diff options
| author | Roger Frank <rfrank@pglaf.org> | 2025-10-15 04:53:31 -0700 |
|---|---|---|
| committer | Roger Frank <rfrank@pglaf.org> | 2025-10-15 04:53:31 -0700 |
| commit | 2d93c984c48ef618644d0b5824b028934911e7b1 (patch) | |
| tree | d9123e12fdfb317aee995798327cc9b620a45910 | |
| -rw-r--r-- | .gitattributes | 3 | ||||
| -rw-r--r-- | 18516-8.txt | 3387 | ||||
| -rw-r--r-- | 18516-8.zip | bin | 0 -> 76752 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 18516-h.zip | bin | 0 -> 998412 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 18516-h/18516-h.htm | 2876 | ||||
| -rw-r--r-- | 18516-h/images/p1244.jpg | bin | 0 -> 56332 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 18516-h/images/p1245.jpg | bin | 0 -> 56809 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 18516-h/images/p1246.jpg | bin | 0 -> 57450 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 18516-h/images/p1248.jpg | bin | 0 -> 93184 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 18516-h/images/p1251.jpg | bin | 0 -> 77180 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 18516-h/images/p1254.jpg | bin | 0 -> 99218 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 18516-h/images/p1259.jpg | bin | 0 -> 63403 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 18516-h/images/p1263.jpg | bin | 0 -> 69131 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 18516-h/images/p1264.jpg | bin | 0 -> 63091 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 18516-h/images/p1265.jpg | bin | 0 -> 65752 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 18516-h/images/p1267.jpg | bin | 0 -> 68544 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 18516-h/images/p1269.jpg | bin | 0 -> 60454 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 18516-h/images/p1270.jpg | bin | 0 -> 88651 bytes | |||
| -rw-r--r-- | LICENSE.txt | 11 | ||||
| -rw-r--r-- | README.md | 2 |
20 files changed, 6279 insertions, 0 deletions
diff --git a/.gitattributes b/.gitattributes new file mode 100644 index 0000000..6833f05 --- /dev/null +++ b/.gitattributes @@ -0,0 +1,3 @@ +* text=auto +*.txt text +*.md text diff --git a/18516-8.txt b/18516-8.txt new file mode 100644 index 0000000..5ea9e28 --- /dev/null +++ b/18516-8.txt @@ -0,0 +1,3387 @@ +The Project Gutenberg EBook of Het Leven der Dieren, by A. E. Brehm + +This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with +almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or +re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included +with this eBook or online at www.gutenberg.org + + +Title: Het Leven der Dieren + 5 Robben; 6 Insecteneters + +Author: A. E. Brehm + +Release Date: June 6, 2006 [EBook #18516] + +Language: Dutch + +Character set encoding: ISO-8859-1 + +*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK HET LEVEN DER DIEREN *** + + + + +Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed +Proofreading Team at http://www.pgdp.net/ + + + + + + + + + +Vijfde Orde. + +De Robben of Vinvoetigen (Pinnipedia). + + +In tegenstelling met de Walvisschen worden de Robben, hoewel ook +zij de zee bewonen, door den leek onmiddellijk als Zoogdieren +herkend. De ledematen, die ook bij hen nog ten getale van vier +voorkomen, slepen over den grond, maar zijn toch duidelijk begrensd +en goed herkenbaar. De vingers en de teenen, die altijd tamelijk +goed onderscheiden kunnen worden, zijn bij de meeste Robben volkomen +beweeglijk, en slechts door zwemvliezen verbonden, bij eenige weinige +soorten echter geheel en al door de huid omgeven en onbeweeglijk, +hoewel zij ook in dit geval aan de bovenzijde kleine nagels dragen, +en hieraan herkenbaar zijn. De vreemde indruk, dien de voeten maken, +berust grootendeels op den bouw der teenen, die alle in hetzelfde +vlak gelegen zijn, en waarvan de middelste de overige niet meer in +lengte en stevigheid overtreft. Overigens verschillen de Robben +door hun lichaamsbouw wel aanmerkelijk van alle tot dusver door +ons beschouwde Zoogdieren, maar kunnen toch te dezen aanzien +zeer goed met de Roofdieren, vooral met de Vischotters en Beren, +vergeleken worden. Op dezen grond worden de Vinvoetigen door sommige +dierkundigen met de Roofdieren in één orde vereenigd. De betrekkelijk +kleine kop is vrij duidelijk begrensd en herinnert aan dien van den +Vischotter en van den Beer. De neus onderscheidt zich door zijne +scheef geplaatste, spleetvormige neusgaten, die door de beweegbare +neusvleugels afgesloten kunnen worden; het oog is groot en met een +wenkvlies voorzien; het eveneens voor afsluiting geschikte uitwendige +oor eindelijk is slechts bij één familie eenigermate ontwikkeld; bij +de meeste Robben echter ontbreekt de oorschelp geheel. De korte en +dikke hals gaat onmiddellijk over in den meer of minder rolvormigen +romp, die naar achteren allengs dunner wordt; de staart is tot een +onbeduidend stompje verminderd. De dikke en stevige huid is meestal +alleen met gelijkmatig lang bovenhaar begroeid, dat zich menigmaal +bij wijze van manen verlengt, of is bovendien met meer of minder dicht +bijeenstaande wolharen bekleed. Het gebit en de inwendige lichaamsbouw +vertoonen, behoudens vele punten van overeenkomst met de gelijknamige +deelen der Roofdieren, een zeer bepaald karakter. + +De wervelkolom herinnert aan die der Roofdieren; de halswervels zijn +duidelijk van elkander gescheiden en met zeer ontwikkelde uitsteeksels +voorzien. Het ruggedeelte bestaat uit 14 of 15, het lendegedeelte +uit 5 of 6 wervels; 2 à 7 wervels zijn tot het heiligbeen vergroeid, +9 à 15 wervels vormen den staart. De sleutelbeenderen ontbreken. De +beenderen van de ledematen onderscheiden zich door hun geringe lengte; +de beenderen van voorarm en onderbeen blijven steeds van elkander +gescheiden; de hand- en voetwortelbeenderen vertoonen geen afwijkingen +van den gewonen regel. + +De Robben zijn over alle zeeën der aarde verbreid, hebben hunne +vertegenwoordigers zoowel in het zuidelijke als in het noordelijke +halfrond en komen zelfs voor in de groote binnenzeeën van Azië, +waarin zij gedeeltelijk gekomen zijn door de stroomen, die er van +uitgaan, en gedeeltelijk ook achtergebleven zijn, toen de gemeenschap +met andere zeeën werd afgesloten. In het noorden leven de meeste, +in het zuiden de meest in 't oogloopende soorten. Gewoonlijk geven +zij de voorkeur aan de nabijheid der kusten; vele ondernemen van tijd +tot tijd reizen van het eene deel der kust naar het andere; dikwijls +ook zwemmen zij de rivieren op. Op het land verkeeren zij slechts in +bijzondere omstandigheden, n.l. gedurende den voortplantingstijd en +terwijl zij nog zeer jong zijn; want hun eigenlijke woonplaats is en +blijft het water. Hier bewegen zij zich met het grootste gemak, terwijl +zij op het land zeer onbeholpen zijn. Met moeite klimmen zij van het +strand op de klippen of bij het drijfijs omhoog; op den vasten bodem +strekken zij zich op hun gemak uit, om zich in de zon te koesteren; +zoodra eenig gevaar hen bedreigt, ontvluchten zij het zoo schielijk +mogelijk in de voor hen zoo gastvrije diepte der zee. Zij verstaan +meesterlijk de kunst van zwemmen en duiken. Het is hun onverschillig, +of hun lichaam met de rugzijde naar boven of naar onderen ligt; zij +bewegen zich zelfs, zooals ik op grond van persoonlijke ervaringen +verzekeren kan, _achterwaarts_. Iedere wending en draaiing, in +'t algemeen iedere verplaatsing in 't water, heeft met de grootst +mogelijke behendigheid plaats. "Met bewondering wordt men vervuld," +schrijft _Haacke_, "wanneer men in de gelegenheid is Robben bij +de vischvangst na te gaan. In een ruimen bak van het Frankforter +aquarium, ziet men van uit de donkere, voor de toeschouwers bestemde +ruimte, hoe de Zeehonden hun uit levende Visschen bestaande prooi +vervolgen. Men verbaast zich over de zekerheid en snelheid, waarmede +zij door doelmatige, nauwkeurig afgemetene draaiingen, wendingen en +buigingen van iedere vin afzonderlijk, door het verlengen en verkorten +van den hals iedere beweging van den beangst door 't water schietenden +Visch weten mede te maken, hetwelk tot gevolg heeft, dat de prooi na +verloop van weinige oogenblikken in den muil van den Zeehond verdwijnt, +alsof zij er in opgezogen werd. Groot is ook de vaardigheid waarmede +onze Zeehonden, terwijl zij rechtop staan in 't water en naar den hen +voederenden oppasser uitzien, door een zachte beweging der achterste +ledematen zich op dezelfde plaats weten te houden." Op het land echter +strompelen zelfs die soorten, welke werkelijk nog gaan kunnen, met +moeite voort, terwijl alle andere op een hoogst eigenaardige, slechts +bij hen voorkomende manier zich voortbewegen. Zij doen dit bijna op +dezelfde wijze als sommige soorten van rupsen. De Zeehond, die zich +op het land van de eene plaats naar de andere wil begeven, gaat met +de borst op den grond liggen, kromt den romp als een Kat naar boven, +steunt dan op het achterste deel van het lichaam, d.w.z. ongeveer op +de flanken, en strekt vervolgens schielijk den romp, waardoor het +voorste deel van 't lichaam naar voren schuift. Zoo komt hij door +afwisselend het voorste en het achterste deel van het lichaam tegen +den grond te drukken, door zich afwisselend te krommen en te strekken, +betrekkelijk snel vooruit. De ledematen doen hierbij in 't geheel geen +dienst; zij moeten alleen dan medehelpen, wanneer het dier naar boven +klimt. Ook gebruikt hij ze op zeer behendige wijze om zich schoon +te maken, zich te krabben, zijn haar glad te strijken, ook wel om er +iets mede vast te houden, b.v. het jong aan de borst te drukken. + +Alle Robben zijn in hooge mate gezellig. Alleen ziet men ze bijna +nooit. Hoe eenzamer de streek is, des te talrijker zijn de door +hen gevormde kudden of familiën; hoe minder zij met den mensch in +aanraking komen, des te minder argwaan toonen deze dieren, die in de +bewoonde oorden buitengewoon schuw zijn. + +De Robben hebben een nachtelijke levenswijze. Den dag brengen zij het +liefst op het land door; zij slapen, of koesteren zich in de zon. Hier +zijn zij juist het tegendeel van hetgeen zij in het water waren. Van +de behendigheid en vlugheid, waarvan zij de bewijzen leveren in het +natte element, bemerkt men op het land niets; zij vertoonen dan +integendeel het volmaakste beeld van de luiheid. Ieder voorval, +waardoor zij gestoord worden in hun gemakkelijke houding, is hun +hoogst onaangenaam; sommige soorten laten zich bijna niet op de vlucht +jagen. Met wellust strekken en rekken zij zich uit op hun leger, en +stellen afwisselend den rug, de zijden of de buikzijde van het lichaam +aan de vriendelijke zonnestralen bloot; zij knijpen de oogen dicht, +gapen en gelijken over 't geheel genomen meer op doode vleeschklompen +dan op levende dieren; het regelmatig openen en sluiten der neusgaten +is dan het eenige bewijs van leven. Als zij zich volkomen wel bevinden, +en in den voortplantingstijd, verzuimen zij het eten weken achtereen; +eindelijk drijft de honger hen weer naar de zee, waar hun intusschen +zeer vermagerd lichaam weldra weer rond en glad wordt. Volgens +_Haacke's_ onderzoekingen in Frankfort, kunnen zij minstens 6 +weken lang honger lijden. De jongen zijn levendige, speelsche en +vroolijke schepsels, de ouden daarentegen dikwijls zeer knorrige, +door hun traagheid letterlijk verbasterde dieren. Men moet echter tot +hun verontschuldiging aanvoeren, dat zij door hun onbeholpenheid op +het land luier schijnen, dan zij werkelijk zijn. Wanneer een gevaar +hen bedreigt, gaan zij, zooals reeds opgemerkt werd, zeer haastig +en snel te water; als het gevaar hen echter te plotseling overvalt, +bevangen angst en schrik hen in zoo hooge mate, dat zij zuchten en +sidderen, en tevergeefs alle mogelijke moeite doen om aan den dood te +ontkomen. Bij het verdedigen van de wijfjes en de jongen daarentegen +geven sommigen, als het noodig is, bewijzen van grooten moed. Op +de eenzaamste eilanden zijn sommige soorten zoo onverschillig voor +vreemde bezoekers, dat zij deze rustig tusschen hen laten doorgaan, +zonder te vluchten; zij worden echter zeer voorzichtig, zoodra zij +den mensch als vernieler van de dierenwereld hebben leeren kennen. + +Van hunne zintuigen valt op te merken, dat het gehoor uitmuntend is, +ondanks de ontbrekende of althans kleine oorschelpen; het gezicht +en de reuk daarentegen zijn minder ontwikkeld. Hun stem bestaat uit +heesche geluiden, die soms op het blaffen van een Hond, soms op het +bulken van een kalf of op het loeien van een Rund gelijken. + +Elk Robbengezelschap is een familie. Het mannetje heeft altijd +verscheidene wijfjes. Ongeveer 6 à 12 maanden na de paring brengt +het wijfje één jong (zeldzamer twee) ter wereld. De kleintjes zijn +sierlijke en wakkere dieren. + +De ouden en de jongen gevoelen veel liefde voor elkander; de moeder +beschut haar jong met gevaar haars levens tegen ieder gevaar. De vader +schept behagen in het vroolijk spel van zijn kind, en geeft dit te +kennen door een vergenoegd gebrom en geknor: door zijn lichaamsbouw is +hij niet in staat metterdaad aan het spel deel te nemen, maar volgt +het snel heen en weer glijden en de buitelingen van het jong met de +oogen. Na verloop van hoogstens 2 maanden zijn de jonge Robben zoover +ontwikkeld, dat zij gespeend kunnen worden. Zij groeien snel. Na 2 +à 6 jaar zijn de Robben volwassen, op 25- à 40-jarigen ouderdom zijn +zij afgeleefd. + +Dierlijke stoffen van allerlei soort, meestal echter Visschen en +Schaaldieren, vormen het voedsel van de Robben. Enkele soorten zijn, +naar men zegt, gevaarlijk voor verscheidene zeevogels en zelfs +voor andere Robben; deze worden door de kleinere Vinvoetigen niet +lastig gevallen. In Düsseldorf heeft men opgemerkt, dat de Zeehonden +plotseling alle eenden, waarmede zij een tijdlang vreedzaam denzelfden +vijver bewoonden, onder water trokken en doodden. Om hun uitmuntende +spijsvertering nog te bevorderen, slikken eenige Robben, op de wijze +van de Vogels, steenen door; andere vullen, als zij uitgehongerd zijn, +hun maag ingeval van nood met wieren. + +De Robbenvangst is een meedoogenlooze slachting van weerlooze dieren, +en kan geen aanspraak maken op den naam van "jacht"; het zoogenaamde +"Robbenslaan" beschouwt men als geheel iets anders dan het edele +jagersbedrijf. Tusschen oud en jong, groot en klein wordt of werd +hierbij geen onderscheid gemaakt, alle werden gedood. Dit heeft ten +gevolge gehad, dat het aantal vertegenwoordigers van nagenoeg alle +soorten van Robben sterk verminderd is, en dat enkele soorten hun +volledigen ondergang te gemoet gaan. Op vele afgelegen eilanden, +die in de vorige eeuw talrijke kudden van deze dieren herbergden, +zijn hiervan thans slechts geringe overblijfselen te zien. Het +vet (de traan), de tanden en de huid van de Robben zijn gezochte +handelsartikelen; dit verklaart den vervolgingsijver van den mensch. + +Bijna alle Robben kunnen getemd worden, sommige worden bijna +huisdieren. Zij gaan uit en in, visschen in de zee en keeren vrijwillig +terug in de woning van hun verzorger, leeren dezen kennen en volgen hem +na als een Hond. Enkele heeft men zelfs voor de vischvangst afgericht. + +De Orde der Robben wordt in drie zeer natuurlijke familiën +onderscheiden. Bovenaan staan de _Zeehonden_, die in 't geheel geen +oorschelp hebben en het vermogen om op de achterste ledematen te gaan, +volkomen missen. Een tegenstelling met hen vormen de _Oorrobben_, die +het minst van de landdieren afwijken, daar zij nog oorschelpen bezitten +en de achterste ledematen voor het loopen gebruiken. Tusschen deze +beide in staan de _Walrussen_, die wel is waar de oorschelp missen, +maar toch nog de achterste ledematen naar voren kunnen richten tot +steun voor den romp. + + + +De _Zeehonden_ zijn veel algemeener verbreid dan alle overige Robben; +zij bevolken niet alleen de wereldzee, maar ook de groote binnenzeeën, +die door rivieren met den oceaan in gemeenschap staan of in overouden +tijd er deel van uitmaakten, zooals b.v. het meer van Baikal en +de Kaspische Zee. Zij bewonen alle aardgordels, maar zijn vooral +zoowel in de noordelijke als in de zuidelijke koude zone talrijk; +meer bepaaldelijk binnen den noordpoolcirkel is deze familie door +een belangrijk aantal soorten vertegenwoordigd. Op sommige kusten +zijn deze zeer ijverig vervolgde dieren nog zeer veelvuldig; over +'t geheel genomen zijn zij nergens zeldzaam, hoewel een aanhoudende +vermindering van hun aantal niet ontkend kan worden. + +In aard gelijken zij op de Oorrobben, van welke zij door hun wijze +van beweging op het land in niet geringe mate verschillen; zij zijn +n.l. niet in staat om evenals deze te gaan, maar kunnen zich slechts +een weinig voortschuiven. In het water zijn zij in hun element, +daar behoeven zij voor geen hunner verwanten onder te doen; zij zijn +meesters in het zwemmen en duiken. Met de snelheid van een roofvisch +schieten zij door het water en maken bliksemsnelle wendingen; ook +kunnen zij, zoolang het hun goeddunkt, op een en dezelfde plaats +blijven. Als zij zich met elkander vermaken willen, beschrijven zij +kringen, springen nu en dan met het geheele lichaam boven het water +uit, zitten elkander na onder allerlei plagerij, of spelen ieder voor +zich alsof zij dronken zijn, komen soms met den buik boven 't water, +zwemmen op den rug, draaien en wenden, rollen om en om, in een woord, +gedragen zich hoogst zonderling, verzuimen intusschen niet zelden alle +voorzorgsmaatregelen zoo volledig, dat een behendig jager of vanger, +zonder opgemerkt te worden, hen zoo nabij kan komen, dat hij ze met +een harpoen kan dooden. + +Zij dalen tot op aanzienlijke diepten af en blijven in sommige +gevallen geruimen tijd onder water, niet zoo lang echter, als door +sommigen beweerd werd. Als zij niet vervolgd worden, stijgen zij +gemiddeld éénmaal in de minuut naar de oppervlakte om te ademen. Nu +kan het wel gebeuren, dat vervolgde Zeehonden zich drie of vier +minuten lang onder water ophouden; in geen geval echter zijn zij +in staat hier halve uren te blijven, zooals herhaaldelijk beweerd +en door velen geloofd werd. Ook _Fabricius_, die de bij Groenland +voorkomende Zeehonden uitvoerig beschreef, gelooft niet, dat een Rob +het langer dan 7 minuten onder water kan uithouden. De Zeehonden slapen +werkelijk in het water. Door eenige slagen met de vinvormige ledematen, +komen zij van tijd tot tijd met gesloten oogen aan den waterspiegel +om adem te halen, zakken hierna weder naar omlaag en herhalen deze +bewegingen, die naar het schijnt, onbewust geschieden, iedere maal, +dat zij behoefte aan lucht hebben. Uit tal van waarnemingen blijkt, +dat zij ook slapen kunnen, terwijl zij aan de oppervlakte van het +water liggen. De Groenlanders, die deze voor hen uiterst belangrijke +dieren zeer nauwkeurig hebben nagegaan, duiden elk hunner houdingen +in het water met een bepaalde uitdrukking aan, wijl zij uit deze +verschillende houdingen afleiden, of zij een drijvenden Zeehond al +of niet zullen kunnen naderen. + +Hoewel de Zeehonden dagen en weken achtereen in de zee leven, en al +hunne zaken in 't water afdoen kunnen, begeven zij zich toch, als +zij uitrusten, slapen, of zich in de zon koesteren willen, gaarne aan +land. Met een enkelen ruk springen zij uit het water ver op het land, +door hunne uitgespreide achtervoeten met geweld en snel tegen elkander +te slaan. Alle Zeehonden zijn gewoon om, als zij angstig zijn, of in +gevaar verkeeren, voortdurend water uit te spuwen, misschien om hun weg +glad te maken. Hoe log hun gang ook zij, toch komen zij snel vooruit; +een loopend mensch moet zich wel een weinig inspannen, als hij een op +'t land voortglijdenden Zeehond inhalen wil. Het achterste deel van +het lichaam van den Rob is even beweeglijk als de hals. De Zeehond kan +zich zoo draaien, dat van de voorste helft de rug, van de achterste +de buik naar boven gericht is, of omgekeerd; ook is hij in staat den +kop in alle richtingen te wenden. + +Op hoogere breedten kiezen deze dieren, ook wanneer zij er niet toe +gedwongen zijn, bij voorkeur ijsschollen als hun slaapplaats uit, en +blijven hier, rustig uitgestrekt even lang liggen als op zuidelijker +breedten op het door de zon beschenen strand. De speklaag, die bij hen +de huid met de daaronder gelegen deelen verbindt, stelt hen in staat, +uren lang op zulk een koude oppervlakte te liggen, zonder al te veel +warmte af te geven en hierdoor ziek te worden. + +De stem van de Zeehonden is soms een heesch geblaf, soms een geloei; +als zij toornig zijn, knorren zij als de Honden. + +De Zeehonden werden reeds door de ouden als hoog begaafde dieren +geschilderd. Hunne zinnen schijnen goed en tamelijk gelijkmatig +ontwikkeld te zijn. De neus en de ooren kunnen gesloten worden, +en zien er gedurende het leven soms als afgerond driehoekige gaten, +soms slechts als smalle spleten uit. De neusgaten worden bij elke +ademhaling geopend, hierna onmiddellijk weer gesloten, en blijven, ook +als het dier op het land rust, tot aan de volgende luchtverversching +samengeknepen; de ooren worden slechts in het water en ook hier +niet voortdurend gesloten. In het groote, weinig uitpuilende oog +vult het lichtbruine of donkerbruine regenboogvlies bijna de geheele +ruimte, die door de oogleden wordt vrijgelaten; het wit van 't oog +ziet men zelden. De pupil is niet rondachtig of langwerpig, maar +vierstralig. Opmerkelijk is de zielvolle uitdrukking van het oog van +den Zeehond, opmerkelijk is het evenzeer, dat hij, evenals andere +Robben, bij aandoeningen van allerlei aard, vooral echter bij het +gevoelen van smart, tranen vergiet. Als wij, en waarschijnlijk terecht, +het gezicht als de hoogst ontwikkelde zin van den Zeehond beschouwen, +mogen wij vermoedelijk het gehoor in de tweede plaats noemen. Het was +reeds aan de ouden bekend, dat hij van muziek en zang houdt; zooals +nieuwere waarnemers opmerkten, luistert hij met belangstelling naar +klokgelui en andere luide tonen. _Brown_ verhaalt, dat hij dikwijls +gezien heeft, hoe Zeehonden hunne koppen boven het water staken en met +aandacht luisterden, als de matrozen zongen bij het opwinden van het +anker. De kerk te Hoy op de Orkney-eilanden ligt in de nabijheid van +een smalle zandige bocht, die dikwijls door de Zeehonden bezocht wordt; +deze doen dit, naar het schijnt, niet alleen wegens de ligging van +dit deel der zee, maar ook wegens de kerkklokken, die een bijzondere +aantrekkingskracht op hen oefenen; dikwijls heeft men opgemerkt, +dat zij bij het luiden der klokken regelrecht op de kust afzwommen, +hunne oogen steeds gericht naar de streek, vanwaar de klokketonen +kwamen, en hiernaar verrukt en verwonderd bleven luisteren, zoolang +de klokken geluid werden. + +Het is moeielijk een oordeel te vellen over de verstandelijke vermogens +der Zeehonden. Dat zij schrander zijn, is aan geen twijfel onderhevig; +toch gedragen zij zich dikwijls zoo dom en onnoozel, dat men niet weet, +wat men aan hen heeft. In weinig door menschen bewoonde en bezochte +gewesten zijn zij vermetel; gewoonlijk echter nemen zij de grootste +voorzichtigheid in acht, zoodra zij hun doodsvijand hebben leeren +kennen. Zeker is het, dat de waarschuwingen van oudere dieren door +de jongere ter harte genomen worden. Gevangen Zeehonden gevoelen +spoedig vriendschap voor hun verzorger; enkele worden zeer tam, +luisteren naar den naam, die men hun gegeven heeft, komen uit het +waterbekken, waarin zij zich gewoonlijk ophouden, nemen Visschen +aan uit de hand. Enkelen laten zich door iemand dien zij als vriend +beschouwen, betasten en streelen, geven hem een poot, en veroorloven +hem zelfs hun een vuist in den bek te steken, enz. + +Naar het schijnt, zijn de Zeehonden voor alle dieren, die niet tot de +Visschen, Weekdieren of Schaaldieren behooren, tamelijk onverschillig; +het zou echter verkeerd zijn, dit op rekening van hun goedaardigheid +te stellen. Bij het zien van Honden worden de gevangene Zeehonden +steeds driftig, zij begroeten hen met een toornig gesnuif en trachten +ze te verjagen door de tanden op elkander te slaan. + +Bijzonder liefderijk zijn zij, evenals alle Robben, voor hunne +jongen. Op velerlei wijzen spelen zij met hen, en verdedigen ze ook, +als hun gevaar dreigt, zelfs tegen sterkere vijanden. + +Al naar de woonplaats van de Zeehonden heeft de paring in verschillende +maanden plaats. Ongeveer 9 1/2 maand daarna, in de maanden Mei, Juni +of Juli, werpt het wijfje één jong (zeldzamer twee); dit geschiedt +op eenzame, onbewoonde eilanden, liefst op zandige gedeelten van het +strand, in holen, ook wel op rotsblokken en desnoods op ijsvelden. De +jongen komen in volkomen ontwikkelden toestand ter wereld, zijn echter +met een dicht, wit, fijn haarkleed bedekt, dat hen bij 't zwemmen en, +nog meer bij 't duiken hindert, maar dat spoedig door het uit glad +neerliggende, stijve haren bestaande jeugdkleed vervangen wordt. Tot +aan dit tijdstip blijven de wijfjes bij de jongen op het land. + +In den Hamburger dierentuin werd den 30en Juni, vroeg in den morgen, +een voldragen jong geboren; de oppasser, dien ik met de verzorging van +den Zeehond belast had, zag 's morgens bij zijn komst het jong reeds +naast de moeder in 't water spelen. Op het land vond ik het geheele +embryonale haarkleed van het pasgeboren dier, een niet onbelangrijke +hoop van zijdeachtig zachte, korte, maar golvende haren, die alle op +een plek van geringen omvang bijeen lagen. Het jong had geen spoor +van het wolhaar meer aan zich; zijn kleur geleek volkomen op die +van de moeder; de verschillende kleuren waren echter frisscher en +glanziger. De oogen keken helder en vroolijk de wereld in. Zelfs de +bewegingen van den jongen wereldburger waren reeds geheel die van +zijne ouders: in het water evenzoo uitmuntend door vlugheid, op het +land even onbehendig. Naar het scheen, had hij zich reeds in de eerste +uren van zijn leven alle begaafdheden van zijn geslacht eigen gemaakt, +zwom op den buik zoowel als op den rug, dook zonder moeite en langen +tijd achtereen, gedroeg zich in een woord als een volwassene. Het +was echter ook als een bijzonder goed ontwikkeld en merkwaardig +groot dier ter wereld gekomen. Het gelukte ons, den kleinen klant, +die reeds in staat was zich te verdedigen, nog op zijn geboortedag +te wegen en te meten: zijn gewicht bedroeg 8.75 KG., zijn lengte 85 cM. + +De beide dieren leverden een zeer interessant schouwspel op. De moeder +was blijkbaar zeer in haar schik met haar spruit, en betoonde het in +alle opzichten de grootste genegenheid, terwijl het jong, vroegtijdig +wijs, zijn moeder scheen te begrijpen. Reeds in de eerste dagen +speelden zij met elkander, eerst in het water, later ook op het land. + +Voor de bewoners van het hooge noorden zijn de Zeehonden de +belangrijkste van alle dieren. Zonder de Robben zou de Groenlander +niet kunnen leven; van elk deel van hun lichaam trekt hij partij. Maar +ook wij, Europeanen, stellen het gladde, fraaie, waterdichte, vel op +hoogen prijs, en maken gebruik van de traan, ja zelfs van het vleesch +dezer dieren. Het is dan ook geen wonder, dat de Zeehonden in nagenoeg +alle zeeën zoo ijverig mogelijk vervolgd worden. De wijzen van jacht +en de vangst zijn meestal gelijk; het schietgeweer wordt hierbij zelden +gebruikt, in volle zee in 't geheel niet, omdat de gedoode Zeehond als +lood naar de diepte zinkt. Anders is het op sommige lievelingsplaatsen +van deze dieren op het strand. Aan de oostkust van het eiland +Rugen bevindt zich, naar _Schilling_ verhaalt, op een afstand van +verscheidene honderden schreden van de uiterste spits van het hooge +voorland een hoop rotsblokken, die bij gewonen waterstand meer dan 1 +M. boven den waterspiegel uitsteekt. Op dezen klip liggen dikwijls +40 à 50 Zeehonden; zij zijn echter schrander genoeg om een boot +niet in hunne nabijheid te laten komen. Dikwijls gelukt het echter, +volgens _Schilling_, van uit de zee op de Zeehonden te schieten, als +men in een kleine boot, met halven wind, zonder gedruisch te maken +koers zet naar de dieren, die op de rotsen slapen. Bij aanhoudend +vriezend weer levert ook de jacht op het ijs soms goede uitkomsten op; +nimmer echter is zij veilig en soms zelfs zeer gevaarlijk. Wanneer +in de Oostzee ook de plaatsen waar strooming is, toegevroren zijn, +houden de Zeehonden hier kunstmatig gaten in 't ijs open, om met de +buitenlucht in gemeenschap te blijven en op het ijs te kunnen kruipen, +als zij slapen gaan. Iedere Zeehond maakt gewoonlijk zulk een opening, +soms ook verscheidene voor zijn uitsluitend gebruik. Naar deze bijten +sluipt men 's nachts op vilten schoenen, om het gedruisch van de +schreden te dempen; men moet echter zorgvuldig letten op weer en wind, +en steeds op zijn hoede zijn. + +Aan de oostkust van Zweden heeft dit jachtbedrijf regelmatiger en +veelvuldiger plaats; gewoonlijk wordt hierbij de harpoen, zeldzamer +de buks gebruikt. Enkele Zweedsche zeejagers richten Honden af, die +op het ijs de Robben opsporen en zoo lang bezig houden, tot hunne +meesters er bij gekomen zijn. Op de Faröer jaagt men hoofdzakelijk +gedurende den tijd, waarin de Zeehonden zich met hunne jongen op het +land ophouden. Men noemt de plaatsen, waar de dieren hunne jongen +werpen, de "Later", en daarnaar de maanden, die voor de jacht geschikt +zijn de "Latertijd". + +De Groenlanders verstaan misschien beter dan eenig ander volk de +kunst om Zeehonden te jagen; zeer zeker weten zij de lichaamsdeelen +van deze dieren op de meest verschillende wijzen te gebruiken. "De +Groenlanders," zegt _Fabricius_, "hebben er uitnemend slag +van, de roeiriemen zoo te bewegen, dat zij nagenoeg geen geluid +veroorzaken. Wanneer zij een Zeehond boven water zien komen, letten zij +nauwkeurig op zijne houding en bewegingen, om hieruit af te leiden, hoe +zij hem moeten aanvallen. Wanneer het dier geen kwaad ducht, trachten +zij het zooveel mogelijk te naderen om met juistheid den harpoen +te kunnen werpen. Gedurende het roeien moet zoomin de beweging van +de riemen als het vooruitschieten van de boot gedruisch veroorzaken, +zoodat de Zeehond niet in zijn rust gestoord wordt. Hiervoor zijn niet +weinig geoefendheid en behendigheid noodig; de jager bereikt zijn doel +deels door lange en diepe riemslagen, deels door de boot met zijn eigen +lichaam voort te bewegen; velen zijn hierin zoo ervaren, dat zij de +boot naast den Zeehond brengen, zonder dat deze het bemerkt. Is hij +daarentegen voorzichtig genoeg om nu en dan om te kijken, dan is de +jacht moeielijker, maar daarom toch niet hopeloos; het oogenblik waarin +hij onderduikt, moet worden afgewacht, om de boot snel vooruit te doen +schieten, den Zeehond achterna. Wanneer deze den kop boven 't water +steekt, moet de jager zoo stil mogelijk zijn, en zich vooroverbuigen of +achterover gaan liggen, om te maken, dat de boot voor een levenloos in +'t water drijvend voorwerp aangezien wordt. Als de Zeehond in 't water +plast en gedurende dit spel, waarbij hij dikwijls zorgeloozer is dan +gewoonlijk, den jager aankijkt, dan fluit deze met den mond om hem nog +argeloozer te maken. Indien hij toch onderduikt, voordat men hem op +den afstand van een harpoenworp genaderd is, zoo let men er goed op, +in welke richting hij zich beweegt, verandert een weinig van plaats, +en kijkt voortdurend uit naar het punt, waar hij weer boven komt, en +zoo voort. Als men dan eindelijk op den rechten afstand gekomen is, +werpt men den harpoen naar hem, en de lijn volgt na. Daar de harpoen +weerhaken heeft, blijkt het dadelijk, of de Zeehond getroffen is of +niet, want deze kan in 't eerstgenoemde geval niet gemakkelijk weg +komen, maar zal het touw meer en meer afwikkelen. Dan is er geen +tijd te verliezen; de jager moet oogenblikkelijk de blaas die aan +het einde van de lijn bevestigd is over boord werpen, daar de boot +anders, als de lijn afgeloopen was, door den Zeehond met geweld zou +worden aangetrokken en licht zou kunnen omslaan. In zulk een geval +schiet de Groenlander er dikwijls het leven bij in; als de Zeehond +hem medesleept, en er geen andere jager in de nabijheid is, die hem +te hulp kan komen, is er voor hem geen redding mogelijk. Wanneer +hij echter de blaas overboord heeft kunnen werpen, is het grootste +gevaar voorbij. Het komt echter soms voor, dat de gewonde Zeehond moed +genoeg heeft om het dunne van huiden gemaakte bootje aan te vallen +en er een gat in te bijten; de jager geraakt hierdoor in gevaar van +te zinken. Men kan deze wijze van jagen daarom, in vele opzichten +gevaarlijk noemen; vele Groenlanders wagen zich er niet aan. + +"Indien nu de getroffen Zeehond de blaas, die hij zelden onder water +kan trekken, met zich voortsleept, gaat men na, waarheen de blaas +zich begeeft, volgt haar na, en tracht den Zeehond met lansen af te +maken; de lansen hebben geen weerhaken, maar laten uit de wonde los en +drijven op het water, zoo vaak men ze naar den Zeehond werpt. Door deze +vele wonden en door het voortslepen van de groote met lucht gevulde +blaas wordt hij afgemat. Als men dan eindelijk vlak naast hem komt, +geeft men hem den laatsten, doodelijken slag met den gebalden vuist +op den neus, waardoor hij verdoofd wordt; als het noodig mocht zijn, +steekt men hem ook wel met het vangmes dood. Nu maakt men het dier +gereed om hem naar huis te kunnen sleepen. Vooreerst stopt men alle +wonden met houten proppen dicht, opdat het bloed niet verloren zal +gaan; daarna wordt lucht tusschen de huid en het vleesch geblazen, +opdat de buit des te beter zal drijven. Als men verscheidene Zeehonden +tegelijk vangt, moeten ze aan elkander bevestigd worden; een gelukkige +jager heeft er soms 4 of 5 naar huis te sleepen." + +Alle Zeehonden zijn buitengewoon taai van leven; zij blijven alleen +dan op de plaats liggen, als een kogel in de hersenen doordringt, of +het hart treft. Behalve in den mensch hebben de Zeehonden een vijand +in den zeer behendigen Zwaardvisch, een Walvischachtig Zoogdier, +waarvoor alle kleine soorten van Robben in den grootsten angst +vluchten. Door het vraatzuchtige monster vervolgd, springen zij +verscheidene malen achtereen hoog boven het water uit, maken gebruik +van al hun vaardigheid in het zwemmen en duiken, trachten kleine +zeeëngten en ondiepe plaatsen te bereiken, springen op het land +en vergeten in hun doodsangst zelfs hun vrees voor den mensch. Ook +de IJsbeer vervolgt hen onophoudelijk en weet ze zeer behendig te +overmeesteren. Jonge Zeehonden hebben ook nog in de groote Roofvisschen +gevaarlijke vijanden. + +De bewoners van de Poolgewesten gebruiken den geheelen Zeehond, niet +alleen de traan en het vel, zooals wij, maar bovendien het vleesch; +dit doen ook de Zweden en Noren. De darmen worden gegeten, of dienen, +nadat zij vooraf geopend, met veel moeite gereinigd en glad gemaakt +zijn, als vensters; ook worden zij voor 't maken van kleederen en +voorhangsels gebruikt. Bijzonder hoog schat men een uit dit materiaal +bijeengelapt opperkleed--de "kapisad" der Groenlanders--, omdat het +volkomen waterdicht is. Het met zeewater gemengde bloed wordt gekookt +en als soep of, nadat men het heeft laten bevriezen, als lekkernij +gebruikt; ook wordt het gekookte bloed vaak in den vorm van ballen +gebracht, die in de zon gedroogd en voor tijden van nood bewaard +worden. De ribben dienen als staven voor het uitspannen der vellen +of worden tot spijkers verwerkt, de schouderbladen gebruikt men als +spaden, uit de pezen vervaardigt men touw enz. Het vel, de traan +en het vleesch zijn echter ook voor de Groenlanders de voornaamste +producten van den Zeehond. + + + +De Rob, wiens levensgeschiedenis de grondslag uitmaakte van het +voorafgaande algemeen overzicht, is onze Zeehond (ook wel _Rob_ en +_Zeerob_, in Zeeland _Dogge_ genoemd; de jongere exemplaren noemt +men wel eens _Zeekat_), bij de Duitschers heet hij _Seehund_, bij de +Engelschen _Seal_, bij de Franschen _Veaumarin_ (_Phoca vitulina_); in +de noordelijke zeeën is hij wijd en zijd verbreid; "langs onze geheele +kust, komt hij voor; bij de eilanden Texel, Vlieland, Terschelling, +Ameland, Schiermonnikoog, Rottum, in de Zeeuwsche stroomen, aan +den mond van de Maas is hij zeer algemeen; in de Zuiderzee, bij +Urk en Schokland dikwijls zeer talrijk, o. a. in December 1861 en +Januari 1862, toen zij in zulk een groot aantal zich daar ophielden, +dat zij onder de Haringen groote verwoestingen aanrichtten en aan +de visscherij afbreuk deden; volgens de visschers," schrijft _Van +Bemmelen_ in 1866, "is hun aantal sedert de laatste jaren toegenomen, +nadat (in Jan. 1857) het betalen van premiën voor elken gedooden +Zeehond heeft opgehouden. Tegenwoordig schijnt nog alleen stelselmatig +jacht op hem gemaakt te worden op Rottum en op de kust van Schouwen, +vooral te Bruinisse." + +De lengte van het volwassen dier, van den snuit tot aan de spits van +den staart gemeten, wisselt af tusschen 1.6 en 1.9 M.; gewoonlijk +zijn de wijfjes merkbaar grooter dan de mannetjes. De kop is eirond +de snuit kort, het groote en donkere oog heeft een schrandere +uitdrukking, de oorschelp is alleen door een kleine, driehoekige +verhevenheid aangeduid, de met stijve snorharen bedekte bovenlip is +dik, maar zeer beweeglijk, de hals kort en dik, het lichaam van de +schouderstreek af tot aan den staart bijna gelijkmatig versmald. Het +haarkleed bestaat uit stijf en en glanzig bovenhaar; over 't algemeen +is het geelachtig grijs van kleur; de teekening wordt gevormd door +onregelmatige, maar over de geheele bovenzijde verdeelde vlekken, +welker kleur van bruinachtig tot zwart afwisselt. + +De Zeehond is verbreid over alle noordelijke deelen van den +Atlantischen Oceaan en de geheele IJszee. Te beginnen bij de +Middellandsche Zee, waarin hij soms door den Straat van Gibraltar +binnendringt, bewoont hij alle Atlantische kusten van Europa, hieronder +begrepen de Oostzee; in den Botnischen en Finschen zeeboezem is +hij nagenoeg even talrijk als in de Sond met de Groote en de Kleine +Belt; ook komt hij voor in de Witte Zee; volgens sommige berichten +zelfs aan de kust van Noord-Siberië, en van de Beringstraat af tot +aan Californië; stellig heeft men hem waargenomen op Spitsbergen, +aan de beide kusten van Groenland, in de Davis-straat, de Baffins- +en Hudsons-baaien; langs de Noord-Amerikaansche kust begeeft hij zich +dikwijls tamelijk ver zuidwaarts; hij is volstrekt niet zeldzaam in de +Golf van Mexico; in enkele gevallen bezoekt hij zelfs de noordkust van +Zuid-Amerika. Uit zee dringt hij niet zelden zeer ver in de rivieren +door, en wordt dan dikwijls op grooten afstand van de kust gevonden, +soms zelfs in de steden; zoo b.v. twee malen in Leiden, waar men hem +dagen achtereen heeft zien zwemmen. + +De _Gewone Zeehond_ is trouwens niet de eenige aan onze kusten +voorkomende soort van Robben. Vermoedelijk treft men hier ook aan den +_Kleinen Zeehond_ (_Phoca foetida_) en misschien ook den _Klapmuts_ +(_Cystophora cristata_, p. 245), wiens eigenlijk woongebied meer +noordelijk gelegen is. Behalve deze vindt men op de Duitsche kusten +ook nog vrij geregeld den _Grijzen Zeehond_ (_Halichoerus grypus_) en +zeldzaam den _Zeemonnik_ of _Monniksrob_ (_Stenorhynchus albiventer_), +die vooral in de Middellandsche zee aangetroffen wordt. + +Een aan onzen Gewonen Zeehond verwante vorm, de _Kaspische Zeehond_ +(_Phoca caspica_), leeft, zooals reeds uit zijn naam blijkt, afgesloten +van de gemeenschap met den Oceaan, in de Kaspische zee. + + + +De _Zadelrob_, de "_Zwartzijde_" van de Denen en Noren (_Phoca +groenlandica_), verschilt van den Zeehond door den langeren en +platteren kop, het platter voorhoofd en den langwerpiger snuit, +alsmede door den bouw der hand. Bij het oude mannetje is de grondkleur +van de bovendeelen runkleurig grijs, soms lichter, soms donkerder, +terwijl de borst en de buik een verbleekte, roestkleurig getinte, +zilvergrijze kleur vertoonen; scherp steken hierbij af het voorste deel +van 't aangezicht (voorhoofd, wangen en snuit), welks kleur van donker +chocolade-bruin tot zwartachtig bruin afwisselt, en de langwerpige +hoefijzer- of liervormige rugteekening, die meer of minder duidelijk +begrensd en donkerder of lichter van kleur kan zijn. Bij enkele +exemplaren is het "zadel" bandvormig smal, bij andere aanmerkelijk +verbreed. Het wijfje verschilt, behalve door de geringere grootte, +ook door de kleur zoozeer van het mannetje, dat men het voor een +afzonderlijke soort gehouden en onder een anderen naam beschreven +heeft. Het sneeuwwitte haarkleed van de jonge Zadelrobben, wordt na +verloop van verscheidene jaren, door de wijzigingen, die bij iedere +haarwisseling optreden, aan dat van de ouders gelijk. + +Het verbreidingsgebied van den Zadelrob is beperkt tot de hoogste +breedtegraden van het noorden, maar strekt zich misschien door de +Beringstraat tot in het noordelijkste gedeelte van den Stillen Oceaan +uit. Enkele exemplaren zijn op verschillende tijdstippen aan de kusten +van Lapland en Noorwegen, en zelfs in de Noordzee waargenomen. + + + +Als vertegenwoordiger van de _Blaasrobben_ (_Cystophora_) beschrijven +wij het dier, dat bij den Robbenslager onder den naam van _Klapmuts_ +(_Cystophora cristata_) bekend is. Het is een van de grootste Robben +van de IJszee. Vooral is hij kenbaar aan een blaasvormige uitbreiding +van de huid, die, bij het puntje van den neus beginnend, zich over +de geheele bovenzijde van den snuit en het grootste deel van de +bovenzijde van den kop uitstrekt. Deze blaas kan naar verkiezing met +lucht gevuld en geledigd worden; gevuld, heeft zij een lengte van 25 +en een hoogte van 20 cM., en ziet er uit als een muts, die naar het +voorste deel van den kop is afgezakt; geledigd, is zij te vergelijken +met een overlangschen richel, die den neus in twee gelijke deelen +verdeelt. De kop is groot, de snuit dik en stomp, de romp is over +'t geheel genomen als die van de andere Robben gebouwd. Het haarkleed +is bij de jonge dieren anders dan bij de volwassene, bij mannetjes en +wijfjes gelijk; het bestaat uit lang bovenhaar en dicht wolhaar; in den +regel is het aan de bovendeelen donker nootbruin of zwart van kleur en +met groote of kleine, ronde vlekken van nog donkerder kleur geteekend; +de onderdeelen zijn echter donkergrijs of roestkleurig zilvergrijs en +ongevlekt. De volwassen mannetjes bereiken een lengte van 2.3 à 2.5 +M.; de wijfjes missen de blaas op den kop en zijn aanmerkelijk kleiner. + +In vergelijking met de overige Zeehonden van de Noordelijke IJszee +bewoont de Klapmuts, naar het schijnt, een niet zeer uitgestrekt +gebied; nergens komt hij in groote getale voor. Naar _Fabricius_ +bericht, is hij het veelvuldigst in de nabijheid van Groenland en +Newfoundland, zeldzamer aan de westkust van IJsland; aan verder +zuidwaarts gelegen kusten komt hij slechts enkele malen voor en is +dan waarschijnlijk verdwaald. + +Volgens het overeenstemmend getuigenis van verschillende berichtgevers, +is deze soort een van de moedigste en strijdlustigste van alle +Zeehonden; de jacht op dit dier is daarom niet zelden gevaarlijk. Wel +maakt het, als het op het ijs ligt uit te rusten, den indruk van +onverschillig te zijn voor al wat er in de nabijheid gebeurt; het +staart dan met zijne groote, zwarte oogen tamelijk flauw in de verte; +ongetergd valt het trouwens andere wezens niet aan; het wordt echter +licht zeer opgewonden en is dan geneigd om een hevigen tegenstand +te bieden. + + + +De _Zee-olifant_ (_Macrorhinus leoninus_) komt over 't geheel genomen +in vorm met de overige Robben overeen, maar overtreft hen alle door +zijn grootte; aan de Californische kust heeft men er gevonden, die +6.7 M. lang waren, de meeste zijn echter niet meer dan 5 M. lang. Dit +geldt alleen van de mannetjes, die ongeveer dubbel zoo lang zijn +als de wijfjes, en bovendien ruim driemaal zoo zwaar; het gewicht +van oude mannetjes wordt op niet minder dan 3000 KG. geschat. De +kop is groot, breed en eenigszins verlengd, de snuit is middelmatig +lang, tamelijk breed, naar voren eenigszins versmald en bijna recht +afgeknot, de bovenlip is met stevige donkerbruine snorborstels bezet, +die een lengte van 15 cM. kunnen bereiken; het oog is tamelijk groot, +rond, bolvormig uitpuilend; het oor is buitengewoon klein, men ziet er +eigenlijk niets anders van dan een rondachtig gat, dat niet eens door +een huidzoom omgeven is; de neus eindelijk verschilt aanmerkelijk bij +het mannetje en het wijfje. Dit lichaamsdeel, dat zulk een grooten +invloed heeft op de uitdrukking van het gelaat, is bij het wijfje +van gewonen vorm, maar verlengt zich bij het mannetje tot een slurf, +die aan den mondhoek begint en, van hier gemeten, ongeveer 40 cM. ver +vooruitsteekt; als het dier opgewonden is, kan het zijn slurf ongeveer +tweemaal zoo lang maken. De kleur van het haarkleed is niet alleen +verschillend naar den ouderdom en het geslacht, maar hangt ook af +van den tijd van 't jaar. Onmiddellijk na de haarverwisseling is de +voornaamste kleur van de huid blauwachtig grijs, later gaat deze in +lichtbruin over. + +Het verbreidingsgebied van den Zee-olifant omvat de zuidelijke +gedeelten van de wereldzeeën en strekt zich thans nog tot den 50en +graad Z.B. en misschien tot voorbij den zuidelijken poolcirkel +uit. Vroeger kwam hij aan de zuidspits van Amerika en bij de +daaronder gelegen eilanden voor, ook bij het eiland van Robinson, +Juan Fernandez, en aan de zuidelijke gedeelten van de Chileensche +kust, zoo ook bij Nieuw-Zeeland, Tasmanië en vele andere eilanden, +die op deze breedten gelegen zijn; op de meeste van deze plaatsen is +hij echter reeds geheel of bijna geheel uitgeroeid. + +Door zijn levenswijze herinnert de Zee-olifant aan de Zee-leeuwen +en Zee-beren. Ook hij onderneemt ieder jaar reizen in het zuidelijk +deel van zijn verbreidingsgebied; zieke en zwakke exemplaren moeten +achterblijven, de gezonde reizen gezamenlijk. In Patagonië komen zij +bij groote troepen in September en October aan, dikwijls reeds in +Juni, en vertrekken tegen het einde van December weder om nog verder +zuidwaarts te trekken. Zoo lang zij zich aan land bevinden, geven zij +de voorkeur aan zand- en grindgrond, maar houden zich ook wel in zoet +water op. Uit den grooten hoop scheiden zich familiën af van 2 tot 5 +leden; deze treft men steeds dicht tegen elkander aangedrongen in het +slijk of in de biezen slapend aan. Bij hoogen warmtegraad verkoelen +zij zich, door in het vochtige zand te gaan liggen; met de voorste +ledematen werpen zij dit zand ook op de bovendeelen van hun lichaam, +dikwijls zou men ze eerder voor hoopen zand dan voor levende dieren +houden; ook in dit opzicht herinneren zij dus aan de Dikhuidigen. + +Hunne bewegingen op het land zijn zeer onbeholpen en vermoeien hen +zeer. Als zij zeer vet zijn, slingert de romp bij iedere schoksgewijze +beweging als een met gelei gevulde groote blaas heen en weer. Zoodra +zij een korten weg hebben afgelegd, zijn zij vermoeid en moeten +rusten; toch schuiven zij in Californië bij de 5 à 10 M. hooge +duinen op, en bereiken zelfs langs een zeer ongelijken weg plaatsen, +die 20 M. boven den zeespiegel gelegen zijn. In het water maken zij +veel beter figuur. Zij kunnen uitmuntend zwemmen en duiken, maken +plotselinge wendingen, gaan rustig op de golven liggen om te slapen, +laten zich drijven en maken ijverig en behendig jacht op de dieren, die +hun tot voedsel dienen, vooral Koppootige Weekdieren en Visschen. Ook +zij zwelgen wieren en steenen door. Zoo vond _Forster_ in de maag +van een Zee-olifant twaalf ronde steenen, ieder ter grootte van twee +vuisten, die zoo zwaar waren, dat hij zich niet kon voorstellen, hoe +de wanden van de maag aan zulk een groote drukking weerstand hadden +kunnen bieden. + +Naar men meent, zijn de zintuigelijke vermogens dezer dieren weinig +ontwikkeld. Zij zijn traag en stompzinnig en laten zich niet licht +in hun rust storen. Zij worden zachtaardig en verdraagzaam genoemd, +omdat men ze nooit ongetergd andere dieren of menschen heeft zien +aanvallen. Kleine Robben, die tot een ander geslacht behooren, +en menschen, die een bad nemen, kunnen veilig in hun nabijheid +zwemmen. _Pernetty_ verhaalt, dat zijne matrozen wel op deze dieren +gereden hebben, als op Paarden, en ze, als zij te langzaam gingen, +door messteken tot een vluggere beweging aanspoorden. "De mannetjes", +zegt _K. von Steinen_, "staarden ons gewoonlijk met opengesperden muil +aan, maar gingen niet van hun plaats. Terwijl zij ons zoo vol stomme +verbazing aankeken, vertoonde zich op hun gelaat een wonderbaarlijk +komisch gebarenspel. Zij gaven hun ontevredenheid lucht door de +dikke neusopzwellingen op en neer te fronzen; zelfs de zwartgalligste +hypochonder zou een pijnlijk lachje niet hebben kunnen onderdrukken +bij het zien van de grimassen dezer met snorren versierde physionomiën; +vooral die van een kromneuzigen ouden heer maakten veel indruk." + +Tien maanden na de paring, gewoonlijk in Juli of Augustus, in Patagonië +in 't begin van November, omstreeks één maand na hunne aankomst op de +eilanden, worden de jongen geworpen. Deze zijn bij de geboorte reeds +1.3. à 1.5 M. lang en 40 KG. zwaar; zij worden ongeveer 8 weken lang +door de moeder gezoogd en zorgvuldig opgepast. In de zevende of achtste +week van hun leven, komen zij voor 't eerst onder de leiding van de +moeder in de zee. De geheele troep verwijdert zich langzaam van den +oever en roeit dagelijks verder in zee op. De jongen volgen de ouden +op al deze tochten, maar moeten reeds na verloop van weinige maanden +geheel voor zichzelf zorgen. In het derde levensjaar ontwikkelt zich +bij het mannetje de slurf. + +De mensch vervolgt de Zee-olifanten overal waar hij ze vindt. Vroeger +waren deze Robben op hunne eenzame eilanden voor alle vijanden +beveiligd. Ongeveer sedert den aanvang van deze eeuw vervolgt de +Europeesche robbenslager hen overal en neemt hun aantal snel af. Op +onmeedoogende wijze worden deze weerlooze schepsels uitgeroeid. + +Voor de jacht op de Zee-olifanten gebruikt men zware knotsen en +lansen van ongeveer 5 M. lengte, met stevige, scherpe punten. Zoo +uitgerust, en bovendien met achterladers van groot kaliber gewapend, +tracht men tusschen de aan land rustende kudde en het water te komen, +maakt hierna door schreeuwen, schieten en andere geluiden, zooveel +leven als maar mogelijk is, en gaat, onder het zwaaien van de geweren, +knotsen en lansen, langzaam op de kudde af, die, door het ongewone +geraas verschrikt, zich in den regel verder landwaarts begeeft. Indien, +gelijk niet zelden gebeurt, een mannetje zich verweert, of door den +kring zijner vijanden tracht heen te breken, dan maakt meestal een +kogel, die hem de hersenen doorboort, een einde aan zijn leven, +of wordt hij door een lans, die hem in den bek gestooten wordt, +opgehouden en gedwongen op het achterste deel van het lichaam te gaan +zitten, waarna twee mannen met hunne zware eiken knotsen toesnellen en +hem door vele slagen op den kop verdooven of dooden. Het vermoorden +hunner metgezellen veroorzaakt zulk een schrik onder de dieren, dat +zij hun tegenwoordigheid van geest geheel verliezen en over elkander +heenklauteren, rollen en tuimelen, wanneer zij de onmogelijkheid inzien +om te vluchten. Onmiddellijk na de slachting begint men de dieren +af te spekken. De stukken spek worden met touwen aaneengebonden, +aan stevige touwen bevestigd en zoo naar het schip gesleept, +waar men ze in kleinere stukken verdeelt en in hiervoor geschikte +ketels uitkookt. Hierdoor wordt een traansoort verkregen, die als +smeermiddel hooger geschat wordt dan die van de Walvisschen. Het +zwarte, tranige, bijna oneetbare vleesch van het dier, heeft weinig +waarde; het hart wordt echter door de matrozen met smaak gegeten; +ook de lever verschaft aan deze volstrekt niet verwende lieden een +heerlijk maal, waarop, naar men bericht, een onoverwinnelijke, vele +uren lang aanhoudende slaperigheid volgt. De gezouten tong wordt +als een ware lekkernij beschouwd. De kortharige, stijve huid levert +een uitmuntend materiaal voor het overtrekken van groote koffers, +ook voor paardentuigen en ander zadelmakerswerk; zij zou echter nog +veel meer gebruikt worden, indien de grootste vellen wegens de vele +litteekens, die er op voorkomen, niet tevens de slechtste waren. + +De Zee-olifanten zullen niet lang meer tot de bewoners der aarde +behooren. Zij kunnen zich voor hun wreeden vijand niet eens, zooals +de Walvisschen, in de ontoegankelijke gedeelten van den oceaan +terugtrekken; zij kunnen hun noodlot niet ontgaan, en moeten de +vervolging van den mensch, het onverzadelijkste van alle roofdieren, +verduren, totdat het laatste lid van hun geslacht bezweken zal zijn. + + + +De tweede familie der orde--de _Walrussen_ (_Trichechidae_)--bestaat +uit slechts één geslacht (_Trichechus_), met slechts één soort, +de monsterachtigste van alle Robben. Wij noemen haar _Walrus_, de +Engelschen _Morse_ of _Sea-horse_, de Noorsche robbenslagers Rosmar, de +Lappen _Morske_ (_Trichechus rosmarus_). In geheel volwasssen toestand +heeft dit kolossale dier een lengte van 4.25 M., in zeldzame gevallen +misschien van 5 M., bij een omvang van 2.5 à 3 M. (soms zelfs 4 M.), +terwijl zijn gewicht 1000 KG. kan bedragen. Evenals bij de Zeehonden +is het langwerpige lichaam in het midden het dikst; van hier naar +achteren vermindert de dikte echter niet zoo sterk als bij de andere +Robben. Uit dit kolossale lichaam steken de ledematen als groote +lappen naar buiten en naar onderen uit, zoodat elleboogsgewricht +en kniegewricht zichtbaar zijn. Alle voeten hebben vijf teenen, +die korte, stompe klauwen dragen, welke achter iederen teentop +liggen. De staart is een onbeduidende huidplooi. De Walrus ontleent +zijn eigenaardig voorkomen echter niet zoozeer aan zijn romp, als aan +den betrekkelijk kleinen, ronden en door twee bolvormig gezwollen +tandkassen aan de bovenkaak monstrueus verdikten kop. De snuit is +zeer kort, breed en stomp, de bovenlip vleezig, in twee boogvormige +heften verdeeld, de onderlip daarentegen gezwollen. Aan weerszijden +van den snuit staan op dwarsrijen ronde, afgeplatte, hoornachtige, +van voren naar achteren langer wordende snorborstels; de grootste +zijn zoo dik als de schacht van een ravenpen en 10 cM. lang; er zijn +waarschijnlijk verscheidene honderden van deze haren. De neusgaten +zijn halvemaanvormig; de ver naar achteren geplaatste kleine, glanzige +oogen worden door vooruitstekende oogleden beschut. De gehooropeningen, +waaraan zelfs het geringste spoor van een oorschelp ontbreekt, zijn +aan het achterste deel van den kop gelegen. + +Het merkwaardigst is echter het gebit. Vóór aan den snuit worden de 6 +snijtanden en 2 hoektanden die bij zeer jonge dieren in de bovenkaak +voorkomen, vervangen door twee kolossale hoektanden, die ver buiten den +bek uitsteken. Deze slagtanden worden dikwijls 80 cM., zeer zelden 90 +cM. lang, en wegen dan gemiddeld 2 1/2 à 3 KG., soms zelfs 3 1/2 KG.; +volgens eenige berichtgevers zouden zij zelfs een gewicht van 7 of 8 +KG. kunnen bereiken. De bijna volkomen onbehaarde, zeer dikke huid, +is niet slechts geplooid, maar bovendien zoo hard als kraakbeen; +zij is bij de ouden, evenals bij de jongen, meer of minder donker +lederkleurig. Over 't algemeen zijn de slagtanden van het wijfje +wel dunner, maar dikwijls tevens langer en fraaier dan die van het +mannetje, waaraan meer afslijting valt op te merken. + +Reeds sedert eeuwen is de Walrus ons door afbeeldingen en +beschrijvingen bekend, die hem echter niet in zijn ware gedaante +voorstellen, en ook van zijn levenswijze een onjuist denkbeeld +geven. De Duitsche bisschop _Albertus Magnus_ gaf in 1265 van +dit dier een met fabels en overleveringen gekruide beschrijving, +waaraan de Noorsche bisschop _Olaus Magnus_ 30 jaren later maar +weinig wist toe te voegen. Een bisschop van Drontheim liet den kop +van een Walrus inzouten en zond dezen in 't jaar 1520 aan Paus Leo +X te Rome. Van dezen kop werd te Straatsburg een afbeelding gemaakt, +waarnaar _Conrad Geszner_ (1665) van den Walrus een tamelijk juiste +beschrijving heeft geleverd. _Martens_, een Hamburger zeevaarder, +die in het einde van de 17e eeuw den Walrus in de IJszee zag, geeft +van zijne ervaringen een goed en uitvoerig verslag; na dien tijd +neemt het aantal beschrijvingen toe en evenzoo onze bekendheid met +de levenswijze van het dier en de wijze waarop het gejaagd wordt. + +Evenals zoovele andere dieren, is ook de Walrus, die nog in de +vijftiende eeuw geregeld op de Schotsche kusten aangetroffen +werd, langzamerhand door den mensch naar noordelijker streken +verdrongen. Alleen daar kan hij zich nog staande houden, waar aan het +steeds verder doordringen van de jagers der Noordpoolgewesten paal en +perk wordt gesteld door bezwaren, die slechts in enkele jaren tijdelijk +verminderen. Over het algemeen kan men zeggen, dat hij in alle, +rondom de Noordpool gelegen zeeën, ook thans nog voorkomt, maar zich +volstrekt niet in alle gedeelten van deze zeeën vertoont. Gedurende het +geheele jaar ontmoet men hem bij de noordelijke gedeelten van de Oost- +en Westkust van Groenland, in de Baffins-baai en in alle hiermede in +verbinding staande straten, sonden en bochten tot aan de Beringstraat, +die zijn oostelijk en westelijk verbreidingsgebied verbindt. In de +Beringstraat en de Beringzee kwam hij eenige jaren geleden betrekkelijk +veelvuldig voor. Hier was hij verder zuidwaarts verbreid dan in den +Atlantischen Oceaan, daar men hem op de kust van Alaska, en van de +Aleoeten vrij geregeld waarnam. Tegenwoordig is het aantal Walrussen +in deze zeeën veel verminderd. Nog bewonen deze dieren de kusten van +Nova Zembla en Spitsbergen en de geheele noordkust van Siberië. + +Weinige tientallen van jaren geleden trof men den Walrus binnen het +hierboven omschreven verbreidingsgebied, op sommige plaatsen althans, +nog in zeer grooten getale aan, soms bij troepen van vele duizenden, +welker gewicht volgens het getuigenis van de robbenslagers en andere +zeedieren-jagers groote massa's drijfijs, die zonder hen hoog boven den +waterspiegel zouden uitsteken, tot aan dit peil naar beneden drukte; +tegenwoordig ziet men slechts in gunstige omstandigheden nu en dan +honderden van deze dieren bijeen. + +De eerste indruk dien de Walrus op den mensch maakt, is niet +gunstig. De oudste zeevaarders vinden hem even afschrikwekkend en +leelijk, als onze tegenwoordige reizigers. Onze Noordpoolreizigers +zeggen, dat, als aan eenig dier den naam "monster" toekomt, dit +dier de Walrus moet zijn; hij verdient dezen naam zoowel door zijn +uiterlijk, als door zijn demonische stem en door zijn onaangename +inborst. Zijn leven schijnt zeer eenvormig te zijn, misschien reeds, +omdat het verkrijgen van voedsel hem minder moeite en tijd kost, dan +aan andere Robben. Uit de onderzoekingen van _Malmgren_ en _Brown_ +is gebleken, dat de Walrus zich uitsluitend met dierlijke stoffen +voedt. Beiden vonden in de maag van de door hen onderzochte exemplaren +voornamelijk een soort van Slijkmossel of Gaper (_Mya truncata_), die +in de noordelijke gedeelten van de IJszee alle banken en riffen bedekt, +en een Steenboorschelp (_Saxicava rugosa_). Zij zijn van oordeel, +dat de Walrus zijne kolossale tanden hoofdzakelijk gebruikt om de +bedoelde Schelpdieren van de rotsen los te maken of uit de slib bloot +te woelen. Bovendien verzwelgt hij niet alleen andere in zee levende +Ongewervelde dieren, maar ook de algen, die aan de schelpen der door +hem verorberde Weekdieren vastgehecht zijn, alsmede andere zeeplanten, +voorts zand en grind, gelijk ook vele andere Robben doen. Behalve +Ongewervelde zeebewoners vreet de Walrus trouwens ook Visschen, die +hij zelf vangt, en de overblijfselen van de Walvisschen en Zeehonden, +die door den mensch gedood zijn. + +De Walrussen vereenigen zich tot gezelschappen, die een meer of +minder groot aantal leden hebben, al naar de geaardheid van de +door hen bewoonde kust. Sommige van deze gezelschappen bestaan +alleen uit mannetjes, de overige uit de wijfjes met hunne jongen, +zoolang deze nog gezoogd worden. Een enkele ijsschol draagt, naar de +noordpoolreizigers berichten, dikwijls 20 of meer Walrussen. Hunne +donker gekleurde lichamen zijn dicht bij elkander gelegen, de kop +wordt wegens de lange slagtanden zijwaarts gedraaid, of rust op het +lichaam van een der buren: "zoo zijn zij gewoon het grootste deel van +hun leven te verslapen, omdat het zien van de zon, die maandenlang +boven de kim blijft, en het hooren van het eentonig gedruisch van +de branding hun vervelen." Onder de leden van het gezelschap is er +minstens _één_, die de wacht houdt en die bij het opmerken van een +gevaar de overige wekt door zijn krachtige stem te laten weerklinken, +of ingeval van nood ook door een zachten stoot met de slagtanden, +waarna het geheele gezelschap zich gereed maakt tot de vlucht of tot +de verdediging van hun leven. Daar waar de Walrus den mensch nog +niet heeft leeren kennen, trekt een vreemd schip ternauwernood de +opmerkzaamheid van de schildwachten of van de bende in 't algemeen; +zelfs door een kanonschot krijgen zij geen argwaan, omdat alle aan +geknal gewoon zijn in de noordelijke zeeën, waar het ijs dikwijls +met een donderend geraas over groote afstanden barst. + +De bewegingen van den Walrus stemmen naar het schijnt nog het meest +met die van de Oorrobben overeen. Op het land is zijn beweging log en +onbehendig; hij kruipt echter niet, maar gaat, waarbij hij gelijktijdig +den linker achterpoot en den rechter voorpoot en vervolgens evenzoo de +beide andere pooten verplaatst. Zijn gang verschilt van dien der andere +overkruis loopende dieren, alleen hierdoor, dat hij van de voorpooten +de teenen, van de achterpooten echter de hiel naar voren richt. Bij +het beklimmen van steile ijsblokken maakt hij, naar men zegt, steeds +gebruik van zijne beide lange slagtanden, waarmede hij zich vasthaakt +in barsten en kloven, om vervolgens het zware lichaam op te trekken, +daarna den hals op nieuw te strekken, en op deze wijze voort te gaan, +tot hij de gewenschte ligplaats bereikt heeft. Als noodzakelijke +hulpmiddelen bij het gaan kan men de bedoelde tanden echter niet +beschouwen, daar de niet minder zwaarlijvige Oorrobben en Zee-olifanten +zonder zulke werktuigen een soortgelijken arbeid verrichten. Eerder +acht ik het waarschijnlijk, dat hij zich met behulp van de slagtanden +een weg door het drijfijs baant. Niet onwaarschijnlijk is het ook, +dat hij er de bijten mede maakt, die hij op gelijke wijze als de +overige Robben gebruikt en openhoudt. Ook bezigt hij zonder twijfel de +hoektanden tot het openwoelen van den grond, waarin hij zijn voedsel +zoekt. Te zijner verdediging dienen zij eveneens; menigmaal heeft +hij er zelfs de planken van een boot mede stuk geslagen. De Walrus +begeeft zich van het land naar het water door zich van hellingen af +te laten glijden, of ook door zich, gelijk andere Robben eveneens +doen, met een sprong in het water te storten. Evenals alle andere +leden van zijn orde beweegt hij zich hier even snel en behendig, als +hij op het land of op het ijs langzaam en onbeholpen is. Hij zwemt +uitmuntend, duikt tot op aanzienlijke diepten en is zeer zeker in +staat verscheidene minuten lang onder water te blijven. Een roeiboot +is niet in staat een zwemmende Walrus te achterhalen; van vermoeienis +schijnt hij niet te weten, hoe lang deze beweging ook duurt. + +Zijn stem gelijkt soms op het loeien van een koe, soms op het zware, +grove geblaf van een Hond, maar kan, bij toorn, met recht gebrul +heeten. Gedurende den paartijd verneemt men zijn stem op zulk een +grooten afstand, dat Kapitein _Cook_ en zijne metgezellen hierdoor +bij nacht en nevel steeds van de nabijheid van de kust verwittigd +werden en de koers van het schip tijdig genoeg konden doen veranderen +om een botsing met het ijs te vermijden. + +Over den gemoedsaard van den Walrus kan men, op grond van de tot +dusver opgedane ervaringen, moeielijk een oordeel uitspreken; wel mag +men het er voor houden, dat dit dier niet minder schrander is dan de +overige Bobben. Van de scherpte zijner zinnen zegt _Pechuel-Loesche_: +"Het gezicht is slecht, het gehoor reeds veel beter, maar uitmuntend +ontwikkeld is de reukzin, want zij krijgen in gunstige omstandigheden +minstens op een afstand van verscheidene honderden schreden de +lucht van de menschen; men moet dus, als men hen besluipen wil, zeer +zorgvuldig acht geven op den wind." Hoewel de Walrus zich bij zijn +eerste ontmoeting met den mensch zeer onverschillig toont, geeft +de ervaring hem weldra reden om een andere gedragslijn te volgen; +met kracht en verstand verzet hij zich dan tegen den beheerscher +der aarde. Een van zijne meest in 't oogloopende eigenschappen +is de nieuwsgierigheid, die trouwens aan alle Vinvoetigen eigen +is. Bovendien merkt men bij hem een bij de Robben ongewonen moed +op. Evenals met hunne vijanden vechten zij ook met elkander zeer +verwoed; dit geschiedt echter alleen in den paartijd, die gewoonlijk +in de laatste maanden van de lente valt. Omstreeks dezen tijd brullen +de mannetjes op ieder uur van den dag; bovendien vallen zij elkander +aan en scheuren met de slagtanden zulke diepe schrammen in de huid +van hunne tegenstanders, dat deze er even erbarmelijk uitzien, als +andere bij dergelijke tweegevechten gewonde Robben. + +Na een draagtijd van ongeveer 12 maanden brengt het wijfje een enkel +jong ter wereld, waaraan het met de trouwste moederliefde gehecht is; +met groote zelfopoffering zorgt het voor de voeding en ontwikkeling +van haar kind en verdedigt het in tijd van nood met den moed en de +woede, die het Walrussengeslacht onderscheiden. Het kleine dier geeft +de duidelijkste bewijzen van kinderliefde en verlaat zijn moeder +ook na den dood niet. Als het jong gedood wordt, kan men rekenen op +den hardnekkigsten tegenstand en de onverzoenlijkste wraakzucht van +de moeder. + +Walrussen, die zich op het strand of op een ijsveld bevinden, +zijn weinig te vreezen, omdat hun onbeholpenheid hen verhindert den +mensch met goed gevolg aan te vallen; in het water echter geven zij +duidelijke bewijzen van groote behendigheid en reusachtige kracht. Soms +vallen deze dieren zonder eenige aanleiding den mensch aan en dwingen +dezen tot een niet gewenschten strijd. De noordpoolreizigers _Payer_ +en _Copeland_ geven van zulk een voorval de volgende levendige en +aanschouwelijke beschrijving: "Indien een van deze monsters een +boot ziet, verheft het zich verwonderd boven den waterspiegel, laat +onmiddellijk zijn alarmgeschreeuw, een bij schokken uitgestooten +geblaf hooren, zwenkt zoo schielijk mogelijk en zwemt naar het +vaartuig toe. Door zijn geschreeuw worden andere Walrussen aangelokt; +de slapende dieren, waarmede men bij het varen iedere botsing heeft +trachten te vermijden, worden gewekt, en na verloop van korten tijd +wordt de boot nagezwommen door een groot aantal van deze kolossale +beesten, die geweldig tieren en schijnbaar of in werkelijkheid ten +zeerste verbitterd zijn. Het is mogelijk, dat nieuwsgierigheid de +drijfveer is, die hen in beweging brengt; maar de vorm, waarin deze +zich openbaart, is wel zeer ongelukkig gekozen; er bestaat alle +grond voor het vermoeden, dat zij de boot willen doen kantelen, om +haar grondig te leeren kennen. Men moet zich dus gereed maken voor +den strijd, vooral omdat men weldra tot de overtuiging komt, dat het +niet mogelijk is te ontsnappen zelfs door het snelste roeien van vijf +man. De brullende bende Walrussen is nu nog maar op weinige schreden +afstands van de boot, die bespat wordt met het water, die zij duikend +en weer bovenkomend opwerpen. De eerste schoten knallen en werken als +olie in het vuur van hun woede. Een woeste strijd begint: sommigen +slaan met bijlen op de borstvinnen van de afschuwelijke sphinxen, +die hiermede de boot trachten om te werpen en te vernielen, anderen +verdedigden zich met lansen, of beuken met den scherpen kant der +roeiriemen op de dikke schedels der reusachtige monsters, of werpen +moeielijk verteerbare pillen in den als een afgrond wijd opengesperden +bek van de onophoudelijk brullende aanvallers. Een woest geschreeuw +vervult de lucht; de boot en hare verdedigers bewaren met moeite hun +evenwicht; het water schuimt en geraakt in hevige beweging; nieuwe +kampioenen rijzen plotseling uit de diepte op, of komen zwemmend +naderbij; andere zinken doodelijk getroffen naar de diepte, terwijl +het water door hun bloed gekleurd wordt. Het dreigend gevaar, dat de +boot zwaar beschadigd of omgekanteld zal worden door het gewicht van +een Walrus, die met de slagtanden den rand van het vaartuig omvat +houdt, kan dikwijls alleen door het toebrengen van een doodelijke +wonde aan den leidsman dezer even dappere, als volhardende dieren +afgewend worden." + +De Europeaan gebruikt van den Walrus de huid, het vet en de tanden. De +huid wordt gelooid, het vet uitgekookt, de tanden worden als ivoor +verwerkt. Het grof vezelige, tranige vleesch wordt door de Europeanen +hoogstens in geval van nood gegeten; de tong wordt echter als +een smakelijk gerecht beschouwd. De volken van het hooge noorden +daarentegen weten van ieder lichaamsdeel van den Walrus partij +te trekken. Van de huid maken zij riemen, touwen en vischnetten, +gebruiken haar ook wel tot bekleeding van hunne zomerverblijven; van +de beenderen vervaardigen zij allerlei werktuigen; de pezen worden +ineengedraaid om als naaigaren dienst te doen; het vleesch is een +zeer geschat voedingsmiddel en het spek komt bij de spijsbereiding +of als brandstof te pas, zoodat eigenlijk geen enkel deel van het +dier ongebruikt blijft. + + + +De leden van de derde familie onzer orde, de _Oorrobben_ (_Otariidae_), +onderscheiden zich van hunne verwanten in de volgende opzichten. De +rand van de gehooropening is voorzien met een kleine, doch goed +ontwikkelde oorschelp. De groote vinvormige ledematen komen duidelijk +uit het lichaam te voorschijn en zijn er goed van te onderscheiden; +een aan den rand gelobde huid strekt zich tot voorbij de teentoppen +uit, de zolen zijn kaal, de achterteenen nagenoeg gelijk van lengte, de +voorteenen nemen van binnen naar buiten in lengte af. Beide geslachten +verschillen aanmerkelijk in grootte, daar de mannetjes in den regel +minstens dubbel zoo lang en drie of vier maal zoo zwaar worden als +de wijfjes. + +Alle tot dusver bekende soorten van deze familie komen in zoo hooge +mate met elkander overeen, dat men ze in één geslacht vereenigen +moet; alle hebben ook in hoofdzaak dezelfde levenswijze. Voornamelijk +bewonen zij den Stillen of Grooten Oceaan, leven zoowel aan de met +ijs omzoomde kusten van de Beringstraat als op het vasteland, dat de +Zuidpool omgeeft, en op de daarbij behoorende eilanden, in de gematigde +gordels, zoowel als onder de loodrecht gerichte stralen van de zon der +keerkringsgewesten; ginds ondernemen zij meer of minder uitgestrekte +verhuizingen, hier bewonen zij jaar in jaar uit hetzelfde gebied; op de +meeste plaatsen worden zij onophoudelijk en onmeedoogend vervolgd, van +enkele oorden zijn zij reeds verdreven door den hebzuchtigen mensch, +die om hun vel, vleesch en vet machtig te worden, reeds sedert eeuwen +jacht op hen maakt, en ze bij duizenden slacht. + +Bijna iedere bezoeker van San Francisco weet te verhalen van den +Oorrob, dien de matrozen _Zeeleeuw_ (_Otaria Stelleri_) noemen, en +reeds sedert _Stellers_ tijd goed kennen. De mannelijke Zeeleeuw kan +een lengte van 4 M., een omvang van nagenoeg 3 M., en soms een gewicht +van nagenoeg 500 KG. bereiken. De wijfjes zijn aanmerkelijk kleiner, +worden geen 3 M. lang en zelden meer dan 200 KG. zwaar. Door den +bouw van den romp wijkt dit dier minder dan de overige soorten van +zijn familie van de Zeehonden af, toch kan het er, evenmin als deze, +mede verward worden; want behalve aan den karakteristieken vorm der +ledematen is het gemakkelijk te herkennen aan den langwerpigen kop en +langen hals en aan de fiere en gebiedende houding, die het aanneemt, +als het in een toestand van opgewondenheid verkeert. De kleur van de +oude mannetjes biedt veel afwisseling aan; op dezelfde rots vindt men +zwarte, gesprenkelde of roodachtig bruine, donkergrijze en lichtgrijze +exemplaren bijeen. De oude wijfjes zijn gewoonlijk lichtbruin van +kleur; de jongen zijn leikleurig of grijsachtig zwart. De huid is +met korte, aanliggende haren bezet. Bij een andere soort van Oorrob, +wiens verbreidingsgebied zich van de zuidspits van Zuid-Amerika +tot aan Grahamsland uitstrekt, en die vooral op Vuurland veelvuldig +voorkomt--bij de _Manendragende Zeeleeuw_ (_Otaria jubata_)--verlengt +het haar van den nek zich bij het volwassen mannetje tot betrekkelijk +korte manen. Bij de andere soorten van Zeeleeuwen komt deze aan +den Leeuw herinnerende eigenaardigheid niet voor, o.a. niet bij +den eerstgenoemden vorm, die de noordelijke helft van den Stillen +Oceaan bewoont, en niet veel verder zuidwaarts dan de Galapagos- +of Schildpadden-eilanden voorkomt. + +Ook op hen wordt ijverig jacht gemaakt; hun spek levert traan, hun +huid dient op de Californische kust voor het bereiden van lijm. De +bewoners van Kamtschatka en Saghalin, van Alaska en de Aleoeten weten, +behalve van het vet en de huid, ook van de overige lichaamsdeelen +dezer dieren een nuttig gebruik te maken. + +De hierboven bedoelde Zeeleeuwen-kudde, die eenige klippen in de +nabijheid van San Francisco bewoont, kan zich hier veilig achten, +omdat het verboden is op haar te schieten of haar op een andere wijze +lastig te vallen. Van een bezoek aan deze dieren geeft _Finsch_ +het volgende verslag: "Een zeer breede, maar ook zeer stoffige +weg leidt door woeste, schaars begroeide duinen, welker zand in +voortdurende beweging is, zoodat de lucht hierdoor soms als door +een nevel verduisterd wordt, naar het zoogenaamde 'Klippenhuis,' een +uitspanningsoord, dat dicht bij de rotsachtige kust van den Stillen +Oceaan op een afstand van ongeveer drie kwartier uurs van San Francisco +gelegen is, en door de bewoners van deze stad druk bezocht wordt. Reeds +van verre klinkt het ruischen van de hevige branding den naderenden +gast in de ooren; tevens hoort hij echter een vreemdsoortig geblaf, +dat sterker en algemeener wordt, hoe nader hij komt. De oorsprong +van dit geluid zoekend, merkt hij drie hooge, kegelvormige klippen +op, die op een afstand van weinig meer dan 150 passen van den oever +gelegen zijn, en welker onderste gedeelte zich op sommige plaatsen +loodrecht boven de oppervlakte van de zee verheft. Tegen den voet van +deze steenklompen breken de golven met hevig geraas, dat echter niet +zelden overstemd wordt door de levende wezens aan hun top en op hunne +hellingen. Omstreeks 60 kolossale zeedieren liggen op de grootste +van de schuins afhellende rotsen der klip in groepen van hoogstens +15 stuks, of ook wel eenzaam; zij hebben zich in de spleten en op de +smalle kammen der rotsen op hun gemak neergevleid, en worden als 't +ware beheerscht door een buitengewoon groot mannetje, dat op den top +van den rots troont en aan alle bewoners van 'Frisco' onder den naam +'Ben Butler' bekend is. Nu en dan steekt deze hoog geplaatste den kop +omhoog, blaast den dikken hals geweldig op en laat zijn zwaar geblaf +weerklinken, waarmede behalve de zwakkere, fijnere en hoogere stemmen +van alle overige leden van het gezelschap, ook het heesch geschreeuw +der talrijke Meeuwen, het gekras der Zeeraven, die in lange rijen +op de rotskammen en op afgezonderde klippen en rotspunten zitten +en de doffe basstem van de Bruine Pelikanen zich vermengen. Zelfs +de onverschilligste toeschouwer wordt geboeid door het verrassend +schouwspel, dat deze zoo verschillende dieren opleveren en ziet dan +tevens met bewondering, hoe deze schijnbaar zoo logge en stijf-ledige +reuzen de hoogste toppen van de klip beklimmen. Dikwijls ziet men, dat +zij zich in zee begeven, door zich eenvoudig langs den zacht hellenden +rotswand naar beneden te laten glijden, of door van een hoogen spits +zich naar beneden te storten. Als Dolfijnen spelen zij in de golven, +springen soms uit het water, stoeien met elkander, spelen krijgertje +en maken bewegingen, alsof zij onderling verwoed aan 't vechten zijn, +hoewel deze strijd naar alle waarschijnlijkheid niet ernstig gemeend +is en alleen tot tijdverdrijf dient. Met boosaardig opengesperden +muil zullen b.v. twee reuzen vreeselijk tegen elkander brullen, om in +'t volgende oogenblik vreedzaam naast elkander te gaan liggen en door +liefkoozingen met de tong van een vriendschappelijke gezindheid blijken +te geven. Uren lang kan men dit voortdurend afwisselend schouwspel +gadeslaan en zal men altijd weer wat nieuws waarnemen en ontdekken." + +De Zeeleeuwen verdragen de gevangenschap zeer goed, worden zeer tam +en toonen als zij jong gevangen zijn, een groote gehechtheid aan hun +oppasser. Van de Zeeleeuwen in den Amsterdamschen dierentuin verhaalt +Dr. _Rombouts_ het volgende: "Wat ons vooral opvalt bij den Zeeleeuw, +is zijn verstandig gelaat. Zijne heldere oogen bespieden voortdurend +de omgeving. Hij richt zich zoover mogelijk op de voorpooten op, rekt +zijn hals uit en ziet over de hoofden der toeschouwers in het rond, +alsof hij iets zoekt; plotseling keert hij zich om en schuift over +den rand van het bassin naar de andere zijde, om dan weer op dezelfde +wijze uit te kijken naar datgene wat zijne belangstelling wekt. Gij +zijt nieuwsgierig te weten, wat het zijn kan en keert u om, ten einde +zijn blik te volgen. Gij bemerkt spoedig, dat het de oppasser is, +die door den Zeeleeuw zoo scherp in het oog wordt gehouden. Elke +beweging, die den man maakt, wordt door het dier gevolgd onder het +uitstooten van rauw geblaf." + +"De oppasser is intusschen het verblijf van den Zeeleeuw binnen +getreden en nauwelijks wordt dit door het dier bemerkt, of met één +sprong is het weer over den rand van het bassin en in de nabijheid van +den man, wiens komst hij reeds zoo lang heeft verbeid. De oppasser +wandelt bedaard verder en de Zeeleeuw huppelt hem achterna. Beiden +verdwijnen achter het grotwerk, om na een kort tijdsverloop weder +te voorschijn te komen, boven aan den waterval. Met moeite heeft de +Zeeleeuw het zoover gebracht, want klimmen behoort niet tot zijne +dagelijksche bezigheden. Met de voorste ledematen ondersteunt hij zich +boven op den rand van den afgrond, en eensklaps, wanneer de oppasser +een paar vischjes naar beneden werpt, stort hij zich van boven neer in +de golven, die bruischend omhoog spatten. Eenige oogenblikken daarna +zien wij den kop weer boven water komen met den gevangen visch in +den bek. Het dier wordt nooit moede dit kunststuk te verrichten, +wanneer het weet, dat daarmede een vischje te verdienen valt." + + + +De _Zeebeer_ (_Otaria ursina_) is kleiner dan de Zeeleeuw, daar zelfs +de grootste mannetjes van den snuit tot aan het puntje van den staart +slechts 2 à 2.5 M. lang zijn en de wijfjes zelden meer dan de helft +van deze lengte bereiken. De beharing, die aan den hals en aan de +voorzijde merkbaar langer, langs de rugzijde eenigszins verlengd +is, bestaat uit niet bijzonder stijf bovenhaar en uit buitengewoon +zacht en fijn, zijdeachtig wolhaar, dat de huid dicht bekleedt. De +donkerbruine grondkleur van het vel gaat bij enkele exemplaren in +bruinzwart over, is aan den kop, den hals en het voorste gedeelte +van den romp gesprenkeld en neemt aan de onder- en binnenzijde van +de ledematen een lichtere tint aan. Oude wijfjes zijn kenbaar aan +hun zilvergrijze kleur. De jonge dieren hebben een zilvergrijs vel. + +Weinige Robben bewonen zulk een uitgestrekt gebied als onze Zeebeer, +die zoowel aan de kusten van Zuidwest-Afrika en Patagonië, op de +Falklands-eilanden, op Nieuw-Zuid-Schotland en Zuid-Georgië als op +het St. Paulus-eiland in den Indischen Oceaan en de Pribylow-eilanden +in de Bering-zee gevonden wordt. + +De Zeebeer bezoekt de verschillende eilanden en kusten, waar +hij geregeld aangetroffen wordt, uitsluitend ten behoeve van de +voortplanting; gedurende de overige maanden houdt hij zich voortdurend +in de volle zee op en doet daar verre reizen van het eene gebied naar +het andere. Uit onderzoekingen die gedurende vele opeenvolgende jaren +voortgezet zijn, blijkt echter, dat hij altijd weer naar de bekende +paringsplaatsen terugkeert. Als de tijd, waarin de Zeeberen aan den +vasten wal vertoeven, nadert--op de Pribylow-eilanden ongeveer in +het midden van April--, bemerkt men daar eerst eenige oude mannetjes, +die naar het schijnt, komen om het terrein te verkennen. Langzamerhand +volgen de overige hen na. Bij de keuze van een verblijfplaats op het +land gaan zij met groote omzichtigheid te werk, misschien hebben +zij deze gewoonte eerst aangenomen, nadat de ervaring hun geleerd +had, dat het noodig is, zich zooveel mogelijk in acht te nemen, +voor hun gevaarlijksten vijand, den mensch. Over het algemeen zoeken +zij eilanden op, en kiezen van de groote eilanden die gedeelten der +kusten uit, waar de branding bijzonder hevig is. De minst toegankelijke +rotsen, die zich maar weinig boven de hoogwaterlijn verheffen, dienen +hun hier tijdelijk tot woonplaats. + +Twee of drie dagen na de landing brengt ieder wijfje één enkel jong ter +wereld, in hoogst zeldzame gevallen misschien twee. Evenals alle robben +komt de kleine Zeebeer in zeer ontwikkelden toestand en met geopende +oogen ter wereld; hij is bij de geboorte ongeveer 35 cM. lang. In de +eerste weken verlaten de wijfjes hare jongen hoogstens voor eenige +oogenblikken, daarna echter begeven zij zich langeren tijd achtereen +in de zee om voedsel te zoeken. Op het land vergezellen de jongen hare +moeders overal; in de eerste 4 à 6 weken zijn zij echter in 't zwemmen +geheel onbekwaam; zij zouden zonder eenige kans op redding verdrinken, +indien zij toevallig te water geraakten. Eerst na dien tijd leeren zij +het zwemmen langzamerhand; in het eerst gaat hun dit onhandig genoeg +af: zij trachten de zwembewegingen der volwassenen na te volgen, +maar krabbelen altijd zoo schielijk mogelijk weer uit de zee op het +land terug. Mettertijd neemt hun zelfvertrouwen toe; omstreeks het +midden van September zijn zij zeer behendige zwemmers geworden. + +Wegens zijn uitmuntend vel is de Zeebeer een nog kostbaarder jachtdier +dan de overige leden zijner familie. De inboorlingen van de door +hem bezochte eilanden dooden hem trouwens ook om het vleesch, dat +een belangrijk bestanddeel van hun voeding uitmaakt en zelfs door +de Europeanen smakelijk wordt genoemd. Van oudsher waren het vooral +de vellen van de jonge Zeeberen, die den jager vergoeding voor zijn +moeite verschaften. Bij de jacht op deze dieren is men echter op even +kortzichtige en zinnelooze wijze te werk gegaan, als bij de jacht +op de andere Zeezoogdieren; binnen weinige jaren is er zulk een +ontzaglijk aantal van gedood, dat enkele vroeger door hen bewoonde +eilanden langzamerhand geheel ontvolkt werden. Tengevolge van later +ingevoerde, de jacht beperkende maatregelen, en vooral sedert Alaska +(met de Aleoeten en de noordwaarts van deze gelegen Pribylow-eilanden) +als territoor in de Vereenigde Staten opgenomen werd, is het aantal +Zeeberen weer eenigszins toegenomen, zoodat men er tegenwoordig +ieder jaar ongeveer 150.000 stuks kan buit maken, waarvan 100.000 +alleen op de Pribylow-eilanden en 25000 op het Bering-eiland en het +Kopereiland, die bij de kust van Kamtschatka gelegen zijn en aan +Rusland behooren. De eerste van deze vellen komen te Londen op de +markt en brengen 5 dollars per stuk op. Nog altijd is dit artikel +een der belangrijkste van den geheelen pelterijhandel. + + + + +CHAPTER 6 + +Zesde Orde. + +De Insecteneters (_Insectivora_). + + +De Insecteneters zijn kleine zoolgangers, die door hun voorkomen +meestal sterk de aandacht trekken; zij onderscheiden zich door een +langwerpigen kop en een slurfvormig verlengden neus. Hun romp is +in den regel ineengedrongen; de voorste ledematen, bij eenige zeer +vreemdsoortig gebouwd, bieden bij de overige geen afwijkingen aan; +de achterste ledematen zijn bij velen lang; de zintuigen staan bij +sommige op een hoogen, bij andere op een lagen trap van ontwikkeling; +de bekleeding van het lichaam vertoont alle overgangen van een +fluweelachtig zachte vacht, tot een uit stekels bestaand kleed. In +het gebit komen alle drie soorten van tanden voor. Wat het aantal +en den vorm der snijtanden betreft, wijken de familiën en geslachten +belangrijk uiteen; de hoektanden bereiken bij sommige een aanzienlijke +grootte, en zijn bij andere kleiner dan de snijtanden; alleen de +maaltanden vertoonen bij de Insecteneters in zooverre overeenstemming, +dat de voorste eenspitsig, de achterste meerspitsig zijn. De voeten +hebben meestal vijf teenen, die echter, evenals de handwortel en +de voetwortel zeer verschillend ontwikkeld kunnen zijn. In hun +spierstelsel is vooral belangrijk de sterke ontwikkeling van de +algemeene huidspier, waardoor bij den Egel het samenrollen van het +lichaam en het oprichten der stekels wordt bewerkt. Men kan haar +verdeelen in: een ruggedeelte of kap, dat over de rugvlakte van kop, +hals en romp heengaat, een buikgedeelte, dat de buikvlakte, de zijden +van den romp en het bovenste gedeelte der ledematen bedekt, en den +neertrekker van de kap, die zich over den neus, de bovenlip en de +wangvlakte uitstrekt. + +De Insecteneters zijn stompzinnige, brommige, wantrouwige, schuwe, +van eenzaamheid houdende, opvliegende dieren. Verreweg de meeste leven +onder den grond, gravend of woelend, of houden zich althans in zeer +diep verborgen schuilhoeken op; eenige bewonen echter het water, +andere leven in boomen. Door hun verbazingwekkende werkzaamheid +beperken zij aanmerkelijk de vermenigvuldiging van de schadelijke +Insecten en Wormen, van de Slakken en andere lagere dieren, zelfs van +vele kleine Knaagdieren. Zonder uitzondering zijn zij derhalve hoogst +nuttige werklieden in dienst van den mensch; zij worden echter alleen +door de deskundigen naar waarde geschat en geacht; het groote publiek +heeft van hen een afschuw. Men vervolgt deze kleine grondwerkers, +waar men ze ook ontmoet, wegens hun niet fraaie gestalte en hun +levenswijze, en vergeet hierbij geheel en al, wat zij uitrichten, +wie zij zijn. Geheel anders zal iemand handelen, die hun handel en +wandel nauwkeuriger onderzocht heeft. Deze merkt dan zooveel op, dat +hem aantrekt, dat hij zeer spoedig hun gemis aan schoonheid over het +hoofd ziet, en aan allen belangstelling toont en bescherming verleent. + +Verscheidene Insecteneters houden een winterslaap en zouden niet +kunnen bestaan, indien de natuur niet op deze wijze voor hen gezorgd +had. Als de koude invalt, breekt er als 't ware een tijdperk van +stilstand aan in het leven der lagere dieren; duizenden en nogmaals +duizenden van de dieren, die aan onze Insecteneters tot voedsel +moeten dienen, slapen of zijn gestorven en hebben alleen hunne +eieren achtergelaten. Hierdoor wordt de aarde onbewoonbaar voor de +vijanden der Insecten; zij moeten, omdat zij niet trekken kunnen +als de Vogels, in zekeren zin het voorbeeld volgen van de dieren, +die voor hun levensonderhoud onontbeerlijk zijn. Zij trekken zich +in verborgen schuilhoeken terug, die zij gedeeltelijk zelf gemaakt +hebben, en vallen hier in een diepen winterslaap, waarin tijdelijk +althans bijna alle levensverschijnselen ophouden, en het lichaam +dus het noodige arbeidsvermogen behoudt voor het leven, dat zij na +hun ontwaken zullen leiden. Alleen die soorten slapen echter, welke +in mindere mate dan de overige leden der orde van roof leven, dus +zij, die, behalve dierlijke stoffen, ook plantaardig voedsel eten, +terwijl juist de ijverigste Insectenroovers hun handwerk zoowel in +den winter als in den zomer uitoefenen. Onder den sneeuw of onder de +aardoppervlakte, zoowel als op den bodem van het water, houdt het +leven, het rooven en het moorden ook zelfs in den winter niet op; +het spreekt van zelf, dat dit ook het geval is in de landen, waar +een altijddurende zomer heerscht, of waar althans geen winterkoude +alles doet verstijven. + +De Insecteneters bewonen hoofdzakelijk de gematigde landen van +het noordelijk halfrond; zoowel in Zuid-Amerika als in Australië +ontbreken zij geheel. Waterrijke of op zijn minst vochtige bosschen, +kreupelboschjes, bouwlanden en tuinen zijn hunne meest gezochte +verblijfplaatsen; zij verlaten ze zoo goed als nooit. Hier jagen zij +stil en onhoorbaar; verreweg de meeste doen dit 's nachts, eenige +echter ook, als de zon schijnt. + +Over de verdeeling der Insecteneters bestaan bij de dierkundigen +verschillende meeningen; wij onderscheiden ze in zes familiën en +voegen als, zevende familie ook nog een merkwaardig dier van den +Maleischen archipel--de Vliegende Maki--aan deze orde toe. De _Egels_ +(_Erinaceidae_), die wij bovenaan plaatsen, zijn zoo eigenaardig, dat +een vluchtige beschrijving voldoende is om ze te herkennen. Het uit +36 tanden bestaande gebit en het stekelkleed zijn de belangrijkste +kenmerken van de weinige soorten, die wij als echte leden van deze +familie aannemen. Alle Egels hebben een ineengedrongen romp; de kop is +niet bijzonder lang, hoewel het aangezicht zich tot een snuit verlengt; +de oogen zijn middelmatig, de ooren tamelijk groot; de korte en dikke +pooten hebben plompe voeten; de voorste zijn altijd met vijf teenen +voorzien, de achterste in den regel ook, hoewel zij er bij uitzondering +maar vier hebben; de staart is kort; de huid van de bovendeelen is +met stijve, korte stekels, die van de onderdeelen met haar bekleed. + +Deze familie is over Europa, Azië en Afrika verbreid. Bosschen en +weiden, bouwland en tuinen, uitgestrekte steppen zijn de voornaamste +verblijfplaatsen van hare leden. Hier slaan de Egels in het dichtste +struikgewas, onder heggen en holle boomen, tusschen wortels in +rotskloven, in verlaten holen van andere dieren en op andere plaatsen +hun leger op, of graven zelf korte holen. Zij leven gedurende +het grootste deel van het jaar eenzaam of bij paren en leiden een +zuiver nachtelijk leven. Eerst na zonsondergang ontwaken zij uit +hun sluimering en zoeken hun voedsel, dat bij de meeste uit planten +en dieren, bij eenige echter uitsluitend uit dieren bestaat. Ooft +en andere vruchten, sappige wortels, zaden, kleine Zoogdieren, +Vogels, Kruipende Dieren, Insecten en hunne larven, naakte Slakken, +Regenwormen enz. zijn de spijzen, waarmede de vrijgevige natuur hun +disch voorziet. Bij uitzondering wagen enkele soms een aanval op +grootere dieren en vervolgen b. v. Hoenderachtige Vogels of jonge +Hazen. Zij zijn langzame, logge en tamelijk trage, tot den bodem +beperkte insectenjagers, die bij het gaan met de geheele zool den +grond aanraken. Onder hunne zinnen staat de reuk bovenaan, maar ook +het gehoor is scherp, terwijl het gezicht en de smaak zeer weinig +ontwikkeld zijn en het gevoel voorbeeldeloos stomp is. Wat hunne +geestvermogens betreft, nemen de Egels een zeer lage plaats in. Zij +zijn vreesachtig, schuw en dom, maar tamelijk goedaardig, of liever +gezegd onverschillig, voor de omstandigheden waarin zij leven; zij +kunnen daarom gemakkelijk getemd worden. De wijfjes werpen 3 à 8 +jongen, die bij de geboorte blind zijn; de moeder zorgt liefderijk +voor haar kroost en verdedigt het soms met een zekere soort van +moed, welke eigenschap zij in andere omstandigheden in 't geheel +niet openbaart. De meeste Egels hebben de gewoonte zich bij het +geringste gevaar als een bal ineen te rollen, om op deze wijze de +zachte gedeelten van hun lichaam tegen een mogelijken aanval te +beschutten. Deze houding nemen zij ook aan om te slapen. Zij, die +de noordelijke gewesten bewonen, brengen het koude jaargetijde in +onafgebroken winterslaap door; die welke in de keerkringsgewesten +leven, slapen gedurende het droge seizoen. + +Het directe nut van deze dieren voor den mensch is zeer +gering. Tegenwoordig althans weet men met een gedooden Egel nagenoeg +niets aan te vangen. Grooter is echter de dienst, dien zij indirect +aan den mensch bewijzen door het verdelgen van een groot aantal +schadelijke dieren. Om deze reden verdienen zij, in plaats van de +verachting, die hen gewoonlijk treft, onze groote belangstelling en +de meest uitgebreide bescherming. + +Wanneer op de eerste warme avonden, die de jonge, lachende lente ons +brengt, oud en jong zich naar buiten begeeft om nieuwe levensfrischheid +op te doen in de tuinen, plantsoenen en bosschen, die gedurende +den winter geen levensverschijnselen vertoonden, maar nu tot een +nieuw leven ontwaken, merkt de aandachtige hoorder misschien een +eigenaardig geritsel op in de dorre, afgevallen bladen, gewoonlijk +onder de dichtste heggen en struiken; hij zal ook, wanneer hij +stil blijft staan, weldra de oorzaak van dit geluid ontdekken. Een +klein, halfbolvormig dier, met een opmerkelijk ruig vel, komt uit +de bladen naar boven, speurt en luistert, en vangt onmiddellijk met +gelijkmatig trippelende schreden zijn wandeling aan. Als het nader +komt, aanschouwt men een zeer aardig, spits snuitje, als 't ware een +verfijnde nabootsing van den groveren en stevigeren varkenssnuit, +een paar heldere, vriendelijk rondkijkende oogjes en een stekelig +kleed, dat de geheele bovenkant van het lichaam bedekt, en zich ook +aan de zijden ver naar onderen uitstrekt. Ik stel u hiermede onzen, +of, laat ik liever zeggen, mijn lieven tuinvriend, den _Egel_ voor, +een wel is waar bekrompen, maar vriendelijke, eerlijke en trouwhartige +vent, die onbewust van schuld de wereld rondkijkt, en zich maar niet +voorstellen kan, hoe de mensch zoo gemeen kan zijn, hem die zich zoo +verdienstelijk maakt door het welzijn van anderen te bevorderen, niet +alleen allerlei scheldnamen toe te voegen, maar ook opzettelijk te +vervolgen, en hem zelfs, puur en alleen uit beestachtige moordlust, +dood te slaan. + +De beschrijving van onzen _Egel_ (_Erinaceus europaeus_), die beter +nog onder den naam _Stekelvarken_ bekend is (in Overijsel heet hij +_Scherperhaas_, _Echel_ en _Eggel_, in Friesland _Stiekelbaarch_ +en _Igel_, in Groningen _Swienigel_, in Drente _Egelkaar_), kan +kort zijn. Het geheele lichaam is zeer gedrongen, dik en kort, +de snuit spits en van voren ingekorven, de mond ver gespleten; +de ooren zijn breed, de zwarte oogen klein. Eenige weinige zwarte +snorharen staan in het gelaat tusschen de witachtig of roodachtig +gele, aan de zijden van neus en bovenlip echter donkerbruine haren; +achter de oogen ligt een witte vlek. Het haar aan den hals en aan den +buik is lichtrood, geelachtig grijs of witachtig grijs; de stekels +zijn in het midden geelachtig en aan den top donkerbruin; aan hun +oppervlakte komen fijne, overlangsche groeven voor ten getale van 24 +of 25, daartusschen bevinden zich uitpuilende lijsten; het binnenste +weefsel van den stekel bestaat uit groote cellen. De lengte van het +dier bedraagt 25 à 30 cM., hieronder begrepen de 2.5 cM. lange staart; +de schouderhoogte is ongeveer 12 à 15 cM. Het wijfje onderscheidt zich +van het mannetje, behalve door een eenigszins belangrijker grootte, +door den spitseren snuit, den dikkeren romp en de lichtere, meer +grijsachtige kleur, bovendien is het voorhoofd bij haar gewoonlijk +niet zoo ver benedenwaarts met stekels bezet, waardoor de snuit +een weinig langer schijnt. Op sommige plaatsen onderscheidt men twee +verscheidenheden van den Egel: de "Hondsegel" heeft, naar men beweert, +een stomperen snuit, donkerder kleur en geringere grootte dan de +"Zwijnegel". + +Het verbreidingsgebied van den Egel omvat niet alleen geheel Europa +met uitzondering van de koudste landen, maar ook het grootste +deel van Noord-Azië: men vindt hem in Syrië, zoowel als in West- +en Zuidoost-Siberië, en wel in een toestand die van groot welvaren +getuigt; want hij verkrijgt daar, evenals in de Krim, een veel +aanzienlijker grootte dan bij ons. In de Europeesche Alpen ontmoet +men hem tot aan den kromhoutgordel, enkele malen zelfs tot op een +hoogte van meer dan 2000 M. boven den waterspiegel. Hij komt zoowel +in vlakke als in bergachtige streken voor, in wouden, weiden, velden +en tuinen; in geheel West-Europa is hij eigenlijk nergens zeldzaam, +maar ook nergens veelvuldig. Veel talrijker is hij in Rusland, waar +hij, naar het schijnt, bijzonder ontzien wordt. + +Een Egel is een potsierlijke gast en tevens een goede, vreesachtige +klant, die eerlijk en ordentelijk met moeite en arbeid door 't leven +gaat. Weinig geschikt voor het gezellig verkeer, leeft hij bijna +altijd alleen of hoogstens met zijn wijfje samen. Onder de dichtste +struiken, onder een hoop takkebossen of in een haag heeft ieder van +hen zich een legerplaats gezocht en deze op de gemakkelijkst mogelijke +wijze ingericht. Het is een groot nest, uit bladen, stroo en hooi +samengesteld, dat in een hol of ander dicht struikgewas aangelegd +wordt. Als er geen door andere dieren of door de natuur gemaakt hol +te vinden is, graaft de Egel zich met veel inspanning zelf een woning +en maakt hierin een nest. De woning is ongeveer 30 cM. diep, en met +twee uitgangen voorzien, de eene naar het zuiden, de andere naar +'t noorden gericht. Hij verandert deze openingen echter, evenals de +Eekhoorn, vooral bij hevigen, noordelijken of zuidelijken wind. In +het hooge koorn maakt hij zich gewoonlijk eenvoudig een groot nest. + +Als onze stekelige held onderweg een verdacht geluid hoort, blijft +hij staan, luistert en speurt; men bemerkt dan zeer duidelijk, dat +het reukzintuig elk der overige zintuigen, vooral dat van het gezicht, +verre overtreft. Niet zelden komt het voor, dat een Egel den jager "op +den aanstand" vlak voor de voeten loopt, daarna plotseling stilstaat, +om zich heen snuffelt en nu ijlings de vlucht neemt, voor zoover hij +het niet raadzamer acht, onmiddellijk een defensieve houding aan te +nemen, d. w. z. zich tot een bal ineen te rollen. Als dit geschied is, +bemerkt men niets meer van de oorspronkelijke gestalte van het dier; +het is een eivormig lichaam geworden, dat aan de eene zijde een kuiltje +vertoont, maar overigens aan alle zijden tamelijk regelmatig afgerond +is. Dit kuiltje leidt naar den buik en hiertegen zijn de snuit, de +vier pooten en de staart dicht aangedrukt. Terwijl het stekelkleed, +als het dier zich rustig beweegt, er netjes en glad uitziet, en de +duizend spitsen nagenoeg bij wijze van dakpannen over elkander liggen, +gaan zij overeind staan, als de Egel zich ineenrolt, en stralen in +alle richtingen uit, zoodat het dier in een vreeswekkenden stekelbal +veranderd is. Toch is het na eenige oefening niet moeielijk, ook dan +nog een Egel in de handen weg te dragen. Men geeft aan den bal den +stand, dien het dier bij het gaan zou innemen, strijkt de stekels +zachtjes van voren naar achteren terug en heeft er dan niet den +minsten last van. + +Aardig is het te zien, hoe de Egel zich ontrolt. Men plaatse +hiertoe het ineengerolde dier op een tuintafel en ga stil daarnaast +zitten. Moeielijk kan men zich een grootere afwisseling van de +gelaatsuitdrukking voorstellen, dan men nu aanschouwen zal. Hoewel de +gemoedsstemming van het dier natuurlijk zeer weinig te maken heeft +met deze veranderingen der wezenstrekken, heeft het er toch allen +schijn van, dat het gelaat van den Egel in den kortst mogelijken +tijd achtereenvolgens alle gemoedstoestanden uitdrukt van de diepste +neerslachtigheid tot de uitbundigste vroolijkheid. Als men zich +stil houdt, begint de Egel na verloop van geruimen tijd er aan te +denken zijn wandeling te hervatten. Een eigenaardige rilling van +het vel duidt het begin van zijn beweging aan. Zachtjes schuift +hij het voorste en het achterste deel van het stekelpantser uiteen, +zet de voeten voorzichtig op den grond en laat langzamerhand zijn +varkenssnuitje voor den dag komen. Nog is de huid van den kop sterk +geplooid en een sombere toorn schijnt uit zijn laag voorhoofd te +spreken; zelfs de zachtaardige oogjes liggen nog diep verborgen +onder ruige wenkbrauwen. Meer en meer ontplooit zich het gelaat, al +verder en verder, wordt de neus in den wind gestoken, hoe langer hoe +meer het pantser teruggeschoven, eindelijk heeft men op eens weer +het goedaardige gezichtje met zijn gewone tevredene en argelooze +bedaardheid voor zich; op dit oogenblik begeeft de Egel zich opnieuw +op weg, alsof er nooit eenig gevaar voor hem bestaan had. + +Als een van zijne verwoedste vijanden, een Hond of een Vos, hem +bespeurt, rolt hij zich ten spoedigste ineen, en blijft in deze +houding, wat er ook gebeure. Door het woedende geblaf of geknor van +zijne vervolgers, weet hij, dat zij vast voornemens zijn hem met booze +bedoelingen te lijf te gaan, en wacht zich er wel voor, een van zijne +door erfelijkheid verworven voorrechten prijs te geven. Toch zijn er +middelen genoeg om den Egel te nopen, oogenblikkelijk zijn bolvormige +gestalte op te geven. Als men hem met water begiet, of in het water +werpt, ontrolt hij zich onmiddellijk: dit middel weet niet alleen +"Reintje van der Schalk", maar ook menige Hond ten nadeele van onzen +vriend toe te passen. Door tabaksrook, dien men hem tusschen de +stekels door in den neus blaast, wordt dezelfde uitkomst verkregen. + +De Egel is volstrekt geen onhandige of sukkelachtige jager, integendeel +hij kan op de jacht kunststukjes uitvoeren, die een zekere mate van +begaafdheid verraden. Zijn voedsel bestaat hoofdzakelijk uit Insecten; +juist daarom is hij ons nuttig. Hij is echter niet altijd tevreden +met dezen schralen kost, maar verklaart ook aan andere dieren den +oorlog. Van de kleine Zoogdieren of Vogels is geen enkele veilig +voor hem; onder de lagere diersoorten richt hij een groote slachting +aan. Behalve een zeer groot aantal Sprinkhanen, Krekels, Kakkerlakken, +Meikevers, Mistkevers en andere Kevers met hunne larven, verslindt +hij Regenwormen, naakte Slakken, Bosch- en Veldmuizen, kleine Vogels +en zelfs jongen van grootere soorten. Men zou kunnen meenen, dat het +hem niet mogelijk is de kleine, vlugge Muizen te vangen; maar hij +verstaat zijn beroep en brengt zelfs het ongeloofelijk schijnende tot +stand. Eens heb ik hem nagegaan, terwijl hij op de muizenjacht was en +mij terecht verwonderd over zijn slimheid. Hij liep in 't voorjaar +in 't lage koorn rond en bleef plotseling staan voor een muizengat, +snuffelde en speurde in de nabijheid, wendde zich langzaam heen en weer +en scheen eindelijk tot de wetenschap te zijn gekomen, aan welken kant +de Muis zich bevond. Toen kwam zijn snuit hem uitmuntend te pas. Met +groote snelheid wroette hij de gang van de Muis open en haalde haar +werkelijk na verloop van korten tijd in; want het piepen van de Muis +en het tevreden geknor van den Egel bewezen mij, dat de ontmoeting de +bedoelde gevolgen had gehad. Nu was het mij dus duidelijk geworden, hoe +hij in 't open veld Muizen jaagt. Hoe hij het aanlegt om in schuren en +stallen dit vlugge wild te overmeesteren, vernam ik eerst onlangs van +mijn vriend _Albrecht_. Een door dezen onderzoeker in huis gehouden +Egel werd bij 't rondloopen in de kamer plotseling een neuswijze +Muis gewaar, die zich buiten zijn schuilplaats had gewaagd. Met +ongeloofelijke snelheid, die echter de gewone plompheid van beweging +niet bedekken kon, schoot de Egel op de Muis toe, en greep haar, voor +dat zij den tijd had om hem te ontkomen. "Deze fabelachtig vlugge +beweging van het schijnbaar zoo logge dier heb ik later nog dikwijls +waargenomen," schrijft mij mijn vriend; "steeds bracht zij mij aan +'t lachen; ik kan er geen juiste vergelijking voor vinden. Bijna was +zij te vergelijken met het door de lucht snorren van een rieten pijl, +die door den wind naar rechts en naar links wordt gedreven, en ondanks +deze afwijkingen, toch weer in de juiste baan komt, en het doel treft." + +Veel belangrijker dan deze jachtbedrijven is de strijd, dien de +Egel met de Slangen voert. Hij toont hierbij een moed, dien men +niet van hem verwacht zou hebben. _Lenz_ heeft hierover uitmuntende +waarnemingen gedaan. "Den 14en Augustus", bericht hij, "deed ik +een Egel in een groote kist, waar hij twee dagen later jongen ter +wereld bracht, welker huid reeds met kleine stekels begroeid was en +die hij met trouwe moederliefde verzorgde. Om zijn smaak te leeren +kennen gaf ik hem zeer verschillende soorten van voedsel, en vond, +dat hij Kevers, Regenwormen, Vorschen, zelfs Padden (deze echter +niet zeer graag), Hazelwormen en Ringslangen met groot welbehagen +verslond. Aan Muizen gaf hij echter de voorkeur; ooft at hij alleen, +als hij geen dierlijk voedsel kreeg, en toen ik hem eens twee dagen +achtereen niets anders dan ooft gaf, at hij zoo weinig, dat twee van +zijne jongen uit gebrek aan melk verhongerden.--Ook bij ontmoetingen +met gevaarlijke dieren gaf hij bewijzen van grooten moed. Zoo deed +ik eens in zijn kist acht flinke Hamsters; zooals men weet, zijn +dit zeer kwaadaardige Knaagdieren, waarmede niet te gekscheren +valt. Nauwelijks had hij de lucht gekregen van de nieuwe gasten, +of hij zette vol toorn zijne stekels overeind en deed, den neus +dicht langs den grond schuivend, met de kopsteeksels een aanval op +den naastbijstaanden indringer. Intusschen vernam men van hem een +eigenaardig getrommel, als 't ware een strijdmarsch. Zijne kopstekels +vormden een voor aanval en verdediging geschikten helm. Wat hielp het +den Hamster, dat hij blazend naar den Egel beet: hij verwondde zich +eenvoudig den bek aan de stekels, zoodat het bloed er uit druppelde, +en kreeg intusschen zoovele stooten met den stekelhelm tusschen de +ribben en zoovele beten in de pooten, dat hij bezweken zou zijn, +als ik hem niet het leven had gered. Nu keerde hij zich tegen zijne +andere vijanden en takelde hen zoo toe, dat ik ze wegnemen moest. + +"Maar wij moeten tot de hoofdzaak overgaan en onzen held volgen in zijn +strijd tegen de Adders. Terwijl wij ons verbazen over zijne daden, +zullen wij moeten erkennen, dat wij in zijn plaats gesteld, zooveel +moed niet zouden toonen. Den 30en Augustus bracht ik een groote Adder +in de kist van den Egel, die juist bedaard bezig was zijne jongen +te zoogen. Ik had mij vooraf er van vergewist, dat deze Adder op dit +tijdstip genoeg gift bezat, daar zij twee dagen vroeger een Muis zeer +snel gedood had. De Egel rook zijn nieuwe huisgenoote (hij laat zich +nooit leiden door het gezicht, maar steeds door den reuk), stond van +zijn leger op, trippelde, zonder eenige voorzorg in acht te nemen, bij +het vergiftige dier langs, berook haar, terwijl zij lang uitgestrekt +lag, van den staart tot aan den kop en besnuffelde bij voorkeur den +bek van den Slang. Deze begon te sissen en beet den Egel meermalen +in den snuit en in de lippen. Als 't ware spottend met haar onmacht, +lekte hij, zonder te wijken, op zijn gemak het bloed van de wonden, en +kreeg intusschen een flinken beet in de uitgestoken tong. Zonder zich +hierdoor van zijn stuk te laten brengen, ging hij voort het woedende +en telkens weer opnieuw bijtende dier te besnuffelen en raakte het +ook dikwijls met de tong aan, zonder toe te bijten. Eindelijk pakte +hij schielijk den kop van de Slang, verbrijzelde dezen tusschen zijne +tanden, hoe het dier ook tegenspartelde, met giftanden en gifklieren, +en vrat haar vervolgens voor de helft op. Toen hield hij op en ging +weer bij zijne jongen liggen, die hij zoogde. Des avonds vrat hij het +overschot van zijn middagmaal op, en bovendien een jonge, pasgeboren +Adder. Den volgenden dag at hij weder drie pasgeboren Adders en bevond +zich evenals zijn jongen, in blakenden welstand. Ook was er op de +gebetene plaatsen geen spoor van eenige ontsteking of opzwelling waar +te nemen. Sedert dien tijd heeft mijn Egel dikwijls met hetzelfde +gevolg een Adder bevochten; altijd ging aan het verslinden van den +buit het fijnkauwen van den kop vooraf, terwijl hij bij onschadelijke +Slangen dezen regel volstrekt niet in acht nam. Bij voorkeur sleepte +hij al wat er van zijn maal was overgebleven, naar zijn nest mede, +om er te gelegener tijd gebruik van te maken." + +Deze mededeelingen zijn ongetwijfeld in alle opzichten +merkwaardig. Moeielijk is het te verklaren, hoe een warmbloedig dier +zonder bezwaar beten kan verduren, die voor andere leden van zijn +klasse doodelijk zijn. Bovendien moet men wel in het oog houden, dat +de beet van de Adder Zoogdieren doodt, die minstens de dertigvoudige +grootte en het dertigvoudige gewicht van den Egel hebben, en dus, +naar men zou veronderstellen, ook veel sterker zullen zijn, dan hij +is. Maar onze stekelheld schijnt werkelijk tegen gif bestand te zijn; +want hij verslindt niet alleen vergiftige Slangen, welker gif, zooals +men weet, alleen nadeel doet, als het direct in het bloed wordt +gebracht, maar ook dieren, die vergiftigingsverschijnselen teweeg +brengen, als zij zich in de maag bevinden, zoo b.v. de algemeen bekende +Spaansche Vliegen, die, wanneer zij eenvoudig met de uitwendige huid in +aanraking komen, hier hevige ontstekingsverschijnselen veroorzaken; +andere dieren zouden reddeloos verloren zijn, na het eten van de +bedoelde vergiftige Kevers. + +Zeven weken na de paring werpt het wijfje, 3 à 6, in zeldzame +gevallen zelfs 8 blinde jongen, in een opzettelijk hiervoor gereed +gemaakt leger, onder dichte hagen, hoopen bladen en mos, of in +korenvelden. De pas geboren jongen zijn ongeveer 6.5 cM. lang, zien +er in den beginne wit uit, en schijnen bijna volkomen kaal, daar +de stekels zich meestal eerst later vertoonen. Dat zij reeds bij de +geboorte aanwezig kunnen zijn, heeft _Lenz_ waargenomen bij Egels, +die te zijnen huize ter wereld kwamen (p. 256). De stekels staan +op een zeer zachte, veerkrachtige onderlaag; de rug is nog volkomen +zacht; wanneer men een stekel aanraakt, b.v. met den vinger, prikt +men zich er niet aan, maar drukt hem in den zachten rug naar beneden, +waaruit hij echter dadelijk weer oprijst, zoodra men den vingertop +wegneemt. Alleen wanneer men den stekel zijdelings met den nagel, of +met een ijzeren tangetje aanvat, voelt men, dat hij hard is. Tegen den +herfst zijn de jonge Egels zoover gevorderd, dat ieder hunner zelf zijn +voedsel kan zoeken; voordat de koude dagen komen, zijn zij allen met +smeerbuikjes voorzien, en denken er aan, om, evenals de oude dieren, +een winterkwartier voor zich gereed te maken. Dit is een groote, +verwarde, uit stroo, hooi, bladen en mos samengestelde hoop, van binnen +echter hol en zorgvuldig met zachte bouwstoffen gevoerd. De materialen +voor den nestbouw worden door den Egel op den rug thuis gebracht; +hij verzamelt ze op een vreemdsoortige wijze. Hij wentelt zich n.l. op +de droge bladeren om, daar waar deze het dichtst op elkander gelegen +zijn; er hechten zich tal van bladen aan zijne stekels, waardoor hij +een zeer vreemd voorkomen verkrijgt. Op soortgelijke wijze brengt hij +ook ooft naar huis. Men heeft vaak aan de waarheid van dit verhaal +getwijfeld; _Lenz_ heeft het echter gezien, en tegenover zulk een +waarnemer zou twijfel een misdrijf zijn, waaraan wij ons niet willen +schuldig maken. Zoodra de eerste strenge vorst invalt, begraaft de +Egel zich diep in zijn leger, en brengt hier het koude winterseizoen +in een onafgebroken winterslaap door. De gevoeligheid van het dier, +die reeds in den tijd, waarin het zich op zijn vlugst beweegt, zeer +gering is, neemt thans nog op een merkbare wijze af. De winterslaap +duurt gewoonlijk tot in Maart. In gunstige omstandigheden kan de in +vrijen toestand levende Egel waarschijnlijk 8 à 10 jaren oud worden. + +Om een Egel te temmen, heeft men hem eenvoudig op te nemen en +op een voor hem geschikte plaats te brengen. Aan deze veranderde +omstandigheden geraakt hij weldra gewoon; hij verliest in den kortst +mogelijken tijd alle beschroomdheid voor den mensch. Voedsel neemt +hij zonder bezwaar van hem aan; ook zoekt hij het zelf in huis en +hof en nog meer in schuren en bergplaatsen. In sommige streken wordt +hij als huisdier hoog geschat en vooral gebruikt in magazijnen waar +men geen Kat kan houden. Voor het verdelgen van lastige Insecten, +vooral voor het opeten van de leelijke Kakkerlakken, is de Egel +uitnemend geschikt; hij oefent dit beroep zeer ijverig uit. Als +zijn meester hem vriendelijk en verstandig behandelt, en voor een +verborgen schuilhoekje gezorgd heeft, veroorzaakt de gevangenschap +den Egel volstrekt geen verdriet. + +Onaangenaam wordt de in huis gehouden Egel door zijn nachtelijk +gestommel. Zijn logge aard blijkt bij zijne zwerftochten evenals +bij iedere andere beweging. Van den spookachtigen gang der Katten +is bij hem niets te bemerken. Ook is hij een onzindelijk dier; +de muskusachtige reuk, dien hij verbreidt, is volstrekt niet +aangenaam. Daarentegen kan hij ons door de potsierlijkheid van +zijne bewegingen genoegen verschaffen. Gemakkelijk gewent hij zich +aan allerlei soorten van voedsel en ook aan de meest verschillende +dranken. Van melk houdt hij bijzonder veel; alcoholische dranken +vallen echter ook wel in zijn smaak en hebben op hem de gewone +uitwerking. _Ball_ verhaalt van zijne gevangene Egels verscheidene +aardige stukjes, o.a. ook, dat hij ze meer dan eens dronken maakte. Hij +gaf aan een van hen zwaren wijn of brandewijn te drinken; de Egel +gebruikte er zooveel van, dat hij zeer spoedig "in kennelijken staat" +verkeerde. Een pas gevangen Egel werd, naar hij bericht, na zijn +eersten roes onmiddellijk tam; dit had ten gevolge, dat de genoemde +onderzoeker later, en steeds met goed gevolg, zijne Egels op deze +wijze temde. + +De Egel heeft, behalve den onwetenden, boosaardigen mensch, nog vele +andere vijanden. De Honden haten hem uit den grond van hun hart. Zoodra +zij een Egel ontdekt hebben, doen zij al wat mogelijk is om aan +het stekelige dier hun haat te toonen, o.a. door een voortdurend, +woedend geblaf. De Egel echter volhardt in zijn lijdelijk verzet, zoo +lang de Hond zich met hem bezig houdt en laat het aan den aanvaller +over zich een bloedigen neus te halen. De woede van den Hond vindt +waarschijnlijk zijn grond in de ergernis over de ervaring, dat hij +tegen zijn gepantserden vijand niets kan uitrichten, en bovendien +bij iederen aanval zich kwetst. Vele Jachthonden bekommeren zich +trouwens niet om de stekels, als zij hun woede aan den Egel willen +koelen. Zoo bezat een vriend van mij een Patrijshond, een teef, die +alle Egels, welke zij vond, dadelijk doodbeet. De Vos maakt naar men +zegt, ijverig jacht op den Egel, en weet hem op een valsche manier +te dwingen zich te ontrollen; met de voorpooten wentelt hij den +stekeligen bol langzaam naar het water en werpt hem er in; daar het +dier gevaar loopt te verdrinken, herneemt het zijn gewone houding en +wordt door den Vos, die het naspringt, in 't water doodgebeten. Ook +verhaalt men, dat hij den opgerolden Egel op den rug wentelt, en hem +daarna met den stinkenden inhoud van zijn blaas besproeit; het arme +dier hierdoor tot vertwijfeling gebracht, ontrolt zich en wordt in +'t zelfde oogenblik door den aartsdeugniet bij den neus gepakt en +gedood. Op deze wijze komen vele Egels om 't leven, vooral gedurende +hun jeugd. Zij hebben echter een nog veel gevaarlijker vijand in den +Ooruil. "Niet ver van Schnepfenthal," verhaalt _Lenz_, "staat een +rots, de Thorsteen, aan welks top zich vele Ooruilen ophouden. Daar +heb ik dikwijls, behalve den drek en de vederen van deze Uilen, ook +vellen van Egels, en in de uit onverteerbare stoffen bestaande ballen, +die de Uilen uitbraken, stekels van Egels aangetroffen." + +Ook nog na zijn dood moet de Egel den mensch diensten bewijzen, althans +in sommige gewesten. Zijn vleesch wordt waarschijnlijk alleen door +Zigeuners en dergelijk rondzwervend gespuis gegeten; deze hebben voor +dit dier een eigenaardige toebereidingswijze uitgedacht. De Egel wordt +door de zwervende kookkunstenaars met een dikke laag goed gekneed, +kleverig leem bedekt en, met dit hulsel voorzien, in het vuur gelegd; +van tijd tot tijd moet het dier omgedraaid worden. Zoodra de leemlaag +droog en hard is, wordt het gebraad van 't vuur genomen; nadat het +een weinig bekoeld is, neemt men het bekleedsel er af, waardoor +meteen de stekels losgeraken en in het leem blijven steken.--De +stekelige huid werd door de Oude Romeinen voor het kaarden van wol, +of liever voor het rouwen van wollen stoffen gebruikt. De egelvellen +waren destijds een handelsartikel van zooveel belang, dat de handel +daarin bij senaatsbesluit geregeld werd. Bovendien gebruikte men het +egelvel bij wijze van hekel. Ook thans nog maken sommige veehouders +van het egelvel gebruik, als zij een kalf het zuigen ontwennen willen; +zij binden n.l. het nog zuiglustige dier een stukje egelvel op den +neus, en laten het dan aan de moeder zelf over, den zuigeling, die +haar nu veel last veroorzaakt, van zich af te weren. Soms wordt het +egelvel in zijn ware gedaante door mutsenmakers tot een vreemdsoortig, +stekelig hoofddeksel verwerkt. + + + +De Insecteneters, welker voorste ledematen als 't ware tot spaden +vervormd zijn, worden in een familie vereenigd, die men wegens haar +betrekkelijk hooge ontwikkeling op die der Egels laat volgen; hare +leden hebben zich bijna geheel onder de aardoppervlakte teruggetrokken +en leiden hier een in alle opzichten eigenaardig leven. + +De _Mollen_ (_Talpidae_) zijn over het grootste deel van Europa, +een groot deel van Azië, Zuid-Afrika en Noord-Amerika verbreid. Deze +familie omvat geen groot aantal soorten; het is echter mogelijk, +dat vele Mollen-soorten tot dusver aan de aandacht der deskundigen +ontsnapt zijn. Alle soorten hebben zulke eigenaardige organen en +een zoo in 't oogloopende gestalte, dat zij onmiddellijk kenbaar +zijn. De ineengedrongen romp is rolvormig en gaat zonder duidelijk +merkbare afscheiding in den kleinen kop over, die zich tot een spits +toeloopenden snuit verlengt, terwijl de oogen en ooren onbeduidend +en uitwendig bijna niet of in 't geheel niet zichtbaar zijn. De romp +rust op vier korte pooten: de voorste zijn graafwerktuigen geworden +en in verhouding tot de overige lichaamsdeelen reusachtig groot; de +achterpooten daarentegen zijn smal, langwerpig en gelijken op pooten +van Ratten; de staart is kort of ontbreekt. Het gebit bestaat uit +36 à 44 tanden. Het maaksel en de stand der voorvoeten vereischen +een naar verhouding zoo krachtige ontwikkeling van het bovenste of +voorste gedeelte van de borstkas, als bij geen ander dier voorkomt. Het +schouderblad is smaller en langer, het sleutelbeen dikker en langer +dan bij eenig ander Zoogdier. De bovenarm is buitengewoon breed, de +voorarm sterk en kort. De handwortel bestaat uit tien beenderen. Men +ziet dadelijk in, dat deze reusachtige voorste ledematen alleen voor +'t graven kunnen dienen; zij zijn spaden, welker maaksel men zich +ternauwernood volkomener voorstellen kan. Aan deze beenderen hechten +zich buitengewoon krachtige spieren; juist hierdoor wordt de naar +verhouding zeer forsche ontwikkeling van het voorste gedeelte van +'t lichaam veroorzaakt. + +Alle Mollen bewonen bij voorkeur vlakke, vruchtbare gewesten, hoewel +zij ook wel in bergachtige streken voorkomen. Zij zijn echte kinderen +van de duisternis; het licht is hun zeer onaangenaam. Daarom komen +zij zelden vrijwillig aan de oppervlakte der aarde; zelfs in den +grond zijn zij 's nachts ijveriger werkzaam dan over dag. Door hun +lichaamsbouw zijn zij inderdaad ongeschikt om aan de aardoppervlakte +te verkeeren. Zij kunnen zoomin springen als klimmen, ja zelfs +ternauwernood behoorlijk gaan; toch kunnen verscheidene soorten zich +snel over den grond voortbewegen, waarbij zij dezen alleen met de +zool van de achterpooten en den binnenrand der handen aanraken. Des +te sneller loopen zij in hunne onderaardsche gangen; werkelijk +bewonderenswaardig is de snelheid, waarmede zij deze graven. Ook zijn +zij goed ervaren in de zwemkunst, hoewel zij slechts in geval van +nood dit talent toepassen. De breede handen zijn uitmuntend geschikt +voor roeiriemen en, zooals licht te begrijpen is, worden de krachtige +armen in 't water nog veel minder spoedig vermoeid dan bij het graven +in den grond. + +De reuk, het gehoor en het gevoel zijn de meest ontwikkelde zinnen; +het gezichtsvermogen is zeer gering. De stem bestaat uit sissende en +piepende geluiden. De geestvermogens zijn gering, hoewel niet in die +mate, als men gewoonlijk meent te moeten aannemen. Naar het schijnt, +zijn evenwel de zoogenaamde slechte eigenschappen bij hen veel meer +ontwikkeld dan de goede; want alle Mollen zijn in de hoogste mate +onverdragelijke, twistzieke, bijtlustige, roof- en moordzuchtige +dieren, die zelfs den Tijger in wreedheid overtreffen en zeer gaarne +een van hunne soortgenooten opvreten, zoodra hij hun in den weg komt. + +Hun voedsel bestaat uitsluitend uit dieren, nooit uit plantaardige +stoffen. Onder den grond levende Insecten van allerlei soort, Wormen, +Pissebedden enz., vormen het hoofdbestanddeel van hun maal. Bovendien +verslinden zij kleine Zoogdieren en Vogels, Vorschen en naakte +Slakken, wanneer zij ze meester kunnen worden. Hun vraatzucht is +even groot als hun beweeglijkheid; zij kunnen slechts zeer korten +tijd zonder bezwaar honger lijden en vervallen daarom ook niet in +winterslaap. Juist om deze reden worden zij nuttig als verdelgers van +Insecten; daarentegen veroorzaken zij door hun woelen in den grond +den menschen veel ergernis. + +Een- of tweemaal per jaar werpt het wijfje 3, 4 of 5 jongen en +verpleegt deze met zorg. De kleine dieren groeien schielijk en blijven +ongeveer 1 of 2 maanden bij hun moeder. Dan beginnen zij op de wijze +van hunne ouders zelfstandig voedsel te zoeken. Gevangen Mollen kan +men slechts met groote moeite in 't leven houden, daar men hun groote +vraatzucht niet voldoende bevredigen kan. + + + +De _Mol_--in Gelderland _Graafmuul_, in Friesland _Mole_, in Groningen +_Wule_, in Drente _Wient_ (_Talpa europaea_) genoemd--de type van de +familie, is een soort van een tot Europa en Azië beperkt geslacht, +en kan, daar de kenmerken van de familie reeds opgegeven zijn, met +weinige woorden beschreven worden. De lichaamslengte bedraagt, met +inbegrip van den 2 1/2 cM. langen staart, 15, hoogstens 17 cM., de +schouderhoogte ongeveer 5 cM. De zeer korte pooten gaan in nagenoeg +horizontale richting van den rolvormigen romp uit. Van den zeer +breeden, handvormigen voorpoot wordt de oppervlakte, die bij andere +dieren naar binnen en onderen gericht is, altijd naar buiten en naar +achteren gekeerd. De teenen zijn kort, de middelste heeft de grootste +lengte, de overige worden aan weerszijden langzamerhand korter; alle +zijn door spanvliezen bijna volkomen verbonden. De oogen zijn ongeveer +zoo groot als een papaverzaadje, liggen halverwegen tusschen de spits +van den snuit en de ooren en zijn geheel en al bedekt door de haren +van den kop; zij hebben echter oogleden en kunnen naar verkiezing +buitenwaarts gedrukt en teruggetrokken worden; zij zijn dus voor +het gebruik geschikt. De kleine ooren hebben geen oorschelp. De effen +zwarte beharing is overal zeer dicht, kort en zacht, fluweelachtig. Met +uitzondering van de voorhanden, de zolen der achterhanden, de spits +van den snuit en het uiteinde van den staart bedekt de vacht het +geheele lichaam. Haar glans is vrij sterk en vertoont nu eens een +bruinachtigen, dan weer een blauwachtigen of zelfs witachtigen +weerschijn. Uiterst zelden vindt men gele en witte Mollen. + +Het verbreidingsgebied van den Mol strekt zich uit over Europa, +Noord-Afrika en reikt door Azië tot aan den Altaï en zelfs tot +in Japan. In Azië vindt men hem noordwaarts tot aan den Amoer en +zuidwaarts tot aan den Kaukasus; in de Alpen treft men hem nog op een +hoogte van 2000 M. aan. Hij is overal veelvuldig, en vermenigvuldigt +zich daar, waar men hem niet vervolgt, merkwaardig sterk. In Nederland +ontbreekt hij op de meeste eilanden. Volgens _Van Bemmelen_ kwam hij +er vroeger wel voor, maar is er uitgeroeid. + +De plaats waar hij zich ophoudt, wordt door hem zelf zeer spoedig +op de duidelijkste wijze aangewezen, daar hij voortdurend nieuwe +hoopen moet opwerpen om te kunnen leven. Deze hoopen geven altijd de +richting en de uitgestrektheid aan van het jachtveld, dat hij op dit +tijdstip doorzoekt. Wegens zijn buitengewone vraatzucht moet hij dit +jachtveld voortdurend vergrooten en daarom ook aanhoudend werken aan de +uitbreiding van zijne onderaardsche gangen. Onophoudelijk graaft hij +horizontale galerijen, of liever loopgraven, op geringe diepte onder +de oppervlakte, en werpt, om de losgewoelde aarde te verwijderen, +de bekende molshoopen. "Van alle inheemsche, onder den grond levende +dieren," schrijft _Blasius_, "besteedt de Gewone Mol de meeste moeite +aan zijne kunstvolle woningen en gangen. Hij heeft niet alleen te +zorgen voor de bevrediging van zijn buitengewoon groote eetlust, maar +moet ook zijn woning en de daarmede in gemeenschap staande gangen +op zulk een wijze inrichten, dat hij tegen de velerlei gevaren, +waaraan hij blootstaat, beveiligd is. De meeste kunst en zorg wordt +vereischt voor het gereed maken van de eigenlijke woning, die zijn +leger bevat. Gewoonlijk bevindt zij zich op een van buiten moeielijk +toegankelijke plaats, onder boomwortels, muren enz.; meestal is zij +ver verwijderd van het dagelijksche jachtveld, waar de loopgraven, +die voor 't verkrijgen van 't voedsel dienen en van dag tot dag in +aantal toenemen, zich op allerlei wijzen vertakken en kruisen. Woning +en jachtveld zijn door een langen, meestal tamelijk rechten loopgang +met elkander verbonden. Behalve deze pijpen en loopgraven worden in den +voortplantingstijd nog andere gangen aangelegd, welker doel later zal +blijken. De plaats waar de eigenlijke woning zich bevindt, is dikwijls +kenbaar aan een aardhoop, die zich weinig boven de oppervlakte verheft, +maar een aanmerkelijken omvang heeft. Zij bestaat inwendig uit een +rondachtige kamer van ruim 8 cM. middellijn, die het gewone verblijf +van den Mol is, en uit twee kringvormige gangen: de grootste gang is +ongeveer even hoog als de kamer gelegen en omgeeft haar op een afstand +van ongeveer 16 à 25 cM.: de kleinste, die een weinig boven de kamer +aangebracht is, loopt ten naastenbij evenwijdig met den ondersten ring +en is er overal nagenoeg even ver van verwijderd. Gewoonlijk leiden +drie schuins naar boven en naar buiten gerichte vluchtgangen van de +kamer naar de kleine kringvormige tunnel, die zelf met de groote, +kringvormige gang in gemeenschap staat, door 5 of 6 schuinsche, +naar onderen en naar buiten gerichte verbindingsbuizen, die steeds +met de zooeven genoemde vluchtgangen afwisselen. Van den ondersten +ring gaan ongeveer 8 à 10 nagenoeg horizontale, al of niet vertakte +vluchtgangen straalsgewijs naar alle richtingen uit, die alweder +afwisselen met de laatstgenoemde verbindingsbuizen; op eenigen +afstand van de woning buigen zij zich meestal om en monden in de +gemeenschappelijke loopgang uit. Ook van den bodem der kamer leidt +een veiligheidsbuis naar beneden, die zich weldra opwaarts kromt en +in den loopgang uitkomt. De wanden van de kamer en van de gangen, +die bij de woning behooren, zijn zeer dicht, vast ineengestampt en +glad gedrukt. De kamer zelf bevat het leger, dat uit zachte bladen +en gras, meestal jonge graanplantjes, mos, stroo, mest of fijne +wortels bestaat; de meeste van deze materialen worden door den Mol +van de oppervlakte van den bodem aangevoerd. Als er van boven gevaar +dreigt, schuift hij het zachte leger ter zijde en vlucht langs den +ondersten uitweg; als de vijand van onderen of van de zijden genaakt, +dan blijven een of eenige van de verbindingsbuizen naar de kleine +kringvormige tunnel voor hem beschikbaar. De kamer biedt hem in alle +omstandigheden een veilige gelegenheid om te rusten en te slapen +en is daarom zijn gewone verblijfplaats, zoolang hij niet bezig +is voedsel te zoeken. Zij is op een diepte van 30 à 60 cM. onder +de oppervlakte gelegen. De loopgang is wijder dan de dikte van het +lichaam, zoodat het dier zich er gemakkelijk en vlug in bewegen kan; +ook hier zijn de wanden door het samenpersen en vastdrukken van den +grond buitengewoon stevig en dicht. Aan de oppervlakte is deze gang +niet, evenals de gewone jachtgangen, aan opgeworpen aardhoopen kenbaar, +daar de aarde bij het graven eenvoudig zijwaarts werd geperst. De +loopgang dient eenvoudig om de woning op de gemakkelijkst en snelst +mogelijke wijze met het jachtveld in gemeenschap te brengen; niet +zelden maken andere onder den grond levende dieren, Spitsmuizen, +Muizen en Padden, van deze gang gebruik; zij moeten echter goed +oppassen, dat zij den Mol hier niet ontmoeten. Van buiten kan deze +tunnel hieraan herkend worden, dat de haar bedekkende grond een weinig +inzakt en dat de hierop groeiende planten verdorren. Zulk een loopgang +is niet zelden 30 à 50 M. lang. Het jachtveld is meestal ver van de +woning gelegen en wordt dag aan dag, des zomers en des winters in +de meest verschillende richtingen doorwoeld en doorzocht. De hierin +voorkomende loopgraven zijn alleen voor tijdelijk gebruik bestemd; zij +dienen tot het verkrijgen van voedsel en worden niet stevig gemaakt; +de hieruit afkomstige aarde wordt aan de oppervlakte geworpen; zoo +ontstaan de molshoopen, die op korten afstand van elkander gelegen +zijn en de richting der loopgraven kenbaar maken. De Mollen bezoeken +hun jachtveld gewoonlijk drie maal per dag: des morgens vroeg, des +middags en des avonds. Zij moeten dus in den regel zes maal per dag +door den loopgang den weg van hun woning naar het jachtveld en terug +afleggen en kunnen bij deze gelegenheid, zoodra de bedoelde buis +ontdekt is, zonder fout in den tijd van weinige uren gevangen worden." + +De ruimte binnen de gangen staat nooit onmiddellijk met de buitenlucht +in gemeenschap; deze dringt echter in voldoende hoeveelheid tusschen +de bestanddeelen van de molshoopen door naar binnen om het dier de +noodige zuurstof te verschaffen. Behalve lucht voor de ademhaling +heeft de Mol echter ook water noodig om te drinken; daarom graaft hij +altijd afzonderlijke gangen, die naar nabijgelegen poelen of beken +leiden. Ingeval deze in de nabijheid niet voorkomen, wordt in de +behoefte aan drank voorzien door het graven van een loodrechte gang, +waarin het regenwater zich ophoopt. + +Het graven kost den mol weinig moeite. Terwijl hij zich met de +kolossale, spadevormige handen op een bepaalde plaats vasthoudt, +boort hij met behulp van de sterke nekspieren den snuit in den lossen +grond, verkruimelt de hem omgevende aardkluiten met de voorpooten en +werpt ze buitengewoon snel achter zich. Zijne ooren zijn, doordat zij +afgesloten kunnen worden, tegen het binnendringen van zand en aarde +volkomen beveiligd. De losgewoelde grond laat hij in de zooeven door +hem gegraven gang zoolang achter zich liggen, totdat de ophooping hem +te lastig wordt. Dan tracht hij aan de oppervlakte te komen, en werpt +de aarde bij kleine hoeveelheden langzamerhand naar buiten. Gedurende +dezen arbeid is hij bijna voortdurend met een 12 à 25 cM. hooge laag +losse aarde bedekt. In een lichten grond graaft hij met een werkelijk +bewonderenswaardige snelheid. _Oken_ heeft een Mol drie maanden lang +in een kist met zand gehouden; hij nam waar, dat het dier zich, +bijna even snel als een Visch door 't water glijdt, door 't zand +beweegt; de snuit gaat steeds vooraan, daarna komen de voorpooten, +die het zand ter zijde werpen, terwijl de achterpooten medewerken +om het lichaam voort te duwen. Nog sneller beweegt de Mol zich in +de loopgangen, zooals uit zeer aardig bedachte onderzoekingswijzen +(p. 262) gebleken is. + +Zooals reeds op p. 259 opgemerkt is, kan hij zich ook in het water +zeer goed redden; er zijn voorbeelden van bekend, dat hij niet alleen +over breede rivieren, maar zelfs over zeearmen gezwommen is. + +Het voedsel van den Mol bestaat voornamelijk uit Regenwormen +en Insectenlarven, die onder den grond leven. Bovendien eet hij +Kevers--vooral Meikevers en Mistkevers--en alle overige Insecten, die +hij krijgen kan; ook Slakken en Pissebedden schijnen hem bijzonder te +behagen. Zijn buitengewoon fijne reuk bewijst hem bij het opsporen +dezer dieren goede diensten; hij vangt ze op grootere of kleinere +diepten, al naar zij zelf hooger of lager gaan. Hij jaagt echter +niet alleen in zijne gangen, maar haalt zich af en toe ook van de +oppervlakte, en, naar men zegt, zelfs uit het water een maal. De +Spitsmuis, de Woelmuis, de Vorsch, de Hagedis, de Hazelworm en de +Ringslag, die in zijne gangen verdwalen, zijn verloren. + +De honger van dit dier is zoo goed als niet te bevredigen. Hij heeft +iederen dag zooveel voedsel noodig, als zijn eigen lichaamsgewicht +bedraagt, en kan het geen 12 uren zonder eten uithouden. Hiervan +heeft _Flourens_ zich overtuigd door verscheidene zeer merkwaardige +onderzoekingen. Mollen, die door hem gevangen werden gehouden, +versmaadden alle plantaardig voedsel, maar vielen onmiddellijk +op levende Vogels en Vorschen en ook op hunne eigene, zwakkere +soortgenooten aan en verslonden ze; een Pad bleef echter gespaard, +de Mol stierf van honger, zonder dit dier aan te raken. + +_Lenz_ plaatste een flinken Mol, dien hij gevangen had zonder hem te +beschadigen, in een kistje, welks bodem met een slechts 5 cM. hooge +laag aarde bedekt was; hier kon men hem meesttijds goed waarnemen, +daar hij geen onderaardsche gangen kon graven. Reeds in het tweede uur +van zijn gevangenschap vrat hij een groot aantal Regenwormen. Allerlei +plantaardig voedsel, ook brood, werd hem voorgezet; dit bleef steeds +onaangeroerd; daarentegen at hij Slakken, Kevers, maden, rupsen +en poppen van Vlinders en vleesch van Vogels en Zoogdieren. Op den +achtsten dag gaf _Lenz_ hem een grooten Hazelworm: oogenblikkelijk +ging hij op het dier af, gaf het een beet en verdween onder den grond, +omdat het zich sterk bewoog. Dadelijk kwam hij echter weer voor den +dag, beet nogmaals en trok zich opnieuw in de diepte terug. Dit deed +hij wel 6 minuten lang; eindelijk werd hij stoutmoediger, pakte de +prooi stevig aan en begon te kauwen, maar had groote moeite met het +stukbijten van de taaie huid. Toen hij er evenwel eerst een gat in had +gemaakt, werd hij zeer onversaagd, drong al vretend steeds dieper door, +maakte krachtige bewegingen met de voorpooten, om het gat wijder te +maken, trok er eerst de lever en de darmen uit, en liet ten slotte +niets over dan den kop, de rugwervels, eenige stukken van de huid en +den staart. Dit geschiedde 's morgens. Des middags vrat hij nog een +groote Tuinslak met gebroken huisje, en des namiddags verslond hij +drie vlinderpoppen. Om 5 uur had hij reeds weder honger en kreeg nu +een Ringslang, die ongeveer 80 cM. lang was; met deze handelde hij +op gelijke wijze als met den Hazelworm. + +Bij gevangen Mollen kan men zich zeer duidelijk overtuigen van de +scherpte van hunne zintuigen. Ik deed een Mol in een kist, welks bodem +met een laag aarde van ongeveer 16 cM. dikte bedekte was. Onmiddellijk +woelde hij zich onder den grond. Nu drukte ik den grond vast, en legde +fijn gesneden, rauw vleesch in een hoek. Reeds na verloop van weinige +minuten verhief zich hier de grond, de fijne, buitengewoon buigzame +snuit kwam er boven te voorschijn en het vleesch werd verslonden. De +reuk stelt den Mol in staat het voedsel te ontdekken, zonder dat +hij het behoeft te zien of aan te raken; het reukzintuig is hem +een goede gids door zijne, op een doolhof gelijkende, onderaardsche +gangen. Zijn gehoor is voortreffelijk. Waarschijnlijk gebruikt hij +het vooral om gevaren te ontgaan; want de Mol merkt niet slechts de +geringste trilling van den bodem op, maar hoort ook volkomen duidelijk +ieder gedruisch, dat hem een naderend gevaar doet duchten; hierdoor +gewaarschuwd, tracht hij zich zoo schielijk mogelijk uit de voeten te +maken. Van het gezicht moet worden opgemerkt, dat de Mol wel degelijk +gebruik maakt van zijne oogen; hij laat zich, gelijk bekend is, door +dit zintuig leiden, als hij zwemmend rivieren overtrekt, die te breed +zijn om er onder door te graven. Zoodra hij zich gedrongen ziet om te +zwemmen, schuift hij dadelijk de haren, die de oogen omgeven, uiteen, +zoodat de kleine, glanzige, donkere bolletjes, die hij thans ver naar +buiten gedrukt heeft, goed zichtbaar en voor het gebruik geschikt zijn. + +Reeds uit de voorafgaande mededeelingen kan men afleiden, dat de Mol, +in verhouding tot zijn grootte, een vreeselijk roofdier is. Zijn +inborst is hiermede in overeenstemming. Hij is woest, buitengewoon +verwoed, bloeddorstig, wreed en wraakzuchtig; hij leeft eigenlijk met +geen enkel dier in vrede, behalve met zijn wijfje, dat hij trouwens +alleen gedurende den paartijd en zoo lang de jongen klein zijn, bij +zich duldt. Gedurende den overigen tijd van het jaar laat hij geen +enkel levend wezen in zijn nabijheid toe; als gast of medebewoner in +zijn onderaardsche woning, wordt nooit eenig dier, van welke soort +dan ook, opgenomen. Als twee Mollen van dezelfde sekse elkander +ontmoeten, leggen zij steeds de grootst mogelijke woede en ijverzucht +aan den dag. Het spreekt van zelf, dat in den strijd die tusschen hen +ontbrandt, geen kwartier wordt gegeven; het einde van zulk een gevecht +is altijd, dat de overwonnene door den overwinnaar wordt opgegeten. + +Een ander leven vangt in den paartijd aan. Dan verlaten de mannetjes +en wijfjes des nachts dikwijls hun hol en zwerven aan de oppervlakte +rond om andere mollenpaleizen op te zoeken en hier bezoeken af te +leggen. Het is gebleken, dat er veel meer mannetjes dan wijfjes +zijn; eindelijk vindt de mannelijke Mol, misschien na velerlei +moeite en strijd, een wijfje en tracht dit door geweld of goedheid +aan zich te verbinden. Hij vestigt zich daarna met zijn liefje in +zijn eigen of in haar hol en legt hier gangen aan, die op de gewone +jachtgangen gelijken, maar voor een geheel ander doel bestemd zijn, +namelijk om het wijfje er in op te sluiten, wanneer zich een medevrijer +vertoont. Zoodra hij zijn lieve wederhelft op deze wijze in veiligheid +heeft gebracht, keert hij onmiddellijk naar zijn tegenstander +terug. Beide verwijden de gangen, waarin zij elkander aangetroffen +hebben, tot een strijdperk en vechten nu op leven en dood. Intusschen +tracht het opgesloten wijfje haar vrijheid te herkrijgen, graaft nieuwe +gangen en verwijdert zich al verder en verder van haar gevangenis; +de overwinnaar ijlt haar achterna en brengt haar weder terug; na +velerlei strijd geraken de beide brommige kluizenaars aan elkander +gewend. Zij graven nu gemeenschappelijk gangen om zich te beveiligen +en ten behoeve van hun kostwinning; het wijfje legt een nest aan voor +hare jongen, in den regel daar, waar drie of meer gangen in een punt +samenkomen, en waar dus bij gevaar zooveel mogelijk gelegenheden om +te vluchten zijn. Het nest wordt gemaakt door een eenvoudige kamer +dicht te bekleeden met zachte, meestal stuk gebeten plantendeelen, +hoofdzakelijk met bladen, gras, mos, stroo en andere dergelijke +stoffen; het ligt gewoonlijk op tamelijk grooten afstand van de vroeger +beschreven woonkamer, waarmede het door een loopgang verbonden is. Na +een draagtijd van ongeveer vier weken werpt het wijfje in dit nest +3 à 5 blinde jongen, die hulpbehoevender zijn dan de jongen van de +meeste andere Zoogdieren. Aanvankelijk zijn zij onbehaard en ongeveer +zoo groot als een groote boon. Maar reeds in hun vroegste jeugd zijn +zij even onverzadelijk als hunne ouders; zij groeien daarom zeer snel. + +De moeder wijdt zeer veel zorg aan haar kroost en schuwt geen gevaar, +waar het de veiligheid van hare jongen geldt. Maar ook het mannetje +bemoeit zich met hen, brengt hun Regenwormen en Insecten en neemt bij +overstroomingen behoorlijk zijn deel aan de gevaren van de redding +der jongen, door ze in den bek op een veilige plaats te brengen. Als +zij ongeveer 5 weken oud zijn, hebben zij tennaastenbij de helft van +de grootte der volwassene bereikt, liggen echter nog altijd in het +nest, en wachten tot een van de ouders hun voedsel brengt, dat zij +dan met ongeloofelijke gretigheid in ontvangst nemen en opeten. Als +hun moeder hun ontnomen wordt, wagen zij het soms, gekweld door +den hevigsten honger, in de loopgang te gaan, waarschijnlijk om hun +verzorgster te zoeken; als zij niet gestoord worden, begeven zij zich +eindelijk ook buiten het nest en zelfs aan de oppervlakte, waar zij +met elkander spelen en stoeien. Hunne eerste pogingen om te woelen +zijn nog zeer onvolkomen; zonder eenigen regel in acht te nemen, +maken zij loopgraven onmiddellijk onder de oppervlakte van den bodem, +dikwijls zoo dicht er bij, dat zij nagenoeg niet met aarde bedekt +zijn; slechts zelden beproeven zij het opwerpen van molshoopen. Maar +het verstand komt met de jaren, en reeds in de volgende lente zijn +zij volkomen ervaren in het bedrijf van hunne ouders. + +De Mol houdt geen winterslaap, gelijk vele andere Insecteneters doen, +maar is des zomers en des winters voortdurend in beweging. Hij volgt +de Regenwormen en Insecten na en begeeft zich met hen diep in den +grond of naar de bovenste aardlaag.--Van de middelen, die uitgedacht +zijn om de levenswijze van een zoo verborgen levend dier na te gaan, +wil ik er slechts één als voorbeeld aanhalen. Om de snelheid van +de beweging van den Mol in zijne gangen te onderzoeken, plaatste +_Lecourt_ een aantal stroohalmen op een rij in de loopgang, zoodat +zij door den voorbijsnellenden Mol aangeraakt en in beweging gebracht +moesten worden; boven aan deze stroohalmen had hij kleine, papieren +vlaggetjes bevestigd. Nu maakte hij den Mol, die in zijn jachtveld +bezig was, verschrikt door op een hoorn te blazen, totdat het dier +in den loopgang terugkeerde. Achtereenvolgens vielen de vlaggetjes +naar beneden, zoodra de Mol de stroohalmen aanraakte, waardoor de +onderzoeker en zijne helpers in staat gesteld werden om de snelheid +van de bewegingen met zekerheid te bepalen. Deze kwam overeen met +die van een Paard in den draf. + +Er is geen twijfel aan, dat de Mol door het wegvangen van Regenwormen, +Veenmollen, engerlingen en andere schadelijke dieren veel nut sticht; +hij moet daarom op alle plaatsen, waar men de door hem opgeworpen +hoopen gemakkelijk uit den weg ruimen kan, als een der nuttigste +Zoogdieren aangemerkt worden. Niet minder waar is het echter, dat +men hem in tuinen niet kan dulden, omdat hij hier door het woelen in +den grond, waaruit kostbare planten hun voedsel trekken, of door het +losmaken van deze gewassen een belangrijke schade aan de kweekerij +zal veroorzaken. Bovendien brengt hij de waterkeeringen, die het +land tegen overstroomingen beveiligen, door zijn woelen in gevaar; +bij hoogen waterstand dringt het water door de gangen heen, en spoelt +ze uit, zoodat op deze wijze een dijkbreuk kan ontstaan. Op de weiden, +in de bosschen, op de akkers is hij onze bondgenoot en verdient hij +onvoorwaardelijk beschermd te worden, op andere plaatsen veroorzaakt +hij ontzaglijk veel ergernis en schade. Men kent vele middelen om +hem te verdrijven; het is echter in alle gevallen het verstandigst +dit werk aan een ervaren mollenjager op te dragen, daar deze de kunst +om Mollen te verdelgen veel beter verstaat, dan beschrijvingen haar +leeren kunnen. Slechts een enkel middel wil ik aangeven, omdat het nog +weinig bekend is en goed helpt. Als men een tuin of een ander stuk +grond dat netjes in orde moet blijven, voor den Mol beveiligen wil, +behoeft men niets anders te doen, dan er omheen een massa afgehouwen +doornstruiken, scherven en andere puntige voorwerpen, ongeveer tot op +een diepte van 60 cM. in den grond te begraven. Zulk een beschermende +muur weert iederen Mol af, want als hij er doorheen dringen wil, +verwondt hij zich het gelaat aan de een of andere spits en bezwijkt +dan in den regel zeer schielijk aan de gevolgen van deze verwonding. + +De Mol heeft behalve de mensch nog vele andere vervolgers. De +Bunzingen, Hermelijnen, Uilen en Valken, de Buizerden, Raven en +Ooievaars loeren op hem, terwijl hij de aarde uit zijne loopgraven +naar buiten werkt, de Wezel vervolgt hem zelfs in zijne gangen, +waar hij ook niet zelden een slachtoffer wordt van de Adder. De +Rattenvangers scheppen er genoegen in den gravenden Mol te bespieden, +hem door een plotselinge beweging uit den grond te slingeren en door +eenige beten om 't leven te brengen. Slechts de Vossen, Marters, +Egels en de genoemde Vogels verslinden hem; de andere vijanden laten +hem liggen, nadat zij hem gedood hebben. + + + +De _Klim-egels_ of _Toepei's_ (_Tupaiidae_) vormen een derde familie +van Insecteneters. Letterlijk vertaald beteekent de Duitsche naam +dezer familie "Spitshoorntjes"; hij duidt aan dat deze dieren op +Eekhoorntjes gelijken, hoewel de overeenstemming slechts oppervlakkig +kan zijn. Hun kop loopt uit in een langen snuit, welks stompe spits +gewoonlijk naakt is; de romp is gestrekt, de staart lang of zeer lang, +pluimvormig, tweerijig behaard, de vacht dicht en zacht. De oogen zijn +groot, de ooren langwerpig en afgerond, de voeten hebben naakte zolen +en vijf van elkander gescheiden teenen, die met korte, sikkelvormige +klauwen gewapend zijn. Het wijfje heeft vier tepels aan den buik. + +De Klim-egels bewonen Achter-Indië en den Indischen Archipel. Zij +zijn echte dagdieren, die hunne rooverijen in het heldere zonlicht +uitvoeren. Door hun vacht en hunne bewegingen gelijken zij op de +Eekhorentjes; de inboorlingen in de door hen bewoonde landen hebben +voor hen en de Eekhorentjes slechts één naam. + +Een van de grootste soorten is de _Tana_ (_Tupaia tana_, _Cladobates +tana_). Deze dieren onderscheiden zich van hunne verwanten, +behalve door de grootte, ook door den langen staart; zij hebben een +donkerbruine, naar zwart zweemende vacht, die aan de onderdeelen +een roodachtig waas vertoont, aan den kop en aan den snuit met grijs +gemengd is. Wat grootte betreft, komt de Tana nog het meest met ons +Eekhorentje overeen; de lengte van zijn lichaam bedraagt niet recht +20 cM., die van den staart evenveel. + +De Tana is een vlug en wakker dier, hoewel zijne bewegingen niet zoo +snel zijn als die van onze Eekhorentjes, die zulk een uitstekend +gebruik weten te maken van hunne lange, gekromde nagels en bijna +even behendig zijn in 't klauteren als de Apen. Zijn voedsel bestaat +uit Insecten en vruchten, die hij zoowel in de takken als op den +bodem zoekt. + + + +Nauwkeuriger, hoewel volstrekt niet in voldoende mate, zijn +ons de _Spring-spitsmuizen_ (_Macroscelidae_) bekend, die een +der opmerkelijkste familiën van de orde vormen. Evenals de meeste +Klim-egels door hun staart op de Eekhoorntjes gelijken, herinneren de +Spring-spitsmuizen aan andere Knaagdieren, n.l. aan de Springmuizen, +door de lange, dunne, bijna onbehaarde achterpooten. Bovendien hebben +zij van alle Insecteneters den langsten neus; deze is bij haar een +echte slurf geworden en heeft aanleiding gegeven tot haar Duitschen +naam, die letterlijk vertaald "Slurfspringers" beteekent, terwijl +haar wetenschappelijke naam "Langschenkels" beduidt. De slurf is in +het midden slechts dun behaard en heeft aan den wortel een reeks van +tamelijk lange haren; de spits is geheel kaal. Bovendien vallen aan +den kop de groote oogen, de omvangrijke, van binnen met lijstvormige +plooien voorziene ooren en de lange snorharen in 't oog. De tamelijk +korte, dikke romp rust op ledematen, welker voorste paar zeer van +het achterste verschilt. De achterpooten zijn buitengewoon lang; +zooals reeds gezegd is, komen zij door hun maaksel overeen met die +van andere woestijnbewoners, en wel van de Springmuizen. De vacht is +zeer dicht en zacht. Het gebit bestaat uit 40 tanden. + +De _Olifant-spitsmuis_ (_Macroscelides typicus_) is 25 cM. lang, +met inbegrip van den 11 1/2 cM. langen staart en van de bijna 2 +cM. lange slurf. De bovendeelen zijn roodachtig bruin of muiskleurig; +de onderdeelen en de pooten evenwel meer of minder zuiver wit. + +Dit dier gelijkt door zijn levenswijze volkomen op de andere leden van +zijn familie. Tot dusver heeft men tien soorten van Spring-spitsmuizen +onderscheiden, die zonder uitzondering in Afrika, vooral in Zuid- +en Oost-Afrika thuis behooren en hier de door de zon geblakerde, +kale gewesten verlevendigen. Zij bewonen bij voorkeur de steenachtige +bergstreken en vinden in diepe en moeielijk toegankelijke gaten onder +steenen, in rotsspleten en in holen van andere dieren een toevlucht +bij ieder gevaar, dat zij zelfs in het minst belangrijke vreemde +verschijnsel meenen te ontdekken. Het zijn echte dagdieren, ja zelfs +ware zonlicht-dieren, die zich gedurende de gloeiende middaghitte +het best op hun gemak gevoelen, en dan ook het ijverigst met de +jacht bezig zijn. Hun voedsel bestaat hoofdzakelijk uit Insecten, +die zij behendig weten te vangen, of uit barsten en spleten van +het gesteente te voorschijn brengen. Van hun voortplanting weet men +tot dusver nog niets. Aan gevangen dieren zijn, naar het schijnt, +nog geen waarnemingen gedaan. + + + +Een vijfde familie van onze orde draagt den naam van _Borstelegels_ +(_Centetidae_), naar een op Madagaskar levenden, egelachtigen +Insecteneter. Zij hebben een gerekten lichaamsbouw, een langen kop, +die in een tamelijk langen snuit eindigt, kleine oogen en middelmatig +groote ooren, geen of een langen, onbehaarden staart, korte pooten +en vijf met stevige klauwen gewapende teenen aan alle voeten. Hun +huid is deels met stekelige borstels, deels met stijve haren bekleed. + + + +Bij den _Tanrek_ (_Centetes Ecaudatus_), valt de in een spitsen snuit +eindigende kop bijzonder in 't oog. Het geheele lichaam is tamelijk +dicht bedekt met stekels, borstels en haren, die in zekeren zin +ongevoelig in elkander overgaan, althans een duidelijk bewijs leveren, +dat de stekels eenvoudig eigenaardig gevormde haren zijn. Alleen aan +den achterkop, in den nek en aan de zijden van den hals komen ware, +eenigszins buigzame stekels van ongeveer 1 cM. lengte voor. De spits +van den snuit en de ooren zijn naakt; de voeten zijn slechts met korte +haren bedekt. De stekels, de borstels en de haren zijn lichtgeel van +kleur, in het midden zwartachtig bruin geringd; dit laatste is op den +rug meer dan aan de zijden het geval. Het volwassen dier is ongeveer +27 cM. lang. + +De Tanrek, die oorspronkelijk alleen op Madagaskar inheemsch was, is +van daar naar Mauritius, Mayotte en Réunion overgebracht; hij bewoont +bij voorkeur bergachtige streken, die rijk zijn aan struiken, varens +en mossen, en graaft hier holen en gangen in den grond, die hem een +schuilplaats verschaffen. Het is een schuw, vreesachtig dier, dat het +grootste deel van den dag in de strengste afzondering doorbrengt, en +niet voor zonsondergang te voorschijn komt. Hij vertoont zich alleen, +zoolang het in de bedoelde landen lente en zomer is, d. w. z. na de +eerste regenbuien, totdat het droge jaargetijde aanvangt. Gedurende de +grootste droogte houdt hij zich in de diepste kamer van zijn hol op, +en brengt hier de maanden April tot November slapend door, evenals onze +Egel den winter. Zijn voedsel bestaat grootendeels uit Insecten, voor +'t overige echter ook uit Wormen, Slakken en Hagedissen, en bovendien +uit verschillende vruchten. Voor het water heeft hij, naar het schijnt, +een bijzondere voorliefde. + +In de gevangenschap eet de Tanrek rauw vleesch, gekookte rijst en +bananen. Gedurende den dag slaapt hij; des nachts is hij wakker. Als +er in zijn hok een hoop aarde is, wroet hij hierin met zijn snuit als +een Zwijn, en wentelt zich er ook graag overheen. Met zijne krachtige +klauwen doet hij pogingen om zijn hok stuk te maken, wat hem niet +zelden gelukt. Met andere dieren van zijn soort strijdt hij dikwijls, +vooral over het voedsel. Voor zoover mij bekend is, werd hij tot nu +toe nog nooit levend naar Europa gebracht. + + + +Aan de Marters onder de Roofdieren herinneren de _Spitsmuizen_ +(_Soricidae_), die de soortenrijkste familie van de orde der +Insecteneters vormen. Evenals gene bezitten zij alle talenten, die een +echt rooversleven mogelijk maken, op de meest verschillende plaatsen +zijn zij thuis; haar moed, haar bloeddorst en haar wreedheid staan +volstrekt niet in verhouding tot haar geringe grootte. + +De Spitsmuizen, die naast de Vleermuizen de kleinste van alle +Zoogdieren zijn, hebben een evenredig gebouwd lichaam en herinneren +door haar uitwendig voorkomen aan de Ratten en Muizen. De romp is +slank, de kop lang, de snuit in de lengte gerekt, het gebit zeer +volledig en uit buitengewoon scherpe tanden samengesteld: gewoonlijk +1 snijtand, 2 éénpuntige valsche kiezen en 3 vier- of vijfpuntige +ware kiezen in elke onderkaakshelft, in iedere bovenkaakshelft 1 +of 2 valsche kiezen en 1 ware kies meer. Echte hoektanden komen er +dus niet voor. Eigenaardige klieren bevinden zich aan de zijden van +den romp of aan den wortel van den staart. De romp is met zachte, +fluweelachtige haren bekleed, de lippen, de voeten en de staart met +stijvere haartjes; de wangen dragen lange snorren; de zijden van +den voet zijn bezet met stevige, bij de onbehaarde voetzool scherp +afstekende, borstelige haren. + +Tegenwoordig zijn de Spitsmuizen over de Oude Wereld en Noord-Amerika +verbreid, in Australië en Zuid-Amerika daarentegen ontbreken zij +geheel. Zij leven zoowel in de vlakten als in hooger gelegen gewesten, +zelfs op de Voor-Alpen en de Alpen, het liefst echter in dichte +bosschen en kreupelhout, op weiden en velden, in tuinen en huizen. De +meeste geven de voorkeur aan vochtige plaatsen, sommige houden zich +in 't water op. Vele leven onder den grond, graven zelf gaten en +gangen, of maken gebruik van die, welke er reeds zijn, nadat zij den +rechtmatigen eigenaar met geweld of list verdreven hebben. Bijna alle +zoeken de duisternis of de schaduw en schuwen droogte, hitte en licht; +zij zijn zelfs zoo gevoelig voor deze werkingen, dat niet zelden de +zonnestralen de oorzaak zijn van haar dood. Al hare bewegingen, van +welken aard ook, hebben buitengewoon snel en behendig plaats. Zij, +die alleen maar loopen, schuiven pijlsnel over den weg; die, welke +zwemmen, zijn in deze kunst even ervaren, als eenig ander op 't land +levend Zoogdier. + +Onder de zinnen van de Spitsmuizen bekleedt de reuk, naar het +schijnt, de eerste plaats; de volgende komt aan het gehoor toe, dat +ook zeer goed ontwikkeld is; het oog daarentegen is meer of minder +gebrekkig. Hare geestvermogens zijn gering; een zekeren graad van +verstand kan men haar echter niet ontzeggen. Zij zijn in de hoogste +mate roof- en moordzuchtig; zij behooren tot de vreeselijkste vijanden +van kleine dieren, de grootere ontwijken zij zorgvuldig. Reeds bij het +geringste gedruisch nemen de meeste de wijk naar hare schuilhoeken; +hiervoor bestaan voldoende redenen, daar zij tegenover sterke dieren +zoo goed als weerloos zijn. Van ons standpunt gezien, moeten de +meeste niet alleen als onschuldige en onschadelijke, maar zelfs als +hoogst nuttige dieren beschouwd worden, die ons door de verdelging +van schadelijke Insecten belangrijke diensten bewijzen. Haar voedsel +ontleenen zij namelijk bijna uitsluitend aan het dierenrijk: Insecten +en hunne larven, Wormen, Weekdieren, kleine Vogels en Zoogdieren, +in sommige gevallen echter ook Visschen en vischkuit, Kreeften +enz. vallen haar ten buit. Zij zijn buitengewoon vraatzuchtig en +verslinden iederen dag zooveel als haar eigen gewicht bedraagt. Geen +enkele soort kan gedurende langen tijd honger lijden; daarom houden +zij geen winterslaap, maar verrichten, als het weder maar eenigszins +zacht is, hare werkzaamheden ook op den met sneeuw bedekten bodem, +of zoeken haar voedsel op beschutte plaatsen, b.v. in menschelijke +woningen. De stem van alle soorten van Spitsmuizen bestaat uit fijne, +piepende of kwetterende en fluitende klanken; als zij beangst zijn, +verneemt men van haar jammerende geluiden; alle verbreiden, als zij +in gevaar verkeeren, een meer of minder sterken muskus- of civetreuk, +die haar wel is waar gedurende haar leven niet tegen hare vijanden +beveiligt, maar ten gevolge heeft, dat slechts weinig dieren haar +eetbaar achten. De Honden en Katten b.v. laten de door hen gedoode +Spitsmuizen liggen, zonder ze op te vreten; de meeste Vogels daartegen +zullen, daar de reuk- en smaakzin bij hen minder ontwikkeld zijn, +deze prooi als voedsel niet versmaden. + +De meeste Spitsmuizen zijn zeer vruchtbaar, daar zij van vier tot +tien jongen werpen. Gewoonlijk komen deze naakt en met gesloten oogen +ter wereld; zij ontwikkelen zich echter schielijk en zijn reeds na +verloop van een maand in staat haar eigenaardig beroep uit te oefenen. + + + +In de eerste onderfamilie vereenigt men de _Spitsmuizen_ in engeren +zin (_Soricinae_). Zij vormen de kern van de familie, hebben 28 à 32 +tanden, een langen en smallen schedel en geen zwemvliezen tusschen +de teenen. In Nederland en Duitschland zijn drie geslachten van deze +onderfamilie vertegenwoordigd. + + + +32 aan den top donkerbruin gekleurde tanden, voeten die aan +alle zijden door korte en zachte haren omgeven zijn, alsook +de gelijkmatige en overal even lange beharing van den staart, +kenmerken de _Spitsmuizen_ in den engsten zin (_Sorex_), welker meest +verbreide vertegenwoordiger--de _Gewone_ of _Bosch-spitsmuis_ (_Sorex +vulgaris_)--tot de meest bekende dieren van ons vaderland behoort. Zij +is iets kleiner dan de Huismuis; haar lengte bedraagt, met inbegrip van +den 4 1/2 cM. langen staart, 11 cM. De kleur van de fijne, fluweelen +vacht wisselt af van helder roodbruin tot het glanzigste zwart; +de zijden zijn altijd lichter van kleur dan de rug, de onderdeelen +grijsachtig wit met bruinachtig waas, de lippen witachtig, de lange +snorren zwart, de pooten bruinachtig; de staart van boven donkerbruin, +van onderen echter bruinachtig geel. Op grond van de ongelijke kleur +heeft men verschillende groepen onderscheiden, die door sommige voor +soorten, door anderen voor variëteiten worden gehouden. + +Men vindt de Gewone Spitsmuis in Nederland, Duitschland, Zweden, +Engeland, Frankrijk, Italië, Hongarije en Galicië, waarschijnlijk +ook in het naburige Rusland, in hooge streken, zoowel als in lage, +op bergen en in dalen, in bouwlanden en tuinen, in de nabijheid van +dorpen of in de dorpen zelve en gewoonlijk dicht bij het water. Des +winters komt zij in de huizen of althans in de stallen en schuren. Bij +ons is zij de algemeenste soort van de geheele familie. Zij bewoont +bij voorkeur onderaardsche holen en vestigt zich daarom gaarne in +de gangen van den Mol of in verlaten muizengaten, voor zoover zij +geen door de natuur gevormde barsten en spleten in het gesteente of +in den bodem vindt. In den zachten grond graaft zij met den snuit +en de zwakke voorpooten zelf gangen, die in den regel zeer dicht +onder de oppervlakte gelegen zijn. Evenals de meeste andere leden +harer familie, is ook zij een volkomen nachtdier, dat over dag niet +dan ongaarne zijn onderaardsch verblijf verlaat. Nooit doet zij dit, +zoolang de middagzon schijnt; werkelijk zou men zeggen, dat zij zeer +veel last heeft van de zonnestralen; men veronderstelt dan ook, dat +de talrijke doode Spitsmuizen, die men in 't heetst van den zomer aan +wegen en bij slooten vindt, door de zon verblind, den ingang van hun +hol niet hebben kunnen terugvinden en daarom bezweken zijn. + +Onophoudelijk ziet men de Spitsmuis bezig, met haar snuit in alle +richtingen te snuffelen, om voedsel te zoeken; elk dier, dat zij vindt +en overmeesteren kan, is verloren; zij vreet soms zelfs hare eigen +jongen op en in ieder geval de gedoode dieren van haar eigen soort. "Ik +heb," zegt _Lenz_, "dikwijls Spitsmuizen in kisten gehad. Met Vliegen, +Meelwormen, Regenwormen en dergelijk voedsel kan men ze bijna in +'t geheel niet verzadigen. Ik moest ieder elken dag een geheele +doode Muis of Spitsmuis of een Vogeltje, zoo groot als zij zelf, +geven. Zoo klein zij ook zijn, vreten zij iederen dag een Muis op en +laten niets dan vel en beenderen over. Zoo heb ik ze dikwijls goed +vet gemest; zij sterven echter, wanneer men ze honger laat lijden, +reeds na verloop van korten tijd. Ook heb ik getracht haar met brood, +rapen, peren, hennep-, papaver-, kool- en kanariezaad enz. te voeden; +zij verhongerden echter liever, dan dat zij er een hap van namen. Als +zij vet gebakken pannekoeken kregen, beten zij er in terwille van +het vet; wanneer zij echter een in een val gevangen Spitsmuis of +Muis vonden, begonnen zij oogenblikkelijk deze te verslinden. Bij +goede verzorging kan een Bosch-spitsmuis maanden lang in een kist in +'t leven gehouden worden." + +_Welcker_ bond een stevige draad aan den achterpoot van een levende +Spitsmuis, en liet haar op het veld in de door Muizen bewoonde gaten +kruipen. Na verloop van korten tijd kwam uit de gang, waarmede de +proef genomen was, een hoogst beangste Veldmuis naar buiten gekropen, +met de Spitsmuis op haar rug. Het onverzadelijke roofdier had zich met +de tanden aan den nek van zijn slachtoffer vastgehecht, doodde dit in +korten tijd en vrat het op. De bewegingen van de Bosch-spitsmuis zijn +buitengewoon snel en behendig; zij loopt vlug, als 't ware schuivend +over den bodem, springt tamelijk ver, kan bij scheef staande stammen +naar boven klauteren, en in geval van nood tamelijk goed zwemmen. Haar +stem bestaat uit een schel, fijn kwetterend, bijna fluitend, maar zacht +geluid, zooals ook van andere leden harer familie wordt vernomen. De +reuk is ongetwijfeld de volkomenste van hare zinnen. Het komt dikwijls +voor, dat levend gevangen Spitsmuizen, die weder losgelaten worden, +in de val terugkeeren, alleen omdat deze de lucht van Spitsmuizen aan +zich heeft. Naar het schijnt, laat de Spitsmuis zich niet door haar +gezichtsvermogen leiden; ook haar gehoor moet tamelijk zwak zijn; de +fijne neus echter vervangt de beide genoemde zintuigen bijna volkomen. + +Er zijn weinig dieren, die zoo ongezellig zijn, en zich tegenover hunne +soortgenooten zoo afschuwelijk gedragen, als de Spitsmuizen; alleen +de Mol evenaart hen in dit opzicht misschien. Niet eens de dieren +van verschillende sekse leven, behalve in den paartijd, in vrede met +elkander. Behoudens de genoemde uitzondering, vreet de eene Spitsmuis +de andere op, zoodra zij haar te pakken kan krijgen. Dikwijls ziet +men twee van deze dieren zoo woedend met elkander vechten, dat men ze +met de handen kan grijpen; zij vormen in den letterlijken zin van 't +woord één klomp, en rollen over den bodem, de tanden stijf in elkanders +lichaam geslagen, de eene de andere vasthoudend met een woede, waarmede +de scherpste Bullenbijter eer zou inleggen. Het is een groot geluk, +dat de Spitsmuizen niet zoo groot zijn als Leeuwen: zij zouden de +geheele aarde ontvolken en ten slotte moeten verhongeren. Het is +een hoogst zeldzaam verschijnsel, dat men de Spitsmuizen vereenigd +ziet tot groote gezelschappen, waarin vrede heerscht of schijnt +te heerschen. _Cartrey_ hoorde eens in de droge bladen een lang +aanhoudend geritsel en geschreeuw, dat, naar hem bleek, veroorzaakt +werd door een talrijke schare van Spitsmuizen, door hem geschat op +ongeveer honderd stuks, die met elkander schenen te spelen en onder +aanhoudend gepiep en gekwetter heen en weer liepen. Waarom zij dit +deden, kon men niet ontdekken; misschien was het een vrijage op groote +schaal. De drachtige Spitsmuis bouwt zich een nest van mos, gras, +dorre bladen en plantenstengels, het liefst in metselwerk of onder +holle boomwortels, voorziet het met verscheidene zijgangen, bekleedt +het van binnen met zachte stoffen en werpt hier tusschen Mei en Juli +5 à 10 jongen, die naakt, met gesloten oogen en ooren ter wereld +komen. Aanvankelijk verzorgt de oude haar kroost zeer liefderijk; +haar liefde bekoelt echter schielijk en de jongen beginnen dan zelf +hun voedsel te zoeken. Zooals reeds opgemerkt werd, zwijgt in dit geval +de stem des bloeds volkomen; iedere Spitsmuis beschouwt reeds in haar +jeugd al het vleesch, dat zij meester kan worden, als voedsel, zij het +dan ook, dat dit vleesch van hare eigen broers en zusters afkomstig is. + +Opmerkelijk is het, dat de Spitsmuizen slechts door weinige dieren +gegeten worden. De Katten dooden ze, waarschijnlijk, omdat zij ze +aanvankelijk voor gewone Muizen houden, maar eten ze nooit. Ook de +leden van de Marter-familie versmaden ze, naar het schijnt. Slechts +door eenige Roofvogels, en ook door den ooievaar en de Adder, worden +zij zonder aarzeling en zelfs met smaak verslonden. Zeker is het, +dat de tegenzin van de scherp ruikende Zoogdieren zijn grond heeft in +den afkeer, die bij hen wordt opgewekt door de lucht, welke van de +Spitsmuizen uitgaat. Deze doordringende, op muskus gelijkende lucht +wordt veroorzaakt door twee klieren, die zich aan de zijden van +den romp en wel dichter bij de voorpooten dan bij de achterpooten +bevinden, en gaat over op alle voorwerpen, die met de Spitsmuis in +aanraking komen. + +Het is mogelijk, dat het vooroordeel, waaronder de Spitsmuizen in +vele gewesten van Europa te lijden hebben, ook ten deele op deze reuk +gegrond is. Hier en daar, b. v. in Engeland, worden deze onschadelijke +dieren bijna nog meer gevreesd dan vergiftige Slangen. Iedereen ziet +in, dat een Spitsmuis met hare fijne, dunne tandjes den mensch in +'t geheel geen kwaad kan doen; toch wordt haar beet voor vergiftig +gehouden, en verwacht men er de vreeselijkste gevolgen van. Zelfs +het aanraken van een Spitsmuis wordt als een stellige voorbode van +de eene of andere ramp aangemerkt; zoowel dieren als menschen, die +op deze wijze door de Spitsmuis "getroffen" zijn, zullen, naar men +beweert weldra ziek worden, ingeval zij niet ten spoedigste een in +zulke gevallen dienstig geacht middel toepassen. + + + +Het kleinste inheemsche Zoogdier is de _Dwergspitsmuis_ (_Sorex +pygmaeus_); in het deel van Europa, dat ten noorden van de Alpen +ligt, vindt men er geen kleiner. Met inbegrip van den 3 1/2 à 3 +3/4 cM. langen staart, bedraagt de lichaamslengte van dit diertje +8 1/2 cM. "Er is mij," schrijft _Schlegel_, "slechts één voorwerp +van deze kleine Spitsmuis bekend geworden; het werd in Gelderland +dood op den weg gevonden. Deze soort heeft veel overeenkomst met de +Gewone Spitsmuis, maar zij is een vierde kleiner, haar snuit en haar +staart zijn daarentegen naar evenredigheid langer, en laatstgenoemde +overtreft in dit opzicht den romp. De vacht is op de bovendeelen min +of meer donker grijsbruin, welke kleur op de zijden in het rosgele +trekt en allengs in het witgrijs der onderdeelen overgaat. + +"De Dwerg-Spitsmuis bewoont het grootste gedeelte van Midden-Europa +tot in de warmste gewesten van Siberië. Zij houdt zich in boschrijke +streken op, en behoort, zooals het schijnt, nergens onder de algemeen +voorkomende dieren. Waarschijnlijk wordt zij echter wegens haar +kleinheid en omdat zij in het hout verscholen leeft, veelal over het +hoofd gezien. Zij heeft in hare gewoonten veel overeenkomst met de +Gewone Spitsmuis." + + + +Bij de _Veldspitsmuizen_ (_Crocidura_) bestaat het gebit uit 28 à +30 witte tanden. Voor het overige stemmen zij met de leden van het +vorige geslacht overeen. + + + +De _Huis-spitsmuis_ (_Crocidura aranea_), een diertje van 11 1/2 +cM. totale en 4 1/2 cM. staartlengte, is aan de bovenzijde bruingrijs, +aan de onderzijde zonder scherpe afscheiding lichter, aan de lippen +en de voeten bruinachtig wit behaard. + +"Deze soort," zegt _Van Bemmelen_, "komt waarschijnlijk in ons geheele +land voor; door mij werd zij waargenomen in Noord- en Zuid-Holland, +Utrecht, Gelderland, Overijsel en Groningen." Het verbreidingsgebied +van de Huis-spitsmuis strekt zich van Noord-Afrika over Zuid-, +West- en Middel-Europa tot in Noord-Rusland uit en omvat verder +Centraal-Azië en het noordoosten van Siberië. Naar het schijnt, +komt zij in Engeland, Denemarken en Skandinavië niet voor. Volgens +_Blasius_ is zij in zekeren zin aan veld en tuin gebonden, geeft aan +beide althans bepaaldelijk de voorkeur boven het woud en den woudzoom, +waar zij evenwel soms gevonden wordt. Geen van hare verwanten gewent +zich zoo licht aan de omgeving van den mensch, geen dezer dieren komt +zoo dikwijls in gebouwen, vooral in schuren en stallen, als zij. In +de vrije natuur maakt zij des morgens vroeg en in de avonduren jacht +op allerlei soorten van kleine dieren, van het kleine Zoogdier tot +den Worm; in de huizen snoept zij van den voorraad vleesch, spek en +olie. Bijna in ieder opzicht gelijken hare zeden en gewoonten op die +van de Gewone Spitsmuis. + + + +Een tweede, tot dit geslacht behoorende soort met dertig tanden, +de _Wimper-spitsmuis_ (_Crocidura suaveolens_), verdient vermelding, +omdat zij, met een soort van Vleermuis, het kleinste van alle thans +bekende Zoogdieren is. Haar totale lengte bedraagt slechts 6 1/2 +cM., met inbegrip van den 2 1/2 cM. langen staart. De kleur van +de fluweelzachte vacht is licht bruinachtig of roodachtig grijs, +de staart is van boven bruinachtig, van onderen lichter, de snuit en +de pooten zijn vleeschkleurig, de voeten dragen witachtige haartjes; +oudere dieren zijn lichter en roestkleurig, jonge donkerderen meer +grijs. Opmerking verdient de betrekkelijk zeer groote oorschelp. + +De Wimper-spitsmuis komt voor in nagenoeg alle landen, die rondom +de Middellandsche Zee en de Zwarte Zee gelegen zijn. Men heeft haar +in het Noorden van Afrika, in het zuiden van Frankrijk, in Italië +en in de Krim gevonden. Haar levenswijze stemt met die van hare +geslachtsgenooten overeen. + + + +Van de overige Spitsmuizen verdient één soort, de _Water-spitsmuis_ +of _Graver_ (_Crossopus fodiens_), een afzonderlijke vermelding. Zij +heeft, met inbegrip van den bijna 5 1/2 cM. langen staart, een lengte +van 11 cM. Van hare reeds genoemde verwanten onderscheidt zij zich, +doordat hare teenen aan de onderzijde met stijve, dikke en tamelijk +lange haren bezet zijn, die de rol van zwemvliezen vervullen. + +Naar het schijnt, is de Water-spitsmuis over bijna geheel Europa +en een deel van Azië verbreid, en op voor haar geschikte plaatsen +overal te vinden. In de meeste gewesten van ons vaderland komt zij +vrij algemeen voor. De noordelijke grens van het door haar bewoonde +gebied bereikt zij in Engeland en de oeverlanden van de Oostzee, de +zuidelijke grens in Spanje en Italië. In de gebergten begeeft zij zich +tot op aanzienlijke hoogten, in de Alpen tot ongeveer 2000 M. boven +den zeespiegel. Bij voorkeur bewoont zij de wateren in bergachtige +streken, het liefst die, waarin zelfs bij de strengste koude nog +open plaatsen voorkomen, daar deze in den winter, om vrij in en uit +te gaan, onontbeerlijk zijn. Beken in bergachtige woudstreken, waar +zuiver water over een uit zand of grind bestaanden bodem vloeit, welker +oevers met boomen bezet, en door tuinen of weiden omgeven zijn, worden +door haar, naar 't schijnt, gaarne tot verblijfplaats gekozen. Even +gaarne houdt zij zich echter op in vijvers met helder water en een +bedekking van eendenkroos. Soms vindt men haar hier in verbazend +grooten getale. Dikwijls woont zij in het midden van de dorpen, en dan +liefst in de nabijheid van den door 't stroomend water in beweging +gebrachten molen. Zij leeft echter niet uitsluitend in 't water, +maar loopt ook wel rond in de weiden, die bij de beken gelegen zijn, +kruipt onder hooischelven weg, komt in de schuren en stallen, zelfs +in woonhuizen, en wordt waargenomen op velden, die ver van het water +af liggen. In den lossen grond bij het water graaft zij zelf gangen; +liever maakt zij echter gebruik van de gangen der Muizen en Mollen, +die zij in de nabijheid van haar verblijfplaats vindt. Steeds moet de +hoofdgang van haar woning verscheidene uitgangen hebben, waarvan er één +onder den waterspiegel, een andere daarboven gelegen is, en nog andere +haar in staat stellen, om ook aan de landzijde te ontvluchten. Deze +holen dienen het dier als slaapplaats en toevluchtsoord, en verschaffen +het, als het vervolgd wordt, een veilige schuilplaats. + +In deze woning brengt de Water-spitsmuis in oorden waar veel geloop +is, gewoonlijk den geheelen dag door; daar, waar zij geen vervolgingen +heeft te vreezen, is zij, vooral in de lente gedurende den paartijd, +ook over dag druk in beweging. Zelden zwemt zij bij den oever langs, +liever gaat zij dwars door het water van den eenen oever naar den +anderen. Als zij een tocht langs de beek wil doen, loopt zij langs +den benedenrand van den walkant, of onder water over den bodem van +de beek. Zij is een bijzonder wakker, schrander en behendig dier, +dat den onderzoeker in ieder opzicht genoegen verschaft. + +In verhouding tot haar grootte is de Water-spitsmuis een geweldig +roofdier; zij verslindt niet alleen allerlei slag van Insecten, vooral +zulke die in 't water leven, Wormen, kleine Weekdieren, Kreeften en +andere Schaaldieren, maar ook Kikvorschachtigen, Visschen, Vogels +en kleine Zoogdieren. De Muis, die zij in hare gangen ontmoet, is +verloren; de jeugdige, nog onervaren Kwikstaart, die zich onvoorzichtig +te dicht bij het water waagt, wordt plotseling met dezelfde +bloeddorstigheid overvallen, als de Los toont bij het bespringen van +een Ree, en in weinige minuten om 't leven gebracht; de Kikvorsch, +die zorgeloos voorbij een der uitgangen van het Spitsmuizen-hol +springt, voelt zich bij een der achterpooten gepakt en wordt, in +weerwil van zijn jammerlijk geschreeuw, in de diepte getrokken, waar +hij weldra het leven verliest. Modderkruipers en Voorntjes worden in +kleine inhammen gedreven en hier op een eigenaardige wijze gevangen: +de Water-spitsmuis maakt het water troebel en bewaakt den ingang van +de bocht; zoodra nu een der vischjes haar voorbijzwemmen wil, schiet +zij toe en vangt het in den regel: zij vischt, zooals het spreekwoord +zegt, in troebel water. Maar niet alleen kleine dieren worden door +haar aangevallen; zij kiest zich soms een prooi, welker gewicht het +hare meer dan zestigmaal overtreft; er zal wel geen ander roofdier +zijn, dat een naar evenredigheid zoo grooten buit overvalt en om +'t leven brengt: + +"Een landeigenaar van mijn kerspel," zoo verhaalt mijn vader, "kweekte +in zijn vijver fraaie Visschen, en had in den herfst van 1829 voor +de vensters zijner woning in een vergaarbak, die wegens het hierin +steeds toestroomende bronwater nooit dichtvroor, verscheidene Karpers +geplaatst om ze bij gelegenheid te eten. De maand Januari van 1830 +bracht een koude van 22°, en bedekte bijna alle beken met een dikke +ijslaag; alleen de 'warme bronnen' bleven er van bevrijd. Eens vond de +eigenaar in zijn vergaarbak tot zijn groote ergernis een dooden Karper, +wien de oogen en de hersenen uit den kop gevreten waren. Weinige dagen +daarna vond hij een tweeden Visch, die op dezelfde wijze toegetakeld +was, en zoo verloor hij den eenen Karper na den anderen. Eindelijk +bemerkte zijn vrouw, dat tegen den avond een zwarte 'Muis' bij den +vergaarbak opklauterde, in het water rondzwom, zich op den kop van +een Karper neerzette en zich hier met de voorpooten vasthield. Eer de +vrouw het bevroren venster had kunnen openen, om het dier weg te jagen, +waren den Visch de oogen uitgevreten. Eindelijk was het openen van +het venster gelukt en werd de 'Muis' op de vlucht gedreven. Nauwelijks +echter had deze den bak verlaten, of zij werd door een rondsluipende +Kat gevangen, aan deze weer ontnomen en naar mij gebracht. Het was +onze Water-spitsmuis." "Hierbij moet ik nog doen opmerken, dat het +mij gebrachte exemplaar niet het eenige was, dat aan den bedoelden +vergaarbak bezoeken bracht; de eene voor, de andere na kwam er. De +eigenaar legde toen een vergiftigden karperkop in den bak en doodde +hiermede werkelijk verscheidene Water-spitsmuizen." + +De vijanden van de Water-spitsmuizen zijn bijna dezelfde als die, +welke wij bij de behandeling van de Gewone Spitsmuis hebben leeren +kennen. Over dag hebben zij gewoonlijk niets van hen te lijden; wanneer +zij echter 's nachts langs den oever loopen, worden zij dikwijls een +prooi van Uilen en Katten; de laatstgenoemde bepalen zich er echter toe +haar te dooden, en werpen ze wegens haar muskus-lucht vervolgens weg. + + + +De tweede onderfamilie, die der _Bever-spitsmuizen_ (_Miogalinae_), +omvat slechts weinig soorten. Zij vormen wat haar uitwendig voorkomen +betreft, een overgang van de Spitsmuizen tot de Mollen. De romp is meer +ineengedrongen dan bij de overige Spitsmuizen, de hals buitengewoon +kort en even dik als de romp; deze rust op korte pooten, welker vijf +teenen door lange zwemvliezen met elkander verbonden zijn; de staart +is langwerpig, afgerond, tegen het einde bij wijze van een roeiriem +zijdelings samengedrukt, geringd en geschubd en slechts spaarzaam met +haren bezet. De oorschelpen ontbreken en de oogen zijn zeer klein. Het +merkwaardigste aan het geheele dier is de neus, die, met nog meer recht +dan bij de Spring-spitsmuizen een slurf genoemd verdient te worden. Hij +bestaat uit twee lange, dunne, onderling vereenigde kraakbeenige +buizen, en kan door twee groote en drie kleine spieren aan iedere +zijde in alle richtingen bewogen en voor de meest verschillende +verrichtingen, vooral voor het betasten van allerlei voorwerpen, +gebruikt worden. Onder den staartwortel ligt een muskusklier, welker +afscheidingsproduct een buitengewoon sterken reuk verbreidt. + +Tot dusver kent men slechts één geslacht, dat tot deze onderfamilie +behoort, en hierin twee, in Zuid-Europa levende soorten: de eene +bewoont de Pyreneeën en de hiermede verbondene gebergten; de andere +is in Zuid-Rusland inheemsch. De eerstgenoemde, de _Bisam-spitsmuis_, +de _Almizilero_ der Spanjaarden (_Myogale pyrenaica_), is een dier +van 25 cM. lichaamslengte, waarvan ongeveer de helft voor den staart +gerekend moet worden. + + + +De _Desman_ of _Woechoechol_ (_Myogale moschata_, afgebeeld op p. 269), +onderscheidt zich van de vorige soort o.a. door zijn grootte, want +zijn lichaamslengte kan wel 42 cM. bedragen, als men den 20 cM. langen +staart mederekent. + +De Desman bewoont het zuidoosten van Europa en wel hoofdzakelijk de +stroomgebieden van den Wolga en den Don; hij komt echter ook in Azië +voor, n.l. in Boekharijë. Zijn leven is aan het water verknocht; niet +dan hoogst ongaarne onderneemt hij kleine reizen over land om van +de eene beek naar de andere te komen. Overal waar hij aangetroffen +wordt, is hij veelvuldig. Zijn levenswijze is zeer eigenaardig en +gelijkt op die van den Visch-otter. Hij brengt de helft van zijn +leven onder den grond, de andere helft in 't water door. Stilstaand +of langzaam stroomend water, omsloten door hooge oevers, waarin hij +zich gemakkelijk gangen kan graven, lachen hem het meest toe. Hier +vindt men hem, eenzaam levend of bij paren, in grooten getale. + +Uitmuntend geschikt tot het zwemmen en duiken, brengt de Desman een +groot deel van zijn leven in 't water door. Zijn voedsel bestaat uit +Bloedzuigers, Wormen, Waterslakken, Muggen, Watermotten en larven van +andere Insecten. Hoe plomp en onbeholpen hij ook schijnt, toch is hij +zeer behendig en vlug. Zoodra het ijs opengaat, ziet men hem bij den +oever onder het water tusschen de riethalmen en andere waterplanten +rondloopen, zich naar alle richtingen draaien, met snelle bewegingen +van de slurf allerlei dieren opzoeken, en dikwijls, om te ademen aan +de oppervlakte komen. Hoe veelvuldig dit dier is, blijkt hieruit, +dat men voor zijn vel, dat tot het omzoomen van mutsen en andere +kleedingstukken dient, slechts weinige centen betaalt. + +_Pallas_ is de eenige natuuronderzoeker, die mededeelingen heeft +gedaan over het leven van dit dier in den natuurstaat; tevens heeft +hij over de levenswijze der gevangen dieren berichten gegeven; in +de gevangenschap houden zij het echter slechts kort uit, zelden +langer dan drie dagen. Zoo aangenaam het gevangen dier is door +zijne beweeglijkheid en levendigheid, zoo onaangenaam is het door +de muskuslucht, die het verbreid; deze is zoo sterk, dat zij niet +slechts het geheele vertrek vervult, maar ook overgaat op alle dieren, +die den Desman als voedsel gebruiken. + +Zoomin Half-apen, als Vleermuizen, of Insecteneters, maar met +eigenaardigheden van al deze diergroepen voorzien, hebben +de _Huidvliegers_ vertegenwoordigers van een afzonderlijke +familie (_Galeopithecidae_), die slechts één geslacht bevat +(_Galeopithecus_), den onderzoekers voorlang reeds veel hoofdbrekens +veroorzaakt. Tengevolge van de onzekerheid der dierkundigen, heet de +meest bekende soort van deze diergroep ook nog wel _Vliegende Aap_, +_Vliegende Maki_, _Vliegende Kat_, _Wonderbaarlijke Vleermuis_, +_Vleermuis met behaarde Vlieghuid_ enz. + +De Huidvliegers zijn dieren met een slank gebouwd lichaam, van +de grootte van een Kat, hunne middelmatig lange ledematen zijn aan +elkander verbonden door een breede en dikke, aan weerszijden behaarde +huid. Hunne vijf teenen hebben terugtrekbare klauwen; de duim kan +niet aan de overige vingers tegenovergesteld worden. De korte staart +is mede in de "fladderhuid" opgenomen. De kop is betrekkelijk klein, +de snuit zeer verlengd, de oogen zijn middelmatig groot, de ooren +behaard en klein. De "fladderhuid" is geen vlieghuid, maar slechts +een valscherm, waardoor de valbeweging vertraagd en het dier dus +gedragen wordt, gedurende zijn groote sprongen. Met de vlieghuid +der Vleermuizen heeft dit orgaan dus geen overeenkomst. Het is een +voortzetting van de huid, die den romp bekleedt, begint aan den hals, +is met de voorpooten verbonden, omzoomt deze tot aan de hand, strekt +zich, overal ongeveer even ver voorbij den romp reikend, tot aan de +achterhanden uit en loopt van hier tot aan de spits van den staart. + +De _Kagoeang_ of _Koebin_ der Maleiers (_Galeopithecus volans_) bereikt +een totale lengte van 60 cM., waarvan 11 of 12 cM. voor den staart +gerekend moeten worden; op den rug is hij dicht, op de voorarmen echter +dun behaard; de okselstreek en de zijden van het lichaam zijn kaal. Aan +de bovenzijde is hij bruinrood, aan de onderzijde een weinig doffer +van kleur; in de jeugd is de kleur van de bovendeelen bruinachtig +grijs, die van de zijden donkerbruin; op elken leeftijd echter zijn +de ledematen en de fladderhuid met lichte vlekken geteekend. Wanneer +men mag aannemen, dat de verschillende vormen, die onder den naam +_Galeopithecus_ beschreven zijn, alle tot één soort behooren, omvat +het verbreidingsgebied van deze soort de Soenda-eilanden, de Molukken, +de Philippijnen en het Maleische Schiereiland tot aan Tenasserim. + +Verscheidene reizigers, te beginnen bij _Bontius_, die misschien +met een der door hem genoemde dieren den Kagoeang bedoelt, hebben +van dit dier melding gemaakt; geen hunner heeft echter, voor zoover +mij bekend is, zijn levenswijze uitvoerig beschreven. Aan _Junghuhn_ +is het volgende bericht ontleend: "Wij hoorden slechts één gekrijsch, +dit klonk echter zoo vreemdsoortig en zoo angstig, dat wij aan het +geschreeuw van een kind of aan het gekerm van iemand, die een ongeluk +gekregen had, dachten. Akelig en wanhopend weerklonk het van tijd +tot tijd door den stillen nacht; de Haranen schoven dichter bijeen +rondom de wachtvuren; de vrees voor spoken deed hun vroolijk gesprek +verstommen. Weldra echter werd het geheimzinnige verschijnsel voor +ons ontsluierd: de geest of de verongelukte, wiens stem op een uit +de verte komend, angstig geschreeuw geleek, vertoonde zich aan ons +en zweefde langzaam over onze hoofden heen. Het was een Huidvlieger, +die, terwijl hij zich van den eenen boom naar den anderen begaf, +van tijd tot tijd zijn afschuwelijk krijschend geluid liet hooren." + +De scherpe klauwen stellen dit dier in staat om behendig te klimmen; +hij gaat om vruchten te plukken en Insecten te zoeken in de boomen +tot hij den top bereikt heeft, en zweeft dan in schuinsche richting +naar een anderen boom; bij deze beweging herinnert hij, naar Von +_Rosenberg_ opmerkt, aan een vlieger. Terwijl hij gaat of klimt, +is zijn valscherm een weinig samengevouwen en tegen het lichaam +aangelegd, zoodat het de beweging niet bemoeilijkt. Als hij zich van +zijn valscherm bedienen wil, loopt hij naar den top van een tak, doet +van hier uit een krachtigen sprong, strekt in de lucht alle ledematen +uit en zweeft nu langzaam van boven naar onderen over tusschenruimten, +die, naar men zegt, niet zelden 60 M. bedragen. Nooit verheft hij +zich _boven_ de plaats, van waar hij is afgesprongen, altijd _daalt_ +hij langs een vlak met betrekkelijk geringen hellingshoek naar beneden. + +_Wallace_ zag dit dier op Singapore en Borneo, overvloediger echter op +Sumatra in de omstreken van Palembang. "Het is," zegt hij, "traag in +zijne bewegingen, althans over dag; bij het beklimmen der boomen gaat +het slechts eenige voeten achtereen voort en houdt dan een oogenblik +stil, als ware het vermoeid van den arbeid. Gedurende den dag is +het doorgaans in rust, vastgeklampt aan de stammen der boomen. Zijn +olijfkleurige of bruine vacht, besprenkeld met onregelmatige, +witachtige vlekken, gelijk volkomen op de kleur van een met mos +begroeiden stam, en strekt dus zonder twijfel tot bescherming van +het dier. Eens, bij heldere schemering, zag ik een dezer dieren op +een tamelijk open plaats tegen een boomstam oploopen, en vervolgens +in schuinsche richting door de lucht naar een anderen boom zweven, +dien het nabij het ondereind bereikte, en waarin het onmiddellijk +begon op te klimmen. Ik paste den afstand tusschen de beide boomen af, +en bevond, dat deze omstreeks 210 voet bedroeg; daarentegen schatte +ik het bedrag der daling slechts op 35 à 40 voet; deze is dus minder +dan één op vijf. Dit bewijst, naar het mij toeschijnt, dat het dier +eenig vermogen moet bezitten om zich in de lucht te sturen, daar het +anders bij zulk een verren afstand geringe kans zou hebben om juist op +den stam terecht te komen. De _Galeopithecus_ voedt zich met bladen, +heeft een zeer omvangrijke maag en lange, ineengekronkelde darmen. De +hersenen daarentegen zijn zeer weinig ontwikkeld; de staart dient +het dier waarschijnlijk om zich gedurende den maaltijd nog beter +vast te houden. Het onderscheidt zich door zulk een taai leven, +dat het bijna niet mogelijk is, het door een der gewone middelen +van kant te maken. Men zegt, dat dit dier slechts één jong werpt, +en mijn eigene waarneming bevestigt deze bewering; want ik schoot +eens een wijfje met een zeer klein blind en naakt schepseltje aan +haar borst geklampt; het was geheel kaal en sterk gerimpeld, zoodat +het mij de jongen van Buideldieren in het geheugen riep, tot welke +het in enkele opzichten een overgang schijnt te vormen. De vacht, +die zich van den rug over de ledematen en het vlies uitstrekt, is +kortharig, maar uiterst zacht; haar samenstelling gelijkt op die van +de Chinchilla-vacht." Het vel wordt deswege als pelswerk hoog geschat. + +Op den bodem beweegt dit dier zich met moeite en op een onbeholpen +wijze. _Jagor_ kreeg op Samar, een van de Philippijnen waar de +Huidvliegers niet zeldzaam zijn, een levend wijfje met haar jong. "Het +scheen een onschadelijk, onbehendig dier te zijn. Toen het van zijne +banden bevrijd was, bleef het op den bodem liggen, alle vier ledematen +zijwaarts gestrekt, zoodat de buik op den grond rustte, en bewoog zich +vervolgens met korte, logge sprongen, zonder zich daarbij op te heffen, +naar den naastbijgelegen wand, die uit geschaafde planken bestond. Toen +de Kagoeang daar aangekomen was, tastte hij lang met de binnenwaarts +gekromde, scherpe klauwen van zijne voorpooten rond, tot het hem +eindelijk duidelijk werd, dat het hem onmogelijk zou zijn op deze +plaats omhoog te klauteren. Zoodra het hem gelukt was, in een hoek, +of door gebruik te maken van een toevallig aanwezige spleet, eenige +voeten omhoog te klimmen, viel hij weldra weer naar beneden, omdat hij +het betrekkelijk veilige standpunt van zijne achterpooten liet varen, +voordat de klauwen van de voorpooten een nieuw aanhechtingspunt hadden +gevonden; de val veroorzaakte hem echter geen leed, daar de schok +door de snel uitgespannen vlieghuid gebroken werd. Het dier had zijne +vergeefsche pogingen zoo vaak herhaald, dat ik er niet verder op lette, +en--na verloop van eenigen tijd was het verdwenen. Ik vond het in een +donkeren hoek onder het dak terug, waar het waarschijnlijk den nacht +wilde afwachten om de vlucht verder voort te zetten. Blijkbaar was +het er in geslaagd den bovenrand van het planken beschot te bereiken +en zijn lichaam tusschen dezen rand en den vast daarop liggenden, +veerkrachtigen, van bamboes gevlochten zolder heen te wringen. Het +arme dier, dat ik voorbarig voor dom en onhandig had gehouden, had +dus in de bestaande omstandigheden de grootst mogelijke behendigheid, +schranderheid en volharding getoond." + + + + + + + +End of the Project Gutenberg EBook of Het Leven der Dieren, by A. E. Brehm + +*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK HET LEVEN DER DIEREN *** + +***** This file should be named 18516-8.txt or 18516-8.zip ***** +This and all associated files of various formats will be found in: + http://www.gutenberg.org/1/8/5/1/18516/ + +Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed +Proofreading Team at http://www.pgdp.net/ + + +Updated editions will replace the previous one--the old editions +will be renamed. + +Creating the works from public domain print editions means that no +one owns a United States copyright in these works, so the Foundation +(and you!) can copy and distribute it in the United States without +permission and without paying copyright royalties. Special rules, +set forth in the General Terms of Use part of this license, apply to +copying and distributing Project Gutenberg-tm electronic works to +protect the PROJECT GUTENBERG-tm concept and trademark. Project +Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if you +charge for the eBooks, unless you receive specific permission. If you +do not charge anything for copies of this eBook, complying with the +rules is very easy. You may use this eBook for nearly any purpose +such as creation of derivative works, reports, performances and +research. They may be modified and printed and given away--you may do +practically ANYTHING with public domain eBooks. Redistribution is +subject to the trademark license, especially commercial +redistribution. + + + +*** START: FULL LICENSE *** + +THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE +PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK + +To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free +distribution of electronic works, by using or distributing this work +(or any other work associated in any way with the phrase "Project +Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full Project +Gutenberg-tm License (available with this file or online at +http://gutenberg.org/license). + + +Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg-tm +electronic works + +1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm +electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to +and accept all the terms of this license and intellectual property +(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all +the terms of this agreement, you must cease using and return or destroy +all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your possession. +If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a Project +Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound by the +terms of this agreement, you may obtain a refund from the person or +entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8. + +1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be +used on or associated in any way with an electronic work by people who +agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few +things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works +even without complying with the full terms of this agreement. See +paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project +Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this agreement +and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm electronic +works. See paragraph 1.E below. + +1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the Foundation" +or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection of Project +Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual works in the +collection are in the public domain in the United States. If an +individual work is in the public domain in the United States and you are +located in the United States, we do not claim a right to prevent you from +copying, distributing, performing, displaying or creating derivative +works based on the work as long as all references to Project Gutenberg +are removed. Of course, we hope that you will support the Project +Gutenberg-tm mission of promoting free access to electronic works by +freely sharing Project Gutenberg-tm works in compliance with the terms of +this agreement for keeping the Project Gutenberg-tm name associated with +the work. You can easily comply with the terms of this agreement by +keeping this work in the same format with its attached full Project +Gutenberg-tm License when you share it without charge with others. + +1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern +what you can do with this work. Copyright laws in most countries are in +a constant state of change. If you are outside the United States, check +the laws of your country in addition to the terms of this agreement +before downloading, copying, displaying, performing, distributing or +creating derivative works based on this work or any other Project +Gutenberg-tm work. The Foundation makes no representations concerning +the copyright status of any work in any country outside the United +States. + +1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg: + +1.E.1. The following sentence, with active links to, or other immediate +access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear prominently +whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work on which the +phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the phrase "Project +Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, performed, viewed, +copied or distributed: + +This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with +almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or +re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included +with this eBook or online at www.gutenberg.org + +1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is derived +from the public domain (does not contain a notice indicating that it is +posted with permission of the copyright holder), the work can be copied +and distributed to anyone in the United States without paying any fees +or charges. If you are redistributing or providing access to a work +with the phrase "Project Gutenberg" associated with or appearing on the +work, you must comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1 +through 1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the +Project Gutenberg-tm trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or +1.E.9. + +1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted +with the permission of the copyright holder, your use and distribution +must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any additional +terms imposed by the copyright holder. Additional terms will be linked +to the Project Gutenberg-tm License for all works posted with the +permission of the copyright holder found at the beginning of this work. + +1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm +License terms from this work, or any files containing a part of this +work or any other work associated with Project Gutenberg-tm. + +1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this +electronic work, or any part of this electronic work, without +prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with +active links or immediate access to the full terms of the Project +Gutenberg-tm License. + +1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary, +compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any +word processing or hypertext form. However, if you provide access to or +distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format other than +"Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official version +posted on the official Project Gutenberg-tm web site (www.gutenberg.org), +you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a +copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon +request, of the work in its original "Plain Vanilla ASCII" or other +form. Any alternate format must include the full Project Gutenberg-tm +License as specified in paragraph 1.E.1. + +1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying, +performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works +unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9. + +1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing +access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works provided +that + +- You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from + the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method + you already use to calculate your applicable taxes. The fee is + owed to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he + has agreed to donate royalties under this paragraph to the + Project Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments + must be paid within 60 days following each date on which you + prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax + returns. Royalty payments should be clearly marked as such and + sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the + address specified in Section 4, "Information about donations to + the Project Gutenberg Literary Archive Foundation." + +- You provide a full refund of any money paid by a user who notifies + you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he + does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm + License. You must require such a user to return or + destroy all copies of the works possessed in a physical medium + and discontinue all use of and all access to other copies of + Project Gutenberg-tm works. + +- You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of any + money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the + electronic work is discovered and reported to you within 90 days + of receipt of the work. + +- You comply with all other terms of this agreement for free + distribution of Project Gutenberg-tm works. + +1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg-tm +electronic work or group of works on different terms than are set +forth in this agreement, you must obtain permission in writing from +both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and Michael +Hart, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the +Foundation as set forth in Section 3 below. + +1.F. + +1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable +effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread +public domain works in creating the Project Gutenberg-tm +collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm electronic +works, and the medium on which they may be stored, may contain +"Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate or +corrupt data, transcription errors, a copyright or other intellectual +property infringement, a defective or damaged disk or other medium, a +computer virus, or computer codes that damage or cannot be read by +your equipment. + +1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right +of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project +Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project +Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project +Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all +liability to you for damages, costs and expenses, including legal +fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT +LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE +PROVIDED IN PARAGRAPH F3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE +TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE +LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR +INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH +DAMAGE. + +1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a +defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can +receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a +written explanation to the person you received the work from. If you +received the work on a physical medium, you must return the medium with +your written explanation. The person or entity that provided you with +the defective work may elect to provide a replacement copy in lieu of a +refund. If you received the work electronically, the person or entity +providing it to you may choose to give you a second opportunity to +receive the work electronically in lieu of a refund. If the second copy +is also defective, you may demand a refund in writing without further +opportunities to fix the problem. + +1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth +in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS' WITH NO OTHER +WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO +WARRANTIES OF MERCHANTIBILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE. + +1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied +warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages. +If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the +law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be +interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted by +the applicable state law. The invalidity or unenforceability of any +provision of this agreement shall not void the remaining provisions. + +1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the +trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone +providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in accordance +with this agreement, and any volunteers associated with the production, +promotion and distribution of Project Gutenberg-tm electronic works, +harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees, +that arise directly or indirectly from any of the following which you do +or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg-tm +work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any +Project Gutenberg-tm work, and (c) any Defect you cause. + + +Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm + +Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of +electronic works in formats readable by the widest variety of computers +including obsolete, old, middle-aged and new computers. It exists +because of the efforts of hundreds of volunteers and donations from +people in all walks of life. + +Volunteers and financial support to provide volunteers with the +assistance they need, is critical to reaching Project Gutenberg-tm's +goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will +remain freely available for generations to come. In 2001, the Project +Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure +and permanent future for Project Gutenberg-tm and future generations. +To learn more about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation +and how your efforts and donations can help, see Sections 3 and 4 +and the Foundation web page at http://www.pglaf.org. + + +Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive +Foundation + +The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit +501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the +state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal +Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification +number is 64-6221541. Its 501(c)(3) letter is posted at +http://pglaf.org/fundraising. Contributions to the Project Gutenberg +Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent +permitted by U.S. federal laws and your state's laws. + +The Foundation's principal office is located at 4557 Melan Dr. S. +Fairbanks, AK, 99712., but its volunteers and employees are scattered +throughout numerous locations. Its business office is located at +809 North 1500 West, Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887, email +business@pglaf.org. Email contact links and up to date contact +information can be found at the Foundation's web site and official +page at http://pglaf.org + +For additional contact information: + Dr. Gregory B. Newby + Chief Executive and Director + gbnewby@pglaf.org + + +Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg +Literary Archive Foundation + +Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide +spread public support and donations to carry out its mission of +increasing the number of public domain and licensed works that can be +freely distributed in machine readable form accessible by the widest +array of equipment including outdated equipment. Many small donations +($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt +status with the IRS. + +The Foundation is committed to complying with the laws regulating +charities and charitable donations in all 50 states of the United +States. Compliance requirements are not uniform and it takes a +considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up +with these requirements. We do not solicit donations in locations +where we have not received written confirmation of compliance. To +SEND DONATIONS or determine the status of compliance for any +particular state visit http://pglaf.org + +While we cannot and do not solicit contributions from states where we +have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition +against accepting unsolicited donations from donors in such states who +approach us with offers to donate. + +International donations are gratefully accepted, but we cannot make +any statements concerning tax treatment of donations received from +outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff. + +Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation +methods and addresses. Donations are accepted in a number of other +ways including checks, online payments and credit card donations. +To donate, please visit: http://pglaf.org/donate + + +Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic +works. + +Professor Michael S. Hart is the originator of the Project Gutenberg-tm +concept of a library of electronic works that could be freely shared +with anyone. For thirty years, he produced and distributed Project +Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of volunteer support. + + +Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed +editions, all of which are confirmed as Public Domain in the U.S. +unless a copyright notice is included. Thus, we do not necessarily +keep eBooks in compliance with any particular paper edition. + + +Most people start at our Web site which has the main PG search facility: + + http://www.gutenberg.org + +This Web site includes information about Project Gutenberg-tm, +including how to make donations to the Project Gutenberg Literary +Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to +subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks. diff --git a/18516-8.zip b/18516-8.zip Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..9d3dd89 --- /dev/null +++ b/18516-8.zip diff --git a/18516-h.zip b/18516-h.zip Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..1460a17 --- /dev/null +++ b/18516-h.zip diff --git a/18516-h/18516-h.htm b/18516-h/18516-h.htm new file mode 100644 index 0000000..b535996 --- /dev/null +++ b/18516-h/18516-h.htm @@ -0,0 +1,2876 @@ + +<!DOCTYPE html +PUBLIC "-//W3C//DTD HTML 4.01 Transitional//EN" "http://www.w3.org/TR/html4/loose.dtd"> + +<!-- This HTML file has been automatically generated from an XML source, using XSLT. If you find any mistakes, please edit the XML source. --> +<html lang="nl-1900"> +<head> +<meta http-equiv="Content-Type" content="text/html; charset=ISO-8859-1"> + +<title>Het Leven der Dieren</title> +<link rel="schema.DC" href="http://dublincore.org/documents/1998/09/dces/"> +<meta name="author" content="A. E. Brehm"> +<meta name="DC.Creator" content="A. E. Brehm"> +<meta name="DC.Title" content="Het Leven der Dieren"> +<meta name="DC.Date" content="#####"> +<meta name="DC.Language" content="nl-1900"><style type="text/css"> + + +body +{ +font: 100%/1.2em "Times New Roman", Times, serif; +margin: 1.58em 16% 1.58em 16%; +text-align: left; +} + +/****** Title Page ******/ + +h1.docTitle +{ +font-size: 1.6em; +line-height: 2em; +} + +h2.docImprint, h1.docTitle, h2.byline, h2.docTitle +{ +text-align: center; +} + +h2.byline +{ +font-size: 1.1em; +line-height: 1.44em; +font-weight: normal; +} + +span.docAuthor +{ +font-size: 1.2em; +font-weight: bold; +} + +h2.docImprint +{ +font-size: 1.2em; +font-weight: normal; +} + +/******* Headers ******/ + +.div0 +{ +padding-bottom: 1.6em; +} + +.div1 +{ +padding-bottom: 1.44em; +} + +.div2 +{ +padding-bottom: 1.2em; +} + +.div3, .div4, .div5 +{ +padding-bottom: 1.0em; +} + +h1, h2, h3, h4, h5, h6 +{ +font-style: normal; +text-transform: none; +clear: both; +} + +h1 +{ +font-size: 1.44em; +line-height: 1.5em; +} + +h1.label +{ +font-size: 1.2em; +line-height: 1.2em; +margin-bottom: 0; +} + +h2 +{ +font-size: 1.44em; +line-height: 1.5em; +} + +h2.label +{ +font-size: 1.2em; +line-height: 1.2em; +margin-bottom: 0; +} + +h3 +{ +font-size: 1.2em; +line-height: 1.2em; +} + +h3.label +{ +font-size: 1.0em; +line-height: 1.2em; +margin-bottom: 0; +} + +h4 +{ +font-size: 1.0em; +line-height: 1.2em; +} + +h4.lghead +{ +margin-left: 10%; +margin-right: 10%; +} + +h5 +{ +font-size: 1.0em; +line-height: 1.0em; +font-style: italic; +} + +h6 +{ +font-size: 1.0em; +line-height: 1.0em; +font-style: italic; +} + +/****** Paragraphs ******/ + +p +{ +text-indent: 0; +} + +.alignleft +{ +text-align: left; +} + +.aligncenter +{ +text-align: center; +} + +.alignright +{ +text-align: right; +} + +.alignblock +{ +text-align: justify; +} + +p.poetry +{ +margin: 0em 10% 1.58em 10%; +} + +p.line +{ +margin: 0 10% 0 10%; +} + +p.beforeline, p.afterline +{ +margin-top: 1em; +} + +p.initial +{ +text-indent: 0em; +} + +p.argument, p.note +{ +font-size: 0.9em; +line-height: 1.2em; +text-indent: 0em; +} + +p.argument +{ +margin: 1.58em 10% 1.58em 10%; +} + +p.quote +{ +font-size: 0.9em; +line-height: 1.2em; +margin: 1.58em 5% 1.58em 5%; +} + +div.blockquote +{ +font-size: 0.9em; +line-height: 1.2em; +margin: 1.58em 5% 1.58em 5%; +} + + +/****** Figures ******/ + +div.divFigure +{ +text-align: center; +} + +.floatLeft +{ +float: left; +margin: 10px 10px 10px 0; +} + +.floatRight +{ +float: right; +margin: 10px 0 10px 10px; +} + +p.figureHead +{ +text-align: center; +} + +p.figure, p.legend +{ +font-size: 80%; +margin-top: 0; +text-align: center; +} + +p.smallprint, li.smallprint +{ +font-size: 80%; +color: #666666; +} + +/* Special cases for Filipino Riddles */ + +p.question +{ +text-align: left; +margin-bottom: 0em; +} + +p.answer +{ +text-align: right; +margin-top: 0em; +} + +p.explanation +{ +margin-left: 0.9em; +margin-right: 0.9em; +font-size: smaller; +} + + +/****** Sidenotes ******/ + +.leftnote +{ +position:absolute; +left:1%; +height:0em; +width:14%; +font-size: 0.8em; +text-indent: 0em; +line-height: 1.2em; +} + +/****** Page Numbers ******/ + +.pagenum +{ +display: inline; +font-size: 70%; +text-align: right; +position: absolute; right: 1%; +padding: 0 0 0 0; +margin: 0 0 0 0; +} + +.pagenum a +{ +text-decoration: none; +} + + +/****** Footnotes ******/ + +a.noteref:hover +{ +text-decoration: none; +} + +a.noteref +{ +font-size: 80%; +vertical-align: 0.25em; +text-decoration: none; +} + +div.footnotes +{ +padding: 0 0 0 0; +margin-top: 1em; +} + +hr.fnsep +{ +width: 25%; +text-align: left; +margin-left: 0; +margin-right: 0; +} + +p.footnote +{ +font-size: 80%; +margin-top: 0.5em; +margin-bottom: 0.5em; +} + +p.footnote .label +{ +float: left; +text-align: left; +width: 2em; +} + +/****** Poetry ******/ + +div.poem +{ +text-align: left; +margin-left: 5%; +width: 90%; +position: relative; +} + +.poem h4 +{ +margin-left: 5em; +font-weight: normal; +text-decoration: underline; +} + +.poem .stanza +{ +margin-top: 1em; +} + +.poem .linenum +{ +position: absolute; +top: auto; +left: -2.5em; +margin: 0; +text-indent: 0; +font-size: 90%; +text-align: center; +width: 1.75em; +color: #777; +} + +.poem .i0 { display: block; margin-left: 2em; } +.poem .i1 { display: block; margin-left: 3em; } +.poem .i2 { display: block; margin-left: 4em; } +.poem .i3 { display: block; margin-left: 5em; } +.poem .i4 { display: block; margin-left: 6em; } +.poem .i5 { display: block; margin-left: 7em; } +.poem .i6 { display: block; margin-left: 8em; } +.poem .i7 { display: block; margin-left: 9em; } +.poem .i8 { display: block; margin-left: 10em; } +.poem .i9 { display: block; margin-left: 11em; } + + + +/****** Annotations ******/ + +span.corr +{ +border-bottom: 1px dotted red; +} + +span.abbr +{ +border-bottom: 1px dotted gray; +} + +span.measure +{ +border-bottom: 1px dotted green; +} + +.letterspaced +{ +letter-spacing: 0.2em; +} + +.smallcaps +{ +font-variant: small-caps; +} + + +/****** Anchors ******/ + +a.hidden:hover +{ +text-decoration: none; +} + +a.hidden +{ +text-decoration: none; +} + +hr +{ +width: 45%; +margin-top: 1em; +margin-left: auto; +margin-right: auto; +clear: both; +text-align: center; +height: 1px; +} + + + + + +body +{ +background: #FFFFFF; +font-family: "Times New Roman", Times, serif; +} + +body, a.hidden +{ +color: black; +} + +h1, h2, h3, h4, h5, h6 +{ +color: #001FA4; +font-family: Verdana, Arial, Helvetica, sans-serif; +} + +.figureHead, .noteref, span.leftnote, p.legend +{ +color: #001FA4; +} + +.rightnote, .pagenum, .linenum, .pagenum a +{ +color: #AAAAAA; +} + +a.hidden:hover, a.noteref:hover +{ +color: red; +} + + +</style></head> +<body> + + +<pre> + +The Project Gutenberg EBook of Het Leven der Dieren, by A. E. Brehm + +This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with +almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or +re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included +with this eBook or online at www.gutenberg.org + + +Title: Het Leven der Dieren + 5 Robben; 6 Insecteneters + +Author: A. E. Brehm + +Release Date: June 6, 2006 [EBook #18516] + +Language: Dutch + +Character set encoding: ISO-8859-1 + +*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK HET LEVEN DER DIEREN *** + + + + +Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed +Proofreading Team at http://www.pgdp.net/ + + + + + + +</pre> + + +<div class="bodytext"><a id="d0e63"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e63">239</a>]</span><p class="div1"></p> +<h2 class="label">Vijfde Orde.</h2> +<h2>De Robben of Vinvoetigen (<i>Pinnipedia</i>). +</h2> +<p>In tegenstelling met de Walvisschen worden de Robben, hoewel ook zij de zee bewonen, door den leek onmiddellijk als Zoogdieren +herkend. De ledematen, die ook bij hen nog ten getale van vier voorkomen, slepen over den grond, maar zijn toch duidelijk +begrensd en goed herkenbaar. De vingers en de teenen, die altijd tamelijk goed onderscheiden kunnen worden, zijn bij de meeste +Robben volkomen beweeglijk, en slechts door zwemvliezen verbonden, bij eenige weinige soorten echter geheel en al door de +huid omgeven en onbeweeglijk, hoewel zij ook in dit geval aan de bovenzijde kleine nagels dragen, en hieraan herkenbaar zijn. +De vreemde indruk, dien de voeten maken, berust grootendeels op den bouw der teenen, die alle in hetzelfde vlak gelegen zijn, +en waarvan de middelste de overige niet meer in lengte en stevigheid overtreft. Overigens verschillen de Robben door hun lichaamsbouw +wel aanmerkelijk van alle tot dusver door ons beschouwde Zoogdieren, maar kunnen toch te dezen aanzien zeer goed met de Roofdieren, +vooral met de Vischotters en Beren, vergeleken worden. Op dezen grond worden de Vinvoetigen door sommige dierkundigen met +de Roofdieren in één orde vereenigd. De betrekkelijk kleine kop is vrij duidelijk begrensd en herinnert aan dien van den Vischotter +en van den Beer. De neus onderscheidt zich door zijne scheef geplaatste, spleetvormige neusgaten, die door de beweegbare neusvleugels +afgesloten kunnen worden; het oog is groot en met een wenkvlies voorzien; het eveneens voor afsluiting geschikte uitwendige +oor eindelijk is slechts bij één familie eenigermate ontwikkeld; bij de meeste Robben echter ontbreekt de oorschelp geheel. +De korte en dikke hals gaat <span class="corr" title="Bron: onmiddelijk">onmiddellijk</span> over in den meer of minder rolvormigen romp, die naar achteren allengs dunner wordt; de staart is tot een onbeduidend stompje +verminderd. De dikke en stevige huid is meestal alleen met gelijkmatig lang bovenhaar begroeid, dat zich menigmaal bij wijze +van manen verlengt, of is bovendien met meer of minder dicht bijeenstaande wolharen bekleed. Het gebit en de inwendige lichaamsbouw +vertoonen, behoudens vele punten van overeenkomst met de gelijknamige deelen der Roofdieren, een zeer bepaald karakter. + +</p> +<p>De wervelkolom herinnert aan die der Roofdieren; de halswervels zijn duidelijk van elkander gescheiden en met zeer ontwikkelde +uitsteeksels voorzien. Het ruggedeelte bestaat uit 14 of 15, het lendegedeelte uit 5 of 6 wervels; 2 à 7 wervels zijn tot +het heiligbeen vergroeid, 9 à 15 wervels vormen den staart. De sleutelbeenderen ontbreken. De beenderen van de ledematen onderscheiden +zich door hun geringe lengte; de beenderen van voorarm en onderbeen blijven steeds van elkander gescheiden; de hand- en voetwortelbeenderen +vertoonen geen afwijkingen van den gewonen regel. + +</p> +<p>De Robben zijn over alle zeeën der aarde verbreid, hebben hunne vertegenwoordigers zoowel in het zuidelijke als in het noordelijke +halfrond en komen zelfs voor in de groote binnenzeeën van Azië, waarin zij gedeeltelijk gekomen zijn door de stroomen, die +er van uitgaan, en gedeeltelijk ook achtergebleven zijn, toen de gemeenschap met andere zeeën werd afgesloten. In het noorden +leven de meeste, in het zuiden de meest in ’t oogloopende soorten. Gewoonlijk geven zij de voorkeur aan de nabijheid der kusten; +vele ondernemen van tijd tot tijd reizen van het eene deel der kust naar het andere; dikwijls ook zwemmen zij de rivieren +op. Op het land verkeeren zij slechts in bijzondere omstandigheden, n.l. gedurende den voortplantingstijd en terwijl zij nog +zeer jong zijn; want hun eigenlijke woonplaats is en blijft het water. Hier bewegen zij zich met het grootste gemak, terwijl +zij op het land zeer onbeholpen zijn. Met moeite klimmen zij van het strand op de klippen of bij het drijfijs omhoog; op den +vasten bodem strekken zij zich op hun gemak uit, om zich in de zon te koesteren; zoodra eenig gevaar hen bedreigt, ontvluchten +zij het zoo schielijk mogelijk in de voor hen zoo gastvrije diepte der zee. Zij verstaan meesterlijk de kunst van zwemmen +en duiken. Het is hun onverschillig, of hun lichaam met de rugzijde naar boven of naar onderen ligt; zij bewegen zich zelfs, +zooals ik op grond van persoonlijke ervaringen verzekeren kan, <i>achterwaarts</i>. Iedere wending en draaiing, in ’t algemeen iedere verplaatsing in ’t water, heeft met de grootst mogelijke behendigheid +plaats. “Met bewondering wordt men vervuld,” schrijft <span class="smallcaps">Haacke</span>, “wanneer men in de gelegenheid is Robben bij de vischvangst na te gaan. In een ruimen bak van het Frankforter aquarium, +ziet men van uit de donkere, voor de toeschouwers bestemde ruimte, hoe de Zeehonden hun uit levende Visschen bestaande prooi +vervolgen. Men verbaast zich over de zekerheid en snelheid, waarmede zij door doelmatige, nauwkeurig afgemetene draaiingen, +wendingen en buigingen van iedere vin afzonderlijk, door het verlengen en verkorten van den hals iedere beweging van den beangst +door ’t water schietenden Visch weten mede te maken, hetwelk tot gevolg heeft, dat de prooi na verloop van weinige oogenblikken +in den muil van den Zeehond <a id="d0e87"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e87">240</a>]</span>verdwijnt, alsof zij er in opgezogen werd. Groot is ook de vaardigheid waarmede onze Zeehonden, terwijl zij rechtop staan +in ’t water en naar den hen voederenden oppasser uitzien, door een zachte beweging der achterste ledematen zich op dezelfde +plaats weten te houden.” Op het land echter strompelen zelfs die soorten, welke werkelijk nog gaan kunnen, met moeite voort, +terwijl alle andere op een hoogst eigenaardige, slechts bij hen voorkomende manier zich voortbewegen. Zij doen dit bijna op +dezelfde wijze als sommige soorten van rupsen. De Zeehond, die zich op het land van de eene plaats naar de andere wil begeven, +gaat met de borst op den grond liggen, kromt den romp als een Kat naar boven, steunt dan op het achterste deel van het lichaam, +d.w.z. ongeveer op de flanken, en strekt vervolgens schielijk den romp, waardoor het voorste deel van ’t lichaam naar voren +schuift. Zoo komt hij door afwisselend het voorste en het achterste deel van het lichaam tegen den grond te drukken, door +zich afwisselend te krommen en te strekken, betrekkelijk snel vooruit. De ledematen doen hierbij in ’t geheel geen dienst; +zij moeten alleen dan medehelpen, wanneer het dier naar boven klimt. Ook gebruikt hij ze op zeer behendige wijze om zich schoon +te maken, zich te krabben, zijn haar glad te strijken, ook wel om er iets mede vast te houden, b.v. het jong aan de borst +te drukken. + +</p> +<p>Alle Robben zijn in hooge mate gezellig. Alleen ziet men ze bijna nooit. Hoe eenzamer de streek is, des te talrijker zijn +de door hen gevormde kudden of familiën; hoe minder zij met den mensch in aanraking komen, des te minder argwaan toonen deze +dieren, die in de bewoonde oorden buitengewoon schuw zijn. + +</p> +<p>De Robben hebben een nachtelijke levenswijze. Den dag brengen zij het liefst op het land door; zij slapen, of koesteren zich +in de zon. Hier zijn zij juist het tegendeel van hetgeen zij in het water waren. Van de behendigheid en vlugheid, waarvan +zij de bewijzen leveren in het natte element, bemerkt men op het land niets; zij vertoonen dan integendeel het volmaakste +beeld van de luiheid. Ieder voorval, waardoor zij gestoord worden in hun gemakkelijke houding, is hun hoogst onaangenaam; +sommige soorten laten zich bijna niet op de vlucht jagen. Met wellust strekken en rekken zij zich uit op hun leger, en stellen +afwisselend den rug, de zijden of de buikzijde van het lichaam aan de vriendelijke zonnestralen bloot; zij knijpen de oogen +dicht, gapen en gelijken over ’t geheel genomen meer op doode vleeschklompen dan op levende dieren; het regelmatig openen +en sluiten der neusgaten is dan het eenige bewijs van leven. Als zij zich volkomen wel bevinden, en in den voortplantingstijd, +verzuimen zij het eten weken achtereen; eindelijk drijft de honger hen weer naar de zee, waar hun intusschen zeer vermagerd +lichaam weldra weer rond en glad wordt. Volgens <span class="smallcaps">Haacke’s</span> onderzoekingen in Frankfort, kunnen zij minstens 6 weken lang honger lijden. De jongen zijn levendige, speelsche en vroolijke +schepsels, de ouden daarentegen dikwijls zeer knorrige, door hun traagheid letterlijk verbasterde dieren. Men moet echter +tot hun verontschuldiging aanvoeren, dat zij door hun onbeholpenheid op het land luier schijnen, dan zij werkelijk zijn. Wanneer +een gevaar hen bedreigt, gaan zij, zooals reeds opgemerkt werd, zeer haastig en snel te water; als het gevaar hen echter te +plotseling overvalt, bevangen angst en schrik hen in zoo hooge mate, dat zij zuchten en sidderen, en tevergeefs alle mogelijke +moeite doen om aan den dood te ontkomen. Bij het verdedigen van de wijfjes en de jongen daarentegen geven sommigen, als het +noodig is, bewijzen van grooten moed. Op de eenzaamste eilanden zijn sommige soorten zoo onverschillig voor vreemde bezoekers, +dat zij deze rustig tusschen hen laten doorgaan, zonder te vluchten; zij worden echter zeer voorzichtig, zoodra zij den mensch +als vernieler van de dierenwereld hebben leeren kennen. + +</p> +<p>Van hunne zintuigen valt op te merken, dat het gehoor uitmuntend is, ondanks de ontbrekende of althans kleine oorschelpen; +het gezicht en de reuk daarentegen zijn minder ontwikkeld. Hun stem bestaat uit heesche geluiden, die soms op het blaffen +van een Hond, soms op het bulken van een kalf of op het loeien van een Rund gelijken. + +</p> +<p>Elk Robbengezelschap is een familie. Het mannetje heeft altijd verscheidene wijfjes. Ongeveer 6 à 12 maanden na de paring +brengt het wijfje één jong (zeldzamer twee) ter wereld. De kleintjes zijn sierlijke en wakkere dieren. + +</p> +<p>De ouden en de jongen gevoelen veel liefde voor elkander; de moeder beschut haar jong met gevaar haars levens tegen ieder +gevaar. De vader schept behagen in het vroolijk spel van zijn kind, en geeft dit te kennen door een vergenoegd gebrom en geknor: +door zijn lichaamsbouw is hij niet in staat metterdaad aan het spel deel te nemen, maar volgt het snel heen en weer glijden +en de buitelingen van het jong met de oogen. Na verloop van hoogstens 2 maanden zijn de jonge Robben zoover ontwikkeld, dat +zij gespeend kunnen worden. Zij groeien snel. Na 2 à 6 jaar zijn de Robben volwassen, op 25- à <span class="corr" title="Bron: 40jarigen">40-jarigen</span> ouderdom zijn zij afgeleefd. + +</p> +<p>Dierlijke stoffen van allerlei soort, meestal echter Visschen en Schaaldieren, vormen het voedsel van de Robben. Enkele soorten +zijn, naar men zegt, gevaarlijk voor verscheidene zeevogels en zelfs voor andere Robben; deze worden door de kleinere Vinvoetigen +niet lastig gevallen. In <span class="corr" title="Bron: Dusseldorf">Düsseldorf</span> heeft men opgemerkt, dat de Zeehonden plotseling alle eenden, waarmede zij een tijdlang vreedzaam denzelfden vijver bewoonden, +onder water trokken en doodden. Om hun uitmuntende spijsvertering nog te bevorderen, slikken eenige Robben, op de wijze van +de Vogels, steenen door; andere vullen, als zij uitgehongerd zijn, hun maag ingeval van nood met wieren. + +</p> +<p>De Robbenvangst is een meedoogenlooze slachting van weerlooze dieren, en kan geen aanspraak maken op den naam van “jacht”; +het zoogenaamde “Robbenslaan” beschouwt men als geheel iets anders dan het edele jagersbedrijf. Tusschen oud en jong, groot +en klein wordt of werd hierbij geen onderscheid gemaakt, alle werden gedood. Dit heeft ten gevolge gehad, dat het aantal vertegenwoordigers +van nagenoeg alle soorten van Robben sterk verminderd is, en dat enkele soorten hun volledigen ondergang te gemoet gaan. Op +vele afgelegen eilanden, die in de vorige eeuw talrijke kudden van deze dieren herbergden, zijn hiervan thans slechts geringe +overblijfselen te zien. Het vet (de traan), de tanden en de huid van de Robben zijn gezochte handelsartikelen; dit verklaart +den vervolgingsijver van den mensch. + +</p> +<p>Bijna alle Robben kunnen getemd worden, sommige worden bijna huisdieren. Zij gaan uit en in, visschen in de zee en keeren +vrijwillig terug in de woning van hun verzorger, leeren dezen kennen en volgen hem na als een Hond. Enkele heeft men zelfs +voor de vischvangst afgericht. + +</p> +<p>De Orde der Robben wordt in drie zeer natuurlijke <a id="d0e116"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e116">241</a>]</span>familiën onderscheiden. Bovenaan staan de <i>Zeehonden</i>, die in ’t geheel geen oorschelp hebben en het vermogen om op de achterste ledematen te gaan, volkomen missen. Een tegenstelling +met hen vormen de <i>Oorrobben</i>, die het minst van de landdieren afwijken, daar zij nog oorschelpen bezitten en de achterste ledematen voor het loopen gebruiken. +Tusschen deze beide in staan de <i>Walrussen</i>, die wel is waar de oorschelp missen, maar toch nog de achterste ledematen naar voren kunnen richten tot steun voor den romp. + +</p> +<hr><p> + +</p> +<p>De <i>Zeehonden</i> zijn veel algemeener verbreid dan alle overige Robben; zij bevolken niet alleen de wereldzee, maar ook de groote binnenzeeën, +die door rivieren met den oceaan in gemeenschap staan of in overouden tijd er deel van uitmaakten, zooals b.v. het meer van +Baikal en de Kaspische Zee. Zij bewonen alle aardgordels, maar zijn vooral zoowel in de noordelijke als in de zuidelijke koude +zone talrijk; meer bepaaldelijk binnen den noordpoolcirkel is deze familie door een belangrijk aantal soorten vertegenwoordigd. +Op sommige kusten zijn deze zeer ijverig vervolgde dieren nog zeer veelvuldig; over ’t geheel genomen zijn zij nergens zeldzaam, +hoewel een aanhoudende vermindering van hun aantal niet ontkend kan worden. + +</p> +<p>In aard gelijken zij op de Oorrobben, van welke zij door hun wijze van beweging op het land in niet geringe mate verschillen; +zij zijn n.l. niet in staat om evenals deze te gaan, maar kunnen zich slechts een weinig voortschuiven. In het water zijn +zij in hun element, daar behoeven zij voor geen hunner verwanten onder te doen; zij zijn meesters in het zwemmen en duiken. +Met de snelheid van een roofvisch schieten zij door het water en maken bliksemsnelle wendingen; ook kunnen zij, zoolang het +hun goeddunkt, op een en dezelfde plaats blijven. Als zij zich met elkander vermaken willen, beschrijven zij kringen, springen +nu en dan met het geheele lichaam boven het water uit, zitten elkander na onder allerlei plagerij, of spelen ieder voor zich +alsof zij dronken zijn, komen soms met den buik boven ’t water, zwemmen op den rug, draaien en wenden, rollen om en om, in +een woord, gedragen zich hoogst zonderling, verzuimen intusschen niet zelden alle voorzorgsmaatregelen zoo volledig, dat een +behendig jager of vanger, zonder opgemerkt te worden, hen zoo nabij kan komen, dat hij ze met een harpoen kan dooden. + +</p> +<p>Zij dalen tot op aanzienlijke diepten af en blijven in sommige gevallen geruimen tijd onder water, niet zoo lang echter, als +door sommigen beweerd werd. Als zij niet vervolgd worden, stijgen zij gemiddeld éénmaal in de minuut naar de oppervlakte om +te ademen. Nu kan het wel gebeuren, dat vervolgde Zeehonden zich drie of vier minuten lang onder water ophouden; in geen geval +echter zijn zij in staat hier halve uren te blijven, zooals herhaaldelijk beweerd en door velen geloofd werd. Ook <span class="smallcaps">Fabricius</span>, die de bij Groenland voorkomende Zeehonden uitvoerig beschreef, gelooft niet, dat een Rob het langer dan 7 minuten onder +water kan uithouden. De Zeehonden slapen werkelijk in het water. Door eenige slagen met de vinvormige ledematen, komen zij +van tijd tot tijd met gesloten oogen aan den waterspiegel om adem te halen, zakken hierna weder naar omlaag en herhalen deze +bewegingen, die naar het schijnt, onbewust geschieden, iedere maal, dat zij behoefte aan lucht hebben. Uit tal van waarnemingen +blijkt, dat zij ook slapen kunnen, terwijl zij aan de oppervlakte van het water liggen. De Groenlanders, die deze voor hen +uiterst belangrijke dieren zeer nauwkeurig hebben nagegaan, duiden elk hunner houdingen in het water met een bepaalde uitdrukking +aan, wijl zij uit deze verschillende houdingen afleiden, of zij een drijvenden Zeehond al of niet zullen kunnen naderen. + +</p> +<p>Hoewel de Zeehonden dagen en weken achtereen in de zee leven, en al hunne zaken in ’t water afdoen kunnen, begeven zij zich +toch, als zij uitrusten, slapen, of zich in de zon koesteren willen, gaarne aan land. Met een enkelen ruk springen zij uit +het water ver op het land, door hunne uitgespreide achtervoeten met geweld en snel tegen elkander te slaan. Alle Zeehonden +zijn gewoon om, als zij angstig zijn, of in gevaar verkeeren, voortdurend water uit te spuwen, misschien om hun weg glad te +maken. Hoe log hun gang ook zij, toch komen zij snel vooruit; een loopend mensch moet zich wel een weinig inspannen, als hij +een op ’t land voortglijdenden Zeehond inhalen wil. Het achterste deel van het lichaam van den Rob is even beweeglijk als +de hals. De Zeehond kan zich zoo draaien, dat van de voorste helft de rug, van de achterste de buik naar boven gericht is, +of omgekeerd; ook is hij in staat den kop in alle richtingen te wenden. + +</p> +<p>Op hoogere breedten kiezen deze dieren, ook wanneer zij er niet toe gedwongen zijn, bij voorkeur ijsschollen als hun slaapplaats +uit, en blijven hier, rustig uitgestrekt even lang liggen als op zuidelijker breedten op het door de zon beschenen strand. +De speklaag, die bij hen de huid met de daaronder gelegen deelen verbindt, stelt hen in staat, uren lang op zulk een koude +oppervlakte te liggen, zonder al te veel warmte af te geven en hierdoor ziek te worden. + +</p> +<p>De stem van de Zeehonden is soms een heesch geblaf, soms een geloei; als zij toornig zijn, knorren zij als de Honden. + +</p> +<p>De Zeehonden werden reeds door de ouden als hoog begaafde dieren geschilderd. Hunne zinnen schijnen goed en tamelijk gelijkmatig +ontwikkeld te zijn. De neus en de ooren kunnen gesloten worden, en zien er gedurende het leven soms als afgerond driehoekige +gaten, soms slechts als smalle spleten uit. De neusgaten worden bij elke ademhaling geopend, hierna onmiddellijk weer gesloten, +en blijven, ook als het dier op het land rust, tot aan de volgende luchtverversching samengeknepen; de ooren worden slechts +in het water en ook hier niet voortdurend gesloten. In het groote, weinig uitpuilende oog vult het lichtbruine of donkerbruine +regenboogvlies bijna de geheele ruimte, die door de oogleden wordt vrijgelaten; het wit van ’t oog ziet men zelden. De pupil +is niet rondachtig of langwerpig, maar vierstralig. Opmerkelijk is de zielvolle uitdrukking van het oog van den Zeehond, opmerkelijk +is het evenzeer, dat hij, evenals andere Robben, bij aandoeningen van allerlei aard, vooral echter bij het gevoelen van smart, +tranen vergiet. Als wij, en waarschijnlijk terecht, het gezicht als de hoogst ontwikkelde zin van den Zeehond beschouwen, +mogen wij vermoedelijk het gehoor in de tweede plaats noemen. Het was reeds aan de ouden bekend, dat hij van muziek en zang +houdt; zooals nieuwere waarnemers opmerkten, luistert hij met belangstelling naar klokgelui en andere luide tonen. <span class="smallcaps">Brown</span> verhaalt, dat hij dikwijls gezien heeft, hoe Zeehonden hunne koppen boven het water staken en met aandacht luisterden, als +de matrozen zongen bij het opwinden van het anker. De kerk te Hoy op de Orkney-eilanden ligt in de nabijheid van een smalle +zandige bocht, <a id="d0e152"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e152">242</a>]</span>die dikwijls door de Zeehonden bezocht wordt; deze doen dit, naar het schijnt, niet alleen wegens de ligging van dit deel +der zee, maar ook wegens de kerkklokken, die een bijzondere aantrekkingskracht op hen oefenen; dikwijls heeft men opgemerkt, +dat zij bij het luiden der klokken regelrecht op de kust afzwommen, hunne oogen steeds gericht naar de streek, vanwaar de +klokketonen kwamen, en hiernaar verrukt en verwonderd bleven luisteren, zoolang de klokken geluid werden. + +</p> +<p>Het is moeielijk een oordeel te vellen over de verstandelijke vermogens der Zeehonden. Dat zij schrander zijn, is aan geen +twijfel onderhevig; toch gedragen zij zich dikwijls zoo dom en onnoozel, dat men niet weet, wat men aan hen heeft. In weinig +door menschen bewoonde en bezochte gewesten zijn zij vermetel; gewoonlijk echter nemen zij de grootste voorzichtigheid in +acht, zoodra zij hun <span class="corr" title="Bron: doodvijand">doodsvijand</span> hebben leeren kennen. Zeker is het, dat de waarschuwingen van oudere dieren door de jongere ter harte genomen worden. Gevangen +Zeehonden gevoelen spoedig vriendschap voor hun verzorger; enkele worden zeer tam, luisteren naar den naam, die men hun gegeven +heeft, komen uit het waterbekken, waarin zij zich gewoonlijk ophouden, nemen Visschen aan uit de hand. Enkelen laten zich +door iemand dien zij als vriend beschouwen, betasten en streelen, geven hem een poot, en veroorloven hem zelfs hun een vuist +in den bek te steken, enz. + +</p> +<p>Naar het schijnt, zijn de Zeehonden voor alle dieren, die niet tot de Visschen, Weekdieren of Schaaldieren behooren, tamelijk +onverschillig; het zou echter verkeerd zijn, dit op rekening van hun goedaardigheid te stellen. Bij het zien van Honden worden +de gevangene Zeehonden steeds driftig, zij begroeten hen met een toornig gesnuif en trachten ze te verjagen door de tanden +op elkander te slaan. + +</p> +<p>Bijzonder liefderijk zijn zij, evenals alle Robben, voor hunne jongen. Op velerlei wijzen spelen zij met hen, en verdedigen +ze ook, als hun gevaar dreigt, zelfs tegen sterkere vijanden. + +</p> +<p>Al naar de woonplaats van de Zeehonden heeft de paring in verschillende maanden plaats. Ongeveer 9½ maand daarna, in de maanden +Mei, Juni of Juli, werpt het wijfje één jong (zeldzamer twee); dit geschiedt op eenzame, onbewoonde eilanden, liefst op zandige +gedeelten van het strand, in holen, ook wel op rotsblokken en desnoods op ijsvelden. De jongen komen in volkomen ontwikkelden +toestand ter wereld, zijn echter met een dicht, wit, fijn haarkleed bedekt, dat hen bij ’t zwemmen en, nog meer bij ’t duiken +hindert, maar dat spoedig door het uit glad neerliggende, stijve haren bestaande jeugdkleed vervangen wordt. Tot aan dit tijdstip +blijven de wijfjes bij de jongen op het land. + +</p> +<p>In den Hamburger dierentuin werd den 30en Juni, vroeg in den morgen, een voldragen jong geboren; de oppasser, dien ik met +de verzorging van den Zeehond belast had, zag ’s morgens bij zijn komst het jong reeds naast de moeder in ’t water spelen. +Op het land vond ik het geheele embryonale haarkleed van het pasgeboren dier, een niet onbelangrijke hoop van zijdeachtig +zachte, korte, maar golvende haren, die alle op een plek van geringen omvang bijeen lagen. Het jong had geen spoor van het +wolhaar meer aan zich; zijn kleur geleek volkomen op die van de moeder; de verschillende kleuren waren echter frisscher en +glanziger. De oogen keken helder en vroolijk de wereld in. Zelfs de bewegingen van den jongen wereldburger waren reeds geheel +die van zijne ouders: in het water evenzoo uitmuntend door vlugheid, op het land even onbehendig. Naar het scheen, had hij +zich reeds in de eerste uren van zijn leven alle begaafdheden van zijn geslacht eigen gemaakt, zwom op den buik zoowel als +op den rug, dook zonder moeite en langen tijd achtereen, gedroeg zich in een woord als een volwassene. Het was echter ook +als een bijzonder goed ontwikkeld en merkwaardig groot dier ter wereld gekomen. Het gelukte ons, den kleinen klant, die reeds +in staat was zich te verdedigen, nog op zijn geboortedag te wegen en te meten: zijn gewicht bedroeg 8.75 <span class="abbr" title="kilogram"><abbr title="kilogram">KG.</abbr></span>, zijn lengte 85 cM. + +</p> +<p>De beide dieren leverden een zeer <span class="corr" title="Bron: interressant">interessant</span> schouwspel op. De moeder was blijkbaar zeer in haar schik met haar spruit, en betoonde het in alle opzichten de grootste +genegenheid, terwijl het jong, vroegtijdig wijs, zijn moeder scheen te begrijpen. Reeds in de eerste dagen speelden zij met +elkander, eerst in het water, later ook op het land. + +</p> +<p>Voor de bewoners van het hooge noorden zijn de Zeehonden de belangrijkste van alle dieren. Zonder de Robben zou de Groenlander +niet kunnen leven; van elk deel van hun lichaam trekt hij partij. Maar ook wij, Europeanen, stellen het gladde, fraaie, waterdichte, +vel op hoogen prijs, en maken gebruik van de traan, ja zelfs van het vleesch dezer dieren. Het is dan ook geen wonder, dat +de Zeehonden in nagenoeg alle zeeën zoo ijverig mogelijk vervolgd worden. De wijzen van jacht en de vangst zijn meestal gelijk; +het schietgeweer wordt hierbij zelden gebruikt, in volle zee in ’t geheel niet, omdat de gedoode Zeehond als lood naar de +diepte zinkt. Anders is het op sommige lievelingsplaatsen van deze dieren op het strand. Aan de oostkust van het eiland Rugen +bevindt zich, naar <span class="smallcaps">Schilling</span> verhaalt, op een afstand van verscheidene honderden schreden van de uiterste spits van het hooge voorland een hoop rotsblokken, +die bij gewonen waterstand meer dan 1 M. boven den waterspiegel uitsteekt. Op dezen klip liggen dikwijls 40 à 50 Zeehonden; +zij zijn echter schrander genoeg om een boot niet in hunne nabijheid te laten komen. Dikwijls gelukt het echter, volgens <span class="smallcaps">Schilling</span>, van uit de zee op de Zeehonden te schieten, als men in een kleine boot, met halven wind, zonder gedruisch te maken koers +zet naar de dieren, die op de rotsen slapen. Bij aanhoudend vriezend weer levert ook de jacht op het ijs soms goede uitkomsten +op; nimmer echter is zij veilig en soms zelfs zeer gevaarlijk. Wanneer in de Oostzee ook de plaatsen waar strooming is, toegevroren +zijn, houden de Zeehonden hier kunstmatig gaten in ’t ijs open, om met de buitenlucht in gemeenschap te blijven en op het +ijs te kunnen kruipen, als zij slapen gaan. Iedere Zeehond maakt gewoonlijk zulk een opening, soms ook verscheidene voor zijn +uitsluitend gebruik. Naar deze bijten sluipt men ’s nachts op vilten schoenen, om het gedruisch van de schreden te dempen; +men moet echter zorgvuldig letten op weer en wind, en steeds op zijn hoede zijn. + +</p> +<p>Aan de oostkust van Zweden heeft dit jachtbedrijf regelmatiger en veelvuldiger plaats; gewoonlijk wordt hierbij de harpoen, +zeldzamer de buks gebruikt. Enkele Zweedsche zeejagers richten Honden af, die op het ijs de Robben opsporen en zoo lang bezig +houden, tot hunne meesters er bij gekomen zijn. Op de Faröer jaagt men hoofdzakelijk gedurende den tijd, waarin de Zeehonden +zich met hunne jongen op het land ophouden. Men noemt de plaatsen, waar de dieren hunne jongen werpen, de “Later”, en daarnaar +de maanden, die voor de jacht geschikt zijn de “Latertijd”. + +</p> +<p>De Groenlanders verstaan misschien beter dan eenig ander volk de kunst om Zeehonden te jagen; zeer <a id="d0e187"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e187">243</a>]</span>zeker weten zij de lichaamsdeelen van deze dieren op de meest verschillende wijzen te gebruiken. “De Groenlanders,” zegt <span class="smallcaps">Fabricius</span>, “hebben er uitnemend slag van, de roeiriemen zoo te bewegen, dat zij nagenoeg geen geluid veroorzaken. Wanneer zij een Zeehond +boven water zien komen, letten zij nauwkeurig op zijne houding en bewegingen, om hieruit af te leiden, hoe zij hem moeten +aanvallen. Wanneer het dier geen kwaad ducht, trachten zij het zooveel mogelijk te naderen om met juistheid den harpoen te +kunnen werpen. Gedurende het roeien moet zoomin de beweging van de riemen als het vooruitschieten van de boot gedruisch veroorzaken, +zoodat de Zeehond niet in zijn rust gestoord wordt. Hiervoor zijn niet weinig geoefendheid en behendigheid noodig; de jager +bereikt zijn doel deels door lange en diepe riemslagen, deels door de boot met zijn eigen lichaam voort te bewegen; velen +zijn hierin zoo ervaren, dat zij de boot naast den Zeehond brengen, zonder dat deze het bemerkt. Is hij daarentegen voorzichtig +genoeg om nu en dan om te kijken, dan is de jacht moeielijker, maar daarom toch niet hopeloos; het oogenblik waarin hij onderduikt, +moet worden afgewacht, om de boot snel vooruit te doen schieten, den Zeehond achterna. Wanneer deze den kop boven ’t water +steekt, moet de jager zoo stil mogelijk zijn, en zich vooroverbuigen of achterover gaan liggen, om te maken, dat de boot voor +een levenloos in ’t water drijvend voorwerp aangezien wordt. Als de Zeehond in ’t water plast en gedurende dit spel, waarbij +hij dikwijls zorgeloozer is dan gewoonlijk, den jager aankijkt, dan fluit deze met den mond om hem nog argeloozer te maken. +Indien hij toch onderduikt, voordat men hem op den afstand van een harpoenworp genaderd is, zoo let men er goed op, in welke +richting hij zich beweegt, verandert een weinig van plaats, en kijkt voortdurend uit naar het punt, waar hij weer boven komt, +en zoo voort. Als men dan eindelijk op den rechten afstand gekomen is, werpt men den harpoen naar hem, en de lijn volgt na. +Daar de harpoen weerhaken heeft, blijkt het dadelijk, of de Zeehond getroffen is of niet, want deze kan in ’t eerstgenoemde +geval niet gemakkelijk weg komen, maar zal het touw meer en meer afwikkelen. Dan is er geen tijd te verliezen; de jager moet +oogenblikkelijk de blaas die aan het einde van de lijn bevestigd is over boord werpen, daar de boot anders, als de lijn afgeloopen +was, door den Zeehond met geweld zou worden aangetrokken en licht zou kunnen omslaan. In zulk een geval schiet de Groenlander +er dikwijls het leven bij in; als de Zeehond hem medesleept, en er geen andere jager in de nabijheid is, die hem te hulp kan +komen, is er voor hem geen redding mogelijk. Wanneer hij echter de blaas overboord heeft kunnen werpen, is het grootste gevaar +voorbij. Het komt echter soms voor, dat de gewonde Zeehond moed genoeg heeft om het dunne van huiden gemaakte bootje aan te +vallen en er een gat in te bijten; de jager geraakt hierdoor in gevaar van te zinken. Men kan deze wijze van jagen daarom, +in vele opzichten gevaarlijk noemen; vele Groenlanders wagen zich er niet aan. + +</p> +<p>“Indien nu de getroffen Zeehond de blaas, die hij zelden onder water kan trekken, met zich voortsleept, gaat men na, waarheen +de blaas zich begeeft, volgt haar na, en tracht den Zeehond met lansen af te maken; de lansen hebben geen weerhaken, maar +laten uit de wonde los en drijven op het water, zoo vaak men ze naar den Zeehond werpt. Door deze vele wonden en door het +voortslepen van de groote met lucht gevulde blaas wordt hij afgemat. Als men dan eindelijk vlak naast hem komt, geeft men +hem den laatsten, doodelijken slag met den gebalden vuist op den neus, waardoor hij verdoofd wordt; als het noodig mocht zijn, +steekt men hem ook wel met het vangmes dood. Nu maakt men het dier gereed om hem naar huis te kunnen sleepen. Vooreerst stopt +men alle wonden met houten proppen dicht, opdat het bloed niet verloren zal gaan; daarna wordt lucht tusschen de huid en het +vleesch geblazen, opdat de buit des te beter zal drijven. Als men verscheidene Zeehonden tegelijk vangt, moeten ze aan elkander +bevestigd worden; een gelukkige jager heeft er soms 4 of 5 naar huis te sleepen.” + +</p> +<p>Alle Zeehonden zijn buitengewoon taai van leven; zij blijven alleen dan op de plaats liggen, als een kogel in de hersenen +doordringt, of het hart treft. Behalve in den mensch hebben de Zeehonden een vijand in den zeer behendigen Zwaardvisch, een +Walvischachtig Zoogdier, waarvoor alle kleine soorten van Robben in den grootsten angst vluchten. Door het vraatzuchtige monster +vervolgd, springen zij verscheidene malen achtereen hoog boven het water uit, maken gebruik van al hun vaardigheid in het +zwemmen en duiken, trachten kleine zeeëngten en ondiepe plaatsen te bereiken, springen op het land en vergeten in hun doodsangst +zelfs hun vrees voor den mensch. Ook de IJsbeer vervolgt hen onophoudelijk en weet ze zeer behendig te overmeesteren. Jonge +Zeehonden hebben ook nog in de groote Roofvisschen gevaarlijke vijanden. + +</p> +<p>De bewoners van de Poolgewesten gebruiken den geheelen Zeehond, niet alleen de traan en het vel, zooals wij, maar bovendien +het vleesch; dit doen ook de Zweden en Noren. De darmen worden gegeten, of dienen, nadat zij vooraf geopend, met veel moeite +gereinigd en glad gemaakt zijn, als vensters; ook worden zij voor ’t maken van kleederen en voorhangsels gebruikt. Bijzonder +hoog schat men een uit dit materiaal bijeengelapt opperkleed—de “kapisad” der Groenlanders—, omdat het volkomen waterdicht +is. Het met zeewater gemengde bloed wordt gekookt en als soep of, nadat men het heeft laten bevriezen, als lekkernij gebruikt; +ook wordt het gekookte bloed vaak in den vorm van ballen gebracht, die in de zon gedroogd en voor tijden van nood bewaard +worden. De ribben dienen als staven voor het uitspannen der vellen of worden tot spijkers verwerkt, de schouderbladen gebruikt +men als spaden, uit de pezen vervaardigt men touw enz. Het vel, de traan en het vleesch zijn echter ook voor de Groenlanders +de voornaamste producten van den Zeehond. +</p> +<hr><p> + +</p> +<p>De Rob, wiens <span class="corr" title="Bron: levengsgeschiedenis">levensgeschiedenis</span> de grondslag uitmaakte van het voorafgaande algemeen overzicht, is onze Zeehond (ook wel <i>Rob</i> en <i>Zeerob</i>, in Zeeland <i>Dogge</i> genoemd; de jongere exemplaren noemt men wel eens <i>Zeekat</i>), bij de Duitschers heet hij <i>Seehund</i>, bij de Engelschen <i>Seal</i>, bij de Franschen <i>Veaumarin</i> (<i>Phoca vitulina</i>); in de noordelijke zeeën is hij wijd en zijd verbreid; “langs onze geheele kust, komt hij voor; bij de eilanden Texel, Vlieland, +Terschelling, Ameland, Schiermonnikoog, Rottum, in de Zeeuwsche stroomen, aan den mond van de Maas is hij zeer algemeen; in +de Zuiderzee, bij Urk en Schokland dikwijls zeer talrijk, o. a. in December 1861 en Januari 1862, toen zij in zulk een groot +aantal zich daar ophielden, dat zij onder de Haringen groote verwoestingen aanrichtten en aan de visscherij afbreuk deden; +volgens de visschers,” schrijft <span class="smallcaps">Van Bemmelen</span> in 1866, “is hun aantal sedert de laatste jaren toegenomen, nadat (in Jan. 1857) het betalen <a id="d0e232"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e232">244</a>]</span> van premiën voor elken gedooden Zeehond heeft opgehouden. Tegenwoordig schijnt nog alleen stelselmatig jacht op hem gemaakt +te worden op Rottum en op de kust van Schouwen, vooral te Bruinisse.” + +</p> +<p></p> +<div class="divFigure"> +<p class="legend"><img border="0" src="images/p1244.jpg" alt="Zadelrob (Phoca groenlandica). 1/15 v. d. ware grootte."></p> +<p class="figureHead">Zadelrob (<i>Phoca groenlandica</i>). 1/15 v. d. ware grootte. +</p> +</div><p> + +</p> +<p>De lengte van het volwassen dier, van den snuit tot aan de spits van den staart gemeten, wisselt af tusschen 1.6 en 1.9 M.; +gewoonlijk zijn de wijfjes merkbaar grooter dan de mannetjes. De kop is eirond de snuit kort, het groote en donkere oog heeft +een schrandere uitdrukking, de oorschelp is alleen door een kleine, driehoekige verhevenheid aangeduid, de met stijve snorharen +bedekte bovenlip is dik, maar zeer beweeglijk, de hals kort en dik, het lichaam van de schouderstreek af tot aan den staart +bijna gelijkmatig versmald. Het haarkleed bestaat uit stijf en en glanzig bovenhaar; over ’t algemeen is het geelachtig grijs +van kleur; de teekening wordt gevormd door onregelmatige, maar over de geheele bovenzijde verdeelde vlekken, welker kleur +van bruinachtig tot zwart afwisselt. + +</p> +<p>De Zeehond is verbreid over alle noordelijke deelen van den Atlantischen Oceaan en de geheele IJszee. Te beginnen bij de Middellandsche +Zee, waarin hij soms door den Straat van <span class="corr" title="Bron: Gibralter">Gibraltar</span> binnendringt, bewoont hij alle Atlantische kusten van Europa, hieronder begrepen de Oostzee; in den Botnischen en Finschen +zeeboezem is hij nagenoeg even talrijk als in de Sond met de Groote en de Kleine Belt; ook komt hij voor in de Witte Zee; +volgens sommige berichten zelfs aan de kust van Noord-Siberië, en van de Beringstraat af tot aan Californië; stellig heeft +men hem waargenomen op Spitsbergen, aan de beide kusten van Groenland, in de Davis-straat, de Baffins- en Hudsons-baaien; +langs de Noord-Amerikaansche kust begeeft hij zich dikwijls tamelijk ver zuidwaarts; hij is volstrekt niet zeldzaam in de +Golf van Mexico; in enkele gevallen bezoekt hij zelfs de noordkust van Zuid-Amerika. Uit zee dringt hij niet zelden zeer ver +in de rivieren door, en wordt dan dikwijls op grooten afstand van de kust gevonden, soms zelfs in de steden; zoo b.v. twee +malen in Leiden, waar men hem dagen achtereen heeft zien zwemmen. + +</p> +<p>De <i>Gewone Zeehond</i> is trouwens niet de eenige aan onze kusten voorkomende soort van Robben. Vermoedelijk treft men hier ook aan den <i>Kleinen Zeehond</i> (<i>Phoca foetida</i>) en misschien ook den <i>Klapmuts</i> (<i>Cystophora cristata</i>, p. 245), wiens eigenlijk woongebied meer noordelijk gelegen is. Behalve deze vindt men op de Duitsche kusten ook nog vrij +geregeld den <i>Grijzen Zeehond</i> (<i>Halichoerus grypus</i>) en zeldzaam den <i>Zeemonnik</i> of <i>Monniksrob</i> (<i>Stenorhynchus albiventer</i>), die vooral in de Middellandsche zee aangetroffen wordt. + +</p> +<p>Een aan onzen Gewonen Zeehond verwante vorm, de <i>Kaspische Zeehond</i> (<i>Phoca caspica</i>), leeft, zooals reeds uit zijn naam blijkt, afgesloten van de gemeenschap met den Oceaan, in de Kaspische zee. +</p> +<hr><p> + +</p> +<p>De <i>Zadelrob</i>, de ”<i>Zwartzijde</i>” van de Denen en Noren (<i>Phoca groenlandica</i>), verschilt van den Zeehond door den langeren en platteren kop, het platter voorhoofd en den langwerpiger snuit, alsmede +door den bouw der hand. Bij het oude mannetje is de grondkleur van de bovendeelen runkleurig grijs, soms lichter, soms donkerder, +terwijl de borst en de buik een verbleekte, roestkleurig getinte, zilvergrijze kleur vertoonen; scherp steken hierbij af het +voorste deel van ’t aangezicht (voorhoofd, wangen en snuit), welks kleur van donker chocolade-bruin tot zwartachtig bruin +afwisselt, en de langwerpige hoefijzer- of liervormige rugteekening, die meer of minder duidelijk begrensd en donkerder of +lichter van kleur kan zijn. Bij enkele exemplaren is het “zadel” bandvormig smal, bij andere aanmerkelijk verbreed. Het wijfje +verschilt, behalve door de geringere grootte, ook door de kleur zoozeer van het mannetje, dat men het voor een afzonderlijke +soort gehouden en onder een anderen naam beschreven heeft. Het sneeuwwitte haarkleed van de jonge Zadelrobben, wordt na verloop +van verscheidene jaren, door de wijzigingen, die bij iedere haarwisseling optreden, aan dat van de ouders gelijk. + +</p> +<p>Het verbreidingsgebied van den Zadelrob is beperkt tot de hoogste breedtegraden van het noorden, maar strekt zich misschien +door de Beringstraat tot in het noordelijkste gedeelte van den Stillen Oceaan uit. Enkele exemplaren zijn op verschillende +tijdstippen <a id="d0e304"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e304">245</a>]</span>aan de kusten van Lapland en Noorwegen, en zelfs in de Noordzee waargenomen. +</p> +<hr><p> + +</p> +<p>Als vertegenwoordiger van de <i>Blaasrobben</i> (<i>Cystophora</i>) beschrijven wij het dier, dat bij den Robbenslager onder den naam van <i>Klapmuts</i> (<i>Cystophora cristata</i>) bekend is. Het is een van de grootste Robben van de IJszee. Vooral is hij kenbaar aan een blaasvormige uitbreiding van de +huid, die, bij het puntje van den neus beginnend, zich over de geheele bovenzijde van den snuit en het grootste deel van de +bovenzijde van den kop uitstrekt. Deze blaas kan naar verkiezing met lucht gevuld en geledigd worden; gevuld, heeft zij een +lengte van 25 en een hoogte van 20 cM., en ziet er uit als een muts, die naar het voorste deel van den kop is afgezakt; geledigd, +is zij te vergelijken met een overlangschen richel, die den neus in twee gelijke deelen verdeelt. De kop is groot, de snuit +dik en stomp, de romp is over ’t geheel genomen als die van de andere Robben gebouwd. Het haarkleed is bij de jonge dieren +anders dan bij de volwassene, bij mannetjes en wijfjes gelijk; het bestaat uit lang bovenhaar en dicht wolhaar; in den regel +is het aan de bovendeelen donker nootbruin of zwart van kleur en met groote of kleine, ronde vlekken van nog donkerder kleur +geteekend; de onderdeelen zijn echter donkergrijs of roestkleurig zilvergrijs en ongevlekt. De volwassen mannetjes bereiken +een lengte van 2.3 à 2.5 M.; de wijfjes missen de blaas op den kop en zijn aanmerkelijk kleiner. + +</p> +<p>In vergelijking met de overige Zeehonden van de Noordelijke IJszee bewoont de Klapmuts, naar het schijnt, een niet zeer uitgestrekt +gebied; nergens komt hij in groote getale voor. Naar <span class="smallcaps">Fabricius</span> bericht, is hij het veelvuldigst in de nabijheid van Groenland en Newfoundland, zeldzamer aan de westkust van IJsland; aan +verder zuidwaarts gelegen kusten komt hij slechts enkele malen voor en is dan waarschijnlijk verdwaald. + +</p> +<p>Volgens het overeenstemmend getuigenis van verschillende berichtgevers, is deze soort een van de moedigste en strijdlustigste +van alle Zeehonden; de jacht op dit dier is daarom niet zelden gevaarlijk. Wel maakt het, als het op het ijs ligt uit te rusten, +den indruk van onverschillig te zijn voor al wat er in de nabijheid gebeurt; het staart dan met zijne groote, zwarte oogen +tamelijk flauw in de verte; ongetergd valt het trouwens andere wezens niet aan; het wordt echter licht zeer opgewonden en +is dan geneigd om een hevigen tegenstand te bieden. +</p> +<hr><p> + +</p> +<p></p> +<div class="divFigure"> +<p class="legend"><img border="0" src="images/p1245.jpg" alt="Klapmuts (Cystophora cristata). 1/20 v. d. ware grootte."></p> +<p class="figureHead"><i>Klapmuts</i> (<i>Cystophora cristata</i>). 1/20 v. d. ware grootte. +</p> +</div><p> + +</p> +<p>De <i>Zee-olifant</i> (<i>Macrorhinus leoninus</i>) komt over ’t geheel genomen in vorm met de overige Robben overeen, maar overtreft hen alle door zijn grootte; aan de Californische +kust heeft men er gevonden, die 6.7 M. lang waren, de meeste zijn echter niet meer dan 5 M. lang. Dit geldt alleen van de +mannetjes, die ongeveer dubbel zoo lang zijn als de wijfjes, en bovendien ruim driemaal zoo zwaar; het gewicht van oude mannetjes +wordt op niet minder dan 3000 KG. geschat. De kop is groot, breed en eenigszins verlengd, de snuit is middelmatig lang, tamelijk +breed, naar voren eenigszins versmald en bijna recht afgeknot, de bovenlip is met stevige donkerbruine snorborstels bezet, +die een lengte van 15 cM. kunnen bereiken; het oog is tamelijk groot, rond, bolvormig uitpuilend; het oor is buitengewoon +klein, men ziet er eigenlijk niets anders van dan een rondachtig gat, dat niet eens door een huidzoom omgeven is; de neus +eindelijk verschilt aanmerkelijk bij het mannetje en het wijfje. Dit lichaamsdeel, dat zulk een grooten invloed heeft op de +uitdrukking van het gelaat, is bij het wijfje van gewonen vorm, maar verlengt zich bij het mannetje tot een slurf, die aan +den mondhoek begint en, van hier gemeten, ongeveer 40 cM. ver vooruitsteekt; als het dier opgewonden is, kan het zijn slurf +ongeveer tweemaal zoo lang maken. De kleur van het haarkleed <a id="d0e349"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e349">246</a>]</span>is niet alleen verschillend naar den ouderdom en het geslacht, maar hangt ook af van den tijd van ’t jaar. Onmiddellijk na +de haarverwisseling is de voornaamste kleur van de huid blauwachtig grijs, later gaat deze in lichtbruin over. + +</p> +<p>Het verbreidingsgebied van den Zee-olifant omvat de zuidelijke gedeelten van de wereldzeeën en strekt zich thans nog tot den +50en graad Z.B. en misschien tot voorbij den zuidelijken poolcirkel uit. Vroeger kwam hij aan de zuidspits van Amerika en +bij de daaronder gelegen eilanden voor, ook bij het eiland van Robinson, Juan Fernandez, en aan de zuidelijke gedeelten van +de Chileensche kust, zoo ook bij Nieuw-Zeeland, Tasmanië en vele andere eilanden, die op deze breedten gelegen zijn; op de +meeste van deze plaatsen is hij echter reeds geheel of bijna geheel uitgeroeid. + +</p> +<p></p> +<div class="divFigure"> +<p class="legend"><img border="0" src="images/p1246.jpg" alt="Zee-olifant (Macrorhinus leoninus). 1/40 v. d. ware grootte."></p> +<p class="figureHead"><i>Zee-olifant</i> (<i>Macrorhinus leoninus</i>). 1/40 v. d. ware grootte. +</p> +</div><p> + +</p> +<p>Door zijn levenswijze herinnert de Zee-olifant aan de Zee-leeuwen en Zee-beren. Ook hij onderneemt ieder jaar reizen in het +zuidelijk deel van zijn verbreidingsgebied; zieke en zwakke exemplaren moeten achterblijven, de gezonde reizen gezamenlijk. +In Patagonië komen zij bij groote troepen in September en October aan, dikwijls reeds in Juni, en vertrekken tegen het einde +van December weder om nog verder zuidwaarts te trekken. Zoo lang zij zich aan land bevinden, geven zij de voorkeur aan zand- +en grindgrond, maar houden zich ook wel in zoet water op. Uit den grooten hoop scheiden zich familiën af van 2 tot 5 leden; +deze treft men steeds dicht tegen elkander aangedrongen in het slijk of in de biezen slapend aan. Bij hoogen warmtegraad verkoelen +zij zich, door in het vochtige zand te gaan liggen; met de voorste ledematen werpen zij dit zand ook op de bovendeelen van +hun lichaam, dikwijls zou men ze eerder voor hoopen zand dan voor levende dieren houden; ook in dit opzicht herinneren zij +dus aan de Dikhuidigen. + +</p> +<p>Hunne bewegingen op het land zijn zeer onbeholpen en vermoeien hen zeer. Als zij zeer vet zijn, slingert de romp bij iedere +schoksgewijze beweging als een met gelei gevulde groote blaas heen en weer. Zoodra zij een korten weg hebben afgelegd, zijn +zij vermoeid en moeten rusten; toch schuiven zij in Californië bij de 5 à 10 M. hooge duinen op, en bereiken zelfs langs een +zeer ongelijken weg plaatsen, die 20 M. boven den zeespiegel gelegen zijn. In het water maken zij veel beter figuur. Zij kunnen +uitmuntend zwemmen en duiken, maken plotselinge wendingen, gaan rustig op de golven liggen om te slapen, laten zich drijven +en maken ijverig en behendig jacht op de dieren, die hun tot voedsel dienen, vooral Koppootige Weekdieren en Visschen. Ook +zij zwelgen wieren en steenen door. Zoo vond <span class="smallcaps">Forster</span> in de maag van een Zee-olifant twaalf ronde steenen, ieder ter grootte van twee vuisten, die zoo zwaar waren, dat hij zich +niet kon voorstellen, hoe de wanden van de maag aan zulk een groote drukking weerstand hadden kunnen bieden. + +</p> +<p>Naar men meent, zijn de zintuigelijke vermogens dezer dieren weinig ontwikkeld. Zij zijn traag en stompzinnig en laten zich +niet licht in hun rust storen. Zij worden zachtaardig en verdraagzaam genoemd, omdat men ze nooit ongetergd andere dieren +of menschen heeft zien aanvallen. Kleine Robben, die tot een ander geslacht behooren, en menschen, die een bad nemen, kunnen +veilig in hun nabijheid zwemmen. <span class="smallcaps">Pernetty</span> verhaalt, dat zijne matrozen wel op deze dieren gereden hebben, als op Paarden, en ze, als zij te langzaam gingen, door messteken +tot een vluggere beweging aanspoorden. “De mannetjes”, zegt <span class="smallcaps">K. von Steinen</span>, “staarden ons gewoonlijk met opengesperden muil aan, maar gingen niet van hun plaats. Terwijl zij ons zoo vol stomme verbazing +aankeken, vertoonde zich op hun gelaat een wonderbaarlijk komisch gebarenspel. Zij gaven hun ontevredenheid lucht door de +dikke neusopzwellingen op en neer te fronzen; zelfs de zwartgalligste hypochonder zou een pijnlijk lachje niet hebben kunnen +onderdrukken bij het zien van de grimassen dezer met snorren versierde physionomiën; vooral die van een kromneuzigen ouden +heer maakten veel indruk.” + +</p> +<p>Tien maanden na de paring, gewoonlijk in Juli of Augustus, in Patagonië in ’t begin van November, omstreeks één maand na hunne +aankomst op de eilanden, worden de jongen geworpen. Deze zijn bij de geboorte reeds 1.3. à 1.5 M. lang en 40 KG. zwaar; zij +worden ongeveer 8 weken lang door de moeder gezoogd en zorgvuldig opgepast. In de zevende of achtste week van hun leven, komen +zij voor ’t eerst onder de leiding van de moeder in de zee. De geheele troep verwijdert zich langzaam van den oever en roeit +dagelijks verder in zee op. De jongen volgen de ouden op al deze tochten, maar moeten reeds na verloop van weinige maanden +geheel voor zichzelf zorgen. In het derde levensjaar ontwikkelt zich bij het mannetje de slurf. +<a id="d0e380"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e380">247</a>]</span></p> +<p>De mensch vervolgt de Zee-olifanten overal waar hij ze vindt. Vroeger waren deze Robben op hunne eenzame eilanden voor alle +vijanden beveiligd. Ongeveer sedert den aanvang van deze eeuw vervolgt de Europeesche robbenslager hen overal en neemt hun +aantal snel af. Op onmeedoogende wijze worden deze weerlooze schepsels uitgeroeid. + +</p> +<p>Voor de jacht op de Zee-olifanten gebruikt men zware knotsen en lansen van ongeveer 5 M. lengte, met stevige, scherpe punten. +Zoo uitgerust, en bovendien met achterladers van groot kaliber gewapend, tracht men tusschen de aan land rustende kudde en +het water te komen, maakt hierna door schreeuwen, schieten en andere geluiden, zooveel leven als maar mogelijk is, en gaat, +onder het zwaaien van de geweren, knotsen en lansen, langzaam op de kudde af, die, door het ongewone geraas verschrikt, zich +in den regel verder landwaarts begeeft. Indien, gelijk niet zelden gebeurt, een mannetje zich verweert, of door den kring +zijner vijanden tracht heen te breken, dan maakt meestal een kogel, die hem de hersenen doorboort, een einde aan zijn leven, +of wordt hij door een lans, die hem in den bek gestooten wordt, opgehouden en gedwongen op het achterste deel van het lichaam +te gaan zitten, waarna twee mannen met hunne zware eiken knotsen toesnellen en hem door vele slagen op den kop verdooven of +dooden. Het vermoorden hunner metgezellen veroorzaakt zulk een schrik onder de dieren, dat zij hun tegenwoordigheid van geest +geheel verliezen en over elkander heenklauteren, rollen en tuimelen, wanneer zij de onmogelijkheid inzien om te vluchten. +Onmiddellijk na de slachting begint men de dieren af te spekken. De stukken spek worden met touwen aaneengebonden, aan stevige +touwen bevestigd en zoo naar het schip gesleept, waar men ze in kleinere stukken verdeelt en in hiervoor geschikte ketels +uitkookt. Hierdoor wordt een traansoort verkregen, die als smeermiddel hooger geschat wordt dan die van de Walvisschen. Het +zwarte, tranige, bijna oneetbare vleesch van het dier, heeft weinig waarde; het hart wordt echter door de matrozen met smaak +gegeten; ook de lever verschaft aan deze volstrekt niet verwende lieden een heerlijk maal, waarop, naar men bericht, een onoverwinnelijke, +vele uren lang aanhoudende slaperigheid volgt. De gezouten tong wordt als een ware lekkernij beschouwd. De kortharige, stijve +huid levert een uitmuntend materiaal voor het overtrekken van groote koffers, ook voor paardentuigen en ander zadelmakerswerk; +zij zou echter nog veel meer gebruikt worden, indien de grootste vellen wegens de vele litteekens, die er op voorkomen, niet +tevens de slechtste waren. + +</p> +<p>De Zee-olifanten zullen niet lang meer tot de bewoners der aarde behooren. Zij kunnen zich voor hun wreeden vijand niet eens, +zooals de Walvisschen, in de ontoegankelijke gedeelten van den oceaan terugtrekken; zij kunnen hun noodlot niet ontgaan, en +moeten de vervolging van den mensch, het onverzadelijkste van alle roofdieren, verduren, totdat het laatste lid van hun geslacht +bezweken zal zijn. +</p> +<hr><p> + +</p> +<p>De tweede familie der orde—de <i>Walrussen</i> (<i>Trichechidae</i>)—bestaat uit slechts één geslacht (<i>Trichechus</i>), met slechts één soort, de monsterachtigste van alle Robben. Wij noemen haar <i>Walrus</i>, de Engelschen <i>Morse</i> of <i>Sea-horse</i>, de Noorsche robbenslagers Rosmar, de Lappen <i>Morske</i> (<i>Trichechus rosmarus</i>). In geheel volwasssen toestand heeft dit kolossale dier een lengte van 4.25 M., in zeldzame gevallen misschien van 5 M., +bij een omvang van 2.5 à 3 M. (soms zelfs 4 M.), terwijl zijn gewicht 1000 KG. kan bedragen. Evenals bij de Zeehonden is het +langwerpige lichaam in het midden het dikst; van hier naar achteren vermindert de dikte echter niet zoo sterk als bij de andere +Robben. Uit dit kolossale lichaam steken de ledematen als groote lappen naar buiten en naar onderen uit, zoodat elleboogsgewricht +en kniegewricht zichtbaar zijn. Alle voeten hebben vijf teenen, die korte, stompe klauwen dragen, welke achter iederen teentop +liggen. De staart is een onbeduidende huidplooi. De Walrus ontleent zijn eigenaardig voorkomen echter niet zoozeer aan zijn +romp, als aan den betrekkelijk kleinen, ronden en door twee bolvormig gezwollen tandkassen aan de bovenkaak monstrueus verdikten +kop. De snuit is zeer kort, breed en stomp, de bovenlip vleezig, in twee boogvormige heften verdeeld, de onderlip daarentegen +gezwollen. Aan weerszijden van den snuit staan op dwarsrijen ronde, afgeplatte, hoornachtige, van voren naar achteren langer +wordende snorborstels; de grootste zijn zoo dik als de schacht van een ravenpen en 10 cM. lang; er zijn waarschijnlijk verscheidene +honderden van deze haren. De neusgaten zijn halvemaanvormig; de ver naar achteren geplaatste kleine, glanzige oogen worden +door vooruitstekende oogleden beschut. De gehooropeningen, waaraan zelfs het geringste spoor van een oorschelp ontbreekt, +zijn aan het achterste deel van den kop gelegen. + +</p> +<p>Het merkwaardigst is echter het gebit. Vóór aan den snuit worden de 6 snijtanden en 2 hoektanden die bij zeer jonge dieren +in de bovenkaak voorkomen, vervangen door twee kolossale hoektanden, die ver buiten den bek uitsteken. Deze slagtanden worden +dikwijls 80 cM., zeer zelden 90 cM. lang, en wegen dan gemiddeld 2½ à 3 KG., soms zelfs 3½ KG.; volgens eenige berichtgevers +zouden zij zelfs een gewicht van 7 of 8 KG. kunnen bereiken. De bijna volkomen onbehaarde, zeer dikke huid, is niet slechts +geplooid, maar bovendien zoo hard als kraakbeen; zij is bij de ouden, evenals bij de jongen, meer of minder donker lederkleurig. +Over ’t algemeen zijn de slagtanden van het wijfje wel dunner, maar dikwijls tevens langer en fraaier dan die van het mannetje, +waaraan meer afslijting valt op te merken. + +</p> +<p>Reeds sedert eeuwen is de Walrus ons door afbeeldingen en beschrijvingen bekend, die hem echter niet in zijn ware gedaante +voorstellen, en ook van zijn levenswijze een onjuist denkbeeld geven. De Duitsche bisschop <span class="smallcaps">Albertus Magnus</span> gaf in 1265 van dit dier een met fabels en overleveringen gekruide beschrijving, waaraan de Noorsche bisschop <span class="smallcaps">Olaus Magnus</span> 30 jaren later maar weinig wist toe te voegen. Een bisschop van Drontheim liet den kop van een Walrus inzouten en zond dezen +in ’t jaar 1520 aan Paus Leo X te Rome. Van dezen kop werd te Straatsburg een afbeelding gemaakt, waarnaar <span class="smallcaps">Conrad Geszner</span> (1665) van den Walrus een tamelijk juiste beschrijving heeft geleverd. <span class="smallcaps">Martens</span>, een Hamburger zeevaarder, die in het einde van de 17e eeuw den Walrus in de IJszee zag, geeft van zijne ervaringen een goed +en uitvoerig verslag; na dien tijd neemt het aantal beschrijvingen toe en evenzoo onze bekendheid met de levenswijze van het +dier en de wijze waarop het gejaagd wordt. + +</p> +<p>Evenals zoovele andere dieren, is ook de Walrus, die nog in de vijftiende eeuw geregeld op de Schotsche kusten aangetroffen +werd, langzamerhand door den mensch naar noordelijker streken verdrongen. Alleen daar kan hij zich nog staande houden, waar +aan het <a id="d0e433"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e433">248</a>]</span>steeds verder doordringen van de jagers der Noordpoolgewesten paal en perk wordt gesteld door bezwaren, die slechts in enkele +jaren tijdelijk verminderen. Over het algemeen kan men zeggen, dat hij in alle, rondom de Noordpool gelegen zeeën, ook thans +nog voorkomt, maar zich volstrekt niet in alle gedeelten van deze zeeën vertoont. Gedurende het geheele jaar ontmoet men hem +bij de noordelijke gedeelten van de Oost- en Westkust van Groenland, in de Baffins-baai en in alle hiermede in verbinding +staande straten, sonden en bochten tot aan de Beringstraat, die zijn oostelijk en westelijk verbreidingsgebied verbindt. In +de Beringstraat en de Beringzee kwam hij eenige jaren geleden betrekkelijk veelvuldig voor. Hier was hij verder zuidwaarts +verbreid dan in den Atlantischen Oceaan, daar men hem op de kust van Alaska, en van de Aleoeten vrij geregeld waarnam. Tegenwoordig +is het aantal Walrussen in deze zeeën veel verminderd. Nog bewonen deze dieren de kusten van Nova Zembla en Spitsbergen en +de geheele noordkust van Siberië. + +</p> +<p></p> +<div class="divFigure"> +<p class="legend"><img border="0" src="images/p1248.jpg" alt="Walrus (Trichechus rosmarus). 1/10 v. d. ware grootte."></p> +<p class="figureHead"><i>Walrus</i> (<i>Trichechus rosmarus</i>). 1/10 v. d. ware grootte. +</p> +</div><p> + +</p> +<p>Weinige tientallen van jaren geleden trof men den Walrus binnen het hierboven omschreven verbreidingsgebied, op sommige plaatsen +althans, nog in zeer grooten getale aan, soms bij troepen van vele duizenden, welker gewicht volgens het getuigenis van de +robbenslagers en andere zeedieren-jagers groote massa’s drijfijs, die zonder hen hoog boven den waterspiegel zouden uitsteken, +tot aan dit peil naar beneden drukte; tegenwoordig ziet men slechts in gunstige omstandigheden nu en dan honderden van deze +dieren bijeen. + +</p> +<p>De eerste indruk dien de Walrus op den mensch maakt, is niet gunstig. De oudste zeevaarders vinden hem even afschrikwekkend +en leelijk, als onze tegenwoordige reizigers. Onze Noordpoolreizigers zeggen, dat, als aan eenig dier den naam “monster” toekomt, +dit dier de Walrus moet zijn; hij verdient dezen naam zoowel door zijn uiterlijk, als door zijn demonische stem en door zijn +onaangename inborst. Zijn leven schijnt zeer eenvormig te zijn, misschien reeds, omdat het verkrijgen van voedsel hem minder +moeite en tijd kost, dan aan andere Robben. Uit de onderzoekingen van <span class="smallcaps">Malmgren</span> en <span class="smallcaps">Brown</span> is gebleken, dat de Walrus zich uitsluitend met dierlijke stoffen voedt. Beiden vonden in de maag van de door hen onderzochte +exemplaren voornamelijk een soort van Slijkmossel of Gaper (<i>Mya truncata</i>), die in de noordelijke gedeelten van de IJszee alle banken en riffen bedekt, en een Steenboorschelp (<i>Saxicava rugosa</i>). Zij zijn van oordeel, <a id="d0e461"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e461">249</a>]</span>dat de Walrus zijne kolossale tanden hoofdzakelijk gebruikt om de bedoelde Schelpdieren van de rotsen los te maken of uit +de slib bloot te woelen. Bovendien verzwelgt hij niet alleen andere in zee levende Ongewervelde dieren, maar ook de algen, +die aan de schelpen der door hem verorberde Weekdieren vastgehecht zijn, alsmede andere zeeplanten, voorts zand en grind, +gelijk ook vele andere Robben doen. Behalve Ongewervelde zeebewoners vreet de Walrus trouwens ook Visschen, die hij zelf vangt, +en de overblijfselen van de Walvisschen en Zeehonden, die door den mensch gedood zijn. + +</p> +<p>De Walrussen vereenigen zich tot gezelschappen, die een meer of minder groot aantal leden hebben, al naar de geaardheid van +de door hen bewoonde kust. Sommige van deze gezelschappen bestaan alleen uit mannetjes, de overige uit de wijfjes met hunne +jongen, zoolang deze nog gezoogd worden. Een enkele ijsschol draagt, naar de noordpoolreizigers berichten, dikwijls 20 of +meer Walrussen. Hunne donker gekleurde lichamen zijn dicht bij elkander gelegen, de kop wordt wegens de lange slagtanden zijwaarts +gedraaid, of rust op het lichaam van een der buren: “zoo zijn zij gewoon het grootste deel van hun leven te verslapen, omdat +het zien van de zon, die maandenlang boven de kim blijft, en het hooren van het eentonig gedruisch van de branding hun vervelen.” +Onder de leden van het gezelschap is er minstens <i>één</i>, die de wacht houdt en die bij het opmerken van een gevaar de overige wekt door zijn krachtige stem te laten weerklinken, +of ingeval van nood ook door een zachten stoot met de slagtanden, waarna het geheele gezelschap zich gereed maakt tot de vlucht +of tot de verdediging van hun leven. Daar waar de Walrus den mensch nog niet heeft leeren kennen, trekt een vreemd schip ternauwernood +de opmerkzaamheid van de schildwachten of van de bende in ’t algemeen; zelfs door een kanonschot krijgen zij geen argwaan, +omdat alle aan geknal gewoon zijn in de noordelijke zeeën, waar het ijs dikwijls met een donderend geraas over groote afstanden +barst. + +</p> +<p>De bewegingen van den Walrus stemmen naar het schijnt nog het meest met die van de Oorrobben overeen. Op het land is zijn +beweging log en onbehendig; hij kruipt echter niet, maar gaat, waarbij hij gelijktijdig den linker achterpoot en den rechter +voorpoot en vervolgens evenzoo de beide andere pooten verplaatst. Zijn gang verschilt van dien der andere overkruis loopende +dieren, alleen hierdoor, dat hij van de voorpooten de teenen, van de achterpooten echter de hiel naar voren richt. Bij het +beklimmen van steile ijsblokken maakt hij, naar men zegt, steeds gebruik van zijne beide lange slagtanden, waarmede hij zich +vasthaakt in barsten en kloven, om vervolgens het zware lichaam op te trekken, daarna den hals op nieuw te strekken, en op +deze wijze voort te gaan, tot hij de gewenschte ligplaats bereikt heeft. Als noodzakelijke hulpmiddelen bij het gaan kan men +de bedoelde tanden echter niet beschouwen, daar de niet minder zwaarlijvige Oorrobben en Zee-olifanten zonder zulke werktuigen +een soortgelijken arbeid verrichten. Eerder acht ik het waarschijnlijk, dat hij zich met behulp van de slagtanden een weg +door het drijfijs baant. Niet onwaarschijnlijk is het ook, dat hij er de bijten mede maakt, die hij op gelijke wijze als de +overige Robben gebruikt en openhoudt. Ook bezigt hij zonder twijfel de hoektanden tot het openwoelen van den grond, waarin +hij zijn voedsel zoekt. Te zijner verdediging dienen zij eveneens; menigmaal heeft hij er zelfs de planken van een boot mede +stuk geslagen. De Walrus begeeft zich van het land naar het water door zich van hellingen af te laten glijden, of ook door +zich, gelijk andere Robben eveneens doen, met een sprong in het water te storten. Evenals alle andere leden van zijn orde +beweegt hij zich hier even snel en behendig, als hij op het land of op het ijs langzaam en onbeholpen is. Hij zwemt uitmuntend, +duikt tot op aanzienlijke diepten en is zeer zeker in staat verscheidene minuten lang onder water te blijven. Een roeiboot +is niet in staat een zwemmende Walrus te achterhalen; van vermoeienis schijnt hij niet te weten, hoe lang deze beweging ook +duurt. + +</p> +<p>Zijn stem gelijkt soms op het loeien van een koe, soms op het zware, grove geblaf van een Hond, maar kan, bij toorn, met recht +gebrul heeten. Gedurende den paartijd verneemt men zijn stem op zulk een grooten afstand, dat Kapitein <span class="smallcaps">Cook</span> en zijne metgezellen hierdoor bij nacht en nevel steeds van de nabijheid van de kust verwittigd werden en de koers van het +schip tijdig genoeg konden doen veranderen om een botsing met het ijs te vermijden. + +</p> +<p>Over den gemoedsaard van den Walrus kan men, op grond van de tot dusver opgedane ervaringen, moeielijk een oordeel uitspreken; +wel mag men het er voor houden, dat dit dier niet minder schrander is dan de overige Bobben. Van de scherpte zijner zinnen +zegt <span class="smallcaps">Pechuel-Loesche</span>: “Het gezicht is slecht, het gehoor reeds veel beter, maar uitmuntend ontwikkeld is de reukzin, want zij krijgen in gunstige +omstandigheden minstens op een afstand van verscheidene honderden schreden de lucht van de menschen; men moet dus, als men +hen besluipen wil, zeer zorgvuldig acht geven op den wind.” Hoewel de Walrus zich bij zijn eerste ontmoeting met den mensch +zeer onverschillig toont, geeft de ervaring hem weldra reden om een andere gedragslijn te volgen; met kracht en verstand verzet +hij zich dan tegen den beheerscher der aarde. Een van zijne meest in ’t oogloopende eigenschappen is de nieuwsgierigheid, +die trouwens aan alle Vinvoetigen eigen is. Bovendien merkt men bij hem een bij de Robben ongewonen moed op. Evenals met hunne +vijanden vechten zij ook met elkander zeer verwoed; dit geschiedt echter alleen in den paartijd, die gewoonlijk in de laatste +maanden van de lente valt. Omstreeks dezen tijd brullen de mannetjes op ieder uur van den dag; bovendien vallen zij elkander +aan en scheuren met de slagtanden zulke diepe schrammen in de huid van hunne tegenstanders, dat deze er even erbarmelijk uitzien, +als andere bij dergelijke tweegevechten gewonde Robben. + +</p> +<p>Na een draagtijd van ongeveer 12 maanden brengt het wijfje een enkel jong ter wereld, waaraan het met de trouwste moederliefde +gehecht is; met groote zelfopoffering zorgt het voor de voeding en ontwikkeling van haar kind en verdedigt het in tijd van +nood met den moed en de woede, die het Walrussengeslacht onderscheiden. Het kleine dier geeft de duidelijkste bewijzen van +kinderliefde en verlaat zijn moeder ook na den dood niet. Als het jong gedood wordt, kan men rekenen op den hardnekkigsten +tegenstand en de onverzoenlijkste wraakzucht van de moeder. + +</p> +<p>Walrussen, die zich op het strand of op een ijsveld bevinden, zijn weinig te vreezen, omdat hun onbeholpenheid hen verhindert +den mensch met goed gevolg aan te vallen; in het water echter geven zij duidelijke bewijzen van groote behendigheid en reusachtige +kracht. Soms vallen deze dieren zonder eenige aanleiding den mensch aan en dwingen dezen tot een niet <a id="d0e484"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e484">250</a>]</span>gewenschten strijd. De noordpoolreizigers <span class="smallcaps">Payer</span> en <span class="smallcaps">Copeland</span> geven van zulk een voorval de volgende levendige en aanschouwelijke beschrijving: “Indien een van deze monsters een boot +ziet, verheft het zich verwonderd boven den waterspiegel, laat onmiddellijk zijn alarmgeschreeuw, een bij schokken uitgestooten +geblaf hooren, zwenkt zoo schielijk mogelijk en zwemt naar het vaartuig toe. Door zijn geschreeuw worden andere Walrussen +aangelokt; de slapende dieren, waarmede men bij het varen iedere botsing heeft trachten te vermijden, worden gewekt, en na +verloop van korten tijd wordt de boot nagezwommen door een groot aantal van deze kolossale beesten, die geweldig tieren en +schijnbaar of in werkelijkheid ten zeerste verbitterd zijn. Het is mogelijk, dat nieuwsgierigheid de drijfveer is, die hen +in beweging brengt; maar de vorm, waarin deze zich openbaart, is wel zeer ongelukkig gekozen; er bestaat alle grond voor het +vermoeden, dat zij de boot willen doen kantelen, om haar grondig te leeren kennen. Men moet zich dus gereed maken voor den +strijd, vooral omdat men weldra tot de overtuiging komt, dat het niet mogelijk is te ontsnappen zelfs door het snelste roeien +van vijf man. De brullende bende Walrussen is nu nog maar op weinige schreden afstands van de boot, die bespat wordt met het +water, die zij duikend en weer bovenkomend opwerpen. De eerste schoten knallen en werken als olie in het vuur van hun woede. +Een woeste strijd begint: sommigen slaan met bijlen op de borstvinnen van de afschuwelijke sphinxen, die hiermede de boot +trachten om te werpen en te vernielen, anderen verdedigden zich met lansen, of beuken met den scherpen kant der roeiriemen +op de dikke schedels der reusachtige monsters, of werpen moeielijk verteerbare pillen in den als een afgrond wijd opengesperden +bek van de onophoudelijk brullende aanvallers. Een woest geschreeuw vervult de lucht; de boot en hare verdedigers bewaren +met moeite hun evenwicht; het water schuimt en geraakt in hevige beweging; nieuwe kampioenen rijzen plotseling uit de diepte +op, of komen zwemmend naderbij; andere zinken doodelijk getroffen naar de diepte, terwijl het water door hun bloed gekleurd +wordt. Het dreigend gevaar, dat de boot zwaar beschadigd of omgekanteld zal worden door het gewicht van een Walrus, die met +de slagtanden den rand van het vaartuig omvat houdt, kan dikwijls alleen door het toebrengen van een doodelijke wonde aan +den leidsman dezer even dappere, als volhardende dieren afgewend worden.” + +</p> +<p>De Europeaan gebruikt van den Walrus de huid, het vet en de tanden. De huid wordt gelooid, het vet uitgekookt, de tanden worden +als ivoor verwerkt. Het grof vezelige, tranige vleesch wordt door de Europeanen hoogstens in geval van nood gegeten; de tong +wordt echter als een smakelijk gerecht beschouwd. De volken van het hooge noorden daarentegen weten van ieder lichaamsdeel +van den Walrus partij te trekken. Van de huid maken zij riemen, touwen en vischnetten, gebruiken haar ook wel tot bekleeding +van hunne zomerverblijven; van de beenderen vervaardigen zij allerlei werktuigen; de pezen worden ineengedraaid om als naaigaren +dienst te doen; het vleesch is een zeer geschat voedingsmiddel en het spek komt bij de spijsbereiding of als brandstof te +pas, zoodat eigenlijk geen enkel deel van het dier ongebruikt blijft. +</p> +<hr><p> + +</p> +<p>De leden van de derde familie onzer orde, de <i>Oorrobben</i> (<i>Otariidae</i>), onderscheiden zich van hunne verwanten in de volgende opzichten. De rand van de gehooropening is voorzien met een kleine, +doch goed ontwikkelde oorschelp. De groote vinvormige ledematen komen duidelijk uit het lichaam te voorschijn en zijn er goed +van te onderscheiden; een aan den rand gelobde huid strekt zich tot voorbij de teentoppen uit, de zolen zijn kaal, de achterteenen +nagenoeg gelijk van lengte, de voorteenen nemen van binnen naar buiten in lengte af. Beide geslachten verschillen aanmerkelijk +in grootte, daar de mannetjes in den regel minstens dubbel zoo lang en drie of vier maal zoo zwaar worden als de wijfjes. + + +</p> +<p>Alle tot dusver bekende soorten van deze familie komen in zoo hooge mate met elkander overeen, dat men ze in één geslacht +vereenigen moet; alle hebben ook in hoofdzaak dezelfde levenswijze. Voornamelijk bewonen zij den Stillen of Grooten Oceaan, +leven zoowel aan de met ijs omzoomde kusten van de Beringstraat als op het vasteland, dat de Zuidpool omgeeft, en op de daarbij +behoorende eilanden, in de gematigde gordels, zoowel als onder de loodrecht gerichte stralen van de zon der keerkringsgewesten; +ginds ondernemen zij meer of minder uitgestrekte verhuizingen, hier bewonen zij jaar in jaar uit hetzelfde gebied; op de meeste +plaatsen worden zij onophoudelijk en onmeedoogend vervolgd, van enkele oorden zijn zij reeds verdreven door den hebzuchtigen +mensch, die om hun vel, vleesch en vet machtig te worden, reeds sedert eeuwen jacht op hen maakt, en ze bij duizenden slacht. + + +</p> +<p>Bijna iedere bezoeker van San Francisco weet te verhalen van den Oorrob, dien de matrozen <i>Zeeleeuw</i> (<i>Otaria Stelleri</i>) noemen, en reeds sedert <span class="smallcaps">Stellers</span> tijd goed kennen. De mannelijke Zeeleeuw kan een lengte van 4 M., een omvang van nagenoeg 3 M., en soms een gewicht van nagenoeg +500 KG. bereiken. De wijfjes zijn aanmerkelijk kleiner, worden geen 3 M. lang en zelden meer dan 200 KG. zwaar. Door den bouw +van den romp wijkt dit dier minder dan de overige soorten van zijn familie van de Zeehonden af, toch kan het er, evenmin als +deze, mede verward worden; want behalve aan den karakteristieken vorm der ledematen is het gemakkelijk te herkennen aan den +langwerpigen kop en langen hals en aan de fiere en gebiedende houding, die het aanneemt, als het in een toestand van opgewondenheid +verkeert. De kleur van de oude mannetjes biedt veel afwisseling aan; op dezelfde rots vindt men zwarte, gesprenkelde of roodachtig +bruine, donkergrijze en lichtgrijze exemplaren bijeen. De oude wijfjes zijn gewoonlijk lichtbruin van kleur; de jongen zijn +leikleurig of grijsachtig zwart. De huid is met korte, aanliggende haren bezet. Bij een andere soort van Oorrob, wiens verbreidingsgebied +zich van de zuidspits van Zuid-Amerika tot aan Grahamsland uitstrekt, en die vooral op Vuurland veelvuldig voorkomt—bij de +<i>Manendragende Zeeleeuw</i> (<i>Otaria jubata</i>)—verlengt het haar van den nek zich bij het volwassen mannetje tot betrekkelijk korte manen. Bij de andere soorten van Zeeleeuwen +komt deze aan den Leeuw herinnerende eigenaardigheid niet voor, o.a. niet bij den eerstgenoemden vorm, die de noordelijke +helft van den Stillen Oceaan bewoont, en niet veel verder zuidwaarts dan de <span class="corr" title="Bron: Galopagos-">Galapagos-</span> of Schildpadden-eilanden voorkomt. + +</p> +<p>Ook op hen wordt ijverig jacht gemaakt; hun spek levert traan, hun huid dient op de Californische kust voor het bereiden van +lijm. De bewoners van Kamtschatka en Saghalin, van Alaska en de Aleoeten weten, behalve van het vet en de huid, ook van de +overige lichaamsdeelen dezer dieren een nuttig gebruik te maken. +<a id="d0e528"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e528">251</a>]</span></p> +<p>De hierboven bedoelde Zeeleeuwen-kudde, die eenige klippen in de nabijheid van San Francisco bewoont, kan zich hier veilig +achten, omdat het verboden is op haar te schieten of haar op een andere wijze lastig te vallen. Van een bezoek aan deze dieren +geeft <span class="smallcaps">Finsch</span> het volgende verslag: “Een zeer breede, maar ook zeer stoffige weg leidt door woeste, schaars begroeide duinen, welker zand +in voortdurende beweging is, zoodat de lucht hierdoor soms als door een nevel verduisterd wordt, naar het zoogenaamde ‘Klippenhuis,<span class="corr" title="Bron: ">’</span> een uitspanningsoord, dat dicht bij de rotsachtige kust van den Stillen Oceaan op een afstand van ongeveer drie kwartier +uurs van San Francisco gelegen is, en door de bewoners van deze stad druk bezocht wordt. Reeds van verre klinkt het ruischen +van de hevige branding den naderenden gast in de ooren; tevens hoort hij echter een vreemdsoortig geblaf, dat sterker en algemeener +wordt, hoe nader hij komt. De oorsprong van dit geluid zoekend, merkt hij drie hooge, kegelvormige klippen op, die op een +afstand van weinig meer dan 150 passen van den oever gelegen zijn, en welker onderste gedeelte zich op sommige plaatsen loodrecht +boven de oppervlakte van de zee verheft. Tegen den voet van deze steenklompen breken de golven met hevig geraas, dat echter +niet zelden overstemd wordt door de levende wezens aan hun top en op hunne hellingen. Omstreeks 60 kolossale zeedieren liggen +op de grootste van de schuins afhellende rotsen der klip in groepen van hoogstens 15 stuks, of ook wel eenzaam; zij hebben +zich in de spleten en op de smalle kammen der rotsen op hun gemak neergevleid, en worden als ’t ware beheerscht door een buitengewoon +groot mannetje, dat op den top van den rots troont en aan alle bewoners van ‘Frisco’ onder den naam ‘Ben Butler’ bekend is. +Nu en dan steekt deze hoog geplaatste den kop omhoog, blaast den dikken hals geweldig op en laat zijn zwaar geblaf weerklinken, +waarmede behalve de zwakkere, fijnere en hoogere stemmen van alle overige leden van het gezelschap, ook het heesch geschreeuw +der talrijke Meeuwen, het gekras der Zeeraven, die in lange rijen op de rotskammen en op afgezonderde klippen en rotspunten +zitten en de doffe basstem van de Bruine Pelikanen zich vermengen. Zelfs de onverschilligste toeschouwer wordt geboeid door +het verrassend schouwspel, dat deze zoo verschillende dieren opleveren en ziet dan tevens met bewondering, hoe deze schijnbaar +zoo logge en stijf-ledige reuzen de hoogste toppen van de klip beklimmen. Dikwijls ziet men, dat zij zich in zee begeven, +door zich eenvoudig langs den zacht hellenden rotswand naar beneden te laten glijden, of door van een hoogen spits zich naar +beneden te storten. Als Dolfijnen spelen zij in de golven, springen soms uit het water, stoeien met elkander, spelen krijgertje +en maken bewegingen, alsof zij onderling verwoed aan ’t vechten zijn, hoewel deze strijd naar alle waarschijnlijkheid niet +ernstig gemeend is en alleen tot tijdverdrijf dient. Met boosaardig opengesperden muil zullen b.v. twee reuzen vreeselijk +tegen elkander brullen, om in ’t volgende oogenblik vreedzaam naast elkander te gaan liggen en door liefkoozingen met de tong +van een vriendschappelijke gezindheid blijken te geven. Uren lang kan men dit voortdurend afwisselend schouwspel gadeslaan +en zal men altijd weer wat nieuws waarnemen en ontdekken.” + +</p> +<p></p> +<div class="divFigure"> +<p class="legend"><img border="0" src="images/p1251.jpg" alt="Zeeleeuw (Otaria Stelleri). 1/30 v. d. ware grootte."></p> +<p class="figureHead"><i>Zeeleeuw</i> (<i>Otaria Stelleri</i>). 1/30 v. d. ware grootte. +</p> +</div><p> + +</p> +<p>De Zeeleeuwen verdragen de gevangenschap zeer goed, worden zeer tam en toonen als zij jong gevangen zijn, een groote gehechtheid +aan hun oppasser. Van de Zeeleeuwen in den Amsterdamschen dierentuin verhaalt Dr. <span class="smallcaps">Rombouts</span> het volgende: “Wat ons vooral opvalt bij den Zeeleeuw, is zijn verstandig gelaat. Zijne heldere oogen bespieden voortdurend +de omgeving. Hij richt zich zoover mogelijk op de voorpooten op, rekt zijn hals uit en ziet over de hoofden der toeschouwers +in het rond, alsof hij iets zoekt; plotseling keert hij zich om en schuift over den rand van het bassin <a id="d0e552"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e552">252</a>]</span>naar de andere zijde, om dan weer op dezelfde wijze uit te kijken naar datgene wat zijne belangstelling wekt. Gij zijt nieuwsgierig +te weten, wat het zijn kan en keert u om, ten einde zijn blik te volgen. Gij bemerkt spoedig, dat het de oppasser is, die +door den Zeeleeuw zoo scherp in het oog wordt gehouden. Elke beweging, die den man maakt, wordt door het dier gevolgd onder +het uitstooten van rauw geblaf.” + +</p> +<p>“De oppasser is intusschen het verblijf van den Zeeleeuw binnen getreden en nauwelijks wordt dit door het dier bemerkt, of +met één sprong is het weer over den rand van het bassin en in de nabijheid van den man, wiens komst hij reeds zoo lang heeft +verbeid. De oppasser wandelt bedaard verder en de Zeeleeuw huppelt hem achterna. Beiden verdwijnen achter het grotwerk, om +na een kort tijdsverloop weder te voorschijn te komen, boven aan den waterval. Met moeite heeft de Zeeleeuw het zoover gebracht, +want klimmen behoort niet tot zijne dagelijksche bezigheden. Met de voorste ledematen ondersteunt hij zich boven op den rand +van den afgrond, en eensklaps, wanneer de oppasser een paar vischjes naar beneden werpt, stort hij zich van boven neer in +de golven, die bruischend omhoog spatten. Eenige oogenblikken daarna zien wij den kop weer boven water komen met den gevangen +visch in den bek. Het dier wordt nooit moede dit kunststuk te verrichten, wanneer het weet, dat daarmede een vischje te verdienen +valt.” +</p> +<hr><p> + +</p> +<p>De <i>Zeebeer</i> (<i>Otaria ursina</i>) is kleiner dan de Zeeleeuw, daar zelfs de grootste mannetjes van den snuit tot aan het puntje van den staart slechts 2 à +2.5 M. lang zijn en de wijfjes zelden meer dan de helft van deze lengte bereiken. De beharing, die aan den hals en aan de +voorzijde merkbaar langer, langs de rugzijde eenigszins verlengd is, bestaat uit niet bijzonder stijf bovenhaar en uit buitengewoon +zacht en fijn, zijdeachtig wolhaar, dat de huid dicht bekleedt. De donkerbruine grondkleur van het vel gaat bij enkele exemplaren +in bruinzwart over, is aan den kop, den hals en het voorste gedeelte van den romp gesprenkeld en neemt aan de onder- en binnenzijde +van de ledematen een lichtere tint aan. Oude wijfjes zijn kenbaar aan hun zilvergrijze kleur. De jonge dieren hebben een zilvergrijs +vel. + +</p> +<p>Weinige Robben bewonen zulk een uitgestrekt gebied als onze Zeebeer, die zoowel aan de kusten van Zuidwest-Afrika en Patagonië, +op de Falklands-eilanden, op Nieuw-Zuid-Schotland en Zuid-Georgië als op het St. Paulus-eiland in den Indischen Oceaan en +de Pribylow-eilanden in de Bering-zee gevonden wordt. + +</p> +<p>De Zeebeer bezoekt de verschillende eilanden en kusten, waar hij geregeld aangetroffen wordt, uitsluitend ten behoeve van +de voortplanting; gedurende de overige maanden houdt hij zich voortdurend in de volle zee op en doet daar verre reizen van +het eene gebied naar het andere. Uit onderzoekingen die gedurende vele opeenvolgende jaren voortgezet zijn, blijkt echter, +dat hij altijd weer naar de bekende paringsplaatsen terugkeert. Als de tijd, waarin de Zeeberen aan den vasten wal vertoeven, +nadert—op de Pribylow-eilanden ongeveer in het midden van April—, bemerkt men daar eerst eenige oude mannetjes, die naar het +schijnt, komen om het terrein te verkennen. Langzamerhand volgen de overige hen na. Bij de keuze van een verblijfplaats op +het land gaan zij met groote omzichtigheid te werk, misschien hebben zij deze gewoonte eerst aangenomen, nadat de ervaring +hun geleerd had, dat het noodig is, zich zooveel mogelijk in acht te nemen, voor hun gevaarlijksten vijand, den mensch. Over +het algemeen zoeken zij eilanden op, en kiezen van de groote eilanden die gedeelten der kusten uit, waar de branding bijzonder +hevig is. De minst toegankelijke rotsen, die zich maar weinig boven de hoogwaterlijn verheffen, dienen hun hier tijdelijk +tot woonplaats. + +</p> +<p>Twee of drie dagen na de landing brengt ieder wijfje één enkel jong ter wereld, in hoogst zeldzame gevallen misschien twee. +Evenals alle robben komt de kleine Zeebeer in zeer ontwikkelden toestand en met geopende oogen ter wereld; hij is bij de geboorte +ongeveer 35 cM. lang. In de eerste weken verlaten de wijfjes hare jongen hoogstens voor eenige oogenblikken, daarna echter +begeven zij zich langeren tijd achtereen in de zee om voedsel te zoeken. Op het land vergezellen de jongen hare moeders overal; +in de eerste 4 à 6 weken zijn zij echter in ’t zwemmen geheel onbekwaam; zij zouden zonder eenige kans op redding verdrinken, +indien zij toevallig te water geraakten. Eerst na dien tijd leeren zij het zwemmen langzamerhand; in het eerst gaat hun dit +onhandig genoeg af: zij trachten de zwembewegingen der volwassenen na te volgen, maar krabbelen altijd zoo schielijk mogelijk +weer uit de zee op het land terug. Mettertijd neemt hun zelfvertrouwen toe; omstreeks het midden van September zijn zij zeer +behendige zwemmers geworden. + +</p> +<p>Wegens zijn uitmuntend vel is de Zeebeer een nog kostbaarder jachtdier dan de overige leden zijner familie. De inboorlingen +van de door hem bezochte eilanden dooden hem trouwens ook om het vleesch, dat een belangrijk bestanddeel van hun voeding uitmaakt +en zelfs door de Europeanen smakelijk wordt genoemd. Van oudsher waren het vooral de vellen van de jonge Zeeberen, die den +jager vergoeding voor zijn moeite verschaften. Bij de jacht op deze dieren is men echter op even kortzichtige en zinnelooze +wijze te werk gegaan, als bij de jacht op de andere Zeezoogdieren; binnen weinige jaren is er zulk een ontzaglijk aantal van +gedood, dat enkele vroeger door hen bewoonde eilanden langzamerhand geheel ontvolkt werden. Tengevolge van later ingevoerde, +de jacht beperkende maatregelen, en vooral sedert Alaska (met de Aleoeten en de noordwaarts van deze gelegen Pribylow-eilanden) +als territoor in de Vereenigde Staten opgenomen werd, is het aantal Zeeberen weer eenigszins toegenomen, zoodat men er tegenwoordig +ieder jaar ongeveer 150.000 stuks kan buit maken, waarvan 100.000 alleen op de Pribylow-eilanden en 25000 op het Bering-eiland +en het Kopereiland, die bij de kust van Kamtschatka gelegen zijn en aan Rusland behooren. De eerste van deze vellen komen +te Londen op de markt en brengen 5 dollars per stuk op. Nog altijd is dit artikel een der belangrijkste van den geheelen pelterijhandel. + + +<a id="d0e574"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e574">253</a>]</span></p> +<p class="div1"></p> +<h2 class="label">Zesde Orde.</h2> +<h2>De Insecteneters (<i>Insectivora</i>). +</h2> +<p>De Insecteneters zijn kleine zoolgangers, die door hun voorkomen meestal sterk de aandacht trekken; zij onderscheiden zich +door een langwerpigen kop en een slurfvormig verlengden neus. Hun romp is in den regel ineengedrongen; de voorste ledematen, +bij eenige zeer vreemdsoortig gebouwd, bieden bij de overige geen afwijkingen aan; de achterste ledematen zijn bij velen lang; +de zintuigen staan bij sommige op een hoogen, bij andere op een lagen trap van ontwikkeling; de bekleeding van het lichaam +vertoont alle overgangen van een fluweelachtig zachte vacht, tot een uit stekels bestaand kleed. In het gebit komen alle drie +soorten van tanden voor. Wat het aantal en den vorm der snijtanden betreft, wijken de familiën en geslachten belangrijk uiteen; +de hoektanden bereiken bij sommige een aanzienlijke grootte, en zijn bij andere kleiner dan de snijtanden; alleen de maaltanden +vertoonen bij de Insecteneters in zooverre overeenstemming, dat de voorste eenspitsig, de achterste meerspitsig zijn. De voeten +hebben meestal vijf teenen, die echter, evenals de handwortel en de voetwortel zeer verschillend ontwikkeld kunnen zijn. In +hun spierstelsel is vooral belangrijk de sterke ontwikkeling van de algemeene huidspier, waardoor bij den Egel het samenrollen +van het lichaam en het oprichten der stekels wordt bewerkt. Men kan haar verdeelen in: een ruggedeelte of kap, dat over de +rugvlakte van kop, hals en romp heengaat, een buikgedeelte, dat de buikvlakte, de zijden van den romp en het bovenste gedeelte +der ledematen bedekt, en den neertrekker van de kap, die zich over den neus, de bovenlip en de wangvlakte uitstrekt. + +</p> +<p>De Insecteneters zijn stompzinnige, brommige, wantrouwige, schuwe, van eenzaamheid houdende, opvliegende dieren. Verreweg +de meeste leven onder den grond, gravend of woelend, of houden zich althans in zeer diep verborgen schuilhoeken op; eenige +bewonen echter het water, andere leven in boomen. Door hun verbazingwekkende werkzaamheid beperken zij aanmerkelijk de vermenigvuldiging +van de schadelijke Insecten en Wormen, van de Slakken en andere lagere dieren, zelfs van vele kleine Knaagdieren. Zonder uitzondering +zijn zij derhalve hoogst nuttige werklieden in dienst van den mensch; zij worden echter alleen door de deskundigen naar waarde +geschat en geacht; het groote publiek heeft van hen een afschuw. Men vervolgt deze kleine grondwerkers, waar men ze ook ontmoet, +wegens hun niet fraaie gestalte en hun levenswijze, en vergeet hierbij geheel en al, wat zij uitrichten, wie zij zijn. Geheel +anders zal iemand handelen, die hun handel en wandel nauwkeuriger onderzocht heeft. Deze merkt dan zooveel op, dat hem aantrekt, +dat hij zeer spoedig hun gemis aan schoonheid over het hoofd ziet, en aan allen belangstelling toont en bescherming verleent. + + +</p> +<p>Verscheidene Insecteneters houden een winterslaap en zouden niet kunnen bestaan, indien de natuur niet op deze wijze voor +hen gezorgd had. Als de koude invalt, breekt er als ’t ware een tijdperk van stilstand aan in het leven der lagere dieren; +duizenden en nogmaals duizenden van de dieren, die aan onze Insecteneters tot voedsel moeten dienen, slapen of zijn gestorven +en hebben alleen hunne eieren achtergelaten. Hierdoor wordt de aarde onbewoonbaar voor de vijanden der Insecten; zij moeten, +omdat zij niet trekken kunnen als de Vogels, in zekeren zin het voorbeeld volgen van de dieren, die voor hun levensonderhoud +onontbeerlijk zijn. Zij trekken zich in verborgen schuilhoeken terug, die zij gedeeltelijk zelf gemaakt hebben, en vallen +hier in een diepen winterslaap, waarin tijdelijk althans bijna alle levensverschijnselen ophouden, en het lichaam dus het +noodige arbeidsvermogen behoudt voor het leven, dat zij na hun ontwaken zullen leiden. Alleen die soorten slapen echter, welke +in mindere mate dan de overige leden der orde van roof leven, dus zij, die, behalve dierlijke stoffen, ook plantaardig voedsel +eten, terwijl juist de ijverigste Insectenroovers hun handwerk zoowel in den winter als in den zomer uitoefenen. Onder den +sneeuw of onder de aardoppervlakte, zoowel als op den bodem van het water, houdt het leven, het rooven en het moorden ook +zelfs in den winter niet op; het spreekt van zelf, dat dit ook het geval is in de landen, waar een altijddurende zomer heerscht, +of waar althans geen winterkoude alles doet verstijven. + +</p> +<p>De Insecteneters bewonen hoofdzakelijk de gematigde landen van het noordelijk <span class="corr" title="Bron: halrond">halfrond</span>; zoowel in Zuid-Amerika als in Australië ontbreken zij geheel. Waterrijke of op zijn minst vochtige bosschen, kreupelboschjes, +bouwlanden en tuinen zijn hunne meest gezochte verblijfplaatsen; zij verlaten ze zoo goed als nooit. Hier jagen zij stil en +onhoorbaar; verreweg de meeste doen dit ’s nachts, eenige echter ook, als de zon schijnt. + +</p> +<p>Over de verdeeling der Insecteneters bestaan bij de dierkundigen verschillende meeningen; wij onderscheiden ze in zes familiën +en voegen als, zevende familie ook nog een merkwaardig dier van den Maleischen archipel—de Vliegende Maki—aan deze orde toe. +<a id="d0e596"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e596">254</a>]</span>De <i>Egels</i> (<i>Erinaceidae</i>), die wij bovenaan plaatsen, zijn zoo eigenaardig, dat een vluchtige beschrijving voldoende is om ze te herkennen. Het uit +36 tanden bestaande gebit en het stekelkleed zijn de belangrijkste kenmerken van de weinige soorten, die wij als echte leden +van deze familie aannemen. Alle Egels hebben een ineengedrongen romp; de kop is niet bijzonder lang, hoewel het aangezicht +zich tot een snuit verlengt; de oogen zijn middelmatig, de ooren tamelijk groot; de korte en dikke pooten hebben plompe voeten; +de voorste zijn altijd met vijf teenen voorzien, de achterste in den regel ook, hoewel zij er bij uitzondering maar vier hebben; +de staart is kort; de huid van de bovendeelen is met stijve, korte stekels, die van de onderdeelen met haar bekleed. + +</p> +<p>Deze familie is over Europa, Azië en Afrika verbreid. Bosschen en weiden, bouwland en tuinen, uitgestrekte steppen zijn de +voornaamste verblijfplaatsen van hare leden. Hier slaan de Egels in het dichtste struikgewas, onder heggen en holle boomen, +tusschen wortels in rotskloven, in verlaten holen van andere dieren en op andere plaatsen hun leger op, of graven zelf korte +holen. Zij leven gedurende het grootste deel van het jaar eenzaam of bij paren en leiden een zuiver nachtelijk leven. Eerst +na zonsondergang ontwaken zij uit hun sluimering en zoeken hun voedsel, dat bij de meeste uit planten en dieren, bij eenige +echter uitsluitend uit dieren bestaat. Ooft en andere vruchten, sappige wortels, zaden, kleine Zoogdieren, Vogels, Kruipende +Dieren, Insecten en hunne larven, naakte Slakken, Regenwormen enz. zijn de spijzen, waarmede de vrijgevige natuur hun disch +voorziet. Bij uitzondering wagen enkele soms een aanval op grootere dieren en vervolgen b. v. Hoenderachtige Vogels of jonge +Hazen. Zij zijn langzame, logge en tamelijk trage, tot den bodem beperkte insectenjagers, die bij het gaan met de geheele +zool den grond aanraken. Onder hunne zinnen staat de reuk bovenaan, maar ook het gehoor is scherp, terwijl het gezicht en +de smaak zeer weinig ontwikkeld zijn en het gevoel voorbeeldeloos stomp is. Wat hunne geestvermogens betreft, nemen de Egels +een zeer lage plaats in. Zij zijn vreesachtig, schuw en dom, maar tamelijk goedaardig, of liever gezegd onverschillig, voor +de omstandigheden waarin zij leven; zij kunnen daarom gemakkelijk getemd worden. De wijfjes werpen 3 à 8 jongen, die bij de +geboorte blind zijn; de moeder zorgt liefderijk voor haar kroost en verdedigt het soms met een zekere soort van moed, welke +eigenschap zij in andere omstandigheden in ’t geheel niet openbaart. De meeste Egels hebben de gewoonte zich bij het geringste +gevaar als een bal ineen te rollen, om op deze wijze de zachte gedeelten van hun lichaam tegen een mogelijken aanval te beschutten. +Deze houding nemen zij ook aan om te slapen. Zij, die de noordelijke gewesten bewonen, brengen het koude jaargetijde in onafgebroken +winterslaap door; die welke in de keerkringsgewesten leven, slapen gedurende het droge seizoen. + +</p> +<p></p> +<div class="divFigure"> +<p class="legend"><img border="0" src="images/p1254.jpg" alt="Egel (Erinaceus europaeus). 1/3 v. d. ware grootte."></p> +<p class="figureHead"><i>Egel</i> (<i>Erinaceus europaeus</i>). 1/3 v. d. ware grootte. +</p> +</div><p> + +</p> +<p>Het directe nut van deze dieren voor den mensch is zeer gering. Tegenwoordig althans weet men met een gedooden Egel nagenoeg +niets aan te vangen. Grooter is echter de dienst, dien zij indirect aan den mensch bewijzen door het verdelgen van een groot +aantal schadelijke dieren. Om deze reden verdienen zij, in plaats van de verachting, die hen gewoonlijk treft, onze groote +belangstelling en de meest uitgebreide bescherming. + +</p> +<p>Wanneer op de eerste warme avonden, die de jonge, lachende lente ons brengt, oud en jong zich naar buiten begeeft om nieuwe +levensfrischheid op te doen in de tuinen, plantsoenen en bosschen, die gedurende den winter geen levensverschijnselen vertoonden, +maar nu tot een nieuw leven ontwaken, merkt de aandachtige hoorder misschien een eigenaardig geritsel op in de dorre, afgevallen +bladen, gewoonlijk onder de dichtste heggen en struiken; hij zal ook, wanneer hij stil blijft staan, weldra de oorzaak van +dit geluid ontdekken. Een klein, halfbolvormig dier, met een opmerkelijk ruig vel, komt uit de bladen naar boven, speurt en +luistert, en vangt <span class="corr" title="Bron: onmiddelijk">onmiddellijk</span> met gelijkmatig trippelende schreden zijn wandeling aan. Als het nader <a id="d0e623"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e623">255</a>]</span>komt, aanschouwt men een zeer aardig, spits snuitje, als ’t ware een verfijnde nabootsing van den groveren en stevigeren varkenssnuit, +een paar heldere, vriendelijk rondkijkende oogjes en een stekelig kleed, dat de geheele bovenkant van het lichaam bedekt, +en zich ook aan de zijden ver naar onderen uitstrekt. Ik stel u hiermede onzen, of, laat ik liever zeggen, mijn lieven tuinvriend, +den <i>Egel</i> voor, een wel is waar bekrompen, maar vriendelijke, eerlijke en trouwhartige vent, die onbewust van schuld de wereld rondkijkt, +en zich maar niet voorstellen kan, hoe de mensch zoo gemeen kan zijn, hem die zich zoo verdienstelijk maakt door het welzijn +van anderen te bevorderen, niet alleen allerlei scheldnamen toe te voegen, maar ook opzettelijk te vervolgen, en hem zelfs, +puur en alleen uit beestachtige moordlust, dood te slaan. + +</p> +<p>De beschrijving van onzen <i>Egel</i> (<i>Erinaceus europaeus</i>), die beter nog onder den naam <i>Stekelvarken</i> bekend is (in Overijsel heet hij <i>Scherperhaas</i>, <i>Echel</i> en <i>Eggel</i>, in Friesland <i>Stiekelbaarch</i> en <i>Igel</i>, in Groningen <i>Swienigel</i>, in Drente <i>Egelkaar</i>), kan kort zijn. Het geheele lichaam is zeer gedrongen, dik en kort, de snuit spits en van voren ingekorven, de mond ver +gespleten; de ooren zijn breed, de zwarte oogen klein. Eenige weinige zwarte snorharen staan in het gelaat tusschen de witachtig +of roodachtig gele, aan de zijden van neus en bovenlip echter donkerbruine haren; achter de oogen ligt een witte vlek. Het +haar aan den hals en aan den buik is lichtrood, geelachtig grijs of witachtig grijs; de stekels zijn in het midden geelachtig +en aan den top donkerbruin; aan hun oppervlakte komen fijne, overlangsche groeven voor ten getale van 24 of 25, daartusschen +bevinden zich uitpuilende lijsten; het binnenste weefsel van den stekel bestaat uit groote cellen. De lengte van het dier +bedraagt 25 à 30 cM., hieronder begrepen de 2.5 cM. lange staart; de schouderhoogte is ongeveer 12 à 15 cM. Het wijfje onderscheidt +zich van het mannetje, behalve door een eenigszins belangrijker grootte, door den spitseren snuit, den dikkeren romp en de +lichtere, meer grijsachtige kleur, bovendien is het voorhoofd bij haar gewoonlijk niet zoo ver benedenwaarts met stekels bezet, +waardoor de snuit een weinig langer schijnt. Op sommige plaatsen onderscheidt men twee verscheidenheden van den Egel: de “Hondsegel” +heeft, naar men beweert, een stomperen snuit, donkerder kleur en geringere grootte dan de “Zwijnegel”. + +</p> +<p>Het verbreidingsgebied van den Egel omvat niet alleen geheel Europa met uitzondering van de koudste landen, maar ook het grootste +deel van Noord-Azië: men vindt hem in Syrië, zoowel als in West- en Zuidoost-Siberië, en wel in een toestand die van groot +welvaren getuigt; want hij verkrijgt daar, evenals in de Krim, een veel aanzienlijker grootte dan bij ons. In de Europeesche +Alpen ontmoet men hem tot aan den kromhoutgordel, enkele malen zelfs tot op een hoogte van meer dan 2000 M. boven den waterspiegel. +Hij komt zoowel in vlakke als in bergachtige streken voor, in wouden, weiden, velden en tuinen; in geheel West-Europa is hij +eigenlijk nergens zeldzaam, maar ook nergens veelvuldig. Veel talrijker is hij in Rusland, waar hij, naar het schijnt, bijzonder +ontzien wordt. + +</p> +<p>Een Egel is een potsierlijke gast en tevens een goede, vreesachtige klant, die eerlijk en ordentelijk met moeite en arbeid +door ’t leven gaat. Weinig geschikt voor het gezellig verkeer, leeft hij bijna altijd alleen of hoogstens met zijn wijfje +samen. Onder de dichtste struiken, onder een hoop takkebossen of in een haag heeft ieder van hen zich een legerplaats gezocht +en deze op de gemakkelijkst mogelijke wijze ingericht. Het is een groot nest, uit bladen, stroo en hooi samengesteld, dat +in een hol of ander dicht struikgewas aangelegd wordt. Als er geen door andere dieren of door de natuur gemaakt hol te vinden +is, graaft de Egel zich met veel inspanning zelf een woning en maakt hierin een nest. De woning is ongeveer 30 cM. diep, en +met twee uitgangen voorzien, de eene naar het zuiden, de andere naar ’t noorden gericht. Hij verandert deze openingen echter, +evenals de Eekhoorn, vooral bij hevigen, noordelijken of zuidelijken wind. In het hooge koorn maakt hij zich gewoonlijk eenvoudig +een groot nest. + +</p> +<p>Als onze stekelige held onderweg een verdacht geluid hoort, blijft hij staan, luistert en speurt; men bemerkt dan zeer duidelijk, +dat het reukzintuig elk der overige zintuigen, vooral dat van het gezicht, verre overtreft. Niet zelden komt het voor, dat +een Egel den jager “op den aanstand” vlak voor de voeten loopt, daarna plotseling stilstaat, om zich heen snuffelt en nu ijlings +de vlucht neemt, voor zoover hij het niet raadzamer acht, onmiddellijk een defensieve houding aan te nemen, d. w. z. zich +tot een bal ineen te rollen. Als dit geschied is, bemerkt men niets meer van de oorspronkelijke gestalte van het dier; het +is een eivormig lichaam geworden, dat aan de eene zijde een kuiltje vertoont, maar overigens aan alle zijden tamelijk regelmatig +afgerond is. Dit kuiltje leidt naar den buik en hiertegen zijn de snuit, de vier pooten en de staart dicht aangedrukt. Terwijl +het stekelkleed, als het dier zich rustig beweegt, er netjes en glad uitziet, en de duizend spitsen nagenoeg bij wijze van +dakpannen over elkander liggen, gaan zij overeind staan, als de Egel zich ineenrolt, en stralen in alle richtingen uit, zoodat +het dier in een vreeswekkenden stekelbal veranderd is. Toch is het na eenige oefening niet moeielijk, ook dan nog een Egel +in de handen weg te dragen. Men geeft aan den bal den stand, dien het dier bij het gaan zou innemen, strijkt de stekels zachtjes +van voren naar achteren terug en heeft er dan niet den minsten last van. + +</p> +<p>Aardig is het te zien, hoe de Egel zich ontrolt. Men plaatse hiertoe het ineengerolde dier op een tuintafel en ga stil daarnaast +zitten. Moeielijk kan men zich een grootere afwisseling van de gelaatsuitdrukking voorstellen, dan men nu aanschouwen zal. +Hoewel de gemoedsstemming van het dier natuurlijk zeer weinig te maken heeft met deze veranderingen der wezenstrekken, heeft +het er toch allen schijn van, dat het gelaat van den Egel in den kortst mogelijken tijd achtereenvolgens alle gemoedstoestanden +uitdrukt van de diepste neerslachtigheid tot de uitbundigste vroolijkheid. Als men zich stil houdt, begint de Egel na verloop +van geruimen tijd er aan te denken zijn wandeling te hervatten. Een eigenaardige rilling van het vel duidt het begin van zijn +beweging aan. Zachtjes schuift hij het voorste en het achterste deel van het stekelpantser uiteen, zet de voeten voorzichtig +op den grond en laat langzamerhand zijn varkenssnuitje voor den dag komen. Nog is de huid van den kop sterk geplooid en een +sombere toorn schijnt uit zijn laag voorhoofd te spreken; zelfs de zachtaardige oogjes liggen nog diep verborgen onder ruige +wenkbrauwen. Meer en meer ontplooit zich het gelaat, al verder en verder, wordt de neus in den wind gestoken, hoe langer hoe +meer het pantser teruggeschoven, eindelijk heeft men op eens weer het goedaardige gezichtje met zijn gewone tevredene en argelooze +bedaardheid voor zich; op dit oogenblik begeeft de Egel zich opnieuw op weg, alsof er nooit eenig gevaar voor hem bestaan +had. +<a id="d0e668"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e668">256</a>]</span></p> +<p>Als een van zijne verwoedste vijanden, een Hond of een Vos, hem bespeurt, rolt hij zich ten spoedigste ineen, en blijft in +deze houding, wat er ook gebeure. Door het woedende geblaf of geknor van zijne vervolgers, weet hij, dat zij vast voornemens +zijn hem met booze bedoelingen te lijf te gaan, en wacht zich er wel voor, een van zijne door erfelijkheid verworven voorrechten +prijs te geven. Toch zijn er middelen genoeg om den Egel te nopen, oogenblikkelijk zijn bolvormige gestalte op te geven. Als +men hem met water begiet, of in het water werpt, ontrolt hij zich onmiddellijk: dit middel weet niet alleen “Reintje van der +Schalk”, maar ook menige Hond ten nadeele van onzen vriend toe te passen. Door tabaksrook, dien men hem tusschen de stekels +door in den neus blaast, wordt dezelfde uitkomst verkregen. + +</p> +<p>De Egel is volstrekt geen onhandige of sukkelachtige jager, integendeel hij kan op de jacht kunststukjes uitvoeren, die een +zekere mate van begaafdheid verraden. Zijn voedsel bestaat hoofdzakelijk uit Insecten; juist daarom is hij ons nuttig. Hij +is echter niet altijd tevreden met dezen schralen kost, maar verklaart ook aan andere dieren den oorlog. Van de kleine Zoogdieren +of Vogels is geen enkele veilig voor hem; onder de lagere diersoorten richt hij een groote slachting aan. Behalve een zeer +groot aantal Sprinkhanen, Krekels, Kakkerlakken, Meikevers, Mistkevers en andere Kevers met hunne larven, verslindt hij Regenwormen, +naakte Slakken, Bosch- en Veldmuizen, kleine Vogels en zelfs jongen van grootere soorten. Men zou kunnen meenen, dat het hem +niet mogelijk is de kleine, vlugge Muizen te vangen; maar hij verstaat zijn beroep en brengt zelfs het ongeloofelijk schijnende +tot stand. Eens heb ik hem nagegaan, terwijl hij op de muizenjacht was en mij terecht verwonderd over zijn slimheid. Hij liep +in ’t voorjaar in ’t lage koorn rond en bleef plotseling staan voor een muizengat, snuffelde en speurde in de nabijheid, wendde +zich langzaam heen en weer en scheen eindelijk tot de wetenschap te zijn gekomen, aan welken kant de Muis zich bevond. Toen +kwam zijn snuit hem uitmuntend te pas. Met groote snelheid wroette hij de gang van de Muis open en haalde haar werkelijk na +verloop van korten tijd in; want het piepen van de Muis en het tevreden geknor van den Egel bewezen mij, dat de ontmoeting +de bedoelde gevolgen had gehad. Nu was het mij dus duidelijk geworden, hoe hij in ’t open veld Muizen jaagt. Hoe hij het aanlegt +om in schuren en stallen dit vlugge wild te overmeesteren, vernam ik eerst onlangs van mijn vriend <span class="smallcaps">Albrecht</span>. Een door dezen onderzoeker in huis gehouden Egel werd bij ’t rondloopen in de kamer plotseling een neuswijze Muis gewaar, +die zich buiten zijn schuilplaats had gewaagd. Met ongeloofelijke snelheid, die echter de gewone plompheid van beweging niet +bedekken kon, schoot de Egel op de Muis toe, en greep haar, voor dat zij den tijd had om hem te ontkomen. “Deze fabelachtig +vlugge beweging van het schijnbaar zoo logge dier heb ik later nog dikwijls waargenomen,” schrijft mij mijn vriend; “steeds +bracht zij mij aan ’t lachen; ik kan er geen juiste vergelijking voor vinden. Bijna was zij te vergelijken met het door de +lucht snorren van een rieten pijl, die door den wind naar rechts en naar links wordt gedreven, en ondanks deze afwijkingen, +toch weer in de juiste baan komt, en het doel treft.” + +</p> +<p>Veel belangrijker dan deze jachtbedrijven is de strijd, dien de Egel met de Slangen voert. Hij toont hierbij een moed, dien +men niet van hem verwacht zou hebben. <span class="smallcaps">Lenz</span> heeft hierover uitmuntende waarnemingen gedaan. “Den 14en Augustus”, bericht hij, “deed ik een Egel in een groote kist, waar +hij twee dagen later jongen ter wereld bracht, welker huid reeds met kleine stekels begroeid was en die hij met trouwe moederliefde +verzorgde. Om zijn smaak te leeren kennen gaf ik hem zeer verschillende soorten van voedsel, en vond, dat hij Kevers, Regenwormen, +Vorschen, zelfs Padden (deze echter niet zeer graag), Hazelwormen en Ringslangen met groot welbehagen verslond. Aan Muizen +gaf hij echter de voorkeur; ooft at hij alleen, als hij geen dierlijk voedsel kreeg, en toen ik hem eens twee dagen achtereen +niets anders dan ooft gaf, at hij zoo weinig, dat twee van zijne jongen uit gebrek aan melk verhongerden.—Ook bij ontmoetingen +met gevaarlijke dieren gaf hij bewijzen van grooten moed. Zoo deed ik eens in zijn kist acht flinke Hamsters; zooals men weet, +zijn dit zeer kwaadaardige Knaagdieren, waarmede niet te gekscheren valt. Nauwelijks had hij de lucht gekregen van de nieuwe +gasten, of hij zette vol toorn zijne stekels overeind en deed, den neus dicht langs den grond schuivend, met de kopsteeksels +een aanval op den naastbijstaanden indringer. Intusschen vernam men van hem een eigenaardig getrommel, als ’t ware een strijdmarsch. +Zijne kopstekels vormden een voor aanval en verdediging geschikten helm. Wat hielp het den Hamster, dat hij blazend naar den +Egel beet: hij verwondde zich eenvoudig den bek aan de stekels, zoodat het bloed er uit druppelde, en kreeg intusschen zoovele +stooten met den stekelhelm tusschen de ribben en zoovele beten in de pooten, dat hij bezweken zou zijn, als ik hem niet het +leven had gered. Nu keerde hij zich tegen zijne andere vijanden en takelde hen zoo toe, dat ik ze wegnemen moest. + +</p> +<p>“Maar wij moeten tot de hoofdzaak overgaan en onzen held volgen in zijn strijd tegen de Adders. Terwijl wij ons verbazen over +zijne daden, zullen wij moeten erkennen, dat wij in zijn plaats gesteld, zooveel moed niet zouden toonen. Den 30en Augustus +bracht ik een groote Adder in de kist van den Egel, die juist bedaard bezig was zijne jongen te zoogen. Ik had mij vooraf +er van vergewist, dat deze Adder op dit tijdstip genoeg gift bezat, daar zij twee dagen vroeger een Muis zeer snel gedood +had. De Egel rook zijn nieuwe huisgenoote (hij laat zich nooit leiden door het gezicht, maar steeds door den reuk), stond +van zijn leger op, trippelde, zonder eenige voorzorg in acht te nemen, bij het vergiftige dier langs, berook haar, terwijl +zij lang uitgestrekt lag, van den staart tot aan den kop en besnuffelde bij voorkeur den bek van den Slang. Deze begon te +sissen en beet den Egel meermalen in den snuit en in de lippen. Als ’t ware spottend met haar onmacht, lekte hij, zonder te +wijken, op zijn gemak het bloed van de wonden, en kreeg intusschen een flinken beet in de uitgestoken tong. Zonder zich hierdoor +van zijn stuk te laten brengen, ging hij voort het woedende en telkens weer opnieuw bijtende dier te besnuffelen en raakte +het ook dikwijls met de tong aan, zonder toe te bijten. Eindelijk pakte hij schielijk den kop van de Slang, verbrijzelde dezen +tusschen zijne tanden, hoe het dier ook tegenspartelde, met giftanden en gifklieren, en vrat haar vervolgens voor de helft +op. Toen hield hij op en ging weer bij zijne jongen liggen, die hij zoogde. Des avonds vrat hij het overschot van zijn middagmaal +op, en bovendien een jonge, pasgeboren Adder. Den volgenden dag at hij weder drie pasgeboren Adders en bevond zich evenals +zijn jongen, in blakenden welstand. Ook was er op de gebetene plaatsen geen spoor van <a id="d0e683"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e683">257</a>]</span>eenige ontsteking of opzwelling waar te nemen. Sedert dien tijd heeft mijn Egel dikwijls met hetzelfde gevolg een Adder bevochten; +altijd ging aan het verslinden van den buit het fijnkauwen van den kop vooraf, terwijl hij bij onschadelijke Slangen dezen +regel volstrekt niet in acht nam. Bij voorkeur sleepte hij al wat er van zijn maal was overgebleven, naar zijn nest mede, +om er te gelegener tijd gebruik van te maken.” + +</p> +<p>Deze mededeelingen zijn ongetwijfeld in alle opzichten merkwaardig. Moeielijk is het te verklaren, hoe een warmbloedig dier +zonder bezwaar beten kan verduren, die voor andere leden van zijn klasse doodelijk zijn. Bovendien moet men wel in het oog +houden, dat de beet van de Adder Zoogdieren doodt, die minstens de dertigvoudige grootte en het dertigvoudige gewicht van +den Egel hebben, en dus, naar men zou veronderstellen, ook veel sterker zullen zijn, dan hij is. Maar onze stekelheld schijnt +werkelijk tegen gif bestand te zijn; want hij verslindt niet alleen vergiftige Slangen, welker gif, zooals men weet, alleen +nadeel doet, als het direct in het bloed wordt gebracht, maar ook dieren, die vergiftigingsverschijnselen teweeg brengen, +als zij zich in de maag bevinden, zoo b.v. de algemeen bekende Spaansche Vliegen, die, wanneer zij eenvoudig met de uitwendige +huid in aanraking komen, hier hevige ontstekingsverschijnselen veroorzaken; andere dieren zouden reddeloos verloren zijn, +na het eten van de bedoelde vergiftige Kevers. + +</p> +<p>Zeven weken na de paring werpt het wijfje, 3 à 6, in zeldzame gevallen zelfs 8 blinde jongen, in een opzettelijk hiervoor +gereed gemaakt leger, onder dichte hagen, hoopen bladen en mos, of in korenvelden. De pas geboren jongen zijn ongeveer 6.5 +cM. lang, zien er in den beginne wit uit, en schijnen bijna volkomen kaal, daar de stekels zich meestal eerst later vertoonen. +Dat zij reeds bij de geboorte aanwezig kunnen zijn, heeft <span class="smallcaps">Lenz</span> waargenomen bij Egels, die te zijnen huize ter wereld kwamen (p. 256). De stekels staan op een zeer zachte, veerkrachtige +onderlaag; de rug is nog volkomen zacht; wanneer men een stekel aanraakt, b.v. met den vinger, prikt men zich er niet aan, +maar drukt hem in den zachten rug naar beneden, waaruit hij echter dadelijk weer oprijst, zoodra men den vingertop wegneemt. +Alleen wanneer men den stekel zijdelings met den nagel, of met een ijzeren tangetje aanvat, voelt men, dat hij hard is. Tegen +den herfst zijn de jonge Egels zoover gevorderd, dat ieder hunner zelf zijn voedsel kan zoeken; voordat de koude dagen komen, +zijn zij allen met smeerbuikjes voorzien, en denken er aan, om, evenals de oude dieren, een winterkwartier voor zich gereed +te maken. Dit is een groote, verwarde, uit stroo, hooi, bladen en mos samengestelde hoop, van binnen echter hol en zorgvuldig +met zachte bouwstoffen gevoerd. De materialen voor den nestbouw worden door den Egel op den rug thuis gebracht; hij verzamelt +ze op een vreemdsoortige wijze. Hij wentelt zich n.l. op de droge bladeren om, daar waar deze het dichtst op elkander gelegen +zijn; er hechten zich tal van bladen aan zijne stekels, waardoor hij een zeer vreemd voorkomen verkrijgt. Op soortgelijke +wijze brengt hij ook ooft naar huis. Men heeft vaak aan de waarheid van dit verhaal getwijfeld; <span class="smallcaps">Lenz</span> heeft het echter gezien, en tegenover zulk een waarnemer zou twijfel een misdrijf zijn, waaraan wij ons niet willen schuldig +maken. Zoodra de eerste strenge vorst invalt, begraaft de Egel zich diep in zijn leger, en brengt hier het koude winterseizoen +in een onafgebroken winterslaap door. De gevoeligheid van het dier, die reeds in den tijd, waarin het zich op zijn vlugst +beweegt, zeer gering is, neemt thans nog op een merkbare wijze af. De winterslaap duurt gewoonlijk tot in Maart. In gunstige +omstandigheden kan de in vrijen toestand levende Egel waarschijnlijk 8 à 10 jaren oud worden. + +</p> +<p>Om een Egel te temmen, heeft men hem eenvoudig op te nemen en op een voor hem geschikte plaats te brengen. Aan deze veranderde +omstandigheden geraakt hij weldra gewoon; hij verliest in den kortst mogelijken tijd alle beschroomdheid voor den mensch. +Voedsel neemt hij zonder bezwaar van hem aan; ook zoekt hij het zelf in huis en hof en nog meer in schuren en bergplaatsen. +In sommige streken wordt hij als huisdier hoog geschat en vooral gebruikt in magazijnen waar men geen Kat kan houden. Voor +het verdelgen van lastige Insecten, vooral voor het opeten van de leelijke Kakkerlakken, is de Egel uitnemend geschikt; hij +oefent dit beroep zeer ijverig uit. Als zijn meester hem vriendelijk en verstandig behandelt, en voor een verborgen schuilhoekje +gezorgd heeft, veroorzaakt de gevangenschap den Egel volstrekt geen verdriet. + +</p> +<p>Onaangenaam wordt de in huis gehouden Egel door zijn nachtelijk gestommel. Zijn logge aard blijkt bij zijne zwerftochten evenals +bij iedere andere beweging. Van den spookachtigen gang der Katten is bij hem niets te bemerken. Ook is hij een onzindelijk +dier; de muskusachtige reuk, dien hij verbreidt, is volstrekt niet aangenaam. Daarentegen kan hij ons door de potsierlijkheid +van zijne bewegingen genoegen verschaffen. Gemakkelijk gewent hij zich aan allerlei soorten van voedsel en ook aan de meest +verschillende dranken. Van melk houdt hij bijzonder veel; alcoholische dranken vallen echter ook wel in zijn smaak en hebben +op hem de gewone uitwerking. <span class="smallcaps">Ball</span> verhaalt van zijne gevangene Egels verscheidene aardige stukjes, o.a. ook, dat hij ze meer dan eens dronken maakte. Hij gaf +aan een van hen zwaren wijn of brandewijn te drinken; de Egel gebruikte er zooveel van, dat hij zeer spoedig “in kennelijken +staat” verkeerde. Een pas gevangen Egel werd, naar hij bericht, na zijn eersten roes onmiddellijk tam; dit had ten gevolge, +dat de genoemde onderzoeker later, en steeds met goed gevolg, zijne Egels op deze wijze temde. + +</p> +<p>De Egel heeft, behalve den onwetenden, boosaardigen mensch, nog vele andere vijanden. De Honden haten hem uit den grond van +hun hart. Zoodra zij een Egel ontdekt hebben, doen zij al wat mogelijk is om aan het stekelige dier hun haat te toonen, o.a. +door een voortdurend, woedend geblaf. De Egel echter volhardt in zijn lijdelijk verzet, zoo lang de Hond zich met hem bezig +houdt en laat het aan den aanvaller over zich een bloedigen neus te halen. De woede van den Hond vindt waarschijnlijk zijn +grond in de ergernis over de ervaring, dat hij tegen zijn gepantserden vijand niets kan uitrichten, en bovendien bij iederen +aanval zich kwetst. Vele Jachthonden bekommeren zich trouwens niet om de stekels, als zij hun woede aan den Egel willen koelen. +Zoo bezat een vriend van mij een Patrijshond, een teef, die alle Egels, welke zij vond, dadelijk doodbeet. De Vos maakt naar +men zegt, ijverig jacht op den Egel, en weet hem op een valsche manier te dwingen zich te ontrollen; met de voorpooten wentelt +hij den stekeligen bol langzaam naar het water en werpt hem er in; daar het dier gevaar loopt te verdrinken, herneemt het +zijn gewone houding en wordt door den Vos, die het naspringt, in ’t water doodgebeten. Ook verhaalt men, dat hij den opgerolden +Egel op den rug wentelt, en hem daarna met den stinkenden <a id="d0e704"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e704">258</a>]</span>inhoud van zijn blaas besproeit; het arme dier hierdoor tot vertwijfeling gebracht, ontrolt zich en wordt in ’t zelfde oogenblik +door den aartsdeugniet bij den neus gepakt en gedood. Op deze wijze komen vele Egels om ’t leven, vooral gedurende hun jeugd. +Zij hebben echter een nog veel gevaarlijker vijand in den Ooruil. “Niet ver van Schnepfenthal,” verhaalt <span class="smallcaps">Lenz</span>, “staat een rots, de Thorsteen, aan welks top zich vele Ooruilen ophouden. Daar heb ik dikwijls, behalve den drek en de vederen +van deze Uilen, ook vellen van Egels, en in de uit onverteerbare stoffen bestaande ballen, die de Uilen uitbraken, stekels +van Egels aangetroffen.” + +</p> +<p>Ook nog na zijn dood moet de Egel den mensch diensten bewijzen, althans in sommige gewesten. Zijn vleesch wordt waarschijnlijk +alleen door Zigeuners en dergelijk rondzwervend gespuis gegeten; deze hebben voor dit dier een eigenaardige toebereidingswijze +uitgedacht. De Egel wordt door de zwervende kookkunstenaars met een dikke laag goed gekneed, kleverig leem bedekt en, met +dit hulsel voorzien, in het vuur gelegd; van tijd tot tijd moet het dier omgedraaid worden. Zoodra de leemlaag droog en hard +is, wordt het gebraad van ’t vuur genomen; nadat het een weinig bekoeld is, neemt men het bekleedsel er af, waardoor meteen +de stekels losgeraken en in het leem blijven steken.—De stekelige huid werd door de Oude Romeinen voor het kaarden van wol, +of liever voor het rouwen van wollen stoffen gebruikt. De egelvellen waren destijds een handelsartikel van zooveel belang, +dat de handel daarin bij senaatsbesluit geregeld werd. Bovendien gebruikte men het egelvel bij wijze van hekel. Ook thans +nog maken sommige veehouders van het egelvel gebruik, als zij een kalf het zuigen ontwennen willen; zij binden n.l. het nog +zuiglustige dier een stukje egelvel op den neus, en laten het dan aan de moeder zelf over, den zuigeling, die haar nu veel +last veroorzaakt, van zich af te weren. Soms wordt het egelvel in zijn ware gedaante door mutsenmakers tot een vreemdsoortig, +stekelig hoofddeksel verwerkt. +</p> +<hr><p> + +</p> +<p>De Insecteneters, welker voorste ledematen als ’t ware tot spaden vervormd zijn, worden in een familie vereenigd, die men +wegens haar betrekkelijk hooge ontwikkeling op die der Egels laat volgen; hare leden hebben zich bijna geheel onder de aardoppervlakte +teruggetrokken en leiden hier een in alle opzichten eigenaardig leven. + +</p> +<p>De <i>Mollen</i> (<i>Talpidae</i>) zijn over het grootste deel van Europa, een groot deel van Azië, Zuid-Afrika en Noord-Amerika verbreid. Deze familie omvat +geen groot aantal soorten; het is echter mogelijk, dat vele Mollen-soorten tot dusver aan de aandacht der deskundigen ontsnapt +zijn. Alle soorten hebben zulke eigenaardige organen en een zoo in ’t oogloopende gestalte, dat zij onmiddellijk kenbaar zijn. +De ineengedrongen romp is rolvormig en gaat zonder duidelijk merkbare afscheiding in den kleinen kop over, die zich tot een +spits toeloopenden snuit verlengt, terwijl de oogen en ooren onbeduidend en uitwendig bijna niet of in ’t geheel niet zichtbaar +zijn. De romp rust op vier korte pooten: de voorste zijn graafwerktuigen geworden en in verhouding tot de overige lichaamsdeelen +reusachtig groot; de achterpooten daarentegen zijn smal, langwerpig en gelijken op pooten van Ratten; de staart is kort of +ontbreekt. Het gebit bestaat uit 36 à 44 tanden. Het maaksel en de stand der voorvoeten vereischen een naar verhouding zoo +krachtige ontwikkeling van het bovenste of voorste gedeelte van de borstkas, als bij geen ander dier voorkomt. Het schouderblad +is smaller en langer, het sleutelbeen dikker en langer dan bij eenig ander Zoogdier. De bovenarm is buitengewoon breed, de +voorarm sterk en kort. De handwortel bestaat uit tien beenderen. Men ziet dadelijk in, dat deze reusachtige voorste ledematen +alleen voor ’t graven kunnen dienen; zij zijn spaden, welker maaksel men zich ternauwernood volkomener voorstellen kan. Aan +deze beenderen hechten zich buitengewoon krachtige spieren; juist hierdoor wordt de naar verhouding zeer forsche ontwikkeling +van het voorste gedeelte van ’t lichaam veroorzaakt. + +</p> +<p>Alle Mollen bewonen bij voorkeur vlakke, vruchtbare gewesten, hoewel zij ook wel in bergachtige streken voorkomen. Zij zijn +echte kinderen van de duisternis; het licht is hun zeer onaangenaam. Daarom komen zij zelden vrijwillig aan de oppervlakte +der aarde; zelfs in den grond zijn zij ’s nachts ijveriger werkzaam dan over dag. Door hun lichaamsbouw zijn zij inderdaad +ongeschikt om aan de aardoppervlakte te verkeeren. Zij kunnen zoomin springen als klimmen, ja zelfs ternauwernood behoorlijk +gaan; toch kunnen verscheidene soorten zich snel over den grond voortbewegen, waarbij zij dezen alleen met de zool van de +achterpooten en den binnenrand der handen aanraken. Des te sneller loopen zij in hunne onderaardsche gangen; werkelijk bewonderenswaardig +is de snelheid, waarmede zij deze graven. Ook zijn zij goed ervaren in de zwemkunst, hoewel zij slechts in geval van nood +dit talent toepassen. De breede handen zijn uitmuntend geschikt voor roeiriemen en, zooals licht te begrijpen is, worden de +krachtige armen in ’t water nog veel minder spoedig vermoeid dan bij het graven in den grond. + +</p> +<p>De reuk, het gehoor en het gevoel zijn de meest ontwikkelde zinnen; het gezichtsvermogen is zeer gering. De stem bestaat uit +sissende en piepende geluiden. De geestvermogens zijn gering, hoewel niet in die mate, als men gewoonlijk meent te moeten +aannemen. Naar het schijnt, zijn evenwel de zoogenaamde slechte eigenschappen bij hen veel meer ontwikkeld dan de goede; want +alle Mollen zijn in de hoogste mate onverdragelijke, twistzieke, bijtlustige, roof- en moordzuchtige dieren, die zelfs den +Tijger in wreedheid overtreffen en zeer gaarne een van hunne soortgenooten opvreten, zoodra hij hun in den weg komt. + +</p> +<p>Hun voedsel bestaat uitsluitend uit dieren, nooit uit plantaardige stoffen. Onder den grond levende Insecten van allerlei +soort, Wormen, Pissebedden enz., vormen het hoofdbestanddeel van hun maal. Bovendien verslinden zij kleine Zoogdieren en Vogels, +Vorschen en naakte Slakken, wanneer zij ze meester kunnen worden. Hun vraatzucht is even groot als hun beweeglijkheid; zij +kunnen slechts zeer korten tijd zonder bezwaar honger lijden en vervallen daarom ook niet in winterslaap. Juist om deze reden +worden zij nuttig als verdelgers van Insecten; daarentegen veroorzaken zij door hun woelen in den grond den menschen veel +ergernis. + +</p> +<p>Een- of tweemaal per jaar werpt het wijfje 3, 4 of 5 jongen en verpleegt deze met zorg. De kleine dieren groeien schielijk +en blijven ongeveer 1 of 2 maanden bij hun moeder. Dan beginnen zij op de wijze van hunne ouders zelfstandig voedsel te zoeken. +Gevangen Mollen kan men slechts met groote moeite in ’t leven houden, daar men hun groote vraatzucht niet voldoende bevredigen +kan. +</p> +<hr><p> + +</p> +<p>De <i>Mol</i>—in Gelderland <i>Graafmuul</i>, in Friesland <i>Mole</i>, in Groningen <i>Wule</i>, in Drente <i>Wient</i> <a id="d0e750"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e750">259</a>]</span>(<i>Talpa europaea</i>) genoemd—de type van de familie, is een soort van een tot Europa en Azië beperkt geslacht, en kan, daar de kenmerken van +de familie reeds opgegeven zijn, met weinige woorden beschreven worden. De lichaamslengte bedraagt, met inbegrip van den 2½ +cM. langen staart, 15, hoogstens 17 cM., de schouderhoogte ongeveer 5 cM. De zeer korte pooten gaan in nagenoeg horizontale +richting van den rolvormigen romp uit. Van den zeer breeden, handvormigen voorpoot wordt de oppervlakte, die bij andere dieren +naar binnen en onderen gericht is, altijd naar buiten en naar achteren gekeerd. De teenen zijn kort, de middelste heeft de +grootste lengte, de overige worden aan weerszijden langzamerhand korter; alle zijn door spanvliezen bijna volkomen verbonden. +De oogen zijn ongeveer zoo groot als een papaverzaadje, liggen halverwegen tusschen de spits van den snuit en de ooren en +zijn geheel en al bedekt door de haren van den kop; zij hebben echter oogleden en kunnen naar verkiezing buitenwaarts gedrukt +en teruggetrokken worden; zij zijn dus voor het gebruik geschikt. De kleine ooren hebben geen oorschelp. De effen zwarte beharing +is overal zeer dicht, kort en zacht, fluweelachtig. Met uitzondering van de voorhanden, de zolen der achterhanden, de spits +van den snuit en het uiteinde van den staart bedekt de vacht het geheele lichaam. Haar glans is vrij sterk en vertoont nu +eens een bruinachtigen, dan weer een blauwachtigen of zelfs witachtigen weerschijn. Uiterst zelden vindt men gele en witte +Mollen. + +</p> +<p></p> +<div class="divFigure"> +<p class="legend"><img border="0" src="images/p1259.jpg" alt="Mol (Talpa europaea). 2/3 v. d. ware grootte."></p> +<p class="figureHead"><i>Mol</i> (<i>Talpa europaea</i>). 2/3 v. d. ware grootte. +</p> +</div><p> + +</p> +<p>Het verbreidingsgebied van den Mol strekt zich uit over Europa, Noord-Afrika en reikt door Azië tot aan den Altaï en zelfs +tot in Japan. In Azië vindt men hem noordwaarts tot aan den Amoer en zuidwaarts tot aan den Kaukasus; in de Alpen treft men +hem nog op een hoogte van 2000 M. aan. Hij is overal veelvuldig, en vermenigvuldigt zich daar, waar men hem niet vervolgt, +merkwaardig sterk. In Nederland ontbreekt hij op de meeste eilanden. Volgens <span class="smallcaps">Van Bemmelen</span> kwam hij er vroeger wel voor, maar is er uitgeroeid. + +</p> +<p>De plaats waar hij zich ophoudt, wordt door hem zelf zeer spoedig op de duidelijkste wijze aangewezen, daar hij voortdurend +nieuwe hoopen moet opwerpen om te kunnen leven. Deze hoopen geven altijd de richting en de uitgestrektheid aan van het jachtveld, +dat hij op dit tijdstip doorzoekt. Wegens zijn buitengewone vraatzucht moet hij dit jachtveld voortdurend vergrooten en daarom +ook aanhoudend werken aan de uitbreiding van zijne onderaardsche gangen. Onophoudelijk graaft hij horizontale galerijen, of +liever loopgraven, op geringe diepte onder de oppervlakte, en werpt, om de losgewoelde aarde te verwijderen, de bekende molshoopen. +“Van alle inheemsche, onder den grond levende dieren,” schrijft <span class="smallcaps">Blasius</span>, “besteedt de Gewone Mol de meeste moeite aan zijne kunstvolle woningen en gangen. Hij heeft niet alleen te zorgen voor de +bevrediging van zijn buitengewoon groote eetlust, maar moet ook zijn woning en de daarmede in gemeenschap staande gangen op +zulk een wijze inrichten, dat hij tegen de velerlei gevaren, waaraan hij blootstaat, beveiligd is. De meeste kunst en zorg +wordt vereischt voor het gereed maken van de eigenlijke woning, die zijn leger bevat. Gewoonlijk bevindt zij zich op een van +buiten moeielijk toegankelijke plaats, onder boomwortels, muren enz.; meestal is zij ver verwijderd van het dagelijksche jachtveld, +waar de loopgraven, die voor ’t verkrijgen van ’t voedsel dienen en van dag tot dag in aantal toenemen, zich op allerlei wijzen +vertakken en kruisen. Woning en jachtveld zijn door een langen, meestal tamelijk rechten loopgang met elkander verbonden. +Behalve deze pijpen en loopgraven worden in den voortplantingstijd nog andere gangen aangelegd, welker doel later zal blijken. +De plaats waar de eigenlijke woning zich bevindt, is dikwijls kenbaar aan een aardhoop, die zich weinig boven de oppervlakte +verheft, maar een aanmerkelijken omvang heeft. Zij bestaat inwendig uit een rondachtige kamer van ruim 8 cM. middellijn, die +het gewone verblijf van den Mol is, en uit twee kringvormige gangen: de grootste gang is ongeveer even hoog als de kamer gelegen +en omgeeft haar op een afstand van ongeveer 16 à 25 cM.: de kleinste, die een weinig boven de kamer aangebracht is, loopt +ten naastenbij evenwijdig met den ondersten ring en is er overal nagenoeg even ver van verwijderd. Gewoonlijk leiden drie +schuins naar boven en naar buiten gerichte vluchtgangen van de kamer naar de kleine kringvormige tunnel, die zelf met de groote, +kringvormige gang in gemeenschap staat, door 5 of 6 schuinsche, naar onderen en naar buiten gerichte verbindingsbuizen, die +steeds met de zooeven genoemde <a id="d0e775"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e775">260</a>]</span>vluchtgangen afwisselen. Van den ondersten ring gaan ongeveer 8 à 10 nagenoeg horizontale, al of niet vertakte vluchtgangen +straalsgewijs naar alle richtingen uit, die alweder afwisselen met de laatstgenoemde verbindingsbuizen; op eenigen afstand +van de woning buigen zij zich meestal om en monden in de gemeenschappelijke loopgang uit. Ook van den bodem der kamer leidt +een veiligheidsbuis naar beneden, die zich weldra opwaarts kromt en in den loopgang uitkomt. De wanden van de kamer en van +de gangen, die bij de woning behooren, zijn zeer dicht, vast ineengestampt en glad gedrukt. De kamer zelf bevat het leger, +dat uit zachte bladen en gras, meestal jonge graanplantjes, mos, stroo, mest of fijne wortels bestaat; de meeste van deze +materialen worden door den Mol van de oppervlakte van den bodem aangevoerd. Als er van boven gevaar dreigt, schuift hij het +zachte leger ter zijde en vlucht langs den ondersten uitweg; als de vijand van onderen of van de zijden genaakt, dan blijven +een of eenige van de verbindingsbuizen naar de kleine kringvormige tunnel voor hem beschikbaar. De kamer biedt hem in alle +omstandigheden een veilige gelegenheid om te rusten en te slapen en is daarom zijn gewone verblijfplaats, zoolang hij niet +bezig is voedsel te zoeken. Zij is op een diepte van 30 à 60 cM. onder de oppervlakte gelegen. De loopgang is wijder dan de +dikte van het lichaam, zoodat het dier zich er gemakkelijk en vlug in bewegen kan; ook hier zijn de wanden door het samenpersen +en vastdrukken van den grond buitengewoon stevig en dicht. Aan de oppervlakte is deze gang niet, evenals de gewone jachtgangen, +aan opgeworpen aardhoopen kenbaar, daar de aarde bij het graven eenvoudig zijwaarts werd geperst. De loopgang dient eenvoudig +om de woning op de gemakkelijkst en snelst mogelijke wijze met het jachtveld in gemeenschap te brengen; niet zelden maken +andere onder den grond levende dieren, Spitsmuizen, Muizen en Padden, van deze gang gebruik; zij moeten echter goed oppassen, +dat zij den Mol hier niet ontmoeten. Van buiten kan deze tunnel hieraan herkend worden, dat de haar bedekkende grond een weinig +inzakt en dat de hierop groeiende planten verdorren. Zulk een loopgang is niet zelden 30 à 50 M. lang. Het jachtveld is meestal +ver van de woning gelegen en wordt dag aan dag, des zomers en des winters in de meest verschillende richtingen doorwoeld en +doorzocht. De hierin voorkomende loopgraven zijn alleen voor tijdelijk gebruik bestemd; zij dienen tot het verkrijgen van +voedsel en worden niet stevig gemaakt; de hieruit afkomstige aarde wordt aan de oppervlakte geworpen; zoo ontstaan de molshoopen, +die op korten afstand van elkander gelegen zijn en de richting der loopgraven kenbaar maken. De Mollen bezoeken hun jachtveld +gewoonlijk drie maal per dag: des morgens vroeg, des middags en des avonds. Zij moeten dus in den regel zes maal per dag door +den loopgang den weg van hun woning naar het jachtveld en terug afleggen en kunnen bij deze gelegenheid, zoodra de bedoelde +buis ontdekt is, zonder fout in den tijd van weinige uren gevangen worden.” + +</p> +<p>De ruimte binnen de gangen staat nooit onmiddellijk met de buitenlucht in gemeenschap; deze dringt echter in voldoende hoeveelheid +tusschen de bestanddeelen van de molshoopen door naar binnen om het dier de noodige zuurstof te verschaffen. Behalve lucht +voor de ademhaling heeft de Mol echter ook water noodig om te drinken; daarom graaft hij altijd afzonderlijke gangen, die +naar nabijgelegen poelen of beken leiden. Ingeval deze in de nabijheid niet voorkomen, wordt in de behoefte aan drank voorzien +door het graven van een loodrechte gang, waarin het regenwater zich ophoopt. + +</p> +<p>Het graven kost den mol weinig moeite. Terwijl hij zich met de kolossale, spadevormige handen op een bepaalde plaats vasthoudt, +boort hij met behulp van de sterke nekspieren den snuit in den lossen grond, verkruimelt de hem omgevende aardkluiten met +de voorpooten en werpt ze buitengewoon snel achter zich. Zijne ooren zijn, doordat zij afgesloten kunnen worden, tegen het +binnendringen van zand en aarde volkomen beveiligd. De losgewoelde grond laat hij in de zooeven door hem gegraven gang zoolang +achter zich liggen, totdat de ophooping hem te lastig wordt. Dan tracht hij aan de oppervlakte te komen, en werpt de aarde +bij kleine hoeveelheden langzamerhand naar buiten. Gedurende dezen arbeid is hij bijna voortdurend met een 12 à 25 cM. hooge +laag losse aarde bedekt. In een lichten grond graaft hij met een werkelijk bewonderenswaardige snelheid. <span class="smallcaps">Oken</span> heeft een Mol drie maanden lang in een kist met zand gehouden; hij nam waar, dat het dier zich, bijna even snel als een Visch +door ’t water glijdt, door ’t zand beweegt; de snuit gaat steeds vooraan, daarna komen de voorpooten, die het zand ter zijde +werpen, terwijl de achterpooten medewerken om het lichaam voort te duwen. Nog sneller beweegt de Mol zich in de loopgangen, +zooals uit zeer aardig bedachte onderzoekingswijzen (p. 262) gebleken is. + +</p> +<p>Zooals reeds op p. 259 opgemerkt is, kan hij zich ook in het water zeer goed redden; er zijn voorbeelden van bekend, dat hij +niet alleen over breede rivieren, maar zelfs over zeearmen gezwommen is. + +</p> +<p>Het voedsel van den Mol bestaat voornamelijk uit Regenwormen en Insectenlarven, die onder den grond leven. Bovendien eet hij +Kevers—vooral Meikevers en Mistkevers—en alle overige Insecten, die hij krijgen kan; ook Slakken en Pissebedden schijnen hem +bijzonder te behagen. Zijn buitengewoon fijne reuk bewijst hem bij het opsporen dezer dieren goede diensten; hij vangt ze +op grootere of kleinere diepten, al naar zij zelf hooger of lager gaan. Hij jaagt echter niet alleen in zijne gangen, maar +haalt zich af en toe ook van de oppervlakte, en, naar men zegt, zelfs uit het water een maal. De Spitsmuis, de Woelmuis, de +Vorsch, de Hagedis, de Hazelworm en de Ringslag, die in zijne gangen verdwalen, zijn verloren. + +</p> +<p>De honger van dit dier is zoo goed als niet te bevredigen. Hij heeft iederen dag zooveel voedsel noodig, als zijn eigen lichaamsgewicht +bedraagt, en kan het geen 12 uren zonder eten uithouden. Hiervan heeft <span class="smallcaps">Flourens</span> zich overtuigd door verscheidene zeer merkwaardige onderzoekingen. Mollen, die door hem gevangen werden gehouden, versmaadden +alle plantaardig voedsel, maar vielen onmiddellijk op levende Vogels en Vorschen en ook op hunne eigene, zwakkere soortgenooten +aan en verslonden ze; een Pad bleef echter gespaard, de Mol stierf van honger, zonder dit dier aan te raken. + +</p> +<p><span class="smallcaps">Lenz</span> plaatste een flinken Mol, dien hij gevangen had zonder hem te beschadigen, in een kistje, welks bodem met een slechts 5 cM. +hooge laag aarde bedekt was; hier kon men hem meesttijds goed waarnemen, daar hij geen onderaardsche gangen kon graven. Reeds +in het tweede uur van zijn gevangenschap vrat hij een groot aantal Regenwormen. Allerlei plantaardig voedsel, ook brood, werd +hem voorgezet; dit bleef steeds onaangeroerd; daarentegen at hij Slakken, Kevers, maden, rupsen en poppen van Vlinders en +vleesch van Vogels <a id="d0e797"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e797">261</a>]</span>en Zoogdieren. Op den achtsten dag gaf <span class="smallcaps"><span class="corr" title="Bron: Lens">Lenz</span></span> hem een grooten Hazelworm: oogenblikkelijk ging hij op het dier af, gaf het een beet en verdween onder den grond, omdat het +zich sterk bewoog. Dadelijk kwam hij echter weer voor den dag, beet nogmaals en trok zich opnieuw in de diepte terug. Dit +deed hij wel 6 minuten lang; eindelijk werd hij stoutmoediger, pakte de prooi stevig aan en begon te kauwen, maar had groote +moeite met het stukbijten van de taaie huid. Toen hij er evenwel eerst een gat in had gemaakt, werd hij zeer onversaagd, drong +al vretend steeds dieper door, maakte krachtige bewegingen met de voorpooten, om het gat wijder te maken, trok er eerst de +lever en de darmen uit, en liet ten slotte niets over dan den kop, de rugwervels, eenige stukken van de huid en den staart. +Dit geschiedde ’s morgens. Des middags vrat hij nog een groote Tuinslak met gebroken huisje, en des namiddags verslond hij +drie vlinderpoppen. Om 5 uur had hij reeds weder honger en kreeg nu een Ringslang, die ongeveer 80 cM. lang was; met deze +handelde hij op gelijke wijze als met den Hazelworm. + +</p> +<p>Bij gevangen Mollen kan men zich zeer duidelijk overtuigen van de scherpte van hunne zintuigen. Ik deed een Mol in een kist, +welks bodem met een laag aarde van ongeveer 16 cM. dikte bedekte was. Onmiddellijk woelde hij zich onder den grond. Nu drukte +ik den grond vast, en legde fijn gesneden, rauw vleesch in een hoek. Reeds na verloop van weinige minuten verhief zich hier +de grond, de fijne, buitengewoon buigzame snuit kwam er boven te voorschijn en het vleesch werd verslonden. De reuk stelt +den Mol in staat het voedsel te ontdekken, zonder dat hij het behoeft te zien of aan te raken; het reukzintuig is hem een +goede gids door zijne, op een doolhof gelijkende, onderaardsche gangen. Zijn gehoor is voortreffelijk. Waarschijnlijk gebruikt +hij het vooral om gevaren te ontgaan; want de Mol merkt niet slechts de geringste trilling van den bodem op, maar hoort ook +volkomen duidelijk ieder gedruisch, dat hem een naderend gevaar doet duchten; hierdoor gewaarschuwd, tracht hij zich zoo schielijk +mogelijk uit de voeten te maken. Van het gezicht moet worden opgemerkt, dat de Mol wel degelijk gebruik maakt van zijne oogen; +hij laat zich, gelijk bekend is, door dit zintuig leiden, als hij zwemmend rivieren overtrekt, die te breed zijn om er onder +door te graven. Zoodra hij zich gedrongen ziet om te zwemmen, schuift hij dadelijk de haren, die de oogen omgeven, uiteen, +zoodat de kleine, glanzige, donkere bolletjes, die hij thans ver naar buiten gedrukt heeft, goed zichtbaar en voor het gebruik +geschikt zijn. + +</p> +<p>Reeds uit de voorafgaande mededeelingen kan men afleiden, dat de Mol, in verhouding tot zijn grootte, een vreeselijk roofdier +is. Zijn inborst is hiermede in overeenstemming. Hij is woest, buitengewoon verwoed, bloeddorstig, wreed en wraakzuchtig; +hij leeft eigenlijk met geen enkel dier in vrede, behalve met zijn wijfje, dat hij trouwens alleen gedurende den paartijd +en zoo lang de jongen klein zijn, bij zich duldt. Gedurende den overigen tijd van het jaar laat hij geen enkel levend wezen +in zijn nabijheid toe; als gast of medebewoner in zijn onderaardsche woning, wordt nooit eenig dier, van welke soort dan ook, +opgenomen. Als twee Mollen van dezelfde sekse elkander ontmoeten, leggen zij steeds de grootst mogelijke woede en ijverzucht +aan den dag. Het spreekt van zelf, dat in den strijd die tusschen hen ontbrandt, geen kwartier wordt gegeven; het einde van +zulk een gevecht is altijd, dat de overwonnene door den overwinnaar wordt opgegeten. + +</p> +<p>Een ander leven vangt in den paartijd aan. Dan verlaten de mannetjes en wijfjes des nachts dikwijls hun hol en zwerven aan +de oppervlakte rond om andere mollenpaleizen op te zoeken en hier bezoeken af te leggen. Het is gebleken, dat er veel meer +mannetjes dan wijfjes zijn; eindelijk vindt de mannelijke Mol, misschien na velerlei moeite en strijd, een wijfje en tracht +dit door geweld of goedheid aan zich te verbinden. Hij vestigt zich daarna met zijn liefje in zijn eigen of in haar hol en +legt hier gangen aan, die op de gewone jachtgangen gelijken, maar voor een geheel ander doel bestemd zijn, namelijk om het +wijfje er in op te sluiten, wanneer zich een medevrijer vertoont. Zoodra hij zijn lieve wederhelft op deze wijze in veiligheid +heeft gebracht, keert hij onmiddellijk naar zijn tegenstander terug. Beide verwijden de gangen, waarin zij elkander aangetroffen +hebben, tot een strijdperk en vechten nu op leven en dood. Intusschen tracht het opgesloten wijfje haar vrijheid te herkrijgen, +graaft nieuwe gangen en verwijdert zich al verder en verder van haar gevangenis; de overwinnaar ijlt haar achterna en brengt +haar weder terug; na velerlei strijd geraken de beide brommige kluizenaars aan elkander gewend. Zij graven nu gemeenschappelijk +gangen om zich te beveiligen en ten behoeve van hun kostwinning; het wijfje legt een nest aan voor hare jongen, in den regel +daar, waar drie of meer gangen in een punt samenkomen, en waar dus bij gevaar zooveel mogelijk gelegenheden om te vluchten +zijn. Het nest wordt gemaakt door een eenvoudige kamer dicht te bekleeden met zachte, meestal stuk gebeten plantendeelen, +hoofdzakelijk met bladen, gras, mos, stroo en andere dergelijke stoffen; het ligt gewoonlijk op tamelijk grooten afstand van +de vroeger beschreven woonkamer, waarmede het door een loopgang verbonden is. Na een draagtijd van ongeveer vier weken werpt +het wijfje in dit nest 3 à 5 blinde jongen, die hulpbehoevender zijn dan de jongen van de meeste andere Zoogdieren. Aanvankelijk +zijn zij onbehaard en ongeveer zoo groot als een groote boon. Maar reeds in hun vroegste jeugd zijn zij even onverzadelijk +als hunne ouders; zij groeien daarom zeer snel. + +</p> +<p>De moeder wijdt zeer veel zorg aan haar kroost en schuwt geen gevaar, waar het de veiligheid van hare jongen geldt. Maar ook +het mannetje bemoeit zich met hen, brengt hun Regenwormen en Insecten en neemt bij overstroomingen behoorlijk zijn deel aan +de gevaren van de redding der jongen, door ze in den bek op een veilige plaats te brengen. Als zij ongeveer 5 weken oud zijn, +hebben zij tennaastenbij de helft van de grootte der volwassene bereikt, liggen echter nog altijd in het nest, en wachten +tot een van de ouders hun voedsel brengt, dat zij dan met ongeloofelijke gretigheid in ontvangst nemen en opeten. Als hun +moeder hun ontnomen wordt, wagen zij het soms, gekweld door den hevigsten honger, in de loopgang te gaan, waarschijnlijk om +hun verzorgster te zoeken; als zij niet gestoord worden, begeven zij zich eindelijk ook buiten het nest en zelfs aan de oppervlakte, +waar zij met elkander spelen en stoeien. Hunne eerste pogingen om te woelen zijn nog zeer onvolkomen; zonder eenigen regel +in acht te nemen, maken zij loopgraven onmiddellijk onder de oppervlakte van den bodem, dikwijls zoo dicht er bij, dat zij +nagenoeg niet met aarde bedekt zijn; slechts zelden beproeven zij het opwerpen van molshoopen. Maar het verstand komt met +de jaren, en reeds in de volgende lente zijn zij volkomen ervaren in het bedrijf van hunne ouders. + +</p> +<p>De Mol houdt geen winterslaap, gelijk vele andere <a id="d0e813"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e813">262</a>]</span>Insecteneters doen, maar is des zomers en des winters voortdurend in beweging. Hij volgt de Regenwormen en Insecten na en +begeeft zich met hen diep in den grond of naar de bovenste aardlaag.—Van de middelen, die uitgedacht zijn om de levenswijze +van een zoo verborgen levend dier na te gaan, wil ik er slechts één als voorbeeld aanhalen. Om de snelheid van de beweging +van den Mol in zijne gangen te onderzoeken, plaatste <span class="smallcaps">Lecourt</span> een aantal stroohalmen op een rij in de loopgang, zoodat zij door den voorbijsnellenden Mol aangeraakt en in beweging gebracht +moesten worden; boven aan deze stroohalmen had hij kleine, papieren vlaggetjes bevestigd. Nu maakte hij den Mol, die in zijn +jachtveld bezig was, verschrikt door op een hoorn te blazen, totdat het dier in den loopgang terugkeerde. Achtereenvolgens +vielen de vlaggetjes naar beneden, zoodra de Mol de stroohalmen aanraakte, waardoor de onderzoeker en zijne helpers in staat +gesteld werden om de snelheid van de bewegingen met zekerheid te bepalen. Deze kwam overeen met die van een Paard in den draf. + + +</p> +<p>Er is geen twijfel aan, dat de Mol door het wegvangen van Regenwormen, Veenmollen, engerlingen en andere schadelijke dieren +veel nut sticht; hij moet daarom op alle plaatsen, waar men de door hem opgeworpen hoopen gemakkelijk uit den weg ruimen kan, +als een der nuttigste Zoogdieren aangemerkt worden. Niet minder waar is het echter, dat men hem in tuinen niet kan dulden, +omdat hij hier door het woelen in den grond, waaruit kostbare planten hun voedsel trekken, of door het losmaken van deze gewassen +een belangrijke schade aan de kweekerij zal veroorzaken. Bovendien brengt hij de waterkeeringen, die het land tegen overstroomingen +beveiligen, door zijn woelen in gevaar; bij hoogen waterstand dringt het water door de gangen heen, en spoelt ze uit, zoodat +op deze wijze een dijkbreuk kan ontstaan. Op de weiden, in de bosschen, op de akkers is hij onze bondgenoot en verdient hij +onvoorwaardelijk beschermd te worden, op andere plaatsen veroorzaakt hij ontzaglijk veel ergernis en schade. Men kent vele +middelen om hem te verdrijven; het is echter in alle gevallen het verstandigst dit werk aan een ervaren mollenjager op te +dragen, daar deze de kunst om Mollen te verdelgen veel beter verstaat, dan beschrijvingen haar leeren kunnen. Slechts een +enkel middel wil ik aangeven, omdat het nog weinig bekend is en goed helpt. Als men een tuin of een ander stuk grond dat netjes +in orde moet blijven, voor den Mol beveiligen wil, behoeft men niets anders te doen, dan er omheen een massa afgehouwen doornstruiken, +scherven en andere puntige voorwerpen, ongeveer tot op een diepte van 60 cM. in den grond te begraven. Zulk een beschermende +muur weert iederen Mol af, want als hij er doorheen dringen wil, verwondt hij zich het gelaat aan de een of andere spits en +bezwijkt dan in den regel zeer schielijk aan de gevolgen van deze verwonding. + +</p> +<p>De Mol heeft behalve de mensch nog vele andere vervolgers. De Bunzingen, Hermelijnen, Uilen en Valken, de Buizerden, Raven +en Ooievaars loeren op hem, terwijl hij de aarde uit zijne loopgraven naar buiten werkt, de Wezel vervolgt hem zelfs in zijne +gangen, waar hij ook niet zelden een slachtoffer wordt van de Adder. De Rattenvangers scheppen er genoegen in den gravenden +Mol te bespieden, hem door een plotselinge beweging uit den grond te slingeren en door eenige beten om ’t leven te brengen. +Slechts de Vossen, Marters, Egels en de genoemde Vogels verslinden hem; de andere vijanden laten hem liggen, nadat zij hem +gedood hebben. +</p> +<hr><p> + +</p> +<p>De <i>Klim-egels</i> of <i>Toepei’s</i> (<i>Tupaiidae</i>) vormen een derde familie van Insecteneters. Letterlijk vertaald beteekent de Duitsche naam dezer familie “Spitshoorntjes”; +hij duidt aan dat deze dieren op Eekhoorntjes gelijken, hoewel de overeenstemming slechts oppervlakkig kan zijn. Hun kop loopt +uit in een langen snuit, welks stompe spits gewoonlijk naakt is; de romp is gestrekt, de staart lang of zeer lang, pluimvormig, +tweerijig behaard, de vacht dicht en zacht. De oogen zijn groot, de ooren langwerpig en afgerond, de voeten hebben naakte +zolen en vijf van elkander gescheiden teenen, die met korte, sikkelvormige klauwen gewapend zijn. Het wijfje heeft vier tepels +aan den buik. + +</p> +<p>De Klim-egels bewonen Achter-Indië en den Indischen Archipel. Zij zijn echte dagdieren, die hunne rooverijen in het heldere +zonlicht uitvoeren. Door hun vacht en hunne bewegingen gelijken zij op de Eekhorentjes; de inboorlingen in de door hen bewoonde +landen hebben voor hen en de Eekhorentjes slechts één naam. + +</p> +<p>Een van de grootste soorten is de <i>Tana</i> (<i>Tupaia tana</i>, <i>Cladobates tana</i>). Deze dieren onderscheiden zich van hunne verwanten, behalve door de grootte, ook door den langen staart; zij hebben een +donkerbruine, naar zwart zweemende vacht, die aan de onderdeelen een roodachtig waas vertoont, aan den kop en aan den snuit +met grijs gemengd is. Wat grootte betreft, komt de Tana nog het meest met ons Eekhorentje overeen; de lengte van zijn lichaam +bedraagt niet recht 20 cM., die van den staart evenveel. + +</p> +<p>De Tana is een vlug en wakker dier, hoewel zijne bewegingen niet zoo snel zijn als die van onze Eekhorentjes, die zulk een +uitstekend gebruik weten te maken van hunne lange, gekromde nagels en bijna even behendig zijn in ’t klauteren als de Apen. +Zijn voedsel bestaat uit Insecten en vruchten, die hij zoowel in de takken als op den bodem zoekt. +</p> +<hr><p> + +</p> +<p>Nauwkeuriger, hoewel volstrekt niet in voldoende mate, zijn ons de <i>Spring-spitsmuizen</i> (<i>Macroscelidae</i>) bekend, die een der opmerkelijkste familiën van de orde vormen. Evenals de meeste Klim-egels door hun staart op de Eekhoorntjes +gelijken, herinneren de Spring-spitsmuizen aan andere Knaagdieren, n.l. aan de Springmuizen, door de lange, dunne, bijna onbehaarde +achterpooten. Bovendien hebben zij van alle Insecteneters den langsten neus; deze is bij haar een echte slurf geworden en +heeft aanleiding gegeven tot haar Duitschen naam, die letterlijk vertaald “Slurfspringers” beteekent, terwijl haar wetenschappelijke +naam “Langschenkels” beduidt. De slurf is in het midden slechts dun behaard en heeft aan den wortel een reeks van tamelijk +lange haren; de spits is geheel kaal. Bovendien vallen aan den kop de groote oogen, de omvangrijke, van binnen met lijstvormige +plooien voorziene ooren en de lange snorharen in ’t oog. De tamelijk korte, dikke romp rust op ledematen, welker voorste paar +zeer van het achterste verschilt. De achterpooten zijn buitengewoon lang; zooals reeds gezegd is, komen zij door hun maaksel +overeen met die van andere woestijnbewoners, en wel van de Springmuizen. De vacht is zeer dicht en zacht. Het gebit bestaat +uit 40 tanden. +<a id="d0e860"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e860">263</a>]</span></p> +<p>De <i>Olifant-spitsmuis</i> (<i>Macroscelides typicus</i>) is 25 cM. lang, met inbegrip van den 11½ cM. langen staart en van de bijna 2 cM. lange slurf. De bovendeelen zijn roodachtig +bruin of muiskleurig; de onderdeelen en de pooten evenwel meer of minder zuiver wit. + +</p> +<p>Dit dier gelijkt door zijn levenswijze volkomen op de andere leden van zijn familie. Tot dusver heeft men tien soorten van +Spring-spitsmuizen onderscheiden, die zonder uitzondering in Afrika, vooral in Zuid- en Oost-Afrika thuis behooren en hier +de door de zon geblakerde, kale gewesten verlevendigen. Zij bewonen bij voorkeur de steenachtige bergstreken en vinden in +diepe en moeielijk toegankelijke gaten onder steenen, in rotsspleten en in holen van andere dieren een toevlucht bij ieder +gevaar, dat zij zelfs in het minst belangrijke vreemde verschijnsel meenen te ontdekken. Het zijn echte dagdieren, ja zelfs +ware zonlicht-dieren, die zich gedurende de gloeiende middaghitte het best op hun gemak gevoelen, en dan ook het ijverigst +met de jacht bezig zijn. Hun voedsel bestaat hoofdzakelijk uit Insecten, die zij behendig weten te vangen, of uit barsten +en spleten van het gesteente te voorschijn brengen. Van hun voortplanting weet men tot dusver nog niets. Aan gevangen dieren +zijn, naar het schijnt, nog geen waarnemingen gedaan. +</p> +<hr><p> + +</p> +<p>Een vijfde familie van onze orde draagt den naam van <i>Borstelegels</i> (<i>Centetidae</i>), naar een op Madagaskar levenden, egelachtigen Insecteneter. Zij hebben een gerekten lichaamsbouw, een langen kop, die in +een tamelijk langen snuit eindigt, kleine oogen en middelmatig groote ooren, geen of een langen, onbehaarden staart, korte +pooten en vijf met stevige klauwen gewapende teenen aan alle voeten. Hun huid is deels met stekelige borstels, deels met stijve +haren bekleed. +</p> +<hr><p> + +</p> +<p>Bij den <i>Tanrek</i> (<i>Centetes Ecaudatus</i>), valt de in een spitsen snuit eindigende kop bijzonder in ’t oog. Het geheele lichaam is tamelijk dicht bedekt met stekels, +borstels en haren, die in zekeren zin ongevoelig in elkander overgaan, althans een duidelijk bewijs leveren, dat de stekels +eenvoudig eigenaardig gevormde haren zijn. Alleen aan den achterkop, in den nek en aan de zijden van den hals komen ware, +eenigszins buigzame stekels van ongeveer 1 cM. lengte voor. De spits van den snuit en de ooren zijn naakt; de voeten zijn +slechts met korte haren bedekt. De stekels, de borstels en de haren zijn lichtgeel van kleur, in het midden zwartachtig bruin +geringd; dit laatste is op den rug meer dan aan de zijden het geval. Het volwassen dier is ongeveer 27 cM. lang. + +</p> +<p>De Tanrek, die oorspronkelijk alleen op Madagaskar inheemsch was, is van daar naar Mauritius, Mayotte en Réunion overgebracht; +hij bewoont bij voorkeur bergachtige streken, die rijk zijn aan struiken, varens en mossen, en graaft hier holen en gangen +in den grond, die hem een schuilplaats verschaffen. Het is een schuw, vreesachtig dier, dat het grootste deel van den dag +in de strengste afzondering doorbrengt, en niet voor zonsondergang te voorschijn komt. Hij vertoont zich alleen, zoolang het +in de bedoelde landen lente en zomer is, d. w. z. na de eerste regenbuien, totdat het droge jaargetijde aanvangt. Gedurende +de grootste droogte houdt hij zich in de diepste kamer van zijn hol op, en brengt hier de maanden April tot November slapend +door, evenals onze Egel den winter. Zijn voedsel bestaat grootendeels uit Insecten, voor ’t overige echter ook uit Wormen, +Slakken en Hagedissen, en bovendien uit verschillende vruchten. Voor het water heeft hij, naar het schijnt, een bijzondere +voorliefde. + +</p> +<p>In de gevangenschap eet de Tanrek rauw vleesch, gekookte rijst en bananen. Gedurende den dag slaapt hij; des nachts is hij +wakker. Als er in zijn hok een hoop aarde is, wroet hij hierin met zijn snuit als een Zwijn, en wentelt zich er ook graag +overheen. Met zijne krachtige klauwen doet hij pogingen om zijn hok stuk te maken, wat hem niet zelden gelukt. Met andere +dieren van zijn soort strijdt hij dikwijls, vooral over het voedsel. Voor zoover mij bekend is, werd hij tot nu toe nog nooit +levend naar Europa gebracht. +</p> +<hr><p> + +</p> +<p></p> +<div class="divFigure"> +<p class="legend"><img border="0" src="images/p1263.jpg" alt="Olifant-spitsmuis (Macroscelides typicus). 1/2 v. d. ware grootte."></p> +<p class="figureHead"><i>Olifant-spitsmuis</i> (<i>Macroscelides typicus</i>). 1/2 v. d. ware grootte. +</p> +</div><p> + +</p> +<p>Aan de Marters onder de Roofdieren herinneren de <i>Spitsmuizen</i> (<i>Soricidae</i>), die de soortenrijkste familie van de orde der Insecteneters vormen. Evenals gene bezitten zij alle talenten, die een echt +rooversleven mogelijk maken, op de meest verschillende plaatsen zijn zij thuis; haar moed, haar bloeddorst en haar wreedheid +staan volstrekt niet in verhouding tot haar geringe grootte. +<a id="d0e915"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e915">264</a>]</span></p> +<p>De Spitsmuizen, die naast de Vleermuizen de kleinste van alle Zoogdieren zijn, hebben een evenredig gebouwd lichaam en herinneren +door haar uitwendig voorkomen aan de Ratten en Muizen. De romp is slank, de kop lang, de snuit in de lengte gerekt, het gebit +zeer volledig en uit buitengewoon scherpe tanden samengesteld: gewoonlijk 1 snijtand, 2 éénpuntige valsche kiezen en 3 vier- +of vijfpuntige ware kiezen in elke onderkaakshelft, in iedere bovenkaakshelft 1 of 2 valsche kiezen en 1 ware kies meer. Echte +hoektanden komen er dus niet voor. Eigenaardige klieren bevinden zich aan de zijden van den romp of aan den wortel van den +staart. De romp is met zachte, fluweelachtige haren bekleed, de lippen, de voeten en de staart met stijvere haartjes; de wangen +dragen lange snorren; de zijden van den voet zijn bezet met stevige, bij de onbehaarde voetzool scherp afstekende, borstelige +haren. + +</p> +<p>Tegenwoordig zijn de Spitsmuizen over de Oude Wereld en Noord-Amerika verbreid, in Australië en Zuid-Amerika daarentegen ontbreken +zij geheel. Zij leven zoowel in de vlakten als in hooger gelegen gewesten, zelfs op de Voor-Alpen en de Alpen, het liefst +echter in dichte bosschen en kreupelhout, op weiden en velden, in tuinen en huizen. De meeste geven de voorkeur aan vochtige +plaatsen, sommige houden zich in ’t water op. Vele leven onder den grond, graven zelf gaten en gangen, of maken gebruik van +die, welke er reeds zijn, nadat zij den rechtmatigen eigenaar met geweld of list verdreven hebben. Bijna alle zoeken de duisternis +of de schaduw en schuwen droogte, hitte en licht; zij zijn zelfs zoo gevoelig voor deze werkingen, dat niet zelden de zonnestralen +de oorzaak zijn van haar dood. Al hare bewegingen, van welken aard ook, hebben buitengewoon snel en behendig plaats. Zij, +die alleen maar loopen, schuiven pijlsnel over den weg; die, welke zwemmen, zijn in deze kunst even ervaren, als eenig ander +op ’t land levend Zoogdier. + +</p> +<p>Onder de zinnen van de Spitsmuizen bekleedt de reuk, naar het schijnt, de eerste plaats; de volgende komt aan het gehoor toe, +dat ook zeer goed ontwikkeld is; het oog daarentegen is meer of minder gebrekkig. Hare geestvermogens zijn gering; een zekeren +graad van verstand kan men haar echter niet ontzeggen. Zij zijn in de hoogste mate roof- en moordzuchtig; zij behooren tot +de vreeselijkste vijanden van kleine dieren, de grootere ontwijken zij zorgvuldig. Reeds bij het geringste gedruisch nemen +de meeste de wijk naar hare schuilhoeken; hiervoor bestaan voldoende redenen, daar zij tegenover sterke dieren zoo goed als +weerloos zijn. Van ons standpunt gezien, moeten de meeste niet alleen als onschuldige en onschadelijke, maar zelfs als hoogst +nuttige dieren beschouwd worden, die ons door de verdelging van schadelijke Insecten belangrijke diensten bewijzen. Haar voedsel +ontleenen zij namelijk bijna uitsluitend aan het dierenrijk: Insecten en hunne larven, Wormen, Weekdieren, kleine Vogels en +Zoogdieren, in sommige gevallen echter ook Visschen en vischkuit, Kreeften enz. vallen haar ten buit. Zij zijn buitengewoon +vraatzuchtig en verslinden iederen dag zooveel als haar eigen gewicht bedraagt. Geen enkele soort kan gedurende langen tijd +honger lijden; daarom houden zij geen winterslaap, maar verrichten, als het weder maar eenigszins zacht is, hare werkzaamheden +ook op den met sneeuw bedekten bodem, of zoeken haar voedsel op beschutte plaatsen, b.v. in menschelijke woningen. De stem +van alle soorten van Spitsmuizen bestaat uit fijne, piepende of kwetterende en fluitende klanken; als zij beangst zijn, verneemt +men van haar jammerende geluiden; alle verbreiden, als zij in gevaar verkeeren, een meer of minder sterken muskus- of civetreuk, +die haar wel is waar gedurende haar leven niet tegen hare vijanden beveiligt, maar ten gevolge heeft, dat slechts weinig dieren +haar eetbaar achten. De Honden en Katten b.v. laten de door hen gedoode Spitsmuizen liggen, zonder ze op te vreten; de meeste +Vogels daartegen zullen, daar de reuk- en smaakzin bij hen minder ontwikkeld zijn, deze prooi als voedsel niet versmaden. + + +</p> +<p></p> +<div class="divFigure"> +<p class="legend"><img border="0" src="images/p1264.jpg" alt="Tanrek (Centetes ecaudatus). 1/3 van de ware grootte."></p> +<p class="figureHead"><i>Tanrek</i> (<i>Centetes ecaudatus</i>). 1/3 van de ware grootte. +</p> +</div><p> + +</p> +<p>De meeste Spitsmuizen zijn zeer vruchtbaar, daar zij van vier tot tien jongen werpen. Gewoonlijk komen deze naakt en met gesloten +oogen ter wereld; zij ontwikkelen zich echter schielijk en zijn reeds na verloop van een maand in staat haar eigenaardig beroep +uit te oefenen. +</p> +<hr><p> + +</p> +<p>In de eerste onderfamilie vereenigt men de <i>Spitsmuizen</i> in engeren zin (<i>Soricinae</i>). Zij vormen de <a id="d0e944"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e944">265</a>]</span>kern van de familie, hebben 28 à 32 tanden, een langen en smallen schedel en geen zwemvliezen tusschen de teenen. In Nederland +en Duitschland zijn drie geslachten van deze onderfamilie vertegenwoordigd. +</p> +<hr><p> + +32 aan den top donkerbruin gekleurde tanden, voeten die aan alle zijden door korte en zachte haren omgeven zijn, alsook de +gelijkmatige en overal even lange beharing van den staart, kenmerken de <i>Spitsmuizen</i> in den engsten zin (<i>Sorex</i>), welker meest verbreide vertegenwoordiger—de <i>Gewone</i> of <i>Bosch-spitsmuis</i> (<i>Sorex vulgaris</i>)—tot de meest bekende dieren van ons vaderland behoort. Zij is iets kleiner dan de Huismuis; haar lengte bedraagt, met inbegrip +van den 4½ cM. langen staart, 11 cM. De kleur van de fijne, fluweelen vacht wisselt af van helder roodbruin tot het glanzigste +zwart; de zijden zijn altijd lichter van kleur dan de rug, de onderdeelen grijsachtig wit met bruinachtig waas, de lippen +witachtig, de lange snorren zwart, de pooten bruinachtig; de staart van boven donkerbruin, van onderen echter bruinachtig +geel. Op grond van de ongelijke kleur heeft men verschillende groepen onderscheiden, die door sommige voor soorten, door anderen +voor variëteiten worden gehouden. + +</p> +<p></p> +<div class="divFigure"> +<p class="legend"><img border="0" src="images/p1265.jpg" alt="Huis-spitsmuis (Crocidura aranea) en Gewone Spitsmuis (Sorex vulgaris.) Ware grootte."></p> +<p class="figureHead"><i>Huis-spitsmuis</i> (<i>Crocidura aranea</i>) en Gewone Spitsmuis (<i>Sorex vulgaris</i>.) Ware grootte. +</p> +</div><p> + +</p> +<p>Men vindt de Gewone Spitsmuis in Nederland, Duitschland, Zweden, Engeland, Frankrijk, Italië, Hongarije en Galicië, waarschijnlijk +ook in het naburige Rusland, in hooge streken, zoowel als in lage, op bergen en in dalen, in bouwlanden en tuinen, in de nabijheid +van dorpen of in de dorpen zelve en gewoonlijk dicht bij het water. Des winters komt zij in de huizen of althans in de stallen +en schuren. Bij ons is zij de algemeenste soort van de geheele familie. Zij bewoont bij voorkeur onderaardsche holen en vestigt +zich daarom gaarne in de gangen van den Mol of in verlaten muizengaten, voor zoover zij geen door de natuur gevormde barsten +en spleten in het gesteente of in den bodem vindt. In den zachten grond graaft zij met den snuit en de zwakke voorpooten zelf +gangen, die in den regel zeer dicht onder de oppervlakte gelegen zijn. Evenals de meeste andere leden harer familie, is ook +zij een volkomen nachtdier, dat over dag niet dan ongaarne zijn onderaardsch verblijf verlaat. Nooit doet zij dit, zoolang +de middagzon schijnt; werkelijk zou men zeggen, dat zij zeer veel last heeft van de zonnestralen; men veronderstelt dan ook, +dat de talrijke doode Spitsmuizen, die men in ’t heetst van den zomer aan wegen en bij slooten vindt, door de zon verblind, +den ingang van hun hol niet hebben kunnen terugvinden en daarom bezweken zijn. + +</p> +<p>Onophoudelijk ziet men de Spitsmuis bezig, met haar snuit in alle richtingen te snuffelen, om voedsel te zoeken; elk dier, +dat zij vindt en overmeesteren kan, is verloren; zij vreet soms zelfs hare eigen jongen op en in ieder geval de gedoode dieren +van haar eigen soort. “Ik heb,” zegt <span class="smallcaps">Lenz</span>, “dikwijls Spitsmuizen in kisten gehad. Met Vliegen, Meelwormen, Regenwormen en dergelijk voedsel kan men ze bijna in ’t +geheel niet verzadigen. Ik moest ieder elken dag een geheele doode Muis of Spitsmuis of een Vogeltje, zoo groot als zij zelf, +geven. Zoo klein zij ook zijn, vreten zij iederen dag een Muis op en laten niets dan vel en beenderen over. Zoo heb ik ze +dikwijls goed vet gemest; zij sterven echter, wanneer men ze honger laat lijden, reeds na verloop van korten tijd. Ook heb +ik getracht haar met brood, rapen, peren, hennep-, papaver-, kool- en kanariezaad enz. te voeden; zij verhongerden echter +liever, dan dat zij er een hap van namen. Als zij vet gebakken pannekoeken kregen, beten zij er in terwille van het vet; wanneer +zij echter een in een val gevangen Spitsmuis of Muis vonden, begonnen zij oogenblikkelijk deze te verslinden. Bij goede verzorging +kan een Bosch-spitsmuis maanden lang in een kist in ’t leven gehouden worden.” + +</p> +<p><span class="smallcaps">Welcker</span> bond een stevige draad aan den achterpoot van een levende Spitsmuis, en liet haar op het veld in de door Muizen bewoonde +gaten kruipen. Na verloop van korten tijd kwam uit de gang, waarmede de proef genomen was, een hoogst beangste Veldmuis naar +buiten gekropen, met de Spitsmuis op haar rug. Het onverzadelijke roofdier had zich met de tanden aan den nek van zijn slachtoffer +vastgehecht, doodde dit in korten tijd en vrat het op. De bewegingen van de Bosch-spitsmuis zijn buitengewoon snel en behendig; +zij loopt vlug, als ’t ware schuivend over den bodem, springt tamelijk ver, kan bij scheef staande stammen naar boven klauteren, +en in geval van nood tamelijk goed zwemmen. Haar stem bestaat uit een schel, fijn kwetterend, bijna fluitend, maar zacht geluid, +zooals ook van andere leden harer familie wordt vernomen. De reuk is ongetwijfeld de volkomenste van hare zinnen. Het komt +dikwijls voor, dat levend gevangen <a id="d0e987"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e987">266</a>]</span>Spitsmuizen, die weder losgelaten worden, in de val terugkeeren, alleen omdat deze de lucht van Spitsmuizen aan zich heeft. +Naar het schijnt, laat de Spitsmuis zich niet door haar gezichtsvermogen leiden; ook haar gehoor moet tamelijk zwak zijn; +de fijne neus echter vervangt de beide genoemde zintuigen bijna volkomen. + +</p> +<p>Er zijn weinig dieren, die zoo ongezellig zijn, en zich tegenover hunne soortgenooten zoo afschuwelijk gedragen, als de Spitsmuizen; +alleen de Mol evenaart hen in dit opzicht misschien. Niet eens de dieren van verschillende sekse leven, behalve in den paartijd, +in vrede met elkander. Behoudens de genoemde uitzondering, vreet de eene Spitsmuis de andere op, zoodra zij haar te pakken +kan krijgen. Dikwijls ziet men twee van deze dieren zoo woedend met elkander vechten, dat men ze met de handen kan grijpen; +zij vormen in den letterlijken zin van ’t woord één klomp, en rollen over den bodem, de tanden stijf in elkanders lichaam +geslagen, de eene de andere vasthoudend met een woede, waarmede de scherpste Bullenbijter eer zou inleggen. Het is een groot +geluk, dat de Spitsmuizen niet zoo groot zijn als Leeuwen: zij zouden de geheele aarde ontvolken en ten slotte moeten verhongeren. +Het is een hoogst zeldzaam verschijnsel, dat men de Spitsmuizen vereenigd ziet tot groote gezelschappen, waarin vrede heerscht +of schijnt te heerschen. <span class="smallcaps">Cartrey</span> hoorde eens in de droge bladen een lang aanhoudend geritsel en geschreeuw, dat, naar hem bleek, veroorzaakt werd door een +talrijke schare van Spitsmuizen, door hem geschat op ongeveer honderd stuks, die met elkander schenen te spelen en onder aanhoudend +gepiep en gekwetter heen en weer liepen. Waarom zij dit deden, kon men niet ontdekken; misschien was het een vrijage op groote +schaal. De drachtige Spitsmuis bouwt zich een nest van mos, gras, dorre bladen en plantenstengels, het liefst in metselwerk +of onder holle boomwortels, voorziet het met verscheidene zijgangen, bekleedt het van binnen met zachte stoffen en werpt hier +tusschen Mei en Juli 5 à 10 jongen, die naakt, met gesloten oogen en ooren ter wereld komen. Aanvankelijk verzorgt de oude +haar kroost zeer liefderijk; haar liefde bekoelt echter schielijk en de jongen beginnen dan zelf hun voedsel te zoeken. Zooals +reeds opgemerkt werd, zwijgt in dit geval de stem des bloeds volkomen; iedere Spitsmuis beschouwt reeds in haar jeugd al het +vleesch, dat zij meester kan worden, als voedsel, zij het dan ook, dat dit vleesch van hare eigen broers en zusters afkomstig +is. + +</p> +<p>Opmerkelijk is het, dat de Spitsmuizen slechts door weinige dieren gegeten worden. De Katten dooden ze, waarschijnlijk, omdat +zij ze aanvankelijk voor gewone Muizen houden, maar eten ze nooit. Ook de leden van de Marter-familie versmaden ze, naar het +schijnt. Slechts door eenige Roofvogels, en ook door den ooievaar en de Adder, worden zij zonder aarzeling en zelfs met smaak +verslonden. Zeker is het, dat de tegenzin van de scherp ruikende Zoogdieren zijn grond heeft in den afkeer, die bij hen wordt +opgewekt door de lucht, welke van de Spitsmuizen uitgaat. Deze doordringende, op muskus gelijkende lucht wordt veroorzaakt +door twee klieren, die zich aan de zijden van den romp en wel dichter bij de voorpooten dan bij de achterpooten bevinden, +en gaat over op alle voorwerpen, die met de Spitsmuis in aanraking komen. + +</p> +<p>Het is mogelijk, dat het vooroordeel, waaronder de Spitsmuizen in vele gewesten van Europa te lijden hebben, ook ten deele +op deze reuk gegrond is. Hier en daar, b. v. in Engeland, worden deze onschadelijke dieren bijna nog meer gevreesd dan vergiftige +Slangen. Iedereen ziet in, dat een Spitsmuis met hare fijne, dunne tandjes den mensch in ’t geheel geen kwaad kan doen; toch +wordt haar beet voor vergiftig gehouden, en verwacht men er de vreeselijkste gevolgen van. Zelfs het aanraken van een Spitsmuis +wordt als een stellige voorbode van de eene of andere ramp aangemerkt; zoowel dieren als menschen, die op deze wijze door +de Spitsmuis “getroffen” zijn, zullen, naar men beweert weldra ziek worden, ingeval zij niet ten spoedigste een in zulke gevallen +dienstig geacht middel toepassen. +</p> +<hr><p> + +</p> +<p>Het kleinste inheemsche Zoogdier is de <i>Dwergspitsmuis</i> (<i>Sorex pygmaeus</i>); in het deel van Europa, dat ten noorden van de Alpen ligt, vindt men er geen kleiner. Met inbegrip van den 3½ à 3¾ <span class="corr" title="Bron: M">cM</span>. langen staart, bedraagt de lichaamslengte van dit diertje 8½ cM. “Er is mij,” schrijft <span class="smallcaps">Schlegel</span>, “slechts één voorwerp van deze kleine Spitsmuis bekend geworden; het werd in Gelderland dood op den weg gevonden. Deze soort +heeft veel overeenkomst met de Gewone Spitsmuis, maar zij is een vierde kleiner, haar snuit en haar staart zijn daarentegen +naar evenredigheid langer, en laatstgenoemde overtreft in dit opzicht den romp. De vacht is op de bovendeelen min of meer +donker grijsbruin, welke kleur op de zijden in het rosgele trekt en allengs in het witgrijs der onderdeelen overgaat. + +</p> +<p>“De Dwerg-Spitsmuis bewoont het grootste gedeelte van Midden-Europa tot in de warmste gewesten van Siberië. Zij houdt zich +in boschrijke streken op, en behoort, zooals het schijnt, nergens onder de algemeen voorkomende dieren. Waarschijnlijk wordt +zij echter wegens haar kleinheid en omdat zij in het hout verscholen leeft, veelal over het hoofd gezien. Zij heeft in hare +gewoonten veel overeenkomst met de Gewone Spitsmuis.” +</p> +<hr><p> + +</p> +<p>Bij de <i>Veldspitsmuizen</i> (<i>Crocidura</i>) bestaat het gebit uit 28 à 30 witte tanden. Voor het overige stemmen zij met de leden van het vorige geslacht overeen. +</p> +<hr><p> + +</p> +<p>De <i>Huis-spitsmuis</i> (<i>Crocidura aranea</i>), een diertje van 11½ cM. totale en 4½ cM. staartlengte, is aan de bovenzijde bruingrijs, aan de onderzijde zonder scherpe +afscheiding lichter, aan de lippen en de voeten bruinachtig wit behaard. + +</p> +<p>“Deze soort,” zegt <span class="smallcaps">Van Bemmelen</span>, “komt waarschijnlijk in ons geheele land voor; door mij werd zij waargenomen in Noord- en Zuid-Holland, Utrecht, Gelderland, +Overijsel en Groningen.” Het verbreidingsgebied van de Huis-spitsmuis strekt zich van Noord-Afrika over Zuid-, West- en Middel-Europa +tot in Noord-Rusland uit en omvat verder Centraal-Azië en het noordoosten van Siberië. Naar het schijnt, komt zij in Engeland, +Denemarken en Skandinavië niet voor. Volgens <span class="smallcaps">Blasius</span> is zij in zekeren zin aan veld en tuin gebonden, geeft aan beide althans bepaaldelijk de voorkeur boven het woud en den woudzoom, +waar zij evenwel soms gevonden wordt. Geen van hare verwanten gewent zich zoo licht aan de omgeving van den mensch, geen dezer +dieren komt zoo dikwijls in gebouwen, vooral in schuren en stallen, als zij. In de vrije natuur maakt zij des morgens vroeg +en in de avonduren jacht op allerlei soorten van kleine dieren, van het kleine Zoogdier tot <a id="d0e1044"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1044">267</a>]</span>den Worm; in de huizen snoept zij van den voorraad vleesch, spek en olie. Bijna in ieder opzicht gelijken hare zeden en gewoonten +op die van de Gewone Spitsmuis. +</p> +<hr><p> + +</p> +<p>Een tweede, tot dit geslacht behoorende soort met dertig tanden, de <i>Wimper-spitsmuis</i> (<i>Crocidura suaveolens</i>), verdient vermelding, omdat zij, met een soort van Vleermuis, het kleinste van alle thans bekende Zoogdieren is. Haar totale +lengte bedraagt slechts 6½ cM., met inbegrip van den 2½ cM. langen staart. De kleur van de fluweelzachte vacht is licht bruinachtig +of roodachtig grijs, de staart is van boven bruinachtig, van onderen lichter, de snuit en de pooten zijn vleeschkleurig, de +voeten dragen witachtige haartjes; oudere dieren zijn lichter en roestkleurig, jonge donkerderen meer grijs. Opmerking verdient +de betrekkelijk zeer groote oorschelp. + +</p> +<p>De Wimper-spitsmuis komt voor in nagenoeg alle landen, die rondom de Middellandsche Zee en de Zwarte Zee gelegen zijn. Men +heeft haar in het Noorden van Afrika, in het zuiden van Frankrijk, in Italië en in de Krim gevonden. Haar levenswijze stemt +met die van hare geslachtsgenooten overeen. +</p> +<hr><p> + +</p> +<p></p> +<div class="divFigure"> +<p class="legend"><img border="0" src="images/p1267.jpg" alt="Wimper-spitsmuis (Crocidura suaveolens). Ware grootte."></p> +<p class="figureHead"><i>Wimper-spitsmuis</i> (<i>Crocidura suaveolens</i>). Ware grootte. +</p> +</div><p> + +</p> +<p>Van de overige Spitsmuizen verdient één soort, de <i>Water-spitsmuis</i> of <i>Graver</i> (<i>Crossopus fodiens</i>), een afzonderlijke vermelding. Zij heeft, met inbegrip van den bijna 5½ cM. langen staart, een lengte van 11 cM. Van hare +reeds genoemde verwanten onderscheidt zij zich, doordat hare teenen aan de onderzijde met stijve, dikke en tamelijk lange +haren bezet zijn, die de rol van zwemvliezen vervullen. + +</p> +<p>Naar het schijnt, is de Water-spitsmuis over bijna geheel Europa en een deel van Azië verbreid, en op voor haar geschikte +plaatsen overal te vinden. In de meeste gewesten van ons vaderland komt zij vrij algemeen voor. De noordelijke grens van het +door haar bewoonde gebied bereikt zij in Engeland en de oeverlanden van de Oostzee, de zuidelijke grens in Spanje en Italië. +In de gebergten begeeft zij zich tot op aanzienlijke hoogten, in de Alpen tot ongeveer 2000 M. boven den zeespiegel. Bij voorkeur +bewoont zij de wateren in bergachtige streken, het liefst die, waarin zelfs bij de strengste koude nog open plaatsen voorkomen, +daar deze in den winter, om vrij in en uit te gaan, onontbeerlijk zijn. Beken in bergachtige woudstreken, waar zuiver water +over een uit zand of grind bestaanden bodem vloeit, welker oevers met boomen bezet, en door tuinen of weiden omgeven zijn, +worden door haar, naar ’t schijnt, gaarne tot verblijfplaats gekozen. Even gaarne houdt zij zich echter op in vijvers met +helder water en een bedekking van eendenkroos. Soms vindt men haar hier in verbazend grooten getale. Dikwijls woont zij in +het midden van de dorpen, en dan liefst in de nabijheid van den door ’t stroomend water in beweging gebrachten molen. Zij +leeft echter niet uitsluitend in ’t water, maar loopt ook wel rond in de weiden, die bij de beken gelegen zijn, kruipt onder +hooischelven weg, komt in de schuren en stallen, zelfs in woonhuizen, en wordt waargenomen op velden, die ver van het water +af liggen. In den lossen grond bij het water graaft zij zelf gangen; liever maakt zij echter gebruik van de gangen der Muizen +en Mollen, die zij in de nabijheid van haar verblijfplaats vindt. Steeds moet de hoofdgang van haar woning verscheidene uitgangen +hebben, waarvan er één onder den waterspiegel, een andere daarboven gelegen is, en nog andere haar in staat stellen, om ook +aan de landzijde te ontvluchten. Deze holen dienen het dier als slaapplaats en toevluchtsoord, en verschaffen het, als het +vervolgd wordt, een veilige schuilplaats. + +</p> +<p>In deze woning brengt de Water-spitsmuis in oorden waar veel geloop is, gewoonlijk den geheelen dag door; daar, waar zij geen +vervolgingen heeft te vreezen, is zij, vooral in de lente gedurende den paartijd, ook over dag druk in beweging. Zelden zwemt +zij bij den oever langs, liever gaat zij dwars door het water van den eenen oever naar den anderen. Als zij een tocht langs +de beek wil doen, loopt zij langs den benedenrand van den walkant, of onder water over den bodem van de beek. Zij is een bijzonder +wakker, schrander en behendig dier, dat den onderzoeker in ieder opzicht genoegen verschaft. + +</p> +<p>In verhouding tot haar grootte is de Water-spitsmuis een geweldig roofdier; zij verslindt niet alleen allerlei slag van Insecten, +vooral zulke die in ’t water leven, Wormen, kleine Weekdieren, Kreeften en andere Schaaldieren, maar ook Kikvorschachtigen, +Visschen, Vogels en kleine Zoogdieren. De Muis, die zij in hare gangen ontmoet, is verloren; de jeugdige, nog onervaren Kwikstaart, +die zich onvoorzichtig te dicht bij het water waagt, wordt plotseling met dezelfde bloeddorstigheid overvallen, als de Los +toont bij het bespringen van een Ree, en in weinige minuten om ’t leven gebracht; <a id="d0e1087"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1087">268</a>]</span>de Kikvorsch, die zorgeloos voorbij een der uitgangen van het Spitsmuizen-hol springt, voelt zich bij een der achterpooten +gepakt en wordt, in weerwil van zijn jammerlijk geschreeuw, in de diepte getrokken, waar hij weldra het leven verliest. Modderkruipers +en Voorntjes worden in kleine inhammen gedreven en hier op een eigenaardige wijze gevangen: de Water-spitsmuis maakt het water +troebel en bewaakt den ingang van de bocht; zoodra nu een der vischjes haar voorbijzwemmen wil, schiet zij toe en vangt het +in den regel: zij vischt, zooals het spreekwoord zegt, in troebel water. Maar niet alleen kleine dieren worden door haar aangevallen; +zij kiest zich soms een prooi, welker gewicht het hare meer dan zestigmaal overtreft; er zal wel geen ander roofdier zijn, +dat een naar evenredigheid zoo grooten buit overvalt en om ’t leven brengt: + +</p> +<p>“Een landeigenaar van mijn kerspel,” zoo verhaalt mijn vader, “kweekte in zijn vijver fraaie Visschen, en had in den herfst +van 1829 voor de vensters zijner woning in een vergaarbak, die wegens het hierin steeds toestroomende bronwater nooit dichtvroor, +verscheidene Karpers geplaatst om ze bij gelegenheid te eten. De maand Januari van 1830 bracht een koude van 22°, en bedekte +bijna alle beken met een dikke ijslaag; alleen de ‘warme bronnen’ bleven er van bevrijd. Eens vond de eigenaar in zijn vergaarbak +tot zijn groote ergernis een dooden Karper, wien de oogen en de hersenen uit den kop gevreten waren. Weinige dagen daarna +vond hij een tweeden Visch, die op dezelfde wijze toegetakeld was, en zoo verloor hij den eenen Karper na den anderen. Eindelijk +bemerkte zijn vrouw, dat tegen den avond een zwarte ‘Muis’ bij den vergaarbak opklauterde, in het water rondzwom, zich op +den kop van een Karper neerzette en zich hier met de voorpooten vasthield. Eer de vrouw het bevroren venster had kunnen openen, +om het dier weg te jagen, waren den Visch de oogen uitgevreten. Eindelijk was het openen van het venster gelukt en werd de +‘Muis’ op de vlucht gedreven. Nauwelijks echter had deze den bak verlaten, of zij werd door een rondsluipende Kat gevangen, +aan deze weer ontnomen en naar mij gebracht. Het was onze Water-spitsmuis.” “Hierbij moet ik nog doen opmerken, dat het mij +gebrachte exemplaar niet het eenige was, dat aan den bedoelden vergaarbak bezoeken bracht; de eene voor, de andere na kwam +er. De eigenaar legde toen een vergiftigden karperkop in den bak en doodde hiermede werkelijk verscheidene Water-spitsmuizen.” + + +</p> +<p>De vijanden van de Water-spitsmuizen zijn bijna dezelfde als die, welke wij bij de behandeling van de Gewone Spitsmuis hebben +leeren kennen. Over dag hebben zij gewoonlijk niets van hen te lijden; wanneer zij echter ’s nachts langs den oever loopen, +worden zij dikwijls een prooi van Uilen en Katten; de laatstgenoemde bepalen zich er echter toe haar te dooden, en werpen +ze wegens haar muskus-lucht vervolgens weg. +</p> +<hr><p> + +</p> +<p>De tweede onderfamilie, die der <i>Bever-spitsmuizen</i> (<i>Miogalinae</i>), omvat slechts weinig soorten. Zij vormen wat haar uitwendig voorkomen betreft, een overgang van de <span class="corr" title="Bron: Spitmuizen">Spitsmuizen</span> tot de Mollen. De romp is meer ineengedrongen dan bij de overige Spitsmuizen, de hals buitengewoon kort en even dik als de +romp; deze rust op korte pooten, welker vijf teenen door lange zwemvliezen met elkander verbonden zijn; de staart is langwerpig, +afgerond, tegen het einde bij wijze van een roeiriem zijdelings samengedrukt, geringd en geschubd en slechts spaarzaam met +haren bezet. De oorschelpen ontbreken en de oogen zijn zeer klein. Het merkwaardigste aan het geheele dier is de neus, die, +met nog meer recht dan bij de Spring-spitsmuizen een slurf genoemd verdient te worden. Hij bestaat uit twee lange, dunne, +onderling vereenigde kraakbeenige buizen, en kan door twee groote en drie kleine spieren aan iedere zijde in alle richtingen +bewogen en voor de meest verschillende verrichtingen, vooral voor het betasten van allerlei voorwerpen, gebruikt worden. Onder +den staartwortel ligt een muskusklier, welker afscheidingsproduct een buitengewoon sterken reuk verbreidt. + +</p> +<p>Tot dusver kent men slechts één geslacht, dat tot deze onderfamilie behoort, en hierin twee, in Zuid-Europa levende soorten: +de eene bewoont de Pyreneeën en de hiermede verbondene gebergten; de andere is in Zuid-Rusland inheemsch. De eerstgenoemde, +de <i>Bisam-spitsmuis</i>, de <i>Almizilero</i> der Spanjaarden (<i>Myogale pyrenaica</i>), is een dier van 25 cM. lichaamslengte, waarvan ongeveer de helft voor den staart gerekend moet worden. +</p> +<hr><p> + +</p> +<p>De <i>Desman</i> of <i>Woechoechol</i> (<i>Myogale moschata</i>, afgebeeld op p. 269), onderscheidt zich van de vorige soort o.a. door zijn grootte, want zijn lichaamslengte kan wel 42 +cM. bedragen, als men den 20 cM. langen staart mederekent. + +</p> +<p>De Desman bewoont het zuidoosten van Europa en wel hoofdzakelijk de stroomgebieden van den Wolga en den Don; hij komt echter +ook in Azië voor, <span class="abbr" title="namelijk"><abbr title="namelijk">n.l.</abbr></span> in Boekharijë. Zijn leven is aan het water verknocht; niet dan hoogst ongaarne onderneemt hij kleine reizen over land om +van de eene beek naar de andere te komen. Overal waar hij aangetroffen wordt, is hij veelvuldig. Zijn levenswijze is zeer +eigenaardig en gelijkt op die van den Visch-otter. Hij brengt de helft van zijn leven onder den grond, de andere helft in +’t water door. Stilstaand of langzaam stroomend water, omsloten door hooge oevers, waarin hij zich gemakkelijk gangen kan +graven, lachen hem het meest toe. Hier vindt men hem, eenzaam levend of bij paren, in grooten getale. + +</p> +<p>Uitmuntend geschikt tot het zwemmen en duiken, brengt de Desman een groot deel van zijn leven in ’t water door. Zijn voedsel +bestaat uit Bloedzuigers, Wormen, Waterslakken, Muggen, Watermotten en larven van andere Insecten. Hoe plomp en onbeholpen +hij ook schijnt, toch is hij zeer behendig en vlug. Zoodra het ijs opengaat, ziet men hem bij den oever onder het water tusschen +de riethalmen en andere waterplanten rondloopen, zich naar alle richtingen draaien, met snelle bewegingen van de slurf allerlei +dieren opzoeken, en dikwijls, om te ademen aan de oppervlakte komen. Hoe veelvuldig dit dier is, blijkt hieruit, dat men voor +zijn vel, dat tot het omzoomen van mutsen en andere kleedingstukken dient, slechts weinige centen betaalt. + +</p> +<p><span class="smallcaps">Pallas</span> is de eenige natuuronderzoeker, die mededeelingen heeft gedaan over het leven van dit dier in den natuurstaat; tevens heeft +hij over de levenswijze der gevangen dieren berichten gegeven; in de gevangenschap houden zij het echter slechts kort uit, +zelden langer dan drie dagen. Zoo aangenaam het gevangen dier is door zijne beweeglijkheid en levendigheid, zoo onaangenaam +is het door de muskuslucht, die het verbreid; deze is zoo sterk, dat zij niet slechts het geheele vertrek vervult, maar ook +overgaat op alle dieren, die den Desman als voedsel gebruiken. +<a id="d0e1141"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1141">269</a>]</span></p> +<p>Zoomin Half-apen, als Vleermuizen, of Insecteneters, maar met eigenaardigheden van al deze diergroepen voorzien, hebben de +<i>Huidvliegers</i> vertegenwoordigers van een afzonderlijke familie (<i>Galeopithecidae</i>), die slechts één geslacht bevat (<i>Galeopithecus</i>), den onderzoekers voorlang reeds veel hoofdbrekens veroorzaakt. Tengevolge van de onzekerheid der dierkundigen, heet de +meest bekende soort van deze diergroep ook nog wel <i>Vliegende Aap</i>, <i>Vliegende Maki</i>, <i>Vliegende Kat</i>, <i>Wonderbaarlijke Vleermuis</i>, <i>Vleermuis met behaarde Vlieghuid</i> enz. + +</p> +<div class="divFigure"> +<p class="legend"><img border="0" src="images/p1269.jpg" alt="Desman (Myogale moschata). 1/2 van de ware grootte."></p> +<p class="figureHead"><i>Desman</i> (<i>Myogale moschata</i>). 1/2 van de ware grootte. +</p> +</div><p> + +</p> +<p>De Huidvliegers zijn dieren met een slank gebouwd lichaam, van de grootte van een Kat, hunne middelmatig lange ledematen zijn +aan elkander verbonden door een breede en dikke, aan weerszijden behaarde huid. Hunne vijf teenen hebben terugtrekbare klauwen; +de duim kan niet aan de overige vingers tegenovergesteld worden. De korte staart is mede in de “fladderhuid” opgenomen. De +kop is betrekkelijk klein, de snuit zeer verlengd, de oogen zijn middelmatig groot, de ooren behaard en klein. De “fladderhuid” +is geen vlieghuid, maar slechts een valscherm, waardoor de valbeweging vertraagd en het dier dus gedragen wordt, gedurende +zijn groote sprongen. Met de vlieghuid der Vleermuizen heeft dit orgaan dus geen overeenkomst. Het is een voortzetting van +de huid, die den romp bekleedt, begint aan den hals, is met de voorpooten verbonden, omzoomt deze tot aan de hand, strekt +zich, overal ongeveer even ver voorbij den romp reikend, tot aan de achterhanden uit en loopt van hier tot aan de spits van +den staart. + +</p> +<p>De <i>Kagoeang</i> of <i>Koebin</i> der Maleiers (<i>Galeopithecus volans</i>) bereikt een totale lengte van 60 cM., waarvan 11 of 12 cM. voor den staart gerekend moeten worden; op den rug is hij dicht, +op de voorarmen echter dun behaard; de okselstreek en de zijden van het lichaam zijn kaal. Aan de bovenzijde is hij bruinrood, +aan de onderzijde een weinig doffer van kleur; in de jeugd is de kleur van de bovendeelen bruinachtig grijs, die van de zijden +donkerbruin; op elken leeftijd echter zijn de ledematen en de fladderhuid met lichte vlekken geteekend. Wanneer men mag aannemen, +dat de verschillende vormen, die onder den naam <i>Galeopithecus</i> beschreven zijn, alle tot één soort behooren, omvat het verbreidingsgebied van deze soort de Soenda-eilanden, de Molukken, +de Philippijnen en het Maleische Schiereiland tot aan Tenasserim. + +</p> +<p>Verscheidene reizigers, te beginnen bij <span class="smallcaps">Bontius</span>, die misschien met een der door hem genoemde dieren den Kagoeang bedoelt, hebben van dit dier melding gemaakt; geen hunner +heeft echter, voor zoover mij bekend is, zijn levenswijze uitvoerig beschreven. Aan <span class="smallcaps">Junghuhn</span> is het volgende bericht ontleend: “Wij hoorden slechts één gekrijsch, dit klonk echter zoo vreemdsoortig en zoo angstig, +dat wij aan het geschreeuw van een kind of aan het gekerm van iemand, die een ongeluk gekregen had, dachten. Akelig en wanhopend +weerklonk het van tijd tot tijd door den stillen nacht; de Haranen schoven dichter bijeen rondom de wachtvuren; de vrees voor +spoken deed hun vroolijk gesprek verstommen. Weldra echter werd het geheimzinnige verschijnsel voor ons ontsluierd: de geest +of de verongelukte, wiens stem op een uit de verte komend, angstig geschreeuw geleek, vertoonde zich aan ons en zweefde langzaam +over onze hoofden heen. Het was een Huidvlieger, die, terwijl hij zich van den eenen boom naar den anderen begaf, van tijd +tot tijd zijn afschuwelijk krijschend geluid liet hooren.” + +</p> +<p>De scherpe klauwen stellen dit dier in staat om behendig te klimmen; hij gaat om vruchten te plukken en Insecten te zoeken +in de boomen tot hij den top bereikt heeft, en zweeft dan in schuinsche richting naar een anderen boom; bij deze beweging +herinnert hij, naar Von <span class="smallcaps">Rosenberg</span> opmerkt, aan een vlieger. Terwijl hij gaat of klimt, is zijn valscherm een weinig samengevouwen en tegen het lichaam aangelegd, +zoodat het de beweging niet bemoeilijkt. Als hij zich van zijn valscherm bedienen wil, loopt hij naar den top van een tak, +doet van hier uit een krachtigen sprong, strekt in de lucht alle ledematen uit en zweeft nu langzaam van boven naar onderen +over tusschenruimten, die, naar men zegt, niet zelden 60 M. bedragen. Nooit verheft hij zich <i>boven</i> de plaats, van waar hij is afgesprongen, altijd <i>daalt</i> hij langs een vlak met betrekkelijk geringen hellingshoek naar beneden. + +</p> +<p><span class="smallcaps">Wallace</span> zag dit dier op Singapore en Borneo, overvloediger echter op Sumatra in de omstreken van Palembang. “Het is,” zegt hij, “traag +in zijne bewegingen, althans over dag; bij het beklimmen der boomen gaat het slechts eenige voeten achtereen voort en houdt +dan een oogenblik stil, als ware het vermoeid <a id="d0e1216"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1216">270</a>]</span>van den arbeid. Gedurende den dag is het doorgaans in rust, vastgeklampt aan de stammen der boomen. Zijn olijfkleurige of +bruine vacht, besprenkeld met onregelmatige, witachtige vlekken, gelijk volkomen op de kleur van een met mos begroeiden stam, +en strekt dus zonder twijfel tot bescherming van het dier. Eens, bij heldere schemering, zag ik een dezer dieren op een tamelijk +open plaats tegen een boomstam oploopen, en vervolgens in schuinsche richting door de lucht naar een anderen boom zweven, +dien het nabij het ondereind bereikte, en waarin het onmiddellijk begon op te klimmen. Ik paste den afstand tusschen de beide +boomen af, en bevond, dat deze omstreeks 210 voet bedroeg; daarentegen schatte ik het bedrag der daling slechts op 35 à 40 +voet; deze is dus minder dan één op vijf. Dit bewijst, naar het mij toeschijnt, dat het dier eenig vermogen moet bezitten +om zich in de lucht te sturen, daar het anders bij zulk een verren afstand geringe kans zou hebben om juist op den stam terecht +te komen. De <i>Galeopithecus</i> voedt zich met bladen, heeft een zeer omvangrijke maag en lange, ineengekronkelde darmen. De hersenen daarentegen zijn zeer +weinig ontwikkeld; de staart dient het dier waarschijnlijk om zich gedurende den maaltijd nog beter vast te houden. Het onderscheidt +zich door zulk een taai leven, dat het bijna niet mogelijk is, het door een der gewone middelen van kant te maken. Men zegt, +dat dit dier slechts één jong werpt, en mijn eigene waarneming bevestigt deze bewering; want ik schoot eens een wijfje met +een zeer klein blind en naakt schepseltje aan haar borst geklampt; het was geheel kaal en sterk gerimpeld, zoodat het mij +de jongen van Buideldieren in het geheugen riep, tot welke het in enkele opzichten een overgang schijnt te vormen. De vacht, +die zich van den rug over de ledematen en het vlies uitstrekt, is kortharig, maar uiterst zacht; haar samenstelling gelijkt +op die van de Chinchilla-vacht.” Het vel wordt deswege als pelswerk hoog geschat. + +</p> +<p></p> +<div class="divFigure"> +<p class="legend"><img border="0" src="images/p1270.jpg" alt="Kagoeang (Galeopithecus volans). 1/6 v. d. ware grootte."></p> +<p class="figureHead"><i>Kagoeang</i> (<i>Galeopithecus volans</i>). 1/6 v. d. ware grootte<span class="corr" title="Bron: ,">.</span></p> +</div><p> + +</p> +<p>Op den bodem beweegt dit dier zich met moeite en op een onbeholpen wijze. <span class="smallcaps">Jagor</span> kreeg op Samar, een van de Philippijnen waar de Huidvliegers niet zeldzaam zijn, een levend wijfje met haar jong. “Het scheen +een onschadelijk, onbehendig dier te zijn. Toen het van zijne banden bevrijd was, bleef het op den bodem liggen, alle vier +ledematen zijwaarts gestrekt, zoodat de buik op den grond rustte, en bewoog zich vervolgens met korte, logge sprongen, zonder +zich daarbij op te heffen, naar den naastbijgelegen wand, die uit geschaafde planken bestond. Toen de Kagoeang daar aangekomen +was, tastte hij lang met de binnenwaarts gekromde, scherpe klauwen van zijne voorpooten rond, tot het hem eindelijk duidelijk +werd, dat het hem onmogelijk zou zijn op deze plaats omhoog te klauteren. Zoodra het hem gelukt was, in een hoek, of door +gebruik te maken van een toevallig aanwezige spleet, eenige voeten omhoog te klimmen, viel hij weldra weer naar beneden, omdat +hij het betrekkelijk veilige standpunt van zijne achterpooten liet varen, voordat de klauwen van de voorpooten een nieuw aanhechtingspunt +hadden gevonden; de val veroorzaakte hem echter geen leed, daar de schok door de snel uitgespannen vlieghuid gebroken werd. +Het dier had zijne vergeefsche pogingen zoo vaak herhaald, dat ik er niet verder op lette, en—na verloop van eenigen tijd +was het verdwenen. Ik vond het in een donkeren hoek onder het dak terug, waar het waarschijnlijk den nacht wilde afwachten +om de vlucht verder voort te zetten. Blijkbaar was het er in geslaagd den bovenrand van het planken beschot te bereiken en +zijn lichaam tusschen dezen rand en den vast daarop liggenden, veerkrachtigen, van bamboes gevlochten zolder heen te wringen. +Het arme dier, dat ik voorbarig voor dom en onhandig had gehouden, had dus in de bestaande omstandigheden de grootst mogelijke +behendigheid, schranderheid en volharding getoond.” + + +</p> +</div> + + + + + + + +<pre> + + + + + +End of the Project Gutenberg EBook of Het Leven der Dieren, by A. E. Brehm + +*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK HET LEVEN DER DIEREN *** + +***** This file should be named 18516-h.htm or 18516-h.zip ***** +This and all associated files of various formats will be found in: + http://www.gutenberg.org/1/8/5/1/18516/ + +Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed +Proofreading Team at http://www.pgdp.net/ + + +Updated editions will replace the previous one--the old editions +will be renamed. + +Creating the works from public domain print editions means that no +one owns a United States copyright in these works, so the Foundation +(and you!) can copy and distribute it in the United States without +permission and without paying copyright royalties. Special rules, +set forth in the General Terms of Use part of this license, apply to +copying and distributing Project Gutenberg-tm electronic works to +protect the PROJECT GUTENBERG-tm concept and trademark. Project +Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if you +charge for the eBooks, unless you receive specific permission. If you +do not charge anything for copies of this eBook, complying with the +rules is very easy. You may use this eBook for nearly any purpose +such as creation of derivative works, reports, performances and +research. They may be modified and printed and given away--you may do +practically ANYTHING with public domain eBooks. Redistribution is +subject to the trademark license, especially commercial +redistribution. + + + +*** START: FULL LICENSE *** + +THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE +PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK + +To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free +distribution of electronic works, by using or distributing this work +(or any other work associated in any way with the phrase "Project +Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full Project +Gutenberg-tm License (available with this file or online at +http://gutenberg.org/license). + + +Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg-tm +electronic works + +1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm +electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to +and accept all the terms of this license and intellectual property +(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all +the terms of this agreement, you must cease using and return or destroy +all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your possession. +If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a Project +Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound by the +terms of this agreement, you may obtain a refund from the person or +entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8. + +1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be +used on or associated in any way with an electronic work by people who +agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few +things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works +even without complying with the full terms of this agreement. See +paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project +Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this agreement +and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm electronic +works. See paragraph 1.E below. + +1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the Foundation" +or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection of Project +Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual works in the +collection are in the public domain in the United States. If an +individual work is in the public domain in the United States and you are +located in the United States, we do not claim a right to prevent you from +copying, distributing, performing, displaying or creating derivative +works based on the work as long as all references to Project Gutenberg +are removed. Of course, we hope that you will support the Project +Gutenberg-tm mission of promoting free access to electronic works by +freely sharing Project Gutenberg-tm works in compliance with the terms of +this agreement for keeping the Project Gutenberg-tm name associated with +the work. You can easily comply with the terms of this agreement by +keeping this work in the same format with its attached full Project +Gutenberg-tm License when you share it without charge with others. + +1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern +what you can do with this work. Copyright laws in most countries are in +a constant state of change. If you are outside the United States, check +the laws of your country in addition to the terms of this agreement +before downloading, copying, displaying, performing, distributing or +creating derivative works based on this work or any other Project +Gutenberg-tm work. The Foundation makes no representations concerning +the copyright status of any work in any country outside the United +States. + +1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg: + +1.E.1. The following sentence, with active links to, or other immediate +access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear prominently +whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work on which the +phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the phrase "Project +Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, performed, viewed, +copied or distributed: + +This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with +almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or +re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included +with this eBook or online at www.gutenberg.org + +1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is derived +from the public domain (does not contain a notice indicating that it is +posted with permission of the copyright holder), the work can be copied +and distributed to anyone in the United States without paying any fees +or charges. If you are redistributing or providing access to a work +with the phrase "Project Gutenberg" associated with or appearing on the +work, you must comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1 +through 1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the +Project Gutenberg-tm trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or +1.E.9. + +1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted +with the permission of the copyright holder, your use and distribution +must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any additional +terms imposed by the copyright holder. Additional terms will be linked +to the Project Gutenberg-tm License for all works posted with the +permission of the copyright holder found at the beginning of this work. + +1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm +License terms from this work, or any files containing a part of this +work or any other work associated with Project Gutenberg-tm. + +1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this +electronic work, or any part of this electronic work, without +prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with +active links or immediate access to the full terms of the Project +Gutenberg-tm License. + +1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary, +compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any +word processing or hypertext form. However, if you provide access to or +distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format other than +"Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official version +posted on the official Project Gutenberg-tm web site (www.gutenberg.org), +you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a +copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon +request, of the work in its original "Plain Vanilla ASCII" or other +form. Any alternate format must include the full Project Gutenberg-tm +License as specified in paragraph 1.E.1. + +1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying, +performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works +unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9. + +1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing +access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works provided +that + +- You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from + the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method + you already use to calculate your applicable taxes. The fee is + owed to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he + has agreed to donate royalties under this paragraph to the + Project Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments + must be paid within 60 days following each date on which you + prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax + returns. Royalty payments should be clearly marked as such and + sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the + address specified in Section 4, "Information about donations to + the Project Gutenberg Literary Archive Foundation." + +- You provide a full refund of any money paid by a user who notifies + you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he + does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm + License. You must require such a user to return or + destroy all copies of the works possessed in a physical medium + and discontinue all use of and all access to other copies of + Project Gutenberg-tm works. + +- You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of any + money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the + electronic work is discovered and reported to you within 90 days + of receipt of the work. + +- You comply with all other terms of this agreement for free + distribution of Project Gutenberg-tm works. + +1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg-tm +electronic work or group of works on different terms than are set +forth in this agreement, you must obtain permission in writing from +both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and Michael +Hart, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the +Foundation as set forth in Section 3 below. + +1.F. + +1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable +effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread +public domain works in creating the Project Gutenberg-tm +collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm electronic +works, and the medium on which they may be stored, may contain +"Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate or +corrupt data, transcription errors, a copyright or other intellectual +property infringement, a defective or damaged disk or other medium, a +computer virus, or computer codes that damage or cannot be read by +your equipment. + +1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right +of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project +Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project +Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project +Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all +liability to you for damages, costs and expenses, including legal +fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT +LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE +PROVIDED IN PARAGRAPH F3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE +TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE +LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR +INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH +DAMAGE. + +1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a +defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can +receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a +written explanation to the person you received the work from. If you +received the work on a physical medium, you must return the medium with +your written explanation. The person or entity that provided you with +the defective work may elect to provide a replacement copy in lieu of a +refund. If you received the work electronically, the person or entity +providing it to you may choose to give you a second opportunity to +receive the work electronically in lieu of a refund. If the second copy +is also defective, you may demand a refund in writing without further +opportunities to fix the problem. + +1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth +in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS' WITH NO OTHER +WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO +WARRANTIES OF MERCHANTIBILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE. + +1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied +warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages. +If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the +law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be +interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted by +the applicable state law. The invalidity or unenforceability of any +provision of this agreement shall not void the remaining provisions. + +1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the +trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone +providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in accordance +with this agreement, and any volunteers associated with the production, +promotion and distribution of Project Gutenberg-tm electronic works, +harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees, +that arise directly or indirectly from any of the following which you do +or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg-tm +work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any +Project Gutenberg-tm work, and (c) any Defect you cause. + + +Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm + +Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of +electronic works in formats readable by the widest variety of computers +including obsolete, old, middle-aged and new computers. It exists +because of the efforts of hundreds of volunteers and donations from +people in all walks of life. + +Volunteers and financial support to provide volunteers with the +assistance they need, is critical to reaching Project Gutenberg-tm's +goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will +remain freely available for generations to come. In 2001, the Project +Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure +and permanent future for Project Gutenberg-tm and future generations. +To learn more about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation +and how your efforts and donations can help, see Sections 3 and 4 +and the Foundation web page at http://www.pglaf.org. + + +Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive +Foundation + +The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit +501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the +state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal +Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification +number is 64-6221541. Its 501(c)(3) letter is posted at +http://pglaf.org/fundraising. Contributions to the Project Gutenberg +Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent +permitted by U.S. federal laws and your state's laws. + +The Foundation's principal office is located at 4557 Melan Dr. S. +Fairbanks, AK, 99712., but its volunteers and employees are scattered +throughout numerous locations. Its business office is located at +809 North 1500 West, Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887, email +business@pglaf.org. Email contact links and up to date contact +information can be found at the Foundation's web site and official +page at http://pglaf.org + +For additional contact information: + Dr. Gregory B. Newby + Chief Executive and Director + gbnewby@pglaf.org + + +Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg +Literary Archive Foundation + +Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide +spread public support and donations to carry out its mission of +increasing the number of public domain and licensed works that can be +freely distributed in machine readable form accessible by the widest +array of equipment including outdated equipment. Many small donations +($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt +status with the IRS. + +The Foundation is committed to complying with the laws regulating +charities and charitable donations in all 50 states of the United +States. Compliance requirements are not uniform and it takes a +considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up +with these requirements. We do not solicit donations in locations +where we have not received written confirmation of compliance. To +SEND DONATIONS or determine the status of compliance for any +particular state visit http://pglaf.org + +While we cannot and do not solicit contributions from states where we +have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition +against accepting unsolicited donations from donors in such states who +approach us with offers to donate. + +International donations are gratefully accepted, but we cannot make +any statements concerning tax treatment of donations received from +outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff. + +Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation +methods and addresses. Donations are accepted in a number of other +ways including checks, online payments and credit card donations. +To donate, please visit: http://pglaf.org/donate + + +Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic +works. + +Professor Michael S. Hart is the originator of the Project Gutenberg-tm +concept of a library of electronic works that could be freely shared +with anyone. For thirty years, he produced and distributed Project +Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of volunteer support. + + +Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed +editions, all of which are confirmed as Public Domain in the U.S. +unless a copyright notice is included. Thus, we do not necessarily +keep eBooks in compliance with any particular paper edition. + + +Most people start at our Web site which has the main PG search facility: + + http://www.gutenberg.org + +This Web site includes information about Project Gutenberg-tm, +including how to make donations to the Project Gutenberg Literary +Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to +subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks. + + +</pre> + +</body> +</html> diff --git a/18516-h/images/p1244.jpg b/18516-h/images/p1244.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..df10e67 --- /dev/null +++ b/18516-h/images/p1244.jpg diff --git a/18516-h/images/p1245.jpg b/18516-h/images/p1245.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..f9f5d89 --- /dev/null +++ b/18516-h/images/p1245.jpg diff --git a/18516-h/images/p1246.jpg b/18516-h/images/p1246.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..f967346 --- /dev/null +++ b/18516-h/images/p1246.jpg diff --git a/18516-h/images/p1248.jpg b/18516-h/images/p1248.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..8e99eed --- /dev/null +++ b/18516-h/images/p1248.jpg diff --git a/18516-h/images/p1251.jpg b/18516-h/images/p1251.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..9091416 --- /dev/null +++ b/18516-h/images/p1251.jpg diff --git a/18516-h/images/p1254.jpg b/18516-h/images/p1254.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..cb608c1 --- /dev/null +++ b/18516-h/images/p1254.jpg diff --git a/18516-h/images/p1259.jpg b/18516-h/images/p1259.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..3ec6742 --- /dev/null +++ b/18516-h/images/p1259.jpg diff --git a/18516-h/images/p1263.jpg b/18516-h/images/p1263.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..7410ecc --- /dev/null +++ b/18516-h/images/p1263.jpg diff --git a/18516-h/images/p1264.jpg b/18516-h/images/p1264.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..7348aae --- /dev/null +++ b/18516-h/images/p1264.jpg diff --git a/18516-h/images/p1265.jpg b/18516-h/images/p1265.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..2857dba --- /dev/null +++ b/18516-h/images/p1265.jpg diff --git a/18516-h/images/p1267.jpg b/18516-h/images/p1267.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..850752a --- /dev/null +++ b/18516-h/images/p1267.jpg diff --git a/18516-h/images/p1269.jpg b/18516-h/images/p1269.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..da95018 --- /dev/null +++ b/18516-h/images/p1269.jpg diff --git a/18516-h/images/p1270.jpg b/18516-h/images/p1270.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..326ba00 --- /dev/null +++ b/18516-h/images/p1270.jpg diff --git a/LICENSE.txt b/LICENSE.txt new file mode 100644 index 0000000..6312041 --- /dev/null +++ b/LICENSE.txt @@ -0,0 +1,11 @@ +This eBook, including all associated images, markup, improvements, +metadata, and any other content or labor, has been confirmed to be +in the PUBLIC DOMAIN IN THE UNITED STATES. + +Procedures for determining public domain status are described in +the "Copyright How-To" at https://www.gutenberg.org. + +No investigation has been made concerning possible copyrights in +jurisdictions other than the United States. Anyone seeking to utilize +this eBook outside of the United States should confirm copyright +status under the laws that apply to them. diff --git a/README.md b/README.md new file mode 100644 index 0000000..34f9c89 --- /dev/null +++ b/README.md @@ -0,0 +1,2 @@ +Project Gutenberg (https://www.gutenberg.org) public repository for +eBook #18516 (https://www.gutenberg.org/ebooks/18516) |
