summaryrefslogtreecommitdiff
diff options
context:
space:
mode:
authorRoger Frank <rfrank@pglaf.org>2025-10-15 04:53:31 -0700
committerRoger Frank <rfrank@pglaf.org>2025-10-15 04:53:31 -0700
commit2d93c984c48ef618644d0b5824b028934911e7b1 (patch)
treed9123e12fdfb317aee995798327cc9b620a45910
initial commit of ebook 18516HEADmain
-rw-r--r--.gitattributes3
-rw-r--r--18516-8.txt3387
-rw-r--r--18516-8.zipbin0 -> 76752 bytes
-rw-r--r--18516-h.zipbin0 -> 998412 bytes
-rw-r--r--18516-h/18516-h.htm2876
-rw-r--r--18516-h/images/p1244.jpgbin0 -> 56332 bytes
-rw-r--r--18516-h/images/p1245.jpgbin0 -> 56809 bytes
-rw-r--r--18516-h/images/p1246.jpgbin0 -> 57450 bytes
-rw-r--r--18516-h/images/p1248.jpgbin0 -> 93184 bytes
-rw-r--r--18516-h/images/p1251.jpgbin0 -> 77180 bytes
-rw-r--r--18516-h/images/p1254.jpgbin0 -> 99218 bytes
-rw-r--r--18516-h/images/p1259.jpgbin0 -> 63403 bytes
-rw-r--r--18516-h/images/p1263.jpgbin0 -> 69131 bytes
-rw-r--r--18516-h/images/p1264.jpgbin0 -> 63091 bytes
-rw-r--r--18516-h/images/p1265.jpgbin0 -> 65752 bytes
-rw-r--r--18516-h/images/p1267.jpgbin0 -> 68544 bytes
-rw-r--r--18516-h/images/p1269.jpgbin0 -> 60454 bytes
-rw-r--r--18516-h/images/p1270.jpgbin0 -> 88651 bytes
-rw-r--r--LICENSE.txt11
-rw-r--r--README.md2
20 files changed, 6279 insertions, 0 deletions
diff --git a/.gitattributes b/.gitattributes
new file mode 100644
index 0000000..6833f05
--- /dev/null
+++ b/.gitattributes
@@ -0,0 +1,3 @@
+* text=auto
+*.txt text
+*.md text
diff --git a/18516-8.txt b/18516-8.txt
new file mode 100644
index 0000000..5ea9e28
--- /dev/null
+++ b/18516-8.txt
@@ -0,0 +1,3387 @@
+The Project Gutenberg EBook of Het Leven der Dieren, by A. E. Brehm
+
+This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
+almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or
+re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
+with this eBook or online at www.gutenberg.org
+
+
+Title: Het Leven der Dieren
+ 5 Robben; 6 Insecteneters
+
+Author: A. E. Brehm
+
+Release Date: June 6, 2006 [EBook #18516]
+
+Language: Dutch
+
+Character set encoding: ISO-8859-1
+
+*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK HET LEVEN DER DIEREN ***
+
+
+
+
+Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed
+Proofreading Team at http://www.pgdp.net/
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+Vijfde Orde.
+
+De Robben of Vinvoetigen (Pinnipedia).
+
+
+In tegenstelling met de Walvisschen worden de Robben, hoewel ook
+zij de zee bewonen, door den leek onmiddellijk als Zoogdieren
+herkend. De ledematen, die ook bij hen nog ten getale van vier
+voorkomen, slepen over den grond, maar zijn toch duidelijk begrensd
+en goed herkenbaar. De vingers en de teenen, die altijd tamelijk
+goed onderscheiden kunnen worden, zijn bij de meeste Robben volkomen
+beweeglijk, en slechts door zwemvliezen verbonden, bij eenige weinige
+soorten echter geheel en al door de huid omgeven en onbeweeglijk,
+hoewel zij ook in dit geval aan de bovenzijde kleine nagels dragen,
+en hieraan herkenbaar zijn. De vreemde indruk, dien de voeten maken,
+berust grootendeels op den bouw der teenen, die alle in hetzelfde
+vlak gelegen zijn, en waarvan de middelste de overige niet meer in
+lengte en stevigheid overtreft. Overigens verschillen de Robben
+door hun lichaamsbouw wel aanmerkelijk van alle tot dusver door
+ons beschouwde Zoogdieren, maar kunnen toch te dezen aanzien
+zeer goed met de Roofdieren, vooral met de Vischotters en Beren,
+vergeleken worden. Op dezen grond worden de Vinvoetigen door sommige
+dierkundigen met de Roofdieren in één orde vereenigd. De betrekkelijk
+kleine kop is vrij duidelijk begrensd en herinnert aan dien van den
+Vischotter en van den Beer. De neus onderscheidt zich door zijne
+scheef geplaatste, spleetvormige neusgaten, die door de beweegbare
+neusvleugels afgesloten kunnen worden; het oog is groot en met een
+wenkvlies voorzien; het eveneens voor afsluiting geschikte uitwendige
+oor eindelijk is slechts bij één familie eenigermate ontwikkeld; bij
+de meeste Robben echter ontbreekt de oorschelp geheel. De korte en
+dikke hals gaat onmiddellijk over in den meer of minder rolvormigen
+romp, die naar achteren allengs dunner wordt; de staart is tot een
+onbeduidend stompje verminderd. De dikke en stevige huid is meestal
+alleen met gelijkmatig lang bovenhaar begroeid, dat zich menigmaal
+bij wijze van manen verlengt, of is bovendien met meer of minder dicht
+bijeenstaande wolharen bekleed. Het gebit en de inwendige lichaamsbouw
+vertoonen, behoudens vele punten van overeenkomst met de gelijknamige
+deelen der Roofdieren, een zeer bepaald karakter.
+
+De wervelkolom herinnert aan die der Roofdieren; de halswervels zijn
+duidelijk van elkander gescheiden en met zeer ontwikkelde uitsteeksels
+voorzien. Het ruggedeelte bestaat uit 14 of 15, het lendegedeelte
+uit 5 of 6 wervels; 2 à 7 wervels zijn tot het heiligbeen vergroeid,
+9 à 15 wervels vormen den staart. De sleutelbeenderen ontbreken. De
+beenderen van de ledematen onderscheiden zich door hun geringe lengte;
+de beenderen van voorarm en onderbeen blijven steeds van elkander
+gescheiden; de hand- en voetwortelbeenderen vertoonen geen afwijkingen
+van den gewonen regel.
+
+De Robben zijn over alle zeeën der aarde verbreid, hebben hunne
+vertegenwoordigers zoowel in het zuidelijke als in het noordelijke
+halfrond en komen zelfs voor in de groote binnenzeeën van Azië,
+waarin zij gedeeltelijk gekomen zijn door de stroomen, die er van
+uitgaan, en gedeeltelijk ook achtergebleven zijn, toen de gemeenschap
+met andere zeeën werd afgesloten. In het noorden leven de meeste,
+in het zuiden de meest in 't oogloopende soorten. Gewoonlijk geven
+zij de voorkeur aan de nabijheid der kusten; vele ondernemen van tijd
+tot tijd reizen van het eene deel der kust naar het andere; dikwijls
+ook zwemmen zij de rivieren op. Op het land verkeeren zij slechts in
+bijzondere omstandigheden, n.l. gedurende den voortplantingstijd en
+terwijl zij nog zeer jong zijn; want hun eigenlijke woonplaats is en
+blijft het water. Hier bewegen zij zich met het grootste gemak, terwijl
+zij op het land zeer onbeholpen zijn. Met moeite klimmen zij van het
+strand op de klippen of bij het drijfijs omhoog; op den vasten bodem
+strekken zij zich op hun gemak uit, om zich in de zon te koesteren;
+zoodra eenig gevaar hen bedreigt, ontvluchten zij het zoo schielijk
+mogelijk in de voor hen zoo gastvrije diepte der zee. Zij verstaan
+meesterlijk de kunst van zwemmen en duiken. Het is hun onverschillig,
+of hun lichaam met de rugzijde naar boven of naar onderen ligt; zij
+bewegen zich zelfs, zooals ik op grond van persoonlijke ervaringen
+verzekeren kan, _achterwaarts_. Iedere wending en draaiing, in
+'t algemeen iedere verplaatsing in 't water, heeft met de grootst
+mogelijke behendigheid plaats. "Met bewondering wordt men vervuld,"
+schrijft _Haacke_, "wanneer men in de gelegenheid is Robben bij
+de vischvangst na te gaan. In een ruimen bak van het Frankforter
+aquarium, ziet men van uit de donkere, voor de toeschouwers bestemde
+ruimte, hoe de Zeehonden hun uit levende Visschen bestaande prooi
+vervolgen. Men verbaast zich over de zekerheid en snelheid, waarmede
+zij door doelmatige, nauwkeurig afgemetene draaiingen, wendingen en
+buigingen van iedere vin afzonderlijk, door het verlengen en verkorten
+van den hals iedere beweging van den beangst door 't water schietenden
+Visch weten mede te maken, hetwelk tot gevolg heeft, dat de prooi na
+verloop van weinige oogenblikken in den muil van den Zeehond verdwijnt,
+alsof zij er in opgezogen werd. Groot is ook de vaardigheid waarmede
+onze Zeehonden, terwijl zij rechtop staan in 't water en naar den hen
+voederenden oppasser uitzien, door een zachte beweging der achterste
+ledematen zich op dezelfde plaats weten te houden." Op het land echter
+strompelen zelfs die soorten, welke werkelijk nog gaan kunnen, met
+moeite voort, terwijl alle andere op een hoogst eigenaardige, slechts
+bij hen voorkomende manier zich voortbewegen. Zij doen dit bijna op
+dezelfde wijze als sommige soorten van rupsen. De Zeehond, die zich
+op het land van de eene plaats naar de andere wil begeven, gaat met
+de borst op den grond liggen, kromt den romp als een Kat naar boven,
+steunt dan op het achterste deel van het lichaam, d.w.z. ongeveer op
+de flanken, en strekt vervolgens schielijk den romp, waardoor het
+voorste deel van 't lichaam naar voren schuift. Zoo komt hij door
+afwisselend het voorste en het achterste deel van het lichaam tegen
+den grond te drukken, door zich afwisselend te krommen en te strekken,
+betrekkelijk snel vooruit. De ledematen doen hierbij in 't geheel geen
+dienst; zij moeten alleen dan medehelpen, wanneer het dier naar boven
+klimt. Ook gebruikt hij ze op zeer behendige wijze om zich schoon
+te maken, zich te krabben, zijn haar glad te strijken, ook wel om er
+iets mede vast te houden, b.v. het jong aan de borst te drukken.
+
+Alle Robben zijn in hooge mate gezellig. Alleen ziet men ze bijna
+nooit. Hoe eenzamer de streek is, des te talrijker zijn de door
+hen gevormde kudden of familiën; hoe minder zij met den mensch in
+aanraking komen, des te minder argwaan toonen deze dieren, die in de
+bewoonde oorden buitengewoon schuw zijn.
+
+De Robben hebben een nachtelijke levenswijze. Den dag brengen zij het
+liefst op het land door; zij slapen, of koesteren zich in de zon. Hier
+zijn zij juist het tegendeel van hetgeen zij in het water waren. Van
+de behendigheid en vlugheid, waarvan zij de bewijzen leveren in het
+natte element, bemerkt men op het land niets; zij vertoonen dan
+integendeel het volmaakste beeld van de luiheid. Ieder voorval,
+waardoor zij gestoord worden in hun gemakkelijke houding, is hun
+hoogst onaangenaam; sommige soorten laten zich bijna niet op de vlucht
+jagen. Met wellust strekken en rekken zij zich uit op hun leger, en
+stellen afwisselend den rug, de zijden of de buikzijde van het lichaam
+aan de vriendelijke zonnestralen bloot; zij knijpen de oogen dicht,
+gapen en gelijken over 't geheel genomen meer op doode vleeschklompen
+dan op levende dieren; het regelmatig openen en sluiten der neusgaten
+is dan het eenige bewijs van leven. Als zij zich volkomen wel bevinden,
+en in den voortplantingstijd, verzuimen zij het eten weken achtereen;
+eindelijk drijft de honger hen weer naar de zee, waar hun intusschen
+zeer vermagerd lichaam weldra weer rond en glad wordt. Volgens
+_Haacke's_ onderzoekingen in Frankfort, kunnen zij minstens 6
+weken lang honger lijden. De jongen zijn levendige, speelsche en
+vroolijke schepsels, de ouden daarentegen dikwijls zeer knorrige,
+door hun traagheid letterlijk verbasterde dieren. Men moet echter tot
+hun verontschuldiging aanvoeren, dat zij door hun onbeholpenheid op
+het land luier schijnen, dan zij werkelijk zijn. Wanneer een gevaar
+hen bedreigt, gaan zij, zooals reeds opgemerkt werd, zeer haastig
+en snel te water; als het gevaar hen echter te plotseling overvalt,
+bevangen angst en schrik hen in zoo hooge mate, dat zij zuchten en
+sidderen, en tevergeefs alle mogelijke moeite doen om aan den dood te
+ontkomen. Bij het verdedigen van de wijfjes en de jongen daarentegen
+geven sommigen, als het noodig is, bewijzen van grooten moed. Op
+de eenzaamste eilanden zijn sommige soorten zoo onverschillig voor
+vreemde bezoekers, dat zij deze rustig tusschen hen laten doorgaan,
+zonder te vluchten; zij worden echter zeer voorzichtig, zoodra zij
+den mensch als vernieler van de dierenwereld hebben leeren kennen.
+
+Van hunne zintuigen valt op te merken, dat het gehoor uitmuntend is,
+ondanks de ontbrekende of althans kleine oorschelpen; het gezicht
+en de reuk daarentegen zijn minder ontwikkeld. Hun stem bestaat uit
+heesche geluiden, die soms op het blaffen van een Hond, soms op het
+bulken van een kalf of op het loeien van een Rund gelijken.
+
+Elk Robbengezelschap is een familie. Het mannetje heeft altijd
+verscheidene wijfjes. Ongeveer 6 à 12 maanden na de paring brengt
+het wijfje één jong (zeldzamer twee) ter wereld. De kleintjes zijn
+sierlijke en wakkere dieren.
+
+De ouden en de jongen gevoelen veel liefde voor elkander; de moeder
+beschut haar jong met gevaar haars levens tegen ieder gevaar. De vader
+schept behagen in het vroolijk spel van zijn kind, en geeft dit te
+kennen door een vergenoegd gebrom en geknor: door zijn lichaamsbouw is
+hij niet in staat metterdaad aan het spel deel te nemen, maar volgt
+het snel heen en weer glijden en de buitelingen van het jong met de
+oogen. Na verloop van hoogstens 2 maanden zijn de jonge Robben zoover
+ontwikkeld, dat zij gespeend kunnen worden. Zij groeien snel. Na 2
+à 6 jaar zijn de Robben volwassen, op 25- à 40-jarigen ouderdom zijn
+zij afgeleefd.
+
+Dierlijke stoffen van allerlei soort, meestal echter Visschen en
+Schaaldieren, vormen het voedsel van de Robben. Enkele soorten zijn,
+naar men zegt, gevaarlijk voor verscheidene zeevogels en zelfs
+voor andere Robben; deze worden door de kleinere Vinvoetigen niet
+lastig gevallen. In Düsseldorf heeft men opgemerkt, dat de Zeehonden
+plotseling alle eenden, waarmede zij een tijdlang vreedzaam denzelfden
+vijver bewoonden, onder water trokken en doodden. Om hun uitmuntende
+spijsvertering nog te bevorderen, slikken eenige Robben, op de wijze
+van de Vogels, steenen door; andere vullen, als zij uitgehongerd zijn,
+hun maag ingeval van nood met wieren.
+
+De Robbenvangst is een meedoogenlooze slachting van weerlooze dieren,
+en kan geen aanspraak maken op den naam van "jacht"; het zoogenaamde
+"Robbenslaan" beschouwt men als geheel iets anders dan het edele
+jagersbedrijf. Tusschen oud en jong, groot en klein wordt of werd
+hierbij geen onderscheid gemaakt, alle werden gedood. Dit heeft ten
+gevolge gehad, dat het aantal vertegenwoordigers van nagenoeg alle
+soorten van Robben sterk verminderd is, en dat enkele soorten hun
+volledigen ondergang te gemoet gaan. Op vele afgelegen eilanden,
+die in de vorige eeuw talrijke kudden van deze dieren herbergden,
+zijn hiervan thans slechts geringe overblijfselen te zien. Het
+vet (de traan), de tanden en de huid van de Robben zijn gezochte
+handelsartikelen; dit verklaart den vervolgingsijver van den mensch.
+
+Bijna alle Robben kunnen getemd worden, sommige worden bijna
+huisdieren. Zij gaan uit en in, visschen in de zee en keeren vrijwillig
+terug in de woning van hun verzorger, leeren dezen kennen en volgen hem
+na als een Hond. Enkele heeft men zelfs voor de vischvangst afgericht.
+
+De Orde der Robben wordt in drie zeer natuurlijke familiën
+onderscheiden. Bovenaan staan de _Zeehonden_, die in 't geheel geen
+oorschelp hebben en het vermogen om op de achterste ledematen te gaan,
+volkomen missen. Een tegenstelling met hen vormen de _Oorrobben_, die
+het minst van de landdieren afwijken, daar zij nog oorschelpen bezitten
+en de achterste ledematen voor het loopen gebruiken. Tusschen deze
+beide in staan de _Walrussen_, die wel is waar de oorschelp missen,
+maar toch nog de achterste ledematen naar voren kunnen richten tot
+steun voor den romp.
+
+
+
+De _Zeehonden_ zijn veel algemeener verbreid dan alle overige Robben;
+zij bevolken niet alleen de wereldzee, maar ook de groote binnenzeeën,
+die door rivieren met den oceaan in gemeenschap staan of in overouden
+tijd er deel van uitmaakten, zooals b.v. het meer van Baikal en
+de Kaspische Zee. Zij bewonen alle aardgordels, maar zijn vooral
+zoowel in de noordelijke als in de zuidelijke koude zone talrijk;
+meer bepaaldelijk binnen den noordpoolcirkel is deze familie door
+een belangrijk aantal soorten vertegenwoordigd. Op sommige kusten
+zijn deze zeer ijverig vervolgde dieren nog zeer veelvuldig; over
+'t geheel genomen zijn zij nergens zeldzaam, hoewel een aanhoudende
+vermindering van hun aantal niet ontkend kan worden.
+
+In aard gelijken zij op de Oorrobben, van welke zij door hun wijze
+van beweging op het land in niet geringe mate verschillen; zij zijn
+n.l. niet in staat om evenals deze te gaan, maar kunnen zich slechts
+een weinig voortschuiven. In het water zijn zij in hun element,
+daar behoeven zij voor geen hunner verwanten onder te doen; zij zijn
+meesters in het zwemmen en duiken. Met de snelheid van een roofvisch
+schieten zij door het water en maken bliksemsnelle wendingen; ook
+kunnen zij, zoolang het hun goeddunkt, op een en dezelfde plaats
+blijven. Als zij zich met elkander vermaken willen, beschrijven zij
+kringen, springen nu en dan met het geheele lichaam boven het water
+uit, zitten elkander na onder allerlei plagerij, of spelen ieder voor
+zich alsof zij dronken zijn, komen soms met den buik boven 't water,
+zwemmen op den rug, draaien en wenden, rollen om en om, in een woord,
+gedragen zich hoogst zonderling, verzuimen intusschen niet zelden alle
+voorzorgsmaatregelen zoo volledig, dat een behendig jager of vanger,
+zonder opgemerkt te worden, hen zoo nabij kan komen, dat hij ze met
+een harpoen kan dooden.
+
+Zij dalen tot op aanzienlijke diepten af en blijven in sommige
+gevallen geruimen tijd onder water, niet zoo lang echter, als door
+sommigen beweerd werd. Als zij niet vervolgd worden, stijgen zij
+gemiddeld éénmaal in de minuut naar de oppervlakte om te ademen. Nu
+kan het wel gebeuren, dat vervolgde Zeehonden zich drie of vier
+minuten lang onder water ophouden; in geen geval echter zijn zij
+in staat hier halve uren te blijven, zooals herhaaldelijk beweerd
+en door velen geloofd werd. Ook _Fabricius_, die de bij Groenland
+voorkomende Zeehonden uitvoerig beschreef, gelooft niet, dat een Rob
+het langer dan 7 minuten onder water kan uithouden. De Zeehonden slapen
+werkelijk in het water. Door eenige slagen met de vinvormige ledematen,
+komen zij van tijd tot tijd met gesloten oogen aan den waterspiegel
+om adem te halen, zakken hierna weder naar omlaag en herhalen deze
+bewegingen, die naar het schijnt, onbewust geschieden, iedere maal,
+dat zij behoefte aan lucht hebben. Uit tal van waarnemingen blijkt,
+dat zij ook slapen kunnen, terwijl zij aan de oppervlakte van het
+water liggen. De Groenlanders, die deze voor hen uiterst belangrijke
+dieren zeer nauwkeurig hebben nagegaan, duiden elk hunner houdingen
+in het water met een bepaalde uitdrukking aan, wijl zij uit deze
+verschillende houdingen afleiden, of zij een drijvenden Zeehond al
+of niet zullen kunnen naderen.
+
+Hoewel de Zeehonden dagen en weken achtereen in de zee leven, en al
+hunne zaken in 't water afdoen kunnen, begeven zij zich toch, als
+zij uitrusten, slapen, of zich in de zon koesteren willen, gaarne aan
+land. Met een enkelen ruk springen zij uit het water ver op het land,
+door hunne uitgespreide achtervoeten met geweld en snel tegen elkander
+te slaan. Alle Zeehonden zijn gewoon om, als zij angstig zijn, of in
+gevaar verkeeren, voortdurend water uit te spuwen, misschien om hun weg
+glad te maken. Hoe log hun gang ook zij, toch komen zij snel vooruit;
+een loopend mensch moet zich wel een weinig inspannen, als hij een op
+'t land voortglijdenden Zeehond inhalen wil. Het achterste deel van
+het lichaam van den Rob is even beweeglijk als de hals. De Zeehond kan
+zich zoo draaien, dat van de voorste helft de rug, van de achterste
+de buik naar boven gericht is, of omgekeerd; ook is hij in staat den
+kop in alle richtingen te wenden.
+
+Op hoogere breedten kiezen deze dieren, ook wanneer zij er niet toe
+gedwongen zijn, bij voorkeur ijsschollen als hun slaapplaats uit, en
+blijven hier, rustig uitgestrekt even lang liggen als op zuidelijker
+breedten op het door de zon beschenen strand. De speklaag, die bij hen
+de huid met de daaronder gelegen deelen verbindt, stelt hen in staat,
+uren lang op zulk een koude oppervlakte te liggen, zonder al te veel
+warmte af te geven en hierdoor ziek te worden.
+
+De stem van de Zeehonden is soms een heesch geblaf, soms een geloei;
+als zij toornig zijn, knorren zij als de Honden.
+
+De Zeehonden werden reeds door de ouden als hoog begaafde dieren
+geschilderd. Hunne zinnen schijnen goed en tamelijk gelijkmatig
+ontwikkeld te zijn. De neus en de ooren kunnen gesloten worden,
+en zien er gedurende het leven soms als afgerond driehoekige gaten,
+soms slechts als smalle spleten uit. De neusgaten worden bij elke
+ademhaling geopend, hierna onmiddellijk weer gesloten, en blijven, ook
+als het dier op het land rust, tot aan de volgende luchtverversching
+samengeknepen; de ooren worden slechts in het water en ook hier
+niet voortdurend gesloten. In het groote, weinig uitpuilende oog
+vult het lichtbruine of donkerbruine regenboogvlies bijna de geheele
+ruimte, die door de oogleden wordt vrijgelaten; het wit van 't oog
+ziet men zelden. De pupil is niet rondachtig of langwerpig, maar
+vierstralig. Opmerkelijk is de zielvolle uitdrukking van het oog van
+den Zeehond, opmerkelijk is het evenzeer, dat hij, evenals andere
+Robben, bij aandoeningen van allerlei aard, vooral echter bij het
+gevoelen van smart, tranen vergiet. Als wij, en waarschijnlijk terecht,
+het gezicht als de hoogst ontwikkelde zin van den Zeehond beschouwen,
+mogen wij vermoedelijk het gehoor in de tweede plaats noemen. Het was
+reeds aan de ouden bekend, dat hij van muziek en zang houdt; zooals
+nieuwere waarnemers opmerkten, luistert hij met belangstelling naar
+klokgelui en andere luide tonen. _Brown_ verhaalt, dat hij dikwijls
+gezien heeft, hoe Zeehonden hunne koppen boven het water staken en met
+aandacht luisterden, als de matrozen zongen bij het opwinden van het
+anker. De kerk te Hoy op de Orkney-eilanden ligt in de nabijheid van
+een smalle zandige bocht, die dikwijls door de Zeehonden bezocht wordt;
+deze doen dit, naar het schijnt, niet alleen wegens de ligging van
+dit deel der zee, maar ook wegens de kerkklokken, die een bijzondere
+aantrekkingskracht op hen oefenen; dikwijls heeft men opgemerkt,
+dat zij bij het luiden der klokken regelrecht op de kust afzwommen,
+hunne oogen steeds gericht naar de streek, vanwaar de klokketonen
+kwamen, en hiernaar verrukt en verwonderd bleven luisteren, zoolang
+de klokken geluid werden.
+
+Het is moeielijk een oordeel te vellen over de verstandelijke vermogens
+der Zeehonden. Dat zij schrander zijn, is aan geen twijfel onderhevig;
+toch gedragen zij zich dikwijls zoo dom en onnoozel, dat men niet weet,
+wat men aan hen heeft. In weinig door menschen bewoonde en bezochte
+gewesten zijn zij vermetel; gewoonlijk echter nemen zij de grootste
+voorzichtigheid in acht, zoodra zij hun doodsvijand hebben leeren
+kennen. Zeker is het, dat de waarschuwingen van oudere dieren door
+de jongere ter harte genomen worden. Gevangen Zeehonden gevoelen
+spoedig vriendschap voor hun verzorger; enkele worden zeer tam,
+luisteren naar den naam, die men hun gegeven heeft, komen uit het
+waterbekken, waarin zij zich gewoonlijk ophouden, nemen Visschen
+aan uit de hand. Enkelen laten zich door iemand dien zij als vriend
+beschouwen, betasten en streelen, geven hem een poot, en veroorloven
+hem zelfs hun een vuist in den bek te steken, enz.
+
+Naar het schijnt, zijn de Zeehonden voor alle dieren, die niet tot de
+Visschen, Weekdieren of Schaaldieren behooren, tamelijk onverschillig;
+het zou echter verkeerd zijn, dit op rekening van hun goedaardigheid
+te stellen. Bij het zien van Honden worden de gevangene Zeehonden
+steeds driftig, zij begroeten hen met een toornig gesnuif en trachten
+ze te verjagen door de tanden op elkander te slaan.
+
+Bijzonder liefderijk zijn zij, evenals alle Robben, voor hunne
+jongen. Op velerlei wijzen spelen zij met hen, en verdedigen ze ook,
+als hun gevaar dreigt, zelfs tegen sterkere vijanden.
+
+Al naar de woonplaats van de Zeehonden heeft de paring in verschillende
+maanden plaats. Ongeveer 9 1/2 maand daarna, in de maanden Mei, Juni
+of Juli, werpt het wijfje één jong (zeldzamer twee); dit geschiedt
+op eenzame, onbewoonde eilanden, liefst op zandige gedeelten van het
+strand, in holen, ook wel op rotsblokken en desnoods op ijsvelden. De
+jongen komen in volkomen ontwikkelden toestand ter wereld, zijn echter
+met een dicht, wit, fijn haarkleed bedekt, dat hen bij 't zwemmen en,
+nog meer bij 't duiken hindert, maar dat spoedig door het uit glad
+neerliggende, stijve haren bestaande jeugdkleed vervangen wordt. Tot
+aan dit tijdstip blijven de wijfjes bij de jongen op het land.
+
+In den Hamburger dierentuin werd den 30en Juni, vroeg in den morgen,
+een voldragen jong geboren; de oppasser, dien ik met de verzorging van
+den Zeehond belast had, zag 's morgens bij zijn komst het jong reeds
+naast de moeder in 't water spelen. Op het land vond ik het geheele
+embryonale haarkleed van het pasgeboren dier, een niet onbelangrijke
+hoop van zijdeachtig zachte, korte, maar golvende haren, die alle op
+een plek van geringen omvang bijeen lagen. Het jong had geen spoor
+van het wolhaar meer aan zich; zijn kleur geleek volkomen op die
+van de moeder; de verschillende kleuren waren echter frisscher en
+glanziger. De oogen keken helder en vroolijk de wereld in. Zelfs de
+bewegingen van den jongen wereldburger waren reeds geheel die van
+zijne ouders: in het water evenzoo uitmuntend door vlugheid, op het
+land even onbehendig. Naar het scheen, had hij zich reeds in de eerste
+uren van zijn leven alle begaafdheden van zijn geslacht eigen gemaakt,
+zwom op den buik zoowel als op den rug, dook zonder moeite en langen
+tijd achtereen, gedroeg zich in een woord als een volwassene. Het
+was echter ook als een bijzonder goed ontwikkeld en merkwaardig
+groot dier ter wereld gekomen. Het gelukte ons, den kleinen klant,
+die reeds in staat was zich te verdedigen, nog op zijn geboortedag
+te wegen en te meten: zijn gewicht bedroeg 8.75 KG., zijn lengte 85 cM.
+
+De beide dieren leverden een zeer interessant schouwspel op. De moeder
+was blijkbaar zeer in haar schik met haar spruit, en betoonde het in
+alle opzichten de grootste genegenheid, terwijl het jong, vroegtijdig
+wijs, zijn moeder scheen te begrijpen. Reeds in de eerste dagen
+speelden zij met elkander, eerst in het water, later ook op het land.
+
+Voor de bewoners van het hooge noorden zijn de Zeehonden de
+belangrijkste van alle dieren. Zonder de Robben zou de Groenlander
+niet kunnen leven; van elk deel van hun lichaam trekt hij partij. Maar
+ook wij, Europeanen, stellen het gladde, fraaie, waterdichte, vel op
+hoogen prijs, en maken gebruik van de traan, ja zelfs van het vleesch
+dezer dieren. Het is dan ook geen wonder, dat de Zeehonden in nagenoeg
+alle zeeën zoo ijverig mogelijk vervolgd worden. De wijzen van jacht
+en de vangst zijn meestal gelijk; het schietgeweer wordt hierbij zelden
+gebruikt, in volle zee in 't geheel niet, omdat de gedoode Zeehond als
+lood naar de diepte zinkt. Anders is het op sommige lievelingsplaatsen
+van deze dieren op het strand. Aan de oostkust van het eiland
+Rugen bevindt zich, naar _Schilling_ verhaalt, op een afstand van
+verscheidene honderden schreden van de uiterste spits van het hooge
+voorland een hoop rotsblokken, die bij gewonen waterstand meer dan 1
+M. boven den waterspiegel uitsteekt. Op dezen klip liggen dikwijls
+40 à 50 Zeehonden; zij zijn echter schrander genoeg om een boot
+niet in hunne nabijheid te laten komen. Dikwijls gelukt het echter,
+volgens _Schilling_, van uit de zee op de Zeehonden te schieten, als
+men in een kleine boot, met halven wind, zonder gedruisch te maken
+koers zet naar de dieren, die op de rotsen slapen. Bij aanhoudend
+vriezend weer levert ook de jacht op het ijs soms goede uitkomsten op;
+nimmer echter is zij veilig en soms zelfs zeer gevaarlijk. Wanneer
+in de Oostzee ook de plaatsen waar strooming is, toegevroren zijn,
+houden de Zeehonden hier kunstmatig gaten in 't ijs open, om met de
+buitenlucht in gemeenschap te blijven en op het ijs te kunnen kruipen,
+als zij slapen gaan. Iedere Zeehond maakt gewoonlijk zulk een opening,
+soms ook verscheidene voor zijn uitsluitend gebruik. Naar deze bijten
+sluipt men 's nachts op vilten schoenen, om het gedruisch van de
+schreden te dempen; men moet echter zorgvuldig letten op weer en wind,
+en steeds op zijn hoede zijn.
+
+Aan de oostkust van Zweden heeft dit jachtbedrijf regelmatiger en
+veelvuldiger plaats; gewoonlijk wordt hierbij de harpoen, zeldzamer
+de buks gebruikt. Enkele Zweedsche zeejagers richten Honden af, die
+op het ijs de Robben opsporen en zoo lang bezig houden, tot hunne
+meesters er bij gekomen zijn. Op de Faröer jaagt men hoofdzakelijk
+gedurende den tijd, waarin de Zeehonden zich met hunne jongen op het
+land ophouden. Men noemt de plaatsen, waar de dieren hunne jongen
+werpen, de "Later", en daarnaar de maanden, die voor de jacht geschikt
+zijn de "Latertijd".
+
+De Groenlanders verstaan misschien beter dan eenig ander volk de
+kunst om Zeehonden te jagen; zeer zeker weten zij de lichaamsdeelen
+van deze dieren op de meest verschillende wijzen te gebruiken. "De
+Groenlanders," zegt _Fabricius_, "hebben er uitnemend slag
+van, de roeiriemen zoo te bewegen, dat zij nagenoeg geen geluid
+veroorzaken. Wanneer zij een Zeehond boven water zien komen, letten zij
+nauwkeurig op zijne houding en bewegingen, om hieruit af te leiden, hoe
+zij hem moeten aanvallen. Wanneer het dier geen kwaad ducht, trachten
+zij het zooveel mogelijk te naderen om met juistheid den harpoen
+te kunnen werpen. Gedurende het roeien moet zoomin de beweging van
+de riemen als het vooruitschieten van de boot gedruisch veroorzaken,
+zoodat de Zeehond niet in zijn rust gestoord wordt. Hiervoor zijn niet
+weinig geoefendheid en behendigheid noodig; de jager bereikt zijn doel
+deels door lange en diepe riemslagen, deels door de boot met zijn eigen
+lichaam voort te bewegen; velen zijn hierin zoo ervaren, dat zij de
+boot naast den Zeehond brengen, zonder dat deze het bemerkt. Is hij
+daarentegen voorzichtig genoeg om nu en dan om te kijken, dan is de
+jacht moeielijker, maar daarom toch niet hopeloos; het oogenblik waarin
+hij onderduikt, moet worden afgewacht, om de boot snel vooruit te doen
+schieten, den Zeehond achterna. Wanneer deze den kop boven 't water
+steekt, moet de jager zoo stil mogelijk zijn, en zich vooroverbuigen of
+achterover gaan liggen, om te maken, dat de boot voor een levenloos in
+'t water drijvend voorwerp aangezien wordt. Als de Zeehond in 't water
+plast en gedurende dit spel, waarbij hij dikwijls zorgeloozer is dan
+gewoonlijk, den jager aankijkt, dan fluit deze met den mond om hem nog
+argeloozer te maken. Indien hij toch onderduikt, voordat men hem op
+den afstand van een harpoenworp genaderd is, zoo let men er goed op,
+in welke richting hij zich beweegt, verandert een weinig van plaats,
+en kijkt voortdurend uit naar het punt, waar hij weer boven komt, en
+zoo voort. Als men dan eindelijk op den rechten afstand gekomen is,
+werpt men den harpoen naar hem, en de lijn volgt na. Daar de harpoen
+weerhaken heeft, blijkt het dadelijk, of de Zeehond getroffen is of
+niet, want deze kan in 't eerstgenoemde geval niet gemakkelijk weg
+komen, maar zal het touw meer en meer afwikkelen. Dan is er geen
+tijd te verliezen; de jager moet oogenblikkelijk de blaas die aan
+het einde van de lijn bevestigd is over boord werpen, daar de boot
+anders, als de lijn afgeloopen was, door den Zeehond met geweld zou
+worden aangetrokken en licht zou kunnen omslaan. In zulk een geval
+schiet de Groenlander er dikwijls het leven bij in; als de Zeehond
+hem medesleept, en er geen andere jager in de nabijheid is, die hem
+te hulp kan komen, is er voor hem geen redding mogelijk. Wanneer
+hij echter de blaas overboord heeft kunnen werpen, is het grootste
+gevaar voorbij. Het komt echter soms voor, dat de gewonde Zeehond moed
+genoeg heeft om het dunne van huiden gemaakte bootje aan te vallen
+en er een gat in te bijten; de jager geraakt hierdoor in gevaar van
+te zinken. Men kan deze wijze van jagen daarom, in vele opzichten
+gevaarlijk noemen; vele Groenlanders wagen zich er niet aan.
+
+"Indien nu de getroffen Zeehond de blaas, die hij zelden onder water
+kan trekken, met zich voortsleept, gaat men na, waarheen de blaas
+zich begeeft, volgt haar na, en tracht den Zeehond met lansen af te
+maken; de lansen hebben geen weerhaken, maar laten uit de wonde los en
+drijven op het water, zoo vaak men ze naar den Zeehond werpt. Door deze
+vele wonden en door het voortslepen van de groote met lucht gevulde
+blaas wordt hij afgemat. Als men dan eindelijk vlak naast hem komt,
+geeft men hem den laatsten, doodelijken slag met den gebalden vuist
+op den neus, waardoor hij verdoofd wordt; als het noodig mocht zijn,
+steekt men hem ook wel met het vangmes dood. Nu maakt men het dier
+gereed om hem naar huis te kunnen sleepen. Vooreerst stopt men alle
+wonden met houten proppen dicht, opdat het bloed niet verloren zal
+gaan; daarna wordt lucht tusschen de huid en het vleesch geblazen,
+opdat de buit des te beter zal drijven. Als men verscheidene Zeehonden
+tegelijk vangt, moeten ze aan elkander bevestigd worden; een gelukkige
+jager heeft er soms 4 of 5 naar huis te sleepen."
+
+Alle Zeehonden zijn buitengewoon taai van leven; zij blijven alleen
+dan op de plaats liggen, als een kogel in de hersenen doordringt, of
+het hart treft. Behalve in den mensch hebben de Zeehonden een vijand
+in den zeer behendigen Zwaardvisch, een Walvischachtig Zoogdier,
+waarvoor alle kleine soorten van Robben in den grootsten angst
+vluchten. Door het vraatzuchtige monster vervolgd, springen zij
+verscheidene malen achtereen hoog boven het water uit, maken gebruik
+van al hun vaardigheid in het zwemmen en duiken, trachten kleine
+zeeëngten en ondiepe plaatsen te bereiken, springen op het land
+en vergeten in hun doodsangst zelfs hun vrees voor den mensch. Ook
+de IJsbeer vervolgt hen onophoudelijk en weet ze zeer behendig te
+overmeesteren. Jonge Zeehonden hebben ook nog in de groote Roofvisschen
+gevaarlijke vijanden.
+
+De bewoners van de Poolgewesten gebruiken den geheelen Zeehond, niet
+alleen de traan en het vel, zooals wij, maar bovendien het vleesch;
+dit doen ook de Zweden en Noren. De darmen worden gegeten, of dienen,
+nadat zij vooraf geopend, met veel moeite gereinigd en glad gemaakt
+zijn, als vensters; ook worden zij voor 't maken van kleederen en
+voorhangsels gebruikt. Bijzonder hoog schat men een uit dit materiaal
+bijeengelapt opperkleed--de "kapisad" der Groenlanders--, omdat het
+volkomen waterdicht is. Het met zeewater gemengde bloed wordt gekookt
+en als soep of, nadat men het heeft laten bevriezen, als lekkernij
+gebruikt; ook wordt het gekookte bloed vaak in den vorm van ballen
+gebracht, die in de zon gedroogd en voor tijden van nood bewaard
+worden. De ribben dienen als staven voor het uitspannen der vellen
+of worden tot spijkers verwerkt, de schouderbladen gebruikt men als
+spaden, uit de pezen vervaardigt men touw enz. Het vel, de traan
+en het vleesch zijn echter ook voor de Groenlanders de voornaamste
+producten van den Zeehond.
+
+
+
+De Rob, wiens levensgeschiedenis de grondslag uitmaakte van het
+voorafgaande algemeen overzicht, is onze Zeehond (ook wel _Rob_ en
+_Zeerob_, in Zeeland _Dogge_ genoemd; de jongere exemplaren noemt
+men wel eens _Zeekat_), bij de Duitschers heet hij _Seehund_, bij de
+Engelschen _Seal_, bij de Franschen _Veaumarin_ (_Phoca vitulina_); in
+de noordelijke zeeën is hij wijd en zijd verbreid; "langs onze geheele
+kust, komt hij voor; bij de eilanden Texel, Vlieland, Terschelling,
+Ameland, Schiermonnikoog, Rottum, in de Zeeuwsche stroomen, aan
+den mond van de Maas is hij zeer algemeen; in de Zuiderzee, bij
+Urk en Schokland dikwijls zeer talrijk, o. a. in December 1861 en
+Januari 1862, toen zij in zulk een groot aantal zich daar ophielden,
+dat zij onder de Haringen groote verwoestingen aanrichtten en aan
+de visscherij afbreuk deden; volgens de visschers," schrijft _Van
+Bemmelen_ in 1866, "is hun aantal sedert de laatste jaren toegenomen,
+nadat (in Jan. 1857) het betalen van premiën voor elken gedooden
+Zeehond heeft opgehouden. Tegenwoordig schijnt nog alleen stelselmatig
+jacht op hem gemaakt te worden op Rottum en op de kust van Schouwen,
+vooral te Bruinisse."
+
+De lengte van het volwassen dier, van den snuit tot aan de spits van
+den staart gemeten, wisselt af tusschen 1.6 en 1.9 M.; gewoonlijk
+zijn de wijfjes merkbaar grooter dan de mannetjes. De kop is eirond
+de snuit kort, het groote en donkere oog heeft een schrandere
+uitdrukking, de oorschelp is alleen door een kleine, driehoekige
+verhevenheid aangeduid, de met stijve snorharen bedekte bovenlip is
+dik, maar zeer beweeglijk, de hals kort en dik, het lichaam van de
+schouderstreek af tot aan den staart bijna gelijkmatig versmald. Het
+haarkleed bestaat uit stijf en en glanzig bovenhaar; over 't algemeen
+is het geelachtig grijs van kleur; de teekening wordt gevormd door
+onregelmatige, maar over de geheele bovenzijde verdeelde vlekken,
+welker kleur van bruinachtig tot zwart afwisselt.
+
+De Zeehond is verbreid over alle noordelijke deelen van den
+Atlantischen Oceaan en de geheele IJszee. Te beginnen bij de
+Middellandsche Zee, waarin hij soms door den Straat van Gibraltar
+binnendringt, bewoont hij alle Atlantische kusten van Europa, hieronder
+begrepen de Oostzee; in den Botnischen en Finschen zeeboezem is
+hij nagenoeg even talrijk als in de Sond met de Groote en de Kleine
+Belt; ook komt hij voor in de Witte Zee; volgens sommige berichten
+zelfs aan de kust van Noord-Siberië, en van de Beringstraat af tot
+aan Californië; stellig heeft men hem waargenomen op Spitsbergen,
+aan de beide kusten van Groenland, in de Davis-straat, de Baffins-
+en Hudsons-baaien; langs de Noord-Amerikaansche kust begeeft hij zich
+dikwijls tamelijk ver zuidwaarts; hij is volstrekt niet zeldzaam in de
+Golf van Mexico; in enkele gevallen bezoekt hij zelfs de noordkust van
+Zuid-Amerika. Uit zee dringt hij niet zelden zeer ver in de rivieren
+door, en wordt dan dikwijls op grooten afstand van de kust gevonden,
+soms zelfs in de steden; zoo b.v. twee malen in Leiden, waar men hem
+dagen achtereen heeft zien zwemmen.
+
+De _Gewone Zeehond_ is trouwens niet de eenige aan onze kusten
+voorkomende soort van Robben. Vermoedelijk treft men hier ook aan den
+_Kleinen Zeehond_ (_Phoca foetida_) en misschien ook den _Klapmuts_
+(_Cystophora cristata_, p. 245), wiens eigenlijk woongebied meer
+noordelijk gelegen is. Behalve deze vindt men op de Duitsche kusten
+ook nog vrij geregeld den _Grijzen Zeehond_ (_Halichoerus grypus_) en
+zeldzaam den _Zeemonnik_ of _Monniksrob_ (_Stenorhynchus albiventer_),
+die vooral in de Middellandsche zee aangetroffen wordt.
+
+Een aan onzen Gewonen Zeehond verwante vorm, de _Kaspische Zeehond_
+(_Phoca caspica_), leeft, zooals reeds uit zijn naam blijkt, afgesloten
+van de gemeenschap met den Oceaan, in de Kaspische zee.
+
+
+
+De _Zadelrob_, de "_Zwartzijde_" van de Denen en Noren (_Phoca
+groenlandica_), verschilt van den Zeehond door den langeren en
+platteren kop, het platter voorhoofd en den langwerpiger snuit,
+alsmede door den bouw der hand. Bij het oude mannetje is de grondkleur
+van de bovendeelen runkleurig grijs, soms lichter, soms donkerder,
+terwijl de borst en de buik een verbleekte, roestkleurig getinte,
+zilvergrijze kleur vertoonen; scherp steken hierbij af het voorste deel
+van 't aangezicht (voorhoofd, wangen en snuit), welks kleur van donker
+chocolade-bruin tot zwartachtig bruin afwisselt, en de langwerpige
+hoefijzer- of liervormige rugteekening, die meer of minder duidelijk
+begrensd en donkerder of lichter van kleur kan zijn. Bij enkele
+exemplaren is het "zadel" bandvormig smal, bij andere aanmerkelijk
+verbreed. Het wijfje verschilt, behalve door de geringere grootte,
+ook door de kleur zoozeer van het mannetje, dat men het voor een
+afzonderlijke soort gehouden en onder een anderen naam beschreven
+heeft. Het sneeuwwitte haarkleed van de jonge Zadelrobben, wordt na
+verloop van verscheidene jaren, door de wijzigingen, die bij iedere
+haarwisseling optreden, aan dat van de ouders gelijk.
+
+Het verbreidingsgebied van den Zadelrob is beperkt tot de hoogste
+breedtegraden van het noorden, maar strekt zich misschien door de
+Beringstraat tot in het noordelijkste gedeelte van den Stillen Oceaan
+uit. Enkele exemplaren zijn op verschillende tijdstippen aan de kusten
+van Lapland en Noorwegen, en zelfs in de Noordzee waargenomen.
+
+
+
+Als vertegenwoordiger van de _Blaasrobben_ (_Cystophora_) beschrijven
+wij het dier, dat bij den Robbenslager onder den naam van _Klapmuts_
+(_Cystophora cristata_) bekend is. Het is een van de grootste Robben
+van de IJszee. Vooral is hij kenbaar aan een blaasvormige uitbreiding
+van de huid, die, bij het puntje van den neus beginnend, zich over
+de geheele bovenzijde van den snuit en het grootste deel van de
+bovenzijde van den kop uitstrekt. Deze blaas kan naar verkiezing met
+lucht gevuld en geledigd worden; gevuld, heeft zij een lengte van 25
+en een hoogte van 20 cM., en ziet er uit als een muts, die naar het
+voorste deel van den kop is afgezakt; geledigd, is zij te vergelijken
+met een overlangschen richel, die den neus in twee gelijke deelen
+verdeelt. De kop is groot, de snuit dik en stomp, de romp is over
+'t geheel genomen als die van de andere Robben gebouwd. Het haarkleed
+is bij de jonge dieren anders dan bij de volwassene, bij mannetjes en
+wijfjes gelijk; het bestaat uit lang bovenhaar en dicht wolhaar; in den
+regel is het aan de bovendeelen donker nootbruin of zwart van kleur en
+met groote of kleine, ronde vlekken van nog donkerder kleur geteekend;
+de onderdeelen zijn echter donkergrijs of roestkleurig zilvergrijs en
+ongevlekt. De volwassen mannetjes bereiken een lengte van 2.3 à 2.5
+M.; de wijfjes missen de blaas op den kop en zijn aanmerkelijk kleiner.
+
+In vergelijking met de overige Zeehonden van de Noordelijke IJszee
+bewoont de Klapmuts, naar het schijnt, een niet zeer uitgestrekt
+gebied; nergens komt hij in groote getale voor. Naar _Fabricius_
+bericht, is hij het veelvuldigst in de nabijheid van Groenland en
+Newfoundland, zeldzamer aan de westkust van IJsland; aan verder
+zuidwaarts gelegen kusten komt hij slechts enkele malen voor en is
+dan waarschijnlijk verdwaald.
+
+Volgens het overeenstemmend getuigenis van verschillende berichtgevers,
+is deze soort een van de moedigste en strijdlustigste van alle
+Zeehonden; de jacht op dit dier is daarom niet zelden gevaarlijk. Wel
+maakt het, als het op het ijs ligt uit te rusten, den indruk van
+onverschillig te zijn voor al wat er in de nabijheid gebeurt; het
+staart dan met zijne groote, zwarte oogen tamelijk flauw in de verte;
+ongetergd valt het trouwens andere wezens niet aan; het wordt echter
+licht zeer opgewonden en is dan geneigd om een hevigen tegenstand
+te bieden.
+
+
+
+De _Zee-olifant_ (_Macrorhinus leoninus_) komt over 't geheel genomen
+in vorm met de overige Robben overeen, maar overtreft hen alle door
+zijn grootte; aan de Californische kust heeft men er gevonden, die
+6.7 M. lang waren, de meeste zijn echter niet meer dan 5 M. lang. Dit
+geldt alleen van de mannetjes, die ongeveer dubbel zoo lang zijn
+als de wijfjes, en bovendien ruim driemaal zoo zwaar; het gewicht
+van oude mannetjes wordt op niet minder dan 3000 KG. geschat. De
+kop is groot, breed en eenigszins verlengd, de snuit is middelmatig
+lang, tamelijk breed, naar voren eenigszins versmald en bijna recht
+afgeknot, de bovenlip is met stevige donkerbruine snorborstels bezet,
+die een lengte van 15 cM. kunnen bereiken; het oog is tamelijk groot,
+rond, bolvormig uitpuilend; het oor is buitengewoon klein, men ziet er
+eigenlijk niets anders van dan een rondachtig gat, dat niet eens door
+een huidzoom omgeven is; de neus eindelijk verschilt aanmerkelijk bij
+het mannetje en het wijfje. Dit lichaamsdeel, dat zulk een grooten
+invloed heeft op de uitdrukking van het gelaat, is bij het wijfje
+van gewonen vorm, maar verlengt zich bij het mannetje tot een slurf,
+die aan den mondhoek begint en, van hier gemeten, ongeveer 40 cM. ver
+vooruitsteekt; als het dier opgewonden is, kan het zijn slurf ongeveer
+tweemaal zoo lang maken. De kleur van het haarkleed is niet alleen
+verschillend naar den ouderdom en het geslacht, maar hangt ook af
+van den tijd van 't jaar. Onmiddellijk na de haarverwisseling is de
+voornaamste kleur van de huid blauwachtig grijs, later gaat deze in
+lichtbruin over.
+
+Het verbreidingsgebied van den Zee-olifant omvat de zuidelijke
+gedeelten van de wereldzeeën en strekt zich thans nog tot den 50en
+graad Z.B. en misschien tot voorbij den zuidelijken poolcirkel
+uit. Vroeger kwam hij aan de zuidspits van Amerika en bij de
+daaronder gelegen eilanden voor, ook bij het eiland van Robinson,
+Juan Fernandez, en aan de zuidelijke gedeelten van de Chileensche
+kust, zoo ook bij Nieuw-Zeeland, Tasmanië en vele andere eilanden,
+die op deze breedten gelegen zijn; op de meeste van deze plaatsen is
+hij echter reeds geheel of bijna geheel uitgeroeid.
+
+Door zijn levenswijze herinnert de Zee-olifant aan de Zee-leeuwen
+en Zee-beren. Ook hij onderneemt ieder jaar reizen in het zuidelijk
+deel van zijn verbreidingsgebied; zieke en zwakke exemplaren moeten
+achterblijven, de gezonde reizen gezamenlijk. In Patagonië komen zij
+bij groote troepen in September en October aan, dikwijls reeds in
+Juni, en vertrekken tegen het einde van December weder om nog verder
+zuidwaarts te trekken. Zoo lang zij zich aan land bevinden, geven zij
+de voorkeur aan zand- en grindgrond, maar houden zich ook wel in zoet
+water op. Uit den grooten hoop scheiden zich familiën af van 2 tot 5
+leden; deze treft men steeds dicht tegen elkander aangedrongen in het
+slijk of in de biezen slapend aan. Bij hoogen warmtegraad verkoelen
+zij zich, door in het vochtige zand te gaan liggen; met de voorste
+ledematen werpen zij dit zand ook op de bovendeelen van hun lichaam,
+dikwijls zou men ze eerder voor hoopen zand dan voor levende dieren
+houden; ook in dit opzicht herinneren zij dus aan de Dikhuidigen.
+
+Hunne bewegingen op het land zijn zeer onbeholpen en vermoeien hen
+zeer. Als zij zeer vet zijn, slingert de romp bij iedere schoksgewijze
+beweging als een met gelei gevulde groote blaas heen en weer. Zoodra
+zij een korten weg hebben afgelegd, zijn zij vermoeid en moeten
+rusten; toch schuiven zij in Californië bij de 5 à 10 M. hooge
+duinen op, en bereiken zelfs langs een zeer ongelijken weg plaatsen,
+die 20 M. boven den zeespiegel gelegen zijn. In het water maken zij
+veel beter figuur. Zij kunnen uitmuntend zwemmen en duiken, maken
+plotselinge wendingen, gaan rustig op de golven liggen om te slapen,
+laten zich drijven en maken ijverig en behendig jacht op de dieren, die
+hun tot voedsel dienen, vooral Koppootige Weekdieren en Visschen. Ook
+zij zwelgen wieren en steenen door. Zoo vond _Forster_ in de maag
+van een Zee-olifant twaalf ronde steenen, ieder ter grootte van twee
+vuisten, die zoo zwaar waren, dat hij zich niet kon voorstellen, hoe
+de wanden van de maag aan zulk een groote drukking weerstand hadden
+kunnen bieden.
+
+Naar men meent, zijn de zintuigelijke vermogens dezer dieren weinig
+ontwikkeld. Zij zijn traag en stompzinnig en laten zich niet licht
+in hun rust storen. Zij worden zachtaardig en verdraagzaam genoemd,
+omdat men ze nooit ongetergd andere dieren of menschen heeft zien
+aanvallen. Kleine Robben, die tot een ander geslacht behooren,
+en menschen, die een bad nemen, kunnen veilig in hun nabijheid
+zwemmen. _Pernetty_ verhaalt, dat zijne matrozen wel op deze dieren
+gereden hebben, als op Paarden, en ze, als zij te langzaam gingen,
+door messteken tot een vluggere beweging aanspoorden. "De mannetjes",
+zegt _K. von Steinen_, "staarden ons gewoonlijk met opengesperden muil
+aan, maar gingen niet van hun plaats. Terwijl zij ons zoo vol stomme
+verbazing aankeken, vertoonde zich op hun gelaat een wonderbaarlijk
+komisch gebarenspel. Zij gaven hun ontevredenheid lucht door de
+dikke neusopzwellingen op en neer te fronzen; zelfs de zwartgalligste
+hypochonder zou een pijnlijk lachje niet hebben kunnen onderdrukken
+bij het zien van de grimassen dezer met snorren versierde physionomiën;
+vooral die van een kromneuzigen ouden heer maakten veel indruk."
+
+Tien maanden na de paring, gewoonlijk in Juli of Augustus, in Patagonië
+in 't begin van November, omstreeks één maand na hunne aankomst op de
+eilanden, worden de jongen geworpen. Deze zijn bij de geboorte reeds
+1.3. à 1.5 M. lang en 40 KG. zwaar; zij worden ongeveer 8 weken lang
+door de moeder gezoogd en zorgvuldig opgepast. In de zevende of achtste
+week van hun leven, komen zij voor 't eerst onder de leiding van de
+moeder in de zee. De geheele troep verwijdert zich langzaam van den
+oever en roeit dagelijks verder in zee op. De jongen volgen de ouden
+op al deze tochten, maar moeten reeds na verloop van weinige maanden
+geheel voor zichzelf zorgen. In het derde levensjaar ontwikkelt zich
+bij het mannetje de slurf.
+
+De mensch vervolgt de Zee-olifanten overal waar hij ze vindt. Vroeger
+waren deze Robben op hunne eenzame eilanden voor alle vijanden
+beveiligd. Ongeveer sedert den aanvang van deze eeuw vervolgt de
+Europeesche robbenslager hen overal en neemt hun aantal snel af. Op
+onmeedoogende wijze worden deze weerlooze schepsels uitgeroeid.
+
+Voor de jacht op de Zee-olifanten gebruikt men zware knotsen en
+lansen van ongeveer 5 M. lengte, met stevige, scherpe punten. Zoo
+uitgerust, en bovendien met achterladers van groot kaliber gewapend,
+tracht men tusschen de aan land rustende kudde en het water te komen,
+maakt hierna door schreeuwen, schieten en andere geluiden, zooveel
+leven als maar mogelijk is, en gaat, onder het zwaaien van de geweren,
+knotsen en lansen, langzaam op de kudde af, die, door het ongewone
+geraas verschrikt, zich in den regel verder landwaarts begeeft. Indien,
+gelijk niet zelden gebeurt, een mannetje zich verweert, of door den
+kring zijner vijanden tracht heen te breken, dan maakt meestal een
+kogel, die hem de hersenen doorboort, een einde aan zijn leven,
+of wordt hij door een lans, die hem in den bek gestooten wordt,
+opgehouden en gedwongen op het achterste deel van het lichaam te gaan
+zitten, waarna twee mannen met hunne zware eiken knotsen toesnellen en
+hem door vele slagen op den kop verdooven of dooden. Het vermoorden
+hunner metgezellen veroorzaakt zulk een schrik onder de dieren, dat
+zij hun tegenwoordigheid van geest geheel verliezen en over elkander
+heenklauteren, rollen en tuimelen, wanneer zij de onmogelijkheid inzien
+om te vluchten. Onmiddellijk na de slachting begint men de dieren
+af te spekken. De stukken spek worden met touwen aaneengebonden,
+aan stevige touwen bevestigd en zoo naar het schip gesleept,
+waar men ze in kleinere stukken verdeelt en in hiervoor geschikte
+ketels uitkookt. Hierdoor wordt een traansoort verkregen, die als
+smeermiddel hooger geschat wordt dan die van de Walvisschen. Het
+zwarte, tranige, bijna oneetbare vleesch van het dier, heeft weinig
+waarde; het hart wordt echter door de matrozen met smaak gegeten;
+ook de lever verschaft aan deze volstrekt niet verwende lieden een
+heerlijk maal, waarop, naar men bericht, een onoverwinnelijke, vele
+uren lang aanhoudende slaperigheid volgt. De gezouten tong wordt
+als een ware lekkernij beschouwd. De kortharige, stijve huid levert
+een uitmuntend materiaal voor het overtrekken van groote koffers,
+ook voor paardentuigen en ander zadelmakerswerk; zij zou echter nog
+veel meer gebruikt worden, indien de grootste vellen wegens de vele
+litteekens, die er op voorkomen, niet tevens de slechtste waren.
+
+De Zee-olifanten zullen niet lang meer tot de bewoners der aarde
+behooren. Zij kunnen zich voor hun wreeden vijand niet eens, zooals
+de Walvisschen, in de ontoegankelijke gedeelten van den oceaan
+terugtrekken; zij kunnen hun noodlot niet ontgaan, en moeten de
+vervolging van den mensch, het onverzadelijkste van alle roofdieren,
+verduren, totdat het laatste lid van hun geslacht bezweken zal zijn.
+
+
+
+De tweede familie der orde--de _Walrussen_ (_Trichechidae_)--bestaat
+uit slechts één geslacht (_Trichechus_), met slechts één soort,
+de monsterachtigste van alle Robben. Wij noemen haar _Walrus_, de
+Engelschen _Morse_ of _Sea-horse_, de Noorsche robbenslagers Rosmar, de
+Lappen _Morske_ (_Trichechus rosmarus_). In geheel volwasssen toestand
+heeft dit kolossale dier een lengte van 4.25 M., in zeldzame gevallen
+misschien van 5 M., bij een omvang van 2.5 à 3 M. (soms zelfs 4 M.),
+terwijl zijn gewicht 1000 KG. kan bedragen. Evenals bij de Zeehonden
+is het langwerpige lichaam in het midden het dikst; van hier naar
+achteren vermindert de dikte echter niet zoo sterk als bij de andere
+Robben. Uit dit kolossale lichaam steken de ledematen als groote
+lappen naar buiten en naar onderen uit, zoodat elleboogsgewricht
+en kniegewricht zichtbaar zijn. Alle voeten hebben vijf teenen,
+die korte, stompe klauwen dragen, welke achter iederen teentop
+liggen. De staart is een onbeduidende huidplooi. De Walrus ontleent
+zijn eigenaardig voorkomen echter niet zoozeer aan zijn romp, als aan
+den betrekkelijk kleinen, ronden en door twee bolvormig gezwollen
+tandkassen aan de bovenkaak monstrueus verdikten kop. De snuit is
+zeer kort, breed en stomp, de bovenlip vleezig, in twee boogvormige
+heften verdeeld, de onderlip daarentegen gezwollen. Aan weerszijden
+van den snuit staan op dwarsrijen ronde, afgeplatte, hoornachtige,
+van voren naar achteren langer wordende snorborstels; de grootste
+zijn zoo dik als de schacht van een ravenpen en 10 cM. lang; er zijn
+waarschijnlijk verscheidene honderden van deze haren. De neusgaten
+zijn halvemaanvormig; de ver naar achteren geplaatste kleine, glanzige
+oogen worden door vooruitstekende oogleden beschut. De gehooropeningen,
+waaraan zelfs het geringste spoor van een oorschelp ontbreekt, zijn
+aan het achterste deel van den kop gelegen.
+
+Het merkwaardigst is echter het gebit. Vóór aan den snuit worden de 6
+snijtanden en 2 hoektanden die bij zeer jonge dieren in de bovenkaak
+voorkomen, vervangen door twee kolossale hoektanden, die ver buiten den
+bek uitsteken. Deze slagtanden worden dikwijls 80 cM., zeer zelden 90
+cM. lang, en wegen dan gemiddeld 2 1/2 à 3 KG., soms zelfs 3 1/2 KG.;
+volgens eenige berichtgevers zouden zij zelfs een gewicht van 7 of 8
+KG. kunnen bereiken. De bijna volkomen onbehaarde, zeer dikke huid,
+is niet slechts geplooid, maar bovendien zoo hard als kraakbeen;
+zij is bij de ouden, evenals bij de jongen, meer of minder donker
+lederkleurig. Over 't algemeen zijn de slagtanden van het wijfje
+wel dunner, maar dikwijls tevens langer en fraaier dan die van het
+mannetje, waaraan meer afslijting valt op te merken.
+
+Reeds sedert eeuwen is de Walrus ons door afbeeldingen en
+beschrijvingen bekend, die hem echter niet in zijn ware gedaante
+voorstellen, en ook van zijn levenswijze een onjuist denkbeeld
+geven. De Duitsche bisschop _Albertus Magnus_ gaf in 1265 van
+dit dier een met fabels en overleveringen gekruide beschrijving,
+waaraan de Noorsche bisschop _Olaus Magnus_ 30 jaren later maar
+weinig wist toe te voegen. Een bisschop van Drontheim liet den kop
+van een Walrus inzouten en zond dezen in 't jaar 1520 aan Paus Leo
+X te Rome. Van dezen kop werd te Straatsburg een afbeelding gemaakt,
+waarnaar _Conrad Geszner_ (1665) van den Walrus een tamelijk juiste
+beschrijving heeft geleverd. _Martens_, een Hamburger zeevaarder,
+die in het einde van de 17e eeuw den Walrus in de IJszee zag, geeft
+van zijne ervaringen een goed en uitvoerig verslag; na dien tijd
+neemt het aantal beschrijvingen toe en evenzoo onze bekendheid met
+de levenswijze van het dier en de wijze waarop het gejaagd wordt.
+
+Evenals zoovele andere dieren, is ook de Walrus, die nog in de
+vijftiende eeuw geregeld op de Schotsche kusten aangetroffen
+werd, langzamerhand door den mensch naar noordelijker streken
+verdrongen. Alleen daar kan hij zich nog staande houden, waar aan het
+steeds verder doordringen van de jagers der Noordpoolgewesten paal en
+perk wordt gesteld door bezwaren, die slechts in enkele jaren tijdelijk
+verminderen. Over het algemeen kan men zeggen, dat hij in alle,
+rondom de Noordpool gelegen zeeën, ook thans nog voorkomt, maar zich
+volstrekt niet in alle gedeelten van deze zeeën vertoont. Gedurende het
+geheele jaar ontmoet men hem bij de noordelijke gedeelten van de Oost-
+en Westkust van Groenland, in de Baffins-baai en in alle hiermede in
+verbinding staande straten, sonden en bochten tot aan de Beringstraat,
+die zijn oostelijk en westelijk verbreidingsgebied verbindt. In de
+Beringstraat en de Beringzee kwam hij eenige jaren geleden betrekkelijk
+veelvuldig voor. Hier was hij verder zuidwaarts verbreid dan in den
+Atlantischen Oceaan, daar men hem op de kust van Alaska, en van de
+Aleoeten vrij geregeld waarnam. Tegenwoordig is het aantal Walrussen
+in deze zeeën veel verminderd. Nog bewonen deze dieren de kusten van
+Nova Zembla en Spitsbergen en de geheele noordkust van Siberië.
+
+Weinige tientallen van jaren geleden trof men den Walrus binnen het
+hierboven omschreven verbreidingsgebied, op sommige plaatsen althans,
+nog in zeer grooten getale aan, soms bij troepen van vele duizenden,
+welker gewicht volgens het getuigenis van de robbenslagers en andere
+zeedieren-jagers groote massa's drijfijs, die zonder hen hoog boven den
+waterspiegel zouden uitsteken, tot aan dit peil naar beneden drukte;
+tegenwoordig ziet men slechts in gunstige omstandigheden nu en dan
+honderden van deze dieren bijeen.
+
+De eerste indruk dien de Walrus op den mensch maakt, is niet
+gunstig. De oudste zeevaarders vinden hem even afschrikwekkend en
+leelijk, als onze tegenwoordige reizigers. Onze Noordpoolreizigers
+zeggen, dat, als aan eenig dier den naam "monster" toekomt, dit
+dier de Walrus moet zijn; hij verdient dezen naam zoowel door zijn
+uiterlijk, als door zijn demonische stem en door zijn onaangename
+inborst. Zijn leven schijnt zeer eenvormig te zijn, misschien reeds,
+omdat het verkrijgen van voedsel hem minder moeite en tijd kost, dan
+aan andere Robben. Uit de onderzoekingen van _Malmgren_ en _Brown_
+is gebleken, dat de Walrus zich uitsluitend met dierlijke stoffen
+voedt. Beiden vonden in de maag van de door hen onderzochte exemplaren
+voornamelijk een soort van Slijkmossel of Gaper (_Mya truncata_), die
+in de noordelijke gedeelten van de IJszee alle banken en riffen bedekt,
+en een Steenboorschelp (_Saxicava rugosa_). Zij zijn van oordeel,
+dat de Walrus zijne kolossale tanden hoofdzakelijk gebruikt om de
+bedoelde Schelpdieren van de rotsen los te maken of uit de slib bloot
+te woelen. Bovendien verzwelgt hij niet alleen andere in zee levende
+Ongewervelde dieren, maar ook de algen, die aan de schelpen der door
+hem verorberde Weekdieren vastgehecht zijn, alsmede andere zeeplanten,
+voorts zand en grind, gelijk ook vele andere Robben doen. Behalve
+Ongewervelde zeebewoners vreet de Walrus trouwens ook Visschen, die
+hij zelf vangt, en de overblijfselen van de Walvisschen en Zeehonden,
+die door den mensch gedood zijn.
+
+De Walrussen vereenigen zich tot gezelschappen, die een meer of
+minder groot aantal leden hebben, al naar de geaardheid van de
+door hen bewoonde kust. Sommige van deze gezelschappen bestaan
+alleen uit mannetjes, de overige uit de wijfjes met hunne jongen,
+zoolang deze nog gezoogd worden. Een enkele ijsschol draagt, naar de
+noordpoolreizigers berichten, dikwijls 20 of meer Walrussen. Hunne
+donker gekleurde lichamen zijn dicht bij elkander gelegen, de kop
+wordt wegens de lange slagtanden zijwaarts gedraaid, of rust op het
+lichaam van een der buren: "zoo zijn zij gewoon het grootste deel van
+hun leven te verslapen, omdat het zien van de zon, die maandenlang
+boven de kim blijft, en het hooren van het eentonig gedruisch van
+de branding hun vervelen." Onder de leden van het gezelschap is er
+minstens _één_, die de wacht houdt en die bij het opmerken van een
+gevaar de overige wekt door zijn krachtige stem te laten weerklinken,
+of ingeval van nood ook door een zachten stoot met de slagtanden,
+waarna het geheele gezelschap zich gereed maakt tot de vlucht of tot
+de verdediging van hun leven. Daar waar de Walrus den mensch nog
+niet heeft leeren kennen, trekt een vreemd schip ternauwernood de
+opmerkzaamheid van de schildwachten of van de bende in 't algemeen;
+zelfs door een kanonschot krijgen zij geen argwaan, omdat alle aan
+geknal gewoon zijn in de noordelijke zeeën, waar het ijs dikwijls
+met een donderend geraas over groote afstanden barst.
+
+De bewegingen van den Walrus stemmen naar het schijnt nog het meest
+met die van de Oorrobben overeen. Op het land is zijn beweging log en
+onbehendig; hij kruipt echter niet, maar gaat, waarbij hij gelijktijdig
+den linker achterpoot en den rechter voorpoot en vervolgens evenzoo de
+beide andere pooten verplaatst. Zijn gang verschilt van dien der andere
+overkruis loopende dieren, alleen hierdoor, dat hij van de voorpooten
+de teenen, van de achterpooten echter de hiel naar voren richt. Bij
+het beklimmen van steile ijsblokken maakt hij, naar men zegt, steeds
+gebruik van zijne beide lange slagtanden, waarmede hij zich vasthaakt
+in barsten en kloven, om vervolgens het zware lichaam op te trekken,
+daarna den hals op nieuw te strekken, en op deze wijze voort te gaan,
+tot hij de gewenschte ligplaats bereikt heeft. Als noodzakelijke
+hulpmiddelen bij het gaan kan men de bedoelde tanden echter niet
+beschouwen, daar de niet minder zwaarlijvige Oorrobben en Zee-olifanten
+zonder zulke werktuigen een soortgelijken arbeid verrichten. Eerder
+acht ik het waarschijnlijk, dat hij zich met behulp van de slagtanden
+een weg door het drijfijs baant. Niet onwaarschijnlijk is het ook,
+dat hij er de bijten mede maakt, die hij op gelijke wijze als de
+overige Robben gebruikt en openhoudt. Ook bezigt hij zonder twijfel de
+hoektanden tot het openwoelen van den grond, waarin hij zijn voedsel
+zoekt. Te zijner verdediging dienen zij eveneens; menigmaal heeft
+hij er zelfs de planken van een boot mede stuk geslagen. De Walrus
+begeeft zich van het land naar het water door zich van hellingen af
+te laten glijden, of ook door zich, gelijk andere Robben eveneens
+doen, met een sprong in het water te storten. Evenals alle andere
+leden van zijn orde beweegt hij zich hier even snel en behendig, als
+hij op het land of op het ijs langzaam en onbeholpen is. Hij zwemt
+uitmuntend, duikt tot op aanzienlijke diepten en is zeer zeker in
+staat verscheidene minuten lang onder water te blijven. Een roeiboot
+is niet in staat een zwemmende Walrus te achterhalen; van vermoeienis
+schijnt hij niet te weten, hoe lang deze beweging ook duurt.
+
+Zijn stem gelijkt soms op het loeien van een koe, soms op het zware,
+grove geblaf van een Hond, maar kan, bij toorn, met recht gebrul
+heeten. Gedurende den paartijd verneemt men zijn stem op zulk een
+grooten afstand, dat Kapitein _Cook_ en zijne metgezellen hierdoor
+bij nacht en nevel steeds van de nabijheid van de kust verwittigd
+werden en de koers van het schip tijdig genoeg konden doen veranderen
+om een botsing met het ijs te vermijden.
+
+Over den gemoedsaard van den Walrus kan men, op grond van de tot
+dusver opgedane ervaringen, moeielijk een oordeel uitspreken; wel mag
+men het er voor houden, dat dit dier niet minder schrander is dan de
+overige Bobben. Van de scherpte zijner zinnen zegt _Pechuel-Loesche_:
+"Het gezicht is slecht, het gehoor reeds veel beter, maar uitmuntend
+ontwikkeld is de reukzin, want zij krijgen in gunstige omstandigheden
+minstens op een afstand van verscheidene honderden schreden de
+lucht van de menschen; men moet dus, als men hen besluipen wil, zeer
+zorgvuldig acht geven op den wind." Hoewel de Walrus zich bij zijn
+eerste ontmoeting met den mensch zeer onverschillig toont, geeft
+de ervaring hem weldra reden om een andere gedragslijn te volgen;
+met kracht en verstand verzet hij zich dan tegen den beheerscher
+der aarde. Een van zijne meest in 't oogloopende eigenschappen
+is de nieuwsgierigheid, die trouwens aan alle Vinvoetigen eigen
+is. Bovendien merkt men bij hem een bij de Robben ongewonen moed
+op. Evenals met hunne vijanden vechten zij ook met elkander zeer
+verwoed; dit geschiedt echter alleen in den paartijd, die gewoonlijk
+in de laatste maanden van de lente valt. Omstreeks dezen tijd brullen
+de mannetjes op ieder uur van den dag; bovendien vallen zij elkander
+aan en scheuren met de slagtanden zulke diepe schrammen in de huid
+van hunne tegenstanders, dat deze er even erbarmelijk uitzien, als
+andere bij dergelijke tweegevechten gewonde Robben.
+
+Na een draagtijd van ongeveer 12 maanden brengt het wijfje een enkel
+jong ter wereld, waaraan het met de trouwste moederliefde gehecht is;
+met groote zelfopoffering zorgt het voor de voeding en ontwikkeling
+van haar kind en verdedigt het in tijd van nood met den moed en de
+woede, die het Walrussengeslacht onderscheiden. Het kleine dier geeft
+de duidelijkste bewijzen van kinderliefde en verlaat zijn moeder
+ook na den dood niet. Als het jong gedood wordt, kan men rekenen op
+den hardnekkigsten tegenstand en de onverzoenlijkste wraakzucht van
+de moeder.
+
+Walrussen, die zich op het strand of op een ijsveld bevinden,
+zijn weinig te vreezen, omdat hun onbeholpenheid hen verhindert den
+mensch met goed gevolg aan te vallen; in het water echter geven zij
+duidelijke bewijzen van groote behendigheid en reusachtige kracht. Soms
+vallen deze dieren zonder eenige aanleiding den mensch aan en dwingen
+dezen tot een niet gewenschten strijd. De noordpoolreizigers _Payer_
+en _Copeland_ geven van zulk een voorval de volgende levendige en
+aanschouwelijke beschrijving: "Indien een van deze monsters een
+boot ziet, verheft het zich verwonderd boven den waterspiegel, laat
+onmiddellijk zijn alarmgeschreeuw, een bij schokken uitgestooten
+geblaf hooren, zwenkt zoo schielijk mogelijk en zwemt naar het
+vaartuig toe. Door zijn geschreeuw worden andere Walrussen aangelokt;
+de slapende dieren, waarmede men bij het varen iedere botsing heeft
+trachten te vermijden, worden gewekt, en na verloop van korten tijd
+wordt de boot nagezwommen door een groot aantal van deze kolossale
+beesten, die geweldig tieren en schijnbaar of in werkelijkheid ten
+zeerste verbitterd zijn. Het is mogelijk, dat nieuwsgierigheid de
+drijfveer is, die hen in beweging brengt; maar de vorm, waarin deze
+zich openbaart, is wel zeer ongelukkig gekozen; er bestaat alle
+grond voor het vermoeden, dat zij de boot willen doen kantelen, om
+haar grondig te leeren kennen. Men moet zich dus gereed maken voor
+den strijd, vooral omdat men weldra tot de overtuiging komt, dat het
+niet mogelijk is te ontsnappen zelfs door het snelste roeien van vijf
+man. De brullende bende Walrussen is nu nog maar op weinige schreden
+afstands van de boot, die bespat wordt met het water, die zij duikend
+en weer bovenkomend opwerpen. De eerste schoten knallen en werken als
+olie in het vuur van hun woede. Een woeste strijd begint: sommigen
+slaan met bijlen op de borstvinnen van de afschuwelijke sphinxen,
+die hiermede de boot trachten om te werpen en te vernielen, anderen
+verdedigden zich met lansen, of beuken met den scherpen kant der
+roeiriemen op de dikke schedels der reusachtige monsters, of werpen
+moeielijk verteerbare pillen in den als een afgrond wijd opengesperden
+bek van de onophoudelijk brullende aanvallers. Een woest geschreeuw
+vervult de lucht; de boot en hare verdedigers bewaren met moeite hun
+evenwicht; het water schuimt en geraakt in hevige beweging; nieuwe
+kampioenen rijzen plotseling uit de diepte op, of komen zwemmend
+naderbij; andere zinken doodelijk getroffen naar de diepte, terwijl
+het water door hun bloed gekleurd wordt. Het dreigend gevaar, dat de
+boot zwaar beschadigd of omgekanteld zal worden door het gewicht van
+een Walrus, die met de slagtanden den rand van het vaartuig omvat
+houdt, kan dikwijls alleen door het toebrengen van een doodelijke
+wonde aan den leidsman dezer even dappere, als volhardende dieren
+afgewend worden."
+
+De Europeaan gebruikt van den Walrus de huid, het vet en de tanden. De
+huid wordt gelooid, het vet uitgekookt, de tanden worden als ivoor
+verwerkt. Het grof vezelige, tranige vleesch wordt door de Europeanen
+hoogstens in geval van nood gegeten; de tong wordt echter als
+een smakelijk gerecht beschouwd. De volken van het hooge noorden
+daarentegen weten van ieder lichaamsdeel van den Walrus partij
+te trekken. Van de huid maken zij riemen, touwen en vischnetten,
+gebruiken haar ook wel tot bekleeding van hunne zomerverblijven; van
+de beenderen vervaardigen zij allerlei werktuigen; de pezen worden
+ineengedraaid om als naaigaren dienst te doen; het vleesch is een
+zeer geschat voedingsmiddel en het spek komt bij de spijsbereiding
+of als brandstof te pas, zoodat eigenlijk geen enkel deel van het
+dier ongebruikt blijft.
+
+
+
+De leden van de derde familie onzer orde, de _Oorrobben_ (_Otariidae_),
+onderscheiden zich van hunne verwanten in de volgende opzichten. De
+rand van de gehooropening is voorzien met een kleine, doch goed
+ontwikkelde oorschelp. De groote vinvormige ledematen komen duidelijk
+uit het lichaam te voorschijn en zijn er goed van te onderscheiden;
+een aan den rand gelobde huid strekt zich tot voorbij de teentoppen
+uit, de zolen zijn kaal, de achterteenen nagenoeg gelijk van lengte, de
+voorteenen nemen van binnen naar buiten in lengte af. Beide geslachten
+verschillen aanmerkelijk in grootte, daar de mannetjes in den regel
+minstens dubbel zoo lang en drie of vier maal zoo zwaar worden als
+de wijfjes.
+
+Alle tot dusver bekende soorten van deze familie komen in zoo hooge
+mate met elkander overeen, dat men ze in één geslacht vereenigen
+moet; alle hebben ook in hoofdzaak dezelfde levenswijze. Voornamelijk
+bewonen zij den Stillen of Grooten Oceaan, leven zoowel aan de met
+ijs omzoomde kusten van de Beringstraat als op het vasteland, dat de
+Zuidpool omgeeft, en op de daarbij behoorende eilanden, in de gematigde
+gordels, zoowel als onder de loodrecht gerichte stralen van de zon der
+keerkringsgewesten; ginds ondernemen zij meer of minder uitgestrekte
+verhuizingen, hier bewonen zij jaar in jaar uit hetzelfde gebied; op de
+meeste plaatsen worden zij onophoudelijk en onmeedoogend vervolgd, van
+enkele oorden zijn zij reeds verdreven door den hebzuchtigen mensch,
+die om hun vel, vleesch en vet machtig te worden, reeds sedert eeuwen
+jacht op hen maakt, en ze bij duizenden slacht.
+
+Bijna iedere bezoeker van San Francisco weet te verhalen van den
+Oorrob, dien de matrozen _Zeeleeuw_ (_Otaria Stelleri_) noemen, en
+reeds sedert _Stellers_ tijd goed kennen. De mannelijke Zeeleeuw kan
+een lengte van 4 M., een omvang van nagenoeg 3 M., en soms een gewicht
+van nagenoeg 500 KG. bereiken. De wijfjes zijn aanmerkelijk kleiner,
+worden geen 3 M. lang en zelden meer dan 200 KG. zwaar. Door den
+bouw van den romp wijkt dit dier minder dan de overige soorten van
+zijn familie van de Zeehonden af, toch kan het er, evenmin als deze,
+mede verward worden; want behalve aan den karakteristieken vorm der
+ledematen is het gemakkelijk te herkennen aan den langwerpigen kop en
+langen hals en aan de fiere en gebiedende houding, die het aanneemt,
+als het in een toestand van opgewondenheid verkeert. De kleur van de
+oude mannetjes biedt veel afwisseling aan; op dezelfde rots vindt men
+zwarte, gesprenkelde of roodachtig bruine, donkergrijze en lichtgrijze
+exemplaren bijeen. De oude wijfjes zijn gewoonlijk lichtbruin van
+kleur; de jongen zijn leikleurig of grijsachtig zwart. De huid is
+met korte, aanliggende haren bezet. Bij een andere soort van Oorrob,
+wiens verbreidingsgebied zich van de zuidspits van Zuid-Amerika
+tot aan Grahamsland uitstrekt, en die vooral op Vuurland veelvuldig
+voorkomt--bij de _Manendragende Zeeleeuw_ (_Otaria jubata_)--verlengt
+het haar van den nek zich bij het volwassen mannetje tot betrekkelijk
+korte manen. Bij de andere soorten van Zeeleeuwen komt deze aan
+den Leeuw herinnerende eigenaardigheid niet voor, o.a. niet bij
+den eerstgenoemden vorm, die de noordelijke helft van den Stillen
+Oceaan bewoont, en niet veel verder zuidwaarts dan de Galapagos-
+of Schildpadden-eilanden voorkomt.
+
+Ook op hen wordt ijverig jacht gemaakt; hun spek levert traan, hun
+huid dient op de Californische kust voor het bereiden van lijm. De
+bewoners van Kamtschatka en Saghalin, van Alaska en de Aleoeten weten,
+behalve van het vet en de huid, ook van de overige lichaamsdeelen
+dezer dieren een nuttig gebruik te maken.
+
+De hierboven bedoelde Zeeleeuwen-kudde, die eenige klippen in de
+nabijheid van San Francisco bewoont, kan zich hier veilig achten,
+omdat het verboden is op haar te schieten of haar op een andere wijze
+lastig te vallen. Van een bezoek aan deze dieren geeft _Finsch_
+het volgende verslag: "Een zeer breede, maar ook zeer stoffige
+weg leidt door woeste, schaars begroeide duinen, welker zand in
+voortdurende beweging is, zoodat de lucht hierdoor soms als door
+een nevel verduisterd wordt, naar het zoogenaamde 'Klippenhuis,' een
+uitspanningsoord, dat dicht bij de rotsachtige kust van den Stillen
+Oceaan op een afstand van ongeveer drie kwartier uurs van San Francisco
+gelegen is, en door de bewoners van deze stad druk bezocht wordt. Reeds
+van verre klinkt het ruischen van de hevige branding den naderenden
+gast in de ooren; tevens hoort hij echter een vreemdsoortig geblaf,
+dat sterker en algemeener wordt, hoe nader hij komt. De oorsprong
+van dit geluid zoekend, merkt hij drie hooge, kegelvormige klippen
+op, die op een afstand van weinig meer dan 150 passen van den oever
+gelegen zijn, en welker onderste gedeelte zich op sommige plaatsen
+loodrecht boven de oppervlakte van de zee verheft. Tegen den voet van
+deze steenklompen breken de golven met hevig geraas, dat echter niet
+zelden overstemd wordt door de levende wezens aan hun top en op hunne
+hellingen. Omstreeks 60 kolossale zeedieren liggen op de grootste
+van de schuins afhellende rotsen der klip in groepen van hoogstens
+15 stuks, of ook wel eenzaam; zij hebben zich in de spleten en op de
+smalle kammen der rotsen op hun gemak neergevleid, en worden als 't
+ware beheerscht door een buitengewoon groot mannetje, dat op den top
+van den rots troont en aan alle bewoners van 'Frisco' onder den naam
+'Ben Butler' bekend is. Nu en dan steekt deze hoog geplaatste den kop
+omhoog, blaast den dikken hals geweldig op en laat zijn zwaar geblaf
+weerklinken, waarmede behalve de zwakkere, fijnere en hoogere stemmen
+van alle overige leden van het gezelschap, ook het heesch geschreeuw
+der talrijke Meeuwen, het gekras der Zeeraven, die in lange rijen
+op de rotskammen en op afgezonderde klippen en rotspunten zitten
+en de doffe basstem van de Bruine Pelikanen zich vermengen. Zelfs
+de onverschilligste toeschouwer wordt geboeid door het verrassend
+schouwspel, dat deze zoo verschillende dieren opleveren en ziet dan
+tevens met bewondering, hoe deze schijnbaar zoo logge en stijf-ledige
+reuzen de hoogste toppen van de klip beklimmen. Dikwijls ziet men, dat
+zij zich in zee begeven, door zich eenvoudig langs den zacht hellenden
+rotswand naar beneden te laten glijden, of door van een hoogen spits
+zich naar beneden te storten. Als Dolfijnen spelen zij in de golven,
+springen soms uit het water, stoeien met elkander, spelen krijgertje
+en maken bewegingen, alsof zij onderling verwoed aan 't vechten zijn,
+hoewel deze strijd naar alle waarschijnlijkheid niet ernstig gemeend
+is en alleen tot tijdverdrijf dient. Met boosaardig opengesperden
+muil zullen b.v. twee reuzen vreeselijk tegen elkander brullen, om in
+'t volgende oogenblik vreedzaam naast elkander te gaan liggen en door
+liefkoozingen met de tong van een vriendschappelijke gezindheid blijken
+te geven. Uren lang kan men dit voortdurend afwisselend schouwspel
+gadeslaan en zal men altijd weer wat nieuws waarnemen en ontdekken."
+
+De Zeeleeuwen verdragen de gevangenschap zeer goed, worden zeer tam
+en toonen als zij jong gevangen zijn, een groote gehechtheid aan hun
+oppasser. Van de Zeeleeuwen in den Amsterdamschen dierentuin verhaalt
+Dr. _Rombouts_ het volgende: "Wat ons vooral opvalt bij den Zeeleeuw,
+is zijn verstandig gelaat. Zijne heldere oogen bespieden voortdurend
+de omgeving. Hij richt zich zoover mogelijk op de voorpooten op, rekt
+zijn hals uit en ziet over de hoofden der toeschouwers in het rond,
+alsof hij iets zoekt; plotseling keert hij zich om en schuift over
+den rand van het bassin naar de andere zijde, om dan weer op dezelfde
+wijze uit te kijken naar datgene wat zijne belangstelling wekt. Gij
+zijt nieuwsgierig te weten, wat het zijn kan en keert u om, ten einde
+zijn blik te volgen. Gij bemerkt spoedig, dat het de oppasser is,
+die door den Zeeleeuw zoo scherp in het oog wordt gehouden. Elke
+beweging, die den man maakt, wordt door het dier gevolgd onder het
+uitstooten van rauw geblaf."
+
+"De oppasser is intusschen het verblijf van den Zeeleeuw binnen
+getreden en nauwelijks wordt dit door het dier bemerkt, of met één
+sprong is het weer over den rand van het bassin en in de nabijheid van
+den man, wiens komst hij reeds zoo lang heeft verbeid. De oppasser
+wandelt bedaard verder en de Zeeleeuw huppelt hem achterna. Beiden
+verdwijnen achter het grotwerk, om na een kort tijdsverloop weder
+te voorschijn te komen, boven aan den waterval. Met moeite heeft de
+Zeeleeuw het zoover gebracht, want klimmen behoort niet tot zijne
+dagelijksche bezigheden. Met de voorste ledematen ondersteunt hij zich
+boven op den rand van den afgrond, en eensklaps, wanneer de oppasser
+een paar vischjes naar beneden werpt, stort hij zich van boven neer in
+de golven, die bruischend omhoog spatten. Eenige oogenblikken daarna
+zien wij den kop weer boven water komen met den gevangen visch in
+den bek. Het dier wordt nooit moede dit kunststuk te verrichten,
+wanneer het weet, dat daarmede een vischje te verdienen valt."
+
+
+
+De _Zeebeer_ (_Otaria ursina_) is kleiner dan de Zeeleeuw, daar zelfs
+de grootste mannetjes van den snuit tot aan het puntje van den staart
+slechts 2 à 2.5 M. lang zijn en de wijfjes zelden meer dan de helft
+van deze lengte bereiken. De beharing, die aan den hals en aan de
+voorzijde merkbaar langer, langs de rugzijde eenigszins verlengd
+is, bestaat uit niet bijzonder stijf bovenhaar en uit buitengewoon
+zacht en fijn, zijdeachtig wolhaar, dat de huid dicht bekleedt. De
+donkerbruine grondkleur van het vel gaat bij enkele exemplaren in
+bruinzwart over, is aan den kop, den hals en het voorste gedeelte
+van den romp gesprenkeld en neemt aan de onder- en binnenzijde van
+de ledematen een lichtere tint aan. Oude wijfjes zijn kenbaar aan
+hun zilvergrijze kleur. De jonge dieren hebben een zilvergrijs vel.
+
+Weinige Robben bewonen zulk een uitgestrekt gebied als onze Zeebeer,
+die zoowel aan de kusten van Zuidwest-Afrika en Patagonië, op de
+Falklands-eilanden, op Nieuw-Zuid-Schotland en Zuid-Georgië als op
+het St. Paulus-eiland in den Indischen Oceaan en de Pribylow-eilanden
+in de Bering-zee gevonden wordt.
+
+De Zeebeer bezoekt de verschillende eilanden en kusten, waar
+hij geregeld aangetroffen wordt, uitsluitend ten behoeve van de
+voortplanting; gedurende de overige maanden houdt hij zich voortdurend
+in de volle zee op en doet daar verre reizen van het eene gebied naar
+het andere. Uit onderzoekingen die gedurende vele opeenvolgende jaren
+voortgezet zijn, blijkt echter, dat hij altijd weer naar de bekende
+paringsplaatsen terugkeert. Als de tijd, waarin de Zeeberen aan den
+vasten wal vertoeven, nadert--op de Pribylow-eilanden ongeveer in
+het midden van April--, bemerkt men daar eerst eenige oude mannetjes,
+die naar het schijnt, komen om het terrein te verkennen. Langzamerhand
+volgen de overige hen na. Bij de keuze van een verblijfplaats op het
+land gaan zij met groote omzichtigheid te werk, misschien hebben
+zij deze gewoonte eerst aangenomen, nadat de ervaring hun geleerd
+had, dat het noodig is, zich zooveel mogelijk in acht te nemen,
+voor hun gevaarlijksten vijand, den mensch. Over het algemeen zoeken
+zij eilanden op, en kiezen van de groote eilanden die gedeelten der
+kusten uit, waar de branding bijzonder hevig is. De minst toegankelijke
+rotsen, die zich maar weinig boven de hoogwaterlijn verheffen, dienen
+hun hier tijdelijk tot woonplaats.
+
+Twee of drie dagen na de landing brengt ieder wijfje één enkel jong ter
+wereld, in hoogst zeldzame gevallen misschien twee. Evenals alle robben
+komt de kleine Zeebeer in zeer ontwikkelden toestand en met geopende
+oogen ter wereld; hij is bij de geboorte ongeveer 35 cM. lang. In de
+eerste weken verlaten de wijfjes hare jongen hoogstens voor eenige
+oogenblikken, daarna echter begeven zij zich langeren tijd achtereen
+in de zee om voedsel te zoeken. Op het land vergezellen de jongen hare
+moeders overal; in de eerste 4 à 6 weken zijn zij echter in 't zwemmen
+geheel onbekwaam; zij zouden zonder eenige kans op redding verdrinken,
+indien zij toevallig te water geraakten. Eerst na dien tijd leeren zij
+het zwemmen langzamerhand; in het eerst gaat hun dit onhandig genoeg
+af: zij trachten de zwembewegingen der volwassenen na te volgen,
+maar krabbelen altijd zoo schielijk mogelijk weer uit de zee op het
+land terug. Mettertijd neemt hun zelfvertrouwen toe; omstreeks het
+midden van September zijn zij zeer behendige zwemmers geworden.
+
+Wegens zijn uitmuntend vel is de Zeebeer een nog kostbaarder jachtdier
+dan de overige leden zijner familie. De inboorlingen van de door
+hem bezochte eilanden dooden hem trouwens ook om het vleesch, dat
+een belangrijk bestanddeel van hun voeding uitmaakt en zelfs door
+de Europeanen smakelijk wordt genoemd. Van oudsher waren het vooral
+de vellen van de jonge Zeeberen, die den jager vergoeding voor zijn
+moeite verschaften. Bij de jacht op deze dieren is men echter op even
+kortzichtige en zinnelooze wijze te werk gegaan, als bij de jacht
+op de andere Zeezoogdieren; binnen weinige jaren is er zulk een
+ontzaglijk aantal van gedood, dat enkele vroeger door hen bewoonde
+eilanden langzamerhand geheel ontvolkt werden. Tengevolge van later
+ingevoerde, de jacht beperkende maatregelen, en vooral sedert Alaska
+(met de Aleoeten en de noordwaarts van deze gelegen Pribylow-eilanden)
+als territoor in de Vereenigde Staten opgenomen werd, is het aantal
+Zeeberen weer eenigszins toegenomen, zoodat men er tegenwoordig
+ieder jaar ongeveer 150.000 stuks kan buit maken, waarvan 100.000
+alleen op de Pribylow-eilanden en 25000 op het Bering-eiland en het
+Kopereiland, die bij de kust van Kamtschatka gelegen zijn en aan
+Rusland behooren. De eerste van deze vellen komen te Londen op de
+markt en brengen 5 dollars per stuk op. Nog altijd is dit artikel
+een der belangrijkste van den geheelen pelterijhandel.
+
+
+
+
+CHAPTER 6
+
+Zesde Orde.
+
+De Insecteneters (_Insectivora_).
+
+
+De Insecteneters zijn kleine zoolgangers, die door hun voorkomen
+meestal sterk de aandacht trekken; zij onderscheiden zich door een
+langwerpigen kop en een slurfvormig verlengden neus. Hun romp is
+in den regel ineengedrongen; de voorste ledematen, bij eenige zeer
+vreemdsoortig gebouwd, bieden bij de overige geen afwijkingen aan;
+de achterste ledematen zijn bij velen lang; de zintuigen staan bij
+sommige op een hoogen, bij andere op een lagen trap van ontwikkeling;
+de bekleeding van het lichaam vertoont alle overgangen van een
+fluweelachtig zachte vacht, tot een uit stekels bestaand kleed. In
+het gebit komen alle drie soorten van tanden voor. Wat het aantal
+en den vorm der snijtanden betreft, wijken de familiën en geslachten
+belangrijk uiteen; de hoektanden bereiken bij sommige een aanzienlijke
+grootte, en zijn bij andere kleiner dan de snijtanden; alleen de
+maaltanden vertoonen bij de Insecteneters in zooverre overeenstemming,
+dat de voorste eenspitsig, de achterste meerspitsig zijn. De voeten
+hebben meestal vijf teenen, die echter, evenals de handwortel en
+de voetwortel zeer verschillend ontwikkeld kunnen zijn. In hun
+spierstelsel is vooral belangrijk de sterke ontwikkeling van de
+algemeene huidspier, waardoor bij den Egel het samenrollen van het
+lichaam en het oprichten der stekels wordt bewerkt. Men kan haar
+verdeelen in: een ruggedeelte of kap, dat over de rugvlakte van kop,
+hals en romp heengaat, een buikgedeelte, dat de buikvlakte, de zijden
+van den romp en het bovenste gedeelte der ledematen bedekt, en den
+neertrekker van de kap, die zich over den neus, de bovenlip en de
+wangvlakte uitstrekt.
+
+De Insecteneters zijn stompzinnige, brommige, wantrouwige, schuwe,
+van eenzaamheid houdende, opvliegende dieren. Verreweg de meeste leven
+onder den grond, gravend of woelend, of houden zich althans in zeer
+diep verborgen schuilhoeken op; eenige bewonen echter het water,
+andere leven in boomen. Door hun verbazingwekkende werkzaamheid
+beperken zij aanmerkelijk de vermenigvuldiging van de schadelijke
+Insecten en Wormen, van de Slakken en andere lagere dieren, zelfs van
+vele kleine Knaagdieren. Zonder uitzondering zijn zij derhalve hoogst
+nuttige werklieden in dienst van den mensch; zij worden echter alleen
+door de deskundigen naar waarde geschat en geacht; het groote publiek
+heeft van hen een afschuw. Men vervolgt deze kleine grondwerkers,
+waar men ze ook ontmoet, wegens hun niet fraaie gestalte en hun
+levenswijze, en vergeet hierbij geheel en al, wat zij uitrichten,
+wie zij zijn. Geheel anders zal iemand handelen, die hun handel en
+wandel nauwkeuriger onderzocht heeft. Deze merkt dan zooveel op, dat
+hem aantrekt, dat hij zeer spoedig hun gemis aan schoonheid over het
+hoofd ziet, en aan allen belangstelling toont en bescherming verleent.
+
+Verscheidene Insecteneters houden een winterslaap en zouden niet
+kunnen bestaan, indien de natuur niet op deze wijze voor hen gezorgd
+had. Als de koude invalt, breekt er als 't ware een tijdperk van
+stilstand aan in het leven der lagere dieren; duizenden en nogmaals
+duizenden van de dieren, die aan onze Insecteneters tot voedsel
+moeten dienen, slapen of zijn gestorven en hebben alleen hunne
+eieren achtergelaten. Hierdoor wordt de aarde onbewoonbaar voor de
+vijanden der Insecten; zij moeten, omdat zij niet trekken kunnen
+als de Vogels, in zekeren zin het voorbeeld volgen van de dieren,
+die voor hun levensonderhoud onontbeerlijk zijn. Zij trekken zich
+in verborgen schuilhoeken terug, die zij gedeeltelijk zelf gemaakt
+hebben, en vallen hier in een diepen winterslaap, waarin tijdelijk
+althans bijna alle levensverschijnselen ophouden, en het lichaam
+dus het noodige arbeidsvermogen behoudt voor het leven, dat zij na
+hun ontwaken zullen leiden. Alleen die soorten slapen echter, welke
+in mindere mate dan de overige leden der orde van roof leven, dus
+zij, die, behalve dierlijke stoffen, ook plantaardig voedsel eten,
+terwijl juist de ijverigste Insectenroovers hun handwerk zoowel in
+den winter als in den zomer uitoefenen. Onder den sneeuw of onder de
+aardoppervlakte, zoowel als op den bodem van het water, houdt het
+leven, het rooven en het moorden ook zelfs in den winter niet op;
+het spreekt van zelf, dat dit ook het geval is in de landen, waar
+een altijddurende zomer heerscht, of waar althans geen winterkoude
+alles doet verstijven.
+
+De Insecteneters bewonen hoofdzakelijk de gematigde landen van
+het noordelijk halfrond; zoowel in Zuid-Amerika als in Australië
+ontbreken zij geheel. Waterrijke of op zijn minst vochtige bosschen,
+kreupelboschjes, bouwlanden en tuinen zijn hunne meest gezochte
+verblijfplaatsen; zij verlaten ze zoo goed als nooit. Hier jagen zij
+stil en onhoorbaar; verreweg de meeste doen dit 's nachts, eenige
+echter ook, als de zon schijnt.
+
+Over de verdeeling der Insecteneters bestaan bij de dierkundigen
+verschillende meeningen; wij onderscheiden ze in zes familiën en
+voegen als, zevende familie ook nog een merkwaardig dier van den
+Maleischen archipel--de Vliegende Maki--aan deze orde toe. De _Egels_
+(_Erinaceidae_), die wij bovenaan plaatsen, zijn zoo eigenaardig, dat
+een vluchtige beschrijving voldoende is om ze te herkennen. Het uit
+36 tanden bestaande gebit en het stekelkleed zijn de belangrijkste
+kenmerken van de weinige soorten, die wij als echte leden van deze
+familie aannemen. Alle Egels hebben een ineengedrongen romp; de kop is
+niet bijzonder lang, hoewel het aangezicht zich tot een snuit verlengt;
+de oogen zijn middelmatig, de ooren tamelijk groot; de korte en dikke
+pooten hebben plompe voeten; de voorste zijn altijd met vijf teenen
+voorzien, de achterste in den regel ook, hoewel zij er bij uitzondering
+maar vier hebben; de staart is kort; de huid van de bovendeelen is
+met stijve, korte stekels, die van de onderdeelen met haar bekleed.
+
+Deze familie is over Europa, Azië en Afrika verbreid. Bosschen en
+weiden, bouwland en tuinen, uitgestrekte steppen zijn de voornaamste
+verblijfplaatsen van hare leden. Hier slaan de Egels in het dichtste
+struikgewas, onder heggen en holle boomen, tusschen wortels in
+rotskloven, in verlaten holen van andere dieren en op andere plaatsen
+hun leger op, of graven zelf korte holen. Zij leven gedurende
+het grootste deel van het jaar eenzaam of bij paren en leiden een
+zuiver nachtelijk leven. Eerst na zonsondergang ontwaken zij uit
+hun sluimering en zoeken hun voedsel, dat bij de meeste uit planten
+en dieren, bij eenige echter uitsluitend uit dieren bestaat. Ooft
+en andere vruchten, sappige wortels, zaden, kleine Zoogdieren,
+Vogels, Kruipende Dieren, Insecten en hunne larven, naakte Slakken,
+Regenwormen enz. zijn de spijzen, waarmede de vrijgevige natuur hun
+disch voorziet. Bij uitzondering wagen enkele soms een aanval op
+grootere dieren en vervolgen b. v. Hoenderachtige Vogels of jonge
+Hazen. Zij zijn langzame, logge en tamelijk trage, tot den bodem
+beperkte insectenjagers, die bij het gaan met de geheele zool den
+grond aanraken. Onder hunne zinnen staat de reuk bovenaan, maar ook
+het gehoor is scherp, terwijl het gezicht en de smaak zeer weinig
+ontwikkeld zijn en het gevoel voorbeeldeloos stomp is. Wat hunne
+geestvermogens betreft, nemen de Egels een zeer lage plaats in. Zij
+zijn vreesachtig, schuw en dom, maar tamelijk goedaardig, of liever
+gezegd onverschillig, voor de omstandigheden waarin zij leven; zij
+kunnen daarom gemakkelijk getemd worden. De wijfjes werpen 3 à 8
+jongen, die bij de geboorte blind zijn; de moeder zorgt liefderijk
+voor haar kroost en verdedigt het soms met een zekere soort van
+moed, welke eigenschap zij in andere omstandigheden in 't geheel
+niet openbaart. De meeste Egels hebben de gewoonte zich bij het
+geringste gevaar als een bal ineen te rollen, om op deze wijze de
+zachte gedeelten van hun lichaam tegen een mogelijken aanval te
+beschutten. Deze houding nemen zij ook aan om te slapen. Zij, die
+de noordelijke gewesten bewonen, brengen het koude jaargetijde in
+onafgebroken winterslaap door; die welke in de keerkringsgewesten
+leven, slapen gedurende het droge seizoen.
+
+Het directe nut van deze dieren voor den mensch is zeer
+gering. Tegenwoordig althans weet men met een gedooden Egel nagenoeg
+niets aan te vangen. Grooter is echter de dienst, dien zij indirect
+aan den mensch bewijzen door het verdelgen van een groot aantal
+schadelijke dieren. Om deze reden verdienen zij, in plaats van de
+verachting, die hen gewoonlijk treft, onze groote belangstelling en
+de meest uitgebreide bescherming.
+
+Wanneer op de eerste warme avonden, die de jonge, lachende lente ons
+brengt, oud en jong zich naar buiten begeeft om nieuwe levensfrischheid
+op te doen in de tuinen, plantsoenen en bosschen, die gedurende
+den winter geen levensverschijnselen vertoonden, maar nu tot een
+nieuw leven ontwaken, merkt de aandachtige hoorder misschien een
+eigenaardig geritsel op in de dorre, afgevallen bladen, gewoonlijk
+onder de dichtste heggen en struiken; hij zal ook, wanneer hij
+stil blijft staan, weldra de oorzaak van dit geluid ontdekken. Een
+klein, halfbolvormig dier, met een opmerkelijk ruig vel, komt uit
+de bladen naar boven, speurt en luistert, en vangt onmiddellijk met
+gelijkmatig trippelende schreden zijn wandeling aan. Als het nader
+komt, aanschouwt men een zeer aardig, spits snuitje, als 't ware een
+verfijnde nabootsing van den groveren en stevigeren varkenssnuit,
+een paar heldere, vriendelijk rondkijkende oogjes en een stekelig
+kleed, dat de geheele bovenkant van het lichaam bedekt, en zich ook
+aan de zijden ver naar onderen uitstrekt. Ik stel u hiermede onzen,
+of, laat ik liever zeggen, mijn lieven tuinvriend, den _Egel_ voor,
+een wel is waar bekrompen, maar vriendelijke, eerlijke en trouwhartige
+vent, die onbewust van schuld de wereld rondkijkt, en zich maar niet
+voorstellen kan, hoe de mensch zoo gemeen kan zijn, hem die zich zoo
+verdienstelijk maakt door het welzijn van anderen te bevorderen, niet
+alleen allerlei scheldnamen toe te voegen, maar ook opzettelijk te
+vervolgen, en hem zelfs, puur en alleen uit beestachtige moordlust,
+dood te slaan.
+
+De beschrijving van onzen _Egel_ (_Erinaceus europaeus_), die beter
+nog onder den naam _Stekelvarken_ bekend is (in Overijsel heet hij
+_Scherperhaas_, _Echel_ en _Eggel_, in Friesland _Stiekelbaarch_
+en _Igel_, in Groningen _Swienigel_, in Drente _Egelkaar_), kan
+kort zijn. Het geheele lichaam is zeer gedrongen, dik en kort,
+de snuit spits en van voren ingekorven, de mond ver gespleten;
+de ooren zijn breed, de zwarte oogen klein. Eenige weinige zwarte
+snorharen staan in het gelaat tusschen de witachtig of roodachtig
+gele, aan de zijden van neus en bovenlip echter donkerbruine haren;
+achter de oogen ligt een witte vlek. Het haar aan den hals en aan den
+buik is lichtrood, geelachtig grijs of witachtig grijs; de stekels
+zijn in het midden geelachtig en aan den top donkerbruin; aan hun
+oppervlakte komen fijne, overlangsche groeven voor ten getale van 24
+of 25, daartusschen bevinden zich uitpuilende lijsten; het binnenste
+weefsel van den stekel bestaat uit groote cellen. De lengte van het
+dier bedraagt 25 à 30 cM., hieronder begrepen de 2.5 cM. lange staart;
+de schouderhoogte is ongeveer 12 à 15 cM. Het wijfje onderscheidt zich
+van het mannetje, behalve door een eenigszins belangrijker grootte,
+door den spitseren snuit, den dikkeren romp en de lichtere, meer
+grijsachtige kleur, bovendien is het voorhoofd bij haar gewoonlijk
+niet zoo ver benedenwaarts met stekels bezet, waardoor de snuit
+een weinig langer schijnt. Op sommige plaatsen onderscheidt men twee
+verscheidenheden van den Egel: de "Hondsegel" heeft, naar men beweert,
+een stomperen snuit, donkerder kleur en geringere grootte dan de
+"Zwijnegel".
+
+Het verbreidingsgebied van den Egel omvat niet alleen geheel Europa
+met uitzondering van de koudste landen, maar ook het grootste
+deel van Noord-Azië: men vindt hem in Syrië, zoowel als in West-
+en Zuidoost-Siberië, en wel in een toestand die van groot welvaren
+getuigt; want hij verkrijgt daar, evenals in de Krim, een veel
+aanzienlijker grootte dan bij ons. In de Europeesche Alpen ontmoet
+men hem tot aan den kromhoutgordel, enkele malen zelfs tot op een
+hoogte van meer dan 2000 M. boven den waterspiegel. Hij komt zoowel
+in vlakke als in bergachtige streken voor, in wouden, weiden, velden
+en tuinen; in geheel West-Europa is hij eigenlijk nergens zeldzaam,
+maar ook nergens veelvuldig. Veel talrijker is hij in Rusland, waar
+hij, naar het schijnt, bijzonder ontzien wordt.
+
+Een Egel is een potsierlijke gast en tevens een goede, vreesachtige
+klant, die eerlijk en ordentelijk met moeite en arbeid door 't leven
+gaat. Weinig geschikt voor het gezellig verkeer, leeft hij bijna
+altijd alleen of hoogstens met zijn wijfje samen. Onder de dichtste
+struiken, onder een hoop takkebossen of in een haag heeft ieder van
+hen zich een legerplaats gezocht en deze op de gemakkelijkst mogelijke
+wijze ingericht. Het is een groot nest, uit bladen, stroo en hooi
+samengesteld, dat in een hol of ander dicht struikgewas aangelegd
+wordt. Als er geen door andere dieren of door de natuur gemaakt hol
+te vinden is, graaft de Egel zich met veel inspanning zelf een woning
+en maakt hierin een nest. De woning is ongeveer 30 cM. diep, en met
+twee uitgangen voorzien, de eene naar het zuiden, de andere naar
+'t noorden gericht. Hij verandert deze openingen echter, evenals de
+Eekhoorn, vooral bij hevigen, noordelijken of zuidelijken wind. In
+het hooge koorn maakt hij zich gewoonlijk eenvoudig een groot nest.
+
+Als onze stekelige held onderweg een verdacht geluid hoort, blijft
+hij staan, luistert en speurt; men bemerkt dan zeer duidelijk, dat
+het reukzintuig elk der overige zintuigen, vooral dat van het gezicht,
+verre overtreft. Niet zelden komt het voor, dat een Egel den jager "op
+den aanstand" vlak voor de voeten loopt, daarna plotseling stilstaat,
+om zich heen snuffelt en nu ijlings de vlucht neemt, voor zoover hij
+het niet raadzamer acht, onmiddellijk een defensieve houding aan te
+nemen, d. w. z. zich tot een bal ineen te rollen. Als dit geschied is,
+bemerkt men niets meer van de oorspronkelijke gestalte van het dier;
+het is een eivormig lichaam geworden, dat aan de eene zijde een kuiltje
+vertoont, maar overigens aan alle zijden tamelijk regelmatig afgerond
+is. Dit kuiltje leidt naar den buik en hiertegen zijn de snuit, de
+vier pooten en de staart dicht aangedrukt. Terwijl het stekelkleed,
+als het dier zich rustig beweegt, er netjes en glad uitziet, en de
+duizend spitsen nagenoeg bij wijze van dakpannen over elkander liggen,
+gaan zij overeind staan, als de Egel zich ineenrolt, en stralen in
+alle richtingen uit, zoodat het dier in een vreeswekkenden stekelbal
+veranderd is. Toch is het na eenige oefening niet moeielijk, ook dan
+nog een Egel in de handen weg te dragen. Men geeft aan den bal den
+stand, dien het dier bij het gaan zou innemen, strijkt de stekels
+zachtjes van voren naar achteren terug en heeft er dan niet den
+minsten last van.
+
+Aardig is het te zien, hoe de Egel zich ontrolt. Men plaatse
+hiertoe het ineengerolde dier op een tuintafel en ga stil daarnaast
+zitten. Moeielijk kan men zich een grootere afwisseling van de
+gelaatsuitdrukking voorstellen, dan men nu aanschouwen zal. Hoewel de
+gemoedsstemming van het dier natuurlijk zeer weinig te maken heeft
+met deze veranderingen der wezenstrekken, heeft het er toch allen
+schijn van, dat het gelaat van den Egel in den kortst mogelijken
+tijd achtereenvolgens alle gemoedstoestanden uitdrukt van de diepste
+neerslachtigheid tot de uitbundigste vroolijkheid. Als men zich
+stil houdt, begint de Egel na verloop van geruimen tijd er aan te
+denken zijn wandeling te hervatten. Een eigenaardige rilling van
+het vel duidt het begin van zijn beweging aan. Zachtjes schuift
+hij het voorste en het achterste deel van het stekelpantser uiteen,
+zet de voeten voorzichtig op den grond en laat langzamerhand zijn
+varkenssnuitje voor den dag komen. Nog is de huid van den kop sterk
+geplooid en een sombere toorn schijnt uit zijn laag voorhoofd te
+spreken; zelfs de zachtaardige oogjes liggen nog diep verborgen
+onder ruige wenkbrauwen. Meer en meer ontplooit zich het gelaat, al
+verder en verder, wordt de neus in den wind gestoken, hoe langer hoe
+meer het pantser teruggeschoven, eindelijk heeft men op eens weer
+het goedaardige gezichtje met zijn gewone tevredene en argelooze
+bedaardheid voor zich; op dit oogenblik begeeft de Egel zich opnieuw
+op weg, alsof er nooit eenig gevaar voor hem bestaan had.
+
+Als een van zijne verwoedste vijanden, een Hond of een Vos, hem
+bespeurt, rolt hij zich ten spoedigste ineen, en blijft in deze
+houding, wat er ook gebeure. Door het woedende geblaf of geknor van
+zijne vervolgers, weet hij, dat zij vast voornemens zijn hem met booze
+bedoelingen te lijf te gaan, en wacht zich er wel voor, een van zijne
+door erfelijkheid verworven voorrechten prijs te geven. Toch zijn er
+middelen genoeg om den Egel te nopen, oogenblikkelijk zijn bolvormige
+gestalte op te geven. Als men hem met water begiet, of in het water
+werpt, ontrolt hij zich onmiddellijk: dit middel weet niet alleen
+"Reintje van der Schalk", maar ook menige Hond ten nadeele van onzen
+vriend toe te passen. Door tabaksrook, dien men hem tusschen de
+stekels door in den neus blaast, wordt dezelfde uitkomst verkregen.
+
+De Egel is volstrekt geen onhandige of sukkelachtige jager, integendeel
+hij kan op de jacht kunststukjes uitvoeren, die een zekere mate van
+begaafdheid verraden. Zijn voedsel bestaat hoofdzakelijk uit Insecten;
+juist daarom is hij ons nuttig. Hij is echter niet altijd tevreden
+met dezen schralen kost, maar verklaart ook aan andere dieren den
+oorlog. Van de kleine Zoogdieren of Vogels is geen enkele veilig
+voor hem; onder de lagere diersoorten richt hij een groote slachting
+aan. Behalve een zeer groot aantal Sprinkhanen, Krekels, Kakkerlakken,
+Meikevers, Mistkevers en andere Kevers met hunne larven, verslindt
+hij Regenwormen, naakte Slakken, Bosch- en Veldmuizen, kleine Vogels
+en zelfs jongen van grootere soorten. Men zou kunnen meenen, dat het
+hem niet mogelijk is de kleine, vlugge Muizen te vangen; maar hij
+verstaat zijn beroep en brengt zelfs het ongeloofelijk schijnende tot
+stand. Eens heb ik hem nagegaan, terwijl hij op de muizenjacht was en
+mij terecht verwonderd over zijn slimheid. Hij liep in 't voorjaar
+in 't lage koorn rond en bleef plotseling staan voor een muizengat,
+snuffelde en speurde in de nabijheid, wendde zich langzaam heen en weer
+en scheen eindelijk tot de wetenschap te zijn gekomen, aan welken kant
+de Muis zich bevond. Toen kwam zijn snuit hem uitmuntend te pas. Met
+groote snelheid wroette hij de gang van de Muis open en haalde haar
+werkelijk na verloop van korten tijd in; want het piepen van de Muis
+en het tevreden geknor van den Egel bewezen mij, dat de ontmoeting de
+bedoelde gevolgen had gehad. Nu was het mij dus duidelijk geworden, hoe
+hij in 't open veld Muizen jaagt. Hoe hij het aanlegt om in schuren en
+stallen dit vlugge wild te overmeesteren, vernam ik eerst onlangs van
+mijn vriend _Albrecht_. Een door dezen onderzoeker in huis gehouden
+Egel werd bij 't rondloopen in de kamer plotseling een neuswijze
+Muis gewaar, die zich buiten zijn schuilplaats had gewaagd. Met
+ongeloofelijke snelheid, die echter de gewone plompheid van beweging
+niet bedekken kon, schoot de Egel op de Muis toe, en greep haar, voor
+dat zij den tijd had om hem te ontkomen. "Deze fabelachtig vlugge
+beweging van het schijnbaar zoo logge dier heb ik later nog dikwijls
+waargenomen," schrijft mij mijn vriend; "steeds bracht zij mij aan
+'t lachen; ik kan er geen juiste vergelijking voor vinden. Bijna was
+zij te vergelijken met het door de lucht snorren van een rieten pijl,
+die door den wind naar rechts en naar links wordt gedreven, en ondanks
+deze afwijkingen, toch weer in de juiste baan komt, en het doel treft."
+
+Veel belangrijker dan deze jachtbedrijven is de strijd, dien de
+Egel met de Slangen voert. Hij toont hierbij een moed, dien men
+niet van hem verwacht zou hebben. _Lenz_ heeft hierover uitmuntende
+waarnemingen gedaan. "Den 14en Augustus", bericht hij, "deed ik
+een Egel in een groote kist, waar hij twee dagen later jongen ter
+wereld bracht, welker huid reeds met kleine stekels begroeid was en
+die hij met trouwe moederliefde verzorgde. Om zijn smaak te leeren
+kennen gaf ik hem zeer verschillende soorten van voedsel, en vond,
+dat hij Kevers, Regenwormen, Vorschen, zelfs Padden (deze echter
+niet zeer graag), Hazelwormen en Ringslangen met groot welbehagen
+verslond. Aan Muizen gaf hij echter de voorkeur; ooft at hij alleen,
+als hij geen dierlijk voedsel kreeg, en toen ik hem eens twee dagen
+achtereen niets anders dan ooft gaf, at hij zoo weinig, dat twee van
+zijne jongen uit gebrek aan melk verhongerden.--Ook bij ontmoetingen
+met gevaarlijke dieren gaf hij bewijzen van grooten moed. Zoo deed
+ik eens in zijn kist acht flinke Hamsters; zooals men weet, zijn
+dit zeer kwaadaardige Knaagdieren, waarmede niet te gekscheren
+valt. Nauwelijks had hij de lucht gekregen van de nieuwe gasten,
+of hij zette vol toorn zijne stekels overeind en deed, den neus
+dicht langs den grond schuivend, met de kopsteeksels een aanval op
+den naastbijstaanden indringer. Intusschen vernam men van hem een
+eigenaardig getrommel, als 't ware een strijdmarsch. Zijne kopstekels
+vormden een voor aanval en verdediging geschikten helm. Wat hielp het
+den Hamster, dat hij blazend naar den Egel beet: hij verwondde zich
+eenvoudig den bek aan de stekels, zoodat het bloed er uit druppelde,
+en kreeg intusschen zoovele stooten met den stekelhelm tusschen de
+ribben en zoovele beten in de pooten, dat hij bezweken zou zijn,
+als ik hem niet het leven had gered. Nu keerde hij zich tegen zijne
+andere vijanden en takelde hen zoo toe, dat ik ze wegnemen moest.
+
+"Maar wij moeten tot de hoofdzaak overgaan en onzen held volgen in zijn
+strijd tegen de Adders. Terwijl wij ons verbazen over zijne daden,
+zullen wij moeten erkennen, dat wij in zijn plaats gesteld, zooveel
+moed niet zouden toonen. Den 30en Augustus bracht ik een groote Adder
+in de kist van den Egel, die juist bedaard bezig was zijne jongen
+te zoogen. Ik had mij vooraf er van vergewist, dat deze Adder op dit
+tijdstip genoeg gift bezat, daar zij twee dagen vroeger een Muis zeer
+snel gedood had. De Egel rook zijn nieuwe huisgenoote (hij laat zich
+nooit leiden door het gezicht, maar steeds door den reuk), stond van
+zijn leger op, trippelde, zonder eenige voorzorg in acht te nemen, bij
+het vergiftige dier langs, berook haar, terwijl zij lang uitgestrekt
+lag, van den staart tot aan den kop en besnuffelde bij voorkeur den
+bek van den Slang. Deze begon te sissen en beet den Egel meermalen
+in den snuit en in de lippen. Als 't ware spottend met haar onmacht,
+lekte hij, zonder te wijken, op zijn gemak het bloed van de wonden, en
+kreeg intusschen een flinken beet in de uitgestoken tong. Zonder zich
+hierdoor van zijn stuk te laten brengen, ging hij voort het woedende
+en telkens weer opnieuw bijtende dier te besnuffelen en raakte het
+ook dikwijls met de tong aan, zonder toe te bijten. Eindelijk pakte
+hij schielijk den kop van de Slang, verbrijzelde dezen tusschen zijne
+tanden, hoe het dier ook tegenspartelde, met giftanden en gifklieren,
+en vrat haar vervolgens voor de helft op. Toen hield hij op en ging
+weer bij zijne jongen liggen, die hij zoogde. Des avonds vrat hij het
+overschot van zijn middagmaal op, en bovendien een jonge, pasgeboren
+Adder. Den volgenden dag at hij weder drie pasgeboren Adders en bevond
+zich evenals zijn jongen, in blakenden welstand. Ook was er op de
+gebetene plaatsen geen spoor van eenige ontsteking of opzwelling waar
+te nemen. Sedert dien tijd heeft mijn Egel dikwijls met hetzelfde
+gevolg een Adder bevochten; altijd ging aan het verslinden van den
+buit het fijnkauwen van den kop vooraf, terwijl hij bij onschadelijke
+Slangen dezen regel volstrekt niet in acht nam. Bij voorkeur sleepte
+hij al wat er van zijn maal was overgebleven, naar zijn nest mede,
+om er te gelegener tijd gebruik van te maken."
+
+Deze mededeelingen zijn ongetwijfeld in alle opzichten
+merkwaardig. Moeielijk is het te verklaren, hoe een warmbloedig dier
+zonder bezwaar beten kan verduren, die voor andere leden van zijn
+klasse doodelijk zijn. Bovendien moet men wel in het oog houden, dat
+de beet van de Adder Zoogdieren doodt, die minstens de dertigvoudige
+grootte en het dertigvoudige gewicht van den Egel hebben, en dus,
+naar men zou veronderstellen, ook veel sterker zullen zijn, dan hij
+is. Maar onze stekelheld schijnt werkelijk tegen gif bestand te zijn;
+want hij verslindt niet alleen vergiftige Slangen, welker gif, zooals
+men weet, alleen nadeel doet, als het direct in het bloed wordt
+gebracht, maar ook dieren, die vergiftigingsverschijnselen teweeg
+brengen, als zij zich in de maag bevinden, zoo b.v. de algemeen bekende
+Spaansche Vliegen, die, wanneer zij eenvoudig met de uitwendige huid in
+aanraking komen, hier hevige ontstekingsverschijnselen veroorzaken;
+andere dieren zouden reddeloos verloren zijn, na het eten van de
+bedoelde vergiftige Kevers.
+
+Zeven weken na de paring werpt het wijfje, 3 à 6, in zeldzame
+gevallen zelfs 8 blinde jongen, in een opzettelijk hiervoor gereed
+gemaakt leger, onder dichte hagen, hoopen bladen en mos, of in
+korenvelden. De pas geboren jongen zijn ongeveer 6.5 cM. lang, zien
+er in den beginne wit uit, en schijnen bijna volkomen kaal, daar
+de stekels zich meestal eerst later vertoonen. Dat zij reeds bij de
+geboorte aanwezig kunnen zijn, heeft _Lenz_ waargenomen bij Egels,
+die te zijnen huize ter wereld kwamen (p. 256). De stekels staan
+op een zeer zachte, veerkrachtige onderlaag; de rug is nog volkomen
+zacht; wanneer men een stekel aanraakt, b.v. met den vinger, prikt
+men zich er niet aan, maar drukt hem in den zachten rug naar beneden,
+waaruit hij echter dadelijk weer oprijst, zoodra men den vingertop
+wegneemt. Alleen wanneer men den stekel zijdelings met den nagel, of
+met een ijzeren tangetje aanvat, voelt men, dat hij hard is. Tegen den
+herfst zijn de jonge Egels zoover gevorderd, dat ieder hunner zelf zijn
+voedsel kan zoeken; voordat de koude dagen komen, zijn zij allen met
+smeerbuikjes voorzien, en denken er aan, om, evenals de oude dieren,
+een winterkwartier voor zich gereed te maken. Dit is een groote,
+verwarde, uit stroo, hooi, bladen en mos samengestelde hoop, van binnen
+echter hol en zorgvuldig met zachte bouwstoffen gevoerd. De materialen
+voor den nestbouw worden door den Egel op den rug thuis gebracht;
+hij verzamelt ze op een vreemdsoortige wijze. Hij wentelt zich n.l. op
+de droge bladeren om, daar waar deze het dichtst op elkander gelegen
+zijn; er hechten zich tal van bladen aan zijne stekels, waardoor hij
+een zeer vreemd voorkomen verkrijgt. Op soortgelijke wijze brengt hij
+ook ooft naar huis. Men heeft vaak aan de waarheid van dit verhaal
+getwijfeld; _Lenz_ heeft het echter gezien, en tegenover zulk een
+waarnemer zou twijfel een misdrijf zijn, waaraan wij ons niet willen
+schuldig maken. Zoodra de eerste strenge vorst invalt, begraaft de
+Egel zich diep in zijn leger, en brengt hier het koude winterseizoen
+in een onafgebroken winterslaap door. De gevoeligheid van het dier,
+die reeds in den tijd, waarin het zich op zijn vlugst beweegt, zeer
+gering is, neemt thans nog op een merkbare wijze af. De winterslaap
+duurt gewoonlijk tot in Maart. In gunstige omstandigheden kan de in
+vrijen toestand levende Egel waarschijnlijk 8 à 10 jaren oud worden.
+
+Om een Egel te temmen, heeft men hem eenvoudig op te nemen en
+op een voor hem geschikte plaats te brengen. Aan deze veranderde
+omstandigheden geraakt hij weldra gewoon; hij verliest in den kortst
+mogelijken tijd alle beschroomdheid voor den mensch. Voedsel neemt
+hij zonder bezwaar van hem aan; ook zoekt hij het zelf in huis en
+hof en nog meer in schuren en bergplaatsen. In sommige streken wordt
+hij als huisdier hoog geschat en vooral gebruikt in magazijnen waar
+men geen Kat kan houden. Voor het verdelgen van lastige Insecten,
+vooral voor het opeten van de leelijke Kakkerlakken, is de Egel
+uitnemend geschikt; hij oefent dit beroep zeer ijverig uit. Als
+zijn meester hem vriendelijk en verstandig behandelt, en voor een
+verborgen schuilhoekje gezorgd heeft, veroorzaakt de gevangenschap
+den Egel volstrekt geen verdriet.
+
+Onaangenaam wordt de in huis gehouden Egel door zijn nachtelijk
+gestommel. Zijn logge aard blijkt bij zijne zwerftochten evenals
+bij iedere andere beweging. Van den spookachtigen gang der Katten
+is bij hem niets te bemerken. Ook is hij een onzindelijk dier;
+de muskusachtige reuk, dien hij verbreidt, is volstrekt niet
+aangenaam. Daarentegen kan hij ons door de potsierlijkheid van
+zijne bewegingen genoegen verschaffen. Gemakkelijk gewent hij zich
+aan allerlei soorten van voedsel en ook aan de meest verschillende
+dranken. Van melk houdt hij bijzonder veel; alcoholische dranken
+vallen echter ook wel in zijn smaak en hebben op hem de gewone
+uitwerking. _Ball_ verhaalt van zijne gevangene Egels verscheidene
+aardige stukjes, o.a. ook, dat hij ze meer dan eens dronken maakte. Hij
+gaf aan een van hen zwaren wijn of brandewijn te drinken; de Egel
+gebruikte er zooveel van, dat hij zeer spoedig "in kennelijken staat"
+verkeerde. Een pas gevangen Egel werd, naar hij bericht, na zijn
+eersten roes onmiddellijk tam; dit had ten gevolge, dat de genoemde
+onderzoeker later, en steeds met goed gevolg, zijne Egels op deze
+wijze temde.
+
+De Egel heeft, behalve den onwetenden, boosaardigen mensch, nog vele
+andere vijanden. De Honden haten hem uit den grond van hun hart. Zoodra
+zij een Egel ontdekt hebben, doen zij al wat mogelijk is om aan
+het stekelige dier hun haat te toonen, o.a. door een voortdurend,
+woedend geblaf. De Egel echter volhardt in zijn lijdelijk verzet, zoo
+lang de Hond zich met hem bezig houdt en laat het aan den aanvaller
+over zich een bloedigen neus te halen. De woede van den Hond vindt
+waarschijnlijk zijn grond in de ergernis over de ervaring, dat hij
+tegen zijn gepantserden vijand niets kan uitrichten, en bovendien
+bij iederen aanval zich kwetst. Vele Jachthonden bekommeren zich
+trouwens niet om de stekels, als zij hun woede aan den Egel willen
+koelen. Zoo bezat een vriend van mij een Patrijshond, een teef, die
+alle Egels, welke zij vond, dadelijk doodbeet. De Vos maakt naar men
+zegt, ijverig jacht op den Egel, en weet hem op een valsche manier
+te dwingen zich te ontrollen; met de voorpooten wentelt hij den
+stekeligen bol langzaam naar het water en werpt hem er in; daar het
+dier gevaar loopt te verdrinken, herneemt het zijn gewone houding en
+wordt door den Vos, die het naspringt, in 't water doodgebeten. Ook
+verhaalt men, dat hij den opgerolden Egel op den rug wentelt, en hem
+daarna met den stinkenden inhoud van zijn blaas besproeit; het arme
+dier hierdoor tot vertwijfeling gebracht, ontrolt zich en wordt in
+'t zelfde oogenblik door den aartsdeugniet bij den neus gepakt en
+gedood. Op deze wijze komen vele Egels om 't leven, vooral gedurende
+hun jeugd. Zij hebben echter een nog veel gevaarlijker vijand in den
+Ooruil. "Niet ver van Schnepfenthal," verhaalt _Lenz_, "staat een
+rots, de Thorsteen, aan welks top zich vele Ooruilen ophouden. Daar
+heb ik dikwijls, behalve den drek en de vederen van deze Uilen, ook
+vellen van Egels, en in de uit onverteerbare stoffen bestaande ballen,
+die de Uilen uitbraken, stekels van Egels aangetroffen."
+
+Ook nog na zijn dood moet de Egel den mensch diensten bewijzen, althans
+in sommige gewesten. Zijn vleesch wordt waarschijnlijk alleen door
+Zigeuners en dergelijk rondzwervend gespuis gegeten; deze hebben voor
+dit dier een eigenaardige toebereidingswijze uitgedacht. De Egel wordt
+door de zwervende kookkunstenaars met een dikke laag goed gekneed,
+kleverig leem bedekt en, met dit hulsel voorzien, in het vuur gelegd;
+van tijd tot tijd moet het dier omgedraaid worden. Zoodra de leemlaag
+droog en hard is, wordt het gebraad van 't vuur genomen; nadat het
+een weinig bekoeld is, neemt men het bekleedsel er af, waardoor
+meteen de stekels losgeraken en in het leem blijven steken.--De
+stekelige huid werd door de Oude Romeinen voor het kaarden van wol,
+of liever voor het rouwen van wollen stoffen gebruikt. De egelvellen
+waren destijds een handelsartikel van zooveel belang, dat de handel
+daarin bij senaatsbesluit geregeld werd. Bovendien gebruikte men het
+egelvel bij wijze van hekel. Ook thans nog maken sommige veehouders
+van het egelvel gebruik, als zij een kalf het zuigen ontwennen willen;
+zij binden n.l. het nog zuiglustige dier een stukje egelvel op den
+neus, en laten het dan aan de moeder zelf over, den zuigeling, die
+haar nu veel last veroorzaakt, van zich af te weren. Soms wordt het
+egelvel in zijn ware gedaante door mutsenmakers tot een vreemdsoortig,
+stekelig hoofddeksel verwerkt.
+
+
+
+De Insecteneters, welker voorste ledematen als 't ware tot spaden
+vervormd zijn, worden in een familie vereenigd, die men wegens haar
+betrekkelijk hooge ontwikkeling op die der Egels laat volgen; hare
+leden hebben zich bijna geheel onder de aardoppervlakte teruggetrokken
+en leiden hier een in alle opzichten eigenaardig leven.
+
+De _Mollen_ (_Talpidae_) zijn over het grootste deel van Europa,
+een groot deel van Azië, Zuid-Afrika en Noord-Amerika verbreid. Deze
+familie omvat geen groot aantal soorten; het is echter mogelijk,
+dat vele Mollen-soorten tot dusver aan de aandacht der deskundigen
+ontsnapt zijn. Alle soorten hebben zulke eigenaardige organen en
+een zoo in 't oogloopende gestalte, dat zij onmiddellijk kenbaar
+zijn. De ineengedrongen romp is rolvormig en gaat zonder duidelijk
+merkbare afscheiding in den kleinen kop over, die zich tot een spits
+toeloopenden snuit verlengt, terwijl de oogen en ooren onbeduidend
+en uitwendig bijna niet of in 't geheel niet zichtbaar zijn. De romp
+rust op vier korte pooten: de voorste zijn graafwerktuigen geworden
+en in verhouding tot de overige lichaamsdeelen reusachtig groot; de
+achterpooten daarentegen zijn smal, langwerpig en gelijken op pooten
+van Ratten; de staart is kort of ontbreekt. Het gebit bestaat uit
+36 à 44 tanden. Het maaksel en de stand der voorvoeten vereischen
+een naar verhouding zoo krachtige ontwikkeling van het bovenste of
+voorste gedeelte van de borstkas, als bij geen ander dier voorkomt. Het
+schouderblad is smaller en langer, het sleutelbeen dikker en langer
+dan bij eenig ander Zoogdier. De bovenarm is buitengewoon breed, de
+voorarm sterk en kort. De handwortel bestaat uit tien beenderen. Men
+ziet dadelijk in, dat deze reusachtige voorste ledematen alleen voor
+'t graven kunnen dienen; zij zijn spaden, welker maaksel men zich
+ternauwernood volkomener voorstellen kan. Aan deze beenderen hechten
+zich buitengewoon krachtige spieren; juist hierdoor wordt de naar
+verhouding zeer forsche ontwikkeling van het voorste gedeelte van
+'t lichaam veroorzaakt.
+
+Alle Mollen bewonen bij voorkeur vlakke, vruchtbare gewesten, hoewel
+zij ook wel in bergachtige streken voorkomen. Zij zijn echte kinderen
+van de duisternis; het licht is hun zeer onaangenaam. Daarom komen
+zij zelden vrijwillig aan de oppervlakte der aarde; zelfs in den
+grond zijn zij 's nachts ijveriger werkzaam dan over dag. Door hun
+lichaamsbouw zijn zij inderdaad ongeschikt om aan de aardoppervlakte
+te verkeeren. Zij kunnen zoomin springen als klimmen, ja zelfs
+ternauwernood behoorlijk gaan; toch kunnen verscheidene soorten zich
+snel over den grond voortbewegen, waarbij zij dezen alleen met de
+zool van de achterpooten en den binnenrand der handen aanraken. Des
+te sneller loopen zij in hunne onderaardsche gangen; werkelijk
+bewonderenswaardig is de snelheid, waarmede zij deze graven. Ook zijn
+zij goed ervaren in de zwemkunst, hoewel zij slechts in geval van
+nood dit talent toepassen. De breede handen zijn uitmuntend geschikt
+voor roeiriemen en, zooals licht te begrijpen is, worden de krachtige
+armen in 't water nog veel minder spoedig vermoeid dan bij het graven
+in den grond.
+
+De reuk, het gehoor en het gevoel zijn de meest ontwikkelde zinnen;
+het gezichtsvermogen is zeer gering. De stem bestaat uit sissende en
+piepende geluiden. De geestvermogens zijn gering, hoewel niet in die
+mate, als men gewoonlijk meent te moeten aannemen. Naar het schijnt,
+zijn evenwel de zoogenaamde slechte eigenschappen bij hen veel meer
+ontwikkeld dan de goede; want alle Mollen zijn in de hoogste mate
+onverdragelijke, twistzieke, bijtlustige, roof- en moordzuchtige
+dieren, die zelfs den Tijger in wreedheid overtreffen en zeer gaarne
+een van hunne soortgenooten opvreten, zoodra hij hun in den weg komt.
+
+Hun voedsel bestaat uitsluitend uit dieren, nooit uit plantaardige
+stoffen. Onder den grond levende Insecten van allerlei soort, Wormen,
+Pissebedden enz., vormen het hoofdbestanddeel van hun maal. Bovendien
+verslinden zij kleine Zoogdieren en Vogels, Vorschen en naakte
+Slakken, wanneer zij ze meester kunnen worden. Hun vraatzucht is
+even groot als hun beweeglijkheid; zij kunnen slechts zeer korten
+tijd zonder bezwaar honger lijden en vervallen daarom ook niet in
+winterslaap. Juist om deze reden worden zij nuttig als verdelgers van
+Insecten; daarentegen veroorzaken zij door hun woelen in den grond
+den menschen veel ergernis.
+
+Een- of tweemaal per jaar werpt het wijfje 3, 4 of 5 jongen en
+verpleegt deze met zorg. De kleine dieren groeien schielijk en blijven
+ongeveer 1 of 2 maanden bij hun moeder. Dan beginnen zij op de wijze
+van hunne ouders zelfstandig voedsel te zoeken. Gevangen Mollen kan
+men slechts met groote moeite in 't leven houden, daar men hun groote
+vraatzucht niet voldoende bevredigen kan.
+
+
+
+De _Mol_--in Gelderland _Graafmuul_, in Friesland _Mole_, in Groningen
+_Wule_, in Drente _Wient_ (_Talpa europaea_) genoemd--de type van de
+familie, is een soort van een tot Europa en Azië beperkt geslacht,
+en kan, daar de kenmerken van de familie reeds opgegeven zijn, met
+weinige woorden beschreven worden. De lichaamslengte bedraagt, met
+inbegrip van den 2 1/2 cM. langen staart, 15, hoogstens 17 cM., de
+schouderhoogte ongeveer 5 cM. De zeer korte pooten gaan in nagenoeg
+horizontale richting van den rolvormigen romp uit. Van den zeer
+breeden, handvormigen voorpoot wordt de oppervlakte, die bij andere
+dieren naar binnen en onderen gericht is, altijd naar buiten en naar
+achteren gekeerd. De teenen zijn kort, de middelste heeft de grootste
+lengte, de overige worden aan weerszijden langzamerhand korter; alle
+zijn door spanvliezen bijna volkomen verbonden. De oogen zijn ongeveer
+zoo groot als een papaverzaadje, liggen halverwegen tusschen de spits
+van den snuit en de ooren en zijn geheel en al bedekt door de haren
+van den kop; zij hebben echter oogleden en kunnen naar verkiezing
+buitenwaarts gedrukt en teruggetrokken worden; zij zijn dus voor
+het gebruik geschikt. De kleine ooren hebben geen oorschelp. De effen
+zwarte beharing is overal zeer dicht, kort en zacht, fluweelachtig. Met
+uitzondering van de voorhanden, de zolen der achterhanden, de spits
+van den snuit en het uiteinde van den staart bedekt de vacht het
+geheele lichaam. Haar glans is vrij sterk en vertoont nu eens een
+bruinachtigen, dan weer een blauwachtigen of zelfs witachtigen
+weerschijn. Uiterst zelden vindt men gele en witte Mollen.
+
+Het verbreidingsgebied van den Mol strekt zich uit over Europa,
+Noord-Afrika en reikt door Azië tot aan den Altaï en zelfs tot
+in Japan. In Azië vindt men hem noordwaarts tot aan den Amoer en
+zuidwaarts tot aan den Kaukasus; in de Alpen treft men hem nog op een
+hoogte van 2000 M. aan. Hij is overal veelvuldig, en vermenigvuldigt
+zich daar, waar men hem niet vervolgt, merkwaardig sterk. In Nederland
+ontbreekt hij op de meeste eilanden. Volgens _Van Bemmelen_ kwam hij
+er vroeger wel voor, maar is er uitgeroeid.
+
+De plaats waar hij zich ophoudt, wordt door hem zelf zeer spoedig
+op de duidelijkste wijze aangewezen, daar hij voortdurend nieuwe
+hoopen moet opwerpen om te kunnen leven. Deze hoopen geven altijd de
+richting en de uitgestrektheid aan van het jachtveld, dat hij op dit
+tijdstip doorzoekt. Wegens zijn buitengewone vraatzucht moet hij dit
+jachtveld voortdurend vergrooten en daarom ook aanhoudend werken aan de
+uitbreiding van zijne onderaardsche gangen. Onophoudelijk graaft hij
+horizontale galerijen, of liever loopgraven, op geringe diepte onder
+de oppervlakte, en werpt, om de losgewoelde aarde te verwijderen,
+de bekende molshoopen. "Van alle inheemsche, onder den grond levende
+dieren," schrijft _Blasius_, "besteedt de Gewone Mol de meeste moeite
+aan zijne kunstvolle woningen en gangen. Hij heeft niet alleen te
+zorgen voor de bevrediging van zijn buitengewoon groote eetlust, maar
+moet ook zijn woning en de daarmede in gemeenschap staande gangen
+op zulk een wijze inrichten, dat hij tegen de velerlei gevaren,
+waaraan hij blootstaat, beveiligd is. De meeste kunst en zorg wordt
+vereischt voor het gereed maken van de eigenlijke woning, die zijn
+leger bevat. Gewoonlijk bevindt zij zich op een van buiten moeielijk
+toegankelijke plaats, onder boomwortels, muren enz.; meestal is zij
+ver verwijderd van het dagelijksche jachtveld, waar de loopgraven,
+die voor 't verkrijgen van 't voedsel dienen en van dag tot dag in
+aantal toenemen, zich op allerlei wijzen vertakken en kruisen. Woning
+en jachtveld zijn door een langen, meestal tamelijk rechten loopgang
+met elkander verbonden. Behalve deze pijpen en loopgraven worden in den
+voortplantingstijd nog andere gangen aangelegd, welker doel later zal
+blijken. De plaats waar de eigenlijke woning zich bevindt, is dikwijls
+kenbaar aan een aardhoop, die zich weinig boven de oppervlakte verheft,
+maar een aanmerkelijken omvang heeft. Zij bestaat inwendig uit een
+rondachtige kamer van ruim 8 cM. middellijn, die het gewone verblijf
+van den Mol is, en uit twee kringvormige gangen: de grootste gang is
+ongeveer even hoog als de kamer gelegen en omgeeft haar op een afstand
+van ongeveer 16 à 25 cM.: de kleinste, die een weinig boven de kamer
+aangebracht is, loopt ten naastenbij evenwijdig met den ondersten ring
+en is er overal nagenoeg even ver van verwijderd. Gewoonlijk leiden
+drie schuins naar boven en naar buiten gerichte vluchtgangen van de
+kamer naar de kleine kringvormige tunnel, die zelf met de groote,
+kringvormige gang in gemeenschap staat, door 5 of 6 schuinsche,
+naar onderen en naar buiten gerichte verbindingsbuizen, die steeds
+met de zooeven genoemde vluchtgangen afwisselen. Van den ondersten
+ring gaan ongeveer 8 à 10 nagenoeg horizontale, al of niet vertakte
+vluchtgangen straalsgewijs naar alle richtingen uit, die alweder
+afwisselen met de laatstgenoemde verbindingsbuizen; op eenigen
+afstand van de woning buigen zij zich meestal om en monden in de
+gemeenschappelijke loopgang uit. Ook van den bodem der kamer leidt
+een veiligheidsbuis naar beneden, die zich weldra opwaarts kromt en
+in den loopgang uitkomt. De wanden van de kamer en van de gangen,
+die bij de woning behooren, zijn zeer dicht, vast ineengestampt en
+glad gedrukt. De kamer zelf bevat het leger, dat uit zachte bladen
+en gras, meestal jonge graanplantjes, mos, stroo, mest of fijne
+wortels bestaat; de meeste van deze materialen worden door den Mol
+van de oppervlakte van den bodem aangevoerd. Als er van boven gevaar
+dreigt, schuift hij het zachte leger ter zijde en vlucht langs den
+ondersten uitweg; als de vijand van onderen of van de zijden genaakt,
+dan blijven een of eenige van de verbindingsbuizen naar de kleine
+kringvormige tunnel voor hem beschikbaar. De kamer biedt hem in alle
+omstandigheden een veilige gelegenheid om te rusten en te slapen
+en is daarom zijn gewone verblijfplaats, zoolang hij niet bezig
+is voedsel te zoeken. Zij is op een diepte van 30 à 60 cM. onder
+de oppervlakte gelegen. De loopgang is wijder dan de dikte van het
+lichaam, zoodat het dier zich er gemakkelijk en vlug in bewegen kan;
+ook hier zijn de wanden door het samenpersen en vastdrukken van den
+grond buitengewoon stevig en dicht. Aan de oppervlakte is deze gang
+niet, evenals de gewone jachtgangen, aan opgeworpen aardhoopen kenbaar,
+daar de aarde bij het graven eenvoudig zijwaarts werd geperst. De
+loopgang dient eenvoudig om de woning op de gemakkelijkst en snelst
+mogelijke wijze met het jachtveld in gemeenschap te brengen; niet
+zelden maken andere onder den grond levende dieren, Spitsmuizen,
+Muizen en Padden, van deze gang gebruik; zij moeten echter goed
+oppassen, dat zij den Mol hier niet ontmoeten. Van buiten kan deze
+tunnel hieraan herkend worden, dat de haar bedekkende grond een weinig
+inzakt en dat de hierop groeiende planten verdorren. Zulk een loopgang
+is niet zelden 30 à 50 M. lang. Het jachtveld is meestal ver van de
+woning gelegen en wordt dag aan dag, des zomers en des winters in
+de meest verschillende richtingen doorwoeld en doorzocht. De hierin
+voorkomende loopgraven zijn alleen voor tijdelijk gebruik bestemd; zij
+dienen tot het verkrijgen van voedsel en worden niet stevig gemaakt;
+de hieruit afkomstige aarde wordt aan de oppervlakte geworpen; zoo
+ontstaan de molshoopen, die op korten afstand van elkander gelegen
+zijn en de richting der loopgraven kenbaar maken. De Mollen bezoeken
+hun jachtveld gewoonlijk drie maal per dag: des morgens vroeg, des
+middags en des avonds. Zij moeten dus in den regel zes maal per dag
+door den loopgang den weg van hun woning naar het jachtveld en terug
+afleggen en kunnen bij deze gelegenheid, zoodra de bedoelde buis
+ontdekt is, zonder fout in den tijd van weinige uren gevangen worden."
+
+De ruimte binnen de gangen staat nooit onmiddellijk met de buitenlucht
+in gemeenschap; deze dringt echter in voldoende hoeveelheid tusschen
+de bestanddeelen van de molshoopen door naar binnen om het dier de
+noodige zuurstof te verschaffen. Behalve lucht voor de ademhaling
+heeft de Mol echter ook water noodig om te drinken; daarom graaft hij
+altijd afzonderlijke gangen, die naar nabijgelegen poelen of beken
+leiden. Ingeval deze in de nabijheid niet voorkomen, wordt in de
+behoefte aan drank voorzien door het graven van een loodrechte gang,
+waarin het regenwater zich ophoopt.
+
+Het graven kost den mol weinig moeite. Terwijl hij zich met de
+kolossale, spadevormige handen op een bepaalde plaats vasthoudt,
+boort hij met behulp van de sterke nekspieren den snuit in den lossen
+grond, verkruimelt de hem omgevende aardkluiten met de voorpooten en
+werpt ze buitengewoon snel achter zich. Zijne ooren zijn, doordat zij
+afgesloten kunnen worden, tegen het binnendringen van zand en aarde
+volkomen beveiligd. De losgewoelde grond laat hij in de zooeven door
+hem gegraven gang zoolang achter zich liggen, totdat de ophooping hem
+te lastig wordt. Dan tracht hij aan de oppervlakte te komen, en werpt
+de aarde bij kleine hoeveelheden langzamerhand naar buiten. Gedurende
+dezen arbeid is hij bijna voortdurend met een 12 à 25 cM. hooge laag
+losse aarde bedekt. In een lichten grond graaft hij met een werkelijk
+bewonderenswaardige snelheid. _Oken_ heeft een Mol drie maanden lang
+in een kist met zand gehouden; hij nam waar, dat het dier zich,
+bijna even snel als een Visch door 't water glijdt, door 't zand
+beweegt; de snuit gaat steeds vooraan, daarna komen de voorpooten,
+die het zand ter zijde werpen, terwijl de achterpooten medewerken
+om het lichaam voort te duwen. Nog sneller beweegt de Mol zich in
+de loopgangen, zooals uit zeer aardig bedachte onderzoekingswijzen
+(p. 262) gebleken is.
+
+Zooals reeds op p. 259 opgemerkt is, kan hij zich ook in het water
+zeer goed redden; er zijn voorbeelden van bekend, dat hij niet alleen
+over breede rivieren, maar zelfs over zeearmen gezwommen is.
+
+Het voedsel van den Mol bestaat voornamelijk uit Regenwormen
+en Insectenlarven, die onder den grond leven. Bovendien eet hij
+Kevers--vooral Meikevers en Mistkevers--en alle overige Insecten, die
+hij krijgen kan; ook Slakken en Pissebedden schijnen hem bijzonder te
+behagen. Zijn buitengewoon fijne reuk bewijst hem bij het opsporen
+dezer dieren goede diensten; hij vangt ze op grootere of kleinere
+diepten, al naar zij zelf hooger of lager gaan. Hij jaagt echter
+niet alleen in zijne gangen, maar haalt zich af en toe ook van de
+oppervlakte, en, naar men zegt, zelfs uit het water een maal. De
+Spitsmuis, de Woelmuis, de Vorsch, de Hagedis, de Hazelworm en de
+Ringslag, die in zijne gangen verdwalen, zijn verloren.
+
+De honger van dit dier is zoo goed als niet te bevredigen. Hij heeft
+iederen dag zooveel voedsel noodig, als zijn eigen lichaamsgewicht
+bedraagt, en kan het geen 12 uren zonder eten uithouden. Hiervan
+heeft _Flourens_ zich overtuigd door verscheidene zeer merkwaardige
+onderzoekingen. Mollen, die door hem gevangen werden gehouden,
+versmaadden alle plantaardig voedsel, maar vielen onmiddellijk
+op levende Vogels en Vorschen en ook op hunne eigene, zwakkere
+soortgenooten aan en verslonden ze; een Pad bleef echter gespaard,
+de Mol stierf van honger, zonder dit dier aan te raken.
+
+_Lenz_ plaatste een flinken Mol, dien hij gevangen had zonder hem te
+beschadigen, in een kistje, welks bodem met een slechts 5 cM. hooge
+laag aarde bedekt was; hier kon men hem meesttijds goed waarnemen,
+daar hij geen onderaardsche gangen kon graven. Reeds in het tweede uur
+van zijn gevangenschap vrat hij een groot aantal Regenwormen. Allerlei
+plantaardig voedsel, ook brood, werd hem voorgezet; dit bleef steeds
+onaangeroerd; daarentegen at hij Slakken, Kevers, maden, rupsen
+en poppen van Vlinders en vleesch van Vogels en Zoogdieren. Op den
+achtsten dag gaf _Lenz_ hem een grooten Hazelworm: oogenblikkelijk
+ging hij op het dier af, gaf het een beet en verdween onder den grond,
+omdat het zich sterk bewoog. Dadelijk kwam hij echter weer voor den
+dag, beet nogmaals en trok zich opnieuw in de diepte terug. Dit deed
+hij wel 6 minuten lang; eindelijk werd hij stoutmoediger, pakte de
+prooi stevig aan en begon te kauwen, maar had groote moeite met het
+stukbijten van de taaie huid. Toen hij er evenwel eerst een gat in had
+gemaakt, werd hij zeer onversaagd, drong al vretend steeds dieper door,
+maakte krachtige bewegingen met de voorpooten, om het gat wijder te
+maken, trok er eerst de lever en de darmen uit, en liet ten slotte
+niets over dan den kop, de rugwervels, eenige stukken van de huid en
+den staart. Dit geschiedde 's morgens. Des middags vrat hij nog een
+groote Tuinslak met gebroken huisje, en des namiddags verslond hij
+drie vlinderpoppen. Om 5 uur had hij reeds weder honger en kreeg nu
+een Ringslang, die ongeveer 80 cM. lang was; met deze handelde hij
+op gelijke wijze als met den Hazelworm.
+
+Bij gevangen Mollen kan men zich zeer duidelijk overtuigen van de
+scherpte van hunne zintuigen. Ik deed een Mol in een kist, welks bodem
+met een laag aarde van ongeveer 16 cM. dikte bedekte was. Onmiddellijk
+woelde hij zich onder den grond. Nu drukte ik den grond vast, en legde
+fijn gesneden, rauw vleesch in een hoek. Reeds na verloop van weinige
+minuten verhief zich hier de grond, de fijne, buitengewoon buigzame
+snuit kwam er boven te voorschijn en het vleesch werd verslonden. De
+reuk stelt den Mol in staat het voedsel te ontdekken, zonder dat
+hij het behoeft te zien of aan te raken; het reukzintuig is hem
+een goede gids door zijne, op een doolhof gelijkende, onderaardsche
+gangen. Zijn gehoor is voortreffelijk. Waarschijnlijk gebruikt hij
+het vooral om gevaren te ontgaan; want de Mol merkt niet slechts de
+geringste trilling van den bodem op, maar hoort ook volkomen duidelijk
+ieder gedruisch, dat hem een naderend gevaar doet duchten; hierdoor
+gewaarschuwd, tracht hij zich zoo schielijk mogelijk uit de voeten te
+maken. Van het gezicht moet worden opgemerkt, dat de Mol wel degelijk
+gebruik maakt van zijne oogen; hij laat zich, gelijk bekend is, door
+dit zintuig leiden, als hij zwemmend rivieren overtrekt, die te breed
+zijn om er onder door te graven. Zoodra hij zich gedrongen ziet om te
+zwemmen, schuift hij dadelijk de haren, die de oogen omgeven, uiteen,
+zoodat de kleine, glanzige, donkere bolletjes, die hij thans ver naar
+buiten gedrukt heeft, goed zichtbaar en voor het gebruik geschikt zijn.
+
+Reeds uit de voorafgaande mededeelingen kan men afleiden, dat de Mol,
+in verhouding tot zijn grootte, een vreeselijk roofdier is. Zijn
+inborst is hiermede in overeenstemming. Hij is woest, buitengewoon
+verwoed, bloeddorstig, wreed en wraakzuchtig; hij leeft eigenlijk met
+geen enkel dier in vrede, behalve met zijn wijfje, dat hij trouwens
+alleen gedurende den paartijd en zoo lang de jongen klein zijn, bij
+zich duldt. Gedurende den overigen tijd van het jaar laat hij geen
+enkel levend wezen in zijn nabijheid toe; als gast of medebewoner in
+zijn onderaardsche woning, wordt nooit eenig dier, van welke soort
+dan ook, opgenomen. Als twee Mollen van dezelfde sekse elkander
+ontmoeten, leggen zij steeds de grootst mogelijke woede en ijverzucht
+aan den dag. Het spreekt van zelf, dat in den strijd die tusschen hen
+ontbrandt, geen kwartier wordt gegeven; het einde van zulk een gevecht
+is altijd, dat de overwonnene door den overwinnaar wordt opgegeten.
+
+Een ander leven vangt in den paartijd aan. Dan verlaten de mannetjes
+en wijfjes des nachts dikwijls hun hol en zwerven aan de oppervlakte
+rond om andere mollenpaleizen op te zoeken en hier bezoeken af te
+leggen. Het is gebleken, dat er veel meer mannetjes dan wijfjes
+zijn; eindelijk vindt de mannelijke Mol, misschien na velerlei
+moeite en strijd, een wijfje en tracht dit door geweld of goedheid
+aan zich te verbinden. Hij vestigt zich daarna met zijn liefje in
+zijn eigen of in haar hol en legt hier gangen aan, die op de gewone
+jachtgangen gelijken, maar voor een geheel ander doel bestemd zijn,
+namelijk om het wijfje er in op te sluiten, wanneer zich een medevrijer
+vertoont. Zoodra hij zijn lieve wederhelft op deze wijze in veiligheid
+heeft gebracht, keert hij onmiddellijk naar zijn tegenstander
+terug. Beide verwijden de gangen, waarin zij elkander aangetroffen
+hebben, tot een strijdperk en vechten nu op leven en dood. Intusschen
+tracht het opgesloten wijfje haar vrijheid te herkrijgen, graaft nieuwe
+gangen en verwijdert zich al verder en verder van haar gevangenis;
+de overwinnaar ijlt haar achterna en brengt haar weder terug; na
+velerlei strijd geraken de beide brommige kluizenaars aan elkander
+gewend. Zij graven nu gemeenschappelijk gangen om zich te beveiligen
+en ten behoeve van hun kostwinning; het wijfje legt een nest aan voor
+hare jongen, in den regel daar, waar drie of meer gangen in een punt
+samenkomen, en waar dus bij gevaar zooveel mogelijk gelegenheden om
+te vluchten zijn. Het nest wordt gemaakt door een eenvoudige kamer
+dicht te bekleeden met zachte, meestal stuk gebeten plantendeelen,
+hoofdzakelijk met bladen, gras, mos, stroo en andere dergelijke
+stoffen; het ligt gewoonlijk op tamelijk grooten afstand van de vroeger
+beschreven woonkamer, waarmede het door een loopgang verbonden is. Na
+een draagtijd van ongeveer vier weken werpt het wijfje in dit nest
+3 à 5 blinde jongen, die hulpbehoevender zijn dan de jongen van de
+meeste andere Zoogdieren. Aanvankelijk zijn zij onbehaard en ongeveer
+zoo groot als een groote boon. Maar reeds in hun vroegste jeugd zijn
+zij even onverzadelijk als hunne ouders; zij groeien daarom zeer snel.
+
+De moeder wijdt zeer veel zorg aan haar kroost en schuwt geen gevaar,
+waar het de veiligheid van hare jongen geldt. Maar ook het mannetje
+bemoeit zich met hen, brengt hun Regenwormen en Insecten en neemt bij
+overstroomingen behoorlijk zijn deel aan de gevaren van de redding
+der jongen, door ze in den bek op een veilige plaats te brengen. Als
+zij ongeveer 5 weken oud zijn, hebben zij tennaastenbij de helft van
+de grootte der volwassene bereikt, liggen echter nog altijd in het
+nest, en wachten tot een van de ouders hun voedsel brengt, dat zij
+dan met ongeloofelijke gretigheid in ontvangst nemen en opeten. Als
+hun moeder hun ontnomen wordt, wagen zij het soms, gekweld door
+den hevigsten honger, in de loopgang te gaan, waarschijnlijk om hun
+verzorgster te zoeken; als zij niet gestoord worden, begeven zij zich
+eindelijk ook buiten het nest en zelfs aan de oppervlakte, waar zij
+met elkander spelen en stoeien. Hunne eerste pogingen om te woelen
+zijn nog zeer onvolkomen; zonder eenigen regel in acht te nemen,
+maken zij loopgraven onmiddellijk onder de oppervlakte van den bodem,
+dikwijls zoo dicht er bij, dat zij nagenoeg niet met aarde bedekt
+zijn; slechts zelden beproeven zij het opwerpen van molshoopen. Maar
+het verstand komt met de jaren, en reeds in de volgende lente zijn
+zij volkomen ervaren in het bedrijf van hunne ouders.
+
+De Mol houdt geen winterslaap, gelijk vele andere Insecteneters doen,
+maar is des zomers en des winters voortdurend in beweging. Hij volgt
+de Regenwormen en Insecten na en begeeft zich met hen diep in den
+grond of naar de bovenste aardlaag.--Van de middelen, die uitgedacht
+zijn om de levenswijze van een zoo verborgen levend dier na te gaan,
+wil ik er slechts één als voorbeeld aanhalen. Om de snelheid van
+de beweging van den Mol in zijne gangen te onderzoeken, plaatste
+_Lecourt_ een aantal stroohalmen op een rij in de loopgang, zoodat
+zij door den voorbijsnellenden Mol aangeraakt en in beweging gebracht
+moesten worden; boven aan deze stroohalmen had hij kleine, papieren
+vlaggetjes bevestigd. Nu maakte hij den Mol, die in zijn jachtveld
+bezig was, verschrikt door op een hoorn te blazen, totdat het dier
+in den loopgang terugkeerde. Achtereenvolgens vielen de vlaggetjes
+naar beneden, zoodra de Mol de stroohalmen aanraakte, waardoor de
+onderzoeker en zijne helpers in staat gesteld werden om de snelheid
+van de bewegingen met zekerheid te bepalen. Deze kwam overeen met
+die van een Paard in den draf.
+
+Er is geen twijfel aan, dat de Mol door het wegvangen van Regenwormen,
+Veenmollen, engerlingen en andere schadelijke dieren veel nut sticht;
+hij moet daarom op alle plaatsen, waar men de door hem opgeworpen
+hoopen gemakkelijk uit den weg ruimen kan, als een der nuttigste
+Zoogdieren aangemerkt worden. Niet minder waar is het echter, dat
+men hem in tuinen niet kan dulden, omdat hij hier door het woelen in
+den grond, waaruit kostbare planten hun voedsel trekken, of door het
+losmaken van deze gewassen een belangrijke schade aan de kweekerij
+zal veroorzaken. Bovendien brengt hij de waterkeeringen, die het
+land tegen overstroomingen beveiligen, door zijn woelen in gevaar;
+bij hoogen waterstand dringt het water door de gangen heen, en spoelt
+ze uit, zoodat op deze wijze een dijkbreuk kan ontstaan. Op de weiden,
+in de bosschen, op de akkers is hij onze bondgenoot en verdient hij
+onvoorwaardelijk beschermd te worden, op andere plaatsen veroorzaakt
+hij ontzaglijk veel ergernis en schade. Men kent vele middelen om
+hem te verdrijven; het is echter in alle gevallen het verstandigst
+dit werk aan een ervaren mollenjager op te dragen, daar deze de kunst
+om Mollen te verdelgen veel beter verstaat, dan beschrijvingen haar
+leeren kunnen. Slechts een enkel middel wil ik aangeven, omdat het nog
+weinig bekend is en goed helpt. Als men een tuin of een ander stuk
+grond dat netjes in orde moet blijven, voor den Mol beveiligen wil,
+behoeft men niets anders te doen, dan er omheen een massa afgehouwen
+doornstruiken, scherven en andere puntige voorwerpen, ongeveer tot op
+een diepte van 60 cM. in den grond te begraven. Zulk een beschermende
+muur weert iederen Mol af, want als hij er doorheen dringen wil,
+verwondt hij zich het gelaat aan de een of andere spits en bezwijkt
+dan in den regel zeer schielijk aan de gevolgen van deze verwonding.
+
+De Mol heeft behalve de mensch nog vele andere vervolgers. De
+Bunzingen, Hermelijnen, Uilen en Valken, de Buizerden, Raven en
+Ooievaars loeren op hem, terwijl hij de aarde uit zijne loopgraven
+naar buiten werkt, de Wezel vervolgt hem zelfs in zijne gangen,
+waar hij ook niet zelden een slachtoffer wordt van de Adder. De
+Rattenvangers scheppen er genoegen in den gravenden Mol te bespieden,
+hem door een plotselinge beweging uit den grond te slingeren en door
+eenige beten om 't leven te brengen. Slechts de Vossen, Marters,
+Egels en de genoemde Vogels verslinden hem; de andere vijanden laten
+hem liggen, nadat zij hem gedood hebben.
+
+
+
+De _Klim-egels_ of _Toepei's_ (_Tupaiidae_) vormen een derde familie
+van Insecteneters. Letterlijk vertaald beteekent de Duitsche naam
+dezer familie "Spitshoorntjes"; hij duidt aan dat deze dieren op
+Eekhoorntjes gelijken, hoewel de overeenstemming slechts oppervlakkig
+kan zijn. Hun kop loopt uit in een langen snuit, welks stompe spits
+gewoonlijk naakt is; de romp is gestrekt, de staart lang of zeer lang,
+pluimvormig, tweerijig behaard, de vacht dicht en zacht. De oogen zijn
+groot, de ooren langwerpig en afgerond, de voeten hebben naakte zolen
+en vijf van elkander gescheiden teenen, die met korte, sikkelvormige
+klauwen gewapend zijn. Het wijfje heeft vier tepels aan den buik.
+
+De Klim-egels bewonen Achter-Indië en den Indischen Archipel. Zij
+zijn echte dagdieren, die hunne rooverijen in het heldere zonlicht
+uitvoeren. Door hun vacht en hunne bewegingen gelijken zij op de
+Eekhorentjes; de inboorlingen in de door hen bewoonde landen hebben
+voor hen en de Eekhorentjes slechts één naam.
+
+Een van de grootste soorten is de _Tana_ (_Tupaia tana_, _Cladobates
+tana_). Deze dieren onderscheiden zich van hunne verwanten,
+behalve door de grootte, ook door den langen staart; zij hebben een
+donkerbruine, naar zwart zweemende vacht, die aan de onderdeelen
+een roodachtig waas vertoont, aan den kop en aan den snuit met grijs
+gemengd is. Wat grootte betreft, komt de Tana nog het meest met ons
+Eekhorentje overeen; de lengte van zijn lichaam bedraagt niet recht
+20 cM., die van den staart evenveel.
+
+De Tana is een vlug en wakker dier, hoewel zijne bewegingen niet zoo
+snel zijn als die van onze Eekhorentjes, die zulk een uitstekend
+gebruik weten te maken van hunne lange, gekromde nagels en bijna
+even behendig zijn in 't klauteren als de Apen. Zijn voedsel bestaat
+uit Insecten en vruchten, die hij zoowel in de takken als op den
+bodem zoekt.
+
+
+
+Nauwkeuriger, hoewel volstrekt niet in voldoende mate, zijn
+ons de _Spring-spitsmuizen_ (_Macroscelidae_) bekend, die een
+der opmerkelijkste familiën van de orde vormen. Evenals de meeste
+Klim-egels door hun staart op de Eekhoorntjes gelijken, herinneren de
+Spring-spitsmuizen aan andere Knaagdieren, n.l. aan de Springmuizen,
+door de lange, dunne, bijna onbehaarde achterpooten. Bovendien hebben
+zij van alle Insecteneters den langsten neus; deze is bij haar een
+echte slurf geworden en heeft aanleiding gegeven tot haar Duitschen
+naam, die letterlijk vertaald "Slurfspringers" beteekent, terwijl
+haar wetenschappelijke naam "Langschenkels" beduidt. De slurf is in
+het midden slechts dun behaard en heeft aan den wortel een reeks van
+tamelijk lange haren; de spits is geheel kaal. Bovendien vallen aan
+den kop de groote oogen, de omvangrijke, van binnen met lijstvormige
+plooien voorziene ooren en de lange snorharen in 't oog. De tamelijk
+korte, dikke romp rust op ledematen, welker voorste paar zeer van
+het achterste verschilt. De achterpooten zijn buitengewoon lang;
+zooals reeds gezegd is, komen zij door hun maaksel overeen met die
+van andere woestijnbewoners, en wel van de Springmuizen. De vacht is
+zeer dicht en zacht. Het gebit bestaat uit 40 tanden.
+
+De _Olifant-spitsmuis_ (_Macroscelides typicus_) is 25 cM. lang,
+met inbegrip van den 11 1/2 cM. langen staart en van de bijna 2
+cM. lange slurf. De bovendeelen zijn roodachtig bruin of muiskleurig;
+de onderdeelen en de pooten evenwel meer of minder zuiver wit.
+
+Dit dier gelijkt door zijn levenswijze volkomen op de andere leden van
+zijn familie. Tot dusver heeft men tien soorten van Spring-spitsmuizen
+onderscheiden, die zonder uitzondering in Afrika, vooral in Zuid-
+en Oost-Afrika thuis behooren en hier de door de zon geblakerde,
+kale gewesten verlevendigen. Zij bewonen bij voorkeur de steenachtige
+bergstreken en vinden in diepe en moeielijk toegankelijke gaten onder
+steenen, in rotsspleten en in holen van andere dieren een toevlucht
+bij ieder gevaar, dat zij zelfs in het minst belangrijke vreemde
+verschijnsel meenen te ontdekken. Het zijn echte dagdieren, ja zelfs
+ware zonlicht-dieren, die zich gedurende de gloeiende middaghitte
+het best op hun gemak gevoelen, en dan ook het ijverigst met de
+jacht bezig zijn. Hun voedsel bestaat hoofdzakelijk uit Insecten,
+die zij behendig weten te vangen, of uit barsten en spleten van
+het gesteente te voorschijn brengen. Van hun voortplanting weet men
+tot dusver nog niets. Aan gevangen dieren zijn, naar het schijnt,
+nog geen waarnemingen gedaan.
+
+
+
+Een vijfde familie van onze orde draagt den naam van _Borstelegels_
+(_Centetidae_), naar een op Madagaskar levenden, egelachtigen
+Insecteneter. Zij hebben een gerekten lichaamsbouw, een langen kop,
+die in een tamelijk langen snuit eindigt, kleine oogen en middelmatig
+groote ooren, geen of een langen, onbehaarden staart, korte pooten
+en vijf met stevige klauwen gewapende teenen aan alle voeten. Hun
+huid is deels met stekelige borstels, deels met stijve haren bekleed.
+
+
+
+Bij den _Tanrek_ (_Centetes Ecaudatus_), valt de in een spitsen snuit
+eindigende kop bijzonder in 't oog. Het geheele lichaam is tamelijk
+dicht bedekt met stekels, borstels en haren, die in zekeren zin
+ongevoelig in elkander overgaan, althans een duidelijk bewijs leveren,
+dat de stekels eenvoudig eigenaardig gevormde haren zijn. Alleen aan
+den achterkop, in den nek en aan de zijden van den hals komen ware,
+eenigszins buigzame stekels van ongeveer 1 cM. lengte voor. De spits
+van den snuit en de ooren zijn naakt; de voeten zijn slechts met korte
+haren bedekt. De stekels, de borstels en de haren zijn lichtgeel van
+kleur, in het midden zwartachtig bruin geringd; dit laatste is op den
+rug meer dan aan de zijden het geval. Het volwassen dier is ongeveer
+27 cM. lang.
+
+De Tanrek, die oorspronkelijk alleen op Madagaskar inheemsch was, is
+van daar naar Mauritius, Mayotte en Réunion overgebracht; hij bewoont
+bij voorkeur bergachtige streken, die rijk zijn aan struiken, varens
+en mossen, en graaft hier holen en gangen in den grond, die hem een
+schuilplaats verschaffen. Het is een schuw, vreesachtig dier, dat het
+grootste deel van den dag in de strengste afzondering doorbrengt, en
+niet voor zonsondergang te voorschijn komt. Hij vertoont zich alleen,
+zoolang het in de bedoelde landen lente en zomer is, d. w. z. na de
+eerste regenbuien, totdat het droge jaargetijde aanvangt. Gedurende de
+grootste droogte houdt hij zich in de diepste kamer van zijn hol op,
+en brengt hier de maanden April tot November slapend door, evenals onze
+Egel den winter. Zijn voedsel bestaat grootendeels uit Insecten, voor
+'t overige echter ook uit Wormen, Slakken en Hagedissen, en bovendien
+uit verschillende vruchten. Voor het water heeft hij, naar het schijnt,
+een bijzondere voorliefde.
+
+In de gevangenschap eet de Tanrek rauw vleesch, gekookte rijst en
+bananen. Gedurende den dag slaapt hij; des nachts is hij wakker. Als
+er in zijn hok een hoop aarde is, wroet hij hierin met zijn snuit als
+een Zwijn, en wentelt zich er ook graag overheen. Met zijne krachtige
+klauwen doet hij pogingen om zijn hok stuk te maken, wat hem niet
+zelden gelukt. Met andere dieren van zijn soort strijdt hij dikwijls,
+vooral over het voedsel. Voor zoover mij bekend is, werd hij tot nu
+toe nog nooit levend naar Europa gebracht.
+
+
+
+Aan de Marters onder de Roofdieren herinneren de _Spitsmuizen_
+(_Soricidae_), die de soortenrijkste familie van de orde der
+Insecteneters vormen. Evenals gene bezitten zij alle talenten, die een
+echt rooversleven mogelijk maken, op de meest verschillende plaatsen
+zijn zij thuis; haar moed, haar bloeddorst en haar wreedheid staan
+volstrekt niet in verhouding tot haar geringe grootte.
+
+De Spitsmuizen, die naast de Vleermuizen de kleinste van alle
+Zoogdieren zijn, hebben een evenredig gebouwd lichaam en herinneren
+door haar uitwendig voorkomen aan de Ratten en Muizen. De romp is
+slank, de kop lang, de snuit in de lengte gerekt, het gebit zeer
+volledig en uit buitengewoon scherpe tanden samengesteld: gewoonlijk
+1 snijtand, 2 éénpuntige valsche kiezen en 3 vier- of vijfpuntige
+ware kiezen in elke onderkaakshelft, in iedere bovenkaakshelft 1
+of 2 valsche kiezen en 1 ware kies meer. Echte hoektanden komen er
+dus niet voor. Eigenaardige klieren bevinden zich aan de zijden van
+den romp of aan den wortel van den staart. De romp is met zachte,
+fluweelachtige haren bekleed, de lippen, de voeten en de staart met
+stijvere haartjes; de wangen dragen lange snorren; de zijden van
+den voet zijn bezet met stevige, bij de onbehaarde voetzool scherp
+afstekende, borstelige haren.
+
+Tegenwoordig zijn de Spitsmuizen over de Oude Wereld en Noord-Amerika
+verbreid, in Australië en Zuid-Amerika daarentegen ontbreken zij
+geheel. Zij leven zoowel in de vlakten als in hooger gelegen gewesten,
+zelfs op de Voor-Alpen en de Alpen, het liefst echter in dichte
+bosschen en kreupelhout, op weiden en velden, in tuinen en huizen. De
+meeste geven de voorkeur aan vochtige plaatsen, sommige houden zich
+in 't water op. Vele leven onder den grond, graven zelf gaten en
+gangen, of maken gebruik van die, welke er reeds zijn, nadat zij den
+rechtmatigen eigenaar met geweld of list verdreven hebben. Bijna alle
+zoeken de duisternis of de schaduw en schuwen droogte, hitte en licht;
+zij zijn zelfs zoo gevoelig voor deze werkingen, dat niet zelden de
+zonnestralen de oorzaak zijn van haar dood. Al hare bewegingen, van
+welken aard ook, hebben buitengewoon snel en behendig plaats. Zij,
+die alleen maar loopen, schuiven pijlsnel over den weg; die, welke
+zwemmen, zijn in deze kunst even ervaren, als eenig ander op 't land
+levend Zoogdier.
+
+Onder de zinnen van de Spitsmuizen bekleedt de reuk, naar het
+schijnt, de eerste plaats; de volgende komt aan het gehoor toe, dat
+ook zeer goed ontwikkeld is; het oog daarentegen is meer of minder
+gebrekkig. Hare geestvermogens zijn gering; een zekeren graad van
+verstand kan men haar echter niet ontzeggen. Zij zijn in de hoogste
+mate roof- en moordzuchtig; zij behooren tot de vreeselijkste vijanden
+van kleine dieren, de grootere ontwijken zij zorgvuldig. Reeds bij het
+geringste gedruisch nemen de meeste de wijk naar hare schuilhoeken;
+hiervoor bestaan voldoende redenen, daar zij tegenover sterke dieren
+zoo goed als weerloos zijn. Van ons standpunt gezien, moeten de
+meeste niet alleen als onschuldige en onschadelijke, maar zelfs als
+hoogst nuttige dieren beschouwd worden, die ons door de verdelging
+van schadelijke Insecten belangrijke diensten bewijzen. Haar voedsel
+ontleenen zij namelijk bijna uitsluitend aan het dierenrijk: Insecten
+en hunne larven, Wormen, Weekdieren, kleine Vogels en Zoogdieren,
+in sommige gevallen echter ook Visschen en vischkuit, Kreeften
+enz. vallen haar ten buit. Zij zijn buitengewoon vraatzuchtig en
+verslinden iederen dag zooveel als haar eigen gewicht bedraagt. Geen
+enkele soort kan gedurende langen tijd honger lijden; daarom houden
+zij geen winterslaap, maar verrichten, als het weder maar eenigszins
+zacht is, hare werkzaamheden ook op den met sneeuw bedekten bodem,
+of zoeken haar voedsel op beschutte plaatsen, b.v. in menschelijke
+woningen. De stem van alle soorten van Spitsmuizen bestaat uit fijne,
+piepende of kwetterende en fluitende klanken; als zij beangst zijn,
+verneemt men van haar jammerende geluiden; alle verbreiden, als zij
+in gevaar verkeeren, een meer of minder sterken muskus- of civetreuk,
+die haar wel is waar gedurende haar leven niet tegen hare vijanden
+beveiligt, maar ten gevolge heeft, dat slechts weinig dieren haar
+eetbaar achten. De Honden en Katten b.v. laten de door hen gedoode
+Spitsmuizen liggen, zonder ze op te vreten; de meeste Vogels daartegen
+zullen, daar de reuk- en smaakzin bij hen minder ontwikkeld zijn,
+deze prooi als voedsel niet versmaden.
+
+De meeste Spitsmuizen zijn zeer vruchtbaar, daar zij van vier tot
+tien jongen werpen. Gewoonlijk komen deze naakt en met gesloten oogen
+ter wereld; zij ontwikkelen zich echter schielijk en zijn reeds na
+verloop van een maand in staat haar eigenaardig beroep uit te oefenen.
+
+
+
+In de eerste onderfamilie vereenigt men de _Spitsmuizen_ in engeren
+zin (_Soricinae_). Zij vormen de kern van de familie, hebben 28 à 32
+tanden, een langen en smallen schedel en geen zwemvliezen tusschen
+de teenen. In Nederland en Duitschland zijn drie geslachten van deze
+onderfamilie vertegenwoordigd.
+
+
+
+32 aan den top donkerbruin gekleurde tanden, voeten die aan
+alle zijden door korte en zachte haren omgeven zijn, alsook
+de gelijkmatige en overal even lange beharing van den staart,
+kenmerken de _Spitsmuizen_ in den engsten zin (_Sorex_), welker meest
+verbreide vertegenwoordiger--de _Gewone_ of _Bosch-spitsmuis_ (_Sorex
+vulgaris_)--tot de meest bekende dieren van ons vaderland behoort. Zij
+is iets kleiner dan de Huismuis; haar lengte bedraagt, met inbegrip van
+den 4 1/2 cM. langen staart, 11 cM. De kleur van de fijne, fluweelen
+vacht wisselt af van helder roodbruin tot het glanzigste zwart;
+de zijden zijn altijd lichter van kleur dan de rug, de onderdeelen
+grijsachtig wit met bruinachtig waas, de lippen witachtig, de lange
+snorren zwart, de pooten bruinachtig; de staart van boven donkerbruin,
+van onderen echter bruinachtig geel. Op grond van de ongelijke kleur
+heeft men verschillende groepen onderscheiden, die door sommige voor
+soorten, door anderen voor variëteiten worden gehouden.
+
+Men vindt de Gewone Spitsmuis in Nederland, Duitschland, Zweden,
+Engeland, Frankrijk, Italië, Hongarije en Galicië, waarschijnlijk
+ook in het naburige Rusland, in hooge streken, zoowel als in lage,
+op bergen en in dalen, in bouwlanden en tuinen, in de nabijheid van
+dorpen of in de dorpen zelve en gewoonlijk dicht bij het water. Des
+winters komt zij in de huizen of althans in de stallen en schuren. Bij
+ons is zij de algemeenste soort van de geheele familie. Zij bewoont
+bij voorkeur onderaardsche holen en vestigt zich daarom gaarne in
+de gangen van den Mol of in verlaten muizengaten, voor zoover zij
+geen door de natuur gevormde barsten en spleten in het gesteente of
+in den bodem vindt. In den zachten grond graaft zij met den snuit
+en de zwakke voorpooten zelf gangen, die in den regel zeer dicht
+onder de oppervlakte gelegen zijn. Evenals de meeste andere leden
+harer familie, is ook zij een volkomen nachtdier, dat over dag niet
+dan ongaarne zijn onderaardsch verblijf verlaat. Nooit doet zij dit,
+zoolang de middagzon schijnt; werkelijk zou men zeggen, dat zij zeer
+veel last heeft van de zonnestralen; men veronderstelt dan ook, dat
+de talrijke doode Spitsmuizen, die men in 't heetst van den zomer aan
+wegen en bij slooten vindt, door de zon verblind, den ingang van hun
+hol niet hebben kunnen terugvinden en daarom bezweken zijn.
+
+Onophoudelijk ziet men de Spitsmuis bezig, met haar snuit in alle
+richtingen te snuffelen, om voedsel te zoeken; elk dier, dat zij vindt
+en overmeesteren kan, is verloren; zij vreet soms zelfs hare eigen
+jongen op en in ieder geval de gedoode dieren van haar eigen soort. "Ik
+heb," zegt _Lenz_, "dikwijls Spitsmuizen in kisten gehad. Met Vliegen,
+Meelwormen, Regenwormen en dergelijk voedsel kan men ze bijna in
+'t geheel niet verzadigen. Ik moest ieder elken dag een geheele
+doode Muis of Spitsmuis of een Vogeltje, zoo groot als zij zelf,
+geven. Zoo klein zij ook zijn, vreten zij iederen dag een Muis op en
+laten niets dan vel en beenderen over. Zoo heb ik ze dikwijls goed
+vet gemest; zij sterven echter, wanneer men ze honger laat lijden,
+reeds na verloop van korten tijd. Ook heb ik getracht haar met brood,
+rapen, peren, hennep-, papaver-, kool- en kanariezaad enz. te voeden;
+zij verhongerden echter liever, dan dat zij er een hap van namen. Als
+zij vet gebakken pannekoeken kregen, beten zij er in terwille van
+het vet; wanneer zij echter een in een val gevangen Spitsmuis of
+Muis vonden, begonnen zij oogenblikkelijk deze te verslinden. Bij
+goede verzorging kan een Bosch-spitsmuis maanden lang in een kist in
+'t leven gehouden worden."
+
+_Welcker_ bond een stevige draad aan den achterpoot van een levende
+Spitsmuis, en liet haar op het veld in de door Muizen bewoonde gaten
+kruipen. Na verloop van korten tijd kwam uit de gang, waarmede de
+proef genomen was, een hoogst beangste Veldmuis naar buiten gekropen,
+met de Spitsmuis op haar rug. Het onverzadelijke roofdier had zich met
+de tanden aan den nek van zijn slachtoffer vastgehecht, doodde dit in
+korten tijd en vrat het op. De bewegingen van de Bosch-spitsmuis zijn
+buitengewoon snel en behendig; zij loopt vlug, als 't ware schuivend
+over den bodem, springt tamelijk ver, kan bij scheef staande stammen
+naar boven klauteren, en in geval van nood tamelijk goed zwemmen. Haar
+stem bestaat uit een schel, fijn kwetterend, bijna fluitend, maar zacht
+geluid, zooals ook van andere leden harer familie wordt vernomen. De
+reuk is ongetwijfeld de volkomenste van hare zinnen. Het komt dikwijls
+voor, dat levend gevangen Spitsmuizen, die weder losgelaten worden,
+in de val terugkeeren, alleen omdat deze de lucht van Spitsmuizen aan
+zich heeft. Naar het schijnt, laat de Spitsmuis zich niet door haar
+gezichtsvermogen leiden; ook haar gehoor moet tamelijk zwak zijn; de
+fijne neus echter vervangt de beide genoemde zintuigen bijna volkomen.
+
+Er zijn weinig dieren, die zoo ongezellig zijn, en zich tegenover hunne
+soortgenooten zoo afschuwelijk gedragen, als de Spitsmuizen; alleen
+de Mol evenaart hen in dit opzicht misschien. Niet eens de dieren
+van verschillende sekse leven, behalve in den paartijd, in vrede met
+elkander. Behoudens de genoemde uitzondering, vreet de eene Spitsmuis
+de andere op, zoodra zij haar te pakken kan krijgen. Dikwijls ziet
+men twee van deze dieren zoo woedend met elkander vechten, dat men ze
+met de handen kan grijpen; zij vormen in den letterlijken zin van 't
+woord één klomp, en rollen over den bodem, de tanden stijf in elkanders
+lichaam geslagen, de eene de andere vasthoudend met een woede, waarmede
+de scherpste Bullenbijter eer zou inleggen. Het is een groot geluk,
+dat de Spitsmuizen niet zoo groot zijn als Leeuwen: zij zouden de
+geheele aarde ontvolken en ten slotte moeten verhongeren. Het is
+een hoogst zeldzaam verschijnsel, dat men de Spitsmuizen vereenigd
+ziet tot groote gezelschappen, waarin vrede heerscht of schijnt
+te heerschen. _Cartrey_ hoorde eens in de droge bladen een lang
+aanhoudend geritsel en geschreeuw, dat, naar hem bleek, veroorzaakt
+werd door een talrijke schare van Spitsmuizen, door hem geschat op
+ongeveer honderd stuks, die met elkander schenen te spelen en onder
+aanhoudend gepiep en gekwetter heen en weer liepen. Waarom zij dit
+deden, kon men niet ontdekken; misschien was het een vrijage op groote
+schaal. De drachtige Spitsmuis bouwt zich een nest van mos, gras,
+dorre bladen en plantenstengels, het liefst in metselwerk of onder
+holle boomwortels, voorziet het met verscheidene zijgangen, bekleedt
+het van binnen met zachte stoffen en werpt hier tusschen Mei en Juli
+5 à 10 jongen, die naakt, met gesloten oogen en ooren ter wereld
+komen. Aanvankelijk verzorgt de oude haar kroost zeer liefderijk;
+haar liefde bekoelt echter schielijk en de jongen beginnen dan zelf
+hun voedsel te zoeken. Zooals reeds opgemerkt werd, zwijgt in dit geval
+de stem des bloeds volkomen; iedere Spitsmuis beschouwt reeds in haar
+jeugd al het vleesch, dat zij meester kan worden, als voedsel, zij het
+dan ook, dat dit vleesch van hare eigen broers en zusters afkomstig is.
+
+Opmerkelijk is het, dat de Spitsmuizen slechts door weinige dieren
+gegeten worden. De Katten dooden ze, waarschijnlijk, omdat zij ze
+aanvankelijk voor gewone Muizen houden, maar eten ze nooit. Ook de
+leden van de Marter-familie versmaden ze, naar het schijnt. Slechts
+door eenige Roofvogels, en ook door den ooievaar en de Adder, worden
+zij zonder aarzeling en zelfs met smaak verslonden. Zeker is het,
+dat de tegenzin van de scherp ruikende Zoogdieren zijn grond heeft in
+den afkeer, die bij hen wordt opgewekt door de lucht, welke van de
+Spitsmuizen uitgaat. Deze doordringende, op muskus gelijkende lucht
+wordt veroorzaakt door twee klieren, die zich aan de zijden van
+den romp en wel dichter bij de voorpooten dan bij de achterpooten
+bevinden, en gaat over op alle voorwerpen, die met de Spitsmuis in
+aanraking komen.
+
+Het is mogelijk, dat het vooroordeel, waaronder de Spitsmuizen in
+vele gewesten van Europa te lijden hebben, ook ten deele op deze reuk
+gegrond is. Hier en daar, b. v. in Engeland, worden deze onschadelijke
+dieren bijna nog meer gevreesd dan vergiftige Slangen. Iedereen ziet
+in, dat een Spitsmuis met hare fijne, dunne tandjes den mensch in
+'t geheel geen kwaad kan doen; toch wordt haar beet voor vergiftig
+gehouden, en verwacht men er de vreeselijkste gevolgen van. Zelfs
+het aanraken van een Spitsmuis wordt als een stellige voorbode van
+de eene of andere ramp aangemerkt; zoowel dieren als menschen, die
+op deze wijze door de Spitsmuis "getroffen" zijn, zullen, naar men
+beweert weldra ziek worden, ingeval zij niet ten spoedigste een in
+zulke gevallen dienstig geacht middel toepassen.
+
+
+
+Het kleinste inheemsche Zoogdier is de _Dwergspitsmuis_ (_Sorex
+pygmaeus_); in het deel van Europa, dat ten noorden van de Alpen
+ligt, vindt men er geen kleiner. Met inbegrip van den 3 1/2 à 3
+3/4 cM. langen staart, bedraagt de lichaamslengte van dit diertje
+8 1/2 cM. "Er is mij," schrijft _Schlegel_, "slechts één voorwerp
+van deze kleine Spitsmuis bekend geworden; het werd in Gelderland
+dood op den weg gevonden. Deze soort heeft veel overeenkomst met de
+Gewone Spitsmuis, maar zij is een vierde kleiner, haar snuit en haar
+staart zijn daarentegen naar evenredigheid langer, en laatstgenoemde
+overtreft in dit opzicht den romp. De vacht is op de bovendeelen min
+of meer donker grijsbruin, welke kleur op de zijden in het rosgele
+trekt en allengs in het witgrijs der onderdeelen overgaat.
+
+"De Dwerg-Spitsmuis bewoont het grootste gedeelte van Midden-Europa
+tot in de warmste gewesten van Siberië. Zij houdt zich in boschrijke
+streken op, en behoort, zooals het schijnt, nergens onder de algemeen
+voorkomende dieren. Waarschijnlijk wordt zij echter wegens haar
+kleinheid en omdat zij in het hout verscholen leeft, veelal over het
+hoofd gezien. Zij heeft in hare gewoonten veel overeenkomst met de
+Gewone Spitsmuis."
+
+
+
+Bij de _Veldspitsmuizen_ (_Crocidura_) bestaat het gebit uit 28 à
+30 witte tanden. Voor het overige stemmen zij met de leden van het
+vorige geslacht overeen.
+
+
+
+De _Huis-spitsmuis_ (_Crocidura aranea_), een diertje van 11 1/2
+cM. totale en 4 1/2 cM. staartlengte, is aan de bovenzijde bruingrijs,
+aan de onderzijde zonder scherpe afscheiding lichter, aan de lippen
+en de voeten bruinachtig wit behaard.
+
+"Deze soort," zegt _Van Bemmelen_, "komt waarschijnlijk in ons geheele
+land voor; door mij werd zij waargenomen in Noord- en Zuid-Holland,
+Utrecht, Gelderland, Overijsel en Groningen." Het verbreidingsgebied
+van de Huis-spitsmuis strekt zich van Noord-Afrika over Zuid-,
+West- en Middel-Europa tot in Noord-Rusland uit en omvat verder
+Centraal-Azië en het noordoosten van Siberië. Naar het schijnt,
+komt zij in Engeland, Denemarken en Skandinavië niet voor. Volgens
+_Blasius_ is zij in zekeren zin aan veld en tuin gebonden, geeft aan
+beide althans bepaaldelijk de voorkeur boven het woud en den woudzoom,
+waar zij evenwel soms gevonden wordt. Geen van hare verwanten gewent
+zich zoo licht aan de omgeving van den mensch, geen dezer dieren komt
+zoo dikwijls in gebouwen, vooral in schuren en stallen, als zij. In
+de vrije natuur maakt zij des morgens vroeg en in de avonduren jacht
+op allerlei soorten van kleine dieren, van het kleine Zoogdier tot
+den Worm; in de huizen snoept zij van den voorraad vleesch, spek en
+olie. Bijna in ieder opzicht gelijken hare zeden en gewoonten op die
+van de Gewone Spitsmuis.
+
+
+
+Een tweede, tot dit geslacht behoorende soort met dertig tanden,
+de _Wimper-spitsmuis_ (_Crocidura suaveolens_), verdient vermelding,
+omdat zij, met een soort van Vleermuis, het kleinste van alle thans
+bekende Zoogdieren is. Haar totale lengte bedraagt slechts 6 1/2
+cM., met inbegrip van den 2 1/2 cM. langen staart. De kleur van
+de fluweelzachte vacht is licht bruinachtig of roodachtig grijs,
+de staart is van boven bruinachtig, van onderen lichter, de snuit en
+de pooten zijn vleeschkleurig, de voeten dragen witachtige haartjes;
+oudere dieren zijn lichter en roestkleurig, jonge donkerderen meer
+grijs. Opmerking verdient de betrekkelijk zeer groote oorschelp.
+
+De Wimper-spitsmuis komt voor in nagenoeg alle landen, die rondom
+de Middellandsche Zee en de Zwarte Zee gelegen zijn. Men heeft haar
+in het Noorden van Afrika, in het zuiden van Frankrijk, in Italië
+en in de Krim gevonden. Haar levenswijze stemt met die van hare
+geslachtsgenooten overeen.
+
+
+
+Van de overige Spitsmuizen verdient één soort, de _Water-spitsmuis_
+of _Graver_ (_Crossopus fodiens_), een afzonderlijke vermelding. Zij
+heeft, met inbegrip van den bijna 5 1/2 cM. langen staart, een lengte
+van 11 cM. Van hare reeds genoemde verwanten onderscheidt zij zich,
+doordat hare teenen aan de onderzijde met stijve, dikke en tamelijk
+lange haren bezet zijn, die de rol van zwemvliezen vervullen.
+
+Naar het schijnt, is de Water-spitsmuis over bijna geheel Europa
+en een deel van Azië verbreid, en op voor haar geschikte plaatsen
+overal te vinden. In de meeste gewesten van ons vaderland komt zij
+vrij algemeen voor. De noordelijke grens van het door haar bewoonde
+gebied bereikt zij in Engeland en de oeverlanden van de Oostzee, de
+zuidelijke grens in Spanje en Italië. In de gebergten begeeft zij zich
+tot op aanzienlijke hoogten, in de Alpen tot ongeveer 2000 M. boven
+den zeespiegel. Bij voorkeur bewoont zij de wateren in bergachtige
+streken, het liefst die, waarin zelfs bij de strengste koude nog
+open plaatsen voorkomen, daar deze in den winter, om vrij in en uit
+te gaan, onontbeerlijk zijn. Beken in bergachtige woudstreken, waar
+zuiver water over een uit zand of grind bestaanden bodem vloeit, welker
+oevers met boomen bezet, en door tuinen of weiden omgeven zijn, worden
+door haar, naar 't schijnt, gaarne tot verblijfplaats gekozen. Even
+gaarne houdt zij zich echter op in vijvers met helder water en een
+bedekking van eendenkroos. Soms vindt men haar hier in verbazend
+grooten getale. Dikwijls woont zij in het midden van de dorpen, en dan
+liefst in de nabijheid van den door 't stroomend water in beweging
+gebrachten molen. Zij leeft echter niet uitsluitend in 't water,
+maar loopt ook wel rond in de weiden, die bij de beken gelegen zijn,
+kruipt onder hooischelven weg, komt in de schuren en stallen, zelfs
+in woonhuizen, en wordt waargenomen op velden, die ver van het water
+af liggen. In den lossen grond bij het water graaft zij zelf gangen;
+liever maakt zij echter gebruik van de gangen der Muizen en Mollen,
+die zij in de nabijheid van haar verblijfplaats vindt. Steeds moet de
+hoofdgang van haar woning verscheidene uitgangen hebben, waarvan er één
+onder den waterspiegel, een andere daarboven gelegen is, en nog andere
+haar in staat stellen, om ook aan de landzijde te ontvluchten. Deze
+holen dienen het dier als slaapplaats en toevluchtsoord, en verschaffen
+het, als het vervolgd wordt, een veilige schuilplaats.
+
+In deze woning brengt de Water-spitsmuis in oorden waar veel geloop
+is, gewoonlijk den geheelen dag door; daar, waar zij geen vervolgingen
+heeft te vreezen, is zij, vooral in de lente gedurende den paartijd,
+ook over dag druk in beweging. Zelden zwemt zij bij den oever langs,
+liever gaat zij dwars door het water van den eenen oever naar den
+anderen. Als zij een tocht langs de beek wil doen, loopt zij langs
+den benedenrand van den walkant, of onder water over den bodem van
+de beek. Zij is een bijzonder wakker, schrander en behendig dier,
+dat den onderzoeker in ieder opzicht genoegen verschaft.
+
+In verhouding tot haar grootte is de Water-spitsmuis een geweldig
+roofdier; zij verslindt niet alleen allerlei slag van Insecten, vooral
+zulke die in 't water leven, Wormen, kleine Weekdieren, Kreeften en
+andere Schaaldieren, maar ook Kikvorschachtigen, Visschen, Vogels
+en kleine Zoogdieren. De Muis, die zij in hare gangen ontmoet, is
+verloren; de jeugdige, nog onervaren Kwikstaart, die zich onvoorzichtig
+te dicht bij het water waagt, wordt plotseling met dezelfde
+bloeddorstigheid overvallen, als de Los toont bij het bespringen van
+een Ree, en in weinige minuten om 't leven gebracht; de Kikvorsch,
+die zorgeloos voorbij een der uitgangen van het Spitsmuizen-hol
+springt, voelt zich bij een der achterpooten gepakt en wordt, in
+weerwil van zijn jammerlijk geschreeuw, in de diepte getrokken, waar
+hij weldra het leven verliest. Modderkruipers en Voorntjes worden in
+kleine inhammen gedreven en hier op een eigenaardige wijze gevangen:
+de Water-spitsmuis maakt het water troebel en bewaakt den ingang van
+de bocht; zoodra nu een der vischjes haar voorbijzwemmen wil, schiet
+zij toe en vangt het in den regel: zij vischt, zooals het spreekwoord
+zegt, in troebel water. Maar niet alleen kleine dieren worden door
+haar aangevallen; zij kiest zich soms een prooi, welker gewicht het
+hare meer dan zestigmaal overtreft; er zal wel geen ander roofdier
+zijn, dat een naar evenredigheid zoo grooten buit overvalt en om
+'t leven brengt:
+
+"Een landeigenaar van mijn kerspel," zoo verhaalt mijn vader, "kweekte
+in zijn vijver fraaie Visschen, en had in den herfst van 1829 voor
+de vensters zijner woning in een vergaarbak, die wegens het hierin
+steeds toestroomende bronwater nooit dichtvroor, verscheidene Karpers
+geplaatst om ze bij gelegenheid te eten. De maand Januari van 1830
+bracht een koude van 22°, en bedekte bijna alle beken met een dikke
+ijslaag; alleen de 'warme bronnen' bleven er van bevrijd. Eens vond de
+eigenaar in zijn vergaarbak tot zijn groote ergernis een dooden Karper,
+wien de oogen en de hersenen uit den kop gevreten waren. Weinige dagen
+daarna vond hij een tweeden Visch, die op dezelfde wijze toegetakeld
+was, en zoo verloor hij den eenen Karper na den anderen. Eindelijk
+bemerkte zijn vrouw, dat tegen den avond een zwarte 'Muis' bij den
+vergaarbak opklauterde, in het water rondzwom, zich op den kop van
+een Karper neerzette en zich hier met de voorpooten vasthield. Eer de
+vrouw het bevroren venster had kunnen openen, om het dier weg te jagen,
+waren den Visch de oogen uitgevreten. Eindelijk was het openen van
+het venster gelukt en werd de 'Muis' op de vlucht gedreven. Nauwelijks
+echter had deze den bak verlaten, of zij werd door een rondsluipende
+Kat gevangen, aan deze weer ontnomen en naar mij gebracht. Het was
+onze Water-spitsmuis." "Hierbij moet ik nog doen opmerken, dat het
+mij gebrachte exemplaar niet het eenige was, dat aan den bedoelden
+vergaarbak bezoeken bracht; de eene voor, de andere na kwam er. De
+eigenaar legde toen een vergiftigden karperkop in den bak en doodde
+hiermede werkelijk verscheidene Water-spitsmuizen."
+
+De vijanden van de Water-spitsmuizen zijn bijna dezelfde als die,
+welke wij bij de behandeling van de Gewone Spitsmuis hebben leeren
+kennen. Over dag hebben zij gewoonlijk niets van hen te lijden; wanneer
+zij echter 's nachts langs den oever loopen, worden zij dikwijls een
+prooi van Uilen en Katten; de laatstgenoemde bepalen zich er echter toe
+haar te dooden, en werpen ze wegens haar muskus-lucht vervolgens weg.
+
+
+
+De tweede onderfamilie, die der _Bever-spitsmuizen_ (_Miogalinae_),
+omvat slechts weinig soorten. Zij vormen wat haar uitwendig voorkomen
+betreft, een overgang van de Spitsmuizen tot de Mollen. De romp is meer
+ineengedrongen dan bij de overige Spitsmuizen, de hals buitengewoon
+kort en even dik als de romp; deze rust op korte pooten, welker vijf
+teenen door lange zwemvliezen met elkander verbonden zijn; de staart
+is langwerpig, afgerond, tegen het einde bij wijze van een roeiriem
+zijdelings samengedrukt, geringd en geschubd en slechts spaarzaam met
+haren bezet. De oorschelpen ontbreken en de oogen zijn zeer klein. Het
+merkwaardigste aan het geheele dier is de neus, die, met nog meer recht
+dan bij de Spring-spitsmuizen een slurf genoemd verdient te worden. Hij
+bestaat uit twee lange, dunne, onderling vereenigde kraakbeenige
+buizen, en kan door twee groote en drie kleine spieren aan iedere
+zijde in alle richtingen bewogen en voor de meest verschillende
+verrichtingen, vooral voor het betasten van allerlei voorwerpen,
+gebruikt worden. Onder den staartwortel ligt een muskusklier, welker
+afscheidingsproduct een buitengewoon sterken reuk verbreidt.
+
+Tot dusver kent men slechts één geslacht, dat tot deze onderfamilie
+behoort, en hierin twee, in Zuid-Europa levende soorten: de eene
+bewoont de Pyreneeën en de hiermede verbondene gebergten; de andere
+is in Zuid-Rusland inheemsch. De eerstgenoemde, de _Bisam-spitsmuis_,
+de _Almizilero_ der Spanjaarden (_Myogale pyrenaica_), is een dier
+van 25 cM. lichaamslengte, waarvan ongeveer de helft voor den staart
+gerekend moet worden.
+
+
+
+De _Desman_ of _Woechoechol_ (_Myogale moschata_, afgebeeld op p. 269),
+onderscheidt zich van de vorige soort o.a. door zijn grootte, want
+zijn lichaamslengte kan wel 42 cM. bedragen, als men den 20 cM. langen
+staart mederekent.
+
+De Desman bewoont het zuidoosten van Europa en wel hoofdzakelijk de
+stroomgebieden van den Wolga en den Don; hij komt echter ook in Azië
+voor, n.l. in Boekharijë. Zijn leven is aan het water verknocht; niet
+dan hoogst ongaarne onderneemt hij kleine reizen over land om van
+de eene beek naar de andere te komen. Overal waar hij aangetroffen
+wordt, is hij veelvuldig. Zijn levenswijze is zeer eigenaardig en
+gelijkt op die van den Visch-otter. Hij brengt de helft van zijn
+leven onder den grond, de andere helft in 't water door. Stilstaand
+of langzaam stroomend water, omsloten door hooge oevers, waarin hij
+zich gemakkelijk gangen kan graven, lachen hem het meest toe. Hier
+vindt men hem, eenzaam levend of bij paren, in grooten getale.
+
+Uitmuntend geschikt tot het zwemmen en duiken, brengt de Desman een
+groot deel van zijn leven in 't water door. Zijn voedsel bestaat uit
+Bloedzuigers, Wormen, Waterslakken, Muggen, Watermotten en larven van
+andere Insecten. Hoe plomp en onbeholpen hij ook schijnt, toch is hij
+zeer behendig en vlug. Zoodra het ijs opengaat, ziet men hem bij den
+oever onder het water tusschen de riethalmen en andere waterplanten
+rondloopen, zich naar alle richtingen draaien, met snelle bewegingen
+van de slurf allerlei dieren opzoeken, en dikwijls, om te ademen aan
+de oppervlakte komen. Hoe veelvuldig dit dier is, blijkt hieruit,
+dat men voor zijn vel, dat tot het omzoomen van mutsen en andere
+kleedingstukken dient, slechts weinige centen betaalt.
+
+_Pallas_ is de eenige natuuronderzoeker, die mededeelingen heeft
+gedaan over het leven van dit dier in den natuurstaat; tevens heeft
+hij over de levenswijze der gevangen dieren berichten gegeven; in
+de gevangenschap houden zij het echter slechts kort uit, zelden
+langer dan drie dagen. Zoo aangenaam het gevangen dier is door
+zijne beweeglijkheid en levendigheid, zoo onaangenaam is het door
+de muskuslucht, die het verbreid; deze is zoo sterk, dat zij niet
+slechts het geheele vertrek vervult, maar ook overgaat op alle dieren,
+die den Desman als voedsel gebruiken.
+
+Zoomin Half-apen, als Vleermuizen, of Insecteneters, maar met
+eigenaardigheden van al deze diergroepen voorzien, hebben
+de _Huidvliegers_ vertegenwoordigers van een afzonderlijke
+familie (_Galeopithecidae_), die slechts één geslacht bevat
+(_Galeopithecus_), den onderzoekers voorlang reeds veel hoofdbrekens
+veroorzaakt. Tengevolge van de onzekerheid der dierkundigen, heet de
+meest bekende soort van deze diergroep ook nog wel _Vliegende Aap_,
+_Vliegende Maki_, _Vliegende Kat_, _Wonderbaarlijke Vleermuis_,
+_Vleermuis met behaarde Vlieghuid_ enz.
+
+De Huidvliegers zijn dieren met een slank gebouwd lichaam, van
+de grootte van een Kat, hunne middelmatig lange ledematen zijn aan
+elkander verbonden door een breede en dikke, aan weerszijden behaarde
+huid. Hunne vijf teenen hebben terugtrekbare klauwen; de duim kan
+niet aan de overige vingers tegenovergesteld worden. De korte staart
+is mede in de "fladderhuid" opgenomen. De kop is betrekkelijk klein,
+de snuit zeer verlengd, de oogen zijn middelmatig groot, de ooren
+behaard en klein. De "fladderhuid" is geen vlieghuid, maar slechts
+een valscherm, waardoor de valbeweging vertraagd en het dier dus
+gedragen wordt, gedurende zijn groote sprongen. Met de vlieghuid
+der Vleermuizen heeft dit orgaan dus geen overeenkomst. Het is een
+voortzetting van de huid, die den romp bekleedt, begint aan den hals,
+is met de voorpooten verbonden, omzoomt deze tot aan de hand, strekt
+zich, overal ongeveer even ver voorbij den romp reikend, tot aan de
+achterhanden uit en loopt van hier tot aan de spits van den staart.
+
+De _Kagoeang_ of _Koebin_ der Maleiers (_Galeopithecus volans_) bereikt
+een totale lengte van 60 cM., waarvan 11 of 12 cM. voor den staart
+gerekend moeten worden; op den rug is hij dicht, op de voorarmen echter
+dun behaard; de okselstreek en de zijden van het lichaam zijn kaal. Aan
+de bovenzijde is hij bruinrood, aan de onderzijde een weinig doffer
+van kleur; in de jeugd is de kleur van de bovendeelen bruinachtig
+grijs, die van de zijden donkerbruin; op elken leeftijd echter zijn
+de ledematen en de fladderhuid met lichte vlekken geteekend. Wanneer
+men mag aannemen, dat de verschillende vormen, die onder den naam
+_Galeopithecus_ beschreven zijn, alle tot één soort behooren, omvat
+het verbreidingsgebied van deze soort de Soenda-eilanden, de Molukken,
+de Philippijnen en het Maleische Schiereiland tot aan Tenasserim.
+
+Verscheidene reizigers, te beginnen bij _Bontius_, die misschien
+met een der door hem genoemde dieren den Kagoeang bedoelt, hebben
+van dit dier melding gemaakt; geen hunner heeft echter, voor zoover
+mij bekend is, zijn levenswijze uitvoerig beschreven. Aan _Junghuhn_
+is het volgende bericht ontleend: "Wij hoorden slechts één gekrijsch,
+dit klonk echter zoo vreemdsoortig en zoo angstig, dat wij aan het
+geschreeuw van een kind of aan het gekerm van iemand, die een ongeluk
+gekregen had, dachten. Akelig en wanhopend weerklonk het van tijd
+tot tijd door den stillen nacht; de Haranen schoven dichter bijeen
+rondom de wachtvuren; de vrees voor spoken deed hun vroolijk gesprek
+verstommen. Weldra echter werd het geheimzinnige verschijnsel voor
+ons ontsluierd: de geest of de verongelukte, wiens stem op een uit
+de verte komend, angstig geschreeuw geleek, vertoonde zich aan ons
+en zweefde langzaam over onze hoofden heen. Het was een Huidvlieger,
+die, terwijl hij zich van den eenen boom naar den anderen begaf,
+van tijd tot tijd zijn afschuwelijk krijschend geluid liet hooren."
+
+De scherpe klauwen stellen dit dier in staat om behendig te klimmen;
+hij gaat om vruchten te plukken en Insecten te zoeken in de boomen
+tot hij den top bereikt heeft, en zweeft dan in schuinsche richting
+naar een anderen boom; bij deze beweging herinnert hij, naar Von
+_Rosenberg_ opmerkt, aan een vlieger. Terwijl hij gaat of klimt,
+is zijn valscherm een weinig samengevouwen en tegen het lichaam
+aangelegd, zoodat het de beweging niet bemoeilijkt. Als hij zich van
+zijn valscherm bedienen wil, loopt hij naar den top van een tak, doet
+van hier uit een krachtigen sprong, strekt in de lucht alle ledematen
+uit en zweeft nu langzaam van boven naar onderen over tusschenruimten,
+die, naar men zegt, niet zelden 60 M. bedragen. Nooit verheft hij
+zich _boven_ de plaats, van waar hij is afgesprongen, altijd _daalt_
+hij langs een vlak met betrekkelijk geringen hellingshoek naar beneden.
+
+_Wallace_ zag dit dier op Singapore en Borneo, overvloediger echter op
+Sumatra in de omstreken van Palembang. "Het is," zegt hij, "traag in
+zijne bewegingen, althans over dag; bij het beklimmen der boomen gaat
+het slechts eenige voeten achtereen voort en houdt dan een oogenblik
+stil, als ware het vermoeid van den arbeid. Gedurende den dag is
+het doorgaans in rust, vastgeklampt aan de stammen der boomen. Zijn
+olijfkleurige of bruine vacht, besprenkeld met onregelmatige,
+witachtige vlekken, gelijk volkomen op de kleur van een met mos
+begroeiden stam, en strekt dus zonder twijfel tot bescherming van
+het dier. Eens, bij heldere schemering, zag ik een dezer dieren op
+een tamelijk open plaats tegen een boomstam oploopen, en vervolgens
+in schuinsche richting door de lucht naar een anderen boom zweven,
+dien het nabij het ondereind bereikte, en waarin het onmiddellijk
+begon op te klimmen. Ik paste den afstand tusschen de beide boomen af,
+en bevond, dat deze omstreeks 210 voet bedroeg; daarentegen schatte
+ik het bedrag der daling slechts op 35 à 40 voet; deze is dus minder
+dan één op vijf. Dit bewijst, naar het mij toeschijnt, dat het dier
+eenig vermogen moet bezitten om zich in de lucht te sturen, daar het
+anders bij zulk een verren afstand geringe kans zou hebben om juist op
+den stam terecht te komen. De _Galeopithecus_ voedt zich met bladen,
+heeft een zeer omvangrijke maag en lange, ineengekronkelde darmen. De
+hersenen daarentegen zijn zeer weinig ontwikkeld; de staart dient
+het dier waarschijnlijk om zich gedurende den maaltijd nog beter
+vast te houden. Het onderscheidt zich door zulk een taai leven,
+dat het bijna niet mogelijk is, het door een der gewone middelen
+van kant te maken. Men zegt, dat dit dier slechts één jong werpt,
+en mijn eigene waarneming bevestigt deze bewering; want ik schoot
+eens een wijfje met een zeer klein blind en naakt schepseltje aan
+haar borst geklampt; het was geheel kaal en sterk gerimpeld, zoodat
+het mij de jongen van Buideldieren in het geheugen riep, tot welke
+het in enkele opzichten een overgang schijnt te vormen. De vacht,
+die zich van den rug over de ledematen en het vlies uitstrekt, is
+kortharig, maar uiterst zacht; haar samenstelling gelijkt op die van
+de Chinchilla-vacht." Het vel wordt deswege als pelswerk hoog geschat.
+
+Op den bodem beweegt dit dier zich met moeite en op een onbeholpen
+wijze. _Jagor_ kreeg op Samar, een van de Philippijnen waar de
+Huidvliegers niet zeldzaam zijn, een levend wijfje met haar jong. "Het
+scheen een onschadelijk, onbehendig dier te zijn. Toen het van zijne
+banden bevrijd was, bleef het op den bodem liggen, alle vier ledematen
+zijwaarts gestrekt, zoodat de buik op den grond rustte, en bewoog zich
+vervolgens met korte, logge sprongen, zonder zich daarbij op te heffen,
+naar den naastbijgelegen wand, die uit geschaafde planken bestond. Toen
+de Kagoeang daar aangekomen was, tastte hij lang met de binnenwaarts
+gekromde, scherpe klauwen van zijne voorpooten rond, tot het hem
+eindelijk duidelijk werd, dat het hem onmogelijk zou zijn op deze
+plaats omhoog te klauteren. Zoodra het hem gelukt was, in een hoek,
+of door gebruik te maken van een toevallig aanwezige spleet, eenige
+voeten omhoog te klimmen, viel hij weldra weer naar beneden, omdat hij
+het betrekkelijk veilige standpunt van zijne achterpooten liet varen,
+voordat de klauwen van de voorpooten een nieuw aanhechtingspunt hadden
+gevonden; de val veroorzaakte hem echter geen leed, daar de schok
+door de snel uitgespannen vlieghuid gebroken werd. Het dier had zijne
+vergeefsche pogingen zoo vaak herhaald, dat ik er niet verder op lette,
+en--na verloop van eenigen tijd was het verdwenen. Ik vond het in een
+donkeren hoek onder het dak terug, waar het waarschijnlijk den nacht
+wilde afwachten om de vlucht verder voort te zetten. Blijkbaar was
+het er in geslaagd den bovenrand van het planken beschot te bereiken
+en zijn lichaam tusschen dezen rand en den vast daarop liggenden,
+veerkrachtigen, van bamboes gevlochten zolder heen te wringen. Het
+arme dier, dat ik voorbarig voor dom en onhandig had gehouden, had
+dus in de bestaande omstandigheden de grootst mogelijke behendigheid,
+schranderheid en volharding getoond."
+
+
+
+
+
+
+
+End of the Project Gutenberg EBook of Het Leven der Dieren, by A. E. Brehm
+
+*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK HET LEVEN DER DIEREN ***
+
+***** This file should be named 18516-8.txt or 18516-8.zip *****
+This and all associated files of various formats will be found in:
+ http://www.gutenberg.org/1/8/5/1/18516/
+
+Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed
+Proofreading Team at http://www.pgdp.net/
+
+
+Updated editions will replace the previous one--the old editions
+will be renamed.
+
+Creating the works from public domain print editions means that no
+one owns a United States copyright in these works, so the Foundation
+(and you!) can copy and distribute it in the United States without
+permission and without paying copyright royalties. Special rules,
+set forth in the General Terms of Use part of this license, apply to
+copying and distributing Project Gutenberg-tm electronic works to
+protect the PROJECT GUTENBERG-tm concept and trademark. Project
+Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if you
+charge for the eBooks, unless you receive specific permission. If you
+do not charge anything for copies of this eBook, complying with the
+rules is very easy. You may use this eBook for nearly any purpose
+such as creation of derivative works, reports, performances and
+research. They may be modified and printed and given away--you may do
+practically ANYTHING with public domain eBooks. Redistribution is
+subject to the trademark license, especially commercial
+redistribution.
+
+
+
+*** START: FULL LICENSE ***
+
+THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE
+PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK
+
+To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free
+distribution of electronic works, by using or distributing this work
+(or any other work associated in any way with the phrase "Project
+Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full Project
+Gutenberg-tm License (available with this file or online at
+http://gutenberg.org/license).
+
+
+Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg-tm
+electronic works
+
+1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm
+electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to
+and accept all the terms of this license and intellectual property
+(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all
+the terms of this agreement, you must cease using and return or destroy
+all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your possession.
+If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a Project
+Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound by the
+terms of this agreement, you may obtain a refund from the person or
+entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8.
+
+1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be
+used on or associated in any way with an electronic work by people who
+agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few
+things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works
+even without complying with the full terms of this agreement. See
+paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project
+Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this agreement
+and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm electronic
+works. See paragraph 1.E below.
+
+1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the Foundation"
+or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection of Project
+Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual works in the
+collection are in the public domain in the United States. If an
+individual work is in the public domain in the United States and you are
+located in the United States, we do not claim a right to prevent you from
+copying, distributing, performing, displaying or creating derivative
+works based on the work as long as all references to Project Gutenberg
+are removed. Of course, we hope that you will support the Project
+Gutenberg-tm mission of promoting free access to electronic works by
+freely sharing Project Gutenberg-tm works in compliance with the terms of
+this agreement for keeping the Project Gutenberg-tm name associated with
+the work. You can easily comply with the terms of this agreement by
+keeping this work in the same format with its attached full Project
+Gutenberg-tm License when you share it without charge with others.
+
+1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern
+what you can do with this work. Copyright laws in most countries are in
+a constant state of change. If you are outside the United States, check
+the laws of your country in addition to the terms of this agreement
+before downloading, copying, displaying, performing, distributing or
+creating derivative works based on this work or any other Project
+Gutenberg-tm work. The Foundation makes no representations concerning
+the copyright status of any work in any country outside the United
+States.
+
+1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg:
+
+1.E.1. The following sentence, with active links to, or other immediate
+access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear prominently
+whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work on which the
+phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the phrase "Project
+Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, performed, viewed,
+copied or distributed:
+
+This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
+almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or
+re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
+with this eBook or online at www.gutenberg.org
+
+1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is derived
+from the public domain (does not contain a notice indicating that it is
+posted with permission of the copyright holder), the work can be copied
+and distributed to anyone in the United States without paying any fees
+or charges. If you are redistributing or providing access to a work
+with the phrase "Project Gutenberg" associated with or appearing on the
+work, you must comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1
+through 1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the
+Project Gutenberg-tm trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or
+1.E.9.
+
+1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted
+with the permission of the copyright holder, your use and distribution
+must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any additional
+terms imposed by the copyright holder. Additional terms will be linked
+to the Project Gutenberg-tm License for all works posted with the
+permission of the copyright holder found at the beginning of this work.
+
+1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm
+License terms from this work, or any files containing a part of this
+work or any other work associated with Project Gutenberg-tm.
+
+1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this
+electronic work, or any part of this electronic work, without
+prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with
+active links or immediate access to the full terms of the Project
+Gutenberg-tm License.
+
+1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary,
+compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any
+word processing or hypertext form. However, if you provide access to or
+distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format other than
+"Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official version
+posted on the official Project Gutenberg-tm web site (www.gutenberg.org),
+you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a
+copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon
+request, of the work in its original "Plain Vanilla ASCII" or other
+form. Any alternate format must include the full Project Gutenberg-tm
+License as specified in paragraph 1.E.1.
+
+1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying,
+performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works
+unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9.
+
+1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing
+access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works provided
+that
+
+- You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
+ the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method
+ you already use to calculate your applicable taxes. The fee is
+ owed to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he
+ has agreed to donate royalties under this paragraph to the
+ Project Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments
+ must be paid within 60 days following each date on which you
+ prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax
+ returns. Royalty payments should be clearly marked as such and
+ sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the
+ address specified in Section 4, "Information about donations to
+ the Project Gutenberg Literary Archive Foundation."
+
+- You provide a full refund of any money paid by a user who notifies
+ you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he
+ does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm
+ License. You must require such a user to return or
+ destroy all copies of the works possessed in a physical medium
+ and discontinue all use of and all access to other copies of
+ Project Gutenberg-tm works.
+
+- You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of any
+ money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the
+ electronic work is discovered and reported to you within 90 days
+ of receipt of the work.
+
+- You comply with all other terms of this agreement for free
+ distribution of Project Gutenberg-tm works.
+
+1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg-tm
+electronic work or group of works on different terms than are set
+forth in this agreement, you must obtain permission in writing from
+both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and Michael
+Hart, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the
+Foundation as set forth in Section 3 below.
+
+1.F.
+
+1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable
+effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread
+public domain works in creating the Project Gutenberg-tm
+collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm electronic
+works, and the medium on which they may be stored, may contain
+"Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate or
+corrupt data, transcription errors, a copyright or other intellectual
+property infringement, a defective or damaged disk or other medium, a
+computer virus, or computer codes that damage or cannot be read by
+your equipment.
+
+1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right
+of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project
+Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project
+Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project
+Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all
+liability to you for damages, costs and expenses, including legal
+fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT
+LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE
+PROVIDED IN PARAGRAPH F3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE
+TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE
+LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR
+INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH
+DAMAGE.
+
+1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a
+defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can
+receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a
+written explanation to the person you received the work from. If you
+received the work on a physical medium, you must return the medium with
+your written explanation. The person or entity that provided you with
+the defective work may elect to provide a replacement copy in lieu of a
+refund. If you received the work electronically, the person or entity
+providing it to you may choose to give you a second opportunity to
+receive the work electronically in lieu of a refund. If the second copy
+is also defective, you may demand a refund in writing without further
+opportunities to fix the problem.
+
+1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth
+in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS' WITH NO OTHER
+WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO
+WARRANTIES OF MERCHANTIBILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.
+
+1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied
+warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages.
+If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the
+law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be
+interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted by
+the applicable state law. The invalidity or unenforceability of any
+provision of this agreement shall not void the remaining provisions.
+
+1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the
+trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone
+providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in accordance
+with this agreement, and any volunteers associated with the production,
+promotion and distribution of Project Gutenberg-tm electronic works,
+harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees,
+that arise directly or indirectly from any of the following which you do
+or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg-tm
+work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any
+Project Gutenberg-tm work, and (c) any Defect you cause.
+
+
+Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm
+
+Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of
+electronic works in formats readable by the widest variety of computers
+including obsolete, old, middle-aged and new computers. It exists
+because of the efforts of hundreds of volunteers and donations from
+people in all walks of life.
+
+Volunteers and financial support to provide volunteers with the
+assistance they need, is critical to reaching Project Gutenberg-tm's
+goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will
+remain freely available for generations to come. In 2001, the Project
+Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure
+and permanent future for Project Gutenberg-tm and future generations.
+To learn more about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation
+and how your efforts and donations can help, see Sections 3 and 4
+and the Foundation web page at http://www.pglaf.org.
+
+
+Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive
+Foundation
+
+The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit
+501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the
+state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal
+Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification
+number is 64-6221541. Its 501(c)(3) letter is posted at
+http://pglaf.org/fundraising. Contributions to the Project Gutenberg
+Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent
+permitted by U.S. federal laws and your state's laws.
+
+The Foundation's principal office is located at 4557 Melan Dr. S.
+Fairbanks, AK, 99712., but its volunteers and employees are scattered
+throughout numerous locations. Its business office is located at
+809 North 1500 West, Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887, email
+business@pglaf.org. Email contact links and up to date contact
+information can be found at the Foundation's web site and official
+page at http://pglaf.org
+
+For additional contact information:
+ Dr. Gregory B. Newby
+ Chief Executive and Director
+ gbnewby@pglaf.org
+
+
+Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg
+Literary Archive Foundation
+
+Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide
+spread public support and donations to carry out its mission of
+increasing the number of public domain and licensed works that can be
+freely distributed in machine readable form accessible by the widest
+array of equipment including outdated equipment. Many small donations
+($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt
+status with the IRS.
+
+The Foundation is committed to complying with the laws regulating
+charities and charitable donations in all 50 states of the United
+States. Compliance requirements are not uniform and it takes a
+considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up
+with these requirements. We do not solicit donations in locations
+where we have not received written confirmation of compliance. To
+SEND DONATIONS or determine the status of compliance for any
+particular state visit http://pglaf.org
+
+While we cannot and do not solicit contributions from states where we
+have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition
+against accepting unsolicited donations from donors in such states who
+approach us with offers to donate.
+
+International donations are gratefully accepted, but we cannot make
+any statements concerning tax treatment of donations received from
+outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff.
+
+Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation
+methods and addresses. Donations are accepted in a number of other
+ways including checks, online payments and credit card donations.
+To donate, please visit: http://pglaf.org/donate
+
+
+Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic
+works.
+
+Professor Michael S. Hart is the originator of the Project Gutenberg-tm
+concept of a library of electronic works that could be freely shared
+with anyone. For thirty years, he produced and distributed Project
+Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of volunteer support.
+
+
+Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed
+editions, all of which are confirmed as Public Domain in the U.S.
+unless a copyright notice is included. Thus, we do not necessarily
+keep eBooks in compliance with any particular paper edition.
+
+
+Most people start at our Web site which has the main PG search facility:
+
+ http://www.gutenberg.org
+
+This Web site includes information about Project Gutenberg-tm,
+including how to make donations to the Project Gutenberg Literary
+Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to
+subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.
diff --git a/18516-8.zip b/18516-8.zip
new file mode 100644
index 0000000..9d3dd89
--- /dev/null
+++ b/18516-8.zip
Binary files differ
diff --git a/18516-h.zip b/18516-h.zip
new file mode 100644
index 0000000..1460a17
--- /dev/null
+++ b/18516-h.zip
Binary files differ
diff --git a/18516-h/18516-h.htm b/18516-h/18516-h.htm
new file mode 100644
index 0000000..b535996
--- /dev/null
+++ b/18516-h/18516-h.htm
@@ -0,0 +1,2876 @@
+
+<!DOCTYPE html
+PUBLIC "-//W3C//DTD HTML 4.01 Transitional//EN" "http://www.w3.org/TR/html4/loose.dtd">
+
+<!-- This HTML file has been automatically generated from an XML source, using XSLT. If you find any mistakes, please edit the XML source. -->
+<html lang="nl-1900">
+<head>
+<meta http-equiv="Content-Type" content="text/html; charset=ISO-8859-1">
+
+<title>Het Leven der Dieren</title>
+<link rel="schema.DC" href="http://dublincore.org/documents/1998/09/dces/">
+<meta name="author" content="A. E. Brehm">
+<meta name="DC.Creator" content="A. E. Brehm">
+<meta name="DC.Title" content="Het Leven der Dieren">
+<meta name="DC.Date" content="#####">
+<meta name="DC.Language" content="nl-1900"><style type="text/css">
+
+
+body
+{
+font: 100%/1.2em "Times New Roman", Times, serif;
+margin: 1.58em 16% 1.58em 16%;
+text-align: left;
+}
+
+/****** Title Page ******/
+
+h1.docTitle
+{
+font-size: 1.6em;
+line-height: 2em;
+}
+
+h2.docImprint, h1.docTitle, h2.byline, h2.docTitle
+{
+text-align: center;
+}
+
+h2.byline
+{
+font-size: 1.1em;
+line-height: 1.44em;
+font-weight: normal;
+}
+
+span.docAuthor
+{
+font-size: 1.2em;
+font-weight: bold;
+}
+
+h2.docImprint
+{
+font-size: 1.2em;
+font-weight: normal;
+}
+
+/******* Headers ******/
+
+.div0
+{
+padding-bottom: 1.6em;
+}
+
+.div1
+{
+padding-bottom: 1.44em;
+}
+
+.div2
+{
+padding-bottom: 1.2em;
+}
+
+.div3, .div4, .div5
+{
+padding-bottom: 1.0em;
+}
+
+h1, h2, h3, h4, h5, h6
+{
+font-style: normal;
+text-transform: none;
+clear: both;
+}
+
+h1
+{
+font-size: 1.44em;
+line-height: 1.5em;
+}
+
+h1.label
+{
+font-size: 1.2em;
+line-height: 1.2em;
+margin-bottom: 0;
+}
+
+h2
+{
+font-size: 1.44em;
+line-height: 1.5em;
+}
+
+h2.label
+{
+font-size: 1.2em;
+line-height: 1.2em;
+margin-bottom: 0;
+}
+
+h3
+{
+font-size: 1.2em;
+line-height: 1.2em;
+}
+
+h3.label
+{
+font-size: 1.0em;
+line-height: 1.2em;
+margin-bottom: 0;
+}
+
+h4
+{
+font-size: 1.0em;
+line-height: 1.2em;
+}
+
+h4.lghead
+{
+margin-left: 10%;
+margin-right: 10%;
+}
+
+h5
+{
+font-size: 1.0em;
+line-height: 1.0em;
+font-style: italic;
+}
+
+h6
+{
+font-size: 1.0em;
+line-height: 1.0em;
+font-style: italic;
+}
+
+/****** Paragraphs ******/
+
+p
+{
+text-indent: 0;
+}
+
+.alignleft
+{
+text-align: left;
+}
+
+.aligncenter
+{
+text-align: center;
+}
+
+.alignright
+{
+text-align: right;
+}
+
+.alignblock
+{
+text-align: justify;
+}
+
+p.poetry
+{
+margin: 0em 10% 1.58em 10%;
+}
+
+p.line
+{
+margin: 0 10% 0 10%;
+}
+
+p.beforeline, p.afterline
+{
+margin-top: 1em;
+}
+
+p.initial
+{
+text-indent: 0em;
+}
+
+p.argument, p.note
+{
+font-size: 0.9em;
+line-height: 1.2em;
+text-indent: 0em;
+}
+
+p.argument
+{
+margin: 1.58em 10% 1.58em 10%;
+}
+
+p.quote
+{
+font-size: 0.9em;
+line-height: 1.2em;
+margin: 1.58em 5% 1.58em 5%;
+}
+
+div.blockquote
+{
+font-size: 0.9em;
+line-height: 1.2em;
+margin: 1.58em 5% 1.58em 5%;
+}
+
+
+/****** Figures ******/
+
+div.divFigure
+{
+text-align: center;
+}
+
+.floatLeft
+{
+float: left;
+margin: 10px 10px 10px 0;
+}
+
+.floatRight
+{
+float: right;
+margin: 10px 0 10px 10px;
+}
+
+p.figureHead
+{
+text-align: center;
+}
+
+p.figure, p.legend
+{
+font-size: 80%;
+margin-top: 0;
+text-align: center;
+}
+
+p.smallprint, li.smallprint
+{
+font-size: 80%;
+color: #666666;
+}
+
+/* Special cases for Filipino Riddles */
+
+p.question
+{
+text-align: left;
+margin-bottom: 0em;
+}
+
+p.answer
+{
+text-align: right;
+margin-top: 0em;
+}
+
+p.explanation
+{
+margin-left: 0.9em;
+margin-right: 0.9em;
+font-size: smaller;
+}
+
+
+/****** Sidenotes ******/
+
+.leftnote
+{
+position:absolute;
+left:1%;
+height:0em;
+width:14%;
+font-size: 0.8em;
+text-indent: 0em;
+line-height: 1.2em;
+}
+
+/****** Page Numbers ******/
+
+.pagenum
+{
+display: inline;
+font-size: 70%;
+text-align: right;
+position: absolute; right: 1%;
+padding: 0 0 0 0;
+margin: 0 0 0 0;
+}
+
+.pagenum a
+{
+text-decoration: none;
+}
+
+
+/****** Footnotes ******/
+
+a.noteref:hover
+{
+text-decoration: none;
+}
+
+a.noteref
+{
+font-size: 80%;
+vertical-align: 0.25em;
+text-decoration: none;
+}
+
+div.footnotes
+{
+padding: 0 0 0 0;
+margin-top: 1em;
+}
+
+hr.fnsep
+{
+width: 25%;
+text-align: left;
+margin-left: 0;
+margin-right: 0;
+}
+
+p.footnote
+{
+font-size: 80%;
+margin-top: 0.5em;
+margin-bottom: 0.5em;
+}
+
+p.footnote .label
+{
+float: left;
+text-align: left;
+width: 2em;
+}
+
+/****** Poetry ******/
+
+div.poem
+{
+text-align: left;
+margin-left: 5%;
+width: 90%;
+position: relative;
+}
+
+.poem h4
+{
+margin-left: 5em;
+font-weight: normal;
+text-decoration: underline;
+}
+
+.poem .stanza
+{
+margin-top: 1em;
+}
+
+.poem .linenum
+{
+position: absolute;
+top: auto;
+left: -2.5em;
+margin: 0;
+text-indent: 0;
+font-size: 90%;
+text-align: center;
+width: 1.75em;
+color: #777;
+}
+
+.poem .i0 { display: block; margin-left: 2em; }
+.poem .i1 { display: block; margin-left: 3em; }
+.poem .i2 { display: block; margin-left: 4em; }
+.poem .i3 { display: block; margin-left: 5em; }
+.poem .i4 { display: block; margin-left: 6em; }
+.poem .i5 { display: block; margin-left: 7em; }
+.poem .i6 { display: block; margin-left: 8em; }
+.poem .i7 { display: block; margin-left: 9em; }
+.poem .i8 { display: block; margin-left: 10em; }
+.poem .i9 { display: block; margin-left: 11em; }
+
+
+
+/****** Annotations ******/
+
+span.corr
+{
+border-bottom: 1px dotted red;
+}
+
+span.abbr
+{
+border-bottom: 1px dotted gray;
+}
+
+span.measure
+{
+border-bottom: 1px dotted green;
+}
+
+.letterspaced
+{
+letter-spacing: 0.2em;
+}
+
+.smallcaps
+{
+font-variant: small-caps;
+}
+
+
+/****** Anchors ******/
+
+a.hidden:hover
+{
+text-decoration: none;
+}
+
+a.hidden
+{
+text-decoration: none;
+}
+
+hr
+{
+width: 45%;
+margin-top: 1em;
+margin-left: auto;
+margin-right: auto;
+clear: both;
+text-align: center;
+height: 1px;
+}
+
+
+
+
+
+body
+{
+background: #FFFFFF;
+font-family: "Times New Roman", Times, serif;
+}
+
+body, a.hidden
+{
+color: black;
+}
+
+h1, h2, h3, h4, h5, h6
+{
+color: #001FA4;
+font-family: Verdana, Arial, Helvetica, sans-serif;
+}
+
+.figureHead, .noteref, span.leftnote, p.legend
+{
+color: #001FA4;
+}
+
+.rightnote, .pagenum, .linenum, .pagenum a
+{
+color: #AAAAAA;
+}
+
+a.hidden:hover, a.noteref:hover
+{
+color: red;
+}
+
+
+</style></head>
+<body>
+
+
+<pre>
+
+The Project Gutenberg EBook of Het Leven der Dieren, by A. E. Brehm
+
+This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
+almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or
+re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
+with this eBook or online at www.gutenberg.org
+
+
+Title: Het Leven der Dieren
+ 5 Robben; 6 Insecteneters
+
+Author: A. E. Brehm
+
+Release Date: June 6, 2006 [EBook #18516]
+
+Language: Dutch
+
+Character set encoding: ISO-8859-1
+
+*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK HET LEVEN DER DIEREN ***
+
+
+
+
+Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed
+Proofreading Team at http://www.pgdp.net/
+
+
+
+
+
+
+</pre>
+
+
+<div class="bodytext"><a id="d0e63"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e63">239</a>]</span><p class="div1"></p>
+<h2 class="label">Vijfde Orde.</h2>
+<h2>De Robben of Vinvoetigen (<i>Pinnipedia</i>).
+</h2>
+<p>In tegenstelling met de Walvisschen worden de Robben, hoewel ook zij de zee bewonen, door den leek onmiddellijk als Zoogdieren
+herkend. De ledematen, die ook bij hen nog ten getale van vier voorkomen, slepen over den grond, maar zijn toch duidelijk
+begrensd en goed herkenbaar. De vingers en de teenen, die altijd tamelijk goed onderscheiden kunnen worden, zijn bij de meeste
+Robben volkomen beweeglijk, en slechts door zwemvliezen verbonden, bij eenige weinige soorten echter geheel en al door de
+huid omgeven en onbeweeglijk, hoewel zij ook in dit geval aan de bovenzijde kleine nagels dragen, en hieraan herkenbaar zijn.
+De vreemde indruk, dien de voeten maken, berust grootendeels op den bouw der teenen, die alle in hetzelfde vlak gelegen zijn,
+en waarvan de middelste de overige niet meer in lengte en stevigheid overtreft. Overigens verschillen de Robben door hun lichaamsbouw
+wel aanmerkelijk van alle tot dusver door ons beschouwde Zoogdieren, maar kunnen toch te dezen aanzien zeer goed met de Roofdieren,
+vooral met de Vischotters en Beren, vergeleken worden. Op dezen grond worden de Vinvoetigen door sommige dierkundigen met
+de Roofdieren in &eacute;&eacute;n orde vereenigd. De betrekkelijk kleine kop is vrij duidelijk begrensd en herinnert aan dien van den Vischotter
+en van den Beer. De neus onderscheidt zich door zijne scheef geplaatste, spleetvormige neusgaten, die door de beweegbare neusvleugels
+afgesloten kunnen worden; het oog is groot en met een wenkvlies voorzien; het eveneens voor afsluiting geschikte uitwendige
+oor eindelijk is slechts bij &eacute;&eacute;n familie eenigermate ontwikkeld; bij de meeste Robben echter ontbreekt de oorschelp geheel.
+De korte en dikke hals gaat <span class="corr" title="Bron: onmiddelijk">onmiddellijk</span> over in den meer of minder rolvormigen romp, die naar achteren allengs dunner wordt; de staart is tot een onbeduidend stompje
+verminderd. De dikke en stevige huid is meestal alleen met gelijkmatig lang bovenhaar begroeid, dat zich menigmaal bij wijze
+van manen verlengt, of is bovendien met meer of minder dicht bijeenstaande wolharen bekleed. Het gebit en de inwendige lichaamsbouw
+vertoonen, behoudens vele punten van overeenkomst met de gelijknamige deelen der Roofdieren, een zeer bepaald karakter.
+
+</p>
+<p>De wervelkolom herinnert aan die der Roofdieren; de halswervels zijn duidelijk van elkander gescheiden en met zeer ontwikkelde
+uitsteeksels voorzien. Het ruggedeelte bestaat uit 14 of 15, het lendegedeelte uit 5 of 6 wervels; 2 &agrave; 7 wervels zijn tot
+het heiligbeen vergroeid, 9 &agrave; 15 wervels vormen den staart. De sleutelbeenderen ontbreken. De beenderen van de ledematen onderscheiden
+zich door hun geringe lengte; de beenderen van voorarm en onderbeen blijven steeds van elkander gescheiden; de hand- en voetwortelbeenderen
+vertoonen geen afwijkingen van den gewonen regel.
+
+</p>
+<p>De Robben zijn over alle zee&euml;n der aarde verbreid, hebben hunne vertegenwoordigers zoowel in het zuidelijke als in het noordelijke
+halfrond en komen zelfs voor in de groote binnenzee&euml;n van Azi&euml;, waarin zij gedeeltelijk gekomen zijn door de stroomen, die
+er van uitgaan, en gedeeltelijk ook achtergebleven zijn, toen de gemeenschap met andere zee&euml;n werd afgesloten. In het noorden
+leven de meeste, in het zuiden de meest in &#8217;t oogloopende soorten. Gewoonlijk geven zij de voorkeur aan de nabijheid der kusten;
+vele ondernemen van tijd tot tijd reizen van het eene deel der kust naar het andere; dikwijls ook zwemmen zij de rivieren
+op. Op het land verkeeren zij slechts in bijzondere omstandigheden, n.l. gedurende den voortplantingstijd en terwijl zij nog
+zeer jong zijn; want hun eigenlijke woonplaats is en blijft het water. Hier bewegen zij zich met het grootste gemak, terwijl
+zij op het land zeer onbeholpen zijn. Met moeite klimmen zij van het strand op de klippen of bij het drijfijs omhoog; op den
+vasten bodem strekken zij zich op hun gemak uit, om zich in de zon te koesteren; zoodra eenig gevaar hen bedreigt, ontvluchten
+zij het zoo schielijk mogelijk in de voor hen zoo gastvrije diepte der zee. Zij verstaan meesterlijk de kunst van zwemmen
+en duiken. Het is hun onverschillig, of hun lichaam met de rugzijde naar boven of naar onderen ligt; zij bewegen zich zelfs,
+zooals ik op grond van persoonlijke ervaringen verzekeren kan, <i>achterwaarts</i>. Iedere wending en draaiing, in &#8217;t algemeen iedere verplaatsing in &#8217;t water, heeft met de grootst mogelijke behendigheid
+plaats. &#8220;Met bewondering wordt men vervuld,&#8221; schrijft <span class="smallcaps">Haacke</span>, &#8220;wanneer men in de gelegenheid is Robben bij de vischvangst na te gaan. In een ruimen bak van het Frankforter aquarium,
+ziet men van uit de donkere, voor de toeschouwers bestemde ruimte, hoe de Zeehonden hun uit levende Visschen bestaande prooi
+vervolgen. Men verbaast zich over de zekerheid en snelheid, waarmede zij door doelmatige, nauwkeurig afgemetene draaiingen,
+wendingen en buigingen van iedere vin afzonderlijk, door het verlengen en verkorten van den hals iedere beweging van den beangst
+door &#8217;t water schietenden Visch weten mede te maken, hetwelk tot gevolg heeft, dat de prooi na verloop van weinige oogenblikken
+in den muil van den Zeehond <a id="d0e87"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e87">240</a>]</span>verdwijnt, alsof zij er in opgezogen werd. Groot is ook de vaardigheid waarmede onze Zeehonden, terwijl zij rechtop staan
+in &#8217;t water en naar den hen voederenden oppasser uitzien, door een zachte beweging der achterste ledematen zich op dezelfde
+plaats weten te houden.&#8221; Op het land echter strompelen zelfs die soorten, welke werkelijk nog gaan kunnen, met moeite voort,
+terwijl alle andere op een hoogst eigenaardige, slechts bij hen voorkomende manier zich voortbewegen. Zij doen dit bijna op
+dezelfde wijze als sommige soorten van rupsen. De Zeehond, die zich op het land van de eene plaats naar de andere wil begeven,
+gaat met de borst op den grond liggen, kromt den romp als een Kat naar boven, steunt dan op het achterste deel van het lichaam,
+d.w.z. ongeveer op de flanken, en strekt vervolgens schielijk den romp, waardoor het voorste deel van &#8217;t lichaam naar voren
+schuift. Zoo komt hij door afwisselend het voorste en het achterste deel van het lichaam tegen den grond te drukken, door
+zich afwisselend te krommen en te strekken, betrekkelijk snel vooruit. De ledematen doen hierbij in &#8217;t geheel geen dienst;
+zij moeten alleen dan medehelpen, wanneer het dier naar boven klimt. Ook gebruikt hij ze op zeer behendige wijze om zich schoon
+te maken, zich te krabben, zijn haar glad te strijken, ook wel om er iets mede vast te houden, b.v. het jong aan de borst
+te drukken.
+
+</p>
+<p>Alle Robben zijn in hooge mate gezellig. Alleen ziet men ze bijna nooit. Hoe eenzamer de streek is, des te talrijker zijn
+de door hen gevormde kudden of famili&euml;n; hoe minder zij met den mensch in aanraking komen, des te minder argwaan toonen deze
+dieren, die in de bewoonde oorden buitengewoon schuw zijn.
+
+</p>
+<p>De Robben hebben een nachtelijke levenswijze. Den dag brengen zij het liefst op het land door; zij slapen, of koesteren zich
+in de zon. Hier zijn zij juist het tegendeel van hetgeen zij in het water waren. Van de behendigheid en vlugheid, waarvan
+zij de bewijzen leveren in het natte element, bemerkt men op het land niets; zij vertoonen dan integendeel het volmaakste
+beeld van de luiheid. Ieder voorval, waardoor zij gestoord worden in hun gemakkelijke houding, is hun hoogst onaangenaam;
+sommige soorten laten zich bijna niet op de vlucht jagen. Met wellust strekken en rekken zij zich uit op hun leger, en stellen
+afwisselend den rug, de zijden of de buikzijde van het lichaam aan de vriendelijke zonnestralen bloot; zij knijpen de oogen
+dicht, gapen en gelijken over &#8217;t geheel genomen meer op doode vleeschklompen dan op levende dieren; het regelmatig openen
+en sluiten der neusgaten is dan het eenige bewijs van leven. Als zij zich volkomen wel bevinden, en in den voortplantingstijd,
+verzuimen zij het eten weken achtereen; eindelijk drijft de honger hen weer naar de zee, waar hun intusschen zeer vermagerd
+lichaam weldra weer rond en glad wordt. Volgens <span class="smallcaps">Haacke&#8217;s</span> onderzoekingen in Frankfort, kunnen zij minstens 6 weken lang honger lijden. De jongen zijn levendige, speelsche en vroolijke
+schepsels, de ouden daarentegen dikwijls zeer knorrige, door hun traagheid letterlijk verbasterde dieren. Men moet echter
+tot hun verontschuldiging aanvoeren, dat zij door hun onbeholpenheid op het land luier schijnen, dan zij werkelijk zijn. Wanneer
+een gevaar hen bedreigt, gaan zij, zooals reeds opgemerkt werd, zeer haastig en snel te water; als het gevaar hen echter te
+plotseling overvalt, bevangen angst en schrik hen in zoo hooge mate, dat zij zuchten en sidderen, en tevergeefs alle mogelijke
+moeite doen om aan den dood te ontkomen. Bij het verdedigen van de wijfjes en de jongen daarentegen geven sommigen, als het
+noodig is, bewijzen van grooten moed. Op de eenzaamste eilanden zijn sommige soorten zoo onverschillig voor vreemde bezoekers,
+dat zij deze rustig tusschen hen laten doorgaan, zonder te vluchten; zij worden echter zeer voorzichtig, zoodra zij den mensch
+als vernieler van de dierenwereld hebben leeren kennen.
+
+</p>
+<p>Van hunne zintuigen valt op te merken, dat het gehoor uitmuntend is, ondanks de ontbrekende of althans kleine oorschelpen;
+het gezicht en de reuk daarentegen zijn minder ontwikkeld. Hun stem bestaat uit heesche geluiden, die soms op het blaffen
+van een Hond, soms op het bulken van een kalf of op het loeien van een Rund gelijken.
+
+</p>
+<p>Elk Robbengezelschap is een familie. Het mannetje heeft altijd verscheidene wijfjes. Ongeveer 6 &agrave; 12 maanden na de paring
+brengt het wijfje &eacute;&eacute;n jong (zeldzamer twee) ter wereld. De kleintjes zijn sierlijke en wakkere dieren.
+
+</p>
+<p>De ouden en de jongen gevoelen veel liefde voor elkander; de moeder beschut haar jong met gevaar haars levens tegen ieder
+gevaar. De vader schept behagen in het vroolijk spel van zijn kind, en geeft dit te kennen door een vergenoegd gebrom en geknor:
+door zijn lichaamsbouw is hij niet in staat metterdaad aan het spel deel te nemen, maar volgt het snel heen en weer glijden
+en de buitelingen van het jong met de oogen. Na verloop van hoogstens 2 maanden zijn de jonge Robben zoover ontwikkeld, dat
+zij gespeend kunnen worden. Zij groeien snel. Na 2 &agrave; 6 jaar zijn de Robben volwassen, op 25- &agrave; <span class="corr" title="Bron: 40jarigen">40-jarigen</span> ouderdom zijn zij afgeleefd.
+
+</p>
+<p>Dierlijke stoffen van allerlei soort, meestal echter Visschen en Schaaldieren, vormen het voedsel van de Robben. Enkele soorten
+zijn, naar men zegt, gevaarlijk voor verscheidene zeevogels en zelfs voor andere Robben; deze worden door de kleinere Vinvoetigen
+niet lastig gevallen. In <span class="corr" title="Bron: Dusseldorf">D&uuml;sseldorf</span> heeft men opgemerkt, dat de Zeehonden plotseling alle eenden, waarmede zij een tijdlang vreedzaam denzelfden vijver bewoonden,
+onder water trokken en doodden. Om hun uitmuntende spijsvertering nog te bevorderen, slikken eenige Robben, op de wijze van
+de Vogels, steenen door; andere vullen, als zij uitgehongerd zijn, hun maag ingeval van nood met wieren.
+
+</p>
+<p>De Robbenvangst is een meedoogenlooze slachting van weerlooze dieren, en kan geen aanspraak maken op den naam van &#8220;jacht&#8221;;
+het zoogenaamde &#8220;Robbenslaan&#8221; beschouwt men als geheel iets anders dan het edele jagersbedrijf. Tusschen oud en jong, groot
+en klein wordt of werd hierbij geen onderscheid gemaakt, alle werden gedood. Dit heeft ten gevolge gehad, dat het aantal vertegenwoordigers
+van nagenoeg alle soorten van Robben sterk verminderd is, en dat enkele soorten hun volledigen ondergang te gemoet gaan. Op
+vele afgelegen eilanden, die in de vorige eeuw talrijke kudden van deze dieren herbergden, zijn hiervan thans slechts geringe
+overblijfselen te zien. Het vet (de traan), de tanden en de huid van de Robben zijn gezochte handelsartikelen; dit verklaart
+den vervolgingsijver van den mensch.
+
+</p>
+<p>Bijna alle Robben kunnen getemd worden, sommige worden bijna huisdieren. Zij gaan uit en in, visschen in de zee en keeren
+vrijwillig terug in de woning van hun verzorger, leeren dezen kennen en volgen hem na als een Hond. Enkele heeft men zelfs
+voor de vischvangst afgericht.
+
+</p>
+<p>De Orde der Robben wordt in drie zeer natuurlijke <a id="d0e116"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e116">241</a>]</span>famili&euml;n onderscheiden. Bovenaan staan de <i>Zeehonden</i>, die in &#8217;t geheel geen oorschelp hebben en het vermogen om op de achterste ledematen te gaan, volkomen missen. Een tegenstelling
+met hen vormen de <i>Oorrobben</i>, die het minst van de landdieren afwijken, daar zij nog oorschelpen bezitten en de achterste ledematen voor het loopen gebruiken.
+Tusschen deze beide in staan de <i>Walrussen</i>, die wel is waar de oorschelp missen, maar toch nog de achterste ledematen naar voren kunnen richten tot steun voor den romp.
+
+</p>
+<hr><p>
+
+</p>
+<p>De <i>Zeehonden</i> zijn veel algemeener verbreid dan alle overige Robben; zij bevolken niet alleen de wereldzee, maar ook de groote binnenzee&euml;n,
+die door rivieren met den oceaan in gemeenschap staan of in overouden tijd er deel van uitmaakten, zooals b.v. het meer van
+Baikal en de Kaspische Zee. Zij bewonen alle aardgordels, maar zijn vooral zoowel in de noordelijke als in de zuidelijke koude
+zone talrijk; meer bepaaldelijk binnen den noordpoolcirkel is deze familie door een belangrijk aantal soorten vertegenwoordigd.
+Op sommige kusten zijn deze zeer ijverig vervolgde dieren nog zeer veelvuldig; over &#8217;t geheel genomen zijn zij nergens zeldzaam,
+hoewel een aanhoudende vermindering van hun aantal niet ontkend kan worden.
+
+</p>
+<p>In aard gelijken zij op de Oorrobben, van welke zij door hun wijze van beweging op het land in niet geringe mate verschillen;
+zij zijn n.l. niet in staat om evenals deze te gaan, maar kunnen zich slechts een weinig voortschuiven. In het water zijn
+zij in hun element, daar behoeven zij voor geen hunner verwanten onder te doen; zij zijn meesters in het zwemmen en duiken.
+Met de snelheid van een roofvisch schieten zij door het water en maken bliksemsnelle wendingen; ook kunnen zij, zoolang het
+hun goeddunkt, op een en dezelfde plaats blijven. Als zij zich met elkander vermaken willen, beschrijven zij kringen, springen
+nu en dan met het geheele lichaam boven het water uit, zitten elkander na onder allerlei plagerij, of spelen ieder voor zich
+alsof zij dronken zijn, komen soms met den buik boven &#8217;t water, zwemmen op den rug, draaien en wenden, rollen om en om, in
+een woord, gedragen zich hoogst zonderling, verzuimen intusschen niet zelden alle voorzorgsmaatregelen zoo volledig, dat een
+behendig jager of vanger, zonder opgemerkt te worden, hen zoo nabij kan komen, dat hij ze met een harpoen kan dooden.
+
+</p>
+<p>Zij dalen tot op aanzienlijke diepten af en blijven in sommige gevallen geruimen tijd onder water, niet zoo lang echter, als
+door sommigen beweerd werd. Als zij niet vervolgd worden, stijgen zij gemiddeld &eacute;&eacute;nmaal in de minuut naar de oppervlakte om
+te ademen. Nu kan het wel gebeuren, dat vervolgde Zeehonden zich drie of vier minuten lang onder water ophouden; in geen geval
+echter zijn zij in staat hier halve uren te blijven, zooals herhaaldelijk beweerd en door velen geloofd werd. Ook <span class="smallcaps">Fabricius</span>, die de bij Groenland voorkomende Zeehonden uitvoerig beschreef, gelooft niet, dat een Rob het langer dan 7 minuten onder
+water kan uithouden. De Zeehonden slapen werkelijk in het water. Door eenige slagen met de vinvormige ledematen, komen zij
+van tijd tot tijd met gesloten oogen aan den waterspiegel om adem te halen, zakken hierna weder naar omlaag en herhalen deze
+bewegingen, die naar het schijnt, onbewust geschieden, iedere maal, dat zij behoefte aan lucht hebben. Uit tal van waarnemingen
+blijkt, dat zij ook slapen kunnen, terwijl zij aan de oppervlakte van het water liggen. De Groenlanders, die deze voor hen
+uiterst belangrijke dieren zeer nauwkeurig hebben nagegaan, duiden elk hunner houdingen in het water met een bepaalde uitdrukking
+aan, wijl zij uit deze verschillende houdingen afleiden, of zij een drijvenden Zeehond al of niet zullen kunnen naderen.
+
+</p>
+<p>Hoewel de Zeehonden dagen en weken achtereen in de zee leven, en al hunne zaken in &#8217;t water afdoen kunnen, begeven zij zich
+toch, als zij uitrusten, slapen, of zich in de zon koesteren willen, gaarne aan land. Met een enkelen ruk springen zij uit
+het water ver op het land, door hunne uitgespreide achtervoeten met geweld en snel tegen elkander te slaan. Alle Zeehonden
+zijn gewoon om, als zij angstig zijn, of in gevaar verkeeren, voortdurend water uit te spuwen, misschien om hun weg glad te
+maken. Hoe log hun gang ook zij, toch komen zij snel vooruit; een loopend mensch moet zich wel een weinig inspannen, als hij
+een op &#8217;t land voortglijdenden Zeehond inhalen wil. Het achterste deel van het lichaam van den Rob is even beweeglijk als
+de hals. De Zeehond kan zich zoo draaien, dat van de voorste helft de rug, van de achterste de buik naar boven gericht is,
+of omgekeerd; ook is hij in staat den kop in alle richtingen te wenden.
+
+</p>
+<p>Op hoogere breedten kiezen deze dieren, ook wanneer zij er niet toe gedwongen zijn, bij voorkeur ijsschollen als hun slaapplaats
+uit, en blijven hier, rustig uitgestrekt even lang liggen als op zuidelijker breedten op het door de zon beschenen strand.
+De speklaag, die bij hen de huid met de daaronder gelegen deelen verbindt, stelt hen in staat, uren lang op zulk een koude
+oppervlakte te liggen, zonder al te veel warmte af te geven en hierdoor ziek te worden.
+
+</p>
+<p>De stem van de Zeehonden is soms een heesch geblaf, soms een geloei; als zij toornig zijn, knorren zij als de Honden.
+
+</p>
+<p>De Zeehonden werden reeds door de ouden als hoog begaafde dieren geschilderd. Hunne zinnen schijnen goed en tamelijk gelijkmatig
+ontwikkeld te zijn. De neus en de ooren kunnen gesloten worden, en zien er gedurende het leven soms als afgerond driehoekige
+gaten, soms slechts als smalle spleten uit. De neusgaten worden bij elke ademhaling geopend, hierna onmiddellijk weer gesloten,
+en blijven, ook als het dier op het land rust, tot aan de volgende luchtverversching samengeknepen; de ooren worden slechts
+in het water en ook hier niet voortdurend gesloten. In het groote, weinig uitpuilende oog vult het lichtbruine of donkerbruine
+regenboogvlies bijna de geheele ruimte, die door de oogleden wordt vrijgelaten; het wit van &#8217;t oog ziet men zelden. De pupil
+is niet rondachtig of langwerpig, maar vierstralig. Opmerkelijk is de zielvolle uitdrukking van het oog van den Zeehond, opmerkelijk
+is het evenzeer, dat hij, evenals andere Robben, bij aandoeningen van allerlei aard, vooral echter bij het gevoelen van smart,
+tranen vergiet. Als wij, en waarschijnlijk terecht, het gezicht als de hoogst ontwikkelde zin van den Zeehond beschouwen,
+mogen wij vermoedelijk het gehoor in de tweede plaats noemen. Het was reeds aan de ouden bekend, dat hij van muziek en zang
+houdt; zooals nieuwere waarnemers opmerkten, luistert hij met belangstelling naar klokgelui en andere luide tonen. <span class="smallcaps">Brown</span> verhaalt, dat hij dikwijls gezien heeft, hoe Zeehonden hunne koppen boven het water staken en met aandacht luisterden, als
+de matrozen zongen bij het opwinden van het anker. De kerk te Hoy op de Orkney-eilanden ligt in de nabijheid van een smalle
+zandige bocht, <a id="d0e152"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e152">242</a>]</span>die dikwijls door de Zeehonden bezocht wordt; deze doen dit, naar het schijnt, niet alleen wegens de ligging van dit deel
+der zee, maar ook wegens de kerkklokken, die een bijzondere aantrekkingskracht op hen oefenen; dikwijls heeft men opgemerkt,
+dat zij bij het luiden der klokken regelrecht op de kust afzwommen, hunne oogen steeds gericht naar de streek, vanwaar de
+klokketonen kwamen, en hiernaar verrukt en verwonderd bleven luisteren, zoolang de klokken geluid werden.
+
+</p>
+<p>Het is moeielijk een oordeel te vellen over de verstandelijke vermogens der Zeehonden. Dat zij schrander zijn, is aan geen
+twijfel onderhevig; toch gedragen zij zich dikwijls zoo dom en onnoozel, dat men niet weet, wat men aan hen heeft. In weinig
+door menschen bewoonde en bezochte gewesten zijn zij vermetel; gewoonlijk echter nemen zij de grootste voorzichtigheid in
+acht, zoodra zij hun <span class="corr" title="Bron: doodvijand">doodsvijand</span> hebben leeren kennen. Zeker is het, dat de waarschuwingen van oudere dieren door de jongere ter harte genomen worden. Gevangen
+Zeehonden gevoelen spoedig vriendschap voor hun verzorger; enkele worden zeer tam, luisteren naar den naam, die men hun gegeven
+heeft, komen uit het waterbekken, waarin zij zich gewoonlijk ophouden, nemen Visschen aan uit de hand. Enkelen laten zich
+door iemand dien zij als vriend beschouwen, betasten en streelen, geven hem een poot, en veroorloven hem zelfs hun een vuist
+in den bek te steken, enz.
+
+</p>
+<p>Naar het schijnt, zijn de Zeehonden voor alle dieren, die niet tot de Visschen, Weekdieren of Schaaldieren behooren, tamelijk
+onverschillig; het zou echter verkeerd zijn, dit op rekening van hun goedaardigheid te stellen. Bij het zien van Honden worden
+de gevangene Zeehonden steeds driftig, zij begroeten hen met een toornig gesnuif en trachten ze te verjagen door de tanden
+op elkander te slaan.
+
+</p>
+<p>Bijzonder liefderijk zijn zij, evenals alle Robben, voor hunne jongen. Op velerlei wijzen spelen zij met hen, en verdedigen
+ze ook, als hun gevaar dreigt, zelfs tegen sterkere vijanden.
+
+</p>
+<p>Al naar de woonplaats van de Zeehonden heeft de paring in verschillende maanden plaats. Ongeveer 9&frac12; maand daarna, in de maanden
+Mei, Juni of Juli, werpt het wijfje &eacute;&eacute;n jong (zeldzamer twee); dit geschiedt op eenzame, onbewoonde eilanden, liefst op zandige
+gedeelten van het strand, in holen, ook wel op rotsblokken en desnoods op ijsvelden. De jongen komen in volkomen ontwikkelden
+toestand ter wereld, zijn echter met een dicht, wit, fijn haarkleed bedekt, dat hen bij &#8217;t zwemmen en, nog meer bij &#8217;t duiken
+hindert, maar dat spoedig door het uit glad neerliggende, stijve haren bestaande jeugdkleed vervangen wordt. Tot aan dit tijdstip
+blijven de wijfjes bij de jongen op het land.
+
+</p>
+<p>In den Hamburger dierentuin werd den 30en Juni, vroeg in den morgen, een voldragen jong geboren; de oppasser, dien ik met
+de verzorging van den Zeehond belast had, zag &#8217;s morgens bij zijn komst het jong reeds naast de moeder in &#8217;t water spelen.
+Op het land vond ik het geheele embryonale haarkleed van het pasgeboren dier, een niet onbelangrijke hoop van zijdeachtig
+zachte, korte, maar golvende haren, die alle op een plek van geringen omvang bijeen lagen. Het jong had geen spoor van het
+wolhaar meer aan zich; zijn kleur geleek volkomen op die van de moeder; de verschillende kleuren waren echter frisscher en
+glanziger. De oogen keken helder en vroolijk de wereld in. Zelfs de bewegingen van den jongen wereldburger waren reeds geheel
+die van zijne ouders: in het water evenzoo uitmuntend door vlugheid, op het land even onbehendig. Naar het scheen, had hij
+zich reeds in de eerste uren van zijn leven alle begaafdheden van zijn geslacht eigen gemaakt, zwom op den buik zoowel als
+op den rug, dook zonder moeite en langen tijd achtereen, gedroeg zich in een woord als een volwassene. Het was echter ook
+als een bijzonder goed ontwikkeld en merkwaardig groot dier ter wereld gekomen. Het gelukte ons, den kleinen klant, die reeds
+in staat was zich te verdedigen, nog op zijn geboortedag te wegen en te meten: zijn gewicht bedroeg 8.75 <span class="abbr" title="kilogram"><abbr title="kilogram">KG.</abbr></span>, zijn lengte 85 cM.
+
+</p>
+<p>De beide dieren leverden een zeer <span class="corr" title="Bron: interressant">interessant</span> schouwspel op. De moeder was blijkbaar zeer in haar schik met haar spruit, en betoonde het in alle opzichten de grootste
+genegenheid, terwijl het jong, vroegtijdig wijs, zijn moeder scheen te begrijpen. Reeds in de eerste dagen speelden zij met
+elkander, eerst in het water, later ook op het land.
+
+</p>
+<p>Voor de bewoners van het hooge noorden zijn de Zeehonden de belangrijkste van alle dieren. Zonder de Robben zou de Groenlander
+niet kunnen leven; van elk deel van hun lichaam trekt hij partij. Maar ook wij, Europeanen, stellen het gladde, fraaie, waterdichte,
+vel op hoogen prijs, en maken gebruik van de traan, ja zelfs van het vleesch dezer dieren. Het is dan ook geen wonder, dat
+de Zeehonden in nagenoeg alle zee&euml;n zoo ijverig mogelijk vervolgd worden. De wijzen van jacht en de vangst zijn meestal gelijk;
+het schietgeweer wordt hierbij zelden gebruikt, in volle zee in &#8217;t geheel niet, omdat de gedoode Zeehond als lood naar de
+diepte zinkt. Anders is het op sommige lievelingsplaatsen van deze dieren op het strand. Aan de oostkust van het eiland Rugen
+bevindt zich, naar <span class="smallcaps">Schilling</span> verhaalt, op een afstand van verscheidene honderden schreden van de uiterste spits van het hooge voorland een hoop rotsblokken,
+die bij gewonen waterstand meer dan 1 M. boven den waterspiegel uitsteekt. Op dezen klip liggen dikwijls 40 &agrave; 50 Zeehonden;
+zij zijn echter schrander genoeg om een boot niet in hunne nabijheid te laten komen. Dikwijls gelukt het echter, volgens <span class="smallcaps">Schilling</span>, van uit de zee op de Zeehonden te schieten, als men in een kleine boot, met halven wind, zonder gedruisch te maken koers
+zet naar de dieren, die op de rotsen slapen. Bij aanhoudend vriezend weer levert ook de jacht op het ijs soms goede uitkomsten
+op; nimmer echter is zij veilig en soms zelfs zeer gevaarlijk. Wanneer in de Oostzee ook de plaatsen waar strooming is, toegevroren
+zijn, houden de Zeehonden hier kunstmatig gaten in &#8217;t ijs open, om met de buitenlucht in gemeenschap te blijven en op het
+ijs te kunnen kruipen, als zij slapen gaan. Iedere Zeehond maakt gewoonlijk zulk een opening, soms ook verscheidene voor zijn
+uitsluitend gebruik. Naar deze bijten sluipt men &#8217;s nachts op vilten schoenen, om het gedruisch van de schreden te dempen;
+men moet echter zorgvuldig letten op weer en wind, en steeds op zijn hoede zijn.
+
+</p>
+<p>Aan de oostkust van Zweden heeft dit jachtbedrijf regelmatiger en veelvuldiger plaats; gewoonlijk wordt hierbij de harpoen,
+zeldzamer de buks gebruikt. Enkele Zweedsche zeejagers richten Honden af, die op het ijs de Robben opsporen en zoo lang bezig
+houden, tot hunne meesters er bij gekomen zijn. Op de Far&ouml;er jaagt men hoofdzakelijk gedurende den tijd, waarin de Zeehonden
+zich met hunne jongen op het land ophouden. Men noemt de plaatsen, waar de dieren hunne jongen werpen, de &#8220;Later&#8221;, en daarnaar
+de maanden, die voor de jacht geschikt zijn de &#8220;Latertijd&#8221;.
+
+</p>
+<p>De Groenlanders verstaan misschien beter dan eenig ander volk de kunst om Zeehonden te jagen; zeer <a id="d0e187"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e187">243</a>]</span>zeker weten zij de lichaamsdeelen van deze dieren op de meest verschillende wijzen te gebruiken. &#8220;De Groenlanders,&#8221; zegt <span class="smallcaps">Fabricius</span>, &#8220;hebben er uitnemend slag van, de roeiriemen zoo te bewegen, dat zij nagenoeg geen geluid veroorzaken. Wanneer zij een Zeehond
+boven water zien komen, letten zij nauwkeurig op zijne houding en bewegingen, om hieruit af te leiden, hoe zij hem moeten
+aanvallen. Wanneer het dier geen kwaad ducht, trachten zij het zooveel mogelijk te naderen om met juistheid den harpoen te
+kunnen werpen. Gedurende het roeien moet zoomin de beweging van de riemen als het vooruitschieten van de boot gedruisch veroorzaken,
+zoodat de Zeehond niet in zijn rust gestoord wordt. Hiervoor zijn niet weinig geoefendheid en behendigheid noodig; de jager
+bereikt zijn doel deels door lange en diepe riemslagen, deels door de boot met zijn eigen lichaam voort te bewegen; velen
+zijn hierin zoo ervaren, dat zij de boot naast den Zeehond brengen, zonder dat deze het bemerkt. Is hij daarentegen voorzichtig
+genoeg om nu en dan om te kijken, dan is de jacht moeielijker, maar daarom toch niet hopeloos; het oogenblik waarin hij onderduikt,
+moet worden afgewacht, om de boot snel vooruit te doen schieten, den Zeehond achterna. Wanneer deze den kop boven &#8217;t water
+steekt, moet de jager zoo stil mogelijk zijn, en zich vooroverbuigen of achterover gaan liggen, om te maken, dat de boot voor
+een levenloos in &#8217;t water drijvend voorwerp aangezien wordt. Als de Zeehond in &#8217;t water plast en gedurende dit spel, waarbij
+hij dikwijls zorgeloozer is dan gewoonlijk, den jager aankijkt, dan fluit deze met den mond om hem nog argeloozer te maken.
+Indien hij toch onderduikt, voordat men hem op den afstand van een harpoenworp genaderd is, zoo let men er goed op, in welke
+richting hij zich beweegt, verandert een weinig van plaats, en kijkt voortdurend uit naar het punt, waar hij weer boven komt,
+en zoo voort. Als men dan eindelijk op den rechten afstand gekomen is, werpt men den harpoen naar hem, en de lijn volgt na.
+Daar de harpoen weerhaken heeft, blijkt het dadelijk, of de Zeehond getroffen is of niet, want deze kan in &#8217;t eerstgenoemde
+geval niet gemakkelijk weg komen, maar zal het touw meer en meer afwikkelen. Dan is er geen tijd te verliezen; de jager moet
+oogenblikkelijk de blaas die aan het einde van de lijn bevestigd is over boord werpen, daar de boot anders, als de lijn afgeloopen
+was, door den Zeehond met geweld zou worden aangetrokken en licht zou kunnen omslaan. In zulk een geval schiet de Groenlander
+er dikwijls het leven bij in; als de Zeehond hem medesleept, en er geen andere jager in de nabijheid is, die hem te hulp kan
+komen, is er voor hem geen redding mogelijk. Wanneer hij echter de blaas overboord heeft kunnen werpen, is het grootste gevaar
+voorbij. Het komt echter soms voor, dat de gewonde Zeehond moed genoeg heeft om het dunne van huiden gemaakte bootje aan te
+vallen en er een gat in te bijten; de jager geraakt hierdoor in gevaar van te zinken. Men kan deze wijze van jagen daarom,
+in vele opzichten gevaarlijk noemen; vele Groenlanders wagen zich er niet aan.
+
+</p>
+<p>&#8220;Indien nu de getroffen Zeehond de blaas, die hij zelden onder water kan trekken, met zich voortsleept, gaat men na, waarheen
+de blaas zich begeeft, volgt haar na, en tracht den Zeehond met lansen af te maken; de lansen hebben geen weerhaken, maar
+laten uit de wonde los en drijven op het water, zoo vaak men ze naar den Zeehond werpt. Door deze vele wonden en door het
+voortslepen van de groote met lucht gevulde blaas wordt hij afgemat. Als men dan eindelijk vlak naast hem komt, geeft men
+hem den laatsten, doodelijken slag met den gebalden vuist op den neus, waardoor hij verdoofd wordt; als het noodig mocht zijn,
+steekt men hem ook wel met het vangmes dood. Nu maakt men het dier gereed om hem naar huis te kunnen sleepen. Vooreerst stopt
+men alle wonden met houten proppen dicht, opdat het bloed niet verloren zal gaan; daarna wordt lucht tusschen de huid en het
+vleesch geblazen, opdat de buit des te beter zal drijven. Als men verscheidene Zeehonden tegelijk vangt, moeten ze aan elkander
+bevestigd worden; een gelukkige jager heeft er soms 4 of 5 naar huis te sleepen.&#8221;
+
+</p>
+<p>Alle Zeehonden zijn buitengewoon taai van leven; zij blijven alleen dan op de plaats liggen, als een kogel in de hersenen
+doordringt, of het hart treft. Behalve in den mensch hebben de Zeehonden een vijand in den zeer behendigen Zwaardvisch, een
+Walvischachtig Zoogdier, waarvoor alle kleine soorten van Robben in den grootsten angst vluchten. Door het vraatzuchtige monster
+vervolgd, springen zij verscheidene malen achtereen hoog boven het water uit, maken gebruik van al hun vaardigheid in het
+zwemmen en duiken, trachten kleine zee&euml;ngten en ondiepe plaatsen te bereiken, springen op het land en vergeten in hun doodsangst
+zelfs hun vrees voor den mensch. Ook de IJsbeer vervolgt hen onophoudelijk en weet ze zeer behendig te overmeesteren. Jonge
+Zeehonden hebben ook nog in de groote Roofvisschen gevaarlijke vijanden.
+
+</p>
+<p>De bewoners van de Poolgewesten gebruiken den geheelen Zeehond, niet alleen de traan en het vel, zooals wij, maar bovendien
+het vleesch; dit doen ook de Zweden en Noren. De darmen worden gegeten, of dienen, nadat zij vooraf geopend, met veel moeite
+gereinigd en glad gemaakt zijn, als vensters; ook worden zij voor &#8217;t maken van kleederen en voorhangsels gebruikt. Bijzonder
+hoog schat men een uit dit materiaal bijeengelapt opperkleed&#8212;de &#8220;kapisad&#8221; der Groenlanders&#8212;, omdat het volkomen waterdicht
+is. Het met zeewater gemengde bloed wordt gekookt en als soep of, nadat men het heeft laten bevriezen, als lekkernij gebruikt;
+ook wordt het gekookte bloed vaak in den vorm van ballen gebracht, die in de zon gedroogd en voor tijden van nood bewaard
+worden. De ribben dienen als staven voor het uitspannen der vellen of worden tot spijkers verwerkt, de schouderbladen gebruikt
+men als spaden, uit de pezen vervaardigt men touw enz. Het vel, de traan en het vleesch zijn echter ook voor de Groenlanders
+de voornaamste producten van den Zeehond.
+</p>
+<hr><p>
+
+</p>
+<p>De Rob, wiens <span class="corr" title="Bron: levengsgeschiedenis">levensgeschiedenis</span> de grondslag uitmaakte van het voorafgaande algemeen overzicht, is onze Zeehond (ook wel <i>Rob</i> en <i>Zeerob</i>, in Zeeland <i>Dogge</i> genoemd; de jongere exemplaren noemt men wel eens <i>Zeekat</i>), bij de Duitschers heet hij <i>Seehund</i>, bij de Engelschen <i>Seal</i>, bij de Franschen <i>Veaumarin</i> (<i>Phoca vitulina</i>); in de noordelijke zee&euml;n is hij wijd en zijd verbreid; &#8220;langs onze geheele kust, komt hij voor; bij de eilanden Texel, Vlieland,
+Terschelling, Ameland, Schiermonnikoog, Rottum, in de Zeeuwsche stroomen, aan den mond van de Maas is hij zeer algemeen; in
+de Zuiderzee, bij Urk en Schokland dikwijls zeer talrijk, o. a. in December 1861 en Januari 1862, toen zij in zulk een groot
+aantal zich daar ophielden, dat zij onder de Haringen groote verwoestingen aanrichtten en aan de visscherij afbreuk deden;
+volgens de visschers,&#8221; schrijft <span class="smallcaps">Van Bemmelen</span> in 1866, &#8220;is hun aantal sedert de laatste jaren toegenomen, nadat (in Jan. 1857) het betalen <a id="d0e232"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e232">244</a>]</span> van premi&euml;n voor elken gedooden Zeehond heeft opgehouden. Tegenwoordig schijnt nog alleen stelselmatig jacht op hem gemaakt
+te worden op Rottum en op de kust van Schouwen, vooral te Bruinisse.&#8221;
+
+</p>
+<p></p>
+<div class="divFigure">
+<p class="legend"><img border="0" src="images/p1244.jpg" alt="Zadelrob (Phoca groenlandica). 1/15 v. d. ware grootte."></p>
+<p class="figureHead">Zadelrob (<i>Phoca groenlandica</i>). 1/15 v. d. ware grootte.
+</p>
+</div><p>
+
+</p>
+<p>De lengte van het volwassen dier, van den snuit tot aan de spits van den staart gemeten, wisselt af tusschen 1.6 en 1.9 M.;
+gewoonlijk zijn de wijfjes merkbaar grooter dan de mannetjes. De kop is eirond de snuit kort, het groote en donkere oog heeft
+een schrandere uitdrukking, de oorschelp is alleen door een kleine, driehoekige verhevenheid aangeduid, de met stijve snorharen
+bedekte bovenlip is dik, maar zeer beweeglijk, de hals kort en dik, het lichaam van de schouderstreek af tot aan den staart
+bijna gelijkmatig versmald. Het haarkleed bestaat uit stijf en en glanzig bovenhaar; over &#8217;t algemeen is het geelachtig grijs
+van kleur; de teekening wordt gevormd door onregelmatige, maar over de geheele bovenzijde verdeelde vlekken, welker kleur
+van bruinachtig tot zwart afwisselt.
+
+</p>
+<p>De Zeehond is verbreid over alle noordelijke deelen van den Atlantischen Oceaan en de geheele IJszee. Te beginnen bij de Middellandsche
+Zee, waarin hij soms door den Straat van <span class="corr" title="Bron: Gibralter">Gibraltar</span> binnendringt, bewoont hij alle Atlantische kusten van Europa, hieronder begrepen de Oostzee; in den Botnischen en Finschen
+zeeboezem is hij nagenoeg even talrijk als in de Sond met de Groote en de Kleine Belt; ook komt hij voor in de Witte Zee;
+volgens sommige berichten zelfs aan de kust van Noord-Siberi&euml;, en van de Beringstraat af tot aan Californi&euml;; stellig heeft
+men hem waargenomen op Spitsbergen, aan de beide kusten van Groenland, in de Davis-straat, de Baffins- en Hudsons-baaien;
+langs de Noord-Amerikaansche kust begeeft hij zich dikwijls tamelijk ver zuidwaarts; hij is volstrekt niet zeldzaam in de
+Golf van Mexico; in enkele gevallen bezoekt hij zelfs de noordkust van Zuid-Amerika. Uit zee dringt hij niet zelden zeer ver
+in de rivieren door, en wordt dan dikwijls op grooten afstand van de kust gevonden, soms zelfs in de steden; zoo b.v. twee
+malen in Leiden, waar men hem dagen achtereen heeft zien zwemmen.
+
+</p>
+<p>De <i>Gewone Zeehond</i> is trouwens niet de eenige aan onze kusten voorkomende soort van Robben. Vermoedelijk treft men hier ook aan den <i>Kleinen Zeehond</i> (<i>Phoca foetida</i>) en misschien ook den <i>Klapmuts</i> (<i>Cystophora cristata</i>, p. 245), wiens eigenlijk woongebied meer noordelijk gelegen is. Behalve deze vindt men op de Duitsche kusten ook nog vrij
+geregeld den <i>Grijzen Zeehond</i> (<i>Halichoerus grypus</i>) en zeldzaam den <i>Zeemonnik</i> of <i>Monniksrob</i> (<i>Stenorhynchus albiventer</i>), die vooral in de Middellandsche zee aangetroffen wordt.
+
+</p>
+<p>Een aan onzen Gewonen Zeehond verwante vorm, de <i>Kaspische Zeehond</i> (<i>Phoca caspica</i>), leeft, zooals reeds uit zijn naam blijkt, afgesloten van de gemeenschap met den Oceaan, in de Kaspische zee.
+</p>
+<hr><p>
+
+</p>
+<p>De <i>Zadelrob</i>, de &#8221;<i>Zwartzijde</i>&#8221; van de Denen en Noren (<i>Phoca groenlandica</i>), verschilt van den Zeehond door den langeren en platteren kop, het platter voorhoofd en den langwerpiger snuit, alsmede
+door den bouw der hand. Bij het oude mannetje is de grondkleur van de bovendeelen runkleurig grijs, soms lichter, soms donkerder,
+terwijl de borst en de buik een verbleekte, roestkleurig getinte, zilvergrijze kleur vertoonen; scherp steken hierbij af het
+voorste deel van &#8217;t aangezicht (voorhoofd, wangen en snuit), welks kleur van donker chocolade-bruin tot zwartachtig bruin
+afwisselt, en de langwerpige hoefijzer- of liervormige rugteekening, die meer of minder duidelijk begrensd en donkerder of
+lichter van kleur kan zijn. Bij enkele exemplaren is het &#8220;zadel&#8221; bandvormig smal, bij andere aanmerkelijk verbreed. Het wijfje
+verschilt, behalve door de geringere grootte, ook door de kleur zoozeer van het mannetje, dat men het voor een afzonderlijke
+soort gehouden en onder een anderen naam beschreven heeft. Het sneeuwwitte haarkleed van de jonge Zadelrobben, wordt na verloop
+van verscheidene jaren, door de wijzigingen, die bij iedere haarwisseling optreden, aan dat van de ouders gelijk.
+
+</p>
+<p>Het verbreidingsgebied van den Zadelrob is beperkt tot de hoogste breedtegraden van het noorden, maar strekt zich misschien
+door de Beringstraat tot in het noordelijkste gedeelte van den Stillen Oceaan uit. Enkele exemplaren zijn op verschillende
+tijdstippen <a id="d0e304"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e304">245</a>]</span>aan de kusten van Lapland en Noorwegen, en zelfs in de Noordzee waargenomen.
+</p>
+<hr><p>
+
+</p>
+<p>Als vertegenwoordiger van de <i>Blaasrobben</i> (<i>Cystophora</i>) beschrijven wij het dier, dat bij den Robbenslager onder den naam van <i>Klapmuts</i> (<i>Cystophora cristata</i>) bekend is. Het is een van de grootste Robben van de IJszee. Vooral is hij kenbaar aan een blaasvormige uitbreiding van de
+huid, die, bij het puntje van den neus beginnend, zich over de geheele bovenzijde van den snuit en het grootste deel van de
+bovenzijde van den kop uitstrekt. Deze blaas kan naar verkiezing met lucht gevuld en geledigd worden; gevuld, heeft zij een
+lengte van 25 en een hoogte van 20 cM., en ziet er uit als een muts, die naar het voorste deel van den kop is afgezakt; geledigd,
+is zij te vergelijken met een overlangschen richel, die den neus in twee gelijke deelen verdeelt. De kop is groot, de snuit
+dik en stomp, de romp is over &#8217;t geheel genomen als die van de andere Robben gebouwd. Het haarkleed is bij de jonge dieren
+anders dan bij de volwassene, bij mannetjes en wijfjes gelijk; het bestaat uit lang bovenhaar en dicht wolhaar; in den regel
+is het aan de bovendeelen donker nootbruin of zwart van kleur en met groote of kleine, ronde vlekken van nog donkerder kleur
+geteekend; de onderdeelen zijn echter donkergrijs of roestkleurig zilvergrijs en ongevlekt. De volwassen mannetjes bereiken
+een lengte van 2.3 &agrave; 2.5 M.; de wijfjes missen de blaas op den kop en zijn aanmerkelijk kleiner.
+
+</p>
+<p>In vergelijking met de overige Zeehonden van de Noordelijke IJszee bewoont de Klapmuts, naar het schijnt, een niet zeer uitgestrekt
+gebied; nergens komt hij in groote getale voor. Naar <span class="smallcaps">Fabricius</span> bericht, is hij het veelvuldigst in de nabijheid van Groenland en Newfoundland, zeldzamer aan de westkust van IJsland; aan
+verder zuidwaarts gelegen kusten komt hij slechts enkele malen voor en is dan waarschijnlijk verdwaald.
+
+</p>
+<p>Volgens het overeenstemmend getuigenis van verschillende berichtgevers, is deze soort een van de moedigste en strijdlustigste
+van alle Zeehonden; de jacht op dit dier is daarom niet zelden gevaarlijk. Wel maakt het, als het op het ijs ligt uit te rusten,
+den indruk van onverschillig te zijn voor al wat er in de nabijheid gebeurt; het staart dan met zijne groote, zwarte oogen
+tamelijk flauw in de verte; ongetergd valt het trouwens andere wezens niet aan; het wordt echter licht zeer opgewonden en
+is dan geneigd om een hevigen tegenstand te bieden.
+</p>
+<hr><p>
+
+</p>
+<p></p>
+<div class="divFigure">
+<p class="legend"><img border="0" src="images/p1245.jpg" alt="Klapmuts (Cystophora cristata). 1/20 v. d. ware grootte."></p>
+<p class="figureHead"><i>Klapmuts</i> (<i>Cystophora cristata</i>). 1/20 v. d. ware grootte.
+</p>
+</div><p>
+
+</p>
+<p>De <i>Zee-olifant</i> (<i>Macrorhinus leoninus</i>) komt over &#8217;t geheel genomen in vorm met de overige Robben overeen, maar overtreft hen alle door zijn grootte; aan de Californische
+kust heeft men er gevonden, die 6.7 M. lang waren, de meeste zijn echter niet meer dan 5 M. lang. Dit geldt alleen van de
+mannetjes, die ongeveer dubbel zoo lang zijn als de wijfjes, en bovendien ruim driemaal zoo zwaar; het gewicht van oude mannetjes
+wordt op niet minder dan 3000 KG. geschat. De kop is groot, breed en eenigszins verlengd, de snuit is middelmatig lang, tamelijk
+breed, naar voren eenigszins versmald en bijna recht afgeknot, de bovenlip is met stevige donkerbruine snorborstels bezet,
+die een lengte van 15 cM. kunnen bereiken; het oog is tamelijk groot, rond, bolvormig uitpuilend; het oor is buitengewoon
+klein, men ziet er eigenlijk niets anders van dan een rondachtig gat, dat niet eens door een huidzoom omgeven is; de neus
+eindelijk verschilt aanmerkelijk bij het mannetje en het wijfje. Dit lichaamsdeel, dat zulk een grooten invloed heeft op de
+uitdrukking van het gelaat, is bij het wijfje van gewonen vorm, maar verlengt zich bij het mannetje tot een slurf, die aan
+den mondhoek begint en, van hier gemeten, ongeveer 40 cM. ver vooruitsteekt; als het dier opgewonden is, kan het zijn slurf
+ongeveer tweemaal zoo lang maken. De kleur van het haarkleed <a id="d0e349"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e349">246</a>]</span>is niet alleen verschillend naar den ouderdom en het geslacht, maar hangt ook af van den tijd van &#8217;t jaar. Onmiddellijk na
+de haarverwisseling is de voornaamste kleur van de huid blauwachtig grijs, later gaat deze in lichtbruin over.
+
+</p>
+<p>Het verbreidingsgebied van den Zee-olifant omvat de zuidelijke gedeelten van de wereldzee&euml;n en strekt zich thans nog tot den
+50en graad Z.B. en misschien tot voorbij den zuidelijken poolcirkel uit. Vroeger kwam hij aan de zuidspits van Amerika en
+bij de daaronder gelegen eilanden voor, ook bij het eiland van Robinson, Juan Fernandez, en aan de zuidelijke gedeelten van
+de Chileensche kust, zoo ook bij Nieuw-Zeeland, Tasmani&euml; en vele andere eilanden, die op deze breedten gelegen zijn; op de
+meeste van deze plaatsen is hij echter reeds geheel of bijna geheel uitgeroeid.
+
+</p>
+<p></p>
+<div class="divFigure">
+<p class="legend"><img border="0" src="images/p1246.jpg" alt="Zee-olifant (Macrorhinus leoninus). 1/40 v. d. ware grootte."></p>
+<p class="figureHead"><i>Zee-olifant</i> (<i>Macrorhinus leoninus</i>). 1/40 v. d. ware grootte.
+</p>
+</div><p>
+
+</p>
+<p>Door zijn levenswijze herinnert de Zee-olifant aan de Zee-leeuwen en Zee-beren. Ook hij onderneemt ieder jaar reizen in het
+zuidelijk deel van zijn verbreidingsgebied; zieke en zwakke exemplaren moeten achterblijven, de gezonde reizen gezamenlijk.
+In Patagoni&euml; komen zij bij groote troepen in September en October aan, dikwijls reeds in Juni, en vertrekken tegen het einde
+van December weder om nog verder zuidwaarts te trekken. Zoo lang zij zich aan land bevinden, geven zij de voorkeur aan zand-
+en grindgrond, maar houden zich ook wel in zoet water op. Uit den grooten hoop scheiden zich famili&euml;n af van 2 tot 5 leden;
+deze treft men steeds dicht tegen elkander aangedrongen in het slijk of in de biezen slapend aan. Bij hoogen warmtegraad verkoelen
+zij zich, door in het vochtige zand te gaan liggen; met de voorste ledematen werpen zij dit zand ook op de bovendeelen van
+hun lichaam, dikwijls zou men ze eerder voor hoopen zand dan voor levende dieren houden; ook in dit opzicht herinneren zij
+dus aan de Dikhuidigen.
+
+</p>
+<p>Hunne bewegingen op het land zijn zeer onbeholpen en vermoeien hen zeer. Als zij zeer vet zijn, slingert de romp bij iedere
+schoksgewijze beweging als een met gelei gevulde groote blaas heen en weer. Zoodra zij een korten weg hebben afgelegd, zijn
+zij vermoeid en moeten rusten; toch schuiven zij in Californi&euml; bij de 5 &agrave; 10 M. hooge duinen op, en bereiken zelfs langs een
+zeer ongelijken weg plaatsen, die 20 M. boven den zeespiegel gelegen zijn. In het water maken zij veel beter figuur. Zij kunnen
+uitmuntend zwemmen en duiken, maken plotselinge wendingen, gaan rustig op de golven liggen om te slapen, laten zich drijven
+en maken ijverig en behendig jacht op de dieren, die hun tot voedsel dienen, vooral Koppootige Weekdieren en Visschen. Ook
+zij zwelgen wieren en steenen door. Zoo vond <span class="smallcaps">Forster</span> in de maag van een Zee-olifant twaalf ronde steenen, ieder ter grootte van twee vuisten, die zoo zwaar waren, dat hij zich
+niet kon voorstellen, hoe de wanden van de maag aan zulk een groote drukking weerstand hadden kunnen bieden.
+
+</p>
+<p>Naar men meent, zijn de zintuigelijke vermogens dezer dieren weinig ontwikkeld. Zij zijn traag en stompzinnig en laten zich
+niet licht in hun rust storen. Zij worden zachtaardig en verdraagzaam genoemd, omdat men ze nooit ongetergd andere dieren
+of menschen heeft zien aanvallen. Kleine Robben, die tot een ander geslacht behooren, en menschen, die een bad nemen, kunnen
+veilig in hun nabijheid zwemmen. <span class="smallcaps">Pernetty</span> verhaalt, dat zijne matrozen wel op deze dieren gereden hebben, als op Paarden, en ze, als zij te langzaam gingen, door messteken
+tot een vluggere beweging aanspoorden. &#8220;De mannetjes&#8221;, zegt <span class="smallcaps">K. von Steinen</span>, &#8220;staarden ons gewoonlijk met opengesperden muil aan, maar gingen niet van hun plaats. Terwijl zij ons zoo vol stomme verbazing
+aankeken, vertoonde zich op hun gelaat een wonderbaarlijk komisch gebarenspel. Zij gaven hun ontevredenheid lucht door de
+dikke neusopzwellingen op en neer te fronzen; zelfs de zwartgalligste hypochonder zou een pijnlijk lachje niet hebben kunnen
+onderdrukken bij het zien van de grimassen dezer met snorren versierde physionomi&euml;n; vooral die van een kromneuzigen ouden
+heer maakten veel indruk.&#8221;
+
+</p>
+<p>Tien maanden na de paring, gewoonlijk in Juli of Augustus, in Patagoni&euml; in &#8217;t begin van November, omstreeks &eacute;&eacute;n maand na hunne
+aankomst op de eilanden, worden de jongen geworpen. Deze zijn bij de geboorte reeds 1.3. &agrave; 1.5 M. lang en 40 KG. zwaar; zij
+worden ongeveer 8 weken lang door de moeder gezoogd en zorgvuldig opgepast. In de zevende of achtste week van hun leven, komen
+zij voor &#8217;t eerst onder de leiding van de moeder in de zee. De geheele troep verwijdert zich langzaam van den oever en roeit
+dagelijks verder in zee op. De jongen volgen de ouden op al deze tochten, maar moeten reeds na verloop van weinige maanden
+geheel voor zichzelf zorgen. In het derde levensjaar ontwikkelt zich bij het mannetje de slurf.
+<a id="d0e380"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e380">247</a>]</span></p>
+<p>De mensch vervolgt de Zee-olifanten overal waar hij ze vindt. Vroeger waren deze Robben op hunne eenzame eilanden voor alle
+vijanden beveiligd. Ongeveer sedert den aanvang van deze eeuw vervolgt de Europeesche robbenslager hen overal en neemt hun
+aantal snel af. Op onmeedoogende wijze worden deze weerlooze schepsels uitgeroeid.
+
+</p>
+<p>Voor de jacht op de Zee-olifanten gebruikt men zware knotsen en lansen van ongeveer 5 M. lengte, met stevige, scherpe punten.
+Zoo uitgerust, en bovendien met achterladers van groot kaliber gewapend, tracht men tusschen de aan land rustende kudde en
+het water te komen, maakt hierna door schreeuwen, schieten en andere geluiden, zooveel leven als maar mogelijk is, en gaat,
+onder het zwaaien van de geweren, knotsen en lansen, langzaam op de kudde af, die, door het ongewone geraas verschrikt, zich
+in den regel verder landwaarts begeeft. Indien, gelijk niet zelden gebeurt, een mannetje zich verweert, of door den kring
+zijner vijanden tracht heen te breken, dan maakt meestal een kogel, die hem de hersenen doorboort, een einde aan zijn leven,
+of wordt hij door een lans, die hem in den bek gestooten wordt, opgehouden en gedwongen op het achterste deel van het lichaam
+te gaan zitten, waarna twee mannen met hunne zware eiken knotsen toesnellen en hem door vele slagen op den kop verdooven of
+dooden. Het vermoorden hunner metgezellen veroorzaakt zulk een schrik onder de dieren, dat zij hun tegenwoordigheid van geest
+geheel verliezen en over elkander heenklauteren, rollen en tuimelen, wanneer zij de onmogelijkheid inzien om te vluchten.
+Onmiddellijk na de slachting begint men de dieren af te spekken. De stukken spek worden met touwen aaneengebonden, aan stevige
+touwen bevestigd en zoo naar het schip gesleept, waar men ze in kleinere stukken verdeelt en in hiervoor geschikte ketels
+uitkookt. Hierdoor wordt een traansoort verkregen, die als smeermiddel hooger geschat wordt dan die van de Walvisschen. Het
+zwarte, tranige, bijna oneetbare vleesch van het dier, heeft weinig waarde; het hart wordt echter door de matrozen met smaak
+gegeten; ook de lever verschaft aan deze volstrekt niet verwende lieden een heerlijk maal, waarop, naar men bericht, een onoverwinnelijke,
+vele uren lang aanhoudende slaperigheid volgt. De gezouten tong wordt als een ware lekkernij beschouwd. De kortharige, stijve
+huid levert een uitmuntend materiaal voor het overtrekken van groote koffers, ook voor paardentuigen en ander zadelmakerswerk;
+zij zou echter nog veel meer gebruikt worden, indien de grootste vellen wegens de vele litteekens, die er op voorkomen, niet
+tevens de slechtste waren.
+
+</p>
+<p>De Zee-olifanten zullen niet lang meer tot de bewoners der aarde behooren. Zij kunnen zich voor hun wreeden vijand niet eens,
+zooals de Walvisschen, in de ontoegankelijke gedeelten van den oceaan terugtrekken; zij kunnen hun noodlot niet ontgaan, en
+moeten de vervolging van den mensch, het onverzadelijkste van alle roofdieren, verduren, totdat het laatste lid van hun geslacht
+bezweken zal zijn.
+</p>
+<hr><p>
+
+</p>
+<p>De tweede familie der orde&#8212;de <i>Walrussen</i> (<i>Trichechidae</i>)&#8212;bestaat uit slechts &eacute;&eacute;n geslacht (<i>Trichechus</i>), met slechts &eacute;&eacute;n soort, de monsterachtigste van alle Robben. Wij noemen haar <i>Walrus</i>, de Engelschen <i>Morse</i> of <i>Sea-horse</i>, de Noorsche robbenslagers Rosmar, de Lappen <i>Morske</i> (<i>Trichechus rosmarus</i>). In geheel volwasssen toestand heeft dit kolossale dier een lengte van 4.25 M., in zeldzame gevallen misschien van 5 M.,
+bij een omvang van 2.5 &agrave; 3 M. (soms zelfs 4 M.), terwijl zijn gewicht 1000 KG. kan bedragen. Evenals bij de Zeehonden is het
+langwerpige lichaam in het midden het dikst; van hier naar achteren vermindert de dikte echter niet zoo sterk als bij de andere
+Robben. Uit dit kolossale lichaam steken de ledematen als groote lappen naar buiten en naar onderen uit, zoodat elleboogsgewricht
+en kniegewricht zichtbaar zijn. Alle voeten hebben vijf teenen, die korte, stompe klauwen dragen, welke achter iederen teentop
+liggen. De staart is een onbeduidende huidplooi. De Walrus ontleent zijn eigenaardig voorkomen echter niet zoozeer aan zijn
+romp, als aan den betrekkelijk kleinen, ronden en door twee bolvormig gezwollen tandkassen aan de bovenkaak monstrueus verdikten
+kop. De snuit is zeer kort, breed en stomp, de bovenlip vleezig, in twee boogvormige heften verdeeld, de onderlip daarentegen
+gezwollen. Aan weerszijden van den snuit staan op dwarsrijen ronde, afgeplatte, hoornachtige, van voren naar achteren langer
+wordende snorborstels; de grootste zijn zoo dik als de schacht van een ravenpen en 10 cM. lang; er zijn waarschijnlijk verscheidene
+honderden van deze haren. De neusgaten zijn halvemaanvormig; de ver naar achteren geplaatste kleine, glanzige oogen worden
+door vooruitstekende oogleden beschut. De gehooropeningen, waaraan zelfs het geringste spoor van een oorschelp ontbreekt,
+zijn aan het achterste deel van den kop gelegen.
+
+</p>
+<p>Het merkwaardigst is echter het gebit. V&oacute;&oacute;r aan den snuit worden de 6 snijtanden en 2 hoektanden die bij zeer jonge dieren
+in de bovenkaak voorkomen, vervangen door twee kolossale hoektanden, die ver buiten den bek uitsteken. Deze slagtanden worden
+dikwijls 80 cM., zeer zelden 90 cM. lang, en wegen dan gemiddeld 2&frac12; &agrave; 3 KG., soms zelfs 3&frac12; KG.; volgens eenige berichtgevers
+zouden zij zelfs een gewicht van 7 of 8 KG. kunnen bereiken. De bijna volkomen onbehaarde, zeer dikke huid, is niet slechts
+geplooid, maar bovendien zoo hard als kraakbeen; zij is bij de ouden, evenals bij de jongen, meer of minder donker lederkleurig.
+Over &#8217;t algemeen zijn de slagtanden van het wijfje wel dunner, maar dikwijls tevens langer en fraaier dan die van het mannetje,
+waaraan meer afslijting valt op te merken.
+
+</p>
+<p>Reeds sedert eeuwen is de Walrus ons door afbeeldingen en beschrijvingen bekend, die hem echter niet in zijn ware gedaante
+voorstellen, en ook van zijn levenswijze een onjuist denkbeeld geven. De Duitsche bisschop <span class="smallcaps">Albertus Magnus</span> gaf in 1265 van dit dier een met fabels en overleveringen gekruide beschrijving, waaraan de Noorsche bisschop <span class="smallcaps">Olaus Magnus</span> 30 jaren later maar weinig wist toe te voegen. Een bisschop van Drontheim liet den kop van een Walrus inzouten en zond dezen
+in &#8217;t jaar 1520 aan Paus Leo X te Rome. Van dezen kop werd te Straatsburg een afbeelding gemaakt, waarnaar <span class="smallcaps">Conrad Geszner</span> (1665) van den Walrus een tamelijk juiste beschrijving heeft geleverd. <span class="smallcaps">Martens</span>, een Hamburger zeevaarder, die in het einde van de 17e eeuw den Walrus in de IJszee zag, geeft van zijne ervaringen een goed
+en uitvoerig verslag; na dien tijd neemt het aantal beschrijvingen toe en evenzoo onze bekendheid met de levenswijze van het
+dier en de wijze waarop het gejaagd wordt.
+
+</p>
+<p>Evenals zoovele andere dieren, is ook de Walrus, die nog in de vijftiende eeuw geregeld op de Schotsche kusten aangetroffen
+werd, langzamerhand door den mensch naar noordelijker streken verdrongen. Alleen daar kan hij zich nog staande houden, waar
+aan het <a id="d0e433"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e433">248</a>]</span>steeds verder doordringen van de jagers der Noordpoolgewesten paal en perk wordt gesteld door bezwaren, die slechts in enkele
+jaren tijdelijk verminderen. Over het algemeen kan men zeggen, dat hij in alle, rondom de Noordpool gelegen zee&euml;n, ook thans
+nog voorkomt, maar zich volstrekt niet in alle gedeelten van deze zee&euml;n vertoont. Gedurende het geheele jaar ontmoet men hem
+bij de noordelijke gedeelten van de Oost- en Westkust van Groenland, in de Baffins-baai en in alle hiermede in verbinding
+staande straten, sonden en bochten tot aan de Beringstraat, die zijn oostelijk en westelijk verbreidingsgebied verbindt. In
+de Beringstraat en de Beringzee kwam hij eenige jaren geleden betrekkelijk veelvuldig voor. Hier was hij verder zuidwaarts
+verbreid dan in den Atlantischen Oceaan, daar men hem op de kust van Alaska, en van de Aleoeten vrij geregeld waarnam. Tegenwoordig
+is het aantal Walrussen in deze zee&euml;n veel verminderd. Nog bewonen deze dieren de kusten van Nova Zembla en Spitsbergen en
+de geheele noordkust van Siberi&euml;.
+
+</p>
+<p></p>
+<div class="divFigure">
+<p class="legend"><img border="0" src="images/p1248.jpg" alt="Walrus (Trichechus rosmarus). 1/10 v. d. ware grootte."></p>
+<p class="figureHead"><i>Walrus</i> (<i>Trichechus rosmarus</i>). 1/10 v. d. ware grootte.
+</p>
+</div><p>
+
+</p>
+<p>Weinige tientallen van jaren geleden trof men den Walrus binnen het hierboven omschreven verbreidingsgebied, op sommige plaatsen
+althans, nog in zeer grooten getale aan, soms bij troepen van vele duizenden, welker gewicht volgens het getuigenis van de
+robbenslagers en andere zeedieren-jagers groote massa&#8217;s drijfijs, die zonder hen hoog boven den waterspiegel zouden uitsteken,
+tot aan dit peil naar beneden drukte; tegenwoordig ziet men slechts in gunstige omstandigheden nu en dan honderden van deze
+dieren bijeen.
+
+</p>
+<p>De eerste indruk dien de Walrus op den mensch maakt, is niet gunstig. De oudste zeevaarders vinden hem even afschrikwekkend
+en leelijk, als onze tegenwoordige reizigers. Onze Noordpoolreizigers zeggen, dat, als aan eenig dier den naam &#8220;monster&#8221; toekomt,
+dit dier de Walrus moet zijn; hij verdient dezen naam zoowel door zijn uiterlijk, als door zijn demonische stem en door zijn
+onaangename inborst. Zijn leven schijnt zeer eenvormig te zijn, misschien reeds, omdat het verkrijgen van voedsel hem minder
+moeite en tijd kost, dan aan andere Robben. Uit de onderzoekingen van <span class="smallcaps">Malmgren</span> en <span class="smallcaps">Brown</span> is gebleken, dat de Walrus zich uitsluitend met dierlijke stoffen voedt. Beiden vonden in de maag van de door hen onderzochte
+exemplaren voornamelijk een soort van Slijkmossel of Gaper (<i>Mya truncata</i>), die in de noordelijke gedeelten van de IJszee alle banken en riffen bedekt, en een Steenboorschelp (<i>Saxicava rugosa</i>). Zij zijn van oordeel, <a id="d0e461"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e461">249</a>]</span>dat de Walrus zijne kolossale tanden hoofdzakelijk gebruikt om de bedoelde Schelpdieren van de rotsen los te maken of uit
+de slib bloot te woelen. Bovendien verzwelgt hij niet alleen andere in zee levende Ongewervelde dieren, maar ook de algen,
+die aan de schelpen der door hem verorberde Weekdieren vastgehecht zijn, alsmede andere zeeplanten, voorts zand en grind,
+gelijk ook vele andere Robben doen. Behalve Ongewervelde zeebewoners vreet de Walrus trouwens ook Visschen, die hij zelf vangt,
+en de overblijfselen van de Walvisschen en Zeehonden, die door den mensch gedood zijn.
+
+</p>
+<p>De Walrussen vereenigen zich tot gezelschappen, die een meer of minder groot aantal leden hebben, al naar de geaardheid van
+de door hen bewoonde kust. Sommige van deze gezelschappen bestaan alleen uit mannetjes, de overige uit de wijfjes met hunne
+jongen, zoolang deze nog gezoogd worden. Een enkele ijsschol draagt, naar de noordpoolreizigers berichten, dikwijls 20 of
+meer Walrussen. Hunne donker gekleurde lichamen zijn dicht bij elkander gelegen, de kop wordt wegens de lange slagtanden zijwaarts
+gedraaid, of rust op het lichaam van een der buren: &#8220;zoo zijn zij gewoon het grootste deel van hun leven te verslapen, omdat
+het zien van de zon, die maandenlang boven de kim blijft, en het hooren van het eentonig gedruisch van de branding hun vervelen.&#8221;
+Onder de leden van het gezelschap is er minstens <i>&eacute;&eacute;n</i>, die de wacht houdt en die bij het opmerken van een gevaar de overige wekt door zijn krachtige stem te laten weerklinken,
+of ingeval van nood ook door een zachten stoot met de slagtanden, waarna het geheele gezelschap zich gereed maakt tot de vlucht
+of tot de verdediging van hun leven. Daar waar de Walrus den mensch nog niet heeft leeren kennen, trekt een vreemd schip ternauwernood
+de opmerkzaamheid van de schildwachten of van de bende in &#8217;t algemeen; zelfs door een kanonschot krijgen zij geen argwaan,
+omdat alle aan geknal gewoon zijn in de noordelijke zee&euml;n, waar het ijs dikwijls met een donderend geraas over groote afstanden
+barst.
+
+</p>
+<p>De bewegingen van den Walrus stemmen naar het schijnt nog het meest met die van de Oorrobben overeen. Op het land is zijn
+beweging log en onbehendig; hij kruipt echter niet, maar gaat, waarbij hij gelijktijdig den linker achterpoot en den rechter
+voorpoot en vervolgens evenzoo de beide andere pooten verplaatst. Zijn gang verschilt van dien der andere overkruis loopende
+dieren, alleen hierdoor, dat hij van de voorpooten de teenen, van de achterpooten echter de hiel naar voren richt. Bij het
+beklimmen van steile ijsblokken maakt hij, naar men zegt, steeds gebruik van zijne beide lange slagtanden, waarmede hij zich
+vasthaakt in barsten en kloven, om vervolgens het zware lichaam op te trekken, daarna den hals op nieuw te strekken, en op
+deze wijze voort te gaan, tot hij de gewenschte ligplaats bereikt heeft. Als noodzakelijke hulpmiddelen bij het gaan kan men
+de bedoelde tanden echter niet beschouwen, daar de niet minder zwaarlijvige Oorrobben en Zee-olifanten zonder zulke werktuigen
+een soortgelijken arbeid verrichten. Eerder acht ik het waarschijnlijk, dat hij zich met behulp van de slagtanden een weg
+door het drijfijs baant. Niet onwaarschijnlijk is het ook, dat hij er de bijten mede maakt, die hij op gelijke wijze als de
+overige Robben gebruikt en openhoudt. Ook bezigt hij zonder twijfel de hoektanden tot het openwoelen van den grond, waarin
+hij zijn voedsel zoekt. Te zijner verdediging dienen zij eveneens; menigmaal heeft hij er zelfs de planken van een boot mede
+stuk geslagen. De Walrus begeeft zich van het land naar het water door zich van hellingen af te laten glijden, of ook door
+zich, gelijk andere Robben eveneens doen, met een sprong in het water te storten. Evenals alle andere leden van zijn orde
+beweegt hij zich hier even snel en behendig, als hij op het land of op het ijs langzaam en onbeholpen is. Hij zwemt uitmuntend,
+duikt tot op aanzienlijke diepten en is zeer zeker in staat verscheidene minuten lang onder water te blijven. Een roeiboot
+is niet in staat een zwemmende Walrus te achterhalen; van vermoeienis schijnt hij niet te weten, hoe lang deze beweging ook
+duurt.
+
+</p>
+<p>Zijn stem gelijkt soms op het loeien van een koe, soms op het zware, grove geblaf van een Hond, maar kan, bij toorn, met recht
+gebrul heeten. Gedurende den paartijd verneemt men zijn stem op zulk een grooten afstand, dat Kapitein <span class="smallcaps">Cook</span> en zijne metgezellen hierdoor bij nacht en nevel steeds van de nabijheid van de kust verwittigd werden en de koers van het
+schip tijdig genoeg konden doen veranderen om een botsing met het ijs te vermijden.
+
+</p>
+<p>Over den gemoedsaard van den Walrus kan men, op grond van de tot dusver opgedane ervaringen, moeielijk een oordeel uitspreken;
+wel mag men het er voor houden, dat dit dier niet minder schrander is dan de overige Bobben. Van de scherpte zijner zinnen
+zegt <span class="smallcaps">Pechuel-Loesche</span>: &#8220;Het gezicht is slecht, het gehoor reeds veel beter, maar uitmuntend ontwikkeld is de reukzin, want zij krijgen in gunstige
+omstandigheden minstens op een afstand van verscheidene honderden schreden de lucht van de menschen; men moet dus, als men
+hen besluipen wil, zeer zorgvuldig acht geven op den wind.&#8221; Hoewel de Walrus zich bij zijn eerste ontmoeting met den mensch
+zeer onverschillig toont, geeft de ervaring hem weldra reden om een andere gedragslijn te volgen; met kracht en verstand verzet
+hij zich dan tegen den beheerscher der aarde. Een van zijne meest in &#8217;t oogloopende eigenschappen is de nieuwsgierigheid,
+die trouwens aan alle Vinvoetigen eigen is. Bovendien merkt men bij hem een bij de Robben ongewonen moed op. Evenals met hunne
+vijanden vechten zij ook met elkander zeer verwoed; dit geschiedt echter alleen in den paartijd, die gewoonlijk in de laatste
+maanden van de lente valt. Omstreeks dezen tijd brullen de mannetjes op ieder uur van den dag; bovendien vallen zij elkander
+aan en scheuren met de slagtanden zulke diepe schrammen in de huid van hunne tegenstanders, dat deze er even erbarmelijk uitzien,
+als andere bij dergelijke tweegevechten gewonde Robben.
+
+</p>
+<p>Na een draagtijd van ongeveer 12 maanden brengt het wijfje een enkel jong ter wereld, waaraan het met de trouwste moederliefde
+gehecht is; met groote zelfopoffering zorgt het voor de voeding en ontwikkeling van haar kind en verdedigt het in tijd van
+nood met den moed en de woede, die het Walrussengeslacht onderscheiden. Het kleine dier geeft de duidelijkste bewijzen van
+kinderliefde en verlaat zijn moeder ook na den dood niet. Als het jong gedood wordt, kan men rekenen op den hardnekkigsten
+tegenstand en de onverzoenlijkste wraakzucht van de moeder.
+
+</p>
+<p>Walrussen, die zich op het strand of op een ijsveld bevinden, zijn weinig te vreezen, omdat hun onbeholpenheid hen verhindert
+den mensch met goed gevolg aan te vallen; in het water echter geven zij duidelijke bewijzen van groote behendigheid en reusachtige
+kracht. Soms vallen deze dieren zonder eenige aanleiding den mensch aan en dwingen dezen tot een niet <a id="d0e484"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e484">250</a>]</span>gewenschten strijd. De noordpoolreizigers <span class="smallcaps">Payer</span> en <span class="smallcaps">Copeland</span> geven van zulk een voorval de volgende levendige en aanschouwelijke beschrijving: &#8220;Indien een van deze monsters een boot
+ziet, verheft het zich verwonderd boven den waterspiegel, laat onmiddellijk zijn alarmgeschreeuw, een bij schokken uitgestooten
+geblaf hooren, zwenkt zoo schielijk mogelijk en zwemt naar het vaartuig toe. Door zijn geschreeuw worden andere Walrussen
+aangelokt; de slapende dieren, waarmede men bij het varen iedere botsing heeft trachten te vermijden, worden gewekt, en na
+verloop van korten tijd wordt de boot nagezwommen door een groot aantal van deze kolossale beesten, die geweldig tieren en
+schijnbaar of in werkelijkheid ten zeerste verbitterd zijn. Het is mogelijk, dat nieuwsgierigheid de drijfveer is, die hen
+in beweging brengt; maar de vorm, waarin deze zich openbaart, is wel zeer ongelukkig gekozen; er bestaat alle grond voor het
+vermoeden, dat zij de boot willen doen kantelen, om haar grondig te leeren kennen. Men moet zich dus gereed maken voor den
+strijd, vooral omdat men weldra tot de overtuiging komt, dat het niet mogelijk is te ontsnappen zelfs door het snelste roeien
+van vijf man. De brullende bende Walrussen is nu nog maar op weinige schreden afstands van de boot, die bespat wordt met het
+water, die zij duikend en weer bovenkomend opwerpen. De eerste schoten knallen en werken als olie in het vuur van hun woede.
+Een woeste strijd begint: sommigen slaan met bijlen op de borstvinnen van de afschuwelijke sphinxen, die hiermede de boot
+trachten om te werpen en te vernielen, anderen verdedigden zich met lansen, of beuken met den scherpen kant der roeiriemen
+op de dikke schedels der reusachtige monsters, of werpen moeielijk verteerbare pillen in den als een afgrond wijd opengesperden
+bek van de onophoudelijk brullende aanvallers. Een woest geschreeuw vervult de lucht; de boot en hare verdedigers bewaren
+met moeite hun evenwicht; het water schuimt en geraakt in hevige beweging; nieuwe kampioenen rijzen plotseling uit de diepte
+op, of komen zwemmend naderbij; andere zinken doodelijk getroffen naar de diepte, terwijl het water door hun bloed gekleurd
+wordt. Het dreigend gevaar, dat de boot zwaar beschadigd of omgekanteld zal worden door het gewicht van een Walrus, die met
+de slagtanden den rand van het vaartuig omvat houdt, kan dikwijls alleen door het toebrengen van een doodelijke wonde aan
+den leidsman dezer even dappere, als volhardende dieren afgewend worden.&#8221;
+
+</p>
+<p>De Europeaan gebruikt van den Walrus de huid, het vet en de tanden. De huid wordt gelooid, het vet uitgekookt, de tanden worden
+als ivoor verwerkt. Het grof vezelige, tranige vleesch wordt door de Europeanen hoogstens in geval van nood gegeten; de tong
+wordt echter als een smakelijk gerecht beschouwd. De volken van het hooge noorden daarentegen weten van ieder lichaamsdeel
+van den Walrus partij te trekken. Van de huid maken zij riemen, touwen en vischnetten, gebruiken haar ook wel tot bekleeding
+van hunne zomerverblijven; van de beenderen vervaardigen zij allerlei werktuigen; de pezen worden ineengedraaid om als naaigaren
+dienst te doen; het vleesch is een zeer geschat voedingsmiddel en het spek komt bij de spijsbereiding of als brandstof te
+pas, zoodat eigenlijk geen enkel deel van het dier ongebruikt blijft.
+</p>
+<hr><p>
+
+</p>
+<p>De leden van de derde familie onzer orde, de <i>Oorrobben</i> (<i>Otariidae</i>), onderscheiden zich van hunne verwanten in de volgende opzichten. De rand van de gehooropening is voorzien met een kleine,
+doch goed ontwikkelde oorschelp. De groote vinvormige ledematen komen duidelijk uit het lichaam te voorschijn en zijn er goed
+van te onderscheiden; een aan den rand gelobde huid strekt zich tot voorbij de teentoppen uit, de zolen zijn kaal, de achterteenen
+nagenoeg gelijk van lengte, de voorteenen nemen van binnen naar buiten in lengte af. Beide geslachten verschillen aanmerkelijk
+in grootte, daar de mannetjes in den regel minstens dubbel zoo lang en drie of vier maal zoo zwaar worden als de wijfjes.
+
+
+</p>
+<p>Alle tot dusver bekende soorten van deze familie komen in zoo hooge mate met elkander overeen, dat men ze in &eacute;&eacute;n geslacht
+vereenigen moet; alle hebben ook in hoofdzaak dezelfde levenswijze. Voornamelijk bewonen zij den Stillen of Grooten Oceaan,
+leven zoowel aan de met ijs omzoomde kusten van de Beringstraat als op het vasteland, dat de Zuidpool omgeeft, en op de daarbij
+behoorende eilanden, in de gematigde gordels, zoowel als onder de loodrecht gerichte stralen van de zon der keerkringsgewesten;
+ginds ondernemen zij meer of minder uitgestrekte verhuizingen, hier bewonen zij jaar in jaar uit hetzelfde gebied; op de meeste
+plaatsen worden zij onophoudelijk en onmeedoogend vervolgd, van enkele oorden zijn zij reeds verdreven door den hebzuchtigen
+mensch, die om hun vel, vleesch en vet machtig te worden, reeds sedert eeuwen jacht op hen maakt, en ze bij duizenden slacht.
+
+
+</p>
+<p>Bijna iedere bezoeker van San Francisco weet te verhalen van den Oorrob, dien de matrozen <i>Zeeleeuw</i> (<i>Otaria Stelleri</i>) noemen, en reeds sedert <span class="smallcaps">Stellers</span> tijd goed kennen. De mannelijke Zeeleeuw kan een lengte van 4 M., een omvang van nagenoeg 3 M., en soms een gewicht van nagenoeg
+500 KG. bereiken. De wijfjes zijn aanmerkelijk kleiner, worden geen 3 M. lang en zelden meer dan 200 KG. zwaar. Door den bouw
+van den romp wijkt dit dier minder dan de overige soorten van zijn familie van de Zeehonden af, toch kan het er, evenmin als
+deze, mede verward worden; want behalve aan den karakteristieken vorm der ledematen is het gemakkelijk te herkennen aan den
+langwerpigen kop en langen hals en aan de fiere en gebiedende houding, die het aanneemt, als het in een toestand van opgewondenheid
+verkeert. De kleur van de oude mannetjes biedt veel afwisseling aan; op dezelfde rots vindt men zwarte, gesprenkelde of roodachtig
+bruine, donkergrijze en lichtgrijze exemplaren bijeen. De oude wijfjes zijn gewoonlijk lichtbruin van kleur; de jongen zijn
+leikleurig of grijsachtig zwart. De huid is met korte, aanliggende haren bezet. Bij een andere soort van Oorrob, wiens verbreidingsgebied
+zich van de zuidspits van Zuid-Amerika tot aan Grahamsland uitstrekt, en die vooral op Vuurland veelvuldig voorkomt&#8212;bij de
+<i>Manendragende Zeeleeuw</i> (<i>Otaria jubata</i>)&#8212;verlengt het haar van den nek zich bij het volwassen mannetje tot betrekkelijk korte manen. Bij de andere soorten van Zeeleeuwen
+komt deze aan den Leeuw herinnerende eigenaardigheid niet voor, o.a. niet bij den eerstgenoemden vorm, die de noordelijke
+helft van den Stillen Oceaan bewoont, en niet veel verder zuidwaarts dan de <span class="corr" title="Bron: Galopagos-">Galapagos-</span> of Schildpadden-eilanden voorkomt.
+
+</p>
+<p>Ook op hen wordt ijverig jacht gemaakt; hun spek levert traan, hun huid dient op de Californische kust voor het bereiden van
+lijm. De bewoners van Kamtschatka en Saghalin, van Alaska en de Aleoeten weten, behalve van het vet en de huid, ook van de
+overige lichaamsdeelen dezer dieren een nuttig gebruik te maken.
+<a id="d0e528"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e528">251</a>]</span></p>
+<p>De hierboven bedoelde Zeeleeuwen-kudde, die eenige klippen in de nabijheid van San Francisco bewoont, kan zich hier veilig
+achten, omdat het verboden is op haar te schieten of haar op een andere wijze lastig te vallen. Van een bezoek aan deze dieren
+geeft <span class="smallcaps">Finsch</span> het volgende verslag: &#8220;Een zeer breede, maar ook zeer stoffige weg leidt door woeste, schaars begroeide duinen, welker zand
+in voortdurende beweging is, zoodat de lucht hierdoor soms als door een nevel verduisterd wordt, naar het zoogenaamde &#8216;Klippenhuis,<span class="corr" title="Bron: ">&#8217;</span> een uitspanningsoord, dat dicht bij de rotsachtige kust van den Stillen Oceaan op een afstand van ongeveer drie kwartier
+uurs van San Francisco gelegen is, en door de bewoners van deze stad druk bezocht wordt. Reeds van verre klinkt het ruischen
+van de hevige branding den naderenden gast in de ooren; tevens hoort hij echter een vreemdsoortig geblaf, dat sterker en algemeener
+wordt, hoe nader hij komt. De oorsprong van dit geluid zoekend, merkt hij drie hooge, kegelvormige klippen op, die op een
+afstand van weinig meer dan 150 passen van den oever gelegen zijn, en welker onderste gedeelte zich op sommige plaatsen loodrecht
+boven de oppervlakte van de zee verheft. Tegen den voet van deze steenklompen breken de golven met hevig geraas, dat echter
+niet zelden overstemd wordt door de levende wezens aan hun top en op hunne hellingen. Omstreeks 60 kolossale zeedieren liggen
+op de grootste van de schuins afhellende rotsen der klip in groepen van hoogstens 15 stuks, of ook wel eenzaam; zij hebben
+zich in de spleten en op de smalle kammen der rotsen op hun gemak neergevleid, en worden als &#8217;t ware beheerscht door een buitengewoon
+groot mannetje, dat op den top van den rots troont en aan alle bewoners van &#8216;Frisco&#8217; onder den naam &#8216;Ben Butler&#8217; bekend is.
+Nu en dan steekt deze hoog geplaatste den kop omhoog, blaast den dikken hals geweldig op en laat zijn zwaar geblaf weerklinken,
+waarmede behalve de zwakkere, fijnere en hoogere stemmen van alle overige leden van het gezelschap, ook het heesch geschreeuw
+der talrijke Meeuwen, het gekras der Zeeraven, die in lange rijen op de rotskammen en op afgezonderde klippen en rotspunten
+zitten en de doffe basstem van de Bruine Pelikanen zich vermengen. Zelfs de onverschilligste toeschouwer wordt geboeid door
+het verrassend schouwspel, dat deze zoo verschillende dieren opleveren en ziet dan tevens met bewondering, hoe deze schijnbaar
+zoo logge en stijf-ledige reuzen de hoogste toppen van de klip beklimmen. Dikwijls ziet men, dat zij zich in zee begeven,
+door zich eenvoudig langs den zacht hellenden rotswand naar beneden te laten glijden, of door van een hoogen spits zich naar
+beneden te storten. Als Dolfijnen spelen zij in de golven, springen soms uit het water, stoeien met elkander, spelen krijgertje
+en maken bewegingen, alsof zij onderling verwoed aan &#8217;t vechten zijn, hoewel deze strijd naar alle waarschijnlijkheid niet
+ernstig gemeend is en alleen tot tijdverdrijf dient. Met boosaardig opengesperden muil zullen b.v. twee reuzen vreeselijk
+tegen elkander brullen, om in &#8217;t volgende oogenblik vreedzaam naast elkander te gaan liggen en door liefkoozingen met de tong
+van een vriendschappelijke gezindheid blijken te geven. Uren lang kan men dit voortdurend afwisselend schouwspel gadeslaan
+en zal men altijd weer wat nieuws waarnemen en ontdekken.&#8221;
+
+</p>
+<p></p>
+<div class="divFigure">
+<p class="legend"><img border="0" src="images/p1251.jpg" alt="Zeeleeuw (Otaria Stelleri). 1/30 v. d. ware grootte."></p>
+<p class="figureHead"><i>Zeeleeuw</i> (<i>Otaria Stelleri</i>). 1/30 v. d. ware grootte.
+</p>
+</div><p>
+
+</p>
+<p>De Zeeleeuwen verdragen de gevangenschap zeer goed, worden zeer tam en toonen als zij jong gevangen zijn, een groote gehechtheid
+aan hun oppasser. Van de Zeeleeuwen in den Amsterdamschen dierentuin verhaalt Dr. <span class="smallcaps">Rombouts</span> het volgende: &#8220;Wat ons vooral opvalt bij den Zeeleeuw, is zijn verstandig gelaat. Zijne heldere oogen bespieden voortdurend
+de omgeving. Hij richt zich zoover mogelijk op de voorpooten op, rekt zijn hals uit en ziet over de hoofden der toeschouwers
+in het rond, alsof hij iets zoekt; plotseling keert hij zich om en schuift over den rand van het bassin <a id="d0e552"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e552">252</a>]</span>naar de andere zijde, om dan weer op dezelfde wijze uit te kijken naar datgene wat zijne belangstelling wekt. Gij zijt nieuwsgierig
+te weten, wat het zijn kan en keert u om, ten einde zijn blik te volgen. Gij bemerkt spoedig, dat het de oppasser is, die
+door den Zeeleeuw zoo scherp in het oog wordt gehouden. Elke beweging, die den man maakt, wordt door het dier gevolgd onder
+het uitstooten van rauw geblaf.&#8221;
+
+</p>
+<p>&#8220;De oppasser is intusschen het verblijf van den Zeeleeuw binnen getreden en nauwelijks wordt dit door het dier bemerkt, of
+met &eacute;&eacute;n sprong is het weer over den rand van het bassin en in de nabijheid van den man, wiens komst hij reeds zoo lang heeft
+verbeid. De oppasser wandelt bedaard verder en de Zeeleeuw huppelt hem achterna. Beiden verdwijnen achter het grotwerk, om
+na een kort tijdsverloop weder te voorschijn te komen, boven aan den waterval. Met moeite heeft de Zeeleeuw het zoover gebracht,
+want klimmen behoort niet tot zijne dagelijksche bezigheden. Met de voorste ledematen ondersteunt hij zich boven op den rand
+van den afgrond, en eensklaps, wanneer de oppasser een paar vischjes naar beneden werpt, stort hij zich van boven neer in
+de golven, die bruischend omhoog spatten. Eenige oogenblikken daarna zien wij den kop weer boven water komen met den gevangen
+visch in den bek. Het dier wordt nooit moede dit kunststuk te verrichten, wanneer het weet, dat daarmede een vischje te verdienen
+valt.&#8221;
+</p>
+<hr><p>
+
+</p>
+<p>De <i>Zeebeer</i> (<i>Otaria ursina</i>) is kleiner dan de Zeeleeuw, daar zelfs de grootste mannetjes van den snuit tot aan het puntje van den staart slechts 2 &agrave;
+2.5 M. lang zijn en de wijfjes zelden meer dan de helft van deze lengte bereiken. De beharing, die aan den hals en aan de
+voorzijde merkbaar langer, langs de rugzijde eenigszins verlengd is, bestaat uit niet bijzonder stijf bovenhaar en uit buitengewoon
+zacht en fijn, zijdeachtig wolhaar, dat de huid dicht bekleedt. De donkerbruine grondkleur van het vel gaat bij enkele exemplaren
+in bruinzwart over, is aan den kop, den hals en het voorste gedeelte van den romp gesprenkeld en neemt aan de onder- en binnenzijde
+van de ledematen een lichtere tint aan. Oude wijfjes zijn kenbaar aan hun zilvergrijze kleur. De jonge dieren hebben een zilvergrijs
+vel.
+
+</p>
+<p>Weinige Robben bewonen zulk een uitgestrekt gebied als onze Zeebeer, die zoowel aan de kusten van Zuidwest-Afrika en Patagoni&euml;,
+op de Falklands-eilanden, op Nieuw-Zuid-Schotland en Zuid-Georgi&euml; als op het St. Paulus-eiland in den Indischen Oceaan en
+de Pribylow-eilanden in de Bering-zee gevonden wordt.
+
+</p>
+<p>De Zeebeer bezoekt de verschillende eilanden en kusten, waar hij geregeld aangetroffen wordt, uitsluitend ten behoeve van
+de voortplanting; gedurende de overige maanden houdt hij zich voortdurend in de volle zee op en doet daar verre reizen van
+het eene gebied naar het andere. Uit onderzoekingen die gedurende vele opeenvolgende jaren voortgezet zijn, blijkt echter,
+dat hij altijd weer naar de bekende paringsplaatsen terugkeert. Als de tijd, waarin de Zeeberen aan den vasten wal vertoeven,
+nadert&#8212;op de Pribylow-eilanden ongeveer in het midden van April&#8212;, bemerkt men daar eerst eenige oude mannetjes, die naar het
+schijnt, komen om het terrein te verkennen. Langzamerhand volgen de overige hen na. Bij de keuze van een verblijfplaats op
+het land gaan zij met groote omzichtigheid te werk, misschien hebben zij deze gewoonte eerst aangenomen, nadat de ervaring
+hun geleerd had, dat het noodig is, zich zooveel mogelijk in acht te nemen, voor hun gevaarlijksten vijand, den mensch. Over
+het algemeen zoeken zij eilanden op, en kiezen van de groote eilanden die gedeelten der kusten uit, waar de branding bijzonder
+hevig is. De minst toegankelijke rotsen, die zich maar weinig boven de hoogwaterlijn verheffen, dienen hun hier tijdelijk
+tot woonplaats.
+
+</p>
+<p>Twee of drie dagen na de landing brengt ieder wijfje &eacute;&eacute;n enkel jong ter wereld, in hoogst zeldzame gevallen misschien twee.
+Evenals alle robben komt de kleine Zeebeer in zeer ontwikkelden toestand en met geopende oogen ter wereld; hij is bij de geboorte
+ongeveer 35 cM. lang. In de eerste weken verlaten de wijfjes hare jongen hoogstens voor eenige oogenblikken, daarna echter
+begeven zij zich langeren tijd achtereen in de zee om voedsel te zoeken. Op het land vergezellen de jongen hare moeders overal;
+in de eerste 4 &agrave; 6 weken zijn zij echter in &#8217;t zwemmen geheel onbekwaam; zij zouden zonder eenige kans op redding verdrinken,
+indien zij toevallig te water geraakten. Eerst na dien tijd leeren zij het zwemmen langzamerhand; in het eerst gaat hun dit
+onhandig genoeg af: zij trachten de zwembewegingen der volwassenen na te volgen, maar krabbelen altijd zoo schielijk mogelijk
+weer uit de zee op het land terug. Mettertijd neemt hun zelfvertrouwen toe; omstreeks het midden van September zijn zij zeer
+behendige zwemmers geworden.
+
+</p>
+<p>Wegens zijn uitmuntend vel is de Zeebeer een nog kostbaarder jachtdier dan de overige leden zijner familie. De inboorlingen
+van de door hem bezochte eilanden dooden hem trouwens ook om het vleesch, dat een belangrijk bestanddeel van hun voeding uitmaakt
+en zelfs door de Europeanen smakelijk wordt genoemd. Van oudsher waren het vooral de vellen van de jonge Zeeberen, die den
+jager vergoeding voor zijn moeite verschaften. Bij de jacht op deze dieren is men echter op even kortzichtige en zinnelooze
+wijze te werk gegaan, als bij de jacht op de andere Zeezoogdieren; binnen weinige jaren is er zulk een ontzaglijk aantal van
+gedood, dat enkele vroeger door hen bewoonde eilanden langzamerhand geheel ontvolkt werden. Tengevolge van later ingevoerde,
+de jacht beperkende maatregelen, en vooral sedert Alaska (met de Aleoeten en de noordwaarts van deze gelegen Pribylow-eilanden)
+als territoor in de Vereenigde Staten opgenomen werd, is het aantal Zeeberen weer eenigszins toegenomen, zoodat men er tegenwoordig
+ieder jaar ongeveer 150.000 stuks kan buit maken, waarvan 100.000 alleen op de Pribylow-eilanden en 25000 op het Bering-eiland
+en het Kopereiland, die bij de kust van Kamtschatka gelegen zijn en aan Rusland behooren. De eerste van deze vellen komen
+te Londen op de markt en brengen 5 dollars per stuk op. Nog altijd is dit artikel een der belangrijkste van den geheelen pelterijhandel.
+
+
+<a id="d0e574"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e574">253</a>]</span></p>
+<p class="div1"></p>
+<h2 class="label">Zesde Orde.</h2>
+<h2>De Insecteneters (<i>Insectivora</i>).
+</h2>
+<p>De Insecteneters zijn kleine zoolgangers, die door hun voorkomen meestal sterk de aandacht trekken; zij onderscheiden zich
+door een langwerpigen kop en een slurfvormig verlengden neus. Hun romp is in den regel ineengedrongen; de voorste ledematen,
+bij eenige zeer vreemdsoortig gebouwd, bieden bij de overige geen afwijkingen aan; de achterste ledematen zijn bij velen lang;
+de zintuigen staan bij sommige op een hoogen, bij andere op een lagen trap van ontwikkeling; de bekleeding van het lichaam
+vertoont alle overgangen van een fluweelachtig zachte vacht, tot een uit stekels bestaand kleed. In het gebit komen alle drie
+soorten van tanden voor. Wat het aantal en den vorm der snijtanden betreft, wijken de famili&euml;n en geslachten belangrijk uiteen;
+de hoektanden bereiken bij sommige een aanzienlijke grootte, en zijn bij andere kleiner dan de snijtanden; alleen de maaltanden
+vertoonen bij de Insecteneters in zooverre overeenstemming, dat de voorste eenspitsig, de achterste meerspitsig zijn. De voeten
+hebben meestal vijf teenen, die echter, evenals de handwortel en de voetwortel zeer verschillend ontwikkeld kunnen zijn. In
+hun spierstelsel is vooral belangrijk de sterke ontwikkeling van de algemeene huidspier, waardoor bij den Egel het samenrollen
+van het lichaam en het oprichten der stekels wordt bewerkt. Men kan haar verdeelen in: een ruggedeelte of kap, dat over de
+rugvlakte van kop, hals en romp heengaat, een buikgedeelte, dat de buikvlakte, de zijden van den romp en het bovenste gedeelte
+der ledematen bedekt, en den neertrekker van de kap, die zich over den neus, de bovenlip en de wangvlakte uitstrekt.
+
+</p>
+<p>De Insecteneters zijn stompzinnige, brommige, wantrouwige, schuwe, van eenzaamheid houdende, opvliegende dieren. Verreweg
+de meeste leven onder den grond, gravend of woelend, of houden zich althans in zeer diep verborgen schuilhoeken op; eenige
+bewonen echter het water, andere leven in boomen. Door hun verbazingwekkende werkzaamheid beperken zij aanmerkelijk de vermenigvuldiging
+van de schadelijke Insecten en Wormen, van de Slakken en andere lagere dieren, zelfs van vele kleine Knaagdieren. Zonder uitzondering
+zijn zij derhalve hoogst nuttige werklieden in dienst van den mensch; zij worden echter alleen door de deskundigen naar waarde
+geschat en geacht; het groote publiek heeft van hen een afschuw. Men vervolgt deze kleine grondwerkers, waar men ze ook ontmoet,
+wegens hun niet fraaie gestalte en hun levenswijze, en vergeet hierbij geheel en al, wat zij uitrichten, wie zij zijn. Geheel
+anders zal iemand handelen, die hun handel en wandel nauwkeuriger onderzocht heeft. Deze merkt dan zooveel op, dat hem aantrekt,
+dat hij zeer spoedig hun gemis aan schoonheid over het hoofd ziet, en aan allen belangstelling toont en bescherming verleent.
+
+
+</p>
+<p>Verscheidene Insecteneters houden een winterslaap en zouden niet kunnen bestaan, indien de natuur niet op deze wijze voor
+hen gezorgd had. Als de koude invalt, breekt er als &#8217;t ware een tijdperk van stilstand aan in het leven der lagere dieren;
+duizenden en nogmaals duizenden van de dieren, die aan onze Insecteneters tot voedsel moeten dienen, slapen of zijn gestorven
+en hebben alleen hunne eieren achtergelaten. Hierdoor wordt de aarde onbewoonbaar voor de vijanden der Insecten; zij moeten,
+omdat zij niet trekken kunnen als de Vogels, in zekeren zin het voorbeeld volgen van de dieren, die voor hun levensonderhoud
+onontbeerlijk zijn. Zij trekken zich in verborgen schuilhoeken terug, die zij gedeeltelijk zelf gemaakt hebben, en vallen
+hier in een diepen winterslaap, waarin tijdelijk althans bijna alle levensverschijnselen ophouden, en het lichaam dus het
+noodige arbeidsvermogen behoudt voor het leven, dat zij na hun ontwaken zullen leiden. Alleen die soorten slapen echter, welke
+in mindere mate dan de overige leden der orde van roof leven, dus zij, die, behalve dierlijke stoffen, ook plantaardig voedsel
+eten, terwijl juist de ijverigste Insectenroovers hun handwerk zoowel in den winter als in den zomer uitoefenen. Onder den
+sneeuw of onder de aardoppervlakte, zoowel als op den bodem van het water, houdt het leven, het rooven en het moorden ook
+zelfs in den winter niet op; het spreekt van zelf, dat dit ook het geval is in de landen, waar een altijddurende zomer heerscht,
+of waar althans geen winterkoude alles doet verstijven.
+
+</p>
+<p>De Insecteneters bewonen hoofdzakelijk de gematigde landen van het noordelijk <span class="corr" title="Bron: halrond">halfrond</span>; zoowel in Zuid-Amerika als in Australi&euml; ontbreken zij geheel. Waterrijke of op zijn minst vochtige bosschen, kreupelboschjes,
+bouwlanden en tuinen zijn hunne meest gezochte verblijfplaatsen; zij verlaten ze zoo goed als nooit. Hier jagen zij stil en
+onhoorbaar; verreweg de meeste doen dit &#8217;s nachts, eenige echter ook, als de zon schijnt.
+
+</p>
+<p>Over de verdeeling der Insecteneters bestaan bij de dierkundigen verschillende meeningen; wij onderscheiden ze in zes famili&euml;n
+en voegen als, zevende familie ook nog een merkwaardig dier van den Maleischen archipel&#8212;de Vliegende Maki&#8212;aan deze orde toe.
+<a id="d0e596"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e596">254</a>]</span>De <i>Egels</i> (<i>Erinaceidae</i>), die wij bovenaan plaatsen, zijn zoo eigenaardig, dat een vluchtige beschrijving voldoende is om ze te herkennen. Het uit
+36 tanden bestaande gebit en het stekelkleed zijn de belangrijkste kenmerken van de weinige soorten, die wij als echte leden
+van deze familie aannemen. Alle Egels hebben een ineengedrongen romp; de kop is niet bijzonder lang, hoewel het aangezicht
+zich tot een snuit verlengt; de oogen zijn middelmatig, de ooren tamelijk groot; de korte en dikke pooten hebben plompe voeten;
+de voorste zijn altijd met vijf teenen voorzien, de achterste in den regel ook, hoewel zij er bij uitzondering maar vier hebben;
+de staart is kort; de huid van de bovendeelen is met stijve, korte stekels, die van de onderdeelen met haar bekleed.
+
+</p>
+<p>Deze familie is over Europa, Azi&euml; en Afrika verbreid. Bosschen en weiden, bouwland en tuinen, uitgestrekte steppen zijn de
+voornaamste verblijfplaatsen van hare leden. Hier slaan de Egels in het dichtste struikgewas, onder heggen en holle boomen,
+tusschen wortels in rotskloven, in verlaten holen van andere dieren en op andere plaatsen hun leger op, of graven zelf korte
+holen. Zij leven gedurende het grootste deel van het jaar eenzaam of bij paren en leiden een zuiver nachtelijk leven. Eerst
+na zonsondergang ontwaken zij uit hun sluimering en zoeken hun voedsel, dat bij de meeste uit planten en dieren, bij eenige
+echter uitsluitend uit dieren bestaat. Ooft en andere vruchten, sappige wortels, zaden, kleine Zoogdieren, Vogels, Kruipende
+Dieren, Insecten en hunne larven, naakte Slakken, Regenwormen enz. zijn de spijzen, waarmede de vrijgevige natuur hun disch
+voorziet. Bij uitzondering wagen enkele soms een aanval op grootere dieren en vervolgen b. v. Hoenderachtige Vogels of jonge
+Hazen. Zij zijn langzame, logge en tamelijk trage, tot den bodem beperkte insectenjagers, die bij het gaan met de geheele
+zool den grond aanraken. Onder hunne zinnen staat de reuk bovenaan, maar ook het gehoor is scherp, terwijl het gezicht en
+de smaak zeer weinig ontwikkeld zijn en het gevoel voorbeeldeloos stomp is. Wat hunne geestvermogens betreft, nemen de Egels
+een zeer lage plaats in. Zij zijn vreesachtig, schuw en dom, maar tamelijk goedaardig, of liever gezegd onverschillig, voor
+de omstandigheden waarin zij leven; zij kunnen daarom gemakkelijk getemd worden. De wijfjes werpen 3 &agrave; 8 jongen, die bij de
+geboorte blind zijn; de moeder zorgt liefderijk voor haar kroost en verdedigt het soms met een zekere soort van moed, welke
+eigenschap zij in andere omstandigheden in &#8217;t geheel niet openbaart. De meeste Egels hebben de gewoonte zich bij het geringste
+gevaar als een bal ineen te rollen, om op deze wijze de zachte gedeelten van hun lichaam tegen een mogelijken aanval te beschutten.
+Deze houding nemen zij ook aan om te slapen. Zij, die de noordelijke gewesten bewonen, brengen het koude jaargetijde in onafgebroken
+winterslaap door; die welke in de keerkringsgewesten leven, slapen gedurende het droge seizoen.
+
+</p>
+<p></p>
+<div class="divFigure">
+<p class="legend"><img border="0" src="images/p1254.jpg" alt="Egel (Erinaceus europaeus). 1/3 v. d. ware grootte."></p>
+<p class="figureHead"><i>Egel</i> (<i>Erinaceus europaeus</i>). 1/3 v. d. ware grootte.
+</p>
+</div><p>
+
+</p>
+<p>Het directe nut van deze dieren voor den mensch is zeer gering. Tegenwoordig althans weet men met een gedooden Egel nagenoeg
+niets aan te vangen. Grooter is echter de dienst, dien zij indirect aan den mensch bewijzen door het verdelgen van een groot
+aantal schadelijke dieren. Om deze reden verdienen zij, in plaats van de verachting, die hen gewoonlijk treft, onze groote
+belangstelling en de meest uitgebreide bescherming.
+
+</p>
+<p>Wanneer op de eerste warme avonden, die de jonge, lachende lente ons brengt, oud en jong zich naar buiten begeeft om nieuwe
+levensfrischheid op te doen in de tuinen, plantsoenen en bosschen, die gedurende den winter geen levensverschijnselen vertoonden,
+maar nu tot een nieuw leven ontwaken, merkt de aandachtige hoorder misschien een eigenaardig geritsel op in de dorre, afgevallen
+bladen, gewoonlijk onder de dichtste heggen en struiken; hij zal ook, wanneer hij stil blijft staan, weldra de oorzaak van
+dit geluid ontdekken. Een klein, halfbolvormig dier, met een opmerkelijk ruig vel, komt uit de bladen naar boven, speurt en
+luistert, en vangt <span class="corr" title="Bron: onmiddelijk">onmiddellijk</span> met gelijkmatig trippelende schreden zijn wandeling aan. Als het nader <a id="d0e623"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e623">255</a>]</span>komt, aanschouwt men een zeer aardig, spits snuitje, als &#8217;t ware een verfijnde nabootsing van den groveren en stevigeren varkenssnuit,
+een paar heldere, vriendelijk rondkijkende oogjes en een stekelig kleed, dat de geheele bovenkant van het lichaam bedekt,
+en zich ook aan de zijden ver naar onderen uitstrekt. Ik stel u hiermede onzen, of, laat ik liever zeggen, mijn lieven tuinvriend,
+den <i>Egel</i> voor, een wel is waar bekrompen, maar vriendelijke, eerlijke en trouwhartige vent, die onbewust van schuld de wereld rondkijkt,
+en zich maar niet voorstellen kan, hoe de mensch zoo gemeen kan zijn, hem die zich zoo verdienstelijk maakt door het welzijn
+van anderen te bevorderen, niet alleen allerlei scheldnamen toe te voegen, maar ook opzettelijk te vervolgen, en hem zelfs,
+puur en alleen uit beestachtige moordlust, dood te slaan.
+
+</p>
+<p>De beschrijving van onzen <i>Egel</i> (<i>Erinaceus europaeus</i>), die beter nog onder den naam <i>Stekelvarken</i> bekend is (in Overijsel heet hij <i>Scherperhaas</i>, <i>Echel</i> en <i>Eggel</i>, in Friesland <i>Stiekelbaarch</i> en <i>Igel</i>, in Groningen <i>Swienigel</i>, in Drente <i>Egelkaar</i>), kan kort zijn. Het geheele lichaam is zeer gedrongen, dik en kort, de snuit spits en van voren ingekorven, de mond ver
+gespleten; de ooren zijn breed, de zwarte oogen klein. Eenige weinige zwarte snorharen staan in het gelaat tusschen de witachtig
+of roodachtig gele, aan de zijden van neus en bovenlip echter donkerbruine haren; achter de oogen ligt een witte vlek. Het
+haar aan den hals en aan den buik is lichtrood, geelachtig grijs of witachtig grijs; de stekels zijn in het midden geelachtig
+en aan den top donkerbruin; aan hun oppervlakte komen fijne, overlangsche groeven voor ten getale van 24 of 25, daartusschen
+bevinden zich uitpuilende lijsten; het binnenste weefsel van den stekel bestaat uit groote cellen. De lengte van het dier
+bedraagt 25 &agrave; 30 cM., hieronder begrepen de 2.5 cM. lange staart; de schouderhoogte is ongeveer 12 &agrave; 15 cM. Het wijfje onderscheidt
+zich van het mannetje, behalve door een eenigszins belangrijker grootte, door den spitseren snuit, den dikkeren romp en de
+lichtere, meer grijsachtige kleur, bovendien is het voorhoofd bij haar gewoonlijk niet zoo ver benedenwaarts met stekels bezet,
+waardoor de snuit een weinig langer schijnt. Op sommige plaatsen onderscheidt men twee verscheidenheden van den Egel: de &#8220;Hondsegel&#8221;
+heeft, naar men beweert, een stomperen snuit, donkerder kleur en geringere grootte dan de &#8220;Zwijnegel&#8221;.
+
+</p>
+<p>Het verbreidingsgebied van den Egel omvat niet alleen geheel Europa met uitzondering van de koudste landen, maar ook het grootste
+deel van Noord-Azi&euml;: men vindt hem in Syri&euml;, zoowel als in West- en Zuidoost-Siberi&euml;, en wel in een toestand die van groot
+welvaren getuigt; want hij verkrijgt daar, evenals in de Krim, een veel aanzienlijker grootte dan bij ons. In de Europeesche
+Alpen ontmoet men hem tot aan den kromhoutgordel, enkele malen zelfs tot op een hoogte van meer dan 2000 M. boven den waterspiegel.
+Hij komt zoowel in vlakke als in bergachtige streken voor, in wouden, weiden, velden en tuinen; in geheel West-Europa is hij
+eigenlijk nergens zeldzaam, maar ook nergens veelvuldig. Veel talrijker is hij in Rusland, waar hij, naar het schijnt, bijzonder
+ontzien wordt.
+
+</p>
+<p>Een Egel is een potsierlijke gast en tevens een goede, vreesachtige klant, die eerlijk en ordentelijk met moeite en arbeid
+door &#8217;t leven gaat. Weinig geschikt voor het gezellig verkeer, leeft hij bijna altijd alleen of hoogstens met zijn wijfje
+samen. Onder de dichtste struiken, onder een hoop takkebossen of in een haag heeft ieder van hen zich een legerplaats gezocht
+en deze op de gemakkelijkst mogelijke wijze ingericht. Het is een groot nest, uit bladen, stroo en hooi samengesteld, dat
+in een hol of ander dicht struikgewas aangelegd wordt. Als er geen door andere dieren of door de natuur gemaakt hol te vinden
+is, graaft de Egel zich met veel inspanning zelf een woning en maakt hierin een nest. De woning is ongeveer 30 cM. diep, en
+met twee uitgangen voorzien, de eene naar het zuiden, de andere naar &#8217;t noorden gericht. Hij verandert deze openingen echter,
+evenals de Eekhoorn, vooral bij hevigen, noordelijken of zuidelijken wind. In het hooge koorn maakt hij zich gewoonlijk eenvoudig
+een groot nest.
+
+</p>
+<p>Als onze stekelige held onderweg een verdacht geluid hoort, blijft hij staan, luistert en speurt; men bemerkt dan zeer duidelijk,
+dat het reukzintuig elk der overige zintuigen, vooral dat van het gezicht, verre overtreft. Niet zelden komt het voor, dat
+een Egel den jager &#8220;op den aanstand&#8221; vlak voor de voeten loopt, daarna plotseling stilstaat, om zich heen snuffelt en nu ijlings
+de vlucht neemt, voor zoover hij het niet raadzamer acht, onmiddellijk een defensieve houding aan te nemen, d. w. z. zich
+tot een bal ineen te rollen. Als dit geschied is, bemerkt men niets meer van de oorspronkelijke gestalte van het dier; het
+is een eivormig lichaam geworden, dat aan de eene zijde een kuiltje vertoont, maar overigens aan alle zijden tamelijk regelmatig
+afgerond is. Dit kuiltje leidt naar den buik en hiertegen zijn de snuit, de vier pooten en de staart dicht aangedrukt. Terwijl
+het stekelkleed, als het dier zich rustig beweegt, er netjes en glad uitziet, en de duizend spitsen nagenoeg bij wijze van
+dakpannen over elkander liggen, gaan zij overeind staan, als de Egel zich ineenrolt, en stralen in alle richtingen uit, zoodat
+het dier in een vreeswekkenden stekelbal veranderd is. Toch is het na eenige oefening niet moeielijk, ook dan nog een Egel
+in de handen weg te dragen. Men geeft aan den bal den stand, dien het dier bij het gaan zou innemen, strijkt de stekels zachtjes
+van voren naar achteren terug en heeft er dan niet den minsten last van.
+
+</p>
+<p>Aardig is het te zien, hoe de Egel zich ontrolt. Men plaatse hiertoe het ineengerolde dier op een tuintafel en ga stil daarnaast
+zitten. Moeielijk kan men zich een grootere afwisseling van de gelaatsuitdrukking voorstellen, dan men nu aanschouwen zal.
+Hoewel de gemoedsstemming van het dier natuurlijk zeer weinig te maken heeft met deze veranderingen der wezenstrekken, heeft
+het er toch allen schijn van, dat het gelaat van den Egel in den kortst mogelijken tijd achtereenvolgens alle gemoedstoestanden
+uitdrukt van de diepste neerslachtigheid tot de uitbundigste vroolijkheid. Als men zich stil houdt, begint de Egel na verloop
+van geruimen tijd er aan te denken zijn wandeling te hervatten. Een eigenaardige rilling van het vel duidt het begin van zijn
+beweging aan. Zachtjes schuift hij het voorste en het achterste deel van het stekelpantser uiteen, zet de voeten voorzichtig
+op den grond en laat langzamerhand zijn varkenssnuitje voor den dag komen. Nog is de huid van den kop sterk geplooid en een
+sombere toorn schijnt uit zijn laag voorhoofd te spreken; zelfs de zachtaardige oogjes liggen nog diep verborgen onder ruige
+wenkbrauwen. Meer en meer ontplooit zich het gelaat, al verder en verder, wordt de neus in den wind gestoken, hoe langer hoe
+meer het pantser teruggeschoven, eindelijk heeft men op eens weer het goedaardige gezichtje met zijn gewone tevredene en argelooze
+bedaardheid voor zich; op dit oogenblik begeeft de Egel zich opnieuw op weg, alsof er nooit eenig gevaar voor hem bestaan
+had.
+<a id="d0e668"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e668">256</a>]</span></p>
+<p>Als een van zijne verwoedste vijanden, een Hond of een Vos, hem bespeurt, rolt hij zich ten spoedigste ineen, en blijft in
+deze houding, wat er ook gebeure. Door het woedende geblaf of geknor van zijne vervolgers, weet hij, dat zij vast voornemens
+zijn hem met booze bedoelingen te lijf te gaan, en wacht zich er wel voor, een van zijne door erfelijkheid verworven voorrechten
+prijs te geven. Toch zijn er middelen genoeg om den Egel te nopen, oogenblikkelijk zijn bolvormige gestalte op te geven. Als
+men hem met water begiet, of in het water werpt, ontrolt hij zich onmiddellijk: dit middel weet niet alleen &#8220;Reintje van der
+Schalk&#8221;, maar ook menige Hond ten nadeele van onzen vriend toe te passen. Door tabaksrook, dien men hem tusschen de stekels
+door in den neus blaast, wordt dezelfde uitkomst verkregen.
+
+</p>
+<p>De Egel is volstrekt geen onhandige of sukkelachtige jager, integendeel hij kan op de jacht kunststukjes uitvoeren, die een
+zekere mate van begaafdheid verraden. Zijn voedsel bestaat hoofdzakelijk uit Insecten; juist daarom is hij ons nuttig. Hij
+is echter niet altijd tevreden met dezen schralen kost, maar verklaart ook aan andere dieren den oorlog. Van de kleine Zoogdieren
+of Vogels is geen enkele veilig voor hem; onder de lagere diersoorten richt hij een groote slachting aan. Behalve een zeer
+groot aantal Sprinkhanen, Krekels, Kakkerlakken, Meikevers, Mistkevers en andere Kevers met hunne larven, verslindt hij Regenwormen,
+naakte Slakken, Bosch- en Veldmuizen, kleine Vogels en zelfs jongen van grootere soorten. Men zou kunnen meenen, dat het hem
+niet mogelijk is de kleine, vlugge Muizen te vangen; maar hij verstaat zijn beroep en brengt zelfs het ongeloofelijk schijnende
+tot stand. Eens heb ik hem nagegaan, terwijl hij op de muizenjacht was en mij terecht verwonderd over zijn slimheid. Hij liep
+in &#8217;t voorjaar in &#8217;t lage koorn rond en bleef plotseling staan voor een muizengat, snuffelde en speurde in de nabijheid, wendde
+zich langzaam heen en weer en scheen eindelijk tot de wetenschap te zijn gekomen, aan welken kant de Muis zich bevond. Toen
+kwam zijn snuit hem uitmuntend te pas. Met groote snelheid wroette hij de gang van de Muis open en haalde haar werkelijk na
+verloop van korten tijd in; want het piepen van de Muis en het tevreden geknor van den Egel bewezen mij, dat de ontmoeting
+de bedoelde gevolgen had gehad. Nu was het mij dus duidelijk geworden, hoe hij in &#8217;t open veld Muizen jaagt. Hoe hij het aanlegt
+om in schuren en stallen dit vlugge wild te overmeesteren, vernam ik eerst onlangs van mijn vriend <span class="smallcaps">Albrecht</span>. Een door dezen onderzoeker in huis gehouden Egel werd bij &#8217;t rondloopen in de kamer plotseling een neuswijze Muis gewaar,
+die zich buiten zijn schuilplaats had gewaagd. Met ongeloofelijke snelheid, die echter de gewone plompheid van beweging niet
+bedekken kon, schoot de Egel op de Muis toe, en greep haar, voor dat zij den tijd had om hem te ontkomen. &#8220;Deze fabelachtig
+vlugge beweging van het schijnbaar zoo logge dier heb ik later nog dikwijls waargenomen,&#8221; schrijft mij mijn vriend; &#8220;steeds
+bracht zij mij aan &#8217;t lachen; ik kan er geen juiste vergelijking voor vinden. Bijna was zij te vergelijken met het door de
+lucht snorren van een rieten pijl, die door den wind naar rechts en naar links wordt gedreven, en ondanks deze afwijkingen,
+toch weer in de juiste baan komt, en het doel treft.&#8221;
+
+</p>
+<p>Veel belangrijker dan deze jachtbedrijven is de strijd, dien de Egel met de Slangen voert. Hij toont hierbij een moed, dien
+men niet van hem verwacht zou hebben. <span class="smallcaps">Lenz</span> heeft hierover uitmuntende waarnemingen gedaan. &#8220;Den 14en Augustus&#8221;, bericht hij, &#8220;deed ik een Egel in een groote kist, waar
+hij twee dagen later jongen ter wereld bracht, welker huid reeds met kleine stekels begroeid was en die hij met trouwe moederliefde
+verzorgde. Om zijn smaak te leeren kennen gaf ik hem zeer verschillende soorten van voedsel, en vond, dat hij Kevers, Regenwormen,
+Vorschen, zelfs Padden (deze echter niet zeer graag), Hazelwormen en Ringslangen met groot welbehagen verslond. Aan Muizen
+gaf hij echter de voorkeur; ooft at hij alleen, als hij geen dierlijk voedsel kreeg, en toen ik hem eens twee dagen achtereen
+niets anders dan ooft gaf, at hij zoo weinig, dat twee van zijne jongen uit gebrek aan melk verhongerden.&#8212;Ook bij ontmoetingen
+met gevaarlijke dieren gaf hij bewijzen van grooten moed. Zoo deed ik eens in zijn kist acht flinke Hamsters; zooals men weet,
+zijn dit zeer kwaadaardige Knaagdieren, waarmede niet te gekscheren valt. Nauwelijks had hij de lucht gekregen van de nieuwe
+gasten, of hij zette vol toorn zijne stekels overeind en deed, den neus dicht langs den grond schuivend, met de kopsteeksels
+een aanval op den naastbijstaanden indringer. Intusschen vernam men van hem een eigenaardig getrommel, als &#8217;t ware een strijdmarsch.
+Zijne kopstekels vormden een voor aanval en verdediging geschikten helm. Wat hielp het den Hamster, dat hij blazend naar den
+Egel beet: hij verwondde zich eenvoudig den bek aan de stekels, zoodat het bloed er uit druppelde, en kreeg intusschen zoovele
+stooten met den stekelhelm tusschen de ribben en zoovele beten in de pooten, dat hij bezweken zou zijn, als ik hem niet het
+leven had gered. Nu keerde hij zich tegen zijne andere vijanden en takelde hen zoo toe, dat ik ze wegnemen moest.
+
+</p>
+<p>&#8220;Maar wij moeten tot de hoofdzaak overgaan en onzen held volgen in zijn strijd tegen de Adders. Terwijl wij ons verbazen over
+zijne daden, zullen wij moeten erkennen, dat wij in zijn plaats gesteld, zooveel moed niet zouden toonen. Den 30en Augustus
+bracht ik een groote Adder in de kist van den Egel, die juist bedaard bezig was zijne jongen te zoogen. Ik had mij vooraf
+er van vergewist, dat deze Adder op dit tijdstip genoeg gift bezat, daar zij twee dagen vroeger een Muis zeer snel gedood
+had. De Egel rook zijn nieuwe huisgenoote (hij laat zich nooit leiden door het gezicht, maar steeds door den reuk), stond
+van zijn leger op, trippelde, zonder eenige voorzorg in acht te nemen, bij het vergiftige dier langs, berook haar, terwijl
+zij lang uitgestrekt lag, van den staart tot aan den kop en besnuffelde bij voorkeur den bek van den Slang. Deze begon te
+sissen en beet den Egel meermalen in den snuit en in de lippen. Als &#8217;t ware spottend met haar onmacht, lekte hij, zonder te
+wijken, op zijn gemak het bloed van de wonden, en kreeg intusschen een flinken beet in de uitgestoken tong. Zonder zich hierdoor
+van zijn stuk te laten brengen, ging hij voort het woedende en telkens weer opnieuw bijtende dier te besnuffelen en raakte
+het ook dikwijls met de tong aan, zonder toe te bijten. Eindelijk pakte hij schielijk den kop van de Slang, verbrijzelde dezen
+tusschen zijne tanden, hoe het dier ook tegenspartelde, met giftanden en gifklieren, en vrat haar vervolgens voor de helft
+op. Toen hield hij op en ging weer bij zijne jongen liggen, die hij zoogde. Des avonds vrat hij het overschot van zijn middagmaal
+op, en bovendien een jonge, pasgeboren Adder. Den volgenden dag at hij weder drie pasgeboren Adders en bevond zich evenals
+zijn jongen, in blakenden welstand. Ook was er op de gebetene plaatsen geen spoor van <a id="d0e683"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e683">257</a>]</span>eenige ontsteking of opzwelling waar te nemen. Sedert dien tijd heeft mijn Egel dikwijls met hetzelfde gevolg een Adder bevochten;
+altijd ging aan het verslinden van den buit het fijnkauwen van den kop vooraf, terwijl hij bij onschadelijke Slangen dezen
+regel volstrekt niet in acht nam. Bij voorkeur sleepte hij al wat er van zijn maal was overgebleven, naar zijn nest mede,
+om er te gelegener tijd gebruik van te maken.&#8221;
+
+</p>
+<p>Deze mededeelingen zijn ongetwijfeld in alle opzichten merkwaardig. Moeielijk is het te verklaren, hoe een warmbloedig dier
+zonder bezwaar beten kan verduren, die voor andere leden van zijn klasse doodelijk zijn. Bovendien moet men wel in het oog
+houden, dat de beet van de Adder Zoogdieren doodt, die minstens de dertigvoudige grootte en het dertigvoudige gewicht van
+den Egel hebben, en dus, naar men zou veronderstellen, ook veel sterker zullen zijn, dan hij is. Maar onze stekelheld schijnt
+werkelijk tegen gif bestand te zijn; want hij verslindt niet alleen vergiftige Slangen, welker gif, zooals men weet, alleen
+nadeel doet, als het direct in het bloed wordt gebracht, maar ook dieren, die vergiftigingsverschijnselen teweeg brengen,
+als zij zich in de maag bevinden, zoo b.v. de algemeen bekende Spaansche Vliegen, die, wanneer zij eenvoudig met de uitwendige
+huid in aanraking komen, hier hevige ontstekingsverschijnselen veroorzaken; andere dieren zouden reddeloos verloren zijn,
+na het eten van de bedoelde vergiftige Kevers.
+
+</p>
+<p>Zeven weken na de paring werpt het wijfje, 3 &agrave; 6, in zeldzame gevallen zelfs 8 blinde jongen, in een opzettelijk hiervoor
+gereed gemaakt leger, onder dichte hagen, hoopen bladen en mos, of in korenvelden. De pas geboren jongen zijn ongeveer 6.5
+cM. lang, zien er in den beginne wit uit, en schijnen bijna volkomen kaal, daar de stekels zich meestal eerst later vertoonen.
+Dat zij reeds bij de geboorte aanwezig kunnen zijn, heeft <span class="smallcaps">Lenz</span> waargenomen bij Egels, die te zijnen huize ter wereld kwamen (p. 256). De stekels staan op een zeer zachte, veerkrachtige
+onderlaag; de rug is nog volkomen zacht; wanneer men een stekel aanraakt, b.v. met den vinger, prikt men zich er niet aan,
+maar drukt hem in den zachten rug naar beneden, waaruit hij echter dadelijk weer oprijst, zoodra men den vingertop wegneemt.
+Alleen wanneer men den stekel zijdelings met den nagel, of met een ijzeren tangetje aanvat, voelt men, dat hij hard is. Tegen
+den herfst zijn de jonge Egels zoover gevorderd, dat ieder hunner zelf zijn voedsel kan zoeken; voordat de koude dagen komen,
+zijn zij allen met smeerbuikjes voorzien, en denken er aan, om, evenals de oude dieren, een winterkwartier voor zich gereed
+te maken. Dit is een groote, verwarde, uit stroo, hooi, bladen en mos samengestelde hoop, van binnen echter hol en zorgvuldig
+met zachte bouwstoffen gevoerd. De materialen voor den nestbouw worden door den Egel op den rug thuis gebracht; hij verzamelt
+ze op een vreemdsoortige wijze. Hij wentelt zich n.l. op de droge bladeren om, daar waar deze het dichtst op elkander gelegen
+zijn; er hechten zich tal van bladen aan zijne stekels, waardoor hij een zeer vreemd voorkomen verkrijgt. Op soortgelijke
+wijze brengt hij ook ooft naar huis. Men heeft vaak aan de waarheid van dit verhaal getwijfeld; <span class="smallcaps">Lenz</span> heeft het echter gezien, en tegenover zulk een waarnemer zou twijfel een misdrijf zijn, waaraan wij ons niet willen schuldig
+maken. Zoodra de eerste strenge vorst invalt, begraaft de Egel zich diep in zijn leger, en brengt hier het koude winterseizoen
+in een onafgebroken winterslaap door. De gevoeligheid van het dier, die reeds in den tijd, waarin het zich op zijn vlugst
+beweegt, zeer gering is, neemt thans nog op een merkbare wijze af. De winterslaap duurt gewoonlijk tot in Maart. In gunstige
+omstandigheden kan de in vrijen toestand levende Egel waarschijnlijk 8 &agrave; 10 jaren oud worden.
+
+</p>
+<p>Om een Egel te temmen, heeft men hem eenvoudig op te nemen en op een voor hem geschikte plaats te brengen. Aan deze veranderde
+omstandigheden geraakt hij weldra gewoon; hij verliest in den kortst mogelijken tijd alle beschroomdheid voor den mensch.
+Voedsel neemt hij zonder bezwaar van hem aan; ook zoekt hij het zelf in huis en hof en nog meer in schuren en bergplaatsen.
+In sommige streken wordt hij als huisdier hoog geschat en vooral gebruikt in magazijnen waar men geen Kat kan houden. Voor
+het verdelgen van lastige Insecten, vooral voor het opeten van de leelijke Kakkerlakken, is de Egel uitnemend geschikt; hij
+oefent dit beroep zeer ijverig uit. Als zijn meester hem vriendelijk en verstandig behandelt, en voor een verborgen schuilhoekje
+gezorgd heeft, veroorzaakt de gevangenschap den Egel volstrekt geen verdriet.
+
+</p>
+<p>Onaangenaam wordt de in huis gehouden Egel door zijn nachtelijk gestommel. Zijn logge aard blijkt bij zijne zwerftochten evenals
+bij iedere andere beweging. Van den spookachtigen gang der Katten is bij hem niets te bemerken. Ook is hij een onzindelijk
+dier; de muskusachtige reuk, dien hij verbreidt, is volstrekt niet aangenaam. Daarentegen kan hij ons door de potsierlijkheid
+van zijne bewegingen genoegen verschaffen. Gemakkelijk gewent hij zich aan allerlei soorten van voedsel en ook aan de meest
+verschillende dranken. Van melk houdt hij bijzonder veel; alcoholische dranken vallen echter ook wel in zijn smaak en hebben
+op hem de gewone uitwerking. <span class="smallcaps">Ball</span> verhaalt van zijne gevangene Egels verscheidene aardige stukjes, o.a. ook, dat hij ze meer dan eens dronken maakte. Hij gaf
+aan een van hen zwaren wijn of brandewijn te drinken; de Egel gebruikte er zooveel van, dat hij zeer spoedig &#8220;in kennelijken
+staat&#8221; verkeerde. Een pas gevangen Egel werd, naar hij bericht, na zijn eersten roes onmiddellijk tam; dit had ten gevolge,
+dat de genoemde onderzoeker later, en steeds met goed gevolg, zijne Egels op deze wijze temde.
+
+</p>
+<p>De Egel heeft, behalve den onwetenden, boosaardigen mensch, nog vele andere vijanden. De Honden haten hem uit den grond van
+hun hart. Zoodra zij een Egel ontdekt hebben, doen zij al wat mogelijk is om aan het stekelige dier hun haat te toonen, o.a.
+door een voortdurend, woedend geblaf. De Egel echter volhardt in zijn lijdelijk verzet, zoo lang de Hond zich met hem bezig
+houdt en laat het aan den aanvaller over zich een bloedigen neus te halen. De woede van den Hond vindt waarschijnlijk zijn
+grond in de ergernis over de ervaring, dat hij tegen zijn gepantserden vijand niets kan uitrichten, en bovendien bij iederen
+aanval zich kwetst. Vele Jachthonden bekommeren zich trouwens niet om de stekels, als zij hun woede aan den Egel willen koelen.
+Zoo bezat een vriend van mij een Patrijshond, een teef, die alle Egels, welke zij vond, dadelijk doodbeet. De Vos maakt naar
+men zegt, ijverig jacht op den Egel, en weet hem op een valsche manier te dwingen zich te ontrollen; met de voorpooten wentelt
+hij den stekeligen bol langzaam naar het water en werpt hem er in; daar het dier gevaar loopt te verdrinken, herneemt het
+zijn gewone houding en wordt door den Vos, die het naspringt, in &#8217;t water doodgebeten. Ook verhaalt men, dat hij den opgerolden
+Egel op den rug wentelt, en hem daarna met den stinkenden <a id="d0e704"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e704">258</a>]</span>inhoud van zijn blaas besproeit; het arme dier hierdoor tot vertwijfeling gebracht, ontrolt zich en wordt in &#8217;t zelfde oogenblik
+door den aartsdeugniet bij den neus gepakt en gedood. Op deze wijze komen vele Egels om &#8217;t leven, vooral gedurende hun jeugd.
+Zij hebben echter een nog veel gevaarlijker vijand in den Ooruil. &#8220;Niet ver van Schnepfenthal,&#8221; verhaalt <span class="smallcaps">Lenz</span>, &#8220;staat een rots, de Thorsteen, aan welks top zich vele Ooruilen ophouden. Daar heb ik dikwijls, behalve den drek en de vederen
+van deze Uilen, ook vellen van Egels, en in de uit onverteerbare stoffen bestaande ballen, die de Uilen uitbraken, stekels
+van Egels aangetroffen.&#8221;
+
+</p>
+<p>Ook nog na zijn dood moet de Egel den mensch diensten bewijzen, althans in sommige gewesten. Zijn vleesch wordt waarschijnlijk
+alleen door Zigeuners en dergelijk rondzwervend gespuis gegeten; deze hebben voor dit dier een eigenaardige toebereidingswijze
+uitgedacht. De Egel wordt door de zwervende kookkunstenaars met een dikke laag goed gekneed, kleverig leem bedekt en, met
+dit hulsel voorzien, in het vuur gelegd; van tijd tot tijd moet het dier omgedraaid worden. Zoodra de leemlaag droog en hard
+is, wordt het gebraad van &#8217;t vuur genomen; nadat het een weinig bekoeld is, neemt men het bekleedsel er af, waardoor meteen
+de stekels losgeraken en in het leem blijven steken.&#8212;De stekelige huid werd door de Oude Romeinen voor het kaarden van wol,
+of liever voor het rouwen van wollen stoffen gebruikt. De egelvellen waren destijds een handelsartikel van zooveel belang,
+dat de handel daarin bij senaatsbesluit geregeld werd. Bovendien gebruikte men het egelvel bij wijze van hekel. Ook thans
+nog maken sommige veehouders van het egelvel gebruik, als zij een kalf het zuigen ontwennen willen; zij binden n.l. het nog
+zuiglustige dier een stukje egelvel op den neus, en laten het dan aan de moeder zelf over, den zuigeling, die haar nu veel
+last veroorzaakt, van zich af te weren. Soms wordt het egelvel in zijn ware gedaante door mutsenmakers tot een vreemdsoortig,
+stekelig hoofddeksel verwerkt.
+</p>
+<hr><p>
+
+</p>
+<p>De Insecteneters, welker voorste ledematen als &#8217;t ware tot spaden vervormd zijn, worden in een familie vereenigd, die men
+wegens haar betrekkelijk hooge ontwikkeling op die der Egels laat volgen; hare leden hebben zich bijna geheel onder de aardoppervlakte
+teruggetrokken en leiden hier een in alle opzichten eigenaardig leven.
+
+</p>
+<p>De <i>Mollen</i> (<i>Talpidae</i>) zijn over het grootste deel van Europa, een groot deel van Azi&euml;, Zuid-Afrika en Noord-Amerika verbreid. Deze familie omvat
+geen groot aantal soorten; het is echter mogelijk, dat vele Mollen-soorten tot dusver aan de aandacht der deskundigen ontsnapt
+zijn. Alle soorten hebben zulke eigenaardige organen en een zoo in &#8217;t oogloopende gestalte, dat zij onmiddellijk kenbaar zijn.
+De ineengedrongen romp is rolvormig en gaat zonder duidelijk merkbare afscheiding in den kleinen kop over, die zich tot een
+spits toeloopenden snuit verlengt, terwijl de oogen en ooren onbeduidend en uitwendig bijna niet of in &#8217;t geheel niet zichtbaar
+zijn. De romp rust op vier korte pooten: de voorste zijn graafwerktuigen geworden en in verhouding tot de overige lichaamsdeelen
+reusachtig groot; de achterpooten daarentegen zijn smal, langwerpig en gelijken op pooten van Ratten; de staart is kort of
+ontbreekt. Het gebit bestaat uit 36 &agrave; 44 tanden. Het maaksel en de stand der voorvoeten vereischen een naar verhouding zoo
+krachtige ontwikkeling van het bovenste of voorste gedeelte van de borstkas, als bij geen ander dier voorkomt. Het schouderblad
+is smaller en langer, het sleutelbeen dikker en langer dan bij eenig ander Zoogdier. De bovenarm is buitengewoon breed, de
+voorarm sterk en kort. De handwortel bestaat uit tien beenderen. Men ziet dadelijk in, dat deze reusachtige voorste ledematen
+alleen voor &#8217;t graven kunnen dienen; zij zijn spaden, welker maaksel men zich ternauwernood volkomener voorstellen kan. Aan
+deze beenderen hechten zich buitengewoon krachtige spieren; juist hierdoor wordt de naar verhouding zeer forsche ontwikkeling
+van het voorste gedeelte van &#8217;t lichaam veroorzaakt.
+
+</p>
+<p>Alle Mollen bewonen bij voorkeur vlakke, vruchtbare gewesten, hoewel zij ook wel in bergachtige streken voorkomen. Zij zijn
+echte kinderen van de duisternis; het licht is hun zeer onaangenaam. Daarom komen zij zelden vrijwillig aan de oppervlakte
+der aarde; zelfs in den grond zijn zij &#8217;s nachts ijveriger werkzaam dan over dag. Door hun lichaamsbouw zijn zij inderdaad
+ongeschikt om aan de aardoppervlakte te verkeeren. Zij kunnen zoomin springen als klimmen, ja zelfs ternauwernood behoorlijk
+gaan; toch kunnen verscheidene soorten zich snel over den grond voortbewegen, waarbij zij dezen alleen met de zool van de
+achterpooten en den binnenrand der handen aanraken. Des te sneller loopen zij in hunne onderaardsche gangen; werkelijk bewonderenswaardig
+is de snelheid, waarmede zij deze graven. Ook zijn zij goed ervaren in de zwemkunst, hoewel zij slechts in geval van nood
+dit talent toepassen. De breede handen zijn uitmuntend geschikt voor roeiriemen en, zooals licht te begrijpen is, worden de
+krachtige armen in &#8217;t water nog veel minder spoedig vermoeid dan bij het graven in den grond.
+
+</p>
+<p>De reuk, het gehoor en het gevoel zijn de meest ontwikkelde zinnen; het gezichtsvermogen is zeer gering. De stem bestaat uit
+sissende en piepende geluiden. De geestvermogens zijn gering, hoewel niet in die mate, als men gewoonlijk meent te moeten
+aannemen. Naar het schijnt, zijn evenwel de zoogenaamde slechte eigenschappen bij hen veel meer ontwikkeld dan de goede; want
+alle Mollen zijn in de hoogste mate onverdragelijke, twistzieke, bijtlustige, roof- en moordzuchtige dieren, die zelfs den
+Tijger in wreedheid overtreffen en zeer gaarne een van hunne soortgenooten opvreten, zoodra hij hun in den weg komt.
+
+</p>
+<p>Hun voedsel bestaat uitsluitend uit dieren, nooit uit plantaardige stoffen. Onder den grond levende Insecten van allerlei
+soort, Wormen, Pissebedden enz., vormen het hoofdbestanddeel van hun maal. Bovendien verslinden zij kleine Zoogdieren en Vogels,
+Vorschen en naakte Slakken, wanneer zij ze meester kunnen worden. Hun vraatzucht is even groot als hun beweeglijkheid; zij
+kunnen slechts zeer korten tijd zonder bezwaar honger lijden en vervallen daarom ook niet in winterslaap. Juist om deze reden
+worden zij nuttig als verdelgers van Insecten; daarentegen veroorzaken zij door hun woelen in den grond den menschen veel
+ergernis.
+
+</p>
+<p>Een- of tweemaal per jaar werpt het wijfje 3, 4 of 5 jongen en verpleegt deze met zorg. De kleine dieren groeien schielijk
+en blijven ongeveer 1 of 2 maanden bij hun moeder. Dan beginnen zij op de wijze van hunne ouders zelfstandig voedsel te zoeken.
+Gevangen Mollen kan men slechts met groote moeite in &#8217;t leven houden, daar men hun groote vraatzucht niet voldoende bevredigen
+kan.
+</p>
+<hr><p>
+
+</p>
+<p>De <i>Mol</i>&#8212;in Gelderland <i>Graafmuul</i>, in Friesland <i>Mole</i>, in Groningen <i>Wule</i>, in Drente <i>Wient</i> <a id="d0e750"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e750">259</a>]</span>(<i>Talpa europaea</i>) genoemd&#8212;de type van de familie, is een soort van een tot Europa en Azi&euml; beperkt geslacht, en kan, daar de kenmerken van
+de familie reeds opgegeven zijn, met weinige woorden beschreven worden. De lichaamslengte bedraagt, met inbegrip van den 2&frac12;
+cM. langen staart, 15, hoogstens 17 cM., de schouderhoogte ongeveer 5 cM. De zeer korte pooten gaan in nagenoeg horizontale
+richting van den rolvormigen romp uit. Van den zeer breeden, handvormigen voorpoot wordt de oppervlakte, die bij andere dieren
+naar binnen en onderen gericht is, altijd naar buiten en naar achteren gekeerd. De teenen zijn kort, de middelste heeft de
+grootste lengte, de overige worden aan weerszijden langzamerhand korter; alle zijn door spanvliezen bijna volkomen verbonden.
+De oogen zijn ongeveer zoo groot als een papaverzaadje, liggen halverwegen tusschen de spits van den snuit en de ooren en
+zijn geheel en al bedekt door de haren van den kop; zij hebben echter oogleden en kunnen naar verkiezing buitenwaarts gedrukt
+en teruggetrokken worden; zij zijn dus voor het gebruik geschikt. De kleine ooren hebben geen oorschelp. De effen zwarte beharing
+is overal zeer dicht, kort en zacht, fluweelachtig. Met uitzondering van de voorhanden, de zolen der achterhanden, de spits
+van den snuit en het uiteinde van den staart bedekt de vacht het geheele lichaam. Haar glans is vrij sterk en vertoont nu
+eens een bruinachtigen, dan weer een blauwachtigen of zelfs witachtigen weerschijn. Uiterst zelden vindt men gele en witte
+Mollen.
+
+</p>
+<p></p>
+<div class="divFigure">
+<p class="legend"><img border="0" src="images/p1259.jpg" alt="Mol (Talpa europaea). 2/3 v. d. ware grootte."></p>
+<p class="figureHead"><i>Mol</i> (<i>Talpa europaea</i>). 2/3 v. d. ware grootte.
+</p>
+</div><p>
+
+</p>
+<p>Het verbreidingsgebied van den Mol strekt zich uit over Europa, Noord-Afrika en reikt door Azi&euml; tot aan den Alta&iuml; en zelfs
+tot in Japan. In Azi&euml; vindt men hem noordwaarts tot aan den Amoer en zuidwaarts tot aan den Kaukasus; in de Alpen treft men
+hem nog op een hoogte van 2000 M. aan. Hij is overal veelvuldig, en vermenigvuldigt zich daar, waar men hem niet vervolgt,
+merkwaardig sterk. In Nederland ontbreekt hij op de meeste eilanden. Volgens <span class="smallcaps">Van Bemmelen</span> kwam hij er vroeger wel voor, maar is er uitgeroeid.
+
+</p>
+<p>De plaats waar hij zich ophoudt, wordt door hem zelf zeer spoedig op de duidelijkste wijze aangewezen, daar hij voortdurend
+nieuwe hoopen moet opwerpen om te kunnen leven. Deze hoopen geven altijd de richting en de uitgestrektheid aan van het jachtveld,
+dat hij op dit tijdstip doorzoekt. Wegens zijn buitengewone vraatzucht moet hij dit jachtveld voortdurend vergrooten en daarom
+ook aanhoudend werken aan de uitbreiding van zijne onderaardsche gangen. Onophoudelijk graaft hij horizontale galerijen, of
+liever loopgraven, op geringe diepte onder de oppervlakte, en werpt, om de losgewoelde aarde te verwijderen, de bekende molshoopen.
+&#8220;Van alle inheemsche, onder den grond levende dieren,&#8221; schrijft <span class="smallcaps">Blasius</span>, &#8220;besteedt de Gewone Mol de meeste moeite aan zijne kunstvolle woningen en gangen. Hij heeft niet alleen te zorgen voor de
+bevrediging van zijn buitengewoon groote eetlust, maar moet ook zijn woning en de daarmede in gemeenschap staande gangen op
+zulk een wijze inrichten, dat hij tegen de velerlei gevaren, waaraan hij blootstaat, beveiligd is. De meeste kunst en zorg
+wordt vereischt voor het gereed maken van de eigenlijke woning, die zijn leger bevat. Gewoonlijk bevindt zij zich op een van
+buiten moeielijk toegankelijke plaats, onder boomwortels, muren enz.; meestal is zij ver verwijderd van het dagelijksche jachtveld,
+waar de loopgraven, die voor &#8217;t verkrijgen van &#8217;t voedsel dienen en van dag tot dag in aantal toenemen, zich op allerlei wijzen
+vertakken en kruisen. Woning en jachtveld zijn door een langen, meestal tamelijk rechten loopgang met elkander verbonden.
+Behalve deze pijpen en loopgraven worden in den voortplantingstijd nog andere gangen aangelegd, welker doel later zal blijken.
+De plaats waar de eigenlijke woning zich bevindt, is dikwijls kenbaar aan een aardhoop, die zich weinig boven de oppervlakte
+verheft, maar een aanmerkelijken omvang heeft. Zij bestaat inwendig uit een rondachtige kamer van ruim 8 cM. middellijn, die
+het gewone verblijf van den Mol is, en uit twee kringvormige gangen: de grootste gang is ongeveer even hoog als de kamer gelegen
+en omgeeft haar op een afstand van ongeveer 16 &agrave; 25 cM.: de kleinste, die een weinig boven de kamer aangebracht is, loopt
+ten naastenbij evenwijdig met den ondersten ring en is er overal nagenoeg even ver van verwijderd. Gewoonlijk leiden drie
+schuins naar boven en naar buiten gerichte vluchtgangen van de kamer naar de kleine kringvormige tunnel, die zelf met de groote,
+kringvormige gang in gemeenschap staat, door 5 of 6 schuinsche, naar onderen en naar buiten gerichte verbindingsbuizen, die
+steeds met de zooeven genoemde <a id="d0e775"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e775">260</a>]</span>vluchtgangen afwisselen. Van den ondersten ring gaan ongeveer 8 &agrave; 10 nagenoeg horizontale, al of niet vertakte vluchtgangen
+straalsgewijs naar alle richtingen uit, die alweder afwisselen met de laatstgenoemde verbindingsbuizen; op eenigen afstand
+van de woning buigen zij zich meestal om en monden in de gemeenschappelijke loopgang uit. Ook van den bodem der kamer leidt
+een veiligheidsbuis naar beneden, die zich weldra opwaarts kromt en in den loopgang uitkomt. De wanden van de kamer en van
+de gangen, die bij de woning behooren, zijn zeer dicht, vast ineengestampt en glad gedrukt. De kamer zelf bevat het leger,
+dat uit zachte bladen en gras, meestal jonge graanplantjes, mos, stroo, mest of fijne wortels bestaat; de meeste van deze
+materialen worden door den Mol van de oppervlakte van den bodem aangevoerd. Als er van boven gevaar dreigt, schuift hij het
+zachte leger ter zijde en vlucht langs den ondersten uitweg; als de vijand van onderen of van de zijden genaakt, dan blijven
+een of eenige van de verbindingsbuizen naar de kleine kringvormige tunnel voor hem beschikbaar. De kamer biedt hem in alle
+omstandigheden een veilige gelegenheid om te rusten en te slapen en is daarom zijn gewone verblijfplaats, zoolang hij niet
+bezig is voedsel te zoeken. Zij is op een diepte van 30 &agrave; 60 cM. onder de oppervlakte gelegen. De loopgang is wijder dan de
+dikte van het lichaam, zoodat het dier zich er gemakkelijk en vlug in bewegen kan; ook hier zijn de wanden door het samenpersen
+en vastdrukken van den grond buitengewoon stevig en dicht. Aan de oppervlakte is deze gang niet, evenals de gewone jachtgangen,
+aan opgeworpen aardhoopen kenbaar, daar de aarde bij het graven eenvoudig zijwaarts werd geperst. De loopgang dient eenvoudig
+om de woning op de gemakkelijkst en snelst mogelijke wijze met het jachtveld in gemeenschap te brengen; niet zelden maken
+andere onder den grond levende dieren, Spitsmuizen, Muizen en Padden, van deze gang gebruik; zij moeten echter goed oppassen,
+dat zij den Mol hier niet ontmoeten. Van buiten kan deze tunnel hieraan herkend worden, dat de haar bedekkende grond een weinig
+inzakt en dat de hierop groeiende planten verdorren. Zulk een loopgang is niet zelden 30 &agrave; 50 M. lang. Het jachtveld is meestal
+ver van de woning gelegen en wordt dag aan dag, des zomers en des winters in de meest verschillende richtingen doorwoeld en
+doorzocht. De hierin voorkomende loopgraven zijn alleen voor tijdelijk gebruik bestemd; zij dienen tot het verkrijgen van
+voedsel en worden niet stevig gemaakt; de hieruit afkomstige aarde wordt aan de oppervlakte geworpen; zoo ontstaan de molshoopen,
+die op korten afstand van elkander gelegen zijn en de richting der loopgraven kenbaar maken. De Mollen bezoeken hun jachtveld
+gewoonlijk drie maal per dag: des morgens vroeg, des middags en des avonds. Zij moeten dus in den regel zes maal per dag door
+den loopgang den weg van hun woning naar het jachtveld en terug afleggen en kunnen bij deze gelegenheid, zoodra de bedoelde
+buis ontdekt is, zonder fout in den tijd van weinige uren gevangen worden.&#8221;
+
+</p>
+<p>De ruimte binnen de gangen staat nooit onmiddellijk met de buitenlucht in gemeenschap; deze dringt echter in voldoende hoeveelheid
+tusschen de bestanddeelen van de molshoopen door naar binnen om het dier de noodige zuurstof te verschaffen. Behalve lucht
+voor de ademhaling heeft de Mol echter ook water noodig om te drinken; daarom graaft hij altijd afzonderlijke gangen, die
+naar nabijgelegen poelen of beken leiden. Ingeval deze in de nabijheid niet voorkomen, wordt in de behoefte aan drank voorzien
+door het graven van een loodrechte gang, waarin het regenwater zich ophoopt.
+
+</p>
+<p>Het graven kost den mol weinig moeite. Terwijl hij zich met de kolossale, spadevormige handen op een bepaalde plaats vasthoudt,
+boort hij met behulp van de sterke nekspieren den snuit in den lossen grond, verkruimelt de hem omgevende aardkluiten met
+de voorpooten en werpt ze buitengewoon snel achter zich. Zijne ooren zijn, doordat zij afgesloten kunnen worden, tegen het
+binnendringen van zand en aarde volkomen beveiligd. De losgewoelde grond laat hij in de zooeven door hem gegraven gang zoolang
+achter zich liggen, totdat de ophooping hem te lastig wordt. Dan tracht hij aan de oppervlakte te komen, en werpt de aarde
+bij kleine hoeveelheden langzamerhand naar buiten. Gedurende dezen arbeid is hij bijna voortdurend met een 12 &agrave; 25 cM. hooge
+laag losse aarde bedekt. In een lichten grond graaft hij met een werkelijk bewonderenswaardige snelheid. <span class="smallcaps">Oken</span> heeft een Mol drie maanden lang in een kist met zand gehouden; hij nam waar, dat het dier zich, bijna even snel als een Visch
+door &#8217;t water glijdt, door &#8217;t zand beweegt; de snuit gaat steeds vooraan, daarna komen de voorpooten, die het zand ter zijde
+werpen, terwijl de achterpooten medewerken om het lichaam voort te duwen. Nog sneller beweegt de Mol zich in de loopgangen,
+zooals uit zeer aardig bedachte onderzoekingswijzen (p. 262) gebleken is.
+
+</p>
+<p>Zooals reeds op p. 259 opgemerkt is, kan hij zich ook in het water zeer goed redden; er zijn voorbeelden van bekend, dat hij
+niet alleen over breede rivieren, maar zelfs over zeearmen gezwommen is.
+
+</p>
+<p>Het voedsel van den Mol bestaat voornamelijk uit Regenwormen en Insectenlarven, die onder den grond leven. Bovendien eet hij
+Kevers&#8212;vooral Meikevers en Mistkevers&#8212;en alle overige Insecten, die hij krijgen kan; ook Slakken en Pissebedden schijnen hem
+bijzonder te behagen. Zijn buitengewoon fijne reuk bewijst hem bij het opsporen dezer dieren goede diensten; hij vangt ze
+op grootere of kleinere diepten, al naar zij zelf hooger of lager gaan. Hij jaagt echter niet alleen in zijne gangen, maar
+haalt zich af en toe ook van de oppervlakte, en, naar men zegt, zelfs uit het water een maal. De Spitsmuis, de Woelmuis, de
+Vorsch, de Hagedis, de Hazelworm en de Ringslag, die in zijne gangen verdwalen, zijn verloren.
+
+</p>
+<p>De honger van dit dier is zoo goed als niet te bevredigen. Hij heeft iederen dag zooveel voedsel noodig, als zijn eigen lichaamsgewicht
+bedraagt, en kan het geen 12 uren zonder eten uithouden. Hiervan heeft <span class="smallcaps">Flourens</span> zich overtuigd door verscheidene zeer merkwaardige onderzoekingen. Mollen, die door hem gevangen werden gehouden, versmaadden
+alle plantaardig voedsel, maar vielen onmiddellijk op levende Vogels en Vorschen en ook op hunne eigene, zwakkere soortgenooten
+aan en verslonden ze; een Pad bleef echter gespaard, de Mol stierf van honger, zonder dit dier aan te raken.
+
+</p>
+<p><span class="smallcaps">Lenz</span> plaatste een flinken Mol, dien hij gevangen had zonder hem te beschadigen, in een kistje, welks bodem met een slechts 5 cM.
+hooge laag aarde bedekt was; hier kon men hem meesttijds goed waarnemen, daar hij geen onderaardsche gangen kon graven. Reeds
+in het tweede uur van zijn gevangenschap vrat hij een groot aantal Regenwormen. Allerlei plantaardig voedsel, ook brood, werd
+hem voorgezet; dit bleef steeds onaangeroerd; daarentegen at hij Slakken, Kevers, maden, rupsen en poppen van Vlinders en
+vleesch van Vogels <a id="d0e797"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e797">261</a>]</span>en Zoogdieren. Op den achtsten dag gaf <span class="smallcaps"><span class="corr" title="Bron: Lens">Lenz</span></span> hem een grooten Hazelworm: oogenblikkelijk ging hij op het dier af, gaf het een beet en verdween onder den grond, omdat het
+zich sterk bewoog. Dadelijk kwam hij echter weer voor den dag, beet nogmaals en trok zich opnieuw in de diepte terug. Dit
+deed hij wel 6 minuten lang; eindelijk werd hij stoutmoediger, pakte de prooi stevig aan en begon te kauwen, maar had groote
+moeite met het stukbijten van de taaie huid. Toen hij er evenwel eerst een gat in had gemaakt, werd hij zeer onversaagd, drong
+al vretend steeds dieper door, maakte krachtige bewegingen met de voorpooten, om het gat wijder te maken, trok er eerst de
+lever en de darmen uit, en liet ten slotte niets over dan den kop, de rugwervels, eenige stukken van de huid en den staart.
+Dit geschiedde &#8217;s morgens. Des middags vrat hij nog een groote Tuinslak met gebroken huisje, en des namiddags verslond hij
+drie vlinderpoppen. Om 5 uur had hij reeds weder honger en kreeg nu een Ringslang, die ongeveer 80 cM. lang was; met deze
+handelde hij op gelijke wijze als met den Hazelworm.
+
+</p>
+<p>Bij gevangen Mollen kan men zich zeer duidelijk overtuigen van de scherpte van hunne zintuigen. Ik deed een Mol in een kist,
+welks bodem met een laag aarde van ongeveer 16 cM. dikte bedekte was. Onmiddellijk woelde hij zich onder den grond. Nu drukte
+ik den grond vast, en legde fijn gesneden, rauw vleesch in een hoek. Reeds na verloop van weinige minuten verhief zich hier
+de grond, de fijne, buitengewoon buigzame snuit kwam er boven te voorschijn en het vleesch werd verslonden. De reuk stelt
+den Mol in staat het voedsel te ontdekken, zonder dat hij het behoeft te zien of aan te raken; het reukzintuig is hem een
+goede gids door zijne, op een doolhof gelijkende, onderaardsche gangen. Zijn gehoor is voortreffelijk. Waarschijnlijk gebruikt
+hij het vooral om gevaren te ontgaan; want de Mol merkt niet slechts de geringste trilling van den bodem op, maar hoort ook
+volkomen duidelijk ieder gedruisch, dat hem een naderend gevaar doet duchten; hierdoor gewaarschuwd, tracht hij zich zoo schielijk
+mogelijk uit de voeten te maken. Van het gezicht moet worden opgemerkt, dat de Mol wel degelijk gebruik maakt van zijne oogen;
+hij laat zich, gelijk bekend is, door dit zintuig leiden, als hij zwemmend rivieren overtrekt, die te breed zijn om er onder
+door te graven. Zoodra hij zich gedrongen ziet om te zwemmen, schuift hij dadelijk de haren, die de oogen omgeven, uiteen,
+zoodat de kleine, glanzige, donkere bolletjes, die hij thans ver naar buiten gedrukt heeft, goed zichtbaar en voor het gebruik
+geschikt zijn.
+
+</p>
+<p>Reeds uit de voorafgaande mededeelingen kan men afleiden, dat de Mol, in verhouding tot zijn grootte, een vreeselijk roofdier
+is. Zijn inborst is hiermede in overeenstemming. Hij is woest, buitengewoon verwoed, bloeddorstig, wreed en wraakzuchtig;
+hij leeft eigenlijk met geen enkel dier in vrede, behalve met zijn wijfje, dat hij trouwens alleen gedurende den paartijd
+en zoo lang de jongen klein zijn, bij zich duldt. Gedurende den overigen tijd van het jaar laat hij geen enkel levend wezen
+in zijn nabijheid toe; als gast of medebewoner in zijn onderaardsche woning, wordt nooit eenig dier, van welke soort dan ook,
+opgenomen. Als twee Mollen van dezelfde sekse elkander ontmoeten, leggen zij steeds de grootst mogelijke woede en ijverzucht
+aan den dag. Het spreekt van zelf, dat in den strijd die tusschen hen ontbrandt, geen kwartier wordt gegeven; het einde van
+zulk een gevecht is altijd, dat de overwonnene door den overwinnaar wordt opgegeten.
+
+</p>
+<p>Een ander leven vangt in den paartijd aan. Dan verlaten de mannetjes en wijfjes des nachts dikwijls hun hol en zwerven aan
+de oppervlakte rond om andere mollenpaleizen op te zoeken en hier bezoeken af te leggen. Het is gebleken, dat er veel meer
+mannetjes dan wijfjes zijn; eindelijk vindt de mannelijke Mol, misschien na velerlei moeite en strijd, een wijfje en tracht
+dit door geweld of goedheid aan zich te verbinden. Hij vestigt zich daarna met zijn liefje in zijn eigen of in haar hol en
+legt hier gangen aan, die op de gewone jachtgangen gelijken, maar voor een geheel ander doel bestemd zijn, namelijk om het
+wijfje er in op te sluiten, wanneer zich een medevrijer vertoont. Zoodra hij zijn lieve wederhelft op deze wijze in veiligheid
+heeft gebracht, keert hij onmiddellijk naar zijn tegenstander terug. Beide verwijden de gangen, waarin zij elkander aangetroffen
+hebben, tot een strijdperk en vechten nu op leven en dood. Intusschen tracht het opgesloten wijfje haar vrijheid te herkrijgen,
+graaft nieuwe gangen en verwijdert zich al verder en verder van haar gevangenis; de overwinnaar ijlt haar achterna en brengt
+haar weder terug; na velerlei strijd geraken de beide brommige kluizenaars aan elkander gewend. Zij graven nu gemeenschappelijk
+gangen om zich te beveiligen en ten behoeve van hun kostwinning; het wijfje legt een nest aan voor hare jongen, in den regel
+daar, waar drie of meer gangen in een punt samenkomen, en waar dus bij gevaar zooveel mogelijk gelegenheden om te vluchten
+zijn. Het nest wordt gemaakt door een eenvoudige kamer dicht te bekleeden met zachte, meestal stuk gebeten plantendeelen,
+hoofdzakelijk met bladen, gras, mos, stroo en andere dergelijke stoffen; het ligt gewoonlijk op tamelijk grooten afstand van
+de vroeger beschreven woonkamer, waarmede het door een loopgang verbonden is. Na een draagtijd van ongeveer vier weken werpt
+het wijfje in dit nest 3 &agrave; 5 blinde jongen, die hulpbehoevender zijn dan de jongen van de meeste andere Zoogdieren. Aanvankelijk
+zijn zij onbehaard en ongeveer zoo groot als een groote boon. Maar reeds in hun vroegste jeugd zijn zij even onverzadelijk
+als hunne ouders; zij groeien daarom zeer snel.
+
+</p>
+<p>De moeder wijdt zeer veel zorg aan haar kroost en schuwt geen gevaar, waar het de veiligheid van hare jongen geldt. Maar ook
+het mannetje bemoeit zich met hen, brengt hun Regenwormen en Insecten en neemt bij overstroomingen behoorlijk zijn deel aan
+de gevaren van de redding der jongen, door ze in den bek op een veilige plaats te brengen. Als zij ongeveer 5 weken oud zijn,
+hebben zij tennaastenbij de helft van de grootte der volwassene bereikt, liggen echter nog altijd in het nest, en wachten
+tot een van de ouders hun voedsel brengt, dat zij dan met ongeloofelijke gretigheid in ontvangst nemen en opeten. Als hun
+moeder hun ontnomen wordt, wagen zij het soms, gekweld door den hevigsten honger, in de loopgang te gaan, waarschijnlijk om
+hun verzorgster te zoeken; als zij niet gestoord worden, begeven zij zich eindelijk ook buiten het nest en zelfs aan de oppervlakte,
+waar zij met elkander spelen en stoeien. Hunne eerste pogingen om te woelen zijn nog zeer onvolkomen; zonder eenigen regel
+in acht te nemen, maken zij loopgraven onmiddellijk onder de oppervlakte van den bodem, dikwijls zoo dicht er bij, dat zij
+nagenoeg niet met aarde bedekt zijn; slechts zelden beproeven zij het opwerpen van molshoopen. Maar het verstand komt met
+de jaren, en reeds in de volgende lente zijn zij volkomen ervaren in het bedrijf van hunne ouders.
+
+</p>
+<p>De Mol houdt geen winterslaap, gelijk vele andere <a id="d0e813"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e813">262</a>]</span>Insecteneters doen, maar is des zomers en des winters voortdurend in beweging. Hij volgt de Regenwormen en Insecten na en
+begeeft zich met hen diep in den grond of naar de bovenste aardlaag.&#8212;Van de middelen, die uitgedacht zijn om de levenswijze
+van een zoo verborgen levend dier na te gaan, wil ik er slechts &eacute;&eacute;n als voorbeeld aanhalen. Om de snelheid van de beweging
+van den Mol in zijne gangen te onderzoeken, plaatste <span class="smallcaps">Lecourt</span> een aantal stroohalmen op een rij in de loopgang, zoodat zij door den voorbijsnellenden Mol aangeraakt en in beweging gebracht
+moesten worden; boven aan deze stroohalmen had hij kleine, papieren vlaggetjes bevestigd. Nu maakte hij den Mol, die in zijn
+jachtveld bezig was, verschrikt door op een hoorn te blazen, totdat het dier in den loopgang terugkeerde. Achtereenvolgens
+vielen de vlaggetjes naar beneden, zoodra de Mol de stroohalmen aanraakte, waardoor de onderzoeker en zijne helpers in staat
+gesteld werden om de snelheid van de bewegingen met zekerheid te bepalen. Deze kwam overeen met die van een Paard in den draf.
+
+
+</p>
+<p>Er is geen twijfel aan, dat de Mol door het wegvangen van Regenwormen, Veenmollen, engerlingen en andere schadelijke dieren
+veel nut sticht; hij moet daarom op alle plaatsen, waar men de door hem opgeworpen hoopen gemakkelijk uit den weg ruimen kan,
+als een der nuttigste Zoogdieren aangemerkt worden. Niet minder waar is het echter, dat men hem in tuinen niet kan dulden,
+omdat hij hier door het woelen in den grond, waaruit kostbare planten hun voedsel trekken, of door het losmaken van deze gewassen
+een belangrijke schade aan de kweekerij zal veroorzaken. Bovendien brengt hij de waterkeeringen, die het land tegen overstroomingen
+beveiligen, door zijn woelen in gevaar; bij hoogen waterstand dringt het water door de gangen heen, en spoelt ze uit, zoodat
+op deze wijze een dijkbreuk kan ontstaan. Op de weiden, in de bosschen, op de akkers is hij onze bondgenoot en verdient hij
+onvoorwaardelijk beschermd te worden, op andere plaatsen veroorzaakt hij ontzaglijk veel ergernis en schade. Men kent vele
+middelen om hem te verdrijven; het is echter in alle gevallen het verstandigst dit werk aan een ervaren mollenjager op te
+dragen, daar deze de kunst om Mollen te verdelgen veel beter verstaat, dan beschrijvingen haar leeren kunnen. Slechts een
+enkel middel wil ik aangeven, omdat het nog weinig bekend is en goed helpt. Als men een tuin of een ander stuk grond dat netjes
+in orde moet blijven, voor den Mol beveiligen wil, behoeft men niets anders te doen, dan er omheen een massa afgehouwen doornstruiken,
+scherven en andere puntige voorwerpen, ongeveer tot op een diepte van 60 cM. in den grond te begraven. Zulk een beschermende
+muur weert iederen Mol af, want als hij er doorheen dringen wil, verwondt hij zich het gelaat aan de een of andere spits en
+bezwijkt dan in den regel zeer schielijk aan de gevolgen van deze verwonding.
+
+</p>
+<p>De Mol heeft behalve de mensch nog vele andere vervolgers. De Bunzingen, Hermelijnen, Uilen en Valken, de Buizerden, Raven
+en Ooievaars loeren op hem, terwijl hij de aarde uit zijne loopgraven naar buiten werkt, de Wezel vervolgt hem zelfs in zijne
+gangen, waar hij ook niet zelden een slachtoffer wordt van de Adder. De Rattenvangers scheppen er genoegen in den gravenden
+Mol te bespieden, hem door een plotselinge beweging uit den grond te slingeren en door eenige beten om &#8217;t leven te brengen.
+Slechts de Vossen, Marters, Egels en de genoemde Vogels verslinden hem; de andere vijanden laten hem liggen, nadat zij hem
+gedood hebben.
+</p>
+<hr><p>
+
+</p>
+<p>De <i>Klim-egels</i> of <i>Toepei&#8217;s</i> (<i>Tupaiidae</i>) vormen een derde familie van Insecteneters. Letterlijk vertaald beteekent de Duitsche naam dezer familie &#8220;Spitshoorntjes&#8221;;
+hij duidt aan dat deze dieren op Eekhoorntjes gelijken, hoewel de overeenstemming slechts oppervlakkig kan zijn. Hun kop loopt
+uit in een langen snuit, welks stompe spits gewoonlijk naakt is; de romp is gestrekt, de staart lang of zeer lang, pluimvormig,
+tweerijig behaard, de vacht dicht en zacht. De oogen zijn groot, de ooren langwerpig en afgerond, de voeten hebben naakte
+zolen en vijf van elkander gescheiden teenen, die met korte, sikkelvormige klauwen gewapend zijn. Het wijfje heeft vier tepels
+aan den buik.
+
+</p>
+<p>De Klim-egels bewonen Achter-Indi&euml; en den Indischen Archipel. Zij zijn echte dagdieren, die hunne rooverijen in het heldere
+zonlicht uitvoeren. Door hun vacht en hunne bewegingen gelijken zij op de Eekhorentjes; de inboorlingen in de door hen bewoonde
+landen hebben voor hen en de Eekhorentjes slechts &eacute;&eacute;n naam.
+
+</p>
+<p>Een van de grootste soorten is de <i>Tana</i> (<i>Tupaia tana</i>, <i>Cladobates tana</i>). Deze dieren onderscheiden zich van hunne verwanten, behalve door de grootte, ook door den langen staart; zij hebben een
+donkerbruine, naar zwart zweemende vacht, die aan de onderdeelen een roodachtig waas vertoont, aan den kop en aan den snuit
+met grijs gemengd is. Wat grootte betreft, komt de Tana nog het meest met ons Eekhorentje overeen; de lengte van zijn lichaam
+bedraagt niet recht 20 cM., die van den staart evenveel.
+
+</p>
+<p>De Tana is een vlug en wakker dier, hoewel zijne bewegingen niet zoo snel zijn als die van onze Eekhorentjes, die zulk een
+uitstekend gebruik weten te maken van hunne lange, gekromde nagels en bijna even behendig zijn in &#8217;t klauteren als de Apen.
+Zijn voedsel bestaat uit Insecten en vruchten, die hij zoowel in de takken als op den bodem zoekt.
+</p>
+<hr><p>
+
+</p>
+<p>Nauwkeuriger, hoewel volstrekt niet in voldoende mate, zijn ons de <i>Spring-spitsmuizen</i> (<i>Macroscelidae</i>) bekend, die een der opmerkelijkste famili&euml;n van de orde vormen. Evenals de meeste Klim-egels door hun staart op de Eekhoorntjes
+gelijken, herinneren de Spring-spitsmuizen aan andere Knaagdieren, n.l. aan de Springmuizen, door de lange, dunne, bijna onbehaarde
+achterpooten. Bovendien hebben zij van alle Insecteneters den langsten neus; deze is bij haar een echte slurf geworden en
+heeft aanleiding gegeven tot haar Duitschen naam, die letterlijk vertaald &#8220;Slurfspringers&#8221; beteekent, terwijl haar wetenschappelijke
+naam &#8220;Langschenkels&#8221; beduidt. De slurf is in het midden slechts dun behaard en heeft aan den wortel een reeks van tamelijk
+lange haren; de spits is geheel kaal. Bovendien vallen aan den kop de groote oogen, de omvangrijke, van binnen met lijstvormige
+plooien voorziene ooren en de lange snorharen in &#8217;t oog. De tamelijk korte, dikke romp rust op ledematen, welker voorste paar
+zeer van het achterste verschilt. De achterpooten zijn buitengewoon lang; zooals reeds gezegd is, komen zij door hun maaksel
+overeen met die van andere woestijnbewoners, en wel van de Springmuizen. De vacht is zeer dicht en zacht. Het gebit bestaat
+uit 40 tanden.
+<a id="d0e860"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e860">263</a>]</span></p>
+<p>De <i>Olifant-spitsmuis</i> (<i>Macroscelides typicus</i>) is 25 cM. lang, met inbegrip van den 11&frac12; cM. langen staart en van de bijna 2 cM. lange slurf. De bovendeelen zijn roodachtig
+bruin of muiskleurig; de onderdeelen en de pooten evenwel meer of minder zuiver wit.
+
+</p>
+<p>Dit dier gelijkt door zijn levenswijze volkomen op de andere leden van zijn familie. Tot dusver heeft men tien soorten van
+Spring-spitsmuizen onderscheiden, die zonder uitzondering in Afrika, vooral in Zuid- en Oost-Afrika thuis behooren en hier
+de door de zon geblakerde, kale gewesten verlevendigen. Zij bewonen bij voorkeur de steenachtige bergstreken en vinden in
+diepe en moeielijk toegankelijke gaten onder steenen, in rotsspleten en in holen van andere dieren een toevlucht bij ieder
+gevaar, dat zij zelfs in het minst belangrijke vreemde verschijnsel meenen te ontdekken. Het zijn echte dagdieren, ja zelfs
+ware zonlicht-dieren, die zich gedurende de gloeiende middaghitte het best op hun gemak gevoelen, en dan ook het ijverigst
+met de jacht bezig zijn. Hun voedsel bestaat hoofdzakelijk uit Insecten, die zij behendig weten te vangen, of uit barsten
+en spleten van het gesteente te voorschijn brengen. Van hun voortplanting weet men tot dusver nog niets. Aan gevangen dieren
+zijn, naar het schijnt, nog geen waarnemingen gedaan.
+</p>
+<hr><p>
+
+</p>
+<p>Een vijfde familie van onze orde draagt den naam van <i>Borstelegels</i> (<i>Centetidae</i>), naar een op Madagaskar levenden, egelachtigen Insecteneter. Zij hebben een gerekten lichaamsbouw, een langen kop, die in
+een tamelijk langen snuit eindigt, kleine oogen en middelmatig groote ooren, geen of een langen, onbehaarden staart, korte
+pooten en vijf met stevige klauwen gewapende teenen aan alle voeten. Hun huid is deels met stekelige borstels, deels met stijve
+haren bekleed.
+</p>
+<hr><p>
+
+</p>
+<p>Bij den <i>Tanrek</i> (<i>Centetes Ecaudatus</i>), valt de in een spitsen snuit eindigende kop bijzonder in &#8217;t oog. Het geheele lichaam is tamelijk dicht bedekt met stekels,
+borstels en haren, die in zekeren zin ongevoelig in elkander overgaan, althans een duidelijk bewijs leveren, dat de stekels
+eenvoudig eigenaardig gevormde haren zijn. Alleen aan den achterkop, in den nek en aan de zijden van den hals komen ware,
+eenigszins buigzame stekels van ongeveer 1 cM. lengte voor. De spits van den snuit en de ooren zijn naakt; de voeten zijn
+slechts met korte haren bedekt. De stekels, de borstels en de haren zijn lichtgeel van kleur, in het midden zwartachtig bruin
+geringd; dit laatste is op den rug meer dan aan de zijden het geval. Het volwassen dier is ongeveer 27 cM. lang.
+
+</p>
+<p>De Tanrek, die oorspronkelijk alleen op Madagaskar inheemsch was, is van daar naar Mauritius, Mayotte en R&eacute;union overgebracht;
+hij bewoont bij voorkeur bergachtige streken, die rijk zijn aan struiken, varens en mossen, en graaft hier holen en gangen
+in den grond, die hem een schuilplaats verschaffen. Het is een schuw, vreesachtig dier, dat het grootste deel van den dag
+in de strengste afzondering doorbrengt, en niet voor zonsondergang te voorschijn komt. Hij vertoont zich alleen, zoolang het
+in de bedoelde landen lente en zomer is, d. w. z. na de eerste regenbuien, totdat het droge jaargetijde aanvangt. Gedurende
+de grootste droogte houdt hij zich in de diepste kamer van zijn hol op, en brengt hier de maanden April tot November slapend
+door, evenals onze Egel den winter. Zijn voedsel bestaat grootendeels uit Insecten, voor &#8217;t overige echter ook uit Wormen,
+Slakken en Hagedissen, en bovendien uit verschillende vruchten. Voor het water heeft hij, naar het schijnt, een bijzondere
+voorliefde.
+
+</p>
+<p>In de gevangenschap eet de Tanrek rauw vleesch, gekookte rijst en bananen. Gedurende den dag slaapt hij; des nachts is hij
+wakker. Als er in zijn hok een hoop aarde is, wroet hij hierin met zijn snuit als een Zwijn, en wentelt zich er ook graag
+overheen. Met zijne krachtige klauwen doet hij pogingen om zijn hok stuk te maken, wat hem niet zelden gelukt. Met andere
+dieren van zijn soort strijdt hij dikwijls, vooral over het voedsel. Voor zoover mij bekend is, werd hij tot nu toe nog nooit
+levend naar Europa gebracht.
+</p>
+<hr><p>
+
+</p>
+<p></p>
+<div class="divFigure">
+<p class="legend"><img border="0" src="images/p1263.jpg" alt="Olifant-spitsmuis (Macroscelides typicus). 1/2 v. d. ware grootte."></p>
+<p class="figureHead"><i>Olifant-spitsmuis</i> (<i>Macroscelides typicus</i>). 1/2 v. d. ware grootte.
+</p>
+</div><p>
+
+</p>
+<p>Aan de Marters onder de Roofdieren herinneren de <i>Spitsmuizen</i> (<i>Soricidae</i>), die de soortenrijkste familie van de orde der Insecteneters vormen. Evenals gene bezitten zij alle talenten, die een echt
+rooversleven mogelijk maken, op de meest verschillende plaatsen zijn zij thuis; haar moed, haar bloeddorst en haar wreedheid
+staan volstrekt niet in verhouding tot haar geringe grootte.
+<a id="d0e915"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e915">264</a>]</span></p>
+<p>De Spitsmuizen, die naast de Vleermuizen de kleinste van alle Zoogdieren zijn, hebben een evenredig gebouwd lichaam en herinneren
+door haar uitwendig voorkomen aan de Ratten en Muizen. De romp is slank, de kop lang, de snuit in de lengte gerekt, het gebit
+zeer volledig en uit buitengewoon scherpe tanden samengesteld: gewoonlijk 1 snijtand, 2 &eacute;&eacute;npuntige valsche kiezen en 3 vier-
+of vijfpuntige ware kiezen in elke onderkaakshelft, in iedere bovenkaakshelft 1 of 2 valsche kiezen en 1 ware kies meer. Echte
+hoektanden komen er dus niet voor. Eigenaardige klieren bevinden zich aan de zijden van den romp of aan den wortel van den
+staart. De romp is met zachte, fluweelachtige haren bekleed, de lippen, de voeten en de staart met stijvere haartjes; de wangen
+dragen lange snorren; de zijden van den voet zijn bezet met stevige, bij de onbehaarde voetzool scherp afstekende, borstelige
+haren.
+
+</p>
+<p>Tegenwoordig zijn de Spitsmuizen over de Oude Wereld en Noord-Amerika verbreid, in Australi&euml; en Zuid-Amerika daarentegen ontbreken
+zij geheel. Zij leven zoowel in de vlakten als in hooger gelegen gewesten, zelfs op de Voor-Alpen en de Alpen, het liefst
+echter in dichte bosschen en kreupelhout, op weiden en velden, in tuinen en huizen. De meeste geven de voorkeur aan vochtige
+plaatsen, sommige houden zich in &#8217;t water op. Vele leven onder den grond, graven zelf gaten en gangen, of maken gebruik van
+die, welke er reeds zijn, nadat zij den rechtmatigen eigenaar met geweld of list verdreven hebben. Bijna alle zoeken de duisternis
+of de schaduw en schuwen droogte, hitte en licht; zij zijn zelfs zoo gevoelig voor deze werkingen, dat niet zelden de zonnestralen
+de oorzaak zijn van haar dood. Al hare bewegingen, van welken aard ook, hebben buitengewoon snel en behendig plaats. Zij,
+die alleen maar loopen, schuiven pijlsnel over den weg; die, welke zwemmen, zijn in deze kunst even ervaren, als eenig ander
+op &#8217;t land levend Zoogdier.
+
+</p>
+<p>Onder de zinnen van de Spitsmuizen bekleedt de reuk, naar het schijnt, de eerste plaats; de volgende komt aan het gehoor toe,
+dat ook zeer goed ontwikkeld is; het oog daarentegen is meer of minder gebrekkig. Hare geestvermogens zijn gering; een zekeren
+graad van verstand kan men haar echter niet ontzeggen. Zij zijn in de hoogste mate roof- en moordzuchtig; zij behooren tot
+de vreeselijkste vijanden van kleine dieren, de grootere ontwijken zij zorgvuldig. Reeds bij het geringste gedruisch nemen
+de meeste de wijk naar hare schuilhoeken; hiervoor bestaan voldoende redenen, daar zij tegenover sterke dieren zoo goed als
+weerloos zijn. Van ons standpunt gezien, moeten de meeste niet alleen als onschuldige en onschadelijke, maar zelfs als hoogst
+nuttige dieren beschouwd worden, die ons door de verdelging van schadelijke Insecten belangrijke diensten bewijzen. Haar voedsel
+ontleenen zij namelijk bijna uitsluitend aan het dierenrijk: Insecten en hunne larven, Wormen, Weekdieren, kleine Vogels en
+Zoogdieren, in sommige gevallen echter ook Visschen en vischkuit, Kreeften enz. vallen haar ten buit. Zij zijn buitengewoon
+vraatzuchtig en verslinden iederen dag zooveel als haar eigen gewicht bedraagt. Geen enkele soort kan gedurende langen tijd
+honger lijden; daarom houden zij geen winterslaap, maar verrichten, als het weder maar eenigszins zacht is, hare werkzaamheden
+ook op den met sneeuw bedekten bodem, of zoeken haar voedsel op beschutte plaatsen, b.v. in menschelijke woningen. De stem
+van alle soorten van Spitsmuizen bestaat uit fijne, piepende of kwetterende en fluitende klanken; als zij beangst zijn, verneemt
+men van haar jammerende geluiden; alle verbreiden, als zij in gevaar verkeeren, een meer of minder sterken muskus- of civetreuk,
+die haar wel is waar gedurende haar leven niet tegen hare vijanden beveiligt, maar ten gevolge heeft, dat slechts weinig dieren
+haar eetbaar achten. De Honden en Katten b.v. laten de door hen gedoode Spitsmuizen liggen, zonder ze op te vreten; de meeste
+Vogels daartegen zullen, daar de reuk- en smaakzin bij hen minder ontwikkeld zijn, deze prooi als voedsel niet versmaden.
+
+
+</p>
+<p></p>
+<div class="divFigure">
+<p class="legend"><img border="0" src="images/p1264.jpg" alt="Tanrek (Centetes ecaudatus). 1/3 van de ware grootte."></p>
+<p class="figureHead"><i>Tanrek</i> (<i>Centetes ecaudatus</i>). 1/3 van de ware grootte.
+</p>
+</div><p>
+
+</p>
+<p>De meeste Spitsmuizen zijn zeer vruchtbaar, daar zij van vier tot tien jongen werpen. Gewoonlijk komen deze naakt en met gesloten
+oogen ter wereld; zij ontwikkelen zich echter schielijk en zijn reeds na verloop van een maand in staat haar eigenaardig beroep
+uit te oefenen.
+</p>
+<hr><p>
+
+</p>
+<p>In de eerste onderfamilie vereenigt men de <i>Spitsmuizen</i> in engeren zin (<i>Soricinae</i>). Zij vormen de <a id="d0e944"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e944">265</a>]</span>kern van de familie, hebben 28 &agrave; 32 tanden, een langen en smallen schedel en geen zwemvliezen tusschen de teenen. In Nederland
+en Duitschland zijn drie geslachten van deze onderfamilie vertegenwoordigd.
+</p>
+<hr><p>
+
+32 aan den top donkerbruin gekleurde tanden, voeten die aan alle zijden door korte en zachte haren omgeven zijn, alsook de
+gelijkmatige en overal even lange beharing van den staart, kenmerken de <i>Spitsmuizen</i> in den engsten zin (<i>Sorex</i>), welker meest verbreide vertegenwoordiger&#8212;de <i>Gewone</i> of <i>Bosch-spitsmuis</i> (<i>Sorex vulgaris</i>)&#8212;tot de meest bekende dieren van ons vaderland behoort. Zij is iets kleiner dan de Huismuis; haar lengte bedraagt, met inbegrip
+van den 4&frac12; cM. langen staart, 11 cM. De kleur van de fijne, fluweelen vacht wisselt af van helder roodbruin tot het glanzigste
+zwart; de zijden zijn altijd lichter van kleur dan de rug, de onderdeelen grijsachtig wit met bruinachtig waas, de lippen
+witachtig, de lange snorren zwart, de pooten bruinachtig; de staart van boven donkerbruin, van onderen echter bruinachtig
+geel. Op grond van de ongelijke kleur heeft men verschillende groepen onderscheiden, die door sommige voor soorten, door anderen
+voor vari&euml;teiten worden gehouden.
+
+</p>
+<p></p>
+<div class="divFigure">
+<p class="legend"><img border="0" src="images/p1265.jpg" alt="Huis-spitsmuis (Crocidura aranea) en Gewone Spitsmuis (Sorex vulgaris.) Ware grootte."></p>
+<p class="figureHead"><i>Huis-spitsmuis</i> (<i>Crocidura aranea</i>) en Gewone Spitsmuis (<i>Sorex vulgaris</i>.) Ware grootte.
+</p>
+</div><p>
+
+</p>
+<p>Men vindt de Gewone Spitsmuis in Nederland, Duitschland, Zweden, Engeland, Frankrijk, Itali&euml;, Hongarije en Galici&euml;, waarschijnlijk
+ook in het naburige Rusland, in hooge streken, zoowel als in lage, op bergen en in dalen, in bouwlanden en tuinen, in de nabijheid
+van dorpen of in de dorpen zelve en gewoonlijk dicht bij het water. Des winters komt zij in de huizen of althans in de stallen
+en schuren. Bij ons is zij de algemeenste soort van de geheele familie. Zij bewoont bij voorkeur onderaardsche holen en vestigt
+zich daarom gaarne in de gangen van den Mol of in verlaten muizengaten, voor zoover zij geen door de natuur gevormde barsten
+en spleten in het gesteente of in den bodem vindt. In den zachten grond graaft zij met den snuit en de zwakke voorpooten zelf
+gangen, die in den regel zeer dicht onder de oppervlakte gelegen zijn. Evenals de meeste andere leden harer familie, is ook
+zij een volkomen nachtdier, dat over dag niet dan ongaarne zijn onderaardsch verblijf verlaat. Nooit doet zij dit, zoolang
+de middagzon schijnt; werkelijk zou men zeggen, dat zij zeer veel last heeft van de zonnestralen; men veronderstelt dan ook,
+dat de talrijke doode Spitsmuizen, die men in &#8217;t heetst van den zomer aan wegen en bij slooten vindt, door de zon verblind,
+den ingang van hun hol niet hebben kunnen terugvinden en daarom bezweken zijn.
+
+</p>
+<p>Onophoudelijk ziet men de Spitsmuis bezig, met haar snuit in alle richtingen te snuffelen, om voedsel te zoeken; elk dier,
+dat zij vindt en overmeesteren kan, is verloren; zij vreet soms zelfs hare eigen jongen op en in ieder geval de gedoode dieren
+van haar eigen soort. &#8220;Ik heb,&#8221; zegt <span class="smallcaps">Lenz</span>, &#8220;dikwijls Spitsmuizen in kisten gehad. Met Vliegen, Meelwormen, Regenwormen en dergelijk voedsel kan men ze bijna in &#8217;t
+geheel niet verzadigen. Ik moest ieder elken dag een geheele doode Muis of Spitsmuis of een Vogeltje, zoo groot als zij zelf,
+geven. Zoo klein zij ook zijn, vreten zij iederen dag een Muis op en laten niets dan vel en beenderen over. Zoo heb ik ze
+dikwijls goed vet gemest; zij sterven echter, wanneer men ze honger laat lijden, reeds na verloop van korten tijd. Ook heb
+ik getracht haar met brood, rapen, peren, hennep-, papaver-, kool- en kanariezaad enz. te voeden; zij verhongerden echter
+liever, dan dat zij er een hap van namen. Als zij vet gebakken pannekoeken kregen, beten zij er in terwille van het vet; wanneer
+zij echter een in een val gevangen Spitsmuis of Muis vonden, begonnen zij oogenblikkelijk deze te verslinden. Bij goede verzorging
+kan een Bosch-spitsmuis maanden lang in een kist in &#8217;t leven gehouden worden.&#8221;
+
+</p>
+<p><span class="smallcaps">Welcker</span> bond een stevige draad aan den achterpoot van een levende Spitsmuis, en liet haar op het veld in de door Muizen bewoonde
+gaten kruipen. Na verloop van korten tijd kwam uit de gang, waarmede de proef genomen was, een hoogst beangste Veldmuis naar
+buiten gekropen, met de Spitsmuis op haar rug. Het onverzadelijke roofdier had zich met de tanden aan den nek van zijn slachtoffer
+vastgehecht, doodde dit in korten tijd en vrat het op. De bewegingen van de Bosch-spitsmuis zijn buitengewoon snel en behendig;
+zij loopt vlug, als &#8217;t ware schuivend over den bodem, springt tamelijk ver, kan bij scheef staande stammen naar boven klauteren,
+en in geval van nood tamelijk goed zwemmen. Haar stem bestaat uit een schel, fijn kwetterend, bijna fluitend, maar zacht geluid,
+zooals ook van andere leden harer familie wordt vernomen. De reuk is ongetwijfeld de volkomenste van hare zinnen. Het komt
+dikwijls voor, dat levend gevangen <a id="d0e987"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e987">266</a>]</span>Spitsmuizen, die weder losgelaten worden, in de val terugkeeren, alleen omdat deze de lucht van Spitsmuizen aan zich heeft.
+Naar het schijnt, laat de Spitsmuis zich niet door haar gezichtsvermogen leiden; ook haar gehoor moet tamelijk zwak zijn;
+de fijne neus echter vervangt de beide genoemde zintuigen bijna volkomen.
+
+</p>
+<p>Er zijn weinig dieren, die zoo ongezellig zijn, en zich tegenover hunne soortgenooten zoo afschuwelijk gedragen, als de Spitsmuizen;
+alleen de Mol evenaart hen in dit opzicht misschien. Niet eens de dieren van verschillende sekse leven, behalve in den paartijd,
+in vrede met elkander. Behoudens de genoemde uitzondering, vreet de eene Spitsmuis de andere op, zoodra zij haar te pakken
+kan krijgen. Dikwijls ziet men twee van deze dieren zoo woedend met elkander vechten, dat men ze met de handen kan grijpen;
+zij vormen in den letterlijken zin van &#8217;t woord &eacute;&eacute;n klomp, en rollen over den bodem, de tanden stijf in elkanders lichaam
+geslagen, de eene de andere vasthoudend met een woede, waarmede de scherpste Bullenbijter eer zou inleggen. Het is een groot
+geluk, dat de Spitsmuizen niet zoo groot zijn als Leeuwen: zij zouden de geheele aarde ontvolken en ten slotte moeten verhongeren.
+Het is een hoogst zeldzaam verschijnsel, dat men de Spitsmuizen vereenigd ziet tot groote gezelschappen, waarin vrede heerscht
+of schijnt te heerschen. <span class="smallcaps">Cartrey</span> hoorde eens in de droge bladen een lang aanhoudend geritsel en geschreeuw, dat, naar hem bleek, veroorzaakt werd door een
+talrijke schare van Spitsmuizen, door hem geschat op ongeveer honderd stuks, die met elkander schenen te spelen en onder aanhoudend
+gepiep en gekwetter heen en weer liepen. Waarom zij dit deden, kon men niet ontdekken; misschien was het een vrijage op groote
+schaal. De drachtige Spitsmuis bouwt zich een nest van mos, gras, dorre bladen en plantenstengels, het liefst in metselwerk
+of onder holle boomwortels, voorziet het met verscheidene zijgangen, bekleedt het van binnen met zachte stoffen en werpt hier
+tusschen Mei en Juli 5 &agrave; 10 jongen, die naakt, met gesloten oogen en ooren ter wereld komen. Aanvankelijk verzorgt de oude
+haar kroost zeer liefderijk; haar liefde bekoelt echter schielijk en de jongen beginnen dan zelf hun voedsel te zoeken. Zooals
+reeds opgemerkt werd, zwijgt in dit geval de stem des bloeds volkomen; iedere Spitsmuis beschouwt reeds in haar jeugd al het
+vleesch, dat zij meester kan worden, als voedsel, zij het dan ook, dat dit vleesch van hare eigen broers en zusters afkomstig
+is.
+
+</p>
+<p>Opmerkelijk is het, dat de Spitsmuizen slechts door weinige dieren gegeten worden. De Katten dooden ze, waarschijnlijk, omdat
+zij ze aanvankelijk voor gewone Muizen houden, maar eten ze nooit. Ook de leden van de Marter-familie versmaden ze, naar het
+schijnt. Slechts door eenige Roofvogels, en ook door den ooievaar en de Adder, worden zij zonder aarzeling en zelfs met smaak
+verslonden. Zeker is het, dat de tegenzin van de scherp ruikende Zoogdieren zijn grond heeft in den afkeer, die bij hen wordt
+opgewekt door de lucht, welke van de Spitsmuizen uitgaat. Deze doordringende, op muskus gelijkende lucht wordt veroorzaakt
+door twee klieren, die zich aan de zijden van den romp en wel dichter bij de voorpooten dan bij de achterpooten bevinden,
+en gaat over op alle voorwerpen, die met de Spitsmuis in aanraking komen.
+
+</p>
+<p>Het is mogelijk, dat het vooroordeel, waaronder de Spitsmuizen in vele gewesten van Europa te lijden hebben, ook ten deele
+op deze reuk gegrond is. Hier en daar, b. v. in Engeland, worden deze onschadelijke dieren bijna nog meer gevreesd dan vergiftige
+Slangen. Iedereen ziet in, dat een Spitsmuis met hare fijne, dunne tandjes den mensch in &#8217;t geheel geen kwaad kan doen; toch
+wordt haar beet voor vergiftig gehouden, en verwacht men er de vreeselijkste gevolgen van. Zelfs het aanraken van een Spitsmuis
+wordt als een stellige voorbode van de eene of andere ramp aangemerkt; zoowel dieren als menschen, die op deze wijze door
+de Spitsmuis &#8220;getroffen&#8221; zijn, zullen, naar men beweert weldra ziek worden, ingeval zij niet ten spoedigste een in zulke gevallen
+dienstig geacht middel toepassen.
+</p>
+<hr><p>
+
+</p>
+<p>Het kleinste inheemsche Zoogdier is de <i>Dwergspitsmuis</i> (<i>Sorex pygmaeus</i>); in het deel van Europa, dat ten noorden van de Alpen ligt, vindt men er geen kleiner. Met inbegrip van den 3&frac12; &agrave; 3&frac34; <span class="corr" title="Bron: M">cM</span>. langen staart, bedraagt de lichaamslengte van dit diertje 8&frac12; cM. &#8220;Er is mij,&#8221; schrijft <span class="smallcaps">Schlegel</span>, &#8220;slechts &eacute;&eacute;n voorwerp van deze kleine Spitsmuis bekend geworden; het werd in Gelderland dood op den weg gevonden. Deze soort
+heeft veel overeenkomst met de Gewone Spitsmuis, maar zij is een vierde kleiner, haar snuit en haar staart zijn daarentegen
+naar evenredigheid langer, en laatstgenoemde overtreft in dit opzicht den romp. De vacht is op de bovendeelen min of meer
+donker grijsbruin, welke kleur op de zijden in het rosgele trekt en allengs in het witgrijs der onderdeelen overgaat.
+
+</p>
+<p>&#8220;De Dwerg-Spitsmuis bewoont het grootste gedeelte van Midden-Europa tot in de warmste gewesten van Siberi&euml;. Zij houdt zich
+in boschrijke streken op, en behoort, zooals het schijnt, nergens onder de algemeen voorkomende dieren. Waarschijnlijk wordt
+zij echter wegens haar kleinheid en omdat zij in het hout verscholen leeft, veelal over het hoofd gezien. Zij heeft in hare
+gewoonten veel overeenkomst met de Gewone Spitsmuis.&#8221;
+</p>
+<hr><p>
+
+</p>
+<p>Bij de <i>Veldspitsmuizen</i> (<i>Crocidura</i>) bestaat het gebit uit 28 &agrave; 30 witte tanden. Voor het overige stemmen zij met de leden van het vorige geslacht overeen.
+</p>
+<hr><p>
+
+</p>
+<p>De <i>Huis-spitsmuis</i> (<i>Crocidura aranea</i>), een diertje van 11&frac12; cM. totale en 4&frac12; cM. staartlengte, is aan de bovenzijde bruingrijs, aan de onderzijde zonder scherpe
+afscheiding lichter, aan de lippen en de voeten bruinachtig wit behaard.
+
+</p>
+<p>&#8220;Deze soort,&#8221; zegt <span class="smallcaps">Van Bemmelen</span>, &#8220;komt waarschijnlijk in ons geheele land voor; door mij werd zij waargenomen in Noord- en Zuid-Holland, Utrecht, Gelderland,
+Overijsel en Groningen.&#8221; Het verbreidingsgebied van de Huis-spitsmuis strekt zich van Noord-Afrika over Zuid-, West- en Middel-Europa
+tot in Noord-Rusland uit en omvat verder Centraal-Azi&euml; en het noordoosten van Siberi&euml;. Naar het schijnt, komt zij in Engeland,
+Denemarken en Skandinavi&euml; niet voor. Volgens <span class="smallcaps">Blasius</span> is zij in zekeren zin aan veld en tuin gebonden, geeft aan beide althans bepaaldelijk de voorkeur boven het woud en den woudzoom,
+waar zij evenwel soms gevonden wordt. Geen van hare verwanten gewent zich zoo licht aan de omgeving van den mensch, geen dezer
+dieren komt zoo dikwijls in gebouwen, vooral in schuren en stallen, als zij. In de vrije natuur maakt zij des morgens vroeg
+en in de avonduren jacht op allerlei soorten van kleine dieren, van het kleine Zoogdier tot <a id="d0e1044"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1044">267</a>]</span>den Worm; in de huizen snoept zij van den voorraad vleesch, spek en olie. Bijna in ieder opzicht gelijken hare zeden en gewoonten
+op die van de Gewone Spitsmuis.
+</p>
+<hr><p>
+
+</p>
+<p>Een tweede, tot dit geslacht behoorende soort met dertig tanden, de <i>Wimper-spitsmuis</i> (<i>Crocidura suaveolens</i>), verdient vermelding, omdat zij, met een soort van Vleermuis, het kleinste van alle thans bekende Zoogdieren is. Haar totale
+lengte bedraagt slechts 6&frac12; cM., met inbegrip van den 2&frac12; cM. langen staart. De kleur van de fluweelzachte vacht is licht bruinachtig
+of roodachtig grijs, de staart is van boven bruinachtig, van onderen lichter, de snuit en de pooten zijn vleeschkleurig, de
+voeten dragen witachtige haartjes; oudere dieren zijn lichter en roestkleurig, jonge donkerderen meer grijs. Opmerking verdient
+de betrekkelijk zeer groote oorschelp.
+
+</p>
+<p>De Wimper-spitsmuis komt voor in nagenoeg alle landen, die rondom de Middellandsche Zee en de Zwarte Zee gelegen zijn. Men
+heeft haar in het Noorden van Afrika, in het zuiden van Frankrijk, in Itali&euml; en in de Krim gevonden. Haar levenswijze stemt
+met die van hare geslachtsgenooten overeen.
+</p>
+<hr><p>
+
+</p>
+<p></p>
+<div class="divFigure">
+<p class="legend"><img border="0" src="images/p1267.jpg" alt="Wimper-spitsmuis (Crocidura suaveolens). Ware grootte."></p>
+<p class="figureHead"><i>Wimper-spitsmuis</i> (<i>Crocidura suaveolens</i>). Ware grootte.
+</p>
+</div><p>
+
+</p>
+<p>Van de overige Spitsmuizen verdient &eacute;&eacute;n soort, de <i>Water-spitsmuis</i> of <i>Graver</i> (<i>Crossopus fodiens</i>), een afzonderlijke vermelding. Zij heeft, met inbegrip van den bijna 5&frac12; cM. langen staart, een lengte van 11 cM. Van hare
+reeds genoemde verwanten onderscheidt zij zich, doordat hare teenen aan de onderzijde met stijve, dikke en tamelijk lange
+haren bezet zijn, die de rol van zwemvliezen vervullen.
+
+</p>
+<p>Naar het schijnt, is de Water-spitsmuis over bijna geheel Europa en een deel van Azi&euml; verbreid, en op voor haar geschikte
+plaatsen overal te vinden. In de meeste gewesten van ons vaderland komt zij vrij algemeen voor. De noordelijke grens van het
+door haar bewoonde gebied bereikt zij in Engeland en de oeverlanden van de Oostzee, de zuidelijke grens in Spanje en Itali&euml;.
+In de gebergten begeeft zij zich tot op aanzienlijke hoogten, in de Alpen tot ongeveer 2000 M. boven den zeespiegel. Bij voorkeur
+bewoont zij de wateren in bergachtige streken, het liefst die, waarin zelfs bij de strengste koude nog open plaatsen voorkomen,
+daar deze in den winter, om vrij in en uit te gaan, onontbeerlijk zijn. Beken in bergachtige woudstreken, waar zuiver water
+over een uit zand of grind bestaanden bodem vloeit, welker oevers met boomen bezet, en door tuinen of weiden omgeven zijn,
+worden door haar, naar &#8217;t schijnt, gaarne tot verblijfplaats gekozen. Even gaarne houdt zij zich echter op in vijvers met
+helder water en een bedekking van eendenkroos. Soms vindt men haar hier in verbazend grooten getale. Dikwijls woont zij in
+het midden van de dorpen, en dan liefst in de nabijheid van den door &#8217;t stroomend water in beweging gebrachten molen. Zij
+leeft echter niet uitsluitend in &#8217;t water, maar loopt ook wel rond in de weiden, die bij de beken gelegen zijn, kruipt onder
+hooischelven weg, komt in de schuren en stallen, zelfs in woonhuizen, en wordt waargenomen op velden, die ver van het water
+af liggen. In den lossen grond bij het water graaft zij zelf gangen; liever maakt zij echter gebruik van de gangen der Muizen
+en Mollen, die zij in de nabijheid van haar verblijfplaats vindt. Steeds moet de hoofdgang van haar woning verscheidene uitgangen
+hebben, waarvan er &eacute;&eacute;n onder den waterspiegel, een andere daarboven gelegen is, en nog andere haar in staat stellen, om ook
+aan de landzijde te ontvluchten. Deze holen dienen het dier als slaapplaats en toevluchtsoord, en verschaffen het, als het
+vervolgd wordt, een veilige schuilplaats.
+
+</p>
+<p>In deze woning brengt de Water-spitsmuis in oorden waar veel geloop is, gewoonlijk den geheelen dag door; daar, waar zij geen
+vervolgingen heeft te vreezen, is zij, vooral in de lente gedurende den paartijd, ook over dag druk in beweging. Zelden zwemt
+zij bij den oever langs, liever gaat zij dwars door het water van den eenen oever naar den anderen. Als zij een tocht langs
+de beek wil doen, loopt zij langs den benedenrand van den walkant, of onder water over den bodem van de beek. Zij is een bijzonder
+wakker, schrander en behendig dier, dat den onderzoeker in ieder opzicht genoegen verschaft.
+
+</p>
+<p>In verhouding tot haar grootte is de Water-spitsmuis een geweldig roofdier; zij verslindt niet alleen allerlei slag van Insecten,
+vooral zulke die in &#8217;t water leven, Wormen, kleine Weekdieren, Kreeften en andere Schaaldieren, maar ook Kikvorschachtigen,
+Visschen, Vogels en kleine Zoogdieren. De Muis, die zij in hare gangen ontmoet, is verloren; de jeugdige, nog onervaren Kwikstaart,
+die zich onvoorzichtig te dicht bij het water waagt, wordt plotseling met dezelfde bloeddorstigheid overvallen, als de Los
+toont bij het bespringen van een Ree, en in weinige minuten om &#8217;t leven gebracht; <a id="d0e1087"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1087">268</a>]</span>de Kikvorsch, die zorgeloos voorbij een der uitgangen van het Spitsmuizen-hol springt, voelt zich bij een der achterpooten
+gepakt en wordt, in weerwil van zijn jammerlijk geschreeuw, in de diepte getrokken, waar hij weldra het leven verliest. Modderkruipers
+en Voorntjes worden in kleine inhammen gedreven en hier op een eigenaardige wijze gevangen: de Water-spitsmuis maakt het water
+troebel en bewaakt den ingang van de bocht; zoodra nu een der vischjes haar voorbijzwemmen wil, schiet zij toe en vangt het
+in den regel: zij vischt, zooals het spreekwoord zegt, in troebel water. Maar niet alleen kleine dieren worden door haar aangevallen;
+zij kiest zich soms een prooi, welker gewicht het hare meer dan zestigmaal overtreft; er zal wel geen ander roofdier zijn,
+dat een naar evenredigheid zoo grooten buit overvalt en om &#8217;t leven brengt:
+
+</p>
+<p>&#8220;Een landeigenaar van mijn kerspel,&#8221; zoo verhaalt mijn vader, &#8220;kweekte in zijn vijver fraaie Visschen, en had in den herfst
+van 1829 voor de vensters zijner woning in een vergaarbak, die wegens het hierin steeds toestroomende bronwater nooit dichtvroor,
+verscheidene Karpers geplaatst om ze bij gelegenheid te eten. De maand Januari van 1830 bracht een koude van 22&deg;, en bedekte
+bijna alle beken met een dikke ijslaag; alleen de &#8216;warme bronnen&#8217; bleven er van bevrijd. Eens vond de eigenaar in zijn vergaarbak
+tot zijn groote ergernis een dooden Karper, wien de oogen en de hersenen uit den kop gevreten waren. Weinige dagen daarna
+vond hij een tweeden Visch, die op dezelfde wijze toegetakeld was, en zoo verloor hij den eenen Karper na den anderen. Eindelijk
+bemerkte zijn vrouw, dat tegen den avond een zwarte &#8216;Muis&#8217; bij den vergaarbak opklauterde, in het water rondzwom, zich op
+den kop van een Karper neerzette en zich hier met de voorpooten vasthield. Eer de vrouw het bevroren venster had kunnen openen,
+om het dier weg te jagen, waren den Visch de oogen uitgevreten. Eindelijk was het openen van het venster gelukt en werd de
+&#8216;Muis&#8217; op de vlucht gedreven. Nauwelijks echter had deze den bak verlaten, of zij werd door een rondsluipende Kat gevangen,
+aan deze weer ontnomen en naar mij gebracht. Het was onze Water-spitsmuis.&#8221; &#8220;Hierbij moet ik nog doen opmerken, dat het mij
+gebrachte exemplaar niet het eenige was, dat aan den bedoelden vergaarbak bezoeken bracht; de eene voor, de andere na kwam
+er. De eigenaar legde toen een vergiftigden karperkop in den bak en doodde hiermede werkelijk verscheidene Water-spitsmuizen.&#8221;
+
+
+</p>
+<p>De vijanden van de Water-spitsmuizen zijn bijna dezelfde als die, welke wij bij de behandeling van de Gewone Spitsmuis hebben
+leeren kennen. Over dag hebben zij gewoonlijk niets van hen te lijden; wanneer zij echter &#8217;s nachts langs den oever loopen,
+worden zij dikwijls een prooi van Uilen en Katten; de laatstgenoemde bepalen zich er echter toe haar te dooden, en werpen
+ze wegens haar muskus-lucht vervolgens weg.
+</p>
+<hr><p>
+
+</p>
+<p>De tweede onderfamilie, die der <i>Bever-spitsmuizen</i> (<i>Miogalinae</i>), omvat slechts weinig soorten. Zij vormen wat haar uitwendig voorkomen betreft, een overgang van de <span class="corr" title="Bron: Spitmuizen">Spitsmuizen</span> tot de Mollen. De romp is meer ineengedrongen dan bij de overige Spitsmuizen, de hals buitengewoon kort en even dik als de
+romp; deze rust op korte pooten, welker vijf teenen door lange zwemvliezen met elkander verbonden zijn; de staart is langwerpig,
+afgerond, tegen het einde bij wijze van een roeiriem zijdelings samengedrukt, geringd en geschubd en slechts spaarzaam met
+haren bezet. De oorschelpen ontbreken en de oogen zijn zeer klein. Het merkwaardigste aan het geheele dier is de neus, die,
+met nog meer recht dan bij de Spring-spitsmuizen een slurf genoemd verdient te worden. Hij bestaat uit twee lange, dunne,
+onderling vereenigde kraakbeenige buizen, en kan door twee groote en drie kleine spieren aan iedere zijde in alle richtingen
+bewogen en voor de meest verschillende verrichtingen, vooral voor het betasten van allerlei voorwerpen, gebruikt worden. Onder
+den staartwortel ligt een muskusklier, welker afscheidingsproduct een buitengewoon sterken reuk verbreidt.
+
+</p>
+<p>Tot dusver kent men slechts &eacute;&eacute;n geslacht, dat tot deze onderfamilie behoort, en hierin twee, in Zuid-Europa levende soorten:
+de eene bewoont de Pyrenee&euml;n en de hiermede verbondene gebergten; de andere is in Zuid-Rusland inheemsch. De eerstgenoemde,
+de <i>Bisam-spitsmuis</i>, de <i>Almizilero</i> der Spanjaarden (<i>Myogale pyrenaica</i>), is een dier van 25 cM. lichaamslengte, waarvan ongeveer de helft voor den staart gerekend moet worden.
+</p>
+<hr><p>
+
+</p>
+<p>De <i>Desman</i> of <i>Woechoechol</i> (<i>Myogale moschata</i>, afgebeeld op p. 269), onderscheidt zich van de vorige soort o.a. door zijn grootte, want zijn lichaamslengte kan wel 42
+cM. bedragen, als men den 20 cM. langen staart mederekent.
+
+</p>
+<p>De Desman bewoont het zuidoosten van Europa en wel hoofdzakelijk de stroomgebieden van den Wolga en den Don; hij komt echter
+ook in Azi&euml; voor, <span class="abbr" title="namelijk"><abbr title="namelijk">n.l.</abbr></span> in Boekharij&euml;. Zijn leven is aan het water verknocht; niet dan hoogst ongaarne onderneemt hij kleine reizen over land om
+van de eene beek naar de andere te komen. Overal waar hij aangetroffen wordt, is hij veelvuldig. Zijn levenswijze is zeer
+eigenaardig en gelijkt op die van den Visch-otter. Hij brengt de helft van zijn leven onder den grond, de andere helft in
+&#8217;t water door. Stilstaand of langzaam stroomend water, omsloten door hooge oevers, waarin hij zich gemakkelijk gangen kan
+graven, lachen hem het meest toe. Hier vindt men hem, eenzaam levend of bij paren, in grooten getale.
+
+</p>
+<p>Uitmuntend geschikt tot het zwemmen en duiken, brengt de Desman een groot deel van zijn leven in &#8217;t water door. Zijn voedsel
+bestaat uit Bloedzuigers, Wormen, Waterslakken, Muggen, Watermotten en larven van andere Insecten. Hoe plomp en onbeholpen
+hij ook schijnt, toch is hij zeer behendig en vlug. Zoodra het ijs opengaat, ziet men hem bij den oever onder het water tusschen
+de riethalmen en andere waterplanten rondloopen, zich naar alle richtingen draaien, met snelle bewegingen van de slurf allerlei
+dieren opzoeken, en dikwijls, om te ademen aan de oppervlakte komen. Hoe veelvuldig dit dier is, blijkt hieruit, dat men voor
+zijn vel, dat tot het omzoomen van mutsen en andere kleedingstukken dient, slechts weinige centen betaalt.
+
+</p>
+<p><span class="smallcaps">Pallas</span> is de eenige natuuronderzoeker, die mededeelingen heeft gedaan over het leven van dit dier in den natuurstaat; tevens heeft
+hij over de levenswijze der gevangen dieren berichten gegeven; in de gevangenschap houden zij het echter slechts kort uit,
+zelden langer dan drie dagen. Zoo aangenaam het gevangen dier is door zijne beweeglijkheid en levendigheid, zoo onaangenaam
+is het door de muskuslucht, die het verbreid; deze is zoo sterk, dat zij niet slechts het geheele vertrek vervult, maar ook
+overgaat op alle dieren, die den Desman als voedsel gebruiken.
+<a id="d0e1141"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1141">269</a>]</span></p>
+<p>Zoomin Half-apen, als Vleermuizen, of Insecteneters, maar met eigenaardigheden van al deze diergroepen voorzien, hebben de
+<i>Huidvliegers</i> vertegenwoordigers van een afzonderlijke familie (<i>Galeopithecidae</i>), die slechts &eacute;&eacute;n geslacht bevat (<i>Galeopithecus</i>), den onderzoekers voorlang reeds veel hoofdbrekens veroorzaakt. Tengevolge van de onzekerheid der dierkundigen, heet de
+meest bekende soort van deze diergroep ook nog wel <i>Vliegende Aap</i>, <i>Vliegende Maki</i>, <i>Vliegende Kat</i>, <i>Wonderbaarlijke Vleermuis</i>, <i>Vleermuis met behaarde Vlieghuid</i> enz.
+
+</p>
+<div class="divFigure">
+<p class="legend"><img border="0" src="images/p1269.jpg" alt="Desman (Myogale moschata). 1/2 van de ware grootte."></p>
+<p class="figureHead"><i>Desman</i> (<i>Myogale moschata</i>). 1/2 van de ware grootte.
+</p>
+</div><p>
+
+</p>
+<p>De Huidvliegers zijn dieren met een slank gebouwd lichaam, van de grootte van een Kat, hunne middelmatig lange ledematen zijn
+aan elkander verbonden door een breede en dikke, aan weerszijden behaarde huid. Hunne vijf teenen hebben terugtrekbare klauwen;
+de duim kan niet aan de overige vingers tegenovergesteld worden. De korte staart is mede in de &#8220;fladderhuid&#8221; opgenomen. De
+kop is betrekkelijk klein, de snuit zeer verlengd, de oogen zijn middelmatig groot, de ooren behaard en klein. De &#8220;fladderhuid&#8221;
+is geen vlieghuid, maar slechts een valscherm, waardoor de valbeweging vertraagd en het dier dus gedragen wordt, gedurende
+zijn groote sprongen. Met de vlieghuid der Vleermuizen heeft dit orgaan dus geen overeenkomst. Het is een voortzetting van
+de huid, die den romp bekleedt, begint aan den hals, is met de voorpooten verbonden, omzoomt deze tot aan de hand, strekt
+zich, overal ongeveer even ver voorbij den romp reikend, tot aan de achterhanden uit en loopt van hier tot aan de spits van
+den staart.
+
+</p>
+<p>De <i>Kagoeang</i> of <i>Koebin</i> der Maleiers (<i>Galeopithecus volans</i>) bereikt een totale lengte van 60 cM., waarvan 11 of 12 cM. voor den staart gerekend moeten worden; op den rug is hij dicht,
+op de voorarmen echter dun behaard; de okselstreek en de zijden van het lichaam zijn kaal. Aan de bovenzijde is hij bruinrood,
+aan de onderzijde een weinig doffer van kleur; in de jeugd is de kleur van de bovendeelen bruinachtig grijs, die van de zijden
+donkerbruin; op elken leeftijd echter zijn de ledematen en de fladderhuid met lichte vlekken geteekend. Wanneer men mag aannemen,
+dat de verschillende vormen, die onder den naam <i>Galeopithecus</i> beschreven zijn, alle tot &eacute;&eacute;n soort behooren, omvat het verbreidingsgebied van deze soort de Soenda-eilanden, de Molukken,
+de Philippijnen en het Maleische Schiereiland tot aan Tenasserim.
+
+</p>
+<p>Verscheidene reizigers, te beginnen bij <span class="smallcaps">Bontius</span>, die misschien met een der door hem genoemde dieren den Kagoeang bedoelt, hebben van dit dier melding gemaakt; geen hunner
+heeft echter, voor zoover mij bekend is, zijn levenswijze uitvoerig beschreven. Aan <span class="smallcaps">Junghuhn</span> is het volgende bericht ontleend: &#8220;Wij hoorden slechts &eacute;&eacute;n gekrijsch, dit klonk echter zoo vreemdsoortig en zoo angstig,
+dat wij aan het geschreeuw van een kind of aan het gekerm van iemand, die een ongeluk gekregen had, dachten. Akelig en wanhopend
+weerklonk het van tijd tot tijd door den stillen nacht; de Haranen schoven dichter bijeen rondom de wachtvuren; de vrees voor
+spoken deed hun vroolijk gesprek verstommen. Weldra echter werd het geheimzinnige verschijnsel voor ons ontsluierd: de geest
+of de verongelukte, wiens stem op een uit de verte komend, angstig geschreeuw geleek, vertoonde zich aan ons en zweefde langzaam
+over onze hoofden heen. Het was een Huidvlieger, die, terwijl hij zich van den eenen boom naar den anderen begaf, van tijd
+tot tijd zijn afschuwelijk krijschend geluid liet hooren.&#8221;
+
+</p>
+<p>De scherpe klauwen stellen dit dier in staat om behendig te klimmen; hij gaat om vruchten te plukken en Insecten te zoeken
+in de boomen tot hij den top bereikt heeft, en zweeft dan in schuinsche richting naar een anderen boom; bij deze beweging
+herinnert hij, naar Von <span class="smallcaps">Rosenberg</span> opmerkt, aan een vlieger. Terwijl hij gaat of klimt, is zijn valscherm een weinig samengevouwen en tegen het lichaam aangelegd,
+zoodat het de beweging niet bemoeilijkt. Als hij zich van zijn valscherm bedienen wil, loopt hij naar den top van een tak,
+doet van hier uit een krachtigen sprong, strekt in de lucht alle ledematen uit en zweeft nu langzaam van boven naar onderen
+over tusschenruimten, die, naar men zegt, niet zelden 60 M. bedragen. Nooit verheft hij zich <i>boven</i> de plaats, van waar hij is afgesprongen, altijd <i>daalt</i> hij langs een vlak met betrekkelijk geringen hellingshoek naar beneden.
+
+</p>
+<p><span class="smallcaps">Wallace</span> zag dit dier op Singapore en Borneo, overvloediger echter op Sumatra in de omstreken van Palembang. &#8220;Het is,&#8221; zegt hij, &#8220;traag
+in zijne bewegingen, althans over dag; bij het beklimmen der boomen gaat het slechts eenige voeten achtereen voort en houdt
+dan een oogenblik stil, als ware het vermoeid <a id="d0e1216"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1216">270</a>]</span>van den arbeid. Gedurende den dag is het doorgaans in rust, vastgeklampt aan de stammen der boomen. Zijn olijfkleurige of
+bruine vacht, besprenkeld met onregelmatige, witachtige vlekken, gelijk volkomen op de kleur van een met mos begroeiden stam,
+en strekt dus zonder twijfel tot bescherming van het dier. Eens, bij heldere schemering, zag ik een dezer dieren op een tamelijk
+open plaats tegen een boomstam oploopen, en vervolgens in schuinsche richting door de lucht naar een anderen boom zweven,
+dien het nabij het ondereind bereikte, en waarin het onmiddellijk begon op te klimmen. Ik paste den afstand tusschen de beide
+boomen af, en bevond, dat deze omstreeks 210 voet bedroeg; daarentegen schatte ik het bedrag der daling slechts op 35 &agrave; 40
+voet; deze is dus minder dan &eacute;&eacute;n op vijf. Dit bewijst, naar het mij toeschijnt, dat het dier eenig vermogen moet bezitten
+om zich in de lucht te sturen, daar het anders bij zulk een verren afstand geringe kans zou hebben om juist op den stam terecht
+te komen. De <i>Galeopithecus</i> voedt zich met bladen, heeft een zeer omvangrijke maag en lange, ineengekronkelde darmen. De hersenen daarentegen zijn zeer
+weinig ontwikkeld; de staart dient het dier waarschijnlijk om zich gedurende den maaltijd nog beter vast te houden. Het onderscheidt
+zich door zulk een taai leven, dat het bijna niet mogelijk is, het door een der gewone middelen van kant te maken. Men zegt,
+dat dit dier slechts &eacute;&eacute;n jong werpt, en mijn eigene waarneming bevestigt deze bewering; want ik schoot eens een wijfje met
+een zeer klein blind en naakt schepseltje aan haar borst geklampt; het was geheel kaal en sterk gerimpeld, zoodat het mij
+de jongen van Buideldieren in het geheugen riep, tot welke het in enkele opzichten een overgang schijnt te vormen. De vacht,
+die zich van den rug over de ledematen en het vlies uitstrekt, is kortharig, maar uiterst zacht; haar samenstelling gelijkt
+op die van de Chinchilla-vacht.&#8221; Het vel wordt deswege als pelswerk hoog geschat.
+
+</p>
+<p></p>
+<div class="divFigure">
+<p class="legend"><img border="0" src="images/p1270.jpg" alt="Kagoeang (Galeopithecus volans). 1/6 v. d. ware grootte."></p>
+<p class="figureHead"><i>Kagoeang</i> (<i>Galeopithecus volans</i>). 1/6 v. d. ware grootte<span class="corr" title="Bron: ,">.</span></p>
+</div><p>
+
+</p>
+<p>Op den bodem beweegt dit dier zich met moeite en op een onbeholpen wijze. <span class="smallcaps">Jagor</span> kreeg op Samar, een van de Philippijnen waar de Huidvliegers niet zeldzaam zijn, een levend wijfje met haar jong. &#8220;Het scheen
+een onschadelijk, onbehendig dier te zijn. Toen het van zijne banden bevrijd was, bleef het op den bodem liggen, alle vier
+ledematen zijwaarts gestrekt, zoodat de buik op den grond rustte, en bewoog zich vervolgens met korte, logge sprongen, zonder
+zich daarbij op te heffen, naar den naastbijgelegen wand, die uit geschaafde planken bestond. Toen de Kagoeang daar aangekomen
+was, tastte hij lang met de binnenwaarts gekromde, scherpe klauwen van zijne voorpooten rond, tot het hem eindelijk duidelijk
+werd, dat het hem onmogelijk zou zijn op deze plaats omhoog te klauteren. Zoodra het hem gelukt was, in een hoek, of door
+gebruik te maken van een toevallig aanwezige spleet, eenige voeten omhoog te klimmen, viel hij weldra weer naar beneden, omdat
+hij het betrekkelijk veilige standpunt van zijne achterpooten liet varen, voordat de klauwen van de voorpooten een nieuw aanhechtingspunt
+hadden gevonden; de val veroorzaakte hem echter geen leed, daar de schok door de snel uitgespannen vlieghuid gebroken werd.
+Het dier had zijne vergeefsche pogingen zoo vaak herhaald, dat ik er niet verder op lette, en&#8212;na verloop van eenigen tijd
+was het verdwenen. Ik vond het in een donkeren hoek onder het dak terug, waar het waarschijnlijk den nacht wilde afwachten
+om de vlucht verder voort te zetten. Blijkbaar was het er in geslaagd den bovenrand van het planken beschot te bereiken en
+zijn lichaam tusschen dezen rand en den vast daarop liggenden, veerkrachtigen, van bamboes gevlochten zolder heen te wringen.
+Het arme dier, dat ik voorbarig voor dom en onhandig had gehouden, had dus in de bestaande omstandigheden de grootst mogelijke
+behendigheid, schranderheid en volharding getoond.&#8221;
+
+
+</p>
+</div>
+
+
+
+
+
+
+
+<pre>
+
+
+
+
+
+End of the Project Gutenberg EBook of Het Leven der Dieren, by A. E. Brehm
+
+*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK HET LEVEN DER DIEREN ***
+
+***** This file should be named 18516-h.htm or 18516-h.zip *****
+This and all associated files of various formats will be found in:
+ http://www.gutenberg.org/1/8/5/1/18516/
+
+Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed
+Proofreading Team at http://www.pgdp.net/
+
+
+Updated editions will replace the previous one--the old editions
+will be renamed.
+
+Creating the works from public domain print editions means that no
+one owns a United States copyright in these works, so the Foundation
+(and you!) can copy and distribute it in the United States without
+permission and without paying copyright royalties. Special rules,
+set forth in the General Terms of Use part of this license, apply to
+copying and distributing Project Gutenberg-tm electronic works to
+protect the PROJECT GUTENBERG-tm concept and trademark. Project
+Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if you
+charge for the eBooks, unless you receive specific permission. If you
+do not charge anything for copies of this eBook, complying with the
+rules is very easy. You may use this eBook for nearly any purpose
+such as creation of derivative works, reports, performances and
+research. They may be modified and printed and given away--you may do
+practically ANYTHING with public domain eBooks. Redistribution is
+subject to the trademark license, especially commercial
+redistribution.
+
+
+
+*** START: FULL LICENSE ***
+
+THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE
+PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK
+
+To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free
+distribution of electronic works, by using or distributing this work
+(or any other work associated in any way with the phrase "Project
+Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full Project
+Gutenberg-tm License (available with this file or online at
+http://gutenberg.org/license).
+
+
+Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg-tm
+electronic works
+
+1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm
+electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to
+and accept all the terms of this license and intellectual property
+(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all
+the terms of this agreement, you must cease using and return or destroy
+all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your possession.
+If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a Project
+Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound by the
+terms of this agreement, you may obtain a refund from the person or
+entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8.
+
+1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be
+used on or associated in any way with an electronic work by people who
+agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few
+things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works
+even without complying with the full terms of this agreement. See
+paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project
+Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this agreement
+and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm electronic
+works. See paragraph 1.E below.
+
+1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the Foundation"
+or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection of Project
+Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual works in the
+collection are in the public domain in the United States. If an
+individual work is in the public domain in the United States and you are
+located in the United States, we do not claim a right to prevent you from
+copying, distributing, performing, displaying or creating derivative
+works based on the work as long as all references to Project Gutenberg
+are removed. Of course, we hope that you will support the Project
+Gutenberg-tm mission of promoting free access to electronic works by
+freely sharing Project Gutenberg-tm works in compliance with the terms of
+this agreement for keeping the Project Gutenberg-tm name associated with
+the work. You can easily comply with the terms of this agreement by
+keeping this work in the same format with its attached full Project
+Gutenberg-tm License when you share it without charge with others.
+
+1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern
+what you can do with this work. Copyright laws in most countries are in
+a constant state of change. If you are outside the United States, check
+the laws of your country in addition to the terms of this agreement
+before downloading, copying, displaying, performing, distributing or
+creating derivative works based on this work or any other Project
+Gutenberg-tm work. The Foundation makes no representations concerning
+the copyright status of any work in any country outside the United
+States.
+
+1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg:
+
+1.E.1. The following sentence, with active links to, or other immediate
+access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear prominently
+whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work on which the
+phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the phrase "Project
+Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, performed, viewed,
+copied or distributed:
+
+This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
+almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or
+re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
+with this eBook or online at www.gutenberg.org
+
+1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is derived
+from the public domain (does not contain a notice indicating that it is
+posted with permission of the copyright holder), the work can be copied
+and distributed to anyone in the United States without paying any fees
+or charges. If you are redistributing or providing access to a work
+with the phrase "Project Gutenberg" associated with or appearing on the
+work, you must comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1
+through 1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the
+Project Gutenberg-tm trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or
+1.E.9.
+
+1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted
+with the permission of the copyright holder, your use and distribution
+must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any additional
+terms imposed by the copyright holder. Additional terms will be linked
+to the Project Gutenberg-tm License for all works posted with the
+permission of the copyright holder found at the beginning of this work.
+
+1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm
+License terms from this work, or any files containing a part of this
+work or any other work associated with Project Gutenberg-tm.
+
+1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this
+electronic work, or any part of this electronic work, without
+prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with
+active links or immediate access to the full terms of the Project
+Gutenberg-tm License.
+
+1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary,
+compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any
+word processing or hypertext form. However, if you provide access to or
+distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format other than
+"Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official version
+posted on the official Project Gutenberg-tm web site (www.gutenberg.org),
+you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a
+copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon
+request, of the work in its original "Plain Vanilla ASCII" or other
+form. Any alternate format must include the full Project Gutenberg-tm
+License as specified in paragraph 1.E.1.
+
+1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying,
+performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works
+unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9.
+
+1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing
+access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works provided
+that
+
+- You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
+ the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method
+ you already use to calculate your applicable taxes. The fee is
+ owed to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he
+ has agreed to donate royalties under this paragraph to the
+ Project Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments
+ must be paid within 60 days following each date on which you
+ prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax
+ returns. Royalty payments should be clearly marked as such and
+ sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the
+ address specified in Section 4, "Information about donations to
+ the Project Gutenberg Literary Archive Foundation."
+
+- You provide a full refund of any money paid by a user who notifies
+ you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he
+ does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm
+ License. You must require such a user to return or
+ destroy all copies of the works possessed in a physical medium
+ and discontinue all use of and all access to other copies of
+ Project Gutenberg-tm works.
+
+- You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of any
+ money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the
+ electronic work is discovered and reported to you within 90 days
+ of receipt of the work.
+
+- You comply with all other terms of this agreement for free
+ distribution of Project Gutenberg-tm works.
+
+1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg-tm
+electronic work or group of works on different terms than are set
+forth in this agreement, you must obtain permission in writing from
+both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and Michael
+Hart, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the
+Foundation as set forth in Section 3 below.
+
+1.F.
+
+1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable
+effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread
+public domain works in creating the Project Gutenberg-tm
+collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm electronic
+works, and the medium on which they may be stored, may contain
+"Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate or
+corrupt data, transcription errors, a copyright or other intellectual
+property infringement, a defective or damaged disk or other medium, a
+computer virus, or computer codes that damage or cannot be read by
+your equipment.
+
+1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right
+of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project
+Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project
+Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project
+Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all
+liability to you for damages, costs and expenses, including legal
+fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT
+LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE
+PROVIDED IN PARAGRAPH F3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE
+TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE
+LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR
+INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH
+DAMAGE.
+
+1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a
+defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can
+receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a
+written explanation to the person you received the work from. If you
+received the work on a physical medium, you must return the medium with
+your written explanation. The person or entity that provided you with
+the defective work may elect to provide a replacement copy in lieu of a
+refund. If you received the work electronically, the person or entity
+providing it to you may choose to give you a second opportunity to
+receive the work electronically in lieu of a refund. If the second copy
+is also defective, you may demand a refund in writing without further
+opportunities to fix the problem.
+
+1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth
+in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS' WITH NO OTHER
+WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO
+WARRANTIES OF MERCHANTIBILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.
+
+1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied
+warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages.
+If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the
+law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be
+interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted by
+the applicable state law. The invalidity or unenforceability of any
+provision of this agreement shall not void the remaining provisions.
+
+1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the
+trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone
+providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in accordance
+with this agreement, and any volunteers associated with the production,
+promotion and distribution of Project Gutenberg-tm electronic works,
+harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees,
+that arise directly or indirectly from any of the following which you do
+or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg-tm
+work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any
+Project Gutenberg-tm work, and (c) any Defect you cause.
+
+
+Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm
+
+Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of
+electronic works in formats readable by the widest variety of computers
+including obsolete, old, middle-aged and new computers. It exists
+because of the efforts of hundreds of volunteers and donations from
+people in all walks of life.
+
+Volunteers and financial support to provide volunteers with the
+assistance they need, is critical to reaching Project Gutenberg-tm's
+goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will
+remain freely available for generations to come. In 2001, the Project
+Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure
+and permanent future for Project Gutenberg-tm and future generations.
+To learn more about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation
+and how your efforts and donations can help, see Sections 3 and 4
+and the Foundation web page at http://www.pglaf.org.
+
+
+Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive
+Foundation
+
+The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit
+501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the
+state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal
+Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification
+number is 64-6221541. Its 501(c)(3) letter is posted at
+http://pglaf.org/fundraising. Contributions to the Project Gutenberg
+Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent
+permitted by U.S. federal laws and your state's laws.
+
+The Foundation's principal office is located at 4557 Melan Dr. S.
+Fairbanks, AK, 99712., but its volunteers and employees are scattered
+throughout numerous locations. Its business office is located at
+809 North 1500 West, Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887, email
+business@pglaf.org. Email contact links and up to date contact
+information can be found at the Foundation's web site and official
+page at http://pglaf.org
+
+For additional contact information:
+ Dr. Gregory B. Newby
+ Chief Executive and Director
+ gbnewby@pglaf.org
+
+
+Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg
+Literary Archive Foundation
+
+Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide
+spread public support and donations to carry out its mission of
+increasing the number of public domain and licensed works that can be
+freely distributed in machine readable form accessible by the widest
+array of equipment including outdated equipment. Many small donations
+($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt
+status with the IRS.
+
+The Foundation is committed to complying with the laws regulating
+charities and charitable donations in all 50 states of the United
+States. Compliance requirements are not uniform and it takes a
+considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up
+with these requirements. We do not solicit donations in locations
+where we have not received written confirmation of compliance. To
+SEND DONATIONS or determine the status of compliance for any
+particular state visit http://pglaf.org
+
+While we cannot and do not solicit contributions from states where we
+have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition
+against accepting unsolicited donations from donors in such states who
+approach us with offers to donate.
+
+International donations are gratefully accepted, but we cannot make
+any statements concerning tax treatment of donations received from
+outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff.
+
+Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation
+methods and addresses. Donations are accepted in a number of other
+ways including checks, online payments and credit card donations.
+To donate, please visit: http://pglaf.org/donate
+
+
+Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic
+works.
+
+Professor Michael S. Hart is the originator of the Project Gutenberg-tm
+concept of a library of electronic works that could be freely shared
+with anyone. For thirty years, he produced and distributed Project
+Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of volunteer support.
+
+
+Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed
+editions, all of which are confirmed as Public Domain in the U.S.
+unless a copyright notice is included. Thus, we do not necessarily
+keep eBooks in compliance with any particular paper edition.
+
+
+Most people start at our Web site which has the main PG search facility:
+
+ http://www.gutenberg.org
+
+This Web site includes information about Project Gutenberg-tm,
+including how to make donations to the Project Gutenberg Literary
+Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to
+subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.
+
+
+</pre>
+
+</body>
+</html>
diff --git a/18516-h/images/p1244.jpg b/18516-h/images/p1244.jpg
new file mode 100644
index 0000000..df10e67
--- /dev/null
+++ b/18516-h/images/p1244.jpg
Binary files differ
diff --git a/18516-h/images/p1245.jpg b/18516-h/images/p1245.jpg
new file mode 100644
index 0000000..f9f5d89
--- /dev/null
+++ b/18516-h/images/p1245.jpg
Binary files differ
diff --git a/18516-h/images/p1246.jpg b/18516-h/images/p1246.jpg
new file mode 100644
index 0000000..f967346
--- /dev/null
+++ b/18516-h/images/p1246.jpg
Binary files differ
diff --git a/18516-h/images/p1248.jpg b/18516-h/images/p1248.jpg
new file mode 100644
index 0000000..8e99eed
--- /dev/null
+++ b/18516-h/images/p1248.jpg
Binary files differ
diff --git a/18516-h/images/p1251.jpg b/18516-h/images/p1251.jpg
new file mode 100644
index 0000000..9091416
--- /dev/null
+++ b/18516-h/images/p1251.jpg
Binary files differ
diff --git a/18516-h/images/p1254.jpg b/18516-h/images/p1254.jpg
new file mode 100644
index 0000000..cb608c1
--- /dev/null
+++ b/18516-h/images/p1254.jpg
Binary files differ
diff --git a/18516-h/images/p1259.jpg b/18516-h/images/p1259.jpg
new file mode 100644
index 0000000..3ec6742
--- /dev/null
+++ b/18516-h/images/p1259.jpg
Binary files differ
diff --git a/18516-h/images/p1263.jpg b/18516-h/images/p1263.jpg
new file mode 100644
index 0000000..7410ecc
--- /dev/null
+++ b/18516-h/images/p1263.jpg
Binary files differ
diff --git a/18516-h/images/p1264.jpg b/18516-h/images/p1264.jpg
new file mode 100644
index 0000000..7348aae
--- /dev/null
+++ b/18516-h/images/p1264.jpg
Binary files differ
diff --git a/18516-h/images/p1265.jpg b/18516-h/images/p1265.jpg
new file mode 100644
index 0000000..2857dba
--- /dev/null
+++ b/18516-h/images/p1265.jpg
Binary files differ
diff --git a/18516-h/images/p1267.jpg b/18516-h/images/p1267.jpg
new file mode 100644
index 0000000..850752a
--- /dev/null
+++ b/18516-h/images/p1267.jpg
Binary files differ
diff --git a/18516-h/images/p1269.jpg b/18516-h/images/p1269.jpg
new file mode 100644
index 0000000..da95018
--- /dev/null
+++ b/18516-h/images/p1269.jpg
Binary files differ
diff --git a/18516-h/images/p1270.jpg b/18516-h/images/p1270.jpg
new file mode 100644
index 0000000..326ba00
--- /dev/null
+++ b/18516-h/images/p1270.jpg
Binary files differ
diff --git a/LICENSE.txt b/LICENSE.txt
new file mode 100644
index 0000000..6312041
--- /dev/null
+++ b/LICENSE.txt
@@ -0,0 +1,11 @@
+This eBook, including all associated images, markup, improvements,
+metadata, and any other content or labor, has been confirmed to be
+in the PUBLIC DOMAIN IN THE UNITED STATES.
+
+Procedures for determining public domain status are described in
+the "Copyright How-To" at https://www.gutenberg.org.
+
+No investigation has been made concerning possible copyrights in
+jurisdictions other than the United States. Anyone seeking to utilize
+this eBook outside of the United States should confirm copyright
+status under the laws that apply to them.
diff --git a/README.md b/README.md
new file mode 100644
index 0000000..34f9c89
--- /dev/null
+++ b/README.md
@@ -0,0 +1,2 @@
+Project Gutenberg (https://www.gutenberg.org) public repository for
+eBook #18516 (https://www.gutenberg.org/ebooks/18516)