zij opperde, zoo heftig +bestreden, en verzocht mijn moeder, aan wier bede zij zelden weerstaan +kon, haar zoo dringend, voor deze reis een uitzondering te maken, dat +zij eindelijk toegaf. + +Wij plaatsten ons dan om de theetafel, en ik moet hier tusschen twee +haakjes de bekentenis afleggen, dat onder al de genietingen, welke mijn +terugkomst bij de mijnen mij opleverde, die, van wederom een lekker +kopje van dien goddelijken drank, in echt Sineesch porcelein geschonken, +te mogen smaken, op verre na de minste niet was. + +"Nu moet gij ons recht veel vertellen van uw reizen," zeide Tante Van +Bempden: "hoe zegt Lafontaine ook weer van de zwaluw?" + + _"Quiconque a beaucoup vu, + Peut avoir beaucoup retenu,"_ + +zeide Susanna, haar te recht helpende. + +"Van harte gaarne," zeide ik: "indien UEd. mij slechts vragen wilt, ben +ik tot antwoorden bereid:" en ik schoof mijn stoel dichter naar den +haren. Maar nu schoven ook de overigen hunne zetels bij en ik zag, dat +mijn taak niet zoo gemakkelijk was, als ik mij die had voorgesteld; want +ik werd van vier of vijf kanten bestormd met vragen van geheel +verschillenden aard; en daar het mij minder gemakkelijk viel, die +gelijktijdig te beantwoorden, dan aan de overigen, om die gelijktijdig +te doen, moest ik wel verzoeken, of men ordelijk wilde te werk gaan, en +ik stelde voor, dat, ten einde niemand redenen tot beklag zoude hebben, +elk der aanwezigen, te beginnen met Tante Van Bempden, die rechts van +mij zat, op zijn beurt mij eene vraag zoude doen. Dit vond goedkeuring, +en nu werd ik beurtelings over de meest uiteenloopende onderwerpen +ondervraagd. Aan Tante Van Bempden, moest ik een beschrijving geven van +het Carnaval, dat ik te Napels had bijgewoond, terwijl Susanna mij over +de kleeding der Oostenrijksche dames ondervroeg: mijn vader stelde er +meer belang in, iets van de gedenkstukken van het Oude Rome te hooren, +en tante Letje wilde weten, hoe ik het toch in dat Heidensche land had +aangelegd om mijn godsdienstplichten uit te oefenen. Toen de beurt aan +mijn goede moeder kwam, drukte de vraag, welke zij deed, haar +moederlijke teederheid volkomen uit; want zij verlangde een volkomen +beschrijving van alle zoodanige personen, die mij op reis van dienst +geweest waren of beleefdheid hadden betoond, en van welke ik in mijn +brieven gesproken had: en zij schepte er een zichtbaar genoegen in, van +hen te hooren gewagen, die in haar Ferdinand hadden belang gesteld. + +Toen de eerste nieuwsgierigheid bevredigd was, werd langzamerhand het +gesprek meer algemeen: en Tante Van Bempden, wier gedachten zich zelden +lang bij het zelfde onderwerp bepaalden, en die er van hield de +gelegenheid bij de haren te vatten, nam mijn vader onderhanden, om zijn +oordeel, waarop zij, en met recht, niet weinig prijs stelde, over eenige +nieuw uitgekomen werken te vragen, over welke hij haar echter +grootendeels antwoordt schuldig moest blijven door zijn +beroepsbezigheden slechts zeer weinig tijd tot lezen had, en in de +weinige ledige oogenblikken, die hem overschoten, liever zijn oude +_classici_ bij de hand nam, dan de voortbrengselen van den dag. Toen nu +Tante bemerkte, dat zij omtrent deze punten weinig troost erlangen kon, +begon zij over politiek te redeneeren: een onderwerp, waaromtrent mijn +vader geen ignorantie kon pretendeeren, en welke behandeling hij zich +dus getroostte, hoezeer dat duidelijk op te merken was, dat zulks alleen +uit inschikkelijkheid geschiedde; want vooreerst was hij geen vriend van +met dames over dergelijke stoffen te redekavelen, en ten andere dwong +zijn ambt hem reeds genoeg daarover te hooren en wilde hij, in +gezelschap zijnde, ter ontspanning van zijn geest wel eens over iets +anders praten. + +Gedurende het onderhoud van mijn vader met Tante Van Bempden, gaf mijn +moeder, voor wie die onderwerpen veelal te uitheemsch en te hoogdravend +waren, mij een vrij breedvoerig, doch zeer duidelijk verslag van de +gehoorde predikatie, en voegde er nogmaals de betuiging bij van haar +leedwezen dat ik haar niet vergezeld had: Tante Letje zat stil voort te +arbeiden, en vergenoegde zich, met nu en dan een aanmerking betreffende +het een of ander, dat haar meer bijzonder gesticht had, te voegen bij +hetgeen mijn moeder verhaalde: terwijl Suzanna, die, zoo lang het +verslag duurde, zich alleen met haar trekpot en schoteltjes bemoeid had, +na het eindigen daarvan het woord nam en mij vertelde, wie er al in de +kerk geweest was, en met wie zij al in het uitgaan gesproken had. + +"Ik ben er gek afgekomen," zeide zij: "ik had mij gevleid, aan mijn +buren in het doophek en aan al wie ik ontmoeten zou, in echten +courantenstijl te vertellen: heden is hier met lang span (alias de +Muiderschuit) gearriveerd de Heer Ferdinand Huyck, zoon van den Ed. +Gestr. Heer Hoofdofficier en broeder van de beminnelijke Juffrouw +Suzanna Alette Huyck;--maar jawel:--pas ben ik op mijn plaats gekomen, +of daar haalt mijn buurvrouw, het dikke wijf van den koperslager, haar +loddereintje uit de tasch en na mij driemalen te hebben aangekeken, als +wilde zij zeggen: "ik weet wat ik weet," en driemalen aan het mooie +zilveren doosje geroken te hebben, steekt zij het mij toe en vraagt: "is +Mijnheer uw broeder ook in de kerk? Wel! wel! dat moet een vreugde +geweest zijn!--Ja, ik heb het al gehoord van de krantenvrouw. En heeft +Mijnheer een goede reis gehad? Wel! wel!"--En eer ik haar kon +antwoorden, daar tikt Betje Du Fay, die aan de andere zijde zat, mij op +den arm. (Je herinnert je Betje Du Fay wel, Ferdinand? de dochter van +Schepen Du Fay met dien haviksneus?) en begint met een schor stemmetje: +"ik feliciteer je wel Santje! met de terugkomst van je broer:" en te +gelijk voel ik de dorre vingers van Mevrouw Muysvaal, mijn +achterbuurvrouw, mijn schouder grijpen als met een arendsklauw, en gonst +het in mijn ooren: "ik heb met veel genoegen vernomen dat uw broeder +terug is. Ik feliciteer u wel:"--en meteen piept het en bromt het voor +en achter mij al de rijen langs, als waren er overal echo's: "ik +feliciteer je wel. Juffrouw Huyck, ik feliciteer je wel:"--zoodat ik +blij was, dat het gezang werd aangeheven, want mijn nek begon mij zeer +te doen van het knikken en buigen.--En bij het uitgaan was het nog +erger; want toen dacht ik, dat ik nooit den dorpel, veelmin de koets zou +bereikt hebben, zoo drong men zich om mij heen: "Is het waar wat ik +gehoord heb? Is Ferdinand waarlijk terug?--Ik kom eerstdaags uw broeder +zien. Hartelijk geluk!" enz. En zoo ging het voort, zoodat mijn ribben +bont en blauw zijn van de stompen en duwen, die ik gekregen heb van al +de lieden, die uit loutere deelneming op mij afkwamen." + +"Santje overdrijft weer, volgens haar gewoonte, zeide mijn moeder; "ik +heb maar een paar menschen gesproken die er iets van schenen te weten; +maar Santje schijnt er van te houden, diergelijke opschuddingen in de +kerk te maken." + +"De menschen moesten wat meer denken," zeide Tante Letje, "dat de kerk +is een bedehuis, en niet een plaats voor ijdelen klap en onnut gesnap; +maar het is als de profeet zegt: zelfs in mijnen huyze vindt ik haar +boosheyt.--Ik wilde wel, Nicht! dat gij over deze stofte gelezen hadt +een dierbaar boekske, dat geschreven is door de eerzame Weduwe +Knijpduim, en dat ten titel draagt: "over de onchristelijke opschuddinge +in Gods Kerke," waarin dat alles uitvoerig betoogd wordt. 't Is niet +gedrukt; maar zij heeft het ons eens op de oefening bij den zielbezorger +Zoutbrand voorgelezen. Ik zal het u wel eens bezorgen, Santje! het kan u +nuttig zijn." + +"Spreek mij niet van Juffrouw Knijpduim, Tante!" zeide Santje: "die kan +mij nooit door woorden of werken meer stichten, sedert ik haar laatst in +de Oude Kerk met een andere oude Juffer een kwartier lang heb zien +kijven en knorren over haar plaatsen, dat geen vischwijven het erger +hadden kunnen doen. En wat mij het meest ergerde, was dat, toen zij +gezeten waren, zij dadelijk de waaiers uitsloegen om te gaan bidden. +Maar de oude Heer Slyper, die achter haar in de ouderlingenbank zat, +tikte haar op de schouders en zeide: "wacht daar liever nog wat mede, +tot gij bekoeld zijt, en denk inmiddels om Matth. V: 24." + +"Hoe is het, Santje! krijgen wij geen thee meer?" vroeg mijn vader, die, +ofschoon luisterende naar de redeneeringen van Tante Van Bempden, echter +genoeg van Santjes vertelling gehoord, en te goed den onvergenoegden +blik van Tante Letje bespeurd had, om niet te begrijpen, dat het gesprek +een andere wending moest nemen. Santje begreep dien wenk en haastte +zich, terwijl zij de kopjes vulde, mij te vragen, welke der plaatsen, +die ik bezocht had, ik het liefst tot mijn verblijf zoude kiezen. Van +mijn kant willende medewerken om het gesprek zoo ver mogelijk van het +vorige onderwerp te verwijderen, gaf ik een ontwijkend antwoord, en +begon de voor- en nadeelen op te tellen van al de voornaamste steden, +waar ik eenigen tijd had doorgebracht. Mijn vader moest zich staande dit +gesprek voor eenigen tijd verwijderen om ambtsbezigheden, en nu viel +Tante Van Bempden, die mij van Rome hoorde spreken, mij plotseling in de +rede, om mij te vragen of ik de fresco's in het Vaticaan gezien had. + +Ik antwoordde toestemmend en wilde een uitgebreide beschrijving van deze +kunststukken geven; maar kwam er deze reis vrij van; want Tante scheen +de gelegenheid alleen te willen waarnemen, niet om van mij iets te +vernemen, maar om mij een redetwist te vertellen tusschen den +Kunstkooper Tempermes en den Makelaar Mosselzalf, betreffende een haar +toebehoorende schilderij, welke de eerste beweerde dat een origineele +Carlo Dolce was, de andere daarentegen voor een kopie hield. De +behandeling van dit punt gaf aanleiding tot een omslachtige uitweiding +over de Italiaansche school, welke gevolgd werd door een vertoog over +het voortreffelijke der keurslijven v. Douillie, en besloten met een +aanbeveling van den pasteibakker Jakobsz. + +De verschijning der jongere leden van de familie, die nu uit de +verschillende scholen terugkwamen, gaf een nieuwe wending aan het +gesprek, door aan Tante een andere bezigheid te bezorgen; want, aan mijn +broeder Frits verzocht hebbende, haar een groot pak aan te reiken, met +grauw papier omwonden, dat uit het rijtuig gekomen en in een hoek der +kamer gelegd was, opende zij het, en vertoonde aan de verheugde kinderen +een menigte prentenboekjes, welke zij onlangs gekocht had en hun ten +geschenke aanbood, aan elk in 't bijzonder de uitlegging op den koop +toegevende van het onderwerp, dat in de boekjes behandeld of op de +plaatjes afgebeeld was, met vele aanwijzingen daarbij, op welke wijze en +ten welken einde zij een en ander best zouden kunnen gebruiken. De +milddadigheid van Tante bracht mij te binnen, dat ik ook geschenken had +rond te deelen, en, zoodra het theegoed van tafel was genomen verzocht +ik Frits en Jakob mij even naar mijn kamer te willen volgen. Zij +voldeden slechts schoorvoetende aan mijn verzoek; want het kostte hun +moeite de geschiedenis van Robinson Crusoe met fraaie houtsneeplaten, en +de galerij van uitheemsche kleederdrachten neder te leggen;--maar des te +hooger steeg hun blijdschap, toen ik, hen in mijn kamer gebracht +hebbende, mijn koffers opende en daaruit een talrijken hoop pakjes, +doozen en andere snuisterijen haalde, waarmede ik hen belaadde, terwijl +ik mijzelf belastte met die voorwerpen, welke het meest gevaar liepen +van te breken of beschadigd te worden. + +"Mijn hemel! Ferdinand! waar moet dat alles heen?" vroeg mijn moeder, +toen ik, vergezeld van mijn twee helpers, de zijkamer instapte. + +"Zij gelijken wel de drie koningen, die met giften en gaven uit het +Oosten komen," fluisterde Suzanna Tante Van Bempden in 't oor. + +"Stil!" zeide deze met een bestraffenden blik: "laat Tante Letje u niet +hooren." + +"Mijn tijd! zijn dat allemaal presenten?" riepen mijn zusters Letje en +Keetje, terwijl zij, haastig opstaande, een hoektafeltje bijschoven om +er mijn waren op uit te stallen: de twee jongsten, Karel en Truitje, +klapten in de handen en dansten van vreugde. + +"Wel Ferdinand! Ik geloof, dat gij u arm gekocht hebt," zeide mijn +moeder, haar breiwerk neerleggende: "komt toch nergens aan, kinderen! uw +broeder zal het u immers wel wijzen." + +"Ik hoop dat er voor mij ook wat bij is," zeide Suzanna, insgelijks +oprijzende en zich nevens mij vervoegende. Zelfs Tante Letje kon haar +nieuwsgierigheid niet bedwingen en ik vond mij weldra door de geheele +familie omringd. + +Het was een plechtig oogenblik. Daar stonden zij allen om mij heen in +gespannen verwachting: en de stilte werd alleen afgebroken door +halfgesmoorde uitroepen, als: "wat zou ik toch krijgen? he! wat ben ik +nieuwsgierig!--Ik weet wel wat ik zou verlangen! Stil toch! hinder uw +broeder niet! Heden! wat een boel dingen!"--Wat mij betreft, ik liet mij +geen woord ontvallen, maar een der zes of zeven scharen, om niet te +gewagen van even zoovele knipmesjes, welke mij werden overgereikt, +aannemende, maakte ik mij gereed om over te gaan tot het lossnijden der +pakjes, toen ik mijn hand plotseling weder ophief. + +"Wat is er? wat is er?" vroegen onderscheidene stemmen. + +"Zullen wij niet wachten, tot vader weer terug is?" vroeg ik. + +Daar keken zij elkander zwijgend en zuchtend aan. + +"Wel foei!" zeide Suzanna: "dat is niet mooi, ons ongeduld eerst op de +proef te stellen en dan niet te voldoen." + +"Ja! maar mij dunkt dat Ferdinand gelijk heeft," zeide mijn moeder: "'t +Zal vader zeker genoegen doen, de uitpakking bij te wonen, en daar +moeten wij hem niet van berooven. Zijt nu verstandig kinderen!" +vervolgde zij, ziende, dat deze en gene de lip liet hangen. "Uw vader +zal wel zoo aanstonds terugkomen." + +"Daar is Papa! daar is Papa!" riepen opeens een paar stemmen: en +terstond liepen al de kinderen de kamer uit en kwamen terug, mijn vader, +die uit zijn studeervertrek juist terugkwam, bij zijn gebloemde +avondjapon voortsleurende. + +"Ik geloof, dat ik ter goeder ure terugkom," zeide mijn vader, wien een +blik, op de tafel geworpen, nog meer dan het door elkander roepen der +kinderen, de toedracht der zaak deed begrijpen. + +Nu ging de schaar haar gang: en het kleine Truitje was uitgelaten van +vreugd, toen de losgemaakte papieren haar een fraai gekleeden pop deden +aanschouwen. + +"Ik hoop," zeide Kareltje, mij met zijn blauwe oogen vragend aanziende: +"ik hoop...." hij durfde toch niet te zeggen wat hij hoopte; want hij +begreep, dat het anders kon uitvallen; maar toen ik hem het voor hem +bestemde toereikte, zag hij dat zijn wensch naar een verfdoos toch +verwezenlijkt was. + +Het zou bij u, waarde lezers! weinig belang wekken, indien ik stuk voor +stuk de voorwerpen ging opnoemen, waarmede ik de jongere leden der +familie beschonk; ofschoon gij,--voor zooverre gijzelven ooit in het +geval zijt geweest, dergelijke geschenken na uw terugkomst van een +buitenlandsche reis rond te deelen, of in uw jongere jaren die van +anderen ontvangen hebt,--u de gewaarwordingen nog wel levendig zult +kunnen voorstellen, welke men alsdan gevoelt, en welke te streelender +zijn, naarmate het geschonkene meer de behoefte of den wensch van het +oogenblik bevredigt. Wat mij betreft, ten dezen opzichte slaagde ik zeer +gelukkig; want al wat ik uitdeelde was ook juist hetgeen men verlangde: +en mijn broeders en zusters begonnen reeds te denken dat ik de gaaf had, +op verren afstand iemands gedachten te raden, toen een glimlach mijner +moeder aan de oudsten althans deed gissen, dat de goede vrouw mij in +haar laatste brieven eenige wenken gegeven had omtrent hetgene meest +welkom zijn zou. + +Toen nu het kleine volkje beschonken, of, om niet dubbelzinnig te +spreken, begiftigd--was, kwam de beurt aan de grooteren, en Suzanna +zette groote oogen op toen ik haar met een sluier vereerde (men zou +thans zeggen: een voile) die, in aanmerking mijner bekrompen middelen, +als een kostbaar geschenk kon worden aangemerkt. Voor mijn moeder had ik +een netgewerkt zakhorloge medegebracht en voor Tante Letje een +eenvoudigen, doch sierlijk gesneden ivoren waaier, die haar bijzonder +behaagde, omdat hij fraai en toch niet opzichtig was. Tante Van Bempden, +die alles had of kom laten komen, wat de weelde verlangen kon, ontving +een kleine antieke urn, welke ik te Rome had gekocht:--dit geschenk +bracht een langdurige vergelijking teweeg tusschen den antieken en +hedendaagschen smaak in bouw- en beeldhouwkunst.--Eindelijk was mijn +vader niet weinig in zijn schik, toen ik, een doos openschuivende, hem +een kleine verzameling aanbood der Romeinsche munten, die voor den tijd +der Keizers in gebruik waren, door mij gedurende mijn verblijf te Rome +bijeengebracht. Mijn vader was, ondanks de bezigheden, welke zijn ambt +hem opleide, een minnaar gebleven der classieke oudheid en van alles, +wat daarmede in verband stond: en het was hem de zoetste verpoozing van +zijn arbeid, wanneer hij, in de weinige uren van uitspanning, die hem te +beurt vielen, zich in de lezing en beoefening zijner geliefkoosde +schrijvers verlustigen kon. De brokken uit de Latijnsche dichters, +waarmede hij gemeenzaam was, werden dan ook, gelijk men uit de +vorenstaande bladzijden heeft kunnen zien, niet minder dikwijls in het +dagelijksch gesprek door hem te pas gebracht dan de aanhalingen uit het +_Corpus Iuris_: ja somtijds ontvielen hem die, wanneer hij tegen mijn +moeder sprak, hetgeen dan bij deze, en vooral bij mijn zuster, niet +zelden een glimlach of vroolijke scherts deed ontstaan. Maar niet alleen +de werken der Ouden waren mijn vader dierbaar: al wat zich, al ware het +slechts zijdelings, aan de dagen van Athene of Rome's grootheid hechtte, +was hem welkom: en die geldstukken, wier gehalte of innerlijke waardij +voorzeker van weinig beduidenis was, en die hun meeste waarde daaruit +ontleenden dat het stel vrij volledig scheen, werden door hem met te +meer opgetogenheid beschouwd, naarmate der grootsche herinneringen, die +zij bij hem opwekten. + +Allen waren dus recht vergenoegd en tevreden: en de vroolijkheid werd +niet weinig vermeerderd, toen een groote taart, ter viering mijner +terugkomst gebakken, op de tafel verscheen en de zintuigen door de +aangenaamste geuren streelen kwam. Witte broodjes, schoteltjes met +kalfsvleesch en ossetong, en heerlijke vruchten, zooals in Europa de +stookkasten van ons land alleen kunnen opleveren, omringden den +hoofdschotel: en de sleutel des wijnkelders werd mij toevertrouwd om een +flesch te halen van den wijn, die mij het best beviel. De kinderen +kregen allen verlof, tot tien uren op te blijven: en de avond liep zoo +genoeglijk af als men bij mogelijkheid verlangen kon: ja de algemeene +vreugde werd door geen ander toeval gestoord, dan dat Tante Letje door +het afbrokkelen van een stuk taart, een confituurvlek op haar +hagelwitten halsdoek kreeg, en dat Jakob een half glas wijn stortte over +eene der prenten, welke hij van Tante Van Bempden gekregen had: twee +ongevallen, die echter, zooverre mij gebleken is, geen blijvenden indruk +bij de lijdende partijen achterlieten. + + + * * * * * + + +DERTIENDE HOOFDSTUK. + +BEHELZENDE, HOE SUZANNA EN FERDINAND HARREWARREN, EN HOE DE LAATSTE IN +EEN WELKOMSTDICHT VERHEERLIJKT WORDT. + + +"Ferdinand!" zeide mijn zuster Suzanna, toen zij zich den volgenden +morgen alleen bij mij op mijn kamer bevond, waar zij mij hielp, mijn +kleedingstukken en linnengoed in de kasten te schikken: "gij weet, dat +gij mij nog rekenschap schuldig zijt wegens een gezegde, dat gij u +gistermorgen hebt laten ontvallen." + +"Santje!" zeide ik, terwijl ik haar een zijden vest overreikte: "gij +weet, dat ik nog de vierschaar over u moet spannen wegens een misdrijf, +door u begaan." + +"Boe! boe! denk niet, dat gij mij met uw groote woorden zult +afschrikken!--Tusschenbeide gezegd, daar zal heel wat speksteen noodig +zijn, om de vlekken uit dit vest te krijgen:--ter zake: wie heeft u +verteld, dat ik uw brieven heb laten lezen?" + +"Wat knaagt dat geweten! Wie heeft u verlof gegeven, de gedenkwaardige +memorien, die ik u toezond, onder het oog van anderen te brengen?" + +"Komaan! daar hebben wij een formeele _accusatie_, gelijk mijn vader zou +zeggen: alleen is zij nog, zoo ik mij niet bedrieg, wat _vaag_ en +_ongedetermineerd_: ja--ik kan ook wel stadhuiswoorden samenflansen: ik +weet zeer goed, dat men iemand niet condemneert wegens toegebrachte +slagen, tenzij men eerst wete, op wiens rug de slagen neergekomen zijn. +Vrage: aan wie heb ik uw prulschriften medegedeeld?" + +"Antwoord: aan Mejuffrouw Henriette Blaek.--Schuldig bevonden! Gij +krijgt een kleur--spoedig tot de _confessie_." + +"Wie heeft u dat gezegd?" vroeg Suzanna, terwijl zij uit loutere +verbazing een batisten hemd, dat zij opgevouwen had, weder open liet +rollen. + +"Een _irreprochabele_ getuige, Mejuffrouw Blaek zelve." + +"Gij hebt haar dan gesproken?--En hoe vindt gij haar?" + +"Een zeer aardig meisje!--maar dat doet niets tot het poinct in +quaestie." + +"Zeer aardig! Beken maar, dat gij op haar verliefd zijt. Gij krijgt een +kleur--spoedig tot de _confessie_. + +"Verliefd! op een meisje, dat ik maar eens in mijn leven gezien heb? +Denkt gij, dat ik zoo spoedig vlam vat?" + +"Als wist ik niet, dat de jonge Heeren op uw leeftijd verlieven, wanneer +zij slechts een vrouwenmuts op een bezemsteel zien." + +"Altemaal praatjes om van den tekst af te dwalen. Vrage nogmaal, of gij +genegen zijt, buiten pijn en banden, de _confessie_ af te leggen, van te +hebben geperpetreerd het enorme en in een land van goede justitie +intolerabele feit, van aan gezegde Juffer Henriette Blaek en de hemel +weet aan wie nog meer te hebben gegeven communicatie van zoodanige +schrifturen en geheime stukken, als u waren toegezonden door den +weledelen Heere Ferdinand Huyck, _juris Romani neo non canonici Doctor_, +en welhaast, _Deo volente_, compagnon in het huis Van Bempden, Van +Baalen en Co?" + +"En zoo ik dat nu al bekenne, wat dan?" + +"Dan zal ik u verder interrogeeren en vragen wat gij tot uw defensie +hebt te _allegueeren_." + +"Dat uw schrift onleesbaar is, zoodat de Heer Van Baalen de handen van +schrik in elkander zal slaan, wanneer hij het ziet: en dat ik de hulp +van Mejuffrouw Blaek, die zich volkomen verstaat op het ontcijferen van +allerlei hieroplyphen en manuscripten, heb moeten inroepen, om er uit +wijs te worden." + +"Die defensie gaat mank; want mijn schrift is net en leesbaar genoeg, en +zoo ik, om het papier te besparen, wat klein geschreven heb, uw oogen +zijn jong en goed, en er zijn overal brillen te koop." + +"Ik heb ten minste geen bril noodig om te zien, dat er al heel wat aan +uw kousen zal te mazen zijn, en dat, zoo gij nog een paar dagen langer +op reis waart gebleven, gij hier blootsvoets hadt kunnen aankomen:--doch +laat ons een speldje bij die gekheid steken: en vertel mij eens zonder +omwegen, wanneer, waar, en ter welker gelegenheid gij Henriette +gesproken hebt." + +"Gij verdiendet, dat ik uw nieuwsgierigheid onbevredigd liet; maar kom! +ik ben een goede broeder en zal medelijden met u hebben; want gij zoudt +misschien barsten van ongeduld, en dat ware ongelukkig voor uw zijden +keurs." + +Ik voldeed dan aan haar verlangen, en gaf haar een vrij omstandig +verhaal van mijn wedervaren op Guldenhof, waarmede zij zich niet weinig +vermaakte. + +"Maar dat is waarachtig een roman," ving zij aan, nadat ik mijn verhaal +had geeindigd: "en al hadt gij er nog zoo tegen, gij zijt nu toch, naar +de schoone orde der dingen, verplicht op haar te verlieven;--maar gij +ziet, dat uw verhaal mijn vrijspraak medebrengt; want hoe zoudt gij het +mij nu ten kwade kunnen duiden, dat ik uw brieven aan Henriette heb +laten lezen? Hadt gij anders wel zulk een heerlijke stof tot onderhoud +gehad? Gij zijt mij veeleer groote dankbaarheid verschuldigd, dat ik in +uw afwezigheid mijn best gedaan heb, om aan een lief meisje goede +gedachten van u te doen opvatten". + +"Ik geloof, dat ik dit als een compliment moet opnemen, waarmede gij +zoekt goed te maken hetgeen gij verbruid hebt." + +"Ei kom! gij hebt veel te grooten dunk van uw eigene bekwaamheden, om +iets voor mijne complimenten te geven: en ik ben overtuigd, dat de +betuiging van Henriette, dat zij gelachen heeft om uw gekke +uitdrukkingen, en uw beschrijvingen bewonderd, uw eigenliefde bijzonder +gestreeld heeft. Ja zelfs, biecht maar zuiver op, hebt gij niet juist +daarom van mijn misbruik van vertrouwen melding gemaakt, ten einde de +gelegenheid te hebben, u met mij over Henriette te onderhouden? + + Car pour un amoureux + Il est doux de causer de l'objet de ses feux." + +Ik glimlachte; want er was veel waars in hetgeen zij zeide. + +"Maar pas op!" vervolgde zij: "en hou uw hart achter dubbel slot, immers +vooralsnog: de Heer Blaek zou u toch de hand zijner nicht niet +toestaan." + +"Wie denkt er aan hem die te vragen?--maar toch, stel eens, dat ik zulks +deed, mag ik dan weten, wat hij tegen mijn persoon zou hebben." + +"Tegen uw persoon?--Niets ter wereld. Maar hij zal allen vrijers den zak +geven, enkel in de hoop, dat het zijn zoon eens behagen zal op zijn +nicht te verlieven." + +"Dat komt overeen uit met hetgeen mij de waardin te Eemnes vertelde; +maar zoo die jonge Heer nu niet wil?" + +"Spreek er niet van: er schuilt iets achter, ik begrijp niet wat: +slechts eens heb ik eenige dagen op Guldenhof doorgebracht, en toen heb +ik met eigen oogen gezien, dat de oude Heer, voor zijn zoon, het hof +maakte aan zijn nicht. 't Is in allen gevalle zeer edelmoedig van hem; +want dat lieve brokje van een Lodewijk zal zeer rijk worden, en zijn +nicht heeft niets en hangt alleen van ooms goedertierenheid af." + +"Hoe!" riep ik uit met eenige verbazing; want deze mededeeling strookte +niet met hetgeen mij door den Heer Bos nopens Henriettes vader verhaald +was: "ik meende...." hier zweeg ik stil; want ik kon mijn autoriteiten +niet noemen. + +"Geloof mij," vervolgde Suzanna: "het is genoeg bekend, dat zij niets +heeft. En haar oom, dit valt niet te ontkennen, heeft recht christelijk +met haar gehandeld." + +"Dat is wel mogelijk: en toch staat de man mij in sommige opzichten +tegen: waarom weet ik zelf niet." + +"Dat zeide Tante Van Bempden ook, toen hij haar voor een paar jaren ten +huwelijk vroeg." + +"Wat! heeft hij zich op zijn ouden dag nog aan een blauwtje gewaagd?" + +"Hij is zoo oud niet als hij wel lijkt: zeker is hij in de laatste jaren +merkelijk afgevallen;--maar jawel! hij heeft het beproefd, niet lang +nadat gij van hier vertrokken waart. Zij heeft hem, gelijk aan meer +anderen, geantwoord: + + Prince, je cheris trop ma chere liberte, + +en heeft ons de vreugd niet willen ontzeggen van in haar een erftante te +blijven beschouwen. Echter zijn zij goede vrinden gebleven, en daardoor +ben ik in kennis geraakt met Henriette, voor welke Tante Van Bempden een +bijzondere affectie heeft opgevat, en van wie zij dikwijls getuigt, dat +zij het eenige meisje is, dat welopgevoed van een kostschool +teruggekomen is." + +"Maar hoe komt het toch," vroeg ik, na een poos te hebben nagedacht, +"dat die Heer Blaek zoo machtig rijk is, en dat zijn nicht, die toch de +eigen dochter is van zijn broeder, niets bezit? Heeft de Heer Blaek van +zijn vrouw die schatten geerfd?" + +"Hoor eens, hoe die jonge heer, die niet verliefd is, zich naar de zaken +informeert! Maar denkt gij dan, dat ik de geschiedenis van die menschen +zoo op mijn duimpje ken?--Of zijn vrouw geld had, weet ik niet; ik +geloof dat hij gelukkig in den handel geweest ia en bovendien ergens een +aardige erfenis gehad heeft: terwijl de vader van Henriette daarentegen +den boel er door gelapt heeft en ellendig gestorven is. Hoe dit zij, de +slotsom blijft altijd, dat men haar evenals mij, om onze goede +hoedanigheden zal moeten nemen; want dat wij anders groot gevaar loopen, +als vrijsters te sterven." + +Hier werd het gesprek afgebroken door mijn moeder, die mij kwam +onderhouden over de noodzakelijkheid om mij eenige nieuwe +kleedingstukken, als hemden, kousen, enz. aan te schaffen: een +onderwerp, dat, voor 't oogenblik althans, nog belangrijker en zeker +meer spoed vereischende was, dan mijn vrijerij naar een Juffrouw zonder +geld. Daar mijn waarde lezers wellicht niet van deze meening zullen +zijn, zal ik hun dit onderhoud schenken, en evenmin gewag maken van +ettelijke bezoeken van goede vrienden en kennissen, die mij dien morgen +met mijn behoudene aankomst geluk kwamen wenschen. + +Wij waren, op den namiddag van denzelfden dag, aan het nagerecht +gezeten, toen men aan mijn vader een gezegeld pakket overhandigde, +hetwelk hij werktuiglijk opendeed, wanende dat het in betrekking tot +zijn ambtsbetrekkingen stond. Maar nauwelijks had hij er een vluchtig +oog in geslagen, of verbaasdheid vertoonde zich op zijn trekken: zijn +deftig gelaat ontplooide zich, en hij barstte uit in een luid gelach. + +"Dat gaat u meer aan dan mij, Ferdinand!" zeide hij, mij den brief +overreikende: "ja! lees maar overluid; het zijn geen geheimen!" + +Ik nam den brief op en las niet zonder verbazing hetgeen volgt: + + + "Edelgestrenge Heer! + +"Gelijk het vanouds de gewoonte is geweest, dat alle braven zioh +verheugen over het geluk, dat aan vrome en aanzienlijke luiden te beurt +valt, zoo moet de stoffe van blijdschap, welke aan UEG. en geeerde +familie geschonken is, door de behoudene terugkomst van UEGs. +uitmuntenden Heer zoon, ook bij alle rechtschapene ingezetenen dezer +stad een billijke vreugde doen ontstaan. + +"Bij mij althans is die vreugde zoo levendig geweest, dat ik mijn gevoel +deswege niet heb kunnen noch willen bedwingen, maar hetzelve in +hoogdravende klanken lucht heb moeten geven, welke ik toevertrouwd heb +aan het nevensgaand papier. + +"Mocht UEG. op dit zwakke voortbrengsel mijner nederige zanggodinne een +gunstig oog laten vallen, niets zoude aangenamer zijn aan hem, die onder +ootmoedige aanbeveling in UEGs. protectie, de eer heeft te zijn met den +diepsten eerbied. + + UEG. dienstvaardige en gehoorzame + Dienaar en Hoogschatter + LUCAS HELDING." + + Mijn adres is op de +Raamgracht, ten huize van + Heynsz, portretschilder. + +Het "nevensgaand papier" droeg tot opschrift: + + + JUBELZANG, + +"Uitgegalmd ter gelegenheid der voorspoedige wederkomste van den +Weledelen Heer Ferdinand Huyck, Zoon enz." + +Daarop volgde een gedicht van ruim honderd regelen, vrij net geschreven, +en niet beter noch slechter dan de meeste verzen, die men in dien tijd +maakte: ik werd daarin bij Theseus vergeleken, die behouden te Athene +terugkwam. Gelukkig kende de poeet mijn avonturen van Woensdag-avond +niet, anders had hij den Heer Bos als Minos, Amelia als de verlatene +Ariadne en Andries als den Minotaurus kunnen laten optreden. Overigens +werd ik overladen met loftuitingen en afgebeeld als + + "Een jongeling, de bloem der Amstellandsche knapen, + Zoo kloek van lijf en leen, van inborst zoo rechtschapen, + Die zedigheid aan moed en geest aan vroomheid paart, + En in des levens bloei reeds toont een mannenaard." + +terwijl mijn vader de rijkste _epitheta ornantia_ ontving, die uit te +denken, of bij de oude dichters te stelen waren. + +Wij vermaakten ons allen met dit fraaie stuk en ten koste van den armen +vervaardiger, uitgenomen mijn moeder, voor wie het genoeg was, dat +Helding mijn vader en mij lofspraken gaf, welke zij ons in haar hart +waardig keurde, en die beweerde dat het een zeer zoet versje was, +ofschoon hier en daar wat al te hoogdravend voor haar verstand. + +"'t Is een heerlijk denkbeeld, om Papa bij Egeus te vergelijken," zeide +Suzanna: "had hij nu maar geweten, hoe Papa 's morgens in verlegenheid +was, toen Ferdinand niet terugkwam, dan had hij die vergelijking nog +verder kannen uitwerken..., ofschoon vader de dwaasheid niet zou gehad +hebben van in 't water te springen." + +"Foei Santje! Wat zijn dat voor malle gezegden?" vroeg mijn moeder, die +de geschiedenis van Egeus en Theseus niet volkomen helder voor den geest +had. + +"Wel! laat Frits u die historie eens verhalen," zeide mijn vader. "_Age +puer! incipias!_" + +En Frits, recht in zijn schik, de op de Latijnsche School verkregen +kunde te mogen luchten, verhaalde nu het geval in al zijn kleuren, +hetgeen ik niet doen zal, teneinde aan de mama's, die in het geval +mijner moeder verkeeren mochten, gelegenheid te laten, zich daaromtrent +door haar in de mythologie onderwezen zoontjes te doen inlichten en zich +in het geheugen der veelbelovende knaapjes te verblijden. + +"Verbeeld u nu," zeide Suzanna, nadat het verhaal geeindigd was, dat +Papa, die eergistermorgen niet anders dacht, of Ferdinand was door den +Minotaurus ingeslokt, uit pure wanhoop denzelfden _coup_ had willen doen +als wijlen de Heer Egeus, en gij over hem stondt, als Badeloch +uitroepende: + + "Waar wilt gij heen? u zelf verdrinken in de gracht? + +Wat zou dat een treffend schouwspel hebben opgeleverd." + +"Nu! ik vind dat malle aardigheden," zeide mijn moeder. + +"Maar hoe komt die zotte vent van uw terugkomst af te weten?" vroeg mijn +vader. + +"Ik heb hem bij den Heer Blaek op Guldenhof ontmoet," antwoordde ik, en +gaf nu opnieuw, ofschoon ditmaal in weinige woorden, een kort verslag +van mijn oponthoud aldaar. + +"'t Is een arme duivel," zeide mijn vader: "_poeta famelicus_: en dat +gedicht hebben wij niet voor niet; maar het zij zoo!" + +"Wij mochten hem toch wel ten eten vragen," zeide mijn moeder. + +"Niet te haastig, beste schat!" hernam mijn vader: "ik verbuig hem niet +tot gastvriend te hebben: wanneer wij zoo terstond bijten aan het eerste +aas, dat hij ons toewerpt, dan hebben wij kans dat hij ons niet loslaat, +maar onze geheele familie lid voor lid bezingt." + +"Wel dat ware niet onaardig," zeide Suzanna: "ik ben nog wel ouder dan +Jetje Blaek, en er is nog nooit een vers ter mijner eere gemaakt. Het +wordt hoog tijd, dat ik ook eens uit mijn vergetelheid rake. Ik zou van +mijn kant zeer hartelijk wenschen, dat die poeet eens verzocht werd. Ik +wilde wel zien, of ik hem niet tot mijn aanbidder maken kon." + +"Santje! wat zijn dat voor zotheden, die u door 't hoofd malen?" zeide +mijn moeder. + +"Ik bedank er hartelijk voor om den man in huis te halen," zeide mijn +vader, "en ik wilde dat hij op zijn Pegasus naar China reed." + +"Dat is een verwensching en een verwensching tevens," zeide Suzanna. + +"Intusschen," vervolgde mijn vader, "zijn beleefdheid moet betaald +worden, en daarmede dient Ferdinand zich te belasten, als zijnde ten +deze de geconcerneerde partij, _heros celebratus_. Zie daar twee +dukaten: die zult gij naargelang van zaken hem aanbieden of op de tafel +laten liggen. Ik geloof, dat die hem nog beter te pas zullen komen dan +een uitnoodiging aan onzen disch, die hem nog een fooi aan de meid +kost.--Hij is met dat al een eerlijke kerel, die veel wederwaardigheden +gehad heeft: en hij verdient een aalmoes, zoo niet voor het goede, dat +hij doet, dan ten minste voor het kwade, dat hij nalaat: en dat zegt, +helaas! al veel." + +"En onder welke van die twee categorieen schikt UEd. zijn verzen?" vroeg +Suzanna. + +"Onder geene, zottinnetje! dat is een gepatenteerde bedelarij, waartegen +geene plakkaten bestaan." + +"Die toch wel noodig waren," hernam Suzanna: "want ik ben van de meening +van den Misanthrope, en zeg als hij, met betrekking tot slechte verzen: + + _Qu' un homme est pendable apres les avoir faits_." + +"'t Is toch zonderling," merkte mijn vader aan, "dat de vrouwen altijd +zoo crimineel zijn. Zoo men u tot Hoofdofficier aanstelde, zou er binnen +de veertien dagen een oproer zijn." + + + * * * * * + + +VEERTIENDE HOOFDSTUK. + +WAARIN FERDINAND OP COGNAC ONTHAALD EN TEGEN WIL EN DANK IN NIEUWE +AVONTUREN GESLEEPT WORDT. + + +Ik wandelde dan, niet lang nadat wij van tafel waren opgestaan, naar de +Raamgracht, en vond weldra het huis dat ik zocht, en hetwelk kenbaar was +aan het, vrij slecht geschilderd, doch sprekend gelijkend afbeeldsel +eener in Amsterdam te dier tijd welbekende groenvrouw, 't welk achter de +glasruiten der zijkamer geplaatst was, nevens een bordje, waarop in +gekleurde letteren te lezen stond: ZACHARIAS HEYNSZ, _Portretschilder_. +Het was een ouderwetsch gebouwde woning, drie verdiepingen hoog behalve +den zolder, met twee kruisramen naast elkander en een vrij hooge, recht +opgaande stoep. Ik schelde aan, de bovendeur ging open, en wel, evenals +zulks alleen in de toovergeschiedenissen en in sommige Amsterdamsche +huizen plaats heeft, zonder dat men kon gewaar worden door welk middel: +eerst toen ik opzag, ontdekte ik, aan het bovenste einde van een vrij +steile, van de voordeur door een kort portaal afgescheiden trap, iets +dat zich in de duisternis bewoog en naar een vrouwelijke gedaante +zweemde. + +"Wat is er van je dienst, Sinjeur?" klonk de stem uit de hoogte. + +"Ik wilde Monsieur[5] Helding spreken." + +"Kom maar op!" antwoordde de stem: "en wees zoo goed, de deur weer +achter je te sloiten." + +Ik ontsloot op dit verzoek de deur geheel, en na die weder behoorlijk +gesloten te hebben, trad ik tastende naar boven, mij tot meerdere +zekerheid vasthoudende aan de koord, welke langs den muur liep, en +waarmede de vrouw, die boven stond, de deur had opengetrokken. + +"Nou dat trappie op," zeide zij mij, zoodra ik bij haar stond: "en dan +de derde deur aan je rechterhand: maar pas op! het is wat doister hier." + +En inderdaad, het was zoo donker, dat ik werk had, mijn voeten op de +rechte plaats neder te zetten. "Voorwaar," dacht ik: "_per ardua ad as +tra!_ zoo onze dichter nooit den top van den Helicon bestegen heeft, het +is niet, dat hij de gewoonte mist om te klimmen." + +Ik vond eindelijk de deur, welke ik zocht, en klopte aan. + +"Binnen!" riep een stem, die mij toonde dat ik te recht was. + +Ik trad in: het was een achterkamertje met een raam, waarvan de ruiten +voor de helft gebroken waren: de vloer was met roode tichelsteenen +belegd, hetgeen in heete zomerdagen zeer frisch, maar 's winters wat +koud moet geweest zijn; terwijl ook de bedstede zonder gordijnen geen +zeer behaaglijk aanzien had. Voor 't overige bestond de geheele inboedel +uit eene tafel en twee stoelen. Op den eenen zat de bewoner zelf, met +een blauwe bakkersmuts op het hoofd, een rood baaien buis aan 't lijf en +kousen van touwwerk aan de beenen. De andere stoel was met de +_garderobe_ des goeden mans beladen: zijn degen stond er tegen aan: zijn +pruik versierde den eenen en zijn hoed den anderen knop. + +Het vereischte geen geringe mate van voorzichtigheid om den bewoner te +naderen: daar de vloer grootendeels bedekt was met boeken, wier +versletene, bemorste en gescheurde banden wel getuigden, dat de eigenaar +meer hun innerlijke waarde dan hun uiterlijken tooi op prijs stelde. + +"Wel, Mijnheer Huyck!" zeide Helding, oprijzende en zijn kort, zwart +gebrand, pijpje uit den mond nemende: "neemt UEd. waarlijk zelf de +moeite? Waarom heeft UEd. de meid niet boven gestuurd: ik ware wel +afgekomen en vriend Heynsz had ons zijn zijkamertje wel afgestaan." + +"'t Is misschien wat vrijpostig, dat ik zoo op kom loopen," zeide ik: +"maar de meid zeide mij, ik moest maar bovengaan. Ik kon niet nalaten, +mijn dank te betuigen voor de beleefdheid,..." + +"Te veel eer, te veel goedheid," zeide Helding, terwijl hij mij zijn +stoel aanbood en den anderen ontdeed van de daarop geplaatste +kleedingstukken, die hij gezamenlijk op den bultzak in de slaapstede +wierp: maar wat ik UEd. bidden mag, neem toch eerst plaats, ik ben +geheel verlegen en confuus van de moeite die UEd. neemt om zoo tot de +hanebalken op te klimmen.--Ik woon hier wat hoog." + +"Wel! dat is als het behoort," zeide ik, lachende: "een poeet kan niet +te dicht bij de Goden huizen." + +"UEd. gelieft te schertsen," antwoordde hij: "maar waarlijk, het is hier +te hoog. Voor mij is dit niets: ik ben dit gewend: alleen 's winters kan +het hier wel wat bar zijn; doch ik blijf er gezond bij en vroolijk. En +waarmede zal UEd. gediend zijn? Nectar of ambrozijn is hier niet te +bekomen; maar ik heb toch nog een paar flacons echten cognac, die mij +overgebleven zijn van een vereering, mij gedaan door den waardigen Heere +Willem De Bron, toen ik een dichtstuk gemaakt had op zijn gouden +bruiloft." + +Ik kon niet nalaten bij mij zelven te lachen over de niet onaardige +wijze, waarop Helding, terwijl hij mij beleefdheid aandeed, tevens de +gelegenheid te baat nam, om mij te kennen te geven, dat hij gewend was, +zijn liederen met een _cadeau_ betaald te zien. Ik zocht mij met dat al +jegens hem te verontschuldigen, zeggende, dat ik, zooeven van tafel +komende, niets verlangde; maar het was vruchteloos praten; de gulle man +kreeg een der kostbare fleschjes van onder zijn bedstede voor den dag en +vulde daar twee kleine kelkjes mede, waarna hij mij zwijgend aanzag, als +wilde hij zeggen: "nu ben ik gereed uw lofspraken aan te hooren." + +Ik liet hem ook niet lang in verlegenheid: en wetende, dat de menschen +in 't algemeen en de dichters in 't bijzonder nog liever gevleid dan +geprezen worden, zwaaide ik aan het flauwe voortbrengsel zijner Muze +meer lof toe dan ik aan de beste verzen van Vondel zou geschonken +hebben. Ik schaamde er mij wel wat over, maar wat zoude ik doen? de man +had mij zulke onverdiende loftuitingen op rijm vereerd, dat ik hem wel +met gelijke munt in proza diende te betalen. Hij hoorde mij zwijgend +aan, met een glans van genoegen op het gelaat, nu en dan het bovenlijf +buigende, en bij poozen een slokje uit zijn glaasje nemende, hetgeen hij +met zooveel welgevallen scheen te proeven, dat het mij twijfelachtig +voorkwam, wat hem beter aanstond, de lofspraak of de brandewijn. + +"Ach Mijnheer!" zeide hij, toen ik mijn kraam van complimenten had +uitgeput: "dachten alle menschen in Holland zooals UEd. en legden zij +allen zulk een juist oordeel en zulk een fijnen smaak aan den dag, het +zou er wat beter met ons Muzenzonen uitzien. Maar helaas! daar is in de +zeven Provincien geen liefhebberij voor de dichtkunst meer." + +"De Heer Blaek," zeide ik, "schijnt u nogal te beschermen." + +"De Heer Blaek," antwoordde Helding, "is een waardige schutsheer der +letteren en ik ben hem groote dankbaarheid verschuldigd. Jammer maar," +vervolgde hij, een weinig bijschuivende, "dat hij zooveel zaken in het +hoofd heeft en daardoor somtijds zoo stil is, zoo afgetrokken. Soms +gebeurt het, dat ik hem de beste regels voorlees, die ik ooit +vervaardigd heb, en wanneer ik aan het einde ben en een klein compliment +verwacht, dan schijnt hij ais uit een droom te ontwaken, en vraagt aan +zijn zoon, hoe de wisselkoers op Genua is, of welken prijs de koffie op +de laatste veiling gehaald heeft." + +"Maar zijn zoon dan?" zeide ik, zoetjes aan het gesprek op Henriette +wenschende te brengen. + +"Zijn zoon is een knap jong mensch! vol vernuft en geest; maar zoo wild! +nu, de jeugd mag wel wat los zijn: hij schept er altijd vermaak in, den +ouden Helding wat te plagen. Soms fluit hij een deuntje, terwijl ik aan +'t voorlezen ben, of maakt proppen en broodballetjes en knipt mij die +tegen den neus. Ja! er zijn geen poetsen, die hij mij niet speelt. Heeft +hij mij laatst niet buiten mijn weten een scharlaken lap op den rug +gespeld en _quasi_ om een boodschap aan den pluimgraaf, naar de +menagerie gestuurd, waar de kalkoenen mij aanvlogen als dol? En een +andere reize, toen ik een lichtkleurige broek aanhad, stuurde hij zijn +honden een moddersloot in en liet die vervolgens tegen mij opspringen, +zoodat ik, geen andere kleding bij mij hebbende, den gansenen avond voor +het keukenvuur heb moeten zitten om mij te drogen, en zeker niet weer in +de zaal had durven verschijnen, indien Mejuffrouw Henriette, van mijn +ongeval gehoord hebbende, zich mijner niet ontfermd had en mij uit de +oude plunje van haar oom een ander kleedingstuk had opgeschommeld. +Zooals ik zeg: het is een vroolijk Heer; maar ik moet het van hem wel +verdragen! wij zijn zulke oude kennissen: en hij heeft soms wilde buien +ook." + +Ik schudde het hoofd en beklaagde bij mijzelven den armen man, die op +zijne jaren om een aalmoes zulke vernederingen dulden moest. "En +Mejuffrouw Blaek," zeide ik toen: "zij althans schijnt u zeer genegen." + +"O Mijnheer! Een engel is zij. Wel is waar, zij vat niet altijd de fijne +knepen der poezie! maar anders, een hart heeft zij ... zooals geen +meisje uit de stad. Ja! zoo dat eens een huwelijk geeft, de Heer +Lodewijk zal dan een juweeltje van een vrouw aan haar hebben, dat +verzeker ik u." + +"Is dat huwelijk reeds bepaald?" vroeg ik, eenigszins onrustig. + +"De oude Heer zou het gaarne zien; maar, tusschen ons gezegd," vervolgde +hij op een vertrouwelijken toon: "de Heer Lodewijk wil, geloof ik, zijn +vrijheid nog wel wat behouden: ja! ja! dat geeft somtijds onpleizierige +tooneelen; maar, ik mag niet uit de school klappen. Eergisteren onder +anderen, toen UEd. Guldenhof verlaten hadt, was het er vrij onstuimig +... ja! de oude Heer heeft niet gaarne dat andere jongelieden hun hof +aan Juffrouw Jetje maken. Zoo ik mij op uwe bescheidenheid verlaten kon, +zou ik UEd. kunnen verhalen, wat er bij die gelegenheid voorviel." + +Ik antwoordde niets; want, ofschoon vrij nieuwsgierig, wilde ik den man +niet aanmoedigen om familietwisten, waarvan het toeval hem getuige had +gemaakt, aan mij te openbaren. De brandewijn had intusschen op Helding +zijn invloed uitgewerkt en hem spraakzaam, of liever, openhartig +gemaakt. Hij nam mijn stilzwijgen op als een bewijs van toestemming en +ging aldus voort: + +"Pas was UEd. uit het oog, of daar begon het lieve leven. De Heer Blaek +zette een gezicht, zooals hij alleen bij feestelijke gelegenheden doet: +"past het een fatsoenlijk, welopgevoed meisje," vroeg hij, "met een jong +Heer alleen te zitten en drank met hem te gebruiken?" Toen sloeg mijn +lieve Flora (ik ben schertsenderwijze gewoon haar Flora te noemen) haar +oogjes neder en zeide: "Oom! ik heb geen drank geproefd: ik heb zelfs +geen woord met den Heer Huyck gesproken, eer hij zich bekend gemaakt +had."--Dat lieve stemmetje had de gewone uitwerking: en de +omstandigheid, die zijn nicht hem mededeelde, scheen den ouden Heer een +pak van 't hart te nemen. "Zoo!" zeide hij, "had je hem nooit meer +gezien? Maar hoe weet je dan, of hij u geen knollen voor citroenen in +handen gestopt heeft: gij deedt beter, niet meer zoo alleen naar den +koepel te gaan; er zwerft zooveel slecht volk tegenwoordig langs den +weg, en een gauwdief neemt alle namen aan. Baas Roggeveld heeft ons +immers nog verteld van die inbraak. 't Is zeker volk van de bende van +Zwarten Piet. En dan kleeden zich die schelmen soms als Heeren en +sluipen in de huizen, om te zien, of er iets van hun gading is."--"Ja!" +zeide de Heer Lodewijk: "en wanneer zij niets anders vinden, pakken zij +de mooie meisjes ook al mede."--Ik kan u zeggen, Mijnheer Huyck, het +denkbeeld deed mij schrikken! verbeeld u, mijn aanbiddelijke Flora, + + Een pronkstuk dat het oog van ieder kan betooveren + Ontschaakt door 't gruwzaam feit van goddelooze rooveren, + Gelijk de schoone, die Alcides had geroerd, + Bij ('k weet niet welken) stroom door een Centaur ontvoerd. + +En zoo vroeg ik, of het ook zaak ware, al het fraais, dat de koepel +bevatte, naar huis te voeren: "want," zeide ik: + + "Want, Heer! geloof mij, volle kasten + Zijn niet vertrouwd bij zulke gasten." + +"Maar meisje! meisje!" zeide de oude Heer al wederom: "hoe kon je toch +zoo onvoorzichtig zijn, dien man hier binnen te laten?"-- + +"Wel," zei Juffrouw Jetje: "ik heb hem niet binnengelaten: hij is hier +vanzelf gekomen. Ik kon hem toch niet wegjagen: of had ik naar huis +moeten vluchten en kletsnat worden en den koepel open laten staan voor +een iegelijk? Maar ik kon immers wel zien, dat hij een fatsoenlijk man +was."--"Taratata!" zei toen de oude Heer: "wat gaat dat mondje weer rad. +Nu geef mij maar een zoen, Jetje! wij zullen er niet meer over spreken. +Het is eigenlijk de schuld van Lodewijk: die had hier al lang moeten +zijn om u af te halen, maar hij heeft zijn tijd met Helding op het +biljart verbeuzeld. Kom Lodewijk, geef je nicht een arm."--"Neen," zei +mijn lieve Flora: "ik weet wel, dat Lodewijk liever alleen loopt. +Helding zal mijn cavalier zijn, zoo hij wil, en zijn regenscherm hem +niet hindert." + +"Wel," zei ik, "al had ik er duizend te dragen, en nog als Atlas een +wereldbol bovendien op mijn schouders, ik zou mijn last niet tellen om +zulk een eer te mogen genieten:"--en zoo streek ik met de Juffrouw naar +huis: terwijl de oude Heer niets deed als Lodewijk zuur aankijken, en +Lodewijk een deuntje floot.--En och heden! ik kan het u wel zeggen, +Mijnheer Huyck! UEd. zal er toch geen misbruik van maken: ik weet heel +goed, wat het liedje was, daar hij de wijs van neuriede, en waarom de +oude Heer er zoo korzelig over was. Het is omtrent zoo: + + Ja! Zij is aardig, jong en teer; + Maar 'k min de gulde vrijheid meer. + Ik wil, ik wil haar niet. + Een breidel knelt, ofschoon van goud: + Te vroeg getrouwd, te laat berouwd. + Ik wil, ik wil haar niet. + +En dat maakte ook, dat de oude Heer geen woord sprak over tafel en dat +zij 's avonds vrij wat woorden hadden met elkaar. 't Was goed, dat zij +beiden gistermorgen ieder op zijn eigen gelegenheid naar de stad +keerden, en daardoor de twist niet hervat kon worden.--Intusschen: de +oude Heer is danig op die verbintenis gesteld, en als de Heer Lodewijk +wat wijzer en bedaarder is geworden, zal hij zijns vaders zin toch wel +doen.--'t Is maar niet pleizierig, dat het zooveel gehaspel geeft;--maar +in 's hemels naam: mondje dicht, Mijnheer Huyck!" + +"Geen woord zal er van over mijn lippen komen," zeide ik:--"maar mij +dunkt, dergelijke tooneelen en een dergelijk vooruitzicht moeten voor +Mejuffrouw Blaek allesbehalve aangenaam zijn." + +"Dat is waar," hernam Helding: "maar zij heeft het anders kostelijk bij +haar oom. 't Is hartje wat lust je, mondje wat begeer je? De oude Heer +heeft haar lief als den appel van zijn oogen. En zij verdient het; want +zij is een engel. Och! als ik haar zoo aanzie!..." hier hield hij ineens +op, schudde het hoofd, zag voor zich: en een paar tranen rolden den +ouden man langs de wangen. + +"Wat schort er aan?" vroeg ik, eenigszins verbaasd over deze verandering +in 's mans gemoedsgesteldheid, en niet wetende, waar ik zulk een +plotseling opgekomen droefgeestigheid aan had toe te schrijven. + +"Och!" hernam hij met een zucht: "als ik haar aanzie, dan herinner ik +mij altijd mijn Klaartje:... dat was ook zulk een lief vroom kind, en +had ook zulk een paar groote vriendelijke oogen, evenals zij.--Och ja! +zoolang zij bij mij was, ging het mij nog goed en leefde ik niet in +ellende en eenzaamheid zooals thans: en schoon wij het niet breed +hadden, wij waren tevreden: alles was altijd netjes en knap om mij heen: +Klaartje verdiende ook wat voor de huishouding: en als zij dan te huis +was van den winkel, en over mij zat om een muts of hoed op te maken, en +luisterde naar mijn verzen,--kijk! dan was ik zoo gelukkig, dat ik het +met geen Burgemeester zoude geruild hebben; maar nu is dat alles +voorbij; ik leef alleen en verlaten en niemand bekommert zich over den +armen Helding.--'t Is waar, ik heb den naam van een vroolijke snaak te +zijn:--en dat ben ik ook, in gezelschap; omdat ik van aard gezellig hen +en die droevige gedachte dan uit het hoofd stel. Maar als ik alleen ben, +och! dan heb ik soms bange oogenblikken." "Gij hebt dus het ongeluk +gehad, uw dochter zoo jong te verliezen?" vroeg ik deelnemend. + +"Te verliezen, juist Mijnheer!" antwoordde hij, somber voor zich ziende. + +"Zulk een verlies is zeker onherstelbaar," zeide ik: "maar de +herinnering aan de goede hoedanigheden der afgestorvene zal hij u toch +niet louter pijnlijke, maar ook wel zachte en streelende aandoeningen +verwekken." + +"Der afgestorvene!" herhaalde hij: "gave de hemel dat zij gestorven +ware!... ofschoon het mogelijk is ... ik weet het niet.--Neen, Mijnheer, +zij is mij niet door den dood ontvallen. Zij heeft mij verlaten, mij, +haar vader, die haar zoo liefhad. Zij is de wijde wereld ingegaan:--en +wat is de wijde wereld anders voor een jong meisje als zij was, dan de +verderfenis?--Doch ik moest daarover niet spreken:--het is alles +wellicht mijn schuld: ik had haar beter gade moeten slaan. Vergeef mij, +Mijnheer! het past mij niet, u over mijn eigen leed te onderhouden." + +"En waarom niet?" vroeg ik, een innig medelijden met den man gevoelende: +"het geeft altijd troost, zijn pijnlijke gedachten te kunnen uitstorten +bij iemand, die het wel met ons meent." + +"Neen, Mijnheer!" zeide hij, met meerdere waardigheid dan ik gedacht +had, dat hij kon aannemen: "er zijn rampen van dien aard, dat haar +mededeeling geen troost kan aanbieden.--Er is slechts een ding, dat mij +opbeuring zou kunnen geven, en dit zou het bericht zijn, dat zij van den +slechten weg, dien zij bewandelt, ware teruggekeerd. Och! dat het +verloren schaap berouwhebbend weder bij mij kwame! Ik zou haar immers +weer aan mijn hart drukken en alles zou vergeten en vergeven zijn: zij +zou mijn armoedje deelen: en misschien beleefden wij nog gelukkige +dagen." + +"Maar, zoo ik vragen mag, hebt gijzelf geene pogingen gedaan om haar op +te sporen en van het doolpad af te brengen?" + +"Och Mijnheer!" antwoordde hij, de schouders ophalende: "tot zulke +nasporingen is geld noodig: en dat heb ik niet. Ik ben al meer dan eens +bij den Onderschout over de zaak geweest; maar die wil er niets aan +doen, en zegt, dat hij wel dagwerk zou kunnen krijgen van al de meisjes +op te zoeken, die de Breeveertien op zijn." + +"Nu," zeide ik, "zoo de Onderschout u niet wil voorthelpen, waarom zijt +gij dan niet tot mijn vader gegaan?" + +"Tot den Ed. Gestr. Heer Hoofdofficier! Ho! dat durfde ik zoo niet: dat +ware te onbescheiden geweest." + +"Onbescheiden!" herhaalde ik: "onbescheiden om mijn vader in zijn +ambtsbetrekking te spreken?--Zoo gij daarvoor vreest, dan wil ik uw +boodschap wel doen." + +"Wel! ik zou UEd. de moeite niet hebben durven vergen; maar och ja! doe +dat, Mijnheer Huyck! Ik zal er u levenslang voor dankbaar zijn."--En de +tranen glinsterden den man in de oogen, terwijl hij mijn handen drukte: +"Och!" vervolgde hij, "wat heb ik een gelukkige ingeving gehad, van UEd. +dat gedicht te zenden; anders ware ik nooit met UEd. in kennis +gekomen.--Ik was eerst al huiverig, of UEd. het niet te gebrekkig zoudt +vinden; want ik had het nog niet in mijn vriendenkrans voorgelezen en +het was dus nog onbeschaafd." + +"Is dat anders uw gewoonte?" vroeg ik, eenigszins verwonderd, want ik +was niet op de hoogte van de manier, die onder onze zoogenaamde dichters +heerschte. + +"Welzeker, Mijnheer!--Wij hebben een vereeniging om de veertien dagen, +waar de braafste dichtgeesten der stad leden van zijn: daar lezen wij +onze verzen voor en ieder maakt zijn aanmerkingen: en dan worden de +zwakke regels naar het gevoelen der meerderheid verbeterd.--O! het is +een zeer vermakelijk gezelschap! Mijn eenig leedwezen is, dat ik de +vrienden niet tot mijnent kan ontvangen; want helaas! dat gedoogen mijn +omstandigheden niet. Anders, wij mogen een gast inleiden: en ik zou mij +het tot eer rekenen,... maar het ware al te onbescheiden, zoo iets te +durven hopen." + +"Wel, waarom dat?" zeide ik lachende, en in de veronderstelling, dat +daarvan wel nooit iets komen zou: "ik zou zeer gaarne dien krans eens +bijwonen.--Maar het wordt mijn tijd, Mijnheer Helding! en ik zal u +verlaten.--Nu! ik beloof u, ik zal uw zaak ter harte nemen." + +Helding hernieuwde zijn betuigingen van dankbaarheid en van vreugde over +de eer van mijn bezoek: en, na de twee dukaten behendig in mijn kelkje +te hebben laten vallen, wilde ik mij verwijderen; maar, ondanks mijn +tegenzeggen, begeerde hij volstrekt mij uitgeleide te doen en mij op de +trap voor te gaan, waarvan hij door dagelijksche gewoonte best in staat +was mij de afgesleten treden aan te wijzen. Halverwegen gekomen, waar +een klein zijportaaltje naar de deur eener voorkamer geleidde, hield hij +stil en luisterde. + +"'t Is of men het daarbinnen niet eens is," zeide hij, op de gesloten +deur wijzende. + +"Inderdaad," zeide ik: "mij dankt, er vallen hooge woorden." En ik stond +insgelijks stil; want de stemmen kwamen mij bekend voor. + +"Het is, zoo waar ik leve, de Heer Lodewijk Blaek!" zeide Helding: +"misschien zocht hij mij en heeft hij zich eene verdieping vergist." + +"Stil!" zeide ik, met drift, terwijl ik aandachtig luisterde:--ik hoorde +een vrouwenstem, welke ik verre was van hier te verwachten, met kracht +de navolgende woorden zeggen: + +"Nog eens, Mijnheer! ik verzoek u dit vertrek te verlaten, of gij zult +mij dwingen om hulp te roepen." + +"Is het wel mogelijk!" riep ik: en terstond, door een onwillekeurige +gemoedsbeweging voortgestuwd en zonder over de gevolgen na te denken, +stootte ik de deur open en trad binnen. Ik had mij niet bedrogen. Midden +in het vertrek stond Amelia, met vlammende oogen en in een houding, +eener vorstin waardig, en wees met uitgestrekten arm de deur aan +Lodewijk Blaek, die volstrekt niet genegen scheen aan den wenk te +voldoen. + +Mijn binnenkomst veroorzaakte geen geringe uitwerking. Amelia herkende +mij terstond; zij kleurde even: en haar arm latende vallen, deed zij een +schrede zijwaarts naar mij toe, als wilde zij zich onder mijn +bescherming stellen. + +"Wie is daar?" vroeg Lodewijk, die met den rug naar ons toe stond en +zich eensklaps omkeerde: hij herkende mij, verschoot van kleur, maar +herstelde zich dadelijk en zag beurtelings Amelia en mij aan met een +schamperen glimlach. + +"Aha!" zeide hij: "ziedaar een welkomer gast! Nu zie ik inderdaad, dat +ik het veld zal moeten ruimen." + +Ik gevoelde de noodzakelijkheid, een poging aan te wenden, om zijn kwade +vermoedens weg te nemen. + +Mijnheer!" zeide ik, "gij bedriegt u. Ik verklaar u als man van eer: ik +was onbewust dat deze Juffer hier woonde, en, van een bezoek bij den +Heer Helding terugkomende, vond ik mij genoopt binnen te treden, omdat +ik mij verbeeldde, dat hier iemand onbehoorlijk behandeld werd." + +"Mijnheer!" zeide Lodewijk: "zoo ik het ben, wien gij een onbehoorlijke +handelwijze toeschrijft, dan zult gij mij rekenschap van die uitdrukking +geven." + +"Ik zeide alleen, dat ik mij zulks verbeeldde," hernam ik, ongezind mij +een noodeloozen twist op den hals te halen: "Mejuffrouw alleen kan hier +beslissen of mijn vermoeden ongegrond was." + +"O! _Mademoiselle_ zal u wel gelijk geven," hernam Lodewijk, met +bitterheid: "want dat gij, die met haar in de stad zijt gekomen, niet +zoudt weten, waar zij zich ophield, dat zult gij mij toch niet +wijsmaken." + +"Wees voorzichtig!" zeide ik, gevoelende dat ik warm werd: "ik ben niet +gewoon, dat iemand aan de waarheid mijner gezegden twijfelt." + +"Om 's Hemels wil! Mijnheer Lodewijk! Mijnheer Huyck! bezit uw zielen +toch in lijdzaamheid:" riep Helding, angstig tusschen ons intredende; +"verstaat elkanderen: + + En laat geen dwaze drift u beider ziel doen blaken!" + +"Gij hebt mij geaffronteerd!" zeide Lodewijk, de hand aan zijn degen +slaande: "en gij zult er mij rekenschap van geven." + +"Wanneer gij wilt," hernam ik in drift: "maar wij zullen eerst beiden +dit huis verlaten en aan Mejuffrouw het bijwonen van zulke ergerlijke +tooneelen besparen." + +"Tot uw dienst," zeide Lodewijk, zich den hoed in de oogen drukkende, en +Helding, die hem bij den arm hield, ter zijde schuivende. + +"Een oogenblik!" riep Amelia, zich snel bij de deur plaatsende: +"Mijnheer! vervolgde zij tot Lodewijk: "ik heb u zooeven verzocht mij te +verlaten: thans begeer ik, zoo gij prijs stelt op den naam van een +fatsoenlijk man, dat gij mij nog een oogenblik aanhoort. Deze Heer heeft +de waarheid gesproken. Hij wist niet, hij kon niet weten, dat ik mij +hier in huis bevond. Hoe gij mij hebt weten uit te vorschen, is een +raadsel, dat ik niet verlang te onderzoeken. Ik weet niet, welke +gedachten gij omtrent mij koestert en wil die ook niet kennen; maar dit +verklaar ik u, dat alle beleedigende uitlegging, welke gij aan mijne +korte kennis met den Heer Huyck zoudt willen geven, op verkeerde gronden +berust." + +"Dacht ik het niet?" zeide Lodewijk: "_Mademoiselle_ is te beleefd om +Mijnheer tegen te spreken." + +"UEd. ziet het, Mejuffer!" zeide ik: "deze Heer wil geen rede verstaan +en heeft vast besloten om uit al wat hij ziet of hoort, valsche +gevolgtrekkingen te maken." + +"Waarlijk, Mijnheer Lodewijk!" zeide Helding: "UEd. is in dwaling: het +was wel degelijk aan mij, dat de Heer Huyck een bezoek kwam geven! en +ZEd. zou deze deur stilletjes zijn voorbijgeloopen, indien ik ZEd. niet +op het gerucht opmerkzaam had gemaakt." + +"Mijnheer!" zeide Amelia, zich tot den dichter wendende: "gij zijt een +man van jaren: ik bid er u om: vereenig u met mij, om dezen Heeren te +verzoeken, mij te verlaten, en te vergeten dat zij mij ooit gekend +hebben." + +"Kom Helding! gij hoort het," zeide Lodewijk, spottende: "neem mij dan +bij den arm en gooi mij de deur uit." + +"Het is genoeg, Mijnheer!" zeide ik: "gij hebt verstaan, dat Mejuffrouw +alleen wenscht te zijn: en gij zult haar verlangen eerbiedigen zoowel +als ik: en zoo gij daaraan niet vrijwillig voldoet, zal ik zoo vrij zijn +te doen, wat gij aan Monsieur Helding voorstelt." + +Onder het uitspreken dezer woorden nam ik hem bij den arm, an er ware +ongetwijfeld een tooneel van geweld op gevolgd, toen de deur weder +openging en Heynsz, de huisheer, in eigen persoon binnentrad. + +"Mij dunkt," zeide hij, "dat men het hier niet eens is, en dat hier meer +leven gemaakt wordt, dan betaamt in een fatsoenlijk huis. Ik wist niet, +_Mademoiselle_! dat UEd. ontving zulke drukke visites. Had ik kunnen +raden dat dit was uw habitude, ik had u niet verhuurd deze +appartementen; want ik ben niet gewoon... maar wat zie ik? Mijnheer +Blaek! gehoorzame dienaar. Hoe vaart uw Heer vader? mijn goede vriend +Helding ook al hier! Mijnheer Huyck! welkom in 't Vaderland! Maar mag ik +weten, wat dit alles heeft te beduiden?" + +"O! niets ter wereld!" zeide Lodewijk: "ik kwam aan de Juffer een bezoek +geven; en Mijnheer begrijpt dit kwalijk te moeten nemen." + +"Monsieur Heynsz," zeide Amelia met waardigheid: "ik heb deze kamer van +u gehuurd en dit geeft mij recht om te vorderen, dat ik er mijn vrijheid +op moge genieten." + +"Uw vrijheid! _Certainement_!" zeide Heynsz, die haar verkeerd begreep: +"niemand kan u verbieden, te ontvangen _visites_; maar dit huis heeft +altijd _gejouisseerd_ van een _honnetten_ naam: en ik logeer geene +dames, die ... die meen ik ... Heeren bij zich ontvangen. UEd. verstaat +mij?" + +"Neen, Mijnheer! ik versta u niet," antwoordde Amelia, terwijl zij +kleurde van schaamte en verontwaardiging: "en gij verstaat mij nog +minder: "ik begeer juist vrij te zijn om _niemand_ te ontvangen: en als +Heer des huizes zult gij mij verplichten, zorg te dragen, dat niemand +mijne kamer kome oploopen alsof ... het een herberg ware. Ik wil alleen +zijn, en zoo mij dit niet vergund wordt, zal ik naar een ander verblijf +moeten uitzien." + +"Mij dunkt," zeide ik, Heynsz aanziende, "dat Mejuffer niets onbillijks +vordert." + +"Integendeel!" zeide hij: "zij spreekt als een boek: ik was in erreur. +Allons! Mijne Heeren: gij hebt gehoord de intentie van Mejuffer. Kom, +vriend Helding! opgemarcheerd." + +"Ik heb de eer nederig mijn compliment te maken aan het geeerd +gezelschap," zeide Helding, terwijl hij rondboog met de blauwe muts in +de hand, en vertrok. + +Gerustgesteld door de tegenwoordigheid van Heynsz, in wiens bijzijn ik +begreep, dat Amelia geene beleediging te vreezen had, maakte ik +insgelijks een buiging en verliet de kamer, doch bleef in 't portaal +staan, daar ik Blaek niet wilde ontloopen. + +"Vaarwel, fiere schoone!" zeide deze, die nu wel inzag, dat hij voor het +oogenblik alle hoop moest opgeven: "het doet mij recht leed, dat ik u +misschien gedwongen heb te veinzen, dat gij met dien Heer niets +uitstaande hadt. Nu! ik begrijp, dat hij de oudste brieven heeft, en zal +u heden niet meer lastig vallen.--Mijnheer Huyck! gij gaat nog niet +heen! Ik heb u twee woorden te zeggen." + +"Ik wachtte u," zeide ik, langzaam voor hem uit de trappen afdalende. + +"_Eh bien_! wat zal dat zijn?" riep Heynsz, ons achternavolgende: "de +Heeren zullen immers zoo dwaas niet zijn, op straat te maken rusie! +Indien zij nog quaestie samen hebben, mag ik dan verzoeken, dat zij +komen in mijn zijkamer en daar bedaard met elkander spreken over deze +_affaire_." + +Onder het uiten dezer woorden was hij ons reeds voorbijgeschoten, en, +terwijl hij de voordeur met de eene hand dichtsloot, opende hij met de +andere die van de zijkamer. Er zat dus niets anders op dan aan zijn +verzoek te voldoen. Ik ging dadelijk binnen en bleef tegen den rug van +een stoel leunen, in afwachting van hetgeen volgen zoude. Lodewijk trad +mij eenigszins schoorvoetende en mompelende na, en hield zich, als ware +hij verdiept in de beschouwing van eenige portretten, die aan den wand +hingen. Toen trad Heynsz binnen, sloot voorzichtig de deur achter zich +toe, schoof stoelen aan en zette zich in een armstoel, met al de +deftigheid van een Turkschen Pacha: en ik kon niet nalaten van bij +mijzelven te lachen om de vergelijking, welke ik maakte tusschen den +gehoorzamen ambtenaar, die de bevelen van den Hoofdschout staande en +zonder tegenspraak aanhoorde, en den deftigen huisheer, die des +Hoofdschouts zoon in 't verhoor ging nemen. + +"Mijne Heeren!" zeide hij, zoodra wij alle drie gezeten waren: "ik weet +bij eigene experientie, waartoe jeugdige passie kan vervoeren ons allen. +Ik heb daar exempels van gezien bij menigten. De Heeren weten, dat ik al +wat _traversen_ en _recontres_ heb gehad." "Met verlof," zeide Lodewijk, +de beenen over elkander kruisende, en op zijn horloge ziende: "kunt gij +het niet wat kort maken? want ik moet te zes uren bij La Place zijn om +een paar harddravers te probeeren, en het is nu al kwartier." + +"Het is verre van mij, UEd. te willen ophouden," hernam Heynsz: "alleen, +mag ik zoo vrij zijn van u te vragen, wat het motief is van de +quaestie?" + +"Ik ben niet gewoon," zeide Lodewijk, "bij een zaak van eer andere +lieden in te halen, dan Cavaliers van mijn stand." + +"Wat mij betreft," zeide ik, "ik wil gaarne Sinjeur Heynsz tot +scheidsman nemen: zijn stand of de onze doet hier niets toe: hij heeft +recht te onderzoeken, wat er in zijn huis is voorgevallen: en, oprecht +gesproken, ik acht het voor alle partijen verkieslijker, dat over deze +zaak buiten af geen gewag gemaakt worde. Ik ben dus bereid, alles, +zooals het zich heeft toegedragen, te verhalen: en dan zal de Heer Blaek +zelf bespeuren, dat er eigenlijk geen reden tot geschil bestaat." + +"Zoo gij mij liever verschooning wilt vragen, dan met mij een wandeling +buiten de poort te doen, dan zeker is alles spoedig gevonden," zeide +Lodewijk, mij spotachtig aanziende. + +"Ziedaar, wat wij nader zien zullen," zeide ik: "laat mij, als 't u +belieft, eerst uitspreken. Ik begin met te bekennen, dat UEd., +oordeelende naar de omstandigheden, voor zooverre zij bekend zijn, +misschien aanleiding hebt kunnen vinden, om te denken, dat de Juffer +geen weerstand aan uw voorstellen zou bieden; maar, vergun mij UEd. te +zeggen, dat, toen zij u met nadruk verzocht, haar te verlaten, en UEd., +in weerwil daarvan, haar met uw bijzijn lastig bleeft vallen, uw gedrag +niet langer te rechtvaardigen was." + +"Voor den duivel!" riep Lodewijk driftig, "neemt gij het op dien +toon?--Bah!" vervolgde hij, lachende: "ik heb er wel honderd gekend, die +eerst zoo koppig waren als stieren en naderhand zoo mak als lammetjes, +zoodra ik de geeltjes liet klinken." + +"Wel mogelijk!" hernam ik op een koelen toon: "maar dat zou niet licht +het geval worden met de Juffer hierboven. UEd. hebt haar door uw gedrag +beleedigd: en ik, door op het gerucht toe te snellen en haar partij te +nemen, heb niets anders gedaan dan hetgeen elk ander en UEd. zelf in +mijne plaats verricht zoudt hebben." + +"Wel, niets was natuurlijker," zeide Lodewijk: "gij wildet gaarne uw +lief voor u alleen houden." + +"Ik herhaal nogmaals, en op het plechtigst," vervolgde ik, "dat mijne +kennis aan haar slechts toevallig en zeer gering is, en dat ik verder +niets met haar uitstaande heb. Wat ons betreft, Mijnheer! wij hebben +elkander een paar woorden toegevoegd, waartoe de warmte van het gesprek +aanleiding heeft gegeven. Gold het ons alleen, ik zou niet aarzelen, u +voldoening te schenken: maar bedenk, dat wij in dit geval, om een +armhartig punt van eer, de reputatie van een fatsoenlijk meisje in de +waagschaal stellen: en dit betaamt noch u, noch mij." + +"Braaf gesproken!" zeide Heynsz: "een fatsoenlijk meisje is het: haar +papa woont te Deventer: Van Beveren heet hij: zij is een nicht van den +Notaris Bouvelt, en had moeten logeeren bij hem; maar de man, hij is +heel ziek, en had daarom hier een kamer voor haar gecommandeerd." + +"'t Is zeker wat verhevens! de nicht van een Notaris!" zeide Lodewijk, +zijn das ophalende en een gezicht zettende alsof hijzelf de neef ware +van den Grooten Mogol. + +"Dat is hetzelfde, Mijnheer!" zeide Heynsz: "ik ben maar een +portretschilder; maar voordat iemand affronteere die Juffer, ik zelf +zoude opnemen haar defensie: ik heb ook de kling leeren manieeren in +Frankrijk, en geechangeerd kogels met luiden van goede _noblesse_. Wat u +betreft, Mijne Heeren! ik laat u niet van hier gaan, maar zal zenden een +boodschap aan uw ouders, zoo gij niet belooft aan mij, de zaak te +termineeren in goeden vrede." + +"Gij zijt een onbeschaamde vlegel," zeide Lodewijk, driftig opstaande. + +"Neen, Mijnheer! ik hen een portretteur," zeide Heynsz: "maar ik heb +genoeg experientie, om te weten hoe te handelen met lieden, die +_volontair_ zijn, als UEd." + +"Ik wou wel eens zien, dat iemand mij hier hield," zeide Lodewijk, de +hand aan zijn degen slaande: "wat u betreft, Mijnheer Huyck! ik zie wel, +dat alle praatjes niet helpen. Ik zal u hedenavond nog een briefje +schrijven en u een plaats aanwijzen, waar wij de zaak kunnen vereffenen. +En nu, Heer Portretkladder: ruim baan! en maak de deur open, of ik rijg +u aan mijn degen." + +"Bah!" zeide Heynsz, bedaard opreizend: "ik ben niet de waard uit het +Hagendoornsche Bosch." + +"Wat bedoelt gij daarmede?" vroeg Lodewijk, terugdeinzende, terwijl zijn +gelaat zoo wit werd als papier. + +"Ik bedoel daarmede, dat er geschieden dingen, die men waant niet te +zijn bekend, en die het resultaat zouden kunnen hebben, dat zekere +lieden, _bon gre mal gre_, op de binnenplaats van het stadhuis, onder +den blauwen hemel, zouden kunnen hooren voorlezen zeer onaangename +dingen."[6] + +"Gij zult mij die woorden nader ophelderen," zeide Lodewijk, Heynsz bij +den arm nemende en ter zijde trekkende, als vreezende, dat ik iets van +het antwoord verstaan zoude. + +"Direct!" zeide Heynsz: en tegelijk de deur openende, ging hij het +portaal in, waar Lodewijk hem volgde als een hond, die slagen heeft +bekomen. Heynsz fluisterde hem iets in het oor: en na een kort en +driftig gesprek, keerde de onstuimige jongeling terug en zeide, met een +heesche stem en zonder mij aan te zien: + +"Wij zullen de zaken maar blauw blauw laten, Mijnheer Huyck! Ik ben wat +driftig geweest, en Sinjeur Heynsz heeft mij alles opgehelderd." + +"Ik verlang niets liever," antwoordde ik, met een stijve buiging. +Lodewijk moffelde even aan zijn hoed, 't geen voor een groet moest +doorgaan, en vertrok. + +"Door welke tooverspreuk hebt gij hem zoo mak gemaakt?" vroeg ik aan +Heynsz, zoodra deze terugkeerde. + +"Ziedaar wat ik zou vertellen aan UEd., maar aan geen ander," zeide +deze: "die Sinjeur Blaek heeft onlangs met eenige _Compagnons, mauvais +garnemens comme lui_, den boel opgeschept in een nachthuis en den waard +gegeven een _coup d'epee_, waar de man van heeft moeten houden een maand +lang het bed. Die zaak is _geaepaiseerd_ omdat het waren jongelieden van +den fatsoenlijksten stand, en dat een van hen is geweest royaal genoeg +om te geven een goede som gelds. Maar deze Sinjeur Blaek, die eigenlijk +was het meest _coupabel_, heeft niets van zich doen hooren, en dacht, +dat niemand hem had verklapt. Nu heb ik hem gegeven te kennen, dat ik +die _affaire_ wist, haarklein." + +"En schroomt gij niet," vroeg ik, "dat hij daardoor uw betrekkingen tot +de Justitie zal leeren kennen?" + +"Geen nood: hij zal niet, al _soupconneerde_ hij iets, daarvan spreken +durven. Ik heb hem gezegd, dat, zoo hij u molesteerde, het muisje zou +hebben een staartje." + +"Ik ben u dankbaar voor de genomene moeite; maar toch ongaarne zoude ik +zien, dat hij mij voor een lafbek hield." + +"Hoor Mijnheer Huyck! doe wat gij wilt op een andere plaats: dat kan ik +niet verhinderen; maar te mijnen huize zal, zoo ik helpen kan, uws +vaders zoon niet betrokken worden in eenige _querelles_. Voelt UEd.? Wat +behoeft dat _tumult_?" + +"Het was niet uit vrees voor dien Heer Blaek, maar om den wille van de +Juffer, dat ik gerucht vermijden wilde." + +"Bah!" zeide Heynsz, terwijl hij lachende den vinger omhooghief: "ik heb +te veel _experientie_ om mij te laten foppen. UEd. zal mij geen loer +draaien, zooals UEd. gedaan heeft den Heer Blaek. Ik +weet ook wel, dat UEd. op een beteren voet staat met die mamsel dan UEd. +wel weten wil." + +"Wat!" zeide ik, onthutst: "gij weet...." + +"Dat UEd. met haar van Naarden gearriveerd zijt! Of ik het weet ... maar +wees niet bang: ik weet wat ik moet zeggen of zwijgen. Ik zal het niet +oververtellen aan Papa." + +Men kan zich licht voorstellen, welk een onaangenaam gevoel ik +ondervond, op de gedachte, dat ik van de bescheidenheid diens mans +afhing. Maar tevens begon ik vrees te voeden, of Heynsz ook van mijne +bekendheid met Amelia's vader bewust ware. + +"Nu ja!" zeide ik op een onverschilligen toon: "ik heb met haar in de +Naarder schuit gezeten. Wat zou dat?" + +"_Juste_! maar UEd. heeft niet gepasseerd den nacht te Naarden: evenmin +als zij." + +Ik hield mijn oogen strak op hem gevestigd; maar ik kon niet doorgronden +of hij mij wilde toonen, dat hij het geheim wist, dan wel of hij het +integendeel zocht uit te vorschen. Ik begreep in allen gevalle zeer +voorzichtig en op mijn hoede te moeten zijn, en zeide, zoo bedaard als +in mijn vermogen was: + +"Gij, die alles weet, gij weet toch niets, dat ten nadeele van die +Juffer kan strekken?" + +"In het minste niet," antwoordde hij: "ware het anders, ik zou haar niet +logeeren in mijn huis. Ho! Ho! Men bedriegt niet Heynsz: ik badineerde +maar: doch _franchement_, indien het een ander ware geweest als UEd., +die met haar had gemaakt de reis, ik zou toch nemen de moeite van mij te +informeeren, hoe gij beiden u zoo a _l'improviste_ bevondt te Naarden, +zonder dat iemand weet, hoe en vanwaar gij daar zijt gearriveerd." + +Ik herleefde; want nu bleek mij, dat hij niets bepaalds wist. "Welnu!" +zeide ik, "daar wij geen van beiden verdachte personen zijn, noch +Mejuffrouw Van Beveren, noch ik, zoo raad ik u maar, u daarover niet +verder te bekommeren. Er zijn zaken van meer belang, die uw onderzoek +kunnen bezig houden." + +Met deze woorden rees ik op, nam mijn afscheid en verliet het huis, niet +weinig ontevreden over het noodlot, dat mij scheen te vervolgen en tegen +wil en dank van het eene avontuur in het andere te halen en een rol te +doen spelen in allerlei zaken, waarmede ik niet verlangde iets te doen +te hebben. + + +NOTEN: + + +[5] De titel van Mijnheer werd in die dagen alleen aan aanzienlijken +gegeven: deftige leden uit den burgerstand heetten _Sinjeur_: en men +zeide _Monsieur_ tegen den zoodanige, voor wien bovenstaande benamingen +nog te verheven waren. Met _Mevrouw_, _Mejuffrouw_ en _Mademoiselle_ was +het ongeveer hetzelfde. + +Noot van den uitgever. + +[6] Aldaar werd voorheen het vonnis aan de ter dood veroordeelden +gelezen. + +Noot van den Uitgever. + + + * * * * * + + +VIJFTIENDE HOOFDSTUK. + +VERMELDENDE, HOE FERDINAND EN SUZANNA UIT LOGEEREN GINGEN EN WAT ER OP +HEIZICHT GEBEURDE. + + +Indien mijn waarde lezers het bovenstaande nauwkeurig hebben gelezen en +onthouden, zullen zij zonder veel moeite kunnen uitrekenen, dat de dag, +volgende op dien, waarop mijn ontmoeting ten huize van Heynsz plaats +had, een Zaterdag was, en wel die, waarop Tante Van Bempden mijn zuster +en mij zou komen afhalen om ons naar haar buitengoed te begeven. Niet +veel later dan negen uren hield haar koets voor onze deur stil, terwijl +Suzanna en ik reeds een geruime poos in de zijkamer hadden staan +draaien, onze zakuurwerken met de staande klok vergeleken, over den +juisten tijd gekibbeld, en het oneens waren geweest of de Muntklok voor- +of achteruitgezet was, en voor de tiende maal aan onze moeder haar +tienmaal herhaalde vraag, of wij niets hadden vergeten van hetgeen wij +buiten noodig hadden, beantwoord, en gegaapt en opgestaan en weer gaan +zitten en alle dergelijke belangrijke handelingen meer bedreven, die men +niet doet dan alleen wanneer men wacht en zich verveelt. Na afscheid +genomen te hebben van mijn moeder, die ons tot op de stoep vergezelde, +hielp ik Suzanna in het rijtuig, van waar mijn Tante haar reeds het +welkom toeriep. Ik hoorde mijn zuster een kreet van verbazing uiten, +stapte na naar het portier binnen, en, vond mij _nez-a-nez_ met ... +Mejuffrouw Henriette Blaek. + +Intusschen gaven Govert en Aagt de kleine pakjes aan, die wij mede +moesten nemen: er was vrij wat drukte en bereddering: en ieder sprak te +gelijk. + +"Wel, Jetje-lief! hoe vaar je? wel Tante! wat is dat een lieve +verrassing," zeide Suzanna. + +"Hoe! gaat Juffrouw Blaek ook mede?" riep mijn moeder, van de stoep af, +terwijl zij minzaam goeden dag knikte: "wel Zuster! dat is een recht +aangenaam gezelschap, dat gij aan Santje bezorgt." + +"Nietwaar, Zuster!" riep Tante weerom: "ja! ik wist wel, dat Santje niet +aarden kan zonder een kornuitje: en ik denk altijd: hoe meer zielen, hoe +meer vreugd." + +"Goeden dag, Mevrouw Huyck!" riep Henriette: "is het niet een recht +lieve attentie van Mevrouw Van Bempden, dat zij mij wel mee wil hebben?" + +"'t Is klaar Joris!" zeide de knecht, het portier sluitende. + +"Vaartwel! Adieu!" klonk het over en weer: en het langzaam voortrollen +der koets maakte een einde aan de afscheidsgroeten. + +Nauwelijks waren wij onderweg, of er ontstond eene oogenblikkelijke +stilte: en de verschillende _contenances_, die wij hielden, zouden zeker +niet onbelangrijk geweest zijn in de oogen van een derde, die met onze +innerlijke gevoelens ware bekend geweest. Wij zagen elkander beurtelings +aan: Tante Van Bempden met een blik van zegepraal over het welgelukken +van haar verrassingsplan: Suzanna met een paar oogen, waarin ik, bij de +vreugde over de ontmoeting van haar vriendin, tevens een schalksche +nieuwsgierigheid las, om te zien hoe wij ons zouden houden: Henriette, +die mij eerst vrij stijfjes gegroet had, met een eenigszins verlegen +blik. Wat mij betreft, ik was zoo uit het veld geslagen, dat ik niet +wist waarheen te kijken en de zotste figuur mogelijk maakte. + +"Komaan!" zeide Tante: "Jetje-lief! nu moet ik u mijn neef Ferdinand +voorstellen. Ferdinand! Mejuffrouw Blaek." + +"Ik heb reeds de eer van Mijnheer te kennen," zeide Henriette, met een +zoo korte hoofdbuiging en op een zoo drogen toon, dat ik geheel en al +van mijn stuk geraakte en kleurde tot achter de ooren toe. + +"Hoe! kent gij mijn neef al?" vroeg Tante, met verbazing: "en hoe is dat +mogelijk? hij komt pas uit verre landen terug." + +Ziende, dat Henriette op haar beurt een kleur kreeg en dat Suzanna op +haar zakdoek beet om niet te lachen, vatte ik eenigszins moed: +"Mejuffrouw," zeide ik, "is de eerste stadgenoot geweest, die ik op den +vaderlandschen grond ontmoet heb: en UEd. zal bekennen, dat ik het niet +gelukkiger treffen kon." + +"Hoe varen Letje? en Keetje?" vroeg Henriette, zich naar Suzanna +wendende, als wilde zij mij de gelegenheid afsnijden om verder over onze +ontmoeting op Guldenhof uit te weiden. + +"Wel! zeer wel!" zeide Suzanna, ons beurtelings met een verwonderden +blik aanziende: "zij zijn recht in haar schik met het moois, dat +Ferdinand haar gebracht heeft," (men ziet, dat zij mij met geweld in het +_discours_ wilde sleepen:) "wat mij betreft, ik ben maar half tevreden +over hem. Ik had gehoopt, dat zijn tochten hem wat zouden verbeterd +hebben; maar och! hij is te huis gekomen zooals hij gegaan is, behalve +dat hij deze reis geen pruik ophad." + +"Welnu! wat wildet gij dan?" vroeg Tante, met haar gewone levendigheid, +en het gezegde van Suzanna voor goede munt opnemende: "hadt gij liever +gewild, dat hij terug ware gekomen als een vervreemde knaap, die zijn +eigen taal verleerd was en met medelijden of verachting op zijn +landgenooten en familie neerzag? Wij hebben, sedert de revocatie van het +Edict, al genoeg Fransche poedeljassen in het land gekregen: en het is +wel zaak, dat wij ten minste de vaderlandsche gewoonten blijven +voorstaan." + +"Recht zoo Tante!" zeide Suzanna: "hoe is u de laatste preek van Talard +bevallen?" + +"Santje! Santje!" zeide Tante, den vinger dreigend opheffende: "is dat +geoorloofd, aldus met uw tante te gekscheren, omdat ik nu van den +preektrant van Talard houde, waar onze predikanten wel een voorbeeld aan +mochten nemen. Ik geloof, dat ik mijn vaderland daarom even liefheb, al +ga ik nu en dan eens naar de Walekerk, waar zulk een onstichtelijk +gedrang niet is als in onze kerken." + +"Neen; maar integendeel een zeer stichtelijk gesprek bij het uitgaan, +over alles behalve de preek. Laatst vroeg mij een diaken, dien ik niet +noemen zal, juist op het oogenblik, dat ik bij 't uitgaan, mijn gift in +'t zakje deed, of ik veel engagementen had voor het bal van Mevrouw +Stoppelaar." + +"Zoo, ja!" hernam Tante: "maar daar mij zulke vragen niet gedaan worden, +heb ik geen stof tot ergernis en blijf ik evengoed Hollandsch-gezind al +hoor ik nu en dan een Fransche predikatie." + +"Zijn dat de fontanges, die UEd. uit Parijs hebt laten komen, Tante?" +vroeg mijn onverbeterlijke zuster, die evenals een echte visscher, nooit +kon nalaten de angelroede uit te werpen, waar zij er gelegenheid toe +zag. + +"Dat is hetzelfde onbeschaamde meid!" zeide Tante, glimlachende: "ik +laat mijn fontanges uit Parijs komen, omdat zij hier niet goed gemaakt +worden, en ik zou er u haast naar toe sturen, om school te gaan en wat +eerbiediger te leeren worden jegens menschen van meer jaren." + +"'t Is den moriaan geschuurd," zeide ik: "of UEd. haar al de les leest." + +"Zoo! komt gij ook uit den hoek?" zeide Suzanna: "neen! dan is het geen +gelijke partij meer! want of ik Jetje al te hulp roep, die weet ik te +voren, dat mij altijd afvalt." + +"Die overtuiging bewijst niet veel voor de deugdzaamheid van uwe zaak," +zeide Henriette. + +"Zeer nederig aangemerkt," zeide Suzanna. + +"En ontegenzeggelijk waar," voegde ik er bij: "want Mejuffrouw Blaek kan +zeker nooit een zaak voorstaan dan die billijk en rechtvaardig is." + +"'t Is jammer Jetje! dat wij in een rijtuig zitten," zeide Suzanna: +"anders zoudt gij zeker opstaan en nijgen, om voor zulk een fraai +compliment te bedanken." + +"O! ik weet bij ondervinding, dat Mijnheer zeer mooie complimenten kan +maken," antwoordde Henriette, den toon van terughouding hernemende, die +mij zoozeer griefde. + +"Waarlijk!" zeide Suzanna: "nu dan hebt gij, niettegenstaande uw korte +kennismaking, al meer goede hoedanigheden in mijn broeder ontdekt dan +ik: want ik had er hem nog niet op betrapt; maar dat geeft hoop op de +toekomst." + +"Maar vertel mij toch," zeide Tante, die half naar dit laatste gedeelte +van het onderhoud geluisterd had en half gesnuffeld in een paar nieuwe +Engelsche boeken, die zij mede naar buiten nam: "waar en hoe hebt gij +elkander meer gezien? en laat dat gehakketeer toch eens varen." + +Ik voldeed met weinige woorden aan haar verzoek; maar, in weerwil van +Tantes vermaning en hoe kort mijn verhaal ook ware, het haalde mij +ettelijke zetten en spotternijen van Suzanna op den hals, die nu eens +beweerde, dat ik een mannetje van zout ware en voor een klein +regenbuitje vreesde; dan weder, dat ik den regen slechts als een +voorwendsel had aangegrepen, om te zien; welke Juffer in den koepel zat; +dan, dat ik al zeer vrijpostige manieren had opgedaan om mij zoo in te +dringen op een plaats, waar ik niets te maken had, enz. Wat Henriette +betrof, deze scheen te lijden onder dit gesprek en antwoordde slechts +met ja en neen op de vragen, welke te dier gelegenheid tot haar gericht +werden, zoodat Tante haar houding begon op te merken en haar vroeg of +haar iets deerde, of het haar ook tochtte, of zij ook van plaats wilde +ruilen enz. Suzanna, die wel bemerkte, dat het hem daar niet zat, doch +de reden van Henriettes handelingen volstrekt niet verklaren kon, werd +van zelf stil en zag mij zijdelings met eenige ongerustheid aan. Ik was +zelf ook lang niet op mijn gemak; maar, al mijn vermogens inspannende, +trachtte ik het zooverre te brengen, dat ik een andere wending aan het +onderhoud gaf en begon het een en ander over mijn reizen te vertellen. +Suzanna, die mijn oogmerk raadde, hielp mij dezen keer trouw voort. +Tante begon belang te stellen in hetgeen ik mededeelde: haar verbeelding +raakte met haar tong aan het wedrennen: en Henriette zelve, schoon +altijd min of meer schoorvoetende, mengde zich nu en dan in het gesprek, +glimlachte zelfs bij wijlen, doch verviel, telkens wanneer ik haar +bepaaldelijk toesprak, weder in haar afgepaste, koel beleefde houding. +Zoo duurde het, totdat wij aankwamen te 's Gravenland en het hek van +Heizicht binnenreden. + +"Komt kinderen!" zeide Tante, zoodra het rijtuig had stilgehouden voor +de prachtige stoep, waarvan elke trede met kostelijke bloemgewassen +prijkte: "nu moet gij u zien te vermaken tot den etenstijd: want ik zie +daar al dezen en genen, met wien ik het een en ander te behandelen heb: +en ik vrees, dat mij de tijd zal ontbreken, om voor den eten met u op +den dril te gaan." + +Wij zagen, dat zij gelijk had; want het voorhuis stond vol lieden, die, +met den hoed in de hand en onder beleefde buigingen, de eigenares van +Heizicht opwachtten. Daar was de timmerman van het dorp, met wien zij in +onderhandeling moest treden over den aanbouw van eenige nieuwe hokken +voor de pauwen en fazanten: de metselaar, die een steenen wal voor den +nieuwen achthoekigen vijver maken zou: de schilder, die een nieuwe verf +zou geven aan het zomerhuisje, zonder nog te gewagen van eenige +leveranciers uit Utrecht en Weesp, die zij besteld had en te woord moest +staan. Zij trad dan ook terstond in een zijvertrek, zonder zich den tijd +te gunnen van zich van hoed en mantel te ontdoen, en wenkte een der +aanwezige personen toe, haar te volgen. Wat de jonge dames en mij +betrof, wij begaven ons naar de kamers, welke wij betrekken moesten, en +waar de dienstboden ons goed brachten, en maakten ons toilet in +behoorlijke orde. Ik althans besteedde daaraan meer tijd en zorg dan +ooit te voren mijn geval was geweest: 't zij, dat ik verlangde wat knap +voor de oogen van Mejuffrouw Blaek te verschijnen, en een beter figuur +te maken, dan toen ik in mijn nat en versleten gewaad op Guldenhof voor +haar opdaagde, 't zij, dat de onaangename gewaarwording, die haar +koelheid bij mij verwekt had, mij belette den noodigen spoed te maken. +Zooveel is zeker, dat, toen ik geheel gekleed en in orde voor den dag +kwam en het huis uittrad om de balsemende buitenlucht te genieten, ik +mijn zuster reeds kant en klaar vond en druk bezig om een ruiker te +maken. + +"Te deksel!" zeide Suzanna: "dat toilet heeft lang geduurd. Gij ziet er +uit, of gij uit een doosje kwaamt. En dat alles ter eere van Jetje +Blaek? Dan vrees ik, dat gij vergeefsche moeite doet; want ... maar zeg +mij toch, Ferdinand! zonder gekscheren, is er iets tusschen u beiden +voorgevallen? want ze wilde u nauwelijks te woord staan, en keek bij +wijlen zoo zuur, gelijk ik haar nog nooit heb zien doen." Dit zeggende +hadden de oogen mijner zuster, anders zoo spotacbtig en vroolijk een +uitdrukking van belangstelling, die mij wel bewees, hoe lief zij mij +innerlijk had, en hoe het haar hinderen zoude, indien ik door haar +vriendin niet naar verdiensten behandeld werd. + +"Hoor eens, Santje!" antwoordde ik: "ik kan u thans niet alles zeggen; +maar zoo gij mij verplichten wilt, doe dan uw best en maak, dat ik, al +ware het maar een paar minuten, haar alleen spreke: en ik twijfel niet, +of alles zal wel in 't effen komen. Ikzelf gevoel insgelijks behoefte om +op een goeden voet met haar te blijven." + +"Maar Ferdinand!" zeide zij, groote oogen opzettende: "nu! gij zult mij +dat wel nader ophelderen ... mij dunkt, dat gij in dat uurtje, op +Guldenhof doorgebracht, uw tijd niet verloren hebt."--En zij keek weer +even schalksch als gewoonlijk. + +Op hetzelfde oogenblik werd ons gesprek afgebroken door de verschijning +van Henriette aan de voordeur, waar zij staan bleef, als in beraad of +zij zou naderen of terugkeeren; maar mijn zuster riep haar toe, of zij +niet mede eens rond zou wandelen: en met langzame schreden kwam zij de +stoep af. + +"Kom! "zeide Suzanna, haar onder den arm nemende: "wij zullen ruim den +tijd hebben, de plaats rond te gaan, eer Tante heeft afgedaan. Laat ons +dit laantje ingaan: ik heb u heel veel te vertellen, en Ferdinand mag +meeloopen, mits hij niet luistere." + +Wij draaiden een zijlaan in, en de twee jonge dames begonnen met +elkander te fluisteren, terwijl ik er naast liep, al bij mijzelf +peinzende, wanneer de gelegenheid, waar ik naar verlangde, zich zou +opdoen. Eensklaps stond Suzanna stil: "Wat ben ik toch een loszinnige +meid," zeide zij: "daar heb ik mijn zakdoek op het toilet laten liggen: +wacht! ik ben dadelijk terug." En zonder meer keerde zij zich om, en +liep, vlug als een hinde, weder huiswaarts, ons toeroepende, dat wij +maar langzaam zouden opwandelen, dat zij ons wel zoude inhalen. + +"Maar Santje!... wil ik niet met u gaan?" riep Henriette haar achterna, +en was reeds van zins haar te volgen. + +"Blijf maar! Ferdinand zal u niet opeten," zeide Suzanna van verre: en +Henriette, ziende, dat er niets anders opzat, bleef stilstaan en trok +met de punt van haar zonnescherm figuren in het zand. + +Ik stond een poos als versteend: en nu de list van mijn goede zuster +mij de gelegenheid verschafte, naar welke ik een oogenblik te voren +reikhalzend uitzag, was het mij, alsof ik nooit in staat zoude zijn, +daar een goed gebruik van te maken. Ik was als met botheid en stomheid +geslagen en ik voelde, dat ik beefde. Eindelijk zamelde ik al mijn moed +bijeen en met een flauwe stem stamelde ik de navolgende woorden uit: + +"Mejuffrouw! ik weet niet of ik mij bedrieg; maar ik geloof, dat ik +onwillekeurig uw ontevredenheid heb opgewekt." + +Zij zag mij eenigszins verrast aan; doch haar vorige houding weder +hernemende, antwoordde zij op een onverschilligen toon: + +"Ik weet niet, Mijnheer! welk recht ik zou hebben om ontevreden op u te +zijn." + +Het ijs was gebroken en ik moest voortgaan, wilde ik niet als een +botmuil worden aangemerkt: "Ik geloof," zeide ik, "dat Mejufvrouw Blaek +verheven is boven hetgeen men grilligheid noemt.... Heb ik mij slechts +ingebeeld, dat UEd. heden, nu ik bij u bekend ben, in het gezelschap van +mijn betrekkingen, mij ... kortom ... mij minder vriendelijk behandelt, +dan toen ik mij op Guldenhof bevond?" + +"UEd. kan het oogmerk niet hebben om mij te beleedigen?" zeide zij, mij +ernstig aanziende. + +"God weet, dat dit de laatste mijner gedachten zoude zijn: en ik verwerp +alle dergelijke uitleggingen mijner woorden. Maar ik bedrieg mij niet: +er is iets voorgevallen ... men heeft mij bij u in een kwaad daglicht +doen voorkomen." + +"Mijnheer!... ik weet niet ... maar het schijnt of ik een verhoor moet +ondergaan," zeide zij, kennelijk ontevreden. + +Ik begon te begrijpen, dat zij toch niet voor de reden van de +verandering in haar gedrag te mijwaart zou uitkomen, en besloot er dus +zelf op te zinspelen, terwijl ik, nu eens aan den gang zijnde en mijne +eer op het spel ziende, met meerderen moed en warmte aldus voortvoer: + +"Hoe kunt gij mij dus kwellen en een ongunstige wending geven aan al +wat ik zeg? Laatstleden Woensdag op Guldenhof hadden wij op zulk een +aangename wijze kennis gemaakt en waren op zulk een gullen, vroolijken +voet van gemeenzaamheid gekomen, die mij zooveel zoets en genoeglijks +voor de toekomst beloofde: en thans wilt gij mij nauwelijks met een +antwoord verwaardigen.... Wat zeg ik? reeds toen UEd. mij eergisteren +te Muiden voorbijreed, was uw groet zoo kort...." + +"Mijnheer!" riep zij verrast uit, terwijl ik in haar oogen haar +verontwaardiging las en haar verbazing, dat ik van die ontmoeting gewag +durfde maken. + +"Of is het wellicht die ontmoeting zelve," vervolgde ik, "welke bij u +tot verkeerde oordeelvellingen omtrent mij heeft aanleiding +gegeven?--UEd. zwijgt!" + +"Inderdaad, ik weet niet, wat ik antwoorden zal," zeide zij, na eenige +aarzeling: "ik ben uwe zedenmeesteresse niet, het is mij natuurlijk +onverschillig met wie UEd. omgaat...." + +Het hooge woord was er uit, en ik zegende mijn besluit om een verklaring +uit te lokken. + +"Veroorloof mij, de overtuiging te behouden," zeide ik, "dat die +ontmoeting alleen u niet tegen mij zoude hebben ingenomen, en dat uw +Heer Neef, wien ik te Naarden ontmoette, en die zelf wellicht te mijnen +opzichte door den schijn misleid werd, UEd. gedachten heeft ingeboezemd, +die het mijn plicht is, u te ontnemen." + +Henriette werd bleek en een traan glinsterde in haar oog: ik zag, dat ik +juist geraden had. + +"Ik ben eerst een paar dagen bij de mijnen terug," vervolgde ik, "en er +ligt mij veel aan gelegen, dat mijn goede naam ongekrenkt blijve. Vooral +stel ik er prijs op, dat UEd. mij niet verkeerd beoordeele. Zoude UEd. +weigeren, aan mijn woorden geloof te slaan, wanneer ik u als man van eer +verklaar, dat ik de Juffer, met wie ik mij toen bevond, geheel bij +toeval heb ontmoet, dat zij mij niets is, en dat er tusschen haar en mij +geene andere betrekking bestaan heeft, dan die de gestrengste +zedelijkheid zoude kunnen veroorloven? Ware dit anders, zou ik dan +schaamteloos genoeg zijn geweest om dit gesprek te beginnen? Had ik niet +veeleer gezwegen en gebloosd?" + +"Mijnheer!" hernam zij, na eenige oogenblikken zwijgens: "er rustte +hoegenaamd geen verplichting op u, mij rekenschap van uwe daden te +geven. Het is waar, men heeft mij verteld ... ik heb gedacht ... om 't +even wat. Ik beken, ik heb u niet beleefd behandeld..., en dat was +verkeerd van mij, ik verzoek verschooning daarvoor." + +"In 's hemelsnaam!" riep ik verheugd uit: "spreek toch niet van +verschooning vragen, de schijn was tegen mij ... en ik ben het, die u +vergiffenis moet afsmeeken voor de onbescheidenheid, waaraan ik mij heb +schuldig gemaakt." + +"Welaan!" zeide zij, met een bekoorlijken glimlach, "dan zullen wij ons +maar over en weer _quitte_ rekenen en over dat lastige geval niet meer +denken." + +"Gij geeft mij het leven weder," riep ik: en tevens de lieve hand +aanvattende, waarmede zij zich steelsgewijze de oogen had afgedroogd, +drukte ik er een eerbiedigen kus op. + +"Ei zoo!" riep Suzanna, die huppelende en in de handen klappende kwam +aangeloopen: "uit welk land hebt gij die manieren medegebracht?" + +"Wel Santje!" zeide Henriette, rood wordende: "ik dacht, dat gij nooit +terug zoudt komen." + +"Hoort gij, Broertje!" zeide Suzanna: "gij schijnt het talent nog niet +te bezitten om iemand den tijd kort te doen vallen." + +"Wie zegt, dat Mejuffrouw mij vergunnen wil, zulks te beproeven," zeide +ik lachende. + +Suzanna keek mij zijdelings aan en trok uit de opgeruimdheid van mijn +gelaat de juiste gevolgtrekking, dat ik naar wensch geslaagd was: +terwijl zij hiervan nog nader de zekerheid bekwam, toen zij op onze +verdere wandeling bespeurde, dat Henriette een zeer minzamen toon jegens +mij aannam, als wilde zij haar koelheid van dien morgen weder goedmaken. +Wat mij betrof, ik was door dezen aangenamen omkeer zoo verrast en +gevoelde mij zoo innerlijk gelukkig, dat ik er stil van werd en mij +zelfs kwalijk verdedigde tegen de plagerijen van Suzanna, die mij +beschuldigde een druiloor te zijn, en een zeer slecht gezelschap voor +jonge dames. Ik begon op het laatst zelf te gelooven, dat zij gelijk +had, en dat ik een mal figuur maakte. Ik bedroog mij echter: en met een +weinig meer ondervinding in liefdezaken zoude ik geweten hebben, dat een +welopgevoed en weldenkend jong meisje zich meer gestreeld gevoelt, +wanneer iemand, die haar zijn hof maakt, zich in haar tegenwoordigheid +bedeesd en ingetogen betoont, dan wanneer hij zijne gewone luchthartige +vroolijkheid bewaart. In het laatste geval toch kan zij wanen, dat hij +slechts aan zich zelven denkt: in het eerste, dat haar tegenwoordigheid +hem in ontzag houdt: en het kan niet missen, of deze gedachte moet +streelend zijn voor haar eigenliefde, + +Doch er was nog een reden, welke mij stil maakte en, zelfs in het +bijzijn van de bevallige Henriette, stof gaf tot overdenkingen, die haar +niet betroffen. Al pratende en wandelende waren wij tot aan het +achterste gedeelte der hofstede geraakt. Wij volgden een smal en net +opgeharkt laantje, dat rondliep om een vrij aanzienlijk stuk weiland, +waarvan het door een doornenhaag was afgescheiden, terwijl aan de andere +zijde een elzenschering en greppel de uiterste grenzen afteekenden, die +het buitengoed scheidden van de onbebouwde heide, tusschen de niet +overal even dichte takken dier elzen kreeg men nu en dan den toren van +Naarden en de omgelegen bosschen in 't oog: en het gezicht van het een +en ander bracht, gelijk zich begrijpen laat, herinneringen bij mij +teweeg, nog te versch en te krachtig, om die zoo opeens te kunnen +verbannen. Aan het einde van dit laantje bevond zich een bergje (gelijk +men een kleine onevenheid van den grond noemde, door het aanbrengen van +plaggen opgehoogd) en daarop een groote groen geschilderde zitbank, die +in den vorm eener halve maan rondliep, en gelegenheid gaf, om onder het +lommer van een fraaien treur-esch uit te rusten en een niet onbevallig +landgezicht te beschouwen. Immers, wanneer men naar de buitenzijde zag, +weidde het oog over de uitgestrekte heide, met paarse bloemen overdekt +en waarboven die dunne wasem golfde, die zich altijd bij heeten +zonneschijn vertoont. Kortbij was een gedeelte van den barren grond +afgezand en terwijl het bovenste gedeelte van den daardoor ontstanen +heuvel, op het tijdstip, toen wij daar ter plaatse kwamen, met eene +kudde lammeren bedekt was, die aan het landschap eenige levendigheid +bijzette, stuitten de heete zonnestralen op den benedenkant en deden +het witte zand schitteren met een verblindenden glans. Wanneer men de +vermoeide oogen van daar afwendde, kon men die binnenwaarts laten +uitrusten op het hooge dennenbosch, dat aan den voet van het bergje +begon en waar onderscheidene paden en watertjes op een schilderachtige +wijze doorheen kronkelden,--of op de nog donkerder beuken, die, verder, +hun zware en weelderige takken spreidden over een vrij breed water, +hetwelk aan de eene zijde van het weiland liep. Heerlijk was de +terugspiegeling van het loof in het heldere nat, waarvan de kalme +oppervlakte niet verbroken werd dan door de kringen, welke nu en dan +daarin gevormd werden door den koning onzer binnenwateren, den vratigen +snoek, of door eenige schoone lakenveldsche koeien, die met een statigen +tred het weiland verlieten om koelte en schaduw in den frisschen plas te +zoeken; maar, eens daarin gekomen, zoo stil en onbeweeglijk bleven, +alsof zij een bekwamen schilder stonden af te wachten, die hem met zijn +kunstpenseel op het doek zoude vereeuwigen. Maar wat geen penseel zoude +hebben kunnen teruggeven, was de verrassende uitwerking der +zonnestralen, die, hier en daar zich een weg banende tusschen de breede +takken, door de oppervlakte des waters heen op den zandigen bodem +afstuitende, al de kleuren van den regenboog in ontelbare mengelingen te +voorschijn riepen. + +Terwijl wij, op ons gemak neergezeten, ons in deze beschouwing +verlustigden, en het verkwikkende genot van de vrije natuur, gepaard met +de aangename gewaarwording van uit te rusten na eene vrij verhittende +wandeling, ons alle drie in een stille en weldadige stemming gebracht +had, hoorden wij opeens in de nabijheid roepen en praten en herkenden +weldra de stem van Tante Van Bempden, die zich beurtelings uitzette om +hop! hop! te roepen en dan weder een min schellen toon aansloeg en een +onderhoud scheen voort te zetten met iemand, die haar vergezelde. Wij +stonden op, ofschoon slechts langzaam; want ik geloof, dat geen van ons +tevreden was van in zijn mijmeringen gestoord te worden: wij +beantwoordden het hop! hop! met al de kracht onzer longen en begaven ons +intusschen naar het dennenbosch, waaruit het geluid scheen voort te +komen, en waar wij weldra Tante gewaarwerden, in gesprek met een kloeken +landman, wien ik terstond herkende voor den man, dien ik in de Soester +herberg ontmoet had en onder den naam van Baas Roggeveld heb ten +tooneele gevoerd. + +"Zoo! eindelijk gevonden?" zeide Tante, terwijl zij ons naderde, "gij +laat mij ook mooi loopen. Kunt gij _nog_ verder gaan?" + +"Wel Tante-lief!" zeide Suzanna: "wie had ooit kunnen denken, dat UEd. +ons zoudt komen opzoeken? Er stonden zooveel menschen om u heen, dat ik +mij overtuigd hield, al bleven wij een uur weg, u nog bezig te vinden." + +"Neen! dat hebben wij spoediger afgehandeld," zeide Tante: "en dan, de +meeste dier _besognes_ zijn gaandeweg geschied. Daar is Baas Roggeveld, +die had ook al lang afgedaan gehad, indien hij zoo stijf niet op zijn +stuk stond, om mij zijn koeien eens zoo duur aan te willen smeren als +het vorige jaar." + +"Mevrouw dolt er altijd mee," zeide Roggeveld, grinnikende en het hoofd +schuddende: "eens zoo duur! nou kaik! in dat geval! twaalfhonderd gulden +de tien! 't is twintig gulden meer per stut dan in 't leste jaer, dat 's +waer; maer in dat geval, wil ik ereis zeggen, het binnen er ook biestjes +naer. Die van verleden zeumer vielen een beetje mager; maar deuze mostje +ereis voelen, in dat geval! zoo modderig als klinkklare butter: ik wed, +je heit ze in je hiele land zoo niet staen, wil ik er ereis zeggen." + +"Neen! dat geloof ik ook," zeide Suzanna: "dat kan Tante niet +tegenspreken." + +"Hoe heb ik het met u, Santje!" zeide Tante: "wat weet gij van koeien +af?" + +"Ik weet alleen dat de man letterlijk gelijk heeft," zeide Suzanna: +"want in uw heele land staan geen koeien: zij staan alle in 't water." + +"Nou kaik! in dat geval, wue ik ereis zeggen," zeide Baas Roggeveld, +recht in zijn schik met deze aardigheid: "daar het de Juffer Tante toch +ereis beet 'ehad." + +"Of jou, Baas Roggeveld," zeide Tante, "maar dat is hetzelfde: ik betaal +toch niet meer dan verleden jaar. Gij weet, ik ben een vaste klant van +u: en 't vee is anders van 't jaar niet duur." + +"Dat is 't net niet," antwoordde de landman; "ofschoon het er dan naer +is ook: jae kaik, als je ander slag van biesten hebben wou, die kon je +krijgen te kust en te keur: en veur weinig geld ook; maer, in dat geval, +wil ik ereis zeggen, 't is maer omdat je op 't soort bent 'esteld, van +niet as lakenveldsche te willen hebben: en dan had je reis motten zien, +hoe weinig er van te krijgen zijn. 't Is niet, as of ie ze veur een +vasten merktprijs kunt koopen: maar je mot ze zoo bij een occasie +treffen: en wil je wel eleuven, dat ik er heel veur naer Alfen heb +motten rijen, omdat ik hoorde dat er een boer weunde, die er een paer +'efokt had? Jao! vraeg het maer aan Meneer, die zal ook wel weten, dat +het zoo gemakkelijk niet is, in dat geval." + +"Wat ik er van weet," zeide ik, mij met mijn hoed in 't aangezicht +waaiende, opdat hij mij niet herkennen zou, "is, dat gij ze voor fl 80 +'t stuk gekocht hebt van Peer de Groot en er dus een aardig sommetje aan +verdient." + +"Wel haegels kaik ereis!" zeide Roggeveld, groote oogen opzettende: +"nou in dat geval wil ik ereis zeggen...." + +Maar hij zeide niets; doch bleef mij verbaasd staan aangapen. + +"Hoe kunt gij dat weten, Neef?" vroeg Tante, insgelijks niet weinig +verwonderd. + +"Ja Tante! ik ben zoo wat half een toovenaar," zeide ik, lachende, "maar +laat hij het maar ontkennen, als hij durft." En, niet verlangende mij +aan een herkenning bloot te stellen, welke tot het weder ophalen van +vroegere tooneelen aanleiding geven kon, draaide ik mij om en haalde +voor Henriette, die, waarschijnlijk weinig belang stellende in dit +gesprek, een eind vooruitgeloopen was en begeerig opzag naar eenige +hoogwassende kamperfoelie, den tak naar beneden, dien zij niet bereiken +kon. + +Wij waren langzamerhand een uithoek der plaats genaderd, waar een open +hek op een buitenweg bracht. Deze plek was bijzonder wild, en met een +menigte heestergewassen begroeid; maar wat er den meesten roem aan gaf, +waren twee eikeboomen van ongemeene grootte, die aan weerskanten eener +vervallene schaapskooi stonden. De eene, door storm of onweder van zijn +kruin beroofd, scheen door zijn dikte te vergoeden, wat hij aan hoogte +verloren had, en zijn zware armen waren met het dichtste loof bedekt; +de andere droeg minder bladeren, en had een holte in den tronk; maar +verhief zich nog altijd statig naar boven. Tante Van Bempden had, niet +oneigenaardig, dezen met den naam van _Philemon_, en genen met dien van +_Baucis_ gedoopt. + +Op deze plek hield Tante stil en voegden wij ons bij haar. + +"Nu, zooals gezegd is, Baas Roggeveld!" zeide zij: "vijftien gulden meer +dan in 't voorleden jaar wil ik voor 't stuk wel geven; maar ook niet +meer." + +"'t Is warentig wat te krap," antwoordde hij: "maer in dat geval, wil ik +ereis zeggen, as het zoo mot, dan mot het. Maer dat ik er op verdienen +zou, zoo as die jonge Heer daer zeit, dat heit ook al niet over; maer 't +is net krek of ik jou ken," vervolgde hij, mij aanziende en zich den kop +krabbende. + +"Dat is mijn neef," zeide Tante: "misschien hebt gij hem hier wel +ontmoet voor een jaar of wat." + +"Dat kan wel 'ebeuren," zeide Roggeveld, terwijl hij nogmaals den blik +op mij sloeg en de uitdrukking van zijn gelaat bewees, dat hij niet +volkomen met deze verklaring tevreden was: "maer zeg ereis Mevrouw!" +vervolgde hij, alsof hem eensklaps iets te binnen schoot: "mag ik wel +zoo vrij zijn, in dat geval, om je ietwes te vragen?" + +"Wat is er van uw dienst?" vroeg Tante. + +"Ik zou wel ereis vragen, in dat geval, wil ik zeggen, of de Czaar van +Rusland weer in het land is." + +"Wel neen!" was het antwoord: "hoe komt gij daar aan?" + +"Nou kaik! Hoe kunnen zij de menschen dan zoo foppen?" en hij gaf een +verhaal van 't voorgevallene te Soest, hetwelk ik achterlaat, daar het +niemand vermaken zoude, dit tweemaal te hooren, doch waarin onze dames +ongemeen veel behagen schepten. + +"Men heeft u een kool gestoofd," zeide Tante: "maar het schijnt met een +goed oogmerk te zijn geschied." + +"Ja! dat mag wel zoo!" zeide hij; "in dat geval. Maer is het waer, dat +zij het huisje, waar Czaar Peter te Zaandam in 'ewoond heit, niet meer +verhuren, maar laten het leeg staan?" + +"Wel natuurlijk," zeide Tante. + +"Nou kaik! hoe kan een mensch zoo teugens zen aigen zelvers wezen?" riep +hij in verbazing uit: "geen geld te trekken van een huisje! Neen! as het +zoo most wezen met de weuning, die ik hier op 's Gravenland heb staen, +die ik van mijne vrouws mortje geuerven heb, weet je, of aigenlijk men +vrouw dan, wil ik ereis zeggen, dan verkoft ik het gauw, in dat geval." + +"En gij zoudt gelijk hebben," zeide Tante: "maar die menschen te Zaandam +hebben ook gelijk; daar zij meer verdienen met het huisje te laten zien +dan er huur van te trekken." + +"Wel kaik! ze kosten het iene doen en het aere niet laten," zeide +Roggeveld: "maer ik wou toch wel ereis weten, in dat geval, wat er aan +zoo'n huisje meer te zien is as an en aer." + +"Maar _a propos_!" zeide Tante: "wie is die Monsieur Weerglas, aan wien +gij uw huisje verhuurd hebt?" + +"Wattie doet, weet ik niet, maer hij heit splint en betaelt op zen tijd. +'t Is nog een jong gezel en hij weet aerdig te praeten. Hij gaet wat +deftig 'ekleed ook Zundags." + +"Een jong gezel, die deftig gekleed gaat en geen handwerk uitoefent!" +zeide Tante, het hoofd schuddende: "ik hoop maar, dat daar niets achter +schuilt." + +"Ja! in dat geval, wil ik ereis zeggen," zeide Roggeveld eenigszins +onthutst: "as er ietwes after school, had ie gauw bij mij afedaan: maar +dat's tot darentoe. Nou Mevrouw! zoo as 'ezeid is; morgenavond kom ik +toch hier met de vrouw om de kermis te zien, in dat geval zal ik de +koeien Maandagavond of Dinsdag-ochtend hier bezurgen." + +"In dat geval zal ik ze hier verwachten," zeide Tante: en de landman +wandelde na herhaalde groete het hek uit, terwijl wij den terugtocht +aannamen, daar de bengel reeds voor den eten luidde. Wij spoedden ons +naar huis, waar wij weldra aan den disch een paar heerlijke tarbotten +zagen rooken. Na het middagmaal nam Tante mij ter zijde, om mij te +onderhouden over de nieuwe betrekking, welke ik in het huis Van Bempden, +Van Baalen & Co. ging vervullen. Daar dit gesprek echter van een geheel +mercantieelen aard was, zal ik er hier geen gewag van maken, zoomin als +van hetgeen verder dien avond voorviel, en waarvan ik mij alleen +herinner, dat ik smoorlijk verliefd naar bed ging. + + + * * * * * + + +ZESTIENDE HOOFDSTUK. + +WAARIN VERHAALD WORDT, WIEN FERDINAND IN DE KERK ZAG: EN WELKE GASTEN OP +HEIZICHT KWAMEN ETEN. + + +Het ontbijt vond ons den volgenden morgen allen kant en klaar om ons +naar de kerk te begeven. Hetzij, dat de dorpsklok verzet was, hetzij dat +de koetsier te laat met het rijtuig voor was gekomen, de Predikant was +reeds op stoel, toen wij het Godshuis binnentraden. Geheel vervuld door +de troostrijke gedachte, dat ik, na zoolang uitlandig te zijn geweest, +mij weder voor het eerst in een Vaderlandsche kerk bevond, hield ik mij +alleen met den plechtigen eeredienst bezig, zonder, gelijk wellicht +geschied zou zijn, indien ik vroegtijdig, bij het aangaan, of minder +opgewekt ter kerke gekomen ware, mij met de aanwezigen te bemoeien. Toen +echter de Predikant het eerste deel zijner rede ten einde had gebracht, +en de gemeente van deze gelegenheid gebruik maakte om naar gewoonte te +hoesten en zich te snuiten, liet ik even den blik over de vergadering +weiden en werd ik in een der meer verwijderde mansbanken iemand gewaar, +dien ik verre was te dezer plaats te verwachten, en dien ik tot mijn +verbazing herkende voor het hoofd der drie struikroovers, die mij hadden +aangerand: den zoo gevreesden Zwarten Piet, nog deftiger gekleed dan +toen ik hem op den weg zag. Zijn oogen ontmoetten de mijne: +waarschijnlijk had hij mij reeds vroeger opgemerkt: hij knikte mij, +vriendelijk, doch bijna onmerkbaar, toe, lei den vinger op den mond, als +wilde hij mij stilzwijgendheid aanbevelen, en zag toen weder aandachtig +den leeraar aan. + +Deze zonderlinge ontmoeting bracht, gelijk men denken kan, geen kleine +ontroering bij mij te weeg, en ik raakte geheel uit de stemming, waarin +ik mij bevond: zoodat ik in het eerst buiten staat was, eenige +oplettendheid te schenken aan de woorden van den Predikant, die mij als +ijdele klanken in de poren gonsden, zonder dat mijn hart die gevoelde of +mijn verstand die bevatte: ik kon niet nalaten het oog gedurig op den +straatroover te werpen, die het zijne daarentegen onafgebroken op den +Predikant bleef vestigen, als ware hij bevreesd geweest, dat hem een +woord zou ontsnappen. In den beginne schreef ik zijn houding aan +goddelooze huichelarij toe; maar weldra bleek mij, dat ik verkeerd +oordeelde. Het zou dien avond, gelijk ik reeds met een woord heb doen +verstaan, kermis zijn op 's-Gravenland: en, als men weet, zijn de +Predikanten bij die gelegenheid gewoon, zoodanige stoffen te kiezen, als +welke zij geschikt achten om er gepaste vermaningen en waarschuwingen +uit te putten tegen alle soort van losbandigheid, dronkenschap en +ontucht, waartoe dergelijke volksfeesten niet dan te vaak aanleiding +geven. Zoodanige kermispreeken, hoe nuttig en betamelijk ook, voor +zooverre zij bestemd zijn om indruk te maken op de dorpelingen, ten wier +behoeve zij worden opgesteld, boeien doorgaans minder de aandacht der +meer aanzienlijken onder de toehoorders, die de kermis niet of slechts +terloops bezoeken en zeker minder gevaar loopen van aldaar tot die +zonden te vervallen, waartegen de stem des leeraars zoo ernstig +waarschuwt: te meer, daar de Predikanten bij zoodanige gelegenheden nog +wel eens gewoon zijn een oud paard van stal te halen. + +Dit was echter thans het geval niet: de leeraar was eerst sedert kort +beroepen, en men had dus de zekerheid van, zoo niet iets +voortreffelijks, althans iets nieuws te hooren. Doch bovendien was ik +reeds bij den aanhef aangenaam verrast geweest door den ernst en de +sierlijkheid zijner voordracht, en door de verstandige wijze, waarop hij +zijn onderwerp behandelde. Het leerstellige en uitlegkundige slechts +even aanroerende, legde hij er zich voornamelijk op toe, om indruk te +verwekken en zijn toehoorders door treffende voorbeelden, door +ontzettende schilderingen en door krachtige toespraken te schokken, +overtuigd, dat zoo de leer, welke bij gewone gelegenheden wordt +gepredikt, meer duurzaam werken moest, die, welke hij thans verkondigde, +meer dadelijk uitwerkselen moest teweegbrengen. + +Het was dan, toen in het tweede deel zijner rede de Predikant een +treffend tafereel ophing van de vreeselijke gevolgen, welke, zoo in dit +leven als hiernamaals, de zonde met zich sleept, dat ik de duidelijkste +bewijzen zag, hoe de aandacht van den struikroover geen veinzerij was. +Zijn oogen begonnen in tranen te zwemmen, zijn boezem hijgde, en hij +scheen zoodanig door zijn aandoeningen overstelpt, dat hij eindelijk het +gelaat op den voor hem liggenden bijbel voorover boog en het, hoorbaar +snikkende, met beide handen bedekte. O! dacht ik bij mijzelven, indien +eens het goede zaad bij dezen man in vruchtbaren akker gevallen ware, en +hij zich bekeeren mocht van den slechten weg, dien hij is ingeslagen! +Welk een zegepraal zou dit voor den vromen leeraar zijn, en hoe zou hij +juichen over het afgedoolde schaap, dat hij door Gods bijstand tot den +eenigen Herder had teruggebracht!--en bij het nagebed zond ik ook het +mijne op voor den armen boeteling.--Intusschen was ik niet weinig +verwonderd, toen ik in het uitgaan opmerkte, dat onderscheidene +notabelen van het dorp, waaronder de timmerman en de schilder, den man +heuschelijk groetteden, en zelfs deze en gene hem een woord in 't +voorbijgaan toesprak. + +Te huis gekeerd, vereenigden wij ons in de zijkamer, om aldaar de gasten +af te wachten, die Tante ten eten genoodigd had, bestaande, behalve uit +de beide Heeren Blaek, uit mijn nieuwen compagnon, den Heer Van Baalen, +en uit zekeren Kapitein Pulver, die voor de firma voer. Niet lang duurde +het, of de koets van den Heer Van Baalen kwam het hek binnenrijden. +Ik had dezen Heer vroeger meermalen ontmoet; maar hem nooit met die +belangstelling gadegeslagen, welke hij thans bij mij moest opwekken, nu +het bepaald was, dat ik met hem in een nauwe betrekking zou komen en +dagelijkschen omgang hebben. Ik was evenals de zoodanige, die, een verre +zeereis zullende ondernemen, den persoon, die hem toevallig aan de haven +voorbijgaat, slechts met een onverschilligen blik beschouwt, maar weldra +hem met de grootste opmerkzaamheid gadeslaat, nu hij verneemt, dat de +onbekende zijn reisgenoot zal wezen: en alsdan uit zijn houding, woorden +en gebaren tracht op te maken, of hij in hem een aangenamen, dan wel een +lastigen makker zal aantreffen. + +Op dezelfde wijze keek ik den Heer Van Baalen aan, toen ik hem, met de +dienstvaardigheid, welke ik hem uithoofde zijner meerdere jaren en onzer +aanstaande betrekking verschuldigd was, uit het rijtuig hielp. Ik kan +niet zeggen, dat de eerste indruk, dien hij op mij maakte, zeer gunstig +voor hem uitviel. Wel wist ik uit oude herinnering, dat hij een man was +van meer dan gewone lengte, mager en droog en van geen innemend +voorkomen; maar het scheen mij toe, als ware hij nog in lengte +toegenomen en in vleesch verminderd: zijn bleeke, dorre tronie had een +nog onvriendelijker uitdrukking dan voorheen: ja, toen hij, uit de koets +gestapt, voor mij stond, deed hij mij volkomen aan een gekleed cadaver +denken. Hij beantwoordde ternauwernood mijn eerbiedigen welkomstgroet +en buiging, keek mij aan, alsof hij zich bij geene mogelijkheid konde +voorstellen, wie ik toch wezen mocht, wendde zich vervolgens tot den +koetsier, en riep dezen toe: + +"Reinier! gij zorgt dat gij precies te zeven uren weer voor zijt: +precies te zeven uren: en gij ziet het rijtuig goed na; want ik vrees +dat het heel wat te lijden heeft gehad: en gij brengt het bijdehandsche +paard naar den smid en laat het opnieuw beslaan." + +Op de beide eerste bevelen had de koetsier eenvoudig: "jawel Mijnheer!" +geantwoord; tegen het laatste vermeende hij evenwel te moeten opkomen. + +"Mijnheer!" zeide hij: "het beest is gisteren pas beslagen." + +"Ik herhaal u, gij brengt het naar den smid," zeide Van Baalen, "'t is +of ik altijd bedienden aantref, die mij tegenspreken: ik heb duidelijk +gehoord, dat een van die ijzers los zit: en gij komt precies te zeven +voor," enz. Hier herhaalde bij zijne bevelen in dezelfde orde. + +"De man is punctueel," dacht ik: "en het schijnt moeilijk hem tevreden +te stellen: in allen gevalle zal het mijne schuld zijn indien ik zijn +begeerte niet begrijp." + +Intusschen was Kapitein Pulver, die door zijn patroon was medegenomen, +de koets uitgesprongen ongeveer als een bom, die uit den ketel vliegt. +Zoo de Heer Van Baalen een contrast had willen uitzoeken om met hem te +reizen, had hij er geen beter kunnen aantreffen. Kapitein Pulver was een +kort, dik, rond ventje, zoo zwaarlijvig, dat men zich op een afstand van +hem plaatsen moest om zijn beenen te zien: en boven het ronde lichaam +was een klein, rond hoofdje geplaatst, evenals een knop op een +Delftschen trekpot. + +Beide gasten begaven zich onder mijn geleide naar de zijkamer, waar +Tante hen verwelkomde. De Heer Van Baalen maakte bij het inkomen een +buiging in het rond; doch zonder iemand bepaaldelijk aan te zien of toe +te spreken, en schijnbaar geheel andere zaken in 't hoofd hebbende. +Vervolgens haalde hij zijn horloge uit, vergeleek het met het uurwerk, +dat in het vertrek stond, en schudde wrevelig het hoofd. + +"'t Is fataal!" zeide hij: "ik had gedacht, zoo goed op mijn tijd gepast +te hebben: en nu is het reeds kwartier over twaalven. Maar mijn horloge +zal wel weer mis zijn. 't Is of mij dit altijd gebeuren moet." + +"Ik weet dat UEd. een man van de klok is," zeide Tante. "Zoo uw horloge +en deze klok verschillen, zal het wel aan de laatste haperen." + +"Of aan de wegen, die mij belet hebben, genoegzaam spoed te maken. +'t Is of ik altijd...." + +"Hoe gaat het, Kapitein Pulver?" vroeg Tante, zonder verder naar de +Jobsklachten van Van Baalen te luisteren, aan den goeden Schipper, die +achter zijn patroon buigingen stond te maken en zich met een bonten +zakdoek het zweet af te drogen, dat hem tappelings langs het voorhoofd +liep. + +"Ik hoop dat ik geen belet doe, (zooals het mes tegen den oester zei)," +zeide Pulver, zijn buigingen herhalende: "maar UEd. had mij zoo +vriendelijk laten noodigen, dat...." + +"In 't geheel niet; gij zijt mij altijd welkom," zeide Tante, en zich +wederom tot Van Baalen wendende en mij aan hem voorstellende: "ziehier +mijn neef Ferdinand," vervolgde zij. + +"Zoo!" zeide de Heer Van Baalen, mij met een doffen en verstrooiden blik +aanziende: "het zal mij aangenaam zijn, kennis te maken. Mag ik vragen, +of UEd. reeds iets aan de negotie gedaan heeft?" + +"Wel Mijnheer Van Baalen! dat is een vraag!" zeide Tante: "Hoe zegt +Rodrigue ook, Nichtje?" + +"UEd. wilt Ferdinand toch niet grootsch maken," zeide Suzanna: "door van +hem te zeggen: + + _Ses pareils a deux fois ne se font pas connoitre + Et pour des coups d' essai veulent des coups de maitre_." + +"Is UEd. dan vergeten, hoe wij de voordeelige schikking onzer zaak met +het huis Bertini te Livorno aan hem te danken hebben?" hernam Tante. + +"'t Is waar!" zeide Van Baalen, als uit een droom ontwakende. "Dat was +een meesterstuk! Een zaak die mooi ingewikkeld was ook, en dat nog wel +in een vreemd land. Gij hebt er u goed uit gered, Mijnheer Huyck!--Maar +daar kwam eigenlijk meer rechtsgeleerdheid dan handelskennis bij te +pas." + +"Ik twijfel niet," zeide ik, wenschende zooveel mogelijk de goede gunst +van den man te verwerven, "of, niettegenstaande mijn mercantieele kennis +gering is, mijn goede wil en de voorlichting van den Heer Van Baalen +zullen mij wel in staat stellen om geen geheel onwaardig figuur aan zijn +zijde te maken." + +"Wel gezegd!" zeide hij: "de practijk moet het hem doen: ofschoon, het +is thans ook al de goede tijd niet meer: de zaken zijn slap en de +verdiensten verminderen bij den dag: althans het is of het mij altijd +moet tegenloopen. Wanneer ik eens een speculatie doe, die anderen tonnen +gouds in den zak jaagt, moet ik mij met eenige percenten vergenoegen." + +"Gij kooplieden zijt evenals de boeren," zeide Tante: "altijd klagen, al +gaat het nog zoo voor den wind. Zal de balans van dit jaar een zooveel +minder voordeelig saldo opleveren dan die van het vorige?" + +"Daar valt nog niets van te zeggen," zeide Van Baalen: "maar," vervolgde +hij met een zucht: "het saldo zou eens zooveel moeten bedragen, wanneer +wij den tegenwoordigen koers van het geld in aanmerking nemen, en +nagaan, hoe anderen profiteeren.--En dan die fatale oorlog tusschen +Rusland en Zweden!" + +"Ik dacht in mijn onnoozelheid," zeide Suzanna, "dat het best visschen +was in troebel water." + +Wij waren intusschen gaan zitten: eenige ververschingen werden +toegediend en aan Pulver werd een pijp aangeboden: ofschoon het anders +de gewoonte niet was, dat er bij Tante aan huis gerookt werd. Maar zij +was, en terecht, van oordeel, dat men aan gasten van een minderen rang +nog meerdere oplettendheden moet bewijzen dan aan hen, die met ons +gelijkstaan, en alles aanwenden, om hen op hun gemak te stellen: daar +zij anders zich lichtelijk verbeelden dat men hen uit de hoogte +behandelt of hun niet geeft wat hun toekomt. + +"De weg van Diemerbrug naar Weesp wordt bij uitstek slecht onderhouden," +zeide Van Baalen: "of liever in 't geheel niet. Ik heb somwijlen +gedacht, dat ik er niet levend af zoude komen: en ik hen overtuigd, dat +mijn rijtuig er van gelust heeft." + +"Er bestaat een twist tusschen de Ingelanden en het Zandpad," zeide +Tante, "wie van beiden den weg herstellen moet." + + "Et le peuple patit de leurs tristes debats," + +zeide Suzanna. + +"O Mevrouw!" zeide Pulver, die nu zijn pijp had aangestoken: "indien de +Patroon een reisje op Java gedaan had, of slechts door Zweden, dan zou +hij voorwaar zoo niet klagen. Ik herinner mij Schonen, Smaland, +Ostrogotland en Sundermanland te zijn doorgereisd, zonder dag of nacht +op te houden, schrijlings zittende op een plank op wielen, 't geen men +daar nog wel gelieft een kariool te noemen, en tot voerman een meisje +van vijftien jaren, over dik en dun." + +"Dan moet hij veel hebben gehad van een bierton, die vervoerd wordt," +fluisterde Suzanna mij in. + +"Ja!" vervolgde Pulver, terwijl hij een wolkdamp wegblies, "dat was een +benauwde reis, die mij al mijn leven heugen zal: van Rostok af tot aan +Stokholm toe niets als ellende met zuur bier, tweemalen storm, eens door +een Russisch fregat nagezeten, dat ons voor Zweden aanzag: en dan die +wandeling op een plank?" + +"Ja!" zeide Van Baalen met een zucht: "gij hebt altijd tegenspoeden +gehad, zoo dikwijls gij voor ons gereisd hebt. En als ik niet wist dat +het uwe schuld niet is, en dat gij een knappe kerel zijt ... hm! hm!" + +"Wel Mijnheer!" zeide Pulver: "UEd. doet mij blozen (als de kreeft zei +tegen de braadpan), maar, wat ik zeggen wou, dat alles kwam toch niets +bij hetgeen ik uitgestaan heb toen ik voor de West-Indische Compagnie +voer. Heb ik dat wel eens aan Mevrouw verteld? ik geloof al." + +"Welzeker," antwoordde Tante: "maar daar is Neef en de jonge Juffers, +die zouden het misschien wel eens willen hooren." + +"O ja! als 't u belieft, Kapitein?" riepen Henriette en Suzanna, als uit +eenen mond: en ik betuigde insgelijks, dat ik zeer verlangende was naar +het verhaal. + +"Nu ja!" zeide Tante: "straks op de wandeling: dan kunnen de Heer Van +Baalen en ik onze zaken terwijl eens bepraten." + +Er was hier niets tegen in te brengen: en zoodra onze lichamen +behoorlijk versterkt waren en Kapitein Pulver, door zijn kopje om te +keeren, getoond had, dat hij genoeg koffie gebruikt had, verlieten wij +gezamenlijk het huis: Tante nam Van Baalen onder den arm en was spoedig +met hem in een druk onderhoud gewikkeld; en wij jonge lieden drongen ons +om Pulver heen, ten einde hem aan zijn belofte te herinneren. Dit was +echter niet noodig; want de man brandde reeds van verlangen om zijn +verhaal te plaatsen. + +"Komaan! (zooals de man tegen de nauwe laars zei)" zeide Pulver: "dan +zullen wij met de vertelling maar van wal steken: 't is nog al een +aardigheid voor jongelui, die nooit den neus buitengaats gestoken +hebben, zoo ereis te vernemen, hoe het op het groote vaarwater toegaat, +en dat het niet altijd meeloopt; maar dat zullen wij weldra hooren, zei +doove Tijs. Je moet dan weten, dat het zoo omme ende bij een goeje vijf +jaar geleden is, dat ik voor de Compagnie voer op het Brikschip: "de +Prins te Paard", naar Curacao bestemd. Wij hadden altijd voor-de-wind en +geen rakje in 't zeil gehad, totdat wij zoo naar mijn beste geheugenis +op vijftien graden N.B. waren gekomen. Het woei een bramzeilskoelte, +genoeg om het schip aan den gang te houden; meer niet: ik was naar kooi +gegaan: en pas had ik naar de gis een uur geslapen, en droomde, dat +moeder Pulver, die ik te huis gelaten had in de blije verwachting, met +al onze zeven kinderen voor me stond, en dat mijn kleine Maarten, die nu +ook al het zeegat uit is, een rateltje in de hand hield en een +vervaarlijk leven maakte, zoodat ik hem een labberdoedas om zijn ooren +gaf, en verzocht of hij op wou houen, toen ik een stem boven mijn hoofd +hoor: "omlaag hou! Schipper! omlaag hou!" + +"Wat is er?" vroeg ik, met een schrik opspringende: "wie roept daar?" +En het was of ik nog altijd dat rateltje boven mijn hoofd hoorde. + +"'t Is Sander," zei hij. + +"Wat nieuws?" vroeg ik weer. + +"Hoor je 't niet?" vroeg hij: "zwaar weer ophanden." + +Ik sprong de kooi uit: en nu merkte ik, dat hetgeen ik voor het rateltje +van Maarten hield, het kletteren van den regen op het dek was; klik +klakkerdeklak! ging het, puur of zij met zakken vol erreten over de +planken strooiden. + +"Heb je ooit meer zoo'n regen gehoord?" vroeg Sander. Sander was mijn +tweede stuurman, een jongen als een vlag, daar ik op rekenen kon als op +mijn zelvers, die zijn werk goed verstond; maar ik was toch eerst wat +knorrig, omdat hij mij in mijn rust stoorde. + +"Wel" zei ik zoo: "al regende het handspaken en oude wijven! ben je nou +bang voor een beetje regen, man?" maar ik schoot mijn duffel toch aan, +zette mijn zuidwester op en kwam boven." + +"Wel wat zeg je van dat weertje, Schipper?" vroeg Sander. + +Ik keek ereis rond: "wat zal ik zeggen?" zei ik zoo: "'t is mooi donker +en ik hou niet van zoo'n hooge zee zonder dat men wind voelt." + +"De zee is den gansenen nacht al hooger geworden," zei Sander: "en het +zwerk hangt laag." + +Ik keek op mijn klok: het was al vijf uren, en ofschoon de zon al haast +moest opkomen, er was nog geen witte streek in het oosten te zien. De +regen bleef ondertusschen met geweld vallen, en de lucht was zwart als +een inktflesch; maar wat vreemd was, op het water was het helder als de +dag. + +"Schip in lij!" riep de Uitkijk, terwijl ik met den stuurman en Sander +bij het roer stond. + +Ik haalde mijn kat-oog voor den dag, en jawel: daar zag ik duidelijk een +galjoen, kennelijk van Spaansch makelei: ik kon masten en tuigage klaar +onderscheiden. Maar lang keek ik er niet naar; want ik was niet op mijn +gemak met het weer. De regen had opgehouden; maar de wolken zonken al +lager en lager en begonnen te wervelen en te draaien, als zwarte rook +die naar beneden slaat: en zoover als men zien kon, waren in het +zuidoosten de golven met wit schuim bedekt, en wij hoorden een dof +gerommel onder het water alsof er een aardbeving op volgen moest. "Is +dat donder?" vroeg Sander: "ik wou dat het waar was," zei ik. +Ondertusschen was in de verte de dichte regen loodrecht blijven vallen; +maar na een kwartier ongeveer begon de wind er van onderen tusschen te +spelen en de stralen van den regen zwaaiden heen en weer, eerst lang, +vervolgens hooger op, naarmate de wind klom, tot eindelijk de gansche +watermassa een schuinsche richting kreeg, ik reken zoo van een hoek van +dertig graden met den horizon. Ik had onderwijl alle zeilen laten +bergen; want ik mistrouwde het weer, zooals ik zeide: en ik had geen +ongelijk, als gij hooren zult. De regen viel gedurende eenige minuten +dicht als een gordijn naar beneden: toen hij opeens zich verspreidde +alsof hij weggeblazen werd en in rook verdween. Recht op ons af echter +kroop een witte streep over het water als stof op den grooten weg, +wanneer het lang droog is geweest. Wij hoorden het doffe geluid al +sterker en sterker, en mijn schip begon te kraken en te zuchten, of het +zijn lot voorzag. Bof! daar kwam de orkaan: een golf als een berg sloeg +over het dek en het was mij, of ik met honderd dozijn natte handdoeken +in mijn facie geslagen werd: en eer ik nog: "berg je!" roepen kon, daar +kwam er een tweede, die mij oplichtte alsof ik een stuk kurk ware +geweest, zoodat ik, met al wat er op het dek was, goedschiks kwaadschiks +overboord werd gespoeld: en plof! daar dook ik kopje onder, eer ik den +tijd had om een schietgebedje aan onzen Lieven Heer te prevelen. Toen ik +weer boven kwam, zag ik mijn schip reeds op een goeien afstand: en met +recht droeg het zijn naam van: "de Prins te Paard"; want het huppelde en +hobbelde over de golven als een ruin, die den kolder in den kop heeft, +en ik zag wel in, dat ze met dat booze weer geen sloep konden uitzetten +om mij op te zoeken.--Pulvertje maat! dacht ik bij mijzelven: 't is met +je gedaan: bid een Onze Vader en daarmee uit. Maar krek als ik zoo +dacht, en op het punt stond van weer te zinken, daar voel ik mij op een +stevige manier in mijn wammes pakken en achteruit sjorren. Dat's een +haai! meende ik zoo, die mij voor zijn ontbijt wil nemen, en ik dorst +niet omkijken van schrik, maar jawel! "Hier ouwe!" hoorde ik achter mij +zeggen: en wie was het? niemand anders dan Sandertje, die, juist als ik, +overboord gedwaald was. Maar hij was gelukkig net te land gekomen...." + +"Gij meent, te water gekomen," viel Suzanna in. + +"Juist, als de Juffer recht aanmerkt: net te water gekomen naast het +groote varkenshok, dat ook overboord gegaan was, en hij had het handig +beetgepakt. Ik moet zeggen, door een bijzondere bestiering Gods, was hij +naar mij toegedreven en wel zoo dicht dat hij mij grijpen kon, zoodat ik +nu ook kon aanklampen. Daar zaten wij nu op onze kist, als twee kikkers +op een kluitje, en dreven al verder van ons vaartuig af; maar ik zei: +"Sandertje! hou maar goeien moed: Onze Lieve Heer heeft ons tot dusverre +bewaard; Hij zal ons nog wel verder bewaren." "De droes ouwe!" zei +Sander, een beetje later: "je kijkt al uit naar "den Prins te Paard", +alsof die naar ons toe kan komen rijen; maar draai liever je hoofd ereis +om: daar is de Spanjool, die is dichter in de buurt." Ik keek naar dien +kant uit, waar Sander heen wees; en hij had gelijk ook; daar danste onze +logge Don als een bruinvisch op en neer. "Ja!" zei ik: "hij zal mij +welkom zijn (zooals de spinnekop van de vlieg zei); maar 't is duizend +tegen een, dat hij ons te zien krijgt." Ondertusschen, het ergste van de +bui was over: en het begon al mooi licht te worden, zoodat het niet lang +duurde, of ik kon de manschap van het vreemde schip onderscheiden: en, +wat nog grooter geluk was, wij naderden het al meer en meer. Zij zouden +ons echter nog niet bespeurd hebben; maar daar voel ik, dat er iets op +mijn borst drukte: ik tast er naar, en ik merk, dat ik mijn roeper, dien +ik aan boord nog gebruikt had, en dien ik tusschen mijn duffel en mijn +ondergoed had ingestoken, bij geluk behouden had. Heb ik jou daar! dacht +ik, en meteen zette ik hem aan mijn mond en schreeuwde alsof er vijf en +twintig speenvarkens gekeeld werden, totdat ik geen asem meer in mijn +longen had. Toen was de beurt aan Sander: en toen weer aan mij, totdat +zij eindelijk aan boord van den Spanjool opmerkzaam werden en den kijker +op ons richtten. Zij zagen ons:--het weer was bedaard: er werd een sloep +uitgezet, en om kort te gaan, het leed geen half uur of wij stonden op +het dek van het galjoen. Ik keek terstond uit, of ik "den Prins te +Paard" ook zag; maar die was schoot gegaan, en ik moest alle gedachten +opgeven, om hem vooreerst terug te zien, daar de Spanjool een +verschillenden koers hield. Het galjoen kwam van Cadix en was voor +Carthagena bestemd, waar het, geloof ik, geld moest brengen. Het was nog +al wel gebouwd, voerde twaalf stukken en was redelijk bemand ook. Daar +voer ik nu met den Don op genade mede en kon mee poot aan spelen voor de +sobere victualie, en in plaats van zelf te commandeeren was het +_siveplei_ en _besolosmanos_, zonder andere belooning dan vrij licht bij +dag en een schoteltje linzen nu en dan, daar Ezau geen halve penning, +laat staan zijn eerstgeboorterecht, voor zou gegeven hebben; maar dat +was het minste, en ik was blij, dat ik er met fatsoen van afkwam (zooals +de edelman zei, toen hij tot den strop veroordeeld was en de gratie +verkreeg van onthoofd te worden). Wat mij het meeste hinderde, was, dat +ik nu zoo uit mijn koers werd gestuurd, en al bij mijn eigen +prakkezeerde, hoe ik van Carthagena weer terug zou komen; want gij +voelt, naar Carthagena moest ik mee: 't is op zoo'n vaart niet als met +de trekschuit, waar men de lieden onderweg uit kan zetten." + +"Gij hadt echter," zeide ik, "een vaartuig kunnen ontmoeten, hetwelk u +overnam en nader tot de plek uwer bestemming bracht?" + +"Jawel degelijk ontmoetten wij een vaartuig," antwoordde Pulver: "en dat +was juist ons ongeluk. Gij moet dan weten, dat zoo ongeveer op 12 graden +N.B., zes dagen nadat wij bij den Don aan boord waren, wij een groot +vaartuig boven den wind in 't vizier kregen, dat met alle zeilen +bijgezet op ons afkwam. Het was een korvet, en zooverre wij konden +oordeelen, sterk en stevig gebouwd, en met een manschap, die haar +ambacht goed verstond, aan boord; want het voerde een takelage en ging +door het water dat het een lust was om te zien. Maar hoe mooi wij het +vonden, wij hadden toch niet veel zin in het voorkomen van onzen maat; +want hij voerde geen kleuren en had zoo iets over zich, alsof hij zeggen +wou: "wat doe jelui in mijn vaarwater?" Nu, de Don dacht er ook zoo +over: want hij schudde het hoofd en liet van zijn kant alle zeilen +bijzetten om uit het gezicht van onzen vriend te geraken. Maar deze +scheen alzoo gesteld op ons gezelschap als een boer op een doedelzak, en +hij bleef zoo netjes achter ons voortzeilen als een rijknecht achter +zijn heer. De Don keek mooi zuinig; hij zag wel, dat hij van die +beleefdheid niet verschoond zou blijven en hij keek zijn equipage eens +rond, om te weten of hij staat op hen zou kunnen maken, indien de +vreemdeling eens kwade voornemens had. Toen riep hij mij bij hem, want +ik slenterde ook al wat heen en weer over boord, en hij vroeg mij, wat +ik wel van dat andere schip dacht?--"Wat zal ik zeggen," zei ik in +zoogoed Spaansch als ik spreken kon: "ik hou niet van die nieuwsgierigen +(zooals de bakker zei, toen de broodwegers bij hem aan huis kwamen): ik +geloof, dat die korvet daar meer lust heeft om kennis te maken met ons +dan wij met haar."--"Zoo denk ik er ook over," zei hij, "en ik wou dat +hij zijn eigen weg ging. Maar in allen gevalle zal hij toch aan mijn +dubloenen niet komen, zonder er om te bakkeleien," zei Don Ricardo, +terwijl hij zijn knevels opzette. "Kan je een stuk bedienen?" vroeg hij. +"Dat zou ik hopen," zei ik, "en een handspaak zwaaien ook."--"Best!" zei +hij: "dan zal ik ereis kijken, of je de kost verdient, dien ik je geef." +En met liet hij al het volk op het dek komen en klarigheid maken om te +vechten. De stukken werden geladen, de musketten opgebracht, handspaken +uitgehaald, de kogels bij de mortieren geplaatst en ieder met kortjan in +zijn gordel voorzien. Maar terwijl wij nog bezig waren, daar zagen wij +op het vreemde schip een vlammetje voor den dag komen, en br....r! daar +vloog ons een kogel door het want en viel de heele bramsteng over het +dek. "Dat 's een onbeleefde vent!" zei ik zoo: "maar hij weet ook goed +te mikken." + +"Wij kunnen hem toch niet ontzeilen!" zeide Don Ricardo: "maar wij +zullen hem toonen, dat wij ook wat durven."--Met gaf hij last om zeil te +minderen, en dat iedereen zich klaar zou houden. Ondertusschen kwam de +korvet statig aanzeilen en was weldra zoo dicht bij, dat wij de manschap +op het dek konden zien--en onvriendelijk genoeg zagen zij er uit: want +het waren al handspaken en korte pieken en enterbijlen die men blinken +zag. "'t Is een vrijbuiter!" zei ik zoo tegen Don Ricardo, terwijl ik +met de lont in de hand stond. Hij knikte van ja, en wees meteen op een +rooden lap, die op het roofschip in top werd gehaald. Toen liet hijzelf +de koningsvlag van Spanje waaien, en dadelijk bij den wind stekende, +vertoonde ons vaartuig de bakboordzij aan den roover. "Vuur!" zeide toen +Ricardo: en: pan! pan! daar gingen zes schoten achter elkander af, den +vrijbuiter vlak in den boeg, dat de witte splinters uit het zwarte +gangboord vlogen. Maar op hetzelfde oogenblik loefde het roofschip mee +en gaf ons de volle laag. Krak! krak! daar lag onze fokkemast met want +en tuigage en al in zee. Maar door de plotselinge beweging van het +schip, dat niet zoo gauw stoppen kon, waren wij uit elkander geraakt en +wij hadden misschien, daar het nog al hard woei, gelegenheid gehad om te +ontsnappen, indien het tijdig genoeg ons gelukt ware een noodmast op te +krijgen; maar eer wij daarmee klaar waren, liep de roover ons achterom +en herhaalde zijn beleefden groet van daar even, dat de boeilijn over de +nok kwam en niemand zich kon herkennen; terwijl hij nu zijn zeil +geborgen had en de enterhaken bij ons aan boord smeet. Daar zaten wij nu +aan elkander vast en in een oogenblik kwamen er uit den rook en damp wel +vijftig lieve jongens op ons dek te voorschijn, ook met een ander +voornemen als om een pijp met ons te rooken. Nu schaarden wij ons om den +Don, en ik moet zeggen, de Spanjolen hielden zich als wakkere kerels en +lieten de onbeleefdheid niet onbeantwoord: en Sandertje en ik wij +toonden ook, dat wij meer konden doen dan linzen eten, en wij sloegen er +op, dat het een aard had. Maar daar sprong in eens de Kapitein van de +roovers op ons af: en een kerel, die er meer uitzag om bang voor te +worden, heb ik nooit ontmoet." + +"Ja!" zeide Henriette: "ik geloof dat die Heeren er zelden vriendelijk +uitzien." + +"En dan," voegde Suzanna er bij, "als men recht benauwd is voor nommer +een, dan lijkt alles nog leelijker." + +"Leelijk was hij juist niet, Juffertje!" hervatte Pulver: "'t was een +groote, schoone vent met een houding als een Admiraal en oogen als +glimmende kolen. "_Caracho_!" zeide hij, dat, geloof ik, in 't Spaansch +zooveel wil zeggen als: "geef u over!"--Nu! hij had niet veel +welsprekendheid noodig om het ons te beduien; want de grootste helft van +onze Senhores lag al met Don Ricardo op het dek naar de wolken te +kijken: en de andere helft was zoo toegetakeld en zoo in de war, dat zij +de maan niet van een Edammerkaas zouden hebben kunnen onderscheiden." + +"En waart gij zelf onbeschadigd?" vroeg ik. + +"Er was een kogel door mijn hoed gekomen," antwoordde Pulver, "die mij +zoo netjes had doen groeten alsof er een Schout-bij-Nacht monstering +kwam houen; maar anders, wonden had ik niet." + +"Wel, dat noem ik zonderling," zeide Suzanna, het dikke lichaam van den +schipper glimlachende aanziende. + +"Je wilt zeggen, Juffertje! mijn buik was nogal een mooi wit geweest om +op te mikken? Maar zoo gaat het: er lag een Senhor naast mij, die drie +kogels gekregen had en toch maar een vent was niet veel dikker dan mijn +linkerarm. Maar ieder kogel heeft zijn opschrift, weet je? Nu, om weer +op ons verhaal te komen (zooals mijn eerste stuurman placht te zeggen +als hij 's ochtends zijn oorlam nam), de rooverkapitein was op het dek +gesprongen en zwaaide een blanke sabel in zijn vuist, die niet van stroo +was. Ik dacht bij mijzelven: Pulvertje, mijn man, daar is je leste uur +geslagen: te meer toen ik zoo rondkeek en zag, dat ik op degenen, die +nog leefden al zooveel kon rekenen als op een gekauwden kabel. Wat zou +ik doen? Ik lei mijn handspaak neer, en wachtte af, wat het geven zou. +Maar daar was Sandertje, die had maar in 't geheel geen trek om zich +over te geven, en net zooals een van die ongenoode gasten hem bij de +lurven wou pakken, daar sprong hij als een ondernemende durf-al die hij +was, recht op den rooverkapitein aan en hieuw naar hem als een dolleman! +"Hier weerlichtskind!" zeide hij: "hou daar, beroerde bl....." + +"Nu ja!" zeide ik: "wij behoeven die uitdrukkingen zoo nauwkeurig niet +te vernemen." + +"Integendeel, Sinjeur!" zeide Pulver: "want zonder die uitdrukkingen zou +het met Sander en mij er slecht hebben uitgezien, gelijk je op zijn tijd +zult hooren (zooals de dief, die zijn vonnis beethad, tegen zijn maat +zei, die het nog krijgen moest). Sander sloeg dan in 't wilde op den +roover; maar daar waren er aanstonds vijf of zes van die lieve jongens +bij, die hem in zijn baaitje namen en hem op het dek haalden: en juist +was er een, die zijn bijl oplichtte om hem met de complimenten naar zijn +grootje te sturen, toen de rooverkapitein in 't Spaansch gelastte, dat +zij hem sparen zouden: en ik, die ook begreep, dat de jongen beter deed +zich stil te houden, ik riep uit al mijn macht: "Sandertje, mijn vriend! +Ben je mal? Wat wil je toch uitvoeren?" En zoo meteen als ik dat zei, +keek de Kapitein mij aan en, naar mij dacht, iets vriendelijker dan de +overigen: en toen fluisterde hij iets in de ooren aan een kameraad van +hem. Sandertje en ik werden aan mekaar gebonden, en zoo werden wij, +namelijk allen die nog leefden, op het roofschip overgebracht en +tusschendeks gesmeten." + +"Dat was zeker al heel vriendelijk," merkte Suzanna aan. + +"Zooals je zult komen te hooren," vervolgde Pulver: "wij gingen onder +zeil en het duurde zoo wat ongeveer vier of vijf etmalen dat wij in dat +Satansche hok bleven opgesloten zonder zon of maan te zien: alhoewel, +dit moet ik tot eer van den vrijbuiter en van zijn kok zeggen, wij +kregen, ofschoon gevangenen, beter eten dan op het Spaansche schip. +Eindelijk, den zesden dag geloof ik, liet men ons op het dek hijschen. +Ik keek ereis rond om de hoogte te nemen; maar Joost haal me zoo ik de +plaats herkende, waar wij ons bevonden: en dat was nogal natuurlijk, +daar ik er nooit geweest was. Wij lagen voor anker in een zeestraat; +althans voor zooverre ik in dien korten tijd heb kunnen bespeuren: het +was zout water, en zoo helder, dat men het zand van den bodem en al de +visschen, die er heen en weer zwommen, onderscheiden kon. Rechts en +links een muur van rotsen, die naar mijn gissing wel vijfhonderd voet +uit het water oprezen, en zoo steil, dat men zou gedacht hebben, zij +waren den dag te voren van elkander gespleten: overal groeiden er boomen +en struiken op, waar maar een beetje aarde en een scheur in de rots was +om zich op vast te hechten: terwijl het kanaal op sommige plaatsen zoo +smal was, dat de takken van weerskanten elkander ontmoetten bijwijze van +een _berceau_, zoo als men dat op zijn Fransch heet, geloof ik; en dan +had men er vogels in van alle soort, duiven en spechten en eenden, en +nachtegalen, die zongen, dat het een lust was, en witte kraanvogels, en +zwarte kraanvogels, en grijze kraanvogels, die hier en daar stonden te +kijken, met een verwaandheid als een diender voor een Sinterklaaswinkel. +Maar ik had niet lang tijd om alles nauwkeurig op te nemen: wij werden +in de jol neergelaten en een eindweegs van het schip gevoerd, tot wij +ons op een stee bevonden, waar het water een inham in de rotsen maakte. +Hier was een landingsplaats en een natuurlijke trap in de rots, die wij +op moesten: het was er bijwijlen mooi donker: want het hing er zoo dicht +van takken en struiken, dat de zon geen gelegenheid had om er door te +schijnen; en er liepen overal hagedissen, zoo vlug en zoo glinsterend +als ik ze mijn leven niet gezien heb.--Nu! toen wij boven op de hoogte +waren, moesten wij er aan de andere zijde weer af, en kwamen zoodoende +in een vallei, waar dan eigenlijk het ware verblijf van de zeeroovers +was: en een goede schuilplaats was het, want wie den ingang tot de +zeestraat en het pad over de rots niet kende, zou er jaren naar gezocht +hebben. Hier bracht men ons in een groote schuur, waar dag en nacht +schildwachten met geladen vuurroeren voor stonden: 't geen mooi onnoodig +was; want al hadden wij willen en kunnen wegloopen, ik weet niet waar +wij heen waren gegaan. Alle dagen kwam men een van de met ons gevangen +Senhores halen en die kwam dan niet weerom. "Die is er om koud", zei +Sander dan. Maar ik zei: "neen! dan zouden zij ons zoo lang den kost +niet gegeven hebben; maar zij geven hun de keus om gehangen te worden of +dienst bij hen te nemen; dat is zoo zeerooversmanier."--Wij dachten al, +wanneer zal de beurt aan ons komen? toen eens op een dag een allerliefst +Juffertje binnenkwam, een meisje zoo van veertien of vijftien jaren, +naar ik gis, met een recht vriendelijk gezichtje en een heel net kleedje +aan: "zijn er hier geen Hollandsche zeelui?" vroeg zij in zuiver +Nederduitsch. Sander en ik wij keken elkander aan, alsof wij het te +Keulen hadden hooren donderen. "Tot je dienst," zeiden wij allebei: "wat +is er van je believen?"--"Wilt ge zoo goed zijn, mij te volgen?" zei zij +toen weer, met een allerliefst stemmetje. "Niets liever dan dat," +antwoordden wij; want wij hadden mooi onze bekomst van in die stinkende +schuur te zitten. Zij ging vooruit; de schildwachten presenteerden het +geweer voor haar, krek of zij een prinses ware geweest, en zoo wandelden +wij achter haar over het veld, totdat wij aan een heel aardig zomerhuis +kwamen, dat tusschen hooge kokosboomen gelegen was. Hier stond weer een +kerel op schildwacht, die ons met haar doorliet. Zij stootte een zijdeur +open en wij zagen een man zitten met een sitsen gebloemden japanschen +rok aan zijn bast, druk bezig met schrijven.--"Hier zijn de twee +Hollanders. Papa!" zeide het Juffertje. De vreemde Heer keek op: het was +warentig de rooverkapitein.--"Hoe heet je?" vroeg hij, terwijl hij mij +strak aankeek. + +"Harmen Pulver," zei ik:--"Wat duivel spreekt UEd. ook al Duitsch?" + +"Gij komt hier om te antwoorden: en niet om vragen te doen," zei hij, +met een barsche stem, terwijl hij de wenkbrauwen samentrok. "Hoe oud +zijt gij?" + +"Vijf en veertig jaar," zei ik weer, terwijl ik mijn kop krabde. + +"Hoe kwaamt gij op dat Spaansche schip verzeild?" vroeg hij alweer. + +"Wel!" zei ik: "dat wil ik wel ereis vertellen:"--en zoo zei ik hem de +gansche waarheid, van stukje tot beetje. Hij luisterde heel aandachtig +toe en vroeg mij vervolgens, hoe lang ik ter zee gevaren had, of ik +vrouw en kinderen te huis had en zoo al meer. Toen draaide hij zich naar +Sandertje, die ook zijn naam en zijn jaren op moest biechten.--"Sander +Gerritz!" zei hij toen, "gij zult vooreerst in mijn dienst blijven, tot +zoolang ik een andere bestemming voor u vinde. Amelia! breng dien knaap +naar achteren en zeg aan Diego, dat hij hem een stel kleederen bezorge +en in zijn werk onderrichte." + +Bij dit gedeelte van Pulvers verhaal kon ik niet nalaten, verwonderd op +te zien. "Amelia," herhaalde ik: "heette zijn dochter Amelia?" + +"Wel ja, Amelia!" hernam Pulver: "een mooie naam voor de dochter van een +rooverkapitein. Nu, dat is tot daar aan toe. Het meisje was in allen +gevalle een lief en vriendelijk ding: zij wipte de kamer uit en Sander +volgde haar, niet recht zeker of hij wel of kwalijk deed, geloof ik; +want hij keek mij een keer of drie aan in 't heengaan, als een +tolgaarder zou doen, wien ze onzuivere munt in de hand gestopt hebben. +"Nu komt mijne beurt," dacht ik.--"En gij, Harmen Pulver!" zei de +Kapitein, "gij zult Onderstuurman bij mij worden, overmits ik den mijnen +in het laatste gevecht heb verloren."--"Ik bedank u hartelijk," zei +ik.--Toen zette hij een gezicht, alsof hij mij op wou vreten. "Wat," zei +hij, "en waarom niet?" vroeg hij, alsof het een Admiraalsbaantje was, +dat hij mij gepresenteerd had. + +"Wel!" zei ik weer: "omdat...." en meteen snuffelde ik in mijn broekzak, +waar ik nog, spijt schipbreuk en roovers en al, een klein zakbijbeltje +had bewaard, en ik sloeg het open: "kijk!" zei ik, en wees hem op het +achtste gebod." + +"Dat was braaf gehandeld," zeide Henriette: en Suzanna zag den dikken +man met eenigen eerbied aan, alsof zij een innerlijke gelofte deed, van +ten minste de eerste tien minuten den spot niet met hem te drijven. + +"En hoe nam de zeeroover dat op?" vroegen wij allen als uit eenen mond. + +"Wel dat viel mee (zooals de dronken bottelier zei, toen hij met de +gangtrap in zee rolde).--Hij keek wel eerst wat stuursch, maar het +maakte toch indruk, merkte ik: "ik wil geen theologisch dispuut met u +beginnen," zei hij: "anders zou ik u kunnen overtuigen, dat dit artikel +(hij noemde het een artikel: de man was ook niet vast in de leer!) dat +dit artikel," zeide hij, "op mijn beroep niet toepasselijk is. Ik ben +hier zooveel als Souverein, geloof ik," zei hij: "en in oorlog met alle +natien: alleen heb ik nog een gekkelijk zwak voor Hollanders, ofschoon +zij het niet aan mij verdiend hebben.--Ik geef u nog een uur om te +bedenken," zei hij; en meteen vouwde hij heel bedaard het papier dat hij +geschreven had, dicht, en stond op om heen te gaan.--"En zoo ik het nu +niet aanneem," zei ik: "wat dan?" + +"Dan wordt gij gehangen," zei hij, op denzelfden toon, alsof hij mij de +keus had gelaten tusschen een slok brandewijn of een glas rood, en hij +stapte de deur uit." + +"Uw toestand moet alles behalve vroolijk zijn geweest," merkte ik aan. + +"Om den drommel niet," zeide Pulver: "maar ik had er mij al zoo half en +half op verwacht en mijn besluit was genomen; want ik dacht: men moet +toch eenmaal dood en dan nog liever als een Christenmensch gestorven. +Zoo ging ik zitten en dacht: ik zal mijn laatste uurtje toch zoo goed +mogelijk besteden en lezen een kapitteltje uit de Schrift: en met dat ik +daaraan bezig was, zoo komt mij dat Juffertje weer binnentrippelen. "Och +Kapitein!" zei ze zoo: "vertel mij toch ereis wat van Holland: ik hoor +zoo graag van Holland spreken."--"Lief Juffertje!" zei ik, "dat zou ik +met plezier doen, waarom niet; maar ik heb nu zoo slecht den tijd, want +over een uur, weet je, moet ik gehangen worden: en daarom dien ik mijn +leste oogenblikken wel te besteden met mijn ziel in een staat van genade +te brengen, en nog eens aan mijn arme vrouw en zes bloeien van kinderen +te denken, die ik ik huis heb gelaten." En met voelde ik dat mijn oogen +overliepen. "Wat!" zei zij: "hebt gij vrouw en kinderen?" en zij begon +ook mee te schreien, de goede medelijdende ziel. "En wie wil u laten +hangen?" vroeg zij: is het Papa?--Ja?--In dat geval, zal ik hem zoo lang +smeeken en bidden, tot hij u genade geeft."--"Juffertje!" zei ik: "het +hangt van mij af, om te blijven leven; maar dan moet ik dienst nemen bij +uw vader; en zie je, dat kan ik nu zoo maar niet met mijn geweten +overeenbrengen."--"En waarom niet?" vroeg zij, met een heel natuurlijk +stemmetje. "Ja!" zei ik zoo, "om dat rooversbedrijf, dat strijdt zoo wat +tegen goddelijke en menschelijke wetten." Toen keek zij mij heel strak +in 't gezicht, omtrent even strak als haar vader gedaan had. "Ik weet +het," zei zij toen, snel sprekende, net alsof zij bang was voor hetgeen +zij zeide: "ik weet het:--spreek daar niet meer over. Gij hebt gelijk: +ik ben het slechts ontwend, dergelijke waarheden te hooren. Lees voort +en ik zal u niet storen: maar ik wil hier blijven: ik moet met mijn +vader spreken: dat zal zoo niet afloopen." + +"Zonderling!" zeide Henriette, zich een traan uit het oog wisschende: +"en hoe kwam de vader van een meisje, dat zoo sprak, aan het hoofd van +een roofschip?" + +"Dat is wat ik ook dikwijls gedacht heb, Juffertje!" zeide Pulver: "maar +UEd. zal nog meer hooren. Juffrouw Amelia dan ging over mij zitten, met +de armen gekruist en terwijl zij stipt voor zich keek. Het uur was +nauwelijks verloopen, of daar stapte haar vader weer binnen: "Wie heeft +u geheeten, hier te komen?" vroeg hij aan zijn dochter: "laat ons +alleen."--"Neen!" zei zijn dochter: "dat doe ik niet, of gij moet mij +eerst beloven, dien man vrij te laten. Hij heeft vrouw en kinderen," zei +zij, terwijl zij de handen vouwde. "Laat hem gaan, vaderlief, gij zult +het immers aan uwe kleine Amelia niet weigeren?" en zoo ging zij voort, +terwijl ze hem allerlei lieve woordjes gaf, en hij wrevelig voor zich +bleef kijken. Eindelijk scheen hij eenigszins tot andere gedachten te +komen: hij nam haar bij de hand, zei iets tot haar in 't Spaansch, en +bracht haar, half willig, half onwillig de kamer uit. Ik hoorde echter +dat hij haar buiten de deur een zoen gaf: dat dacht mij een goed +voorteeken te zijn. Toen kwam hij weer tot mij: "Wel!" zeide hij: "hebt +gij uw besluit genomen!"--"Ja," zei ik. "En wat is het, kort en goed, +zonder teksten?" vroeg hij, "ja of neen?"--"Neen!" zei ik. "Dus hangen?" +vroeg hij weer.--"Neen! ook niet," zei ik, "immers niet met mijn +wil."--"Gij begrijpt toch," zei hij, "dat er geen derde keus overblijft. +Ik kan toch niet iemand, die eenmaal hier geweest is, levend laten +vertrekken om, als hij te huis is, mijn schuilplaats te +verklikken."--"Hoor, weet je wat, Kapitein!" zei ik: "laat mij gerust +gaan, al ware het op dezelfde manier waar ik op gekomen ben, van mijn +bezoeken zal je geen last meer hebben, dat beloof ik u: en om aan +anderen den weg te wijzen, dan moest ik hem eerst zelf kennen. 't Is +waarachtig beter, dat gij mij het leven schenkt: gij weet niet hoe het u +naderhand nog kan te pas komen: als b.v. de Heeren van de Compagnie u +eens bij de kladden krijgen, dan zal het u meer goed doen, als ik in uw +voordeel spreken kan, dan dat ik nu aan een van die gindsche hoornen +bungelde."--Hij scheen even na te denken: "gij kunt onze levenswijs nog +niet beoordeelen," zei hij: "een man moet weten, wat hij kiest of wat +hij verlaat." Met floot hij en er kwam een aardige jongen in een +matrozenpakje binnen, aan wien hij in 't Spaansch zijn bevelen gaf. +"Volg dien knaap!" zei hij toen: "die zal u brengen, waar gij wezen +moet!" Wat zou ik doen? Ik maakte een strijkage en ging ons maatje +achterna, die mij buitenshuis bracht en naar een ander gebouw, waar de +bende gewoon scheen te zijn haar middagmaal te nemen. Hier kwam er een +hoop bij elkander alsof zij van den toren van Babel gestuurd waren, volk +van alle natien en tongen: er waren er Portugeezen, Spanjolen, +Engelschen, Italiaanders, Francoisen, Hollanders ook, schande genoeg! En +ik moest mee aanzitten en zien hoe het er toeging. Ik moet zeggen, die +schelmen hadden een tafel of het voor een Burgemeester was: vleesch en +gevogelte van allerlei soort: en wijn, zooveel hun lustte en van den +besten ook. Ik dacht: Pulvertje! dat is allemaal om u te verleien; maar +deze reis zal het hun niet lukken.--Ondertusschen waren er een paar +naast mij gaan zitten, die vertelden mij, hoe goed zij het hadden onder +Don Manoel, zoo noemden zij den Kapitein, en wat een dwaasheid ik doen +zou, indien ik niet met hen bleef: en onderwijl schonken zij mij al in, +den eenen kroes voor, den anderen na. Maar ik lachte in mijn vuist: en +dacht: als het op pooieren aankomt, dan ben ik nog niet bang: ik heb een +bast, die kan er tegen, zooals Thomasvaer in de klucht zeit. En +bovendien had ik van al het praten een keel gekregen, zoo droog of ze +van een weverswammes gemaakt was. En ziet, mijn buren raakten allebei +zoo mooi bezorgd, dat zij van de bank rolden. Toen kwam er een ander, +die wou mij een papier laten teekenen; maar ik smeet het wat deftig over +de tafel heen: waarop er een was, die mij te lijf wou: maar ik gaf hem +een muilpeer, dat hij naar de tweede niet vroeg. Toen vielen zij +allemaal op mij aan; en bonden mij en smeten mij in een hok, waar ik +tijd had om uit te slapen. Den volgenden morgen kwamen er vier kerels +mij halen, en begonnen mij met een doek over mijn kluisgaten te binden, +dat ik niet zien zou wat zij in 't vizier hadden. Ik kreeg slechte +gedachten, toen zij mij naar buiten brachten, en meende, nu was mijn uur +gekomen, en ik moest maar mijn best doen om als een vroom Christenmensch +te sterven; maar jawel! ik had pas een eindweegs opgekuierd, of ze +smeten mij in een sloep, en na een tijdlang roeiens, merkte ik aan den +wind, die op mijn frontwerk speulde, dat wij kort aan zee waren. Opeens +werd ik aan boord van een schip geheeschen: "zouden zij mij nu naar +zeemansmanier aan de ra hangen?" dacht ik; maar ook al niet: ik werd +tusschendeks gelaten, ik hoorde het anker lichten, en wij staken van +wal. Het duurde zeker wel twintig dagen, eer de reis ten einde was, en +ik bleef al dien tijd beneden, zonder eens op het dek te mogen komen, en +zonder dat iemand boe of ba tegen mij zei: gij kunt denken, of ik ook +het land had. Eindelijk liet men het anker vallen: ik werd weer +geblinddoekt, in de sloep gelaten en aan wal gebracht. Toen mij de doek +werd afgenomen, zag ik, dat ik in een klein boschje was, doch waar, wist +Joost. Een van de roovers, die Hollandsch sprak, stond naast mij en +stelde mij een geldzakje ter hand. "Houdaar!" zei hij: "en maak dat je +naar den bl---- komt. Gij hebt slechts het eerste pad het beste te +volgen, om menschen te vinden. Maar zoo gij ons altemet mocht herkennen +t'avond of morgen, draag zorg dan ons niet te verklappen, noch ons na te +volgen, of...," hier maakte hij een beweging, die ik best begreep. "Geen +nood," zei ik, "en goeie reis (zooals de man, die zich baadde, tegen de +haaien zei.)" Weg liepen zij: en ik stond alleen te kijken als malle +Piet. Maar ik dacht, ik zal den anderen weg kiezen: en zoo liep ik dwars +door het boschje heen, mooi nieuwsgierig waar ik zou aanlanden, tot ik +aan een soort van huisje kwam, waar ik een paar negers vond, die mij te +recht hielpen, en mij naar de Havannah brachten, want daar was ik geen +twee geweerschoten van verwijderd. Ik kuierde de stad binnen en vond al +gauw een plaats om onder dak te komen, bij een ouden landsman, dien ik +er wonen wist. "Wel Kapitein Pulver," zei die, toen hij mij zag: "hoe +kom je zoo uit de lucht vallen?" "Patientie!" zei ik, "dat zal ik u +naderhand wel eens vertellen." Den volgenden dag ging ik ereis op mijn +kuier, maar, schoon ik in een paar kooplieden, die ik onderweg +ontmoette, twee van Don Manoels volk meende te herkennen, en schoon er +een net getuigd en gekoperd brikje onder Portugeesche vlag in de haven +lag, dat al rare vermoedens bij mij deed ontstaan, ik paste wel op, mijn +mond dicht te houden, zoo lang ik er bleef: 't geen gelukkig korter was +dan ik eerst vreesde: want er kwam eenige dagen daarna gelegenheid om +naar Curacao te varen, waar ik "de Prins te Paard" bij geluk nog vond, +die juist het anker zou lichten, en je kunt denken, hoe zij allen te +kijken stonden, toen zij mij in levenden lijven weerom vonden; want zij +dachten niet anders, of ik had uit de groote spoelkom gedronken. Nu +vraag ik u, of Kapitein Pulver al rare ondervinding heeft opgedaan?" + +"Mij dunkt zij hebben nogal wat met u gesold," zeide Suzanna: "doch het +schijnt u geen kwaad gedaan te hebben, en gij zijt tegen de verdrukking +aangegroeid.--En hebt gij naderhand nooit iets van dien rooverkapitein +vernomen?" + +"Neen," antwoordde Pulver: "en ik heb ook nooit verlangd de kennis te +hernieuwen (zooals de dief tegen den beulsknecht zei). Maar ik meen dat +hij, zoo wat een jaar nadat ik hem gezien heb, verdwenen is:--althans +later heb ik niet meer van hem hooren spreken, maar wel van een anderen +zeeroover, die onder den naam van Zwarten Piet doorging, en geen haar +beter was dan zijn voorganger." + +"Zwarte Piet!" herhaalde Henriette: "is dat dezelfde, wien men beweert, +dat hier in den omtrek rondzwerft en de wegen onveilig maakt." + +"Foei! laten wij niet over dieven spreken, die zoo in de buurt huizen," +zeide Suzanna: "dat geeft maar slapelooze nachten. Maar van uw vriend +Sander, hebt gij daar nooit tijding meer van gehad, Kapitein?" + +"Neen!" antwoordde hij: "en ik vrees, dat hij smaak in 't rooversleven +gekregen heeft; want hij was altijd een ondernemende gast; 't zou jammer +van den jongen bol geweest zijn; doch het bloed kruipt waar 't niet gaan +kan." + +De dames gingen voort, den Kapitein nog over vele bijzonderheden te +ondervragen. Wat mij betreft, ik was stil geworden. Het weinige, dat de +verhaler zoo van het uiterlijke voorkomen als van de handelwijze van Don +Manoel en zijn dochter gezegd had, en de naam van Amelia, aan deze +laatste gegeven, hadden zonderlinge vermoedens bij mij doen ontstaan, +waaraan ik hechten bleef, in weerwil van mijzelven. Wenschende, +hieromtrent nader onderricht te ontvangen, wachtte ik het oogenblik af, +dat de jonge meisjes met haar ondervragingen hadden afgedaan en zich +vermaakten om in de _menagerie_, waar wij waren aangekomen, de +goudlakensche faisanten te voederen, terwijl Pulver zijn versch gestopte +pijp door middel van een brandglas aanstak, om dezen laatste te vragen, +mij nader te beschrijven, hoe die zeeroover er toch wel uitzag. + +"Wel! zooals ik UEd. gezegd heb," zeide hij: "een groote forsche kerel +met een _sombrero_ op het hoofd, een plantersbuis en een zeemansbroek, +een koppel pistolen...." + +"Ja," viel ik in: "en naderhand een japansche rok; maar zijn gelaat?" + +"Een knap slag van een vent: een paar fiksche oogen ... wat zal ik er +meer van zeggen?" + +"En zijn dochter?" + +"Ja! een aardig meisje, of zij zwart of blond was weet ik niet meer: een +goed gezicht ... en zoo groot als een meisje van veertien, vijftien +jaren." + +Met deze opheldering moest ik mij voor het oogenblik wel tevreden +stellen: en de klank van den bengel, die ons de aankomst van nieuwe +gasten verkondigde, deed ons spoedig weder den weg huiswaarts nemen. Wij +vonden den eigenaar van Guldenhof en zijn zoon op de stoep met Tante en +Van Baalen in gesprek. De Heer Blaek was de eerste, die naar ons +toekwam. Zijn kleeding was vrij wat keuriger, zijn gelaat vriendelijker +en zijn toon beleefder, dan toen ik hem in zijn koepel ontmoette. Hij +groette ons op een zeer heusche wijze, zeide iets zeer vleiends aan +Suzanna, kuste Henriette, en zich vervolgens tot mij wendende, drukte +hij mij de hand en vroeg mij om verschooning, zoo mijn onthaal op +Guldenhof niet was geweest gelijk het behoorde. "Maar mijn lieve Heer +Huyck!" zeide hij: "alles werkte ook samen om mij verkeerde vermoedens +jegens u te doen opvatten: uw kleeding, de verrassing van het oogenblik, +het verhaal van dieverijen in de buurt gepleegd, en zoo voort. Nu! doe +mij vermaak en toon mij, dat UEd. mij geen kwaad hart toedraagt, door +mij eens te komen bezoeken.--Gij zult mij altijd welkom wezen, en het +zal mijn zoon ongetwijfeld aangenaam zijn, nadere kennis met u te maken. +Sta mij toe, u aan elkanderen voor te stellen. Lodewijk was niet in zijn +schik," vervolgde hij, zich tot Henriette wendende, "dat gij, zoo zonder +hem daar iets van te zeggen, herwaarts getrokken waart. Gij weet, dat in +uwe afwezigheid Gildenhof weinig bekoorlijks voor hem oplevert." + +"Dat wist ik niet, Oom!" zeide Henriette: "en zoo ik hem niet gezegd +heb, dat ik hierheen ging, het is, omdat hij zich in de laatste twee +dagen niet te huis heeft laten zien." + +Ondertusschen was Lodewijk op den wenk zijns vaders ons genaderd, echter +niet met die haast, welke de Heer Blaek wilde doen gelooven, dat hem +naar zijn nicht dreef. + +"Komaan Lodewijk!" zeide zijn vader: "ik weet, gij zult verlangen om +Jetje wat te beknorren; maar eerst moet ik u aan den Heer Huyck +voorstellen, en u gelegenheid geven, om, evenals ik reeds deed, hem voor +onze misvatting en onbeleefdheid verschooning te vragen." + +Lodewijk en ik groetten elkanderen met die uiterlijke beleefdheid, welke +de samenleving voorschrijft ook aan hen, die elkanderen niet lijden +mogen. + +"Wij hebben de kennis reeds hernieuwd," zeide ik. + +Lodewijk zag mij schuins aan, en vervolgens, zich tot de dames wendende, +begon hij, waarschijnlijk om mij te vermijden, een druk gesprek met +Henriette, zoodat zijns vaders gelaat van tevredenheid blonk, en deze +nauwelijks de buigingen opmerkte, waarmede Kapitein Pulver hem +begroette. + +Niet lang daarna kwam de boodschap, dat het middagmaal was opgedischt, +en begaven wij ons naar de eetzaal. Tante plaatste zich tusschen de +beide oude Heeren: naast Van Baalen kwam Kapitein Pulver te zitten, +vervolgens mijn onwaardig ik, dan Henriette, en Lodewijk werd tusschen +haar en Suzanna geschikt. Ik maakte, gelijk men denken kan, van de +gelegenheid gebruik, om aan mijn buurjuffer alle mogelijke kleine +oplettendheden te bewijzen, zonder juist op te merken, of liever zonder +er mij aan te storen, dat haar oom dit vrij zuur aanzag, en zich +waarschijnlijk reeds beklaagde, dat hij mij den toegang tot zijn huis +had opengezet. De afgetrokkenheid van den Heer Blaek ontsnapte echter +niet aan Suzanna, noch zelfs aan Tante, die hem er over begon te plagen. + +"Ach Mevrouw!" fluisterde hij eindelijk, glimlachende: "er was een tijd, +waarin ik niet afgetrokken was in uw bijzijn, en het zoude van u +afhangen, dien tijd te doen herleven." + +"Ei kom! Het is een hoofdstuk uit de oude geschiedenis, dat gij +voordreunt," zeide Tante, lachende. + +"Hoe maakt UEd. het toch, om zulke heerlijke doperwtjes te bekomen?" +vroeg Van Baalen haar: "uit _mijn_ tuin in den Diemermeer kan ik die +maar zoo smakelijk niet krijgen." + +"Zeg dat niet," zeide Tante: "ik herinner mij zeer goed, er bij u tot +laat in September te hebben gegeten, als de mijne reeds lang gedaan +hadden." + +"Ja! bij mijn vorigen baas; maar mijn tegenwoordige tuinman heeft er +geen verstand van. 't Is of ik het altijd moet treffen, dat ik mij met +lieden behelpen moet, die geen kennis bezitten van hun vak." + +"Hoe bevallen UEd. de bruine langstaarten, die UEd. op de Palmmarkt van +Govert Sperwer gekocht hebt?" vroeg Lodewijk aan Van Baalen. + +"Hm!" antwoordde deze, het hoofd schuddende: "wat zal ik UEd. zeggen? De +beesten loopen hard genoeg: maar 't is mij wat moeilijk in 't haar te +blijven. Ik zal er moeten uitscheiden. Op de Palmmarkt waren er nog meer +te krijgen geweest; maar juist toen ik er op afkwam waren zij verkocht. +'t Is of ik altijd te laat moet komen. Maar daar bedenk ik iets: het +spannetje dat ik heden hier heb, heeft UEd. dat reeds gezien? Dat was +juist een kolfje naar uw hand." + +"Ik dank u," zeide Lodewijk: "ik heb nog paarden genoeg, en dan een +boeier bovendien; maar ik recommandeer mij, om ze straks eens te zien," +enz. + +Het gesprek werd na langzamerhand meer algemeen. Pulver, die niet naliet +den goeden wijn van Tante te prijzen en te betuigen, dat hij zulke waar +niet geproefd had, sedert hij bij de roovers had gevangen gezeten, +vermaakte ons nu en dan met zijn kluchtige uitvallen, en Van Baalen +perste ons menigen glimlach af, door zijn manie van zich over al wat hij +had te beklagen. Hetgeen de oude Heer Blaek zeide, was meestal gepast en +verstandig; en hij beviel mij in alle opzichten beter dan toen ik hem +voor 't eerst zag. Echter was het mij toch, als drukte dien man iets +bezwarends op het hart, dat hem midden onder het vroolijk gesprek zijn +goede stemming ontnemen kwam, en zich tusschen hem en zijn +blijgeestigheid plaatste als een wolk voor een heldere zomerzon. Hij zag +er niet uit als iemand, die iets kwaads in 't zin had of een misdrijf +zou begaan; maar wel als iemand die iets bedreven had, dat hem tot +naberouw verstrekte. Tante praatte wakker door, en maakte allerlei +plannen van vroolijke partijen voor de toekomst. Suzanna wierp er +bijwijlen een grap tusschen in: en Lodewijk scheen meer werk van zijn +nicht te maken dan gewoonlijk. + +Wij waren aan 't nagerecht, en de Heer Blaek was juist bezig over de +onbeschaamde diefstallen te spreken, die onlangs in de buurt hadden +plaats gehad, toen de knecht mij in het oor kwam fluisteren, dat er een +Heer buiten stond, die mij wenschte te spreken. + +"Een Heer om mij te spreken!" herhaalde ik, met eenige verwondering: +"dat hebt gij zeker verkeerd. Wie kan mij hier iets te zeggen hebben?" + +"Er is toch geen zwarigheid?" vroegen de dames, als uit eenen mond. + +"Waar komt hij vandaan? Is het iemand uit Amsterdam?" vroeg Tante. + +"Ik weet niet," zeide de knecht: "'t Is een Monsieur in 't zwart, en, +zoo ik mij niet bedrieg, dezelfde, die in het huisje van Baas Roggeveld +woont." + +"En komt die om mij te spreken?" vroeg ik: "ik kan niet begrijpen...." + +"Gij moest toch eens gaan zien," zeide Tante: "en kom ons dan daarna +verslag doen. Joris! laat dien Monsieur in de zijkamer." + +"Met het verlof van het gezelschap," zeide ik: en oprijzende begaf ik +mij naar de zijkamer; maar wie schetst mijn verbazing, toen ik zag, dat +de man, die op mij wachtte, niemand anders was dan Zwarte Piet, _in +propria persona_. + + + * * * * * + + +ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. + +VERHALENDE, HOE ZWARTE PIET FERDINAND MET EEN COMMISSIE BELASTTE EN HOE +SUZANNA EEN GROOTEN KOEK TROK. + + +"Hoe!" riep ik uit, terwijl ik den struikroover aanstaarde: gij waagt +het!..." + +"Ik waag niets, Mijnheer Huyck!" zeide hij: "want ik weet, dat UEd. de +man niet zijt, die mij verraden zult." + +"Maar toch!" hernam ik: "ik kan niet beseffen, wat gij mij kunt te +zeggen hebben." + +"In de eerste plaats moet ik mij van mijn schuldigen plicht komen +kwijten en u mijn dank betuigen voor het stilzwijgen, dat UEd. aangaande +onze ontmoeting hebt bewaard." + +"En hoe weet gij," vroeg ik, eenigszins verwonderd, "dat ik gezwegen +heb!" + +"O ho!" zeide hij met een glimlach: "dat kan ik genoeg uit de gevolgen +opmaken. Zoo UEd. maar een woord gesproken, maar een sein gegeven had, +waren de landhaaien mij reeds aan boord geweest, on zou ik hier thans +niet voor u staan, zoo gerust als een Admiraal op zijn dek; want +ofschoon men altijd nog naar Zwarten Piet zoekt, het is in den blinde en +zonder dat men weet, welken koers te houden. Niettemin! ik wil het +gevaar niet loopen van 't avond of morgen te verzeilen en denk deze +haven te verlaten." + +"Gij deedt beter," zeide ik, "uw geheele professie te verlaten, *welke u +toch nooit tot een gelukkig einde brengen zal." + +"Helaas, Mijnheer!" hernam hij, met een treurigen blik en een diepe +zucht: "hangt het wel van onszelven af, die met vrijen wil te kiezen? +Kan ik tegen wind en stroom opvaren? en moet men niet, als het tij +verloopt, de bakens verzetten? Hoe zou ik, na al het gebeurde, in staat +zijn, mijn wandel te verbeteren en onder een betere vlag te zeilen dan +die ik tot heden gevolgd ben? Zoo ik b.v. Mijnheer voorstelde, mij als +lakei in zijn dienst te nemen, zou zulks UEd. aanstaan?" + +"Gij weet," antwoordde ik, om de veronderstelling glimlachende, "dat men +geen lakei huurt zonder attestatien van goed gedrag te zien: en ik +twijfel, of de uwe van dien aard zijn, dat zij mij voldoen zouden." + +"Daar moest UEd. niet op zweren," hervatte hij, terwijl hij een +zwartlederen _portefeuille_ uit den zak haalde, en daaruit eenige +papieren nam, die hij op de tafel uitspreidde: "ik heb hier een menigte +getuigschriften van de deftigste inwoners van Batavia en de Kaap, alle +bewijzende dat de persoon Joachim Waarglas hen in de betrekking van +kamerdienaar, schrijver en hofmeester met de meeste nauwgezetheid +gediend heeft. Lees ze maar eens, Mijnheer! zij zijn zoo voldoende +als...." + +"Als zij valsch zijn," viel ik in: "wat hebt gij te maken met +certificaten van eenen Joachim Weerglas, die wellicht nooit bestaan +heeft?" + +"Zeer zeker heeft de man bestaan," antwoordde hij, de papieren wederom +naar zich toestrijkende: "maar de goede ziel heeft die niet meer noodig; +daar hij sedert lang onder de groene baren slaapt, om welke reden ik er +des te minder conscientiewerk van gemaakt heb, mij zijn naam toe te +eigenen, en zijn papieren evenzeer, die toch voor niemand meer waarde +hebben en mij daarentegen zeer nuttig zijn, wanneer deze of gene +hapscheer mij komt praaien en verzoeken mijn kleuren te wijzen.--Maar +ook op mijn eigen naam heb ik zeer goede certificaten, die wellicht +beteren indruk op UEd. zouden maken." + +Dit zeggende, opende hij een verborgen gedeelte van zijn brieven-tasch +en haalde daaruit wederom eenige papieren voor den dag. + +"Wat dunkt u van dit certificaat?" vroeg hij, mij een der bewijsstukken +overhandigende. + +Ik nam het op en las niet zonder verbazing een geschrift in de Spaansche +taal, geteekend door den Graaf van Talavera, en getuigende, dat Sander +Gerritz, geboortig van Amsterdam, hem met onkreukbare trouw en ijver +gediend had. + +"Dat kan wel zoo valsch zijn als de rest," zeide ik, het hem +teruggevende. + +"Ho! ho! men kent aan onze kantoren zoowel als aan de landssecretarie de +naamteekening van den Graaf van Talavera.--Doch hier zijn nog meer +stukken, alle van bekende en nog levende personen: als hier is de +attestatie van Schipper Slingertouw, met wien ik als halfwassen brasem +drie reizen naar de Oost heb gedaan, van Schipper Blauwketting, bij wien +ik twee jaren stuurmansleerling geweest ben, van Kapitein Wijdwimpel, +daar ik onderstuurman bij was, van Kapitein Pulver, waar...." + +"Diens handteekening zouden wij terstond kunnen doen erkennen," zeide +ik: "want de man bevindt zich in de eetzaal." + +"De duiker, doet hij," riep Sander, zijn papieren snel verbergende: "ik +zou, wel is waar, den ouden pekbroek nog gaarne eens terugzien; maar +och! door kennis krijgt men kennis en men mocht op zulk een wijze dingen +van mij te weten komen, welke ik liever achterbaks houde." + +"Mag ik u eens vragen," hernam ik, "of er onder die certificaten geen is +van zekeren Don Manoel, onder wien gij waarschijnlijk ook gediend hebt?" + +Sander zag mij een wijl aan met doordringenden blik: "UEd. vraagt mij +naar den bekenden weg," zeide hij vervolgens, "en weet zoogoed als ik, +dat de man er ook bij is, al luidt zijn naam wat deftiger.--Maar dit +daargelaten, UEd. kan uit dit alles besluiten, dat ik onder mijn eigen +vlag niet durf varen en dus wel valsche kleuren dien te wijzen. Hoe wil +ik nu mijn weg beteren, daar ik, 't ga, hoe 't ga, gedwongen ben de +lieden of te bedriegen, of te bestelen?" + +"Mijn vader," zeide ik, "is een rechtschapen man: zoo gij u bij hem +begaaft, hem rondborstig uw levensloop verhaaldet, en hem ware begeerte +toondet om uw doolpad te verlaten, zou hij waarschijnlijk in staat zijn, +u kwijtschelding voor uwe begane misdrijven te bezorgen en een beter +vooruitzicht voor de toekomst te openen." + +"Al is," zeide Sander, "het schip nog zoo lek en de branding nog zoo +fel, zoo zal de matroos, om zijn leven te redden, niet overboord +springen, wanneer hij haaien voor den boeg ziet. Ik dank u, Mijnheer +Huyck! maar ik heb mijn nek te lief om uw voorslag aan te nemen. Mijn +oogmerk is naar Rusland of Noorwegen te gaan en te zien, of men mij daar +gebruiken kan: want dat loeren achter de struiken, en dat openveteren +van nachtsloten is geen werk voor iemand, die een korvet gecommandeerd +heeft." + +"De hemel geleide u," zeide ik: "maar hebt gij mij nu nog verder iets te +zeggen? Het gezelschap wacht mij, en...." + +"En dat van een boef, gelijk ik, begint u lastig te worden: dit begrijp +ik. Ik zal het kort maken. Deze kleinigheid verzoek ik u aan te nemen +als herinnering aan onze ontmoeting en als een bewijs mijner +erkentelijkheid." + +Dit zeggende, bood hij mij een ring aan, met fraaie _brillanten_ omzet. + +"Ik dank u," antwoordde ik, het geschenk afwijzende: "ik heb geen +waarborg, dat gij recht hebt, dien ring weg te geven, en bovendien +verlang ik geen verplichting aan u te hebben." + +"De ring behoort mij," zeide Sander, "ik heb dien met het zwaard genomen +van een kaper, die in onze jacht was komen stroopen en wien wij zijn +buit deden overgeven. Doch, begeert gij hem niet, het is wel, zoo blijf +ik uw schuldenaar. Tweemalen hebt gij mij ontmoet: ook deze reis +vertrouw ik op uwe bescheidenheid te kunnen rekenen." + +"Nog vier en twintig uren," zeide ik, "wil ik u die beloven; maar zijn +die verstreken, dan acht ik het mijn plicht als burger, uw verblijf te +ontdekken." + +"Over vier en twintig uren moogt gij, wat mij betreft, op de daken +schreeuwen, dat Sander Gerritz, Joachim Weerglas en Zwarte Piet slechts +een persoon zijn." + +"'t Is wel! maar maak nu, dat gij voortkomt. Ik hoor de gasten reeds +opstaan." + +"Nog een verzoek; misschien kent UEd. in Amsterdam zekeren armen poeet, +Lucas Helding, bij name." + +Ik knikte toestemmend. + +"Welnu! zou ik u mogen belasten met hem dit geld ter hand te stellen. De +man is behoeftig, en ik weet, dat zulks hem niet te onpas komen zal." + +Dit zeggende, haalde hij een geldzakje voor den dag, en stak het mij +toe. + +"Wat nu!" riep ik verbaasd. "Behoort Helding ook al tot de bende?" + +"Neen Mijnheer!"--Maar ik heb den man vroeger gekend; ik weet, dat hij +broodsgebrek lijdt en leven moet van de brokken, die rijke lieden hem +toewerpen, gelijk zij aan hun hof hond zouden doen. Ik heb genoeg om de +reis te ondernemen. Dit geld kan ik missen." + +"Verschoon mij", zeide ik: "maar zoo de goede man den oorsprong van dit +geld kende, zou hij het nimmer willen aannemen." + +"De henker hale die nauwgezetheid!" zeide Sander, op de lippen bijtende: +"de man, wien ik dat sommetje afhandig heb gemaakt, was een vreemdeling, +die wellicht te Moskou of te Weenen te huis behoort en wien ik het niet +kan terugzenden. Ik wil er mij van ontdoen: kan ik beter handelen, dan +door het aan aalmoezen te besteden? En heb ik dan geen recht, iemand +daarmede te bevoordeelen, die arm en braaf is?" + +"Gij zoudt althans rechtvaardiger handelen," antwoordde ik, "door het +aan de lieden terug te geven, die gij bestolen hebt, en die gij kent. +Vergoeding gaat boven aalmoezen." + +"Vergoeding!" riep hij ongeduldig uit: "en wat heb ik hem niet te +vergoeden? Hoor eens, Mijnheer! en beoordeel mij. Zes jaren geleden, +voor ik met Kapitein Pulver uitzeilde, had ik kennis aan de dochter van +Helding: een engel van braafheid, de lust van haar vader en van al wie +haar kende. Wij hadden elkander lief: zij zou mijn vrouw worden, zoodra +ik Stuurman was. 's Avonds voor mijn vertrek, daar wij met ons beiden +alleen waren...." Hier begon Sander te snikken. + +"Ik versta u," zeide ik, getroffen over de ontroering van den man, bij +wien in weerwil zijner wanbedrijven het goede zaad nog niet geheel +verstikt scheen te zijn: gij waart ondernemend en zij wellicht te +zwak...." + +"Ja Mijnheer!--Ik ging op reis. Wij hadden met tegenspoeden van allerlei +aard te kampen. Wij werden door zeeroovers gevangen: en, door nood +gedwongen, trad ik bij hen in dienst. Ik verwierf mij het vertrouwen en +de gunst van het opperhoofd, die mij al spoedig tot zijn Luitenant +verhief. Hoe hij ons verliet en hoe ikzelf na zijn vertrek het bevel +bekwam, en den naam van Zwarten Piet niet minder beroemd maakte dan die +van Don Manoel geweest was, ware te lang om hier te vertellen. De +fortuin liep ons eindelijk tegen: ik werd gevangengenomen, doch +ontsnapte en kwam op een Hollandsch schip terug. Te Heivoet echter werd +ik herkend door een Kapitein, wiens vaartuig ik geplunderd had: ik +ontsnapte den rakkers, die mij zochten, en leidde sinds een zwervend +leven. Van zeeschuimer werd ik struikroover; maar, zooals ik u zeide, +dit laatste beroep begon mij tegen te staan. Ik trachtte intusschen +narichten in te winnen omtrent Klaartje; want, ofschoon ik in de +West-Indien, en toen ik geen gedachten had haar ooit weer te zien, haar +beeld zoo wat op den achtergrond had gezet, bij mijn terugkomst in mijn +vaderland was het of mijn liefde met dubbele kracht herleefde;--maar +och, Mijnheer! wat moest ik hooren? Zij was weg, zij had haar vader +verlaten, was van kwaad tot erger geraakt, en leidde nu hier, dan daar, +een ongebonden leven.--Ik weet, het is slechts gedeeltelijk mijne +schuld: en echter is het mij, als had ik al die ellende +veroorzaakt.--Ben ik nu den ouden man vergoeding schuldig of niet?" + +De gelaatstrekken van Sander hadden gedurende dit verhaal, hetwelk hij +onder gedurig snikken en met een bevende stem gedaan had, dezelfde +bleekheid en ontroering vertoond, welke mij in de kerk des morgens +getroffen hadden. Ik besefte nu, waarom het tafereel, door den Predikant +gemaald, zulk een indruk op hem gemaakt had. + +"Helding zal, indien dit alles waar is, van u althans niets willes +aanvaarden," hernam ik, zelf niet wetende, wat te zeggen. + +"Dat behoeft ook niet, Helding weet niet, mag niet weten, van wien dit +komt. Nog eens, wat ik u bidden mag, bezorg dit aan den goeden man." + +"Hebt gij geen andere gelegenheid?" vroeg ik, eenigszins bedremmeld; +want ik hoorde het gezelschap, dat door de gang kwam en de stoep aftrad. + +"Ik heb," antwoordde hij, "onder mijn kennissen geen eerlijke lieden +genoeg, om hun zulk een boodschap op te dragen:--hier ligt het geld: ik +neem het niet weer op: gij zult--gij moet het bezorgen." + +"In waarheid!" hernam ik: "het is een commissie, die ik met mijn geweten +niet kan overeenbrengen. Gij maakt mij tot heler van gestolen goed." + +"Uw dienaar, Mijnheer! God zegene u." En zich buigende, opende bij de +deur om te vertrekken, toen hem iemand, die juist binnenkwam, met een +vaart tegen 't lijf kwam aanloopen. + +"Vergeving! vergeving!" zeide Kapitein Pulver! want deze was het: "ik +kwam mijn hoed zoeken, dien ik hier gelaten heb....; maar wat deksel! de +droes is zoo niet!" en hij bleef Sander met een open mond aanstaren. +Deze was een oogenblik onthutst; maar, zich herstellende, wendde hij het +gezicht naar mij toe en van Pulver af en wilde het vertrek verlaten. + +"Maar voor den duiker!" riep Pulver, die al om hem heen gedraaid had: +"heb ik het mis of heb ik het wis? Is UEd., als ik mag vragen...." + +"Uw dienaar, Sinjeur!" zeide Sander, zich haastig door de gang naar de +voordeur begevende. + +"Maar met uw verlof! een amerijtje geduld!" riep Pulver, hem navolgende: +"Sander! ben je 't? of ben je 't niet? Sandertje! ken je Kapitein Pulver +niet meer?" + +Sander zag waarschijnlijk, dat alleen onbeschaamdheid hem uit dezen pas +kon redden. Hij draaide zich aan de voordeur om, trad met een vasten +stap naar Pulver toe en zag hem stijf in 't gezicht. + +"Sinjeur!" zeide hij: "hier heeft een misverstand plaats. UEd. heeft den +verkeerde voor. Mijn naam is Joachim Weerglas. Ik heb de eer u te +groeten." + +Dit gezegd hebbende, maakte hij rechtsomkeert, liet Pulver bedremmeld +staan, stapte de stoep af, en, in het voorbijgaan het gezelschap, dat op +het voorplein stond, deftig groetende, wandelde hij zonder overhaasting +de plaats af. + +"Nu! ik mag lijden dat mijn fokkemast in een nachtkaars verandert," +zeide Pulver, hem verbaasd naoogende: "indien ik ooit zulk een +gelijkenis meer gezien heb." + +"Ik moet zeggen, "Neef!" zeide Tante, toen ik, na den geldzak op mijn +kamer gebracht te hebben, weder buiten gekomen was; "die Monsieur is +lang van stof. Wat had die met u te verhandelen?" + +"O! heel wat," zeide ik: "meer dan ik thans vertellen kan." + +"Wie was die Heer?" vroeg Suzanna: "mij dunkt, ik heb hem hedenmorgen in +de kerk gezien." + +"Gij hadt beter gedaan," zeide ik, een andere wending aan het gesprek +wenschende te geven, "den Predikant aan te zien, dan de jonge Messieurs +te begluren." + +"Kan ik het helpen?" hernam Suzanna: "die man dwong mij wel hem aan te +kijken; want hij snikte zoo luid, dat iedereen het hoorde." + +"Inderdaad," zeide Henriette: "nu gij 't zegt, herinner ik mij ook, hem +te hebben opgemerkt. Hij scheen zeer getroffen door de predikatie." + +"Gekheid!" hernam Suzanna: "hij huilde van verdriet bij de gedachte, dat +hij bij gebrek aan contanten al de kermisvermaken zou moeten missen, +welke Dominee zoo treffend afschilderde, zoodat hij als zijn meisje hem +van avond vraagt: + + Jan! koop mij een kermis, + +zal moeten antwoorden: + + Mooi meisje! ik heb er geen geld." + +"Nu zijt gij er toch niet achter, Zusje!" zeide ik: "want hij kwam mij +juist verlof verzoeken om met u ter kermis te gaan." + +"Zoo! En ik hoop dat gij gezegt hebt; als 't u belieft." + +"Ik zeide, wij waren al Heeren genoeg." + +"Wel foei! zoo zal ik nooit een vrijer krijgen, als gij die op zulk een +manier afscheept.--Maar, Kapitein Pulver! Hoe is het? Gij kijkt dien +Monsieur nogal na, schoon hij reeds lang uit het gezicht is. Ik heb wel +gehoord, dat de zeelui door oefening een scherp gezicht krijgen! maar +toch! of gij hem zoo door de bladeren heen kunt ontdekken, dat zou mij +verwonderen." + +"Kapitein Pulver meende, geloof ik, dat hij den man kende," zeide ik. + +"Ja waarlijk!" zeide Pulver, als uit een droom ontwakende: "en ik geloof +het nog." + +"Kent gij Monsieur Weerglas?" vroeg Tante, hem naderende: "want ik meen, +dat hij het was." + +"Monsieur Weerglas!" herhaalde Pulver: "ik heb nooit een weerglas gekend +dan hetgeen ik aan boord gebruik en gemaakt is door Michiel Blut op den +Zeedijk. De waarheid is, dat de man als twee druppelen water gelijkt op +mijn Onderstuurman Sander Gerritz, daar ik heden van verteld heb." + +"De Kapitein," zeide Suzanna tegen Tante, "dacht als Phocas bij +Corneille: + + _Tombai-je dans l'erreur ou si j'en vais sortir?_ + +"Ja Juffertje! als ik Fransch verstond," zeide Pulver, "dan zou ik dat +misschien gedacht hebben; maar ik heb dien _kornoelje_ nooit gekend." + +"Kom!" zeide Tante: "laat ons maar niet meer aan dien man denken, en +onze wandeling voortzetten. Daar is Van Baalen al een eind vooruit met +den Heer Blaek, en zij zijn zoo druk over den wissel op Londen aan den +gang, dat zij niet bespeuren, dat wij achterblijven. En de Heer +Lodewijk, waar is die?" + +"Ik geloof naar stal," zeide Henriette: "om de paarden van den Heer Van +Baalen te zien." + +"Aha! zoo hij die boven ons gezelschap verkiest," zeide Suzanna, "dan +zie ik wel, dat ik op hem ook niet zal moeten rekenen, om mij hedenavond +ter kermis te brengen, en ik zal Kapitein Pulver wel te vriend mogen +houden: anders ben ik geheel zonder vrijer." + +"Tante heeft wel gelijk," zeide ik stil tegen Henriette: "wanneer zij +zegt, dat wij dien Monsieur Weerglas moeten daarlaten. Hij heeft mij ten +minste lang genoeg onttrokken aan een gezelschap, dat mij boven alles +aangenaam is." + +"Mijnheer!" antwoordde Henriette: "gij herinnert u onze afspraak op den +koepel wel? Wij zouden alle complimenten daarlaten." + +"Ik kan het waarlijk niet helpen," zeide ik, "dat gij geen onderscheid +weet te maken tusschen waarheid en complimenten." + +Op deze wijze pratende, wandelden wij voort, terwijl Suzanna den zeeman +had beetgenomen, wien zij allerlei vragen deed, en Tante nu rechts dan +links liep, om bloemen te plukken, welke zij alsdan aan de jonge meisjes +kwam aanbieden. Na eenigen tijd vervoegde zich Lodewijk weder bij ons, +of liever bij Van Baalen, met wien hij, na lang loven en bieden, den +koop eens werd over de harddravers, onder beding, dat hij die nog eens +zoude probeeren. + +Te huis gekeerd, vonden wij de theetafel, die ons wachtte: en terwijl +wij het geurige kruid dronken, liet ik, mij van alle onzekerheid +wenschende te ontslaan, het gesprek vallen op de Spaansche +aangelegenheden: waarna ik, bij mijn neus langs, de vraag deed, of +iemand den Graaf van Talavera ooit had hooren noemen. + +Het kwam mij voor, of de Heer Blaek bij deze vraag eenigszins van kleur +veranderde: hij hield zich althans, of hij dien nooit geboord had; maar +Van Baalen haastte zich te antwoorden: + +"Den Graaf van Talavera! wel zeker! wie kent dien niet? Hij was +Vlies-Ridder, Grande van Spanje, Admiraal van Castilie, gunsteling des +Konings; in een woord, een troetelkind van 't geluk;--maar 't kan +verkeeren, zegt Bredero: en met hem is het ook mal afgeloopen. Hij is in +ongenade geraakt, heeft zich uit de voeten gemaakt en niemand weet, wat +er van hem geworden is." + +"'t Is waar ook," hervatte ik: "nu herinner ik mij, vroeger wel van den +man gehoord te hebben." + +"Stil! stil toch!" zeide Tante, terwijl zij Van Baalen met den elleboog +aanstootte. + +"Ik mag er dan toch wel bij vertellen," vervolgde hij, niets van de +geheime wenken van Tante begrijpende, "dat hij eigenlijk een +Gelderschman van geboorte was en zijn loopbaan in 's lands dienst +begonnen is. De Heer Blaek zal zich Baron Van Lintz wel herinneren?" + +"Ik, Mijnheer?" vroeg de Heer Blaek, terwijl hij moeite had, om het +theekopje, dat in zijn hand beefde, aan den mond te brengen: "met uw +verlof ... neen ... ik herinner mij niets van hem." + +"Niets! Is dan niet.... O! hoe kan ik zoo dom zijn?" zeide Van Baalen, +terwijl hij zichzelven met de vuist voor het hoofd sloeg: "Ik was +waarlijk uw betrekking tot dien man vergeten. Ik verzoek verschooning: +ik heb mij schandelijk voorbijgepraat. Zoo iets kan slechts mij alleen +gebeuren. Ik ben de ongelukkigste man van de wereld." + +Nu was ik nog even wijs. Ik keek rond: de Heer Blaek was van zijn +ontsteltenis nauwelijks teruggekomen. Van Baalen ging voort met +_excuses_ te maken. Henriette zag met haar groote en fraaie oogen +iedereen beurtelings aan als om opheldering te vragen. Tante bood +theerandjes en confituren aan, en deed haar best om de aandacht af te +trekken. Lodewijk neuriede een Fransch liedje en Suzanna mompelde in +zich zelve: + + _"Et jamais dans Larisse un lache ravisseur + Me vint-il enlever ou ma femme ou ma soeur?"_ + +Wat Pulver betreft, hij was in zulk een rookwolk gehuld, dat het mij +onmogelijk was zijn gelaat te onderscheiden. + +Het gesprek werd nu, zooals meestal het geval is na een dergelijk +_incident_, koud en onbeduidend: ja, het was met een waar genoegen, dat +iedereen het theegoed zag wegnemen, waarna wij gezamenlijk een wandeling +in 't dorp gingen doen. Dewijl de kermisvermakelijkheden, welke wij daar +bijwoonden, niet van dien aard waren, dat de beschrijving daarvan +eenigszins belangrijk voor den lezer zoude zijn, maar slechts dienen +zoude, om mijn verhaal nutteloos te verlengen, zal ik hier alleen +vermelden, dat Suzanna, bij het gooien aan een koekkraam, door de +fortuin begunstigd werd en het geluk had van een grooten koek te +trekken, waarop met gouden letters te lezen stond: + + DIT IS + VOOR + MIJN + +Wij keerden tegen negen uren huiswaarts, waarna de vier genoodigde +Heeren, wier rijtuigen reeds een poos gewacht hadden, hun afscheid namen +en Heizicht verlieten. + + + * * * * * + + +ACHTTIENDE HOOFDSTUK, + +WAARIN FERDINAND OP ZIJN KANTOOR GEINSTALLEERD, EN, ALS KRELIS LOUWEN, +OP EEN POETENMAAL WORDT GENOODIGD. + + +Het was met een beklemd hart, dat ik den volgenden morgen de sjees van +Tante zag voorkomen, om mij naar Amsterdam terug te brengen, en mij een +plaats te doen verlaten, waar ik een voorwerp achterliet, dat mij +ondanks onze korte kennismaking, onuitsprekelijk dierbaar geworden was. +Ik mocht echter mijn verblijf niet langer rekken; want ik moest dien dag +bij den Heer Van Baalen zijn om mijn nieuwe betrekking te aanvaarden: en +ik wil niet ontkennen, dat de gedachte mij streelde, van niet langer, +gelijk voor vijf dagen, te Amsterdam aan te komen, als een berooide +straatslijper, die niets te verdienen heeft, maar als medechef van een +geaccrediteerd handelshuis. Deze betrekking gaf mij dan ook tevens +eenigen waarborg om met meer vrijmoedigheid aanzoek te kunnen doen naar +de hand van een meisje, hetwelk ik niet zoude ten huwelijk durven +vragen, zonder het vooruitzicht te hebben, van haar eerlang een +maatschappelijke positie te verschaffen, geevenredigd aan die, waaraan +zij gewoon was. Deze en dergelijke gedachten beurden mij onderweg +zoodanig op, dat ik in eene recht opgeruimde stemming te huis kwam. Na +mijn moeder omhelsd, en de jonge leden der familie verheugd te hebben +met een grooten koek, dien Suzanna mij voor hen had medegegeven, begaf +ik mij naar het huis van Van Baalen, die mij uiterst minzaam ontving en +terstond naar zijn kantoor geleidde, waar ik met alle behoorlijke +plechtigheid aan de boekhouders, bedienden en loopers werd voorgesteld. + +"Ik heb dezen hoek voor u bestemd," zeide Van Baalen: "hopende dat de +plaats en het licht u gevallen--en dien lessenaar geledigd, dien UEd. +gebruiken kan, zoolang er geen nieuwen vervaardigd is.--Wijdveld! haal +de boeken eens, dat Mijnheer Huyck eenig denkbeeld moge bekomen, hoe de +zaken staan en op wat hoogte wij zoo wat zijn.--Zoo UEd. eenige kopieen +of notitie van 't een of 't ander verlangt, heeft UEd. maar te spreken: +en, heeft UEd. eenige inlichtingen noodig, Wijdveld of ikzelf zijn +altijd bereid u die te geven." + +Gedurende deze minzame toespraak van mijn nieuwen compagnon, had +Wijdveld, de tweede boekhouder, al de boeken aangebracht, voor mij op de +schrijftafel nedergelegd en aan het laatst beschreven folio opgeslagen, +waarna hij zich weder naar zijn lessenaar begaf. Ik riep nu al mijn +opmerkzaamheid, en hetgeen mij van de theoretische kennis van het +Italiaansch boekhouden uit mijne schooljaren was bijgebleven, te hulp, +om mij met den staat der zaken bekend te maken. Van Baalen had, naar het +mij dien dag voorkwam, overal het oog, en gelijk mij later bleek, ook +liet hoofd in: en, zonder zijn plaats of werk te verlaten, wist hij dat +zijner ondergeschikten zorgvuldig na te gaan, hun zijn bevelen te geven, +hen, waar 't noodig was, te recht te wijzen, en op mijn gezicht te +lezen, wanneer ik hier of daar zwarigheden ontmoette. + +"Mijnheer Karelsz!" zeide hij, na eenen der ontvangen brieven gelezen te +hebben, tot den eersten boekhouder: "Heinrich Haspel en Co. te Hamburg +schrijven ons hun te remitteeren a 33 1/2 st. per daalder van 32 ss lubs +of op Frankfort a 85 & per florijn van 65 kreutzers". + +"Ik geloof," zeide Karelsz, "dat wij a 84 & op Frankfort kunnen +remitteeren." + +"Ja," zeide Van Baalen: "en tot 33 st. op Hamburg, hetgeen hun nog +voordeeliger uitkomt. Laat Pietje Van Lingen het juiste verschil eens +opmaken:--en tevens, hoeveel wij in courant geld moeten uittellen om de +1024000 reis aan Isodore Perez te Lissabon te remitteeren a 110 & per +dukaat, de agio 3 1/2 percent. Hier is een advies van John Smith te +Londen, dat hij 480 stuks Blok-tin voor onze rekening heeft ingekocht en +te Cadix geconsigneerd om aldaar voor onze rekening te verkoopen ... die +factuur loopt hoog genoeg: 496 L sterling; maar de ongelden schijnen +grooter geweest te zijn dan gewoonlijk:--Monsieur Snijders! wanneer gij +er in geslaagd zult zijn, uw pen te vermaken, waaraan gij sedert een +half uur bezig zijt, wees dan zoo goed, deze factuur eens over te +brengen, en te zien hoe onze rekening met dat huis staat:--het +verwondert mij, dat hij niets schrijft over die vier balen Beathilies +Ternatanes, die hem in de vorige week gezonden zijn; het heeft wel is +waar nogal gestormd op zee: en de beurtman kan te laat zijn +aangekomen:--aan die Suiker van Harry Harding op Sint-Christoffel +behoeft geen rekening gegeven te worden, Mijnheer Wijdveld! Ik heb van +dien man geen goed meer te wachten.--Ik zie al, waar UEd. naar zoekt, +Mijnheer Huyck! UEd. is waarschijnlijk verwonderd, dat de agio niet bij +iederen wissel genoteerd staat: maar het is mijne gewoonte, dat op zijn +beloop te laten en bij 't sluiten der rekening het bedrag der agio op +Rekening van Agio te brengen, en de rest op Winst en Verlies.--Mijnheer +Karelsz, hebt gij al een nota van De Wijs over den verkoop van die 36 +Ceroenen Indigo Lauro?--Wees anders zoo goed hem daaraan te herinneren: +en zeg hem, dat, zoo hij die niet dadelijk inlevert, ik mij van een +anderen makelaar zal bedienen;--en denk toch, om Van Erkeles te +waarschuwen wegens de assurantie voor de "Fortuin". Pulver heeft zich al +beklaagd, dat men het schip nog niet is komen opnemen. Ziedaar, Mijnheer +Huyck! hier is een circulaire, die ik gesteld heb, om bericht van onze +compagnieschap te geven: UEd. gelieve uw oordeel daarover te zeggen. Nu +zie! dat is mis," vervolgde hij, een anderen brief lezende, en dien aan +Karelsz overreikende, die bleek werd als een doek. + +"Hemel!" zeide deze, met een zachte stem, zoodat geen der bedienden het +hooren kon: "dat is een ongeval! wie had dat kunnen droomen?" + +"'t Zijn veertig duizend gulden in 't water," zeide Van Baalen, de +schouders ophalende, doch zonder een gezicht te vertrekken. + +"Paulus Leyster insolvent!" hernam Karelsz, zuchtende: "ik had zooveel +vertrouwen in zijn soliditeit." + +"Stil!" zeide Van Baalen: "men behoeft niet precies te weten, wat wij +daaraan verliezen. Bovendien, zonder schade hier of daar gaat de negotie +nooit. Tracht intusschen berichten in te winnen, of er wat van te recht +komt. Mijnheer Huyck! ik zal u dit later wel vertellen. 't Valt +gelukkig, dat UEd. hier nog niets mede te maken heeft; doch UEd. kan er +uit zien, dat het ons niet altijd voor den wind gaat." + +Dit was het eenige beklag, dat hij zich veroorloofde. Ik kon van mijne +verbazing niet terugkomen. Was deze dezelfde man, wien ik den dag te +voren zoo morrende en klagende had leeren kennen. Hij had zich den +ongelukkigsten man der wereld genoemd, omdat zijn tuinbaas hem geen +doperwtjes kon leveren, en hij droeg met gelatenheid een verlies van +veertig duizend gulden. Hoe verkeerd, dacht ik, zijn de oordeelvellingen +der menschen bij een slechts oppervlakkige kennis! Wie den Heer Van +Baalen alleen in de gewone samenleving ontmoet had, zou hem niet anders +hebben beschouwd dan als een verdrietigen, gemelijken, verstrooiden +knorrepot, die zichzelven en anderen tot last leefde;--en ook alzoo had +ik hem beoordeeld, en reeds het denkbeeld mij beangst, van in zijn +gezelschap mijn dagen te moeten slijten. Hoezeer had ik mij bedrogen! en +hoe aangenaam vond ik mij verrast, nu ik hem in zijn waarde leerde +kennen; en, dat ik het hier bijvoege, hoe meer tijd ik in het vervolg +met hem sleet, hoe meer ik zijn rustelooze werkzaamheid, zijn helder +inzicht in de zaken, zijn geest van orde, zijn kordaatheid in 't +handelen en zijn gelijkheid van gemoed bij voor- en tegenspoed leerde +bewonderen. Slechts op eene wijze heb ik mij dat verschil tusschen Van +Baalen op 't kantoor en Van Baalen in de wereld kunnen verklaren. Hij +was van de natuur tot handelaar bestemd, en door zijn stand in de +maatschappij tot uitgaan gedwongen. In zaken was hij op zijn plaats; in +de wereld speelde hij een rol. Maar zijn ziel was bij zijn _affaire_ en +bleef er bij, al was zijn lichaam in de dagelijksche kringen aanwezig; +hij gevoelde zich aldaar niet op zijn gemak: en verveling, zucht om +zonderling te schijnen, wrevel, of al deze aandoeningen te zamen +genomen, bedierven alsdan zijn luim en vormden hem tot den man, dien ik +vroeger geschilderd heb. + +Terwijl ik mij nog op het kantoor bevond, kwam mijn boodschap aan +Helding mij in de gedachten. Ik was eerst voornemens geweest, die aan +Heynsz op te dragen: maar de vrees om vermoedens te wekken had mij dit +plan doen verwerpen: en ik begreep, dat het beter ware en meer +overeenkomstig met het doel des zenders, het geld op een zoodanige wijze +in de handen des dichters te spelen, dat men nimmer kon nagaan van wien +het kwam. Toen dus, bij het sluiten van het kantoor, de bediende kwam +hooren, of de patroon nog iets te zeggen had, verzocht ik verlof aan Van +Baalen, dien man met een commissie te belasten: dit toegestaan zijnde, +nam ik den looper ter zijde, deelde hem mijne instructien mede, en +stelde hem vervolgens het geld ter hand, dat ik, om op alle gelegenheden +gewapend te zijn, bij 't van huis gaan bij mij had gestoken. Ik bleef +toen nog eenigen tijd met Van Baalen alleen, ten einde al wat onze +compagnieschap betrof op een behoorlijken voet te regelen, en keerde +recht tevreden naar huis. + +Op den avond van dien dag zat mijn familie in onze huiskamer vereenigd. +Tante Letje was bij ons te bezoek en ik was naar mijn kamer gegaan om +eenige plaatwerken te krijgen, die ik aan de mijnen wilde laten zien, +toen ik hoorde, dat er iemand aangediend en na eenig toevens +binnengelaten werd. Ik kwam weder beneden, mijn platen onder den arm +houdende, en was niet weinig verbaasd en teleurgesteld, toen ik ontdekte +dat de bezoeker niemand anders was dan vriend Helding, die, zoodra hij +mij zag, naar mij toekwam, en met de meeste eerbiedigheid mij zijn dank +betuigde voor de weldaad, die ik hem bewezen had. + +Ik stond als van den donder getroffen en verwenschte het toeval, dat ik +juist uit de kamer was, toen hij zich had laten aandienen: daar ik in +het tegenovergestelde geval naar hem had kunnen gaan en hem afzonderlijk +spreken: en nu, vreesde ik, zou de bommel losbreken. + +"Maar mijn waarde Monsieur Helding!" zeide ik eindelijk: "ik weet, niet +waar UEd. van spreekt: ik betuig u, dat uw dankzeggingen mij zoo vreemd +voorkomen...." + +"Wel ja!" zeide mijn vader, die van meening was, dat Helding, voor de +twee dukaten bedanken kwam: "UEd. behoefde waarlijk niet de moeite te +doen, van daarvoor hier te komen. Het gedicht, waarmede UEd. ons vereerd +hebt, is slechts weinig betaald met zulk een bagatelletje." + +"Een bagatelletje, Ed.-Gestr. Heer!" riep Helding: "waarlijk! zoo UEd. +honderd Zeeuwen een bagatelletje noemt! voor UEd. is 't mogelijk, maar +voor mij waarachtig niet." + +"Honderd Zeeuwen!" herhaalde mijn vader: "hier moet een misverstand +plaats hebben: dat geld komt van mij niet: en ik betwijfel, of mijn zoon +ook genoeg bij kas is om zulke _munera_ weg te geven." + +"Eilieve, Ed.-Gestr. Heer!" hervatte de poeet: "UEd. drijft het al te +verre. Zulk een edele wijze van schenken verhoogt de waarde van het +geschonkene." + +"Dat uw slinkerhand niet wete wat uw rechter geeft," mompelde Tante +Letje. + +"Maar het is vruchteloos," vervolgde Helding, "de zaak te willen +verbloemen. Hoe fijn het werk ook bestoken was, ik ben er toch achter +gekomen." + +"Eilieve! Geef ons de _historia facti_ eens," zeide mijn vader, "want ik +ben nieuwsgierig te weten hoe de vork in den steel zit." + +"Met genoegen, Edel-Gestr. Heer. Ik zat daar op mijn bovenkamer en had +een veldzang ter gelegenheid der verjaring van den Heere Smethof voor +mij, terwijl Heynsz, mijn huisheer, juist bij mij zat en mij een +quitantie schreef voor drie maanden huur, die ik hem voldeed uit de twee +dukaten, die UEd. laatst bij mij gelaten hadt. Daar wordt aan mijn deur +geklopt: ik zeg "binnen!" daar komt een Monsieur binnen: "Monsieur Lucas +Helding"--"Dezelfde," zeg ik. "Dan moet ik u dit zakje overhandigen," +zegt hij: "wees zoo goed, mij quitantie daarvoor te geven." Met begon +hij het geld op de tafel uit te tellen: alle gerande Zeeuwsche +Rijksdaalders. Ik was zoo buiten mijzelf, dat ik beefde als een rieten +blad. "Maar man!" zeg ik: "UEd. is zeker abuis. Ik ben geen geld te +wachten."--"Geen abuis ter wereld," zegt hij, terwijl hij het geld al +vast voortelde: "zoo UEd. Lucas Helding is: 29, 30, 81."--"Maar van wie +komt het toch?" vroeg ik.--"Ja! dat mag ik niet zeggen: 45, 46, +47."--Het was mij alsof alles mij draaide voor de oogen! zulk een som +gelds te zien.--"Wel!" zeide Heynsz: "ik zou het maar opsteken. Men moet +zoo geen koren van den molen sturen."--zeide ik: "Sinjeur Heynsz! wees +zoo goed en schrijf mij de quitantie eens. Gij zijt nu toch bezig: en ik +zou niet in staat zijn, een letter op 't papier te stellen, zoo confuus +ben ik."--"Daar heb ik niet tegen," zeide hij: "hoe groot is de +som?"--Tweehonderd zestig gulden," zei de vreemde persoon.--Nu, Heynsz +schreef het recu: ik teekende, en de man kuierde weg. "Begrijp je daar +iets van, Sinjeur Heynsz?" vroeg ik. "Neen," zei hij: "maar 't is een +buitenkansje, daar ik u geluk mee wensch...." "Ken je dien man?" vroeg +ik weer. "Jawel!" zeide hij:"'t is een kantoorknecht bij Van Baalen." + +"Dat die drommelsche verklikker ook tegenwoordig moest zijn," dacht ik, +bij dit gedeelte van Heldings verhaal. Deze vervolgde: + +"Dat was aan geen doove gezeid. Ik gaf mijn geld aan Heynsz om te bergen +en liep naar den Heer Van Baalen. Maar jawel! Ik had pas een paar +woorden gezegd, of ik merkte, dat het alweer mis was. "Ik geef mijn geld +zoo niet weg," zeide hij, en liet daarop den kantoorknecht roepen, die +juist aan huis was. Toen kwam het hooge woord er uit: hij had het van +UEd. gekregen om het mij te bezorgen." + +Hier zette mijn geheele familie groote oogen op en ik sloeg de mijne +neder, mijn noodlottig gesternte verwenschende. + +"Ik wist niet, dat uwe middelen zoo ruim waren," zeide mijn vader met +bevreemding. + +"Het spijt mij, dat het ontdekt is," hernam ik: "maar ik kan u +verklaren, Monsieur Helding! dat uw dankbetuigingen niet aan mij +behooren gericht te zijn. UEd. is het geld evenmin aan mij verschuldigd +als aan den kantoorknecht, die het u gebracht heeft; want beiden hebben +wij het van een derde ontvangen: en de hand, die 't mij ter hand stelde, +wil niet genoemd zijn." + +Mijn toon was zoo ernstig, dat Helding overtuigd scheen. Nu keek hij +mijn vader aan; maar deze schudde het hoofd, en mompelde: "_Etiam per +interpositam personam donatio consummari potest_; maar ik begrijp er +niets van." + +"En mag ik er volstrekt niet naar raden, wie de zender is?" vroeg +Helding. + +"Ik verzeker u," was mijn antwoord, "dat gij daar vergeefsche moeite toe +zoudt doen. Het is mij bovendien volstrekt verboden u iets dienaangaande +te vertellen." + +Helding zuchtte en haalde de schouders op: "in dat geval ben ik UEd. +toch altijd dankbaar voor de bezorging," zeide hij: "en hetzij UEd. de +zender zijt of niet, zoo wil ik toch niet nalaten, UEd. het tweede +oogmerk mijner komst mede te deelen, zijnde om UEd. te noodigen op een +klein partijtje, dat ik sedert lang aan eenige mijner kunstvrienden +schuldig ben en nu eindelijk in staat ben gesteld, hun te geven." + +"Mijn waarde Monsieur Helding!" zeide ik: "ik ben volstrekt niet op de +hoogte, om met geleerde lieden om te gaan, en zal bovendien thans +drukten genoeg aan de hand krijgen, die mij dergelijke partijen wel +zullen beletten." + +"Ja! dat vind ik ook," zeide mijn moeder, mij met bezorgdheid aanziende: +"dergelijke partijen duren somtijds laat: men gebruikt er meer dan +gewoonlijk, de gezondheid lijdt er door." + +"Och! UEd. meent het niet," zeide Helding: "de Jongeheer kan immers naar +huis gaan wanneer hij verkiest, en behoeft niet meer te drinken dan hem +lijkt; een glas roode wijn kan op zijne jaren zooveel kwaad niet: en dan +bovendien, de Jongeheer heeft het mij beloofd." + +"Het zij verre van mij, hier, ongeroepen, wijsheid te willen +verschaffen," zeide mijn vader: "maar ik geef u, Monsieur Helding! +vriendschappelijk in bedenking, of gij weldoet de verkregene som zoo +dadelijk te gebruiken om uwe vrienden te trakteeren. Ik weet wel, gij +poeten acht het geld als slijk en denkt met Horatius: + + _Nullus argento color est avaris abdito terris_: + +maar toch, ik denk, dat het oogmerk des zenders geweest is, dat gij er +u-zelven mede te goed deedt, en niet, dat anderen het verbrasten." + +"UEd.-Gestr. spreekt zeer waar," zeide Helding: "maar wat is het geval? +Ik ben nu al zoovele jaren lid van een vriendenkring ter onderlinge +oefening in de dichtkunst. Volgens de instellingen van ons genootschap +moeten wij maandelijks bij een der leden vergaderen, die de overigen +ontvangt en hun een glas wijn schenkt naar zijn vermogen. En daar zij nu +weten, dat ik geen kelder heb, wisten zij het altijd zoo te schikken, +dat mijne beurt werd overgeslagen. Ik heb nu zoovele jaren altijd op +hunne kosten wijn gedronken, en nu wilde ik wel voor eens in mijn leven +hunne beleefdheid te mijnen opzichte vergelden." + +"Dat is edelmoedig gedacht," zeide mijn vader: "maar toch, draag zorg, +dat gij niet alles aan den wijn verdoet: en bepaal u dan bij hen, aan +wien gij een traktement schuldig zijt." + +"Nu ja!" zeide Helding: "of er een paar meer of minder zijn, dat zal er +zooveel niet toe doen: en aan den jongen Heer, die mij in staat gesteld +heeft mijn huishuur te voldoen, wilde ik toch ook wel toonen, dat ik +niet ondankbaar ben. 't Is zeker wel wat vermetel van mij, te durven +hopen, dat iemand als de Jongeheer Huyck mij de eer aan zoude doen mijn +arme woning te bezoeken." + +"Volstrekt niet," hernam mijn vader: "en ik heb er niet tegen, dat mijn +zoon van uw uitnoodiging gebruik make, indien zijn kantoordrukten het +niet beletten en hij voor dien avond niet verzeid is." + +"Maar lieve engel!" zeide mijn moeder, vreemd opziende: "gij; meent het +immers niet?" + +"Kom, Keetje-lief!" zeide mijn vader: "wees maar tevreden: _indulge +veniam puero_." + +"Ja!" zeide zij, de schouders ophalende: "als ge Latijn begint te +praten, zal ik maar zwijgen," en zij schudde het hoofd, terwijl haar +geheele wezen te kennen gaf, dat zij die partij niet goedkeurde. + +"Ziezoo! dat is treffelijk," zeide Helding, terwijl hij zich tot mij +wendde, en de handen wreef: "UEd. zal zien, het zal in orde zijn. Heynsz +heeft mij veroorloofd, de gasten op zijne kamer te ontvangen, dan +behoeven zij zoovele trappen niet te klimmen...." + +"En hebben minder gevaar er af te rollen," dacht ik. + +"En ik zal de Juffrouw, die beneden mij woont, verzoeken koffie te +schenken: dan heeft het goede mensch ook reis een verzet: want zij zit +den geheelen dag te kniezen en te zuchten." + +"En zal die Juffrouw dan alleen met al die Heeren zitten?" vroeg Moeder. + +"Wel neen, Mevrouw!" antwoordde Helding, lachende! "zij zal op haar +kamer blijven en ons de koffie sturen.--Och! het is een lief meisje, zoo +vriendelijk, zoo zachtzinnig: nietwaar Mijnheer?" vroeg hij, mij tot +getuige nemende. + +"Zoo Ferdinand! Kent gij die Juffrouw ook al?" vroeg mijn moeder, half +schertsend, half bestraffend. + +"Dat is te zeggen, ja, ik heb haar in 't voorbijgaan gezien, toen ik +Monsieur Helding bezocht," antwoordde ik. + +"Nu ja, gezien," zeide Helding: "en een grooten dienst gedaan +bovendien.--Nu zij is ook altijd recht dankbaar; want zoo dikwijls ik +haar op de trap ontmoet en een praatje met haar maak, vertel ik haar van +UEd. en dan glinsteren haar oogen als twee sterretjes." + +"Wat is dat voor een juffer?" vroeg op zijn beurt mijn vader, met een +strakken blik: "en wat zijn dat voor diensten, die Ferdinand haar +bewezen heeft?" + +"Och! een zedig meisje," zeide Helding, "die geen Christenziel bij haar +ziet, en nooit uitgaat: en vroom ook;--maar zij woont dan bijster alleen +en verlaten. Daar heb je den Notaris Bouvelt, daar ik geloof dat het een +stuk van een nicht af is, die komt niet eens naar haar omzien. De man is +ziek, dat is mogelijk; maar kon hij niet eene van zijn dochters zenden? +al was het maar om haar naar de kerk te brengen, waar zij nu niet alleen +naar toe durft gaan. Gisteren nog vroeg ik haar, zoo bij manier van +spreken, waar zij ter kerke geweest was: en zij antwoordde mij, dat zij +sedert haar komst te Amsterdam nog geen voet over den drempel heeft +gehad, omdat zij niet alleen durfde uitgaan. En toen vroeg zij mij, of +ik geene zuster of nicht had, die op jaren ware, en haar derwaarts zou +kunnen geleiden." + +"Arme ziel!" zeide Tante Letje, met deernis: "zij is gelijk aan den +geraakte, die de genezende wateren van Bethesda niet kon genaken, omdat +er niemand was om hem op te nemen." + +"Maar dat heldert nog niet op, wat Ferdinand met haar te maken had," +zeide mijn vader. + +"Anders niet," zeide ik, "dan dat ik haar bevrijd heb van iemand, wiens +bezoek haar lastig was; doch Monsieur Helding weet, dat wij den naam des +onbescheiden indringers niet voegzaam kunnen noemen." + +Mijn vader zweeg en nam een snuifje. Ik wist, wat dit beteekende; want +de snuifdoos kwam slechts bij bepaalde gelegenheden uit den zak: +namelijk wanneer hij hoofdpijn had, in de pleitzaal bij lange +pleidooien, in de kerk bij vervelende predikatien, wanneer hij iets +zwaarwichtigs op te stellen had, of wanneer hij misnoegd was. Hij bleef +echter dien gansenen avond even vriendelijk jegens mij: ik vermoedde +derhalve, dat zijn ontevredenheid alleen op Heynsz zoude nederkomen, die +hem van het voorgevallene tot zijnent onkundig had gelaten. + +Na een onbeduidend gesprek nam Helding zijn afscheid van het gezelschap, +mij meldende, dat de bijeenkomst, waarop hij mij genoodigd had, den +volgenden Donderdag te zes uren zoude plaats hebben, terwijl ik van mijn +kant beloofde intijds aanwezig te zullen zijn. Toen ik den man +uitgeleide deed naar de voordeur, vroeg hij mij, of ik reeds, ingevolge +mijn belofte, hem de vriendschap gedaan had van met mijn vader over zijn +dochter te spreken. Ik antwoordde, gelijk de waarheid was, dat ik zulks +terstond had verricht: doch dat er met de verlangde nasporingen wel +eenige tijd zoude verloopen, vermits het verloren schaap zich sedert +lang niet meer in Amsterdam bevond en waarschijnlijk van naam was +veranderd. Helding toonde zich hoogst erkentelijk en maakte nog +verscheidene verschooningen over de moeite, welke hij mijnen vader en +mij veroorzaakte, waarna hij vertrok. + +Bij het gezelschap terugkeerende, vond ik mijn moeder bezig mijn vader +minzaam te beknorren, dat hij mij naar dat poetenmaal liet gaan. + +"Ik hoop," zeide mijn vader, "dat Ferdinand oud en wijs genoeg is, en +zich weet te matigen. Gij wilt toch niet, Keetje-lief, dat wij een +knaap, die nu ruim twee jaren op zijn eigen wieken gedreven heeft, weder +als een schooljongen gaan behandelen? En hoewel ik niet verlang, dat hij +Helding tot een huisvriend make, zoo heeft mij de dankbaarheid des mans +toch getroffen en wil ik niet, dat hij ons van hoovaardij beschuldige. +Had ik echter vooraf geweten," voegde hij er glimlachend bij, "dat zich +zulk een innemende koffieschenkster daar bevond, ik had mij nog eens +bedacht." + +Men kan zich voorstellen, dat ik bij dit alles niet zeer op mijn gemak +was en met schrik opzag tegen het losbersten der donderbuien, die zich +van alle kanten boven mijn hoofd samenpakten. Maar mijn ongerustheid +moest nog vermeerderd worden. Den volgenden dag kwam er een mand van +Tante Van Bempden, met groenten en vruchten, welke zij aan mijn moeder +stuurde, en een brief er bij van Suzanna aan mij, van den volgenden +inhoud: + +"Sinjeur Ferdinand! + +Gij hebt voorwaar mooie stukjes uitgevoerd! daar zijn nu al mijne +profetien uitgekomen, dat gij nooit zoudt deugen. Ja! Ferdinand werd +altijd in de familie als een achtste wonder beschouwd, en ik, die wat +beter inzicht in de zaken had, al zoo weinig geloofd als wijlen +Mejuffrouw Cassandra. Maar zoo gaat het: als de wijsheid op de straten +schreeuwt, blijft ieder thuis; en als de dwaasheid maar even fluit, is +er dadelijk een toeloop. Pas maar op, dat er geen toeloop kome om u te +zien ophangen. Denk eens! de zoon van den Hoofdschout het stadhuisraam +te zien uitsteken: dat zou een aandoenlijk schouwspel wezen. Nu ja! kijk +maar zoo vreemd niet op; de bommel is uitgebroken. Daar komt van morgen +Baas Roggeveld met zijn lakenveldsche koeien aanzetten en vertelt aan +Tante, dat die Monsieur Weerglas, die in zijn huisje woonde, met de +noorderzon vertrokken is, niemand weet waarheen: ofschoon iedereen +gissen kan, dat hij niet spoedig terug zal komen: overmits zich +hedenmorgen de Baljuw in eigen hoogen persoon aan het ledige huisje +vervoegd heeft, bewerende, dat gemelde Monsieur Weerglas niemand anders +was als ... nu raad eens, zoo gij kunt;--of liever, zoo gij 't niet +weet:--niemand anders als Zwarte Piet, en de bedrijver van ettelijke +diefstallen, huisbraken en rooverijen op den publieken weg. Nu behoef je +niet te vragen, hoe of Tante opkijkt, dat gij met den Sinjeur op zulk +een intiemen voet waart, dat hij u visites kwam doen. Zij wilde er eerst +aan Papa over schrijven: maar ik heb haar beduid, dat zij den man maar +verdriet aan zoude doen, en dat het beter ware, dat ik u eerst +kapittelde over het aangaan van dergelijke _liaisons_. Ik kan u zeggen, +dat ik er van ril en beef: en dan, hoor ik, heeft Pulver verteld, dat +gij een zakje met geld van dien fielt hebt ontvangen. Is UEd. altemet +een compagnon van Cartouche en Jaco? + + _On apprent a hurler, dit l'autre avec les loups_. + +En ik mag Van Baalen wel waarschuwen; anders gaat gij nog met de kas +strijken, en dan zou hij inderdaad de ongelukkigste man der wereld +worden. Ik heb al aan Jetje Blaek geraden, haar koffertje na te kijken, +om te zien of gij haar niets ontstolen hebt.--Ten haren opzichte zou ik +het u vergeven; want dat ware volgens het recht van wedervergelding +(_jus talionis_, zou Papa zeggen: ja ik weet ook wel een mondvol +Latijn): overmits zij, zoo 't mij voorkomt, zich aan de dieverij van uw +hart heeft schuldig gemaakt.--Nu! op haar hart zult gij wel alle +aanspraak verbeuren, zoo gij er dergelijke kennissen op nahoudt. 't Is +toch jammer! laatstleden Zondag scheen zij u zoo genegen, en toen gij +aan tafel met den Heer Van Baalen aan 't redetwisten waart over het +tarief, keek zij, ofschoon zij er wel niets van begrepen zal hebben, u +met zulke aandachtige oogen aan, dat het mij den schijn had, als had zij +haar toilettafel tegen een gebroken bloempot willen verwedden, dat gij +gelijk hadt.--Nu! rechtvaardig u, zoo gij kunt, want Tante is ernstig +boos: en er is een zilveren suikerstrooier zoek, dien zij zich +verbeeldt, dat door dien vagebond tijdens zijn bezoek is meegepakt: of +hebt gij hem misschien in den lommerd gezet?--Gij zijt er niet te goed +toe; dit, weet gij, is het oordeel van + + Uwe Zuster + SUZANNA." + +De mededeeling van dit alles was niet geschikt om mij bijzonder gerust +te stellen, en ik had reden genoeg om mijn rassche belofte tot +stilzwijgendheid te verwenschen. Ik kon den brief echter niet +onbeantwoord laten en zag in, hoe noodig het ware, Tante te bevredigen. +Ik schreef derhalve aan Suzanna en dankte haar voor den dienst, dien zij +mij bewezen had, door mij zoo tijdig van het gebeurde te onderrichten, +en vooral, door Tante te doen afzien van haar voornemen om aan mijn +vader te schrijven. Wat de ontmoeting van Zwarten Piet betrof, zoo +verhaalde ik haar alleen, dat de man mij werkelijk geld had gelaten, met +het verzoek het aan een derde over te brengen; doch dat het een geheim +was, waarin personen betrokken waren, die ik niet noemen mocht. "Geloof +mij," dus eindigde ik, "dat ik niet min dan gij verwonderd ben geweest +over de eer van 's mans bezoek, en dat ik wel gewild had, dat hij aan +een ander deze lastige commissie had opgedragen. Ik heb die echter niet +geweigerd, omdat het werkelijk een vergoeding was, welke de man deed, en +dat hij, naar ik mij vleie, op weg is om zijn schandelijk bedrijf te +verlaten. Bidden wij liever voor den ongelukkige, dan dat wij hem +veroordeelen, en vergeten wij niet, dat, welke zijn misdrijven ook +geweest mogen zijn, de poort der genade voor den berouwhebbenden zondaar +nimmer gesloten blijft." + +Ik was nog een bezoek schuldig aan Tante Letje en besloot den avond te +baat te nemen om aan deze verplichting te voldoen. Ten haren huize +gekomen, verzuimde ik niet, aan de dienstmaagd, die mij de deur opende, +te vragen, of Tante ook belet had; want ik wist dat zich niet zelden +eenige vromen ter onderlinge stichting ten harent verzamelden, en ik was +niet bijzonder op het gezelschap van de weduwe Knijpduim of den +catechiseermeester Zoutbrand gesteld. + +"De Juffrouw is alleen," zeide de meid, "met nog een Juffertje, dat +zooeven met een sleetje hier gekomen is." + +Op deze verzekering begaf ik mij naar boven in de verwachting van de +eene of andere mij onbekende neepmuts over Tante te zien zitten, maar +wie schildert mijn verbazing, toen ik, in Tantes achterkamer gekomen, +gewaarwerd, dat de Juffer, die tegenover haar bezig was een kopje thee +te drinken, al te wel bij mij bekend, in een woord niemand anders was +als Amelia Bos! Wat deze betreft, zij was niet minder verrast door mijne +verschijning en het kopje ontgleed bijna haar vingers. + +"Zoo Neef!" zeide Tante: "ik was u hedenavond niet te wachten. Gij kent +de Juffer, naar ik meen." + +"Ja Tante!" antwoordde ik: "maar ik was er verre af van te denken, dat +de Juffer ook bij u bekend ware." + +"Behoeft men dan zijn naaste te kennen, om hem een dienst te bewijzen?" +vroeg Tante: "kende de weduwe van Zarpath den man Gods, dien zij bij +zich ontving? En staat er niet geschreven: vergeet de herbergzaamheid +niet: want hierdoor hebben sommigen onwetend Engelen geherbergd?" + +"'t Is verre van mij," zeide ik, "dat ik aan uw goeden wil jegens uwe +naasten zoude twijfelen: maar toch vind ik mij verrast, door Mejuffer +hier te zien, en kan ik niet nagaan, op welke wijze uwe kennismaking +heeft plaats gehad." + +"Dit laat zich, dunkt mij, nogal raden," zeide Tante: "de woorden ten +huize uws vaders door den liedjesmaker gesproken, heb ik bewaard, die +overleggende in mijn herte, en het was alsof er een stem in mijn +binnenste sprak: "zie! ik moet handelen met deze maagd gelijk Hanna +handelde met Samuel haren zoon, hem opbrengende tot het huis des +Heeren."--Maar ik zoude toch geene vrijmoedigheid gehad hebben, zoo maar +tot haar te gaan en te zeggen: "zie: hier ben ik," ware het niet, dat +ik, hedenmorgen in den kousenwinkel bij Van Vlerken zijnde, haar aldaar +had aangetroffen met den ouden man, ja, dienzelfden Helding, die haar +geleidde, en haar aan mij voorstelde: en, hebbende bevonden, dat zij is +gelijk eene Maria, en gaarne luistert naar de waarheid, die uit de +godzaligheid is, zoo heb ik haar genoodigd om hedenavond bij mij te +komen en deel te nemen in de stichtelijkt onderwijzing, die ik naar mijn +vermogen poog te geven aan wie dorst heeft naar de wateren des levens." + +Ik kon van mijn verbazing niet terugkomen. "Hoe!" dacht ik, "zal ik dan +eeuwig, want ik ga, uit of thuis, aan ontmoetingen worden blootgesteld, +die aanleiding geven tot nieuwe verwarring? Is mijn geboortestad sedert +mijn afwezigheid betooverd geworden of ben ik het zelf? Of is alles een +benauwde droom?--En dan, Amelia is immers den Roomschen godsdienst +toegedaan? Heeft zij Tante Letje, die zoo sterk op haar geloof staat, +opzettelijk misleid? Of heeft hier een misverstand plaats?--En hoe +deerlijk zal dat dan uitkomen!" + +Wat Amelia betrof, ofschoon zij in het eerste oogenblik niet minder +verlegen scheen dan ik, herstelde zij zich spoedig: zij had het voordeel +boven mij, dat mijne tegenwoordigheid, als die van een bekende, haar +gerustheid inboezemde, terwijl de hare mij zorg verwekte. + +"De Juffrouw heeft mij verteld," zeide Tante, na eenig zwijgen, "dat gij +haar een gewichtigen dienst hebt bewezen." + +"Zoo!" antwoordde ik, Amelia eenigszins verwonderd aanziende en +onbewust, hoe verre zich haar mededeelingen hadden uitgestrekt. + +"Ja, Mijnheer Huyck!" zeide Amelia, mij uit de verlegenheid helpende: +"ik heb aan Mejuffrouw uw Tante kenbaar gemaakt, dat UEd. zoo +vriendelijk geweest zijt om mij van dien lastigen Heer te ontslaan." + +"Ik heb alleen mijn plicht gedaan," zeide ik: "en ieder fatsoenlijk man +zou in mijn plaats evenzoo gehandeld hebben." + +"En de Juffrouw heeft u zeker ook verteld," zeide Tante, "hoe het komt, +dat zij dus alleen en verlaten is, gelijk Ruth de Moabitische, zonder +zelfs een schoonmoeder te hebben, tot wie zij zeggen kan: uw volk is +mijn volk en uw God mijn God?" + +Ik wist niet, wat te antwoorden: "Wat dunkt u, lieve Tante!" vroeg ik, +om er mij uit te redden: "ziet gij mij aan voor een raadsman, deftig +genoeg om het vertrouwen eener jonge Juffer te verdienen?" + +Amelia scheen terstond mijn oogmerk met dit ontwijkend antwoord te +bevroeden, en haastte zich te zeggen: "ja Mejuffer, ik heb aan uw Heer +Neef verhaald, gelijk aan u, dat ik er ongelukkig aan toe ben, daar de +Heer Bouvelt mij niet kon ontvangen, en ik niet terug kan keeren naar +Deventer, uithoofde mijn familie van huis is: zoodat ik mij alleen +bevind." + +"Had men u ten minste maar bij een ordentelijke burgervrouw Besteed," +zeide Tante: "maar, mij dunkt, Amsterdam is groot genoeg, en ik zal +zelve aan dien Sinjeur Bouvelt schrijven, en hem voorstellen, u een +ander logies te bezorgen." + +"Santa Maria! doe dat niet," riep Amelia ontsteld uit: "de Heer Bouvelt +ligt ziek te bed en is buiten staat zich met eenige zaken te bemoeien." + +"Wat zeidet gij daar voor een vreemd woord?" vroeg Tante, terwijl ik op +mijn lippen beet: "dat luidde even of het een vervloeking ware: en daar +staat geschreven: gij en zult ganschelijk niet vloeken." + +Amelia keek eenigszins bedeesd over deze bestraffing: en, naar het hooge +rood te oordeelen, dat haar wangen bedekte, geloof ik, dat zij zich +bovendien verwijtingen deed, van aan de goede vrouw, die haar bij zich +ontving, een sprookje op de mouw gespeld te hebben: want aan die +Deventersche historie begreep ik wel, dat geen woord waar was. Maar nog +grooter werd de verwarring van het arme meisje, toen Tante haar, na een +korte stilte, de vraag deed, welken Predikant te Deventer zij gewoon was +te volgen. + +De eene dienst, dacht ik, is den anderen waard: en ik poogde op mijne +beurt Amelia het antwoord te besparen. "Gij maakt misschien, zeide ik, +"geen onderscheid tusschen hen, en hoort allen even gaarne." + +"Inderdaad," zeide Amelia: "ik geloof...." + +"Hoe!" viel Tante in: "mij dunkt, er is toch nogal onderscheid tusschen +den godvreezenden Klarebron,--die zijn naam te recht draagt; want hij is +als eene fonteijne der hoven, een put der levende wateren,--en den +ijdelen Zevenslinger, die besmet is met Pelagiaanschen zuurdeesem en die +slechts woorden zonder wetenschap voortbrengt, waarmede hij den raad +verduistert en de kortzichtigen verblindt." + +"Och Mejuffer!" zeide Amelia, verbaasd over dezen uitval, waar zij niets +van begreep: "ik heb daar zoo weinig verstand van, en...." "Maar bij +wien hebt gij uw belijdenis dan gedaan?" vroeg Tante: "of behoort gij +wellicht tot de zoodanigen, die talmende zijn met die af te leggen, niet +indachtig, dat de tijd voortgaat, en dat wij niet weten, wanneer de ure +des oordeels komen zal." + +"Ik weet het niet recht," antwoordde Amelia: "ik was elf jaar oud, toen +ik het sacrament ontving, en ben vergeten welken naam de Priester droeg, +bij wien ik mijn cathechismus geleerd heb." + +"O wee! o wee!" dacht ik: "nu is het geheel en al mis." + +Maar welke woorden zouden in staat zijn, de verbazing, de ergernis uit +te drukken, welke op het gelaat van Tante Letje te lezen stonden, toen +zij, uit hetgene ter kwader ure aan Amelia ontvallen was, de waarheid +inzag, en ontdekte, wie zij bij zich in huis ontvangen had. Met open +mond staarde zij Amelia aan: zij liet de kous, waar aan zij breide, op +den grond vallen, sloeg de handen in elkander en herhaalde halfluid den +gesprokenen volzin, als wilde zij zich overtuigen, of zij wel verstaan +had. Wat de arme Amelia betrof, zij begreep niets van het kwaad, dat zij +gesticht had: in den Roomsch-Catholieken Godsdienst opgevoed en in +vreemde landen gewoond hebbende, wist zij, gelijk mij naderhand bleek, +op zijn best, dat hier te lande eene andere wijze van godsvereering, dan +de hare, als de heerschende bestond: haar vader had het hoofd te zeer +vervuld gehad met andere zaken of wellicht de gelegenheid gemist van +haar te onderrichten, hoe zij zich omtrent dat stuk in Holland te +gedragen had. Zij had dan ook al wat Tante vroeger gezegd had, op haar +eigen kerkleer toegepast en die uitdrukkingen, welke haar duister of +ongewoon voorkwamen, daaruit verklaard, dat er wellicht eenig verschil +bestond tusschen den vorm van den eeredienst in dit land en in dat harer +vroegere inwoning; terwijl de verwarring, veroorzaakt door de vragen, +welke Tante haar deed omtrent de plaats, van waar zij voorgaf gekomen te +zijn, haar nog minder had doen nadenken over den vorm, dan over het +zakelijke van haar antwoorden. Ik zag intusschen, dat het zaak werd, +tusschen beiden te treden. + +"Tante-lief!" zeide ik: "hier heeft een misverstand plaats. UEd. schijnt +niet begrepen te hebben, en ik heb er u niet van kunnen onderrichten, +dat de juffer tot de Roomsche kerk behoort." + +"De Heere beware ons!" zeide Tante, na een diepe zucht haar stem wederom +krijgende, en beurtelings Amelia en mij aanziende: "dat zoo iets +gebeuren moest! Hadde ik dat kunnen vermoeden, zoo bad ik mij wel +gewacht de Juffer te noodigen, indachtig dat de Schrift zegt: indien +iemand dese leere niet en brengt, en ontfangt hem niet in uw huys." + +"Tante is Gereformeerd," zeide ik tegen Amelia, die nu begon te +beseffen, waar de schoen wrong. + +"Gij zult niet langer last van mij hebben, Mejuffer!" zeide zij met +waardigheid, terwijl zij oprees en haar boeltje bijeenpakte: "ik dank u +voor uw goeden wil, aan mij, verlatene, betoond; en terwijl ik een +erkentelijk aandenken aan uw welwillendheid bewaren zal, zal ik het +steeds betreuren, dat een verschil in de vormen des geloofs u beletten +moest, de opwelling van uw edel hart in te volgen." + +Tante trok bij het hooren dezer toespraak een gezicht, alsof zij een +leelijk drankje innam: echter stond zij insgelijks op, en, mij +aanziende, mompelde zij: "Ja! de Juffer kon het niet helpen: 't is een +abuis, 't is een misverstand, zooals Neef wel zegt." + +"Inderdaad" hernam ik: "maar, Tante-lief, hoewel dit nu oorzaak zijn +zal, dat gij uw goede voornemens om met de Juffer naar de kerk te gaan, +niet zult kunnen ten uitvoer brengen, noch haar op uwe oefeningen +noodigen, zoo zie ik niet in, dat gij daarom de inspraak van uw +voortreffelijk hart niet jegens haar zoudt kunnen involgen en haar op +een andere wijs behulpzaam zijn of haar uw gezelschap schenken." + +"Er zijn Paapsche vrouwen genoeg in de stad," bromde Tante: "en +bovendien, wat zegt de Apostel: wijckt van desulcke af." + +"En wat heeft een nog wijzer mond geantwoord," vroeg ik, "op de vraag, +wie onze naaste was?" + +Het was inderdaad opmerkenswaardig, den indruk gade te slaan, dien deze +vraag op het vroom en medelijdend hart mijner goede Tante teweegbracht. +Zij zag mij een wijl verrast en verlegen aan, bekeek toen met aandacht +de toppen van haar vingeren, als overpeinsde zij mijn gezegde, +schommelde een tijdlang zonder spreken in haar zak, om haar neusdoek te +krijgen, veegde een paar tranen weg, die in haar pogen opkwamen, drukte +mij de hand en trad eindelijk naar Amelia, die nog altijd, met haar werk +in de hand, en de oogen op den grond gevestigd, midden in de kamer +stond, als gereed om te vertrekken. + +"Neen!" zeide Tante, haar de handen drukkende en op het voorhoofd +kussende: "al waart gij Heidensch of Turksch, men zal niet zeggen, dat +ik u verlaten heb en voorbijgegaan, gelijk de Priester en de Leviet, die +den gewonden reiziger voorbijgingen. Het is toch uwe schuld niet, dat +gij met de afgoderijen van het Pausdom besmet zijt. Waar ik kan, zal ik +u van dienst wezen en u bijstaan in wat zake gij mij zoudt mogen van +doen hebben: en wij zullen over geene punten des geloofs spreken, tenzij +gij opgewekt wordt om naar de leer der waarheid te hooren." + +"Helaas! Mejuffrouw!" zeide Amelia, terwijl zij langzaam weder haar +plaats innam, waar Tante haar heen geleidde: "hoe grieft het mij, dat ik +u onwillekeurig dit verdriet, deze ergernis veroorzaakt hebbe. Ik was +zoo blijde met uwe bescherming: want het was zoo lang geleden, dat een +beschaafde eerwaardige vrouw een woord van vriendschap en deelneming tot +mij gesproken had: en ik verheugde mij zoozeer op de gedachte, dat ik +onder uwe schuts weder mijne zoolang verzuimde godsdienstplichten, zoude +kunnen vervullen. "Waarom hebben wij elkanderen niet terstond verstaan? +Waarom heb ik niet dadelijk geweten, dat ik van uwentwege niets hopen of +verwachten kon?--want ach! in geen ander opzicht kunt gij mij, arme +verlatene, troost of hulp verschaffen." + +"Niet?" vroeg Tante: "wel dat zou wel ongelukkig zijn. Het is niet +zonder wijze oogmerken, dat God ons tot elkander gevoerd heeft: en, ik +zie het nu duidelijk in, ik mag niet weigeren, den plicht te vervullen, +die mij wordt opgelegd. Zeg mij dan, lief kind! hebt gij raad +noodig?--of wellicht geldgebrek?--Of schroomt gij misschien, u in het +bijzijn van mijn neef te verklaren?" + +"Ik geloof, dat ik beter doe u te verlaten," zeide ik, zelf verlangende +buiten deze netelige zaak te blijven. + +"Uwe goedheid is grooter dan ik verdien," hernam Amelia, schreiende, +"maar ziedaar juist mijn ongeluk, dat ik niemand, ook u niet Mejuffrouw! +mijn vertrouwen schenken mag, hoe gaarne ik dit wilde. Ik heb u wellicht +reeds te veel gezegd. O! ik had hier niet moeten komen." + +Tante Letje zag Amelia met medelijden, doch tevens met bevreemding aan: +en ik kon bespeuren, dat zij verlegen was, hoe verder te handelen. In +haar stille en afgezonderde levenswijze had zij weinig gelegenheid gehad +om menschenkennis te verzamelen: en schoon zij dagelijks ongelukkigen +bezocht en met raad en daad bijstond, waren de rampen die zij lenigde, +doorgaans van meer dagelijkschen aard en had zij zelden zoodanige lieden +aangetroffen, wier leed, evenals dat van Amelia, een meer buitengewonen, +afzonderlijken oorsprong had. Zij zag mij vragend aan; want ondanks mijn +aanbod om te vertrekken, bleef ik nog altijd met den hoed in de hand +staan, onzeker of ik weldeed, beide vrouwen alleen te laten, en te +wagen, dat Amelia haar geheel vertrouwen schonk aan Tante, die het wel +niet verraden zou, maar die mij toch ongeschikt voorkwam om met ware +deelneming naar zulke zaken te luisteren, als de dochter van een buiten +de wet gestelden zwerver ongetwijfeld verhalen zoude, en die haar +althans geen goeden raad zou verschaffen. "Mij dunkt", zeide ik +eindelijk, met een gemaakten glimlach, "dat gij beiden, mijne dames! +beter zoudt doen met een speldje te steken bij het gebeurde en eenvoudig +over kousen en borduurpatronen te spreken.--Zie! ik ben overtuigd, dat +zoo Mejuffer zich in haar eenzaamheid verveelt, het voornamelijk daar +vandaan komt, dat zij niets omhanden heeft; Tante zoude haar stellig +geen grooteren dienst kunnen bewijzen dan door haar wat werk te +verschaffen; en, dank zij den behoeftigen, die hulp vereischen, dat +ontbreekt nooit bij Tante." + +"Mijnheer uw neef raadt mijn gedachten," zeide haastig Amelia, die mijn +bedoeling begreep. "O! zoo UEd. mij daaraan helpen konde:--ik zou zoo +gaarne werken voor hen die het behoeven. + +"Gij zult werk hebben," zeide Tante: "gij zult mij bijstaan om kleederen +te vervaardigen voor de nooddruftigen:--Neef! wees zoo goed en zeg aan +Truitje, dat zij mij de mand krijgt, die in het zijkamertje staat, waar +die lijst op ligt. Gij zult mij helpen, mijn kind! en wij zullen +arbeiden, gelijk Tabitha, gezegd Dorcas, voor weduwen en weezen." + +Ik zag, dat alles nu in 't effen zoude komen, en de boodschap van Tante +aan de meid gedaan hebbende, nam ik afscheid en liet de beide dames aan +haar vrome bezigheid. + + + * * * * * + + +NEGENTIENDE HOOFDSTUK. + +BEVATTENDE 'T GEEN ER OP DE DICHTERLIJKE SAMENKOMST BIJ HELDING +VERHANDELD WERD. + + +Het was niet dan met een soort van huivering, dat ik den Donderdag-avond +zag naderen, waarop ik volgens afspraak den vriendenkring van Helding +moest bijwonen; want nadat ik Amelia bij Tante Letje, waar ik verre was +van haar te verwachten, had ontmoet, had ik een voorgevoel, dat ik wel +niet zou kunnen vermijden om haar ten huize van Heynsz tegen te komen, +waar ik ten minste zeker was, dat zij zich bevinden zou. Tienmalen was +ik willens om het een of ander voorwendsel uit te denken en nog voor de +uitnoodiging te bedanken; maar al kon ik Helding met een +schoon-schijnende reden afschepen, ik begreep, dat ik toch ook reden zou +moeten geven aan mijn vader: en ik had reeds genoeg mijn bekomst aan 't +veinzen, dan dat ik nieuwe uitvluchten zoude gaan uitdenken. Bovendien, +en in weerwil van al de onaangenaamheden, welke mijn kennismaking met +den Heer Bos en zijn dochter mij berokkend had en waarschijnlijk nog +berokkenen zoude, er bleef toch altijd een zekere nieuwsgierigheid bij +mij huisvesten, wat er toch eigentlijk van hunne zaak ware en hoe het +met hen af zou loopen: en ik vertrouw, dat mijn lezers die +nieuwsgierigheid niet slechts in mij verschonen, maar ook met mij deelen +zullen; anders deden zij gewis beter dit geschrift maar niet verder door +te lezen. Ik was, men vergeve mij deze platte vergelijking, niet +ongelijk aan een knaap, die in het Oude Doolhof op de Princegracht +rondloopt en die, ofschoon het heen en weer dwalen hem verveelt en hij +zeer wel in staat is over de heggen heen er dadelijk buiten te geraken, +echter op het ingeslagen pad voort blijft draven, in de verwachting dat +hij alzoo eindelijk den waren uittocht zal vinden. + +Ik ging dan, ten bepaalden dage en na afloop mijner werkzaamheden aan +het kantoor, naar de Raamgracht, waar ik, overeenkomstig de gemaakte +schikking, in de achterkamer van Heynsz werd binnengelaten. De mij te +gemoet komende tabaksdamp verkondigde mij reeds aan de deur, dat de +vrienden, immers gedeeltelijk, al vergaderd waren: en werkelijk vond ik +er ettelijken aanwezig, aan wie ik nu met alle plechtigheid werd +voorgesteld door Helding, die hen insgelijks bij de rij af aan mij +opnoemde. Heynsz was, gelijk dit trouwens wel behoorde, insgelijks +genoodigd, en zat in een hoek te gluren en allen beurtelings in +oogenschouw te nemen, als ware hij door zijn ambt verplicht geweest ook +deze onschadelijke zielen te bespieden. De overigen, ook zij die na mij +kwamen, waren mij persoonlijk onbekend: alleen herinnerde ik mij de +namen van dezen of genen onder hen wel eens vroeger te hebben ontmoet +aan den voet van een dier lof- of klinkdichten, waarmede het toen smaak +was alle uitkomende werken, vooral dichtbundels, bij wijze van +aanbeveling op te pronken, komplimenten, welke men elkander over en +weder toekaatste en waarvan men zich zoomin ontslaan kon als van het +beantwoorden van een beleefdheidsbezoek. + +"Spreek! opdat ik u kenne," zeide de oude Wijsgeer, en zoo begon ik, +toen langzamerhand het onderhoud levendiger werd, van lieverlede te +bespeuren, met welke menschen ik te doen had. Het waren allen lieden van +een slag; want over hunne betrekkelijke waarde als dichters wil ik, die +nog wel eens een manegepaard, maar nimmer den Pegasus bereden heb, +liever geen oordeel vellen: het eenige onderscheid, dat er tusschen hen +scheen te bestaan, was, dat de eene meer in den verhevenen, de andere in +den beschrijvenden, een derde in den boertigen dicht- of rijmtrant +uitblonk:--ten minste zij schroomden niet, elkander den ruimsten wierook +over elkanders talenten in elks bijzonder vak toe te zwaaien, en dat met +zoo weinig terughouding, dat bij mij de gedachte oprees, of zij niet al +hun loftuitingen bij zulke gelegenheden verspilden, om in het tijdvak +tusschen de bijeenkomsten en buiten de tegenwoordigheid van het +geprezene voorwerp er des te kariger mede te kunnen zijn. De eene (de +treurpoeet) werd een _hoogdravende Muzenzoon_, een _sieraad van den +Pindus_ genoemd, die de _Agrippijnsche Zwaan_ (hiermede bedoelden die +Heeren Vondel) _groothartig_ op zijde _streefde_, bijna had men gezegd: +_overtrof_. De tweede was: _sierlijker dan Maro_, en vereenigde de +_liefelijke weelderigheid_ van Flaccus met de _zinrijkheid_ en _kracht_ +van Juvenalis. De derde (de boertige dichter) bekwam zulke verhevene +eernamen niet; maar werd met andere titels begiftigd, niet minder +streelend voor zijn eigenliefde. Hij heette een _kluchtige ziel_, een +_koddige duivel_, een _drollige koopman_, een _malle weerga_: en hij kon +de onnoozelste dingen niet voortbrengen, ja nauwlijks zijn mond opendoen +en zijn neus snuiten, of een algemeen gelach, een grinnikend +hoofdknikken, een verdoovend handgeklap, begroette zijn vermeende +geestigheid of bespaarde hem de moeite die uit te kramen. Overigens +muntte ieder van het gezelschap uit door een, mijns bedunkens wat al te +gemaakte nederigheid, die mij deed denken aan de vlucht van een jong +meisje, dat achterhaald wenscht te worden, en die derwijze werd +aangewend, dat zij zelden haar uitwerking miste, maar altijd nieuwe +complimenten afdwong; 't geen ten laatste zoo vervelend en walgelijk +werd, dat ik mij begon te schamen over mannen, die, in leeftijd reeds +gevorderd, de achtbaarheid van hun stand en jaren zoozeer uit het oog +verloren, dat zij een vleitaal uitkraamden en aanhoorden, die zelfs +onder jonge lieden van verschillende kunne ongepast zou zijn geweest. Ik +moet echter een enkelen van dezen hoop uitzonderen: deze was een +jongeling van een schrander, doch eenigszins droefgeestig voorkomen, en +blijkbaar van een zwak en teringachtig gestel. Hij was eerst sedert kort +als medelid in het gezelschap opgenomen, sprak weinig en zelden; doch +wat hij zeide was juist en gepast; en hij onthield zich van aan een der +anderen hoogeren lof te geven dan de burgerlijke beleefdheid vorderde: +'t zij dat hij nog te kort met hen had omgegaan om zich de onder hen +gebruikelijke complimenten-kraam eigen te hebben gemaakt, 't zij dat hij +van nature de waarheid te zeer beminde dan dat hij tegen zijn gemoed +zoude spreken. Misschien kwam er ook bij, dat hijzelf, als de jongste +van 't gezelschap, wel aanmoediging, maar minder lof genoot, en dat hij +zijne medeleden met gelijke munt betalen wilde. + +Men moet met dat al niet denken, dat Heynsz en ik, ofschoon niet tot de +_offeraars_ op den Pindus behoorende, ons aandeel van den honig misten. +Wat mij betreft, daar ik van den beginne af betuigd had een oningewijde +te zijn, die bovendien, door mijn uitlandigheid, niet op de hoogte was +om den tegenwoordigen stand der dichtkunst in ons vaderland te +beoordeelen, ik werd dadelijk een Mecenas, een Messala gedoopt: en al +die verstandelijke gaven, welke iemand geschikt maken om als +kunstrechter op te treden, werden mij ruimschoots toegekend. Heynsz +verwierf nog hoogeren lof: en, daar hij de eenige schilder in 't +gezelschap was, scheen het aan de overigen een des te geschikter +gelegenheid toe om te zijnen opzichte hun gewoon thema van eerbenamingen +te kunnen varieeren. Hij was een _Duitsche Apelles_: zijn kunstgenooten +waren niets bij hem: de werkjes, die men van hem onder 't oog had (zes +of acht onafgehaalde portretjes, die aan den wand hingen) waren +kunstjuweeltjes, welke Rembrandt noch Van Dijk in staat zouden geweest +zijn te vervaardigen:--NB. dit laatste stemde ik met een gerust geweten +toe. + +Heynsz betoonde in 't geheel die valsche nederigheid niet, welke aan de +overigen eigen was: hij wist hoe zwaar die verplichtende uitdrukkingen +wogen, en was, geloof ik, weinig genoeg door de eigenliefde verblind, om +wel te weten, wat er aan de voortbrengselen zijner kunst ontbrak. Hij +hoorde dan ook al die lafheden met een effen gelaat aan, terwijl hij den +spreker met uitroepingen als: "ei! ei!--wel zoo!--nu ja!--" in de rede +viel, totdat hij ten laatste, dat gereutel waarschijnlijk moede, de pijp +uit den mond nam, een dikke rookwolk wegblies en zich aldus uitdrukte in +zijn zonderling Hollandsch: + +"'t Is maar jammer, Mijne Heeren! dat al de ingezetenen onzer stad niet +denken over mij zooals gij hebt de goedheid van te doen. Dan zou ik +ongetwijfeld wat meer hebben de occasie van te maken goed geld voor mijn +werken. Want, wat denkt gij wel, dat mij rapporteert het meeste, met den +tijd, die voortgaat?" + +De poeten keken elkander aan. "Waarschijnlijk het behangsel-schilderen," +zeide Velters eindelijk (zoo was de jongste van het gezelschap +geheeten): "want dat is tegenwoordig aan de orde van den dag." + +"Niet kwaad gegist," hervatte Heynsz: "maar voor dat moet men zijn een +Lairosse of een Moucheron. Neen, Mijne Heeren! 't is almede een +speculatie op de vaniteit:--ik verdien het meeste geld met te schilderen +wapens op de rijtuigen." + +"Dat kan ik getuigen," zeide Helding: "onze vriend Heynsz heeft laatst +al de rijtuigen van den Heer Blaek, mijn hooggeachten patroon, en van +zijn Heer zoon met wapenborden van zijn maaksel verrijkt: men kan +voorwaar niets sierlijkers uitdenken." + +"Dat moet zeker nogal wel geven," zeide de beschrijvende dichter: +"want," voer hij declameerende voort: + + "Nooit zag men rijker glans van zilveren blazoenen, + En gouden wapenen en paarsen, gelen, groenen." + +Ik kon mij niet onthouden te meesmuilen over deze twee regels, +die, behalve dat zij vermoedelijk weinig dichterlijke waarde bezaten, +zoo duidelijk bewezen, dat de dichter geen woord van zijn onderwerp +verstond. + +"Ja," voegde de treurpoeet er op zijne beurt bij: "althans tegenwoordig, + + Nu elk, gelijk voorheen verwaande Phaeton, + Die trotsche voerman van de kleppers van de zon, + Of als Salmoneus, die den Dondergod braveerde, + De zweep in handen neemt, schoon hij nooit mennen leerde. + +"Heerlijk! fraai gezegd!" riepen allen om strijd. + +"Nou! 't zel mijn hard ontgaan," zeide de _grappige duivel_, in zijn +plat Amsterdamschen tongval, "of Jaap de aschkarreman zel mettertijd ook +nog een wapen op zijn kar motten hebben." + +Deze snedige zet werd met het gewone gejuich ontvangen. + +"'t Is juist zooals gij zegt," zeide Heynsz: "de klanten, bij wie ik +verdien het meest, zijn niet de adellijke of patricische familien, maar +die champignons van fortuin, die, zoodra zij hebben overgewonnen geld +genoeg om te houden rijtuig, zijn van begrip, dat een geschilderd wapen +is even onmisbaar daarop als een L op de deur van een Lidmaat of een +klopper op die van een Haarlemmer kraamvrouw." + +"Maar," vroeg Velters: "hebben zij recht, die wapenen te voeren? Ik +dacht dat dit alleen den adel toekwam." + +"Wel _mon ami_!" antwoordde Heynsz: "leven wij niet in een vrije +republiek? En wat bekreunen zich daarover de Heeren Staten, of er +inwoners zijn, die gelieven aan te stellen zich als gekken? En dan, men +weet hier in 't generaal zoo weinig af van blazoen" (hier sloeg hij een +zijdelingschen blik op den beschrijvenden dichter), "dat de domme +menigte bewondert en slechts enkele verstandigen ophalen de schouders." + +"t Moet ons toch tot spot doen strekken bij den vreemdeling," zeide +Velters: "ik ging van den winter eens op een Zondag met een Franschman +rond, die de handen van verbazing ineensloeg, toen wij den Dam over en +de Nieuwe Kerk voorbijgingen, waar hij al de koetsen zag, die daar +stonden te wachten. "J'avais toujours cru," zeide hij, "que les +Hollandois etaient un peuple de commercans et de bourgeois; mais, voyant +toutes ces armoiries, je m'apercois qu'il y a des nobles ici comme a +Venise."--Maar hoe vermeerderde zijn verwondering, toen hij, naderbij +komende, sommige dier wapenen met grafelijke en hertogelijke kronen zag +prijken, en eindelijk zelfs een paar helmen gewaarwerd, met negen +viziergaten, gelijk alleen een Koning die voeren mag. Toen keek hij mij +aan, als wilde hij mij vragen of de menschen hier mal waren geworden: ik +haalde de schouders op. Wat zou ik gezegd hebben?" + +"Doet er dat wat toe, hoe zoo'n helm er uitziet?" vroeg de beschrijvende +dichter aan zijn buurman. + +"Niet lang geleden," hervatte Heynsz, "kreeg ik een grasmof bij mij, die +met twee zesthalven in zijn zak is gekomen naar dit land en +bijeengeschraapt heeft een fortuin zooals weinige lieden bezitten: die +bestelde mij een wapen op zijn koets: "maar 't zol schoen wezen moeten", +zeide hij: "kijk! zoo in dezen _art_," en meteen rolde bij uit een +perkament, dat hij gevonden had, op de een of andere verkooping, en op +'t welk blonk, met al zijn quartieren en ornamenten het wapen des +Konings van Spanje. Ik wilde den man niet geheel laten rijden voor mal, +en zeide hem, dat ik niet volgen kon precies het model dat hij mij gaf, +omdat zulks afbeeldde het wapen van een koninklijk persoon, doch dat hij +zoude zijn content. Ik verhakstukte dan de ruiten en lieren zoo wat en +maakte een wapen, waar Menetrier niets van zou hebben begrepen. Onze +maat was wonderwel in zijn schik; maar toch had ik vergeten een ding! +"die goldene ketten," zeide hij: "die fehlde daaran." Ik begreep in 't +eerst niet wat hij meende; maar naderhand werd het mij klaar, dat hij +bedoelde de orde van 't Gulden Vlies, die versiert het Spaansche wapen +en welke hij zich voorstelde, te zullen maken op het zijne geen +onaardige uitwerking. Ik had alle moeite om te beduiden aan hem, dat de +Keizerlijke en Spaansche gezanten beiden zouden reclameeren tegen zulk +een aanmatiging, en voldeed hem eindelijk, door hem te beloven, dat ik +zoude vergoeden dit gemis door het bijschilderen van twee wildemannen +als _tenants_, welgewapend met knotsen." + +"Je hadt ze liever _zeisen_ in derlui pooten motten geven," zeide de +_koddige snaak_: "dat ware naar den aard geweest." + +Onder dit praten was de tijd gekomen, waarop de eigenlijke werkzaamheden +moesten aanvangen. Het bleek mij nu, dat het de gewoonte bij deze Heeren +was, om beurtelings een soort van prijsstof op te geven, welke door +anderen beantwoord werd. De antwoorden werden door den opgever +beoordeeld en daarna door de vergadering onderzocht, geanatomiseerd, +gelikt, beschaafd en ten slotte onkenbaar gemaakt. + +De prijsstof, waarover thans geschreven was, luidde als volgt: + + "Wat doet in Hollands tuin het best de boomen groeien? + Het mesten of het snoeien?" + +Ofschoon mij, hoewel geen poeet zijnde, de zin dezer vraag zeer +duidelijk voorkwam, waren er, tot mijn verwondering, slechts twee onder +deze vernuften, die begrepen hadden, dat de opgever door boomen de +ingezetenen van ons Gemeenebest had bedoeld en dat de tweede zin in +denzelfden figuurlijken zin moest worden opgevat. Doch met dat al ware +het nog maar te wenschen geweest, dat deze twee liever de vraag +letterlijk hadden verstaan; want hunne redeneering, in slechte rijmen +vervat, toonde genoegzaam aan, dat de goede lieden geen de minste +denkbeelden hadden van hetgeen tot de huishouding van den Staat behoort. + +De opgever had zijn taak insgelijks vervuld, door elke oplossing in een +bijzonder versje te recenseeren; terwijl zijn conclusie was, dat hij, +uithoofde der treffelijke verdiensten, welke al de antwoorden bezaten, +het voorstel deed, den prijs te deelen tusschen de twee medeleden, die +zijn vraag het best begrepen hadden. Dit vond algemeene goedkeuring: te +meer daar de prijs uit een schellingskoek bestond en dus zeer deelbaar +was. Ik was intusschen eenigszins verwonderd, dat Velters, naar het +scheen, niet medegedongen had; maar hij gaf kort daarna te kennen, dat +hij zich met zulke fijne dichtgeesten niet in een wedstrijd had durven +wagen en dus eerst nu, na de bekroning, voor den dag zoude komen met +zijn beantwoording. Hij las ons hierop een stukje voor, hetwelk mij +althans beter beviel dan al wat ik van de overigen gehoord had. Hij gaf +bij den aanhef te kennen, dat hij den zin der vraag wel verstaan, doch +het eenigszins ongepast geoordeeld had, met zijn weinige ondervinding, +over politieke zaken te schrijven, en dus verkozen had, de vraag in dien +geest op te vatten, als ware die op de dichtkunst toepasselijk: in +welken zin hij een, naar mijn oordeel, zeer aardige uitwijding had +gemaakt, waarin hij de dichters bij boomen vergeleek, die gemest en +gevoed moeten worden met kennis en studie, en slechts dan gesnoeid +moeten worden, wanneer hun al te groote weelderigheid aan het behoorlijk +rijpen hunner dichtvruchten nadeel sticht, of wanneer zij anderen in hun +groei of wasdom hinderlijk zijn, enz. Het werk van Velters werd echter, +misschien omdat het veel beter was dan de rest, minder toegejuicht en +alleen met een soort van aanmoediging beloond, welke in mijn oog iets +vernederends had. + +Vervolgens ging men aan het beoordeelen en schiften der uitdrukkingen, +in de voorgedragen verzen gebezigd: elk gezegde werd op drie of vier +wijzen omgezet en bijna elk bijvoeglijk naamwoord door een ander +vervangen, totdat langzamerhand alle zweem van oorspronkelijkheid +verdwenen was. Ik kon mij niet onthouden bij deze gelegenheid gedurig te +denken aan het briefje in den _Bourgeois gentilhomme_, en ik kwam, +evenals deze, tot de slotsom _que la premiere facon de dire est sans +contredit toujours la meileure_. + +Daarna werd er gevraagd, of geen der aanwezigen iets bij zich had, waar +hij het gezelschap op vergasten kon. Deze vraag was overbodig, want +ieder had de zakken vol en zat slechts op een gunstig sein te wachten om +zijn kinderen aan 't licht te brengen, schoon zelfs dan niet als +schoorvoetende en onder herhaalde betuigingen, dat het niet de moeite +waardig ware er de aandacht van zulke fijne vernuften mede te vermoeien. +Het eerst was onze heldendichter aan de beurt, die, na de pijp +neergelegd, gehoest en zich gesnoten te hebben, eenige vrij groote +vellen uit zijn zak haalde, en aan de vergadering mededeelde, dat hij +een lijkzang zoude voordragen, "op het noodlottig verscheiden van +zekeren krijgsoverste, die kort te voren (schoon niet op het veld van +eer, want het was aan een maaltijd) het offer van den dood geworden +was." Na een vrij lange voorafspraak, ving hij aan. In zijn gedicht, dat +ongemeen hoogdravend was, versierde hij zijn held, die, zooverre ik +weet, nooit kruit geroken had, maar zijn rang alleen door _ancienneteit_ +verworven had, met alle militaire verdiensten, en stelde hem met +Turenne, Marlborough en Prins Eugenius gelijk. + +Na dit fraaie stuk, hetwelk de algemeene goedkeuring verwierf, brak de +stroom los, en regende het van alle zijden lijk-, geboorte-, huwelijks- +en verjaardichten; terwijl onze boertige poeet mede niet achterbleef, +maar ons nu en dan een epigram van zijn maaksel opdischte, waar men al +om lachte eer hij nog iets gezegd had, ofschoon er niets aan ontbrak als +de punt, welke hij echter vergoedde, door op de plaats, waar die +behoorde te vallen, zelf in een schaterend gelach uit te barsten. Een +staaltje van deze voortbrengselen zij hier genoeg om de rest te +beoordeelen. + + _Aan een Burgemeester_. + + Al wordt gij _achtbaar_, ja ook _zestienbaar_ geheeten, + Toch wordt u, zijt gij dood, slechts _eene baar_ gemeten. + +Toen elk zijn beurt had gehad, werden Heynsz en ik evenzeer uitgenoodigd +om tot het algemeen genoegen bij te dragen. Vergeefs verschoonde ik mij: +men stond er op: ik moest mijn gelag betalen zoowel als de anderen: ik +zoude ongetwijfeld ook wel eenmaal in mijn leven aan de Zanggodinnen +geofferd hebben, enz. Terwijl ik, met de zaak verlegen, niet wist, hoe +ik er mij uit redden zoude, schoot mij een vierregelig versje te binnen, +dat ik in een Hoog-duitsch boek gelezen had, en waaraan zin noch slot +was. Ik weet niet welke goede of booze geest mij inblies, dat dit stukje +een goede uitwerking zou doen, en na het, met verbazing over mijn eigen +vlugheid, bij mijzelf in 't Nederduitsch vertaald te hebben (waartoe het +zich gereedelijk voegde) dreunde ik het op: + + _Snedig antwoord:_ + + "Zeg Piet, hebt gij dat nieuwe werk gelezen + Van Bonifaas? Men zegt het wordt geprezen." + Dus vroeg eens Hein. Toen sprak de spotter Piet: + "Neen beste Hein! gelezen heb ik 't niet." + +"Dat is verduiveld aardig!--wat is dat fijn!--daar zit wat in!--nu, die +kan menigeen in zijn zak steken!"--en honderd andere loftuitingen meer +begroetten dit epigram, waarin ieder overtuigd was, dat een bijtende +satyre lag opgesloten; ofschoon geen van allen natuurlijk wist waar, +maar elk hield zich, of hij die begreep. Alleen de _drollige kwant_, 't +zij uit jaloezie, 't zij dat hij gemerkt had, dat ik spotte, voegde zijn +lof niet bij die der overigen, maar zag mij aan of hij mij had willen +verslinden. + +Wat Heynsz betrof, deze bleef ernstig volhouden, dat hij geene verzen +kon voordragen; doch, zoo men zich daarmede tevreden wilde stellen, wel +een avontuur uit zijn merkwaardigen levensloop kon mededeelen. Dit +voorstel werd aangenomen en nu deed hij de vraag: + +"Hebben de Heeren wel ooit gehoord van mijn zonderlinge ontmoeting met +den beroemden Cartouche?" + +"Neen! neen!" klonk het als uit eenen mond: en allen zwegen en schoven +hunne stoelen bij en zagen met aandachtige belangstelling naar den man, +die op het voorrecht bogen mocht, van Cartouche te hebben gezien. + +"Wel!" zeide Heynsz: "het is nu een goede dertig jaar geleden, ik reisde +van Lyon naar Parijs, in vrij berooid equipage en met schraal voorziene +beurs of liever met in 't geheel geen beurs en levende van hetgeen de +goede lieden mij schonken om Gods wille, etende (als de papa van +Uilenspiegel) als ik wat had en vastende als ik net niet had: en +meestentijds slapende onder den blauwen hemel. Eens op een nacht +gebeurde het, ik weet niet in welk dorp, dat ik genomen had mijn +legerstede op een mesthoop aan den weg, (hetgeen in _parenthese_ gezegd, +het warmste bed is, dat men hebben kan), en dat ik sliep heel gerust, +toen ik wakker werd van een groot licht, dat mij scheen in de oogen, en +recht over mij zag ik een huis staan in brand, een groot huis voor een +dorp: ik geloof, dat daarin woonde de Notaris of de Schout:--nu dat's +_egal_. Ik stond op: er was al volk op de been: en spoedig bood iedereen +hulp met water dragen, met brandspuiten, etcetera. De bewoner van het +huis zat al op straat met een gebranden voet, in zijn nachtjak en zonder +dat hij had gehad den tijd te redden een kleinigheid of zelfs meer +aandoen dan een oude pantoffel ... nu, 't was zomernacht en het vuur +maakte ons heet genoeg: hij zal niet gevat hebben kou, hoewel hij beefde +als een juffershondje. Bij hem stond zijn vrouw, of liever lag zijn +vrouw; want zij kreeg gedurig toevallen. 't Eene was pas over of 't +andere kwam op. De man deed niets als te wringen zijn handen en te +roepen_ mon Dieu! mes enfans!_--want zijn kinderen waren nog in het +brandende huis; maar zoowel hij als zijn vrouw waren te veel in de war +om te zeggen waar zich de arme wichten bevonden, en niemand had de +courage om te gaan in het groote huis en te zoeken daar in den blinde. +Terwijl wij daar waren bezig, daar komt een Heer, welgekleed met een +karmozijnen rok aan, en berijdende een fraai zwart paard, en hoorde den +papa, en ook de mama, zoo dikwijls zij weer bijkwam, schreeuwen om haar +arme kinderen. "Allons!" riep hij: "twintig _louis d'or_ voor dengenen, +die toont de courage en redt die arme kinderen."--Er waren er terstond +een stuk vijf zes, die wilden naar binnen; maar de vlam sloeg er uit met +zulk een geweld, dat zij terugsprongen van schrik. Toen vroeg de vreemde +Heer weder aan den kermenden papa: "zeg eens," zeide hij: "is er geene +andere deur en waar zitten die kinderen ergens?"--"_Ah ma foi!_" zeide +de arme vader, die weer bij zijn positieven kwam: "er is de tuindeur; +maar die is gesloten van binnen: en nu ik mij bezin, _pauvre malheureux +que je suis!_ ik heb ook opgesloten die arme schapen in hun kamer: omdat +de eene is _somnambule_,"... slaapwandelaar, zeggen wij, geloof +ik.--_N'est-ce que ca?_" vraagt de vreemdeling. "_Qui m'aime me suive_." +En klets! springt hij met paard en al over de hegge in den tuin: en ik +hem achterna, met wel tien anderen. Maar daar stort een brandende balk +en een stuk van het dak tusschen ons naar beneden, dat de meesten het +opgaven, althans ik was de eenige, die met den ruiter aan 't achterhuis +bij de tuindeur kwam. "_Vous etes un brave_," zeide hij: "zult gij mij +assisteeren?"--zal ik," zeide ik: "maar hoe zullen wij openkrijgen die +huisdeur, die van binnen gesloten is?"--"Bah!" zeide hij: en hij keek +mij aan, alsof ik gedaan had de onnoozelste vraag van de wereld, terwijl +hij meteen tastte in zijn zak en daaruit waarschijnlijk haalde een +breekijzer: althans in een oogenblik waren de hengsels uit de deur en de +deur omgehaald. Toen sprong hij van 't paard, trok uit rok en vest en +liep naar binnen en ik hem achterna. Dit gedeelte van 't huis was nog +ongedeerd door het vuur; maar er was rook genoeg om gevaar te loopen van +te stikken: en wij zouden niet geweten hebben waarheen ons te wenden, +hadden wij niet gehoord de stem van een kind, dat huilde en om hulp +schreeuwde: "_C'est ici!_" zeide de vreemdeling en een, twee drie had +hij opengeveterd eene kamerdeur: wij traden binnen en al tastende in het +donker op het geluid af vonden wij eerst een jongetje: en toen werd het +vertrek verlicht door de vlam en zagen wij ook een meisje, dat half +gestikt op den grond lag. Maar nu moesten wij terug en dat was een +moeielijker geval. De tocht, die woei door de opene achterdeur, had +weder erger gemaakt den brand en de toegang was ons versperd van dien +kant. Nu haastten wij ons open te maken het raam: ik sprong er uit en +mijn kameraad gooide mij eerst de kinderen een voor een toe en volgde +toen mijn voorbeeld. Ik dacht, wij zouden nu terugkeeren bij de ouders; +maar de vreemdeling hield mij staande en vroeg wie ik was. "Een arme +drommel," zeide ik, "een vreemde zwerver, die niets bezit."--"_Tant +mieux_," zeide hij: "haast u, eer iemand komt: ik moet vluchten om een +_affaire d'honneur_. Trek mijne kleederen aan en geef mij uw kiel. In +mijn zakken vindt gij geld genoeg." En zonder er iets bij te voegen, had +hij mij mijn kiel van 't lijf gehaald, vlugger dan zoude doen de beste +kamerdienaar, die aan zijn lijf getrokken, was op het paard gesprongen, +en voort, den tuin door, en weg. Wat zou ik doen? Ik trok rok en vest +aan; en pas had ik dat gedaan of er kwam een geheele zwerm menschen +opdagen: zij hadden uit den weg geruimd het gevallen puin en een vrijen +doortocht tot ons verkregen. Ik bracht de kinderen bij papa en mama: zij +zagen mij allen aan voor den vreemden Cavalier: niemand kende mij, en ik +hield mij goed en lamenteerde slechts, dat mijn paard mij ontstolen was, +terwijl ik mij bevond in het brandende huis. Terwijl wij daar bezig +waren, kwamen er een stuk of zes dienaars van de wacht aan te paard van +Lyon en in vollen draf. "Aha!" zeide de voorste, zoodra hij mij in 't +oog kreeg: "daar hebben wij onzen maat. Nu zult gij ons niet ontsnappen, +monsieur Cartouche!"--Met pakten zij mij aan, maar een hunner, die +Cartouche waarschijnlijk kende, zeide, toen hij mij nader aanschouwde, +dat zij zich bedrogen en dat Cartouche veel ouder was:--Ik was toen even +over de twintig. Zij wilden mij echter meepakken, onder voorwendsel dat +ik bij mij had geene papieren; maar ik zeide, die waren in mijn +_portemanteau_ met mijn paard voort: en al de dorpelingen namen mijn +partij, omdat ik mij zoo goed had geweerd: en 't scheelde niet veel of +de dienaars hadden gekregen braaf slaag.--De pastoor van 't dorp kwam +mij vragen bij hem te blijven dien nacht: ik nam aan en toen ik mij +uitkleedde vond ik in mijn karmozijnen rok een beurs met tweehonderd +_louis d'or_. Ik verstopte mijn broek, die niet _a l'unisson_ was, met +de rest van mijn toilet, leende een andere van den pastoor, onder +voorgeven dat de mijne was gezengd en vol gaten en verliet het dorp den +volgenden dag, nagevolgd door de zegeningen van iedereen." + +Ik dacht, dat Heynsz er nog bij zou voegen, hoe diezelfde beurs (gelijk +ik hooger verhaald heb) hem naderhand noodlottig werd; doch hij hield +hier op, keek op zijn horloge en sloop, zoodra het gesprek weder +algemeen werd, schier onopgemerkt uit het vertrek. + +Intusschen was de koffie, die eerst rondgediend was geweest, sedert lang +door den wijn vervangen; en onder de gasten begon een vroolijkheid te +heerschen, welke hoe langer hoe luidruchtiger werd. Alle aanmatiging +zoowel als valsche zedigheid was geweken, ieder schertste en spotte +zonder zich meer te bedwingen; er werden vroolijke liedjes gezongen; de +rokken gingen uit: de bedaardsten werden snapachtig en de druksten +werden stil: in 't kort, het druivennat begon zijn invloed uit te +oefenen, en ik te denken dat het voor mij ook welhaast zaak zou worden, +het voorbeeld van Heynsz te volgen en mij stil te verwijderen, toen +Helding, die een oogenblik naar buiten was geweest om wijn te halen, +weder binnenkwam met het bericht, dat er een Heer in 't portaal was om +Heynsz te spreken. Deze was echter zoek: en de meid, geroepen zijnde, +verklaarde niet te weten, waar Sinjeur gestoven of gevlogen was. Haar +verlegen toon bij dit bescheid, deed mij echter vermoeden, dat de Heer +des huizes niet verre af was, maar wellicht met dezen of genen over +politie-zaken redeneerde. + +"Wij kunnen dien Heer toch niet op de trap laten staan", zeide Helding: +"'t schijnt een deftig man: en Heynsz zal wel terugkomen. Wat dunkt u, +dat ik hem binnenroepe?" + +"Wel ja!" zei de treurpoeet, met de vuist op de tafel slaande, dat al de +roemers er van dansten: "hoe meer zielen, hoe meer vreugd."--Ook de +overigen keurden goed wat de traktant voorstelde, die dan ook vertrok en +na een kort vertoeven terugkeerde, een vreemdeling inleidende met een +karmozijnen rok, een zwaar gepoederde pruik, een bril met groote glazen, +een stok met een amberen knop en een deftig voorkomen. + +"Kom binnen, mijn waarde Heer!" zeide Helding, hem als 't ware +binnendringende met een ongemeene drukte: "'t is immers beter in een +warme kamer te wachten dan op een tochtig portaal. Een stoel voor +Mijnheer. Wees zoo goed en neem plaats. Maak, bid ik u, geen +complimenten. Hier! een pijp voor Mijnheer! en een schoonen roemer." + +De onbekende beantwoordde al deze beleefdheden met stille buigingen; +doch sprak zoo weinig of hij stom ware. Hij vlijde zich in den +leunstoel, die hem werd aangeschoven, sloeg beleefdelijk met een +beweging der hand de aangeboden pijp af, zag met een vluchtigen blik het +gezelschap rond, en haalde toen een zijden doek uit, die waarschijnlijk +met welriekende wateren doortrokken was; want hij bracht dien dadelijk +voor 't gezicht en berook hem met zooveel welbehagen, dat het wel te +bespeuren was, dat hij geen liefhebber was van den tabakswalm. + +Zijn komst en nog meer de weinige voorkomendheid van zijn manieren +brachten die stilte te-weeg, welke doorgaans op dergelijke bezoeken +volgt en niet ongelijk is aan die, welke op een school, waar alles +lustig en vrolijk toegaat, bij de komst des meesters ontstaat. Helding +bespeurde deze onwelkome stemming, en, als een plichtmatig traktant, +deed hij zijn best om de vreugd weder aan te wakkeren. + +"Komaan, mijn Heer!" zeide hij, den roemer des onbekenden boordevol +schenkende: "sta mij toe, dat ik uwe gezondheid drinke. Misschien is +UEd. beteren wijn gewend dan deze; maar wij burgerlui doen het ermede, +en wij kunnen u niet meer aanbieden dan wij hebben." + +"Dat zei Lys Morsebel ook," zeide de _poeta comicus_, "en zij smeet haar +buurvrouw een handvol vlooien naar 't hoofd." + +"Uwe gezondheid, Messieurs!" zeide de vreemdeling, met een schorre stem, +zich buigende en zijn glas naar de hoogte brengende, dat hij vervolgens +bij kleine tusschenpoozen ledigde. + +"Wel!" zeide de _grappige duivel_, met die gemeenzaamheid, welke onzen +burgerstand veelal eigen is: "mijn Heer is, geloof ik, ook bang, dat er +hoorntjes en schelpen in zitten."--En, om te toonen, dat hij dezelfde +vrees niet koesterde, ledigde hij zijn glas in eene teug. + +"Komt!" zeide Helding: "hoe zit gijlieden allen zoo stil? mijn Heer +Huyck! laat ik u eens inschenken. Waar waren wij ook gebleven? Komt! +lustig aan en leve de pret!" + +Maar de pret laat zich niet gebieden: en allen bleven even stemmig +kijken, alsof de glazen voor des vreemdelings oogen de uitwerking van +Medusaas hoofd bezaten. + +"'t Is of wij hier bij de Kwakers zitten," zeide de _drollige vent_: +"hoe is het? getuigt de geest niet, Pietje?" (dit was de voornaam van +den _tragicus_) "Je zoudt een liedje zingen." + +"Wel ja! komaan! een liedje!" zeide Helding;--maar de Treurpoeet was +schor of verklaarde althans het te zijn. + +"Kom!" zeide eindelijk de _koddige kwant_: "'t is of gijlieden bang +zijt, dat mijn Heer u op zal eten: mijn Heer is geen bullebak. Jelui +kijkt hem aan, of het Cartouche was, daar Heynsz zoo even van vertelde +... en pots seldrementen! dat is nog al grappig! mijn Heer heeft ook een +karmozijnen rok aan." + +Deze onhebbelijke uitdrukking, in stede van, gelijk anders de +kwinkslagen des _geestigen duivels_, de vreugd te doen herleven, maakte +op de aanwezigen een onaangename uitwerking: en velen, wier gedachten +niet meer helder waren, keken den vreemdeling zoo angstig aan, als of +zij werkelijk meenden, dat Cartouche uit de andere waereld onder die +gedaante te voorschijn kwam. Wat den man zelf betrof, ik zag dat zijn +voorhoofd zich fronste: maar hij zeide niets. Ik begreep inmiddels, dat +het meer dan ooit tijd voor mij werd om af te trekken; doch wenschte een +tijdstip af te wachten, dat mijn vertrek niet bemerkt zoude worden: en +daartoe moest het onderhoud weder levendig worden: ik bood derhalve aan, +zelf een liedje te zingen, daar al de overigen dit weigerden: en dit met +gretigheid aangenomen zijnde, dreunde ik een barcerolla op, die ik te +Venetie van de Gondeliers had gehoord en waarvan ik verzocht, dat men +het refrein in koor herhalen zou. Dit had de gewenschte uitwerking: nu +raakten de tongen weer los: de een zong voor, de andere na en eindelijk +zong alles door elkander, behalve alleen de karmozijngekleede Heer, die, +gelijk de _malle weerga_ het uitdrukte, er bij bleef zitten als +_Ducdalf_ in 't _Doolhof_. Ik maakte van de drukte gebruik en sloop +onopgemerkt de deur uit + + + * * * * * + + +TWINTIGSTE HOOFDSTUK. + +WAARIN VERHAALD WORDT, WIE DE HEER IN 'T KARMOZIJN WAS, EN HOE DEERLIJK +FERDINAND ER ZICH IN WERKTE. + + +Terwijl ik, in mijn zak schommelende, de meid riep om haar een fooi te +geven, hoorde ik mij zachtjes bij mijn naam noemen. Ik keerde mij om en +zag Amelia op de trap staan, die naar haar kamer geleidde. + +"Hebt gij een oogenblik tijd voor mij?" vroeg zij, met een gesmoorde, +eenigszins bevende stem. + +"Kan ik u van dienst zijn?" stamelde ik, insgelijks onthutst en kwalijk +tevreden van opnieuw in hare zaken bemoeid te worden. + +"Volg mij!" zeide zij, op een toon, die meer gebiedend dan smeekend was: +en mij bij de mouw vattende, als wilde zij mij den weg wijzen op de +donkere trap, ging zij mij voor naar boven. Ik volgde werktuiglijk: en +de Hemel vergeve mij de dwaze gedachten, die op dat oogenblik mijn brein +vervulden, en den verkeerden dunk, dien ik van hare voornemens opvatte. + +Wij kwamen in haar kamer, waar een licht op de tafel brandde. Zij zette +de deur aan, zonder echter de kruk om te draaien, nam toen achter de +tafel plaats en wenkte mij tegenover haar te gaan zitten, terwijl zij +een stoel, die bij haar stond, wegschoof, als wilde zij zorg dragen dat +ik niet naast haar zou komen. Deze voorzorgen en nog meer de +waardigheid, over haar geheele wezen, in weerwil van haar blijkbare +ontsteltenis verspreid, deden mij blozen over mijn ongepaste vermoedens. + +"Ik ben recht verheugd," zeide zij op een haastigen toon, "dat ik u nog +aantref. Ik had al een poos op de trap vertoefd en vreesde zoo dat er +een ander kwame. En ik moet u zoo noodwendig spreken: ik heb hier toch +niemand buiten u in de geheele stad, waar ik op vertrouwen kan." + +"Ik hoop," zeide ik, met de meeste koelheid, die ik voor kon wenden: "ik +hoop, dat ik in staat zal zijn, uw bezwaren weg te ruimen; maar uw +toestand is van zulk een ingewikkelden aard...." + +"Om u niet op te houden dan.... Ik moet van hier. Ik kan niet langer in +dit huis blijven." + +"En welke reden noopt u tot dat besluit?" + +"Hoor toe: ik begin te vreezen, dat het een afgesproken werk is ... dat +mij hier een strik wordt gespannen ... dat men mij met opzet hierheen +gebracht heeft. Die Heynsz ... o, 't is afschuwelijk...! Hij is een +verklikker: een geheime dienaar der Justitie." + +"Dat wist ik," zeide ik, "maar ik wilde u door de mededeeling daarvan +geene ongerustheid baren." + +"Hoe! gij wist dit? Hebt gij dan zelf misschien?... maar neen! uw +aangezicht is te eerlijk ... foei mij, dat ik zulke gedachten van u +voeden zou!--Maar hoor verder en oordeel over mijn angsten. Ik was +straks op de trap, om...." hier kleurde zij hevig en zweeg plotseling +stil. + +"Welnu? om...." + +"Niets.--Ik hoorde u juist zingen.--In 't kort, ik was op de trap: daar +is een reet in 't beschot:--ik keek er door--en ziet: in een vertrekje, +waarvan ik het bestaan niet kende, stond de huisheer, die Heynsz, in +gesprek met denzelfden Jood, die mij hier bracht." + +"Dien Simon?--Gelukkig kent hij u niet, en weet alleen, dat gij met mij +hier gekomen zijt. Hij heeft u niet met uw vader gezien." + +"Ach! Gij zoekt mij gerust te stellen," zeide zij, het hoofd schuddende: +"maar luister verder: in den beginne verstond ik niets van hun discours; +maar langzamerhand merkte ik, dat de Jood aan Heynsz berichten gaf +omtrent zekere dievenbende, die zich te Naarden heeft opgehouden. Dit +ontstelde mij reeds; maar verbeeld u mijn schrik, toen de Jood, op een +vraag, hem door Heynsz gedaan, hem vertelde, dat iemand, wien zij alle +moeite deden om te ontdekken, en dien ik aan de beschrijving voor mijn +vader herkennen moest, in Zuid-Holland had rondgezworven, zich in +'s-Hage had opgehouden en morgen, volgens zijne berichten, met de schuit +van Utrecht hier te Amsterdam moest komen." + +"Hier! in den muil des leeuws?" + +"Oordeel, hoe ik te moede was? Ik hoop nog, dat het niet waar moge zijn: +want o! mijn vader is verloren, zoo hij herwaarts komt. Alleen uit zijn +bezorgdheid omtrent mij zou ik een zoo onvoorzichtigen stap in hem +kunnen verklaren. Doch, hoe dit zij, heb ik niet te vreezen, dat men hem +naar dit huis wil lokken om hem in de gespreide netten te vangen? Moet +ik mij niet uit deze gevaarlijke plaats verwijderen?" + +"Met uw verlof?" vroeg ik, na een oogenblik te hebben nagedacht: "hebt +gij voor u-zelve iets te vreezen voor de nasporingen der Justitie?" + +"Ik!" antwoordde zij, blijkbaar verwonderd: "wat zou ik met haar hebben +uit te staan? of strekt men in dit land vijandschap tegen den vader tot +zijn kinderen uit." + +"Dat juist niet," hernam ik: "maar er worden soms maatregelen van +voorzorg genomen.... Ik zou u afraden, deze kamer vooralsnog te +verlaten. Weet men nog niets, dan zou dit alleen argwaan wekken en +oorzaak zijn, dat men uwe gangen bespiedde:--is men reeds achter de +waarheid gekomen, dan is het toch een onnutte voorzorg en geen +verwijdering kan u meer baten. Bovendien: gij schijnt zelve onbewust, +waar zich uw vader bevindt. Zoudt gij, ingeval gij van hier gaat, hem +kunnen verwittigen, waarheen gij u begeeft? De Heer Bouvelt, die de +eenige tusschenkomst schijnt te zijn, is ongesteld: zoo zelfs, dat hij +voor niemand te spreken is;--ik weet u geen anderen raad te geven, dan +de toekomst met gelatenheid af te wachten." + +"Met gelatenheid!" herhaalde zij, oprijzende, en de kamer op en neer +gaande: "God! Is dat een mogelijkheid in mijn toestand?--o! het ergste +lot ware minder onlijdelijk dan deze verschrikkelijke onzekerheid.--En +dat is de eenige troost, dien gij mij bieden kunt?" + +"Helaas!" zeide ik, zuchtende: "wat wilt gij, dat ik voor u doe? Wanneer +zelfs mijn betrekking als zoon van den Hoofdschout mij niet verbood, +krachtdadig voor u werkzaam te zijn, zou niet de zorg voor ons beider +goeden naam mij van alle dadelijke bemoeiingen in deze moeten doen +afzien, ten einde den laster geen stof te geven om iets schuldigs in +mijn deelneming te vinden?" + +Dit gezegde van mij was hard en zij gevoelde het diep; want, opeens +stilstaande, zag zij mij aan met oogen, waarin zich bij eene hevige +verontwaardiging eene diepe smart liet lezen. + +"Men had het mij voorspeld," zeide zij met bitterheid, "dat ik in dit +land slechts koele harten vinden zou. De laster ... ja voorzeker! +--Ziedaar de voorwendselen, waarachter men zich verschuilt, wanneer het +er op aankomt zijn naasten een dienst te bewijzen; men zou een mensch +zien verdrinken, eer men een vooroordeel opofferde.--Is het niet, omdat +de Godsdiensten verschillen, dan is het omdat men voor zijn reputatie +vreest.--Maar ik zal u niet langer lastig vallen, Mijnheer Huyck. Ik +vraag u om verschooning voor de moeite, die ik u veroorzaakt heb." + +"Mejuffrouw!" zeide ik, niet zonder verlegenheid: "ik heb u onwillig +beleedigd:--en, God weet het, dat was verre van mijn voornemen.--Gij +hebt, en hier in dit vertrek, en ten huize mijner tante, naar ik geloof, +kunnen bespeuren, dat ik, zoodra het in mijn vermogen stond, bereid was +u van dienst te zijn. Waarlijk ik heb een innig medelijden met uw +toestand en wenschte slechts, dat iemand mij kon zeggen, wat mijn plicht +ware, en hoe ik tot uw voordeel handelen kan?" + +"Gij hebt gelijk," zeide zij, zich een traan uit de oogen wisschende: +"en ik ben het, die onbillijk en ondankbaar ben. Gij hadt, na al wat gij +voor mij gedaan hebt, iets beter dan verwijtingen van mij verdiend. En +uw tante ook, zij is zoo goed, zoo minzaam jegens mij geweest.--Ach! zoo +mijn vader het mij slechts veroorloofde ... hoe gaarne zou ik haar de +vertrouwde van mijn lijden maken.--Zij zou mij bijstaan, daar ben ik +zeker van, mij uit dit huis helpen, waar alles mij doet beven: mij +verlossen van de onbescheidene aanzoeken van den Heer Blaek, die mij +geen oogenblik met rust laat." + +"Hoe!" riep ik uit: "heeft hij opnieuw pogingen gedaan om u te spreken?" + +"'t Is vruchteloos," zeide zij, "of ik hem zijne brieven en geschenken +terugzend: den volgenden dag vind ik die weder op mijne kamer liggen: +hij moet hier in huis medeplichtigen hebben. Zie wat hij mij durft +zenden." + +Dit zeggende, rukte zij met drift een lade open en haalde er een fraai +garnituur uit, hetwelk zij voor mij op tafel neerlei: "En dan zijne +brieven," vervolgde zij, "waarin hij mij voorslagen doet, die ik mij +schamen zou te herhalen! O! ik ben diep ongelukkig." + +Hier zegevierde de droefheid over haar kracht van geest: zij bracht den +zakdoek voor de oogen en snikte luide. Ik was opgestaan om de juweelen +te bezichtigen. Zij stond naast mij en boog onwillekeurig het hoofd +voorover, zoodat het op mijn schouder te rusten kwam. Mijn toestand werd +netelig: en ik wist niet, hoe ik best daar vandaan zoude geraken, toen +wij opeens menschen de trap hoorden opkomen. + +Amelia trad sidderend ter zijde. "Mijn God!" riep zij: "zou men hier +komen? op dit uur!" + +"Hierheen, Mijnheer Van Beveren!" zeide de stem van Heynsz; de deur ging +open en de gepoeierde Heer met den karmozijnen rok trad binnen, door +Heynsz gevolgd. + +"Ik ben het, Amelia!" zeide de Heer Bos (want hij was het zelf): "ik +wist niet," voegde hij er op een gestrengen toon bij: "dat gij +gezelschap hadt." + +Amelia stond als verplet. Zij wrong de handen en zag haar vader aan, met +oogen, waarin een onbeschrijfelijke angst was uitgedrukt. Wat Heynsz +betrof, hij meesmuilde achter den rug van den Heer Bos en hief +spotachtig dreigend den vinger tegen mij op; maar ik was onzeker, of de +vroolijke uitdrukking van zijn gelaat teweeggebracht was door zijn +blijdschap, dat hij den man, dien hij zocht, in de knip had, of wel +alleen uit zekere schalksche vreugde ontstond, dat ik door Amelia's +vader zoo te onpas verrast werd. + +"Ja mijn kind!" vervolgde de Heer Bos, waarschijnlijk om haar gerust te +stellen: "gij hadt mij zoo vroeg niet verwacht; maar ik heb mijn zaken +spoediger gedaan gekregen dan ik gehoopt had: en daarenboven is mij, +gelijk ik den Heer Heynsz verteld heb, een onaangenaam avontuur +overkomen, dat mij wel noodzaakte mijn komst alhier niet langer uit te +stellen. Ik merk ook," vervolgde hij met een verheffing van stem en +terwijl hij mij scherp aanzag, "dat het tijd werd dat ik kwame." + +"Met uw verlof," zeide Heynsz, tusschen beiden tredende: "deze Heer is +de Heer Huyck, zoon van onzen achtbaren Hoofdofficier en een eerlijk +cavalier, wien Mejuffer zich niet behoeft te schamen van te kennen." + +"Met uw verlof," zeide Bos, zich naar Heynsz keerende en op een hoogen +toon sprekende, welke mij vreemd genoeg voorkwam jegens iemand, van wien +hij zooveel te duchten kon nebben: "ik ben zelf de beste beoordeelaar +der kennissen, welke het mijne dochter betaamt te onderhouden: en, +terwijl hetgene ik deswege met haar te spreken heb best zonder getuigen +wordt afgehandeld, zal ik de vrijheid nemen u te verzoeken...." hier +wees hij op de deur met een gebiedenden wenk. + +"Niets is billijker," zeide Heynsz, eenigszins overbluft: "ik zal u niet +storen:" en meteen verliet hij het vertrek. Ik stond onzeker of ik hem +volgen of blijven zoude. + +"Blijf Mijnheer!" zeide Bos: "ik heb een woord met u te spreken." + +"O God! mijn vader!" zeide Amelia, met een gesmoorde stem, terwijl zij +hem omklemde: "wat hebt gij verricht? Weet gij welke onvoorzichtigheid +gij begaat? wie de man is, die de kamer daar verlaten heeft?" + +"Ik weet alles," antwoordde Bos: "en ik geloof, dat ik niet de +onvoorzichtigste ben van ons drieen. Slechts toen was ik het, toen ik op +het eerlijke gelaat van Mijnheer vertrouwde." Hier zag hij mij ernstig +aan. + +"Mijnheer!" zeide ik, geraakt: "ik heb uwe geheimen bewaard, zelfs ten +koste van mijne rust. Maar spreek zacht, bid ik u. Men kon ons +beluisteren, en...." + +"En men zou nog niets verstaan," viel Bos in, "zoolang de vrienden +beneden zoo luidruchtig blijven, dat onze woorden door hun gezang +gesmoord worden. Ik spreek niet van het bewaren mijner geheimen;--ik +vraag, wat uw bezoek op een zoo ongelegen uur, wat de juweelen te +beduiden hebben, die ik op de tafel zie?" + +"De Heer Huyck is onschuldig, mijn vader!" zeide Amelia, eer ik +antwoorden kon: "hij is hier op mijn verzoek gekomen ... hij heeft met +deze juweelen niets te maken." + +"Hoe!" herhaalde de vader, meer en meer verstoord: "op uw verzoek? En +waart gij dan...? o ik onnoozele!" riep hij, zich voor het hoofd +slaande. + +"De geheele toedracht der zaak is doodeenvoudig," zeide ik, op een toon, +zoo kalm als mij maar eenigszins mogelijk was aan te nemen: "indien UEd. +aan Mejuffer of mij vergunt, u te verhalen al wat sedert onze komst te +Amsterdam heeft plaats gehad, zal het u niet bevreemden dat zij, door +den uitersten angst gedreven, mijn raad heeft ingenomen, als van den +eenigste, op wien zij wist te kunnen vertrouwen. Door eenige andere +uitlegging aan mijne tegenwoordigheid te geven, zou UEd. en haar en mij +onbillijk beoordeelen." + +"Welaan!" zeide de Heer Bos, terwijl hij plaats nam: "ik luister: het +zou mij al te veel kosten, mijn achting en liefde te moeten verliezen +voor het eenige voorwerp, dat mij nog aan het leven hechtte." + +Hier stak hij de hand aan zijn dochter toe, die ze met vurigheid kuste. +Daarop gaven wij hem een beknopt verslag van het voorgevallene. Hij +maakte niet een enkele aanmerking, noch gedurende, noch na den afloop +van het verhaal, maar vergenoegde zich met nu en dan bedenkelijk het +hoofd te schudden en zich het poeder van den rok te schuieren. Hij +eindigde met de hand zijner dochter, die nog altijd in de zijne lag, +minzaam te drukken; hetgeen mij ten bewijze strekte, dat hij met de +gegeven opheldering voldaan was. + +"En thans, Mijnheer!" hervatte ik na een korte pauze; "thans moet ik u +bekennen, dat de Juffer zich mijns inziens niet zonder recht ongerust +maakt, en dat uwe komst alhier niet wel geschikt is, die ongerustheid te +doen ophouden." + +"Ik ben er zelf evenzeer over verwonderd van mij hier te zien," +antwoordde hij, "als de Doge was, toen hij zich aan het hof van Lodewijk +XIV bevond: maar ik heb door de ondervinding geleerd, dat onbeschaamde +stoutheid soms beter in staat is, de menschen te bedriegen, dan de +fijnst gesponnen list. Ik was, Amelia! sedert uw vertrek, hoogst +ongerust, geen brief van u te ontvangen, vooral nadat ik reeds een paar +reizen onder couvert van den Notaris Bouvelt geschreven had, dat ik mij +in 's-Hage bij den Russischen Gezant ophield...." + +"Welke brieven," zeide ik, "waarschijnlijk nog ongeopend bij Bouvelt +liggen, die gevaarlijk ziek is." + +"Ik had intusschen bemerkt," vervolgde de Heer Bos, "dat mijn gangen +gevolgd werden door datzelfde Joodje, hetwelk te Soest zoo ongenadig +door mij begroet werd. Bekommering over uw lot kwelde mij: ik kon niet +langer aan de begeerte weerstaan om iets van u te vernemen. Aan Mijnheer +dorst ik niet schrijven: hij had reeds last genoeg van ons gehad: en ik +wilde hem geen nieuwe onaangenaamheden veroorzaken. Eindelijk kon ik +mijn geduld niet langer bedwingen en ik besloot hierheen te reizen. Maar +ik moest eerst mijn lastigen verspieder verschalken. Gisteren was ik te +Utrecht: daar zat hij mij weder op te hielen. Ik had mijn plan gevormd +en toen ik hem op de straat tegenkwam, vroeg ik hem, of hij een +boodschap voor mij wilde doen. Ik zag zijne oogen van blijdschap +fonkelen. Toen gaf ik hem geld om de roef af te huren naar Amsterdam +voor de schuit van morgenmiddag, niet twijfelende of hij zou de +heuglijke tijding van mijn overkomst dadelijk aan zijn betaalmeester +overbrengen. Hem dus van 't spoor geleid hebbende, wandelde ik de poort +uit, nam te Zeist een rijtuig, dat mij naar Amersfoort bracht, en +wachtte daar de komst van den Deventerschen wagen, die mij hier voerde. +Onderweg had ik mijn kleeding stuk voor stuk veranderd, mijn haar +gepoederd en mij door het opzetten van een bril nog meer onkenbaar +gemaakt. Hier gekomen, nam ik mijn intrek in het beste logement, onder +den naam van Van Beveren, begaf mij dadelijk naar Bouvelt en vernam daar +uw verblijf. Zoodra ik den naam van Heynsz hoorde, was mijn besluit +gevormd. Ik kende, om 't even hoe, de geheime betrekkingen, die deze +Sinjeur vervult: en wetende, dat niets beter in staat is om ook de +schranderste personen te misleiden, dan het streelen hunner ijdelheid, +begaf ik mij naar hem toe. Reeds hier beneden had ik aanvankelijk het +genoegen van te zien, dat mijn vermomming gelukt was, daar zelfs de Heer +Huyck mij niet herkende. Kort na uw vertrek, Mijnheer Huyck! kwam Heynsz +binnen. Ik verzocht hem alleen te spreken. Ik meldde hem dadelijk, dat +ik de vader was van Amelia, de Overijselsche koopman, waar hem Bouvelt +over gesproken had. Voorts verhaalde ik hem, dat ik opgelicht was door +zekeren schelm, wien ik zoo juist beschreef, dat zijn portret volkomen +overeenkwam met dat van den man, die u bij Naarden heeft aangerand: en +zeide, dat hij, Heynsz, mij was aan de hand gedaan als de bekwaamste man +om dergelijke fielten te doen opsporen. Ik eindigde mijn verhaal met een +fatsoenlijk present en oordeel nu den man gewonnen te hebben. Dat hij +mij met dat al te slim is, is mogelijk; doch, naar zijn houding te +oordeelen, geloof ik, dat hij niets vermoedt." + +"Maar Papa!" zeide Amelia: "al misleidt gij Heynsz, zijt gij niet +beducht, dat er hier te Amsterdam nog vele lieden zijn, die u herkennen +zullen?" + +"En wie zou thans in mij den cadet der marine herkennen, die voor vijf +en twintig jaren hier over straat slenterde of den galant speelde bij de +jonge schoonen?" + +"Bij den eersten opslag niet;--maar, wanneer men weet dat gij u hier in +de buurt bevindt?--En dan, vloeit deze stad niet over van vreemdelingen, +die u vroeger, in andere landen, hebben kunnen ontmoeten?" + +"Ook denk ik mij niet meer dan noodig is op straat te vertoonen. In +allen gevalle, ik heb besloten, het te wagen. Hier is toch eene betere +gelegenheid dan elders, om mij naar de plaats onzer bestemming in te +schepen. Bovendien, ook buiten deze stad was ik niet langer veilig: want +ik weet, dat de Spaansche Ambassadeur op mijn uitlevering aandringt, en +dat de Staten-Generaal, die anders zoo prat zijn om de vrijheden des +lands te bewaren, in dat geval hunnen bondgenoot ter wille zullen +zijn.--Wij moeten dus voort: en wel zoodra ik in het bezit ben dier +noodlottige papieren." + +"En zal ik hier blijven?" vroeg Amelia. + +"Ik zie daarin geene zwarigheid. Integendeel, ik heb Heynsz gevraagd of +hij mij insgelijks huisvesting verleenen kan: en daar er, zoo hij zegt, +bij deze kamer nog een kabinetje is, waar een ledikant gezet kan worden, +zal zich dit zeer goed schikken. Voor dezen nacht keer ik naar mijn +logement. Wat die juweelen betreft, berg die maar weer: ik zal voor de +terugzending zorg dragen." + +Ik wilde nu mijn afscheid nemen. De Heer Bos verzocht mij, daar hij toch +eenen weg met mij op moest, hem mijn gezelschap te schenken; waarop wij, +na Amelia vaarwel gezegd te hebben, het huis verlieten. + +Wij gingen eenige oogenblikken zwijgend naast elkanderen. De Heer Bos +was de eerste, die het gesprek aanving: + +"Ik ben u groote dankbaarheid verschuldigd," zeide hij: "maar ik wensch +mijn schuld niet te vermeerderen. Of liever--ik zal u nog erkentelijker +zijn, indien UEd. voor het vervolg uwe bezoeken staken wilt." + +"Mijnheer!" antwoordde ik, op een koelen toon: "ofschoon ik medelijden +met u en met uwe dochter heb, verlang ik niets liever, dan dat ik niets +meer van u hoore: de zaak heeft mij reeds kwelling genoeg veroorzaakt." + +"Dan verstaan wij elkander volkomen.--Intusschen, wij scheiden in +vriendschap. Ik ben u de betuiging schuldig, dat mijn vermoedens mij +leed zijn, en dat ik u voor een eerlijk man houde. Het is alleen, omdat +ik weet hoe gevaarlijk het is, wanneer jonge lieden elkander vaak, +vooral op zulk een geheimzinnige wijze, spreken, dat ik als vader eenige +zorg gevoel." + +.Mijnheer! Ik schroom niet, u te zeggen, dat mijne affecties elders +geplaatst zijn." + +"'t Is mogelijk," zeide hij: "maar het hart mijner dochter is nog vrij: +en--zonder u een compliment te willen maken--het is niet voor u, het is +voor haar, dat ik mij bekommer, en dat ik een dergelijke gemeenzaamheid +noodlottig zou achten." + +"Mijnheer!" hernam ik: "uw dochter is een beminnenswaardige Juffer, aan +wie ik het hoogste geluk toewensch; doch zoo weinig verlang ik, eenige +genegenheid voor mij onwaardige bij haar op te wekken, dat ik het als +een der aangenaamste tijdingen zal rekenen, wanneer ik verneem, dat zij +met u in veiligheid van hier is." + +Dit gezegde was niet beleefd, maar het scheen hem echter tevreden te +stellen: en hij sprak niet weder, tot wij de deur van de herberg +genaderd waren. Toen zeide hij, terwijl hij mij de hand op den schouder +legde, op een plechtigen toon: "jongeling! mijn leven ia tot nog toe een +afwisseling geweest van hoogheid en tegenspoeden, van macht en +vernedering, van weelde en gebrek; maar mocht ik mij ooit weder in de +gelegenheid bevinden wel te doen aan anderen, wees dan verzekerd, dat +mijne dankbaarheid jegens u zich met meer dan ijdele woorden toonen zal, +en dat ik u door daden het verdriet zal pogen te vergoeden, dat ik u +thans onwillig veroorzaakt heb." + +Met deze woorden verliet hij mij, en ik vervolgde mijn weg, door deze +nieuwe ontmoeting in een vrij onaangename stemming gebracht, mijn +gesternte verwenschende, dat mij met dien Bos, Van Beveren, of wat namen +hij verder voeren mocht, in kennis gebracht had; en toch begeerig te +weten, hoe het met hem en zijn beminnelijke dochter zoude afloopen. Wat +mij het meest kwelde, was de valsche stelling, waarin mij deze lastige +historie tegenover mijn ouderen geplaatst had. Ik was bijna zeker, dat +mijn vader reeds vermoedens koesterde en dat het tot een onderhoud zoude +moeten komen, waaruit ik niet wist, hoe mij te redden, daar het aan de +eene zijde tegen mijn gemoed en kinderplicht streed, de waarheid voor +hem te verbergen, en aan de andere zijde mijn belofte mij het zwijgen +opleide. O! hoe folterde mij de gedachte, dat het onderling vertrouwen, +hetwelk altijd tusschen mijn ouders en mij had geheerscht, en waar ik +zoo grooten prijs op stelde, wellicht voor langdurigen tijd stond +verbroken te worden: en dat, al werd mijn gedrag later eenigszins +gerechtvaardigd, de eens gegeven indruk niet zoo ras zoude worden +uitgewischt. Had iemand mij veertien dagen vroeger gezegd, dat ik, eene +week na mijn terugkomst in het ouderlijke huis, met looden schoenen zou +derwaarts gaan en zelfs opzien tegen een ontmoeting met mijn vader, hoe +buitensporig, ja onmogelijk zoude mij de vervulling eener dergelijke +voorspelling zijn voorgekomen. En echter: zoo stonden thans de +zaken!--Ik trok met een bevende hand aan de huisschel: ik wenschte, dat +mijn ouders, daar het reeds laat was, zich ter ruste mochten begeven +hebben, en ik gevoelde een angstige gewaarwording, toen de dienstbode +mijn vraag, of mijn ouders nog op waren, toestemmend beantwoordde. + +Met een kloppend hart trad ik de eetzaal in, waar de goede lieden mij +wachtende waren, beiden in hun nachtgewaad, bij het licht van een paar +kaarsen, die reeds dreigden in de pijp te branden. Het gewone avondmaal, +brood, kaas en vruchten, stond nog op de tafel: en mijn zorgvolle moeder +had een waterkaraf voor zich, met een fleschje _spiritus_, voor het +geval dat ik te veel gebruikt mocht hebben. + +"Zoo Ferdinand! ben je eindelijk daar?" vroeg mijn moeder, terwijl ik +haar omhelsde: "is dat nu vroeg te huis komen, gelijk gij beloofd hadt? +Hoe is het, ben je nuchteren of niet? Laat ik u eens in de pogen zien. +Ja: uw oogen staan goed; maar anders zie je er geweldig ontdaan uit. 't +Is goed voor eens; anders deugen u die slemppartijen en dat nachtbraken +niets." + +"Ik hoop," zeide mijn vader, mij bij de hand nemende, en mij insgelijks, +doch met een ernstigen blik, aanziende, "dat de slemppartijen en het +nachtbraken nog maar de eenige redenen zijn van uw verbleekte kleur en +ontstemde pols. Maar mag ik u vragen, is Helding verhuisd? of zijt gij +de nachthuizen nog rondgeloopen met uw poeten? Ik weet, dat zulks wel +eens de gewoonte is ... een gewoonte, die de zoon van den Hoofdofficier +niet moest navolgen." + +"Hoe meent UEd. dat?" vroeg ik, niet weinig verlegen: "ik begrijp +niet...." + +"Reeds eens uur geleden heb ik, op aandrijven uwer moeder, die bezorgd +was dat gij de gracht voor den wal zoudt aanzien, Joris met de lantaren +naar het huis van Heynsz gezonden: en hij is teruggekomen met de +boodschap, dat de Jongeheer reeds vertrokken was." + +Ik begreep terstond, dat de knecht daar gekomen was toen ik mij bij +Amelia bevond en toen ieder beneden mij vertrokken waande. + +"Ik heb," zeide ik stamelend, "een der gasten, met wien ik een zeer +belangrijk gesprek voerde, te huis gebracht en ben wat lang met hem +blijven staan praten. Maar ik kan u verklaren, dat ik niets gedaan heb, +waarover ik mij behoef te schamen." + +"Dan behoeft gij ook niet te kleuren," zeide mijn vader: "hoe heette die +nieuwe vriend, die zoo belangrijk sprak?" + +Deze vraag bracht mij deerlijk in 't nauw; want, in omstandigheden als +de mijne waren, zijn de eenvoudigste doorgaans het moeilijkst te +beantwoorden. Nu moest de draaierij wel een logen worden: "Velters," zei +ik, bevende. + +"Velters?--Nu ja, wat schort er aan, dat gij zulk een moeite schijnt te +hebben om een zoo eenvoudigen naam uit te spreken? Ik ken Velters bij +reputatie. Hij is een braaf jong mensch, die vlijtig oppast, en wel +voort zal komen, indien zijn gezondheid zijn goeden wil evenaart. Maar +het belangrijkste gesprek had u niet moeten doen vergeten, dat uw moeder +ongerust was en gij haar wakende hieldt." + +"Nu," zeide die goede moeder: "wij moeten ook denken, Ferdinand is zoo +lange jaren buitenshuis geweest en de gewone sleur wat ontwend. Hij zal +vergeten hebben, dat wij lieden van de klok zijn. Ik hoop maar, dat +dergelijke invitaties niet te dikwijls zullen komen.--Nu! Ik ga naar +bed: want ik heb werk dat ik uit mijn oogen zie. Blijft gijlieden nu ook +niet langer plakken." + +Dit zeggende kuste zij ons goeden nacht en verliet de kamer. Mijn vader +rees ook op, en, zich tot mij wendende: "slaap wel!" zeide hij: "maar +voor gij u ter ruste begeeft, bid God, dat Hij u vertrouwen inboezeme in +een vader, die u liefheeft." + +De tranen ontsprongen mijn oogen op het hooren dezer toespraak: "Lieve +vader!" riep ik, de hand des braven mans tusschen de mijne drukkende en +die aan mijn mond brengende: "God weet het, ik zou niets liever +verlangen, dan dat ik spreken mocht; maar...." + +"Ik zal geduld hebben en de ure des vertrouwens afwachten," zeide mijn +vader, bedaard: "Gij zijt geen kind meer en ik wil u niet tot spreken +dwingen, wanneer gij beter acht te zwijgen. Dit slechts wensch ik, dat +de Alwijze uw geest verlichte en u leere wat uw plicht medebrengt."--Met +deze woorden drukte hij mij nogmaals de hand en vertrok, terwijl ik mij +zuchtende naar mijn slaapkamer begaf. Zoo had ik dan voor 't eerst mijn +ouderen VOORGELOGEN!--Ach! ik gevoelde te wel de behoefte, om het +voorschrift mijns vaders na te volgen: en in angstige verzuchtingen +smeekte ik den Almachtige, mijn gangen te bestieren en mij licht te +geven op mijn donkeren weg. Dit besluit nam ik echter, om, wat er ook de +gevolgen van wezen moesten, mijn vader te overtuigen, dat ik, hoezeer +misschien verkeerdelijk mijn woord gegeven hebbende, door hem zelfs niet +van mijn belofte ontslagen kon worden. + +Het was dan ook met dit oogmerk, dat ik den volgenden dag na den eten, +en toen ik wist, dat Heynsz zich verwijderd had, mijn vader kwam +opzoeken. Ik had dit oogenblik verkozen, omdat ik wenschte uit te +vorschen, of Heynsz den Heer Bos ook verklapt had, in welk geval mijn +verplichting tot geheimhouding ophield en ik, door voor de zaak uit te +komen, dezen laatste misschien dienst kon doen. Mijn vader bespeurde wel +aan mijn houding, dat ik iets op het hart had, en, zijn papieren ter +zijde schuivende, vroeg hij met een ongemeene vriendelijkheid: + +"Hebt gij iets met mij te spreken? Dan zal ik die stukken wel even laten +rusten. Echter heb ik niet lang tijd," vervolgde hij, op zijn uurwerk +ziende: "want waarschijnlijk zal er straks een bezoek komen." + +"Ik heb u slechts weinige woorden te zeggen, Vader!" zeide ik, "maar ik +wenschte wel, dat ons gesprek langdurig zijn kon." + +"Wat meent gij? Dat klinkt eenigszins raadselachtig en duister. _Fallax +sollertia nobis_." + +"Helaas!" zeide ik. "UEd. heeft te recht opgemerkt, dat er iets is, +hetwelk mij als een pak op het hart ligt. Ik ben soms afgetrokken, +verstrooid: mijn gangen, zoo UEd. die had doen nasporen, zouden wellicht +zonderlinge vermoedens bij u hebben doen ontstaan: ik heb, zeer mijns +ondanks, vreemde avonturen gehad sedert ik terug ben:--en hetgeen mij +het meest nog hindert, is, dat ik de reden van dat alles aan u niet +ontdekken mag." + +"Ik kan," zeide mijn vader, de schouders ophalende, "niet oordeelen over +uw verplichting tot zwijgen, daar ik de aanleiding niet ken, welke u die +heeft doen aangaan. Alleen zoude ik u, in 't afgetrokkene, willen +oplettend maken op het gevaarlijke om zich tot iets dergelijks te +verbinden. Er zijn slechts weinige zaken, welke een kind aan zijn +ouderen niet zoude mogen openbaren. Dan alleen, wanneer het geheimen van +derden geldt, kan er een uitzondering bestaan; doch een geheim, dat u +niet persoonlijk betreft, kan, dunkt mij, zulk een invloed niet op u +gehad hebben, gelijk aan dien, welken uw houding en gedrag mij doen zien +dat bij u is teweeggebracht." + +"Het is een geheim van derden," zeide ik, niet weinig verheugd, dat mijn +vader zelf mij alzoo vrijheid tot zwijgen gaf: "maar een geheim, waar ik +door een samenloop van omstandigheden ben ingewikkeld." + +"En...." vroeg mijn vader, na zich een wijl bedacht te hebben: "betreft +dit geheim ook zekeren Zwarten Piet? Ik vraag u dit als vader, niet als +Hoofdschout." + +"Slechts zeer zijdelings," antwoordde ik, uit deze vraag de +gevolgtrekking makende, dat mijn vader omtrent de wezenlijke oorzaak nog +niets wist: "doch, vergun mij ook een vraag, mijn vader! indien deze +Zwarte Piet mij het leven gered had en ik zijn verblijf kende, zoude +UEd. dan oordeelen, dat ik verplicht ware, het aan den Hoofdschout te +openbaren, bijaldien deze er naar vroeg?" + +"Gij weet waar Zwarte Piet is?" vroeg mijn vader met drift. + +"Neen", antwoordde ik, glimlachende: "en ik heb ook aan hem geene +verplichting; maar ik stel dit slechts als een voorbeeld." + +"Gij weet te goed," zeide mijn vader, "dat, ofschoon de dankbaarheid +slechts een _officium inperfectum_ is, en het inlichten der Justitie een +_officium perfectum_, als zijnde dit laatste bij Keuren en Ordonnantien +voorgeschreven, de tweede plicht in dezen voor den eersten zoude moeten +wijken, aangezien de dankbaarheid door een hoogere dan de aardsche +wetgeving is voorgeschreven. Dan, dit daargelaten: zoo gij een geheim +bezit, hetwelk gij mij niet vertrouwen moogt, waarom er mij dan over +gesproken? want nu kan ik niet nalaten, te gaan gissen en raden." + +"Slechts daarom, mijn vader! omdat mij het denkbeeld onverdraaglijk is, +dat gij mij van gebrek aan vertrouwen beschuldigen zoudt: omdat ik u +smeeken wilde, uw oordeel over mij slechts zoolang op te schorten, tot +ik in staat zal wezen, u de noodige opheldering van mijn gedrag te geven +en te openbaren wat u thans onverklaarbaar moet voorkomen?" + +"Gij hebt welgedaan, mijn zoon! En ik zou een slecht rechter zijn, +indien ik u condemneerde, zonder u den tijd te laten om aan te voeren, +wat tot uwe defensie dienende kan zijn. Dit slechts moet gij mij +verzekeren, dat gij niets hebt beloofd, wat tot nadeel van dezen lande +zoude kunnen strekken. Gij weet, dat wanneer het de veiligheid van den +Staat geldt, het _crimen reticentiae_ hem, die het begaat, tot +medeplichtige maakt aan het gesmede landverraad." + +"De veiligheid van dezen lande loopt zoo weinig gevaar," zeide ik +glimlachende, "dat UEd. zelf mijn stilzwijgen zult billijken." + +"Dan ben ik tevreden," zeide mijn vader. + +Op dit oogenblik werd hard aan de voordeur gebeld en hield er een +rijtuig stil. + +"Is het reeds zoo laat?" vroeg mijn vader, op zijn horloge ziende: "ja +waarlijk! nu moet gij voort, want ik verwacht een deftig bezoek: of +blijf hier: ik zal in de zijkamer gaan: hij, wien ik verbeid, is een man +van gewicht en dient als zoodanig ontvangen te worden." + +Dit zeggende, haastte hij zich naar de zijkamer; maar de persoon, dien +hij verwachtte, verscheen niet: en, gelijk mij later bleek, was het +alleen de Onderschout, die met een koets aan de Beerebijt de aankomst +der Utrechtsche schuit had staan wachten, ten einde den Heer Bos bij het +uitstappen te knippen. Daar deze niet was komen opdagen, en de schipper +verklaarde, dat de gehuurde roef ledig gebleven was, kwam de Onderschout +alsnu eenvoudig verslag geven van het mislukken der hem opgedragen +commissie, en de zaak liep voor 't oogenblik af met een schrobbeering, +die Simon ontving, omdat hij zich had laten verschalken. + + + * * * * * + + +EEN-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. + +WAARIN EENIGE OUDE KENNISSEN WEDER OP HET TOONEEL VERSCHIJNEN EN EEN +PAAR NIEUWE WORDEN INGEVOERD. + + +Den volgenden morgen (Zaterdag) begaf ik mij, volgens de met Tante +gemaakte afspraak, weder naar Heizicht, waar ik met een kloppend hart +mijn Dulcinea terugvond en door Tante ter verantwoording werd geroepen +over mijn ontmoeting met Zwarten Piet. Dewijl ik op haar vragen +voorbereid was, kostte het mij minder moeite, die te beantwoorden: en +zonder haar de geheele waarheid te vertellen, wist ik haar omtrent de +reden van het bezoek des roovers zoodanige opheldering te geven, dat ik +haar tevreden stelde en haar ongerustheid wijken deed. Wij aten dien dag +zeer vroeg en zeer overhaast, vermits het oogmerk van Tante was, met ons +naar een boerderij te rijden, welke zij eenigen tijd geleden in de +omstreken van Oud-Naarden gekocht had, om daar met wandelen en +koffiedrinken den avond door te brengen. Wij reden tegen twee uren af: +trokken over de heide naar Laren en van daar over Blarikum den Tafelberg +langs, waar wij een zijweg insloegen, die ons in korten tijd aan het +doel van onzen tocht voerde. Hier hielden wij voor een schuur stil, +welke tot stalling diende, stapten af, en wandelden naar het woonhuis; +en niet weinig keek ik op, toen de vrouw, welke ons aan de deur +verwelkomde, niemand anders bleek te zijn dan de oude Martha, en haar +woning dezelfde, waarin mij de Heer Bos ontvangen had. Zoo ik de +gelegenheid niet dadelijk herkend had, het was omdat wij deze reis langs +een anderen weg waren gekomen. Nu werd mij duidelijk, waarom de oude +vrouw mij op dien noodlottigen avond zoo had aangekeken: en ik +verwonderde mij, haar toen reeds niet herkend te hebben, daar zij +vroeger tuinvrouw bij mijn Oom Van Bempden geweest was. + +De oude vrouw ontving Tante met de gebruikelijke _formules_ van: + +"Wel Mevrouw? hoe vaart Mevrouw? Mevrouw is hier in lange niet 'eweest. +Ik kan niet zeggen, dat Mevrouw 'er uitzien er op 'ebeterd is!"--een +compliment, waar schier alle lieden van die klasse gewoon zijn hunne +meesters op te vergasten, als ware het de uitgezochtste vleierij. Mij +herkennende, geraakte zij min of meer in verlegenheid en zocht mijn blik +te vermijden. "Ik heb het koffiegoed boven klaar gezet," ging zij voort. + +"Ja! dat is wel," zeide Tante: "maar het is zulk mooi weer. Wat zeggen +de meisjes er van? Zonden wij de koffie niet liever buiten de deur +gebruiken?" + +Dit voorstel werd toegejuicht en de bevelen dienvolgens gegeven. + +"Is uw zoon niet hier?" vroeg Tante, ziende, dat Martha zelve met een +tafel en stoelen kwam aandragen. + +De oude vrouw zuchtte en haalde de schouders op: "och Mevrouw!" zeide +zij, "men zoon is men kruis: sedert acht dagen heb ik hem niet 'ezien: +waar hij zit, God weet het." + +Ik kan niet ontkennen, dat deze gemankte of schijnbare ongerustheid der +moeder mij genoegen deed, want ik beschouwde de tegenwoordigheid van +Andries aan de hoeve niet slechts als hoogst gevaarlijk voor de +nabuurschap, maar ook als zeer schadelijk voor de belangen mijner Tante; +en ik nam voor, om, het mocht kosten wat het wilde, haar in te lichten +omtrent de hoedanigheid van dien persoon. Intusschen, onder den schijn +van de vrouw te willen helpen in het aandragen der benoodigdheden, +volgde ik haar naar binnen. Zoodra wij in de keuken waren, tikte ik haar +op den schouder: "Is het stellig waar," vroeg ik, "dat uw zoon verdwenen +is?" + +"Zoo waar ik leef Meneer!" zeide zij, al bevende: "om Gods wil! maak ons +niet ongelukkig." + +"Ik geloof ook," vervolgde ik, "dat het raadzaam voor hem zijn zal, zich +niet weer hier te vertoonen: want het is genoegzaam bekend bij de +Justitie, dat hij met Zwarten Piet en zijn makkers heult, en, zoo men +hem krijgt, zal hij den dans van de ladder niet ontspringen." + +"O, Meneer Huyck!" zeide zij: "je weet niet, wat ik van den jongen te +lijen heb. Och! hij heit nooit willen deugen; maar ik kan het warentig +niet helpen: ik heb hem vermaningen genoeg 'egeven."--Vervolgens den +toon latende zakken: "UEd. heit toch niet 'esproken met Tante, van dat +UEd. hier laatst 'eslapen heit, en van de menschen, die UEd. hier heit +'ezien?" + +"Volstrekt niet," antwoordde ik: "maar zeg mij, hoe kent gij die +lieden?" + +"Hoe ik hen ken?" vroeg zij: "heb ik den jonker niet an men aigen borst +'evoed?--en toen Kapitein Reefzeil op 's-Gravenland weunde, was het toen +niet bij mijn an huis, dat hij altijd met Keetje Reefzeil, dat zoete +hartje, spreken kwam? Maar kom an, ik mot het theewater buiten brengen," +en meteen zich omwendende ging zij naar voren. Ik wilde haar volgen, +toen toevallig mijn blik in den tuin viel en ik twee oogen ontmoette, +die op mij gevestigd waren. + +Ik heb vroeger gezegd, dat de achterdeur, door welke ik de eerste reis +in deze woning gekomen was, in de keuken opende en op den tuin uitkwam. +Naast deze achterdeur was een openstaand raam: en voor dat raam, op het +tuinpad, stond een man, in havelooze lompen gekleed, mij aan te gluren. +Zoodra hij merkte, dat ik hem van mijnen kant gezien had, begon hij op +een smeekenden toon: + +"Meneertje! zoo waar God leeft, gheen dijt rijk! Hik 'eb nog gheen +'andgift gead van dhaag: geen dijt rijk, zoowaar zei je ghezond +blijven." + +"Gij hier Simon!" riep ik, den man herkennende: "wat komt gij hier +zoeken? En waar is de negotie?" + +"Neghoossie? Och! was ik mhaar zoo gelikkig, dat hik een klein beetje +neghoossie thoen kon:--mhaar een vrouw met zeuven kinderen! Je mot +dhenken, dat kan wat an:--gheen dijt rijk...." + +"Foei!" zeide ik: "is het geld al op, dat de Jongeheer Blaek u gegeven +heeft om de gangen van eerlijke meisjes te bespieden?" + +"Heerlijke meissies! Na doch!" zeide Simon, het hoofd schuddende. + +"Ja zeker eerlijk! En zoo ik mijn vader dergelijke stukjes van u +verhaal, zal hij u afleeren, u met zulke knoeierij op te houden." + +"Khom! word dan thoch maar niet boos. Khan ik 't 'elpen? Een bhoodschap +is een bhoodschap! As Meneer Blaek theugens me zeit: "Shimon: ga en +khijk waar die Jiffrouw blijft: je zelt een ghilden van mier 'ebben--nou +khijk! wat mot Shimon dan doen? der steekt gheen kwaad hin, dat Meneer +Blaek weet, waar die Jiffrouw whoont, en der stheekt veul goeds hin, dat +Shimon voor een dhag of wat den kost heit mit zen hijshouwen.--Maar je +vraagt men of het vertheerd is sinds dien thijd?--Och! hik eb sedert +gheen dijt verdiend: gheen penning! khan men dhaar van leven hacht +dhagen mit 'en hijshouwen? zoowaar zei je ghezond blijven." + +"Misschien zult gij mij ook zoeken wijs te maken, dat Heynsz u de reis +niet betaalt, die gij heden doet." + +"Nou khijk Meneer Hijk! 't Ishomdat je de zeun van dan Oofd-hoffiesier +bent--God zegen hem--'t is een schraal loon dat hik van 'Eynsz +ontvang.--Hik khan er waarachtig niet van bestaan.--En hik 'eb ommers +gheen woord er van ghesproken, dat je met die Jiffrouw in de Naarder +schijt 'eb gheseten?" + +"Denkt gij," zeide ik wrevelig, "dat ik mij bekommer over hetgeen gij +van mij vertelt? Maar wat doet gij nu hier? Wie valt hier bespieden? Het +is hier geen publieke grond; en zoo Tante hoort, dat gij op haar erf +zijt, zou zij er u wel eens door den koetsier kunnen doen afjagen." + +"Na doch! je weet wel, wien hik ier zoeken khom: 't his ommers je papha, +die 'et ghelast 'eeft, Shimon is ommers gheen dhief, die wat wegnemen +zal." + +"Ik geloof, dat gij vergeefsche moeite doet," zeide ik, wel gissende +wien hij zocht: "maar wees gewaarschuwd, en pak u weg; want zoo iemand +anders u ziet, gij zult niet vriendelijk ontvangen worden." + +Met deze woorden wendde ik mij van hem af en keerde terug bij de dames, +die reeds onder de breede takken der eiken om de theetafel gezeten +waren.--"Wel!" zeide Suzanna, zoodra zij mij zag: "waar heb je nu weer +gestoken? Ik dacht, gij waart uitgegaan om de oude Martha te helpen, en +gij komt met ledige handen weer. Gij slacht de poes wat, die men naar +Rome zendt en die _miaauw_ zeit, als zij terugkomt. Nu! daar hebben wij +ook veel aan, aan zoo'n cavalier, die ons alleen laat zitten: en dat nog +wel in een tijd, dat het van dieven en struikroovers grimmelt. Maar +zeker! aan uwe hulp zouden wij weinig hebben, daar gij toch ook maatjes +zijt met de bende." + +"Ik dacht, Santje! wij zouden daar niet meer over spreken," zeide Tante, +die niet hield van scherts over zulk een onderwerp. + +"Gij ziet hoe mijn lot is," zeide ik tegen Henriette, "en hoe ik door +mijn zuster behandeld word. Gij, die zoo goed zijt, zoo gij een broeder +hadt, zoudt hem zeker niet zoo kwellen." + +"Hoe weet gij, of ik goed ben," zeide zij lachende: "vraag maar aan +Lodewijk, hij zal u wel zeggen, dat ik er hem ook van langs kan geven." + +"Ja kom!" zeide Suzanna; "maar daar heb je geen pleizier van; want +Lodewijk wordt boos als men hem kwelt: en dat moet ik tot eere van mijn +broeder zeggen, hij neemt het altijd nogal wel op." Hier klopte zij mij +op den schouder. + +"Dat is nu het beste, dat gij in lang gezegd hebt," zeide ik: "daarvoor +moet ik u omhelzen." + +"Weg! weg!" zeide Suzanna, mij afwerende: "_jeux de mains, jeux de +vilains_. Gebruik uw mond en niet uw handen." + +"Wel, 't is ook juist mijn mond, dien ik gebruiken wil," zeide ik, haar +kussende. + +"Och Jetje! help mij toch!" zeide Suzanna: "gij blijft daar maar zitten +en trekt u het lot niet aan van uw mishandelde vriendin." + +"Ik zal wel deugdelijk oppassen, van er mij mede te bemoeien," zeide +Henriette. + +"Integendeel!" zeide ik: "Santje heeft gelijk: en gij zoudt mij een +bijzonder genoegen doen, zoo gij er u mede wildet bemoeien." + +"Wat is het toch, kinderen?" vroeg Tante, die intusschen met Martha +geredeneerd had: "op deze wijze krijgen wij geen koffie." + +"Och! 't is Ferdinand, die mij plaagt," zeide Suzanna. + +"Men plaagt wie men liefheeft," zeide Tante. + +"Zoo dat waar is, dames!" zeide ik, terwijl ik, hoewel in 't algemeen +sprekende, het oog bepaaldelijk op Henriette gevestigd hield, "hoe meer +gij mij dan plaagt, hoe aangenamer het mij zijn zal." + +Met deze en dergelijke praatjes, welke toen voor de belanghebbenden +vermakelijk waren, maar wier mededeeling den lezer vervelen zoude, +hielden wij ons bezig gedurende het koffiedrinken, waarna Tante een +wandeling voorsloeg, bij welke gelegenheid ik niet verzuimde alle +pogingen aan te wenden om meer en meer de gunst mijner schoone te +verwerven. Eindelijk maakte ik het zoo bont, dat zij den arm van Suzanna +nam en vooruitholde, bewerende niet meer naar mij te willen luisteren. + +Ik was zelf bang wellicht te ver te zijn gegaan, en bleef dus een wijl +met Tante achter, aan wie ik, zoowel bijwijze van gesprek als uit +nieuwsgierigheid, de vraag deed, of de oude Martha niet vroeger +tuinvrouw op Heizicht geweest was. + +"Ja!" antwoordde zij: "tot den dood van haren man. Toen heeft zij een +woning op het dorp gehad: en naderhand, toen ik deze hoeve kocht, heb ik +haar daarop gezet," + +"Heeft zij," vervolgde ik, "niet eerst bij Kapitein Reefzeil gewoond?" +--Ik wist wel beter, doch wilde zoodoende het gesprek op die familie +brengen. + +"Dat geloof ik niet," antwoordde Tante: "het is echter mogelijk; want +toen ik met uw oom Van Bempden trouwde, was zij reeds op Heizicht; maar +hoe vraagt gij dat zoo?" + +Daar zat ik vast. "Och! dat weet ik zelf niet," zeide ik: "daar lag mij +iets in 't hoofd, betreffende die Reefzeils." + +"De moeder van Jetje was een Reefzeil," zeide Tante: "was het dat, wat +gij meendet?" + +"Inderdaad?" zeide ik: "neen, dat wist ik niet. Maar was er met nog een +zuster?" + +"Ja voorzeker!--Keetje Reefzeil! zij waren beiden mooi. Keetje en Letje: +de eene was een blonde en de andere een bruinet. Jetje, de blonde, +trouwde met den Heer Hendrik Blaek: en de goede man had er niet veel +pleizier van; want zij stierf in 't kraambed. Keetje, ja, die heeft het +niet best laten liggen: zij is het pad opgegaan met den Baron Van Lintz. +Dat is indertijd een fameuze historie geweest." + +"Mochten zij dan niet trouwen?" vroeg ik, meer en meer belang stellende +in het verhaal. + +"Zij had, geloof ik, weinig of niets," zeide Tante: "en Van Lintz ook +niet veel meer dan zijn gage als Luitenant bij de Marine. Bovendien was +hij Roomsch; maar dat alles hielp niet: hij wist haar te bepraten en +trok met haar het land uit. De familie zoude wel weer bijgedraaid zijn; +maar hij was deserteur: en dat was erger. Hij heeft zich een poos +sobertjes moeten generen, nu hier, dan daar--en vervolgens maar dat weet +gij zoogoed als ik--vervolgens is hij in Spaanschen zeedienst gekomen en +een groot Heer geworden: en nu is hij, geloof ik, dood of weg: althans +men heeft rare dingen van hem verteld. Hij is in ongenade vervallen, dat +is zeker, en toen verdwenen. De hemel weet: hij is misschien Turksch +geworden en Pacha met een half dozijn paardenstaarten; want ik geloof +dat hem de godsdienst ook wel om 't even zijn zoude, mits hij maar +voortkwame. Ik had laatst werk genoeg, om Van Baalen te beletten van +door te slaan, toen hij in tegenwoordigheid van den Heer Blaek en Jetje +over dat onderwerp begon. Zij heeft met de _folies_ van haar Tante niet +noodig. 't Was anders een aangenaam mensch, die Van Lintz: ik herinner +mij nog zeer goed, met hem menigmalen gedanst te hebben. Hij was _la +pluie et le beau temps_ in zijn tijd." + +"Zijn dwaze stap verdient, dunkt mij, eenige verschooning," merkte ik +aan. "Er zijn zoovele van die adellijke Heeren uit de land-provincien, +die alleen te Amsterdam komen om een rijk huwelijk te doen, en enkel op +geld zien. Hij werd ten minste door liefde gedreven en niet door zucht +naar schatten." + +"Neen! die waren bij de Reefzeiltjes niet te zoeken," hernam Tante: "nu, +Hendrik Blaek is er ook om gebrouilleerd geraakt met zijn familie; want +hij was ook slecht bij kas en is te Cadix, of te Lissabon, weet ik het, +arm gestorven. Gij weet zeker, dat Henriette geheel afhangt van de +goedheid van haar oom ... en zij heeft wel reden om dankbaar jegens hem +te zijn; want al ware zij zijn eigene dochter, hij kon haar niet +teederder liefhebben en beter behandelen. Zij zal ook wel eindigen, denk +ik, van zijn wensch te vervullen en met haar neef te trouwen.--Waarom +zegt gij _hm_?" + +"Heb ik _hm_ gezegd, Tante?" + +"Ja neef! _Gij_ hebt gezegd _hm_! En waarom? Zoudt gij het zoo +bespottelijk vinden, dat zij Lodewijk nam of Lodewijk haar?" + +"Wat zal ik u zeggen? Ik bespeur niet, dat zij veel werks van elkander +maken: en ik weet althans wel iemand, aan wien ik haar liever zoude +gunnen." + +"_Quel est donc ce heros ou bien ce temeraire?_" vroeg Tante, mij scherp +aanziende: "gijzelf toch niet, hoop ik?" + +"En al ware ik het zelf, Tante? Wat zou UEd. daartegen hebben?" + +"Ferdinand!" zeide Tante: "gij jaagt mij een schrik op het lijf.--Niet, +of het is een lief meisje, maar wat zouden uw vader en moeder wel van +mij denken:--alsof ik u beiden had samen willen brengen. En uw vader zou +het zeker maar half goedkeuren; want zij heeft niets. Neen! dat zou ik +vooralsnog maar uit mijn hoofd stellen." + +Hier werd ons onderhoud, hetwelk voor mij geene zeer troostrijke wending +begon te nemen, afgebroken door Suzanna, die van een hoogte, welke zij +met Henriette beklommen had, ons toeriep: + +"Komt toch hier; men heeft hier zulk een heerlijk uitzicht." + +Wij versnelden onzen tred en stonden welhaast bij de jonge dames, om met +haar het bevallige natuurtooneel te bewonderen, dat zich beneden ons +vertoonde. Aan de eene zijde strekte zich, zoover het oog kon reiken, +als een gebloemd tapijt, de golvende vlakte uit, waarvan de eentonigheid +werd afgebroken door enkele partijen eikenhakhout, dat reeds hier en +daar de gele najaarskleur bij net malsche groen van het Augustusloof +vertoonde. Ten Zuidwesten vertoonden zich de torens van Naarden, en +verder op die van Weesp en Muiden; terwijl Amsterdam slechts even door +een grauwen nevel zichtbaar was. Oostwaarts lag het bevallige Huizen en +daarachter het netgebouwde Blarikum; en ten Noorden liep de heuvel +glooiend af tot de plek, waar de Zuiderzee zijn voet kwam bespoelen: +verscheidene vaartuigen van allerlei grootte en soort kruisten +elkanderen en in de verte over de stille oppervlakte der wateren: +naderbij lagen eenige visschersbooten en kon men de visschers +onderscheiden, die hun netten in zee wierpen. Eindelijk, kort aan den +wal, lag een rijk verguld en nieuw opgeschilderd speeljacht ten anker, +waarvan de rijzige mast en de nette tuigage zich scherp en luchtig +afteekenden tegen het groene water en de heldere lucht daarachter. + +"Ik geloof waarlijk, dat daar het jacht van Lodewijk is," zeide +Henriette, na eenigen tijd daarop gestaard te hebben. + +"Is hij een liefhebber van zeilen?" vroeg ik. + +"O! Lodewijk heeft alle liefhebberijen van dien aard," antwoordde zij: +"maar het zeilen is een hartstocht bij hem. Hij blijft somwijlen dagen +achtereen op het water." + +"Het schijnt een aardig gebouwd vaartuig," zeide ik: "zeker gaat het er +goed door." + +"O! het moet een eerste snelzeiler zijn: althans volgens het zeggen van +Lodewijk." + +"Hoe! Zijt gij er zelve nooit op geweest?--Of houdt gij niet van +zeilen?" + +"Hij heeft mij nooit verzocht om mede te gaan." + +"Dat geloof ik wel," zeide Suzanna: "die Heeren hebben veel te veel pret +onder elkander, dan dat zij er dames zouden bij vragen." + +"Het schijnt, dat hijzelf aanboord is," hernam ik: "althans daar komt +iemand op het dek." + +"Inderdaad! ik herken hem," zeide Henriette; "maar hij heeft nog een +paar Heeren bij zich. Zie eens: zij richten hun kijker op ons." + +"Wel! dat is niet het gekste, dat zij doen kunnen," zeide ik. + +"Wat gaan zij nu uitrichten?" vroeg Tante, een groote drukte aan boord +gewaarwordende. + +"Zij maken de sloep los," zeide ik: "pas op! zij komen ons nog +verrassen."--En inderdaad, wij zagen drie personen achtereen in de sloep +springen en met kracht naar wal roeien. + +"Kijk! zou Lodewijk waarlijk eens galant worden en ons komen verzoeken, +zijn bodem te bezichtigen?" vroeg Henriette. + +"Inderdaad!" zeide Suzanna: + + _".... et jusqu' aux bords que la mer vient laver + Sur son vaisseau tout pret il vient nous retrouver;_ + + +Ik herken uw neef; maar wie zijn die twee andere Heeren?" + +"Ik weet het waarlijk niet," antwoordde Henriette: "hij heeft somtijds +zulke rare kennissen. Maar ja: de een is, geloof ik, de Heer Weinstuebe, +een associe van een Duitsch kantoor: den anderen ken ik niet." + +Wij waren intusschen den heuvel afgegaan en naar de zeezijde +opgewandeld. De drie Heeren sprongen op het strand, maakten hun sloep +vast en kwamen met haastige schreden naar ons toegetreden. + +"Hoe, zijt gij het?" riep Lodewijk, toen hij, dichterbij gekomen, ons +herkende. + +"Zoo! Het is dan geen bezoek, dat gij ons kwaamt geven?" vroeg +Henriette. + +"Wij hadden dames gezien," antwoordde Lodewijk, "en kwamen hooren, of +zij ook lust hadden eens aan boord te komen." + +"Gij zult zien," zeide Suzanna zachtjes, "dat zij ons onbekend zouden +verzocht hebben, en ons niet willen hebben, nu zij weten wie wij zijn." + +"Maar was hiendert das?" vroeg een van Lodewijks kameraden in zijn +platduitschen tongval, terwijl hij de jonge meisjes beurtelings op een +vrij onbescheiden wijze aanzag: "zoo je ze kent, kottorie! tes te peter, +dan oef je te kennisch niet te machen." + +"Stil, zeide Lodewijk, hem aanstootende: "Mevrouw Van Bempden, uw +dienaar: ik stel u den Heer Weinstuebe voor, en den Heer Reynhove.--Mijne +Heeren! Mevrouw Van Bempden, mijn nicht Blaek, Mejuffrouw Huyck." + +"Mefrouw fon Pempten!" herhaalde Weinstuebe, terwijl hij dadelijk een +zeer nederigen toon aannam en een menigte strijkages maakte: "ick pin +zeer verheugd, die eere te heppen. Wie faart de familie?" + +"Ik hoop," zeide Reynhove, terwijl hij insgelijks, doch op een meer +hoffelijke wijze zijn compliment maakte, "dat de dames ons toilet zullen +excuseeren. Wij konden ons op deze charmante rencontre niet verwachten. +Ik ben waarlijk gedesespereerd er zoo genegligeerd uit te zien."--Onder +het uiten dezer laatste woorden maakte hij de bovenste knoopen los van +zijn net gemaakte visscherskiel en vertoonde daardoor een keurig hemd, +met prachtige kanten gegarneerd; terwijl hij de andere hand aan zijn das +bracht, als wilde hij de aandacht vestigen op een kostbaren ring, die +zijn vinger versierde, en op den juweelen gesp, waarmede de strop was +vastgemaakt. + +"Ach noe ja!" zeide Weinstuebe: "die dames sollen ons kenadik bardon +schenken wollen: 't is waraftig onze schuld nicht. Herr Plaek sagte: "da +sind tamen: wollen wir ons combliment machen kaan." Aber wier woesten +nicht, dat er eine so achtbare keselschaft da ware." + +"Dat valt u dan tegen," zeide Suzanna. + +"Hoe vaart uw vader, Mijnheer Blaek?" vroeg Tante. + +"Klagend en hypochonder, Mevrouw! de oude deun. Hebben de dames ook +trek, om mijn vaartuig eens te zien?" vroeg hij vervolgens, op een toon, +die wel te kennen gaf, dat hij deze uitnoodiging alleen deed, omdat hij +niet wel anders kon. + +"Dat zal ons wat lang ophouden, vrees ik," zeide Tante: "wij moeten naar +de boerderij terug en dan naar huis." + +"Wel Mevrouw!" zeide Reynhove: "'t zou immers een al te groote cruauteit +in u zijn, ons niet te permitteeren van zulk een aangename societeit te +profiteeren." + +"'t Is solk aen schones wetter," zeide Weinstuebe: "en Plaek kan oe +immers weer afzetten waar je woelt. We motten toch weer nach Amsterdam +mit ten abend." + +"Welnu! wat zeggen de jonge dames er van?" vroeg Tante: "ik ben wit +papier." + +Ik vleide mij, dat zij bedanken zouden; maar het scheen, dat beiden een +groot verlangen hadden om het jacht te zien (een begeerte, die ik toen +allerbespottelijkst vond) en na elkander een wijl aangekeken en met de +oogen geraadpleegd te hebben, gaven, eerst Henriette en toen Suzanna te +kennen, dat zij niet ongenegen waren, om van het vriendelijk aanbod van +den Heer Blaek gebruik te maken. + +"Komaan dan maar, hoe eer hoe beter," zeide Lodewijk, terwijl hij den +arm aan Tante Van Bempden bood; en eer ik nog gereed was, het voorbeeld +te volgen, had zich die hatelijke Mof van Henriette, en Reynhove van +Suzanna meester gemaakt, terwijl ik volgde, het jacht en zijn geheele +equipage voor Sint-Felten wenschende. + +Wij stapten in de sloep, die ternauwernood groot genoeg was, om ons +allen te bevatten, en werden door Lodewijk en Reynhove met kracht naar +het vaartuig geroeid. Alvorens wij dit echter betreden, zij mij een +korte uitweiding vergund over de twee nieuwe personages, met wie ik bij +deze gelegenheid kennis maakte. + +Caspar Weinstuebe was, gelijk ik naderhand kwam te weten, een gelukzoeker +geweest, gelijk Westfalen die jaarlijks overzendt naar Amsterdam. Hij +had die groote stad als een knaap van vijftien jaren betreden met een +schraal voorziene beurs, maar met het onverzettelijk voornemen, om die +te vullen: en hij had zijn doel bereikt langs die middelen, welke, +ofschoon toen meer zeldzaam, thans helaas! van jaar tot jaar meer +algemeen worden. Vijf jaar lang had hij op een klein kantoor gewerkt, +gekropen en honger geleden. Toen was hem een gering deel in de winsten +toegekend geworden en weldra bekwam hij, als loon voor zijn onvermoeiden +arbeid, de teekening _per procuratie_. Van deze had hij zich bediend om +zaken voor zichzelven te beginnen; de actiehandel was hem te stade +gekomen: het huis, waar hij deelgenoot in was, had tot tweemalen toe +moeten ophouden met betalen: maar hij zelf was na elk bankroet rijker +voor den dag gekomen, en bevond zich nu aan het hoofd van een +aanzienlijk vermogen en van een winstgevende zaak. Maar het was hem niet +genoeg, zijne wenschen bereikt en schatten verworven te hebben: hij +verlangde nu ook in de groote wereld ontvangen te worden: en dit was +voor hem te Amsterdam, waar de lijn van afscheiding tusschen de +verschillende kringen misschien scherper afgeteekend is dan in eenige +stad ter wereld, geen gemakkelijke zaak. Hij vond zich dan ook overal +teruggedrongen, zoo vaak hij het beproefde, de uitsluitende +gezelschappen der patriciers binnen te dringen; maar hij gaf daarom den +moed niet verloren. Het spreekwoord zegt, dat de Arragoneezen, om een +spijker te slaan, geen hamer behoeven, maar hun hoofd gebruiken: en +Caspar Weinstuebe deed voor de Arragoneezen niet onder. Hij wist zich aan +te sluiten bij jonge lieden, die, zooals Lodewijk Blaek, er minder op +zagen, met wie zij omgingen, mits het slechts liefhebbers waren van +rijden, rossen en geld verteren: en door middel van dezulken hoopte onze +Westfalinger langzamerhand met hooger standen in betrekking te geraken. +Dit middel was hem wel is waar vrij kostbaar; doch hij had sinds lang +vaarwelgezegd aan die taaie zuinigheid en ontbering, die hem tot ladders +hadden verstrekt om tot de fortuin te geraken: en hij wist thans zijn +geld even schoon te verkwisten, alsof hij het van zijn vader geerfd had. +Ofschoon niet misdeeld van eenige schranderheid, en zelfs vlug van +geest, zoo vaak het zijn geldelijk belang betrof, was hij in alle andere +zaken dom en onkundig gebleven, bezat geen manieren ter wereld, en was, +gelijk de meeste gelukzoekers, even trotsch en lomp tegen hen, die hij +als beneden zich beschouwde, als laag en kruipend tegen zijn +meerderen.--Het was voor hem om dit in 't voorbijgaan aan te merken, dat +Heynsz dat fraaie blazoen geschilderd had, waarvan vroeger gesproken is. + +Wat den Heer Reynhove betreft, hoewel zijn onderhoud wat veel doorspekt +was met Fransche woorden, zijn toon en manieren waren echter die van een +fatsoenlijk man: en hetgeen hij zeide, zoo niet altijd even belangrijk, +was echter nooit dom of ongepast: ja, schoon hij vaak over beuzelingen +sprak, wel voorgedragen beuzelingen zijn, gelijk men weet, door de bank, +meer dan gesprekken over gewichtige onderwerpen geschikt, om in gemengde +gezelschappen aan iemand den naam van een aangenaam mensch te doen +verwerven. Hij was bovendien welgemaakt van persoon, keurig op zijn +kleeding, en dus in vele opzichten welkom bij de schoone kunne. Wat zijn +maatschappelijke positie betrof, hij had noch beroep noch affaire: doch +het had slechts van hem afgehangen in deze of gene politieke betrekking +geplaatst te wezen; daar zijn vader in zijne woonplaats 's-Gravenhage +een der hoogste ambten van de Republiek bekleedde. Hij had Lodewijk op +de paardenmarkten leeren kennen, waarvan beiden trouwe bezoekers waren, +en was op de uitnoodiging van dezen eenige dagen bij hem komen +doorbrengen. + + + * * * * * + + +TWEE-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. + +HETWELK AANTOONT, DAT MEN NIET NAAR DE OOST-INDIEN BEHOEFT TE VAREN, OM +SCHIPBREUK TE LIJDEN. + + +Zoodra wij het jacht hadden bestegen, liet Lodewijk het anker lichten en +alle zeilen bijzetten, ten einde gebruik te maken van een flauw zuchtje, +dat uit het zuiden woei en ons langzaam de kust langs tegen den stroom +opdreef. Lodewijk, die recht als een schipper uitgedost en met een kort +pijpje in den mond aan het roer post hield, scheen zich weinig over onze +tegenwoordigheid te bekreunen en liet aan zijn vrienden de zorg over om +ons de _honneurs_ van zijn vaartuig te doen. Reynhove had dadelijk met +voorkomende beleefdheid al de vouwstoelen uit de kajuit gehaald en zette +die op het dek neder, ten einde de dames plaats konden nemen, terwijl +Klaas, de schippersknecht, een tafel aanbracht en Weinstuebe een paar +flesschen opentrok en de glazen inschonk. Waarschijnlijk wist hij niet +hoe anders het gesprek op een betamelijke manier aan te vangen en +begreep hij, dat het aanbod van een glas wijn daartoe de geschiktste +gelegenheid zoude verschaffen. + +"Wol de Jiffrouw nicht een klaasje nemen?" vroeg hij aan Henriette, die +in stille aandacht de kust zat te beschouwen, die langzaam voorbijgleed: +"ik kan 't wel anpefielen: ofschoon ik an Plaek kezegd ep, dat hij nicht +aan 't peste gandoor isch. Niet of die witwe Pieter Plutz en Soonen +iesch ein gnappe fent; maar ie heeft keen koete gorrespondens: en wie +wil er nou mienderen wein trinken, as men de peste kriegen kan? Da iest +Peter Trauketropf, die hat koeten wein: und nicht meliert:--wel tierder, +ja!--dat ist waar; aber was kan das schelen, wie tier die wein iest as +tie maar goet iest?--fooral foor soon reike blitz als Plaek iest." + +"Ik bid u, accepteer toch een glaasje, Mevrouw!" zeide Reynhove, zich +overeenkomstig de betamelijkheid eerst tot Tante wendende: "aan boord +mag zulk een offerte niet gerefuseerd worden; wanneer men zooveel water +om zich heen ziet, mag men wel wat wijn gebruiken om een _contrepoids_ +te geven." + +"Mijnheer schijnt wel te huis in de gewoonten aan boord," zeide Suzanna. + +"Ja! ik heb altijd, van mijne jeugd af, veel van de marine gehouden, en +was er eigenlijk voor gedestineerd; maar ik had er dit tegen, dat de +meeste zeelieden zoo ruw en ongemanierd zijn, en het zou mij wat al te +veel gegeneerd hebben, mij naar hunne vormen te plieeren." + +"Maar dat zie ik volstrekt niet in," zeide Tante: "het is toch niet +noodzakelijk, dat men juist de manieren van het scheepsvolk aanneemt: ik +herinner mij zeer goed den Graaf Tromp, onzen gewezen buurman op +'s-Gravenland: die had zeer beschaafde en hoffelijke manieren: en zooals +ik van mijn vader dikwijls gehoord heb, de Admiraal De Ruyter, die toch +uit een minderen stand was, had insgelijks een zeer ordentelijken toon +en was een vijand van vloeken en drinken." + +"Tante heeft gelijk," zeide ik: "ik heb veel bulderbasten gekend, onder +de zeelieden; maar ook anderen, die tot een voorbeeld van; wellevendheid +hadden kunnen verstrekken en op wie het pek geen smet had +achtergelaten." + +"O! dat wil ik niet nieeren," hernam Reynhove: "maar UEd. gevoelt, als +eenige stamhouder van mijn familie...." + +"O! nu vat ik het," hernam Suzanna: "UEd. was van te goeden huize +misschien om met Jan en alleman om te gaan. Maar, om niet van zoovele +anderen te spreken, daar hadt gij b.v. den Heer Van Obdam, die was nogal +van een redelijk goede familie." + +"Mejuffer schept er behagen in, mij niet te willen verstaan," zeide +Reynhove: "ik bedoel mijn stand niet, maar mijn betrekking als eenigen +zoon. Het zou een te groot _chagrin_ voor mijn ouders geweest zijn, +indien ik mij aan de gevaren van den zeedienst had geexposeerd." + +"Ja, dat is zeker waar," hernam Suzanna: "maar gelooft UEd. niet, dat +men op het land evenveel gevaar kan loopen, van 't hoekje om te gaan? +b.v. bij slempmalen, harddraverijen, en andere vermakelijkheden?" + +Ik zag, dat Reynhove een kleur kreeg. Suzanna had juister getroffen, dan +zijzelve wist. + +"En dan," vervolgde zij: "sterft men aan een galziekte tengevolge van +het lekker eten of drinken of breekt men zijn nek door van zijn +harddraver af te tuimelen, er is niemand die u beklaagt: maar dan is het +_tu l'as voulu George Dandin_: boontje komt om zijn loontje, enz; +terwijl men, in een zeeslag sneuvelende, ten minste sterft met het +bewustzijn van nuttig geweest te zijn en nog een lofspraak in de courant +bekomt bovendien." + +"Dat is zeker zeer troostrijk voor de erfgenamen," zeide Reynhove, +lachende: "ik moet echter avoueeren, dat UEd. volkomen waarheid spreekt; +doch UEd. zult mij toestaan te observeeren, dat men ook op andere wijzen +zijn Vaderland dienen kan, en dat, wanneer men, zooals ik, eenige zoon +is, men beter doet een betrekking te kiezen, welke ons niet obligeert +onze familie gedurig en soms voor zeer langen tijd te quiteeren." + +"En in welke betrekking dient UEd. het Vaderland dan?" vroeg Suzanna. + +"Tot nog toe in geene," antwoordde hij, half lachende, half beschaamd: +"maar ik zal met genoegen de carriere volgen, welke gij mij aan wilt +wijzen." + +"Ik vrees, dat ik een slechte raadgeefster zoude zijn," zeide Suzanna: +"en ik zou u beklagen, zoo UEd. in dezen den raad van een ander noodig +had." + +Terwijl zij aldus voortging met hem tot het doel te nemen van haar +plagerijen, welke hij echter wel opnam, ja, waarin hij zelfs behagen +scheen te scheppen, overlaadde Weinstuebe Henriette met een vloed van +zoutelooze vleierijen, waar ik bijna tevergeefs een woordje poogde +tusschen te voegen. Tante, die ongaarne een gelegenheid liet voorbijgaan +om zich te onderrichten, had zich bij Lodewijk gevoegd, wien zij met +hare gewone levendigheid allerlei vragen deed betreffende de zeevaart en +stuurmanskunst, welke hij nu en dan beantwoordde, zoo dikwijls hij zijn +pijpje uit den mond nam, om een teug uit de nevens hem staande flesch te +nemen. + +Wij waren onder dit alles een goed eind verder gekomen en bevonden ons +reeds op de hoogte van Muiderberg, toen Tante, die al pratende niet +vergat dat de tijd voortging, aan Lodewijk vroeg, of hij niet welhaast +terug zoude keeren, en haar, volgens belofte, aan de hoeve afzetten. +Niettegenstaande het beklag van Reynhove en van Weinstuebe, dat de dames +hen zoo spoedig weder verlaten wilden, begon Lodewijk, die misschien in +zijn hart wel van ons ontslagen wenschte te zijn, bereids klarigheid te +maken om den steven te wenden, toen Henriette hem een vraag deed, welke, +hoe onschuldig ook, de gewichtigste gevolgen had. + +"Aan wien behoort die fraaie boeier," vroeg zij, "die daar achter ons +komt aanzetten?" + +"Te deksel ja!" zeide Lodewijk: "aan wien behoort die boeier, Klaas?" + +"Dat is de nieuwe boeier van Jan Pergens," antwoordde de knecht: "die +ons vooruit wil: hij heit er al 'ang op 'eloerd." + +"Ons vooruit!" riep Lodewijk: "neen voor den d.....! dat zullen wij hem +anders leeren. Je mot het mij niet kwalijk nemen, Mevrouw! maar dat laat +ik mij niet doen." + +"Maar Mijnbeer Blaek!" zeide ik: "het wordt laat en de dames wenschten +wel, aan wal te zijn. Wat gaat het u aan, of hij vooruit komt, daar hij +toch op de stad aanzeilt, en wij op Oud-Naarden moeten aanhouden?" + +"Wat het mij aangaat?" herhaalde Lodewijk, met het geheele gewicht van +zijn lichaam over het roer buigende: "Klaas! man! pas op je tellen.--Wat +het mij aangaat?--Zet het zwaard nog wat neer, Klaas!--Wat het mij +aangaat?--Wel! zoo ik op den wal aanhield, zou hij denken, dat ik voor +hem loopen ging." + +"Maar Mijnheer Blaek!" zeide Tante, na mij eenigszins verlegen te hebben +aangezien; "wij wenschten gaarne te huis te wezen: en UEd. is te beleefd +om aan het verzoek van dames geen gehoor te geven." + +"'t Is waarachtig mijn eer te na, Mevrouw!--Klaas! haal de fokkeschoot +nog wat aan." Hier zag hij achter zich om, met een angst op het gelaat, +als ware de boeier een roofschip geweest: "'t Is maar voor tien minuten, +Mevrouw! om hem mijn meerderheid te toonen; en dan zeilen wij in een +ommezien weer terug naar de hoeve." + +"O! nu gaat het recht pleizierig, Mevrouw! Dat mag zeilen heeten, +Tante!" zeiden Henriette en Suzanna, die er juist zooveel kwaads niet in +zagen of zij een uurtje later te huis waren, en er beiden vermaak in +schepten, om te zien, met welk een snelheid het vaartuig, daar de wind +nu was aangewakkerd, de golven kliefde. + +Wat mij betreft, ik was minder voldaan met het antwoord van Lodewijk; +want ik berekende, dat, hoe meer de wind thans in ons voordeel was, hoe +meer moeite wij zouden hebben om weer naar de hoeve te zeilen: en mijn +ongerustheid werd niet verminderd door een leelijke wolk, die uit het +noordwesten tegen den wind kwam opzetten. + +"Ziet gij die bui daar opkomen?" vroeg ik, zoo zachtjes mogelijk, om de +dames niet te verontrusten, aan den schippersknecht: "het zou mij +ontgaan, indien wij daar geen regen uit kregen." + +"Wij zullen geducht sop hebben," antwoordde Klaas: "maar wat wil je der +an doen? Meneer kan den boeier toch niet laten voorbijzeilen?" + +"Mijnheer Reynhove!" zeide ik, den Hagenaar naderende: "heeft UEd. ook +invloed genoeg op den Heer Blaek, om hem te beduiden, dat hij aan het +verlangen der dames gehoor geve?" + +"_Comment_!" vroeg hij: "UEd. heeft zelf gehoord, dat het zeilen de +dames amuseert en dat zij prefereeren, nog niet aan wal te gaan." + +"Wel mogelijk! maar," beet ik hem in 't oor: "daar is zwaar weer +ophanden: en wij zeilen de bui vlak in 't vizier." + +"_Vous croyez?_" vroeg hij, eenigszins van zijn stuk geraakt; "_ja en +effect!_ maar wij kunnen immers terstond ergens binnenloopen: +--intusschen! ik zal het hem vragen.--Zeg eens, Blaek!" + +"Uit den weg!" riep Lodewijk, zonder op zijn woorden acht te slaan: "sta +mij niet in 't gezicht." + +"Maar kijk dan voor u," zeide Reynhove, knorrig: "zie je de bui niet, +die daar aankomt?" + +Maar Lodewijk, in stede van naar de bui te kijken, wendde keer op keer +het oog naar het andere vaartuig, dat, hetzij het scherper zeilde, +hetzij het beter bestuurd werd, ons meer en meer naderkwam. + +"Is het waar? Vreest UEd. een bui, Mijnheer?" vroeg Tante, met +bezorgdheid, aan Reynhove: "ik smeek u, Mijnheer Blaek: laat ons dan +terugkeeren." + +Maar Lodewijk antwoordde niets. Hij stond, bleek van spijt, op den +boeier te turen, die hem reeds op zijde was. Eenige jonge lieden, daarop +gezeten, wuifden met de hoeden ten teeken van overwinning, en de +eigenaar, die aan het roer stond, hief een glas wijn op en dronk +spottenderwijze onze gezondheid. + +"Wacht! Ik zal u weerom salueeren met een flesch," schreeuwde Lodewijk, +woedend, en, naast zich tastende, greep hij de ledige wijnflesch en +smeet die met kracht naar het zegevierende vaartuig. Het werptuig +bereikte echter zijn bestemming niet; maar viel halverwegen in het +water; terwijl een schaterend gelach van den anderen boeier oprees en +deze mislukte poging eener machtelooze woede bespotte: al hetwelk +Lodewijk nog gramstoriger maakte. + +"Foei Lodewijk!" zeide Henriette: "is dit nu handelen gelijk een +fatsoenlijk man betaamt?" + +"Zij moeten niet denken, dat zij 't gewonnen hebben," zeide Lodewijk, +zonder acht te slaan op de afkeuring, welke zijn gedrag bij ons allen +gevonden had: "zie eens! zij minderen al zeil. Klaas! hou je goed! Wij +zullen hen wel weer voorbijraken." + +"Zij minderen zeil," zeide ik: "en zij hebben gelijk ook; want zij +willen niet door de bui verrast worden. Het is onvergeeflijk van u, +Mijnheer Blaek! de dames aldus bloot te stellen om doornat te worden." + +"Gekheid!--Wij keeren terstond terug.--Klaas! haal de kluiffok nog wat +aan. Hoezee! Wij halen hen in! Wij halen hen in, zeg ik. Hij heeft er +niet op gelet dat de wind gekrompen is.--Ja, voor-de-wind kan hij +zeilen; maar hij verstaat er niets van om met halvewind vooruit te +komen. Is dat een zeiler? Kijk, wat doet hij nu? Hij gaat ver... nog een +zeil strijken!--Hoezee! Wij zijn hem al voorbij!--Hij erkent zijn +minderheid! Lacht hem uit vrienden! nu is het onze beurt." + +Vreemd genoeg, hoe weinig de jonge meisjes ook met Lodewijk ophadden, en +hoe ontrust zij een oogenblik te voren waren, scheen haar echter de nu +behaalde zegepraal te streelen, als deelden zij daarin: en zij schreven +aan Lodewijks bekwaamheid een overwinning toe, welke alleen aan de +meerdere voorzichtigheid van den bestuurder des boeiers te danken was. +Het was mij duidelijk, dat deze, tevreden met het bewijs zijner +meerderheid gegeven te hebben, en de bui ziende aankomen, zijn +voorzorgen genomen had: en de schippersknecht versterkte mij in deze +opvatting, door mij te verklaren, dat, zoo zijn Heer niet spoedig alles +bergen liet, het te laat zou zijn. + +"En waarom zegt gij het niet?" vroeg ik, niet zonder ontsteltenis over +dit bericht. + +"Wel ja!" zeide hij: "dan was mijn paspoort geschreven: je kent Meneer +niet." + +"Dan zal ik het zeggen," zeide ik: "Mijnheer Blaek! ik weet niet, of gij +al dan niet een weerkenner zijt; maar ik vraag u nogmaals, of gij die +opkomende bui niet bemerkt? Laat toch strijken. Wilt gij de dames aan +gevaar blootstellen?" + +"Gevaar!" riepen allen, onthutst zich naar achteren dringende. + +"Och! wat gevaar!" zeide Lodewijk: "wij zullen eenvoudig terugkeeren: +en, voor de bui er is, zijt gij aan de hoeve terug.--Wenden Klaas!" + +Maar het was te laat! Toen hij wenden wilde, weigerde het vaartuig aan +de beweging van het roer te gehoorzamen en bij-de-wind te draaien. Op +ditzelfde oogenblik deed zich een dof gegons hooren over de oppervlakte +van het water: de zee, nog kort te voren zoo helder, werd zwart en vuil +van kleur, alsof een onderaardsche beweging het water beroerd had: +donkere, laaghangende wolken sloten zich aan het zwerk ineen, en de +beide oevers waren in een oogenblik achter een dicht gordijn van regen +verborgen, terwijl de wind, plotseling omschietende, met zulk een geweld +in de zeilen voer, dat het vaartuig over een kant ging en stellig zou +omgeslagen zijn, indien niet de sterk gespannen touwen aan stukken waren +gesprongen. Een algemeene kreet van ontsteltenis deed zich hooren. +Lodewijk werd bleek als een laken en een krachtige vloek bestierf op +zijn lippen. + +"Ach! mein Kot!" zeide Weinstuebe: "set mihr aus: ich wil er aus. Ich wil +nicht langer hier pleiben." + +"'t Is niets!" zeide ik, de dames wenschende gerust te stellen; "wij +hebben het ergste al geleden. Alle man aan 't werk: dames! gaat in de +kajuit!"--En, te gelijk mijn best doende, hielp ik Klaas om de einden +touw te kappen waar de gescheurde zeilen in smalle reepen en strooken +nog aan bleven fladderen. Reynhove, die bij ongeluk een verkeerd touw +had aangegrepen, werd door den schippersknecht op zijde gestooten en +liep heen en weder, met de verlegen houding van iemand, die gaarne van +dienst wil zijn, maar niet weet op welke wijze. + +De bui was intusschen meer en meer genaderd, en weldra viel de +stortregen op het dek. De dames, hoewel in de kajuit geborgen, waren ook +daar niet veilig voor het water, dat als een cascade de trappen +afstroomde. Weinstuebe was insgelijks naar binnen gevlucht en prevelde al +de gebeden, die hij in zijn leven geleerd had. Lodewijk stond in sombere +verslagenheid bij het roer en Reynhove zag mij aan alsof ik er wat aan +doen kon. Wij waren allen tot het hemd toe nat; ofschoon Lodewijk het +voordeel had van een duffelsche jas, die hij dadelijk had aangeschoten. + +"Wat zoudt gij nu denken, dat het beste ware?" vroeg ik aan Klaas, op +wiens doorzicht ik in dit geval meer vertrouwen stelde dan op dat van +zijn meester. + +"Ja!" zeide bij, om zich heenziende: "te Muiden kunnen wij niet komen. +'t Zal best wezen, dat wij aan de overzij een opperwal zoeken en daar +ten anker blijven tot het opklaart." + +Tot mijn genoegen keurde Lodewijk het voorstel goed. Wij heeschen een +fokje op, en het gelukte ons, na een paar gangen te hebben gedaan, een +goede ligplaats te bereiken, waar wij het anker uitwierpen en nu aan het +eind van onzen kabel slingerden, dat het een lust was om te zien. + +Dit alzoo geschikt zijnde, ging ik naar de deur der kajuit, om te +vernemen, hoe de dames het maakten: "hoe is het daar binnen gesteld?" +vroeg ik. + +"Kom in," riep Suzanna: "'t is hier een lief huishouentje." + +Ik trad af. Een akelig en tevens walgelijk schouwspel wachtte mij. De +tafel was omgeworpen met alles wat er opstond, en de vloer met pot- en +glasscherven bedekt. Tante zat, of liever lag op den grond uitgestrekt, +bleek als een doek van zeeziekte, met de kleederen bemorst door het +instroomende water. Henriette zat naast haar op een voetenbankje en +ondersteunde haar het hoofd, terwijl Suzanna een paar servetten had +samengefrommeld, die zij als een dweil bezigde om den vloer wat te +boenen. Wat den Duitscher betrof, deze had, sedert wij ten anker lagen +en dus oogenschijnlijk buiten gevaar waren, met bidden opgehouden en lag +zoolang hij was op de rustbank, met het gezicht in een stapel kussens +gedompeld. + +"Wat zou onze Aagt wel zeggen, als zij mij zoo aan 't werk zag?" vroeg +Suzanna: "maar hoe is het? liggen wij ten anker? En waar ergens zijn +wij?" + +"Wij liggen bezuiden Durgerdam, kort bij den dijk," antwoordde ik: "is +Tante niet wel?" + +"Tante mag wel zeggen: _Qu' allais-je faire dans cette galere?_" zeide +Suzanna: "en dat nog wel om onzentwil." + +"Welk een ongelukkige reis!" zeide Henriette: "is UEd. niet doornat, +Mijnheer Huyck?" + +"Zooals UEd. ziet, Mejuffer!" zeide ik: "en ik ben waarlijk eenigszins +beschaamd, mij aldus aan u te vertoonen." + +"Net alsof het de eerste reis ware, dat Jetje u met een nat pak ziet," +zeide Suzanna. Henriette glimlachte even: maar haar lach had iets +droefgeestigs en de blik, dien zij op mijn zuster wierp, scheen aan deze +te verwijten, dat zij in zulk een oogenblik schertsen kon. + +"Maar lieve Ferdinand!" vervolgde Suzanna, bij wie de spotzucht geen +hartelijkheid uitsloot: "gij zult waarlijk ziek worden. Moet gij nu in +die doornatte kleederen blijven?" + +"_Comme c'est malheureux!_" zeide Reynhove, die nu insgelijks +binnentrad: "en dat wij de dames zulk een fataal moment geprecupeerd +hebben." + +"Mijnheer Blaek weet allerliefste partijtjes te geven," zeide Suzanna: +"jammer maar, dat zij zoolang duren." + +"Maar wat doet gij dan toch, Mejuffrouw?" vroeg Reynhove. "Permitteer +mij, dat ik den knecht roepe om den boel hier wat in orde te +brengen."--En weg was hij. + +"Die is ten minste beleefd," zeide Suzanna, en wierp een zijdelingschen +blik op Weinstuebe. + +"Ja! dat is ook waar," zeide ik, den onbeschoften knoet naderende: +"Mijnheer!" zeide ik, hem op den schouder tikkende: "zoudt gij zoo goed +willen zijn, uwe plaats aan de dames af te staan?--Mijnheer!" + +Eerst op de tweede uitnoodiging gaf Weinstuebe teekenen van leven. Hij +lichtte even het hoofd op en zag mij aan met een versuften blik en een +open mond. + +"Kom Mijnheer!" zeide ik: "als er dames in 't gezelschap zijn, zult gij +toch wel de beleefdheid hebben, de rustbank niet voor u alleen te +nemen." + +"Ach Kot! ich pin so krank," zuchtte hij, met de oogen draaiende als een +schelvisch, die op het strand ligt. + +"Dat is wel mogelijk, zeide ik: "maar die dames zijn ook niet wel:" en +zonder meer plichtplegingen te maken, nam ik hem bij de kraag met de +eene en om het midden met de andere hand en wentelde hem van de bank af; +waarna ik, mijn natten rok uittrekkende en mijn mouwen opstroopende, +Tante optilde en op de ontruimde plaats nederleide, nadat de jonge +meisjes de kussens weer wat hadden opgeschud. Beiden namen nu naast haar +plaats en poogden haar toestand zoo gemakkelijk mogelijk te maken. Wat +Weinstuebe betrof, hij bleef liggen waar hij neergekomen was, met de +ongevoeligheid van een zeeziek mensch. Weldra keerde Reynhove met Klaas +terug, welke laatste nu knaphandig den boel opredderde. + +"Waar is de Heer Blaek?" vroeg ik, eenigzins verwonderd, dat Lodewijk +niet opdaagde. + +"Die zit in 't vooronder," antwoordde Reynhove, "zijn pijp te rooken en +een glaasje brandewijn te drinken: en, in 't passant gezegd, wij mochten +ook wel iets nemen tegen de nattigheid. Ik geloof, dat onze vriend wat +confuus is over hetgene gearriveerd is en zich niet aan de dames durft +presenteeren." + +"Hoelang zullen wij hier nog moeten blijven?" vroeg Suzanna. + +Ik haalde de schouders op: "zoolang de storm duurt, kunnen wij hier niet +vandaan," zeide ik: "en vooreerst schijnt het weer niet te zullen +bedaren." + +"Neen," zeide Klaas: "en als wij hier vroeger vandaan kwamen, zou het +fout wezen; want dan gingen wij zoo zeker tegen den overkant als +tweemaal twee vier is: en dan bleef er geen spaander van het heele jacht +over. Ja! Ja! daar zijnder hier wel met een minder windje naar den +kelder 'egaan." + +"Een aangename consolatie," zeide Reynhove. + +"Ziezoo!" vervolgde Klaas tegen de dames: "nou doe jelui zelvers k +'ereis ondervinding op, dat het niet allemaal pleizier is aan boord. Nou +dat's tot daaraantoe.--Ja, nou wou jelui wel een zoopie brandewijn +hebben (dit tegen ons:) Ik 'loof dat er nog wel wat in 't +lakkeurkeldertje wezen zei." + +Dit zeggende haalde hij een fleschje voor den dag: en Reynhove en ik +verkwikten ons met een paar goede teugen. + +"Mot je ook niet wat hebben, Sinjeur!" vroeg Klaas, Weinstuebe +schuddende: "of ben je er vies van?" + +Weinstuebe poogde op te staan; maar nauwelijks had hij zich half +opgericht, of het vaartuig onderging zulk een schok, dat hij weder +achterover tuimelde; terwijl Klaas, onder den uitroep van: "God help +ons! het anker:" de kajuit uitvloog. Reynhove en ik snelden hem na. Het +was maar al te waar: wij waren van ons anker geslagen en dreven nu voort +waar de wind en de golven ons heenvoerden. + +Op het dek ontmoette ik Lodewijk: en nooit zal ik de uitdrukking +vergeten, welke zijn verwilderde oogen en bleeke gelaatstrekken in dit +oogenblik vertoonden: "vervloekte boeier!" riep hij: "wij zijn naar de +w....!" En staroogende bleef hij vooruit zien, zonder eenig bevel te +geven. + +Op dit oogenblik voelde ik een hand, die mij op den schouder gelegd +werd. Ik keerde mij om. Het was Suzanna, die met Henriette de kajuit had +verlaten: en sprakeloos van angst schenen zij mij met de oogen omtrent +de hoegrootheid van het gevaar te ondervragen. Ik drukte aan beiden de +handen: mijn antwoord bestond uit een schouderophalen: waarna ik mij tot +Klaas wendde, die tegen zijn Heer stond te spreken, zonder dat deze +eenige acht op zijn woorden scheen te geven. + +"Klaas!" riep ik: "wat moet er gedaan worden?" + +"Lensen op 't fokje," antwoordde hij: "en zooveel mogelijk van wal houen +en in 't open vaarwater trachten te komen." + +"Welnu! doe dat," zeide ik: "en ik zal terwijl op het roer passen." + +Maar het was te laat: de wind had ons reeds te dicht op de kust +gedrongen: nauwelijks had Klaas de fok geheschen en ik de roerpen +losgemaakt, of het vaartuig raakte grond, en het roer, de zandbank +ontmoetende, gaf mij een slag tegen de beenen, dat ik op het dek +nederkwam. + +"Ferdinand! Mijnheer Huyck!" riepen de beide meisjes, met een angstigen +gil toeschietende; en ik voelde vier zachte handjes, die mij poogden op +te helpen. + +"Hebt gij u bezeerd?" was beider gelijktijdige vraag. + +"'t Is niets," zeide ik, opkrabbelende: "maar ik houd het ervoor, dat +wij aan den grond zitten." + +"Vier voet!" zeide Klaas, den peilstok uitwerpende: "wij zitten secuur +vast ook: Mijnheer Blaek! zouden wij niet een schot doen?" + +Lodewijk gaf geen antwoord; maar in zijn zakken tastende, scheen hij den +sleutel van de kruitkast te zoeken. Eindelijk, na eenige oogenblikken, +welke zoovele uren schenen, bracht hij een sleutelring te voorschijn en +begon, met bevende handen, sleutel voor sleutel te hanteeren. Ik zag, +dat het hem nooit zoude gelukken, dien, dien hij hebben moest, van de +overige te onderscheiden, en, hem den geheelen bos uit de handen +rukkende, zeide ik tegen Klaas: "volg mij! waar bewaart Mijnheer zijn +kruit?" + +Klaas bracht mij in de kajuit. "Het kruit zit in het kastje onder die +bank," zei hij. + +"Tante!" zeide ik: "het spijt mij, dat ik u moet lastig vallen; maar wij +moeten hier binnen wezen:" en meteen lichtte ik Tante met kussens en al +op en ontsloot het kastje. + +"Zijn wij aan wal?" vroeg zij met een flauwe stem. + +"Ach! jounge! kellner!" riep Weinstuebe, die weder wat bijgekomen zijnde, +in een hoek tegen den wand aanzat: "pring mij wat matera en een +pescheitje. Ich pin zoo vlauw." + +"Wij hebben wel tijd, om Mijnheer madera en beschuitjes te bezorgen," +zeide ik, wrevelig, terwijl ik de ammunitie voor den dag kreeg. Van het +noodige voorzien, keerde ik met Klaas op het dek terug, die zich hierop +met Reynhove (welke laatste daarvoor beter berekend was dan ik) met het +laden van het geschut belastte. Toen verzocht ik de meisjes dringend, +weder naar binnen te gaan, daar zij onnoodig in den weg stonden en zij +bij Tante meer van dienst konden zijn dan op het dek. "Ikzelf zal u het +voorbeeld geven," zeide ik: "mijne hulp zoude hier toch niets baten en +ik moet Tante waarschuwen tegen hetgeen er gebeuren zal." + +Wij keerden dan terug in de kajuit. "Tante!" zeide ik, haar weder op de +rustbank helpende: "schrik niet: er zal meteen geschoten worden; wij +moeten een sein geven, dat wij aan den grond zitten." + +"O God!" zeide zij, even het hoofd oplichtende: "moeten wij hier +omkomen?" + +"Ik hoop voorwaar van neen," antwoordde ik, mijn best doende om een +opgeruimd gezicht te zetten: "wij bevinden ons hier niet op een +onbekende kust noch bij een onbewoond land. Er zwerven hier altijd +zooveel visschers rond, dat het wel wonder zoude zijn, indien men ons +niet bespeurde." + +"Ach Kot! 't zal wel de laatste maal seijn, dat ich op 't water kom," +zeide Weinstuebe. + +"Kom," zeide ik: "Sinjeur Weinstuebe! Wees een man. Wat drommel! als het +niet was om het ongerief, dat zulks aan de dames veroorzaakt, zoude ik +mij, wat mijzelven betreft, niet verlegen maken." + +"Vloek maar niet," zeide Suzanna: "daar is het nu geen tijd toe." + +"Meent gij dat oprecht, hetgeen gij zegt, Mijnheer Huyck!" fluisterde +Henriette, terwijl zij mij ernstig aanzag: "meent gij stellig, dat er +geen gevaar is?" + +Ik werd rood en sloeg de pogen neder, terwijl ik op Tante wees. + +"Er is gevaar," ging zij voort, altijd op denzelfden toon sprekende, "en +gij wilt het maar verbloemen om ons niet ongerust te maken. Maar!" en +hier blonk een traan in haar oog: "wanneer een oogenblik ons de +eeuwigheid kan doen ingaan, is het dan geoorloofd een ijdele gerustheid +voor te wenden, en ons af te trekken van die gedachten, welke ons op +zulk een gewichtig tijdstip betamen." + +Ik gevoelde mij beschaamd en diep getroffen. "Mejuffrouw!" zeide ik, +haar bij de hand nemende: "ik handelde om bestwil. Maar gij doet mij +mijn ongelijk gevoelen. Wat er ook gebeure, laat mij ten minste dezen +troost, dat gij niet ontevreden op mij zijt." + +Zij antwoordde mij niet, maar drukte mij met aandoening de hand, en +toen, de hare wegtrekkende, veegde zij zich de oogen af en wendde het +gelaat om. + +Op dit oogenblik ging het schot af. + +"Mein Kot!" riep Weinstuebe, opspringende: "Was ist das?" + +"Dames!" zeide Reynhove, die terstond daarna binnentrad: "ik kom u +vragen, of gij ook prefereert in 't vooronder te zitten: niet, omdat het +_sejour_ daar zeer gerechercheerd is, maar omdat aldaar vuur aan ligt, +en gij er u warmer zult bevinden dan hier." + +De dames zagen elkander aan: "wij danken u wel voor uwe attentie," zeide +eindelijk Suzanna: "maar wij zullen liever bij Tante blijven." + +"Is er vuur aan?" vroeg Tante, met vaardigheid opstaande: "dan ga ik er +stellig heen, want ik verga hier van de koude." + +"Ja!" zeide Weinstuebe: "dan ka ich er auch heen: denn ich pin sehr +kaut." + +"Met verlof," zeide ik tegen Tante: "dan moeten wij zien, dat wij u +tegen den regen beveiligen. De overtocht is wel kort; maar toch lang +genoeg om nat te worden." + +Dit zeggende nam ik de tafellakens en hing die aan de dames als +regenschermen om. Weinstuebe liep vooruit, zeker met het oogmerk om de +beste plaats voor zich te nemen. Reynhove en Suzanna ondersteunden Tante +en ik volgde met Henriette. Dan nauwelijks waren wij op het dek, of een +windvlaag kwam met zooveel geweld tegen ons aan, dat wij werk hadden om +ons op de been te houden. Te gelijk bespeurden wij dat het vaartuig op +zijde ging. + +"O God!" zeide ik, Henriette aan mij vastklemmende: "indien ik u slechts +kon redden." + +"Wij zijn in Gods hand," zeide zij met een onbeschrijfelijke +uitdrukking: "en toch," voegde zij er fluisterend bij: "het is mij, +alsof ik, met u zijnde, niets te vreezen had." + +Een nooit te voren gekend gevoel doorstroomde mijn aderen op het hooren +dier woorden en vooral van den toon, waarop die werden uitgesproken: en, +midden in het ijselijke van onzen toestand, gevoelde ik mij gelukkig, +bij de gedachte dat ik weder bemind werd. En toch--want tot langdurige +overdenkingen bestond thans geen tijd--toch verzuimde ik tevens niet, +voor onze veiligheid te zorgen en klemde mij, op het voorbeeld der +anderen, aan het gangboord vast; in sprakelooze verwachting bleven wij +allen een oogenblik staan, en staarden op een geweldige golf, die op ons +afkwam als wilde zij het geheele vaartuig overstelpen. De uitwerking was +echter anders. De golf lichtte het jacht, als ware het een stuk kurk +geweest, van de zandbank af: wij werden bespat en gedurende eenige +seconden verblind van het schuimende water; en toen wij onze oogen weder +konden openen en voor ons uitzagen, bespeurden wij den dijk op geen +twintig voet afstand. + +"'t is gedaan!" riep een stem uit ons midden. + +Suzanna scheurde zich los van Tante en viel mij om den hals: ik drukte +haar en Henriette tegen mij aan. Een nieuwe golf nam ons op. Er was +weder een oogenblik, dat wij niets als water zagen. + +Toen voelden wij, dat het vaartuig een beweging onderging, als werd het +door een weeke zelfstandigheid heengevoerd: en plotselings hield het +stil, met een schok, die ons allen op het dek wierp. Wij hoorden het +zeenat als grommende van rondom wegloopen;--maar toen wij, wanende dat +ons laatste uur gekomen was, weder oprezen, zagen wij nergens water +meer. + +Het jacht was over den dijk heengeslagen en lag tegen de binnenste +helling in het slijk vast. + + + * * * * * + + +DRIE-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. + +VERMELDENDE HOE DAMES VOOR SPOKEN WORDEN AANGEZIEN, EN WAT DE +SCHIPBREUKELINGEN AL ZOO VERDER DEDEN OM EEN VERKOUDHEID TE VOORKOMEN. + + +Het gadeslaan der verschillende aandoeningen, welke ons na een zoo +wonderbare redding bezielden, zou aan den zoodanige, die, zonder in onze +gevaren gedeeld te hebben, eensklaps in het gestrande vaartuig +verplaatst ware geweest, een niet onbelangrijk schouwspel hebben +opgeleverd. In de eerste oogenblikken, en wel voordat men recht wist, +hoe men het had, heerschte er een soort van verbijstering, en waren wij +gelijk aan lieden, die, op een vreemde plaats geslapen hebbende, bij hun +ontwaken in de war zijn en eenig herinneringsvermogen moeten aanwenden, +alvorens zij zich kunnen bezinnen, waar zij eigenlijk zijn. Daarbij, het +was avond geworden: de wind en regen bleven aanhouden, en alles om ons +heen was in nevel en duisternis gehuld. + +Voor zooverre ik mij herinner, was ik de eerste, die sprak: en de oogen +om mij slaande, om de dames te zoeken, die door den schok van mij +afgeraakt waren, riep ik in vervoering uit: "God lof! wij zijn gered!" + +"Dat mag wel 'ezeid worden, bij 't walletje langs," zeide Klaas: "op +zoo'n rare manier ben ik nooit aan wal 'ekomen." + +"Goddank! dat was boven verwachting!" riep Lodewijk; maar met deze +uitboezeming scheen hij zijn geheelen voorraad dankbaarheid te hebben +uitgeput; want, op het dek heen en weer loopende, begon hij bij +zichzelven te mompelen: "'t is een mooie winkel! hoe d.... krijgen wij +het jacht hier weer vandaan?" + +De drie dames zeiden niets. Henriette en Suzanna hielden Tante omvat en +alle drie schenen in stille, eerbiedige overpeinzing verzonken. + +Wat Reynhove betrof, zijn blijdschap was de luidruchtigste. Hij sprong +en danste over het dek rond, drukte Lodewijk, mij, de dames, zelfs den +schippersknecht, de handen, beurtelings lachende, zingende en weenende, +tot eindelijk zijn voet op de natte planken uitgleed en hij achterover +rolde, "'t Is niets," zeide hij, terstond weder opspringende: "het +gevaar is voorbij en wij zijn allen gesauveerd:" en hij begon van voren +af aan handjes te geven en elk in 't bijzonder geluk te wenschen met een +hartelijkheid en een uitbundigheid, welke merkelijk afstaken bij zijn +gewone geaffecteerde vormen, en bewezen, hoeveel guller en beter hij in +den grond zijns harten was dan hij oppervlakkig scheen te zijn. + +"Maar waar zijn wij toch eigenlijk?" vroeg Tante. + +"Op een veilige plaats, Tante-lief!" was mijn antwoord: "en waar wij op +de vreemdste manier ter wereld zijn aangekomen." + +"Nu zal ik nooit meer lachen over den vreemden Jood, die zich +verbeeldde, dat hij met trekschuit en al over de brug heen getrokken zou +worden", zeide Suzanna, die haar vroolijkheid terugbekomen had. + +"Mevrouw," zeide Lodewijk, die toch scheen te gevoelen, dat hij eenige +apologie noodig had, terwijl hij zich bij Tante vervoegde, "dat is +waarlijk gelukkig afgeloopen. Het doet mij recht leed, dat UEd. er zoo +ongelukkig bij te pas zijt gekomen." + +"Ja Mijnheer!" zeide Suzanna: "Tante mocht u wel toevoegen, gelijk +Athalia tot Abner: + + dans quel piege as-tu conduit mes pas?" + +"Het schijnt," zeide Tante, met reden eenigszins gevoelig over de +handelwijze van Lodewijk, "het schijnt, dat Mijnheer Blaek weinig gewend +is dames aan boord te hebben." + +"Ja Mevrouw!" vervolgde Lodewijk, eenigszins verlegen: "tegen 't weer +kan niemand; en wie had zich op zulk een onvoorzienen en geweldigen +storm kunnen verwachten?--Al had ik niet met dien boeier om 't hardst +gezeild, wij waren toch niet vrijgekomen." + +"Mocht de drommel!" zeide Klaas, wiens zeemansrondheid deze logenachtige +verontschuldiging niet verdragen kon: "Jan Pergens lag warm en wel +binnen Muiden, toen het zware weer begon: en dat hadden wij ook kunnen +doen." + +"Wat reutel je Klaas?" zeide Lodewijk, zich omkeerende, op een barschen +toon: "bemoei je met je werk en niet met ons discours, of je krijgt je +paspoort op staanden voet." + +"Mijn paspoort!" herhaalde Klaas, zich ter zijde begevende: "hm! er zal +op 't jacht in de eerste weken toch niet veul te verdienen vallen." + +"Nu Mijnheer Blaek!" zeide Tante: "gedane zaken hebben geen keer, en het +beste is, dat wij alle verwijtingen maar daarlaten." + +"Te meer," zeide Henriette, "daar Lodewijk al genoeg gestraft is: want +hij zal zijn jacht ook niet even gemakkelijk aan de overzijde van den +dijk krijgen als het aan deze zijde gekomen is." + +"Neen!" zeide Reynhove: "tenzij er een aardbeving kome, die het weder +teruglanceert." + +"Ja!" bromde Lodewijk: "jelui hebt goed spotten. Hoe ik het hier vandaan +krijg, weet Joost." + +"Mij dunkt," zeide ik: "wij moesten liever zien, hoe wij zelf hier +vandaan komen. Op wat hoogte zijn wij zoowat?" + +"Wij zullen een heel eind beoosten Muiden zijn," zeide Lodewijk: "wij +konden verd.... nergens ongelukkiger te land komen: wij zijn een half +uur van alle bewoonde plaatsen af: en het wordt zoo donker, dat men niet +zien kan welken weg men op moet." + +"Dat is zeker ongelukkig," zeide ik: "maar wij kunnen toch niet hier +blijven: en ik geloof zelfs, dat eenige beweging goed zal doen aan de +dames en de slechte gevolgen voorkomen, die koude en nattigheid +teweegbrengen." + +"Ik zal gaarne de dames accompagneeren," zeide Reynhove: "maar ik moet +alleen remarqueeren, dat het in de kajuit droog is, en dat zij buiten +geexponeerd worden om nog meer doornat te worden." + +"Ja dat mag zoo zijn," zeide Henriette: "maar ik voor mij zal van harte +gaarne loopen:--indien echter Mevrouw Van Bempden het afkeurt...." + +"Ik doe alles liever, dan langer in dit noodlottige jacht te blijven," +zeide Tante: "Kom! terstond maar opgewandeld! Wij zullen toch wel ergens +te land komen." + +"Vergezelt gij ons?" vroeg ik aan Lodewijk, "of blijft gij aan boord?" + +"Ik heb altijd gehoord," zeide Lodewijk, "dat de kapitein het laatst aan +boord moet blijven; maar zoo gijlieden ergens aankomt, stuur mij dan in +'s hemels naam wat vertrouwd volk, om hier den boel te bewaken." + +"Ik zou u gaarne van dienst zijn," zeide ik: "maar gij gevoelt, dat ik +de dames niet verlaten kan." + +"En ik evenmin," zeide Reynhove: "eerst moeten de dames en _lieu de +surete_ zijn: zij hebben waarlijk bij nacht niet te veel aan de +assistentie van ons beiden: en zoo gij ons Klaas met de lantaren wildet +medegeven, ware zulks, geloof ik, niet te veel geexigeerd." + +"En wie zal mij dan volk gaan halen en hier brengen?" + +"Wel, stuur Weinstuebe op kondschap uit," zeide Reynhove: "maar dat is +waar ook:_ ou diantre est-il?_" + +"Ja! waar is Weinstuebe?" riepen wij allen, onszelven het verwijt doende, +dat wij hem niet eerder gemist hadden. + +"De hemel beware ons!" zeide Tante: "ik hoop niet dat hij overboord is +gevallen!" + +Weinstuebe werd overal gezocht: doch vruchteloos: nergens, noch in de +kajuit, noch in 't vooronder was hij te ontdekken. Sommige onder ons +meenden zich te herinneren, dat zij hem, een oogenblik voordat wij over +den dijk geraakten, nog aan de voorplecht hadden zien staan: en wij +konden niet nalaten de gevolgtrekking op te maken, dat hij te dier +gelegenheid over boord was geslagen en zijn dood in de golven gevonden +had. Hoe gek en lastig de vent ook ware, het was toch een schrikkelijke +gedachte, onzen reisgenoot verloren te hebben door een zoo noodlottig +toeval, hetwelk evenzeer elk onzer had kunnen treffen. Er was echter +niets aan te herstellen: en deze gebeurtenis versterkte zelfs de +begeerte der dames om hoe eerder hoe beter het tooneel van zooveel +treurigs te verlaten. Ten einde zij echter een geschikte plaats zouden +vinden om af te stappen, liet ik mij overboord glijden en zocht nu welke +plek de droogste ware en tevens de naastgelegene om den weg te bereiken, +die beneden langs den dok liep. Nauwelijks echter had ik een oogenblik +rondgeloopen, of ik hoorde een flauwe stem kort bij mij, die +erbarmelijke klaagtonen aanhief, welke ons de wind en de regen tot nog +toe waarschijnlijk hadden belet te hooren. + +"Wie is daar?" riep ik, zonder in de duisternis eenig voorwerp te kunnen +onderscheiden: "Klaas! licht eens bij. Hier in de buurt is iemand, die +angstig kermt." + +"God beware ons!" riep Klaas, die niet geheel vrij was van bijgeloovige +denkbeelden: "als het de geest maar niet is van dien armen mof." + +"Om 't even!" zeide ik: "wij moeten het toch onderzoeken." + +Klaas vatte echter moed en, met een brandende lantaren gewapend, liet +hij zich naast mij afzakken. Wij vernamen nu nog duidelijker het gesteen +en een flauwe stem liet deze woorden kort bij ons hooren: + +"Ach lieber Gott! zum hulfe! Iek pin todt." + +"'t Is wel Weinstuebe zelf en niet zijn geest," zeide ik, op het geluid +afgaande: en weldra ontdekten wij, met behulp der lantaren, den armen +Duitscher in eigen persoon, die ongeveer tien passen van het vaartuig af +tot aan den hals toe in een moddersloot was gezakt en ontwijfelbaar +gestikt ware bij gebrek aan spoedige hulp. Hoe hij daar kwam was ons een +raadsel; maar dewijl het niet te vergen was, dat hij ons in zijn +tegenwoordigen toestand daarvan de oplossing geven zoude, staken wij hem +een roeispaan toe en trokken wij hem uit de sloot, waaruit hij deerlijk +toegetakeld voor den dag kwam en nu aan den kant te beven stond als een +juffershondje, buiten staat om eenig antwoord te geven. Wij raadden hem, +zoo het hem zijn krachten toelieten, met ons mede te gaan en zich warm +te loopen, daar er toch aan boord geen gelegenheid was, om hem van +andere kleederen te voorzien. + +Nu werd de trap uitgezet op de geschikst bevondene plaats: en de dames +verlieten het vaartuig; waarna wij Lodewijk, hoezeer tegen zijn zin, +alleenlatende, ons gezamenlijk op weg begaven, vooruitgelicht door +Klaas, die in de eene hand de lantaren droeg, en in de andere een +roeispaan om den grond te polsen en te zorgen, dat wij niet van den weg +afdwaalden. Na hem volgden Henriette en Suzanna: dan ik, Tante +geleidende: en vervolgens Reynhove met een tweede lantaren: terwijl +Weinstuebe hompelend en strompelend zich achterna sleepte. Het was geen +gemakkelijk noch aangenaam werk, alzoo door de modder te ploeteren, +ofschoon de wind tot ons geluk merkelijk verminderd was en de dijk ons +eenigszins beschutte; maar het was stikdonker; terwijl een fijne regen +den grond zoowel als onze kleederen doorweekte. + +Wij hadden ongeveer een kwartieruurs voortgesukkeld, en ik bemerkte, dat +Tante, hoe goed zij zich ook poogde te houden, hoe langer hoe minder in +staat was om voort te gaan en al zwaarder op mijn arm leunde. Zij was +uitgeput van angst en vermoeidheid en liep slechts werktuiglijk voort. +Eindelijk bleef zij geheel staan met den uitroep: "o wee! daar verlies +ik mijn schoen!" + +"Hou op!" riep ik, tot hen die voor mij waren:--en de trein stond stil. + +"Tante is haar schoen kwijt," zeide ik: "waarachtig, de weg is al te +slecht. Is er hier geen woning in de nabijheid?" + +"Als je nog een amerijtje geduld heit," zeide Klaas: "daar gunter aan +den weg zie ik een lichtje." + +"Is 't nog ver?" vroeg Tante: "ik kan waarachtig niet verder voort en ik +zal u liever hier tegen den dijk blijven wachten." + +"Dat zal ik nooit dulden," zeide ik: "'t ware om te besterven. Maar zoo +de Heer Reynhove mij zijn rotting wil toesteken, zie ik wel kans om u +voort te helpen." + +Reynhove was dadelijk bereid en gaf zijn licht aan Weinstuebe, waarop +wij, ieder een einde van den rotting nemende, Tante verzochten daarop te +gaan zitten en haar armen om onze schouders te slaan. Op deze +geimproviseerde draagbaar, die zeker niet van de gemakkelijkste was, +droegen wij haar verder voort, niet zonder vrij wat te struikelen en +dikwijls op te houden. Nog kan ik het mijzelf niet verklaren, hoe het +mogelijk was, dat wij op den smallen weg, waar wij telkens tot de enkels +toe inzakten en gedurig uitgleden of afweken, niet honderdmalen met onze +vracht zijn omgerold: en ik beken, dat ik recht in mijn schik was, toen +wij eindelijk voor een boerenhek stonden, hetwelk naar een boerderij +geleidde, en dat ik het ongastvrij hondengeblaf met welgevallen +begroette. + +Nu hielden wij allen stil voor het geslotene hek, en Klaas, een +stentorstem opzettende, begon uit al zijn macht te schreeuwen: "heidaar! +boer! boer!" + +Wij ontvingen echter op dit eerste geroep geen ander antwoord dan een +nog gevaarlijker gehuil en gejank van de honden. Wij begonnen dus allen +eenparig mede te schreeuwen, elk zijn best, en de honden des te harder +te blaffen, alsof wij wedijverden, wie hei meeste leven kon maken: en +het was een geweld, dat men op een uur afstands had kunnen hooren. + +Eindelijk werd er een deur in de boerenwoning ontsloten en zagen wij +licht door de opening schemeren. Wij zwegen allen, als door een +gelijktijdig gevoel van hoop en verwachting overvallen, + +"Wat wil jelui? Wat is er?" vroeg een stem. + +"Schipbreukelingen!" riep de een. "Kunnen wij opkomen?" vroeg een ander. +"Eilieve hoor eens!" schreeuwde een derde. "Goed volk!" riepen wij +eindelijk, allen te gelijk. + +De persoon, die in de deur stond en wiens donkeren omtrek alleen wij +tegen den verlichten muur achter hem konden onderscheiden, deed geene +beweging om te naderen en scheen besluiteloos. Toen verzocht ik mijn +tochtgenooten wat stil te wezen, en, mijn stem verheffende: "kom eens +hier, goede vriend!" riep ik: "gij kunt een goede fooi verdienen, zoo +gij ons helpen wilt." + +Het woord fooi maakte blijkbaar indruk: de persoon kwam naar buiten, en, +ofschoon wij hem door de duisternis weder uit het oog verloren, hoorden +wij aan het geklos zijner klompen, dat hij ons naderde. Maar toen hij, +naar onze gissing, halverwegen den afstand tot het hek gekomen was, +bemerkten wij, tot onze bittere teleurstelling, dat hij eensklaps met +een vervaarlijken kreet terugkeerde en vrij wat sneller dan bij zijn +aankomst den weg naar huis nam, en de deur achter zich toesmeet. + +"Dat zal hem de duivel leeren," zeide Klaas: "wij motten er toch +binnen." + +"Kan dit hek niet geforceerd worden?" vroeg Reynhove. + +Het hek was wel voorzien en de sloot te breed om er over te springen; +maar bij onderzoek bemerkten wij, dat er kans was om op zijde van het +hek om te klimmen en ik stelde voor aan Klaas, dit gezamenlijk te doen. + +"Om Gods wil, doe het niet, Ferdinand!" zeide Tante: "zoo de honden u +eens aanvielen." + +"Geen nood Tante! zoo wij in Friesland waren, waar de honden altijd +losloopen op de werf, dan zou ik weinig zin in de expeditie hebben; maar +in dit gewest liggen zij meestal vast." + +Dit zeggende, was ik reeds aan de andere zijde, en, door Klaas gevolgd, +wandelde ik op het woonhuis aan; doch nauwelijks hadden wij eenige +schreden gedaan, of het bleek ons, dat men van binnenshuis deze schennis +van het grondgebied had bespeurd; want een raam werd opengeslagen en een +hoofd kwam voor den dag. + +"As jelui niet gauw maakt, dat je wegkomt," werd ons toegeschreeuwd, +"zel ik er op losbranden, in dat geval!" + +"Maar hoor dan toch eens!" riep ik: "wij zijn geen dieven: wij...." + +Hier werd mijn rede op een zeer onaangename wijze afgebroken door het +afgaan van een vuurroer, dat de man aan het venster in de hand hield. +Gelukkig trof het schot geen van ons beiden; maar het baarde niettemin +een grooten schrik bij ons gezelschap, dat een angstig gegil aanhief. Ik +besloot echter nog eene poging te doen, en, mij achter een boom +stellende, waar ik schootvrij meende te zijn, riep ik wederom: + +"Wees toch voorzichtig. Het is Mevrouw Van Bempden van Heizicht, die aan +het hek staat: en ik ben Huyck van Amsterdam." + +"Wat zeg je?" hernam de stem van boven: "Mevrouw Van Bempden! scheer je +ze wat? ja, in dat geval, wil ik ereis zeggen...." + +"Ken je mij niet, Roggeveld!" riep ik; want ik herkende nu duidelijk de +stem, die mij al in den beginne niet vreemd was voorgekomen: "ik ben +Huyck! geloof mij toch: Mevrouw Van Bempden staat daar buiten." + +"Wel, wie heit van zijn leven!" riep hij "verakskeseer mijn +onbeleefdheid. Ik kom zoo bij je." + +"'t Is warempel 'elukkig ook, dat de man je kent," zeide Klaas: "aers +hadden wij nog werk 'ehad het hum aan zijn domme verstand te brengen." + +Ondertusschen riep ik hun die buiten stonden toe, dat zij maar gerust +zouden wezen en dat er hulp zoude komen opdagen. Niet lang duurde het +ook of de voordeur ging weder open en Roggeveld trad te voorschijn en +kwam naar ons toe, terwijl zijn vrouw, zijn knecht en een paar meiden +nieuwsgierig aan de deur hieven staan. + +"Wel wie heit van zijn leven!" herhaalde Roggeveld, naar ons toekomende, +"ik heb jelui ummers niet 'eraekt?--Nou! 't was maer los kruit, wil ik +ereis zeggen; maer ik dacht niet aers, of het dieven waren, in dat +geval." + +"Dat had uw knecht wel anders kunnen gewaarworden, indien hij niet was +gaan loopen." + +"Jae! Kees dacht, 'et waren spoeken: en jelui ziet er ook al pover uit, +hoor." + +Ik kon den man geen ongelijk geven; want op den afstand, waarop wij ons +bevonden, leverden zij, die buiten stonden, vooral de dames, die, zooals +ik vroeger verhaald heb, tafellakens hadden omgeslagen, bij het +twijfelachtige licht der lantaren een vrij kluchtige vertooning op, en +de schrik van Kees kwam mij vrij natuurlijk en verschoonhaar voor. + +Het hek werd ontsloten, en terwijl wij ons ongeval in korte bewoordingen +aan Roggeveld mededeelden, bracht deze ons naar zijn woning. Ik laat aan +mijn lezers over zich de uitroepen voor te stellen van: "wel kijk ereis: +Heere bewaar ons! lieve tijd! wel jemenie! wie heit zoo iets meer +beleefd!" en diergelijke, die het Roggeveldsche gezin deed hooren bij +het vernemen dezer wederwaardigheden. + +"Nou vraag ik je reis," zeide de vrouw van den huize, terwijl zij haar +best deed om een goed vuur aan den gang te krijgen, "wat of die rijke +lui zich al in gevaar begeven, en op zee gaan uit plezier, wanneer zij +warm en wel te huis kunnen zitten." + +Intusschen werd de breede raad gespannen, wat er te doen stond. Ik +stelde voor, dat, indien Roggeveld de noodige ligging bezorgen kon, de +dames zich hoe eerder hoe beter te bedde zouden begeven, terwijl wij +Heeren den nacht bij het vuur zouden doorbrengen. Tante had niets in te +brengen tegen het eerste gedeelte van mijn voorstel; maar vroeg of er +intusschen niet iemand zoude kunnen gaan naar Heizicht of naar de hoeve +van de oude Martha, om haar rijtuig te zoeken en te zeggen dat men haar +afhalen kwam. + +"O!" zeide ik, "er valt nog veel bovendien te beredderen: maak maar +eerst, dat gij in bed komt: dat is nu het voornaamste." + +De dames begrepen, dat dit inderdaad de verkieslijkste partij was en +verwijderden zich met de vrouw en de dochters van den huize: terwijl wij +ons, zoodra het vuur goed brandde, om den haard sloten en op Engelsche +wijze, naar een recept van Reynhove, die er zich goed op verstond, van +brandewijn, water en suiker ons een verwarmenden drank bereidden, +terwijl wij ons langzamerhand van schoenen en bovenkleederen ontdeden en +die op de warme plaat voor het vuur lieten drogen. + +"Nu hebt gij ons nog niet verhaald, Weinstuebe!" zeide Reynhove, toen wij +een poos gezeten hadden, "hoe gij daar in die sloot zijt gearriveerd." + +"Wat sol ich er lang ofer braten?" zeide Weinstuebe: "ich stond an de +foorblecht, und da kingen wir den dijk ober: und ich dacht zo, wir +kingen nach de blitz: und ich fiel und ich hield mihr selbst an ein tauw +fest: und die tauw schlingerde mit mir, und ich fiel pijten poord: und +ich dacht das ich versaufen waar: aber nein: ich lag in 't gras. Und ich +stund op und ich dacht: dat tijfelsche schip komt ofer mich hin, und so +lief ich voraus, und ich sakte bis de oren in eine modderschloot und da +lag ich zu sportelen, und zu dreien, und zu schreien; aber da waar +niemand, die mihr achtte." + +"Ik geloof inderdaad," zeide Reynhove, "dat uw positie verre van amusant +was; maar laat u raden, Weinstuebe, en vertel dat gedeelte uwer +lotgevallen aan niemand over. Het is waarlijk al te vernederend, om, +wanneer men zulk een schoone kans heeft geloopen in de open zee te +verdrinken, slechts in een stinksloot te land te komen." + +Terwijl Reynhove op deze wijze voortging met Weinstuebe te plagen, wendde +ik mij naar Roggeveld, en vernam of er ook gelegenheid ware, iemand, +zoowel naar het gestrande vaartuig, als naar Oud-Naarden of +'s-Gravenland te zenden: en op deze punten ingelicht zijnde, vroeg ik +aan de beide Heeren, wat hunne verdere voornemens waren. Nadat ieder +zijn meening en verlangen geuit had, werd alles dienovereenkomstig +geregeld en bepaald, en ik wilde juist de vrouw van Roggeveld roepen om +van het afgesprokene aan de dames kennis te geven, toen zij de keuken +binnenkwam en mij berichtte dat Tante mij wenschte te spreken. Ik volgde +haar naar een opkamertje met twee bedsteden: in de eene zag ik Tante +zitten, die het nachtgewaad der boerin aan 't lijf had en bezig was een +kandeeltje te drinken. Op de andere bedstede, waarvan de gordijnen waren +dichtgeschoven, durfde ik slechts een zijdelingschen blik te slaan. + +"Hoe bevindt gij u, Tante?" vroeg ik, mij tot haar begevende. + +"Dat schikt wel," antwoordde zij: "en ik ben blijde, dat ik in bed lig. +Maar hoor eens, Ferdinand! Ik vrees, dat men op Heizicht doodelijk +ongerust zal wezen." + +"Dat vrees ik ook, Tante!" + +"En ik ben bang, dat men boodschappen naar Amsterdam en naar Guldenhof +en de Hemel weet waar verder zal sturen, en overal alles in rep en roer +brengen." + +"Dat is niet onwaarschijnlijk." + +"Ik wenschte daarom wel," vervolgde Tante, "dat Baas Roggeveld of iemand +van zijnentwege kon gaan zeggen, dat wij ons allen wel bevinden." + +"Ik ben bereid er heen te rijden," zeide ik. + +"Neen! dat wil ik volstrekt niet: gij behoeft u niet op nieuw aan +nattigheid en koude bloot te stellen." + +"Laat dat aan mij over, lieve Tante! Gij zult toch niet langer verkiezen +hier te blijven dan tot morgenochtend, en wel eenig schoon goed willen +hebben, om behoorlijk gekleed te huis te komen." + +"'t Is gelukkig juist Zaterdagavond," zeide de stem van Suzanna van uit +de andere bedstede: en zij liet er een half gesmoord gelach op volgen, +terwijl een ander stemmetje "st! stil!" fluisterde. + +"Stil wat, meisjes!" zeide Tante: "wel foei!" + +"Wilt gij eens weten, wat wij hebben afgesproken, onder uw welnemen," +zeide ik: "Roggeveld zal zijn boerewagen inspannen, en daarmede zullen +Reynhove, Weinstuebe en ik naar Muiden vertrekken." + +"_Beau trio de baudets_," mompelde Suzanna. + +"De Heeren zullen van daar hun weg wel vinden naar Amsterdam: en ik den +mijnen naar 's-Gravenland, vanwaar ik iemand naar de hoeve zal sturen, +om te zien of uw rijtuig zich daar nog bevindt." + +"Goed overlegd," zeide Tante. + +"En wat Klaas betreft, die zal, met al wie hier in de buurt kan +opgeloopen worden, naar zijn meester terugkeeren, ten einde hem de hulp +te bewijzen, die hij noodig mocht hebben." + +"'t Zou ook jammer zijn, dat zij den armen jongen wegstalen," zeide +Suzanna. + +"Nu! ik vind alles zeer goed geschikt," zeide Tante, "als gij dan maar +met Kaatje de kamenier overlegt: die weet, wat ons gezonden moet +worden." + +"Dit zoo zijnde, wensch ik u een goeden nacht," hernam ik. Ik bleef +echter nog een oogenblik staan, en vroeg met een bevende stem: + +"Hebben de jonge dames ook nog iets te gelasten?" + +Ik bekwam in het eerst geen antwoord; maar er was eenige beweging, en +een dof gemompel achter de bedgordijnen. Ik stond zelf eenigszins +verlegen, niet wetende of ik gaan of blijven zoude. Opeens vertoonde +zich net hoofd van Suzanna tusschen de gordijnen door. + +"Henriette vraagt, of gij niet een boodschap aan haar oom zoudt kunnen +zenden, die anders in ongerustheid zou wezen over zijn lieve zoontje." + +"Ik was bevreesd om onbescheiden te wezen," fluisterde het lieve +stemmetje van Henriette: "maar UEd. zou mij zeer verplichten, Mijnheer +Huyck, indien het in uw vermogen ware." + +"Ik neem dit stellig op mij," zeide ik, mij buigende. + +"En dan verder," vervolgde Suzanna, "verzoekt Henriette, dat gij aan +Kaatje haar kapsel met rozeroode strikken vraagt, en haar kleed met de +fontanges en haar zijden keurs, en haar Brusselsche schoenen en...." + +"Ik verzoek om verschooning, Mijnheer Huyck," zeide Henriette: "ik heb +niets van dat alles gezegd; zooals Kaatje 't schikt, is 't mij wel. Foei +Santje...." + +"Foei Santje!" zeide ik op mijne beurt: en het schelmachtige gelaat +mijner zuster verdween weder achter de gordijnen;--waarop ik, de dames +nogmaals een goede nachtrust wenschende, mij naar beneden begaf. +Welhaast was nu de boerewagen ingespannen en schokten en hotsten wij +naar Muiden, waar wij de halve stad in opschudding brachten. Ik zond +eenig volk aan Lodewijk tot bewaking van het gestrande vaartuig, en een +man te paard naar de hoeve van de oude Martha: ik nam afscheid van mijn +reisgenooten, terwijl Reynhove op zich nam mijne familie te Amsterdam +gerust te stellen, en, een fourgon nemende, reed ik naar 's-Gravenland, +waar, als men denken kan, niemand te bed was gegaan. Ik deelde aan de +kamenier de bevelen van Tante mede, schreef een briefje aan den Heer +Blaek, om hem in korte woorden met de toedracht der zaken bekend te +maken, en begaf mij vervolgens ter ruste. Ofschoon het gebeurde van den +avond wel geschikt was geweest, om mijn ziel te ontstemmen, en mij, in +het begin, de beeltenis van de verbolgen zee en het geteisterde vaartuig +en daartusschen dat van de beminnelijke Henriette gedurig voor de oogen +speelden, en hare liefdevolle woorden mij tusschen het geruisch der +golven en het gegier der winden in de ooren suisden, zoo zegevierde toch +eindelijk de vermoeidheid over deze kinderen van het brein en viel ik in +een diepen slaap, waaruit ik niet eerder ontwaakte, dat toen de bediende +mij kwam waarschuwen, dat het rijtuig van Heizicht teruggekomen en weder +met versche paarden bespannen was. Ik kleedde mij spoedig aan, ging naar +beneden, en vond de kamenier reeds met een half dozijn doozen, gereed om +mij te vergezellen. Wij begaven ons terstond op weg naar de boerderij +van Roggeveld: van waar de dames, na een haastig toilet, met ons +terugkeerden. Alle drie waren naar tijdsomstandigheden vrij welvarende, +alleen Tante klaagde over hoofdpijn, en ging dus, zoodra zij op Heizicht +kwam, weder naar bed; terwijl wij jonge lieden onze krachten poogden +terug te bekomen door het gebruik van een stevig ontbijt. + + + * * * * * + + +VIER-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. + +HETWELK OVER 'T GEHEEL VAN EEN VRIJ SENTIMENTEELEN AARD IS; DOCH VRIJ +SLAPERIG EINDIGT. + + +"Ik hoop," zeide Henriette tegen Suzanna: "dat de gezondheid van die +goede Mevrouw Van Bempden maar geen slechte gevolgen moge ondervinden +van dezen ongelukkigen tocht." + +"Ik hoop het met u," zeide ik: "maar ik durf denzelfden wensch koesteren +met betrekking tot allen, die van de partij zijn geweest." + +"Wel ja!" zeide mijn zuster: "neem den wensch zoo algemeen mogelijk: 't +zou jammer zijn u-zelf te vergeten. Gij doet zooals nicht Bender, die, +als zij gasten heeft, nooit zegt; "ik hoop dat het den vrienden," maar: +"ik hoop dat het ons wel zal smaken." + +"Wat mij betreft," zeide ik, "ik ben niet van zout of van kraak +porselein en zal aan een nat pak of aan een weinigje vermoeienis niet +sterven." + +"Ei kom!" zeide Suzanna: "gij praat als een held, en ondertusschen, +laatst, toen gij terugkwaamt van de reis, waart gij ook mooi ziek van de +bui, die gij op uw dak hadt gehad." + +"Inderdaad?" vroeg Henriette, op een toon van bezorgdheid, die mij +verrukte: "dan zou het u toch waarlijk wel kwaad kunnen doen, Mijnheer +Huyck! van zoo kort daarna opnieuw aan zulk een weer te zijn +blootgesteld." + +"Het zou hem kwaad doen," zeide Suzanna, haar napratende: "wel Jetje! +gij zoudt mijn broeder in den grond bederven. 't Is goed, dat gij mijn +zuster niet zijt." + +"Dat zeg ik ook," zeide ik, Henriette aanstarende met een +veelbeteekenenden blik, die haar de oogen neer deed slaan. + +"Ik moet zeggen, 't is al zeer beleefd," hernam Suzanna: "waar heb je +die fraaie complimenten leeren maken?" + +"O!" zeide ik: "Mejuffrouw Blaek houdt niet van complimenten: en ik durf +hetgeen ik zeg staande houden, zonder wegens onwellevendheid veroordeeld +te worden." + +"Dat loopt mij te hoog," zeide Suzanna. + +"Ja, mij ook," zeide Henriette: "en wij zullen Mijnheer de verklaring +zijner woorden maar niet afvergen. Zie!" zeide zij, na eenige +oogenblikken zwijgens en met het blijkbaar inzicht om van gesprek te +veranderen: "'t is mij nog even of ik de beweging van het vaartuig +voel." + +"Een gewone sensatie wanneer men op het water is geweest," zeide ik: "en +die van zelve wel slijten zal." + +"Nu!" zeide Suzanna: "ik begeer die van mijn leven, noch in schijn, noch +inderdaad weder te ondervinden: ik denk als Poot: 't Is _varen_, maar +met groot _gevaar_: en zoo ik ooit trouw, zal ik de voorwaarde maken, +dat mijn man er geen boeier op nahoude. Ik zou geen oogenblik gerust +zijn." + +"Dan moogt gij evenzeer de voorwaarde maken," zeide ik, "dat hij geen +rijtuig houde; want ik geloof, dat men, alles bijeenrekenende, meer +ongelukken met rij- dan wel met vaartuigen tellen zal." + +"Dat leert mijne ondervinding niet," zeide Suzanna: "want ik heb wel +honderdmalen in een rijtuig gezeten en nog nooit eenig ongeluk gehad: en +voor de eerste reis dat ik op het water ben, loopt het zoo deerlijk af." + +"Lodewijk zou u een tegenovergestelde ondervinding voorwerpen," zeide +Henriette: "hij is wel twintigmaal van 't paard gevallen en heeft, de +hemel weet hoe dikwijls, met de sjees omgelegen; terwijl deze rampspoed +de eerste is, die zijn jacht overkomt." + +"'t Is dan zeer gracieux van zijnentwege," zeide Suzanna: "dat hij die +juist voor ons bewaard heeft." + +Op dit oogenblik kwam de kamenier van Tante binnen, en verzocht, of +Mejuffrouw Suzanna even bij Mevrouw wilde komen. + +"Ohe!" zeide Suzanna: "ik voorzie het al: de beschikkingen van den +maaltijd zullen mij worden opgedragen. Wat eet gij liefst, Jetje?--En +gij, Ferdinand?" + +"Kom!" zeide ik: "maak maar dat gij boven komt: Tante wacht u immers." + +"Aha!--Mijnheer wil gaarne van mij ontslagen worden! Nu! ik zal u +verlossen van mijn overtollig gezelschap: ik ga al."--En, een +spotachtigen blik op ons slaande, verliet zij het vertrek en liet ons +samen. + +Wij bleven, gelijk veelal in dergelijke gevallen plaats heeft, een +geruimen tijd zwijgende over elkander zitten: ik, vast besloten +hebbende, mijn zielsverlangen te uiten, maar verlegen, hoe best het +onderhoud aan te vangen: zij, ten gevolge van dat fijne voorgevoel, +hetwelk aan alle vrouwen eigen is, vermoedende wat er in mij omging, en +ijverig voortwerkende met het hoofd voorovergebogen en de oogen stijf op +haar borduurwerk gevestigd; terwijl echter haar kleursverandering en het +zwoegen van haar boezem de onrust van haar gemoed verrieden. + +Ik wilde beginnen mijn hartsgeheim te ontdekken, maar wist niet hoe: mij +dacht, ik kon toch niet zoo plompweg met de deur in huis vallen en in de +plaats van: "'t is mooi weer," tegen haar zeggen: "ik bemin u." Ik +vergat, dat tusschen twee gelieven, al spreekt men geen woord, het +onderhoud zijn loop vervolgt, de geest dezelfde gedachtenreeks bij +beiden doorloopt en langs dezelfde schakels voortgaat, zoodat indien +beiden na een uur zwijgens den mond opendeden, men tien tegen een zou +kunnen wedden, dat beiden hetzelfde woord zouden uitspreken; evenals +twee gelijkgestemde harpen, die hetzelfde akkoord uitslaan. + +Eindelijk, toen de pauze een geruimen tijd had geduurd, en ik reeds +bedacht begon te worden dat Suzanna terug zou komen eer ik nog een woord +gesproken had, hervatte ik het gesprek daar, waar wij het gelaten +hadden. + +"Wij spraken daar van ongelukken met rijtuigen en schepen.--Daar ligt al +een zeer troostrijk denkbeeld voor mij in opgesloten." + +"Voor u? en hoe dat?" vroeg zij, zonder de oogen op te slaan, terwijl +mijn onbeduidend gezegde haar een kleur als bloed aanjoeg. + +"Omdat," zeide ik, "ik geen rij- noch voertuig houd, en dus minder dan +anderen in de gelegenheid ben om ongelukken daarmede te krijgen." + +Nu had die fraaie, zoogenaamde troostgrond, wel beschouwd, noch zin noch +slot: want, ofschoon geen speeljacht hebbende, had ik niettemin den +vorigen avond tot het getal der schipbreukelingen behoord; en ik reed +dikwijls genoeg, zoo niet in mijn eigen, dan toch in eens anders +rijtuig; maar het ging mij, zooals het zelfs verstandiger lieden bij +dergelijke gelegenheden gaat, ik sprak, zonder dat het mij schelen +konde, wat ik zeide, mits ik maar aanleiding vond om tot het punt te +komen waar ik wezen wilde: en deed evenals de jager, die, het wild +navolgende, er weinig om geeft, of hij een gebaand pad inslaat en +veeltijds door heggen en struiken kruipt of over slooten en dammen +springt om zijn doel te bereiken. Henriette nam dan ook de moeite niet, +mijn argument tegen te spreken; maar deed er het zwijgen toe: zoodat ik +mij genoodzaakt zag, op denzelfden toon voort te gaan. + +"En ik geloof niet, dat ik ooit een speeljacht of een rijtuig bezitten +zal." + +Dezelfde stilte. + +"Ik geloof, dat men zeer gelukkig kan zijn zonder een van beide." + +Dezelfde stilte: maar haar lieve vingertjes begonnen te beven, alsof zij +bespeurde, dat ik weldra duidelijker spreken zoude. + +"En gij, Mejuffer!" vervolgde ik, niet minder bevend: "gelooft gij +insgelijks ... ik meen: zoudt gij gelukkig kunnen zijn ... zonder +rijtuig ... zonder al die gemakken, waaraan gij thans ... aan het huis +van uw oom ... gewoon zijt geraakt?" + +Dit was een vraag: en hier diende een antwoord op. Dit antwoord was +echter datgene, hetwelk altijd gegeven wordt, wanneer men schroomt of +zich ongehouden acht, rechtstreeks of onbewimpeld te antwoorden. + +"Dat weet ik niet ... dat is _betrekkelijk_." + +"Vergeef mij," zeide ik: "mijn vraag was misschien onbescheiden. Maar," +vervolgde ik, opstaande, en mij nevens haar plaatsende, met de eene hand +op de tafel en de andere op den rug van haar stoel: "indien ik die vraag +doe, 't is omdat bijaldien uw hart gehecht ware aan die genoegens, welke +de rijkdom alleen kan verschaffen, ik schromen zoude, u een verklaring +te doen, die...." hier zweeg ik een oogenblik en begon nog harder te +beven. Zij bleef stip op haar werk zien, beurtelings, rood en bleek +wordende. + +"Gij hebt mij gisteren," vervolgde ik, "toen wij ons in levensgevaar +bevonden, eenige woorden toegesproken, welke ik nimmer vergeten zal en +die mij ook thans nog als hemelmuziek in de ooren ruischen. Ik zou +echter geene gevolgtrekkingen durven maken uit hetgeen wellicht +aanleiding vond in de ontroering van het oogenblik en in den staat van +opgewondenheid, waarin wij toen verkeerden. Maar zoudt gij thans, bij +bedaarder zinnen, mij vergunnen, aan die woorden een uitlegging te +geven, welke mij voordeelig ware?" + +Hier lichtte Henriette de oogen op en zag mij aan met een engelachtigen +blik, maar terstond weder voor zich ziende: "ik durf mij vleien," zeide +zij, "dat ik toen bedaard was en geen bewijs van opgewondenheid gegeven +heb. Wat ik dus toen zeide...." + +"Blijft gij dat ook thans gestand doen?" vroeg ik, in verrukking, haar +bij de hand vattende en mij over haar schouders neerbuigende. + +Zij beantwoordde mijn handdruk en liet terzelfder tijd het hoofd tegen +mijn arm nedervallen. Maar weldra richtte zij zich weder op, en, het +hoofd schuddende, zeide zij met een weemoedigen blik: "Kom! ik ben een +zottin. Verschoon mij, Mijnheer Huyck! Het is beter, dat wij dit +onderwerp niet verder aanroeren ... en zelfs, dat wij elkanders +gezelschap vermijden." + +"Hoe!" riep ik uit, verbaasd en terneergeslagen: "gij geeft mij de +zoetste hoop en tegelijker tijd, in een adem, wilt gij mij die weer +ontnemen. + +"Ik gevoel dat ik verkeerd heb gehandeld," zeide zij: "maar ik beschouw +u als edelmoedig genoeg om geen misbruik te maken van een oogenblik van +zwakheid. Uw woorden hadden mij verrast...." (Met allen eerbied +gesproken, ik geloof dat dit een weinig bezijden de waarheid was) "en ik +heb niet welgedaan die zoo onbedachtzaam te beantwoorden." + +"Niet welgedaan," herhaalde ik: "door aan de inspraak van uw gevoel +gehoor te geven liever dan aan die van de koele rede? Doch, ik zie niet +in, waarom deze beide in dit geval in tegenspraak behoeven te zijn. Zoo +uw hart, door de beantwoording mijner liefde, mij tot den gelukkigsten +der stervelingen maken wil, begrijp ik niet, welke gewichtige gronden de +rede daartegen kan inbrengen." + +"Ik ken u nog sinds zeer kort," zeide zij: "en niet genoeg, om te weten +of het gevoel van ... voorkeur, dat ik u toedraag, behoorlijk te +rechtvaardigen is!" + +"Indien dit zoo is, wil ik de hoop niet opgeven," zeide ik: "want ik ben +overtuigd, dat de narichten, die men over mij zoude willen inwinnen, +niet zoo geheel tot mijn nadeel kunnen uitloopen." + +"Ik geloof u, Mijnheer!" hernam zij, het hoofd schuddende, met een +droefgeestige uitdrukking op het gelaat, die mij bewees, dat zij de ware +reden van haar terughouding niet vermeldde: "maar toch!..." + +"Welnu!" wat kan er meer zijn? Ik bid u, verzwijg uwe zwarigheden niet: +ik vlei mij, dat, zoo gij mij slechts wederliefde schenken wilt, ik in +staat zal zijn alle andere bedenkingen te overwinnen." + +"Ik hang van mijn oom af," zeide zij, de oogen nederslaande: "en ik +twijfel, of hij...." + +"Hoe!" zeide ik: "zou hij iets tegen mijn persoon of familie kunnen in +te brengen hebben? Of is het mijn gebrek aan fortuin, dat mij in den weg +zoude staan? 't Is waar, rijk ben ik niet; maar ik ben thans deelgenoot +eener bloeiende firma en hoop weldra in staat te zijn, eene vrouw, wel +niet op een weelderigen, maar toch op een ordentelijken voet te kunnen +onderhouden." + +"Mijn oom zal dat nimmer willen," herhaalde zij: "en ook dan zelfs, +wanneer ik mondig en mijn eigen meesteresse ware, zou ik nimmer iets +doen, hetgeen hem mishagen kon, hem aan wien ik alles verschuldigd ben +en dien ik eeren moet als een vader, ja meer dan een vader: want hij +heeft mij welgedaan, zonder daartoe gehouden te zijn." + +"Men kan het hem ten minste vragen," zeide ik: "geef mij slechts uwe +toestemming om mijn vader te verzoeken met den Heer Blaek te spreken: +dat is al wat ik verlang." + +"Hoor! ik wil oprecht met u zijn," zeide zij, "en u niets verzwijgen. +Mijn oom heeft zich vast in 't hoofd gezet, dat Lodewijk mij trouwen +moet. Tot nog toe (moet ik zeggen gelukkig voor mij?) stemmen vader en +zoon niet overeen in hun wenschen: anders weet ik waarlijk niet, wat ik +zou moeten doen. Zoolang Lodewijk dus nog ongehuwd blijft, zal mijn oom +zijn hoop niet laten varen, en ieder aanzoek afwijzen, dat hem om mijn +hand gedaan wordt." + +"Dus zou ik dan moeten wachten, tot Mijnheer Lodewijk goedvindt, zich in +den echten staat te begeven, of op te stappen?--Mij dunkt toch, dat uw +oom, bespeurende, dat gij over en weer geen geneigdheid gevoelt om zijn +plannen te bevorderen, niet dwaas genoeg zal zijn, om die vol te willen +houden. Hij heeft u en zijn zoon beiden lief: en zal uw beider ongeluk +toch niet willen. Mij dunkt, ik zou mij sterk maken, hem zulks aan zijn +verstand te brengen." + +"Ik vrees, ik vrees," zeide Henriette; "maar ik heb er in zooverre niets +tegen, dat gij het beproeft," voegde zij er bij met een betooverenden +lach. + +"Heb dank voor deze vergunning," zeide ik, haar hand met vurigheid aan +mijn lippen brengende: "laat nu gebeuren wat wil, eenmaal toch zullen +wij vereenigd zijn." + +Op dit oogenblik ging de deur open. Wij stoven verschrikt uit elkander +en zagen, tot onze niet geringe ontsteltenis, de Heeren Blaek, vader en +zoon, binnentreden. De eerstgemelde scheen onze verwarring niet te +bespeuren; althans hij toonde daar niets van: maar terstond naar +Henriette toegaande, omhelsde hij haar hartelijk en vroeg haar of zij +reeds van den schrik bekomen was, en of zij zich niet ongesteld +gevoelde. + +"O!" zeide zij: "ik ben zoo wel, of er niets gebeurd was." + +"Ik weet niet, Nichtje!" zeide Lodewijk, die intusschen ons beiden met +een spotachtigen blik beschouwd had; "maar mij dunkt als men u wel +aankijkt, gij ziet er toch wel wat ontdaan uit. Laat eens zien," +vervolgde hij, haar hand nemende: "gij beeft er waarlijk nog van." + +"In allen gevalle," zeide ik, niet zonder eenige verontwaardiging: "zou +het geen wonder zijn, indien Mejuffrouw de gevolgen van dien +noodlottigen avond nog ondervond." + +"Zoo, vriend Huyck," zeide Lodewijk, als zag hij mij eerst nu: "wel +gerust?--Ja! 't was een ongelukkig geval. Maar wie drommel kan het +helpen? Ik lij er het meest bij! En hoe heeft die stoffel van een +Weinstuebe het toch gemaakt? Jongens! wat zat de vent in de benauwdheid!" + +"Ik ben uw dienaar, Mijnheer!" zeide de oude Heer Blaek zich buigende: +"wij waren eens komen vernemen naar de gezondheid van de dames: en +tevens moet ik u mijn dank betuigen voor de spoedige mededeeling. +Lodewijk dient ook zijne verontschuldigingen te maken:--hij heeft gewis +wat onvoorzichtig gehandeld; doch, zooals hij zegt, hij lijdt er het +meeste bij: want het zal geen kleintje kosten om het jacht weer in 't +water te krijgen:--en er zullen wel wat reparatien aan moeten gedaan +worden ook." + +"En verhaal ons eens," zeide Henriette, "hoe is het u verder gegaan?" + +"O!" antwoordde Lodewijk: "men heeft mij wel lang genoeg laten wachten; +maar eindelijk kwam er toch volk opdagen, en toen heb ik Klaas bij 't +jacht gelaten en ben naar Guldenhof getrokken en terstond, zoodra ik +gekleed was, was het wederom inspannen om hierheen te rijden." + +"Gij gevoelt," zeide de Heer Blaek tegen Henriette, "dat Lodewijk zich +geen oogenblik rust wilde gunnen, voor hij vernomen had, hoe het met +zijn lieve nicht was gesteld." + +Onder dit praten kwam Suzanna weder binnen, met de boodschap aan de +Heeren, dat Tante eenigszins vermoeid was, doch meende op te staan om +hen te ontvangen. Het ontbrak nu niet aan stof tot gesprek, waartoe al +de gebeurtenissen van den vorigen avond weder werden opgehaald. Na +verloop van eenigen tijd kwam Tante ook beneden, en kort daarna reden +mijn ouders, die vroeg in den morgen door Reynhove bericht van het +gebeurde bekomen, en, niet weinig bekommerd, dadelijk rijtuig besteld +hadden, Heizicht binnen. Ik zal hier van de blijdschap des wederziens +niet gewagen, die men zich licht kan voorstellen: en even van de +gesprekken, welke dien dag gevoerd werden en waarvan de reeds verhaalde +gebeurtenis het hoofdonderwerp uitmaakte. Ik was vermoeid en verveeld +van zoo dikwijls over hetzelfde te hooren praten, en bovendien belette +mij de verliefde stemming, waarin ik mij bevond, behoorlijk aandacht te +schenken aan hetgeen er gesproken werd. + +Het was mijn oogmerk geweest, met Suzanna den volgenden morgen +vroegtijdig weder naar Amsterdam te vertrekken: de komst mijner ouders +bracht echter eenige verandering in ons plan teweeg: en, daar zij twee +plaatsen in hun rijtuig open hadden, werd er goedgevonden dat wij beiden +na den eten met hen zouden terugkeeren; een schikking, waar niet veel +tegen in te brengen viel; hoezeer Tante zich bitter beklaagde, dat men +haar juist nu, nadat zij zulk een schrik had gehad, zoo alleen liet +(want Henriette zoude ook den volgenden dag vertrekken); dat dit niet +vriendelijk of beleefd was, enz. Intusschen wisten wij allen zeer goed, +dat zij van den schrik reeds genoeg bekomen was, en inderdaad liever +alleen wenschte te zijn, om op haar gemak al de toebereidselen te kunnen +maken voor de feestviering, welke zij voornemens was, veertien dagen +later ter gelegenheid van den jaardag mijner moeder, op Heizicht te +geven, en waarmede haar levendige verbeelding reeds sedert lang werkzaam +was geweest.--De tweede persoon, die reden had om zich over de +bespoediging van ons vertrek te beklagen, was ikzelf: want ik zag mij +daardoor teleurgesteld in het aangenaam vooruitzicht om nog dien avond +in het gezelschap door te brengen van haar die ik liefhad. Men begrijpt +echter, dat ik mijn verlangen om te blijven niet aan den dag dorst +brengen, vreezende, zoo ik daarvan sprak, mijn zielsgeheim te verraden, +hetwelk ik, gelijk verliefden gewoonlijk doen, mij verbeeldde, dat ieder +reeds in mijn oogen lezen kon. Alleen een droevige blik, op Henriette +geworpen, en een handdruk, die meer dan gewoonlijk beteekende, bij ons +vertrek, moesten haar doen weten, hoeveel mij dit afscheid kostte:--en +ik geloof mij niet bedrogen te hebben, zoo ik, toen wij reeds in het +rijtuig gezeten waren en het laatst vaarwel over en weder klonk, een +traan in hare oogen meende te zien glinsteren. + +In het naar huis gaan was ik stil en afgetrokken, zoo zelfs dat Suzanna +mij daarover bespotte; ik had echter twee zeer goede verschooningen +gereed, namelijk: slaap en vermoeienis, welke mijn goede moeder +alleszins geldig vond: en ik bekwam alzoo verlof om niet te spreken en +mij tot slapen te zetten. Suzanna, die, niettegenstaande zij er mij mede +gebruid had, zelve toch eenigszins de uitwerking der doorgestane +vermoeienissen voelde, begon weldra te gapen en te knikkebollen, en +raakte, zoodra het donker was, in een diepe rust; zoodat ik nu volle +vrijheid bekwam, om, met geslotene oogen en in een hoek van het rijtuig +gedoken, mij over te geven aan mijn verliefde droomen, welke +langzamerhand in werkelijke droomen overgingen; zoodat ik, toen wij de +Weesperpoort binnenreden, in een gerusten slaap lag gedompeld. + + + * * * * * + + +VIJF-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. + +HETWELK EEN VERVOLG IS OP HET VIER-EN-TWINTIGSTE. + + +"Dat zijt gij gelukkig ontkomen," zeide de Heer Van Baalen, toen hij mij +den volgenden morgen op het kantoor begroette: "gij hadt waarlijk tot +spijs voor de visschen kunnen verstrekken;--belieft het u dezen brief in +te zien, die gisteren met de Hamburger post is aangekomen." + +"In waarheid," antwoordde ik, den brief aannemende: "het is eene +bijzondere bewaring Gods!" en ik doorliep vluchtig het blad, dat ik in +handen had. + +"Men wil wel zeggen," vervolgde hij, "dat die Jongeheer Blaek de rechte +man niet is, om een jacht te besturen!--Is UEd. niet van oordeel, dat +wij die commissie zeer goed kunnen volbrengen?" + +"Mij dunkt, dat de risico niet groot is," antwoordde ik op de laatste +vraag. "Ja Mijnheer! Het is eigenlijk een gewaagde onderneming, met hem +te gaan zeilen," was mijn bescheid op de eerste. + +"Neen voorwaar!" hernam hij: "ik heb ook in mijn jongen tijd een boeier +gehad; maar ik ben er vroeg mede uitgescheiden: ik trof nooit goed weer: +de spullen waren altijd onklaar: ik kon nooit een geschikten helper +krijgen: ik was altijd ongelukkig in al dat soort van ondernemingen. +Maar, om die commissie te volvoeren, wenschte ik gaarne een meer +ijverigen makelaar te nemen dan die De Wijs is:--ik heb nogal die nota +niet ontvangen, waar ik laatst over sprak.--Bovendien ben ik stellig +onderricht, dat hij somtijds zaken voor zichzelf doet: en de zoodanigen +wil ik niet gebruiken. Zij, die zaken voor zich doen, moeten die van hun +patroon noodwendig verwaarloozen." + +"Wat dunkt UEd.," zeide ik, mij mijn vriend van de dichteren-vereeniging +herinnerende: "zoo wij Velters gebruikten?" + +"Hm! hm! Hij is niet onknap, en heeft een goeden wil, maar hij is wat +jong." + +"Des te ijveriger zal hij zijn en des te minder eigenwijs." + +"Dat moet ik u toegeven;--maar er is nog iets anders:--hij rijdt te +paard:--en ziedaar iets ongehoords voor een makelaar." + +"Niet anders als zeer vroeg in den morgen," zeide ik: "en op voorschrift +van zijn dokter;--maar ik geloof niet, dat iemand hem ooit in gezelschap +met anderen heeft zien rijden." + +"En dan," vervolgde Van Baalen: "wat het ergst van alles is, hij maakt +rijmpjes.--Hoe wil er nu ooit een degelijk en bruikbaar mensch van +groeien?" + +"Wel!" zeide ik: "dat bewijst alleen, dat hij te veel ledigen tijd +heeft. Hij is waarlijk niet onknap: en, zoo ik er eenigszins over durf +oordeelen, dan heeft hij veel kennis van zaken en een helder, gezond +verstand. Verschaffen wij hem werk, dan zal hij dat rijmen vanzelf wel +laten varen." + +"Nu, _fiat_! UEd. heeft zijn zaak zoowel bepleit, dat ik er niets verder +tegen kan inbrengen. Zijn vader was bovendien een braaf man, aan wien ik +veel verplichting heb gehad.--Wij kunnen het beproeven.--Zien wij +verder: Willem Bartelsz. en Co. te Enkhuizen schrijven, dat zij op ons +trekken zullen. Eilieve! Mijnheer Wijdveld! Hoe staat onze rekening met +dat huis?--Mij dunkt, wij moeten reeds in avans voor hen zijn." + +"Zoo is het, Mijnheer!" zeide de Boekhouder, het folio opslaande. + +"Daar zal over geschreven dienen te worden," zeide Van Baalen: "dat kan +zoo niet gaan." + +"Heeft UEd. geen vertrouwen op de lieden?" vroeg ik. + +"Hoor, mijn waarde Heer Huyck! Vertrouwen is een goede zaak en buiten +die kan men geen handel drijven: maar _ne quid nimis_! zooals wij op de +school plachten te zeggen. In de negotie moet men zelfs zijn eigen vader +niet te veel vertrouwen schenken: dat is een vaste regel: hou u daaraan. +Niet of de firma Willem Bartelsz en Co. staat ter goeder naam en faam: +en ik zou gaarne een dik pak wissels op haar bezitten, door een solide +huis getrokken;--maar alles kan mee- en tegenloopen: en ik heb er +zoovelen in mijn leven zien vallen, die zoo vast schenen te staan als +het stadhuis.--Monsieur Snijders! zijt gij bij den Notaris Bouvelt +geweest?--En hoe luidde de boodschap?" + +"Ja, Mijnheer!" antwoordde de kantoorbediende: "En het briefje was meer +geruststellend: de patient heeft een redelijken nacht gehad en bevindt +zich iets beter." + +"Nu! dat verheugt mij," zeide Van Baalen: "zou hij er waarlijk bovenop +komen? Er zou ook veel aan den man verloren zijn geweest.--Hij bezit het +vertrouwen van de halve stad, ja van menigeen buiten de stad:--ik geloof +zelfs, dat men weinig handelskantoren zoude vinden, die zulke +uitgebreide relatien hebben als hij." + +"De Hemel geve dat hij spoedig herstelle!" dacht ik bij mijzelf: "dan is +het te verwachten, dat mijn geheimzinnige vriend Bos ook spoedig klaar +komt en opdrost." + +Die naam van Bouvelt had intusschen opnieuw een snaar aangeroerd, welke +een reeks van herinneringen deed ontstaan, en ik had werk om behoorlijke +aandacht te schenken aan hetgeen mijn Compagnon mij verder mededeelde. +En toen ik eindelijk, aan mijn lessenaar gezeten, mij tot den arbeid +zoude begeven, zag ik mij opnieuw buiten staat om een behoorlijke +oplettendheid te wijden aan datgene, waar ik mij mede bezig moest +houden, en schenen de letters, die ik voor mij had, zich telkens te +vereenigen om geen anderen naam aan mijn oogen voor te stellen, dan dien +van Henriette Blaek. + +Ik schaamde mij echter, niet over mijn liefde, maar over den invloed, +dien een hartstocht over mij uitoefende: en ik vormde het besluit om +niet langer uit te stellen mijn ouders met het gebeurde bekend te maken. +"Het is," dacht ik, "alleen de onzekerheid, welke mij het werk moeielijk +maakt. Is eens mijn lot op deze of gene wijze beslist, dan zal ik kalmer +zijn en weer in staat mijn plichten naar behooren te vervullen." + +Hoe zegende ik het geluk, een moeder te bezitten. Want men gevoelt het, +het was voor haar, dat ik in de eerste plaats mijn hart wenschte te +ontboezemen. Zij, dit wist ik, zou mij met verschoonende deelneming +aanhooren; zij zou wat in mijn hart omging op rechten prijs stellen: zij +zou mij ten voorspraak strekken bij een vader, dien ik liefhad en eerde, +maar die wellicht mijn liefde af zou keuren, of als een voorbijgaande +neiging aanzien, bestemd om even spoedig te verdwijnen als zij was +opgekomen. + +Ik nam dan ook nog dienzelfden middag de gelegenheid waar, dat mijn +vader in zijn kamer aan 't werk zat, en dat Suzanna met de jongere +kinderen een grachtje rondging, om de lieve vrouw over mijn +huwelijksplannen te onderhouden, en haar te bidden, mijn vader te +bewegen, om een bezoek bij den Heer Blaek af te leggen en hem voor mij +de hand zijner nicht te vragen. Mijn moeder luisterde naar mij met de +belangstelling, waarop ik wist te kunnen rekenen: maar toch kon ik aan +de eenigszins ontevredene uitdrukking van haar gelaat bemerken, dat het +medegedeelde haar niet volkomen welkom was. Ik was echter op zwarigheden +voorbereid en wist met de welsprekendheid eens verliefden al de +bedenkingen op te lossen, welke zij, zoowel uit de kortstondigheid +mijner kennismaking met Henriette, als uit ons gebrek aan fortuin wist +te putten. Het viel mij echter zwaarder dan ik gedacht had, haar te +overreden om mij haar hulp te beloven ter bereiking van een oogmerk, +dat, naar ik duidelijk gewaar werd, hare meer verhevene verwachtingen +teleurstelde. Want, welke moeder, zij moge overigens de nederigste en +verstandigste vrouw zijn, koestert geen inzichten en wenschen omtrent +haar kinderen, hooger en grootscher dan de wezenlijkheid kan +teweegbrengen? Eindelijk echter, toen zij vernam, dat ik mijn liefde +reeds verklaard had, en dat de zaak tusschen Henriette en mij zoo goed +als beklonken was, deed zij, zooals alle moeders zouden gedaan hebben: +zij omhelsde mij, en beloofde, mijn belangen te zullen voorstaan en bij +mijn vader bepleiten. + +Den volgenden namiddag riep mijn vader, die aan tafel buitengewoon stil +en afgetrokken was geweest, mij met hem naar zijn kamer. Ik volgde +bevende als een misdadiger, die in het verhoor zal gaan; want zijn +gelaat stond strak en ernstig en voorspelde weinig goeds. Hij wees mij +zwijgend een stoel aan en zette zich over mij. Na een snuifje te hebben +genomen, begon hij aldus: + +"Uw moeder heeft mij gezegd dat gij huwelijksplannen in 't hoofd hebt." + +"Inderdaad, Vaderlief! En ik zou mij hoogstgelukkig achten, indien zij +uwe goedkeuring konden wegdragen." + +"Gij hebt altijd een bedaard oordeel gehad, Ferdinand! en waart nooit +gewoon u te overijlen. Des te meer bevreemdt het mij, dat gij, nu het +den gewichtigsten stap uws levens geldt, u blootstelt, wegens +onberadenheid veroordeeld te worden." + +"Ik hoop," zeide ik, "dat mijn keus mij voor een dergelijk vonnis +vrijwaart. + +"Rechtuit gesproken, dat doet zij niet. Ik heb altijd veel goeds van de +bedoelde Juffer gehoord:" ('t is zonderling, dat vaders in een dergelijk +geval nooit den naam uitspreken, als waren zij bang dat daarin een +mystieke kracht lag opgesloten), "zij ziet er lief uit, en ik kan klaar +begrijpen, dat een jongmensch haar naar zijn zin vindt;--maar toch! een +meisje, dat gij nog den tijd niet hebt gehad te leeren kennen, zoo +opeens tot de gezellin uws levens te kiezen, dat is wat vlug, wat wild +geprocedeerd, en, zooals ik zeide, dat had ik niet van u verwacht." + +"Ik moet bekennen," zeide ik, "dat uw beschuldiging veel grond heeft; +maar ik neem de vrijheid, u te doen opmerken, dat ik, door een samenloop +van toevallige omstandigheden, gelegenheid heb gehad, haar karakter te +leeren kennen en waardeeren. Toen ik haar voor het eerst ontmoette op +den koepel van Guldenhof, trof mij haar beschaafde toon, haar +ingetogenheid en minzaamheid: later op Heizicht vond ik een nieuw +behagen in haar ongedwongen en toch recht fatsoenlijken omgang:--en op +het jacht, in de ure des gevaars, kreeg ik eerbied voor haar +beradenheid, haar kalmte van geest en godsdienstzin. UEd. zult mij +toestemmen, dat die weinige dagen mij beter hebben in staat gesteld, een +oordeel over haar te vellen, dan dat ik haar jaren lang op gastmalen en +danspartijen ontmoet had." + +"Daar is wat van aan:--en met welk oog ziet zij u aan?" + +Ik verhaalde aan mijn vader de omstandigheden van mijn onderhoud met +Henriette. + +"Ik had niet verwacht," hernam hij, "dat gij een dergelijken stap zoudt +doen, alvorens uwe ouders daarover te raadplegen." + +"Ik betuig u, mijn vader!" zeide ik, "dat het volstrekt mijn voornemen +niet was, toen ik naar Heizicht vertrok, mijn liefde te verklaren; doch +na hetgeen op het jacht was voorgevallen, kon ik niet nalaten te +spreken." + +"Intusschen zie ik niet, dat gij nog ver gevorderd zijt." + +"Niet!--daar ik de zekerheid heb, dat mijn aanzoek aan Henriette niet +onverschillig is?" + +"Goed! maar zij heeft u te kennen gegeven, dat haar oom zijn toestemming +waarschijnlijk zal terughouden:--en ik moet u betuigen dat ik niet +anders zeggen kan, of de man zal gelijk hebben ook. Zoolang zij nog +minderjarig is, zou hij zeer verkeerd handelen, alle meer schitterende +uitzichten, die zich voor haar zouden kunnen opdoen, te vernietigen, +door haar weg te geven aan iemand, wiens fortuin slechts in +verwachtingen bestaat;--want gij weet het, wat ik u kan medegeven is +weinig of niets." + +"Ik verlang ook niet," zeide ik, "dat de Heer Blaek terstond in een +huwelijk toestemme. Zoo hij slechts verlof geeft, dat ik zijn nicht +oppasse, en zoo 't heet, nadere kennis met haar make: ziedaar alles, wat +ik voor het oogenblik vergen kan." + +Mijn vader haalde de schouders op. "Na hetgeen gij met de Juffer +gesproken hebt," zeide hij, "hebt gij mij in een zekeren zin wel in de +noodzakelijkheid gebracht om acces voor u te verzoeken. Ik zal den Heer +Blaek belet doen vragen." + +"Vader!" riep ik, uitgelaten van blijdschap: "uw goedheid is grooter dan +ik verdien. Hoe zal ik dat vergelden?" + +"Stil," zeide hij: "verheug u niet te spoedig en bouw geen +luchtkasteelen; want het antwoord van den Heer Blaek kon die wel opeens +vernietigen.--Intusschen, ik moet het u zeggen, de mededeeling van uw +liefde heeft mij in zeker opzicht genoegen gedaan. Ik was inderdaad +bezorgd, dat gij andere dingen in uw schild voerdet, en dat uw +afgetrokkenheid in de voorgaande week een andere, min verschoonbare +oorzaak had.--Doch ik hoor Heynsz de trap opkomen:--_ianitor ante +fores_: ga nu heen:--ik beloof u, hedenavond nog zal ik aan den Heer +Blaek schrijven." + +Ik kuste vurig de hand mijns goeden vaders, en na aan mijn moeder en +Suzanna den stand van zaken te hebben medegedeeld, snelde ik met een +opgeruimd gemoed naar het kantoor. Bij mijn terugkomst in den +familiekring, verhaalde mijn vader mij, dat hij aan den Heer Blaek had +geschreven, en dat deze geantwoord had, hem den volgenden avond te +zullen afwachten. + +"Nu hoop ik, Papa!" zeide Suzanna, "dat UEd. toch niet vergeten zult, al +de goede hoedanigheden van Ferdinand op te tellen, ten einde den Heer +Blaek te overtuigen, dat hij aan niemand anders zijn nicht beter kan +besteden, dan aan hem." + +"Gij zoudt weldoen, mij die op een lijstje te geven," zeide mijn vader: +"misschien mocht ik er sommige vergeten." + +"UEd. zoudt kunnen beginnen, hem het lofdicht van Helding te laten +lezen," zeide Suzanna." + +"_Carminibus confide bonis_," zeide mijn vader: "maar Ovidius *beweert +nergens, dat men ook op prulverzen vertrouwen moet." + +"Nu!" hernam Suzanna: "dan most UEd. het over een anderen boeg wenden en +vooreerst hem prijzen wegens het buitengewoon doorzicht, dat hij aan den +dag legt door zoo, in vier of vijf dagen, welke hij met haar heeft +doorgebracht, zich in staat te bevinden om al de voortreffelijke +hoedanigheden te ontdekken, waarmede Jetje Blaek begiftigd is." + +"Ik zou die snaar maar niet aanroeren," zeide mijn moeder, het hoofd +schuddende: "ik vrees, dat de Heer Blaek al wel uit zichzelven de +opmerking zal maken, dat die liefde al vrij spoedig is opgekomen." + +"In de tweede plaats," vervolgde Suzanna: "moet UEd. hoog opgeven van +Ferdinands zelfvertrouwen, hetwelk hem vrijmoedigheid geeft om, hoewel +hijzelf niets bezit, een Juffer te vragen, die ook niets heeft, in de +vaste overtuiging, dat hij spoedig fortuin zal maken." + +"Och, gij maakt weer paskwillen," zeide mijn moeder, "maar al heeft +Ferdinand nu niet veel, hij is toch niet geheel zonder vooruitzichten: +en, zooals ik mijn schoonzusters ken, vlei ik mij, dat zij wel iets +zullen bijbrengen, om hem in staat te stellen, zijn huishouding te +beginnen." + +"Wel ja!" zeide Suzanna: "wat zou men niet voor zulk een lief neefje +doen?--Nu! ik zal eens zien, of ze in de bos voor hem blazen; want zij +zullen voor mij vast niet minder doen, en dan weet ik, ingeval ik eens +gevraagd worde, waar ik op rekenen kan;--maar laten wij niet +afdwalen:--UEd. moet verder zijn standvastigheid roemen in het bewaren +van 't geheim, 't geen zich daaruit bewijzen laat, dat hij aan niemand, +zelfs aan mij niet, die hem toch nog met goeden raad had kunnen dienen, +iets van zijne liefde heeft laten blijken." + +"Dat was juist zoo lofwaardig niet," zeide mijn moeder. + +"Ga maar voort," zeide ik tot Suzanna: "ik ben nu best gestemd om +geplaagd te worden." + +"Wel, gij zoudt mij haast doen zwijgen," hernam zij: "want in dat geval +heb ik er weinig eer van.--Voorts moet Papa breed uitweiden over de +welsprekendheid, die gij bezit, en waarmede gij zoo in een wip het hart +van een onschuldig maagdelijn veroverd hebt, zoodat gij zeggen kunt als +Cesar: ik kwam, zag en overwon." + +"Ik weet niet," zeide mijn vader: "of het juist veel voor het oordeel +van de Juffer bewijst, dat zij haar jawoord zoo spoedig aan dien Sinjeur +gegeven heeft." + +"Foei Willem!" zeide mijn moeder: "hoe kunt gij zoo iets zeggen." + +"Och! 't is maar een paar bedorven," zeide Suzanna: "maar gij moet +denken, Papa, dat Jetje ook niet te streng veroordeeld moet worden. Zij +kan haar vrijers wel tellen: en dewijl haar neef, die bullebak, haar +toch niet hebben wil, doet zij zoo mal niet, de gelegenheid bij de haren +te pakken. Ik weet, helaas! zelve bij ondervinding, dat de liefste, +beminnelijkste, aardigste, geestigste meisjes, zonder geld, vruchteloos +op den uitkijk zitten, en als Mevrouw Blauwbaard roepen: Anna! zuster +Anna! ziet gij niets komen?" + +"Ei zoo, Santje!" zeide ik: "ik wist niet dat gij er zoo over dacht. +Hebt gij zulk een haast om getrouwd te zijn?" + +"Oho! hadt gij hoop, mij als een oude vrijster te zien sterven, en +rekent gij al op mijn erfenis voor uwe kinderen? + + Op potgeld, rente, kustinghbrieven; + En schimmelpenningh, lang vergaert, + En spaerpot uyt myn mont gespaert?-- + +zooals Vondel zegt:--Och jongenlief! Stel dat maar uit uw zinnen: het +zou de bloeien toch uit de hand vallen: en ze zouden hun vingers aan +Tantes geld wel niet blauw tellen. Maar Vaderlief! zeg mij toch eens, +wij hebben er laatst ook over gesproken, Ferdinand en ik: hoe komt de +oude Heer Blaek toch zoo schrikkelijk en geweldig rijk en zijn nichtje +zoo arm?--heeft Jetjes vader er den boel wezenlijk doorgelapt, gelijk +men verhaalt?" + +"Gij vraagt mij meer dan ik u zeggen kan," antwoordde mijn vader: "Ik +ben ambtshalve genoeg gedwongen om in de geheimen van anderen te +dringen, zoodat ik mij daar uit nieuwsgierigheid zelden over bekommer. +Wel weet ik, dat zoowel Jacobus als Hendrik Blaek weinig vermogen +bezaten: zoo zelfs, dat zij beiden, eens weduwnaars zijnde, het +vaderland hebben verlaten om hun fortuin elders te beproeven. Den eenen +is dit gelukt: de andere is gestorven eer hij tijd had gehad, iets te +vergaderen." + +"Hij moet wel schrikkelijk veel geld hebben, die oom Blaek," zeide +Suzanna: "althans zijn zoontje maakt nogal vertering, zonder dat het hem +schijnt te hinderen." + +"Lodewijk Blaek heeft geld van zijn eigen," zeide mijn moeder "maar wat +bekommert ge u daarover kinderen! het geld maakt iemand immers niet +gelukkiger: uw vader en ik zijn nooit lieden van vermogen geweest en wij +hebben toch genoeglijke dagen te zamen gesleten. Ik heb, dat beken ik, +wel eens gewenscht, dat uw vader niet verplicht ware, een zoo drukke +bediening waar te nemen als hij doet, en dat hij wat meer tijd overhad; +maar zonder werkzaamheden zou hij zich ook ongelukkig voelen." + +De komst van mijn jongere broeders en zusters, die zooeven door den +cijfermeester verlaten waren en nu het vertrek binnenstoven, deed het +gesprek hier afbreken, en er werd dien avond over dat onderwerp niet +meer gerept. + +Men kan licht beseffen, dat ik den daaropvolgenden dag weinig rust of +duur had en den Hemel dankte, toen de werkzaamheden aan het kantoor des +avonds waren afgeloopen, en ik, hoewel met een beklemd gemoed, mij naar +huis kon spoeden, alwaar ik mijn moeder en zuster, benevens tante Letje, +die mede in 't geheim was, gezeten vond, insgelijks in pijnlijke +verwachting de terugkomst mijns vaders verbeidende. + +Er verliep echter nog een goed half uur, alvorens wij de bekende schel +hoorden overgaan. Ons aller hart klopte hevig bij zijn binnentreden; +maar toen wij hem aanzagen, stond zijn gelaat zoo strak, dat de vraag: +"wel! hoe is het afgeloopen?" ons op de lippen bestierf en wij elkander +zuchtend aankeken. + +Mijn vader plaatste zijn hoed op de tafel en nam zwijgend plaats. + +"Ik zie het al," zeide ik: "het aanzoek is niet gunstig opgenomen." + +"Ziehier in substantie waarop het antwoord is nedergekomen. De Heer +Blaek heeft mij zeer beleefd ontvangen, en betuigd, dat een verbintenis +met onze familie hem zeer zou vereeren. Maar, volgens zijne meening +rustte er, ten opzichte zijner nicht, een nog zwaardere verantwoording +op hem dan er bestaan zoude, ingeval de Juffer zijn dochter geweest +ware.--Zoolang zij nog minderjarig was, kon hij, als haar voogd, zijn +toestemming niet geven tot een huwelijk met iemand zonder middelen: zij +was nog te jong en te onbedreven om zelve te kiezen: hij kende u +volstrekt niet;--en hij moest u dus verzoeken alle verdere pogingen om +zijn nicht te zien of te spreken te laten varen, tot zij meerderjarig +was en zelve gerechtigd een keus te doen." + +"Hoe! mag ik zelfs de kennis niet onderhouden?--Dat is toch wat hard en +onbillijk." + +"Veroordeel den Heer Blaek niet," zeide mijn vader: "ik kan hem zoo +groot ongelijk niet geven: hij is aan God verantwoording schuldig van +het lot zijner nicht, en hij behoort voor haar te waken. Gij hebt haar +reeds alleen gesproken, uw liefde verklaard en antwoord van haar +ontvangen; hij mag, nu hij het aanzoek afslaat, de hernieuwing van +dergelijke pogingen niet toestaan." + +"Hij bewaart haar zeker voor zijn lieven Lodewijk," zeide Suzanna +wrevelig: "maar zoo zij dien neemt, wil ik haar nooit meer zien." + +"Kom! omhels mij, Ferdinand! en troost u," zeide mijn goede moeder: "de +tijd baart rozen: zoo gij haar wezenlijk blijft liefhebben en gij haar +mede niet onverschillig zijt, kan alles nog terecht komen." + +"Rechtuit gezegd," zeide mijn vader: "is het misschien beter zoo:--gij +zult nu gelegenheid hebben om uw hart te beproeven en te ontdekken of +het alleen een voorbijgaande neiging dan wel een duurzame, oprechte +liefde is, die u bezielt. Het is voor u, ik beken het, een +teleurstelling; maar het is nuttig en heilzaam voor ons, zwakke +stervelingen, beproevingen te ondervinden en die standvastig te leeren +dragen." + +Ik zweeg en zag voor mij; want hoe waar en verstandig ook de woorden +mijns vaders waren, het was van mij toch op het oogenblik niet te +vergen, dat ik er mede instemde. Ik zette mij mistroostig neder: ook de +overigen waren weinig tot vroolijkheid gestemd: en de avond zou vrij +treurig zijn afgeloopen, had niet een onvoorzien bezoek ons eenige +afleiding geschonken. + +Het was namelijk Reynhove, die zich liet aandienen: wij konden niet +nalaten, hem te ontvangen, daar men hem reeds gezegd had, dat wij te +huis waren; ofschoon wij, althans in de eerste oogenblikken van +gedachten waren, dat hij zijn tijd al zeer verkeerd uitkoos. Hij werd +dan binnengelaten, en zijn ongedwongen, vroolijke zwier leverde een zoo +sterk contrast op met de donkere, betrokkene gezichten der aanwezigen, +dat hij in het eerst geen aangenaam denkbeeld van onzen huiselijken +kring kan hebben opgevat. + +"Ik kan niet mankeeren," zeide hij, na eenige strijkages, mij te komen +informeeren naar de gezondheid van Mejuffrouw Huyck. Ik hoop, dat UEd. +geene _suites_ van die fatale historie hebt ondervonden. + +"Volstrekt geene," antwoordde Suzanna: "en het eenige, wat er mij van +bijblijft, is een vast voornemen om niet weder met zulke wilde zeilers +scheep te gaan." + +"En tevens kwam ik mij de eer procureeren," vervolgde Reynhove, "van +kennis te formeeren met den Heer en Mevrouw Huyck: een satisfactie, +welke ik mij tot nog toe had moeten refuseeren, en welke het gunstigste +resultaat is van dat facheus geval." + +"Wij zijn zeer verplicht voor uwe goedheid," zeide mijn vader, +glimlachende: "het doet ons echter leed, dat er een zoo gewichtig +voorval noodig was, om ons de eer van uw bezoek te verschaften." + +"De Heer Reynhove," merkte Suzanna aan, "kan met recht zeggen, dat hij +hier is komen aanwaaien; vermits hij zonder den storm niet hier zou +geweest zijn." + +"Mejuffrouw drijft er den spot mede," zeide Reynhove, een weinig +verlegen: "en ik beken, dat ik mij verkeerd exprimeerde. Ik heb tegen +mijn eigen belang gehandeld, dat ik hier niet vroeger een visite ben +komen brengen; maar, ik declareer oprecht, dat zoodra ik aan Mejuffrouw +Huyck gepresenteerd was, ik het project geformeerd had, dat ik thans +effectueer." Dit zeggende, keek hij Suzanna zoo veelbeteekenend aan, dat +zij een kleur kreeg en dat mijn moeder enigszins bezorgd opzag. + +"Men kan wel zien, dat Mijnheer uit Den Haag komt," zeide Suzanna, en +zag te gelijk haar moeder aan, als wilde zij zeggen: "heb geen +zorg."--"Wat mij betreft," vervolgde zij tot Reynhove: "ik blijf nooit +achterlijk, wanneer ik complimenten ontvang, en ik zal op mijne beurt +avoueeren, dat ik, hoewel eerst na den storm, het plan geformeerd had, +Mijnheer te bedanken voor de attenties, ons bij gelegenheid van het +ongeval getemoigneerd." + +"Foei Santje!" zeide mijn moeder: "gij moet dit niet als een compliment +doen voorkomen. Het is niet meer dan plichtmatig dat gij Mijnheer +bedankt, en wij, als ouders, doen hetzelfde." + +"Het weinige, dat ik verrichtte, meriteert geen _eloges_," zeide +Reynhove: "ik ben te gelukkig van in de occasie te zijn geweest, om de +dames eenige geringe diensten te kunnen bewijzen, en heb niets gedaan +als hetgeen ieder, die eenig gevoel van compassie en betamelijkheid +bezit, in mijne plaats zoude verricht hebben." + +"Dat is een mooi compliment voor Weinstuebe," zeide Suzanna. + +"Ik kan het niet helpen," zeide Reynhove, "zoo hij geen beter +meriteert." + +"Nu!" zeide mijn moeder, altijd geneigd om alles van de beste zijde te +zien: "hij is verschoonbaar: ik kan nog al vergeven, dat men bij een +storm anderen vergeet en alleen om zich zelven denkt. Aan wal zou hij +waarschijnlijk beleefder geweest zijn." + +"Ik twijfel er aan," zeide Suzanna, het hoofd schuddende. + +"En dan," voegde Tante Letje er bij: "ik ken den mensche niet; maar, een +zondaar zijnde, gelijk wij allen, zal hij misschien, toen hij de stemme +Gods hoorde spreken op de wateren, gedacht hebben, dat de ure des +oordeels over hem gekomen was, en zijn ziele hebben gewend tot boete en +bekeering." + +"Dat is wel mogelijk," zeide Reynhove: "want hij heeft dien avond meer +gebeden gereciteerd, dan hij anders, geloof ik, in een jaar doet." + +"Welnu," hernam Tante: "UEd. ziet, dat ik gelijk heb:"--en alzoo acht ik +het vergeeflijk niet alleen, maar zelfs betamelijk en lofwaardig in dien +Weinstuebe, dat hij, vervuld zijnde van die dingen, welke dienstig zijn +tot de zaligheid, zich alleen bezighield met het noodige, en die +kleinigheden verwaarloosde, welke de wereld voorschrijft, maar die in +een zoo plechtig oogenblik niet meer zijn dan asch en drek." + +Reynhove keek eenigszins zuinig bij het aanhooren van deze taal; maar +hij was te wellevend om er iets op te antwoorden; Suzanna beet zich op +de lippen, als wilde zij het stekelige antwoord bedwingen, dat haar op +de tong zweefde. Wat mij betreft, ofschoon hulde doende aan de +gevoelens, welke de woorden mijner Tante hadden ingegeven, ik kon niet +verdragen, dat Weinstuebes gedrag op het jacht als lofwaardig voorgesteld +of ten koste van dat van Reynhove geprezen zoude worden, en vatte daarom +het woord op. + +"Tante!" zeide ik: "neem mij niet kwalijk; maar ik moet een opmerking +maken. UEd. hebt menigmalen, in mijn bijzijn, die kluizenaars +veroordeeld, die wanen den hemel te zullen winnen, door zich af te +zonderen en hun leven met bidden te slijten, zonder van eenig nut voor +hun medemenschen te zijn." + +"Dat heb ik," zeide Tante: "want er staat geschreven: Niet zij, die +roepen: "Heere: Heere!" maar zij die den wille des Vaders doen, zullen +het koninkrijk Gods beerven. + +"Welnu," vervolgde ik: "op de groote levensreis zijn wij verplicht ons +leven zoodanig in te richten, dat het niet slechts tot onze heiligmaking +strekke, maar ook aan den naaste nut en voordeel aanbrenge. Is dit in +het algemeen waar, zoo is het zulks ook in bijzondere gevallen als op +onzen tocht met het jacht, dien ik een afschaduwing der levensreis durf +noemen, in zooverre als wij, reisgenooten zijnde, met moeilijkheden en +wederwaardigheden te kampen hadden. Nu, op dien kleinen tocht handelde +Weinstuebe juist zoo, als de kluizenaars, die UEd. veroordeelt. Hij +vergat, dat er anderen met hem waren, zwakker en meer hulpbehoevend dan +hij, en in de plaats van hun nood te verlichten, bemoeide hij zich niet +met hen, maar strekte hun tot last en maakte hun toestand nog moeilijker +en onaangenamer. De Heer Reynhove daarentegen, die voorzeker, zoowel als +ik, met ernstige gedachten bezig was, bleef echter in het oog houden, +dat zijn welbegrepen plicht niet medebracht om op een bank te liggen +zuchten, maar wel om zijn reisgenooten te ondersteunen en op te beuren: +en zoo wij in die ure vergaan waren, zou hij met de zelfvoldoening +gestorven wezen, dat hij bij het opontbod werkzaam gevonden was." + +"Zoo gij het op die wijze beschouwt, Neef!" zeide Tante, "dan hebt gij +gelijk: en dan had zeker die Duitsche Heer beter gedaan, zoo hij niet +alleen zelf gebeden had, maar ook de overigen in een lofwaardige +stemming had pogen te brengen." + +"Mijnheer!" zeide Reynhove, mij met warmte de hand drukkende: "ik +declareer u op mijn eer, dat UEd. een perfect Advocaat zoudt zijn! maar +waarlijk! ik meriteer niet, dat UEd. met zulken lof spreekt van de +stemming, welke mij toen bezielde. Ik had een pressentiment, dat wij er +wel zouden afkomen; en dacht daardoor zeer weinig aan die zaken, +waarover ik had moeten denken, gelijk Mejuffrouw mij zeer juist doet +inzien. Ik schaam mij wel een weinig, dat te avoueeren; maar ik begeer +geene louanges, die mij niet toekomen." + +"Dat is braaf van u gedacht, Mijnheer Reynhove!" zeide mijn vader, "en +doet u in mijne opinie rijzen. UEd. zal het misschien onbeleefd vinden, +dat ik u de eerste reis, dat UEd. ons met een bezoek vereert, zoo +onbewimpeld de waarheid zeg; maar ik moet u ronduit verklaren, naar het +weinigje, dat ik van u gezien heb, oordeelende, dat het van u afhangt, +een voortreffelijk mensch, en wat meer zegt, een godvreezend Christen te +worden." + +"En ik, Mijnheer!" zeide Reynhove, "kan u van mijne zijde declareeren, +dat ik niets meer ambitionneer dan uwe goede opinie te meriteeren." + +"Is UEd. niet een zoon van den Heer Ambrosius Reynhove, die lid is van +HH. Hoogmogenden?" vroeg mijn vader.--Reynhove boog. + +"Wel! dat verheugt mij. Wij zijn nog te zamen aan de academie geweest. +Hij was een mijner beste vrienden." + +"Hij heeft mij ook met hooge achting over UEd. gesproken," zeide +Reynhove, "en mij gechargeerd, UEd. zijne complimenten te brengen." + +"Wij zeiden dikwijls onder ons," vervolgde mijn vader: "Reynhove zal nog +eens een aanzienlijk persoon worden; want toen reeds was hij de _primus +inter pares_ en de geboren Voorzitter van alle mogelijke +Studenten-commissien.--En UEd., Mijnheer Reynhove! bekleedt zeker ook +reeds deze of gene betrekking?" + +"Tot nog toe niet. Ik kan niet zeggen, dat ik die ooit zeer +geambitionneerd heb." + +"Des te erger, Mijnheer!--Iemand van uwe jaren, die niet geheel van +bekwaamheden ontbloot is, behoort werkzaam te zijn, en niet te vergeten, +dat de Staat recht heeft op zijn arbeid en talenten: + + _Hos ante effigies maiorum pone tuorum,_ + +Bovendien, de ledigheid is een duivelsoorkussen." + +"Spreek toch niet zoo, Papa!" zeide Suzanna, die ik alreeds wegens haar +langdurig stilzwijgen bewonderd had: "'t Is uit klinkklare +edelmoedigheid, dat Mijnheer niets uitvoert." + +"Uit edelmoedigheid, Mejuffrouw!" herhaalde Reynhove verbaasd. + +"Wel ja," hernam zij: "er zijn zoovele arme slokkers, die niets bezitten +en naar een postje hunkeren, om er van te bestaan, dat de Heer Reynhove, +die rijk genoeg is, geen hunner daarvan berooven wil." + +"UEd. is te goed, Mejuffrouw!" zeide Reynhove: "maar ook dezen lof moet +ik refuseeren; want ik beken, dat mij dit excuus nimmer voor den geest +is gekomen." + +"Het zou bovendien geene verschooning zijn," zeide mijn vader: "zoolang +er eereposten genoeg zijn, die werk verschaffen en die men zonder +bezoldiging waarneemt. Ik ben overtuigd, Mijnheer Reynhove! dat uw vader +er over denkt gelijk ik." + +Reynhove boog, niet wel wetende wat hij zeggen zoude. + +"Maar ik vergeet," vervolgde mijn vader, "dat UEd. mij niet zonder reden +zoudt kunnen betichten mij te bemoeien met hetgeen mij niet aangaat. +Schrijf dit toe aan mijn post van Hoofdschout, die mij in de +noodzakelijkheid brengt van mij met eens andermans zaken te bemoeien." + +"Ik schrijf," zeide Reynhove, "dit liever toe aan UEd. belangstellende +vriendschap en neem in die suppositie uwe raadgevingen met dankbaarheid +aan, gepersuadeerd, dat UEd. mij niets kunt zeggen dan hetgeen door mij +verdient gemoditeerd en betracht te worden." + +"UEd. neemt het recht heuschelijk op," zeide mijn moeder: "mag ik +vragen, waar UEd. gelogeerd is?" + +"Bij den Heer Blaek," antwoordde Reynhove: "ik heb zijn zoon op de +paardenmarkt leeren kennen en heb niet kunnen weerstaan aan zijn +pressante invitatie, om eenigen tijd bij hem te komen passeeren." + +Mijn vader keek eenigszins strak; maar hervatte spoedig met minzaamheid: +"ik twijfel niet, Mijnheer! of uw verblijf bij den Heer Blaek is genoeg +berekend om u allerlei genoegens te doen smaken: ook wil ik hem zijn +gasten niet aftroggelen. Intusschen, zoo UEd. eens een dag vrij zijt en +den gewonen pot bij ons voor lief wilt nemen, wees dan zoo goed daarvan +gebruik te maken. UEd. zult ons altijd welkom zijn." + +"O ja, Mijnheer!" zeide mijn moeder: "maar vergeet niet, dat het geen +Haagsche festijnen zijn, welke wij u kunnen verschaffen." + +"UEd. heeft te veel goedheid," zeide Reynhove: "zijt geassureerd dat ik +er met het grootste plaisir van profiteeren zal, en mij feliciteer, van +zoo wel in eene estimabele familie als deze geaccueilleerd te zijn." + +Na eenig verder onderhoud stond Reynhove op en nam afscheid. Toen hij +vertrok, deed ik hem uitgeleide. Zoodra wij in de gang waren, nam hij +mij bij de hand: "Ik had nog een verzoek aan u," zeide hij: "maar ik +dorst er daarbinnen niet mede voor den dag komen: uw ouders zijn zulke +deftige lieden: ik was bang, dat zij mij railleeren zouden. Ik zal u +zeggen, wat het geval is. Ik beweerde gisteren tegen Blaek, dat ik met +mijn Engelschman naar Haarlem en terug zoude rijden in zeven kwartier; +hij pretendeert hetzelfde te kunnen doen met de harddravers, die hij van +den Heer Van Baalen gekocht heeft: en daaruit is een pari ontstaan, wie +onzer het eerst den weg heen en weder zoude afgelegd hebben. Wij moeten +dit morgennamiddag beslissen: te vijf uren rijden wij af aan de +_Tweehonderd Roe_. Hebt gij lust om het te komen zien en naderhand een +glas wijn te blijven drinken?" + +"Ik dank u," antwoordde ik, "ik moet aan 't kantoor zijn. Er is een +schip van ons, dat op zijn vertrek staat, en dat geeft mij veel +drukten." + +"Het spijt mij," zeide hij: "nu, _au revoir_ dan." + +Hij vertrok en ik keerde in de huiskamer terug, bij mijzelven denkende +dat Reynhove wel gedaan had, zijn voorstel niet te doen in +tegenwoordigheid mijner ouders, bij wie een harddraverij contrabande +was. Toen ik binnentrad was mijn moeder bezig, mijn vader in 't +vriendelijke te beknorren, dat hij dien vreemden Heer, bij zijn eerste +bezoek, zoo de les gelezen had. + +"Kom! kom!" zeide mijn vader: "ik zou het niet gedaan hebben, indien ik +niet de overtuiging bezat, dat bij dien knaap een goede grond ligt en +dat de kern beter is dan de schil. 't Is maar jammer, dat hij met dien +Lodewijk Blaek omgaat." + +"En dat hij zooveel Fransche woorden bezigt," zeide mijn moeder. + +"Dat is Haagsche stijl," zeide ik: "en hij doet het niet erger dan +anderen." + +"Hij zal nog veel te leeren hebben, eer hij de tale Kanaaens spreekt," +zeide Tante Letje. + +"En gij Santje! Hoe denkt gij over onzen nieuwen kennis?" vroeg ik, +bemerkende dat Suzanna, tegen haar gewoonte, stil was: "hoe bevalt hij +u?" + +"O! ik vind hem zeer naar mijn zin," antwoordde zij: "gij weet, ik hou +veel van kapellen, en duizendschoonen, en gouden torren, en palmpaschen- +en pinksterbloemen en al wat blinkt en sierlijk is." + +"Dat is geen bepaald antwoord op mijn vraag," zeide ik: "hij verdient +volgens de getuigenis van vader, niet verward te worden met die +pronkers, wier eenige verdiensten in hun mooien rok bestaat." + +"Volstrekt niet," hernam zij: "want hij draagt bovendien een bijzonder +nette pruik en keurige lubben en een schitterenden diamant aan zijn +das.--Het portret van den saletjonker uit den _Verliefden Poeet_ van +Buysero is volkomen op hem toepasselijk: + + 'k Zag nooit netter van mijn leven: + Wel driemaal op een dag werd hem schoon goed gegeven. + Geen kreukje zag men in zijn kleeren, en, om recht + Te gaan, 't was in dien tijd een keuning van een knecht. + Hij wou zijn handen maar in rozewater wasschen. + Men heeft zijn leven zoo geen man een pruik zien passen. + En zijn handschoenen, ho! die waren klaar Jasmijn." + +"Santje! Santje!" zeide ik: "biecht zuiver op; want ik bedrieg mij zeer, +of die Hagenaar heeft een goed oog op u; en zoo gij iets tegen hem hebt, +is het beter, dat hij maar spoedig daarvan kennis bekome; anders zal hij +het u nog lastig genoeg maken." + +"Santje heeft volkomen gelijk, dat zij het met een Jantje van Leiden +afmaakt," zeide mijn moeder: "een jong meisje moet zich nooit uitlaten +over een Heer: het mocht haar naderhand berouwen." + +"Juist zoo!" voegde mijn vader er bij: "want de oude spreuk zegt +terecht, dat men met zijn spot naar bed gaat." + +Met deze grap was het onderhoud over Reynhove besloten en wij vervielen +langzamerhand weder tot de zwaarmoedige stemming en de stilte, waaruit +zijn bezoek ons voor een poos gered had.--Mijn zuster zelfs, anders zoo +levendig en opgeruimd, deed geen moeite om het gesprek gaande te houden, +en zat in gepeinzen verdiept: 't zij dat haar genegenheid voor mij haar +de slechte uitkomst van mijns vaders pogingen evendiep had doen gevoelen +alsof het haar eigene zaak geweest ware: 't zij dat werkelijk het bezoek +van Reynhove een bijkomende aanleiding tot overdenking had opgeleverd. +Eindelijk vroeg mijn moeder, onder andere onverschillige zaken, aan +Tante Letje, of zij de Juffer nog gezien had, die bij Heynsz aan huis +woonde? + +"Wel ja!" antwoordde Tante: "heeft Neef u niet verhaald, dat hij haar +tot mijnent ontmoet heeft?" + +Allen zagen mij aan en mijn vader zelfs met een ernstigen blik. Ik +gevoelde terstond, hoe verkeerd ik gedaan had, van deze toevallige +ontmoeting niet te reppen; daar ik nu van achteren den schijn op mij +laadde, als had ik die opzettelijk verzwegen. + +"'t Is waar!" zeide ik: "ik had het vergeten ... ik had het hoofd zoo +vol. Ook heb ik niet gedacht, dat er iemand belang in stelde." + +"Nu! die jonge Juffer stelt dan wel belang in u," zeide Tante in haren +eenvoud des harten: "zij is nog tweemalen sedert dien tijd bij mij +geweest, en heeft mij telkens naar u gevraagd, Neef!--Een zoet meisje, +dat moet ik zeggen: jammer maar, dat zij Roomsch is. Haar vader had mij +heden ook bezocht, om mij te bedanken voor de vriendelijkheid, die ik, +zoo hij zeide, voor zijn dochter gehad had. Een beleefd mensch die Heer +Van Beveren, dat moet ik zeggen." + +"Van Beveren!" herhaalde mijn vader, die met aandacht naar de woorden +zijner zuster geluisterd had: "waar hoort die man te huis?" + +"Te Deventer!" antwoordde Tante: "doch hij schijnt hier welbekend; +althans hij heeft mij over vele lieden gesproken en wist bijna aller +betrekkingen." + +"Te Deventer! zoo!" herhaalde mijn vader, nadenkend: "en heeft u die +Heer Van Beveren geen geld ter leen gevraagd?" + +"Neen Broeder! En hij zag er ook niet uit als iemand, die geld behoefde. +Hij was goed gekleed en had het geheele voorkomen van een man, die in de +groote wereld leeft." + +"Ik behoef u niet te vertellen, Zuster?" zeide mijn vader, "dat de +duivel zich somtijds in een engel des lichts verkleedt, om zijn +oogmerken te bereiken. Ik zou u aanraden, wat voorzichtig met die lieden +te zijn." + +"Hoe dan: weet gij eenig kwaad van hen, Broeder?" vroeg Tante, met +eenige bezorgdheid. + +"Niet het minste; maar ik wil dat toch eens onderzoeken ... er is toch +iets, dat mij vreemd voorkomt." + +"Gij zult toch niet denken, Willem!" zeide mijn moeder: "dat Heynsz +verdachte lieden zal herbergen?" + +"'t Is zeker, dat zulks nogal grappig zoude wezen," hernam mijn vader: +"maar gij hebt gelijk en uw aanmerking is juist.--En Zuster! sprak de +dochter van dien Heer zoo belangstellend over Ferdinand?" + +"Och Vader!" zeide ik, alle vermoedens wenschende af te wenden: "Tante +zal de zaak waarschijnlijk een weinig vergrooten. Zij en ik zijn +misschien de eenigen, die Amelia behalve haar huisgenooten kent." + +"Ei! heet zij Amelia?" vroeg mijn vader: "gij schijnt reeds vrij +familiaar met haar te zijn, om haar zoo bij haar doopnaam te noemen!" + +Ik zag, dat Suzanna bleek werd en ik merkte dat ikzelf een kleur over +mijn onvoorzichtige uitdrukking kreeg. Mijn Zuster, waarschijnlijk om +mij uit de verlegenheid te redden, zei met een gemaakten lach: + +"'t Zal een prinses zijn, die incognito reist; en prinsessen worden +nooit anders als bij haar voornamen genoemd." + +"Dat is zeker," zeide ik, moed vattende, "dat ik haar doopnaam beter +weet, dan haar familienaam; maar overigens is onze kennis al zeer gering +en ik verlang die niet nader aan te knoopen, hoe lief zij ook wezen +moge." + +"Niet?" zeide Tante: "en gijzelf, Neef! hebt haar zoozeer tot voorspraak +gestrekt, toen ik haar wilde verstooten." + +"Wel Tante! Wat zal ik u zeggen? Uw goedheid spoorde u aan, haar, die u +onbekend was, bij u te ontvangen: en mijn hart zeide mij dat de leer, +die zij beleed, haar aanspraak op uwe bescherming niet verminderde. Dat +is alles." + +Mijn vader zag mij aan, schudde bedenkelijk het hoofd, nam een snuifje +en verwijderde zich om in zijn vertrek te gaan arbeiden: zoodat, zeer +tot mijn genoegen, het gesprek over Amelia en haren vader hierbij rusten +bleef. + + + * * * * * + + +ZES-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. + +WAARIN GELEERD WORDT, HOE MEN BEST OUDE PAARDEN VERKOOPT, EN JONGE +BEDERFT. + + +Het was gelukkig voor mij, bij de stemming, waarin ik mij bevond, dat +het ophanden zijnde vertrek van Kapitein Pulver mij vrij wat bezigheid +aan 't kantoor verschafte en daardoor buiten de mogelijkheid stelde om +mij over te geven aan mijn leedwezen over de ondervonden teleurstelling. +Al had de arbeid geene andere nuttigheid als deze, dat hij den geest +bezig houdt en belet het verdriet te gevoelen, dan nog zou hij als een +weldaad voor het menschdom moeten beschouwd worden. En boven alle andere +zijn, in gevallen, wanneer de ziel ontroerd en geschokt is, de +zoogenaamde dorre eentonige werkzaamheden, welke ons beroep verschaft, +verkieslijk boven die, welke een meer aanlokkende zijde hebben en +waarbij de verbeelding mede in 't spel gebracht wordt. Wijsbegeerte en +fraaie letteren mogen op den duur kalmte en vertroosting aan den geest +bieden: haar beoefening zoude ik vergelijken bij die van de +gezondheidskuur, waarvan de invloed, hoe heilzaam ook, eerst later +gevoeld wordt; beroepsbezigheden zijn als de pijnstillende opium of de +blaartrekkende pleister, welke de kwaal niet wegnemen, maar ons beletten +die te gevoelen. + +Maar toen ik, na afloop van het kantoor, weder te huis kwam, en de avond +te schoon was, om dien op mijn kamer door te brengen, terwijl de dames +uit waren, keerde mijn zwaarmoedigheid. "Kom!" dacht ik, na een wijl +gepeinsd te hebben: "ik heb op dit oogenblik geen grooter vijand dan mij +zelf en mijn gedachten: ik moet of werk hebben of bezigheid zoeken. +Waarom zou ik niet naar den Haarlemmerweg gaan en zien hoe de +weddenschap is afgeloopen?" + +Dit besluit gevormd hebbende, begaf ik mij dadelijk op weg, wandelde de +singels om naar de Haarlemmerpoort en kwam ongeveer tegen half zeven ure +aan de Tweehonderd Roe; waar ik weldra vernam, dat de beide wedders te +vijf uren precies waren afgereden, en dus, bijaldien er geen ongeluk had +plaats gehad, welhaast moesten terug wezen. Een vrij talrijk gezelschap +zat in den tuin en voor de deur der herberg bijeen, met de wijnflesch of +bierkan voor zich, naarmate de staat hunner geldbeurs meerdere of +mindere uitgaven gedoogde: anderen wandelden langzaam den weg op en +neder, blijkbaar den uitslag des wedrens verbeidende; terwijl enkelen, +te paard of in hun chaisen gezeten, met hetzelfde oogmerk stapvoets op +en neder reden. Daar waren, onder dien toevloed van menschen, lieden van +elken rang of stand, vermogende renteniers, deftige kooplieden, +beunhazen, pikeurs, stalhouders en voerlieden; doch allen, op weinige +uitzonderingen na, _ridders van de zweep_: en de onderscheidene +gesprekken, welke hier en daar gevoerd werden, hadden overal slechts een +onderwerp, de edele rijkunst. De verdiensten der paarden van Lodewijk +Blaek, die bij allen bekend waren, werden overwogen: de groote feiten, +door hen verricht, in ai hun kleuren opgevijzeld; hun betrekkelijke +waarde vergeleken: de prijs, dien zij gegolden hadden, genoemd, enz. +enz. Wat het paard van Reynhove betrof, daarover dorst men een minder +beslissend oordeel vellen, vermits het slechts aan weinigen bekend was; +doch men was van gedachten, dat het, ofschoon uiterlijk van weinig +apparentie, echter droog en fraai was, en tot die soort van paarden +behoorde, welke niet bij uitstek snel loopen, maar een gestadigen gang +hebben en het lang uithouden zonder zich te vermoeien. + +Ik keek ondertusschen rond, of ik niet hier en daar onder de menigte een +gezicht van een kennis zoude aantreffen; maar ofschoon ik met dezen en +genen, die mij van de beurs of van elders bekend was, een groet, of een +kort: "hoe vaart Mijnheer?" wisselde, zag ik niemand, met wien ik het de +moeite waardig achtte, een bepaald gesprek aan te knoopen. Daar ik eerst +aan de Academie, en toen buitenslands geweest was, had ik weinig +bekenden, althans onder dat slag van lieden, hetwelk zich hier +bevond.--Eindelijk, mij langs een hoopje begevende, dat nog +luidruchtiger en drukker was dan de rest, hoorde ik mij eensklaps bij +mijn naam noemen: en, mij omwendende, herkende ik Weinstuebe, die met een +grooten roemer in de eene en een zweep in de andere hand, den redetwist, +waarin hij gewikkeld was, afbrak om mij aan te spreken. + +"Huyck" riep hij: "foor wien wed jij?" + +"Voor geen van beiden," antwoordde ik, mijn hoed even aflichtende, als +wilde ik mijn wandeling vervolgen. + +"Nein! Pots tit und tat! Je komt er zoo nicht af! Je solt seggen voor +wien je pint. Wed jij tegen mich. Ik heb een sakkie sesthalven kewed op +de plessen van Plaeck: en er is niemand, die meer dan een sakkie +toepeltjes teugen houdt. Toe jij me nou de frundschap und neemt de +rest." + +"Ik zou u gaarne dat genoegen doen," zeide ik: "maar ik wed niet zoo +maar in den wilde: de blessen van Blaek ken ik ternauwernood en het +paard van Reynhove in 't geheel niet: zoodat ik over hunne vergelijkende +waarde niet kan oordeelen." + +Ik dacht er hiermede af te zijn; maar weldra had ik berouw, van maar +niet ronduit verklaard te hebben, dat ik in 't geheel niet wedde; want +nu kreeg ik terstond het loon voor mijne valsche schaamte. + +"Laat je dat niet afschrikken, Mijnheer!" zeide een dikke vent, wien ik +naderhand vernam, dat een kastelein van den Overtoom, en een beroemd +paardenkenner was: die beestjes van Blaek loopen drommels goed, dat 's +waar; 't bennen poppetjes, daar niks aan mankeert: zoo rond as appeltjes +en as een zij zoo zacht in den bek, daarom niet; maar kijk! daar hebje +dien anderen: heb ik jou daar? het biest mag zoo mager wezen as het wil: +des te minder zit hem zijn vet in den weg:--en as je 't zoo ziet +afrijen, je zoudt zeggen: het slaat zien beenen deur mekaer of het mal +was;--maar laat hem gerust zijn gang gaan: hij zal het uithouen op den +langen weg--en ze alle achter hem laten. Kijk!--het zakkie dubbeltjes +durf ik op hem resikeeren; en het past mijn en mijns gelijken niet om +meer te doen;--maar hou jij gerust de rest: 't zei je geen schae doen; +zoowaar ik Krijn Jaspersz hiet." + +"Ik wil het best gelooven," zeide ik: "maar in zoodanige gevallen ga ik +niet op goed geloof af, en dat zult gij mij niet kwalijk nemen. Gij +zoudt ook niet gaarne een paard koopen of er op wedden, zonder het +alvorens gezien te hebben." + +"Nou, dat 's waar ook," zeide hij: "maar anders!... Ik heb de eer niet, +van Meneer parteklier te kennen, en ik weet niet, of Meneer verstand van +paarden heit; want anders ben je nog niet sekuur al heb je ze gezien: +dat heit die makelaar ondervonden, die laatst bij ons was, daar Blaek +die ouwe knol van hem an verkocht heit." + +"Ja!" zeide Weinstuebe, grinnikende: "dien heeft hij oud peet kehad." + +"Zoo! heb je ook al gehoord van den moord van Parijs?--Nou! die goeie +man had het paard ook gezien en geprobeerd: en hij docht, dat hij wonder +wat kocht; maar jawel!--hij liet zich royaal weg een ouwen blinden knol +in de handen stoppen en mag den hemel danken, zoo hij er den volgenden +dag den nek niet mee gebroken heeft." + +"Maar dat is niet veel beter dan stelen," zeide ik: "op deze wijze van +eens anders onnoozelheid partij te trekken." + +"Hei ho! daar komen zij! daar komen zij!" riepen eenige stemmen. Alles +stoof op en keek den weg op; hoewel er nog niets te zien was, dan een +stofwolk, die aan deze zijde van het tolhek opsteeg. + +Ongeduld, verwachting, hoop en vrees, waren op de aangezichten te lezen, +en men staroogde, alsof men den blik door het stof heen had willen laten +dringen, om te ontdekken, wie de overhand had. Het duurde echter niet +lang, of beide rijtuigen waren naast elkander zichtbaar, zonder dat men +nog door den afstand kon onderscheiden welk het eerste was. + +"Zij zijn er waarachtig allebei!" riep de een,--"zij hebben mekaar goed +bijgehouen!" riep een ander.--"Nou! wat braatje nou van uithouen?" vroeg +Weinstuebe aan Krijn Jaspersz.: "je ziet immers, dat de peesten an mekaar +kewaagd zijn. Heb je ook perauw? Sol je 't afmaken wille voor de helft." + +"Patientie!" zei de kastelein: "de laatste loodjes wegen het zwaarst." + +"De ruin is voor!" riep opeens een stem. + +"Neen! neen!" zeide een ander: "de blessen winnen het." + +"De blessen winnen het!" riepen onderscheidene stemmen. En inderdaad zag +ik nu ook, dat de twee paarden een eind dichter bij waren dan het eene; +ofschoon het rijtuig, dat door de eerstgemelden getrokken werd, wild +over den weg heen en weder slingerde, terwijl de sjees van Reynhove met +een gelijken gang vorderde. + +"Hoera!" riep Weinstuebe, met den hoed zwaaiende: "had je nu mijn +foorschtel maar aannemen willen. Het sakkie toeppeltjes is mein." + +"Hoezee!" riep de menigte, en opende zich voor het rijtuig van Blaek, +die, met purper aangezicht, schreeuwende en juichende kwam aangereden. +Maar nauwelijks had hij de plek bereikt, als de uiterste grens van den +wedren bepaald, of een zijner paarden stortte en hij zelf tuimelde uit +de sjees. Hij was echter dadelijk weder op de been en werd nu door de +toestroomende liefhebbers met luid gegalm als overwinnaar begroet. +Reynhove was intusschen insgelijks aangekomen, mede vrij verhit en +ontdaan; doch zijn paard toonde slechts weinige blijken van vermoeidheid +en wettigde daardoor de lofspraak, daaraan door Krijn Jaspersz gegeven. +Alleen het schuim, waarmede het bedekt was, een korte hoest en een +trillende beweging van het lichaam, toen het stilstond, gaven bewijs dat +het hard geloopen had. Een lakei van Reynhove schoot dadelijk toe, dekte +het met een warm kleed en bracht het op stal met behulp van den +kastelein der _Tweehonderd Roe_. Ofschoon nu onze Hagenaar het onderspit +gedolven had, bleek mij echter dat de oordeelvelling van den +Overtoomschen kastelein juist geweest was; want de paarden van Blaek +hadden zich overloopen: het eene lag, zooals ik gezegd heb, op den grond +en scheen meer dood dan levend; het andere stond nog, doch hijgende als +een juffershondje en zoo onvast op de beenen, als ware het op het punt +van neer te storten. Met veel moeite deed men het gevallene opstaan, en +bracht men beide opstal. + +"Jongen! dat is jammer!--Ik hoop, dat het den beestjes geen kwaad zal +doen! Zij hadden zich zoo mooi gekweten!--Je bent den ander toch +vooruitgebleven!--'t Mag wezen hoe 't wil: 't is beter, dat ze +crepeeren, dan dat die magere knol je voorbij ware gereden, enz. +enz."--Zoo klonken de troostredenen, die nu in ruime mate aan Lodewijk +werden toegevoegd; maar waar hij geen oor naar had, zoo grootsch was hij +op zijn overwinning; ofschoon hem die waarlijk een paar goede paarden +kosten zoude. + +"Ik ben toch de baas gebleven!" riep hij Reynhove toe, met een +zegevierenden blik. + +"Dat geloof ik wel," zeide deze, met spijtige bedaardheid: "gij waart +schier aan 't hollen geslagen: en ware uw paard niet gestort, dan zoudt +gij ze niet gearreteerd hebben. Op zoo'n wijze zoude ik niet willen +triomfeeren." + +"Heb ik het niet gezeid?" zeide Krijn Jaspersz: "'t is een bloot toeval +en meer niet, zoo de blessen eerst an zijn; maar ik vraag maar an +iedereen, of die prijs mooi gewonnen is? Ik heb gezeid, en ik blijf er +bij, dat de ruin op den langen weg beter loopt: en as Meneer hem niet +had willen sparen, was hij nog de baas gebleven." + +"As! As!" herhaalde Weinstuebe: "asch is verbrante tourf: en je pint toch +je toeppeltjes kwijt, man." + +"Dat ben ik," zeide Krijn: "heb daarover geen zorg; maar dat belet niet, +dat ik op zoo'n manier geen weddenschap zou willen winnen." + +Onder dit praten waren Reynhove en Lodewijk, door de omstanders heen, de +herberg binnengedrongen: en geen trek hebbende, om mij in dien wilden +boel te mengen, noch om langer naar de klaagliederen van Krijn Jaspersz +te luisteren, begaf ik mij naar den tuin, zette mij neder en bestelde +een roemer wijn, met oogmerk om na het gebruik daarvan huiswaarts te +keeren. Ik had nauwelijks eenige minuten gezeten en was, bij de algemeen +heerschende drukte, nog niet geholpen geworden, toen de waard in persoon +naar mij toekwam en mij uit naam van Reynhove vroeg, of ik hem en aan de +overige Heeren de eer aan wilde doen, mij bij hen te vervoegen. + +"Ik bedank Mijnheer wel voor zijn beleefdheid," antwoordde ik: "het is +mij daarbinnen te vol en ik ga zoo aanstonds heen." + +"Vol! Mijnheer!" herhaalde de waard: "wel neen! zij zitten maar metter +zessen daar gunter in den koepel: 't is zeker anders wel de gewoonte, +datter meer van de partij zijn, maar die Heer uit Den Haag valt nogal +grootsch en wil niet graag met anderen als met zijns gelijken +converseeren. Nou! 't is mij wel wat scha; maar wat zal ik zeggen?" + +Ik keek in de richting, welke hij mij aanwees, en zag inderdaad, dat +Reynhove, Blaek, Weinstuebe en een drietal Officieren, zich in een der +bij de herberg behoorende koepeltjes bevonden, dat voor hen was +vrijgehouden: en het gaf mij juist geen kwaden dunk van Reynhove, dat +hij niet verlangde met Jan en alleman te zitten. + +"Nou, wat mot ik zeggen?" vervolgde de waard. + +Ik had voorzeker wijzer gedaan, en mij vrij wat verdriet bespaard, +indien ik bij mijn voornemen gebleven ware en de Heeren alleen had +gelaten; maar eensdeels deed een misschien kwalijk gepaste schaamte mij +vreezen, dat Reynhove het euvel zoude opnemen, indien ik het voorstel +afsloeg; te meer, daar ik mij den vorigen dag verschoond had en nu toch +was komen kijken: en daarbij dreef een dwaze ijdelheid mij aan, om mij +geroepen te wanen, ten einde aan die liefhebbers een nuttige les te +geven. Kortom, ik stond op en volgde den waard naar het koepeltje, waar +onze Heeren onder de flesch bijeenzaten. + +"Wel! ik moet zeggen," zeide Reynhove. toen hij mij zag: "het kost niet +weinig moeite de eer van Mijnheers gezelschap te bekomen. Gisteravond +verzoek ik u, en gij refuseert: vandaag verandert gij van idee, en dan +laat gij u nog bij de ooren trekken, om ons uw societeit te schenken." + +"Ik houd niet van mij in te dringen," zeide ik: "en blijf slechts een +oogenblik." + +"Wel, ik hoop van beter," hernam hij: "maar neem plaats: ik weet niet of +gij deze Cavaliers kent: de Heeren Contour, Reekalf Van Ranst, +officieren te Naarden in garnizoen." ' + +Ik boog mij en nam plaats. + +"Wat is dat voor een bocht van wijn?" riep Lodewijk, die mij slechts +even met een hoofdknik had begroet: "Jan! haal anderen wijn: denk je, +dat wij zulke vergifte kost willen zuipen? Haal van den Klooster +Baserac: immers zoo de baas er nog van dezelfde heeft als laatst." + +"Het heeft weinig gescheeld," zeide ik tegen Reynhove, "of gij hadt den +prijs behaald." + +"'t Heeft genoeg gescheeld," zeide Lodewijk: "ja! laten zij maar komen, +die het tegen de blessen uithouden." + +"Nu ja," zeide Reynhove, niet zonder wrevel over het bluffen van +Lodewijk: "indien ik mijn paard had willen ambimeeren, zooals gij uwe +beesten gedaan hebt, dan had ik u op Halfweg al vooruit kunnen zijn." + +"Nu vraag ik aan elk verstandig mensch," zeide Lodewijk, met een luiden +lach, "of zulk een verschooning wel iets anders als een uitvlucht +is?--Wat duivel! die zijn paarden sparen wil moet niet wedden.--Wat zegt +gij er van, Weinstuebe?..." + +"Das ist recht," antwoordde deze: "onze freund Reynhove sol het auch +gaar nicht meinen wollen. Maar met dat al, zijn rein is ein gnap peestje +und loopt blaisierig: ich sol hum er nog een sakkie koeltens voor pieten +wollen." + +"Wacht eerst, tot het te koop is," zeide Reynhove; "intusschen ben ik +gereed, zoo vriend Blaek wil, morgen weer tegen hem te rijden, tot aan +Guldenhof toe: en voor het dubbele geld." + +"Of ik mal ware," zeide Lodewijk: "kom over veertien dagen eens weer, +dan zullen wij er nader over spreken." + +"Over veertien dagen," zeide Reynhove: "zullen de blessen wel denzelfden +weg zijn opgegaan als de witvoet." + +"Dat ware altijd een laatste uitkomst," zeide Lodewijk, lachende: "ja! +van dat ouwe dier ben ik zeker wel afgekomen." + +"Van den witvoet?" herhaalde Reynhove, met verbazing. + +"Wat was dat?--Eilieve vertel eens!" vroegen de Officiers: "heb je nog +geld aan dat oude beest verdiend?" + +"Ja kottorie!" zeide Weinstuebe: "laat Plaek dat eens vertellen: je houdt +waaraftig je pijk fast fan 't lachen, as je 't hoort." + +"Wel, luistert dan," zeide Lodewijk, zijn glas inschenkende, waarna hij +zich, met de handen in de vestzakken, achterover in zijn stoel wierp en +de houding aannam van een ouden gediende, die een treffelijke krijgsdaad +gaat verhalen: "Gijlieden kent Jan Velters van de Leliegracht, die in de +wandeling Jan Rijstenbrij wordt genoemd?" + +"Een best goed kalf van een jongen," zeide Contour: "'t is nog zoowat +een brok van een neef van mij: wij plachten hem altijd te foppen, toen +hij klein was: maar er was geen eer met hem te behalen; de sul liet zich +alles doen." + +"Ik heb hem een paar reizen ontmoet," zeide ik: "hij kwam mij voor een +beleefd, werkzaam mensch te zijn, wien niets ontbreekt als een betere +gezondheid en wat ruimer middelen." + +"Ja!" zeide Weinstuebe: "recht zoo! 't is een khale rot; maar hij werkt +koet: hij petient ons wel als makelaar: en ik moet zeggen, hij is altijd +bront en oblizant." + +"Juist zoo!" zeide Lodewijk: "welnu!--Gij hebt allen dien witvoet van +mij gekend: een goed en deugdzaam paard in zijn tijd; maar die nu mooi +oud, gebroken en hardademig was, en zoo blind, dat ik al last had +gegeven om hem dood te schieten.--Maar of ik blij ben, dat ik het niet +gedaan heb.--Verleden week, moet gij weten, zit ik bij den ouwe in zijn +kamer; daar komt mij die Jan Rijstenbrij met zijn bleeke tronie +aangewandeld, met een pak papieren onder den arm, van een graf, dat de +ouwe in de Westerkerk voor zich had laten koopen." + +"Jongen!" viel de luitenant Reekalf in: "heeft de ouwe plan om op te +stappen? Dat zou je goed komen, vriendje?" + +"Dat zou het net," zeide Lodewijk, terwijl Reynhove een blik van +verontwaardiging op den Officier wierp: "nu:--de knaap zag er zoo +ontdaan uit van de kleine wandeling, die hij gemaakt had, dat de ouwe +hem verzocht te gaan zitten en hem vroeg, hoe hij het al zoo maakte: +"niet te best," was het antwoord: "ik ben verleden week naar Leiden +geweest om Professor Boerhave te raadplegen: en die heeft mij het +paardrijden aanbevolen."--"Zoo!" zeide mijn vader: "en heb je zijn raad +al gevolgd?"--"Ja Mijnheer!" was het antwoord van Velters: "ik heb al +een tochtje of wat gedaan met paarden uit de rijschool: ik wenschte wel, +dat ik een goed mak beestje in eigendom kon krijgen; doch ik weet niet +hoe er aan te komen. Veel geld er voor uit te geven schikt mij niet: en +ik ben bang, dat zij mij in den nek zullen zien; want ik heb er geen +verstand van."--Toen kwam mij de witvoet voor den geest: ik trok af, +liet onzen maat zijn zaakjes met den ouwe af handelen en wachtte hem aan +de voordeur af: "Zeg eens, Sinjeur Velters!" zeide ik, toen hij aftrok: +"jij woudt gaarne een mak beestje hebben, nietwaar?"--"Jawel, Mijnheer +Blaek!" zeide hij.--"Nu man! zoo weet ik er een voor je," zeide ik. "Er +staat er nog een bij Jaspersz op stal: dat is net je gading. Zij zullen +er misschien wat veel voor vragen; maar met loven en bieden komt men +ver: en ik zal je de vriendschap doen, en gaan met je om te zorgen, dat +je niet beetgenomen wordt.--Daar was onze man over de huizen, gelijk gij +denken kunt. Wel tienmalen zeide hij, hij wist niet, waar hu zooveel +beleefdheid aan verdiend had: _enfin_! 't was aandoenlijk om zijn +dankbaarheid te zien.--Ik sprak met hem af, hij zou den volgenden morgen +tegen zeven uren bij Jaspersz op stal komen, om het beestje te zien, en +dan zou ik er ook wezen. Nu! gij kunt denken, wat er gebeurde: ik +dadelijk naar stal, stuur den witvoet bij Jaspersz, ga zelf den man +spreken en zeg hem zijn les voor. Den volgenden morgen kom ik met opzet +wat later: daar stond onze maat al sedert een kwartier bij het beest, +met Jaspersz, die hem er al de fraaie hoedanigheden van aanprees, alsof +er nooit een beter een zadel op den rug had gedragen. Jongens! ons +Veltersje was zoo blij, dat ik kwam; want hij wist niet meer wat te +zeggen.--"Zoo!" zeide ik: "vriend Velters! heb je den knol al eens +geprobeerd?"--"Neen Mijnheer!" antwoordde hij: "en ik weet niet, of hij +mij wel lijken zou; want, naar Jaspersz zegt, moet het beest al mooi +wild en vurig wezen: en dat lijkt mij niet; maar Mijnheer!" vervolgde +hij, terwijl hij mij zachtjes ter zijde trok' "heeft het paard niet een +ingezonken rug? dat is immers een gebrek?"--"Hm!" zeide ik: "dat +hindert, niet, wanneer het gezadeld is; anders, mooi staat het niet, +daar hebt gij gelijk in;--maar wij zullen eens zien. Haal het beestje +maar eens uit, Jaspersz!--Jongens!" fluisterde ik Velters in, terwijl +Jaspersz het beest liet opzadelen: "zie je wel hoe zuur of Jaspersz +kijkt, dat ik meegekomen ben? hij weet wel, dat hij je nu niet kan +foppen, al wou hij."--Dat alles slikte vriend Rijstenbrij op als zoeten +koek. Toen het paard nu buiten stond, ik er op en reed er wat mede de +laan op en neder, nu stappende, en dan weer op een hand galopje:--want +ik was bang dat hij er in 't geheel niet mede voort zou komen, zoo ik +het hem eerst berijden liet. Toen het beest wat los en lenig was +geworden, verzocht ik hem mijn plaats te nemen. "Wel! wat zeg je er +van?" vroeg ik, toen hij een keer of wat heen en weer was geweest. "Mij +dunkt, het loopt vrij aardig," zeide hij: "maar zou het niet wat te gauw +moe zijn? Het zweet staat hem een duim dik op het lijf."--"Ja!" zeide +ik, "dat dunkt mij ook, Jaspersz!"--"Och Mijnheer!" zeide deze, terwijl +hij een groote pruim tabak in den mond stak, om niet te lachen: "dat is +van de heetigheid; het beest is in geen zes dagen van stal +geweest."--"Maar!" zei Velters wederom, die toch minder onnoozel was dan +ik dacht: "struikelt het niet nu en dan wel eens?"--"Dan heb je hem niet +goed op den toom gehouden," zeide ik: "toen ik hem reed heeft hij niet +gestruikeld."--"En hoe oud is het beest wel?" vroeg hij alweer. "Ja," +zei Jaspersz: "piepjong is hij niet meer; maar Monsieur Velters verkiest +ook geen heel jong beestje; meer dan een jaar of acht zal hij toen wel +niet halen."--"En," vroeg ik, "wat moet dat juweel nu gelden?"--"Honderd +dukaten," antwoordde Jaspersz: "en daar valt niets af te dingen. Ik heb +er nog gisteren vijfhonderd gulden voor geweigerd aan Mijnheer +Zadelhoff, dien Mijnheer kent."--"Honderd dukaten!" herhaalde ik op een +toon van verontwaardiging, terwijl ik bij mijzelven lachen moest om het +scheef gezicht, dat Velters zette: "wel dat zou de duivel!--Neen man! +mij dunkt fl 400 is een mooi bod--of althans--Monsieur Velters moet het +weten: maar ik voor mij zoude niet gaarne meer geven."--"Neen zeker!" +zei Velters, die bleek van angst was: "en zelfs fl 400 is wel een +honderd gulden boven mijn prik; ik ben geen man van de Nieuwe +Heerengracht, zooals Mijnheer Blaek." Toen trok ik hem op zij; "hoor," +zeide ik, "'t is wel wat duur; maar in uwe plaats betaalde ik liever wat +meer voor een goed paard, dan dat je een knol koopt, die u in den steek +laat." Hij zat er deerlijk in, maar dorst niet teruggaan:--en om het +maar in korte woorden te vertellen, na veel over en weer praten werd de +koop voor fl 450 gesloten: en onze vriend trok af, na herhaalde +dankbetuigingen voor al de moeite, die ik mij gegeven had; terwijl +Jaspersz hem achternariep, dat hij nu een beest had, waar hij de wereld +mee uit zou rijden. 't Kan wel waar zijn ook; want vandaag of morgen +rijdt de blinde knol den Amstel met hem in." + +"Nu! die was heerlijk!" riepen de Officieren; "vierhonderd vijftig +gulden voor een knol, die het doodschieten nauwelijks waard is.--Nu! dat +verdient zoo'n beunhaas. Wat behoeft hij ook te rijden? Je hebt je dan +recht dapper gehouden." + +Ik zag met genoegen, dat Reynhove niet instemde met den lof, welken de +overigen Lodewijk toezwaaiden; maar, evenals ik, stilzweeg en het hoofd +schudde. Wat mij betrof, ik was verontwaardigd over een zoo schandelijk +bedrog, te minder verschoonbaar, omdat het gepleegd was tegen iemand, +die er zich bij geen mogelijkheid tegen hoeden kon: en, wat mij nog meer +ergerde, was de onbeschaamde wijze, waarop men zich nog dorst +verhoovaardigen en lofspraak vergen op een daad, die mijns oordeels een +geeseling waardig geweest ware. Ik kon mij eindelijk ook niet meer +bedwingen; maar, niet gezind mijn gedachten ongevergd te uiten, bij +lieden, die mij niet verstaan zouden, vergenoegde ik mij met de vraag, +wat de arme Velters toch wel gezegd had, toen hij naderhand ontdekte, +hoe deerlijk hij bedrogen was geworden. + +"Bedrogen!" herhaalde Lodewijk, mij schuins aanziende: "vergun mij u te +zeggen, Mijnheer Huyck! dat dit een uitdrukking is, welke ten dezen niet +te pas komt. Gij meent ongetwijfeld--toen hij bemerkte, dat ik hem bij +den neus had gehad." + +"Indien gij oordeelt, dat deze laatste uitdrukking zachter is," zeide +ik, koeltjes, "dan heb ik er vrede mee: de beteekenis blijft toch +dezelfde." + +"Toen hij het bemerkte," vervolgde Lodewijk, zonder schijnbaar aan mijn +woorden te hechten, "toen zag hij, dat hij zijn geld kwijt was, en daar +bleef het bij. Denk je, dat hij zoo gek is, zich te beroemen, dat men +hem beet heeft gehad?--Of dat hij zou durven klagen over mij? en gevaar +loopen mijns vaders gunst en de mijne te verbeuren?" + +"Des te erger," zeide Reynhove, met warmte: "ik zou het u pardonneeren, +indien gij dezen of genen maquignon had gedupeerd, of wel een cavalier, +gelijk gij zijt, die u satisfactie kon vragen; maar dat gij abuseert van +de goede trouw eens mans, die van de affaire geheel ignorant is en +bovendien van u dependeert, dit is geen nobele manier van ageeren." + +Ik knikte goedkeurend bij deze redeneering, die mij zeer behaagde, al +was zij in onzuivere taal gesproken. Wat Lodewijk betrof, hij toonde +zich ten hoogste gebelgd over hetgeen hij een beleediging noemde: en er +zou twist ontstaan zijn, indien de overigen er zien niet tusschen +gevoegd hadden en verzocht, het onderwerp daar te laten. + +"Hei ho!" riep nu opeens Lodewijk: "wie komt daar aan?--Lucas Helding, +zoo waar ik leef! blazend en zweetend als een narrepaard. Hier!" +schreeuwde hij, tegen de ruiten tikkende: "hier vriend Helding! hier +moet gij wezen! Toe vrienden! ziedaar een heerlijk voorwerp om ons mede +te vermaken. Wij moeten hem binnenroepen en besissen." + +Ik keek uit! en inderdaad, daar kwam Helding voorbij, met den hoed in de +hand, en het gezicht zoo rood als een kalkoensche haan, terwijl hem het +zweet tappelings langs de wangen droop. Zoodra hij hoorde dat er getikt +werd, draaide hij het hoofd om, en zijn gelaat helderde op, bij den +aanblik van een volgeschonken roemer, dien Lodewijk hem voorhield. Ik +had den goeden man wel willen waarschuwen, tegen het gevaar, dat hem +bedreigde, maar het was te laat: hij was den tuin ingewandeld en stond +reeds op den drempel van den koepel te buigen. + +"Wel poeet, kom binnen!" riep Lodewijk: "waar komt dat zoo vandaan? Maar +drink, eer gij antwoordt. Gij schijnt warm en hebt wat verfrissching +noodig." + +"Veels te veel goedheid," zeide Helding, nadertredende en het hem +aangeboden glas met nieuwe buigingen aannemende: "uwe gezondheid +Heeren!--Ik was de slatuintjes eens rondgekuierd; ik dacht niet, dat ik +op weg naar huis nog kennissen zoude vinden." + +"_Allons_! ga zitten," zeide Lodewijk, hem bij de schouders vattende en +op een stoel plakkende: "en drink nog reis. Zeker ben je weer aan 't +verzenmaken geweest onderweg. Toe! laat hooren; wat heb je bij je?" + +"Is Mijnheer een dichter?" vroeg Contour, een blij gezicht zettende. + +"Een dichter!" herhaalde Lodewijk: "_puf nou poeetjes! 't is de baas van +'t gansche land!_ Is dat een vraag, of Lucas Helding een dichter is?" + +"Is UEd. waarlijk die vermaarde Lucas Helding, wiens verzen mij zoovele +aangename uren hebben doen doorbrengen?" vroeg Contour, met een gemaakte +verbazing: "wel, ik had nooit durven droomen, dat ik het geluk ooit zou +hebben mogen smaken, van uwe kennis te maken. Gun mij, uwe gezondheid te +drinken." + +"Te veel goedheid," zeide Helding, zijn glas op nieuw ledigende: "maar +hoe kan Mijnheer zoo bekend zijn met mijne gedichten, als ik vragen mag? +want ik heb nog nooit iets laten drukken, als eenige...." + +"O Mijnheer!" zeide Reekalf, zijn kameraad in verlegenheid ziende: +"alsof wij geen kopieen van uw werken hadden;--maar mijn vriend is mij +vooruit geweest: gun mij thans ook de eer...." En er werd op nieuw +geklonken. + +"Ik ben niet minder gecharmeerd van uwe kennis te maken," zeide +Reynhove. "Ich wil auch een klaasje wein mit UEd. trinken," zeide +Weinstuebe. "Ik mag mij mede dat genoegen niet ontzeggen," riep Van +Ranst:--en Helding, hoezeer zich tegen die al te groote eer verzettende, +zag zich genoodzaakt met elk afzonderlijk een glas te ledigen. Zeker +deed hem de wijn naar meer smaken; want toen hij de ronde gedaan had, +verzocht hij mij uit zichzelven, de eer te mogen hebben, van ook met mij +te klinken. + +"Ik kan u zeggen, mijn waarde Monsieur Helding!" zeide Contour, "dat er +geen dichter is, wiens verzen meer bij ons regiment bewonderd worden, +dan de uwe." + +"Het gaat zooverre," zeide Reekalf, "dat twee Luitenants, een Vendrig en +drie Kornetten in arrest zijn gezonden, omdat het lezen uwer gedichten +hen het parade-uur had doen verzuimen." + +"Wat praat gij van arrest," zeide Van Ranst: "ik ken er verscheidenen, +die zich moedwillig naar de provoost laten brengen, om op hun gemak uw +voortreffelijke dichtwerken te kunnen bestudeeren. + +"'t Gaat zooverre," hernam Contour, "dat onze Kolonel laatst, in stede +van het commando te geven, een regel uit een uwer werken opzeide." + +"Wij hadden bij ons een Cadet," zeide Reekalf, "wiens dood gij op uwe +rekening hebt." + +"Zijn dood!" riep Helding in verbazing uit: "UEd. spot er mee." + +"Volstrekt niet: hij wilde uw schrijftrant navolgen en heeft zich, uit +wanhoop over het mislukken zijner pogingen, een kogel door 't hoofd +gejaagd." + +"Wel! is het mogelijk?" hernam Helding, de handen van verbazing in +elkaar slaande: "ik ben er waarachtig van ontsteld." + +"Toe geschwind! trink tan tegen den schrik," zeide Weinstuebe, hem +inschenkende. + +"Voor den drommel," zeide Van Ranst: "ik, die hier zit, heb al zes +officieren van de Garde in tweegevecht overhoop gestoken, omdat zij +ontkenden, dat Helding de eerste dichter van het gemeenebest was." + +"Hemel beware ons!" riep de goede Helding uit, verschrikt op zijde +schuivende; want Van Ranst, die een groote zwaarlijvige kerel was met +dikke knevels en bakkebaarden, zag er inderdaad vervaarlijk uit. + +"UEd. is immers," hervatte Contour, "de maker van dat lieve dichtstukje +op ... hoe heet het ook?... "Eilieve, Reekalf! help mij eens op den +weg." + +"Wel ja! van dat geestige gedichtje, dat wij te zamen lazen," zeide +deze. + +"Welk bedoelt UEd.?" vroeg Helding, zijn oogen beurtelings van den eenen +naar den anderen kant wendende: "ik kan niet nagaan...." + +"Wel! dat verliefde stukje," zeide Van Ranst: "ik heb het den vijfden +van mijn weerpartijders nog in de ooren geschreeuwd, toen ik hem den kop +gekloofd had: maar nu ben ik het waarachtig vergeten." + +"Dat waar eine frolijke manier om hum naar de eeuwigkeit te promenieren +laten," zeide Weinstuebe. + +"Misschien," zeide Helding, "meent UEd. dat gedichtje op het kuiltje in +het kinnetje van Phyllis!" + +"Juist!" antwoordde Contour: "'t geen aldus begint ... och! hoe begint +het ook weer?" + +"Lief kuiltje!..." hief Helding aan. + +"Juist: lief kuiltje.... Stilte, Mijne Heeren! Ga voort, mijn waarde +Heer Helding!" + +"Ja! maak dat wij uit dat kuiltje komen," zeide Lodewijk.--En Helding, +die alles voor goede munt opnam, hief op deze wijze aan: + + "Lief Kuiltje! waar de God der liefde in ligt verscholen, + Als in een zacht satijnen bed!...." + +"Een satijnen bed.--Juist! recht poetisch!"--viel Reekalf in. + + "Van waar hij pijltjens schiet, die in het wilde dolen, + Maar treffen steeds, en gloeiend zijn als kolen, + Wier vier elk hart in vlammen zet." + +"Precies!" zeide Contour: "er kwam van kolen in." + +"Die kolen maken een _lumineux_ effect," zeide Reynhove. + + "Wier vier het hart in vlammen zet." + +herhaalde Reekalf: "wat is het aardig uitgedacht en geestig volgehouden: +_gloeiende kolen_ en _een vlammend hart_! Laten wij eens drinken, om +dien geweldigen brand te blusschen. Uwe gezondheid, Monsieur Helding!" + +"Om u te bedanken, Mijne Heeren!" vervolgde hij: "maar het zal mijn tijd +worden, om huiswaarts te keeren." + +"Ja!" zeide ik: "ik begin ook te vinden, dat het laat genoeg wordt. Wij +zullen een eindweegs samen gaan, vriend Helding!" + +"Wel ja! Waarom niet den geheelen weg," zeide Lodewijk, mij spottend +aanziende: "dan kunt gij nog in 't voorbijgaan een bezoek afleggen bij +uw Dulcinea, die beneden hem woont.--Neen, neen! Wij gaan allen samen +heen." + +"Ik heb geen Dulcinea, die beneden Helding woont," zeide ik, op een +ernstigen toon: "en gij, mijnheer Blaek! weet dat zoogoed als iemand." + +"Nu! wij blijven ook niet lang meer," zeide Reynhove: "en wij gaan samen +heen; maar wij moeten toch het vervolg van het gedicht hooren." + +"Kottorie neen!" zeide Weinstuebe: "wou je nu al opkrassen? het mooie +moet nog ankomen." + +"Wel, het zij zoo!" hernam ik: "maar dan gaan wij ook." + +"Als de Heeren het dan zoo verkiezen," zeide Helding: en hij vervolgde +aldus met zijn gedicht: + + "Lief Kuiltje! zeg mij toch, indien gij 't kunt verhalen, + En prent het mij ter dege in, + Hoe zijt gij toch ontstaan? en wat toch deed u pralen, + Zoo schoon, als geen Apel het beter konde malen, + In 't midden van die ronde kin?" + +"Bravo! bravo!--Maar drink eens, Helding! dat opzeggen moet u vermoeien +na een zoo lange wandeling." + +"In 't minste niet:--nu antwoordt het Kuiltje, Mijne Heeren!" + +"Een sprekend Kuiltje! hoe geestig!" + + "Toen Venus zelf 't gelaat, waarin men mij ziet prijken, + Door hare gunst te voorschijn bracht, + Deed zij haar eigen merk in alle trekken blijken. + Zij schiep die schoone verf, waarvoor de roos moet wijken, + Die oogen, vol van tooverkracht." + +"'t Is onnavolgbaar!" galmde Reekalf uit. + + "Dat geestig kopje, rijk versierd met blonde lokken, + Dien fijnen neus, zoo wel besneen, + Dien wenkbrauwboog, om 't oog zoo zuiver heengetrokken, + Dat mondje, slechts bestemd tot kussen en tot jokken." + +"Foei! Jokte Phyllis?" merkte Reynhove binnensmonds aan. + +"'t Komt zoo in 't rijm te pas," fluisterde ik hem toe. + +"Jokken beteekent hier zooveel als schertsen," zeide Helding, aan wiens +nauwluisterend oor de aanmerking niet ontsnapt was. Hij vervolgde: + + "Die tandjes, wit als elpenbeen," + Toen zei zij: "aan mijn werk mag heden niets ontbreken. + En, als de moeder van de min, + Wil ik, hetgeen ik schiep, doen prijken met het teeken, + Dat elk herken." Zoo sprak ze, en drukte, al onder 't spreken, + Haar duimpjen in de kin." + +Hier werd dit kreupele rijm vervangen door een algemeen concert van +toejuichingen, en zoovele gezondheden den maker gebracht, dat ik berouw +begon te gevoelen, van hem niet voor het einde van het gedicht te hebben +medegevoerd, daar ik wel voorzag, dat hij den hem gespreiden strik niet +ontgaan zou. Vreezende bovendien, dat ook de overigen, terwijl zij hem +de laag gaven, zelven mede hun bekomst zouden krijgen, rees ik op en +wenschte nu de eerste gelegenheid te baat te nemen om te vertrekken, en, +zoo mogelijk, Helding mede te krijgen, toen het gesprek opeens een +wending begon te nemen, welke mij blijven deed. + +"Wat ik bovenal admireer," zeide Reynhove, terwijl hij den dichter bij +zijn knoopsgat hield, "is de varieteit, respireerende in de differente +poesies, die gij aan Mejuffrouw Blaek hebt gededieerd. Zeker heeft u het +sujet geinspireerd." + +"Ongetwijfeld, Mijnheer!" zeide Helding: "wie zou niet in heilig vuur +ontstoken raken, wanneer hij zulk een engel moet bezingen? Zouden wij +hare gezondheid niet eens drinken, Mijne Heeren?" + +Ik gevoelde een hoogst onaangename gewaarwording, en het was mij, of de +naam van Henriette ontheiligd werd, dat men dien bij een gelegenheid als +deze dorst uitspreken. Dan ik had spoedig meer gegronde reden tot +ontevredenheid. + +De gezondheid van Mejuffrouw Blaek werd gedronken, en die ellendige +Weinstuebe voegde er bij: "dat is een gonditie, die onze frund Plaek zich +vooral wel zal aantrekken wollen. Immers; hoe staat es? Pin je al +keenkacheerd met haar? En wanneer sollen wir op je prijloft tansen?" + +"Niet zoo mal," antwoordde Lodewijk: "zij is geen onaardig bekje en zou +wel willen, geloof ik; maar wij zullen er niet aan doen." + +Ik gevoelde een innigen trek, om den pochhans op zijn gezicht te +trommelen--en bedwong slechts met moeite mijn toorn. + +"Maar toch, Plaek!" zeide Weinstuebe: "man sagt, der Her papa wil mit +alle kraft und keweld, dat je haar trauwen solt." + +"Ja! dat heeft de ouwe zich in 't hoofd gezet, Joost weet waarom! +althans hij gunt haar aan geen andere."--Hier zag hij mij aan met een +schampere uitdrukking, die mij het bloed in 't gezicht deed stijgen: +"doch," vervolgde hij: "als ik ooit zoo gek worde om mijn vrijheid te +verkoopen, zal ik ten minste een half millioentje in ruil moeten hebben, +en geen kale rot, die op haar best," enz. Hier bezigde hij eenige +uitdrukkingen, te gemeen om herhaald te worden, maar die door Weinstuebe +en de officieren met een luid gelach werden aangehoord. + +Er had een hevige strijd in mijn binnenste plaats. Ik had te veel +eerbied voor Henriette, om haar op zulk een tijd en plaats en in een +dergelijk gezelschap tot onderwerp van een twist te doen strekken, en +haar partij te trekken tegen haar eigen bloedverwant: maar aan een +anderen kant was het in mijn oogen een ellendige laagheid, te dulden, +dat zij in mijn bijzijn tot onderwerp moest strekken van zulk +nietswaardig gesnap. Terwijl ik mijn denkbeelden zocht in orde te +schikken, ten einde aan Blaek mijn ongenoegen op een betamende wijze te +kennen te geven, kwam Reynhove mij voor en gaf mij daardoor de gezochte +aanleiding, om mij, zonder stof tot opspraak te geven, in het onderhoud +te mengen. + +"Vriend Blaek!" zeide Reynhove: "gij doet verkeerd, aldus over uw +cousine te spreken: zij is een charmant meisje, en zou ook zonder geld +in staat zijn, iemand gelukkig te maken, die haar wist te apprecieeren: +en daar zijt gij de man niet naar." + +"Dunkt u dat?" vroeg Lodewijk: "welnu! trouw haar dan zelf: en geluk er +mede." + +"Het verwondert mij," sprak ik nu op mijn beurt, "dat de Heer Blaek op +een zoo losse wijze spreekt van een naastbestaande, die wellicht door +geene onzer jonge dames overtroffen wordt, en wier zedigheid althans +boven alle lofspraak verheven is." + +"Wat weet gij daarvan?" vroeg Lodewijk: "omdat gij een paar keeren +alleen met de meid geweest zijt, en zij tegen u misschien de preutsche +gespeeld heeft, denkt gij, dat zij tegen een iegelijk zoo zijn moet. +Loop heen! wij weten, wat wij weten." + +"Ik weet," zeide ik, "dat ik in twijfel sta, of ik uwe taal met den naam +van laster of met dien van kinderpraat moet bestempelen." + +"Wat!" riep Lodewijk uit, terwijl hij opstoof van zijn stoel: "weet gij +wel wat gij zegt?" + +"Niet alleen, dat ik het weet; maar ik ben bereid, het te herhalen, en +geen woord meer te verdragen ten nadeele van Mejuffrouw uwe nicht." + +"En wie duivel heeft u opgedragen haar ridder te zijn?" vroeg Lodewijk: +"maar dat is hetzelfde: wij zullen elkander nader spreken, Mijnheer +Huyck!" + +"Ik ben uw seconde, Blaek!" zeide Van Ranst, zich oprichtende, en de +breede borst omhoogzettende. + +"Ja kottorie! dat kun je niet onder je laten, Plaek!" zeide Weinstuebe. + +"Wees toch zoo dwaas niet, Blaek! zeide Reynhove, tusschen beiden +tredende: "onze vriend Huyck heeft perfect gelijk. Gij hebt op een +impardonnable wijze van uwe nicht gesproken: en gij zoudt de zaak niet +amelioreeren, door er verdere suites aan te geven. Laat alles liever en +_etat_ blijven, haar naam niet meer geprononceerd, en de quaestie +afgedronken worden." + +"Ja!" mompelde Heldring: "dat is naar mijn hart gesproken, laat de +quaestie afgedronken worden." + +"De Heer Reynhove heeft volmaakt gelijk," zeide Contour tegen Lodewijk: +"gij kunt niet vechten tegen iemand, die het opneemt voor uwe eigene +nicht." + +"Ja! das ist auch waar," zeide Weinstuebe: laten wij er maar nicht meer +over spreken und ein klaasje von frundschap trinken." + +"Met genoegen," zeide Lodewijk: "indien Huyck mij naar behooren excuus +wil vragen voor de onbehoorlijke taal, die hij zich tegen mij heeft +veroorloofd." + +"Ik geloof," zeide ik, "dat mijne uitdrukkingen gematigd genoeg zijn +geweest, en kan geene verschooning vragen voor hetgeen ik op goede +gronden gezegd heb. Dit alleen wil ik verklaren, dat ik geen oogmerk +had, u te beleedigen, maar alleen de eer van Mejuffrouw uwe nicht tegen +alle blaam te handhaven." + +"Die reparatie moet u genoeg wezen, Blaek!" zeide Reynhove: "kom! wees +geen kind en begin geen dispuut, waardoor gij u-zelf een ridicule zoudt +geven.--De eer van een jong meisje is een teeder punt en behoort niet +zoo lichtvaardig onder een glas wijn gecompromitteerd te worden." + +"Ach ja!" zeide Helding, terwijl Lodewijk, hoezeer onwillig, het glas +aannam, dat Contour hem opdrong: "de eer van een meisje is een teeder +punt. Och! mijn Klaartje! mijn Klaartje! wanneer men zoo los over u +sprak, niemand zou het voor u willen opnemen!"--Hier liepen de tranen +den man, wien de wijn in een aandoenlijke stemming gebracht had, langs +de wangen. + +"Wat ist das!" vroeg Weinstuebe: "wat hebje te hijlen und te lamenteeren? +Trink liever een schlok, dan dat je zoo staat te balken." + +"Och! mijn waarde Heer!" zeide Helding, terwijl hij den aangeboden +roemer al snikkend ledigde: "Ik kan nooit over een lief meisje hooren +spreken, of ik denk om mijn arme dochter, die ook eens zoo braaf en goed +was, en thans ... och! och!--Mijnheer Lodewijk zal zich wel herinneren, +welk een braaf, beminnelijk schepseltje het was, alvorens een schelm +haar ... och! och!" + +"Ik!" zeide Lodewijk, terwijl hij bleek werd, hetzij door de uitwerking +van den wijn, of uit eenige andere oorzaak: "wat weet ik van uw dochter +af?... Doch ja!... ik herinner mij ... zij is het pad opgegaan, +nietwaar?" + +"Ja Mijnheer!" antwoordde Helding, blijkbaar door de woorden van +Lodewijk beleedigd, en hem aanziende met een vrijmoedigen blik; want de +kracht des wijns had de afstanden tusschen hen gelijkgemaakt: "zij is +het pad opgegaan: en ik kan het zonder blozen zeggen; want ik heb haar +altijd het goede voorgehouden en liefgehad:--en haar schande komt +alleen op den schelm neer, die haar bedorven heeft. Ziet Mijne Heeren! +ik ben maar een oude, afgeleefde vent; maar indien ik den verleider +wist, die mijn geluk verstoord heeft: ik zou hem opzoeken en in 't +aangezicht slaan. Neemt het mij niet kwalijk, Mijne Heeren! Gij zijt +allen nog jong en neemt het misschien zoo nauw niet; maar indien gij +nadacht, hoe uwe onbezonnenheid iemands geluk voor eeuwig kunnen +verstoren, gij zoudt over zulke onderwerpen niet schertsen. Och! Ik zou +al die verzen, welke UEd. geprezen hebt, met vermaak op het vuur gooien, +indien ik daardoor slechts mijne arme dochter terughad." + +Helding had op dit oogenblik iets ernstigs, iets waardigs in zijn +houding: het gevoel van eigenwaarde, dat anders bij hem sluimerde en hem +elken hoon lafhartig deed slikken, was opgewekt geworden nu het zijne +dochter gold: de wijn had hem vrijmoedigheid geschonken om zich te +uiten, en de beschroomde, laffe, kruipende tafelschuimer had in mijn oog +iets eerbiedwekkends verkregen.--Het was echter niet meer dan een +flikkervlam, bestemd om even spoedig te zijn uitgedoofd als zij ontstaan +was. + +Het scheen, dat zijn zedenpreek Lodewijk en zijn vrienden weinig +aanstond; althans de eerste deed weldra het voorstel, om de paarden te +gaan zoeken: en ik nam deze gelegenheid waar, om den dichter te +beduiden, dat wij nu lang genoeg gebleven waren en het tijd werd om naar +huis te gaan. Na een korte tegenstribbeling liet hij zich gezeggen, en, +afscheid van het gezelschap genomen hebbende, verlieten wij de herberg. + + + * * * * * + + +ZEVEN-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. + +WAARIN ONZE HELD IN NIEUWE ONAANGENAAMHEDEN WORDT GEWIKKELD. + + +Ik had nog nauwelijks twintig stappen stadwaarts gedaan, toen die zelfde +Helding, die even te voren zoo verstandig gesproken had, mij plotseling +bij den arm nam: "het is toch zonde en jammer," zeide hij: "te moeten +aftrekken, zoolang er nog zulke goede wijn in de flesch is." + +Ik zag hem aan: de oogen puilden hem uit het hoofd: en een misstap, dien +hij op dat oogenblik deed, en waardoor hij bijkans tegen mij +aantuimelde, deed mij overtuigend zien, dat hij dronken was, althans +door den plotselingen overgang uit den warmen koepel in de lucht, +bevangen geraakt. + +"Hou u maar bedaard, vriend Helding!" zeide ik: "en laat ons +voortstappen, zonder de menschen te dwingen van naar ons te kijken." + +Wij wandelden verder op, en ik deed mijn best, den sukkel voort te +krijgen, die bij elken stap tegen mij aankwakte en met de beenen al de +bewegingen maakte van een schaatsenrijder. Het begon gelukkig al te +schemeren, en er waren weinig menschen meer voor de herbergen; maar ik +schaamde mij toch om met een dronken man de poort in te komen. Reeds had +ik een paar keeren stilgestaan en rondgezien naar iemand om een rijtuig +te bestellen, toen tot mijn blijdschap Reynhove met twee der Officieren +ons achterop kwam geloopen. Ik wenkte hen toe en zij hadden niet veel +moeite om te zien hoe de zaak geschapen stond. De Hagenaar bood mij +terstond zijn hulp aan; doch de beide anderen, die waarschijnlijk haast +hadden, wenschten ons in 't voorbijgaan pleizierige wandeling en stapten +voort, zonder zich wijders over ons te bekommeren. Reynhove nam nu +Helding bij den anderen arm en op die wijze gelukte het ons, hem tot in +de poort te krijgen. Op het Haarlemmerplein gekomen, bestelden wij een +slede en pakten onzen maat, die zoo gedwee als een schaap was en nergens +meer besef van had, daarin, terwijl wij gearmd naast het voertuig voort +bleven wandelen. Ik vroeg aan Reynhove, hoe het met zijn paard gesteld +was. + +"O!" zeide Reynhove: "het is zoo gezond als een visch. Ik laat het uit +precautie op stal staan; moest hij morgen weer aan den gang, hij zou aan +de blessen van Blaek desnoods een zeshonderd roe vooruit geven; want, +wat die betreft, ik geloof niet, dat hij er ooit weer mede zal kunnen +rijden." + +"Dit is dan," zeide ik, "een weddenschap geweest, waar niemand bij +gewonnen heeft: gij zijt het geld kwijt, en Blaek een paar brave +paarden." + +"Hij verliest er meer bij dan ik," zeide Reynhove, lachende. + +"Ik zie niet, dat zulks u eenigen troost kan geven, dat twee edele +schepselen buiten gebruik raken en het wellicht met den dood bekoopen; +terwijl zij buiten deze dwaasheden den eigenaar tot nut en genoegen +hadden kunnen strekken." + +"_Ma foi!_ het is hun lot! waar zijn de harddravers voor, anders als om +te loopen? Gij zult toch een echt nationale gewoonte als de +harddraverijen niet willen condemneeren?" + +"Volstrekt niet," hernam ik: "maar de paarden, welke men daartoe bezigt, +worden er uitdrukkelijk toe bestemd, en door een gestadige oefening +bekwaam gemaakt om het lang uit te houden en sterke beweging te doen +zonder nadeel voor hun gezondheid: en bovendien bereden door lieden, die +de noodige zorg dragen, dat zij zich niet boven hunne krachten +inspannen. Wat ik veroordeel, zijn die bijzondere weddenschappen, +waarbij welopgevoede lieden zich met rostuischers gelijk stellen, hun +paarden slaan, mishandelen en bederven, en per slot slechts een schralen +roem inoogsten. Ik geloof, dat ik mij des te vrijer jegens u aldus mag +uitlaten, omdat ik bespeurd heb, dat gij, uit liefde voor uw beest, en +om het niet te bederven, de kans der overwinning verspeeld hebt. Doch +juist dit toont aan, dat gij althans voor dergelijke grappen de man niet +zijt. Om die mede te doen, moet men beginnen met alle gevoel van deernis +uit te schudden." + +"Ik geloof, dat gij gelijk hebt," zeide Reynhove: "_mais que +voulez-vous_?" + +"Gij althans," vervolgde ik, "zoudt niet handelen, gelijk Blaek gedaan +heeft ten opzichte van Velters. Gij ziet waar die +paardekoopers-zedenkunde toe brengt." + +"Ik verzeker u," zeide Reynhove, "dat, toen ik kennis maakte met +Lodewijk, ik hem voor een bon _compagnon_ aanzag, die wellicht zijn +gebreken had, maar rond en voor de vuist was;--maar hij is mij erg +tegengevallen:--en dan de manier, waarop hij over zijne _cousine_ +spreekt!--foei!--_Apropos_! is het een indiscretie, u te vragen, of gij +_vues_ op haar hebt?" + +"'t Is nu de tijd niet, daarover te spreken," antwoordde ik, ongenegen +hem tot mijn vertrouweling te maken. + +"Integendeel!" hernam hij: "en gij behoeft voor mij niet te vreezen:--er +zal tusschen ons geen rivaliteit bestaan.--Maar wat kan de reden zijn, +dat haar oom zoo geweldig op een huwelijk tusschen haar en Lodewijk +gesteld is, en zich daar zoo zonderling en dringend over uitlaat?" + +"Heeft hij dat in uw bijzijn gedaan?" vroeg ik, verrast. + +"Aha!--die vraag is een antwoord op hetgeen ik zooeven vroeg:--In mijn +bijzijn? _mieux que ca_, tegen mijzelven, vriendlief!" + +"Hoe dat?" + +"Luister eens. In den gepasseerden nacht lag ik gerust op mijn bed, toen +opeens de deur van mijn slaapkamer wordt opengedaan: "wie is daar?" +vraag; ik.--Geen antwoord.--Ik ga overeind in mijn bed zitten, en zie: +daar nadert mij een lange gestalte, blootsvoets en 't lijf in een +nachtjapon gewikkeld, met een slaapmuts op au een kaars in de hand, die +naar mij toetreedt. Het was de oude Heer Blaek." + +"Inderdaad! En wat kwam die u vertellen?" + +"Daarnaar was ik niet minder nieuwsgierig dan gij. "Mijn God! Mijnheer +Blaek! Wat is er gebeurd?" vroeg ik.--Maar hij, zonder mij te +antwoorden, zette de kaars op de tafel, en, een stoel nemende, plaatste +hij zich aan het hoofdeneind van mijn bed. Toen bemerkte ik eerst, dat +hij een slaapwandelaar was." + +"En hij sprak met u?" + +"Hij nam mijne hand tusschen de zijne, en toen, mij met een gelaat vol +angst aanziende: "om Gods wil, Lodewijk!" zeide hij: "maak uw ouden +vader niet ongelukkig. Heb medelijden met mij. Geef mij de rust mijner +ziel weer en neem Henriette tot vrouw. Ik heb heden weer een aanzoek +voor haar afgeslagen."" + +"Hij zeide dit?" + +"Ik herhaal u zijn eigen woorden: "O! Wist gij," vervolgde hij, "wat het +zegt, jaren lang de folteringen des gewetens te gevoelen, en slechts een +middel tot herstel van het misdrijf te kennen. Het is in uwe macht mijn +Lodewijk! mij de rust terug te geven. Ik heb u altijd uwen wil laten +doen;--ik heb u wellicht te veel liefgehad: ja! God weet het: veel te +veel:--doe gij dan het eenige, wat gij voor mij doen kunt."" + +"Onbegrijpelijk! En welk geheim kan het zijn, dat hem zoo zwaar op het +hart ligt?" + +"Ik weet het niet; en ik was liever de kamer uitgeloopen dan op een +zoodanige wijze de confident te worden van iemand, aan wiens huis ik +hospitaliteit geniet.--De slapende vervolgde: ""gij weet het niet, +waarom ik zoo sterk op dat huwelijk insisteer. En gij zult het ook nooit +weten dan in de ure mijns doods. En die zal niet ver meer verwijderd +zijn, indien gij aldus voortgaat, mijn beden te weerstreven."" + +"Schrikkelijk! En wat toch kan het zijn, dat hier achter schuilt." + +"Het tooneel begon mij te vervelen. Ik trok mijn hand los, en kroop zoo +dicht tegen den wand, dat ik buiten zijn bereik lag. Hij tastte nog +eenige oogenblikken naar mij, zuchtte toen diep, rees op, nam den +kandelaar en trok af gelijk hij gekomen was." + +"Ik zou dit geval maar niet rondvertellen," zeide ik: "hetgeen u gezegd +is, was niet voor uwe ooren bestemd, en openhartig gezegd, steekt er +niet een soort van misbruik van vertrouwen in, het aan derden mede te +deelen?" + +"Dat zegt gij nu gij 't weet," zeide Reynhove, lachende: "maar gij hebt +gelijk, en ik zou het u ook niet verhaald hebben, dacht ik niet, dat het +u interesseeren kon en u den sleutel geven van het refus, dat gij +geleden hebt. Aan Lodewijk echter heb ik gemeend het te moeten zeggen, +die er hartelijk om heeft gelachen, en gezegd, dat hem dergelijke +bezoeken zoo dikwijls gebeurden, tot hij eindelijk de resolutie had +genomen, van zijn deur te sluiten, wanneer hij naar bed ging. Ik geloof, +dat ik zijn voorbeeld volgen zal voor de weinige dagen, die ik nog denk +te blijven; want ik ben niet op de herhaling dier visites gesteld en zou +wellicht meer hooren dan mij aangenaam was." + +"Denkt gij spoedig weer naar Den Haag te gaan?" + +"Ik geloof van ja: ik verlang met die Blaeken niet intiem te worden: en +bovendien, uw vader heeft mij een goeden raad gegeven: en het zal den +mijnen aangenaam zijn, indien ik mij in deze of gene carriere begeef. +Voor mijn vertrek echter, kom ik stellig nog eens ten uwent aan." + +Wij spraken nu over onverschillige zaken, totdat wij ons aan de deur der +woning van Heynsz bevonden. Mijn oogmerk was om, ten einde de +gelegenheid te vermijden van Amelia opnieuw te ontmoeten, onzen patient +aan Heynsz over te leveren, en dezen de verdere bezorging op te dragen. +Doch de huisheer was uit: en daar de meid natuurlijk geen kans zag, om +Helding, die gevoelloos als een blok in de slede lag, naar de derde +verdieping te sjouwen, zagen wij ons wel genoodzaakt deze taak zelven te +aanvaarden. Juist op het oogenblik, dat wij den poeet uit de slede +tilden, kwam Lodewijk aangeloopen, gevolgd van zijn bediende. "Zoo!" +zeide hij: "zijt gij daar eindelijk? Ik heb mij in 't zweet geloopen, om +u in te halen. Gij vergeet, dat ik ook bij de grap hoor." + +Dit zeggende, pakte hij mede een been van Helding aan; doch ik bemerkte +dadelijk, dat zijne hulp ons weinig baten zoude, want hij waggelde zelf, +en had allen schijn van onder den invloed van den wijn te handelen. Ook +liet hij, zoodra wij den beschonkene de benedentrappen opgesjouwd +hadden, dezen los, en ging op het portaal zitten. Intusschen sleepten +wij Helding hooger op; maar ik had in 't voorbijgaan gemerkt, dat de +deur van Amelia's kamer even was geopend geworden, en dat haar vader, +waarschijnlijk ongerust over het buitengewoon gedruisch, om het hoekje +gekeken had. Lodewijk, die misschien ook niet zonder doel was +achtergebleven, had hem ook bespeurd, was weder opgestaan en de kamer +van Amelia binnengetreden. Ik zag dit met een zwenk. + +"O wee!" zeide ik tegen Reynhove: "laten wij ons haasten: anders komt er +gekheid daar beneden." + +Wij legden dan ook, zonder verderen omslag te maken, den snorkenden +Helding op zijn bed, en stoven de trappen weer af. De deur van Amelia's +kamer stond open: zijzelve zat aan haar werktafel, bleek van schrik en +met de handen krampachtig saamgevouwen. Haar vader stond midden in het +vertrek, met de armen over elkander geslagen, en staarde Lodewijk aan, +die nauwelijks op de beenen staan kon en al vloekende uitriep: + +"Nu zie ik het eindelijk, Juffertje!--Al wil je mij niet tot galant, gij +ontvangt toch visites van Heeren.--Voor Huyck blijft de deur niet +gesloten, en wie is deze snaak? Zeker de betaalmeester en chef! He?" + +"Blaek!" riepen Reynhove en ik, hem van weerszijden bij de hand nemende: +"Stel u toch zoo niet aan.--Ga met ons!" + +"Met uw verlof!" zeide Bos: "is deze de Heer Blaek, die de +onbeschaamdheid heeft gehad, aan mijne dochter schandelijke voorstellen +te doen?" + +"Uw dochter!" herhaalde Lodewijk, een oogenblik verrast: "nu ja! wat +doet het er toe?" vervolgde hij met zijne gewone onbeschaamdheid: "ik +heb haar rijk willen maken: en zoo gij een verstandig man zijt, zul je +er niets tegen hebben. Er steekt immers geen kwaad in, op een mooi +meisje te verlieven?--En zij neemt ook presenten aan, al houdt zij zich +fijn." + +"Wacht!" zeide Bos: en meteen, een lade openhalende, kreeg hij het +doosje met juweelen voor den dag en stak het Lodewijk tusschen vest en +hemd; waarna hij, zonder er een woord bij te voegen, hem met de andere +hand een heftigen slag in 't aangezicht gaf. + +"Mijnheer!" zeide Reynhove, onthutst: "wij zullen wel zorgen, dat hij u +niet incommodeert: maar zoo gij hem slaat, laten wij hem los." + +"Mijne Heeren!" zeide Bos, op een bedaarden toon: "hij bekomt niet als +het honderdste deel van hetgeen hij verdient; en het is hoog noodig, dat +hij eens leere, hoe hij hier in 't vervolg ontvangen zal worden." + +"Gij zult het mij betalen," brulde Lodewijk, pogingen aanwendende om +zich los te rukken: "houdt mij niet vast, lamme, valsche vrienden die +gij zijt! Pieter! mijn zweep! ik wil dien schoft mores leeren." + +En Pieter, die geen haar beter was dan zijn Heer, stormde binnen en kwam +met opgeheven zweep op Bos aan. Ik sprong tusschen beiden; maar zag mij +hierdoor genoodzaakt, Lodewijk los te laten, die, zich nu ook van +Reynhove bevrijdende, als een razende Roeland op Bos toeschoot. Maar +deze, hem zonder schroom afwachtende, greep hem met de eene hand in de +das en met de andere in den gordel, droeg hem, ondanks zijn +tegenspartelen, de deur uit en smeet hem toen van al de trappen af. + +"O God! wat zal het gevolg van dit alles zijn?" riep Amelia: "Mijnheer +Huyck! in 's Hemelsnaam!--Help hem toch aan 't bedaren." + +"Ga uw Heer oprapen," zeide Bos, terugkeerende, tegen Pieter: "of ik zal +u denzelfden weg wijzen." + +Pieter, hoewel anders een onbeschofte, ruwe kerel, en voor geen kleintje +vervaard, scheen echter ongenegen een nieuw bewijs uit te lokken van de +kracht des forschgespierden mans, die voor hem stond, en begaf zich, +zonder een tweede bevel af te wachten, naar beneden. Reynhove trad +nader: "is dit niet wat hard geprocedeerd, Mijnheer?" vroeg hij: "onze +vriend is een weinig beschonken, en...." + +"En ik behandel hem als zoodanig," zeide Bos: "gij zult mij genoegen +doen, hem te volgen: ik verlang vrij op mijne kamer te zijn en van +bezoeken verschoond te blijven.--Mijnheer Huyck! een woord met u eer gij +gaat." + +"Ik verlaat u, Mijnheer!" zeide Reynhove: "want ik erken, dat gij hier +meester zijt: maar permitteer mij om u te zeggen, dat ik hier toevallig +ben ingekomen, en wel, om een dispuut, dat ik vreesde, te prevenieeren: +en dat ik uwe forsche manier van ageeren jegens iemand, die zich niet +wel defendeeren kan, nimmer zal approbeeren." + +"Al genoeg!" hernam Bos, met een beweging van ongeduld, en terwijl hij +hem de deur wees. Reynhove haalde de schouders op, boog zich voor +Amelia, gaf Bos zijn trotschen blik terug en vertrok. + +"Wat is de aanleiding van dit tooneel?" vroeg Bos, zoodra hij weg was: +"ik had niet verwacht dat dergelijke onaangenaamheden herhaald zouden +worden." + +Ik gaf hem een kort verslag van de oorzaak onzer komst en betuigde, +hoezeer het mijzelf speet, zonder opzet opnieuw in een geschil als dit +gewikkeld te zijn geweest. + +"'t Is wel!" zeide hij: "ik geloof u: en ik ben overtuigd, dat ik niets +van den Heer Huyck te wachten had, als wat betamelijk en voegzaam is." + +"De Hemel geve," zeide Amelia, "dat deze ontmoeting geene onaangename +gevolgen voor u hebbe." + +"Dat ware van weinig aanbelang," zeide ik: "maar zij kan de aandacht der +Justitie trekken: en zoo Blaek, om zich te wreken, een beklag inlevert, +vrees ik, dat UEd. wellicht niet langer hier veilig zult zijn." + +"Het is zeker, dat ons alles te duchten staat," zeide Bos: "maar het +baat mij niet, of ik angstig de toekomst inzie; ik heb mij in erger +gevaren bevonden, en mijn gestarnte heeft mij immer daaruit gered. Tot +nog toe schijnt men geen achterdocht tegen mij te voeden: en wellicht +heb ik slechts twee dagen meer noodig, om mijn zaken hier af te doen en +voor altijd dit land te verlaten." + +"Vlei u niet te veel," zeide ik, het hoofd schuddende: "UEd. begaat +onvoorzichtigheden.--Of is het geene onvoorzichtigheid, aan de zuster +van den Hoofdschout een bezoek te geven?" + +"Integendeel!" zeide hij: "niets is meer geschikt, om de vermoedens af +te wenden;--maar ik wil u niet langer ophouden. Vaarwel! En dat de Hemel +met u zij." + +Ik vertrok. Op straat gekomen, zag ik de slede vertrekken, met den +bediende van Lodewijk er naast, terwijl Reynhove mij nog stond af te +wachten. + +"Ik heb Blaek aangeraden, om van die equipage gebruik te maken," zeide +hij: "maar verhaal mij, bid ik u, wie is toch die Sinjeur daarboven, die +een paar vuisten heeft als een smidsgezel, en een houding als een +Burgemeester? Gij schijnt hem te kennen." + +Ik was op deze vraag voorbereid, en antwoordde zonder aarzelen: "dien +Heer heb ik laatst op een dichterskrans bij Helding ontmoet: zijn +rechten naam weet ik u niet te zeggen." + +"_Ma foi!_ hij heeft een schoone dochter, en ik begrijp licht, dat +Lodewijk er een kansje op wagen wilde;--maar in allen gevalle heeft de +oude Heer het toch wat erg gemaakt en ik zal het Lodewijk niet kwalijk +nemen, indien hij hem satisfactie vraagt wegens de geledene +injurie;--zoo namelijk die heer een man is, aan wien men, zonder zich te +compromitteeren, een uitdaging zenden kan." + +"Lodewijk zal, hoop ik, verstandiger zijn," zeide ik, beschroomd over de +gevolgen, welke een zoodanige handelwijze, ook voor mij, zoude kunnen +met zich brengen: "hij is de oorspronkelijke beleediger geweest: en +niemand zou het toch kunnen goedkeuren, dat hij den vader voor den degen +eischte, omdat deze het voor zijn verongelijkte dochter had opgenomen." + +"Dat is waar ook," zeide Reynhove: "en gij moet niet denken, dat ik het +gedrag van Lodewijk approuveer;--maar die andere, met zijn rooden rok, +heeft het toch ook wat erg gemaakt.... Enfin! het is zooals het is:--en +nu zult gij mij niet kwalijk nemen, dat ik u verlaat en naar mijn logies +ga: Lodewijk zou anders met reden klagen, dat ik hem geheel aan zijn lot +abandonneer: en ik zal toch al werks genoeg hebben, om hem te +apaiseeren.--Vaarwel!" + +Wij namen afscheid: Reynhove volgde den weg, dien de slede gegaan was, +en ik trok naar huis. Waarschijnlijk droeg mijn gelaat eenige blijken +van de gemoedsaandoeningen, door het gebeurde bij mij verwekt; althans +mijn vader zag mij ernstig en mijn moeder enigszins bezorgd aan, terwijl +Suzanna, toen ik, zonder van de laatste ontmoeting te reppen, in korte +woorden verhaalde, dat ik in gezelschap met Blaek, Reynhove enz. geweest +was, mij verklaarde, dat zij mij op mijn verjaardag een zweepje en een +bokaaltje zoude present doen, aangezien ik bij mijn overige beminnelijke +hoedanigheden die van een rostuischer en een drinker scheen te willen +voegen. Mijn moeder zuchtte, en mijn vader zeide bij het scheiden: +"Ferdinand! teleurgestelde liefde kan somtijds tot dwaze stappen +vervoeren. Neem u in acht!" + + + * * * * * + + +ACHT-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. + +WAARIN LEELIJKE DONDERBUIEN BOVEN HET HOOFD VAN FERDINAND SAMENPAKKEN. + + +Den volgenden dag op de beurs zijnde, werd ik aangesproken door den +makelaar Velters, die, na met mij eenige woorden gewisseld te hebben +over de commissies, welke hij voor ons kantoor te verrichten had, mij +vergunning verzocht, mij een eind weegs huiswaarts te vergezellen. Ik +verbeeldde mij, dat er deze of gene verkooping ophanden was, waarbij hij +in aanmerking wenschte te komen en deswege mijn voorspraak verlangde: en +ik was niet weinig verwonderd toen hij, zoodra wij de beurs verlaten +hadden, mij vroeg of het mij hetzelfde was, de Pijpenmarkt om te loopen, +dewijl wij daar minder gedrang zouden vinden en meer ongestoord kunnen +spreken, dan op het Rokin of in de Kalverstraat. + +"Is het zoo belangrijk?" vroeg ik, verwonderd over deze geheimzinnige +handelwijze: "waarom komt UEd. dan niet liever bij mij aan huis?" + +"Verschoon mij," was zijn antwoord: "maar het is beter, dat ik met UEd. +spreek, voordat UEd. te huis zijt." + +"Er is toch geen samenzwering ophanden," vroeg ik lachende, terwijl ik +aan zijn verzoek voldeed en met hem den stillen weg ging, dien hij +verkozen had. Nauwelijks waren wij op de Pijpenmarkt, of hij ving het +gesprek aan door mij met warmte te danken, voor hetgeen ik ten zijnen +behoeve gedaan had. + +"Gij meent mijn voorspraak bij den Heer Van Baalen," zeide ik: "maar +lieve vriend! daarvoor hebt gij mij gisteren immers reeds aan de beurs +uw dank betuigd." + +"Daarvoor kan ik nooit dankbaar genoeg zijn," zeide hij: "maar ik bedoel +een dienst van een anderen aard ... in die zaak over dat paard van den +Heer Blaek:--niemand als UEd. kan mij die hebben bewezen." + +"Gij zijt misleid," zeide ik, "of ik begrijp u niet. Ik verklaar u, dat +ik eerst gisteravond kennis ontvangen heb van de geheele geschiedenis." + +"Nu! dat is om 't even," zeide hij: "dat bewijst mij alleen, dat UEd. +niet rust, zoodra UEd. het onrecht verneemt, om het ook te herstellen." + +"Gij spreekt raadsels," hernam ik, "en wekt mijn nieuwsgierigheid op. +Wat is er dan gebeurd? En welk onrecht is er hersteld?--In allen gevalle +is het buiten mijn toedoen geschied." + +"Wel!" zeide Velters: "UEd. weet dan, op welke lage wijze de Heer +Lodewijk Blaek mij misleid heeft. Hij dacht voorzeker, dat, omdat ik in +zekere opzichten van zijn vader afhankelijk ben, hij met mij zou kunnen +handelen gelijk de leeuw met zijne jachtgezellen; maar, toen ik de ware +toedracht der zaak vernam, zegevierde mijn verontwaardiging boven alle +andere bedenkingen en liep ik naar een Advocaat om raad te vragen. Deze +stelde mij voor oogen, hoe dwaas het zou zijn tegen een vermogend man te +procedeeren, ik, de aarden pot tegen den ijzeren. Zijn taal overreedde +mij: ik besloot, hoe ongaarne ook, mijn wraakzucht op te geven, en dacht +aan de zaak niet meer; dan, hedenmorgen vroeg ontving ik een +uitnoodiging om mij aan het kantoor van den Heer Hoofdschout te +vervoegen. Ik kwam daar op den bepaalden tijd, meldde mij aan en werd +terstond bij uw Heer vader binnengelaten, waar ik ook den schelmschen +Jaspersz vond, die nu, door de scherpe ondervragingen van den Heer +Hoofdschout gedrongen, alles moest opbiechten. Uw Heer Vader vroeg mij +toen, of ik mijn geld terugbegeerde, dan of ik vreesde, dat zulks mij +nadeel in mijne betrekking zoude doen. Ik aarzelde een oogenblik; doch +de zucht om te toonen, dat geene vrees voor geldelijke schade mij +verhinderde mijn recht te zoeken, en de hoop, dat alle eerlijke lieden +mijne partij nemen, en mij daarom hunne klandizie niet ontzeggen zouden, +deden mij besluiten, aan Z.-Ed.-Gestr. te antwoorden, dat ik mijn geld +gaarne terug zou bekomen. Toen Z.-Ed.-Gestr. dit hoorde, gelastte hij, +dat de Heer Lodewijk, die mede ontboden was en in een ander vertrek +toefde, zou worden binnengeroepen. Hij kwam en stond eenigszins +beteuterd geloof ik, van mij en Jaspersz daar te zien. Uw Heer vader +stelde hem op een treffende wijze het schandelijke van zijn gedrag voor +oogen en besloot met hem te zeggen, dat hij de som terug moest geven of +de gevolgen van een proces wegens oplichterij afwachten. De jonge Heer +bromde en pruttelde wel wat; doch beloofde eindelijk zulks te doen. Hij +liet zich bij die gelegenheid ontvallen, dat UEd. het zeker waart, die +den Heer Hoofdschout tegen hem had opgezet door de zaak te +verdraaien.--Daaruit nam ik aanleiding om UEd. te houden voor dengenen, +die mijne voorspraak bij Z.-Ed.-Gestr. waart." + +"Gij hadt het beiden mis," zeide ik: "de Hoofdschout behoeft niet door +zijn zoon onderricht te worden, om te weten, wat er omgaat: en er is +geene voorspraak bij hem noodig om hem rechtvaardig te doen handelen." + +"Maar dit is niet alles," vervolgde Velters: "in 't heengaan herhaalde +de Heer Lodewijk, dat hij zeer wel wist, aan wien hij dit alles te +danken had, en dat niets dergelijks hem verwonderde van iemand, die hem +in een vreemd huis lokte, om hem te mishandelen." + +"Hoe! meende hij mij?" riep ik uit, ontsteld en verontwaardigd tevens. + +"De Heer Hoofdschout vroeg hem terstond, wat die woorden te beduiden +hadden, en zeide, dat, zoo hij een klacht had in te brengen, al ware die +tegen zijn eigen zoon gericht, hij daarmede dan terstond voor den dag +moest komen. De Heer Blaek scheen zich nu een wijl te bedenken, en zeide +vervolgens, dat hij de zaak liever blauw blauw zoude laten." + +"Dat geloof ik wel," hernam ik: "hij kan door laster mij meer nadeel +doen dan door een loyale aanklacht." + +"Vervolgens," zeide Velters: "vroeg hem Z.-Ed.-Gestr., wie hem +gisteravond, ten huize van den Portretteur Heynsz van de trappen +gesmeten had, en of UEd. dat gedaan had." + +"Hoe mijn vader wist dit reeds?----maar waarover verwonder ik mij?" + +"Mijnheer!" zeide Blaek toen: "ik beschuldig voor alsnog niemand; maar +uw zoon heeft zich niet zoo gedragen, gelijk ik van een fatsoenlijk man +verwachtende was. Zoo UEd. mijn knecht verkiest te hooren, zal deze u +zeggen, dat uw zoon hem verhinderde mij ter hulpe te komen, terwijl een +ander mij in de borst greep en mishandelde." + +"Die ellendige!" riep ik: "voorzeker, als de zaak op die wijze wordt +voorgedragen, moet mijn handelwijze vreemd en berispelijk schijnen." + +"Z.-Ed.-Gestr. antwoordde niet; maar, na zich een korten tijd bedacht te +hebben, zeide hij: "Mijnheer Blaek! wij zullen deze zaak nader +onderzoeken: en hoe dat onderzoek afloope, wees verzekerd, dat wij UEd. +recht zullen doen wedervaren."--Daarmede kreeg de Jongeheer zijn +afscheid.--Maar toen kwam er nog wat, en ik vrees daarbij verkeerd +gehandeld te hebben. Uw Heer vader vroeg mij, zoodra wij alleen waren, +of ik UEd. kende. Ik antwoordde toestemmend." "Ja!" zeide Z.-Ed.-Gestr.: +"ik weet, gij hebt te zamen een avond bij Monsieur Helding doorgebracht. +Vergun mij, u eene vraag te doen. Is UEd. het niet, dien hij naar huis +heeft gebracht?"--"Ed.-Gestrenge!" antwoordde ik, eenigszins verwonderd; +"die eer heb ik niet gehad: uw zoon is vroeger vertrokken." + +"Ach!" zeide ik: "daar begint de straf van mijn logen." + +"Het ernstig gelaat van uw Heer vader," vervolgde Velters, "liet geen de +minste verandering bespeuren: en toch was het mij, toen hij mij zeide, +dat ik afgedaan had, alsof zijne stem mij te kennen gaf, dat hij +ontevreden was: en ik gevoelde, dat ik UEd. een kwaden dienst gedaan +had, door de waarheid te spreken. Dit smertte mij:--maar ik mocht toch +niet liegen:--en nu meende ik, ware het best, UEd. vooraf te waarschuwen +van het voorgevallene, ten einde UEd. in staat te stellen, van naar +bevind van zaken te handelen." + +"Het is waar," zeide ik, na eenig stilzwijgen, "gij hebt mij een +slechten dienst gedaan; maar God beware mij van te wenschen, dat gij om +mijnentwille aan de waarheid zoudt hebben te kort gedaan. Ik heb, +ofschoon om bestwil, mij met een logen moeten behelpen, en dien er thans +de gevolgen van te dragen.--Maar wij naderen ons huis! laten wij hier +afscheid nemen: het zou ook u in onaangenaamheden kunnen wikkelen, zoo +men ons thans bijeen zag. Geloof, dat ik u dankbaar blijf voor den +dienst, mij door u bewezen:--al is die dienst genoegzaam geweest, om mij +mijn eetlust voor dezen middag te benemen." + +Velters verliet mij en ik kwam in een vrij onaangename stemming te huis. +Nauwelijks dorst ik de oogen opslaan toen ik binnentrad: mijn vader was +ernstig en sprak weinig: mijn moeder zuchtte, zag mij nu en dan met een +weemoedigen blik aan, en ik kon duidelijk aan haar gezwollen oogen +bemerken, dat zij geweend had. Mijn zuster Suzanna deed in den beginne +eenige pogingen om het gesprek gaande te houden; doch zij bemerkte +alras, dat zij zich vruchtelooze moeite gaf, en onze afgetrokkenheid, +althans die van mijn moeder en de mijne, waarschijnlijk toeschrijvende +aan verdriet over het mislukken mijner vrijage, hield zij af en zweeg; +zoodat ons middagmaal, zonder de kinderen, die nu en dan hun stem +verhieven, veel op een Trappisten-vergadering zoude geleken +hebben.--Zoodra het nagebed was gedaan, rees mijn vader op en zeide tot +mij, dat het hem aangenaam zoude zijn, mij een oogenblik te spreken, +indien namelijk mijn kantoorzaken--"of andere bezigheden," voegde hij er +op een schamperen toon bij, "mij den tijd tot een kort onderhoud +vergunden." + +Ik betuigde, dat ik tot zijn dienst was en volgde hem met een kloppend +hart naar zijn studeervertrek. Aldaar gekomen, nam hij plaats en +verzocht mij te gaan zitten, met een plechtigheid, die mij tot een +slecht voorteeken strekte van hetgeen volgen zoude. Zijn gelaat stond +strak als gewoonlijk: maar, behalve dien trek van ernst, was er in de +bijna onmerkbare beweging van het oog en in de opgetrokken hoeken van +den mond een uitdrukking van droefheid te lezen, die getuigde, dat zijn +ziel meer leed, dan hij verlangde dat zou opgemerkt worden. + +"Mijnheer!" zeide hij, na mij gedurende eenige oogenblikken te hebben +aangezien, als had hij in het diepste mijns gemoeds willen lezen: "ik +begin zeer goed te begrijpen, dat de Heer Blaek uwe verdere kennismaking +met zijn pupil niet heeft willen toelaten: en het doet mij leed, dat ik +mij door de gebeden uwer goede moeder tot den dwazen stap, dien ik deed, +heb laten bepraten." + +"Hoe dat, Vader?" vroeg ik, bevende: "een dwaze stap!... Ik begrijp u +niet." + +"Ik prijs den voorzichtigen man," vervolgde mijn vader, "die het hem +toevertrouwde pand niet wil overgeven aan iemand, wiens gedrag niets dan +ongunstige waarborgen oplevert voor het toekomstig geluk zijner gade." + +"Mijn gedrag!" herhaalde ik, verblijd over de gedachte, dat ik mij ten +minste van die zijde onschuldig gevoelde: "wat kan de Heer Blaek mij te +verwijten hebben?" + +"Hoe, Mijnheer!--Iemand, die zich niet schaamt, op den dag zijner +terugkomst bij zijn ouderen, den dag, waarop zijn hart alleen vervuld +behoorde te zijn met reine en betamende gedachten aan het geluk, dat hem +te beurt viel, van zijns vaders huis en zijne betrekkingen in gezondheid +terug te zien, die, zeg ik, op zulk een dag zich niet schaamt, een +_maitres_ met zich te brengen en te kameren! die gedoogt, dat zijn vrome +en niet ergdenkende Tante in kennis komt met een slecht voorwerp: die, +om zijn bezoeken bij haar te bewimpelen, mij wijs maakt, dat hij +nachtwandelingen met Velters doet: die, van een dronkenmanspartij +terugkeerende, een mede-vrijer van de trappen laat smijten!... + + quem frangere postes + Non pudet, et rixas inseruisse iuvat. + +Gij ziet dat ik van alles onderricht ben... en die, onder de bedrijven, +zich nog inbeeldt, dat hij aanspraak op de hand van een fatsoenlijk +meisje kan maken!--Ferdinand! Ferdinand! hoe diep zijt gij gevallen! + + Tantane te, fallax! cepere oblivia nostri?" + +"Vader!" zeide ik, met zooveel bedaardheid als ik machtig kon blijven: +"Van al wat UEd. daar opnoemt is er slechts eene aantijging, waarop ik +schuld bekennen moet:--namelijk, dat ik u voorgelogen heb betreffende +mijn wandeling met Velters.--Wat mijn kennis betreft aan de Juffer, die +bij Heynsz logeert,--deze schaam ik mij niet. UEd. hadt mij beloofd, +daarnaar niet meer te vragen." + +"Dit had ik gedaan, omdat ik een vast vertrouwen stelde in uw +oprechtheid en in uw godsdienstig gevoel.--Maar nu gij eenmaal, en gij +bekent het zelf, mij bedrogen hebt in een punt, hoe wilt gij dan, dat +ik, in het overige, staat make op de woorden van iemand, _quem non +periuria terrent_? Is het nu mijn plicht niet, als vader, die zijn zoon +moet terughouden, wanneer hij hem met rassche schreden den weg ten +verderve ziet inslaan, en als Hoofdschout, die voor de goede orde in de +stad moet waken, een perk te stellen aan dergelijke ongeregeldheden?" + +"Ik ben wel te beklagen," zeide ik: "te meer, omdat mijn verdediging zoo +gemakkelijk mogelijk zou zijn, indien mij niet een heilige, maar +noodlottige plicht het spreken verbood." + +"Het is genoeg, Mijnheer!" zeide mijn vader, oprijzende: "ik weet +dergelijken kinderpraat op zijn waarde te schatten. Voortaan zullen uwe +gangen worden nagegaan, daar kunt gij op rekenen. Als vader zal ik zorg +dragen, dat gij mijn eerlijken naam geen verdere schande aandoet: als +Hoofdschout zal ik waken, dat gij de goede orde in deze stad niet weder +verstoort.--Gij hebt afgedaan: ik wil u niet langer ophouden." + +"Neen, mijn vader!" riep ik uit, oprijzende en hem de hand drukkende, +die hij niet gaf noch terugtrok, maar bewegingloos in de mijne liet: +"zoo kunnen wij niet scheiden: ik moet ten minste de hoop medenemen, dat +UEd. eenmaal mijn gedrag beter beoordeelen zult." + +Hier werd aan de geheime deur getikt: het was het sein van Heynsz. + +"Wacht een oogenblik!" riep mijn vader, snel het hoofd omwendende: "maar +neen!" vervolgde hij, zich bezinnende: "het is beter zoo!--binnen!" + +Hij ging weer zitten. Heynsz trad de kamer in en zag mij eenigszins +verwonderd aan. + +"Ga gerust uw gang," zeide mijn vader: "gij kent mijn zoon. Welk nieuws +is er?" + +Heynsz nam zijn boekje en begon te lezen: + +"N deg.. 1. De zielverkoopers op den Zeedijk hebben opgelicht twee knapen, +die bezopen kwamen uit een nachthuis. Het zijn lichtmissen, daar niets +aan is bedorven en die geteekend zijn met een zwarte kool." + +"Om 't even!" zeide mijn vader: "er moet huiszoeking gedaan worden bij +dat volkje, en de beide knapen zoowel als de zielverkoopers morgen voor +mij gebracht worden.--Verder!" + +"N deg.. 2. De zoon van de Weduwe Lette is geprest door de zielverkoopers +van de O.-I. Compagnie. 't Is wel jammer! Zulk een oppassende +jongen:--de eenige kostwinner zijner moeder!" + +"'t Is jammer!" herhaalde mijn vader, het hoofd schuddende: "maar hier +valt niets aan te doen. Zorg mij de woonplaats der Weduwe en hare +bestaansmiddelen te doen weten. Het is niet meer dan billijk, dat de +O.-I. Compagnie haar onderhoude, nu zij haar haren zoon neemt." + +Ondanks de kwellingen, die mij bezig hielden, kon ik niet nalaten, een +onaangename gewaarwording te gevoelen bij de gedachte, dat gewone +zielverkoopers streng gestraft werden, terwijl de menschenroof, voor +rekening der Compagnie gepleegd, onverhinderd zijn gang mocht gaan: en +ik had een zucht over voor de arme Weduwe, aan wie men het verlies van +een zoon met een geldelijke schadeloosstelling zoude denken te +vergoeden.--En dan nog was ik verzekerd, dat het niet de Compagnie, maar +mijn vader zoude zijn, van wien zij die aalmoes zoude bekomen. + +Heynsz vervolgde zijn lijst: + +"N deg.. 3. Men is voornemens te bestelen hedenavond het pakhuis van de Wed. +Pietersz en Comp. Een der dieven heeft zich laten opsluiten daarin, en +zal de klokke 12 uren zijn makkers daar binnenlaten." + +"Wij zullen zorgen," zeide mijn vader, "dat zij er niet alleen hun maat, +maar ook nog een behoorlijk aantal dienaars in vinden." + +"N deg.. 4. Het gouden horloge van den slachter Fleischhauer is terugbekomen +bij Mozes Nathans. Hij had het van Fleischhauers eigen zoon gekocht, die +van zijn vader zeker te weinig ontvangt om te verslempen." + +"De Jood en de jongeling beiden zullen een plaats in 't Spinhuis +bekomen. Geen genade voor een zoon, die zijn vader bedriegt.--Is er +niets meer?--Niets van den Vliesridder?" + +"Niets: ofschoon hij zich naar alle gedachten nog hier, of in de buurt +moet ophouden; want er is weer geld voor hem uit de Bank gelicht, gelijk +onze spion bij de Bank mij verteld heeft. Het is onbegrijpelijk, dat wij +hem niet op het spoor komen." + +"Vrij onhandig zeker: en zoo ik u niet beter kende, Heynsz, zou ik +waarachtig denken, dat de Vliesridder u omgekocht heeft.--Is er niets +meer?" + +"Niets, Ed.-Gestrenge! buiten eenige zakkenrollerijen op den +Haarlemmerweg gisteravond gepleegd, bij gelegenheid eener harddraverij." + +"Niets anders?" + +"Waarlijk niets," antwoordde Heynsz, zijn zakboekje naziende. + +"Niets?--Ei! Ei! dan is het mijne beurt," zeide mijn vader, hem scherp +aanziende: "N deg.. 1. Er heeft gisteravond ten huize van Zacharias Heynsz +een twist plaats gehad, ten gevolge waarvan de Heer Lodewijk Blaek van +al de trappen is gesmeten.--Monsieur Heynsz, die zoo goed bekend is met +al wat in de stad omgaat, schijnt dus niet te weten, wat er in zijn +eigen huis gebeurt." + +"Edel-Gestrenge!" stamelde Heynsz, terwijl hij mij verlegen aanzag: "met +uw permissie. Die zaak heeft gehad geen gevolgen. Ik achtte het niet +waardig de moeite, daarvan te spreken." + +"Dat staat u niet te beoordeelen. Wie heeft aanleiding tot dat rumoer +gegeven? Nu! kijk mijn zoon maar niet aan.--Antwoord zonder omwegen." + +"Edel Gestrenge! Ik weet waarachtig weinig of niets van de zaak af. Ik +was niet te huis, en dacht, toen ik vernam wat er had plaats gehad, het +ware best, dergelijke gevalletjes, waar jongelieden van de eerste +familien in betrokken zijn, maar niet te fijn uit te pluizen." + +"Zoo! dus denkt uwe wijsheid, dat er een andere schaal bestaat, waarin +de eerste, als waarin de mindere klasse behoort gewogen te worden?--Maar +ik ben nog niet ten einde.--N deg.. 2. De gezegde Zacharias Heynsz geeft +huisvesting aan verdachte personen, en schaamt zich niet oogluikend te +dulden, dat zekere Juffer, die een kamer tot zijnent betrokken heeft, +bezoeken ontvangt van jonge losbollen."--Hier zag mijn vader mij +veelbeteekenend aan. + +"Met uw verlof, Edel-Gestrenge! kan ik kwaad denken van een Juffer, die +is vereerd geworden door UEd. Gestrengen zoon met zijn bezoeken, en +bekend is bij Mejuffer uwe zuster? En bovendien, wat heb ik er mede te +maken, sedert haar eigen vader gekomen is en mede bij mij inwoont? Laat +elk zorgen voor de zijnen. Ik kan den man geven geen ongelijk, zoo hij +gooit den Heer Blaek van de trappen, omdat die dringt in zijne kamer. +Elk moet wezen vrij in zijn huis." + +"Voorzeker!" zeide mijn vader. "Hoe heet uw logeergast ook?" + +"De Heer Van Beveren uit Deventer." + +"N deg.. 3. Zacharias Heynsz huist iemand, die zich Van Beveren uit Deventer +noemt, zonder te onderzoeken, of er een zoodanige persoon bestaat. +Intusschen kan ik hem verzekeren, dat, volgens mijn berichten, zoodanige +naam en zoodanige persoon te Deventer onbekend zijn." + +"Onbekend!" herhaalde Heynsz, met verbazing: "en de Notaris Bouvelt +heeft mij nog wel aanbevolen die lieden." + +"Pas maar op," zeide mijn vader: "is, _qui fugitivum celavit, fur est_. +Maar misschien zal mijn zoon u den waren naam van die personen wel +kunnen aan de hand doen." + +"Ik ben geen verklikker," zeide ik, wrevelig: "en al wist ik de geheimen +van dien vreemdeling, het zou een laagheid zijn, die te openbaren. Dit +kunt gij niet eischen, mijn vader!" + +Mijn vader zag mij lang en scherp in 't gezicht;--maar omtrent dit punt +althans was mijn geweten zuiver en wist ik, dat ik naar behooren +handelde en de oogen niet behoefde neder te slaan. Na een langdurig +stilzwijgen hervatte hij: + +"Er schuilt hier iets achter, dat ik niet begrijp.--Intusschen, +Ferdinand! ofschoon ik vooralsnog wil gelooven, dat gij minder schuldig +zijt, dan ik waande, mag ik niet nalaten, zoodanige maatregelen te nemen +als de omstandigheden vorderen. Heynsz! gij zorgt, dat ik in alles van +de gangen uwer huisgenooten onderricht worde, en tevens houdt gij ook +mijn zoon in 't oog. Zoodra gij iets bespeurt, dat u verdacht voorkomt, +zult gij er mij van onderrichten. Bemerk ik, dat gij voor mij de minste +kleinigheid verzwijgt, dan heb ik voor 't vervolg uwe diensten niet meer +noodig." + +"Hoe, mijn vader!" riep ik uit: "het is op een blooten schijn, dat UEd. +mij gelijkstelt met misdadigers, waarvan het ergste te wachten is. Ik +bid u, laat Heynsz nog een oogenblik blijven. Hij kan getuigen, of ik +meer dan driemalen te zijnen huize ben geweest, en of niet telken reize +Helding de oorzaak mijner komst was, terwijl slechts toevallige +omstandigheden mij met dien vreemdeling of zijn dochter in betrekking +gebracht hebben." + +"Ik heb u reeds te kennen gegeven, dat ik mijn oordeel wederom +opschort," zeide mijn vader: "zoo gij onschuldig zijt, hebt gij niets +van een onderzoek uwer daden te vreezen: en zoo gij verkeerd gehandeld +hebt, welnu! gij zijt gewaarschuwd voor het vervolg.--Maar ik houd u +niet langer op: men zal u reeds wachten aan het kantoor." + +Hier viel niets op te antwoorden: ik groette, verwijderde mij met een +beklemd hart en ging naar het kantoor. + +"Aha!" zeide de Heer Van Baalen, zoodra hij mij gewaarwerd: "ik wachtte +u reeds met ongeduld. Gij moet mij en u zelf een dienst bewijzen, en +even naar den Notaris Bouvelt wandelen. Hij is beter, en ik weet, dat +hij reeds menschen gesproken heeft. Gij moet u niet laten afschrikken +door een afwijzende boodschap en u vooral niet tevreden stellen, zoo men +u zegt, dat de eerste Klerk u wel helpen zal." + +"Naar den Notaris Bouvelt!" herhaalde ik: "en wat moet ik hem +vertellen?" + +"Ziehier de zaak: hij heeft altijd onze volmachten opgemaakt op onze +vrienden van over zee. Heden heb ik die wederom als naar gewoonte +ontvangen: maar zoo het mij voorkomt zijn er abuizen in, en is men +althans, ik weet niet om welke reden, van het gewone formulier +afgeweken. Ziehier de stukken. Gij, die gestudeerd hebt, zult mij wel +kunnen zeggen, of ik gelijk heb." + +"Dat is nog niet zeker," antwoordde ik: "want tusschen theoretische en +practische kennis bestaat een groot verschil. Een rechtsgeleerde, al is +hij een Bijnckershoeck, zal somtijds in dergelijke stukken een flater +over 't hoofd zien, die een kantoorklerk ontdekken zal.--Maar laten wij +de volmachten eens doorloopen." + +Ik zette mij naast Van Baalen neder, terwijl deze mij, onder 't lezen, +de verkeerdheden aanwees, welke hij in de opgemaakte stukken meende te +vinden. Ik kon niet nalaten, mij, in de meeste opzichten, met zijn +gevoelen te vereenigen. + +"Ik begrijp zeer goed, waaraan die abuizen moeten worden toegeschreven," +zeide Van Baalen: "gedurende de ziekte van den Notaris heeft zijn eerste +Klerk die stukken gesteld, en Bouvelt, te zwak van hoofd om dat alles +over te lezen, heeft maar op goed geloof geteekend. Intusschen moet dit +geredresseerd, en wel spoedig; want Pulver wacht er op en kan zonder dat +niet vertrekken. Eilieve! wees dus zoo goed, en ga zelf naar den +Notaris. Het is beter dat UEd. er heengaat, dan ik of een ander; want uw +titel als Meester in de Rechten zal nog eenigen invloed bij hem hebben, +ingeval hij eens koppig ware en geen ongelijk wilde erkennen." + +"Ik ga," zeide ik, "ofschoon ik geloof, dat hij nog meer deferentie +zoude hebben voor uwe opinie dan voor de mijne.--Maar UEd. zal mij een +parapluie moeten leenen: want ik zie, dat het frisch is begonnen te +regenen, sedert ik hier ben." + +"Van harte gaarne.--Wil ik anders de koets ook laten inspannen." + +"Ik dank u wel," zeide ik: "dat houdt maar op.--Tot straks; want ik zal +u bescheid komen brengen." + +Ik ging dan op weg, bij mijzelven de zonderlinge grillen van mijn lot +overdenkende, waardoor alles, wat ik hoorde of verrichten moest, zich op +deze of gene wijze in verband stelde met den Heer Bos of zijne dochter. +Ik was niet ongelijk aan iemand, die zich in een sterrebosch bevindt, +en, welke laan hij ook insla, altijd den grooten boom of het standbeeld +voor oogen heeft, waar al de lanen op uit loopen. Met dat al gevoelde ik +eene zekere nieuwsgierigheid, om dien Notaris te zien, wiens naam ik in +de laatste dagen zoo dikwerf had hooren noemen, en aan wien ik niet +denken kon, zonder mij een machtigen toovenaar voor te stellen, die den +sleutel bezat der ingewikkelde geheimenissen, welke mij zooveel kwelling +veroorzaakten, en door zijn wil in staat zoude zijn, de ontknooping te +bewerken dier voor mij zoo lastige raadsels. Want dat dit bezoek, +hoezeer ten gevolge van zeer prozaische en alledaagsche +beroepsbezigheden afgelegd, wederom aanleiding zoude geven tot nieuwe +verwarring in het drama, 't welk ik onwillig medespeelde, daar aan +twijfelde ik geen oogenblik: en de uitkomst deed zien dat mijn +voorgevoel mij niet bedroog. + + + * * * * * + + +NEGEN-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. + +VERMELDENDE WAT ER TEN HUIZE VAN DEN NOTARIS BOUVELT VOORVIEL. + + +De kantoorbediende van den Notaris, die mij de deur opendeed, liet mij, +nadat ik mijn naam en betrekking genoemd, en hem verklaard had, dat ik +zijn Patroon persoonlijk spreken moest, een zijvertrek binnen, hetwelk +tot spreekkamertje diende, en waar hij mij verzocht mijne beurt af te +wachten. Ik vond aldaar slechts een persoon aanwezig, wien ik aan zijn +duffelsch gewaad, aan zijn vierkanten lichaamsbouw, aan de stevige +wijze, waarop hij met de knieen wijd van elkander en de handen op de +knieen gezeten was, en vooral aan het in een bont geruiten doek geknoopt +pakje, dat tusschen zijn beenen lag, voor een Zaankanter, althans voor +iemand van de overzijde van het IJ herkende. Hij beantwoordde mijn groet +als een Chineesche Mandarijn, namelijk met een hoofdknik: en +vermoedende, dat er geen heil uit een onderhoud met dit lomp stuk +vleesch te halen ware, ging ik voor het raam staan, en keek, zooveel de +tegen de ruiten kletterende regen zulks gedoogde, naar de +voorbijgangers. Nauwelijks had ik eenige minuten aldaar doorgebracht, of +een rijtuig hield voor de deur stil, waarvan ik de kleur en livrei +spoedig genoeg herkende. Ik zag, nadat er gebeld en opengedaan was, den +Heer Jacobus Blaek uit het portier stijgen en een oogenblik later het +vertrek binnentreden. + +Er zijn weinige ontmoetingen lastiger, dan die tusschen twee personen, +waarvan de een kort te voren den anderen een gewichtig verzoek heeft +afgeslagen. Beiden maken bij die gelegenheid een gek figuur, vooral +wanneer zij overigens van denzelfden stand in de maatschappij zijn en +elkander vroeger op een gemeenzamen voet gezien hebben, zoodat er +althans eenige woorden van beleefdheid gewisseld moeten worden. De een +is dan bang, dat er op het verzoek zal teruggekomen, en dat hem +verklaring of uitlegging zijner handelwijze zal afgevergd worden: hij +vreest, zoo hij te beleefd is, bij den anderen hoop te verwekken op +iets, dat toch niet verwezenlijkt kan worden, en hij wil toch niet, door +lomp te zijn, nieuwe en onnoodige reden tot misnoegdheid verwekken:--de +ander is evenmin op zijn gemak; want bij den wrevel, dien men in hem +over de geleden weigering veronderstellen moet, wil hij niet te beleefd +zijn, uit angst dat men hem van laagheid verdenken zal, en toch wil hij +ook niet, door gebrek aan beleefdheid, de goede kansen, die hij +misschien nog hebben mocht, ten eenenmale verspelen. In mijn geval kwam +hier nog de onaangename omstandigheid bij, dat ik niet wist, of den Heer +Blaek het geval met zijn zoon ten huize van Heynsz bewust was, en zoo +ja, op welke wijze hem zulks voorgesteld was en of ik mij deswege al of +niet moest verontschuldigen. + +Hoe dit ware, het bleek mij duidelijk, dat mijn tegenwoordigheid hem +alles behalve aangenaam was. Hij beantwoordde mijn groet met een stijve +buiging, nam geen notitie van den Zaankanter, zette zich, haalde een +zakboekje voor den dag en doorliep eenige papieren, welke hij daaruit +nam. Dit gold zooveel als een wenk, dat hij in geen onderhoud verlangde +te treden: en ik hervatte dus mijn vorige houding, zonder acht op hem te +slaan. + +Op deze wijze verliep er een vrij onaangenaam kwartieruurs, en ik +voorzag, dat mijn toestand nog lastiger zou worden, wanneer de derde +man, die zich in 't vertrek bevond, en wiens tegenwoordigheid ons +wederzijdsch stilzwijgen nog eenigszins wettigde, zou binnengeroepen +worden, en ik mij alzoo met den Heer Blaek alleen bevinden. Weldra +scheen dat oogenblik te zullen komen. Ik hoorde de schel van den Notaris +klingelen, den Klerk de trappen ophollen en kort daarop weder beneden +komen, om dengenen, wiens audientie was afgeloopen, uitgeleide te doen, +en een nieuwen bezoeker op te roepen. Werkelijk werd de deur van het +vertrek geopend en de stem van den Klerk noodigde Kneel Poppes uit, hem +te volgen. + +De Zaankanter rees op, mompelde een goeden avond tegen ons en volgde den +Klerk naar boven. Terzelfder tijd hoorde ik den man, die van boven +gekomen was, zeggen: "met uw verlof! ik heb mijn parapluie in de +zijkamer laten staan."--De spreker trad binnen: en tot mijn spijt +herkende ik in hem niemand anders dan Amelia's vader, met zijn +scharlaken rok en zijn bril. + +Hij herkende mij insgelijks, gelijk ik uit een schier onmerkbaar +gefronsel zijner wenkbrauwen opmaakte. Om zijn parapluie te krijgen, die +in een hoek van het vertrek stond, moest hij den Heer Blaek voorbij, die +nog altijd in dezelfde houding was blijven zitten en geen acht op hem +scheen te slaan. Voor hem gekomen, bleef de Heer Bos even staan, hield +het oog op hem gevestigd, deed een stap achteruit en zeide toen met een +duidelijke, doch zachte stem: + +"Jacobus Blaek!" + +"Frederik Van Lintz!" riep deze, verbleekende, terwijl hij opsprong en +zijn bekende van vroegere jaren met een blik van verbazing en schrik +aanstaarde. + +"Ikzelf!" zeide Van Lintz: "ik zie dat gij, in spijt mijner vermomming, +mijn stem nog herkent." + +"Maar hoe durft gij...? Lieve God!... bedenk toch...." en de Heer Blaek +scheen hem door een zijdelingschen blik te willen doen opmerken, dat zij +zich niet alleen bevonden. + +"O! dat is niets!" zeide Van Lintz, met een glimlach: "de Heer Huyck zal +mij niet verklappen:--en bovendien, ik heb geene keuze en moet de +gelegenheid, nu zij zich voordoet, bij de haren vatten. Er kon voor mij +geene gelukkiger ontmoeting zijn dan deze; want ik had al op de middelen +gepeinsd om een onderhoud met u te hebben." + +"Met mij! en wat kunt gij mij toch te zeggen hebben?... Maar spreek toch +zacht om 's Hemels wil! Bedenk, dat uwe veiligheid...." + +"Die hangt van u af. Gij alleen kunt mij helpen: gij zult dit doen om +onzer oude vriendschaps wille: om den wille van onzen braven broeder, +die in den Hemel is." + +Ik zag, dat de Heer Blaek opnieuw van kleur verschoot. "Zwijg toch, bid +ik u," fluisterde hij: "ik wil u immers gaarne helpen; maar laten wij +ergens anders gaan dan hier!" En hij haalde zijn zakdoek voor den dag om +de zweetdroppelen af te vegen, die langs zijn voorhoofd dropen. + +Ik trad nader. "Vergeeft mij, Mijne Heeren!" zeide ik: "ik wil niet +onbescheiden zijn. Ik zal wel even in het voorhuis gaan en u gelegenheid +geven, te zamen te praten. Men zal mij wel zoo aanstonds roepen." + +"Ach! wat helpt dat?" vroeg de Heer Blaek, terwijl hij zijn angstige +blikken beurtelings van mij op Van Lintz liet wandelen: "Mijnheer Huyck +heeft toch reeds te veel gehoord!--Hoe kan men zoo onvoorzichtig zijn!" + +"En wat is er toch," vroeg Van Lintz, terwijl hij met gekruiste armen +tegen den wand stond, "waarover gij u bekommert? Wie toch in de wereld +kan het u kwalijk nemen, dat gij eenige woorden wisselt met een ouden +kennis, met den zwager van uw broeder? De Heer Huyck weet, zoogoed als +gij, dat ik vogelvrij verklaard ben: en het had slechts van hem +afgehangen, het had hem slechts een woord gekost, om mij mijn vrijheid, +en bijgevolg mijn leven te doen verliezen: maar hij heeft dat woord niet +gesproken, en zal het ook niet spreken.--Van zijnentwege heb ik dus +niets te vreezen: en ik vertrouw, dat hij het u ook niet kwalijk zal +nemen, indien gij mij hoe eerder hoe beter hier vandaan helpt." + +"Integendeel!" zeide ik, met overhaasting--"het verblijf van den Heer +Van Lintz, of zooals Mijnheer heeten mag, en dat vervloekte geheim, +hebben mij reeds last en onaangenaamheden genoeg veroorzaakt, en ik zal +den Heer Blaek uiterst dankbaar zijn, indien zijne bemoeiingen daar een +einde aan maken." + +"Alzoo," zeide Van Lintz, glimlachende: "zoudt gij u van het bewaren van +ons geheim ontslagen rekenen, wanneer ik eens van hier ware." + +"Ongetwijfeld!" antwoordde ik: "dat was immers de afspraak?" + +"Voorzeker!" zeide Van Lintz: "maar het zou den Heer Blaek wellicht +onaangenaam zijn, indien men wist, dat hij eenig aandeel in mijn +ontkoming had." + +"Waarom zou ik dit uitbrengen?" vroeg ik: "ik hoop, dat de Heer Blaek te +goede gedachten van mij heeft, dan dat hij mij voor een verklikker zoude +aanzien." + +"Voorzeker!" zeide Blaek, in blijkbare verwarring: "ik heb uitmuntende, +ik heb de beste gedachten ter wereld van den Heer Huyck; maar," +vervolgde hij tegen Van Lintz: "is het hier een plaats, om over uwe +zaken te spreken? Kom met mij, naar mijn huis, of...." + +"Naar uw huis?" herhaalde Van Lintz: "neen dat niet! Het zou wellicht uw +zoon niet zeer aangenaam zijn, mij te ontmoeten, na de les, die ik hem +gisteravond gegeven heb." + +"Hoe! wat!--Zijt gij die Heer Van Beveren, met wien hij die affaire +gehad heeft?... doch gij hebt gelijk; mijn huis is ongeschikt;... maar +ga toch met mij: ik zal een veilige schuilplaats voor u uitdenken. Wij +zullen dat in het rijtuig overleggen. Mijnheer Huyck zal wel zoo goed +willen zijn, mij bij den Notaris te willen verontschuldigen, door hem te +zeggen, dat ik geen tijd had ... of wat hij verkiest." + +"Wel! het zij zoo!" hernam Van Lintz: "Mijnheer Huyck! Ik zeg u nog geen +vaarwel; want het schijnt, dat ons noodlot ons, 't zij wij willen of +niet, telkens weder in aanraking wil brengen: en wij zullen elkander +waarschijnlijk nog wel eens ontmoeten." + +"Nog slechts een raad neb ik u te geven," zeide ik: "haast u! want een +uur verwijl kan u noodlottig zijn: en daarvan althans kan ik u de +verzekering geven, dat het huis van Heynsz voor u tegenwoordig een +onveilige schuilplaats is." + +"En UEd. belooft mij, van deze ontmoeting niet te zullen spreken," zeide +Blaek, zich naar mij toewendende en mij de hand krampachtig drukkende, +terwijl Van Lintz mij met een hoofdknik voor mijn raad bedankte. + +"Ik heb u reeds gezegd, dat ik geen verklikker ben," antwoordde ik met +eenigen trots: "en ik herhaal u, wat ik eenmaal aan den Heer Van Lintz +zeide, dat ik slechts dan zal spreken, wanneer mijn plicht het gebiedt." + +Ik weet niet of de Heer Blaek zich met deze belofte volkomen tevreden +stelde; doch hij diende er wel genoegen mede te nemen: de beide Heeren +vertrokken en ik zag hen een oogenblik daarna gezamenlijk wegrijden: +waarheen, was mij onbewust. + +Weinige oogenblikken daarna kwam de Zaankanter de trappen weder af en +werd ik bij den Notaris binnengelaten. + +Ik zal mijn geschrijf niet nutteloos vermeerderen met een verslag te +geven van hetgeen ik met den Heer Bouvelt verhandelde: want hoe dikwijls +zijn naam ook in den loop mijns verhaal genoemd is, en welken invloed +hij onwetend en middellijk uitoefende op de gebeurtenissen, welke ik te +boek stel, zijn deel daaraan was echter van een ondergeschikten of +liever van een verwijderden aard, en hij was in zekere opzichten te +vergelijken met den kaarsenmaker van den Schouwburg, die de verlichting +bezorgt en zonder wien het spel niet vertoond, althans niet gezien zoude +worden; maar die zelf nimmer ten tooneele treedt.--Voor hen echter, wier +nieuwsgierigheid eenigszins door het voorafgaande geprikkeld en thans +teleurgesteld is, wil ik er wel bijvoegen, dat de Notaris Bouvelt een +klein, schraal ineengedrongen ventje was van ongeveer zestig jaren, met +een ziekelijke, saffraangele tronie, een baard van zes dagen en een +knijpbril op den neus, een slaapmuts op het hoofd en een servet daarover +heen; een gebloemde japon met een roode sjerp aan 't lijf, dat lijf +gedoken in een met sits bekleeden leunstoel en de in pantoffels gestoken +voeten rustende op een koperen stoof: dat hij gezeten was achter een +breede tafel, vol schrifturen, akten, drankfleschjes, contracten, +cachoutdoosjes, schepenkennissen en likkepotjes: en dat hij na een vrij +langdurig gesprek, hetwelk hij door herhaalde hoestbuien meer dan eens +gedwongen was af te breken, erkende, dat zijn oudste klerk gedwaald had, +en de akten naar mijn zin of liever naar dien van den Heer Van Baalen +veranderde. + + + * * * * * + + +DERTIGSTE HOOFDSTUK. + +HETGEEN LANGER DAN HET VOORGAANDE, EN NIET MEER OF MINDER BELANGRIJK +WEZEN ZAL. + + +Ik was met een eenigszins luchtiger gemoed van den Notaris teruggekeerd +dan ik bij het heengaan bezat; want de aanwezigheid van Van Lintz daar +ter plaatse had mij doen vermoeden, dat hij de papieren, in welke hij +zooveel belang scheen te stellen, en waarom hij eerst zijn dochter naar +Amsterdam gezonden had en vervolgens zelf gekomen was, eindelijk had +ontvangen en dus geene reden meer bezat om langer in een stad te +vertoeven, waar zijn verblijf hem aan gevaar blootstelde; terwijl aan +een anderen kant de weinige woorden, tusschen hem en den Heer Blaek +gewisseld, mij alle hoop gaven, dat deze zich het lot zijns voormaligen +bekenden zou aantrekken en de noodige middelen in het werk stellen, om +hem over de grenzen te helpen: en, hetzij dit gelukte, hetzij Van Lintz +betrapt werd, ik voorzag, dat in beide gevallen het oogenblik niet verre +meer af was, waarop het mij vergund zou zijn te spreken. Hierbij nog +kwam, dat, even gelijk een minnaar in de kleinste zwarigheid reden vindt +tot bittere ongerustheid en angst, zoo ook de geringste straal van hoop +door hem als de morgenstond eener blijde toekomst verwelkomd wordt: en +de omstandigheid alleen, dat de Heer Blaek mij om geheimhouding verzocht +had van hetgeen er tusschen hem en Van Lintz was voorgevallen, een +omstandigheid, welke hem alzoo in zekere opzichten aan mij verplichtte, +was genoegzaam om mij met de hoop te streelen, dat hij goede gedachten +van mij opvatten zoude, en zich, ingevalle Lodewijk en Henriette +afkeerig bleven van het door hem gewenschte huwelijk, niet langer +ongenegen zoude toonen, mijn zielswensch te vervullen. De ondervinding +had mij toen nog niet geleerd, dat verplichtingen van dien aard bij hem, +die ze aangaat, geene genegenheid, maar enkel vrees en zelfs een zekere +afkeerigheid ten opzichte van den verplichter doen ontstaan. + +Den achtermiddag van den volgenden dag zat ik op mijn kamer te werken, +toen Helding bij mij werd aangediend. Wrevelig, dat opnieuw iemand uit +dat noodlottige huis van Heynsz zich bij mij vervoegde en door zijn +komst versche aanleiding tot vermoedens wekken kon, beknorde ik de meid, +die hem gezegd had, dat ik thuis was, en stond een oogenblik in beraad, +haar met de boodschap weg te sturen, dat ik bezigheden had en niemand +kon afwachten. Bij eenig verder nadenken echter en gedreven door de +hoop, dat Helding wellicht een welkome tijding zoude brengen, veranderde +ik van besluit en gaf last, hem bij mij te laten. + +Hij verscheen dan ook weldra, nam, na eenige buigingen, plaats, en +verhaalde mij, dat hij, vernomen hebbende op welke wijze ik hem thuis +had gebracht, mij daarvoor zijn dank kwam betuigen. + +"Wat zal ik u zeggen, Mijnheer Huyck!" zeide hij, eenigszins verlegen en +zijn hoed tusschen de handen draaiende: "ik had wat diep in 't glaasje +gekeken; maar _insanivimus omnes_, gelijk wij op de Latijnsche school +zeiden. Intusschen, ik kan het haast niet verklaren, hoe ik zoo weinig +_compos mentis_ was. 't Is waar, ik had wat hard geloopen: en dan wil +men wel zeggen, dat men daardoor vatbaarder is voor den invloed van +Bacchus.--En dus: van den wijn alleen kan het niet gekomen zijn." + +Ik kon niet nalaten, te glimlachen, want ik kende de waardij van +dergelijke verschooningen. Aan welke reden men ook de dronkenschap, +waarin men verkeert, toeschrijve, de wijn heeft er nooit geen schuld +aan. + +"Troost u, Monsieur Helding!" zeide ik: "wij waren allen min of meer +onder den invloed van Bacchus." + +"Ja," hernam hij: "dat is wel mogelijk: 't was anders goede wijn: +misschien wel wat sterker dan ik gewoon ben. Het spijt mij intusschen +recht; want ik heb daardoor wellicht aanleiding gegeven, dat het +gezelschap spoediger opgebroken is, dan anders het geval zou geweest +zijn. Het was jammer! wij zaten zoo genoeglijk bij elkaar, en die +Officieren waren aardige Heeren en schenen vrij wat kennis en smaak te +hebben in de poezie.--Zij wisten wat iemand toekwam." + +"Dat hebben zij ten uwen opzichte getoond," zeide ik. + +Hij zag dit als een compliment aan en lachte witjes--"O verblinding der +vleierij!" dacht ik bij mijzelven. + +"Maar," vervolgde hij: "ik heb tot mijn leedwezen gehoord, dat de Heer +Lodewijk bij ons aan huis zoo leelijk is te pas gekomen!" + +"Dat is hij," antwoordde ik: "maar het zal beter zijn, dat onderwerp +maar niet aan te roeren." + +"UEd. heeft gelijk," zeide hij: "ja, het is wat onbegrijpelijk: er +gebeuren buitendien meer rare dingen bij ons aan huis. Wie had het ooit +kunnen denken? Die Heer Van Beveren...." + +"Welnu?" vroeg ik, nieuwsgierig om te vernemen, wat er nu weer gebeurd +was. + +"Wel," vervolgde hij: "om met Vader Vondel te spreken: + + Hy trock al heimlijck af en zonder eenigh teecken + Van wapen of trompet."-- + +"Hij trok weg!" riep ik: "Goddank!" + +"Met de noorderzon verhuisd," hernam hij, eenigszins verwonderd over den +uitroep van blijdschap. + +"En zijn dochter?" + +"Neen die is er nog," antwoordde hij: "maar zij zal niet lang meer +blijven: althans Heynsz wil haar niet in huis houden." + +"Niet? En wat is er dan voorgevallen?" vroeg ik, eenigszins minder in +mijn schik met dit tweede bericht. + +"Dat zal ik UEd. verhalen. Ik was gisteravond bij mijn buurjuffer op een +kommetje koffie genoodigd; want UEd. moet weten, zij verzoekt mij nog +wel eens 's avonds ... en ik heb er altijd vrij entree ... een eer, die +aan alle Heeren niet gegund wordt. He! he! he!" + +"Ja!" zeide ik: "ik begrijp, dat zij zwak voor u heeft." + +"Nu! dat is tot daar aan toe," hernam hij: "maar het is in allegevalle +niet in haar te misprijzen, dat zij niet te ijdel is om met een oud man, +als ik ben, wat te keuvelen en zij vindt er smaak in, als ik haar nu en +dan eens een versje voorlees." + +Ik was eenigszins verwonderd over dezen smaak van Amelia: maar bij +verder nadenken begreep ik, dat zij, in de afwezigheid haars vaders, na +het voorgevallene liever niet alleen was, en dat het gezelschap van +Helding, al was het niet onder de belangrijkste te stellen, haar toch +altijd eenige gerustheid moest inboezemen. + +"En was haar vader niet te huis?" vroeg ik. + +"Dat is het mooie," antwoordde hij, glimlachende: "ik zat moerziel +alleen met haar, in _viezevie_, zooals de Franschen zeggen, en ik had +een pijp opgestoken:--ik zou haar juist mijn gedichtje op het Kuiltje +gaan voorlezen, dat aan de Messieurs zoo beviel, weet UEd.?" + +"Ik weet al?--En toen?" + +"Daar kwam net haar Papa thuis. "Wel Papa!" vroeg zij zoo: "is UEd. +geslaagd in uw bezoek?"--"Ja!" zeide hij: en toen haalde hij een dik pak +pampieren uit zijn rokzak en lei het op tafel. "Ik begon al ongerust te +worden over uw lang wegblijven," zei zij. "Ja!" zei hij, "ik heb nog een +ontmoeting gehad."--En toen keek hij mij zoo schuins aan van onder zijn +bril, alsof hij wilde zeggen: "pak je biezen."--"Ik was juist +voornemens," zeide ik, "aan de Juffer een gedichtje te gaan +voorlezen."--"Ga uw gang," zeide hij. "Monsieur Helding! en laat ik u +niet storen." Ik dacht, de man wil het toch eens hooren; maar daar kwam +niet van: hij haalde een _cassette_ voor den dag, opende het pak, dat +hij medegebracht had, nam eenige pampieren daaruit, die hij weder bij +zich stak, en verborg de rest in de _cassette_, zonder bij dat alles de +minste acht te geven op hetgeen ik voorlas." + +"Dat was niet beleefd," zeide ik: "maar inderdaad, het scheen mij dien +avond op uw kransje reeds toe, dat die Heer geen rechten smaak vond in +de poezie." + +"Allesbehalve!--En toen ik gedaan had, in de plaats van toen het een of +ander te zeggen over mijn werk, of mij ten minste voor de genomene +moeite te bedanken, daar draait hij zich op eenmaal naar mij toe, en +zegt: "Monsieur Helding! als UEd. nog van een kommetje koffie gediend +blieft, zoo is het u gegund; maar drink het dan spoedig op: want ik heb +het een en ander met mijn dochter te onderhandelen."--"Och!" zeide ik: +"ik ben niet gaarne tot overlast; dan ga ik liever direct heen.--Want ik +was knorrig. Zie, ik ben doodgoed, maar ik heb niet graag, dat iemand +mij affronteert." + +"En ging UEd. toen heen?" + +"Nog niet: als UEd. hooren zal. Het mooiste moet nog komen. Terwijl ik +mij gereed maakte om te vertrekken en nog een kommetje aannam, dat +Mejuffrouw Amelia, die het, geloof ik, weer goed wou maken, mij +toereikte, daar komt Heynsz binnen en begint een praatje. "Zoo, Sinjeur +Heynsz!" zei de Heer Van Beveren: "UEd. komt juist van pas: ik moet +hedenavond nog de stad uit," ("ei! ei!" dacht ik) "en wilde u betalen, +hetgeen ik u tot heden schuldig ben, en u meteen verzoeken, zorg te +dragen, dat mijn dochter geene bezoeken meer tegen haar zin +ontvangt."--"Wel! wel!" zei Heynsz: "gaat UEd. heden nog op reis? Zeker +naar Deventer?" voegde hij er bij, met een spotachtig gezicht. De Heer +Van Beveren keek hem aan, als wilde hij zeggen: "dat zijn uwe zaken +niet."--"Wees maar zoo goed," zei hij: "mij uw briefje van verschotten +te geven: dan zal ik u betalen en de maand uit meteen."--"Hm! hm!"zeide +Heynsz: "mag ik u vragen of er nog meer Heeren van uw naam te Deventer +zijn?"--"Gij zijt nieuwsgierig van avond, Sinjeur Heynsz!" zeide de Heer +Van Beveren, met een gezicht alsof hij hem van de trappen wilde gooien, +"'t Is maar," vervolgde Heynsz: "omdat er lieden zijn, die beweren, dat +er nooit iemand van dien naam binnen Deventer bestaan heeft."--"Dat zou +al toevallig zijn," zei de andere: "men vindt die anders overal. Maar +Sinjeur Heynsz! wacht tot gij ten minste Onderschout geworden zijt, +alvorens mij met dergelijke onbescheidene vragen lastig te +vallen."--Daar had UEd. het gezicht van Mejuffer Amelia moeten zien: het +arme schaap werd zoo bleek als een doek. En Heynsz keek ook zuur, dat +beloof ik u; "Mijnheer!" zei hij: "gij moogt dan Van Beveren heeten of +niet, maar al ben ik geen Onderschout, zoo zou er toch een Onderschout +kunnen komen en u vragen doen, die u niet aangenaam waren."--"Sinjeur!" +zei de ander: "als er een Onderschout komt, zal ik hem antwoorden. Aan u +ben ik geen rekenschap verschuldigd. Indien gij werkelijk een zoo knap +verklikker waart als gij voorgeeft te zijn, zoudt gij mij terugbezorgd +hebben hetgeen Zwarte Piet mij ontstolen heeft, of mij althans +aanwijzing daarvan gedaan hebben." Ik sloeg de handen in elkander. +"Heynsz een verklikker!" dacht ik. "Hadt UEd. daar ooit gedachten op +gehad, Mijnheer Huyck?" + +"Zoo eenigszins," antwoordde ik glimlachende: "en hoe liep dit af?" + +"Wel! Heynsz werd zoo rood als een kalkoensche haan en antwoordde vrij +vinnig, en ik voorzag nog het oogenblik, dat Van Beveren, of zooals de +man dan heeten mag, hem bij de kladden zou krijgen. Maar hij scheen +opeens te bedaren, ging zitten, haalde een schuiertje uit den zak en +begon zich het poeier van den rok te borstelen of er niets gebeurd ware, +zonder verder eenig antwoord te geven. Toen zag Heynsz in, dat hij met +zijn drift niets won en begon een toontje lager: "hoor Mijnheer!" zeide +hij: "ik moet u waarschuwen dat gij een verdacht persoon zijt: en +daarom, zeg mij oprecht, wat gij hier verrichten komt. Als eigenaar van +dit huis, heb ik toch wel eenig recht, dit te vragen."--"Hoor, Monsieur +Heynsz!" zeide de andere: "ik betaal u als een eerlijk man de huur uwer +kamers, en ik weet niet, dat er iets tot mijn last is: en aangezien wij +in een vrij land leven, zoo zie ik niet, dat gij recht hebt, mij te +beletten te gaan, waar ik wil. Bovendien, mijn dochter blijft hier, +althans zoolang zij niet beter vinden kan. Ik ga dus hedenavond heen, en +gij kunt gerust uw spionnen uitzetten en mijn gangen laten nagaan; maar +thans, verzoek ik, van uw verder bijzijn ontslagen te worden. Gij zult +dan wel met mijn dochter afrekenen."--Heynsz scheen nu te begrijpen, dat +hij niet verder komen zou, mompelde wat binnensmonds en ging heen, +zoowel als ik:--en, zooveel als ik hedenmorgen vernomen heb, is die Van +Beveren met de nachtschuit naar Utrecht vertrokken." + +"Ik wensch hem goede reis," zeide ik, eenigszins verbaasd over de +stoutheid en ondoorzichtigheid van Van Lintz, dat hij aldus vertrokken +was, met een gelegenheid, waarbij hij niet kon missen bespied en +achtervolgd te worden. + +Het overige van ons gesprek was onbeduidend; althans het verdient hier +niet opgeteekend te worden. Voor Helding vertrok, bad hij mij, mijn +vader nog eens te willen herinneren aan de hem beloofde nasporingen +omtrent het lot zijner ongelukkige dochter. + +"Dat wil ik gaarne doen," zeide ik: "maar het behoeft niet. Wat mijn +vader eens voorneemt en belooft, dat vergeet hij niet: heb dus maar +geduld, vriend Helding! gij zult de verlangde narichten bekomen. God +geve, dat zij tot een gelukkig einde mogen strekken." + +Nauwelijks had Helding mij verlaten, en nog zat ik te peinzen over het +medegedeelde nieuws, toen de deur mijner kamer zachtjes openging en ik +in den tegenover mij geplaatsten spiegel mijn moeder herkende, die bleek +en bezorgd van uitzien, met langzame schreden naar mij toekwam. + +"Was het Monsieur Helding niet, die daar uitging?" vroeg zij, terwijl +zij met de eene hand, waarin zij een open brief hield, op den rug van +mijn stoel leunde, en met de andere zich een traan uit het oog wischte. + +"Dezelfde, Moederlief!" zeide ik, rood wordende. + +"Wat had die nu weer te vertellen?" vroeg zij, met een ontevreden blik. + +"Hij kwam mij bedanken, omdat ik hem laatst te huis gebracht heb, toen +hij te veel gedronken had." + +"En was deze de eenige reden zijner komst?" vroeg zij, het hoofd +langzaam buigende: "Ferdinand! Ferdinand! wat hebben uw ouders u gedaan, +om hen zoo te misleiden? wat beteekenen die gestadige gangen en +boodschappen naar en van dat huis van Heynsz? O! zoo gij wist, hoeveel +tranen gij mij kost, en hoe ik om uwentwille reeds twee nachten +slapeloos heb doorgebracht! zoo gij wist, hoe uw brave vader zijn leed +verkropt, en, wanneer ik vraag, wat hem deert, het hoofd schudt, en +alleen met een zucht antwoordt. Hoe zijt gij veranderd, Ferdinand! gij, +wien wij eens oprecht en vroom gekend hebben! Ach! het was niet zonder +reden dat ik opzag tegen die verre reize, die gij nog zoo jong en zonder +opzicht ondernomen hebt. Wij steunden op de vastheid van karakter en de +brave grondbeginselen, die wij, in onzen ouderlijken hoogmoed, ons +verbeeldden dat gij bezat. Maar bitter zijn wij voor onzen eigenwaan +gestraft. Helaas! gij waart nog te jong en onervaren! en gij zijt tegen +de verleiding niet bestand geweest. Het gebed, dat ik dagelijks tot God +voor u opzond, is niet verhoord geworden. Zeg mij, Ferdinand! zeg mij +toch, heb ik mijn zoon verloren?--Ach! ik was zoo innig verblijd over +uwe terugkomst: ik had mij zooveel genoegen van u voorgesteld:--en thans +zie ik, dat mijn blijdschap droefheid had moeten zijn."--Onder het uiten +dezer laatste woorden boog zij haar hoofd op mijn schouder neder en +weende bitterlijk. + +Haar innige smart verscheurde mij de ziel, en ik was zelfs zoo onthutst +en ontroerd, dat ik in de eerste oogenblikken vruchteloos naar woorden +zocht, en niet anders doen kon, dan haar koude hand in de mijne te +klemmen, den arm om haren hals te slaan, haar bleek gelaat te kussen en +tranen van weemoed aan haar boezem te schreien. "Moeder!" zeide ik +eindelijk: "lieve moeder! matig uw verdriet." + +"Ik zie ten minste," zeide zij, terwijl zij zich langzaam uit mijn +omhelzing losmaakte en zich naast mij nederzette: "ik zie, dat gij nog +niet geheel verdorven zijt, dat er nog hoop is op uw behoud; want uw +hart is nog vatbaar om getroffen te worden. O! beloof mij, dat gij den +verkeerden weg zult verlaten, dien gij zijt ingeslagen, dat gij alle +banden, die u aan dat slechte voorwerp verbinden, zult losscheuren: en +alles, alles zal vergeven en vergeten zijn: ik zal juichen en zeggen met +den vader uit de gelijkenis: "ziet! mijn zoon was verloren en hij is +wedergevonden." + +"Maar," zeide ik: "ik betuig u, dat er geene banden te verbreken vallen: +dat ik door u, door mijn vader verkeerd word beoordeeld: dat...." + +"En waarom dan uw gedrag niet opgehelderd? Wie heeft recht op uw +vertrouwen, op uw openhartigheid, zoo uw vader dit niet heeft? Hoe kunt +gij vergen, dat hij of ik geloof zouden slaan aan de ongerijmde en +nietige uitvluchten, waarmede gij uwe verkeerdheden poogt te bemantelen. +Ferdinand! wees niet verstokt in het kwade. Een gulle bekentenis, een +oprecht berouw zouden uws vaders rechtmatigen toorn ontwapenen; maar een +hardnekkigheid als de uwe moet hem verbitteren." + +"Maar vader," zeide ik, "had mij beloofd zijn oordeel te zullen +opschorten, tot zich het oogenblik zoude opdoen, waarin ik hem een +volkomene, geheel voldoende opheldering zoude kunnen geven. Dat +oogenblik nadert met rassche schreden. En dan, geloof mij, dan zal mijn +gedrag u in een ander licht voorkomen, dan het thans doet. Waarom dan +ook niet een weinig op mij vertrouwd, wanneer ik u mijn onschuld betuig +en u verzeker, dat gij zonder billijke oorzaak tranen stort?" + +"Is dat geheim dan zoo diep, zoo vreeselijk," vroeg mijn moeder, "dat +gij het ook aan mijnen boezem niet kunt uitstorten? Ach! het zou u +goeddoen, en mij ook, Ferdinand! want, hoe fraai uw woorden ook zijn, ik +ben nog niet gerust. Misschien misleidt gij uzelf: er moet stellig eenig +kwaad, iets verkeerds zijn bij een geheimenis, die men aan eene moeder +niet kan openbaren." + +"Lieve moeder!" zeide ik, de hand drukkende, die zij mij vleiende +toestak: "geloof mij, mijn vurigste wensch op dit oogenblik zoude wezen, +om mij aan uw hart te storten en u alles te ontdekken.--Ja, ik gevoel, +dat zoo gij langer bleeft aandringen, ik de kracht niet zoude hebben, u +weerstand te bieden: dat ik, tot welken prijs dan ook, de bron uwer +tranen zoude willen drogen. Maar zoo ik nu sprak, zou ik een +woordbreker, en bijgevolg een schurk zijn;--en dat toch wilt gij van uw +zoon niet maken?" + +"Het kan dan niet anders," zuchtte mijn moeder: "neen, een woordbreker +moet gij niet worden:--alleen maar begrijp ik niet, waartoe dergelijke +dwaze geheimen dienen. Ik zie niet, dat iets, dat goed en ordentelijk +is, behoeft verborgen te blijven. Misschien dwaal ik, en heb ik geen +ondervinding genoeg, maar ik kan het mij maar niet voorstellen." + +Zij sprak wel waarheid, die goede moeder, want nooit had haar geest of +haar verbeelding eene gedachte gekoesterd, welke zij niet zou hebben +durven openbaren; en haar reine ziel was een spiegel, waarin zij ieder +vergunde te lezen. + +"In allen gevalle," vervolgde zij, "hoop ik, dat die oplossing spoedig +moge plaats hebben; want ik zou ziek worden van die onzekerheid; en +dan," terwijl zij mij den brief toereikte, "hier is een uitnoodiging van +uw Tante Van Bempden tegen Zaterdag over acht dagen, om mijn verjaardag +op Heizicht te komen vieren: ik had mij veel genoegen van die partij +voorgesteld;--maar nu weet ik waarachtig niet of ik het wel aanneem; ik +kan met geen opgeruimd hart aan tafel zitten en de gelukwenschingen der +gasten ontvangen, zoolang dit geval niet is opgehelderd." + +"Gij zijt onbillijk, lieve moeder!" zeide ik: "waarlijk, gij zijt +onbillijk tegen mij. Ik kan beseffen, dat deze zaak u hindert; maar +dewijl ik u mijn woord heb gegeven, dat uw bezorgdheid ijdel is, mocht +ik toch hopen, dat gij nog vertrouwen genoeg in mij zoudt bezeten +hebben, om met eenige kalmte den loop der gebeurtenissen af te +wachten.--Voorheen, lieve Moeder! was het genoeg, dat ik u eenmaal iets +verzekerde, om er u de vaste overtuiging van te geven. Heugt het u nog, +toen eens de _girandolle_ in de zaal aan gruis was gevallen, en iedereen +beweerde, ik moest het gedaan hebben; want ik had den ganschen morgen in +de kamer gezeten en niemand buiten mij was er geweest, dat gij toen +zeidet: "neen! Ferdinand heeft het niet gedaan; hij zegt het zelf"--En +zou ik sedert dien tijd zoo veranderd zijn, dat er op mijn woord geheel +niet meer te bouwen ware?" + +"Ja Ferdinand!" zeide, zij, mij met aandoening omhelzende: "ik geloof u; +want het zou al te afschuwelijk zijn, indien ook deze betuigingen valsch +waren: en echter," vervolgde zij, mij met een weemoedigen blik +aanziende: "gij hebt onlangs een weinig ... gedraaid." Het goede mensch +wilde niet zeggen: _gelogen_. "Maar spreken wij daar niet over," voegde +zij er bij, ziende, dat ik rood werd en haar smeekend aanzag: "dat was +voor het eerst en voor het laatst, nietwaar? O! zeg mij, dat het voor 't +eerst en voor 't laatst was: ik heb er behoefte aan, dit te +gelooven.--Ach! zonder die noodlottige misleiding had ik u nooit +verdacht." + +"Moeder!" zeide ik: "gij beschaamt mij te recht: ja! dat was voor 't +eerst, en, God is mijn getuige, het zal ook voor 't laatst zijn. Daar! +deze kus moge u tot bevestiging strekken dat ik deze belofte heilig +houden zal." + +"Dat wensen ik," zeide zij: "nu, wij zullen dan het geval laten zooals +het is, en ik zal trachten, mijne bekommernissen te overwinnen. Zoo ik u +verkeerd beoordeeld heb, gij zult het mij niet kwalijk nemen, nietwaar? +Ach! gij weet niet, hoe teeder een moeder aan haar kind gehecht is, en +hoe vele angsten haar hart benauwen, wanneer zij slechts veronderstelt, +dat het van den rechten weg zoude kunnen afwijken." + +Hier droogde de beste vrouw haar tranen af, en verliet mij, meer gerust +te mijnen opzichte, dan toen zij gekomen was. + +Dienzelfden avond ontvingen wij een afscheidsbezoek van Reynhove, die +aan mijn vader meer omstandig kwam mededeelen hetgeen hij mij reeds met +een paar woorden gezegd had, dat hij naar Den Haag ging en moeite zoude +doen om _geemployeerd_ te worden. + +Er was, had hij gehoord, een bediening opengekomen, waaraan geen +onbelangrijke werkzaamheden verbonden waren, en hij hield zich +overtuigd, dat zijn vader, zijn besluit vernemende, zich daarover +verheugen zou en alle pogingen in het werk stellen, om hem zijn doel te +doen bereiken. "Ik heb," zoo eindigde Reynhoves verhaal, "lang genoeg +als een _oiseux_ meubel rondgeslenterd en UEd. heeft mij doen zien dat +het tijd wordt, iets degelijks bij de hand te nemen." + +Het behoeft niet vermeld te worden, dat het voornemen van Reynhove door +mijn vader hoogelijk goedgekeurd werd: mijn moeder wenschte hem +insgelijks allen voorspoed op zijne voornemens: Suzanna zeide lachende: + +"Ik weet niet, Mijnheer Reynhove! maar mij dunkt, het zal u vreemd +voorkomen, den dag op een bureau door te brengen met over allerlei +vervelende schrifturen te gapen, en + + Omschanst te zitten met papieren, + Die door de slaafsche zinnen zwieren. + +Mij dunkt ik zie u daar zitten met een groote pen achter 't oor, een +morslap vol inktvlakken op de rechtermouw, en een aschgrauwen overrok +aan, waar de kantoorlucht niet meer uit te kloppen is." + +"Ik zie wel, dat gij nooit naar Den Haag geweest zijt, Santje!" zeide +ik: "gij stelt u de kantoren aldaar voor, gelijk dat van een +Amsterdamsen koopman, waar het licht door de lantaren van de +binnenplaats invalt en men te drie uren al bij de kaars moet zitten. +Neen! ginds gaat het vroolijker toe: men zit in ruime, luchtige kamers, +en de groote bezigheid bestaat er, in de courant te lezen, en te praten +over de nieuwtjes van den dag en om het uur eens een pen te versnijden." + +"Wel! hoor mij dat jongmensch eens aan," zeide Suzanna: "die praat over +kantoren en maakt vergelijkingen, en denkt, dat hij het recht heeft om +aardigheden te zeggen, omdat hij een blauwen Maandag in den handel is. +Denk je dan, Ferdinand! dat men in Den Haag niets uitvoert, omdat men er +juist niet den geheelen dag lettertjes zit te kladden en sommetjes zit +te maken, trots den besten schooljongen?" + +"Mejuffrouw neemt het zoo goed voor Den Haag op," zeide Reynhove, "dat +ik er niets weet bij te voegen. Maar is het mogelijk, dat UEd. daar +nooit geweest is?--Mij dunkt, de familie moest daar eens eenige dagen +komen passeeren: het zoude mij een innige volupteit zijn, u rond te +leiden en het interessantste te laten zien." + +"Ja, indien UEd. dat van papa gedaan kon krijgen," zeide Suzanna, "dan +zou ik u voor den welsprekendsten man uit de Zeven Provincien houden: +maar daar is geen kijk naar." + +"Wacht maar," zeide mijn vader: "als ik eens oud word, en op mijn +muiltjes ga leven, dan zullen wij eens zien wat wij doen." + +"Ja!" hernam Suzanna: "als ik zoo lang moet wachten, dan zal ik zelve al +wel te hokvast geworden zijn, om nog uit te vliegen. Wat zijn de mans +toch gelukkig! daar heb je Ferdinand, die is half Europa al rond +geweest, en ik, die evenzoo goed recht had iets anders te zien, ik zal +misschien mijn leven ten einde zien loopen, zonder ooit in Den Haag te +zijn geweest." + +"Den Haag zou er het meeste bij verliezen," zeide Reynhove, "maar, als +ik vragen mag: waarom zoude uw broeder u daar niet heenbrengen? dan had +UEd. een Mentor van ondervinding bij u." + +"Een mooie Mentor!" riep Suzanna uit: "ik bedank u hartelijk. Wel ja! +met een Broeder te reizen is ook wel een laatste toevlucht! Weet UEd. +dan niet, Mijnheer Reynhove! dat van al de meisjes op den aardbodem er +geene is, waarover men zich minder bekommert, dan over eene zuster?" + +"Daar laat gij u onvoorzichtig uit, Santje!" zeide ik; "ik wilde u juist +voorstellen, u in het volgende voorjaar eens derwaarts te brengen; maar, +nu ik dat hoor, zal ik er wel deugdelijk op passen." + +"O! Mejuffrouw meent het niet," zeide Reynhove: "ik recommandeer u +ernstig aan, bij die goede intentie te volharden. Het zal u wel +bevallen, en wij zullen alles in 't werk stellen om u een goed accueil +te procureeren." + +"Gij ziet, Mijnheer wil ons volstrekt in Den Haag hebben," zeide ik. + +"Dat wil ik," zeide Reynhove: "of liever, want het zoude inconvenant +zijn, van mijn wil te praten, ik wensch het vurig." + +"Ja," zeide Suzanna: "om als een berenleider met ons rond te loopen en +ons aan de menschen te toonen als iets nieuws, al roepende: "_kijkt!_ +menschen! _kijkt!_ Hier heb je den nieuwbakken Amsterdamschen koopman +van het mannelijk geslacht, met zijn zusje, een onnoozel ding, dat nog +van geen toeten of blazen weet. Ja! denk je, dat ik niet weet, hoe men +ginds met onze kleeding en manieren den spot drijft?" + +"UEd. is het toch niet, die voor spotternij beducht kan zijn?" vroeg +Reynhove. + +"Die kan je in uw zak steken, Santje!" zeide ik. + +"Volstrekt niet," zeide Reynhove, eenigszins verlegen over de +uitlegging, die ik aan zijn woorden gaf, "ik bedoelde alleen te zeggen, +dat Mejuffrouw boven alle bespotting verheven is." + +"Wat zeggen de Heeren Blaek toch wel over uw spoedig vertrek?" vroeg +mijn moeder, een andere wending aan het gesprek willende geven. + +"O!" antwoordde Reynhove: "den ouden Heer heb ik weinig gezien, en die +zal over mijne absentie niet treuren:--en wat Lodewijk betreft...." hier +zweeg hij opeens, en zag mij zijdelings aan. + +"Wel!" zeide mijn vader: "ik hoop toch niet, dat gij kwade vrienden +scheidt?--ofschoon ik erken, dat gij beter gezelschap kunt kiezen." + +"Neen," antwoordde Reynhove: "'t is maar: ik dacht, dat ik hem goed +kende, en ik zie alweder, dat ik mij in hem bedrogen heb.... ofschoon +deze reis strekt het niet tot zijn schande:--maar ik wil daar liever +hier over zwijgen.--Heeft UEd. al gehoord, dat zijn jacht weer in 't +water is gewerkt, ik zoude het voor een mirakel gehouden hebben; er zijn +toch knappe werklieden hier ter stede:--er is bijna niets aan het +vaartuig beschadigd en het zal met een kleine reparatie weer zoo goed +wezen, als ware er niets gebeurd". + +"Er zijn lieden, wien alles medeloopt, tot zij eindelijk het lid op den +neus krijgen," zeide mijn vader. + +Na nog een wijl gezeten te hebben, vertrok Reynhove. "Ik weet niet," +zeide hij, toen ik hem uitliet, "wat ik van Lodewijk denken moet. Hij +was dezen middag louter attentie en beleefdheid jegens zijn cousine, die +heden voor een paar dagen in de stad is, en zeide haar meer _douceurs_, +dan zij anders in een jaar van hem hoort. Zij scheen er zelve verbaasd +over: wat dit voorspelt, weet ik niet; maar het zou mij niet +verwonderen, indien hij eens begon te beseffen, dat het tijd werd, wijs +te worden.--Men bemerkt de waarde van een schat ook nooit beter, dan +wanneer men gevaar geloopen heeft, dien te verliezen." + +"In waarheid!" zeide ik: "wat gij mij daar vertelt bevreemdt mij. Ik kan +toch niet denken, dat hij inderdaad oogmerken op haar heeft." + +"Noch ik," hernam Reynhove: "maar de zaak is waar en gij kunt er uw +profijt mede doen. Adieu." + +Den volgenden dag had ik toevallig, door het afspringen eener +comparitie, welke ik had moeten bijwonen, een uurtje voor den eten vrij, +en Suzanna, die zich reeds menigmalen beklaagd had, dat zij niets aan +mij had, nam die gelegenheid waar om mij met haar naar Tante Letje te +tronen. + +"Wel!" zeide deze, toen ze mij zag: "het is goed, dat gij komt, Neef! Ik +had u anders al een boodschap willen sturen. Ik wenschte u eens onder +vier oogen te spreken, wanneer het u gelegen komt." + +"Ei! ei!" zeide Suzanna: "mag ik er niet bij wezen? "Nu! dan zal ik zoo +aanstonds maar optrekken: 't is toch hard, dat ik mijn cavalier zoo +spoedig weder verliezen moet: men heeft al moeite genoeg om hem te +krijgen." + +"Neen! dat is juist de bedoeling niet," zeide Tante: "maar van avond of +morgen, als 't u belieft."--En zij zette daarbij zulk een statig gezicht +tegen mij, dat ik alweder ook van dien kant een donderbui voorzag.--Ik +was echter gedwongen mijn nieuwsgierigheid op te schorten, en wij zaten, +na eenig onderhoud over verschillende zaken, te luisteren naar het +verslag dat Tante ons gaf van een dierbare predikatie, welke zij in de +weekbeurt een paar dagen te voren gehoord had, toen wij een koets +hoorden stilhouden. Er werd aan de huisdeur gescheld: er kwam iemand de +trappen op: de deur ging open:--en Henriette Blaek stond voor onze +oogen. Zij was bevallig gelijk altijd: maar zag toch eenigszins +betrokken van uitzicht, en bleef, toen zij ons bemerkte, onthutst en +verlegen aan de deur staan. + +"Kom binnen, Jetje-lief!" zeide Tante Letje: "daar doet gij wel aan, +kind! van mij eens te komen opzoeken." + +"Uw dienaresse, Juffrouw Huyck!" zeide Henriette, terwijl zij nader trad +met het voorkomen van iemand, die een kloekhartig besluit neemt: +"verschoon mijn vrijpostigheid: de meid zeide, ik zou maar boven gaan: +ik wist niet, dat UEd. bezoek had. Ik kwam u het boek terugbrengen, dat +UEd. mij geleend heeft. Goeden morgen, lieve Santje! hoe gaat het u?" En +zij drukte met minzaamheid de hand van Suzanna. Wat mij betrof, ik +bekwam geen enkel woord: een nijging, zoo stijf en afgepast alsof zij +een onbekende gold, was alles, waarmede zij te kennen gaf, mijne +tegenwoordigheid te hebben opgemerkt: en hoewel een lichte blos haar +wangen kleurde, haar oogen teekenden koele onverschilligheid en geen +trek in haar gelaat veranderde. Suzanna en ik keken elkander aan: wij +wisten niet, waaraan die stijfheid toe te schrijven. + +Ik ging een stoel voor haar krijgen; maar zij hield zich, of zij zulks +niet opmerkte en nam plaats op een anderen, die nevens haar stond. + +"En hebt gij er smaak in gevonden?" vroeg Tante, het boek aannemende: +"heeft u de lezing nogal gesticht?"--Het waren predikatien, ik weet niet +meer van wien. + +"O ja! mijn waarde Juffrouw!" antwoordde zij: "het is een uitnemend +schoon werk: en mijn oom heeft de goedheid gehad er een exemplaar van +voor mij te koopen." + +"Zoo! dat is goed. En hoe maakt het uw Heer oom?--Wel?--Dat verblijdt +mij hartelijk. En hoe maakt gij het zelve, lieve Jetje? Mij dunkt, niet +zoo wel, als toen ik u de laatste reize zag." + +"Integendeel, Mejuffrouw!" antwoordde zij: "ik ben wel, volkomen wel!" +en zij beet zich op de lippen. + +"Neen waarlijk!" vervolgde Tante: "UEd. ziet er niet te best uit. Ik kan +het nogal begrijpen: de schrik van dat ongeval op zee bij dien storm zal +u nog door de leden zitten.--Nu! dat is al een gezegende bewaring +geweest! En wel mocht gij zeggen: "laet mij de watervloet ende laet de +diepte mij niet verslinden."" + +"Gij hebt er toch geen nadeelige gevolgen van gehad, Mejuffrouw?" vroeg +ik. + +"Neen Mijnheer!" antwoordde zij, op een koelen toon: "en ik doe mijn +best, om die gebeurtenis met al haar gevolgen uit mijn geheugen te +wisschen." + +Ik was geheel uit de lijken geslagen door deze verklaring, waarvan ik +den zin maar al te wel begreep; en Suzanna keek haar vriendin aan, als +wilde zij zeggen: "hoe heb ik het met u?"--doch Tante, die de bedoeling +van Henriettes woorden niet opmerkte, nam weder het woord: + +"Dat is niet goed, Jetje-lief! Een zoo verschrikkelijke gebeurtenis en +welke zoo duidelijk aantoont, dat de Heere hen niet verlaat, die in nood +tot Hem roepen, moet gij niet moedwillig vergeten; maar zij moet u tot +een spoorslag strekken om uw leven toe te wijden aan Hem, die u behouden +heeft." + +"UEd. heeft volkomen gelijk, Mejuffrouw!" zeide Henriette: "ik heb mij +slechts verkeerd uitgedrukt: ik gevoel zeer wel, welk een plicht van +dankbaarheid op mij rust en hoop dat nimmer te vergeten." + +"Ja!" vervolgde Tante: "dat zware weer heeft al wat schade gedaan: daar +is, hoor ik, bij Colhorn een gat in den dijk geslagen en ik weet niet, +hoe vele duizenden dat aan herstellen kosten zal. Wel is dit wederom een +bezoeking des Heeren en een straf der ontrouwe gemeente, dat zij zulke +ongeloovige en bedrieglijke leeraars en herders beroept, gelijk nog +onlangs heeft plaats gehad in de verkiezing van den Sociniaanschen +Boterbloem, die mede een van dezulken is, "die ydelheyt spreecken ende +leugen sien, ende seggen: de Heere heeft gesproken; daer de Heere haer +niet gesonden en heeft: en daarom zeyt de Heere: ik zal hen door eenen +grooten stormwint in mijne grimmigheyt splijten ende daer sal een +overstelpende plasregen zijn in mijnen toorn, ende groote hagelsteenen +in mijne grimmigheyt, om dien te verdoen."" + +"Heden Tante!" zeide Suzanna, met een onnoozel gezicht: "is het de +schuld van Ds. Boterbloem, dat de dijk doorgebroken is? Vader zeide, het +was de schuld van het Dijkcollege, dat met de Vijf Steden overhoop lag." + +"En wat is dit anders," vroeg Tante, het gezegde mijner zuster ernstiger +opnemende dan het verdiende: "dan een bevestiging van hetgeen ik zeide? +Zijn dezen niet de mannen, "die ongerechtigheyt bedengken, en die quaden +raet raden in de stadt?--En zijn zij geen blinde leidslieden der +blinden, die de gemeente is haar afval voorgaan?" + +"Ik geloof wel, dat UEd. gelijk heeft," zeide Suzanna: "want daar is de +Dijkgraaf Mr. Coenraad van Vlingerhoed, die draagt een bril: de +Secretaris, Jonker van Bitterenvleugel, is zoo bijziende, dat hij mij +laatst op een salet voor Tante Van Bempden aanzag: van de Heemraden +heeft er een de grauwe staar, de tweede is eenoogig, de derde is scheel, +en nummer vier is alle namiddagen zoo dronken, dat hij den weg naar zijn +huis niet alleen kan vinden.--UEd. zegt dus wel te recht, dat het een +blind college is." + +"Nichtje!" zeide Tante, eenigszins geraakt: "hoe lange sult gij de +slechtigheyt beminnen, ende de spotterye begeeren." Wat gij zegt, is +bijwijlen zeer aardig; maar wanneer men ernstig spreekt, is het +gekscheren ongepast en onwelvoeglijk. Gij weet zeer wel, dat ik +geestelijke blindheid bedoel en met geene lichaamsgebreken spot, zooals +gij doet." + +Suzanna keek eenige oogenblikken vrij zuur: ik zelf was een weinig +verwonderd geweest over haar uitdrukkingen; want, hoe geneigd ook om met +alles te schertsen, was zij nooit gewoon den spot te drijven met +ernstige zaken, of door hare gezegden iemand te ergeren en te +ontstichten. Ik schreef dan ook haar woorden aan de ware oorzaak toe: +namelijk aan wrevel over de koele handelwijze van Henriette jegens mij, +dien zij achter een voorgewende luchthartigheid wilde verbergen: en +waardoor zij, gelijk doorgaans in diergelijke gevallen plaats heeft, +scherp in stede van geestig werd. Zij gevoelde echter haar ongelijk: +"Tante!" zeide zij, na een oogenblik zwijgens opstaande en haar een kus +gevende: "vergeef mij: ik sprak zonder nadenken, gelijk mij wel meer +gebeurt. Ik ben ... ik heb iets dat mij hindert."--Hier begon zij te +schreien en zag Henriette aan met een verwijtenden blik. + +"Neen!" zeide Tante, haar omhelzing beantwoordende: "ik weet het ook +wel, gij behoort niet tot de "spotters onreyne," waarvan in den eersten +Psalm gesproken wordt, noch ook tot de zoodanigen, die de bestraffinge +niet hooren." + +"Zullen wij den Heer Blaek ook op het feest bij Tante Van Bempden zien?" +vroeg ik aan Henriette: ik dorst haar niet vragen, of zijzelve komen +zoude. + +"Ik weet het niet, Mijnheer!" antwoordde zij, op de klok ziende, als +iemand, die vertrekken wil, maar het bezoek toch niet korter wil maken +dan de betamelijkheid vordert. + +"UEd. komt toch, Tante?" vroeg Suzanna. + +"Ik heb de noodiging aangenomen," antwoordde Tante, "ofschoon ik wel +gewenscht had, dat zuster Van Bempden een anderen dan den dag van +Zaterdag tot deze feestviering had uitgekozen. Het wordt somtijds laat: +en dan is men minder gestemd, den dag des Heeren behoorlijk te vieren." + +"Ja! lieve Tante!" zeide ik: "dat is waar; maar UEd. zal met mij +instemmen, dat Mama niet wel haar verjaardag verzetten kon, en dat Tante +bovendien gebruik maakt van de gelegenheid, dat Papa eens uit kan gaan, +daar hij altijd in het midden van de week zoo bezet is." + +"Ja dat weet ik," hernam Tante: "maar, naar mijn begrip ware het +voegzamer geweest, dat de plechtigheid ten huize uwer ouders had plaats +gehad; er zouden dan wel zooveel gasten niet hebben kunnen zijn; maar +mij dunkt, op een verjaarfeest behoort ook niemand buiten de naaste +bloedverwanten: en die had moeder wel kunnen bergen." + +"Zeg dat maar niet, dat Mama het hoort," zeide Suzanna: "het goede +mensch treurt er al genoeg over, dat er om harentwille zooveel omslag +gemaakt wordt; maar Tante was er zoo op gesteld: en men begreep, dat de +groote en kleine kinderen zich buiten meer dan in de stad zouden +vermaken, enz." + +Hier stond Henriette op. "Mejuffrouw Huyck!" zeide zij, na een wijl te +hebben geaarzeld, "UEd. zal mij verschoonen; maar ik mag niet langer +blijven: het is later dan ik dacht, en...." + +"Wel heden! wilt gij nu reeds vertrekken?" vroeg Tante: "gij zit pas." + +"Mijn oom wacht mij: wij eten vroeg, en na den middag weder naar buiten +te rijden: ik durf niet vertoeven." + +"Rijdt gij naar huis, Jetje?" vroeg mijn zuster, opstaande, met de +houding van iemand, die een besluit neemt. + +"Ja lieve!" antwoordde Henriette: "het is wat laat en uit den weg: +anders zou ik u voorstellen om u te huis te brengen; maar ik durf aan de +paarden van oom zulk een omweg niet te laten doen." + +"Neen! dat behoeft ook niet," hernam Suzanna: "maar ik wil toch gaarne +een eind met u rijden: ik moet bij Carlin wezen om lint te koopen: dat +is toch in uw weg en gij kunt mij daar afzetten." + +"O! zeer gaarne!" zeide Henriette, op een toon, die aanduidde, dat zij +het gezelschap van haar boezemvriendin voor deze reis wel zou kunnen +gemist hebben. + +"Gij blijft toch nog wat, Neef!" zeide Tante: "dan kan ik u dadelijk +zeggen wat mij op het hart ligt." + +"Ik ben tot uw dienst," zeide ik, terwijl Henriette afscheid nam en +Suzanna mij in 't heengaan een blik toewierp, die zooveel zeggen wilde, +als dat zij voor mijn belangen zoude waken. Met een zucht zag ik beiden +vertrekken. + +"Wel neef! dat trof ongelukkig," zeide Tante, toen wij alleen waren: +"maar verbeeld u, daar dacht ik in het eerst geheel niet aan uw mislukt +aanzoek bij den Heer Blaek. Ik verwonderde mij reeds, dat gij alle drie +zoo stil en zoo zonderling waart. Maar om u de waarheid te zeggen, ik +zou haast denken, dat zij nogal instemt met de meening van haar oom: +want ik kan niet vinden, dat zij u bijzonder voorkomend behandelde." + +"Dat heeft mij ook getroffen," zeide ik: "en ik was er verre af, mij op +zulk een koelheid te verwachten. Ik weet niet, waarmede ik haar +welwillendheid zoo op eenmaal verbeurd heb; en dat kwelt mij." + +"Ik wil het wel gelooven," hernam zij: "maar gij moet u in deze +beproeving troosten met de gedachte, dat alles naar Gods wijzen wil +geschiedt en dat elke kleine teleurstelling tot bevordering van uw +eeuwig heil moet strekken. Maar om te komen tot hetgeen ik u zeggen +wilde: uw vader is gisteren bij mij geweest en heeft mij gewaarschuwd +tegen die lieden, die bij Heynsz wonen. Hij zegt, dat de man onder een +valschen naam bij mij gekomen is: en de dochter is, naar hij gelooft, +ook van dezulken, tegen wie ik op mijn hoede moet wezen. Het rechte +wilde hij niet zeggen; maar hij verwees mij tot u om nadere uitlegging +van zijn woorden. Wat is daarvan? Is dat Juffertje wezenlijk zoo slecht? +dan heb ik mij in haar bedrogen; want ik zag haar aan voor zulk eene +"die rein van harte was ende yverig in alle goede wercken."" + +"Ik weet van haar niets kwaads," antwoordde ik, verheugd van te +ontwaren, dat mijn vader zijn vermoeden omtrent mij ten minste niet aan +Tante had medegedeeld: "en wat haar vader betreft," vervolgde ik, +"Helding heeft mij verhaald, dat hij vertrokken is." + +"Ja," hernam zij: "dat heeft mij uw vader ook verteld: doch dat is ook +al wonderlijk in zijn werk gegaan; want hij is, volgens het zeggen van +uw vader, eergisteravond met de nachtschuit heengegaan en te +Nieuwersluis er uitgestapt en er niet weder ingekomen: maar verdwenen, +niemand weet waarheen.--Dus wil ik maar zeggen, ofschoon ik mijn naaste +niet veroordeelen mag, dat daar toch iets achter schuilt. 't Is een +wonder, zooals uw moeder laatst aanmerkte, dat Heynsz zulke lieden bij +zich heeft ontvangen." + +"Inderdaad!" zeide ik: "maar zooals ik zeide: ik weet van beiden geen +kwaad: ofschoon ik beken, dat het mij aangenaam zijn zal, niets meer van +hen te hooren; want sedert mijn terugkomst alhier kan ik mij niet +bewegen of ik ben gedwongen, over hen te hooren spreken; het is of zij +mijn booze geesten zijn, die mij in wezenlijkheid of in verbeelding +altijd en overal vervolgen." + +Ik had deze woorden nauwelijks geuit, of zij werden bevestigd. De deur +ging open, en Amelia trad binnen.--Men moet weten, zoo men het niet +reeds heeft opgemerkt, dat mijn goede Tante altijd voor iedereen te huis +was: en dat haar meiden dus nooit iemand aandienden; maar elk, wiens +gezicht zij eenmaal gezien hadden, dadelijk naar boven stuurden. + +Wij waren alle drie onthutst. Amelia was echter de eerste, die de +verrassing te boven kwam: en zelfs geloof ik, dat mijne tegenwoordigheid +haar bemoedigde. + +"Mejuffrouw!" zeide zij, zich tot Tante wendende, eer deze nog het +vermogen had van haar toe te spreken: "ik kom als smeekeling tot u. Ik +heb, in deze groote volkrijke stad, niemand op wiens goedwilligheid ik +staat kan maken, buiten u--en uw Heer Neef," voegde zij er blozende bij: +"ik weet, dat mijn komst en mijn verzoek onbescheiden zijn:--en ik zal +het u niet euvel duiden, zoo UEd. mij ongetroost terugzendt; maar u +niettemin dankbaar blijven voor het goede, mij bewezen." + +"Ga zitten, Juffertje!" zeide Tante, die aan de buitengewone ontroering, +welke op Amelia's wezenstrekken zichtbaar was, wel bespeurde, dat zij +door geen onbeduidende oorzaak tot haar gedreven werd: "ik help gaarne, +wie ik kan: want dat is ons voorgeschreven: maar wilt gij ook iets +drinken? Gij ziet er zoo ontdaan uit. Is u een ongeluk overkomen?" + +"Wil ik mij niet liever verwijderen?" vroeg ik, weinig trek gevoelende +van opnieuw in Amelia's belangen gemoeid te worden: "Mejuffrouw heeft u +wellicht iets in 't geheim te zeggen." + +"Neen, blijf nog wat hier, Neef!" zeide Tante, die, geloof ik, bevreesd +werd om zich met Amelia alleen te bevinden: "en krijg dat fleschje met +die droppeltjes eens uit het hoekkastje, en de waterkaraf.--Toe! drink +eens, arme ziel! gij zijt waarlijk geheel van uw stuk." + +"Ik dacht niet, dat ik nog vatbaar was voor een diergelijke ontroering," +zeide Amelia: "ik heb grootere tegenspoeden en bekommernissen, dan die +ik heden ondervind, moedig doorgestaan; maar nooit ook, neen, nooit te +voren had ik een vernedering ondergaan als deze. Ik heb de +wederwaardigheden der wereld met gelatenheid gedragen;--maar ik was niet +geboren om mij door een ellendige spion te zien beleedigen, als ware ik +een schandvlek mijner kunne." + +"Wat is er gebeurd?--Wie heeft u beleedigd?" vroegen Tante en ik, bijna +gelijktijdig. + +"Wat hij gezegd heeft," zeide Amelia, "doet er niets toe: zijne +uitdrukkingen zijn misschien te verschoonen: hij is niet gewend met +beschaafde lieden om te gaan: hij kon mij zijn huis uitzetten: hij is er +meester in en heeft daar het recht toe; maar het is laag en +onverschoonlijk van hem mij te beleedigen, op een oogenblik, dat ik +alleen en van elk verlaten ben.--Ik kan, ik mag niet langer onder zijn +dak blijven;--maar waarheen zal ik mij wenden?--Gij alleen Mejuffrouw, +gij kunt mij helpen. O! ik bid u, wijs mij een wijkplaats aan bij +eerlijke lieden, waar ik mijn intrek nemen kan. Ik zal er niet lang +vertoeven, ik beloof het u.--Geld ontbreekt mij niet: ik verlang niet +als een verblijf, hoe klein ook, waar ik rust kan vinden en voor alle +bezoeken veilig mag zijn." + +"Ja!" zeide Tante: "dat is nu goed en wel; maar er worden zooveel rare +dingen van uw vader en u verteld, dat ik eerst nog wel wat naders van u +dien te vernemen, eer ik u bij anderen recommandeer." + +"Daar zult gij gelijk aan hebben, Zuster!" zeide een stem achter ons. +Wij wendden alle drie het hoofd om:--en mijn vader trad de geopende deur +binnen. Hij was, gelijk ik naderhand vernam, naar de woning van Heynsz +gegaan om met Amelia te spreken; doch, daar zij juist vertrokken was, +haar op den voet gevolgd, en kort na haar de opene voordeur bij Tante +ingetreden. + +Geheel verschillend was de indruk, welke zijn plotselinge verschijning +op ons waakte. Tantes gelaat helderde op: en het was te zien, dat de +komst van haar broeder haar uit een machtige verlegenheid redde: Amelia +zag hem aan zonder schrik, maar met verwondering en ongerustheid, en als +vermoedde zij, dat het van dien man afhing hoe haar lot zou beslist +worden. Wat mijzelf betreft, ik was geheel uit het veld geslagen; want +ik voorzag niet slechts nieuwe onaangenaamheden voor mij, en verkeerde +uitleggingen van mijn tegenwoordigheid daar ter plaatse; maar ook beefde +ik voor Amelia; en alleen de kennis, die ik van mijns vaders strikte +eerlijkheid bezat, boezemde mij eenige hoop in. + +Mijn vader zag eerst Amelia, en vervolgens mij met een navorschenden +blik aan. Zij sloeg de oogen niet neder; maar rees op, en haar gelaat +nam die uitdrukking van hoogmoed aan, welke haren vader zoo eigen was en +die ik ook vroeger in haar had opgemerkt. Zij was blijkbaar geraakt over +hetgeen zij als een onbeleefdheid beschouwde. Tante was de eerste, die +het stilzwijgen brak: "Gij komt juist bijtijds, Broeder!" zeide zij: +"deze is de Juffer, waarover ik u gesproken heb." + +"Ik zie het," zeide mijn vader: "jonge dochter!" vervolgde hij, zich tot +Amelia wendende: "het smart mij, in iemand van uw jaren en voorkomen +zooveel verstoktheid te vinden. Hoe hebt gij u kunnen verstouten, u in +te dringen bij een eerbiedwaardige Juffer, terwijl gij bij u zelve +bewust moest zijn, dat uw ware plaats in het spinhuis is." + +"Mijnheer!" riep Amelia, op een toon van hevige verontwaardiging, +terwijl zij het hoofd ophield met een waardigheid, die een koningin eer +zoude hebben aangedaan: en toen, zich naar mij toekeerende: "wie is die +man?" vroeg zij. + +"Het is mijn vader!" fluisterde ik: "om Godswil...." + +"Welnu!" ging zij voort: "zeg dan aan uwen vader, dat ik van zijnentwege +een andere behandeling had verwacht. Zoo iemand zonder opvoeding, gelijk +Heynsz, mij beleedigde, ik dacht niet, dat de Heer Huyck een dergelijke +handelwijze zou navolgen." + +"Ik zoude u aanraden, een toon lager te zingen," hernam mijn vader: "ik +ben heusch jegens een met lompen bedekte vrouw, wanneer haar gedrag +betamelijk is; maar ik zou ook aan een Vorstin mijn verachting toonen, +wanneer zij handelde zooals gij." + +"Vaarwel Mejuffrouw!" zeide Amelia, even met het hoofd buigende en zich +willende verwijderen. + +"Blijf!" zeide mijn vader, op dien toon van gezag, dien elk wie hem +hoorde gedwongen was te eerbiedigen: "en wees liever dankbaar jegens +mij, dat ik u niet door mijn dienaars voor mij op het Stadhuis heb laten +brengen, maar hier ben gekomen om u te ondervragen: en bedenk, dat een +rondborstige bekentenis u meer nut zal doen dan het aannemen eener +ongepaste fierheid." + +Amelia bleef midden in het vertrek staan, de armen over elkander +geslagen, de oogen vlammende van spijt en de lippen stijf gesloten; +terwijl haar geheele houding aanduidde, dat zij alleen toegaf aan dwang, +maar besloten had, geen antwoord op de tot haar gerichte vragen te +geven. + +"Ik weet zelfs niet," vervolgde mijn vader, eenigszins verwonderd over +een dergelijke minachting van zijn gezag, waaraan hij weinig gewend was, +"of ik nog wel zooveel inschikkelijkheid jegens u betoond zoude hebben, +indien het niet ware geweest om den wille van dien onrechtvaardige +daar!" (hier wees hij op mij:) "ik moet bekennen, hij heeft zijn +affecties wel geplaatst." + +"Hoe!" riep Amelia uit, terwijl de uitdrukking van haar wezen opeens +veranderde en zij mij met een blik van verwondering aanzag. + +"Ik versta u niet," vervolgde zij, mijn vader met angstvalligheid +aanziende. + +"Gij verstaat mij niet?" vroeg mijn vader, zelf verwonderd over de +plotselinge verandering in haar gelaat. + +Ik achtte het oogenblik geschikt om er tusschen in te komen: "Mejuffrouw +kan u niet verstaan," zeide ik: "want er is hier geen quaestie +hoegenaamd van affecties." + +"Wacht tot men u het woord geeft, eer gij u in het gesprek mengt," zeide +mijn vader, met een gestrengen blik: "is uw samenkomst hier ook +toevallig, evenals al het vroegere? Gij hebt voor altijd mijn vertrouwen +verbeurd." + +"Vader!" zeide ik: "ik verzeker u...." + +"Vertrek!" zeide hij: "ik wil niets meer hooren." + +Ik zuchtte en maakte mij gereed om aan dit bevel te gehoorzamen; toen +Amelia, die, gedurende deze woordenwisseling, ten prooi was geweest aan +eene hevige gemoedsbeweging en beurtelings rood en bleek geworden was, +zich tusschen mij en de deur in plaatste: "Toef een oogenblik!" zeide +zij; "Ik weet niet," vervolgde zij, tot mijn vader sprekende: "waar ik +van beschuldigd worde; maar slechts dit moet ik voor den alwetenden God +betuigen, dat uw zoon zich de geringe kennis, die hij aan mij heeft, +noch de diensten, welke hij mij bewees, behoeft te schamen: dat zijn +handelwijze edel, menschlievend en onberispelijk was, en dat alleen +vuige laster een valsche uitlegging aan zijn gedrag kan geven." + +Er lag zulk een toon van waarheid in de woorden, die zij gesproken had: +het geluid van haar stem, thans ontdaan van die bitterheid, welke er te +voren in lag, had iets zoo treffends en overtuigends: een zoodanige +edelaardigheid was over haar wezen verspreid, dat mijn vader er van +getroffen werd. Gewoon, om in de geheime plooien door te dringen, +waarachter het bedrog zich verbergt, en het ware van het valsche te +onderscheiden, twijfelde hij niet, of Amelia, al ware zij dan in zekere +opzichten schuldig, was echter niet de vrouw, welke men had +afgeschilderd. Hij dacht een oogenblik na, wenkte mij toe, dat ik +blijven kon, en vroeg toen snel aan Amelia: + +"Hoe is uw naam?" + +"Amelia," antwoordde zij, haar vorige houding van behoedzamen argwaan +hernemende. + +"Uw familienaam?" + +"Voor het oogenblik draag ik geen anderen naam dan Amelia." + +"En uw vader dan?--Hij heeft zich Van Beveren doen noemen; maar dat is +zijn naam niet: hoe heet hij?" + +"Hijzelf zal best in staat zijn u daarop te antwoorden." + +"Goed! Maar hij is hier niet. Waar bevindt hij zich thans?" + +"Ik heb mij altijd gewacht zijne gangen na te gaan," antwoordde Amelia: +"ik laat zulks aan anderen over," voegde zij er bij op een scherpen +toon. + +"Gij schijnt dit onderwerp niet te willen behandelen," zeide mijn vader: +"en ik kan het in u niet misprijzen, dat gij uw vader niet verraden +wilt. Maar gij zult niet aarzelen, hoop ik, mij te antwoorden +betreffende hetgene u-zelve aangaat. Waar hebt gij mijn zoon leeren +kennen?" + +Amelia zag mij even zijdelings aan, en antwoordde toen op een bedaarden +toon: "hij zal het u waarschijnlijk zelf verhaald hebben." + +Ik dacht een oogenblik, maar ook slechts een oogenblik, dat mijn vader +het gewone hulpmiddel zoude bezigen om aan beschuldigden een _confessie_ +af te dwingen; namelijk: door hen te doen gelooven, dat hun +medeplichtige reeds bekend heeft. Maar, hetzij dat hij te oprecht van +harte was, om tot dergelijke listen zijn toevlucht te nemen, hetzij dat +hij begreep er geen baat bij te zullen vinden, na de gevatheid, waarvan +Amelia reeds blijken gegeven had, hij schudde het hoofd en zeide: + +"Jonge dochter! Ik moet u vaderlijk en met nadruk tevens herhalen, dat +gij uw zaak slechts verergert door uw hardnekkigheid. Gij komt met mijn +zoon, niemand weet van waar, in de Naarderschuit: gij verlaat hem te +Amsterdam: doch ontvangt later herhaaldelijk bezoeken van hem: uw vader +komt en verdwijnt weder van hier gelijk een schim, en draagt een naam, +die blijkbaar valsch is. Er hebben ten uwent onbetamelijke tooneelen +plaats:--moet dit niet geschikt zijn, om vermoedens tegen u op te +wekken?" + +Van deze gansche toespraak had Amelia blijkbaar slechts een punt met +opmerkzaamheid aangehoord, namelijk: dat ik haars vaders geheim had +bewaard, + +"O!" zeide zij: "Mijnheer! uw zoon heeft edel, heeft braaf gehandeld! +Hoe! Hij heeft zich aan verdenking blootgesteld! Hij heeft zich het +misnoegen der zijnen op den hals gehaald! Hij heeft zich den laster +prijsgesteld om onzentwille!--Ach!" vervolgde zij, zich tot mij +wendende: "beschuldig mij niet van onedelmoedigheid, van ondankbaarheid, +zoo ik in mijn zwijgen volharde en u niet zuivere van de blaam, die men +op u ... en ook op mij geworpen heeft. Maar God weet het--ik mag niet +spreken." + +"Gij zult des Heeren naam niet ijdelyck misbruycken!" mompelde Tante +Letje, het hoofd schuddende. + +"En nu, Mijnheer!" zeide Amelia tot mijn vader: "laat mij naar de +gevangenis, naar het spinhuis brengen: gij hebt er de macht toe en ik +ben buiten staat u te weerstaan. Maar ik verklaar het u, ik heb geen +kwaad bedreven; en het zal u eenmaal, als gij later van mijne onschuld +overtuigd zult zijn, in de ziel grieven, dat gij mij hard en +onrechtvaardig behandeld hebt. Ziedaar dan die Nederlanden, die +gewesten, geheel de wereld door als de zetel der Burgervrijheid beroemd. +Men vervolgt, men bespiedt, men vonnist zonder reden een onschuldig +meisje, wier eenige misdaad is, dat zij haar ongelukkigen vader +liefheeft en niet aan zijn vijanden verraden wil." + +"Neen Mejuffer!" zeide mijn vader op een zachten toon: "zoo gij +onschuldig zijt, hebt gij ook voor geen straf te schromen. Ik zal u geen +vragen meer doen. Verre zij het van mij, een dochter te willen gebruiken +tot werktuig om haar vader in de handen der Justitie te leveren. Maar +zulke vreemde en geheimzinnige omstandigheden hechten zich aan uw +verblijf alhier, dat ik u niet kan vergunnen, deze stad te verlaten, +alvorens die zijn opgehelderd. Gij kunt zelve uw verblijf kiezen en zult +daar tegen alle u onaangename bezoeken beveiligd worden. Het zal dus van +uw vader zelf afhangen, den duur van dat verblijf te verlengen of te +verkorten." + +Op dit oogenblik trad de dienstmaagd binnen en gaf mijn vader een +briefje, hetwelk een onbekende gebracht had, met last om het +onmiddellijk aan Z.-Ed.-Gestr. te overhandigen. Hij las het: zijn gelaat +teekende verwondering; hij zag Amelia oplettend aan en zeide toen op +halfluiden toon: + +"Hoe is het mogelijk, dat ik niet vroeger op dat denkbeeld gekomen ben? +Zij is haars vaders evenbeeld. Lees dit briefje, Ferdinand! Misschien +zult gij, na de inzage daarvan, u onbezwaard vinden van te spreken." + +Ik las het briefje, dat van den volgenden inhoud was: + +"Wel-Edel-Gestrenge Heer: zooeven geeft kleine Simon mij de stellige +verzekering, dat de Heer Van Beveren niemand anders is als de Graaf van +Talavera, dien wij zochten. Te denken, dat die persoon zoolang bij mij +aan huis gewoond heeft, zonder dat ik vermoeden op hem had! Hij moet +echter in 't net loopen; want er zijn overal wakers uitgezet.--Ik +verblijve met diepen eerbied + + Uw Ed.-Gestr. Nederige Dienaar + HEYNSZ." + +"Ik vermoedde dit," zeide ik, hem het geschrift teruggevende: "maar ook +deze mededeeling verleent mij nog geene vrijheid, om u de aanleiding +onzer kennismaking te verhalen. Eerst als hij of gevangen, of in +veiligheid is, zal ik mogen spreken." + +"Zoo!" zeide mijn vader op een koelen toon: en toen zich omwendende, nam +hij Amelia opeen hoffelijke wijze bij de hand. + +"Zuster!" zeide hij tegen Tante Letje: "ik stel u de Freule Van Lintz +voor, de dochter van Keetje Reefzeil, die gij u herinneren zult." + +"Mijnheer!" riep Amelia uit, verbleekende en mijn vader vol angst +aanziende. + +"Verschoon mij," vervolgde mijn vader: ik had wellicht moeten zeggen: +Donna Amelia de Talavera.--Het smart mij, dat ik gedwongen ben, uw +vader, aan wiens groote verdiensten ik in vele opzichten hulde doe, te +moeten vervolgen. Maar de plicht, dien ik jegens hem te vervullen heb, +zal mij niet beletten, jegens u die menschlievendheid in acht te nemen, +waarop uw ongeluk aanspraak heeft. Waarin kan ik u van dienst zijn? Gij +hebt hier nog bloedverwanten van moeders zijde? Begeert gij dat ik u bij +hen breng en u aan hunne bescherming vertrouwe? + +"Helaas!" zeide Amelia: "wie hunner zou zich willen ontfermen over de +rampzalige dochter des zwervers?--Neen! het is niet bij hen, die +wellicht mijn vader haten of verachten, dat ik een toevlucht zoeken zal. +Wijs mij een afgelegene, een veilige woonplaats aan, het zal slechts +voor weinig tijds zijn ... aan geld ontbreekt het mij niet:--en ik zal u +danken, Mijnheer!--maar niet bij bloedverwanten, die mij een genade +zouden meenen te doen." + +"Hoor!" zeide Tante Letje, terwijl zij Amelia bij de hand nam: "gij zult +niet bij vreemden gaan, en ook niet bij Heynsz terugkeeren. Ik heb nog +plaats in huis: blijf bij mij inwonen: "gy sult bevinden, dat mijne +tente in vrede is:" gij kunt hier zoo stil leven als gij wilt en op uw +eigen kamer blijven, waar gij zon noch maan behoeft te zien, als gij +niet verkiest. Ik zal het aan de meiden zeggen, dat zij niemand bij u +laten, zonder hem aan te dienen." + +"Bij u, mijn goede Juffrouw," zeide Amelia, zich schreiende over Tante +heenbuigende en haar omhelzende: "Ach! waaraan heb ik zooveel goedheid +verdiend?" + +"Wel!" zeide Tante: "staat er niet geschreven: "ik was vreemdeling en +gij hebt mij geherbergd?" Gij neemt dus aan, nietwaar?" + +"Bij wie zou ik liever komen, dan bij u, Mejuffrouw!" hernam Amelia: +"zijt gij de eenige niet, die u mijner hebt aangetrokken?" + +"Dat is te zeggen," zeide Tante: "daar komt Neef de meeste eer van toe: +heugt het u nog, Neef?" + +"Maar neen!" zeide Amelia, zich opeens bezinnende: "neen! dat kan toch +niet. In een onbedachte opwelling van erkentenis vergat ik, dat uwe +familie reeds onaangenaamheden genoeg om mijnentwille heeft gehad. +Neen!--dat kan waarlijk niet." + +"En waarom dat niet?"--vroeg Tante: "van de familie zult gij geen last +hebben, noch de familie van u: ik heb u immers gezegd dat gij stil op uw +kamer kunt blijven." + +"Ik eerbiedig de nauwgezetheid van de Freule," zeide mijn vader: "en +toch geloof ik, dat zij niet beter kan doen, dan uw voorstel aan te +nemen.--De wereld zal daaruit kunnen opmaken, dat de nadeelige +geruchten, die omtrent haar geloopen hebben en waaraan ikzelf geloof +hechtte, logenachtig zijn.--Voor 't overige zult gij Freule! hier geheel +vrij leven en niemand zal u kwellen met vragen of bezoeken." + +"Neen!" zeide Amelia: "ook om uwentwille, Mijnheer Huyck! moet ik niet +bij uwe zuster blijven.--Zouden de menschen, die altijd liefst genegen +zijn het ergste te denken, u niet beschuldigen van te heulen met iemand, +dien gij vervolgen moet, door aan zijne dochter huisvesting bij uwe +naastbestaande te verleenen?" + +"Uwe bedenking is vol juistheid," antwoordde mijn vader: "en zij doet +mijn achting voor u rijzen; want na de wijze, waarop ik u behandeld heb, +is het meer dan grootmoedig in u, bezorgdheid voor mijnen goeden naam te +toonen. Maar in dit geval zal ik de lieden, laten spreken en mij niet +storen aan wat zij verhalen. Uw goede naam is van niet minder gewicht +dan de mijne; en ik zie geen beter middel om dien te herstellen en alle +zotte praatjes te doen zwijgen, dan door het aannemen van het voorstel +mijner zuster." + +Ofschoon met moeite, gaf Amelia eindelijk toe, en Tante gaf terstond +last, dat haar goed zoude gehaald worden; terwijl mijn vader een briefje +aan Heynsz schreef, met machtiging om het te laten volgen. Daarna namen +wij ons afscheid en lieten de beide dames alleen. + +"Zij bezit denzelfden onafhankelijken geest, die haar vader altijd! +gekenmerkt heeft," zeide mijn vader, nadat wij een wijl zwijgend! over +de straat hadden geloopen: "ik beklaag haar; want, de Graaf moge zich +nog een wijl aan onze nasporingen onttrekken: hij moet toch eindelijk in +de val loopen: en wat zal dan haar lot zijn?" + +"Gij zijt niet meer ontevreden op mij, Vader!" zeide ik, hem bij de hand +vattende. + +"Ik begin te begrijpen, dat gij in een moeielijk praedicament hebt +gezeten; maar nog vat ik niet recht, waarom gij in uw zwijgen volharden +blijft, nu alles toch ontdekt is." + +"Verschoon mij," zeide ik: "maar, zoo ik u zeide, hoe en waar ik met den +Graaf heb kennis gemaakt, zoude UEd. dan ook niet weten, hoe en waar hem +te vinden?" + +"Daar is wat aan," antwoordde mijn vader, lachende: "welnu! ik zie uw +nadere ophelderingen te gemoet. Het doet mij in allen gevalle genoegen, +dat gij niet op dit meisje verliefd zijt." + + + * * * * * + + +EEN-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK. + +WAARIN HET GEDRAG VAN MEJUFFROUW BLAEK TEN OPZICHTE VAN FERDINAND WORDT +VERKLAARD EN DE VADER VAN AMELIA WEDER OP DE PROPPEN KOMT. + + +Na het middagmaal riep ik Suzanna ter zijde: "wel!" vroeg ik: "zijt gij +iets te weten gekomen?" + +"Ja voorzeker!" antwoordde zij: "ik heb schoone dingen van u gehoord, +Sinjeur! waarlijk, mijn vriendschap voor u heeft mij een zotte rol laten +spelen." + +"Namelijk!" + +"'t Lijkt zeker wel goed om twee koorden aan zijn boog te hebben; maar +in sommige gevallen is 't noch voorzichtig, noch verstandig; en zooals +Cats zegt: + + "Twee op eenen tyt te vryen + Siet men selden wel gedyen." + +"Wat wilt gij zeggen? Kom toch ter hoofdzaak!" + +"En vertel mij eens, Ferdinand! die mamsel, die gij van uw reizen hebt +medegebracht, is zij een Hoogduitsche of een Italiaansche? Zij zingt +zeker heel fraai? En wat kost haar toilet u wel in de maand?" + +"Oho!" zeide ik: "ik zie al, waar de knoop ligt. De laster is aan 't +werk geweest en heeft waar en valsch zoo fijn dooreengeklutst, dat zelfs +de Engelen aan het twijfelen zouden raken." + +"Nu, antwoord dan!" zeide Suzanna: "ik, die een onnoozele Amsterdamsche +burgerdochter ben, heb geen verstand van die nieuwerwetsche Fransche +beschaafdheid. Zeg mij toch, hoe zoudt gij, indien de oude Heer Blaek uw +aanzoek had aangenomen, het hebben aangelegd, om zonder fortuin twee +huishoudens te verzorgen?" + +"En hebt gij ook al aan die dwaasheden geloofd?" vroeg ik. + +"Welke gronden zou ik kunnen aanvoeren, om het tegen te spreken.--Wat +deedt gij in dat huis? + + _Prince, quelques raisons que vous me puissiez dire_, + _Votre devoir labas n'a point du vous conduire_. + +Maar het ergst van alles is, dat gij de onbeschaamdheid hebt gehad, dat +schepsel met een vroom onschuldig mensch als Tante Letje in kennis te +brengen: zoo die eens hoort, welk een lief persoontje zij aangehaald +heeft, dan geef ik geen duit voor uw aandeel in de erfenis." + +"Dat zal zulk een vaart niet loopen," zeide ik glimlachende: "Tante weet +alles wat haar betreft en is best met haar tevreden." + +"Dan heeft zij plan om haar te bekeeren," zeide Suzanna: "anders vat ik +het niet.--Foei! dat gij zoo slecht zijt geworden! Het spijt mij, dat ik +mij om uwentwille heb boos gemaakt op Henriette, die toch wel degelijk +gelijk had, dat zij u schuins aanzag." + +"Maar wat heeft zij u dan gezegd?" + +"Ik weet haast niet, waarom ik mij de moeite geve van het u over te +vertellen; want zij heeft mij niets gezegd dan hetgeen gij zeker zoogoed +weet als iemand. Ja! ik heb moeite genoeg gehad, om haar de woorden uit +de keel te halen: en toen zij eens sprak, had ik haar wel willen doen +zwijgen. Wel! zij heeft mij verteld, hoe gij bezoeken aflegt bij een +jonge juffer, die bij Heynsz woont, en die gij van uw reis hebt +medegebracht.--(Zij zou het zelve nooit geloofd hebben, indien zij u +niet te Muiden gearmd met die Juffer had zien loopen:) en hoe gij haar +daaromtrent met mooie praatjes gepaaid had:--en hoe Lodewijk van de +trappen gesmeten was en gij zijn knecht belet hadt hem bij te staan--en +nog heel veel, te lang om te vertellen: zoodat ik met een mond vol +tanden ben blijven zitten en de koets heb verlaten, zonder een woord ter +uwer verdediging te hebben kunnen uitbrengen." + +"Het is gelijk ik dacht," zeide ik: "nu! de tijd zal mij wel +rechtvaardigen, al ben ik daar thans niet toe in staat." + +"Ja! maar intusschen gaat Lodewijk met haar strijken en dan helpt u uwe +rechtvaardiging wat!" + +"Dat is ook waar!" zeide ik, nadenkend: "en het is gek genoeg!--Want wat +baat het, of ik haar slechts een gedeeltelijke opheldering geef, en of +ik haar al vertelle, dat die Juffer, waarover zij zich bekommert, haar +eigen nicht is, en zoo weinig een ergerlijk gedrag leidt, dat mijn +godvreezende Tante zelve haar, met voorkennis mijns vaders, huisvesting +verleent?" + +"Wat vertel je daar?" vroeg Suzanna, ten toppunt van verbazing. + +"De loutere waarheid." + +"Nu! dat gaat mijn begrip te boven: heb je nu niet alleen Tante, maar +ook Papa zelf een rad voor de oogen weten te draaien?" + +"Waarlijk niet," antwoordde ik: en ik gaf haar een kort verslag van de +zaak, zooals die zich had toegedragen, alleen voor haar, gelijk voor +mijn vader, de aanleiding mijner kennismaking met den Heer Van Lintz +verbergende, daar ik die niet kon openbaren zonder te spreken van zijn +verblijf in de boerderij, die ik van gedachte was, dat hem wellicht +nogmaals tot toevlucht verstrekken kon. + +"'t Is een raar avontuur," hervatte zij: "'t lijkt wel een roman. Maar +met dat al weet ik niet, of Henriette er wel volkomen door tevreden +gesteld zoude worden. Al is die Juffer haar nicht en de dochter van een +Graaf, daarom kon zij wel uw liefste zijn: 't is misschien een reden te +meer om haar jaloezie op te wekken. Ferdinand--man! ik kan u maar +slechten troost geven.--Ik wilde gaarne het zesdubbele parelsnoer, dat +ik van Grootje geerfd heb, tegen een streng breikatoen verruilen, dat +gij u niet in die malle historie gemengd hadt, die ons niets dan +verdriet veroorzaakt heeft. Papa heeft er al een week zoo zwart van +gekeken als de Reus in 't Doolhof: Mama is er ziek van: mijn geheel +humeur is er door bedorven: want wie heeft het hart om te schertsen met +zielsbedroefde lieden: gijzelf hebt een gezicht van een el lang en +Henriette zal misschien uit _desperatie_ met haar neef trouwen en haar +leven lang ongelukkig zijn.--Ik wenschte dat die Heer Van Lintz of van +Talavera, zooals hij heeten mag, op den heeten rooster zat." + +"Dat juist niet," zeide ik: "ik ware dubbel tevreden, zoo hij maar +Staatsminister in Spanje gebleven ware, zoodat ik nooit van den man +gehoord had als uit de couranten. Gij hebt gelijk intusschen; maar het +is niet genoeg te weten, hoe mal het er voor mij uitziet, wij dienen ook +op een middel te peinzen, om de kwade gedachten weg te nemen, die men +van mij heeft. Met Vader en Moeder zal dit wel schikken: gij hebt kunnen +zien dat zij mij over tafel weder vriendelijk behandelden, als +vanouds;--maar hoe of ik Henriette van mijn onschuld overtuig, weet ik +waarachtig niet. Ik ben bij haar belasterd: en de laster is als de +houtskool; verbrandt hij niet, hij maakt toch zwart.--Alleen spreken kan +ik haar niet en zoo ik haar schrijf, ben ik niet zeker, dat mijn brief +in hare handen komt:--en al kon ik haar spreken of schrijven, hoe zal ik +mijn gedrag kunnen rechtvaardigen, zoolang ik haar de drijfveeren mijner +handelingen niet geheel kan blootleggen?--'t Is voorwaar om ... +tureluursch te worden: Ik weet niet waarom ik, die alles behalve +_singulier_ of _excentriek_ verlang te schijnen, en nooit eenigen smaak +in romans heb gehad, tot mijn beproeving in zulk een maalstroom van +avonturen moet geslingerd worden, die zoo romanesk zijn en zoo verward +door elkander woelen, dat ik er mij op 't laatst niet meer weet uit te +helpen, en somtijds denk, dat alles maar een benauwde droom is, waaruit +ik t' avond of morgen ontwaken zal." + +"Ja! dat is alles heel onaangenaam," zeide Suzanna: "maar het baat niets +of gij daar over redeneert en gij verspilt alzoo den kostelijken tijd +althans tegen mij, die toch niet kan beoordeelen of het al dan niet uw +schuld is, dat gij er zoo in zit.--Wat nu Henriette betreft, ik zou haar +wel kunnen schrijven;--maar gij dient mij voor te zeggen, wat.--Of nog +beter, schrijf gij haar:--dan zal ik het adres op den brief zetten; +anders loopt gij nog gevaar, dat hij u ongeopend terug wordt gezonden." + +"Ja! zeide ik: "gij hebt gelijk: schrijven moet ik: en waarom zoude ik +er tegen opzien? Ik heb mij niets te verwijten en behoef slechts tijd te +vragen om mij te verantwoorden. Men weigert dit aan een misdadiger voor +de rechtbank niet: en waarom zou mij dit verzoek worden afgeslagen?--Ik +weet wat ik te schrijven heb." + +"Zoudt gij niet eerst een kladje maken," vroeg Suzanna: "eer gij Mama's +beste papier gebruikt?" (zij zag, dat ik een voor mij staande +portefeuille opnam) "en wil ik ook heen gaan?" + +"Neen Santje! blijf maar;--wanneer men een minnebrief te schrijven +heeft, dan zal men dralen en peinzen en kladjes maken en vreezen nog, +dat stijl en uitdrukking ongenoegzaam zullen zijn om de liefde te +schetsen, die men gevoelt, en het hart der beminde te vermurwen; maar +wanneer het er op aankomt, zijn naam als eerlijk man te handhaven, dan +behoeft men slechts ronde, onbewimpelde waarheid: dan heeft men geen +fraaie keus van woorden, geen sieraden noodig. Geef mij dat papier; ik +zal u laten lezen, wat ik geschreven heb." + +Ik plaatste mij aan de tafel en schreef den navolgenden brief, waar ik +geen woord van veranderde: + +"Mejuffrouw! uwe meening was gegrond, en uw oom heeft mijn aanzoek om +uwe hand afgeslagen. Het voegt mij niet de redenen zijner handelwijs te +onderzoeken; maar zoo deze mij getroffen heeft, nog sterker trof mij +hedenmorgen uwe koele houding te mijwaarts, welke ik, vergeef mij mijn +openhartigheid, verre was van te verwachten, omdat ik weet, die niet te +verdienen. Toen ik op Heizicht afscheid van u nam, streelde ik mij met +de gedachte, dat UEd. mijn oprechte liefde niet hadt versmaad; deze +gedachte maakte mijn hoogste geluk uit en deed mij ook het antwoord van +den Heer Blaek met meer gelatenheid dragen; daar ik mij troostte met het +denkbeeld, dat de tijd en mijn standvastige trouw eenmaal over zijne +weigering zouden zegevieren, wanneer UEd. bij dezelfde gevoelens bleeft, +welke UEd. omtrent mij koesterdet. Thans echter vind ik u geheel te +mijnen opzichte veranderd: en wel, gelijk ik van mijn zuster verneem, +ten gevolge van omtrent mij loopende geruchten, welke UEd. voor waarheid +aanneemt. Uw oom zou het mij ten kwade duiden, indien ik tegen zijn wil +u over mijn liefde onderhield; doch hij kan nimmer wraken, dat ik de pen +opneme ter verdediging van mijn goeden naam. Ik mag vooralsnog, daar het +mij niet vrijstaat, geheimen van derden te openbaren, u de aanleiding +niet ontvouwen mijner kennismaking met zekere Juffer, met welke UEd. mij +eens te Muiden gezien hebt: ik kan u alleen herhalen, dat mijn +betrekking met haar geheel onschuldig is, en dat ik voor haar geen ander +gevoel heb, dan achting voor haar zielshoedanigheden en medelijden met +haar ongeluk. Die Juffer is thans, met voorkennis mijns vaders, bij mijn +Tante Huyck gehuisvest, die stellig geene lieden bij zich zoude +ontvangen, wier gedrag berispelijk was.--Wat verder den laster betreft, +dien men omtrent mij heeft geuit, ik weet, aan wien ik dien moet +toeschrijven, en tevens, dat alleen de eer van uw naastbestaande te +zijn, den lasteraar beveiligt voor de welverdiende straf, welke ik hem +anders had toegedacht. + +"Nog eene vraag, Mejuffrouw! Zoo UEd. nog argwaan tegen mij mocht +voeden, schort, bid ik u, slechts veertien dagen lang uw oordeel op: als +die verstreken zijn, houd ik mij overtuigd, dat het mij licht zal +vallen, mij van alle blaam te zuiveren, en u te overtuigen, dat ik niet +onwaardig ben mij te noemen enz." + +"En denk je, dat dit stuk veel zal uitwerken?" vroeg Suzanna, toen ik +haar den brief had laten lezen: "mij dunkt in hare plaats zoude ik niet +bijzonder gesticht wezen met die achting en dat medelijden, die gij voor +uwe _protege_ gevoelt. Dat is wel geen liefde; maar het grenst er toch +machtig na aan." + +"Aan u zou ik misschien anders schrijven," zeide ik, lachende: "maar +Henriette zal, naar ik vertrouw, het op zijn waren prijs weten te +stellen, dat ik de _reputatie_ van een onschuldig meisje zoowel als de +mijne verdedig.--Heeft zij mij lief, dan zal zij mij gelooven en nadere +ophelderingen afwachten: doet zij dit niet, dan is het ook een teeken, +dat zij mij niet bemint:--en dan zal ik haar miskenning met meerdere +gelatenheid dragen." + +Suzanna nam nu de verzending van den brief op zich, en ik begaf mij naar +het kantoor. + +In de dagen, welke er tusschen dit gesprek en den jaardag mijner moeder +verliepen, viel niet veel voor, dat des lezers belangstelling waardig +is. Van drie omstandigheden echter moet ik melding maken: de eerste was, +dat de Kapitein Pulver uitzeilde en mij door zijn vertrek wat meer +ruimen tijd liet: de tweede, dat Heynsz, wiens betrekking tot de +Justitie nu door het babbelen van Helding spoedig algemeen bekend was +geworden, en die alzoo niet langer in 't geheim van dienst kon zijn, een +openbare bediening verkreeg. Een der Onderschouten was kort te voren +gepensionneerd geworden en Heynsz werd benoemd om dien post voorloopig +te vervullen, met toezegging, dat hem een dadelijke aanstelling geworden +zoude, zoodra het hem gelukt zoude zijn den zich nog altijd +schuilhoudenden Graaf van Talavera aan de Justitie over te leveren. +Eindelijk, ten derde, Suzanna ontving een briefje van haar vriendin, +waarin deze, in zeer korte bewoordingen, te kennen gaf, dat zij mijn +brief ontvangen had, en wel gelooven wilde, dat men mijn gedrag in een +ongunstiger licht stelde dan het verdiende; doch dat, wetende hoezeer +haar oom, wien zij alles verschuldigd was, tegen onze nadere +kennismaking was, plichtmatig begreep te moeten handelen door mij te +doen verzoeken, alle verdere moeite ten haren opzichte te staken en mij +mijn woord teruggaf. Deze harde taal sloeg mij geheel ter neder; maar ik +begreep, dat er voor 't oogenblik niets tegen te doen was: en dat ik +moest afwachten of wellicht de tijd in de gezindheid van den Heer Blaek, +om mij zijn nicht te ontzeggen, of in hare gezindheid om zijn wil op te +volgen, eenige verandering teweeg mocht brengen. + +Een dag vroeger dan dien, waarop het verjaarfeest te Heizicht zou +gevierd worden, vertrok ik derwaarts, ten einde mijn Tante Van Bempden, +op haar verzoek, in het maken van eenige voorloopige schikkingen +behulpzaam te zijn.--Ik vond Tante in blakenden welstand, en, als naar +gewoonte, het zeer volhandig hebbende. Nauwelijks gunde zij zich den +tijd mij welkom te heeten, maar liep het huis op en neder en in en uit, +en riep, nu de keukenmeid, om nog eenige veranderingen in de ordonnantie +van het maal te maken: dan weder de linnenmeid, om met haar de +benoodigde tafellakens en servetten te krijgen en af te tellen: dan de +kamenier, om haar de bloemen te helpen schikken, die hijgende +tuinknechts rusteloos in potten en manden aanbrachten: dan weder de +werkmeid, om de stoeptrappen nog eens over te doen, die de tuinknechts +met hun beslikte schoenen hadden vuilgemaakt. En dan liep zij weder naar +den moestuin om den tuinman te zoeken, en hem nog eenige bevelen te +geven of te vernieuwen: er moest nog hulst wezen voor guirlandes, en nog +spergetakken voor de vazen, en nog ijs uit den ijskelder: en er moesten +paden geschoffeld, waar het gezelschap door wandelen zou: en het plein +moest opgeharkt worden: en de haag van de groote allee gesnoeid, en het +water van den achthoekigen vijver schoongemaakt:--en dan ging zij naar +den stal en onderzocht of de leidsels wel wit en de paarden wel gerost +en het koper en zilver der tuigen wel glanzend waren: en of er niets aan +de rijtuigen haperde, en of de zadelmaker de kussens der zittingen nieuw +opgevuld en de nieuwe zweepen had gezonden: en of het galon om de hoeden +der koetsiers en der palfreniers was vernieuwd:--en dan werd zij weder +binnengeroepen om een twist te beslechten tusschen haar tegenwoordigen +knecht en haar vroegeren, die getrouwd, maar voor dit feest overgekomen +was om zijn hulp te verleenen: en waarvan de eene beweerde, dat het oude +olie- en azijnstel met de drakenkoppen, en de andere, dat het nieuwe met +de laurierbladen moest gebruikt worden: en dan was het weer wat anders, +dat haar tegenwoordigheid vereischte. + +"Wel Neef!" zeide zij, toen zij eindelijk een weinig door de drukte heen +was, of liever, toen het koffie-uur der boeren en de schofttijd der +werklieden, een _parenthesis_ in de beslommeringen van den dag +daarstelden: "het verheugt mij dat gij komt. Mijn hoofd loopt om: en ik +weet niet hoe ik met alles nog klaarkomen zal. Wat hebben wij een weer +gehad in den verloopen nacht. Ik heb geen oog toegedaan en dacht, dat +het heele huis omwoei. Het is dan vrij buiig en onstuimig van 't jaar: +gelukkig, dat het nu wat bedaard is, anders zou de partij geheel +mislukken! want uw ouders komen zoo zelden buiten, dat, als zij mij eens +de eer aandoen van op Heizicht te verschijnen, het ook niet is om den +geheelen dag in huis te zitten." + +"Ja lieve Tante!" zeide ik: "het heeft boos gewaaid: het ziet er erg +genoeg uit voor Pulver, die pas is uitgezeild: en hij kon wel een +geduchte averij krijgen." + +"Spreek daar niet van," hernam Tante: "gij zoudt mij al het genoegen, +dat mij dit feest belooft, gansch en gaar bederven:--niet, dat ik over +de schade zoozeer treuren zoude; maar te denken, dat wij hier warm en +wel zitten en ons vermaken, terwijl die arme zeelieden, die hun leven +wagen om ons schatten te bezorgen, met stormen en golven kampen! Sedert +dien akeligen tocht met Blaek heb ik een dubbel medelijden met die arme +zielen.--Maar met dat al moeten wij onzen tijd niet verwaarloozen. Gij +kunt, als gij eerst koffie met mij gedronken hebt, mij een groot +genoegen doen; zoo het namelijk niet te veel van u gevergd is." + +"Ik kom hier om u behulpzaam te zijn," zeide ik: "en het spreekt dus +vanzelf dat UEd. vrijelijk over mij kunt beschikken." + +"Best!" zeide zij: "Welnu: mijn plan was, het gezelschap hier te +ontvangen en dan terstond met ons allen naar de hoeve bij de oude Martha +te rijden, aldaar een _collation_ te gebruiken en voorts hier terug te +komen om te eten." + +"Ziedaar een zeer goed plan," zeide ik: "en dat gehos heen en weder over +de heide zal het best geschikt zijn om aan het gezelschap een goede +digestie van het ontbijt en een vernieuwden appetijt voor het middagmaal +te geven." + +"Juist! nu wenschte ik wel, dat gij eens naar de hoeve reedt en een oog +liet gaan over de daar gemaakte toebereidselen: want de timmerman, die +het bezorgen zoude, is een wijsneus, die alles zeker naar zijn kop en +niet naar mijne verkiezing zal willen doen." + +"Naar de hoeve!" herhaalde ik, met een gevoel van onaangename +teleurstelling. + +"Ja Neef!" hervatte zij, zonder zulks te bemerken: "gij kunt het bruine +sjeespaard nemen: dat is _a deux mains_; ik zou u wel laten brengen; +maar ik kan niemand missen. Gij zijt toch niet bang voor struikroovers? +Het is tegenwoordig hier volkomen veilig, heeft de Schout mij verzekerd: +en bovendien," voegde zij er schertsende bij: "de Kapitein van de bende +is immers een intieme van u?--Het verwondert mij nog, dat die vent niets +uit de zijkamer heeft medegenomen, toen hij u dat bezoek kwam geven, dat +gij mij nooit geheel hebt opgehelderd." + +"En wat moet ik aan de hoeve verrichten?" vroeg ik, om Tante maar +spoedig van het onderwerp, dat zij aanroerde, af te brengen. + +"O! heel wat. Ik heb het alles opgeschreven, vooreerst opdat ik, en ten +tweede opdat gij het niet vergeten zoudt. Ziehier de lijst. Ik hoop dat +er niets aan ontbreken zal.--Maar zeg mij toch even, wat is dat voor een +geschiedenis met dat Juffertje, dat Tante Letje bij zich aan huis heeft +genomen? Is dat werkelijk een Freule van Lintz?" + +"O Tante-lief!" antwoordde ik: "dat is een geschiedenis, veel te lang om +u thans te verhalen: vraag mij daar eens over, als wij geheel op ons +gemak zijn." + +"Ook al goed! dan zal ik geduld hebben.--Maar Ferdinand-lief! wat hebt +gij u gehaast met die vrijerij met Jetje Blaek. Ik had u immers ook +gezegd, dat daar nooit iets van zou komen.--Hadt gij mijn raad maar +gevolgd en haar intijds uit uw zinnen gezet, dan hadt gij u die +onaangename teleurstelling bespaard. Het spijt mij wel van achteren, dat +ik u te zamen in kennis gebracht heb. + +"Ik herinner mij niets van uwe waarschuwingen, Tante-lief!" + +"Niet! weet gij ons gesprek niet meer op het strand, eer wij Lodewijk +Blaek ontmoetten? Toen zeide ik immers reeds: zet dat uit uwe gedachten. +Maar goeden raad vergeet men gauw." + +Nu herinnerde ik mij dit gesprek zeer wel; ofschoon ik die enkele +woorden, bij die gelegenheid aan Tante ontvallen, niet zwaar geteld had; +dewijl zij geene redenen ter wereld had aangevoerd, om aan haar advies +eenige klem bij te zetten. Ik vond echter beter, ook dit punt te laten +rusten, en na een haastig ontbijt gebruikt te hebben, spoedde ik mij +naar stal, zadelde den bruin en draafde de heide over en den weg op naar +de mij te welbekende boerderij. + +Ik vond ook daar geene geringe drukte. Overeenkomstig de bevelen van +Tante was men er bezig met latten te slaan, die van boom tot boom liepen +en waarover zeildoek gespannen moest worden om een tent te vormen, in +welke het gezelschap den volgenden dag zou onthaald worden en tegen de +ongestadige luimen van het najaarsweer beveiligd zijn. Na aan den +opzichter over dit werk den wil van Tante, gelijk ik dien op de +medegebrachte lijst vond uitgedrukt, nogmaals herhaald, en mij overtuigd +te hebben, dat de man haar bedoelingen volkomen begrepen had en geheel +niet van plan was om, gelijk zij vreesde, alleen zijn eigen hoofd te +volgen, zag ik het tweede artikel na, dat ik te volbrengen had. Het +luidde, dat ik aan de oude Martha moest vragen, of de stal genoeg +opgeruimd was om al de paarden in te bergen, die er den volgenden dag +zouden komen. Ik riep de oude vrouw dus, die al dadelijk met een +bedremmeld gelaat naar mij toe kwam geloopen, en mij blijkbaar onthutst +vroeg wat er van mijn dienst was. + +"O!" zeide zij, zoo ras zij verstaan had, wat ik van haar verlangde: +"daar kan Mevrouw gerust op wezen: de stal is kant en klaar: en ik heb +schelen Thijs en Peer Govertz al besproken om een handje te kommen +helpen, want nou men zeun weg is en weg blijft, zit ik, och arm! +allienig voor het werk.--Heit Meneer nog wat te belasten?" + +"Wacht!" zeide ik, mijn lijst bij de hand nemende: "nummer drie: zien of +de tafels en de banken gekomen zijn.--Ja! die staan ginder +reeds:--_nummer vier: vragen aan Martha, wie haar helpen zal, koeken te +bakken?_--Ja wie zal dat doen?" + +"O! heere men tijd! maakt Mevrouw zich daar ook al verlegen om? Wel! dat +zou ik allienig wel of kennen, al kwam jelui met je vijftigen. Maar daar +is rooie Els van Crailo en 'er zuster, die hebben men al beloofd, als +dat ze kommen zellen. O! an hulp zel het niet ontbreken, er zel volks +'enoeg wezen. Als er zoo wat rijkdom bij mekaar is, hoeft men nooit om +menschen verlegen te zijn.--En kostelijke koeken zel ik bakken, dat +beloof ik je." + +"Dat behoeft gij mij niet te verzekeren," zeide ik, lachende: "ik heb +die immers al eens bij u geproefd en weet hoe ze smaken." + +"'t Is waar ook," zeide zij met een bezorgd gelaat: "Meneer heit men +toch niet verklapt, hoop ik?" + +"Wees niet bang,"--zeide ik: "mits het maar niet weder gebeure. +--_Nummer vijf: nazien hoeveel stoelen er op de boerderij zijn, en of +die nog bruikbaar zijn._--Dat zullen wij eens gauw gaan kijken," zeide +ik, naar de woning snellende, terwijl ik in mijzelf lachte om de tot in +alle kleinigheden afdalende voorzorgen van Tante. Nauwelijks was ik +echter in de keuken, of Martha kwam mij, met zooveel snelheid als haar +oude beenen het haar vergunden, achterop geloopen: + +"Wat wil Meneer?" vroeg zij: en zij sloeg onwillekeurig een angstigen +blik naar het trapje, dat naar het opkamertje leidde. + +"Juist!" zeide ik, haar blik volgende: "daar boven moet ik wezen. Ik +meen, dat daar stoelen staan." + +"Om Gods wille: Meneer! maak mij niet ongelukkig!" zeide zij, met een +gesmoorde stem en de handen wringende: "hij is weer hier." + +"Wat!" mompelde ik: "is hij dan dwaas?"--En, schier onwillekeurig, maar +toch met behoedzaamheid, besteeg ik het trapje en zag door het +sleutelgat naar binnen, waar ik niet slechts Van Lintz, maar nevens hem +den ouden Heer Blaek herkende. + +"Ik weet er waarachtig geen ander middel op om u hier ongemerkt vandaan +te krijgen," zeide de laatstgenoemde. + +"Wij zullen er dan toe moeten besluiten," zeide Van Lintz: "in de hoop, +dat men mij voor dien tijd niet gevangenneemt." + +"En gij belooft mij," hernam de Heer Blaek, "dat, ook al mocht dit +gebeuren, gij ...die ... de zaak ... niet zult uitbrengen." + +"En waarom zou ik dat? Gij zegt immers, dat uw zoon en uw nicht elkaar +beminnen." + +Ik had mijn hoofd reeds terug willen trekken; want ik schaamde mij den +luistervink te spelen; maar deze laatste vraag prikkelde mijn +nieuwsgierigheid te zeer, dan dat ik den trek kou weerstaan om het +antwoord af te wachten. + +"Zij beminnen elkaar ... zij zullen een paar worden," zeide de Heer +Blaek: "gij zijt aan niets verbonden, zoo ik u bedrieg. Ik verzeker het +u. Vernietig toch dat ... dat noodlottige stuk.--Het kon in vreemde +handen komen ... geef het mij liever ... ik zal...." + +"Neen! dat niet, Jacobus Blaek!" zeide Van Lintz, met een spotachtigen +lach: "als ik in veiligheid ben--en niet eer--zult gij het bekomen--en +het zelf kunnen verbranden. Ik weet, waaraan ik de hulp, die gij mij +bewijzen zult, dank moet weten--en ken mijn voordeel te goed om er +afstand van te doen, nu het mij dienen kan." + +"Ach!" hernam Blaek: "gij zult er geen misbruik van maken: gij zult mij +niet met schande ten grave doen dalen. Ik help u immers zooveel in mijn +vermogen is ... ik heb zelfs meer gedaan dan ik u beloofd had: ik heb +naar Den Haag geschreven ... al mijn invloed zal ik aanwenden om de +vervolgingen te doen staken ... om onzer oude vriendschaps wille, maak +mij niet ongelukkig." + +"Gij hebt mijn woord," zeide Van Lintz: "en dat moet u genoeg wezen: +morgen zal ik u verwachten. Tracht nu ongemerkt van hier te komen en de +plaats te bereiken, waar uw rijtuig u wacht. Ik zal Martha bellen om te +hooren of de uittocht veilig is." + +Na het uiten dezer woorden verhief hij zijne stem om Martha te roepen: +ik aarzelde een oogenblik; doch bedenkende, dat Van Lintz toch van haar +zoude vernemen, dat ik er geweest was, besloot ik, zelf binnen te gaan, +wenkte der oude vrouw, die bevende achter mij stond, toe, dat zij wel +terug kon blijven, en opende de deur. + +"De Heer Huyck!" riepen beiden, de een op een toon van verwondering, de +andere met een uitdrukking van schrik. + +"Vergeeft mij, Mijne Heeren!" zeide ik, glimlachende: "zoo ik uw +bijeenkomst stoor. Maar ik ben hier door Mevrouw Van Bempden gezonden om +eenige toebereidselen te maken voor het feest van morgen, en ik had ook +in dit vertrekje iets te doen:--weinig dacht ik, dat het bewoond was." + +"Ik beken," zeide Van Lintz, "dat ik mijn tijd slecht gekozen heb." + +"Zoo de Heer Blaek," vervolgde ik, dezen aanziende, die vast beefde, +"zich wenscht te verwijderen, zonder dat het opzien bare, zal ik hem +gaarne een eindweegs vergezellen." + +"UEd. is al te goed. Mijnheer Huyck," zeide Blaek, stotterende: "ik neem +uw vriendelijk aanbod dankbaar aan." + +"Ik hoop u nog te zien als gij terugkomt," zeide Van Lintz, mij met zijn +doordringende oogen aanstarende. + +Ik boog en verliet het vertrek. De Heer Blaek volgde mij, en beiden +traden wij de achterdeur uit, den tuin door, waar zich niemand bevond, +en het boschpad op. Ik bemerkte, dat mijn tochtgenoot moeite had om +voort te wandelen, zoozeer was hij van zijn stuk, en bood hem +dienvolgens mijn arm aan, in mijzelven lachende om het zonderlinge spel +des noodlots, dat mij tot den geleider maakte van iemand, die aan mijn +vurigste wenschen den bodem had willen inslaan. + +Gaarne had ik hem nadere uitlegging gevraagd van de woorden, die mij het +toeval had doen hooren; maar de zaak was van een te teederen aard, dan +dat ik die snaar dorst aanroeren, zonder daartoe een voegzame aanleiding +te hebben. Ik bemerkte, dat hij van zijn kant iets op het hart had, maar +niet wist, hoe het gesprek aan te vangen. Ettelijke reizen opende hij +den mond als om mij een vraag te doen: maar de woorden bleven hem in de +keel steken. Eindelijk scheen hij moed te vatten: en na een zwaren +zucht, bracht hij met een flauwe stem en nedergeslagen oogen het +navolgende uit: + +"Ik kan niet van mijn verwondering terugkomen, dat ik den Heer Huyck, +den zoon van den Heer Hoofdofficier ... in betrekking zie met iemand, +die ... die...." hier scheen hij naar zijn woorden te zoeken. + +"Onze verwondering is wederkeerig, Mijnheer!" zeide ik met een glimlach. + +"O!" zeide hij, mij zijdelings aanziende, alsof hij op mijn gelaat wilde +uitvorschen of ik geloof hechtte aan zijne woorden: "met mij is het een +geheel ander geval. Ik heb ... hem vroeger gekend ... en zaken met hem +uitstaande gehad." + +"Mijne kennis aan hem is niet van een oude dagteekening," zeide ik: "hij +kan echter gerust zijn wat mij betreft: ik zal hem niet verraden ... en +ook niet ongevraagd van uw bezoek spreken, indien UEd. dit eenige +gerustheid kan verschaffen." + +"Neen! dat is ook beter," zeide hij, blijkbaar opgeruimd door mijne +betuiging: "ik heb deze _demarche_ om bestwil moeten doen.--Ik blijf +UEd. intusschen zeer verplicht:--het doet mij recht leed, dat ik mij in +de noodzakelijkheid gezien heb ... het vereerend aanzoek van Mijnheer +... af te slaan ... maar ... het geluk mijner nicht ... UEd. +gevoelt...." + +"UEd. zal niet vergen," onderbrak ik hem, "dat ik juist de man zal zijn, +die gevoelen moet, dat uw nicht met een ander gelukkiger zal zijn dan +met mij." + +"Geenszins," hervatte hij: "ik bedoelde maar ... ziet UEd ... ik kan mij +vooralsnog moeielijk over dit onderwerp uitlaten.--Over een paar jaren, +als zij mondig zijn zal, en dan nog vrij is, zal ik zeer gaarne uw +voorspraak bij haar zijn; maar vooralsnog...." + +"Ik wil u niet verbergen," zeide ik, "dat ik zooeven in het opkamertje +hoorende spreken, een oogenblik aan de deur heb geluisterd en UEd. bij +die gelegenheid heb hooren zinspelen op een huwelijk tusschen uw zoon en +uw nicht." + +"Gij hebt ons beluisterd!" zeide hij, sidderende en bleek van toorn +zoowel als van angst: "dat was zeer verkeerd van u, Mijnheer! ofschoon," +voegde hij er bij, waarschijnlijk bedenkende dat ik meer kon gehoord +hebben dan hem lief was, en dat hij mij dus te vriend moest houden: "ik +kan het u niet kwalijk nemen; want UEd. hadt recht een weinig verwonderd +te zijn van ons daar te vinden. Nu ja! 't Is waar! Ik wilde u zulks +zooeven niet zeggen, om u niet te bedroeven. Dat huwelijk is altijd mijn +vurigste wensch geweest: en het zal, vleie ik mij, weldra voortgaan." + +"Onmogelijk!" riep ik uit, geheel ternedergeslagen door deze +mededeeling. + +"'t Is stellig waar: de jonge lieden beminnen elkander: en ik verlang +niets zoozeer als hun beider geluk. Geloof mij, mijn waarde Heer Huyck! +stel die neiging uit uw hoofd. Er zijn genoeg schoone meisjes in onze +Nederlanden, en die beter door de fortuin bedeeld zijn dan mijn +nicht.--Maar ik bid u, doe geen verdere moeite: ik zal nu zelf mijn weg +wel vinden." + +Wij waren op dit oogenblik het hakhout uit en aan een binnenweg gekomen, +waar ik op eenigen afstand het rijtuig van den Heer Blaek zag staan: en, +zelf oordeelende dat hij mijn geleide niet verder noodig had, keerde ik, +na wederzijdsche groete, langs den weg terug dien ik gekomen was. + +"Gij ziet," zeide Van Lintz, toen ik bij hem in het opkamertje was +teruggekeerd, "dat ik, bij gebrek aan een betere, mijn oude schuilplaats +weder heb moeten opzoeken." + +"Ik zie het," antwoordde ik, het hoofd schuddende: "maar ik vrees, dat +zij niet lang meer veilig zijn zal. Gij behoeft het hoofd aan de andere +zijde slechts buiten te steken, om u te overtuigen dat het hier geen +eenzame plaats meer is: en morgen komen hier nog meer gasten." + +"Ik zal hunne komst niet afwachten," zeide Van Lintz. + +"En hoopt gij waarlijk ongemerkt te ontkomen?" vroeg ik: "Heynsz heeft +ongetwijfeld uw gangen laten nagaan: en zoo hij u niet eerder heeft doen +vasthouden, is het, omdat hem nog onbekend was, dat de Heer Van Beveren +en de Graaf Van Talavera een persoon waren; maar thans weet hij dit: en +ik twijfel er niet aan, of hij zal zijn onbedachtzaamheid hersteld +hebben en geene middelen verwaarloozen om u niet weder te laten +ontsnappen." + +"Ik weet het," hernam hij somber: "ik speel een schaakpartij met tien +kansen tegen eene, dat ik mat gezet worde; en toch, zoolang mijn Koning +nog een vak open vindt, zal ik het spel niet gewonnen geven. Zoo echter +mijn vervolgers niet voor morgen hier zijn, loopen zij groote kans van +het nest ledig te vinden:--en dan tart ik hunne nasporingen." + +"Gij verlaat dus dit land?" + +"Voor altijd, zoo ik hoop. Ik heb er waarlijk geen genoegzame +verplichtingen aan om het te betreuren." + +"En uw dochter?" + +"Zij zal ... mij volgen, hoop ik," antwoordde hij zuchtende. + +"Weet gij, waar zij zich tegenwoordig ophoudt?" + +"Ik weet dit; en, wanneer gij het eenmaal oorbaar vinden zult, dank dan +uw waardige tante uit mijnen naam voor hetgeen zij aan een ongelukkige, +verlatene wees heeft gedaan.--Wat u betreft, Mijnheer Huyck! ik ben u +ook grooten dank verschuldigd, want ik weet het, mijn verblijf, en dat +mijner dochter vooral is u de bron geweest van vele onaangenaamheden. Ik +wenschte ook eenmaal iets voor u te kunnen doen." + +Ik zweeg eenige oogenblikken. Ik had hem willen vragen, welk groot +belang hij toch stelde in het huwelijk van Henriette met haar neef, +welke laatste hem toch geene redenen had gegeven om zijne partij te +nemen; maar een gevoel van bescheidenheid weerhield mij. Ik begreep dat +er onder dit alles een geheimenis school, waar Henriette in gemoeid was, +maar tevens dat ik daarmede niets te maken had. Terwijl ik aldus stond +te peinzen, hielp Van Lintz zelf mij op den weg: + +"Gij hebt ongetwijfeld zooeven het een en ander van ons gesprek +gehoord?" + +"Dat heb ik," antwoordde ik: "ik beken het tot mijn schande; maar ik was +zoo verbaasd van u te zien; dat...." + +"Gij behoeft u niet te verschoonen: vromer lieden dan gij zijt zouden de +verzoeking niet weerstaan hebben. En wat hebt gij vernomen?" + +"Niet veel," antwoordde ik: "het was mij omtrent, of gij Chaldeeuwsch +spraakt, zoo geheimzinnig waren uw woorden." + +"Niet veel, maar toch wat, nietwaar?" + +Ik was op het punt van hem mijn verwondering te kennen te geven over +hetgene Blaek hem verteld had nopens de wederzijdsche liefde van +Lodewijk en Henriette: maar eene bedenking wederhield mij. Zooveel had +ik uit het gesprek opgemaakt, dat daarvan het stilzwijgen scheen te +zullen afhangen van Van Lintz omtrent iets, hetwelk Blaek bedreven had +en dat het licht niet zien mocht: en met dat stilzwijgen moest weder de +hulp gekocht worden, die Blaek hem bewees. Ik achtte dus mij zelven +ongeroepen, mijne meening omtrent die voorgewende _inclinatie_ der +jongelieden te uiten en daardoor de bedoelingen van Blaek bij Van Lintz +verdacht te maken, en misschien aanleiding te geven tot een twist, die +voor beiden noodlottig zijn konde. Dit stilzwijgen van mijne zijde, +hoewel het uit een edelmoedige oorzaak voortsproot (want ik behoefde +noch Blaek noch zijn zoon te ontzien), was echter in het vervolg de +middellijke oorzaak van het verlies van twee menschenlevens. + +"Ik herhaal u," zeide ik, "dat ik niets van ulieder gesprek heb +begrepen. Alleen heeft het mij verwonderd, den anders vrij hooghartigen +Heer Blaek zoo beangst te zien." + +"Nietwaar?" vroeg Van Lintz: "Ja voorwaar! het moet al een vreemd +schouwspel zijn geweest voor een derde, den rijken Heer van Guldenhof, +den trotschen Amsterdamschen koopman, wiens woord meer gewicht heeft dan +de manifesten van een half dozijn Duitsche Mogendheden, te zien blozen +en sidderen voor den blik van een armen zwerver, die reeds in zes of +zeven Staten ter dood veroordeeld is, wien de speurhonden der Justitie +nazitten, of hij een huisbreker ware, en die nauwelijks een plek kan +vinden, waar hij het hoofd ter ruste kan leggen. Maar hij weet het, de +rijke man, dat ik slechts een woord heb te spreken om hem ellendiger te +maken dan de arme zwerver ooit worden kan.--Genoeg hiervan: het is niet +mijne hand, die zonder noodzaak het gordijn zal opentrekken wanneer +alles tot nog toe samengeloopen heeft om het dichtgeschoven te houden. +Daarom, mijn jonge vriend! vergeet wat gij gezien--en ook wat gij mocht +gehoord hebben." + +"Ik wilde, dat ik alles kon vergeten, wat mij in de laatste weken +gebeurd is," zeide ik zuchtende: "maar het wordt laat: ik moet +vertrekken, mijne tegenwoordigheid alhier zoude tot vermoedens kunnen +aanleiding geven:... vertoon u toch niet buiten--en hou zelfs, zoo ik u +raad schuldig ben, u ver van het raam: er kon zoo licht een oog van uit +dien tuin naar binnen dringen.--Wat zeide ik u?" + +Beiden hadden wij gelijktijdig in den tuin gekeken: en beiden hadden wij +de gluipende oogjes van Simon den marskramer op ons gevestigd gezien van +achter de heining, waar hij tegen leunde. Wij traden terug en zagen +elkanderen aan. Toen ik nogmaals aan 't raam kwam, was hij verdwenen. + +"Gij behoeft er niet meer aan te twijfelen," zeide ik: "morgen, wellicht +dezen avond nog is het huis omringd." + +"Ik heb hem herkend," zeide Van Lintz: "het is dezelfde Jood, die mij +vroeger te Utrecht achtervolgd heeft en wien ik toen verschalkt heb. +Welnu! waarom zoude het wij thans niet weer gelukken?--Dan ik ben wars +van nieuwe listen in 't werk te stellen. Ware het niet om mijn dochter, +ik had mij reeds overgeleverd aan hen, die mij zoeken." + +"Ik kan u," zeide ik, "bij ons afscheid dan niets beters toewenschen, +dan dat ik u morgen hier niet meer vinden moge." + +"Het zal zijn, gelijk het noodlot over mij beschikt heeft," antwoordde +hij, de schouders ophalende, en mij hartelijk de hand schuddende, knikte +hij mij een vriendelijk vaarwel toe, zonder er een woord meer bij te +voegen. Waarschijnlijk begreep of voorzag hij, dat wij ook thans niet +voor het laatst zouden afscheid nemen. Ik beantwoordde zijn handdruk, +en, de woning daarop verlatende, zette ik mij weder te paard en draafde +met dubbelen spoed naar Heizicht terug. + + + * * * * * + + +TWEE-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK. + +WAARIN OVERTUIGEND BEWEZEN WORDT, DAT DE BEHENDIGSTE VOGELAAR OOK WEL +EENS VOGELS LAAT ONTSNAPPEN. + + +De gasten, die Tante Van Bempden verwachtte, waren den volgenden morgen +op hun tijd aanwezig: het waren, behalve mijn ouders met al hun kroost, +Tante Letje en een half dozijn neven en nichten uit de stad, waarvan het +onnoodig zou zijn hier de afbeeldingen te geven, daar zij op alle +mogelijke neven en nichten geleken. De Heer Blaek (wiens nicht mede +genoodigd was, maar zich wegens onpasselijkheid had laten verschoonen), +Lodewijk Blaek, Van Baalen en eenige andere bijzondere vrienden van +Tante, zoo uit de stad als uit de nabuurschap, zouden onmiddellijk aan +de hoeve komen, zonder alvorens Heizicht aan te doen. Na de gewone +plichtplegingen en gelukwenschingen, welke de lezer zich best zal kunnen +voorstellen, kwamen de noodige rijtuigen voor. Aan elk werd volgens de +vooraf gemaakte regeling onzer gastvrouw, zijn plaats aangewezen, en zoo +begaven wij ons te gader naar de hoeve, waar wij, onder begunstiging van +een uitmuntend weer, ongeveer tegen twaalf uren met vrij hongerige magen +aankwamen. De Heer Blaek was bereids verschenen en wandelde in een +blijkbaar vrij onrustige gemoedsbeweging onder de eikeboomen op en +neder. Mijn vader bejegende hem zeer beleefdelijk; waarschijnlijk wilde +hij de koelheid goedmaken mijner moeder, die hem nog de slechte +ontvangst van mijn aanzoek niet wel vergeven kon. Terwijl men aan de +plichtplegingen bezig was, kon ik niet nalaten den blik nu en dan op de +woning te slaan, alsof ik op de muren lezen kon, of het den vervolgden +zwerver reeds gelukt ware te ontsnappen. Het was echter niet wel +doenlijk daaruit iets op te maken en het gelukte mij evenmin, uit de +gelaatstrekken van de oude Martha, die ik met twee meehelpsters door de +keuken op en neder zag trekken, iets anders te lezen, als dat zij het +zeer druk had met het bakken der beloofde koeken en het aanbrengen van +hetgeen verder noodig was voor het ontbijt. + +"Ik heb u het leedwezen mijner nicht te betuigen, dat zij door een +lichte ongesteldheid verhinderd wordt, hier te verschijnen," zeide de +Heer Blaek tegen Tante Van Bempden, terwijl mijn ouders zich met eenige +nieuw aangekomene gasten onderhielden. + +"Ik hoop dat die geene gevolgen zal hebben," antwoordde Tante, die zeer +wel begreep, hoe het met die voorgewende ongesteldheid gelegen was: +"maar mijn waarde Heer Blaek! ik hoor daar van; mijn koetsier, dat UEd. +uw rijtuig teruggezonden hebt. Het had immers hier zeer goed kunnen +blijven. Ik heb met opzet mijn neef gisteren nog hierheen gezonden, om +te zorgen dat er plaats gemaakt werd voor al de paarden, die er te +wachten waren." + +"Ik wilde niet onbescheiden zijn," zeide Blaek, op halfluiden toon, als +vreesde hij, dat deze op zichzelf weinig beteekenende woorden zouden +verstaan worden: "ik heb het rijtuig naar ... Huizen gezonden: het is +daar ook zeer goed...." en tevens wierp hij mij een smeekenden blik toe, +die mij bevroeden deed, dat er meer achter deze schijnbaar nietige +omstandigheden zat en dat hij mijne hulp wenschte om hem uit de +verlegenheid to redden. + +"Wel Tante!" zeide ik: "hoe staat het er mede? Ik geloof, wanneer ik de +aangezichten van uw jongere gasten aanzie, dat zij zeer verlangende +zijn, om zich te overtuigen of de smaak uwer Gooische koeken beantwoordt +aan den aangenamen reuk, die uit gindsche keuken tot ons overwaait." + +"Ja! ik wensch niets liever dan te beginnen," zeide Tante: "maar al de +gasten zijn nog niet aangekomen. Ik mis den jongen Blaek nog en den +vriend Van Baalen." + +"O! wat mijn zoon betreft," zeide Blaek: "ik bid, dat UEd. om hem geen +complimenten maakt. 't Is zijn eigen schuld, indien hij niet op zijn +tijd past; en al komt hij wat later, er zal nog wel altijd iets voor hem +overschieten." + +"Nu ja!--maar Van Baalen!" zeide Tante: "UEd. weet, dat indien wij +begonnen eer hij er was, hij zich den ongelukkigsten man van de wereld +zoude vinden." + +"O!" zeide Suzanna, naderende: "dat zal hij in allen gevalle, 't zij gij +op hem wacht of niet." + +"Het zou mij slecht staan het hem kwalijk te nemen, zoo hij wat later +kwam," zeide ik: "want er kunnen zoo licht kantoorzaken opgekomen zijn, +die hem beletten, zoo vroeg te vertrekken als hij had voorgenomen, en ik +heb hem vandaag alleen aan 't werk laten zitten." + +"In dat geval," zeide Tante, "ware het misschien best, hem maar te +wachten, als de koetjes in de wei, etende en drinkende:--te meer, daar +ik den Heer Lodewijk ook zie aankomen." + +Lodewijk reed inderdaad op dit oogenblik de werf op en trad ons weldra +met zijn gewone onbeschroomdheid nader. Hij bloosde niet, toen hij mijn +vader groette, maakte slechts een flauwe verontschuldiging bij Tante, +dat hij zoo laat kwam, sprak terloops een paar woorden met Suzanna, en +zeide mij vrij koeltjes goeden dag. Ik beken, dat mijn wedergroet ook +allesbehalve beleefd was; doch ik kon niet veinzen tegen iemand, die mij +zooveel verdriet berokkend had en wiens tegenwoordigheid mij al de +genoegens van het feest vergalde. + +Daar de tijd van vertrek bepaald was en men niet om eenen genoodigde al +de overige kon laten wachten, liet Tante nu de koeken en het verdere +gedeelte van het ontbijt op tafel brengen. Wij namen onze zitplaatsen +onder het zeil en begonnen met graagte de smakelijke voortbrengselen van +Gooiland te betwisten aan de vliegen, die, door de strooplucht verlokt, +als echte tafelschuimers haar aandeel in ons maal kwamen opeischen. En +het waren niet alleen de vliegen; maar weldra kwamen ook de meer +gevaarlijke wespen, als de Harpijen vanouds, schrik en angst onder de +aanwezigen verspreiden: vooral hadden zij het op een mijner nichten +voorzien, die, van natuur van alle insecten afkeerig, elk oogenblik, +wanneer slechts eene dier onwelkome gasten haar bord of wijnglas +genaakte, gillende opsprong en zich vergeefs met haar servet van de +vervolging dier lastige wezens zocht te ontslaan. Suzanna zocht haar te +troosten, en beweerde, dat Tante die lieve diertjes alleen besteld had +om aan te toonen, dat de buitenvermakelijkheden ook haar schaduwzijde +hadden, en om aan de zoodanigen, die door de omstandigheden genoodzaakt +waren in de stad te leven, tevredenheid met hun lot in te boezemen. Op +deze kleine onaangenaamheden na, ging het maal vroolijk zijn gang en was +het gesprek vrij levendig geworden, toen een der bedienden mijn vader +naderde en hem zachtjes iets in het oor fluisterde, bij het vernemen +waarvan deze eenigszins donker keek, gelijk men doorgaans doet, wanneer +men uit een aangenaam gezelschap wordt opgeroepen tot de lastige +beslommeringen, die ambtsbetrekkingen met zich brengen. + +"Is er eenige zwarigheid?" vroeg Tante Van Bempden, terwijl mijn moeder +angstig mijn vader aanzag, die oprees om zich te verwijderen. + +"Ik ben dadelijk terug," antwoordde hij: "ik bid u, laat niemand zich +over mij bekommeren."--En hij ging naar den kant van de schuur. + +Ik oogde hem bekommerd na; want een geheim voorgevoel, of liever de +opsomming van het vroeger voorgevallene, zeide mij, dat het opontbod +mijns vaders in verband stond met het opsporen van Van Lintz. En ik werd +niet weinig in mijn vermoedens versterkt toen dezelfde bediende mij een +oogenblik later kwam zeggen, dat mijn vader mij liet roepen. + +"Wel zoo! vertrekt gij ook al?" vroeg Tante Van Bempden. + + "_Le combat finira faute de combattans_," + +voegde Suzanna er bij: "de Heeren willen ons zeker een verrassing +bezorgen." + +"'t Zou mij niet verwonderen," zeide ik, "indien er werkelijk een +verrassing plaats had." En ik wierp in 't heengaan een blik op den Heer +Blaek, die, met een gelaat zoo bleek als een doek, onbeweeglijk op zijn +plaats zat en de eene teug water voor, de andere na opdronk. + +Ik vond mijn vader in de schuur, en bij hem een ander Heer, die mij +naderhand bleek Onderschout van Naarden te zijn: tegen over hen stond +Heynsz, die aan een hevige gemoedsbeweging ten prooi scheen. + +"Mijnheer!" zeide mijn vader, zoodra hij mij zag, op een gestrengen +toon: "kunt gij mij ook zeggen, waar zich de persoon bevindt, met wien +gij gisteren in de boerenwoning een geheim onderhoud hebt gehad?" + +"Neen, vader!" antwoordde ik: "ik heb den man, dien UEd. waarschijnlijk +bedoelt, bij toeval hier ontmoet, daar ik een boodschap voor Tante +verrichtte, en weet niet waar hij gebleven is." + +"Ik zeg Uw Ed.-Gestr., dat hij nog moet zijn hier," zeide Heynsz: "al +mijn maats, die hier in den omtrek de wacht hebben gehouden, +declareeren, dat zij hem niet hebben zien uitgaan: en de dienaars van +Gooiland declareeren het ook ... had ik maar kunnen vermoeden, wie die +Heer Van Beveren was!... maar wie kon ook veronderstellen, zoo iets?--Te +denken, dat de man, dien wij zochten, heeft gewoond veertien dagen lang +te mijnen huize! 't Is om te worden ijlhoofdig!--Maar hij moet gevonden +worden!"--En de goede man liep stampvoetende heen en weder, beurtelings +gekweld door de gedachte, dat men hem zoo had beetgenomen, en bemoedigd +door de hoop van den zwerver in zijn macht te krijgen. + +"Juist! indien hij niet van hier is, moet hij zich hier nog bevinden," +zeide de Naarder Onderschout, deze alleszins logische redeneering met +een veelbeteekenend hoofdknikken verzeld doende gaan: "wat dunkt u er +van, Heer Hoofdschout?" + +"Ik ben het volkomen met u eens," antwoordde mijn vader: "en wij zullen, +geloof ik, best doen, het huis en de aanhoorigheden nog eens te +onderzoeken, terwijl de dienaars al de uitgangen blijven bewaken." + +"_Hunc procul obscura latitantem parte videbis_. Wat u betreft," zeide +hij, mij aanziende: "gij zult ons vergezellen. Wij kunnen beginnen met +deze schuur." + +De schuur werd van alle kanten doorsnuffeld: er was aldaar weinig +gelegenheid om iemand te verbergen. De ronde hield ons dus niet lang +bezig.--Van daar gingen wij de woning binnen. Martha, die voor het vuur +tusschen haar medehelpsters zat neergehurkt, liet van ontsteltenis den +inhoud van haar koekenpan over de plaat druipen, toen zij den +Onderschout met een barsche stem hoorde roepen: "waar heb je dien vent +verstopt, die hier dezer dagen gehuisd heeft?" + +"Ik Meneer!" antwoordde zij, bevende: "ach God! ik ben een arme +weduwvrouw en leef hier eenzaam en alleenig, sinds men zeun mij verlaten +heit: zou ik hier iemand in huis 'ehad hebben?" + +"Wij zullen deze trap op moeten," zeide, zonder zich aan haar taal te +bekreunen, mijn vader, die mij al dien tijd in 't oog gehouden had en +bespeurd, dat ik bij 't binnenkomen een blik naar dien hoek had +geslagen.--Wij liepen allen naar boven; maar het opkamertje was ledig. + +"Doorzoekt de bedsteden!" zeide mijn vader. + +Heynsz ontsloot de deuren; maar daar achter was niemand te einden. Het +beddegoed was opgerold en de kussens in 't midden er boven op gelegd, +gelijk gewoonlijk geschiedt, wanneer men van de slaapplaats geen gebruik +maakt. Met dit oppervlakkig onderzoek echter niet voldaan, haalde Heynsz +den ganschen toestel over den vloer. + +"'t Is een mooie boel, dien je maakt," zeide Martha, die ons gevolgd +was: "als je 't maar allemaal weer in orde brengt. Ik heb vandaag +warentig al drukten genoeg." + +"Deze lakens hebben gediend," zeide Heynsz, met een zegevierenden blik, +terwijl hij aan de beide hoofdbeambten de kreukels deed opmerken. + +"Nou jae," zeide Martha: "wat zou dat? Die lakens zijn ook 'ebruikt +'eweest; niet lang 'eleden, met kermis, heit men zuster in 't iene bed +'eslapen en men zusters zeun in het aere. Maar vertel het toch niet an +Mevrouw; ze mocht het temet kwalijk nemen." + +Ondertusschen had Heynsz, al snuffelende onder de dekens, een +geemailleerden gesp opgeraapt, gelijk die bij een stropdas gebruikt +worden. + +"En deze gesp," vroeg hij: "behoort die ook al aan uw zuster?" + +"Neen, an men zuster niet, maar an der zeun," antwoordde Martha, die +niet licht van haar stuk te brengen was: "die heittie op de Uitersche +kermis 'ekocht. Wat zel ie blij wezen as ie hem weerom heit."--En zij +stak de hand uit om dien terug te nemen. + +"Hei! hei wat! dat gaat zoo niet," zeide Heynsz, terwijl hij den gesp +nader beschouwde: "dat is geen versiersel voor een boerenknaap. Wat zegt +Uw Ed.-Gestr. er van?" + +"Het is als gij zegt," zeide mijn vader: "de boerenknapen zijn meer op +plomper fatsoen gesteld.--Intusschen, hier is de man niet, dien wij +zoeken. Zijn hier geen andere vertrekken in huis?" + +Wij begaven ons verder. Alle kamers, zolders, kelders en hokken, zelfs +de hooibergen en houtstapels werden doorzocht; maar alles vruchteloos: +en wij bevonden ons weder op het plein, met de overtuiging, dat het +voorwerp der nasporing ontsnapt was. + +"Ik dacht, dat uw dienaars beter wacht zouden gehouden hebben," zeide +mijn vader tegen zijn ambtgenoot. + +"Sapperloot!" zeide deze: "Mijnheer Huyck! zij hebben het werk gedeeld +met uw eigen volk: en wie zijn plicht heeft verzuimd is moeilijk uit te +maken. En was die Jood, die hem gisteren hier zag, het mij maar terstond +komen zeggen, in de plaats van naar Amsterdam te gaan om het den Heer +Heynsz te vertellen, dan had ik hem gisteravond reeds laten pakken. Maar +dat helpt nu niet.--Jij, vrouwtje! hoor eens. Biecht nu eens oprecht, +anders zul je kennis met de boeien maken. Waar is de vent gebleven?" + +"Och, mijn goeie Heer! Wat zal ik zeggen? Ik ben een arme weduwvrouw en +weet niets van 't geval af." + +"Je kunt toch niet ontkennen, dat die Heer Van Lintz, of zooals hij +heeten mag, bij u gehuisvest heeft." + +"Wat zou het mij baten," hernam zij: "al wou ik het ontkennen? Uw +Ed.-Gestr. gelooft mij toch niet. Maar al zei ik nou: ze binnen naar +Amsterdam: dan zou Uw Ed.-Gestr. ommers toch denken dat ik je foppen +wou." + +"Zij heeft gelijk, collega!" zeide mijn vader: "maar gij, Ferdinand! +zult ge mij nu nog niet verklaren, welk belang gij stelt in den Graaf +Van Talavera, waarom gij u gestadig met hem in gezelschap bevindt, en of +gij niet wellicht ook thans zijn vlucht begunstigd hebt?" + +Ik oordeelde, dat de tijd tot spreken gekomen was, en dat een +rondborstig verhaal van de toedracht der zaak den Graaf niet meer +schaden, maar wellicht van dienst kon zijn. "Onze ontmoetingen," zeide +ik, "zijn altijd toevallig geweest; maar Vader kon toch niet verlangen, +dat ik den man verraden zou, die mij het leven gered heeft?" + +"Het leven! En wanneer?" + +"Ziedaar, wat ik u thans kan openbaren."--En ik was op het punt van een +verslag van het gebeurde te geven, toen Tante, gevolgd van de overige +gasten, naar ons toekwam, ongerust over ons lang wegblijven en over het +zien der gerechtsdienaars, die zich van tijd tot tijd op verschillende +punten vertoonden. + +"Wat is er toch aan de hand?" vroeg Suzanna: "Tante klaagt al: + + _d'armes et d'ennemis je suis environnee_." + +"Wat wil men?" vroeg Tante: "wie van het gezelschap moet er gepakt +worden." + +"Van het gezelschap niemand," antwoordde de Naarder Onderschout: "maar +het zal UEd. niet weinig bevreemden van te vernemen, dat die vrouw daar +goedvindt uw hoeve tot een logies voor verdachte lieden te bezigen. + +"Het is zoo, Zuster!" zeide mijn vader: "de Baron Van Lintz, dien gij u +nog wel herinneren zult, heeft hier gisteren, en zoo ik mij niet +bedrieg, ook vroeger nog, zijn intrek gehad." + +"Nu ja!" zeide Martha, de zwijgende ondervraging van Tantes blik +beantwoordende: "hij is hier 'eweest, en zijn dochter ook: en nou binnen +zij Goddank weg en vrij ook, naar ik hoop. En al moest Mevrouw men er op +men ouwen dag voor op straat zetten, ik kon niet aers doen als ik 'edaan +heb. Wie zou nou zoo barbaarsch wezen, om as iemand, dien men met zijn +eigen melk het 'evoed, bij je komt en zeit: moeder Martha! ze zitten men +overal op het lijf, en ik kan nergens een veilige schuilplaats vinden, +om dan te zeggen: scheer je van mijn deur weg." + +"Daar is wat van aan," zeide Tante: "en ik kan toch ook niet vinden, dat +mijn erf er door onteerd is, dat er een Grande van Spanje op gelogeerd +heeft.--En wat is er van hem geworden?--Die arme Van Lintz! hij is zoo +dikwijls mijn Cavalier geweest." + +"Dat is juist de vraag, wat er van hem geworden is," zeide de Naarder +Onderschout: "hij heeft, ondanks al onze voorzorgen, weten te +ontsnappen." + +"Dat verblijdt mij," zeide Tante Letje: "want het zal tot een +vertroosting strekken voor zijn arme dochter, die hedenmorgen, toen ik +haar verliet, bittere tranen schreide, uit ongerustheid over het lot +haars vaders." + +"Hoe? Is het dan werkelijk zijn dochter, die ten uwen huize is? Gij zult +mij dat alles nader vertellen, Zuster!" zeide Tante Van Bempden. + +"Zij behoeft niet voor de misslagen haars vaders te boeten," zeide mijn +vader: "en ik vlei mij, dat zij bij mijn zuster een meer betamend +verblijf heeft gevonden, dan bij Heynsz, en er althans aan geen lastige +bezoeken zal blootgesteld worden." Dit zeggende zag mijn vader Lodewijk +aan, die verbaasd een stap achteruit deed. + +"Hoe!" riep hij: "was die Juffer...?" Hij eindigde den volzin niet, met +reden begrijpende, dat de wijze, waarop hij haar kennis gemaakt had, hem +niet tot eer verstrekte. + +"Ed.-Gestrenge!" zeide Heynsz, mijn vader ter zijde trekkende: "ik heb +nog eens geinterrogeerd al die lieden: zij hebben niemand zien gaan van +hier, als alleen den koetsier van den Heer Blaek met het rijtuig." + +"Dat rijtuig zou te Huizen stallen," zeide mijn vader zachtjes: "Haast u +derwaarts en hoor of het er werkelijk geweest is. De Heer Blaek en de +Graaf zijn oude bekenden." + +Dit gezegd hebbende, begaf mijn vader zich met zijn ambtgenoot ter +zijde, ten einde de meest geschikte maatregelen te beramen: waarop deze +laatste zich verwijderde, en ook Heynsz met de dienaars in verschillende +richtingen aftrokken. Dit voorval had intusschen de genoegens der partij +gestremd: tot zelfs de kinderen toe dorsten zich niet aan hunne gewone, +vroolijke luidruchtigheid overgeven, bij het zien der opschudding, die +plaats vond, en der ontsteltenis, welke op veler gelaat te lezen was. +Tante Van Bempden bemerkte dit, en oordeelende dat alleen de verandering +van tooneel de gemoederen weder tot rust zoude brengen, gaf zij last om +in te spannen. Terwijl dit plaats had en de dames zich weder met de +gewone toebereidselen ter afreize bezig hielden, deed ik aan mijn vader +het verhaal van mijn kennismaking met den Graaf. + +"Indien gij verkeerd gehandeld hebt," zeide hij, na mij met bedaardheid +te hebben aangehoord, "zult gij genoeg gestraft zijn door de kwellingen, +die gij deze laatste weken hebt ondergaan. Ik zal u geene verwijten +doen: uw toestand was moeilijk: en sterkere hoofden dan het uwe zouden +er van aan 't malen zijn geraakt. Ik zal intusschen blijde zijn indien +de Freule gelegenheid vindt om Tante te verlaten. Ik weet niet of het +wel goed voor u en voor haar is, dat zij daar langer blijft." + +"Ik verzeker u," zeide ik, "dat ik voor haar alleen deelneming en niets +meer gevoel." + +"'t Is mogelijk! Maar zij--zij is ongelukkig: en dan hecht men zich +lichtelijk aan hen die ons diensten bewijzen:--en wanneer dan hij, die +den dienst bewezen heeft, een knappe jongen is, en zij, die dien dienst +ontvangt, een meisje met een niet ongevoelig hart, dan deugt zulks voor +geen van beiden, en is de laatste vooral te beklagen.--Dan, nu geen +woord meer over dat onderwerp." + +Ik kon niet nalaten van bij mijzelven te glimlachen over de +samenstemming van hetgeen Amelia's vader mij vroeger had te kennen +gegeven en hetgeen thans de bekommering van den mijnen wekte. Ik had +echter geene zoo groote inbeelding van mijzelven, om te gelooven, dat ik +nu juist de persoon zoude zijn, op wien Amelia verlieven zoude. + +Een oogenblik daarna kwam het rijtuig van den Heer Blaek terug: een +schijnbaar onbeduidende wenk, door dezen aan den koetsier gegeven, en +welken de laatste met een hoofdknik beantwoordde, bevestigde mij in mijn +vermoedens omtrent de wijze, waarop de Graaf ontsnapt was. + +Wij reden nu allen weer naar Heizicht, alwaar wij met een wandeling door +de plaats den tijd poogden te korten en nieuwen eetlust op te doen tot +het middagmaal. Nauwelijks had de bel het teeken hiertoe gegeven, of wij +zagen het rijtuig van den Heer Van Baalen oprijden en hijzelf met een +bezorgd gelaat daaruit stappen. + +"Wel, mijn waarde Van Baalen! riep Tante hem toe: "hebt gij zoovele +drukte aan het kantoor gehad? Wij rekenden al niet meer op u." + +"Wat helpt het klagen!" zeide hij, de schouders ophalende: "het is mijn +lot, en ik tref het altijd ongelukkig, dat, zoo vaak ik uit verzocht +word, er iets in den weg moet komen. Vriend Huyck! ik moet u even +spreken, met verlof van het gezelschap." + +"Is er zwarigheid?" vroeg ik, met hem ter zijde gaande. + +"Niet gering!" antwoordde hij: "de _Fortuin_ is door den storm op de +Terschellingsche banken geslagen. De equipage is gered, en men is bezig +de lading te lossen; maar het schip zal, vrees ik, verloren zijn." + +"Dat is voorwaar een Jobstijding!" zeide ik ontroerd: "en is UEd. zeker +dat niemand er het leven bij ingeschoten heeft?" + +"Niemand," zeide Van Baalen: "en dat is waarlijk een wonder te noemen. +Nu ik hoop maar, dat Pulver wijs genoeg zal zijn om een spoedige +gelegenheid te vinden, om de goederen verder te zenden: vooral de thee; +want daar is nog een kapitaal op te winnen; en wordt dat nu verzuimd, +dan is binnen een maand de markt overhoopt. Het is drommels uit den +koers; anders ware het nog altijd wel zaak, er iemand heen te zenden, om +te zien hoe de zaken staan en wat er nog van te halen is, eer de +strandvonders en kustwaarders met alles gaan strijken." + +"Dan is het misschien best, dat ik er zelf maar heen zeile," zeide ik. + +"Ik dorst het u niet voorstellen," zeide Van Baalen: "maar dat zou +voorzeker een brave daad van u zijn.--Wanneer zoudt gij in staat zijn te +vertrekken?" + +"Wel! dadelijk, als het noodig is." + +"Neen! Heden zoudt gij toch geene gelegenheid meer vinden: en wij dienen +vooraf nog dezen en genen te spreken; want ik kon dezen morgen, met de +Zaterdag, slechts de helft aantreffen van hen, die ik noodig had. Zoo +gij morgen met den Harlinger beurtman vertrekt, en verder een +visschersvaartuig naar Terschelling neemt, zal het toch altijd het beste +middel van overtocht zijn; want de gewone _route_ met de postschuit kan +ik u niet erg aanraden." + +Dit punt alzoo geregeld hebbende, begaven wij ons weder bij het +gezelschap, waar wij natuurlijk geen geheim maakten van het voorval, en +de betuigingen van deelneming der aanwezigen erlangden. Een en ander was +echter weinig geschikt om de genoegens, die men zich van het feest had +voorgesteld, te verhoogen. + +"Wel lieve moeder!" zeide ik, de beste vrouw bij de hand nemende: "uw +jaardag wordt onder geen blijde voorteekenen gevierd." + +"O!" zeide zij, mij een kus op het voorhoofd drukkende: "beklaag mij +niet: ik gevoel mij gelukkig; want ik heb op dezen dag de zekerheid +bekomen, dat wij u onschuldig verdacht hebben gehouden; en zou ik dan +nog over iets anders kunnen bedroefd zijn?" + +De gebeurtenissen van den dag waren echter nog niet ten einde geloopen: +op het nagerecht ontving mijn vader met de 's-Gravenlandsche schuit een +pakket uit Amsterdam. Behalve eenige berichten voor hem, bevatte het een +brief voor Tante Letje, dien hij haar ter hand stelde. Zij opende dien: +hij was van Amelia, die haar, onder warme dankbetuigingen voor het haar +verleende verblijf, kennis gaf, dat zij vertrokken was, om haar vader +terug te vinden en met dezen de Vereenigde Provincien voor altijd te +verlaten, terwijl zij verschooning verzocht, van zich dus zonder +afscheid te verwijderen, hetgeen men toch vooral aan geen gebrek aan +hartelijkheid moest toeschrijven: maar alleen aan de gebiedende +noodwendigheid, welke haar gedwongen had, op een zoo verhaaste wijze van +de zich opdoende gelegenheid gebruik te maken. + +"Zij maakte zich op en ginck heenen," zeide Tante Letje: "maar ik zegge: +de Heere beeft haar laten gaen; want zij volgt haar vader wien zij +verplicht is te eeren en te gehoorzamen, ofschoon hij een man Belials +zij, vol van twistzoeking en ongerechtigheid!" + + "Ik sloeg haar 't heilig kruis, naardien zij optrock, na." + +zeide Suzanna. + +"Ja! ik ben ook maar blijde, dat zij weg is," zeide mijn moeder: "want +zij moge dan zoo mooi en verstandig zijn als men wil, ik hou niet van +die vreemde floddermadammen, die zoo geheel anders zijn, als wij gewend +zijn." + +Ik kon mij niet weerhouden, te glimlachen over dezen uitval van mijn +anders zoo goede moeder; maar ook zij was niet vrij van het +verschoonbare vooroordeel, hetwelk gemeenlijk door al de zoodanigen, die +aan een ordelijke, afgepaste, alledaagsche sleur gewoon zijn, wordt +opgevat tegen hen, die daarvan met voordacht of onschuldig afwijken. Ik +gevoelde geen trek om als Amelia's verdediger op te treden, daar ik zelf +innerlijk over haar vertrek verheugd was en niet verlangde verder over +haar te praten; en ten andere verhinderde ook de tegenwoordigheid van +Lodewijk, voor wien het onderwerp mede niet aangenaam kon zijn, zoowel +mij als de overige Heeren, iets meer betreffende haar in 't midden te +brengen. Al het gebeurde had echter eenige stilte bij de aanwezigen +teweeggebracht, en maakte dat het feest, wat althans de vroolijkheid +betreft, niet volkomen aan Tantes verwachting beantwoordde: vooral de +Heeren Blaek, vader en zoon, waren afgetrokken van gedachten, en het +kwam mij voor, dat het beiden een verlossing scheen, toen hun rijtuig +werd aangemeld, waar zij dan ook niet vertoefden gebruik van te maken, +maar zich dadelijk verwijderden: terwijl ik kort daarna met den Heer Van +Baalen den terugtocht naar Amsterdam ondernam. + + + * * * * * + + +DRIE-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK. + +VERMELDENDE, WIE FERDINAND IN DEN BEURTMAN AANTROF, HOE HIJ OP +TERSCHELLING AANKWAM EN WELKE ZONDERLINGE ONTMOETING HIJ ALDAAR HAD. + + +De volgende morgen werd door mij besteed om van mijn compagnon en een +paar andere, bij de zaak belanghebbende lieden, de laatste instructien +te ontvangen, mijn goed te pakken en daarbij uit mijns vaders boekerij +eenige werken te voegen, handelende over het strandrecht; welker lezing +mij eenigszins in staat zoude kunnen stellen om met meer kennis van +zaken de mij opgedragen taak te volvoeren en tevens eenig tijdverdrijf +aan boord zou bezorgen. Na afscheid genomen te hebben van mijn ouders, +die, ofschoon het noodzakelijke mijner reis inziende, echter (en vooral +mijn moeder) niet konden nalaten eenige bekommering deswege te gevoelen, +te meer na de slechte ondervinding, die ik kort te voren van een +zeetochtje had opgedaan, en de rampen, welke de Texelsche lijst +vermeldde, trok ik tegen zes uren naar den beurtman. Het was nog vroeg +toen ik aankwam, en er bevonden zich nog maar weinige passagiers aan +boord; doch wier getal van lieverlede aangroeide. Eindelijk ging de bel, +welke de leuteraars en achterblijvers waarschuwen moest, dat het vertrek +ophanden was; doch niet weinig stond ik verwonderd, toen ik, den steiger +langs kijkende naar de passagiers, die nu hijgende en blazende aan +kwamen geloopen, onder hen vriend Lucas Helding herkende, het lijf in +eene dichte overjas gewikkeld en met een mantelzak onder den arm. + +"Welzoo!" riep ik, toen hij aan boord stapte: "gij hier, vriend Helding? +Gij waart wel de laatste man, dien ik tot reisgenoot verwachtte." + +"Is het mogelijk!" riep hij van zijn kant uit: "Mijnheer Huyck! wel dat +is een aangename verrassing! ik kon niet hopen zulk een vereerend +gezelschap aan boord te vinden. En gaat UEd. ook naar Harlingen, als ik +vragen mag?" + +"Dat zal wel waar, zijn," antwoordde ik lachende: "want ik geloof niet +dat de schipper ons ergens anders zal aan wal zetten: althans dat zou +een slecht teeken zijn;--maar in zooverre is uw vraag zoo onjuist niet, +ingeval gij het doel mijner reis beoogt, want die moet zich nog verder +uitstrekken dan Harlingen. Maar wat jaagt u naar Frieslands kust?" + +"Och Mijnheer! een treurige reden; maar die ik zoo niet vertellen kan," +en hier zag hij om zich heen, als wilde hij mij te kennen geven, dat hij +zich in tegenwoordigheid van zoovelen niet vrij kon uitlaten. Later +echter, toen wij onder zeil waren en de meeste passagiers zich naar +beneden hadden begeven, deelde hij mij in 't vertrouwen de reden zijner +reis mede. Hij had namelijk van Heynsz, wiens, op last mijns vaders, in +'t werk gestelde nasporingen eindelijk van uitwerking geweest waren, het +bericht bekomen, dat zijn dochter Klaartje, na lang her- en derwaarts te +hebben rondgezworven, eindelijk was te land gekomen te Harlingen en +aldaar als meid diende in een kroeg, welke juist niet in den besten reuk +stond en gewoonlijk door varensgezellen bezocht werd. Bij het ontvangen +dier mededeeling had Helding, zonder lang beraad, het besluit genomen +dadelijk op reis te gaan om het verdoolde schaap op te zoeken en zoo +mogelijk weer terug te brengen. Het was aandoenlijk op te merken, hoe +hij, aan de eene zijde, huiverde tegen de ontmoeting en zich schaamde +over haar, die zijn onberispelijken naam onteerd had, en, aan de andere +zijde, verlangde haar terug te zien en, kon het zijn weder tot zich te +nemen. "Och!" zeide hij: "ik weet het wel, Mijnheer Huyck; zij heeft +gezondigd: maar zij is toch mijn dochter, mijn eenig kind, en was +eenmaal het sprekende beeld van haar nu zalige moeder--en Goddank! dat +deze niet geleefd heeft, om haar schande te zien--ofschoon, indien de +brave vrouw was blijven leven, zij wellicht ons kind weerhouden had van +den slechten weg op te gaan; want daartegen kan een vader toch zoo niet +waken als een moeder doet;--och! het is misschien grootendeels ook mijne +schuld, omdat ik het kind niet genoeg heb gadegeslagen of te mal met +haar geweest ben:--ik had haar zoo lief: en als ik haar maar eens weer +bij mij heb en zij berouw toont, dan zal zich alles wel weer schikken en +wij zullen nog blijde dagen samen beleven." + +Deze en dergelijke redenen had Helding overvloedig de gelegenheid mij te +herhalen, gedurende onzen overtocht, die ruim vier en twintig uren +duurde, daar wij den wind vlak tegen hadden en dus genoodzaakt waren +gedurig te laveeren: en, ofschoon zijn stof tot onderhoud dus noch +gevarieerd noch opbeurend was, hoorde ik hem echter liever over dit +onderwerp spreken, hetwelk ten minste van zijn goed hart getuigde, dan +dat ik gedwongen ware geweest, hem over poezie te hooren redekavelen of, +wat erger was, naar het opzeggen zijner dichterlijke voortbrengselen te +moeten luisteren. + +Het was ongeveer 's namiddags zeven uren toen wij Harlingen bereikten. +Reeds gedurende den overtocht had ik aan Helding den raad gegeven, om +zich dadelijk bij de Overheid te vervoegen en van deze assistentie te +verzoeken tot het doen zijner nasporing: daar ik met reden beducht was, +dat de lieden, bij wie zijn dochter inwoonde, zwarigheid zouden maken in +haar vertrek te bewilligen, en misschien voorgeven, dat zij nog schulden +had, of andere dergelijke voorwendselen oprapen, of ook haar verborgen +houden: en daar ik dien avond toch niets beters te doen had, bood ik aan +hem te vergezellen; een voorstel, 't welk hij dankbaar aannam, +overtuigd, dat mijn naam en tegenwoordigheid meer klem aan zijn verzoek +zouden bijzetten. Na alvorens met een visschersman, dien ik had doen +ontbieden, een akkoord getroffen te hebben om mij den volgenden morgen +met het krieken van den dag naar Terschelling over te brengen, verliet +ik met Helding de herberg, waarin wij onzen intrek genomen hadden, en +vergezelde hem bij den Schout, die zich dadelijk tot medewerking geneigd +betoonde en ons een dienaar medegaf, met last om ons behulpzaam te zijn +in onze nasporing en zoo men zwarigheid maakte, partijen voor hem te +brengen. Minder gunstig echter viel ons bezoek in het wijnhuis uit, waar +wij tot bescheid bekwamen, dat de persoon, die wij zochten, wel sedert +drie weken daar aan huis had verkeerd, doch sedert een paar dagen met +een varensgezel, die een oude bekende scheen, was afgetrokken. Deze +tijding sloeg, gelijk men denken kan, den armen Helding geheel ter +neder; want behalve de teleurstelling in zijn verwachting, was het voor +hem bij den bekrompen staat zijner geldmiddelen, geheel geen aangenaam +vooruitzicht, om, ter verdere nasporing zijner dochter, nieuwe uitgaven +te moeten maken, die wellicht even vruchteloos zouden besteed zijn als +die, waartoe hij reeds was verplicht geweest. Ik gaf echter den moed +niet zoo ras verloren, maar ging voort met de lieden in het wijnhuis te +ondervragen, en gaf hun zelfs te kennen, dat ik nog eenigszins de +echtheid hunner berichten bleef wantrouwen. + +"Zoo jou me niet 'elooven wilt," zeide eindelijk de waard, terwijl hij +op een der lieden wees, die in zijn voorhuis onder hun gelag +bijeenzaten: "daar zit Janke Sikkes, die heeft hen zelf met zijn schuit +weg 'ebracht." + +Ik zag om en herkende den visschersman, dien ik voor den overtocht had +besproken. Deze, hoorende wat het geval was, rees op en bevestigde de +verklaring van den waard, er bijvoegende, dat hij de jongelui naar +Terschelling had overgebracht. + +"Indien dit zoo is, vriend Helding!" zeide ik: "dan behoeft gij den moed +nog niet te laten zakken: en daar het gelukkig toeval wil, dat ik juist +denzelfden weg op moet, dien onze vluchtelingen hebben genomen, zoo kunt +gij de reis kosteloos met mij maken; en tenzij de vluchtelingen het +zeegat uit zijn, kan het niet missen, of wij moeten het verloren schaap +terugvinden." + +"Och!" zeide Helding, op een zwaarmoedigen toon: "ik vrees, het zal wel +weer vruchteloos zijn;... maar desniettemin zal ik met dankbaarheid van +UEds. vriendelijk aanbod gebruik maken;... want ik heb juist op zoo een +verre reis niet gerekend, en het zou mij licht aan geld ontbreken om +verder te gaan. Hoever licht dat land wel, daar zij is heengegaan?" + +"O!" antwoordde ik, met moeite een glimlach onderdrukkende over de +geographische kennis, welke de man ten toon spreidde: "wij hebben wel +geen voordeeligen wind; maar toch, morgen met den namiddag zullen wij er +wel zijn." + +Wij verlieten de kroeg en gingen na het nuttigen van een goed avondmaal +vroegtijdig ter ruste, ten einde den volgenden morgen op het afgesproken +uur bij de hand te zijn. Wij waren dan ook op den bestemden tijd aan +boord en hadden weldra aan de haven van Harlingen vaarwelgezegd. Janke +Sikkes was met het vaarwater bekend sedert zijn geboorte af; en, +aangevuurd door de hoop op een goede belooning, deed hij zijn uiterste +best om ons op de spoedigst mogelijke wijze naar ons bestemmingsoord te +voeren. Onderweg poogden wij nog eenige berichten bij hem in te winnen +omtrent den persoon, die Klaartje op reis vergezeld had; hij wist ons +weinig dienaangaande te vertellen; alleen zeide hij, dat de jonkman een +knap slag van een kerel was, die de zeemanskunst goed scheen te verstaan +en zelf eens mede een hand aan 't werk geslagen had; maar dat hij zich +over zijn naam of betrekking niet had willen uitlaten, en dat het +meisken ook weinig gesproken had, maar den geheelen overtocht zeer +bedroefd en _mankeliek_ was geweest. + +Het was ongeveer middag, toen wij het eiland in het gezicht kregen. Het +was een dier schoone, warme dagen, welke men meermalen in de eerste +helft van September geniet; en hoewel de wind nog uit den Noorderhoek +woei, was hij echter eenige streken meer naar het Oosten geloopen, en +deden alle voorteekenen zich op, dat wij meer bestendig weer zouden +krijgen, dan wij tot dusver hadden gehad. Niet onbevallig deed zich +weldra het dorp West-Terschelling, met zijn hoogen Brandaris, aan ons +voor: en zijn roode, door de zon beschenen daken, tusschen het groen der +lindeboomen, staken vroolijk af tegen de witte duinen, die ten Noorden +aan het eiland ten bolwerk verstrekken; terwijl een menigte loods- en +visschersschuiten, die in de haven lagen, of af- en aangingen, het +tooneel verlevendigden. Ten Noordwesten liet zich, op eenigen afstand, +tusschen de ver vooruitstekende zandbanken, een half op zijde liggend +wrak zien, dat reeds van masten en tuigage ontdaan was, en hetwelk ik +aan den nieuwgeschilderden, naar ons toegekeerden spiegel, voor de +(ditmaal zoo _onfortuinige_) _Fortuin_ herkende. + +Aan de haven gekomen zijnde, zagen wij, hoe reeds een groot gedeelte der +jeugdige bevolking, welke ons van verre had zien aankomen, ons van het +strand en van het havenhoofd stond te verbeiden met de nieuwsgierigheid, +welke de komst van vreemdelingen vooral op zeedorpen pleegt te +verwekken, en nu met de handen in den zak onze ontscheping aangaapte. Ik +zag echter onder den hoop ook enkele meer bejaarde inwoners, en het was +tot een dezer laatsten, dat ik mij wendde om te vernemen, of zij ook +wisten waar Kapitein Pulver te vinden was. + +"Wijs deuzen Heeren den weg eens naar Geurt Reynszen," zeide de man +tegen den naastbijstaanden knaap: en deze, na ons nog even te hebben +aangekeken, sloeg zonder overhaasting den gullen zandweg in, die naar +het dorp bracht. Wij volgden onzen wegwijzer, geleid door de gansche +jonge bevolking, die zich om ons heen drong, als had zij in last bekomen +ons op te brengen. Enkelen draafden vooruit om bericht van onze komst te +brengen, en dit had ten gevolge, dat wij weldra Kapitein Pulver in +persoon ons te gemoet zagen komen. + +"Wel patroon!" riep de man uit, toen hij mij gewaarwerd: "ben je daar +warempel zelf komen aanwaaien: dat is een leelijke _interval_ met ons +schip!--Het spijt mij danig van de ouwe _Fortuin_: en ze heeft 'er naam +slecht gedragen: 't Is jammer van de kostelijke verf, die er nog aan +gespendeerd is; maar, niemand kan 't helpen, zooals de man zei, toen hij +zijn vrouw van de trappen gegooid had. 't Is dan ook een boos weertje +geweest: een wind, dat geen vier heerenknechts een mand met bruidsuikers +tegen een sluis zouden opgetrokken hebben; en raakt men in dat gindsche +vaarwater maar eenmaal grond, dan is het: zie er van af, en wij mogen +nog onzen Lieven Heer wel danken, dat er niemand bij omgekomen is, als +twee geiten, die verzopen zijn. Ondertusschen, patroon! 't Is mij lief, +je wel te zien." + +"En hoe staat het met het schip en de lading?" vroeg ik. "Is er veel +schade." + +"O! wat de lading betreft," antwoordde Pulver: "die is grootendeels +geborgen; maar het schip,--kijk er van af, zeg ik:--dat woelt al gedurig +meer in het zand: en ofschoon UEd. het vandaag nog hebt kunnen zien, zal +het morgen wel heelendal naar den kelder zijn." + +"Zoo! dan is de lading toch in zekerheid:--dat doet mij genoegen." + +"Wel mag het u genoegen doen; maar wat helpt het? zooals de man zei toen +hij klontjes te huis bracht en de koffie al gedronken was. Ik heb, +sedert de boel hier in 't pakhuis (en 't is er een pakhuis naar!) is +opgeslagen, er al zooveel over te zeggen, als een koksmaatje over de +kluifjes, die de kat benaderd heeft. Ik had anders zulk een schoone +gelegenheid om de thee, waar een kapitaal op te winnen is, verder te +zenden; maar 't is maar goed, dat UEd. hier is om een oog in 't zeil te +houden; want zij zullen wel wat meer respect voor UEd. hebben dan voor +mijn persoontje.--En wie is Mijnheer? als ik vragen mag? want onbekend +maakt onbemind." Hier wees hij op Helding. + +Ik gaf hem zulks in korte woorden te verstaan, terwijl wij vervolgens +gezamenlijk de woning binnentraden van den hierbovengenoemden Geurt +Reynszen, die bij de hoedanigheid van Onderstrandvonder ook, gelijk mij +naderhand bleek, die van voorzittend Schepen bekleedde en dus een der +gewichtigste personages van het eiland was. Het bovenlijf van een dikken +zeegod, met roode bolle wangen en een blauwen baard, hetwelk vroeger den +voorsteven van een schip had versierd, en volgens de daaronder +geplaatste aanwijzing den God Neptuin verbeeldde, prijkte boven de +voordeur, en scheen in zijn voorover gebogen houding de voorbijgangers +uit te noodigen om binnen te treden en den brandewijn van vriend +Reynszen te proeven, terwijl de woorden _goed logies_ op den deurpost +nog verder het bedrijf van dezen nuttigen eilander aankondigden. + +Het was dus met dezen Reynszen voornamelijk, dat ik over het doel mijner +komst zoude moeten spreken: terwijl ik mij tevens vleide, dat hij beter +dan iemand in staat zoude zijn eenig bericht aangaande de dochter van +Helding te verschaffen. + +Reynszen, een man van ongeveer zestig jaar, maar nog wakker en sterk, en +wiens grauwe kat-oogen sluwheid en overleg verraadden, ontving ons met +een voorkomende vriendelijkheid, die echter eenigszins verflauwde, toen +Pulver hem mijn naam en betrekking als reeder van het gestrande schip +deed kennen: en het viel mij niet moeilijk, uit de wijze, waarop hij mij +opnam, te gissen, dat hij trachtte zijn oordeel op te maken, in hoeverre +ik vatbaar was om mij te laten blinddoeken of bepraten. Zijn gelaat +klaarde echter weder op, toen ik voor Helding en mijzelven logies bij +hem bestelde: waarschijnlijk begreep hij, dat twee Heeren uit Amsterdam +in allen gevalle goede vertering bij hem zouden maken, en dat hij als +kastelein wel datgene aan mij zou terugverdienen, wat hij als +Strandvonder door mijn komst zou moeten missen. Hij bood ons pijpen aan +en begon een praatje over weer en wind, terwijl zijn dochter stoelen +bijschoof en op onzen last eenige boterhammen ging smeren; want de +zeelucht en de reis hadden ons honger gegeven. Pulver begon hierop het +verhaal van zijn geleden schipbreuk, hetwelk men mij verschoonen zal, +zoo ik het niet in zijn geheel geve, daar in dit geschrift reeds +tweemalen een diergelijke ramp vrij omstandig beschreven is. Het bleek +mij echter reeds toen, en later werd het ook door de getuigenis van de +equipage van de _Fortuin_ bevestigd, dat Schipper en stuurman hun plicht +tot het uiterste hadden volbracht en dat de geleden wederwaardigheid +alleen aan het geweld van den storm te wijten was, die het vaartuig op +de Robbeplaat had gesmeten, waarvan het niet mogelijk was af te komen. + +Het ontging mij niet, dat Helding, gedurende het vrij lange en door +allerlei aanmerkingen en uitweidingen afgebroken verhaal van den +Schipper, al op heete kolen zat, en gedurig rondkeek, als wilde hij +vragen, wanneer de beurt toch eens aan hem komen en over de zaak zoude +gesproken worden, welke hem op Terschelling riep. Juist wilde ik +daarover beginnen, toen een nieuw personage de herberg binnentrad. Deze +was een dor schraal kereltje, wiens onbeduidende lichaamsbouw sterk +afstak tegen de kloeke gestalte van Reynszen en van de Terschellingsche +visschers, die ik aan de haven gezien had. Ook was hij niet in 't duffel +en baai gekleed, gelijk de overige dorpelingen: en zijn rok en hoed, +hoewel ouderwetsch fatsoen, kenmerkten meer de dracht van den vasten wal +of een nabootsing daarvan. Zijn door de kinderziekte sterkgeschonden +gelaat had weinig behaaglijks; terwijl de omgekrulde onderlip en +vooruitgezette borst geen geringe mate van zelftevredenheid en +verachting van anderen schenen aan te kondigen. + +"Zoo Drost! ben je daar?" vroeg Reynszen, den nieuwaangekomene de +broederhand toestekende. Deze scheen blijkbaar het niet te durven wagen, +zijn mager handje aan den krachtigen aangreep des kasteleins bloot te +stellen, en stak hem slechts een vinger toe. + +Ik stond een oogenblik in twijfel, of de naam van Drost, aan den +onbekende gegeven, 's mans eigen naam of een verkorting van den titel +van Drossaard moest beteekenen. Ik wist, dat deze laatste +ambtsbetrekking door een der Burgemeesteren van Enkhuizen werd bekleed: +en ik kon te minder gelooven, dat ik dezen voor mij zag, daar de toon en +houding van Reynszen jegens den nieuwgekomene die gemeenzaamheid +aanduidden, welke tusschen goede bekenden plaats heeft. + +"Zel je een pijp rooken?" vervolgde Reynszen tegen den onbekende, die +ons van ter zijde bekeek:--"dat zijn Amsterdamsche Heeren, die komen +hier vanwege de _Fortuin_!" en toen, zich naar ons keerende: "dat is de +Drost," zeide hij. + +_A tous seigneurs tous honneurs_. Ik rees op, en groette den Dignitaris, +die, na mij kortaf goeden dag te hebben gewenscht, zich tot Reynszen +wendde, in de navolgende afgebroken bewoordingen: + +"Niet rooken ... weinig tijd ... zieken bezoeken ... Raad bijeengeweest +... hoe is de patient?" + +"Niet te bestig," antwoordde Reynszen: "ik wou dat zij weg waren +gebleven." + +"Hebt gij hier een zieke in huis?" vroeg ik. + +"Ja," antwoordde Reynszen: "een vrouwken van den vasten wal: de Dokter +heit er ook al geen zinnigheid in." Hier wees hij op den Drost: en nu +werd het mij opeens duidelijk, dat deze niet de Drossaard zelf, maar +zijn Substituut moest wezen, die, tevens met dit ambt, de hoedanigheid +van geneesheer bekleedde. Ik dacht echter over dit punt slechts vluchtig +na; want het gezegde had mijn aandacht getrokken. + +"Van den vasten wal?" herhaalde ik: "en wanneer aangekomen?" + +"Eerst sedert drie dagen van Harlingen, 'eloof ik." + +Helding was doodsbleek en keek beurtelings mij en den kastelein aan. + +"En haar naam?" + +"De vent, die met haar is--haar man wil ik hopen--noemt haar Klaartje; +en dat is al wat ik er van weet." + +"O mijn dochter! mijn Klaartje!" riep Helding, terwijl hem dikke tranen +langs de wangen rolden. "Waar is zij? Breng mij bij haar!" + +"Bedaar, mijn goede Helding!" zeide ik: "gij hoort, dat zij ongesteld +is: uw onverwachte verschijning zou nadeelige uitwerkselen kunnen +teweegbrengen. Wat zegt er de Dokter van?" + +"Hm!" zeide deze: "ontstoken hersenen ...galachtig bloed ... raaskallen +... aandoeningen te vermijden ... _abstinentia et quies_." + +"UEd. denkt dus," hernam ik, "dat haar vader, wien zij in lang niet +gezien heeft, niet zonder eenige voorbereiding bij haar behoort te +worden toegelaten?" + +"Hm! hm!--nog niet--eerst zien--oordeel opschorten--straks beslissen," +antwoordde de geneesheer. + +Het kostte mij eenige moeite om Helding te overtuigen, dat hij zijn +ongeduldig verlangen naar zijn dochter bedwingen moest; doch na eenigen +tegenstand gaf hij toe en beloofde zich bedaard te zullen houden, +terwijl ik op zijn verzoek aannam, den Dokter bij zijn bezoek te +vergezellen en hem nauwkeurig kondschap te brengen aangaande den +toestand zijner dochter. Reeds vreesde ik, daar de woning mij toescheen +niet zeer groot te zijn, dat de lijderes zich misschien in een +nabijgelegen kamer bevond en van daar iets van ons gesprek gehoord of de +stem haars vaders herkend zoude hebben: maar deze vrees bleek mij +ongegrond te zijn; want het ziekvertrek, waarheen ik mij thans met den +Dokter begaf, bevond zich in een afzonderlijk huisje, mede aan Reynszen +toebehoorende, en waarmede men door een achterdeur en binnenplaats of +tuintje gemeenschap had. + +Wij vonden bij het inkomen de zieke in een vrij zindelijke bedstede +gelegen, voor welke iemand gezeten was, met den rug naar ons toegekeerd, +die haar hand in de zijne hield, terwijl hij, voorovergebukt, met het +hoofd op de andere hand leunde. Hij had zijn buis uitgetrokken en dit, +waarschijnlijk om de lijderes te verwarmen, op het voeteneinde +neergelegd. Bij onze nadering zag hij op, en ik herkende--hoewel niet +geheel onverwachts--Sander Gerritsz--of, anders gezegd Zwarten Piet. + +"Plaats maken!" zeide de Dokter: "Wat gerust?--Nog ijlende?" + +"Zij is bedaarder, maar doodzwak," zeide Sander, met een zucht; "zij +ligt geheel wezenloos en heeft mij nog geen woord toegesproken," en +toen, mij herkennende: "Mijnheer Huyck!" riep hij verbaasd uit. + +"Ongelukkige! gij hier?" zeide ik, het hoofd schuddende; "maar kom even +ter zijde, en laat den Dokter bij de patient." + +De Dokter nam de plaats in, welke Sander ledig liet, en voelde den pols +van Klaartje, die nog geen bewijs had gegeven dat zij onze komst +bespeurd had en met het gelaat naar het schot gekeerd lag. Ik nam +onderwijl Sander in een hoek van het vertrek en fluisterde hem in 't +oor: + +"Haar vader is gekomen." + +"God! ook dit nog!" zeide hij, en bedekte zich het gelaat met beide +handen. + +"Zou zij in staat zijn, hem te zien?" + +"Ach! wat zou het baten? zij kent niemand--zelfs mij niet." + +"Koorts af!" zeide de Dokter, opstaande: "bedaarder ... _meliora +symptomata_ ... gerstewater drinken ... citroensap ... likkepot zenden +... morgen weerkomen...." + +"Zou 't mogelijk zijn!" riep Sander uit, verheugd toetredende: "bevindt +zij zich inderdaad beter?" + +"Nog zwak," zeide de Dokter: "versterking ingeven.--Recept +schrijven!"--Dit gezegd hebbende, haalde hij een papier uit den zak en +ging zijn voorschrift opschrijven. + +"Klaartje!" hernam Sander, zich over het bed heenbuigende: "herkent gij +mij niet?" + +Klaartje lichtte bij deze toespraak even het hoofd op en keek om, zoodat +ik haar vlak in het aangezicht zag. Zij had nog schoone en regelmatige +trekken; maar de fletsheid der wangen en de lichtroode strepen en +vlekken onder de oogen en langs den neus getuigden dat een ongebonden +leefwijze, nog meer dan de ziekte, haar vroegere bekoorlijkheden voor +den tijd had doen vervallen. + +"Waar ben ik?" vroeg zij met een flauwe stem, zich met de vlakke hand +over het voorhoofd wrijvende: "hoe kom ik hier? Ik ben hard ziek +geweest, geloof ik:--maar nu is het beter: ik wilde wel wat drinken." + +"Hier hebt gij drinken," zeide Sander, haar een kommetje aan den mond +brengende: "bevindt gij u waarlijk beter, mijn liefste?" + +"Zoo! zijt gij daar nog, Sander?" hernam zij: "dat is goed:--maar hoe +kom ik toch hier?--Ik ben wat in de war geweest en heb veel geleden ... +maar 't is zonderling: ik voel nergens pijn meer." + +Niettegenstaande de verklaring van den geneesheer, kon ik niet deelen in +de betere hoop, die hij Sander had ingeboezemd. Dat ophouden van alle +pijn, gevoegd bij den strakken blik der half gebroken oogen, scheen mij +een onrustbarend kenteeken te zijn, en ik begon te duchten, dat Helding +zijn dochter slechts zou terugvinden om haar terstond weder te +verliezen. + +"Wie is die Heer?" vroeg zij, op mij wijzende. + +Ik beschouwde deze vraag als geschikt om er aanleiding uit te ontleenen, +ten einde haar op het bezoek haars vaders voor te bereiden, en voorkwam +dus het antwoord, dat Sander geven wilde. + +"Ik kom uit Amsterdam," zeide ik, "en heb een boodschap voor u, van +iemand, die u van harte liefheeft." + +"Iemand in Amsterdam ... die mij liefheeft!" herhaalde zij met een +uitdrukking van twijfel en smart: "wie is er, die mij liefheeft in +Amsterdam?--O God! er is wel een geweest, die het mij gezegd heeft ... +maar hij was een verleider ... hij was de oorzaak van mijn verderf en +ellende." + +"Hij, van wien ik spreek," vervolgde ik, "is iemand, die nooit als uw +welzijn beoogd heeft. Bedenk eens wel: is er niemand in Amsterdam, wien +natuur en plicht beide u voorschrijven lief te hebben en het verdriet te +vergoeden, dat gij hem veroorzaakt hebt?" + +"Wat!" zeide zij, met verheffing van stem: "van mijn vader komt gij! van +mijn vader!... hoort gij Sander?... die Heer komt van mijn ongelukkigen +vader!--en denkt hij nog aan zijn slechte, nietswaardige dochter, die +hem zooveel verdriets heeft gekost?--En weet hij, dat ik nog leef?--O! +het ware immers veel beter, dat ik dood ware,--dan behoefde hij geen +leed meer te gevoelen over een schepsel, dat niets dan schande over zijn +eerlijken naam heeft gebracht." + +"Meisje!" zeide ik: "onze Vader in de Hemelen is lankmoedig jegens hen, +die berouw toonen: en moet uw aardsche vader dat voorbeeld niet volgen? +Gij zijt nooit uit zijn gedachten geweest en hij verlangt niets vuriger, +dan u aan zijn hart te drukken en alles te vergeven." Zij +weende:--Sander weende: ik was mede diep ontroerd, de Dokter borg zijn +recept in een groot lederen zakboek en zeide, terwijl hij opstond: "geen +gevaar ... ouden Heer roepen ... gerust hier komen." + +"Wie? welke oude Heer?" vroeg Klaartje met levendigheid. + +"Zoo uw vader zich hier bevond," zeide ik: "zoudt gij dan kracht genoeg +bezitten om hem terug te zien?" + +"Mijn vader!--Hier? O God! laat ik hem nog eenmaal vergeving bidden en +dan sterven.--Maar neen: dat is niet mogelijk." + +"Zie of het mogelijk is," zeide ik, terwijl op hetzelfde oogenblik de +Arts terugkwam, gevolgd door Pulver, die Helding geleidde, daar deze +werk had om zich staande te houden, zoo beefde hij. + +"Waar is zij? Waar is mijn kind?" riep de oude man, terwijl hij met +uitgestrekte armen en wankelende knieen het vertrek binnentrad. Zij was +half opgerezen in haar bed, en het was slechts met moeite, dat Sander +haar kon terughouden er uit te springen, om zich aan de voeten haars +vaders te werpen. Helding viel haar om den hals en snikte luid. + +"Vergeving, mijn vader!" was alles wat zij uit kon brengen, terwijl +Sander, van aandoening overstelpt, zijn gelaat in de handen verborg. + +"Verduiveld!" zeide Pulver, zich een traan uit het oog wisschende, "ik +zit liever een heelen nacht bij slecht weer in de bramzaling, dan dat ik +zoo iets bijwoon." + +"Hou u maar bedaard, kindlief!" zeide Helding, terwijl zijn eigen stem +beefde: "God zij geloofd, dat ik u weerom heb: wij zullen over het +verledene niet meer spreken en alleen over de toekomst denken: maak maar +spoedig weer beter te worden, dan gaat gij met mij weer naar Amsterdam +en wij zullen een stil en genoeglijk huishouwentje hebben, als vanouds." + +"Neen Vader!" zeide zij, treurig het hoofd schuddende: "naar Amsterdam +terugkeeren, dat zal niet gaan--ik voel hier iets" (op haar hart +wijzende) "dat mij zegt, dat het met mij niet lang meer zal duren. O! +wie had mij ooit dien onverdienden zegen durven voorspellen, dat ik nog +voor mijn dood mijn vader zou terugzien en dat hij zich mijner ontfermen +zou? Helaas!" vervolgde zij, hem beschouwende: "uw haren waren niet +grijs toen ik u verliet.--Wee mij! ik heb dat verdriet u +veroorzaakt!--Maar vaderlief! Gij moet ook een vriendelijk woord tot +Sander spreken: hij heeft mij te Harlingen teruggevonden en, ondanks al +mijn slechtheid, had hij mij nog lief en wilde mij met zich nemen, +hoewel ik hem zeide, dat ik zijn liefde door mijn wangedrag verbeurd +had: en hij heeft mij in mijn ziekte niet verlaten, maar zoo trouwhartig +opgepast, als geen baker beter had kunnen doen." + +"Sander Gerritsz!" riep Helding verbaasd uit, toen de jongeling hem met +een treurigen blik aanzag. + +"Sander Gerritsz!" herhaalde Pulver, niet minder verwonderd. + +"Sandertje! wat drommel!..." Hier zweeg hij, daar ik hem toewenkte, dat +hij zich niet met de zaak bemoeien zoude. + +"Sander Gerritsz!" herhaalde ook de Dokter, als scheen hij zich dien +naam insgelijks te herinneren: en te gelijk een andere portefeuille, dan +die, waarin hij zijn recepten borg, voor den dag halende, begon hij in +de daarin vervatte papieren te snuffelen. + +"Ach! mijn goede Monsieur Helding!" zeide Sander: "UEd. weet, ik heb +haar altijd lief gehad. Ik zou haar ook gaarne tot vrouw genomen hebben, +niettegenstaande al wat er gebeurd is;--maar de Heer Huyck weet, dat ik +hier niet kan blijven, dat ... in 't kort, dat het beter voor haar is, +dat zij met haar vader naar Amsterdam terugkeert." + +"Ja mijn hartje!" zeide Helding: "keer met mij naar huis: wij zullen wel +wat voor u vinden: ik heb nog veelvermogende beschermers, die ons niet +in den brand zullen laten: daar is de waardige Heer Huyck ... daar zijn +de Heeren Blaek...." + +"Blaek!... Blaek!..." herhaalde Klaartje, met een uitdrukking van +afgrijzen: "liever leed ik het ergste, wat een mensch kan overkomen, dan +dat ik aan iemand, die Blaek heette, iets te danken had." + +"Hoe!" riep Helding: "wat hebben die Heeren u toch gedaan?" + +"O! spreek er mij niet van," hernam Klaartje: "is niet Lodewijk Blaek de +bewerker van mijn ongeluk? Heeft hij niet, toen de goede Sander het +zeegat uit was, mij met een zoet praatje verleid, en mij overreed om +mijn braven, besten vader te verlaten? Heeft hij mij niet, arm en naakt, +in schande verlaten en gedwongen, daar ik niet te huis durfde keeren, om +... O God!" + +"En waarom durfdet gij niet tot mij terugkeeren?" vroeg Helding: "wist +gij dan niet, dat het hart van den ouden man altijd voor u openstond?" + +"Lodewijk Blaek!" mompelde Sander: "was hij de schurk die u bedierf?--O! +dat ik hem hier had, om hem zijn laagheid betaald te zetten!" + +"Ach! ik schaamde mij zoo, terug te keeren," zeide Klaartje: "en +daardoor ben ik van kwaad tot erger gevallen ... en zoo is het dat ik +sterven moet, zoo jong nog en door mijn eigen schuld!--Maar ik heb +vergiffenis ontvangen van die twee, die ik het meest beleedigd heb, van +mijn vader en van mijn goeden Sander--en dit vertroost mij.--Ween niet, +Sander! het is zoo beter:--toen ik, op uw verzoek, Harlingen verliet, +was ik nog loszinnig en dacht alleen om het geluk van weer met u te +zijn; maar thans heb ik een beter inzicht verkregen ... ik was niet +waardig, uw vrouw te zijn--en ik moest geen schande brengen in het huis +mijns vaders:--het is voor mij, voor u beiden beter, dat ik sterve." + +"Foei! zoo moet gij niet spreken," zeide Helding: "nietwaar Dokter?" + +"Wel neen!" antwoordde deze, zijn papieren weder bergende: "niet +sterven--weder gezond worden--niet zooveel praten!--_femina animal +loquax_--te veel vermoeien.--Hm! Zonderling--Sander Gerritsz--dien naam +meer gehoord--hm!--brief van den Drost--zeeroof--inbreken--Jaco--niet +vinden--thuis liggen--hm!" Deze laatste woorden sprak hij slechts +halfluid en mompelend uit, zoodat zij door de meesten, die te veel met +Klaartje bezig waren om op hem te letten, niet of slechts half verstaan +werden. + +"Kom!" zeide ik tegen de zieke: "gij moet u zoo ongerust niet maken, +noch u het ergste voorstellen: tracht wat te slapen; want gij hebt rust +nodig. Wat dunkt U, kapitein! zoo wij die goede lieden eens +alleenlieten. Ons bijzijn is hier toch overbodig." + +"Ja, zeide de Dokter: "hier te vol--rust noodig--ik ook weg--veel +drukten--likkepot bereiden--archief nazien--zieken bezoeken--twee +klisteeren--aderlating--twee boeren overhoop liggen--brief aan den Drost +schrijven--Maaike Jansz linkerarm gebroken--heengaan." + +Met deze woorden vertrok hij: ik volgde hem met Pulver, en weldra +vervoegde zich ook Sander bij ons, die waarschijnlijk gevoelde, dat de +bescheidenheid hem gebood vader en dochter een wijl alleen te laten. Op +de opene plaats echter, die de twee woningen vaneenscheidde, hield +Pulver hem staande. + +"Nu zel je mij toch niet ontkennen," zeide hij: "dat je Sander Gerritsz +bent en dat ik je op het buiten van Mevrouw Van Bempden heb gepraaid." + +"Stil wat!" fluisterde ik, bevreesd, dat de Dokter, die juist de herberg +intrad, hem hooren zoude. + +"Neen voorwaar niet, mijn goede Schipper!" antwoordde Sander, hem de +hand toestekende: "maar laat het tusschen ons blijven. Ik heb dien naam +sedert lang, en om billijke redenen, laten varen." + +"Daar heb je verkeerd aangedaan," hernam Pulver: "men moet zich de vlag +nooit schamen, daar men jaren onder gevaren heeft. Wel man! dat +verhoopte ik niet, toen ik je daar onder die zeeroovers aan twee ankers +vastliet, dat ik je ooit weer in ons land aan boord zou komen: nu! +bergen en dalen ontmoeten mekaar niet; maar menschen wel. En waar heb je +al gezworven, zooals de ouwe vloo tegen de jonge zei?" + +"Ja Schipper! dat zal ik u naderhand wel reis vertellen," antwoordde +Sander; "waar ik geweest ben, komt er minder op aan," vervolgde hij met +een zucht: "het zal eerder te bezien staan, waar ik heen moet: hoewel ik +verklaar, dat het mij in deze treurige oogenblikken vrij onverschillig +is." + +"Ja!" zeide ik, hem terzijde trekkende: "gij moet op uwe hoede zijn. Die +Dokter is tevens Substituut van den Drost, en, voor zooveel uit 's mans +woorden te verstaan is, maak ik op, dat hij reeds berichten omtrent u +heeft, en dat dit eiland u geen veilige schuilplaats biedt." + +"Ik wijk niet van hier, zoolang Klaartje in dezen toestand blijft," +zeide Sander; "en wat dien meester Doedes aanbelangt, ik ben juist niet +erg voor hem beschroomd: ik weet nog wel een huismiddeltje, om hem de +oogen te doen dichtknijpen." + +Dit zeggende opende hij de deur der herberg, waar wij binnentraden en +den Dokter reeds vertrokken vonden.--Ik verzocht Reynszen, zorg te +dragen voor een goede waakster om de zieke op te passen; waarop hij mij +verzekerde, dat zijn vrouw en dochter zich reeds bereid hadden +verklaard, die taak op zich te nemen, en dat overigens niets ontbreken +zou om haar toestand zooveel mogelijk te verzachten. + +Niet ongenegen een weinig lucht te scheppen, sloeg ik aan Pulver een +wandeling voor, waarop wij onze zaken zouden kunnen bepraten. Wij +begaven ons, na van Sander afscheid genomen te hebben, het strand langs, +en ik vroeg hem, wat er al zoo geeischt werd en hoe wij best ons goed +terug zouden krijgen en geschillen of processen vermijden. + +"Ja!" antwoordde hij: "wat zal ik veel zeggen? Wie in de schuit is, moet +meevaren: en het helpt niet of men tegen dat volkje hier met grof +geschut aan boord komt en hen bedreigt met de Commissarissen tot de +Pilotage of met Gecommitteerde Raden; want daar geven zij al zooveel om +als een walvischhaalder om een dooie schelvisch. Ze liggen hier buiten +schoots, weet je! en storen er zich niet aan, of zij brieven en bevelen +krijgen: hebben is hebben, denken zij: en wil je niet naar hun pijpen +dansen, dan leeren zij het je tot je schade: ik heb nog liever met +royale zeeroovers te doen dan met zulk slag van volk. Daar ligt nu de +Hyson en Souchong in het pakhuis: en ik heb niet later dan van morgen +een kattebelletje ontvangen van Schipper Holmfeld, die op de ree van 't +Vlie ligt; dat hij die met alle gemak bergen kon en ze meenemen naar +Kopenhagen: een gelegenheid, zoo schoon als men wenschen kon; maar nu +wil die verbruide Strandvonder de waren niet laten volgen dan tegen een +derde van de waarde voor bergloon; terwijl hem volgens alle ordonnantien +en costuymen niet meer dan zes twintigsten kunnen toekomen." + +"Zoo hij al eens recht heeft op zooveel," zeide ik: "want er is hier +minder quaestie van geredde, dan wel van geborgen goederen; daar gij met +de equipage bijna alles gedaan hebt.--Intusschen, indien het daarmede +gedaan ware ... het is ons veel waard, ons goed terug te bekomen." + +"Dan is er," vervolgde Pulver: "nog een klein bagatelletje bij van +anderhalf percent voor den Strandvonder, en nog een rekening van +onkosten, voor gebruikte schuiten en wagens en gegeven fooien, daar een +mensch de oogen van overloopen." + +"Dat is toch wat grof," zeide ik: "want waar vraagt men het eenderde +bergloon voor, indien men nog een extra-rekening maakt voor +onkosten?--Maar kunnen wij, de quaestie over het bedrag daarlatende, de +goederen niet loskrijgen onder borgstelling?" + +"Wel ja! zeide Pulver: "reken daarop (zooals de schoolmeester zei, toen +hij den jongen een schellingskoek in plaats van een lei in de hand +stopte). Zij zullen geen goed laten volgen, voor en aleer er een +volkomen afrekening heeft plaats gehad." + +"Dat zullen wij dan zien," hernam ik. "Wanneer vertrekt die Deensche +schipper?" + +"Zoo ras er goede gelegenheid is: en, gelijk ik het weer aanzie, schiet +de wind al meer en meer uit en zal hij niet lang meer op zijn ligplaats +blijven. Hij heeft mij zelfs bericht, dat, zoo hij eenigszins kon, hij +naar Maklijk-Oud zou opzeilen en dan onze thee in 't voorbijgaan +innemen." + +"Voortreffelijk! zorg dan, dat gij in allen gevalle morgenochtend een +vaartuig bespreekt, om de lading in te schepen en over te brengen: ik +zal ondertusschen met den Strandvonder spreken, en zien, wat ik van den +vent gedaan kan krijgen." + +Aldus ons plan gemaakt hebbende, zetteden wij onze wandeling nog een +eindweegs voort, over onverschillige zaken pratende, tot wij het +dienstig vonden terug te keeren. Nauwelijks waren wij het dorp weder +binnengetreden of ik zag den gewichtigen man, die de betrekkingen van +Substituut-Drossaard en Geneesheer vereenigde, uit een der huizen voor +den dag komen, en, zoodra hij ons gewaarwerd, zijn koers tot ons +richten. + +"Als UEd. dien man tot vriend kunt maken, zal alles goed gaan," zeide +Pulver: "hij is hier zooveel als de admiraalswimpel, waar alles naar +kijkt, die meester Doedes: en zij moeten wel ontzag voor hem hebben: +want zetten zij hem den voet dwars, en knijpt hij ze niet als Drost, dan +pepert hij het hun in als Dokter." + +"Gevonden!" zeide Doedes (gelijk ik nu vernomen had dat 's mans naam +was), zoodra hij ons zag: en meteen klopte hij op zijn zak: "goed +geheugen--Monsieur Weerglas--Sander Gerritsz--struikroover +--zeeschuimer--brief van den Drost--knevelen--naar den vasten wal +zenden--hm!" + +"Wat zegt UEd.?" vroeg Pulver, eenigszins verschrikt: "Is Sandertje een +roover?--Och! dan heeft die verbruide Don Manoel het op zijn rekening; +want beter kalf van een jongen heb ik nooit aan boord gehad: maar zoo +gaat het: wie met pek omgaat, wordt er mee besmet." + +"En zijn uw orders zoo gestreng?" vroeg ik, niet zonder eenig leedwezen +te gevoelen over het lot, dat Sander boven 't hoofd hing. + +"Orders, hm! hm!--Terschelling een vrijplaats--_refugium_--Staten niet +achten--vervallen _privilegium_--orders gestreng." + +Ik zweeg en begreep dat het beter voor mij was, dit punt niet verder aan +te roeren. Vooreerst had ik er overvloedig mijn bekomst van, om mij met +eens andersmans zaken te bemoeien: en, ten tweede kwam het mij voor, dat +meester Doedes, ondanks zijn beslissenden toon, het nog maar half met +zichzelven eens was, of hij het oude recht van vrijplaats, waar +Terschelling aanspraak op maakte, al dan niet zou eerbiedigen, en achtte +ik het, als Zoon van den Hoofdschout, ongepast, mij in een geschil van +zoo teederen aard te mengen, 't welk mij later waarschijnlijk kwalijk +zoude genomen worden. Ik vond het dus verkieslijker, den man over mijn +eigen zaken te onderhouden, en deelde hem in korte woorden de redenen +mijner komst en den onhebbelijken eisch des Strandvonders mede. + +"Hm!" zeide hij, het hoofd schuddende: "gaat den Strandvonder aan--mij +niet--u voor Schepens beklagen--goed recht uitspreken!" + +"Ja," zeide ik, "maar ik zou liever de zaak zonder vonnis in den minne +zien te vinden, en daarom wenschte ik uwe tusschenkomst in deze in te +roepen." + +"Hm!--mij niet in moeien--mijne zaken niet--maar--als de zaak in orde is +niet vergeten:--tiende penning mij betalen--ten profijte der +gemeente--oud recht van Terschelling--hm!" + +"Hoe," riep ik: "nog meer exacties! dat recht is immers afgeschaft bij +een besluit van HH. Staten?" + +"Hm! edict van 12 December 1663--gekheid--Staten hun macht te buiten +gegaan--hm!--volhouden." + +"Hoe!" riep ik: "gij, die hier den Drossaard vertegenwoordigt, zoudt u +kanten tegen een edict der Staten, waarbij een middeleeuwsche vexatio +paal en perk gesteld is?" + +"Hm!--Drost--Enkhuizen--nooit hier komen--geld trekken--niets +uitvoeren--Doedes al het werk doen--Staten oude wijven--het eiland niet +kennen--makkelijk besluiten nemen in Den Haag--Terschelling zware +lasten--vele rampen--schrale verdiensten--leven wagen bij +schipbreuken--_qui onera_--_etiam fructus_." + +"Ik wil gaarne toegeven," hernam ik, "dat de brave lieden, die het hunne +hebben gedaan om bijstand te bieden aan de manschap van de _Fortuin_, of +die tot het bergen der lading hebben medegewerkt, aanspraak hebben op +belooning: en die zal hun ook geworden, maar ik zal nooit toestemmen in +de verplichting om zulke hooge bergloonen te betalen als van ons +gevorderd worden, noch recognitiegelden, die afgeschaft zijn; en zoo de +Strandvonder geen rede verstaat, dunkt mij, dat gij, Mijnheer! mij recht +moet verschaffen, en althans niet, bij reeds bestaande, een nieuwe +exactie voegen." + +"Hm!--Zaak van den Strandvonder--geen belang er bij--_negotium a me +alienum_--voor de Rechtbank--zeven Schepenen--goed recht--naar huis +gaan."--Met dit bescheid verliet hij ons en begaf zich binnen zijn +woning waar wij op dit oogenblik voorstonden. + +"Goed recht!--Ja, dat kan UEd. denken," zeide Pulver: "wij komen bij den +duivel te biecht. Met dat al, ik geloof, dat zoo UEd. den man een kleine +fooi voor zijn beleefdheid beloofd hadt...." + +"Dat in eeuwigheid niet," zeide ik: "denkt gij, dat ik de Justitie om +wil koopen?" + +"Nu!" hernam Pulver: "wij zullen zien wat er van wordt, zei de blinde, +en hoe UEd. met Reynszen varen zult...; maar, dat Sandertje een roover +geworden is, dat spijt mij tot in mijn ziel." + +Hier waren wij aan de herberg terug, en ik trad nu met den Strandvonder +in onderhandeling; doch ook hier vond ik het onmogelijk om den man af te +brengen van zijn eisch, die, volgens hem, op goed recht en oude +herkomsten steunde: zoodat ik, daar ik toch verlangde de thee te +verzenden, per slot nog blijde was, hem in mijn voorstel te zien treden, +om het gevorderde, gelijk ook de 10 pct. recognitie, onder protest te +betalen, terwijl Pulver, die inmiddels volgens afspraak een schuit was +gaan bestellen, terugkwam met de tijding, dat de hoeker _Kjoebenhavn_, +Schipper Holmfeld, zich reeds in het Maklijk-Oud bevond. + + + * * * * * + + +VIER-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK. + +WAARIN VERHAALD WORDT, HOE DE THEE AAN BOORD VAN DE KJOeBENHAVN WERD +GEBRACHT, EN DEN LEZER VELE VERRASSINGEN WORDEN VOORBEREID. + + +De toestand der zieke, waarvan Helding mij van tijd tot tijd bericht +kwam geven, was intusschen niet verbeterd: zij scheen van uur tot uur +zwakker geworden en de kenteekenen eener spoedige ontbinding begonnen +zich te vertoonen. Haar geest bleef echter helder en opgeklaard, en zij +had zich met meer kalmte dan zich verwachten liet, met den Predikant +onderhouden, die op haar verlangen haar was komen bezoeken. Sander, die +bij den Drost was ontboden geweest, was van daar teruggekeerd en week +niet van haar sponde; terwijl de vrouw en dochter van Reynszen bij +afwisseling bij haar waren en met alle hartelijkheid die diensten +bewezen, welke een vrouw meer dan een man in staat is waar te nemen: ja +zelfs aangeboden hadden den nacht bij haar op te zitten. + +Hoewel voor Helding een bed in een afzonderlijk vertrek gereedgemaakt +was, verkoos hij, gelijk niet te verwonderen was, den nacht in de +ziekekamer door te brengen. Wat mij betreft, ik begaf mij met Pulver, +nadat wij het avondeten gebruikt hadden, in de ons aangewezen +slaapkamer, waar wij ons in twee tegenover elkander geplaatste bedsteden +ter ruste schikten. Ik was echter ook thans niet bestemd, die ongestoord +te genieten: althans, nauwelijks was ik onder de dekens gekropen, of een +luid gepraat, gevloek, gezang en geloop, dat mij zoo duidelijk in de +ooren klonk alsof het in mijn slaapvertrek plaats had, schonk mij de +onaangename overtuiging, dat mijn bedstede allernaast den zoogenaamden +gemeenen haard gelegen en daarvan slechts door een dun beschot was +afgescheiden. Voorts bleek het mij, dat de herberg bezocht was door een +aantal varensgezellen en visschers, die zich vrij luidruchtig aanstelden +en wier gemeene taal verward dooreen klonk. Onder die stemmen was er +een, welke het mij voorkwam meer te hebben gehoord; doch ik kon mij niet +te binnen brengen, waar en wanneer zulks had plaats gehad. Dit alles +hield mij uit den slaap, en ik kon niet nalaten, het lot van Pulver te +benijden, die, meer verwijderd van het gedruisch, of beter daaraan +gewoon, was ingeslapen zoodra hij de veeren geroken had, en met een +luide basstem lag te snorken. Ik troostte mij echter met de gedachte, +dat die drukke gasten niet den geheelen nacht in mijn nabijheid blijven +maar ook weldra hun kwartier zouden zoeken, en besloot inmiddels geduld +te nemen. + +En inderdaad, langzamerhand dropen de gezellen een voor een af, en +hoorde ik Reynszen elk op zijn beurt een goeden avond wenschen: zij +waren allen op een na weg, toen de laatst overgeblevene, dezelfde, wiens +stem mij bekend voorkwam, tot den waard begon te spreken: + +"Wel! hoe is 't? Is die vent met zijn duffelsch buis hier niet meer, die +met die bleeke meid is komen andwalen?" + +"Jawel!" antwoordde Reynszen: "maar ik weet niet, of hij jou nu wel te +woord zal staan; want zen liefste is dan maar erg ziek. 't Zal krap an +zijn, as ze den morgen haalt." + +"Dat d.... niet. Zeg hem, dat hij hier komt, dat Andries er is, en hem +spreken moet." + +"Andries!" herhaalde ik bij mijzelven, terwijl het koude zweet mij over +het lijf liep, en ik verwonderde mij niet langer, dat mij de stem bekend +was voorgekomen. Ik ging recht overeind zitten en spande mij nu zoozeer +in om te luisteren en geen woord te verliezen, als ik vroeger mijn best +gedaan had om niet naar het gepraat te hooren. + +"Nu, ik wil hem wel roepen," zeide de waard: "maar toch ik twijfel, of +hij hier zal komen. Met deze woorden verliet Reynszen het voorvertrek. +Andries bleef met de vingers op tafel trommelen en een liedje neurien, +terwijl ik geheel ontroerd over het zonderlinge toeval, dat mij opnieuw +in de nabuurschap bracht van een zoo gevaarlijken fielt, bij mijzelven +overdacht, of het ook raadzaam zou wezen, hem aan te geven. Spoedig +echter hoorde ik de deur, welke naar het achterhuis leidde, weder +opengaan. + +.Wel!" klonk de stem van Andries den binnenkomende te gemoet: "lag je +vertuid, dat je zoolang noodig hadt het anker te winden?" + +"Wat wilt gij?" vroeg Sander met een sombere stem. + +"Wat ik wil?--Wel nu nog fraaier! Hebben wij geen afspraak gemaakt om +mekaar hier te praaien! En waarvoor ben je anders hier angeland?" + +"'t Is waar!" antwoordde Sander met een diepen zucht: "maar het is al +verklikt, dat ik hier zou komen. Ik ben bij den Drost ontboden +geweest...." + +"Welnu! En hij heeft u weer laten afzeilen; anders zou je nu niet hier +met mij spreken:--wat wou hu?" + +"Hij heeft mij te kennen gegeven, dat hij in last ontvangen had, mij in +verzekering te nemen: maar tevens dat dit eiland vanouds een vrijplaats +was voor zoodanigen, die hier stil verkozen te leven en borg stellen +voor hun goed gedrag." + +"Bij ()," zeide Andries: "wij zouden borg voor elkaar kunnen wezen." + +"Ik heb hem een goeden borg op tafel gelegd," hernam Sander: "en die +heeft hij ter griffie gedeponeerd: zoodat wij als beste vrienden +gescheiden zijn." + +"Bij mijn zolen," zeide Andries: "ik zou hem ook zulk een borg willen +geven; maar, dan is het eerst noodig, dat ik die zelf ga koopen:--en +daarover moeten wij nu samen scheepsraad beleggen." + +"Ik dank u," zeide Sander: "ik heb reeds genoeg op mijn rekening, en +begeer mijn zondenregister niet te vergrooten. + +"Hoe! wat!" riep Andries uit; "is de man een kind geworden? Zet () die +grillen uit den kop: neem een glas brandewijn en verzuip daar alle +viezevazen in. Ga zitten vent! Denk je, dat ik hier ben ten anker +'ekomen om bot te vangen?" + +Er was een oogenblik stilte: ik hoorde stoelen verschuiven, en bemerkte, +dat beiden zich aan de andere zijde van het beschot, dat ons scheidde, +hadden geplaatst. + +"Jongen!" zeide Andries: "er is zulk een schoone zaak voor ons te doen. +Dat pakhuis ... ik ben er heen gelaveerd ... met eenen trap ligt de deur +in ... kostelijke thee man, en geen averij: en Joosje ligt met zijn aak +in de haven. In een ommezien is het voort, zonder dat iemand lont ruikt +of vermoedens op ons heeft." + +"Dat zal nooit gebeuren!" zeide Sander: "die Huyck is een braaf slag van +een kerel, en ik zal niet dulden, dat iemand de hand slaat aan 't geen +hem toekomt." + +"Huyck zeg je? Welke Huyck?" vroeg Andries, blijkbaar verwonderd. + +"De zoon van den Hoofdofficier," antwoordde Sander: "hij is gisteren +gekomen en logeert hier in de herberg." + +"Te droes! doet hij?--Wel dan zou ik een dubbelen trek in de zaak +hebben; want ik heb met dien verbrusten zandhaas nog een ouwe afrekening +te houen--en zoo ik hem op de eene of andere wijze averij bezorgen kan, +ik zal het, de d.... haal mij, niet laten." + +"Gij zult wel," zeide Sander: "of wij worden kwade vrienden." + +"Nu! dan wat anders," hernam Andries: "ik bedank om mij hier te +vertuien: en dien meester Doedes vertrouw ik zooveel als een verrotte +plank en heb ook geen plan hem anders als het voormarszeil te betalen. +Hij zal, als hij onze borgtochten beetheeft, er net zooveel +conscientiewerk van maken om ons uit te leveren, als ik om dit glas +brandewijn te drinken. Hoor! ik weet iets dat ons er uit helpt. De pleit +is hier toch van het schip en wij moeten zien hoe wij verder komen. Nou +is er van avond een hoeker op Maklijk-Oud voor anker gekomen, die wel +niet voor overmorgen het zeegat uitgaat. Wat dunkt je, zoo wij die eens +een bezoek brachten en de reis op eigen gelegenheid deden?" + +"Hoor Andries!" zeide Sander: "Ik ben hier gekomen, 't is waar, om met u +en de overige makkers te overleggen, wat ons te doen stond; maar ik ben +van gedachten veranderd: wat gij voorhebt is mij om 't even: ik zal u +geen stroobreed in den weg leggen; maar reken niet op mij om u te +helpen." + +"Wel die en dat, hoe heb ik het met je? Ben je bekeerd of heb je een +schat opgevischt?--En zou je ons nou verraaien, nou we je hulp het meest +noodig hebben?" + +"Ik herhaal, dat ik u niet verraden zal, maar stil uw gang laten gaan: +dit moet u genoeg zijn. De reden, waarom ik mij niet, ais vanouds, aan +uw hoofd stel, is u, dunkt mij, tamelijk onverschillig. Ik wil niet, en +daarmee uit." + +"Brui naar de pomp," zeide Andries, wrevelig: "heeft die sloerie je +omgepraat: 't is er ook een lievertje naar!--En hoe wil je, dat ik zulk +een boodschap an de maats overbreng? Zij zullen het immers niet +'elooven. En wat koers zel je dan verder houen? Of ben je een stille +verklikker 'eworden." + +"Wat ik doen wil, of doen zal, is mijne zaak," zeide Sander: "ik heb +gehoord, wat gij te zeggen hadt, en wensch u goeden nacht:--ik kan mij +thans niet langer met u ophouden: vaarwel."--Dit zeggende stond hij op. + +"Maar wat deksel! Is het Zwarte Piet, dien ik spreken hoor? of is hij 't +niet?" vroeg Andries, oprijzende en hem volgende: "bedenk toch: een +spiksplinternieuw vaartuig,--en een rijke vracht--je bent nou zeker wat +dingsig onder je baaitje om de ziekte van die seldrementsche meid: maar +denk er reis over na, en zoo je er nog toe besluit, geef er mij dan +morgen met den dag maar sein van. Wij ankeren zoolang bij...." Hier +veranderde zijn stem in een zacht gefluister, hetwelk ik niet verstaan +kon. Sander scheen echter geen voldoend antwoord te geven; want ik +hoorde ten slotte Andries met een zwaren vloek van hem gaan onder den +uitroep van: "je verdijt het? wel ga dan en laat je opknoopen!"--Een +oogenblik later hoorde ik hem de voordeur uitgaan, die hij met geweld +achter zich toetrok, terwijl ook Sander zich van zijnen kant +verwijderde. + +Ik bleef de zaak overpeinzen. Naar het weinige, dat ik begrepen had, te +oordeelen, kwam het mij niet onwaarschijnlijk voor, dat Andries en zijn +makkers het oogmerk hadden, om het Deensche vaartuig te verrassen en +prijs te maken: doch het denkbeeld boezemde mij eenige gerustheid in, +dat zij die onderneming te gewaagd aanzagen om die zonder de leiding of +medehulp van Sander te doen. Ik achtte het ondertusschen mijn plicht, +zoowel den Kapitein van het schip als de Overheden op Terschelling te +waarschuwen van het gesmeede ontwerp, en het deed mij leed, dat ik het +adres van de plaats, waar de booswichten bijeenkwamen, niet had kunnen +verstaan. Ook was ik niet geheel zonder bezorgdheid over de koopwaren, +die in het pakhuis lagen; doch ik vleide mij, dat daar vooreerst geen +aanslag op gedaan zou worden en dat ik in allen gevalle aan Sander een +steun zoude hebben om die goederen, al werden zij gestolen, weder terug +te bekomen. Lang nog hielden de ontroering over het gebeurde en de +overpeinzingen, die daarvan het gevolg waren, mij uit den slaap, totdat +eindelijk de vermoeidheid zegevierde en ik het geluk had in te +sluimeren. Toen ook was mijn slaap zoo vast, dat de zon reeds hoog aan +den hemel stond eer ik ontwaakte. Ik bemerkte dat Pulver reeds was +opgestaan, en waarschijnlijk uit bescheidenheid, het vertrek verlaten +had zonder mij te wekken. Ik kleedde mij spoedig aan en haastte mij naar +het voorhuis, ten einde hem op te zoeken. Ik vond echter noch hem, noch +Reynszen; maar op mijn geroep kwam de vrouw van laatstgemelde +aangeloopen. + +"Zoekt Mijnheer mijn man en den Schipper?" antwoordde zij op mijn +vragen: "o heden! die zijn al sedert drie uren aan het pakhuis. Zij +wilden Mijnheer niet wakker maken: Mijnheer sliep zoo gerust." + +"Een fraaie reden!" zeide ik, eenigszins ontevreden: "denken zij, dat ik +hier op Terschelling gekomen ben om te slapen?--En hoe staat het met de +zieke?" + +"Slapjes!" antwoordde vrouw Reynszen: "het arme schaap zal het niet lang +meer maken: och! 't is stichtelijk om te hooren, zoo onderworpen en +gelaten als zij is; en de ouwe man is dan danig en danig bedroefd, en de +andere ook, zoodat het met geen droge oogen is bij te weunen. Gisteren +gaf de meester nogal hoop, dat het schikken zou; maar hedenmorgen had +hij er ook al geen zinnigheid in." + +"Hoe!--is de Dokter ook al reeds hier geweest?" vroeg ik, hoe langer hoe +meer ontevreden op mijzelven, dat ik mij verslapen en op Pulver, dat hij +mij niet gewekt had en de noodzakelijkheid gevoelende, van mij terstond +naar het pakhuis te begeven: ik legde echter vooraf een kort bezoek af +bij de zieke, verzocht aan Helding alles te bestellen, wat hij tot gemak +of lafenis mocht noodig oordeelen: en, Sander ter zijde nemende, gaf ik +dezen te kennen, dat ik hem een oogenblikje afzonderlijk wenschte te +spreken. + +"Ik heb gisternacht uw gesprek met Andries gehoord," zeide ik, zoodra +wij ons alleen bevonden. + +Hij bloosde en zag een wijl voor zich neder: "welnu!" zeide toen, het +hoofd met eenige fierheid opheffende, "dan zal UEd. ook gehoord hebben, +dat ik genoten weldaden weet te erkennen." + +"Dat heb ik," zeide ik "en ik dank u voor de ridderlijke wijze, waarop +gij voor mijn thee in de bres zijt gesprongen. Ik beklaag u, arme man, +want gij wilt den goeden weg op, en gij weet slechts niet hoe zulks aan +te vangen: is het zoo niet?" + +"Ach Mijnheer! moet ik het u bekennen?" zeide Sander, terwijl hij weder +voor zich zag en het hoofd met weemoed schudde: "UEd. hebt betere +gedachten van mij dan ik verdien. Toen ik op dit eiland aanlandde, was +het niet met het voornemen om mij te beteren. Het is waar, dat het +leven, hetwelk ik in Gooiland leidde, mij tegen de borst stuitte; want +ik was niet in de wieg gelegd om een gemeene straatroover te zijn. Neen! +het leven en bedrijf in de West-Indien, dat was meer voor mij geschikt: +en echter: zelfs daartoe ware ik nooit gekomen, had mij het voorbeeld +van Don Manoel niet aangevuurd. Maar hij had aan mijn tot dien tijd toe +sluimerende verbeeldingskracht een nieuwen weg aangewezen; hij had mij +geleerd, datgene als iets grootsch en verheven te beschouwen, hetgeen ik +voorheen zondig en schandelijk gerekend had. Hem te volgen, met hem op +den Oceaan te strijden, dood en vernieling aan te brengen, was mij een +wellust, een verdienste geworden. Zijn vijanden waren ook de mijnen: en +zoo het mij reeds een onvolprezen voorrecht toescheen, als zijn +Luitenant zijn manschap aan te voeren, hoe moest mijn hoogmoed dan niet +stijgen, toen ik, na zijn vertrek, mij zelf tot opperhoofd verheven +zag!--Ik weet, dat het handwerk, dat ik dreef, onwettig en ongeoorloofd +was; dat de dood mijn loon was, indien ik gevangen werd:--maar aan een +anderen kant: ik was machtig, onafhankelijk, zonder iemand, die mij te +bevelen had: ik schatte mij hooger dan een Admiraal; want deze moge de +eerste op de vloot zijn, hij mag die vloot toch niet voeren, dan waar +Heeren Staten het hem gelasten. Welnu!--het was dat leven, het was die +hooge rang, waar ik naar reikhalsde, dien ik weder herwinnen wilde: en +ik wilde er Klaartje in doen deelen: want ondanks haar ontrouw, en +ondanks al wat er gebeurd is, heb ik haar altijd blijven liefhebben, en +de gedachte aan haar was de eenige, die mij soms kwelde, toen ik in de +West-Indien was. Het was daarom, dat ik Andries en zijne makkers hier +had ontboden: mijn voornemen was--en hij weet het goed die schoelje--om +zoo mogelijk een goed zeebouwend vaartuig weg te kapen:--en eenmaal in +het ruime sop gekomen, zou ik den weg naar het meer van Maracaibo en +mijn oude makkers wel weder hebben teruggevonden." + +"En," zeide ik, "om aan uw dwazen, doemwaardigen wensch te voldoen, +zoudt gij in koelen bloede de manschap vermoord hebben van het schip, +dat gij behoefdet?" + +"Dat alles is voorbij," vervolgde Sander, zonder mijn vraag te +beantwoorden. "Ik heb Klaartje teruggezien: ik ben getuige van haar +lijden, van haar berouw geweest: ik heb gevoeld, dat ik nog te +weekhartig was om ... vergeef mij ... een rol vol te houden, die een +hart van staal vereischt. Ik heb van mijn voornemen afgezien:--en ik +ken mijn makkers genoeg: zij zullen het zonder mij niet durven +ondernemen, veelmin ten uitvoer brengen:--zij zullen zich +verstrooien:--en de hemel geve, dat ik nooit weer van hen hoore." + +"En gij," vroeg ik: "welke zijn uw verdere plannen?" + +"Kan ik aan de toekomst denken, zoo lang zij ginds ligt te sterven?" +vroeg hij op een eenigszins verwijtenden toon, + +"Ja, dat kunt en moet gij," antwoordde ik, na een oogenblik geweifeld te +hebben: "gij moet uw leven beteren en dat moogt gij geen oogenblik +uitstellen. Gij moet dit land verlaten, waar gij niet langer als een +eerlijk man kunt leven, maar de wereld staat voor u open. Ga naar +Rusland: daar worden wakkere gezellen als gij, die het zeemanswerk +verstaan, met open armen ontvangen: bied daar uw diensten aan en gij +zult door de wereld komen: is het al niet in een hooge betrekking, dan +althans in zulk eene, welke gij u nimmer behoeft te schamen." + +"Gij meent het wel met mij, Mijnheer Huyck!" zeide Sander, met +aandoening: "en ik zal uw woorden overdenken; maar verg mij niet, thans +reeds eenig besluit te nemen. Ik moet eerst aan Klaartje de oogen +sluiten: dan misschien.... God zegene u, Mijnheer Huyck!" + +Met deze woorden wendde hij zich af en keerde naar het ziekvertrek +terug. Zijn verhaal had een diepen indruk op mij gemaakt. + +"Al weder een slachtoffer van kwalijk geplaatste eerzucht," dacht ik bij +mijzelven, terwijl ik de herberg verliet: "die Sander had een braaf en +nuttig mensch kunnen worden, indien zijn ongelukkig gesternte hem niet +het al te verleidelijke voorbeeld van Don Manoel had voor oogen gesteld: +en deze zal eens, op den dag des oordeels, behalve zijn eigen schuld, +ook de wandaden te verantwoorden hebben, waaraan zich deze ongelukkige +heeft schuldig gemaakt." + +Aldus peinzende, was ik weldra de bergplaats der gestrande goederen +genaderd, en zag van verre den braven schipper, die zweetende en +zwoegende zijn matrozen bevelen gaf, terwijl zij onder zijn opzicht de +kisten thee op een paar wagens laadden, en Reynszen hen voor de open +deur van het pakhuis stond aan te zien. Zoodra Pulver mij in 't oog +kreeg, liep hij naar mij toe, roepende: + +"'t Is al afgewasschen Patroon! zooals de kajuitsjongen zei, toen hij de +hemden van den kapitein overboord had laten vallen: ik heb den +deurwaarder van morgen al uit zijn bed getrommeld, en hij heeft een +exploit aan Reynszen gedaan, je leven zoo niet ... en het geld betaald +ook: en nou gaan wij den boel naar de _Kjoebenhavn_ brengen. Kijk eens, +Patroon! 't is een lust om te zien, zoo kurkdroog als de kisten gebleven +zijn; er is geen druppel water bij de thee gekomen:--nu in allen +gevalle, dat zou aan hem, die ze drinken moet, de moeite van 't zetten +bespaard hebben." + +"En drink jelui waarachtig dat goed nou te Amsterdam?" vroeg Reynszen, +nader tredende: "'t is bylo een rare kost: ik heb 't eens gezien: maar +ik zou 't niet lusten." + +"Kom! kom!" zeide ik: "mettertijd zult gijlieden er ook wel smaak in +krijgen, als 't wat algemeener wordt. Maar wat ik zeggen wilde, +Kapitein! gij hebt mij een leelijke poets gebakken, met mij zoo te laten +slapen. Ik weet, gij deedt het om bestwil; maar anders: ik ben daar niet +op gesteld." + +"Och Patroon! je sliep zoo gerust: ik wou je niet wakker maken, zooals +de dief zei, toen hij het horloge van den huzarenofficier van het +beddetafeltje nam en de officier hem bij de lurven pakte:--en wij konden +dat alles immers best afdoen, Reynszen en ik?" + +"Met verlof!" zeide ik tegen dezen: "kendet gij de lieden, die +gisteravond laat ten uwent waren?" + +"Neen!" antwoordde Reynszen: "het is eerst sedert een paar dagen, dat +zij bij mij aankomen: de eene, zooals hij zegt, wil veulens koopen: de +andere heeft weer een negotietje van snuisterijen: en een derde is een +matroos, die verlof heeft: en een vierde is voor plezier mee, maar wat +verscheelt het mij? zoolang zij betalen, vraag ik niet, wie zij zijn, of +hoe zij heeten:--en bovendien, Terschelling is een vrijplaats vanouds: +al hadden zij wat uitgericht, dan mag niemand hen hier molesteeren." + +"Ik weet niet," zeide ik, "of de Heeren Staten veel om uw vrijplaats +zouden geven; maar zoude het u aangestaan hebben, indien zij, gelijk hun +eerste voornemen was, dit pakhuis leeg gestolen hadden?" + +"De duiker haal me!" zeide Reynszen, verbaasd: "voerden die lieve +jongens zulke dingen in hun schild?" + +"Of wat zoudt gij er van denken," vervolgde ik, met genoegen den indruk +bespeurende, dien mijne redenen maakten: "indien zij eens in den +volgenden nacht het vaartuig beklommen, dat ginds op de reede ligt, de +manschap afmaakten en overboord smeten en met het schip gingen +strijken?" + +"Met onze thee gaan strijken!" riep Pulver, opstuivende. + +"Zoudt gij dan wel in uw schik zijn," vervolgde ik, "van dat voorgewende +recht van vrijplaats te hebben volgehouden, en daardoor aanleiding te +hebben gegeven tot den moord van die ongelukkigen, die zich ginder +veilig wanen, en het vast vertrouwen koesteren dat een goede Justitie +voor hen waakt." + +"O die schelmen!" riep de waard, met vuur: "hebben zij zulke voornemens? +Wacht! daar zullen wij toch even met den Drost over dienen te spreken; +want voel je, die dient de zaak toch te beslissen.--En hebben zij zoo +openhartig en luidruchtig over hun plannen gesproken, dat UEd. het +hooren kon? Maar wanneer hebben zij dat toch gedaan? want, zoolang ik in +de kamer was, is er geen woord over gevallen." + +Ik bedacht mij een oogenblik, alvorens te antwoorden; want ofschoon ik +het hoogst noodig oordeelde, dat Andries en zijn makkers gepakt werden, +wenschte ik Sander wel te sparen. "Hoor eens!" zeide ik eindelijk: "hoe +ik er achter gekomen ben is hetzelfde, en dat zal ik op zijn tijd wel +aan de Justitie ontdekken. Draag gij intusschen zorg, dat men een wakend +oog over die kerels houde en hun gangen naga: dat moet, dunkt mij, hier +op 't eiland niet moeilijk wezen." + +"Neen voorwaar!" zei Pulver lachende: "zij moesten in een konijnshol +kruipen; anders weet ik niet, waar zij zich hier zouden verstoppen." + +"Een goed verstaander heeft aan een half woord genoeg," zeide Reynszen: +"en Mijnheer wordt voor zijn inlichting bedankt. Jawel, Terschelling is +een vrijplaats; maar 't behoeft daarom geen boevennest te worden. Nu! ik +kuier op en zie of ik den Drost kan vinden. Tot straks dan."--Dit gezegd +hebbende, verwijderde hij zich, mij met Pulver bij de vrachtwagens +latende. + +"Wat dunk je, Patroon?" vroeg Pulver, toen hij weg was: "zou UEd. ook +lust nebben om met de schuit mee te gaan naar de _Kjoebenhavn_, voor een +veranderingetje? Er is hier toch niet veel raars te zien. Kapitein +Holmfeld is een hupsche vent, die ons goed onthalen zal, wees daar zeker +van: en dan kan UEd. hem de kisten zelf aanbevelen. Dat heeft altijd +meer klem, dan dat ik het doe." + +Ik omhelsde dit voorstel met genoegen: daar het verblijf op Terschelling +toch niet zoo vermakelijk was, of het kon wel eenige variatie gedoogen; +ik liet mijn mantel door een der matrozen halen, en weinige minuten +waren er verloopen, toen ik, met Pulver en een gedeelte der manschap van +de _Fortuin_, mij in het vaartuig bevond, hetwelk de theekisten naar het +Deensche schip moest overvoeren. In een klein half uur tijds waren wij +de haven uit en op de reede gekomen, en zag ik Kapitein Holmfeld aan de +trap staan, onze komst verbeidende. Niet verre van hem stonden twee in +mantels gewikkelde personen, die insgelijks naar ons uitkeken. + +"Het schijnt dat er passagiers aan boord zijn," zeide ik tegen Pulver. + +"Dat dunkt mij ook," zeide Pulver: "ja, dat is geen wonder: er trekken +tegenwoordig heel wat lieden dien koers uit. Nu! wij zullen zien." + +Weldra lagen wij naast de kof: "alles wel! alles wel" klonk het nu over +en weer. "Hier breng ik je een heele winterprovisie", riep Pulver zijn +confrater toe: "zoo geurig, dat je schip er wel een jaar naar rieken +zal." + +"'t Is mij welkom," gaf Kapitein Holmfeld, een stevige vierkante Deen, +hem in goed Hollandsch ten antwoord. "Maar gij komt immers ook aan +boord, met dien Heer, dien gij bij u hebt?" + +"Wel gewis!" zeide Pulver, terwijl hij de ladder besteeg: "dat is een +van mijn patroons, dien ik meebreng: hij zal u, hoop ik, ook geen belet +doen." + +"In 't minste niet," antwoordde Holmfeld; terwijl twee matrozen van zijn +manschap aan die van ons vaartuig een paar handspaken toestaken, die mij +bij het opstijgen tot een leuning verstrekken moesten. + +"Nu blijft gijlieden toch eten?" vervolgde de Kapitein: "ik ga toch niet +voor morgen het zeegat uit. Stuurt uw schuit maar weg, en laat die u +t'avond terug komen halen; of anders, ik zal u wel met de sloep aan wal +laten brengen; want de wind gaat toch liggen: wij krijgen stilte." + +"Wat mij betreft," zeide ik, na Pulver even te hebben aangezien: "ik +neem gaarne uw aanbod aan: te liever, daar ik betere gedachten van uw +keuken heb, dan van den Terschellingschen pot." + +"Nu! dat is mij lief," hernam Holmfeld: "wel! wel! 't is een macht van +kisten, die gij mij aanbrengt: als ik ze alle maar plaatsen kan:--en +staat gij er voor in, Schipper! dat er geen averij aan is?" + +"Gij kunt ze zelf bezien," zeide Pulver: "er is geen drop water bij +gekomen." + +De kisten, die intusschen aan boord waren overgebracht, werden met de +vereischte nauwkeurigheid bezichtigd en voorloopig op het dek +bijeengezet en met een zeil bedekt, terwijl men bezig was er +tusschendeks een geschikte bergplaats voor gereed te maken. + +"Ik behoef u de zorg voor de waren, die ik meebreng, niet aan te +bevelen," zeide ik tegen Holmfeld: "maar wat ik u in de eerste plaats op +het hart moet drukken, is de zorg voor uw eigen schip; want het kon wel +gebeuren, dat gij in den volgenden nacht een bezoek ontvingt, dat u +alles behalve welkom ware."--En ik verhaalde hem in korte woorden het +plan, waar ik onderricht van bekomen had: er bijvoegende, dat het +bestuur van Terschelling, naar mijne gedachten, wel de noodige +maatregelen zou nemen om een aanslag te voorkomen. + +"Dat wensch ik," zeide Holmfeld: "maar in allen gevalle dank ik Mijnheer +voor de waarschuwing: en zoo zij het in den kop kregen, zoo iets te +beproeven, zouden zij ook ondervinden, dat Kapitein Holmfeld handen aan +'t lijf en fiksche gasten aan boord heeft. Maar zij zullen het niet +zooverre laten komen.--Wees zoo goed en zeg er maar niets van dat de +passagiers het hooren. Die menschen mochten zich maar noodeloos ongerust +maken: ofschoon, wat den ouden Heer betreft, ik niet bang zoude wezen, +dat hij mij in den steek liet zitten. 't Is een kerel als een boom, en +die mee in zijn leven den plankenvloer heeft beloopen: dat zag ik direct +wel toen hij aan boord kwam: geen landrot zou zoo op zijn gemak over het +dek gekuierd hebben." + +"Dat is waar ook," zeide ik: "gij hadt, dunkt mij, passagiers aan boord, +waar zijn die gebleven? Ik hoop niet, dat zij bang voor mij zijn." + +"Wel neen!" zeide Pulver, zich in het gesprek mengende: "wij zullen ze +niet opeten, zooals de matrozen zeiden, toen zij de vaatjes rum van den +bottelier hadden gekaapt." + +"Zij zijn naar beneden gegaan," zeide Holmfeld: "'t schijnen hupsche +menschen; waar wat schuw van vreemde aangezichten. Wij zullen hun echter +laten vragen, of zij niet mede een kopje koffie komen drinken. Toe +Melis! loop eens gauw naar beneden, en vraag, of Mijnheer en de Juffer +ons met hun gezelschap willen vereeren. Zeg dat er niemand vreemds is +als de Kapitein van de Fortuin en Mijnheer Huyck." + +Wij begaven ons hierop in de kajuit, waar koffie, brood en boter werd +aangebracht: en nauwelijks had Pulver zijn koperen tabaksdoos +uitgehaald, en een pijp met een geweldige pruik gestopt, of de deur ging +open en ik herkende in de binnentredende passagiers--Amelia en haar +vader. Ik stond eenigszins verzet; echter was mijn verwondering over hun +onverwachte verschijning minder groot dan bij vorige gelegenheden; ik +geloof, dat ik reeds aan dergelijke verrassingen gewoon was geworden. +Niet wetende, in hoeverre hun ware naam en betrekking aan den kapitein +bekend waren, vergenoegde ik mij, hen beleefdelijk te groeten, terwijl +alleen een glimlach, dien ik niet weerhouden kon, aan een derde zoude +hebben kunnen doen gelooven, dat ik hen vroeger gekend had: en ik +besloot mijn handelwijze naar de hunne te regelen; daar zij toch van den +kajuitsjongen bericht hadden ontvangen, wien zij boven zouden vinden, en +zich dus konden voorbereiden, hoe zich jegens mij te gedragen. Maar zoo +ik al zweeg en mij goed hield, er was iemand in ons gezelschap, op wien +de komst van de nieuwaangekomenen een indruk maakte, die zich niet zoo +licht bedwingen liet. De goede Pulver namelijk had hen nauwelijks in 't +aangezicht gekeken, of hij sprong van de bank, waar hij op gezeten was, +zoodat de versch gestopte pijp in stukken vloog en, met een goed deel +tabak, asch en vuur daarnevens, op den grond rolde, staarde vader en +dochter met open mond beurtelings aan en sloeg toen de handen ineen, dat +het klapte: + +"Wat drommel!" riep hij eindelijk uit: "heb ik het mis, of heb ik het +wis?" + +"Hoe zoo?" vroeg Holmfeld: "kennen de vrienden mekaar?" + +"Dezen Heer ken ik," zeide Van Lintz, met een onveranderd gelaat: en +naar mij toetredende, drukte hij mij de hand. + +"Neen maar...." hernam Pulver: "bij mijn zaligheid zou ik er op durven +zweren:--en toch is het niet wel mogelijk.--Maar zoo ik niet wist dat +het geen droom is, en dat wij hier werkelijk in 't Maklijk-Oud bij +Terschelling lagen, op den hoeker _de Stad Kjoebenhavn_, Kapitein +Holmfeld, dan zou ik denken, dat wij ons in de zee van de Antilles +bevonden." + +"Dat is wat ver van hier," zeide Van Lintz, met het onnoozelste gezicht +van de wereld, terwijl hij eenige vonken uittrapte, die de pijp van +Pulver op de vloermat gestrooid had. + +"Wel! Wel!" vervolgde Pulver: "hadden wij nu Sandertje maar hier:--die +kon getuigen, of er ooit zoo'n gelijkenis bestaan heeft.--En de Juffer +ook--net datzelfde vriendelijke bakkesje, schoon wat grooter en bleeker +dan toen:--neen! nu kan ik er toch niet meer aan twijfelen." + +"Er bestaat geen onmogelijkheid, dat wij elkander vroeger gezien +hebben," zeide Van Lintz, op een koelen toon: "maar uw gezicht staat mij +niet voor." + +"Wel mogelijk!" zeide mijn metgezel: "Kapitein Pulver, tot uw +dienst--vroeger schipper van de Compagnie op de _Prins te Paard_, thans +van het huis Van Bempden, Van Baalen en Comp. op de _Fortuin_, die, God +beter 't, ginds in 't zand ligt bedolven.--En heeft UEd. alzoo het ... +handwerk vaarwelgezeid?--Nu! dat is prijselijk:--er was toch weinig eer +mede te verdienen." + +Amelia zag beangst en bevende, eerst haar vader, vervolgens mij aan met +een smeekenden blik. Eerstgemelde bleef echter op denzelfden koelen toon +tegen Pulver voortgaan: + +"Ik weet niet," zeide hij: "wat gij bedoelt. Mijn naam is: Bos: en ik +ben op de Antilles nooit geweest." + +"Uw herinneringsvermogen bedriegt u, vriend Pulver!" zeide ik: "ik ken +dien Heer zeer wel: en de gelijkenis, die gij vindt, kan niet streelend +noch aangenaam voor hem zijn." + +"Nu! ik ontgeef het mij dan," zeide Pulver: "ik vraag verschooning, zoo +ik den verkeerde voorhad, gelijk de soldaat zei, die zijn Kornel +overhoop schoot: er is meer gelijk als eigen: maar die ontmoeting, op +twaalf graden Noorderbreedte, ligt mij altijd door het hoofd te malen. +Ik moet u die toch eens vertellen," zeide hij, terwijl hij een versche +pijp stopte. + +"Straks!" zeide ik, het gesprek willende afleiden: "wij zitten pas en +wij hebben den tijd nog.--Gij hebt het goed getroffen, Kapitein +Holmfeld! Waart gij een paar dagen vroeger van Amsterdam gezeild, dan +hadt gij den storm ook niet misgeloopen." + +"Ik had niet verwacht, u hier aan te treffen, Mijnheer Huyck!" zeide Van +Lintz, die inmiddels met zijn dochter had plaats genomen: "het is +waarschijnlijk de ramp, aan uw schip overkomen, die u herwaarts gevoerd +heeft.--Wanneer is UEd. van huis gegaan?" Ik voldeed aan zijn vraag en +gaf hem een vrij omstandige beschrijving van mijn reis, minder uithoofde +van de belangrijkheid mijner ontmoetingen als om te voorkomen, dat het +gesprek tot het vroegere onderwerp terugkeerde. Toen ik gedaan had, +vroeg Amelia: "Gij hebt dus Mejuffrouw uw tante nog voor uw vertrek +gesproken?" + +"Ja!" antwoordde ik, beseffende, waar deze vraag op doelde: "zij was +zeer wel en had bericht van u ontvangen." + +"Ik verzoek u, haar minzaamst van mij te groeten," hernam zij "eenmaal +ter plaatse mijner bestemming gekomen, zal ik niet verzuimen haar te +schrijven en nogmaals voor al haar goedheid te danken." + +"Gij verhaaldet zooeven," zeide Van Lintz, "van de moeite, die gij gehad +hebt, om uw eigendom, en dan nog wel tegen betaling van schandelijke +bergloonen, uit de handen van den Strandvonder terug te bekomen, maar +gij moogt nog van geluk spreken, dat uw vaartuig niet gestrand is op een +plaats waar heerlijke rechten op de zeedriften en strandvonden worden +uitgeoefend; want dan hadt gij wel geheel onverrichterzake kunnen +terugkeeren." + +"Of op een plaats, waar zeeroovers wonen," zeide Pulver er bij: "want +dan ware niet alleen schip en lading, maar ook leven of vrijheid er mede +gemoeid geweest." + +"Ik heb," vervolgde Van Lintz, zonder zich aan de aanmerking van Pulver +te storen, "van nabij voorbeelden gezien, tot welk een uiterste die +afknibbelingen en gewelddadigheden gedreven worden, welke men zich tegen +hulpelooze schipbreukelingen veroorlooft, en hoe in een land, hetwelk +roem draagt op vrijheid en verlichting, de winzucht ook te dezen +opzichte alle menschelijkheid uitdooft, ik was in mijn jeugd zeer bekend +en zelfs nauw verwant met een Heer, wiens waren naam ik verzwijgen zal, +daar een zijner zonen nog heden een aanzienlijk staatsambt bekleedt, en +dien ik dus gemakshalve Murel zal noemen. Deze Heer van Murel woonde op +zijn voorvaderlijk slot aan de noordkust van ons land gelegen; doch van +het gezag, hetwelk zijn voorgeslacht had uitgeoefend, was hem slechts +weinig bijgebleven, en het ontbrak hem bovendien aan middelen om zijn +stand behoorlijk op te houden. Wel had hij grond genoeg in eigendom, en +de afnemende zee vergrootte jaarlijks zijn grondgebied; maar om dit te +bebouwen had hij de kosten eener indijking moeten dragen: en daartoe was +hij niet in staat; te meer, daar hij geen slag, of geen lust had om van +zijn inkomsten iets ter zijde te leggen; maar die verteerde naarmate hij +die ontving; ja eer hij die ontvangen had. Wat hem nog het meest +opbracht, was het strandrecht: wat op zijn wadden aan kwam spoelen of +aan den grond raakte, was goede prijs; en daar kraaide nooit een haan +naar; en wee den armen schipbreukelingen, die hulp of herbergzaamheid +bij hem kwamen zoeken; want zij mochten zich gelukkig achten, indien zij +vrij kwamen met opoffering van al hun geredde plunje, en indien hij hen +niet de zee weer instuurde, waar zij pas uit gered waren.--Maar het was +niet altijd stormweer: en niet altijd raakten er vaartuigen in het +gezicht van het slot te Murel aan den grond; doch mijn bloedverwant +zaliger had een vrij zonderlinge en geheel eigene manier om te zorgen +dat dit gebeurde, en de kans zoo voordeelig mogelijk voor hem te maken. +Hij was niet ongelijk aan sommige spelers, die, wanneer de fortuin hun +niet gunstig is, raad weten om haar een weinig in de hand te werken en +een zetje vooruit te geven. Zoo had hij b.v. altijd een loodsboot in +zee, die bereid was haar diensten den voorbijvarenden schippers aan te +bieden; doch wee dengenen, die ze aanvaardde, want hij kon zeker zijn, +dat zijn vaartuig op het droge raakte en dat de lading in de bergplaats +van den Heer van Murel overging. Langen tijd was dit middel met een goed +gevolg bekroond geworden; doch ten laatste kregen de schippers het in +den neus en bedankten den Heer van Murel voor zijn loodsen:--en nu moest +er op een andere wijze raadgeschaft. Een zestal kloeke en welgewapende +kerels werd den loods toegevoegd, en wanneer dan een voorbijzeilend +vaartuig aan boord werd geklampt, was het wel genoodzaakt zich aan hun +bedrieglijke leiding over te geven, en den gevorderden tol te betalen." + +"Onbegrijpelijk!" riep ik uit: "en werd dit geduld?" + +"Ik zoude het niet gelooven, veelmin verhalen," ging Van Lintz voort, +"indien ik het niet had gezien; maar ik heb zelf, ik durf het thans wel +te bekennen, meer dan een dier tochten bijgewoond: ik was toen nog zeer +jong, had geen recht besef van het mijn en dijn, en het kwam niet in mij +op, dat mijn oom iets onbetamelijke of onwettigs zoude gelasten: te meer +daar hij mij dikwijls onderhield over zijn voorvaderen, die, naar hij +beweerde, tot de Noordsche zeekoningen hadden behoord, wier leus was, op +den Oceaan geen vrienden te kennen." + +"Dan heeft UEd. toch zoo een beetje aan de zeerooverij gedaan," zeide +Pulver: "en ik was straks niet zoo geheel buiten koers, dat ik u voor +dien anderen aanklampte, die een effectieve zeeroover was." + +"En liet het Landsbestuur zulke gruwelijke dingen ongestoord heur gang +gaan?" vroeg Holmfeld met een verbazing, welke ik deelde. + +"Wat zal ik u zeggen," hernam van Lintz: "de Heer van Murel was geen +gemakkelijke patroon, en zeker geen kat om zonder handschoenen aan te +vatten. Zijn schuldeischers betaalde hij niet en hij lachte er wat mede, +of zij hem voor de Rechtbanken citeerden. Eens kwam er een gerechtsbode +uit Groningen, met voornemen van beslag op gijn goederen te leggen, zoo +roerend als onroerend; maar nauwelijks was hij het slot genaderd, of de +Heer van Murel liet de brug ophalen en weigerde hem den toegang: toen de +gerechtsbode hierop aandrong, binnengelaten te worden en met luider stem +zijn mandaat begon te ontvouwen, liet de Heer van Murel hem aanzeggen, +dat hij zich spoedig van zijn grondgebied had te verwijderen, en dat hij +hem in het tegenovergesteld geval zonder eenigen vorm van proces zou +doen ophangen. De ambtsdienaar liet zich deze waarschuwing niet herhalen +en dankte den Hemel, toen hij zich weder buiten de grenzen der +Heerlijkheid bevond. En die zelfde Heer van Murel zat in de vergadering +van H. E. Mogenden en was een van 's Lands bestuurders. Prijs wie lust +heeft, na dit voorbeeld, de vrijheid, welke men in dit Gemeenebest +geniet," voegde de Heer Van Lintz er met een schamperen glimlach bij. + +"Met verlof" zeide ik: "juist de omstandigheid, dat UEd. dit bijzonder +geval aanhaalt en en als iets schier ongeloofelijks vertelt, bewijst, +dat het eenig in zijn soort is en daaruit alzoo geene gevolgtrekking ten +nadeele onzer staatsinrichting in 't algemeen kan getrokken worden." + +Pulver als een goed patriot, rangschikte zich bij mijn gevoelen; terwijl +Holmfeld daarentegen beweerde dat zijn passagier gelijk had en dat in de +Vereenigde Provincien eigenlijk niemand van die zoo hooggeroemde +vrijheid genot had, buiten eenige bevoorrechte familien. Hieruit +ontstond een vrij langdurige woordenwisseling; waaraan Van Lintz een +einde maakte, door mij voor te stellen, zijn verblijf beneden eens te +bezichtigen; ik nam dit gereedelijk aan, te meer, daar ik bemerkte, dat +Amelia zeer naar de vrije lucht begon te verlangen: en, inderdaad, de +damp, welke de beide schippers uitbliezen, had het vertrek zoodanig +vervuld: dat men er den rook kon snijden. + + + * * * * * + + +VIJF-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK. + +WAARIN DE GESCHIEDENISSEN VAN DE HEEREN BOS, VAN BEVEREN, DEN +VLIESRIDDER, DEN BARON VAN LINTZ, DEN GRAAF VAN TALAVERA, DEN ZEEROOVER +DON MANOEL ENZ. ENZ. WORDEN VERHANDELD, EN HETGEEN EVENWEL, WAT DE +LENGTE BETREFT, MEE ZAL VALLEN. + + +Ik begreep, dat het bezoeken van zijn verblijf aan boord slechts een +glimp was, door den Heer Van Lintz aangewend, om gelegenheid te vinden, +mij alleen te spreken. Wij liepen dan ook de nauwe slaapplaatsen slechts +even door en langs een andere trap weder op het dek komende, begaven wij +ons naar de voorplecht. + +"Het verheugt mij" zeide ik, "dat ik u hier beiden in veiligheid en van +alle vervolging ontslagen zie." + +"Ja Mijnheer!" zeide Van Lintz, terwijl hij met den vinger de blanke +streep aanwees, die, van Vlieland naar Terschelling loopende, de grenzen +tusschen het ruime sop en de binnenzee scheen af te teekenen: daarginds +is het open vaarwater en de weg der vrijheid." + +"Droevig genoeg," zeide ik, "wanneer men dien buiten zijn vaderland moet +zoeken." + +"Mijn vaderland!" herhaalde hij, met een bitteren lach: "wat noemt gij +mijn vaderland? Is het dat rampzalige Graafschap, waar ik geboren ben en +waar de eenzelvigheid van een onbeduidend plantenleven alleen gevarieerd +wordt door buurt- of familietwisten? Zijn het die Zeven Provincien, die +verdeeld in zeden en belang, gestadig met elkander overhoop liggen, en +waar eenige laatdunkende kooplieden, die men in andere landen nauwelijks +de tafel der lakeien zoude waardig keuren, onbeschaamd het meesterschap +voeren en de wereld willen regeeren? Is het dat Spanje, dat mij +vogelvrij verklaard heeft?--Ik ben een wereldburger, Mijnheer!" + +Ik achtte het onnoodig, dezen onbillijken en onbetamelijken uitval te +beantwoorden, welke ik overigens zag, dat door Amelia niet werd +goedgekeurd: want zij schudde het hoofd en zag haar vader met weemoed +aan. + +"Ik versta u, mijn dochter!" zeide hij, zich tot haar wendende: "ik +weet, wat gij denkt, schoon gij het schroomt te zeggen; gij beschuldigt +mij in uw hart, dat ik menschen en staten onrechtvaardig beoordeel, en +dat ikzelf in vele opzichten de rampen, die u en mij troffen, door mijn +handelwijze heb verwekt. Het is mogelijk: ik heb nooit willen buigen +voor onrechtmatig gezag, noch voor wetten, door willekeur +ingesteld.--Maar hierover genoeg; de oogenblikken zijn kostbaar en +behoeven niet verbeuzeld te worden: ik ben den Heer Huyck schuldig zijn +weetgierigheid te voldoen en hem die omstandigheden uit mijn levensloop +mede te deelen en op te helderen, welke hem nog duister mochten +voorkomen. Ik had gedacht, dit bij brief te doen: onze wederontmoeting +biedt mij een gemakkelijker gelegenheid aan, om mij van die taak te +kwijten." + +Ik betuigde hem mijn genoegen over zijn toezegging: en zich op een +affuit gezet hebbende, begon hij zijn verhaal: + +"Ik ben geboren uit een adellijk geslacht van het Graafschap Zutfen, de +jongste en thans eenig overgeblevene van een aantal kinderen. Mijn +vader, de Baron Van Lintz, bracht zijn dagen op zijn afgelegen landgoed +door, daar hij geen eigen middelen bezat om in de groote wereld eenig +figuur te maken, en de Roomsche godsdienst, welken hij beleed, hem van +het bekleeden eener winstgevende bediening uitsloot. Ik scheen dan ook +bestemd om, gelijk mijn broeders, stil en onopgemerkt als een +boeren-edelman voort te leven; maar het was anders door het lot beslist. +Mijn moeder, die tot de heerschende Kerk behoorde, had in 's-Hage en +elders vele en aanzienlijke bloedverwanten: en dezen, een meer dan +gewonen aanleg in mij meenende te bespeuren, beduidden haar, aan mijn +opvoeding een meerdere zorg ten koste te doen leggen, dan mijn broeders +ten deel viel; terwijl zij met elkanderen de daartoe vereischte uitgaven +op zich namen. Ofschoon ik door mijn vorderingen aan hun verwachting +vrij wel beantwoordde, en een kennis van zaken en personen verkreeg, +welke mij in mijn volgende loopbaan wel te stade kwam, had ik echter +geen trek, om, gelijk zij verlangden, een geleerde te worden. Ik helde +meer tot den zeedienst over, waartoe ik--'t geen zeker vreemd genoeg +scheen in iemand, die als ik, in een landprovincie geboren was--een +bijzondere neiging gevoelde, welke nog versterkt was geworden door de +tochtjes, die ik jaarlijks, staande mijn verblijf bij mijn oom te Murel, +op de Noordzee deed en waarvan ik u zooeven het een en ander verhaalde. +Deze, mijn oom Van Murel was de eenige, die mijn neiging billijkte. +Tegen den zin mijner overige bloedverwanten, die het belachelijk vonden, +dat ik een loopbaan in zou treden, waar ik het, uithoofde mijner +kerkleer, nooit, ver in kon brengen, werd ik, door zijne bemoeiingen als +adelborst aangesteld: en na een paar jaren dienst zag ik mij, 't zij +door toedoen mijner beschermers, 't zij omdat ik het werkelijk wel +maakte, tot Luitenant bevorderd. Dit was nu zeer goed en wel; maar nu +was ik ook tot dien rang gestegen, waar de slagboom neerviel: en +kleingeestige staatsinstellingen moesten mij beletten, hier te lande +ooit hooger op te klimmen. + +Ik leerde ondertusschen, te Amsterdam zijnde, de dochters van den op +pensioen gestelden Kapitein Reefzeil kennen. Ik werd verliefd op de +jongste, en zag mij weldra gelukkig door haar wedermin. Het verschil van +Godsdienst was echter een hinderpaal, waartegen mijn ouders minder +zouden hebben opgezien (daar, gelijk ik zeide, mijn moeder insgelijks de +hervormde leer beleed), doch die voor den ouden streng rechtzinnigen +Reefzeil onoverkomelijk was. Bij de teleurstelling, welke ik hierdoor +ondervond, voegden zich de verdrietelijkheden, welke mij dagelijks +kwelden, wanneer ik jongere of min bekwame officieren mij over 't hoofd +zag stijgen, alleen omdat zij der heerschende Kerk waren toegedaan. Ik +had dit vroeger, bij 't aanvaarden mijner loopbaan minder geteld; doch +nu ik het ondervond, werd het mij onverdraaglijk. Ik was, daar mijn +geboorte mij den toegang tot de hoogste kringen verschafte, in kennis +geraakt met den Spaanschen Gezant en deze opende mij de gunstigste +vooruitzichten, indien ik konde besluiten, in den dienst van Z. +Katholieke Majesteit te treden. Dit voorstel kwam mij te aanlokkelijker +voor, nademaal ik begreep, dat ik op deze wijze mijn twee vurigste +wenschen, het bezit mijner dierbare Cornelia en een hooger stand in de +maatschappij, zoude kunnen bereiken. Ik haalde haar over, met mij te +vlieden, zond mijn ontslag in, trouwde heimelijk in de kapel van den +Gezant en vertrok, door hem van goede brieven van aanbeveling voorzien, +met mijn echtgenoote naar Spanje. Ik werd aldaar goed ontvangen. Men had +juist bekwame zee-officieren noodig; en het leed niet lang of ik zag mij +aan boord van een oorlogsbrik geplaatst. Alles liep mij in den aanvang +mede: ik had het geluk gewichtige diensten aan mijn nieuw vaderland te +bewijzen en genoot een snelle bevordering. Door toevallige +omstandigheden geraakte ik ook in diplomatieke betrekkingen: en een +voordeelig tractaat met Portugal gesloten, deed mij in de gunst des +Konings klimmen. Ik werd Admiraal, Grande van Spanje, Vlies-ridder, +Graaf van Talavera, in een woord, ik zag weinigen mij gelijk en alleen +den Koning boven mij verheven. Mijn eenige smart was, dat mijn gade de +mij beschoren eer niet had kunnen deelen: zij was kort na mijn aankomst +in Spanje overleden, na mij een dochter geschonken te hebben. + +Mijn voorspoed (en hoe kon dit anders?) had den nijd van velen opgewekt, +en men zocht mij van de hoogte, waartoe ik was opgestegen, te doen +nedertuimelen: dagelijks kwamen den Koning geheime inblazingen ter oore: +men klaagde mij aan van geldverspilling, van misbruik van gezag, in 't +kort van tallooze wandaden, welke ik, zoo ze mij openlijk waren verweten +geweest, met gemak had kunnen wederleggen; doch waar ik mij, zoolang ik +die niet kende, niet tegen verdedigen kon. Langen tijd weerstond de +Koning de kuiperijen mijner haters; maar eindelijk begon hij te +wankelen, en zijn vertrouwen op mij verminderde. Ik ontving een zending +naar Mexico. Ik begreep, dat deze verwijdering met een ballingschap +gelijkstond; maar er viel niet anders te doen dan te gehoorzamen. Ik +oordeelde echter, mij tegen de omstandigheden te moeten dekken en zond +daarom verscheidene papieren van waarde, ook eenige bescheiden, welke +tot mijn justificatie konden strekken, en bij sommige waarvan +aanzienlijke lieden uit Spanje gecompromitteerd waren, met een zekere +gelegenheid naar Holland, met last om die bij een Notaris te deponeeren, +onder voorwaarde van die aan niemand, dan op mijn schriftelijke +vergunning, ter hand te stellen. Ik vertrok dan naar Mexico en nam mijn +dochter mede, die na den dood van haar moeder in een klooster was +opgebracht geweest. Mijn afwezigheid gaf ruim baan aan mijn +beschuldigers, en zij verzuimden de gelegenheid niet. Een half jaar had +ik in de nieuwe wereld doorgebracht, toen een vaartuig de tijding kwam +brengen dat ik naar Spanje teruggeroepen werd om mijn gedrag te +verantwoorden. Ik moest gehoorzamen; maar nauwelijks was ik met mijn +dochter aan boord van het transportschip gekomen, of mijn degen werd mij +afgeeischt, en ik zag mij als gevangene behandeld. Op de terugreis werd +ons vaartuig door zeeroovers aangerand en genomen. Alles werd over de +kling gejaagd en ik had mijn behoud en dat mijner dochter alleen te +danken aan de omstandigheid, dat een der roovers, die vroeger onder mij +gediend had, mij herkende. Terwijl men mij naar de schuilplaats der +vrijbuiters voerde, kwam mijn oom Van Murel met zijn verhalen mij voor +den geest. Ik vormde het besluit mij op het ondankbare Spanje te wreken +en voortaan als een Noordsche Zeekoning te leven. Ik liet mijn voornemen +aan mijn beschermer bemerken: deze juichte het toe: en toen hij, aan wal +gekomen, mijn naam, de smadelijke behandeling, die ik tot loon mijner +diensten ondergaan had, en mijn besluit om mij bij hen te voegen, aan de +zeeroovers openbaarde, werd ik met algemeene stemmen tot hun opperhoofd +verkoren. Wat in de jaren, die ik in het Meer van Maracaibo doorbracht, +door mij verricht is, ga ik liefst voorbij: genoeg zij het, dat ik +geduchte wraak op Spanje nam van de beleediging mij aangedaan; en de +goede Kapitein, die ginds zijn pijp zit te rooken, kan u verhalen hoe +gevreesd de naam van Don Manoel in den Mexicaanschen zeeboezem en in de +Zee der Antilles was." + +Hier viel ik den verhaler in de rede.--Gij wildet wraak op Spanje +nemen," zeide ik: "maar kwam die wraak over beleedigingen u door de +Rijksgrooten aangedaan, niet op het hoofd neder van onschuldige +kooplieden en schippers, die wellicht te voren uwen naam met eerbied +genoemd en uw bestuur gezegend hadden?--moest op deze wijze niet de +onschuld het gelag betalen?" + +"Ik erken, dat uw aanmerking juist schijnt," zeide Van Lintz: "maar is +dit niet bij elken oorlog het geval? Boeten de soldaten, die in den +veldslag sneuvelen, de arme landlieden, wier oogst vernield en +weggeroofd wordt, de burgers, die hun woningen geplunderd en verwoest +zien, niet voor het vergrijp der vorsten, in wier raadsvertrek de krijg +besloten is? Ik ook, ik had den oorlog aan Spanje verklaard en aan al +wie met Spanjaards heulde; en ik strafte den ondankbaren vorst in zijn +onderdanen. Gij zult mij wellicht tegenwerpen, dat ik--naar het gewone +gevoelen, een roover was en geen vorst door Gods genade; maar ik erken +het onderscheid niet, dat door een partijdige beschouwing gemaakt is! ik +was Souverein: ik heerschte met onbepaalde macht over de mijnen, en het +eenige verschil tusschen mijn tegenpartij en mij bestond daarin, dat ik +slechts over vijfhonderd, hij over vijftig millioen onderdanen +gebood--maar des te grootscher scheen het mij, zijn overmacht te +tarten." + +"Ik zal hierover in geen woordentwist treden, die ons te verre zoude +leiden," zeide ik, glimlachende over de drogredenen, waarmede Van Lintz +zijn handelingen zocht te vergoelijken: "ik acht het met dat al +gelukkig, dat niet iedereen zich geroepen voelt, om een dusdanige nieuwe +maatschappij te stichten en op roof en doodslag te gronden. Intusschen +schijnt die tijdelijke heerschappij, hoe grootsch ook, u verdroten te +hebben. UEd. heeft die, meen ik, vrijwillig verlaten." + +"Vrijwillig!" herhaalde Amelia, zich aan haar vader klemmende: "ja +gewis, Mijnheer Huyck! Vrijwillig, en uit weerzin tegen de leefwijze, +die wij leidden. O! geloof toch niet, dat mijn vader in ernst het +gevoelen voorstaat, dat hij zooeven uitte. Neen! de omstandigheden, de +dwang der roovers, in wier macht wij ons bevonden, noodzaakten hem, in +het eerst, hun opperhoofd, of hun slachtoffer te worden; en een gevoel +van wraakzucht kan zich daarmede gemengd hebben;--maar ik heb te vaak +gezien, met deelneming bijgewoond, hoe dat lijden van onschuldigen, hoe +die buit, op ongelukkigen verworven, hem bittere uren en slapelooze +nachten gekost hebben, hoe de omgang met zijn woeste gezellen hem +tegenstond, en hoe het besef, dat hun handwerk strafbaar in Gods oogen +was, hem ieder oogenblik den boezem benauwde. Vergeef mij, mijn vader, +zoo ik te vrijmoedig spreek;--maar uw hart was beter dan uw daden: en +vaak hebt gij ook naderhand het uur gezegend, waarin gij het besluit +volbracht, om aan die leefwijze voor eeuwig vaarwel te zeggen." + +"Ik zal ten minste altijd het uur blijven zegenen, dat mij u tot dochter +gaf," zeide Van Lintz, Amelia vriendelijk over de wangen streelende: "en +ik wil gaarne bekennen, dat ik zonder u, dat besluit, waar gij van +spreekt, niet zoo licht zoude genomen hebben;--want, hetzij mijn beroep +schuldig ware of niet, ik was er in vele opzichten aan gehecht: en men +moet zeeman geweest zijn, Mijnheer Huyck! om zich het alles overwinnende +genot voor te stellen, dat men smaakt, wanneer men, met een goed schip +onder de voeten en aan 't hoofd eener stoutmoedige en voor niets +vervaarde manschap, de zeeen beheerscht en geen meester erkent:--doch +genoeg hierover: welke dan ook mijn beweegreden mogen geweest zijn, ik +verliet mijn nieuwe onderzaten en droeg het bevel over de bende aan een +jongeling over, die met dienzelfden Kapitein Pulver, die mij straks +herkende, in mijn handen geraakt is. Gij hebt den knaap gezien: hij was +het, die aan den weg nabij Naarden, op dien avond...." + +"o!" riep ik uit: "ik heb hem sedert genoeg weder gezien: en wat meer +is, hij bevindt zich op dit oogenblik hier geen half uur vandaan: UEd. +zoude hem desnoods met een gewonen kijker kunnen zien.--Doch daarover +nader: laat ik uw verhaal niet storen." + +"Het overige," hernam Van Lintz, "heeft weinig te beteekenen. Ik trok +weder naar Europa en kwam behouden in Frankrijk aan. Daar bood ik mijn +dienst aan verschillende hoven; maar reeds had zich het gerucht, althans +het vermoeden verspreid, dat de Graaf van Talavera en de Zeeroover Don +Manoel een persoon waren: en ik ontving allerwegen afwijzende +beschikkingen op mijn voorslagen. Eindelijk slaagde ik er in, +betrekkingen aan te knoopen met het Russische hof. Het werd echter +noodig geoordeeld, opdat de zaak haar beslag krege, dat ik een +persoonlijke samenkomst had met den Gezant van den Czaar te 's-Hage en +zijn agent te Amsterdam. Ik kwam derhalve naar de Nederlanden: doch werd +reeds aan de grenzen gewaarschuwd, dat men mij in Holland als deserteur +beschouwde, omdat ik indertijd zonder verlof was weggereisd, en dat +bovendien de Spaansche Gezant mij opeischte. Men raadde mij dus, zoo ik +het wagen wilde, onder een bedekten naam over te komen. Ik had in het +Graafschap mijn ouden vader teruggezien; maar helaas! het was alleen om +hem de oogen te sluiten: mijn moeder, al mijn broeders waren reeds lang +gestorven.--Niemand van al mijn naaste betrekkingen was meer in leven, +dan Martha, mijn oude voedster, welke ik vernam, dat thans de hoeve +nabij Naarden bewoonde. Ik vormde toen het plan mij aldaar schuil te +houden, tot ik bericht ontving, of ik mij in Amsterdam mocht wagen, en +inmiddels mijn dochter derwaarts te zenden, om de gewichtige papieren te +lichten, welke onder den Notaris Bouvelt berustende waren. Het overige +is u bekend." + +"Omtrent," antwoordde ik: "alleen weet ik niet, hoe gij beiden u thans +hier bevindt, noch welke uw uitzichten voor de toekomst zijn." + +"Gij weet," hernam Van Lintz, "dat mij de heer Blaek, om redenen voor u +van geen belang, zijn dienst had toegezegd. Op den morgen, toen het +feest aan de hoeve zoude plaats hebben, zorgde hij een half uur voor de +andere gasten aanwezig te zijn: en, in zijn koets verscholen, reed ik +naar Huizen, waar mij een boot wachtte, die mij naar den boeier bracht +van den Heer Blaek, met welken ik naar dit vaartuig werd gesmokkeld, +hetwelk gedeeltelijk door hem bevracht is, en waar hij voor mij en mijn +dochter plaatsen had besproken. Amelia, in stilte van ons plan +verwittigd, was in Amsterdam reeds scheep gegaan; en het gelukte ons +alzoo ten einde toe de vervolging en de list van uw Heers vaders agenten +te ontduiken. Thans vlei ik mij, op de plaats onzer bestemming gekomen, +gelegenheid te vinden om mij naar Rusland te begeven, alwaar de Hemel +mij vergunne, mijn dagen, na zooveel wisselvalligheden, in vrede te +slijten en aan mijn arme dochter die rust te bezorgen, welke haar +geschokt gestel behoeft.--Neem gij intusschen, Mijnheer Huyck! nogmaals +mijn dankbetuiging aan. Ik weet, dat het bewaren van ons geheim u een +bron van verdriet is geweest." + +"Neen, mijn vader!" zeide Amelia: "gij weet nog niet alles:--ach! gij +weet niet, welk leed wij den Heer Huyck onwillekeurig veroorzaakt +hebben. Zijn zoetste hoop, zijn vurigste zielswensch hebben gevaar +geloopen, van door onze noodlottige kennismaking voor altijd verstoord +te worden.--Ja!" vervolgde zij met klimmende aandoening, ziende dat ik +zwijgend voor mij staarde, terwijl haar vader ons beurtelings met eenige +verwondering beschouwde: "een paar woorden, aan Mejuffrouw Jetje Blaek +ontvallen, hebben een lichtstraal bij mij doen geboren worden, en ik heb +niet gerust voordat mij alles was opgehelderd.--ik heb vernomen, hoe +gij, Mijnheer Huyck! Mejuffrouw Blaek bemindet: hoe zij u met +wederliefde loonde, hoe haar oom deze verbintenissen tegen was, en hoe +lastertongen, die haar onze betrekking als misdadig voorstelden, haar +hadden doen besluiten, u alle verdere aanspraak op haar te ontzeggen." + +"Hoe!" riep Van Lintz uit, mij met een blik aanziende, waarin zich de +uiterste verbazing teekende: "bestond er een teedere betrekking tusschen +u en Mejuffrouw Blaek?... de nicht van den ouden Blaek?" + +"Ik kan het niet ontkennen," antwoordde ik: "maar thans, daar uw vertrek +mijn gelofte heeft opgeheven, vlei ik mij, mijn gedrag ook bij haar te +zullen kunnen rechtvaardigen." + +"Voor uwe rechtvaardiging zal ik zorgen," zeide Van Lintz, terwijl hij +opstond en onstuimig heen en weder op het dek wandelde: "vervloekt zij +de belofte, die mij de oude zondaar heeft afgeperst!--Maar ben ik er dan +aan gehouden, nu het blijkt, hoe hij mij misleid heeft?--Hij heeft mij +verhaald dat het huwelijk tusschen zijn zoon en zijn nicht een stellig +bepaalde zaak was." + +"Ik weet," zeide ik, "dat zulks zijn verlangen was; en men gelooft +gaarne wat men wenscht; maar tot nog toe is het mij niet gebleken, dat +de beide jonge lieden genegen waren, de door hem gekoesterde hoop te +vervullen. Wat echter de reden betreft, waarom hij zoo sterk op die +verbintenis gesteld is, deze kan ik niet gissen." + +"Maar ik des te beter," riep Van Lintz: "hij heeft mij misleid, ik +herhaal het; maar hij moet niet denken, dat men mij straffeloos tot +speelbal neemt. Ik zal hem schrijven:--hij zal u zijn nicht geven--en +een goeden bruidsschat bovendien, of ik zal hem het masker afrukken en +aan de kaak stellen, den schijnheiligen bedrieger; ik heb er de middelen +toe: en hij weet dit." + +"Hoe!" vroeg ik, op mijne beurt verbaasd: "UEd. zou in staat zijn...." + +"Ik ben de oorzaak van uw verdriet," zeide Van Lintz: "en het is niet +meer dan billijk, dat ik goedmake, wat ik bedorven heb. Wees gerust: het +hart van een jong meisje laat zich niet dwingen; doch, zoo het slechts +aan de toestemming van Jacobus Blaek mangelt--hij zal die geven, dat +zweer ik u. De zwarigheid zal alleen daarin bestaan, om zijn nicht van +de verkeerdheid harer vermoedens te overtuigen." + +"O!" zeide Amelia, terwijl zij mij met een betooverenden glimlach +aanzag, en tevens eenige tranen afwischte, van welke ik mij geen +rekenschap wist te geven: "een vrouw slaat zoo gaarne geloof aan de +onschuld van hem, dien zij liefheeft. Laat de Heer Huyck geen moed +verliezen; hij zal, vlei ik mij, bij zijn terugkomst geen moeite hebben, +om zijn Henriette te overtuigen, dat hij nooit iemand buiten haar bemind +heeft." + +"Hoe!" zeide ik, aangenaam gestreeld door de hoop, die zij mij gaf, en +tevens verrast door het stellige van haar belofte: "gij gelooft +waarlijk...." + +"Ik ben er zeker van," zeide zij: "maar," vervolgde zij, zich half +omwendende: "nu niet meer over dit onderwerp." + +"Neen!" zeide Van Lintz, ziende dat ze hevig ontroerd was: "over iets +anders gesproken.--Gij zeidet mij zooeven, dat gij mijn voormaligen +Luitenant Sander Gerritsz, of Zwarten Piet, zooals hij zich naderhand +noemen liet, op Terschelling hadt gelaten?" + +Ik voldeed op dit punt aan de nieuwsgierigheid van Van Lintz. Mijn +verhaal wekte zijne deelneming en die zijner dochter: en beiden gaven +den wensch te kennen, dat Sander hen op de reis vergezellen mocht en +evenals Van Lintz zelf, gelegenheid zoeken om in dienst des grooten +Czaars een nieuwe en meer eerlijke loopbaan te beginnen. Aan de +toestemming van Sander viel niet te twijfelen; want het was bij mij +zeker, dat hij nog de oude gehechtheid voor zijn voormaligen meester +koesterde, en ik maakte mij sterk hem te overtuigen, dat, al bleef +Klaartje in 't leven, zij toch voor hem verloren was. Er bleef dus +alleen over, door Kapitein Holmfeld het innemen van een nieuwen +passagier te doen goedkeuren: en wij waren juist voornemens hem deswege +te gaan spreken, met verzwijging natuurlijk der omstandigheden, waarmede +het raadzaam was niet voor den dag te komen, toen de beide Kapiteins +naar ons toekwamen. + +"Wel zoo! zijn de vrienden een luchtje gaan scheppen?" vroeg Pulver, en +zich toen tot Van Lintz wendende, die op wilde staan: "blijf zitten, +Mijnheer! hou uw gemak, zooals de havik tot de duif zei terwijl hij haar +plukte: ja, wou jelui zien, waar de _Fortuin_ gebleven is?--naar den +kelder, Mijnheer! en de visschen zitten er misschien al in de +kajuitskamer een kaartje te spelen." + +"Inderdaad!" zeide ik, den blik naar de zandbank wendende, waar ik den +dag te voren het wrak nog herkend had en nu niets meer te zien was: "zij +is verdwenen! Hoe kan in zulk een korten tijd....?" + +"O!" zeide Pulver: "het zand is hier in eeuwigdurende beweging, en een +Loods behoeft geen drie weken ziek te zijn om het vaarwater te +verleeren. Wij liggen hier nu goed en wel op Maklijk-Oud en hebben water +in overvloed; maar Joost weet, hoe het over ettelijke jaren zal wezen, +als die verwenschte Robbeplaat nog verder kuiert." + +De vrees van Pulver werd bewaarheid; want, op dit oogenblik dat ik +schrijf, is sedert lang die reede voor gewone vaartuigen ontoegankelijk +geworden en biedt zij alleen bij hoog water den visscher een tijdelijke +schuilplaats aan. + +"Bedrieg ik mij?" vroeg Schipper Holmfeld, die middelerwijl met zijn +kijker naar den kant van het Vlie had uitgezien: "of is het de boeier, +die den Heer Bos aan boord gebracht heeft, die ginds komt opzeilen? +Gelieft UEd. eens te zien?" + +"Inderdaad!" zeide Van Lintz, na op zijne beurt te hebben uitgekeken: +"ik heb er niet veel opgelet; maar nu gij 't zegt, hij heeft er veel +van." + +"UEd. heeft toch niets vergeten?" vroeg Pulver. + +"Niets van zoo groot belang, dat men het mij zou komen nabrengen:--ja +waarlijk ... hoe meer ik hem beschouw:--zie zelf eens, Mijnheer +Huyck...." + +"Het is het jacht van Lodewijk Blaek!" riep ik uit, door den kijker +ziende, en den groenen voorsteven met verguld beeldwerk herkennende, +waar het zilveren schuim tegen opspatte:--en vervolgens, Van Lintz ter +zijde trekkende: "was hij mede in 't geheim van uw vertrek?" vroeg ik +hem. + +"Dat gewis niet," antwoordde Van Lintz; "en al wist hij er van, hij +althans zoude de onbeschaamdheid niet hebben, mij opnieuw onder de oogen +te komen." + +"Het zou toch nogal toevallig zijn," zeide ik, "indien hij juist in den +zin gekregen had, ook dezen koers uit te komen. In allen gevalle zullen +wij geduld dienen te hebben, en afwachten wat het geeft." + +Wij bleven aldus een geruimen tijd uitkijken, zonder dat het vaartuig +ons merkbaar naderde, daar het door den tegenwind genoodzaakt was te +laveeren, en ons, nu zijn voorplecht, dan zijn, met sierlijk, in den +zonneglans fonkelend loofwerk pronkenden spiegel vertoonde. Eindelijk +kwam men ons van onze beschouwing afroepen met het bericht, dat de +maaltijd was opgedischt, en begaven wij ons in de kajuit. Aan tafel +gezeten, had Pulver nauwelijks een mondjevol soep binnen, of hij begon +weder over de groote gelijkenis tusschen den Heer Bos en zijn ouden +kennis den Zeeroover; en wij moesten met of tegen dank, het verhaal +zijner ontmoeting in de Zee van de Antilles hooren, en tevens hoe hij op +Terschelling zijn ouden kennis Sander teruggevonden had. Ik nam hieruit +aanleiding om den Heer Van Lintz, na hem een geheimen wenk te hebben +gegeven, de vraag te doen, of hij niet een bediende noodig had, en hem +Sander als zoodanig aan te bevelen. + +"Wat drommel, Patroon!" riep Pulver uit: "wou UEd. nou van Sander een +huisknecht maken? Is dat een werk voor een jongen, die het zeegat uit +geweest is, en als Stuurman heeft rondgezwalkt?" + +"Daarom zou hij mij des te liever zijn," antwoordde Van Lintz. "Ik heb +iemand noodig, die de zeevaart verstaat; want tusschen ons gezegd: mijn +reis staat met de zeevaart in betrekking ... ik ben in mijn leven verder +dan op moeders bont boezelaar geweest:--en zoo die Sander Gerritsz...." + +"UEd. heeft zijn naam goed onthouden," zeide Pulver, wiens vermoedens +weder bovenkwamen en versterkt werden door de zeemansuitdrukking, welke +Van Lintz gebezigd had: "en ik wil mijn leven op een vermolmde ra +doorbrengen, zoo het heden de eerste reis is, dat UEd. dien heeft hooren +noemen. Nu!--dat daargelaten: Harmen Pulver is ook niet mal: en ik weet +wat ik denk, zooals de vent in 't dolhuis tegen den oppasser zei." + +Van Lintz wilde antwoorden, en ik zag het oogenblik komen, waarin een +verklaring onvermijdelijk werd, toen wij opeens een groote drukte aan +boord vernamen, en een geluid als van een vaartuig, dat het onze langs +zeilde; terwijl het over en weer roepen en praten ons gissen deed, dat +er iemand aan boord gekomen was. + +"Ik hoor vreemd volk, Kapitein Holmfeld!" zeide ik: "pas maar op: men +zou uw boeier prijsmaken eer gij er op verdacht waart." + +"'t Zal misschien die Don Manoel wezen, daar de Schipper zooeven van +vertelde," zeide Holmfeld, lachende, terwijl hij opstond. + +"Neen: daar wil ik mijn kop wel op verbeuren van neen," zeide Pulver: +"ofschoon, een kennis van hem, dat ware mogelijk:" en hij zag Van Lintz +wantrouwend van ter zijde aan, terwijl Holmfeld de kajuit verliet om te +gaan zien, wat het wezen kon. + +"Het is, zoo waar ik leve, het jacht van den Heer Blaek, dat van ons +afgaat;" zeide Van Lintz, uit het raam ziende: "wat kan dat beduiden?" + +Nog had hij niet uitgesproken, toen de deur openging. Kapitein Holmfeld +trad binnen, deed een stap zijwaarts en liet iemand door, wiens bijzijn +wij er verre af waren te verwachten of te wenschen--Lodewijk Blaek. + + + * * * * * + + +ZES-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK. + +WAARIN ZICH HET OUDE SPREEKWOORD BEVESTIGD VINDT, DAT MEN GEEN HEI MOET +ROEPEN, EER MEN OVER DEN DAM IS. + + +De aankomst van dezen onwelkomen gast bracht geen geringe ontsteltenis +teweeg bij de personen, die zich in de kajuit bevonden Amelia werd +doodsbleek, haar knieen knikten en zij hield zich aan den rug van haar +stoel met beide handen vast om niet te vallen. Haar vader stond verrast +en wierp op Lodewijk een blik vol toorn en verontwaardiging: en ik zag +met bezorgdheid de toekomst te gemoet, overtuigd, dat de verschijning +van dezen laatsten niets goeds voorspelde, en tot ergerlijke tooneelen +zoude aanleiding geven; temeer, toen ik den glimlach bespeurde, die op +zijn lippen zweefde. + +"Ik heb de eer het gezelschap nederig te groeten, zeide hij, een +spottenden blik op Van Lintz werpende; maar de uitdrukking van zijn +gelaat veranderde en zijn kleur verschoot, toen hij mij herkende. + +"Ga zitten, Mijnheer Blaek!" zeide Holmfeld: "waarlijk, wij waren er +verre af, van ons op uw bezoek te verwachten: dat is hupsch van u." + +"En waarom niet?" zeide hij, zijn onbeschroomdheid terugvindende, en +plaatste zich meteen op den hem aangeboden stoel naast Amelia, die den +haren verschoof: "ik ben immers een liefhebber van op het water rond te +zwalken. Maar laat ik niemand storen. Houdt uw gemak, Mijne Heeren! Ik +hou, zooals ik zeide, veel van een speelreisje; en bovendien, ik +wenschte Mijnheer (zich tot Van Lintz wendende) te bedanken voor de eer, +die hij mijn jacht heeft aangedaan, door het tot zijn overtocht te +gebruiken. En de Heer Huyck ook hier! maar dat verwondert mij minder: +men ziet den rook, waar het vuur is:--en als men zulke trekpleisters +heeft...." hier zag hij, schamper lachende, naar Amelia. + +"Mijnheer!" zeide Van Lintz, met nadruk: "ik ben hier slechts passagier +aan boord, en de Kapitein kan toelaten wie hij verkiest; maar ik moet u +zeggen, nu het mij blijkt, dat gij bewust waart van onze +tegenwoordigheid alhier, dat uw ongewenscht bezoek de maat vult van al +uw onbescheidenheden te mijwaarts." + +"Kom Heer Graaf! of welken naam UEd. thans verkiest te dragen," zeide +Lodewijk: "UEd. kan het zoo kwaad niet meenen: er is, zoo ik wel +onderricht ben, ook een tijd geweest, dat UEd. ongewenscht aan boord +kwaamt bij dezulken, die u voor St.-Felten wenschten. Daar is Kapitein +Pulver, die weet er een geschiedenis van te vertellen." + +"'t Is bij mijn zolen niets anders als ik dacht," zeide Pulver: "ja! ja! +Pulver laat zich geen brik voor een barkas verkoopen, zooals ik zei." + +"En gij, Kapitein Holmfeld!" vervolgde Lodewijk tegen den verbaasden +Schipper: "gij moogt ook wel toezien, of uw geeerde passagier zou uw +schip wel eens naar de Baai van Venezuela kunnen sturen." + +"Ellendeling!" riep Van Lintz, bleek van woede en zich met moeite +bedwingende: "Wat hebt gij voor? Wat beduidt uw komst, en de taal, die +gij voert?" + +"Ik begrijp er niets van," zeide Holmfeld: "uw eigen vader, Mijnheer +Blaek! heeft mij deze lieden aanbevolen en aan boord doen ontvangen." + +"Mijn vader is, met verlof gezegd, een oude suffer," zeide Lodewijk: +"maar hij had wel anders gehandeld, indien hij geweten had, dat gindsche +Heer, die zulk een hoogen toon voert, een deserteur is en een +zeeroover." + +Er volgde een oogenblik van algemeene stilte op deze woorden. De oogen +van Van Lintz rolden hem vreeselijk in 't hoofd, het schuim stond hem op +de lippen, en hij ware Lodewijk ongetwijfeld aangevlogen, had niet +Amelia, eene uitbarsting willende voorkomen, zich voor haar vader +geplaatst en hem omvat. + +"Mijnheer mag wezen wie hij wil," zeide Holmfeld, na zich een wijl +bedacht te hebben: "hij is mijn passagier: ik heb geld voor den +overtocht ontvangen en ik versta niet, dat hij aan mijn boord beleedigd +worde." + +"Goed gesproken!" zeide Pulver: "of hij een deserteur is geweest weet ik +niet; maar, zoo hij al een zeeroover was, kan ik getuigen, dat hij mij +op een bescheiden wijze behandeld heeft en mij ongemolesteerd heeft +laten gaan, toen hij mij zonder genade had kunnen opknoopen." + +"Met u praat ik niet," zeide Lodewijk, "en wat Kapitein Holmfeld +betreft, hij mag zich tweemaal bedenken over hetgeen hij zegt; want het +zou wel kunnen gebeuren, dat hij anders geen zaken meer te doen kreeg +voor ons kantoor." + +"Hoor eens," zeide Holmfeld, op zijn beurt warm wordende: "Mijnheer Bos, +of zoo hij heeten mag, is onder bescherming van de Deensche vlag en +niemand zal hem hier verder affronteeren. En wat u betreft, Sinjeur! die +hier twist komt zoeken, ik raad u, maak maar gauw, dat gij van mijn +bodem afkomt, of ik laat u tusschendeks smakken en pak u mede naar +Denemarken. Wat hagels! ik ben baas op mijn schip." + +Lodewijk beet op zijn lippen: "Ik ga," zeide hij, op een sarrenden toon: +"en zal te Amsterdam bericht brengen, dat Kapitein Holmfeld misdadigers +laat ontsnappen en dat de zoon van den Hoofdschout een afscheidsglaasje +met hen drinkt." + +Ik had mij voorzichtigheidshalve niet in den twist gemengd; maar deze +persoonlijke beleediging begreep ik niet voorbij te kunnen laten gaan: +"Mijnheer Blaek!" zeide ik: "ik heb tot nog toe gezwegen: maar ik moet u +zeggen, dat gij hier een ellendige rol speelt." + +"Met u heb ik thans niets te schaffen," zeide hij; "maar later zult gij +mij voldoening voor die woorden geven." + +"Ik had u die reeds lang afgevergd," zeide ik: "indien de eerbied voor +uw vader en nicht mij niet weerhouden hadden." + +"Mijn nicht!" hernam hij, schamper lachende: "het voegt u wel van mijn +nicht te spreken, wanneer ik u met uw maitres in gezelschap vind." + +"Dat is te veel!" riep ik uit: "zoodra wij aan wal zijn...." + +"Gij hebt gehoord, wat ik gezegd heb," zeide Holmfeld, terwijl hij +Lodewijk in den kraag vatte: "nog een woord en ik smijt u in den +kelder." + +"Een oogenblik!" zeide Van Lintz, die inmiddels zich geweld had +aangedaan om bedaard te blijven: "indien hier iemand beleedigd is, zoo +ben ik het. Ik had wellicht, uit aanmerking van den dienst, welken mij +des jonkmans vader gedaan heeft, zijn onbezonnen uitvallen kunnen +verschoonen; maar het is de eer mijner dochter, welke hij aanrandt, en +bij den Hemel! hij zal niet naar Amsterdam terugkeeren om daar haar +goeden naam door zijn schandelijke lastertaal te bezwalken. Welke +wapenen verkiest gij, Mijnheer Blaek? + +Aller oogen waren op Lodewijk gevestigd; hij sloeg even de zijne neder +onder den ontzagwekkenden blik van Van Lintz; maar zijn gelaat bleef +dezelfde spotachtige uitdrukking behouden, welke het van zijn +binnentreden af niet verlaten had. + +"O ho!" zeide hij: "begint Mijnheer eindelijk te begrijpen, dat er een +fatsoenlijker wijze is om tusschen cavaliers een twist te beslechten dan +met de vuist, gelijk gemeene kruiers?--Wat zal ik u antwoorden? De +wapens zijn mij vrij onverschillig; maar liefst vecht ik op den vasten +wal; ik heb nooit het ambacht van zeeroover uitgeoefend: en schoon ik +redelijk vast sta op de planken van mijn jacht, ben ik nooit gewend +geweest--zooals andere lieden--het rapier of de pistool aan boord te +bezigen!" + +"Het zij zoo!" zeide Van Lintz: "wij zijn in 't gezicht van +Terschelling, en daar zal zich wel een eenzaam plekje bevinden waar wij +onze zaak kunnen afdoen. Gij zult er zeker niet tegen hebben, dat de +Heer Huyck en Kapitein Pulver ons tot getuigen strekken." + +"Ik zie niet, dat wij getuigen noodig hebben," zeide Lodewijk; "maar, +wat mij betreft, ik heb er niets tegen.--Hoewel de duinkant eenzaam zij, +is het verkieslijk, zoomin geruchts mogelijk te maken: en alzoo stel ik +voor, den degen te gebruiken." + +Van Lintz boog het hoofd ten teeken van goedkeuring. De Kapiteins en ik +zagen elkander met verwonderde blikken aan; want de keus van Lodewijk +scheen ons vreemd en gewaagd toe: immers, al had hij ook den naam van +een geoefend schermer te zijn, hij kon, op 't oog af, niet gerekend +worden zijn forsch gespierden weerpartijder in kracht of behendigheid te +evenaren: en een gevecht met pistolen, had, naar onze meening, meer +gelijkheid tusschen partijen gevormd. Er viel echter niets aan te +veranderen, daar Lodewijk het zelf zoo gewild had; doch de achtelooze, +onverschillige wijze, waarop hij zijn keuze gedaan had, bleef ons, +evenals die keuze zelve, onverklaarbaar. + +Droevig was echter de uitwerking, welke de afloop van den twist op +Amelia deed. Schoon haar oog geen traan ontvloot, teekenden al haar +gelaatstrekken hevige ontroering en bezorgdheid. "O God!" riep zij, de +handen angstig wringende: "moet er om mijnentwil een tweegevecht plaats +hebben?--Heb ik niet reeds genoeg uitgestaan, mijn Vader! en moet de +laatste stap, dien gij op uw geboortegrond doet, met bloed geteekend +worden?--Kunt gij dat niet beletten, Mijnheer Huyck?" + +Ik haalde de schouders op: en in waarheid, welk een afkeer ik van nature +ook tegen die onmenschelijke en onchristelijke gewoonte koester, om +elkander als wilde dieren naar het leven te staan, ik zag niet, hoe er +in dit geval aan een vergelijk of verzoening kon gedacht worden: "al wat +ik kan voorstellen," zeide ik, "is om zelf de plaats van uw Heer vader +te nemen en den Heer Blaek, voor zijn lastertaal de straf te geven, die +hij verdiend heeft." + +"Is het op die wijze, dat gij mijn zorg denkt te verminderen? en is deze +de eenige troost, dien gij mij geven kunt?" zeide Amelia met een +verwijtenden blik. + +"Wees vooralsnog niet voor uw lief bekommerd, Mejuffrouw!" zeide +Lodewijk: "ik hoop later mij met den Heer Huyck te meten en hem zijn +smadelijke woorden te doen opslikken:--eerst moet de zaak met uw vader +afgedaan zijn." + +"Wees toch bedaard Amelia!" zeide Van Lintz, eenigszins ontevreden over +den twijfel, welken zijn dochter over den uitslag van het tweegevecht +scheen te voeden: de Heer Blaek verlangt een les: hij heeft die noodig: +en ik ben bereid, hem die te geven: zou UEd. de goedheid willen hebben, +Kapitein Holmfeld! van de sloep vaardig te doen maken. Ik vlei mij, dat +wij niet lang zullen wegblijven." + +"Te drommel!" fluisterde Pulver mij in 't oor: "wie had dat kunnen +vermoeden? Zou UEd. den Heer Lodewijk niet kunnen raden alsnog zeil te +minderen? Hij mag groot en sterk zijn: maar tegen dien driedekker van +een Don Manoel is hij niet opgewassen." + +"Het heeft zoo moeten zijn," zeide ik: "en het ligt er nu eenmaal toe; +maar ik had wel gewenscht, dat die thee op den bodem van de zee lage en +dat wij hier nooit aan boord waren gekomen; want de hemel weet, hoe men +dit geval ten onzen nadeele zal uitleggen." + +Wij waren intusschen de kajuit uitgetreden: Holmfeld was zijn bevelen +gaan geven tot het klaarmaken der sloep: Van Lintz was naar beneden om +zijn degen en mantel te gaan halen, en Lodewijk, tegen het gangboord +leunende, stond een deuntje te fluiten en naar wal te zien. Nu naderde +mij Amelia en zeide: + +"Gij belooft mij, toe te zien, Mijnheer Huyck! dat alles naar behooren +toega. Ik kan het niet helpen, maar ik mistrouw dien Heer Blaek." + +"Ik heb nooit de beste gedachten van hem gehad," zeide ik: "maar wij +zullen zorgen, dat alles volgens de regels geschiede. Ban uw vrees: het +zal beter afloopen, dan gij denkt. Uw vader is zich zijner kracht bewust +en de jaren voorbij, waarin men onbesuisd te werk gaat en zonder +nadenken handelt. Ik bedrieg mij zeer, of zijn voornemen is alleen, dien +onbedachtzamen knaap een aandenken aan zijn meerderheid te +geven.--Intusschen, ik wenschte met u, dat dit alles geen plaats had +gehad." + +De sloep was nu gereedgemaakt en Kapitein Holmfeld verzocht ons, den +meesten spoed aan onze verrichtingen bij te zetten, daar hij zijn +manschappen niet langer dan noodig ware wilde missen. Lodewijk steeg +eerst af: vervolgens de Heer Van Lintz, na zijn dochter hartelijk +vaarwelgekust te hebben. Ik drukte haar zwijgend de hand tot afscheid en +volgde met Pulver; maar nog waren wij niet allen gezeten, toen Amelia +boven aan de trap verscheen en, eer iemand het verhinderen kon, zich +naar beneden liet glijden. + +"Wat wilt gij? En welke dwaasheid is deze?" vroeg haar vader, op een +strengen toon. + +"Ik wil met u naar wal gaan," zeide Amelia: "niet dan door dwang zal ik +u verlaten: mijn besluit is onverzettelijk: en gij weet, mijn vader, dat +ik, wat vastheid van wil betreft, uw waardige dochter ben--vrees niet +dat ik uw opzet storen of verhinderen zal. Ik zal bij de sloep blijven: +gebeurt er eenig ongeval--'tgeen de Heiligen verhoeden--dan ben ik +immers bij de hand, en er behoeft niet naar het schip gezonden te worden +om mijn hulp te vorderen." + +Er viel hier niets tegen in te brengen. Wij staken af en roeiden naar de +haven; terwijl wij allen, en zelfs Pulver, wien het moeilijk viel, het +zwijgen bewaarden. Het jacht van Lodewijk, dat minder diep ging dan het +Deensche vaartuig, lag tusschen dit en het dorp in ten anker: alles was +stil aan boord: slechts een enkel persoon stond onbeweeglijk aan de +voorplecht. Eerst toen wij naderbij kwamen, bespeurde ik, dat die man +een kijker in de hand en op ons gevestigd hield. Opeens verdween hij: en +nu zag ik, dat de jol aan bak-boordzijde gehaald werd. Ik veronderstelde +eerst, dat de knecht van dat jacht, Lodewijk in ons midden herkennende, +zijn bevelen kwam vragen; maar niet weinig verwonderd was ik, toen, een +voor een, een viertal personen op het dek van het jacht verschenen en in +de jol afdaalden, die nu met alle kracht van riemen naar wal word +geroeid. Ik zag Lodewijk aan, en ik bemerkte, dat ook zijne +oplettendheid op deze manoeuvre gevestigd was, en dat een echt +duivelsche lach zich op zijn lippen vertoonde. In andere omstandigheden +zou ik hem gevraagd hebben, wie die personen waren, die hij op zijn +vaartuig had; thans echter schroomde ik het stilzwijgen te breken, dat +in onze sloep heerschte, en wellicht een onhebbelijk antwoord uit te +lokken. Weldra was de jol tusschen de in de haven liggende +visschersschuiten en achter het paalhoofd verdwenen. De Heer Van Lintz +had haar niet bespeurd of er geen acht op geslagen, en zijn dochter was +te zeer in haar droevige gepeinzen verdiept, om te letten op iets, wat +rondom ons gebeurde. Wat Pulver betreft, hij was juist bezig met vuur te +slaan en zijn pijp aan te steken, toen de jol van het jacht afging, en +zij had dus ook zijne opmerkzaamheid niet getrokken. + +Wij waren eindelijk aan het paalhoofd gekomen, hetwelk wij beklommen, +uitgenomen Amelia, die zich tegen de koele zeelucht in haars vaders +mantel wikkelende, in de sloep bleef zitten. Wij drongen door de hier +wederom verzamelde menigte heen en bevonden ons weldra op het gulle zand +voor het dorp. + +"Dunkt u niet best," vroeg ik aan Van Lintz, "dat wij eerst naar de +herberg gingen en ons van daar, quasi om een wandeling te maken, naar +het duin begaven?--Dat zou minder opziens baren en geen argwaan +verwekken." + +"Die wandeling zal u wel bespaard worden," mompelde Lodewijk; en, op +hetzelfde oogenblik trad iemand, die uit den volkshoop te voorschijn +kwam, naar Van Lintz toe en legde hem de hand op den schouder met de +woorden: "Gij zijt mijn arrestant." + +"Uw arrestant!" riep Van Lintz, verbaasd terugtredende en de hand aan +zijn degen slaande. + +"Wij bidden u, niet te bieden eenige resistentie," zeide Heynsz:--want +hij was het zelf:--"mijn dienaars zijn gewapend en ik heb slechts te +vertoonen mijn mandaat, om te verkrijgen de noodige assistentie." + +"Geef in 's Hemels naam toe," zeide ik tegen Van Lintz: "alle weerstand +zou voor het oogenblik nutteloos zijn." + +"Heer Graaf van Talavera!" zeide Lodewijk Blaek, met een hoonenden lach, +tegen Van Lintz: "gij zijt een fijne diplomaat; maar de kunstgreep, dien +ik thans gebezigd heb om u van het Deensche schip te lokken, was toch +nieuw." + +"Gij zijt de verachtelijkste mensch, dien ik ken," zeide ik, over zulk +een helsche list verontwaardigd. + +"En de onvoorzichtigste," zeide Van Lintz: "want zijn fieltestreek kan +hem zijn halve vermogen kosten.--Maar dat daargelaten! Ik moet zwichten. +Hier is mijn degen. Monsieur Heynsz! waar is het uw plan mij heen te +voeren? Ik wensche vooraf nog mijn dochter eens te spreken en afscheid +van haar te nemen." + +"Om Godswille! Wat is er gebeurd?" riep Amelia, die, door een der +matrozen ten halve onderricht, angstig kwam toesnellen. + +"Niets, lief kind!" zeide Lodewijk: "als alleen dat het plan veranderd +is, en dat gij met uw vader en mij in vrede naar Amsterdam terugkeert." + +"Is dit noodzakelijk?" vroeg ik aan Heynsz; "en moeten die lieden +gedwongen worden, het gelaat van dien schoft op de terugreis voor oogen +te hebben?" + +"Ik zal u verzoeken, liever een vaartuig te mijnen koste te nemen," +zeide Van Lintz. + +"Ziedaar een billijk voorstel," zeide ik tegen Heynsz: "gij zijt +bovendien afgezonden, om Mijnheer gevangen te nemen, en niet om hem te +pijnigen door den aanblik van iemand, die hem met reden hatelijk is." + +"Er is geen zwarigheid ter wereld," antwoordde Heynsz: "wij willen den +Heer Graaf niet jagen op kosten: wij willen huren een vaartuig en +bedanken den Heer Blaek voor zijn verder konvooi. Zoo de Heer Graaf +verlangt, wij zullen aan de roeiers, die hem gebracht hebben hier, last +geven, van boord te gaan halen zijn bagage." + +"Die bagage zal zeker onderzocht worden?" vroeg Van Lintz, hem met een +doordringenden blik aanziende: "doch om 't even:--ik verlang er zelfs +naar; want daardoor zal de wraak volkomen worden, die ik van dezen Judas +nemen moet." + +"Wat ... wat beduidt dat toch?" vroeg Lodewijk, enigszins ongerust: "wat +hebben uw bagage en mijn vermogen onderling uitstaande?" Hij ontving +geen antwoord en bleef enigszins beteuterd staan. Het was mij duidelijk, +dat hij gaarne naar zijn jacht zou zijn teruggekeerd, doch dat de zoo +stellige woorden van Van Lintz indruk op hem hadden gemaakt: hij bleef +dus, schoon op enigen afstand, om ons draaien. + +"Zouden wij niet inmiddels naar de herberg gaan?" vroeg ik aan Heynsz; +"wij hebben hier zoveel bekijks." + +Deze voorslag werd te gereeder door dezen aangenomen, daar hij de +Overheid van Terschelling toch verwittigen wilde van het op haar +grondgebied gedaan arrest; en terwijl een paar dienaars met de sloep +naar den hoeker voeren om de bagage te halen, begaven wij ons naar den +herberg; Heynsz ging vooruit met den goeden Pulver, die onophoudelijk +zijn verbazing te kennen gaf over den zonderlingen loop dien de zaak +genomen had; Van Lintz volgde, den arm aan zijn dochter gevende, terwijl +ik aan zijn andere zijde liep en twee dienaars den trein besloten; de +halve bevolking klotste achter en om ons heen, en Lodewijk, blijkbaar +met zijn figuur verlegen, liep aan de andere zijde van de straat. Hij +volgde ons in de herberg, eischte een glas brandewijn, dat hij dadelijk +naar binnen sloeg, en zette zich in een donkeren hoek, terwijl Van Lintz +en aan een andere zijde plaats namen. + +"Waar woont de Drost?" vroeg Heynsz aan Reynszen: "ik wenschte hem +dadelijk te spreken." + +"Waar hij woont kan ik u makkelijk beduien," antwoordde de waard: "maar +gij zult hem thans niet aan zijn huis vinden, vermits hij hier is." + +"Hier!--Welnu! wees dan zoo goed hem te roepen." "Hij zal zoo aanstonds +terug zijn," hernam Reynszen: "hij is hier achter bij een zieke; want +hij is tevens Dokter, moet je weten." + +"Ja! dat is ook waar," zeide Pulver: "hoe maakt het die arme meid?" + +Reynszen schudde het hoofd en gaf ons te kennen, dat zij op het uiterste +was. Ik begaf mij aan het raam, bij mijzelven nadenkende over het +zonderlinge noodlot, dat in dit oogenblik zooveel verschillende +personen, doch die allen in zekere betrekking tot elkander stonden, +bijeenverzameld had. Nu vervoegde zich Heynsz bij mij en ik vroeg hem in +stilte, hoe hij te weten was gekomen dat de Heer Van Lintz zich op het +Deensche vaartuig bevond. Het geval had zich, gelijk hij verhaalde, op +de navolgende wijze toegedragen: Lodewijk Blaek had van zijn +schippersknecht vernomen tot welk einde zijn vader het jacht buiten zijn +weten had doen dienen. Hij had terstond vermoed dat de ontsnapte persoon +niemand anders als Amelia's vader kon zijn, en zulks dadelijk aan Heynsz +te kennen gegeven, die nog altijd in de omstreken van Naarden naar den +voortvluchtige zocht. De vermoedens stegen bij verdere nasporing tot +zekerheid, en nu had Lodewijk, die zich waarschijnlijk op deze wijze op +Van Lintz en Amelia wilde wreken, zijn jacht aan Heynsz aangeboden, ten +einde daarmede den vluchteling te achterhalen. Dit was hun, gelijk wij +gezien hebben, gelukt; maar daar Heynsz eenige zwarigheid maakte om +zonder specialen last een onder vreemde vlag zeilend vaartuig aan te +doen en te doorzoeken, had Lodewijk op zich genomen, bij Holmfeld aan +boord te gaan en den Heer Van Lintz weder van het vaartuig en op +Hollandsch grondgebied te troonen. + +"Het doet mij leed," zeide ik, "dat gij in uw plan zoo wel geslaagd +zijt; de Heer Van Lintz heeft mij het leven gered en het zou, geloof ik, +ook mijn vader innig verheugd hebben, indien de man ontkomen ware." + +"Ik mag ook best lijden," zeide Heynsz: "dat Zijne Excellentie er +behouden af kome;--maar toch! onze reputatie, van uw Heer papa en de +mijne, zoude geweest zijn naar de maan, indien hij ware ontsnapt; bedenk +eens, hoe zij konden hebben uitgelachen Monsieur Heynsz, als zij gehoord +hadden, daarna, dat de man, dien hij zocht, gewoond had in zijn eigen +huis en hij hem had laten echappeeren!... maar die Dokter blijft lang +weg ... ha! hier is hij." + +En op dit oogenblik trad de Heer Substituut-Drossaard en Geneesheer +Doedes door de achterdeur binnen. + + + * * * * * + + +ZEVEN-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK. + +WAARIN TREURIGE EN INDRUKWEKKENDE TOONEELEN VOORKOMEM, GELIJK MEN DIE +SOMTIJDS IN HET DAGELIJKSCHE LEVEN, MAAR ZEER DIKWIJLS IN ROMANS EN +VERSIERDE GESCHIEDENISSEN AANTREFT. + + +"Hm!" zeide Doedes, verwonderd rondziende: "groot gezelschap--veel +vreemde gezichten--dienders met stokken!--hm!" + +"Hoe is het met de arme lijderes?" vroeg ik, naar hem toegaande. + +"Hm!--zooeven afgeleid--_omnes mortales aumus_--_affectio +pulmonaris_--mijn taak afgeloopen--naar huis gaan--rekening +schreven--hm!" + +"Heb ik het genoegen, den Heer Drost te zien?" vroeg Heynsz, terwijl hij +groette en zijn naam en hoedanigheid bekend maakte: "ik wenschte UEd. +even te spreken." + +"Hm!--dieven zoeken--pakhuis bedreigd--aanslag op het Deensche +schip--reeds vier gepakt--deze Heer mij gewaarschuwd." + +"Met uw verlof!" zeide Heynsz: "ik weet niet wat UEd. bedoelt; maar +mijne komst heeft een andere oorzaak." + +Dit zeggende, trok hij den Dokter naar het venster, waar beiden zich een +wijl onderhielden. Ik bespeurde intusschen uit de gelaatstrekken van den +Drost, dat de hem gedane mededeeling hem niet bijzonder naar den zin +was. + +"Hm!" mompelde hij eindelijk: "Terschelling een vrijplaats--oude +privileges--inbreuken genoeg--volhouden--hm?" + +"Hoe!" riep Heynsz uit, twijfelende of hij wel gehoord had: "wat bedoelt +gij?" + +"Niet toelaten--Schepensbank bijeenroepen--zaak van gewicht--violatie +van jurisdictie--hm!" + +"Wat meent gij toch?" vroeg Heynsz: "acht gij het noodig te roepen +bijeen een Schepensbank om te beslissen een zaak zoo eenvoudig als deze? +Gij ziet immers mijn orders: die zijn duidelijk en peremptoir. Gij kunt +lezen, hoop ik." + +"Orders--hm!" zeide Doedes, het hoofd schuddende en het hem aangeboden +bevelschrift afwijzende: "hier niet geldig--Amsterdamsche Hoofd-Officier +te huis regeeren--hier niet den baas spelen." + +"Maar ziet gij dan niet, dat het is een bevel van de Staten," hernam +Heynsz onverduldig. + +"Hm!--jawel--maar dit een exceptioneel geval--voorrecht--hm! +Terschelling een vrijplaats--apprehensie zonder jurisdictie--Schepenen +beslissen." + +Heynsz bleef met open mond staan, een oogenblik buiten staat tot +spreken, zoo verbaasd was hij, dat een gerechtelijk ambtenaar een bevel +dorst weerstaan, waar zelfs de Amsterdamsche Regeering aan had +toegegeven. Terwijl hij, zijn gewone gevatheid en tegenwoordigheid van +geest voor een wijl verliezende, scheen te overpeinzen, hoe hij best den +koppigen Drost tot toegeeflijkheid zoude brengen en van zijn ongelijk +overtuigen, wendde hij, 't zij toevallig, 't zij uit vrees van hem uit +het oog te verliezen, den blik naar Van Lintz: en de angst, dat deze het +zonderling beweren van den Terschellingschen overheidspersoon gehoord +zou hebben en daarvan partij trekken, deed hem het zweet op het +aangezicht stijgen; terwijl zijn gelaat een zoo kluchtige uitdrukking +aannam, dat ik, in weerwil van mijzelf niet kon nalaten te glimlachen. + +Ook Van Lintz glimlachte: want, schoon op een afstand gezeten, had hij +de woorden van den Drost zeer goed verstaan: hij was geen man om die +onopgemerkt of ongebruikt voor bij te laten glippen. Hij rees op en naar +de beide rechtsbeambten toetredende: "mij dunkt, vriend Heynsz!" zeide +hij: "dat gij u een weinig vergaloppeerd hebt, althans naar het oordeel +van dezen Heer." + +"Niet in het minste," zeide Heynsz, zijn spijt vruchteloos zoekende te +bedwingen: "ik heb mijn orders om u te apprehendeeren waar ik u +vinde,--orders, geemaneerd van onze Heeren Staten--en het is maar een +plaisanterie dat die Heer zich zou opposeeren daartegen:--of behoort +Terschelling niet langer aan de Heeren Staten van Holland en +West-Friesland? _par exemple!_" + +"Ongetwijfeld!" antwoordde Van Lintz: "sedert het door Karel, Hertog van +Aarschot aan H.H.M.M. is verkocht en overgedragen; maar die koop kan hun +geen recht geven de priveleges te vernietigen, welke dit eiland bevorens +van zijn wettige Heeren verkregen bad en sedert onheuglijke jaren +bezat." + +"Dat geloof ik," zeide Heynsz, met een smalenden lach;--"zoo onheuglijk, +dat niemand zich kan herinneren, door wien of wanneer die ooit gegeven +zijn." + +"Hm!" bromde Doedes er tusschen in: "de geapprehendeerde heeft +gelijk--_privilegium rite concessum_--Schepenen uitwijzen--morgen +partijen hooren--beiden cautio praesteeren--hm!" + +"Morgen!" herhaalde Heynsz, met de uiterste verbazing: "denkt gij, dat +ik hier kom om mij te amuseeren en dat mijne praesentie zoo maar kan +gemist worden te Amsterdam dagen achtereen." + +"Het is voorwaar wat erg," zeide Van Lintz, glimlachende, "ik wed, dat +de dieven reeds illumineeren wegens uwe afwezigheid: en, zonder +gekscheren gesproken, het doet mij oprecht leed dat gij zooveel moeite +om mijnentwille hebt gedaan." + +"Parbleu!" riep Heynsz": "in welk wespennet ben ik gevallen? Mijnheer +Huyck! Schipper Pulver!--Zijt toch zoo goed en helpt mij dien Drost, of +wat hij wezen mag, te brengen tot rede. Beduidt hem toch, dat hij zich +blootstelt te worden gesuspendeerd, gecasseerd, ja exemplaarlijk met +boete en aan den lijve gestraft als rebel, zoo hij niet obtempereert aan +de instructien en bevelen van H. H. Staten, onze hooge Souverein. + +"Hm!" zeide Doedes--"cautie stellen--Terschelling een vrijplaats en +daarmede uit--hm!" + +"Voor den duivel!" schreeuwde Heynsz: "Terschelling zal geen vrijplaats +zijn voor u, dat beloof ik u: en ik zal een relaas opmaken waar het +behoort;--maar al deze praatjes hebben niets te beduiden: geef mij een +behoorlijke sententie of andere legale afwijzing, en ik zal zien wat ik +te doen heb." + +"Gij kunt dat niet weigeren," zeide ik tegen den Drost: "en in allen +gevalle moet ik u dringend aanraden, te bedenken wat gij doet, en of de +gronden, waarop gij uw beweren bouwt, eenige kracht hebben;--bedenk, dat +gij moeielijk iets tegen 's Lands Hooge Regeering kunt volhouden," + +"Mij dunkt!" zeide Reynszen, die geheel niet van oordeel ontbloot was +en, als zelf Lid van Schepensbank, begreep, zich in de zaak te moeten +mengen: "wat Mijnheer daar zeit, is zoo gek niet: en je meugt wel +bedenken wat je doet, Meester Doedes; want wat gij verricht, dat moet +het eiland naderhand ontgelden, zooals gij weet." + +"Hm!--Zelf Schepen--daarom meepraten--Drost beter weten--hm!" + +"Juist!" hernam Reynszen: "ik ben zelf Schepen en een geboren +Terschellinger daarenboven: en ik dien de oude herkomsten dus al zoo +goed en beter te weten dan iemand, die hier van den vasten wal gekomen +is." + +"Hoe!" riep Heynsz, deze omstandigheid in zijn voordeel aangrijpende: +"is de Drost geen Terschellinger? dan mag hij dubbel voorzichtig zijn, +hoe hij het aanlegt in deze zaak." + +Twee of drie andere personen, die gedurende het gesprek waren +binnengekomen en, gelijk mij naderhand bleek, tot de Notabelen van het +dorp behoorden, vereenigden zich met de gevoelens van Reynszen en +drongen bij den Drost aan, dat hij Schepensbank zou beleggen, en niet, +om een onzeker privilege vast te houden, de ontevredenheid wekken van +het hooge Landsbestuur. Terwijl al de aanwezigen met het behandelen van +dit vraagpunt bezig waren, naderde mij de vrouw des huizes, en +fluisterde mij in het oor, dat de oude Heer, die met mij op Terschelling +gekomen was, mijn terugkomst vernomen hebbende, mij liet verzoeken even +bij hem te komen. + +Ik gevoelde een oogenblik berouw, den goeden Helding in het midden der +drukte vergeten te hebben en te gelijk kwam het denkbeeld bij mij op, +dat het raadzaam ware, Sander te waarschuwen, eer hij binnenkomen en +Heynsz met zijn dienaars in den mond mocht loopen. Ik begaf mij dus naar +achteren, waar mij een treurig schouwspel wachtte. Helding zat naast de +bedstede, en hield de hand der ontslapene tusschen de zijne, terwijl hem +de stille tranen langs de wangen liepen: en zijn blikken waren met een +uitdrukking van diepe, maar gelatene droefheid naar den hemel gewend. +Tegenover hem stond Sander tegen den wand te leunen; zijn oogen waren +strak en stijf op het lijk gevestigd; maar het hevige zwoegen van zijn +boezem verried de innerlijke gemoedsbeweging die hem kwelde. + +Zwijgend drukte ik de hand van den goeden Helding: "Het heeft zoo moeten +wezen," zeide de arme man: "en ik zal in Gods wijzen wil berusten; maar +het is hard voor een vader, te _moeten_ zeggen haar dood was beter dan +haar leven." + +"Ik beklaag u," zeide ik: "ook u, Sander Gerritsz! maar"--vervolgde ik, +laatstgemelde ter zijde trekkende: "wees voorzichtig; want ook uw eigen +leven loopt gevaar: Heynsz en zijn dienaars bevinden zich hiernaast." + +Hij zag mij aan met een verwilderden blik, die mij nauwelijks deed +gelooven, dat hij mij verstaan had. + +"Ik herhaal het," hernam ik: "vertoon u niet: blijf hier, tot ik u +waarschuwe. Er is misschien gelegenheid voor u, om met Kapitein Holmfeld +te vertrekken. Ik zal u een brief voor hem medegeven. Het is hier voor u +te gevaarlijk:"--en meteen sloeg ik het raam open, dat een uitgang naar +den duinkant opende. Hij zag mij een wijl als sprakeloos aan, en toen, +zich bezinnende, knikte hij, dat hij mij begreep. + +"Wat is er?" vroeg Helding, opstaande en hem verbaasd aanziende. + +"Onderzoek het niet," antwoordde ik: "hij is hier in gevaar: ik zal u de +opheldering later geven. Spreken wij thans over de schikkingen, die er +in deze treurige omstandigheden te maken zijn." + +Hiertoe werd ons echter weinig tijds gegund: wij hadden slechts even het +punt der begrafenis aangeroerd, toen de vrouw van Reynszen weder +aankwam. + +"Die vreemde Heer," zeide zij, zich tot mij wendende, "heeft mij gezeid, +hij wilde u nog gaarne eens spreken, aleer hij naar boord keerde." + +"Welke Heer? Wien bedoelt gij?" vroeg ik, eenigszins verwonderd. + +"Hij zeit dat hij....--ja... wie kan al die vreemde namen onthouen...? +Blaek hiet hij, 'eloof ik." + +"Blaek!" herhaalde Sander, plotseling opspringende met een uitdrukking +van hevige drift. + +"Bedwing u," zeide ik, voor een uitbersting bevreesd: "denk aan de +gevolgen! Wees bedaard." + +"Blaek!" zeide Helding: "Wie? Lodewijk Blaek? Komt hij hier, om den +ouden man te tergen, wiens kind hij bedorven, wiens grijze haren hij met +schande bedekt heeft?--Hou mij niet tegen, Mijnheer Huyck! Ik wil hem +spreken!--Gij zult het een vader niet beletten, den moordenaar zijner +dochter op te zoeken." + +Ik zag het oogenblik, dat beiden zich naar het voorhuis zouden begeven, +en daar ik beiden niet kon tegenhouden, achtte ik het raadzaam den +onstuimigen Sander, wiens drift ik het meest vreesde, bij den arm te +nemen en den doortocht te beletten. Helding was mij intusschen ontsnapt; +maar nauwelijks was hij met vrouw Reynszen de deur uit, of ik volgde +hen, stootte Sander naar binnen, sloeg de deur dicht en schoof er den +grendel op, waarna ik mij in de herberg spoedde. + +Hier was men gedurende mijn afwezigheid tot een besluit gekomen, in den +zin als door Reynszen was voorgesteld, en had men rondgezonden om de +Schepenen bij elkander te roepen. Lodewijk, die tot dien tijd getoefd +had, om te zien of hij kon te weten komen, wat de raadselachtige +uitdrukking van Van Lintz bedoelde, had eindelijk, bemerkende, dat het +nog lang kon duren, eer deze vervoerd werd, besloten naar boord te +keeren; doch mij eerst willende spreken, stond hij alsnu mij midden in +de herberg af te wachten, toen Helding, wien ik op den voet volgde, +eensklaps voor zijn oogen stond. + +"Helding!" riep hij verbaasd: "hoe drommel komt gij hier verzeild, +poeet?" + +"Komt gij uw werk zien, moordenaar van mijn kind?" riep de verbolgen +vader uit, zich voor hem plaatsende: "ha! gij dacht, omdat gij gewoon +waart den ouden man te bespotten, dat het u ook vrijstond, de dochter te +misbruiken. Maar kom!--volg mij, en zie wat gij hebt uitgericht." + +"Wat beduidt dit?" vroeg Lodewijk, wrevelig: "vertoont gij een treurspel +van uw maaksel?--Of is het een klucht?" + +"Neen! God weet het," zeide Helding: "het is wel een wezenlijk en +waarachtig treurspel, en wee, driewerf wee u, die er de stoffe toe +geleverd hebt. Mijn kind is _dood_: _dood_, verstaat gij? en van hier +kunt gij haar beschouwen. Zie of zij u nog bekoren zal." + +"Wat heb ik met uw dochter uitstaande?" mompelde Lodewijk, op wien door +dit voorval de algemeene oplettendheid gevestigd was. + +"Hebt gij een dochter verloren?" vroeg Amelia, den ouden man met +deelneming naderende. + +"En UEd. ook hier!" riep Helding, haar de hand drukkende: "O Mejuffrouw! +gij hebt welgedaan, dien man daar uw kamer te ontzeggen. Hadt gij aan +zijn verleidelijken praat gehoor gegeven, wellicht ware ook uw lot aan +dat van mijn arme Klaartje gelijk geworden. O! waarom heb ik ook niet, +evenals uw vader, den slang van mijn kamer geworpen, in stede van z'n +verfoeilijke geschenken aan te nemen!--Maar kom! volg mij!" vervolgde +hij, Lodewijk bij den arm grijpende: "gij moet, gij zult uw slachtoffer +zien." + +Het was voorwaar voor iemand, die, als ik, deze beide personen te voren +gekend had, een opmerkelijk schouwspel om den geheelen omkeer gade te +slaan, die er in hun onderlinge betrekking had plaats gevonden. Helding, +de anders zoo kruipende, vreesachtige, afhankelijke slaaf van de grillen +zijner meerderen, dwong thans, met het hoofd omhoog, den arm gebiedend +uitgestrekt, zijn voormaligen patroon hem te volgen; terwijl deze, de +trotsche, rijke, laatdunkende jongeling, met neergeslagen oogen en +bevende stappen zijn geleider, voor wiens zedelijk overwicht hij +zwichtte, naar het achterhuis volgde. + +Ik, en verscheidene onder de aanwezigen met mij, vergezelden hen naar de +kamer, waar Klaartje op het doodsbed lag uitgestrekt en waar zich, tot +mijn blijdschap, Sander niet meer bevond. Waarschijnlijk had hij zich, +op het hooren der naderende voetstappen, door het open venster +verwijderd. Aan de bedstede gekomen, sloeg Helding het dekkleed op, en +de ziellooze gelaatstrekken zijner dochter aan Lodewijk vertoonende, +zeide hij: "aanschouw uw slachtoffer!" + +Lodewijk stond een oogenblik als verplet: zijn gelaat was doodsbleek, +zijn lippen blauw, en zijn oogen rolden hem wild door 't hoofd. Hij +vermande zich eindelijk, en, mij een woedenden blik toewerpende, zeide +hij: "het is aan u, dat ik dat alles verschuldigd ben. Maar ik zal het u +betaald zetten." + +"Aan wie wilt gij mij overleveren?" vroeg ik, hem met verachting +aanziende. + +"Vervloekt!" riep hij, stampvoetende: en zich met een heftige beweging +van den arm van Helding losrukkende, verliet hij de kamer en herberg. + +Na zijn vertrek bleef ik insgelijks niet langer, dan noodig was om met +Helding en de vrouw des huizes de noodige schikkingen voor de begrafenis +te maken, en begaf mij toen naar het Raadhuis, waar de Schepensbank +reeds vergaderd en Heynsz met zijn gevangene heengetrokken was. Terwijl +men alhier beraadslaagde, kwam de bagage van Van Lintz van het vaartuig +terug: en kort daarna meldde zich iemand bij Heynsz aan, dien ik +terstond voor een der boden van mijn vader herkende. + +"Gelukkig, dat ik u vinde, Sinjeur!" zeide hij, zich met Heynsz een +weinig ter zijde begevende: "UEd. kon nauwelijks Pampus uit zijn, toen +Z.-Ed.-Gestrenge, ten gevolge van berichten, uit Den Haag ontvangen, mij +gelastte u te gaan opzoeken. Hier is de brief." + +Heynsz had dien nauwelijks gelezen, of hij riep mij terzijde: "dit +verandert de zaak merkelijk," zeide hij: "Z.-Ed. Gestr. gelast mij, zoo +ik in handen krijge den Heer Van Lintz, hem te houden in custodie tot +nader order, en alleen op te zenden de papieren, die bij hem gevonden +worden." + +"Dat is een goed teeken voor den Heer Van Lintz," zeide ik: "het +bewijst, dat men het in Den Haag nog niet eens is, of men hem houden +wil." + +Heynsz ging terstond den bekomen last aan Schepenen mededeelen, en hun +verzoeken, hem in het uitvoeren daarvan behulpzaam te zijn. Zij +bewilligden gereedelijk in den voorgestelden maatregel van bewaking, +waardoor hun voorgewend privilege vooralsnog ongeschonden bleef, en er +werd een tijdelijke verblijfplaats voor den Heer Van Lintz en zijn +dochter aangewezen: terwijl diens bagage onderzocht en zijn papieren, na +behoorlijk verzegeld te zijn, met een geleidenden brief van Heynsz aan +mijn vader, waar ik er zelf een bijvoegde, aan den bode ter hand werden +gesteld, die een paar uur later weder onder zeil ging. + +Het eerste voornemen van den Drost was geweest, Van Lintz in de gewone +gevangenis van Terschelling te doen bewaren; maar Heynsz, de middelen +van voorzorg en bewaking, die het eiland aan mocht bieden, weinig +vertrouwende, had beter geoordeeld, den gevangene zijn woord als edelman +af te nemen, dat hij niet ontsnappen zoude, en op deze belofte gerust, +hem met zijn dochter logies bezorgd bij een der gegoedste ingezetenen, +waar wij nu dien dag gezamenlijk het avondeten gebruikten. Op het +nagerecht ontving ik een geschreven briefje van Sander, waarin deze mij +verzocht, mijn belofte ten aanzien van den brief van aanbeveling aan +Holmfeld gestand te doen, zeggende, mij den volgenden morgen te zeven +uren bij de meest noordelijke lantaarn te zullen wachten. + +Ik verscheurde dit briefje terstond na de lezing en bleef eenige +oogenblikken in gedachten.--"Ik hoop," zeide Van Lintz, "dat dit geen +cartel van den Heer Blaek is?--Wacht u voor dien man; hij ware niet te +goed om u zonder waarschuwing overhoop te schieten." + +"Neen," zeide ik: "dit briefje is niet van hem; maar echter vordert het +van mij, dat ik mij iets vroeger van hier verwijdere, ten einde het +antwoord gereed te maken." + +Dit gezegd hebbende rees ik op en verliet het vertrek. Aan de voordeur +gekomen zag ik, dat Amelia mij volgde. "Doe geen moeite," zeide ik, "ik +zal er wel uitkomen." + +"Mijnheer Huyck!" zeide zij, met een bevende stem: "Vergeef mij mijn +vrijpostigheid; maar ik ben zoo gewoon geraakt, altijd het ergste te +vreezen. Is dit briefje wezenlijk niet van den Heer Blaek?" + +"Ik ben gevoelig voor uwe belangstelling," zeide ik: "maar ik verzeker +u, dat uw vrees zonder grond is:" en ik gaf haar in korte woorden te +kennen, wat het geval was. + +"De Hemel zij gedankt!" hernam zij: "ik herinner mij dien Sander wel, en +den noodlottigen naam van Pedro Negro, dien wij hem gaven, en dien hij +naderhand, hoor ik, maar al te berucht heeft gemaakt. Er zat een goede +aard in den man: en God geve, dat hij zijn vroegere verkeerdheden door +een verbeterd levensgedrag uitwissche." + +Ik keerde naar de herberg en schreef den brief, dien ik Sander beloofd +had, waarna ik mij ter rust begaf, met last dat men niet verzuimen zou +mij te wekken. Den volgenden morgen was ik dan ook vroegtijdig op de +been, en de aanbiedingen afslaande van Pulver en van Helding, die mij +vergezellen wilden, begaf ik mij naar de bestemde plaats. + +Het was een fraaie morgen: de wind was naar het Zuiden omgeloopen, en +deze gelegenheid werd te baat genomen, zoowel door enkele koppels vinken +en bonte kraaien, die mij over 't hoofd vlogen, aankondigende dat het +najaar gekomen was, als door ettelijke vaartuigen, die, de ree van 't +Vlie verlaten hebbende, noordwaarts opstevenden; maar niet weinig was ik +teleurgesteld, toen ik bemerkte, dat ook de _Kjoebenhavn_ het anker +gelicht had en met uitgespannen zeilen het zeegat uitstevende. Kapitein +Holmfeld had zeker niet langer durven vertoeven, en nam ook de laatste +hoop van Sander met zich mede. + +Welhaast had ik het duin bereikt, waarop zich de vuurbaak verhief: een +eenvoudige, van ruwe balken saamgestelde toestel, en welken men beklom +langs een op verscheidene plaatsen van sporten ontbloote ladder. Ik zag +om mij heen, of ik Sander ook ergens gewaarwerd; maar hij kwam niet +opdagen. Langen tijd wandelde ik op en neder; eindelijk werd ik +ongeduldig: ik begon te vermoeden, dat ook hij het Deensche schip had +zien wegzeilen, en, geen trek hebbende, den morgen hier door te brengen, +besloot ik, weder naar het dorp te keeren. + +Ik had ongeveer de helft van den terugtocht afgelegd, toen het mij +voorkwam, dat ik in de nabijheid een geluid hoorde als van iemand, die +angstig steunde. Ik zag rond en ontdekte, in een laagte tusschen de +duinen, een voorwerp, dat mij, voor zooveel de struiken mij toelieten te +zien, een menschelijk lichaam toescheen. Ik snelde derwaarts heen, en +nog na zoovele jaren gaat er een huivering door mijn leden, bij de +gedachte aan het schouwspel, dat zich aan mijn oogen voordeed. + +Op het naakte zand lagen twee lichamen uitgestrekt: het eene was dat van +Sander: hij lag op den rug: de doodskleur was op zijn gelaat verspreid, +en zijn bloed, dat tappelings uit een aan 't hoofd bekomen wond vloeide, +vormde een rooden plas op den barren grond. Dwars over hem heen lag +Lodewijk Blaek, met het aangezicht in het zand en een pistool naast hem +op den grond. + +Met een kreet van ontzetting trad ik nader en keerde het lichaam van +dezen laatste om. Zijn hemd en vest waren stijf van bloed, en zijn +trekken als die eens dooden; maar een pijnlijke zucht, die hem bij deze +beweging ontsnapte, kondigde mij aan, dat het leven hem nog niet +verlaten had en redding misschien mogelijk was. Ik rukte hem het hemd +open, zag dat hij een diepe wond in de borst had en hield er mijn +zakdoek voor, om de bloedvloeiing zoo mogelijk te stelpen. Wat Sander +betrof, hij was reeds koud en had blijkbaar den adem uitgeblazen. Het +bebloede mes, waarmede hij zijne weerpartij; waarschijnlijk verwond had, +was aan zijn hand ontvallen. + +Onwetend wat te doen, den gewonde niet willende verlaten, en toch buiten +staat, hem zonder hulp te vervoeren, sloeg ik de oogen rond om te +ontdekken, of zich ook een levend wezen in de nabijheid opdeed, toen ik +plotseling op een kleinen afstand, vlak voor mij iemand gewaarwerd, die +mij met aandacht scheen gade te slaan. Zijn aanblik verwekte in het +eerste oogenblik dien indruk op mij, welken het staroogen der slang op +den onschuldigen vogel teweeg-brengt: ik had Andries herkend. Mijn +volgende beweging was, het mes van Sander op te vatten, om mij des noods +tegen een aanval van dien schelm te verdedigen. Maar wat hem betrof, hij +keerde zich om, zonder een woord te spreken, en liep, onder het +geschreeuw van "moord! moord!" naar den kant van het dorp toe. Ik stond +op: en zag terzelfder tijd Pulver en Helding, die met drift kwamen +aanloopen. + +"God beware ons! Wat is hier geschied?" vroeg de laatste. + +"Wij zijn toch nog niet tijdig genoeg gekomen om een ongeval te +verhoeden," zeide Pulver: "ben je ook gekwetst, Patroon?" + +"Raak de doode lichamen niet aan, Mijnheer Huyck!" riep Helding, die op +dit stuk met het gewone vooroordeel behept was: "daar komt nooit eenig +goeds van." + +"Maar wie heeft dat toch gedaan?" vroeg Pulver. + +"Ja! Wie heeft dat gedaan?" vroegen nu onderscheidene stemmen: en eenige +eilanders, wier getal meer en meer aangroeide, verzamelden zich om de +plek, doch altijd, ten gevolge van hetzelfde vooroordeel, op zekeren +afstand blijvende. Ik zag, dat sommigen het hoofd schudden, mij schuins +aanzagen en elkander met den elleboog aanstootten of toewenkten. + +"Helpt mij toch deze ongelukkigen naar het dorp te brengen," zeide ik: +"de eene leeft nog." + +"Wij zullen wachten, tot de Drost komt--wij zullen er geen hand aan +slaan--of wij mal waren? om een lijk aan te raken en zoodoende den +boedel te aanvaarden," mompelden de omstanders. + +"Zij hebben elkander vermoord, zeide ik, den vragenden blik van Pulver +beantwoordende: "dat lijdt geen twijfel." + +"Nu ja!--dat zal de Drost wel beslissen," hernamen de dorpelingen: en ik +zag, dat hun blikken gevestigd waren op het mes, dat ik in de hand +hield. + +"Hij doet wel, dat hij de schuld aan de dooien geeft," mompelde Andries, +die mede onder den hoop was teruggekeerd: "dooien spreken niet tegen," +denkt hij: "hij is zoo leep als het hout van de galg." + +Ik zag, dat ik algemeen van den moord verdacht werd gehouden: mijn +toestand was alles behalve aangenaam: ik begreep echter, alvorens mij te +verdedigen, nogmaals een beroep op hun menschlievendheid te moeten doen. +"Vrienden!" riep ik, Lodewijk half oprichtende: "deze leeft nog. Wilt +gij hem zonder hulp laten sterven?" + +"Wacht!" zeide Pulver: "ik zal u helpen. Patroon. Als hij nog niet naar +zijn grootje is, is er geen gevaar bij." + +"En ik ook," zeide Helding: "ofschoon hij het juist aan mij niet +verdiend heeft, maar ik heb te veel verplichting aan Mijnheer Huyck, om +hem alleen in den steek te laten." + +Op dit oogenblik kwam Doedes met Reynszen en eenige andere notabelen +aanloopen. + +"Hm!" riep de eerste: "twee lijken?--Moord gepleegd?--door wien?" + +Allen zwegen: een der aanwezigen wees op Andries en zeide: "die man is +ons komen roepen." + +"Ja!" zeide Andries, mij aanziende: "ik zal geen grooteluis-kinderen +betichten, zoomin als met een kotter een Admiraalsschip aanzeilen;--maar +wanneer men een bebloed mes in de hand houdt...." + +"Menschen!" riep ik, met een krachtige stem: "gelooft dien man niet: hij +is een schelm, een straatroover, van wien gij u verzekeren moest. Ik ben +hier gekomen, toen zij beiden op den grond lagen:--dit mes behoorde aan +den doode,--doch verliest geen tijd in onnut gepraat: de Heer Blaek is +misschien nog te redden." + +"Hm!" zeide Doedes, het hoofd schuddende: "de Heer Blaek uw vriend +niet--vroeg uitgegaan--tweegevecht--hm!--nog te redden?" en te gelijk +naderende, onderzocht hij de wond: "hm!" zeide hij: "snijdend werktuig +diep ingedrukt," en toen mij aanziende: "dat mes, hm!"--Ik gaf het hem: +"wond met dit mes toegebracht--_vena jugularis_--kraakbeen +gekwetst--langzame genezing--spoedig vervoeren."--Onder het spreken +haalde hij zijn gereedschappen voor den dag en legde een haastig +verband; waarna hij zich bij Sander begaf en diens wond peilde: hm!" +zeide hij "kogel in 't hersenvlies--dood als een pier--hm!--_vulnus +letale_." + +Hiermede besloot hij zijn lijkschouwing en begaf zich met Reynszen en +nog twee of drie andere der met hem gekomen notabelen op zijde. Hun +gesprek was kort en levendig: ik zag, aan de blikken, die zij naar mijn +kant wierpen, dat ik daarvan het onderwerp was. Na den afloop daarvan, +trad Doedes naar mij toe en zeide: + +"Gij ons volgen--verantwoorden." + +"Dat wil ik gaarne doen," zeide ik: "maar gij zult toch geen geloof +hechten...." + +"Ja!" zeide Reynszen, het hoofd schuddende: "'t zou mij van Mijnheer +spijten: maar er is een zware praesumtie--UEd. was geen vriend van den +gewonde." + +"Ben je dol?" vroeg Pulver: "Mijnheer Huyck voor een moordenaar aan te +zien!" + +"Goed recht geven," zeide Doedes: "geen aanziens des persoons--hei wat!" +vervolgde hij, ziende dat Andries zich verwijderde: "die man +blijven--meegaan--getuigenis afleggen." + +"Zorg, dat hij niet ontsnappe," zeide ik: "hij is de vent, waar ik met +den kastelein over sprak,--de man, die plan had het pakhuis te +berooven." + +Men verzekerde zich van Andries en plaatste Lodewijk op een burrie, die +inmiddels was aangebracht. Terwijl dit geschiedde, opende hij de oogen, +zag rond en vroeg met een nauwelijks hoorbare stem: "waar ben ik?" + +"Nu zult gij allen de waarheid hooren!" riep ik verheugd uit. "Blaek, om +'s hemels wil! zeg ons: wie was uw moordenaar?" + +De gewonde zag mij een poos sprakeloos aan, als wilde hij zich bedenken, +terwijl zich de omstanders in gespannen verwachting om ons heen drongen, +ten einde de woorden van zijn lippen op te vangen. Opeens scheen hij +zich te bezinnen, een boosaardige glimlach vertoonde zich op zijn +gelaat, en mij scherp aanziende: "gij," zeide hij. + +"Ellendige!" riep ik: "wilt gij met een leugen de eeuwigheid ingaan?" + +Een diepe stilte volgde bij de aanwezigen. Reynszen zag mij met een +medelijdenden blik aan, terwijl hij de schouders ophaalde als wilde hij +zeggen: "gij hoort het." Pulver zuchtte en beet op zijn vingers; Helding +stond als versuft: hij drukte mij de handen, terwijl hem de tranen uit +de oogen sprongen. Wat mij betreft, ik was zoodanig door de +beschuldiging verplet, dat ik geen woord meer kon uitbrengen en +werktuiglijk mij op weg begaf in den trein, die nu met den gekwetste en +den doode langzaam naar het dorp trok. + + + * * * * * + + +ACHT-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK. + +WAARIN ONZE HELD ZICH VOLSTREKT NIET OP ZIJN GEMAK BEVINDT. + + +De maar van het gebeurde was ons reeds vooruitgeloopen en het was niet +dan met moeite dat wij ons een weg konden banen door de gansche +bevolking van het dorp, welke dit voorval op de been bracht. Geen oud +wijf was aan 't spinnewiel en geen kind op school gebleven: en alles was +nieuwsgierig om te zien, hoe een Amsterdamsch rijkeluiskind werd +opgebracht, omdat hij een andere Heer had overhoop gestoken. Lodewijk +werd in het huis van Doedes gevoerd, alwaar hij de noodige verpleging +onderging, terwijl men Andries en mij op het Raadhuis bracht. Hier +moesten wij wachten, tot de bijeengeroepen Schepenen in genoegzamen +getale vergaderd waren om mij een voorloopig verhoor af te nemen. +Eindelijk werd ik tusschen twee gerechtsdienaars binnengebracht en vond +de Schepensbank vergaderd, aan wier hoofd vriend Heynszen in volle +achtbaarheid gezeten was: die mij nu gelastte een verhaal van mijn +wedervaren te doen. + +Toen ik dit naar waarheid verricht had, werd Andries binnengeroepen. + +"Hebt gij iets op dezen getuige aan te merken?" werd mij gevraagd. + +"Zeer veel!" zeide ik: "hij is een erkende straatroover: en zoo men +Heynsz laat roepen zal deze mijn gezegde bevestigen." + +"Wel mogelijk!" bromde Doedes, die, aan het einde der tafel gezeten, +zich vast in de handen wreef van blijdschap over de belangrijke +beschuldiging, die hij te vervolgen had:; Heynsz een bemoeial--geen +bewijs tegen dien getuige--voortgaan!" + +"Wij zullen den geaccuseerde akte verleenen van zijn wraking," zeide +Reynszen, met een deftigheid, die mij verbaasde: "en inmiddels voortgaan +met den getuige te examineeren. Andries Matthijsen! wat hebt gij te +deposeeren?" + +Andries gaf hierop een verhaal, hetwelk niet dan een aaneenschakeling +van leugens behelsde: hij had, zeide hij, een pistoolschot gehoord en +was daarop komen aangieren: bij het naderen had hij Sander op den grond +zien liggen en mij bezig gevonden met den Heer Blaek te worstelen, +welken laatste hij na een kort gevecht had zien vallen; waarop hij +dadelijk hulp was gaan roepen. + +Ik maakte geen aanmerking op deze getuigenis; maar vergenoegde mij de +schouders op te halen en bij mijn vroegere verklaring te volharden. Nu +werd Pulver binnengeroepen en insgelijks ondervraagd. + +"Ja!" zeide hij: "ik weet van het geval niets anders te vertellen, als +dat, toen ik er met Sinjeur Helding bijkwam, wij Sandertje achterover op +den grond zagen liggen, alsof hij zonshoogte nemen wou, en den Heer +Blaek, dwars over hem heen, terwijl de Patroon er bijstond, als iemand +die geen raad weet. Maar dat hij part of deel aan het geval zou hebben, +dat kan ik op al de wereld niet begrijpen." + +"Hm!" zeide Doedes: "uw opinie niet gevraagd--deposeeren--meer niet." + +"Maar," vroeg Reynszen aan Pulver: "hoe kwaamt gij daar aan het duin met +uw makker?" + +"Wij waren uitgegaan om den Heer Huyck te zoeken, over wiens lang +wegblijven wij ongerust begonnen te worden," antwoordde Pulver in zijn +eenvoudigheid. + +"Er was dus reden, om ongerust te wezen? Gij hadt dus vermoedens, dat +zijn afwezendheid met verkeerde oogmerken gepaard ging?" + +"Dat is te zeggen," antwoordde de goede Schipper, verlegen: "de Patroon +had gisteren een kattebelletje ontvangen: en wij waren bang of het ook +van den Heer Blaek ware en of er altemet ... in een woord--wij waren wel +bang, dat zij mekaar reis in 't vaarwater zouen zitten." + +Ik voelde een koude rilling door mijn leden varen; want ik begreep welke +gevolgtrekking men uit deze verklaring trekken zoude. + +"Hm! hm!" zeide Doedes, met een zegepralenden blik rondziende: "de zaak +opgehelderd--klaar als de dag--hm!" + +Helding, die na Pulver optrad, verklaarde in substantie hetzelfde, en +voegde er tevens het een en ander bij, betreffende de redenen van veete, +welke Sander tegen Lodewijk Blaek kon voeden; en welke het niet +onwaarschijnlijk maakten, dat er tusschen deze beiden een gevecht had +plaats gehad. Zoowel hij als de Schipper werden ondervraagd of zij het +ten processe overgelegde mes herkenden, als mij behoord te hebben. +Beiden betuigden, het nooit te hebben gezien. + +De laatste getuige, die gehoord werd, was schijnbaar in mijn voordeel. +Het was een visschersknaap, die deponeerde, dat hij den avend te voren, +van iemand, die naar zijn beschrijving volkomen met Sander overeenkwam, +een briefje had ontvangen, met verzoek het aan mij te overhandigen, voor +welke boodschap hij een stuiver genoten had. + +"De Heeren zien dus," zeide ik, "dat deze depositie met mijn verhaal +overeenkomt, en dat ik naar het duin was gegaan om Sander Gerritsz te +zoeken. Hier is bovendien de brief, dien ik te zijnen behoeve aan +Kapitein Holmfeld geschreven had." + +"Hm ja!" zeide Doedes: "afspraak met den gedecodeerde--den Heer Blaek +aan te vallen--aan Sander een brief--hem uit de voeten helpen na +perpetratie van het feit--slim overlegd--hm!" + +"Als men aan al mijn daden een verkeerde uitlegging wil geven," zeide +ik, terwijl mij het bloed naar 't aangezicht steeg. + +"Hm!" hernam Doedes, een boek, 't welk hij had medegebracht, opnemende +en aan Schepenen toonende: "gelijkstaande casus--Consultatien en +Advysen, Deel I, bladz. 650--depositie van den gekwetste--getuige bij +avonture reprochabel--de geculpeerde gezien met een mes in de hand--_quo +visi rixari et unus vulneratus_--concurreerende _indicia_--in alles +gelijkstaande--en dus: Gerechtigheid te contendeeren,"--hier rees hij +op, en zeide met meerdere stemverheffing, als iemand die ambtshalve een +eisch doet: "dat de gevangene zal worden getorqueerd ter discretie van +den Rechter ende alzoo tot scherper examen gebracht." + +"Getorqueerd!" herhaalde ik, terwijl mij het bloote denkbeeld sidderen +deed: "gij wilt mij toch niet ter pijnbank brengen op deze bloote +presumtie;--want, Mijne Heeren! de getuigenis van den gekwetste is +_extra judicium_ gegeven en kan in dit oogenblik niet tegen mij worden +aangevoerd; hij moet zich bedrogen hebben, en niet geweten, wat hij +zeide. Hij zal, zoo hij geneest, hetgeen God geve, zijn verklaring +herroepen, daar is geen twijfel aan." + +"De geinculpeerde heeft gelijk," zeide de Voorzitter: "en bovendien, +Heer Drost! wij weten nog niet, waar gij hem van beschuldigt, van moord +of van bloote verwonding.--Wij zullen daarom de zaak voor alsnog +suspendeeren en bevel geven, den geinculpeerde te incarcereeren, tot hij +nader gemandeerd wordt. Ook de getuigen moeten zoo lang hier blijven, +tot zij nader gehoord kunnen worden." + +Met deze woorden werd de zitting opgeheven, en ik naar de gevangenis +gebracht. Dergelijke lokalen zijn zelden zeer geriefelijk en de +Terschellingsche kerker maakte geen uitzondering op den algemeenen +regel: het was een klein en vochtig vertrek, met naakte wanden, en dat +tot eenig ameublement een tafel had, waar slechts drie pooten meer van +in wezen waren, een stoel met gebroken zitting en een houten brits, die +alle blijken droeg van veeljarigen dienst. + +Alleengelaten zijnde, ging ik zitten en zocht mijn denkbeelden bijeen te +zamelen; want de doorgestane ontroering, schrik en angst hadden mij in +een staat van verwarring gebracht, waarin mij al hetgeen mij was +overkomen als een bange vreeselijke droom toescheen; maar het duurde een +geruime poos, eer ik tot recht besef van mijn toestand geraakte. +Eindelijk echter gelukte het mij te bedaren: en nu stond de +verschrikkelijke waarheid mij in al haar naaktheid voor de oogen. Ja! ik +was het zelf, ik, Ferdinand Huyck, de zoon van den Hoofdschout, op wien +het gewicht eener kapitale beschuldiging rustte: tegen wien zich zulke +ontzettende verdenkingen verhieven: en, had ik in den aanvang de zaak +licht geteld en vertrouwd op het bewustzijn mijner onschuld, ik zag nu +in, dat er krachtige gronden zouden moeten bijgebracht worden om de +tegen mij aangevoerde bewijzen te ontzenuwen. En dan dacht ik aan mijn +ouders: aan mijn brave moeder, wier zwak gestel de tijding niet zou +weerstaan, dat haar zoon van zulk een misdaad verdacht werd gehouden: +aan mijn vader, die zijn leed met het Stoicisme, dat hem kenmerkte, +verkroppen, maar later des te meer bezuren zoude: en dan, de kwellende +gedachte, dat ik hen zelfs niet van mijn onschuld overtuigen kon!--dat +zij door een derde, die de zaak wellicht vergrooten of in een ongunstig +daglicht stellen, van het gebeurde onderricht zouden worden; dat zij +wellicht den naam zouden vloeken van den zoon, die hun grijze haren met +schande bedekte ... dat alles was schrikkelijk: het deed mij het bloed +in de aderen terugkrimpen en het koude zweet door alle porien +uitbersten. + +Nu wilde ik schrijven; maar daartoe ontbraken mij de middelen en niemand +beantwoordde mijn geroep: ik was alleen en--verlaten--zonder toegang. +Ik zag mij verplicht, te wachten, tot mijn verzoek zoude worden +ingewilligd; want ik hing van de grillen van Meester Doedes af en ik had +reeds genoeg bespeurd, dat hij er verre af was van mij genegen te zijn. + +Eindelijk, na uren, pijnlijk doorgebracht, zag ik de deur van mijn +kerker opengaan en werd ik aangenaam verrast door het binnentreden van +Heynsz. "Goddank!" riep ik, zoodra ik hem zag: "ik ben dan nog niet +geheel verlaten." + +"Mijnheer Huyck! Mijnheer Huyck!" zeide hij, zoodra ons de sluiter +alleengelaten had, met een bedenkelijk gezicht: "dat is een geval voor +mij, te zien den zoon van uw vader in zulk een ongelegenheid!" + +"Nietwaar?" vroeg ik, hem de hand toestekende: "gij gelooft niet aan +mijn schuld?" + +"_Ma foi!_" antwoordde hij, "alle presumtie is tegen u; en er zouden in +waarheid zijn termen, om op u te appliceeren de torture; maar ik begrijp +niet, waarom UEd. niet bekent; want ik veronderstel, gij hebt +toegebracht die wond in cas van zelfdefensie." + +"Hoe! ook gij zijt tegen mij?" riep ik, met bittere teleurstelling. + +"Wat zal ik zeggen? Twee getuigen tegen u!" + +"Waarvan de eene mijn vijand, en de andere een schurk is." + +"Ja, die Andries!--nu die zal er niet afkomen zeer gemakkelijk; want, +vrijplaats of niet, hangen zal hij; maar waarom, uit wat reden, zou hij +u bezwaren?" + +"Redenen genoeg: vooreerst uit ingeboren kwaadaardigheid: ten tweede +omdat ik een zoon van den Hoofdofficier ben: ten derde, omdat hij een +oude veete tegen mij heeft;--want zonder den Heer Van Lintz had ik eens +zijn mes in mijn ribben gevoeld." + +"Goed!--de Heer Van Lintz kan gehoord worden:--maar nu de Heer Blaek, +zou die zoover drijven de slechtheid om u valsch te betichten van hem +vermoord te hebben.... 't Is mogelijk; maar dat is gruwzaam!" + +"Ik moet nog gelooven," zeide ik, "dat zijn beschuldiging het gevolg is, +of van een verzinning, of van een onwillekeurige gemoedsopwelliug, en +dat hij, zoo hij in 't leven blijft, die wel weder zal intrekken." + +"Dat geloof ik niet," zeide Heynsz: "want hij is beter en heeft toch +niet ingetrokken zijn verklaring: maar integendeel die bevestigd met +nadere omstandigheden." + +"Welnu!" hernam ik: "in dat geval ben ik overtuigd, dat zijne depositie +met die van Andries moet varieeren." + +"Dat doen zij ook," zeide Heynsz: "ik heb die gelezen, allebei; want, +gezegd tusschen ons, Reynszen is een verstandig man, die wel hooren wil +naar raad en niet is een dwarshoofd als die Doedes: en hij heeft in dit +geval geraadpleegd mijne ondervinding: ook heb ik te danken aan hem, dat +ik heb bekomen permissie om u te bezoeken; want de Drost wilde u houden +buiten _acces_; hij is wat in de drukte, die Meester Doedes: een +belangrijk casus als deze: doodslag en verwonding: en tot patient om te +verzorgen een rijken Amsterdammer, dat is te veel plaisier op eenen tijd +voor een man als hij." + +"Ik geloof het wel," zeide ik: "maar nu de depositien?" + +"Aha ja!--Wel dan: de Heer Blaek vertelt, dat hij van u ontvangen heeft +een cartel om te vechten in duel op het duin: dat hij, daar gekomen +zijnde, is geattaqueerd door u en Sander, en dat hij ontvangen heeft van +u een steek met een mes, op het oogenblik dat hij om te defendeeren zijn +leven, door het hoofd schoot Sander:--of liever Zwarten Piet:--want het +blijkt, dat het deze gevreesde gauwdief is geweest, die te dezer +gelegenheid is omgekomen.--Andries vertelt daarentegen...." + +"Ik heb de depositie van dezen laatste gehoord," viel ik in: "maar in +allen gevalle volgt uit beider verklaring dat Sander door Blaek is +gedood, en dan is deze laatste insgelijks als getuige reprochabel, daar +hijzelf ter verantwoording over een doodslag zal geroepen moeten +worden." + +"'t Is _juste_! en dat heb ik al gezegd aan Reynszen. 't Is doodjammer, +dat UEd. zijt getreden in de negotie en niet zijt geworden Advocaat: +want UEd. saisiseert de punten van defensie juist als 't behoort, maar +_ma foi!_ al had UEd. in drift of anderszins overhoopgestoken dien +_canaille_ van een Blaek, ik zoude er UEd. niet te minder om achten." + +"Maar ik herhaal u, dat mijn handen zuiver zijn van zijn bloed; en...." + +"Ik geloof u, Mijnheer Huyck! Ik geloof u--en zoo ik straks sprak +anders, het is, omdat ik zoo ben gewend: wanneer men tegen een +geculpeerde spreekt, moet men altijd beginnen te veronderstellen de +schuld: anders komt men nooit achter de waarheid ... maar dat +daargelaten. Hoe kan ik van eenigen dienst zijn aan UEd.?" + +"Kan ik geen schrijftuig bekomen? Ik wenschte zoo gaarne mijn vader +kennis te geven van dit ongelukkige voorval, eer hem zulks van een +andere zijde ter ooren komt." + +"Ik vrees, dat men u daartoe niet zal geven de permissie", zeide Heynsz, +het hoofd schuddende: "maar laat mij over, te verrichten die onaangename +taak. Ik zal Z.-Ed.-Gestr. voorbereiden op eene voorzichtige wijze en +het voorstellen bij provisie als een zaak, waar UEd. slechts in gemoeid +zijt of waarbij het onzeker is of UEd. als getuige of als geculpeerde +zult paraisseeren. Ik zal wel geven een goede kleur aan de zaak: wees +gerust." + +Helaas! Ik was zeer verre van gerust te zijn, of een onbepaald +vertrouwen te bezitten op den gelukkigen briefstijl van Heynsz en op +zijn voorzichtigheid en zijne wijze van de zaak voor te dragen. Ik moest +echter wel berusten: er was niets anders aan te doen. + +"UEd. is hier slecht gelogeerd," zeide hij, nadat wij het voormelde punt +hadden afgehandeld, "ik zal daarover spreken met Reynszen. Er is geen +reden om te behandelen als een slechten boef iemand, die wel in staat is +te betalen een goed logies.--Maar _a-propos_!" zeide hij: "eer ik het +vergeet, ik moet UEd. de groete doen van den Heer Van Lintz, van zijn +dochter en van den armen Helding. Ik weet niet, wie bedroefder is van de +twee over uw geval, de oude poeet of de jonge Juffer. De eerste doet +niets als schelden en razen, en de laatste is als een wanhopig mensch en +beschuldigt zichzelve van de oorzaak te zijn van al deze ellende." + +"Amelia?--Zij is toch waarlijk geheel onschuldig aan het voorgevallene." + +"_Ma foi!_" zeide Heynsz, glimlachende: "niet zoo geheel en al. Had zij +niet in de oogen gestoken den Heer Blaek, deze haar niet had achterna +gevolgd en was niet aangekomen hier:--enfin! het eene is een gevolg van +het andere." + +"En Kapitein Pulver?" vroeg ik. + +"O ho! die ware al gegaan naar Amsterdam om zich te beklagen over de +regeering van Terschelling, dat zij had de brutaliteit van u vast te +zetten; maar ik heb hem gelukkig teruggehouden daarvan; te meer daar +zijn getuigenis u wellicht kan zijn van dienst.--Maar ik moet u +verlaten; want ik dien de gelegenheid waar te nemen, om te +schrijven:--ik zal zorg dragen, dat UEd. ontvangt betere meubelen." + +Heynsz verliet mij en was zoogoed als zijn woord: want een uur later +bezorgde men mij een bed met zijn toebehooren, benevens een tafel, +stoelen, die, schoon niet nieuwerwetsch, echter bruikbaar waren, en mijn +bagage. Ik zal hier geen beschrijving geven van de treurige nachten en +vervelende dagen, welke ik sleet, zonder dat zich eenige verandering in +mijn toestand of eenig uitzicht voor de toekomst opdeed. De eenige +verstrooiing, welke ik had, bestond in de bezoeken van Heynsz, die mij +tijdingen bracht van hetgeen er voorviel en van den toestand van +Lodewijk. De wond van dezen scheen minder gevaarlijk dan men in den +aanvang gedacht had; maar de gestadige koortsen, welke hem teisterden, +hadden hem zeer verzwakt. Men vleide zich echter, dat zijn jeugd en +sterk gestel de kwaal zouden te boven komen. Ten opzichte van het +gepleegde feit bleef hij echter dezelfde depositie staven; zoodat mijn +zaak nog geen betere wending scheen te nemen. + +Het was op den zesden ochtend na mijn gevangenneming, dat, terwijl ik +mijmerend voor mijn tafel zat en aan de mijnen dacht, ik de grendelen +van mijn kerkerdeur hoorde openschuiven. Ik rees op, eenigszins +verwonderd; want dit was het uur niet, waarop ik eenig bezoek +verwachtende was: de deur ging open: iemand trad met drift binnen: en ik +deed van verbazing een stap terug op het zien van Reynhove. + +"Reynhove!" riep ik: "u was ik wel het minst te verwachten. + +En ik had niet verwacht, ooit Terschelling te zullen zien," antwoordde +hij: "en voorwaar niet om zulk een reden.--Arme vriend! Gij zijt mager +en bleek geworden: dit logies deugt u mets. + +"En mijn ouders!... weet gij iets van hen?... Vanwaar komt gij?" vroeg +ik, in gespannen verwachting. + +"Allen wel:--een half uur geleden hier gearriveerd--rechtstreeks van +Amsterdam--en met commissien van allerlei _genre_--rechts en links." + +"Gij komt van Amsterdam?--Hebt gij mijn vader gezien?--Weet hij, weet +mijne goede moeder?..." + +"Stil.... Een oogenblik! Gun mij den tijd adem te halen, zeide Reynhove, +zich nederzettende en zijn paruik in orde schikkende: "_ma foi_," +vervolgde hij, rondziende: "gij zijt hier niet te best gelogeerd: +--nu--dat is te begrijpen.--Uw vader is wel, ik ben bij hem geweest: hij +poogt zich goed te houden en voor uw moeder te verbergen wat hier is +gepasseerd; maar het goede mensch is toch in doodelijke _inquietude_, +want zij merkt wel, dat er iets gaande is.--_Enfin_, het is een mal +geval: en ik wilde wel om duizend kronen, dat gij hier nooit +heengetrokken waart." + +"Mijn arme ouders!... en zij houden mij toch niet voor schuldig, +Reynhove?" + +"Gij vergeet wat ik u zeide, dat niemand iets van de ware toedracht der +zaak _soupconneert_, behalve alleen uw vader ... maar laat mij u alles +toch ordelijk verhalen." + +"En mijn zuster?... En ... de andere betrekkingen?' + +"Uw zuster is wel, en uwe Tantes ook, en Mejuffrouw Blaek ook--ofschoon +zeer gesaisisseerd van dat fatale geval." + +Ik wil wel gelooven," hernam ik, "dat de toestand van Lodewijk...." + +"Ja! en dan de dood van haar oom...." + +"Hoe!" riep ik uit: "is de oude heer Blaek dood?" + +"De wereld geabandonneerd" zeide Reynhove: "en wel zonder het appel af +te wachten.--Maar zoo gij mij niet aan het woord laat, zult gij nooit +iets naar behooren vernemen.--Antwoord mij eerst: wien denkt gij in mij +te zien?" + +"Een vriend, naar ik hoop," zeide ik, eenigszins verwonderd over deze +vraag. + +"Dat spreekt vanzelf;--maar, hehalve dat? Gij raadt het niet?" + +"Ach!" zeide ik: "denk toch in welke omstandigheden ik mij bevind, en +hoe weinig ik, zelfs tot onschuldige scherts, gesteld ben." + +"'t Is waar: gij hebt gelijk.--Welnu! gij ziet in mij een gedelegeerde +van Hunne Hoogmogenden _pas moins que-ca_. Ik ben hier op een missie uit +en begin mijn diplomatieke _carriere_." + +"Ik wensch u geluk," zeide ik, zuchtende: "maar in 's Hemels naam...." + +"Uw vader had gelijk," vervolgde Reynhove: "het werd tijd, dat ik eens +iets anders deed als rijden en mij amuseeren. Ik heb zijn raad gevolgd +en ben in politieke betrekking gekomen.--Hoor nu verder: een paar dagen +na uw vertrek van Amsterdam, werd door de Heeren in den Haag, ten +gevolge der voorspraak van den Russischen Gezant, met wien men gaarne +goede vrienden wilde blijven, van een dringend advies van de +Amsterdamsche regeering, en van de _demarches_, door ettelijke lieden +van _influentie_ gedaan, werd er goedgevonden, zeg ik, om _primo_ den +Heer Van Lintz, dien gij kent, niet uit te leveren aan Spanje, en +secundo, om hem niet als deserteur te beschouwen; waartoe dan ook bleken +geene termes aanwezig te zijn, daar zijn akte van ontslag reeds, op een +paar formaliteiten na, was opgemaakt voor zijn escapade met Mejuffrouw +Reefzeil:--kort en goed: alle difficulteiten waren weggeruimd en het +bevel van apprehensie moest gecontramandeerd worden. Ik werd door mijn +vader gechargeerd, die goede tijding aan de Amsterdamsche regeering te +brengen:--ronduit gezegd: ik had mijzelven geoffreerd om die boodschap +te doen: ik wist, dat de tijding uw vader welkom zoude zijn--en +bovendien--waarom zoude ik het _nieeren_?--er was nog een trekpleister, +die mij naar Amsterdam en wel naar uw huis deed verlangen." + +"Hoe!" viel ik Reynhove in de rede: "hebt gij zulke gedachten in 't +hoofd?" + +"Uw zuster Suzanna is een plaaggeest," antwoordde hij lachende: "maar +met dat al, ik zou mij hoogst gelukkig rekenen, indien zij mij +levenslang tot het doel van haar plagerijen wilde nemen: wij zouden +zien, wie het langst het uit zoude houden.--Maar dat daargelaten, want +ik heb ernstiger zaken te behandelen. Ik vond uw vader aan 't Stadhuis: +de Heer Blaek ging juist van hem vandaan en scheen alles behalve +opgeruimd. Uw vader wilde, toen hij mij gesproken had, terstond een +tweede expres naar Terschelling sturen om bevel te geven, den Heer Van +Lintz te libereeren:--een had hij er reeds weggezonden, op een vroegere +tijding dat de zaak goed stond;--maar terwijl wij nog aan 't praten +waren, daar kwam de brief aan van Heynsz, waarbij werd gemeld, hoe +Lodewijk was gewond en hoe men u als getuige bij de zaak hield ... ik +zag den man verbleeken toen hij den brief las, en merkte terstond, dat +er onraad moest zijn. Hij vermande zich echter en reikte mij met een +kalm gelaat den brief toe. Ik ontstelde insgelijks over den inhoud: maar +zag niet terstond alles door. "Die tijding zal den ouden Heer Blaek +geweldig frappeeren," zeide ik: maar ik begrijp niet, hoe uw zoon daarin +geimpliqueerd is."--"Ik maar al te wel," antwoordde hij: "zij hebben +elkander geprovoceerd--de eene is als het slachtoffer gevallen van dat +noodlottig punt van eer; en de andere ... (o God! mijn zoon!...) heeft +de wraak der wet te duchten. "O! Mijnheer ben een ongelukkig +vader!""--Ik had innig medelijden met den braven man en bood hem aan, +zelf als expres naar Terschelling te gaan en te onderzoeken hoe het met +de zaak geschapen stond. Hij aarzelde eenige oogenblikken: maar nam +eindelijk mijn propositie met dankbaarheid aan. Daar ik toch niet voor +den avond vertrekken kon, ging ik eerst naar den Heer Blaek om hem het +ongeval zijns zoons te verhalen--mede voorwaar geen aangename commissie; +ik vernam, dat hij niet te spreken was, maar mij verzocht een uur later +te komen. Ik voldeed aan het verzoek;--toen ik op den bepaalden tijd +weder aan zijn huis kwam, was hij een lijk.--Hij had, naar men vermoedt, +zich met vergif om 't leven gebracht." + +"Ontzettend! en wat kan de reden zijn?..." + +"Die is nog een raadsel: droefheid over het ongeval zijns zoons kan het +niet geweest zijn; want dat kon hem nog niet bekend wezen;--maar dat zal +zich wellicht later openbaren. Henriette was radeloos en onwetend wat te +doen. Ik stuurde naar uw vader. Hij kwam, uw moeder kwam, Mejuffrouw +Suzanna kwam----in 't kort--het was een tooneel vol desolatie en drukte. +Op de schrijftafel van den overledene lag een toegelakte brief aan zijn +zoon: dien vermoeden wij, dat licht over het geval zoude +verspreiden:--_enfin!_ hij moest kennis van het gebeurde dragen en ik +zeilde dus naar dit eiland af met een driedubbele missie." + +"En...? Mejuffrouw Blaek...?" + +"Zooals ik u gezegd heb, zij is violent geschrikt--bedroefd.... _enfin_; +zooals men bij dergelijke gevallen gesteld is.--Om kort te gaan: ik heb +mij bij mijn komst alhier geadresseerd aan zekeren vent, die den naam +van Doedes draagt, en een _quibus_ in _folio_ is, + +"Ik ken hem, tot mijn ongeluk," zeide ik. + +"Welnu! Ik ben begonnen met aan hem en aan Heynsz het bevel voor te +lezen, om den Heer Van Lintz te libereeren:--vervolgens heb ik mij naar +Lodewijk begeven, en hem, met permissie van dienzelfden Doedes, die mij +zoowel een zotte Dokter als een zotte Drost toeschijnt, na behoorlijke +preparatie, het overlijden van zijn Heer Papa gecommuniceerd. Hij was, +'t is zonde dat ik het zeg, meer verbaasd dan bedroefd--enfin! hij +scandaliseerde mij en ik ben maar spoedig van hem afgeloopen, na hem den +brief te hebben gelaten, die, hoop ik, meer _impressie_ op hem zal +maken. Toen heb ik aan dien Doedes gezegd, dat ik u moest zien en +spreken, en de vent heeft, met al zijn wijsheid en waan, het niet durven +weigeren aan iemand, die zulk een mooien rok aan had, die hem een bevel +van H.H.M.M. bracht en die op zulk een hoogen toon tegen hem sprak.--En +nu ben ik hier--en recht verdrietig, van u in zulk een gek parquet te +zien; want ik hoor, dat het hier geen quaestie van een duel is, maar dat +Lodewijk u van moord beschuldigt." + +"Hij liegt, Reynhove! bij al wat heilig is, hij liegt." + +"In dat geval is het een heel gemeene leugen, en hoop ik, dat hij tot +inkeer zal komen.--Maar...." + +Op dit oogenblik werd ons gesprek gestoord door een groote drukte aan de +deur, die met gedruisch openging; terwijl Reynszen, Pulver, Helding, +Heynsz en de Stokbewaarder bijna allen gelijktijdig binnendrongen, en +allen dooreen schreeuwden. + + + * * * * * + + +NEGEN-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK. + +HETWELK BEKENTENISSEN EN STERFBEDDEN AFSCHETST: ZEER MELANCHOLIEK OM TE +LEZEN. + + +"De Heer Blaek verlangt u te spreken," riep Reynszen mij toe. + +"Hij zal bakzeil inhalen!" schreeuwde Pulver. + +"Hij wil met geen leugen de eeuwigheid ingaan," zeide Helding. + +"De Heer Van Lintz is al gewaarschuwd," riep Heynsz. + +"Mijne Heeren!" zeide ik, opstaande: "wij kunnen wel allen te gelijk +zingen, maar niet te gelijk spreken; mag ik vragen, wat er is +voorgevallen, of welke tijding gij brengt?" + +"Stil! stil!" zeide Reynszen, tegen de overigen, die opnieuw vooraan +drongen: "ziehier het geval. De Heer Blaek heeft een brief van zijn +vader ontvangen, die, God vergeve het hem, zichzelven verdaan heeft. Wat +het geval recht is, weet ik niet; maar hij heeft verlangd, den +geinculpeerde, benevens den Heer Van Lintz en dien Heer" (op Reynhove +wijzende) "te spreken. Ik wensch van harte, Mijnheer Huyck! dat het tot +uw voordeel zij: doch ik mag u nog met niets vleien. Wees zoo goed mij +te volgen." + +Er was geen bevel, waaraan ik met meer bereidwilligheid voldoen kon: ik +kleedde mij, en eenige oogenblikken later waren wij allen aan het huis +van Doedes, die ons aan de voordeur ontving. + +"Hoe is het met den lijder?" vroeg hem Reynszen. + +"Hm!" antwoordde hij: "slechte _symptomata_--brief gelezen--flauwten +gehad--gisteren nog druk en woelig--met alles ontevreden--harde +bedden--slechte bediening--rijkeluisklachten,--en nu--stil--gedwee--mak +als een lam--geen koorts--erger--zwakte--vriendelijkheid--mis--slecht +afloopen." + +Wij volgden den Drost naar het vertrek van den zieke, alwaar zich de +Heer Van Lintz en zijn dochter reeds bevonden, die bij onze komst +oprezen en mij zwijgend de hand kwamen drukken. Na een stillen +wedergroet, wendde ik de oogen naar de bedstede des gewonden, en ik kon +niet nalaten, ondanks de redenen van wrevel, die ik tegen hem voedde, +een diep medelijden te gevoelen met den toestand, waarin ik hem +terugvond. Dat kort te voren nog zoo forsch en moedig gelaat was geheel +ingevallen. Door het strakke vel schenen de beenderen heen, een akelige +bleekheid was over het geheele wezen verspreid en de in hun kassen +weggezonken oogen van allen glans beroofd. Hij lag achterover, en zoo +onbeweeglijk, dat ik hem in het eerste oogenblik voor dood hield: hij +scheen echter mijn nadering te bespeuren, draaide het hoofd even naar +mij toe en herkende mij: een licht rood bedekte even zijn gelaat: hij +wendde het hoofd nog verder om, totdat hij Doedes in 't oog kreeg, en +vroeg, met een flauwe stem, of de Notaris nog niet gekomen was. + +"Notaris naar Midland"--antwoordde Doedes: "boodschap gestuurd--komen +als hij terug is." + +Dit verwijl scheen den lijder te hinderen: hij deed eenige moeite om +zich in 't bed op te richten: zijn bedoeling bemerkende, trad de +oppasster, die hem verzorgde, toe, en met behulp van deze gelukte het +hem een zittende houding aan te nemen. Wij stonden intusschen allen met +pijnlijk ongeduld te verbeiden, wat de uitslag zijner mededeeling zoude +wezen. + +"Mijne Heeren!" zeide hij, met een flauwe en bevende stem, die +langzamerhand in kracht en vastheid toenam: "ik heb u verzocht, hier te +komen. Ik voel, dat het spoedig ... met mij gedaan zal wezen ... en ik +wil ... zooveel in mij is, herstellen, wat ik bedorven heb." + +Hier hield hij een oogenblik stil, als om nieuwe kracht tot spreken te +vergaderen. Allen bleven wij hem zwijgend aanstaren, in gespannen +verwachting. + +"Het eerste wat ik doen moet," vervolgde hij, "is, hier in +tegenwoordigheid van den Voorzitter van Schepenen en van den Drost, te +verklaren, dat ik den Heer Huyck valschelijk heb beticht ... en dat hij +geheel onschuldig is aan de wond, die mij het leven kost." + +"God zij gedankt!" hoorde ik Amelia, met een flauwe stem achter mij +uitroepen, en mijn hart zeide haar dien uitroep na. + +"Hm!" zeide Doedes: "_confessio in articulo mortis_: eerst zoo +spreken--nu weer anders--moord toch gepleegd--dader op 't kerkhof?" + +"Dat zou je wel kunnen raden," mompelde Heynsz, "want Zwarte Piet is +begraven, en zoo die het niet gedaan heeft, weet ik niet wie er aan +zoude zijn coupabel." + +"Och ja!" zuchtte Helding: "op het kerkhof ligt hij naast mijn arm +kind!--verleden Maandag heb ik hen beiden ter aarde besteld. Zij zijn in +den dood vereenigd, die levend van elkaar gescheiden waren." + +"Indien het den zieke niet te veel vermoeide," zeide Reynszen: "zou hij +wel eenige nadere inlichtingen aan de Justitie dienen op te geven, dan +konnen wij daar acte van opmaken." + +Lodewijk knikte met het hoofd ten teeken van goedkeuring, en Reynszen, +zich aan een tafel zettende, maakte zich gereed zijn verklaring op te +teekenen. + +"De Heer Van Lintz," zeide Lodewijk, "zal zich herinneren, mij eenige +woorden te hebben toegevoegd, nopens papieren, onder hem berustende, en +welke invloed op mijn fortuin konden maken. Ik weet thans, dat die +bedreiging niet ijdel was:--maar hierover nader. Genoeg, zij +verontrustte mij--en dit was de oorzaak, dat ik hier bleef, ten einde te +zien, wat het gevolg daarvan zoude kunnen zijn.--Ik was ongerust, +ongedurig, als gejaagd--ik begreep, dat ik in de bewuste zaak een weinig +voordeelige rol gespeeld had:--ik had uit blinde wraakzucht tegen den +Heer Van Lintz, uit haat en liefde (want ik weet niet hoe het gevoel te +bestempelen, dat zijn dochter mij inboezemde) mij verlaagd om een +handlanger der Justitie te worden--en zag te laat in, hoe verachtelijk +mij zulks in aller oogen maken zoude: kortom! ik was wrevelig en vol +spijt; maar, gelijk het gaat, ik beschuldigde iedereen behalve +mijzelven, en vloekte op den Heer Van Lintz, op mijn dwazen hartstocht, +op Heynsz--maar bovenal op den Heer Huyck, wien ik als mijn doodvijand +beschouwde. Ik was naar mijn jacht gekeerd! maar bracht den nacht +slapeloos door, en keerde, zoodra het dag werd, naar wal, met een koppel +pistolen voorzien, en van zins den Heer Huyck tot een tweegevecht uit te +dagen. Hem niet aan de herberg vindende, liep ik het duin in, met het +oogmerk van hem op te zoeken, toen ik den persoon van Sander Gerritsz op +zijde kwam. Nauwelijks had deze mij aangeblikt, of hij kwam in drift op +mij af, en schold mij in hevige bewoordingen voor den moordenaar zijner +liefste uit. Weinig lijdzaam van natuur, en wrevelig bovendien wegens al +wat er gebeurd was, gaf ik hem een slag in 't aangezicht; waarop hij mij +in de borst greep en er een worsteling tusschen ons beiden ontstond, aan +welke ik een einde maakte door een pistool uit mijn zak te halen en hem +door 't hoofd te schieten. Hij wankelde, maar zijn laatste krachten +bijeenzamelende, trok hij zijn mes, stootte het, eer ik het verhinderen +kon, mij in den strot, en viel toen stijf achterover, terwijl ik te +gelijker tijd bedwelmd nederstortte en niet weer bijkwam, dan toen ik, +in 't leven teruggeroepen, den Heer Huyck nevens mij herkende. Toen was +het, of mij een helsche geest influisterde, dat ik hem van den moord +betichten moest. Ik voldeed aan die inblazing; later deden wraakzucht, +haat, valsche schaamte, mij bij mijn verklaring volharden. Maar de +ontzettende tijding, die ik heden bekomen heb, en de mededeelingen, mij +door mijn ongelukkigen vader gezonden, hebben mij de oogen geopend. Ik +heb de hand van God herkend, die het kwaad niet ongewroken laat.--Ik heb +van mijzelven geijsd:--en van al de ongerechtigheden, die ik bedreven +heb. Gave de Heer, dat ik die alle kon herstellen, gelijk ik deze doe +... en gij, Mijnheer Huyck!... Mejuffrouw!... mijn goede Helding!... +vergeeft mij ... opdat God mij vergeve." + +Bij het uiten dezer laatste woorden verzwakte zijn stem merkbaar en hij +zakte in elkander, als iemand die een poging boven zijn krachten gedaan +heeft. Wij traden dichter aan zijn legerstede om hem die geruststelling +te schenken welke hij verlangde.--"Ik vergeef u," zeide Van Lintz: "want +ik weet bij eigen ondervinding te wel, tot welke uitersten gekrenkte +eigenliefde en toomelooze zucht ter inwilliging onzer neigingen ons +kunnen voeren. Gij hebt u willen wreken ... ik ken dat gevoel ... ik heb +het ook eenmaal ... en te vreeselijk ... ingewilligd." Dit gezegd +hebbende, trad hij terug en bleef in sombere gepeinzen staan. + +Helding drukte den lijder zwijgend de hand; maar was buiten staat zijn +vol gemoed uit te storten. "Ik betuig oprecht Mijnheer Blaek!" zeide ik, +op mijne beurt naderende, dat bij mij geen greintje wrok tegen u +overblijft; en moge de Algoede u niet alleen zoo volkomen vergeven als +ik u vergeef;--maar u behouden om door een oprechten wandel zijn naam te +verheerlijken." + +"Hm!" zeide Doedes, naderende, en zijn patient den pols voelende: +"zwak--_lassitudo_--niet allen hier blijven--heengaan--hm!" + +"Wel ja!" zeide Reynszen: "mij dunkt, het is nu alles beklonken: ik heb +de verklaring opgemaakt, die de gewonde heeft afgelegd, zoo hij die nog +verkiest te hooren en in staat is, die te teekenen, dan zie ik geen +zwarigheid, den Heer Huyck onder handtasting te ontslaan; want de +depositie van Andries Matthijssen is bij mij ook geen oortje waard en +naar hetgeen onze vriend Heynsz vertelt, loopt hij meer kans zelf de +galg te kussen, dan er anderen aan te helpen." + +Lodewijk, eenigszins bijgekomen zijnde, toonde zich bereid, de +verklaring te hooren lezen, en te teekenen, een daad, welke hij, schoon +met moeite, ten einde bracht. Toen wilden wij afscheid van hem nemen en +ons verwijderen, maar hij gaf te kennen, dat zijn gemoed nog niet geheel +ontlucht was en dat hij nog iets met den Heer Van Lintz had af te +handelen, waarbij echter alleen Reynhove en ik getuigen mochten zijn, +weshalve hij verzocht, dat al de overigen het vertrek zouden verlaten. + +Toen men aan zijn verlangen voldaan had, bleef hij nog een wijl op de +deur staren, als vreezende, dat iemand het in zijn hoofd mocht krijgen, +terug te keeren, en zich tot Reynhove wendende: "schuif den grendel +dicht!" zeide hij met een ongeduldige beweging: "en gij, Huyck! schenk +mij dat glas nog eens vol ... mijn lippen branden." + +Ik bood hem het gevulde glas aan: hij dronk het met langzame teugen +ledig, terwijl wij elkander aanzagen, niet zonder nieuwsgierigheid, waar +dit alles op zoude uitdraaien. Eindelijk zette hij het glas neder, +haalde van onder zijn dek een papier voor den dag, hetwelk hij tusschen +de vingers frommelde en, Van Lintz aanziende, begon hij in dezer voege: + +"Gij hebt mijn vader vroeger gekend, Mijnheer?" + +Van Lintz beantwoordde deze vraag met een koele buiging. + +"Gij hebt waarschijnlijk vernomen, hoe zijn uiteinde is geweest," +vervolgde Lodewijk: "maar wat gij noch iemand weet, hetgeen ik zelf +eerst op dit oogenblik vernomen heb, is het zielelijden, waarmede hij +zoovele jaren geworsteld heeft, en dat hem thans het leven gekost heeft. +Het is echter nuttig, dat gij drieen hiermede bekend zijt, opdat gij ten +minste bij anderen, die geneigd mochten zijn, over hem een onbarmhartig +vonnis te vellen, de getuigenis zoudt kunnen afleggen, dat hij meer te +beklagen dan te veroordeelen was. Lees dezen brief overluid, Huyck!--en +gij zult beseffen, welke uitwerking hij op mij maken moest." + +Ik nam het papier van hem aan en las. Het was de brief, dien Reynhove +had medegebracht, en de inhoud luidde als volgt: + +"Wanneer gij dezen brief ontvangt, mijn zoon! zal uw vader voor den +rechterstoel des Allerhoogsten verschenen zijn:--en, zoo de wroeging van +een sedert vijftien jaren gefolterd geweten mij dringt, dit leren te +verlaten, gij, ongelukkige! gij, die alleen in staat zoudt geweest zijn, +mij de rust terug te geven, en mij met het leven te verzoenen, gij +verhaast den stap, die mij de eeuwigheid invoert. + +"O! dat ik vroeger gesproken had! Wellicht zoudt gij aan mijn raad, aan +mijn wensch hebben gehoor gegeven en het hart pogen te winnen van haar, +die ik voor u bestemde. Een huwelijk tusschen u en uwe nicht had alles +vereffend!--maar wat zeg ik?--Het heeft zoo moeten zijn. Gij waart een +zoo beminnelijke, zoo deugdzame gade niet waardig; en ik was bestemd, de +straf voor mijn misdrijf te ontvangen en de schande, die mij wacht, in +het graf te ontvlieden. + +"Dan, de tijd is te kort:--en ik moet mij haasten, de laatste +levenskrachten, die mij nog overblijven, te besteden. Luister +dan:--beklaag mij: vloek mij niet: en laat mijn voorbeeld u tot leering +strekken. + +"Gij zult wel gehoord hebben, dat mijn broeder en ik, in vroegere jaren, +veel moeite hadden om behoorlijk rond te komen, en dienvolgens onze +fortuin buitenslands gingen beproeven. Men heeft er u bij verteld, dat +ik gelukkig slaagde, terwijl het hem tegenliep. Hoor thans voor 't eerst +de zuivere waarheid: + +"Van mijn jeugd af had een onverzadelijke dorst naar schatten mij de +ziel beheerscht. Ik zag zooveel rijkdom en weelde om mij heen, dat ik +het denkbeeld niet verdragen kon, voor anderen, die mij in stand en +geboorte gelijk waren, te moeten onderdoen. En echter scheen ik daartoe +bestemd; want mijn vader bezat weinig buiten hetgeen zijn ambt hem +schonk, en zijn levenswijze was niet van dien aard, dat hij veel kon +sparen. Ik besloot dus, toen ik tot jongelingsjaren gekomen was, dat een +goed huwelijk het eerste middel zoude zijn, om mijn doel te bereiken. Ik +slaagde naar wensch;--immers ik dacht zoo:--ik zag niet naar schoonheid +of zielsgaven: ik zocht slechts een rijke vrouw en trouwde haar +schatten. Mijn eerste straf was het noodlottige leven, dat ik met uw +moeder leidde;--ik wil daarover niet uitweiden. Zij stierf en toonde mij +den haat, dien zij mij toedroeg, door bij uitersten wil te bepalen, dat +haar vermogen op u zou komen, zonder dat ik daarvan eenige vruchten zou +mogen trekken. Ik was nu even ver als ik te voren was: ik besloot naar +de West te gaan en daar mijn fortuin te beproeven, terwijl ik u bij de +meervermogende familie uwer moeder achterliet. + +"De uitkomst beantwoordde wederom niet aan mijn verwachtingen. Na jaren +vol tegenspoeds keerde ik terug en kwam te Lissabon aan. Daar ontmoette +ik den Graaf van Talavera, die er voor de belangen van het Spaansche hof +aanwezig was; en ik hernieuwde met hem de kennis, die ik vroeger met hem +als Baron Van Lintz had gemaakt. Van hem bekwam ik tijding van mijn +Broeder, die tevens zijn zwager was (zij hadden elk eene Juffrouw +Reefzeil getrouwd) en vernam, hoe deze, die insgelijks zijn fortuin +buitenslands was gaan beproeven, en zaken in de Levant had verricht, te +Lissabon werd verwacht. Ik nam voor, zijn komst te verbeiden: en +werkelijk, hij kwam weldra opdagen; maar zijn uiterlijk verried geen +rijkdom. Nauwelijks was hij een paar dagen met ons geweest, of hij werd +door een hevige ziekte overvallen, die hem, na een korte ongesteldheid, +aan den rand des grafs bracht. De Graaf van Talavera deelde met mij de +zorgen zijner verpleging en was de eerste, die hem waarschuwde, dat hij, +naar het oordeel des geneesheers, weinige dagen levens meer overig had, +en orde op zijn zaken stellen moest. Mijn broeder glimlachte op een +droevige wijze. "Dit laatste zal mij weinig moeite kosten," zeide hij: +"Ik had gehoopt mijn dochter, mijn eenigst pand, te zullen terugzien en +haar de welvaart, die ik voor haar vergaarde, zelf te brengen: nu zal +mijn broeder zich met die taak dienen te belasten."--Wij zagen elkander +verwonderd aan, de Graaf en ik; want wij begrepen niet, waar die +welvaart schuilen kon. Toen haalde mijn broeder een dikken rotting voor +den dag, die aan zijn voeteneinde lag, en waarmede wij, wegens haar lomp +fatsoen, meermalen den spot hadden gedreven. Hij verzocht mij den knop +er af te draaien en hetgeen zich daarin bevond op de tafel uit te +schudden. Ik deed zulks, en nu ontdekten wij met verbazing, dat de stok +hol en geheel gevuld was met edelgesteenten van een onschatbaren prijs. +Mijn broeder nam er eenige van af, en mij die ter hand stellende, zeide +hij: "deze zijn voor u, en zullen u, zoo gij die met overleg verkoopt, +in staat stellen uw fortuin weder op te bouwen. De overige zult gij aan +mijn dochter brengen, als haars vaders erfdeel...."--Toen gelastte hij, +dat men een juwelier zou roepen: er werd een inventaris opgemaakt, +waarop de prijzen volgens taxatie genoteerd werden: en daarvan een +afschrift aan mij en een aan den Graaf ter hand gesteld; terwijl wij +beide stukken teekenden en de bestemming der juweelen daarop vermeldden. +Weinige dagen later stierf mijn broeder in mijn armen, en terwijl zijn +stervende mond mij zijn dochter aanbeval. Ik bleef niet langer te +Lissabon dan voor de begrafenis noodig was, en zeilde af naar Amsterdam. + +"Ondertusschen was ik weinig tevreden, wanneer ik de fortuin, die mijn +broeder gemaakt had, met de mijne vergeleek; en zonder te bedenken, dat +hij geen genot van zijn moeizaam verkregen schatten had gehad, terwijl +ik de toekomst nog voor mij had, dacht ik er slechts aan, om mijn nicht +te benijden, die zoo gemakkelijk aan een erfenis kwam, waarop ik, zonder +haar, alleen aanspraak zoude gehad hebben. Nu fluisterde mij de duivel +in: waarom zoudt gij dien schat aan uw nicht brengen? behoud hem voor +u-zelf, drijf er handel mede, en maak het op een andere wijze goed met +de dochter uws broeders. Geen haan zal er naar kraaien, en de Graaf van +Talavera zal er zich in Spanje niet over bekommeren, of gij aan het +vertrouwen uws stervenden broeders beantwoord hebt. Ik was te Amsterdam, +zonder tot een besluit gekomen te zijn: men was aldaar reeds van den +dood mijns broeders onderricht, en te gelijk overtuigd (zoozeer had hij +zijn winsten bedekt gehouden), dat hij arm gestorven was. Nu had ik de +zwakheid, of noem het de laagheid, de lieden niet uit den droom te +helpen: ik verkocht mijn juweelen, of liever die mijner nicht niet op +eens, maar langzamerhand, en begon een handel, dien ik meer en meer +uitbreidde. Ik was voorspoedig. Het scheen alsof het onrechtvaardig +verkregen geld in mijne handen moest gezegend worden; dan innerlijk was +ik verre van mijn voorspoed te genieten. + +"Eenige jaren waren verloopen, toen ik (nog sidder ik bij de +herinnering) een brief van den Graaf van Talavera ontving. Hij had, +schreef hij, vernomen, dat ik zeer vermogend was geworden, terwijl men +van mijn nicht niets af wist: kortom de brief gaf niet onduidelijk te +kennen, dat hij iets van de zaak vermoedde. Hij eindigde met mij te +melden, dat hij het duplicaat van den inventaris naar Amsterdam zou +overzenden en bij den Notaris Bouvelt doen deponeeren. Dit bericht +ontzette mij: om tegen den dreigenden slag gewapend te zijn, liet ik +terstond mijn nicht van de school komen, waar zij zich bevond, nam haar +bij mij en behandelde haar als mijn eigen kind, voornemens zijnde om, +zoo ik aangeklaagd werd, dadelijk rekening en verantwoording te doen. +Maar nu bekwam ik de tijding, dat de Graaf in ongenade en naar Amerika +was--en een jaar daarna verspreidde zich het gerucht van zijn dood. Ik +was thans van mijn grootste zorg ontslagen; want ik hoopte altijd, dat +hij zijn bedreiging om dat papier over te zenden, niet had ten uitvoer +gelegd. Intusschen had ik Henriette als een dochter liefgekregen, en hoe +meer ik haar leerde kennen en waardeeren, hoe feller verwijtingen ik mij +deed van haar een vermogen te hebben onthouden, dat haar rechtmatig +toebehoorde. Toen kwam het denkbeeld bij mij op, dat een huwelijk +tusschen u beiden alles in 't gelijk, zoude brengen: en ik behoef u mijn +streven naar dat doel niet voor den geest terug te brengen; het is u +genoeg bekend. + +"Verbeeld u mijn schrik, toen ik eenige dagen geleden, den man, dien ik +dood waande, ten huize van den Notaris Bouvelt ontmoette en van hem +hoorde, dat de bewuste inventaris zich onder andere papieren bevond, die +hij indertijd, wel verzegeld, naar Amsterdam had overgezonden en nu was +komen terugeischen; terwijl hij tevens dreigde, mijn gedrag openbaar te +zullen maken. Ik had ook toen nog mijn volslagen schande kunnen +voorkomen, door aan mijn nicht haar vermogen uit te keeren en er bij te +voegen, dat ik haar om wijze redenen tot nog toe verborgen had gehouden, +hoe rijk zij: was; maar valsche schaamte belette mij, dien stap te doen, +daar ik vreesde, dat de ware toedracht der zaak bekend zoude worden. Ik +smeekte derhalve den Heer Van Lintz, mij mijn goeden naam niet te +ontrooven: ik stelde hem uw huwelijk met Henriette als een bepaalde zaak +voor: ik bood hem mijn invloed bij onze bewindslieden, mijn hulp ter +ontvluchting aan. Door mijn gebeden verwonnen, nam hij aan om, zoodra +hij in veiligheid zou zijn en de tijding van uw huwelijk bekomen had, +mij het noodlottig duplicaat te zenden. + +"Uw onberaden daad, om den man, van wien ik alles te vreezen had, in +handen der Justitie te leveren, heeft al mijn pogingen verijdeld. Het +bewuste stuk is daardoor, met de overige bij hem gevonden papieren, in +beslag genomen, naar Amsterdam gezonden, en in handen van den Heer +Hoofdofficier. Zooeven kom ik van zijn kantoor. Hij had mij laten roepen +om te vernemen, wat het opschrift: _Inventaris der juweelen enz., +toebehoord hebbende aan den Heer Hendrik Blaek en thans het eigendom +zijner dochter Henriette Blaek_, te beduiden had. Wat ik geantwoord heb, +weet ik niet, maar ik weet wat het gevolg zal zijn, indien dit stuk +geopend wordt: en de schande, die mij wacht, wil ik niet beleven. God +vergeve mij de misdadige wijze, waarop ik dit leven verlaat: Hij vergeve +mij de slechte tucht, waaronder ik u gehouden heb, en doe u tot inkeer +komen, opdat gij van den verkeerden weg terugtreedt, dien gij tot nog +toe bewandeld hebt, en u spiegelt aan het vreeselijk voorbeeld van + + Uw ongelukkigen vader + JACOBUS BLAEK." + +"Gij ziet het, Mijne Heeren!" zeide Lodewijk, toen ik ten einde gelezen +had, terwijl hij zijn hoofd in de handen verborg: "ik ben de oorzaak van +mijns vaders dood.--Maar thans vraag ik u om raad, u, die tot nog toe +alleen met het geheim bekend zijt, is er niets aan te doen om zijn +nagedachtenis te sparen.--Wat Henriette betreft, zij zal hebben wat haar +toekomt, en meer dan dat." + +"Mijnheer!" antwoordde Van Lintz: "de Heer Reynhove heeft mij de mij +ontnomen papieren teruggebracht: indien het bewuste stuk zich daarbij +bevindt, zal ik het aan uw nicht zenden. Zij alleen kan beslissen, wat +daarmede gedaan moet worden." + +Hier werd aan de deur getikt en de Notaris aangediend, met wien wij den +lijder alleen lieten: twee dagen later, gedurende welke ik hem vaak +bezocht had, blies hij den laatsten adem uit. Na het lijk te hebben doen +kisten, nam ik, met dat overschot, en onze Hollandsche vrienden, de +terugreis aan naar Amsterdam. + +Het was te Harlingen, dat ik afscheid nam van den Heer Van Lintz en zijn +dochter, die nu voornemens waren hun reis te land voort te zetten. "Nu! +mijn vriend!" zeide de eerstgenoemde, terwijl hij mij de hand schudde: +"nu zal het toch eindelijk wel voor goed zijn, dat ik u vaarwel zeg. +Veel zegen op uw ondernemingen. Ik draag u de belangen mijner nicht +Blaek op, want ik verwijt mij half en half, dat ik er niet beter voor +gezorgd heb; doch, zoo iemand, zult gij die behartigen: gij hebt er +dubbele reden toe." + +"Ik vrees maar," zeide ik, "dat zij nog te veel tegen mij zal ingenomen +zijn, om mij tot haar zaakwaarnemer te benoemen." + +"Heb ik u niet van het tegendeel verzekerd?" zeide Amelia, langzaam het +hoofd schuddende en op een toon van weemoedig verwijt: "ga tot haar, en +vrees niet, haar de geheele, onbewimpelde waarheid te verhalen; zij zal +u geloven;--wees daar overtuigd van: en wanneer gij haar ziet, stel haar +dan uit naam van haar nicht dit aandenken ter hand, en verzoek haar, het +uit liefde voor mij te willen dragen." + +Dit zeggende, reikte zij mij een halsband toe, dien zij gedurende haar +verblijf op Ter-Schelling van haar eigen schoone haren gevlochten had, +en aan welks uiteinde zij uiteinde zij een effen gouden kruisje had +vastgemaakt. + +"En zult gij mij geen aandenken laten?" vroeg ik, terwijl ik haar met +hartelijkheid de hand drukte. + +"Thans niet: ik zal u wellicht er een zenden, wanneer wij op de plaats +onzer bestemming zullen zijn:--en dan wacht ik er een van u--en van uwe +vrouw." + +Met deze woorden beantwoordde zij mijn handdruk, sloeg zich den sluier +over 't gelaat en stapte haastig in den wagen, die haar wachtte. Haar +vader nam plaats nevens haar: de zweep des voermans klapte en het +rijtuig voerde beiden uit mijn gezicht. Ik heb hen nimmer teruggezien. + +Achttien uren later was ik te huis, in de armen mijner moeder. Ik zal +niet beproeven de gewaarwordingen te beschrijven, welke ons allen bij +dit wederzien bezielden. + +Den volgenden dag kwam Reynhove mij afhalen, om naar Mejuffrouw Blaek te +gaan, die naar zijn zeggen, verlangd had, ons beiden te spreken. Wij +vonden haar alleen, in een voegzaam rouwgewaad, bevallig als altijd, +maar bleek, afgemat en diep bedroefd. Zij bloosde even, toen zij mij +wederzag, maar herstelde zich terstond, bood ons stoelen aan en zette +zich over ons. + +"Gij beiden, mijne Heeren!" ving zij aan, "zijt getuigen geweest van het +overlijden van mijn rampzaligen Neef...? + +"Ja Mejuffrouw!" antwoordde ik, naar eenige papieren tastende, die ik in +mijn rokzak had: "en ik ben belast...." + +"Een oogenblik!" hernam zij: "aleer wij over iets anders spreken, +wenschte ik te weten, of iemand buiten u en den Heer Van Lintz kennis +draagt van zekeren brief, door mijn oom aan Lodewijk geschreven?" + +"Niemand," antwoordde ik: "ik heb dien brief en zal u dien, zoo UEd. +verlangt, ter hand stellen, benevens...." + +"Ik zal dien afwachten," zeide zij: "maar vooraf moet ik u nog zeggen, +dat ik een brief heb van mijn oom Van Lintz, waarin hij mij de +aanleiding mededeelt, welke mijn ongelukkigen oom Blaek tot den stap, +dien hij deed, bewogen heeft, en mij tevens een stuk zendt, volgens +hetwelk ik recht op een aanzienlijk vermogen zou hebben. Ik heb geweend +bij het zien van mijns vaders naamteekening, en bij de gedachte aan al +de moeite, die de brave man zich gegeven heeft, om voor mij een vermogen +te vergaderen;--ik heb die naamteekening er uitgesneden en het stuk zelf +verbrand." + +"Hoe!" riep Reynhove verbaasd uit:, een zoo _precieux_ document!..." + +"Ik ben te veel aan mijn oom verschuldigd, ik heb te veel bewijzen van +zijn liefde ontvangen, om tot loon daarvan, nu hij dood is, zijn goeden +naam aan te randen. Niemand dan ons is het geheim bewust. Lodewijk heeft +het in het graf medegenomen: mijn oom Van Lintz zal zwijgen, indien ik +het hem verzoek: ook van u, mijne Heeren! wacht ik hetzelfde: men +schrijft den dood mijns ooms aan een beroerte toe:--de ware toedracht +der zaak kan dus voor elk verborgen blijven." + +"Maar weet UEd. wel, Mejuffer!" zeide Reynhove, "dat gij een _important_ +kapitaal hebt opgeofferd, ten gerieve van een paar dozijn collateralen, +die er u geen dank voor zullen weten?" + +"Mejuffrouw offert niets op," zeide ik: "en, hoewel de verdiensten van +haar handelwijze even groot blijven, de nadeelen daarvan worden geheel +weggenomen door het stuk, dat ik de eer heb haar te overhandigen. Het is +het testament van den Heer Lodewijk Blaek, natuurlijken erfgenaam zijns +vaders, waarbij hij, op eenige legaten na, zijn nicht, Mejuffrouw +Henriette Blaek, aanstelt tot zijn universeele erfgename." + +Henriette nam bevende het papier aan, dat ik haar ter hand stelde. Haar +ontroering belette haar te spreken en zij antwoordde niets op de +gelukwenschingen van Reynhove. + +"Mejuffrouw!" vervolgde ik, toen zij weder wat bedaarder was geworden: +"de overledene heeft in de laatste uren zijns levens verlangd, dat ik de +man zou zijn, die u dit afschrift van zijn uitersten wil aanbood: hij +voegde er bij, dat het u wellicht ... aangenaam zou zijn ... dat stuk +uit mijne handen te ontvangen. Mag ik mij vleien, dat hij waarheid +gesproken heeft?" + +"Mijn Heer!" antwoordde zij, terwijl een hoogrood haar gelaat overdekte: +"het is u ongetwijfeld bekend, dat ik, op den morgen van haar vertrek +uit Amsterdam, een bezoek heb gehad van mijn nicht Amelia." + +Ik zag verbaasd op. Zoo had die brave ziel niet geschroomd zich aan een +wellicht onaangename ontvangst te wagen, om mijne voorspraak te zijn. +Het stellige der verzekering, die zij mij gegeven had, was mij thans +opgelost. + +"En mag ik hopen," zeide ik, "dat dit bezoek u gunstiger gedachten van +mij heeft doen opvatten?" + +"Amelia is een engel," zeide Henriette, "en ik vergeef het u nooit, dat +gij niet smoorlijk op haar verliefd zijt geraakt. Wat zij zeide ... hoe +zij ... in 't kort, ik ben verplicht u verschooning te vragen voor de +verkeerde gedachten, die ik van U had opgevat." + + * * * * * + +Zes maanden later kondigde de Voorzanger in de Oude Kerk met zijn +neusstem (waarvan in het derde Hoofdstuk dezer geschiedenis gesproken +is), werkelijk aan, dat er trouwbeloften bestonden tusschen Willem +Andries Reynhove, Heer van Wijdeplas, Groenewoud en Binnengeest, +Jonkman, met Mejuffrouw Susanna Aletta Huyck, Jonge Dochter; maar liet +daarop een gelijke aankondiging volgen, betreffende Meester Ferdinand +Huyck en Mejuffrouw Henriette Blaek. + + * * * * * + + Hier eindigt het verhaal van den heer Huyck. Daarachter stond, met + de hand van Mejuffrouw Stauffacher, het navolgende geschreven: + +Indien het bovenstaande verhaal een roman ware, zou men den schrijver +met recht te laste kunnen leggen, dat hij den lezer in 't onzekere laat +omtrent het lot van sommige personen, die in zijn lotgevallen een +merkwaardige rol spelen. Daar het echter zijn doel schijnt geweest te +zijn, naar waarheid te vertellen wat hem overkomen is, moet men hem +veeleer prijzen, dat hij niet meer heeft te boek gesteld, dan hij met +zekerheid wist. Vreemd intusschen komt het mij voor, dat hij niet met +een woord melding maakt van hetgeen er verder geschied is met den Baron +Van Lintz en zijne beminnelijke dochter. Wellicht was hun latere +levensloop aan zijne kinderen, voor wie hij zijn opstel vervaardigde, +genoegzaam bekend. Wat mij betreft, ik wil niet ontveinzen, dat ik mij +zeer teleurgesteld vond, toen ik, aan het slot komende, niet te weten +kwam, of hij met den zwerver en zijn lieve dochter later nog door +briefwisseling of anderszins de betrekking onderhouden bleef. Gelukkig +echter kende ik den waren naam des mans, die in het Handschrift onder +zooveel verdichte namen voorkomt, en wist ik uit de geschiedenis, hoe +hij den Russischen Tsaar belangrijke diensten bewees en tot hooge +waardigheden opklom, zonder echter ooit de bijzondere vriendschap des +Alleenheerschers te verwerven. Dezelfde onbuigzaamheid van karakter, die +hem vroeger reeds zooveel vijanden en tegenspoeden berokkend had, en die +er met de jaren niet op verbeterd was, maar veeleer in balsturige +hoofdigheid en wrevel ontaard, was niet geschikt om hem bemind te maken +bij een Vorst, die zelf een onverzettelijken wil bezat, waarnaar hij +alles wilde doen buigen. Er ontstonden vaak hoogloopende verschillen +tusschen hen beiden: en alleen het nut, dat hij begreep van den Baron +Van Lintz te kunnen trekken, om zijn Moskoviten in bedwang te houden, +weerhield Peter, hem naar Siberien te bannen. Wat Amelia betreft, +ziehier de narichten, die ik omtrent haar bekomen heb van lieden, die +zich harer nog herinnerden. Zij leidde, in de eerste jaren van haar +verblijf in Rusland, een stil en afgetrokken leven, en wederstond al +dien tijd het verlangen haars vaders, dat zij zich ten hove zoude +vertoonen. Eindelijk echter gaf zij toe, en schonk zelfs haar hand aan +een gunsteling des Tsaars, een beschaafd en waardig edelman, maar die +tweemaal hare jaren had. Onzeker is het, of zij dit huwelijk alleen +aanging om haar vader te believen: misschien was zij werkelijk den +vreemdeling genegen en had zij de ongelukkige neiging, die zij in +Holland had opgevat, overwonnen, welke haar handelingen bestuurde, meer +dan de woorden van het verhaal doen vermoeden. Hoe dit zij, zij leidde +een voorbeeldig leven, verspreidde weldaden om zich heen en stierf in +hoogen ouderdom, gezegend door al wie haar gekend had. + +De Heer Hoofdofficier Huyck en zijn brave gade hadden het geluk, meest +al hun kinderen en zelfs ettelijke hunner kleinkinderen gehuwd en in +goeden doen te zien. Uit den aanvang van het Handschrift kan men zien, +dat het Ferdinand en den zijnen voorspoedig was gegaan: en nog zijn hun +nakomelingen in Amsterdam en elders geacht en gezien. Ook Mevrouw +Reynhove leefde zeer gelukkig met haar man, die, gelijk men heeft kunnen +opmerken, innerlijk veel beter was dan hij zich oppervlakkig had doen +kennen. Zij wist hem met verstand te leiden en tot een nuttig en +werkzaam leven op te wekken: hij zeide dan ook, na zijn huwelijk, of +reeds vroeger aan alle slempmalen en wilde partijen vaarwel, klom tot +hooge eereambten op en bewees den Staat belangrijke diensten. + +Caspar Weinstuebe, na vruchteloos gepoogd te hebben, zich toegang te +verschaffen tot de hoogere kringen der maatschappij, en zich daar een +echtvriendin te zoeken, toch niet ongehuwd willende sterven, trouwde met +zijn keukenmeid, bij wie hij ettelijke kinderen verwekte, die, betere +opvoeding ontvangende dan hem te beurt was gevallen, hun geringe afkomst +langzamerhand deden vergeten: ook zij wonnen geld, en hun nageslacht +verkeert thans dagelijks met die familien, wier _bekaentschafft_ de +wellust van Caspar zou hebben uitgemaakt. + +Van den Makelaar Velters heb ik weinig kunnen vernemen. Alleen blijkt +mij uit een oud adresboekje, dat hij in de laatste helft der vorige eeuw +Kerkmeester van de Ooster Kerk en dus nog in leven was. Hij schijnt +wijselijk de poezie voor meer winstgevende werkzaamheden te hebben laten +varen: althans gedichten van hem zijn mij nooit voorgekomen. De +_Mengelingen_ van Helding kan men nog in sommige boekerijen van deftige +lieden, en ook nu en dan, hoor ik, op stalletjes aantreffen: ik twijfel +echter, of zij ooit veel lezers vinden. Gerustelijk mag men aannemen, +dat hij het dubbele huwelijk, waar het verhaal mede sluit, zal bezongen +hebben, en dat Tante Van Bempden niet achterlijk gebleven zal zijn, om +te dier gelegenheid een luisterrijk feest te geven. + +Zacharias Heynsz ging ijverig voort met aan de Justitie trouwe diensten +te bewijzen: met de aanvaarding zijner nieuwe betrekking zeide hij het +schilderen vaarwel: en de kunst heeft er niet bij verloren. + +Eindelijk kan ik hier nog bijvoegen, dat, volgens getuigenis mijner +vrienden, een afstammeling van kleinen Simon den Marskramer, die sterk +verdacht wordt gehouden van, op het voetspoor zijns voorvaders, der +Politie bijwijlen ten dienste te staan, nog dagelijks op het +Schapenplein te zien is, 's winters met een vuurtest, 's zomers met een +schoenenbak, al roepende: "gheen dijt rijk, zoo waar solje ghesond +blijven." + +Marie Stauffacher. + + + * * * * * + + +INHOUD + + +INLEIDING + +HOOFDSTUK 1. + +Waarin, onder meer andere wetenswaardige zaken, het portret van den held +dezer geschiedenis gevonden wordt. + +HOOFDSTUK 2. + +Waarin men lezen zal, wat in en voor de herberg te Zoest voorviel. + +HOOFDSTUK 3. + +Waarin wordt bewezen, hoe gevaarlijk het is zonder parapluie uit te +gaan, en de beschrijving gevonden van een mooi meisje en een mooien +koepel. + +HOOFDSTUK 4. + +'t Geen verhaalt wat me verder in den koepel voorviel. + +HOOFDSTUK 5. + +Hetwelk bange lieden bij avond niet moeten lezen. + +HOOFDSTUK 6. + +Waarin onze held voor de tweede reis op denzelfden dag gevaar loopt van +zijn hart te verliezen. + +HOOFDSTUK 7. + +Vermeldende, wat de heer Bos aan Ferdinand vertelde, en hoe deze per +slot nog even wijs bleef, gelijk ook het geval met den lezer zal zijn. + +HOOFDSTUK 8. + +Waarin meer geredeneerd dan gedaan wordt. + +HOOFDSTUK 9. + +Behelzende het verhaal eener schuitreis van Naarden naar Amsterdam. + +HOOFDSTUK 10. + +Waarin verhaald wordt, hoe Ferdinand te huis kwam en hoe hij insliep, +welk voorbeeld de lezer mag volgen, zoo het hem goeddunkt. + +HOOFDSTUK 11. + +Hetwelk ettelijke politie-geheimen aan den dag brengt. + +HOOFDSTUK 12. + +Waarin men nadere kennis maakt met de leden des familie en waarin tante +Letje een confituurvlek op haar halsdoek bekomt. + +HOOFDSTUK 13. + +Behelzende, hoe Suzanna en Ferdinand harrewarren, en hoe de laatste in +een welkomstdicht verheerlijkt wordt. + +HOOFDSTUK 14. + +Waarin Ferdinand op cognac onthaald en tegen wil en dank in nieuwe +avonturen gesleept wordt. + +HOOFDSTUK 15. + +Vermeldende, hoe Ferdinand en Suzanna uit logeeren gingen en wat er op +Heizicht gebeurde. + +HOOFDSTUK 16. + +Waarin verhaald wordt, wien Ferdinand in de kerk zag: en welke gasten op +Heizicht kwamen eten. + +HOOFDSTUK 17. + +Verhalende, hoe Zwarte Piet Ferdinand met een commissie belastte en hoe +Suzanna een grooten koek trok. + +HOOFDSTUK 18. + +Waarin Ferdinand op zijn kantoor geinstalleerd, en, als Krelis Louwen, +op een poetenmaal wordt genoodigd. + +HOOFDSTUK 19. + +Bevattende 't geen er op de dichterlijke samenkomst bij Helding +verhandeld werd. + +HOOFDSTUK 20. + +Waarin verhaald wordt, wie de heer in 't karmozijn was, en hoe deerlijk +Ferdinand er zich in werkte. + +HOOFDSTUK 21. + +Waarin eenige oude kennissen weder op het tooneel verschijnen en een +paar nieuwe worden ingevoerd. + +HOOFDSTUK 22. + +Hetwelk aantoont, dat men niet naar de Oost-Indien behoeft te varen, +om schipbreuk te lijden. + +HOOFDSTUK 23. + +Vermeldende hoe dames voor spoken worden aangezien, en wat de +schipbreukelingen al zoo verder deden om een verkoudheid te voorkomen. + +HOOFDSTUK 24. + +Hetwelk over 't geheel van een vrij sentimenteelen aard is; doch vrij +slaperig eindigt. + +HOOFDSTUK 25. + +Hetwelk een vervolg is op het vier-en-twintigste. + +HOOFDSTUK 26. + +Waarin geleerd wordt, hoe men best oude paarden verkoopt, en jonge +bederft. + +HOOFDSTUK 27. + +Waarin onze held in nieuwe onaangenaamheden wordt gewikkeld. + +HOOFDSTUK 28. + +Waarin leelijke donderbuien boven het hoofd van Ferdinand samenpakken. + +HOOFDSTUK 29. + +Vermeldende wat er ten huize van den notaris Bouvelt voorviel. + +HOOFDSTUK 30. + +Hetgeen langer dan het voorgaande, en niet meer of minder belangrijk +wezen zal. + +HOOFDSTUK 31. + +Waarin het gedrag van Mejuffrouw Blaek ten opzichte van Ferdinand wordt +verklaard en de vader van Amelia weder op de proppen komt. + +HOOFDSTUK 32. + +Waarin overtuigend bewezen wordt, dat de behendigste vogelaar ook wel +eens vogels laat ontsnappen. + +HOOFDSTUK 33. + +Vermeldende, wie Ferdinand in den beurtman aantrof, hoe hij op +Terschelling aankwam en welke zonderlinge ontmoeting hij aldaar had. + +HOOFDSTUK 34. + +Waarin verhaald wordt, hoe de thee aan boord van de Kjobenhavn werd +gebracht, en den lezer vele verrassingen worden voorbereid. + +HOOFDSTUK 35. + +Waarin de geschiedenissen van de heeren Bos, Van Beveren, den +Vliesridder, den Baron van Lintz, den Graaf van Talavera, den Zeeroover +Don Manoel enz. enz. worden verhandeld, en hetgeen evenwel, wat de +lengte betreft, mee zal vallen. + +HOOFDSTUK 36. + +Waarin zich het oude spreekwoord bevestigd vindt, dat men geen hei moet +roepen, eer men over den dam is. + +HOOFDSTUK 37. + +Waarin treurige en indrukwekkende tooneelen voorkomem, gelijk men die +somtijds in het dagelijksche leven, maar zeer dikwijls in romans en +versierde geschiedenissen aantreft. + +HOOFDSTUK 38. + +Waarin onze held zich volstrekt niet op zijn gemak bevindt. + +HOOFDSTUK 39. + +Hetwelk bekentenissen en sterfbedden afschetst: zeer melancholiek om te +lezen. + +BESLUIT + + + + + +End of the Project Gutenberg EBook of Ferdinand Huyck, by J. Van Lennep + +*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK FERDINAND HUYCK *** + +***** This file should be named 17706.txt or 17706.zip ***** +This and all associated files of various formats will be found in: + https://www.gutenberg.org/1/7/7/0/17706/ + +Produced by Marc D'Hooghe. + +Updated editions will replace the previous one--the old editions +will be renamed. + +Creating the works from public domain print editions means that no +one owns a United States copyright in these works, so the Foundation +(and you!) can copy and distribute it in the United States without +permission and without paying copyright royalties. Special rules, +set forth in the General Terms of Use part of this license, apply to +copying and distributing Project Gutenberg-tm electronic works to +protect the PROJECT GUTENBERG-tm concept and trademark. Project +Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if you +charge for the eBooks, unless you receive specific permission. If you +do not charge anything for copies of this eBook, complying with the +rules is very easy. You may use this eBook for nearly any purpose +such as creation of derivative works, reports, performances and +research. They may be modified and printed and given away--you may do +practically ANYTHING with public domain eBooks. Redistribution is +subject to the trademark license, especially commercial +redistribution. + + + +*** START: FULL LICENSE *** + +THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE +PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK + +To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free +distribution of electronic works, by using or distributing this work +(or any other work associated in any way with the phrase "Project +Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full Project +Gutenberg-tm License (available with this file or online at +https://gutenberg.org/license). + + +Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg-tm +electronic works + +1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm +electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to +and accept all the terms of this license and intellectual property +(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all +the terms of this agreement, you must cease using and return or destroy +all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your possession. +If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a Project +Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound by the +terms of this agreement, you may obtain a refund from the person or +entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8. + +1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be +used on or associated in any way with an electronic work by people who +agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few +things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works +even without complying with the full terms of this agreement. See +paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project +Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this agreement +and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm electronic +works. See paragraph 1.E below. + +1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the Foundation" +or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection of Project +Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual works in the +collection are in the public domain in the United States. If an +individual work is in the public domain in the United States and you are +located in the United States, we do not claim a right to prevent you from +copying, distributing, performing, displaying or creating derivative +works based on the work as long as all references to Project Gutenberg +are removed. Of course, we hope that you will support the Project +Gutenberg-tm mission of promoting free access to electronic works by +freely sharing Project Gutenberg-tm works in compliance with the terms of +this agreement for keeping the Project Gutenberg-tm name associated with +the work. You can easily comply with the terms of this agreement by +keeping this work in the same format with its attached full Project +Gutenberg-tm License when you share it without charge with others. + +1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern +what you can do with this work. Copyright laws in most countries are in +a constant state of change. If you are outside the United States, check +the laws of your country in addition to the terms of this agreement +before downloading, copying, displaying, performing, distributing or +creating derivative works based on this work or any other Project +Gutenberg-tm work. The Foundation makes no representations concerning +the copyright status of any work in any country outside the United +States. + +1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg: + +1.E.1. The following sentence, with active links to, or other immediate +access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear prominently +whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work on which the +phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the phrase "Project +Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, performed, viewed, +copied or distributed: + +This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with +almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or +re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included +with this eBook or online at www.gutenberg.org + +1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is derived +from the public domain (does not contain a notice indicating that it is +posted with permission of the copyright holder), the work can be copied +and distributed to anyone in the United States without paying any fees +or charges. If you are redistributing or providing access to a work +with the phrase "Project Gutenberg" associated with or appearing on the +work, you must comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1 +through 1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the +Project Gutenberg-tm trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or +1.E.9. + +1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted +with the permission of the copyright holder, your use and distribution +must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any additional +terms imposed by the copyright holder. Additional terms will be linked +to the Project Gutenberg-tm License for all works posted with the +permission of the copyright holder found at the beginning of this work. + +1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm +License terms from this work, or any files containing a part of this +work or any other work associated with Project Gutenberg-tm. + +1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this +electronic work, or any part of this electronic work, without +prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with +active links or immediate access to the full terms of the Project +Gutenberg-tm License. + +1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary, +compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any +word processing or hypertext form. However, if you provide access to or +distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format other than +"Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official version +posted on the official Project Gutenberg-tm web site (www.gutenberg.org), +you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a +copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon +request, of the work in its original "Plain Vanilla ASCII" or other +form. Any alternate format must include the full Project Gutenberg-tm +License as specified in paragraph 1.E.1. + +1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying, +performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works +unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9. + +1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing +access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works provided +that + +- You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from + the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method + you already use to calculate your applicable taxes. The fee is + owed to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he + has agreed to donate royalties under this paragraph to the + Project Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments + must be paid within 60 days following each date on which you + prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax + returns. Royalty payments should be clearly marked as such and + sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the + address specified in Section 4, "Information about donations to + the Project Gutenberg Literary Archive Foundation." + +- You provide a full refund of any money paid by a user who notifies + you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he + does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm + License. You must require such a user to return or + destroy all copies of the works possessed in a physical medium + and discontinue all use of and all access to other copies of + Project Gutenberg-tm works. + +- You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of any + money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the + electronic work is discovered and reported to you within 90 days + of receipt of the work. + +- You comply with all other terms of this agreement for free + distribution of Project Gutenberg-tm works. + +1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg-tm +electronic work or group of works on different terms than are set +forth in this agreement, you must obtain permission in writing from +both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and Michael +Hart, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the +Foundation as set forth in Section 3 below. + +1.F. + +1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable +effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread +public domain works in creating the Project Gutenberg-tm +collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm electronic +works, and the medium on which they may be stored, may contain +"Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate or +corrupt data, transcription errors, a copyright or other intellectual +property infringement, a defective or damaged disk or other medium, a +computer virus, or computer codes that damage or cannot be read by +your equipment. + +1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right +of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project +Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project +Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project +Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all +liability to you for damages, costs and expenses, including legal +fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT +LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE +PROVIDED IN PARAGRAPH F3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE +TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE +LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR +INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH +DAMAGE. + +1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a +defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can +receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a +written explanation to the person you received the work from. If you +received the work on a physical medium, you must return the medium with +your written explanation. The person or entity that provided you with +the defective work may elect to provide a replacement copy in lieu of a +refund. If you received the work electronically, the person or entity +providing it to you may choose to give you a second opportunity to +receive the work electronically in lieu of a refund. If the second copy +is also defective, you may demand a refund in writing without further +opportunities to fix the problem. + +1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth +in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS' WITH NO OTHER +WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO +WARRANTIES OF MERCHANTIBILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE. + +1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied +warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages. +If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the +law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be +interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted by +the applicable state law. The invalidity or unenforceability of any +provision of this agreement shall not void the remaining provisions. + +1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the +trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone +providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in accordance +with this agreement, and any volunteers associated with the production, +promotion and distribution of Project Gutenberg-tm electronic works, +harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees, +that arise directly or indirectly from any of the following which you do +or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg-tm +work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any +Project Gutenberg-tm work, and (c) any Defect you cause. + + +Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm + +Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of +electronic works in formats readable by the widest variety of computers +including obsolete, old, middle-aged and new computers. It exists +because of the efforts of hundreds of volunteers and donations from +people in all walks of life. + +Volunteers and financial support to provide volunteers with the +assistance they need, is critical to reaching Project Gutenberg-tm's +goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will +remain freely available for generations to come. In 2001, the Project +Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure +and permanent future for Project Gutenberg-tm and future generations. +To learn more about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation +and how your efforts and donations can help, see Sections 3 and 4 +and the Foundation web page at https://www.pglaf.org. + + +Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive +Foundation + +The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit +501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the +state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal +Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification +number is 64-6221541. Its 501(c)(3) letter is posted at +https://pglaf.org/fundraising. Contributions to the Project Gutenberg +Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent +permitted by U.S. federal laws and your state's laws. + +The Foundation's principal office is located at 4557 Melan Dr. S. +Fairbanks, AK, 99712., but its volunteers and employees are scattered +throughout numerous locations. Its business office is located at +809 North 1500 West, Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887, email +business@pglaf.org. Email contact links and up to date contact +information can be found at the Foundation's web site and official +page at https://pglaf.org + +For additional contact information: + Dr. Gregory B. Newby + Chief Executive and Director + gbnewby@pglaf.org + + +Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg +Literary Archive Foundation + +Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide +spread public support and donations to carry out its mission of +increasing the number of public domain and licensed works that can be +freely distributed in machine readable form accessible by the widest +array of equipment including outdated equipment. Many small donations +($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt +status with the IRS. + +The Foundation is committed to complying with the laws regulating +charities and charitable donations in all 50 states of the United +States. Compliance requirements are not uniform and it takes a +considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up +with these requirements. We do not solicit donations in locations +where we have not received written confirmation of compliance. To +SEND DONATIONS or determine the status of compliance for any +particular state visit https://pglaf.org + +While we cannot and do not solicit contributions from states where we +have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition +against accepting unsolicited donations from donors in such states who +approach us with offers to donate. + +International donations are gratefully accepted, but we cannot make +any statements concerning tax treatment of donations received from +outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff. + +Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation +methods and addresses. Donations are accepted in a number of other +ways including including checks, online payments and credit card +donations. To donate, please visit: https://pglaf.org/donate + + +Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic +works. + +Professor Michael S. Hart was the originator of the Project Gutenberg-tm +concept of a library of electronic works that could be freely shared +with anyone. For thirty years, he produced and distributed Project +Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of volunteer support. + + +Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed +editions, all of which are confirmed as Public Domain in the U.S. +unless a copyright notice is included. Thus, we do not necessarily +keep eBooks in compliance with any particular paper edition. + + +Most people start at our Web site which has the main PG search facility: + + https://www.gutenberg.org + +This Web site includes information about Project Gutenberg-tm, +including how to make donations to the Project Gutenberg Literary +Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to +subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks. diff --git a/17706.zip b/17706.zip Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..2ec7b95 --- /dev/null +++ b/17706.zip diff --git a/LICENSE.txt b/LICENSE.txt new file mode 100644 index 0000000..6312041 --- /dev/null +++ b/LICENSE.txt @@ -0,0 +1,11 @@ +This eBook, including all associated images, markup, improvements, +metadata, and any other content or labor, has been confirmed to be +in the PUBLIC DOMAIN IN THE UNITED STATES. + +Procedures for determining public domain status are described in +the "Copyright How-To" at https://www.gutenberg.org. + +No investigation has been made concerning possible copyrights in +jurisdictions other than the United States. Anyone seeking to utilize +this eBook outside of the United States should confirm copyright +status under the laws that apply to them. diff --git a/README.md b/README.md new file mode 100644 index 0000000..066a1de --- /dev/null +++ b/README.md @@ -0,0 +1,2 @@ +Project Gutenberg (https://www.gutenberg.org) public repository for +eBook #17706 (https://www.gutenberg.org/ebooks/17706) |
